|
Het sluisje in de IJsseldam,
|
||||||||
|
door Bart Rietveld
|
||||||||
|
waarschijnlijk rond de jaren 1285 sprake is van
dijkbescherming ter grootte van een huidige zomerdijk. De IJssel stroomde vanaf het Klaphek
richting het Gein en verder richting Gouda langs IJsselstein en Montfoort. Vlak na het Klaphek vertakte de IJssel zich richting Lopik en Schoonhoven, welk water we nu terug vinden als Enge- of Kleine IJssel, en vanaf Uitweg als Lopikse Wetering. De open verbinding tussen IJssel en Lek
bracht tot aan het leggen van de IJsseldam in het Nedersticht en in Holland grote overlast. Vooral 's winters en bij storm veroorzaakte het hoge water dijkbreuk in de toenmalige IJsseidijken en werd het land langs de IJssel tot ver buiten de oevers onder water gezet. Het afdammen van de IJssel bij de Lek vormde de oplossing voor dit probleem. Het leggen van een dam stuitte vooral op
Utrechtse bezwaren daar er een bloeiende handel was via de IJssel op Rijn en Lek. De scheepvaart vanuit Utrecht liep vanaf de Vaartse Rijn via het in 1148 gegraven kanaal tussen de Vaartse Rijn en IJssel (vanaf Jutphaas naar het Gein). Dit kanaal stond echter niet in open verbinding met de IJssel maar was ter hoogte van het Gein (op de plaats waar de oude Geinbrug lag) afgedamd zodat de goederen over deze dam van het ene in het andere vaartuig geladen werden. Als ondanks de Utrechtse bezwaren de
IJsseldam toch wordt gelegd komt in 1288 de „Nieuwe Vaart" tot stand als verbinding tussen Vaartse Rijn (bij Jutphaas) en Lek (bij Vreeswijk). Met het leggen van de IJsseldam verdween
ook de noodzaak van de dam bij het Gein in |
||||||||
|
Inleiding
De in 1950 verdwenen sluis in de IJsseldam
is vanaf de bouw tot aan de sloop een belangrijke schakel geweest in de waterhuishouding rond IJsselstein en in de Lopikerwaard. Door de complexe verhoudingen tussen de verschillende belanghebbenden in de Lopikerwaard is deze sluis gedurende zijn bestaan een voortdurend onderwerp van conflict geweest. Bestudering van deze verhoudingen en de
geschiedenis van de sluis en de IJsseldam leveren dan ook een boeiend beeld op van de voortdurende strijd met en tegen het water in de direkte streken rond IJsselstein. Ontstaan en plaatsbepaling
, Wanneer bisschop Jan van Nassau op
aandringen van Graaf Floris V in 1285 opdracht geeft tot het afdammen van de IJssel ter hoogte van het Klaphek (de plaats die indertijd aangeduid wordt als Hoppenesse) en dit in 1286 is gerealiseerd, is de IJsseldam, ook wel Nijendam (nieuwe dam) genoemd, een feit. Tegenwoordig is deze dam nog duidelijk te herkennen als onderdeel van de Lekdijk tussen de kruising Lagedijk/(Hoge) Lekdijk en het Klaphek (zie kaart). Over het ontstaan van Lek en IJssel zijn de
meningen verdeeld, maar de situatie rond 1285 is zo, dat de (Hollandse) IJssel zich ter hoogte van voornoemde plaats splitst van de Lek en zelfs het meeste water van de Lek afvoert, het Nederstichtse land in. De Lek vervolgt hier. zijn huidige loop, richting Schoonhoven en Krimpen, als een onbetekenend riviertje waarvoor geen speciale voorzieningen gemaakt hoefden te worden, zij het dat er |
||||||||
|
liet in 1148 gegraven kanaal zodat deze
doorgeslagen wordt waardoor dit kanaal tussen IJssel en Vaartse Rijn nog steeds de naam van Doorslag heeft. Een direkt gevolg van het afdammen van de IJssel is dat de Lek vanaf de IJsseldam al het aangevoerde water krijgt te verwerken en daardoor veel sneller gaat stromen. Zo komt er een veel betere bedijking tot stand langs de Lek richting Schoonhoven waarover in de dijkbrief van 1328 het beheer geregeld wordt. De bouw van de sluis in de IJsseldam
Met de aanleg van de sluis of heul in de
IJsseldam maken we een sprong in de tijd van een kleine vier eeuwen naar het jaar 1642. In de tussenliggende tijd zijn de gebiedsnamen Lekdijk Benedendams, en Lekdijk Bovendams ontstaan. Bovendams strekt zich uit vanaf de IJsseldam aan Vreeswijkse zijde tot aan Amerongen en de Lekdijk Benedendams loopt van de IJsseldam tot aan Schoonhoven. De IJsseldam vormde de scheiding tussen deze twee gebieden. Aan de Lekzijde van de IJsseldam heeft zich
vanaf de Lagedijk richting Vreeswijk een gebied ontwikkeld van losse uiterwaarden waarvan twee uiterwaarden van ca. 8,5 ha de kern vormden. Deze uiterwaarden die tot aan 1839 aangroeiden tot ca. 50 ha vormden het waterschap Bossenwaard. Het grootste gedeelte lag op het grondgebied van Vreeswijk en slechts een klein gedeelte aan de westelijke zijde behoorde aan IJsselstein toe. De IJsselsteinse polders, welke tezamen het waterschap IJsselstein vormden, bestonden tot 1898 uit de polders: NederOudland, Broek en Lage Biezen, Hoge Biezen, OverOudland en IJsselveld. De situatie van de waterhuishouding rond
IJsselstein en Benschop was voor 1642 bijzonder slecht. De IJssel was zodanig verland dat scheepvaart praktisch onmogelijk was geworden en de polders rond IJsselstein langzamerhand zonder water kwam te zitten. Het aanleggen van een duiker in de IJsseldam waardoor Lekwater in de Enge IJssel geloosd kon worden moest de oplossing brengen voor dit probleem. Zo gebeurde het dat in 1642 de drossaard,
rentmeester, schout en burgemeester van IJsselstein met de burgemeester en schout van Benschop zich tot de schouwvoerder van de |
||||||
|
IJsseldam wendde met het volgende verzoek:
dat de gront van de rivier den IJssel in de landen van IJsselstein van tijd tot tijd verhoogt ende geen apparentie is om die te verdiepen, waardoor in de zomertijd die van Benscop en alle andere polders, gelegen onder het Schoutampt van IJsselstein, water van noode hebbende voor hare beesten om te drinken, niet gedient kunnen worden en door gebrek vandien de beesten ongans worden tot merkelijke schade van de ingezetenen: dat mede 't water, dat door de Vaart in de Rijn wordt gelaten, overmits het verlanden van den IJssel tusschen den doorslag en het Gein (zijnde Stichtse bodem) verhindert wordt bij haar te komen, en verzochten zij toestemming tot het leggen van: eenen steenen heull met cement gewerckt, mitsgaders met een raempt en schotdeur daer veur well vast en dicht gemaeckt, in de Lekdijk en wel in de IJsseldam, omme in de somertijt daer door nijt de riviere van den Lecke water te trecken en 't selve te leijden in den IJssel tot werkelijk gerief van de ingesetenen. 1) De schouwvoerder van de IJsseldam was
niemand minder dan de heer van IJsselstein en tevens stadhouder Frederik Hendrik zodat de gevraagde toestemming snel afkwam en reeds in 1643 ligt er een heul in de IJsseldam op vijftig roeden vanaf het Klaphek richting Schoonhoven en met een hoogte en wijdte van 2 voet. De sluis van 1643 tot 1950
De plannen tot aanleg van de heul bracht
grote konsternatie teweeg bij dijkgraaf en heemraden van de Lekdijk Bovendams en die van Lekdijk Benedendams, daar zij geheel niet bij het verstrekken van de opdracht tot aanleg werden betrokken. Een heul in de IJsseldam leverde huns inziens te groot gevaar op voor dijkdoorbraak, waardoor het achterland geheel onder water zou komen te staan. Daar echter de heer van IJsselstein schouw
voerde over de dam kon hij in deze geheel alleen beslissen. Het collegie van Lekdijk Bovendams wendde zich daarom schriftelijk tot Gedeputeerde Staten van Utrecht met het verzoek om enige leden van de Staten te laten toezien dat: het leggen van de heul, het aanstampen der aarde en verdere werkzaamheden op zulke wijze verrigt werden, dat er geen gevaar voor overstrooming van het Gemeeneland (Lopikerwaard) uit zoude kunnen voortvloeyen. 2) |
||||||
|
LAAGEN
BIEZEN |
||||||||||||||
|
Land van Jutphaas
|
||||||||||||||
|
Land van Vreeswijk
|
||||||||||||||
|
Lekdijk
ll
|
||||||||||||||
|
Land van Vianen
|
||||||||||||||
|
Plattegrond van de sluis en IJsseldam met omgeving.
geloosd mag worden. Voorts wordt bepaald
dat de Bossenwaard haar bezwaarwater mag lozen op de heul in de IJsseldam, zodat vanaf 1646 de heul niet alleen Lekwater voor de IJsselsteinse en Benschopse polders aanvoert maar ook het overtollige water van de Bossenwaard 's zomers afvoert naar de Enge IJssel. De heul van 1643 was echter geen lang
leven beschoren. Wanneer in 1661 de IJssel bij Montfoort uitgediept en verbreed wordt gaat het water vanaf Utrecht via de Doorslag zo snel lopen dat de grachten van Utrecht droog |
||||||||||||||
|
Als in weerwil van deze strubbelingen de
heul er in 1643 ligt blijkt deze niet optimaal te funktioneren. De eigenaars van de 8,5 ha land in de Bossenwaard waren niet bereid het zo nodige Lekwater door hun land naar de heul te leiden. Dit probleem wordt in 1646 opgelost wanneer deze uiterwaarden in het bezit komen van schout en sekretaris van IJsselstein, jhr. Arent van Dorp en Adriaan Spingel van den Hoeve. Zij gaan een overeenkomst aan met de Baronie van IJsselstein waarin bepaald wordt dat ten eeuwige dage Lekwater door de scheisloot in de Bossenwaard op de heul |
||||||||||||||
|
waarin het lozingsrecht door de Bossen waard
is geregeld. De eigenaar van de 8,5 ha uiterwaard in de
Bossenwaard waardoor de scheisloot loopt, ene Cornelis van Kesteren, verzoekt dan aan de regenten van de Baronie een stenen heul te mogen aanleggen in de zomerdijk bij de Lek, daar bij hoog water in de Lek dit land regelmatig onderloopt. Deze toestemming wordt verleend onder voorwaarde dat hij er zorg voor moet dragen de heul te vrijwaren van verzanding en dat hij: ten diensten van 't Gemeen een sleutel latende onder diegene die daartoe zal worden geauthoriseerd om die ten allen tijde te openen en te sluiten zoo als men zal bevinden te behooren. 4) Nu wordt het geruime tijd stil rond sluis en
dam en eerst tijdens en na de Bataafse Republiek van 1795 komen sluis en dam weer in de belangstelling. Met de franse tijd verdwijnt de Baronie van IJsselstein voorgoed en ook - tijdelijk - Gedeputeerde Staten van Utrecht. Zo kon het gebeuren dat sluis en dam ten prooi vielen aan verwaarlozing en dat het in 1811, als gevolg daarvan, dringend noodzakelijk is dat er herstellingen verricht worden en dat het beheer over sluis en dam geregeld wordt. Op 29 oktober 1811 wordt daarom door de
Directie van bruggen en wegen in de Hollandse departementen het beheer van sluis en dam overgedragen aan het college van de Lekdijk Benedendams, waarmee sluis en dam onderdeel worden van de Lekdijk, onder voorwaarde dat de meerkosten van beheer en onderhoud voor rekening van de voormalige Baronie van IJsselstein d.m.v. een omslag naar de oppervlakte van de polders in de voormalige Baronie. Dit viel geheel niet in goede aarde bij de polderbesturen van IJsselstein en Benschop en zij protesteerden fel bij het college tegen deze regeling daar zij niet bereid warne meer dan de werkelijk te maken kosten voor beheer en onderhoud te betalen. De polderbesturen weten deze zaak dan ook slepende te houden tot aan de bevrijding in 1813 en een definitieve oplossing tussen polders en college komt op 11 november 1814 tot stand. In een resolutie wordt het volgende vastgesteld; |
||||||
|
komen te staan. Gedeputeerde Staten van
Utrecht laten daarom bij Jutphaas in de Doorslag een stenen schutsluis bouwen waardoor het waterverloop geregeld gaat worden. Deze sluis vinden we nog steeds terug bij de Henkei fabrieken. Door de aanleg van de schutsluis komen de
IJsselsteinse en Benschopse polders weer zonder water te zitten en de heul in de IJsseldam blijkt veel te klein te zijn om het waterniveau in de polders op peil te houden. Na enige geharrewar tussen Gedeputeerde Staten van Utrecht en Holland en bestuurders van IJsselstein verleent de baron van IJsselstein Prins Willem III toestemming voor de bouw van een nieuwe sluis in de IJsseldam even boven de bestaande heul. Zo ligt er in 1677 een sluis in de IJsseldam
met een breedte van 4y2 voet, een hoogte van 6 voet en een lengte van 80 voet. De Enge IJssel is bij de inlaat verwijd tot een lengte van 500 roeden en 2 voet uitgediept, voorts is er een nieuwe sloot gegraven vanaf de Lek naar de sluis. De kosten hiervan ad f 1.600,— kwamen voor rekening van Gedeputeerde Staten en het jaarlijks onderhoud aan de sluis voor 1/3 aan de Staten en 2/3 aan de Baronie van IJsselstein. IJsselstein en Gedeputeerde Staten stellen ieder twee heemraden aan voor: omme op het voorsz. van tijt tot tijt ordre te stellen, en de noodige voorsieningen te doen. 3) Tot aan 1713 blijft het rond de sluis
betrekkelijk stil en het lijkt erop dat de sluis goed funktioneert. In 1712 komt er een aanvulling op de overeenkomst van 1646 |
||||||
|
De sluis
voor de sloop
in 1950
|
||||||||||
|
daarop ,,Benedendams". De IJsseldamse
grenspaal is nu nog duidelijk, zij het in desolate toestand, terug te vinden. Tevens wordt in 1815 het hoogtepeil, waar tot water op de Engel IJssel mag worden ingelaten, geregeld; hiertoe wordt een peilschaal bij de sluis aangebracht. Na al deze perikelen over beheer en
onderhoud ontstaan er in 1816 grote problemen over de hoeveelheden in te laten water. Zo komt er een klacht binnen bij het dijkscollege dat er teveel water door de sluis wordt ingelaten terwijl in 1817 de eigenaars van de uiterwaarden in de Bossenwaard bij het college klagen dat ze te weinig water mogen afvoeren door de sluis. Het afvoeren werd hen belemmerd door de opzichter van de sluis, timmerman Hete uit IJsselstein. Dat er desondanks veel water door de sluis ingelaten wordt blijkt uit mededelingen van burgemeester en twee afgevaardigden van Jaarsveld, op 26 augustus 1817, dat de polders Batuwe en Graaf onder genoemde gemeente regelmatig wateroverlast ondervonden door het inlaten bij de sluis. En in 1818 vinden de IJsselsteiners weer dat ze te weinig water krijgen. Om al deze problemen het hoofd te bieden
is het noodzakelijk dat het beheer over de Enge IJssel geregeld wordt en zo besluiten in 1819 de polders: Batuwe, Graaf, Lopik, IJsselstein, het Gein en de Bossenwaard tot oprichting van het waterschap de Enge IJssel. Het bestuur van dit waterschap, waarvan het reglement goedgekeurd wordt bij Koninklijk |
||||||||||
|
Si^*
|
||||||||||
|
a. dat het onderhoud aan de IJsseldam voor
rekening komt van volgende polders en wel: 132 morgen = 44% voor de IJsselsteinse
polders 137 morgen = 45,2/3% voor de polder
Benschop 31 morgen = 10,1/3% voor de polder
Noord-Polsbroek b. het onderhoud van de sluis voor rekening
komt van de IJsselsteinse polders. Het beheer over sluis en dam blijft bij het
college van de Lekdijk Benedendams. Het jaar daarop, in 1815, laat het college
stenen grenspalen plaatsen, één ter hoogte van het Klaphek met het opschrift „Usseldam" en één aan de andere zijde van de dam met |
||||||||||
|
Vanaf 1646 hebben de eigenaars van de
uiterwaarden in de Bossenwaard kans gezien om via het illegaal leggen van duikers en sloten hun land in verbinding te brengen met de scheisloot naar de sluis waardoor in 1839 de gehele uiterwaard haar bezwaarwater loosde op de Enge IJssel. Deze gegroeide situatie was voor Gedeputeerde Staten zo vanzelfsprekend dat bij het opstellen van de reglementen in 1858 deze 49 ha werden opgenomen totdat hiervoor een nadere regeling zou komen. 6) In 1861 wordt de sluis weer grondig
opgeknapt en de kosten hiervan worden zonder problemen door IJsselstein betaald. Als tussen 1854 en 1860 de Hollandse IJssel
gekanaliseerd wordt, verdwijnt de noodzaak van waterinlaat uit de Lek. De IJssel wordt in die periode afgedamd bij Haastrecht en over de gehele lengte uitgediept tot 1,60 m. In de nieuwe dam bij Haastrecht wordt tevens een schutsluis gebouwd. Met deze kanalisatie wordt de waterhuishouding van de IJssel zo sterk verbeterd dat het voor de IJsselsteinse en Benschopse polders niet meer nodig is om water vanuit de Lek in te laten. Dat IJsselstein hier van doordrongen is, blijkt uit de situatie rond 1868 wanneer de sluis weer eens opgeknapt en versterkt moet worden. Op 10 maart 1868 besluit het dijkscollege
om: het maken van een tweede rij schothalken, 't verbreden van de vleugels en 't optrekken der schotbalksponningen tot dijkshoogte, zodat de schothalken tot dijkskruin kwamen te staan, hetgeen alles tot een gezamelijk bedrag van f 2.500,— ten laste der waterschappen onder IJsselstein zoude worden gebracht, terwijl 't daarmede in verband verbreden van de dijk, door 't College zoude bekostigd worden. 7) Tegen deze aanslag protesteren de
IJsselsteinse polders dan ook weer bij Gedeputeerde Staten en zij vragen om ontslagen te worden van de verplichtingen t.a.v. de sluis. Zij baseren dit op de gegevens dat de overeenkomsten uit 1646 en 1713 aangegaan is met de toenmalige Baronie en niet met de huidige polders, voorts dat door de kanalisatie van de Hollandse IJssel de noodzaak van de sluis is verdwenen en tenslotte dat bovengenoemde werken niet onder onderhoudswerken vallen maar als nieuw werk dienen te worden gezien. Na uitvoerige ruggespraak met het dijkscollege besluiten Gedeputeerde Staten om niet op het |
||||||
|
Besluit, is samengesteld uit
vertegenwoordigers van genoemde polders. In 1831 zijn er weer moeilijkheden rond de
sluis. Het dijkscollege constateert namelijk dat de sluis aan een grote reparatie toe is en besluit deze uit te voeren en de sluis daartoe tijdelijk af te dammen. Nu blijkt dat de sleutel van de sluis door timmerman Hete afgestaan is aan de bestuurders van IJsselstein en dat deze niet genegen zijn die weer uit handen te geven. Deze zaak loopt zo hoog op dat Gedeputeerde Staten weer moeten ingrijpen en in 1836 een: instructie voor de opzigter van het sluisje in den IJsseldam aangesteld door Heeren Dijkgraaf en Hoogheemraden van den Lekdijk Benedendams en van den IJsseldam, vaststellen, waarbij de sleutel van de sluis weer bij de door het college aan te stellen opzichter terecht komt. Het onderhoud van de sluis blijft evenwel
een financieel probleem. Een grote reparatie in 1844 aan de vloer van de sluis, op last van het dijkcollege, wordt nog door IJsselstein betaald. Maar als in 1850 het dijkcollege (met goedkeuring van Gedeputeerde Staten) een muur laten mestelen, a raison van f 580,-, aan de Lekzijde van de sluis om bij hoog water voor deze muur zandzakken of ander materiaal te kunnen storten is IJsselstein in last. IJsselstein weigerde te betalen met als argument dat deze muur gebouwd werd ter bescherming van de Lekdijk (IJsseldam) en niet ter bescherming van de sluis. Eerst na veel heen en weer geschrijf waarbij het dijkscollege o.m. wijst op de wettelijke status (bij wet van 1841, waardoor o.m. het beheer over dam en sluis wettelijk is toegewezen aan het hoogheemraadschap van de Lekdijk Benedendams en de IJsseldam) van het hoogheemraadschap waardoor het college met toestemming van Gedeputeerde Staten kan oordelen of dergelijke werken noodzakelijk zijn, is IJsselstein bereid te betalen. 5) In 1858 wordt de Bossenwaard een
publiekrechtelijk waterschap nadat in 1839 de eigenaars al een privaatrechtelijk reglement hadden opgesteld. In de, door Gedeputeerde Staten, opgestelde reglementen van 1858 worden uitdrukkelijk de bepalingen geregeld welke voorkomen in de akte van 1646 en de aanvulling uit 1713 (zie hierboven). Alleen zijn de 10 morgen land (8,5 ha) waarvan de akte uit 1646 spreekt in 1839 en 1858 uitgegroeid tot 49 ha! |
||||||
|
veranderen daar de kosten van onderhoud de
afgelopen dertig jaar gemiddeld niet meer dan f 51,91 per jaar bedroegen. Zij vinden een dergelijk bedrag te gering om de reglementen van het waterschap Enge IJssel te veranderen. Wie nu denkt dat het meerderheidsadvies door de Provincie wordt gevolgd heeft het mis Want op de wintervergadering van 19 november 1900 van Provinciale Staten wordt na uitvoerige beraadslagen het minderheidsadvies van de commissie overgenomen. Aan de bestaande regeling veranderde dus niets. De vijf IJsselsteinse polders, welke in 1898
samengaan tot drie polders, reageren hierop door de sluis gesloten te houden voor het water uit de Bossenwaard. Na klachten van de eigenaars in de Bossenwaard nemen in 1903 Gedeputeerde Staten maatregelen in de vorm van een beschikking. Deze beschikking hield in dat de drie polders de beslissingsbevoegdheid tot het openen van de sluis kwijt raakten en zulks voortaan moest geschieden op verzoek van de Bossenwaard zolang het peil in de Enge IJssel niet hoger is dan 0,60 m boven N.A.P. De kosten voor het openen kwamen voor rekening van de Bossenwaard maar niet de kosten van onderhoud. Deze beschikking is voor de IJsselsteinse
polders aanleiding om hiertegen een beroep in te dienen bij de Kroon. En de Kroon verklaart, u begrijpt het al, dit beroep ongegrond op basis van de historische feiten. Het lijkt erop dat de polders zich definitief
gewonnen geven en tot 1948 blijft het betrekkelijk rustig rond de sluis. De beschikking van 1903 wordt in 1927
opgenomen in de reglementen van het gereorganiseerde waterschap de Enge IJssel waarmee de akte van 1646 en 1713 kwamen te vervallen. In 1931 wordt door de polders bij het hoogheemraadschap Lekdijk Benedendams en de IJsseldam nog een poging ondernomen om de onderhoudsplicht af te kopen, maar ook deze poging mislukt. De sloop van de sluis in 1950
In 1948 is het goed raak. De sluis verkeert
dan in zo'n slechte staat dat er grootscheepse vernieuwingen nodig zijn om direkt gevaar voor de Lekdijk te voorkomen. Het hoogheemraadschap van de Lekdijk |
||||||
|
verzoek in te gaan, daar de resolutie uit 1814
wel degelijk met de polders is aangegaan en dat daarom de overeenkomst uit 1646 en 1713 dient te worden nagekomen. Zij beschouwen de uit te voeren werkzaamheden duidelijk als onderhoud en versterking zodat er geen sprake is van nieuw werk. De IJsselsteinse polders wenden zich nu tot de minister van binnenlandse zaken met een aanvraag voor subsidie welke zij in 1869 ook krijgen. Het Rijk draagt ƒ 600,- in de kosten bij en de Provincie f 300,—, waarmee dit probleem weer opgelost is. Het valt te begrijpen dat de IJsselsteinse
polders, welke het waterschap IJsselstein vormden, bijzonder ontevreden waren over de situatie rond de sluis. Immers, na 1860 wordt de sluis alleen nog maar gebruikt voor de waterafvoer van de Bossenwaard en zijn de polders nog steeds verplicht, door de overeenkomsten van 1646 en 1713, de sluis te onderhouden. In 1887 probeert men dan ook om de sluis
onder beheer te krijgen bij het Rijk, daar door de kanalisatie van de Hollandse IJssel (welke een rijksrivier is) de sluis ook voor het Rijk van belang is geworden. Het ministerie van waterstaat laat zich dan uitvoerig voorlichten over deze situatie door het college van hoogheemraden van Lekdijk Benedendams en de IJsseldam en wijst op grond van de historische feiten het verzoek af. De polders leggen zich bij dit besluit neer en eerst tussen 1896 en 1900 wordt weer een poging ondernomen om van de onderhoudsverplichtingen af te komen. Ditmaal wordt aan Provinciale Staten een verzoek gericht om ontslagen te worden van verplichting tot onderhoud van de heulsloot vanaf de Lek tot aan de Enge IJssel en het onderhoud van de sluis over te dragen aan het waterschap Enge IJssel. Dit waterschap, waartoe de Bossenwaard behoorde, had het meeste profijt van de sluis en hoefde daar geen enkel offer voor te brengen. De 7gn. „Statencommissie van de
Provincie" neemt dit verzoek in onderzoek en een meerderheid ziet de billijkheid van het IJsselsteinse voorstel in. In een uitvoerig rapport wordt dan ook geadviseerd om het voorstel over te nemen, tevens wordt gerapporteerd dat een minderheid van de commissie aan de bestaande regeling niets wil |
||||||
|
Benedendams en de IJsseldam slaat dan ook
alarm bij Gedeputeerde Staten welke na uitvoerig overleg met het hoogheemsraadschap lot de conclusie komen dat dichting van de sluis de beste oplossing is. Een algeheel herstel van de sluis zou vele tienduizenden guldens kosten, welke zeker niet door de IJsselsteinse polders, die hiervoor in aanmerking kwamen, opgebracht kon worden. Sloop betekende echter dat er een oplossing
gezocht diende te worden voor de afwatering van de Bossenwaard. Deze wilde alleen van het recht tot lozing, zoals vastgelegd in de reglementen van 1927 van het waterschap Enge IJssel, afzien wanneer zij volledig schadeloos zouden worden gesteld voor de waardevermindering van de grond. De Bossenwaard zou immers na dichting van de sluis geheel afhankelijk worden van de waterstand op de Lek. Hiervoor werd een bedrag geëist van ƒ 69.500,-. Dt dit bedrag Gedeputeerde Staten te ver
ging mag duidelijk zijn. Immers door de aanleg van rijksweg 2, de rietgebieden en de delen die door de hoge ligging geen bemaling behoefden, bedroeg de oppervlakte van de effektieve cultuurgrond, waarvoor de sluis afwaterde, slechts 24,5 ha. De definitieve oplossing is gevonden in een
regeling waarin alle betrokken partijen elkaar gevonden hebben. De regeling behelsde o.m.: a. dat op kosten van het hoogheemraadschap
de sluis gesloopt werd b. opheffing van het recht van lozing op de
Enge IJssel door de Bossenwaard c. de onderhoudsverplichting van de
IJsselsteinse polders t.a.v. de sluis is opgeheven d. de Bossenwaard krijgt ter
schadeloosstelling een bedrag van f 27.500,—, waarvan door het hoogheemraadschap ƒ 5.000,— wordt bijgedragen, de IJsselsteinse polders ƒ 12.500,- en Provinciale Staten ƒ 10.000,-
e. De Bossenwaard werd weer een zelfstandig
waterschap. In 1950 wordt aan deze regeling uitvoering
gegeven en verdwijnt de sluis in de IJsseldam. Hiermee komt een einde aan driehonderd jaar sluis in de IJsseldam welke vooral voor de IJsselsteinse polders een voortdurende bron van zorg en irritatie is geweest. |
Nawoord
In onze dagen is van de sluis niets meer
terug te vinden, alleen de IJsseldam is nog duidelijk herkenbaar als onderdeel van de Lekdijk. Door het opgaan van het waterschap Bossenwaard, in 1961, in het waterschap Oudegein is deze naam ook geheel verdwenen. Dit voormalige zelfstandige waterschap is 's winters, wanneer er ijs ligt op het onder water gelopen land, bijzonder in trek bij de schaatsliefhebbers. Met de vorming van het nieuwe waterschap
„Lopikerwaard" op 1 januari 1974, welke de gehele Lopikerwaard beslaat, is ook het Hoogheemraadschap voorde Lekdijk Benedendams en den IJsseldam verdwenen. Noten
1 J. A. van Hengst, de Lekdijk Benedendams
en den IJsseldam I, blz. 197 e.v. 2 J. A. van Hengst, de Lekdijk Benedendams
en den IJsseldam I, blz. 199. 3 Den Uyl, de Lopikerwaard deel II, blz. 629.
4 Den Uyl, de Lopikerwaard deel II, blz. 630.
5 Dat deze muur wel degelijk nut had blijkt in
februari 1861 als de sluis gaat doorsijpelen, erger wordt dan voorkomen door het storten van zandzakken voor deze muur. 6 Den Uyl, de Lopikerwaard deel II, blz. 636.
7 V. Ittersum, de Lekdijk Benedendams en
den IJsseldam III, blz. 220. Literatuuropgave
De Lekdijk Benedendams en den IJsseldam,
deel I, II, III en IV; resp. 1898, 1906, 1907 en 1974. De Lopikerwaard, deel I en II, door W. F. J.
den Uyl; 1960 en 1963. Het sluisje in de IJsseldam door G. H. M. van
Arkel, Prov. almanak v. Utrecht; 1950. IJsselstein, verleden en heden; J. J. Abbink
Spaink, 1962. |
||||||
|
8
|
|||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het hierna volgende artikel ontleent zijn waarde aan de levendige beschrijving van enkele
markante leden van een IJsselsteinse familie van vroegere dagen. De schrijfster (zelf een nazaat van de beschreven personen) toont, met oog voor detail, aan hoe
een aantal leden van de familie Van der Roest gedurende ongeveer 150 jaar een duidelijk stempel hebben gedrukt op diverse facetten van de IJsselsteinse samenleving. |
|||||||||||||||
|
J. M. van der Roest
en enkele van zijn familieleden, door M. Jensma-Marx.
|
|||||||||||||||
|
Waarschijnlijk waren de eerste personen
met de naam Van der Roest inwoners van het middeleeuwse IJsselstein. Er wordt wel beweerd dat enkele Van der Roesten als wapensmid in dienst waren bij de Heren van IJsselstein. Dit verklaart dan tevens het enigszins
merkwaardige familiewapen dat men later koos. Hierop zijn namelijk drie schoorsteenhaken te zien, op een (vermoedelijk) blauw-grijs fond. |
we weer over zeer uitgebreide informatie.
Mijn betovergrootvader was Cornelis van der y?oe9/( 1753-1833). Zijn naam komt voor op de zilveren doopschaal uit 1820, van de Ned. Hervormde kerk te IJsselstein. Vermoedelijk vervaardigde hij hoepels (zie
J.G.M. Boon, „IJsselstein uw woonstede", blz. 37; Register van neringdoende luiden). Een van de broers van deze Cornelis was Hermanus van der Roest (1751-1804). Zoals gezegd was hij schepen te IJsselstein. Cornelis van der Roest was dus de grootvader van mijn grootvader, mijn betovergrootvader. De tweede grootvader van mijn grootvader (moederskant) heette toevalligerwijs ook Van der Roest, Hermanus van der Roest (1777-1849). Hij was molenaar van beroep. Van deze Hermanus is de zeer verlichte
uitspraak afkomstig: „als je een kind slaat, sla je de bloem eruit en hou je de zemelen over". Zoiets kan alleen een molenaar zeggen! Via hem is onze familietak verwant met de bekende rijtuigenmakers Van der Roest. Hun bedrijf was gevestigd in het mooie pand aan de Utrechtse straat, dat gelukkig behouden bleef (nu: Vishandel), maar wel ingrijpend verbouwd werd. De vader van mijn grootvader was Jan Cornelisz van der Roest (1800-1878). Hij was gemeente-ontvanger van IJsselstein en kapitein van de Utrechtsche Schutterij. Hij was de trotse drager van de Militaire Willemsorde die hem waarschijnlijk werd toegekend voor prestaties in de 1 O-daagse veldtocht. |
||||||||||||||
|
f^f
|
|||||||||||||||
|
Een familielid van mij heeft een jachtmes met
zilveren heft in bezit, waarop deze schoorsteenhaken duidelijk zichtbaar staan afgebeeld (alle drie in dezelfde richting). Er zijn echter ook enkele zegelringen in de familie waarop één van de drie haken omgekeerd is afgebeeld. Het wapen met één omgekeerde haak werd in 1764 gebruikt door Hermanus van der Roest, schepen van IJsselstein, met als helmteken een boom (Centraal Bureau voor de Genealogie in Den Haag). De eerste verifieerbare gegevens over de fam.
Van der Roest zijn afkomstig uit ongeveer 1620. Er is dan sprake van ene Goossen Huygen van der Roest, die gehuwd is met Merritgen Willems. Dan is er, wat de familiegegevens betreft, een hiaat van ruim honderd jaar, en vanaf het midden van de achttiende eeuw beschikken |
|||||||||||||||
|
11
|
|||||||||||||||
|
Ook zou J. M. van der Roest in het bestuur
van de N.H. Kerk en de brandweer hebben gezeten. Die laatste functie had hij niet meer met de grote kerkbrand van 1911; hij keek in angstige spanning toe. Ondanks het feit dal de naam Van der Roest
verbonden was met IJsselstein, zijn de leden van deze familie uit het IJsselstadje weggetrokken. De reden was: te weinig werkgelegenheid. Een groep Van der Roesten ging naar Muiden en heeft zich van daar verspreid naar Abcoude, Nederhorst den Berg, Nigtevegt en Baambrugge. Dit zijn dan de gegevens over mijn familie, die bewaard zijn gebleven dank zij familiepapieren en mondelinge overlevering. |
||||||||||||||||||||
|
Een sabel en een demontabele kast (in
familiebezit) herinneren nog aan die krijgshaftige schermutselingen. Jan Marrinus van der Roest (1844-1931), mijn grootvader van moederskant, was de laatste Van der Roest die het pand op de hoek van de Havenstraat en de Doelenstraat bewoonde. Het huis was 3 eeuwen lang in het bezit van zijn familie geweest. Hij verkocht het dan ook met weemoed, toen
zijn jongste dochter in 1914 ging trouwen. Zijn vrouw, Johanna Maria de Puy, was helaas reeds jong overleden. Vóór zijn vertrek liet Jan Marrinus enkele foto's van het interieur en exterieur van dit huis maken. Op de foto, die bij velen nostalgische gevoelens zal oproepen, zien we hoe het dienstmeisje van de familie haar werk even onderbreekt om ook op de prent te komen. De foto toont verder een lijstgevel, die een
vroegere trap- (of top)gevel heeft vervangen. Op de plattegrond van IJsselstein van Blaeu uit 1649. kan men het bewuste pand gemakkelijk vinden (zie: J. G. M. Boon, „IJsselstein uw woonstede, biz. 31). Van het oorspronkelijke huis is nu niets meer over. De ruime tuin is volgebouwd en het huis is
vervangen door een modern zakenpand (elektrische verlichting/apparatuur). Deze Jan Marrinus van der Roest had verschillende functies. Hij is o.a. penningmeester van: den Lekdijk Bovendams en den IJsseldam geweest. Als lid van het polderbestüur had hij namelijk wat grondbezit. Zo bezat hij bijvoorbeeld „De Hofkamp", een
perceel boomgaard, gelegen te IJsselstein in het NederOudland, Kadaster sectie E nr. 296, groot een bunder, twee roeden, twintig ellen belend ten Oosten en Zuiden door de stadsgracht, ten westen A. v. Schalk en ten Noorden de erven Jhr. N. H. Strick van Linschoten. Dit perceel boomgaard was van zijn tantes
geweest die (met nog enkele anderen) bezwaar |
||||||||||||||||||||
|
verzorgd en kregen altijd iets op het brood:
kaas, vlees, stroop, per dag wisselde dat. Nu beviel deze regel de bejaarden niet zo goed en ze vroegen de regenten meerdere soorten broodbeleg per dag, zodat ze konden kiezen. De meeste regenten waren diep geschokt en wilden deze onverantwoorde luxe weigeren. Maar grootvader Jan Marrinus bezag het nuchter en wist hen te overtuigen van het redelijke van de vraag. „Ze kunnen op één boterham maar één ding leggen. Niemand zal kaas met stroop gaan eten! Dus waarom zou dit duurder zijn? Ze hebben groot gelijk!" Vandaar dat in het Ewoudsgasthuis al vóór 1900 broodbeleg ter keuze op tafel kwam. l:én van de bewoners van het gasthuis was
nogal zwerflustig en verdween soms voor enige tijd om daarna geheel vervuild naar de veilige haven terug te keren. Dat verdroot de directie en men .stuurde hem schoongeboend voor een réprimande naar mijn grootvader, die hem dan vermanend toesprak. Het antwoord van de zwervende bejaarde was dan steevast: „Mijnheer Van der Roest heeft gelijk, maar 't vlees is zwak ..." |
||||||||||||||||||||
|
hadden tegen het afbreken van de stadsmuur
(zie: J. G. Boon, „IJsselstein uw woonstede", bIz. 53). Na 1950 is deze Hofkamp door de erfgename
van mijn grootvader aan de gemeente IJsselstein verkocht. Ook had hij nog een perceel weiland: „vijf bunders, tien roeden, negentig ellen weyland, gelegen onder de gemeente IJsselstein in den Lagenbiezen bekend ten noordwesten Teunis Bos en ten Zuidoosten JacobusGerrit Brouwers. . ." (1821). Dit weiland kocht de pachter na 1950 van de
erfgenamen. J. M. van der Roest is korte tijd postmeester
geweest, verder zat hij in 't waterschapsbestuur. Hij voerde schouw (meestal samen met Cornelis Bos van de IJsseldijk) en kon goed polsstokspringen en .schaatsen. Daarnaast was hij regent van het
Ewoudsgasthuis (dat nu nog als bejaardenhuis bestaat). Van die periode is het volgende verhaal afkomstig. De bewoners van het tehuis werden goed |
||||||||||||||||||||
|
Jan Cornelisz. van der Roest 11800-1878).
|
||||||||||||||||||||
|
> .\
|
||||||||||||||||||||
|
Boven: hel huis op de hoek Havenstraat/Doe-
lenstraat wat tot aan 1931 in het bezit was van de lam. van der Roest. |
||||||||||||||||||||
|
13
|
||||||||||||||||||||
|
12
|
||||||||||||||||||||
|
Een bisschop hield zijn woord
na zijn dood |
|||||||||
|
Even ten westen van Ysselsteyn lag in de
middeleeuwen aan het riviertje de IJssel het vlek Eiteren. Aldaar werd een madonna met het kind Jezus vereerd, een beeldje, dat ter plaatse in een boomgaard door een slootgraver was gevonden. Thans bevindt zich het beeldje, dat uit de 12de eeuw .stamt en uit hout is gesneden, in de Nieuwe Sint-Niclaaskerk te Y.sselsteyn. De bisschop van Utrecht, dezelfde die de
kleine madonna met het kind Jezus in de verering van de gelovigen van Eiteren had aanbevolen, had nadrukkelijk beloofd dat hij kapel en hof, waar het beeldje vereerd werd, met eigen hand zou wijden. Maar omdat hij al oud was en het reizen hem moeilijk viel, verschoof hij telkens de dag. Nu gebeurde het, dat de hoge kerkheer een dringende uitnodiging van de graaf van Holland ontving tot een samenkomst op het slot van der Goude, waaraan hij zich moeilijk kon onttrekken. |
|||||||||
|
Na lang aarzelen besloot de bisschop te
gaan en op een stralende zomerdag scheepte hij zich te Utrecht in, uitgeleide gedaan door de kanunniken van Oud-Munster. Het schip met de lustig zwierende
bisschoppelijke banier in de top van de mast voer de IJssel af, voorbij Ysselsteyn en Eiteren. Omstreeks het middaguur kwam het langs het Eiterse kerkhof, waarvan de kapel reeds van ver tussen het hout zichtbaar was geweest. Met moeite stond de oude bisschop uit de vierkante, brede zetel op, die op het voordek onder het kleurige zonnezeil was geplaatst. Toen, met de hand steun zoekend op de schouder van de jongste priester die naast hem stond, zei hij, naar de oever wijzend: „O, Eiterse kerkhof, o, Eiterse kerkhof, ik zal u wijden, óf bij mijn leven óf bij mijn dood". |
|||||||||
|
14
|
|||||||||
|
Bij zijn leven wijdde de bisschop kapel en
kerkhof niet, want enkele dagen later reeds stierf hij op reis. Het was een droeve thuisvaart, toen het bisschoppelijk schip de IJssel weer opvoer met de lijkbaar op het voordek, op de plaats waar de zetel van de oude man had gestaan. Met een lichte, westelijke wind in de zeilen gleed de boot in het midden van de rivier voort. Het zachte geplas van de riemen die de roeiers met langzame, regelmatige slag uitsloegen, begeleidde de vaart. Waar de dode langsvoer werden de klokken geluid en stroomden de gelovigen naar de IJsseldijken. En zij vormden een processie die met het schip meeging, telkens tot aan de grens van het kerspel toe. Toen nu het schip bij het Eiterse kerkhof kwam, gebeurde het, dat het vaartuig plotseling niet verder voer, ofschoon de wind niet was gaan liggen en ook de roeiers de riemen niet verlaten hadden. Het was, of de hand van een reus het schip onder water aan de kiel vasthield. Hoe ook de roeiers hun krachten inspanden, de boot wilde niet van zijn plaats. Vanaf de oevers zagen de gelovigen het
onbegrijpelijke voorval. Zij braken het miserere af, dat zij hadden gezongen en keken allen verbaasd naar het schip. „Is de IJssel zo ondiep geworden?"
hakkelde een oud mannetje ongelovig. „Laatje niet uitlachen, de rivier is op die plaats meer dan twaalf voet diep!" luidde het antwoord dat een varensgezel gaf. Zo stond men nog te kijken, toen plotseling
een kind riep: „Maar kijk toch eens, het kerkhof ligt in een witte damp!" En ja, hoewel het middag was en een felle zon scheen, lag over het Eiterse kerkhof een damp gespreid, een dichte waas als uit een |
|||||||||
|
wierookvat, dat kapel en hof aan het oog
onttrok. De mensen zagen sprakeloos naar het kerkhof. Ook de opvarenden keken gespannen toe; de roeiers hadden de riemen uit de hand gelegd. Waarom zouden zij ook nog roeien? Het schip had zich de laatste ogenblikken geen el meer voortbewogen en nu was daar ook nog die vreemde damp. Toen herinnerde zich de jonge priester, op
wiens schouder de bisschop met de hand had gesteund, diens woorden en met luide stem riep hij het volk toe wat de kerkheer had beloofd. Daarop knielden allen neer, want zij begrepen
dat thans de bisschop zijn belofte, het Eiterse kerkhof te wijden, na zijn dood vervulde. Niet lang daarna verdween de nevel weer en
kapel en hof vertoonden zich voor aller ogen. En tegelijkertijd kwam het schip vlot en voer langs Eiteren heen Ysselsteyn tegemoet. |
|||||||||
|
Met welwillende toestemming van Elsevier
Boekerij overgenomen uit: „Noord- en Zuidnederlandse sagen en legenden", verteld door Willem Hoffman en geïllustreerd door Stefan Mesker. |
|||||||||
|
15
|
|||||||||
|
Het maken van de „trug" of mand,
een oud engels ambacht. |
||||||||||||||
|
door C. A. van Duuren
|
||||||||||||||
|
Herkomst
Deze ongevlochten mand is de „trug".
Hoewei het niet helemaal zeker is, neemt men aan dat de naam afgeleid is van het Angel- Saksische woord „trog", wat boot betekent. De vorm van de mand heeft zeker iets weg van een boot en in zekere zin ook de constructie, want net ais sommige scheepstypen worden ze overnaads gemaakt. In Engeland wordt deze mand veel
vervaardigd in de 16e eeuw en nu - in 1982 - is het centrum van dit oude ambacht te vinden in het zuidoosten van Engeland, in het graafschap Sussex. Beschrijving van de werkmethode
De trug heeft een hoepelrand en een
hengsel. Beide zijn vervaardigd van stokken van essen of hazelnoot. Het kloven en gladsnijden van de stokken is te vergelijken met het maken van hoepels in vroeger tijd in IJsselstein. Om de stokken te kunnen buigen worden ze eerst in een stoomkast geplaatst. Na het buigen blijven ze afkoelen in de mal zodat ze in die gebogen stand blijven staan. De rand en het hengsel worden nu haaks aan elkaar geklonken waarbij het hengsel helemaal om de rand heengaat om de bodem te versterken. De plankjes voor de bodem worden
gezaagd en gesneden uit wilgehout. Ze zijn maar 3 mm dik en de breedte varieert van 25 tot 75 mm. Voor het maken van een trug zijn plankjes van verschillende lengte nodig en er zijn verschillende maten manden. Op een snijbank worden alle plankjes met een vlijmscherp trekmes glad geschaafd. Om ze te buigen is het ook nodig dat ze eerst met stoom soepel gemaakt worden. Het buigen gebeurt tussen twee spijlen en terwijl ze nog nat zijn, worden ze in het frame gespijkerd. |
||||||||||||||
|
Inleiding:
In het artikel: „Geschiedenis van de
grienden in kort bestek", (zie nr. 7, 8 en 9 van ons tijdschrift) hebben we ook geschreven over het maken van manden. Al deze manden hebben gemeen dat ze gevlochten zijn. Zo kennen we plukmanden, zoals de haanderik, maar ook de bakkersmand, de boodschappenmand en zelfs wiegen komen bij de mandenmaker vandaan. In dit korte artikel wil ik u vertellen over een mand, die niet wordt gevlochten, maar die gemaakt wordt met kleine plankjes als bodem. ü. A. & S. J. SHÜRWOOD
|
||||||||||||||
|
TRUGg
|
||||||||||||||
|
Coopers Croft, Hcrstmonceux
Hailsham, Sussex BN27 IQL
Herstmonceux 2314
Het centrum van de „truggery" is in Sussex, en
voornamelijk in het plaatsje Herstmonceux. |
||||||||||||||
|
16
|
||||||||||||||
|
De mandenmaker begint met de middelste
plank, de „centre-board"; deze is het grootst. Aan weerszijden hiervan komen dan nog twee of drie smallere delen. De laatste plankjes overlappen steeds de vorige. In de scheepsbouw noemt men dit „overnaads". Het spijkeren gebeurt van binnenuit. Men gebruikt hiervoor platkopspijkers - liefst koperen - en elke spijker wordt op een „aambeeld" geklonken. Dat aambeeld is vaak een ijzeren staaf of iets dergelijks. Tot slot worden alle uitstekende delen met een mes verwijderd. Zoals bij de meeste oude ambachten zijn de
gereedschappen heel simpel, maar wel doelmatig. Gebruik
De manden variëren in lengte van 30 tot 75
cm en worden verkocht voor gebruik in de tuin. Ze zijn zeer doelmatig bij het plukken van fruit: zoals aardbeien en bessen, maar ook bij het wieden van onkruid, terwijl de kleinere maten ook als decoratieve fruitschaal dienst kunnen doen. Er worden twee verschillende typen
vervaardigd. Het eerste type heeft klosjes hout aan de onderkant, zodat de mand (ondanks de bolle bodem) kan blijven staan. Een tweede model is gemonteerd op een soort wandelstok, die in de grond gestoken kan worden. Bij het plukken van bonen of bessen hoeft men dan niet diep te bukken omdat de mand zo'n 70 cm boven de grond staat. De grootste mand is ongeveer 75 cm lang.
De inhoud daarvan is 35 liter en de bodem bevat 9 plankjes. Hieraan zit geen hengsel, omdat een volle mand te zwaar zou zijn om met de hand te dragen. Daarom is aan weerszijden onder de rand een uitsparing gemaakt om de mand op te kunnen tillen. Vaak wordt dan ook een extra rand aangebracht om de bodem te versterken. Zoals vaak het geval is bij het uitoefenen
van oude ambachten, zijn er nog maar weinig mensen die dit vak beheersen. Net als in Nederland, kunt u deze engelse mandenmaker aantreffen op braderieën en jaarmarkten om het „trug"-maken te demonstreren. |
|||||||
|
De mandenmaker aan het werk tijdens het
vervaardigen van de „trug". Links op de voorgrond zijn de hoepels en de plankjes duidelijk zichtbaar. Rechts staan twee afgewerkte trugs, nog zonder pootjes, want daar is hij juist aan bezig. |
|||||||
|
17
|
|||||||
|
Het openbaar lager onderwijs in IJsselstein
in de eerste helft der 19de eeuw I door Agnes Jonkers
|
||||||||
|
Ter inleiding
De geschiedschrijving van het lager onderwijs
heeft zich lange tijd voornamelijk bepaald tot de geschiedenis van de onderwijswetgeving en de schoolstrijd. De ontwikkeling van de onderwijspraktijk heeft heel wat minder aandacht gekregen. De laatste jaren is daar enige verandering in
gekomen. Als voorbeeld noemen we het buitengewoon informatieve boek van E. P. de Booy „De Weldaet der Scholen. Het plattelandsonderwijs in de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19de eeuw" (1977), dat is gebaseerd op grondig archiefonderzoek (IJsselstein behoorde in de door De Booy onderzochte periode niet tot de provincie Utrecht). Inmiddels is van dezelfde auteur een even gedegen studie verschenen, „Kweekhoven der wijsheid. Basis- en vervolgonderwijs in de steden van de provincie Utrecht van 1580 tot het begin der 19de eeuw" (1980). Nieuwsgierig naar de onderwijspraktijk in het
verleden en geïnspireerd door de studie van De Booy besloten twee studenten geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht hun doktoraalskriptie te wijden aan dit onderwerp. Diny Beem en Els Muijlaert kozen de plaatsen Linschoten, Jutphaas, Montfoort en IJsselstein en doken in de archieven. Uit de gemeentearchieven van Linschoten en Jutphaas werden zij niet veel wijzer over de praktijksituatie ter plaatse. Dat is de reden geweest dat zij de overige twee gemeentearchieven lieten voor wat ze waren en hun speurtocht elders voortzetten. De Verslagen van de Distriksschoolopziener bleken veel meer gegevens te bevatten. Hun onderzoek is daarom voornamelijk gebaseerd op deze bron. Voor het archiefwerk en het schrijven van het
onderzoekverslag is er een werkverdeling gemaakt. Beem nam o.a. IJsselstein voor haar |
rekening. Uit het door haar verzamelde materiaal
heb ik het volgende artikel samengesteld. Verwijzingen heb ik in deze tekst achterwege gelaten, men leze daarvoor de oorspronkelijke versie. Onderwijs in het begin der 19e eeuw
Het onderzoek naar de praktijic van het
onderwijs van Beem en Muijlaert beslaat zo'n vijftig jaar, van 1806 tot 1857. 1806 werd als beginpunt genomen, omdat in dat jaar een schoolwet werd afgekondigd die een wijziging inluidde voor het lager onderwijs. Die wet bleef van kracht tot 1857. De twee belangrijkste maatregelen van de schoolwet uit 1806 hadden betrekking op het toezicht op de scholen en op de kwaliteit van het onderwijzend personeel. Over beide punten zullen we nu iets vertellen. Allereerst het toezicht op de scholen. De overheid vond het noodzakelijk er
streng op toe te zien, dat een aantal veranderingen in het onderwijs ook daadwerkelijk werd doorgevoerd. Bijv. de overgang van hoofdelijk naar klassikaal onderwijs (het eerste is te vergelijken met wat wij tegenwoordig individueel onderwijs noemen, terwijl klassikaal ook wel wordt aangeduid als frontaal onderwijs). Verder werd bij wet vastgelegd welke vakken gegeven moesten worden: lezen, schrijven, rekenen, taal, godsdienst en bijbelkennis (in algemeen christelijke en niet in leerstellige zin, het was immers openbaar onderwijs). Adriaan van den Ende, de geestelijk vader van de onderwijswet, omschreef het doel van het onderwijs als volgt: „Alle Schoolonderwijs zal zoodanig moeten worden ingerigt, dat onder het aanleeren van gepaste en nuttige kundigheden, de verstandelijke vermogens der kinderen |
|||||||
|
18
|
||||||||
|
bezat), heeft alles te maken met de
revolutionaire woelingen van die jaren. De Bataafse Republiek wordt geleid (weliswaar niet eengsezind) door mannen, die worden gedreven door het politieke ideaal een demokratie te grondvesten. Binnen het geheel van politiek radikale opvattingen past de overtuiging dat het volk verheven moet worden uit zijn ellendige, armoedige staat. Onwetendheid wordt gezien als een van de oorzaken van de droeve levensomstandigheden waarin een groot deel van het Nederlandse volk in de loop der 18de eeuw is komen te verkeren. Het onderwijs kan, zo meende men, een bijdrage leveren aan het bestrijden van de onkunde onder de bevolking. Met de aanvaarding van de wet van 1806 geeft
de overheid er blijk van, zich te willen inzetten voor het verbreiden van kennis - én beschaving - onder het gehele volk. Maar het blijft een vraag of de ouders het verlichte inzicht van de vernieuwers deelden. Hoe stond het met de belangstelling voor het openbaar onderwijs in IJsselstein? Schoolbezoek en schoolverzuim
In de eerste helft van de negentiende eeuw
ontbraken nog een wettelijk verbod op kinderarbeid en een wettelijke leerplicht. Het is dus maar de vraag of kinderen in de leeftijd van vijf, zes jaar tot ongeveer twaalf jaar, de leeftijdsgroep die „schoolpligtig" werd geacht, ook werkelijk naar school gingen. Misschien bleven ze wel gewoon thuis om, net als hun ouders vroeger, al heel jong een handje te helpen bij allerlei karweitjes rond huis en hof. In IJsselstein stonden de kinderen in elk geval niet te dringen op de stoep bij schoolmeester Spiering. In 1824 gingen van de 315 kinderen in de leeftijd van vijf tot veertien jaar slechts 115 kinderen naar school. De ontstemde schoolopziener Arntzenius is zes jaar later evenmin te spreken over de situatie want hij merkt op „ . .. naar de bevolking gerekend moest dit getal grooter zijn, en in 1835 „deze school behoorde volkrijker te zijn, wanneer men het aantal schoolgaande met dat der schoolpligtige vergelijkt". Pas na 1840 nam het schoolbezoek geleidelijk toe. Bezocht in 1845 , slechts 27,4% van de (schoolplichtige) jongens regelmatig de school, in 1851 is dat opgelopen tot 48,7%. Voor meisjes bedroegen deze |
|||||||
|
ontwikkeld, en zij zelven opgeleid worden tot
alle Maatschappelijke en Christelijke deugden". Behalve kontróle op de naleving van
bovengenoemde zaken, hielden de schoolopzieners ook lezingen over vraagstukken van instruktie en opvoeding en stimuleerden zij onderwijzers tot verdere studie door de oprichting van studiegenootschappen. De inspektie speelde destijds duidelijk een aktieve rol op het terrein van de onderwijsvernieuwing. De tweede belangrijke maatregel zoals
vastgelegd in de wet, betrof de kwaliteit van de onderwijzers. Daar was in onderwijskundig opzicht veel op aan te merken. Voorheen stond bij de benoeming van een onderwijzer de vraag naar zijn geschiktheid als koster of voorzanger voorop. Vanaf 1806 werden er andere eisen gesteld aan de onderwijzer: hij moest via examens zijn bekwaamheid voor het onderwijs tonen. In de schoolwet van 1806 werd een
onderscheid gemaakt in openbaar en bijzonder onderwijs. Onder openbaar onderwijs werden die scholen gerekend die geheel of gedeeltelijk uit publieke middelen werden bekostigd. Het bijzonder onderwijs werd onderscheiden in bijzondere scholen eerste klasse (uitgaande van een charitatieve instelling: de diakonie, de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, enz.) en bijzondere scholen tweede klasse (uitsluitend uit particuliere middelen gefinancierd). De scholen in de studie van Beem en Muijlaert zijn alle openbare scholen, uitgezonderd de school aan de Achtersloot die gerekend werd tot een bijzondere van de tweede klasse. Af en toe bestond er in IJsselstein ook wel een bijzondere school van de eerste klasse, maar daarover later (wie uitvoeriger geïnformeerd wil worden over het volksonderwijs in het begin van de 19de eeuw leze het zojuist verschenen artikel van H. van Setten „Opvoedend Onderwijs" in COMENIUS, jrg. 2, nr. 1). Dat de overheid zich juist in deze periode
aktief betoont op het terrein van het onderwijs, zich gaat bemoeien met de verbetering van de inhoud en kwaliteit van het onderwijs en zich sterk afzet tegen de Kerk (die tot dan het monopolie op onderwijs |
|||||||
|
19
|
|||||||
|
EERSTE LEESTAPE L.
|
|||||||||||
|
jTHaa. a.
SÖLee, e.
III ie. 1.
|
|||||||||||
|
a. e; 1, o, u. - aa. ee, ij, oo. uu. - oé. eu. m,
ei. ia ou. au. - aai. aau, eeu, ooL - ieu. oei. Links: de zgn. letterkast van Rauwerda met
hoven de eerste leestafel. Deze werden na 1825 als lesmateriaal gebruikt. |
|||||||||||
|
Behalve seizoenarbeid zijn er nog andere
omstandigheden die het schoolbezoek, met name de regelmaat van het schoolbezoek, in meerdere of mindere mate beïnvloeden. Vaak waren ouders niet in staat het onderwijs voor hun kinderen te bekostigen. Verder werd van kerkelijke zijde bezwaar aangetekend tegen de inhoudelijke opzet van het onderwijs (tot 1800 was onderwijs een kerkelijke aangelegenheid, thans was het een staatsaangelegenheid geworden). Mogelijk weerhield dit „ideologische" geschilpunt ouders er van hun kinderen naar een openbare school te sturen. Tot slot moeten we bedenken, dat faktoren als periodiek optredende ziektegolven, de begaanbaarheid van de wegen, de afstand naar de school, de weersomstandigheden en de (on)kunde van de onderwijzer invloed uitoefenden op het schoolbezoek. Welke van de bovengenoemde faktoren voor IJsselstein een rol speelden, zullen we nu nagaan. Financiële omstandigheden
In de eerste helft van de negentiende eeuw
was de ekonomische situatie van ons land slecht. Een zeer groot deel van de bevolking leefde rond het bestaansminimum of was armlastig. Dat laatste wil zeggen dat men om te kunnen leven afhankelijk was van de goedgeefsheid van liefdadige instellingen. |
|||||||||||
|
percentages resp. 16,5% en 33,3%.
Veel kinderen hebben dus nooit een stap
gezet in de openbare school. Daarnaast was er een aantal kinderen dat wel stond ingeschreven, maar niet altijd kwam opdagen. Meer dan eens komen dan ook klachten over ongeregeld schoolbezoek. Uit de verslagen van de schoolopziener blijkt, dat, in ieder geval tot 1834, de seizoenarbeid van invloed was op het al dan niet schoolgaan. De werkzaamheden op het land eisten vrijwel onmiddellijk na de winter de arbeidskracht van een deel der scholieren op. Tot in het najaar kon de hulp van deze kinderen, vooral de oudere, niet gemist worden. Zo waren er in het vroege najaar van 1823 minder leerlingen, omdat „ ... de hulp der grooteren aan hunne ouders in derzelver bedrijf noodig" was, in de zomer van 1827 ontbraken er 30 leerlingen" . . . wegens teengeschil en landbouw", en weer zes jaar later wordt de vaststelling van het verzuim door 25 a 30 leerlingen gevolgd door de opmerking „deze vermindering is het gevolg van het begin der werkzaamheden van de geringere klasse". |
|||||||||||
|
20
|
|||||||||||
|
Dit beeld gaat ook op voor de ingezetenen
van IJsselstein. Een aantal mensen leefde van de bedeling, en daarnaast waren er zeer veel mensen die daarvoor net niet in aanmerking kwamen: de minvermogenden. Het was voor deze mensen een zware opgave het schoolgeld te voldoen, „het verzuim van het onderwijs, meestal uit armoede, valt in het oog". De tarieven waren in IJsselstein dan ook niet gering. We kunnen dat illustreren door een vergelijking te maken met Jutphaas. Diende men te Jutphaas maandelijks voor lezen 20 a 25 cent te betalen, in IJsselstein kwam dit op een bedrag van 75 cent. Voor schrijven en rekenen berekende Jutphaas een tarief van resp. 40 a 45 cent en 50 a 55 cent, terwijl men er in IJsselstein maandelijks resp. ƒ 1,15 en f 1,50 voor moest neertellen. Vooral gezien de erbarmelijke financiële situatie van veel inwoners van IJsselstein is het begrijpelijk, dat velen hun kinderen om deze reden liever thuis hielden. De schoolopziener heeft dat heel goed ingezien. Hij lanceerde verschillende voorstellen voor geheel of gedeeltelijk |
||||||||
|
kosteloos onderwijs voor de armen en
minvermogenden: de oprichting van een armenschool, de oprichting van een schoolfonds, betaling van schoolgeld naar draagkracht. De gemeente wees zijn plannen af. Weerstand tegen openbaar onderwijs
Zowel bij katholieke als bij hervormde
ouders bestond blijkbaar de mening, dat het onderwijs op algemeen christelijke grondslag onvoldoende was voor hun kroost. Beide gezindten verzorgden daarom elk een aantal uren godsdienstonderricht, weliswaar buiten het schoolgebouw maar binnen de schooltijd. De meeste weerstand tegen het karakter van het openbaar onderwijs was afkomstig van katholieke zijde. Al in 1817 konstateert de schoolopziener de afwezigheid van veel kinderen vanwege de „Roomsch Katholieke leering". Maar vooral na 1832 maakt hij vaker een opmerking over het schoolverzuim om godsdienstige redenen. Het blijkt ook duidelijk uit het feit, dat kinderen van (de openbare) |
||||||||
|
Een dorpsschool uit het begin van de negentiende eeuw.
|
||||||||
|
21
|
||||||||
|
school werden gehouden telkens wanneer er
een andere mogelijkheid werd geboden. Als eerste voorbeeld noemen we de klein- kinderschooltjes, die werden beheerd door katholieke vrouwen. In 1835 waren er vier in getal, die tesamen dagelijks 100 kinderen onderricht gaven in „bidden, breijen, en een weinig spellen". De schoolopziener signaleert deze voorkeur: „De Roomschgezinden, die het grootste deel der bevolking uitmaken, stellen er geen prijs op (op openbaar lager onderwijs - aj), of verkiezen kleine kinderschoolhouderessen". Een andere mogelijkheid om katholiek
onderwijs te volgen, deed zich enkele jaren later voor. Vanaf 1839 tot 1845 gaf een zekere Frantzen, zonder toestemming van de autoriteiten, aan tenminste 17 kinderen les. De huur van het gebouw en het schoolgeld van de arme kinderen werden betaald door de R.K. Diaconie. Deze edelmoedige daad is des te opmerkelijk, aangezien vrijwel geen kind (van onvermogende ouders) op kosten van de R.K. Diaconie het openbare onderwijs volgde. Over de bereidwilligheid van zowel de R.K.
als de Protestante instellingen om kinderen openbaar onderwijs te laten volgen op kosten van de respektievelijke diaconiën, zijn herhaaldelijk klachten te lezen in de verslagen. Daarbij lijkt de onwil van de kant van de Hervormde Diaconie meer uitzondering dan regel, getuige de opmerking „de onderwijzers klagen zeer over het ongeregeld schoolgaan, zelfs van de Hervormde Diaconie". De R.K. Diaconie laat het echter vaker afweten. Arntzenius schrijft in 1833 „van de Roomsche Diaconie gaat alhier niet een kind ter school", en in 1835 wijt hij het grote schoolverzuim in IJsselstein onder meer aan de houding van de R.K. Diaconie. Ziekte
In het algemeen waren in IJsselstein als
gevolg van een of andere ziekte 30 a 50 leerlingen afwezig. En het ligt voor de hand dat kinderen ook werden thuisgehouden uit angst voor besmetting. In het vroege voorjaar van 1817 was de schoolbevolking vrijwel gehalveerd als gevolg van de kinkhoest: van de 120 leerlingen ontbraken er op dat moment 50. In de dertiger jaren was het verschillende malen goed raak. In '30 was het de mazelen, in '32 „koortsziekte" en in '34 de mazelen, |
kinkhoest en koortsen die vele kinderen in bed
hield. Afstand
Voor veel ouders moet de afstand naar de
school een belemmering zijn geweest om hun kinderen er heen te sturen. In 1824 woonden maar liefst 230 van de 545 schoolplichtige kinderen buiten de stad. „Het grondgebied (van de gemeente IJsselstein - aj) strekt zich tot een aanmerkelijken afstand in den omtrek uit" en men kan zich voorstellen, dat dit met name in het najaar en de winter de tocht naar school bemoeilijkt. Om deze reden werd op initiatief en op
kosten van enkele ouders in de Achtersloot begin jaren '20 een schooltje opgericht, dat zeer goed en regelmatig werd bezocht. De school kon echter niet lang voortbestaan. Omdat zowel de gemeente IJsselstein als
Gedeputeerde Staten weigerde om financieel bij te springen. Het gevolg was, dat wederom vele kinderen van regelmatig onderwijs waren verstoken. Waarom die ouders in Achtersloot zo graag een school dicht bij huis wilden, blijkt uit onderstaand staatje. Zelfs de meeste kleine kinderen, die van jonger dan 5 jaar, moesten een uur tot anderhalf uur lopen. De geschiedenis verhaalt overigens niet of het slootje springen, kersen plukken, rinkelrooien of anders speels oponthoud in de berekening is opgenomen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
22
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Jaaroverzicht 1981
|
||||||||
|
zaterdagen brengen naar schatting 10.000
mensen een bezoek aan onze stad. De 2 grote kerken, de burgerzaal, de kasteeltoren en het stadsmuseum zijn voor hen opengesteld. 11 juli: in een extra uitgave van 38 pagina's
komt een „Kerkegids" uit bij gelegenheid van N.C.R.V.'s Kerkepad. Deze geeft een toelich- ting op de architectuur van beide grote kerk- gebouwen alsmede op de inventaris. 1 september: het nieuwe tijdschrift bevat de
slotaflevering over de touwbaan en een artikel over de rijtuigmakerij. september: in het kader van het „Cursuspro-
ject" wordt een cursus gegeven over heem- kunde gedurende 3 avonden. De heren A. van Breukelen en L. Murk hebben met behulp van illustraties en dia's een goed historisch inzicht kunnen verschaffen aan de deelnemers van de cursus. 26 september: de heren J. Jonkers en A.
Goes organiseren een excursie naar Moord- recht. Men heeft veel belangstelling voor de touwbaan die gedemonstreerd wordt. 1 december: het twintigste boekje geeft een
uitgebreid overzicht van de vele etsen en re- producties die betrekking hebben op onze stad. Tevens wordt er een trefwoordenregister geplaatst m.b.t. de artikelen, welke in onze boekjes zijn verschenen. 18 december: het „Gheselschap Goet ende
Fijn" verzorgt een avond met Vlaamse en Ne- derlandse liedjes, gedichten enz. met als titel: „Rondom Midwinter". De Kring doet dit in samenwerking met SKAIJ. 31 december: de Historische Kring heeft 620
leden. |
||||||||
|
1 januari: de heer F. Janssen draagt het pen-
ningmeesterschap over aan de heer W. van Schaik. 13 januari: de Historische Kring adviseert
aan de gemeente IJsselstein inzake het geven van een naam aan de Algemene Begraafplaats. 1 maart: het 17de tijdschrift verschijnt. Hier-
in wordt uitgebreid aandacht besteed aan de touwbaan. 1 maart: op verzoek van het „Herentalsco-
mite" zal de heer B. Rietveld jr. namens de Kring plaats nemen. 26 maart: dia-avond over Oud-IJsselstein.
Het Fulco theater is weer tot de laatste plaats bezet. 16 mei: de heren W. Bunnik en A. Goes
organiseren een excursie naar Schoonhoven. Er wordt een bezoek gebracht aan het Ned. Goud- en zilvermuseum en het klokkenmu- seum. Tevens is er een stadswandeling. 24,25,26 juni: op verzoek van de Culturele
Commissie van de R.K. Basisscholen te IJssel- stein wonen ruim 300 kinderen van de 5de en 6de klassen dia-voorstellingen over oud-IJssel- stein bij. De voordracht over heemkunde wordt door de heer A. Goes en L. Murk ge- houden. 30 juni: de hierboven bedoelde schoolkinde-
ren van de Agnes-, Nicolaas-, Fatima-, Paulus- en Jan Bunnikschool maken een rondwande- ling door de binnenstad van IJsselstein en be- zoeken de N.H. Kerk, de kasteeltoren en de Basiliek. 11,18 juni: N.C.R.V.'s Kerkepad leidt door
IJsselstein, Culemborg en Vianen. Op beide |
||||||||
|
23
|
||||||||
|
Uit: „Het Nieuws" van 29 oktober 1882
IJsselstein
Twee alhier wonende, ter slechter naam
en faam staande personen, die tot nu toe door roof en strooperijen in hun onder- houd voorzagen, werden hedennacht door de waakzaamheid van den gemeenteveld- wachter T. van Wiefferen en den nacht- waker E. van der Neut aangehouden. Nadat zij op drie plaatsen in de buurt IJs- eldijk zich rijkelijk hadden voorzien van hetgeen van hun gading was, o.a. 4 kip- pen, 5 konijnen, een natte wasch en ver- schillende kleedingstukken, werden zij door het beleid van de beambten op hee- terdaad betrapt bij het vervoer dier goede- ren door de stad. Zij trachtten nog aan de handen der poli-
tie te ontkomen door het op een loopen te zetten, doch werden achterhaald. |
|||||||||||||
|
IJsselstein in prent
Het artikel „IJsselstein in prent" in ons
vorig nummer heeft veel enthousiaste en positieve reacties opgeleverd. De schrijver wil iedereen hiervoor dan ook bijzonder dank zeggen en geeft onderstaand enkele aanvullingen welke hem n.a.v. dit artikel bereikt hebben. Bij prent nr. 2, van Peeters en Bouttats is ten onrechte vermeld dat naast de oude St. Nicolaaskerk en het patronaatsgebouw het stadhuis te zien is. Het gebouw wat we hier zien is in werkelijkheid de kloosterkerk in de Kloosterstraat. Het stadhuis is verborgen achter het patronaatsgebouw. Een uitvoerig artikel over de kloosterkerk is te vinden in nr. 6 van onze uitgave. Tekenn'dT Johannes Franciscus Christ, degene die verantwoordelijk is voor de tekening van afb. 24, leefde van 11 november 1790 tot 9 maart 1845. Hij was een leerling van J. van Eijden. Werken van hem zijn o.a. te vinden in museum Boymans van Beuningen, het Gemeentemuseum te Nijmegen en het Rijksprentenkabinet te Amsterdam. Karel Frederik Blomhed. de man van afb. 25 leefde van 1 maart 1822 tot 4 jan. 1902. Hij had diverse leermeesters waaronder C. Ouboter van der Grient en is bekend geworden door zijn landschappen met paarden en lithografisch werk. Vertrok in 1854 naar Frankrijk waar hij in 1902 is overleden. Werk van hem is te vinden in het Rijksmuseum te Amsterdam, het Rijksprentenkabinet in Amsterdam en het Haags Gemeentemuseum. |
|||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretaris: W. J. A. van Wijk, Kloosterstraat 11, IJssel- stein, tel.: 03408-8 39 41. Penningmeester: W. G. M. van Schaik, Mr. Hobbema-
laan 11, IJsselstein. Leden: Mevr. ,'\. T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G. C. A. Pompe-Scholman. Bank: Amro-bank IJsselstein, rek.nr. 21.84.00.217, gironr. bank 2900. Redaktie: N. A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld jr., Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het tijdschrift (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de ac- tiviteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij de heer W. G. M. van Schaik, Mr. Hobbemalaan II, 3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8 18 73. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJs- .selstein wonen worden verzocht ƒ 5,- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift. |
|||||||||||||
|
Inhoud
Het sluisje in de IJsseldam 1
J. M. van der Roest en enkele van zijn familieleden 10
Nogmaals de Kloosterkerk 13
Een bisschop hield zijn woord na zijn dood 14
Het maken van de „trug" of mand 16
Het openbaar lager onderwijs in IJsselstein in de eerste helft der 19e eeuw, I 18
Jaaroverzicht 1981 23
|
|||||||||||||
|
24
|
|||||||||||||
|
stoombrandspuit „Vecht"
1884-1982 door J. A. Klomp, Den Haag en L. Murk, IJsselstein
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
brandweergeschiedenis weergeven welke een
boeiend beeld oplevert over de manier van brandbestrijding in het verleden en vooral hoe men vroeger over brandbestrijding dacht. Dit artikel is op te splitsen in drie gedeelten,
er kan onderscheid gemaakt worden tussen: a. de geschiedenis van brandbestrijding in het algemeen en die van de amsterdamse tijd van de Vecht in het bijzonder; b. de aanleiding tot aankoop van de Vecht door IJsselstein en het gebruik aldaar; en ede restauratie van de Vecht. Geschiedenis
„Brand is vuur op een plaats waar het niet
thuis hoort". Met deze definitie is het probleem brand in de essentie aangegeven. Vuur is een vriend van de mens, zij brengt warmte en maakt het voedsel smakelijker. Brand is een vijand van de mens, zij berooft van bezit en vaak zelfs van het leven. Brandbestrijding is zo oud als de mens vuur kent. Zelfs in de oudste tijden was het duidelijk dat de mens nimmer alleen succesvol brand kon bestrijden en dat dit in groepsverband diende te gebeuren. In Nederland vinden we in de vroege
middeleeuwen in de grote steden de eerste brandbestrijdings-organisaties. Het stadsbestuur verordonneerde dat iedere inwoner ingeval van brand zich had te spoeden naar de plek des onheils waarbij men verplicht |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Voorwoord
Op 19 juni 1982 is de stoombrandspuit
„Vecht" in IJsselstein feestelijk opnieuw in gebruik genomen. Deze heringebruikneming is te danken aan de enthousiaste inzet en grote werklust van de leden van de werkgroep „Stoombrandspuit Vecht" welke in 1976 werd opgericht. Op geheel particulier initiatief en zonder
belangrijke overheidssteun is deze spuit weer in de perfekte staat gebracht waarin zij nu verkeert. Een artikel maken over de Vecht betekent gelijk een stuk |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Een handbrandspuit zoals er nog een in de
kasteeltoren staat |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
25
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
& Co, gesticht in 1774 met de serie-productie
van de stoombrandspuit. Haar grote concurrent, Merryweather & Sons, gesticht in 1769 maakte haar eerste stoombrandspuit in 1861. Het is de in 1863 gebouwde „Sutherland"
van deze firma welke de ouste nu nog bestaande stoombrandspuit ter wereld is, helaas niet meer in werkende conditie. We richten nu onze aandacht op
Amsterdam. Hier is in 1874 de eerste beroepsbrandweer van Nederland opgericht. Een beroepsbrandweer was noodzakelijk geworden door het snel toenemende aantal branden in deze zich sterk uitbreidende stad waardoor brandbestrijding een steeds grotere beroepsvaardigheid ging eisen: brandblussen werd een vak! De Amsterdamse Brandweer schafte in de
volgende jaren meerdere stoombrandspuiten aan en zo zijn er begin 1884 al 7 stuks in gebruik, te weten: 5 door paarden voortgetrokken en 2 op een boot opgestelde stoombrandspuiten. Toen bleek dat er een achtste
stoombrandspuit nodig was, wendde de Amsterdamse Brandweer zich tot het ingenieursbureau W. C. & K. de Wit, agent voor Shand, Mason & Co., welke al eerder stoombrandspuiten aan Amsterdam had geleverd. Op 14 februari 1884 bevestigde dit bureau de opdracht tot levering van een stoombrandspuit type "B" Volunteer Size waarvan Amsterdam er al drie in bezit had, en welk type door Shand, Mason & Co., in 1877 in productie was genomen. Gebouwd te Londen in 1884 werd de
machine vlak na Nieuwjaar 1885 afgeleverd. Zij kostte f 5.250,— en men noemde haar „Vecht". Gegevens over de Vecht
Zoals gezegd is de Vecht, evenals haar iets
oudere zusters Ondine, Hydra en Brama van het type "B" Volunteer Size. Deze machines waren door Shand, Mason & Co. aangepast aan de specifieke eisen welke de Amsterdams Brandweer stelde, zoals bijvoorbeeld de houten opbouw, waardoor zij geen standaard product waren. De Vecht werd op 9 en 10 januari 1885 beproefd door de Dienst van het Stoom wezen, waarna zij door de Amsterdamse Brandweer op 29 januari totaal |
|||||||
|
was brandblusmateriaal zoals emmers e.d. bij
zich te hebben. De eigenlijke brandbestrijding gebeurde dan door emmers met water aan elkaar door te geven en het water in het vuur te gooien. Dat deze methode weinig succesvol was kan
men afleiden aan het feit dat in die tijd vele steden door brand zijn verwoest. Toch werd er al iets gedaan aan brandpreventie door van overheidswege te eisen dat o.a. de daken van de huizen niet meer met stro maar met dakpannen bedekt werden. Vanaf 1500 is voortdurend geëxperimen-
teerd om te komen tot een goede handspuitpomp voor de brandbestrijding, maar degene die hier voor het eerst goed in slaagde was Jan van der Heiden (1637-1712). Op 21 september 1677 kreeg hij octrooi op zijn slangenbrandspuit. Bij dit apparaat kan de pomp, die door
middel van mankracht wordt bedient, het water zelf uit de dichtsbijzijnde waterwinplaats aanzuigen om het vervolgens via slangen tot dicht bij de vuurhaard te pompen._ Dit zo dicht mogelijk bij de vuurhaard brengen van het blusmiddel was en is één van de kenmerken van een effectieve brandbestrijding. De slangenbrandspuit van Jan van der
Heiden is tweehonderd jaar het belangrijkste brandbestrijdingsmiddeï gebleven. Toch was deze spuit beslist niet ideaal te noemen, immers de grootte van haar wateropbrengst was afhankelijk van menselijke kracht! Het is dan ook niet verwonderlijk dat men bleef omzien naar een andere aandrijfkracht. Deze bleek zich aan te dienen toen in 1769 James Watt (1736-1819) de stoommachine uitvond. In 1774 stichtte hij samen met Mattew
Boulen (1728-1809) de eerste fabriek voor de bouw van stoommachines. De eerste stoommachine in Nederland, een product van deze fabriek, werd in 1787 geïnstalleerd bij de Oosterpoort te Rotterdam om daar als gemaal dienst te doen. Pas in 1829 lukte het in Londen de heren
Braithwaves & Ericson stoomkracht aan te wenden voor brandbestrijding toen zij werelds eerste stoombrandspuit bouwden. De machine voldeed uitstekend maar door het heersende conservatisme duurde het nog geruime tijd voordat de stoombrandspuit een algemeen gebruikt brandbestrijdingsmiddeï werd. Eerst in 1856 begon de engelse firma Shand, Mason |
|||||||
|
26
|
|||||||
|
vefSTtiKiMfiNArt/t
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Ü00f£Nf6€..(.C-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
J_D___LJ___
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
...^O
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
I----------------------------------'^^^-----------------------------1*
De door de werkgroep gemaakte tekening van de ketel.
werd beproefd. Dit alles verliep bevredigend
zodat op 3 maart 1885 de Vecht in dienst genomen kon worden. Zij werd geplaatst bij de nu niet meer
bestaande post aan het Leidscheplein 20, hoek Leidschekade. Technische gegevens: Fabrikant: Shand, Mason & Co. te Londen,
Engeland. Type: "B" Volunteer Size.
Bouwjaar: 1884. Stoommachine: 1 cylinder, boring en slag resp.
190 en 178 mm. Aantal PK: 30. Keteldruk, tevens werdruk: 7 kg/cm^ of 100
psi. Ketel: type „Belville" waterpijpketel, voorzien
van 1 injecteur en 1 voedingspomp.
Pomp: plungertype, boring 203 mm, diameter
plungerl52mm.
Capaciteit pomp: 1100 liter per minuut bij 6,5
kg/cm^ druk.
Aantal aansluitingen perszijde: 2.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Vacuüm zonder zuigbuis: 500 mm.
Straalpijpdiameter: 15 mm.
Bijbehorende straalpijpen: 12-16-19-20 mm.
Gewicht totale machine: 1.500 kg.
Tijd van opstoken tot werkdruk: ca. 13
minuten.
Bespanning: 2 paarden.
De Vecht in Amsterdams gebruik
Haar eerste grote karwei verrichtte de
Vecht op 29 augustus 1886 toen zij werd ingezet bij de grote uitslaande brand van de meelfabriek „De Hoop" aan de Gietersstraat. In de volgende jaren werd zij vele malen ingezet, en het opvallendst was haar optreden bij de brand van de Stadsschouwburg op het Leidscheplein. Op 20 februari 1890 om 5.55 uur in de
ochtend kwam een man aan de poort van de brandweerpost Leidscheplein melden, dat hij vuur had gezien in de Stadsschouwburg op het Leidscheplein. De man gaf zijn naam op, zodat de premie voor de aanzegging van de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
27
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
spuiten gekomen zoals de nu nog bestaande
Cerberus. Enige jaren later werd de Vecht echl overcompleet en ging men op zoek naar een andere werkkring voor haar. In februari leek die gevonden te zijn bij de
gemeentelijke Zuidergasfabriek, maar dit ging niet door. Later in dat jaar liet de gemeente Usselstein blijken belangstelling voor de Vecht te hebben. Na enige onderhandelingen over de verkoopvoorwaarden begon de Vecht in oktober 1912 aan haar tweede leven. De Vecht naar Usselstein
De grote kerkbrand van 10 augustus 1911
vormde de directe aanleiding tot aankoop van de Vecht door de gemeente Usselstein en de oprichting van een vrijwillig brandweerkorps in 1912. Hoe droevig het voor deze brand gesteld
was met de IJsselsteinse brandweer blijkt uit het uitvoerige verslag van de kerkbrand welke verscheen als bijvoegsel behorende bij het „Nieuws voor Usselstein enz." van 12 augustus 1911. Bij deze brand is de Utrechtse brandweer te hulp geroepen, welke uitrukte met 2 stoombrandspuiten. Gelijk met deze brandweer arriveerde ook de Utrechtse verslaggever van deze krant. Van dit verslag welk met groot gevoel voor dramatiek geschreven is treft u onderstaand enkele fragmenten. Toen we achter onze brandweer aan, Usselstein
binnen kwamen, straalde ons de verzengende hitte tegemoet: het kerkgebouw van de Ned. Hervormde gemeente met den mooien toren, was één vuurzee, één geweldige, knetterende vuurzee. Men stond een oogenblik als aan den grond genageld bevangen door schrik. De fraaie kerk brandde van onder tot boven; de vlammen sloegen aan alle kanten hoog uit, joegen knetterend door de raam-openingen naar buiten, kronkelden zich als sissend vuurwerk naar boven en lekten langs de buitenmuren tegen den toren op, die op alle omgangen in lichte laaie stond. Het door de buitengewone hitte kurk-droge houtwerk, balken, vloeren, zoldering, raamomlijstingen, dakgoten, het was alles kostelijk voedsel voor den brand, waaromtrent onmiddellijk de voorspelling was te doen, dat aan redden niet te denken viel. En achter die kerk in vlammen, een tweede gebouw, vuur van den grond tot den daknok, in-een stortende muren, doffe slagen van geweldige |
||||||
|
brand, die in die tijd nog werd uitgekeerd, aan
hem kon worden gegeven. Onmiddelijk werd alarm geslagen en het bericht telegrafisch aan de Centrale Seinzaal van de Brandweer gezonden, die op haar beurt weer andere kazernes alarmeerde. De handspuit en de stoombrandspuit Vecht
van de post Leidscheplein rukten resp. als eerste en laatste uit van een serie brandspuiten, die tussen 6 uur en 8.44 uur, toen het sein „brand meester" werd gegeven, naar de brand waren gestuurd. De reden waarom de stoombrandspuit van de post om de hoek van de brand als laatste uitrukte was dat de bemanning van de handspuit tevens die van de stoombrandspuit was. De brandwachts van de post Leidscheplein begonnen onmiddellijk de aanval op de brand met de handspuit welke zó belangrijk was dat de straal van deze handspuit niet gemist kon worden, zelfs niet voor de korte tijd die nodig was voor vervanging van de handpomp-straal door die van de stoombrandspuit. Toen men tenslotte de brand meester was is
de Vecht ingezet om de nablussing te verzorgen die duurde tot 12.00 uur in de middag van 22 februari, zodat de Vecht meer dan twee volle dagen heeft staan werken! Hoewel bij de brand in totaal 4 handspuiten
en 8 stoombrandspuiten zijn ingezet, bediend door 125 manschappen en 70 vrijwilligers uit het publiek en 31.752.000 liter is verpompt, ging de Stadsschouwburg geheel verloren, waarbij ondermeer de hele collectie bladmuziek en alle toneelkleding met decors te betreuren waren. Op 15 juli 1897 verhuisde de Vecht naarde
hulpwacht Haarlemmerplein 48 waar zij in dienst bleef tot 20 januari 1900. Hierna ging zij naar de hulpwacht Kattenburgergracht 19 waarna zij op 3 mei 1906 wederom aan het Haarlemmerplein verscheen. Hier gestationeerd maakte zij haar laatste grote amsterdamse brand mee op 21 juni 1906 toen een uitslaande brand de oliefabriek Alberdingk & Zn aan de Spaarndammerstraat in de as legde. Op 17 juni 1908 is de Vecht op reserve gezet
bij de hoofdwacht van de Amsterdamse Brandweer aan de Prinsengracht 237 en is niet meer in Amsterdam in actie geweest. De Vecht was nu 24 jaar oud en na haar zijn er verscheidene, veel grotere en modernere |
||||||
|
28
|
||||||
|
I
|
||||||||||
|
mijn lokaliteit vonden de vlammen niet minder
brandbaren inhoud dan bijden heer Weijers, zoodat in een oogwenk het geheele gebouw in brand stond. De brandweer van IJsselstein rukte uit met het materieel dat ze heeft voor het stadje, d.i. 3 spuiten, de gepompt moeten worden. Doch terwijl men met alle man en macht bezig was om ons perceel te behouden, werd ineens het alarm vernomen, dat ook de kerktoren had vlam gevat. Héél in de hoogte, bijna in de spits, hadden overvliegende vonken brand veroorzaakt, oogenschijnlijk van niet veel betekenis. In allerijl werden emmers water den toren ingedragen, omdat onze handspuiten niet zóó hoog water kunnen opvoeren. Men slaagde er werkelijk in het vuur te dooven en voelde zich gelukkig hier een onheil te hebben voorkomen, toen de toren andermaal ging branden, hoogstwaarschijnlijk doordat wederom vonken waren neergekomen op het méér dan droge hout van het torendak. Thans sloegen direct de vlammen uit, zoodat men wel begreep, dat met emmers water niets meer viel te bereiken en evenmin de brandweer van IJsselstein in staat zou zijn het vuur te onderdrukken. Toen was het voor onze gemeente een zéér hachelijk oogenblik; men vreesde het ergste, vreesde, dat behalve de kerk wellicht tientallen van huizen een prooi der vlammen zouden worden. De burgemeester nam zonder bedenk maatregelen, om assistentie te krijgen van de brandweer uit Utrecht. Telegrafische of telefonische gemeenschap met Utrecht bestond er niet meer, het postkantoor was al reeds gesloten; wel werd nog getracht een telegram naar Utrecht te zenden via Vreeswijk maar ook dat bleek niet meer te gaan. Toen zond de burgemeester een ijlbode naar Utrecht, iemand met een motorfiets, die in opdracht had te vragen, of de stad hulp wilde komen bieden met haar groot materiaal van stoomspuiten. Die hulp is gelukkig gekomen! U ziet het, in 1911 telde IJsselstein drie
handspuiten en de nodige emmers om het bluswater mee aan te dragen, hetgeen getuige de kerkbrand op geen stukken na voldoende was om een brand van een beetje omvang mee te lijf te gaan. In de raadsvergadering van 16 augustus 1911
komt de brand en de brandbestrijding dan ook uitvoerig aan de orde. De voorzitter, burgemeester Kronenburg,
spreekt met woorden van weemoed over de grote brand die in de gemeente gewoed heeft |
||||||||||
|
brokstukken, die in den vuurpoelploften, waarna
de vlammen telkenmale loeiend hooger opstegen, een zóó verzengende hitte verspreidend, dat het ondoenlijk was het gebouw te benaderen. Op 25, 30 meter afstand op het pleintje rondom de kerk, schroeiden de blaren van den boomen, vielen ze als ineengerolde stukjes papier van de takken op den gronden knapte de schors van den boomen, zoodat tot aan de kruinen toe, het inwendige hout van de stammen zichtbaar werd. en verderop.....
|
||||||||||
|
Zooals volkomen begrijpelijk is, waren de
menschen zenuwachtig in de hoogste mate, omdat werkelijk de mogelijkheid zéér groot was, dat de brand van de kerk zou overslaan op de huizen in de hoofdstraat, wat dan een tweede geschiedenis- Brakel zou tengevolge hebben. Wanneer de verslaggever de heer Sciiilte, in
wiens fabriek de brand is begonnen naar de oorzaak van de brand vraagt krijgt hij het volgende antwoord . . . Onze inrichting is in twee deelen gesplitst, een
fabrieksgebouw, kantoor en machineriën aan den eenen kant, en een groote bewaarplaats van vervaardigd materiaal aan den anderen kant. Die bewaarplaats is ondergebracht in een flink gebouw, dat juist dezer dagen top-vol was geborgen met de artikelen, die wij in onze fabriek maken, houten handvaten voor bijlen, voor houweelen, voor harken, enfin voor landbouwgereedschappen in het algemeen. Die bewaarplaats hield dus in, ons magazijngoed, onze voorraad, dien wij altoos in zulk een omvang voorhanden moeten hebben. Het gehele gebouw hadden wij voor ons eigen gebruik feitelijk niet nodig, zoodat wij een gedeelte van de lokaliten, van de onze behoorlijk gescheiden, hadden verhuurd aan den heer Weijers, die in dat pand een sigarenfabriek exploiteerde. Nu moet er hedenavond een jongen in die sigarenfabriek zijn geweest: ik denk dat dit jongmensch een sigaar heeft aangestoken en de daarvoor gebruikte lucifer achteloos heeft weggeworpen in de fabriek. Want in het perceel van den heer Weijers is de brand ontstaan. In de sigarenfabriek heeft het vuur natuurlijk stof genoeg gevonden om zich in een ommezien uit te breiden en van uit dit pand is de brand overgeslagen op mijn bewaarplaats, die met de fabriek onder één dak staat. U begrijpt, in |
||||||||||
|
29
|
||||||||||
|
waartegen wethouder Aelbers in brengt dat
het vinden van een chauffeur voor zo'n automobielspuit een te moeilijke zaak is. De burgemeester brengt in het midden dat f 3.5000,— tegen 6% per jaar voor rente en aflossing niet duur is in vergelijking met de kosten van het oefenen met de huidige handbrandspuiten. Tevens vindt hij dat een stoombrandspuit van groot belang is voor de landbouwende bevolking i.v.m. de te verwachten aansluiting van de binnenstad op het waterleidingnet. Een definitieve beslissing over de aanschaf
blijft echter uit en het komt zelfs zo ver dat in de vergadering van 8 februari 1912 besloten wordt om de Utrechtse stoombrandspuit niet te kopen. Dit besluit wekt grote ergenis onder de burgerij en bij de industrieëlen. De middenstand en industrieëlen nemen het
inistiatief van de gemeente over en gaan op zoek naar een andere stoombrandspuit. Wanneer zij contact krijgen met de gemeente Amsterdam en daar zelfs geweest zijn is het hek van de dam. Men gaat met enthousiaste verhalen naar de gemeente over een Amsterdamse stoombrandspuit welke weliswaar niet zo groot is als de Utrechtse maar dan ook slechts f 1.000,— kost. Achttien juli 1912 is voor het IJsselsteinse
brandweerwezen een uiterst belangrijke datum. Tijdens de raadsvergadering op die dag besluit het gemeentebestuur tot aankoop van de Amsterdamse stoombrandspuit de Vecht en tot oprichting van een vrijwillig brandweerkorps. Ter illustratie treft u hieronder het volledige
raadsverslag over dit besluit. a. Aanschaffing stoombrandspuit.
De voorzitter deelt mede dat B en W met den opperbrandmeester en een deskundige, B. G. Pompe, de stoombrandspuit hebben gezien, welke hij de gemeente Amsterdam te koop is. Deze spuit is ongeveer 25 jaar oud, levert 700 liter water per minuut op en zou voor IJsselstein zeer geschikt zijn; de prijs bedraagt f 1.000,- met inbegrip van 2 straalpijpen, doch zonder slangen. De heer Schilte onderschrijft de woorden van den voorzitter, deze machine is veel beter dan die door den heer van Laar op proef werd gezonden, terwijl de prijs beslist goedkoop is. Misschien dat deze spuit het water niet zo hoog opvoert als de |
||||||
|
in de avond van de tiende augustus 1911.
Spreker betreurt in het bijzonder de vernielingen aan de beide praalgraven en de beschadigingen van kerk en toren uit kunsthistorisch oogpunt en hoopt dat beide gebouwen hersteld gaan worden. Tevens brengt hij zijn dank uit aan allen die geholpen hebben bij de bluswerkzaamheden. Enkele raadsleden hopen dat de brandbestrijding snel verbeterd gaat worden waardoor IJsselstein voor een nog grotere ramp behoed zal blijvv ii. Er wordt besloten om de Utrechtse
brandweer ƒ 50,- gratificatie te geven voor de hulp bij de brand. Dat onder de IJsselsteinse bevolking grote
ongerustheid ontstond over de brandbestrijding mag geen verwondering wekken. Men vond over het algemeen dat het gemeentebestuur veel te laks reageerde op de kerkbrand en overal kwamen mensen bij elkaar om hun bezorgdheid kenbaar te maken. De eerste instantie die zich tot de gemeente wendde was de „Stichtse Boerenbond, afd. IJsselstein". In hun brief van 25 augustus 1911, gericht
aan B en W, verzoeken zij het college om zo snel mogelijk een stoombrandspuit aan te schaffen. B en W besluiten hierna een onderzoek in te stellen en beloven de boeren in de Achtersloot daar tijdelijk een extra handbrandspuit te stationeren. De middenstand uit de binnenstad richtte zich tot het gemeentebestuur met een schrijven van dhr. C. M. Moes (koster en winkelier) en 27 medeondertekenaars. Zij vragen financiële steun om te komen tot oprichting van een vrijwillig brandweerkorps. Voor een goed overzicht van de verdere ontwikkelingen moeten we ons laten leiden door de notulen van de raadsvergaderingen welke aan de brandbestrijding zijn gewijd. Dat het gemeentebestuur de aankoop van een stoombrandspuit serieus neemt blijkt uit de vergadering van 26 oktober 1911. Op aangeven van de commandant van de Utrechtse brandweer heeft dhr. v. d. Laan te Utrecht een gebruikte stoombrandspuit te koop voor ƒ 3.500 ,— en welke tegen vergoeding 3 maanden op proef kan komen. Dhr. J. V. d. Roest (raadslid en wagenmaker) vindt het verstandiger om direct een automobielspuit aan te schaffen wegens de onderhoudskosten van een stoombrandspuit, |
||||||
|
30
|
||||||
|
De ingespannen stoombrandspuit Vecht samen met de Vrijwillige Brandweer voor de openbare lagere
school tevens brandweerkazerne |
|||||||||
|
waterleiding, doch zij is goed voor IJsselstein, ook
m verband met de geldmiddelen. De heer van der Roest vraagt binnen hoeveel tijd water geleverd kan worden. De voorzitter antwoordt dat hier 15 d 20 minuten nodig zijn. De heer van der Roest zou de .spuit na aankoop eens terdege laten onderzoeken. De voorzitter antwoordt dat zij in zoo n goeden toestand verkeert, dat nazien absoluut onnoodig is. De heer Voorendt vraagt of de machine ook na eenig gebruik goed zal blijven? üe voorzitter zegt, dat zo ook volgens de verzekering van den Commandant goed is. b_ I^ieuwe bergplaats brandspuiten. De voorzitter wijst er op, dat de bewaarplaatsen der brandspuiten in den Achtersloot en te Achthoven in zeer slechten toestand verkeeren. zij leveren gevaar op voor brand en laten alle ongedierte toe. Voorziening is dringend noodig, 2 nieuwe brandspuithuisjes moeten worden gesticht spreker laat de verantwoordelijkheid hiervoor bij den raad Wil men 2 spuiten in den Achtersloot plaatsen dan zijn dus 3 bewaarplaatsen noodig. |
|||||||||
|
schaft men daarentegen een stoombrandspuit aan,
dan zijn 2 bewaarplaatsen voldoende. De heer van der Roest verklaart zich voor aankoop van een stoomspuit. Ook de heer van den Bergh verklaart zich hiervoor, doch het vraagstuk der berging eischt spoedige oplossing. De voorzitter merkt op, dat er voor verschillende zaken behoefte aan berging bestaat, het eene is hier, het andere daar geborgen. De stoomspuit kan voorlopig in de werkplaats van Poot geplaatst worden. De heer Aelbers zou B en Wook willen machtigen om bij aankoop der stoomspuit ook de noodige slangen aan te schaffen. De heer Voorendt vraagt hoeveel ieder brandspuithuisje kost. De voorzitter antwoordt dat de kosten door den gemeente- opzichter op f 400,- d f 500,— worden geraamd. Alsnu komt de heer de Haas ter vergadering. Op voorstel van B enW wordt met algemeene stemmen besloten tot aankoop der bewu.ste stoombrandspuit tot een bedrag van f 1.000,- met de noodige slangen. Verder wordt door B enW toegezegd, dat zij een onderzoek |
|||||||||
|
31
|
|||||||||
|
zullen instellen naar de kosten van
brandspuithuizen in den Achtersloot en te Achthoven, alsmede naar de mogelijkheid van het plaatsen eener spuit aan den Lagendijk, c. Vrijwillig korps. De voorzitter brengt ter tafel een missive van C.
M. Moes en 27 anderen waarbij deze zich bereid verklaren tot vorming van een vrijwillig brandweerkorps. De voorzitter .stelt voor het brandweermateriaal der waterleiding aan dit korps in gebruik af te staan tegen goedkeuring van het reglement door den raad. Spreker vraagt of het in de bedoeling van den raad ligt de kosten van dit korps te vergoeden en voor behoorlijke uitrusting der leden te zorgen. De heer van den Bergh vraagt het gevoelen van den voorzitter. Deze antwoordt, dat hij zal onderzoeken hoeveel de kosten der Brandweer in het verledene bedroegen en hoe de toestand elders is. Dat het gemeentebestuur zeer trots was op
deze resultaten blijkt uit een brief gericht aan het provinciebestuur op 13 mei 1913 waarmee gereageerd wordt op een schrijven van het provinciebestuur van ruim 35 jaar daarvoor. Met dit schrijven moedigt het
provinciebestuur het vernieuwen en aanvullen van het brandweermateriaal en manschappen aan. IJsselstein, 13 mei 1913.
Ter voldoening aan uwe aanschrijving d.d. 16
april 1868 hebben wijde eer Ued. Gr. Achtb. mede te deelen dat het brandbluschmateriaal dezer Gemeente in het afgelopen jaar groote verbeteringen heeft ondergaan door aankoop van een stoombrandspuit, terwijl voor de bediening een Vrijwilligerskorps is opgericht. Burgemeester en Wethouder
Met de komst van de Vecht en de
oprichting van de Vrijwillige Brandweer is de primitieve brandbestrijding in IJsselstein tot het verleden gaan behoren. De stoombrandspuit nam de mankracht van de handpomp over en de kreet „Eerst bier en dan pompen" is na deze tijden dan ook niet meer gehoord. De Vecht in IJsselsteins gebruik
Met loonsleper v. Dijk (bijgenaamd „het
WaterkalP') van de Zomerweg werd |
overeengekomen dat ingeval van brand en
oefening gebruik kon worden gemaakt van enkele van zijn paarden. Nu kon het gebeuren dat bij brand deze
paarden in de wei liepen waardoor zij gevangen moesten worden. Om nu te voorkomen dat de paarden na het vangen het alsnog op een lopen zouden zetten werden ze gekluisterd d.m.v. een losse ketting welke om één van hun voorbenen werd gedaan. Op advies van opperbrandmeester Pompe
werden twee eenvoudige sterke tuigen aangeschaft. Als er nu brand in de Achtersloot of IJsseldijk was bracht de brandmelder vaak zelfde paarden al mee zodat direct ingespannen kon worden waardoor kostbare minuten gewonnen werden. Voorts werd het lemoen ook ingericht voor
bespanning met één paard. Gebeurde het nu dat er geheel geen paarden beschikbaar waren of dat de brand dicht bij de kazerne was, dan werd de stoombrandspuit door mensenkracht verplaatst, waardoor toch iets vanuit de tijd met de handspuiten bleef bestaan. Naamgeving
De stoombrandspuiten werden bij hun
ingebruikname meestal genoemd naar een rivier. Enkele voorbeelden zijn de Londense „Thames" en de Rotterdamse „Maas". Bij de ingebruikname te Amsterdam kreeg geheel volgens deze traditie onze stoombrandspuit de naam „Vecht". Toen nu de gemeente IJsselstein de Vecht
had aangekocht gingen er al snel stemmen op om de naam te veranderen in, hoe kan het anders, de „IJssel" en bij deze naam het gemeentewapen te plaatsen. Het gemeentebestuur voelde hier wel voor maar schrok terug voor de prijs van uitvoering. Een bordje met de nieuwe naam betekende
een aanslag op de gemeentekas van ƒ 12,— en van het wapen ƒ 11,-. Besloten werd om de middenweg te kiezen en alleen het gemeentewapen aan te brengen. De naam Vecht verdween en is niet meer teruggekeerd. De kazerne
Eén van de laatste problemen rond de
aanschaf van de spuit vormde de huisvesting. Zo'n mooie spuit behoorde immers een degelijke en gepaste ruimte toe. In eerste instantie werd aannemer Poot benaderd met |
||||||
|
32
|
|||||||
|
voorzijde van de gevel gemaakt. Dat dit
geenszins afbreuk deed aan deze voorgevel bewijst bijgaande tekening. Het geeft echter wel te denken dat dit fraaie
gebouw waarover men zich in de raad al in 1912 zorgen maakte over behoud van het uiterlijk, enkele jaren geleden gesloopt is. De Vecht tot aan haar pensionering
Onze stoombrandspuit heeft in haar actieve
IJsselsteinse jaren heel wat grote en kleine branden bestreden waarvan als grootste de brand bij meubelfabriek de „Hoop" aan de Hoge Biezen genoemd kan worden. Tot 1934 heeft ze dienst gedaan en is toen
op reserve gezet. Haar taak was inmiddels geheel overgenomen door het gemotoriseerde brandbestrijdingsmateriaal. Verscheidene malen hebben buurgemeenten een beroep gedaan op de Vecht en gezien de correspondentie hierover niet tevergeefs. Ter illustratie van dit „uitlenen" en de afwikkeling hiervan plaatsen wij hier een faktuur en een bedankbrief. Specificatie van kosten wegens de door de
brandweer der gemeente IJsselstein verleende hulp bij den op 31 mei 1914 in de gemeente Jutphaas gewoed hebbenden brand. 20 brandweerlieden, 10 uur a f 0,30 ƒ 60,00
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
het verzoek om bij hem tijdelijk met de spuit
onder dak te komen. Deze heeft geen bezwaar maar kan niet
garanderen dat er geen stof op zal komen. Al snel wordt er dan een ander gebouw gevonden en wel aan het plantsoen. In de openbare school zijn twee lokalen vrijgekomen en één daarvan kon wel dienen voor de Vecht waardoor er alleen een paar grote deuren aan de voorzijde van de school gemaakt moesten worden. Dit viel weer niet in goede aarde bij enkele
raadsleden welke de fraaie voorgevel van dit gebouw hier aan niet wilden opofferen. Liever zag men aan de achterzijde de deuren geplaatst, maar hierdoor was het niet mogelijk dat de bespannen spuit de draai in de Hofstraat kon maken. Uiteindelijk werd de knoop doorgehakt en de deuren aan de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
f 150,285
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Behoort bij schrijven van Burgemeester en
Wethouder van IJsselstein van 12 juni 1914, B.I. De Secretaris
Montfoort. 22 juni 1921
Wij hebben de eer U hierbij een mandaat f 75,—
met cheque tot gelijk bedrag te doen toekomen en verzoeken U beleeft Uwe tussenkomst voor de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tekeningen van de openbare lagere school aan het
Kronenburgplantsoen. De eerste tekening laat de school zien voordat er grote deuren aan de voorzijde zijn gemaakt en de tweede tekening laat de voorzijde met deuren zien. Na de bouw van de brandweerkazerne aan de Doelenstraat is de school weer in oude staat teruggebracht, maar helaas enkele jaren geleden geheel gesloopt |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
33
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
gekrompen worden nadat eerst alle houten
delen weer pas gemaakt waren. Een zeer specialistisch karwei dat uitbesteed werd (zie nr. 19 van onze uitgave - red.). Toen de wielen weer beschikbaar was de spuit weer verplaatsbaar en kon men beginnen met het herstellen van de houten opbouw hetgeen neerkwam op gedeeltelijke nieuwbouw. Het achterste gedeelte was zo doorgerot dat dit geheel vervangen moest worden. Hierna kon met het plamuur- en verfwerk worden begonnen, hetgeen de meeste tijd van alle werkzaamheden vergde. |
|||||||||||||
|
voldaantekening en terugzending van het mandaat
te verkenen. Tevens maken wij van deze gelegenheid gebruik Uw college dank te zeggen voor het beschikbaar stellen van de stoomspuit Uwer gemeente bij gelegenheid van den brand of de fabriek van de firma H. J. van Rooijen & zoon alhier, waaruit ons is gebleken dat in dergelijke gevallen spoeeig hulp is te verkenen, waarvoor wij ons steeds houden aanbevolen, zoolang Montfoort niet zelf in het bezit is van een stoomspuit. Burgemeester en Wethouders van Montfoort.
De restauratie van de Vecht
In 1976 werd de Vecht te IJsselstein in
desolate toestand herontdekt door enkele mensen die later de „Werkgroep Stoombrandspuit Vecht" zouden vormen. Met het gemeentebestuur van IJsselstein werd een bruikleenovereenkomst afgesloten waarbij als doel gesteld werd de stoombrandspuit te restaureren en weer in werkende conditie te brengen. Bij gebrek aan geschikte ruimte om met de restauratie te beginnen werd de spuit tijdelijk ondergebracht bij de Technische Hogeschool te Delft. In 1978 zijn er contacten gelegd met de Brandweer van 's-Gravenhage hetgeen resulteerde in de toezegging van de commandant dat er een plaatsje in het, toen nog in aanbouw zijnde, bureau Schenkkade gezocht zou worden waar men aan de Vecht kon werken. Eind 1978 werd de spuit overgebracht van
Delft naar Den Haag waarna in januari 1979 met de restauratie een begin is gemaakt. Al snel bleek dat de spuit in een veel slechtere conditie verkeerde dan aanvankelijk gedacht werd. De houten opbouw was op verschillende plaatsen gescheurd en verrot en vele onderdelen ontbraken of waren niet meer te gebruiken. Nadat de bekleding van de ketel was afgenomen werd deze met de machine uit het frame gehaald, waarna de machine en pomp zijn gereviseerd. Defecte onderdelen werden vervangen waarbij sommige zelf gemaakt moesten worden en andere nog konden worden aangeschaft. Tegelijkertijd werd er hard gewerkt aan het
frame en de opbouw. Allereerst moesten de wielen worden nagezien, want door de werking van het hout waren alle spaken losgeraakt. Om dit te verhelpen moesten de stalen wielbanden opnieuw om de wielen |
|||||||||||||
|
^
|
|||||||||||||
|
■5
|
|||||||||||||
|
-il
|
|||||||||||||
|
De Vecht voor de restauratie
Ondertussen werd door de Dienst van het
Stoomwezen naarstig gezocht naar de oorspronkelijke vergunning voor de Vecht uit 1885. Deze was van belang omdat daar de technische tekening van de ketel in was opgenomen en zonder deze tekening geen nieuwe vergunning. Helaas, deze vergunning was niet meer te vinden zodat er een nieuwe tekening gemaakt moest worden. Pas later bleek dat de oorspronkelijke
vergunning zich niet in het archief van de Dienst van het Stoomwezen bevond maar door deze dienst al was overgedragen aan het Algemeen Rijksarchief. Nu kon de ketel voor het eerst door het Stoomwezen gekeurd worden, waarbij bleek dat de binnenketel op een aantal plaatsen was verzwakt en daar opnieuw moest worden opgelast. Bij de tweede keuring werden een aantal klinknagels verwijderd uit de verschillende lapnaden waarna de nagelgaten op haarscheurtjes werden gecontroleerd. Er werden geen scheurtjes gevonden, de keuring werd met |
|||||||||||||
|
34
|
|||||||||||||
|
verpompte de Vecht voor het eerst sinds lange
tijd weer water. Hierna kwamen de mensen van het Stoonwezen weer kijken, voor de vierde en laatste keuring, nu onder stoomdruk. Op 7 december 1981 werd door hen de stoomketel zonder verdere voorwaarden goedgekeurd en mocht de Vecht zonder beperkingen weer worden gebruikt. Op 21 april 1982 werd de restauratie
feestelijk afgesloten. Op het terrein van de Brandweer van 's-Gravenhage, de onvolprezen gastheer van de Vecht, werd voor een schare van genodigden de Vecht gepresenteerd. Vertegenwoordigers van Amsterdam, IJsselstein en Den Haag en diegenen uit het bedrijfsleven welke de restauratie mede mogelijk hebben gemaakt, werden onthaald op een snelle blussing door de Vecht van een voor die gelegenheid in brand gestoken keet. Hiermee begon de 98-jarige Vecht aan haar
tweede jeugd, hetgeen een groot compliment voor haar makers is, de firma Shand, Mason & Co. welke helaas al in 1922 is verdwenen. De Vecht heet nu de oudste, in werking
zijnde, mobiele stoomketel van Nederland. Bovendien is zij Nederlands oudste werkende stoombrandspuit en is zij één van werelds laatste overgebleven stoombrandspuiten van de firma Shand, Mason & Co. |
||||||||
|
De Vecht tijdens de restauratie
glans doorstaan. Nu kon met de verdere
reparaties worden begonnen zoals het monteren van 77 nieuwe waterpijpjes in de ketel. Voor de derde keuring van het Stoomwezen
werd de ketel met water afgeperst en ook hier deden zich geen problemen voor. Nu konden de ketel en de machine weer in het inmiddels geschilderde frame worden gemonteerd waarna met de verdere afbouw begonnen kon worden. Voor de bewerking van de grote hoeveelheid zwaar verweerd koper werd een aparte ploeg ingesteld waarvan de leden vele avonden poetsend hebben doorgebracht, wellicht het vervelendste werk van de restauratie. Nadat alles weer was gemonteerd kon in augustus 1981 de Vecht meedoen aan de jaarlijkse brandweerdemonstratie te Kijkduin, echter zonder dat er al werkelijk gestoomd kon worden. Dit gebeurde pas voor het eerst op 17 oktober 1981 om 16.20 uur, de Vecht had toen 37 jaar „koud" gestaan! Voorzichtig werd de ketel op
druk gebracht, alles verliep goed en na het verhelpen van wat kleine mankementen aan de machine |
||||||||
|
De Vecht na de restauratie
|
||||||||
|
35
|
||||||||
|
Voorts ligt het in de bedoeling met de spuit
de komende jaren demonstraties te geven bij allerlei festiviteiten in het land. Dit om het publiek kennis te laten maken met een stukje brandweergeschiedenis en een stukje industriële archeologie, en ook om door haar optreden de belangstelling en de waardering van het publiek voor de brandweer en haar taakuitoefening te vergroten. Rest ons nog onze dank uit te spreken aan
G. P. Koppers met wiens hulp dit artikel mede tot stand is gekomen. |
|||||||||||||
|
Nawoord
Met de restauratie van de Vecht is het werk
van de werkgroep Stoombrandspuit Vecht eigenlijk pas begonnen. Immers, alhoewel meer dan 4000 manuren aan de Vecht zijn besteed blijft er veel werk te doen. Vooral het onderhoud zal permanente aandacht vragen. Ook moet nog een complete uitrusting bij elkaar gezocht worden, zoals bijpassende straalpijpen, oud gereedschap, oude helmen, enz. Zaken die verloren zijn gegaan of bij iemand thuis boven de schoorsteen hangen! |
|||||||||||||
|
IJsselstein in het nieuws
1780-1850 |
|||||||||||||
|
wordt zeer toegankelijk gemaakt door een
index van zowel persoonsnamen als van onderwerpen. Daar er nog geen passende manier
gevonden is om dit werk uit te geven heeft dhr. Schut toestemming gegeven om in ons blad hieruit te publiceren, waarvan wij graag gebruik maken. In het onderstaand krante-artikel is de heer
Jean Pierre Blanchard (1753-1809) de hoofdpersoon. Deze Fransman staat bekend als één van de pioniers uit de ballonvaart. De IJsselsteiners zagen hem tot hun verbazing uit de hemel neerdalen, wellicht zonder te beseffen welk een beroemd persoon zo onverwacht de Stichtse kersenstad met een bezoek vereerde. Zijn eerste opstijgingen maakte Blanchard
in Duitsland, Nederland en België. Op 7 januari 1785 (slechts 2 jaar na de uitvinding van de luchtballon door de gebroeders Montgolfier) stak hij in een waterstofballon als eerste Het Kanaal over, van Dover naar Ardres. Zijn ballonnen waren vervaardigd van o.a. geverniste zijde. Jean Pierre Blanchard maakte ook als eerste in Amerika een ballonreis. Deze tocht werd van de grond af gade
|
|||||||||||||
|
Met deze titel begint het werk van dhr. J.
Schut uit Nieuwegein waarmee hij ruim twee jaar bezig is geweest. Gedurende deze tijd heeft dhr. Schut zeventig jaargangen van de Utrechtse Courant doorgenomen en de berichten betreffende de stad IJsselstein eruit gelicht. In het voorwoord van deze verzamelde berichten schrijft dhr. Schut o.a.: „Bij de bestudering van de lokale geschiedenis maken we veelal gebruik van oudere en of nieuwe literatuur. Daarnaast zijn ook de verschillende archieven voor de bestudering van de geschiedenis van ongekend belang. Dat laatste geldt zeer zeker voor een stad als IJsselstein, welke in het verleden een belangrijke rol heeft gespeeld bij vele zaken. Naast de raadplegingen van de hierboven aangehaalde informatiebronnen als de literatuur en archieven zijn er, voor wat IJsselstein betreft, nog enige hulpbronnen die ons het nodige te zeggen hebben over IJsselstein en zijn bewoners in vroeger tijd. Eén van die hulpbronnen zijn de lokale dagbladen uit die voorbije eeuwen". De enorme hoeveelheden gegevens, welke
naar datum gerangschikt zijn vindt zijn weerslag in een boekwerk van maar liefst 281 pagina's. Voor zo ver mogelijk zijn alle berichten opgenomen die bij een geschiedkundig of genealogisch onderzoek van belang zouden kunnen zijn. Het werk |
|||||||||||||
|
36
|
|||||||||||||
|
neder, onder eene verbazende menigte Volks,
't geen van rondsom zamengevloid was, om dit zonderling Schouwspel te zien. De Compagnie van den hr. LYKLAMA a NYEHOLT, juist bezig om derzelver manoevres te verrigten, trok derwaards, en beschermde den Ballon voor den aandrang der menigte. De Heer BLANCHARD, welke berekend zestien duizend voeten met zyn LUCHT MACHINE hoog geweest te zyn, was ongemeen voldaan over de vriendellykheid onzer Burgers, welken hem met zyn LUGTVAARTUIG in de Stad bragten. |
|||||||||
|
1785: 3 Augustus
UTRECHT, den 1 Augustus. Wy meenen
onzen Lezeren geen ondienst te zullen doen, met enig nader verslag aangaande de zo welgelukte Luchtreize van den Heer BLANCHARD, op laatstleden Zaturdag. Uit het kort berigt daaromtrent van ROTTERDAM blykt, dat de Afreize op den vooraf daar toe bestemden tyd wel heeft kunnen plaats hebben, door dien reeds ten 5 uren des Nademiddag de BOL volkomen gevuld was. De opgang geschiedde uit een stuk Weyland aan de SCHIE gelegen, omtrent 200 passen van de Stad, in tegenwoordigheid van eene verbazend menigte Aanschouweren, onder welken zig ook de Fransche Ambassadeur, MARQUIS DE VERAC, nevens de Graaf DE M ALLEBOIS, en de MARQUIS CASSINI bevonden. Het was juist half 7 uur, wanneer de Heer BLANCHARD naar de hoogte steeg, onder een vry sterken Z. W. Wind en een half heldere Lugt, staande de Barometer op 28 duimen S'/j Lynen. De Parachute egter en het Schaap, waar mede die Heer zig voorgesteld hadde enige proefnemingen te verrrigten, moesten agterblyven; vindende de Heer BLANCHARD, na verscheidene vergeefsche pogingen, om dezelve met zig te voeren, zulks voor die keer volstrekt ondoenlyk. Voor 't overige beantwoordde Proef in allen deele aan de opgevatte verwagting, steigende de Bol tot eene verbazende hoogte, op welke de Reiziger zynen togt met ongelovelyke snelheid voortzette; passeerende in zynen weg door zware Donderwolken, en wordende niet dan door zware koude genoodzaakt, zig neder te |
|||||||||
|
Type ballon waarmee Blanchard zijn vluchten
maakte
geslagen door George Washington himself. Bij
de landing van zijn 60e en laatste ballonvaart in 1808 kwam hij zo ongelukkig terecht dat hij aan zijn verwondingen te Parijs overleed op 7 maart 1809. Rest nog te vermelden dat onze aëronaut
Blanchard tevens de uitvinding van de parachute op zijn naam heeft staan. |
|||||||||
|
1785: 1 Augustus
YSSELSTEIN; den 30 July. Hedenavond
hadden wij het bizonder genoegen, den Heer BLANCHARD, met zyn LUGTBOL, even buiten deze Stad te zien nederkomen. Deeze Lugtreiziger was 's avonds ten half zeven uuren te ROTTERDAM met zyn Bol opgegaan, en daalde ten half agt alhier staatig |
|||||||||
|
37
|
|||||||||
|
Konings of Parysse voeten en het Diameter
van boven, waar het op zyn wydst is, van 26 gelyke voeten. Het is dezelfde Lucht-bol, waar mede deze Lucht-Reiziger den overtogt van DOUVRES na de Kust van VRANKRYK gedaan heeft; dog de Boot is te LONDEN nieuw gemaakt; zynde de Boot, waar mede de Heer BLANCHARD en Dr. JEFFEREIS dien overtogt gedaan hebben, tot een gedagtenis van zulk een merkwaardige reis te CALAIS bewaard. Zoo zeer als de Heer BLANCHARD zig te ZEVENHUIZEN te beklagen had over de slegte behandeling der Boeren en inwooneren van dat Quartier, toen hy op zyn twaalfde Luchtreis uit 's Hage vertrokken zynde, aldaar neder kwam; zoo zeer heeft gemelde Heer zig met reden beroemt over de geschiktheid en beleefde behulpzaamheid, met welke de YSSELSTEYNSCHE Burgers en inwooners en Buitenlieden hem onthaalt hebben niet weinig lof verdient door het afkeeren, en voor de sterken aandrang der nieuwsgierigen den reiziger en zyn Lucht-Bol te beveiligen. Terstond na dat de Heer B LANCH ARD, die volgens zyne observatie op de hoogte van 15 a 16 duizend voeten door de lucht gezweeft heeft, de aarde weder bereikt had, wierd hy door behulp van eenige perzoonen, die hem wederhielden, en door eenige andere, die hem met een touw voorttrokken, gebragt op een stuk onbezaayt Bouwland, aldaar ledigde hy zyn Ballon, vouwde hem op met behulp van zommige aanschouwers en bergde hem in de Boot; agt perzoonen droegen dezelve, begeleid door een Corps Schutters die met hunne Wapenen aldaar tegenwoordig waren, en voorgegaan zynde door verschelde Officieren wierd het Lucht-Vaartuig omstreeks half negen uuren, in goede order in YSSELSTEYN gebragt en geborgen ten huize van den Heer F. J. VAN DER MEULEN, alwaar veele Heeren en Dames, nieuwsgierig om den kundigen Luchtreiziger te zien en te spreken, zig begaven. Om tien uuren (na alvoorens een expresse naar ROTTERDAM afgezonden te hebben) begaf zig de Heer BLANCHARD na 't huis van den Heer VAN POLANEN, alwaar hy soupeerde en 's nagts logeerde, en van waar gemelde Heer dezen morgen om half agt uuren met een Chais wederom naar ROTTERDAM vertrokken is." / |
|||||||
|
laten, wanneer Hy zig in de nabuurschap van
YSSELSTEIN bevond. Wy ontvingen van daar nevens het kort berigt, in onze vorige No. geplaatst, een meer breedvoerig en by uitstek naauwkeurig verhaal dezer nederkomste: 't geen wy hier gevoeglyk kunnen laten volgen; zynde het, by de uitgave van onze vorige, ons te laat ter hand gekomen, om als toen aan het verzoek van den geëerden zender te kunnen beantwoorden. Zie hier den woordelyken inhoud van dit berigt, gedagteekend YSSELSTEIN den 31 July: „Gisteravond tusschen zeven en half agt uuren hadden wy in de nabyheid dezer Stad op het onverwagtst een zeer fraay en merkwaardig schouwspel. De helft onzer Schuttery onder de Wapenen zynde om de weekelyksche exercitien te verrigten, wierden eenige Schutters gewaar eene Luchtbol welke aan het daalen was en naby deze Stad scheen te zullen neerkomen. De Kapitein LYKLAMA a NYEHOLT, bespeurde dat zoo wel Officieren als Schutters zeer nieuwsgierig waren dit voor ons gansch nieuw Schouwspel van naby te aanschouwen, dankte zyne Compagnie af, zoo dat deeze Schutters grootendeels met hunnen Wapenen en een aantal andere Inwooneren dezer Stad na buiten gingen, om te zien hoe en op wat plaats gemelde Luchtbol was nedergekomen. Wel ras wierd men gewaar dat dezelve gedaalt was omtrent een quartier uurs van deeze Stad even aan geene zyde de EITERSCHE STEEG, en dat de bestierder van dezelve was de kundige en wydberoemde Heer BLANCHARD, die op gisteren zyn dertiende Luchtreis gedaan heeft; zynde vertrokken om halfzeven uuren des 's avonds van ROTTERDAM, en volgens zyn Horologie juist in een uur tyds eene distantie van negen uuren gaans heeft afgelegt. De Heer BLANCHARD naby den grond komende smeet een Yzeren Ankertje, dat hem meermaalen tot dat einde in Engeland gedient heeft, uit, om door middel van het vieren van een touw, dat aan het zelve vast was, langzaam ter neder te komen, het welk dezen kundigen man zoo wel gelukte, dat hy, zonder het minste letzel, 't zy aan den Luchtbol, 't zy aan de daar aanhangende Boot, zeer gelukkig voet op de aarde zette. Dit Lucht-Vaartuig heeft juist de gedaante van
een Priktol, zynde rond van boven en lopende spits na beneden toe; de hoogte is van 26 |
|||||||
|
38
|
|||||||
|
Fulco geplaatst
|
||||||||||
|
door
Martijn Vergouw en Peter Siccama |
||||||||||
|
onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk.
Toen wij aan de ontwerpen voor Fulco
begonnen - zoals bekend geheel op eigen initiatief en nog onbekend van een mogelijke opdracht - stond ons een beeld voor ogen dat een symbool moest zijn voor de IJsselsteinse geschiedenis door de eeuwen heen. Uitgangspunt hiervoor was de episode rond het beleg van 1297, dat representatief was voor de twee roerige eeuwen daarna. De vorm wilden wij herkenbaar houden omdat wij ons onderwerp als een concrete figuur uit een concrete geschiedenis wilden afbeelden. Aangezien wij echter de symboliek
belangrijker achtten dan het anecdotische (het verhaal dus) wilden wij een zekere monumentaliteit nastreven. Zoals bekend leeft ook een kunstenaar niet alleen op de wereld. Hij is omringd door natuur en cultuur en vindt daarin zijn inspiratie. Heeft hij voorbeelden, leermeesters zo men wil? Of men het wil of niet deze vraag kan alleen maar bevestigend beantwoord worden. Wij bewonderen Donatello en Manzü, beeldhouwers uit resp., de 14e en 20e eeuw. Hun onvoorstelbaar groot oeuvre heeft bij ons een onuitwisbare indruk achtergelaten. Buiten Italië zal men nauwelijks iets van Donatello kunnen zien; wat echter Manzü betreft hoeft men slechts naar Rotterdam te gaan om daar de poort van de St. Laurens te bezichtigen. De overeenkomsten in het werk van beide zo ver in de tijd uit elkaar liggende kunstenaars zijn monumentaliteit en het karakter van wat de Duitser noemt „in einem Gusz", het grote concept. Hun werken zijn noch realistisch en nog minder naturaUstisch, maar toch zeer herkenbaar. Op de vraag naar de richting van onze inspiratie zijn hiermede hopen wij enige aanwijzigingen gegeven. Het concrete onderwerp bepaalde echter in
|
||||||||||
|
Twee jaar na de voltooiing zal het
standbeeld van Fulco de Minstreel dan eindelijk geplaatst worden. Naar aanleiding hiervan heeft de redaktie van dit blad ons gevraagd een artikel te schrijven over het ontstaan van het beeld en onze drijfveren en ideeën die tot de totstandkoming hebben bijgedragen. Gemakkelijk is dit niet. Het is trouwens
opvallend hoe weinig literatuur er van beeldhouwers bestaat over hun werk. Bekend is de pompeuze „autobiografie" van Benvenuto Cellini (16e eeuw), maar dit uitvoerige werk van een aandoenlijke ijdeltuit biedt weinig onderscheid tussen „Dichtung und Wahrheit". Wij nemen desalniettemin met frisse schroom de pen ter hand en zullen trachten enig licht te verschaffen aangaande de ontstaansgeschiedenis van het beeld dat binnenkort zal worden opgericht. Iedereen zal begrijpen, maar zich niet altijd
realiseren, dat aan het maken van een sculptuur nogal wat gepeins voorafgaat, en dat niet alleen. Er moeten schetsen gemaakt worden, berekeningen en een of meerdere modellen, al of niet op schaal. Het grootste deel van het eigenlijke beeldhouwen bestaat eveneens uit techniek en denkwerk, hoe prozaïsch dit ook moge kUnken. Inspiratie is een ongrijpbare factor die altijd
wel aanwezig is en nooit ineens begint of ophoudt. Het is dus niet zo dat wanneer de beeldhouwer zijn handen begint te gebruiken hij enkel nog maar hoeft te reproduceren wat hij in de geest of op papier had. Tijdens het vorderen van het werk kunnen er zich trouwens situaties voordoen die niet voorzien waren. In ons geval bleek bijvoorbeeld dat het beeld op ware grootte een ander karakter '^'l^eg dan het kleinere model. Daarom zijn wijzigingen van een concept vaak |
||||||||||
|
J9
|
||||||||||
|
hoge mate de vorm waarin wij wilden werken.
Het ging om Fulco en dit waren voor ons de gegevens: een jonge man, onafhankelijk ondanks zijn maatschappelijke status, dienstknecht uit vrije wil en niet door lotsbestemming. Daarnaast krijgsman en muzikant. Deze combinatie is niet vreemd, |
|||||||
|
nee was destijds zelfs noodzakelijk om b.v. met
succes op vrijersvoeten te kunnen gaan. Wat zegt b.v. de 13e eeuwse „Roman de la Rosé": .^Is gij uitblinkt op de wapens
zult gij tienvoudig worden bemind.
Als gij een fraaie stem hebt,
zoek dan geen uitvlucht
wanneer men u vraagt te zingen.
Want schoon gezang verschaft genot".
Het zwaard en de luit. We hebben ze Fulco
als attribuut meegegeven. Fulco was kampioen voor vrijheid en rechtvaardigheid, vrijbuiter en artiest. Geen Frangois Villon (Utrecht), Jan vna Schaffelaar (Barneveld). Heinric van Veldeken (Maastricht), maar een jongen uit het volk. |
|||||||
|
40
|
|||||||
|
aanzien als door de bewerking van het
materiaal. Brons kennen we als afgietsel van materiaal dat gekneed is, steen wordt gehouwen. Donatello werkte bij voorkeur in brons, Michelangelo b.v. in steen. Aan onze keuze voor het brons lagen zowel
estetische als praktische overwegingen ten grondslag. Brons krijgt door de tijd een gloed en een patina en is derhalve levendiger dan steen. Bovendien contrasteert het prachtig met een uit steen opgetrokken omgeving. Daarnaast is het, althans in ons land, minder duur maar wel duurzamer omdat klimaat en luchtvervuiling er minder vat op hebben. Tenslotte iets over het formaat. Elke
beeldend kunstenaar wenst dat zijn werk in het oog valt en wel in een geschikte omgeving. Helaas gaan wens en praktijk nog wel eens harde confrontaties aan waarbij een bereikt compromis vaak als vergroting van het gevreesde effect uitvalt. In onze tijd waarin voertuigen, consumptiekramen, kiosken, verkeerstekens en reclame het straatbeeld beheersen, hebben wij gekozen voor een beeld en een sokkel van een behoorlijk maar menselijk formaat. Wij prijzen ons gelukkig dat ons beeld tenslotte de plaats krijgt die in den aanvang daarvoor gekozen was, ook al hebben wij genoegen moeten nemen met een aanzienlijke versobering van de inrichting. Weliswaar had de plaatsing op het Kronenburgplantsoen enkele, vooral historische, voordelen, maar onze wens van een druk punt met veel sociaal verkeer lijkt ons op de nu gekozen plek het beste vervuld. De toekomst zal moeten uitwijzen of deze
plaatsing aan waarde zal winnen of inboeten. Wij hopen en vertrouwen op het eerste. Wij wilden, zoals wij eerder stelden, met ons beeld geen historische figuur reconstrueren, maar een monument tot stand brengen waarin IJsselstein haar identiteit gepersonifieerd kan zien. Wij hopen dat de bewoners van deze ons zo dierbare stad onze pogingen naar waarde zullen schatten. Enkele gegevens: het beeld is in 1980
gegoten bij de fa. Stijlaart te Rumpt. Het weegt 250 kg en is 1,80 m hoog. Onze bedoeling is aan de sokkel een steen aan te brengen met het volgende opschrift: FULCO-De oude stad van IJsselstein doet hier zijn moed en daden fel, zijn liederen en snarenspel in brons en steen vereeuwigd zijn. |
|||||||||||
|
Hoewel het verhaal hem doet leven aan het
begin der 14e eeuw zien we hem eerder als een vertegenwoordiger van de Renaissance. Historisch beschouwd betekent Renaissance wedergeboorte van de Griekse en Romeinse cultuur, maar feitelijk was het een complex van denkbeelden en kunstuitingen die minder met de Antieken dan met onafhankelijkheid van denken en empirische zin te maken had. „David" van Donatello en „Perseus" van
|
|||||||||||
|
De verschillende stadia van het maken van de mal
voor het bronzen beeld van Fulco |
|||||||||||
|
Cellmi, het zijn beelden die dit boeiende
tijdperk markeren, maar het tevens ontstijgen. Zij bezitten wat de antieke beelden (uitgezonderd de portretten) nogal eens missen; persoonlijkheid en vitaliteit. Beide beelden zijn in brons en staan in Florence (resp. in het Uffizi en op de Piazza della Signoria). Beelden in brons dragen een ander karakter dan stenen beelden, zowel door het |
|||||||||||
|
41
|
|||||||||||
|
O.L. Vrouwenberg te IJsselstein
|
||||||||||
|
door
B. Heesters, O. Cist. |
||||||||||
|
dat het monasterium „pas gesticht en
opgebouwd" (noviter fundatum et constructum) door het generaal kapittel der Cisterciensers als abdij was gesteld onder de paterniteit van de abt van Ebrach. In een brief van graaf Willem V van 19 november 1347 wordt een zekere Ludolf, abt van Eiteren, aangemaand zijn plicht te doen in zijn hoedanigheid van visitator en reformator van de Cistercienster nonnenabdij te Loosduinen. Reeds in 1349 blijkt het klooster te Eiteren
verwoest te zijn. Als we bedenken dat in de ooriog tussen Utrecht en Holland de Heeriijkheid IJsselstein de twistappel en tevens het strijdperk was, verwondert ons dit niet. Het generaal kapittel van 1349 vraagt daarom aan de abdijen van de omliggende streken hulp en bijstand om het verwoeste klooster te Eiteren (omnino rapinis et incendiis destructum) weer te herstellen en de verdreven monniken te ondersteunen. Na deze verwoesting horen we niets meer in de geschiedenis van O.L. Vrouwenberg, totdat het in het jaar 1394 weer te voorschijn komt. In 1394 werd het klooster als priorij
opnieuw gesticht op een nabijgelegen plaats ten zuidoosten van de tegenwoordige stad IJsselstein, op een terrein bekend onder de naam van „Nieuwpoort", door Arnold, Heer van IJsselstein en Egmond, en wel binnen de stadsmuren, die in 1390 waren opgetrokken. Het werd bevolkt door de abdij Altencamp bij Rheinberg aan de Rijn. Op 22 januari 1400 bevestigt Everhard Foec, deken van Sint Salvator in Utrecht, op grond van een woordelijk overgenomen bulle van paus Bonifacius IX van 9 december 1395, de stichting, dotatie en statuten van O.L. Vrouwenberg te IJsselstein. Het generaal kapittel der Cisterciensers van
1409 spreekt over het klooster als „onlangs |
||||||||||
|
Ter inleiding
In onze serie over het klooster O.L.
Vrouwenberg (zie uitgave 4, 6, 13 en 21) treft u hier het artikel van B. Heesters hetgeen in 1968 in het jaarboek Oud Utrecht verscheen. Wie de moeite neemt dit artikel te bestuderen (zonder zich te laten afschrikken door „klooster-vaktermen" en Latijnfragmenten waarmee het doorspekt is) treft hier een boeiend stukje IJsselsteinse geschiedenis aan. De schrijver, een Rooms Katholiek
geestelijke, behoort tot dezelfde kloosterorde (nl. die der Cisterciencers) als de monniken die zo'n 600 jaar geleden het klooster O.L. Vrouwenberg te IJsselstein bewoonden. Daar de schrijver nogal wat termen (die vaak specifiek R.K. zijn, of verouderd) bij de lezer als bekend veronderstelt, leek het de redaktie wenselijk om een aantal begrippen nader toe te lichten. Dit gebeurt in een toegevoegde woordenlijst waarin de betreffende woorden in alfabetische volgorde vermeld zijn. Let wel: we hebben in dit register niet gestreefd naar volledigheid maar naar leesbaarheid. O.L. Vrouwenberg te IJsselstein
O.L. Vrouwenberg werd in 1342 te Eiteren bij IJsselstein gesticht door Gijsbert en zijn oudste zoon Arnold, ridders te IJsselstein, en Maria de vrouw van Arnold, op hun eigendom (in fundo proprio). Zij deden deze schenking tot eer en lof van onze Heer Jezus Christus en Zijn verheven maagdelijke Moeder, en tot heil voor hun zielen en van hun ouders (pro suarum et parentum suorum remedio). De stichters schonken voldoende inkomsten voor het levensonderhoud van 12 monniken en hun abt. Uit een pauselijk stuk van 7 mei 1343, waarin de goedkeuring gegeven wordt voor de opname in de Cistercienserorde met de privileges daaraan verbonden, vernemen we |
||||||||||
|
42
|
||||||||||
|
van het generaal kapittel opdracht, om de
plaats en de waarde van de dotatie te Warmond in ogenschouw te nemen, en bij geschiktbevinding O.L. Vrouwenberg te machtigen de schenking te aanvaarden om er een Cistercienser klooster te stichten (locum acceptandi spe ipsum in monasterium erigendi). Johan Dodo van Leyden, prior van IJsselstein, stelde Johan van Munster, cellerier van IJsselstein, tot overste van de nieuwe stichting te Warmond aan, en wijst hem Rudolf van Montfoort als cellerier toe. Als moederklooster bezat IJsselstein het visitatierecht van het nieuwe klooster Marienhave te Warmond. In 1415 sloten de kloosters IJsselstein, Sibulco en Warmond zich aaneen tot een colligatie. Op 25 juU 1415 ontvingen de drie coUigatiepriorijen van Johan, abt van Altencamp, het recht van onderlinge visitatie, behoudens het recht van beroep op de abt van Altencamp als hun superior. In een statuut van het generaal kapittel van
1425 worden deze kloosters arm genoemd om hun eenzaamheid en nieuwheid (propter exilitatem et novitatum), en wordt hun slechts een kleine jaarlijkse bijdrage opgelegd (taxat ad duos florenos boni auri et justi ponderis). Op 16 mei 1418 wordt de colligatie met haar statuten door de Generale abt goedgekeurd en in 1423 volgt de definitieve goedkeuring door het generaal kapittel van Citeaux. Als dochterklooster van O.L. Vrouwenberg wordt behalve Marienhave te Warmond ook nog genoemd het Sint Salvator klooster bij Antwerpen. Op aanvraag van de donateur- stichter ridder Pieter Pots, en met goedkeuring van paus Eugenius IV zond prior Petrus Reyneri van Schoonhoven acht van zijn monniken, waaronder Wilhelmus Zael als overste, en vier broeders naar Antwerpen, waar het kloosterleven in Sint Salvator begonnen werd op 27 augustus 1447. Op Sint Laurentiusdag 1448 werd onder
voorzitterschap van de prior van IJsselstein in zijn hoedanigheid van pater-immediatus, tot eerste prior-titularis van de priorij Sint Salvator gekozen Petrus van Catwijck. Ook over de priorij Bethlehem te Wateringen oefende O.L. Vrouwenberg een tijdlang de paterniteit uit. De reden waarom deze priorij telkens van paterniteit verwisselde, schijnt wel hierin gezocht te moeten worden, dat dit laatst |
|||||||||
|
gesticht" (noviter fundatum), en neemt het als
zodanig volledig in de orde op, onder de paterniteit van de abdij Altencamp (sub monasterio Campensi). Het was slechts een priorij, want er wordt gesproken over een prior als het hoofd van de communiteit. Ook op het generaal kapittel van 1411 wordt er melding gemaakt van de priorij O.L. Vrouwenberg, als de abdij Altencamp en de priorij te IJsselstein aangenaamd worden om bij te dragen in de reiskosten van de afgevaardigden naar het generaal kapittel te Citeaux. De verafgelegen groepen van kloosters mochten immers een gezamenlijke vertegenwoordiger zenden naar het generaal kapittel, maar de nodige uitgaven en reiskosten moesten gemeenschappelijk gedragen worden. Volgens de kloosterkroniek van de abdij
Ebrach, deed de abt van Ebrach afstand van /ijn immediatusrecht ten gunste van de abdij Altencamp in 1412. Ook de Camper stamboom geeft 1412 als „stichtingsjaar" op, terwijl het generaal kapittel zoals boven vermeld reeds in 1409 O.L. Vrouwenberg onder de paterniteit van Altencamp gesteld had. In 1412 vinden er onderhandelingen plaats tussen Heer Jan van Woude en O.L. Vrouwenberg over een nieuwe stichting te Warmond. Abt Johan van de abdij Altencamp krijgt
|
|||||||||
|
Zegel van het Cisterciemerklooster
O.L. Vrouwenberg te IJsselstein, 1453, GAU.
|
|||||||||
|
43
|
|||||||||
|
boetpsalmen". De „Littera Fraternitatis" is
nog in het kloosterarchief van Nieuwlicht aanwezig ^). Al deze opgenomen verplichtingen
begonnen soms wel eens wat zwaar te wegen. Zo stierven in september van het jaar 1457 vijf priestermonniken in O.L. Vrouwenberg aan de pest, en twee donaten. En wat later nog de prior, twee monniken en vier donaten. Toen schreef de kroniek van Nieuwlicht: „Wij waren zeer belast wegens de broederschap die wij met hen hebbe" (Et fuimes tune satis gravati ratione fraternitatis quam com eisdem habemus). Dat ook de schrijfkunst in O.L.
Vrouwenberg druk beoefend werd, kunnen we opmaken uit de vele merkwaardige handschriften en boeken, die ofwel geschreven zijn te IJsselstein, ofwel tot de boekenschat van dit klooster hebben behoord. Dr. K. O. Meinsma spreekt in zijn werk over de middeleeuwse kloosterbibliotheken van het convent als van „het weinig bekende, maar hoogst merkwaardige Cistercienserklooster O.L. Vrouwenberg te IJsselstein", en zegt dat het een aanzienlijke boekerij schijnt bezeten te hebben. Die bibliotheek bestond in de eerste helft
van de 15e eeuw natuurlijk uitsluitend uit handschriften. Aan dr. Meinsma waren reeds 9 codices bekend uit O.L. Vrouwenberg ''). Dr. G. J. Hoogerwerff vond in de Koninklijke Bibliotheek te Kopenhagen nog 11 andere codices, afkomstig van IJsselstein. Op het einde van het handschrift „Novum Testamentum latine", geschreven op 169 perkamentbladen, en versierd met gefigureerde initialen, vinden we als slotzin: „In het jaar van de Menswording van Jezus Christus Zoon van God 1408 is dit boek voltooid door de hand van broeder Nicolaus, monnik van de cistercienser orde in IJsselstein, wiens beloning het is te mogen zijn bij Christus". Deze Nicholaus is ook nog begonnen aan het overschrijven vna het Oude- Testament, maar dit handschrift kwam niet meer helemaal gereed. Aan het slot van dit handschrift heeft een
andere hand de volgende regels gesteld: „In het jaar 1410 der Menswording van Jezus Christus Gods Zoon is dit boek geschreven door de hand van broeder Nicholaus van Delft, wiens beloning het is te mogen zijn bij |
|||||||
|
gestichte (1486) nederlandse
cistercienserklooster bijna geen roepingen kreeg, en telkens religieuzen vanuit andere cistercienserkloosters moesten gezonden worden om de priorij in stand te houden. Over het dagelijkse leven en de observatie
in O.L. Vrouwenberg bezitten we niet veel berichten. Uit de kloosterkroniek van het Kartuizerklooster „Nieuwlicht" bij Utrecht vernemen we, dat deze kartuize een fraterniteitsverdrag, een geestelijke broederschap had met de Bernadieten van O.L. Vrouwenberg te IJsselstein. We lezen in die kroniek: „Ons huis heeft, na verlof van ons generaal kapittel, een broederschap aangegaan met de Cisterciensters te IJsselstein" (Domus nostra habet fraternitatem de consensu capituli nostri generalis cum cisterciensibus in IJsselstein ')• En op een andere plaats: „Omstreeks deze tijd (1411) is er een broederschapsverdrag gesloten met de broeders Barnadieten bij IJsselstein". Vanwege dit verdrag moest elke priester van O.L. Vrouwenberg, wanneer er in het nabijgelegen kartuizerconvent een prior, klerk, reddiet, lekebroeder of novies stierf, 4 H. Missen lezen, ofwel hij kon in plaats daarvan het psalterium, de 7 boetpsalmen en de litanie van Allerheiligen bidden. De clerici die nog geen priester waren, hadden de verplichting tot dit laatste. Elke lekebroeder moest 200 Vaderonzen en even zovele Weesgegroeten bidden. ledere geprofeste donaat 50 Vaderonzen en Weesgegroeten. De kloosterlingen van IJsselstein hadden na hun overlijden recht op dezelfde gebeden. Tussen de colligatiekloosters bestond ook zulk een broederschap van wederzijdse suffragia, waarbij zij elkander deelachtig maakten aan hun gebeden en goede werken ^). Op 30 april 1445 sloot prior Nicolaus van IJsselstein eveneens met abt Hendrik van Altencamp een fraterniteitsverdrag. Uit de kroniek van de kartuize Nieuwlicht vernemen we verder in 1453: „Omstreeks deze tijd n.1. het jaar 1453 is de geestelijke broederschap met de Barnadieten te IJsselstein wederom hernieuwd en uitgebreid, n.1. dat voor iedere monnik, convers of donaat, de priesters een mis „defunctorum" zullen lezen; maar zij die de H. Wijdingen nog niet hebben ontvangen, zullen voor een monnik of convers een half psalterium bidden, voor een donaat echter 3 |
|||||||
|
44
|
|||||||
|
boekdrukkunst. Want na de kloosterbrand van
1537, waarbij de helft van de boeken in vlammen opging 5), moesten er nieuwe koorboeken komen, en toen werd opdracht gegeven aan copiisten van andere kloosters. Dit blijkt uit de rekening van de kosten tot opbouw van de kerk tussen 1537 en 1543, afgelegd door de prior Frans Clementsz. van Amsterdam, waarin de posten voorkomen: „Suster Anna Int Ghein van ons collectarium te floreren gegeven XXV st. Suster Ann Int Ghein van dat sy het nieuwe missael dwelck ons cantor geschreven heeft, verlicht heeft, betaald XXXIII st" 6). Ondertussen lieten ook de staatkundige
troebelen de priorij niet met rust. De stad IJsselstein, in 1418 door Jacoba van Beieren grondig verwoest, werd in 1423 weer opgebouwd, maar brandde in 1466 grotendeels af. De heropbouw werd door Hertog Philips van Bourgondië krachtig aangepakt en de verdedigingswerken hersteld; de stadsommuring werd echter nauwer, zodat Nieuwpoort met O.L. Vrouwenberg buiten de stadsmuur kwam te liggen. Dit werd noodlottig voor de priorij. Want in 1482 werd IJsselstein weer eens door Utrecht belegerd, en de Utrechtenaren gebruikten het buiten de muren gelegen klooster tot schuilplaats, om van daaruit de Ilsselsteiners te bestoken. Toen na enige weken hulp uit Schoonhoven kwam opdagen en de Utrechtenaren moesten wegtrekken, was het klooster danig gehavend, en wat ervan overbleef werd door de IJsselsteiners zelf verbrand en afgebroken, zodat het in de toekomst niet meer voor strategische doeleinden zou kunnen gebruikt worden. In 1484 krijgt de abt van de abdij Altencamp
opdracht van het generaal kapittel uit te zien naar een veiliger en geschiktere plaats om O.L. Vrouwenberg te herbouwen, en in 1489 treffen we een bepaling van het generaal kapittel aan, waarin de goedkeuring gegeven wordt aan de herziene statuten van de congregatie van Sibculo. Toen schijnt O.L. Vrouwenberg dus nog bestaan te hebben, anders was daar bij deze gelegenheid wel melding van gemaakt. De kloosterkroniek van Altencamp zegt dat het klooster in 1486 weer opgebouwd werd op een plaats dichter bij de stad gelegen, en op de raad van de Utrechtse |
|||||||
|
God. Hij is kort daarop gestorven in het jaar
des Heren 1415, twee dagen na het feest van de H. Catharina, Maagd" (= 26 november). Als we deze handschriften aandachtig beschouwen, bemerken wij dat de schrijver, die ook de verluchter schijnt te zijn, door gestage oefening gaandeweg meer bedrevenheid bereikt. Hij ontleent aan voorbeelden van
verluchters uit de 13e eeuw bijzonder weinig en toont zich zeer oorspronkelijk, zowel in de opvatting der decoratie en de ontwerpen daarvan als in het aanbrengen van zijn zachte en matte kleuren, die zijn werk kenmerken. Eenvoudig is de versiering en overdaad wordt vermeden. Wij kunnen aannemen dat Nicholaus van Delft werkte zonder noemenswaardige opleiding gehad te hebben, maar die door zijn talent toch in staat is geweest ons belangwekkende arbeid na te laten. Hij is wat gemoedelijk en mild, maar zeer
serieus en oorspronkelijk. Een andere schrijver uit O.L. Vrouwenberg was Petrus Hendriksz. Mey, genoemd op het einde van een handschrift in het jaar 1471. Uit het klooster te Usselstein zijn ook nog enkele oude gedrukte boeken afkomstig, thans berustend in de Kopenhaagse Bibliotheek, waaronder „S. Cypriani Epistulae", verschenen in Deventer omstreeks 1477. Verder kunnen we de kloosterbibliotheek nog reconstrueren, doordat we een stuk catalogusblad, daterend van na 1475, van deze boekerij bezitten. Want in het Museum van Gouda bevindt zich een fragment van een zeer groot vel perkament, dat in de bibliotheek op een plank tegen de muur bevestigd moet zijn geweest, en waarop met krachtige hand een aantal titels geschreven staan, waarvan er meerderen (n.1. zeven) overeenkomen met de gevonden handschriften en boeken van Usselstein. Het boek „S. Cypriani Epistulae" van 1477 o.a. staat geheel onderaan (in zijn proefschrift „Een Deventer bibliotheekcatalogus ..." - Tongeren 1973, 2 dln. - besteedt P. F. J. Obbema enige aandacht aan dit catalogusfragment, met name op blz. 83-86. Daarbij betwijfelt hij ten zeerste of het om een IJsselsteinse catalogus zou gaan. Red.). Na 1500 schijnt de schrijfvaardigheid niet
meer zo groot geweest te zijn, misschien tengevolge van de uitvinding van de |
|||||||
|
45
|
|||||||
|
gefundeerd was, naar den eisch van haar
proporcie, gelijck ze nu tegenwoordig staat; ende heeft gecost soveel als men hierna beschreven zal vinden (nl. 5323 gulden, 12 st. en 6 den) 8). Prins Willem van Oranje huwde in 1551 met
Anna van Egmond, Vrouwe van IJsselstein, en kwam aldus in het bezit van de Heerlijkheid IJsselstein. Op 27 oktober 1577 werd de kloosterkerk in bezit genomen door de protestanten, en woedde ook hier de beeldenstorm. In het Actenboek van de Kerkeraad te
IJsselstein vinden we deze gebeurtenis aldus beschreven: „want het getal der gelovigen (= protestanten) seer aanwies en toenam, en hebben oversulx geraetsaem gevonden vooreerst de kerck, die genaemt wordt de cloosterkerck (van de cistersienser priorij in de Kloosterstraat) in te nemen. Sijn, om dit werk sonder tegenstant te voltrecken, genomen enige musquetiers vrijwillig in dienst sich begeven hebbende tot de stat Haerlem, welck daertoe versocht sijn van de inwoonders tot IJsselstein". En verder nog: „sijn alsoo de burgers op den 27 oktober 1577 des morgens na die kercke gegaen, voor sich hebbende de soldaten (geuzen). Comende in de kerck, genaemt de cloosterkerck, is na klockengeluyt mit groten toeloop van menschen een sierlijke predicatie gedaen voor de eerste maal van mr. Roelof van Welt, dienaer des Goddelijken Woords te Gorinchem". We vernemen niet wat er met de monniken gebeurde. Alle beeldhouwwerk in de kerk, kloostergang en refter werd vernield of overpleisterd; de gothische ramen werden later door kozijnen vervangen. Op Sint Nicolaasdag (6 december) vond de beelstorming plaats in de parochiekerk van de H. Nicolaas, en werd de grote kerk voor de protestantse eredienst ingericht. Willem van Oranje legde als Heer van IJsselstein in 1579 beslag op de geestelijke goederen, maar bestemde een deel van de inkomsten tot vaste subsidie voor de armenzorg. Onder de inventaris van het cistercienser
convent, opgemaakt in 1579 door Cornelis Berkx, rentmeester van IJsselstein, vinden we o.a. „Een groote sylvere vergulde cibarie booven mit een crusifix; een cleyn silvere cibarieken; een silveren hooch croesken mit vergulde banden; die silvere vergulde kelcker |
|||||||
|
bisschop David van Bourgondië en met
goedkeuring van het generaal kapittel door Frederik van IJsselstein op 21 maart 1495 werd verplaatst binnen de stad. Met dit klooster zal wel een voorlopig toevluchtshuis bedoeld zijn, want dat het klooster wederom buiten de stad zou zijn opgebouwd, lijkt ons zeer onwaarschijnlijk. Zowel om reden van de veiligheid der
monniken, als van de burgers van IJsselstein, want de omtrek werd voortdurend onveilig gemaakt door de strooptochten van Utrechtse of Hollandse soldaten. In ieder geval lag O.L. Vrouwenberg op 21 maart 1495 binnen de stad op de plaats van het tegenwoordige Sint Ewoudsgasthuis (nu Ons Centrum - Red.) in de Kloosterstraat, en Martinus van Gouda was er prior (1495-1534). Toen op het einde der 15e eeuw in de
adellijke abdij der cisterciensernonnen te Leeuwenhorst de strenge clausuur moest ingevoerd worden, en de nonnen zich daartegen verzetten, was de prior van IJsselstein een van de commissarissen. Hij nam de taak op zich als bemiddelaar op te treden en de goedkeuring van de abt van Altencamp op het verhandelde te bekomen. In 1520 vinden we de prior van O.L. Vrouwenberg Martinus van Gouda in opdracht van het generaal kapittel te Marienkroon in Heusden om de zaken aldaar te regelen. De grote brand, die op 18 mei 1537 's nachts
uitbrak, staat beschreven in de rekening voor de opbouw van de kloosterkerk, het ziekenhuis en de brouwerij. „En anno Domini 1537 den achtiensten dach in mey, opvrijdachs voor Pinksteren in den mergenstont omtrent drie uren, verbrande die kerck, mit datter in was, altaren, gestoelten, ornamenten ende dwalen, een schoen orghel van tweehondert Philippus gulden, ende die een helft van ons boecken; ende men kreeg daer niet uit dan alleen de kelken mit dat heilig sacrament ende den heiligen olie ende die ander helft van die boecken; ende daer bleef nog vele heiligdoms in zilver beslagen daarin verbrand, ende in hoofden van vergulden beelden gesteld, dwelke men hoogdaags op dat hoog outaar tot ciragie 7) te zetten plach. Ende anno 1539 op den eersten dag in de Vasten heeft de voors. broeder Frans, prior, die kerck voirt begonnen te metselen ende voleind in der manieren als |
|||||||
|
46
|
|||||||
|
Verklarende woordenlijst
bul(le): pauselijke brief.
cellerier: broeder die verantwoordelijk was
voor voorraadkamers en -kelders.
clausuur: de regel dat het kloostergebouw niet
door buitenstaanders of kloosterlingen van het
andere geslacht betreden mag worden.
codices: met de hand geschreven
boeken/handschriften.
colligatie: verbinding/combinatie.
deken: priester belast met het toezicht over een
onderdeel van het bisdom.
