-ocr page 1-
f»\\m **>5
v i
,\'.
-
DE HëLdENSTRIJD
DER^GAMISARDEN
NAAR HET HOOGDUITSCH VAN
F. BETTEX
■ «
J. H. KOK _ 1915 _ KAMPEN
-ocr page 2-
GUNNING
5
M
14
vvTTXTÜ^T^tïvy*
-ocr page 3-
V
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE HELDENSTRIJD DER CAMISARDEN.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
GUNNING
DE HELDENSTRIJD
DER CAMISARDEN
NAAR HET HOOGDUITSCH VAN
F. BETTEX
J. H. KOK - 1915 - KAMPEN
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
U \'f R E C H T.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
ALS knaap begeleidde ik menigmaal mijn vader, die
reizend predikant was en van moederszijde van
de Fransche Hugenoten afstamde, op zijn tochten
door Zuid-Frankrijk. Daarbij vond ik in zijn kleine bibli-
otheek een oud, reeds lang uitverkocht boek, dat ik met
groote geestdrift las en bestudeerde. Het bevatte de
geschiedenis van de „Pasteurs du désert", — de Leeraren
der woestijn — geschreven door Nap. Peyrat, een nako-
meling van deze Cevenneezen; die er veel geschiedkundige
bronnen en nauwkeurige opgaven van namen, data en
plaatsen voor geraadpleegd had. Uit deze met bloed en
tranen gevulde kroniek wil ik hier mijn ernstigen lezers
een en ander mededeelen.
Het is zoo: deze mannen grepen, gelijk eensZwinglien
Gustaaf Adolf ook gedaan hadden, naar het zwaard, en
moesten, gelijk dezen, naar een onverbiddelijke wet des
Geestes, ook door het zwaard sterven. Intusschen, wie
zijn wij, hedendaagsche, behaagzieke, welgestelde en op
ons gemak levende Christenen, die het dikwijls niet eens
wagen in de pers met een door ons onderteekend woord
voor de eere Gods op te komen, dat wij ons vermeten
zouden een oordeel te vellen over mannen, die goed, bloed
en leven voor hun geloof veil hadden! Bovendien zijn
-ocr page 10-
6
zij reeds lang dood; onze lof roert hen niet, en evenmin
onze berisping. God, die hun tranen telde en hun lijden
zag, heeft hen in barmhartigheid geoordeeld. Laat ons thans
een en ander uit hun leven en strijden vernemen.
Het Edict van Nantes, dat Hendrik IV in 1598 den Ge-
reformeerden gegeven had, verzekerde hun volledige vrij-
heid van geweten en eeredienst, het recht om hunne leeraren
zelf te kiezen, en het ongestoorde bezit van hun 760 kerken,
door hen tempels genoemd, en van hun 200 vaste steden
en burgten. Er waren toen meer dan twee millioen Pro-
testanten in Frankrijk en daarvan over de 250000 alleen
in de provincie Languedoc.
Ook Lodewijk XIV legde den 21 Mei 1652 de openlijke
verklaring af, dat hij „de Hugenoten in het volle bezit en
genot van het Edict van Nantes handhaven zou." En in
1666 verzekerde hij aan den keurvorst van Brandenburg,
dat hij „zich verplicht gevoelde tot handhaving van genoemd
Edict, zoowel door zijn koninklijk woord, als door dank~
baarheid voor de bewijzen van trouw,
die de Protestanten
hem gegeven hadden." Maar de edele Colbert sprak op
den dag zijns doods — 6 September 1683 — deze bittere
woorden tot de afgezanten van Lodewijk XIV: „De koning
kan mij rustig laten sterven. Indien ik voor God gedaan
had wat ik voor dezen man verricht heb, dan zou ik tien-
maal zalig worden, nu echter weet ik niet hoe het met
mij gaan zal!" Hij werd opgevolgd door den meedoogen-
loozen Louvois. En de koning werd al dweepzieker naar-
mate hij ouder werd. Fénélon zei hem dat in het aange-
zicht: „Sire, uw godsdienst is geen liefde tot God, maar
vrees voor de hel!"
-ocr page 11-
7
Hij werd door de Roomsche geestelijkheid, door zijn
listigen biechtvader Letellier, door Louvois, dien wolf, en
door de hartelooze Madame de Maintenon voortdurend
aangespoord en aangemoedigd om van 1661 tot 1686 door
alle edicten den Gereformeerden het eene recht na het an-
dere te ontnemen. Steeds meer werden de Roomschen
begunstigd en de Gereformeerden verdrukt. Hun weezen
werden onder Roomsche opvoeders gesteld of in kloosters
opgesloten; hun godsdienstoefeningen tot enkele plaatsen
beperkt; voor het geringste vergrijp werden hun goederen
verbeurd verklaard en hun leeraren ten strengste gestraft.
Eindelijk, van de jacht teruggekeerd en aan een drinkge-
lag deelnemend, onderteekende Lodewijk de herroeping van
het Edict van Nantes, en verklaarde daardoor twee milli-
oen Protestanten rechtloos en vogelvrij. Het koninklijk
besluit beval: Onmiddellijk afbreken van alle tempels;
verbanning binnen veertien dagen van alle leeraren, met
belooningen voor allen, die hun geloof afzwoeren; doop en
onderricht van alle kinderen door de priesters; bevel aan
alle uitgewekenen om terug te keeren op straf van verbeurd-
verklaring der goederen; gruwelijke straffen voor allen,
die na de afzwering weer tot het Protestantisme overgaan;
verbod om het land te verlaten of zich op eenigerlei wijze
tot godsdienstige doeleinden te verzamelen op straffe van
de galeien. En ten slotte werden alle Protestantsche hu-
welijken voor ongeldig verklaard.
