Samenvatting
In een opstel spellen leerlingen meestal slechter dan in formele spellingsituaties, zoals In een dic- tee. De veronderstelling is dat een transferpro- bleem verhindert dat de in formele spelling- situaties aangeleerde spellingregels worden toegepast in de informele spellingsituaties. Het doei van dit onderzoek was om na te gaan of een zelfcorrectietraining, die gericht was op het versterken van de metacognitieve vaardighe- den, ertoe zou leiden dat de spellingprestaties tijdens een opstel van leerlingen uit groep 5 zouden verbeteren. Terwijl een experimentele groep deelnam aan de zelfcorrectietraining volgden kinderen uit een controlegroep het nor- male stelonderwijs. Na afloop van de training bleek dat alle kinderen vooruit waren gegaan, maar de kinderen in de experimentele groep maakten significant minder spelfouten dan de kinderen in de controlegroep.
1 Inleiding
Uit ervaringen van leerkrachten blijkt dat veel leerlingen die een foutloos dictee maken, dezelfde woorden in andere .spellingsituaties, zoals in een opstel, soms fout spellen. Dit is een voorbeeld van het zogenaamde 'transferpro- bleem', het onvermogen om in eerdere situaties opgedane kennis (of aangeleerde strategieƫn/ vaardigheden) te generaliseren naar een nieuwe situatie (e.g., Mayer, 1998). |
Het transferprobleem werd reeds in 1959 door Wertheimer geformuleerd, maar de aan- dacht ervoor was tot voor kort relatief gering, blijkend uit een artikel van Leonard uit 1981. Van de 32 interventiestudies die in de 18 jaar daarvoor werden uitgevoerd, werd er in slechts vijf gerapporteerd of het geleerde ook daad- werkelijk kon worden toegepast in een nieuwe situatie. Bovendien werd in geen enkele studie duidelijk gemaakt hoe generalisatie tot stand gebracht zou kunnen worden.
Eind jaren 80 werd het probleem opgepikt door aanhangers van situated Cognition (in het Nederlands veelal aangeduid met de term 'gesitueerd leren'), een relatief nieuwe stro- ming binnen de onderwijspsychologie (e.g., Brown, Collins, & Duguid, 1989; Perkins & Salomon, 1989). De belangrijkste aanname die ten grondslag ligt aan gesitueerd Ieren of ge- situeerde cognitie is dat alle cognitieve proces- sen, zoals zien, horen, denken, herinneren, lezen en spellen altijd aangepast zijn aan de omgeving waarin deze processen plaatsvinden. Leren en cognitieve processen kunnen dan ook alleen zinvol bestudeerd worden wanneer de omgevingsfactor er expliciet bij betrokken wordt (Clancy, 1997; Greeno, 1997).
Als leren inderdaad altijd het gevolg is van de interactie tussen het individu en haar omge- ving dan is het ook begrijpelijker dat generali- satie vaak moeilijk tot stand komt. Opgedane kennis of een geleerde vaardigheid zijn immers mede bepaald door de context waarin deze tot .stand is gekomen, zodat het geleerde in een nieuwe context (nieuwe situatie) niet zonder meer tot uiting kan komen. Een extreme inter- pretatie van gesitueerd leren is dat alles in elke situatie opnieuw geleerd moet worden. Het zal de lezer niet verbazen dat aanhangers van gesi- tueerd leren een dergelijk standpunt niet aan- hangen. Ze wijzen er echter wel op dat transfer van het geleerde niet zonder meer verwacht kan worden, gegeven de 'gesitueerdheid.saan- name'. We besteden in deze bijdrage verder geen aandacht aan de theoretische discussie
173
pedagogische studiƩn
2000 (77) 173-182
Beter leren spellen tijdens stellen
M. Willemen, A. M. T. Bosman, & J. G. van Heil1 |