(geprofeste) donaat: semi-kloosterling die al
zijn/haar bezittingen aan een klooster schenkt
op voorwaarde van levenslang onderhoud.
dotatie: schenking van jaargelden of goederen.
generaal kapittel: algemeen bestuur.
immediatusrecht: recht van onafhankelijke
souvereiniteit.
monasterium :V\oo^\.&r.
novies: aanduiding van een kloosterling(e) in
de proeftijd.
paterniteit: vaderlijk gezag en
verantwoordelijkheid van een abt.
/■e^/rf/ef.-(waarschijnlijk van het Latijnse: redire)
teruggekeerde bekeerde.
priorij: klooster geleid door een prior, dit in
tegenstelling tot een abdij.
reformator: degene die belast is met de
vernieuwing van een abdij.
refter: eetzaal in een klooster.
suffragia: begunstigingen, gunsten.
visitatierecht: recht om als kerkelijk
overheidspersoon toezicht te houden op
kloosterlingen.
visitator: kerkelijk overheidspersoon die
toezicht houdt op geestelijken, kloosterlingen.
Noten
1) (Kloosterkroniek en) Necrologium van het
Kartuizerklooster Nieuwlicht of Bloemendaal buiten Utrecht (ed. L. van Hasselt) in: Bijdr. med. Hist. Gen. IX, 1886, blz. 189. 2) Ibid., blz. 190.
3) RAU, archief Kartuizerklooster nr. 572. De
confraterniteitsbrief is gedateerd 15 juli 1451, met vernieuwing d.d. 25 febr. 1542. Ook aan andere kloosterlijke en kerkelijke
gemeenschappen werden confraterniteitsbrieven verleend, bijv. in 1438 aan het kapittel van St. Jan te Utrecht (RAU, Kap. van St. Jan. nr. 101) en in 1453 aan het Regulierenklooster aldaar. |
|||||||
|
Opgraving Cistercienserklooster te IJsselstein,
1956. Opmeting J. Ypey, tekening M. Bloemendaal. RA U. mit twee silver vergulde; ende een silver
platteelken, twee silvere ampullen, een silvere vergulde craen, een silvere pays, drye silvere olye vaatkens, eenen silveren leepel; ende nogh wat quaet silver" 9). Het voormalige cistercienserklooster werd
als Sint Ewoudsgasthuis ingericht voor de armen van IJsselstein. Later kwam het als verzorgingshuis voor ouden van dagen in gebruik. In dit Sint Ewoudsgasthuis van de Ned. Herv. Gemeente zijn nu nog resten van de kloostergang en refter te vinden. In 1937, 1938 en 1956 heeft men te
IJsselstein opgravingen gedaan naar het klooster O.L. Vrouwenberg op de Nieuwpoort. Men slaagde erin het priesterkoor van de kerk bloot te leggen. In de koorruimte vond men nog twee ledige grafkelders. Bij de afbraak schijnen de monniken alles wel heel zorgvuldig naar hun nieuwe verblijfplaats te hebben overgebracht, want buiten de fundamenten werd er zelfs geen glasscherf gevonden. Ook de noord- en zuidmuur van de kerk alsmede de muren van de kloostergang en van enkele aangrenzende vertrekken zijn daarbij aan het licht gebracht 10). |
|||||||
|
47
|
|||||||
|
4) K.O. Meinsma, Middeleeuwse
bibliotheken, Amst. 1902, blz. 181. 5) Kronijk Hist. Gen. V, 1849, blz. 380.
6) Gem. archief IJsselstein, nr. 599 (rekening
van de opbouw van de nieuwe kloosterkerk over 1537-1543), fol. Ven VII. 7) Sieraad, opsiering.
8) Ibid., nr. 599.
9) Ibid., nr. 596. Het goud- en zilverwerk van
het klooster en de parochiekerk werd verkocht om de kosten van de versterking van B reda te bestrijden. Nog tussen 1591 -1601 doet het stadsbestuur van IJsselstein moeite vergoeding te krijgen. 1) Zie W. Stooker, Het cistercienserklooster
„Onze Lieve Vrouwenberg" te IJsselstein, in uitgave H.K.IJ. nr. 13. |
||||||||||||||||||||||||
|
Merkwaardigheden
uit het verleden |
||||||||||||||||||||||||
|
signili
|
||||||||||||||||||||||||
|
ri
|
||||||||||||||||||||||||
|
tmimmm
|
||||||||||||||||||||||||
|
Dat de perikelen van de tweede
wereldoorlog IJsselstein niet onberoerd hebben gelaten zullen de wat oudere lezers zich maar al te goed herinneren. Weinigen zullen echter beseffen dat er zich, na 38 jaar, nog steeds een authentiek SS-teken op een van de muren van de IJsselstad bevindt. Op zich is dit een frappant gegeven gezien de vele ingrijpende veranderingen die ons stadje de afgelopen tientallen jaren heeft ondergaan. In 1944 werden de letters SS (van: Schutzstaffel) op de muur van de de voormalige fabriek van Schilte-Eiteren, (later de Coöperatie) geschilderd om aan een ieder duidelijk te maken waar de commandant van de militaire Waffen-SS zetelde. Dit gebouw staat nu ook op de nominatie om te verdwijnen. Nieuwe suggesties kunnen gestuurd
worden naar B. Rietveld Jr., Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. |
||||||||||||||||||||||||
|
i
|
||||||||||||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretaris: W. J. A. van Wijk, Kloosterstraat 11, IJssel- stein, tel.: 03408-8 39 41. Penningmeester: W. G. M. van Schalk, Mr. Hobbema-
laan 11, IJsselstein. Leden: Mevr. A. T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G. C. A. Pompe-Scholman. Bank: Amro-bank IJsselstein, rek.nr. 21.84.00.217, gironr. bank 2900. Reda kt ie: N. A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld jr., Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het tijdschrift (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de ac- tiviteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij de heer W. G. M. van Schalk, Mr. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8 18 73. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJs- selstein wonen worden verzocht ƒ5,- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift. |
||||||||||||||||||||||||
|
Inhoud
De stoombrandspuit Vecht
IJsselstein in het nieuws Fulco geplaatst O. L. Vrouwenberg te IJsselstein |
||||||||||||||||||||||||
|
25
36 39 42
|
||||||||||||||||||||||||
|
48
|
||||||||||||||||||||||||
|
's Heeren Windtmolen tot Ysselsteyn 250 jaar
1732-1982
|
|||||||||||
|
door
Harry van den Akker |
|||||||||||
|
algemeen, waarbij ook de oorzaken van het
verdwijnen van de windmolens ter sprake zullen komen. Vanzelf belanden wij dan op het heden: de molenromp, en op de betekenis van windmolens als cultuurhistorische monumenten, alsmede hun behoud. Tot slot wordt nog even de aandacht geschonken aan de jongste ontwikkelingen op het gebied van windmolens, nl. de windgenerator voor de opwekking van elektrische energie. De diverse molentypen en hun functie.
De in Nederland aangetroffen molens
kunnen al naar de krachtbron ingedeeld worden in windmolens, rosmolens, en water(rad)molens. De laatstgenoemde groep laten wij hier verder buiten beschouwing. Een rosmolen wordt - de naam zegt het al -
door paardekracht in beweging gebracht, en wel met name voor het malen van granen. Deze molens malen in het algemeen zeer grof, maar voldoende fijn voor het vermalen van boekweit tot grutten e.d. Zo'n molen heeft al in de 15e eeuw in
IJsselstein gestaan. Dit blijkt uit een oorkonde uit 1415, waarbij aan de cisterciënsers van het klooster O.L. Molentypen: 1 standerd; 2 wipwatermolen,
3 paltrok, 4. stelUngmolen. |
|||||||||||
|
Inleiding
Dit relaas over de stenen korenmolen te
IJsselstein is een samenvatting van en tevens een aanvulling op de gegevens die verzameld zijn door de leden van de Werkgroep Molen van de Historische Kring te IJsselstein. Het al voorhanden zijn van deze gegevens heeft mij van veel moeizaam zoekwerk in archieven ontlast. Gaandeweg echter kreeg ik toch de behoefte die gegevens in een wijdere context te presenteren, zodat de lezer zich een beeld kan vormen over de plaats van de IJsselsteinse korenmolen tussen de Nederlandse windmolens in het algemeen. Bovendien is IJsselstein nog andere molens rijk geweest, nl. poldermolens, en juist zulke molens hebben de Lage Landen dusdanig gekenmerkt dat zij nog heden ten dage als het Hollandembleem bij uitstek gelden. Wij zullen dus in het kort de diverse molentypen naar uiterlijk en functie schetsen, en meer in detail treden bij het type molen dat het hoofdonderwerp van dit verhaal is, nl. de ronde stenen stellingkorenmolen. Daarna verdiepen wij ons in de
geschiedenis van de korenmolen te IJsselstein, en van de graanmaalderij in het |
|||||||||||
|
49
|
|||||||||||
|
Vrouwenberg toegestaan wordt een rosmolen
voor eigen gebruik te bouwen nabij het klooster (zie het kringblad no. 4 op pag. 20). In 1749 (en nogmaals in 1768) werd door het domeinbestuur aan Jan van Griethuyzen en Jacobus Verboom octrooi verleend, tegen betaling van ƒ 120,00 samen per jaar, om binnen de stad een grutmolen in werking te stellen, waarin boekweit, haver en gerst werden gebroken; zij hadden het alleenverkooprecht van het grutmeel. In een eerdere Ordonnantie al, nl. uit 1718, art. XIX, wordt de molenaar verplicht bij windstilte te malen met de rosmolen van 'den geoctroyeerden grutter' (afgedrukt in Boon, IJsselstein uw woonstede, op pag. 114). Windmolens zijn op verschillende
manieren in te delen: 1. Al naar gelang het doel waarvoor de
opgevangen windenergie wordt aangewend: a. windwatermolen (voor polderbemaling); b. korenmolen (maalderij); c. industriemolen (houtzaagmolen, papiermolen). 2. Al naar gelang de wijze waarop de molen
op de wind gedraaid wordt (het zg. kruien): a. Standerdmolen. Dit is het oudste type molen, het gehele houten bovenhuis kan draaien om een centrale spil (de standerd). Bij toepassing als poldermolen hoeft het bovenhuis niet zo groot te zijn, immers het maalwerk ontbreekt; er hoeft alleen een draaiende as doorheen te lopen. Bij deze zogenoemde wipwatermolens is juist het onderstuk ruimer gebouwd, zodat de molenaar er kan wonen. b. Bovenkruier. Alleen de kap (met de wieken) wordt gedraaid, in molenaarstaal: gekruid. Vrijwel alle molens van dit type worden gekruid doordat de staart zijwaarts wordt getrokken. De staart is een stelsel van balken dat uit de kap steekt en naar beneden tot bijna op de grond reikt. Oudere typen konden van binnenuit gekruid worden, c. Paltrokmolen. De gehele molen draait over een grote cirkelvormige rollagerbaan die zich juist boven de fundering bevindt. Dit type molen komt alleen voor als houtzaagmolen. De naam is afgeleid van zijn eigenaardig silhouet, dat doet denken |
|||||||||
|
ichoor
|
|||||||||
|
Het kruirad of kruiwiel.
|
|||||||||
|
aan de rok (= jas) die destijds in de Palts
in de mode was. 3. Al naar gelang de wijze waarop de
bediening van de zeilen op de wieken (het zogenoemde zwichten) geschiedt: a. Grondzeiler; de zeilen worden vanaf de begane grond bediend. De wieken worden één voor één voorgedraaid en de molenaar klimt erin om zeil uit te rollen of juist in te nemen, al naar de heersende windsterkte dat vereist, b. Belt-of bergmolen: rondom de voet van deze molen, die hoog is gebouwd i.v.m. vrije windtoevoer in een bebouwde omgeving, is een zandheuvel aangelegd. De zeilen worden vanaf die heuvel (= belt) bediend, c. Stellingmolen: deze molen is hoog tot zeer hoog gebouwd, zodat hij temidden van de stedelijke bebouwing toch voldoende wind vangt. De zeilen worden staande bediend vanaf een rondom de romp aangebrachte omloop (stelling of balie genoemd). Tot dit type behoort dus de IJsselsteinse korenmolen. 4. Naar diverse uiterlijke kenmerken:
achterkante resp. ronde molenromp; houten of rietgedekte of stenen molen; poldermolen of stadsmolen; voormolen of achtermolen. / ■/
|
|||||||||
|
50
|
|||||||||
|
gehad. Bv. in het boek Den Uyl komen in
deel 2 afbeeldingen voor van de Voormolen, de Achtermolen en de Hoge Biezenmolen (alle 3 wipwatermolens), en de Hoekse of Grote molen (een achtkante bovenkruier). Van alle 40 poldermolens die tot 1870 de Lopikerwaard bemaalden is er nu nog maar één over. Deze is te vinden in Lopik. Korenmolens
ledere stad had eertijds minstens een paar
korenmolens. Deze stonden aanvankelijk buiten de stadmuren in het vlakke land, waar geen enkele belemmering voor vrije windtoetreding bestond. Het regelmatig terugkerend oorlogsgeweld
van die dagen leidde ertoe dat men zulke vitale toeleveringsbedrijven als korenmolens op een veiliger plaats ging bouwen binnen de stadsmuren. Om zo dichtbij de stedelijke bebouwing
toch een vrije windtoetreding te garanderen, werden deze stadsmolens op hooggelegen plaatsen gebouwd, bij voorkeur op de wallen. Een andere oplossing is gevonden in de bouw van stellingmolens. Op oude prenten van grote steden is vaak een groot aantal stadmolens te zien. De stad Utrecht telde liefst 56 windmolens, waaronder vele |
||||||||
|
Poldermolens
De meest voorkomende windmolen in
Nederland is de poldermolen. Deze brengt het water vanuit een toevoersloot omhoog en giet het uit in een hoger gelegen afvoersloot. Het opvoeren van het water geschiedt met behulp van een groot draaiend scheprad of d.m.v. een draaiende vijzel. Het is aan deze molens te danken dat een groot deel van Holland bewoonbaar werd, immers ons gebied ligt grotendeels onder het zeeniveau en zonder gemalen zou het constant onder water staan. Aangezien met één scheprad geen groter hoogteverschil dan 1.25 a 1.50 m overbrugd kan worden, was het soms noodzakelijk betrapte bemaling toe te passen: de eerste molen bracht het water 1.25 m omhoog, de tweede nog eens 1.25 m hoger en de derde nog eens 1.25 m. Deze bij eenhorende molens vormen samen een zogenoemde molengang. In verband met de plaatsing in een polder, waar de draagkracht van de bodem niet al te groot is, zijn deze molens zelden geheel van steen, maar op een gemetselde onderbouw rust een houten rompskelet, dat meestal met riet bedekt, en vaak een achtkante doorsnede vertoont. Ook üsselstein heeft binnen haar gemeentegrenzen een aantal poldermolens |
||||||||
|
Gezicht vanaf de R. K. kerk op de Windotter en het achterland (1905).
|
||||||||
|
51
|
||||||||
|
korenmolens. Thans telt Utrecht nog slechts
één windmolen, de Rijn en Zon aan de Adelaarstraat, die weer geheel in maalvaardige toestand gerestaureerd is. Deze molen kan - maar dan in verkleinde vorm - model staan voor 's Heeren Windtmolen tot Ysselsteyn, want beide zijn stenen stellingkorenmolens. De stenen stellingmolen
De molenromp die heden ten dage in
IJsselstein te vinden is nabij het molenplantsoen, om precies te zijn Walkade 65, is het restant van de in 1732 gebouwde korenmolen, genaamd de Windotter (deze naam ontlenen wij aan een bijdrage van K.M. Dolman in Molenhoek Provincie Utrecht). Van dit type molen zijn er in de provincie Utrecht thans nog 6, nl.: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3. de kap, die draaibaar is en het wiekenkruis
draagt; er steekt een aantal balken uit waarmee de kap verdraaid kan worden (het op de wind kruien). De kap draagt ook een windvaantje;
hieraan kan de molenaar zien of hij nog goed op de wind gekruid staat. De achterwaartse uistekende stok met afhangend touw staat in verband met het remmechanisme; zij worden vangstok resp. het vangtouw genoemd. Onder de naar buiten stekende kop van de wiekenas zit een versierd houten bord, de molenbaard, waarop de naam van de molen in grote letters is geschilderd. Een bijzonderheid is nog dat het
wiekenkruis niet in een zuiver verticaal vlak draait, maar iets achteroverhellend is opgesteld. Dit is al eeuwenoude praktijk, die zijn waarde bewezen heeft, en ook bij standerdmolens wordt toegepast, hoewel men er daar niet zozeer toe gedwongen is door de vorm van het bovenhuis. Verder valt op te merken dat molenwieken altijd linksom draaien (gezien vanaf de voorkant van de molen, d.w.z. waar de wieken zitten). Waarom aan deze draairichting de voorkeur wordt gegeven, schijnt niemand meer te weten. Van dichtbij, op de stelling staande, is nog de bliksembeveiligingsdraad te zien. Boven de toegangsdeur op de begane grond is soms een fraaie gevelsteen aangebracht, met daarop een toepasselijke decoratie. Normaliter is er geen schoorsteen te zien op de molenkap, maar er wordt natuurlijk wel gestookt in de woonkeuken. Men laat echter het rookkanaal
doodgewoon eindigen in de kapzolder. De rook conserveert meteen de houten onderdelen (assen, tandwielen en rollagers) en vindt genoeg kieren om naar buiten te ontsnappen. De wieken bestaan uit een hekwerk van
latten, waartegen de zeilen uitgerold worden. Het minderen van zeil heet het zwichten. De |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gegevens ontleend aan het Molenhoek Prov.
Utrecht (1972) De meeste van deze molens zijn dus van
recenter datum dan die van IJsselstein. De nrs. 8,24 en 26 kunnen overigens niet echt malen, maar worden wel uitwendig in gave toestand gehouden. Al met al mogen we dus wel concluderen dat we op deze kleine erfenis uiterst zuinig moeten zijn. De stenen stellingmolen van buiten
Aan het silhouet van een ronde stenen
stellingmolen zijn te onderscheiden (zie afb. 1):
1. de kegelvormige opgemetselde romp,
waarin op de begane grond aan 2 tegenover elkaar gelegen zijden de inrij- en uitrijpoorten zijn gemaakt; verder zijn er nog een paar raampjes te zien en er zijn ook nog twee_ deuren die toegang geven tot de: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
opgenold zeil
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
windbord
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
voorzoof
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
2. stelling (ook wel zwichtstelling of balie
genoemd), een houten plankier dat rondom de molenromp is aangebracht op zo'n 5 tot 10 meter boven de grond. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
52
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De kap rust met de buitenste rand op een
zeer groot, ringvormig roUenlager, dat zelf weer rust op de bovenrand van de stenen romp. Van de uit de kap stekende balken is er één zo lang dat hij tot de stelling reikt; aan dit einde draagt deze balk, de staartbalk genoemd, een soort kaapstaander: het kruiwiel. Om de spil van het kruiwiel is een ketting gewonden. Het andere einde van deze ketting wordt vastgehaakt tussen twee planken van de stelling. Het kruien gaat nu als volgt in zijn werking: door het kruiwiel te draaien komt die ketting eerst strak te staan, en bij verder draaien oefent hij trekkracht uit op de staartbalk, die daardoor de molenkap - met wieken - ronddraait, net zolang totdat het draaien aan het kruiwiel ophoudt. De overige uit de kap stekende balken dienen ervoor de staartbalk te schoren. Tevens vormen al die balken een contragewicht aan de achterzijde van de kap tegenover het gewicht van de wieken en roeden aan de voorkant. De lange, iets omhoog stekende vangstok
staat binnenin de kap in verbinding met een soort trommelrem, de vang genoemd. Deze vang werkt in op het grote bovenwiel, dat op dezelfde as gemonteerd zit als de wieken, en bestaat uit een krans van remblokken rond die buiten velg van het bovenwiel. De stellingmolen van binnen.
De bespreking van het inwendige is het
beste te volgen aan de hand van een doorsnedetekening (zie afb.). De verschillende etages worden zolders genoemd. Van beneden naar boven zijn dan te zien: a. Begane grond. De doorsnede van de
romp is hier nog zo groot dat er behalve een ruimte voor het lossen van graan en het opladen van meel nog genoeg plaats is voor woonruimte. In de Utrechtse Rijn en Zon bv. is hier een complete winkel ingericht. Soms heeft de molenaar hier een reparatiewerkplaats, want allerlei klussen knapt hijzelf op. In de Leidse molen de Valk bevindt zich beganegronds zelfs een smidse! De volgende zolders zijn te bereiken via smalle (en steile!) trappen, waarlangs een dik touw bungelt bij wijze van leuning. b. Het aantal zolders tussen de begane
grond en de werkzolder of maalzolder ter hoogte van de stelling is afhankelijk van de |
|||||||||
|
wieken zelf zijn niet plat maar staan dichtbij
de as iets achterwaarts wijkend. De 4 wieken zijn bevestigd aan 2 roeden, die vroeger allebei uit één boomstam werden gehakt, maar later werden ze van metaal gemaakt. Een roede kan wei een lengte (vlucht) hebben van zo'n 28 meter. Door een speciaal gevormd onderdeel van de askop worden de twee roeden heen gestoken. Tevoren is nauwkeurig bepaald en op de roede aangegeven waar het gewichtsmidden zit, zodat de roede exact uitgebalanceerd op zijn plaats aangebracht kan worden. Dit is natuurlijk van groot belang voor een regelmatige gang van de wieken, vooral bij grote draaisnelheden. De molenaar spreekt overigens niet van de draaisnelheid, maar hij drukt dat uit door bv. te zeggen: de molen loopt 80 enden. Dit betekent: er passeren per minuut 80 wieken, m.a.w. de wiekenas maakt 20 toeren per minuut. |
|||||||||
|
Molentaal. Boven links; de rechtstand van
de wieken, rust voor korte duur tijdens een werkperiode. Boven rechts; de wieken staan overkruis, rust voor langere duur. Onder links; de molen staat 'in de vreugd', de komende wiek staat vóór de hoogste stand. Onder rechts; de 'rouw-stand' van de wieken, de komende wiek staat door het hoogste punt |
|||||||||
|
53
|
|||||||||
|
vongitok
|
||||||||||||||
|
grootte van de molen. Deze zolders zijn vnl.
in gebruik als opslagplaats, vandaar de naam graanzolder. De slaapvertrekken zijn op de eerste verdieping ondergebracht. c. Op de maalzolder en op de stelling
brengt de molenaar de meeste tijd door. Hier houdt hij toezicht op de meelproduktie: hij laat het meel via een goot in een zak lopen, terwijl hij er geregeld met de hand in woelt om de fijnheid te testen. Is die niet naar de zin, dan kan hij een hefboomsysteem in werking stellen om de afstand tussen beide molenstenen te verkleinen of te vergroten. Hoe kleiner deze afstand gemaakt wordt, des te fijner meel wordt er geproduceerd, maar des te meer kracht ook is er nodig. Verder moet de molenaar altijd de windrichting in de gaten houden en zal hij vaak in de weer zijn om zijn molen goed op de wind gekruid te houden en bijtijds zeil te nemen ofte geven al naar gelang de kracht van de wind. Vanaf de stelling kan hij ook het vangtouw bedienen als de wieken tot stilstand gebracht moeten worden. d. Hierboven is de steenzolder. Hier
bevinden zich een of meer maalstoelen: twee molenstenen (koppel) omgeven door een houten kast. De onderste steen ligt vast en heet dan ook ligger. De bovenste steen of loper wordt in draaiing gebracht door een as, die op zijn beurt weer aangedreven wordt via tandwieloverbregingen door de wieken. Deze |
||||||||||||||
|
Doorsnede van een stellingmolen.
overbrenging is zodanig dat de molenstenen
zo'n acht maal hogere draaisnelheid heeft dan de wieken. In de nauwe ruimte tussen de beide
molenstenen wordt het graan fijn gewreven of gebroken. De molenstenen zijn gemaakt van natuursteen (basalt uit de eifel) of van een synthetisch materiaal, en danken het fijnmalend vermogen aan de erin gekapte richels. Eén richel van de bovenste steen vormt samen met één richel van de onderste steen een soort schaar: zoals bij een schaar het deel dat knipt onder het knippen naar de punt toe verschuigt, zo verschuift het 'knippunt' van beide richels onder het draaien naar de omtrek toe en duwt tevens het gruis naar buiten. De toevoer van het graan geschiedt rondom de aandrijvende as. Het naar de omtrek schuivende gruis wordt tot meel verpulverd en valt ten laatste van de ligger steen af. Het komt in een opvanggoot terecht, die het verder leidt, door de vloer heen, naar de eronder gelegen maalzolder. De richels van de molenstenen moeten om de paar maanden opnieuw gescherpt worden: het billen. Het billen gebeurde vroeger veel door aparte vaklieden, maar een allround |
||||||||||||||
|
molenijzer
|
||||||||||||||
|
loper
|
||||||||||||||
|
Molensteen. Het maalvlak van de loper.
Het molenijzer dient voor de bevestiging van de molensteen aan de aandrijfas. |
||||||||||||||
|
54
|
||||||||||||||
|
bereiken dat het op hol slaan niet zo gauw
meer kan voorkomen. Hierbij zijn de wieken voorzien van remkleppen die automatisch gaan werken zodra de draaisnelheid een bepaalde grootte te boven gaat. Historische notities
Van wat zich in de loop van 250 jaar
rondom de Windotter heeft afgespeeld, zullen we nu enkele dingen de revue laten passeren aan de hand van een korte kroniek. We beginnen dan met het jaar 1732, dat enkele bronnen als het bouwjaar van de Windotter vermelden (Dolman, in Molenhoek Prov. Utrecht; Boon, in IJsselstein voor en na 1900). In die tijd - en dat geldt zelfs tot het eind
van de vorige eeuw - waren in geheel Europa de samenlevingen nog overwegend agrarisch. Niets was er van al die technische dingen waar wij zo gewoon aan zijn: auto's, treinen, telefoon, radio, televisie en ga zo maar door. Tot ca. 1800 was driekwart van alle gezinshoofden boer of werkte op het land in loondienst. Arbeid werd voornamelijk gebruikt voor het voortbrengen van landbouwprodukten. Granen waren verreweg de meest
verbouwde gewassen. Doordat het voedselpakket ook nog eenzijdiger was dan tegenwoordig (vnl. brood, pap en peulvruchten), speelde de maalderij een essentiële rol bij de voedselvoorziening. Al in de middeleeuwen deden een aantal technische vindingen hun intrede, waaronder de watermolen: stromend water werd gebruikt om een groot wiel aan te drijven, dat op zijn beurt een andere machine in beweging bracht, bv. een koppel maalstenen. De verbreiding van de watermolen is zeer langzaam gegaan; westwaarts vanuit het centrum van het Romeinse rijk, Rome, naar de kustlanden van West-Europa. Pas in de 12e eeuw waren deze molens doorgedrongen tot Scandinavië en IJsland. Het gebruik van de wind als krachtbron wordt het eerst vermeld aan het einde van de 12e eeuw. W. A. Perks vermeldt in zijn boek 'Zes eeuwen molens in Utrecht' een gerucht aangaande een windmolen uit 833 (pag. 16). In ieder geval waren de vroegste
windmolens in onze contreien van het standerdmolen-type, geheel uit hout |
|||||||
|
molenaar kan het zelf ook. Molenstenen gaan
in totaal zo'n 10 jaar mee. De regelmatige toevoer van graan naar de maalstoel wordt bevorderd door de werking van een schudmechanisme, waarvoor de aandrijfkracht door de molen zelf wordt geleverd. In een grote korenmolen is voldoende plaats en krachttoevoer voor drie maalstoelen. Zo kunnen er bv. drie in de Utrechtse Rijn en Zon. Hier is echter de derde maalstoel bij de restauratie niet weer geïnstalleerd om ruimte over te houden voor de bezoekers. Ook in de Windotter zaten in 1918 blijkens de verkoopadvertentie nog 3 koppel maalstenen. e. Hierboven is de stortzolder, tevens
luizolder. In een korenmolen is veel zwaar werk te
doen. b.v. het omhoogbrengen van zakken graan. De molenaar spreekt niet van takelen, maar van het luien. Ook voor dit doelt wordt de windkracht aangewend: een aparte askoppeling drijft het luiwerk aan. Alle zoldervloeren vertonen recht boven elkaar gelegen luiken, zodat in één trek zakken opgetakeld kunnen worden vanaf de begane grond tot op de stortzolder, waar het in de toevoergoot naar de maalstoel gestort wordt, om gemalen te worden. f. De kapzolder. Hier komt de molenaar
hoofdzakelijk voor het onderhoud van verschillende draaiende onderdelen, en wel op de eerste plaats de bovenas, die de wieken draagt. De lagering van deze as moet van tijd tot tijd voorzien worden van smering, waarvoor traditioneel reuzel gebruikt wordt. Ook bijenwas wordt als smering gebruikt voor de houten tandwielen. Maar ook de grote houten tandwielen
moeten goed bijgehouden worden, want er worden zeer grote krachten op uitgeoefend. Moet de molenas voor langere tijd stilgezet worden, dan wordt met behulp van een paar houten blokken het grote tandwiel vastgezet. Goed onderhoud vereist evenzeer het vangmechanisme. Het is in het verleden heel wat voorgekomen dat door onvoldoende remwerking van de vang de wieken bij stormwind zo snel ronddraaiden dat de 'agering ging schroeien en zelfs de hele molen in lichter laaien zette. Begin 20e eeuw zijn nog een aantal
wijzigingen aan de wieken bedacht om te |
|||||||
|
55
|
|||||||
|
van iets onbetrouwbaars als de wind. In 1831
begint de eerste stoomlokomotief te rijden. Men zag toen in Engeland in vele fabrieken
al stoommachines, en er werden stoomgemalen gebruikt om water uit de mijnen te pompen. Het gevolg van deze ontwikkeling is dat al gauw de graanmaalderij langer hoe meer plaatsvindt in een groot aantal gemotoriseerde molenbedrijfjes, die gaandeweg opgaan in weinige, zeer grote meelfabrieken. In IJsselstein komt de korenmolen in 1918 stil te vallen. Door fa. Brokking en coöperatieve instellingen worden de maalderij activiteiten overgenomen. Eerder al, in 1884, is de Hoge Biezenmolen buiten werking gesteld en vervangen door een stoomgemaal. De resterende drie poldermolens (de Voormolen, Achtermolen, en de Hoeksemolen) zijn in 1924 buiten werking gesteld en hun functie is overgenomen door een elektrisch gemaal. Dat hiermee veel landschappelijk schoon voorgoed voor IJsselstein verloren is gegaan behoeft geen betoog. In de naam van het caravanpark De Voormolen bewaart IJsselstein nog een herinnering aan dit verleden. De grootvader van de beheerder, J. van den Wijngaarden, heeft in de Voormolen gewoond en gewerkt. Korte kroniek
1718: pachtreglement van 's Heeren
Windtmolen tot Ysselsteyn. Op overtreding van het dwangmolenvoorschrift wordt 'hondert Caroli guldens' boete gesteld (art. VI). Afgedrukt in Boon, IJsselstein uw woonstede, pag. 114. 1732: op 12 januari wordt door Prinses
Marie Louise van Oranje Nassau een voorschot ingewilligd ad ƒ 5000 voor de bouw van een nieuwe stenen molen. De naam Windotter wordt hier en daar wel genoemd, door anderen betwijfeld. Niet altijd kreeg een molen een naam. Zo heeft bv. de Jutphase wipwatermolen geen naam. 1739: op 22 oktober wordt Pieter Jansz van
Urfel pachter (tevens molenaar). Het pachtcontract moet telkens voor één jaar verlengd worden. 1741: vernieuwde en geamplieerde
ordonnantie op 's Heeren koren-mole binnen Ysselsteyn uitgevaardigd door M.L. Princesse Douairiere van Orange en Nassauw etc. |
|||||||
|
opgetrokken bouwsels, die overigens
ontwikkeld zijn tot een perfectie, waaraan ook onze tijd weinig meer toe te voegen heeft. Het stenen tijdperk in de molenbouw
begint ca. ]7{X), en beleeft ca. 18(X) zijn hoogtepunt. Maar men is tot in de 20e eeuw stenen windmolens blijven bouwen. Zo stamt de Utrechtse Rijn en Zon uit 1913. De IJsselsteinse Windotter is dus een 'vroege' representant van dit type molen. Maar keren wij terug tot het jaar 1732. Ook
toen was het bouwen van zo'n windmolen een kapitale onderneming, waarvoor de landsheer of -vrouwe toestemming moest geven: hij had het zg. windrecht. Ook kon hij verbieden dat de omwonenden van een windmolen iets deden dat de vrije toetreding van de wind belemmerde, bv. door hoge bomen te laten groeien. Zijn macht reikte zelfs zover dat hij van de inwoners van een bepaald gebied kon eisen dat zij hun graan nergens anders zouden laten malen dan op een bepaalde molen. Zodoende werd gewaarborgd dat de molen zijn rendement zou halen. Dit gebod wordt molendwang genoemd, en de desbetreffende molen heet dan een dwangmolen. Molens werden op kosten van de landsheer gebouwd en namens hem of haar in huur gegeven aan een pachter. De pachter betaalde als onderdeel van de pachtsom elk jaar recognitie voor het gebruik van de wind. De pachter onderverhuurde vaak de molen weer, want hij was lang niet altijd ook zelf molenaar. Deze rechtsverhoudingen zijn pas veranderd in de Franse Tijd, toen ingevolge het Keizerlijk Decreet van 20 augustus 1811 de nationale domeinen openbaar verkocht werden. In IJsselstein vond dit plaats op 13 januari 1812. De eerste echte eigenaar werd Dirk Brouwer, die al pachter was sinds 22 oktober 1800. Rond deze tijd krijgt nog een andere revolutie meer en meer vorm, nl. de mechanisering van de arbeid, mogelijk gemaakt door de uitvinding van nieuwe krachtbronnen: de stoommachine, later de explosiemotor en tenslotte de elektromotor. In het land van James Watt begint dit Machinale Tijdperk ruim wat eerder (eind 18e eeuw) dan in Nederland (eind 19e eeuw). In de concurrentie met de nieuwe krachtbronnen heeft de windmolen natuurlijk geen schijn van kans, afhankelijk als deze is |
|||||||
|
56
|
|||||||
|
IJselstein
|
|||||||||||
|
Qeiichl op den Korenmolen
|
|||||||||||
|
De Windolter in vol ornaat (prentbriefkaart 1905).
|
|||||||||||
|
Hierin o.a. de bepaling dat de impost (soort
maalloon) tevoren aan de molenaar betaald moet worden, ten bewijze waarvan deze een 'briefken' afgeeft, art. III (Boon, IJsselstein uw woonstede, pag. 124). Art. XII schrijft voor dat 'wie het eerst komt, het eerst maalt'. Het maalloon voor 1 mud IJsselsteinse maat tarwe bedraagt 10 stuivers (art. 1). 1745: molenaar van Driel pacht de molen
voor 120 Caroly guldens per maand; het contract moet jaarlijks verlengd worden, hetgeen ook gebeurt tot 1752, wanneer Frederik de Bruyn pachter en molenaar wordt. Voor de aanbesteding van de verpachting verscheen een advertentie in de Utrechtse Courant; hierin wordt een pachttermijn van drie jaar genoemd. 1762: molenaar is Wijnant van Kesteren;
hij is tevens brandweerman. Hij is echter niet tevens pachter: het pachtcontract met F. de Bruyn wordt nl. nog tweemaal verlengd en wel in 1764 en 1767. 1785: molenaar wordt Gerrit Brouwer.
1787-1793: Handvestenboek. Hierin o.a. de
bepaling dat binnen honderd roeden van de |
molens geen bouwwerk opgericht mag
worden. 1800: Dirk Brouwer wordt pachter van de
molen; de pachtsom bedroeg ƒ 800 per jaar. 1812: Openbare verkoping van de molen
ingevolge het Keizerlijke Decreet van 20 augustus 1811. De verkoping had plaats op 13 januari. De kavel was geschat op ƒ 12800. Hoogste bieder was A.W. Bosse met 37500 Francs (ƒ 18000), die de volgende dag als zijn principaal Dirk Brouwer aanwees. Medeeigenaresse werd Cornelia Cath. Nas (de latere weduwe Brouwer). 1847: de weduwe van Brouwer verkoopt de
molen binnen de familie (notaris Immink). 1850: de kinderen Brouwer verkopen de
molen voor ƒ 14000 aan M. Joh. Samuel van de Kasteele (drogist te IJsselstein) en W.J. Soeters (fabrikant te IJsselstein), die ieder voor de helft eigenaar worden. De koop was incl. werf, koepel, pakhuis, bergplaats en klein stukje grond. 1855: Van de Kasteele en Soeters verkopen
de molen voor ƒ 17000 aan Jacobus van Stockum Sr., wonende te Utrecht. |
||||||||||
|
57
|
|||||||||||
|
Maarseveen te Utrecht. Zij worden ieder
voor de helft eigenaar. De notarieële akte vermeldt uitdrukkelijk dat het perceel is aangewezen als beschermd monument zoals bedoeld in de Monumentenwet. 1981: op 15 december verkopen de gebr.
Van Maarseveen, via notaris Stokkermans te Utrecht, de molen (kadaster nr. F. 840), tezamen met een nog nader op te meten stuk grond gelegen in de gemeente De Meern, aan Zeelaan bv., een projectontwikkel en handelmaatschappij in onroerend goed met hoofdvestiging in Spanje. 1982: de Windotter wordt 250 jaar oud.
De windmolen als monument
Wat is eigenlijk een monument? Meestal
denkt men bij het woord monument aan iets van groot formaat. Het woord monumentaal kan men wel vertalen met groot of indrukwekkend. Het Latijnse woord monumentum betekent echter gedenkteken. Laten wij ons maar houden aan de volgende omschrijving: een monument is een voortbrengsel uit het verleden (meer dan 50 jaar oud) met een dusdanig cultuur historische betekenis dat de gemeenschap recht heeft op haar voortbestaan. Men maakt wel onderscheid tussen grote en kleine monumenten: groot zijn: kerken, kloosters, kastelen e.d.; klein de molens, woonhuizen e.d. Bij de oprichting van De Hollandsche Molen, Vereeniging tot Behoud van Molens in Nederland telde men ca. 2000 molens. In 1960 bedroeg het aantal windmolens 991, waarvan meer dan tweederde stilstond en inmiddels is dit aantal weer tot 950 gedaald. Waarom ons zo druk gemaakt over deze uit de tijd geraakte machines? Het is precies dit wat molens zo interessant
maakt: zij zijn de ons resterende tekenen van een verlorengegane maatschappij, en behalve dat, zij zijn ook schitterende machines in het daarbij behorend landschap. Het kenmerkt nu juist de gecultiveerde mens dat hij interesse heeft in de eigen voorgeschiedenis; dit zelfs geheel afgezien van het feit of de tekenen die uit het verleden overgeleverd zijn, indrukwekkend zijn of niet. Over dit laatste punt hoeven wij ons geen
zorgen te maken: het molenprofiel is altijd een geliefd onderwerp geweest in alle vormen van beeldende kunst. Van kunst met de grote |
|||||||
|
1858: via notaris Immink passeert een
ruilakte, waarbij J. van Stockum Sr. de windkorenmolen met woning, werf, koepel en bergplaats eronder, pakhuis met klein stukje grond en loods aan Barend van Woerden geeft in ruil voor twee herenhuizen met erf en grond. 1880: volgens de beroepenlijst zijn er 5
molenaars te IJsselstein, waarvan er 3 in de stad wonen. 1881: de Windotter wordt uitgerust met een
stoommachine als hulpkrachtbron bij windstilte. 1891: de familie regelt via notaris Immink
de erfenis van de op 4 februari 1891 te IJsselstein overleden Barend van Woerden en de eveneens te IJsselstein overleden M.S.L. Boelhouwer (30 september 1880). De molen wordt nu eigendom van Jan Barend van Woerden. De inventaris vermeldt de stoommachine. 1914: J.B. van Woerden verkoopt de molen
aan Jan Korevaar, molenaar te Utrecht. 1918: de Windotter heeft afgedaan als
windmolen. Via notaris M. den Bleeker wordt de molen in het openbaar verkocht op 10 april. De verkoopakte noemt het pand geen molen maar 'huis'. De koper. Geurt van Ek is inderdaad geen molenaar en heeft de molen gekocht om in te gaan wonen. Tevoren werden o.a. wieken, kap en stelling gesloopt. Bij deze werkzaamheden is de 28-jarige slopersknecht A.G. Spithoven uit Montfoort dodelijk verongelukt, doordat de bovenas, waarop hij gezeten was, onverhoeds neerstortte. Het proces verbaal van dit voorval is gedateerd op 7 april 1918, dus een paar dagen voor de verkoping. De Windotter is echter niet alleen uitwendig, maar ook inwendig ontmanteld - simpelweg om ruimte te krijgen - en is niet tot elektrische maalderij omgebouwd, zoals de heer H. van Ek, zoon van Geurt, nadrukkelijk bevestigt. 1952: uit boedelscheiding krijgt de weduwe
Van Ek de molen. 1954: op 17 juni koopt E. Versluis (de
Peut), via notaris Cool te IJsselstein, de molen van de weduwe van Ek. 1976: de weduwe van E. Versluis erft de
molen. 7977: op 16 december verkoopt de familie
Versluis, via notaris Tjabbes te Utrecht, de molen aan de gebr. Chr. H.J.A. en A.S. van |
|||||||
|
58
|
|||||||
|
Huidige situatie van de molen aan het Molenplantsoen (foto, Bram van Mens).
|
||||||||
|
verholpen, dan ontstaat al snel een toestand
welke tot kostbare reparaties noopt. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog
heerste in Nederland een sterke vemieuwingsgezindheid. Velen waren toen geneigd zelfs prima werkende poldermolens te vervangen door de 'moderne' gemalen. Er zijn toen vele windmolens gesloopt en vervangen door onooglijke gebouwtjes, hoewel daaronder soms ook wel fraaie bouwwerkjes voorkomen. Deze gang van zaken stak een groeiend aantal belangstellenden, die zich verenigden in De HoUandsche Molen. Zij waren de eersten die op landelijk niveau aan de bel hebben getrokken en de overheden ervan konden overtuigen dat zich een soort ramp aan het voltrekken was, waarvoor men niet onverschillig mocht blijven. Door haar goede propaganda kweekte deze vereniging een toenemende bereidheid onder de bevolking om dit uniek Nederlandse erfdeel te beschermen tegen algeheel verval, en waar |
||||||||
|
K tot souvenirs toe. Ook is in het verleden de
bouw van een stadsmolen vaak bepleit met te wijzen op daarmee te winnen stadsverfraaiing. Bovenaan echter staat daar het simpele feit dat de windmolens tot betrekkelijk kort geleden van vitale betekenis waren voor letterlijk iedereen. Immers, de poldermolens zorgden in een groot gedeelte van Holland voor een bebouwbare en beteelbare bodem, en de korenmolens garandeerden het dagelijks brood. En hierom verdienen windmolens onze aandacht. Ca. 1850, het hoogtepunt, waren er in
Nederland zo'n 9000 windmolens in actieve dienst. Alleen al door hun aantal vormden zij een onvermijdelijke en karakteristieke stoffage van het Nederlandse landschap. Door de opkomst van nieuwe krachtbronnen is het molenbestand gaandeweg sterk geslonken. Zowel door afbraak als door rust, want rust is funest voor een molen. Worden nl. niet de regelmatig voorkomende kleine mankementjes onmiddellijk opgemerkt en |
||||||||
|
59
|
||||||||
|
objecten van de industriële archeologie
gelden. Zoveel enthousiasme hier, en zo weinig financiële armslag voor restauratie. Maar de natuurlijke vijanden van de molens gaan intussen hun gang. Daar zijn niet alleen de stilstand en de slopershamer, maar nog geniepiger, inbouw tussen hoge flatgebouwen, waardoor de molenomgeving zeer onnatuurlijk wordt. Wij moeten zelfs zuinig zijn op schamele restanten en betere tijden afwachten. De provincie Utrecht heeft toch al zo weinig molens overgehouden; in 1982 nog maar 27. In het hele Nieuwegeingebied, een
recentelijk belangrijk geworden woonkern, is thans geen enkele grote korenmolen in werking te zien, iets wat best een educatieve functie zou kunnen vervullen in een tijd als de onze, waarin alles kant en klaar uit een fabriek komt. Misschien komt de Windotter nog eens in aanmerking voor restauratie. Zij verdient het om vele redenen, niet alleen omdat zij tot de oudste stenen steUingkorenmolens van de provincie en wellicht zelfs van geheel Nederland behoort, maar ook door haar unieke ligging aan de nog aanwezige stadgracht, een ligging die tot op heden nog niet bedorven is door allerlei windbenemende hoge gebouwen. Zij zou met malende wieken het stadsbeeld zeer verlevendigen, tot vreugde van IJsselsteiner en toerist. De hedendaagse windmolen: de
windgenerator De wind is één van de weinige vormen van
energie die wij gratis op ons dak krijgen. Nu de winning van energie uit fossiele brandstoffen (kolen, olie, aardgas) en ook de kernenergie zeer duur zijn en ook nog milieuverontreinigend, komt de aloude windmolen opnieuw in de belangstelling te staan als energiebron. Globale berekeningen op basis van meteorologische gegevens wijzen uit dat de totale energie die in Nederland in de wind zit - berekend over bv. 1 jaar - wel 2000 maal zo groot is als het totale landelijke energieverbruik in een jaar. Molenontwerpers van de nieuwe technologische stijl hebben niet stilgezeten, en er is thans al een flink aantal windgenerators in gebruik. In IJsselstein is de eerste windgenerator geplaatst in 1982, en wel |
|||||||
|
mogelijk over te gaan tot herstel in de oude
luister. Het is trouwens toch verwonderlijk dat de waardering voor 'oudheden' van betrekkelijk zo recente datum is. Zo las ik dat in 1836, na een zware storm die veel schade had toegebracht aan de Domtoren te Utrecht, serieus overwogen is die toren maar te slopen! Wat zou dat een afschuwelijke verarming hebben betekend. Tegenwoordig zeggen wij liever: eerst tot tien tellen voor we gaan slopen. Want slopen is de weg van de minste weerstand, en is bovendien onherroepelijk. Het prachtige initiatief van de De Hollandsche Molen heeft in iedere provincie weerklank gevonden. Zo is in 1963 de Stichting Utrechtse Molens opgericht, met als doel het bevorderen en verzekeren van de instandhouding van molens in de provincie Utrecht. Een belangrijke bron van inkomsten van deze stichting wordt gevormd door donaties. De stichting bemiddelt bij alle zaken met betrekking tot molens binnen de provinciegrenzen. Dit gaat van het bijhouden van het
onderhoud van de Utrechtse Molens tot het verzorgen van de aanvragen voor restauratiesubsidies, van advisering, documentatie en educatie tot het meewerken aan de opleiding tot vrijwillig molenaar. Zeer belangrijk werk heeft de stichting gedaan door daarvoor in aanmerking komende molens aan te kopen (voor de symbolische som van ƒ 1,-), deze te doen restauareren en te blijven onderhouden. Ruim 10 jaar geleden werd onder auspiciën
van de Hollandsche Molen het Gilde van Vrijwillig Molenaars opgericht om een opleiding tot molenaar te verzorgen. Op enkele plaatsen in Nederland wordt geoefend met de molen. Ook theoretische kennis van de diverse molentypen wordt bijgebracht. Vooral het verwerven van de specifieke weerkennis die de molenaar nodig heeft, vraagt veel inspanning van de leerlingen. In totaal zijn er thans zo'n 300 geslaagde vrijwillige molenaars; de provincie Utrecht telt er 20, dus ruim 6,5% van dat geheel. In verhouding slaat onze provincie dus een
goed figuur, immers nog geen 3% van de Nederlandse molens is hier te vinden. Samen met de beroepsmolenaars zullen de vrijwillige molenaars een wezenlijke bijdrage leveren aan het behoud van de molens, die nu al als |
|||||||
|
60
|
|||||||
|
niet meer afhankelijk van het weer. Mocht dit
project doorgang vinden, dan zou een soort tweede generatie-Kinderdij klandschap geschapen worden. En wie weet zullen daar onze verre nazaten nog eens vertederd naar kijken... |
|||||||||||||
|
Instanties, verenigingen en stichtingen,
werkzaam op het gebied van molenbehoud en molenbeheer. Landelijk
Rijksdienst voor de Monumentenzorg te
Zeist.
De Hollandsche Molen, Vereniging tot
Behoud van Molens in Nederland te
Amsterdam.
Stichting Ambachtelijk
Korenmolenaarsgilde, te Olst.
Het Gilde van VrijwilHg Molenaars te
Amsterdam.
Provinciaal
Utrecht: Stichting de Utrechtse Molens,
Galileilaan 15 te Utrecht. Musea
Molenmuseum De Valk te Leiden.
Zaansch Molenmuseum te Koog aan de
Zaan.
Molenmuseum De Assumburg te Nieuw-
Vossemeer.
Openluchtmuseum te Arnhem.
|
|||||||||||||
|
Een windgenerator zoals in IJsselstein is
opgesteld op het industrieterrein. |
|||||||||||||
|
op het industrieterrein t.b.v. een drukkerij
aan de Lage Dijk. De drie (!) wieken of beter; rotors draaien in een cirkel van 8.5 meter middellijn. Deze molen is op 15 kilowatt elektrische
energie berekend. De wiektoppen dragen remkleppen, die automatisch gaan werken bij te hoge windsnelheden: zelfs bij stormachtig weer gaat de energieopwekking door zonder gevaar voor op hol slaan. Normaal gesproken komt er geen mens meer aan te pas: de goede werking wordt automatisch geregeld, inclusief het op de windrichting gekeerd houden. De rijksoverheid laat onderzoeken of op
grote schaal gebruik kan worden gemaakt van zeer grote windmolens voor energieopwekking. Als ir. L. Lievense zijn zin krijgt, wordt al in 1985 begonnen met een kolossaal project, waarin een lOOO-tal zeer grote windgenerators (per stuk kosten die dan ca. ƒ 6 miljoen) de rol krijgen toebedeeld de energie te leveren om elektrische gemalen aan te drijven die op hun beurt een groot waterbekken in het Markermeer volpompen. Hierdoor wordt bereikt dat een waterkrachtcentrale waarlangs het waterbekken weer leegstroomt continu kan werken. De levering van elektriciteit is dan |
|||||||||||||
|
Enige gegevens aangaande het
molenbestand in de provincie Utrecht, 1982 Onze provincie telt thans nog 27
windmolens. Dit aantal omvat: 17e eeuwse molens: 6 18e eeuwse molens: 4
19e eeuwse molens: 13
20e eeuwse molens: ___4
totaal 27
Deze 27 molens zijn te verdelen in:
poldermolens: 16 (10 werkende) en korenmolens: 11 (4 werkende). Van hetzelfde type als de Usselsteinse
Windotter (ronde stenen |
|||||||||||||
|
61
|
|||||||||||||
|
stellingkorenmolen) zijn er thans nog 6 (3
werkende) in de gehele provincie. De overige korenmolens zijn de 4 achtkante bovenkruiers en 1 ronde grondkorenmolen (die dus geen stelling heeft). Onder auspiciën van de Stichting
Utrechtse Molens zijn in de periode 1960- 1972 twintig grote restauraties uitgevoerd. Van recentere datum is de restauratie van de Rijn en Zon te Utrecht, die nu, hersteld tot zijn oorspronkelijke glorie, wel een pronkstuk van de provincie genoemd mag worden. De restauratie van deze kolossale molen, die al sinds 1948 niet meer kon werken, heeft de stad Utrecht tenminste weer één molen teruggegeven, de enige die de stad nog telt, en die op de zaterdagen met zijn maaiende wieken het stadbeeld ongemeen verlevendigt. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Literatuur
J.J. Abbink Spaink; IJsselstein, verleden en
heden (3e druk, 1963) J.Th. Balk: Kijk op molens (2e druk, 1980)
H. Besselaar: Molens van Nederland
(1974). Hierin per provincie moleninventarislijsten
uit 1944. A. Boeker Caarten: De molens in ons
volksleven (1958) en: Molenspiegel, het lied van de malende molen in proza en poëzie (1976) J.G.M. Boon: IJsselstein, uw woonstede;
in historische en hedendaagse beelden (1971). Hierin diverse afbeeldingen van de IJsselsteinse molens. J.G.M. Boon: IJsselstein voor en na 1900
(1969). Hierin een paar afbeeldingen van de
Windotter. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
*Nog uit 18e eeuwse ordonnanties
blijkt enige malen dat in de stad een rosmolen 'van den geoctroyeerden grutter' aanwezig was. De voorgangers van de Windotter
waren standerd molens, zoals op diverse oude afbeeldingen duidelijk te |
onderscheiden is. Ook het schilderij
Gezicht op IJsselstein door Jan van Goyen (1648), dat in Ottawa in het stedelijk museum hangt en waarvan hier in het gemeentemuseum een kleurenfoto te bewonderen is, toont een standerdmolen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
62
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
nieuwe druk in voorbereiding.
Molens in Utrecht in oude ansichten (1980).
L. Murk: IJsselstein te kijk (1980).
P. Nijhof: Molenbiografie (1982);
uitgegeven onder auspiciën van de HoUandsche Molen door Walburg Pers te Zutphen;219pag. W. A.G. Perks: Zes eeuwen molens in
Utrecht (1974). A. Sipman: Molenbouw. Het staande werk
van de bovenkruiers (1975). B. Slicher van Bath: De agrarische
geschiedenis van West-Europa. 500-1850 (5e dr. 1980; Aulapocket no. 565). Stichting De Utrechtse Molens:
Jaarverslagen 1979 en 1980.
F. Stokhuyzen: Molens (5e dr. 1981) W.F.J. den Uyl: De lopikerwaard. Deel I: Dorp en kerspel. Deel II: De waterschappen,
1961 en 1963.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
J.G. Buijs: De restauratie van de
korenmolen 'Rijn en Zon' aan de Adelaarstraat te Utrecht. In: De Timmerwerf 1978 no. 6. P.W.E.A. van Bussel: Korenmolens: van
ambacht tot Industrie, (1981). Encyclopedieën: Grote Ned. Larousse
Ene. (molen); Grote Oosthoek (windmolen, graanmaalderij); Spectrum Ene. (molen); WP (windmolen). Ch. Genders: Monumenten van bedrijf en
techniek in beeld (1979). W. Jappe Alberts en A.G. van der Steur:
Handleiding voor de beoefening van lokale en regionale geschiedenis (Fibulareeks no. 32, 1968). H. Jonkers: Iets over monumenten.
Kringblad van de Historische Kring IJsselstein no. 5 (1977). Molenhoek Provincie Utrecht (1972);
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
63
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Originele schilijzers zoals ze meestal zijn
gebruikt. Kenmerkend is de ring vlak boven de spanningsboog. Deze ring voorkomt het te ver uitbuigen van het bovengedeelte. Het vlakke rechthoekige deel, onder de boog, dient voor bevestiging met krammen aan de paal. De lengtematen van de ijzers variëren van 60 tot 125 cm. |
|||||||||
|
De schilijzers met ring waren soms aan de
bovenzijde te klemmend waardoor de teen scheurde, men noemde dit een te 'straf ijzer'. De hier afgebeelde ijzers hebben geen ring, dit geeft een wat lichtere vering. Het rechtse ijzer heeft als overgang aan de onderzijde nog een verbinding. De schilijzers zonder verbinding bevielen beter en loste ook gemakkelijker de bast. |
|||||||||
|
Twee schilijzers met de mogelijkheid van een
instelbare druk d.m.v. veren. De bevestiging aan de paal was zoals gebruikelijk d.m.v. krammen. Herkomst België. Vooral voor de lichte fijne teen in Usselstein gebruikt. |
|||||||||
|
64
|
|||||||||
|
Goed gereedschap is het halve werk
Een bijdrage over een uniek stuk gereedschap
en de mensen die er mee werkten;
door W.T. Bunnik en Ch.W. Vink.
|
|||||||||
|
Het schillen wordt ook wel 'trekken' of
'witmaken' genoemd en de schilijzers ook wel 'teen-' of 'trekijzers'. Onderstaand wordt ter vermijding van spraakverwarring zoveel mogelijk de meest gebruikte benaming 'schillen' en 'schilijzer' gebruikt. Hout schillen is aanmerkelijk zwaarder dan teenschillen daar driejarig hout nu eenmaal dikker en langer is dan eenjarige teen en daardoor ook meer bast bevat. Vandaar dat volwassen mannen meestal hout schillen, en vrouwen en jongeren meestal teen. Tussen de houtachtige massa en de bast
bevindt zich het cambium of teeltlaagje. In dit laagje beweegt zich tijdens het groeiproces de op en neer gaande sapstroom. Het is dan ook wat kleverig en vochtig wat juist bij het schillen van groot belang is. Hoe vochtiger de cambiumlaag hoe makkelijker het schillen is. Vandaar dat de teen met het ondereind in het water gezet wordt om in het voorjaar het groeiproces te activeren (de teen loopt uit) zodat de cambiumlaag optimaal vochtig is en de bast daardoor gemakkelijker loslaat. Het gehele schilproces is toch nog in haar totaliteit een uitermate ingewikkelde zaak. Diverse factoren spelen een rol zoals: de keuze van de teen (er zijn soorten die slecht schillen), het water waarin de teen geplaatst wordt, het tijdstip van schillen (eind april tot uiterlijk half juni), de juiste vochtigheid van de teen - o wee als de bast te veel is uitgedroogd, wat een ergernis, vermoeidheid en geringe verdiensten-, en vooral de kwaliteit van het schilijzer. In het verleden voorzag de natuur de
mensen in alles wat zij aan voedsel en gebruiksvoorwerpen nodig hadden. Van uiterst ingewikkelde chemische verbindingen voor het maken van b.v. plastic's was toen |
|||||||||
|
Het schil- of teenijzer.
'Goed gereedschap is het halve werk' is een
uitdrukking uit lang vervlogen tijden. Terecht, want men werkte vroeger met handgereedschappen waarbij de mens zelf de krachtbron was. Was het gereedschap niet scherp of niet
goed afgesteld dan moest dit gecompenseerd worden door een extra krachtsinspanning. Goed gereedschap bepaalde ook in hoge mate de kwaliteit van het eindproduct. In onze tijd gebruikt men veelal mechanisch handgereedschap wat minder vermoeiend is en vaak een beter eindresultaat oplevert. En wederom is bovenstaande uitdrukking
weer helemaal 'in'. Want elk zich zelf respecterende 'doe hetzelver' beschikt over een respectabele hoeveelheid mechanisch handgereedschap. Waarom bovenstaande inleiding? Ja u raadt het goed, ook bij het teenschillen heeft de mechanisatie toegeslagen. De prachtige schilijzers van weleer roesten weg in schuren of op de zolder van menig IJsselsteiner. Er zijn in het IJsselsteinse nog enkele ouderen die van het maken van teenijzers en het schillen ermee veel afweten. Een reden voor enige leden van de werkgroep 'oude ambachten' om deze kennis voor vergetelheid te behoeden. IJsselstein was vroeger omringd door grote
griendpercelen. Eens was de griendverwerking van grote economische betekenis en aangenomen mag worden dat de meubelindustrie, die in IJsselstein een belangrijke plaats inneemt, haar ontstaan te danken heeft aan de griendverwerking. Teenschillen is het verwijderen van de bast
van één, twee of driejarige wilgen twijgen. Éénjarige twijgen noemt men 'teen', twee of driejarige twijgen 'hout' of 'stokken'. |
|||||||||
|
65
|
|||||||||
|
Op zoek naar het meest ideale schilijzer
werd ook dit ijzer ontwikkeld. In IJsselstein weinig gebruikt. Herkomst België. Voor ieder gezinslid een passend schilijzer,
rechts een klein schilijzer voor het schillen van bv. Davidjes, werk voor vrouwen en kinderen. Geheel links een zwaar en groot houtijzer voor het schillen van bv. 10 voeters. |
||||||||||
|
Een schilijzer wordt met krammen aan de
paal bevestigd. Ook het maken van krammen was het werk van de smid. Zie de initialen van de maker van het ijzer: het smidsteken. |
||||||||||
|
De initialen van smid
Hoogendoorn op een teenmes. Origineel schilijzer
opgelapt d.m.v. opgeloste stalen strippen. Hiermee wordt de standtijd van het schilijzer aanmerkelijk verbeterd. |
||||||||||
|
I
|
||||||||||
|
Hoewel dhr. Hoogendoorn er niet teveel
bekendheid aan wil geven vertelt hij nog wel eens een klein karweitje te doen, als is dat veelal voor hemzelf. Verder brengt hij zijn tijd niet in ledigheid
door want hij laat vol trots enige beeldhouw- en schilderwerkjes zien. Een bekwaam ambachtsman is nu eenmaal op vele markten thuis en bezit ook artistieke gaven. Dhr. Hoogendoorn is een veelzijdig smid die zowel een paard kan beslaan (zwaar werk, merkt hij op) als gereedschap maken, zoals: teenmessen, wiedoorden (om gras te maaien) en schilijzers. Voorts werden er vroeger aardappelhakken, spaden, bijlen en houwelen gemaakt. Ook constructiewerk was hem niet vreemd. Jammer dat in het smidsvak noodzakelijk zulke wijzigingen tot stand moesten komen waardoor de romantiek grotendeels verdween. Het oude smidsvuur verdween en velen schakelden van reparatie en ander werk over naar massawerkzaamheden b. v.: containers, invalidenwagens, constructiewerkzaamheden zowel in staal als aluminium enz. Genoeg nu over het wel en wee van het smidsvak en over op het maken van de schilijzers. Schilijzers hebben allen nagenoeg dezelfde vorm. Op de vraag of er soms literatuur bestaat over schilijzers pakt Hoogendoorn een schitterend boek van R.v.d. Wal en P.A. Capel uit 1920 uit de kast. Prachtige tekeningen over het smidsvak in dit boekwerk, maar geen van schilijzers. De kennis omtrent het maken en de juiste vorm en vering zijn dan ook van vader op zoon overgegaan. Tot ongeveer 1965 worden nog schilijzers door Hoogendoorn gemaakt, daarna geen enkele meer. De teenschilmachine begon zijn intrede te doen. De maten van schilijzers varieëren van 120 tot 250 cm, met een accent op een middenmaat van ± 170 cm. Klaar varieëren de lengtematen van 60 tot 125 cm. Dhr. Hoogendoorn heeft in de bloeitijd van het schillen zo'n 12 a 15 klanten gehad en meer als 25 schilijzers per jaar heeft hij zeker niet gemaakt. Vanaf 1935 is het maken van schilijzers minder gaan . worden.
Voor en tijdens het schilseizoen was er voor
de smid ook wel het een en ander te doen aan de schilijzers zoals het 'keren' en 'bijstellen', waarover straks meer. Voor het maken van een schilijzer is een goede kwaliteit ijzer nodig |
|||||||
|
nog geen sprake. Zo leverde de grienden teen
of hout voor het maken van allerlei soorten manden voor transport en opslag van hooi, kersen, vlees, aardappelen, vis, porselein en ook stofmandjes, hoedenmanden, wasmanden, flessenmanden wiegen, hoepels, en rijsthout. Voorts uit het zwaardere hout: schoppen en bonenstaken. Meestal wordt de teen geschild maar soms ook groen of grauw (ongeschild) verwerkt. Bovengenoemde manden kwamen tot het begin van deze eeuw in enorme hoeveelheden voor om langzamerhand tot aan de helft van de twintigste eeuw tot bijna niets te reduceren. Begrijpelijk dat manden maken en allerlei
nevenwerkzaamheden eens een grote industrie en vooral huisindustrie was. Gelukkig is er thans een hernieuwde belangstelling voor teenproducten. Wellicht een gelukkig 'terug naar de
natuur'. Bovenstaande inleiding is nodig om drie
stadsgenoten te begrijpen die via diverse gesprekken de lezers iets gaan vertellen over het maken van schilijzers en het werken ermee. Het zijn: de smid C. Hoogendoorn, hij vertelt over het maken van schilijzers; een 75-jarige IJsselsteinse huisvrouw, zij vertelt over teenschillen en de 75-jarige J. van Montfoort, hij vertelt over houtschillen. De smid, ha, de smid is aan het smeden,
hoe davert zijn hamer naar beneden. Een bekend volksUedje wat niet meer
geheel opgaat voor de bekende, in 1906 geboren, IJsselsteinse smid, de heer C. Hoogendoorn. Bij hem zijn we op bezoek geweest voor een gesprek over het maken van schilijzers, ook wel teenijzers genaamd. De 76-jarige krasse, heer Hoogendoorn, die circa 40 jaar lang de scepter zwaaide in de smederij Benschopperstraathoek Molenstraat waar zeker al in 1800 een Hoogendoorn als smid was gevestigd, is zo vriendelijk geweest ons het een en ander over zijn vak te vertellen. 'Het geheim van de smid' gaf hij hiermee prijs, Het bedrijf van dhr. Hoogendoorn is steeds overgegaan van vader op zoon zoals onderstaande tabel laat zien: Cornelis geb. 1906 Albertus Gerardus 1875-1944 Kees 1846-1913 Albert 1820-1879 |
|||||||
|
67
|
|||||||
|
en voor het smidsvuur zijn speciale vetkolen
nodig om het vuur gesloten te houden, zodat de warmte niet teveel verloren gaat. Naar gelang de maat van het schilijzer gebruikte dhr. Hoogendoorn rondijzer variërend van 9/ 16 =14 m/m tot 1 Engelse duim = 25.4 mm. Wij volgen nu het smeden van een schilijzer met een ontwikkelde lengte (recht en gestrekt dus) van 2 x 88 cm. De ijzers worden in 2 delen gemaakt en later onder nr. 5 aan elkaar geweld (zie tekening). De werkwijze gaat als volgt: Het materiaal van rond 19mm korten op 88 cm. Op 14 a 15 cm van onderaf het materiaal witgloeiend stoken en enigszins stuiken ter hoogte van nr. 5. Daarna de eerste bocht zetten bij nr. 5 waarna de bocht volgt ï bij nr. 3, de afstand van nr. 3 tot nr. 5 = 31 cm. Nu wordt het gedeelte tussen nr. 3 en nr. 5 gebogen waardoor het model op de tekening ontstaat, echter nog zonder punt bovenaan. Deze wordt er nu aangesmeed en alvorens het bochtje bij nr. 1 te buigen wordt eerst de ovale ring nr. 2 omgeschoven. Het gedeelte onder nr. 5 wordt nu aan elkaar geweld en gelijkertijd het onderste gedeelte rechthoekig gesmeed en van een stempel met het opschrift 'C.H.D.' voorzien. De twee afzonderlijke delen zijn nu tot een geheel samengevoegd en als laatste worden de punten bij nr. 1 naar buiten gebogen. Het schilijzer is nu wel klaar maar nog niet voor gebruik gereed. Als laatste handeling wordt het ijzer koud
gezet, d.w.z. zonder verwarmen rechtgemaakt met een tikje hier en een klapje daar. Dhr. Hoogendoorn geeft nu de fijne vakkneepjes weg, n.1., hoe krijgt het ijzer bij nr. 1 de juiste spanning? Meer spanning wordt verkregen met een tikje op de binnenbocht bij nr. 5 en minder spanning met een tikje op de buitenbocht, tegenover nr. 4. De kunst is het schilijzer aan de bovenkant bij nr. 1 zoveel spanning te geven dat het optimaal werkt. Bij langdurig gebruik onstaat er door slijtage aan de binnenkant van het ijzer een kuil, ook wel kil genaamd. De kunst is dan om de twee bovengedeelten van het schilijzer 60° a 90° te keren waardoor het ijzer |
|||||||||||
|
aan de schilzijde weer glad is.
Met bovenstaande beschrijving hopen
Hoogendoorn en ondergetekenden dat het maken van schilijzers voor het nageslacht niet verloren gaat en de waardering voor een verdwenen beroep bestendigd blijft. Vreugde bij het komen en gaan van het
schilseizoen. Het verhaal van een rasechte Usselsteinde
teenschilster van 76 jaar. Een gesprek, gekenmerkt door het genoegen en... ongenoegen van het teenschillen. De vreugde die het brengen van de
schilijzers door de teenhandelaren bracht was het zich verheugen op een aardige bijverdienste, want de mogelijkheden voor een gezin om wat bij te verdienen waren schaars, en het schillen was een kans om vele materieële wensen te kunnen vervullen. Na een maand schillen, wanneer men
geradbraakt, vermagerd en met kapotte handen langzamerhand bij de pakken neerzat, was het een genoeglijke zaak wanneer de ijzers weer werden opgehaald. |
|||||||||||
|
Noot: Stuiken; het aanbrengen van een
verdikking d.m.v. plaatselijke verhitting. Wellen: tot één geheel samensmelten van twee wellende (bijna smeltend) stukken ijzer. |
|||||||||||
|
Bij de smid Hoogendoorn.
|
|||||||||||
|
68
|
|||||||||||
|
L.____j^^.._^..
|
|||||||||||
|
Van 10 tot 14-jarige schilde zij ieder jaar
weer haar portie, waarna ze lange tijd door een dienstje in Utrecht, haar huwelijk en een eigen gezin voor het schilwerk uit de running was. Helaas is mevrouw jong weduwe geworden
met de zorg voor 5 jonge kinderen. Hoewel ze ondersteund werd door de kerk (weduwe en wezenrente bestond nog niet) was het geen vetpot en op 33-jarige leeftijd neemt ze het teenschillen weer ter hand, daarbij geholpen door haar groter wordende kinderen. Wat in haar kinderjaren spelend wat bij verdienen was, werd nu een noodzaak om de nodige extra's te kunnen verdienen. Tot aan haar 43e jaar heeft ze dat
volgehouden, we laten haar zelf over die periode aan het woord. 's Maandags moest de was om 7.(X) uur aan
kant zijn, want dan werden de eerste bossen teen gebracht. Het was zaak dagelijks de gebrachte teen te schillen, want o wee als de bossen een dag overstonden. De teen was dan wat ingedroogd en zeer moeilijk schilbaar, zelfs de kwaliteit van het water, waarin de teen gewaterd was, speelde een rol. Een zanderige slootbodem gaf het beste resultaat. Het schil of teenijzer moest bij de vork goed aaneensluiten zonder killen (slijtvoren). Het ijzer met krammen vast op de paal, op
onderarm hoogte, om in één vloeiende beweging eerst het dikke eind (de kont) en daarna het dunne eind (de top) te schillen. Meestal werd met de blote handen geschild, want handschoenen werden als lastig beschouwd, zelfs de beste leren handschoenen waren binnen 3 dagen aan flarden. De eerste nachten in het seizoen was het
|
||||||||||||
|
In Engeland was het teenschillen ook een
familieaangelegenheid. De ijzers waren niet zoals bij ons bevestigd aan separaat staande palen, maar aan een horizontale balk. De vorm van de schilijzers zijn gelijk als die bij ons. |
||||||||||||
|
Mevrouw vertelt dat ze op 10-jarige
leeftijd, omstreeks 1920, begon met het schillen, ook wel 'trekken' genaamd van 'davidjes', waarvoor er op het ouderlijk erf en achter de schuur drie palen met schilijzers stonden. Om deze palen konden ingeval van regenachtig weer stokken met dekzeilen aangebracht worden om het schilwerk doorgang te doen vinden. De kinderen in het gezin van negen waren verplicht om, wanneer ze groot genoeg waren, minstens 5 bosjes davidjes per dag te schillen. Zij haalden echter ook wel eens 10 bosjes
per dag, en bij een schoolvrije dag soms wel 20 bosjes per dag. Als kind rende mevrouw tussen de middag snel naar huis om nog een bosje te trekken, wat ook na schooltijd gebeurde. De davidjes die door de jonge gezinsleden geschild werden kwamen voor in 3 maten: 80-100 cm, 100-120 cm en 120-140 cm. Hierna kwam klein grauw of mandemaker van 140-200 cm voor de oudere kinderen. Boven deze maat wordt de teen telhout genoemd. Uit het gesprek met mevrouw blijkt dat de kinderen altijd met veel plezier naar huis toe kwamen voor hun schilcorvee. De strijd om het bestaan in deze tijd gaf de
mensen vleugels wanneer er een extraatje te halen viel. De aanvang van het schilseizoen viel samen met de verjaardag van H.K.H. Prinses Juliana op 30 april en eindigde meestal eind mei. |
||||||||||||
|
Noot 1: in negatieve zin werd de schilpaal ook
wel bloedpaal, martelpaal of vleespaal genoemd. |
||||||||||||
|
Noot 2: In 1948-1952 werd er jaarlijks zeker
100 ton teen geschild te IJsselstein, i.v.m. de beteugeling van het schoolverzuim controleerde de arbeidsinspectie streng op kinderarbeid. Kinderarbeid in georganiseerde vorm, b.v. bij ondernemers, kwam dan ook nagenoeg niet voor. Het huisschillen door jonge kinderen ontsnapte echter grotendeels aan het toezicht. |
||||||||||||
|
69
|
||||||||||||
|
met een wiedoord, het snijden van teen, of
het hakken van het zwaardere hout met een hakoord, de afvoer per schouw naar groot water of de harde weg. Het schelven of op stuiken zetten van de teen en het met de kont in ongeveer 10 cm diep water zetten van de teen die in het voorjaar geschild moest worden. Na enige schilijzers en griendgereedschap te hebben bewonderd, laten we Jan van Montfoort zelf over het schillen aan het woord. 'Half mei begon ongeveer het schilseizoen. |
|||||||||
|
slecht slapen van de kramp in de handen,
hetgeen erger was dan de ontvellingen en de blaren, 's Avonds insmeren met het bekende middel glycerine en kampferspiritus gaf een heilzame werking. Zweren aan de handen ontstonden zelden daar de teenschillen geen schadelijke werking op de blaren hadden. 's Zaterdags en 's Zondags werd er niet
geschild, en na een rustperiode van twee dagen waren de handen weer in goede staat voor het volgende schilkarwei. In mijn laatste schilperiode schilde ik meestal kleingrauw. Rond 1925 bracht het schillen van een bosje davidjes 5 cent op, in 1955 was dat ongeveer 25 cent'. Na nog eens gevraagd te hebben wat het
voornaamste was van het teenschillen antwoordt onze 76 jarige, 'de bijverdienste'. Een leven lang in het griend en bijna elk
seizoen weer aan de paal. Een gesprek met Jan van Montfoort,
wonende in een huis op de grens van IJsselstein en Nieuwegein, met de toepasselijke naam 'Griendenstein'. Jan van Montfoort is 76 jaar, hetgeen hem niet is aan te zien. Lichaamsbeweging en buitenlucht in het verleden, gecombineerd met een werzaam leven veronderstellen een uitstekende gezondheid. Vanaf zijn 14e woont hij op 'Griendenstein' van waaruit zijn vader een griend beheerde van ongeveer 28 ha. groot. Toen het gezin van Montfoort in 1921 'Griendenstein' betrok was er te IJsselstein en omgeving nog veel griend, net als in het gehele Lopikerwaard, Bunnik, Houten, de Meem, en Culemborg. Menig IJsselsteinse boer bezat in die tijd enige bunders (ha) griend. Vanaf 1933 had van Montfoort een halve
weektaak als jachtopziener en in 1934 volgt hij zijn vader op als griendbaas. Jan van Montfoort geeft blijk van zijn grote liefde voor de natuur en zijn zorg voor het milieu. 'Wat waren de grienden vroeger toch mooi,' verzucht hij. 'En wat een angsten heb ik in de vijftiger jaren uitgestaan, toen de chemische onkruid- en ziektebestrijding in de griend op gang kwam'. 'Gelukkig is e.e.a. later nog ten goede gekeerd'. Jan van Montfoort vertelt over de verschillende werkzaamheden in het griend, vanaf 1 juli, wanneer het schilseizoen achter de rug is. Zoals het onkruid wieden |
|||||||||
|
Jan van Montfoort aan het houtschillen.
Als zesjarig jochie begon ik een volwassen
schiller te helpen met stropen (het verwijderen van bast wat nog aan het hout hangt) en het opbossen van geschild hout en bast. Bakkers stookten vroeger elzen takkenbossen in hun ovens, maar menig bakker had voorkeur voor wilgenbast voor het bakken van beschuit. Op ongeveer 11- jarige leeftijd begon ik met kit trekken. Kit is ongeveer 125 cm lang en heeft de dikte ter grootte van de wijsvinger. Als mijn vader |
|||||||||
|
70
|
|||||||||
|
werden meestal door de houtbaas ter
beschikking gesteld en aan het einde van het seizoen weer bij hem ingeleverd. Voor de 10 voeters gebruikte ik een zwaar ijzer van 100 a 120 cm lang. Hout schillen was mannenwerk, sterke geroutineerde schillers konden dit werk dag aan dag volhouden. Omdat het hout niet geheel knoestvrij was gebruikte ik oude wanten of sokken om de handen. Mijn vader, en ikzelf ook, schilde van de vroege morgen tot de late avond, meestal zo'n 12 uur per dag. Mijn moeder schilde in de vrije uurtjes ook mee en zo kon het gebeuren dat onder het opbinden van de laatste bossen mijn gelovige ouders 's avonds het 'Ora et Labora' lieten opklinken. Op de grote schilbedrijven met 30 tot 50 schillers waren de werktijden minder lang als bij ons. Door de arbeidswet van 1919 en de controle van de arbeidsinspectie werd daar streng de hand aan gehouden, maar op |
|||||||||
|
even ging rusten probeerde ik zijn werk over
te nemen. Met het klimmen van de jaren werkte ik met steeds zwaardere stokken, dit begon met 'Kit' en eindigde bij de z.g. '10 Voets'. Kit 104 stuks in een bos 125 cm lang
Carreband 52 stuks in een bos 162 cm lang
Half Vaats 39 stuks in een bos 182 cm lang
Tonnenband 26 stuks in een bos 228 cm lang
10 Voets 20 stuks in een bos 285 cm lang
In gunstige omstandigheden konden
gemiddeld, dus groot en klein, 40 a 50 bossen geschild worden. Het aantal hing sterk af van de schilbaarheid van de stokken. Door selectie van de juiste soort is hierin door de jaren veel verbeterd. Mijn vader had eens een partij hout
aangenomen om te schillen. Het hout schilde bijzonder slecht waardoor er weinig te verdienen viel. Mijn vaders humeur zakte met de dag en toen eindelijk de laatste stok geschild was, rukte hij het houtijzer van de paal en smeet het in de sloot. Schilde de stokken daarentegen gemakkelijk, dan was het een plezierige zaak. De schil- of houtijzers |
|||||||||
|
Houtschillen aan de Utrechtseweg net na de
Tweede Wereldoorlog. Middenin de schiller die de stokken door het houtijzer trekt. De jonge baststroper arriveert juist. De achterste schiller verstaat tevens de kunst van het opbinden. |
|||||||||
|
71
|
|||||||||
|
handgereedschap een ereplaats aan uw
kamerwand. Borstel het roest weg met een staalborstel
en schuur het na met schuurpapier 1(X)-160, oude schuurbanden uit de IJsselsteinsc meubelindustrie doen het nog uitstekend. Daarna het ijzer afwassen met heet water waarin een scheut ammonia. Laten drogen en nu in de donkere was zetten (of kachcipoets) en uitborstelen, eventueel een kwastje metaalvernis nageven. Op deze wijze is weer een fraai stukje antiek voor het nageslacht bewaard. |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
A. W. M. STEIN
Smederij - IJsselstein
UaruUl la y^eAuMUn. en Uuiih. Aiitihien
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
/"
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Nota .„,
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
) o 10
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Afbeelding omslag: Detail van de els van H.
Spilman naar een tekening van ./. de Bever. De windolter omstreeks 1744. |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
i
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
//'/-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
y„ -y
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Een nota van juli 1949 van de smid Stein
aan de fa. Vink en Zonen voor diverse werkzaamheden gedaan aan de verschillende gereedschappen voorafgaande aan het komende schilseizoen. arbeid in gezinsverband was nauwelijks
controle mogelijk waardoor de veel te lange werktijden van de thuiswerkers'. Jan van Montfoort ontkent het verhaal van
sommige houtschillers die beweerden dat het korte schilseizoen hen 5 a 6 kilo van het gewicht kostten. Hij zegt wel magerder geworden te zijn, maar 6 kilo gewichtsverlies acht hij overdreven. Wie had trouwens in die tijd gewicht teveel? Voor ons het bewijs dat dit uiterst zware
werk hem gemakkelijk afging. Nawoord
Roest en kwijt er zo'n prachtig schilijzer
weg in uw schuur of op uw zolder, knap het dan als volgt op en geef dit fraai gevormde |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24. IJsselstein.
Secretaris: E. de Vries, Utrechitseweg 105, IJsselstein, tel.:03408-81761 Penningmeester: W.G.M, van Schaik, Mr. Hobbema-
laan 11, IJsselstein. Leden: Mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amro-bank IJsselstein, rek.nr. 21.84.00,217, gironr. bank 2900. Redaktie NA. Peeters, Emmalaan3(),3411 XHLopikenB. Riet-
veld jr.. Hoge Biezen 80, .3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het tijdschrift (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activitei- ten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij de heer W.G.M, van Schaik, Mr. Hobbcmalaan 11, .3401 NA IJs- selstein, tel.: 03408-8 1873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie
minimaal ƒ 17,.50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJssel- stein wonen worden verzocht ƒ 5,- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift. |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
72
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Geschiedenis en restauratie
van de St. Nicolaaskerk en toren
te IJsselstein.
Samengesteld door K. Donga
Historische gegevens verzameld door L.H. Boot |
|||||||||
|
Eiteren wordt al vroeg vermeld. Het is
bekend dat Keizer Otto de Eerste aan de kerken van St. Maarten en St. Salvator te Utrecht in 944 landhoeven, tienden en tinsen schonk binnen het kerspel Eiteren. Bij opgravingen in het begin van de jaren '70 werd geconstateerd dat er voor de in 1578-1579 afgebroken kerk van Eiteren, nog een oudere kerk heeft gestaan die mogelijk gedateerd kan worden voor het jaar 1000. Nadat het uitgestrekte
kerspel Eiteren in 1217 Rijpikerwaard en het Gein had moeten afstaan aan de nieuwe parochie 't Gein, verloor het een eeuw later zijn zelfstandigheid aan de nieuwe kerk te IJsselstein. Dat Eiteren zijn zelf- standigheid verloor aan IJsselstein werd mede veroorzaakt door de familierelatie tussen het Henegouwse huis en de Bisschop van Utrecht. Het Hollandse huis stierf uit in 1299, waarna het Henegouwse huis met graaf Jan de Tweede aan het bewind kwam. Deze graaf wist te bewerkstelligen dat Guy van Avesnes tot Bisschop van Utrecht werd verkozen. De dochter van deze Bisschop, Maria, trouwde met Arnold, de zoon van Gijsbrecht van Aemstel-IJsselstein. Toen Gijsbrecht op 6 januari 1309 met IJsselstein werd beleend, vond de bouw van de St. Nicolaaskerk krachtig voortgang, zodat de kerk in 1310 , gereed was. |
|||||||||
|
Inleiding
In het kader van de restauratie van de
oude St. Nicolaaskerk en toren te IJsselstein is een onderzoek ingesteld naar de bouwgeschiedenis van kerk en toren. Over de kerk zijn helaas weinig gegevens bekend, de meeste gegevens hebben betrekking op de bouw van de toren. In het Oudheidkundig
Jaarboek van 1922 is door G.C. Labouchere uitvoerig ingegaan op de bouw van de toren. Ook heeft hij getracht, door middel van stijlkritische vergelijking de naam van de bouwmeester te achterhalen. Hieruit blijkt dat Alexander Pasqualini de beste papieren heeft om als bouwmeester van de toren geboekstaafd te worden. Archiefonderzoek leverde
geen gegevens op over de bouw van de huidige kerk. Enkele gegevens uit later tijd, die van belang zijn, zijn in de tekst verwerkt. In het Rijksarchief te Utrecht zijn een aantal 17e en 18e eeuwse prenten aanwezig, waarvan copieën in deze documentatie zijn opgenomen. In de tekst wordt regelmatig naar deze prenten verwezen. Het ontstaan van de kerk
Voordat er sprake was van een kerk te
IJsselstein, moesten de inwoners naar het nabij gelegen Eiteren om kerkdiensten te bezoeken. IJsselstein dat geen zelfstandige parochie was, bezat ook geen eigen kerk. |
|||||||||
|
73
|
|||||||||
|
De Bisschop kwam bij hoge uitzondering
de kerk in 1310 zelf inwijden, zoals hij in 1306 ook de St. Nicolaaskerk (Oude kerk) te Amsterdam had gewijd. Meer krijgsman dan kerkvorst, liet de Bisschop dit werk meestal over aan zijn Wij-Bisschop, doch omwille van zijn schoonzoon verrichtte hij deze plechtigheid zelf. Arnold van Aemstel, de laatste heer van IJsselstein uit het huis van Aemstel, verhoogde in 1359 het aanzien van de kerk door de stichting van zes kapellen in de kerk. Tegelijkertijd schonk hij de kerk ten behoeve van deze lastenverzwaring enige landerijen. Op verzoek van Johan van Egmond verhief Paus Bonifatius de Negende in 1398 de parochie tot een kapittel met acht kanunniken onder leiding van een proost. Bouwgeschiedenis van de iierk
a. Schip en transept
De huidige kerk dateert in hoofdzaak uit
de 15e eeuw. Zoals we weten is de kerk in 1310 gewijd, zodat deze betrekking moet hebben op een voorganger van de huidige kerk. Zijn er in de huidige kerk ook aanwijzingen van deze voorganger te vinden? Het eerste wat hierop duidt is de merkwaardige ligging van de toren ten opzichte van de kerk. Voorts is er de muuraanzet op de zuid-oosthoek van de toren, die mogelijk een restant is van een oudere westgevel. Verder zijn in de westgevel van de kerk, ten noorden van de toren, sporen zichtbaar die er op wijzen dat de kerk in een later stadium in noordelijke richting is uitgebreid. Denken we aan beide zijden van de zuidelijke kolommenrij, die in het hart van de toren ligt, een beuk dan ontstaat een tweebeukige hallekerk. Nu lijkt het begin van de 14e eeuw misschien te vroeg om een hallekerk te verwachten. Proffessor Ter Kuile gaat er vanuit dat dit type hallekerk in Vlaanderen is ontstaan en omstreeks 1300 zelfs een bijzondere voorkeur geniet. Gezien de relatie met het Henegouwse huis behoort een hallekerk te Usselstein dus zeker tot de mogelijkheden. Vergelijkingen met een soortgelijke kerkvorm binnen het Nederlands taalgebied zijn uitermate schaars. Uit opgravingen in de jaren '50 is bekend geworden dat de Oude Kerk te Amsterdam ook als |
|||||||||||
|
De pseudobasiliek
met toren buiten de as,
na 1417.
|
|||||||||||
|
De veronderstelde hallekerk
met gothische toren
voor 1417.
|
|||||||||||
|
tweebeukige hallekerk werd gebouwd in het
begin van de 14e eeuw. Overigens betrof het hier een overgangsvorm naar een driebeukige hallekerk. Een wat duidelijker voorbeeld is de nu nog bestaande 14e eeuwse kerk te Vollenhove. Deze kerk bestaat uit twee gelijke beuken die worden afgesloten door een dubbel koor. Een transept en westtoren ontbreken. De kerk is qua omvang 1,5 maal groter dan de veronderstelde tweebeuk te IJsselstein. In 1417 is de stad door de troepen van Jacoba van Beieren verwoest. De kerk brandde daarbij geheel uit, waardoor herbouw noodzakelijk werd. Doordat de kerk in 1398 tot kapittelkerk was verheven, had men blijkbaar de behoefte om de kerk in een andere vorm te herbouwen, met een groter koor, hetgeen zeer gebruikelijk is bij kapittelkerken. Wilde men bij de herbouw zoveel mogelijk gebruik maken van bestaande muren en funderingen, dan waren er twee mogelijkheden om de huidige omvang te bereiken. Men kon de zuidelijke beuk benutten, waardoor de as van de kerk zou worden verplaatst in de richting van de stad. De tweede mogelijkheid was het benutten van de noordelijke beuk, waardoor de as zou worden verplaatst in de richting van de stadswal. Waarschijnlijk heeft men voor de laatste oplossing gekozen in verband met de aanwezige bebouwing |
|||||||||||
|
74
|
|||||||||||
|
een transept. Bij de kerk te Woerden is de
kooromgang later aan het koor toegevoegd. Beide kerken dateren ook uit de eerste helft van de 15e eeuw. Het steenformaat dat voorkomt aan schip
en transepten varieert van 29/30 x 14/14,5 x 6,5/7, 10 lagen is 78/79,5 cm. De kooromgang en de topgevels van de transepten vertonen een kleiner formaat, nl. 27/28 X 13/13,5 x 6/6,5 cm. De vorm van de vieringkolommen vertoont een symetrische doorsnede die een indicatie kunnen zijn voor het ontspringen van scheibogen zowel in oost-westrichting als in noord- zuidrichting, alsmede een triomfboog. Hierover zijn echter geen nadere gegevens te verkrijgen. Ook tijdens de restauratie zijn hiervoor geen aanwijzingen gevonden. Aan de binnenzijde van de oostgevel van zowel het noorder- als het zuidertransept is een muurverdikking waar te nemen. Tijdens de restauratie zijn daar bouwnaden gevonden die er op wijzen dat de transepten vroeger korter waren. Voorts is geconstateerd dat het steenformaat van het bovenste deel van de oostgevel gelijk is aan het formaat dat is toegepast aan de topgevels. Dit zou er op wijzen dat de transepten ook lager zijn geweest. De goten van deze lage transepten lagen op gelijke hoogte met de goten van |
||||||||
|
aan de stadszijde. De toren zou in beide
oplossingen uit de as van de kerk komen te liggen. De zuidelijke beuk werd, voor zover nog aanwezig, gesloopt. De aanzet van de westgevel van deze beuk is nog zichtbaar in de zuidelijke torenwand. Ook op de prent van Jan de Beijer uit 1744 is deze vertanding duidelijk te zien. Met het verplaatsen van de kerk in noordelijke richting, heeft men in verband met de aanwezige traptoren de huidige westgevel 60 cm naar binnen geplaatst. Het is niet bekend wanneer men is begonnen met de herbouw van de kerk, aannemelijk is dat in de jaren onmiddellijk na 1417 hiermee is begonnen. De huidige kerk dateert dus uit de eerste helft van de 15e eeuw. De kerk is herbouwd als pseudo-basiliek,
waarbij de beuken zijn gescheiden door middel van ronde kolommen met achtkantige basementen en lijstkapitelen. De smalle zijbeuken, die zich als kooromgang doorzetten rond het koor, typeren deze kerk die vergelijkbaar is met andere kerken die terzelfdertijd zijn gebouwd en eenzelfde plattegrond vertonen. Dit zijn ondermeer de St. Petruskerk te Woerden, de Martinikerk te Franeker en de kerk te Nieuwpoort (Z-H). Bij zowel Woerden als Franeker ontbreekt |
||||||||
|
Kerk te IJsselstein, 1744. Door Jan de Beyer (RAU top. atlas no. 593).
|
||||||||
|
75
|
||||||||
|
het schip. De zuideHjke topgevel vertoont
drie blindnissen in de vorm van een cirkel, welke in de noordelijke topgevel ontbreken. De voorlopige lijst van monumenten voor geschiedenis en kunst, meldt dat een gedicht uit 1511 weergeeft dat de kerk in die tijd van een rieten dak was voorzien. Men kan slechts gissen naar de reden hiervan. In 1890 is de kerk aan de buitenzijde vóór een gedeelte bepleisterd en in augustus 1911 brandde de kerk geheel uit. De hierop volgende herbouw en restauratie wordt afzonderlijk beschreven. b. Het koor
Omtrent de bouw van het eerste koor kan
alleen concreet worden aangegeven wanneer de bouw voltooid is, namelijk bij de wijding in 1310. Over de vorm en omvang niets dan onzekerheden, die eventueel opgeheven kunnen worden door een bodemonderzoek. Bij de huidige restauratie waren hiervoor helaas geen middelen beschikbaar. Het huidige koor dateert in oorsprong van na de verwoesting van 1417. De omvang van het vroegere koor zal geringer geweest zijn dan die van het huidige. Het zal ongetwijfeld zo zijn dat de smalle zijbeuken van het schip zich als kooromgang rond het huidige koor hebben doorgezet. Boven de scheibogen in het koor bevinden zich blindtraceringen, waardoor het koor een rijkere uitmonstering krijgt dan het schip. Deze blindtraceringen zijn uitgevoerd als gekoppelde rondbogen. Ditzelfde motief komt voor in verschillende raamtraceringen in de Domkerk te Utrecht en werd voor het eerst toegepast tussen 1375 en 1396 ten tijde van de Dom-bouwmeester Jan van den Doem. Gezien de grote invloed die er uitging van de Dom-bouw, kunnen de hier geïntroduceerde vormen vertraagd worden vertaald in het overige gebied van het Bisdom. Uit het voorgaande blijkt dat de motieven, toegepast te Osselstein, te dateren zijn in het eerste kwart van de 15e eeuw. Na 1500 is men er toe overgegaan de kooromgang te verbreden. De vensters die men aanbracht in de nieuwe kooromgang zijn niet alleen breder, maar ook hoger dan die in het schip. Het grote bezwaar van een pseudobasiliek is de ongunstige verlichting door de betrekkelijk kleine en laag |
geplaatste vensters. Bij toepassing van
houten tongewelven, zoals in IJsselstein, wordt de belichting nog ongunstiger dan bij de toepassing van stenen gewelven, die meestal wit zijn en daardoor het licht reflecteren. Men kon dit bezwaar ondervangen door de vensters groter te maken. Als gevolg hiervan heeft men de kooromgang voorzien van topgevels met steekkappen. Door deze topgevels lijkt het of het koor wordt omgeven door een kapellenkrans. Zowel de Oude Kerk te Amsterdam als de St. Janskerk te Gouda vertonen ditzelfde beeld. In IJsselstein zijn de topgevels opgebouwd uit baksteen, afgewisseld door natuurstenen spekbanden. Het geheel is afgedekt met zandstenen lijsten waarop hogels zijn aangebracht, terwijl de top wordt bekroond door een kruisbloem. c. Zuiderportaal
Aan de zuidzijde van het schip, ter plaatse
van de vierde travee, gerekend vanuit het westen, is een met steen overwelft ingangsportaal aanwezig. Daarboven bevindt zich een kamertje dat via een smalle stenen wenteltrap vanuit de zijbeuk van het schip bereikbaar is. Ook bij de kerk te Woerden bevindt zich aan de zuidzijde een dergelijk ingangsportaal, waarbij echter de bovenruimte is voorzien van een stenen gewelf. Hier is de bovenruimte via een in de zijbeuk geplaatste houten trap bereikbaar. In het Oudheidkundig Jaarboek van 1921 schrijft Haslinghuis over de "Syters" te Woerden en Utrecht. Hij vermeldt tevens dat in Duitsland de kerkelijke schatkamer "Zitter" wordt genoemd. In het archief van de gemeente Woerden worden enige posten vermeld wegens verkoop van hout "gecomen uyt die syter" in de jaren 1542- 1543. We zien dus dat de benaming syter niet ongebruikelijk was. Vastgesteld is dat in Woerden de syter was gelegen boven het genoemde ingangsportaal. Ook in het archief van de Nicolaikerk te Utrecht komen we de naam syter herhaalde malen tegen. De hier bedoelde syter was gelegen op de beganegrond, tussen de H. Kruiskapel en het koor. In IJsselstein ontdekten we tijdens de restauratie dat het kamertje boven het portaal later is aangebracht. |
||||||
|
76
|
|||||||
|
Interieur vóór 1911. Op de voorgrond de Koninginnehanken, de kolommen zijn bepleisterd en op de achtergrond
ziet u hel Batzorgel. Het kerkgedeelte is met schotten afgesloten van de omgang. |
|||||||||
|
Oorspronkelijk was de aanbouw lager en
werd afgedekt door een, haaks op de kerk gericht, zadeldak. Ook het trappetorentje dateert dus uit later tijd. Aangenomen mag worden dat de
zuidgevel in die tijd gesloten was en dat de ingang, die geen geprofileerde dagkanten heeft, later is ingebroken. De ruimte was dus alleen vanuit de kerk bereikbaar en de veronderstelling dat we ook hier met een syter, ofwel schatkamer, te maken hebben is zeer denkbaar. De ruimte boven het ingangsportaal wordt in IJsselstein het "Gerverskamertje" genoemd. Een gerfkamer is een kleedruimte waarin de geestelijkheid van kleding kon verwisselen en is meestal gelegen in de directe omgeving van het koor. Gezien de moeilijke bereikbaarheid en de toch, voor een kapittelkerk, vrij kleine ruimte is het niet |
aannemelijk dat het kamertje boven het
zuiderportaal als gerfkamer heeft dienst gedaan. Een voor de hand liggende conclusie is dat hiervoor wel de aan zuidzijde van het koor aanwezige ruimte, de huidige consistoriekamer, heeft dienst gedaan. d. Sacristie
De sacristie of consistoriekamer, die bij
de koorvergroting van 1500 is vernieuwd, is gesitueerd aan de zuidzijde van het koor, direct achter het zuidertransept. De lengte bedraagt twee traveen die door kruisgewelven worden overdekt. De uiterlijke vorm is na de brand van 1911 nogal gewijzigd. De bekapping vertoonde voor de brand een eigenaardige vorm, die werd veroorzaakt door de ligging van een zakgoot boven de kruin van de gewelven. |
||||||||
|
77
|
|||||||||
|
Kerk te Usselslein, 1744, kopergravure door Jan de Beyer.
|
||||||||||
|
traceringen zo vaag dat een verantwoorde
reconstructie niet mogelijk is en daardoor ontbreekt een belangrijk hulpmiddel om de verschillende bouwdelen te dateren. Het enige raam dat de Beyer volledig tekent is het zuidertranseptraam, waarbij het duidelijk is dat het hier gaat om een vrij rijke tracering. Ook de kopergravure van de Beyer van de noordzijde van de kerk, laat geen interpretatie toe omtrent vormgeving en datering van de ramen. Op de tekening van D.J. Liender uit 1763 zijn de ramen in de noordgevel van het schip getekend zonder tracering. In het noordertranseptraam wordt hier wel een tracering getekend. In de kerkrekeningen van 1759 komt een uitgavepost voor, groot 635 gulden, voor het vernieuwen van het zuider- en noorderglas. Vermoedelijk heeft deze post betrekking op de ramen van het schip, aangezien de Beyer in 1744 nog traceringen tekent en Liender in 1763 niet. Zoals de foto's van voor de brand van 1911 weergeven, waren er ramen aanwezig in een vorm die voor de 18e en 19e eeuw |
||||||||||
|
Hoewel deze vorm wat vreemd aandoet zijn
er toch wel vergelijkingen te treffen, zoals bij de Maria Magdalenakerk te Goes en de St. Pancras- of Hooglandsekerk te Leiden. Het is niet met zekerheid te zeggen of deze vorm origineel is, wel is zeker dat het aanzicht van de sacristie vanaf 1744 tot aan de brand van 1911 ongewijzigd is gebleven. Dit is duidelijk te zien op een prent van Jan de Beyer uit 1744. Na de brand is de kap gewijzigd in een
schilddak, waarbij de topgevels zijn afgebroken en de steunberen verlaagd. Herkenbaar in de huidige gevel is het bakstenen boogfries dat ook op bovengenoemde prent duidelijk zichtbaar is. Dit boogfries vertoont veel overeenkomst met het boogfries dat zich bevindt aain de uit 1463 daterende noordgevel van de Jacobikerk te Utrecht. e. Raamtraceringen
Op de twee prenten uit 1744 van Jan de
Beyer is te zien dat de ramen voorzien waren van traceringen. Helaas tekent hij de |
||||||||||
|
78
|
||||||||||
|
iiiiMPl*, —iit »!>.*\ , * • <t.: 11"/ .iï^Aï Is-
|
|||||||||||||||
|
'i ^
|
|||||||||||||||
|
D./. Liender 1763 (RA U top. atlas no 572).
|
|||||||||||||||
|
gebruikelijk is. In de 18e eeuw werden deze
ramen van hout gemaakt, in de 19e eeuw dikwijls van ijzer. Het vroegste ijzeren raam dat ons bekend is dateert uit 1824 en werd als proefraam geplaatst in de Jacobikerk te Utrecht. In het kerkarchief te IJsselstein zijn stukken aanwezig waaruit blijkt dat in de periode tussen 1826 en 1843 de glas- in loodramen zijn vervangen door houten ramen van eiken wagenschot. In de stukken worden de ramen als volgt omschreven; 'Deez raamt 8 vakken verdeelt 6 vakken in den 16 Ruijten, en den boog in 2 vakken. Met denzelve verdeeling zo het is in het noordkruis van den kerk'. De hier omschreven verdeling correspondeert met de foto's uit 1890. Na de brand heeft de kerk een grondige restauratie ondergaan waarbij tevens nieuwe glas- in loodramen zijn aangebracht in natuurstenen traceringen. Aangezien we niets weten over de uitgangspunten bij het ontwerp van deze ramen, willen we hier in het kort ingaan op de toegepaste stijlvormen. De bouwkunst evolueert steeds. We zien
|
|||||||||||||||
|
De noordgevel richting laren vóór 1911. De muur is
bepleisterd en de raamconstructies zijn van hout. |
|||||||||||||||
|
79
|
|||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Situatie ontstaan door de brand van 1911.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ook in onze tijd het verschil in bouwtrant
tussen b.v. de jaren '30 en '80. Ook de vormen van de gotiek veranderden voortdurend. Dit werd bij restauraties in de vorige eeuw en in het begin van deze eeuw nog al eens over het hoofd gezien. De restauratietekeningen die gemaakt zijn ten behoeve van het herstel na de brand, vertonen raamvormen die geheel anders zijn dan de nu aanwezigen. De ramen in het schip vertonen traceringen die verwant zijn aan de bouwstijl uit het begin van de 15e eeuw. De overige traceringen vertonen vormen die geïnspireerd zijn op vormen die werden toegepast tussen 1450 en 1500. Aangezien de ramen van koor en transepten moeten dateren van na 1500, is hier dus een te vroege vorm gekozen. Helaas zijn ook de gotische vormen niet overal even zuiver doorgevoerd. ƒ. Het herstel na de brand
Een verslag uit 1910 van de Utrechtse
provinciale commissie voor Kunsten en Wetenschappen maakte melding van de deplorabele toestand waarin de kerk verkeerde. 'Wordt er niet spoedig |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ingegrepen, dan bestaat er veel kans dat het
gehele dak instort en dat er van de kerk niet meer dan een ruïne zal overblijven,' aldus het rapport. Hoe waar deze woorden een jaar later zouden blijken te zijn tonen ons de foto's van na de brand. De heren van de commissie hebben niet kunnen bevroeden dat de kerk een jaar later inderdaad een ruïne zou zijn, echter op een wel erg radicale wijze. Bij de brand bleef er van de kerk niets over dan geblakerde muren en kolommen. Met uitzondering van de 17e eeuwse kronen en lezenaars, ging al het meubilair verloren, alsmede het fraaie 18e eeuwse Batzorgel. Een halfjaar later vond de aanbesteding plaats voor de herbouw van de kerk. Deze herbouw vond plaats onder directie van architect Frowein te 's Gravenhage. Het werk werd uitgevoerd door het aannemersbedrijf J. Woudenberg te Ameide. Het neogotische koorhek, de kansel,
dooptuin en banken werden ontworpen door Frowein en vervaardigd door Evert de Graaf te IJsselsten. Het duurde enige tijd voor met de werkzaamheden werd begonnen en pas eind 1916 was de kerk weer |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
80
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
geheel hersteld. Opmerkelijk is dat zowel
voor de kap als voor het meubilair, Russisch eikehout is toegepast. Mogelijk is dit te wijten aan de oorlogshandelingen tussen Duitsland en Frankrijk, waardoor er geen Frans eikehout kon worden gekocht. De ingang aan de westzijde, naar ontwerp van architect H.A.J. Baanders, werd in 1928 aangebracht. In 1962 zijn een aantal ramen hersteld. Deze herstellingen hebben plaatsgevonden onder directie van Ir. G. Pothoven, architect te Amersfoort. |
|||||||||
|
Interieur naar het westen naar de toestand van 1963.
van IJsselstein met zijn echtgenote, Maria
van Henegouwen, kenbaar aan het wapenschild van Henegouwen. Alle figuren zijn liggend afgebeeld, met hun hoofd rustend op een kussen en aan de voeten een dierenfiguur. Bij de vrouwen is dat een hond, zinnebeeld voor trouw, bij de mannen een leeuw, zinnebeeld voor kracht en moed. Boven hun hoofden is, een in gotische stijl uitgevoerd, baldakijn aangebracht dat in deze liggende stand niet geheel tot zijn recht komt. In 1853 werd door het Utrechts provinciaal genootschap voor Kunsten en Wetenschappen al gewezen op de slechte toestand van dit praalgraf. Men kwam overeen dat het geheel hersteld zou worden. De opdracht werd gegeven aan de Utrechtse beeldhouwer E.F. George, die de restauratie met zeer veel zorg uitvoerde en voltooide in 1858. Bij de brand van 1911 werd het monument opnieuw zwaar beschadigd en moest weer worden gerestaureerd. Hierbij werden verschillende losse delen door middel van ijzeren doken aan elkaar bevestigd. Mede als gevolg hiervan raakte het monument weer in verval en was ook tijdens de huidige restauratie |
|||||||||
|
Gezicht op de preekstoel en het zuidertransept
na de restauratie van 1916. Let op de gaslampen. g. De grafmonumenten
In het koor van de kerk is een belangrijk
grafmonument aanwezig dat is vervaardigd van Naamse steen. Dit monument, dat in 1857 vanuit het noordertransept werd overgebracht naar het koor, is aan het eind van de 14e eeuw vervaardigd door een tot nu toe onbekende meester. Gijsbrecht van Aemstel van IJsselstein, de stichter vn de IJsselsteinse kerk, ligt hierop afgebeeld, samen met zijn echtgenote Bertha van Heukelom, kenbaar aan het wapenschild van Arkel. Daarnaast ligt hun zoon, Arnold |
|||||||||
|
81
|
|||||||||
|
toestand is, ontstaan uit verschillende
bouwfasen. Ook de hypothese omtrent de asverplaatsing van de kerk, rechtvaardigd de veronderstelling dat er een oudere toren aanwezig is geweest. Bovendien heeft de westgevel van de in 1417 gebouwde kerk geen enkele versiering in de vorm van een tracering of een blindtracering, iets dat toch zeer gebruikelijk is bij torenloze westgevels. Adr. v.d. Koppel schrijft in een artikel over de toren van IJsselstein over gotische resten. Hiermee bedoelt hij waarschijnlijk het kruisgewelf boven de ingang en de aanzetten van een kruisgewelf op de tweede verdieping. Tenslotte kan nog worden vermeld dat de muurvertanding op de zuidoosthoek van de toren van een oudere westgevel afkomstig moet zijn. Labouchere suggereert, hoewel hij zelf aan die mogelijkheid twijfelt, dat de toren uit de as van de kerk zou zijn geplaatst om niet in problemen te komen met de stadswal. In dit geval zou echter de bovengenoemde muurvertanding onverklaarbaar zijn. In de naaste omgeving zijn twee gevallen bekend waarbij de toren zo dicht bij de stadswal werd gebouwd dat zelfs de westingang moest vervallen. Dit zijn de torens van Oudewater en van Vianen. Een zeer merkwaardig voorbeeld van
asverplaatsing is te zien aan de St. Joriskerk te Amersfoort, waar men in de 15e eeuw de kerk heeft verbreed in noordelijke richting. Aan de zuidzijde was uitbreiding niet mogelijk in verband met de Hof en het stedelijk marktplein. Door deze asverplaatsing kwam de toren midden in de zuiderbeuk terecht. Uit de plattegrond, die Jacob van Deventer in 1550 maakte van IJsselstein, blijkt dat er in ieder geval een kerk met een toren aanwezig was. De toren wordt hier weergegeven met een hoge spits, waaruit men kan opmaken dat dit een gotische spits is. In 1550 was de toren echter reeds voorzien van een renaissance bekroning, zodat de plattegrond moet zijn getekend naar vroegere waarneming, of zijn overgenomen van een oudere kaart. b. De Renaissance toren
Sedert het begin van de 16e eeuw dringen
gaandeweg steeds meer de renaissance vormen door vanuit Italië naar het noorden. |
|||||||
|
weer ingrijpend herstel nodig.
Het eveneens in het koor aanwezige
kleine grafmonument is ook vervaardigd van Naamse steen. Het is aan het eind van de 15e eeuw vervaardigd in opdracht van Frederik van Egmond, de toenmalige Heer van Osselstein, ter nagedachtenis van zijn echtgenote, Aleida van Culemborg. Doordat het beeld van Aleida van Culemborg lange tijd geschilderd is geweest, was het niet duidelijk in wat voor materiaal het was uitgevoerd. Lange tijd werd aangenomen dat dit zandsteen was, totdat bij de huidige restauratie bleek dat het beeld van terra-cotta is vervaardigd. Ook hier ligt aan de voeten van de vrouw een hondje. Twee engeltjes ondersteunen het hoofdkussen. In de tombe zijn aan de twee lange zijden, halfronde nissen waarin beeldjes zullen hebben gestaan. Op de korte zijden zijn restanten van wapenschilden te zien, waarop waarschijnlijk de wapens van Egmond en Buren en het wapen van IJsselstein waren afgebeeld. Dit monument, dat na 1911 ook werd gerestaureerd, was in aanmerkelijk betere staat dan het grote monument. Geschiedenis van de toren
In het Oudheidkundige Jaarboek van
1922 schrijft Labouchere in een uitvoerige publicatie over de bouwgeschiedenis van de toren, terwijl hij tevens de geschiedenis en herkomst beschrijft van de strenge renaissance stijl in Nederland. Daarbij is vooral de motivering op grond van stijlkritische vergelijking in relatie tot de bouwmeester zo grondig, dat we hoofdzakelijk kunnen volstaan met vermelding van de belangrijkste feiten uit de bouwhistorie van de toren. a. De oudste vorm
Uit archivalische gegevens blijkt nergens
dat de huidige toren een oudere toren vervangt. Zelfs niet van een oude kern waarvan toch verondersteld mag worden dat dit nog aanwezig is. Van deze laatste veronderstelHng gaan we uit, om redenen die we hierna zullen toelichten. Allereerst valt op dat de toren niet is gelegen in de as van de kerk, waardoor er vanuit gegaan mag worden dat dit een historisch gegroeide |
|||||||
|
82
|
|||||||
|
Geleidelijk ondergaan de architectonische
elementen een gedaanteverwisseling, die tenslotte naar een geheel zuivere renaissancestijl leiden. Wanneer dit keerpunt valt is niet te zeggen. We zouden de toren aan kunnen wijzen als het eerste voorbeeld in Nederland, maar dat het een keerpunt is houdt geen stand doordat dit voorbeeld maar zeer beperkt navolging vindt. Als toren blijkt dit gebouw als solitair element binnen de Nederlandse bouwkunst de geschiedenis in te gaan. Volgens een uitvoerige stijlkritische beschouwing, schrijft Labouchere de bouw van de toren toe aan de Italiaan Alexander Pasqualini. Hij merkt vervolgens op dat deze toren een uniek voorbeeld is van renaissance vertaling van het gotische type, dat geheel van de grond af ongescheiden moet worden bekeken. Ook is het voor de hand liggend om de compositie van de IJsselsteinse toren allereerst te vergelijken met Italiaanse |
|||||||||||
|
bouwwerken. Vooral de westgevel, met zijn
bredere middentravee is duidelijk onder invloed van de Romeinse triomfboog tot stand gekomen. Opvallend is ook de overeenkomst met de zuidgevel van de St. Elizabethkerk te Grave, die blijkens een recent artikel van de architect Walter Kramer, vermoedelijk is gebouwd naar ontwerp van Alexander Pasqualini. Van groot belang is ook de vermelding in
dit artikel van een door Pasqualini ondertekende rekening van 4 juni 1535 waarin de toren van IJsselstein wordt genoemd. Hiermee wordt de betrokkenheid van Pasqualini bij de bouw van de renaissance toren te IJsselstein bevestigd. Toch is er ook sprake van Nederlandse invloeden in de samenstelling van de toren. Dit komt omdat Pasqualini bij het ontwerp rekening moet hebben gehouden met de bestaande vierkante onderbouw. Tijdens de restauratie werd vastgesteld dat het metselwerk ten behoeve van de pilasters was ingehakt. De voormalige stadhuisgevel van Utrecht, gebouwd in 1547 door Willem van Noort, vertoont ook overeenkomsten met de toren. De hier toegepaste rozetten onder de Dorische kapitelen, komen ook voor te IJsselstein en aan het kasteel te Breda (poorten en grote zaal hoofdgebouw 1536). Samenvattend is te stellen dat Pasqualini
een gelukkige combinatie heeft weten te maken van Italiaanse en Nederlandse elementen. Het is te betreuren dat van een oorspronkelijke renaissance bekroning niets bekend is. c. Het tweede achtkant en de houten
bekroning Op 10 september 1568 sloeg de bliksem in
de toren en brandde de bekroning af. Door geldgebrek heeft het tot 1633 geduurd eer de toren kon worden hersteld. Dit is ook te zien op de plattegrond van Boxhorn uit 1632 waar de toren zonder bekroning wordt afgebeeld. De toren bestaat hier uit het tegenwoordige vierkant in drie geledingen met daarboven de achtkantige vierde geleding. Het geheel is plat afgedekt. Ook archiefstukken geven enige aanwijzingen omtrent deze vorm. In de kerkrekening van 1598 is het volgende vermeld: 'opmaken ende repareren aen de noortzijde der |
|||||||||||
|
^^^ t**^t*n''Z'Jje''jf;/^^ '<'"''t^'.'V-' //'f^
|
|||||||||||
|
Gezicht op de toren, 1750.
Tekening van D. van der Burg (RA U top. atlas no. 592). |
|||||||||||
|
83
|
|||||||||||
|
viercanten hoeken mitsgaders die acht
quartieren boven den toorn'. Doordat de stadhouder Frederik Hendrik, als heer van IJsselstein, de kerk duizend gulden schonk kon men in 1633 met het herstel beginnen. Het werk werd opgedragen en uitgevoerd naar de plannen van Adriaen van Spieringshoeck (1580-1638), steenhouwer te Delft. De werkzaamheden duurden van 1633 tot 1635, waarbij het volgende werk is uitgevoerd; van de bestaande achtkantige vierde geleding werd de kroonlijst met het daaronderliggende metselwerk vernieuwd. Dit had blijkbaar aanzienlijk geleden door inwatering en verwering. Op dit achtkant bouwde men een tweede achtkant, enigszins in de stijl van het onderliggende werk. Vervolgens werd daarboven de houten bekroning geplaatst die tot de brand in 1911 het beeld van de toren bepaalde. Tenslotte werd het steiger, dat op de omloop van de vierkante onderbouw was geplaatst, gesloopt en de afdekking van de omloop hersteld. Nadat de toren gereed was, werd bij Claes
Huygens Hopcoper te Gouda, in 1636 een nieuw torenuurwerk besteld. Het contract hiervan is bewaard gebleven. Vanaf die tijd totaan 1851 - er vond toen een belangrijke restauratie plaats - is er aan het uiterlijk van de toren weinig veranderd. Tot slot valt op te merken dat de boogopening boven de westingang in de 17e of 18e eeuw is dichtgemetseld. Deze vulling is na de brand van 1911 weer verwijderd. d. De torenrestauratie van 1851-1852
De restauratie die in de jaren 1851 en 1852 werd uitgevoerd stond onder leiding van architect C. Kramm te Utrecht en beperkte zich voornamelijk tot het metsel- en natuursteenwerk van het vierkant. Het werk werd aanbesteed voor f 2740,— en omvatte het afbreken en in oude vorm herstellen van '70 kubike ellen' slecht geworden metselwerk, waarbij '40 kubike ellen' nieuwe steen verwerkt moest worden. Voorts moesten '3 kubike ellen' Bremer of Bentheimer steen verwerkt worden. Bedenkelijk is de volgende passage; 'alle banden, lijsten, enz. niets uitgezonderd, - zullen worden bijgewerkt door het weghakken en onder de lijn brengen der |
||||||||||
|
' de brand van 1911.
|
||||||||||
|
De loren, mei houten spits.
|
||||||||||
|
verweerde kanten en also enigermate
vervormd, de ornamenten in de grote nissen zullen mede in die vormen worden hersteld in alles zoals bestaand'. Verder moesten de schelpen in de nissen met stuc worden hersteld en alle natuursteen met bezems worden gereinigd. Bij de huidige restauratie is gebleken dat niet alleen de profilering aan het vierkant, doch ook die aan het daarboven gelegen achtkant zijn afgehakt. De in het bestek genoemde natuursteen werd voornamelijk verwerkt aan de kroonlijst van de derde geleding. Hierbij werden tevens de corintische kapitelen vervangen door kelkvormige kapitelen die waarschijnlijk in stucwerk zijn uitgevoerd. Tenslotte is de vloer van de omloop belegd met hardsteenplaten die vijf centimeter in de voet van het achtkant zijn ingelaten en vijfentwintig centimeter buiten het profiel van de onderliggende kroonlijst uitsteken. |
||||||||||
|
84
|
||||||||||
|
toren als kerk brandden geheel uit. De toren
was voor f 12000,- verzekerd, een bedrag dat lang niet voldoende bleek te zijn om deze te herstellen. Daardoor heeft de toren geruime tijd op herstel moeten wachten. Eerst in 1921 werd aan architect M. de Klerk opdracht verleent een nieuwe bekroning te ontwerpen. Door het geven van de opdracht aan deze architect werd bepaald dat de herbouw van de torenbekroning niet in historische, doch in eigentijdse vormen zou plaatsvinden. Verschillende voorontwerpen zijn bekend. Uiteindelijk werd gekozen voor de achtkantige bekroning in baksteen, afgesloten door een met lood beklede kroon. Dankzij het vermogen van de Klerk zijn verbeelding zo duidelijk op papier weer te geven, kon na zijn overlijden de intentie van zijn schepping in de uitvoering zo goed worden benaderd. De uitvoering van het ontwerp geschiedde onder directie van architect H.A.J. Baanders, die ook de restauratie van de onderbouw heeft begeleid. Bij deze restauratie werden de kroonlijsten van de onderste drie geledingen vernieuwd. Het metselwerk onder de nissen van de
derde geleding werd vervangen door siermetselwerk. De natuurstenen schelpen in de boognissen op de derde geleding werden eveneens door siermetselwerk vervangen. De kelkvormige kapitelen op de derde geleding werden vervangen door eigentijdse kapitelen, welke zijn vervaardigd door beeldhouwer Hildo Krop. Ook werd de balustrade van de eerste omloop vernieuwd, waarbij op de hoeken pinakels werden aangebracht, bekroond met symbolische voorstellingen van de vier evangelisten, eveneens van de hand van Hildo Krop. Alle houten vloeren werden vervangen door betonvloeren, dragend op betonbalken. Op de vijfde geleding zijn bovendien de inwendige hoeken versterkt door middel van betonkolommen. Dit is kennelijk gedaan om het extra gewicht van de nieuwe zesde geleding goed te kunnen opvangen. Op de tweede omloop werd, evenals op de eerste, een gietijzeren balustrade aangebracht. De derde omloop, rond de nieuwe zesde geleding, werd van een koperen balustrade voorzien. De |
|||||||||
|
Hierop is een balustrade geplaatst. Het is
niet duidelijk of de balustrades op de vierde geleding en aan de voet van de houten bekroning bij deze restauratie of reeds eerder werden aangebracht. In 1763 tekent D.J. Liender de toren nog zonder balustrades terwijl op de kroonlijst van de vierde geleding duidelijk een aankapping is te zien als overgang naar de vijfde geleding. Ook op de prenten van de Beyer en Pronk is deze aankapping te zien. Bij de huidige restauratie zijn van deze aankapping geen sporen in het metselwerk gevonden, hoewel deze er ongetwijfeld geweest moet zijn. Na de restauratie van 1851/52 is de toestand van de toren vrijwel ongewijzigd gebleven tot aan de brand in 1911. e. Restauratie en bekroning na de brand
van 1911 In de avond van 10 augustus 1911
ontstond in een aan de oostzijde van de kerk staande fabriek brand, waardoor er door vonken die in de galmgaten van de toren terecht kwamen, brand ontstond. Zowel |
|||||||||
|
De herstelde kerk met de nog niet gerestaureerde toren
omstreeks 1918. |
|||||||||
|
85
|
|||||||||
|
westelijke ingang werd van een zwaar
ijzeren hekwerk voorzien, dit in afwijking van de ontwerptekening. De restauratie van 1982-1983
Op 5 juni 1974 werd door de Kerkvoogdij
opdracht gegeven aan het architectenbureau Ir. T. van Hoogevest b.v. te Amersfoort, voor het maken van een restauratieplan. De bestaande toestand van kerk en toren werd opgemeten en in tekening gebracht, waarna een restauratieplan werd gemaakt. Dit restauratieplan voorzag voornamelijk in een constructief herstel van de kerk en de kosten raamde men op f 865.000,—. Op 28 november werd een subsidieaanvraag ingediend waarop op 5 januari 1977 afwijzend werd beschikt. Op 9 april 1979 kwam het bericht dat de Rijksdienst voor de Monumentenzorg alsnog bereid was een subsidie te verlenen. Hiervoor was het nodig dat het restauratieplan werd herzien en er een nieuwe aanvraag werd ingediend. In overleg werd besloten dat er zowel bij de kerk als bij de toren een vooronderzoek zou worden ingesteld. Door dit onderzoek kwamen diverse gebreken aan het licht die verwerkt moesten worden in het nieuwe restauratieplan. Bij de kerk werd ondermeer geconstateerd dat de kapvoet, vooral in de kooromgang, in zeer slechte staat verkeerde. Bij de toren bleken de in 1928 aangebrachte betonconstructies ernstige gebreken te vertonen. In november 1980 werd het vooronderzoek afgerond. Op 30 juni 1981 kon het nieuwe restauratieplan bij het Rijk, de Provincie en de Gemeente worden ingediend. De subsidiabele kosten werden begroot,
voor de kerk op f 2.737.197,- en voor de toren op f 1.279.420,- inclusief BTW. Dit was een groot verschil met het in 1974 voor de kerk geraamde bedrag. Hierbij moet echter wel worden bedacht dat de bouwkosten in de tussenliggende zeven jaren, mede door de voortgaande inflatie, enorm waren gestegen. Voorts was er in 1974 slechts gerekend op enig constructief herstel, terwijl er nu werd uitgegaan van een totale restauratie van zowel het exterieur als het interieur. Op 27 november 1981 volgde de aanbesteding van het werk. De laagste inschrijver was het Koninklijk |
|||||||
|
De toren direct na de restauratie van 1928.
Aannemersbedrijf Woudenberg-Ameide
b.v. te Ameide en op 4 januari 1982 kon met de uitvoering van het werk worden begonnen. a. De restauratie van de kerk
De restauratie van de kerk is uitgevoerd
in drie fasen, te weten: Ie fase het koor, 2e fase de transepten en 3e fase het schip. Bij het vooronderzoek was reeds gebleken dat de kapvoet van het koor er erg slecht aan toe was en dat het herstel hiervan een arbeidsintensieve onderneming zou worden. Daarom werd besloten de kooromgang van een noodoverkapping te voorzien, waaronder tijdens alle weersomstandigheden gewerkt kon worden. Nadat het koor in- en uitwendig van een steiger was voorzien en de noodkap was aangebracht, kon de kapvoetconstructie onder handen worden genomen. Begonnen werd met het uitnemen van het onderste deel van de gewelfbeschieting en het dakbeschot, zodat meteen kon worden vastgesteld waardoor de slechte toestand van de kapvoet was ontstaan. De koppen van de trekbalken, de spantbenen en de |
|||||||
|
86
|
|||||||
|
daksporen waren rondom sterk
aangemetseld terwijl ook de muurplaten aan drie zijden door metselwerk waren omsloten. Hierdoor is de bouw verstikt en op den duur gaan rotten waaraan ook lekkages van de goten het nodige hebben bijgedragen. De trekbalken in de kooromgang zijn aangelast, de muurstijlen en sleutelstukken vernieuwd, de muurplaten hersteld en waar nodig vernieuwd. De spantbenen en daksporen zijn van nieuwe ondereinden voorzien en de gootbodems werden vernieuwd. Tenslotte is het dakbeschot en de gewelfbeschieting weer aangebracht. Vanzelfsprekend zijn hierbij alle kapvoetonderdelen zorgvuldig vrijgehouden van het metselwerk. De onderkanten van de balkkoppen en de muurplaten, die op de muur dragen, zijn beplakt met 'Repanol', een kunststof f olie, om inwateren te voorkomen. Voorts zijn alle onderdelen, zowel oud als nieuw, geconserveerd met een middel tegen rot, schimmel en dierlijke parasieten. Eind april was de kap van het koor weer geheel hersteld en kon men beginnen met het aanbrengen van de nieuwe leibedekking. Inmiddels waren de glas- en loodpanelen uit de ramen genomen en de muren inwendig van de oude pleisterlaag ontdaan. Tijdens het ontpleisteren werd geconstateerd dat de spaarnissen in de kooromgang vroeger tot op de vloer doorliepen. Besloten is deze latere vullingen te verwijderen. Het metselwerk van de koorgevels is
zowel binnen als buiten hersteld. Begin juni is begonnen met het stucadoorswerk. Uit metingen tijdens het vooronderzoek was gebleken dat de muren veel vocht en zouten bevatten. Vandaar dat er voor het pleisterwerk is gekozen voor het z.g. 'Aljasysteem'. Hierbij wordt een mortel gebruikt die speciaal voor restauratiewerken is ontwikkeld. Deze mortel is vocht- en zoutdoorlatend doch wordt hierdoor niet aangetast. Een bijkomend voordeel is dat de mortel in een zeer dun laagje kan worden aangebracht waardoor de structuur van oud pleisterwerk dicht kan worden benaderd. Terwijl het koor verder werd afgewerkt,
werd tevens begonnen aan de uitvoering van de tweede fase, de transepten. De volgorde der werkzaamheden was gelijk aan die van |
|||||||
|
de Ie fase. De kapvoet van de transepten
bleek aanmerkelijk minder slecht te zijn dan die van het koor. Tijdens het ontpleisteren zijn er bouwnaden aangetroffen die er op wijzen dat de transepten vroeger kleiner en minder hoog zijn geweest. Mogelijk zijn de kleine raampjes in de oostgevel nog overblijfselen van deze kleinere transepten. Het metselwerk van de gevels werd zowel binnen als buiten grondig hersteld waarbij vooral aan het noordertransept veel metselwerk moest worden vernieuwd. De glas- in loodpanelen van het noordertranseptraam zijn uitgenomen en vrijwel geheel vernieuwd. Het zuidertranseptraam bleek in zo goede staat te zijn dat hier kon worden volstaan met enkele kleine reparaties. Eind augustus was de nieuwe beglazing
van de koorramen gereed, zodat het steiger hier kon worden gedemonteerd en in en rond het schip kon worden geplaatst voor de uitvoering van de 3e fase. Ook hier begon men met het herstellen van de kapvoet, die aan de zuidzijde aanmerkelijk slechter was dan aan de noordzijde. Tegelijkertijd werden ook de kappen van het zuiderportaal en de consistorie hersteld. Het gevelwerk van het schip was in vrij goede staat, wel moest er veel voegwerk worden vernieuwd. De glas- in loodpanelen van de ramen aan de zuidzijde waren in redelijke |
|||||||
|
87
|
|||||||
|
Het vroegere toilet in de consistorie is
uitgebroken en nu ingericht als keukentje. De verwarmingskelder, die zich onder de vloer van de consistorie bevond, is gesloopt en vol gestort met zand. De houten consistorievloer is vervangen door een betonvloer, waarop plavuizen zijn aangebracht. b. De restauratie van de grafmonumenten
Het grote grafmonument van de van Aemstels bestaat geheel uit Naamse steen. Het beeldhouwwerk is van zeer hoge kwaliteit. Zoals bekend is het monument reeds enkele malen gerestaureerd, voor het laatst na de grote brand in 1911. Sindsdien is het echter weer in verval geraakt. De belangrijkste oorzaak van dit verval is de toepassing van ijzeren doken bij de laatste restauratie. Als tweede oorzaak moet worden genoemd de enorme vochtconcentratie in de graftombe. Door de inwerking van het vocht zijn de ijzeren doken gaan roesten (en daardoor uitzetten) waardoor de beelden letterlijk uit elkaar zijn gebarsten. De toestand van het monument was werkelijk zeer slecht en gevreesd werd dat het als verloren moest worden beschouwd. Na veelvuldig overleg werd besloten dat toch al het mogelijke zou worden gedaan om verder verval tegen te gaan en waar mogelijk de toestand te verbeteren. Het eerste werk was het boren van een twaalftal ventilatiegaten met een doorsnede van 125 mm. Voor twee van die gaten zijn ventilatoren geplaatst die continu in bedrijf zijn en daardoor het vocht uit de tombe verdrijven. In de overige gaten zijn roosters geplaatst. Vervolgens werd met een zeer gevoelige metaaldetector de plaats opgespoord van de ijzeren doken. Daar waar het verantwoord was zijn de doken verwijderd. De doken waar men niet bij kon komen werden aangeboord en geïnjecteerd met een roestwerend middel. Alle, nog aanwezige, losse onderdelen werden gesorteerd, schoongemaakt en vervolgens weer op hun oorspronkelijke plaats aangebracht en bevestigd door middel van kunststofdoken en natuursteenlijm. Toen dit werk was uitgevoerd bleken er verschillende stukken te ontbreken. Deze werden terplaatse in gips gemodelleerd. |
|||||||||||||
|
staat en konden terplaatse worden hersteld.
Van de ramen aan de noordzijde is ongeveer de helft van de panelen vernieuwd. Eind oktober werd de laatste hand gelegd
aan de nieuwe leibedekking van de kerk. Voor deze leibedekking zijn Engelse leien toegepast in een zogenaamde dubbele maasdekking. De leien zijn bevestigd met roestvrijstalen leihaken. Bij het schip en de transepten zijn de, op de muur liggende, bakgoten vervangen door koperen mastgoten buiten de muur. Bij de consistorie en het zuiderportaal zijn de bakgoten, zowel om constructieve als om architectonische redenen, gehandhaafd en van een nieuwe koperbekleding voorzien. Bij het koor zijn de goten van een kunststofbekleding voorzien, waarbij de kanten tot circa 1 meter hoogte zijn opgezet. In de hoek van het schip en het zuidertransept is een nieuw aanbouwtje van bescheiden afmetingen gebouwd. Hierin zijn twee toiletten en een werkkast ondergebracht. De aanbouw is toegankelijk via een nieuw ingebrachte deur in de westmuur van het zuidertransept. Ook het interieur van de kerk is grondig
gerestaureerd. Alle wanden werden, zoals al eerder vermeld, opnieuw bepleisterd. De vloertegels werden uitgenomen en opnieuw gelegd in een kalkmortelbed. Onder de vloer zijn diverse brokstukken van |
grafzerken aangetroffen. De houten
bankenvlonders zijn vernieuwd, de banken geheel gedemonteerd, schoongemaakt en opnieuw in elkaar gezet. Hierbij is tevens het zitcomfort verbeterd en zijn er met stof beklede zittingen aangebracht. Het koorhek, de dooptuin en de kansel
kregen eveneens een flinke opknapbeurt. Het orgel is wat donkerder gekleurd waardoor het beter aansluit bij het totale interieur. De 17e eeuwse kronen en de koperen lezenaars zijn gerestaureerd. De kronen zijn van elektrische lampjes voorzien zodat ze nu bij elke kerkdienst voor een sfeervolle verlichting zorgen. In het koor is een vijfde kroon aangebracht. De gehele elektrische installatie, inclusief de geluidsinstallatie, is vernieuwd. Ook de centrale verwarmingsinstallatie is geheel vernieuwd, waarbij gekozen is voor voetverwarming in de banken en radiatoren onder de ramen. De gasgestookte verwarmingsketel staat op het zoldertje boven het zuiderportaal. Het in 1735 geschilderde gravenplan, dat
in slechte staat verkeerde, is gerestaureerd en hangt nu in de consistoriekamer. De predikantsborden, die voorheen in de consistorie hingen, zijn opgeknapt en hebben nu een plaats gekregen in de kerk. |
||||||||||||
|
Zuidgevel.
|
|||||||||||||
|
89
|
|||||||||||||
|
88
|
|||||||||||||
|
Detail van het kleine grafmonument, situatie van 1983.
|
||||||||||||
|
De gotische baldakijnen van het grote monument,
situatie van 1983. |
||||||||||||
|
Van deze gipsmodellen zijn vervolgens
gietmallen gemaakt die werden volgegoten met een reparatiemortel. De aldus ontstane gietstukken, die in kleur en structuur vrij goed overeen komen met de originele natuursteen, werden tenslotte op hun plaats gebracht en bevestigd. Als laatste behandeling is het monument schoongemaakt en in de was gezet. Met deze restauratie is een historisch
belangrijk monument voor IJsselstein behouden gebleven. Alle risico's zijn in de toekomst echter door deze restauratie niet uitgesloten. We moeten de toestand van het monument nauwlettend blijven volgen en reeds bij het eerste teken van verval ingrijpen. Het kleine grafmonument, van Aleida
van Culemborg, gaf minder problemen. De kerkvoogdij gaf de wens te kennen om in verband met een beter gebruik van het koor het monument te mogen verplaatsen. Na overleg met de diverse instanties is besloten aan deze wens tegemoet te komen. Bij onderzoek bleek dat de tombe geheel met metselwerk was gevuld en op een gemetselde fundering rustte. Daarom is besloten het monument niet te demonteren, doch in zijn geheel te verplaatsen. Begonnen werd met het uitnemen van de vloertegels, waarna op de nieuwe plaats van |
||||||||||||
|
De hoofden van de beelden op het grote grafmonument
naar de situatie van 1983.
Op de voorgrond Bertha van Heukelom,
daarnaast Gijsbrecht van Amstel
en daarnaast Maria van Henegouwen.
Aan het einde Arnold van IJsselstein.
|
||||||||||||
|
het monument, ten zuiden van het grote
monument, een betonfundering is gestort. Tussen deze nieuwe fundering en het monument werd een betonbaan gestort waarover het monument getransporteerd kon worden. Toen alle voorbereidingen waren getroffen en het beton was verhard is |
||||||||||||
|
90
|
||||||||||||
|
aangegeven, deze in beton zijn uitgevoerd.
Bij het vooronderzoek kwam vast te staan dat deze armen in het lood zijn gegoten, m.a.w. de loodbekleding van de kroonarmen is tevens gebruikt als betonbekisting. Zoals bekend stond de verwerking van beton aan het begin van deze eeuw nog in de kinderschoenen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de kwaliteit van een dergelijk gewaagde betonconstructie niet al te best was. Na het afnemen van de loodbekleding werd allereerst het betonwerk van de torenbekroning hersteld. De werkwijze was als volgt; eerst werden de losse delen verwijderd, de grintnesten uitgehakt en het vrijgekomen betonijzer schoongemaakt. Voorts zijn alle beschadigde vlakken van de betonconstructie bruut gehakt, waarna het oppervlak is hersteld met een reparatiemortel op kunststofbasis. Daarna is het betonoppervlak van een duurzame kunststofcoating voorzien. Vervolgens werden op regelmatige afstanden gaten geboord waar, onder druk, injectievloeistof is ingepompt waardoor het beton is verdicht en versterkt. Tenslotte werd een tweede laag 'coating' aangebracht. De betonnen vloer, balken en kolommen in de toren zijn op dezelfde wijze behandeld. Na het gereedkomen van de
betonconstructie van de torenbekroning is direct begonnen met de loodbekleding, waarbij de kroonarmen van een geheel nieuwe bekleding zijn voorzien. Voor de opstaande kanten van de bekroning kon voor een groot gedeelte het oude lood weer worden toegepast. Het metselwerk van de in 1928 voltooide
zesde geleding van de toren was in vrij goede staat. Hier waren slechts enkele kleine herstellingen nodig, terwijl een klein gedeelte van het voegwerk moest worden vernieuwd. Na het verrichten van deze werkzaamheden kon het steiger rond de zesde geleding worden gedemonteerd. De vloer van de bovenste omloop werd hersteld en opnieuw met lood bekleed, evenals de daaronderliggende kroonlijst van de vijfde geleding. Inmiddels was ook de koperen balustrade van de bovenste omloop hersteld en opnieuw aangebracht. De vijfde geleding dateert in hoofdzaak
|
|||||||
|
Hel Henegouwse wapen gecombineerd met dat van
Usselstein hoven het hoofd van Maria van Henegouwen, situatie van 1983. het monument gedeeltelijk van de fundering
losgehakt en opgevangen door een vooraf klaargemaakte stalen draagconstructie. Vervolgens werden stalen steigerbuizen op de betonbaan gelegd, doorstekend onder de draagconstructie. Tenslotte is het monument verder van zijn fundering losgehakt en met behulp van trifors, over de steigerbuizen, naar de nieuwe standplaats getrokken waar het op hoogte gesteld en ondermetseld werd. De graftombe, die ook met de metaaldetector is onderzocht, bleek gelukkig geen ijzeren doken te bevatten, terwijl ook de schade aan het beeldhouwwerk minimaal was. De handen van de liggende vrouwenfiguur waren los en moesten opnieuw worden bevestigd, evenals het kopje van een van de engeltjes. Tenslotte is het beeldhouwwerk, zoals dat ook voorheen vele malen gebeurde, in een roomkleurige tint gesausd. c. De restauratie van de toren
De restauratie van de toren was historisch
en bouwtechnisch het meest interessante deel van het werk, uitgezonderd voor de timmerman, want behalve enkele deuren en luiken is er aan de toren geen hout te vinden. Opmerkelijk is dat, omdat op de werktekening van Baanders de armen van de torenbekroning in hout staan |
|||||||
|
91
|
|||||||
|
uit 1633. De zandstenen kroonlijst is bij de
restauratie van 1928 aangebracht. De zandstenen pilasterkapitelen zijn waarschijnlijk aangebracht bij de restauratie in 1851. Het overige natuursteenwerk aan de pilasters is ook in zandsteen uitgevoerd. De spekblokken rond de boognissen en de galmgaten zijn van mergel, hoewel er enkele, mogelijk ook in 1851, in zandsteen zijn vervangen. Het natuursteenwerk op deze geleding was in vrij goede staat. Er zijn slechts enkele kleine herstellingen uitgevoerd met reparatiemortel. Het metselwerk was vooral aan de zuid- westzijde slecht, daar zijn de meeste herstellingen uitgevoerd. Verder moest op deze geleding veel voegwerk worden vernieuwd. Ook hier werd de vloer van de omloop hersteld en van een nieuwe loodbekleding voorzien. De gietijzeren balustrade, aangebracht in 1928, werd hersteld, tegen roest behandeld en twee maal geschilderd met een epoxieverf. De vierde geleding dateert in hoofdzaak
uit 1530-1535 en maakt dus deel uit van het ontwerp van Alexandro Pasqualini. Aan de toegepaste baksteen en de gebruikte kalkmortel was duidelijk te zien dat de bovenste zes lagen metselwerk onder de kroonlijst, en het metselwerk aan de vierde geleding is uitgevoerd in mergel. Deze mergel is hoogstwaarschijnlijk afkomstig uit mergelgroeven in Nederlands-Limburg. Mergel is, uit de groeve komend, zeer
zacht en met timmermansgereedschap te bewerken. Eenmaal blootgesteld aan weer en wind gaat het zich verharden en vormt zich aan de oppervlakte een natuurlijk beschermingslaagje. Wordt echter dit laagje afgehakt of beschadigd, dan gaat de steen sterk verweren en verpulveren. Dit nu is duidelijk het geval bij de toren van IJsselstein. Het geprofileerde werk dat volgens het restauratiebestek in 1851 moest worden 'bijgewerkt door het weghakken en onder de lijn brengen van de verweerde kanten', was sterk verweerd en uitgespoeld. Het vlakke werk, van spekblokken en dergelijke, was daarentegen nog in goede staat. Het was een grote verrassing toen bij het
hakwerk ten behoeve van het gevelherstel, in de muur de profilering van kapitelen. |
basementen en lijsten puntgaaf werden
teruggevonden. Het totaal vernieuwen van deze fraai geprofileerde onderdelen was om financiële reden niet mogelijk, zodat naar een alternatief moest worden gezocht. Besloten werd om de vierde geleding te herstellen door middel van het aanbrengen van reparatiemortel in de gewenste profileringen. Deze reparatiemortel is speciaal voor restauratiewerk ontwikkeld. Voor elke natuursteensoort is een andere samenstelling nodig omdat de mortel dezelfde eigenschappen (zoals kleur, structuur, druksterkte, etc.) moet hebben als de originele natuursteen. De mortel moet worden aangebracht op nog gave natuursteen, zodat eerst alle losse en verweerde delen moesten worden verwijderd. In de achterliggende natuursteen werden vervolgens gaatjes geboord waarin roestvrije ankertjes werden bevestigd om de mortel aan de natuursteen te verankeren. Overigens een extra maatregel, want de hechting van de mortel aan de natuursteen is zo goed dat verankering eigenlijk niet nodig is. Onder het voortdurend nathouden van de ondergrond, werd daarna de mortel opgezet in een aantal lagen, afhankelijk van de gewenste dikte. Tenslotte is het geheel met een metalen steekmal in de gewenste profilering gebracht en met een spatel afgewerkt. Inmiddels was ook het metselwerk op deze geleding hersteld en waarnodig opnieuw gevoegd. Ook het metselwerk van de vier pinakels op de hoeken van de omloop, daterend uit 1928, is hersteld. De bekroningen van de pinakels, voorstellende de vier evangeUsten en vervaardigd door Hildo Krop, werden opnieuw aangebracht. Na het demonteren van het steiger werd vervolgens de vloer van de omloop hersteld. Deze omloop werd in verband met zijn grote oppervlakte niet met lood bekleed, doch van een kunststofbekleding voorzien, welke versterkt is met glasvezel. Tenslotte werd de gietijzeren balustrade herplaatst die op dezelfde wijze is behandeld als die van de tweede omloop. De resultaten van het natuursteenherstel
waren zo bevredigend dat besloten werd dezelfde methode te volgen voor de drie |
||||||
|
92
|
|||||||
|
en het metselwerk onder de boognissen zijn
aan de west- en zuidzijde vervangen door siermetselwerk. Ook de kroonlijst is in 1928 vervangen en voorzien van eigentijdse profilering. Het fries, dat voor 1928 gepleisterd was, en de daaronderliggende lijst werden gehandhaafd. Alle bovenomschreven wijzigingen zijn bij de huidige restauratie gehandhaafd. Het natuursteenherstel op de derde geleding was minimaal, terwijl ook het metselwerk in goede staat verkeerde. Wel moest er een aanzienlijke hoeveelheid voegwerk worden vernieuwd. Op de tweede geleding dateert alle
natuursteenwerk, met uitzondering van de boogniskapitelen en de sokkelbasementen aan de zuidzijde uit 1530-1535. Ook hier werden de originele profileringen in het werk teruggevonden. Evenals op de vierde geleding waren ook hier alle profileringen afgehakt, zodat een ingrijpend herstel nodig was. Het herstel aan het metselwerk beperkte zich voornamelijk tot de pilastersokkels. In 1928 is aan de zuidzijde een groot deel van het metselwerk vernieuwd, dit verkeerde nog in goede staat en kon worden gehandhaafd. Bij de eerste geleding is het
natuursteenwerk, zoals gezegd, uitgevoerd in zandsteen. Zowel bij de kapitelen als bij de basementen van de pilasters was een deel van de profilering afgehakt. Dit is nu weer gecompleteerd. Op de linker pilaster aan de westzijde is net onder het kapiteel een zonnewijzer ingehakt met daarin opgenomen het jaartal 1599. Onder de zonnewijzer staat een spreuk die moeilijk te ontcijferen is. De zogenaamde 'stijl' ontbreekt, doch zal nog worden aangebracht. Zowel het natuursteen- als het metselwerk van de pilastersokkels was in slechte staat, zodat ook hier het nodige is gerestaureerd. Verder is het gevelwerk tussen de pilastersokkels aan de noordzijde opnieuw ingeboet. Van het overige metselwerk is slechts hier en daar wat voegwerk hersteld. Aan het inwendige van de toren was,
behalve het reeds vermelde betonherstel, weinig herstel nodig. Wel is de gehele elektrische installatie vernieuwd. Het uurwerk en het carillon zijn bij de aanvang |
|||||||
|
onderliggende geledingen. Tijdens de
restauratie kon worden vastgesteld dat deze drie geledingen, die samen de vierkante onderbouw van de toren vormen, van voor 1530 dateren. Duidelijk was bij alle drie de geledingen te zien dat het metselwerk ten behoeve van de pilasters was weggehakt. Op de derde geleding is een groot
gedeelte van de mergel, hoogstwaarschijnlijk van 1633, vervangen door zandsteen. De corintische kapitelen werden in 1851 vervangen door kapitelen die hiervan nog slechts een vage vorm vertoonden. Deze kapitelen zijn in 1928 vervangen door eigentijdse kapitelen die werden vervaardigd door de beeldhouwer Hildo Krop. De schelpen in de boognissen |
|||||||
|
93
|
|||||||
|
van het werk uitgenomen, gereviseerd en na
de restauratie weer aangebracht. Tenslotte is het terrein rond de kerk en de
toren opgeknapt, waarbij het terreintje aan de zuidzijde van de kerk van een nieuwe bestrating werd voorzien. De toren is voor de eerste maal opgeleverd op 9 december 1982, en zal na de onderhoudsperiode voor de tweede maal worden opgeleverd op 8 april 1983. De eerste oplevering van de kerk vond plaats op 25 februari 1983 en zal voor de tweede maal worden opgeleverd op 24 juni 1983. |
|||||||||||
|
Gezicht vanaf de hoofdingang richting koor,
situatie van 1983. |
|||||||||||
|
Kolom mei boogconstructie en houten tongewelf,
situatie van 19S3. Nawoord van de redaktie
Met de ingebruikname van de kerk op 18
april 1983 heeft de IJsselsteinse gemeenschap weer een goed geconserveerd en toegankelijk monument herkregen. Dat kerk en toren te IJsselstein en ver daarbuiten grote waardering genieten mag o.a. blijken uit de aanwezigheid van de commissaris der Koningin van Utrecht, de heer van Dij ke. Ter onderstreping van de waarde welke aan
onze kerk gehecht kan worden volgt hieronder een deel van de toespraak welke de heer van Dijke bij de ingebruikname heeft gehouden. Uit de tijd, dat de Bisschop van Utrecht en
de heer van IJsselstein nogal eens met elkaar op de vuist gingen, stammen de |
|||||||||||
|
De noordelijke omgang van het schip in de richting
van het koor, situatie van 1983. volgende regels
'Zwijgh Utrecht met Uw toeten en blasen
Doe uyt twee leeuwen en zet twee hazen
Want toe die van IJsselstein kwamen in het
veldt
Hebben die van Utrecht 't op een lopen ge-
steldt.'
Gelukkig werd in 1511 de eeuwigdurende
vrede tussen Utrecht en IJsselstein gesloten,
zodat de tegenwoordige wereldlijke heer
van Utrecht, de Commissaris der Koningin,
thans zonder gevaar in Uw midden kan zijn.
Als vertegenwoordiger van die wereldlijke
|
|||||||||||
|
94
|
|||||||||||
|
overheid, ontkom ik er niet aan de
Monumentenwet te noemen. Weliswaar werd al meer dan honderd jaar geleden erkend en met de mond beleden, dat monumentenzorg een overheidstaak is, doch het duurde tot 1961 voordat het wenselijk werd geacht om, zoals de considerans van de Monumentenwet luidt: 'bepalingen vast te stellen tot het behoud van monumenten. Over de vraag, wat een monument is, is nogal gestreden. Maar onomstreden is, dat er bij de in laat-gotische stijl gebouwde kerk/ en de in vroege renaissance stijl van de beroemde Pasqualini, gebouwde toren, zeer duidelijk sprake is van een monument. Een monument dat niet alleen van locaal beland is, maar van een veel groter, van een algemeen belang; een bouwwerk, dat de restauratie van een paar miljoen gulden ten |
volle waard was.
Aan deze geweldige kosten heeft Utrecht
'zonder toeten en blasen' een bedrag - bescheiden als de provincie is -, maar toch nog steeds ter grootte van 10% van de subsidiabele kosten met overtuiging bijge- dragen. In deze tijd van bezuinigingen wordt elke
post op de begroting doorgelicht. Geen enkele uitgave ontkomt aan de toets der kritiek. Op zich is het geen slechte zaak, dat de overheid gedwongen wordt zich te beraden over haar uitgaven, die de laatste jaren alsmaar groeiden, en daarmee over de omvang van haar bemoeienis. Er zit echter ook een gevaar in dit heroverwegingsproces: het gevaar, dat ook zaken als franje of luxe kunnen worden aangemerkt, die bepalend zijn voor onze geschiedenis in cultuur en daarmede voor onze gehele samenleving. |
|||||||
|
Interieur vanaf de kansel na de laatste restauratie.
|
||||||||
|
95
|
||||||||
|
Het opnieuw decoreren van vernieuwde planken
in het tongewelf. |
|||||||||||
|
Een, door inwateren sterk aangetastle, houten
dakvoeiconstructie in het koor voor de restauratie. |
|||||||||||
|
Raam aan de noordzijde van het koor
voor de restauratie. |
|||||||||||
|
Een herstelde dakvoetconstructie.
|
|||||||||||
|
96
|
|||||||||||
|
Het opnieuw aanbrengen van de loodbekleding
om het beton van de keizerskroon. |
|||||||
|
Een gaaf radvenster met blindtracering
in de topgevel van het koor. |
|||||||
|
97
|
|||||||
|
Tijdens het herstellen van de waterlijst op de
vierde geleding. |
||||||||||||||||
|
Een uitgehakt kapiteel op de vierde geleding van de toren.
Let op de oorspronkelijke profilering welke in de muur tevoorschijn is gekomen. |
||||||||||||||||
|
Basement van de vierde geleding.
Op de voorgrond een nog niet hersteld gedeelte,
daarachter een hersteld gedeelte.
|
||||||||||||||||
|
De waterlijst op de tweede geleding.
Het donkere gedeelte rechts is nog in goede staat
en van zandsteen, daarvoor ziet u een aangetast gedeelte
van mergel hetgeen bruut gehakt is.