Bij de afkondiging van dit Edict juichten de prelaten,
bisschoppen en priesters en dankten „den ailerchristelijk-
sten" koning. Gouverneurs en ambtenaren wedijverden
met elkander om het zonder genade uit te voeren. De
-ocr page 12-
8
hertog van Noailles, commandant van Languedoc, kondigde
af dat „op bevel des konings alle Protestanten, onder
bedreiging van zware straf, zich binnen acht dagen bekeeren
moesten." De weerspannigen werden indien zij mannen
waren naar de galeien gezonden, de vrouwen in den toren
van Aigues Mortes opgesloten, en de kinderen in kloosters
geplaatst. Overal werden de tempels omvergehaald; en
alleen in Toulouse werden zestig leeraren in de gevangenis
geworpen.
Een hartverscheurende smartkreet steeg ten hemel.
Velen kwamen tot afzwering, de meesten echter slechts
in schijn. Bisschop Nesmond te Moutauban noodigde een
aantal edellieden, zooals de baronnen de Maugac, Vicoze,
Montbeton en anderen, die bij hem in de buurt woonden,
tot een samenkomst uit. Toen ze binnen waren liet hij
hen door lakeien dwingen neder te knielen, maakte het
teeken des kruises over hen en verklaarde dat ze bekeerd
waren. Maar velen bleven, niettegenstaande alle vervolging,
hun geloof trouw; en bij nacht en mist, diep in het woud
en hoog op de bergen, hielden leeraren, mannen als de
edele zachtmoedige Brousson, die hun leven eindelijk op
het schavot eindigden, groote vergaderingen, waarbij ge-
predikt werd en de sacramenten bediend werden, en ver-
maanden de toehoorders hun God getrouw te blijven.
Toen besloot de gruwelijke Louvois de koninklijke troepen
tot bekeering der Gereformeerden te gebruiken; en in Poitou,
Bearn, Guienne en Languedoc begonnen de zoogenaamde
dragonnades. Deze werden zoo genoemd omdat onder alle
soldaten, die voor het doel gebruikt werden, de dragonders
zich het meest onderscheidden door hun beestachtigheid,
-ocr page 13-
9
of naar het oordeel der priesters door hun ijver. Het was
een maatregel, zegt een der geschiedschrijvers, waarbij de
engelen weenden. Zelfs waar de bevolking niet stipt genoeg
de mis bijwoonde en den biechtstoel bezocht, werden
de soldaten gebruikt om de lauwen wat op te wekken;
maar tegenover hen, die standvastig weigerden Roomsch
te worden, hadden zij niet verlof, maar bevel om hen door
alle denkbare mishandelingen daartoe te dwingen; en die
„gelaarsde en gespoorde zendelingen\'\' zooals ze genoemd
werden, hielden huis op de meest-barbaarsche wijze.
Alleen doodslag en verkrachting waren hun verboden;
overigens was alles geoorloofd. Men kan zich voorstellen
wat dat beteekent, en wat arme zieken, eerwaardige grijs*
aards, bejaarde vrouwen, eerbare maagden en onschuldige
kinderen te lijden hadden van in voortdurenden oorlog ver-
harde soldaten. Gewoonlijk begon het daarmee, dat de bar-
baren zich bedronken, waarna zij met duivelschen list en
onder de grootste uitgelatenheid urenlang de aan hen over-
geleverde ongelukkigen martelden. De pen weigert de af-
schuwelijke mishandelingen neer te schrijven, die duizenden
vrouwen moesten ondergaan, en de onnoembare kwellingen
naar lichaam en ziel, waaraan de rampzaligen dikwijls
bezweken. Welke woede moest daarbij koken in de harten
van de evenzeer mishandelde vaders! Geen wonder, dat
later de Camisarden met ontembaren moed en ijver tegen
de dragonders streden!
Lodewijk XIV was niet wreed van inborst; en indien
hij de afschuwelijke behandeling zelf had kunnen zien,
zou hij ze wellicht verboden hebben. Maar Louvois, de
gouverneurs en de bisschoppen zorgden er voor dat hij
-ocr page 14-
10
onder de feesten te Versailles alleen van de gevolgen der
dragonnaden iets te weten kwam. Van alle kanten kwamen
berichten van den goeden uitslag. „De Protestanten bekee-
ren zich bij massa\'s; alleen in de provincie Bordeaux 50000!"
Men had een groot deel van de laatstgenoemden door sol-
daten met ontbloote sabel doen omsingelen en hen toen
gedwongen: „Ave Maria!" te roepen en het teeken des
kruises te maken! Voortdurend heette het: „De dragonders
zijn goede zendelingen!" En de trotsche, dweepzieke
koning gaf steeds toe aan den drang van hen, die hem
bezwoeren de ketterij in Frankrijk uit te roeien.
Vooral in Languedoc en in de Cevennen werd het ge-
heele volk op het ombarmhartigst stelselmatig gekweld.
Alle gevangenissen waren overvol, en welke gevangenissen!
Natte riolen, of kleine gaten waarin een mensch niet zitten,
niet staan en niet liggen kon en de gevangenen geheel
verlamden : — op andere plaatsen, bijvoorbeeld te Valence,
gaten waarin de krengen van schapen weggeworpen werden.
En wanneer er in gevangenissen en galeien geen plaats
meer was, liet Louvois de Gereformeerden op oude, onzee-
waardige barken inschepen met bestemming naar Amerika,
waar zij, die onderweg niet vergaan waren, aankwamen
meestal om van honger te sterven. Omtrent eenigen hun-
ner wordt medegedeeld dat zij gastvrijheid hebben gevon-
den bij de Indianen van Florida, die niet begrijpen konden
dat men de menschen vervolgde omdat zij den Grooten
Geest aangebeden hadden.
Niet slechts verscheidene weken of eenige maanden,
maar volle twintig jaren duurde deze gruwelijke vervolging.
