Comment | De tekst voor deze incunabel stamt van Claudius Claudianus (ca. 370-ca. 404), een schrijver van Griekse afkomst. Hij vervaardigde gedichten in het Grieks, maar was ook het Latijn machtig. Hij kwam hierdoor in de gunst van de Romeinse minister-bevelhebber Flavius Stilicho en kreeg een positie als dichter aan het hof van de Romeinse keizer Honorius. Voor hen schreef Claudianus tal van epische verzen, waarin de grootse daden van beide beschermheren verheerlijkt worden. Sowieso toonde hij zich in zijn langere gedichten een groot voorvechter van het Romeinse Rijk. Daarnaast publiceerde hij verscheidene kleinere gedichten over uiteenlopende onderwerpen.
De hier gedigitaliseerde incunabel, 'De raptu Proserpinae' (‘De ontvoering van Proserpina’), wordt gezien als zijn meesterwerk en betreft een niet voltooid mythologisch epos. Proserpina is de naam van een oude Romeinse godin, van wie de cultus, mythes en mysteries teruggaan op de Griekse Persephone en haar moeder Demeter, de godin van graan en landbouw. De Romeinen identificeerden Proserpina met hun eigen vruchtbaarheidsgodin Libera, dochter van de landbouwgodin Ceres. De cultus rond Proserpina en Ceres kwam rond 200 voor Christus uiteindelijk vanuit het zuiden van Italië in Rome terecht. Daar werd de verering van Proserpina en Ceres door de religieuze autoriteiten aangemoedigd als moreel wenselijk voor eerbiedwaardige vrouwen.
Vanzelfsprekend circuleerden rond de figuur Proserpina tal van mythen. Meest bekend is de mythe van de ontvoering van Proserpina door de god van de onderwereld, de verwoede pogingen om haar te vinden door haar moeder Ceres en de uiteindelijke, doch slechts tijdelijke terugkeer van Proserpina in de bovenwereld. De mythe vond zijn neerslag in diverse Latijnse werken, waaronder poëtische. Zo dichtte Ovidius in de vroege 1ste eeuw na Christus over Proserpina en enkele eeuwen later dus ook Claudianus, die de mythe het meest uitgebreid behandelde.
De naam Proserpina komen we tegenwoordig eveneens tegen binnen de astronomie; het is de benaming voor een in 1853 ontdekte asteroïdengordel.
Hoewel Nicolaes Ketelaer en Gerard de Leempt niet in de incunabel genoemd worden, schrijft men de publicatie ervan op basis van de gebruikte lettertypen wel toe aan beide Utrechtse drukkers. Het hier gedigitaliseerde exemplaar (MAG: E fol 2072 (Rariora)) is gerubriceerd en heeft ingekleurde initialen. De incunabel zit in een oorspronkelijke kalfslerenband, afkomstig uit de binderij van het Utrechtse Regulierenklooster. Kenmerkend voor deze binderij zijn de stempels binnen een patroon van driedubbele filetlijnen. | Translate
|