Links een gedeelte van de nieuw aangezette lijst.
|
||||||||||||||||
|
Eén der 23 kapitelen van Hildo Krop op de
derde geleding. Zij verkeerden in goede staal. |
||||||||||||||||
|
De symbolen van de vier evangelisten zoals ze op de
begane grond stonden om schoongemaakt te worden. |
||||||||||||||||
|
Gerestaureerd Ionisch kapiteeltje op de tweede geleding.
|
||||||||||||||||
|
98
|
||||||||||||||||
|
Natuurlijk, ook de monumentenzorg zal van
de verminderde overheidsgelden de nodige gevolgen ondervinden. Maar voorkomen moet worden, dat monumentenzorg een reden tot bezorgdheid gaat worden. Als we onze monumenten zouden gaan verwaarlozen, knagen we aan de wortels van ons gehele bestel, aan de zichtbare signalen van en aan de erfenis uit het verleden. Monumenten uit het verleden bepalen niet alleen het gezicht en het karakter van een plaats, maar zelfs van het gehele volk. Voorzichtigheid bij het nationale monumentenbeleid is dan ook geen opgave van vandaag alleen. Het was een opgave van en voor ons voorgeslacht maar evenzeer een plicht voor ons daar zeer zuinig mee om te springen. Een probleem is vaak, dat na restauratie,
voor een monument moeilijk een goede bestemming kan worden gevonden. Dat doet zich voor met Kastelen en Buitenplaatsen, maar - zeker in onze tijd - ook met Kerken. Ik ben zeer verheugd dat de fraai gerestaureerde kerk van IJsselstein de allerbeste bestemming heeft gevonden die denkbaar is, nl. die waarvoor dit gebouw eeuwen geleden is opgericht. De kerk van IJsselstein is kerk gebleven. |
Een kerk was, zeker in de middeleeuwen,
het scharnier van de samenleving. De kerktoren wees naar den hoge, naar de hemel. Hoe imposanter kerk en toren, hoe meer - zo vond men toen - besefte de mens zijn nietigheid en vergankelijkheid. Het is vooral om haar architectonische
schoonheid, dat deze kerk door de overheid als monument in een beschermde omgeving is aangewezen en door vele mensen uit binnen- en buitenland om haar schoonheid bewonderd wordt en zal blijven worden. Terecht. Maar niet vergeten mag worden, dat deze kerk primair gebouwd is en ook gebruikt blijft/worden als een huis van gebed en van eredienst. Velen die aan de bouw van deze kerk gewerkt hebben, hebben daarmee eer bewezen aan hun Schepper, van wie zij hun talenten ontvingen om zo'n prachtig bouwwerk te kunnen doen verrijzen. Aan deze kerk is dan ook met hart en ziel gewerkt.Ik kan mij dan ook voorstellen, dat velen onder U dankbaar zijn, dat deze gerestaureerde kerk als zodanig in gebruik blijft. Moge dit mooie gebouw degenen die het bezoeken noden tot dank, bezinning en devotie. Dan is het waarlijk een Huis van de Heer. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
99
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Sic Transit Gloria Mundi
door
M. Vergouw en P. Siccama |
||||||||||||||
|
Bij de inauguratie van een nieuwe paus
was het traditie dat bij de processie door de St. Pieter de stoet driemaal halt hield terwijl de belangrijkste kardinaal voor de nieuwe paus een pluk vlas omhoog hield, deze in brand stak en vervolgens zong: 'Sancte pater, sic transit gloria mundi' (Heilige vader, zo vergaat de roem van de wereld). Een zinvolle ceremonie die stamde uit een
tijd dat een paus nog wereldlijk vorst was met alle schitter die daar bij hoorde. Niettemin werd na de dood van een paus diens glorie door middel van schitterende grafmonumenten levend gehouden. Dat roem der wereld zou vergaan, wenste men wel zo lang mogelijk uit te stellen. Rond 1370 deed Guyotte van IJsselstein
het grafmonument van haar ouders en grootouders (van vaderszijde) oprichten. Het monument werd, zo wordt aangenomen, kant en klaar vanuit een Doorniks atelier aangevoerd. Het was vervaardigd uit zwarte Namense kalksteen evenals dat van haar grootvader bisschop Guy in de Dom van Utrecht. Het monument werd opgericht in het Noordertransept van de St. Nicolaaskerk en de stoffelijke overschotten werden erin bijgezet. In vrijwel alle culturen kende men het
grafmonument. Het oudst is voorzover wij weten de Egyptische MASTABA. Het was een bescheiden rechthoekig bouwsel met een platte bovenkant en schuin aflopende zijden. Hieruit werd de bekende PIRAMIDE ontwikkeld zoals wij ze kennen van Chefren-Cheops en Mycerinos (ong. 3000-1000 v C). In Griekenland ontstond te Mycene tussen 1600 en 1000 v C het |
||||||||||||||
|
Een mastaba.
|
Een Iholosgraf. De pyramide.
|
|||||||||||||
|
koepelgrafmonument. Het bekendste is het
Atreusgraf (1275 v C) dat door Heinrich Schliemann werd ontdekt en blootgelegd. Dergelijke graven worden THOLOS- (koepel/kegelvormige)-GRAVEN genoemd. Het waren ruimten van steen die (meestal) overdekt werden met aarde, bestemd om er de (crematie) resten in urnen met bijbehorende attributen te bewaren. Waarschijnlijk zijn de in Italië ontdekte graven van de Etrusken, die lijken op de in Mycene gevonden Tholosgraven, van Griekse afkomst onder invloeden van Griekse kolonisten en immigranten. De teksten erop hebben vaak Griekse letters en tekens (ong. 700 vC). Het MASOLEUM is echter wel het
bekendste grafmonument. De naam komt uit de klassieke - Griekse - oudheid. Te Bodrun (in de oudheid Halicarnassus geheten) in Turkije, dat destijds door de Grieken werd overheerst, werd voor de satraap (ondervorst) Mausolus en zijn vrouw Artemisia omstreeks 350 v C een grafmonument gebouwd dat ongeveer 50 m hoog moet zijn geweest. Volgens de overlevering werd het bekroond door een puur gouden vierspan op een met goud bekleed dak dat werd gedragen door met bladgoud beklede kolommen waartussen |
||||||||||||||
|
100
|
||||||||||||||
|
nissen waren met eveneens weer uit goud
gegoten beelden. Hier had zich iets voorgedaan dat later in de Romeinse beschaving werd voortgezet. Voorbeelden van het laatste zijn de grafmonumenten van de keizers Augustus en Hadrianus. Deze bestonden uit een gigantische koepel (bijna kegelvormig) die rustte op een cilindrische trommel. Een deel van Hadrianus' monument is nog te zien in Rome aan de Tiber vlakbij het Vaticaan. Het is meer bekend als de Engelenburcht. Niet ver daar vandaan ligt als een grote puinhoop het mausoleum van Augustus dat na de sluiting aan het begin der veertiger jaren van deze eeuw sterk vervallen is. Nog wel intact is het latere monument van Constantia, dochter van Constantijn de Grote, waaromheen de kerk van Santa Constanza is gebouwd. De wijze waarop stoffelijke resten werden
bijgezet verschilde van cultuur tot cultuur. De Egyptenaren lieten het lichaam intact door inbalseming, een proces dat het echter nodig maakte dat hart en ingewanden apart werden bijgezet. De Grieken, Romeinen en Etrusken (deze laatsten tot ong. 500 v C) cremeerden hun doden. De as werd bijgezet in urnen die in de holte van een masoleum werd geplaatst. Het Christendom paste in feite weer dezelfde wijze van bijzetting toe als de oude Egyptenaren, maar zij ontleenden dit gebruik aan de Joden. Belangrijke personen deelden echter nu hun laatste rustplaats met anderen en wel binnen het kerkgebouw. Echte mausolea werden er daarom niet meer opgericht, zelfs koninklijke grafkapellen vormen in feite een deel van het kerkcomplex. Eén van de weinige uitzonderingen vormt de 'Dóme des InvaUdes' te Parijs die van kerk mausoleum werd. De aanvankelijk eenvoudig uitgevoerde
sarcofagen werden tegen de 12e eeuw steeds meer van plastische sculptuur voorzien. Naarmate de middeleeuwen vorderden werden deze sarcofagen echte monumenten. Het Duitse woord 'Denkmal' geeft de feitelijke betekenis van deze monumenten exact aan: zij dienden om de doden in nagedachtenis te houden. Later kwam daarbij dat men ook geacht werd aan de dood te denken; er kwam dus een moralistische tendens bij. |
|||||||||
|
Een grafmonument diende dus de
nagedachtenis van een overledene levend te houden. Het was niet noodzakelijk een laatste rustplaats, meestal echter wel. Desondanks was het een veel voorkomend gebruik dat vooraanstaande overledenen (oneerbiedig gezegd) in delen ter aarde werden gesteld. Hart en ingewanden werden dan apart begraven. Zo bijvoorbeeld in de Dom van Utrecht waar de ingewanden van enkele Duitse keizers zijn bijgezet. De lichamen zelf zijn te Spiers begraven. Omdat het gebruik was in kerken te begraven vindt men ook daar grafmonumenten. Zelfs toen dit gebruik verboden werd bleven er in kerken grafmonumenten opgericht worden. Hoe belangrijker de overledene was des te belangrijker was de plaats van zijn graf. In het hoogkoor of in een eigen kapel werd doorgaans de clerus en de hoge adel begraven en dan ging het via de transepten en het schip naar de zijbeuken. Hadden kerken ook een kloostergang dan werden daarin de kerkdienaren die niet tot de clerus behoorden begraven zoals: kosters, kerkbestuurders, cantores, organisten en werkers aan de kerkfabriek. Bekende voorbeelden daarvan vindt men in de kloostergang van Westminster Abbey te |
|||||||||
|
Grafmonument van Guillame de Harsigny (1300.1393)
lijfarts van Karel VI van Frankrijk.
'Harsigny's tombe was de eerste in zijn soort
van de dodencultus der I4e eeuw.
Zijn marmeren beeld toont de overledene niet in de bloei
van zijn leven, 33 jaar, zoals gebruikelijk was
bij de hoop der wederopstanding
wanneer de uitverkorenen op dezelfde leeftijd
zouden opstaan als Jezus Christus.
Hier geeft - naar de uitdrukkelijke voorschriften
van de overledene - het grafbeeld een voorstelling
van een lijk in een doodkist.
Het ontluisterde lichaam wordt precies zo voorgesteld
als toen het dood was; naakt,
in de extreme uitgeteerdheid van de zeer hoge leeftijd,
met gerimpelde huid over de beenderen,
de handen gekruist over de geslachtsdelen,
zonder kleed of windsels;
een vaste belijdenis van hel sterfelijk bestaan.'
(Barbera w. tuchman: A distant mirror, New York 1978)
|
|||||||||
|
101
|
|||||||||
|
Londen en ook in die van de Dom van
Utrecht. Het is altijd de gewoonte geweest de
overledene op zijn sarcofaag af te beelden als een levende persoon. Zelfs als het liggende figuren betrof leken deze op staande beelden die a.h.w. zijn omgevallen (gisants, zoals op de IJsselsteinse grafmonumenten). In de tweede helft der 14e eeuw verschijnen de dodendansen. Eerst als muurschilderingen in Frankrijk, daarna over heel Europa vooral als houtsneden. De dood wordt hier gepersonifieerd als een in verre staat van ontbinding verkerend lichaam. Het kon niet missen of dergelijke voorstellingen van de dood kwamen al gauw ook op grafmonumenten voor. Realistisch als men in die tijd was werden daarbij de gruwelijkste details niet geschuwd. Ogenschijnlijk is de 'danse macabre' tegenstrijdig met de christelijke hoop die de dood beschouwd als een overgang naar een beter leven. Maar de angst voor de verdoemenis bleek vaak sterker dan de verwachting van de eeuwige zaligheid. |
|||||||||||
|
Biecht, goede werken en aflaten konden
daar weinig aan veranderen. Het bangst was men voor een plotselinge dood, wanneer men immers zonder de steun der laatste sacramenten oog in oog kwam te staan met de eeuwigheid. Dit was hèt schrikbeeld van de middeleeuwer. Men probeerde die angst wel te bezweren door een Christoffelbeeld in het kerkportaal te plaatsen. Elke dag als men de kerk verliet na een blik op dit beeld te hebben geworpen verwachtte men van een plotselinge dood gevrijwaard te blijven. Een andere gedachte bij de danse
macabre was dat in de dood iedereen gelijk is. Het was nu dat men op grafmonumenten de overledene vaak tweemaal ging afbeelden. Direct op de tombe een ontbindend lijk of skelet (de gisant) en daarboven op een soort baldakijn de overledene nog in de kracht van zijn leven. Weer later werden de gisants van gebeeldhouwde verschrikkingen veranderd in geïdealiseerde en prachtig geproportioneerde naakten waarboven weer opnieuw de overledenen springlevend en in vol ornaat werden afgebeeld. Ook kwam het |
|||||||||||
|
" l^^SMbMBUHir-^SL
|
|||||||||||
|
mmmm
|
|||||||||||
|
Graftombe der familie van Brederode in de Ned. Herv. Kerk te Vianen, met de beelden van de in de eerste helft
van de 16e eeuw regerende Reinout III van Brederode en diens vrouw Philippine van der Marck.
Het skelet op de benedenverdieping heeft dezelfde functie als bij het grafmonument van Guillaume de Harsigny,
maar dan in een nog verdergaande symbolisering van de dood.
|
|||||||||||
|
102
|
|||||||||||
|
ringbaard, terwijl hij deze misschien nooit
gehad heeft en vrouw Bertha zien we als een bezadigde vrouw op middelbare leeftijd. Aernout en Maria daarentegen zien eruit als 33-jarigen. Nadere aanduidingen vormen bij de vrouwen de familiewapens; bij de mannen zijn die hetzelfde. De gisants werden dus afgebeeld alsof ze
eigenlijk stonden. Bij de plooival der kleding en bij de haardracht is het of er van de wetten der zwaartekracht geen sprake was. Ook te IJsselstein zien we dit. Zoals overal liggen de ridders in wapenuitrusting, hier echter niet gehelmd. De hogere adel en vooral koningen en keizers werden niet als krijgers maar als regeerders afgebeeld, in staatsiegewaad met kroon, scepter en rijksappel. Vaak werden in nissen langs de tombe beelden geplaatst die rouwende figuren voorstelden (pleurants-wenenden). Dit kwam voort uit de gewoonte om bij sterfgevallen mensen te huren die tegen betaling rouw bedreven, een verschijnsel dat zo oud is als de wereld maar in onze cultuur nauwelijks meer voorkomt. Later werden deze beelden vervangen door figuren die de deugden symboliseerden. Was de beeldende kunst der 16e eeuw er
een van idealisering en harmonie in tegenstelling tot het realisme der 15e eeuw; de 14e eeuw was de eeuw der hogotiek met vloeiende lijnen, romantische vormen en decoratieve vullingen. Realisme leek meer een terloopse verworvenheid dan een doel om naar te streven. Op sculpturaal gebied werden er meesterwerken vervaardigd. Frankrijk voerde de boventoon, de beelden aan de kathedraal van Reims laten zien dat men toen reeds de Antieken - althans de Romeinse kunst - aan het herontdekken was. Op picturaal gebied waren Vlaanderen en Brabant de centra. In Noord Nederland echter was er van dergelijke brandhaarden nog geen sprake. Pas in de 15e eeuw vormt er zich een beeldhouwersschool in Utrecht die bij de huidige stand der wetenschap steeds meer aan belang wint. In de tijd daarvoor echter was de beeldende kunst hier vaak een kwestie van import: of de kunstwerken werden geïmporteerd of de kunstenaars zelf. Van een dergelijke import is ook bij het IJsselsteinse monument sprake. |
||||||||
|
Een staalgravure gemaakt direct na de restauratie
van de monumenten in 1859. |
||||||||
|
voor dat beide beelden gestorven mensen
voorstelden; de ene bij wijze van spreken op het moment der laatste zucht en de tweede als een zeer evident gestorvene. Nog later beeldde men vaak enkel een gestorvene af zoals bijvoorbeeld in de Barok bij zeehelden, liefst op het moment van hun heroïsche dood. Zoals gezegd beoogt een grafmonument
de herinnering aan de dode levend en liefst in ere te houden. Men zag er weinig heil in de ontslapene als een booswicht af te beelden ook al was hij dat wel geweest. Onze in onbruik geraakte bidprentjes en de hedendaagse rouwadvertenties houden deze gewoonte nog steeds in ere. Op grafmonumenten uit de
middeleeuwen ziet men zelden een gelijkend portret. Het ideaal was nl. de overledene af te beelden als een 33-jarige, de leeftijd waarop Christus zijn aardse leven beëindigde. De meeste mensen stierven op latere leeftijd waardoor men zich slecht kon herinneren hoe zij er destijds uitzagen. Wel werden er al vroeg dodenmaskers vervaardigd maar deze werden pas in de Renaissance gebruikt als model voor een passend grafmonument. Was er echter, zoals te IJsselstein, sprake van een familiemonument - overigens een zeldzaam verschijnsel - waarbij twee generaties werden afgebeeld, dan lag het voor de hand de ouders ouder af te beelden dan de kinderen omdat individuele gelaatstrekken ontbraken en identificatie dus moeilijk was. Zo zien wij heer Gijsbrecht met een |
||||||||
|
103
|
||||||||
|
Een nieuw herstel (conservering) heeft nu
plaatsgevonden en belangrijk voor de toekomst is nu het onderhoud, een onderdeel dat gauw vergeten wordt. Enkel al het water- en stofvrij houden van het monument is van eminent belang. Daarnaast is om de huidige epidemie van vandalisme en diefstal tijdens openingsuren der kerk toezicht onontbeerlijk. Hierbij willen we ook het monument van
Aleida van Culemborg memoreren dat een bijna even desolate toekomst dreigde tegemoet te gaan als het grote grafmonument. Het heeft beter de ramp van 1911 overleefd, enkel de engelen zijn sterk gewijzigd. Dit renaissance-monument dat qua stijl, vorm en materiaal prachtig met het andere contrasteert is thans verplaatst bezijden het grote monument. Gerestaureerde objecten scheppen
verplichtingen. Hopelijk kan en wil de gemeenschap deze in de toekomst blijven opbrengen. |
||||||||||||||||||
|
De figuren zijn voor hun tijd van ontstaan
meer dan levensgroot (de mannen 1.80, de vrouwen 1.65 m). Aan hun voeten rusten dieren: honden bij de vrouwen en leeuwen bij de mannen. Deze laatsten zijn reconstructies uit de 19e eeuw en zijn te realistisch voor een monument uit een tijd dat men deze dieren nog nauwelijks kende. Een grote ramp was de kerkbrand van 1911 toen het grafmonument onherstelbaar beschadigd leek. Het is echter gerestaureerd. Vergelijken wij een foto van 1860 met het huidige monument dan zien we hoe de gelaatsuitdrukkingen der beelden veranderd zijn. Hoewel op de beelden niet te constateren is dat de gezichten beschadigd waren gereconstrueerd, is het verschil met toen en nu toch te groot om daaraan voorbij te gaan. Moge men deze 19e eeuwse restauratie
discutabel vinden is het realistisch om in elk geval de historische waarde van dit monument te beseffen en deze intakt te laten. Hier lagen immers de stamouders van IJsselstein begraven. |
||||||||||||||||||
|
ontwerp en lay-out: martin rietveld
fotografie: rijksdienst voor de monumentenzorg
k. donga
bram van mens
|
||||||||||||||||||
|
i®,
|
||||||||||||||||||
|
ê
|
||||||||||||||||||
|
Bank: Amro-bank IJsselstein,
rek,nr, 21.84.00.217, gironr. bank 2900.
Redaktie
N.A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B. Riet-
veld jr.. Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein, Donateurs ontvangen het tijdschrift (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activitei- ten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij de heer W.G.M, van Schalk, Mr. Hobbemalaan 11. 3401 NA IJs- selstein. tel.: 03408-8 18 73. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie
minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJssel- stein wonen worden verzocht ƒ .5.- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift. |
||||||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
||||||||||||||||||
|
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk. IJsselstraat 24. IJsselstein.
Secretaris: E. de Vries. Utrechtseweg \()5, IJsselstein.
tel.:03408-81761
Penningmeester: W.G.M, van Schalk, Mr. Hobbema-
laan 11, IJsselstein,
Leden: Mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G.C.A. Pompe-Scholman.
|
||||||||||||||||||
|
104
|
||||||||||||||||||
|
De uitvoering van de ,,Drankwet 1881"
en het resultaat. door L. Murk en N.A. Peeters
|
|||||||||||
|
trekken, al jammerend: ,,Ach vader, toe niet
meer" (spotvogels veranderden al snel het woord ach in acht). De bekende predikant Otto Gerhard
Heldring schreef in 1838 een boekje tegen het drankmisbruik onder de titel, ,Erger dan de cholera". |
|||||||||||
|
Het misbruik van alcoholische drank,
vanouds één van de minder fraaie eigenschappen van ons volk, betekende vooral tussen 1850en 1930 een bron van ellende, armoede en misdaad. Bekend uit die tijd is de prent voorstellende een klein meisje dat haar dronken vader uit het café tracht te |
|||||||||||
|
,,Jannever is een ding. Dat alles kan verteren.
Huis, hof, geld, goed En al uw mooie kleren.
Hij maakt uw benen dun. Uw hoofd gelijk de maan, Alsof gij zes jaar lang had aan de koorts gegaan. Die veel in kroegen loopt. Wordt tot den arbeid trager, Den hospes maakt hij vet, En zelvers wordt hij mager!' |
|||||||||||
|
105
|
|||||||||||
|
Feit is dat de arbeidende klasse vaak moest
werken onder mensonwaardige omstandigheden, zodat het alleszins begrijpelijk is dat men in de drank vergetelheid trachtte te vinden. Diverse verenigingen tot bestrijding van drankmisbruik besteedden enorm veel energie aan de aanpak van deze problematiek, maar de drankwetten zijn onbetwist de krachtigste middelen geweest om ,,volksvijand nr. 1" te bestrijden. Met enkele wettelijke regelingen (1881,1904 en 1932) maakte de regering duidelijk dat zij met harde hand een einde wilde maken aan de overconsumptie van sterke drank. De drankwet van 1881
De eerste drankwet, de wet van
Modderman (1881) stelde een maximum aan het aantal,,lokaliteiten waarin de kleinhandel in sterke drank wordt uitgeoefend". De gemeentebesturen kregen de opdracht van minister Modderman om het aantal verkooppunten in de eigen gemeente te gaan inventarisseren. Dat was in IJsselstein een allesbehalve eenvoudige bezigheid, want het Usselstadje was destijds,,gezegend" met verbazingwekkend veel kroegjes, knijpjes, logementen, koffiehuizen en etablissementen. De meeste van die gelegenheden gingen anoniem door het leven, maar de grotere café's hadden vaak welluidende namen waarvan er nu sommige nog bekend zij n. We noemen een aantal. |
Na de telling kwam men tot het
schrikbarende aantal van veertig verkooppunten op een bevolking van 3290 mensen. Dat was ongeveer één verkoopplaats op tachtig inwoners. De namen en adressen van de verkopers werden als volgt geregistreerd: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Poortdij k 268
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De Oranjeboom
|
Jaagpad LeendertBleyenberg
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
106
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
r.J
|
||||||||||||||||||||||
|
, De Roode Leeuw", gelegen buiten de Benschopperpoort aan de kruising AchterslootlBenschopperweg
(Kamperdijk). Foto van 1910.
|
||||||||||||||||||||||
|
sterke drank in liters. De minimale afdracht
van de huurwaarde werd gesteld op f 25,00 per jaar. Voor die jaren een behoorlijk bedrag (ter vergelijking: een liter jenever kostte toen ongeveer 80 cent). Vijftien verkopers vonden dat bedrag te hoog en namen de moeite niet om een vergunning aan te vragen. Ook werd die vergunning soms geweigerd omdat de betaling achterwege bleef of omdat niet voldaan kon worden aan de door de overheid gestelde eisen ten aanzien van de verkoopruimte. Het gemeentebestuur moest in elk geval proberen om het wettelij k vastgesteld maximum aantal lokaliteiten van 13 stuks niet te overschrijden, hetgeen een zeer moeilijke opgave was. Hier volgt een lijst van personen aan wie tenslotte een vergunning werd verstrekt. Tevens wordt erbij vermeld hoeveel liters sterke drank er door hen in de laatste 12 maanden zijn verkocht. |
||||||||||||||||||||||
|
Willem van Zijtveld
|
||||||||||||||||||||||
|
IJsseldijk317
|
||||||||||||||||||||||
|
Huibertv.d. Pram
|
||||||||||||||||||||||
|
Achthoven 342
|
||||||||||||||||||||||
|
Willem Pouw
|
Achthoven 348
|
|||||||||||||||||||||
|
Cornelis Zwezerijn
|
Achthoven 350
|
|||||||||||||||||||||
|
Aldus opgemaakt door B. en W. der gemeente
IJsselstein den 29 November 1881 ten getale van Veertig. Om u de juiste straatnamen te
verduidelij ken: de Voorstraat is de tegenwoordige Voor- en IJsselstraat, de Koningstraat is nu de Schuttersgracht en de Achterstraat was een gedeelte van de tegenwoordige Utrechtsestraat. Er werd een beëdigd schatter aangesteld
voor het bepalen van de huurwaarde van de lokaliteiten en het noteren van de omzet van |
||||||||||||||||||||||
|
107
|
||||||||||||||||||||||
|
V.
|
||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De meeste verkopers hadden verschillende
bronnen van inkomsten en beschouwden de drankverkoop als bijverdienste. We treffen bij de aanvragers veel personen aan met diverse nevenberoepen en spande dhr. C. Zuurhout wat beroepscombinaties betreft wel de kroon: hij was tapper, slijter, schoenmaker, winkelier, slachter, leerlooier en koopman. Dat niet alle verkopers de lagere school met succes doorlopen hadden blijkt uit het feit dat 7 van de 25 verkopers niet in staat waren zelf het aanvraagformulier van hun naam te voorzien daar ze de lees- en schrijfkunst niet machtig waren. In een dergelijk geval moest men dan 2 personen meebrengen (bv. buurman en/of een familielid) die als getuigen toezagen hoe de aanvrager onderaan het formulier een kruisje zette. Op de in te vullen formulieren moesten alle
huisgenoten en/of personeelsleden boven de leeftijd van 16 jaar vermeld worden. Deze personen was het dan wettelij k toegestaan te helpen bij de verkoop van de drank. Zo was |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
het mogelijk dat men bij Johannes de Groot,
logementhouder en metselaar (Achterstraat 323) de volgende personen achter de tap kon aantreffen: A,J. Schilderman, hulponderwijzer der lagere school en A.M. E. des Tombe, burgemeester van IJsselstein, Deze personen waren bij J. de Groot inwonend en mochten op grond daarvan tappen! Te IJsselstein kwamen op 2 plaatsen de
combinatie van café-kolfbaan voor, nl. bij ,,de Strik" aan de Poortdijk en bij, ,de Klok" in de Benschopperstraat (de laatste was in de wijde omtrek de grootste). De beide caféhouders kregen het recht om drank bij hun kolfbanen te verkopen. Na verwerking van alle
aanvraagformulieren waren van de oorspronkelij ke 40 verkooppunten er 25 overgebleven. Een redelijk geslaagde eerste ,,schifting". Een zwak punt in het systeem was dat dat het opgegeven aantal van 5778 verkochte liters niet te controleren viel, althans voorlopig nog niet. Het lag immers |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
108
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het,.Wapen van IJsselstein" rond 1908, daarachter het ,,nieuwe" postkantoor.
|
||||||||
|
De registratie van 1899 liet bijna eenzelfde
verkoopcijfer zien: 17270 liter. Conclusies over een eerste aanzet tot daling van het drankgebruik kunnen niet getrokken worden, daar de cijfers niet 100% betrouwbaar zijn. Wel te controleren viel de daling van het aantal verkooppunten van 23 naar22. Erwarendusin ISjaar(vanaf de eerste drankwet) 18 verkoopadressen verdwenen. De drankwet van 1904
De regering was met het bereikte resultaat
bepaald nog niet tevreden en ze besloot de controle mogelijkheden te vergroten. Minister Kuiper ontwierp een wet die betere (strengere) voorschriften bevatte. Het wettelijk bepaalde maximum verkooppunten voor gemeenten met een omvang als IJsselstein werd vastgesteld op 14, dus nog altijd 8 verkooppunten teveel. De namen- en omzetlijst van april 1906ziet
er als volgt uit: |
||||||||
|
beslist voor de hand dat de aanvragers met
hun vrijmoedige IJsselsteinse handelsgeest minder hebben opgegeven dan het werkelijk aantal verkochte liters. Ook in die tijd had men weinig behoefte aan ambtelijke pottenkijkers. Later kreeg de overheid meer greep op het
reilen en zeilen van de verkopers, doordat men steeds zwaardere eisen koppelde aan de verkoopvergunning. De registratie van 1895 leverde gegevens op die een heel ander (waarschijnlij k j ulster) beeld gaven van het drankgebruik te IJsselstein. De omzet van het aantal liters sterke drank was toen gestegen tot 17296 liter. Bij een bevolking van 3550 inwoners betekende dat een consumptie van bijna 5 liter per persoon per j aar (kinderen meegerekend). In 1881 was dat nog 1,75 Hter per persoon, maar wellicht gaven de verkopers toen te lage cijfers op. De overheid was er kennelijk in geslaagd om de verkopers tot het opgeven van de juiste omzetcijfers te dwingen. Het aantal verkooppunten was intussen teruggelopen van 25 naar 23. |
||||||||
|
109
|
||||||||
|
omzet verkoop verkoop
totaal boven21. onder21.
|
verkoop
per glas in 1. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
naam en adres
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Frans Brugman, Benschopperstr. nr 44
Erven W. Geurts, Benschopperstr. nr74 Cv. Amerongen,Utrechtsestr. nr 113 wed. H. Moes, Utrechtsestr. nr 143 H. de Groot, Kerkstr. nr 192 P. van Woerden, Utrechtsestr. nr205 A.J. Mulder, Utrechtsestr. nr231 G. Batenburg, Weidstr. nr241 Johanna Vreeswijk, Weidstr. nr263 T. de Lang, Koningstr. nr 319 B. Voorendt, Koningstr. nr431
G. Rietveld, Koningstr. nr431 Joh. Geurts, Panovennr 5 G. v. Bijleveld, Achtersloot nr 1
C. Zuurhout, Achtersloot nr 57
G. Swart, Achtersloot nr 62 wed. A. Veenbrink, Achtersloot nr 104
W.,Bleyenberg,Poortdijknr 11 Elisab. Kok, Achthoven nr 89 Joh. Kraaikamp, Achthoven nr 95 wed. C. Zwezerijn, Achthoven nr 99 A.v.Elteren,IJsselstr. nr361 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
12600
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
9567
|
8291
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
30467
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
110
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
tegen, aangezien ze zelf kroegbaas waren en
een forse daling van hun drankomzet vreesden. Het tweede programmapunt had rechtstreeks te maken met het verbieden van sterke drankgebruik in en om de werkplaats of op het werkterrein. Ook deze eis van de verenigingen was een moeilijk te realiseren punt. Het zou echter niet eerlijk zijn om enigszins geringschattend te doen over het effect van de activiteiten van de drankbestrijdingsorganisaties. Door de niet aflatende bezorgdheid, en vooral door het onvermoeibaar aandringen bij de overheid is het gelukt de wettelijke eisen t.a.v. drankverkoop steeds zwaarder te maken en de wet, indien nodig, bij te stellen. Ze vormden in feite de schakel tussen de overheid en het noodlijdende volk. We maken nu een sprong in de tijd naar
1932. In datjaar isersprakevan een wetsverandering op initiatief van minister Slotemaker de Bruine. En dan, enkele jaren later, wordt eindelijk het resultaat merkbaar van alle particuliere acties en wettelij ke maatregelen die in de loop van 50 jaar zijn ondernomen. Want in 1936 waren er te IJsselstein nog slechts 9 verkooppunten van sterke drank en de omzet was gedaald tot 7237 liter, wat neerkomt op ca. 1 Vi. liter per inwoner (een daling van 80 % t.o.v. 1904). Hier volgt de lijst van 1936. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De totale verkoop van sterke drank was
30.467 liter op een bevolking van 3875 zielen, dat is per inwoner 7,8 liter per jaar. Vergeleken met de cijfers van 1895 een stijging van bijna 60 %! De IJsselsteinse
drankbestrijdingsverenigingen Het behoeft geen uitleg dat deze
zorgwekkende gegevens ieder weldenkend mens hoofdbrekens bezorgde. Kerkelijke instellingen en particuliere initiatiefnemers richtten verenigingen op tot bestrijding van drankmisbruik. De reeds bestaande anti- drankverenigingen verhoogden hun activiteiten. Men kende toen: de Christelijke
Geheelonthouders Vereniging,,Wijd u den Heere". HetKruisverbondafd. IJsselstein, met o.a. een speciale afdeling voor jongens. De Maria Vereniging, welk zich bezig hield met de drankbestrijding onder vrouwen; waarvan een onderafdeling, de Anna Vereniging, met als doelstelling: de geheelonthouding voor het gehele gezin. Al deze verenigingen verzochten de
gemeente om financiële bijstand om activiteiten op het gebied van drankbestrijding op te kunnen zetten of bestaande te kunnen uitbreiden. Het drankmisbruik was het grootst bij de arbeidende klasse. Deze bevolkingsgroep maakte in die tijd een grote crisis door, waarbij sterke drank beschouwd werd als een middel om de realiteit een tijdje te ontvluchten. Zaterdags na het beuren van het weekloon was het een normaal verschijnsel dat de kroegen vol zaten met arbeiders die hun geld verdronken. Bepaalde beroepen stonden door het sociale leefklimaat en de barre werkomstandigheden voortdurend in het teken van overmatig alcoholgebruik. Zo waren daar de hoepelmakers, arbeiders in de steenfabriek en de grote groep van loswerkmannen in de grienden, kersen- en appelboomgaarden, Het eerste programmapunt van de
drankbestrijdingsverenigingen bestond uit een dringend verzoek aan de werkgevers om het weekloon niet meer in de kroeg uit te betalen, zoals al die jaren de gewoonte was. Verschillende bazen hadden daar bezwaar |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Totaal
|
7237
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bij het beoordelen van deze laatste cijfers
dient wel rekening te worden gehouden met het ontstaan van een gewijzigde drankvoorkeur. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
111
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Benschopperstraal
|
||||||||
|
De Klok
op de hoek Nicolaas-
slraatl Ben schopper- straal, circa 1910. De voorgevel van het pand is nog praktisch on- gewijzigd. |
||||||||
|
Inde
Klok,
van links
naar
rechts:
Rute Frans
(Kromme
Frans),
Koos
Tersteeg,
vrouw
Klomp,
Ar ie
Klomp en
Hannes
van
Doorn.
|
||||||||
|
112
|
||||||||
|
Het
schippers-
café ..de Oranje-
hoorn" van Janus Meerdink. Dit cafeetje
lag op de plaat.': van de huidige Oranje- brug (foto ±1925). |
|||||||
|
Janus
Meerdink (metpet) samen met zijn zuster en enkele gasten. |
|||||||
|
113
|
|||||||
|
Hel
voor- malige I café ,,de Strik"
aan de Poortdijk zoals het nog in 1960 dienst deed. |
|||||||||
|
In de jaren na de Eerste Wereldoorlog won
het drinken van bier aan populariteit en in de telling van 1936 is hier mee geen rekening gehouden. Afgezien van bier, toont de opgave van
1936 gedetailleerd aan welke dranken het meest gedronken werden. We noemen: brandewijn, bruidstranen, oranjebitter, jonge en oude jenever, diverse soorten schillen op brandewijn en likeuren. Bij het aantal verkooppunten zijn niet geteld de twee café's waarvan men de vergunning voor verkoop van sterke drank had ingetrokken maar wel werd toegestaan om zwak alcoholische dranken (zoals bier) te verkopen. Deze café's waren ,,de Klok" (Jan Kok) op de hoek Nicolaasstraat/ Benschopperstraat en , ,het Wapen van IJsselstein" (Thomas van Doorn) in de Utrechtsestraat. Deze beide café's mochten zich verheugen in de klandizie van de jongere cafébezoekende manlijke bevolking (meisjes kwamen praktisch nooit in een café). Deze café's waren voor enkele verenigingen met jeugdleden hetclub-café. |
|||||||||
|
Nawoord
Tot slot kunnen we opmerken dat de
overheid te IJsselstein (en uiteraard in veel andere gemeenten) ruim een halve eeuw nodig had om het buitensporig hoge drankgebruik tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Benadrukt dient te worden dat de verschillende drankbestrijdingsverenigingen met veel
doorzettingsvermogen, werk van onschatbare waarde hebben verricht. Het is te hopen dat al dit werk nu in onze tijd en de nabije toekomst uiteindelijk niet vergeefs zal blijken te zijn. Immers, gelet op het groeiend aantal lokaliteiten te IJsselstein (momenteel al weer 28, waaronder n. b. de burgerzaal in het oude stadhuis) waar men vergunning heeft om sterke drank te schenken is er geen reden om hierover optimistisch te zij n. Laten we hopen dat het binnenkort niet weer noodzakelijk is dat er drankbestrijdingsverenigingen in onze stad
opgericht moeten worden. / |
|||||||||
|
114
|
|||||||||
|
Het raadsel uit 1599
|
|||||||||
|
door Ton de Beus
|
|||||||||
|
Een j aar voor de slag bij Nieuwpoort (en
wie herinnert zich dat roemruchte j aar uit de geschiedenisles van de lagere school niet) werd er aan de nu Hervormde Kerk te IJsselstein een merkwaardige rij grote platte stenen tegen de linkerpijler van de toren geplaatst. Of de onthulling daarvan met enige plechtigheid gepaard ging weten we niet. In de ontwikkeling van de plaatselijke bevolking was het wel een gedenkwaardig moment. Vanaf toen kreeg het begrijp „tijd" een officiële erkenning. Niet dat deze zonnewijzer, want dat was het, vanaf dat ogenblik door iedereen werd gebruikt om de dag in te delen. Daar zorgde de koster voor die het waarschij nlij k gelij kertij d geinstalleerde raderuurwerk in de toren met de zonnewijzer gelijk kon zetten. (In 1636 is er sprake van het plaatsen van een nieuw uurwerk - zie nr. 24/25 blz. 84 - red.) Uiteraard alleen als de zon scheen. Al lange tijd is deze zonnewijzer in de
vergetelheid geraakt. Geboren en getogen IJsselsteiners weten vaak niet eens dat er een zonnewijzer aan de toren zit. Door verschillende publikaties (o.a. in het maandblad Oud Utrecht) en de bemoeienis van de,,Zonnewijzerkring", waarover elders meer, is de zonnewijzer weer in de belangstelling gekomen. Zo is bij de laatste kerkrestauratie de zonnewijzer zelfs gedeeltelij k hersteld. Behalve de ouderdom is onze wijzer ook
om een paar andere redenen interessant. Duidelijk is op de bovenste twee stenen een spreuk te ontwaren. Nu komen spreuken op oude zonnewijzers in de provincie Utrecht vrij zelden voor en op die te IJsselstein is helaas niet goed te ontwaren wat er staat. Wie |
goed kijkt kan op de tweede steen van boven
,,nietsond(er) God" ontcijferen. Het raadsel zit voor ons rechts onder op de bovenste steen. Leden van de Zonnewijzerkring breken zich al jaren het hoofd over de betekenis van die letters. Wat staat daar? Omdat de eeuwigdurende beweging van een kosmisch verschij nsel, dat met de zonnewijzer zo zichtbaar en nabij kan worden ervaren, door de middeleeuwse mens als bewijs van Gods hand in de schepping werd gezien, durf ik de suggestie te doen dat hier ,,rust" staat. Enerzijds wordt de spreuk dan een vermaning aan de lezer. Misschien aan de woorden van de kerkvader Augustinus (354- 430),,Onrustig is ons hart tot het rust vindt in God." Anderzijds is het een erkenning van Gods
almacht die hemel en aarde door Zijn hand in stand houdt., ,Pas als Hij zijn hand zou terugtrekken zou de zon stil staan", kunnen de late middeleeuwers gedacht hebben. Met deze verklaring heb ik het, ,C" teken dat voor de vier letters staat verwaarloosd. Naar mijn mening vormt dat een eenheid met het,, V" teken geheel links onder, naast de eerste uurlijn. Methet jaartal 1599 kan deze ,,VC" een afkorting zij n van V(eni) C(hristus), ofwel,,Komst van Christus". Dit is zoiets als het later veel gebruikte,, AD ", Anno Domini. De steen zegt in deze verklaring zoveel als:,, Vervaardigd 1599 j aar na de komst van Christus". Voor het woord,,rust" zou ook kunnen pleiten dat vroeger de doden rond de kerk werden begraven. De spreuk was dan een opwekking om te zorgen dat men ,,zalig", dwz. in staat van genade, stierf. Misschien stonden de namen van de overleden stichters van de kerk wel vermeld |
||||||||
|
115
|
|||||||||
|
Tijd" in het maandblad ,,Oud Utrecht" van
april 1983, waarin o.a. gesproken wordt over de zonnewijzer aan de IJsselsteinse kerktoren. Hierin worden suggesties gevraagd ten aanzien van de tekst op de wijzer. Met dit artikel is getracht om enige duidelijkheid te geven in deze materie. Nieuwe suggesties, of andere visies, zijn van harte welkom bij de redaktie. |
|||||||||
|
op de stenen onder de zonnewijzer.
Dat daar tekst gestaan heeft is voor mij
zonder twijfel. Anders is de langgerekte vorm, waar een verhoging als lijst omheen loopt, niet goed te verklaren. Of stonden er bijbelse spreuken op? De namen van degenen die er begraven waren? Vermoedelijk zullen we het nooit te weten komen. Ook niet waarom deze teksten zij n weggehaald. Gebeurde het bij de overname van de kerk door de volgehngen van Luther? Bij een beeldenstorm? Augustinus was ook bij de protestanten een gewaardeerd kerkvader vanwege zijn rechtzinnigheid in de leer. Als de bovenste tekst in die tijd als van hem herkend werd was dat misschien de reden het te laten staan. Wie zal op al deze vragen nog een antwoord weten te vinden. Wat is er nog te achterhalen in oude boeken of archieven? Stenen spreken maar zwijgen ook. Zelfs datgene wat ze willen zeggen wordt niet altijd duidelijk. Wie helpt de geschiedenis en ons om de vele raadsels die er nog rond dit kostelijke monumentje zijn op te lossen? Nawoord van de redaktie
Bovenstaand onderzoek is gemaakt naar
aanleiding van het artikel,,Utrecht bij de |
|||||||||
|
De Zonnewijzerkring
Deze kring is in 1978 door belangstellenden
in de Gnomonica of Zonnewijzerkunde te Utrecht opgericht. De voornaamste doelstellingen van deze vereniging zijn: a. Het beoefenen van de Zonnewijzerkunde
om de kennis van en het inzicht in de werking van zonnewijzers en verwante instrumenten te vergroten. b. Het registreren en catalogiseren van
zonnewijzers in Nederland. c. Het behoud van oude nog bestaande
zonnewijzers en het bevorderen van restauratie dmv. de hiertoe geëigende wegen. d. Het populariseren van de zonnewijzer en
verwante instrumenten. Voor inlichtingen kunt u bij de secretaris
van de vereniging terecht: M.J. Hagen, Molenberg45, Beekbergen, tel. 05766-1278. |
|||||||||
|
116
|
|||||||||
|
«^
|
||||||||||||||
|
,e*M. e^^^^ ^ .tw/.»^ 4H^€£¥Ji ^X,,^
|
||||||||||||||
|
Gezicht op
()\m; en niig, v. |
||||||||||||||
|
£"é« der oudste (en wellicht fraaiste) kaart van IJsselstein uit 1901, uitgegeven doorH. Niessen.
De boodschap staat op de voorzijde daar de achterzijde alleen voor het adres bestemd was (fotolichtdruk). IJsselstein en de prentbriefkaart
^oor Marcel Berkien
|
||||||||||||||
|
IJsselsteinse briefkaart in het bijzonder te
verschaffen. Geschiedenis
Al voor 1865 worden er pogingen
ondernomen om het corresponderen te vereenvoudigen. De grondlegger van de in 1874 opgerichtte Wereld Postunie en ambtenaar bij de posterijen in Pruisen, ene Von Stephan, pleitte toen al bij zijn superieuren voor de invoering van de briefkaart daar het doen van korte mededelingen via briefwisseling een te omslachtige methode was. Immers, de etiquette vereiste een uitvoerige inleiding en lang nawoord hetgeen voor een kleine boodschap nogal belemmerend werkte. Ondanks herhaalde pogingen van Von Stephan, in 1865 hield hij nog een vurig pleidooi voor invoering van de briefkaart, |
||||||||||||||
|
De oude prentbriefkaart staat de laatste
jaren enorm in de belangstelling, getuige het aantal ruilbeurzen, boekwerken met reproducties enz. Deze belangstelling laat zich misschien
verklaren door de algehele hang naar grootmoeders tijd en de onwezelijk snelle verstedelijking van dorpen en steden zoals zich die na de oorlogsjaren voltrekt. Onze oude prentbriefkaarten laten
duidelij k zien hoe onherkenbaar de afgebeelde situaties veranderd kunnen zijn. Enerzijds ten goede maar anderzijds brengt het de weemoed naar de tijden die we of zelf of door de vorige generatie nog kennen naar boven. De IJsselsteinse prentbriefkaart vormt hier
geen uitzondering op en door dit artikel willen wij trachten enige duidelijkheid over de prentbriefkaart in het algemeen en de |
||||||||||||||
|
117
|
||||||||||||||
|
M'ifetiyrackt
|
|||||||||||||
|
IJSELSTEIN
|
|||||||||||||
|
(Mi llitg.
|
|||||||||||||
|
Nog een kaart van H. N lessen uit 1905. De kaart geeft een gezicht vanaf de Benschopperpoorl op de molen.
Alsu goed kijkt ziet u nog de oude stadsmuur (fotollchtdruk). |
|||||||||||||
|
lukte het een professor aan de Militaire
Academie, ene dr. Hermann,pasin 1869 om de Oostenrijkse Posterijen over te halen de briefkaart te introduceren. Zo komt op 1 oktober 1869 de eerste briefkaart te Oostenrijk in omloop welk voorbeeld in snel tempo door andere landen wordt gevolgd. Dhr. Schwartze uit Oldenburg te Duitsland
verstuurt op 16 juli 1870,16 dagen na de invoering van de briefkaart in Duitsland, een briefkaart met daarop een afbeelding ter grootte van een ruim uitgevallen postzegel. De eerste prentbriefkaart, ook wel ,,ansichtkaart"iseenfeit. In Nederland wordt de briefkaart op 1
januari 1871 ingevoerd en het duurt dan nog twintig jaar voordat de prentbriefkaart gebruikt mag worden. Bij het Postbesluit van 11 februari 1892 is
bepaald dat per 1 april 1892 ook briefkaarten, niet van rij kswege uitgegeven, tegen briefkaarttarief mochten worden verzonden. Tot 1905 wordt het adres van de afzender
op de voorzij de van de kaart onder de afbeelding of desnoods door de afbeelding |
geschreven, dit om te voorkomen dat de twee
adressen door elkaar worden gehaald. Op 15 september 1905 geven de posterijen toestemming om de achterzijde van de kaart in twee gelijke helften te verdelen waarbij de ene helft voor de geadresseerde en de andere helft door de afzender gebruikt wordt. Technieken
Aanvankelij k zij n de eerste
prentbriefkaarten vervaardigd via het hout- en staalgravureprocedé. Na 1880 komt daar verandering in wanneer het door Aloys Senefelderin 1796 uitgevonden steendruk- procedé (of lithografie) ingevoerd wordt. Het te drukken beeld wordt in spiegelbeeld op een vlakgemaakte fijnkorrelige kalksteen overgebracht, waarbij de drukkende gedeelten inktaantrekkend en de niet drukkende gedeelten wateraantrekkend zijn. Wordt nu de steen eerst natgemaakt en
daarna ingeinkt waarbij de wateraantrekkende gedeelten de inkt afstoten, kan men d.m.v. papieren druk een afdruk verkrij gen. Deze techniek is in |
||||||||||||
|
118
|
|||||||||||||
|
Een prachtige collagekaart uit 1905 van mej. A. de Graaf. Ter verduidelijking is de kaart hier sterk vergroot.
Alle afbeeldingen zijn ook als losse kaarten verschenen. Oorspronkelijk formaat 9x 14 cm (fotolichtdruk}.
|
|||||
|
119
|
|||||
|
Gasfabriek met waferioren te IJselstein.
|
|||||||||
|
"TOTiT
in |
|||||||||
|
De voormalige gasfabriek met watertoren nel na de bou w. /•'otoliehtdruk uil 1917, uitgegeven door C. de Graaf.
|
|||||||||
|
Een fotokaart van 1950 welke is uitgegeven door boekhandel C. M. Moes. Lel op de benaming van hel huis
van oud notaris Cool aan hel Kronenburgplantsoen. De naam is ontleend aan de sloop van hel vroeger op die plaats staande kasteel. Óp de achtergrond de Touwlaan in volle pracht. |
|||||||||
|
120
|
|||||||||
|
JSSEtSiaW, TÉtaïi»i8z»nd8i
|
|||||||||||
|
Twee moderne fotokaarten van historische waarde. Links ziet u de oude televisiezendmast aan de Provinciale weg
met op de achtergrond IJ.sselslein( 1952). Rechtsdeoude en,,nieuwe" zendmast zoals te zien in 1963. Defotois genomen vanaf de Hoge Biezen. Op de voorgrond wordt het hooi nog met paardekracht gekeerd. |
|||||||||||
|
partijen zijn verhard en nemen de inkt aan, de
onbelichte partij en zijn niet verhard en nemen water aan. Kenmerk van de lichtdrukkaart is dat de structuur van het beeld nagenoeg gelijk is aan die van de oorspronkelij ke foto. Via deze methode kan men ook meerdere kleuren over elkaar drukken, daarnaast zijn er ook wel kaarten met de hand gekleurd. Dit drukprocedé hield stand tot in de twintiger jaren wanneer de koperdiepdruk haar intrede doet. Ook weer via fotografische weg wordt het
drukbeeld overgebracht op een koperen drager waarbij de niet drukkende gedeelten hoog liggen en de drukkende gedeelten verdiept. De opgebrachte inkt wordt met een rakel afgestreken waarbij de verdiepte delen de inkt vasthouden. Bij afdrukken op papier zuigt de inkt in en op het papier en de afdruk is een feit. Deze kaarten zijn te herkennen aan |
|||||||||||
|
Nederland voor de vervaardiging van
prentbriefkaarteno.a. toegepast door Tresling & Co uit Amsterdam, de Lithografisclie Elektrische Drukkerij te Amsterdam en G.J. Thieme te Arnhem. De uitvinding van de fotografie maakte dat
rond 1898 de eerste prentbriefkaarten van fotografische oorsprong verschij nen. Deze Hchtdrukkaarten zijn goedkoper te vervaardigen dan de steendrukkaarten en na 1905 komt de lithokaart dan ook vrijwel niet meer voor. Bij de lichtdrukkaart is de drager van de
drukvorm een glazen plaat met daarop aangebracht een gelatinelaag welke lichtgevoelig is gemaakt. D.m.v. het fotografisch negatief wordt het beeld door belichting op de gelatinelaag overgebracht. Het beeld wat ontstaat werkt hetzelfde als
het beeld bij de steendruk, de belichte |
|||||||||||
|
121
|
|||||||||||
|
het ruitvormig raster waaruit het beeld is
opgebouwd en de vaak bruine of grijsgroene kleur. Uit de steendruk en lichtdruk heeft zich
geleidelijk het offsetprocedé ontwikkeld waarin tegenwoordig praktisch ieder drukwerk, dus ook de prentbriefkaart, wordt uitgevoerd. De principes zij n hetzelfde als bij deze technieken, alleen wordt het beeld nu rastervormig opgebouwd en is de techniek zo ontwikkeld dat razendsnel relatief goedkope afdrukken tot stand komen .Naast deze gedrukte kaart komt ook nog de prentbriefkaart als echte foto voor. Om u een idee te geven wat men moest
doen om zo'n zeventig jaar geleden een prent- briefkaart uit te geven volgt hieronder een advertentie van de fa. „Vivat" uit Amsterdam. Indien (Janseen foto zendt van Uwe plaats of
omgeving, Leveren wij U daarvan 500 briefkaarten franco aan Uw huis voor slechts fl. 14,-. De maat der foto doet niet ter zake, hoe groter echter hoe mooier werk. Orders worden omgaand uitgevoerd mitspostwissel bij dezelve gevoegd wordt. Achtend Uitgevers- Maatschappij Vivat-Amsterdam. De betekenis van de prentbriefkaart
De prentbriefkaart wordt in de jaren van
rond en na 1900 een belangrijk publiciteitsmiddel. Van belangrijke gebeurtenissen verschijnen series kaarten, zoals: gebeurtenissen rond het Koninklijk Huis vanaf 1898 tot aan nu, de afbraak en doorbraak bij de bouw van de Amsterdamse Beurs (1903), de hoUandse tournee van Johann Strauss met zijn orkest (1901), de brand in de zeepfabriek ,,de Adelaar" te Wormerveer enz. Zelfs een misdrijf als de drievoudige moord te Koekange wordt het onderwerp van een prentbriefkaart. Zo verschijnen er ook kaarten over de IJsselsteinsekerkbrandvan 1911. Het verzamelen en inplakken in albums wordt een rage. Van iedere stad en dorp, tot aan het kleinste gehucht toe, worden prentbriefkaarten gemaakt en verstuurd met een groet of klein bericht. ledere ontvangen kaart van een familielid of kennis wordt ingeplakt in vaak luxueuze albums. Maar na de twintiger jaren neemt de |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
amateurfotografie een grote vlucht en gaat
het fotoalbum de plaats innemen van het kaartenalbum, welk spoedig naar de zolder verhuist alwaar het vaak generaties later weer ontdekt wordt en ons weer een blik gunt in de tijd waarin onze ouders klein waren. De IJsseisteinse prentbriefkaart
Het exacte aantal prentbriefkaarten welke
van IJsselstein verschenen zijn is (nog) niet met zekerheid te bepalen, zeker is dat heter meer zijn dan menigeen denkt. Van na de tweede wereldoorlog tot aan nu ligt het aantal rond 350 verschillende kaarten en vanaf 1900 tot aan 1940zijnerongeveer200a250 verschenen. Van de bekendste uitgevers treft u hieronder een overzicht aan met de datum van verschijning en het aantal welke op IJsselstein betrekking hebben. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
122
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Zoals bekend kwam het IJsselsteinse goed
in 1551 doorhet huwelijk van Anna van Buuren met Willem van Oranje in het bezit van het huis van Oranje Nassau en is onze koningin titulair Baronesse van IJsselstein. In dit eerste artikel wordt ingegaan op de
persoon van Willem van Oranje en in een volgend artikel hopen wij meer in te gaan op de relatie van Willem van Oranje met IJsselstein. |
|||||||||||||
|
Met dit artikel aan de hand van onze
bekende streekgenoot J.G.M. Boon willen wij een aanvang maken met een reeks over de ,,IJsselsteinse Oranjes". In dit jaar van het bezoek van onze vorstin aan de Baroniestad en met voor 1984 de herdenking van het sterfjaar van Willem van Oranje lijkt het ons gepast om de relatie van het koningshuis met IJsselstein nader te belichten. |
|||||||||||||
|
Van Nassau tot Oranje-Nassau
|
|||||||||||||
|
door J.G.M. Boon.
|
|||||||||||||
|
Willem van Oranje
Tussen Dillenburg 1533 en Delft 1584 ligt
de levensweg van Prins Willem I, de Vader des Vaderlands, die in de Nederlanden het oranje als symbool van onafhankelijkheid verhief boven het aloude heraldisch blauw van diens geslacht Nassau. Het is algemeen bekend, hoe belangrijk de Willem de Zwijger-episode in de ontwikkelingsgang van onze natie is geweest. Als hoge autoriteit in de kring van dienaren en adviseurs van de souverein over de Nederlanden voerde hij als eerste openlijk oppositie tegen het beleid van de landsheer, de in Spanje gezetelde Philips II die immers ook koning van dat land was. Én toen in de Nederlanden het gekrenkt rechtsgevoel verzet opriep en de heer der Nederlanden vanuit het verre Spanje zijn gezag met harde hand wilde handhaven, greep ook Prins Willem naar de wapens en werd daardoor de ziel en leider van de ontvlamde opzienbare opstand in de Nederlanden. Philips II beschouwde hem echter als, ,de voornaamste rustverstoorder der Staat" en deed hem in 1580 in de ban, inhoudend dat op zijn hoofd een prijs werd gesteld met het dramatisch gevolg dat de Prins op 10 juli 1584 werd vermoord. |
|||||||||||||
|
Prins Willem van Oranje heeft zijn eigen
stempel gedrukt op het tijdperk, waarin staat en samenleving in heftige beroering waren geraakt door veranderde omstandigheden en opvattingen in maatschappij en kerk. In allerlei vertakkingen openbaarden die zich en vormden een haard van conflicten met een verscheurende werking. De geschiedenisboeken staan er vol van, al zijn tal van uitbarstingen als op zichzelf staande feiten en voorvallen een eigen leven gaan leiden, al dan niet met de nadruk op heldhaftige of noodlottige elementen. De Prins, gesteund door zijn positie, intelligentie en overtuiging heeft op beslissende momenten actie gevoerd tegen bedenkelijke ontwikkelingen. Op al zijn vaak gedurfde en unieke acties is hij door alle tijden heen beoordeeld en nog steeds staat zijn leven en werk als het ware in de actualiteit. Maar al is hij geworden tot een nationale figuur, natuurlijk was hij ook een mens van vlees en bloed en tevens een kind van zijn tijd. En als zodanig heeft hij zich eveneens gemanifesteerd. Ook daarvan kennis te nemen, is het ongeschreven en welhaast onbegrensde recht van belangstellenden voor de groten der aarde of natie, van welke rang of |
|||||||||||||
|
123
|
|||||||||||||
|
stand zij ook moge zijn (geweest). En het is
ook waar, tussen leven en werk bestaat nu eenmaal een hechte relatie. De Vader des Vaderlands in de
Nederlanden te laten functioneren zonder kennis te dragen van de positie en tradities van zijn zonder meer illuster geslacht Nassau, leidt tot een vertekend beeld. Populair gesteld zou men hem hier te lande kunnen introduceren als een eenvoudige landjonker van Dillenburg, die door een even onverwachte als verrassend kapitale erfenis van zijn neef René van Chalon in een droomrol van Prins van Oranje te Breda terecht kwam, aan het hof van keizer Karel V (de heer der Nederlanden) een flonkerende rol ging vervullen, om vervolgens met succes naar de hand van de erfdochter van een uiterst vermogend edelman te dingen. Met zo'n romantisch verhaal zou men speciaal in IJsselstein terecht kunnen, want bedoelde rij ke erfdochter was namelij k Anna van Buren, die o.a. als vrouwe van IJsselstein door haar huwelijk met Prins Willem in 1551 een nieuwe baron van vorstelijke huize naar IJsselstein bracht. De overkomst van de jeugdige Willem van
Nassau naar Nederland was louter het gevolg van zakelijke afspraken binnen dit geslacht, dat verdeeld was in een Dillenburgse en een Nederlandse tak. Zou de ene tak in mannelijke lijn uitsterven, dan zouden de goederen overgaan op de andere tak. Erfopvolging in de vrouwelijke lijn hadden de Nassau's uitgesloten. Dochters kregen als erfdeel een som gelds of een plaats in een klooster. In 1544 was de te Breda gezetelde Nederlandse tak in mannelijke lijn uitgestorven door de plotselinge dood van de jonge René, die zich had genoemd naar een van moederszijde toebedeeld gebied Chalon. René had zich in zijn testament gehouden aan de eertijds in de familie gemaakte afspraak en dus kreeg de Dillenburgse Nassau de Nederlandse goederen in handen, overigens voor de tweede keer in een tijdsbestek van een halve eeuw, want ook de vader van René van Chalon was om dezelfde reden vanuit Dillenburg naar Breda overgekomen. Eigenlijk had in 1544 graaf Willem van |
|||||||
|
Nassau, bijgenaamd,,de Rijke", de
Nederlandse goederen in handen moeten krijgen inplaats van zijn 11-jarige oudste zoon Willem. Maar door de ontwikkelingen op Dillenburg sedert 153()kon daarvan geen sprake meer zij n, want de Keizer zou de Duitse graaf Willem de Rijke zeker niet hebben erkend. Willemde Rijke was zijn vader in 1516
opgevolgd als graaf van Nassau-Dillenburg. Zijn oudste broer Hendrik III had toen Dillenburg al lang verlaten om zich in Breda voor te bereiden op de taken, die hij aldaar zou moeten overnemen van zijn kinderloze oom Engelbrecht II en waarmede hij al in 1504 was belast geworden. Naar aanzien, positie en rijkdom kon de Dillenburgse graaf nauwelijks in de schaduw staan van zijn broer Hendrik, de trouwe en invloedrijke dienaar van de Keizer, ja zelfs een van diens opvoeders toen deze machtige vorst nog kind was. Maardecontacten tussen Dillenburg en Breda bleven goed, mede vanuit hun gemeenschappelijk streven: de instandhouding van het Huis Nassau. In 1529 verloor graaf Willem zijn vrouw Walburg van Egmond, die hem twee dochters had geschonken. Dit leed was diens broer te Breda niet onbekend, want zowel zijn eerste als zijn tweede vrouw waren jong overleden en inmiddels was Hendrik voor de derde keer getrouwd. Hij had slechts één zoon, René genaamd, die in 1519 was geboren. Hetzager dus naar uit, dat die zowel in Nederland als in Duitsland zou moeten gaan functioneren en eigenlijk ook in Frankrijk vanwege het aldaar gelegen omvangrijke goederenbezit. Natuurlijk hebben beide broers hun opvolging in het oog gehouden. En toen de 43 jarige graaf Willem een tweede huwelijk overwoog, stelde Hendrik hem , ,geschikte" candidates voor. Maar Willem had andere inzichten over familiebelang en persoonlij k geluk. Bovendien werd hij gekweld door een geestelij ke strij d, twij f els als er in zij n geloofsleven waren ontstaan door de denkbeelden van Luther. In 1530 schaarde hij zich achter de Augsburgse Confessie, wat inhield dat hij zijn onderdanen vrij liet in geloofszaken. Kort na het overlijden van zijn vrouw in
|
|||||||
|
124
|
|||||||
|
moeder Juliana, daartoe in staat gesteld door
een goede gezondheid, een sterke en gave geest en rijkdom aan geestelijke talenten. De bewaard gebleven brieven van haar spreken hieromtrent boekdelen en het is niet misplaatst, wellicht zelfs onweerlegbaar, dat haar oudste zoon niet de ,, Vader des Vaderlands" had kunnen worden zonder de meegekregen talenten en ontvangen morele steun van zijn ,,Moeder des Vaderlands", een eretitel die Juliana van Stolberg toekomt. En zeiden haar kinderen niet reeds van haar: ,,God geve dat wij naar haar mogen aarden!" Het kan niet anders, dat aan de geestelijke
vorming in evangelische geest veel aandacht is besteed op Dillenburg. Een eigen school werd gesticht met bekwame leerkrachten en graaf Willem richtte in zijn gebied Latijnse scholen op met een evangelische grondslag, waar de kinderen werden rijp gemaakt voor verdere studie op de universiteiten te Wittenberg en Marburg. Welk een verschil met de Nederlanden, waar zich een felle geloofsstrijd zou ontwikkelen en op geen enkele wijze sprake was van enige tolerantie op kerkelijk terrein. Doodstraf, verbanning, verbeurdverklaring van goed was hier aan de orde. En als men daarbij, als gevolg van de slechte economische toestanden, de macht van het proletariaat ziet groeien en steden en adel vechten om behoud van hun rechten, dan is toch duidelijk dat gewelddadigheden als de beeldenstorm een mengvorm van openlijk protest is geweest tegen de heersende klasse. En niemand zal hebben kunnen voorzien, hoe precies de sociale onrust zich zou gaan manifesteren of zou escaleren. Maar bij de komst van Prins Willem naar Nederland was de onrust nog niet ten top gestegen. Toen te Dillenburg de laatste
wilsbeschikking van de gesneuvelde neef René, de steunpilaar waarop het daadwerkelijk gezag van Keizer Karel V in de Nederlanden steunde, bereikte, zal er waarschijnlijk sprake zijn geweest van consternatie door tegengestelde belangen. Het traditioneel streven tot behoud van gezag en macht van het geslacht Nassau telde zwaar, maar wat was het een Dillenburgse Nassau waard om in de Nederlanden de Keizer, die |
|||||||
|
1529 werd hij geroepen de voogdij op zich te
nemen over de vier jonge kinderen van de in dat jaar eveneens overleden graaf van Hanau, over wie hij ook voogd was geweest toen deze als 19 jarige in het huwelijk trad met Juliana van Stolberg. Voor de 25-jarige weduwe zal de veel oudere graaf ongetwijfeld een steun zijn geweest. In godsdienstig opzicht waren ze dicht bij elkaar komen te staan, want van huisuit was Juliana van Stolberg een overtuigd aanhangster van de kerkhervormer Luther. Dat het in 1531 tussen beiden tot een huwelijk kwam, zal de ingewijden niet hebben verbaasd. Dillenburg werd in die tijd uitgebreid en verfraaid, waarvan het praktisch nut in de loop der jaren zou blijken. De jeugd kreeg in 1531 al meteen de
overhand op Dillenburg door de zes kinderen uit de eerste huwelijken van beide ouders. Maar er zouden nog twaalf kinderen, waarvan ,,onze" Willem (geboren in 1533) de eerste was, worden geboren en ook twee pleegkinderen werden in dit gezin opgenomen. Dat er op Dillenburg een speciale huisorde werd ingesteld, wekt geen verbazing. Maar de centrale figuur bleef |
|||||||
|
125
|
|||||||
|
op godsdienstig gebied van geen tolerantie
wilde weten, te gaan dienen? En had een Dillenburger nog wel zoveel gezag en aanzien aan het hof als de vroegere Nassau's? In elk geval was graaf Willem zelf niet meer aanvaardbaar voor Keizer Karel als gevolg van zijn ketterse opvattingen. Neef René heeft dit onderkend, zo de Keizer hem dat al niet verteld zou hebben, en verhief dan ook de oudste zoon van graaf Willem tot erfgenaam. Zeker bij moeder Juliana zullen twijfels en zorgen over haar oudste zoon, die als elf j arige knaap naar Breda zou moeten vertrekken, hartzeer hebben gegeven. Zijn verdere vorming zou in handen komen van vreemden en het zal op Dillenburg zwaar zijn gevallen, dat opvoeding in de Rooms-Katholieke leer onvermijdelijk was overeenkomstig de eis van de Keizer. Maar men heeft er in berust, want de grootheid en de toekomst van het Huis Nassau was ermee gemoeid. En leefde toen nog niet de hoop, dat door een algemene geloofsbelijdenis scherpe tegenstellingen op godsdienstig gebied zouden uitblijven? De jeugdige Willem van Nassau nam te
Breda vrijwel meteen de titel van Prins van Oranje aan, zoals dat ook René had gedaan op ongeveer dezelfde leeftijd doch toen zelfs de geslachtsnaam Nassau naar de tweede plaats had geschoven door de naam , ,van Chalon" als eerste te gaan gebruiken. Dat was een voorwaarde geweest van zijn oom, die hem de in Frankrij k gelegen goederen Chalon en het prinsdom Oranje had nagelaten bij gebrek aan nazaten. In het Nassau- wapenschild bracht hij toen ook de wapensymbolen van Chalon-Oranje (de jachthoorn) in en voegde daaraan toe de wapenspreuk: Je maintiendrai Chalon, later gewijzigd in Je Maintiendrai Nassau. René had de in Frankrijk gelegen goederen geërfd van de broer van zijn overleden moeder Claudine van Chalon. In dienst van Karel V als bekwaam veldheer was deze in 1530 gesneuveld op 28-jarige leeftijd, zoals gezegd kinderloos. René voldeed aan de bepaling in het testament en ging zich dus Van Chalon, Prins van Oranj e enz. noemen. De grote waarde van het bezit van het prinsdom Oranje was, dat de titelvoerder de waardigheid van een soevereine Prins bezat, dus beschouwd |
kon worden als een vorst van een
onafhankelijk staatje. Ook de jonge Willem van Nassau achtte deze titel hoog en sedertdien zijn de Nederlandse Nassau's in naam meer Oranje dan Nassau geweest. Aanvankelijk was niet duidelijk of zij zich Nassau-Oranje of Oranje-Nassau moesten noemen, maar Frederik Hendrik voerde de naam Oranje-Nassau als de officiële in. Na de dood van koning-stadhouder Willem III in 1702 was de tak van Willem de Zwijger uitgestorven, waarna over diens nalatenschap langdurig meningsverschillen bestonden. Ook de titel van baron van IJsselstein was hierbij in het geding, maar in 1732 kwam er eindelijk een oplossing ten gunste van het geslacht Nassau. Die hadden bedongen de titel van Prins van Oranje te mogen blijven voeren, hoewel dit prinsdom toen al lang bij Frankrijk was ingelijfd en er dus sprake was van een loze titel. Door de overeenkomst van 1732 zouden de nakomelingen van Willem IV (de zoon van de in 1711 bij de Moerdijk verdronken Johan Willem Friso) in mannelijke en vrouwelijke lijn deze titel mogen blijven voeren. De ,,Prins van Oranje" was in de Nederlanden inderdaad een begrip geworden en toen in 1813 Nederland de onafhankelijkheid herkreeg, na bij Frankrijk ingelijfd te zijn geweest, werd alom de terugkeer van de in 1795 verdreven Prins van Oranje begeerd. Het was ondenkbaar, dat hij zich niet als een Oranjevorst op de Nederlandse troon liet zetten. De Grondwet legde deze titel dan ook vast voor de troonpretendent, zij het in de vorm van Prins van Oranje-Nassau. Thans is de titel van prins of prinses Van Oranje- Nassau in ruime mate vergeven aan leden van ons koningshuis, waaronder ook aan prinses Margriet en haar kinderen. De naam Nassau is in de Nederlanden totaal verbleekt, hoewel ook de graven Adolf en Lodewij k van Nassau, broers van onze Prins Willem, vanuit Dillenburg de Nederlandse zaak hebben gediend. In het eerste uur van de opstand lieten zij echter het leven maar zijn verre ten achter gebleven bij de roem en vaderlandsliefde van broer Willem. Zelfs graaf Jan van Nassau, eveneens een broer van Willem de Zwijger en degene die beschouwd moet worden als de grote kracht achter de |
||||||
|
126
|
|||||||
|
Zenette, had de luister en het aanzien van het
huis Nassau aanmerkelijk verhoogd. Dat de in 1524 gesloten echtverbintenis tussen de ruim 40-j arige Nassauer en de 16-j arige afstammelinge van een van de rij kste en aanzienlijkste geslachten van Spanje staatkundige en zakelijke belangen moest dienen, wekt geen verwondering. Karel V was in elk geval een groot belanghebbende en als koning van Spanje had hij het recht een geschikte levenspartner te kiezen, dit naar de gebruiken des lands. In elk geval wilde hij voorkomen, dat zij haar hand zou geven aan één van de groten onder de Spaanse adel tot nadeel van zijn eigen positie. De hertog van Alva had Mencia al voorbestemd voor zijn kleinzoon, de latere hertog van Alva die zich berucht heeft gemaakt in de Nederlanden. De aan Hendrik III als het ware aanbevolen
bruid was overigens geen kwestie, die spoedig beklonken werd van zijn kant. Veelvuldig overleg met zijn broer op Dillenburg had hij nodig om tot een beslissing te komen. Problemen had hij met de eis, dat hij de titel van markies van Zenette, waarop hij recht kreeg, moest laten voorgaan boven die van zijn eigen geslacht. De voorwaarde, dat hij de bruid een weduwengoed uit zijn Nederlandse bezittingen moest schenken, waarmede hij dan zijn zoon zou benadelen, daaraan wenste hij in geen geval te voldoen; hij was de mening toegedaan dat Karel V daar maar voor moest zorgen. Uiteindelijk kwam er een regeling tot stand, waarbij werd bepaald dat bij kinderloos blijven van dit huwelijk de door Menzia ingebrachte Spaanse goederen weer zouden terugvallen aan het huis Mendoza. Jarenlang heeft Hendrik III te Spanje
gewoond, maar vanaf 1530 ongeveer vertoefde hij voornamelijk in de Nederlanden, aanvankelijk in zijn te Brussel staand,,paleis de Nassau". De laatste jaren van zijn leven sleet hij echter in Breda zonder vervreemd geraakt te zijn van zijn familie in Duitsland. Integendeel, zij n Menzia had zelfs Duits geleerd om te kunnen verkeren in de kring van de Nassau's. In 1538 overleed Hendrik III, de markies
van Zenette dus, en graaf Willem kwam onmiddellijk vanuit Dillenburg over om de zaken te Breda te regelen. Hendrik's testament wees zij n zoon René als enige |
|||||||
|
Unie van Utrecht - het fundament van de
Republiek van de Verenigde Nederlanden zoals tot aan 1795 heeft gefunctioneerd - is geen nationale figuur geworden, ook al heeft men een standbeeld voor hem opgericht op het Utrechtse Domplein. Kan het zij n, dat het ontbreken van het,,Oranje-symbool" hier parten speelt? Terug naar de 11 -jarige Willem van
Nassau, die omstreeks 1545 definitief uit een hecht gezinsverband werd gehaald om zich in Breda te gaan voorbereiden op het behartigen van rechten en plichten, die hem bij testament waren ten deel gevallen. Veel werd van hem verwacht, want al eeuwen lang waren de Nederlandse Nassau's trouwe dienaren van de landsheer geweest, die bovendien in de centrale regering een grote invloed hadden. Geen geringe taak stond hem dus te wachten, evenmin een enorme rijkdom, zoals algemeen wordt gesteld. De te Breda gezetelde Nassauer was al lang niet meer de edelman, die zelf zij n goederen beheerde op de wijze zoals de graaf op Dillenburg dat deed. Al gedurende enige generaties waren zij de grote figuren aan het hof van de landsheer, door hun enorme rijkdom in staat om de bloem der natie met elkaar in contact te brengen en tevens op hun slot te Breda een weelderig hofleven erop na te kunnen houden. Dit vergde veel geld en toen de jeugdige Willem omstreeks 1545 naar de Nederlanden kwam, was een zuinige hofhouding een vereiste. Vooral door Hendrik III, de vader van
René, was het oude Bredase slot tot hoog aanzien gebracht, niet in het minst door de nieuwbouw overeenkomstig de eisen die aan een hecht verdedigingswerk gesteld werden, waarin centraal stond het hoofdgebouw dat als paleis moest functioneren. Het weelderig en luxueus hofleven stond op een hoog peil, vooral door de beoefening van en belangstelling voor wetenschap en kunst. Hendrik's derde echtgenote Menzia de Mendoza heeft hierop grote invloed uitgeoefend en zij heeft er veel toe bijgedragen, dat Nederlandse en Spaanse opvattingen tot elkaar kwamen. Het huwelijk van Hendrik III met de rij ke erfdochter van Mendoza, Mencia geheten, markiezin van |
|||||||
|
127
|
|||||||
|
erfgenaam aan, aan Menzia werd slechts
vermaakt wat zij tijdens haar leven van haar man had ontvangen. Geen weduwengoed viel haar ten deel, waarop zij naar de gewoonte in dit land aanspraak had kunnen maken. Maar zij wenste slechts vriendschappelijk overleg over zaken, die verschil van opvatting zouden kunnen opleveren. Toch moet de keizer er aan te pas zij n gekomen om een en ander nader te regelen, blijkens diens uitspraak dat zij kostbare voorwerpen gedurende haar leven mocht behouden maar die echter na haar dood dienden terug te keren naar de Nassau's. Menzia reisde terug naar Spanje en
hertrouwde in 1540 met Ferdinand van Arragon, welk huwelij k ook kinderloos bleef. Zij overleed in 1554 en tot haar erfgenaam benoemde zij Don Louis de Requesens, die later ook in de Nederlanden bekendheid zou krijgen als opvolger van de landvoogd Alva. Na Menzia's dood kon Prins Willem slechts met moeite de kostbaarheden terug krijgen. |
|||||||||||||
|
zoals de keizer in 1539 had bepaald.
Over deze Menzia, die zo'n lange tijd de
naam Nassau heeft gedragen, is weinig bekend, doch ook zij was even getalenteerd als haar schoonzuster Juliana van Stolberg op Dillenburg. Haar rijkdom strekte zich echter niet uit tot het moederschap en alzo verbleekte reputatie en bekendheid, maar bij de komst van de 12-jarige Dillenburger was Breda natuurlijk nog lang niet ontdaan van de tradities en de grote faam, die graaf Hendrik en Menzia aan Breda hadden gegeven. De wegen voor de jonge Prins van Oranje
lagen geplaveid met de beste mogelijkheden vooreen glansrol in de Nederlanden, die hij van meet af aan heef t aangegrepen. Maar wat was er van de invloed van , .Breda" over na twintig jaar? En hoe werd de baronie van IJsselstein, die toch bijdroeg tot de hoge positie van haar baron, betrokken bij het landsbelang dat Prins Willem zo zeer ter harte ging? Het antwoord vergt een tweede verhandeling, die ik uw redactie aanbeveel. |
|||||||||||||
|
TÜSSCHEN
Ötrecht-Vreeswijs en IJsselstein,
|
|||||||||||||
|
Zondag 4 Januari
1880, zullen do
Stoombarges weder beginnen de Wl»- |
|||||||||||||
|
<*5^1
|
|||||||||||||
|
terdienst gereid ulttevoeroii
|
|||||||||||||
|
DE DIPiEGTIE.
|
|||||||||||||
|
128
|
|||||||||||||
|
Het openbaar lager onderwijs in IJsselstein
in de eerste helft der 19de eeuw (II) |
||||||||||||
|
door Agnes Jonker
|
||||||||||||
|
beantwoorden, en zijn kennis van het
rekenen is gebrekkig. Begin jaren '20 gaven enkele ouders de
voorkeur aan een particulier schooltje boven de openbare lagere school, omdat bij onderwijzer Spiering bleek 'dat geene vorderingen in het lezen, schrijven, zingen en wat verder voor de Jeugd dienstig is worden gemaakt'. Schoolopziener Amtzenius, die zich zorgen maakte over het grote schoolverzuim, zon op middelen om het onderwijs te verbeteren. Hij had inmiddels zoveel moeite met Spiering, dat hij opperde de man te ontslaan. Deze poging liep echter spaak vnl. vanwege de financiële konsekwenties van het plan. De gemeente kon het geld niet opbrengen voor het salaris van een nieuw aan te stellen onderwijzer, een ondermeester én een (overigens mager) pensioentje voor Spiering. Bovendien vonden sommige inwoners van IJsselstein het onbillijk om een oude onderwijzer, die de veranderingen in het onderwijs niet meer kon bijbenen, oneervol te ontslaan. Behalve de steun van een raadsman, die Spiering in de arm genomen had, wist de onderwijzer zich dus ook verzekerd van de sympathie van een deel van de IJsselsteinse bevolking. Niettemin, het was overduidelijk dat de
onderwijzer zijn taak niet naar behoren vervulde en in zijn werk zou moeten worden bijgestaan door een ondermeester. Van 1823 tot 1829 waren er maar liefst vijf ondermeesters. Dat deze zo kort aanbleven, was ofwel omdat ze niet kundig waren, ofwel omdat er te hoge eisen aan werden gesteld: ze moesten in feite Spiering min of meer vervangen. Tenslotte werd in 1828 een tweede onderwijzer benoemd, Verpoorten, |
||||||||||||
|
De onderwijzer
Het was in die tijd niet verplicht en niet
vanzelfsprekend om je kinderen naar school te sturen. Ouders zullen daarom zeker in hun oordeel over dat nieuwe instituut de persoon van de onderwijzer hebben betrokken. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de geringe capaciteiten van het onderwijzend personeel, de afwisseling van ondermeesters en de slechte onderlinge verstandhouding van de onderwijzers niet stimulerend hebben gewerkt op het schoolbezoek. Nicolaas Willem Spiering was in zijn jonge
jaren een gewaardeerd onderwijzer. Zijn manier van lesgeven werd als vrij goed beoordeeld. Maar het schijnt, dat hij zich in het verdere verloop van zijn 40-jarige loopbaan niet direkt het vuur uit de sloffen heeft gelopen om een goed onderwijzer te blijven. De schoolopziener stelt herhaaldelijk vast, dat zijn werk te wensen overlaat en dat hij niet deelneemt aan de studiebijeenkomsten van het onderwijzersgezelschap te Jutphaas. Vertwijfeld vraagt hij zich af of Spiering het wel als voornaamste taak beschouwd om 'nuttig te zijn aan de belangen der jeugd'. Hij noemt hem lui en wisselvallig en op zeker moment zelfs geheel ongeschikt: Spiering geeft goed schrijf onderricht, maar is onnauwkeurig in het lezen, stelt de kinderen vragen die hij zelf niet eens kan |
||||||||||||
|
De eerste aflevering is verschenen in Historische
Kring nr. 21. Bij de afl)eelding op blz. 20 staat daar ten onrechte de naam Rauwerda: dat moet zijn Prinsen. |
||||||||||||
|
129
|
||||||||||||
|
een wat onvriendelijke en strenge, maar
bekwame onderwijzer, die in januari 1829 in het nieuwe schoolgebouw kon beginnen. Bernardus Hendrikus Verpoorten gaf goed
onderricht in het lezen, rekenen, taal en aardrijkskunde. De schoolopziener is vol lof over zijn werk, 'de zedekundige lessen uit het gelezene getrokken en met de kinderen behandeld, gaven mij genoegen, daar zij tot zedelijke beschaving en verstandontwikkeling te gelijk dienstbaar waren'. Vanwege zijn bekwaamheid was Verpoorten duidelijk de meerdere van Spiering. Hij was degene die het werk verdeelde en Spiering dagelijks zijn taak voorschreef, waar de laatstgenoemde zich overigens na enige tijd niets van aantrok. 'Sinds 3 a 4 maanden werkt hij naar willekeur en lijnregt tegen mijn bedoelingen in. Zonder zich aan de vastgestelde werkzaamheden te houden, haalt hij alles door elkander, zonder eenige orde.' In feite droeg Verpoorten alle verantwoordelijkheid voor het onderwijs. Voor de oudere Spiering was dat moeilijk te verwerken. Artnzenius konstateert in 1830, dat er 'geene groote Harmonie tusschen de twee hoofdonderwijzers bestaat'. In 1834 stelt hij vast: 'oneenigheid tusschen hen heeft invloed op den toestand der school,..., het belang der kinderen wordt opgeofferd aan de lust om elkander in het onderwijs te belemmeren' waardoor, zo lezen we in 1830, 'de een nalaat wat de ander behulpzaam kan zijn in het aan hem vertrouwde vak'. De twee onderwijzers bleven elkaar dwars zitten tot aan de dood van Spiering in 1840. Hij was toen 70 jaar en had een dienstperiode van 40 jaar achter de rug. Vanaf dat jaar treedt er geleidelijk een
verbetering op in de onderwijssituatie te IJsselstein. Verpoorten, aanvankelijk alleen bijgestaan door een kwekeling, krijgt na enkele jaren de steun van een ondermeester, in 1857 gevolgd door een tweede ondermeester. De schoolopziener beschouwt het openbaar lager onderwijs te IJsselstein dan als goed geregeld. Over Verpoorten, een kregelige man,
weten we weinig meer dan dat hij een bekwaam onderwijzer was en, in tegenstelling tot Spiering, bij de plaatselijke bevolking beslist niet geliefd. Zo meldt het verslag in 1852 dat hij 'vroeger nogal onaangenaamheden had in deze gemeente. |
|||||||||
|
Malen en gewichten na de invoering van hel decimale
stelsel. |
|||||||||
|
welke hoofdzakelijk aan hemzelve schijnen te
moeten worden toegeschreven'. Wat er destijds is gebeurd, is ons onbekend. Mogelijk doelt de opziener hier op een voorval in 1847 dat door de ouders van de leerlingen niet licht werd vergeten. Een arbeider, Schoonrewoerd, verklaarde toen, dat zijn dochtertje huilend was thuisgekomen en verteld had: 'Moeder! Ik weet niet wat de meester ermee voor heeft dat hij mij heeft gezoend, en over het lijfje gestreken'. Dit had op het land tussen de bomen plaats gehad. Onderwijzer Verpoorten bleef, ondanks herhaalde beschuldigingen, alles ontkennen en werd niet vervolgd. Gedurende de korte tijd van haar bestaan
heeft de (particuliere) school in de Achtersloot het bijzonder goed getroffen met de onderwijzer Van der Meijden. De eerste keer dat schoolopziener Arntzenius de school bezoekt, in 1822, ziet hij er verwaarloosde kinderen die nog niets hadden geleerd. Binnen de korte tijd zijn de vorderingen van de kinderen zo opmerkelijk, dat steeds meer |
|||||||||
|
130
|
|||||||||
|
ouders uit de omgeving hun kinderen naar
deze school brengen. Artzenius looft de kwaliteit en de inzet van de onderwijzer, 'hij is toch een van die zeldzame onderwijzers, welke uit ware belangstelling in hunne bediening, hoezeer ook in een zeer behoeftige toestand verkerende, nogtans altijd iet over hebben, om den verbeterenden gang van het onderwijs te volgen en daartoe zich de noodige hulpmiddelen te verschaffen'. Dankzij de houding van de welgestelde
boeren die het initiatief hadden genomen voor dit schooltje, konden zo'n 50 tot 80 kinderen de lessen van de bekwame Van der Meijden volgen. De boeren achtten het een zaak van maatschappelijk belang dat arme kinderen uit de Achtersloot en Meerloo kosteloos onderwijs zouden kunnen ontvangen. Zij hoopten met deze school 'iets te hebben toegebragt ten nutte hunner behoeftige natuurgenoten, wier kroost, bij derving van verstandelijke en zedelijke leiding, zoo niet tot schadelijke wezens ten minste tot onnutte meubels van het maatschappelijk leven zouden opgroeijen'. Het onderwijs
Een van de voornaamste voorschriften in
de onderwijswet van 1806 was de invoering van het klassikaal onderricht, dat wezenlijk verschilde van de oude methode. In het oude, hoofdelijk, onderwijs zaten leerlingen van alle leeftijden en van verschillend niveau bij elkaar in één lokaal. De onderwijzer zat vooraan in het schoolvertrek en liet de scholieren om beurten bij zich komen. Hij overhoorde elke leerling afzonderlijk de les en korrigeerde het schriftelijk werk. Daar ging zoveel tijd in zitten, dat de onderwijzer veelal niet toekwam aan uitleg van de lesstof. De kinderen leerden domweg hun lesje uit het hoofd, dreunden het braaf op en begrepen er verder niet veel van. Men begon in te zien, dat deze wijze van lesgeven weinig leerzaam was. Voor de onderwijzer was het ook een hele klus om er voor te zorgen dat elk kind iets te doen had en rustig bleef. Bovendien was dat geloop van de kinderen knap hinderlijk. Daarom werd nu in de wet voorgeschreven de kinderen van hetzelfde niveau bij elkaar te plaatsen en te verdelen over drie groepen of klassen. Niet langer mochten de lessen worden ingestampt, maar |
de kinderen moesten tot begrijpend inzicht
worden gebracht. Te lezen teksten behoorden te zijn afgestemd op wat men (destijds) zag als bevattingsvermogen en leefwereld van kinderen. Veel waarde werd gehecht aan het zogeheten aanschouwelijk onderwijs en daarin vervulde het schoolbord voortaan een belangrijke funktie. Vanouds namen nuttige vaardigheden als
lezen, schrijven en rekenen een grote plaats in op het lesrooster. Dat bleef natuurlijk zo, maar men wilde er wel iets meer mee bereiken dan vroeger. Als doel van de opvoeding stond nu niet langer het werktuiglijk aanleren van deze vaardigheden, maar het opvoeden-tot-deugden centraal. Van opvoedend onderwijs werd verwacht, dat het rechtstreeks zou bijdragen aan de beschaving van het volk; het diende 'de zedelijke goedheid te ontwikkelen en te bevorderen, door het kind te gewennen aan het goede, door goede schoolorde en schooltoon, door vertrouwen en liefde, door opwekking van het zedelijk gevoel en de godsdienstzin'. 'De Schoolonderwijzer is vooral verpligt te zorgen, dat alle zijne Leerlingen, nauwkeurig, vaardig, en natuurlijk lezen, hij zal hen de Zin- en Scheidteekenen, onder het lezen, doen in acht nemen, en voorkomen, dat zij zich aan genen temenden, dreunenden, of half zingenden toon gewennen. Daartoe zal hij met den inhoud derzelve bekend makende, Woorden, Spreekwijzen en Zaken, daarin voorkomende, eerst voor Zijne Leerlingen ophelderen, en onder het lezen, hun, naar hunne vatbaarheid, vragen doen, ten einde zich te overtuigen, dat zij het gelezene verstaan, en alzoo hun denkvermogen zoeken te ontwikkelen, en hun verstand te beschaven.' De teksten en vragen waren hoofzakelijk
stichtelijk en moraliserend van aard. Een deugdzaam en arbeidzaam leven, zo meende men stellig, zouden leiden tot geluk en welvaart. Liefde voor het vaderland, gehoorzaamheid aan het gezag, verdraagzaamheid boven geloofsverdeeldheid - dat was het mooiste dat er bestond voor edelhartige Nederlanders. Al die onverstandigen die het pad van de deugd niet wilden betreden, zo lezen we in de schoolboekjes uit die tijd, worden |
||||||
|
131
|
|||||||
|
gewoonte, niet te stillen was'. De
schoolopziener kon echter moeilijk de in zijn ogen onbekwame Spiering de verantwoordelijkheid voor dit falen in de schoenen schuiven. Het gebouw waarin de arme man school hield, en het ontbreken van materiaal en een helpende hand, ontnamen Spiering waarschijnlijk alle lust en energie om te werken volgens de voorschriften. Aan het lokaal was nog niets veranderd sinds de nieuwe wetgeving, er stonden oude tafels en het schoolbord was slecht en te klein. Er was onvoldoende materiaal om de klassen aan het werk te houden en Spiering was daarom maar weer overgestapt op de oude boekjes - en dus ook op het hoofdelijk onderricht. Omdat een aantal kinderen regelmatig de school verzuimde, was het voor hem ook ondoenlijk om de werkzaamheden klassikaal te regelen. Deze kinderen raakten immers achter bij de overige leerlingen uit hun klas. Het is dus best begrijpelijk dat Spiering, die tot 1823 geheel alleen de zorg droeg voor het onderwijs, de didaktische vernieuwingen niet in praktijk kon brengen. Ook de komst van Verpoorten veranderde
daar weinig aan. Voortaan had Verpoorten de laagste en hoogste klas en Spiering de tweede. Aan Spiering werd het schrijven, rekenen (wat hij niet best kon) en aanvankelijk lezen toevertrouwd. Verpoorten onderrichtte de overige vakken en 'al hetgeen waarin het op eigenlijk gezegd onderwijs en ontwikkeling der kinderen aankomt'. De schoolopziener stelt echter in 1832 vast, dat de klassikale indeling niet functioneerde. De slechte verstandhouding tussen de beide onderwijzers belemmerde een 'geregelde voortgang in de opklimming der vorderingen'. Het niveau dat de kinderen in de tweede klas bereikt hadden, sloot in het geheel niet aan op dat in de hoogste klas. Arntzenius besloot daarom in te grijpen en zelf het werk tussen beide heren te verdelen. In 1836 schrijft hij: 'Omdat beider bezigheid in de school tot hiertoe naar de klasse bepaald was, heeft mij doen besluiten, om de werkzaamheden, alzoo te verdelen, dat aan Spiering het schrijven, practicaal rekenen alsmede de beginselen der Aardrijkskunde in alle klassen werden opgedragen en daarentegen aan Verpoorten het lezen, gronden der taal en rekenkunde en al wat tot ontwikkeling der vermogens dienen |
|||||||||
|
onvermijdelijk getroffen door verpaupering,
ziektes en plotseling optredende sterfgevallen. Daarnaast bevatten de boeken tal van wetenswaardigheden over beroep en ambacht. Daarbij diende in het volksonderwijs de maatschappelijke bestemming van de leerlingen zorgvuldig in het oog gehouden te worden. Het bestrijden van de armoede en onwetendheid van het gewone volk was nuttig voor het welvaren van de Nederlandse natie. * Het was echter niet de bedoeling dat de geringe volksklasse te zeer ontwikkeld raakte. Verschil moest er blijven. Al was het klassikale systeem nu wettelijk
voorgeschreven. De leerlingen zaten nog steeds in één lokaal; van aparte lokalen was pas veel later sprake. In de praktijk hield het in, dat de onderwijzer zich niet langer mocht nestelen in zijn lessenaar. Hij moest voortaan naar elke klas toestappen en hen groepsgewijs onderrichten. 'De Meester zorgt, dat er eene behoorlijke stilte in de School heerscht, dat het hard op Leeren worde afgeschaft, dat de Scholieren, gedurende het Onderwijs op hunne plaatsen blijven zitten, zullende hij zich steeds in het midden van hun bevinden; daar het zoogenaamd opzeggen aan den stoel van den Meester, uitdrukkelijk verboden wordt.' Terwijl hij lesgaf aan de ene klas, diende de beide andere klassen stil en ordelijk voort te gaan met hun schoolwerk, zodat de meester zich verstaanbaar kon maken. Wij mogen aannemen, dat het nieuwe
systeem onderwijzers én kinderen voor een onmogelijke opgave stelde. In elk geval kostte het Spiering veel hoofdbrekens om de methode werkelijk toe te passen en om de orde te handhaven. Nog in 1820 schrijft Amtzenius: 'Ik vond de klassikale verdeeling weder in wanorde', en in 1827 moppert hij over 'het onbehoorlijk gedrag der leerlingen, dat, ten bewijze van eene dagelijksche |
|||||||||
|
* Een landelijke vereniging van burgers, die
zich tot taak had gesteld het volk te verheffen uit onwetenheid en armoede, voornamelijk door het verbeteren van het lager onderwijs, was de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Daarover gaat het artikel van B. Kruithof. Ook in IJsselstein was een afdeling van het Nut; Spiering zal daarin ongetwijfeld aktief zij n geweest. |
|||||||||
|
132
|
|||||||||
|
tusschen de schooltijden, van eiken dag,
daarin gekookt mogen worden'. Mevrouw Spiering mocht haar kooktoestel en de wastobbe dus niet in het schoollokaal neerzetten. Van het schoolvertrek in IJsselstein aan het
begin van de negentiende eeuw weten we niet zoveel, behalve dan dat het wat aan de krappe kant was, in onze ogen meer een aardige huiskamer. Kennelijk was deze ruimte toch wel voldoende, want de schoolopziener maakt er tot 1824 geen opmerkingen over. Dan wijst hij er op, dat het lokaal veel te klein is, het schoolbord onvoldoende en de tafels en banken in eene slechte staat, zelfs onbruikbaar'. Toen uitbreiding van het bestaande gebouw niet uitvoerbaar bleek, kwam Amtzenius met een ander idee op de proppen: een tweede school oprichten. De opziener is, net als zijn tijdgenoten, zich bewust van de verschillen tussen de standen en meende, dat kinderen uit de betere milieus en kinderen van minder gegoede en armere Heden beter naar aparte scholen kunnen gaan. 'Het is voor goede opvoeding van belang en voor het onderwijs van onderscheiden klassen hoogst nuttig dat eene meer fatsoenlijke klasse afgescheiden worde van de mindere. Het onderwijs der eerstgenoemde behoort ook verder te worden voortgezet om de kinderen bekwaam te maken voor het middelbaar onderwijs in uwe stad zoo wel gevestigd terwijl dat der mindere klasse niet verder behoort te gaan dan het schrijven, lezen en cijfferen benevens die kundigheden welke den braven en deugdzame burger vormen.' Dit plan kon om financiële redenen niet doorgaan. Na langdurig overleg met de provinciale
overheid, die met subsidie over de brug moest komen, kon de gemeete in 1827 eindelijk overgaan tot de aankoop van een paardenstalling en een koetshuis. Beide gebouwen waren gelegen naast het bestaande schoolgebouw, waarin ook de familie Spiering huisde. Het nieuwe gebouw werd vertimmerd tot een lokaal van 15 el lang en 8 el breed. De gemeente verwachtte hooguit 200 leerlingen, Amtzenius zag in gedachten alle 315 schoolplichtige leerlingen toestromen naar de fraaie nieuwe school. Trouwens, wanneer het in de wintermaanden erg druk zou worden, dan kon men altijd nog uitwijken naar het |
|||||||||
|
Houten letterkast ofleesmachine voor hel eerste onderwijs
inde 19e eeuw. |
|||||||||
|
kan daaronder begrepen hetgeen tot zedelijke
vorming en beschaving behoort'. Het heeft niet geholpen. Pas jaren later, na de dood van Spiering, is van verbetering sprake. Die moet dan op rekening worden geschreven van de grote bekwaamheid van de diverse ondermeesters en kwekelingen en van een betere inrichting van het schoolgebouw. De school
Voor goed onderwijs zijn mooie plannen
niet voldoende. De voorstellen in de schoolwet van 1806 vroegen niet alleen om de inzet en het enthousiasme van (slecht betaalde) onderwijzers, maar ook om een geschikt lokaal, banken en een schoolbord. De landelijke overheid heeft er niet meer over gezegd dat dit: 'De Schoolvertrekken moeten steeds rein en zindelijk wezen, en ten dien einde tusschen de Schooltijden gelucht en wekelijks tweemaal gezuiverd worden'. Verder moesten de departementen zelf de regels opstellen waaraan een schoolgebouw moest voldoen. In de Bijzondere Schoolorde van het
departement Utrecht lezen we onder meer dat er in elke school minstens twee effen zwarte borden moeten zijn en dat een grote schoonmaakbeurt in de vakantie kan plaatsvinden. De muren kunnen dan meteen worden gewit. En het bleek destijds niet overbodig ook het volgende te bepalen: 'De Schoolvertrekken zullen tot geen ander einde hoegenaamd, dan tot het onderwijs, gedurende den schooltijd gebruikt, noch daarin eenig houdhoudelijk werk verrigt, noch ook spijzen of iets dergelijks onder of |
|||||||||
|
133
|
|||||||||
|
Interieur van een schoollokaal (/806).
|
||||||||
|
oude lokaal.
In januari 1829 werd het gebouw ingewijd.
Het bleek zeer doelmatig, maar erg gehorig, 'de verwulfde zoldering en de planken vloer waren oorzaak van eenen te sterken weerklank, die gevoegd bij de mindere stilte, welke hier werd aangetroffen, niet anders dan nadelig op het onderwijs moet werken'. Echt bezwaarlijk wordt dat pas in de jaren '50, volgens het verslag van de schoolopziener, die er aan toevoegt, dat de properheid te wensen overlaat, 'De muren waren niet zindelijk, de grond en tafels evenmin. Het uiterlijk aanzien reeds maakte eenen onaangenamen indruk'. Het is duidelijk dat de onderwijzer in zijn vrije tijd niet met bezem en witkwast heeft rondgelopen. Met financiële steun van de provincie en
het rijk wordt de school verbouwd. Tot grote tevredenheid van de schoolopziener. In 1856 schrijft hij: 'In de gemeente IJsselstein is het lokaal der openbare school vergroot, en beantwoordt volkomen aan de verwachting. |
||||||||
|
Het is nu ruim en luchtig en reeds
aanvankelijk doen zich de voordelen van dit verbeterde lokaal bij de verschillende klassen gevoelen. Zoowel het onderwijs als de gezondheid der kinderen worden daardoor zeer bevorderd'. Laten we tenslotte eens kijken naar het
onderkomen van de verdienstelijke onderwijzer in de Achtersloot. In de zes jaren van haar bestaan (1822-1828) was deze school gehuisvest in een verkrotte boerenwoning. Het schoollokaal, tevens woning voor de arme Van der Meijden en zijn gezin, verkeerde in de meest erbarmelijke omstandigheden. De schoolmeubels waren in zeer slechte staat en er was 'volkomen gebrek aan alles wat hulpmiddel voor het wel onderwijzen der Jeugd mag genaamd worden'. De man was er zo slecht aan toe, dat hij zelfs zijn schamele bezittingen moest verkopen om te kunnen leven met zijn gezin. Maar hij was kennelijk ook een bezield onderwijzer: van de paar centen die hij |
||||||||
|
J34
|
||||||||
|
Jaaroverzicht 1982
|
||||||||
|
verdiende, schafte hij schoolbenodigheden
aan (zie eerder de lovende woorden van Arntzenius). De resultaten die hij bereikte met zijn onderwijs, dwongen terecht de bewondering af van de schoolopziener: 'Ik verwonder mij altijd over de vorderingen der leerlingen in zulk een slecht lokaal, en bij zo weinig hulpmiddelen voor het onderwijs als hier gevonden worden'. Geld voor verbeteringen was er niet. Maar we weten dat de gezondheid van de onderwijzer, of in ieder geval zijn werk, niet heeft geleden onder deze bedroevende woon- en werksituatie. Eind 1827 vertrekt hij naar Vleuten en korte tijd later noemt hoofdinspecteur Wijnbeek zijn school als de beste van het district. Literatuuropgave
Beem, D. en E. Muijlaert. 'En zij maakten
van de school een deugd. Een onderzoek naar de praktijk van het onderwijs, naar aanleiding van de wet van 1806, in Linschoten, Jutphaas, Montfoort en IJsselstein.' Utrecht, 1977 (doktoraalskriptie) Booy, E.P. de. 'De Weldaet der Scholen',
Stichtse Historische Reeks III, Utrecht, 1977 Booy, E.P. de. 'Kweekhoven der Wijsheid', Stichtse Historische Reeks V, Zutphen, 1980 Kruithof, B. 'De deugdzame natie. Het burgerlijk beschavingsoffensief van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen tussen 1784 en 1860.' in: Kruithof, Noordman, De Rooy (red.) 'Geschiedenis van opvoeding en Onderwijs', Nijmegen, 1982, pp. 363-377. Setten, H. van. 'Opvoedend Onderwijs. De vernieuwing van het nederlandse volksonderwijs in het begin van de vorige eeuw' in COMENIUS, wetenschappelijk tijdschrift voor demokratisering van opvoeding, onderwijs, vorming en hulpverlening, jrg.2 (maart 1982), pp. 5-36. |
||||||||
|
Januari: op de H. K. IJ. vergadering komt
de mogelijke sloop van de v.m. meubelfabriek ,,van Rooijen" tersprake. Besloten wordt dat het bestuur met de bevoegde instanties contact zal opnemen ter voorkoming van sloop. Februari: de H.K.IJ. organiseertin
samenwerking met het Streekarchivaat een cursus,,oud schrift". Maart: diaavond ,,Oud IJsselstein". Zowel
schriftelijk als mondeling wordt de gemeente enkele suggesties aangedragen voor de eventuele nieuwe bestemming van het fabriekscomplex ,,van Rooijen". De raadscommissie R. O. staat in eerste instantie positief tegenover de suggesties, die door voorzitter L. Murk in de commissie worden toegelicht. Nr. 21 van het H.K.IJ. periodiek komt uit. Hierin worden verschillende onderwerpen belicht. April: de gemeente plaatst een advertentie
in het blad , ,Cobouw" waarin opgeroepen wordt om in te schrijven voor de sloop van het fabriekscomplex. DeH.K.IJ. brengteen ,,Eendekooiavond" doorD. Karelse, met aansluitend een excursie naar een eendekooi. De gerestaureerde stoombrandspuit de ,, Vecht" uit 1884 wordt in Den Haag feestelijk heringebruik genomen. Mei: de H. K. IJ. geeft suggesties voor de
naam van de nieuwe ruilverkavelingsweg in de Achtersloot. Ondanks de protesten van de H. K.IJ. en de Stichting Werkgroep behoud Lopikerwaard wordt begonnen met de sloop van meubelfabriek ,,van Rooijen". Juni/Juli: de H. K. IJ. is present met een
standopdebijenmarktbijdeClinckhoeffen de braderie in de binnenstad (waarbij tevens doorlopende diavoorstelling). September: dhr. W. v. Wijk, sedert de
oprichting van de H.K.IJ. secretaris, draagt het secretariaat over aan dhr. E. de Vries. Nr. |
||||||||
|
135
|
||||||||
|
22indeH.K.IJ. reeks verschijnt met o.a. de
restauratie van de stoombrandspuit de „Vecht". Oktober: excursie naar Gouda met o.m.
een bezoek aan de St. Jan. DeH.K.IJ. richt een schrijven aan de raadsleden en besturen van de plaatselijke politieke partijen met argumentatie vóór de restauratie van Mariënberg. De beslissing hierover verkeert in een kritieke fase. Met een stand op de , ,Expo" worden 60 nieuwe donateurs aan de lijst toegevoegd. In het Fulco wordt weer een diaavond gegeven. December: Nr. 23 in de H.K.IJ. reeks
verschijnt met als thema de korenmolen en schilijzers. DeH.K.IJ. heeft680donateurs. |
|||||||||||
|
i®,
|
|||||||||||
|
i
|
|||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||
|
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretaris: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJsselstein, tel.:03408-81761 Penningmeester: W.G.M, van Schalk, Mr. Hobbema-
laan 11, IJsselstein. Leden: Mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amro-bank IJsselstein, rek.nr. 21.84.00.217, gironr. bank 2900. Redaktie N.A. Peeters, Emmalaan 36,3411 XH Lopik en B. Riet-
veld jr.. Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het tijdschrift (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activitei- ten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij de heer W.G.M, van Schalk, Mr. Hobbemalaan 11,3401 NA IJs- selstein, tel.: 03408-8 1873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie
minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJssel- stein wonen worden verzocht ƒ 5,- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten van het tijdschrift. |
|||||||||||
|
136
|
|||||||||||
|
De glazen van de Cisterciënserkloosterkerk
te IJsselstein en hun schenkers |
||||||||||||
|
Louise van Tongerloo
|
||||||||||||
|
kunnen vertellen. Verder gaat het artikel
vooral over de schenkers: wat dat voor mensen en instellingen waren, en waarom zij die glazen gegeven hebben. Over de drie Egmond's geef ik dit jaar nog
wat aanvullingen in het Maandblad van Oud- Utrecht. Daarbij krijgt de IJsselsteinse drost Gijsbert van Baexen ook meer aandacht dan ik nodig vond voor de beschrijving die nu volgt. |
||||||||||||
|
Voorwoord
De restauratie van de refter, het enige
gedeelte van het oude klooster in IJsselstein dat bewaard is gebleven in het complex vordert goed. Alleen de vensters zullen niet opnieuw met
gebrandschilderd glas gevuld worden. Als dat zou gebeuren, zouden het trouwens totaal nieuw bedachte voorstellingen moeten zij n. Het is immers onbekend welke voorstellingen er in de 16e eeuw op te zien zijn geweest. Kloosterlingen kregen gebrandschilderde glasramen niet alleen voor hun kerk, maar ook voor andere delen van hun kloostergebouwen. Daarom kunnen we veilig aannemen, dat de Cisterciënsers van IJsselstein na de brand van 1537 ook zulke gaven voor hun refter hebben ontvangen. Misschien worden er nog eens enkele namen gevonden van mensen die glazen voor de eetzaal van de monniken hebben geschonken. Van de kerk van het klooster is wèl bekend wie rond 1540 de elf gebrandschilderde glazen hebben gegeven. Ze zij n al genoemd in het kringblad nr. 6. Een uitvoerig artikel heb ik erover geschreven in het Jaarboek van de vereniging Oud-Utrecht 1982, en het is dit artikel welk nu bij de Historische Kring IJsselstein in druk verschijnt. Ook enkele oudere glasschenkingen heb ik erin genoemd. Verwacht niet, dat er wat in staat over de voorstellingen op de glazen! Daarvan is niets te vinden. Over de glasmakers heb ik iets |
||||||||||||
|
Het enige klooster dat IJsselstein voor de
Reformatie rijk was, de Cisterciënsergemeenschap Onze Lieve Vrouwenberg, is geen onbekend onderwerp binnen het Jaarboek. In 1938 publiceerde Stooker zijn opgravingsverslag van het oudste complex erin, in 1968 pater Heesters een beknopte geschiedenis van dit voormalige klooster van zijn orde. Het relatief ruim bewaard gebleven boekenbestand heeft al bij herhaling onderzoekers aangetrokken. Toen er een historische vereniging in IJsselstein werd opgericht is er in het tijdschrift natuuriijk ook al spoedig aandacht aan besteed, met name aan de herbouw van de kerk omstreeks 1540 1). Terwijl deze na de hervestiging van het klooster binnen de stad nog niet eens haar definitieve vorm had gekregen, was ze |
||||||||||||
|
137
|
||||||||||||
|
kanunniken en burgerfamilies afgebeeld in de
voet, ten teken dat zij het betreffende glas hebben geschonken. De royaliteit van het Habsburgse huis op dit gebied was zó bekend dat daaraan zelfs voor dorpskerken als Haastrecht en Harmeien om glazen gevraagd is 5). Ik weet niet of elke aanvraag gehonoreerd werd. De regering in Brussel kon ook op een goedkope manier reageren door een bedragje te geven waarvan alleen maar een wapenglas bekostigd kon worden. Als sommige verzoeken niet ingewilligd zijn zou het des te interessanter zijn om te proberen te achterhalen welke motieven in Brussel een rol gespeeld kunnen hebben om de glasgeschenken zó te plaatsen als landsheer en gouvernante gedaan hebben; een onderzoek dat voorzover ik weet nog niet gedaan is. Was zulk vragen dan niets bijzonders, het
kaliber van de gevraagden lag niet bij elke kerk zo hoog. Het aanschouwelijkst is dat weer in Gouda te vinden. De St. Jan huisvest namelijk niet alleen haar eigen glazen, maar ook -dankzij die eigenaardige conserveringspolitiek van het 16de eeuwse stadsbestuur - de glazen die tussen 1556 en 1559 geschonken zijn aan het (Augustijner) Regulierenklooster Emmaus, dat ook wel Stein genoemd wordt. Dit was kennelijk het enige stel glazen dat door het stadsbestuur de moeite van het bewaren waard werd geacht toen het de kloosters ophief. Was het de herinnering aan de voormalige kloosterling Erasmus die de heren tot dit besluit bracht? In diens tijd had het klooster buiten Gouda in het Land van Stein gelegen; in 1549 was het afgebrand, waarna de conventualen binnen Gouda onderdak hadden gekregen in het Brigittenklooster, waarvan de bewoners naar Soest waren overgebracht 6). Een paar jaar later hadden de Regulieren de kerk laten verbouwen en beglazen. Zeven glazen zijn in 1581 gemonteerd in twee vensters van de St. Jan die nog geen gebrandschilderde vulling hadden gekregen. Bij de restauratie voor 1940 is voor hen een aparte 'kapel' aan de kerk gebouwd om ze beter tot hun recht te laten komen. Op deze Regulierenglazen komt als hoogste
kerkelijke dignitaris de wijbisschop van het bisdom voor, die tegelijk deken was van St. Marie in Utrecht. Verder een kanunnik van |
|||||||
|
namelijk met een deel van de
kloostergebouwen op 18 mei 1537 door brand verwoest. De herbouw kunnen we vrij goed volgen
dankzij de gelukkige omstandigheid dat ook van het archief betrekkelijk veel bewaard is gebleven, onder andere een rekeningboek waarin op last van de prior veel inkomsten en uitgaven voor de nieuwbouw zijn genoteerd 2). Wel veel gelden, maar vast niet alle die in de
jaren 1538 tot en met 1541 door de handen van de prior zijn gegaan, zoals af en toe zal blijken. Daarmee beticht ik geen van de kloosterlingen van oplichting, want ook andere administraties plachten niet waterdicht gehouden te worden. In het kader van de herbouw hebben de
conventualen zich ook beijverd voor nieuwe gebrandschilderde glazen. Elf waren er nodig: twee keer vijf in de lange zijden, één in afwijkende vorm in de westgevel (B 19, 23,27, 28) 3). Hoe kon zo'n wens vervuld worden? Gouda als spiegel
De IJsselsteinse kloosterkerk is er niet
meer, haar beglazing kunnen we zoals in zoveel gevallen alleen maar op papier bekijken. Terwille van een duidelijker voorstelling van zaken betrek ik daarom de Grote Kerk van Gouda in mijn verhaal, de beste vergelijkingsmogelijkheid die we in Nederland nog hebben 4). De glazen van deze kerk zijn niet alleen begunstigd door een uitzonderlijk conserveringsbeleid van stadsoverheid en kerkvoogdij maar ook door een ruime hoeveelheid archiefstukken. Die geschreven en materiële bronnen laten zien hoe daar stadsbestuur en kerkmeesters te werk zijn gegaan toen hun kerk begin 1552 afgebrand was. De hoogste autoriteiten in de Nederlanden zijn ze om een gebrandschilderd glas gaan vragen: de koning en de landvoogdes, de stadhouder van hun gewest, hun bisschop en twee kapittelproosten in de bisschopsstad, abten en andere kloosteroversten; enkele glazen zijn door families en gilden in Gouda zelf geschonken. Zulk vragen was niets bijzonders. Ook in
andere Hollandse kerken die nog enkele glazen uit de 16de eeuw hebben, of waarvan de voorstudies voor glazen bewaard zijn gebleven, zien we de vorst, de bisschop. |
|||||||
|
138
|
|||||||
|
Dat de Cisterciënsers om deze cadeau's
gevraagd hebben blijkt in de rekening alleen maar bij het Domkapittel (B 5). We hoeven echter niet te veronderstellen dat die notitie bij de anderen vergeten is. Er is namelijk één begunstiger die zeker bij de meeste zo niet alle andere bemiddeld heeft: de eerstgenoemde heer van IJsselstein. Dat was Floris van Egmond, naar zijn hoogste titel meestal graaf van Buren genoemd, terwijl zijn zoon de titel heer van IJsselstein droeg. Ridder van het Gulden Vlies was Floris, stadhouderschappen had hij vervuld - hoewel misschien niet zo best, gezien de korte periodes; vooral militair was hij, op z'n 70ste nog in actieve dienst als kapitein-generaal van de troepen in de Nederlanden. De Egmond's - met uitzondering van de tak
die het hertogdom Gelre geërfd had - behoorden immers tot de kleine groep van zeven aanzienlijke families die door het Brusselse gouvernement werden 'uitverkoren' om de topfuncties van de Nederlanden te vervullen 9). Families met zulke posities hadden dus alle kansen om verspreid over de gewesten ook een culturele rol te spelen. Zo hebben Floris van Egmond en zijn zoon Maximiliaan, net zoals Hendrik III van Nassau-Breda, Italiaanse bouwmeesters in dienst genomen die hier stijlopvattingen van de Renaissance introduceerden. Maar de meeste jaren van Floris' leven waren vervuld van oorlog, dus van architect Pasqualini zal hij vooral ook bruikbaar werk verwacht hebben voorde versterking van zijn sloten IJsselstein, Buren en Grave 10). Op de burcht van Grave ging een delegatie
van het klooster, samen met de drost van het Land van IJsselstein, graaf Floris opzoeken in maart 1539 (B 2). Het jaar tevoren had hij hun bouwfonds al een bodem van 100 gulden gegeven en ook toegestaan dat klei uit zijn land werd gebruikt om stenen te bakken 11). Zulke gestes mochten kerken verwachten van
hun (lands)heer. Soms is zelfs op schrift gesteld dat het vaste gewoonte van een heer was om aan een nieuwe of verbouwde kerk binnen zijn gebied een glas te geven 12). Onze Lieve Vrouwenberg was bovendien bij herhaling gesticht door voorzaten van Floris van Egmond. Het was weliswaar geen |
|||||||
|
Oudmunster, tevens thesaurier van dat
kapittel, en drie reguliere kanunniken, rectoren van nonnenkloosters van deze Augustijner orde, twee Goudse en een Leids. Als leken-schenkers hebben een rentmeester
van de koninklijke domeinen onder Gouda en een Goudse burgemeester zich laten vereeuwigen 7). In dit geval zijn geen bronnen van het
klooster beschikbaar die ons direct onthullen waarom juist dit zevental bereid is gevonden tot een milde gift. Als we dan toch de achtergrond van zo'n besluit willen begrijpen, dan zouden we bij de leken bijvoorbeeld moeten proberen uit te vinden of hun familie al langer betrekkingen met dit klooster onderhield. Dat kan blijken uit andere schenkingen, uit verzoeken om zielmissen, door intreden van enkele verwanten, door het vervullen van voogdijschap om wereldlijjce zaken voor het klooster te behartigen. Soms komen ongezochte mededelingen te hulp: dat wijbisschop Nicolaas van Nieuwland en Oudmunsterkanunnik Nicolaas Ruysch samen de hervestiging van dit klooster in Gouda geregeld hebben 8), lijkt een redelijk aanknopingspunt te bieden voor het vragen om ofwel eigener beweging geven van een glas; een aanknopingspunt voor beide geestelijken, terwijl de heerlijke en aartsdiakonale banden die Oudmunster had met het Land van Stein en Gouda alléén wat achtergrond zouden kunnen bieden aan kanunnik Ruysch. De IJsselsteinse glazen van 1540-1541
Keren we nu terug naar de Cisterciënsers in
IJsselstein dan blijkt uit de archivalia dat zij veel aanzienlijker begunstigers gevonden hebben dan de Regulieren van het Goudse klooster Stein. In 1540 werden er, telkens twee aan twee, zes glazen in de nieuwe kerk aangebracht; daarna nog een of twee. De eerste kwamen van de op 25 oktober 1539 overleden heer van IJsselstein en de bisschop van Utrecht (B 6,8, 22). Vijf maanden later volgden glazen van de nieuwe heer van IJsselstein en de bisschop van Luik (B 9, 24), en tenslotte die van Utrechtse kapittels, van de Dom en Oudmunster samen nog in 1540 (B 10, 25), van St. Jan in 1541 en misschien ook van St. Pieter(B 11, 15). |
|||||||
|
139
|
|||||||
|
'huisklooster" in de volle betekenis van die
term; de heren en hun verwanten stelden bijvoorbeeld geen prijs op een graf in de kloosterkerk. Maar dat die oude band met de familie wel degelijk door Floris beseft is, blijkt naar ik hoop juist uit deze beglazingsaffaire. Aan welwillendheid van graaf Floris kan het ook te danken zijn geweest dat de prior meester-metselaar Cornelis van Woerden tot leider van de kerkbouw kon aanstellen (B 21). Deze werkte namelijk ook voor graaf Floris 13), die hem dan ook wel eens glaspaneeltjes gaf bij wijze van hofleveranciersschild 14). En mocht een werkinspecteur uit Brussel lelijk gekeken hebben als hij merkte dat Marcelis Keldermans af en toe de Vreeburg in de steek liet om die monniken waardevolle adviezen te geven voor hun bouwonderneming (B 1,26) of hun als steenhouwer blokken natuursteen te leveren (B 17-20), dan kon de kapitein- generaal vast wel maken dat het ongenoegen vergeten werd. In februari 1539 waren de metselaars op het
kloosterterrein aan de slag gegaan 15). Het werd dus zaak om voorbereidingen te treffen voor nieuwe gebrandschilderde glazen. Al lezen we er niet van, het moet toch wel tijdens dit bezoek in maart 1539 geweest zijn dat graaf Floris beloofd heeft met zijn zoon twee glazen te zullen bekostigen. Bovendien gaf de oude heer zijn bezoekers een brief mee voor zijn aangetrouwde neef Georg Schenck van Toutenburg 16), de stadhouder van Friesland en de andere nieuwe noordelijke gewesten, met het verzoek om het klooster boeken te bezorgen (B 3). Bij de brand was namelijk ook een groot deel van de boeken verloren gegaan. Vermoedelijk moest de stadhouder dit verzoek doorspelen naar de abt van Aduard 17). Het moet ook wel Floris van Egmond geweest zijn die de bisschop van Luik om een glas gevraagd heeft, want voor de monniken was dat een dermate ongewone schenker dat bij het noteren van diens gift Utrecht is opgeschreven; later is de plaatsnaam gecorrigeerd (B 9). Hoe graaf Floris aan dat adres gekomen is? Het was een broer van zijn vrouw, Margaretha van Bergen uit het huis Glymes, ook een van de 'upper seven' families. Cornelis van Bergen, heer van Zevenbergen, was al jaren coadjutor van bisschop Everard van der Marck - befaamd schenker van |
|||||||
|
Afh. I Floris van Ei>mond( 1469-1539}geschilderd
door Jan GossaerI ica. I47S-I532I. Mauritshuis. bruikleen
van hel Rijksmuseum
IFolo Rijksmuseum Amsterdam).
glasramen - eer hij hem in 1538 op de Luikse
zetel was opgevolgd; met blakende tegenzin weliswaar, zodat hij elect bleef en in 1544 weer afstand deed van de waardigheid. De regering in Brussel had echter zijn aanstelling gewenst en om hem evenals het kathedrale kapittel tot toegeven te bewegen, geen betere ambassadeur kunnen bedenken dan zijn zwager Floris 18). Het zal deze dus wel minder moeite gekost hebben heer Cornelis over te halen tot het betalen van een glas. In de bisschop van Utrecht ontmoeten we
nog een verwant van graaf Floris. Het was immers Joris van Egmond; hun vaders waren broers 19). Is het nodig op die familierelatie de nadruk te leggen, sprak het niet vanzelf dat de bisschop glasramen schonk aan de kerken van zijn diocees? Als ik de elf andere glasschenkingen overzie die ik van hem ken, |
|||||||
|
140
|
|||||||
|
dan ging er één naar de
Jeruzaiembroederschap in Utrecht, vijf kwamen in parochiekerken terecht waarvan één ver buiten het diocees. Drie schenkingen waren voor personen bestemd: die mogen hier dus eigenlijk niet meetellen 20). Aan kloosters schonk hij slechts twee keer een glas, Catharijneconvent in en Vrouwenklooster bij Utrecht - niet bepaald doorsnee-kloosters2l). Het Regulierenklooster in Gouda heeft hij niet eens 'gezien'. Tegen zo'n achtergrond valt zijn gift aan Onze Lieve Vrouwenberg wél op, want ik schat dat die Cisterciënsers net zo min als de Regulieren uit aristocratische families kwamen. De IJsselsteinse monniken was ook nog een financiële bijdrage van zijn kant voorgespiegeld, maar het blijkt niet of ze die ook werkelijk gekregen hebben, al hebben ze er een paar keer moeite voor gedaan 22). De kapittels van de Dom en Oudmunster
kenden de weg naar IJsselstein al lang; beide hadden ergoederen en rechten. Het klooster hadden ze dan ook al vaker met glazen bedacht, in 1455/1460 ongeveer en weer rond 1520 23). BijhetOudmunsterglasvan 1540(B 10, 25) blijkt niets van een verzoek door het klooster noch van een aanbeveling door Floris van Egmond. Sterker nog: de kapitteladmini.stratie laat niet eens merken dat het college dit cadeau aan de Cisterciënsers gedaan heeft, terwijl het glas dat het Tertiarissenklooster Bethlehem, in de Nieuwe Weerd bij Utrecht op grond van Oudmunster, in hetzelfde jaar kreeg wèl genoteerd werd 24)! Bij het Domkapittel is zoals gezegd wel een
kloosterdelegatie op bezoek gegaan (B 5). Toch moet graaf Floris zich wel degelijk hebben ingezet voorde inwilliging van het verzoek, want de domheren lieten nadrukkelijk aantekenen dat ze het geld slechts beschikbaar stelden uit consideratie voor hem 25). Overigens ging het dit kapittel financieel blijkbaar nog niet zo slecht als in het volgende decennium, toen het zich aan het geven en zelfs het ontvangen van glasramen wist te onttrekken 26). Net zoals hun confraters van Oudmunster gaven de Domheren namelijk in 1540 een glasgeschenk aan het klooster Bethlehem 27). Het kapittel van St. Jan betaalde weliswaar
pas op 15 oktober 1541 een glazenier voor het glas dat het 'op verzoek van hef r Floris graaf |
|||||||
|
Aft). 2 Het glas van het kapittel van Oudmunster in
de St. Jan te Gouda, 1564.
(Foto eigendom Stichting Fonds Goudse Glazen). van Buren' voor het Cisterciënserklooster had
laten maken 28). Maar het kan natuurlijk geruime tijd daarvoor al geplaatst zijn. Van harte schijnt het niet gegaan te zijn. De omschrijving van een meerdaags bezoek aan Utrecht in de winter van 1540/41 doet althans |
|||||||
|
141
|
|||||||
|
denken aan het inschakelen van de sterke arm
van het gerecht om dit kapittel tot handelen te bewegen (B 11). Met IJsselstein had het eigenlijk ook niet zoveel te maken; het kapittel van St. Pieter trouwens helemaal niet. Beide hadden wel belang bij een goede relatie met Floris van Egmond, maar meer in zijn kwaliteit van graaf van Buren, vanwege hun bezittingen in dat graafschap. Ook bij St. Pieter moesten de monniken in
augustus 1541 gaan herinneren aan de toezegging (B 15). Die was indertijd gegeven op conditie dat er eerst een kanunnik moest doodgaan. De inkomsten van diens prebende kwamen dan namelijk geruime tijd in de kas van het kapittel terecht. Of die kas toen werkelijk niet bestand was tegen extra uitgaven weet ik niet. De houding van het St. Janskapittel zou echter ook aanleiding kunnen geven tot het vermoeden dat het kapittel van St. Pieter op deze manier probeerde het verzoek op de lange baan te schuiven. Of deze heren in of na 1541 toch over de brug zijn gekomen is niet te achterhalen. Bij het kapittel is slechts een deel van de betreffende administratie bewaard en van het kloosterarchief is van de periode tussen 1541 en 1552 helemaal geen financiële administratie over 29). Nog twee mogelijke schenkers worden
genoemd in de rekening zonder dat verder uit het kleinste postje werkloon blijkt of een glas met hun naam in 1541 nog is aangebracht. Op 22 februari 1541 \s ergereyst tAmstelredam ende die stede gebeden om een glas in ons kerck (B 12). Frans Clemens, de prior, zal dat zelf wel gedaan hebben, want hij was uit Amsterdam afkomstig; zijn broer Clemensz leverde hem daarvandaan eikenhout voorde bouw. Maar aan Amsterdamse kant is er weer niets over te vinden 30). De andere candidaat zat in het hoge
Noorden dat nog pas zo kort bij de Habsburgse Nederlanden gevoegd was. Zijn naam, de heer van Groot Oudert (B 16), moet opgevat worden als de abt van Aduard 31). Boeken en ornamenten verwachtten de monniken ook van die oude, grote en rijke Cisterciënser vestiging in de Ommelanden, vermoedelijk naar aanleiding van de brief die Floris van Egmond in 1539 aan stadhouder Schenck had geschreven (B 3). De kroniek |
|||||||
|
van de abdij van Aduard stelt wel de
bouwactiviteiten aan het eigen convent in het licht en aan enkele direct afhankelijke gebouwen in de buurt, maar niet een eventuele schenking aan het kloostertje in het Nedersticht 32). Gezien het ontbreken van alle
administratiebescheiden over de jaren 15421551 is het heel wel mogelijk dat de drie laatstgenoemde glazen toch nog aangebracht zijn. Maar de monniken troffen in 1541 wel noodmaatregelen. Ze kochten riet (B 13, 14), wat wil zeggen dat de resterende drie of vier vensters op de gebruikelijke manier voorlopig zijn gedicht. Mocht tóch niet elk venster zijn gedroomde
fraaie glasvulling gekregen hebben, dan zouden de Cisterciènsers van IJsselstein daarin overigens niet alleen gestaan hebben. Meer plannen uit die tijd om tot een complete gebrandschilderde beglazing te komen zijn onvoltooid gebleven of pas decennia later uitgevoerd. Van dit laatste is de Goudse St. Jan hèt voorbeeld. Maar ook bij het Regulierenkloo.ster van Stein lijkt het zeer waarschijnlijk dat de kerk niet meer volledig beglaasd is ger;iakt vóór het geusworden van Gouda. De eerste schrijver over die glazen vermoedde al op grond van de voorstellingen dat het zevental niet compleet was. Uit de aanbestedingsvoorwaarden voorde verbouwing van hun kerk is inmiddels bekend geworden dat ook deze Regulieren elfschoene glasen gewenst hadden 33). De voorstellingen
Het Goudse klooster was bezig geweest met
de uitbeelding van één verhaal, het leven van Jezus. Telkens weer blijkt dat de ontvangers een bepaald concept voor ogen hadden, waarvan de schenkers een gedeelte konden uitkiezen, of, bij geringere interesse, alleen maar hun aandeel betalen, terwijl de ontvangers dan bepaalden welk tafereel aan de beurt was boven de betreffende schenkersafbeelding. Of de Cisterciènsers van IJsselstein
bijvoorbeeld een Marialeven hebben laten uitbeelden, of scènes rond hun ordestichter Bernard is een vrij onderwerp voor onze fantasie. Alleen de bedragen die aan de glazeniers zijn betaald zouden haar enigszins |
|||||||
|
142
|
|||||||
|
binnen de perken kunnen houden. Van de
Dom en St. Jan kregen ze 50 Hollandse guldens, van de graven van Buren in totaal 95 Carolus guldens 34). Vergelijking van die bedragen met andere sommen die rond 1540 zijn betaald voor glazen waarvan wèl de maat en de voorstelling (bij benadering) bekend zijn, zou - mits bij deze operatie ook nog rekening gehouden zou worden met prijsverschillen tussen glazeniers en muntkoersen wat zicht kunnen geven op de mate van invulling die de kloosterglazen in IJsselstein hebben gehad. Het is namelijk best mogelijk dat ze niet
helemaal met gekleurd glas gevuld waren maar slechts met 4 of 6 panelen waarop bijvoorbeeld een heilige stond met alleen wapens of andere attributen van de schenker, terwijl de rest van de vensters uit blank glas bestond 35). Soms heeft de gevende partij wel zelf het
thema van haar glasgeschenk bepaald. Voor Onze Lieve Vrouwenberg hoop ik dan maar dat het zich op dit punt niet helemaal hoefde te schikken naar de verlangens van graaf Floris, want anders zouden de monniken opgezadeld zijn met glazen waarvan de religieuze boodschap een zeer licht gehalte had. Op de drie glazen, die van hem bewaard zijn gebleven, ziet het gedeelte met de schenker er nog wel betamelijk uit (afb. 4-5). De architecturale omlijsting overheerst erg, maar graaf Floris is toch uitgebeeld terwijl hij op een bidbankje knielt voor een devotievoorstelling, soms alleen, soms vergezeld door zijn vrouw; zijn naamheilige presenteert hem, of de heilige Christofoor 36). Maar in het gedeelte waar doorgaans bijbelse
voorstellingen, taferelen uit een heiligenleven of andere Christelijke thema's zijn aangebracht staat in Floris' glazen hooguit de apostel Andreas. En dan staat die er niet een gedeelte uit de geloofsbelijdenis te onderstrepen, maar als beschermheilige van het Gulden Vlies, dus om Floris' lidmaatschap van die orde extra te laten uitkomen; alsof de reeksen wapenschilden niet voldoende adeldom en belangrijkheid van de schenker demonstreerden. Hopelijk heeft hij zich bij de IJsselsteinse
kloosterkerk dus alleen bemoeid mgt de juiste plaats van ieders glas - als de hiërarchische |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
iiO sp? y*'
sp<. iM^ ^m
m^. f^^- ^M |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
sm^i mm /m-i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
AJh. 3 Bovenste gedeelte van Floris van Egmond's glas
in de Si. Maarten te Luik, 1527
(Foto's 1942:copyrightA. C. L. Brussel).
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
143
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
volgorde al niet vanzelf sprak voor de
monniken. Natuurlijk gingen geestelijken vóór leken, de prelaten vóór gewone geestelijken. Maar aanzienlijke leken hadden voorrang op minder hoge geestelijken. En zo daalde men, met al dan niet onderbroken bewegingen, de maatschappelijke ladder af. Het hoogaltaar was het punt van waaruit de posities bepaald werden; daardoor had de noordwand van een kerk meer status dan de zuidwand 37). Behalve door sociale tegenargumenten kon dit
schema óók onderbroken worden door verschillende afmetingen van de vensters, anders waren de kolossale koninklijke glazen in de Goudse St. Jan niet pas in de dwarsbeuk aan de beurt gekomen, terwijl een burgemeestersglas veel dichter bij het hoogaltaar geplaatst werd; maar dat kwam dan ook in een klein venster. Deze laatste complicatie deed zich echter in IJsselstein niet voor omdat de vensters van de kloosterkerk, behalve dan dat in de westgevel, gelijk in oppervlak waren (vgl. p, 138). De paarsgewijze aankomst van de glazen in
1540 blijkt nu meteen de aanzet voor de juiste opeenvolging te bevatten 38). In de noordwand kwam natuurlijk als eerste bisschop Joris van Egmond terecht, met achter hem - de schenkers richtten zich immers naar het altaar - graaf Floris. Na hen arriveerden de Luikse elect en zijn neef Maximiliaan van Egmond en vonden de hun toekomende plaats in de zuidwand. Of, anders en misschien beter nog: graaf Floris van Egmond in het eerste glas van de zuidwand, zijn zoon na hem, en zijn zwager in het tweede venster van de noordwand. Toen kwamen de oudste kapittels aan de beurt: het glas van de kathedraal natuuriijk aan de noordkant, dat van Oudmunster in de zuidmuur. St. Jan en St. Pieter - nu ga ik meer aarzelen, welk glas zou naast de Dom gemogen hebben? Het eventuele glas van Amsterdam had probleemloos in de westgevel gepast, in de enige afwijkende vensteropening. Maar als er ook nog een glas van Aduard gearriveerd zou zijn, had dat abtsglas dan voor de jongere kapittels moeten komen? In de Goudse kerk is de abt van het oudste Premonstratenserconvent zelfs vóór het kapittel van Oudmunster geplaatst, onmiddellijk na hun proost 39). Er valt heel |
|||||||||
|
AJh.4
|
Onderste gedeelte van Floris van Egmond's glas
in de St. Maarten te Luik. |
||||||||
|
144
|
|||||||||
|
wat te leren om in een voorbije samenleving
de verhoudingen tussen individuen en groepen, de relaties binnen groepen en tussen individuen onderling, met al die verschillende rangen en standen, goed te taxeren! De glazeniers
Ook over de glazeniers kan ik vrij stellige
mededelingen doen. In het archief van de graven van Buren bevinden zich verschillende kwitanties voorde kloosterglazen van twee IJsselsteinse glazeniers. Jan Claesz van Dordrecht en Willem Jorisz van der Huel (afb. 6-7) 40). Wat de tweede betreft ging het maar om een klein karwei, het aanbrengen van de ordetekens van het Gulden Vlies in het glas van Maximiliaan; slordigheid van de opdrachtgever, die toch al in 1531 tot Vliesridder gepromoveerd was? Maar het glas van het St. Janskapittel werd helemaal door deze Willem Jorisz uitgevoerd 41). Omdat het Domkapittel het alleen over 'een glazenmaker in IJsselstein' heeft 42) en enkele monniken mit den glaesmaker aan bisschop Joris de tekening voor zijn glas gingen voorleggen (B 7) - de enige van wie deze zorgvuldigheid genoteerd is -, valt niet uit te maken of Jan Claesz misschien het grootste deel van de glazen heeft gemaakt of dat de opdrachten collegiaal gedeeld zijn. Wel is het dunkt mij erg waarschijnlijk dat alle zeven of acht glazen in IJsselstein zelf vervaardigd zijn, wanneer dat van vijf vastgesteld kan worden. De herkomst van de werktekeningen onttrekt zich welhaast vanzelfsprekend aan onze waarneming. Of er in IJsselstein geregeld
werkgelegenheid w?iS voor twee glazeniers is misschien wat twijfelachtig. Willem de glaesmaker woonde er in de jaren '50 nog en had toen in elk geval het klooster als vaste klant voor reparaties 43). Zijn zoon Jan van der Huel of Verhuel trok echter als glazenier naar Utrecht en werd er in 1554 burger 44). Van Jan van Dordrecht weet ik verder niets.
Zou hij alleen tijdelijk in IJsselstein geweest zijn voor dit werk, waarbij hij trouwens ook nog wel eens een schilderklus uitvoerde (B 4)? Geen van beiden lijkt aan de graaf van
Buren een grote klant gehad te hebben. Ik ken van hem pas één andere opdracht aan Willem van der Huel, om meester-metselkar Cornelis van Woerden twee glasruitjes te bezorgen (afb. |
|||||||
|
Ajh. 5 Het schenkersgedeelte van Floris van Egmond's
glas in de Si. Maarten ie Luik. Zo het oorspronkelijk portret gelijkenis gehad mocht hebben, na ingrijpende restauraties van het glas in de 19e eeuw heeji het die zeker niet meer. 7). En de gewone reparaties aan de
kasteelglazen, die voerde Willem ook uit 45). Het kasteel in Grave liet graaf Floris natuurlijk ook door plaatselijke glazeniers onderhouden. Waren daar nieuwe glazen nodig dan gaf hij wel eens een opdracht aan iemand verder weg, aan meester Brant in Kleef of aan Pieter Crabeth in Gouda 46). Het Land van Cuyk had echter veel relaties met Kleef, en de oude Crabeth kwam oorspronkelijk uit Cuyk, dus zulke contacten lagen eigenlijk voor de hand. Toen Pieter Crabeths oudste zoon, Dirk,
zelfstandig ging werken, kreeg hij van graaf Floris de kans om voor de Johannieters in Utrecht een glas te maken. Maar Floris' cadeau voor Vrouwenklooster is weer in een Utrechtse werkplaats gemaakt 47). Van zijn glazen voor de Luikse kapittelkerk van St. Maarten (afb.34), de adellijke Cisterciënserinnenabdij te Herkenrode en het huis van de Onze Lieve Vrouwebroederschap in Den Bosch zijn de makers niet bekend 48). |
|||||||
|
145
|
|||||||
|
bijzonder opvalt, is dat hij op een enkele
uitzondering na alles in Den Haag heeft laten maken, door twee glazeniers van wie de een de ander is opgevolgd. Dat is tenminste een duidelijke band tussen opdrachtgever en kunstambachtsman! Deze edelman zou met recht maecenas mogen heten, vooral van glasmaker Zweer van Opbueren. Kloosterrelaties van Onze Lieve Vrouwenberg
Had Onze Lieve Vrouwenberg zonder de
bemiddeling van de graaf van Buren geen gebrandschilderde glazen kunnen krijgen? De eerdere schenkingen van de Dom en Oudmunster bewijzen onmiddellijk het tegendeel, terwijl het glas van Frank van Borselen aantoont dat evengoed vermogende leken het klooster begunstigd hebben. Maar zijn naam was een gelukkige toevalsvondst. Het werkelijke opsporen van relaties die Onze Lieve Vrouwenberg omstreeks 1540 met leken had zou erg tijdrovend zijn omdat het kloosterarchief op dit punt weinig te bieden heeft 52). Eenvoudiger is het een indruk te krijgen van de betrekkingen die het klooster met andere conventen had, in het bijzonder binnen de eigen orde, want het spiegelklooster Stein liet immers zien dat binnen de Regulierenorde inderdaad glazen geschonken werden. In plaats van het verre Aduard moet dan
volgens de hiërarchie van de Cistercienserorde als eerste het moederklooster genoemd worden, de abdij Kamp in het aartssticht Keulen, ten zuidwesten van Rijnberk 53). Deze abdij behoorde wel tot dezelfde categorie als Aduard: ze was oud, ouder nog, en rijk. Het hoofd ervan had als vaderabt het recht
en de plicht om op het klooster in IJsselstein toezicht te houden. Bij hem moest prior Frans dan ook toestemming laten halen om landerijen te verkopen ten bate van de kerkbouw. Het klooster kreeg ook een lening van deze abt; hoe groot die was blijkt niet 54). Onze Lieve Vrouwenberg is een van de oudste
leden geweest van de 'Colligatie van Sibculo' 55). Dat was een nadere band tussen enkele kloosters uit het begin van de 15de eeuw, waarbij zich later nog meer Cisterciënserkloosters in de Nederlanden en aan de Nederrijn hadden aangesloten, een |
||||||
|
In het Zuiden nam Floris óók deel aan de
beglazing van de Catharinakerk in Hoogstraten, de hoofdstad van het graafschap van Antoine de Lalaing, bij ons bekend als de stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht 49). Met 'deelname' wil ik zeggen dat Floris' gift werd uitgevoerd door Claes Matthijsen, de glazenier die ook de aangrenzende glazen maakte, zodat de directe werkopdracht door het ondernemende echtpaar Lalaing- Culemborg verstrekt zal Floris'. Trouwens ook bij een aantal van zijn andere glazen moet zeker rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat de glazenier door de ontvangende partij gekozen werd. Deze Claes Matthijsen, eerst in Antwerpen
en later in Hoogstraten wonend, is intussen wel een befaamde naam in de geschiedenis van de glasschilderkunst, zoals de naam van Dirk Crabeth ook anders klinkt dan die van glasmakers van wie geen producten over zijn. Belgische glasschilderkunsthistorici rekenen
de Egmonds tot de families die op dit gebied een belangrijk maecenaat uitoefenden, ook al kennen zij minder schenkingen dan ik hier van bisschop Joris en graaf Floris van Buren heb genoemd. In publicaties verstopte mededelingen en vooral archiefvondsten zullen dat aantal gemakkelijk kunnen vergroten, want ik moet wel even duidelijk stellen dat ik slechts een fractie van de Burense archiefnalatenschap binnen het grote archief van de Nassause Domeinraad heb doorgekeken 50). Maar als dan soms nóg steeds zou blijken
dat hun werkelijk vele opdrachten door een bonte verzameling glazeniers werden uitgevoerd, wat zegt het predikaat maecenas dan méér dan dat sommige Egmonds bereid waren behoorlijke sommen gelds te besteden aan gebrandschilderd glas, terwijl het hun niet bijzonder kon schelen wie het maakte? Dan zouden ze nóg steeds in de schaduw staan van de 15de-eeuwse Frank van Borselen, de edelman die als Jacoba van Beierens weduwnaar graaf van Oostervant en heer van Voome was 51). Die heeft zo'n indrukwekkend aantal glazen aan kerken geschonken - in 1457/58 ook één aan het IJsselsteinse klooster! - alsof hij wedijverde met de Bourgondische 'concurrent', hertog Filips de Goede. Wat bij deze schenker ook |
||||||
|
146
|
||||||
|
^//iL
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
A"^/^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
fta/^f- '"5t.»**0 W ©CM ->e»*" S/»4^ rjtlM^MU^ l>^ ^ .Sji^rf^-I^W
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/'"yV
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
c"'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'm
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
pj^.' LJ*.^-^ J**"^ ^^ yi^CiSi,^^ tlu»-.-»/;^ /m(^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
iS-Mi '^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'#?
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
;]
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/(/?'. ö Twee van rfe rfn? kwitanties van Jan Claesz van Dordrecht voor rentmeesters
van de graaj van Buren betreffende door hem geleverde glazen voor de kloosterkerk te IJsselstein, 13 januari en 7 juli 1540' (Foto Algemeen Rijharchief's-Gravenhage).
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
147
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
y>^
|
|||||||||||||||
|
"^
|
|||||||||||||||
|
^yj. 7 Kwijtingen van Willem Jorisz van der Huel voor de rentmeester van de graaf van Buren betreffende glazen
voor metselaar Comelis van Woerden en reparatie aan een van de grafelijke glazen in de kloosterkerk te IJsselstein. 5 maart 1541.
(Foto Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage). |
|||||||||||||||
|
Antwerpen waren dochterkloosters van
IJsselstein; alle vier deze kloosters zijn uit het colligatieverband bekend. Maar geen van deze priors handelde zoals de drie rectors van het 'kapittel van Sion', ook zo'n kloosterverbond bij de Regulieren, tegenover het klooster Stein. Uit de bouwrekening komt nóg een
orderelatie van Onze Lieve Vrouwenberg te voorschijn, de deftige nonnen van de St. Servaasabdij in Utrecht. Hun dienstboden hielpen de prior aan een goede medicijn voor z'n zere keel, maar voor de opbouw van de kerk was het natuurlijk belangrijker dat de |
|||||||||||||||
|
verbond om te proberen dichter bij de
oorspronkelijke eenvoud van de orde te leven. Dat die speciale band tegen 1540 nog niet geheel was verslapt blijkt terloops uit de bouwrekening van het IJsselsteinse klooster. In 1539 reisde prior Frans met zijn collega's uit
Warmond en Heemstede naar het Cisterciënserinnenklooster Ter Hunnepe bij Deventer, en toen er voor de nieuwe ciborie kristalglas nodig was liet hij dat niet door een willekeurige tussenpersoon in Antwerpen kopen maar door de prior van het Sint Salvatorklooster in die stad 56). Warmond en |
|||||||||||||||
|
148
|
|||||||||||||||
|
meer of minder kostbare voorwerpen.
Van Onze Lieve Vrouwenberg is zo'n boek
helaas niet bewaard gebleven. Het memorieboek van Warmond laat in een kostelijk kreupel rijm horen welk bedrag kloosters van de Colligatie van Sibculo van buitenstaanders verwachtten om dezen te laten delen in hun gebedsbroederschap, en waaruit hun tegenprestaties voor die begunstigers zouden bestaan 62): Oeck sye des mede ons allen oirkond,
Soe wie uyt sijns hartzen grond,
Gheeslelick ofwairlick weesende 63),
Sijn lyefte ende myn ons is bewijsende
In sijnen leven, sijck ofghesondt,
Ende dat verdient mit weldaden boven tyenpondt,
In dit boeck sal beschreven weesen
Ende hoer namen sal menjairlix leesen,
Weesende altoes in onsen daghelixe ghebedt
Ende ghelijck ons broeders hier in gheset,
Myt jarichtijt ende memori
Om te vercrighen die ewighe glori,
Ghesuvert van sonden clair,
Ende weesen mijt Goede voirwair
Hyer namels in dat hemelsche rijck.
Dat ons God gun alle ghelijck.
Amen.
De glasramen van Floris van Egmond
hebben ons echter al laten zien dat deze wezenlijke bedoeling van de schenking overstemd kon worden door familietrots en standsbesef. Zo waren glazen die door gilden en stadsbesturen geschonken werden soms niet vrij van wat reclame. Een vorst kon zich in een pas verworven gebied fraai en nadrukkelijk in glasramen aan zijn nieuwe onderdanen presenteren, ook met dit middel proberend hun aanhankelijkheid te winnen 64). Zou bij de glazen van het IJsselsteinse
klooster zelfs de selectie in 1539 van de schenkers een bijbedoeling gehad kunnen hebben? Het klooster stond zoals het gedeelte over de beglazing van 1540-1541 laat zien, geheel vreemd tegenover de prelaten van Luik en Aduard, en met de kapittels van St. Pieter en St. Jan hadden ze ook niets te maken - eerder nog met St. Marie. Zelfs van de Utrechtse bisschop hoefden ze als 'gewoon' klooster niets te verwachten. Minstens vier glazen zouden ze dus van
|
|||||||
|
abdis stenen en landerijen van hem kocht en
dat enkele nonnen door middel van een lijfrente geld leenden 57). De dames hadden ook nog een oud gesneden retabeltje over, dat met wat opschilderen en vergulden best dienst kon doen op een van de altaren in de IJsselsteinse kloosterkerk. Voor het hoogaltaar liet de prior toch maar een hele nieuwe retabel snijden 58). De Utrechtse Dominicanen wilden
trouwens ook wel een oud stuk afschuiven maar moesten er dan toch enige vergoeding voor krijgen; banken namelijk die in de westheift van de kerk opgesteld werden als koorgestoelte voor de lekenbroeders van Onze Lieve Vrouwenberg 59). Dat de Cisterciënsers van IJsselstein een
heel andersoortige relatie hadden met de Utrechtse Karthuizers in de vorm van een fraterniteit, een gebedsbroederschap 60), stip ik alleen maar aan om terug te keren naar diegenen die in 1540/41 werkelijk glazen geschonken hebben. Het motief van de schenkingen
Het grondmotief van elke gift 61), in welke
vorm ook aan kerken gedaan en al hadden kerken er vaak zelf om gevraagd, lag in de zorg van de schenkers voor hun welzijn in dit leven maar vooral in het leven na hun dood. De dankbaarheid die zij met hun giften oogstten, kon immers door de begunstigden niet beter bewezen worden dan door te bidden voor die weldoeners en hun verwanten. Deze en andere religieuze handelingen zouden volgens algemene verwachting de periode van boetedoening na de dood bekorten en dus ervoor zorgen dat de zielen sneller in de hemelse zaligheid werden opgenomen. Zichtbare objecten waren natuurlijk een goed
middel om ook nog na verloop vanjaren de dank tegenover de vroegere schenkers levend te houden; een glas met een voorstelling van de persoon in kwestie was wel een van de beste geheugensteunen. Maar de geschonken voorwerpen deelden niet mee wat de precieze dagen waren waarop de jaargetijden en andere vieringen voor het groeiende aantal begunstigers gehouden moesten worden. Daartoe werden memorieboeken aangelegd - die ons nu een schat aan informatie kunnen bieden aan namen niet alleen, maar ook aan |
|||||||
|
149
|
|||||||
|
dat glas zou pas na 1541 gemaakt kunnen zijn,
zodat het in kloosterbescheiden niet gevonden kan worden, terwijl de ervaring ten aanzien van het glas van Oudmunster tot enige scepsis maant bij de nauwkeurigheid in andere administraties 69). De bijdragen van de Egmond-clan meegerekend zou er dan in één klap voor negen ramen gezorgd zijn. Uit zijn Friese tijd schoot hem nog de abdij van Aduard te binnen, dat waren ook Cisterciënsers en bovendien vast wel in staat om zijn monniken te helpen. Maar de regerende abt is zeker geen persoonlijke kennis van graaf Floris geweest, want anders had hij zijn verzoek niet door neef Schenck laten afhandelen. Amsterdam voor het laatste glas te vragen is duidelijk een idee van de prior zelf geweest. Wellicht zijn het juist persoonlijke relaties
met Utrechtse dekens en kanunniken geweest die Floris van Egmond de verwachting hebben gegeven dat zijn verzoek bij de kapittels wel goed zou vallen. Op dat vlak moet echter nog heel veel onderzoek gedaan worden. Pas als we weten wie de leden, en vooral de actieve leden van de kapittels geweest zijn, kan er nagegaan worden of verwantschapsbanden of andersoortige relaties de achtergrond vormen waartegen bepaalde gebeurtenissen en handelingen verklaarbaar worden. Relatiepatronen en mentaliteit
De totstandkoming van het glazenensemble
in een klein Nederstichts Cisterciënserklooster omstreeks 1540 blijkt meer vragen te bevatten dan vaststaande gegevens. Met die vragen heb ik wel proberen aan te geven in welke richtingen naar verklaring gezocht kan worden. De geschiedenis van de oude glasschilderkunst
in Nederland verdient het niet om alleen in een uithoek van de kunstgeschiedenis beoefend te worden. Ze moet ook niet blijven steken in het overigens onmisbare documentatiestadium, waarin nog heel veel moet gebeuren. Onderzoek dat vrijwel alleen met geschreven bronnen beoefend kan worden blijft akelig afhankelijk van de grilligheden van hun beschikbaarheid. Voor sommigen zal de onmogelijkheid om stijlkritiek toe te passen een onoverwinbare barrière vormen. ./ |
|||||||
|
andere begunstigers gekregen hebben als ze
hen vrij hadden kunnen kiezen. Dat ze daartoe best mogelijkheden hadden laat het gedeelte over hun kloosterconnecties zien. Maar blijkbaar hebben ze zich willen of moeten voegen in het plan van hun wereldlijke heer; dat was trouwens in de late middeleeuwen voor zo'n klooster (weer) heel gewoon geworden 65). Misschien was hun instemming wel echt gemeend ook, want ik beluister iets van een hartelijk contact in het bezoek van de prior aan Buren op Allerheiligen 1539 naede doot van myn oude heer, om den jonghen heere te troosten 66). Maar als Floris van Egmond in 1539 er zo'n
prijs op gesteld heeft om te beslissen door wie aan zijn quasi-huiskloostertje nieuwe kerkglazen gegeven zouden worden, op welke gronden heeft hij die schenkers dan geselecteerd? Had hij niet even goed stadhouder Lalaing om een tegenprestatie voor zijn glas in Hoogstraten kunnen vragen, of zijn royale chef Karel V, om paar een paar namen te noemen uit Floris' relatiekader 67)? Waarom gaf hij er de voorkeur aan om zichzelf en zijn naaste verwanten in een zichtbare memorie samen te brengen met Utrechtse kapittels? Een twintig jaar tevoren had hij beslist niet
op dit idee kunnen komen. Vol spanningen en conflicten was zijn verhouding tot de kapittels toen geweest, als nasleep van de strijd in 1511, het laatste van een lange reeks oorlogjes tussen de heren van IJsselstein en Utrecht 68). Ik heb overwogen of die conflicten juist de aanleiding gevormd kunnen hebben tot Floris' suggestie aan de kapittels om samen de nieuwe kloosterkerk aan gebrandschilderde glazen te helpen; of zijn voorstel soms een soort bezegeling inhield van de vreedzame betrekkingen die er op het eind van zijn leven tussen hen bestonden. Maar zou ik hem daarmee niet een te mooie gedachte toedichten, terwijl hij simpel heeft zitten rekenen hoe ver de monniken geholpen waren als hij eens alle kapittels van Utrecht om een bijdrage vroegT Alle kapittels, dat lijkt me eigenlijk zo logisch bij een plaats als IJsselstein, waarbij het kapittel van St. Marie al eeuwen veel meer betrokken was dan de colleges van St. Pieter en St. Jan. Het ontbreken van zo'n vermelding in de
bronnen is immers geen absoluut tegenbewijs: |
|||||||
|
150
|
|||||||
|
Speciaal voor Gouda: A. A. J. Rijksen, Gespiegeld in
kerkeglas (Lochem, 1945); kleine aanvullingen in C. J. Matthijs, Genealogische bijzonderheden over de schenkers van enkele Goudse glazen (Gouda/Alphen a.d. Rijn, 1979). 5) J. L. van der Gouw, ed.. Stukken afkomstig van
ambtenaren van het centraal bestuur tijdens de regering van Karel V, gedeponeerd ter charterkamer van Holland ('s Gravenhage, 1952) nr. 756, 758 (Harmeien, Haastrecht). J. Helbig, 'Verrières héraldiques de la familie de Charles Quint', Belgisch Tijdschrift voor Oudheidkunde en Kunstgeschiedenis, XI (1941) 245-262; nog wat meer bij A. Henne, Histoire du règne de Charles-Quint en Belgique, V (Brussel/Leipzig, 1859)74-79. 6) D. van Heel, 'De reguliere kanunniken van het
klooster Emmaus in het Land van Stein', Haarlemse Bijdragen. LXII (1953) 32-69. 7) Ibidem, 57-58; aanvullingen bij Matthijs,
Genealogische bijzonderheden, 33-35. 8) Van Heel, 'De reguliere kanunniken', 56-57.
9) M. A. Beelaerts van Blokland, 'De nationale
positie van het huis van Egmond in de 15de en 16de eeuw' Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie, XIV (1960) 33-39 (paar onjuistheden); P. Rosenfeld, 'The provincial govemors from the minority of Charles V to the Revolt', Standen en Landen, XVII (1959) 3-63; A. W. E. Dek, Genealogie der heren en graven van Egmond (2e dr., Zaltbommel, 1970) 65-66; korte biografie bij S. W. A. Drossaers, ed., Het archief van de Nassause Domeinraad, II 1 ('s Gravenhage, 1955)177-179. 10) M. D. Ozinga, 'De strenge Renaissance-stijl in
de Nederlanden naar de stand van onze tegenwoordige kennis', Bulletin van de Koninklijke Nederlandse Oudheidkundige Bond, 6e serie, XV (1962) 9-34. Over Pasqualini's werk in Grave is wat gepubliceerd in het streektijdschriftje Merlet, VII (1971)65, IX (1973) 106. Bij Drossaers,/^rcfee/va/z de Nassause Domeinraad, II', 178,222 verklaring van Floris' rechten op Grave en het Land van Cuyk. Over zijn zogeheten maecenaat zie hierna p. en n. 69, 11) Streekarchivariaat Zuidwest-Utrecht,
Oudarchief IJsselstein, nr. 599, fol. 2,14 (verder genoemd; nr. 599). Kwitantie van de prior voor 100 Carolusguldens in: Algemeen Rijksarchief, Nassause Domeinraad, II Buren, nr. 113 (verder genoemd: archief Buren). 12) A. A. Arkenbout, 'De heren van Voorne als
opdrachtgevers van 15de eeuwse glasschilderkunst', Rotterdams Jaarboekje, 1967, 121-122. 13) G. C. Labouchère,'De toren der N.H. St.
Nicolaaskerk te IJsselstein', Oudheidkundig Jaarboek, 11(1922) 51. 14) Zien. 45.
15) Nr. 599, fol. 23.
16) Dek, Genealogie van Egmond, 51 en de tabel bij
Beelaerts van Blokland, 'De nationale positie van het huis Egmond'. 17) Zie hierna p.