En wanneer de beulen moede werden en een weinig na-
-ocr page 15-
11
latig zich toonden, zette Louvois hen aan en schreef aan
de intendanten: „Zijne Majesteit wil dat men tot het uiterste
hen najage, die weigeren onzen godsdienst te belijden."
En toch hielden de Gereformeerden het uit en leden
zwijgend. Spottend maakten hun vijanden „patience d\'huge-
noV\',
het geduld der Hugenoten, tot een spreekwoord.
Maar eindelijk, toen zij voortdurend ondervonden dat ook
hun onderdanigste en smeekendste verzoeken onopgemerkt
aan den troon voorbijklonken en zij nergens meer recht
en meedoogen konden vinden, vroegen eenigen hunner,
tot vertwijfeling gedreven, zich af of het niet beter zou
zijn in een strijd voor het geloof met vrouwen en kinderen
te sterven, dan in de gevangenissen of op de galeien el-
lendig door de bastonnade afgemaakt te worden.
Daarover willen wij nu verder, verkort, het verhaal van
Peyrat hooren.
I.
Het was in het begin van het jaar 1702. Ondanks alle
dragonnades riepen de priesters: „Onze parochianen ver-
laten ons; zij willen niet meer vasten; leerrede en mis
zijn hun een gruwel; zij loopen hun profeten na; en zoo
er geen middelen tegen gevonden worden, sterft ons geloof
in de Cevennen uit!" Op dezen noodkreet haastte de
„aartspriester der Cevennen" zich om de aanvoerders des
volks over te leveren aan den intendant Baville, civiel-
gouverneur van Languedoc, en met zijn Capucijner monni-
-ocr page 16-
12
ken in de maand Maart een „nieuwe zending" op touw
te zetten, ten einde de massa te bekeeren.
Deze aartspriester was een jongere zoon uit het geslacht
Lauglade, Chayla genaamd, en prior van Laval. Hij was
vroeger als zendeling naar Siam gezonden en had zich
onderscheiden door zijn ijver in het verre land. Hij keerde
terug met een gezantschap, dat de koning van Siam naar
Versailles zond. Juist had Lodewijk XIV toen het edict
van Nantes herroepen ; en daardoor werd den onvermoeiden
priester een nieuw veld van werkzaamheid geopend. Hij
wilde nu de volgelingen van Calvijn bekeeren zooals hij
het eens de jongeren van Boeddha gedaan had. Hoog
van gestalte, heethoofdig, met krijgshaftig uiterlijk, veree-
nigde hij met sombere godsdienstigheid de hebzucht en
hardheid van een Spaanschen inquisiteur en een groote
mate van zinnelijkheid. Hij bracht den winter door in
Meude, maar vestigde zich in den zomer te St. Germain,
omgeven van jonge priesters, landkapelaans, Capucijners
en zendelingen, die hem — hun overste — bezochten.
Hij zelf maakte rondreizen door het land, predikte en be-
handelde het ongelukkige volk als vee. Maar ditmaal vond
hij de bevolking onrustig en opgewonden. Op zijn verma-
ningen en bedreigingen antwoordden zij met smaadredenen
en bedreiging met den dood. Op het Paaschfeest waren
alle kerken ledig; allen waren „in de woestijn" gegaan
om daar op Gereformeerde wijze het Avondmaal te vieren.
In Juli kwam hij op zijn rondreis te Pont-de-Montvert.
In den afgeloopen winter waren daar verscheidene personen
terechtgesteld, onder anderen de jonge vrouw van een
predikant, genaamd Francoise Brey. Eenige valsche broeders
-ocr page 17-
13
waren aan het Avondmaal gegaan. „Ellendelingen," riep
men hun toe, „gij hebt Baal aangebeden; doet boete;
doet boete!" Zij werden voor Baville gesleept, die hen
naar hun dorp terugbrengen en daar ophangen liet. De
prior de Chayla zette die onmenschelijke wijze van doen
voort. Hij kwam er achter dat een profeet bij een zekere
weduwe de 1\'Hermet overnacht had. Dadelijk ging hij
er met zijn soldaten heen, maar vond alleen de kinderen
der weduwe thuis. Dezen weigerden den profeet te
verraden, waarop hij woedend den oudsten knaap vast-
greep en zoo geweldig geeselde dat het arme kind er
aan stierf.
In zijn huis had hij alle kelders tot gevangenissen ge-
maakt, waarin hij de ongelukkigen opsloot en op allerlei
wijzen martelde. Hij vond nieuwe folteringen voor hen
uit; sommigen dwong hij gloeiende kolen in de handen te
houden; anderen omwond hij de vingers met in olie ge-
drenkte wol, die hij daarna in brand stak; weer anderen
kneusde hij handen en voeten tusschen zware balken; nog
anderen liet hij in vaten opsluiten, die onophoudelijk heen
en weer gerold werden; meerdere gevangenen liet hij krom
boeien zoodat zij het hoofd niet opheffen konden. Zoo nu
en dan liet hij een man vrij, — maar voor goud; of een
vrouw, — maar ten koste van haar eer! Dat wordt zelfs
erkend door de Roomsche geschiedschrijvers Louvreleuil
en Brueyes.
Doch het volk, dat gedurende twintig jaren zijn dwing-
landij verdragen had, werd hem eindelijk moede en begon
dat openlijk te toonen. Eene vrouw uit Mazelrozade haalde
zelve haar kind uit de gevangenis terug, en haar beide
-ocr page 18-
14
zonen ontrukten hun zuster aan de handen der soldaten,
die haar naar het klooster wilden brengen. Menigmaal
dreigden deze bergbewoners hun kwelgeest met den dood.
„Ik vrees zeer," sprak zijn zwager, de graaf de Morangier,
tot den prior, „dat gij het offer van uw ijver worden zult!"
En inderdaad de beker des toorns was tot den rand gevuld;
hij zelf wierp er het laatste druppeltje in, dat hem deed
overloopen.
Omstreeks half Juli 1702 kwamen verscheidene Cevenee-
zen, die de woede van den prior ontvluchtten wilden, bijeen
om onder leiding van een muilezeldrijver, Massip genaamd,
naar Genève uit te wijken. Deze karavaan van mannen,
vrouwen en kinderen ging langs eenzame wegen naar
de Rhone, maar viel in een hinderlaag van soldaten. De
vrouwen werden naar Meude vervoerd, en de mannen te
Pont-de-Montvert bij den prior gevangen gezet. Hun ver-
wanten begaven zich in allerijl daarheen en baden knielend
den prior om genade, maar hij bleef onverbiddelijk en
antwoordde op alle smeekingen: „De mannen naar de
galeien en de gids aan de galg!"
Den volgenden Zondag, den 23en Juli, werd op den berg
van Bougès eene vergadering gehouden. Pierre Séguier,
van Magéstavols, bijgenaamd „de profeet", omdat hij de
„gave des Geestes" had, predikte en beklaagde de gevan-
genen van Pont-de-Montvert. „Maar," riep hij ten slotte,
„de Heere heeft mij bevolen de wapenen op te vatten,
onze broederen te bevrijden en den aartspriester van Moloch
te verdelgen." Daarna stond Abraham Mazel op en sprak
tot de menigte, die door deze woorden ontroerd was:
„Mijne broeders, ik heb een gezicht gehad. Ik zag in een
-ocr page 19-
15
hof groote, zwarte, vette ossen, die al de planten opvraten.
En ik hoorde een stem: „Abraham, verjaag de ossen!"
Toen ik niet gehoorzaamde zei de stem ten tweeden male:
„Abraham, verjaag de ossen!" Toen gehoorzaamde ik. De
Geest toonde mij dat die hof Gods kerk is; de zwarte
ossen zijn de priesters, en die stem is de stem des Heeren,
die mij gebiedt hen uit de Cevennen te verdrijven." Brui-
send van geestdrift ondersteunde hem een derde profeet,
Salomo Coudere. Zij drongen de vergaderden onmiddellijk
het plan te gaan uitvoeren, want de priester had gezegd
dat hij, zoodra hij van het bedienen der mis te Barre
teruggekeerd was, Massip zou laten terechtstellen.
Aan den avond van dien dag kozen Séguier, Mazel en
Coudere zich uit de omliggende gehuchten ieder tien mannen
en bestelden die tegen den volgenden avond op de Trois
Faux, dat is op den top van de Bougès, die van verre
kenbaar was aan drie reusachtige beuken. Toen de avond
gevallen was kwamen daar vijftig mannen bijeen; en daar-
ouder een jongeling, bijna nog een knaap, wiens naam
eens alom beroemd zou worden: Jean Cavalier. Ongeveer
twintig hunner waren met geweren en pistolen gewapend;
de overigen droegen hellebaarden, zeisen en bijlen. Séguier
hield een korte rede, zegende hen in den naam des
Heeren der heirscharen, en daalde daarna aan hun hoofd,
onder het zingen van den 74en Psalm, den berg af.
„Waarom, o God, zijn wij in eeuwigheid
Van uwe gunst en onderstand verstoken?
Hoe kan uw toorn dus tegen ons nog rooken,
Die schapen zijn, door uwe hand geweid?
-ocr page 20-
16
Geef \'t wild gediert, dat niets in \'twoen ontziet,
De ziele van uw tortelduif niet over,
Laat, groote God, om een gehaten roover,
Uw kwijnend volk niet eeuwig in verdriet!
Dat elk verdrukte uw bijstand eens erlang!
Laat, laat uw volk niet schaamrood wederkeeren,
Maar wil van hen ellende en nooddruft weren,
Opdat ze uw naam verheffen in gezang!"
Pont-de-Montvert is een armoedig dorpje in het enge
dal bij de brug over de Tarn, en twee uren van de „Drie
beuken" verwijderd. Dicht bij de brug bewoonde de prior
het grootste en schoonste huis, vroeger het eigendom van
een Protestant, die in de groote dragonnade van Septem-
ber 1685 vermoord was. Zijne weduwe en kinderen
werden in de ellende gedompeld en zijn huis aan den
aanvoerder der zendelingen geschonken. Langs dit huis,
slechts door een kleinen tuin er van verwijderd, stroomt
de tamelijk-diepe rivier de Tarn, zich een weg banende
over reusachtige door het water afgeronde rotsblokken.
Aan den avond van den 24 Juli 1702, omstreeks te tien
uur, zat de prior in zijn huis met twaalf tot vijftien gees-
telijken, dienaren en soldaten, die zijn lijfwacht vormden.
Daar hoorde men in de verte gezang, dat al duidelijker,
werd. Het was Séguier, die met een voorhoede van acht
mannen, psalmzingende het dorp introk. Met hun geweren
bedreigden zij de inwoners, die door het ongewone ru-
moer gewekt, uit de vensters keken, en trokken met ver-
snelde pas naar de brug en het huis van den prior. Deze
hoorde het gezang en hield het voor een nachtelijke verga-
dering. „Gaat dadelijk zien!" beval hij zijn soldaten. Maar
-ocr page 21-
17
toen die naar buiten wilden, was het huis reeds omsingeld.
„Geeft de gevangenen!" riepen de mannen van den berg.
„Terug, Hugenotencanaille!" schreeuwde Chayla als ant-
woord.
Zijn soldaten gaven vuur en doodden een der saamge-
zworenen. Woedend grepen de overigen een daarliggenden
boomstam tot stormram en beukten de deur in. Zij renden
door de gangen, verbrijzelden met bijlslagen de deuren der
gevangenissen en bevrijdden de ongelukkige gekerkerden.