18) Korte biografie bij Drossaers, Archief van de
|
||||||||
|
Maar daarvoor komen andere dingen in de
plaats. Wie geïnteresseerd is in de relatiepatronen tussen mensen, individueel en in groepsverband; wie wil weten op welke gronden zulke relaties tot stand kwamen en op welke manieren ze onderhouden werden in de loop der tijden - die kan in het geven van glasvensters aan kerken en glasruitjes aan particulieren zinvolle bijdragen vinden voor zijn onderzoek. Een Duitser formuleerde dergelijke
overwegingen zo: Ferusterstiftungensind(. . .jin hesonderem Masse geeignet, einen Einblick zu vermitteln in die Stellung des mittelalterlichen Menschen zu weltlichter und kirchlicher Macht, in den Wandel seiner sozialen undpolitischen Verhdltnisse wie seiner Endzeil- Vorstellungen und nicht zuletzt in den Wandel seiner Selhstdarstellung 70). |
||||||||
|
Noten
1) Terloops in mijn artikel 'Middeleeuws
I Jsselstein', Uitgave Stichting Historische Kring
IJsselstein. nr. 4 (sept. 1977); dan M. H. H. Doesburg, H. Jonkers en R. Pasman, 'De herbouw van de Kloosterkerk binnen IJsselstein na de brand van 18 mei 1537', ibidem, nr. 6 (maart 1978); op mijn verzoek de glazen hierin slechts beknopt genoemd. 2) Streekarchivariaat Zuidwest-Utrecht,
Oudarchief IJsselstein, nr. 599; enkele toelichtingen in n. I van de bijlage achter dit artikel. Nr. 600,2 exemplaren van het bestek van de kap (in Utrecht ontworpen: nr. 599, fol. 12v), zijn in nr. 21 (maart 1982) van het kringtijdschrift helaas gecomprimeerd afgedrukt, met het begin van de beknopte versie en het eind van de volledige, gedateerde. 3) De cijfers voorafgegaan door een B verwijzen
naar nummers in de bijlage achter dit artikel. Van drs. Meta Prins-Schimmel leerde ik ook de kleinste loonposten af te horen op informatie. 4) Nog steeds is standaardwerk A. van der Boom,
Monumentale glasschilderkunst in Nederland (Den Haag, 1940), samengevat en met nieuwe gegevens aangevuld in zijn hoofdstukken in de Kunstgeschiedenis der Nederlanden, I ^e druk, Utrecht enz., 1954) en zijn De kunst der glazeniers in Europa //00-/600 (Amsterdam/Antwerpen, 1%0). |
||||||||
|
151
|
||||||||
|
fabriekskamers; die van de kleine fabriekskamer
ontbreken. Bethlehem: RAU, Oudmunster, nr. 499- 3, fol. 695v. 25) RAU, Dom, nr. 651-9, fol. 272v: Item solvi
vitrario in Yselsteyn pro vitro quod domini decanus et capitulum ecclesie Traiectensis intuitu generosi domini comitis de Bueren propinarunt conventui ibidem l florem. holl. facit Ixii R x .rf. 26) W. H. Vroom, De financiering van de
kathedraalhouw in de middeleeuwen {M'AaLm,&n, 1981) 298, 360; Dirk Crabeth werd 1559 door de Goudse kerkmeesters betaald voor de al gemaakte schets (Van der Boom, Monumentalegla.sschilderkumt. 198 n.). 27) RAU, Dom, nr. 651-9, fol. 269v.
28) RAU, St. Jan, nr. 162-12, ongefolieerd,
1541 /42, sept., Exposita de promissis: Item solvi adhuc
de con.sen.su capituli cuidam vitrijici Wilhelmo Georgii pro vitro per capitulum nostrum adpetilionem domini Florentii comitis de Bueren dato in conventu Bernarditarum in IJsselsteijn anno xli xvta octobris iuxta quitantiam .suam l/lor. 29) Zie n. 24 en 43.
30) Nr. 599, fol. 42; met dank aan de
gemeentelijke archiefdienst van Amsterdam. 31) Deze oplossing deed dr. Regn. Steensmame
aan de hand; Klein Aduard was een vrouwenklooster bij Tenboer, het grote Aduard werd Auwert genoemd. De hypercorrecte d voor w gebruikt nr. 599 ook in het woord steenhouder (B 18). Voorde reconstructie van Scorels oeuvre kan deze oplossing ook helpen {Jan van Scorel in Utrecht. 22). 32) R. Post, 'Het Sint Bernardsklooster te
Aduard', Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht, XLVII (1922) 168-277, XLVIII (1923) 1-236 is voor een groot deel parafrase van de 'Kroniek van het klooster Aduard', H. Brugmans, ed.. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, XXIII (1902) 1-188. 33) W. A. F. X. Hoffman, 'Zeven kostbare
glasvensters' Oudheidkundige Kring 'Die Goude', eerste verzameling Bijdragen, 59-63 (oorspronkelijk 1935 verschenen). Van Heel, 'De reguliere kanunniken', 67. 34) Zie n. 25,28,40.
35) Eén rijk voorbeeld met porties 'beschreven' en
'onbeschreven werk'; Arkenbout, 'De heren van Voome'. 36) De afbeelding van het schenkersgedeelte van
het Hoogstraatse glas in G. Derveaux-Van Ussel en E. Lousse, Philippe, graaf de Ligne, baron van Wassenaar, tolheer van Gouda. Een historische en kunsthistorische studie. Standen en Landen XXV (1962) (afb. 40) is duidelijker dan die in Helbig. De andere glazen bevinden zich in (Herkenrode) Lichfield en Luik; zie n.48. 37) R. Becksmann, 'Die Stifterfenster der
Wallfahrtskirche zu Lautenbach', in: Vitrea dedicata (Berlijn 1975) 34. Ook binnen een glas heerst deze hiërarchie; Helbig, 'Verrières héraldiques', 257, 259 n.9. |
||||||
|
Nassause Domeinraad, II'; 222; L.-E. Halkin,
Histoire religieuse des règnes de Corneille de Berghes et de Georges d'Autricheprinces-évêques de Liége f/5i5-/J57i (Luik/Parijs, 1936)31-38,68. De hoofdtak van zijn familie, de heren/markiezen van Bergen op Zoom, leverde meerdere bisschoppen op; Robert, bisschop van Luik 1557-1564, schonk de Goudse St. Jan een glas in zijn kwaliteit van proost van Oudmunster, zoals uit kleding en devotiebeeld blijkt (J. W. Berkelbach van der Sprenkel, 'Joris van Egmond, Cornelis van Mierop en Robert van Bergen als schenkers der glazen 15, 16 en 14 der Goudse St. Janskerk', Zuid-Hollandse Studiën, I (1950) 27, 33; C. Tihon, Laprincipautéet Ie diocese de Liège sous Robert de Berghes (Luik/Parijs, 1922). Dit lost het misverstand op t.a.v. de datering van het glas van het Oudmunsterkapittel in de St. Jan, glas 14 (J. D. Hintzen, 'Beschrijving der glazen', in: De Goudscheglazen 1555-1603 (Den Haag, 1938)90, 100). 19) Berkelbach van der Sprenkel, 'Joris van
Egmond'. Recentste overzicht van zijn maecenaatsrol in de tentoonstellingscatalogus Jan van Scorelin Utrecht (X')!!) 3841, m.b.t. glazen aan te vullen met mijn gegevens. 20) H. E. van Gelder, 'Kunstenaars werkende
voor bisschop George van Egmond', Oud Holland, XXXV (1917) 189 (broederschap); dezelfde, 'De 16de eeuwsche glasschilderingen in de Haagsche St. Jacobskerk', ibidem. XXXVI (1918) 27-28; Catharijneconvent, St. Bavo Haarlem, St. Jan Gouda: Van der Boom, Monumentale glasschilderkunst, 81 n. 2, 127-130, l68-170(Gouda ook hierboven in n. 4); Zavelkerk Brussel; J. Helbig, De glasschilderkunst in België, repertorium en documenten {2 é\n; KnVwtvptn, 1943-1951)1, nr. 381; K. Heeringa, ed.. Rekeningen van het bisdom Utrecht, 1378-1573, II, Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap CIX (Utrecht, 1932) 152 (Domproost), 205 (kerk Vianen, procurator van de keizer), 253 (vicaris-generaal en deken van Sint Pieter). 21) Op beide kloosters ga ik in het Maandblad Oud
Utrecht van 1983 nader in. 22) Nr. 599, fol. 6v (22 juli en 5 augustus 1539 naar
Utrecht en Buren). 23) W. Jappe Alberts e.a., ed.. Bronnen tot de
bouwgeschiedenis van de Dom, IP, \ Rijks Geschiedk. Publ., gr. serie CXXIX. CLV('s Gravenhage, 1969- 1976} 291 (1489/90 herstel van eerder gegeven glas) resp. 431 (1518/19). RA Utrecht, Oudmunster, nr. 499- 1,1454/55, ongefolieerd, rubriek Exposita de diversis resp. nr. 499-3, fol. 325,1520/21. Gegevens betreffende Oudmunster dank ik aan A. J. van den Hoven van Genderen die tijdens onderzoek naar deze kanunniken alle glasschenkingen en - ontvangsten tussen 1448 en 1529 voor me noteerde. 24) Van alle 5 kapittels keek ik de
fabrieksrekeningen na over 1538-1542; bij Oudmunster voor de zekerheid nog de rekeningen van grote en kleine kamer, maar daarin staan dergelijke zaken niet. St. Pieter had twee |
||||||
|
152
|
||||||
|
38) Zie boven p. U.S
39) In Gouda staan de proosten van Dom en
Oudmunster in één lijn, de eerste echter in de zuid- en de tweede in de noordwand. Wordt deze tegenbeweging veroorzaakt door de hogere kerkelijke nevenfunctie of door de adellijke afkomst van de Oudmunsterproost? (n. 18). 40) Archief Buren, in nr. 113 (data: 13 en 23 jan,
1540);nnr. 114(5 maart 1541). 41) Zien. 28.
42) Zien. 25.
43) S.A. Zuidwest-Utrecht, Oudarchief IJsselstein,
nr. 597 (manuaal van de vaste inkomsten en verplichtingen van het klooster), 2e gedeelte, rubriek Dehita 1552-1559; ook in de rubriek inkomsten uit huizen. 44) GA Utrecht, Stad, I, nr. 16, fol. 232v, nr. 590
(1553/54) fol. 45 (gevonden dankzij de Beroepenlijst ca. 1380-1579, bibl. van het archief, nr, 3171*). 45) Archief Buren, in nr. 114, een lijst van Willems
kosten over 1539-1541. 46) Merlet. IV (1968) 38, VI (1970) 14.
47) Zien. 21.
48) Respectievelijk Corpus vitrearum medü aevi,
Belgique. IV (Gent 1981) 153-173, 236-248; Helbig, Glasschilderkunst in België, I, nr. 1016. (dit glas thans in de kathedraal van Lichfield, Eng.); G. C. M. van Dijck, De Bossche optimaten:geschiedenis van de illustere Lieve Vrouwebroederschap te 's Hertogenbosch, 1318-1973. Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXVII (Tilburg, 1973)237. 49) Corpus vitrearum medii aevi. Belgique, II
(Brussel 1968) 134-135,148; afbeelding; Helbig, Glasschilderkunst in België, I, nr. 1054, II, afb. 108. 50) De kwitanties ingekomen bij de rentmeester
van IJsselstein 1537-1541 (archief Buren, nrs. 113, 114) en de kwitanties ingekomen bij de rentmeester
van Grave 1509-1537 (nr. 682). N.a.v. de laatste schreef ik enkele opmerkingen in Merlet, IX (1973) 105-108. De reden voor deze keuze noem ik in het Maandblad bij het Catharijneconvent (zie n. 21). 51) Arkenbout, 'De heren van Voome'; op p. 129
IJsselstein. 52) Vgl. boven p. Geen memorieboek met
name; het manuaal genoemd in n. 43 is in zijn huidige staat moeilijk te raadplegen. 53) M. Dicks, Die Abtei Camp am Niederrhein
(Kempen, 1913). 54) Nr. 599, fol. 4;losrenten denpenninck xxv.
55) J. C. Overvoorde, 'Het Cisterciënserklooster
Mariënhaven te Warmond', Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem, XXXIII (\9\\) 1-59; K. Elm en P. Feige, 'Reformen und Kongregationsbildungen der Zisterzienser in Spatmittelalter und früher Neuzeit', in: Die Zisterzienser, Ordensleben zwischen Ideal und Wirklichkeit (Keulen, 1980) 243-254. 56) Nr. 599, fol. 5,7v. De goudsmid was Thomas
Ghysbrechtsz (fol. 4v, 6, zonder vermelding van woonplaats). 57) Nr. 599, fol. 4v, 2,2v (1100 gid. voor 12
|
|||||||
|
morgen), Iv.
58) Nr. 599, fol. lOv (9v, 20); 33.
59) Nr.599,fol.41v(IOv, 18).
60) B. Heesters, 'O. L. Vrouwenberg te
\isx\sitm\ Jaarboekje van Oud-Utrecht, 1968,43-44. 61) Onvrijwillige giften uitgezonderd: het
bekostigen van een glas als straf kwam herhaaldelijk voor, soms met afbeelding van het misdrijf. 62) Overvoorde 'Het Cisterciënserklooster
Mariënhaven', 57. Extracten uit het memorieboek van dit klooster ibidem, 43-54. 63) 'Wereldlijk', een leek.
64) A. G. Jongkees, Staat en kerk in Hollanden
Zeeland onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 Bijdragen van het instituut voor Middeleeuwsche Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht XXI. (Groningen/Batavia, 1942) 42-44,244-245. 65) B. Lymant, 'Die Glasmalerei bei den
Zisterziensern', in: Die Zisterzienser, 350. 66) Nr. 599, fol. 7v.
67) Zouden dergelijke schenkers actief geweest
zijn in de parochiekerk, waarvan het patronaatsrecht in 1524 door St. Marie was overgedragen aan graaf Floris uitgezonderd het benoemingsrecht van de deken van het kapittel? (Drossaers, Archief van de Nassause Domeinraad, II', 912). Uit de periode 1537-1540 zijn rekeningen van kerkmeesters en stadsfunctionarissen bewaard in Den Haag {ibidem, nrs. 61-65); in het oudarchief IJsselstein (S.A. Zuidwest-Utrecht) beginnen de stadsrekeningen in 1568. 68) C. A. van Kalveen, Het bestuur van bisschop en
Staten in het Nedersticht, Oversticht en Drenthe 1483- 1520. Bijdragen van het Instituut voor Middeleeuwse Geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht XXXVI (Groningen, 1974) 169-195. 69) Voor Oudmunster zie p. , voor Sint
Marie p. en n. 67. Alle kapittels stuurden geregeld leden en/of wijn aan de graaf van Buren; de afvaardiging van St. Marie waaraan Scorel in 1539 deelnam hoeft daarom niet zoiets bijzonders
geweest te zijn {Jan van Scorel in Utrecht}, 33, 37). 70) R. Becksmann, 'Fensterstiftungen und
Stifterbilder in der deutschen Glasmalerei des Mittelalters', in: Vitrea dedicata {Berlijn, 1975)65. |
|||||||
|
153
|
|||||||
|
Bijlage
Posten uit de rekening betreffende de herbouw
van de Kloosterkerk te IJsselstein, 1537-1541.1) (Streekarchivariaat Zuidwest-Utrecht, Oudarchief IJsselstein, nr. 599) |
|||||||||
|
fol. 10
Barnardi abhatis [20 aug].
9. Den knechts van den glaesmaker tot een
propijn 4) van twee glaesen te setten, te weten de bisscops van Luijck 5) glas ende onsen heer Maximilianus glas, gegeven vill st fol. 11
[na de eerste mis; 1540]
10. Den glaesmakers knecht van dat hy twee
glasen in ons kercke sette, te weten het glas van den Dom ende van Oudemunster, te drincgelt gegeven VIII sti duet 11. TUtrecht geweest ende Sint Jan cappittel
doen leggen angaende het glas dat ons beloeft was ende vier dagen daer geweest ende verdroncken vier cannen wyns, de canne lllst, facit Xll st
fol. llv
12. Anno xvcXi.i Petri ad Cathedram [22 febr.
1541 ] gereyst tAmstelredam ende die stede gebeden om een glas in om kerck; verteert ibidem ende van vracht gins ende weder betaelt il 6) R Vs st 13. Item Henrick Bouwensz hetaelt voor tien vim
lanck riet verbesicht aen die glaes vensteren in ons kerck; voor die vim betaelt X st, v R gul fol. 12
14. Item noch den selfden van die glasen te
stoppen betaelt II R gul fol. 12v
15. Item t Utrecht geweest in profeste Laurentii
annoXLl [9 aug. 1541 ] tot die heren van Sinte Peter overmits het glas dat sy ons belooft hadden in ons kerck te betalen als daer ene storfin haer kerck; int gins varen verreyst ene halve stuver ende int weder om comen ene wagen ghehuert voor UI st, facit il Is st fol. 13
16. Item noch gesonden broeder Jan in Vrieslant
aen mijn heer van Groot Oudert om die boeken ende ornamenten ende voort naet 7) glas te vragen ende tot teer geit gegeven XXX vi st fol. 18
17. Item meyster Mercelis noch betaelt Lvoet
ende lllquartierAvenner steen, die voet voor ses stuvers, dese verbesicht aen die glaesvensteren tot harns 8) in die kerck. |
|||||||||
|
fol.5
1. Ons kelder 2) tUtrecht gereyst mit meyster
Marcelis ende meyster Cornelis van Woerden mit Jan Willemsz ons timmerman om die proporcie et hoochte des choers te Brigitten; verteert '''/'■" 2. Mit Gysbert van Baecx gereyst te Gr ave aen
den grave van Bueren, heer Floris, mitvasten anno\\\yiiii [16 maart 1539), e«^e onderwegen ende voirt te Grave ende int wederomcomen mitten selven Gysbert van Baecx \l R xilll st 3. Den supprior gesonden in Vrieslant tot heer
Georgien Scenck mit brieven van den ouden heere van Bueren om sekere boecken te verwerven; verreyst mis R foi.6
4. Jan den glaesmaker bynnen Yselsteyn van dat
borchdichen voerden wecker te schilderen betaelt Xlisi fol. 7v
5. Mit broeder Jan tot Utrecht geweest doen wy
tcapittel vanden Dom om een glas baden ende daer vernachten; verteert X si fol. 8v
Petri anno XL [22 febr. 1540] 6. TUtrecht om meny om die glaesposten daer
mede te bereyden; betaelt is st 1. TUtrecht geweest cum cellerario etfratre
Johanne confratribus nostris, mit den glaesmaker om den bisscop die patronen van tglas te thoonen ende des middaigs totten Vrouwenbroers 3) gegeten ende betaelt II cannen wyns, de canne ilis st, facit vii st fol. 9
Paessche anno xvcxl [28 maart 1540] 8. Jan ende Willem des glaesmaeckers knechts van mijn aude heer van Buerens glas te setten tot drincgelt gegeven vist Jan des glaesmakers knecht van die bisscops
van Utrecht glas te setten gegeven uu st |
|||||||||
|
154
|
|||||||||
|
X V gul mis SI gewrocht in dach hueren doen hij dat gestoelt
int capittel huijs op brack, ende voort
gesoldert ende bescoten dat ocxsaeltgen daert dat posityjken 9) op staet, ende noch gemaect steygeren om iiglasen te setten die heren van den Dom ende Oude Munster,... [4 st. per dag, 14 dagen] . .. fol. 42v
[Leidekkers] 26. Dese kerck op ghelevert ende gemeten bij
handen van meijster Mercelis steenhouder ende ordineer meijster op Vreborch t Utrecht. fol. 46
[Smid] 27. Item Jan smit heeft ons gelevert vant begin
vanden vasten dat wij begonnen te metselen tot altera Merci Evangeliste toe [fol. 23: 22 febr. 1539 - 26 april] LIroijen 10) in die glaessen wegende xixs llSSQ]pont ende VI pont;... fol. 47
28. Item noch heeft hijgelevert die roechgens 10)
in die X glaessen ende sal hebben van elcke roechgen mit die sluijtnagelen ijsserkens XI pen;. .. |
||||||||||
|
facit
foi. 19
18. Steenhouder [= meester MarcelUtrecht]
Item noch ghelevertxtboochstuckbogen en seven grontstucken van dglaesvemters, het stuc voorviist, fst
19. Item noch ghelevert x slot stenenbogen, aen stuc verdient xilist, fa
fol. 20
20. Item noch betaelt meyster Mercelautaer stenen die mitsen in die auleggen
fol. 23
Metselaers 21. Item aengenoemen tot meyster mmeyster Comelis van Woerden ommeysteri van ons kerck te voren endaechs winnen mit syn ilsonenxvvan elcke brout biers sal hij hebbevat biers ende dit op sinen cost.
fol. 23v
22. Item noch denselfden ghewrocht l
|
||||||||||
|
aent harnis van mijns ou heren glas mit
Melchior sijn soen, waer voor betaelt xil si fol. 24
23. Item meyster Cornelis van Woerden
aenbestaet by den hoop op onsen cost alle die posten in die glaesvensteren te setten inden kerck ende harnis, ende voort die kerck heel tepleysteren, te witten, die outaren te metselen, die middel mueren te maken so voort coor so onder die tralie after in die kerck, voor vijftich Carolus guldens ende hem II gulden hier afghecort vant glas an die westside daer wekken hy noch posten noch harnis in geset en heeft; betaelt ergo den selfden XLViiigul fol. 30
24. Item Ariaen den kuiper heeft geuppert
Cornelis die metselaer van altera Laurentii annoxuotAssumptionisMarietoe[\\ aug.- 15 aug. 1540] aen die harnissen ende posten te setten in de kerk lil dagen, des daechs verdient II stuver, facit II lis si fol. 37
ITimmerlieden] 25. Item noch heeft dese selfde [Screvel]
|
||||||||||
|
Noten
1) De rekening werd afgehoord op 2 febr. 1542.
De foliëring is t/m 14 oorspronkelijk c.q. modern; in dit artikel en de bijlage heb ik doorgeteld. Blijkens volgorde en verband van de posten is de plaatselijke jaarstijl gebruikt, die op 1 januari begon (R. FruinTh. Azn's inventarisinleiding, Verslag omtrent oude gemeente- en waterschapsarchieven in de prov. Utrecht over 1892, 4849). Twee muntsoorten worden genoemd, de R(ijnse) en de (Carolus) gulden (fol. 2v. resp. nr. 23 van deze bijlage), met st(uivers) en duiten (duet). De hoge s bij sommige bedragen betekent %. 2) Keldermeester, cellerarius.
3) Karmelieten.
4) Drinkgeld.
5) Door andere hand verbeterd uit Utrecht.
6) Bedrag onzeker wegens beschadiging van het
papier. |
||||||||||
|
155
|
||||||||||
|
7) Naar het.
8) Harnas; de traceringen in de vensterbogen. In
1538 werden dubbele ijsselstenen gekochl daer ment harnis ofsoude maken in die glasen (fol. 17v). 9) Gekocht van mr. Claes Ruysch; de
Oudmunsterkanunnik van p. ? Andere uitgaven ervoor; fol. 11, 13v, 36. In plaats van het verbrande orgel (tegenover fol. 1) kwam een ander blijkens het vervaardigen van een sleutel voor de deur ervan (fol. llv). 10) Roeden en (in de volgende post) roetjes, d.w.z.
zware brugstaven en dunne windroeden als horizontale versterking van glasvensters. Het getal 51 zou betekenen dat elk groot venster 5 brugstaven had; één staaf zou dan de versterking van het westvenster hebben moeten vormen, waarin geen natuursteennetwerk was aangebracht (nr. 23). |
|||||||||||
|
i®,
|
|||||||||||
|
i
|
|||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen.voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dil doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservering van histori-
sche monumenten. c. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of andcrszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJssel- stein, tel: 03408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A.Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M.Hobbemalaanl 1,3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8173. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht ƒ5,00 extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a/5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 50,00. |
|||||||||||
|
156
|
|||||||||||
|
Fotowedstrijd
„IJsselstein 1934" |
||||||||||||||||||||
|
Zoals u al in het, ,Zenderstreeknieuws"
van 16 mei 1984 heeft kunnen lezen is de HKIJ in het gelukkige bezit gekomen van de volledige fotowedstrijd welke in 1934 te IJsselstein gehouden is. De HKIJ is daarmee zo'n 109 foto's van
voor de oorlog rij ker geworden waarvan meer dan de helft bestaan uit afbeeldingen met betrekking op IJsselstein. De foto's zijn stuk voor stuk uniek te noemen daar er geen enkele meer te IJsselstein circuleerde of waar zelfs maar het bestaan van werd vermoed. Wij zijn er dan ook bijzonder trots op de „primeur" te hebben om de 7 bekroonde ,,IJsselsteinse" foto's hier te kunnen afdrukken. Over de wedstrijd kan gezegd worden dat
deze is gehouden in een tijd waarin men op verschillende manieren geprobeerd heeft om IJsselstein meer bekendheid te geven. In een speciale luxe IJsselsteinse VVV gids van 1935 zijn enkele foto's uit deze wedstrijd dan ook afgedrukt. De wedstrij d zal waarschij nlij k met deze achterliggende gedachte zijn opgezet daar de organisatoren hiervan ook grotendeels deel uitmaakten van het toenmalig VVV bestuur. Overigens heeft deze VVV slechts enkele
jaren bestaan en tot voor kort is IJsselstein verstoken gebleven van een dergelijke vereniging. Naast de 7 bekroonde foto's is ook het
wedstrijdreglement afgedrukt met het overzicht van de inzendingen en prijswinnaars. Dat de inzending strikt anoniem moest gaan zal geen verwondering wekken als men ziet dat van de 14 inzenders er |
||||||||||||||||||||
|
4 bij de organisatoren behoorden.
In de loop van 1985 hoopt de HKIJ de
volledige serie in de vorm van een tentoonstelling aan haar donateurs en andere belangstellenden te kunnen presenteren. Onze dank hiervoor gaat speciaal uit naar Cobi van Zoelen door wiens toedoen de HKIJ in het bezit is gekomen van de foto's. |
||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||
|
Berichtgeving in het Zenderstreeknieu ws.
|
||||||||||||||||||||
|
157
|
||||||||||||||||||||
|
158
|
|||
|
159
|
|||
|
160
|
|||
|
FOTO-V/EISTRIJD ''IJSSELSTEiN 1934"
|
|||||||||
|
1. eersteprijs, Panoven, doorA. Pabruwee
2. tweede prijs, Utrechtseweg bij
Rijpikkerwaard, door A.B. Haefkes 3. derde prijs, Aan de Lek, doorA. Aelbers
4. vierdeprijs, Geinbrug, doorJ.J. Abbink
Spaink 5. vijfde prijs, de Hernhut, doormej. H.
Morrees 6. zesde prijs. Stadsgrachtbij het ziekenhuis,
doorA.J. AartsenJr. 7. zevende prijs, IJsselstein vanaf de
Groenendijk, doorL.J. Benschop |
|||||||||
|
REGLEMENT .
|
|||||||||
|
1. Aan den'weJs trl.jd kan iedere te IJsselstein wonende .werkzaam zijnde of
logeerende amateur dcelremon Het afemtal in te ^enflcn foto s is on'berperkt. Yen elkèn d-eelneaaer w:ij.'dt e ea inleggeld ge'orderd van 50 cent, voor welk
■faedrag hoogstens 5 foto s mo.'en worden Inge zonden.'Voor elke f o tr méér, is telkens 10 cent ver s^h uld - gd. Indien 'blijkt dat nnvoldoejide inleggeld 'Detaald is ,worden de ingezon-
den f o te ' f: voor den v/edstrijd 'bulten, beschouwing gelaten en het gestor- te, inle^ejd niet terug'jotaold. De wed'strijd .ein'ii£t_^^ Octcber 1954.
2c De in te zenden fcto"-,; mogen alleen "oetrekklng heb'ben op de gemeente
IJ'sselstein en naia.^'te nm^cg^'lng voorzooveel Serie I tietreft,en worden VÉE^deGld in twee .-jeries.te weten: Serie I: IAi;D,SCH;jPEIT,SrAESGEZICHÏEÏÏ,Oin)E GEEOW/EN EN KERKGEB OUWEN (be- nevent' inter ieirr-: var. bol den) .TYPISCHE HOEKJES,e.d.
Serie II:JONGS KINCERE'.I.BLOMEII,PL.\UTEN en DIEREN. 3. Het kleinst toelaatbare formaat is f x 9.Het inzenden van ve r gro o t Ingen
is toegelaten. De afdrukken moeten zijn gecaakt op glanzend papier.
4. Alle inzendlnger, moeten geschieden onder motte.
Alle foto's van één inzender moeten hetzelfde motto dragen.
Op de achterzijde van élke foto moet vermeld worden: a. aaindulding vjaar de opname in IJsselstein cf naaste omgeving gemaakt
is, voorzooveel enkel de landscheppen betreft; b. het motto van den Inzender (dus geen naam cf adres);
c. liet merk "Tan het toestel waarmede de opname gemaakt is»
|
|||||||||
|
161
|
|||||||||
|
5- a. Ee foto's -noeton v/csrden ingezonden bij den Heer N«P.Doesburg,
Benschopperstraat no.l3.te IJssels te in,in een gesloten enveloppe.
Op deze envelopj 3 m;>et vermeld slaan: l-het aantal inga si o ten foto's; 2.het mottr, (geen naam cf adres dus), b. In e G'i tweede enveloppe ,waari>p alleen het motto vermeld mag worden, moet worden ingesloten een opgave van den naam en het adres vaaa den inzender. Deze laatste enveloppen worden niet eerder geopend dan op het tijd-
stip w£i.arop de uitslag bekend gemaakt wordt. 6.. Ie ingezonden foto-c blijven het uitsluitend eigendom van het Comité,
dat er de vrij o beschikking ovor verkrijgt en behoudt. (Zij mogen dus zonder meer gereproduceerd worden) V. VOOR ELKE SERIIj: v/orden 5 prijzen beschikbaar gesteld;bestaande uit
medailles en kunstvoorwerpen. 8. Ieder inzender kanvoor elke serie slechts één prijs bekomen.
9. Ie beoordeeling der ingezonden fotcj's geschiedt door een expert.
10. Over geda^^e bsooröeeJ "ng of inzendingen v/ordt niet in corresponden-
tie of bespreking getreden. 11. De UITSIAG van den wedstr:"! j 1 zal beik end worden gemaakt op Zaterdag,
27 October 1954,des namiddaj-js om half acht in Hotel Hoes. Op di t tijdstip zi.\llen de eriveloppen,bedoeld onder punt 5,sub b,
worden geopend.. Tevens zal dien Avond de prijsuitreiking plaats hebben.Prijzen die
dien avond niet. afgehaald word en, kunnen nog gedurende twee weken wor- den b^omen bij den Heer N~ .Doesburg,voornoemd.Na dien tijd ver.'val len de prijzen aan het Comité. Het Comité is niet aansprakelijk indien ean prijs wordt uitgerer.kt
aan of afggbaald dcor een o-uder dan Êen prijswinner. 12. In alle gevallen waarin dit Reglement niet voorziet beslist het
Comité. 13. Op den avond van de bekendnaking van den uitslag en de prijsuitreiking
wordt een t aito onst elling veja ingezonden foto's gehoude^l. 14. Voor de tentoonstelling mogen c-pgoplakte foto's worden ingezonden bij
den A''oorzitter van het Conlté.Deze inzending moet vóór SI October l.-^Z'- geschieden. Het Wedstrljd-Comité,
Mr.J.J.Abbink Spaink,VooTzitter,Kerkstraat 2.
N.P.Doesburg,Benschopperstraat 13. A.B.Haefkens,Benschopperweg 20. Kej.L.Schakel,Benschopperstraat 6- I.BoerjPanoven 45. |
|||||||||
|
Dit Reglement is verkrijgbaar bij alle leden van
het Wedstrljd-Comité,al smede in den fotohandel van J.de Jong,Utrechtschestraat,te IJsselstein. |
|||||||||
|
I
f
|
|||||||||
|
162
|
|||||||||
|
PcrUr. lü^Loiit^iiioL „ iM.4&-uiê-c^ ^^^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
, -J'*-^- «M-rM /^X^-AxiiJiaJi
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
;
/
8
I
/o ï
/l /3
S
/O f
/3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
oLlM^^-^aJ
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ryrixxJiJ^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
z
3
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
j ex. 7. /0-e->-T-<«-A/>^»^
a'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
V
5 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
XxX
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Sff^'^^'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
&ipji^ASA
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3?
Vr
7^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
37
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
hh-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De inzenders, het aantal foto 's, de bekroonde foto's en de gewonnen prijzen bij elkaar.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
163
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Jaaroverzicht 1983
|
||||||||||
|
aannemersbedrijf, ,Florie en van de Heuvel"
verschijnt het boekje „IJsselstein Monumentaal". In het boekje worden,a an de hand van een stadswandeling, de belangrijkste IJsselsteinse monumenten beschreven. Tevens wordt de Gemeente 10 z.g.,,monumentenborden"aangeboden, waarop een korte beschrijving van het betreffende monument. Pierre Janssen hield voor 125
geïnteresseerden een bijzonder boeiende dialezing over Oudhollandse schilderkunst. April: na voltooiing van een 1 '/2 jaar
durende restauratie wordt de Oude St. Nicolaaskerk officieel heringebruik genomen met een speciale kerkdienst. Commissaris der Koningin in Utrecht, mr. van Dijke, houdt een toespraak. Mei: excursie naar Nieuwpoort aan de Lek
met ongeveer 60 deelnemers. Juni/juli: de HKIJ neemt deel aan de
bijenmarkt en de braderie met een, speciaal voor dit doel vervaardigde, stand in HKIJ stijl. Nr. 24/25 uit de periodiekreeks verschij nt
en is geheel gewijd aan de restauratie van de Oude St. Nicolaaskerk. September: excursie naar Heusden en slot
Loevestein per autobus met 45 deelnemers. December: nr. 26/27 komt uit waarin
aandacht wordt geschonken aan: de IJsselsteinse drankbestrijding voor de Tweede Wereldoorlog, de IJsselsteinse prentbriefkaarten, het tweede deel over het openbaar lager onderwijs te IJsselstein in de eerste helft van de 19e eeuw, enz. De HKIJ heeft 685 donateurs.
/
|
||||||||||
|
Januari: het HKIJ bestuur voert
'verkennende' besprekingen met Ben W inzake een te voeren gemeentelij k monumentenbeleid. Februari: dia-avond in het Fulco voor 170
personen. Maart: in samenwerking met
|
||||||||||
|
ST
MoïsRjMEisrr.
|
||||||||||
|
164
|
||||||||||
|
Utrechtseweghuisj es
|
||||||||
|
eeuwwisseling bouwtekeningen aan van o.a.
meubelfabriek van Rooij en, het postkantoor in de binnenstad, tekeningen van de gasfabriek, die voor het Imminkplein en het Julianawijk. Eén van de eerste bouwtekeningen met
bestek uit deze periode zijn die van de in 1907, in opdracht van de IJsselsteinse Bouwmaatschappij, gebouwde Utrechtseweghuisjes. Deze tekeningen met bestek willen wij u niet onthouden. Gelegen aan de belangrijkste toegangsweg
naar de IJsselsteinse binnenstad zijn deze huisjes in de loop der jaren een begrip geworden en zeker niet in de laatste plaats door hun architektonische waarde. Vooral de karakteristieke en
sfeerbepalende waarden bestempelen deze huisjes tot een monument van begin 20e eeuw. Uit deze periode is in IJsselstein alweer zoveel verdwenen, hierbij valt te denken aan: meubelfabriek van Rooij en, de Nicolaasschool, de Morreesschool en het Julianawijk. Ook voorde Utrechtseweghuisjes lijkt de toekomst somber, gezien de staat waarin zij verkeren (3 van de 5 woningen zijn dichtgetimmerd en van binnen leeggesloopt) en de nog tot voor kort bestaande sloopplannen. Maar nu de direkte noodzaak tot sloop is
verdwenen dient de vraag gesteld te worden of de huisj es niet voor de toekomst behouden kunnen blijven. Het kan niet moeilijk zijn om deze bescheiden bebouwing in te passen in het bestemmingsplan Hazeveld en ze d.m. v. renovatie weer een woonbestemming te geven. Het moet toch mogelijk zijn om deze huisj es voor onze, speciaal door de plaatselijke overheid naar buiten als zo karakteristiek aangemerkte stad te kunnen behouden. Met deze wens hopen we dat u al vast veel genoegen zult beleven aan de bouwtekeningen en het bestek uit 1906. De tekeningen zijn vanwege hun slechte
reproduceerbaarheid overgetekend van de oorspronkelijke. |
||||||||
|
Vanaf 1902 begint men in de gemeenteUjke
archieven het aanvragen van bouwvergunningen met de daarbijbehorende bouwtekeningen aan te treffen. Vanaf genoemde tijd was men hiertoe door de woningwet van 1901, welke in 1964 vernieuwd is, verplicht geworden. Deze wet regelt de volkshuisvesting in Nederland en veplicht de gemeenteraden de desbetreffende voorschriften vast te stellen. Een dergelijke wet was noodzaak geworden want door de industrialisatie van de 19e eeuw en de trek naar de grote steden zien we dat vooral daar dringende behoefte aan woonruimte was. Zo ontstonden in Nederland vele troosteloze volksbuurten; de huur van deze woningen, onvoldoende licht, lucht en sanitaire voorzieningen stonden in geen enkele verhouding met het woongerief. Door de wet van 1901 is hierin verandering gekomen. De wet bevat voorschriften betreffende de rooilijn, de gemeentelijke bouwverordeningen, de bouwvergunningen enz. Vanaf 1901 worden ook
woningbouwverenigingen opgericht welke vooral voor de oorlog werkzaam waren op het woonruimtegebied voor de sociaal zwakkeren. Zo waren voor de 2e wereldoorlog te IJsselstein de 'IJsselsteinse Bouwmaatschappij' en de 'IJsselsteinse R.K. Bouwvereniging' werkzaam. Bijzonder actief waren ze niet want in de periode 1905-1940 vond slechts in beperkte mate sociale woningbouwplaats. De belangrijkste proj ecten waren: de 5 Utrechtseweghuisj es in 1907,32 woning omvattende het Imminkplein in 1912 en het Julianawijk in 1920, bevattende 65 woningen. Bij het zoeken in de IJsselsteinse archieven
naar tekeningen en vergunningaanvragen komt men verscheidene, inmiddels al weer veelal verdwenen, gebouwen tegen welke karakteristiek zijn voor het begin 20 eeuwse aanblik van IJsselstein. Zo treft men na de |
||||||||
|
165
|
||||||||
|
m
|
n
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
L. ZIJGEVEL,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
R. ZIJGEVEL.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Hffl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ffl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
ffl
CZ]
□ llll □ |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
VOORGEVEL
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
D
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^■A^ m/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^^^l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Il L 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
„^•^é
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
167
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
166
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
u/.-.'-J-''-' "•''
|
||||||||||
|
Aan de Edelachtbare Heer en Burgemeester
en wethouders der Gemeente IJsselstein. De ondergetekende Evert de Graaf,
timmerman wonende alhier verzoekt bij deze beleefd te mogen bouwen voor rekening der IJsselsteinsche Bouwmaatschappij een blok van vier woningen en een winkelhuis op een terrein gelegen langs de Poortdij k en Utrechtsche Weg kadastraal bekend Sectie E. No. 439 en wel volgens de hierbij gaande tekeningen en de navolgende beschrijving. I. de nauwkeurige aanduiding der plaats is als
bovengenoemd een gedeelte tuin waarop de oude woning met schuur enz. genummerd op de hoek der Poortdijk en Utrechtse Weg, kadastraal bekend Sectie E. No. 439. II. de oppervlakte der woningen is binnen de
muren gemeeten 38,7 m2, van het winkelhuis 60 m2. |
||||||||||
|
III. het hoogtepeil van de vloeren der
beneden woonvertrekken is 15 cm boven de kruin van de aangrenzende weg. De hoogte der bovenkant balklaag uit de vloer is 3.20 m. de borstwering boven den zolder 0.80 m. de nok uit de bovenkant vloer 8.50 m. IV. het aantal vertrekken in elke woning is
drie en in het winkelhuis drie behalve de winkel. V. de afmetingen der ter bewoning in te
richten vertrekken bedraagt voor elke woning: een voorkamer 3 bij 3.40 m. (10.20 m^)
een woonkamer 4.50 bij 4 m. (18 m^) een keukentj e4.50bij2m.(9 m^) de afmetingen der vertrekken van het
|
||||||||||
|
168
|
||||||||||
|
schuurtj es zwaar een steen of 22 cm. de
overige zwaar een halve steen of 11 cm. XII. de zwaarte der binten is 8 bij 20 cm. de
afstanden der binten gemiddeld 0.70 cm. de verankering zal plaats hebben om het andere gebind. XIII. op elke woning wordt geplaatst een
kapgebind en op het winkelhuis twee kapgebinten alle van hout zwaar 8 bij 20 met gordingen zwaar 8 bij 18 cm. de kappen te beschieten met deelen dik 2.5 cm. XIV. in elke woning te maken twee
stookplaatsen met aparte rookgeleidingen uitkomende in een schoorsteenpijp, tot afvoer van het gootsteen en hemelwater te leggen een riool volgens teekeningen van verglaasd aarde buizen wijd binnen 15 cm., in elke woning te plaatsen een geeemaleerd ijzeren gootsteen aangesloten op bovengenoemd riool met stankafsluiting het welk het water zal afvoeren in de bestaande sloot. XV. onder de houten vloeren zullen de
nodige luchtroosters worden aangebracht en de grond onder de houten vloeren worden aangevuld met een laag rivierzand dik 40 cm. |
|||||||||||
|
winkelhuis bedragen:
een voorkamer 3.50 bij 2.50 (8.75 m^)
eenwoonkamer4.50bij4m. (18m^)
een keukentje 4.50 bij 2 m. (9 m^)
eenwinkel3.50bij3.20m.(7.70m^)
verder in elke woning de nodige slaapplaatsen
en kasten en een trap breed 0.70 m. |
|||||||||||
|
VI. in elke woning onder de slaapplaatsen en
kasten te maken een keldertje de vloer hoog onder het peil 0.60 m. elk groot ongev. 3.50 bij 1.20m. In het winkelhuis te maken een kast groot 2 bij 1.20 m. waarvan de vloer op dezelfde hoogte der keldertjes welke tevens kan dienen tot ingang naar de keldertjes onder de slaapplaatsen. VII. bij elke woning te maken een steenen
schuurtje groot 2.50 bij 3.50 m. en in elk dezer schuurtjes te maken een gemetseld privaat groot 1. bij0.90m. deze privaten zullen worden voorzien van de nodige stankafsluiting en in elk privaat te plaatsen een luchtkozijntje met draaijend raampje groot0.30bij 0.40m. Voor elk privaat te maken een privaatput van cementringen met een inhoud van 2 m"* deze putten af te dekken met een kruinstuk met deksel 0.35 m. onder de begane grond. VIII. voor toegangswegen naar buiten te
plaatsen in elke woning een voordeur kozijn in den dag 0.85-2.90 m. en ene achterdeur van 0.85bij2.10m. IX. voor de vier woningen te plaatsen een
pomp volgens teekening tusschen de schuurtjes en in de keuken van het winkelhuis een pomp. X. de fundeeringen voor de een steens buiten
en scheidingsmuren aan te leggen ter breedte van 3 steens of 66 cm. en van de overige muren 2'/2Steensaf0.55m. met gelijke versnijdingen om de twee lagen van een klesool van rood of moordsteen in bastaard specie. XI. alle buitenmuren der woningen
scheidingsmuren tot aan den zolder en grondkeerende muren van keldertjes en |
|||||||||||
|
De gebouwen zullen voor al het in het
gezicht komend metselwerk worden gemaakt van hardgrauw en ondergrauw in bastaard specie, de trasramen van khnkers in sterke specie en voor het overige metselwerk zal worden gebezigd rood in bastaard specie of mortel. Het dak der woningen zal worden belegen met een laag asphalt dakpapier en gedekt met verglaasde roode kruispannen en vorsters. Voor den bouw zal worden gebruikt versch
gebluschte kluit of steenkalk zuiver gemalen tras scherp rivierzand en portland cement. De aantrede der trappen zullen bedragen 16 cm. de optrede 20 cm. de zwaarte der boomen en treeën 37 cm. slootborden 16. De schoorsteenen zullen worden gemaakt van steen met ijzeren latijen en schoorsteenschuiven, de afsluiting der |
|||||||||||
|
169
|
|||||||||||
|
worden gemaakt waterdicht van klinkers in
sterke specie. De open ruimte onder de vloeren zal in verbinding worden gebracht met de schoorsteenen. De beerputten zullen worden gedekt met 0.35 m. grond, de oppervlakte der lichtkozijnen in elk vertrek zal bedragen 2.10 bij 1.20, (2.52m^). De op de teekening aangegeven Grenslijn is de berm van de weg (scheiding van weg en eigendom). IJselstein 16 Octoberl906
E. de Graaf |
||||||||
|
keldertjes onder de slaapplaatsen, zal
geschieden met een houten beschieting van 3 cm. bekleed met een laag asphalt dakpapier. De balkeinden zullen % der dikte van de muren worden ingemetseld. De breedte der toegangswegen zal worden 1 m. door elk tuintje voor de woningen en 3 m. naar de achterdeurkozijnen, de hoogte der beide buitendeuren zal bedragen 2.10 m. Het hemelwater zal worden afgevoerd volgens teekeningen in de riolen naar de bestaande sloot. Het trasraam wordt hoog 0.40 beneden en 0.30 m. boven peil, de keldertjes zullen |
||||||||
|
De woningen naar de toestand in 1979, alle huisjes zijn nog bewoond.
|
||||||||
|
170
|
||||||||
|
Volksverhalen uit de streek
|
||||||||
|
boer uit Lopik thuiskwam. Z'n vrouw stond
raar te kijken, want ondanks de strenge kou, was de boer tot op z'n hemd nat van het zweet. 'Hoe kom jij zo bezweet?' vroeg de vrouw. 'Geen wonder, 't hele end naar huis heb ik het ijzeren veulen op m'n nek gehad', antwoordde de boer. 'Van het ijzeren veulen was iedereen bang.
't Had een belletje om zodat je het kon horen aankomen en het huisde altijd op de Kerkkaai (een wandelpad door de polder van Polsbroek naar Cabauw t. b. v. kerkgangers welke naar de Cabauwse kerk wilden - red.). Er durfde haast geen mens alleen door het donker over die Kerkkaai'. Een ander verhaal gaat als volgt. 'Lang
geleden zagen de mensen een klein paardje de weg komen uitdraven. Het had de gedaante van een veulen, maar het maakte een vreselij klawaai,netofhetvolijzerzatenof alle gewrichten van ijzeren scharnieren waren. Nu heb j e in Cabauw twee bruggen. En het ijzeren veulen draafde van de ene brug naar de andere. Het liep iedere avond tussen twaalf en één uur de twee bruggen rond. En een leven op de weg... Er was geen mens die het ijzeren veulen kon tegenhouden. Toch hebben op een keer drie sterke jongkerels dat ijzeren beest opgewacht met knuppels. Het ijzeren veulen kwam aanstormen, snel als de wind en het botste zo hard tegen de middelste van de drie boerenzoons, dat die dood neerviel. Hij had al zijn ribben gebroken. De pastoor heeft de weg gezegend. En het ijzeren veulen bleef voortaan weg.' Het geloof aan het ijzeren veulen heeft
voortbestaan tot zo'n veertig, vijftig jaar |
||||||||
|
In het volksgeloof van de Lopikerwaard
speelde , ,het ijzeren veulen" tot ver in de twintigste eeuw een belangrij ke rol. En nog tot voor kort deden de verhalen over dit spookdier de ronde. Ook is het geloof aan de macht ten kwade, die van oudsher aan het ijzeren veulen werd toegeschreven verdwenen. Het geloof aan het bestaan van een veulen
met irrationele macht staat geenszins op zichzelf; in verschillende streken van Nederland deden vroeger verhalen over spookachtige veulens de ronde. Veulens waarop men slechts enkele minuten behoefde te rijden om honderden kilometers van huis te geraken, veulens die door de lucht vlogen, veulens met drie poten of zonder kop, veulens die, wat hun afkomst betreft, allemaal zijn te herleiden tot Sleipnir, het witte paard van Wodan. De schimmel van Sinterklaas, die over de raken rijdt, heeft dezelfde afstamming. Het Lopikerwaardse geloof aan een ijzeren
veulen staat echter geheel op zichzelf, althans wat het element,,ijzeren" betreft. Het is niet gelukt de herkomst van dit,,ijzeren" met zekerheid vast te stellen. Een verklaring zou kunnen zij n dat het dier zij n aanwezigheid verraadde door het rinkelen van een belletje. Vooral in de omstreken van Lopik en Cabauw was het geloof aan het ijzeren veulen het sterkst. Sommigen beschouwden het ijzeren veulen als een incarnatie van , ,de duvel", anderen als een boosaardig spookdier zonder meer. Waartoe het ijzeren veulen zoal in staat was, moge blijken uit de volgende overgeleverde verhalen. Het gebeurde op een nacht, midden in de
winter, terwijl het steendik vroor, dat een |
||||||||
|
171
|
||||||||
|
geleden. De kinderen werden er mee bang
gemaakt: 'Pas maar op, het ijzeren veulen zit op zolder!' En nog zijn er mensen, die verklaren dat ze het ijzeren veulen hebben horen voorbijgaan.....net of er een ketting
achter het paard aansleepte. Er is nog een
stuk land in Cabauw, waarvan werd gezegd, dat het ijzeren veulen er graasde. Tot ver in de omtrek van Cabauw was het
ijzeren veulen berucht. Zo berucht, dat men het ook elders zag: bijvoorbeeld in Polsbroek en Haastrecht, op de Zijdeweg. Hierin kan ook de 'loop der bevolking' een rol hebben gespeeld: men nam, als men verhuisde, de oude overleveringen mee. Tot in Benschop, Polsbroek en IJsselstein kregen mensen om de een ofandere reden als bijnaam: 'het ijzeren veulen'. Volgens een andere, oude overlevering
heeft een witte pater uit Cabauw het ijzeren veulen 'opgekeerd', dat wil zeggen: verdreven. Het ijzeren veulen echter sprong in het water en riep: 'Over honderd jaar ben ik weer terug!' Het Cabauwse spookpaard is het enige
'ijzeren paard' van Nederland. Dat 'ijzeren' zal wel een aanduiding van kracht zij n. Heksen
AI is de Heksenwaag te Oudewater daarom
zo'n gezegende instelling geweest dat er nooit iemand gewogen en te licht bevonden en aldus tot heks verklaard, wil dit nog geenszins zeggen, dat het in de Lopikerwaard aan heksen ontbrak. Zolgens het volksgeloof wemelde het er van de heksen, en elke gemeente bezat z'n plaatselij ke toverkollen. Een van de boeiendste heksenverhalen
gaat als volgt: 't Is bij ons wel gebeurd, dat een man met
paard en wagen op weg ging, en dat het paard inene botweg bleef staan. Het arme beest begon verschrikkelijk te zweten. Daar had de heks natuurlijk voor gezorgd. Maar de Lopikers wisten daar wel raad op. Ze haalden een wit laken, legden dat over de rug van het paard, begonnen de rug van het beest te wrijven en op die manier kwam de heks aan het licht. Nou, iedereen kan wel begrijpen dat ze haar bont en blauw hebben geslagen!' |
|||||||
|
In de oude tijd werd alles met de schuit
gedaan. Er waren schuiten die door mensen werden getrokken en schuiten, die door paarden werden getrokken. Nu woonde er in de oude tijd in Lopik een schipper die z'n schuit zelf trok. Om de zoveel tijd kwam hij naar Cabauw gevaren, door de Lopikse wetering. Op een dag gebeurt dat weer. Hij had een goeie lijn, maar tot z'n verbazing knapt de lijn opeens af als een luciferhoutje. De schipper kon daar geen verklaring voor vinden, maar opeens zag hij een witte dame boven de Lopikse wetering zweven. En toen wist hij natuurlijk hoe laat het was. Zoals men ziet is het geloof aan 'witte
wiven' (die niets anders zijn dan heksen in het wit) niet beperkt tot Drente. Ook in Utrecht en Zuid-Holland vindt men veel verhalen over witte juffrouwen en witte dames. In de Lopikse Wetering zagen, volgens de overlevering, sommigen 's avonds een vrouwtje, dat ronddreef opeen vurig brandend rad. In Cabauw leefde een toverheks die over het water kon zweven. Op een dag kwam er een boer zwetend thuis: hij had de heks gezien. Ze zweefde midden over het water. In Lopik woonde vroeger een echte heks. Ze kon geen kwaad doen zolang er maar een kruis onder de drempel verborgen lag. Als ze dan aan de deur kwam en men vroeg haar binnen te komen dan stond ze maar te dralen voor de drempel. Zolang het kruis eronder lag, kwam ze er niet overheen! Het geloof aan heksen was vroeger
algemeen onder het volk en ook onder de regerende klassen. Het is mogelijk, dat de vlierstruiken, die men in deze streek nog zo vaak bij oude boerderijen vindt, hun afkomst danken aan het geloof in heksen: De vlierstruik immers zou heksen bannen, evenals 'de negenderhande kruiden', op Sint- Jansdag geplukt en een hoefijzer, om enkele afweermiddelen te noemen. Overal in onze streek waren verhalen in
omloop over heksen, die de karn betoverden, zodat de boter te slap bleef of op andere wijze ondeugdelijk was. Maakte men de staar leeg, dan gebeurde het wel,datereenkikker uitsprong. Daar had 'de heks' dan natuurlij k weer voor gezorgd. |
|||||||
|
172
|
|||||||
|
van een heks moest aannemen, vooral geen
appels (symbool voor het kosmische). De appels, die men van een heks kreeg, waren verrot, j e werd er ziek van. Ook in de volgende uit Lopik afkomstige sage speelt de appel een merkwaardige rol: 'M'n moeder vertelde me eens, dat ze appels in vazen had gedaan. Toen ze de volgende morgen die appels wou pakken, waren ze veranderd in kikkers.' Het distelspook
Het volgende verhaal komt uit Polsbroek,
een dorp, waarop de nieuwe tijd nog geen vat lijkt te hebben gekregen. Het leven heeft er een rust van voorbije eeuwen. En de nieuwbouw is zo bescheiden en houdt zich zo op de achtergrond, dat het vertrouwde beeld van een oud polderdorp er niet door wordt verstoord. Wanneer men, uit Vlist en via de Slangenweg over een wit prentbriefkaartbruggetje Polsbroek is binnengekomen, lijkt het, of de tijd hierin lange tijd niet is voortgegaan. De bevolking van Polsbroek bestaat hoofdzakelijk uit boeren wier voorgeslacht tot diep in het verleden boer is geweest. Het volgende verhaal illustreert hoe de Polsbroekse boer met zij n land verbonden was: |
||||||||
|
Kikkers, katten en mensen
Heksen konden zich in allerlei dieren
veranderen, in kikkers bijvoorbeeld. Maar bij voorkeur wel in katten. In oude sagen uit de streek treden heksen op in de gedaante van kikkers, padden of katten. In de Vlist werd een man achtervolgd door katten; ze sprongen hem naar de borst, maar toen hij naar de katten schopte, was het alsof ze niet bestonden of van lucht waren, want hij schopte er dwars doorheen. Bijzonder aardig is de sage van 'de zingende katten'. 'Op een dag ging een man uit de buurt van
Lopik een eindje rond, om wat te buurten en te bouwen. Op een gegeven ogenblik liep er ineens een stel zwarte katten achter hem aan. Die katten liepen gewoonweg te lallen. Affij n, die Lopiker vangt er een en steekt 'r in z'n zak. En meteen als die dat doet, begint het hele stel katten te zingen van: 'Lijsje zit in 't zakje!'Toen werd het de man duidelijk, dat die katten toverheksen waren. Hij werd vreselij k bang en liet de gevangen kat als de weerlichtlos!' Fascinerend door de verborgen symboliek,
is ook het volgende verhaal: 'Op een avond ging een man naar huis toe. Achter hem aan liep een heel stel katten. Toen hij bij z'n huis was gekomen en naar binnen wilde gaan, gebeurde er iets heel vreemds. ledere keer als de man de knop van de deur beetpakte, werd hij teruggezet op de plek waar hij vandaan kwam!' Men zou deze kostelijke sage, deze mooie
dagdroom van de volksziel, als volgt kunnen 'vertalen': Een man wil een deur opendoen, dat wil zinnebeeldig zeggen, hij zoekt nieuwe, geestelijke mogelijkheden. Maar iedere keer, dat hij de deurknop beetpakt, wordt hij door de katten, die een bepaald, behoudend aspekt van de vrouwelijke natuur symboliseren, (de aarde-gebondenheid, het al te aardse) teruggezet op de plaats alwaar hij begon, m.a. w. op zijn geestelijk te eng gebleken uitgangspunt. In Lopik geloofde men ook, dat men,
wanneer men 's nachts om twaalf uur langs het paardenpad of door karresporen liep, zwarte katten achter zich aankreeg. Algemeen in de streek van de
Lopikerwaard was het geloof, dat men niets |
||||||||
|
'Vroeger hadden de Rooms Katholieke
boeren in Polsbroek de gewoonte om de wegen naar hun land te zegenen, ze deden dat door de wegen te besprenkelen met wijwater. Nou had je m'n grootvader en die wist daarover nog een mooi verhaal. Op een keer zatm'ngrootvadervoorhet raam. Hij keek achteruit over het land. Het was zomermiddag, een rare lucht met van die zware wolken als dikke, donkere druppels aan de hemel. Nu was het land van m'n grootvader door drie dammen in de wetering verbonden met dat van z'n buurman. En ineens zag hij, op het land van de buurman, een zwarte gedaante. Het was geen mens, het was geen dier... het was een spook, waar het vandaan kwam, daar kwam het vandaan. En dat spook probeerde over een dam in het land van m'n grootvader te komen. Maar dat ging niet. Telkens en telkens probeerde het spook een andere dam, maar telkens weer bleef het |
||||||||
|
173
|
||||||||
|
ineens staan, en dat kwam omdat m'n
grootvader alle drie de dammen had besprenkeld met wijwater. En nou was het vreemde, dat overal in het land van de buurman waar die zwarte gedaante had gelopen, het land vol met stekels (distels) kwam te staan. De geheimzinnige passagier
Een zekere boer rijdt met z'n paard en
tilbury van Oudewater naar Lopik. Hij gaat de Damweg af, tussen Oudewater en Polsbroekerdam. Halverwege de Damweg staat er iemand aan de kant. 'Magik meerijden?'Het is avond. Bij het schijnsel van de koetslantaarn ziet de boer, dat het een nogal ongunstig uitziend individu is. De boer weigert en legt de zweep over het paard. Het paard er als de weerlicht vandoor. De vreemde kerel was dus ver achtergebleven. Maar toen die boer een paar minuten gegaloppeerd had, komt die kerel ineens naast de boer zitten, terwij 1 deze reed! Net of hij uit de lucht was komen vallen! Toen de |
|||||||||
|
boer een beetje van de schrik bekomen was,
wou hij een praatje maken met de vreemdeling. Maar die gaf geen weerwoord. Precies bij het uiteinde van de Damweg is de vreemde kerel uit de tilbury verdwenen, onzichtbaar en onhoorbaar. De boer heeft het geval nooit kunnen oplossen! Tegen de regen beschermd
Een boer, ook in Polsbroek, had een
daggelder. Op een keer was die daggelder aan het aardkruien in het land, toen er midden op de dag een zwaar onweer losbrak. De daggelder zette de kruiwagen neer en ging op de priemen (handvatten) zitten. En toen begon het ontzettend te stortregenen, het regende zo dat het niet mooi meer was. Maar nou het vreemde: de bak van de kruiwagen liep vol water, maar de daggelder bleef droog! De boer vroeg later aan de daggelder waarom hij niet eerder naar huis was gekomen. En toen hij vertelde wat er gebeurd was kon de boer hem niet geloven. |
|||||||||
|
. maar de daggelder bleef droog!'
|
|||||||||
|
Wl^6u.. _
|
|||||||||
|
174
|
|||||||||
|
7// \\l////>
|
||||||||||
|
. dat hij met zijn hooivork naarde wind stak'.
|
||||||||||
|
De bloedende wind
Het gebeurde op een zomermiddag, te
Polsbroek, dat een boer tegen z'n daggelder zei: 'Span het paard maar voor de wagen. We gaan een voer hooi halen in het achterland'. Maar het was zo'n dag met woelig weer en dikke donkere wolken aan de hemel en veel, veel wind. Zodat de daggelder zei: 'Ik zou het maar niet doen baas, want je houdt geen lok hooi op j e vork; laat staan op de wagen!' Maar er zijn van die boeren waarbij zal gebeuren hetgeen ze in hun kop hebben, zelfs tegen beter weten in. En deze boer was van dat slag. 'Binnen is binnen, we rijden!' Goed, de daggelder spande de bles voor de hooibrik en ze reden naar het achterland. Maar de daggelder werd behoorlijk zenuwachtig, want hij werd opgejaagd door iets dat komen moest, wat dat ook wezen mocht. Hij zat maar te schuiven en te scharrelen op de bok en hij wou, dat het vast melkenstijd was en hij onder de koeien zat. Zo kwamen ze in het achterland. En waaien, en waaien! Het |
schuim stond op het water van de wetering en
hier en daar vlogen de hooihopen over het land heen als distelpluis. 'Hu!' zei de knecht, want ze waren waar ze wezen moesten. De boer klom van de wagen: 'Blijf jij op de brik. Laat mij maar opsteken. Eens kijken of ik het klaren kan'. Hij stak de eerste lok omhoog. Die woei er al meteen af. Bij de tweede en derde lok hooi ging het al precies hetzelfde. En toen werd de boer zo verschrikkelijk kwaad dat hij met zij n hooivork naar de wind stak. En toen gebeurde het gruwelijke: er droop bloed langs de tanden van de hooivork! Spook spelen
Ook het spelen voor spook, het doen alsof,
had z'n gevaren. Het volgende verhaal hierover komt uit Lopik. 'Vroeger woonde er op het dorp een jongen, die in het geheel niet bang was van spoken. Maar een andere j ongen uit de buurt geloofde dat niet erg en wou dat ongeloof aan spoken wel eens op de proef stellen. |
|||||||||
|
175
|
||||||||||
|
Op een avond, toen de jongen die niet aan
spoken geloofde, op weg ging om ergens een wafehjzer te halen, hulde de andere jongen zich in een wit laken en kroop weg langs de dijk. Toen de jongen met het wafelijzer terugkwam sprong hij tevoorschijn. Maar die eerste jongen, ook niet bang, gaf hem met geweld een klap met het wafelijzer en holde naar huis en zei tegen z'n moeder: Ik heb een spook gezien! Tk heb het een klap gegeven met het wafelijzer.' Toen ze gingen kijken op de plaats waar dat was gebeurd, vonden ze die andere jongen dood. Bronnen
Bovenstaande sagen en legenden zijn
ontleend aan eerder gepubliceerde verhalen in de lenteeditie van 'de Schoonhovense Krant'van 1967 en het boekwerk 'Volksverhalen uit Utrecht en het Gooi', pag. 132 tot 139, uitgegeven door het Spectrum in 1979. De illustraties zijn speciaal voor deze uitgave verzorgd door Fedde Bergsma. |
||||||||||||||||
|
i
|
||||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
||||||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen.voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dit doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservering van histori-
sche monumenten. c. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of anderszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 10.5, IJssel- stein, tel: 03408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A.Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8173. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht ƒ5,00 extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a ƒ 5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs/7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 50,00. |
||||||||||||||||
|
Inhoud
Fotowedstrijd ,,IJsselstein 1934"
Jaaroverzicht 1983
Utrechtseweghuisjes
Volksverhalen uit de streek
|
||||||||||||||||
|
157
164 165 171 |
||||||||||||||||
|
176
|
||||||||||||||||
|
Stuivenbergweg
|
|||||||||
|
door L. Murk
|
|||||||||
|
Inleiding
De IJsselsteinse polders staan momenteel
volop in het teken van de ruilverkaveling, welke vanaf 1979 in de Lopikerwaard wordt uitgevoerd. De gevolgen van deze verkaveling worden steeds duidelijker in het landschap zichtbaar. Nieuwe bruggen (ter ontsluiting van
moeilijk bereikbare agrarische gebieden), afwateringskanalen, wegen en boerderijen beginnen steeds meer deel uit te maken van het gezicht in de Lopikerwaard. Zo is ook de onder IJsselstein gelegen polder 'Broek' ontsloten door een nieuwe weg. Deze weg loopt vanaf de Broeksedijk richting KnoUemanshoek (provincialeweg de Meern/Montfoort) parallel aan de Achtersloot om na ongeveer 2 km haaks af te buigen naar diezelfde Achtersloot. Langs deze weg, welke door de gemeente op
advies van de HKIJ de naam van Stuivenbergweg is gegeven, worden nu met overheidssteun 5 nieuwe boerderijen gebouwd. De plannen voor de bouw van deze boerderijen maakten deel uit van het ruilverkavelingsplan Lopikerwaard, waarvoor de voorbereiding al in de 50er j aren is gestart. Het is niet waarschijnlij k dat de opstellers van deze plannen weet hebben gehad dat al in 1778 een premieregeling bestond voor de bouw van boerderijen in de Broeksepolder. Voorgeschiedenis
Van de verscheidene nieuwe verordeningen
en ordonnantiën welke te IJsselstein tijdens de regeerperiode (1731-1765) van prinses van Oranj e, Maria Louise, zij n uitgevaardigd is de ordonnantie op het geven van premies op de bouw van nieuwe huizen in de stad en het schoutambt van IJsselstein, wel één van de opvallendste. De ordonnantie werd op 13 |
|||||||||
|
november 1756 uitgevaardigd en in de
pubhkatie welke te IJsselstein op 23 november daarop volgde lezen we o.a. het volgende: Also de Regenten van de Stad en Schoutambt
van Ysselstyn, aan ons (Maria Louise-red.) hebben geremonstreert I dat sedert eenigen tijd I gebrek aan logeable en ordentelijke Huizen I binnen de Stad I mitsgaders huisman woningen ten platten Lande wierde bespeurt I zo dat veele fatsoenlijke Luiden I gekomen om Huizinge binnen onze Stad Ysselsteyn te zoeken I vermits 't zelve gebrek I weder vrugteloos hadden moeten vertrekken; gelijk ook veele Landen in hetzelve SchoutambtI bij manquement van getimmertens I bereids confiderabel in huure waren verminderd I en dikwijls niet verhuurt konden worden. Waaromme Dezelven van advis waren I dat
geen bequamer middelen I om het gebrek in dezen voor te komen /in't werk te stellen ware I als den een en ander I met het beloven en geven vanpremien I tot het bouwen van nieuwe HuizenImitsgaders verbeteren Ien '' approprieeren van kleine en oude
Getimmertens aan te moedigen. Dat er 'veelefatsoenlijke Luiden'in het
IJsselsteinse naar een woning zochten zal ongetwijfeld te maken hebben gehad met het gunstige belastingklimaat in de Baronie (o.a. vrijwaring van tolgelden in heel Holland). Aan de andere kant zullen deze 'fatsoenlijke Luiden' voor aanvulling van de stadskas zeer welkom zij n geweest. Zo was het mogelij k dat bovengenoemde premie kon oplopen tot een derde gedeelte van de bouwkosten en volgens de Geer was deze aanmoediging 'toen van eene zeer goede uitwerking'''. |
|||||||||
|
177
|
|||||||||
|
Nieuwe Huisen te timmeren of Oude en Kleine
merkelyk te verbeteren, en oordeelende dat sulks tot algemeen nut en welsyn soude verstrekken, sal vrystaan om Sig, tot 't bekomen van eenigsoulaas in de kosten van dien, te adresseeren aan die van Onsen Raade, welke alsdan, na ingenomen Berichten Advys van de Regenten en den Rentmeester Onser Domeinen, daar omtrent sodanig sullen disponeeren als Sy na omstandigheeden van Saaken tot nut en welsyn van de Stad en der voorn. Districten in het Schout-Ampt Ysselstein, sullen oordeelen en bevinden te behoren. artikel2.
Dat daar en tegen aan alle Die geene welke in de
Polder het Over Oudeland en het gedeelte van de Polder het Broek, genflamf Stuyvenberg, beide in den Schout-Ampte Ysselstein, sodane Nieuw Huismans- Woningen, met de daar toe gehorende Stallen, Schuuren en Bergen, dat uit Deselve ten minsten Veertig Morgen Saayland en Twaalf Morgen Weideland sal konnen werden gebouwt en gebruikt, sullen willen Timmeren, desgewenst tot een Praemie zullen genieten een gerecht Derdepart van 'tgeheele Montant der kosten daar van, en van mindere Gebouwen of Woningen een juist Vierdepart. Uit het bovenstaande blijkt dat het accent
van deze nieuwe ordonnantie ligt op de gebieden gelegen in de Baronie (o.a. Benschop en Noord Polsbroek) en dat de regeling voor de stad (met Achtersloot en IJsseldijk) is afgezwakt. Dat veel gebruik is gemaakt van deze
regeling voor de boeren is (nog) niet bekend. Zeker is dat op Stuyvenberg geen boerderijen zijn gebouwd en dat eerst in onze tijd op deze plaats bebouwing verschijnt. Naar het waarom hiervan valt enkel te gissen, evenals hoe het komt dat in de ordonnantie speciaal het gebied van Stuyvenberg wordt genoemd. Mogelijke oorzaken van het niet gebruik maken van de regehng kunnen zijn: a. de premie was te laag
b. het waterpeil in de polder was's winterste
hoog c. het gebied lag te geïsoleerd, waardoor het
|
||||||||||||||||||||||
|
Waarschijnlijk door de grote toeloop naar de
binnenstad van IJsselstein (door het succes van de premieregeling?) en de ontvolking van het platteland is het in 1778 nodig dat er een nieuwe ordonnantie op het geven van premies op nieuwbouw in IJsselstein wordt uitgevaardigd^*. In deze, op 23 augustus 1778 uitgevaardigde,
ordonnantie komen we voor het eerst de naam van het gebied 'Stuyvenberg' tegen, dit gebied wordt aangeduid als een gedeelte van de polder'Broek'. artikel 1.
Dat de Praemien, by de bovengemelte
Ordonnantie van den 13 November 1756, belooft en toegesegt, voortaan geen plaats meer sullen hebben, met relatie tot Onse Stad Ysselstein nog ook met opsigt tot de Districten genaamt den Agetersloot, Meerlo, den Ysseldyk, enAchthoven, in het Schout-Ampt van Ysselstein, sodanignogtans, dat het aan een leder Die genegen mogte weesen, om aldaar |
||||||||||||||||||||||
|
ORDONNANTIE
tS '• Op het geevcn van Pra;mich voor hot Bouwen
f"' van NIEUWE HUISEN en tegens het af- " ^,_ breeken van WOONINGEN in de |
||||||||||||||||||||||
|
^^-.BARONIE "ïSSELSTEIN.
|
M'
|
|||||||||||||||||||||
|
* ' '
|
Gttrrtjietrt Jen 13 Augufly \TJ%.
|
|||||||||||||||||||||
|
^Ï'n.B)' I/'4e Schiltui, oMiilaris Drukker Y»n ST^rif
|
||||||||||||||||||||||
|
riS^ ,
|
JHI«ocnxrt>» .Anno 177S,
|
|||||||||||||||||||||
|
De openingspagina uit de gedrukte ordonnantie van 23
augustus 1778. |
||||||||||||||||||||||
|
178
|
||||||||||||||||||||||
|
provinciale weg
|
||||||||||||||||||
|
uitbreiding IJsselstein
gemeentegrens |
||||||||||||||||||
|
-Xnollemanshoek■ n
|
||||||||||||||||||
|
land van Nieuwegein
|
||||||||||||||||||
|
^S^
|
||||||||||||||||||
|
land van Benschop
|
||||||||||||||||||
|
Een overzichtskaart van de huidige situatie rond de Sluivenbergweg.
|
||||||||||||||||||
|
van wind en storm, aan de oppervlakte.
Sedert de late middeleeuwen bleven zand en
klei op dezelfde plek liggen. Zo kreeg men het ontstaan van een zandrug, die ter plekke bij gebruikers en eigenaars bekend staat als 'Stuivenberg' (bergenstuifzand). Het gebied in de polder Broek, aangeduid als 'Stuivenberg', loopt geheel over zo'n oude zandrug. Noten
1) Jhr. J.J, DeGeerin: Bijdragen tot de Geschiedenis en
Oudheden der Provincie Utrecht, 1860-blz. 179. 2) J.G.M. Boon in: IJsselstein uw woonstede, 1971-blz.
34e.V. 3) O.A.IJ.nr.40.
|
||||||||||||||||||
|
gevaar van roofoverval te groot was
d. de wegen naar Stuyvenberg waren te slecht De naam 'Stuivenberg'
In een rivierkleigebied, zoals bij de
IJsselsteinse polders, legden de rivieren (Hollandse I Jssel) hun ballast neer in en vlak naast de stroom, waarna het zand tot rust kon komen. Bij overstromingen bezonk verderop in het gebied de klei. Zo vormden de afzettingen van duizenden
jaren een patroon van zanderige stroomruggen en lage natte kleikommen. De prehistorische lagen zijn overal afgedekt maar die uit de Romeinse tijd liggen vaak, door beïnvloeding |
||||||||||||||||||
|
179
|
||||||||||||||||||
|
Kerksloopprotest
uit
1697 |
|||||||||||
|
Wie mocht denken dat het protesteren tegen het slopen van (cultuur)historische
gebouwen iets is van de laatste decennia heeft dit goed mis. Al in 1887 deed het IJsselsteinse gemeentebestuur verwoede pogingen om het kasteel voor sloop te behoeden, waaruit uiteindelijk het behoud van de toren resulteerde. En in de archieven van weer 200 jaar daarvoor vinden we een schriftelij k protest (O. A. IJ. nr. 43) tegen het slopen van de in 1537 gebouwde kloosterkerk, hetgeen u onderstaand afgedrukt treft. Dit protest, uitgaande van de Drost, Burgemeester en Schepenen van IJsselstein, was
gericht aan "de Heren van de Raad en Rekeningen" van stadhouder Willem III, tevens heer van IJsselstein, welke zoals bekend van 1689 tot 1702 ook koning van Groot-Brittannië en Ierland was. Ook het antwoord is hierbij afgedrukt en hier kan over worden opgemerkt dat volgens dit
antwoord is gehandeld. De tekst is getranscribeerd, d. w.z.: zoveel mogelijk in hedendaags nederlands herschreven.
|
|||||||||||
|
Aan de Edelmogende Heren van de Raad en de
Rekeningen van Zijne Koninklijke Majesteit van Groot Brittagne enz. Drossard, Burgemeesteren Schepenen van de
Stad IJsselstein dienen hierbij een bezwaarschrift in tegen hetgeen hun is bekendgemaakt door de Schout en de Substituut, Rentmeester over Zijne Majesteits Domeinen en geestelijke goederen in de Baronie IJsselstein, n.l. het besluit van u Edel Mogendheden van 21 januari 1697 waarbij genoemde rentmeester werd gemachtigd om de volledige opstal van de klooster- of conventskerk, gelegen binnen genoemde stad, met toestemming en ten overstaan van de Magistraat en na vooraf bekendmaking door middel van aanplakbiljetten, in het openbaar aan de meestbiedenden te verkopen. De indieners hebben de vrijheid genomen om - alvorens dit door bovengenoemde rentmeester ten uitvoer wordt gebracht-hierover te spreken met mensen die hier verstand van hebben. Van hen hebben zij gehoord, dat dergelijke oude gebouwen bij verkoop weinig of niets opbrengen; eveneens hebben zij |
|||||||||||
|
vernomen, dat het in de naburige stad Utrecht,
de stad Buren en elders is gebeurd, dat er niet gekocht is dan alleen door mensen die daarin aanzienlijke winsten voordeel zagen. Aangezien het afbreken veel kosten en daarbij net als bij het verkopen van de materialen - die dan nog overal heen vervoerd moeten worden - veel van het toeval afhangt, heeft het er alle schijn van dat hierin zeer weinig voordeel voor Zijne Majesteit te verwachten is. Bovendien zijn de indieners in ieder opzicht bereid en voelen zij het als een plicht om de genoemde stadspoorten, wallen straten en andere openbare werken en gebouwen niet alleen behoorlijk te laten repareren en overeind te houden, maar ook (zonder er ons op te beroemen) om ze in ieder opzicht te verbeteren. Daarom zien zij niet gaarne dat de genoemde kerk wordt afgebroken, tenzij in plaats hiervan weer huizen en woningen worden gebouwd. Anders zou het werkelijk de stad ontsieren
aangezien de genoemde kerk staat en gelegen is aan een van de voornaamste straten, ongeveer in het midden van de stad daar waar men gaat vanaf het kasteel, of van de Noordzijde, over |
|||||||||||
|
180
|
|||||||||||
|
bouwvallige klooster of van de conventskerk
daarin vermeld, vrij zullen komen op voorwaarde dat zij van deze materialen voor zover mogelijk is op dezelfde grond of op een lege plaats tot voordeel van de stad en het (gemene) land, weer vijf goede nieuwe huizen zullen bouwen waarvoor zij mogen gebruiken of bestaan zoveel erf van de kloostertuin die indertijd in bezit was van de Drossard, als voor deze huizen nodig is. De ondertekenaars zijn echter verplicht te betalen aan de rentmeester van zijner majesteits Domeinen aldaar-die zich van de ontvangst hiervan ten voordele van zijne Majesteit zal hebben te verantwoorden - van ieder huis een huur van vijfCarolus gulden per jaar, waarvan het eerste jaar zal verstreken zijn op 1 januari 1698 Aldus behandeld op het bureau van de Raad en
Rekeningen van (hooghem.) zijner Majesteit in 's Gravenhage den 19e februari 1697. Op bevel van Schuijlenburg zelf.
|
|||||||||
|
de markt voorbij het stadhuis rechtdoor tot aan
de zuidzijde van de stad. De straat is aan weerszijden voorzien van fraaie gebouwen en woningen en zou helemaal ontsierd worden wanneer er in plaats van een gebouw een leeg erf of een kale muur of heining zou zijn. Wanneer u Edelmogendheden bij het voornoemde besluit zouden willen blijven, dan zouden indieners wel bereid zijn om tot verbetering van de stad en om meer in woners te trekken op kosten en ten voordele van de stad en het land van IJsselstein in plaats van voornoemde kerk weer huizen en woningen te laten bouwen; zij weten namelijk dat er mensen zijn die bereid zijn om hier te komen wonen als er maar geschikte woningen zijn. Daarom verzoeken zij u Edelmogendheden om goedgunstig te reageren op ons zeer onderdanig verzoek om gemelde opstal en materialen van genoemde kerk vrijgevig aan de stad en het land van IJsselstein te schenken, zodat deze materialen voorzover mogelijk aangewend kunnen worden voorde opbouw van huizen en woningen, zoals hierboven is aangegeven. Eveneens verzoeken zij dat hun ook de grond gegund wordten van de kloostertuin - die indertijd het bezit was van de Drossarden - zoveel erf als nodig is voor de genoemde woningen voor hetzelfde bedrag en grondrente jaarlijks als door de andere erven, die vroeger tot het convent behoorden, betaald werd te weten twee stuivers voor iedere roede of zoveel als u Edelmogendheden menen dat naar redelijkheid behoorlijk is. Maar mochten u Edelmogendheden hiertoe niet geneigd zijn dan verzoeken de indieners zeer nederig dat genoemde kerk uit de inkomsten van de conventsgoederen zodanig gerepareerd mag worden dat zij tot sieraad van de stad mag trekken. 't Welk doende enz.
En het antwoord:
De leden van de Raad en Rekeningen van zijne koninklijke Majesteit van Groot Brittagne, gelet op de inhoud van dit verzoekschrift en overwegend dat het voorstel om nieuwe huizen te bouwen zal strekken tot voordeden verbetering van de stad, staan aan de ondertekenaars van dit verzoekschrift af alle materialen, die bij het afbreken van het |
|||||||||
|
P* Niessen
Beurtschipper
IJsselstein - Utrecht
vicc versa Dinsdag
Donderdag en Zaterdag
|
|||||||||
|
181
|
|||||||||
|
liet ka.vtei'l ij>sel.sli'i ii, :;<K>aI.s liet was voordat liet
in 1 S87 werd vie.sloopt. /N.mv een ets van Mevr. Cl. J. G. Cool-van
dosten Slingeland te IJsbelstein)
nadruk verboden
|
|||||
|
182
|
|||||
|
Criminaliteit en straf in de Baronie van IJsselstein
van 1750 tot 1795
I |
||||||||||
|
Anke Bruynis
en
Manneke Ormeling
|
||||||||||
|
we pas op het spoor komen als we de
criminele rol en de Plakkaten en Handvesten gaan bekijken. Op deze manier proberen we tevens meer te weten te komen over het dagelijks leven van mensen uit de achttiende eeuw. De rechtspraak, onderdeel van de sociale geschiedenis, kan ons een glimp laten zien van het leven in en de opvattingen over de maatschappij van de achttiende eeuw, in dit geval toegespitst op inwoners van de baronie van IJsselstein. Waarom juist de baronie? IJsselstein
bekleedde in de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden een unieke positie: het was een Soevereine heerlijkheid, direct onder het bestuur van de prins van Oranj e die baron van IJsselstein was. Het kende eigen handvesten: de 'Ordonnantie door Z.K.H, gegeven op Policie en Justitie in de stad en de baronie van IJsselstein'. Het rechterlijk archief van IJsselstein en het archief van de baronie van IJsselstein bevinden zich grotendeels in Utrecht in het Rijksarchief, waardoor het voor ons goed toegankelijk was. De achttiende eeuw vonden we erg
aantrekkelijk: het was het tijdperk van de Verlichting, waarin naar verluidt de straffen minder zwaar en wreed werden en waarin niet langer uitsluitend gestraft werd om de maatschappij te beschermen tegen een individu dat als een gevaar voor de harmonieuze samenleving werd beschouwd, maar waarin werd gestreefd naar verbetering |
||||||||||
|
Criminaliteit en straf in de baronie van
IJsselstein van 1750 tot 1795 als onderwerp van een studie vraagt om enige toelichting en grensafbakening. Allereerst moeten we weten wat we
verstaan onder criminaliteit. Een definitie met een normatieve inhoud geven we niet, omdat deze - per definitie - tot mislukken gedoemd is". Ze roept meer vragen op dan ze kan beantwoorden. Criminaliteit in de baronie van IJsselstein is voor ons dat gedrag, dat door de wetgever strafbaar gesteld is. Deze bepaalt welke gedragingen niet getolereerd kunnen worden. Het reglement van 2 juli 1683, uitgevaardigd door de prins van Oranje als baron van IJsselstein, spreekt zich aldus uit: 'Ende opdat daergeen bedencken of
twijffelingen en souden mogen zijn, wat saeken Wij verstaan min of meer crimineel te wesen ofte naer crimen te smaken (...)so verklaren Wij daeronder alhier te begrijpen generalijcken alle transgressien van de Placaten en Handvesten van de voorz. onse Baronie van Isselsteijn, daer bij eenige peenniele boeten of breucken jegens Transgresseurs mogen zijn gestatueert ofte noch gestatueertsouden worden tothooger Sommeals vijfthien Car: Gulden tot 40 grootten 't stuk voor jeder transgressie (. ..)'^\ Deze formeel-juridische bepaling vertelt ons
niets over het crimineel gedrag; dat kunnen |
||||||||||
|
183
|
||||||||||
|
van de misdadiger; een tijdperk waarin men
oog zou hebben gehad voor de levensomstandigheden van de wetsovertreder en waarin men bij de bepaling van de strafmaat met die omstandigheden rekening zou hebben gehouden. Bosch is heel wat minder optimistisch. Hij noemt deze eeuw nog ruw en wreed; medelijden met hen aan wie men verweet dat zij door eigen schuld hadden misdaan was uiterst gering'^'. We zijn ons onderzoek begonnen in het
jaar 1750, Ronddat jaar werden de herhaaldelijk aangevulde ordonnantiën van 1675 herzien en afgekondigd. De onderzoeksperiode eindigt in 1795, toen de prins van Oranje, baron van IJsselstein, naar Engeland vertrok en de Franse Republiek volgens het oorlogsrecht de domeinen van de prins van Oranje in bezit nam en vervolgens afstond aan de Republiek'*'. De bovenstaande afbakening en
toelichting van criminaliteit in de baronie van IJsselstein van 1750 tot 1795 leidde tot de volgende probleemstelling: 1. Wat verstaat men onder criminaliteit in de
baronie van IJsselstein in de betrokken periode. 2. Hoe worden de processen gevoerd.
3. Welke straffen worden er gegeven.
4. Is uit de strafmaat of uit de motivering van
het vonnis af te leiden dat met de omstandigheden van de gedaagden rekening wordt gehouden. Een bovengeschetste probleemstelling zal
snel leiden tot een getalsmatige benadering, maar door te citeren uit de bronnen ter verduidelijking en illustratie van de delicten en hun strafmaat kunnen we de handel en wandel van de achttiende eeuwse mens misschien weer enigszins tot leven wekken. Noten
1. Weringh, J. van. Onrust is van alle tijden. Opstellen
over criminaliteit in Nederland. Meppel, 1978,22- 23. 2. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein, nummer
XXII. 3. Bosch, J.W. 'Aantekeningen over de inhoud der
Hollandse hervormingsplannen van de criminele ordonnantiën van 1570 in de achttiende eeuw'. Tijdschrift voorstrafrecht.LXVI (1957) 267-289, |
||||||||||
|
aldaar 277.
4. Fruin. R. Verslag van oude Gemeente-en waterschapsarchievcn in de provincie Utrecht over
1892,15.
|
||||||||||
|
De Baronie van IJsselstein
A. Geschiedenis
De landstreek die later de baronie van
IJsselstein uitmaakte, behoorde oorspronkelijk tot het Sticht". Tot de machtigste leenmannen in de Lopikerwaard behoorden de heren van Amstel, die in de twaalfde eeuw voor het eerst in de oorkonden werden genoemd. Zij geboden in IJsselstein, Benschop en Noord Polsbroek"'. Gijsbrecht, de eerste Amstel die zich van IJsselstein noemde, was waarschijnlijk de stichter van het kasteel"*' en de plaats, beide gelegen in het oude kerspel Eiteren. De oude Eiterse kerk werd door hem omstreeks 1310 naar het nieuwe dorp overgebrachf*', waaruit wordt afgeleid dat IJsselstein rond deze tijd gesticht zou zijn'''. Rond 1311 werd gesproken van 'poorteren van IJsselsteijne' en is het dorp een stad geworden'^''. In de veertiende eeuw is uit de lenen IJsselstein, Benschop en Noord Polsbroek de baronie van IJsselstein ontstaan, die zich onttrokken heeft aan de invloed van het Sticht en leenroerig is aan de graven van Holland. Zie voor de locatie van dit gebied figuur 1. Hoe die verandering tot stand is gekomen wordt niet duidelijk^'. Ook van Hollandse invloed heeft IJsselstein zich op den duur vrij kunnen houden. In de Hollandse verponding werd zij niet aangeslagen: een zichtbaar teken van de betrekkelijke zelfstandigheid van IJsselstein. De heerlijkheid is in 1377 samen met
Leerdam en Buren vererfd aan het huis van Egmond. De erfdochter Anna van Buren huwde prins Willem van Oranje.. In 1556 erkende Filips II de baronie als
soevereine heerlijkheid en de baronie van IJsselstein is van toen af aan een enclave gebleven in het Nederlands gebied tot 1795*^'. Dat de baronie na de Opstand haar
zelfstandigheid wist te handhaven en zelfs kans zag haar uit te breiden, dankte ze zeker aan het feit dat ze de prinsen van Oranje als haar soeverein erkende. Holland probeerde wel steeds het verouderd recht te handhaven |
||||||||||
|
184
|
||||||||||
|
±
|
||||||||||
|
GERECHTEN ONDER UTRECHT
BAPONIE VAN USSELSTEIN lljlllllll GERECHTEN ONDER HOLLAND A. AMBACHTSHEERLUKHEID
SA. SCHOUTAMBACHT
H.H. HOCE HEERLIJKHEID
|
|||||||||||||
|
NtEUWDOOI)
|
|||||||||||||
|
fig. 1. Indeling van de Lopikerwaard en de Baronie van IJsselstein in gerechten tot 1795 (bewerking van de kaan
uit: De Lopikerwaard. Dorp en Kerspel, door W. F.J. den Uyl, 1961). |
|||||||||||||
|
en IJsselstein van haar zelfstandigheid te
beroven, maar tevergeefs. In 1585 verplichtte IJsselstein zich jaarlijks een bedrag van ƒ 3000 te betalen aan de Generaliteit 'tot stuur van de oor/og'om hierdoor de aanspraken van Holland krachteloos te maken. Pas in 1747 kon de baronie deze verplichting weer ongedaan maken'''. Tijdens de minderjarigheid van Willem IV
bestuurden de Staten Generaal de baronie. Willen IV, in 1731 meerderjarig geworden, gaf de baronie over aan zijn moeder, prinses Maria Louisa van Hessen-Kassel, die IJsselstein als douairie bleef bezitten tot haar dood in 1765'"'. Zij werd opgevolgd door haar zoon Willem V, aan wiens bestuur in 1795 een einde kwam"'. B. Bestuur
Bij de bespreking van het bestuur van de
baronie moeten we onderscheid maken |
|||||||||||||
|
tussen de 3 schoutambten van IJsselstein,
Benschop en Noord Polsbroek en het bestuur over de gehele baronie. In elk van de 3 schoutambten treffen we
naast de schout als vertegenwoordiger van de soeverein in het bestuur, schepenen'^' aan onder wie 2 burgemeesters begrepen waren. Zij vertegenwoordigden het lichaam van de stad en spraken recht in civiele rechtszaken'-^'. Over de jaarlijkse magistraatsvernieuwing zegt de ordonnantie: '... ende die tot zodanige ambten bij Z. H. ofte zijne Raeden gecommitteerd word, zal gehouden zijn die te aanvaarden, ende den eed daertoe staende zonder eenige contradictie ten presteren, ofte eenige excusen te neemen op poene van iedere dag van refuus ofdilay te verbeuren zes guldens '''*'. Invloed van de schepenen op het bestuur was gering. Maria Louisa herstelde de invloed van de schepenen enigszins met de woorden '... |
|||||||||||||
|
185
|
|||||||||||||
|
overwegende invloed uit. Den Uijl vermeldt
enkele voorbeelden van de bemoeienis van de drossaard in het bestuur van Benschop: het benoemen van de beurtschipper en de gemenelands-rietdekker''^'. De drossaard stelde de vice-drossaard aan. De rentmeester hoorde in het bestuur van de baronie eigenlijk niet thuis. De belangen van de stad en de landheer vielen echter zo samen dat de rentmeester bijna regelmatig de zittingen van de magistraat bijwoonde""'. De schepenen moesten zich beperken tot
de rechtspraak. De schoutambten waren niet tot de criminele rechtspraak gerechtigd en waren ten aanzien van het hoog of crimineel rechtsgebied ondergeschikt aan de vierschaar van de algemeen drossaard en schepenen van IJsselstein. Hoger beroep kon worden aangetekend bij de Domeinraad in 's Gravenhage, die overigens tijdens het bewind van prinses Maria Louisa (1731 -1765) in de baronie geen gezag had'". Tot slot is een enkele opmerking over het
stadsbestuur van IJsselstein hier op zijn plaats: daar de belangen van stad en baronie vaak samen vielen maakte de drossaard ook deel uit van het stadsbestuur en woonde de rentmeester, zoals is gezegd, de bestuursvergaderingen bij. De schutterij, in 1747 opgeheven, leidde na de mislukte patriotse omwenteling van 1787 een kort kwijnend bestaan en werd in 1800 definitief opgeheven'^^'. Het stadsbestuur werd bijgestaan door een secretaris, die tevens secretaris van het gerecht was^"*'. C. Bevolking
Over de periode van 1750 tot 1795 hebben
we geen gegevens over de bevolking van de baronie van IJsselstein aangetroffen. Van der Aa verstrekt ons inlichtingen over 1845, dat is wel wat later maar geeft ons in elk geval een indruk^'*'. In 1845 treffen we in de baronie aan: 746 huizen, bewoond door 1010 gezinnen, uitmakende een bevolking van 5000 inwoners die meest hun bestaan vonden in de landbouw en de hennepteelt. De totale landoppervlakte was ruim 4748 bunder. De stad IJsselstein werd omgeven door
grachten en wallen. DeBenschopperpoorten de IJsselpoort gaven toegang tot de stad, waar 3230 mensen in 1845 woonden. Tot het |
|||||||
|
(dat) bij deliberatie over zaken van eenige
importantie aangaande policie of financiën van de Stad of de Baronie scheepenen eene concludeerende stem zullen hebben'. Of de zaak van voldoende importantie was, werd op baronie-niveau beslist door de drossaard. Deze toestand bleef tot 1795 ongewijzigd bestaan''''. In een ordonnantie, uitgevaardigd in het
begin van de zeventiende eeuw, op het bestuur der stad, werd gesproken over een vroedschap. Deze vroedschap was niet bedoeld om de burgers invloed op het stadsbestuur te verschaffen, maar was een instelling waaraan de magistraat in bijzondere gevallen een deel van zijn verantwoordelijkheid kon overdragen. In woorden van de ordonnantie:'... salstaen tot dispositie van den officier, borgemeesteren endegerechten'''''. Overeen vroedschap werd in de ordonnantie van 1750, evenals in deordonnantiënvan 1675, niet meer gerept. De burgemeesters waren belast met het financiële bestuur. Eén van de aspecten hiervan, waarmee we in het kader van dit onderzoek te maken krijgen, is dat zij 'geen onbekende luijden toelaten om in de stad ofte vrijheid te wonen zonder alvorens gezien te hebben brieven van getuigenisse van hunne laatste wooriplaatse beroerende hunne handel en wandel'^^. Dit hield verband met de armenzorg, één van de taken van de magistraat. De grenzen tussen baroniebestuur en het
bestuur van de schoutambten waren niet scherp getrokken. Pas in de achttiende eeuw vergaderde het baroniebestuur met grote regelmaat'*^'. In principe was het zo, dat de verschillende schoutambten zich bezig hielden met zaken die alleen van plaatselijk belang waren, ter.vij 1 het baroniebestuur de belangen van de gehele baronie behartigde. Het baroniebestuur werd gevormd door de drost en de rentmeester samen met de schout en de burgemeesters van IJsselstein, Benschop en Noord Polsbroek. De drost, die vertegenwoordiger was van de soeverein en stadhouder van de lenen en houtvester van de jacht in de stad en baronie, stond aan het hoofd van het baroniebestuur. Vooral in de achttiende eeuw oefende hij ook in de afzonderlijke schoutambten een |
|||||||
|
186
|
|||||||
|
einde van het Ancien Régime hadden de
mensen niet dezelfde rechten en plichten. Het maakte een groot verschil of je al dan niet het burgerrecht had (verworven). Een poorter had meer rechtszekerheid, mocht overheidsfuncties bekleden en nering uitoefenen^'''. Ook niet-poorters deden kennelijk enige nering, want op 29 feburari 1776 verscheen een publicatie van de vice- drossaard, schout en burgemeesters van IJsselstein, waarin we lezen dat een ieder 'die een ambacht, neering handtering of kostwinning hoe genaamd binnen deze stad wil beginnen of voortzetten zal nu van genoemde heren Permissie moeten vragen, uiterlijk voor 1 mei 1776''^^\ Oude en behoeftige personen zonder
huishouden of kinderen werden opgenomen inhetSt. Ewoutsgasthuis. De magistraat was met het toezicht op dit gasthuis belast, terwijl de kosten werden betaald uit een deel van de opbrengsten van de geestelij ke goederen, die sinds de Reformatie de rentmeester voor de soeverein beheerde^^'. De inwoners van IJsselstein verzetten zich
met succes tegen inkwartiering en levering van soldaten, omdat zij niet tot enige provincie behoorden '. In IJsselstein bestond een kleine Joodse
gemeente van 30 personen, die sinds 1766 beschikte overeen Israëlitische bijkerk. Tot de Hervormde kerk behoorden 1400 mensen. Het beroepen van een predikant was een collatierecht. De Hervormden kerkten in de voormalige parochiekerk. Het grootste gedeelte van de inwoners, 1600 in getal, behoorde tot de Rooms-Katholieke kerk. Zij beschikten sinds 1780 over een eigen gebouw, dat evenals de - later verplaatste - Eiterse kerk gewijd was aan de Heilige Nicolaas^**'. Noten
1. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 13.
2. Uyl, W.T.J. den. De LopikerwaardI. Dorpen
kerspel tot 1814. Utrecht, 1960,294. 3. Aa, A.J. van der. Aardrijkskundig woordenboek
der Nederlanden VI. Gorinchem, 1845,100. Van der Aa meent dat het kasteel al voor 1144 was gebouwd. 4. Uyl, den. De Lopikerwaard, 295.
5. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 16.
6. Uyl, den. De Lopikerwaard, 295.
7. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 13.
Fruin baseert zich voor zijn gegevens op Geer, J .J. |
|||||||
|
de. Bijdragen tot de Geschiedenis en Oudheden der
Provincie Utrecht. Utrecht. 1860. 8. Uyl. den. De Lopikerwaard. 59.
9. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 33-34.
10. Boon, J.G.M. IJsselstein. Uwwoonstedein
historisch en hedendaagse beelden. IJsselstein, 1977,26. 11. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 15.
12. Maris, A.J. Uit de Geschiedenis van Polsbroek'.
Jaarboekje van 'Oud-Utrechf (1944) 25-72, aldaar 35. Het aantal schepenen van het schoutambt IJsselstein was 9, voor de schoutambten Noord Polsbroek en Benschop waren dit er 7. 13. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein, nummer
XXI, artikel III. 14. Ibidem.
15. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 18.
16. Ibidem.
17. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein, nummer
XX Ordonnantie van Policie, artikel XXIX. 18. Fruin. Gemeente-enwaterschapsarchieveen,28-
29. 19. Uyl, den. De Lopikerwaard, 328-329.
20. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 19.
21. Ibidem, 33.
22. Ibidem.24-25.
23. Ibidem, 19.
24. Aa, van der. Aardrijkskundig woordenboek, 96-98.
25. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein, nummer
XX Ordonnantie van Policie, artikel XXX- XXXVIII. 26. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein,
inventarisnummer 220; Register van Neringdoende luijden. 27. Fruin. Gemeente-en waterschapsarchieven, 31.
28. Ibidem, 34. De baronie van IJsselstein had tot 1795
zelfs een eigen gezant in Den Haag. 29. Aa, van der. Aardrijkskundig woordenboek, 96-98.
De ontwikkeling van het strafrecht in
de achttiende eeuw in de Repubhek der Zeven Verenigde Nederlanden De baronie mocht dan een soevereine
heerlij kheid zij n, zij lag vrij centraal in de Republiek en haar grenzen waren niet hermetisch gesloten. Juist om de gegevens van het onderzoek naar criminaliteit, strafrechtspleging en straf in de baronie enigszins naar waarde te kunnen schatten is het noodzakelij k deze in een groter verband te plaatsen. A. De ontwikkelingen binnen het
strafrecht'*. De oorsprong van het strafrecht, zoals dat
in de achttiende eeuw in de Republiek gold moeten we zoeken in de twaalfde en |
|||||||
|
757
|
|||||||
|
belangstelling mocht verheugen. Het
ongeschreven recht bleef tot het einde van het Ancien Régime (regeringstelsel voor de franse revolutie van 1789) functioneren. De soort straf en de hoogte ervan werd dan overgelaten aan het wijze inzicht ('arbitrium') van de rechter, die 'nae omstandigheeden van zaken', een passende straf op moest leggen. C. Het strafproces'"
Elk strafproces begon met een
vooronderzoek: de 'praecedente informatiën'. Dit vooronderzoek bestond uit het opsporen van het corpus delictie en het zoeken naar bewijzen voor de gepleegde misdaad en de bedrijver ervan. Werd de misdadiger op heterdaad betrapt, dan was dit vooronderzoek niet nodig. Na het vooronderzoek kon de eiser overgaan tot 'daginge in persoon' of tot 'apprehensie corporeel' (inhechtenisname). Dit laatste was alleen mogelijk na praecedente informatiën; op het delict moest lijfstraf staan. Werd een verdachte in hechtenis genomen, dan mocht beslag op zij n goederen worden gelegd. Op 1 mei 1732werdde confiscatie van goederen als bijkomende straf van de doodstraf afgeschaft, maar het 'arrest' op de goederen, of een deel daarvan, bleef gehandhaafd, omdat de verdachte (de veroordeelde) zelfde ' kosten en misen'moe^X dragen. Onder kosten en misen werd verstaan: de kosten die gepaard gingen met de arrestatie, detentie, berechting en de voltrekking van het vonnis. De procesvoering kon gebaseerd zijn op
verschillende proceduren. Zo onderscheiden we: 1. De ordinaire of accusatoire procedure.
De procedure begon met een aantekening op de rol, zoals ook in civiele proceduren gebruikelijk was. De verdachte kon worden bijgestaan door een procureur of advocaat. De eiser en de gedaagde waren gelij kwaardige partij en. Het proces werd zowel schriftelij k als mondeling gevoerd. Deze procesvoering was in strafzaken gebruikelijk. 2. De extra-ordinaire of inquisitoire
|
||||||||||
|
dertiende eeuw. Het geschreven recht trad
toen steeds meer naast en in de plaats van het ongeschreven recht. Deze optekening kende een grote rechtsverscheidenheid, waaraan pas met de Franse Revolutie een einde kwam. De verscheidenheid werd veroorzaakt door het feit dat een stads- of ambachtsbestuur van de landsheer het privilege kon verkrijgen de eigen keuren uit te vaardigen, die rechtsmacht bezaten voor het eigen territoir. Daarnaast, of liever gezegd daarboven vaardigde de landsheer ordonnanties, plakkaten of constituties uit, die een algemeen geldend karakter bezaten. De grote verscheidenheid was de Habsburgse vorsten een doorn in het oog en zij streefden naar centralisatie op het terrein van wetgevingen rechtspraak. Dit streven bracht op lokaal en territoriaal terrein grote ontstemming te weeg, maar de vorsten zetten door, enop5en9julil 570 verschenen de eerste strafrechtcodificaties in de Nederlanden; ze zijn de geschiedenis ingegaan als 'de criminele ordonnantiën'. Al in 1576 bij de pacificatie van Gent werden zij opgeschort. Dit neemt niet weg dat zij gedurende het tijdvak van de Republiek een groot gezag bleven genieten. Met name de nadruk die in de criminele ordonnantiën werd gelegd op het extra-ordinaris proces heeft diepe sporen nagelaten in de strafrechtspleging in de Republiek. De criminele ordonnantiën mochten dan aanspraak maken op groot moreel gezag, van een eenheidswetgeving was nog geen sprake. Er bleef een grote verscheidenheid aan rechtskringen bestaan, waaraan de hoge, middelbare en lage jurisdictie was voorbehouden^'. B. Het probleem van de rechtsvinding
Het rechterlijk college kon zich bij de
rechtsvinding baseren op zowel geschreven als ongeschreven bronnen"*'. Tot de geschreven bronnen behoorden dan in de eerste plaats de plakkaten en ordonnantiën van de staten, stedelijke keuren en andere plaatselijke verordeningen. Ook het opgetekende recht uit de landsheerlijke periode kon als bron fungeren. Tot slot kon teruggegrepen worden op het Romeinse Recht, dat zich na 1500 in een herleefde |
||||||||||
|
procedure.
|
||||||||||
|
/
|
||||||||||
|
188
|
||||||||||
|
Deze was onder het Ancien Régime de
meest gebruikelijke procedure geworden. De verdachte werd in hechtenis gehouden en het proces was niet openbaar. Zo gauw de gedaagde bekende kon de eis ingediend en het vonnis geveld. Niet elke verdachte bekende echter... In dat geval ging men over tot confrontatie of tot 'scherper examen', waarmee de tortuur werd bedoeld. In de criminele ordonnantiën van 1750 was het gebruik van de pijnbank weliswaar 'aan banden gelegd', maar in de praktijk werd toch snel naar dit middel gegrepen. Het leed dat de pijnbank aanrichtte, mocht niet groter zijn dan de eventuele straf"^'. Na de bekentenis op de pijnbank moest de verdachte binnen één dag de bekentenis herhalen 'buiten pijn en banden van ijzer . Door de bekentenis had de verdachte geen recht meer op appèl'''. Bleef de verdachte ontkennen, dan werd overgeschakeld naar een ordinaris procedure, wat voor de verdachte uiteraard gunstiger was. 3. De verstekprocedure.
Had de verdachte zich uit de voeten
gemaakt dan werd hij of zij in een edictale citatie (openbare dagvaarding) in zijn of haar laatst bekende woon- of verblijfplaats gemaand in persoon te compareren op straffe van verbanning. Nadat 4 keer verstek was verleend werd de eis ingediend en het vonnis uitgesproken. Dit vonnis bestond doorgaans uit levenslange verbanning. Naast deze procedures kwamen voor:
4. De submissie.
Wanneer een verdachte meende
verzachtende omstandigheden te kunnen aanvoeren, kon hij veroordeeld worden tot een (hoge) geldboete. De geldboete gold dan als equivalent aan de straf, die anders ondergaan had moeten worden. Aangezien niet iedereen in staat was zijn straf door middel van een geldboete te voldoen was het gevaar van klassej ustitie hier wel groot. 5. Decompositie.
In geval van compositie kwamen de
|
|||||||
|
strijdende partijen buiten de
strafrechtelijke prcedures om tot een vergelijk. In de criminele ordonnantiën van 1570 was de compositie verboden voor misdrijven waar lijfstraffen op stonden. In boetestraffelijke zaken bleef het tot het einde van het Ancien Régime in gebruik^'. D. De straffen.
Elk strafproces moest leiden tot een
vonnis. Aangezien het wel mogelijk, maar heel ongebruikelijk was gratie te krijgen**', ligt het voor de hand dat we naar de straffen kijken. 1. Geldboeten.
Een minvermogende die een geldboete
opgelegd kreeg en deze niet kon betalen zag zijn boete omgezet in een aantal dagen 'te wateren te brood'. De voorkeur van de wetgever had dit echter niet, want in de criminele ordonnantiën stelde hij dat 'die vangenisse zijn tot bewaernisse, ende nijet tot straffinge''^\ 2. Vrijheidsstraffen.
Onder de vrijheidsstraffen vielen:
tuchthuis, galeien en verbanning. Vooral deze laatste straf gaf problemen omdat het bannissement nogal eens werd verbroken. In een grotere gemeente of groter rechtsgebied was de controle moeilijk. 3. Lijfstraffen.
Lijfstraffen werden tot 1854 in ons land
toegepast. We noemen er enkele: geselen, brandmerken, verminken en de doodstraf. Veel straffen kwamen gecombineerd voor.
E. De motivering van het vonnis
Veel weten we niet over de motivering van
het vonnis; de totstandkoming ervan werd wel het geheim van de raadskamer genoemd. Diederiks onderscheidt 2 categorieën: die van de speciale en die van de algemene motivatie'"'. Bij de speciale motivering beriep de rechter
zich op bepaalde keuren, plakkaten, ordonnantiën; bij de algemene motivering lezen we: 'in een land van goede justitie en anderen ten exempel'. 'Jonkheid'en |
|||||||
|
189
|
|||||||
|
procedure blijkt hier misleidend omdat het
waarchijnlijk niet op de procesgang, maar op de rechtdag slaat. Extra-ordinaris staat dan voor een rechtszaak die op een andere dan de gebruikelijke rechtdag werd behandeld. Zie figuur 2. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'soberheid van verstand'werden wel dis
verzachtende omstandigheden aangevoerd. Dit is het beeld dat de Republiek ons te
zien geeft in strafrechtelij ke zaken. In hoeverre sluit de baronie van IJsselstein zich bij dit beeld aan? De volgende hoofdstukken zullen ons dat moeten leren. Noten
1. De algemene gegevens ontlenen wij aan Monté
ver Loren, J.Ph. de. en Spruit. J.E.. Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Deventer. 1972. 2. Hogejurisdictie: betreft zware misdaden waarop
lijf-en doodstraffen gesteld zijn. Middelbare jurisdictie: ook civiele overtredingen met geldboeten. Lage jurisdictie: kleine civiele overtredingen waarop een kleine geldboete gesteld is. 3. Huussenjr., A.H. 'De rechtspraak in strafzaken
voor het Hof van Holland in het eerste kwart van de achttiende eeuw'. Holland. Regionaal-historisch tijdschrift. VIII (1976) 116-140, aldaar I2()e.v. 4. Ook hier baseren wij onsopHuusscn. 'De
rechtspraak in strafzaken", die teruggrijpt op Linden. J. van der. Verhandeling over de judicieele practijck. of form van proccdeeren voor de hoven vanjustitie in Holland gebruikelijk. Deel II. 1798, 220-248. 5. Heijnsbergen, P. van. De Pijnbank in de
Nederlanden. Groningen, 1925. 107. 6. Bosch, J.W. 'Aantekeningenoverdeinhoudder
Hollandse hervormingsplannen van de criminele ordonnantiën van 1570 in de achttiende eeuw'. Tijdschrift voor strafrecht. LXVI (1957) 267-289, aldaar 272. 7. Diederiks.H.A. 'Strafrecht enstrafrechtspraktijk
tijdens de Republiek in het bijzonder in de achttiende eeuw'. Holland. Regionaal-historisch tijdschrift. VIII (1976)99-107, aldaar 102. 8. Huussen verwijst hier naar Linden, J. van der.
Verhandeling over de judicieele practijck. Deel II. 9. Vrugt, M. van de. De criminele ordonnantiën van
1570: enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden. Zutphen, 1978,137. 10. Diederiks. 'Strafrecht en strafrechtspraktijk'.
Holland. Regionaal-historisch tijdschrift VIII (1976)99-107. aldaar 106-107. Bronnen
A. De criminele rol' \
Bij het onderzoek naar criminaliteit
hebben we de criminele rol als uitgangspunt genomen. In de inventaris van het Rijksarchief betreffende de stad IJsselstein, deel I rechtspraak in criminele zaken, wordt vermeld dat hierin zowel ordinaris als extra- ordinaris procedures voorkomen. Het woord |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
f-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
■-(..licC.'-f"
|
^-/''-■-*-^'-*^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
-9., s,..jf x:::^,,, /.^/yi/'y-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/,.«.<U-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
.O^/
|
'Y
|
^*/'^'''"
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
—h, — ,_c-A/J A..* Jt
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
fig.2. Voorbeeld vaneen blad uil de criminele rol. Hierop
komen een ordinaire regldag en een extra-ordinaire
regtdag voor.
Op de rol staan de zaken aangetekend die
deze rechtdag in behandeling werden genomen. De gehele rol bestaat uit 8 delen en looptvan 1572tot1811, en kent enkele onderbrekingen. Vooronszijn de laatste 2 delen van belang; deze zijn volledig. De eiser en gedaagde(n) staan links vermeld, terwijl aan de rechterkant in summiere bewoordingen het delict omschreven staat; een enkele keer is het verweer van de gedaagde bijgeschreven. Als voorbeeld het verweer van Jan van Riet op 1 september 1763. Jan werd beschuldigd van het gooien van een baksteen naar de persoon met wie hij ruzie had: 'De gedaagde segt, inde gevangenisse te sitten heb ik geen sin aan, ik weet niet dat ik het daarna gemaakt heb'. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
190
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tijdens de vergaderingen werden ook
ingekomen stukken behandeld, die op de rol werden aangetekend: officiële verzoeken van de schout om een zaak aanhangig te mogen maken; verzoekschriften om compositie; schriftelijke uiteenzettingen van mensen die in staat van beschuldiging waren gesteld en zo hun zaak wilden bepleiten; brieven van ouders, voogden en echtgenoten die voor hun dierbaren een goed woordje wilden doen. We treffen op de criminele rol ook wel verslagen van een vergadering aan. Het verslag begon dan met de zinsnede: 'Aan het gerecht gebleken sijnde...' Het gerecht besloot dan stappen te gaan ondernemen tegen bijvoorbeeld 'onnoselen'. mannen en vrouwen die in hun woonomgeving opspraak veroorzaakten. Niet alleen gedaagden verschenen, maar ook inwoners van de baronie die schout en schepenen verzochten gerechtelijke stappen te ondernemen tegen familieleden of juist om familieleden weer vrij te laten. Welke gegevens kunnen we aflezen van de
criminele rol? Zoals gezegd staat in eenvoudige bewoordingen het delict aangegeven; de aantekening besluit doorgaans met eis en vonnis. Daar blijft het veelal bij, zodat we voor meer gegevens over de gedaagden andere bronnen moeten raadplegen. B. Bijkomende stukken
1. De interrogatiën en attestatiën^*
Naast de criminele rol hebben we onder meer concepten en minuten van interrogatiën en attestatiën geraadpleegd. We hebben deze bronnen uitsluitend gebruikt om de processen voorkomend op de criminele rol beter te kunnen bestuderen. Interrogatiën en attestatiën over processen die niet op de criminele rol staan aangetekend hebben we terzijde gelaten, omdat alleen de zaken die tot een proces geleid hebben ons uitgangspunt waren. De interrogatiën beginnen met de openingszin: 'Verklaringeonder Eeden van...'. De persoonsgegevens komen nu wat meer los, maar toch nog niet overvloedig. De opgeroepen getuige(n) en de ondervraagde gedaagde(n) moesten de leeftijd opgeven, dit gebeurde lang niet altijd nauwkeurig, maar |
||||||
|
kon bijvoorbeeld op de volgende manier
geboekstaafd worden: 'Segt25a26jaerte sijn. Heel algemeen is de formulering'va/1 competente ouderdom'. Daarna komen de vragen omtrent het delict. Deze vragen waren van te voren genoteerd en staan in de minuten rechts; de antwoorden komen links inde daarvoor opengelaten ruimte. De vragen lijken uitsluitend met ja of nee te beantwoorden te zijn. Zo werd aan mensen die ten tijde van een vechtpartij in de herberg aanwezig waren gevraagd of 'zijgezien hebben, dat...; of zij gehoord hebhen, dat...'. Het antwoord luidde echter lang niet altijd bevestigend of ontkennend, men verschool zich graag achter vage opmerkingen in de trant van: dat niet gehoord, gezien te hebben. Een aantal opgestelde vragen, toegespitst op nadere details kwamen daardoor te vervallen. Dit verhoor aan de hand van van te voren opgestelde vragen werd het gearticuleerde verhoor genoemd. Willen wij zo nauwkeurig mogelijk vaststellen wat is voorgevallen, dan zullen we moeten proberen dit uit de antwoorden te destilleren. De interrogatie of de verklaring eindigt met de woorden: 'Zeggende tot bevestiging der waerheid hierop, zo wareüjk moet mij Godt almagtig helpen'. 2. Adviezen van onafhankelijke
rechtsgeleerden''' Het kwam wel voor dat een strafzaak zo
ingewikkeld of moeilijk was, dat het gerecht van IJsselstein niet op eigen kompas wilde varen. Er werd dan een commissie gevormd die advies ging inwinnen bij onafhankelijke rechtsgeleerden in Utrecht. De adviezen van rechtsgeleerden in criminele of civiele zaken, 1584-1807, omvat 2 delen en 1 pak en verschaft ons erg veel gegevens. Deze rechtsgeleerden noteerden eerst alles wat zij van de strafzaak wisten en schreven vervolgens: 'Zouden wij, indien wij rechters waren aldus beslissen'. Dit vonnis werd daarna toegelicht met een speciale motivering. Ook hier hebben we ons beperkt tot datgene, wat op de criminele rol aangetekend is. 3. De ordonnantie'*'
De inventaris omschrijft de ordonnantie
van IJsselstein als:'Ordonnantie door |
||||||
|
191
|
||||||
|
Z. K. H. gegeven op policie en justitie in de stad
en de baronie van IJsselstein^\ We noemen het kortweg 'de ordonnantie". Deze ordonnantie werd gegeven rond 1750 en ging terug op de ordonnantie van 1675, maar was met een aantal artikelen uitgebreid, met name ten aanzien van de huwelijkswetgeving. Bij rechtspraak werd herhaaldelijk verwezen naar artikelen en rubrieken uit de ordonnantie. Bij de behandeling van de verschillende delicten zullen we deze dan ook zo veel mogelijk plaatsen in het kader van de verordeningen, die samen met de delicten in één hoofdstuk onder de loupe zullen worden genomen. Noten
1. Uit de inventaris van de rechterlijke archieven van
het Rijksarchief te Utrecht: F. Archief der stad IJsselstein
RA635. DeCrimineelerol,deel8en9.
2. RA 637. Stukken betreffende criminele procedures,
voor het gerecht gevoerd.1553-1811. RA 673. Concepten van interrogatoiren en
attestatiën, afgelegd ten verzoeke van den officier envanparticuheren. 1789-1808. RA 674. Minuten van interrogatoiren en attestatiën, afgelegd ten verzoeke van den officier. 1669-1805. RA 675. Minuten van attestatiën. afgelegd ten verzoeke van bijzondere personen. 1687-1784. RA 676. Protocollen van attestatiën en interrogatoiren, afgelegd ten verzoeke van den officier en van particuliern. 1774-1810. 3. RA 638. Adviezen van rechtsgeleerden in
crimineeleen civiele zaken. 1584-1807. 4. Rijksarchief Utrecht, Baronie IJsselstein,
inventarisnummer XII, stuk 20. 5. Het merkwaardige van deze omschrijving is. dat er
in de genoemde tijd nog geen koning van Oranje was. De strafrechtspraak in de Baronie
van IJsselstein:
ordonnantie en criminele rol
In de ordonnantie treffen we rubrieken'^
aan waarin de strafrechtspraak in de baronie van IJsselstein wordt uiteengezet. Aan de hand van deze gegevens zullen we proberen de procedures in IJsselstein te reconstrueren en te beschrijven op een manier analoog aan de bespreking van die in de Republiek. Op deze manier kunnen we de
strafrechtspraak in IJsselstein vergelijken met datgene wat in de Republiek gebruikelijk was in die tijd. |
A. De ontwikkeling binnen het strafrecht
De rechtsverscheidenheid, zoals eerder
besproken, ten tijde van het Ancien Régime gaat ook voor de baronie van IJsselstein op. De eigen ordonnantie werd regelmatig aangevuld en bijgewerkt met reglementen, plakkaten en publicaties. Dit neemt niet weg dat de baronie van IJsselstein ook aansluiting zocht bij wat elders in de Republiek gangbaar was. Zo lezen we in artikel 68 van de rubriek 'Van boeten, breucken, en crimineeiezaeken': 'In alle crimineeie zaeken zal gevolgd en geobserveerd worden de manier van procederen in de provincie van Utrecht geuseerd wordende'. B. Het probleem van de rechtsvinding.
De baronie van IJsselstein kende haar
eigen ordonnantiën. In de hierboven al genoemde rubriek 'Van boeten, breucken en crimineeie zaeken' werden verschillende delicten besproken^' en hun strafmaat gegeven. De wetgever was er zich van bewust dat volledigheid moeilijk haalbaar was en stelde dan ook in artikel 67 van de genoemde rubriek:'Alle andere delicten arbitrair, overeenkomstig oude handvesten en usantiën van naburige landen...'. Uit dit citaat blijkt al, dat ook het ongeschreven recht een rol bleef spelen in de baronie. Herhaaldelijk lezen we in de ordonnantiën dat de straf zal zijn 'arbitrarelijk'of 'naargelegenheid van zaken' en soortgelij ke formuleringen. C. Het strafproces
Het strafproces begon met een
vooronderzoek. Het was in de baronie niet gebruikelijk dat inwoners in voorlopige hechtenis werden genomen. Alleen als de schepenen hier uitdrukkelijk toestemming voor verleenden mocht hiertoe worden overgegaan. Was de verdachte geen inwoner van de baronie dan lag het anders. Artikel 4 van de rubriek 'Van boeten, breucken en crimineeie zaken' luidde:' De drossaard of schout zullen mogen apprehenderen uitheemsche op vehemente suspicie, met die circumspectie nochtans, dat zij niemand verongelijken'. 1. De ordinaire of accusatoire procedure
In de ordonnantie treffen we de rubriek |
||||||
|
192
|
|||||||
|
' Van stijl en manier van procederen' aan.
Deze rubriek telt 88 artikelen. Elke week, behalve in vakanties, werd op donderdag voormiddag rechtdag gehouden 'doende recht endejusticie in alle zaken, zo civiele als crimineele, daarin men nae rechten ende costuumen gewoon is, recht te doen'. Op maandag voor zonsondergang moesten de citaties (dagvaarding) in ordinaris zaken worden gedaan en de memoriën worden ingeleverd. Bij verzoek van provisie (voorlopige uitspraak) behoorden de copieën van de akten, op grond waarvan de eis geformuleerd werd, ook bij het gerecht aanwezig te zij n. Op de rechtdag moest de eis mondeling op de rol geciteerd worden of schriftelijk worden overgeleverd. De gedaagde of zijn procureur^* kon laten aantekenen op de rol of zij inzage wensten in de stukken van de tegenpartij, waarop de eis gebaseerd was. Ook was het mogelijk om een copie van de stukken te vragen. Voor de beantwoording had men 8 dagen de tij d. De eiserdiende van repliek: hij gaf uitleg op de akten waarop de eis was gefundeerd. De gedaagde antwoordde hierop met zijn dupliek, waarna de schepenen het vonnis uitspraken. Wanneer bij dupliek nieuwe feiten werden aangedragen, waar de eiser tegen in wilde gaan dan kon dit bij tripliek. Dit moest binnen 8 of 14 dagen gebeuren, afhankelijk van de ernst van het delict. De tijd om de partijen in persoon te horen en het bewijs van schuld of onschuld te leveren, mocht ten hoogste 4 weken gaan belopen. Nadrukkelijk werd in de ordonnantie
gesteld dat het verboden was de procesgang te vertragen. De secretarissen werden gemaand hierop toe te zien. De getuige die werd opgeroepen om in persoon te verschijnen en te antwoorden op de vragen kreeg van de bode een copie van de oproep en de vragen, waarop geantwoord moest worden. Op niet verschijnen stond een boete, die in criminele zaken werd verdubbeld. De getuige moest bekwaam en onbeschonken zijn en het getuigenis met de eed bekrachtigen. Het getuigenis van een zieke die was overleden werd geloofd alsof het met de eed was bekrachtigd. In importante zaken verzocht het gerecht de partijen geld te storten om advies van |
|||||||
|
'gepractizeerde' rechtsgeleerden in te
winnen. Wie bezwaar maakte tegen zijn of haar sommatie moest dit bij rekest te kennen geven. Het was mogelij kom over elke uitspraak of veroordeling in hoger beroep te gaan bij de Raad. De Raad werd niet nader aangeduid; waarschijnlijk werd hier de Nassause Domeinraad bedoeld. Dit appèl was pas mogelijk als 10 Caroli guldens betaald waren, die gerestitueerd werden als de appellant in het ongelijk gesteld werd. Door het baroniebestuur werden 4 procureurs aangesteld. Zij waren de enige pleitbezorgers die voor het gerecht van IJsselstein mochten optreden. Zij konden niet beide partijen dienen. Armen werden pro deo geholpen. 2. De extra-ordinaire of inquisitoire
procedure. Naast de wekelij kse rechtdag mocht het
gerecht zo dikwijls als nodig was worden geconvoceerd. Er was dan sprake van een (duurdere) extra-ordinaris vergadering, niet van een extra-ordinaire procedure, waarbij de tortuur mocht worden toegepast. Over de extra-ordinaire procedure zijn geen artikelen opgenomen. 3. De verstekprocedure.
Bij niet verschijnen van de gedaagde,
hoewel behoorlij k gedagvaard, werd het eerste default (verstek) verleend. De eiser vroeg dan op de volgende zitting om inwilliging van de voorlopige uitspraak, omdat de gedaagde niet was verschenen. Bij het tweede verstek werd dan vonnis gewezen als de dagvaarding persoonlijk was gedaan. Was dit gedaan bij edict, dan werd bij het derde verstek vonnis gewezen. Wanneer eis en vonnis niet met elkaar in overeenstemming waren kwam de zaak na het laatste verstek nog een keer op de rol terug. De veroordeelde werd dan doorgaans levenslang verbannen uit de baronie van IJsselstein. Gaven de schepenen toestemming om verstek tegen iemand te verlenen, dan kwam daar de toevoeging bij 'en profijt als na regten'. Dit betekende dat de gedaagde nu zijn onschuld moest kunnen bewijzen om vrijgesproken te worden. Bij de definitieve uitspraak (intendith) werd nadrukkelij k vermeld dat de gedaagde nu |
|||||||
|
193
|
|||||||
|
keer afgewezen. Merkwaardig genoeg betrof
dat 1 keer overspel, dat met verbanning bestraft kon worden, en in het andere geval belediging van de magistraat, waarvoor hetzelfde gold. Bij de delicten tegen het leven werden 2 van de 4 verdachten gedurende het strafproces vastgezet, terwijl er 1 voortvluchtig was. Dit is procentueel weliswaar een hoge score, maar kan geen aanleiding geven tot het trekken van conclusies omdat het hier maar om weinig verdachten ging. Verhoudingsgewijs kwam de inhechtenisname het meeste voor bij de delicten tegen het vermogen. Van de 30 gedaagden zatererl2vast, terwi j 1 ten aanzien van 7 verdachten toestemming was gegeven hen 'op den casteele' te houden. Dit kon echter niet worden uitgevoerd omdat zij voortvluchtig waren. Het ging hier inderdaad in het merendeel van de gevallen om delicten die met lijfstraf bestraft konden worden. Bij de delicten tegen de zeden zaten 8 verdachten opgesloten in het kasteel, tewijl er nog eens 6 voortvluchtig waren, die hangende het proces ook in voorlopige hechtenis mochten worden genomen. Het ging hier om delicten die met geldboeten, dan wel verbanning konden worden bestraft. Ook in de andere categorieën werden wel verdachten in hechtenis genomen, maar zij vormden op het totaal van het aantal delicten in hun categorie een te verwaarlozen minderheid. 1. De ordinaire of accusatoire procedure.
De ordinaire procedure was de enig
gangbare in de baronie van IJsselstein. De gedaagde kon zich bij laten staan door een advocaat of procureur. De strafzaken werden doorgaans snel afgewikkeld. Hoewel het voorkwam dat de rechtbank een zaak 8 of 14 dagen opschortte was een afwikkeling op de dag van voorkomen niet ongewoon. De getuige die opgeroepen werd om in
persoon te verschijnen en niet verscheen, kon een boete krijgen. Of er inderdaad boetes werden uitgedeeld is niet te zeggen. Wel is op de criminele rol 7 keer aangetekend dat een met name genoemde persoon op de 'articulen'moest komen antwoorden. De schepenen hebben zich 10 keer laten
adviseren door onafhankelij ke rechtsgeleerden in Utrecht; een advies dat zij |
|||||||
|
geen gebruik meer mocht maken van alle
mogelijkheden die tijdens de procesvoering voor hem of haar open stonden. 4. De submissie.
Evenals in de Republiek kon een
verdachte die meende verzachtende omstandigheden te kunnen aanvoeren, de schepenen verzoeken 'in submissie' ontvangen te worden. Bleef het hierbij dan kwamen de partijen buiten de strafrechtelijke procedures om tot een vergelijk( accorderen). Anders dan in de Republiek was submissie niet gelij k aan een (hoge) geldboete. In civiele zaken stond het sluiten van compromissen vrij voor inwoners van de baronie. Aan niet-inheemsen was het verboden. 5. Decompositie.
Nu dreigt een terminologische verwarring.
Een compositie betekende in IJsselstein dat de gedaagde, op zijn verzoek, veroordeeld werd tot een geldboete'**. Op de criminele rol komt dit bijvoorbeeld voor op 10 augustus 1764. Het gerecht ontving de gedaagde in submissie en 'verklarende dese Saak tesijn composibel, en condemneren denselven in een amende van een hondertsilvere ducators, mitsgaders de kosten in desen gevallen '^'. D. Analyse van de processen op de
criminele rol. In de Republiek kon een vooronderzoek
gevolgd worden door een inhechtenisname als op het delict een lij f straf stond. In de ordonnantie lezen we hierover niets en daarom is het zaak te kij ken of er personen in voorlopige hechtenis werden genomen en zo ja, wanneer dat dan gebeurde. Welgeteld 30 verdachten werden in voorlopige hechtenis genomen, terwijl er voor nog eens 24 verdachten inhechtenisname werd toegestaan. (De getallen zijn ontleend aan Bijlage I. Kwantitatieve gegevens) Hiervan bleken er 22 voortvluchtig te zij n, terwij 1 in 2 gevallen de ernst van het delict achteraf bleek mee te vallen''' en de schepenen daarom de toestemming weer introkken. Eén maal werd een verdachte weer ontslagen omdat zij n schuld in een vechtpartij niet kon worden aangetoond. Het verzoek tot inhechtenisname werd door de schepenen 2 |
|||||||
|
194
|
|||||||
|
altijd hebben opgevolgd, ook al leidde dat 4
keer tot vrijspraak. Niemand is bij de Raad in hoger beroep gegaan. 2. De extra-ordinaire of inquisitoire
procedure. De extra-ordinaire procedure mocht dan in
de Republiek de meest gangbare zijn in strafzaken, voor de baronie van IJsselstein ging dat zeker niet op. De schepenen gaven 12 keer toestemming om een verdachte 'scherpelijk te examineren'. Allen bekenden buiten pijn en banden van ijzer. Dit hield echter niet in dat er ook daadwerkelij k tortuur was toegepast. Vaak was alleen de dreiging al genoeg om de overtreder te laten bekennen. Voor men tot tortuur overging moest van de schepenen in een tussenvonnis toestemming worden verkregen^'. Zie figuur 3. Een dergelijk tussenvonnis is alleen gevonden bij de paardedief Rut Rutten, die in 1794 in het bijzijn van de scherprechter gegeseld werd**'. |
bekende verblijfplaats of in de kranten als het
niet bekend was waar de verdachte zich bevond. In het eerste geval mochten de schepenen na het tweede verstek vonnis wijzen en in het andere geval na het vierde. Dat vonnis was enkele keren niet bekend^^; in de wel bekende uitspraken luidde het op een enkele uitzondering na: verbanning. De enige uitzondering vormde de uitspraak in de zaak Ruijs-Fleutwaard. Ary Ruijs en Hendrik Fleutwaard, beschuldigd van fraude, werden overeenkomstig het ingewonnen advies van de onafhankelijke rechtsgeleerden vrijgesproken vanwege onvoldoende bewijslast. Een overzicht van veroordelingen bij verstek waarvan de uitspraak bekend was, en waar bovendien allemaal inwoners van de baronie bij waren betrokken, geeft ons wellicht inzicht in datgene wat voor de achttiende-eeuwer een zware overtreding was; niemand zou toch uit angst voor een lichte veroordeling de baronie verlaten en zijn toekomst in de waagschaal stellen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
uitspraak
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
jaar misdrijf
delicten tegen het leven
1788 doodslag delicten tegen het vermogen
1771 stelen van kleding
1773 stelen van linnengoed
1776 stelen van goederen
1785 stelen van linnen
en zilver delicten tegen de zeden
1767 incest 1769 hoererij,
kind verlaten 1770 overspel
1775 hoererij,
kind verlaten 1776 hoererij
delicten tegen de overheid
1754 belediging delicten tegen de fiscus
1762 fraude delicten tegen de 'policie'
1771 koeien ingevoerd
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
./,..,.,.,,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
doodstraf verbanning
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
..-.'1 -../._'^ ^é.//^if.^././^^-ij..-,',)../V-z^-y....„y....-
;.,/^/--tf,V,>;.'A':,y.,',........^../,,.,./.././.t...., |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
verbanning
verbanning verbanning verbanning |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
lijfstraf
lijfstraf lijfstraf lijfstraf |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
lijfstraf verbanning
arbitraire verbanning
correctie verbanning verbanning
lijfstraf verbanning
lijfstraf verbanning
? verbanning
(20 jaar) |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
■ -■ —p^.„..^„.,
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/'g. 3. Tussenvonnis betreffende de zaak Rut Rutten in
1794. 3. De verstekprocedure.
Was een gedaagde voortvluchtig, dan werd
hij of zij gedaagd door een persoonlij k schrijven als de woon- of verblijfplaats bekend was en een oproep in de laatst |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
gevangen vrijspraak
zetten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
lijfstraf verbanning
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
195
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
keren de verdachten meenden verzachtende
omstandigheden te kunnen aanvoeren, en de schepenen daarom verzochten in submissie ontvangen te worden. Dit kon leiden tot compositie (waarover in punt 5 gesproken zal worden) oftot accorderen, waarbij de partijen tot een vergelijk kwamen buiten de strafrechtelijke procedures om. Dit accorderen kwam in strafrechtelijke aangelegenheden 4 keer voor. 5. Decompositie.
Op één enkele uitzondering na leidde
compositie tot een hoge geldboete. Slechts 3 keer werd de boete niet vermeld. In het totaal werder25keergecomposeerd. De hoogte van de boete liep uiteen van ƒ7 tot een amende van KKizilveren of 65gouden ducaten. E.DestraiTen
1. Geldboeten.
Geldboeten werden in de baronie van
IJsselstein regelmatig opgelegd. Wie zijn geldboete niet kon betalen of daar binnen 2 x 24 uur geen borg voor kon stellen, zag zijn boete omgezet in een gevangenisstraf 'te water en te brood'. Delengte van de gevangenisstraf varieerde met de hoogte van de boete en was door de wetgever precies vastgesteld. Ziefiguur4. De wetgever stelde 'bekwame tijde tot de betalinge ter discretie van de gerechte nae de grootheid dersomme, ende qualificatie van de personen, mits niet excedeerende den tijd van vier maenden, doch zal de gecondemneerde zodaenige uitstel niet genieten ten ware hijsuffisante cautie stelde'. Naast de te betalen boeten waren altijd de kosten en misen van justitie verschuldigd. De borg moest zich met uitdrukkelijke woorden binden. Een vrouw mocht zonder medeweten van haar man geen goederen bezwaren. Kon men niet betalen en ook geen borg stellen dan mocht het gerecht beslag leggen op de goederen van de verdachte om deze goederen te verkopen. Waren er geen goederen aanwezig om de schuld op te verhalen, dan werd de veroordeelde in gijzeling genomen. De tussenstap van executie van goederen van de veroordeelde werd op de criminele rol alleen ter sprake gebracht als het 'uitheemsen' betrof. |
|||||||
|
Bij de delicten tegen het vermogen en de
zeden en de belediging van de overheid kunnen we een voorzichtige vergelijking maken met de veroordeling van de delinquenten die wel in de baronie waren gebleven. Diefstal van kleding werd niet anders bestraft dan met ten hoogste 14 dagen op water en brood, terwijl het bij verstek eeuwige verbanning werd en tegen de voortvluchtige lijfstraf werd geëist. Hing dit samen met het feit dat de goederen niet aan de rechtmatige eigenaar konden worden teruggeven en bij de gewone processen wel? '. Bij de delicten tegen de zeden was het verschil tussen de uitspraak van aanwezige verdachten en veroordeelden bij verstek minder groot. Zowel bij hoererij als bij overspel kunnen we dit vergelijken. Bij hoererij werd de eerste keer de straf nog wel beperkt tot een vermaning en enkele dagen 'peniteren te water en te brood', maar daarna kwam er beslist verbanning. Overspel werd met verbanning bestraft. De overspelige Johanna Ruis, al jaren door haar man verlaten, en de weduwnaar Dirk Tembers mochten niet composeren en verlieten op het laatste moment de baronie. In de strafmaat bracht dat geen verandering, maar misschien zagen ze daardoor kans hun goederen te redden die voor 1/4 deel geconfisceerd zouden worden. Belediging van de overheid leidde in 2 processen tot compositie. Werd tegen een gedaagde verstek verleend
dan had de vierschaar 'profijt na regten' wat wil zeggen dat de gedaagde nu zijn of haar onschuld moest kunnen aantonen. Bij de uitspraak (intendith) lezen we bovendien dat de defailjant van alle exeptien, declinatoir, dilatoir en peremptoir (wordt geweerd en van) defensien die hij in regten gecompareerd zijnde hadde kunnen of mogen proponeren' verstoken was. Gedaagden moesten zelf de proceskosten dragen. Wanneer iemand bij verstek veroordeeld was kon beslag op de aanwezige goederen worden gelegd. Is het een bewijs van minvermogendheid van de gedaagden dat wij dit in de baronie van IJsselstein maar 4 keer tegenkomen of hadden zij hun 'vlucht' goed geregeld? 4. De submissie.
Uit de criminele rol blijkt dat verschillende
|
|||||||
|
196
|
|||||||
|
op 'simpele dieverijen' Aq eerste keer geselen,
de tweede keer geselen en brandmerken en de derde keer zal het gestraft worden 'met de koorde dat er de dood nae volgt'. Een dergelij ke eis tot de doodstraf treffen we ook aan in artikel 33 van dezelfde rubriek waar we lezen: 'Kinderen hunne ouders slaande, of vloekende zullen aan de lijve, ook wel met de dood nae exigentie van zaken gestraft worden'. De doodstraf kon ook geëist worden bij het binnendringen van een huis als daarbij iemand gekwetst werd. Verdere expliciete vermeldingen van de eis tot de doodstraf komen in de ordonnantie niet voor. 4. Amendehonorabele.
Wanneer iemand beledigd was of in zijn
goede naam was aangetast kon het voorkomen dat erin plaats van een straf overgegaan werd tot 'amende honorabele'. Het aanbieden van excuses kon helaas niet altijd omdat'... men aan lichte personen geen honorabele reparatie kan doen'. De ordonnantie gaf uiteraard veel meer
dan in het bovenstaande uiteen is gezet. Door die aspecten uit de ordonnantie te belichten die ook in de Republiek van belang waren, hebben we geprobeerd de 'ordonnantie op de policie en justitie in de stad en baronie van IJsselstein' in een wat ruimer kader te plaatsen. F. Analyse van de straffen op de criminele
rol 1. Geldboeten.
Evenals in de Republiek gebruikelij k was,
mocht ook in IJsselstein een geldboete worden omgezet in een gevangenisstraf op water en brood. Artikel 65 van de rubriek 'Van boeten,
breucken en crimineele zaeken' zegt: 'Indien iemand in een geldboete gecondemneerd wordt en door onvermogen niet in staat is de voorschreven geldboeten te bataalen, of daertoe onwillig zijnde binnen den tijd van twee mael vier en twintig uuren geen suffisante cautie in de baronie stelde, zal derzelve met andere straffen worden gecorrigeerd, te wel in het bijzonder metgevangenisse te water, en te brood'. Geldboeten werden in de baronie vooral uitgedeeld bij geweldsdelicten, delicten tegen de fiscus en bij delicten tegen |
|||||||||||||||
|
^
|
|||||||||||||||
|
fi/i/')< i^r)"- i-i7>'. .\C*.'r.. „<"///^.;* "vy<'/^'V <^-^.>rv-i
"/^tf-^-cv-./ !j^'v/;-..ju>i. £-'./.v.-.V^/^ ^"r^i jt<
- > . ■ '-^ ^
|
|||||||||||||||
|
(. ^M'>%a. tf-Lt. 0e.C!)-/i (V
|
|||||||||||||||
|
Lijsl van boeten met vervangende gevangenisstraf.
|
|||||||||||||||
|
ƒ'■«• ''.
|
|||||||||||||||
|
2. Vrijheidsstraffen.
Vrijheidsstraffen werden in de baronie van IJsselstein ook wel geëist; met name in
zedendelicten kwam de verbanning voor, wat als een gedeeltelijke vrijheidsberoving op te vatten is. De controle hierop moet in dit betrekkelijk kleine rechtsgebied niet erg moeilij k geweest zij n; toch kwam verbreking van de verbanning voor. De 69-jarige Ary Por, voor eeuwig verbannen, wees in zijn verzoek om clementie op de gevolgen hiervan: 'de suppliant daardoor ontset is van sijn gehele broodwinning, mitsgaders noodgedwongen soude worden met sijn vrouw in sulke hoge jaren te moeten bedelen... '^''. Daarnaast werden ook gevangenisstraffen en tuchthuisstraffen uitgesproken. 3. Lijfstraffen.
In de baronie van IJsselstein werd de
lijfstraf vooral geëist bij de delicten tegen het vermogen. De vorm van deze straf stond meestal ter beoordeling van de rechter. Een enkele keer werd wel precies omschreven welke inhoud aan de lijfstraf moest worden gegeven. In artikel 37 van de rubriek 'Van boeten, breucken encrimineelezaeken'?,iov\A |
|||||||||||||||
|
197
|
|||||||||||||||
|
familie iemand naar Oost-Indië werd
verscheept (1771 en 1772). Wat deze mensen misdreven hadden werd niet duidelijk; hun naam kwam verder op de criminele rol niet voor. 3. Lijfstraffen.
a. De doodstraf.
De doodstraf werd 2 keer geëist, maar tot een
voltrekking kwam het niet. In het eerste geval, een delict tegen het leven waarbij de dader voortvluchtig was, werd de doodstraf in levenslange verbanning omgezet. In het tweede geval, een delict tegen het vermogen, luidde het vonnis: geseling, brandmerken en eeuwige verbanning. b. De lijfstraf.
In 3 gevallen werd lijfstraf geëist en ook
inderdaad uitgevoerd. De lijfstraf werd veel vaker geëist, maar er werd dan door de schepenen anders beschikt, of omdat de gedaagde voortvluchtig was, of omdat de schepenen een afwijkend vonnis velden. Hier volgt een tabel van processen waarin de lijfstraf wei geëist, maar niet voltrokken werd: jaar proces delict omschrijving uitspraak
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
de'policie'. Bij geweldsdelicten en delicten
tegen de 'policie" werd bijna evenveel keren de gedaagde en veroordeelde de keuze gelaten tussen een geldboete of een gevangenisstraf; hoe deze keuze uitviel deelde de criminele rol nagenoeg nooit mee. 2. Vrijheidsstraffen.
a. Peniteren te water en te brood.
In een aantal gevallen werden de gedaagden
veroordeeld enkele dagen te 'peniteren te water en te brood'. Het aantal dagen kon variëren van 1 tot 14 dagen en kwam in de baronie 52 keer voor. Hierbij is dus niet de gevangenisstraf uit onvermogen inbegrepen, want dat aantal staat niet vast. b. Tuchthuis.
Het kwam slechts 2 keer voor dat een
verdachte veroordeeld werd tot een tuchthuisstraf. Waarschijnlijk besloot men hier niet snel toe, omdat de kosten hiervan door de baronie gedragen moesten worden. c. Verbanning.
Welk delict ook is begaan, wanneer het tot
een veroordeling bij verstek kwam, luidde de uitspraak altijd: verbanning. Maar het zijn niet alleen voortvluchtigen die voor korte of langere tijd verbannen worden: met name bij de delicten tegen de zeden kwam deze straf herhaaldelijk voor en varieerden dan van 10 jaar tot eeuwig. De kortste verbanning was voor 1 jaar; dit werd 2 keer uitgesproken. Hieronder volgt een overzicht van het aantal verbanningen per delict op het totaal aantal processen dat inzake dat delict gevoerd werd: |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
1763 ordinair geweld steken
|
onder
handtasting
ontslagen
compositie
onder handtasting ontslagen verbanning
verbanning
verbanning
verbanning
verbanning
verbanning verbanning verbanning verbanning (20jaar) vrijspraak
verbanning |
||||||||||||||||||||||||||||
|
1765 ordinair geweld letsel
1757 ordinair vermogen inbraak |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
1772 verstek
1773 verstek
1776 verstek
1785 verstek
1758 ordinair
1767 verstek 1775 verstek
1776 verstek
1754 verstek 1762 verstek
1771 verstek |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
vermogen kleding
gestolen vermogen linnengoed
gestolen vermogen goederen
gestolen vermogen zilver, kleding
gestolen zeden hoererij
zeden incest
zeden hoererij
zeden hoererij
overheid smaad
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
3
3
9
11
5
1 1
1 |
(141)
( 4)
( 30)
( 35)
( 43)
( 7)
( 18)
( 61)
( 5)'^)
|
||||||||||||||||||||||||||||
|
geweldsdelicten
delicten tegen het leven delicten tegen het vermogen delicten tegen de zeden delicten tegen de openbare orde delicten tegen de overheid delicten tegen de fiscus delicten tegen de 'policie' |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
overigen
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Duidelijk springen de delicten tegen het
vermogen en de zeden eruit, waar bijna 1 op de 3 processen tot verbanning leidde. d. Wegzending.
Het kwam 2 keer voor dat op verzoek van de |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
fiscus
'policie' |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
fraude
koeien
ingevoerd |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
198
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
Er zijn maar 3 ordinaris processen bij; de
meeste zijn veroordelingen bij verstek. Vergelij ken wij echter de uitspraken bij veroordelingen bij verstek met de strafmaat van de delicten tegen het vermogen en tegen de zeden, als de gedaagden wel aanwezig waren, dan blijkt voor hoererij 3 keer 'te water en te brood' geëist te zijn; voor het stelen van kleding, linnengoed en goederen was een veroordeling 'te water en te brood' ook mogelijk. De schepenen maakten kennelijk gebruik van de ruimte die de wet hen bood als ze spreekt over 'arbitrarelij k straffen'. 4. Amende honorabele.
De amende honorabele zijn we 3 keer
tegengekomen. Het kwam in alle gevallen voor in combinatie met een compositie. Ook de beledigingen aan het adres van de stedelijke overheid werden gecomposeerd en gingen vergezeld van een amende honorabele. Niet alle composities gingen hier echter van vergezeld, want er waren 14 composities. Kennelijk leende de zaak er zich niet voor, of werden de personen aan wie de amende honorabele aangeboden zou moeten worden, te licht bevonden. 5. Vergiffenis.
Vergiffenis werd 13 keer geschonken,
zeven maal bij geweldsdelicten waar de enige motivering die we bij een uitspraak in 1768 hebben kunnen vinden als volgt luidde: 'dat deze zaak bij provisie diende te blijven zonder vervolg totdat men van de gevolgen der krankzinnigheid nadere onderrichtinge bekwam te meer daar deze zaak vervolgt wordende te duchten is, dat de schrik en alteratie het verstand meerder zoude troebleren'^^K Bij delicten tegen het vermogen werd 2 keer vergiffenis geschonken als het gestolene weer teruggebracht werd op de j uiste plaats. Burengerucht werd 2 keer en openbare dronkenschap werd 1 keervergeven (van respectievelijk 13 en 9 keer dat het op de rol was vermeld). In 1752 mochten 2 schippers de invoerrechten op boekweit alsnog betalen en gingen daarna vrijuit. Ze hadden in onwetendheid gehandeld en dit onder ede bekrachtigd. Deze eed had zo'n kracht dat de |
schippers niet veroordeeld werden tot een
straf. 6. Vrijspraak.
Vrijspraak is geen straf, maar kon wel de
uitspraak zijn in een proces. De vrijspraak kwam 9 keer voor en 4 keer werd een gedaagde vrijgesproken in een geweldsdelict. Dit werd 3 keer veroorzaakt door gebrek aan bewijs en dat was in het vierde geval misschien ook zo, hoewel er een chirurgijn aan te pas moest komen om de kwetsuren van de tegenstander te onderzoeken. Toch wel enigszins merkwaardig. In de bijkomende stukken was over deze vechtpartij niets te vinden. In de 4 andere processen die tot vrijspraak leidden, had de rechtbank van IJsselstein zich voor advies gewend tot de onafhankelijke rechtsgeleerden. Noten
1. De rubrieken zijn:
Van stijl en manier van 'procederen', 88 artikelen
Van de 'defaultcn van de Eisschers', 4 artikelen
Van de 'defaulten van de gedaegdens'. 17 artikelen
Van appel. 11 artikelen
Van de Procureurs. 12 artikelen
Procederen in kleine zaken te houden, 9 artikelen
Van borgtocht, 22 artikelen
Van compromissen, 15 artikelen
2. Deze rubriek behandelde geweldsdelicten en
delicten tegen het vermogen. De delicten tegen de zeden werden behandeld in de rubriek 'Van de echten Staat', terwijl de delicten tegen de openbare orde hun eigen rubrieken kenden in de afdeling 'policie', wat bestuur betekende. 3. Kennelijk traden procureurs ook in strafrechtelijke
zaken op. Wij kwamen ze enkele malen op de rol tegen. Tweemaal spreekt de ordonnantie ook over advocaten, maar de afbakening van hun terreinen, als die er was. werd ons niet duidelijk. 4. De enige uitzondering hierop is een vrijheidsstraf
die werd opgelegd bij een compositie inzake belediging van de magistraat. RA6.3.5. DeCrimineelerol,deel9. Procestegen
Anthonie van Wijk op 25 januari 1787. 5. RA 635. DeCrimineelerol,deel8. Proces tegen
VanTeijlingenop lOaugustus 1764. 6. In plaats van straatroof werd later gesproken over
baldadigheid. RA 635. De Crimineele rol, deel 9. Proces tegen
Steven van Zelm op 15 april 1784. 7. Faber.S. Strafrechtsplegingen criminaliteit te
Amsterdam, 1680-1811. De nieuwe menslievendheid. Arnhem, 1983,113. 8. RA 676. Protocollen van attestatiën en
interrogatoiren, afgelegd ten verzoeke van den officieren van particulieren. 1774-181(1. Verhoor vanRutRuttenin 1794. |
||||||
|
199
|
|||||||
|
9. Het betrof hier 4 geweldsdelicten waarbij
lichamelijk letsel werd toegebracht. 10. Wat werd er gestolen, dat zo zwaar werd bestraft?
1771: laken, vrouwenhemd. dobbelsteene boezelaar. 2 damasten sytels. 2 damasten servetten en luyeren van een nieuwe kinderrok. 177.'^: beddezak en sloop.
1776: 2 koperen koffieketels. tinnen trekpot en
metalen kandelaar.
178.5: geld. linnengoed, zilveren knopen en een
zilveren beugel.
11. RA 635. DeCrimineelerol.deelX. Proces tegen Ary
Porop 12 mei 1757. 12. HierissprakevanSprocessen.omdat de 13andere
zaken die onder de rubriek 'Overigen' vallen, niet tot een proces hebben geleid. 13. RA635. DeCrimineelerol.deelS. Procesin 1768.
|
|||||||||||||||
|
i
|
|||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen.voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dit doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservering van histori-
sche monumenten. c. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of anderszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk. IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJssel- stein, tel: 0.3408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A.Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8173. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht ƒ 5,00 extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voorzover voorradig, a ƒ 5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 50,00. |
|||||||||||||||
|
Het tweede en laatste deel over dit onderwerp
wordt in het volgende nummer gepubliceerd. |
|||||||||||||||
|
200
|
|||||||||||||||
|
De restauratie van 'Mariënberg', vijf woningen in
het restant van een klooster |
||||||||||||
|
door prof. dr. ir. CL. Temmink Groll
met medewerking van
ir. G. Berends
|
||||||||||||
|
resterende deel van het klooster- sedert 1577
als (St.-)Ewoudsgasthuis'*' in gebruik-een gemakkelijk te herkennen onderdeel vormt van de algemene opzet van een klooster, zoals dat bij de Cisterciënser orde gebruikelij k was (afb.1)^'. In het gebouw herkennen we namelijk de kloostergang en de kapittelzaal, die geflankeerd placht te worden door de sacristie (aan de zijde van de kloosterkerk) en een doorgang. Boven dit geheel was het dormitorium, de slaapzaal van de kloosterlingen, gesitueerd (afb. 2 t/m 6). Dankzij oude stadsplattegronden^' is het
bekend dat de kloosterkerk haaks op het resterende gebouw gelegen was, langs de Kloosterstraat, geheel overeenkomstig de gebruikelijke opzet. De kerk was echter niet west-oost en het resterende gebouw niet noord-zuid gericht, maar ca 60° gedraaid met de zon mee (afb. 7). Dat is ongetwij feld een gevolg van het feit dat het klooster gesitueerd moest worden binnen een al verkavelde stadsstructuur; men had geen vrije keuze meer voorwatbetreftdevormvanhetterrein. Het éérste klooster lag buiten de stad, zoals
de orde dat voorschreef, in Eiteren ten noord- westen van IJsselstein. Het bestond van 1342- 1349. Het tweede werd om veiligheidsredenen binnen het toen nieuwe stadsdeel 'Nieuwpoort' opgetrokken (in 1394). Na de inkrimping van het ommuurde stadsgebied, in 1466 of '68, kwam het 'vanzelf' weer buiten de stadswallen te liggen. Tijdens het Utrechtse beleg van 1482 werd het door de aanvallers als verschansing gebruikt, vandaar dat het na afloop van het beleg werd gesloopt. |
||||||||||||
|
Het is verwonderlij k, zoveel als er al
geschreven is over het Cisterciënserklooster Mariënberg te IJsselstein, een klooster waarvan toch niet meer dan een heel bescheiden restant over is. Nog verwonderlijker is, dat er desondanks nog allerlei interessant ongepubliceerd materiaal beschikbaar is.'' De recente restauratie^' van het bewaard
gebleven gedeelte bracht nog weer nieuwe gegevens aan het licht. Het bouwhistorisch onderzoek werd verzorgd door ir. G. Berends van de Rij ksdienst voor de Monumentenzorg èn door het architectenbureau. Het zou aantrekkelijk zijn, te proberen tot een zekere 'afronding' te komen. Datgene wat al bekend was zou daarin in combinatie met de nog ongepubliceerde archivalische gegevens èn de recente bouwkundige vondsten een zo compleet mogelijk totaalbeeld moeten oproepen. Dit in elkaar passen vraagt echter nog enige tijd. We willen ons daarom in deze bijdrage beperken tot het vastleggen van wat er gevonden is tijdens de restauratie. Vanwege de zéér slechte toestand was deze helaas noodzakelijkerwijs erg ingrijpend! Een overzicht van de geschiedenis volgt dan op een later tijdstip. De opdracht tot het maken van een
schetsontwerp dateert al uit 1970. Het gebouw werd opgemeten en voor zover dat mogelij k was onderzocht. Ook werd reeds toen een archiefonderzoek ingesteld, dat interessante resultaten opleverde,"'' welke voor een deel in dit artikel zij n verwerkt. In die fase werd al opgemerkt, dat het |
||||||||||||
|
201
|
||||||||||||
|
..„ ...-fliW^;,^
|
||||||||||||
|
L doorgang
M opslagruimte (boven M: slaapzaal der
novieten)
N dienstgang (komt niet regelmatig voor) O narthex of voorportaal P kruisgang, kloostergang Q lavabo, plaats voor het wassen van de handen, uitbouw vanuit de kloostergang in
de pandhof.