Bij het zien van die rampzaligen met gebroken en gewonde
ledematen, die op de voeten niet staan konden, kende hun
woede geen grenzen. Zij stormden de trappen op en riepen
luide om den prior. Roux, de parochiegeestelijke, dien zij
voor Chayla aanzien, wordt door een heliebaard doo-
delijk getroffen. Zijn gekerm en hun bedreigingen zeiden
den prior dat zijn laatste uur geslagen had. Hij gaf zijn
mannen, die moedig de trap verdedigden en eenige aan-
vallers wondden, absolutie.
„Kinderen Gods!" riep de profeet, die zijn mannen moest
sparen, „de wapenen neder! Wij zullen de Baaispriesters
in hun huis verbranden!"
Daarop hoopten zij de stoelen, de stroomatrassen van
\'e soldaten, kortom al wat los en brandbaar was aan den
voet van de trap opeen en staken er den brand in. Spoedig
sloegen de vlammen hoog op. De prior en zijn vrienden
draaiden van hun beddenlakens reepen, en hij wilde de
eerste zijn om zich daaraan langs den achtergevel van het
huis omlaag te laten zakken. Maar hij viel, brak een been
en kon nog slechts achter een doornhaag kruipen. Eenige
anderen slaagden er in zich te redden.
Camisarden                                                                                                  2
-ocr page 22-
18
Onderwijl brandde het vuur steeds feller; het dak stortte
in, de vlammen sloegen hoog op; bij het schijnsel daarvan
ontdekten de aanvallers den achter den haag in elkaar ge-
doken priester. „Daar is de verdoemde vervolger onzer
broederen!" riepen zij.
Du Chayla smeekte om zijn leven: „Als ik verdoemd
ben," zei hij, „wilt gij dan ook verdoemd worden?"
Maar Séguier riep: „Geen genade ! De Geest wil dat deze
beul van Gods kinderen sterft." Met die woorden bracht hij
hem den eersten dolksteek toe. Toen volgden de anderen.
„Neem dat! Voor mijn vader, die geradbraakt is! Voor
mijn broeder, die op de galeien is! — Voor mijn moeder,
die van verdriet stierf! — Voor mijn zuster, die je onteerd
hebt! Voor onze ouders, verwanten, vrienden, aan de
galg, in de gevangenis, in de verbanning, op de galeien!"
Hij ontving twee en vijftig wonden!
Zijn vertegenwoordiger, de kok en eenige soldaten vielen
eveneens. Maar een zijner dienaren en een soldaat, die
volgens getuigenis van de gevangenen, hen altijd mensche-
lijk behandeld hadden, schonk men het leven.
Daarna knielden de kinderen Gods (zooals zij zich
sedert dien dag noemden, ofschoon zij door hun vijanden
Camisarden geheeten werden, een naam waarvan de her-
komst in \'t duister ligt \') bij de lijken neder, met hun
\') De naam Camisarden werd hun gegeven als scheldnaam
(gelijk onze vaderen Geuzen, bedelaars werden gescholden)
omdat zij gewoonlijk over hun kleederen camisa\'s, kielen of
overhemden droegen. Nog heet een nachtelijke overval, waarbij
de soldaten hemden over hun uniform aanhebben, een camisade.
Vert.
-ocr page 23-
19
bebloede wapenen in de hand en brachten den nacht door
met bij het knetteren der vlammen en het bruisen van de
rivier wraakpsalmen te zingen. Toen de dag aanbrak,
trokken ze zich terug, maar men hoorde nog lang uit de
bergkloven van de Tarn hun dreigend gezang klinken.
Pont-de-Montvert bracht den nacht door in de grootste
benauwdheid; niemand waagde zich buitenshuis. Den vol-
genden dag keerden de Capucijners weder en brachten
het lijk van den prior naar St. Germain, waar hij op de
prachtigste wijze begraven werd. Louvreleuil prees in
zijn lijkrede den gestorvene als martelaar en wekte de
talrijke aanwezige geestelijken op om naar zijn voorbeeld
trouw op hun post tot den dood standvastig te blijven.
Maar te drie uur, midden onder de plechtigheid, ontstond
plotseling een gescheeuw: „De opstandelingen komen!
Zij hebben Frugières bezet! Zij verbranden St. Maurice!"
Doodelijk verschrikt stoven de verzamelde geestelijken
uiteen en vluchtten naar de vaste steden. Het was Séguier,
die allen priesteren den dood gezworen had, en nu op
\'t kantje af den aartspriester een bloedige begrafenis-plech-
tigheid bezorgd had. Hij ging voort, naar hij zeide, met
de voltrekking van Gods gericht.
Op het gerucht zijner daden ontstond algemeene op-
wekking. Meer dan duizend man voetvolk en ruiterij
werden ontboden en spoedden zich naar Pont-de-Montvert,
waarheen Baville dadelijk den graaf de Brogue en den
ritmeester Poul met eenige mannen vooruit zond. Brogue
kwam daar den 29en Juli aan. De verschrikte bewoners
vielen hem te voet en betuigden onder tranen hun on-
schuld. Tot hun geluk bevestigden de ambtenaar Le Blanc
-ocr page 24-
20
en de Capucijners hun woorden, want Brogue bedreigde
hen allen met den dood en wilde het dorp afbranden.
Daarna maakte hij zich met Poul en den overste de Miral
op ter vervolging van Séguier. Poul was een oude vech-
tersbaas: hij had de oorlogen in Duitschland, in Hongarije,
tegen de Turken en laatst tegen de Waldenzen meegemaakt.
Een oude kroniek zegt van hem: „Zijn hooge gestalte, zijn
krijgshaftige houding, zijn roekeloosheid, zijn norsche stil-
zwijgendheid en de lengte en zwaarte van zijn Armenisch
zwaard, hadden hem tot een volksheld en de schrik der
boeren in Gévaudan gemaakt." Des morgens kwam hij te
weten dat Séguier op een met bremstruiken begroeide
hoogte in de nabijheid kampeerde. Hij trok er heen; de
profeet wachtte hem vastberaden af. Maar Poul was
handig genoeg om de eerste kogels der Camisarden te ont-
duiken door zich in de lengte over zijn paard heen te
buigen; en daarna drong hij met getrokken sabel op hen
in, doodde er eenigen en joeg de anderen op de vlucht.