Van belang is nog:
3, directe trap van slaapzaal naar kerk.
|
|||||||||||||
|
A kerk
B sacristie
C bibliotheek
D kapittelzaal
E trap naar bovenliggende slaapzaal of
dormatorium (boven B t/m F of G)
F spreekkamer of auditorium (ook doorgang)
G monnikszaal
H verwarmbare ruimte
I eetzaal of refectorium
J keuken
K eetzaal der novieten
|
|||||||||||||
|
Het te IJsselstein bewaard gebleven gedeelte is B t/m F, zonder C en E.
|
|||||||||||||
|
Afb. 1. Plattegrond van een Cisterciënserklooster, ontleend aan La Nuit des Temps (noot 5).
|
|||||||||||||
|
Daarna, in 1495, kreeg het klooster het
terrein toebedeeld bij de hoek tussen de Benschopperstraat en wat toen (of later) de Kloosterstraat ging heten. Tengevolge van de belegering en wat aan schade daaruit voortvloeide, zal erop deze plaats een groot |
|||||||||||||
|
stuk grond met relatief weinig bebouwing ter
beschikking zij n geweest. Men zal voor Hefhebben moeten nemen, dat de proporties van het terrein niet geschikt waren voor een juiste oriëntering. Het herkennen van de kapittelzaal - als
|
|||||||||||||
|
202
|
|||||||||||||
|
noordgevel
|
||||||
|
zuidgevel
|
||||||
|
Afb. 2 en 3. Opmetingen van de toestand vóór restauratie (architectenbureau).
|
||||||
|
203
|
||||||
|
Afb. 4. 'Kapittelzaal'vóór restauratie
(foto Paul van Vliet. 1970). |
|||||||||
|
Afb. 6. 'Donnatorium', detail vóór restauratie
(foto Paul van Vliet. 1970). vanuit de buitenruimte van het klooster naar
de kloostergang toe. De bovenruimte van zulk een 'oostvleugel" bevatte de slaapzaal, het dormitorium. Door middel van een trap was deze doorgaans rechtstreeks verbonden met de kerk. De voorgeschreven nachtelijke kerkdiensten maakten dat wenselijk''' (zie afb. 1). In wat bij een normale situering de
zuidvleugel is (de aldaargebruikelijke ruimten zullen dus hier aan de zuid-westkant gelegen hebben) hoort de eetzaal - de refter- te liggen, geflankeerd door de keuken en nog een ruimte met een stookplaats. Deze laatste vormde een kleine tegemoetkoming aan de ontberingen van het monniksleven: de andere zalen waren onverwarmd! Zelfs in Bourgondië, waar de orde ontstond, is het 's winters zo koud dat er toch ergens een plekje moest zijn waar de monniken zich even konden warmen. Inde westvleugel, hier dus noordwest, waren de onderkomens voor lekebroeders en novieten. Van beide laatstgenoemde vleugels is tot nu
toe niets teruggevonden, evenmin als van de vele afzonderlijke dienstgebouwen die bij elk Cistercienserklooster steeds aanwezig waren en ook hier in de archivalia worden genoemd**'. Deze kloostergemeenschappen moesten namelij k in principe zelf verzorgend zijn, dat bracht dus de noodzaak van allerlei |
|||||||||
|
Afb. 5. 'Kloostergang vóór restauratie
(foto Paul van Vliet, 1970). eerste houvast, de rest volgt dan vanzelf-
berust daarop, dat deze vrijwel altijd - niet alleen bij de Cisterciënsers - door middel van drie openingen aansluit op de kloostergang: één doorgang tussen twee vensters (ter vergelijking: afb. 8). Tussen kapittelzaal en kerk ligt dan veelal de sacristie. Deze is niet toegankelijk vanuit de kloostergang, maar vanuit de kerkruimte. Aan de andere zijde van de kapittelzaal vindt men meestal een ruimte van secundaire orde: een doorgang |
|||||||||
|
204
|
|||||||||
|
p
|
|||||||||||||||||||
|
REËEL NOOR DEN
|
|||||||||||||||||||
|
LITURGISCH NOORDEN
|
|||||||||||||||||||
|
TJ--------LT
|
|||||||||||||||||||
|
^_
|
|||||||||||||||||||
|
■ CONTOUR ONBEV
VEKOvy. GEWELVE-N |
|||||||||||||||||||
|
/4/b. 7. Reconstructie plattegrond. Opzet van de kerk, afgeleid uit het bewaard gebleven bestek van de herstelling na de
brand van 18 mei 153 7. Het bewaard gebleven deel van de kloostergang laat zien, dat deze voldeed aan de al in de 13' eeuw
vastgelegde regel: halve diagonaal van de gang = binnenmaatpandhof- Villard de Honnecourt, zie publikatie
Hahnloser, Wenenl935,p. 107,39K. Het betreft hier een iets later toegevoegde tekening- (tek. G. Berends/C.L.
Temminck Groll).
|
|||||||||||||||||||
|
zuiver ambachtelijke werkruimten met zich
mee. In 1971 werd er een voorlopig
restauratieplan ingediend. Dit ging uit van een in hoofdzaak culturele bestemming. Nadien kwam het gebouw af en toe nog wel eens ter sprake, maar serieuze mogelij kheden tot restauratie ontstonden er pas toen eind '82 de gedachte opkwam om er vijf wooneenheden in te bouwen. Dat zou subsidiëring langs twee wegen kunnen |
|||||||||||||||||||
|
betekenen: zowel via volkshuisvesting
(VRO) als via monumentenzorg (WVC). Uiteraard bracht deze veranderde visie een
veel ingrijpender wijziging van het ondertussen steeds sterker door verval aangetaste gebouw met zich mee, dan het eerste plan zou hebben gedaan. De monumentale benedenruimten zouden ook in dit geval voor bijzondere bestemmingen hun karakter behouden, maar de verdieping en de zolder moesten volledig worden |
|||||||||||||||||||
|
205
|
|||||||||||||||||||
|
X<-J«!-)'^»
|
|||||||||||||||
|
■fi. ■i«S>èf\iJi--.>-.'ii.,-^.M
|
|||||||||||||||
|
'j;»-'-".^«ii(ap-xt<i^.'i-,.Sitoi.wk; -^i'-
|
|||||||||||||||
|
Afh. 8. Haughmond A bbey, ingang en venster van de kapittelzaal, gezien vanuit de verdwenen kloostergang (F. H.
Crossley, The English Abbey, London 1949, afb. 59).
|
|||||||||||||||
|
onderverdeeld. Maar alles beter dan totaal
verval. Men kan zich toch niet indenken dat een complex dat kennelijk ééns 'n belangrijke rol in IJsselstein speelde, nu zonder sporen na te laten zou zijn verdwenen! Pas na goedkeuring van dit nieuwe plan en
de daarop volgende aanvang van het werk, september 1983, kon een echt bouwkundig onderzoek worden ingesteld. Al spoedig bleek-behalve dat allerlei onderdelen in nog slechter staat verkeerden dan kon worden vermoed - dat zelfs het oudste werk al in twee fasen moest worden onderscheiden. Het ligt voor de hand daarbij te denken aan de grote brand van 1537, die de nog niet geheel voltooide opzet uit 1495 en de jaren die daarop volgden heel ernstig moet hebben getroffen'''. Van de eerste bouwfase weten we weinig, van de herbouw na de brand echter dank zij de archiefstukken veel meer, vooral wat de kerk betreft. Deze is overigens in 1697 geheel afgebroken; terplaatse werd een vijftal huizen gebouwd, die later aan particulieren werden verkocht. Uiteraard kunnen er ook vóór en na 1537
wijzigingen in de opzet van 1495 zij n aangebracht. |
|||||||||||||||
|
Beganegrond, inwendig
Zo bleek, dat de gewelven en (de restanten
van) hun kraagstenen in kapittelzaal en sacristie twee wandnissen oversnijden (afb. 9); de overwelvingen zijn dus in een later stadium aangebracht. In de kruisgang komt één gebeeldhouwde kraagsteen voor, waarop een engeltje is afgebeeld (afb. 10). Alle overige waren in hoge mate verminkt. Getracht is uit de sporadische gaaf gebleven hoekjes de mogelijke vroegere hoofdvorm af te leiden. Enkele gewelfvelden verkeerden in zo
slechte staat, dat ze geheel vernieuwd moesten worden. Het merendeel van de ribben was verdwenen (alleen in het westvak van de sacristie waren ze nog intact). Eén gewelf was door de bovenliggende balk 'gekraakt'. Op twee plaatsen waren er doorsnijdingen voor rookkanalen van stookplaatsen (in de kapittelzaal). Deze zouden in opzet al uit de gasthuistij d kunnen dateren (afb. 11). De oudste vloer lag 36 cm onder die van
voor de restauratie. Tot deze diepte konden we niet meer teruggaan, maar wel tot een wat hoger gelegen oud peil, alwaar ook plavuizen |
|||||||||||||||
|
206
|
|||||||||||||||
|
werden aangetroffen, 30 cm onder het peil
van voor de restauratie (afb. 12). De ruimten zijn daardoor veel rijziger geworden. Boven de heropende spitsboogdoorgang
van gang naar kapittelzaal werden sporen van een geschilderde tekst ontdekt (afb. 13). Ook de spitsboog vensters aan weerszijden zijn heropend. Onder het oudste vloerniveau werden resten aangetroffen van enige begravingen, waarbij houten kisten waren toegepast. In het zuidwestelijk gedeelte werd het
fundament aangetroffen van de verdwenen inwendige muurtussen de daarvroeger gelegen kruisgangvlakken aan de noordwestkant en de ruimte terzijde van de kapittelzaal aan de zuidoostkant. Het ganggedeelte is blij kens sporen in de overgebleven wanden overwelfd geweest, voor wat het andere deel betreft bestaan daarvoor geen eenduidige aanwijzingen. Een uitkeping in een balk zou eventueel op een gewelf kunnen wijzen. De aanwezigheid van een geprofileerd sleutelstuk pleit daar echter tegen. De kruisganggewelven moeten bij het slopen van deze muur zijn verwijderd. Vermoedelijk betreft het ook hier een wijziging uit de gasthuistijd. Het bedoelde fundament rustte, evenals de
andere fundamenten voor zover wc niet hebben kunnen zien, op zogenaamde spaarbogen. Dit zij n ondergrondse - zonder ontgravingen dus onzichtbare - bogen, waarop het opgaand muurwerk rust. Men paste deze toe wanneer de vaste grondslag waarop gebouwd kan worden niet zó diep ligt, dat er palen nodig zijn, maar toch wel op zodanige diepte, dat het erg veel baksteen zou kosten om van daaruit de opgaande muur massiefop te metselen. De muur tussen de zijruimte en de
kapittelzaal heeft niet meer de oorspronkelijke dikte; bij of na de bovenvermelde wijziging werd er welhaast een halve steen afgekapt. Er werd nog de aftekening van wat een trapboom geweest zou kunnen zijn aangetroffen. Onder de vloer van deze ruimte vonden we een oud riool, dat tot in de voormalige pandhof doorhep. In het algemeen bezaten de middeleeuwse kloosters goed functionerende rioolstelsels, met afvoeren naar een stromende rivier of beek. |
|||||||||||
|
Afb. 9. Oversnijding van kraagsleen en gewelfaanzet over
dichtgemetselde nis
(foto Paul van Vliet, 1983).
|
|||||||||||
|
Afb. 10. Gebeeldhouwde console in kloostergang
(foto Rijksdienst voorde Monumentenzorg, 1958). |
|||||||||||
|
207
|
|||||||||||
|
Aft>. II. Rookkanaal ter plaatse van ingang kapittelzaal vóór de restauratie en tijdens de restauratie,
de ingang is weer open
(foto's Paul van Vliet, 1970 en 1984). |
|||||||||||
|
Met name bij de Cisterciënser orde hoorde
dat tot de voorschriften. Bij de nieuwe indeling kreeg de zijruimte
een royale trap naar de wooneenheden op de verdieping en naar de bergruimten in de kap. Ter plaatse van de spil van de nu aangebrachte trap lag een oude waterput, waarmee nog een loden pijp van 4 meter lengte was verbonden. Ook werd een doofpot gevonden. Bovendien werd hier nu een toiletgroep
ingebouwd, ten behoeve van het toekomstige gebruik van de beganegrond ruimten. Deze ruimten zullen een horeca functie krijgen. Ook vóór de restauratie waren er op de beganegrond een tweetal toiletten. Eén bevond zich in de uitbouw aan de noordzijde, alwaar nu de centrale verwarmingsketel is aangebracht. Het andere toilet stond in een afgescheiden deel van de kruisgang zelf. De deur was voorzien van zware grendels en een schuifluikje (afb. 14). De ruimte moet dus als 'gevangenis' of isoleercel zij n gebruikt. |
|||||||||||
|
Verdieping, inwendig
De verdiepingsruimte bevatte in de
kloostertijd één grote slaapzaal, het dormitorium. Deze was, zoals gezegd, bereikbaar via een houten wenteltrap die in de hoek tussen kerk en zaal was gesitueerd. Ook voor de restauratie was er al niets meer van deze opzet te herkennen: de ruimte was op een wonderlijke wijze in allerlei vertrekken onderverdeeld. De nieuwe bestemming van vijf wooneenheden maakte het uiteraard ook nu onmogelijk de ruimte als geheel te laten spreken. Toch zijn de ingezette nieuwe wanden duidelijk als toevoeging herkenbaar en kan men goed ervaren, dat elke ruimte niet meer is dan een onderdeel van een groter geheel. Vroeger was er een houten vloer, die rustte
op moer- en kinderbinten (afb. 15). Deze werd (behalve in het westelijk gedeelte) door de onderliggende gewelven geheel aan het oog onttrokken. De kinderbinten komen dan |
|||||||||||
|
208
|
|||||||||||
|
Afb. 13. Gotische lek.^l op de boog lussen gang en
kapittelzaal (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg. 1983). baksteen - herkenbaar. Omdat hier niet echt
gewoond werd is ruim de helft blijven staan. De schoren zijn echter wél overal verwijderd. We treffen alleen nog enkele eenvoudige sleutelstukken aan, daarwaarde balkuiteinden al in het verleden te ernstig waren aangetast om nog te kunnen dragen. Er komen ook 'schijnsleutelstukken' voor: verzwaringen die met het balkeinde één geheel vormen. Deze waren er uiteraard van de bouw af. De houtconstructie zal in principe
afkomstig zij n van de periode van herstel na de brand van 1537. Enige authentieke onderdelen konden gehandhaafd blijven. Het merendeel was te slecht en werd in oude vorm vernieuwd. Bijna overal bleken zich ter weerszijden
van de muurstijlen kleine muurnissen te hebben bevonden. Ze kunnen als kaarsennis gefunctioneerd hebben in de oorspronkelijke slaapzaalfase. Een aantal kon worden |
|||||||
|
Afh. 12. Vondsl van onder plavuizen vloer
(jok) Paul van Vliet. 1983). ook niet voor op de opmetingstekening. Op
sommige vloergedeelten lagen nog plavuizen, 22-23 cm in't vierkant (afb. 16). Een doorzakkende moerbalk (26 x 28 cm) had, zoals gemeld, één gewelf ernstig beschadigd. Deze constructie is nu geheel vervangen door een betonvloerop ijzeren binten. Deze betonvloer biedt de draagkracht en de noodzakelijke brandwerende werking voor de vijf woningen. Langs de wanden waren nog acht van de
twaalf eikehouten muurstijlen aanwezig. Dit zijn elementen, die in de tijd van het bouwen met baksteen nog herinneren aan de tradities van het bouwen met houtskelet. Ze kunnen in feite in een gebouw met dragende stenen muren gemist worden. Vaak werden dan ook in de 17" -18'"' eeuw
mét hun schoren (die de bovenliggende balk steunen) zonder meer verwijderd. De plaats waar ze stonden blijft dan als een verticale sleuf- al of niet gevuld met kleine late |
|||||||
|
209
|
|||||||
|
Afb. 15. Moerbinten boven de gewelven van de
kloostergang, met inkepingen voor de kinderbinten,
(foto Paul van Vliet. 1984). |
|||||||||||
|
Afb. 14. Deur met schuifluik van voormalig benedenloilel
(foto Paul van Vliet, 1970). |
|||||||||||
|
heropend (afb. 17).
De balklaag boven de verdiepingsruimte,
de zolderbalklaag dus, bleek in eerste aanleg bestaan te hebben uit moer- en kinderbinten. De eiken moerbinten (24 x 30 cm) waren daar nog van over: de balken boven de muurstijlen en boven de plaatsen waar muurstijlen gestaan hadden. Uitkepingenopl,9 a 2,0 m uit de noordmuur en op 1,6 a 1,9 muit de zuidmuur zouden in verband kunnen staan met de stijlen van de schotten tussen de slaapcellen. De kinderbinten zijn verdwenen. In plaats daarvan werden grenen balken aangebracht, evenwijdig aan de eiken moerbalken, die daar mee samen de zoldervloer gingen dragen. Mogelijk is dit geschied bij de verbouwing van 1736, toen de kap werd gewijzigd'"'. Met gebruikmaking van enkele oude balken bleef de laatste constructie gehandhaafd. Het geheel wordt nu ondersteund door een zware ijzeren onderslagbalk. Kapruimte, in- en uitwendig
De kapruimte was voor de restauratie
onverdeeld. Een rij staanders in het midden steunde een zakgoot die hier over de reeks lage, van telmerken voorziene, spantjukken van eikehout doorliep. Deze was nodig |
|||||||||||
|
geworden, toen men in 1736 het
oorspronkelijke hoge dak in twee lage daken veranderde"' (afb. 18,19). Delen van de oude bovenjukken van de hoge kap werden herbezigd voor de spruiten van de twee kleine kapjes die op de grote jukken werden geplaatst. Het onderzoek ter plaatse, uitgevoerd door Ir. G. Berends, wees in deze op overeenstemming tussen wat werd aangetroffen en wat in 1736isomschreven. In het toegezegde artikel over de geschiedenis zullen we op deze verbouwing nader ingaan. Al in 1970 werd er van uitgegaan, dat de
kap tot op zijn oude nokhoogte zou worden gereconstrueerd. Zulks is ook geschied. Het technische voordeel is, dat men verlost is van de lekkages die nu eenmaal altijd met zakgoten gepaard gaan. Voor wat het uitwendig aspect aangaat is de verhoging vooral uit stedebouwkundig oogpunt van belang. Het hoge dak maakt het gebouw weer tot een dominant in het bouwblok. Het laat zien dat we hier te maken hebben met een objekt van andere orde dan een oud woonhuis. Onze suggesties om dit dak aan één of twee zijden met een topgevel te beëindigen stuitten op bezwaren vanwege de Rij ksdienst voor de Monumentenzorg: er was te weinig informatie. Van gemeentewege had |
|||||||||||
|
210
|
|||||||||||
|
Afb. 17. Muurstijl met geopende en gesloten koarsenis,
noordwestwand dormatorium (foto Paul van Vliet, 1983). Wie doordrong in de wildernis terzijde van
het gebouw, kreeg nog een grote spitsboognis in de bovenzone van de zuidwestgevel in het zicht (afb. 21). De vrijwel onbereikbare noordwestgevel toonde wederom enige steunberen en vier spitsboogvelen. Aan de noordoostkant stond en staat een niet tot dit restauratieprojekt behorende aanbouw. Ontpleistering toonde aan, dat er veel met
het gebouw gebeurd was, maar ook dat het nog veel slechter in elkaar zat dan we hadden vermoed (afb. 11). Het was spoedig duidelijk, dat het zuidwestelijk deel grotendeels zou moeten worden herbouwd. Het baksteenformaat van het
oorspronkelijke werk is 25-26/12-12,5/5-6 cm, een kleine mop zoals in het Utrechtse rond 1500 in zwang was. Tien lagen meten 67-68 cm. In de muur ten zuidwesten van de kapittelzaal zat een iets zwaardere steen. (De baksteen van de gewelven is veel kleiner: 16,5-17,5/8-8,5/4-4,5 cm. Zulks was een algemeen gebruik omstreeks 1500'^'). Gezien de mate van aantasting van de baksteen en de noodzaak de zuidwestgevel te vernieuwen zou het in het zicht laten van de steen een uitermate kostbare affaire zijn geworden. Er is dan ook wederom gekozen voor bepleistering. |
|||||||
|
Afb. 16. Plavuizen vloer op de verdieping
(foto Bram van Mens, 1983). men dit, om stedebouwkundige redenen, wel
graag gewild. Er werd daarom aan beide korte einden een dakvlak aangebracht, zodat een schilddak ontstond. Vermoedelijk stond er oorspronkelijk aan de westzijde een topgevel (maar over de vorm daarvan is niets bekend), terwijl het dak aan de oostzijde aansloot tegen het dak van de kerk. De vlakken zijn gedekt met de oude pannen; de overgang van leien op pannen vond plaats bij de verbouwing van 1736. De hoekpunten van de nok worden door een piron geaccentueerd. Tegenover de visuele winst aan de
buitenkant staat binnen een verlies: de kapruimte is niet meer als één geheel te overzien. Hij bevat nu de bergingen van de wooneenheden. Overigens: vóór de restauratie was de ruimte weliswaar ongedeeld, maar de vloer was zó slecht dat hij zonder gevaar niet meer kon worden betreden. Het exterieur
Daar het gebouw tijdens het eerste
onderzoek nog bepleisterd was, boden de gevels weinig informatie (afb. 20). Slechts de vier spitsboogvensters en enkele steunberen lieten in de op de straat gerichte zuidoostgevel zien, dat er iets bijzonders aan de hand was. |
|||||||
|
211
|
|||||||
|
Afb. 18. Kapconstructie vóór de restauratie: twee smalle kapjes naast elkaar, met daartussen een
zakgootizie afb. 21) rustend op brede jukken (foto Paul van Vliet, 1983). |
|||||||
|
Afb. 19. Kapconstructie thans: doorgaande dakvlakken en een centrale nok. Op de grotendeels bewaard gebleven
oude brede jukken (onderin) is een tweede reeks jukken geplaatst, die daar tot 1736 ook zijn geweest (foto Paul van Vliet, 1984).
|
|||||||
|
212
|
|||||||
|
Afb. 20. Zuidoostgevel vóór de restauratie (foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1958).
|
||||||||
|
aangetroffen. Toch is er besloten, omwille
van de eenheid in het interieur, ook hier een spitsboogvenster aan te brengen. Het bestaande venster sluit slecht aan op het gewelf (dat geldt dus ook voor het, op dezelfde hoogte geplaatste, nieuwe venster). Dit zou erop kunnen wijzen dat het muurwerk ouder is dan de overwelving, iets wat we in het inwendige afleidden uit het oversnijden van de muurnissen door de gewelf aanzetten. Omtrent de vorm van de
venstertraceringen, zoals die er in de bouwtijd zijn aangebracht werd geen enkel gegeven gevonden. Alle beganegrondvensters herkregen weer
houten ramen in de 19^' eeuwse vorm welke hierwas aangetroffen (afb. 23). De aanwezige kruiskozijnen op de
verdieping bleken in grote trekken 17'^ eeuws te zijn^ Er zaten echter oudere delen in, het zal hier dus gaan om een 17'"' eeuwse vervanging van de 16'^ eeuwse kruiskozijnen die hier gezeten moeten hebben, in ongeveer |
||||||||
|
Zuidoostgevel
We hadden aan de zuidoostkant, tussen de
vensters van de kapittelzaal, steunberen vermoed. De fundamenten daarvan werden inderdaad gevonden, maar in het opgaand metselwerk tekenden ze zich in het geheel niet af. Het is niet na te gaan of ze er ooit geweest zij n. Tégen werkelij ke vroegere aanwezigheid pleit, dat de muurdammen hier veel smaller zijn, dan daar waar wèl steunberen (van l'/2 steen breed) staan. Wel is het muurwerk aan de buitenkant zo rommelig, dat het op ééns verwijderde beren zou kunnen duiden. De penanten zijn echter nooit in hun gehéél vernieuwd: aan de binnenkant is het metselwerk authentiek. De voormalige sacristie rechts had één
spitsboogvenster (met een profiel minder dan die van de kapittelzaal). Daarnaast hadden we - achter het vreemde, nu verwij derde, portaaltje-een tweede exemplaar verwacht. In het meermalen gewijzigde muurwerk werd echter slechts een stuk rondboog |
||||||||
|
213
|
||||||||
|
Afb. 21. Zuidwestgevel vóór de restauratie,
foto Rijksdienst voor de Monumentenzorg, 1958; sedert dat tijdstip was de 'tuin' volledig dichtgegroeid. |
|||||
|
214
|
|||||
|
^BE
|
geiij ke vorm. Ze waren allen zéér slecht en
moesten totaal vernieuwd worden. Daarbij is de roeden-verdeling aangehouden, die hier in de 17'^ eeuw toegepast is geweest, de verdeHng is daardoor wat fijner dan die welke voorde restauratie werd aangetroffen. Ze herkregen wederom hun luiken. Twee kruisvensters in het midden waren in later tijd vervangen door schuiframen. Deze wijziging is gerespecteerd. Merkwaardigerwijze was erin het linker
geveldeel aan de buitenkant (tijdens de tijdelijke ontpleistering) totaal niets waar te nemen van een zich binnen duidelijk aftekenende doorgang op verdiepingsniveau. Aan de linkerkant van de zuidoostgevel schoot de zuidwestgevel over een breedte van 2 steen iets door. Deze is nu als staande tand afgewerkt. Gezien de fundering nog verder doorging, moet er hier in zuidelijke richting een zijvleugel hebben gestaan. Links van de oude ingang is een nieuwe gemaakt, speciaal ten behoeve van de woningen. |
|||||||||
|
22. Bovengedeehe z.w. gevel na onlpleistering
{foto Paul van Vliet. 1983}. |
||||||||||
|
Afb. 23. Zuidoostgevel thans (foto Paul van Vliet).
|
||||||||||
|
215
|
||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
I ■ I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
f;^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
I I
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Aft). 24. Zuidwestgevel thansi (tek. Paul van Vliet).
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
216
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
zuidoostgevel, alleen tegenover de doorgang
naar de kapittelzaal is een deur aangebracht omdat zich in dat vak vroeger ook een doorgang heeft bevonden, de sporen daarvan waren nog duidelijk te zien. Evenmin als aan de zuidoostkant werd er iets van de oorspronkelijke traceringen aangetroffen. Wel konden hier de plaatsen van de brugstaven in de dagkanten worden teruggevonden. Verschillende opleggingen werden gemarkeerd door secundair verwerkte natuursteenblokjes, die afkomstig waren van laat gotische graftegels of epitafen. Daarin werden bijzonder fraai en scherp ingehakte letters aangetroffen (afb. 25,26). Op de verdieping moesten de nog
aanwezige, wederom in hoofdzaak IT eeuwse, kruiskozijnen volledig worden vernieuwd. Het meest linkse vak, dat sinds lang blind was, kreeg nu ook een venster; dit was noodzakelijk in verband met de achterliggende woonruimte (dit vak is ooit grotendeels vernieuwd, maar één vensterdagkant was nog aanwezig). Het werd een tweelicht in nieuwe vorm, uitgevoerd in aluminium. Noordoostgevel
De noordoostgevel is in verband met de aan
die kant aanwezige aanbouw niet zichtbaar. Aan de binnenkant was er in de sacristieruimte naast een vrij recente opening een zeer rommelige vulling, die vermoedelij k verband houdt met de vroegere doorgang naar de kerk. In het ganggedeelte zat, in een vulmuur, een lage boog. Was dit een toegang naar een enkele treden lager gelegen ruimte? Er boven bevond zich nog een dichtgezette jongere opening. Het muurwerk op verdiepingsniveau is ooit
een keer helemaal opnieuw in de oude steen opgetrokken en bevat derhalve geen bouwsporen meer. Nawoord
Al met al is het resultaat toch een
herkenbaar deel van het oude klooster gebleven, dat ondanks veel partiële vernieuwingen nog veel van zijn verhaal in allerlei interessante details kan vertellen. Het is verheugend dat het dankzij de woonbestemming nog kon worden gered. Dat |
|||||||
|
Zuidwestgevel
Het meest opvallende element in de
zuidwestgevel is de grote spitsboognis in het bovengedeelte. Vermoedelijk bevond zich hier oorspronkelijk het eindvenster van het dormitorium. Onderin links werd een korfboog van een nu in het zicht gebrachte en met glas gevulde uitgang aangetroffen (afb. 24). De dorpel daarvan lag enkele treden hoger dan de vloer. Daarboven was een spoor van een venster (een eindvenster in de kruisgang, dit ziet men ook op de verdieping van de kruisgang in het Utrechtse Catharij neconvent uit de zelfde bouwtijd). Aan de rechterzij de zal er zeker iets tegen deze gevel aan gestaan hebben. Het bovendeel en de linkerkant zijn echter vanouds buitengevel geweest. Zoals al opgemerkt: de toestand was zó buitengemeen slecht, dat deze gevel opnieuw moest worden opgetrokken. In verband met de indeling en het gebruik kwamen er enkele nieuwe en ook als zodanig herkenbare gevelopeningen. Noordwestgevel
Aan de rechterkant herinnert een staande
tand aan het omlopen van de kruisgang. Het fundament houdt echter al spoedig op, zodat niet te verwachten is dat een verder archeologisch onderzoek nog veel informatie aan het licht kan brengen. In het naastliggend gevelvak bevond zich eens de doorgang naar de westelijke arm van de kruisgang; de plavuizen vloer liep zelfs nog de hoek om! De muur is daar ter plaatse later boven opgebouwd. De aanpalende steunbeer was van kleinere steen, dus van na de sloop van de zuidwestvleugel. Tussen de steunberen ter weerszijden van het volgende vak, het tweede vanuit het zuidwesten, stond een aanbouw die op beide etages een toilet bevatte. Deze is nu verlaagd, zodat in de bovenzone weer-maar in nieuwe vorm - als vanouds een venster kon worden geplaatst. De voor de restauratie in deze gevel
ontbrekende steunberen zij n gereconstrueerd, omdat uit het muuronderzoek bleek, dat ze inderdaad alle hadden bestaan. In de in het verleden dichtgezette spitsboogopeningen van de benedenzone zijn nu nieuwe vensters aangebracht in dezelfde vorm als die in de |
|||||||
|
217
|
|||||||
|
en dat de horecafunctie op harmonische wijze
ingepast zal kunnen worden in de monumentale ruimten op de beganegrond. |
|||||||||||
|
NOTEN
1. Literatuur:
J. Acquov, Het archief van het Ewoudsgasthuistc
IJssclstciiivan 1477-1817(IJsselstcin l%3). W. Stookcr, Het Cisterciënserkloostcr 'Onze Lieve
Vrouwcberg' te Usselstcin. in: Jaarboekje Oud- Utrccht 1938, blz. 168-177enin: Historische Kring Usselstcin dec. 1979, blz. (8). 11-16. (Historische bijzonderheden en de opgravingen op het voormalige kloostcrtcrrein in het stadsgedeelte Nieuwpoort). B. Heesters, O.L.Vrouwenberg te IJsscIstein, in:
Jaarboekje Oud-Utrecht 1968. blz. 41-51 en in: Historische Kring IJsscIstein 1982. blz. 42-48. (Historische bijzonderheden over het klooster op zijn opeenvolgende locaties en het een en anderover het dagelijkse leven en werken van de kloosterlingen). M.H.H, Doesburg, H. Jonkersen R. Pasman, De
herbouw van de kloosterkerk binnen Usselstcin na de brand van 18 mei 1.537, in: Historische Kring Usselstcin maart 1978, blz. 4-18. (Over de verwerving van de middelen en de besteding daarvan, over de verwerving en verwerking van hout, steen, kalk en zand en over de werkzaamheden en betaling van de vak- en werklieden). Nogmaals de kloosterkerk, in: Historische Kring
Usselstcin 1982, blz. 10. (Tekst van een van de twee bestekken uit 1538 voor
de kap van de kerk). L. vanTongerloo, De glazen van de
Cisterciënscrkloosterkerk te Usselstcin en hun schenkers, in: Jaarboek Oud-Utrecht 1982, blz. 18- 41 en in: Historische Kring Usselstcin 1984, blz. 137- 156. (Historische bijzonderheden over de glazen,
geschenken aan de kloosterkerk, de glazeniers, de schenkers, de motieven voor de schenkingen en weergave van de hierop betrekking hebbende posten uit de rekening 1537-"41 betreffende d: herbouw van de kerk). Archivalia:
Streekarchivaat Zuidwest-Utrecht. Oud archief
Usselstcin. inv. nrs. 325 (stadsrekeningen 1568- 1743), 367-390 (stukken betreffende het Ewoudsgasthuis) en 589-600 (stukken betreffende het klooster O.L. Vrouwenberg). 2. Het restauratieplan werd gemaakt door het Bureau
voor restauratie dr. ir. CL. Temminek Groll, later Temminck Groll van Vliet, architecten B.N. A. De uitvoering van de restauratie geschiedde uiteindelijk onder directie van het architectenbureau Paulus van |
|||||||||||
|
Afb. 25. Vondst van een fragment van een )>otische
epitaaf, herbezigd als steen onder een brugstaafin de noordwestgevel-kloostergangvenster (foto Paul van Vliet, 1984). |
|||||||||||
|
Afb. 26. Gotische epitaaffragmenten, secundair verwerkt
in de vensterdagkanten van de kloostergang
(foto Paul van Vliet, 1984).
deze bestemming in ruimtelijk opzicht voor
wat het historisch aanzien betreft niet optimaal is, moeten we daarbij voor lief nemen (afb. 27). Van harte hoop ik dat de toekomstige bewoners plezier zullen beleven aan de bijzondere sfeer die het gebouw heeft. |
|||||||||||
|
218
|
|||||||||||
|
Afb. 27. Woninginterieur thans (foto Paul van Vliet).
|
|||||
|
Afb. 28. Boveninterieur thans (foto Paul van Vliet).
|
|||||
|
219
|
|||||
|
Vliet B.V.. Het werk werd aangenomen door het
Koninklijk Aannemersbedrijf Woudenberg- AmeideB.V. 3. Dit onderzoek werd verricht door mevrouw drs.
M. A. Prins-Schimmel, thans te Putten. 4. De oudst bekende vermelding van het St.-
Ewoudsgasthuis dateert uit 1479 (Oud archief IJsselstein, inv. nr. 369). Waar het gasthuis toen stond is niet bekend. 5. Algemene literatuur over de architectuur van de
Cisterciënserorde: LaNuitdesTemps, L'art Cistercien 1, Uitg. Zodiaque 1972. F. van der Meer, Atlas de l'ordre cistercien (Amsterdam-Brussel 1965). M. Aubert. L'architecture cistercienne en France
(Parijs 1947). 6. M.n. de plattegrond van Jacob van Deventer van ca
1560 (gereproduceerd in Historische Kring IJsselstein okt. 1976blz.6ensept. 1977 biz. 10) en de plattegrond die Boxhorn in 1632enBlaeuin 1649 publiceerde (gereproduceerd in Historische Kring IJsselsteinsept. 1977bIz. llendec. 1981 blz. 2). 7. De trap wordt genoemd in een bestek uit 1538: die
weijndeltrap die aen den dormitoir staet (Historische Kring IJsselstein 1982. blz. 10; Oud archief IJsselstein, inv. nr. 600). 8. Namelijk: brouhuys, bouhuys, wagenhuys,
meickhuys, scaepscuer, slachhuys opt kerckhof, backhuyskcn, loosken. turfhuys by de poorte (Oud archief IJsselstein, inv. nr. 599). 9. Zie het in noot I genoemde artikel van Doesburg,
Jonkersen Pasman. 10. Oud archief IJsselstein, inv. nr.388.
11. Documentatierapportdd4-10-1983en 19-4-1984
door ir. G. Berends, Rijksdienst voorde Monumentenzorg te Zeist. 12. Hetzelfde werd geconstateerd o. m. bij een van de
kelders van het kasteel Vredenburg te Utrecht (Nieuws-BuUetin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond 1959, kol. 245 en Maandblad Oud-Utrecht 1959, blz. 146en 1960,blz. 17),hetkoorvandeJanskerkte Utrecht en het koor van de oude kerk van Valburg (Bulletin Kon. Ned. Oudheidkundige Bond 1974, blz. 210-212). 13. Zie noot 11.
|
|||||||||||||
|
i
|
|||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein |
|||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen.voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dit doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservermg van histori-
sche monumenten. c. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of anderszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJssel- stein, tel: 03408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A.Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Hoge Biezen 80, 3401 RM IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel.: 03408-8173. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal ƒ 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht ƒ5,00 extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a ƒ 5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs ƒ 7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn ƒ 50,00. |
|||||||||||||
|
220
|
|||||||||||||
|
Criminaliteit en straf in de Baronie van I Jsselstein
van 1750 tot 1795II
Anke Bruynis en Manneke Ormeling
|
|||||||||||||||
|
ook daadwerkelijk gebruikt werd. Het
toebrengen van lichamelijk letsel was het ernstigste delict. Op basis van bovenstaande, op de ordonnantie gebaseerde gegevens komen we tot de volgende onderverdeling. |
|||||||||||||||
|
Misdrijf en Straf
In dit tweede en laatste gedeelte over de
criminaliteit worden delicten besproken, die op de criminele rol zijn aangetekend. Hierbij wordt de indeling gehanteerd, die bij de kwantitatieve gegevens vermeld staan. Zie voor deze gegevens Bijlage I. Getracht zal worden te achterhalen wat de ordonnantie over het desbetreffende delict zegt, of de vonnissen daarmee overeenstemmen en wanneer er afwij kende uitspraken worden gedaan. Ook zal per delict vermeld worden hoe de processen zijn gevoerd en welke personen er bij betrokken waren. Dit alles zal zo veel mogelij k worden toegelicht aan de hand van representatieve of illustratieve gevallen, op de rol aangetekend'^ A. De geweldsdelicten
De geweldsdelicten worden in de
ordonnantie aan de orde gesteld in de rubriek 'Van boeten, breucken en crimineelezaeken\ In deze rubriek worden de geweldsdelicten gegeven in een als het ware opklimmende reeks. De rij wordt geopend met een artikel over verbaal geweld:'Die een ander in toornigen gemoede injureert (beledigt), of tot vechten uitdaegt, of provoceert, sal verbeuren tien guldens'. Een graad erger was iemand slaan, stoten, krabben of bijten in 'toornigen gemoede'. Dan volgt het trekken van en dreigen met een mes, geweer of iets dergeli j ks .Erger werd het als dit voorwerp |
|||||||||||||||
|
19
80
8
10
24
141
|
|||||||||||||||
|
schelden en tot vechten uitdagen
slaan, krabben, bijtenenz. mes, geweer enz. trekken en dreigen slaan en steken met mes, geweerenz. slaan, steken en kwetsen |
|||||||||||||||
|
De onderverdeling van de geweldsdelicten
correspondeerde met de onderverdeling in straffen, die heel nauwkeurig was vastgesteld en wel op de volgende wijze: schelden en tot vechten uitdagen
f 10 of 4 dagen water en brood
slaan, krabben, bijten enz.
f 15 of 6 dagen water en brood
mes,geweerenz. trekkenendreigen
f 25 of 8 dagen water en brood
slaan en steken met mes, geweer enz.
f 50 of 8 dagen water en brood
slaan, steken en kwetsen
f 100 of 10 dagen water en brood
In totaal leidden de geweldsdelicten tot 141
processen, waarbij in 52 gevallen werd verwezen naar het desbetreffende artikel in |
|||||||||||||||
|
221
|
|||||||||||||||
|
gebruik van te maken was kennelijk erg
moeilijk. Het kwam weinig voor. Lag een mes of stok eenmaal in de hand, dan was men, zeker onder invloed van de drank, snel geneigd er gebruik van te maken. Reconstructie van het gebeurde viel achteraf niet mee, zoals uit een aantekening op de rol blijkt in 1765:' De gedaagde segt geen schuldt nog onschuldt te kunnen verklaren, vermits hij dronken geweest is, en versoektgratie'. Het toebrengen van lichamelijk letsel, is
een delict dat zich vrijwel uitsluitend in de herberg afspeelt. Een ernstig geval dat opgetekend staat, speelt zich echter af aan de waterkant (sept. 1766). Een schip met turf wordt gelost door Thoon de Rooy die bij zijn werk gehinderd wordt door smalende opmerkingen van Barend Visser. Thoon de Rooy windt zich zo op dat hij Barend het water ingooit en hem niet alleen belet de kant op te klauteren, maar hem daarbij zo tegen het hoofd schopt dat het bloed hem 'uit het hoofd en langs de mond afliep'. Barend Visser blij kt levensgevaarlij k gewond en mocht hij overlijden, dan zal Thoon de Rooy wegens manslag vervolgd worden. De onafhankelijke rechtsgeleerden adviseren dan ook Thoon de Rooy in gijzeling en verzekerde bewaring te houden tot bekend is hoe het met Barend Visser afloopt. Thoon de Rooy, die dit kennelijk voorzag is echter voortvluchtig. Uit de interrogatiën blijkt Barend hersteld te zij n; of Thoon ooit nog is opgepakt blijft onvermeld. Driemaal luidt de uitspraak in een
geweldsdelict: verbanning. Omdat de verbanning niet wordt genoemd bij de strafmaat in geweldsdelicten lichten we de gevallen die met verbanning eruit. Er moet wel iets bijzonders aan de hand zijn. De verbanning van Theunis Both is meer
het resultaat van de nasleep van een vechtpartij dan van de vechtpartij zelf. Twee broers, Theunis en Gerrit Both, waren slaags geraakt nadat Theunis de huisvrouw van Gerrit had geslagen en getrapt zodat ze weg moest vluchten. Hangende het proces blijft Theunis zij n broer uitschelden en dringt het huis van Gerrit binnen, die daarna deur en ramen goed moest sluiten om zich in het vervolg tegen binnendringen van Theunis te beschermen. De schepenen veroordelen |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
de rubriek' Van boeten, breucken en
crimineele zoeken'. Aan de hand van de geëiste straf is in de andere gevallen wel af te leiden wat de aard van het delict was dat op de rol summier omschreven wordt. De aanvaller moest de boete betalen, degene die aangevallen werd en zich verweerde ging vrijuit. Was het niet duidelijk wie de agressor was, dan betaalden beiden. De strafmaat werd verdubbeld als het delict plaats had gevonden tussen een uur na zonsondergang en een uur voor zonsopgang. De volgende straffen werden uitgesproken: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Schelden en tot vechten uitdagen was een
delict waarin mannen en vrouwen niet voor elkaar onderdeden, en wat voornamelij k op straat leek voor te vallen. Het schelden kon iemands goede naam aantasten, zoals Aaltje van Rooyen ervoer, die als volgt werd uitgescholden: 'Gijzijteenneukbaan, een Canaille, Hoef. Toch kwam het citeren van scheldwoorden zelden voor. Er werd doorgaans volstaan met de frase dat de partijen elkaar'hebben geïnjurieerdop verregaande wijze'. Het slaan, krabben, bijten enz. kon fraai worden ingeleid, zoals het handgemeen tussen Cornelis de Koning en Wouter Colée, Waar De Koning zei: 'Ik heb een Vluweele mond, maareenfineijnige tong. Ik moet Useggen, gijzijt een schelm'. Zich beperken tot het trekken van een mes of ander voorwerp zonder daar daadwerkelij k |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
222
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
wordt afgeweken, met dien verstande dat het
vonnis maar 2 keer zwaarder uitvalt. B. Delicten tegen het leven.
In de ordonnantie wordt over delicten
tegen het leven niet gesproken, of het zou moeten zijn in artikel 68' Van boeten, breucken en crimineele zaeken' waar we lezen: 'In alle criminele zaeken zal gevolgd en geobserveerd worden de manier van procederen in de provincie Utrecht geuseerd wordende'. De ordonnantie spreekt wel over zelfmoord en schrijft dan een eenvoudige begrafenisplechtigheid voor na zonsondergang. De delicten tegen het leven, die we in Hsselstein tegenkwamen, kubben als volgt onderverdeeld worden: kindermoord 2
doodslag 1
zelfmoord 1
|
|||||||||
|
Theunis dan tot een jaar verbanning (1754).
Een verbanning ook voor ene Schoelster,
die het zeer bont gemaakt heeft. Steeds keert hij op rol terug en uiteindelij k wordt hij verbannen. De vechtpartij, waarvoor hij terecht staat is de bekende druppel, die de emmer doet overlopen. Bij 'recidivisme' wordt nog op hem teruggekomen. De 45-jarige schoenmaker Johanes Tak wil
ook niet deugen, hem wordt alles echter in één proces aangewreven. Op 11 juni 1784 wordt hij in de civiele gijselkamer opgesloten, omdat hij blijkt te zijn: 'een aldergevaarlijkste menscfi', die s'Heeren wegen onveilig maakt, steeds ruzie zoekt en vecht. Bovendien is men z'n leven niet zeker als men tegen hem getuigt. Om te voorkomen dat hij ontvlucht worden er enige nachten extra bewakers bij hem gezet. Desondanks lij kt het de schepenen beter hem 'op den casteele'te detineren zolang het onderzoek loopt. Erworden 12 getuigen gehoord welke allen de beschuldigingen tegen hem bevestigen. Hij wordt 6 keer verhoord, maar beroept zich steeds op dronkenschap, waaardoor hij niets meer zou weten. Ook komt er een brief van zijn verwanten welke bij het gerecht om compositie verzoeken daar ze bang zijn voor een schandaal. Ze beseffen wel dat Johannes zich vele malen schuldig heeft gemaakt aan overmatig drankgebruik 'welk op syne hartstogten allerongelukst werkte'. Hij kreeg dan wel eens ruzie en trok z'n mes, maar heeft nooit iemand ernstig gekwetst. Ook Johannes zelf verzoekt om compositie, hij hoopt niet aan den lijve gestraft te worden 'mits hij zich buitenslands in een ander werelddeel begeeve'. De schepenen voldoen aan het laatste, maar niet aan het eerste verzoek. Het vonnis luidt dat de gevangene naar één der kusten 'der geünieerdeprovintien'v/ordt gezonden en voorts voor de tij d van 25 j aar gebannen. Hiermee kan worden volstaan omdat 'daardoor weggenomen wordt het slechte voorbeeld en gegronde vrees der inwoners dezer Baronie'. Alle processen worden gevoerd op de
gewone rechtdagen. De eis van van de schout of vice-drossaard wordt 80 keer door de schepenen gehonoreerd, 21 keer is de afloop onbekend. Dit betekent dat 40 keer van de eis |
|||||||||
|
Bij de kindermoorden werd het gerecht de
eerste keer in een extraordinaire vergadering bijeen geroepen, daarna werd het proces op de gewone rechtdagen afgewikkeld. De doodslag en de zelfmoord werden op gewone rechtdagen aan de orde gesteld. De vonnissen in de processen rond de
kindermoorden waren conform de eis, en werden geveld in overeenstemming met de uitgebrachte adviezen van de onafhankelijke rechtsgeleerden in Utrecht. Bij de doodslag werd de doodstraf geëist, maar omdat de verdachte voortvluchtig was, werd hij bij verstek eeuwig verbannen. Zowel bij de kindermoorden als bij de
doodslag werden algemene motiveringen gegeven. Zoals bijvoorbeeld in het geval van Anna Louisa Mulhoff, die geen lijfstraf kreeg omdat men 'niet met een volslagen geprostitueerde te maken had". Speciale motiveringen werden niet gegeven en konden ook niet gegeven worden, omdat de ordonnantie geen regels bevatte ten aanzien van delicten tegen het leven. De kindermoord werd 2 keer begaan door
een vrouw, de doodslag door een man, terwijl het ook een man was die zich het leven benam. Van de kindermoordenaressen was 1
|
|||||||||
|
223
|
|||||||||
|
oorspronkelijk uit Duitsland afkomstig,
maar op het moment van het delict werkzaam in IJsselstein. De andere verdachten waren uit IJsselstein zelf afkomstig. De vrouwen waren 23 en 36 jaar. De overige leeftijden werden niet vermeld. De doodslag werd begaan dooreen herbergier^', terwijl de kindermoordenaressen diensmeisjes waren. C. Delicten tegen het vermogen
De ordonnatie spreekt uitvoerig over het
stelen van hout, fruit, graan en het zich verdacht gedragen in grienden en langs wegen met opgroeiend hout. Ten aanzien van het stelen van goederen spreekt de ordonnantie zich niet uit, behalve in artikel 67' Van boeten, breucken en crimineel zfle/:e«', waar het gaat over 'simpele dieverijen' die met geselen, en brandmerken en de derde keer met de dood zullen worden gestraft. Ondanks deze afschrikwekkende straffen, kunnen we de volgende delicten tegen het vermogen onderscheiden: |
|||||||||||||
|
'indien haar vader iets teseggen hadde, hij
zelfs konde komen en zijn verzoek aan deze Vergaderinge voorleggen'. Het ernstigste delict tegen het vermogen betrof de herhaalde paardedieverij van Rut Rutten in 1794. Hij was 36 a 37 jaar oud, geboren in Angelo (Gld.) en als daggelder in de polder in Overschie werkzaam. Hij was tot geen bekentenis te brengen, ook niet nadat een confrontatie had plaatsgevonden met 2 getuigen. Er werd dan ook via een tussenvonnis een verzoek aan de schepenen gericht om hem te mogen examineren in het bijzijn van de scherprechter, onder bedreiging van geseling of door daadwerkelijke geseling. Dit laatste gebeurde. Zie figuur 5. De doodstraf werd geëist, maar het uiteindelijke vonnis luidde echter: 'geeseling. voorts brandmerken en eeuwig verbannen'. Waarschijnlijk was het de 'de tweede reize', waarop volgens de ordonnantie geselen en brandmerken moest volgen. Diefstal werd niet altijd zwaar bestraft. De 50-jarige Hendrik Willemse uit Bommel maakte het zich in 1775 wel gemakkelijk: hij nam gewoon het slaaplaken mee van zijn logeeradres. De vergadering, in buitengewone zitting bijeen zette hem 5 dagen op water en brood, omdat dit'... een saak is, die in en land van goede jusitie niet ongestraft kan worden getolereerd'. Het liep voor Willemse dus met een sisser af. Dat dit niet altijd het geval was, bewijst het volgende geval. De 33-jarige glaesemaker Willem van Os Maartenszoon werd in 1790 aangeklaagd voor zijn aandeel in een looddieverij bij de brouwerij van een oud-burgemeester, maar hij was niet tot de volvoering der daad gebleven. Ter voorkoming van een publiek schandaal vroeg hij om een compositie. Zover kwam het echter niet. Het vonnis luidde: 'Naar een schip brengen varendein dienst van één der compagniën naar de Oost of West Indien, aldaar 7 jaren verblijven en voorts 25 jaar verbannen' .Merkv/aardigwas dat de met name genoemde hoofddader niet gedaagd werd. Een vreemde afloop gaf de inbraak in het huis van Gerrit van der Roest te zien. De inbrekers hadden zich te goed gedaan aan brood en kaas en hadden daarna de wij k genomen met tinnen lepels en een koperen tabaksdoos. De tinnen lepels |
|||||||||||||
|
diefstal
heling
oplichting
beschadiging van de oogst
|
|||||||||||||
|
25
1 3 1 30"
|
|||||||||||||
|
Het lijkt er op dat in de baronie van
IJsselstein betrekkelijk weinig delicten tegen het vermogen werden gepleegd. De straffen liepen sterk uiteen en het is waarschijnlijk dat de strafmaat samenhangt met de zwaarte van het delict. Diefstal omvatte een enorm scala van delicten: Geertrui de Heus en Metie van Kesteren die in 1773 een oud hek stalen om het op te stoken werd vergiffenis geschonken 'uit aanmerkingen van de geringheid van de diefstal, vermits hetselve hek oud en niets waardig was, en dat sij het hek den volgende nacht in het voorschreven land weeder hebben teruggebracht'. Ary van Zeelst die op 6 januari 1757 zijn familie met gestolen hout inderdaad verwarir.de, kon geen palen meer terug brengen en moest naar de 'gijselkamef. Hessel de Jong had een beddezak en een sloop gestolen en zich uit de voeten gemaakt in 1737. Zij n zoon kwam met zij n vrouw om herziening van het vonnis vragen, dat verbanning luidde. Zij kregen te horen, dat |
|||||||||||||
|
224
|
|||||||||||||
|
O'^tZ'*-*' Zfe*'^^^'^»—
|
|||||||||||||||||||||||
|
5.
|
|||||||||||||||||||||||
|
fig. 5. Tussenvonnis betreffende de zaak Rut Rutten in 1794.
|
|||||||||||||||||||||||
|
225
|
|||||||||||||||||||||||
|
veel gegevens over de overtreders bekend.
Bij de 30 gevoerde processen waren 17 mannen en 16 vrouwen betrokken. Acht gedaagden waren niet afkomstig uit IJsselstein; van 5 werd de woonplaats niet vermeld, de overigen kwamen wel uit IJsselstein. Er is in IJsselstein in de onderzochte periode geen ander delict aan te wijzen, waarbij zoveel gedaagden betrokken waren, die niet uit IJsselstein of de baronie als geheel afkomstig waren. De leeftijden waren in 10 gevallen bekend en liepen uiteen van 11 tot 69 jaar. Er werden 7 beroepen vermeld. D. Delicten tegen de zeden
' Van den echten staaf heet de rubriek in de
ordonnantie, die handelt over alles wat maar met het huwelijk te maken kan hebben. Het eerste artikel gaat over de j uiste huwelijksafkondiging, het laatste over scheiding van tafel en bed. De artikelen daartussen bespreken huwelijks en sexuele zaken. Eerst geven we weer een overzicht van de
verschillende op de rol aangetekende delicten, waarvan we enkele ervan zullen bespreken aan de hand van de desbetreffende artikelen van de ordonnantie: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
werden in IJsselstein te koop aangeboden en
zo werden de dieven achterhaald: Hermannus van 't Nedereindt en Jan Jansse Rietveld. Beide heren werden opgesloten en door de cipier trouw verzorgd. Deze cipier, 69 jaar oud,'v/róeerr'op verzoek van Jan Jansse Rietveld diens benen, die door de boeien bekneld waren. Op dat moment ging hij er snel vandoor, de oude cipier verbijsterd achter latend"'^ Hermannus van 't Nedereindt werd onder handtasting ontslagen zolang zijn complice voortvluchtig was. Overzien we zo de delicten, en met name
die waar van diefstal sprake was, dan moeten we erkennen dat de aard van de diefstal tot uiteenlopende straffen aanleiding gaf, al blijft het onbegrijpelijk dat de diefstal van een beddezak beboet werd met 5 dagen op water en brood, terwijl het meenemen van een lakenzak en sloop goed was voor levenslange verbanning. De processen waren allemaal ordinarissen
processen, maar de gewone rechtdag werd niet altijd afgewacht. Achtmaal werd het gerecht voor een buitengewone zitting bijeengeroepen en dat was veel als men bedenkt dat er maar 30 rechtzaken in delicten tegen het vermogen aanhangig zijn gemaakt. Viermaal werd een gedaagde bij verstek veroordeeld tot levenslange verbanning. In de meeste gevallen was het vonnis in
overeenstemming met de eis. Enkele malen viel het vonnis lichter uit: bij kleine diefstallen werd 3 keer vergiffenis geschonken en 1 keer een lichtere uitspraak aangetroffen en in het geval van de paardedief Rutten werd de doodstraf vervangen door geseUng, brandmerken en eeuwige verbanning. De speciale motivering, dus de verwijzing
naar de rubrieken van de ordonnantie troffen we bij 2 gevallen van oplichting aan. Algemene motiveringen kwamen we 9 keer tegen. Dit is relatief veel, omdat het gerecht het vonnis niet hoefde te motiveren en het doorgaans ook niet bleek te doen. Omdat diefstal als een ernstig delict gezien
werd en men zich via getuigenverklaringen en verhoren van de deliquenten zo goed mogelijk op de hoogte wilde stellen van alles wat met het delict samenhing, zijn er relatief |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
35
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Op eigen initiatief stapte Willem van
Santen naar het gerecht om zijn beklag te doen over zijn vrouw die het huishouden niet goed bestierde en nu naar haar moeder was vertrokken. Zijn echtgenote moest daarop voor de vergadering verschij nen en werd te water en te brood gezet tot ze berouw toonde. Na een week verklaarde zij niets te doen 'het |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
226
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
en moesten daarna de baronie ontruimen.
Het motief luidde nu dat 'alle sulken crimen tot maintien van de wetten dezer Baronie als ten afschrikke van anderen moeten en behoren te worden gestraft'. Vrouwen die zonder huwelijk zwanger
raakten werden bestraft voor hoererij, waarvoor dezelfde strafmaat gold in de ordonnantie als voor het ongehuwd samenwonen. Betalen ze f 100 en trouwen deze vrouwen of worden ze voor 10 jaar verbannen? Van de 8 voor dit delict veroordeelde vrouwen liepen de straffen ondanks de verordeningen in de ordonnantrie sterk uiteen. De kortste straf was 4 dagen, klom op van 8 naar 14 dagen, werd vervolgens 6 jaar, lOjaar en tenslotte werd nog 2 keer een levenslange verbanning bij verstek aangetroffen. Waarom de straffen zo sterk uiteen liepen is niet te zeggen. Het gerecht motiveerde de vonnissen niet, behalve bij een recidiviste die vooró jaar verbannen werd, want 'inplaats van haar leven te beteren is zij in onkuis gedrag verder gegaan'. Ook de verwekker van haar kind werd gedaagd: hij gaat slechts 14 dagen op water en brood de gevangenis in. Over de andere verwekkers werd nergens gerept. Hoewel in de ordonnantie een ieder die
een onecht kind kreeg of verwekte van hoererij beschuldigd werd blijkt er uit de beschrijving der delicten en de strafmaat een gradatie in 'hoererij' te bestaan. Drie maal was er sprake van 'hoererij om geldelijk gewin'. De ordonnantie zegt hierover: 'De hoeren en hoerenjagers zalmen vangen ende voor de eerste reize tot discretie van de rechter te water ende te broode zetten ende voor den tweede reize bannen, geeselen ofte zwaarder straffen'. De 3 vrouwen die voor 'hoererijom geldelijk gewin' veroordeeld werden, waren geen van allen uit IJsselstein afkomstig. Zij hadden geen vaste woon- of verblijfplaats en zaten in voorlopige hechtenis. Eén van hen, de 34-jarige Aaltje Pieterse Rijkelijkhuijzen was al 2 keer op het territoir van een onecht kind bevallen en had bovendien een eerder uitgesproken verbanning verbroken. Uit het verhoor bleek dat ze elders nog eens van 3 onechte doodgeboren kinderen verlost was. Ze was al eens met water en brood „ , gecorrigeerd, dus werd ze nu 50 jaar .. •: |
|||||||
|
geene aanleiding tot nieu we verwijderingen
sou kunnen geven'. De schepenen hechtten aan een ordentehjk gezinsleven. Defloratie en zwangerschap voor de
huwelijkssluiting werden niet getolereerd. 'Van ontijdige samenleving spottelijk voor Gods kerken, komen voort verwarringe, kwade huishoudingen, verlatingen en allerlei zwaerigheden, ontstaan tot nadeel van de Republiek' (artikel 53). Het artikel schreef een boete van f 40 voor. In 1759 moest een echtpaar deze boete betalen, terwijl 4 jaar eerder een echtpaar dat eerst al 'twee kinderen in de onegtgeteeld had' mocht composeren. Wat deze compositie heeft gekost stond niet aangetekend, wel de vermaning dat zij zich voortaan eerbaar en ordentelijk diende te gedragen. Sex hoorde in het huwelijk thuis en niet
daarbuiten. Artikel 52 is daar heel duidelijk in:' Alle personen dewelke zonder voorgaande wettelijke trouwen met elkaar vleselijk converseren zullen als hoereerders en die daarenboven in huishoudingen en de tezamen wonige zich bij malkander als echtelieden voegen zullen als concubinarii worden gestraft...'. De ordonnantie schrijft in artikel 80 van de huwelijkse staat voor: een boete van f 100 en direct trouwen of direct de baronie verlaten. Wordt hieraan niet voldaan dan verliezen de gedaagden alle rechten, banen en pensioenen en worden voor 10 jaar verbannen. Maar wat gebeurde er in werkelijkheid? Klaas Ket en Huibertie van Vreeswijk
beiden gealimenteerd in het gasthuis, waren al verbannen vanwege hun 'vleselijke cortve/-5flf/e',maarzijn desondanks in de baronie teruggekeerd. De uitspraak luidde in 1753:2 jaar tuchthuis en daarna 10 jaar verbanning. In de motivering van het vonnis werd het gasthuis waar zij onderhouden werden betrokken: 'om aldus te beantwoorden aan depieuse insichten welke tot stichtinge aanlijding hebben gegeven'. Aart Duits en Cornelia Miltenburg woonden samen met hun 2 kinderen. Zij moesten binnen 14 dagen de stad ontruimen en werden voor eeuwig verbannen. Dat was in 1758. Drie jaar later woonde het paar in Polsbroek met hun derde kind. Ze werden nu veroordeeld tot 8 dagen te water en te brood |
|||||||
|
227
|
|||||||
|
fig. 6. De schandpaal te IJsselstein, houtgravure van onbekende herkomst.
|
||||||||
|
verbannen. Van de beide andere vrouwen
werd er 1 met roeden gegeseld en voor eeuwig verbannen, terwijl de andere een kwartier met roeden om de hals te pronk moest staan en 25 jaar verbannen werd. De lijfstraffen werden waarschijnlijk opgelegd, omdat ze behalve voor een delict tegen de zeden ook voor 'dieverije' aangeklaagd werden. Het is opmerkelij k dat er geen 'hoerenjagers' op de rol voorkomen. Op de criminele rol werd 3 keer melding
gemaakt van incest. Dit begrip had vroeger een andere inhoud dan nu: het handelde namelijk om een verhouding tussen een man en zij n stiefdochter en in het andere geval om de relatie tussen een vrouw en haar zwager. Allen werden vervolgd vanwege het 'crimen incestus'. Tweemaal leidde dit bij verstek tot levenslange verbanning en in het andere geval werd verzocht tot inhechtenisname van de verdachte vrouw over te gaan. Er werd echter geen uitspraak gevonden. Waarom de man niet gedaagd werdisnietduidelijk. |
Het overspel van een gehuwde werd de
eerste keer gestraft met een boete van f 100, de tweede keer f 300 en de derde keer met levenslange verbanning, zegt artikel 88. De ongehuwde stond de eerste keer een aantal dagen op water en brood te wachten en de tweede keer een verbanning voor 25 jaar. Ook hier pakte het anders uit. De gehuwde Johanna Ruis, wier man al jaren afwezig was, had een verhouding met Dirk Tembers en moest bevallen van een kind. De vroedvrouw liet haar de naam van de vader opzweren. Beiden wilden huwen, maar het gerecht ging daarmee niet accoord. Ze ontvluchtten de baronie en werden bij verstek veroordeeld tot eeuweige verbanning en confiscatie van een vierde deel van hun vermogen. Een schrijnend geval omdat in de ordonnantie vermeld staat dat een gehuwde, die 5 jaar niets meer van zij n of haar echtgeno(ot)te hoort mag hertrouwen met toestemming van het gerecht. Toen echter de gehuwde, maar kwaadwillig door haar man verlaten. |
|||||||
|
228
|
||||||||
|
Jannetje de Vries zwanger bleek te zijn van
de weduwnaar Cornelis Schouten, oordeelden de schepenen veel milder. Na de geboorte van het onechte kind verzochten beiden om een compositie en dit werd toegestaan, hoewel de wet hier 'geen gewag' van maakte. Men zocht in dit geval aansluiting bij de 'gebruiken in naburige provincies'. Deamende wasvrij hoog, f 100. Overspel met een ongehuwde leidde verder 1 keer tot accorderen en een andere keer tot een voorlopige inhechtenisname. Na een geslaagde ontvluchtingspoging verdween dat proces van de rol. Eén en ander was niet conform de verordeningen en het heeft er alle schijn van dat het gerecht elk geval afzonderlijk beoordeelde. Bevallen zonder assistentie van de
vroedvrouw is in de ordonnantie verboden en werd dienovereenkomstig gestraft met een boete van f 6. Op de rol kwam slechs 1 keer een sodomie-
procesvoor: de chirurgijn Johannes Kemmena werd in 1766 beschuldigd van sodomie. Hierover zij n in de ordonnantie geen bepalingen opgenomen. In de interrogatiën treffen we 7 getuigenverhoren aan, maar de gedaagde was voortvluchtig en we horen niets meer over hem. De volgende uitspraken zijn gedaan: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De rechtbank werd voor delicten tegen de
zeden 3 keer in een buitengewone zitting bijeengeroepen: 1 keer voor incest, 1 keer voor overspel en de laatste keer voor Willemijntje van Coppen, die met een onecht kind de baronie was binnengekomen. Waarom juist bij deze 3 keer niet op een gewone rechtdag gewacht kon worden, is niet duidelijk. In ruim de helft van de gevallen was het
vonnis conform de eis. Hoe de verhouding tussen eis en vonnis lag, is in de onderstaande tabel af te lezen: c
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De rubriek 'Van den echten staaf telt 112
artikelen en lijkt al het denkbare te omvatten. Toch troffen we maar in 14 processen een verwijzing naar de artikelen aan. De algemene motivering kwam 7 keer voor. Het merendeel van de gedaagden bestond
uit vrouwen. Dit is niet verbazingwekkend want de wegens hoererij gedaagden waren allemaal vrouwen, terwijl tegen de verwekker van een kind slechts 1 keer een proces aangespannen werd. In totaal stonden 24 vrouwen en 15 mannen terecht. Van deze 39 mensen waren er 31 uit de baronie afkomstig. Beroepsgegevens werden heel schaars vermeld. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
bevallen zonder vroedvrouw 3
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
sodomie
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
229
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
groot aantal getuigen werd gehoord veel
werk van werd gemaakt, zonder meer van de rol. Burengerucht en openbare dronkenschap
gaven het gerecht de kans de gedaagden belerend toe te spreken, en hen enkele dagen te laten 'peniteren te wateren te brood'. De rubriek 'Van boeten, breucken en crimineele zaeken' zegt in artikel 40 dat schending van 's Heeren wegen arbitrarelijk mocht worden gestraft. De straffen van water en brood voor burengerucht liepen uiteen van 24 uur tot 14 dagen. Twee maal werd de toegang tot de stad aan de gedaagden ontzegd. In beide gevallen betrofhet een soldaat. Twee maal werd gecomposeerd bij burengerucht. Bij openbare dronkenschap werd Lijsbeth Rietveld herhaaldelijk genoemd. Zij veroorzaakte twist in haar buurt. De eerste keer werd zij veroordeeld tot 3 dagen op water en brood in 1755. Het jaar erop werd dat 4 weken en werd ze bovendien voor 6 weken uit haar ambt van turfvulster gezet. In 1758 en 1759 herhaalde dit zich. Een volgende keer zou zij gegeseld worden. De volgende keer deed zich echter niet meer voor. In 2 gevallen werd als delict baldadigheid
opgegeven. De minderjarige Steven van der Zelm had een vrouw in het donker angst aangejaagd. Aanvankelijk dacht men met een geval van straatroof te doen te hebben. Zijn vader verzocht het gerecht om compositie. De schepenen besloten hiertoe, omdat ze er een geval van baldadigheid in zagen, want de vrouw bleek niet te zijn beroofd van goud en zilver. De amende was 2 gouden ducaten en Steven moest bovendien op zij n knieën de j ustitie om vergiffenis bidden. Het tweede geval betrof een groepsproces van 7 j ongens in de leeftij d van 12 tot 16jaar,zij moesten allen op water en brood omdat ze 'weg met de patriotten, de Prins boven' hadden geroepen. Bedelen en landlopen leidden beide 1 keer
tot een extra zitting van het gerecht, voor burengerucht werd het 2 keer buiten de gewone zittingen om bijeen geroepen. In alle overige gevallen werden de processen op de gewone rechtdagen gevoerd. De volgende uitspraken werden gedaan: |
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
E. Delicten tegen de openbare orde
De delicten tegen de openbare crde die we
in de baronie van IJsselstein tegenkwamen kunnen als volgt onderverdeeld worden: |
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
43
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
De ordonnantie vertelt ons niet wat wij
onder lichtzinnig en aanstootgevend gedrag dienen te verstaan, maar de criminele rol geeft ons een indruk als we lezen waar Claas Maasen 't Hoofd op aangesproken werd. Hij was betrokken geweest bij talloze vechtpartijen, ruzies en steekpartijen. In 1752 maakte hij Neeltje Speek zwanger en in 1755 verleidde hij Anna Maria Balk. Deze zedendelicten stonden in 1752 en 1755 niet op de rol aangetekend. Hij werd voor 1 j aar verbannen 'uit vrees voor verdere schadelijke gevolgen en hem tot inkeringen en beterschap te brengen'. Een nadere aanduiding van hun handel en wandel ontbrak bij de anderen die in 1771 en 1772 voor het gerecht moesten verschijnen voor hun lichtzinnig gedrag. Zij werden op verzoek van de familie naar Oost- Indië gezonden. Bedelen en landlopen was bij de plakkaten
verboden, evenals het geven van een aalmoes. Slechts met speciale permissie was het toegestaan. De genoemde permissie kon worden verstrekt aan oude en/of gebrekkige mensen. Het confinement voor bedelen en landlopen liep uiteen van 4 tot 14 dagen. Slechts 1 keer in 1773 werd een vonnis gemotiveerd: 'Om verdere schadelijke en ergelijke gevolgen te voorkomen en ware het mogelijk haar tot beterschap te brengen'. Het binnendringen van andermans huis
werd in artikel 35 van de rubriek 'Van boeten, breucken en crimineele zae/cen' verboden. Een bewoner die zich verdedigde ging vrijuit. We kwamen dit binnendringen 5 keer tegen, waarbij 1 keer werd gecomposeerd en 1 keer de gedaagde in voorlopige hechtenis werd genomen. Merkwaardig genoeg verdween dit proces, waar gezien het feit dat er een |
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
230
|
|||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
plaatselij ke overheid des te meer, want ze
klonken de burgemeesters en schepenen bepaald niet als muziek in de oren. Schipper Cornelis Mol had een lading engelse kolen aan boord, die hij de volgende dag, 1 september 1763, zou lossen. Collecteur Mol van de belastingen verdacht hem van belastingontduiking en kwam te middernacht met de bode het schip inspecteren, maar vond niets. De volgende morgen onder het lossen luchtte schipper Mol zij n gemoed en zei: 'datso sij ooit wederom bij nagt aan boord quamen, hij haar een stok tussen hals en nek soude leggen, alles verselt met onophoudelijke vloeken, en andere woorden'. Het kwam hem duur te staan. Schipper Cornelis Mol ging na zijn scheldpartij op de stedelijke overheid composeren, evenals Pieter Theodorus van Teij lingen. Het lij kt erop dat Mol na de nachtelijke inspectie van zijn schuit wel reden tot mopperen had. Of Van Teij lingen ook een bepaalde aanleiding had toen hij de stedelijke overheid uitmaakte voor inquisiteurs is niet bekend. Mol moest f 100 betalen en Van TeijUngen 100zilveren ducaten. Francina Balk kreeg voor haar boze woorden en verdachtmakingen aan het adres van de secretaris van de baronie een gevangenisstraf van 6 dagen. Dr. Nierop, chirurgij n, had het proces niet afgewacht, dat tegen hem aanhangig was gemaakt omdat hij over de inmiddels overleden Raad en Drossaard Johan Vultejus 'calamnieuze postóeven' had geuit. Twintig j aar verbanning luidde de uitspraak van de schepenen waar deze keer niet de vice- drossaard als eiser optrad, maar 'Mr. Johan van Overmeer, Raad van Ord. "^ in den Edle Hove van Justitie van Vianen enAmeide als bij haar Hoogheid Mev. ^ de Princesse Douairiere van Orange & Nassau etc. etc.; specialijk gecommitteerd en geauthoriseerd om het regt van de Hooge Overigheid in dezen waar te maken'. Het is j ammer dat de boeken ons niet méér vertellen over de 'calamnieuze positieven' die Dr. Nierop had geuit en die tot grote beroering hadden geleid. Het was de enige keer dat in de periode 1750-1795 niet de vice-drossaard of schout als eisers of gevoegden optraden. Dirk Both en Anthonie van Wijk overtraden artikel 29 waarin staat: 'Die den Drossaard, Schout ofte iemand van |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Driemaal werd dus vergiffenis geschonken
en 5 keer mocht worden gecomposeerd. Alle overige uitspraken waren, voorzover bekend, gelijk aan de eis, behalve bij Lijsbeth Rietveld, die recidiviste was. Hoewel veel delicten die de openbare orde
betroffen door de wetgever strafbaar waren gesteld, werd slechts bij burengerucht 2 keer en bij openbare dronkenschap 1 keer naar de ordonnantie verwezen. Zes maal werd een algemene motivering van het vonnis gegeven, waarin de veroordeelde tot een exempel voor anderen gesteld werd, soms met de toevoeging: 'ware het mogelijk hem/ haar tot beterschap te brengen'. In het geheel waren er bij deze delicten 48
mannen en 11 vrouwen betrokken. Van de 59 personen waren er slechts 5 niet afkomstig uit IJsselstein. De leeftijd van 16 personen was bekend en varieerde van 11 jaar tot 65 j aar. Er werd maar 6 keer een beroep vermeld. F. Delicten tegen de overheid
De dehcten tegen de overheid hebben we
niet ingevoegd bij de 'openbare orde', omdat ze een geheel ander karakter droegen. De volgende delicten zij n we tegengekomen: rekest aan Hare Doorluchtige Hoogheid, niet naar
behoren geregeld 1 belediging van de plaatselijke overheid 6
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Over het rekest valt verder niets te zeggen,
over de beledigingen aan het adres van de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
231
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
van inkomsten beroofd te worden. We
treffen in deze categorie de volgende delicten aan: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
de Magistraat ofte Gerecht over de exercitie
van derzelver respective ampten irijureert ofte dreigd zal arbitralijk worden gecorrigeerd'. Beiden lieten zich tijdens het uitproberen van de brandspuit zeer 'oneerbiedig en onbetamelijk uit jegens magistraatspersonen'. De zaak werd in beide gevallen composibel verklaard. Both moest een amende van 12 gouden ducaten betalen en in presentie van de beledigde magistraten God en Justitie om vergiffenis bidden. Van Wij k had het echter nog bonter gemaakt. Zij n zaak werd wel composibel verklaard, maar hij moest 10 dagen 'te wateren brood peniteren'. Dit was bij compositie een hoogst ongebruikelijke zaak. Alle gedaagden werden veroordeeld in een
ordinair proces, behalve Dr. Nierop, die bij verstek veroordeeld werd. De uitspraken zagen er als volgt uit: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
belasting te laat betaald
accijnsontduiking
sluikerij
kopen en verkopen van gemerkte vaten
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1
6 9 2
18
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Hoewel er slechts 1 geval van te laat
betaalde belasting voorkwam was dit toch een opmerkelij k proces omdat het werd gevoerd tegen een oud-schepen. Bovendien was het een bijzonder lang proces. De oud- schepen Jan Franco Beijen zou een dag te laat zijn geweest met het betalen van de 40e penning met de Capoenen en het recht van nakoop over de percelen die op 5 maart 1752 geveild waren. Hij moest nu f 100 betalen. Het proces begon op 27 april 1752; een commissie uit de schepenen werd geïnstalleerd en er werd advies gevraagd aan onafhankelijke rechtsgeleerden. Jan Franco Beijen overleed, maar zijn vrouw procedeerde verder. Eerst op 12 mei 1755 werd de uitspraak bekend: de eis van de vice- drossaard en rentmeester van de baronie werd op advies van de onafhankelijke rechtsgeleerden niet ontvankelijk verklaard. De kosten van het proces moesten worden gedeeld. Accijns kon ontdoken worden door het
niet gebruik maken van geijkte maten en gewichten en door illegaal verkoop. Het kwam voor bij alcoholhoudende dranken en graan. Zo werden Ary Ruijs en Hendrik Fleutwaard er in 1762 van beschuldigd herhaalde malen meer ankers wij n te hebben verkocht dan op het uitslagbriefje vermeld stond. De beëdigde wijn- en bierdragers waren voortvluchtig. Óp hun goederen werd beslag gelegd in verband met de kosten van het proces. Een schepencommissie vroeg advies aan onafhankelijke rechtsgeleerden, die vrijspraak adviseerden vanwege onvoldoende bewijslast. Na betaling van de proceskosten kregen Ruijs en Fleurwaard hun goederen terug. Sluikerij is een synoniem voor smokkelen.
Soms werd het ontduiken van accijnsen binnen het rechtsgebied er ook mee |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
onbehoorlijk rekest 1 1
beledigingvandestedelijkeoverheid 6 4 11
Het aantal composities was hier opvallend
hoog. Speciale motiveringen van het vonnis
werden niet gegeven en een algemene motivering alleen in het geval van Dirk Both en Anthonie van Wij k waar we lezen dat: 'de bejegeningen en ongehoorzame uitdrukkingen en onbetamelijk gedrag hen onwaardig maken om onder de goede burgers en ingezetenen dezer stad langer te converseren. Het is strijdig tegen alle Goddelijke en menselijke insettingen gebiedende gehoorzaamheid en eerbied aan alle die over ons gesteld zijn'. Bij de processen waren 7 mannen en 3
vrouwen betrokken. Allen kwamen uit de baronie. Leeftijden werden niet gegeven en beroepen maar een enkele keer. G. Delicten tegen de fiscus
Door de delicten tegen de fiscus werd de
overheid beroofd van inkomsten of meende |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
232
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
aangegeven^'. Het ging hier ook weer om
graan, gemalen en ongemalen, en alcoholhoudende dranken. Éénmaal werd vlas ingevoerd. Betrof het graan, dan trad de 'pagter van het gemaal en 's Heeren windkorenmolen' mede als eiser op, terwijl bij het invoeren van drank de pachter van de impost op brandewijn en gedestilleerde wateren werd genoemd. De boeten lagen hoog: de overtreder moest f 8 tot f 200 betalen met het accent op de hogere bedragen. Twee schippers die onder ede verklaarden ongeweten te veel boekweit ingevoerd te hebben mochten volstaan met het alsnog betalen van de verschuldigde gerechtigheid (invoerrechten) op 2 maart 1762; dit was niet gebruikelijk. Drie maal werd bij sluikerij een schepencommissie ingesteld. Dit was in verhouding tot andere delicten wel veel. Het kopen en verkopen van een
doorgezaagde ton of halfvat waarop het merkteken van de herberg 'De Klok' stond werd hoog opgenomen. Dit was bij plakkaat van 23 december 1730 verboden 'oppeine van een boete van f 50'. Dit bedrag moest dan ook in beide gevallen betaald worden. De delicten die met geld of goed te maken
hadden nam men heel ernstig. Het zou kunnen blij ken uit het feit dat 2 keer een extra rechtdag werd ingelast, 5 keer een schepencommissie werd ingesteld en 2 keer advies werd gevraagd aan de onafhankelijke rechtsgeleerden. De uitspraak in de verschillen delicten luidde: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
vrijspraak werd verkregen en ook 1 keer tot
compositie werd overgegaan. Dit is des te opmerkelijker omdat 16 keer werd verwezen naar de desbetreffende artikelen van de ordonnantie, die overtreden zouden zijn. Bij de delicten waren 18 mannen en 4
vrouwen betrokken, die allen afkomstig waren uit de baronie van IJsselstein. Onder de verdachten waren veel tappers en herbergiers in verband met de sluikerij. H. Delicten tegen de 'policie'
In deze rubriek behandelen we alle
overtredingen die niet onder de andere rubrieken te vangen zijn, maar wel ingaan tegen verordeningen, die in de baronie van IJsselstein van kracht waren, en geleid hebben tot een proces dat op de criminele rol is aangetekend. Overtreden werden de artikelen ten aanzien van: huisvesting 11
zondagsheiliging 10
visreglement 8
stropen 7
slachten en uitventen van vlees 6
invoer van runderen 2
afgraven van dijken 2
aangeven van ruzie in de herberg 2
pacht van de poort
verhuur van wagens
afbreken van een smeltketel
acte van verhuur
onderricht in paapse religie
houtverkoop
uitslaan van bier
verbreken van verbanning
met schuttersgeweer schieten
hond los laten lopen
zonder permissie beroep uitoefenen
goederen vervoeren
paarden en koeien opjagen
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De Straffen waren bijna allemaal
geldboeten of het equivalent in gevangenisstraf. Het verbreken van de verbanning leidde echt tot een vrijheidsstraf evenals het opjagen van paarden en koeien waar de overtreder al herhaalde malen op betrapt was. Begrijpelijkerwijze zou het te ver voeren
alle bestaande ordonnanties te citeren en toe |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
We zien bij de delicten tegen de fiscus een
grote variëteit aan straffen. De relatie tussen eis en uitspraak kon voor de verdachte gunstig uitvallen. Van de 18 delicten was het vonnis 4 keer lichter dan de eis, terwijl 1 keer |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
233
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
te lichten aan de hand van de overtredingen.
We beperken ons dus zo veel mogelij k. Onderdak verschaffen aan personen zonder indemniteits-verklaring was verboden. In 2 gevallen betrof het familieleden van de 'huisvester en 1 keer een persoon die uit de baronie was verbannen. Ondanks deze verbanning was het verweer van de gedaagdesse'alsdat zij niet geweeten had dat de ordonnantie omtrent Hessel moeste worden geobserveert, aangesien hij reeds agtjaaren alhier met der woon was geweest'. De overtreder van de verbanning werd hier echter niet vervolgd. Er werd maar 1 keer een proces over een verbroken verbanning gevonden. Het leidde tot een nieuwe verbanning voorafgegaan door en gevangenisstraf. Herhaalde malen werden maatregelen
uitgevaardigd tegen de ontheiliging van de zondag, niet alleen door neringen en handwerken, maar ook door het 'pleegen van sondige en schandelijke werken, als namentlijk het frequenteren van Kaets- en Klosbanen, herbergen en andere lichtveerdige huijsen ook en sullen de Tappers geen gelagen setten...'. Deze afkondiging was kennelijk geen groot succes. Op 28 januari 1755 en 13 oktober 1760 en opnieuw in 1770 werden de verboden nadrukkelijk herhaald en desondanks weer overtreden. In 9 van de 10 gevallen werd de zondag ontheiligd door een herbergier en zijn cliënten. Het tiende geval betrof een kind dat onder eredienst had gespeeld bij de stadspoort. Van de hele reeks processen begonnen er
slechts 2 op een extra-ordinaire rechtdag, in alle overige gevallen kon gewoon de eerstkomende rechtdag worden afgewacht. Bij 2 processen werd advies ingewonnen van de onafhankelijke rechtsgeleerden in Utrecht, die in beide gevallen tot vrijspraak adviseerden. In het geval van de slachter Coenen meenden zij zelfs op te moeten merken, dat 'de Heer Eisscher enkel en alleen uijtlautere vrevelen quaadaardigheijd en door eigen interesse dit Arresten actie jegens hem heeft ondernomen (...)\ De andere vrij spraak betrof een oud-burgemeester van de stad. Het vergelij ken van eis en vonnis zal bij
zo'n nauwe verbinding met plakkaten. |
publicaties enz. nauwelijks tot verrassingen
leiden. Slechts 1 keer werd vergiffenis geschonken. Twee maal troffen we vrijspraak aan en 1 keer werd geaccordeerd, terwijl 5 uitspraken onbekend zijn gebleven. In de overigen gevallen was de uitspraak conform de eis. Dit is begrijpelijk bij een rubriek als deze die bestaat uit processen die voortgevloeid zijn uit het overtreden van regels, ordonnanties enz., die niet in een andere categorie te vangen waren. Slechts in 8 processen van de 61 werd niet naar het overtreden artikel verwezen. Een algemene motivering van het vonnis kwamen we maar 1 keer tegen. Jan van Rooyen had het invoerverbod van vee overtreden en moest f 25 betalen, wegens grote armoede. Dit was in 1754. Bij deze processen waren 78 mannen en 4
vrouwen betrokken. Twee Verdachten waren niet afkomstig uit de baronie. In 1 van de processen werd de boete verdubbeld omdat de gedaagde een 'buitenman' was. Leeftijden werden slechts 2 keer vermeld met de woorden 'ongeveer20 jaar' en '15 a 16 jaar'. I. Overigen
Op de criminele rol werden 4 delicten
gevonden die in geen der rubrieken ondergebracht kunnen worden. Het betrof een geval van hekserij, een uit de hand gelopen Sint Nicolaas-grap en 2 gevallen van 'spokerije'. Bovendien werd in 1 zaak geen delict vermeld. Deze 5 gevallen vormen een onderdeel van de rubriek 'Overigen'. De valse beschuldiging van hekserij^' werd
bestraft met 3 dagen op water en brood en verplicht intrekken van de beschuldiging. De Sint Nicolaas-grap''' eindigde in een compositie, waarbij een amende van 65 gouden ducaten werd opgelegd, in die tijd een vrij grote som geld. De beide dienstmaagden die de 'spokerije'**' veroorzaakten werden metéén in voorlopige hechtenis genomen. Na een verhoor bekenden ze al snel. De oudste, die het plan bedacht had, moest 14 dagen 'peniteren te water en te brood' en bovendien werd ze daarna eeuwig verbannen. De jongste kwam er met 6 dagen water en brood vanaf. Eis en vonnis stemden in deze processen
|
||||||
|
234
|
|||||||
|
verband te leggen tussen leeftijd en strafmaat
of om het ontbreken van dat verband aan te tonen. b. Geslacht
Uit de gegevens op de criminele rol is niet af
te leiden dat vrouwen minder zwaar gestraft werden dan mannen. Alleen bij de delicten tegen de zeden zou misschien wel het tegenovergestelde gezegd kunnen worden, namenlij k dat de vrouwen juist zwaarder gestraft werden dan de mannen. Vrouwen die van een onecht kind bevielen werden tamelij k streng gestraft, terwij 1 er slechts 1 verwekker vervolgd werd, die er met een relatief lichte straf (14 dagen water en brood) af kwam. Doorgaans werd bij vrouwen en bij mannen verwezen naar de artikelen van de ordonnantie. Een motivering die betrekking had op het geslacht van de gedaagde werd niet gevonden. c. Recidivisme
Bij openbare dronkenschap lezen we dat
herhaling zal leiden tot (zwaardere) straf. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is Lij sbeth Rietveld, die in 1754 veroordeeld werd tot 4 dagen op water en brood in de Looye Tooren, en bij haar vij fde veroordeling (4 weken op water en brood) in 1759 te horen kreeg dat ze de volgende keer een lijfstraf zou krijgen. In 19 gevallen was er sprake van recidivisme, dit betrof 11 keer een geweldsdelict. Ook bij recidivisme geldt weer dat de gegevens geen conclusies toelaten. d. Herkomst
Werd een inwoner, of beter gezegd een
burger, van de baronie lichter gestraft? Dat is niet te zeggen. Er zij n maar heel weinig gegevens voorhanden die daar op kunnen wijzen. Het is mogelij k te verwijzen naar de sneller inhechtenisname van personen die niet uit de baronie van IJsselstein afkomstig waren als het om delicten ging, die niet tot lijfstraf en verbanning leidden. We kunnen hier deze restrictie maken: als ze verdwijnen vind je ze niet meer terug. De woonplaats werd heel weinig vermeld. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de vermelding van de woonplaats weg werd gelaten omdat de gedaagde uit de baronie van IJsselstein |
|||||||
|
overeen, behalve bij de Sint Nicolaas-grap,
waar gecomposeerd mocht worden. Er werd 1 keer een algemene motivering
gegeven, namelijk bij de 'spokerije', waar de gedaagde al eerder iets dergelijks uitgehaald had in een vorige dienstbetrekking. Zij was tevens de enige die niet uit IJsselstein afkomstig was, maar uit Utrecht. Bij deze processen waren 2 mannen en 3 vrouwen betrokken. Op de criminele rol staan ook
mededelingen aangetekend. Zeven maal betrof het personen die door 'verregaande on«ose//ie/J'niet meer aan zichzelf konden worden overgelaten. Deze mensen werden op kosten van de baronie geplaatst in een 'sinnelooshuis'. Het was niet aan het gerecht te beslissen of de verstandelijke vermogens te kort schoten; hierover verstrekte de stadsdokter verklaringen. Adrianus Sitten werd van 11 tot 26 september 1769 dagelijks bezocht door de stadsmedicus en de chirurgijn die hem medicamenten toedienden en aderlatingen toepasten, maar geen verbetering zagen optreden in 's mans geestelij ke vermogens en derhalve het gerecht berichtten dat 'voornoemde Adrianus Sitten niet welaan zijn Eijge persoon kan aenbetrouwt wesen'. Driemaal werd aangifte van diefstal
aangetekend op de criminele rol. Tweekeer betrof het diefstal uit een tuinhuisje. De dieven uit het tuinhuisje van Nicolaas Renssen dronken een fles wijnleeg, maakten er nog 2 open en namen 2 koperen kwispedoren en een koperen comfoor mee. Verder treffen we een viertal
mededelingen aan. J. Onbekend
Een aantal keren komen we
aantekeningen op de rol tegen over processen waaromtrent we volkomen in het duister tasten. K. Analyse van de motiveringen van
vonnissen op de criminele rol 1. Rekening houden met de gedaagde
a. Leeftijd
De leeftij d van de gedaagden is zo weinig
gegeven dat het onmogelijk lijkt een zinvol
|
|||||||
|
235
|
|||||||
|
afkomstig was. Enige zekerheid hieromtrent
hebben we echt niet. e. Sociale positie
Slechts 2 keer zijn personen die in hoog
sociaal aanzien stonden aanwijsbaar bij de criminele processen betrokken geweet als gedaagden. Het betreft hier Jan Franco Beijen (proces 1752-1755) en Goris 't Hoen (proces 1760-1763), respectievelijk oud- schepen en oud-burgemeester van de stad IJsselstein. De processen zijn de langste die op de rol voorkomen: beide duurden 3 j aar. De processen eindigden met vrijspraak. Deze vrijspraak was niet te danken aan een bijzonder soepele houding van het gerecht, maar aan het advies van de onafhankelijke rechtsgeleerden te Utrecht. Zo hier al conclusies uit te trekken zij n, dan zij n deze niet van j ustitiële aard. 2. De specifieke motivering van het vonnis.
De ordonnantie zal in de meeste gevallen
doorslaggevend geweest zijn voor de bepahng van de straf. Toch treffen we maar in een derde deel van de eisen een verwijzing naar de overtreden artikelen van deze ordonnantie aan. Het aantal directe verwijzingen zier er op het totaal van de begane delicten aldus uit: |
|||||||||||||||
|
3. De algemene motivering van het vonnis.
De algemene motivering wordt nog veel
minder aangetroffen dan de specifieke: slechts 38 keer. Naar algemeen aangenomen werd, verschoof in de achttiende eeuw de aandacht van de rechter van de schade die de gemeenschap te duchten had van de daad van de overtreder, die daarom streng gestraft diende te worden als afschrikwekkend voorbeeld, naar de mogelijkheid de dader door straf tot inkeer en wijziging (dit is verbetering) van zij n gedrag te brengen. In de motiveringen aangetekend op de
criminele rol van IJsselstein treffen we enkele malen een combinatie van beide motiveringen aan. Dat in de loop van de achttiende eeuw de nadruk meer en meer op de verbetering van de persoon kwam te liggen is aan de hand van deze motiveringen niet aan te tonen. Op 7 september 1776 heette het nog 'hetwelk een saak is die in een land van Justitie niet ongestraft kan worden getolereerd', terwijl op 8 maart 1757 wanneer er evenals op 7 september 1776 sprake van diefstal is, het gerecht verzuchtte: 'ware het mogelijk haar tot beterschap te brengen'. Maria Broekhuizen had 7 jaar ervoor ook al gestolen. De wens bewaarheid: Maria kwam als dievegge niet meer op de criminele rol voor, wel als 'hoereerder' op 16 maart 1758 waarbij stond aangetekend dat zij 3 jaar eerder ook al van een onecht kind bevallen was. Deze keer werd de straf (verbanning) niet meer gemotiveerd door de hoop op verbetering, maar sprak de rechter uit dat zij 'anderen ten exempel' moest worden gestraft. Hadden de schepenen hun vonnis steeds
gemotiveerd, dan zouden conclusies, al dan niet verrassend getrokken kunnen worden. Zo is het echter niet. De indruk overheerst dat de schepenen vasthielden aan de regels en straffen van de ordonnantie, ook al werd er niet altij d expliciet naar verwezen. Daarnaast viel een enkele keer een vonnis strenger of milder uit, al naar gelang de ervaring die zij met de gedaagden hadden opgedaan. |
|||||||||||||||
|
40 (141)
0( 4)
2(30)
14 (35)
3(43)
0( 7)
14 (18)
50 (61)
1( 5)
|
|||||||||||||||
|
geweldsdelicten
delicten tegen het leven delicten tegen het vermogen delicten tegen de zeden delicten tegen de openbare orde delicten tegen de overheid delicten tegen de fiscus delicten tegen de 'policie' overigen |
|||||||||||||||
|
Opvallend hoog scoorden de misdrijven
vallend onder 'fiscus' en 'policie' en ook hoog de deUcten tegen de zeden. Delicten tegen het leven zij n in de ordonnantie niet opgenomen, zodat daar niet naar verwezen kon worden. Bij overtredingen van de artikelen over het vermogen en de openbare orde werd regelmatig verwezen naar het 'arbitrium' van de rechter. Dat zou de reden kunnen zijn, dat hier de artikelen weinig werden genoemd. |
|||||||||||||||
|
Samenvatting
De criminaliteit in de baronie van IJsselstein
omvatte een veelheid aan misdrijven waartegen door het gerecht werd opgetreden |
|||||||||||||||
|
236
|
|||||||||||||||
|
aan de hand van de ordonnantie, plakkaten
en verordeningen of in aansluiting op de 'usantie' van de omringende gewesten. In hoofdstuk VI 'Misdrij f en straf hebben we getracht er een zo volledig mogelijk overzicht van te geven. In tegenstelling tot datgene wat als
gangbaar wordt aangegeven in de literatuur over de betrokken periode troffen we in de baronie van IJsselstein maar éénmaal een extra-ordinaris proces aan, terwijl in alle andere gevallen de ordinaris-procedure werd gevolgd. De processen werden in verschillende gevallen wel gevoerd op andere dan de gangbare rechtdagen. Er is dan geen sprake van een extra-ordinaris proces, maar van een extra-ordinaire rechtdag, die geen consekwenties met zich meebracht ten aanzien van de rechtspleging. De indruk bestaat dat de straffen vrij
streng waren, vooral bij de delicten tegen het vermogen en tegen de zeden. Alleen een vergelijkend onderzoek met de gangbare praktij k in andere steden kan aantonen of de straffen in de baronie ook relatief strenger waren. De geldboeten die in geweldsdelicten werden opgelegd, begonnen met een bedrag van f 10 en dat lijkt ons voor 2 eeuwen geleden een niet onaanzienlijke som. Veroordelingen bij verstek leidden altijd tot verbanning. Bij de vonnissen werd herhaaldelijk
verwezen naar de ordonnantie. Dat er ook rekening werd gehouden met het geslacht en de omstandigheden van de gedaagden is bij na niet aan te tonen. Alleen in de delicten tegen de zeden werden de overspelige vrouwen zwaarder gestraft: slechts éénmaal werd de overspelige man gedaagd. In de overige delicten is niet aan te geven dat er bij de uitspraak onderscheid naar sekse werd gemaakt. Gedaagden, niet afkomstig uit de baronie
van IJsselstein werden eerder in voorlopige hechtenis genomen. Waarschij nlij k was dit een voorzorgsmaatregel: zij konden zich anders gemakkelijk uit de voeten maken. Éénmaal slechts stond vermeld dat een 'buitenman' dubbel beboet werd. Een specifieke motivering kwam in
ongeveer eenderde van de vonnissen voor. De algemene motiveringen, voorzover zij |
||||||||||||||
|
gegeven werden, gaven weinig blij k van een
poging tot begrip van omstandigheden waaronder de verdachte tot zijn crimineel gedrag verviel. Toch zou juist de belangstelling voor het individu een kenmerkend aspect van de strafrechtspleging uit de Verlichting moeten zij n. Wij troffen door de hele periode echter algemene motiveringen aan die appelleerden aan het belang van de gemeenschap. Zij gingen tevens uit van het willen beschermen van de gemeenschap tegen inbreuken op haar veiligheid door een crimineel individu, ook al zien we vanaf 1750 de frase opduiken 'ware het mogelijk haar (hem) tot beterschap te brengen', waarin men, zij het in voorzichtige bewoordingen, hoopte het afvallige individu weer terug te brengen op het juiste pad, uiteraard in het belang van allen. |
||||||||||||||
|
Bijlage
Kwantitatieve gegevens
In het totaal zijn er 367 zaken op de rol
aangetekend in de periode 1750-1795. Bij 10 aantekeningen op de rol is het niet duidelijk om welke delicten het gaat en 37 keer is de uitspraak niet te achterhalen. De delicten zijn op de volgende manier onderverdeeld: |
||||||||||||||
|
141
4 30
35 43 7 18 61 18 10 367
|
||||||||||||||
|
A. Geweldsdelicten
B. Delicten tegen het leven
C. Delicten tegen het vermogen
D. Delicten tegen de zeden
E. Delicten tegen de openbare orde
F. Delicten tegen de overheid
G. Delicten tegen de fiscus
H. Delicten tegen de'policie' I. Overigen J. Onbekend
|
||||||||||||||
|
In 27 rechtszaken is een schepencommissie
ingesteld en wel in de volgende gevallen: A. Geweldsdelicten:
verbaal geweld . 1
slaan en krabben '8
lichamelijk letsel toebrengen 3
B. Delicten tegen het leven:
kindermoord 1
|
||||||||||||||
|
237
|
||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
D.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Noten
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1. Alle in dit hoofdstuk verwerkte gegevens komen
uit de archiefstukken: RA635. DeCrimineelerol,deel8en9.
RA 637. Stukken betreffende crimineele procedures, voor het gerecht gevoerd.
1553-1811.
RA 638. Adviezen van rechtsgeleerden in crimineele en civiele zaken. 1584-1807.
RA 673. Concepten van interrogatoiren en attestatiën, afgelegd ten verzoeke van den
officier en van particulieren. 1789-1808.
RA 674. Minuten van interrogatoiren en attestatiën, afgelegd ten verzoeke van den officier.
1669-1805.
RA 675. Minuten van attestatiën, afgelegd ten verzoeke van bijzondere personen. 1687-
1784.
RA 676. Protocollen van attestatiën en interrogatoiren, afgelegd ten verzoeke van
den officier en van particulieren. 1774-1810.
2. In de onderzochte periode werd slechts 1 maal
doodslag als delict aangetroffen, en wel in 1787 als de hospes Jan Schuurman op 19 september Hesman Hestog vermoord zou hebben. De laatste lag althans dood voor de herberg toen de hospes, een bebloed mes aan z'n voorschoot afvegend, weer binnen kwam. Er werden 6 getuigen verhoord, niemand heeft de daad zien voltrekken, wel getuigt men dat Schuurman kwaadaardig uit z'n ogen keek en iedereen metéén wegstuurde. De vermoedelijke dader heeft onmiddellijk de wijk
genomen, er wordt apprehensie carpareel verzocht en verleend, maar Schuurman blijft voortvluchtig. Na 3 citaties en 3 maal niet verschijnen wordt de
aanvankelijke eis: 'gebracht te worden ter plaatse waar men alhier gewoon is crimineele justitie te doen om aldaar door de scherprechler de leeden gebroken te worden dat er de dood navolgt, het doode lichaam daarna op een rad gesteld anderen tot afschrik en ten exempel' omgezet in het vonnis: eeuwige verbanning, met als toevoeging dat mocht hij ooit in handen van justitie geraken en die worden overtuigd van de begane moord, hij dan gestraft behoort te worden 'als in justitie bovendien zal worden bevonden'. 3. Hierbij zijn 2 dubbeldelicten gerekend. Het betrof 2
vrouwen die aangeklaagd werden wegens hoererij en dieverij .Beide gevallen zij n behandeld bij de categorie delicten tegen de zeden, omdat dit bij de aanklacht als eerste delict vermeld werd. Beiden werden tot een lijfstraf en een verbanning veroordeeld. De lijfstraf is waarschijnlijk opgelegd voor het vermogensdelict en de verbanning voor het zedendelict. 4. De cipier en zijn vrouw moesten de baronie voor
altijd verlaten omdat het gebeurde'^friy^fgwmerrfe eed en de plicht van hem, dienaar der justitie, en welke dan ook de wetten en goede orders niet dulden dat ongestraft kan blijven'. De cipier richtte zich in een ontroerend schrijven tot Hare Doorluchtige |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
G.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
H.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het advies van onafhankelij ke
rechtsgeleerdenis 10 keer gevraagd: A. Geweldsdelicten, zwaar lichamelijk letsel 1
B. Delicten tegen het leven, kindermoord 2
E. Delicten tegen de openbare orde, huisvredebreuk 2
F. Delicten tegen de overheid, smaad 1
G. Delicten tegen de fiscus, fraude 1
40e penning te laat betaald 1 H. Delicten tegen de'policie', bieruitslaan 1
slachten 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
10
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het is 2 keer voorgekomen dat voor 1
rechtszaak zowel een schepencommissie werd gevormd als het advies van onafhankelijke rechtsgeleerden werd ingewonnen. Dit kwam voor bij de kindermoord in 1750 en bij het uitslaan van bier buiten de gestelde tijd in 1763. Slechts 27 keer komen verhoren van
gedaagden voor. Getuigenverhoren en getuigenverklaringen treffen we 81 keer aan. Het aantal getuigen kon variëren van 1 tot 12. Deze, misschien wat saaie opsomming
laat heel duidelijk zien dat de schepenen van IJsselstein de rechtszaken zoveel mogelijk gezamelijk behandelen. Het gegeven dat er weinig gedaagdenverhoren zijn overgeleverd, wil niet zeggen dat de gedaagden op de rechtszitting geen woord hebben gesproken. Er is echter geen protocol van opgemaakt. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
238
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Hoogheid, waarin hij vroeg om 'deernis met zijn
Persoon'. 5. Faber. Strafrechtspleging te Amsterdam, 60.
6. Een merkwaardige affaire is die van Wilhelmina
Rijns en Maria van Schaik. Deze Wilhelmina Rijns beschuldigt Maria van Schaik van tovenarij en wil dat Maria van Schaik haar kind komt zegenen. Maria van Schaik zegt schade te lijden van deze beschuldigingen. Ditspeeltzichafin 1776en wordt bestraft met 3 dagen op water en brood en verplicht intrekken van de beschuldigingen. 7. Het betreft een St. Nicolaasgrap, die door de
benadeelde niet als zodanig werd opgevat. Hij stapte naar de justitie en gaf op 6 december 1778 Adrianus Brand aan, wegens het fabriceren van een papieren popje waarbij vervolgens wat al te onvoorzichtig een brief geschreven was. De inhoud ervan kon jammer genoeg niet achterhaald worden. De verdachte verweerde zich door te zeggen dat het niet z'n bedoeling was te injureren en verzoekt om een compositie. De schepenen gaan hier op 11 maart 1779 mee accoord en Brand krijgt een amende van 65 gouden ducaten, in die tijd een vrij grote som geld. 8. De 2 andere delicten worden aangeduid met
'Spokerije'. Het betrof hier 2 dienstmaagden, Jannetje Lofveld, 24 jaar en Anna Maria Flink, 14 jaar die samen 'opzettelijk en met voorbedachten rade het doen voorkomen alsof in den huysinge van haren meester, een predikant, iets bovennatuurlijks was gebeurd hetgeen men gewoon is spokerije te noemen'. Ze hebben door het huis turf, steenkool en hout gegooid en aardewerk en wijnglazen stuk gegooid. De beide dienstmaagden worden meteen in voorlopige hechtenis op'den casteele'gesteld. Na aldaar scherpelijk gehoord en geexamiheerd te zijn bekennen zij snel. Uit de verhoren blijkt dat de oudere Jannetje het plan bedacht heeft en Anna Maria alleen met de uitvoer geholpen heeft. Zij krijgt dan ook een veel lichtere straf opgelegd: 6
dagen te water en te brood terwijl Jannetje 14 dagen moet penitreren te water en brood en bovendien eeuwig verbannen wordt, want uit de verhoren was bovendien gebleken dat zij wonende als dienstmaagd in Benschop zich al eens op St. Nicolaasavond vermomd had, waardoor zij anderen de schrik op het lijf joeg. Bij de zwaarte van de opgelegde straf kan ook nog meegespeeld hebben dat zij afkomstig was uit Utrecht, overtreders uit IJsselstein zelf wilde men nog wel eens de hand boven het hoofd houden. Geraadpleegde Literatuur
Aa, A. J. van der. Aardrijkskundig
woordenboek der Nederlanden. Deel VI. Gorinchem, 1845. Amalry, J.S. Beschouwingedercrimineele
zaaken. Amsterdam, 1777. Boon, J.G.M. IJsselstein Uw woonstede in
historische en hedendaagse beelden. IJsselstein, 1977. |
Boon, L.J.'Degrote
sodomietenvervolging in het gewest Holland, 1730-1731'. Holland. Regionaal- historisch tijdschrift, VIII (1976) 140-152. Bosch, J.W. 'Aantekeningen over de
inhoud der Hollandse hervormingsplannen van de criminele ordonnantiën van 1570 in de achttiende eeuw'. Tijdschrift voor strafrecht, LXVI (1957) 267-289. Buijnsters,P.J. Levens van beruchte
personen. Over de criminele biografie in Nederland gedurende de achttiende eeuw. Utrecht, 1980. Cate, CL. ten. Tot glorie der
gerechtigheid. De geschiedenis van het brandmerken als lijfstraf in Nederland. Amsterdam, 1975. Diederiks,H.A. 'Strafrechten
straf rechtspraktijk tijdens de Republiek in het bijzonder in de achttiende eeuw'. Regionaal-historisch tijdschrift, VIII (1976) 99-107. Diederiks,H.A. en Faber, S. 'Misdaad en
straf: verleden tijd?'. Tijdschrift voor Criminologie, 20 (1978) 105-112. Faber, S. Strafrechtsplegingen
criminaliteit te Amsterdam, 1680-1811. De nieuwe menslievendheid. Arnhem, 1983. Faber, S.'Kindermoord, in het bijzonder
in de achttiende eeuw te Amsterdam'. Holland. Regionaal-historisch tijdschrift, VIII (1976) 224-240. Fruin, R. Verslag van oude Gemeente- en
waterschapsarchieven in de provincie Utrecht over 1892. Geer, J. J. de. Bijdrage tot de Geschiedenis
en Oudheden der Provincie Utrecht. Utrecht, 1860. Herpin, D. 'Een overzicht van de bronnen
met betrekking tot criminaliteit:'s Hertogenbosch en Lier in de achttiende eeuw'. Bijdrage en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978) 207-223. Heijnsbergen,P. van. De Pijnbank in de
Nederlanden. Groningen, 1925. Huussenjr., A.H. 'De rechtspraak in :
strafzaken voor het Hof van Holland in het eerste kwart van de achttiende eeuw'. Holland. Regionaal-historisch tijdschrift, VIII (1976) 116-140. Huussenjr., A.H. 'Strafrechtelijke
|
||||||
|
239
|
|||||||
|
archieven en lokale geschiedschrijving'.
Groniek, 76 (1982) 30-46. Linden, J. van der. Verhandeling over de
j udicieele practij ck, of form van procedeeren voor de hoven van justitie in Holland gebruikelijk. Deel II. 1798. Maris, A.J. 'Uit de Geschiedenis van
Polsbroek'. Jaarboekje van 'Oud-Utrecht'. (1944)25-72. Monté ver Loren, J.Ph. de en Spruit, J.E.
Hoofdlijnen uit de ontwikkeling der rechterlijke organisatie in de Noordelijke Nederlanden tot de Bataafse omwenteling. Deventer, 1972. Spierenburg, P.C. Judicial Violence in the
Dutch Republic; corporal punishment, executions and torture in Amsterdam, 1650- 1750. Amsterdam, 1978. |
||||||||||||||
|
Uyl, W.T. J. den. De Lopikerwaard I.
Dorp en kerspel tot 1814. Utrecht, 1960. Vanhemelrijck, F. 'Misdaad en straf.
Recent onderzoek naar de geschiedenis der criminaliteit'. Bijdragen en Mededelingen betreffende de Geschiedenis der Nederlanden, 93 (1978) 177-206. Vrugt, M. van de. De criminele
ordonnantiën van 1570: enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden. Zutphen,1978. Weringh, J. van. Onrust is van alle tijden.
Opstellen over criminaliteit in Nederland. Meppel,1978. |
||||||||||||||
|
Uit de "Utrechtsche Courant"
van 15 februari 1841: |
||||||||||||||
|
Uit de "Utrechtsche Courant"
van 12 februari 1838: |
||||||||||||||
|
Uit IJSSELSTEIN schrijft men van den
13. Feb.: "Ook deze gemeente mag zich verheugen te hebben kunnen voorzien in den nood der behoeftigen bij de geheerscht hebbende strenge en langdurige koude, zoo met het uitdeelen van brood als verwarmingsmiddelen, door eene kommissie, welke die taak van uitdeelingen wederom op zich had genomen, daartoe in staat gesteld, door de ruime geldelijke bijdragen bij inteekening en opbrengst van eene kollekte, met toestemming van den Edel Achtbaar Heer Burgemeester, met opene schalen aan de huizen der Ingezetenen is geschied, waarvan met openlijke erkentenis aan de milde gevers bij deze wordt melding gemaakt." |
Uit IJSSELSTEIJN meldt men van den
10. Feb.: "De ingezetenen dezer stad hebben bij de strenge vorst insgelijks een blijk van hunne menschenliefde gegeven, door het hunne bij te dragen tot de verzorging der armen. De collecte, alsmede de vrijwillige inschrijvingen hebben te zamen eene som van fl. 863-35 opgebragt, waardoor, dank zij de goede directie der benoemde commissie, geen wezenlijk gebrek door de behoeftigen in dit barre saizoen is geleden, en de menschenliefde en christelijke verpligting haar doel en oogmerk heeft voldaan gezien." |
|||||||||||||
|
240
|
||||||||||||||
|
'Voor IJsselstein en Bertha!'
door Agnes Jonker
|
|||||||||
|
Nu zal de tegenwoordige lezer deze graaf Jan
I niet onmiddellij k kunnen plaatsen in de tijd (ik althans niet). Maar ongetwijfeld vormen veel IJsselsteiners wat dat betreft een uitzondering. Zij weten feilloos dat het hier gaat om een episode zo'n zevenhonderd jaar geleden toen, na de moord op graaf Floris, een gewelddadige strijd losbarstte in de lage landen. HeerGijsbrechtvanIJselsteinen zijn vrouw Bertha, hier ter stede begraven, raakten in deze strijd verwikkeld. Het is tegen deze achtergrond, de
historische gebeurtenissen aan het einde van de dertiende eeuw, dat Fulco de minstreel zich afspeelt. Fulco, in dienst van Gijsbrecht en trouw tot in de dood, slaagt er via een list in zijn gekerkerde meester te bevrijden. Naar mijn mening toont Kieviet zich in de opzet |
|||||||||
|
Op twee plaatsen in Nederland staan
beeldjes van beroemde figuren uit de boeken van C. Joh. Kieviet. Op het Marktplein in Hoofddorp kan men Dik Trom bewonderen, achterstevoren gezeten op een ezel. De speelman Fulco heeft zij n voetstuk gevonden in IJsselstein. De onderwijzer Kieviet is de auteurvanzo'n vijftig kinderboeken, waaronder elf historische. De populariteit van de schrijver is door de jaren heen blijven bestaan. Heden ten dage zijn nog negen titels van hem te koop; merendeels zijn dat natuurlij k de Dik Trom-avonturen, maar ook Fulco de minstreel beleefde vele herdrukken. In 1892 verscheen bij Van Holkema &
Warendorf te Amsterdam de eerste druk van het boek over Fulco met als ondertitel 'Een historisch verhaal uit de tijd van graaf Jan I'. |
|||||||||
|
241
|
|||||||||
|
waagt het een ander ander overlast aan te
doen?' In de versie van De Haan rent Gijsbrecht meteen af op de hut waaruit een kreet om hulp weerklinkt: het aantal woorden aan een aktie in het verhaal gewijd is nu meer in evenwicht met de snelheid waarmee het voorval zich afwikkelt. Het verhaal heeft vaart gekregen. De Haan heeft niet alleen het verhaal
herschreven, hij heeft het ook anders ingedeeld en drastisch ingekort. Het aantal hoofdstukken is van elf uitgebreid naar achttien, elk voorzien van een sprekende titel. Een inperking van het aantal bladzijden heeft De Haan gezocht in een vereenvoudiging van het verhaal. Gedetailleerde historische gegevens, zoals bijvoorbeeld te beluisteren in het gesprek tussen de Bisschop van Utrecht en Gijsbrecht, zijn weggelaten; de teksten van liederen die Fulco zingt, zijn samengevat in enkele regels; verschillende personen zijn van het toneel verdwenen. Deze vereenvoudiging doet het verhaal geen schade, integendeel, ook hierdoor heeft het meer vaart gekregen. In de nieuwe uitgave is geen jaartal meer te
vinden; Fulco wordt zo een verhaal van 'heel lang geleden'. Dat maakt het boek niet minder historisch: de taferelen van onrechtvaardigheid en politiek machtspeel zijn immers van alle tijden. Jammer is wel, dat een periodisering van de verwikkelingen achterwege is gebleven. Dat de gebeurtenissen zich afspelen in een periode van ongeveer anderhalf j aar, lij kt mij toch zinvol om te weten. 'Klassieken bieden zowel de
herkenbaarheid van de werkelijkheid als de fantasie die nodig is om de werkelij kheid te kunnen veranderen. Klassieken maken vrij', schreef de historica L. Dasberg. Fm/co is zo'n klassiek boek, met recht opnieuw verschenen. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
van Fuico een 'echte' onderwijzer: in het
boek neemt de historische informatie een belangrijke plaats in, de belevenissen van de slimme Fulco zijn in zekere zin hieraan ondergeschikt. Zo raakt de jeugdige lezer achteloos op de hoogte van historische personen en gebeurtenissen, maar ook van het politieke spel van macht en onderdrukking. Leerzaam én spannend, moet de onderwijzer gedacht hebben... |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Onlangs verscheen opnieuw een uitgave
van Fulco, herschreven door S. de Haan, voor kinderen van elf j aar en ouder. Ik heb het met veel plezier gelezen .DeHaanheeft op kundige wijze het oorspronkelijke verhaal naverteld in de taal die kinderen in deze tijd verstaan. Want - laten we eerlij k zij n - de taal en de stijl van schrijven van Kieviet zijn gedateerd. Nog in de veertiende druk (1979) snelt Heer Gijsbrecht een vrouw in nood te hulp terwijl hij uitroept: 'Hier is hulp! Wie |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
242
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
pp§3ids30 ppSsidssQ
Gespiegeld Gespiegeld Gespiegeld |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het zal u wellicht opgevallen zijn dat er iets
niet klopt in het vorige nummer over de restauratie van Mariënberg. Op pag. 209 van dit nummer treft u afb. 13 op z'n kop. Voor een goed inzicht dient u dus het blad te draaien. Voorts is er iets fout gegaan met de afbeelding van de zuidwestgevel op pag. 216. Deze is gespiegeld afgedrukt. Nu kunnen we |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
van u niet verlangen dat u met deze pagina
voor de spiegel gaat staan om wel een goede indruk te krijgen van deze zuidwestgevel. Om u dit ongemak te besparen staan hieronder 2 afdrukken van dezelfde tekening. Links ziet u de verkeerde afdruk zoals in
het vorig nummer staat en rechts ziet u de goede afdruk. Met verontschuldigingen voor de fouten. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
243
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
,^\STOi?/o
|
o;
|
|||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsscIstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstcin en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dit doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservering van histori-
sche monumenten. e. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of andcrszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJssel- stein, tel: 03408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap- van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, rcknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N. A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal f 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht f 5,00 extra over te maken i.v.m. de ver- zendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs f7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn f50,00. |
||||||||
|
244
|
||||||||
|
Tien j aar Historische Kring
in vogelvlucht |
|||||||||
|
Voorwoord van de redaktie
Met tien jaar Historische Kring in
vogelvlucht wordt een overzicht gegeven van het werk hetgeen de HKU doet en heeft gedaan. Tien jaar is gezien op de tijdschaal wellicht een ondeelbaar ogenblik maar het bestuur acht het toch belangrijk om hierbij, met onderstaand artikel, stil te staan. Immers, vele zaken welke te Usselstein in
de afgelopen tien jaar gepasseerd zijn, zijn voorgoed historie geworden waarmee ze tevens in de vergetelheid dreigen te geraken. De belangrijkste van deze zaken welke met
de Historische Kring en met de geschiedenis van Usselstein te maken hebben worden hier op een rij gezet. Het artikel komt van de hand van de heren N.A. Peetersen W.J. A van Wijk. Aansluitend aan dit artikel kunt u aan de
hand van foto's zien wat erin de jaren '70 en '80 met sommige oude Usselsteinse gebouwen is gebeurd. Dit zijn veelal gebouwen waarover in ons tijdschrift nog niet eerder is gepubliceerd. De fotografie van de 'huidige situatie' is verzorgd door dhr. van Bemmel. Verderop in dit nummer treft u een register
op onderwerp en trefwoord aan van de zaken waarover in de afgelopen tien jaar is geschreven. Voordrachten en lezingen
In de afgelopen tien j aren verzorgden een
aantal personen op uitnodiging van de HKU een spreekbeurt. In het jaar van de oprichting (1975) was het woord aan de heer A. Smaal, werkzaam bij de'Rijksdienst voor de Monumentenzorg'. Uiteraard sprak hij over monumenten. |
|||||||||
|
De avond verliep zo succesvol, dat de heer
Smaal een tweede lezing (met filmvertoning) voor zijn rekening nam. Voor het zover was zouden eerst andere
illustere figuren in Usselstein van zich laten horen. Zo besprak mevrouw drs. L. van Tongerloo op interessante wijze het thema: 'Beelden uit de Middeleeuwen'. Zij belichtte de Usselsteinse samenleving uit die periode. De Heer H. J. Zandkuyl, bekend
Amsterdams architect voor monumenten, boeide zijn toehoorders met een lezing over de ontwikkeling van het woonhuis. Vervolgens was de aandacht gericht op de
heer Heniger uit Vianen, die een voordracht hield over 'de Amstels' en over de manier waarop het land van Usselstein geleidelij k werd opgebouwd uit kleine polders tot één samenhangend geheel. De heer A. Schellaert, directeur van de
Stichting Kastelendocumentatie verzorgde daarna een leerzame avond door een beeld van vele Nederlandse kastelen te schetsen. De, voor velen nog bekende tv-
persoonlijkheid Pierre Jansen ('Kunstgrepen') was in 1983 gastspreker bij de Kring. Op zijn karakteristieke wijze voerde hij zijn pubhek mee naar de betoverende Hollandse schilderkunst van vroeger eeuwen. Het laatste woord (tot nu toe) had de heer
Metzelaar uit Gouda, die een klankbeeldavond verzorgde over de ramen in de gerestaureerde St. Janskerk van Gouda. Contacten met de gemeente
Wat deze contacten betreft is er in grote
lijnen een tweedeling te maken: |
|||||||||
|
245
|
|||||||||
|
momenteel mogelijkheden tot restauratie
aan het onderzoeken. Verenigingen en instellingen
Gezien de doelstellingen van de Kring ligt
het voor de hand dat veel activiteiten ons in contact brengen met andere instanties, zoals: museumcommissie, scholen, winkeliersverenigingen, SKAIJ (Stichting Kulturele Activiteiten IJsselstein), de Werkgroep Behoud Lopikerwaard etct. We geven hier een aantal voorbeelden.
In 1976 werd met de Oranjevereniging een
historische puzzeltocht in de binnenstad voor de jeugd samengesteld. Twee jaar later hield de heer G. Schut voor
de Heemkundekring van Herentals in België een voordracht over IJsselstein. In samenwerking met fotoclub Ef-Elf werd
in 1980 een dia-avond gehouden waarbij ruim 400 kleurdia's van het huidige IJsselstein in overvloei werden vertoond. Verder werd en wordt medewerking
verleend op contactavonden voor leerkrachten en oudercommissies en bij het geven van heemkunde op de basisscholen. Eveneens in 1980 bood de bibliotheek
onderdak aan een overzichtsexpositie van de activiteiten van de Kring, waarbij tevens een doorlopende dia-voorstelling bekeken kon worden. Ook in hetzelfde j aar kon, mede door de
enthousiaste inzet van Kringleden, het stadsmuseum worden geopend. Samen met SKAIJ werd een programma
gebracht van Nederlandstalige liederen uit de middeleeuwen. De uitvoering was in handen van het 'Gheselscap Goet ende Fijn' en zo geslaagd dat op veler verzoek het programma een jaar later werd herhaald. Op 11 en 18 juni 1981 stond IJsselstein
(samen met Culemborg en Vianen) in het teken van NCRV's 'Kerkepad'. Naar schatting 10.000 mensen hebben op deze twee zaterdagen een bezoek aan onze stad gebracht. Door nauwe samenwerking tussen HKIJ, de NCRV, de NH kerk en de RK kerk, verliep alles perfect. Er werd een speciaal dubbeldik tijdschrift (nr. 18) over de architectuur en inventaris van de beide kerkgebouwen uitgegeven. Bij voorkomende gelegenheden
|
|||||||
|
a. De HKIJ doet voorstellen.
Concreet komt dit bv. tot uitdrukking in de straatnaamgeving. Zo accepteerde de gemeenteraad een voorstel om de straten in Achterveld te vernoemen naar typisch oud- IJsselsteinse beroepen, producten en gereedschappen uit de hoep- en mandenmakerij. Op die manier ontstonden de namen Teenschillerlaan, Tolgaarderlaan, Koperslagerlaan, Dissel en Haanderik. In 1980 ontvingen de bewoners van de laatste twee straten een brochure met een korte uitleg over de historische achtergrond van hun straatnaam. Op voorstel van de Kring kreeg de door de
ruilverkaveling ontstane nieuwe weg nabij de Achtersloot de naam 'Stuivenbergweg'. b. Contact over de plaatselij ke monumenten.
In feite beschouwt de Historische Kring dit als één van de belangrij kste taken. Voortdurend probeert de Kring de (cultuur-) historische waardevolle panden, voor zover verantwoord, voor het nageslacht te behouden. Ze vindt dat er al teveel gesloopt is. Zo werd in 1982 getracht om de sloop van de beeldbepalende gebouwen van het complex van meubelfabriek van Rooyen te voorkomen. Diverse suggesties werden door de Kring gedaan om de voormalige fabriek op verantwoorde wijze een nieuwe bestemming te geven. De gemeente bleef helaas van mening dat een alternatieve bestemming niet haalbaar was. De laatste tijd is het contact met de
gemeente intensiever geworden en met name op het gebied van het te voeren gemeentelij k monumentenbeleid. De gemeente respecteert en waardeert de uitgangspunten van de Kring hetgeen niet betekent dat altijd met evenveel succes een doelstelling wordt gehaald. De sloop van de vijf 'Utrechtseweghuisjes' is
daar een voorbeeld van. Deze, eerste sociale woningbouwhuisjes te IJsselstein, zij n ondanks verwoede pogingen van de Kring voor behoud in 1984 gesloopt. Veel contact is er geweest over de molen.
Uiteindelij k zij n de restanten van dit bouwwerk voorlopig van de ondergang gered, doordat de gemeente voor f. 15.000,- de molenromp aankocht. De gemeente is |
|||||||
|
246
|
|||||||
|
bezoek vereerd. In eigen plaats werd de
steenfabriek 'Overwaard' bekeken. Succesvol was een excursie naar een
eendenkooi (met laarzen aan), waarover begeleider dhr. D. Karelse de avond tevoren uitgebreid had verteld. Comfortabel in een touringcar gezeten
genoten velen in het voorjaar van '84 van een rondrit door de Lopikerwaard, onder deskundige leiding van dhr. G. Boon. Bij het ter perse gaan van dit nummer zijn
alle voorbereidingen getroffen voor een boottocht over de HoUandsche IJssel op 31 augustus 1985. De belangstelling hiervoor is zo groot dat
inmiddels besloten is om ook op 24 augustus deze tocht te houden. Dia-avonden over oud-IJsselstein
Jaarlij ks verzorgt de Kring enkele dia-
avonden, waarin het IJsselstein uit de eerste helft van deze eeuw centraal staat. De presentatie is vanaf het begin in handen van Bep Murk. Deze enthousiaste voorzitter verstaat de kunst voor de vuist weg in te spelen op het publiek en vaak weet hij de aanwezigen over te halen hun herinneringen op te dissen. Deze avonden vinden meestal plaats in het
Fulco, maar ook in de beide bejaardentehuizen en op de scholen. Onder andere de Kajuit, de fabrikantenkring VIHIJ, de ABTB, de VVV, de bibliotheek en vele ouderverenigingen fungeerden als gastheer. De belangstelling is meestal zo groot, dat
uit belendende percelen extra stoelen aangesleept moeten worden. Ongeveer tienduizend mensen hebben in de afgelopen jaren genoten van deze dia's. Schenkingen
Zo nu en dan ontvangt de Kring van
particuUeren oude voorwerpen, bestemd voor de expositie op de stadhuiszolder. Zo werd in 1977 de aanschaf van een zg. 'buigbank' (hoepmakerij) financieel mogelijk gemaakt door dhr. Dolmans. Van oud-notaris Cool ontving de Kring de
oude lessenaars, afkomstig uit het notariskantoor. Een j aar geleden deed dhr. Jan van
|
|||||||
|
(braderieën, expo, agrarische dagen etct.)
worden vanuit de speciale HKIJ-stand geïnteresseerde passanten op de hoogte gebracht van de activiteiten van de Kring. Zo is tijdens de braderie op de Clinckhoeff
in 1982 de gerestaureerde IJsselsteinse stoombrandspuit 'de Vecht' op initiatief van de Kring in volle werking gedemonstreerd. In 1984 organiseerde de Werkgroep
Behoud Lopikerwaard en de Kring een dia- avond over de HoUandsche IJssel, waarbij Cor van Someren (auteur van het HoUandsche IJsselboek) toelichting gaf. In datzelfde j aar werd met SKAIJ een excursie georganiseerd naar het 'Goud der Thraciërs' in Rotterdam. In overleg met de museumcommissie
treden Kringleden elke zaterdagmiddag in voorjaar en zomer op als kasteeltorenwachter. Wellicht ten overvloede dient te worden
opgemerkt dat de Kring uitstekende contacten onderhoudt met andere historische vereningingen in de omgeving. Tijdschriften en mededelingen worden onderling uitgewisseld en geregeld zijn deze vereningingen ook te gast in IJsselstein. Excursies
Regelmatig worden excursies
georganiseerd naar musea, interessante plaatsen en historisch belangrijke objecten. De gemeenten die bezocht werden waren
o.a.: Oudewater, Wijk bij Duurstede, Montfoort, Haastrecht, Ameide, Gouda, Leerdam, Schoonhoven, Moordrecht, Nieuwpoort aan de Lek en Heusden met het slotLoevestein. Tijdens dergelijke 'culturele uitstapjes' in
de omgeving probeert de Kring belangstellenden met zaken uit het verleden kennis te laten maken, evenwel zonder schoolmeesterachtig te gaan doen. Het leerzame wordt met het aangename verenigd! Wij doen een greep uit de excursies, die de
laatste j aren hebben plaatsgevonden. Bezocht werden het Ambachtsmuseum Verborg en Bisdom Van Vüet te Haastrecht en de Grote of St. Janskerk te Gouda. De kaasmakerij van de familie de Wit op Achthoven werd maar Hefst vijf keer met een |
|||||||
|
247
|
|||||||
|
-inventaris; -fotografie; -redactie; -excursie
en de losse werkgroepen welke een eenmalige activiteit opzetten. Donateurs
De HKIJ zonder achterban zou even
vervelend zijn als een toneelgezelschap zonder toeschouwers of een sportclub zonder supporters. De weerklank welke de Kring heeft in de IJsselsteinse samenleving geeft haar het recht van bestaan. Anno 1985 heeft ze zich, met haar 700
donateurs, in de IJsselsteinse gemeenschap een vaste positie verworven. Naar verhouding tot het inwonertal is dit vergeleken met andere plaatsen een goede score. Varia
Behalve de hiervoor beschreven
activiteiten was de Kring ook betrokken bij bezigheden die moeilijk onder één noemer zijn te brengen, vandaar de titel 'varia'. Bij het beschrijven van deze zaken wordt
niet gestreefd naar volledigheid. Dat is maar goed ook want anders zouden vele lezers het boekwerk sluiten, na het zien van al die jaartallen, feiten, weetjesenz. Toch ontkomen we er niet aan hier en daar wat data te noemen. De datum van oprichting bijvoorbeeld: 7 november 1975. Een moment waarop enkele bewoners besloten om zoveel mogelijk aspecten van het IJsselsteins verleden onder de aandacht van belangstellenden te brengen. In het daarop volgend voorj aar werd
begonnen met een cursus oud-schrift, een wat kernachtige benaming voor het leren ontcijferen van middel-nederlandse en zeventiende-eeuwse teksten. Een j aar later fietsten velen speurend
rond, omdat een aangename en leerzame puzzeltocht was bedacht. De beschrijving van een wandelroute door
de IJsselsteinse binnenstad dateert uit 1978. Na de oorspronkelijke Nederlandse versie werd tevens een vertaling in het Duits, Engels en Frans uitgegeven. Later hield dhr. R.J. Ooyevaar'open
huis'. Ingewijden weten dat dhr. Ooyevaar zich verdienstelij k maakt met oudheidkundige opgravingen. Er was dan |
||||||||
|
Montfoort een meetlat (roe), een
baggerbeugel en een griendpootketting aan de HKIJ cadeau. Een complete fotowedstrijd uit 1934 over
IJsselstein kregen wij in 1984 cadeau van CobyvanZoelen. Ook komt het regelmatig voor dat behalve
de vaste donatiegelden een 'extraatje' wordt overgemaakt. Adverteerders
Door in elke uitgave drie omslagpagina's
met advertenties te vullen konden de minimumdonaties tot nu toe relatief laag blijven. De redactie tracht vooral advertenties op te nemen die enigszins aansluiten bij de sfeer van onze artikelen. Aannemers en architectenbureaus, die zich met een restauratie- of renovatieproject hebben beziggehouden zijn bijvoorbeeld naast onze vaste bankrelatie gewaardeerde adverteerders. Archiefonderzoek
Twee donderdagavonden per maand
worden oude archiefstukken door leden van de Kring geraadpleegd en omdat het hier gaat om vaak eeuwenoude, moeilij k leesbare teksten, verlenen deskundigen van het Streekarchivaat Zuid-West Utrecht, de nodige assistentie. De resultaten van dit onderzoek vinden hun weg naar een uitgebreide lezerskring. Tijdschrift
Sinds de oprichting van de Kring zijn 34
uitgaven van het tij dschrift verschenen. Meer dan 750 pagina's vertellen in woord en beeld over de IJsselsteinse geschiedenis, waarbij getracht wordt naar vorm en inhoud op een zo breed mogelijk vlak informatie over onze historie te geven. De lay-out van het blad wordt verzorgd
door grafisch vormgever Martin Rietveld terwijl voor de fotografie Bram van Mens tekent. De plaatselijke bezorging wordt nauwgezet door Marcel Murk gedaan. Werkgroepen
Door middel van werkgroepen worden alle
activiteiten gerealiseerd. Zo is er de werkgroep oude ambachten; -archief; |
||||||||
|
248
|
||||||||
|
.._^..^_,ji_.,..i_i^.i_i._.
|
||||||||
|
de gedachte dat goede ideeën de tijd
trotseren startte de Kring in september '84 ook een fotowedstrijd ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan, met hetzelfde thema. Tot augustus 1985 kregen alle amateurfotografen de gelegenheid om de IJsselstad in elk jaargetijde op de plaat vast te leggen. In het naj aar van '84 werd een aanvang
gemaakt met de inventarisatie van historische panden in de binnenstad. Het verzorgingshuis 'Marienstein' kreeg
naar suggestie van de Kring de naam 'de Hooghe Camp'. Rond 1450 werd deze plaats al met die naam aangeduid. Dat de Kring zich bewust is van de
noodzaak van een goed gemeentelijk monumentenbeleid moge blijken uit de grote afvaardiging van de Kring op een studiedag te Leiden over dit onderwerp. Het thema was: 'Decentrahsatie van het
monumentenbeleid'. Minister Brinkman was ook van de partij. Vele afgevaardigden vrezen dat vooral kleinere plaatsen gemakkelijk in de verleiding zouden komen onvoldoende financiën aan hun monumenten te besteden. Kritisch toezicht is noodzakelij k! Een taak welke niet alleen voor de Kring is weggelegd maar ook duidelijk voor een ieder die onze stad met haar verleden een warm hart toedraagt. |
||||||||
|
ook grote belangstelling voor de verzameling
archeologische vondsten, veelal afkomstig uit IJsselsteinse en Nieuwegeinse bodem. In 1978 vond een belangrijke gebeurtenis
uit het 10-jarig bestaan plaats, namelijk het openen van de permanente tentoonstelling over de teen- en griendcultuur. De grote collectie mandwerk op deze tentoonstelling is ingebracht door de stichting 'Wilg en Mand'. In hetzelfde stadhuis was een
tentoonstelling over de Unie van Utrecht opgebouwd. Er waren 112 foto's te bekijken. Ongeveer eenzelfde aantal oude opnamen
uit de periode 1890-1940staaninhet fotoboek 'IJsselstein te Kijk', dat op 1 maart 1980 ten doop werd gehouden. De samensteller, Bep Munk, staat garant voor vele uurtjes kijk- en leesplezier. De HKIJ probeert in haar activiteiten ook
de jeugd te betrekken. Dat gebeurt o.a. door kleurwedstrijden en puzzeltochten die zo nu en dan georganiseerd worden. Ter gelegenheid van de duizendste woning
die aannemer Florie en van den Heuvel in IJsselstein bouwde werden in 1983 zg. 'ANWB-monumentenborden' voorde IJsselsteinse monumenten aangeboden aan de gemeente. Door dhr. B. Rietveld van de HKIJ werd een begeleidend boekwerkje samengesteld, getiteld: 'IJsselstein Monumentaal'. |
||||||||
|
In het voorjaar van 1984 vond een 'Willem
van Oranje-toertocht' plaats door vier Oranjesteden waaronder IJsselstein. Coby van Zoelen verrastte de Kring met
een fotoboek uit 1934. Deze 150 foto's vormden destijds het resultaat van een fotowedstrijd met als thema: IJsselstein. Met |
||||||||
|
249
|
||||||||
|
Mo(nu)mentopnamen
|
||||||
|
Zomerweg 1959.
|
||||||
|
Zomerweg nu, de ruil en de bovenleidingen voor de [ram zijn er al.
|
||||||
|
250
|
||||||
|
Havenstraat 6 en 7 in 1979, dit zijn 2 van de oudste panden in IJsselstein.
|
||||||
|
iitiwyiitift'i ni
Huidige situatie, de panden hebben hun woonbestemming behouden
|
||||||
|
251
|
||||||
|
Ds. Moneessehool rond 1910, gesloopt in /V7,?.
|
|||||
|
Situatie van 1985, het oude 'Uzaï' (witte geliouw) is nu goed ie zien.
|
|||||
|
252
|
|||||
|
De Nicolaasschool in 1910, ook gesloopt in 1973.
|
|||||
|
Hetzelfde plekje in 1985, achter het wagenpark de stadsgracht en de Hoge Biezen.
|
|||||
|
253
|
|||||
|
Voormalige woonhuizen aan de Usselpoort in 1969.
|
|||||
|
Dezelfde huizen anno 1985.
|
|||||
|
254
|
|||||
|
Utrechtseweghuisjes vlak voor de sloop in 1984.
|
|||||
|
De 'nieuwe' situatie, helaas is hier geen sprake van verbetering.
|
|||||
|
255
|
|||||
|
Havenstraat 18 in 1969.
|
|||||
|
Hetzelfde huis in 1985, nu notariskantoor. Lel op de slechte staat van het belendende pand.
|
|||||
|
256
|
|||||
|
.j.'M-iMif.ii'TtfSaaa^—am!'- - ..' '___
Kronenhurgplantsoen in 1960 met de, door architekt Baanders ontworpen, muziektent.
|
||||||
|
Hetzelfde plantsoen nu, de muziektent heeft 2 parkeerplaatsen opgeleverd.
|
||||||
|
257
|
||||||
|
Woonhuis van defam. Kars aan de hoek VicarielaanI Eiteren in 1960.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Huidige situatie: let op hel troltoir. deze is hij de oude situatie in aanleg.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
258
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Coöperatie aan het Eiteren gezien vanaf de overzijde van de Holiandsche IJssel.
|
|||||
|
Sloop en nieuwbouw in 1985.
|
|||||
|
259
|
|||||
|
Het brandspuithuisje uit 1622, gezien in 1969 en 1985.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het stadhuis in 1939 en nu, gerestaureerd in 1974.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
260
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Jan van IJsselstein en Der Naturen Bloeme
|
|||||||||
|
J. Heniger
|
|||||||||
|
In 1979 hield ik een lezing voor de
Historische Kring IJsselstein over het geslacht Amstel dat in de Ode en de 14de eeuw over IJsselstein heerste '). Daarbij bracht ik ter sprake, dat een lid van dat geslacht, Jan van IJsselstein, een fraai geïllustreerd handschrift over de natuur heeft laten vervaardigen. Ik heb toen een paar stukjes uit het werk voorgedragen, en wel beschrijvingen van de reiger, de kikker en de aap, met een knipoog naar de rivaliteit tussen Vianezen, Vreeswij kers en IJsselsteiners. Het handschrift waaruit ik citeerde, stamt uit de 14de eeuw en is thans in het bezit van de Universiteitsbibliotheek van Leiden. Het is een handschrift van Der Naturen Bloeme, een groot dichtwerk van de 13de-eeuwse Nederlandse dichter Jacob van Maerlant. Over het Leidse handschrift schrijft Dr. P.F.L. Obbema elders in deze jubileumuitgave. Tijdens die voordracht heb ik mij laten
ontvallen, dat ik de identiteit van de IJsselsteinse opdrachtgever van het Leidse handschrift kende. Het is nu een geschikt moment om met bewijzen te komen en een redelijk beeld van de IJsselsteiner te geven. Tevens wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een ander facet van Middeleeuwse geschiedenis naar voren te brengen dan de gebruikelijke oorlogen, moorden, doodslagen en politieke manoevres. Het gaat mij nu om een stukje
Middeleeuwse cultuur, waaraan IJsselstein op een wonderlij k vroeg tij dstip heeft deelgenomen, ook al was het op een bescheiden wijze, namelij k de Middeleeuwse visie op de natuur tegen de achtergrond van de alles overheersende Christelijke |
opvattingen. Ik kan er desondanks niet om
heen, mij af en toe in te laten met oorlogen en politiek, omdat van Maerlants Der Namz-e/j Bloeme en het Leidse handschrift aan het begin en aan het eind van een roerige tijd staan. Jacob van Maerlant
Jacob van Maerlant werd omstreeks 1235
geboren in het Vrije van Brugge en stierf omstreeks 1300, waarschijnlijk in het West- Vlaamse stadje Damme. Van oorsprong was hij dus een Vlaming, maar in de eerste helft van zij n leven heeft hij lange tij d gewoond op het toen Zeeuwse eiland Voorne, vermoedelijk als koster te Maarland bij Den Briel, waaraan hij zij n achternaam ontleend zou hebben^'. Jacob dichtte in zijn Voornse tijd, toen hij
veel onder de Zeeuwse adel vertoefde, verschillende ridderromans in het Diets, het Middeleeuws Nederlands. Een ervan, de beroemd geworden Merlijn, droeg hij op aan zijn beschermheer Albrecht van Voorne, burggraaf van Zeeland ^'. Hoewel Jacob toen leefde in een wereld, waar de adel en de hoge geestelijkheid de dienst uitmaakten, ontzag hij zich niet om in andere, meeslepende gedichten felle aanklachten te richten tegen hun plichtsverzaking. In Van den lande van oversee en Der Kerken claghe was Jacob op zijn best met bewogen verzen, waarin hij het aanstaande, definitieve verlies van het Heilige Land door het egoïstische, onderlinge gekift van de Europese adel betreurde, en waarin hij uitviel tegen de geestelijken die als wolven in herderskleren onder hun kudde schapen tekeer gingen. Zijn |
||||||||
|
261
|
|||||||||
|
faam als lyrisch dichter leverde hem de
erenaam van vader der dietscher dichtren algader op. Omstreeks 1266 verhuisde Jacob van
Maerlant naar Damme en werd daar klerk van de schepenbank. Onder invloed van de burgerij van die toen belangrijke Vlaamse stad ging hij zich toeleggen op leerdichten, waarin hij al rijmend in het Diets zijn publiek wilde onderwijzen. Hij waagde zich aan zulke omvangrijke onderwerpen als de bijbel Rijmbijbel, de wereldgeschiedenis, Spieghel Historiael, en de natuur. Der Naturen Bloeme. Het laatstgenoemde werk droeg hij op aan de rijke Zeeuwse edelman Nicolaas vanCats. Hoewel zijn leerdichten als dichtwerken niet veel waarde hebben, waren zij van grote betekenis, omdat hij, vertalend naar Latijnse voorbeelden, de inhoud ervan toegankelij k maakte voor de Diets sprekende adel en burgerij. Zij n populariteit wordt bevestigd door de vele afschriften die later van zijn dichtwerken gemaakt werden. In wijder verband wordt Jacob bechouwd als de culturele woordvoerder van de economisch en politiek zelfstandig wordende burgerij, met name van Vlaanderen en ook van Zeeland, dat toen nog sterk onder Vlaamse invloed stond. Deels gesteund door de adel ging de burgerij zich steeds feller verzetten tegen de vorsten die hun wensen en verlangens niet wilden of konden inwilligen. De roep om zelfstandigheid mondde uit in
een hevige strijd tegen de Franse koning, wiens ridderleger vernietigend verslagen werd in 1302 in de Guldensporenslag bij Kortrijk. Begunstigd door de verwarde toestanden in Holland na de moord op graaf Floris V reikte de Vlaamse leeuw tijdelijk zelfs over Zeeland en Holland tot in Utrecht. Hoe de heren van IJsselstein werden meegesleurd in de maalstroom van de gebeurtenissen, komt straks ter sprake. Het is niet zonder reden, dat Jacob van
Maerlant zi]n Merlijn heeft opgedragen aan Albrecht van Voorne en zijn Der Naturen Bloeme aan Nicolaas van Cats. Beide heren waren machtige invloedrijke en zelfstandig optredende edelen, met wie de Vlaamse en Hollandse graven ter dege rekening hadden te houden. In hun hoge positie waren zij in de gelegenheid om de Dietse cultuur te |
|||||||
|
bevorderen met opdrachten aan een begaafd
dichter. Hoewel Jacob in zijn opdracht van Der Naturen Bloeme te kennen gaf, dat hij een honorarium verwachtte. Om dat mi ghebreectscats, blijkt duidelijk, dat hij het werk ondernam op wens van Nicolaas van Cats, dit dicht ie dorchsinen wille. Nicolaas van Cats
Het is in dit kader weinig zinvol om
uitvoerig in te gaan op de Zeeuwse loopbaan van Nicolaas van Cats, de opdrachtgever van Der Naturen Bloeme. Interessanter is te weten, dat deze Zeeuwse edelman beslist geen onbekende was in de Lopikerwaard. Hij komt in 1270 voor het eerst voor, aanvankelijk als knape, maar sinds 1272 als ridder '**. Als vooraanstaand lid van de grafelijke raad van Floris V heeft Nicolaas van Cats een belangrijke rol gespeeld in het grote politieke spel tegen de Amstels en de Woerdens om de macht in het land van Utrecht. Gesteund door HoUandsgezinde edelen,
zoals de heer van Vianen, slaagde Nicolaas er in 1276 in om namens de graaf de stad Utrecht te bezetten en de stedelij ke regering naar diens hand te zetten. Toen de Utrechtse bisschop Jan van Nassau zich in 1279 gewonnen moest geven, was Nicolaas een van de voornaamste getuigen van het verdrag, waarin het Sticht zich voor tientallen jaren onderwierp aan de Hollandse macht ^'. De grote invloed die Nicolaas zich had verworven in het Stichtse, komt tot uitdrukking in de snelle groei van zijn bezittingen in de Lopikerwaard. In februari 1280 verpachtte het Utrechtse
Kapittel van St. Marie aan hem de gerechten, tijnsen en tienden van Lopik en Bonrepas. In maart 1280 verkocht Herbaren van der Lede hem het gerecht van Cabauw. In mei 1280 gaf Floris V aan hem het goed van Schoonhoven in leen. En in augustus 1281 bleek Nicolaas het bisschoppelijke deel van de stad Schoonhoven in leen te houden ^'. In korte tijd had Nicolaas zich dus een sterke machtspositie in de Lopikerwaard verworven met Schoonhoven als centrum. Afb. 1 Miniatuur van Si. Christophorus
uit Jacob van Maerlant, Der Naturen Bloeme,
Universiteitsbibliotheek Leiden, BPL 14Afol. 25".
|
|||||||
|
262
|
|||||||
|
dM^ k^ÈLÈMM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
♦ \ t « * ». 3»* (ï. iP.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Nicolaas stierf in de winter van 1282/3 of in
het voorjaar van 1283. Hij werd opgevolgd door zijn gelijknamige zoon ''*. Nicolaas II koos in de Vlaamse troebelen rond 1300 de zijde van de Vlamingen tegen de Hollanders. Toen het tij begon te keren, kwamen de burgers van Schoonhoven tegen hem in opstand, veroverden het kasteel en namen hem daar gevangen. Na de definitieve zege van de Hollanders verloor Nicolaas II al zijn bezittingen, met inbegrip van Schoonhoven en zijn goederen in de Lopikerwaard*^'. Het is een ironie van de geschiedenis, dat
Nicolaas I een opdrachtgever van Jacob van Maerlant, de culturele voorman van de zelfstandige burgerij, was, maar dat zij n zoon door diezelfde burgerij met succes bevochten werd. Het is verleidelijk om te veronderstellen,
dat het oorspronkelijke manuscript van Der Naturen Bloeme een tij dlang op het kasteel van Schoonhoven heeft berust. Het zou dan zodoende binnen het gezichtsveld van het naburige IJsselstein gekomen kunnen zijn en vervolgens gecopieerd zij n. Maar voor deze veronderstelling ontbreekt helaas elk bewijs. De opdrachtgever van de Leidse codex
Verschillende schrijvers hebben zich
afgevraagd, wie de opdrachtgever van de Leidse codex is geweest. Zij waren het erover eens, dat het handschrift van de codex, evenals de miniatuur van St. Christophorus, gedateerd moest worden op het derde kwart van de 14de eeuw, dus omstreeks 1350-1375. Op grond van het geslachtswapen dat tot viermaal toe in de codex is afgebeeld, waren zij het er eveneens over eens, dat de opdrachtgever gezocht moest worden onder de leden van het adellij ke geslacht IJsselstein. Nu telde dit geslacht in de 14de eeuw betrekkelij k veel mannelij ke vertegenwoordigers; de keus moest vallen in een bonte rij van ridders, schildknapen, geestelijken, bastaarden, rijk en minder vermogend. Daarbij moet gezegd worden, dat pas in 1955 Drossaers een sluitende genealogie van het geslacht IJsselstein opstelde, waaruit men een lij st van mogelij ke candidaten kan opmaken. Maar tot op heden zij n er geen betrouwbare |
|||||||||
|
levensbeschrijvingen die een indruk geven
van de sociale status van de verschillende IJsselsteiners, hun ambten, financiën enzovoorts. De keuzes die de vroegere schrijvers maakten, zijn dan ook eerder gissingen dan conclusies uit enig nader onderzoek. Zo meende Vogelsang, in Hollandische
Miniaturen blz. 13, dat als opdrachtgever van de codex Arnoldus van IJsselstein in aanmerking kon komen, die in 1318 kanunnik van de Dom te Utrecht geworden zou zijn. Jammergenoeg heeft er nooit een domkanunnik Arnoldus bestaan. Vogelsang zal zich verward hebben in de gebroeders Arnoud II, heer van IJsselstein, ridder, en Willem van IJsselstein, kanunnik van de Dom, die samen in een charter van 1318, dat ik nog zal bespreken, als zodanig voorkomen. Hoogewerff verwierp in 1936 Vogelsangs
suggestie en stelde: 'veeleer echter moet men denken aan zijn jongeren naamgenoot Arent of Arnout,diein 1343 met zijn vader Gijsbrecht het Cisterciënser klooster Mariënberg bij de stad IJsselstein stichtte'. Maar waarom hij voor de zoon en niet voor de vader als opdrachtgever koos, liet Hoogewerff in het midden "^^ Interessanterwasdegissingvan Verwijs, in zijn tekstuitgave van Van Maerlants Der Naturen Bloeme, blz. LV, die Jan van IJsselstein, kanunnik en thesaurier van St. Marie te Utrecht, ten tonele voerde. Hij vermoedde dat de knielende geestelijke met de geldbuidel aan de gordel op de miniatuur van St. Christophorus, wel eens de opdrachtgever zou kunnen voorstellen. Uit de rij van beschikbare IJsselsteinse geestelijken koos hij Jan, wiens ambt van thesaurier blijkbaar gesymboliseerd werd door de geldbuidel. Zelfs wist Verwijs een datering van het ontstaan van het handschrift te geven: 1307, met verwijzing naar de Paasdag in de kalender van de codex, die naar zijn berekening op 26 maart viel (blz. LIV). Afgezien van de onhoudbaarheid van zij n berekening ^°', kwam Verwijs niet op de gedachte dat Jan in 1307 nog heel jong was, tè |
|||||||||
|
Afb. 2 Proloog van Der Naturen Bloeme
Universiteitsbibliotheek Leiden, BPL MA fol. 26. |
|||||||||
|
264
|
|||||||||
|
)Ii Uif tnattt%dif mrdiditr ^ tact Oi^it oef ui rrft tatfüwt-
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
f Omiiu tttectne txm^Jtt
'lïU öfltiiK itit bocc mwtïie I, 'f nöittfriKöcrnamit'liUrtiif
JV^At nodt nopt tOutCdjilaiiC tf et tt didjKm uan natiatii
i^anCo mmia^)m amtmxn l9 UI tcfm toCRc tkiai hfvt teute mnttnt Dm(Wt
^1$ mji tf öK lorrie itiiföt Oicmattm ucrgattrtt itdjt IJan todnc Inotca^dlclntdjt itetdm moftfrö Ditïfwrnftowïicii^ falöi nmnm iMïCiiim-A ccrflbc öw c8 müotüeS'^^ )ieuixdmtmikx\jdc$ jitutn aUt p^iOotophtcn lyiagijctj^i twwu m ttt* fmmi«
*'^**^ limmmemmrmet^
>tts lo^ m^]^out outmer rolmus ttirtta tian ttatfimt fett mf nrJterdt? twiftr licct.
^ nünm lw*e ^pftminm
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
^xm meetmm Otdit hiwtotlzen
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
^Dcc metilcrjaaib umi umi.
SUTrop umi aftcrsjïims hl. é cötr öuitwiad umi ttmu^ ^tfn^ci^vai^tmtclnarrtinnt <Bék\ixc o(c waof^imte mct^ 'Vjiaxt maUeitfjfhxtt <B9 ^etdt mme ton tontett scvptmetttatoz^me umic lumim i^§ me vmu tatmn Om* meft |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
ut^feöuis
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
p\)itQi()eofmüu$
(Fn'opogoies ecrriottttus uA^iufiertei
<fif d^ogcn^ Wltoöun giiemen^ ! ;Die u<c Wi ttettm öu oio^ê ttmi?^ O IC iuïi[i bcttn fftr imidU:Jw
jn fttuti tccfem lact ttfim ^oniTuismttfiniöm _^^ Canxn mvo enxe mardfius o' H ^Bxidimettözvi})cm flaaftttflSctgmatmUttf ^omtms mte ntïmuor Vtrgdius e>ttt midxKig ___
i^ihcuibBLpnwmtuT ContnepWmiietoi tm^Om^ Conüu ptolmruxtf umbnim €mtM mva^mus éplicm |
|||||||||||||||||||||||||||||
|
?>
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
^öltn tuxmmt^ Wcbr m Hit toen
|
1^
|
||||||||||||||||||||||||||||
|
'müu flttfcdmts lUmmtis
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
ixHeémilJteReivtmtmt
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
,;.'
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
en daar is vroeger nooit zo opgelet, tussen de
bovenarmen van het kruis bevindt zich nog bovendien een klein teken, dat op drie van de vier schilden duidelij k herkenbaar is als een Franse lelie. Op het vierde schild is dit teken in de loop der eeuwen afgesleten tot een vormloosvlekje. Volgens de heraldiek heeft men hier te doen
met een zogenaamd bijteken; dat is een klein teken dat iemand toevoegt aan het wapen van zijn geslacht om zich te onderscheiden van zijn in leven zijnde familieleden. Het bijteken is in de regel zeer persoonlijk. Een wapenfiguur met een bijteken is dus niet zo maar een geslachtswapen; het is een persoonlijk wapen, waaraan men de drager zélf kan herkennen. Een complicatie is, dat zijn nakomelingen
zijn persoonlijke wapen Icunnen overnemen, zodat dit wapen op zijn beurt het geslachtswapen van een zijtak kan worden. Om de opdrachtgever van de Leidse codex te kunnen achterhalen is het dus zaak om na te gaan, wie in de 14de eeuw het wapen van IJsselstein met als bijteken een Franse lelie gevoerd heeft. Om een eventuele vergissing |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
jong om reeds kanunnik en thesaurier van St.
Marie te zijn. Verwijs heeft er ook niet bij stilgestaan, dat de thesaurier van St. Marie geen bemoeienis met de financiën van zijn kerk had, maar dat de thesaurier de beheerder van de kerkeschat is, bestaande uit liturgische gewaden, kerkelij k vaatwerk en in kostbare schrij nen gevatte reliquieën, zoals ik later nader uiteen zal zetten. De bovenstaande voorbeelden kunnen in
saaie opeenvolging aangevuld worden met andere gissingen, maar steeds draait het om drie elementen: de datering van het handschrift, het geslachtswapen van IJsselstein en de mogelijkheid van een geestelijke als opdrachtgever. De sleutel tot de oplossing ligt naar mijn
mening in het wapen. De vroegere schrij vers hebben het, verrassend genoeg, niet erg nauwkeurig bekeken. Inderdaad staat op elk van de vier schilden de dwarsbalk met daar over heen het geblokte St. Andrieskruis. Dit is de wapenfiguur die gevoerd werd door de zijtak van het geslacht Amstel, waarvan de stamhoofden, Arnoud I, Gijsbrecht en Arnoud II over IJsselstein heersten. Maar, |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Genealogische tabel van de Amstels van IJsselstein.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
266
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
te voorkomen zal ik in het kort de mij
bekende IJsselsteinse wapens, met of zonder bijteken, uit die eeuw bespreken. Ik zal mij uitsluitend baseren op originele wapenzegels waarmee leden van de IJsselsteinse familie hun oorkonden of charters bekrachtigden. Teneinde een ordehj k overzicht van de mogehjke opdrachtgevers te bieden, gaat hierbij een stamboom die ik heb opgesteld aan de hand van Drossaers' genealogie van 1955 en die ik heb aangevuld met gegevens uit de hteratuur en uit de archieven van de Utrechtse bisschoppen, de Utrechtse Kapittels en de Nassausche Domeinraad. Wapens van IJsselstein
Allereerst het volle wapen van IJsselstein,
dat door de stamhoofden van de familie werd gevoerd. Als eerste heer van IJsselstein uit het geslacht Amstel mogen wij beschouwen Arnoud I, overleden in 1291. Hij kocht in 1277 de hoge heerlij kheid van Eiteren ''', waar kasteel, kerk en stad IJsselstein zouden verrijzen. Het oudste zegel dat wij van hem kennen, hangt aan een charter van 1273 ^-^K De wapenfiguur bestaat uit een dwarsbalk met daaroverheen het geblokte St. Andrieskruis zonder enig bijteken. Een ander exemplaar van dit zegel hangt
aan een charter van 1275, waarin Arnoud I het goed en de heerlijkheid van Achtersloot pachtte van het Utrechtse Domkapittel ^^K Dit charter werd medebezegeld door Arnouds oudere broer, de bekende Gijsbrecht IV, heer van Amstel, die later medeplichtig zou zijn aan de moord op graaf Floris V. Gijsbrecht zegelde met een fraai ruiterzegel van een ridder te paard. Die ridder voert een schild waarop niet één maar drie dwarsbalken staan met daaroverheen het St. Andrieskruis. Het dekkleed van het paard draagt zelfs vier dwarsbalken met het St. Andrieskruis. Gijsbrecht heeft bovendien zijn ruiterzegel aan de achterzijde tegengezegeld met een klein wapenzegel van eveneens vier dwarsbalken met het St. Andrieskruis. Vergelijken wij de zegels van Gijsbrecht
IV en Arnoud I, dan voerde Gijsbrecht blijkbaar het volle wapen van het geslacht Amstel, terwij 1 Arnoud, zonder een bij teken te gebruiken, zich herkenbaar maakte door |
op eenvoudige wijze het aantal van drie, vier
dwarsbalken van zijn oudere broer en stamhoofd te verminderen tot één dwarsbalk. Dus eigenlijk is het bekende IJsselsteinse wapen van oorsprong Arnouds persoonlijke wapen geweest, dat later door zijn nakomelingen is overgenomen en zodoende verheven is tot het geslachtswapen van IJsselstein. Arnouds oudste zoon en opvolger als heer
van IJsselstein was Gijsbrecht van IJsselstein, overleden in 1343. In zijn lange leven - hij moet ruim tachtig j aar geworden zij n - heeft Gij sbrecht vele documenten bezegeld. Van zijn zegels als knape noem ik welke hangen aan charters van 1279 en 1304 '■^^ De wapenfiguren op deze zegels tonen het volle wapen van IJsselstein, zonder enig bijteken. Ook Gijsbrechts ridderzegels, bijvoorbeeld die aan charters van 1310 en 1318 '^', laten uitsluitend het volle wapen zien. Wat ingewikkelder ligt het bij Gijsbrechts
oudste zoon Arnoud II van IJsselstein, overleden in 1363. Ik ken van hem geen knapezegel. Daarentegen heeft hij talloze ridderzegels nagelaten. In de tijd dat hij nog geen heer van IJsselstein was, dus vóór 1343, brak hij het volle wapen met een lambeel, waarop ik hierna zal terugkomen. Maar direct na de dood van zijn vader nam Arnoud, die nu het nieuwe stamhoofd was geworden, het volle wapen van IJsselstein zonder enig bijteken aan, zoals te zien is op het zegel aan een charter van 1344 ^^^. Met Arnoud II stierf de hoofdtak der IJsselsteiners in wettige mannelijke lijn uit. De heerschappij van IJsselstein vererfde op zijn oudste dochter Guyotte, die gehuwd was met Jan heer van Egmond, waardoor het huis Egmond aan de macht kwam. Uit het voorgaande is duidelij k, dat de
opdrachtgever van de Leidse codex in ieder geval niet gezocht moet worden onder de regerende heren van IJsselstein. Arnoud II had echter wel een bastaardzoon Hendrik, vermeld in 1349 ^^\ Deze Hendrik heeft een vrij talrijk nageslacht nagelaten, dat ondanks de wat armelijke omstandigheden de trotse naam 'Van IJsselstein' droeg. Het bastaardwapen van Heinric onsen
bas tart zoen is mij niet uit een zegel bekend. |
||||||
|
267
|
|||||||
|
Toch kunnen wij ons daarvan wel een
voorstelling vormen. Gewoonlij k brak de bastaard het wapen van zijn natuurlijke vader met een schuinbalk. Maar in het geval van het IJsselsteinse wapen zou dat nogal onpraktisch geweest zij n. De schuinbalk zou dan boven op één van de schuinstaande armen van het St. Andrieskruis komen te liggen, waardoor het verschil met het volle wapen nauwelijks waarneembaar zou zijn. IJsselsteinse bastaarden losten hun heraldische problemen op een andere wijze op zoals bijvoorbeeld Willem Haaskenz. Deze bastaard, wiens plaats in de IJsselsteinse stamboom ik overigens bij geen benadering kan aangeven, zegelde in 1347 met een dwarsbalk en daaroverheen één arm van het St. Andrieskruis. In de vrijgekomen bovenhoek van het schild plaatste hij een zuiltje als bijteken'**'. De lambeel was een veel gebruikt bijteken,
waarmee de oudste zoon zich van zijn nog levende vader onderscheidde. Ook kon de jongere broer zich op deze manier van zij n oudere broer onderscheiden. De lambeel is een soort kam met drie of vijf tanden (hangers), die meestal boven in het schild geplaatst werd. Arnoud II heeft in de tijd dat hij weliswaar
ridder maar nog geen heer van IJsselstein was, een lambeel met drie hangers boven het wapen van IJsselstein gevoerd. Een goed voorbeeld is zijn zegel aan het eerder genoemde charter van 1318'^*. Van Arnouds jongere broer Otto van IJsselstein, overleden in 1354, ken ik geen knapezegel. Maar als ridder zegelde hij charters van 1347 ^'*' en 1348 ^^' eveneens met een lambeel met drie hangers. Hoewel voor mij n betoog van geen belang, vestig ik er de aandacht op, dat de draagbalk van de lambeel van Arnoud II aan weerszijden iets buiten de hangers uitsteekt, hetgeen bij de lambeel van Otto niet het geval is. Mogelij k heeft dit kleine, maar goed waarneembare verschil te maken met het feit, dat Otto in 1315 werd erkend als erfgenaam van de IJsselsteinse heerschappij voor het geval het huwelijk van Arnoud II met Maria van Avesnes kinderloos zou blijven ^o). Van Otto's erfzoon Gijsbrecht van |
|||||||
|
IJsselstein, heer van Ruwiel, overleden in
1387/90. heb ik geen enkel zegel gevonden. Maar het ligt voor de hand aan te nemen, dat hij na de dood van zijn vader diens lambeel heeft overgenomen. Gijsbrecht was zelfs na het uitsterven van de hoofdtak der IJsselsteiners, in 1363, gerechtigd het volle wapen aan te nemen als stamhoofd. De vroeg gestorven minderjarige zoon van Gijsbrecht ' heeft uiteraard nooit een document
mogen zegelen. In de tweede zijtak van IJsselstein treffen
wij de schelp als bijteken aan. Deze tak begint met Herberen van IJsselstein, overleden in 1332of 1333. Van hem ken ik geen zegel. Zijn erfzoon was Gijsbrecht van IJsselstein
gezegd van den Bossche die nog in 1392 leefde. Diens knapezegel hangt aan het eerder genoemde charter van 1348 '''*. Hij brak het wapen van IJsselstein met een bijteken tussen de bovenarmen van het St. Andrieskruis. Dit teken is moeilijk te identificeren, maar het lijkt op een schelp. Ook op zij n ridderzegel,hangend aaneen charter van 1361 ^^*, is het bijteken niet met zekerheid als een schelp te herkennen. Anders is dit met Gijsbrechts zegel aan een charter van 1392 ^^^, waarop duidelij k een St. Jacobsschelp (een zogenaamde Shell-schelp) zichtbaar is. Het is onnodig om hier te vervolgen met de
zonen van Gijsbrecht, omdat zij niet meer tot de 14de maar tot de 15de eeuw behoren, dus lang na de geschatte tijd van het ontstaan van de Leidse codex. Een minder voorkomend verschijnsel is
een zegel waarop twee wapens naast elkaar geplaatst zijn. Aan het meergenoemde charter van 1318 '^' hangen de ovale kerkelijke zegels van de gebroeders Willem en Jan van IJsselstein. Willem was kanunnik van de St. Maartenskerk, de Utrechtse Dom. Op zijn zegel staat afgebeeld de scène van St. Maarten die met zij n zwaard een stuk van zij n mantel afsnijdt ten behoeve van de bedelaars. Daaronder bevinden zich twee wapenschildjes. Het linker schildje (heraldisch rechts) draagt het volle wapen van IJsselstein zonder enig bijteken. Op het rechter schildje (heraldisch links) staan twee dubbelgekanteelde dwarsbalken, en als |
|||||||
|
268
|
|||||||
|
bijteken, in het schildhoofd, een lambeel met
drie hangers. Dit wapen werd gevoerd door het geslacht Heukelom als jongere tak van de Arkels. Op het zegel van Jan van IJsselstein, kanunnik van St. Marie te Utrecht, staan Maria en Christus. Daaronder bevinden zich twee schildjes met dezelfde wapens als op het zegel van zijn broer Willem. Een zwaar beschadigd exemplaar van Jans zegel hangt aan het charter van 1347''*', waarop nog Maria en een stukje van Christus zichtbaar is. In dit geval zijn beide broeders niet te onderscheiden aan hun wapenfiguren maar aan de verschillende religieuze voorstellingen op hun zegels, die verwijzen naar hun kapittelkerken. Eigenlijk zou men het dubbele wapen op een zegel eerder verwachten bij een getrouwde vrouw. Inderdaad heeft de moeder van Jan en Willem, Bertha van Heukelom, zo'n zegel gebruikt. Aan een charter van 1311 ^'''hangt haar zegel met naast elkaar twee schildjes waarop precies dezelfde wapens als van haar beide kanunnik-zonen. Hiermee gaf zij te kennen, dat zij een dochter uit het geslacht Heukelom was en getrouwd met het stamhoofd van IJsselstein. Wij zouden nu door de voorraad
candidaten als opdrachtgever van de Leidse codex heen zijn, ware het niet dat de kanunniken Jan en Willem ook nog een wereldlij k zegel bezaten. Dit is vrij uitzonderlijk, want het komt niet vaak voor, dat een geestelij ke naast zij n kerkelij k zegel bovendien een wereldlijk zegel gebruikte. In 1333 zegelde Willem, als proost van Odiliënberg, met het wapen van IJsselstein en, tussen de bovenarmen van het kruis, een bijteken dat waarschijnlijk een zespuntige ster moet voorstellen. Helaas is van dit zegel slechts een 17de-eeuwse tekening bewaard gebleven ^^\ Tenslotte hangt aan het charter van 1348 '^'
het enige mij bekende exemplaar van het wereldlijk zegel van Jan van IJsselstein. De wapenfiguur bestaat hier uit het wapen van IJsselstein met als bijteken tussen de bovenarmen van het kruis een onmiskenbare Franse lelie. Om elke twijfel weg te nemen voeg ik hierbij een uitvergroting van het bijteken. Hier treffen wij dus na een lange reis langs
|
|||||||||
|
. 3 Detail van het wapenzegel van Jan van IJsselstein
hangend aan een charter van 1348.
ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2, inv. no. 169. |
|||||||||
|
de 14de-eeuwse IJsselsteiners het gezochte
wapen van de Leidse codex van Jacob van Maerlants Der Naturen Bloemel Het moge duidelijk zijn, dat geen ander lid van het geslacht IJsselstein dan kanunnik Jan ooit het bijteken van de Franse lelie heeft gevoerd. Alle andere leden voerden óf het volle wapen van IJsselstein óf gebroken met bijtekens in de vorm van een lambeel, een schelp of een ster. Men kan tegenwerpen, dat het ontbreken van zegels van Herberen en Gijsbrecht heren Ottenz. van IJsselstein nog voor enige onzekerheid zorgden. Maar Herberen is té vroeg gestorven om redelijke aanspraken op de codex te kunnen maken. Bovendien meen ik aannemelijk gemaakt te hebben, dat Gijsbrecht heren Ottenz., als hij ooit een zegel gehad heeft, óf een lambeel, óf het volle wapen gevoerd zal hebben. Achteraf gezien is dus de gissing van
Verwij s j uist gebleken, dat kanunnik Jan van IJsselstein de opdrachtgever van de codex zou zijn. |
|||||||||
|
269
|
|||||||||
|
bisschop Guy raakte in Vlaamse
gevangenschap en zij n stad Utrecht werd door Vlaamsgezinde troepen bezet""'. In deze situatie keerde Gijsbrecht van IJsselstein uit ballingschap terug in het Sticht. Mogelijk steunde hij de Vlamingen; in ieder geval was zijn broer Arnoud van Benschop één van de leiders van de Vlaamse bezetting van Utrecht. Op30juni 1304 verscheen Gij sbrecht met zij n oudste kinderen, A rnout, Otto endeJohan van Yselsteyne miin kinderen endesoenen, voor deken en kapittel van St. Marie te Utrecht met het verzoek om de belangrijke bezittingen van die kerk in de heerlijkheid van IJsselstein weer te mogen pachten, hetgeen hem werd toegestaan '"*'. Hoewel de Vlaamse partij in Utrecht kort
daarna smadelijk ten onderging - hun leiders sloegen op de vlucht voor de Hollandse opmars onder Witte van Haemstede en verdronken bij het oversteken van de Lek bij Beusinchem op 16 augustus 1304, waaronder Arnoud van Benschop ^^^ - en bisschop Guy spoedig daarna uit gevangenschap terugkeerde, wist Gijsbrecht zich toch in het Sticht te handhaven. Mede door toedoen van de bisschop kwam het tot een verzoening tussen de grafelijke familie en de IJsselsteinse Amstels. Gijsbrecht zou de heerschappij van IJsselstein, die de bisschop sinds 1300 zelf had bestuurd, terugkrijgen. Als kroon op de verzoening trad Gijsbrechts oudste zoon Arnoud (II) in het huwelijk met Maria van Avesnes, een van de bastaarddochters van de bisschop. Tijdens een plechtigheid in Aken, op 6 januari 1309, beleende graaf Willem III op verzoek van bisschop Guy de veelbeproefde Gijsbrecht van IJsselstein samen met zijn zoon Arnoud formeel met het kasteel ^^'. Pas na de dood van bisschop Guy (1317) gaf Willem III op 21 maart 1318 ook Noord-Polsbroek, Benschop en Opburen aan Gijsbrecht terug K Sindsdien gedroegen de IJsselsteiners zich
in de 14de eeuw als trouwe aanhangers van de Hollandse graven, ook al zouden zij zich daarmee wel eens moeilijkheden met het Sticht op de hals halen. Keren wij terug tot Jan van IJsselstein.
Toen zij n vader hem in 1304 met zij n twee oudere broers voorstelde aan deken en kapittel van St. Marie, kan ik mij moeilijk |
|||||||
|
Jan van IJsselstein
Jan was een zoon van Gijsbrecht heer van
IJsselstein en Bertha van Heukelom. Hij was hun derde of vierde zoon en is aan het eind van de 13de eeuw geboren; in de documenten komt hij voor in de j aren 1304-1365. In zijn kinderjaren hebben zijn ouders roerige, slechte tijden gekend. Na de moord op graaf Floris V, in 1296, werd Gijsbrecht lange tijd verdacht van medeplichtigheid aan de samenzwering tegen de graaf, temeer omdat zijn oom Gijsbrecht IV van Amstel en zijn eigen broer Arnoud van Benschop een daadwerkelijk aandeel erin gehad hebben. Toen de Utrechtse bisschop Willem Berthout dreigde het verwarde graafschap aan te vallen, eisten de Hollanders het kasteel IJsselstein op als uitvalsbasis voor een tegenaanval. Gijsbrecht, die toen maarschalk van Utrecht was, weigerde zijn vorst af te vallen. Op de een of andere wijze raakte hij in gevangenschap van de heer van Culemborg, zodat zij n vrouw Bertha de verdediging van het kasteel tegen de Hollanders moest leiden. Zij deed dit zó heldhaftig, dat zij zelfs bewondering van haar tegenstanders oogstte. Niettemin moest zij het kasteel in 1297 overgeven en verkreeg zij na een hachelij ke loterij om haar leven de vrijheid. Gijsbrecht verloor al zijn bezittingen en ging met zij n gezin in ballingschap ^^. Pas in 1304 zou hij in het Sticht terugkeren. De heerschappij van IJsselstein, bestaande
uit de heerlijkheden Noord-Polsbroek, Benschop en IJsselstein zelf, werd door de Hollandse graaf Jan I geschonken aan diens beschermer Wolfert van Borselen ^^'. Na een snelle machtswisseling - Jan I stierf onverwachts en Wolfert werd in Delft vermoord - nam de Henegouwse grafelij ke familie het roer in handen ^^. De nieuwe graaf Jan II gaf in 1300 op zijn beurt de IJsselsteinse heerschappij en de bezittingen van Arnoud van Benschop aan zijn broer Guy van Avesnes ^^', die een jaar later, in 1301, zelfs tot bisschop van Utrecht werd gekozen^"^ De Vlaamse oorlog bracht het
Henegouwse huis aan de rand van de afgrond. Bijna heel Zeeland en een groot deel van Holland ging in 1304 verloren. |
|||||||
|
270
|
|||||||
|
Oudmunster, hadden het overgrote deel van
de goederen aan weerszijden van de Hollandse IJssel bij IJsselstein in handen. De belangrijkste rechthebbende was St. Marie, dat de uitgestrekte tiendgebieden van het oude land (de oeverstrook) aan beide zijden van de IJssel tot aan de Lek in eigendom had, evenals de dagelijkse gerechten van Meerloo, Eiteren en IJsselveld. De Dom was eigenaar van de gerechten en
tienden van Bralant in de Achtersloot en van de Hoge en Lage Biezen. Oudmunster tenslotte was de eigenaar van de gerechten, tienden en cijnzen van Meerloo (nieuwland) en van het overige stuk van de Achtersloot. Terzijde zij opgemerkt, dat het dagelijkse
gerecht van Opburen (Over-Oudlandse polder) een leengoed van de Hollandse graaf en dat de hoge heerlijkheid over al het oude land (Eiteren in uitgebreide zin) een leengoed van de heer van Cuyck was. Het is steeds het streven van de heren van
IJsselstein, met name van Arnoud I en Gijsbrecht, geweest om die goederen in één hand te krijgen en samen met andere bezittingen tot één heerschappij te smeden. Een lastig aspect van dit streven was, dat de betreffende kapittelgoederen slechts gepacht konden worden en dan nog voor een beperkte periode ^^'. De IJsselsteinse heren deden er dus verstandig aan, goede betrekkingen met de kanunniken te onderhouden en gunstige pachtcontracten met hen af te sluiten, wilde de heerschappij bij het aflopen van een pachtperiode niet uit elkaar vallen .Een middel daartoe kon zijn om één of meer jongere zonen onder te brengen in de kapittels die dan op hun manier konden bijdragen tot goede verstandhouding. Deze overweging zal meegespeeld hebben in het besluit, dat Jan als oudere broer toetrad tot het voor IJsselstein belangrijkste kapittel van St. Marie, en Willem als jongere broer in het minder belangrijke kapittel van de Dom. Als Gijsbrecht wat ruimer in zijn kindertal had gezeten, dan hadden wij mogen verwachten, dat hij een zesde zoon naar het kapittel van Oudmunster zou hebben gestuurd. |
|||||||
|
voorstellen, dat Jan toen nog een pasgeboren
baby was. Ik denk eerder aan een jongetje dat parmantig stappend en nieuwsgierig om zich heenblikkend, onder de indruk kwam van plechtig kijkende kanunniken. Wij komen Jan van IJsselstein pas weer
tegen in het testament van zijn ouders van 14 augustus 1311, toen zij beschikkingen maakten over hun leengoederen. Daarin werd hij als vierde in de rij van zonen bedacht met enkele stukken land die tesamen 22 morgen groot waren. Later, bij de dood van zijn vader in 1343, heeft Jan echter afstand van dit erfdeel gedaan ten gunste van zij n oudste broer Arnoud II ^^K Kanunnik van St. Marie
Jan komt voor het eerst voor als kanunnik
van St. Marie op lódecember 1318. Zijn vader Gijsbrecht verkocht toen de Wulvinskamp in Achtersloot aan het Kapittel van Oudmunster te Utrecht. Het charter draagt de goed bewaard gebleven zegels van Gijsbrecht, Arnoud, Jan en Willem die in het vorige hoofdstuk besproken zij n. In de oorkonde zelf wordt Jan genoemd heren Janne Coster van sente Marien tot Vtrecht. Ook zijn broer Willem was toen al kanunnik en wel van de Utrechtse Dom ^^\ Wanneer beide broers tot priester zijn gewijd en kanunnik zij n geworden, is mij niet bekend. In het testament van hun ouders van 1311 was er nog geen sprake van, dat zij al geestelij ke waren ^^\ In het algemeen was het in de Middeleeuwen
gebruikelijk om jongere kinderen te lozen in de geestelij ke stand. Voor de Stichtse adel waren er ruime mogelijkheden in de vijf kapittels die Utrecht telde. Rij ke prebenden en andere inkomsten uit kapittelgoederen garandeerden een onbekommerd bestaan voor hun jongere zonen, nog afgezien van de kansen om nog hoger in de kerkelijke hiërarchie op te klimmen. Bovendien hadden de kanunniken een aanzienlijke politieke invloed in het Sticht - via het Kapittel Generaal-, die zij ten gunste van hun eigen familie konden aanwenden. Er is zelfs een speciale reden aan te geven, waarom Jan en Willem van IJsselstein juist tot de kapittels van St. Marie en de Dom zij n toegetreden. Deze kapittels, samen met het kapittel van |
|||||||
|
271
|
|||||||
|
Jan van IJsselstein heeft weinig carrière
gemaakt. Binnen het kapittel van St. Marie bekleedde hij het ambt van koster of thesaurier, terwijl hij in Deventer kanunnik van het kapittel aldaar werd ^^'. Voor zover er documenten over Jan bewaard zijn gebleven, is het opvallend, dat ondanks de leidende posities die zijn vader Gijsbrecht en zijn broer Arnoud II in het Sticht en in Holland ingenomen hebben, hij bescheiden op de achtergrond is gebleven. Een enkele keer was Jan betrokken bij bestuurlijke aangelegenheden. Hij stond in 1331 met talrijke kanunniken, edelen en Utrechtse burgers borg voor de koop van de goederen van Dalen en Diepenhem door de bisschop ^''K In 1333 was hij aanwezig bij de verlening van de stadsrechten aan Grafhorst in Overijssel ^^\ Wat vaker trad Jan op in belangrijke
familiezaken. Na de verkoop van Wulvinskamp in 1318 '^', treffen wij hem in 1321 aan bij de verklaring van Gijsbrecht van IJsselstein en zijn zonen, dat het kasteel IJsselstein in geval van oorlog open huis voor graaf Willem III zou zijn ■^'^'. In 1347 bezegelde hij mede de belening van Gijsbrecht van IJsselstein gezegd van den Bossche door Arnoud II ''^. Een jaar later, in 1348 bezegelde hij nogmaals, en nu met de voor ons zo belangrij ke Franse lelie, het charter waarin Arnoud II de bruidschat van zijn dochter Catharina, vrouwe van Gor, aan haar overdroeg ^^*. Tenslotte was Jan een van de getuigen van het testament van Arnoud II in 1361 ten behoeve van geestelijke insteüingen en geestelijke personen in Utrecht en IJsselstein \ De enkele keren dat Jan wèl wat meer op de voorgrond trad, betrof het nogal negatieve kwesties. In 1326 moest hij in het bisschoppelij k paleis in Utrecht verschij nen voor de bisschop, prelaten en kanunniken om zich te verweren tegen de beschuldiging dat hij op het kerkhof van Deventer pauselijke bullen geroofd zou hebben uit de handen van een bediende van de procureur van zijn eigen proost van St. Marie. Jan bezwoor toen met een zuiveringseed dat hij dat niet gedaan had '*^\ Interessant voor ons is, dat Jan soms problemen met zijn financiën had. In 1335 stelde zij n broer Otto zich borg voor zij n |
|||||||
|
schulden in ruil voor inkomsten die Jan uit de
tienden van Erinchem had ''^'. Op het eind van zijn leven, in 1365, was hij dermate in moeilij kheden geraakt, dat zij n vroegere bisschop en verre neef Jan van Arkel hem te hulp moest komen. Deze bisschop had geconstateerd dat Jan een out cranc man is ende voertmeerhem seluen niet waelgheraden noch ghehelpen en can, met andere woorden, dat Jan toen oud, ziek en misschien reeds seniel was. Jan was het slachtoffer van de intriges van zijn vroegere kapelaan Gerrit de Witte geworden, die tenonrechte zijn zegel had gebruikt. De bisschop beloofde hem 100 pond per jaar, gedurende 7 jaar, te zullen betalen in sinen huyse binnen Vtrecht. In ruil daarvoor verlangde de bisschop niet alleen de inkomsten uit de Erinchemse tienden maar bovendien de opbrengst van Jans kosterij van St. Marie'♦-^'. Onwillekeurig vraagt men zich af, of Jans
geldproblemen in 1335 en 1365 iets te maken kunnen hebben met zijn belangstelling voor geïllustreerde handschriften zoals de Leidse codex van Der Naturen Bloeme. Hoe dit ook zij, na 1365 komt Jan niet meer voor in documenten; hij stierf op 18 januari van een onbekend jaar"'*'. Thesaurier van St. Marie
Als kanunnik van St. Marie heeft Jan van
IJsselstein ongeveer vij ftig j aar het ambt van thesaurier van dat kapittel bekleed. De thesaurier was belast met de zorg {cura) en de bewaring (custodia) van de relieken, kleinodiën en andere kostbare zaken van de kerk''^\ of zoals wij tegenwoordig zouden zeggen, hij was de beheerder van de kerkeschat. Van zijn functie als custos (bewaarder) is het Nederlandse woord 'koster' afgeleid, waarmee Jan in Nederlandstalige documenten ook wel wordt aangeduid. Zo wordt de thesaurie ook 'kosterij'genoemd. Jan van IJsselstein woonde waarschijnlijk in het zevende claustrale huis aan de Mariaplaats te Utrecht. Hij vestigde althans in 1338 een rente van 2 pond op dit huis ten behoeve van de Heilige Kruis-vicarie in de Mariakerk. Het huis werd in 1893 afgebroken en op de plaats ervan verrees het ziekenhuis St. Johannes de Deo. Het erf van het huis grensde aan de zuidzijde |
|||||||
|
272
|
|||||||
|
van de nog bestaande kruisgang van de
Mariakerk"*"'. Van de kerkeschat van St. Marie is heel
weinig bewaard gebleven, maar wat ervan over is, sluit wonderwel aan bij Van Maerlants Der Naturen Bloeme nameli j k de befaamde eenhoorns in het Museum Het Catharij ne Convent te Utrecht! Straks zal ik hierop ingaan. Of tot de kerkeschat van St. Marie ook
behoord heeft een bibliotheek met hturgische boeken, kan ik bij gebrek aan gegevens niet bevestigen. Eerst in de tweede helft van de 15de eeuw is in de statuten van het kapittel sprake van een librariam ecclesie nostre (boekerij van de kerk) die beheerd werd door een custos ■*^'. Maar het is niet gezegd dat deze functionaris dezelfde is als de koster of thesaurier van de kerk. Verrassend daarentegen is, dat zich in de kapittelbibliotheek een 14de-eeuws handschrift van De Naturis Rerum van Thomas van Cantimpré heeft bevonden. Dit boek was immers de grondslag van Van Maerlants Der Naturen Bloeme. Maar de lotgevallen van die codex zijn nog niet nader onderzocht. Het is zelfs de vraag, of het al in de 14de eeuw in de kapittelbibliotheek aanwezig was. Tegenwoordig bevindt het handschrift zich in de Universiteitsbibliotheek Utrecht, H.S. 709,
en wordt het beschreven als afkomstig uit het bezit van Hubertus Buchelius, kanunnik van St. Marie. Voor het beheer en het onderhoud van^e
kerkeschat kon de thesaurier beschikken over een ruim budget, bestaande uit inkomsten van goederen die speciaal voor de thesaurie bestemd waren. Tot die goederen behoorde de collatie van vier altaren in de Mariakerk, namelijk die van St. Pieter. St. Steven, St. Nicolaas en St. Walburgis. Veel belangrijker waren de bezittingen in het Land van Buren, in de Betuwe. Daar bezat de thesaurier het collatierecht van de kerk van Erinchem, de niet onaanzienljke pastoriegoederen van die kerk, alsmede de tienden van 1450 morgen land in Erinchem, Buren en Zoelmond. Bovendien bezat het enkele verspreid liggende stukken land waarvan 100 morgen in Zegvelderbroek het grootste was''^'. |
|||||||
|
Uit de tijd van Jan van Hsselstein zijn er geen
gegevens over de opbrengsten van de thesaurie. Jans opvolger als thesaurier, kanunnik Herberen van der Donk, verpachtte de tienden in 1379 voor 675 pond Dordtse plakken en in 1399 voor 140 oude schilden jaarlijks aan de heer van Buren '^'^K Uit de oudst bewaard gebleven rekening van de thesaurier, van 1502 ^"', blijkt dat de tienden verreweg het leeuwenaandeel van de inkomsten vormden, nl. 211,5 goudguldens op een totaal van bij na 261 goudguldens. Na aftrek van alle uitgaven hield de toenmalige thesaurier precies de helft van de inkomsten over. Blijkbaar mocht hij de opbrengst in eigen zak steken, want anders had het voor Otto van IJsselstein (1335) en bisschop Jan van Arkel (1365) geen zin gehad om deze inkomsten te bedingen in ruil voor hun hulp, toen Jan van Hsselstein in financiële moeilijkheden verkeerde. Alles bijeengenomen wat ik hierboven
over de thesaurie van St. Marie te berde heb gebracht, mogen wij concluderen, dat Jan van Hsselstein als beheerder van de kerkeschat de zorg voor kostbare, mooie en interessante voorwerpen, misschien zelfs voor de kapittelbibliotheek, had, waarbij hij over ruime inkomsten kon beschikken, die na aftrek van de uitgaven nog een aanzienlijk honorarium opleverden. Jan van IJsselstein en de Leidse codex
In de familie van Jan was de belangstelhng
voor relieken en boeken niet vreemd. In mijn voordracht in 1979 heb ik aangehaald, dat Jans broer Arnoud, de heer van IJsselstein, een opmerkelijke verzameling kerkelijke kunst en een medische bibliotheek bezat, waarover hij in zijn testament van 12 februari uitvoerig bepalingen maakte. Ik heb er toen op gewezen, dat de opkomst van de school van miniatuurkunst in het in 1342 gestichte klooster van O. L. V. Berg in IJsselstein deels aan de belangstelling van beide broers voor kunst en wetenschap te dankenzalzijn^*'. De vraag of de Leidse codex van Der Naturen
Bloeme misschien in het IJsselsteinse klooster is vervaardigd, kan ik niet beantwoorden. Daarvoor verwij s ik naar de bijdrage van Dr. Obbema in deze uitgave. |
|||||||
|
273
|
|||||||
|
de Leidse codex in 1350-1365 voor Jan van
IJsselstein vervaardigd is. De grote miniatuur van St. Christophorus, waarop Jans wapen staat, moet dus eveneens in 1350-1365 geschilderd zij n. Het portret van de baardige, oudere geestelijke op die miniatuur kan zeer wel Jan van IJsselstein voorstellen, die in die periode 60-70 jaar oud was. Der Naturen Bloeme
Ik wil besluiten met een indruk van het
grote dichtwerk van Jacob van Maerlant over de natuur. Voorop moet gesteld worden, dat Der Naturen Bloeme geen origineel werk is. Het is een Nederlandse vertaling naar een Latij ns voorbeeld dat op rij m is gezet. Maar in de Middeleeuwen, toen het schrij ven van boeken nog een kunst van een zeer kleine groep monniken was, bekreunde men zich niet om originaliteit. Men schreef over, vatte samen, voegde toe, sloeg al dan niet opzettelijk over, totdat het leek, alsof er een nieuw boek ontstaan was. Meestal werd er in het Latijn geschreven, zodat het lezen van boeken beperkt bleef tot diezelfde kleine groep. Het is een verdienste van Jacob van Maerlant geweest, dat hij zich aan vertalingen waagde in het Nederlands van toen, waardoor boeken toegankelijk werden voor een groter publiek. Het is waar dat zeven eeuwen later de taal van Der Naturen Bloeme niet zo gemakkelijk meer te begrijpen is, maar met enige inspanning lukt het wel. Dan komt men onder de bekoring van het kostelijke taalgebruik, rake typeringen en onverwachte wendingen in Van Maerlants schetsj es van dieren, planten en mineralen. Het voorbeeld waarnaar hij werkte, was
De Naturis Rerum, over de natuur, een Latij ns prozawerk van Thomas van Cantimpré. Thomas was een geleerde monnik uit Belgisch Brabant '. Hij werd omstreeks 1201 geboren in Leeuw-Sint- Pieter (Brussel) en stierf omstreeks 1270 in Leuven. De thuishaven van Thomas was de abdij Cantimpré in Henegouwen, waaraan hij zijn toenaam ontleende. Op latere leeftijd is hij aan de universiteiten van Keulen en Parij s gaan studeren. In Keulen, omstreeks 1235, was hij een leerling van de beroemde theoloog en natuurhistoricus Albertus |
|||||||||
|
Afb. 4 Detail uil de miniatuur van St. Christophorus
de geestelijke stelt vermoedelijk Jan van IJsselstein voor. |
|||||||||
|
Uit de levensschets van Jan van IJsselstein
kan afgeleid worden, dat de codex vóór 1365, toen Jan onder curatele gesteld werd, geschreven moet zijn. In 1979 meende ik ten onrechte, dat de codex in 1345 gemaakt zou zijn ^^\ Deze datering baseerde ik op de vermelding van Pasen op 27 maart in de kalender die aan de tekst van Der Naturen fi/oeme voorafgaat. Inde 14de eeuw viel die dag in 1323,1334 en 1345. Bij nader inzien is mij gebleken, dat er een oude traditie bestaat, die Pasen altijd op 27 maart laat vallen, ongeacht het feit dat het Paasfeest al in de Middeleeuwen op wisselende dagen werd gevierd ^^\ Daarom houd ik mij nu liever aan de algemeen erkende datering van de codex op het derde kwart van de 14de eeuw, maar met de restrictie dat het laatste jaar 1365 moet zijn. Zodoende meen ik, dat |
|||||||||
|
274
|
|||||||||
|
Het kan haast niet anders, dat in zoveel
verzen talloze male stoplappen, kreupelrijmen en hobbelige ritmen voorkomen. Bij hem rijmt geregeld'Latijn' op'zijn'zoals in: Ardea in ons Latijn
Mach in Dietsche een reyghersijn.
of, over de aap: Symea mach in Latijn
In ons tale een symminkelsijn.
Heel lastig is om steeds weer een rijmwoord te vinden op 'serpent', als over 35 verschillende slangen gedicht moet worden. Jacob komt niet veel verder dan 'kent', 'bekend' en 'Oriënt'. Toch gaat er een charme vanuit, dat als men over de beukeboom leest, Fagus nadat ie 't besoeke, men de volgende regel wel kan raden: Es een boem die men heet boeke! Het is dan ook de kracht van een leerdicht als Der Naturen Bloeme, dat met eenvoudige, soms wonderlijke verzen de aangeboden informatie gemakkelijk te onthouden is. Een belangrijk punt is dat Van Maerlant
voor het Dietse lezerspubliek zijn best heeft gedaan de Diets en Vlaamse plante- en dierenamen te vermelden. Hiermee heeft hij een kostbare bijdrage geleverd tot onze oudste kennis van volksnamen. Namen als esel, everswijn, huushont, otter, wolve, baer, odevare (ooievaar), /laen, henneen kieken, pluvier, oester, zepuut, walvisch, keselare (kers), essche enpopuliere blijken al in de 13de eeuw te bestaan. Ondanks de bedoeling van Thomas, en dus
ook van Van Maerlant, om wetenswaardigheden te vertellen, hangt over het gehele werk, zeker bij de dieren, een sfeer van angst en huiver voor de natuur. Nuchtere mededelingen van Aristoteles worden overspoeld door uitweidingen over het onaangename, het gevaarlij ke, het dodelijke voor de mens. De al dan niet verzonnen gedragingen van roofdieren, zeemonsters en giftige slangen worden maar al te graag gebruikt om menselijke zondaren te vermanen. De moralistische kant van Der Naturen
Bloeme brengt Van Maerlant in zijn inleiding zelf naar voren. Als motief om dit werk samen te stellen dicht hij: love Gode in alle saken, diewonderlijcesinsinenmaken. Hij |
|||||||
|
Magnus. Thomas heeft, naar zij n eigen
zeggen, vijftien jaar aan De Naturis Rerum gewerkt, van vóór 1230 tot omstreeks 1244. De roem van Albertus Magnus als natuurkenner was echter zó groot, dat de tijdgenoten meenden dat het boek van de leerling geschreven was door de leermeester. Ook Van Maerlant verkeerde in de vaste overtuiging dat hij een werk van de grote Albertus zat te vertalen: Die materie vergaderde recht, Van Coelne broeder Alebrecht (broeder Albrecht van Keulen verzamelde de stof). Inderdaad heeft Thomas uit alle literatuur
waar hij de hand ap kon leggen, alle mogelij ke en onmogelij ke feiten, verhalen en verklaringen over schepselen der natuur verzameld. Het zou hier te ver voeren om alle bronnen van Thomas op te sommen. De belangrijksten zijn de Griekse bioloog en filosoof Aristoteles (384-322 v. Chr.) en de Romein Plinius de Oude (23-79 na Chr.). Thomas heeft zij n stof ondergebracht in 20 boeken, waarin hij achtereenvolgens behandelde de mens, de dieren, de planten, de mineralen, de aarde en de hemel. In elk boek hanteerde hij een alfabetische volgorde, zodat men zijn werk een encyclopedie van de natuur zou kunnen noemen. In totaal beschreef Thomas 444 soorten van dieren ,111 soorten van planten en 65 soorten van mineralen. Ondanks deze grote hoeveelheid is zijn werk toch onevenwichtig. In de Middeleeuwen kende" men veel meer nuttige planten die de moeite van beschrijven waard waren, dan het aantal dat Thomas behandelde. En omgekeerd voerde hij allerlei planten en dieren ten tonele die niet in West-Europa voorkwamen en waarvan uit zijn beschrijvingen duidelijk is, dat hij hen zelf ook niet kende uit eigen aanschouwing. Jacob van Maerlant heeft De Naturis Rerum zeker niet slaafs nagevolgd. Thomas' lange verhaal over de mens bekortte hij aanmerkelijk en de boeken over de aarde en de hemel liet hij weg. Zo ook liet hij gedeelten uit andere boeken weg en zette hij soms planten en dieren op een andere plaats. Op die manier kwam hij in Der Naturen Bloeme tot 13 boeken, waarin 400 dieren, 97 planten en 73 mineralen in ruim 16.500 verzen worden voorgesteld. |
|||||||
|
275
|
|||||||
|
het circus tegen de olifant vocht ^^'.
Dan vervolgt Van Maerlant met een wonderlijk verhaal, waaruit blijkt, dat de Middeleeuwer dit zware, moeilijk afwendbare en onplezierig ogende dier niet uit eigen aanschouwing kende. De eenhoorn is, volgens Van Maerlant,
slechts op een bijzondere manier te vangen. Men moet een onbesmette maghet, een maagd dus, alleen in het woud achterlaten, waar de eenhoorn zich ophoudt. Bij de aanblik van dat reyne lijf, die scone ghedane van de jonkvrouw zal het wilde dier zijn felheid verliezen en zij n kop in haar schoot leggen. Als de eenhoorn dan in slaap gevallen is, kunnen de jagers hem vangen en vastbinden. Zij brengen hem naar het paleis om hem daar aan de hoge heren te tonen, of zij slaan hem gewoon dood. Dit verhaal, zegt Van Maerlant, heeft een
diepere betekenis. De eenhoorn is een symbool van Christus, van Gods zoon. Voordat God door Maria vlees geworden was, gedroeg Hij zich als een wrede, wrekende god, die de hovaardige engelen uit de hemel verstootte, en woedde tegen de zonden van Adam, Sodom en Israël. Toen de eenhoorn echter Maria, diesoetemaghet ontwaarde en onder indruk van haar ootmoed en zuiverheid in deze woeste wereld kwam, vergat hij zij n wreedheid en zonk neer in haar schoot. Zonder de tussenkomst van een man, nam hij een menselijke gedaante aan. In deze gedaante namen de mensen hem gevangen en brachten hem ter dood. Voorwaar, een prachtig verhaal, al kost het in onze ogen wat moeite om God en zijn Zoon te vergelij ken met een neushoorn! Uit afbeeldingen uit de latere Middeleeuwen weten wij echter, dat men zich de eenhoorn als een edel soort paard of hert voorstelde met een spiraalvormige hoorn op het hoofd 58).
In de Middeleeuwen is een merkwaardige
verwarring opgetreden. Men meende dat de paard- of hertachtige eenhoorn werkelij k bestond. De apothekers van die tijd verkochten een kostbaar poeder dat een zeldzame geneeskrachtige werking zou hebben. Het poeder werd gemaakt van witte, spiraalvormige, soms twee meter lange 'hoorns' die soms, en dan voor veel geld, te |
|||||||
|
wil een beschrij ving van de schepping geven,
met name van het wonderlijke, de Bloeme, in de natuur, met het doel de grootheid van God aan te tonen. Dit motief is wel het belangrijkste, dat in de Middeleeuwen, en nog eeuwen later, aan de basis van elke natuurbeschouwing stond. Hoe wonderlij k op zij n beurt de Middeleeuwer kon omgaan met wonderlijke zaken in de natuur, wil ik laten zien aan de hand van Van Maerlants regels over de eenhoorn. De eenhoorn
Hiervoor heb ik al aangekondigd, dat ik
nader zou ingaan op de eenhoorn in Der Naturen Bloeme. Drie van deze hoorns hebben in de Middeleeuwen tot de kerkeschat van St. Marie behoord. Volgens een oude overlevering zij n de hoorns aan het eind van de elfde eeuw geschonken aan de pas gebouwde Mariakerk. Hoewel het strikt genomen niet te bewijzen is, dat deze hoorns al in de 14de eeuw, ten tijde van de thesaurier Jan van IJsselstein, in de kerkeschat aanwezig waren ^'*\ geven Van Maerlants dichtregels over de eenhoorn een aardig beeld, hoe men toen over dit soort geheimzinnige voorwerpen dacht. Van Maerlant vertelt ', dat de eenhoorn
een vreselij k dier is, dat een schrikwekkend geluid maakt. Het heeft het uiterlijk van een paard, met de voeten als een olifant, de nek als een hert en de staart als een varken. Midden op de kop staat een scherpgepunte hoorn van vier voeten lang, waaraan het dier zij n naam ontleent. Op een andere plaats in Der Naturen Bloeme vertelt Van Maerlant nog eens over de eenhoorn ^^'. Hij zegt dan, dat het dier korte poten heeft. De hoorn staat tussen de neusgaten. Het is een geducht wapen, dat hij aan de stenen slijpt en waarvoor zelfs een olifant terugdeinst. De eenhoorn is een krachtig, snel en onstuimig dier, dat leeft in woeste gebieden en in hoge bergen. Het zal de lezer duidelij k zij n, dat Van
Maerlant in beide gevallen spreekt over een rhinoceros, een neushoorn. Een van de zegslieden over de rhinoceros is de Romein Plinius de Oude, die het dier indertij d heeft gezien in Rome, waar het in |
|||||||
|
276
|
|||||||
|
koop waren op de markten van zeevarende
volken rond de Noordzee ^^\ WeUswaar was de herkomst van deze 'hoorns' onduidelijk, maar dat zij echt bestonden, kon de Middeleeuwse ongelovige Thomas zien in de kerkeschat van St. Marie, waar die fraaie exemplaren te pronk stonden. Er was weinig fantasie voor nodig om een verband te leggen tussen deze 'hoorns' en de bekende verhalen over de eenhoorn. Vanzelfsprekend moest een dergelij k medicij n een ongehoorde, bij na goddelij ke uitwerking hebben. Evenzeer kan deze verklaring verklaren, waarom zulke 'hoorns' in de kerkeschat aanwezig waren. In de kerk werden zij blijkbaar beschouwd als relieken van bovenaardse wezens, waarvan een heilzame, stichtende werking uitging. In werkelijkheid is de 'hoorn' van de Middeleeuwse apotheker de spiraalvormige, ivoren stoottand van de narwal, een tandwalvis uit de familie van de witte dolf ij nen. Het dier leeft in kudden in de zeeën rond de Noordpool. De tand bevindt zich in de bovenkaak, steekt recht vooruit en kan bij na drie meter lang worden. De narwal wordt nog steeds in het poolgebied gej aagd om zijn vet, zijn huid en om de lange tand, waarvan de poolbewoners allerlei voorwerpen maken ^^. |
|||||||||
|
Besluit
In het voorgaande heb ik naar voren
gebracht, dat Jacob van Maerlant en Der Naturen Bloeme behoorden tot een tijd, waarin de verhoudingen tussen vorst, adel, geestelijkheid en burgerij aan het veranderen waren. De veranderingen werden niet alleen met het zwaard tot stand gebracht maar ook met de ganzeveer: het streven naar een eigen, Dietse cultuur. De familie IJsselstein heeft in de Ode en 14de
eeuw de invloed van deze veranderende tijd in sterke mate beleefd en ondergaan. Het zwaard heeft hun, tij delij k, veel ellende gebracht, maar daarna namen ook zij deel aan de zich verder ontplooiende cultuur. Ik meen aangetoond te hebben, dat de Leidse codex van Der Naturen Bloeme werd gecopieerd in opdracht van de kanunnik Jan van IJsselstein in de jaren 1350-1365. Hij had de culturele belangstelling en ook de financiële middelen om een dergelijk werk te |
|||||||||
|
Afb. 5 Eenhoorns van St. Marie
Rijksmuseum Catharijne Convent Utrecht,
RMCC, Varia inv. nos. 7 en 8.
|
|||||||||
|
277
|
|||||||||
|
laten uitvoeren. Van Maerlants dichtregels
over de eenhoorn, de Christelij ke, symbolische verklaring ervan en de narwaltanden van St. Marie geven ons een beeld, wat men in de tijd van Jan van IJsselstein over zaken der natuur wist, meende te weten, dacht en verwarde. |
||||||||
|
16) RAUtrecht, Archief Kapittel Dom, inv.no. 3854.
17) RAUtrecht, Leenhof IJsselstein, inv.no. l,fol.27-v
18) ARA,Nassau Domeinraad, inv.no. 800. Willem
Haaskenz. moet toch gevoel voor humor gehad hebben om op deze elegante manier te zeggen, dat hij niet een echte, hele maar een onechte, halve IJsselsteiner was. Het zuiltje zou kunnen duiden op een afstamming van zijn moeder Haaske uit het wijdvertakte, Utrechtse geslacht Zuilen. 19) ARA, Nassau Domeinraad, inv.no. 169.
20) ARA, Hollandse Leenkamer, inv.no. 76, fol. 47-v -
48-v. 21) RAUtrecht, Archief Bisschoppen, inv.no. 270, fol.
2-2-v: bij de ongedateerde belening van Gijsberls soen van Yselsteyne met de niet onaanzienlijke goederen van zijn vader deed zijn voogd Jan van IJsselstein heren Gijsbrechtsz. hulde voor hem. Op 11 december 1390 volgde een tante, Gysberts susler van Yselsteyne, de jongen op in die bezittingen. 22) ARA, Nassau Domeinraad, inv.no. 1101.
23) G ALeiden, Archief Kloosters, inv. no. 664.
24) ARA, Nassau Domeinraad, inv.no. 130.
25) RAUtrecht, Handschriften, inv.no. 354, fol. 47-v.
26) Het optreden van de bisschop en het beleg van het
kasteel van IJsselstein worden verhaald door Melis Stokeinzijn/?i/>n^rom7^(B. Huydecoper 1772,dl. 2, blz. 455-474);zie ook J.E.A.L.Struick 1968, blz. 64-65, J. Heniger 1977, blz. 3, J. Heniger 1980, blz. 11-12. 27) Oorkondenboek Utrecht, dl. 5, blz. 412, dd. 16 juni
1299. 28) Over Wolfert van Borselen zie Nieuw Nederlandsch
Biografisch Woordenboek, dl. 10 (1937), kol. 97-98. 29) Oorkondenboek Utrecht, dl. 5, blz. 441-443, dd. 21
mei 1300. 30) Over graaf Jan II zie Nieuw Nederlandsch
Biografisch Woordenboek, dl. 6 f 1924), kol. 850-853. 31) J.E.A.L. Struick 1968, blz. 65-67.
32) Zie Melis Stoke in zij n/;iymA;ron(yfc(B. Huydecoper
1772, dl. 3, blz. 382-389). 33) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2, inv.no. 7, dd. 6
januari 1309. 34) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2, inv.no. 11.
35) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2, inv.no. 130.
36) De ingewikkelde wordingsgeschiedenis van het
Land van IJsselstein in de Middeleeuwen moet nog |
||||||||
|
Aantekeningen
1) J. Heniger 1980, blz. 1-17.
2) Een uitvoerige levensbeschrijving van Jacob van
Maerlant in Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl. 7(1927), kol. 823-829. 3) Zie over Albrecht van Voorne, vermeld 1259-1287,
overledenin 1287, W.H. Lenselink& A.D.A.Monna 1976, blz. 41. 4) E. Verwijs 1878, dl. 1, blz. XLI-XLVI, waarin korte
biografische schets van Nicolaas van Cats. 5) F.W.N. Hugenholtz 1966, blz. 64-67.
6) J.C. Visser 1964, blz. 28,31,36.
7 J.C. Visser 1964:37. 8) J.C. Visser 1964:31,37;H.M. Brokken 1982, blz.
209. 9) G.J. Hoogewerff 1936, dl. 1, blz. 77.
10) ZieA'aardete;er,no. 4, blz. 27, over de problemen
bij het gebruik van Paasdata als middel tot dateren van Middeleeuwse handschriften. 11) Oorkondenboek Utrecht, dl. 4, blz. 191-192, no.
1949. 12) RAUtrecht, Archief Kapittel St. Jan, inv.no. 778.
13) RAUtrecht,ArchiefKapittel Dom, inv.no. 1991.
14) RAUtrecht, ArchiefKapittel St. Marie, inv.no.
812. |
||||||||
|
278
|
||||||||
|
schenking van de hoorns aan St. Marie - men denkt
eerder aan de 12de dan aan de 11de eeuw-wordt niet betwijfeld, dat zij in de latere Middeleeuwen in Utrecht waren; zie D. van Heel 1930, blz. 70; A. Quak 1984, blz. 82-83. 55) E. Verwijs 1878, dl. l,blz. 120-121, regels2699-
2720. 56) E. Verwijs 1878,dl. l.blz. 157-160,regels3691-
3776. 57) H. Rackham 1940,dl. 3, blz. 52-53.
58) Over de eenhoorn en zijn symbolische betekenis is
zeer veel geschreven; zie o. a. R.R. Beer 1972 en K. Salzle 1965, blz. 288-318, waarin talrijke afbeeldingen van de eenhoorn in de Middeleeuwen. 59) R.R. Beer 1972, blz. 183-186.
60) R.R. Beer 1972,blz. 187-193;Standaard
Encyclopedie, dl. 4 (1967), blz. 404, en dl. 10 (1970), blz. 96-97,111. |
||||||||||
|
geschreven worden, zie J. Henigerl980,blz. 8,10. Veel
materiaal bevindt zich in de archieven van de Utrechtse kapittels. 37) RAUtrecht, Archief Bisschoppen, inv.no. 78, dd.
17 januari 1331. 38) Archief Bisschoppen, inv.no. l,fol.9,dd.20april
1333. 39) J .W. Berkelbach van der Sprenkel 1937, blz. 194-
195,dd.l7oktober 1321. 40) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2, inv.no. 1101,dd.
15 augustus 1361. 41) J .W. Berkelbach van der Sprenkel 1937, blz. 291-
292, dd. 21 december 1326. 42) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2. inv.no. 1121,dd.
13 november 1335. 43) ARA, Nassau Domeinraad, dl. 2. inv.no. 1121, dd.
25 november 1365. Zie over Jan van Arkel, bisschop van Utrecht in 1342-
1364, CA. Rutgers(1970). 44) RAUtrecht, Archief Kapittel St. Marie, inv.no.
203,NecrologiumvanSt. Marie. Op 18 januari staat vermeld; OdJo: de Ysselstey-lhezaurary nri- (overleden heer Jan van IJsselstein, onze thesaurier). 45) RAUtrecht. Archief Kapittel St. Marie, inv.no.
1894, fol. IX: Deofficiothesaurij.
46) A.J. van de Ven 1955, blz. 53-57.
47) K.O.Meinsma 1903, blz. 107-108, dd. 8 november
1476. 48) RAUtrecht, Archief Kapittel St. Marie, inv.no.
1895, fol. LXII-LXVII,XCVI-CCXV, 164,178,192,
208,222,236,248,262 en 276. 49) RAUtrecht, Archief KapittelSt. Marie,inv.no.
1894, fol. LVI-LVII-v, dd. 6 januari 1379, en fol. LVII- V - LVIII-v, dd. St. Pietersavondad cathedram 1399. 50) RAUtrecht, Archief Kapittel St. Marie, inv.no.
1897, rekening van de thesaurier van 1502. 51) J. Heniger 1980, blz. 13-14,16; Nassau
Domeinraad, dl. 2,inv.no. 1101. 52) J. Heniger 1980, blz. 14.
53) Zie over Thomas van Cantimpré: G. Sarton 1931,
dl. 2, blz. 592-594, en Nationaal Biografisch Woordenboek, dl. 2 (1966), kol. 865-868. 54) In het Rij ksmuseum Catharij ne Convent bevinden
zich twee eenhoorns, RMCC Varia inv. nos. 7 en 8. Het derde exemplaar dat vroeger tot de kerkeschat behoorde, is in het Rijksmuseum Amsterdam. Hoewel er enige aarzeling bestaat over de datum van de |
||||||||||
|
Literatuur
|
||||||||||
|
Anoniem, 1970: Jacob van Maerlant's Der Naturen
Bloeme, in Naar de Letter, No. 4 (tekst bij tentoonstelling in Instituut de Vooys, Utrecht, 1 oktober 1970-1 februari 1971). Beer, R.R., 1972: Einhorn. Fabelwelt und Wirklichkeit
(München). Berkelbach van der Sprenkel, J.W., 1937: Regesten van
oorkonden betreffende de bisschoppen van Utrecht uit de jaren 1301-1340 (Utrecht). Brokken, H.M., 1982: Het ontstaan van de Hoekse en de
Kabeljauwse twisten (Zutphen). Drossaers, S. W. A., 1955: Het archief van den
Nassauschen Domeinraad. Tweede deel: Stukken betreffende de rechten en goederen van Anna van Buren ('s-Gravenhage), 5 stukken. Heel, D. van, 1930: De eenhoornen van Sinte Marie, in
Jaarboekje van'Oud-Utrecht',jrg. 1930, blz. 66-84,111. Heniger, J., 1978: HubrechtvanVianen,in Tijdschrift
Historische Vereniging Vianen,jrg. 2, blz. 2-4. Heniger, J., 1980: De Amstels in IJsselstein, in
Historische Kring IJsselstein, No. 16, blz. 1-17,111. |
||||||||||
|
279
|
||||||||||
|
Hoogewerff, G.J., 1936: De Noord-Nederlandsche
Schilderkunst ('s-Gravenhage), 2 delen. Hugenholtz, F.W.N., 1966: Floris V (Bussum).
Huydecoper, B., 1772: Rijmkronijk van Melis Stoke met
historie- oudheid- en taalkundige aanmerkingen (Leyden),3delen. Lenselink,W.H.,&A.D.A.Monna 1976: Studies over
het Zeeuwse en het Leidse burggraafschap (Groningen). Meinsma,K.O., 1903: Middeleeuwse Bibliotheken
(Zutphen). Nationaal Biografisch Woordenboek (Brussel, 1964-
1974), 6 delen. Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek
(Leiden, 1911-1937), lOdelen. Oorkondenboek van het Sticht Utrecht tot 1301
(Utrecht, 1920-1959), 5 delen. Quak, A., 1984: Eine nordische Runeninschrift in
Utrecht, in Amsterdamer Beitrage zur alteren Germanistik, dl. 21, blz. 73-83, ill. Rackham, H., et al. 1938-1963: Pliny Natural History
(Cambridge/London), 10 delen. |
|||||||
|
Rutgers, C.A., 1970: Jan van Arkel, bisschop van
Utrecht (Groningen). Salzle,K., 1965: Tier undMensch,Gottheitund
Damon. Das Tier in der Geistesgeschichte der Menschheit (München). Sarton, G., 1927-1948: Introduction to the History of
Science (Baltimore), 3 delen. Standaard Encyclopedie (Antwerpen/Utrecht, 1965-
1973),14delen. Struick,J.E.A.L., 1968: Utrecht door de eeuwen heen
(Utrecht/Antwerpen). Tongerloo,L. van, 1977: MiddeleeuwsIJsselstein,m
Historische Kring IJsselstein, No. 4, blz. 2-14. Ven, A. J. van de, 1955: De driehoek van Sint Marie te
Utrecht, m Jaarboekje van'Oud-Utrecht',jrg. 1955, blz. 33-80,111. Verwijs, E., 1878: Jacob van Maerlant's Naturen
Bloeme (Groningen), 2 delen. Visser, J.C., 1964: Schoonhoven. De ruimtelijke
ontwikkeHng van een kleine stad in het rivierengbied gedurende de Middeleeuwen (Assen). |
|||||||
|
280
|
|||||||
|
Het Leidse handschrift van Der Naturen Bloeme
|
|||||||||||
|
PieterF.J. Obbema
|
|||||||||||
|
Het volgende artikel is geschreven op verzoek van de redaktie van dit tij dschrift.
Het was al goeddeels gereed toen ik pas kon kennis nemen
van het artikel van de heer Heniger, elders in dit nummer.
Enkele overlappingen bleken niet te vermijden.
|
|||||||||||
|
Omstreeks 1270 voltooide de Vlaamse
schrijver Jacob van Maerlant een dichtwerk dat hij de titel gaf Der Naturen Bloeme, wat wij in modern Nederlands Het beste uit de nafwM/'zouden kunnen noemen. Hij bood het aan aan zijn opdrachtgever de Zeeuwse edelman Nicolaas van Cats ^\ De publikatie van het werk betekende een mijlpaal in de cultuurgeschiedenis van de Lage Landen, want voor het eerst was er een echt naslagwerk in de Nederlandse taal verschenen. Jacob van Maerlant gaf erin een overzicht
van de hele schepping op aarde, onderverdeeld in dertien hoofdstukken of 'boeken', zoals hij ze zelf noemt. Al in het eerste boek wordt de kloof die de middeleeuwse mens van ons scheidt, duidelij k. Na een karakteristiek van de verschillende levenstijdperken van de mens behandelt hij de 'wonderHke lieden' en beschrijft ondermeer amazonen, centauren, cyclopen en hondskoppigen. Niemand uit zijn omgeving had ze ooit gezien, maar men kende uit verhalen, soms ook door het lezen van de bij bel of bij belverklaringen en meer in het algemeen door de Latijnse letterkunde. Nog maar weinig kon door eigen waarneming worden vastgesteld. Achter elke horizon hielden onbekende verten hun geheimen verborgen en allerlei processen in de natuur, zoals bij V. de verandering van rups in vlinder, bleven door een gebrek aan inzicht ondoorzichtig. |
Verhalen waren misschien de rijkste bron
om de fantasie te prikkelen, zeker was dat alleen studie tot meer kennis kon leiden. En er waren steeds weer schrijvers bereid gevonden dat te vergemakkelijken door al het wetenswaardige wat zij elders lazen, in boeken te verzamelen. Zo ook de geleerde Brabantse geestelijke Thomas van Cantimpré (1201-ca. 1271?), die met zijn Latijnse werk De natura rerum Maerlant het model en de stof leverde voor Der Naturen Bloeme, een omvangrijk dichtwerk van ruim 16.000 regels. Na de behandeling van de mens volgen de viervoeters, de vogels, de zeemonsters, de vissen, de slangen en de wormen, onder welke benaming de insekten schuilgaan, dan de gewone bomen, de specerijen en de geneeskrachtige kruiden om te besluiten met de vermaarde bronnen, de bijzondere stenen en metalen. Tekst en illustratie
Geleid door zijn voorbeeld begon
Maerlant elk boek met een algemene inleiding om vervolgens de verschillende soorten in alfabetische volgorde te bespreken. Wie dus eenmaal wist in welke klasse een bepaald schepsel te vinden was, kon gemakkelijk opzoeken wat daarover bekend was, als hij tenminste de Latijnse benaming kende. Want Maerlant hield voor zijn alfabetische rangschikking de Latijnse namen aan zoals hij die bij Thomas vond. Zelf zegt hij dat dat onvermij delij k was, |
||||||||||
|
281
|
|||||||||||
|
omdat hij van menig dier de Nederlandse
naam ook niet kende. Dat hoeft ons nauwelijks te verwonderen. Heel wat dieren en monsters leefden immers alleen maar een bestaan in de boeken. Gewone namen waren de lezers in die tijd bovendien vaak ook in het Latijn bekend, omdat de kunst van het lezen in de regel samenhing met de kennis van wat elementair Latijn. Wie het Leidse handschrift raadpleegde,
kon zich ook laten leiden door de illustraties. Zij voerden gemakkelij k naar het gezochte beest en waren bovendien een kostelij k hulpmiddel als men weer eens een onbekend monster ontmoette. Wij kunnen ons dat moeilijk indenken, maar in de veertiende eeuw kwam men ze wel degelij k tegen, als men eens aandachtig keek naar een gebrandschilderd raam, de versiering van koorbanken en portalen of illustraties in andere boeken. Zo kon de lezer op drie manieren zijn weg in Der Naturen Bloeme vinden, door soortgenoten te vergelij ken, door vanuit een voorstelling te zoeken naar een beschrij ving of door vanuit een Latij ns begrip het werk alfabetisch te raadplegen. De lezer vond dan een berijmde
beschrijving. Die versvorm komt ons nu wat kinderlij k voor in een wetenschappelij k werk, maar ook daar dacht de tij dgenoot anders over. Hij was niet zo gewend boeken te raadplegen; deed hij dat wel dan las hij aandachtiger dan wij gewoon zijn, en hij was er veel meer op gericht het gelezene goed te onthouden. Voor dat laatste was rij m een machtig hulpmiddel. Bijna even belangrijk zijn de illustraties.
Zij maakten niet alleen het boek, zoals gezegd, als naslagwerk toegankelijk, zij verduidelijkten ook de beschrijving. Geleerden die Latijn kenden en meer gewend waren met boeken om te gaan, hadden er minder behoefte aan, als ze er al niet een zekere minachting voor hadden. Het is bekend dat sommige kloosters bepaald afkerig waren van overdadige illustraties. Dat verklaart waarom het werk van Thomas van Cantimpré maar zelden geïllustreerd is, terwij 1 geen enkel wereldlij k boek in het Nederlands toen vaker overvloedig van plaatjes is voorzien dan Der Naturen Bloeme. Van deelfminofmeer volledig bewaarde |
handschriften bevatten er zeven een
repertoire van afbeeldingen van de beschreven dieren ^'. Ongetwijfeld lag die verhouding in het
verleden anders. Handschriften met miniaturen werden al gauw als een kostbare schat beschouwd en met meer zorg omringd dan niet-geïllustreerde werken. Toevallig gespaarde bladen van voor het overige verloren handschriften bevestigen in dit geval dat juist handschriften zonder plaatjes vaker het slachtoffer werden van verwaarlozing en vernietiging. Desondanks is het aantal geïllustreerde handschriften bij de Der Naturen B/oemeopmerkelijk groot. Blijkbaar waren er in de veertiende eeuw toch opdrachtgevers te vinden die zich zo'n kostbaar boek konden veroorloven. Die laatste opmerking brengt ons al wat dichter bij het lezerspubliek dat belangstelde in Maerlants werk. Maar laten wij niet op de zaken vooruit lopen; eerst moet enige aandacht worden besteed aan de rest van de inhoud van het Leidse handschrift. Het 'voorwerk'
In zekere zin doen wij het Leidse
handschrift tekort, als wij het Der Naturen Bloeme noemen. Dat is wel het voornaamste werk in het handschrift, maar eraan vooraf gaan nog enkele werken van geringer omvang die tenminste vermeld moeten worden. Allereerst is er de kalender (f. lv-7r) ^\
ingericht zoals elke middeleeuwse kalender voor eeuwig gebruik; toegevoegde tabellen maakten het mogelij k voor elk j aar de dag van de week te vinden en de Paasdatum te bepalen. Daarnaast gaf de kalender een overzicht van de heiligenfeesten, die ten dele van bisdom tot bisdom en soms zelfs van stad tot stad verschilden. Voor de betekenis van dit stuk moeten wij ter wille van de ruimte belangstellenden verwijzen naar de op initiatief van Prof. Dr. W. P. Gerritsen geschreven Utrechtse tentoonstellingscatalogus over Der Naturen Bloeme, die ook voor andere aspecten een schat van wetenswaardigheden bevat '*\ Hier moet alleen worden gezegd dat de kalender van het Leidse handschrift niet bestemd was voor liturgisch gebruik en daarom ook |
||||||
|
282
|
|||||||
|
noodzakelij ke inleiding op; beide stukken
samen krij gen een natuurlij k vervolg in de beschrijving van de schepping zoals die in Der Naturen Bloeme gegeven wordt. Het verwondert dan ook niet dat overeenkomstige combinaties ook wel in andere handschriften van Maerlants werk worden aangetroffen. Dat laatste kan niet gezegd worden van het allegorisch gedicht Van vijf bomen (f .22v-23r). Het is een typische bladvulHng, teh precies drie pagina's en brengt daardoor het aantal onbeschreven bladen voor de Der Naturen Bloeme terug tot één. Want Maerlants gedicht begint op een nieuw katern in het handschrift ^. De genoemde drie stukken samen vormen
het voorwerk op de hoofdinhoud. Met de bekende bladgrote miniatuur van Sint Christofoor (afb. 1) op f .25v begint het voornaamste stuk van het handschrift, het werk van Maerlant, zoals ook in middeleeuwse getij deboeken de miniatuur met de opdrachtgever tegenover de hoof dinhoud, de Mariagetijden, pleegt te staan. Het handschrift opnieuw gebonden
Zijn beide stukken, voorwerk en Der
Naturen Bloeme, nu als één enkel handschrift op te vatten? Niet iedereen neemt dat voetstoots aan. Het vermoeden is wel geopperd dat het eerste stuk pas later aan de Maerlant is toegevoegd en oorspronkelijk er los van stond ^'. Om dat na te gaan is het handschrift zelf nog eens onderzocht. Het verslag van de bevindingen draagt onvermijdelijk een wat technisch karakter, maar kan bezwaarlijk hier achterwege blijven. Vooropgesteld zij dat het handschrift in
1985 herbonden werd in een kalfsleren band met sluitlinten, waarbij de vroegere negentiende-eeuwse band van de Leidse boekbinder J.J. La Lau, die niet meer deugdelij k bleek, terzij de werd gelegd. Bij die gelegenheid konden tevens sporen van een vroegere binding worden geobserveerd ^\ La Lau had de katernen genaaid op vijf
touwtj es zonder gebruik te maken van de oudere naaigaten, die in beide stukken van het handschrift op gelijke hoogte bleken te |
||||||||
|
nauwelijks kan dienen voor een betrouwbare
bepaling van de plaats waar het handschrift geschreven is. Er zij n duidelij k sporen die verwijzen naar Utrecht ^'. Maar het betreft dan wel het bisdom Utrecht, dat zich in de veertiende eeuw uitstrekte van Friesland tot de Maas en Zeeuws Vlaanderen. Voor de lokalisering helpt evenmin de Cisiojanus, een berijmd ezelsbruggetje om de volgorde van de voornaamste feestdagen uit het hoofd te leren. Hij staat in het handschrift aan de voet van elke pagina, die precies één maand bevat. Op de kalender volgt de zgn.A^fl/Mur/cMnde
van het Geheelal (f. 7v-22r), een gedicht van een kleine 2000 verzen over de leer van de zon, aarde en maan, planeten, sterrebeelden en natuurverschijnselen. Het is in de tweede helft van de dertiende eeuw door een onbekende Vlaming geschreven, maar vooral uit noordelijke afschriften bekend ^\ De kalender vormt er met zij n stand van de sterrebeelden en zijn tabellen voor berekening van de maan een bij na |
||||||||
|
Afb. 1 Miniatuur van St. Christophorus
uitjacob van Maerlanl, Der Naturen Bloeme,
Universiteitsbibliotheek Leiden, BPL14A fol. 25'.
|
||||||||
|
283
|
||||||||
|
staan. Zij waren onbruikbaar geworden
omdat het handschrift vooral aan de onderzijde en opzij flink was afgesneden. Als gevolg daarvan klopte de verdeling van de ribben over de rug niet meer. Beide stukken, voorwerk en hoofdwerk, zijn dus tweemaal opeenzelfde wijze ingekeept. Alleen het blad met de Christofoor-miniatuur bleek apart behandeld. Het werd bij de eerste binding niet tegelijk met het hele handschrift ingezaagd, maar pas achteraf van gaatjes voorzien. Dit hoeft echter niet te betekenen dat het blad pas is toegevoegd toen het hele boek al lang gereed en in gebruik was. Vermoedelijk is het handschrift vóór La
Lau nog eens herbonden, ook al is daar geen spoor van teruggevonden. Het lij kt immers onwaarschijnlijk dat het in de negentiende eeuw nog eens flink werd bekort. Het gold toen al als een uitzonderlijk kostbaar stuk dat (getuige de bij die gelegenheid vervaardigde safraanleren band) met grote omzichtigheid, zij het met een onjuiste techniek, behandeld zal zijn. Het bij snij den laat zich beter denken in de
achttiende eeuw en het zou mij niet verbazen als de man op wiens veiling de Leidse bibliotheek het handschrift in 1744 kocht, de Amsterdamse verzamelaar Isaac le Long (1683-1762), hieraan schuld is ^°'. Le Long liet zijn handschriften bij voorkeur herbinden in perkament, waarbij insnijden niet geschuwd werd. Ook de spikkeling met rood en blauw op de snee past goed in die tij d. Maar nog eens, zekerheid is er niet. Over bezitters vóór Le Long is niets bekend, als wij de man achter het IJsselsteinse wapen buiten beschouwing laten ^^\ In elk geval rept de uitvoerige beschrijving in de veilingcatalogus van Le Long met geen woord over de band, terwijl ook oudere beschrijvingen, onder meer bewaard in het archief van de bibliotheek, aan dit aspect van het handschrift stilzwijgend voorbij gaan. Het handschrift nader bekeken
De oude bindsporen hebben geen
aanwijzing opgeleverd dat beide stukken van het handschrift pas later zouden zij n samengevoegd. Toch zijn er wel verschillen bij de aanpak van het maken van het boek. Kijken wij nog eens naar het handschrift zelf. |
Het teh nu 141 folia, die 310:230 mm groot
zijn. Het is geschreven op zwaar, tweezijdig geruwd perkament van goede, zij het niet foutloze, kwaliteit. Het handschrift begint met drie katernen van vier dubbelbladen, het 'voorwerk', ff. 1 -24. Om het derde is het blad met de Christofoor-miniatuur geslagen. Daarop volgden oorspronkelij k 15 volledige katernen, weer van vier dubbelbladen, met de tekst van Der Naturen Bloeme. Twee bladen zijn er tot schade van de tekst uit weggesneden (f .29bis, f .96bis). Het laatste is in de negentiende eeuw door een afschrift op papier vervangen .Tenslotte werden, als zo vaak, twee bladen aan het einde (na f. 141) weggesneden, naar alle waarschijnlijkheid omdat ze onbeschreveen waren. Perkament was nu eenmaal duur. De bladspiegel van het handschrift meet
240:185 mm en is met uitzondering van de kalender ingedeeld in twee kolommen, waarbij zowel in de binnen- als in de buitenmarges gaatjes voor de liniëring zijn geprikt. De afwijkende bladindeling van de
kalender vloeit voort uit de aard van de tekst. Elke maand kreeg een eigen bladzijde toebedeeld. De rechter marge bood ruimte voor de bijbehorende illustraties, twee voor elke maand, een met de zgn. werken van de maand, de voor die maand karakteristieke werkzaamheden, een voor het sterrebeeld van de maand. Oorspronkelij k stond de maker wellicht een andere indeling voor ogen, want de met loodstift ^^' aangebrachte kolommetj es zij n bij de uiteindelij ke opmaak voor een deel overbodig. Het voorwerk telt 38 regels per kolom, het
hoofdwerk 36. Bovendien is de indeling in het eerste stuk steeds met loodstift getrokken, terwij 1 in het tweede stuk zwarte inkt is gebruikt. Hier stuiten wij dus op verschillen tussen voor- en hoofdwerk, waarbij wel moet worden bedacht dat het volstrekt onzeker is welk van beide het eerst is afgeschreven. Over het verschil in regeltal valt weinig te zeggen, al lij kt een indeling in 36 regels voor een kalender met daaronder nog de Cisiojanus-\erzen aan de krappe kant. De wisseling van schrijfmateriaal voor de
lijnen kan samenvallen met de aard van het werk. Inktlijnen zijn nu eenmaal veel |
|||||
|
284
|
||||||
|
sprekender dan met lood getrokken lij nen.
Ze passen daarom slecht in het eerste gedeelte. Want De Natuurkunde is geïllustreerd met zorgvuldig uitgevoerde schematische voorstellingen, cirkelvormige lijntekeningen, waarin de stand van de hemellichamen is weergegeven. Het zijn dus tekeningen met veel wit, dit in tegenstelling tot de illustraties van de Der Naturen Bloeme, die met dekverf zijn opgevuld. Inktlijnen zouden de helderheid van de illustratie geweld aandoen. Een andere oplossing, de inktlijnen bij de tekeningen weer uitwissen, lij kt ook weinig fraai: de pagina zou door de onvermijdelijke witte gaten zijn evenwichtig karakter verloren hebben. Inkt was daarom minder geschikt voor dit stuk van het handschrift. Het meest opvallende verschil tussen beide
stukken zijn de twee schrijfhanden. Zonder twijfel waren er twee afschrijvers aan het werk; de een was belast met het voorwerk, de ander met het hoofdwerk. Beiden schrijven een zorgvuldig uitgevoerd gotisch boekschrift, maar hebben verschillende schrijf gewoonten. De copiïst van het hoofdwerk merkt de eerste letters van de regels (de 'hoofdletters') met een rood streepj e, de ander laat dat achterwege. Bovendien heeft de laatste in tegenstelling tot de ander de gewoonte om elke regel aan het einde te markeren met een punt. Dat gaat terug op een oude praktijk, waarbij versregels doorlopend zoals proza geschreven werden en alleen door een punt van elkaar gescheiden. Daarmee zijn de verschillen tussen beide
stukken van het handschrift wel besproken. Is het voldoende om te spreken van twee afzonderlij ke stukken, die pas later zij n bijeengebracht? Wie op de afwerking van het handschrift let, moet tot andere gedachten komen, ook al zou hij niet weten dat de oude bindgaten al op het tegendeel wijzen. Versiering en illustraties ^^^
Bij de afwerking kunnen wij hier
onderscheid maken tussen de illustratie en de decoratie. De laatste bestaat allereerst uit in bladgoud uitgevoerde hoofdletters aan het begin van elke paragraaf (elke alinea zouden wij nu zeggen), die meestal twee regels hoog |
zijn. Zij zijn met penwerk tot een rechthoek
afgewerkt en opgevuld. Als ze aan de marges grenzen, dan lopen soms nog sierlijnen vanuit de letter het wit in. Voor dat penwerk is afwisselend van rode en paarse inkt gebruik gemaakt. Het oog van de letter is steeds met sierlijke haaltjes gevuld, die nu eens puur decoratief zij n, dan weer plantaardige vormen laten zien, hier en daar zelfs dieren. De uitvoering van deze versiering is in beide stukken zo gelijk, dat dat alleen al reden is om beide tot dezelfde bron terug te voeren. Der Naturen Bloeme is ingedeeld in
boeken en heeft dan ook nog grote beginletters of initialen, groter van formaat dan de zo j uist besproken letters aan het begin van een paragraaf. In het hart van de letter is een voorstelling geschilderd van een lezende of lerende geleerde. In tegenstelling tot het besproken penwerk bestaan de uitlopers uit takken met gouden bladeren, meestal niet meer dan een drieblad, die geheel overeenkomen met dezelfde versiering op de eerste bladzijde van de Der Naturen Bloeme (afb. 2). Tekening en kleur |
||||||||||||||||
|
^ tflft ottiJf ccf 111 rEFf failbut.
Jctutj^fiffliuaoamfl* " ■Difflidif gtBttmttfrtHtiiont ■ö litf^ir hcKtt in ftnrtt öjcfatn QicitmofiiirtiOuJifluo-ritfttri - tH>tf iriffftcriiwA uatt iwn- Stffipp um aittrtS)\XM iii. 5f ttr raiftwiwl umi trmtt -J yïi? Bit wrijc i^f "■ btcp mmtf lou mnJicttjiilBTtt
^ gïKttto «"*»■ ten flrnini ^rpunoimfo^twu ttniu iiomm 5t(Wwirtbifrn«tt , lAnonus Qïpi)ilioU>$u9
.....jpipfofttwft«ftu8 «^a^ogttKS omotntus ua'iubme
^ i^«gcm9 «pUloOmi ^antM 3]ie uffOn tcütai 6u oiap)i ttnuni tju nafj li«ni Tiw tmrtt fipt JnfmmtefJmlMtttfim ^^ 3>pmtTia8 rntt fmiatn JP Catam «an) cnit mrwdfut < >-^ <6iid{a$(n0jp{KU8 fjtlagoms «f mnumttt
_ ^oiiHTU» fiW Hwmttr 47<iHimc lumpnnmiuir
4:tmm pïntomtia: nuotbei tfxmt ptoI<mmt9 miiïniras |
|||||||||||||||||
|
7<)mijj(m¥ïciifmrE<iidttr
fd'tUt CBtinf £Kt bocc nwtw / M^cshnu ouliitrf niitó'rorimt
I #icttrdiH;{tiuuau nalmtit 'J«ïs 01 ttCm toatttlam
f MirniCT mlirttr mn iMni. ^<5rtflfaif niamv bfllftft 1 Oirniftttnf uo^TUoft mijt
f'Mtt «fai mttdtn oicIturnAimitrti *'
i [ét &{ nftmtn n0rmm-l_ «milt aicre anftontó»-■•^ plftrirdrrcEïfrflrtbdï» t Bfmt ^ mn «ïit pftüoftrpfnni rHflifWtTnamoiUwilci^inm éoucnflltoiïiwnif Oic rwjifumtn ö: njilft !t( ironf m m- fmmi ,. XtlwiBtWöirmüimfirt-a»; HHSptttlud Otf iDcmt (mr tuur
Jm^^v* tMtum^frouc oumur iPSoItnjis auma aan nntutm 2<lé >l|«it 4>u<( UI futt fmftwtit Jwmcnto^awmmnwt- öif ueatmrdt twnttr hm- ^itufoi nsmum mt ttuaoanc
{}iai tuBiifm; «ftu UI Dit om
|
|||||||||||||||||
|
HuttitmitUmfüu
^loi goö tbaa «an ïwitrinlif |
ir'
|
||||||||||||||||
|
^titn (Mmati iuiicn nsaut
|
|||||||||||||||||
|
Afb. 2 Proloog van Der Naturen Bloeme
Universiteitsbibliotheek Leiden, BPL 14Afol. 26. |
|||||||||||||||||
|
285
|
|||||||||||||||||
|
komen treffend overeen met de illustraties in
de kalender. De laatste zijn ook weer te vergelijken met
de honderden afbeeldingen van dieren in gouden omlijsting en soms weer met een enkel drieblad verrij kt. De afschrijver van de tekst heeft er van meet af aan rekening meegehouden. Hij liet er ruimte voor vrij te linkerzijde van de kolom. De ondergrond is steeds uitgevoerd in een enkele kleur, bij voorkeur rood of blauw, die door groepj es van drie witte punten is verlevendigd. Volledigheidshalve moet hier nog worden
opgemerkt dat het illustratieschema vanaf het achtste boek, dat de bomen bespreekt, veranderd is. De oorzaak is duidelijk. De ruimte verkregen door uitsparing in de tekst van een gedeelte van de regel zou te klein zijn om de karakteristieken van de bomen en allerlei planten weer te geven. Andere Der Naturen fi/oewe-handschriften zien hier dan ook wel af van illustraties ''*'. Het Leidse gebruikt echter de vrije marge vóór de kolom om aldus hoogte te winnen. De voorstelling is er eenvoudig zonder ondergrond op het blanke perkament geschilderd. Bij destenen, waar inpassing in de tekst wel weer mogelijk zou zij n geweest, is dit schema volgehouden. Hier trekken vooral de gesneden stenen de aandacht, die alleen in het Leidse handschrift geïllustreerd zijn en die door Max de Haan eerder uitvoerig zijn besproken ^^\ Hoewel heel anders van voorstelling, treft
ook hier de overeenkomst in palet, de voorkeur voor pasteltinten en, waar vergelijkbaar, de kleurbehandeling. Maar vooral de reeks dieren biedt overvloedig vergelijkingsmateriaal met de andere illustraties. De overeenkomsten zijn daar zo hecht dat wel moet worden aangenomen dat het hele handschrift in dezelfde werkplaats is vervaardigd. Een uitzondering is wellicht de miniatuur van Christofoor. Maar ook daar lijken de verschillen allereerst voort te vloeien uit formaat en opzet van de tekening. In elk geval kan men rustig aannemen dat ook deze pagina al onmiddellijk voor het handschrift zelf vervaardigd is. Niet alleen de IJsselstein-wapens verbinden haar met de eerste pagina van Der Naturen Bloeme, ook het naturalistische randwerk maakt beide tot één geheel. Het hele handschrift is derhalve |
|||||||
|
in één produktiegang, zij het met gebruik van
verschillende vakmensen, vervaardigd voor een Van IJsselstein, die door J. Heniger elders in dit tijdschrift op grond van heraldische argumenten geïdentificeerd is als Jan van IJsselstein, kanunnik van Sint Marie te Utrecht die vermoedelijk kort na 1365 stierf. Tijd en plaats van ontstaan
Nu Jan van IJsselstein heel wat steviger
beargumenteerd dan in het verleden weer als kandidaat naar voren is geschoven, is het zaak na te gaan of dit in overeenstemming is met de andere aanwijzingen waarover wij beschikken. Een nauwkeurig onderzoek van de taal van
het handschrift is alleen uitgevoerd voor De Natuurkunde. Eenduidig is de uitkomst allerminst. Dat hoeft bij een literair werk dat buiten de streek van ontstaan is gecopieerd, ook niet te verwonderen. Zowel de oorspronkelij ke tekst als voorliggende afschriften laten sporen in een nieuw afschrift achter. De copiïst voegt er hoogstens wat eigenaardigheden uit zijn eigen dialekt aan toe. Op grond van de taal alleen zou een Hollandse herkomst voor de hand liggen. Een herkomst uit de omgeving van Utrecht is echter niet uitgesloten '^. Echt houvast geeft dat uiteraard niet. Vanuit de handschriftenkunde gezien
verkeren wij voor de veertiende eeuw nog volop in het ongewisse. Vergelijkingsmateriaal is schaars en nog weinig grondig onderzocht. Een datering op het midden of het derde kwart van de eeuw lij kt het meest waarschij nlij k. De bepaling van Heniger helpt ons juist een stap verder omdat wij nu opnieuw over een voorbeeld beschikken dat nogal precies kan worden gedateerd. Kunsthistorici helpen ons evenmin veel
verder. Zij gebruiken de Leidse Der Naturen Bloeme als een dankbare kapstok om het weinige andere werk aan op te hangen. Tegelij kertij d wordt j uist deze periode gekenmerkt door een stijlontwikkeling die lokale verschillen, zo al waarneembaar, uitwist. Stilistisch verraadt de monumentale figuur van Christofoor de invloed van de internationale gotiek, zoals die zich sinds het |
|||||||
|
286
|
|||||||
|
midden van de eeuw ontwikkelde ^^K Eerder
voorgestelde dateringen die teruggaan tot in het tweede kwart van de eeuw lijken uitgesloten. Daarbij komt nog een nimmer besproken
argument, dat aan dezelfde miniatuur kan worden ontleend, de architecturale uitbouw te linkerzijde waarin de knielende figuur van de gebaarde geestelijke is getekend. De constructie is ruimtelijk uitgesproken onhandig weergegeven door de mislukte poging dit element ten opzichte van het platte vlak met de Christofoor naar voren te doen draaien '^\ Het lijkt ondenkbaar dat zo'n experiment al vóór ca. 1360 mag worden gedateerd ^^K Het zal duidelijk zijn dat de uitkomst van het onderzoek van Heniger ook voor de kunstgeschiedenis een welkome aanvulling betekent. Tegelij kertij d moet ook worden
vastgesteld dat de lokalisering van het handschrift een gissing moet blijven. Hoe graag sommigen wellicht het handschrift in IJsselstein geschreven willen hebben, over de boekkunst in het klooster van de Cisterciënsers ter plaatse weten wij over deze periode niets ^*''. Hier past alleen een algemene opmerking. Heren plegen hun handschriften nog wel eens uit te besteden aan kloosters waarmee zij een bijzondere band hadden. Of dat hier ook zou spelen, is echter niet meer uit te maken. Wel staat vast dat de stad Utrecht
omstreeks deze tijd één van de weinige plaatsen was, waar voldoende talent aanwezig moet zijn geweest om zo'n gecompliceerd en moeilijk werkstuk met succes af te maken. In die richting wijst ook de door Max de Haan ontdekte overeenkomst tussen één van de in het handschrift afgebeelde steen en een in de Dom van Utrecht bewaarde steen op de band van de Ansfriduscodex ^''. Wat algemener gezegd, de illuminator moet net zo goed als de schrijver, een voorbeeld voor ogen hebben gehad dat hij in principe copieerde. Er lijkt voldoende grond om in dat opzicht te denken aan hetzelfde model dat ook ten grondslag lag aan het heel onvolledig bewaarde handschrift, dat thans gedeeltelij k in Berlijn, gedeeltelijk in Wenen berust ^^'. In een geval als dit kan eigenlijk waarneming |
|||||||||
|
van de natuur de illustratie soms
beïnvloeden, vaker zal het model de uitwerking hebben gedikteerd. Opnieuw figureert een Utrechtse
kanunnik als opdrachtgever voor een belangrijk handschrift in de volkstaal. Onwillekeurig zullen vakgenoten denken aan de majestueuze Utrechtse bijbels in de landstaal uit de vijftiende eeuw, stuk voor stuk monumenten van boekkunst, die vooral hun ontstaan danken aan de boekenliefde van Utrechtse kanunniken. Moet daaraan ook gedacht worden bij de Der Naturen fi/oeme-handschriften, die onder verdenking staan in Utrecht te zijn geschreven? ^^' Het is een zaak die het overwegen waard is, vooral nu de kwestie van het lezerspubliek van Jacob van Maerlant opnieuw ter discussie staat 2^'. |
|||||||||
|
Noten
|
|||||||||
|
1) Zie over hem het artikel van J. Heniger, elders in dit
nummer. 2) Vgl. voor een overzicht van alle handschriften en
fragmenten A. van Panthaleon van Eck-Kampstra, Jacob van Maerlant's 'Der naturen bloeme', in Het boek 36 (1936-64), p. 222-232; een nieuw fragment werd besproken door J.A.A.M.Biemnas, 'Middelnederlandse fragmenten in de Stadsbibliotheek van Trier, I', in Tijdschrift voor Nederlandse taal- en letterkunde 100 (1984) p. 129-150. 3) Bladen in een middeleeuws handschrift heten/o//a,
afgekort tot f.; de voorzijde heet recto (r), de keerzijde verso(v.). 4) Jacob van Maerlant's Der Naturen Bloeme, Naarde
letter4, Utrecht 1970, inz. p. 20-29. 5) Ria Jansen-Sieben (ed.), öe Natuurkunde van het
Geheelal, Een 13deeeuwsleerdicht, Brussel 1968, inz. dl. I,p. 105-106. 6) Vgl. voor het volgende Ria Jansen-Sieben, a. w. (zie
noot5). 7) Een katern bestaat uit een aantal samengevouwen
bladen in een handschrift of boek, die bij het binden een eenheid vormen. |
|||||||||
|
287
|
|||||||||
|
8) Jansen-Sieben,a.w. (zienoot5),I,p. 106.
9) Zie voor het volgende het restauratierapport van de
hand van Zr. Lucie Gimbrère O.S.B., te Oosterhout, berustend in het archief van de bibliotheek. 10) Over hem schreef C.C. de Bruin,'Isaac Ie Long'
(1683-1742), in Boeken verzamelen, Opstellen aangeboden aanJ.R. de Groot, Leiden 1983, p. 66-88. 11) Ria Jansen-Sieben noemt een George Bruyn, wiens
bibliotheek in 1724 in Amsterdam is geveild. Zie haar a.w. in noot 5, p. 106. Het daar genoemde handschrift is echter niets minder dan het befaamde Haagse handschrift 76 E 5, de Beatrij s-codex, waarvan de geschiedenis door dit gegeven wat verder is gepreciseerd. 12) Loodstift:eenpintjevanloodofeenlegeringmet
lood, waarmee dunne gemakkelijk uit te wissen lijnen over perkament of papier konden worden getrokken. Verzorgde handschriften werden altijd voor de copiist begon te schrijven van een bladindeHng voorzien, die het kader van het blad, de bladspiegel, aangaf en meestal ook de liniëring, de lijnen waarop geschreven werd. 13) Voor dit aspect van het handschrift zij n vooral van
belang A.W. Byvanck, G.J. Hoogewerff, Noord- Nederlansche miniaturen, 's-Gravenhage, dl. 1, nr. 6; A.W. Byvanck, La miniature dans les Pays-Bas septentrionaux. Paris 1937, p. 19,142; G.J. Hoogenverff, De Noord-Nederlandsche schilderkunst dl. I, 's-Gravenhage 1936, p. 77-82; M.J.M, de Haan, 'Illustrations of the Gems in the Leiden Manuscript of "Der Naturen Bloeme",' in Neerlandica Manuscripta, Essayspresentedto G.I. Lieftinck, Vol. 3, Amsterdam 1976, p. 71-79; Otto Pacht, Ulrike Jenni,//o//flndisc/je 5cAu/e,Textband,Wien 1975,p. 10-11. 14) M.J.M, de Haan, a.iv. (zie noot 13), p. 74.
15) M.J.M, de Haan, a.w. (zie noot 13).
|
|||||||
|
16) Ria Jansen-Sieben, a.w. (zie noot 5), p. 188-197.
17) Pacht,Jenni,a.w. (zienoot 13).
18) De persoon van Christofoor heeft in het hs. ook bij
de thans uitgewerkte identificatie van de opdrachtgever voorzover bekend niet de betekenis van een patroonheilige, tenzij Jan van IJsselstein het handschrift na zijn dood alsnog had toegedacht aan een klooster of andere gemeenschap die de heilige tot patroon had. Een andere verklaring vindt men al bij Byvanck en Hoogewerff, a. w., noot 13. Volgens hecht geworteld geloof zou de aanblik van de heilige de kijker beschermen tegen een plotselinge dood. Dit kan de ongewone poging van de illustrator verklaren om de figuur van de opdrachtgever zo te draaien dat hij de heiUge in het gezicht zag. Een toekeren van Christofoor naar zijn beschouwer was natuurlijk uitgesloten! Zie voor verdere literatuur Lexikon des Mittelalters,
Bnd. 2, München, Zürich, 1981-83, Sp. 1940. 19) Over het probleem van de architecturale compositie
in de miniatuurkunst leze men Otto Pacht, Buchmalerei des Mittelalters, München 1984, vooral p. 193 vigg. 20) Vgl. P.F.J. Obbema, 'TheIJsselsteinManuscriptsin
the Orange-Nassau Library', in Varia Codicologica, Essays presented toG.L Lieftinck,'Vo\. 1, Amsterdam 1972, p. 61-74. 21) M.J.M, de Haan, a.w. (zie noot 13).
22) Pacht, Jenni, a. w. (zie noot 13).
23) Zie F.P. van Oostrom, 'Jacob van Maerlant, een
herwaardering', in Literatuur 2,1985, p. 190 tot 197. 24) Men leze vooral F.P. van Oostrom, Hoe snel
dichtten middeleeuwse dichters, in Literatuur 1 (1984), p. 327-335, met verdere literatuuropgaven. |
|||||||
|
288
|
|||||||
|
Register
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
289
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
290
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
291
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(familie) van der Roest
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
M. Jensma-Marx
|
nr.21 1982
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
3pag.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Scholen
Sluisje IJsseldam
Stadhuis
Stadswapenwandeling
Stamboomonderzoek Stichting van kasteel en stad Straatnamen:
Dissel, Haanderik
Jan van Goyenlaan
Nieuwpoort Mr. Abbink Spainkstraat
Stuivenbergweg Stropen |
zie: Onderwijs
B. Rietveld
Ir. R. Visser A. en F. van Erp
L. Goedemondt
J. Witte
R. Pasman
drs. L. vanTongerloo
BenW
Redactie
F. WiegandBruss
BenW
M. Abbink Spaink
L.Murk
C. vanDuuren,e.a.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
T. Teenmes
Teenschilijzer Touwbaan
|
C. vanDuuren,e.a.
C. vanDuuren.e.a. W. Bunnik,C.Vink W. Bunnike.a. W. Bunnike.a. Redactie
L.Murk |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
U. Utrechtseweg-huisjes
Uurwerk stadhuistoren |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
V. Vignet HKIJ
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
T. Bruinink
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1976
|
Ipag.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
nr.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Z. Zegels
Zonnewijzer |
drs. L. vanTongerloo
T. deBeus |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
nr. 4 1977 3 pag.
nr. 26/
27 1978 2pag.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
u
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Redaklie:
N.A. Peeters, Emmalaan ,36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,.3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal f 17..50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht f 5,00 extra over te maken i.v.m. de ver- zendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f .5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs f7,50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn 150,00. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 10.5, IJssel- stein, tel: 03408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbe-
malaan 11. IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap- van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.; 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
292
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De Latijnse kostschool te IJsselstein
|
|||||||||
|
door A.M. Fafianie
|
|||||||||
|
Een onbekende school
In de tijd dat het Latijn de internationale
geschreven en gesproken voertaal was in de wereld van de geestelijkheid en de universiteiten, was het onontbeerlijk dat de kinderen van vooral gegoede ouders de Latijnse school bezochten. In de middeleeuwen waren deze scholen
verbonden aan een kapittelkerk of aan een belangrijke parochiekerk. In de late middeleeuwen kregen nieuwe stromingen vat op het onderwijs, zoals de Moderne Devotie bijvoorbeeld, die eigen scholen stichtte. Vanaf ca. 1550 werd de invloed van de humanisten en jezuïeten steeds groter en werd het onderwijs in het algemeen steeds meer in de richting van het Calvinisme geleid, niettegenstaande de lange katholieke traditie. Zo hebben er ten tijde van de Republiek
vele tientallen Latijnse scholen bestaan. Ook in IJsselstein heeft er zo'n school gestaan, hoewel weinigen dat weten. Zo staat er in het standaardwerk yi/gemene Geschiedenis der Nederlanden^ een kaartje afgebeeld waarop alle Latijnse scholen zouden staan, maar IJsselstein staat er niet op! Toch heeft deze school ongeveer 220 j aar bestaan, van omstreeks 1585 tot en met 1806, en heeft vooral na 1759 een bescheiden faam genoten. Wat is er nu van onze school bekend en
waarom is deze zolang onbekend gebleven? De stukken die betrekking op de school heb ik kunnen vinden in het Oud-Archief van IJsselstein en in het archief van de familie De Beaufort. Ook enkele krantenberichten uit het begin van de 19de eeuw lichten een tipje van de sluier op. Recente boeken of artikelen waarin de Latijnse school vermeld wordt zijn |
|||||||||
|
bijzonder schaars. Allereerst is er een korte
vermelding in R. Fruin's inleiding op de inventaris van het oud-archief van IJsselstein, dan is er een artikel getiteld De Latijnse school te IJsselstein, en een vermeldinginJ.G.M. Boon's brochure Va« Octrooi tot Restauratie,da.XiQruggï'\]\>iopQen alleraardigst zakboekje van de Rotterdamse architect Jan van Stolk uit 1769. Als laatste wil ik er op wijzen dat zelfs in zo'n uitgebreid werk als van mw. E.P.deBooy, ^H'eeA:/ioven der Wijsheid. Basis- en vervolgonderwijs in de steden van de provincie Utrecht van 1580 tot het begin derl9deeeuw (Stichtse Historische Reeks 5,1980) de school slechts in een noot genoemd wordt. Deze bronnen en vermeldingen zal ik in het volgend hoofdstuk behandelen. De reden waarom deze school zo
onbekend is gebleven is mijns inziens te wij ten aan twee factoren. Ten eerste is de school al in 1806 opgeheven, maar is blijven voortbestaan als Fransche kostschool'. In feite is de Lati j nse school vanaf het midden van de 18de eeuw óók een Franse school geweest, zodat dit gegeven wellicht verwarrend heeft gewerkt. Ten tweede is het bronnenmateriaal van vóór 1759 zo spaarzaam, dat deze periode nagenoeg onbekend is gebleven. Uit de hele 17de eeuw is er bijvoorbeeld maar één (ongedateerde) brief overgeleverd, terwij 1 dit toch de Gouden Eeuw uit onze geschiedenis is geweest. Wat moeten we ons in deze periode van
een Latijnse school voorstellen? Zoals de naam al aanduidt was Latijn het
belangrijkste vak. Met een goede kennis van deze taal kon men naar de Universiteit gaan, |
|||||||||
|
293
|
|||||||||
|
omdat dit het enige vereiste was. Onder
invloed van de renaissance werd daarnaast ook aandacht aan het Grieks geschonken, terwijl vanaf de 17de eeuw het vakkenpakket soms werd uitgebreid met vakken als Frans (dat steeds belangrij ker werd) en geografie. Een Latijnse school bestond bij de gratie
van het stadsbestuur: deze kon naar eigen inzicht een rector benoemen én ontslaan en stelde veelal een eigen schoolreglement op. In de middeleeuwen daarentegen stond de school ten dienste van de kerk en waren de docenten geestelijken. Een leeding, komend van de lagere school, kon de Latijnse school in zes klassen doorlopen en al op jeugdige leeftijd naarde Universiteit. Tot 1625 kon iedere Latijnse school zonder
bemoeienis van een centrale of gewestelij ke overheid fungeren, en via een eigen lesprogramma werken. In dat jaar echter werden de misstanden ogenschijnlijk ingedamd door de uitvaardiging van de zg. 'School-Ordeninge' (zie afb. 1), waarin precies werd omschreven wat geleerd moest worden en op welke tijden men naar school moest. In de praktijk bleek, dat hier weinig de hand aan werd gehouden en dat men volgens eigen inzichten les bleef geven.■^ Vanaf deze tijd bleef de Latijnse school een star lichaam, met weinig tot geen plaats voor onderwijsvernieuwingen, zoals die wel in de loop van de 18de eeuw werden gerealiseerd. In feite heeft de Latijnse school de eeuwen
doorstaan en is in ons huidig onderwijsstelsel onder de naam Gymnasium voort blijven bestaan."^ Geschiedenis van de school
Het is de bedoeling om in chronologische
volgorde de bronnen aangaande de Latijnse school te behandelen. De meeste stukken bevinden zich in het Oud-Archief van IJsselstein en zij n door de bekende historicus Robert Fruin (1823-1899) in 1892 geïnventariseerd. Deze zegt in zijn inleiding: Er bestond van ouds te IJsselstein eene Latijnsche school, waaraan in later tijd eene kostschool verbonden was. De magistraat vormde het college van curatoren en had als zoodanig het oppertoezicht over die school. Natuurlijk hield de magistraat ook toezicht op de lagere school, en evenals zich uit het |
|||||||
|
superintendentschap van het gasthuis een
algemeen oppertoezicht van het stadsbestuur over het armwezen ontwikkelde, zoo vormde de magistraat in de 18e eeuw niet slechts het college van curatoren der Latijnsche school maar tevens het college van curatoren schoolopzieners over alle scholen in de stad. "* Hier ziet u, dat de school in IJsselstein geen
uitzondering vormde op de andere Latij nse scholen in de Republiek: het stadsbestuur (burgemeester, drossaart, schout en rentmeester) had toezicht op de school. Als er een rector ofonderwijzer benoemd of ontslagen moest worden, stuurde de magistraat een bericht naar de soeverein - in ons geval dus het huis van Oranje-Nassau- die op zij n of haar beurt besliste. In hoeverre men zich aan de 'School-
Ordeninge' van 1625 hield blijft jammer genoeg onbekend. Bij de eigenlij ke inventaris vermeldt Fruin
nog het volgende: 'Deze (Latijnsche) school schijnt reeds in 1583 te hebben bestaan, zij ging in 1746 te niet, maar werd in 1759 opnieuw opgericht.' Het is echter de vraag of dit geheel juist is. Als eerste bron neem ik het oudste stuk dat
betrekking heeft op de Latijnse school.*'. Dit is een brief, waarschijnlijk geschreven te Leiden, gedateerd op 23 oktober 1583. Voor de goede orde zal ik de personen die in de briefgenoemd worden vermelden, tenminste voor zover deze te achterhalen waren. De schrijver van de brief is een zekere
Henricus Hagenoius, die, niettegenstaande zijn Latijnse naam, een Hollander was en zijn naam (waarschijnlijk Van Hagen of Van Hagenau) verlatijnst had. Dit kan erop wijzen dat hij behoorlijk geschoold was. Behalve de informatie in de brief is mij verder niets van hem bekend; hij was waarschij nlij k geenIJsselsteiner. De volgende personen zijn bekender.
Allereerst wordt door Hagenoius vermeld naar wie hij de brief schrijft: 'Eerweerdige, wijse, discrete heeren, mijne heeren de magistraat EndeJohanni Buchusio, bediener godlycken woorts tot Yselsteyn.' Johannes Bachusius was in zijn tijd een bekend man. Hij is waarschij nlij k in de eerste helft van de 16de eeuw in de Palts (Duitsland) geboren en in 1576 naar Holland gekomen. In 1578 was |
|||||||
|
294
|
|||||||
|
DEN SE STEN TYTEL.
Vervattende de Pldcaten opte School-ordeninge. ^"^^V^ l^ goeitfillige Lefer gelieve alhier voor gherepeteert te houden 't guru ob't admitteren der School-rneetlen
Ci|^ indePlacaten djlnnh 1581, 1^84 e« 1589. Colum. xn^in fiie 113 cnde ilG ghejlameert is : v^ T^ "ock de Plucaten tegen de Paus-ghefinde voor foo vele Jy difponeren tegensde Schooien endedVnruerli- tfjten der Jefuiten ende andere onder 't ghehiedt vanden Koninck van Hifpamen onder den Vierden Tytel nne te fien. Placaten vande Staten van Hollandt.
1. School^ Ordre : Qemaeckt ende ghearrefleerthy de Heeren Staten van
■'- Hollaruh ende IVes}-VrkJIandt^ oyer de Latijnfche Schooien binnen den fehen Lande.
■;.■ .,. , den i.OSiober \6ïf' |
||||||||||||
|
E Staten van Hollandt ende
VVeft --Vrieflandt , nu lange tijdt vernomen hebbende, de gtoote difotdre , die toe noch toeghehouden is inde Latijn- fche Schooien van hare voor- _______________fchreve Provincie , daerinne
elcken Kedor formeerde de ClalTen, ende leer-
de fulcke Boecken, als hem goet dochte, ofte immers in die Schoole ghebruyckelijck was : Ende als dê jonge Jeught ofte Difcipulen daer nac't toe een ander Schoole werden ghebracht.daer andere Claflên , Lefler» ofte Boecken gheleert worden, dan weder van nieuws die mouen Ice- ren , tot groote vcrachteringe vande Studiën : cnde dat arger was, komende inde Uni'verfiteyt, ende daer omme-gaende , ftuderende ende dilpu- terende met anderen, die andere fondamenten hadden gheleert, een feer groote difcommodi- teyt daer inne betoonden. Omme waerinne te voorfien , wy door de Heeren Curateurs vande Univerfiteyt tot Leyden , daer op hadden doen hooren den Redor ende Senaet vande voorfchre- ve- Univerfiteyt, midtlgaders de Gedeputeerde vaii beydc' de Synoden, ende diverfche Redoren iiyt de meérte Steden van defe Provincie , daer toe fpecialijck befchreven, ende der fo'vcrconfi- deraticn, foo mondelinge als fchtiftelijckc,' in 't lange ghehoort , de voorlchreve Senaet , door hnere Gedeputeerde, uy t alle dien gemaecktende gheconcipieért hadde feeckere ordre op 't forme- ren vande'ClafFen-, ende' doen vande LèfTen in alle de Larijnfche Schooien defer Landen,'t weick d voorfchreve Heeren'Gurateurs-, met haer advijs ons hadden overgeleverty luydendealshrernaet' volcht. . ■ , ■ -■• •■■.........'• |
'DiJlinBio Üafiium & Ordo LeBiomm
Atque exercitathmm ,
|
|||||||||||
|
Qua:- <3einceps in Scholis infticuentur,
iifdem Claflium nominibus per Pro
vincias refervatis.
■p letasprora ac puppisftudiorum effe dehet. Eoque om-
•^ nes huc conatus, lahores ac vigdiai, dirigere oportet, fummaque of e nitendunt,utea imprimis anïmi puerorum imhuantur. jdeo diebus Dominicis opera fectulo danda e/}, ut difcipult comiones facras, tu/n ante, turn f o/l men- diem ,frequentent ,pofleiique recitent, qua meminerint. Profejlis et tam diebus inttium in omnibus Scholis afacrit precibusfat, ac cumprecihus itidem iident dimittantur. Caput praterea e veteri (^ novo Teflamento rnane, cum conveniunt, legatur. Infuperiorthui etiam Clajfibus vef- peri altquidde Pfalmis canatur Davidicis: qubpiiscan- ticis, eorumque modulationi hpueris affuefcant. Adhac diebusferiatis Catechefu, alïtque libri adpietatemperti- nentes, eo prcelegantur ordine, quo defingulis inferius claffibus explicalitur. C L A S S I S VI.
T"" Trunculorum cft, qui ex rudiment'is {figuram vulgo
-*- appellant) paradigmata decUnatiomtrn © conjuga- tioniun cdifcent: deinde ex iifdem rudimentis haurient nomina^ verba,qiiorurnfrequentior ufus efl; tumper- fonarïim, numerorum, temporum Ö" modorum figrufica' tionem,aliquot denique fekiliora di^a,quibus corundem Ulo rum verhorum nexus oflendatur Ö" incuketur. Inde progrejfiis ad part es orationisfiat, & breviter ac fimpli- citer, exemplis magis quam definitionibus accuratis, eas internofcere doceantur : Et mmimtm qutdem, qua fuh- ftant'rva quaque adjeüiva fint: qucepropria; qua appel- lativa:
|
||||||||||||
|
afb. l.DeSchool-Ordeningevanl625.
|
||||||||||||
|
295
|
||||||||||||
|
hij predikant in Gouda, maar hij is in 1580 of ^ ^^^"^ ■
1581 naar IJsselstein vertrokken omdat hem
|
||||||||||||||||||||||||||
|
in Gouda 'vele onbeleeftheden' waren
|
,,(^^( ,,• -5v»*Ar7VJ.>'vi fi-'?jfhr<^ -.■^f^S^r^a-
|
|||||||||||||||||||||||||
|
aangedaan. Zo is op het predikantenbord in
de konsistoriekamer van de Hervormde Kerk
zijn naam te lezen: 'Johannes Bachusius van
Gouda, 1580tot 1598.'Bachusius was de
tweede protestantse predikant in IJsselstein.
Hij was een fervent Calvinist en zij n
kerkdiensten werden vooral door Utrechters
bezocht, omdat er in de bisschopsstad in die
tijd geloofsproblemen waren. Hij is in 1598
overleden.
De volgende persoon die Hagenoius
vermeldt is 'myn heer Basium tot Delft'. Deze is te identificeren als Jan Baes, of in het Latijn Johannes Basius, die leefde van 1548 tot 1596. Hij was een befaamd j urist en raadgever van niemand minder dan Willem van Oranje. Ten tijde van het schrijven van de brief was Jan Baes samen met Willem in Delft; deze laatste was na zijn huwelijk in april 1583 direct naar Delft gegaan.** De vierde persoon uit de brief wordt
'Doctor Sturmius' genoemd. Hubertus Sturmius was Duitser van geboorte, en heette dus waarschijnlijk HubertSturm. Hij was doctor in de godgeleerdheid te Heidelberg geweest, kwam in de jaren 70 van de zestiende eeuw naar Holland en werd eind 1579 lector aan de Leidse hogeschool. Begin jaren tachtig werd hij buitengewoon hoogleraar, maar in april 1584 vroeg hij, mede door de armoedige omstandigheden waarin hij moest leven, zijn ontslag aan (hij had een groot gezin). In 1584 is hij naar Duitsland teruggekeerd. Ten tijde van de brief was hij dus al vier j aar werkzaam aan de hogeschool, en wellicht enkele jaren als hoogleraar in de theologie. '^ De laatste persoon die wordt genoemd is
ene Andries Schot, commissaris van inspectie ('van monsteringhe'), vanuit wiens huis Hagenoius zij n missive heeft gestuurd. Deze blijft verder onbekend. Met deze personen in gedachten keren we
terug naar de brief, (afb. 2 en bij lage 1). De inhoud daarvan komt op het volgende neer: Hagenoius heeft op 23 oktober een brief gekregen van Bachusius en de magistraat van IJsselstein, waarin hem werd herinnerd dat hij beloofd had om naar Baes in Delft te gaan. |
||||||||||||||||||||||||||
|
^.,
|
||||||||||||||||||||||||||
|
gs->.*.rj '^qV^ ^,t:^ie^^ £ïi''-S~>-f^Üv^.w^V/5
p.,^,5 p;..;^ pi-i -owt^ f^-^Av; ,3 ^^ff'cqV^^j^—'. |
||||||||||||||||||||||||||
|
, -^^
|
||||||||||||||||||||||||||
|
s h/
|
||||||||||||||||||||||||||
|
^'-> \...../^■'"i:ii-(;
afb. 2. Briefvan Hagenoius aan Bachiusius (zie bijlage 1)
Bovendien stond er in vermeld dat als de
magistraat niet snel antwoord zou krijgen, hij niet in aanmerking zou komen (volgens Fruin als rector van de Latij nse school). Dit 'ultimatum' zou de dag daarop, de 24ste, aflopen. Op die dag moest de magistraat definitief antwoord hebben. Hagenoius verontschuldigt zich hiervoor door te schrijven dat hij begrepen had dat Beas niet in (het naburige) Delft was, maar in Dordrecht. Hij was van plan de dag erop, de 24ste dus, naar Dordrecht te gaan, maar aangezien het weer slecht was en het - gezien het ultimatum - toch al te laat zou zij n, besluit hij om de magistraat van IJsselstein te verzoeken zelf de heren (in Dordrecht, of Delft?) te schrijven om zijn voorstellen kenbaar te maken. Zelf weet Hagenoius op het moment dat hij zij n brief schrij ft niet waar hij aan toe is: zo vroeg hij de ouders van de kinderen die hij in de kost had of zij hun |
||||||||||||||||||||||||||
|
296
|
||||||||||||||||||||||||||
|
moord op Willem van Oranje en de
onduidelijke toestand die hieruit voortvloeide .Het eerste j aar waarin er sprake zou kunnen zijn van een Latijnse school zou derhalve 1585 moeten zij n, dus onder het bestuur van Maria van Nassau en de graaf van Hohenlohe. De eerste bron die inderdaad het bestaan
van een Latijnse school aantoont is een brief, geschreven door de IJsselsteinse magistraat aan doctor Stocksius, rector van de Leidse Latij nse school.'' Gelukkig is deze brief gedateerd zodat er zekerheid is. De datum is 25 maart 1593 oude stijl, dus 3 april nieuwe stijl. '^ In deze brief verzoekt de magistraat Stocksius om een rector op te geven, omdat 'onsen rectoor zynen dienst heeft opgezeyt... ende nu deplaets en dienst open staet ende voorsien moet zyn... van een begnaen ervoeren aensienlyck persoon omme de kinderen jonghe studenten te leeren ende op te trecken in Latynsche fondamenten als grammatica, syntaxien ende andere naevolgende stadia...' Men ziet dat de magistraat zich naar
Leiden richtte (toendertijd met Franeker de enige universiteiten), net zoals in 1583 ook was gedaan. In ieder geval moet er dus vóór 1593 een Latijnse school hebben bestaan en is er al minstens één rector geweest. Wie deze rector(en) geweest is (zijn) wordt in een latere bron duidelij k gemaakt. De volgende brief stamt volgens Fruin uit
omstreeks 1594, dus een jaar later dan de vorige brief. '^ Er is geen datum aangegeven en de enige tijdsbepaling die de schrijver geeft is 'in desen somef. Waarschij nlij k heeft Fruin gedateerd aan de hand van een bron uit 1759, die later aan de orde is. Deze bron is een schrijven van rector Jean
de Pris aan de notabelen en magistraat van IJsselstein, waarin hij schrijft dat zijn schoolgebouw in zeer slechte toestand is. Zo blijkt het gebouw zo lek als een mandje, zodat er schade aan boeken en huisraad wordt toegebracht, tochtig, koud en is de vloer zo ongelij k dat de schoolbanken amper kunnen staan. Overigens blij kt dat Jean hierover al meerdere keren geklaagd heeft, echter tevergeefs. Wie deze Jean de Pris geweest is weten we niet. Gezien zij n naam is het mogelijk dat hij een hugenoot was die |
|||||||
|
kinderen in IJsselstein wilden onderbrengen
ofin Leiden moesten blijven. Blijkbaar had hij nog geen antwoord gekregen. De hele toestand heeft hem kribbig gemaakt en hij eindigt zij n brief, geschreven 'met haesf, met te zeggen: heren magistraten, zoekt het maar uit, ik ben door geen enkel contract aan u verbonden. Misschien is uit de voorgeschiedenis van
deze brief de volgende hypothesse te stellen. Op 5 december 1577 beleefde IJsselstein zijn eigen beeldenstorm en vanaf die dag was de oude kapittelkerk in protestantse handen. De eerste twee jaren (1578-1580) was Clemens Rosaens predikant en toen deze in 1580 of 1581 werd opgevolgd door Johannes Bachusius wist de IJsselsteinse gemeente zich gesterkt door een actieve predikant. Deze was er van overtuigd dat IJsselstein behoefte had aan een Latijnse school met sterk Calvinistische inslag. Dit zou overigens kunnen impliceren dat er aan de vroegere kapittelkerk (sinds 1398) geen school verbonden was, welke mening versterkt wordt doordat er inderdaad in de middeleeuwse bronnen geen vermelding van zo'n school wordt gemaakt. Misschien heeft Bachusius zich tot zijn vriend Hagenoius in Leiden gewend, die daar een Latijns schooltje onder zijn hoede had. Aangezien Hagenoius in nauw contact stond met Sturmius, is het waarschijnlijk dat hij aan de nieuwe Leidse universiteit verbonden was. Hagenoius heeft op zijn beurt beloofd om Baes, de toenmalige secretaris en raadgever van IJsselstein's soeverein Willem van Oranj e, over deze zaak te polsen. Waarschijnlijk wilde Hagenoius zijn klas in zijn geheel naar IJsselstein overbrengen om daar een nieuwe Latij nse school in te stellen. Ook deze mening wordt versterkt doordat hij bij zijn adres op de brief een Latijns zinnetje heeft gekrabbeld waarin hij het woord 'instituere',d.i. 'instellen'gebruikt.'" Helaas weten we niet hoe deze zaak is
afgelopen. In ieder geval was er in 1583 nog geen sprake van een bestaande Latijnse school, hoewel de plannen tot stichting duidelij k aanwezig waren en ook bij het stadsbestuur en de hervormde gemeente leefden. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat deze school in 1584 is gesticht door de |
|||||||
|
297
|
|||||||
|
naar Nederland is gevlucht, zoals zo vele van
zijn geloofsgenoten na de Parijse bloedbruiloft van 1572. Over het schoolgebouw, dat tevens het
huis van Jean was, valt nog te zeggen dat dit mogelij k in de nabij heid van de kerk heeft gestaan, gezien de nauwe verbintenis met die kerk. In 1594 moet dit al een oud gebouw zij n geweest, zodat mijn gedachte uitgaat naar het huis waar na 1398 de kanunniken gewoond hebben (op de plattegrond van Blaeu nog duidelijk te zien). Hoe dan ook, dit blijven gissingen. Na de brief van Jean de Pris breekt er een
periode aan van meer dan 150 j aar waarvan we niets weten, behalve een klein, beschadigd briefje dat uit de zeventiende eeuw moet dateren. '"* Dit is een attestatie, een 'getuigschrift van lidtmaatschap der Protestante kerk en zedelijke levenswandel' van Wolterus Everardus Wittius, in het Nederlands Wouter Evert de Witt, opgemaakt door de magistratuur van IJsselstein. De brief is ongedateerd, maar op paleografische grond is deze te dateren vóór 1650. (bijlage 2, afb. 3). Het blijkt dat deze De Witt twee jaar rector
|
||||||||||||||||||||
|
van de school is geweest en na zijn rectoraat
'm Hollant of omtrent Wourden aengenoemen was tot een diender ofte minister der Christelicke gemeente,' voor welk ambt hij deze attestatie nodig had. Het is waarschijnlijk dat de magistraat al een opvolger achter de hand had en De Witt met een gerust hart kon vertrekken, omdat hij er in deze brief bijzonder goed afkomt. Met zekerheid valt te zeggen dat hij noch te Woerden, noch te Bodegraven predikant geweest is (zoals blijkt uit kerkrekeningen en diverse boekwerken over de kerkelijke geschiedenis van deze plaatsen). Ook is het onwaarschijnlijk dat Wittius te Waarder gestaan heeft, hoewel het kerkarchief van deze gemeente slechts teruggaat tot ca. 1650. Uit rekeningen, attestaties en correspondentie in het stadsarchief en het archief van de Hervormde Gemeente te Woerden blijkt evenmin iets omtrent een andere functie (zoals rector van de Latij nse school aldaar), die Wittius eventueel vervuld zou kunnen hebben. We verlaten nu het onzekere pad van de
17e eeuw en de eerste helft van de 18de en houden stil bij het jaar 1759. Uit dat jaar zijn een aantal bronnen bekend die betrekking hebben op de hernieuwing van de Latijnse school. De belangrij kste bron is een met de hand geschreven werk met de volgende titel: |
||||||||||||||||||||
|
Acta Scholastica
Isselsteiniana
seu
Diarium Scholasticum
waar in men
Na een korte verhandeling van het geene
uit vroeger tyden aangaande deze school
te vinden was,
Al het merkwaardige, dat zedert de
Aanstelling des Rectors A.C. Schonck
en de Hernieuwing dezer Schole A.° 1759
is voorgevallen, ziet aangetekend.
Begonnen met den Jare 1759
door
Adamus Christianus Schonck
h.1. Rector ^^
|
||||||||||||||||||||
|
+>- ■"^'-J <M^ -K^ (T^.
|
||||||||||||||||||||
|
■jr^é^ ^^M'iP^i~^,a.i- ~^aeL -ss»—,.#&_*, ^
|
||||||||||||||||||||
|
afb. 3 Attestatie van Wolterus Everardus Wittius (zie bijlage 2).
|
||||||||||||||||||||
|
298
|
||||||||||||||||||||
|
van deszelfs eertijds bloejenden toestand te
konnen maken; de stads archiven, aantekeningen, en andere papieren van dien aart, die anders de eenigste bron zouden zijn, waar uit des aangaande iets zekers te halen was, ziet men zelfs of verwaarloosd, of door oorlogswoede, brand, overstroming der naburen, verandering van heerschappije en bestierders vermist, verminkten verloren. Dit is het, opdat ik ter zake kome, dat mij
buiten staat stelt, iets zekers en nauwkeurigs aangaande den oorsprong en voortgang van dit Latijnsch school te kunnen ter neder stellen.' Toch schijnt het gebrek aan bronnen
Schonck niet geheel parten te hebben gespeeld. Zo vervolgt hij met een vrijwel complete lijst van rectoren: |
|||||||||||||||
|
De Latijnse tekst wil zeggen: Handehngen
van de IJsselsteinse school of Dagaantekeningen van de school. De afkorting h.1. betekent 'hoc loco', op deze plaats. Deze 'schoolhandelingen' vermelden
allerlei gegevens die betrekking hebben op de schoolgemeenschap. Zij zijn door de achtereenvolgende rectoren geschreven en beslaan de periode tussen 1759 en 15 september 1806. Vooral de beschrijving van de beginperiode is interessant; waarschijnlijk heeft Schonck hiervoor de stadsarchieven doorgenomen. Ik zal het 'voorwoord' in zijn geheel citeren. Eerst geeft Schonck een citaat uit Ovidus'Metamorphosen, waaruit blijkt dat de knagende tijd en de verbitterde ouderdom geleidelijk alles afbreken en laten sterven. '^ Wat hij hiermee bedoelt wordt hierna duidelijk gemaakt. 'Dat het wisselvallig lot der staats
veranderingen, oorlogsrampen, en andere wederwaardigheden, verscheiden landen, rijken en steden in vroeger tijd te beurt gevallen, oorzaak geweest zij van het verwaarlozen niet alleen der beste wetenschappen, maar ook van de nodige aantekeningen, die den nazaat in staat konden stellen, om zich een uitvoerig denkbeeld van de handelswijze en daden zijner voorouderen tekonnen vooroogen brengen, zei niemand konnen loochenen. Om hier niet te gewagen, hoeveel wetenswaardige zaken uitdien hoofde bij ons gemist worden, en hoe duister en twijfelachtig wij in de bedrijven onzer voorganger inzien, zoo dat men zelfs schier gessen moet naar dingen, welker grondige kennis ons ten uitersten nodig was. Is er een land, dat aan dien euvel hinkt, hetzijnde vereenigde Provinciën; immers de duisterheid van der zelver oorsprong en uitgevoerde daden, de gissingen, die men uit schrijvers, welke erslegts ter loops en als bij toeval van spreken, moet halen, zijner onwedersprekelijke getuigen van. Doch om van het geheel tot een gedeelte
over te gaan. IJsselstein eenplaats in vroeger tijden sterk en stout genoeg om magtige naburen het hoofd te bieden wordt mede door hetzelve noodlot gedrukt, geen der Nederlandsche schrijveren geeft ons bewijs genoeg aan de hand om een juist denkbeeld |
|||||||||||||||
|
1585-(1587)
|
|||||||||||||||
|
Johannes Cesarius, met zijn
consequent (=conrector) Frangois de Meire Fran^ois de Meire alleen Mr. Pieter Noander Jean de Pris Walterus Gerardo Mr. Johan Adriaanse Strik Mr. Peter Pechenaar Matheus Lus en in dezelfde plaats P.Vligerius Abraham Stephani Abraham van Selle en Lubbertus DuClage Johannes Bel en Lubbertus DuClage Simon VJigerius Doctor Smacht Willem van Muiden Mr. Jacob van Muiden |
|||||||||||||||
|
1587-(1593)
1593-(1594) 1594-(1595) 1595-(1598) 1598-(1619) 1619-(1621) 1621-(1624) 1624-(1628)
1628-(1630) 1630-(1638)
1638-(1646)
1646-(1667) 1667-(1703) 1703-1746 |
|||||||||||||||
|
Allereerst merken we op dat Schonck het
begin van de Latijnse school op 1585 stelt, hetgeen niet in tegenspraak is met de feiten zoals we die kennen. Daarom ook ben ik van mening dat dit rij t j e zeer wel kan kloppen. Alleen Wolterus Everardi Wittius is onvermeld gebleven, door welke oorzaak is onbekend. Verder zien we hier dat mr. Pieter Noander degene is geweest die via de rector van de Leidse universiteit naar IJsselstein is gestuurd, zoals hiervoor is aangegeven, en dat Jean of Jan de Pris in 1594-1595 rector is |
|||||||||||||||
|
299
|
|||||||||||||||
|
geweest, aan welk feit Fruin niet voorbij is
gegaan. Een verdere bepleiting van de waarachtigheid van dit rijtje volgt uit het gegeven dat sommige rectoren vermeld worden in het geboorteregister van de Hervormde kerk in IJsselstein. Zo was Simon Vligerius getrouwd met Maria Verhoeven en kreeg dit echtpaar in 1642 en 1644 kinderen. Bij de doop van het laatste kind waren zelfs Louise en Maria van Nassau als getuigen vertegenwoordigd, zodat we hier van een voorname familie moge spreken. Gerardus Smacht en zijn vrouw Catharina Vliegers (in het Latijn ongetwijfeld Vligerius, zodat er een familieband met de vorige rector te onderkennen is) kregen in 1658,1659 en 1663 kinderen, jaren die wonderwel samenvallen met zijn rectoraat. Willem van Muiden was de vader van Jacob van Muiden, die leefde van 1672-1746, dus hier is alweer sprake van een familieband. Bovendien is P. Vligerius uit 1621-1624 ongetwijfeld een familielid van bovengenoemde Vligerius en Vliegers geweest. Genealogisch en verder historisch onderzoek kan nog meer interessante gegevens opleveren. Schonck beschouwde Jacob van Muiden,
overleden op 15 mei 1746, als laatste rector van de Latij nse school voor zij n komst in 1769. Dat hij zich hierin vergist is opmerkelijk, want in het Oud-Archief bevindt zich de ontslagbrief van zij n voorganger 'depersoon van Claude Bourdon... Lateinsche en Fransche kost schoolhouder van onse stad IJsselstein', op 6 januari 1759 door Maria-Louise eigenhandig ondertekend. '^ Bovendien wordt hij ook in een akte genoemd die Schonck's salarisverhoging regelt, en die hij dus zeker moet hebben gelezen! Ook hier werd Claude Bourdon genoemd als 'Latijnsch en Fransche kostschoolhouder deserstad.' Mogelijk is Claude in 1746 of 1747 Jacob van Muiden opgevolgd. Waarom hij ontslagen is, is niet duidelijk. In ieder geval heeft hij niet elders een betrekking gevonden, want in 1772 woont hij nog in IJsselstein. '^ Misschien had hij ruzie met het stadsbestuur of kon hij niet accepteren dat de buitenstaander Schonck werd aangesteld. Adam Schonck was van 1757-1759
conrector van de Latijnse school in |
||||||
|
Wageningen geweest en werd op 26 april
1759 door Maria-Louise aangesteld tot 'rector der Latijnsche schole mitsgaders Fransche schoolhouder',^'^ nsidat op 8 maart van dat jaar op het stadhuis enkele voorwaarden betreffende dit ambt waren opgesteld en er een advies over hem was uitgebracht. Op 21 mei 1759 werd het salaris van Schonck goedgekeurd, zijnde 'een tractement van vierhondert vijftig gulden jaarlijks, het selve tractement twee hondert en tien guldens meerder komt te monteren dan de voorgaande meester gehadt heeft. '^" Met andere woorden, Schonck kreeg ƒ 450 per jaaren Bourdon slechts/240 per jaar! Geen wonder dat hier ruzie van is gekomen. Een maand later, op 20 juni,^' kwam hij
met zij n gezin en 9 leerlingen naar IJsselstein, waar op 6 augustus de plechtige viering van de heroprichting van de school in de Hervormde kerk plaatsvond. De volgende dag al begon officieel het schoolj aar. Zeventien leerlingen zaten op de Latijnse afdeling, enkele kregen les van een Franse ondermeester, die Schonckzelf betalen moest. Dat een Latijnse school in die tijd vooral
bedoeld was voor het kroost uit de rijke milieus bewijzen de namen van de leerlingen. Zo was er een met de welluidende naam Gerhardus Engelbertus Queysen (van) Franfyfalanië bij, ene E. Dutry van Haeften en een zekere Christianus Hendrikus Wilhelmus Ernestus Baron de Balveren! Een familielid van Schonck, die in 1759 op de Latij nse school zat, Everhardus Janus Benjaminus Schonck, in 1745 geboren te Hedel en in 1821 te Nijmegen gestorven, is later nog beroemd geworden. Van 1769-1781 is hij rector van de Latijnse
school in Gorkum geweest en van 1781-1816 was hij rector in Nijmegen. Hij is bekend geworden onder het pseudoniem EIBESIUS, waarin zijn initialen (E.I.B.S.) verweven zijn. Zijn bekendste boek was 'De vermakelijke slaa-tuintjes' uit 1775, waarin hij de aanstellerij, het vertoon en de geleerde praterij aan de kaak stelde (zie afb. 4) .^^ Onder Schonck is het de Latijnse school
voor de wind gegaan. In december 1760 waren er 25 leerlingen, in september 1761 waren dat er al rond de 47. |
||||||
|
300
|
||||||
|
vastgesteld op ƒ550,- per jaar en er zijn geen
aanwijzingen dat het aantal scholieren terugliep. In december 1767 echter krijgt hij een aanbieding uit Deventer om daar rector te worden aan de plaatselij ke Latij nse school. Het is niet zeker of Bresser zelf naar deze baan solliciteerde of deze aangeboden kreeg, maar in ieder geval besloot hij in maart 1768, op aandringen van de magistraat, om voor deze baan te bedanken. Dat deze beslissing voor hem niet makkelijk viel, blijkt uit de volgende vermelding in de Acta Scholastica: 'hij en zijn vrouw (waaren) bijna niet meer in staat te souteneeren de dagelijksche last, moeite en sorge wegens het groot aantal van kostkinderen, aan zijn opzicht toevertrouwt, bestaande tegenwoordig in 45 alle fatsoendelijke lieden en daaronder veele van de eerste familien deezer Republieq, en dat hij tot Deventer meer tijd en gelegenheid zoude hebben om voor zich zelfs zijne studiën voort te zetten.' Hieruit valt te leren dat het aantal scholieren nog even groot was als in de tijd van Schonck en dat het gezin Bresser, en misschien speciaal zijn vrouw Maria, die bovendien in 1763 een zoon had gekregen, de constante drukte vrijwel niet meer aan kon. Ook had Bresser in die tijd nog ambitie om verder te leren; misschien ambieerde hij een professoraat? Het stadsbestuur kwam Bresser tegemoet
met een forse salarisverhoging en hij werd door Willem V op 19 juni 1770 (voorlopig) aangesteld als Lector Humaniorum Litterarum, een ambt als leraar oude talen dat goed werd betaald, en dat gezien kan worden als substituut voor zijn ambitie om professor te worden. Bresser nam zich voor om dit ambt te bekleden wanneer hij ontslag zou hebben genomen als rector.^"^ Ondertussen had Bresser weer plezier in
zijn beroep gekregen en stelde hij een brochure op waarin zijn school beschreven werd en wat de leerlingen (en hun ouders) daarvan konden verwachten. (zie afb .5) Op 4 april 1773 laat Bresser het
stadsbestuur weten dat hij met ingang van september van dat jaar ontslag wil nemen als rector en voornoemde functie zal bekleden. Bovendien verzoekt hij om aangesteld te worden als 'gymnasiarcha der Latijnsche Scholen van IJsselstein', dat wil zeggen dat hij |
|||||||||||
|
D E
VERMAKELYKE
SLAA-TUÏNTJES.
AD 1' I D E M
VETERUM iMEMBRANARUM
SEDULO CASTIGATI
CUUIS EIBESIL
|
|||||||||||
|
TRAyECTI AT) RHENUM,
Ap uo J. C. T £ N BOSCH,
M. DOC. 1. X X V.
|
|||||||||||
|
afb. 4. Titelpagina van 'De vermaltelijlte slaa-tuintjes'
In het najaar van 1761 werd Schonck naar
Breda beroepen. Zij n opvolger zou tot een markante persoonlijkheid in het IJsselstein van de late 18de eeuw worden. Assuerus of Ahasverus^^ Bresser werd in
november 1737 in Utrecht geboren in een gereformeerd gezin. Misschien heeft hij daar de hogeschool doorlopen en solliciteerde hij in 1761, op 23 jarige leeftijd, naar de functie van rector aan de Latijnse school in IJsselstein. In ieder geval werd hij eind 1761 of begin 1762 aangenomen en bekrachtigde hij deze nieuwe zekerheid in zijn leven door in maart 1762 te trouwen met Maria de Vouw uit Hellevoetsluis. Enkele weken later, op de 23ste maart, hield hij zijn intree-oratie (in het Latijn) in de Hervormde kerk. Op het eerste gezicht ging het Bresser voor de wind: op 4 januari 1763 werd zijn salaris definitief |
|||||||||||
|
SOI
|
|||||||||||
|
VOOR W AARDEN S,
volgens welke
ASSUERUS BRESSER,
Reótor der Latynfche Scholen te
YSSELSTEIN,
Jonge Heerën in zyh Huis en Onderwys aanneemt.
1. TV/cd den Leerlingen een kort en licht Onderwys gegeven, in de Latynfche en Griekfche
W Tdten, Gronden van Godsdienji, Hiftorien, Antiquiteiten, Geographie, en het geen ver- der tot de Taalkunde behoort, en dit wel door den Re^or zelfs, zo dat dezelve, na zyn on- dervrys genoten te hebben, bekwaam na het Academie kunnen gezonden worden. II. Houd de R.e^OT ten zynen kofle in Huis een ervaren Franfcb Onder-Meejler, op dat de
Difcipulen, begeerende onderweezen te worden in de Franfche en Latynfche Talen te gelyk, of in de franfche Tadl alleen, deszelfs Onder wys in gemene Taal en Rekenkunjl, na den beften fmaak zoude mogen genieten. III. Wordt ook daag'yks de Jeugt, door een by uitnemenheid bekwaam Schryf-Meejler,
ia die Konll het nodig Onderwys gegeven. IV. Gelyk 'er voor eene goede inftruélie zeer naukeurig zorg gedragen word, zo word 'er
alle mogelyke zorg aangewent, dat men den Leerlingen eene goede houding en befchaafde inanieren inboezemt: Spys en Drank, Sehandeling en verdere Oppasfing, niet minder dan op eenig ander beroemd lioft-School gegeven wordende. Hier tegens is men gehouden, voor yder Difcipel, aan de volgende
■ . Voorwaarden te voldoen, i. Voor Spyt en Örank,tHuisveJling, Stoppen, fVaffchen, zindelyke behan-
deling van't Li'nnfh, &c. Onder'jjys \n htt Latyn, Grieks, Hiftorien, Antiquitei- ien, Geographie, Frans, Scbryven, Rekenen,&c. betaal: yder Difcipuljaarlyks ƒ 2& - o • o Waar van,by het eindigen van elk Vierendeel-jaars, een vierde gedeekeprompc voldaan moet worden. 2. Tot een Nieuwejaars Gift, Voor den Onder-Meejler, betaalt men Jaarlyks
ten minften — — — — — — f 3 • o • o
3. Aan den Knegt, voor 't daaglyks Schoenen fchoon maken , Rok uitklop-
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
f 'tl
.•Kr f.x'/i |
|||||||||||||||||||||||||||
|
pen en verdere Oppasfing, Jaarlyks, — —■ — . ƒ
4. Edoch voor Kinderen, wiens Pruiken of Ilairen opgemaakt moeten wor-
den, betaalt men noch daar boven Jaarlyks, — — ƒ |
3 - o
3 - o
|
||||||||||||||||||||||||||
|
5. Die in Mujicq, Tekenkunft, oiLichaants Oeffeningen, Onderwys begeren,
konneh zulks door bekwame Meefters bekomen, doch moeten hier voor aparc betalen, zo veel als men met die Meefters ten nauften kan overeen komen. 6. By intrede moet yder Difcipiel mede brengen, en by hun vertrek ten voor-
deele va.n den Rellot agter laten. /Een Zilvere Lepel,
(Een ditoForchet,
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
bkxh
|
j Twee Tinne Borden, (_ rf voor dit alles by de intrede
|
||||||||||||||||||||||||||
|
J-rtp-
|
JEen dito Kamer-pot, ( eens vyf Ducaten.
|
||||||||||||||||||||||||||
|
I Zes nieuwe of onbedeten Servetten,
yTwee dito Hand-doeken.
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
7. Yder Difcipel brengt ook met zich twee paar goede Bed-lakens, en twee
paar Slopen; doch deze worden by vertrek weder te rug gegeven. |
|||||||||||||||||||||||||||
|
afb. 5, Openingspagina van de 'voorwaarden' waaronder Bresser leerlingen op de IJsselsteinse Latijnse school opneemt.
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
302
|
|||||||||||||||||||||||||||
|
voor de rector en zij n gezin minder
inkomsten en bovendien is het waarschijnlijk dat Oevering lang niet zo'n salaris genoot als zij n voorganger Bresser. Oevering overleed op 12 augustus 1802,
'na een langduurig en smertelyk leger in den ouderdom van ruim 56jaaren '^^ In een krantenartikel^** werd hij 'rector van het beroemd Gymnasium' genoemd, voorwaar een eretitel! Op 27 oktober 1802 sloot de periode van
tweeëneenhalve maand waarin de kandidaten naar de post van rector van de Latijnse schooi konden solliteren. Op die dag hadden de 'municipaliteiten curatoren der Latijnsche schooien' besloten om Adam Leonard Kaldenbach, conrector te Hoorn, voor dat ambt aan te stellen. Kaldenbach^" was in 1767 in Zutfen geboren en had gestudeerd in de letteren. Hij was al jong rector in Hattem geweest (van 1790-1794), en daarop enige j aren conrector te Hoorn. Ook Kaldenbach was geen onbekende in het land der letteren. In 1800 en 1806 had hij zij n Carmina (Liederen) gepubliceerd, en in 1801 was er een theologisch werk door hem uit het Duits vertaald, De peinzende Kristen van Petrus Broes, geheten. Op het schutblad van |
||||||||
|
hoofd wilde blijven van de school, maar niet
als rector. Op 16 april werd hem dat toegezegd en op 16 september van dat jaar trad hij in zij n nieuwe functie als lector door een Latijnse redevoering te houden. Daarmee hield zijn carrière niet op. Eind 1774 vinden we hem, zij het eenmalig, in het I Jsselsteinse trouwregister optreden als schepen. Eind 1782 kwam er echter een kink in de kabel en verzocht hij de raden en rekenmeesters (op 19 april 1783) '(om)dathij weegens veel hem zedert eenigen tijd tot IJsselstein overgekomene... ongefundeerde en ongemeriteerde onaangename en wederwaardigheden voornemens wassig meterwoon van daarna elders te begeven en dierhalve versogt weesende desselvs dimissie en ontslag in voorseyde qualiteiten (als literarum humaniorum lectoren gymnasiarcha)' }^ Op 26 april 1783 verleende Willem V hem zijn ontslag en vanaf die tijd horen we niets meer van Bresser. Welke kwestie Bresser in 1782 zo was opgebroken is niet helemaal bekend, maar heeft te maken met 'vertellingen van een slecht vrouwmensch'^^ en met zijn functie als boekhouder van de in 1779 opgerichte stadskinderschool. Intussen was Bresser op dezelfde dag in
1773 dat hij zijn lezing hield opgevolgd door zijn vroegere conrector Willem Hendrik Oevering. Oevering was op dat moment 27 jaar en trouwde, net zoals Bresser, in zijn eerste jaar als rector in 1774 met de deftige Alida Hermina d'Everdinghe van der Nypoort. In 1775 en 1778 werden hun twee dochtertjes geboren, die opgroeiden temidden van de schooljeugd. Oevering is bij na dertig j aar rector geweest, een periode die voor hem alleen nog werd overtroffen door vader Willem en zoon Jacob van Muiden (1667-1746). Waarschijnlijk heeft Oevering het in zijn tijd moeilijk gehad: vanaf 1775 verarmde Nederland in steeds ergere mate, werd ons land betrokken in een oorlog, daarna door een heuse burgeroorlog en een Pruisische bezetting en als klap op de vuurpij 1 volgde wederom een bezetting, nu door het revolutionaire Frankrijk. Dit alles heeft een sterke weerslag gehad op de baronie in het algemeen en het onderwijs in het bijzonder. Minder leerlingen betekende |
||||||||
|
afb. 6. Adam Leonard Kaldenbach (1767-1830).
|
||||||||
|
303
|
||||||||
|
dit zeldzame werkje is een afbeelding van
Kaldenbach te zien (zie afb. 6) en ook wordt hij hier aangeduid als 'lid van verscheiden Letterkundige genootschappen.' De heren van de municipaliteit hadden dus niet zo maar iemand gekozen, maar hadden het idee om IJsselstein wederom een krachtige lector te geven, met het doel om veel (rij ke) ouders er toe te brengen hun kroost hier te laten studeren. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van
Kaldenbach weinig effect gehad en wachtte men betere tijden af. Op 15 december 1802 hield ook hij zijn Latijnse inwijdingsrede en begon de Latijnse school aan de laatste vier jaarvanzijnbestaan. Op ISseptember 1806, een dag dat er nog prijzen aan de examinandi zijn uitgereikt, hield ook Kaldenbach het in IJsselstein voor gezien en vertrok hij in de voetsporen van zijn naamgenoot Adam Schonck naar Breda, waar hij in april 1807 rector werd en waar hij in 1830 zou sterven. Inziende dat de toestand van stad en
baronie het niet toeliet om er een dure Latijnse school op na te houden, besloot het gemeentebestuur na Kaldenbach's vertrek om zich aan de eigen tijd aan te passen-een tijd dat er een Franse koning, Lodewijk Napoleon, de scepter over Holland zwaaide en het Frans op de eerste plaats kwam. Op 7 november 1806 publiceerde het bestuur daarom een advertentie waarin duidelijk wordt gemaakt dat de Latijnse school verleden tijd is. Hierin werd 'een iegelyk' uitgenodigt' welke zich in staat bevind tot het houden van een Fransch kostschool... om de jeugd grondig in de Fransche taal te onderwyzen, en voorts jongelingen eene goede enfatzoenlyke educatie te geven; mits van de Protestantsche religie en liefst getrouwd...' Zijn tractement bedroeg slechts ƒ300,- per jaar, een schijn zelfs vergeleken bij het salaris van Bresser in 1762. Waar heeft de school gestaan?
Tot ongeveer 1720 weten wij niet waar de
Latijnse school in IJsselstein heeft gestaan. We moeten het stellen met een opmerking in de hiervoor behandelde brief van 25 maart 1593, oude stijl, waarin de school werd omgeschreven als 'een bequaem huys annex (=bi j) der kercken met een hoof f ken'. D at dit |
|||||||
|
huis in die tijd niet zo 'bequaem'v^a^ bewijst
de brief van Jean de Pris, die in de richting wijst van een tochtig, lek en onbetegeld pand. Zoals eerder gesuggereerd is zou dit kunnen wijzen op het voormalige kanunnikenhuis, maar even goed kan het gebouw naast de kerk hebben gestaan. In ieder geval is dit gebouw of afgebroken
of verbouwd geweest in het begin van de achttiende eeuw, want in de Acta Scholastica staat vermeld dat rector Schonck in 1759 'aanstonds zijn intrek (nam) in het huis aan hem bij conditie toegestaan,' waarbij de schrijver opmerkt dat 'ditgebouw in denjare 172.. geheel nieuw tot een Fransch kostschool was aangelegd...' In de jaren 1720 is er dus een nieuwe school gebouwd. Deze school kreeg tussen 1759 en 1760 een nieuwe vleugel, in het kader van de hernieuwing van de Latijnse school, en in de gevel werd het volgende opschrift aangebracht: O. F. S.F. O.
Gymnasium
Iselsteinianum Renovatum
MDCCL(IX) De afkorting betekent m.i. 'Quod Felix Sit
FaustumQue', zodat de betekenis luidt: Hernieuwing van het IJsselsteins Gymnasium. Moge het gelukkig en gezegend zijn. 175(9), De Acta Scholastica vermeldt als jaartal MDCCL, 1750 dus, maar de school is in 1759 hernieuwd; mogelijk was men de IX vergeten op te schrijven. In het zakboekje van architect Jan van
Stolkuit 1769^' vinden we eindelijk een aanwijzing waar de school heeft gestaan. Van Stolk heeft in dat jaar de stadsmuur en vele gebouwen in IJsselstein opgemeten en alles in zijn miniem zakboekje opgeschreven. Bij zij n opmeting van het stuk stadsmuur dat zich vanaf de IJsselpoort 156 voet naar het noorden uitstrekt, langs de Utrechtsestraat, vermeldt hi j:' van daar komt nog een lengte tot aan 't Latijnse school, lang 156 voet, tot separatie tussen de straet en het kerkhoff.' Blij kens zij n tekening staat haaks op de
stadsmuur nog een muur die doorliep tot de Latijnse school. Deze school heeft dus gestaan in de Utrechtsestraat, daar waar nu |
|||||||
|
304
|
|||||||
|
afb. 7. Gezicht op de Latij nsc school, staande naast de kerk van IJsselstein, detailopname. Jan de Beijer, 1744. RAU 592.
|
||||
|
305
|
||||
|
het postkantoor staat. Op de kadasterkaart
uit 1821 wordt het gebouw op die plek nog school genoemd; in die tijd was onze school al 15 jaar Franse school. Van Stolk noemt de school een nieuw gebouw, hetgeen klopt, want in 1759-1760 is er een nieuwe vleugel aan het toendertijd ook al nieuwe gebouw toegevoegd. Hoe het gebouw er uit zag weten we door
de verdienste van Jan de Beijer, die in oktober 1744 de hervormde kerk en zijn omgeving tekende. Op zijn bekende prent is helemaal rechts een statig gebouw te zien dat zeer wel uit de periode 1720 kan dateren (zie afb. 7). Dat dit inderdaad de Latijnse school was wordt ook bewezen door een schrijven van de kerkeraad aan drossaart De Beaufort in 1760, waarin sprake is van een omheining of schutting 'agterde Consistorie van de Gereformeerde kerke, binnen genoemde stad, staende en gelegen in de huijsinge en erve, thans tot een Latijnsche schoolgebruijkt werdende... '^^ en waarin zij klagen over 'de overlast, dien men in 't vervolg te dugten heeft door het geraas der jongelingen spelende onderen voorde vensters, nu uijtkomendeop dat erf, dat anders tot diverticie der jeugd groot genoegen was.' Het erf tussen kerk en school werd dus gebruikt als speelplaats voor de scholieren. Het schoolgebouw is op het eind der 19de eeuw afgebroken en in 1907 verrees hier het nieuwe post- en telegraaf gebouw. |
|||||||||
|
Alledaagse gebeurtenissen
Om een indruk te krijgen van het wel en
wee van rector en leerlingen van de Latijnse school zal ik eerst het schoolsysteem uitleggen. De leerling kon in 4 classes, ook wel scholen genoemd (vandaar de term 'Latijnse scholen'), de cursus doorlopen. Later is de vierde classis onderverdeeld in tweede en derde orders. De leeftijd van de scholieren varieerde nogal, soms zaten er nog jongelui op van 20jaarof ouder. Het merendeel bestond uit jonge tieners. De schooltijden waren 's morgens van 8.30- 11.00 uur en's middags 13.30-15.30 uur. Woensdag- en zaterdagmiddag had de schooljeugd vrij. De grote vacantie begon omstreeks 21 juni en eindigde 'den laatsten der volgende maand julius.' De kerstvacantie begon de donderdag vóór kerstmis en duurde 8 a 14 dagen na nieuwjaar. De paasvacantie begon de donderdag voor pasen en eindigde 8 dagen erna en de pinkstervacantie duurde 8 dagen. Aan vrije tijd had men dus geen gebrek! In een schooljaar werden er gewoonlijk
twee examens gehouden, een in december voor de kerstvacantie, en een in juni voor de zomervacantie. Voor deze examens kreeg men prijzen, die in februari en augustus werden uitgereikt en waarvoor men een Latijnse redevoering moest houden. Deze redevoeringen werden in het algemeen zeer gewaardeerd en werden door veel belangstellenden bijgewoond. Dat men in het Hsselsteinse Oranjegezind
was bleek uit het feit dat het examen in j uni 1763 verzet werd, omdat Maria Louise van Nassau langs zou komen. Helaas ging het bezoek niet door. Bij de uitdeling der prijzen in maart 1767 werd er spontaan een danklied voor Willem V gezongen, die in 1766 de regering op zich had genomen. Dat het niet altijd koek en ei was tussen
rector en leerling blijkt uit een opmerkelijk voorval uit de nadagen van 1760, die de notulist van de Acta betitelt als een 'schielijk opkomend onweer.' De 22 of 23-jarige Mathijs Frederik Palm was uit Oost-Indië overgekomen om bij rector Schonck zich verder te bekwamen in het Grieks en Latijn. Vanaf het begin gaf hij blij k van een kwaadaardig karakter en lette hij niet op in |
|||||||||
|
afb. 8. Plaats waarde Beijer gestaan heeft. Detail uit een
stadsplattegrond. RAU565. |
|||||||||
|
306
|
|||||||||
|
Een andere verzuchting komt van de kant
van de kerkeraad, die vergaderde in de consistorie vlak bij de school. Het was hun ter ore gekomen dat de schutting die tussen de kerk en de school stond weggehaald zou worden. Als dat zo is, zo vervolgt de raad, dan zal het 'van den rector dierschole en die naa hem daar in wonen zullen, alleen maar behoeven te dependeeren, dat de geheimen van den kerkeraad gesecreteerd{=geheim) blijven, want (=omdat) het op die plaats zoo gehorig is, dat men niet heel sterk behoeft te spreeken, om voor die vensters verbo tenus (=strekking van de gesprekken) gehoort te worden, dat nu onverhindertgeschieden kan.' Tk wil besluiten met een klacht,
voortvloeiende uit de pen van de Utrechtse metselaar Jan Stevens die in augustus 1765 de keuken en een kamer van de Latijnse school had gemetseld, waarvoor hij maarƒ500,- had gekregen. '(Jan) is zig gedurende het zelve werk ontwaar geworden by de aanneeminge te zeer geabuseerd te hebben, geconsidereert den suppliant (=Jan) ter dien tydgecommiteerd hadde het arbeidsloon daar bij te berekenen en waar door den suppliant ten minsten geprejudicieerd (=benadeeld) zoude zyn een somma van drie hondert Guldens, daar den suppliant van de aquitabele wijze van denken van UEd. Achtb. vertrouwt, dat UEd. Achtb. van een so notabel erreur niet zullen profiteren, en dus den suppliant in dese zo zeer grote schade zullen gelieven tegemoet te komen, na dien den suppliant bij 't aannemen door omstandigheden is verbeysterdgeweest, die hem 't voornoemt erreur niet hebben doen bemerken. '^"^ Het jaar na de verbouwing heeft Jan toch zijn geld gekregen, maar toen durfde hij waarschij nlij k niet het bedrag van minstens ƒ 300,- te noemen, want 'gevraagt wordende hoe veel dat het arbeydsloon soude komen te kosten heeft (hij) geantwoord f 125, - Toch geeft het te denken dat een arbeider
zoals Umert Mildert, die het timmerwerk voor zijn rekening nam, de lieve somma van ƒ 1750,- in zijn zak kon steken, terwijl rector Schonck genoegen moest nemen met ƒ550,- per jaar plus het schoolgeld van zijn leerlingen. Nawoord
Met dit alles is nog lang niet alle informatie
|
|||||||
|
de klas. Hoewel er sterk op hem gelet werd,
kreeg hij toch de gelegenheid om te veinzen dat hij ziek was en leed aan zware kolieken, maar uiteindelijk bleek dat hij anderhalve maand het bed hield om met de werkmeid te 'vertoeven' en haar zelfs zijn trouwbelofte te geven. Op de vroege morgen van 28 december ontvluchtten zij de school en gingen met de Amsterdamse vrachtschuit naar Utrecht. Vandaar gingen ze per koets naar Arnhem. Toen hij op school gemist werd vertelde Schonck's vrouw aan één van de ondermeesters dat hij er met de meid vandoor was gegaan. Deze ging direct naar Utrecht, waar hij vernam dat de onverlaat naar Arnhem was vertrokken. Daarop is ook hij naar Arnhem gegaan waar hij hen al snel vond. Aangezien hij onwillig was terug te keren, waarschuwde de ondermeester de schout die hem terstond arresteerde. Later is Schonck persoonlijk naar Arnhem gegaan en heeft de schout om uitlevering gevraagd. Op de late avond van nieuwjaarsdag 1761 zijn ze naar IJsselstein teruggekeerd en de volgende dag werd Palm op school ondervraagd en, nadat hij bekend had op een bank gebonden om een pak slaag op het achterwerk te krijgen. Daarna werd hij vier dagen op water en brood gezet en vervolgens aan een blok geslagen dat hij om zij n nek moest dragen. Het spreek vanzelf dat Palm van school werd gestuurd en dat het voorval het gesprek van de dag was. Hoe het met de werkmeid verging wordt helaas niet gezegd. Eerder is al gezegd dat het na 1775
bergafwaarts ging met het leerlingenaantal. Tekenend voor dit beeld is de verzuchting die de notulist slaakte op 19 juni 1795, het jaar waarin ons land door het oorlogvoerende Frankrijk bezet was:' Het aantal der discipelen was sedert eenige tijd afgenomen door de oorlog die bijna in alle delen van Europa wordt gevoerd en nu ter tijd nog lang niet ten einde is gebracht. Och! moge God toch eindelijk weer eens de milde vrede teruggeven, en wel zo dat alle kunsten en wetenschappen - die alzo lang verslapt zijn -wederom opbloeien, en dat de prijzen van de levensmiddelen, die zozeer zijn opgestegen en waarover de onderdrukte armoede klaagt, omlaag worden gebracht. ^^ |
|||||||
|
307
|
|||||||
|
omtrent de Latij nse school compleet. Er zij n
nog enkele zaken die om opheldering vragen, zoals bijvoorbeeld de kwestie van Wouter de Witt en de preciese locatie van de school in de 16de en 17de eeuw. Schrijver dezes heeft het voornemen om te zijner tijd mogelijke nieuwe gegevens in dit blad te publiceren. Het doel van dit artikel is om u kennis te
laten nemen van een onbekende school en de mensen die er mee verbonden zij n geweest. Een Latijnse school verleende status aan de stad waar hij stond. De Latijnse school in IJsselstein heeft die status zeker waar gemaakt, al was het alleen al door het hoge peil van het onderwijs. Tot slot, moge dit artikel de aanzet zijn van
meerdere studies over de scholen van vroegere tij den; IJsselstein was er rij k mee bedeeld. Noten
1. Algemene Geschiedenis der Nederlanden
(Weespl983),dl.ll,p.45. 2. E.J. Kuiper, De Hollandse 'Schoolordre' van
1625. Een studie over het onderwijs op de Latijnse scholen in Nederland in de 17e en 18e eeMH'(diss.; Groningen 1958). 3. Vanaf c. 1835 wordt de naam gymnasium
steeds gebruikelijker, hoewel de naam zeker in de achttiende eeuw ook is gebruikt. 4. R. ¥rmn. Inventaris Oud Archief IJsselstein,,
p.24. 5. Ibid.,p.69.