Den profeet, die vergeefs trachtte zijn aanhangers ten
strijde te verzamelen, nam hij met eigen hand gevangen,
en met hem Pierre Nouvel van Vialas en Mozes Bonnet
van Peyremale. Gebonden bracht hij hen naar Peyrac.
„Ellendeling!" zei hij onderweg tot den aan zijn paard
gebonden profeet; „hoe denk je dat ik je behandelen zal
nu ik je in handen heb?"
„Evenzoo," antwoordde deze fier, „als ik jou zou be-
handeld hebben, als ik je gevangen had."
Rustig en moedig verscheen Séguier voor zijn rechters,
dien hij met bijbelteksten antwoordde.
„Je naam?"
-ocr page 25-
21
„Pierre Séguier."
„Waarom word je geest genoemd?"
„Omdat de Geest Gods in mij is."
„Waar is je woonplaats?"
„De woestijn en spoedig den hemel."
„Vraag den koning om genade!"
„Ik ken geen andere koning dan God!"
„Heb je berouw over je misdaad?
„Mijn ziel is als een gewaterde hof!"
Hij werd veroordeeld in Pont-de-Montvert levend ver-
brand te worden, nadat de beul hem de hand zou afge-
houwen hebben. Nouvel werd geradbraakt; Bonnet ge-
hangen. Zaterdag, den 12en Augustus werd het vonnis
voltrokken. Nog op den brandstapel troostte de onbuig-
zame profeet fier en moedig het weenende volk: „Broeders,
verwacht den Heere en hoopt op hem! De Karmel zal
weder groenen en de Labanon en de woestijn zullen bloeien
als een roos!" Die groote figuur van den profeet van
Magestavols is een waardige opening van den opstand der
Camisarden.
Spoedig verstrooide Poul de overblijfselen van den on-
derdrukten opstand en dwong hen aan den anderen kant
van de Tarn in de bosschen van oostelijk Lozere te vluchten.
Toen hij de eedgenooten niet kon grijpen, maakte hij zich
meester van hun ouders en overige bloedverwanten en
bracht die allen a\'s verdachten voor den rechter van
Florac. Talrijke veroordeelingen volgden op de terecht-
stellingen van Séguier; maar Poul kon diens kameraden
niet ontdekken, die zich in hun bergholen zoo verborgen
hielden, dat Broglie het er voor hield dat zij naar het bui-
-ocr page 26-
22
tenland gevlucht waren en de opstand geëindigd was. Hij
ontsloeg den adel, maar liet in de gehuchten van Pompi-
don, Aires en Pont-de-Montvert, bij wijze van strafinkwar-
tiering eenige compagnieën scherpschutters achter, en
vorderde van de gevluchte priesters dat zij in hun stand-
plaats zouden terugkeeren.
Gedurende eenigen tijd dwaalden de verborgen eedge-
nooten rond onder aanvoering van Salomo Coudere en
Abraham Mazel. Beiden stamden af uit ijverige geloovige
gezinnen in de Cevennen. De Coudere\'s waren reeds van
geslacht op geslacht voorlezers, voorzangers en profeten.
Het was de moeder van Coudere, die den jongsten harer
zonen uit de kerker van den aartspriester bevrijd had.
De Mazel\'s waren een talrijk geslacht. Reeds lang waren
de Mazel\'s in alle oorlogen evenals in de martelaarsge-
schiedenis der Cevennen vertegenwoordigd, zes hunner
waren naar Amerika overgebracht; enkelen van dezen
stierven onderweg, Pierre Mazel zuchtte vijftien jaar lang
op de galei „La Favorite"; de predikant Olivier Mazel
werd in 1690 te Montpellier opgehangen; Jakob Mazel
ontkwam naar London; de hier genoemde Abraham Mazel
werd de beroemdste. Deze beide profeten, Coudere en
Mazel, waren eenvoudige bergbewoners van ongeveer vijf
en twintigjarigen leeftijd; de eerste geestig en een goed
redenaar, de tweede krachtig en krijgszuchtig. De Geest
had hun geboden de zwarte ossen te verdrijven, die den
hof vernielden. Dat was voldoende; zij waren bereid om
de wapens op te vatten en in den strijd om te komen.
Maar zij hadden op hun kameraden niet zooveel invloed
als Séguier; dezen waren ontmoedigd en dachten er aan
-ocr page 27-
23
om naar het buitenland te vluchten. Maar dat praatte de
jonge Cavalier hun uit het hoofd, die kort geleden uit
Genève teruggekeerd was en wien de Geest een roemrijke
toekomst deed vermoeden, die hem later als aanvoerder
der Camisarden zou ten deel vallen.
Maar terwijl zij zonder aanvoerder aarzelden om een
besluit te nemen, kwam tot hen een zekere La Porte van
Massonbeyron, een smid van zijn beroep en eigenaar van
een smederij, vijf en veertig jaar oud, bruin, gespierd, breed-
geschouderd, wiens lust het was met donderende stem
psalmen te zingen, eenigermate het bevelen gewoon; in
één woord een man geschapen om volksleider te zijn.
„Broeders," sprak hij, „wilt ge naar het buitenland?
Hier in het land onzer vaderen moet onze woning en ons
graf zijn. Gij zegt: het is een land der slavernij en des
doods! Laat ons het dan bevrijden! Laat ons de banden
onzer broederen verscheuren, de Baaispriesters uitroeien en
de tempels des Heeren weder opbouwen! Zegt niet: wat
kunnen wij doen, weinigen in getal en zonder wapenen!