6. OAIJ,nr.445.
7. P.C. Bolhuysen, (ed.) NieuwNederlandsch
biografisch woordenboek (Leiden 1911), dl. I, p.286. 8. VanderAa,p. 154.
9. Bolhuysen, dl. X,p. 989.
10. Letterlijk staat er 'Bachusi si vis institui
scholamapudvos.' 11. A.J. van der Aa, (Haarlem 1852) Biografisch
woordenboek der Nederlanden, p. 1012. Zijn eigenlijke naam was Nicolaas Stochius, geb. in 1534 in Duitsland, gestorven op 25 sept. 1593. Rector van 1556-1593. 12. OAIJ,nr.446.
13. Ibid.,nr.450.
14. Ibid.,nr.447.
15. Ibid.,nr.444.
16. In het Latijn 'tempus edax verum, tuque
invidiosa vetustas omnia destruitis, vitiataque dentibus oevi paulatum lenta consumitis omnia morte.' |
|||||||||
|
17. OAIJ,nr.448.
18. 'Lijste van het klapgeld betaeld wordende van
alle huisen, gebouwen, en erven binnen de stad IJsselstein in het vierdendeel jaer.' Orig. in Archief IJsselstein 1811-1942. 19. OAIJ,nr.448.
20. Ibid.
21. Ibid., nr. 444.
22. Bolhuysen, dl. II, p. 1295.
23. Een opmerkelijke naam, ontleend aan de
Bijbel waar de Perzische naam Xerxes via het Grieks en het Latijn verbasterd werd tot Assuerus. 24. Vermeld in H. W. Fortgens, 'De Latijnse
school te IJsselstein,' in Historia, maandblad voor geschiedenis en kunstgeschiedenis, nr. 12,'Dec. 1950) pp. 280-2. 25. R AU, Concept-inventaris familie-archief De
Beaufort, nr. 1644. 26. Ibid.
27. GAU,DeUtrechtscheCourantd.d.
18.08.1802. 28. Ibid.,dd. 16.08.1802.
29. Ibid.,dd, 13.08.1802endd.27.10.1802.
30. Bolhuysen,dl. IX, p. 487.
31. Foto's van het origineel berusten bij L. Murk,
IJsselstein. 32. RAU, De Beaufort, nr. 1660.
33. In het Latijn: 'abbellumpertotamfere
Europam cunctis... gestum, atque hoc tempore nondium confectum. Utinam Deus... nobis tandem aliquandoalmam pacem restituat, adeo ut omnes artes, ac scientiae ,quiaaliquandiu oblanguerunt', iterum floreant, et alimentorum pretia nimium aucta, quibus obpressa paupertas gemit,minuantur.' 34. OAIJ,nr.451.
|
|||||||||
|
Bijlage I
Aen de magestraet ende predicant
t'Yselsten Bachusi. lek heb uwer l(aetsten) brief f ontff angen ende verstaen dat myn heeren van Yselsteyn zo zeer ylen om van my finalyck antwoort te hebben, op den 24*^, soe ick u brieve eerst op den 23"^ deser ben becoemen. t'Is well waer dat ick u l(ieden) belooft had an myn heer Basium tot Delft te reysen, mer heb verstaen dat myn heer te Dordrecht waer; ende my lusten nyet zeer wel daer te reysen, ende oick Doctor Sturmius raidt my dat ick an u myn heeren zoude schrijven ten eynden mijn E(dele) heeren van Yselsteyn selver aen de h(eeren) mochten schryven om t'impetreren al sulcx |
|||||||||
|
308
|
|||||||||
|
Christeiycke religie ende voirts in allen zynen
handel en wandel als een eerbair ende vroem ionck man toe staet ende schuldich is geweest the doene, zonder van yetman ter werelt uyt van zijn oneere quaede faeme ofte reputatie gehoirt ofte gesyen te hebben, ende alzoe hij zeeckeren tijde geleden ons onder anderen gezeijt ende geremonstreert heefft dat hij genoechsaem op een beter conditie ende verbeteringhe in Hollant off omtrent Wourden aengenoemen was tot een diender ofte minister der Ghristelicke gemeente, over zulx verzouckende van ons een vrientlick af f gescheij t, t welcke wy hem nyet en hebben connen weygeren off ontseggen, soe is hieromme ons zeer (ged?)ijenstelick verzouck ende begeren aen allen (predicanten) overricheden (.. .)erders, predicanten, borgers, ende huysluyden, dat hen gelieven willen den zelven Wolterus Everardi Wittii voir gerecommandeert te ontfangen als een vraen ende duechtsaemen Ghristelick jonck man van zynen leven handel en wandel, hem assisterende ende behulp doen in alle redelycke zyne begeerten ende verzoucken omme hyer nae tot betere ofte meerder bequame conditie te geraecken, waer aen ons zonderlinghe vrindtschap ende aengenaem werck gedaen ende bewesen zal weren. Wy willen in gelyckx, soe meerder zaecken aen ons versocht zijnde, dit zelve verdanckbaren mit allen vlyt ende neersticheyt. Sonder (...) ende voorconde. |
|||||||||
|
als ick geconditioneert had, t'welck gedaen
zyn, souden myn heeren my finalyck bescheyt moegen schryven, ick soude nyetemin op morgen (indient yt weers had geweest) nae Dordrecht gereyst hebben, mer nu overmidts het haestisch schryven, soude my dingen zoe haestisch nyet kunnen disponeeren want ick met een beladen schip alhier sitte, te weeten dat ick goeder luijde kinderen in de cost heb ende aen haar ouders geschreven off zy haer kinders t'Yselsten zoude willen laten volgen, dan of zy se t'huijs willen hebben, is daerom myn vrundtlyck begeeren dat myn heeren de saecken selver souden willen vorderen om my metten alder eersten fynalyck t'antwoirden. Oick schryft onse frater Bachusius dat myn heeren nae een ander wilden uuuijt (sic) seen indien ick soe haestich nyet en wilde coemen, t'welck myn h(eeren) wel souden moegen doen, soe zy doch aen my nyet dan conditionaliter verbonden zyn, nyet meer teeser tyt dan die heere Godt zy met u luyden altesamen. Met haest den 23 october anno 1583. By my al uwe goetwillige dienaer
ende vrundt wat ick vermach Henricus Hagenoius
bijde nijeuw brug ten
huijsevan Andries Schot commissaris vande monsteringhe |
|||||||||
|
Bijlage II
Wij dossaert, schoute, burgemeesters,
schepenen ende raiden der stede van Iselsteyn doen the weten ene yegelyck certificeren worde gerechte waerheyt by desen, dat d'eersaemen ende vroemen Wolterus Everardi Wittius bij ons ongefeerlicktwejaeren geleden aengenoemen ende ontfangen is als Rector onser stede ende schole, alwair d'zelve oijck hem ter eeren inde schole tot dyenst ende goede leere vanden scholieren ende jonge jeucht zoe gequeten heeft, dat wy hem dair van bedancken. Item dat hy hem inde gemeente oick gedragen heeft als een Gristen broeder ende een lidtmaet van de |
|||||||||
|
309
|
|||||||||
|
Het beleg van de stad IJsselstein
|
||||||||
|
Het was 26 augustus van het jaar 1481, dat
de burggraaf van Montfoort en Jan de Coninck, burgemeester der stad Utrecht aan het hoofd van een groot leger, bestaande uit ruiters en voetvolk, aangevuld met schutters en burgers van de stad Utrecht, zich laat in de middag rond IJsselstein verschanste. Een gedeelte van dit leger sloeg de tent op achter de IJsseldijk (zwembad). Eenander deel groef zich voor de stadswallen in ter hoogte van de Hoge Biezen en Achtersloot. De rest legerde zich in binnen het klooster op de Nieuwpoort, waar zij de monniken veel last en schade berokkende. De Utrechtenaren stelden het zware
geschut op in het klooster, hetgeen hun een zekere bescherming bood. DeIJsselsteiners waren ook niet zo bang uitgevallen en vanaf hun bolwerken en stadsmuren bestookten ze het klooster. Daar hadden de aanvallers niet op gerekend. Vele doden en gewonden aan de Utrechtse zijde was het resultaat van het vuur der verdedigers. Een onbekend geschiedschrijver schreef n.a. V. deze belegering: daer men houwet
daer vallen spaenre Het leger van de aanvallers werd weldra
versterkt met een Duitse troep onder de aanvoering van de hertog van Cleef. Er waren nu in totaal 6.000 belegeraars. De Utrechtse bevelvoerders wilden gelijk een massale bestorming, de Cleefse echter wilden eerst een stroop- en plundertocht in de omgeving. |
Door deze aarzelende houding van de
aanvallers, kreeg IJsselstein enige tijd om een ijlboodschap naar hun Heer Frederik van Egmond te zenden. Deze wasn.1. nietin IJsselstein op het moment van de aanval. Heer Frederik, die nabij Schoonhoven een aanzienlijk leger van Hollandersonderzijn bevel had, keerde zich met grote spoed richting IJsselstein. Frederik van Egmond, bijgenaamd schele
Gijs, had de reputatie een groot en heldhaftig bevelvoerder te zijn. Toen de Utrechtenaren de tijding
ontvingen dat schele Gijs onderweg was kozen zij het 'hazenpad' met achterlating van een aanzienlijk aantal doden en veel wapentuig. Volgens de geschiedschrijver vonden 150 Utrechtse krijgslieden, alsmede vele Cleefse, de dood. Nadat die van Utrecht en Cleef 'het veld'
hadden geruimd, haalden de IJsselsteiners de achtergelaten buit binnen hun muren. Het is dit beleg en deze overwinning, die de
aanleiding moet zijn geweest om in de stadsmuur, nabij de IJsselpoort, een steen te metselen met het volgende gedicht: Zwijg Utrecht met uw toeten en blasen
'Doe uit twee leeuwen en zet 2 hazen
Want toen die van IJsselstein kwamen in 't veld
hebben die van Utrecht 't op een lopen gesteld.'
Deze steen is voor de Utrechtenaren door
de eeuwen heen een grote ergernis geweest. Volgens de overlevering zijn er verschillende pogingen gedaan om de smadelij ke steen te |
|||||||
|
310
|
||||||||
|
L'ii-^ ^4
|
|||||||||||||||||||
|
■iTJiÊ^
|
|||||||||||||||||||
|
>m
|
^^
|
||||||||||||||||||
|
■:M
|
|||||||||||||||||||
|
i.*'!^ IB. J •rf-jaf'
|
|||||||||||||||||||
|
[irMwiiiiMMiiMMiMiiïïiro
|
|||||||||||||||||||
|
311
|
|||||||||||||||||||
|
IJsselstein om samen met burgemeester
Roest Crollius de steen te onthullen. Dit gebeurde op ludieke wijze door het schoonspuiten van de besmeurde steen door middel van een oude handbrandspuit. In het foto-overzicht van de
jubileumactiviteiten ziet u daar beelden van. Vóór de onthulling werd door Martijn Vergouw een door hem, ter lering en vermaak, geschreven proclamatie op passende wijze voorgedragen. Deze proclamatie is hier ook afgedrukt. |
|||||||||||||
|
verwijderen, hetgeen in 1795 zou zijn gelukt.
Vermoedelijk werd deze steen uit de stadsmuur verwijderd en in de gracht gegooid. In de jaren 1938-1939 is bij drooglegging
en uitbaggeren van de stadsgracht door burgemeester Abbink Spaink een premie uitgeloofd voor het vinden van de steen, wat niet gelukt is. Nu, bij 10 j aar Historische Kring, treffen wij
de steen weer aan in de IJsselpoort. Op zaterdag 21 september 1985 kwam
burgemeester Vos-Gortel van Utrecht naar |
|||||||||||||
|
Edelachtbare Vrouwe, Edelachtbare Heer,
Burgers van IJsselstein en vreemdelingen, welkom en gegroet! |
|||||||||||||
|
In het j aar onzes Heren 1985, de 21ste
september bent u hier allen tezamen gekomen om te aanschouwen welk wonderdadig werk hier is gewrocht ende geconterfeit. Hoe goed is het deze stad wederom met
een const- ende memoriewerk gedecoreerd te zien. Een constwerk dat de historie herdenkt, de
gevel siert en de burgers maant. Deze stad, eens krom van de last der
eeuwen, zich thans weer oprichtend en zedig met vernieuwd gelaat zich het omringend land toewendend, verwelkomt thans haar naaste buur, eens de grootste, thans de vierde stad der Lage Landen; het oude Trajectum. Traiectum, Ultrajectum, Utrecht, waar
Willebrord zijn standbeeld heeft, St. Maarten zijn Dom en de maagd Catharina over de hoge burcht van Mercurius het rad der fortuin draaiende houdt. Niet meer met knots, houweel of piek,
noch met musket, donderbus of blij de ziet IJsselstein dit Utrecht tegemoet. Het brandend pek, de kokende olie, zij
zijn nog slechts benut voor wegenbouw en voor patat. De stad waar Fulco's zwaard de Stichtse
schedels kliefde en waar men de klok niet slechts voor apen, doch ook voor Stichtse vetes luidde, dit IJsselstein leeft nu in vrede, al voor 474 jaar met haren grote buur, het oude Utrecht, maar niet zonder heimelijk |
genoegen en triomf over die dag, den 26sten
augustus van het jaar 1482, toen Utrechts hazenpad de aanleiding werd een steen op te richten, een steen die thans in deze poort is teruggebracht. Een dichtersgeest die in de stad van
Sinterklaas tot hoge toppen stijgt, dreef toen een tekst in deze steen die men er thans herlezen kan! Swijgt Utrecht met dy toeten ende blasen
Doe uyt twee leeuwen ende set twee hasen
Want doe die van IJsselstein quamen in 't velt
Hebben die van Utrecht 't op 'n lopen gestelt.
De tijd die alle wonden heeh, het verstand
dat alle onverstand ontmaskert, zij zorgen dat vandaag een dag is van herdenken en van vrolijkheid. Een steen des aanstoots voor de een, een
steen van triomf voor de ander. Thans is 't een teken met dezelfde waarden
voor allen, zo mogen wij hopen. Moge Utrecht er even lang over doen deze
steen te verwijderen dan destijds, dan zullen wij pas in het jaar 2298 weer over een kopie moeten denken. Aan U, Edelachtbare Vrouwe, moge ik
verzoeken deze steen, die Uw voormalige stadsgenoten zo vindingrijk de gracht inplonsden en thans door IJsselstein nog inventiever is hervonden, van het kunstmatig slij k der eeuwen te ontdoen. |
||||||||||||
|
312
|
|||||||||||||
|
Tien jaar Historische Kring
|
||||||
|
fotol. Burgemeester
Roest Crollius opent, opzaterdagil
september, officieel de fototentoonstelling
door een klassieke foto te maken van het.
hiervoor genodigde,
gezetschap. Dit vond
plaats voor en op de
sladhuistrappen.
|
||||||
|
313
|
||||||
|
foto 2. De gemaakte fotografie.
|
|||||||||
|
foto 3. Een deeloverzicht van de tentoonstelling in de burgerzaal.
|
|||||||||
|
foto 4. De belangstelling voor de tentoonstelling was bijzonder
groot. Meer dan 1700 volwassenen en 500 kinderen bezochten het
stadhuis.
|
|||||||||
|
foto 5. Op de sladhuiszolder werden oude Usselsleinse beroepen
gedemonstreerd, zoalshetmandenmaken. |
|||||||||
|
314
|
|||||||||
|
foloó. Marti ju
Vergouw' leest de
proclamatie vooraan de
burgemeesters van
Utrechten Usselstein en
vele toehoorders. Dit
gebeurde ook op
zaterdag 21 september. |
||||
|
foto 9. Een 'historische' etalage. Tachtig winkeliers uit de
binnenstad en het kasteelkwartiernamen deel aan de wedstrijd,
welke werd gewonnen door de kapsalon van Jon Karelse.
|
|||||||||||||
|
foto }(}. Oldtimers in de binnenstad op zaterdag 28 september. De
belangstelling was bijzonder groot. |
|||||||||||||
|
d. het publiceren van gegevens en beschouwingen
d.m.v. een periodiek of anderszinds. e. alle andere wettige middelen, die bevorderlijk
zijn voor de verwezenlijking van de doelstelling. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: E. de Vries, Utrechtseweg 105, IJssel- stein, tel: (0408-81761. Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbe-
malaan 11, IJsselstein. Leden: mevr. A.T. Edelschaap- van Capelle en
mevr. G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gironr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal f 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen wor- den verzocht f5,00 extra over te maken i.v.m. de ver- zendkosten. Losse nummers kunnen, voor zover voorradig, a f 5,00 bij het secretariaat worden nabe- steld. Voor dubbelnummers is de prijs f 7.50. Verza- melbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 50,00. |
|||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in
het algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. De stichting tracht dit doel te verwezenlijken door:
a. het oprichten en doen oprichten, in stand houden
en stimuleren van werk- en studiegroepen. b. het bevorderen van de conservering van histori-
sche monumenten. c. het registreren van in de gemeente en regio aan-
wezige verzamelingen, zoals archieven e.d. |
|||||||||||||
|
316
|
|||||||||||||
|
Een tram voor IJsselstein
|
|||||||||
|
door
Marcel Berkien en
Toto Mesman |
|||||||||
|
van Rotterdam, Schoonhoven via Lopik,
IJsselstein, Jutphaas, Houten en Wageningen tot Arnhem. In maart 1873 verzoekt de 'permanente
commissie der afdeling IJsselstein, van de vereeniging ter bevordering vanfabrieks- en handelsnijverheid' de gemeente, om positief te reageren op de subsidieaanvraag van de heren Van den Ouweland en Montijn en, zo mogelij k, de voor de spoorweg benodigde gemeentegrond kosteloos af te staan. In de raadsvergadering van 28 maart van
datzelfde jaar wordt dit verzoek in behandeling genomen, en besloten gratis afstand te doen van de benodigde gemeentegrond, in het vooruitzicht dat dit gunstig voor de gemeente zal zijn. Tevens is men bereid een geldelijke subsidie te verlenen op voorwaarde dat er een station zal komen op hoogstens 10 min. afstand van de kom der gemeente. Voor deze subsidie zullen pogingen aangewend worden tot deelneming in de geldlening bij de 'gegoede ingezetenen'. In de herfst van 1873 wordt de concessie overgenomen door de heer Otlet uit Brussel en de heer Wilmart uit Brugge. In datzelfde naj aar (november) wordt een
provinciale subsidie aangevraagd, maar de 'autoriteit' beschouwt de aanvraag 'als een zaak van handel', en derhalve zal de gedane aanvraag om een toelage uit de provinciale geldmiddelen, geen steun van de zijde van 's Konings commissaris ondervinden. Op 11 mei 1874 krijgt de gemeente de 'stukken', welke verband houden met de |
|||||||||
|
Sinds 14 december 1985 is de tram in
IJsselstein een vertrouwd beeld. Men is spoedig gewend geraakt aan deze snelle vorm van openbaar vervoer. De herinneringen aan de lange voorbereidingstijd, het oplossen van de technische en flnanciële problemen, vervagen langzamerhand. Een historisch plan is werkelijkheid geworden! De eerste plannen, 1870-1878
Niet iedereen zal zich reahseren dat het
oorspronkehjke idee van een raiilijn naar de IJsselstad ai ruim 115 jaar geleden is ontstaan. In de tweede helft van de negentiende eeuw rijzen in Nederland de spoorlijnen en spoorlijntjes als paddestoelen uit de grond. In 1870 komt het de gemeente IJsselstein ter ore dat men plannen heeft voor de aanleg van een spoorlij n Antwerpen-Breda-Gorinchem- Utrecht. De vooruitstrevende gemeenteraad ziet een halte in IJsselstein helemaal zitten. In het begin van het j aar 1870 dient de
gemeente IJsselstein bij de Minister van Binnenlandse Zaken een verzoek-in om de aan te leggen spoorlijn Antwerpen-Breda- Gorinchem-Utrecht ook door IJsselstein te laten lopen, door een oversteek over de Lek te maken 'bij den steenoven in de rigting van Lexmond'. Er wordt naar voren gebracht dat de gemeente Vianen, in de nabijheid van die steenoven gelegen, hier ook mee gebaat zal zijn. Enige tijd later wordt aan de heren F. van
den Ouweland en P.M. Montijn een voorlopige concessie verleend voor het aanleggen en exploiteren van een spoorlij n |
|||||||||
|
317
|
|||||||||
|
onteigeningen voor de aanleg van de
spoorlijn, toegestuurd van het ministerie van Binnenlandse Zaken, met de opdracht deze voor de termijn van 30 dagen ter inzage te leggen (de zondagen niet inbegrepen) waarna ze weer teruggestuurd moeten worden naar de 'Commissaris des Konings' van de provincie Utrecht. In de raadsvergadering van 5 juni 1874
besluit de Raad, naar aanleiding van deze stukken, nadere inlichtingen te vragen bij de ingenieur van de spoorweg, met name over de plaats van het station, de route, en de eventueel aan te leggen 'communicatie'-weg langs deze lijn. Uit de brief die 11 dagen later bij de
gemeente binnenkomt blijkt hoe deze aanleg het IJsselsteinse stadsbeeld ingrijpend zal veranderen. De briefis als volgt: LaHage, l6Junijl874
Wij hebben de eer UEd: de ontvanst te
berigten van Uwe missive van den 8 dezer, waarin door UEd: eenige ophelderingen gevraagd worden betrekkelijk de rigting van onze lijn, in de nabijheid van IJsselstein. Ten einde te voldoen aan de gewenschte voorwaarden tot bekoming der door de Gemeenteraad van IJsselstein beloofde subsidie van f 5000,00 hebben wij juist de daarstelling van een Station ontworpen ten oosten van den Straatweg van IJsselstein naar Utrecht op ongeveer 800 meter af stand van de kom der gemeente. De lijn zal de Paardenlaan volgen, enzoo als UEd: zult kunnen opmaken uit het plan en de beschrijving aan het onderzoek onderworpen, zal deze laan worden vervangen door een parallelweg van dezelfde breedte. De boomen van deze laan zullen moeten worden geveld, doch wij kunnen bij de onteigening rijpelijk overwegen, welke bestemming daaraan te geven. Ontvang, Mijne Heeren, de verzekering
onzer bijzondere hoogachting. Voorde Consessionarissen
De Hoofdingenieur
|
|||||||
|
De gemeente heeft blijkbaar veel zin in de
spoorlijn en kijkt niet op een boompje, ook al gaat het om de Paardenlaan, 'het mooiste laantje van Nederland'. Begin juli 1874 stuurt men een verzoek aan de Provinciale Staten, om alsnog subsidie te verlenen, 'vanwege den minsten Welvaart' d\e. bij de aanleg van de spoorlij n voor deze gemeente zal ontstaan, ze noemen het 'een gunste van het hoogste belang'. Werd de subsidie in het najaar van 1873 nog geweigerd, nu wordt in de vergaderring van 24 juli 1874 medegedeeld dat de Staten van Utrecht bereid zijn, voor de ontworpen en geconcessioneerde spoorweglijn Rotterdam- Arnhem-Munster, een subsidie te verlenen van f 50.000,00 te verdelen in twintig jaarlijkse bijdragen van f 2500,00, onder de voorwaarden: 7. dat de zijtak IJsselstein-Utrecht gelijktijdig
met de hoofdlijn worde aangevangen en in exploitatie gebragt. 2. dat zoveel mogelijk aan alle stations, maar
zeker aan die van IJsselstein, Wijk bij Duurstede, Amerongen en Rhenen, gelegenheid worde gegeven tot het laden en lossen van koopmansgoederen. 3. dat de eerste uitkering niet zal plaats
hebben, voordat de lijn Rotterdam- Arnhem, met de zijtak IJsselstein-Utrecht in exploitatie zal zijn gebragt. In april 1875 schrijft de Handelssociëteit te
Utrecht naar de gemeente IJsselstein. De brief meldt dat de Sociëteit een verzoekschrift aan de minister van Binnenlandse Zaken en aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, om een hoofdspoorweglijn vanuit Utrecht via Gorinchem naar Breda aan te mogen leggen. De Handelssociëteit vraagt in de brief vervolgens of de gemeente IJsselstein het verzoekschrift wil ondersteunen door eveneens een brief naar de minister te sturen. De gemeente gaat op dit verzoek in. Als er echter op 17 juni 1875 een geldelijke
bijdrage uit de gemeentekas wordt gevraagd, door de heren F. v.d. Ouweland te Parijs en J. A. Baron van Hardenbroek te Utrecht (die inmiddels concessie hebben gekregen voor de aanleg en exploitatie van een spoorlijn van Utrecht naar Antwerpen), gaat het de |
|||||||
|
318
|
|||||||
|
waarvan de heer Hamelink directeur is, heeft
in de provincie Friesland al concessie verkregen voor een net van ruim 200 km tramweg, waarvan dan al een deel uitgevoerd is. Nu wil men ook een tramwegnet aanleggen ter verbinding van de voornaamste steden van Noord Holland, Zuid Holland en Utrecht onderling, en met de voornaamste plattelands gemeenten. Het gaat hier globaal om drie lijnen (zie kaart): a. een lijn Utrecht-Uithoorn-Amsterdam,
met een zijtak Uithoorn-Hoofddorp- Haarlem. b. een lijn Rotterdam-Moerkapelle-
Waddinxveen-Boskoop-Alphen-Zeven- hoven naar Uithoorn, waar deze op lijn A aansluit. Aan deze lijnen zitten zijtakken van Moerkapelle, over Zegwaard- Leidschendam-Voorburg naar Den Haag, en een zijtak van Alphen, via Koudekerk naar Leiden, en een derde zijtak; van Waddinxveen gaat deze over Bloemendaal naar Gouda, waar hij aansluit op lijn C. c. een lijn van Gouda, langs Haastrecht;
Vhst naar Schoonhoven, van daar uit gaat het verder over Lopik en IJsselstein, langs Oude Rijn en Hommel naar Utrecht, ter aansluiting op lijn A. Op 8 augustus 1881 komt er een verzoek
binnen van J.M. Muller uit 's-Gravenhage, namens een tramweg-maatschappij in oprichting (later zal dit de IJssel- Stoomtramweg-Maatschappij worden), om voorlopig geen vergunning te verlenen aan derden, aangezien deze maatschappij het plan heeft een Stoomtramweg aan te leggen tussen Woerden-IJsselstein-Montf oort- Oudewater-Haastrecht-Schoonhovenen Gouda, waarvan de definitieve aanvraag om concessie in voorbereiding is. Men wijst op de betere en snellere verbinding, welke tussen de genoemde plaatsen zal ontstaan, hetgeen zeer gewenst is, vooral in het 'ongunstige jaargetijde' november tot april, als de wegen vaak vrijwel onbegaanbaar zijn. Dit, is ook de reden waarom bij een eerdere bespreking de plannen voor een Paarden-Tramweg terstond afgekeurd werden. In een schrijven van 22 augustus 1881 wordt
de lij n als volgt omschreven; Gouda- |
|||||||
|
gemeente toch te veel kosten, omdat reeds
subsidie toegezegd is voor de lijn Rotterdam- Arnhem-Munster van de heren Otlet en Wilmart. De gemeente is wel bereid tot kosteloze
afstand van de voor de weg benodigde gemeentegrond. Dit hangt wel af van de afstand waarop de spoorweg de gemeente zal passeren. In december 1875 komt er bericht van het
ministerie dat er binnen korte tijd een begin gemaakt gaat worden met de onteigeningen van percelen, nodig voorde aanleg van een spoorlijn Rotterdam-Houten en IJsselstein- Utrecht, zij nde de eerste sectie. Het ontwerp is reeds bij de Kamer in behandeling. Begin april worden de onteigeningsstukken voor een ieder ter inzage gelegd, en tevens wordt een zitting gehouden door de Commissie uit de Gedeputeerde Staten op woensdag 19 april 's middags van één tot twee uur voor het aanhoren van in te dienen bezwaren. Merkwaardig genoeg wordt er verder in de
raad niet meer over deze hoorzitting gesproken zodat het resultaat hiervan niet bekendis. Op 17 juni 1878 komt er nog een briefin de raad in behandeling, van Gedeputeerde Staten, met de mededeling dat de concessiën, verleend aan de heren Otlet en Wilmart en overgedragen aan de Rotterdam- Munster Spoorweg Maatschappij: a. voor de aanleg en exploitatie van een
spoorweg van Rotterdam, langs Schoonhoven, IJsselstein, Jutphaas, Wijk bij Duurstede en Wageningen naar Arnhem, van 1 mei 1873 en b. voor de aanleg en de exploitatie van een
spoorweg van Arnhem, langs Winterswijk naar de Pruissische Grenzen in de rigting van Munster, van 15 mei 1874, door de Minister van Waterstaat, Handelen
Nijverheid per 28 Mei jl. zijn ingetrokken. De eerste pogingen om een spoorlijn door
of langs IJsselstein te krij gen zij n mislukt. Het veelbelovende jaar 1881
De Nederlandsche Tramweg Maatschappij
dient op 9 juli 1881 bij B en W van IJsselstein een verzoek om vergunning in. Deze maatschappij, die gevestigd is te Utrecht en |
|||||||
|
319
|
|||||||
|
VAN fSLN
E D ER L A N DSC HEN rn AM WCG, |
||||||||||
|
Verkleinde plattegrond van hel ontwerp van de Nederlandschen Tramweg.
|
||||||||||
|
Achtersloot gaat, dan door de
Benschopperpoort, Benschopperstraat, Utrechtsestraat loopt en aan de andere kant via de Usselpoort weer de stad uit gaat, vervolgens over de IJsselbrug (toen nog een draaibrug) en dan via de Utrechtseweg in de richting van de Geinbrug zal lopen. In die brief vraagt de maatschappij de
gemeente een 'Calque' der kadastrale kaart |
||||||||||
|
Haastrecht (met zij-lijn naar Schoonhoven) -
Oudewater-Montfoort-over de IJsseldijk gem. Heeswijk (particuliere weg)-via de Achtersloot naar Usselstein, door Usselstein, over de draaibrug, via de Stadsweg, langs de Geinbrug naarJutphaas, en door naar Utrecht. Het plan is om Vreeswijk ook aan het net aan te sluiten. Voor Usselstein betekent het dus dat de
tram, komende van Montfoort, over de |
||||||||||
|
320
|
||||||||||
|
2. De IJssel- Stoomtramweg Maatschappij
(H.S.M.) Aangezien de N.T.M, als eerste een
aanvraag indiende, heeft het college van B. en W. deze maatschappij als eerste aangeschreven, met het verzoek om uiterlijk vóór 17 oktober 1881 te berichten of men met de volgende drie voorwaarden accoord wil gaan: 1. Dat er zekerheid bestaat dat IJsselstein in
de aan te leggen lijn Utrecht- Schoonhoven zal worden opgenomen. 2. Dat met de aanleg van die spoorweg vóór
of op 1 februari 1882 zal worden begonnen, en het karwei binnen de kortst mogelij ke tij d voltooid zal zij n. 3. En dat de Maatschappij de goede
uitvoering van het geheel wil garanderen tegen een borgsom van f 3000, =. Bij afwijzing van de voorwaarden, of geen
bericht vóór 17 oktober, zullen er voorstellen bij de Raad ingediend worden om dan Concessie te verlenen aan de IJ.S.M. Het antwoord komt op-15 oktober; 1. Als de overige gemeenten de concessie
verlenen, zal ook IJsselstein in de lijn worden opgenomen. 2. Het is onmogelij k om nu al te bepalen dat
vóór 1 februari 1882 met de aanleg zal worden begonnen, en omdat de Maatschappij geen verphchtingen op zich wil nemen, en niets wil beloven wat misschien niet waar te maken is, kan zij deze voorwaarde niet aannemen. 3. Vervalt. (zie bij punt 2)
Een eerlij k antwoord, maar toch negatief, en
dat betekent dus het einde van de onderhandehngen met de N.T.M. De IJ.S.M. is nu nog als enige kandidaat
overgebleven. B. en W. vraagt de leden van de Raad, om
de IJ. S. M. de voorgestelde vergunning te verlenen, op voorwaarden door die Maatschappij in overleg met B. en W. definitief vast te stellen, behoudens bekrachtiging daarvan door de Raad. Het voorstel wordt op 20 oktober 1881 in stemming gebracht, en met 7 stemmen vóór, en één stem tegen aangenomen. Nu worden dezelfde drie vragen als eerder
|
|||||||
|
van die delen van de gemeente waar de tram
door gaat lopen, toe te zenden. De gemeente voldoet hieraan, en geeft hiervoor opdracht aan Albertus Poot. Verder zal de gemeente ook op dit verzoekschrift niet direct ingaan, ook nu wordt een afwachtende houding aangenomen. Om de zaak nog ingewikkelder te maken:
op 22 augustus 1881 komt er een derde bericht over aanleg van een tramlijn binnen, deze keer van de heer A. K. van Garden te Gouda, die plannen heeft voor de aanleg van een spoorlijn van Rotterdam, langs of door Kralingen, Capelle a/d IJssel, Nieuwerkerk a/d IJssel, en Moordrecht naar Gouda, en dan verder via Haastrecht, Oudewater, Willeskop, Montfoort, en Ouderijn naar Utrecht; met een zij-lijn vanaf de Heeswijkerweg, op de hoogte bij Knollemanshoek, langs de Achtersloot, door IJsselstein naar Jutphaas, en zo in verbinding met de geconcessioneerde Stoomtramweg Utrecht-Vreeswij k. Ook voor deze lij n wordt een week later een vergunning aangevraagd, maar evenals de twee eerdere aanvragen wordt dit in overweging gehouden, hierover zal later een definitieve beslissing worden genomen. De gemeente staat nu voor de taak om uit
de drie aanvragen te kiezen. Het zullen er uiteindelijk nog maar twee zijn, waardoor de gemeente het al makkelijker krijgt. De eerste afvaller meldt zich op 19 september 1881. De heer A.K. van Garderen stuurt de gemeente een brief, waarin hij zegt zijn aanvrage om concessie voor de laatstgenoemde lijn in te trekken, en dit geheel aan de heer J.H. Muller, Directeur van de Ussel-Stoomtramweg Maatschappij (IJ. S. M.) over te laten. Hij heeft - overeenstemming met de IJ. S. M. bereikt, dat de lijn Gouda-Utrecht van de IJ.S.M. een aansluiting zal krijgen op de lijn Gouda- Rotterdam, die wel voor de heer v. Garderen voorbehouden blijft. Hij verzoekt dan ook zo spoedig mogelijk gunstig te beschikken op het verzoek om concessie van de IJ. S. M., om spoedige aanleg te bevorderen. Er blijven nu dus nog twee aanvragen over;
1. De Nederlandse Tramweg Maatschappij (N.T.M.)
|
|||||||
|
321
|
|||||||
|
(helaas zijn deze tekeningen
waarschijnlijk niet gemaakt, er is in ieder geval niets over te vinden in de archieven). 3. Dat de Maatschappij Kosteloos met elke
trein de Gemeenteen Politiebeambten, mits in dienst en in uniform, zal vervoeren. 4. Dat de lijn in constructie en materieel
solide zal zij n, en naar plaatselijke behoefte ingericht. 12. De maat^chappi}za\ minstens drie maal
daags een trein vice-versa laten lopen tussen de aangewezen plaatsen, en 'zooveel maal meer als plaatselijke omstandigheden dit zullen vorderen'. Tevens zorgt zij voor; 'eene telegrafische verbinding tusschen hare Stations,' onder nadere goedkeuring van de Minister van Waterstaat enz. Weg en materieel zullen solide gemaakt
worden. De Locomotieven volgens een deugdelijk systeem, b. v. van Merryweather and Sons, Londen, of een ander. De wagons zullen verdeeld zijn in compartimenten van de eerste- en tweede klasse, alsmede een bagagewagen. Op marktdagen of andere drukke dagen zullen er meer treinen lopen. |
|||||||||
|
aan de N.T.M, zijn gesteld, ook aan de
IJ. S.M. voorgelegd. Deze gaat met alle voorwaarden accoord,
alleen heeft men bezwaar tegen de tweede voorwaarde, waarin staat dat op 1 februari 1882 met de aanleg moet worden aangevangen, omdat voldoening aan die voorwaarde afhankelij k is van de door de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid te verlenen vergunningen. Op 6 september 1881 komt de officiële
aanvraag om concessie van de IJ. S. M. binnen, voorde volgende lijnen; a. Gouda-Oudewater-Montfoort-De
Meern-Utrecht. b. Gouda-Stolwijk-Bergambacht-Schoonh-
oven. c. Montfoort-IJsselstein-Jutphaas.
d. IJsselstein-Benschop-Polsbroek-Schoo-
nhoven(tothetpontveer). e. bij het niet doorgaan van lijn B;
Oudewater, Dam-Polsbroek- Schoonhoven. Wat IJsselstein betreft bestaat de concessie-
aanvraag dus uit twee delen, en wel: 1. De zijlijn van de lijn Gouda-Utrecht:
'over den Achthovensche dijk' naar IJsselstein (hiermee wordt de Achtersloot bedoeld), en bij te veel bezwaren van de eigenaren of beheerders van de benodigde grond, zal de spoorweg over de IJsseldijk naar IJsselstein gaan. 2. De lijn IJsselstein, via Benschop en
Polsbroek naar Oudewater en Schoonhoven. De concessie is aangevraagd onder 12 door de
IJ. S. M. gestelde voorwaarden, waarvan we de volgende noemen; 2. Dat de gemeente de wegen onder haar beheer, voorzoverre zij hiertoe de bevoegdheid heeft, kosteloos in bruikleen aan de IJ.S.M. afstaat, alsmede; 'eenstukjegronds in vollen eigendom, gelegen aan het water, tegenover het Kasteel en de Kloosterstraat, tot het oprichten vaneen sierlijk Station met wachtkamer en remise, waarvan plan en tekeningen aan de goedkeuring van Burgemeester en Wethouders onderworpen zullen worden'. |
|||||||||
|
De Merryweather locomotief SSI welke gebouwd en in dienst
is gesteld in 1878 voor de dienst op de tramlijn Den Haag-Scheveningen. |
|||||||||
|
322
|
|||||||||
|
Op 27 september 1881 wordt er nog eens bij
de gemeente op aangedrongen om spoedig een definitief besluit te nemen, daar er al door verschillende gemeenten concessie is verleend, en daar de lijn verlengd zal worden naar 's-Gravenhage, met een zijlijn naar Leiden. Met het oog op de bestelling van materiaal, dat bij grote hoeveelheid afgenomen voor de Directie voordeliger is dan in een kleine partij, is een spoedige afhandeling van de zaak dubbel gewenst. Op 12oktober 1881 dringt de IJ.S.M. nog
eens aan om spoedig te beslissen. Men is niet ongenegen om Lopik via Benschop met IJsselstein en Schoonhoven te verbinden. Men verzoekt om vóór 25 oktober te beslissen. Benschop heeft reeds vergunning verleend, en ook de gemeente Oudenrijn heeft reeds voorlopige concessie verleend. De gemeente IJsselstein kan het echter nog
niet eens worden over de voorwaarden, en dus wordt de termijn van 25 oktober niet gehaald. |
||||||||||||
|
Op 28 november komt er weer een wijziging
in het plan: de lijn KnoUemanshoek- IJsselstein (door de Achtersloot dus) komt te vervallen, hierdoor in de plaats komt er een lijn IJsselstein-Hommel-Utrecht, waardoor IJsselstein een directe verbinding met Utrecht zal krijgen, (zie tekening) Het jaar 1881 is voorbij gegaan zonder dat
de plannen voor de tramlijn definitieve vormen hebben aangenomen. Het vervolg, 1882 en 1883
Op 20 februari 1882 wordt er een
vergadering gehouden in het stadhuis van IJsselstein, waarvoor de burgemeesters (of gevolmachtigden) van de gemeenten Schoonhoven, Lopik, IJsselstein, Jutphaas, Oudenrijn en Utrecht en de directie van de IJ.S.M. worden uitgenodigd. - Voorde stad f/frec/ifkomt de heer J.N.
Breebaart (de bouwkundig inspecteur) - Vooryurp/zaaikomtde heer J.F. Schalij
(wethouder). |
||||||||||||
|
L''<.il iU* i
|
||||||||||||
|
1 : ^\H\''00
|
||||||||||||
|
(,u\m;\iiagi:
|
||||||||||||
|
Verkleinde plattegrond van het ontwerp van de Ussel Stoomtrammaatschappij.
|
||||||||||||
|
323
|
||||||||||||
|
b. een lijn van Utrecht over Oudenrijn, De
Meern, de buurt Achthoven, Montfoort, Oudewater naar Gouda, onder de daarbij vermelde voorwaarden,
welke door de gemeente weer wat zijn
aangepast.
Nóg is er niets zeker, de IJ.S.M. stuurt op
14 juni 1882 wéér een voorstel van wijziging van de voorwaarden in, die door de gemeente bij de concessieverlening is gevoegd. Hier gaat de gemeente niet mee accoord. Op de vraag van de gemeente om alsnog met de eerdere gestelde voorwaarden accoord te gaan, wordt door de IJ.S.M. negatief gereageerd. De IJ.S.M. voelt zich genoodzaakt van de
verleende vergunning af te zien. Enkele dagen later vindt er op verzoek van de IJ. S. M. een conf entie plaats op het kantoor van de maatschappij te 's Gravenhage. Bij deze besprekingen zijn de voorwaarden nogmaals aangepast, waarna een overeenstemming is bereikt tussen de IJ. S. M. en de gemeente IJsselstein. Het volgende is o. a. gewij zigd: - De IJ.S.M. ziet af van de eis om gedurende
20 jaren een subsidie van f 500,-te genieten. - De IJ.S.M. zal Schoonhoven binnen de tijd
van 3 j aar met IJsselstein verbinden. - De lijnen Utrecht via Achthoven
(gemeente IJsselstein) naar Gouda en Utrecht over Jutphaas naar IJsselstein moeten op 1 augustus 1883 en de doortrekking van de laatste lijn, over Lopik (of Benschop) naar Schoonhoven moet op 1 augustus 1885 in exploitatie zijn gebracht. - Het waarborgkapitaal mag voor de helft
opgenomen worden na in werking brengen van de lijn Utrecht-Jutphaas-IJsselstein. Nu IJsselstein eindelijk overeenstemming
heeft bereikt is nog niet alles koek en ei. Schoonhoven kan nog geen
overeenstemming krij gen met de IJ. S. M. De gemeente IJsselstein doet (op verzoek van de IJ. S. M.) een beroep op de gemeente Schoonhoven om toch te proberen met de IJ.S.M. een compromis te bereiken en liefst zo spoedig mogelijk. |
||||||
|
In een brief van 18 juH 1882 van de heer
H.W. KnottebeltnamensdelJ.S.M. aan de gemeente staat o. a. het volgende: 'Bijdezen nemen wijde vrijheid U
Edelachtbare voor te stellen ons te willen toestaan reeds nu de richting der tramlijn Vreeswijk, Jutphaas, Hommel, Utrecht te mogen bepalen, aangezien wij dit jaar en wel liefst zoo spoedig mogelijk, ook met de werkzaamheden voorgenoemde lijn zouden beginnen. Tot vereenvoudiging der werkzaamheden
zoude een opname van de weg met U EA of iemand door U EA daartoe aangewezen veel bijdragen.' De gemeente gaat op dit verzoek in, en op
21 juli vindt dit plaats. De volgende dag komt er bij de gemeente een ontwerp (plattegrond) binnen voor een station met remise, gesitueerd aan de Poortdijk, vlak bij de IJsselbrug tegenover de stalling van Café 'de Strik' (De drie linden) toen nog van L. Bleijenberg. (zie tekening) De IJsselbrug is dan'nog geen ophaalbrug maar een draaibrug. De maatschappij verzoekt de benodigde grond voor dit station af te staan tegen betaling van een jaarlijkse erfpacht van 1 cent per vierkante meter, voor zolang de IJssel- Stoom-Tramweg bestaat. De route die de tram gaat volgen is als volgt: 'Vanaf de draaibrug over den IJssel, over den
berm van den Poortdijk en de Randdijk, vervolgens langs den Grintweg naar Jutphaas en vandaar langs den Galekopperdijk naar "den Hommel" en straatweg naar Vreeswijk.' En dan is het eindelijk zover. De concessie
wordt op 31 j uli 1882 officieel aanvaard door de IJ.S.M. De officiële verklaring van aanname van de
vergunning is ondertekend door de heren J.H. Muileren L.F. Hojet. Dat eventuele doortrekking van de aan te
leggen stoomtram naar Schoonhoven bij de gemeente een ding is waar zij rekening mee houdt, blijkt uit het volgende stukje in de notulen van de raad van 21-8-1882: 'Onderhands te verpachten.' Het grasgewas langs de Kamper-Kleiweg aan Peter van de Bremel voor den tijd van één jaar. |
||||||
|
324
|
||||||
|
geeft dezen ambtenaren, voor de controle
der maatschappij, hiervoor een bewijs).' - 'De maatschappij zal minstens drie maal
daags een trein laten loopen, en zooveel malen meer als plaatselijke omstandigheden dit zullen vorderen. Tevens zorgt zij, onder nader goedkeuring van Z. Ex. den Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid enz voor eene telegrafische verbinding tusschen hare stations.' - Er zal een som van f 2000, - gedeponeerd
worden bij de gemeente ontvanger, als waarborg. Bij ingebruikname van de tramlijn, of een gedeelte ervan, door het publiek, zal deze som met5% rente terug gestort worden op de rekening van de IJ.S.M.
In tegenovergesteld geval, als de lijn niet
aangelegd wordt zal dit bedrag met rente aan de gemeente vervallen. - 'Na het verkenen der concessie zal de
maatschappij de weg opmeten zoodat binnen 6 maanden daaraanvolgende de tekeningen ter goedkeuring bij B en W afgeleverd zullen worden. Wordt hieraan niet voldaan, dan vervalt de verleende concessie.' Na goedkeuring moet binnen 3 maanden de
uitbakening van de weggereed zijn, weer 3 maanden later zal de weg gereed moeten worden opgeleverd. Wordt hier niet aan voldaan, dan zal de maatschappij voor elke maand uitstel van oplevering een boete krijgen van f 100, - te betalen aan de gemeente-kas. Voor het opleveren van elke maand vroeger
zal zij eene premie ontvangen van f 150, -. - 'De commissie ziet toe, dat op de stations
zich eene wachtkamer bevinde, verlichten verwarmd naar behoefte en dat het publiek beleefd door het personeel worde behandeld.' - 'De gemeente IJsselstein zal de maatschappij
gedurende 20 achtereenvolgende jaren eene subsidie van f 1500, - 's jaars verleenen, te betalen in 2 gelijke termijnen.' Bij raadsbesluit van 20 april 1882 wordt aan
de IJ. S. M. concessie verleend voor de aanleg van twee tramwegen door de gemeente, en wel: a. een lij n Utrecht over Jutphaas, IJsselstein, Lopik (of Benschop) naar
Schoonhoven,
|
|||||||
|
- De gemeente Oudenrijn laat weten niet
aanwezig te zijn, omdat de tram over een rijksweg door deze gemeente komt te lopen, en ze er als gemeente niets over te zeggen heeft. - De IJ. S.M. is ook afwezig.
- Van Lopik en Schoonhoven zijn er
afgevaardigden aanwezig. Tijdens deze vergadering worden er door de
verschillende gemeenten voorwaarden opgesteld, welke echter door de IJ.S.M. niet aangenomen worden. In de vergadering blijkt dat Lopik en Schoonhoven de tramlijn niet in hun belang vinden, waardoor de IJ.S.M. eroverdenkt om van de verbinding Schoonhoven-Lopik- IJsselsteinaftezien. De gemeenten Jutphaas en Vreeswijk zien
de tramlijn daarentegen wel zitten, en verlenen alle medewerking aan de plannen. De IJ.S.M. is dan ook van plan de gemeenten Utrecht-Jutphaas-Vreeswijk en IJsselstein met tramlijnen te verbinden. In antwoord op de voorwaarden van de gemeenten heeft de IJ.S.M. een nieuwe lijst met voorwaarden opgesteld, waar zij wel mee accoord kunnen gaan. Een paar punten uit deze lijst: - De richting van de aan te leggen tramweg is
als volgt: De Meern-Oudenrijn- Utrecht
IJsselstein-Jutphaas- Utrecht
Jutphaas- Vreeswijk
IJsselstein-Lopik-Cabouw (of Benschop)-
Schoonhoven, (de laatste gemeente alleen als
de lijn Schoonhoven-Gouda niet tot stand
komt.
- 'De rails zullen zoodanig worden aangelegd
dat de passage geene stremming of onveiligheid ondervindt. Voorden bouw van een net station aan het einde der Kloosterstraat, alsmede remise zal de Gemeente IJsselstein aan de IJsel Stoomtram weg Maatschappij gedurende den concessie-tijd een gedeelte gronds en water afstaan ter inhouds grootte van ongeveer250 m~ tegen eenejaarlijkse recognitie van f 0.02 per m afkoopbaar tegen penning 10.' ~ 'De IJ. S.M. zal met eiken trein de
gemeentepolitie, mits in diensten uniform, kosteloos vervoeren (Het hoof der gemeente |
|||||||
|
325
|
|||||||
|
45Ï%«o-v*vt !<«««. «»»<^ W*?
|
||||||||||||||
|
'S
|
||||||||||||||
|
1
*
|
||||||||||||||
|
W«,>il.«pf««*« <Hi.<iT.ko«ti»
|
||||||||||||||
|
Hf/ ontwerp van station en remise bij de Usselbrug. Links bij Bleijenberg was café de Strik.
De Usselbrug was nog een draaibrug. |
||||||||||||||
|
Gedeputeerde Staten maakt in een brief
d.d. 13-11-1882 enkele bemerkingen op de concessieverlening, o.a. het volgende: - De gemeente heeft concessie verleend voor
de aanleg van een tramlij n over de 'provinciale Grintweg' De Meern- Oudewater. Deze weg is echter niet in het beheer bij de gemeente IJsselstein, en deze heeft dan ook geen recht hierover te beschikken. (Men heeft in strijd gehandeld met art. 150der gemeente-wet.) - Verder wordt er op gewezen dat
verschillende wegen in IJsselstein te smal zijn, voor de aanleg van een trambaan, tenzij de aanleg met verbreding van de weg gepaard gaat. f |
||||||||||||||
|
(Peter van den Bremel was schaapsherder.)
Er wordt een voorwaarde aan verbonden en wel, dat 'wanneer deze weg in den loop van het jaar 1883 voor den aanleg van een stoomtram weg moet worden gebezigd, de huurder zulks zal moeten gedoogen, in welk geval de huur eindigt op den dag, dat met de werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, en zulks tegen een redige vermindering van de huurprijs.' Op 26 september 1882 krijgt de
concessieverlening een vastere vorm. Bij de gemeente komt het deposito-bewijs binnen van de borgsom van f 2.000,-. Maar dan komt er weer iets, waar de gemeente niet op gerekend heeft. |
||||||||||||||
|
326
|
||||||||||||||
|
De gemeente weerlegt dit echter allemaal.
Er zijn in de voorwaarden regels opgenomen, waardoor zij hier onderuit kunnen, zoals bij de provinciale weg het geval is. ' Voor zoo verre de Gemeente daarover te beschikken heeft en alzoo behoudens regten van derden.' Desnoods zal de tramweg door de landerijen
gelegd worden (in overleg met de eigenaren), zodat het bezwaar van de Gedeputeerde Staten naar de mening van de gemeente ongegrond is. De gemeente doet direct een beroep op Gedeputeerde Staten om niet al te veel dwars te liggen, omdat deze streek dringend op betere middelen van vervoer zit te wachten, en uitstel niet bepaald gewenst is. De lijn Utrecht-Vreeswijk in 1883
Intussen verloopt de toestemming voor een
andere raillijn, namelijk de lijn vanaf Utrecht langs de Vaartse Rij n naar Jutphaas en Vreeswijk (aangevraagd door de heer Hirschmann uit Gorinchem). De IJ.S.M. tracht vervolgens deze vergunning over te nemen, zodat deze route gevolgd kan worden bij de aansluiting met IJsselstein. Datlukt: DelJ.S.M. mag de lijn Utrecht-Jutphaas-Vreeswijk aanleggen. Zonder uitstel wordt er aan deze klus begonnen en in juli 1883 worden de eerste rails gelegd. Om de kosten te drukken wordt een licht type rails gebruikt. De spoorbreedte bedraagt 1067 mm, de breedtemaat die dan gebruikelij k is voor interlokale tramlijnen. Nog datzelfde j aar vindt de eerste proefrit
op de lij n Utrecht-Vreeswij k plaats, op 1 december 1883. Elf dagen later, op 12 december 1883, wordt de lij n voor het publiek opengesteld. Er is dan echter zeer weinig belangstelling voor de tram. (Later zal blijken dat de geringe belangstelling niet alleen voor de openingsdag geldt). Het beginpunt van deze 10,5 km lange
tramlijn ligt aan de zuidzijde van het Utrechtse Stationsplein, waar tot dan een hulpremise stond van de Stichtse-Tramweg- Maatschappij (S.T.M.), die een paardentramdienst naar Zeist exploiteerde. Vanaf het Stationsplein gaat de stoomtramlijn langs de Moreelselaan, om bij de Willemsbrug linksaf de Catharij nesingel op te gaan naar de Vaartsestraat. Bij de |
|||||||
|
Jeremiebrug kruist de tram vervolgens de
N. R. S. -spoorlij n naar Arnhem en de S. S. -lij n naar 's Hertogenbosch. Bij deze brug ligt dan de spoorweghalte Jeremiebrug. Links van de Jutphaseweg rijdend, langs het water van de Vaartse Rijn, waar aan de overkant slechts wat steenfabrieken het landelijke beeld onderbreken, wordt dan Jutphaas bereikt. Hier bevindt zich de enige wisselplaats in
deze verder enkelsporige lijn. Voorbij dit dorp maakt de tram een scherpe bocht naar hnks, over het watertje de Doorslag, dat een verbinding vormt tussen de Vaartse Rijn en de Hollandse IJssel, om tenslotte Vreeswijk te bereiken, waar de rails tot op de Lekdijk doorlopen. Het rollend materieel bestaat uit vier
locomotieven van de fabriek Hohenzollern, en zeven personenrij tuigen. Van dit materiaal is slechts weinig bekend. Uniek in Nederland is ongetwijfeld het feit dat de IJ.S.M. voor haar tramlijnen het drie-klassen-systeem hanteert. De derde-klasse-rijtuigen op deze tramlijn vertonen overigens sterke gelijkenis met de zogenaamde'Koeliewagens'die in die tijd bij de spoor- en tramwegen in de Nederlandse Koloniën in gebruik zij n. Verder beschikt de maatschappij over vier goederenwagons, waaronder één veewagen. Hoogtepunten heeft de stoomtramlijn
echter nooit gekend. Het is uitsluitend kommer en kwel. De publieke belangsteUing voor deze verbinding is vanaf de eerste dag van de exploitatie vrijwel nihil. Dit is in de eerste plaats te wijten aan de concurrentie van de stoombootdiensten van de bargedienst 'Vereeniging' die, ondanks de komst van de tram, haar diensten blijft voortzetten. Bovendien ligt het tarief van deze stoombootj es lager dan dat van de tram. De tweede reden van het mislukken van de lij n is het aantal beperkingen dat opgelegd wordt om de veiligheid van de overige weggebruikers te garanderen. Zo mag de tram binnen de bebouwde kom van Utrecht niet harder rijden dan 15 km per uur. Bij het achterop rijden en inhalen van overige weggebruikers moet de trambestuurder een bel luiden. Een luidbellende tram die, zelfs naar maatstaven van een eeuw geleden, met een slakkegangetje door de stad rijdt is nu niet bepaald het vervoermiddel waar de reizigers |
|||||||
|
327
|
|||||||
|
exploitatie brengt. Ook zal het oude
waarborgkapitaal terug worden gestort op de rekening van de IJ.S.M. en zal dit worden vervangen door een nieuwe waarborgsom van f 2000,- Het verkrijgen van de benodigde
goedkeuringen en vergunningen neemt echter meer tijd in beslag dan verwacht, hetgeen reden is voor de IJ. S. M. om de gemeente te vragen de concessie nogmaals met één jaar te verlengen, tot 1 januari 1886. De gemeenteraad gaat hiermee accoord, en het depositobewijs van de waarborgsom van f 2000,-wordtweerteruggestuurd, waarnade gemeente weer een nieuw bewijs krijgt toegezonden voor hetzelfde bedrag, voorzien van de nieuwe termijn van de concessie. Deze verklaring komt op 14 januari 1885 bij de gemeente binnen. Op 21 april 1885 schrijft de heer L.
Bleijenberg (van café-uitspanning 'De Strik', ook wel bekend onder de naam 'De drie Linden') een brief aan de gemeente om te verzoeken de taxatie van het vergunningrecht (belasting) te verlagen, en gelijk te trekken met die van de heren de Graaf, Bergers, en Bouwman, welke lagere aanslagen krijgen. Als argument brengt hij naar voren dat 'door het in dienst treden van den Stoomtram Utrecht- Vreeswijk en den slegten tijd der boere, het rijden langs deze weg bijna geheel is opgehouden', en hij bij de schade daardoor aan zijn uitspanning teweeg gebracht in zijn herberg-lokaal ook 'alle ontvangste van deze mist'. De tram heeft dus blijkbaar toch merkbare
gevolgen voor de IJsselsteinse horeca, ondanks de berichten van de geringe belangstelling voor de tram. Op 16 mei 1885 verzoekt de IJ.S.M. om de
waarborgsom van f 2000,- bij 'n andere bankier onder te brengen, een reden wordt hier niet voor gegeven. Men acht het van het 'hoogste belang'. De som is tot nog toe bij de 'Heeren van OordtócCo'te 's Gravenhage gedeponeerd. Op 3 augustus 1885 bericht de IJ. S. M., dat het waarborgkapitaal van f 2000,- nog niet door de firma van Oordt & Co is terugbetaald, daar deze nog in liquidatie is! In juli 1885 staat er een advertentie in het
Provinciaal en Stedelijk Dagblad (No 191), |
|||||||
|
van 1883 op zitten te wachten! Hard rijden is
trouwens ook niet aan te bevelen, aangezien de tram door de regelmatig voorkomende verzakkingen behoorlij k heen en weer schommelt. De goedkope manier van aanleg is hier debet aan. De tramlijn van Utrecht naar Vreeswijk is
er dus gekomen, maar van een erg succesvolle start is geen sprake. In de navolgende tekst komen we nog even op het Vreeswij kse stoomtramlijntje terug, namelijk bij het vermelden van de opheffing ervan! Verdere plannen rond de IJsselsteinse
raillijn in 1885 In feite vormen de perikelen rond de aanleg
van de tramlijn Utrecht-Vreeswijk en de problemen i.v.m. delijnJutphaas-IJsselstein één grote, bijna niet te ontwarren kluwen. Allerlei gebeurtenissen vinden tegelijkertijd plaats en zijn soms een reactie op elkaar. Om de tekst leesbaar te houden is deze hele kwestie verwoord in twee aparte hoofdstukjes. Het vorige hoofdstukje (de lijn Utrecht-Vreeswijk in 1883) en het nu volgende gedeelte vormen dus in werkelijkheid één geheel waarvan de diverse onderdelen in elkaar grijpen. De bedoeling van de IJ.S.M. isomnade
voltooiing van de lijn Utrecht-Vreeswijk een verbinding met IJsselstein tot stand te brengen. Deze lijn (Jutphaas-IJsselstein) zal in 1884 in gebruik genomen moeten worden. Van een verdere verlenging van de raillijn
naar Schoonhoven ziet de IJ. S. M. voorlopig af. De eisen van de grondbezitters zij n te hoog, zodat de aanleg te duur wordt. Tevens krijgt men weinig medewerking van de betrokken gemeenten. Ook de voorgenomen aanleg van de andere lijn (Utrecht- Oudenrijn-De Meern-Achthoven- Montfoort-Oudewater-Gouda) verdwijnt uit het programma van de IJ.S.M. Zoals opgemerkt wil de IJ.S.M. dus
beginnen aan de lijn Jutphaas-IJsselstein. De IJsselsteins concessie is echter op 1 augustus 1883 verlopen. Op 28 september wordt bij raadsbesluit daarom opnieuw toestemming gegeven aan de IJ. S. M. op voorwaarde dat men direct na het gereedkomen van de lijn Utrecht-Vreeswijk met de lijn naar IJsselstein aanvangt en deze in het jaar 1884 in |
|||||||
|
328
|
|||||||
|
waarin een door de IJ. S. M. in gebruik te
nemen (paarden) 'Omnibusdienst' tussen IJsselstein en Juthaas wordt aangekondigd. Deze lijn heeft aansluiting op de tramlijn Vreeswijk-Utrecht. De lijn blijkt echter nogal duur, en er moet elke maand geld bijgepast worden om de kosten te dekken. Op 23 september vraagt de IJ.S.M. van de gemeente een maandelijkse subsidie van f 25,=, om de lijn voort te kunnen zetten. De gemeente gaat hier niet op in, zodat deze verbinding al weer spoedig opgeheven wordt. Op 20 november 1885 worden er in de
raadsvergadering vragen gesteld over de vorderingen van de plannen voor de IJsselsteinse raillijn, daar er nog steeds niet begonnen is met de aanleg, en de concessie nog slechts 1 maand loopt. Er wordt besloten contact op te nemen met de advocaat, de heer mr. van Eeden te Utrecht, om aldaar om advies te vragen. Het blij kt echter dat deze al optreedt namens de IJ. S. M., en dus moet de gemeente onverrichter zake terugkeren. De raad vraagt zich af of het nog wenseli j k is een tramverbinding tussen IJsselstein en Utrecht aangelegd te krijgen, en of het nog wel nodig is de concessie met 1 jaar te verlengen tot 1 januari 1887. In de vergadering van 27 november 1885 wordt nog geen besluit hierover genomen. Door de IJ. S. M. wordt er weer een nieuw depositobewijs gestuurd voor f 2000,- deze keer afgegeven door de bank 'De Vos & Vreede'te's Gravenhage. Na overleg met de Utrechtse advocaat, de
heer G.H. van Bolhuis, heeft de gemeente dit bewijs teruggestuurd, met het verzoek 'n nieuw bewij s te sturen, deze keer op naam van de gemeente IJsselstein. Intussen arriveert er een brief van de
IJ. S. M., waarin verzocht wordt het waarborgkapitaal vrij te geven, als redenen worden o.a. genoemd: - dat het ondoenlijk is gebleken om vóór 1
j anuari 1886 de lij n aan te leggen. - dat het waarborgkapitaal destijds door de
heer J. H. Muller is toegezegd, terwij 1 dit eigenlijk niet in overeenstemming is te brengen met de stand van zaken, daar er geen toezegging van Gemeentelijke Subsidie tegenover stond, en alle zekerheid van een verbinding ontbreekt. |
|||||||
|
- dat later gebleken is dat de financiële en
technische problemen groter zijn dan verwacht. - dat na het verlenen van de concessie, en na
het aanvaarden der voorwaarden en het storten van het waarborgkapitaal, de Provinciale Ordonnantie van 8 februari 1883 No. 1 uitgevaardigd is, waarin ook
strenge bepalingen zijn opgenomen over de wegbreedte, waardoor ook de kosten stijgen. - dat er bij de lijn Vreeswijk-Jutphaas-
Utrecht, 'zondereenigetegemoetkoming' werkzaamheden moeten gebeuren, welke niet tevoren voorzien, (men blijkt voor een te lichte constructie gekozen te hebben, waardoor er regelmatig reparaties aan de rails moeten gebeuren), zodat naast deze grote kosten, niet ook nog eens de uitgaven van een lijn naar IJsselstein betaald kunnen worden, met z'n 'duren aankoop van gronden en zondereenige subsidie'. Op 10 december komt er desondanks weer
een nieuw depositobewijs van f 2000,- binnen, deze keer op naam van de gemeente IJsselstein. En dan besluit de gemeente in de Raadsvergadering van 15 december 1885 de concessie die aan de IJ.S.M. verleend is, in te trekken, en ook het waarborgkapitaal in z'n geheel aan de IJ. S. M. terug te geven. De IJ.S.M. stuurt hiervoor op 16 december, na ontvangst van dit bericht, een dankbetuiging aan de gemeente (men is blij kbaar blij van IJsselstein af te zij n). Op 30 december 1885 ontvangt de gemeente een officieel bericht van de IJ. S. M., dat het waarborgkapitaal van de bank is geretourneerd. Weer is er een periode van de rail-
geschiedenis van IJsselstein afgesloten. Ter afsluiting van dit hoofdstuk moet nog
melding worden gemaakt van de roemloze ondergang van het lijntje Utrecht-Vreeswijk. Voornaamste oorzaak van het slecht functioneren van deze tramlijn is de allesbehalve rooskleurige financiële situatie waarindelJ.S.M. eind 1885 verkeert. De barre winter van 1885/1886 waarin de tram vaak niet kan rijden, betekent in feite de genadeslag voor de IJ. S. M. De problemen worden dan zo groot, dat de
|
|||||||
|
329
|
|||||||
|
'"Tmif'
|
|||||||||
|
Depaardenlram leJulphaas rond de eeuwwisseling.
|
|||||||||
|
IJ.S.M. met ingangvan 12juni 1886de
tramlij n voor drie jaar verhuurt aan haar
grootste concurrent: de bargedienst
' Vereeniging', voor een bedrag van f 7500,-
per jaar. Dit is evenwel uitstel van executie,
de IJ.S.M. moet noodgedwongen de tramlijn
verkopen.
Op 2 januari 1888 neemt de rederij
'Vereeniging' het trambedrijf over, waarna
de naam gewijzigd wordt in: 'Stoomtram- en
Bargedienst Vereeniging' (SBV).
Er wordt een dienstregeling opgesteld die
de stoomboot en de stoomtram beter op elkaar afstemt. Dat deze dienstregeling nog veel te wensen overlaat blijkt wel uit de brief die de gemeente op 24 oktober 1890 ontvangt. De kosten zijn echter dermate hoog, dat de
stoomtram niet meer te handhaven is. In de loop van 1893 wordt de stoomtramdienst definitief beëindigd. Hiervoor in de plaats komt een paarden-tramdienst, welke op 22 november 1893 wordt geopend. Aangezien de tram zijn stoom verloren heeft wordt de naam van de maatschappij weer gewijzigd in: 'Tram- en Bargedienst Vereeniging'. Een lokale spoorweg in de Lopikerwaard
en andere plannen Inmiddels zit men in IJsselstein niet stil. Er
komen in 1890 plannen voor de aanleg van een'Lokale spoorweg' die vele plaatsen in de |
|||||||||
|
Lopikerwaard met elkaar zal gaan verbinden,
waaronder IJsselstein (zie kaartje)
De initiatiefnemers van dit project zijn de
heren;
- Jonkheer H.C.J.BarchmanWuytiers van
Vliet (Hoogheemraad van de lekdijk, Benedendams en de IJsseldam). - A.M.E. des Tombe, (Burgemeester van
IJsselstein) en - S.J. CambiervanNooten, (Burgemeester
van Willige Langerak en Lopik) Deze heren laten door A. J. Krieger uit
Amersfoort een plan opstellen, compleet met situatiekaarten, begroting van de kosten, enz... De heer Krieger vraagt voor het maken van de
plannen een bedrag van f 2500,-. Om dit bedrag bij elkaar te krijgen worden er vijftig 'Oprichters aandeelen' van elk f 50, = uitgegeven, (ziecopie) Op de raadsvergadering van 7 augustus
1890 wordt door de raad besloten drie van deze aandelen namens de Gemeente IJsselstein te nemen. Eén maand later al komt het bericht dat alle 50 aandelen verkocht zij n, en op 6 september 1890 wordt de eerste vergadering voor aandeelhouders gehouden, in Hotel Bellevue te Utrecht. Een j aar later zal er in een vergadering besloten worden om van de aanleg van een lokaalspoorweg af te |
|||||||||
|
330
|
|||||||||
|
■'?■
|
|||||||||||||||||||
|
!
|
|||||||||||||||||||
|
^U^
|
|||||||||||||||||||
|
<' <" <> ^ ■i^' .? t' y S .9 /A //. A\ /S. //■ ^J:
|
|||||||||||||||||||
|
'Min. &!,% <*{,«.>»»»-«•
|
|||||||||||||||||||
|
J*^S%«w»»tt»
|
|||||||||||||||||||
|
(vooral voor de buurtschap Achthoven en de
Knollemanshoek). We slaan weer een paar jaar over, en
komen op 7 juli 1893 nieuwe berichten tegen. Aangezien de explotatie van de lokaalspoorweg Gouda-Schoonhoven verzekerd is, en weldra aangelegd zal worden, wacht de gemeente af wat er met de lij n Schoonhoven-Utrecht gaat gebeuren. En lang zal men daar niet op hoeven te wachten; op 15maart 1894 vraagt de heer A.J. Krieger, ingenieur te Amersfoort, officiële concessie aan voor de aanleg en exploitatie van de Stoomtramweg Schoonhoven-IJsselstein- Utrecht. De heer Krieger deelt in zijn verzoek meedathet ontwerp waarschi j nli j k zó gewijzigd zal worden dat ook de gemeente Montfoort er voordeel bij zal hebben. De gemeente neemt geen besluit over het |
|||||||||||||||||||
|
zien, en in plaats daarvan een Stoomtramweg
aan te leggen met dezelfde spoorbreedte als de bestaande spoorwegen. De kosten van aanleg van de spoorweg zullen op f 800.000,- af 900.000,-komen, terwijl een Stoomtramweg een besparing van ongeveer f 200.000,-zal opleveren. Op 5 oktober komen er ook weer plannen
binnen voor de aanleg van een lijn van Oudewater, via Montfoort en Achthoven naar Utrecht. Het betreft hier een paardentramlijn. Een verzoek om financiële steun voor het
maken van een plan, waarvoor de kosten f 1500,= bedragen, wordt door de gemeenteraad afgewezen. Wel betuigt de gemeente haar instemming met de plannen, en is er van overtuigd dat aanleg ook in het belang van de Gemeente IJsselstein is. |
|||||||||||||||||||
|
331
|
|||||||||||||||||||
|
;ti^
|
||||||||||||||
|
;iifii«)¥9MiiigkLËf<
|
||||||||||||||
|
De ondergeteekende 1
1....................................................................................................................................................ï
Het Bestuur van de)
verklaart hierbij oprichtersaarideelen te nemen in de leening
ten behoeve van het project eener Inkaalspoorwegverbinding SCHOONHOVEN—
UTRECHT, op de voorwaarden, nader omschreven in de circulaire van
26 Juli 1890 der heeren Jkh. U. C. J. BARCHMAN WUIJTISRS VAN VLffiT,
Hoogheemraad van den Lekdijk, Benedendams en IJsseldam, A. M. E. DES
TOMBE, Burgemeester van IJsselstein en S. J. CAMBIER VAN NOOTEN,
Burgemeester van Willige Langerak en Lopik.
|
||||||||||||||
|
«i^
|
||||||||||||||
|
'wmwmfmwwmfmmmfmwmwmfwimimm
Hel inschrijvingsbiljet voorde oprkhlersaandelen voor de lijn Schoonhoven - Utrecht.
|
||||||||||||||
|
verlenen van de concessie, zolang niet bekend
is hoe de lijn gaat lopen, en stuurt dan ook een bericht aan de heer Krieger, met het verzoek om plannen en tekeningen van het ontwerp te overleggen, zodat de raad een beslissing kan nemen. We slaan een paar jaar over, waarin vrijwel
niets gebeurt, ook wat de plannen met Krieger betreft zij n er weinig vorderingen. Wel blijft men er van overtuigd dat er een snellere verbinding met Utrecht moet komen, zoals o.a. blijkt uit een stukje van de raadsvergadering van 3 november 1898: de heer Brugman vraagt daarin of er niets gedaan kan worden wat zal leiden tot verbetering van de 'toestand der veemarkten in deze gemeente'. Hij stelt zelfs voor om een flinke premie uit te loven om deze zaak te bevorderen. De heer Immink deelt dan mee, dat hij graag mee wil werken aan alles wat tot |
||||||||||||||
|
de bevordering van het marktbezoek kan
bijdragen, maar vreest dat het weinig of geen nut zal opleveren, 'omdat wij hier verstoken zijn van de versnelde middelen van vervoer te land. Aansluiting aan een spoorwegnet kan de toestand doen verbeteren, zoolang echter de gewenschte aansluiting hier gemist wordt, zullen de aangewende pogingen schipbreuk lijden', aldus de heer Immink, wethouder van de gemeente IJsselstein. Inmiddels is ook in Utrecht het één en
ander veranderd. Op 20 j uni 1906 is er de gemeentelijke elektrische tram gaan rijden, een ringlijn die langs de singels om de binnenstad heen rijdt. Voor de Tram- en Bargedienst betekent dit dat hun trams niet verder mogen dan de Vaartsestraat. Daar moeten de passagiers overstappen op de elektrische tram, om bij het Stationsplein te komen. Later, in 1908, wordt de lijn verlegd |
||||||||||||||
|
332
|
||||||||||||||
|
van de Vaartsestraat naar de Westerkade,
waardoor het makkelijker wordt om over te stappen, hetgeen ook de laatste wijziging van deze lijn wordt. Op 27 mei 1910 komt er weer een verzoek
om concessie en subsidie bij de gemeente IJsselsteinindebus. Het betreft hier de aanleg van een Motortram
vanaf de 'Meernhoeve', 'door den AchterslootschenwegnaarIJsselstein'. Deze lijn zal bij de 'Meernhoeve' aansluiting krijgen op de aan te leggen Motortramweg verbinding Gouda-Utrecht. De aanvragers: deheerJ.H. Muller, een oude bekende van de IJ.S.M. en de heer L.G. de Val, laten het echter aan het gemeentebestuur over om een andere verbinding aan te wijzen, b.v. van den Hommel, langs Jutphaas, IJsselstein, Benschop en zo verder naar Oudewater, in aansluiting op de lijn Gouda-Utrecht. Het is de bedoeling de lijn door te trekken tot het station van de Staats-Spoorwegen te Utrecht, met aansluiting op de elektrische tram. De voorzitter van de raad wij st er nog eens op
dat het huidige vervoer, per bootje, een 'gebrekkig vervoermiddel' is, en dat ander vervoer hoogst nodig is. Men wil hiervoor de concessie en een subsidie verlenen. Als echter blijkt dat de spoorbreedte van de aan te leggen lij n afwij kt van de normale breedte, wordt er verder niet op ingegaan. Hoewel de plannen van de heer Krieger
welke nog steeds in de la liggen, 'vermoedelijk in den eerste tijd niet verwezenlijkt zullen worden', blijft men hier toch de voorkeur aan geven, men zou graag de verbinding met Schoonhoven aangelegd zien. Op 13 j anuari 1911 wordt er weereen nieuw plan van de heer Krieger op tafel gelegd, met gebruik van de normale spoorbreedte, zodat de goederen in IJsselstein geladen, en rechtstreeks naar Binnen- en Buitenland vervoerd kunnen worden, zonder dat overladen in Utrecht nodig is. In december van dat jaar blijkt dat de streek een bedragvanf 175.000,= totf 200.000,= zal moeten bij dragen. De gemeenteraad besluit hiervan
f 40.000,= voor zijn rekening te nemen, als een 'renteloos voorschot'. De gemeente |
|||||||
|
Montfoort blijkt ook een bedrag van
f 50.000,= beschikbaar te stellen, zodat er bij mislukken van een lijn naar Schoonhoven, ook gedacht kan worden aan een lijn Utrecht- IJsselstein-Montfoort-Oudewater, waarvoor dan vrij snel kapitaal bijeen te brengen is. Al geruime tij d worden er nu door het comité voor de Buurtspoorwegverbinding Gouda- Montfoort-Utrecht pogingen gedaan om een spoorweg van Gouda, over Haastrecht, Hekendorp, Oudewater, Willeskop, Snelrewaard, Linschoten, Montfoort, Veldhuizen, De Meern en Oudenrijn naar Utrecht tot stand te brengen. In 1914 schijnt het dat die pogingen 'met
goeden uitslag bekroond zouden worden'; door de belanghebbende gemeenten en polders is een bedrag van f 179.000,= voordit doel toegezegd en Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en Utrecht zij n bereid aan de Provinciale Staten voor te stellen dit bedrag tot het derde deel van de op FL. 1.700.000, = geraamde begroting aan te vullen. Daar de Nederlandsche Centraal Spoorweg Maatschappij zich verbonden heeft eveneens één derde deel van de geraamde kosten alsmede het risico van de overschrijding der begroting op zich te nemen, is het zeer waarschijnlijk dat de Staat tenslotte het laatste nog ontbrekende derde deel zal inbrengen. De inmiddels uitgebroken Eerste
Wereldoorlog 'en zijne verstrekkende gevolgen sloegen dezen schoone verwachting echter den bodem in'. Het voortdurend stijgen van materiaalprijzen
en arbeidslonen doet een geheel andere toestand ontstaan die men onder ogen moet zien. Nu, in 1919, worden de kosten geraamd op ± f 3.000.000,= voorde lijn Gouda- Montfoort-Utrecht, en ± f 2.280.000,= voor de lijn Schoonhoven IJsselstein, hetgeen op ± f 120.000,= per KM komt. De opkomst van het busvervoer in de regio
Tussen 1919 en 1928 worden nog eens
pogingen gedaan om door de Provincies Zuid- Holland en Utrecht een net van spoorwegen aan te leggen, door een commissie waar onder meer de IJsselsteinse burgemeester Kronenburg deel van uit maakt. Ook deze pogingen mislukken, o. a. door de hoge |
|||||||
|
333
|
|||||||
|
Een autobus van, vermoedelijk, de firma Hagenouw, in her begin van de twinliger jaren.
|
||||||||
|
kosten, maar vooral omdat de behoefte aan
zo'n verbinding sterk verminderd is door de opkomst van een ander, veel comfortabeler vervoermiddel: de bus. De bus neemt na de Eerste Wereldoorlog
een belangrijke plaats in, en begint steeds meer terrein te winnen. Voor IJsselstein alleen al is het aanbod van buslijnen groot: - Op 27 februari 1922 opent J. van
Wij ngaarden een busdienst die 4x per dag
naar Utrecht en weer terug gaat. - Twee maanden later komt er concurrentie
van Joh. van 't Geyn uit IJsselstein, die 5x daags een retourrit op Utrecht maakt. - Vanuit Schoonhoven komen er busdiensten
die via IJsselstein en Jutphaas naar Utrecht gaan, ingesteld door de heren van Iperen en verhoef, die later een gemeenschappelijke dienstregeling gaan uitvoeren. Uit deze samenwerking is tenslotte in 1942 de (Vi) Vavo geboren.
Vanaf 18 juni 1923 gaat de Tram- en
Bargedienst een gecombineerde dienstregeling voeren met Van Wijngaarden, waarbij 10, en later zelfs 14 retourritten per |
||||||||
|
dag gemaakt worden. Alleen op zondag rijdt
de Tram- en Bargedienst 5 retourritten, Van Wijngaarden rijdt die dag om principiële redenen niet. Op 16 februari 1924 komt er tenslotte een
vierde busverbinding tussen Utrecht en IJsselstein tot stand. Op die datum gaat J. A. Benschop een dienst openen die 7x per dag vanaf de Mariaplaats in Utrecht naar IJsselstein vertrekt. In 1931 wordt deze laatste uitgekocht, en
verhuist naar Zuid-Limburg, waar hij nog 2 jaar in Heerlen en omgeving rijdt. De lijn van Joh. van 't Geyn is ook al vóór
1927 weer verdwenen. En de Stoombarges kunnen het door de grote toename van de busdiensten ook niet meer aan, half 1923 worden de bootdiensten opgeheven. De Tram- en Bargedienst' Vereeniging' breidt zijn buslijnen echter nog steeds uit, o.a. met de lijnen IJsselstein-Benschop-Haastrecht- Gouda, en Utrecht-Houten-Schalkwijk. Het wagenpark ondergaat ook een grote vernieuwing; zo verdwijnen de T-Ford busjes waar men mee begonnen was, en komen de Latil-; en enkele Brockway-bussen. De busdiensten zijn bij het publiek een |
||||||||
|
334
|
||||||||
|
gewilde vorm van vervoer geworden,
vanwege het grotere komfort in vergelijking met de Tram. Daar komt nog bij dat de tram hard aan verbetering en vernieuwing toe is. Omdat de belangstelling te klein, en de kosten te hoog worden, neemt men het besluit de tramlijn op te heffen. Op 1 januari 1929 vindt de laatste rit plaats, vanaf de Westerkade in Utrecht, naar Vreeswij k: de Autobus heeft de tram verslagen! De Tram & Bargedienst' Vereeniging'
moet haar naam weer veranderen, en heet voortaan gewoon; 'Autobusdiensten vereeniging'. De in de dertiger jaren begonnen sanering
van de lijndiensten wordt in de oorlogsjaren 1940-1945 versneld doorgevoerd. De firma's Kwakernaak en Hagenouw gaan over in de A. V., de firma's Van leperen en Verhoef vormen de V A VO, de firma's Blom en Zanen worden de VAGU. Later gaan de eerder genoemde A.V., en de Zuid-Hollands bedrijven; RAGOM, ESOO, en de Rederij op de Lek samen, en vormen het nieuwe bedrij f 'De Twee Provinciën.' Tegen het einde van de oorlog worden vele
bussen door de Duitse bezetters gevorderd, zodat er na de bevrijding in 1945 wordt begonnen met lijndiensten die uitgevoerd worden met o.a. brandweerwagens, maar al snel groeit het aantal autobussen uit tot rond de 25 stuks. In 1969 gaat de' VAVO' op in de 'Twee
Provinciën'. Ook in dit j aar komt, door fusie van enkele bedrijven, de maatschappij 'West Nederland' tot stand. Op 1 januari 1974 gaat ook de Twee Provinciën over in deze maatschappij. In het jaar 1982 worden op het gehele net van West- Nederland 40,7 miljoen reizigers vervoerd. De geschiedenis herhaalt zich, 1971-1985
Inmiddels is de vraag naar het openbaar
vervoer weer behoorlij k toegenomen, vooral nadat Jutphaas en Vreeswijk in 1971 tot de nieuwe gemeente Nieuwegein worden samengevoegd, en deze gemeente, samen met IJsselstein tot 'groei gemeente' worden verklaard. De verwachting is, dat rond 1990 zo'n
15.000 tot 30.000 personen per werkdag |
|||||||
|
verplaatst moeten worden. Zo gebeurt het,
dat er in november 1971 weer nieuwe plannen komen voor de aanleg van een railverbinding. Men dacht aan een tramlijn over Kanaleneiland in Utrecht, en Nieuwegein, naar IJsselstein. Al snel begint men echter, evenals 100 jaar
geleden, weer aan de plannen voor een spoorlijn vanuit Utrecht, via Nieuwegein naar IJsselstein. Deze lijn zal bij Lunetten de spoorlijn, die richting Den Bosch loopt, verlaten, waarna hij over 'n hoog gelegen baan door Nieuwegein en IJsselstein zal gaan lopen, waarop dan de zogenaamde Sprinter- treinstellen zullen gaan rijden. Het ministerie van Verkeer & Waterstaat vindt de kosten echter veel te hoog, en keurt dit plan af. Na de zaak opnieuw bekeken te hebben
komt men in 1973 toch weer terug op een sneltram-verbinding. De investeringskosten komen veel lager uit, terwijl de exploitatiekosten ruim 30% minder zullen bedragen. De kosten voor een sneltramverbinding
komen, volgens berekeningen in 1974, op ± f 106.000.000,=, terwij 1 de kosten voor het eerder ingediende Spoor-plan op ± f 175.000.000,= zijn begroot, zodat men een besparing van zo'n kleine 70 miljoen gulden bereikt heeft. Op 14 juni 1974 komt er een brief van de
minister, waarin staat dat de ministerraad voor het sneltramproject over het Utrechtse Kanaleneiland heeft gekozen, hetgeen in de vergaderingvan 10mei 1974gebeurt. Er wordt zelfs met de gedachte gespeeld, om deze lij n door te trekken via de Utrechtse binnenstad en de Uithof, naar Zeist. In augustus 1974 besluit de gemeente met deze plannen in te stemmen. En dan, in november van 1974 wordt door
de N. S. aanlegconcessie aangevraagd. De aanleg van een tramlijn door de Utrechtse binnenstad veroorzaakt veel weerstand, zodat de oorspronkelijk op 't Vredenburg geplande eindhalte al gauw teruggetrokken wordt naar het Smakkelaarsveld, en later naar de huidige plaats: het Stationsplein en het Moreelsepark. In maart 1977 geeft de minister de spoorwegen het groene licht om met de |
|||||||
|
335
|
|||||||
|
aanleg van de sneltram te beginnen. De
concessie is nu officieel verleend.
De gemeente Utrecht heeft aanvankelijk nog
wel wat problemen met de aanleg, maar
besluit uiteindelijk, na in de maanden
februari en maart van 1979 gehouden
vergaderingen, accoord te gaan met de
voorgenomen aanleg.
Nu komt alles in een stroomversnelling
terecht.
Oorspronkelijk is het plan om de lijn al in
1979 in gebruik te nemen, maar dit blij kt niet
haalbaar te zij n, o. a. door diverse procedures
i.v.m. grondonteigening, in de weg staande
gebouwen, en te passeren bruggen.
De opening wordt eerst verschoven naar
1980, en later naar de definitieve datum: 18
december 1983. Dit zal precies 100 jaar nadat
de Stoomtram Utrecht-Vreeswijk officieel in
gebruik werd genomen, zijn.
Inmiddels is men overal al druk doende met
de tram. Het sportpark 'IJsseloever' raakt
door de aanleg van de tram 2 velden kwijt,
zodat de gemeente het al geplande sportpark
'Groenvliet' met grote spoed moet gaan
aanleggen.
In februari en maart 1980 is de
plantsoenendienst in de weer om nog wat
bomen te redden voor de aanstormende
sneltram, door ze over te plaatsen naar o.a. de
nieuwbouwwijk 'Achterveld'.
Eind 1980 is er al behoorlij k wat grond verzet
zodat, vooral in de wijk IJsselveld, al
duidelij k te zien is waar de raillij n zal komen.
In november 1980 komt de trambrug over het
Amsterdam-Rijnkanaal, na een bouwtijd van
2 jaar, gereed.
Op 31 oktober 1980 worden de eerste rails op
Utrechts grondgebied gelegd. Een jaar later,
oktober 1981, ondertekent burgemeester
Roest-Crollius van IJsselstein, de
burgemeester van Nieuwegein, en
vertegenwoordigers van de Nederlandse
Spoorwegen, Rijkswaterstaat en de Provincie
Utrecht, de overeenkomst voor de aanleg van
de centrale aansluiting op de Rijksweg 2
Utrecht-Den Bosch, in combinatie met de
tunnels voor de sneltram.
Totale kosten van het project worden
geraamd op 55 miljoen gulden. Nog dezelfde
maand wordt met de werkzaamheden
begonnen, men heeft haast om deze hindernis
|
|||||||
|
uit de weg te ruimen. Volgens de plannen
moet de tram in de zomer van 1984 naar IJsselstein kunnen rijden. Op 17 juni 1982 rijdt de eerste tram al van
Utrecht-centraal station, naar de tramremise van Nieuwegein. (zij het dan achterop een grote vrachtwagen, met politiebegeleiding). In januari 1983 wordt begonnen met de aanleg van de tramburg over de Hollandse IJsselenEiteren. En dan op 18 februari 1983, ontspoort de tram
tijdens een proefrit. Een op de rails liggende steen is de oorzaak van dit eerste ongeluk, met aanzienlijke materiële schade. In november 1983 wordt een begin gemaakt
met de aanleg van de overwegen in IJsselstein. Achttien december 1983 is een belangrijke
dag. Het is de dag van de officiële opening van de Sneltram Utrecht-Nieuwegein, welke verricht wordt door minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Smit-Kroes. Voor IJsselstein heeft dit ook grote gevolgen. De geschiedenis herhaalt zich. Zo'n kleine 100 jaar geleden moesten de reizigers, vanaf IJsselstein komende, in Jutphaas overstappen op de Paardentram om zo door te kunnen reizen na Utrecht, hetgeen toen nogal wat problemen gaf met de aansluiting. Lange wachttijden waren geen uitzondering. Nu, na de ingebruikname van de Sneltram,
moeten de IJsselsteinse reizigers wéér overstappen in Nieuwegein, om van daaruit met de tram door te reizen naar Utrecht, en ook nu weer verloopt het lang niet altijd vlekkeloos. Er gaat bij na geen week voorbij of er staat wel een artikel in de krant waarin men hierover klaagt. In IJsselstein is in 1983 inmiddels de brug
over de IJssel gebouwd, welke echter pas in het begin van het j aar 1985 in gebruik genomen zal worden, en de tram zelf rij dt pas vanaf 5 november 1985. Voor IJsselstein is er namelijk nog een 'klein' probleem, dat de aanleg van de tram tegenhoudt. De snelweg Utrecht-Den Bosch moet gepasseerd worden, en hoewel men al direct na de ondertekening van de overeenkomst tussen de diverse belanghebbenden met de grondwerkzaamheden is begonnen, kan men echter pas na de ingebruikname van de |
|||||||
|
336
|
|||||||
|
nieuwe weg Utrecht-Hagestein-Breda, in
december 1982, de eerste spade in de grond steken voor de reconstructie van de weg zelf, en het leggen van de tunnels onder de snelweg door. Op 23 januari 1984 valt de eerste dode door
de tram; op het Utrechtse Westplein komt een lójarigejongen onderde tram, en overlijdt korte tijd later. In IJsselstein is de kans op een dergelij k ongeluk wel aanwezig, maar een stuk kleiner, omdat op de meeste kruisingen gebruik gemaakt wordt van zogenaamde Ahob's (bewaakte overwegen m.b.v. Automatische Halve Overweg Bomen). Inmiddels zijn begin 1984 ook in IJsselstein de eerste stukken rails gelegd, en ziet men regelmatig een goederenwagentje met materiaal langskomen. In de maand augustus van 1984 worden er weer plannen gemaakt om de tramlijn door te trekken, en wel over de Lek naar Vianen. Of het ooit zo ver zal komen valt te betwijfelen, waarschij nlij k zal dit plan wel vastlopen op de hoge kosten van de oversteek van de Lek. Het laatste jaar van de aanleg
In 1985 volgen de gebeurtenissen elkaar
snel op, we zullen de belangrijkste dingen noemen: - Op 5 februari wordt zondag 15 december als
datum van de officiële openstelling voor het publiek genoemd. - Half april begint men met het aanbrengen
van de bovenleidingen, waar tot eind oktober aan gewerkt zal worden. - Eind mei, begin juni worden de abri's op de
stationnetjes geplaatst. - Op 14 mei wordt de eerste fase van de
nieuwe weg Q-3 officieel geopend. - Begin september worden de eerste Ahob's
geplaatst. - 16 September krijgt IJsselstein nieuwe op-
en afritten op de snelweg Utrecht-Den Bosch, weer een fase van de Q-3 is klaar. - Begin oktober begint de N.S.
voorlichtingsbijeenkomsten te houden op de IJsselsteinse scholen, om de kinderen alvast voor te bereiden op de komst van de tram. |
|||||||||
|
- Op 31 oktober opent minister van Verkeer
en Waterstaat; mevrouw Smit-Kroes de centrale aansluiting Nieuwegein-IJsselstein op de Rij ksweg A-2 officieel. - Vanaf 1 oktober beginnen de proefritten
met de tram op IJsselsteins grondgebied. - 23 November worden de eerste passagiers
vervoerd; Sint Nicolaas met zijn gevolg komt met de tram aan in IJsselstein. - Zaterdag 14 december 1985 is een
belangrijke dag voor IJsselstein, eindelijk, na ruim 110 jaar van pogingen en voorbereidingen, zal de tram zij n passagiers naar Utrecht vervoeren. De toekomst
Er bestaan nog plannen om de tram op den
duur door te trekken in de richting van de binnenstad, hij zal dan met een grote boog om het bejaardencentrum Mariënstein gaan lopen, om dan net voorbij de IJsbaan zij n eindstation te krijgen. Of het ooit zo ver zal komen hangt o. a. af van
de eventuele woningbouw op het terrein van de wereldomroep, maar voorlopig zal het Sportpark 'Groenvliet' wel de eindhalte blijven. |
|||||||||
|
Bij de samenstelling van dit artikel is o.a.
gebruik gemaakt van de volgende publicaties, en archieven; * het boekje 'Op weg met de sneltram' van F.
Bergsma en J.A.C. Way. (uitgegeven bij de opening van de lij n Utrecht-Vreeswij k). * de 'Nota Sneltram', een boekwerkje van de
gemeente IJsselstein, uit 1979 onder de titel 'het spoor bijster?' uitgegeven. * diverse kranteberichten uit de jaren 1973 tot
en met 1985. * diverse verslagen van Raadsvergaderingen
van de gemeenteraad van IJsselstein, van 1870 t/m 1924 * diverse bij de gemeente binnengekomen en
uitgegane brieven, uit de periode 1870 t/m 1924. |
|||||||||
|
337
|
|||||||||
|
Een aanvulling op de Latijnse en
Franse school in IJsselstein |
||||||||||||
|
doorR.J. Ooyevaar
|
||||||||||||
|
Het interessante artikel van A.M. Fafianie
in no 35 van de Historische Kring over de Latijnse icostschool te Usselstein deed mij direct herinneren aan een potloodtekening van Usselstein uit mijn prentenverzameling. Een detail van deze originele tekening, die gedateerd is 3 juni 1768, is in afb. 1 en 2 weergegeven. Op afb. 1, zijn de torens van de Hervormde kerk, het kanunnikenhuis en het stadhuis goed te zien. Op afb. 2 ziet u een vergroot detail. Hier is te zien, dat naast de toren van het kanunnikenhuis 'Franse school' geschreven staat. Dit geeft dus aan dat het kanunnikenhuis in 1768 in gebruik is als Franse school. De ligging van dit kanunnikenhuis is veel beter te zien op de plattegrondvanBleauuit 1649inafb.3. Hieruit blijkt dat het kanunnikenhuis met |
torentje stond tussen de Kerkstraat en de
Kapellestraat in de directe omgeving van de Hervormde kerk. Een andere aanvulling bestaat hieruit dat
ik in het bezit ben van twee boeken die afkomstig zijn van de Latijnse school in IJsselstein. Zij zijn gebonden in perkament. De kaft van beide boeken is in goudopdruk versierd met onder meer het wapen van IJsselstein op de voor- en de achterkant. Op het schutblad van beide boeken staat in het latijn een opdracht geschreven. Uit de opdracht blijkt dat deze boeken
gegeven werden aan de beste leerling van de klas bij overgang naar een volgende klas. In afb. 4 is het titelblad van het in 1789 gegeven boek weergegeven. De opdracht in dit boek in afb. 5 luidt als volgt: |
|||||||||||
|
■ -.....::^f- ■■■■■■■f .
|
||||||||||||
|
afb. 1 Tekening uit 1768 met de torens van kerk, kanunnikenhuis en stadhuis.
|
||||||||||||
|
338
|
||||||||||||
|
m:
|
|||||||||||||
|
afb.3 Detail van deplallegrond uit 1649 mei het kanunnikenhuis.
|
|||||||||||||
|
(ifh.2 Vergroot deUill.
Ingenio blandaeque spei puero Arnoldo
Henrico Petro Hubert, quum ob laudandos in
humanioribus litterisprogessus, e prima ad
secundam classem primus promoveretur, hoc
praemium diligentiae lubentes dedere Nobb.
atque Ampp. scholae Iselsteonianae
curatores.
Die XVIIante calend. octob. 1789
P. van der Meulen
Corn.Joh. van IJsselencodde
Me Rectore
W. H. Oeveringh
De vertaling van deze tekst is als volgt:
Aan de intelligente en hoopvolle •
verwachtingen wekkende jongen Arnold Hendrik Peter Hubert, omdat die vanwege zijn prijzenswaardige vorderingen in de studie van de 'humaniora' van de eerste naarde tweede klas als eerste werd bevorderd, hebben de Edele en Hoogwaardige curatoren van de school te IJsselstein gaarne deze prijs gegeven. 15 september 1789 P. van der Meulen Corn.Joh. van IJsselencodde Toen ik rector was W. H. Oeveringh |
|||||||||||||
|
CORNELH NEPOTIS
V I T A E
EXCELLENTIUM
IMPERATORUM,
Cum integris Notia
JANI GEBHARDI, HENR. ERNSTlIj
& JO. ANDREAE BOSIL
Et Sclcais
Andreae Schotti, Dionysii Lambini, Gilbër- TI LoKGOLlI, HiERONYMI MaGII , Jo. SaVA-
RONis, alioium(]ue Doöorum : nee non
Exccrptis P. Danielis. mfie acceJit Locupleliffimus omnium vocahulorum lajtx,
Jludio Ö" oftra Jo. Andr. Bosh cmftllus.
CURANTE
AUGÜSTINO VAN STAVEREN.
C^I 0r fuu noMs addidit.
|
|||||||||||||
|
LUGDUNI B Ai AVO RÜM,
\pud r^AMUr.Lr.M Ll-CÜÏ.MAKó:, i-J4.
Academiae Typographum. |
|||||||||||||
|
afb. 4 Titelblad van hel in 1789gegeven boek.
|
|||||||||||||
|
339
|
|||||||||||||
|
De studie van de 'humaniora" betekent
eigenlij k de studie die iemand tot mens vormt en het is een benaming voor de studie van de klassieke talen en letterkunde. De opdracht van het in 1790 gegeven boek,
luidt als volgt: Ingenio hlandaque spei adolescenti A rnoldo
Henrico Petro Hubert quum oh laudandos in humaniorihiis litteris progessus e secunda ad tertiam dassemprimuspromoveretur. hoc diligentia praemium lubentes dederunt Nohb. atqueAmpp. scholae Iselsteinianae curatores. die VIIIante idusSeptemb. 1790 P. van der Meulen Corn. Joh. van IJsselencodde Jan Willemsien Me Rectore W.H. Oeveringh De vertaling van deze tekst is exact
hetzelfde als de vorige, zij het dat 'van de eerste naar de tweede klas" is veranderd 'van de tweede naar de derde klas' en de datum is 6 september 1790. Uit deze opdrachten blijkt dus dat de
curatoren van de school bij overgang naar een volgende klas aan de beste leerling een boek met opdracht ten geschenke gaven. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
■ \/, //
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
/"M
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
/r'^^ Are,
|
•/a/wti
|
|||||||||||||||||||||||||||||
|
ufli- 5 Opdruihl in hel in I JH'if'egeven hoek.
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capclle en mevr.
G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gi-
ronr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de ac- tiviteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal f 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 5,00 extra over te maken i.v.m. de verzend- kosten. Losse nummers kunnen voorzover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 75,00. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
i
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stanu
gelcomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout. Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699 Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbema- laan 11, IJsselstein. |
||||||||||||||||||||||||||||||
|
340
|
||||||||||||||||||||||||||||||
|
Kersen
en
kersenboomgaarden
|
|||||||||||
|
doorR.J. Ooyevaar
en
C.W. Vink
|
|||||||||||
|
bont. De groep dekt de Franse Guignes en
Bigarreaux. Morellen: 'zijn zuur ofamperagtig, meer
bolrond als de kersen, het hout is dunner en meer gebogen, de boom kleiner'. De steen is rond. Het zijn de Griottes, Amarellen of Weichseln en heten in Brabant Krieken. De kleur is donker bruinrood of bijna zwartbruin. Tegenwoordig wordt de kers, die
wetenschappelijk tot het geslacht Prunus behoort en tot de familie der Rosaceeën, onderverdeeld in vier groepen: Krieken: (Prunus Avium). Alle gele bonte en
bijna alle zwarte kersen, zowel de bittere als de zoete, behoren tot deze groep. Walen: (Prunus Cerasus). Hiertoe behoren de
kersen met licht- tot donkerrode zure vruchten, o.a. de dubbele morel. Mahuleb: (Prunus Mahuleb). Deze kersen
hebben meestal zwarte vruchten. Door zij n matige groei wordt deze soort veel gebruikt als onderstam. /?07'a/en: (Prunus Avium x Cerasus). Deze
groep heeft lichtzure en smakelijke vruchten, o.a. de meikers. Binnen deze groepen komen zeer veel
soorten voor. Iedereen weet dat de Betuwe en de
kleigebieden van Utrecht bekend staan om hun kersenboomgaarden. Dat er buiten deze |
|||||||||||
|
Algemeen
In dit artikel wordt een overzicht gegeven
van de geschiedenis van het kersentelen in het algemeen en over de laatste honderd jaar in IJsselstein in het bijzonder. De kers is ingedeeld bij de steenvruchten.
Dit is een plantkundige groep die zich onderscheidt van andere vruchten. Ondereen steenvrucht wordt verstaan een vlezige vrucht, waarin meestal één zaad aanwezig is, welke omgeven is door een steenharde laag, die door de binnenste vruchtwand wordt gevormd. Tot de steenvruchten behoren ook abrikozen, perziken en pruimen. Er zij n in de loop der tijd zeer veel
verschillende soorten kersen gekweekt. Alleen de kleur varieert al van geel en lichtrood tot wij nrood en bij na zwart. De smaak varieert van zuur tot zoet. Door al deze variëteiten zijn een aantal groepsaanduidingen ontstaan, die in de achttiende eeuw zij n opgetekend door J.H. Knoop in 1758 in zijn boek Fructölogia op blz. 14: Kersen: 'doorgaans rondagtig, veeltijds
platagtig rond, met ronden steen, deFransche Cerises, Duitsche Kirschen'. Hij schijnt de Naentjeskers of Leege Crieckenboom ook hiertoe te rekenen. Krieken: 'doorgaans wat langwerpig, hardvleeschiger en zoeter, met langwerpigen steen; de wilde zijn klein en zwart of roodof bont, het worden groote boomen; de tamme zijn grooter en vleeschiger.' Zij heten ook Spaanse kersen. De kleur is zwart, rood, wit of |
|||||||||||
|
341
|
|||||||||||
|
gebied in Gelderland, Utrecht en Zuid-
Holland beslaat 70 procent van het totale kersenareaal. IJsselstein maakt deel uit van dit gebied. Geschiedenis
De kersensoort, die voor zover bekend het
oudste is, wordt Wilde Kers genoemd. Deze Wilde Kers is een boomsoort ,dievannature in het woud van Midden Europa voorkomt. Zijn vruchten zijn al in de Midden Steentijd (ca. 8300-4400 voor Christus) verzameld en gegeten. In de Romeinse tijd zijn van de Zoete Kers
(Prunus Avium) de vruchten van zowel de in het wild groeiende Vogelkers als gekweekte soorten gegeten. Gekweekte kersen komen in de Romeinse tijd op verschillende plaatsen voor langs de Rijn in Duitsland, zoals in Xanten,Mainz en Aaien. Omdat de gekweekte kersen in die tijd niet zo groot waren, als tegenwoordig, is het onderscheid soms moeilij k te maken. Ook in onze streken zijn kersen gegeten,
hetgeen gebleken is uit de vondst van kersenpitten in afvalkuilen van nederzettingen. Berichten over kersen uit de middeleeuwen
zijn schaars. Het is echter bekend, dat Karel de Grote (768-814) de aanplant van verschillende soorten kersen op zijn goederen heeft bevolen. Verder komen er kersen voor op het
schilderij 'De offerande aan Cybele van Jan Brueghel I (1568-1625). Jan Davidsz. de Heem (1606-ca. 1684) schilderde kersen in een collectie vruchten. Ook uit de tijd van de boekdrukkunst stammen bewijzen dat kersen worden gekweekt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit Dodonaeus: 'het eerste Deel des Cruyt Boecks', 1563, blz. 1357enDelaQuintinye: 'Insruction pour les jardins fruitiers et potagers', 1697, deel III, blz. 258. In de middeleeuwen is soms een rij
kersenbomen bij een boerderij geplaatst. Een aardig voorbeeld hiervan uit deze omgeving blij kt uit een oorkonde uit het Archief an het Kapittel van Oudmunster, die dateert uit het jaar 1412. In deze oorkonde is er sprake van 'eenre hof stade also als die gelegen is met heur singel metten singelgrave en mit den willigen die buiten op den singelgrave staan mitten |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
,/ ^—-
Fit. IW. K,:r> i/'iaj.B :
Afb. 1: Bloesem en vrucht van de kers
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
gebieden ook concentraties van kersenteelt
voorkomen in Zuid-Limburg en op Zuid- Beveland,is veel minder bekend. De spreiding van kersenboomgaarden is in 1938 als volgt: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Het grootste deel van de kersenteelt vindt
dus in Gelderland, Limburg en Utrecht plaats. In Gelderland is de kersenteelt vooral geconcentreerd op de rivierklei van de Betuwe, Tieler- en Bommelerwaard en het Land van Maas en Waal. De kersenboomgaarden in de provincie Utrecht liggen eveneens op rivierkleigebieden in het zuiden van de provincie, die direct aansluiten bij de Gelderse gebieden. Het aaneensluitende |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
342
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gewedde en mitten kershage enenen morgen
lands alsoals die gelegen is tot Loerik en geheijten Overdam' ,hetgeen'wilzeggen: een hofstede, zoals die gelegen is, met haar singel, met de singelgracht en met de wilgen, die op de buitenkant van de singelgracht staan, met het wed (drinkplaats voor het vee) en met de kersenhaag en een morgen land, zoals die gelegen is op Loerik (in Houten) en geheten Overdam. Verdere berichten over kersen zijn in het
algemeen bijzonder schaars. De gekweekte kersen zijn in de middeleeuwen en later vooral bestemd voor gebruik in eigen kring. Dit verandert wanneer er kersenboomgaarden worden aangelegd en de oogst dan vooral voor de handel bestemd is. In de negentiende eeuw
De negentiende eeuw staat in
landbouwkundig opzicht vooral bekend om het streven naar landbouwkundige verbeteringen. Er worden allerlei verbeteringen uitgevonden van landbouwwerktuigen en produktiemetho- den. Uit deze tijd stamt ook de aanleg van kersenboomgaarden in de vorm zoals wij deze kennen. Over de oppervlakte aan kersenboomgaarden in Nederland in deze tijd is echter niets bekend. Ook de omvang van de produktie en de consumptie van kersen is niet te achterhalen. Slechts op twee plaatsen is iets opgetekend over de aanvoer van kersen, namelijk in de Verslagen van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland en van Utrecht. Het volgende stuk is gebaseerd op een
artikel uit de Landbouw Courantvan 1855 dat gebruik maakt van deze verslagen. De gebruikte termen zijn zoveel mogelijk overgenomen en de geschetste situatie heeft vooral betrekking op de directe omgeving van de stad Utrecht. In de verslagen van Noord-Holland is de
aanvoer van manden kersen op de markt in Amsterdam opgenomen. Onder deze kersen zijn ook de morellen begrepen (ca. 2400 pond), die nauwelijks van betekenis zij n, en vooral afkomstig zijn uit de omgeving van Aalsmeer. Omdat de in Amsterdam gebruikte manden 25,25 Nederlandse ponden bevatten, kan het volgende overzicht worden gegeven. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Aanvoer van kersen op de markt.
Amsterdam Utrecht
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Deze aangevoerde kersen komen vooral uit
de Betuwe en Utrecht. De overige kersen uit de Betuwe gaan overwegend naar Rotterdam en gedeeltelijk door naar Engeland. De boomgaarden uit het oostelijk deel van de Betuwe voorzien de markt in Arnhem en de overige Uselsteden. De oogst aan kersen in de provincie Utrecht is in de volgende tabel geschat. Geschatte kersenoogst in de provincie
Utrecht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Opbrengst in ned. ponden
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Jaar
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In de jaren 1852 en 1853 is de oogst slecht
geweest. In het jaar 1854 is de opbrengst meer als normaal te beschouwen. Op grond van deze laatste opbrengst is een raming te maken van de oppervlakte kersenboomgaard in de provincie Utrecht. Veronderstellende dat iedere bunder ongeveer 300 manden met kersen oplevert met een gewicht van 12,25 nederlandse pond per mand, zoals ze in Utrecht op de markt komen, geeft een oppervlakte van ruim 60 bunder (ha). De kersenboomgaarden hebben een
oppervlakte van 1 a 2 bunder en liggen meestal in de directe omgeving van een boerderij. De ondergrond is weiland en wordt meestal beweid. De kersen worden begin juni bij publieke veihng op de boom verkocht. De kersen beginnen dan meestal te kleuren en er wordt dan een herder aangesteld, die door schieten en lawaai maken de vogels moet |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
343
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
verjagen, die schade aanrichten. Hij ontvangt
hiervoor een gulden per dag en eet zijn eigen kost. Meestal wordt een boomgaard drie keer geplukt, waarbij steeds de rijpste kersen geplukt woren. Sommige ervaren plukkers zijn hier zo handig in, dat zij van goede bomen 100 pond per dag plukken. De plukkers krij gen 80 cent per dag en de voorplukkers 90 cent. Zij eten daarbij hun eigen kost op. Ze beginnen met plukken om 3 uur in de morgen en gaan door tot er een vracht is, hetgeen meestal in de avond is. In Utrecht worden de kersen vervoerd in twee soorten manden, de 'compagnie ben', die 25,25 nederlands pond weegt, en de' Utrechtse ben', die 12,25 nederlands pond is. Van deze manden is het lege gewicht respectievelij k 3,25 en 2,25 pond. De manden zij n van vrij dikke tenen gevlochten. Zij wegen normaal niet zo zwaar, maar worden acht dagen voor het plukken in het water gelegd. Door het in het water zetten en door het leggen van nat gras of bladeren in de manden, wordt het gewicht van de mand zwaarder. Dit lijkt op bedrog, maar het is overal gebruikelij k en de prijs van de kersen wordt er niet door beïnvloed. De dubbele bennen van 25,25 pond zijn meestal voor Amsterdam bestemd. Deze worden per boerenwagen met 25 tot 30 stuks naar Utrecht gebracht, vanwaar zij per schip naar Amsterdam worden vervoerd om in alle vroegte daar in het openbaar te worden verkocht. De kersen worden te Utrecht meestal per
wagen aangevoerd. Dit gebeurd overwegend in de nacht, om in alle vroegte in Utrecht te zijn. De prijs was zeer uiteenlopend en sterk afhankelijk van het aanbod. Sinds echter kersen naar Engeland worden geëxporteerd zij n de pri j zen vaster ge worden. In 1854 waren de kersen zo goedkoop, dat
een Amsterdamse ben van 25,25 pond f 2,50 opbracht en een Utrechtse ben van 12,25 pond slechts f 1.-. In 1855 varieerde de prijs van een Amsterdamse ben van f 5.-tot f 8.-de mand. De pacht voor een goed onderhouden
boomgaard in de provincie Utrecht bedraagt bij publieke veihng f 200. - per bunder. Ónder normale omstandigheden is de
jaarrekening per bunder als volgt: |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Als de 150 manden gemiddeld een prijs
opbrengen van f 2,75 per mand, geeft dit een bedrag van f 412,50, hetgeen een winst per bunder oplevert van f 68,50. Deze winst kan als een gemiddelde worden beschouwd, maar kan door het weer worden beïnvloed. Regen en wind kunnen de kersen onverkoopbaar maken, waardoor de pachter een groot verlies lijdt. Kersenbomen zij n spoedig oud. Na 40 tot
50 jaar zijn de bomen niets meerwaard. Dat de aanleg van kersenboomgaarden onder gunstige omstandigheden lonend is, blijkt uit de het volgende overzicht van de kostenper bunder (ha). |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Daar gaat de opbrengst aan gras van f 40,-
per jaar nog van af en komt nog f 10,- jaarlijkse polderlasten bij. Hieruit blijkt, dat de aanleg van kersenboomgaarden onder normale omstandigheden zeker lonend is, gezien de rentabiliteit van de investeringen. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
344
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Bij dit verhaal uit de negentiende eeuw, dat
vooral ontleend is aan de Landbouw Courant van 1855, zijn enkele kanttekeningen te maken. Op de eerste plaats wordt de naam herder
weinig gebruikt, meestal wordt deze functie met heuer of keerder aangeduid. Verder is er in het rekenvoorbeeld van de
kosten en opbrengsten per bunder sprake van een nog jonge boomgaard, omdat de opbrengsten per boom gering zijn en er nog teveel bomen op een bunder staan. De opbrengst van een volwassen boom bedraagt afhankelijk van de omstandigheden 80 tot 150 kilo per jaar. De laatste honderd jaar
Na het midden van de 19e eeuw nam de
economische betekenis van de kersenteelt sterk toe. Dit bleek ook uit de aanzienlijke hoeveelheid kersen, die in speciaal daarvoor gevlochten manden bushels genaamd, naar Engeland werden gestuurd. De export naar Duitsland was in die tijd nog van geringe betekenis, hetgeen veranderde door de toenemende economische bloei van het Rijnland na 1870. Tussen 1900en 1910 overvleugelde de export naar Duitsland die van Engeland. In 1905 werd 227 ton kersen naar Duitsland geëxporteerd en 740 ton naar Engeland. In 1909 was dit respectievelijk 1471 ton en 646 ton. Deze kersen werden in de vorige eeuw
vooral geteeld in boomgaarden die gemengd waren met appel- en perebomen. Dit veranderde na 1900, toen er meestal boomgaarden werden aangelegd met uitsluitend kersebomen. Hoe groot de totale oppervlakte aan
kerseboomgaarden in Nederland was aan het begin van deze eeuw heb ik niet kunnen vinden. De vroegste cij fers over de oppervlakte kersenboomgaard in Nederland die ik gevonden heb, dateren uit 1937 en 1938 waarin de oppervlakte aan kersen en morellen tesamen respectievelijk 4037 en 4095 ha. bedroeg. Hoe de ontwikkeling van het areaal in Nederland en de Provincie Utrecht daarna verloopt is opgenomen in Tabel 1. Uit deze tabel blijkt dat de grootste
oppervlakte aan kersen pas voorkomt na de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tweede Wereldoorlog, namelijk voor
Nederland in 1950 (5198 ha) en voor de Provincie Utrecht in 1951 (606 ha). Hierna neemt het kersenareaal snel af. In de Provincie Utrecht is in 1963 de oppervlakte gehalveerd, in 1970 minder dan een kwart en sinds 1979 zelfs minder dan 10 procent van het areaal in 1951. Thans is er nog maar een 50 ha kersenboomgaard in de Provincie Utrecht aanwezig. Tabel 1:
Oppervlakte aan kersen en morellen in ha.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
N.B. Tot 1961 kersen en morellen tesamen.
Bron: Centraal Bureau voor de Statistiek. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
345
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De produktie van kersen is uiteraard
afhankelijk van de oppervlakte aan boomgaarden, maar natuurlijk ook van het weer, dat in korte tijd een volledige oogst kan doen mislukken. Zo is in 1938 de oogst grotendeels mislukt en werd er in vele boomgaarden niet geplukt omdat het niet loonde. Hoe de produktie sinds 1950 is geweest laat tabel 2 zien. Deze tabel laat duidelijk zien dat er ondanks een duidelijke afname van kersenboomgaarden er toch duidelij k uitschieters zij n in de produktie, zoals de jaren 1960,1964,1970en 1974. Over de prijsontwikkeling van de kersen is
ook het een en ander bekend. De prijzen in een aantal j aren voor 1950 zij n als volgt: |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tabel 2: Handelsproduktie aan kersen en
morellen en gemiddelde jaarprijzen
van kersen in Nederland. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
per kilo
per kilo per kilo per kilo per kilo per kilo per kilo |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1935
1936 1937 1938 1939 1940 1941 |
16.3 cent
17,9 " 31,6 " 39,6 " 25,2 "
23.4 "
40,0 " |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Uit deze cijfers blijkt dat de prijzen aan het
eind van de dertiger j aren sterk gestegen zij n. Dit heeft ongetwijfeld een positieve invloed gehad op de aanplant van kersenboomgaarden. De oppervlakte aan kersenboomgaarden is dan ook in de periode 1940-1950 aanzienlijk toegenomen. De prijzen vanaf 1950 zijn eveneens in
Tabel 2 opgenomen. Uit de in de tabel opgenomen prijsontwikkeling blijkt dat de kersen steeds duurder worden bij een afnemende produktie. De kersen worden dus steeds exclusiever. Dat er ondanks deze hoge prijzen er toch haast geen kersenboomgaarden bijkomen is het gevolg van het feit dat de kersenteelt erg arbeidsintensief is en omdat het risico van een mislukte oogst betrekkelijk groot is. Kersen in IJsselstein
De V. V. V. IJsselstein heeft in 1935 een
boekje uitgegeven dat terecht heet Gids voor IJsselstein. De Stichtsche Kersenstad. Deze titel geeft het belang aan van de kersenteelt in IJsselstein. Wij willen u niet onthouden een klein stukje over te nemen uit de Gids voor IJsselstein geschreven door de heer A.B. Haefkensinl935. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
1) Vanafl970excl.B.T.W,
Bron; Centraal Bureau voor de Statistiek.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'Zoo is dan IJsselstein een plaats, die in alle
opzichten de belangstelling van den toerist een vacantieganger waard is; een mooie oude stad meteen eeuwenoude geschiedenis, historische bezienswaardigheden, belangrijke industrieën, een uitstekende winkelstand en goede hotels, gelegen aan mooi vaarwater, temidden van talrijke boomgaarden. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
346
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
gelegen hebben en degenen die verder weg
gelegen zijn. Na 1950 neemt de oppervlakte boomgaard
af, zowel in IJsselstein als in de Provincie Utrecht. Hier volgen enige cijfers betreffende de oppervlakte aan boomgaarden. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
In den bloeitijd is er het land in bruidstooi en in
den kersentijd geeft Neerlands vlag een feestelijk aanzien aan eiken kersenboomgaard. Juist in den laatsten tijd worden nog meerdere boomgaarden aangelegd. Met recht heet IJsselstein dan ook de Stichtsche Kersenstad.' De betekenis van de kersenteelt in IJsselstein
was aan het eind van de vorige eeuw nog betrekkelijk gering. Inde jaren 1892-1894 bedroeg de oppervlakte aan kersenboomgaard in IJsselstein 10-13 ha. Deze oppervlakte is echter in de eerste vier decennia van deze eeuw aanzienlijk toegenomen en wel tot 28,79 ha in 1939. Deze boomgaarden zijn dan vooral gelegen aan de Poortdij k, de Utrechtse weg en de Noord- IJsseldijk. De gegevens over deze boomgaarden zij n, voor zover wij deze hebben kunnen vinden, opgenomen in Tabel 3. Tevens zij n in afb. 5 en 6 opgenomen op welke plaatsen deze boomgaarden gelegen hebben, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de boomgaarden die dicht bij de stad |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Tijdstip
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
IJsselstein
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Provincie
Utrecht 596,86 ha
406,10 ha 396,43 ha |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
mei 1950
mei 1956 mei 1958 |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
29,42 ha
19,31 ha 15,18 ha |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Zoals blijkt wordt in de loop der vijftiger
jaren het kersenareaal gehalveerd en is daarna nog verder afgenomen. In de loop van de zestiger j aren is uiteindelij k de laatste openbare kersenverkoping gehouden, waarna de kersenteelt in IJsselstein nauwelijks betekenis meer heeft. De verkoping van kersen in IJsselstein
De kersentijd liep van half juni tot eind juli.
Het was een tijd waarin velen wat konden |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
347
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
<K'^felj3i^'dcfi k'eri,i'Hb6wXüj;aaf(l Ul^^H»Wi(;'-^]fi^^^Jhi\Mls§^'ü.J-^ •
|
|||||||||||||
|
Afb. 2: De boomgaard van Kasteleijn aan de Poortdijk (1) omstreeks 1910.
Op de achterste rij 7e en 8e van rechts staan de
kersenbazen Leen en Teunis Boer.
Afb. 3: De boomgaard van C. Bos aan de Noord-Usseldijk (16).
De haanderikken en bushels zijn duidelijk te zien. |
|||||||||||||
|
348
|
|||||||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
/4/i. 4. £>e kersenboomgaard van de gebr. Boer aan het Hoogland (26) in 1946 met
op de voorgrond de ratels en staande links Jan Boer. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Meestal werd een boomgaard dicht bij huis
gekocht, om verzekerd te zij n van heuers en plukkers en omdat vervoer vaak problemen gaf. In IJsselstein vond de verkoping meestal plaats bij de uitspanning en café 'De Strik' in de grote zaal (nu werkplaats van aannemersbedrij f G. A. Versluis & Zn) aan de Poortdij k 7 en 9. Hier verzamelden de kersenbazen zich bijtijds om zo vooraan mogelijk een stoel te bezetten. De spanning was dan van hun gezichten te lezen (zie afb. 9). Achter in de zaal stonden de jongens en plukkers die afwachten wie de kersen kochten om na afloop als eerste een baas vast te leggen om te heuen of te plukken. Even werd het stil in de zaal als de notaris met zij n klerk en de afslager zich met haastige spoed een weg baanden naar het podium, om tussen de eigenaren achter de tafel plaats te nemen. Vanaf 1928 waren dat notaris A. G. Cool, notarisklerk L. Arendonk en afslager Paul van der Roest (zie afb. 8). Na Paul van der Roest deed de heer Arendonk en weer later notarisklerk A.M. van Breukelen het afslaan der percelen. De eigenaren gaven aan de notaris op voor
hoeveel hun boomgaard moest worden ingezet. Als het uur gekomen was verzocht de notaris om stilte. Hij las de voorwaarden voor onder veel geroezemoes totdat hij met luide stem het tij dstip van betaling voorlas, waarnaar iedereen even luisterde. Daarna |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
verdienen door in de boomgaard te werken.
Deze tijd werd eind mei al aangekondigd, wanneer de verkopingsbiljetten werden aangeplakt. Deze verkopingen vonden plaats omdat de eigenaren die een of meerdere boomgaarden hadden, zelf niet konden plukken daar de kersentijd samenviel met de hooitijd. De oogst werd dan bij openbare verkoping
aan de boom verkocht. Zij die bij de notaris bekend waren, kregen de verkopingsbiljetten toegestuurd. De meesten kersenbazen kwamen uit de teen- en houthandel. Zij hadden begin juni de teen en het hout (stokken) geschild en nu kwam er tijd vrij voor wat anders. De kersenbaas kreeg dan een onweerstaanbare drang om weer een boomgaard te kopen. Het resultaat van vorig jaar, verhageld, teveel spreeuwen of gedeeltelij k verrot, kan hem niet weerhouden. Hij bekeek wat de notaris te verkopen had en of er al uit de hand was verkocht. Dan begon hij te 'kijken', in de boomgaarden gaan schatten hoeveel pond er in de bomen hing. Het liefst met wat wind, dan kon hij de kleine groene bolletjes goed zienzitten. Hij bleef niet alleen in zijneigen plaats, maar bezocht ook boomgaarden in omliggende gemeenten zoals Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Hij liep de verkopingen in de omgeving af om op de hoogte te zijn van hoeveelheden en prijs. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
349
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Afb. 5: De plaats van de kersenboomgaarden destijds dichtbij de Stichtse kersenstad.
De nummers verwijzen naar tabel 3. |
|||||||||
|
met 25 en 10 gulden sloeg hij af tot een van de
kopers 'mijn'n&p. Als de mijner bij de notaris bekend was en financieel goed bevonden, hetgeen meestal vóór de verkoping op het notariskantoor geregeld werd, als hij geregistreerd stond als erkend pachter, en het perceel door de eigenaar gegund werd, zei de notaris dat het perceel was verkocht aan... voor de som van..., hetgeen door de klerk werd opgeschreven. Zo ging het verder tot alle percelen waren verkocht. Bij gelijktijdig mijnen besliste de notaris, waarbij de best bekend staande meestal het geluk aan zijn zijde had. Na de verkoping werden de kopers
omringd door aspirant heuers en plukkers om de baas van hun keuze voor 4 tot 6 weken vast te leggen. Namen van enkele bekende IJsselsteinse kopers: |
|||||||||
|
ging hij over tot trekking van het eerste
perceel uit de hoed van de notaris (zie afb. 8). De notaris pakte de hoed met nummers, schudde wat en gaf hem aan zijn klerk, die vervolgens een neutraal persoon uit de zaal opzocht om het eerste te verkopen perceel te trekken. Spanning bij de eigenaren want niemand wilde de eerste zij n. De notaris kondigde het te verkopen perceel aan en vermelde daarbij hoeveel kersen er werden 'uitbedongen'. Dit waren kersen die door de kersenkoper geplukt en gesorteerd moesten worden en dan op afroep met of zonder vergoeding aan de eigenaar van de boomgaard geleverd moesten worden. Meestal ging het om hoeveelheden van 100 tot 200 pond. Na het voorlezen kreeg de afslager het woord. Hij begon met de som die de eigenaar genoemd had, met honderd en later |
|||||||||
|
350
|
|||||||||
|
Afb. 6: De plaats van de kersenboomgaarden destijds in de rest van de gemeente IJsselstein.
De nummers verwijzen naar tabel 3. |
|||||
|
351
|
|||||
|
OPENBARE VERKOPING VAN
KERSEN
onder IJsselstein, ünschoten, Willeskop en Snelrewaard
Notaris B. Stasse te IJsselstein zal aldaar in hotel „Het Wapen van IJsselstein" op vrijdag
14 juni 1963, om 11 uur v.m^ publiek vcrkopem ONDER IJSSELSTEINI
Voor de heron J. A. de Gier en J. Blom: De kersen uit de boomgaard genaamd .Blombof I" aan de Noord-I)sacldijk, groot plm. 1,25 ha.
's Zondags gesloten. Uitbedongen 200 pond taeikerscn, Ie soort. Voor de heer W. C. de Haan:
De kersen uit de boomgaard .De Hoge Waard", groot plm. 1,45 ha. 's Zondags gesloten.
Uitpad over bet gemeentelijk Zwembadterrcin naar de Randdijk. Voor de heer A. J. van Amerongen te Utrecht:
De kersen uit de jooge boomgaard aao de Utrechtseweg. Te plukken met trapladder.
Voor de heer R. van der Paagw:
De kersen uit de boomgaard langs Eitercn, naast bet .Armenland". 's Zondags gesloten.
Uilbcdoogen 100 pond kersen, Ie soort i 20 et. per pond. Voor de heer N. Oskam te LInachoten:
De kersen uit de boomgaard, groot plm. I ha. in de Noord-IJsaeklijk, tegenover de heer
L. V. d. Akker. Vee eruit tijdens de pluk. Uilbcdoogen 50 pond kersen, Ie soort i 20 cU per pond. ONDER LINSCHOTENi
Voor de heer J. J. Lekkerkerker, "Van Oud^e MoatwIJk",
Achthoven 3: D^ kersen uit de boomgaard plm. 1,60 ha. aan de Achthovcosedijk op Mastwijk. Uitbedongen
de getekende bomen. Vee eruit tijdens de pluk. ONDER WILLESKOP;
Voor de heer G. R. van der Paauw, Willeskop A 160: De kersen uit de boomgaard, groot plm. 1.30 ha. De jonge bomen Ie plukken met trapladder».
's Zondags gesloten. ONDER SNELREWAARD:
Voor de heer A. van der Louw, WaardsedIJk 36: De kersen uit de boomgaard, groot plm. 2 ha. op .Alexishoeve".
Uitbedongen 200 pood. Ie soort, i 20 et. per pond. 0< koapp<acii>ges •orlca vonica «oldaaa ailcrliik op I aaguMU IM).
fj>9*n aocica de vcrcU« crkcaaiag tMiillca.
H« xrdMM roof kop<n uabcvrliag ikk v**f dt dag der vcrkopiag a<l d< aixacu u vcrMaaa.
Afb. 7 : Biljet van de openbare verkoping van kersen.
De orginele grootte is 54.5 bij 39.5 cm. |
|||||
|
352
|
|||||
|
Afb. 8: Notaris A.G. Coolmet de zittende notarisklerk L.
Arendonk en de notarishoed op tafel. J.L. van de Berg
L. en T. Boer, later H. en D. Boer
W.BoerDzn.
J.Tersteeg
G.A. VinkenB. Vink
A. van Schaick en zonen
A. Rietvelden/of J. Peelen
deGebr. Klomp
Th. B.Tersteeg
Gebr. van Doorn
Het heuen
Ongeveer een week na de verkoping
begonnen de eerste kersen te kleuren, en stuurde de kersenbaas 1 of 2 jongens naar de boomgaard om een begin te maken met het heuen. Men noemde dit het vóór-heuen, wat zo'n week tot 10 dagen in beslag nam. De steiger werd dan geplaatst (afb. 10) en verder moesten zij zich vermaken met een ratel (afb. 11) of wat bussen en zeker niet als er meerdere waren samen onder één boom gaan zitten. Het waren jongens van 14 tot 17 jaar en zij moesten de spreeuwen uit de boomgaard keren van's morgens 6 tot's avonds 7 uur, eten en drinken op hun post. Als de boomgaard dicht bij huis lag bracht een broer of zus om 12 uur een dicht geknoopte theedoek waarin een pannetje met een warme hap. Bij een grote boomgaard werd een baas-
heuer aangesteld, een volwassen man die |
|||||||
|
Afb. 9: De spanning bij de kopers.
meestal bewapend was met een jachtgeweer
of bovenlader. Met een bovenlader kon men één keer schieten waarna opnieuw geladen moest worden. Voor dit laden werd boven in de loop een maatje kruit gedaan, vervolgens een prop, daarna een maatj e hagel en tenslotte weer een prop, waarna het geheel met een pompstok goed werd vastgeklopt. Op de punt waar de haan op sloeg nog een slaghoedje en het geweer was weer schietklaar voor een oorverdovende knal. Op afb. 3 achterste rij tweede van links staat een man met een bovenlader. Als de baas-heuer kwam begon eigenlij k het echte heuen, dan waren de kersen rood gekleurd en zat men zoals dat genoemd werd in de lach-week. De hut werd gezet, waarin geslapen werd, en daarnaast werd een grote open tent geplaatst waarin een tafel waarop de kersen gesorteerd werden. De kersenbaas bleef dan al spoedig dag en nacht in de boomgaard en had dan nog tij d om door zij n boomgaard te wandelen om te zien hoeveel kersen er wel in de bomen hingen. Juist als de kersen rood gekleurd zijn zie je ze allemaal hangen. De baas verheugt zich dan ook omdat hij zoveel kersen ziet hangen, vandaar de 'lach-week'. Ook bij het heuen kende men spitsuren als bijvoorbeeld de boeren's morgens en's middags hun koeien ophaalden om te melken werden de spreeuwen ook opgej aagd en was men uren druk om ze te keren. Soms gingen er ook uren |
|||||||
|
353
|
|||||||
|
Afb. II: Heuer mei ratel.
roepen en krijsen boven in de bomen. Ook de
plukkers verhieven vaak hun stem. Onder het motto 'beter een dag te vroeg dan een uur te laat' begon men aan het heuen. Men kon het risico niet nemen dat de spreeuwen de smaak van de kersen al te pakken hadden. De spreeuwen herkennen de kersen niet door reuk of uiterlij k als voedsel, zij moeten toevallig in de bomen terecht komen en van de vruchten eten, voordat zij hierachter komen. De spreeuwen zij n schuw en zolang er niet gegeten is, zijn ze gemakkelijk te verjagen. Als spreeuwen eenmaal in de boomgaard geweest zijn, komen zij steeds weer terug in steeds groter wordende aantallen. De in massa opererende spreeuwen, meestal jongen, richten veel schade aan. In 1932 was de spreeuwenplaag zo groot, dat een kwart van alle vruchten door de spreeuwen zijn vernield. Dan is er nog de 'haalspreeuw', deze spreeuw heeft nog jongen en ze komt op geregelde tijden terug om enkele kersen te eten en dan met een kers in de bek terug vliegen naar zij n nest. Mits ze |
|||||||
|
Afb. 10: De steiger.
voorbij eer een vogel zich liet zien en dan was
het haast een onmogelijke taak om voortdurend aktief te blijven, vooral als het warme middagzonnetje je in slaap kietelde. En dat allemaal voor f 2,75 per dag(in 1939). Na het voorheuen werd het gezelliger in de
boomgaard. De plukkers kwamen en met hen de wraksters en de klanten en de heuer kon zijn maaltijd aanvullen met rijpe kersen. De plukkers brengen de spreeuwen mee (afb. 12), zei men altijd, want dan waren de kersen rijp en dat trekt spreeuwen aan. Staande op de steiger kon men de
aanvliegende spreeuwen vroegtijdig ontdekken om dan met veel geschreeuw te trachten de vogels vliegend te houden en aan te geven waar de spreeuwen zich bevonden waarna de heuers beneden begonnen te ratelen. Teenthousiaste jongens waren na enkele dagen zo hees, dat ze geen geluid meer gaven, en bleven dan beneden met de ratel. De kersenbaas in de hut moest de heuers nog weleens aanmoedigen en met veel lawaai kenbaar maken dat hij de spreeuwen hoorde |
|||||||
|
354
|
|||||||
|
" \ " •"• nKf
|
|||||||||
|
■f ^ • -J/•• f,
j ' .*■ i ( f M
Afb. 12: De grootste plaag: de spreeuw.
niet gestoord wordt, vliegt ze naar de zelfde
boom en gebruikt dezelfde aan- en afvliegroute, en gaat zeer voorzichtig en slim tewerk. Hoewel de 'haalspreeuw' tot het donker
wordt doorvliegt, zoeken de andere spreeuwen al vroeg in de avond hun roestplaats op. Dan was het moment gekomen dat de kersenbaas vanuit zij n tent riep: 'heuers', en mochten zij naar huis. De ratels werden ingeleverd bij de tent, het overgebleven wrak verdeelden; soms in de etenspan meegenomen, en wegwezen. Naast spreeuwen zijn er nog meer vogels
die schade aanrichten. De houtduif en de kraai komen bij het krieken van de dag en zeer laat op de avond, wanneer het rustig is in de boomgaard. De vlaamse gaai, een grote vernieler, vliegt midden in de boom, bij t de kersen half af en is bij het minste onraad vaak onzichtbaar verdwenen. Veel schade richten zij niet aan. De merels en lijsters komen van 's morgens
vroeg tot 's avonds laat. Zij verblijven in de |
|||||||||
|
Afb. 13: Haanderik hangend aan de ladder.
omtrek van de boomgaard en broeden lang.
Met uitzondering van de jongen zijn zij vrij schuw en komen meestal alleen. Zij vliegen midden in de boom, pakken een kers en verdwijnen weer. De merel is de netste kersen rover, deze vogel pakt een kers, valt deze dan neemt hij geen ander maar duikt de kers na onder de boom en zoekt deze op. Zij gaan daarbij zo hstig te werk dat de heuer ze vaak pas ziet als zij met de kers al op de terugweg zijn. Vroeger werd er vaak speciale j acht gemaakt op de wielewaal die nadat hij volgegeten was met enkele prachtige roepen weer verdween. De kersenboomgaarden in de Stichtse Kersenstad zijn zo goed als verdwenen en met hen ook de heuers. Dit tijdperk is afgesloten. De enkele kersenboomgaarden die er hier en daar nog zijn worden nog geheud. Heuers zijn er thans voldoende, in tegenstelling tot vroeger, maar ook van 6 uur 's morgens tot 7 uur in de avond, en dat is ook nu anno 1986 geen probleem. |
|||||||||
|
355
|
|||||||||
|
Het plukken
De plukkers waren mensen, die de teen en
stokken in de meimaand geschild hadden, aangevuld met een jachtopzichter, een boerendaggelder en meer van dergelijke mensen die in de betaalde kersenpluk een extra centje wilden verdienen. Je moest geen hoogtevrees kennen en met een zware ladder kunnen werken. De bomen waren meestal hoog en je moest de kunst verstaan om met een veertiger (10 meter lang) op de wiebelende takken je haanderik zo vlug mogelijk vol te krijgen. Daarbij werd gebruik gemaakt van een ijzeren haak waarvan de uiteinden in tegengestelde richting omgebogen waren. De plukker trok hiermee de takken naar zich toe en zette de tak met de haak aan een sport van de ladder vast om met twee handen te kunnen plukken. Het kersenarsenaal bestond in de Stichtse Kersenstad in hoofdzaak uit meikersen. Daarnaast waren er vroege Duitse (Early Rivers) en enkele soorten zwarte kersen voor de bestuiving. De plukker en bij grote bomen vaak twee plukkers samen kregen één tijl toegewezen waaruit ze de gehele kersentijd plukten. Meestal had de kersenbaas de vroegste bomen al gemerkt met een plukje gras, om zo snel mogelij k te beginnen. Als met de meikersen werd begonnen waren de vroegste rassen o.a. de Spithoven en de vroege Duitse reeds geplukt. De meikers was de grootste pluk en in zo'n meikersenboom bevonden zich soms takken moortjes die het eerst rijp waren, daarna zocht de plukker de 'neuzen' op, dit waren de kersen die aan het eind van de tak zaten. Daarna begon al spoedig de volle pluk. Deze pluk duurde zo'n 2 a 3 weken waarna er toch nog takken overbleven die grotere en puntiger kersen droegen, dit waren de 'volgers'. De plukker ging dan weer zijn tijl af en zocht de takken op waaraan de volgers hingen, waren die eraf dan was de kersenpluk teneinde. Tussendoor werden de enkele bomen zwarte geplukt, o. a. het Variks zwart en de Inspekteur Löhnis. Om zoveel mogelijk kersen beneden te krijgen stelden de baas een vóórplukker aan. Deze, een snelle plukker, riep de andere plukkers als hij de haanderik (zie afb. 13) vol had, en gezamelijk gingen zij de haanderik leegmaken in de hut bij de baas. Deze |
controleerde of de kersen goed geplukt waren
en er niet teveel rode onrijpe kersen tussen zaten. De plukker gebruikte naast zijn haanderik nog een kop-haanderik, een mandje dat half zo groot is als een haanderik. Dit mandj e nam hij mee de ladder op om de haanderik helemaal vol te krijgen. Er werd geplukt van zes uur 's morgens tot zeven uur in de avond. Zaterdagmiddag na 5 uur en op zondag werd er niet geplukt, tenzij men ineen eetboomgaard werkte en geplukt moesten worden voor de verkoop. Brood werd meestal voor de hele dag meegebracht en de kersenbaas maakte op een petroleumstel in een grote ketel de koffie klaar. Als de koffie klaar was werden de ronde witte kommen gewassen en klaar gezet en riep hij 'onder' dit betekende dat de plukkers van hun ladder kwamen en met hun haanderik naar de hut gingen om te eten of koffie te drinken. Na de plukkers kregen de heuers vlug even koffie, om beurten. In de hut of tent zaten aan een lange tafel de wraksters. Zij zochten de kersen er tussen uit die niet geschikt waren voor de verkoop op de veiling. Deze afgekeurde kersen werden 'het wrak' genoemd. Zij waren verrot, misvormd, aangepikt door vogels of hadden geen steel. Het wrak werd aan het einde van de dag verdeeld onder ieder die in de boomgaard werkte. Zij namen het in hun haanderik naar behoefte mee naar huis. Daar werd het gewassen en vormde het een traktatie voor het hele gezin. Het plukken werd altijd goed betaald. Dit was
het gevolg van: - gering aanbod van arbeidskrachten in deze
periode; - er waren niet zo veel vakbekwame
plukkers; - het risico dat een plukker liep.
In het begin van deze eeuw (1906) verdiende
een kersenplukker f 1,75 tot f 2,25 per dag, terwijl een vaste arbeider maar f 1,- per dag verdiende. In 1939 verdiende een plukker in de Betuwe f 3,50 per dag en in Utrecht f 4,- of f 4,50 per dag. Het normale loon van een boerenarbeider in vaste dienst was toen gemiddeld f 2,-per dag. In 1945 bedroeg het plukloonf 10,-af 11,-perdag. |
||||||
|
356
|
|||||||
|
Afb. 14: Een verzendmandje en een mandje om te presenteren.
|
||||||||
|
Kersen
Evenals vorige jaren beveelt zich de
ondergetekende aan voor den verkoop van Kersen
M. Klerekoper Jr.
Fruitmarkt, Amsterdam N. B. Dagelijksche verkoop-rekening en
vlugge opzending van geld. De commissionair verkocht de kersen aan
winkeliers, venters e.d. en stuurde de afrekening en het geld naar de kersenbaas. Vaak nam de schipper naast de lege bushels
ook het geld en de rekening mee. De bushels van de kersenbaas waren allen gemerkt zodat de schipper de lege bushels 's avonds aan de juiste eigenaar kon teruggeven. Later werden houten kistjes gebruikt die men kon huren |
||||||||
|
De afzet
Kersen zijn beperkt houdbaar, daarom was
een snelle afzet erg belangrijk. De kersenbaas had zelf geen tijd de kersen te verkopen. Rond 1900 waren er geen auto's, hoe werd dat geregeld? In die tijd werden de gesorteerde kersen in een bushei gedaan (zie afb. 3). Een bushei is een stevige ronde van teen gevlochten verzendmand met brede rand, en glad van binnen. In een bushei gaat 5,10of20 kilo kersen. ledere avond werden de geplukte kersen met paard en wagen naar een schip gebracht. De schipper stapelde de bushels in het ruim op en bracht ze o.a. naar de markt in Amsterdam, waar ze 's morgens vroeg bij een commissionair werden afgeleverd. De commissionair verkoopt de kersen voor rekening van de afzender, waarvoor een consignatieloon werd betaald. In de Nieuwe Tielsche Courant van 8 juni 1895 staat de volgende advertentie van een commissionair: |
||||||||
|
357
|
||||||||
|
van de veilingen. De vrachtauto haalde de
kersen in de boomgaard op en leverde ze bij de veiling af. De veiling zogde voor prompte betaling en de nota's. Via markten en veilingen was de afzet van kersen verzekerd, maar men was niet zeker van een goede prijs. Het was daarom van belang om zoveel mogelijk kersen rechtstreeks uit de boomgaard te verkopen. De kersenbaas kon dan een hogere prijs bepalen. Dit waren de zogenaamde eetboomgaarden, die dichtbij ons stadje lagen. Bijna alle ouders met kinderen, verenigingen, scholen en allerlei groepj es mensen gingen eens per j aar kersen eten, hetgeen er vaak gezellig aan toe ging. Soms namen muziekverenigingen hun
instrumenten mee om de sfeer te verhogen. De boomgaard van Joh. Kasteleij n aan de Poortdijk stond erom bekend. Echterin 1930 werden in deze boomgaard de eerste wormpjes in de kersen ontdekt. Dit veroorzaakte grote paniek bij de pachter en eigenaar en het publiek zocht een andere boomgaard. De eigenaar liet ijlings wat kersen bij de Planteziektenkundige Dienst'm Wageningen bezorgen en vroeg om raad. Spoedig kwam bericht van de P.D. dat ook zij de wormpjes in de kersen hadden geconstateerd maar deze niet schadelijk waren voor de volksgezondheid. Dus de verkoop mocht doorgaan. Later zijn er geen worpjes in kersen meer gevonden. Een andere manier van afzet was het kersenverzendmandje (afb. 14). Vele honderden van deze mandjes met 5 of 10 pond kersen hebben hun weg via bodediensten of PTT. door heel Nederland gevonden. "s Middags gebracht, de volgende morgen bezorgd' was het devies. Veel zakenmensen lieten hun klanten een mandje kersen bezorgen als relatiegeschenk, maar ook families onderUng maakten hier veel gebruik van. |
||||||||
|
Notariskantoor Mr. F.P.A.C. Adriaans,
Usselstein
Consulentschap voor Tuinbouw, Tiel
L. de Keizer, Houten
Landbouw Hogeschool, Wageningen
Universiteitsbibliotheek, Utrecht
Gebruikte bronnen en literatuur:
Archief van het Kapittel van Oudmunster, inventaris nr.
1358, nr. 22.
F.J. Benoist, K.L. Knage: De Lopikerwaard.
Rotterdam, 1950. S. Berghuis: De Nederlandsche boomgaard, Tweede
deel-perenensteenvruchten. Groningen, 1868. J.G.M. Boon: Usselstein voor en na 1900. Woerden,
1969. Centraal Bureau voor de Statistiek: Statistiek van de
Land-en Tuinbouw, 1949 tot en met 1982. 's Gravenhage, 1950-1984. J.A. Doortjes: Uit de zeventiende eeuw. DeFruitteelt,
jaargang 18,1928. J.v. Dulleman, A.Scholtens: De in Nederland
verdwijnende kersenteelt. De Fruitteelt, jaargang 70, 1980. Dr. J.P. de Gaay Fortman, W.M. Heijl: Beknopt
leerboek der plantkunde. Eerste deel, zesde druk. Groningen, 1946. Ir. J.D. Gerritsen: De teelt van kersen. Mededelingen
van den tuinbouwvoorlichtingsdienst no 38. 's Gravenhage, 1944. A.B. Haafkens: Gids voor Usselstein. DeStichtsche
Kersenstad. Usselstein, 1935. H. Heukels: Geïllustreerde schoolfloravoorNederland,
13e druk. Groningen, 1949. U. Körber-Grohne: NutzpflanzenundUnweltin
römischen Germanien. Waiblingen, 1979. Landbouw Courant, 9e jaargang, 1855, nr. 51.
L Rietsema: Beschrijving en rangschikking van in
Nederland voorkomende kersen-vormen. Proefschrift Wageningen, 1928. Dr. Ir. I. Rietsema: kersen. Uitgave Boeren-en
tuindersbond. Zonder jaartal. Dr. J.H. van Stuijvenberg: Enkele economische
aspecten van de kersenteelt in Nederland. Haarlem, 1947. |
||||||||
|
Tenslotte willen wij onze dank uitbrengen
aan de volgende personen en instanties, die zo welwillend zijn geweest hun gegevens aan ons ter beschikking te stellen: |
||||||||
|
358
|
||||||||
|
Zeevliet
|
||||||||
|
door E. van Oosterom
|
||||||||
|
over het erf hoefde te rijden. De koopsom van
de boerderij was negen duizend één honderd vij f en zeventig gulden. De grootvader van A. F. van Zij 11, Cornelis
van Zij 11, was gehuwd met Heylwich van Brederode, dochter van Joost van Brederode, bastaard en Anna Joostendr. tot den Rijsenborch. Van ZijU zelf wordt beschreven als een dapper held die in zes en veertig zeegevechten nooit overwonnen is of gevangen genomen. Hij was, 'rijzig van lichaam' en werd onder meer 'de schrik der zeeën'genoemd. Het hoofdwapen op zijn monument was: in
rood een blauw gebekte en gepote gouden adelaar geflankeerd door de kwartieren van Zijll-Brederode en van Everdingen-van der Eggen. Door een besmettelijke ziekte is hij maar
55 j aren geworden. Het echtpaar heeft slechts één dochter
nagelaten, namelij k Isabella Margaretha, geb. 2 Nov. 1670. Zij huwde de ritmeester Johan Gijsbert Ruysch, zoon van Gijsbert Ruysch en Diderica Ploos van Amstel. Toen haar man overleed, hertrouwde ze met Louis Francouis de la Chevalerie, heer Pont la Roij, ridder van St-Louis, kapitein van de grenadiers in Franse dienst. Het leed bleef hen niet gespaard. Vier kinderen uit het eerste huwelijk en één kind uit het tweede zijn jong gestorven en in Benschop begraven. Toen ook het laatste kind was overleden, heeft men Zeevliet publiek verkocht en wel op 1 Jan. 1711. De prijs was slechts acht duizend gulden. Het landgoed kwam in het bezit van Vrouwe Susanna Muller, weduwe van Cornelis van Outhoorn. Deze verkocht echter reeds in 1716 'huize en hofstede |
||||||||
|
Ongeveer een kilometer van IJsselstein lag
aan de noordzijde van Benschop de herenplaats 'Zeevliet'. Daar heeft kapitein Abraham Ferdinand van Zij 11 gewoond, geboren in 1642 en overleden in 1697. Hij is in Benschop begraven en het monument op zijn graf is in 1901 gerestaureerd en onthuld. Het is een boerderij geweest, bestaande uit twee en dertig morgen land met huis, berg en schuur, een dubbele hofstee dus. Eigenaresse was Maria van der Egge, weduwe van Mr. Anthonius van Everdingen, burgemeester van Oudewater. Na haar overlijden werd de boerderij publiek verkocht. Koper was kapitein van Zij 11, van wie de weduwe een oud-tante was. Zeer waarschijnlijk heeft hij ze gekocht in verband met zijn aanstaand huwelij k met Wilhelmina van Nyhof. Hij heeft een genoeglijke buitenplaats willen hebben om er te vertoeven als hij niet op zee hoefde te zijn. Die ontvlood hij dan even en vandaar allicht de naam Zeevliet. Uit een tekening van 1740 merken wij dat
de oude boerderij is afgebroken en vervangen door een fraai herenhuis. De boerderij met stalling, schuur en koetshuis werd een eindje naar achter opnieuw opgebouwd. Grote lanen zijn aangelegd en veel vruchtbomen geplant. Evenals Jacob Cats deed met zijn Zorgvliet, heeft van Zij 11 er iets moois van gemaakt. Over de voorwetering is een brug gelegd met daarop een zitbank. Wellicht is ook door van Zij 11 de mooie koepel in de grote tuin gebouwd en heeft hij er beeldjes in geplaatst, die men er later in zag staan. Twee mooie vijvers werden gegraven om de tuinaanleg te voltooien. Naar de nieuw gebouwde boerderij werd een aparte weg aangelegd, zodat de daarin wonende boer niet |
||||||||
|
359
|
||||||||
|
huis, stallinge, koetshuis met al hetgeen
daarin en op aard- en nagelvast is met zijn aanhorige tuynen, boomgaard en griendlanden, totaal 22 mergen land, waarvan één mergen van de Baron van IJsselstein en van het Domein in gebruik. De prijs is twaalf duizend gulden. Het wordt getransporteerd op 4 Augustus 1752. In 1768 woonde op Zeevliet een zekere
mijnheer Wolfert Beeldsnijder. Deze mijnheer had in Amsterdam 'een huis van negotie'. Er bleek daar een tekort aan geld te wezen en hij moest voor zijn aandeel betalen drie en zestig duizend negen honderd en negentig gulden. Hij vluchtte naar zij n landgoed in Benschop en werd daar gearresteerd. Zijn vrouw Wilhelmina Francoise van Hoorn gaf aan de Ontvanger Generaal over Holland en West-Friesland een gesloten blikken trommel waarin zich effecten bevonden. De gevangene beloofde ten huize van Bernhard Kastelein, hospes in het Gerechthuis te Benschop, alles te betalen. Intussen werd zij n huisraad opgeschreven. Paulus de Vaynes van Brakel blijkt weer
eigenaar van Zeevliet geworden te zij n, terwijI de familie Beeldsnijder er mocht blijven wonen. De kanunnik was gehuwd met mevrouw Hester Henrica Baars uit Benschop. Op 1 Juli 1772geeft hij zijn vrouw machtiging om Zeevliet te verkopen, behoudens zijn goedkeuring. Reeds op 27 Juli verkoopt ze het aan Wilhelm Johannes van de Nijpoort, oud-commandeur van de Oost- Indische retourvloot. De prijs is negenduizend acht honderd gulden. Mijnheer heeft nu ook recht op de kerkbank. Vijftien jaren later, dus in 1787 verkoopt
hij Zeevliet weer aan Wolfert Beeldsnijder voor dertien duizend gulden. De avonturier is er dus weer bovenop gekomen. Als mevrouw Beeldsnij der overleden is,
verkoopt hij Zeevliet aan Julianus Albertus van Diemen, kapitein in het leger. Deze ging Zeevliet nu bewonen. Hij bracht zij n vader Adrianus van Diemen mee. Deze stierfin 1802 in Benschop. J. A. van Diemen werd onder meer Hoogheemraad van de Lekdijk en had in zij n omgeving veel achting en invloed. Hij was de man van het verzet tijdens de Franse overheersing. In 1811 overleed zijn vrouw Helena Begthold. In 1813 hertrouwde |
|||||||
|
Zeevliet met de aanhorige huizen,
beplantingen, bepotingen en plantagiën, mitsgaders de aanhorige landeryen' aan Cornelis Cuyk en Myrop voor dezelfde prijs. Twee jaar later verkocht deze het goed
weer aan de Hooged. Heere Grave Jan Willem van Esteren (of Efferen) kapitein in het leger, voor negen duizend gulden. Dan is er slechts achttien morgen land bij, maar de koper komt in het bezit van een zitplaats, bank of gestoelte in de kerk. Blijkbaar heeft ook hij de herenplaats gekocht om er van de rust te genieten als de dienst hem niet riep. Elf jaar is het in zijn bezit geweest. In 1729
verkocht notaris van den Doorslag als gemachtigde van de graaf en de gravin, vrouwe Cornelia Everdina Jeanette van Weede, Zeevliet. Hij gaf het in volle eigendom 'eeuwiglijk' aan Laurens Storm van 's Gravenzande, die als vaandrig in hetzelfde regiment diende. Toen was het zeventien morgen land met 'hofstede, al de grote timmerragie,zovanhuizinge,stallinge, koetshuizen en verder getimmerte, bepotinge, beplantingen' enz. Zeevliet heeft slechts drie j aren als lustoord
de vaandrig mogen dienen. Hij zal het huis bewoond hebben, maar het land heeft hij verhuurd aan de domeinen te IJsselstein. In 1732 verkocht hij, als voogd over zij n
huisvrouw 'Vrouwe Luinia Constantina van Bergeyk', achttien morgen hooi- wei- bouw- en griendland, benevens boomgaard, in huur gebruikt door de Domeinen van IJsselstein, genaamd Zeevliet. Verder nog een bank in de kerk van Benschop, met alle 'behangsels en losse goederen'. Hij zal hiertoe genoodzaakt zijn, want hij had twee flinke schulden lopen. Hij moest nog vij ftien honderd gulden betalen aan de vorige eigenaar en nog zeven honder vij ftig gulden aan Vrouwe Sara Ida Keppel, weduwe van P.H. Ramskramer, kanunnik van de Dom. Het landgoed was wel fraai, maar te kostbaar om het te beheren. De domeinen stelden de heer Maas aan als
hun rentmeester. Deze kwam Zeevliet bewonen. Hij overleed in 1749. Daarna is het nog een paar j aren bewoond geweest door zijn vrouw en dienstboden. Op 6 Mei 1752 wordt Zeevliet verkocht aan
de heer Paulus de Vayne van Brakel, kanunnik van Sint Marie te Utrecht n.l. een |
|||||||
|
360
|
|||||||
|
Plattegrond van Zeevliet onder Benschop met tuinaanleg.
Detail naar de Kaarte en Quohier van alle polders in de baronie van IJsselsteyn (1740).