De God der heirscharen is onze kracht! Wij zullen een
krijgspsalm aanheffen en van Lozere tot aan de zee zal
gansch Israël opstaan. Hebben wij niet onze bijlen en
zeisen tot wapenen? En de geweren zullen we van de
gedooden nemen. Broeders, alleen één daad is onzer waar-
dig: te leven en te sterven als verlossers van ons land
en als wrekers des Heeren! Wilt gij dat, dan zal ik uw
aanvoerder zijn!"
Eenstemmig riepen de eedgenooten, meegesleept door
deze mannelijke welsprekendheid : „Wees onze aanvoerder!
Het is de wil des Heeren!"
-ocr page 28-
24
„De Heere is getuige tusschen u en mij!" hernam La
Porte; „ik ben uw aanvoerder!" Hij koos zich den titel:
„Overste van de kinderen Gods" en noemde het leger:
„het leger des Heeren Heeren."
Reeds denzelfden dag daalde hij den berg af met zijne
mannen en ontwapende de Roomsche dorpen Fraissinet,
Mandagout, St. Lézéri, en veroverde daarbij twintig gewe-
ren en een voorraad kruit en kogels. Den volgenden dag
kwam Castanet, een boschwachter van de Aigoulbosschen,
met twaalf mannen van Vébron zich bij hem aansluiten.
Kort daarop hoorde La Porte dat ook in de vlakte de
opstand zich uitbreidde. Daar was op den dag na de te-
rechtstelling van Séguier de beruchte baron de St. Comes
gedood geworden. Sedert dertien jaren maakte deze afval-
lige, — vroeger ouderling van de Gereformeerde gemeente
te Nimes — als overste der soldaten onbarmhartig jacht op
de vergaderingen zijner vroegere geloofsgenooten, en sa-
belde neer al wie niet vluchten kon. Op Zondag 13 Augustus
kwam hij met koetsier en voorrijders te Bauvert. Daar
waren eenige jonge mannen tot het gebed vergaderd, en
zagen hem aankomen. „Broeders," zei een hunner, de
later beroemde Canitat, „daar is onze vijand ! Laat ons
God vragen of het zijn wil is dat wij dien moordenaar
dooden!\' Hij verviel in zinsverrukking, „De apostaat,"
zoo sprak de Geest door hem, „moet gedood worden!"
Op den weg naar Condognan hield Catinat het rijtuig aan,
ontrukte St. Comes zijn pistolen en schoot hem en zijn
voorrijder neer. Baville kon zich niet genoeg over zooveel
stoutmoedigheid verwonderen, en omdat hij den schuldige
niet vatten kon, liet hij er ten minste maar een onschuldige
-ocr page 29-
25
voor boeten. Bousauguet van Caila werd er om te Nimes
geradbraakt.
Zoo hadden de Camisarden het boek der wraak open-
geslagen, en wee hem wiens naam daarin met bloed ge-
schreven werd gevonden. De fanatieke priester en de
vervolgende Jezuiet, de wreede rechter en de bijgeloovige
edelman vielen in de kerk en op den weg, in hun huizen
of op het land door kogel of dolk, en meermalen vond
men op het lijk een papier, waarop de reden van het von-
nis door de kinderen Gods vermeld was. Maar Baville
verdubbelde de terechtstellingen en geloofde met schrik-
aanjagen en met de door Montrevel van alle zijder. ont-
boden troepen de toornende bevolking onder de knie te
zullen krijgen.
Spoedig daarop voegde een neef van La Porte, Roland
van Nimes met Catinat, zijn medeschuldige, en twintig
hunner vrienden zich bij het leger des Heeren. Het aantal
was niet groot, maar de kleine groep kreeg dien dag twee
aanvoerders, die hen later menigmaal de zege zouden doen
behalen: Roland en Catinat, wiens eigenlijke naam Abdias
Morel was en die twee bloedverwanten van denzelfden
naam op de galeien had.
De jonge Cavalier ging naar Ribaute, het dorp zijner
geboorte. „Wel," vroegen zijn vrienden, „hoe gaat het in
het hooggebergte ?" „Goed," antwoordde hij, „maar zult
gij hier stilzitten terwijl uw broederen voor den Heere
strijden?" Daarop trokken achttien man met hem. In het
voorbijgaan klopten zij om twaalf uur \'s nachts een ouden
priester uit zijn bed onder voorwendsel van het laatste
o\'iesel voor een stervende te begeeren. Verbaasd en niet
-ocr page 30-
26
weinig ontsteld zag hij hoe twintig ruwe gezellen, die er
alles behalve stervend uitzagen, zijn woning binnendrongen.
Zij namen de voorhanden wapenen in bezit en trokken
verder, zonder den goeden ouden man verder lastig te
vallen.
La Porte zond zijn neef Roland naar het vlakke land,
dat door Baville met menigvuldige gevangennemingen in
angst gehouden werd, om de bewoners voor den opstand
te winnen. Met geestdrift namen dezen den jongeling aan,
die gloeiend welsprekend was en er krijgshaftig en voor-
naam uitzag.
„Broeders!" riep de profeet in hun nachtelijke vergade-
ringen ; „het gaat thans om de zaak God en de verlossing
van Israël! Volgt mij in het gebergte! Geen land is zoo
geschikt voor den oorlog als het onze. Daar vindt gij
hooge toppen voor uw belegering; rotskloven voor uw
hinderlagen ; bosschen om u te verzamelen en om den vijand
te ontkomen in geval van nederlaag; bergpaden, alleen door
geiten en bokken betreden. Zijt niet bezorgd voor voedsel
en woning in den winter, gij vindt overal afgelegen huizen
en woningen in spelonken, al die bergbewoners zijn onze
broederen; zij zullen ons hun hutten openen en met ons
hun brood, de melk en het vleesch hunner kudden deelen;
en bovendien kunnen wij van de kastanjes in de bosschen
leven. Wat vreest gij ? Heeft God niet zijn volk in de
woestijn gespijzigd en den raven bevolen brood en vleesch
te brengen ? Hij is het, die ons te wapen roept! Hij zal
zijn engel voor ons aangezicht zenden!"