Top. Atlas derprov. Utrecht, nr. 204 (5), R.A.U.
|
|||||
|
361
|
|||||
|
hij met Maria Bruinsma, wed. van Dirk
Hulsebos te Zwammerdam. Hij was 60 en zij 66 jaar. Daar hij geen kinderen had, vermaakte hij
ZeevUet aan zijn neef en oomzegger Adrianus van Diemen, inspecteur van de kerkeHjke goederen. Deze huwde Agatha Louise van der Poel, een burgemeestersdochter van den Haag. Zij kregen slechts één dochter n. 1. Johanna Louise Maria Juliana. Deze huwde in 1841 met Jhr. J.F. StrickvanLinschoten, heer van Vlooswijk. Hij was eerst griffier en later kantonrechter in het kantongerecht IJsselstein. Zij n vader was Nicolaas Hendrik, heer van Bunnik en Vechten, lid van de Staten en Ridderschap van Utrecht. Ze namen op Zeevliet hun intrek. Ook woonde daar toen George Lijclama a Nijeholt, kapitein bij de infanterie. Deze mij nheer was bij hun huwelij k 41 j aar en is er blij ven wonen. Het gebouw was groot genoeg. Het werd daar op Zeevliet een fij n gezin,
maar het leed is hun ook niet gespaard gebleven. Van hun negen kinderen zullen er maar vijf kloek geworden zijn. Een zoon en drie dochters huwden en Nicolaas Hendruk bleef ongehuwd op Zeevliet wonen met zij n |
dienstboden. Een boer zat op de hofstee en
verder had hij zijn koetsier en tuinman. Intussen was Zeevliet een uitgestrekt
grondbezit geworden met meer dan honderd hectoren land. Toen de jonker overleden was, werd in 1904 Zeevliet publiek verkocht. De kopers verkochten het gebouw, dat intussen bouwvallig geworden was, voor afbraak. De boerderij is nog een halve eeuw bewoond geweest, maar nu ook gesloopt. De paardenstal werd door de kantonrechter gebruikt als gevangenis. Bedelaars en landlopers hebben er soms een nacht in moeten doorbrengen. De mooie bomen van de prachtige lanen
zij n alle gerooid en de vij vers zij n met snoeihout gedicht. Er staan nu aan de weg andere woningen. Jhr. N.H. Strick van Linschoten heeft de
pastorie van de Ned. Herv. kerk te Benschop geschonken zodat men zij n naam nog kan lezen op de ingemetselde steen. Verder is er in de kerk nog de bank met het
mooie wapen van Zeevliet. Overdruk uit 'Oud Utrecht' van juli/aug.
1969. |
||||||
|
362
|
|||||||
|
Mariënberg aan de IJsseldam,
nieuwe gegevens over klooster en priorij. |
||||||||||
|
door A.M. Fafiani
|
||||||||||
|
Aan degene die in de Middeleeuwse
geschiedenis van IJsselstein geïnteresseerd is zal bovenstaande titel enigszins merkwaardig voorkomen. Immers, het Cisterciënzer klooster Onze Lieve Vrouwenberg (Mariënberg) is tot nog toe gesitueerd in Eiteren (1342-1349) en, als priorij, op de Nieuwpoort (1394-1482) en in de binnenstad van IJsselstein (1495-1577). Dit artikel probeert aan de hand van een
recent opgedoken, belangrij ke bron de geschiedenis van het klooster aan te vullen en zo nodig te corrigeren. Eerst zullen er een aantal problemen uit die geschiedenis worden behandeld, waarna deze aan de hand van de nieuwe bron zullen worden bekeken. Uiteraard kunnen in zo'n kort bestek niet alle vragen worden behandeld. Allereerst valt op dat het klooster dat in
Eiteren heeft gestaan nooit gelocalisserd is, hoewel Cisterciënzerkloosters in het algemeen van een behoorlijke omvang waren en diepe fundamenten bezaten. Hier rij st het probleem wat er nu eigenlijk onder Eiteren verstaan moet worden. De strook langs de tegenwoordige Eiterse steeg werd inderdaad in de late Middeleeuwen Eiteren genoemd, maar tussen ca. 900 en 1250 moet Eiteren toch gezocht worden op de oeverlanden langs de IJssel, dus mogelij k strekkende van de Knollemanshoek tot Opburen. Het kerkdorp Eiteren en de rond 1279 gebouwde stad IJsselstein zijn op dit oeverland gebouwd; men moet zich daarom realiseren dat het gebied Eiteren voor dorps- en stadsuitleg veel |
||||||||||
|
groter was dan het gebied dat we nu onder de
naam Eiteren kennen. Het is daarom niet onmogelijk dat het eerste klooster, dat rond 1340 gebouwd moet zijn, elders gezocht moet worden.' Een volgend probleem betreffende dit
klooster is: wanneer en waarom is het verlaten? Het is bekend dat het klooster in 1349 is verwoest, maar is daarmee alles gezegd? Een andere lacune in onze kennis betreft de
dertien j aren tussen 1482, toen de priorij op de Nieuwpoort werd afgebroken, en 1495, toen de prior en het convent zich in de binnenstad vestigden. Dat het klooster in deze tijd heeft voortbestaan lijkt zeker^, maar waar heeft het gestaan? Dankzij de medewerking van prof. C.
Dekker van het Rijksarchief te Utrecht ben ik op het spoor gekomen van het zg. Cartularium van Onze Lieve Vrouwenberg.^ Een cartularium is een boek, aangelegd door kloosterlingen, waarin afschriften in extenso van belangrijke, ontvangen oorkonden zijn opgenomen en gerubriceerd. In dit geval is er ook een goederenlijst aanwezig, die op zichzelf al een zeer dankbare bron voor verdere studie is. Het cartularium bevat oorkonden die lopen
van 1394 tot en met 1535; mijns inziens is het rond 1540 afgeschreven, dus enkele jaren na de kloosterkerkbrand van 1537. Enkele oorkonden en bijschriften kunnen ons wellicht informatie verschaffen over |
||||||||||
|
363
|
||||||||||
|
bovengestelde vragen. Een passage uit een
oorkonde van 16 april 1512 maakt al melding van een aantal tot nu toe onopgemerkte feiten: 'Wij, Ffrederijck van Egmont (...) doen kond dat en also in voergangen tiden onsse lieve ende zeer geminde voerheren ind vaderen, welcker zielen alle God benaden will, sijnre eeren sijn lieve Moider dergloriosde maght Marie ende gesticht een mancloester van Sinte Bernaers oorden staende aldoe bij Eijteren in den jaer dusent driehondert ende tsestich daerna dat afgebroken wesende, ist tselve cloostergeset in die Nijewe stede van Yselsteijn int jaer drihondert ende vier ende tnegentich, dat verbrant wesende, ist tselve clooster wederom opgetymmertin onssen lande van Yselsteijn bider Lecke, geheijten int Loe, daerna om verloepp van den landen ende oorloghe in deser tyt wesende, the weten in den jaer vierhondert ende twe ende tnegentich, hebben wij tselve clooster ende convent bynnen onser stede Yselsteijn doen translateren (= overbrengen).' Hieruit blijkt dus dat het klooster bij
Eiteren heeft gestaan (niet in) en in 1360 of daarna is afgebroken; op het eerste gezicht lijkt dit in tegenspraak met de vermelding dat het klooster in 1349 is verwoest. Toch houdt dit de mogelijkheid open dat het klooster rond 1350 weer is opgebouwd en nog minstens tien j aar heeft voortbestaan tot de afbraak. Waarom het klooster afgebroken werd is onbekend; het zou kunnen zijn dat het ongunstig was gelegen en dat men ook na 1349 last bleef houden van rondtrekkende troepen. De herbouw omstreeks 1350 wordt ook bewezen door een uitvaardiging van het generaal-kapittel (het overkoepelend bestuursorgaan van de Cisterciënzes orde), waarin aan diverse abdijen hulp wordt gevraagd om het verwoeste klooster te herstellen en de monniken te ondersteunen.'* Nadat IJsselstein rond 1390 met de
Nieuwpoort was uitgebreid werd Mariënberg in 1394 opnieuw gesticht. De priorij overleefde de rampen van 1418 en 1466, maar werd toch in september 1482 als gevolg van het oorlogsgeweld tot de grond toe afgebroken. Bovenstaande tekst maakt melding van een herbouw 'bider Lecke, geheijten 't Loe.' Deze passage kan door andere teksten nader geadstrueerd worden. |
|||||||||
|
Zo is er een vermelding betreffende dit
stukje land in het goederenregister: 'Loijan den Nuwendam. Van zeven morghen (houden wij) vantcloester int Ghen die wij teghens hair ghemangelt hebben tegens lant aen die Vlist.' Het klooster bezat dus 7 morgen, ongeveer 6 hectare, land in de Looij aan de Nieuwedam. DeNieuwedamisdeIJsseldam,in 1291 gereedgekomen, en de Looij is het zg. Looije- blok, een tiendblok dat later in bezit is gekomen van het Utrechtse kapittel van Sint Marie.'' Het gebied is op afb. 1 ingetekend. De meest waarschijnlijke ligging is tussen de Enge IJssel, dat als afwatering kon fungeren, en de Nijendam, in het vruchtbare land achter de Hoge Dijk. Het nadeel van de plek is evident: het klooster ligt in het open land, onbeschermd tegen vijandelijke overvallen en een mogelij ke dij kdoorbraak van de Lek. Een 7-tal Latijnse oorkonden in het
cartularium hebben betrekking op dit plekje en deze zullen in chronologische volgorde kort worden behandeld. |
|||||||||
|
- 14 sept. 1484. Abt Johannes van Citeaux (te
identificeren met Jean X de Circey, abt van 1478-1501) schrijft aan de abt van Altenkamp,HeinrichvonKalkar (1483-1499) dat het generaal-kapittel heeft besloten dat Mariënberg herbouwd mag worden in de buurt van Utrecht. - na 14 sept. 1484. De stichter van
Mariënberg alsmede andere edelen delen de abt van Altenkamp (?) mee dat het klooster niet bij Utrecht moet worden opgebouwd, omdat zij' wegens verschillende geweldplegingen, roverijen vijandelijke aanvallen (...)de vrede niet kunnen handhaven.' Gevraagd wordt of het klooster naar de stad IJsselstein mag worden overgebracht. - 30dec.l485. Diocesane brief van bisschop
David van Bourgondië aan prior en convent van Mariënberg, die zich 'buiten de stad IJsselstein' bevinden, waarin hun toestemming wordt verleend hun convent te mogen overbrengen 'naar de zeer geschikte en duidelijke plek bij de dam die gewoonlijk de Nijendam wordt genoemd.' (zie afb. 2) |
|||||||||
|
364
|
|||||||||
|
(j}| kloorttr
|
|||||
|
Afb.l.
|
|||||
|
365
|
|||||
|
ixl^P^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
l
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
LM m M)
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
, .M r^Ai^A» <.>,><;.»iO ^'V«
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^fffmé tr*"**-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
*kla, „»«^ >*,^f{f»?^ fa~4-=>«, U-+^
rU-S^^tXatSk.^ (■w^jjl-rf ■fi^Khtn) *,<ll
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
W.\/^ <^ «Z«^M«- r5«w" «i^-^ t»-* '^^ ^*r
|p¥VfiMvrw. ^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'YVlRi^r
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
^ff^ltr'Mt C-A^yrv]i MyUrJM3f ,~M^'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
B4i>^^ *f rn^ i^Ci -./f~«- i""^ ^J'/KJf'
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
rWjl) A >%r ^^t^4>>ii iy"Vr^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Afb.2.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
366
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
IJsselstein geresideerd, waar de missen in de
kapittelkerk konden worden opgedragen en de monniken de gasten van de kanunniken konden zijn. Volgens de genoemde oorkonde van 1512 is
het klooster met het convent in 1492 vanuit de Looij naar de binnenstad overgebracht. Dit stemt overeen met bovenstaande oorkonden, waaruit blijkt dat in maart 1494 het klooster al gebouwd moet zij n. Houdt men rekening met de lange reistijd naar het Franse Citeaux, dan moeten de vertegenwoordigers van Altenkamp en Mariënberg al in 1493 naar Citeaux zij n gereisd om verslag van de gebeurtenissen uit te brengen. Samenvattend kan de volgende
chronologie worden opgesteld betreffende bouw, ligging en afbraak van de verschillende kloosters: ± 1340- 1349 klooster gelegen bij Eiteren
±1350-±1360 klooster gelegen bij Eiteren ± 1360- 1393 geen gegevens: klooster is opgeheven 1394- 1482 priorij gelegen op de Nieuwpoort
1482- 1485 kloostergemeenschap in IJsselstein, zonder eigen gebouw 1485- 1492 priorij gelegen in de Looij bij de Nieuwendam
1492- 1577 priorij gelegen in de binnenstad van IJsselstein
Noten
1. Ik deel de mening van R. Ooyevaar dat het klooster
misschien op dezelfde plaats heeft gestaan als het klooster op de Nieuwpoort, dat immers vóór 1390 heel goed Eiteren kan hebben geheten. Ook is het mogelijk dat het klooster tussen de stad IJsselstein en het kerkdorp Eiteren heeft gelegen, vlak langs de IJssel. Zie R.J. Ooyevaar, 'Eiteren in IJsselstein',//A'i'nr. 1 (okt. 1976), p. 9-10. 2. In het Oud-Archief van IJsselstein berusten de
manualen van de bezittingen en uitgaven van het klooster die ononderbroken lopen 1477 tot en met 1522 (inv. nr. 597). Bovendien is er een akte van het klooster uit 1486 overgeleverd (inv. nr. 601). 3. RAU, Archief van de kleine kapittels en klooster in de
provincie Utrecht, nr. 569 a. Het is een boek meteen houten kaf t en met leer overtrokken. Het telt enkele honderden pagina's, die ik wegens tijdgebrek niet allemaal heb doorgenomen. |
||||||
|
- 11 maart 1494. Abt Johannes van Citeaux
brieft aan o. a. de abten van Altenkamp en Mariënkroon bij Heusden dat hij wederom de overbrenging heeft bevestigd an Mariënberg vanuit 'de Loe' naar IJsselstein, waar het klooster reeds is gebouwd. - 13mei 1494. HeinrichvonKalkar,abtvan
Altenkamp, schrijft aan prior, sub. prior, cellarius en convent van Mariënberg dat hij de overbrenging van het klooster naar de stad ratificeert, aangezien de kloosterlingen 'verscheidene nadelige onkosten en schadeposten overal in de Loe' hadden geleden en omdat 'de aanhoudende troebelingen zowel van rovers als van andere booswichten die U van dag tot dag als overvallers, schenders en plunderaars van Uw goederen schandelijk komen lastigvallen.' - 2 sept. 1494. Diocesane brief van bisschop
David van Bourgondië aan prior en convent van Mariënberg waarin hij de overbrenging bevestigt van het klooster aan de Nijendam, 'aldaar enkele jaren geleden overgebracht vanuit de plek buiten de stad IJsselstein.' Als reden geeft hij op: 'wegens het zeer grote gevaar en de schande die op die plek reeds is geduld en om in de toekomst dergelijke dingen te vermijden.' - 13 sept. 1494. Brief van abt Johannes van
Citeaux en het generaal-kapittel aan prior en convent van Mariënberg, waarin deze hen vermaant onder straffe van excommunicatie om de plek binnen IJsselstein, of zelfs de orde, niet te verlaten, ook al worden zij door anderen daartoe aangezet. Geconcludeerd mag worden dat het
klooster aan de IJsseldam rond 1485 gebouwd is, aangezien men in 1484 nog van mening was het in IJsselstein zelf op te bouwen, terwij 1 in december 1485 al toestemming was verleend om naar de Looij over te gaan. Aangenomen mag worden dat het klooster toen al gebouwd moest zij n. Het is te hopen dat er op deze plek enkele proefopgravingen zullen worden gedaan om de omvang van het klooster vast te stellen. Waarschijnlijk heeft de
kloostergemeenschap in de jaren 1482-1484 in |
||||||
|
367
|
||||||
|
5. Het tiendblok is ingetekend op een kaart uit 1700
waarop het bezit van het kapittel is aangegeven (RAU, Inv.St. Marie, nr. 809). |
|||||||||||||
|
4. Hier vertrouw ik op het artikel van pater B. Heesters,
'O.L. Vrouwenbergte IJsselstein' (HKYm. 22, sept. 1982), die helaas niet vermeldt waar het betreffende stuk is terug te vinden. |
|||||||||||||
|
rit
|
|||||||||||||
|
Leden: mevr. A.T. Edelschaap-van Capelle en mevr.
G.C.A. Pompe-Scholman. Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217, gi-
ronr. van de bank: 2900. Redaktie:
N.A. Peeters, Emmalaan 36, 3411 XH Lopik en B.
Rietveld, Meerenburgerhorn 7, 3401 CC IJsselstein. Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers
per jaar) en worden op de hoogte gehouden van de ac- tiviteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr.
W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11, 3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJs- selstein bedraagt de contributie minimaal f 17,50 per kalenderjaar. Zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f 5,00 extra over te maken i.v.m. de verzend- kosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 75,00. |
|||||||||||||
|
Historische Kring
IJsselstein De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stana
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van Usselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, Usselstein.
Secretariaat; C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42, 3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699 Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbema- laan 11, IJsselstein. |
|||||||||||||
|
368
|
|||||||||||||
|
Meubelfabriek
Van Rooyen |
|||||||||
|
Stichting, organisatie en geschiedenis van
het bedrijf. Op 11 oktober 1896 werd te IJsseistein de
eerste steen gelegd van een, voor dit stadje, geheel nieuwe industrie. Enige ondernemende lieden begonnen toen in een gebouwtje van slechts enkele vierkante meters op bescheiden voet stoelen en meubelen te vervaardigen. Deze personen v/aren: Albertus Petrus Bernardus Schilte en Gerardus Johannes van Rooyen. De werkplaats aan de Molenstraat, perceel
plaatselijk genummerd 294 A, kadastraal bekend sectie F 816 was in eigendom van Cornelis Kranenburg, koopman te IJsseistein. Op 3 februari 1897 diende A. P. B. Schilte
een aanvraag in bij B en W van IJsseistein 'Voor het plaatsen van een stoomwerktuig van 5 d 6 paardenkracht in perceel sectie F 816, in welk perceel zal worden opgericht een fabriek van machinale houtbewerking'. Bij deze aanvraag was een plattegrond
gevoegd welke aanduidde: de in- en uitwendige samenstelling der stoomhoutdraai en zagerij vanA.P. B. Schilte. Op 16 maart 1897 werd door B en W de gevraagde vergunning verleend, waarbij ondermeer als voorwaarde werd gesteld, dat 'in de werklokalen der fabriek geen tabak noch sigaren gerookt mogen worden'. De naam VAN ROOYEN is dan nog niet
expliciet in de archiefstukken terug te vinden. |
|||||||||
|
Inleiding
Weinig of niets herinnert in IJsseistein nog
aan de roemruchte periode van 71 j aar waarin Meubelfabriek Van Rooyen haar stempel drukte op de IJsselstad. Ondanks verwoede pogingen van de Historische Kring IJsseistein (HKIJ) en de Werkgroep Behoud Lopikerwaard de fabrieksgebouwen van de ondergang te redden, viel dit waardevolle bedrijfsmonument in 1982 ten prooi aan de slopershamer. Waarschijnlijk is het enige positieve effect
van de sloop geweest: de stimulans die de HKIJ kreeg om diepgaand de geschiedenis van de meubelfabriek te bestuderen. Het resultaat van dit onderzoek vormt de inhoud van het voor u liggende boekje. Er zijn in deze tekst vier delen te onderscheiden. Allereerst wordt ingegaan op de stichting, de organisatie en de geschiedenis van het bedrijf. Het tweede deel geeft informatie over de fabrieksgebouwen. Vervolgens staat het wel en wee van de fabrieksarbeider centraal. In het laatste deel is alle aandacht gericht op het ambachtelijk en produktietechnisch element. De tekst is aangevuld met vele, vaak unieke
foto's. Vanzelfsprekend heeft dit artikel niet de pretentie om volledig te zijn. Alleen al om praktische redenen waren de auteurs, de heren W.T. Bunnik, L. Murk, K. Peeters en F.P.D.vanRooyen,genoodzaaktuitdegrote hoeveelheid historisch materiaal een keuze te maken. |
|||||||||
|
369
|
|||||||||
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
A: sloomwerktuig
B: lintzaagmachine
C: cirkelzaagmachine
D t/m F: houtdraaibanken
Rooyen, geboren op 7 mei 1821 te IJsselstein
(overleden op 9 augustus 1888 te IJsselstein) en Gerarda van Maurik, geboren op 21 december 1834 te Schalkwijk en overleden op 26 januari 1904 te IJsselstein. Gerrit van Rooyen was eigenaar van een hoepmakerij aan de Havenstraat, plaatselijk gemerkt 144. Daarnaast was hij eigenaar van diverse
stukken grond en huizen aan de Walkade, waaronder de voormalige Schuttersdoelen. Ook de Hofkamp behoorde tot zijn bezit. Hierop is het St. Joseph pension gebouwd (later ziekenhuis 'Isselwaerde'). Volgens het kohier voor de Plaatselijke Directe Belasting naar Inkomen was hij niet onbemiddeld; hetgeen ook blijkt uit de boedelscheiding na zijn overlijden. Volgens een gemeenteopgave van de op 31 december 1896 aanwezige fabrieken was zij n weduwe, mej. G. van Maurik, eigenaresse van twee hoepfabrieken met 22 knechten. Het is goed hier op te merken dat het smeedijzeren hekwerk van de doopkapel in de Nicolaasbasiliek 'een geschenk is van Gerrit van Rooyen en zijne huisvrouw Gerarda van Maurik' (zie de aldaar ingebrachte inscriptie). Zoon Gerardus Johannes volgde aan het instituut Saint Louis te Oudenbosch een opleiding welke te vergelij ken is met het VWO. Albertus Petrus Bernardus Schilte, geboren
op 7 januari 1873 te IJsselstein, zoon van Albertus Schilte (1841-1871) en Johanna Isabelle van Wijk, geboren in 1848 te Utrecht. |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Gerardus van Rooyen
Vast Staat, dat A.P.B. Schilte en G.J. van
Rooyen goede vrienden waren. Op een faktuur van 31 december 1898 is voor het eerst sprake van een 'compagnon'. De firmanaam A. Schilte & Co. werd tot 1910gehandhaafd. In het vijfjarig gemeentelijk verslag aan
Provinciale Staten staat onder Nijverheid: 'In 1897 is door den HeerA .P.B. Schilte alhier, opgericht eene houtdraijerij door stoomkracht gedreven wordende. Geplaatst is een stoomwerktuig van 6 paardenkracht met 1 ketel. De fabriek werkte met 16 knechts'. In de catalogus van de eerste Jaarbeurs te
Utrecht van 26 februari tot 10 maart 1917 staat bij de oprichtingsdatum van de firma Gebr. van Rooyen-IJsselstein: 'opgerichtin 1896'. Het is, alvorens verder te gaan, goed eerst wat meer achtergrondinformatie te geven over 'enige ondernemende personen'. Gerardus Johannes van Rooyen, geboren
op 21 november 1871 te IJsselstein en overleden op 7 februari 1947 te Jutphaas. Deze Gerardus is zoon van Gerrit van |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
370
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
SGi9
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
A. SCHILTE & Co. - IJSELSTEIN.
:- :-; (Gebroeders VAN RQQIJEN.) >
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
STOOA" STOEL-
|
STOFFEER-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
NRICMTING
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
hN
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
MEUBELFABRIEK
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
INTEKC TELEFOON. No. 3.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
S^Si:
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
DsmTL'fttiCium
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'üMMM^ MM
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
rfip r,^2 'i'c'Z "^i^ ^*^ ''■^>2 1P-3 '^^? '-^2 '^rS ^^2 S'*t2
&2 è^ fé? SSS ^ 2;^ k,? ga Sï '&3 feSfeï
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
te ï^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Fakluur van 31 december 1898
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Albertus Petrus Bernardus huwde op 25
januari 1899 met de dan 31 jarige Hendrika Alexandrina Groeneveld uit IJsselstein. Op 13 oktober 1899 vertrok het echtpaar naar Cleve in Duitsland waar Hendrika Groeneveld zakelij ke belangen had. Anderhalf j aar later keerden zij weer terug naar IJsselstein. In 1912 richtte A.P.B. Schilte 'enen
meubelmakerij' op in de Kloosterstraat (voormalig schoollokaal). Met dit bedrijf werd de basis gelegd voor de huidige meubelfabriek Schilte aan de Utrechtseweg. Het echtpaar Schilte-Groeneveld vertrok in 1918 voorgoed uit IJsselstein om zich in Oirschot (Nbr.) te vestigen. Waarschij nlij k is bij het eerste vertrek van Albertus Schilte, in 1899, naar Duitsland de technische kennis, de werklokalen en inventaris van de houtbewerkingsfabriek overgenomen door zijn vriend en compagnon Gerardus van Rooyen. Deze betrok zij n broer Quirinus in het bedrijf. Het briefhoofd vermeldt medio 1899:
Gebroeders van Rooyen. In hgt ketelregister van het stoomwezen staat aangetekend, dat in september 1899 de stoomketel welke eerst geregisteerd stond op A. P. B. Schilte overgeschreven wordt op 'GJ. en Q van Rooyen (A. Schilte & co)'.Uit een acte van 20 februari 1900 blij kt dat 'de heeren Gerardus Johannes van Rooyen en Quirinus van Rooyen, fabrikanten te IJsselstein, drijvende de fabriek van machinale houtbewerking- De Onderneming - te IJsselstein, onder de firma A. Schilte en Co' uit de boedel van wijlen Gerrit van Rooyen voor de som van f 9000,00 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
kopen: 'enen hoepelfabriek, loods, huis met
erf sectiesF856, 857,858en859'. Quirinus van Rooyen, geboren in 1874 te
IJsselstein en overleden in 1957 te Voorburg, volgde dezelfde opleiding als zijn broer Gerardus te Oudenbosch. Voordat hij toetrad tot A. Schilte & Co was hij directeur van de Utrechtsche Tramweg Maatschappij. In 1900 werd gestart met de bouw van de
fabriek aan de Walkade. Een aanvraag werd ingediend voor het plaatsen van een stoommachine van 4 a 5 paardenkracht, nadien werd dit gewijzigd in '25 effectieve paardenkrachten'. In juli 1904 werd 'de fabriek op hare
inrichting' uitgebreid en vergroot met gebouwen van twee verdiepingen. Op de benedenverdieping stonden opgesteld: vier cirkelzaagmachines, twee lintzaagmachines en een raamzaagmachine (voor het zagen van planken uit boomstammen). InjuU 1909 volgde 'ene uitbreiding van hunnen fabriek met werkplaatsen tot het vervaardigen en stoffeeren van meubelen en bergen daarvan'. Na het overlijden van Gerarda van Maurik,
weduwe van Gerrit van Rooyen, in mei 1905 ging ook Johannes Antonius van Rooyen (1877-1962) deelnemen in A. Schilte & Co. Op 20 mei 1910 werd de firma Gebroeders van Rooyen opgericht bij acte verleden door notaris Immink te Houten. 'Voor mij verschenen de Heeren Gerardus Johannes van Rooyen, Quirinus van Rooyen, fabrikanten, en Johannes Antonius van Rooyen, allen wonende te IJsselstein. De comparanten |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
371
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Fabriekscomplex aan de Walkade, gezien vanaf de Nieuwpoort
|
||||||
|
Perspectieftekening van de fabriek aan de Hollandse IJssel, naar de situatie van 1927
|
||||||
|
De fabriek te Ahnsen (Dld)
|
||||||
|
372
|
||||||
|
IJssel' te IJsselstein. In 1911 werd daar gestart
met de bouw van een groot fabriekscomplex, hetgeen in 1927 werd voltooid. Het is dit gebouw dat ruim 70 j aar het silhouet van IJsselstein bepaalde. In verband met problemen door
arbeidsonrust werd op 31 juH 1918 de timmerfabriek van F. A.T. van Ditshuizen te Amersfoort overgenomen met daarbij de volledigeinventaris. In 1918 werkten daar 25 man, in 1919 zestig man en in 1920 werkten er 55 man. In 1921 werd de fabriek gesloten, de gebouwen verhuurd en verkocht in 1933 aan de NV Phoenix Brouwerij te Amersfoort. Op 14 augustus 1919 passeerde bij notaris
Immink de oprichtingsacte van: 'NVStoel- en Meubelfabriek, voorheen Gebroeders van Rooyen. Statutaire zetel Utrecht. De vennootschap heeft ten doel het fabriceeren van Meubelen en alle artikelen, welke hiermede in verband staan, of die de vennootschap onder haar bedrijf wenscht te rangschikken, alles in de meest uitgebreide betekenis. De vennootschap wordt aangegaan voor den tijd van ruim 50 jaren'. De statuten werden op 21 j anuari 1920
Koninklij k goedgekeurd. In 1933 werd de statutaire zetel van Utrecht
verplaatst naar IJsselstein. Na de Eerste Wereldoorlog werd het moeilij k om grondstoffen (hout) uit Duitsland te betrekken; alleen de uitvoer van halffabrikaten was toegestaan. Daar dit land een belangrijke toeleverancier van hout was werd besloten in Duitsland een fabriek te bouwen voor de productie van stoelpoten, rompen en zittingen e. d. In 1912 werd te Ahnsen een terrein
aangekocht van 'Isolierte Rust'. Hier werd een geheel nieuwe fabriek gebouwd onder de naam van: 'Schauburg - Lippische Holindustrie AG'
Holzgrosshandlung-Sagewerke-
Holzbearbeitung
Ahnsen bei Bruckburg
De bouw kwam in 1922 gereed en verschafte -
werk aan 46 man. De directie werd gevoerd door Quirinus van Rooyen, later door Gerardus Johannes van Rooyen. Mede door het zich in ongunstige zin ontwikkelende |
|||||||
|
Hannes Baas van Rooyen (1877-1962)
verklaarden met elkander te hebben
aangegaan eene vennootschap onder firma ten doel hebbende de voortzetting der zaken door de eerste twee comparanten gedreven onder de Firma A. Schilte & Co, bestaande in het fabriceren van stoelen en aanverwante artikelen en het handel drijven in houtwaren in den meest uitgebreiden zin des woords'. De vennootschap werd gevestigd te IJsselstein onder de naam 'Firma Gebroeders van Rooyen'. De namen van de oprichters werden in de volksmond: Gerardus Johannes, ofwel Gertbaas
Quirinus, ofwel Krienbaas
Johannes Antonius, ofwel Hannesbaas
Inmiddels waren de gebouwen, fabriek en
kantoor, gelegen aan de Walkade tot stand gekomen en omdat daar geen verdere uitbreidingsmogelij kheden voorhanden waren, werd elders naar een geschikt terrein uitgekeken. Met het oog op de aanvoer van grondstoffen en de aflevering van gerede produkten werd in Utrecht een terrein aangekocht aan de Kruisvaart; vlak bij het laadstation van de NS. Door wijziging van het bestemmingsplan 'Croeselaan' moest van vestiging aldaar worden afgezien (de bouwstenen lagen reeds klaar) en naar een ander terrein worden uitgezien. Dit terrein werd gevonden langs 'den Hollandschen |
|||||||
|
373
|
|||||||
|
politieke klimaat verslechterde het
rendement en werd besloten het bedrijf af te stoten. In 1932 werd het terrein met opstallen verkocht. Ondertussen was in 1927 Quirinus
afgetreden als directeur en vertrokken naar Oirschot waar hij samen met eerder genoemde A.P.B. Schilte een nieuw bedrijf begon. In 1935 trad Gerardus terug als directeur met gelijktijdige benoeming van zijn zoon Antonius Johannes tot commissaris, welke functie deze tot 1954 vervulde. Op 11 oktober 1946 werd
met enig festijn het vijftig j arig bestaan gevierd. Bij gelegenheid daarvan werd het bekende beeldmerk gepresenteerd. Er zijn geen aanwijzingen |
|||||||||||||||
|
opgericht. Gebroeders van Rooyen was hier
vanaf het begin bij aangesloten. Lid konden alleen die meubelfabrikanten zijn welke 'leverden via de erkende handel'. Ter ondersteuning van de handel en het inspelen op de verkoop van het eigen product werden op diverse plaatsen modelkamers ingericht: Utrecht, Amsterdam, Den Haag, Eindhoven, Groningen, Arnhemen, Rotterdam. Deze model-of toonkamers waren dagelijks geopend voor wederverkopers en hun klanten. Na het overlijden in 1962 van Johannes Antonius van Rooyen werd de directie gevoerd door G.Q.R. van Rooyen (geboren in 1909) en H.G.M, van Rooyen (geboren in 1911). In 1968 werd definitiefmet de productie
gestopt, waarmee 70 jaar beeld- en sfeerbepalende industrie uit IJsselstein verdween. Ook de naam Gebroeders van Rooyen is verdwenen hoewel deze nog voortleeft in de verschillende goede meubelfabrieken welke IJsselstein nog rijk is. Fabrieksgebouwen te IJsselstein
Er was voor het eerst sprake van een
fabrieksgebouw toen in 1897 bij de gemeente de aanvraag binnenkwam voor het ingebruiknemen van een stoommachine van 5 a 6 PK in een bestaande schuur aan de hoek Koningstraat/Molenstraat tegen de Haven en Stadsgracht. Nu ligt daar het houten brugje over de Haven. In deze schuur ligt de oorsprong van de firma gebroeders van Rooyen. Zoals op de foto duidelij k te zien is bestond de produktie daar voornamelijk uit stoelen. Door een snelle groei moest al gauw worden uitgekeken naar ruimere behuizing en in 1900 verplaatste men de produktie naar een pand in het zuid-oostgedeelte van de binnenstad. Door aankoop en vererving was de firma reeds in bezit van een aanzienlijk terrein aan de Walkade in de nabijheid van de IJsselpoort. De bestaande bebouwing bleek al snel ongeschikt waardoor men overging tot nieuwbouw. Gestadig werd het terrein volgebouwd met voornamelijk grote stenen schuren van twee verdiepingen. Fabrieken en kantoor werden ontworpen en gebouwd door de plaatselijke architect/aannemer E. de Graaf. Vooral de vlotte medewerking van de gemeente maakte snelle bouw mogelijk. Zo |
|||||||||||||||
|
NV. Stoel-
en Meubelfabriek */h Oabr. «an Rooijan IJsselstein
|
te vinden waaruit
inzicht verkregen kan worden van de wijze |
||||||||||||||
|
waarop de verkoop van
gerede producten in de beginjaren tot stand kwam. Pas na 1912 is daarover meer duidelijkheid; in dat jaar werd de Centrale Bond van Meubelfabrikanten |
|||||||||||||||
|
Versierde gevel van het hoofdgebou w ter gelegenheid van
50 jaar Gebr. van Rooyen in 1946 |
|||||||||||||||
|
374
|
|||||||||||||||
|
Ook na 1909 zocht men naar
uitbreidingsmogelijkheden en al snel viel het oogopeenterreinvan±3y2ha. aan de overzijde van de HoUandsche IJssel in de nabij heid van de steenfabrieken. Dit terrein stond algemeen bekend als de 'gemeentevaalt'. Met de zelfde voortvarendheid als voorheen en medewerking van de gemeente kon men in 1911 met de bouw beginnen. Tot 1927 verrees het ene fabrieksgebouw na het andere. Het hart van het complex werd gevormd
door het ketelhuis dat er als eerste werd gebouwd. In dit ketelhuis werd een stoommachine geplaatst van 280 PK. Onderstaand volgen de fasen van
uitbreiding op het fabrieksterrein aan de IJssel in chronologische volgorde: 1911 ketelhuis met een 38 m. hoge
schoorsteen 1912 magazijn
1913 warmwatercentrale
1915 fabriekslokaal en loodsen
1916 loodsen, privaten en waterplaatsen
1919 vergroting magazijn
1920 garage, paardenstal en koetshuis
1921 kantoor en fabriekshallen
1926 fabriekshallen
1927 fabriekshallen
Na 1927 vond geen nieuwbouw meer plaats
behoudens enkele verbouwingen en aanpassingen. |
||||||||
|
Fabriek aan de Walkade
kon het gebeuren dat op 23 juni 1909 een
bouwtekening werd ingediend met het verzoek tot aankoop van enkele stukjes grond. Deze tekening en het verzoek werden al op 24 juni in de raad behandeld en goedgekeurd. Na de toestemming van Gedeputeerde Staten op 7 juli kon direct met de bouw begonnen worden. In 1909 was het terrein volgebouwd. |
||||||||
|
De fabriek aan de IJssel omstreeks 1935
|
||||||||
|
375
|
||||||||
|
Sociale aspecten
Het uitgangspunt van het nu volgende
gedeelte is: het wel en wee van de werknemers bij Van Rooyen. Na een globale schets van de invloed van Kerk en socialisme op de IJsselsteinse fabrieksarbeiders, wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan het functioneren van de eigen vakorganisatie, de stakingen en de moeizame strijd om betere arbeidsvoorwaarden. Het slot van dit onderdeel is gewijd aan de jaren na 1945 en de achtergronden die verband houden met de uiteindelijke sluiting van het bedrijf. Toen rond de eeuwwisseling de grote
industriële revolutie in ons land begon, verrezen overal nieuwe fabrieken. De huisnijverheid werd door deze omwenteling vrij onbelangrijk. De arbeidersstand nam in omvang toe en het socialisme kwam enthousiast, met woord en daad, voor deze nieuwe klasse op. De socialistische voormannen van die dagen besteedden hun vrije tijd om in kleinere gemeenten de arbeiders wakker te schudden en te lokken metde'klassestrijd'. De socialist Troelstra maakte in Usselstein (in 1893) een gedenkwaardig voorval mee. Hier volgt de letterlijke tekst van een door hem zelf geschreven verslag. De Zondagmiddagen gebruikten wij om in de
kleinere plaatsen in de provincie propaganda temaken. Met een groep partijgenooten trok ik er te voet op uit en onderweg vertelde ik over het leven en de beteekenis van degroote voorgangers, Marx, Lassalleenz. Aan deze tochten heb ik heel wat avontuurlijke herinneringen bewaard. De gemeente- autoriteiten ontvingen ons, zooals zij een rooverbende zouden hebben ontvangen. De veldwachters, vaak onder de persoonlijke leiding van den burgemeester, trachtten ons het kolporteeren te beletten, en verdreven ons uit het dorp. Maar zij konden niet verhinderen, dat verschillende arbeiders ons volgden, in de hoop, dat wij nog gelegenheid zouden krijgen een woordje te spreken. Van een heuveltje aan den kant van den weg sprak ik de dorpelingen toe en later heb ik vernomen welken indruk die hagepreeken op sommige geesten hebben gemaakt. De eerste tocht had als doel het stadje Usselstein. Hetis een klein plaatsje, waar in de |
hoofdstraat aan het ééne einde de
meergegoeden woonden en aan het andere einde de armen, voornamelijk stoelenmakers. Wij waren eerst in verspreide orde door de plaats getrokken om onze bladen uit te deelen en verzamelden ons daarna op een punt in het centrum van het stadje. Toen ik daar aankwam, gevolgd door een troep schreeuwende jongens, vond ik onzen vriend van de Tempel, die reeds temidden van een groep arbeiders stond te spreken. Ik nam die taak van hem over, klom op een stoel en deed de arme rietvlechters, die een f2,50per week verdienden, beseffen het menschonteerende van hun bestaan. Den zoon van den burgemeester, die trachtte te interrumpeeren, zette ik gevoelig op zijn plaats. Het door mij gesprokene had blijkbaar op een arbeidersvrouw zoodanigen indruk gemaakt, dat zij, toen ik mij rede had beëindigd, naar voren sprong en uitriep: 'Nu geloof ik niet meer aan God,' een uiting, die op zichzelf in het door mij gesprokene geen steun vond, maar op rekening moet worden geschreven van de onmenschwaardige toestanden en het onrecht, waarop ik de menschen had gewezen. Toen wij het stadje verlieten, juichte men ons toe en wij meenden al, dat wij Usselstein stormenderhand veroverd hadden. Maar toen wij een volgenden Zondag terugkeerden, had men intusschen de menschen tegen ons opgezet enmochten wij blij zijn, dat wij er heelhuids afkwamen. (1) Tegenover de pogingen van de socialisten
de arbeiders voor hun idealen te winnen, stonden de activiteiten van de Kerk. Met alle beschikbare middelen probeerde deze invloedrijke organisatie op haar beurt de werklieden onder haar hoede te nemen. Dat is in Usselstein goeddeels gelukt. Na het weinig succesvolle optreden van Troelstra en de zijnen was in Usselstein de tijd rijp voor het ontstaan van een eigen vakorganisatie. In de memoires van dhr. H. J. van Doorn wordt deze voor Usselstein belangrijke fase uit de doeken gedaan. Enige katholieke arbeiders stelden zich in
verbinding met de R.K. Werkliedenvereniging 'St. Jozef, te Utrecht. En spoedig daarop verschenen enige propagandisten van deze |
||||||
|
376
|
|||||||
|
vereniging, met propagandamateriaal op
katholieke grondslag, zodat door bemiddeling van die katholieke arbeiders, het bestuur van de verening 'Sint Jozef, uit Utrecht, naar IJsselstein kwam, om met hun hulp een R. K. Werkliedenvereniging te stichten... Opeen zondag begin september 1894, waren alle R. K. arbeiders opgeroepen tot een bijeenkomst in Café 'de Pauw', na de Hoogmis. Het doel was een R. K. Werkliedenvereniging op te richten. Het café liep tjokvol. Drie bestuursleden van de Utrechtse verenigiging, namelijk de heren Banning, Baljeten Voets aanwezig. De Heer Banning, enigszins beschroomd, want ze hadden waarschuwingen gekregen: 'Ga er niet heen, want je wordt getrakteerd op stokslagen!' Deze waarschuwing kwam van de S. D.A.P. Banning hield een schitterend betoog. Vooral werd door hem de betekenis van een te stichten Werkliedenvereniging uiteengezet, hij deed dit aan de hand van de reeds vier jaar eerder verschenen Encycliek 'Rerum Novarum', van Zijne Heiligheid Paus Leo XIU. (2) De voornoemde encycliek (pauselijke
brief) van 15 mei 1891, aangeduid met de beginwoorden Rerum Novarum,-was het antwoord van de R. K. Kerk op het overal in Europa heersende arbeidersvraagstuk. De paus gaf concrete richtlij nen voor een christelijke, sociale wetgeving en voor de oprichting van arbeidersorganisaties. In IJsselstein werden nu vrij snel
vakafdelingen opgericht. De rooms katholieke arbeiders van de firma Van Rooyen (naar schatting 60 a 70% van het totaal) verenigden zich in april 1918 samen met r. k. collega's van de firma Schilte in de R.K. VakafdelingSt. Antonius. Mannen als B. Overgoor(voorzitter), C. y.d. Linden (secretaris), G. Berkien, Ant. en Joh. van Doorn, C. van Dopperen en G. Hartings zetten zich gedurende vele jaren belangeloos in voor hun organisatie. Verreweg de meeste energie werd door
deze vakvereniging tijdens de maandelijkse vergaderingen besteed aan het strijden voor een menswaardig loon. Wat de hoogte van het inkomen betreft was de toestand rond 1920 vrij chaotisch. In de ene fabriek werd voor gelijkwaardig werk aanzienlijk minder loon betaald dan in de andere fabriek. Er werden |
verschillende arbeidscontracten gehanteerd.
Er was nog geen sprake van zieken-, weduwen- en pensioenfondsen. Ook de kinderbij slag bestond nog niet. Bij na ontelbaar waren de verhitte discussies over loonsperikelen. Tientallen gepeperde brieven werden door het bestuur van de St. Antoniusvakvereniging en het hoofdbestuur van de meubelbond naar de heren Van Rooyen geschreven met het verzoek om loonsverhoging. Dat deze correspondentie niet het beoogde effect sorteerde blijkt duidelijk uit de moedeloze verzuchting van de afdelingssecretaris: 'Van tijd tot tijd wordt er wel een briefwisseling met de firma gehouden, maar naar gewoonte met weinigsucces.' (3) Naast het verkrijgen van loonsverhoging
werd ook getracht om de lengte van de arbeidsweek van ongeveer 58 uur (in 1917, het overwerk niet meegerekend) via 56 en 54 uur terug te brengen tot een 48-urige werkweek. De werkdagen waren lang, zwaar en eentonig. De aard van het bedrijf bracht met zich mee dat vele arbeiders dag in dag uit waren blootgesteld aan een oorverdovend lawaai. Nog in 1940 werd in een (zeer positief opgestelde) tekst over het bedrijf, van de machine-installatie gezegd: 'Worden ze pas geleidelijk zichtbaar, te hóóren zijn ze des te beter. Het fluit, giert, gromt en knarst, dat het een lieve lust is.' {A) 's Winters werd om 7 uur gestart met het
werk en in de zomer (d.w.z. vanaf 1 mei) hoorde heel IJsselstein de waarschuwende stoomfluit al om 5.55 uur (zie het reglement van 1917). Het merkwaardige feit deed zich echter voor dat veel werknemers, gedreven door bittere armoede, naast hun drukke dagtaak kennelijk nog de tijd vonden om elders een centje bij te verdienen. Veel klachten kwamen bij de vakafdeling binnen over fabrieksarbeiders die in hun 'vrij e tij d' gingen teenschillen. Er was zelfs iemand bekend die thuis schoenen vervaardigde en repareerde voor anderen. Deze vorm van vrijetijdsbesteding (onderkruiperswerk genaamd) werd door de bond streng veroordeeld met het argument dat het brood uit andermans mond gestoten werd. Ook had het gewone werk op de fabriek er onder te lijden. We kwamen tenminste deze zinsnede legen:'En het ergste van alles is nog dat men |
||||||
|
377
|
|||||||
|
REGLEMENT VAN ORDE
|
||||||||||
|
voor het
|
||||||||||
|
Personeel der Firma Gebroeders van Rooyen te IJsselstein.
|
||||||||||
|
In het handwerk mag des Zaterdags hoogstens een
half uur voor het eindigen der werkzaamheden met opruimen begonnen worden. De chefs der afdeelingen zijn verplicht ook in de
afdeelingen, waarover zij niet zijn gesteld, de over- tredingen te constateeren en aan den betrokken chef mede te deelen. Verder wordt het personeel gevraagd mede te wer-
ken tot handhaving der algemeene orde, het zorg dragen voor het niet vernielen van werkstukken of alles wat behoort tot de eigendommen der firma Oebr. van Rooyen. Regeling der werkzaamheden.
De werkzaamheden op de meubelmakerij worden
geregeld door den Chef-Meubcbnuker A. Merckx. De meubelmakers zijn verplicht dezen als hun meerdere te erkennen en zijn orders stipt op te volgen. Hij is echter ook verplicht eventueele klachten der meubel- makers over Ie brengen en daarover behoorlijk rapport uit te brengen. Gedurende de werkzaamheden mogen de patroons
niet worden aangesproken. Geen meubelmaker mag zich van zijn werkzaam-
heden verwijderen zonder zijn voorkennis. De werkzaamheden in de stoelenmakerij worden
geregeld door den Chef-Sloelenniaker E. Ubels. Voor deze afdeeling gelden verder dezelfde bepa-
lingen als voor de Meubelmakerij. De werkzaamheden voor de politoerders worden
geregeld door C. Voorendt, en is iedere politoerder of stoelenbeitser verplicht naar zijn bevelen te tian- delen. Verder gelden ook voor deze afdeeling de bepalingen, genoemd onder Meubelmakerij. De werkzaamheden voor de beitsers der Meubel-
makerij worden voorloopig geregeld door O. van Schalk. De stoffeerderij staat onder leiding van den Chef-
Stoffeerder A. Douwerse, en gelden voor deze afdee- ling ook dezelfde bepalingen. De werklieden, die niet vallen onder bovengenoemde
afdeelingen, dus werkzaamheden verrichten in het ma- chinale bedrijf of als sjouwer, smid enz. dienst doen, staan allen onder den Chef van het machinaal bedrijf M. Peek. Zoodra ons klachten ter oore komen, dat aan zijn
bevelen niet stipt gehoor wordt gegeven, zal zware boete of ontslag volgen. Alle avondwerk is vanaf 1 Mei ten strengste ver-
boden, tenzij een bijzondere vergunning daartoe wordt verleend. Geen werkstukken of materiaal van welken aard
ook, mogen door de werklieden medegenomen worden, tenzij zij in het bezit zijn van een volgbriefje, uitslui- tend af te geven door de chefs der afdeelingen. |
||||||||||
|
Werktijden.
Vanaf I Mei 1917 zijn de werktijden geregeld als
volgt: 6 uur—S uur, 8'/2 uur—12 uur, 1 uur—6 uur, des Zaterdags eindigen 1 uur. Vijf minuten voor den aanvang der werkzaam-
heden fluit de stoomfluit der fabriek ten teeken, dat de werklieden zich naar hun werk moeten begeven. Zoodra ten tweeden male is gefloten, moeten de werklieden aan hun werkbank of machine aanv;ezig zijn, gekleed om het werk aan te vangen. Voor het niet op tijd aanwezig zijn gelden de vol-
gende boeten ; De werkman, die bij het gaan der 2e fluit niet aan
zijn bank of machine aanwezig is, 5 cent; S minuten te laat komen lü cent boete en Vz ""f verzuim; 1 schaft verzuim, zonder wettige redenen, 25 cent boete en verzuim; 1 dag verzuim, zonder wettige redenen, /!.— boete en verzuim, terwijl wij het recht voorbehouden deze boete te verhoogen en I dag on- vrijwillig verruim te geven. Deze dag onvrijwillig verzuim zal gegeven worden des Vrijdags. Bij het eindigen der werkzaamheden is het verboden
zich gereed te maken tot vertrek vóór het gaan der stoomfluit. De R.-K. Zondagen en 2e Paaschdag, Hemelvaarts-
dag, 2e Pinksterdag, 2e Kerstdag en Nieuwjaarsdag worden aan alle werklieden uitbetaald naar verhouding van het daggeld hetwelk zij verdienen De uitbetaling van het loon geschiedt des Zaterdags
I uur 5 minuten. Handhaving der orde.
Het is in de fabriek of op de terreinen ten strengste
verboden : te zingen, schreeuwen, praten enz., waar- door de algemeene rust en orde verstoord kan worden. Op deze overtreding staat een boete van minstens 25 cent. Voor het vloeken of spreken ^ian Godslasterlijke en
onzedelijke taal zal een hooge boete geheven worden. Het onnoodig veel gebruik maken van privaten,
waterplaatsen en drinkgelegenheden zal ten strengste worden tegengegaan. Het koffiedrinken of broodeten op de fabriek is ten
strengste verboden. Ook hebben kinderen of andere familieleden van
het personeel geen toegang in de fabrieken of op de fabrieksterreinen. Des Zaterdags moeten voor het eindigen der werk-
zaamheden de werkplaatsen, fabrieken, machines enz. behoorlijk schoongemaakt worden. Daartoe eindigen des Zaterdags in het machinaal
gedeelte der fabriek de werkzaamheden al naar gelang de chef zal bepalen. Dit hangt natuurlijk geheel af van de grootte der machine, waaraan de werkman peplaatst is. |
||||||||||
|
378
|
||||||||||
|
laat in den avond of in de nacht gaat werken en
op den dag worden zij slapende getroffen bij hunne machine.' (5) Tijdens het bestaan van het bedrijf Van
Rooyen is door getergde arbeiders enkele malen het wapen van de staking gehanteerd: in 1917,192üen 1923/24. Bij de staking van 1920 was de inzet: 25% extra loon bij overwerk. Na een werkonderbreking van vier weken werd door de voorzitter van de Algemene Bond met de directie overeengekomen dat voor 10% extra overwerkloon de arbeid hervat zou worden. Vlak voor de kerstdagen van 1923 brak
opnieuw een staking uit. In het Bondsblad van de R.K. Bond van Houtbewerkers en Meubelmakers van januari 1924 werd hieraan een artikel gewijd. De schrijver brengt ons, wellicht niet helemaal objectief, op de hoogte van de achtergronden van dit kleine IJsselsteinse drama. Over vier weken heb ik nog volop
vleesch, maar gij... Met bovenstaande woorden sprak de heer
van Rooijen van IJsselstein zijn arbeiders toe, eenige dagen voor het Hoogfeest van Kerstmis, als door een elk christen mensch, dus ook door een R. K. werkgever, het,, vredeziju" wordt geuit. De firma van Rooijen heeft ook dit jaar,
gelijk het vorige, de arbeiders weer voor de feestdagen ontslagen. Dezen keer hebben de arbeiders echter weer voor de drie dagen er anderhalf uitbetaald gekregen. Het uitbetalen had echter 'n bitteren
bijsmaak, want de arbeiders werden in de fabriek bijeengeroepen en daar werd hun medegedeeld, dat zij wel konden blijven werken indien zij bereid waren 48 uur te werken voor 40 uurloon. Om den IV2 Kerstdag te betalen? In een zeer gebrekkig betoog werd dit hun
medegedeeld, alleen de dreigementen werden vloten zonder gebreken gelanceerd, zoo zelfs, dat men alle menschelijk gevoel moet hebben afgelegd om deze tegen zijn arbeiders zoo te uiten. De heer van Rooijen sprak aldus:,, Neem
het nu maar aan, want over vier weken heb ik nog niets minder op mijn bord, maar jullie hebben honger." Dat is zeker opgevat naar |
|||||||
|
den gedachtengang van een ouden
hoepelmakersbaas uit dezelfde plaats, die heeft eens gezegd: ,,Je moet de arbeiders eerst honger laten lijden, dan kan je pas met hen spreken en handelen". Toch had de eerste niet te kwalificeeren
aanval van den heer van Rooijen geen succes, de arbeiders weigerden voor het grootste gedeelte, mede verantwoordelijk gesteld te worden voor de daad, welke elk fatsoenlijk mensch moet verafschuwen. Echter had de heer v. Rooijen al het kruid
nog niet verschoten. Zoo hier en daar riep hij een paar arbeiders van den soort, welke hem in 1917 ook geholpen hebben, toen het betrof een staking en dat maakte al eenige z wakkelingen. Daarna heeft hij door enkele handlangers
een bericht te laten verspreiden, dat diegenen, die niet spoedig zich aanmeldden, er nooit meer zouden inkomen en dat hielp. Eengroot gedeelte ging den patroon vragen en werd aangenomen met een extra mededeeling: Ik (v. Rooijen) zal jullie altijd de hand boven het hoofd houden, omdat jullie mij op mijn woord hebben geloofd. De arbeiders zijn zeker te benijden??? met
hun beschermers. De laatsten verbreken zonder eenig
schaamtegevoel het collectief contract met de woorden,,,ik kan niet" anders. Daarkomtdit schandelijke nog bij, dat de heeren van Rooijen maanden lang aan tal van arbeiders de honen, vervat in dat contract, niet uitbetaalden. Indien een arbeiderden moed had, daartegen te ageeren, kon men het loon krijgen, maar ontslag volgde onmiddellijk. Voorwaar, een buitenkansje, zoo'n beschermer te hebben. Op bladz. 23 van Rerum Novarum, staat
geschreven: ,, Iemand echter het verschuldigde loon te
onthouden is een groote misdaad, welke den wrekenden toorn uit den hemelschreiend afroept." ,, Zie het loon der werklieden, dat door U is
achtergehouden, schreit, en hun geschrei is tot de ooren van den Heer der Heirscharen gekomen." Indien de heeren van Rooijen het soms nog
niet weten, deze encycliek is geschreven voor de werkgevers en werknemers, als fundeering |
|||||||
|
379
|
|||||||
|
tot opbouw van de maatschappijen zonder
deze wordt slechts haat en wraak gekweekt. Zeer zeker, gaat ook een deel van de
arbeiders niet vrij uit en zij hadden zich eerder tegen een dergelijk optreden moeten verzetten. Evenwel is in dit geval de werkgever de meest schuldige, welke gebruik en misbruik maakt van de tijdsomstandigheden om ten eigen voordeele, behoeftigen te verdrukken, en winst te halen uit andermans gebrek. Toch zullen de arbeiders goed doen, lid der
organisatie, voor zoover handhaving mogelijk is door ons, te blijven, om de aanvallen op het recht door de werkgevers te weerstaan. Daarvoor zullen, kennende de
hardvochtigheid van de heeren, heel wat offers moeten worden gebracht. Toch vertrouwen wij, dat de arbeiders deze
offers met liefde zullen brengen. De liefde is geduldig, zij verduurt alles, en eens zal de tijd komen, dat het recht zal zegevieren, er zijn hooger bergen gedaald dan de heeren van Rooijen. Laten de arbeiders van IJsselstein de
uitspraak van de H. Schrift nu meer dan ooit tot de hunne maken:,, Het is beter, dat twee te zamenzijn, dan dat iemand alleen is, want zij hebben het voordeel van hun samen zijn. Als de een valt, zal hij door den andere worden ondersteund. Wee den eenzame, want als hij valt, heeft hij niemand, om hem op te richten". TH. DE GROOT
Ook bij landelijke acties met een minder
grimmig karakter waren de werknemers van de firma Van Rooyen tegenwoordig. Op zondag 29 mei 1921 was er in Utrecht een grote, landelijk georganiseerde demonstratie als een openlijke adhesiebetuiging aan de toenmalige katholieke minister van arbeid, mr. P. Aalberse. Door bemiddeling van de heer Maart Peek (chef machinaal bedrijf, die in het reglement van 1917 genoemd wordt) werd door de firma Van Rooyen kosteloos de motorschuit met.vlet in bruikleen afgestaan. Intussen werd in ons land had gewerkt aan
het opstellen van een nieuw landelijk contract voor de meubelindustrie. (Het eerste contract kwam tot stand in 1917). Met onregelmatige tussenpozen van één of meerdere j aren kwamen vanaf dit moment telkens nieuwe, |
|||||||
|
verbeterde meubelcontracten. Helaas
betekende dat niet, dat zo'n verbeterd contract bij elke firma ook automatisch werd toegepast. De arbeiders hadden er recht op, maar ze moest dat recht wel zien te krijgen! Het probleem was uiteraard een zodanige
overeenkomst te ontwerpen dat werkgevers enwerknemersermee konden instemmen. In 1923 werd deze nieuwe landelijke collectieve arbeidsovereenkomst bij de firma Gebr. Van Rooyen van kracht. De lonen werden hierbij weliswaar 10% verlaagd, maar het grote voordeel bestond in een aantal gunstiger sociale bepalingen, bijvoorbeeld: een gegarandeerd loon, enkele doorbetaalde vakantiedagen en het uitbetalen van 70% loon gedurende maximaal 13 weken bij ziekte. Het zou echter niet met de waarheid
stroken als we beweerden dat voor de arbeiders van Van Rooyen alle verbeteringen uitsluitend van het nieuwe contract afkomstig waren. Door de enorme inzet van de vakafdelingen was het inkomen inmiddels flink gestegen. Werd in 1918 door een eersteklas werkman nog slechts zo'n 25 cent peruurverdiend, in 1920 was dat bedrag al opgelopen tot 50 a 60 cent per uur. Wel dient opgemerkt te worden dat de uurlonen daarna weer terugliepen. In maart 1927 werd door de
samenwerkende bonden weer een verbetering bereikt in het landelijk meubelcontract. Maar... bij de firma Van Rooyen bleef de overeenkomst van 1923 overanderd van kracht. In praktijk betekende dit een relatieve verslechtering van loon en sociale bepalingen, omdat de arbeiders bij Van Rooyen nalieten krachtig voor hun rechten op te komen. In de notulen van de vakafdehngSt. Antoniuswerdi.v.m. de contractverbetering bij andere meubelfabrieken opgetekend: 'Dit betekent voor de arbeiders van de firma Van Rooyen dat zij hierdoor nog meer tenachterkomen. Want hier is gelijk de voorgaande jaren met de contractvernieuwing niets gebeurd en zo lang die arbeiders de rol van sufferd blijven spelen zaler niets bereikt worden', il) Felle, niet mis te verstane woorden van de bondssecretaris die zich ernstig zorgen maakte om de apathische houding van de werklieden. |
|||||||
|
380
|
|||||||
|
Aanzicht van de nieuwe fabriek aan de Hollandse Ussel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
SLAAPKAMER-AMEUBLEMENTEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
»-^^«
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
AMEUBLEMENTEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
VOUWSTOELEN -- PiANOTABOURETTEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
PIEDESTALEES
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
SAl.0N-AMFX'8l.EMENT No. 6.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
■.ii.nni»......al lün ia <-\l.. Imn^ Hui , \1
Enkele producten uil de catalogus van I9I8
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
hl,i.^iiia;n ;i i !;i cM. II..,.l| HiK M . I.'a.t.....m W 2« pM
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Nu. ■>. llMUi™».maal 1
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
KI tM. "«"«
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
STOELEN F.N ROMPEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
-^^
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
BOEKEN- EN MU/JEKKASTEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
KINDERSTOF.LKN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
liUFFlïTTEN
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
BorU-nkasl J.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
r.»i<...l No. 2<5.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
llii.lmiial II" 'i-' >M., hmif l.« iM.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
KIfiüc KimliTstofl
|
||||||||||||||||||||||||||||||||
|
(Elders gebruikte hij de uitdrukking 'Jan
Salie-geest'). Dit toenemende gebrek aan durf en
doortastendheid bij de werknemers van Van Rooyen wordt eigenlijk het best geïllustreerd met een overzichtje van het aantal werklui dat zich als lid aangesloten had bij de R.K. Vakafdeling St. Antonius. In 1920 telde de vereniging 220 leden, in 1921:218 leden, in 1922:204 leden, in 1923:177, in 1924:128 leden en in 1925:126 leden! Een zeer duidelijke daling van het aantal leden. Hierbij dient wel bedacht te worden dat deze leden niet allen bij de meubelfabriek van Van Rooyen werkten, want ook veel katholieke werknemers van de firma Schilte waren immers aangesloten bij de vakafdeling. De voor de hand liggende conclusie is, dat het niet-georganiseerd zijn van veel arbeiders bij Van Rooyen een negatieve invloed had op het weekloon en de arbeidsomstandigheden. De citaten in de vorige en de volgende alinea rechtvaardigen deze gevolgtrekking. Tussen 1927 en 1930 steeg door niet
aflatende propaganda-activiteiten van de vakvereniging het aantal georganiseerde werknemers tot 210. Maar blijkbaar was die ledenaanwas op zich nog niet voldoende. Bij de landelijke contractvernieuwing van 1928 immers werd bij Van Rooyen nog veel te weinig loon uitbetaald vergeleken bij andere meubelfabrieken. De secretaris van de vakafdeling constateerde: 'Zo lang het gros van de arbeiders buiten de organisatie blijft staan zullen zij zelfde nadelige gevolgen ondervinden voor eigen schade en schande. En zo lang deze firma de macht van zijn arbeiders onder zijn bereik heeft zullen de rechten van zijn georganiseerde arbeiders er onder lijden.' (8)
In de voorgaande tekst hebben we
geprobeerd enige achtergrondinformatie te verschaffen van de periode tot 1930. Een terugblik op die jaren van het bedrijf zou echter enigszins eenzijdig zijn als we ons zouden beperken tot de onderwerpen loon en arbeidscontracten. De arbeiders kenden, ondanks hun talloze dagelijkse beslommeringen, natuurlijk ook minder problematische momenten tijdens hun werk. Het volgende verhaaltje bevat een aantal
herinneringen, in 1952 geschreven door een |
toen bijna gepensioneerde werknemer van de
firma, de heer A. Hoogendoorn,inhet maandblad voor het personeel van de N. V. Gebr. Van Rooijen. Ik was 12 jaar toen ik op de fabriek bij van
Rooijen ging werken. De fabriek stond nog aan de Oude kant en toen ik aankwam, werd ik meteen door de Oude Gert Baas aan het werk gezet met de woorden: 'Hè, jongen kom maar hier, pak maar een poetsdoek, dan kun je mij hier even helpen'. Ik moest stoelpoten opwrijven. Het waren toen van die gedraaide poten met 'Kralen'. Dapper toog ik aan het werk. Natuurlijk was
het vreemd op de fabriek maar als jonge jongen leerde je al spelenderwijs het werk. We werkten van 7 uur 's morgens tot? uur 's avonds, 's Zomers begonnen we om zes uur al. Zaterdags om 4 uur in de namiddag waren we
vrij, dan gingen we centen halen bij de baas. Nu moet U niet denken dat dat zo vlug ging als tegenwoordig, nu de chefs vlot iedereen zijn loon uitreiken, zodat het amper 5 minuten duurt voordat ieder zijn loon in handen heeft, neen, wij moesten op nummer achter elkaar één voor één bij de baas komen. Daar ikno. 64 was duurde het soms wel een uur voordat ik het geld in handen had... Dat waren dan twee kwartjes...! In die tijd maakten wel veel kinderstoelen, bloemtafeitjes, riddertafeitjes, bijbeltafeltjes (kleine lessenaartjes om de Bijbel op te leggen in Kerk en jongelingen verenigingen) verder ookkasten, ledikanten, zweedse stoelen, en ook stoven. Wat die kinderstoelen betreft, daar heb ik een
hele tijd gekleurde balletjes voor geverfd, U weet wel rood, wit, blauw en geel. Deze balletjes werden dan later aangeregen aan een stuk ijzerdraad. Wat de levering van de goederen betreft, dat
ging niet zoals tegenwoordig; dat vrachtauto's aan en afrijden, neen, dat deden we per schuitje. Het was zelfs een heel klein schuitje waar zo ongeveer 12 stoelen op konden. Met dat schuitje vaarden we dan de IJssel af naar Utrecht. Zo 'n tocht duurde wel2'/2 uur. Ik mocht als hulp van Teunis Oostrom mee naar Utrecht. Op het stationsemplacement laadden we ze zelf in de wagon. |
||||||
|
381
|
|||||||
|
Laten toen de zaak zich uitbreidde,
vervoerden we de goederen met een grotere schuit... Een zekere Arie Hoogendoorn, (toevallig dezelfde naam) trok de schuit dan met zijn paard. Zo omstreeks 1912 bracht Arie Vos de
bestellingen met kar en paard naar Utrecht. Op zekere dag, ik herinner het me als de dag van gisteren, werdhetpaard ziek. Het was al niet zo'n jong beest meer. Het kreeg buikkrampen en moest geslacht worden. De baas verdeelde het vlees onder het werkvolk. De toestanden op de fabriek in die tijd waren veel en veel slechter dan tegenwoordig. De ouderen onder de mensen weten dat zich nog wel te herinneren, maar voor de jongeren wil ik nog wel enkele voorbeelden aanhalen. Zo hadden we b. v. nooit vacantie. Als we vrij wilden hebben vooreen of ander familiefeestje dan moesten we dat gewoon voor verzuim opgeven. Wat de verlichting betreft; ieder moest zorgenvoor zijn eigen petroleum lamp. Toch hadden we ook leuke dingen vooral met de jongeren onder elkaar. Als jongen zijnde zoek je in je vrije tijd altijd wel iets op om uit te halen. Ik weet nog goed dat we eens met een stelletje jongens aan de hijskraan gingen hangen. Maar de een of ander had dat in de gaten gehad en zou ons eens even een lesje geven. De kraan werd langzaam maar zeker de kant van de gracht op gedraaid, en daalde neer boven het water. Wij schreeuwden natuurlijk. Op het laatste moment werden we weer opgetrokken, maar we hadden toch een paar natte voeten en een angstig ogenblikje gehad. Zo heeft iedere tijd zijn lief en leed. Er gebeurden ook veel nare dingen, maar die zal ik nu maar niet meer ophalen. Een aardige gebeurtenis was nog de geboorte van prinses Juliana, waar het hele volk naar uitgezien had. De baas had met ons afgesproken dat we direct het werk zouden staken, als de geboorte bekend werd. Op welke dag het viel weet ik niet meer, maar ik weet wel dat het's morgensom negen uur was. Alle klokken begonnen te luiden, en wij smeerden hem de fabriek uit volgens afspraak. Er trok muziek door de stad en we konden genieten van een vrolijke vrije dag. Tot zo ver mijn herinneringen uit de oude
doos. (9) |
We maken nu in gedachten een sprong van
1930 naar 1946. De crisisperiode en de jaren van de tweede wereldoorlog zouden weliswaar ruimschoots onze aandacht verdienen, maar helaas zijn er ons te weinig gegevens van bekend om een verantwoord commentaar te kunnen schrijven. Een aantal maanden na de bevrijding telde
de fabriek van Van Rooyen slechts 98 werknemers, maar daar kwam snel verandering in, 1948:170 werknemers. De groei van het personeelsbestand ging door tot in 1950:191 personen in dienst. Evenals enkele jaren na de eerste wereldoorlog het geval was, kreeg de Nederlandse meubelindustrie rond 1952 te kampen met een economische malaise, zodat bij de firma Van Rooyen 26 mensen ontslagen moesten worden. Na 1953 was er echter weer sprake van een opgaande lijn, met als hoogtepunt het jaar 1955 met 195 arbeiders. Dit grote aantal personeelsleden zegt uiteraard niet zo veel over de werksfeer binnen het bedrijf. Er kwamen tussen werknemers en directie zo nu en dan kleine problemen voor. In 1956 bijvoorbeeld rezen er moeilijkheden toen door de directie een tijdwaarnemer werd aangessteld waarmee het personeel niet accoord ging. Enkele arbeiders hebben naar aanleiding daarvan op staande voet ontslag genomen! Toch was in 1957/1958 voor ingewijden al
een eerste aanwijzing van verslechtering zichtbaar. De voorraadvorming nam toe als gevolg van de bestedingsbeperking. In januari 1958 werd door de directie ernstig overwogen om met het hele personeel 32 uur per week te gaan werken. De omzet was sterk gedaald. Diverse factoren gingen nu tegelijkertijd een fatale invloed uitoefenen op het bedrijf. Er was te weinig toeloop van jeugdige krachten, hetgeen op de lange duur onherroepelijk tot moeilijkheden moest leiden. In 1962 daalde de omzet verder, misschien onder invloed van de politieke spanningen rond Cuba. Wellicht speelde tevens een abnormaal grote seizoenslapte een rol. Treffend is echter de notitie van het Arbeidsbureau te IJsselstein (10) dat het personeelsbeleid te wensen overliet. Tevens doet het standpunt van de directie om liever geen gehuwde vrouwen in het bedrijf te laten |
||||||
|
382
|
|||||||
|
werken niet voor iedereen even acceptabel
aan. In 1964 en 1965 kende de zwaar
verlieslijdende fabriek een laatste, flauwe opleving. De orderpositie leek zeer gunstig: een ordervoorraad van ongeveer vier maanden. Wel werd geconstateerd dat veel meubelen uit België en West-Duitsland werden geïmporteerd en wellicht heeft dit uiteindelijk het zieke bedrijf de genadeslag gegeven. |
In 1966 ontstonden tenslotte grote
moeilijkheden. De orderpositie werd zienderoog slechter. Er werd werktijdverkorting aangevraagd: 6 weken van 27 uur. Het mocht allemaal niet meer baten, de fabriek was reddeloos verloren en voor de 119 personen die er in juni 1967 nog werkten zou definitief het doek vallen. Het Utrechts Nieuwsblad van 16 juni 1967 sloot met een artikel een markante episode uit de historie van IJsselstein af. |
||||||||||||||||||
|
IJssehtein geschokt
Meubelfabriek sluit:
120 man ontslagen |
|||||||||||||||||||
|
andere instanties, twee weken gele-
den waren aangeknoopt Hü achtte het een gelukkige omstandigheid dat geen IJsselsteinse toeleveringsbedrij- ven in de val van Van Rooyen zullen worden meegesleiu'd omdat deze meu- belfabriek alle» zelf produceert Van- morgen zijn op het arbeidsbureau al verschillende telefoontje» geweest yan liedrijven binnen een straal van vijftig kilometer, die ontslagen meubelma- kers kunnen gebruiken. Deze ontsla- gen zullen volgende week officieel worden aangezegd. Het is de bedoe- ling dat de fabriek in oktober defi- nitief gesloten wordt Reeds eerder werd een bedryf In
IJsselstein (meubelfabrieken G. van der Voort) gesloten, waardoor vorig jaar 30 werknemers op straat kwa- men. De situatie in de sector van de gestoffeerde zitmeubelen is op het ogenblik beslist niet rooskleurig. De buitenlandse fabrikanten brengen hun overschotten vaak tegen kostprijs op de Nederlandse markt Er zijn flinke voorraden bU de Nederlandse meubel- fabrikanten ontstaan. Bovendien is er sprake van een kopersmoeheid. De consument houdt even de adem in, zo karakteriseerde men van vak- bondszij de de situatie in de meubel- industrie. Toen wij zelf op 17 mei (precies een
maand geleden) een artikel samenstel- den over de eenzijdige industrialisatie van IJsselstein en commentaar op de toestand inwonnen bij de heer Van Rooyen, liet deze zich al somber uit |
|||||||||||||||||||
|
UTRECHT, 16 juni — De di-
rectie van de NV Stoel- en Meu- belfabriek v/h Gebr. v. Rooyen in IJsselstein heeft besloten het bedrUf binnenkort te sluiten. De 120 werknemers hebben gis- termiddag om kwart over vgf deze onheilstijding vernomen, nadat directie en vakbonden de laatste hand hadden gelegd aan een afvloeiingsregeling. De vak- bonden noemen de afvloeiings- regeling en de daarbij te ver- strekken financiële tegemoetko- ming „vrü redelük". Reeds enige tijd deden in IJsselstein
geruchten de ronde, dat Van Rooyen de concurrentiestrijd niet zou kunnen bolwerken. Het bericht schokte niet- temin. In de officiële mededeling van de directie wordt onder meer gezegd, dat de redenen, die tot het besluit heb- ben geleid, gevolg van de structurele en conjuncturele omstandigheden zijö. Ze bieden in de huidige economische structuur, mede door een steeds grote- re Invoer uit andere EEG-landen en ilaarbulten, niet voldoende perspec- tieven, om een verantwoorde voort- .:etting van de produktie te waarbor- gen. |
|||||||||||||||||||
|
liet personeel volledig na te komen.
Over het ontslag aan de 120 werkne- mers is zowel met de officiële instan- ties als met de vakbonden overleg ge- l>leegd. De NV Stoel- en Meubelfabriek v/h Gebr. Van Rooyen is ongeveer ze- ventig Jaar oud en behoort tot de oud- ste meubelbedrijven van Nederland. Oude medewerkers
Het was een familie-NV. De gemid-
delde leeftijd van de werknemers Is vrij hoog — 60 procent is ouder dan veertig jaar. Er zün werknemer» bij met 30 tot 40 dienstjaren. In de ,,vrij redelijke" afvloeiings-
regeling is een clausule opgenomen die de uitkeringen ineens regelt. Deze zijn afhankelijk van leeftijd en aantal dienstjaren der werknemers. Het ma- ximum ligt tussen de 2500 en 3000 gulden, aldus deelde ons de procura- tiehouder mee (de heer Van Rooyen was zelf hedenmorgen niet aanwezig), die zei, geen wanklanken bij het per- soneel vernomen te hebben nadat het bericht gistermiddag was verspreid. De vakbonden zijn niet verrast door
de sluiting van Van Rooyen. „Wij zitten met grote voorraden
waardoor verkorting van de arbeids- tijd noodzakelijk is geworden. We we- ten niet wat we van de toekomst moe- ten verwachten maar als de regressie tot stilstand komt zullen we wellicht over enige tijd weer kunnen opbok- sen tegen de import", deelde de di- recteur ons toen mee. De heer De Vries van het arbeids-
bureau in IJsselstein zei ons vanmor- gen dat de onderhandelingen tussen de meubelfabriek, de vakbonden en |
|||||||||||||||||||
|
Oud bedrijf
|
|||||||||||||||||||
|
De bestaande opdraclitcnporteteuil-
le zal worden afgewerkt. Het bedrijf Is volgens mededelingen van de direc- tie in staat de financiële verplichtin- Ken. zowel aan krediteuren als aan |
|||||||||||||||||||
|
383
|
|||||||||||||||||||
|
Het ambachtelijk en produktietechnisch
element Bij na driekwart eeuw is meubelfabriek Van
Rooyen voor IJsselstein van belang geweest vanwege de werkgelegenheid. Van Rooyen was een bedrijf binnen het industriële deel van de meubelindustrie waar seriemeubelen werden vervaardigd. Er was een vrij breed assortiment. Juist deze sector was uitermate mode- en importgevoelig en daardoor kwetsbaar. Van Rooyen vervaardigde produkten van hoge kwaliteit. Tijdens gesprekken die we hadden met oud- werknemers werd dit voortdurend in alle toonaarden bevestigd. De Van Rooyens moeten een fijne neus
gehad hebben op het gebied van de houtinkoop. In België, Frankrijk, Duitsland, Polen en tot in Rusland toe werd het eikehout, soms per bos tegelijk, gekocht, waarbij een medewerker-taxateur zeer nauwkeurig het aantal m"* wist te schatten. De gekochte stammen werden voor de wal aangevoerd, gelost en later door een eigen bomenbandzaag op de vereiste diktematen ingezaagd. De aan planken gezaagde stammen werden opgelat en in tochtige loodsen winddroog (21 -30%) gedroogd. Naderhand werd aan de hand van houtstaten het hout gekort, op ruwe maten gezaagd en in droogstoven kunstmatig tot 7 -10% nagedroogd. Hierna was het hout geschikt voor verdere
bewerking. Voor 1940 werd bijna uitsluitend eikehout en beukehout ingekocht. Na 1945 werd de te gebruiken houtsoort afhankelijk van de mode in de meubelbranche. De volgende houtsoorten werden bij Van Rooyen in de loop der jaren onder andere gebruikt: eiken, beuken, kersen, mahonie, essen, afrormosia, teak, palissander en wengé. De leiding van het bedrijf werd gevormd
door de strenge, patriachale directeuren Gertbaas, Krienbaas en Hannesbaas en later door de ietwat mildere zonen, die met de dagelij kse leiding belast waren. Kortom, de oude directieleden waren keizers, de bedrijfsleiders koningen en de chefs heer en meester. Niettemin zien veel oud- werknemers hun dienstverband bij de Van Rooyen's als een redelijke tijd. De mensen |
hadden dikwijls een zeer lang dienstverband.
Natuurlij k weet men zich te herinneren dat vóór 1940 medewerkers van de ene op de andere dag werden ontslagen en men zelf voor zij n verlichting moest zorgen. Maar óók, dat gewaardeerde werknemers in geval van nood op steun van het bedrijf konden rekenen. Het bedrijf kende een fonds 'onderlinge hulp'. ledere werknemer die te laat kwam moest daarin via een looninhouding een dubbeltje storten. Dit fonds werd verder aangevuld door het bedrijf. Bij onverhoopte langdurige ziekte kon men hieruit de werknemer helpen. In het nu volgende gedeelte worden enkele
gespecialiseerde vaklui binnen de meubelfabriek besproken. De tekst is gebaseerd op gesprekken met oud- werknemers. De meubelmaker
Deze man bracht dagelijks in de praktijk
dat 'het geheel meer is dan de som der onderdelen'. Uit een groot aantal al of niet machinaal voorbewerkte onderdelen gaf hij vorm aan het meubel. Hij was de meest gewaardeerde vakman, zowel in het ambacht als in de industrie. De door ons geïnterviewde meubelmaker kwam in 1922 als 13-jarige jongen bij Van Rooyen in dienst. De meubelmakerij telde toen nog 45 meubelmakers die in twee lange rijen de afdeling bevolkten. Drie grote houtkachels verwarmden in de winter de meubelmakerij en dienden tevens als houtlijmwarmer, want er werd vanzelfsprekend verwarmde vlees- en beenderenlijm gebruikt. Op de binnenplaats (mogelijk tegen brandgevaar) was de grote houtgestookte centrale lijmkachel gesitueerd, waar in de zomer de afgekoelde lijmpotten werden opgewarmd. De jachthonden van de directie waren overigens gek op de hardgeworden beenderenlijm. De latere koude witte PVAC-lijm vonden
de oude meubelmakers maar niets. Jonge krullenjongens werden bij het leven
geplaagd en op allerlei vreemde boodschappen uitgestuurd. Zoals: 'haal eens even in de machinale wat ooievaarskuitenvet; vraag aan de slijper de slinger van de wetsteen; geef me eens de vierkante gatenboor'. (Welke laatste trouwens nog |
||||||
|
384
|
|||||||
|
De meubelmakerij
|
||||||||
|
bestaat ook.)
Onze meubelmaker begon met het warmen
van het hout tegen de potkachels. Daarna het maken van plantentafeltjes, dan theekastjes, nachtkastjes en op 18-19 jarige leeftijd met het maken van buffetten. En later als volwassen vakman maakte hij dressoirs en ledikanten. ledere volwassen meubelmaker had zij n eigen 'nest' waar bij in een carrévorm zijn te maken meubels uitstalde. Bij aanvang van een werk, bv. 6 ledikanten, stond het materiaal keurig klaar en was het hang- en sluitwerk door de chef tot op de laatste schroef uitgeteld. Was een opdracht klaar dan liep de, niet de vermurwen, chef keurend langs het gemaakte meubilair en stempelde het af. Tevens werd het vervaardigingsnummer van de' meubelmaker eraan toegevoegd. Niet goed: geen stempel. Een appel of een sigaar in de la van het eerst te keuren meubel kon goed maar meestal slecht aflopen. Bij na 39 jaar heeft onze zegsman met redelij k veel plezier op tarief duizenden meubels gemaakt. Een prachtig t.g.v. zijn huwelijk gemaakt dressoir (model Van Rooyen met eigen interpretatie) siert de huiskamer. Na 39 j aar heeft hij de seriemeubelen, waarvan hij dikwijls het eerste model maakte, eraan gegeven. |
Als 13jarige startte hij in 1922 met een
daalder in de week voor 48 uur werk, waarbij 's zaterdags tot 13.OOuurwerd gewerkt. Bij zij n huwelij k ging zij n loon van 48 et per uur naar het maximum van 52 et per uur. In 1934 f 33,-perweekincl. tarief, wat voor die tijd een prima loon was. In 19601 80,-perweek incl. tarief. De tarieven kwamen door schatting of meting tot stand, en werden door onderhandelingen met de directie (waarbij men nog al eens aan het korste eind trok) vastgesteld. Onze 76 j arige is niets van het oude vuur van de strij d om het bestaan kwij t, wanneer hij over de bikkelharde onderhandelingen met de directie vertelt. Nagenoeg de gehele bezetting van de meubelmakerij was georganiseerd en men stelde zich tevree met een afgesproken tarief (25 a 30%) om de directie geen gelegenheid te geven om de tijden te verlagen. Niettemin was het stompen geblazen om in de crisisjaren 6 buffetten of 3 moeilij ke dressoirs per week te maken. De te maken meubels werden in series van 3,6 of 12 uitgegeven. Als jongen volgde onze meubelmaker 5 jaar de R.K. Avondnijverheidsschool om te worden bekwaamd in tekenen, tekening lezen, materialen-, gereedschappen- en contructieleer. 'Zonder deze theoretische |
|||||||
|
385
|
||||||||
|
ondergrond kan men geen goed vakman
worden,' verklaarde hij. Vermeldenswaard is dat het werknummer tijdens het dienstverband gelijk bleef, maar dat het stempelkaartnummer ieder j aar opnieuw werd vastgesteld, waarbij nieuwkomers een hoog en langverbanders een steeds lager nummer kregen. Op deze wijze kregen de werknemers met het langste dienstverband het eerst hun loon. De stoelenmaker
Een iets minder gewaardeerd vakman als
de meubelmaker is de stoelenmaker, wat door onze zegsman wordt betwist, want aan een stoel is niks recht. Alles is rond of schuin, iets wat van een meubel niet gezegd kan worden. Was de meubelmaker een typische vooroorlogse representant, de stoelenmaker is er een van na de oorlog die van '46 tot '68 bij Van Rooyen heeft gewerkt. Hij was een der laatsten die na de liquidatie Van Rooyen verliet. Als krullenjongen was het spelen geblazen, om langzamerhand aan de productie gewend te raken. Hij heeft zich als molenkruier (inwoner van Jutphaas) tussen de apenluiers kunnen handhaven dank zij de bescherming van zijn daar eveneens |
|||||||
|
werkende 5 ooms. Hij vertelt van een andere
krullenjongen die elders in het bedrijf om een boodschap gestuurd werd. De jongen kwam helaas onderweg Gertbaas tegen, die zich van de argumentatie van de jongen niets aantrok, en hem met een schop onder zijn achterste terugstuurde naar zijn werkplek. Verderop in de week vroeg de grote Gertbaas aan de jongen of hij hem pijn gedaan had. Hetgeen de jongen bevestigde. 'Noujongen dan krijg je a.s. zaterdag er een halve cent per uur bij'. Waarop de jongen tegen z'n maats zei; 'Ik wou dat hij me twee schoppen gegeven had'. Ook hier met het klimmen der jaren werk in een stijgende moeilijkheidsgraad. Zo van keukenstoel, slaapkamerstoel, huiskamerstoel,crapaud naar driezitsbank. Vreemd genoeg vermeldt een catalogus van voor 1945 voor een armstoel: fauteuil en voor een fauteuil: crapaud. Onze stoelenmaker was een snelle, die in overleg met de tekenaar al vlug tevens modelmaker werd. De opdrachten werden in flinke series uitgegeven, zoals 100 keukenstoelen, 48 of 24 huiskamerstoelen, 24 crapauds of 12 banken. Begon de 13 jarige meubelmaker in 1922
met f 1,50; onze 16 jarige stoelenmaker verdiendeinl946f 20,40. Onder nr. 122, wat |
|||||||
|
386
|
|||||||
|
eigen vervaardiging van meubelplaat tot aan
het spaanplaattijdperk, iets wat alleen door hele grote meubelbedrijven gedaan werd. Over de buigerij waar het hout voor ronde
stoelkappen etc. werd gestoomd in een mal gebogen, gefixeerd en na een nachtje drogen uit de mal gelost. Over het tot ± '38 met de hand lakken of politoeren van het meubilair, waarna de lakspuit met nitro-cellulose zijn intree deed. Over de eigen brandspuit waarmee regelmatig geoefend werd en over het transportgereed produkt vanaf 1930 met 3 eigen auto's. Zij n schatting omtrent het
personeelsbestand in de toptijd is 300 tot 400 personeelsleden en bij de liquidatie in 1968 ± 120. Hij verhaalt over de medewerking van het bedrijf met meubilair, vlaggestokken enz. op de laatste zondag van j uni bij de historische optocht en ommegang met Maria van Eiteren. Maar bovenal is hij vol lof over de kwaliteit van het gemaakte meubilair en de service aan de cliënt. 'Lijm-los' kwam nooit voor. Zijn eigen Van Rooyen meubilair, 40 jaar oud, is er het bewijs van. 'Zonde,'zegt hij, dat zo'n bedrijf is verdwenen. De stoffeerders werkten in een grote kring
zittend op een krukj e of staande aan de schragen, waar zij hun stoffeerwerk uitvoerden. De leerjongens werkte in het midden van de kring, zodat ze goed in de gaten gehouden werden. Het moet een vrolij ke afdeling zij n geweest waar veel gezongen werd. Aanvankelijk werd er klassiek gestoffeerd met dubbele conische veren, erin, afgenaaide kanten, afdekking met paardehaar enz. Later met rubber singels en polyether. De stoffen werden in diverse kwaliteiten ingekocht bij enige landelijke stoffenleveranciers. Ook hier kwaliteit. Onze zegsman introduceerde, samen met zijn vader de chef van de stoffeerafdeling, rundieder als bekleding, wat men bij van Rooyen toen nog niet kende. Ook al was het in de stoffeerderij soms een vrolijke boel er werd echter hard en op tarief gewerkt. Voor de tweede wereldoorlog werden de tarieven geschat, na de oorlog werkte men met gemeten tarieven. Hiertoe werden alle stoffeerhandelingen omgezet in deeltijden om zo tot een goede |
|||||||
|
er op duidt dat het personeelsbestand danig
geslonken was. Ook in de stoelmakerij werd op tarief gewerkt, waarbij onze zegsman als hele snelle wel 50 a 55% tarief haalde. Aanvankelijk stond er voor 100 keukenstoelen een tijd van 60 uur. Bij een gewerkte tijd van 48 uur betekende dat 25% tarief. In deze afdeling waren echter de tariefafspraken minder stringent, waardoor de tijd trapsgewijs daalde tot 21 uur voor 100 keukenstoelen. Het is duidelijk volgens onze zegsman dat het toen echt stompen geblazen was om nog wat extra te verdienen. De stoelenmaker heeft niets dan goede herinneringen aan Van Rooyen. Zijn werk als modelmaker, soms inrichten van de showrooms en hulp van hulp bij meubelfotografie stempelde hem met de meubelmaker tot de élite van het bedrijf. Anders is het met de mensen die minder begenadigd waren en die hard tot zeer hard moesten knokken voor het dagelijks karige brood en daardoor soms hard oordeelden over het bedrij f. De Meubelstoffeerder
In een meubelfabriek met een grote
zitmeubelafdeling is de meubelstoffeerder een belangrijk vakman. In de bloeitijd had deze afdeling wel 72 werknemers en in minder drukke tijden nog 40 a 45. Onze zegsman kwam in 1933 in dienst van Van Rooyen en heeft er met een driejarige onderbreking gewerkt tot maart 1968, enige maanden voor de definitieve sluiting in juni 1968. Hij was wat men noemt een import uit Amsterdam, die na het behalen van het Mulo-diploma een opleiding kreeg op de school voor behangers en stoffeerders in de omgeving van de Artis. Het is met hem goed praten en
herinneringen ophalen want in 1945 werd hij in een kantoorbaan benoemd voor het maken van calculaties. In zo'n functie kom je nu eenmaal in verschillende afdelingen en is daardoor het zich op het totale bedrijf wat groter. Hij weet dan ook veel te vermelden over de inrichting van het bedrijf. Als man van de wat oudere garde heeft hij ook nog gewerkt op de Walkade. Hij vertelt over de voorkeur van het bedrij f om de aangevoerde boomstammen met de eigen bomenbandzaag op elke gewenste maat in te zagen. Over de |
|||||||
|
387
|
|||||||
|
tariefstelling te komen, waarbij 20% tarief op
het basisloon normaal was. Ook hier haalden sommige supersnelle
stoffeerders wel eens 60% tarief, wat ook uitbetaald werd. Ook in deze afdeling werden de leerjongens flink in de maling genomen. Boodschappen, als het halen van lakhamertje, spijkerzeefje en heen en weer schaafje waren typische ontgroeningspraktijken. 'Haal's een schop van het voetje' eindigde strijk en zet met een schop onder het achterwerk. Jongeren leerden het vak in de praktijk van
een andere stoffeerder of van de chef. Te beginnen met het stofferen van een 'platje' (stoelzitting van platstoffeerwerk met zeegras), daarna een voetenbankje, raamzitting met beugelveergarnituur enz. In de vijftiger jaren stichtte het bedrijf een eigen bedrijfsschool waareen vijftiental leerlingen in het kader van een opleiding in het |
leerlingstelsel een opleiding in de praktijk
kregen, 's Avonds op de avondnijverheidsschool in IJsselstein kreeg de leerling les in de theorie van het vak door de tekenaar van het bedrijf de heer Hoekmeijer. Onze zegsman toont met trots een prachtig sigarenkastje als bedrijfsschool werkstuk van een jonge meubelmaker. Machinaal houtbewerker en
onderhoudsmonteur We nemen deze beide vaklieden tezamen,
omdat ze nauw met elkaar verbonden zijn. De één kan niet buiten de ander. Ingeval van storingen treden zij in overleg om naar beider tevredenheid de machines weer in beweging te krijgen. Bij de sollicitatie van de machinale houtbewerker in 1928 werd hij voor de keus gesteld; meubelmakerwordenaf 2,50per week ofmachinaal houtbewerker af 3,50 per week. Voor die crisistijd was dan de keus niet moeilijk. |
|||||||
|
Hal voor machinale houtbewerking
|
||||||||
|
388
|
||||||||
|
De sloommachine van de nieuwe fabriek in 1912
|
||||||||
|
energieverzorging voor hun rekening
genomen. Oude drijfriemen in wereldoorlog twee vormden de schoenzoolvoorziening van menig IJsselsteiner. Later vervingen enige zware
electromotoren de stoomketel, en omstreeks 1952 het centrale drijfwerk door aparte electromotoren per machine, en was men van de klapperende drijfriem af. Ongeveer terzelfder tijd werden compressoren aangeschaft voor de luchtvoorziening van de pneumatische tackers voor de stoffeerderij en de spuitpistolen voor de spuiterij. In koude j aargetijden bleek de kapaciteit van de ketel onvoldoende, de machinale was dan te koud en de meubel- en stoelenmakerij moest bijgewarmd worden met salamanders (houtkachels). Later was in de warmtevoorziening goed voorzien. De onderhoudsmonteur moet een
veelzijdig man zijn geweest. Hij kon een bandzaag strekken en planeren, wist alles af van zagen- en beitels slijpen, repareerde machines, legde verwarmingen aan, hield de |
||||||||
|
Stoomtijdperk
De energiebron en paradepaardje van het
bedrijf was een stoommachine van het merk 'Neering en Beugel uit Deventer', welke geplaatst was in een juweel van een machinekamer. De stoommachine was van een tandemtype, hoge en lage druk achter elkaar, met een maximale keteldruk van llVi atm. De ketel had een wanddikte van 19 mm en een te verwarmen oppervlakte van maar liefst 74 m^. De ketel werd aanvankelijk gestookt met alleen houtafval en later met turf gecombineerd en weer later met olie. Het enorme vliegwiel dreef met een brede leren riem een centraal drijfwerk aan, van waaruit iedere machine naar believen kon worden ingeschakeld. Ook enige droogstoven, (kamers voor het drogen van hout) stoomverwarming voor fabriek en kantoor en een dynamo -110 volt - voor verlichting ontleenden hun energie aan de centrale stoommachine. Machinisten, helaas niet meer in leven, als Koos van de Kleij, Henk de Kuyer, Lou Schoon en Kees van Breukelen, hebben j arenlang met grote liefde en zorg de |
||||||||
|
389
|
||||||||
|
Meubeltransport naar voorraaddepöt Walkade
|
|||||
|
Magazijn
|
|||||
|
390
|
|||||
|
Opslagplaats halffabrikaten
|
||||||||
|
machinekamers in de gaten en kon desnoods
een machinerouting op papier zetten. Geen wonder dat zo'n onmisbaar man nauwelijks aan vakantie toekwam en dikwijls bij nacht en ontij in de weer was. Het bedrijf bevatte twee grote machinales-t.b.v. de meubel-en stoelenmakerij. Voorts een aparte schuurzaal en een kleine machinale voor machine karweitjes voor de meubel- en stoelenmaker. Zo te horen waren alle machines afdoende beveiligd en van een stofafzuiging voorzien. Niet alle veiligheidaspecten werden door de mensen echter voldoende in acht genomen, waardoor er nog al eens een ongeluk gebeurde. Vooral handaanrakingen met beitels en zagen kwamen nogaleens voor. Zelfs een dodelijk ongeluk voor de tweede wereldoorlog omdat iemand door een drijfriem gegrepen werd. Wanneer de arbeidsinspectie ter controle in IJsselstein was ging de stoomfluit drie keer om een ieder te waarschuwen de wettelijke voorgeschreven beveiliging op de machine te brengen. Er waren klachten over het slechte interne transport. De lintbebouwing zorgde voor |
grote afstanden, die werden overbrugd door
lorries op rails en in de machinale door wagentjes met zwenkwielen. Zowel de meubelmaker als de stoelenmaker hadden onprettige herinneringen aan het vele sjouwwerk naar opslag of spuiterij. Aan de directie voorgelegde plannen, door de onderhoudsmonteur, ter verbetering van de situatie, werd door gebrek aan eenstemmigheid in de driehoofdige directie geen gehoor gegeven. Op de vraag of van Rooyen nu wel of niet
een up to date machinepark had, wordt door alle geïnterviewden verschillend geantwoord. De onderhoudsmonteur, als de meest competente man in deze, is NIET tevreden. Als reden geeft hij aan gebrek aan eenstemmigheid in de staf omtrent aanpassingen aan de eisen des tij ds. Het heeft weinig zin alle voorkomende machines op te sommen. Maar als modern voor die tijd mag genoemd worden een machinestraat, een Philips hoogfrequent generator, moderne fineerpersen en een Dankaert bomenbandzaag. Alle andere machines |
|||||||
|
391
|
||||||||
|
waren jong tot bejaard.
Het sociale klimaat wordt door beiden met
matig aangeduid, bazen en chefs waren nors en moeilijk in de omgang. Met lof wordt gesproken over de maatschappelijk werkster, die het werkklimaar trachtte te verbeteren en bij ziekte en problemen bij de mensen thuis kwam. Vele werknemers dachten het bij Van Rooyen slecht te hebben, zij gingen dan op zoek naar beter, maar kwamen dikwijls met hangende pootjes terug. Tot slot geeft de machinaal houtbewerker nog een tip aan alle machinale schuurders die dit lezen: 'Eiken moet je schuren, maar kersen polijsten'. Meubelen van Van Rooyen zullen
Uw huis voltooien,
prijzig maar niet duur.
|
||||||||||||||||||||||
|
6. uit: Het Bondsblad van de R.K. Bond van
houtbewerkers en meubelmakers, 17januari 1924, blz. 32.5, doorTh. de Groot. 7. uit: Jaarverslagv.d. R.K. Vakafdeling St. Antonius,
aug. 1926-aug. 1927. 8. uit: Jaarverslagv.d. R.K. VakafdelingSt. Antonius,
aug. 1927-aug. 1928. 9. fragment uit het Maandblad voor het personeel van
deN.V. Stoel-en Meubelfabriek v/h Gebr. van Rooyen te IJsselstein, 'Rond de schoorsteen.' sept. 1952, door A. Hoogendoorn. 10. De gegevens in het laatste deel van het artikel
(periode 1946-1967) zijn ontleend aan notities arbeidersbestand firma v. Rooyen door het Arbeidsbureau. Bronvermelding:
Archief Zuid-West-Utrecht te Benschop
Rijksarchief Utrecht; Den Haag Archief Stoomwezen Dordrecht Notarieel Archief Utrecht Kamer van Koophandel Utrecht; Amersfoort Niedersachsisches Staatsarchiv Buckeburg Kadastcren Openbare Registers Utrecht Bond van Meubelfabrikanten Haarlem Archief Koninklijke Jaarbeurs Utrecht Historische Kring IJsselstein Archief L. Murk Familie-archief Van Rooyen |
||||||||||||||||||||||
|
Noten
1. fragment uit: 'Gedenkschriften'van mr. P.J.
Troelstra. 2. fragment uit de memoires van H.J. van Doorn, 1976.
3. uit: Jaarverslag van de R.K. Vakafdeling St.
Antonius,aug. 1927-aug. 1928, blz. 2. 4. uit: 'Zóó is Utrecht', J. Kappers, Strengholt,
Amsterdam 1940. 5. uit: notulen algemene ledenvergadering R.K.
Vakafdeling St. Antonius, aug. 1920, biz. 56. |
||||||||||||||||||||||
|
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217,
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
N.A. Peeters, Emmalaan36,3411 XH Lopiken
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de activiteiten. Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.G.M,
van Schalk, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein, tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar, zij die buiten IJsselstein wonen worden verzocht f6,- extra over te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers kunnen voor zover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze zijn f 80,-. |
||||||||||||||||||||||
|
i
|
||||||||||||||||||||||
|
Historische Kring
|
||||||||||||||||||||||
|
IJsselstein
|
||||||||||||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk, IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schalk, M. Hobbemalaan 11,IJsselstein. |
||||||||||||||||||||||
|
392
|
||||||||||||||||||||||
|
'Een eindeloze grauwe
stoet trok er op uit' |
||||||||||
|
door Bep Murk
|
||||||||||
|
was nauwelijks te koop. Daarnaast was het
vervoer ook een vraagstuk dat niet eenvoudig op te lossen was. Auto's waren helemaal niet voor particulieren beschikbaar. Het fietsenbestand was met driekwart teruggelopen, omdat de bezetter ze allemaal gestolen had. Wat overbleef van het volksvervoermiddel was niet meer dan een gammel vehikel zonder luchtbanden. Sommigen hadden massief houten of rubber banden om de wielen gespannen, maar velen reden zomaar op de ijzeren velgen. Uitgesloten
Wie waren er in de gelegenheid om zelfhef
voedsel te gaan halen? Een grote groep van de in hongersnood verkerende bevolking was uitgesloten. Daaronder vielen natuurlijk ouderen en
zieken, maar ook alle gezonde mannen tussen de 16en40jaar. De laatste groep was óf ondergedoken óf tewerkgesteld bij onze oosterburen. Als dat laatste het geval was, kon de moeder ook niet weg, want wie moest er dan voor het gezin zorgen? De overgebleven mannen konden ook niet op pad gaan, omdat er bij razzia's ook mannen tot 65 j aar werden gegrepen. Aanvankelij k had men nog enige hoop dat
de bevrijding voor de Kerst zou komen. Maar na het mislukken van de slag bij Arnhem en het vastlopen van het Ardennenoffensief midden december, ging alle hoop op een |
||||||||||
|
Over de jaren '40-'45 te IJsselstein is door
de HKIJ nog niet veel gepubliceerd. Dat wil beslist niet zeggen dat deze jaren ongemerkt aan IJsselstein zijn voorbij gegaan. Vooral het laatste oorlogsj aar betekende voor vele IJsselsteinse gezinnen ellende. Hoewel liggend in een agrarisch gebied was er ook hier sprake van voedseltekort. Het relaas van onze voorzitter is hier een schrijnend voorbeeld van. Op 11-jarige leeftijd vertrok hij samen met zij n broer en moeder, richting Zwolle, om aan etenswaren te komen. Voor de 'Dedemsvaartsche Courant' heeft hij zijn herinneringen aan deze tocht met de handkar, op papier gezet. In februari 1985 verscheen zij n verhaal in diezelfde krant. Dit verhaal verschijnt nu ook in onze uitgave. 'In februari 1945 leefde vooral de
bevolking in het westen van het land in erbarmelijke toestanden, die door verschillende oorzaken ontstaan waren. Een groot gedeelte van het westen was onder water gezet en daarom kwam er van enige opbrengst van het land niet veel terecht. Door de spoorwegstaking van 18 september 1944 was het vervoer vanuit het noorden nagenoeg tot stilstand gekomen. Op een andere manier konden deze landbouwprodukten niet vervoerd worden. Deenigemogelijkheidwasomhetzelfte gaan halen, maar dat was gemakkelij ker gezegd dan gedaan. Allereerst was het een zeer strenge winter en kleding en schoeisel |
||||||||||
|
393
|
||||||||||
|
bijna 12.
Van de wagenmaker Sijme van
Dommelen, die bij ons in de straat woonde, konden we een handkar lenen. Je mocht dit wagentje gerust een Mercedes onder handkarren noemen. Van Dommelen had hem zelf gemaakt; een sterk en licht lopend karretje. In de omgeving ging het als een lopend
vuurtje rond dat wij met z'n drieën zouden gaan. Al heel gauw kwamen twee vrouwen uit de buurt vragen of ze met ons mee mochten lopen. Van de één was de echtgenoot ziek en de andere had haar man en zoon in Duitsland zitten. Moeder Murk vond het prima dat mevrouw van Ooien en Westerhout zich bij ons voegden, want met alleen twee jongens was het ook niet alles. De beide vrouwen hadden ieder een
kinderwagen. Wij hadden de al eerder genoemde handkar en ook een kinderwagen, die aan mijn zorg werd toevertrouwd. Mijn vader gaf ons als ruilmiddel tien pakjes eigen verbouwde tabak mee. Die konden ons in geval van nood misschien nog van pas komen. De kinderwagen werd gevuld met dekens, kleding, een bescheiden mondvoorraad,bindtouw en grote jute zakken. Toen alles klaar was voor de grote tocht,
kregen wij het bericht dat grootvader Murk was overleden. Het was een hard gelag, maar wij besloten toch te vertrekken. In deze tijd gold alleen de vraag: "Hoe blijf je zelf in leven?" Uitstel was niet mogelijk, want de geruchten gingen dat de IJsselbrug bij Zwolle gesloten zou worden. Daarom namen wij snel afscheid van de familie. Hoe het ons zou vergaan, bleefvoorlopig nog een groot vraagteken. Vertrek
Maandag 18 februari, IJsselstein-Putten,
55 kilometer. Om zes uur in de morgen vertrokken wij via Utrecht richting Amersfoort. Het was helder vriezend weer en de tocht ging in het begin voortreffelijk. Al heel vlug liepen we tussen verschillende
mensen die ook op weg waren naar Overijssel. Voordat we in De Bilt waren, was het al een drukte van jewelste. Wij keken onze ogen uit op de mensen die op de |
|||||||
|
snelle bevrijding in rook op. Rond Kerstmis
gingen dan ook duizenden mensen de grote stap wagen om het eten te gaan zoeken. De directe omgeving met een straal van zo'n 50 a 60 kilometer was al afgestroopt. De afstanden werden steeds groter en om iets eetbaars te vinden moest men boven Zwolle zijn. Zwoegend
Zo trokken ze er op uit, een eindeloze
grauwe stoet, zwoegend over besneeuwde wegen, slecht gevoed en gehuld in natte en slecht isolerende kleding of wat daar voor doorging. De meesten liepen met kinderwagens,
handkarren, kruiwagens, en zelfgetimmerde karren op fietswiellen. De trekkers uit Den Haag en Rotterdam waren meestal op de fiets. Voor hen was de afstand meer dan 200 kilometer heen en een zelfde afstand terug. Ook bij ons in IJsselstein ging zo rond de Kerst de hongersnood ernstige vormen aannemen. Het menu bestond uitsluitend uit koolsoep, een waterige massa met koolbladeren erin, die door de centrale gaarkeuken werd geleverd. Veel mensen leefden alleen van die dagelijkse portie en als men het geluk had om wat suikerbieten te kunnen kopen, kon men nog wat van deze tot pulp gemalen groente toevoegen. Ook aardappelschillen werden gegeten en zelfs de darmen van geslachte dieren. In ons gezin begon zo in j anuari het tekort in ons dagelij ks voedsel behoorlijk merkbaar te worden. De levensmiddelen, die men op de bonnen kon kopen, waren al heel lang niet meer voldoende, zodat alle reserves verbruikt werden. Het tekort werd nog eens groter omdat de drie oudste jongens in de leeftijd van 17 tot en met 20 j aar thuis waren ondergedoken om te ontkomen aan de Arbeitseinsatz. Zij gingen er bijna iedere nacht op uit om
hout en eten te halen, daarom hadden wij het zolang kunnen uitzingen. Maar tegen februari was er nergens meer wat te stropen ofte gappen: zelfs de kat van de buren was al opgegeten. Na lang aarzelen werd er besloten dat moeder met de twee niet volwassen zonen naar Overijssel zouden gaan. Moeder was toen 39 jaar, mijn broer Piet 14 en ik werd |
|||||||
|
394
|
|||||||
|
Distributiekring IJsselstein
Aangewezen bonnen voor de 4de week van de
2de periode 1945 van 11 Febr. tot en met 17 Febr. 1945 |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
De Detaillisten zijn verplicht ook aan personen die niet onder hun
vaste klanten kuanen worden gerekend, bij aanbieding van geldige bonnen, de daarop aangewezen goederen te verkoopen. Zelfverzorgers dienen de bonnen van de artikelen, waarvoor zij zelfver-
zorgers zijn, zorgvuldig te bewaren en bij de inlevering ten Dis- tdbutiekantore. gesorteerd opgeplakt aan te bieden. De bonnen zijn alleen geldig in den kring (448) waarin zij zijn uitgegeven.
De bakkers worden er nadrukkelijk op gewezen, dat broodbonnen
van andere distributiekringen, ook de met het codenummer (448) van de Distributiekring IJsselstein afgestempeld, niet aangenomen mogen worden. Bij aanbieding ten distributiekantore zuilen deze bonnen worden geweigerd. Een IJsselsteinse distribuueaankondiging uil de periode dat de familie Murk op pad ging.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
tocht te Hjden gehad. Deze tegenstelHng
heeft me op dat moment veel gedaan, niet wetende dat wij over 13 dagen ook zo zouden lopen. Uitgeputte mensen langs de kant van |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
terugweg waren. Het was een vreselij k
gezicht, al die mensen die dodelijk vermoeid in een slakkegang voortschuifelden. Wij waren nog fit en hadden nog niets van de |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
395
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Op weg richting Harderwijk kregen we van
andere hongertrekkers te horen dat de Fino- fabriek soep uitdeelde. We aten zoveel soep als we konden, toen we daar eenmaal arriveerden en gingen toen verder in de richtingvan Elburg. Bij Oldebroek kwamen we Oom Dorus tegen, die op huis aan ging. Hij kreeg van ons het bericht dat zijn vader inmiddels was overleden. Rond zeven uur kwamen we in Wezep aan. In twee dagen hadden we zo'n kleine honderd kilometer afgelegd. In dat dorp werden we opgevangen door een comité van de gereformeerde kerk, dat een centrum had ingericht. We kregen lekker gekookte aardappelen; dat was heel wat beter dan de knollen die we onderweg hadden gevonden, 's Avonds sliepen we in een benauwde zaal, waarin wel honderd mensen waren, die allemaal hun natgeregende kleding probeerden te drogen bij één van de drie kachels. De volgende morgen had een goed begin; we kregen een glas warme melk en twee sneden brood, waarna we richting Zwolle liepen. Het was nog maar de vraag of de IJsselbrug open was, maar gelukkig konden we (na vijf uur oponthoud) de brug over. Onze conditie was al danig aangetast en we hadden een goede nachtrust nodig na twee nachten zonder slaap. Van de centrale gaarkeuken kregen we een portie stamppot en we konden overnachten in een oude tabaksfabriek in Zwolle. We hadden die derde dag maar tien kilometer gelopen. In Zwolle deden talloze geruchten de ronde. De één zei dat in Ommen aardappelen verkrijgbaar waren, maar weer een ander ontkende dit hardnekkig en verklaarde dat je voor aardappelen naar Meppel moest. Er kwam nog een gerucht bij, namelijk dat de brug bij Zwolle afgesloten of opgeblazen zou worden. Daarom kozen wij voor Dedemsvaart, want dan kon je alsnog via Ommen over de brug van Deventer naar huis toe. Inmiddels was het weerbeeld ook aardig veranderd; hadden we eerst vorst, regen, sneeuw en mist; nu was het zonnig, helder vriezend weer geworden. De weg was op deze manier wel beter begaanbaar, maar er kwam wel een probleem bij. Wij moesten die middag vier keer van de
weg omdat Engelse vliegtuigen, die van het |
|||||||
|
de weg, totaal ontredderde oude mensen, wij
vroegen ons af hoe die in vredesnaam de thuishaven moesten halen. Er waren ook mensen die half stervend op een handkar lagen, voorgeduwd dooreen familielid. In mijn gedachten hebben deze beelden een fotografische afdruk achtergelaten. Het is nu nog zo, dat als ik beelden uit de hongerlanden zie, mijzelf daar weer tussen zie lopen. Gang eruit
Wij naderden Amersfoort en hadden
alweer zo'n 30-35 kilometer erop zitten, toen de eerste vermoeienissen duidelij k werden. Vooral bij onze twee buurvrouwen was de gang eruit. Inmiddels was er wat natte sneeuw gevallen, waardoor de weg glad was geworden. Maar wij hadden geluk, want uit een
zijweg kwam een paard met wagen de weg op. Wij vroegen een lift en gelukkig stopte de voerman. De drie kinderwagens gingen op de handkar en die werd met een touw aan de wagen gebonden. Het begon al donker te worden, toen we Nijkerk binnenkwamen. We keken uit naar een nachtverblijf, maar dat viel niet mee. Bij tientallen boeren kregen we nul op rekest, omdat ze allemaal al vol zaten. Inmiddels was het acht uur (spertijd) geworden en dat betekende dat niemand meer buiten mocht komen. Wij waren al vragend in het dorpje Putten
terecht gekomen, waar geen sterveling meer te zien was. Je voelde gewoon de angst van de bewoners, die kort tevoren de berucht geworden nazi-tereurdaad hadden meegemaakt. Zeshonderdvijftig mensen waren toen vermoord en honderd huizen platgebrand. Je kon de brandlucht nog ruiken... Tegen negen uur werden wij door de
politie van de straat gehaald. Ze brachten ons naar een leegstaande school, die onverwarmd was en geen wateraansluiting had. Van slapen kwam niets terecht: hoe kon het ook anders met een hongerige maag, terwij 1 het koud en donker was. Tot overmaat van ramp begon een nabijgelegen basis midden in de nacht de zo beruchte V-1 's af te schieten, 's Morgens vroeg om zeven uur, zijn we van armoede maar weer gaan lopen, dit keer richting Harderwijk. |
|||||||
|
396
|
|||||||
|
omgeving van Balkbrug zagen we hoog
boven ons drie vliegtuigen, die boven onze hoofden drie bommen los lieten. Met drie, vier mensen doken we in een eenmansgat. Door de snelheid en de geringe zwaarte van de bommen, gleden de projectielen van ons weg en kwamen op een brug terecht, die zwaar werd beschadigd. Door dit voorval moesten wij van onze route afwij ken. Via een omweg kwamen we rond vier uur aan in Dedemsvaart, waar we onderdak vonden bij het echtpaar Pothof, dat in een heel klein, oud huisje met zes of zeven kinderen woonde. Mijn moeder, mijn broer en ik mochten daar overnachten, terwijl de buurvrouwen in de omgeving werden ondergebracht. Deze familie Pothof was bijzonder goed
voor ons. Het waren eenvoudige mensen, die niet veel meer weg te geven hadden dan een goede maaltijd en een onderkomen. 's Avonds gingen de stoelen en de tafel aan de kant, een matras werd op de grond gelegd en weer hadden we een goede, veilige nachtrust. De volgende morgen vertelde onze gastheer waar we aardappelen konden |
||||||||
|
heldere weer profiteerden, laag overvlogen
en talloze objecten onder vuur namen. Keuterboer
Tegen vier uur in de middag begonnen wij
onderdak te vragen, maar het werd zeven uur, voor wij het hadden gevonden bij een keuterboertje in Nieuwleusden. Die mensen hadden gelukkig genoeg te eten; er werd een flinke pan stamppot klaargemaakt en wij konden ons lekker opwarmen. Na het eten werden wij door de boer naar
de schuur gebracht, waar hij vers stro had uitgespreid. Dit was de eerste nacht dat we allen in een diepe slaap verzonken en 's morgens waren we dan ook goed hersteld van de vermoeienissen van de vorige dagen. De stemming zat er goed in en werd nog beter, toen ik er achter kwam dat ik op die dag, 22 februari 1945,12 jaar werd. Bij onze gastfamilie werden we getracteerd op een feestelijk ontbijt; brood met gekookt spek en warmemeik. Het doel op deze vij fde dag was
Dedemsvaart. Het was nog steeds helder weer en dat hebben we geweten. In de |
||||||||
|
nongenreKKers langs ae ueaemsvaan.
|
||||||||
|
397
|
||||||||
|
kopen. De bewuste boer woonde ver achteraf
op een kleine, smalle weg. Wij konden onze vuile, natte was bij mevrouw Pothof achterlaten. Zij wilde die wel voor ons wassen en
drogen. De volgende dag konden wij ze dan wel op de terugweg weer ophalen, zei ze. Wij waren er verbaasd over dat ze dat allemaal deed. Wat een geweldige mensen kan je toch tegenkomen op zo'n tocht! Op zaterdag - het was inmiddels de zesde
dag van onze hongertocht - liepen we van de familie Pothof naar een boer die aardappelen te koop zou hebben. Dat was zes kilometer ten noordoosten van Dedemsvaart. Wij gingen de vaart over en liepen door een laantje met aan beide kanten eenvoudige woonhuizen. Die mensen wisten blijkbaar dat we nog een hele reis voor de boeg hadden, want we kregen constant goed belegde boterhammen toegestopt. Aan het eind van het laantje hadden we meer dan honderd sneden brood in onze koffer: daar konden we een paar dagen op teren. Bij één boer konden we 25 kilo tarwe kopen, bij twee anderen ieder 20 kilo rogge en dat voor een niet al te hoge prijs. Bij het opgegeven adres konden we net zoveel aardappelen kopen als we wilden voor tien cent de kilo. De boer hielp ons de wagen zo goed mogelij k te laden. Na een proefritje met een lading van 350 kilo besloten we er nog 150 kilo bij te kopen. Alles werd afgedekt met stro en zeildoek om de vracht tegen vorst te beschermen. In de kinderwagen, die ik moest voortduwen, ging het graan, de dekens en onze pas verkregen mondvoorraad. We konden bij de boer blijven overnachten. Eerst kookte de boerin een stevige pot en om zeven uur lag ieder onder de wol om de klok rond te slapen. Zondag begonnen we met de terugreis. De
zwaarbeladen handkar werd voortgeduwd door mijn moeder en met een touw getrokken door Piet. Wij gingen eerst nog even bij de familie Pothof langs, waar we de gewassen kledingstukken konden ophalen. Zelfs de sokken waren gestopt! Wij hadden voor ons doen er flink de vaart in en in de buurt van Zwolle vonden we onderdak in een school. In de vroege morgen van de achtste dag gingen wij op weg naar de voor ons zo belangrij ke brug over de IJssel. |
|||||||
|
Brug gesloten
Van de geruchten die wij eerder hadden
opgevangen, kwam er eentje uit: de brug was gesloten en niemand mocht in de omgeving ervan komen. Dat was natuurlijk een grote teleurstelling, maar we hoorden dat je langs een klein weggetje bij de brug kon komen. Dat weggetje was een oude zomerdijk, die
vooral het laatste stuk bijzonder steil omhoog liep. Mijn moeder ging op onderzoek uit en warempel, ze vond enkele werkmannen bereid om voor een pakje eigen teelttabak de wagen naar boven te brengen. Bij de Duitse post hoorden we dat er explosieven aan de brug bevestigd moesten worden. We bleven toch maar wachten en onze hoop werd bewaarheid: de brug werd voor kleine groepjes opengesteld. De Duitsers waarschuwden ons dat we niet op de brug stil mochten staan. Met al onze kracht en energie renden we over de brug naar de overkant. Pas toen we de brug enkele honderden meters achter ons hadden, durfden we weer adem te halen. Ik schaamde me ook echt niet dat mijn broek niet meer schoon was. Ik moest even langs de weg gaan zitten, maar dat liep slecht af. Een grote laars van een Mof gaf me een schop en ik rolde ondersteboven. We zetten het gelijk weer op een lopen en durfden niet meer om te kijken tot de brug uit het zicht was. Deze uitputtende brugovergang had al onze lichamelijke reserves opgeëist en we zochten snel onderdak, dat we vonden in een gebouwtje in Wezep. Onze lichamelijke en mentale gestelheid had een danige knauw gekregen door de belevenissen van die dag. Ieder van ons nam zich dan ook voor nooit meer over die IJsselbrug te gaan. Sneeuw
Dinsdag, het was toen de negende dag van
onze reis, gingen we op pad van Wezep naar Harderwijk, een afstand van zo'n dertig kilometer. Onderweg begon het te sneeuwen, wat het duwen van de wagens bemoeilijkte. Wij hadden gelukkig geen honger, want de broodvoorraad die we in Dedemsvaart hadden gekregen, was nog niet op. Mevrouw van Ooien en Westerhout, onze
buurvrouwen, begonnen nu toch wel tekenen van vermoeidheid te tonen. Mevrouw Van |
|||||||
|
398
|
|||||||
|
Trekkers wachtend bij een brug.
|
||||||||
|
Ooien kon bijna haar kinderwagen niet meer
vooruit duwen en daarom kreeg ik die met een touw om mijn schouder te trekken. Mijn moeder leek onvermoeibaar: hoewel ze samen met mijn broer de zwaarste vracht te verstouwen had, gaf ze geen krimp. Hoewel onze snelheid niet al te hoog lag, konden we Harderwijk toch nog net halen. Daar overnachtten we in een echt hotel en voor het eerst sinds ons vertrek uit Usselstein sliepen we in een echt bed... Eén voor één kregen we last van een
inzinking en op de tiende dag kreeg ik het. Mijn schoenen waren de vorige dag kapot gegaan, wat me met die sneeuw op doorweekte voeten kwam te staan. Dat bemoeilijkte het lopen aanzienlijk. Ook bij mijn moeder begonnen de problemen te komen. Piet trok de kar eens zo hard voort, om moeders taak te verlichten. Wij kwamen die dag niet verder dan Putten, een afstand van 18 kilometer. Wij konden slapen in een verenigingsgebouw dichtbij de kerk. Het was er wel lekker warm, maar er waren zoveel |
||||||||
|
mensen dat van slapen niet veel kwam. De
rust werd verstoord door het hoesten van doodzieke mensen en zij, die hun emoties niet de baas konden. We stonden maar vroeg op om verder te gaan, want langer in zo'n gebouw blijven werkte alleen maar demoraliserend. We wisten niet dat we die donderdag de zwaarste dag tegemoet gingen. Buurvrouw Van Ooien was niet meer
vooruit te krij gen, haar voeten deden zoveel pijn dat ze geen schoenen aan kon hebben. Mijn moeder bond daarom jutezakken om haar voeten. Ook mevrouw Westerhout zag het niet meer zo zitten en we moesten om de honderd meter rusten. Alleen Piet hoorde je nergens over: die trok de wagen steeds harder. Dat was ook wel nodig, want j e kon aan mij n moeder zien dat het haar veel moeite kostte om de karavaan constant weer op te peppen. Ramp
Bij de spoorwegovergang overkwam haar
een grote ramp: ze kon de wagen ineens niet |
||||||||
|
399
|
||||||||
|
toch niet gerust op, want zij kon de slaap niet
vatten. Regelmatig nam zij nog even een kijkje in de garage, maar er gebeurde gelukkig niets. Wonder
Naar IJsselstein was het nog 35 kilometer
te gaan. Normaal was het onmogelij k deze afstand in één dag te halen, maar we hoopten allen op een wonder. Zou Toon van Doorn onze boodschap doorgegeven hebben aan het huisfront? We waren geen bekenden meer
tegengekomen, die ons berichten van thuis konden doorgeven. Er liep namelijk niemand meer in tegengestelde richting, omdat de IJsselbrug nu definitief gesloten was. Wat hadden wij toch een geluk gehad! De angst dat we beroofd zouden worden, werd steeds groter. In Amersfoort kwamen diverse mensen op ons af om te vragen of wij iets wilden verkopen, maar voor geen prijs wilden we iets afstaan. Nu we in een hongersnood-gebied beland waren, vertrouwden we niemand meer, want een hongerig mens is tot alles in staat: dat wisten we uit eigen ervaring. We kwamen voor een nieuw probleem te
staan: hoe komen we met die karren tegen de Amersfoortse berg op. De pakjes eigen teelt- tabak,die vader had meegegeven, verrichtten wonderen bij enkele arbeiders, die ons passeerden. Zij sjouwden onze vracht naar boven en zo was ook die moeilij kheid opgelost. Vlak bij Huis ter Heide doken ineens mij n twee broers uit de bosrand op, die zich daar schuil gehouden hadden: een zeer emotioneel moment natuurlij k. Ook mij n vader wachtte onshalverwegeop,dus vanaf dat moment kon er niets meer misgaan. Mevrouw Van Ooien, Piet en ik gingen alvast op de fiets vooruit om het feestmaal te bereiden. De aardappels werden gekookt zodat de anderen bij aankomst onmiddellijk konden aanschuiven. Zodra mijn moeder van haar vermoeidheid was bijgekomen, begon haar menselijk gevoel te spreken: wij zoveel eten en anderen helemaal niets. Ik weet dan ook zeker dat menig kilootje weggegeven werd. Dat konden we haar niet kwalijk nemen, want wij zijn die dertien dagen, waarin we 280 kilometer aflegden, ook zo vaak geholpen door anderen.' |
|||||||
|
meer in evenwicht houden en de kar kiepte
op de overweg. Al ons moeizaam verkregen voedsel lag op de spoorbaan. Gelukkig schoten tochtgenoten te hulp en met vereende kracht konden we alles weer op de handkar laden. Wonder boven wonder kwamen er op dat
moment geen treinen aan. Wij overwogen of we een gedeelte van
aardappelen achter zouden laten bij een boer, om ze dan later op te halen, maar moeder kon geen afstand doen van haar goederen, die ze al van zo ver gehaald had. Na deze beslissing was ze over haar dieptepunt heen. Een mens in nood is vindingrijk, want we kwamen erachter dat houten blokken tussen de veren van de wagen iets meer stabiliteit gaven. Vlak voor het dorp Nijkerk gingen we onderdak vragen, wat we al vrij snel vonden. We mochten in de schuur slapen en al snel genoten we van de rust en de warmte. Mijn moeder begon een grote pan aardappelen te schillen, want die hadden we nu in overvloed. We kropen vroeg onder de dekens want een gezonde nachtrust bewees de volgende dag altijd goede diensten. De twaalfde dag, het was toen vrijdag, was
de stemming bij vertrek al heel wat beter dan die dag ervoor, maar van enige snelheid kon geen sprake zijn. Ons geluk was dat we de IJsselsteinerToon van Doorn, een loodgieter, op de fiets tegenkwamen. Hij stapte af en zag dat het met enkelen van ons niet erg best gesteld was. We spraken af dat hij onze familie thuis zou zeggen dat wij de volgende dag tussen Amersfoort en Utrecht zouden lopen. Dan konden ze ons misschien komen helpen. Met veel kreunen en steunen haalden wij Amersfoort. We overnachtten in een hotel met vier mensen in een tweepersoonsbed. Nu kwam weer een ander groot probleem om de hoek kij ken. Net als in de andere grote steden, waren de Amersfoorters ook aan het verhongeren en onze goederen liepen daardoor ernstig gevaar gestolen te worden. Je moet er toch niet aan denken: j e spullen verliezen in het zicht van de haven... Maar de hoteleigenaar verzekerde ons dat onze wagen in zijn garage veilig zou zij n en hij beloofde zelf nog een paar maal te gaan kij ken. Mij n moeder was er |
|||||||
|
400
|
|||||||
|
IJsselsteiners!-
Eindelijk is het zoo ver! We gaan feestvieren!
We gaan onze vreugde uiten over onze bevrijding, onze liefde
betuigen aan het Oranjehuis, in het bijzonder aan H.M. onze
geëerbiedigde Koningin.
Welke dag is geschikter dan Haar verjaardag, de eerste na zes
jaren in Haar eigen vrije Nederland ?
Daarom zal 31 Augustus 1945 onze dank- en feestdag zijn.
Allen zullen wij medewerken dezen dag onvergetelijk te maken,
door het organiseeren van een waar volksfeest.
IJsselstein heeft bewezen wat het op dit gebied waard is!
Wie herinnert zich niet de grootsche feesten bij het Regeerings-
jubileum, bij het Huwelijk, bij de Geboorten der Prinsesjes?
Vooral de buurt- en straatvereenigingen hebben toen hun sporen
verdiend, trouwens alle inwoners hebben hun beste beentje
voorgezet.
Ook nu hopen wij te kunnen laten zien hoe groot onze dank
is na de bevrijding weer onder de regeering van het Oranjehuis
te staan.
De nieuw opgerichte „Oranjevereeniging 1945" stelt zich voor
naar alle waarschijnlijkheid twee feestdagen te organiseeren
(31 Augustus en 1 September) met een verscheidenheid van
programmapunten, als:
muzikale reveille, kinderfeesten, een prachtige
historische bereden stoet, sportwedstrijden, ring- rijderij en een groote optocht^ waarin alle bevolkingsgroepen vertegenwoordigd zullen zijn.
Zij roept U allen op deze dagen te doen slagen, steunt ons allen,
vult onderstaand formulier in, dat nog deze week
bij U wordt opgehaald. Alle besturen van vereenigingen, alle buurtcommissies of
straatcomités, winkclierscombinatics e.d. worden bij dezen uitgenoodigd op een bespreking van een definitief programma op ZATERDAG 11 AUGUSTUS a.s. in gebouw UZAI (ingang Hofstraat) te half acht precies. Hoewel de tijd kort is, dringen wij erop aan : Komt Zaterdag met Uw voorloopige plannen,
de TIJD DRINGT!!! Het Bestuur der „Oranjevereeniging 1945": J. G. van Pienbroek, Voorz.;
J. Jansen, Secr.; D. G, J. Fenstra, Penningm.; A. Peek, Vice-Voorz,; Joh. de Bruin ; F. de Morrée ; B. Wouda. Oproep voor de bevrijdingsfeestviering op 31 augustus 1945. Tevens oprichting van de 'Oranjevereniging'.
|
|||||
|
401
|
|||||
|
Noord-IJsseldijk
nummer twee |
|||||||||||
|
door
A.P.F.M. Kemme |
|||||||||||
|
grondmaat die minimaal vereist is om er een
rendabel bedrijf op te vestigen ener een 'stede' op te bouwen.) Volgens zeggen behoorde het IJsselveld toen nog tot Achthoven. De oudste van deze'acht hoeven' zou de Meernhoef zijn, van circa 1300. Ook ons boerderijtje zou een van de acht zijn. Een kaart uit 1771, in het Dijkhuis te Jaarsveld geeft de twee gebieden duidelij k gescheiden weer. Aanvankelijk dacht ik dat de Meerndijk de scheiding geweest moest zijn, vooral daar vroeger de 'Marne' (verbinding tussen IJssel en Oude Rijn) er langs gelopen moet hebben, maar genoemde kaart laat het IJsselveld over die natuurlij ke scheiding heen lopen tot de Knollemanshoek. Blijft echter de twijfel over de mogelij kheid dat het boerderij tj e tot de 'acht hoeven' behoord heeft. De bijbehorende grond was daar te gering voor. Het kadaster geeft in 1845 de volgende omvang aan: de percelen 304-307. D304: huis, schuur en hooiberg: 15
roeden 40 ellen; D305: boomgaard: 13roeden80ellen:
D306: boomgaard:59roeden;
D307: weiland: 1 bunder39roeden70
ellen. Totaal: 2 bunder 27 roeden en 90 ellen,
ofwel2HAen29,7A(22.790M2).
Dat is te weinig voor een 'hoeve'. Het grondgebied lag volgens de acte van 1
november 1845: 'in de polder het IJsselveld, strekkend van den hoogen IJsseldijk tot in de |
|||||||||||
|
Eindelijk kom ik ertoe mijn bevindingen
op schrift te stellen, opgedaan bij de restauratie van de boerderij aan de Noord- IJsseldijk, nu nr. 2, voorheen nr. 11. In 1973 heb ik het van de gemeente gekocht en het jaar daarop laten restaureren door de firma's Klein en Boer, onder directie van architect Boswijk uit Groenekan. Eigenlijk ben ik niet ver genoeg gekomen met mij n naspeuringen om een volledig, danwei een verantwoord beeld te kunnen geven van de achtergronden. Om echter te verhinderen dat mij n herinneringen met de tij d vervagen, geef ik hier al vast weer wat ik gevonden en gehoord heb. Zo ben ik via het kadaster niet verder gekomen in de geschiedenis dan 1822. Zoals bekend is het kadaster door Napoleon ingevoerd. Wat vóór die tij d aan transacties heeft plaats gevonden, moet nog worden onderzocht. Naast de gegevens van het kadaster heb ik
nog wat mondelinge overlevering kunnen opvangen. Ik zal die hier weergeven. Geschiedenis
De Hollandse IJssel is omstreeks 1600
sterk verland. Daardoor hadden er nauwelij ks overstromingen meer plaats en kon er binnendijks gebouwd worden. Rond die tijd zou een zekere 'Den Hollander' het hele 'IJsselveld' gekocht hebben van de Domeinen. Hij had zes zonen en zes dochters, aan wie hij ieder 4 HA grond gaf. (Dit schijnt een 'hoeve' te zijn, d. w.z. een |
|||||||||||
|
402
|
|||||||||||
|
Voor-zijaanzicht op de boerderij vóór de restauratie vanaf de (nog) niet verlaagde IJsseldijk.
|
||||||||
|
IJsselwetering, belend aan beide zijden Jan
Kasteleyn'. Dat moet zijn, zoals nog grotendeels herkenbaar: tussen de Noord IJsseldijk en de wetering, en de nog bestaande sloot aan de oostgrens en de 'Kerksteeg', die helaas niet meer bestaat. De boomgaarden lagen en liggen nog oostelijk en noordelij k van het erf; de oostelij ke behoort nog bij de boerderij, de noordelijke is nu stadspark. Het weiland aan de westkant is nu grotendeels bebouwd. De genoemde kerksteeg liep langs die weide, over het land van Jan Kasteleyn (vroeger een boomgaard). Het kan een bedevaartspad geweest zijn tussen het Nedereind van Jutphaas en Eiteren. Bekend is dat bij Eiteren een veer over de IJssel geweest is. Als de kerksteeg met Eiteren te maken heeft moet het een heel oud verhaal zijn. Misschien was het gewoon een binnen-pad voor mensen uit het Nedereind, die in IJsselstein wilden kerken? De Eigenaren
Het boerderij tj e was rond 1800 eigendom
|
||||||||
|
van de zusters Niesje en Jannigje Vianen.
Niesje trouwde met Govert van Jaarsveld, en Jannigje met Jacobus van Wijk, na diens dood met Gijsbert van Wijk. Na de dood van de laatste is het bezit verkocht aan Willem Frederik Lodewij k Lapidoth, op 1 maart 1822. Lapidoth was notaris en secretaris van de gemeente Hsselstein. Op 12 maart 1814 was hij getrouwd met Maria de Man. Hij sterft op 4 october 1843. Bij de boedelscheiding-acte van 1 november 1845 -worden de eigendommen te IJsselstein toegewezen aan zijn oudste zoon Johan Dirk de Man Lapidoth, welke 15% uitmaakten van de totale erfenis: de weduwe kreeg een vierde, de overige drie-vierden werd verdeeld onder de vijf zonen. Volgens mondelinge overlevering zouden de zusje Vianen met de eigendomsoverdracht van het boerderij tj e een doktersrekening vereffend hebben. De hier genoemde heren Lapidoth waren echter geen geneesheren; wel de broer van vader Willem, maar die woonde in Wij k bij Duurstede. Niettemin kan het het bezit |
||||||||
|
403
|
||||||||
|
de gebouwen tot 1 mei 1853. Waarom moest
Bleyenberg eruit? Cornelis Bos woonde tot zijn dood in Werkhoven, zo ook zijn erfgenaam. Diens broer woonde wel in IJsselstein, maar gezien zijn enorme bezittingen is het niet aan te nemen, dat hij in zijn kleine boerderijtje woonde. Naar verluidt heeft er een kunstschilder in
gewoond. Dat moet na Bleyenberg geweest zijn, want Bleyenberg zelf boerde. Rond 1875 wordt de boerderij verpacht aan Klaas
van Doorn. Eigenaar was toen Vlastuyn Bos. Klaas heeft de nog bestaande varkensstal gebouwd en aan de binnenzijde het jaartal 1876 aangebracht. Aan de fundamenten te
zien was het een verbouwing of een uitbreiding. Rond 1930 is de pacht overgegaan op zijn zoon Gerrit en later aan diens zoon Floor van Doorn. Deze verliet de boerderij, inmiddels aan de gemeente verkocht, in 1973 omdat hij er geen vee meer mocht houden in verband met de nieuwbouw in de naaste omgeving. Hij kocht een boerderij in Achtersloot. Rond Pasen 1974 heeft ons gezin zich op het terrein genesteld in een directiekeet en twee wagens, om bij de restauratie aanwezig te zij n. Vermeldenswaard is nog dat in het boerderijtje de 10.000 ste inwoner van IJsselstein geboren is: de jongste dochter van Floor van Doorn. Poging tot reconstructie
Wat direct opviel bij het opnemen van de
situatie was, dat de nok van het voorhuis hoger was dan die van de deel. Bij het afkrabben van de kalk- en verflagen binnenshuis bleek de muur tussen voorhuis en deel oorspronkelijk een buitenmuur geweest te zijn, gezien het 'vlechtwerk'. In die buitenmuur bleek een deur gezeten te hebben, en aan de westkant een raam voor de bedstee. De latere voorgevel was van gebruikte stenen gemetseld. Er zat geen buitendeur in het voorhuis. De hele boerderij was met klei gemetseld, behalve de voorgevel en een stukje van de westelijke zijmuur. Dit waarschijnlijk dooreen latere reparatie/ restauratie. Bij die restauratie zijn ook de ramen van de voorgevel vergroot. In de deel hadden oorspronkelijk een spekhaard, een broodhaard en een bedstee gezeten. |
|||||||
|
toch te gelde gemaakt zij n om een
doktersrekening te betalen. Op 24 februari 1851 worden de percelen
304-307 verkocht aan Cornelis Bos. Deze was gehuwd met Teuntje van Dij k, die stierf op 6 februari 1865. Hijzelf sterft op 8 maart 1866. De boedelscheiding vindt plaats bij acte van 6 juli 1867. De twee zonen erven ieder de helft van het Bos-bezit. Onze percelen 304-307 zijn daar ongeveer 10% van. Deze worden toegewezen aan Jacobus Vlastuyn Bos, gehuwd met Elisabeth Bos. Jacobus sterft in 1883 en laat Elisabeth achter met 8 kinderen,
van 2 tot 20 jaren oud. Bij acte van 15 februari 1884 worden alle goederen toebedeeld aan de
'Erven Bos'. Elisabeth sterft op 25 october 1904. Bij actevan4juli 1905 worden onze percelen toegewezen aan de oudste dochter Teuntje Bos. Teuntje was getrouwd met Hubertus van Dam Gijsbertzoon, die op29 december 1917 sterft. De scheidingsacte van 5 juli 1918 wijst onze percelen toe aan de weduwe. Haar zoons en kleindochter verkopen op 12 november 1968 de percelen aan de gemeente IJsselstein, die op 4 februari 1974D304en305, thansD 1757, aan mij verkoopt. Omvang volgens acte ongeveer 2130 M^, wat na meting 2103 M^ blijkt te zijn. Aanvankelijk waren de knotwilgen en -populieren buiten de transactie gehouden. De gemeente wilde het behoud en het onderhoud van de bomenrijen in eigen beheer houden. Wel had de gemeente zich verplicht drainage en onderbemaling aan te brengen, omdat de boerderij zo vochtig was. Op 18 maart 1976 is de gemeente ontheven van deze verplichting in ruil voor de stroken met wilgen en de populieren. Daardoor kreeg het bezit een natuurlijk karakter en werd de omvang ongeveer 2290 M^. In 1977 is het boerderijtje in bezit gekomen van de huidige bewoners. Vroegere bewoners
Of de zusjes Vianen in het boerderijtje
gewoond hebben of zelfs geboren zijn, is mij niet bekend. Zeker is wel dat de Lapidothen er zelf nooit in gewoond hebben. Als de boerderij in 1851 aan Cornelis Bos verkocht wordt, woont er een zekere Jan Bleyenberg in. Volgens de verkoopacte mocht deze het land blijven gebruiken tot Kerstmis 1852, en |
|||||||
|
404
|
|||||||
|
Uit een en ander zou te concluderen zijn
dat het voorhuis later gebouwd is, en dat het achterhuis een 'los hoes' ofwel 'boo' geweest is. (Vgl. het latijnse woord'bos'=rund, en het franse 'boeuf'=os.) Kees Post beschrijft in zijn boekje 'Het boerenhuis in Nederland' ('s Gravenhage, Boekencentrum, 1975) de boo alsvolgt: 'De boo was een bescheiden koeschuurmetdaarin opgenomen een onderkomen voordeboo-heer, de ongetrouwde koeherder. In en rond zijn boo leidde hij een tamelijk eenzaam bestaan. Want meestentijds verbleef hij, ver van de boerderij van zijn broodheer, met het jongvee op het land...' Post noemt de boo verder een vereenvoudigde uitvoering van het vroeg- middeleeuwse'Hallehuis', een woonstalhuis, waarin mens en dier onder een dak in een ruimte samenwoonden. Naar verluidt dateert onze 'boo' uit 1615.
Verder gaat het verhaal dat onze boo-heer rond 1650 bezoek gehad heeft van een dochter van de baas. De gevolgen van dit bezoek zouden tot een huwelijk genoopt hebben. De baas heeft toen voor zijn dochter een voorhuis aan de boo gebouwd, bestaande uit een lange kamer en twee zijkamers onder de lage dakranden. In de westelijke zijkamer kwam een kaaskeldertje met daarboven een bedstee, geopend naar de lange kamer. Ook in de oostelij ke zij kamer kwam een bedstee tegen de binnenmuur, geopend naar het zijkamertje. Om dit laatste mogelijk te maken werd de oude buitendeur smaller gemaakt. Deze ging dienst doen als binnendeur. Bij de restauratie was dit duidelijk te herkennen aan de losse kolom metselwerk. De bedstee van de grote kamer in de
westelij ke zij kamer is later uitgebroken; de opening werd dichtgetimmerd en in de zijkamer werd een opklapbare trap gemaakt. Zo ontstond een opkamer die slaapkamer werd voor de ouders en geboortekamer voor de 10.000 ste inwoner. In de boo werd niet alleen de bedstee opgeruimd. Later is de spekhaard verkleind tot een schoorsteen voor het fornuis en de broodhaard uitgebroken, een en ander om ruimte te krijgen voor een woonkeuken en een slaapkamer. Er was geen toiletvoorziening in het pand aanwezig. Buiten was tegen de |
|||||||
|
Achteraanzicht vóór de restauratie.
varkensschuur een klassiek 'plee' gebouwd.
Alleen aan de oostkant van de deel troffen we een 'groep' aan met een koeiendeurtje. De groep had een verbinding met een gierput buiten. Er was plaats voor een stuk of zes koeien. Buiten de achtergevel troffen wij een waterput aan, overkoepeld, waarop een pomp binnen aangesloten geweest was. Toen waterleiding aangelegd werd is de pomp met onbekende bestemming verdwenen. De boo ofwel deel had twee gebinten, een
in het midden en een tegen de achtergevel. Over de dwarsbalken lagen planken waardoor een hooizoldertje verkregen werd met een luik naar buiten, in de achtergevel. Buiten stond en staat nog de reeds genoemde varkensschuur met de plee. Later is aan de zuidzijde nog een grote opbergschuur aangebouwd. Aan de andere zijde van het erf een kippenschuur en tussen de schuren een |
|||||||
|
405
|
|||||||
|
hooischuur, waarin de palen van de vroegere
hooiberg nog te zien zijn. Dat het voorhuis later gebouwd is dan de boo bleek niet alleen uit de hogere nok enz., maar ook uit het feit dat het in de voet van de dijk steekt. Wij vonden nog een plint van oud-hollandse blauwe tegels, en de zolderbalken van het voorhuis lagen op bruine tegeltjes in de muur. Beide tegelsoorten dateren van circa 1650. Oorspronkelijk zaten ook naast of rond de spekhaard oud-hollandse tegels. Na de verkoop aan de gemeente heeft een
van iemand getracht ze eruit te halen. Dit lukte niet en dientengevolge zijn ze allemaal gesneuveld. Tenslotte: de boo blijkt oorspronkelijk niet gepleisterd geweest te zijn. Dit is gebeurd na de bouw van het voorhuis, omdat dit met gebruikte stenen gedaan is. De oorspronkelijke buiten-muur vertoonde wel allerlei verflagen bij het afbikken, maar geen pleisterlaag. De restauratie
Aanvankelijk was het de bedoehng van
architect Boswij k om alles zoveel mogelij k te laten zoals het was. De nodige sanitaire voorzieningen konden wel in de zijkamertjes van het voorhuis. Het geheel was tenslotte beschermd stadsgezicht, dus een monument, daar moet je zo weinig mogelijk aan knoeien. Monumentenzorg liet Burgemeester en Wethouders per brief van 3 mei 1974 weten, dat voor de restauratie geen subsidie gegeven zou worden. (Later is wel voor het rieten dak vergoeding gegeven.) Het gemeentebestuur concludeerde daaruit, dat de restauratie dan moest voldoen aan de wettelijke bepalingen voor woningbouw. Er moest een entree komen, dwz. een ingang die niet direct toegang gaf tot een der vertrekken; een hal/ gang dus waarop ook alle vertrekken moesten uitkomen. Er moesten sanitaire voorzieningen komen, maar de zij kamertjes waren daarvoor te laag. De zijmuren moesten verhoogd worden tot 1,40 m. en van enkele ramen voorzien worden om de vereiste lichtinval te krijgen. Hals-over-kop heeft architect Boswij k een plan gemaakt, dat ongewijzigd werd goedgekeurd. Behalve de voorgevel is alles afgebroken.
Daar funderen erg kostbaar zou worden (er ligt een kleilaag onder van een meter, |
waaronder minstens vier meter veen), is
besloten nieuw op te bouwen op een plaat van gewapend beton. Om vocht te weren is het beton gestort op plastic folie. Aan de randen werd dieper gestort om de betonplaats te verankeren. De indeling van het voorhuis werd geheel anders. De lange kamer kwam dwars te liggen achter de voorgevel. Het keldertje werd in ere hersteld maar de ingang kwam in de deel/woonkamer met een stenen trapje. Boven het keldertje kwam een opkamertje bereikbaar vanuit de gang, waarop ook de grote slaapkamer, het toilet en de badkamer uitkwamen. Laatste twee vertrekjes kwamen tegen de binnenmuur van de deel. De zijwanden onder de rietenkap werden dus hoger en van raampjes voorzien. Om de verhoudingen niet te verstoren is de achtermuur 75 cm naar achteren weer opgebouwd. In de oorspronkelijke achtergevel zat in het midden een gewone deur, waarnaast aan de ene kant het koeiendeurtje, aan de andere kant een raam. De nieuwe kapkomtruktie.
|
||||||
|
408
|
|||||||
|
De architect heeft het koeiendeurtje laten
vervallen en er eenzelfde raam van gemaakt. De deur is echter verbreed tot een dubbele, bijna geheel van glas voorzien, met roefjes. De nieuwe muren werden alle
spauwmuren. Doordat wij toch weer zouden pleisteren konden we voor de buitenkant nieuwe stenen gebruiken. De oude stenen hadden we allemaal bewaard en afgebikt. Daarmede hebben we de binnenmuur van de deel laten metselen, de kopse kanten met de goote en zijkanten met de kleinere stenen, allemaal schoongemetseld in wild verband. De binnenwand van het voorhuis hebben we met poriso-stenen schoon laten metselen. De badkamer en het toilet zijn betegeld met bruine matjes. De spekhaard hebben wij niet opnieuw gebouwd omdat deze dan teveel ruimte in beslag zou gaan nemen. We hebben een smeedijzeren open haard laten maken door W. van den Bergh uit Laren, die tevens een zeer passend hekje smeedde voor het keldertrapje. Het voorhuis is geheel voorzien van een
plafond, met een luik in de gang, om op het ontstane zoldertje te komen. De deel/ woonkamer is open gebleven tot de kap. Tussen de sporen zijn sandwich-cement- vezelplaten aangebracht. Er waren niet veel oude plavuizen overgebleven, maar net genoeg voor een partijtje voor en rond de haard en voor de gang/hal. De voorkamer kreeg een betonnen vloer, de woonkamer een van vurenhout. In de hoek, waar vroeger het koeiendeurtje gezeten had, is een open keuken gekomen van multiplex-hardhout, naar eigen ontwerp met een afzuigkap, eveneens gesmeed door W. van den Bergh. Van de gebinten hebben we alleen de middelste vervangen, eveneens van vurenhout. Bij alles hebben wij ons steeds afgevraagd hoe de vroegere boo-heren het gedaan zouden hebben. Dit noopte ons tot eenvoud en soberheid. Het resultaat miste alle luxe, maar was wel comfortabel. De bijgebouwen
Daar er strenge voorschriften waren t.a.v.
de bijgebouwen, (wat afgebroken werd mocht practisch niet herbouwd worden) was het zaak zoveel mogelijk in stand te houden. In de varkensschuur en in de kippenschuur |
|||||||
|
Zijaanzicht van de gerestaureerde boerderij.
hebben we een kamer met voorportaal
gebouwd, door een klamp te metselen tegen drie buitenwanden en een tussenwand. De varkensschuur-kamer werd verwarmd met een oliekachel, aangesloten op een vat buiten. In de kippenschuur bevatte het voorportaal de centrale verwarmingsketel en een toilet. Het grote voordeel van de c. v. - ketel buitenshuis is, dat men het geluid van het aanslaan binnenshuis niet kan horen. De in de schuren ontstane kamers waren
ideale studeer-slaap-kamers voor de schoolgaande kinderen, die er bovendien naar hartelust lawaai of muziek konden maken. Conclusie
Tot zover wat mij bekend is danwei ter ore
gekomen was. Er zijn natuurlijk nog heel wat details te vermelden. Eventuele vragen daarover wil ik graag beantwoorden. De gehele restauratie was een mooi maar vaak enerverend avontuur. Ik heb zoveel mogelijk op dia's vastgelegd. Hoewel ik sinds dit avontuur alweer tweemaal verhuisd ben, blijft het als een mooie droom in mijn herinnering. Het boerderijtje verlaten, is een van de zwaarste beslissingen in mijn leven geweest. Nóg zou ik willen weten, hoe het |
|||||||
|
409
|
|||||||
|
corrigeren? Graag hoor!
Er leven nog nakomelingen of althans verwanten van Cornelis Bos. Mogelijk hebben wij van hen nog wat te verwachten? Wie meer wil weten over boerderijen, kan
een goede en recente literatuurlijst vinden in: 'Boerderijen in Nederland; op reis langs monumenten van ons platteland', door Luuk van der Veen (Sijthoff/ANWB, 1985, laatste bladzijde). Weliswaar ontbreekt daarin het artikel van Greetje Buehre, waarin zij een gesprek weergeeft met architect Boswijk over de perikelen van het opknappen van boerderij tj es tot woonhuizen; gepubliceerd in het Utrechts Nieuwsblad van 26/9/75. Maar dat wordt pas interessant als men daar aan begint. Wanneer iemand de literatuur ter hand neemt, kan hij het beste beginnen met het reeds aangehaalde: 'Het boerenhuis in Nederland' van Kees Post. Het is een prima inleiding op alle andere werken. Maar daarna ga je beslist 'op reis langs monumenten van ons platteland'. Men zij gewaarschuwd, maar het is de moeite waard. |
|||||||
|
Gezicht op de achterzijde, gezien vanuit de boomgaard.
boerderijtje precies ontstaan is, wie er in al
die eeuwen in gewoond hebben, en hoe die mensen leefden. Maar wie zoekt dat uit? Wie controleert mijn verhalen? Wie kan mij |
|||||||
|
410
|
|||||||
|
Een zondags gesloten natuurbad
|
||||||||||
|
B. en W. van Jaarsveld verbieden ook de schommels in het zonnebad.
HEEREN EN DAMES GESCHEIDEN.
(Van onzen correspondent)
IJSSELSTEIN, 25 Juli. - Ook deze gemeente verheugt zich in het bezit van een natuurbad, waar oud en jong gelegenheid vinden tot het nemen van zwem- en zonnebaden. Deze mooie inrichting, die gelegen is aan de Lek, op de grens van IJsselstein en Jaarsveld, biedt vooral aan de kinderen allerlei vermaken - schommels, zweefmolen, ringen, kano's, poloballen en nog veel meer heerlijkheden, zoodat zij er bij voorkeur spelen. Maar er zij n ook groote menschen en er zij n grenzen... en zoo werd het vermaak wreed verstoord.
|
||||||||||
|
Het natuurbad is gelegen op grondgebied van
de gemeente Jaarsveld en staat dus onder toezicht van B. en W., die strenge voorschriften tot handhaving van de orde hebben uitgevaardigd. De bokken moeten van de schapen zijn gescheiden en 's Zondags moet de inrichting gesloten zijn. |
||||||||||
|
Voor den ondernemer, den heer Th.
Heyman, is dit besluit een groote handicap, omdat voor het pubUek nu eenmaal Zondag de aangewezen dag is om de beslommeringen des levens minder drukkend te voelen en zich badend in water of zon te verpoozen. |
||||||||||
|
411
|
||||||||||
|
Het is dan ook voorgekomen, dat een 300 a
400 bezoekers moesten worden geweerd, hetgeen eengrooten chaos veroorzaakte, daar zij van alle zijden een aanval op het natuurbad deden. De stroom was dan ook niet te keeren en de ondernemer, die niet wenschte dat tegen de overtreders proces-verbaal werd opgemaakt, liet zichzelf bekeuren, door het bad des Zondags open te stellen en aan de voorwaarde, doorB. en W. vanJaarsveld gesteld, geen gevolg te geven. Daarna werd hij gesommeerd alle
schommels, zweefmolen, ringen enz. van het terrein te verwij deren, omdat volgens B. en |
||||||||||||||||||||
|
W. deze artikelen onder het hoofd publieke
vermakelijkheden vallen, waarvoor vergunning van B. en W. noodigis. Door dit alles wordt de uitoefening van het
bedrijften zeerste belemmerd, zoodat het nog de vraag is of het Rijk de huursom voor het 7 H. A. groote terrein zal kunnen ontvangen. Bovendien is van hooger instantie dan B. en W. vergunning verleend tot het plaatsen van de getimmerten, zoodat er wel van een eigenaardigen toestand kan worden gesproken. 22 Juli 1934
|
||||||||||||||||||||
|
Lid: mevr. G.C.A. Pompe-Scholman.
Bank: Amrobank IJsselstein, reknr.: 21.84.00.217.
gironr. van de bank: 2900.
Redaktie:
N.A. Peeters,Emmalaan36,3411 XHLopiken
B. Rietveld, Meerenburgerhorn 7,3401 CC IJsselstein.
Donateurs ontvangen het periodiek (3 of 4 nummers per
jaar) en worden op de hoogte gehouden van de
activiteiten.
Nieuwe donateurs kunnen zich opgeven bij dhr. W.G.M.
van Schaik, M. Hobbemalaan 11,3401 NA IJsselstein,
tel: 03408-81873. Voor inwoners van IJsselstein bedraagt
de contributie minimaal f 20,- per kalenderjaar, zij die
buiten IJsselstein wonen worden verzocht f6,- extra over
te maken i.v.m. de verzendkosten. Losse nummers
kunnen voorzover voorradig, a f 7,50 bij het secretariaat
worden nabesteld. Voor dubbelnummers is de prijs
f 10,00. Verzamelbanden met 20 nummers naar keuze
zijn f 80,-.
|
||||||||||||||||||||
|
i
|
||||||||||||||||||||
|
Historische Kring
|
||||||||||||||||||||
|
IJsselstein
|
||||||||||||||||||||
|
De Stichting Historische Kring IJsselstein is tot stand
gekomen in 1975 en stelt zich het volgende ten doel: De belangstelling wekken voor de geschiedenis in het
algemeen, voor de geschiedenis van IJsselstein en van de Lopikerwaard in het bijzonder. Bestuur:
Voorzitter: L. Murk,IJsselstraat 24, IJsselstein.
Secretariaat: C.J.H, van Dijk-Westerhout, Omloop West 42,3402 XP IJsselstein, tel: 03408-83699. Penningmeester: W.G.M, van Schaik, M. Hobbemalaan 11,IJsselstein. |
||||||||||||||||||||
|
412
|
||||||||||||||||||||