Toen bruiste de geestdrift aan alle kanten op. Allen
boden hem vrijwillig hun zonen en hun goederen aan, en
-ocr page 31-
27
vijf honderd jongelingen lieten zich inschrijven met de
belofte na den wijn- en olijvenoogst in het leger van de
kinderen Gods te treden. Roland ordende zijn compagnieën,
hief krijgsbijdragen van de achterblijvenden en keerde toen
tot zijn oom La Porte terug met een leger van geestdrift-
volle, vsstberaden Camisarden. Als Baville, zijn priesters
en ambtenaren dat hoorden, kregen zij berouw en begon-
nen te begrijpen dat zij het volk te weinig gespaard had-
den, Maar te laat! Na twintigjarige dwinglandij hadden
de boeren der Cevennen de ploegscharen gegrepen, de
maaiers van Lozere hun zeisen gescherpt, de houthakkers
van Aigoal hun bijlen geslepen; maar nu niet weer om
het land te ploegen, het gras te maaien en boomen te
vellen, maar om hun beulen te verdelgen.
II.
Zoo barstte weldra in dolle woede van beide zijden,
de godsdienstoorlog in de Cevennen uit. Maarschalk
Montrevel moest gaandeweg 40000, ja eindelijk ruim 60000
man beproefde troepen, — dragonders, voetvolk, artillerie
en scherpschutters — samenbrengen, ten einde dat leger aan
te voeren tegen 2000 a 3000 bergbewoners, boeren, herders,
houthakkers en dergelijken; die streden voor het recht
om hun God te aanbidden naar hun geweten, en om
hun broederen te beschermen, die meest overal hungods-
dienstoefeningen in de open lucht hielden. De aanvoerders
der Camisarden toonden niet alleen heldenmoed, maar
-ocr page 32-
28
ook krijgskundige bekwaamheid en organiseerend talent.
De meesten hunner waren uit het volk opgekomen, maar
sommigen, zooals Roland en Catinat, hadden bij de dra-
gonders of bij andere wapenen gediend en den oorlog
meegemaakt. La Porte was van beroep smid, Roland, zijn
opvolger, wijngaardenier, Cavalier herder, Catinat paarden-
handelaar, Sèguier, Castanet, Ravanel waren wolkammers,
Cavalier, de riddelijke, blonde, achttienjarige jongeling, die
aan Isai\'s zoon herinnerde door gestalte, dichterlijken aanleg
en heldenmoed, was onweerstaanbaar in zijn ruiteraanvallen;
daarbij was hij goed strateeg en in de grootste gevaren
koelbloedig. Roland, eenige jaren ouder, was even dapper,
maar onbeweeglijk en weinig spraakzaam. Catinat was
een echte schitterende Fransche ritmeester, met zijn in-
drukwekkende reuzengestalte. Maar niemand was beter in
staat om den terugtocht te dekken van de voor geweldige
overmacht wijkende en uit vele wonden bloedende kinde-
ren Gods, dan de kort-ineengedrongen, door het weer
gebruinde Ravanel met zijn kop als een bulhond; de man
die van psalmzingen, gebed, brood en een pijptabak leefde,
en als een aangeschoten everzwijn bij den terugtocht
rechts en links doodelijke houwen uitdeelde.
Vóór alles moesten de Camisarden er op bedacht zijn
op moeilijk te bereiken, diep-weggescholen plaatsen ma-
gazijnen van levensmiddelen, kruit en ammunitie aan te
leggen, en hospitalen voor hun gewonden en stallingen en
hooischuren voor hun paarden en vee te vinden. Daarvoor
waren de vele groote, dikwijls wijdvertakte grotten van
hun vulkanische gebergten als geschapen. In deze grotten
van Cassagnas, Toiras, Saune, Magertaval en Mialet
-ocr page 33-
29
verzamelden zij honderden zakken vol koren en kastanjes,
hun gewone voedsel. In een van die schuilplaatsen ver-
bergden zij vijftig ossen en drie honderd schapen, die op
de nabijgelegen hoogten vetgeweid waren, en wier vleesch
zij voor wintervoorraad pekelden. Cavalier en Roland
hieven nauwkeurig in de omliggende dorpen tienden en
stapelden in die grotten zout, olie en brood op. Over het
algemeen dronken deze matige en geharde mannen niets
anders dan het water van hun bergstroomen, maar zij
versmaadden het ook niet om bij voorkomende gelegen-
heden de teugels van de muilezels te grijpen, die voor
de tafels van maarschalk de Montrevel en intendant Baville,
en voor andere rijke en voorname officieren en ambtenaren,
fijne wijnen, kaas, boter, korhoenders en dergelijke lekker-
nijen overbrachten. Eens heeft Cavalier de voerlieden met
de muildieren naar den maarschalk door laten gaan met
een beleefd briefje, waarin hij Zijne Excellentie mededeelde
dat hij met zijn Camisarden in het bosch den wijn op
zijn gezondheid zou opdrinken!
De gezondste grotten werden tot hospitalen ingericht,
elk met een kleine apotheek, waarin de voornaamste ge-
neesmiddelen heilzame bergkruiden waren. Twee zeer be-
kwame heelmeesters, Chabrier en Tavan, verpleegden de
gewonden. Wee den ongelukkigen wanneer de dragonders
er in slaagden hun verblijfplaats te ontdekken; onbarm-
hartig werden zij doodgeslagen; of men bracht groote
steenen aan en metselde den nauwen ingang dicht. Thans
nog worden nu en dan zulke dichtgemetselde holen ont-
dekt en bij den ingang stapels menschenbeenderen ge-
vonden. Wapenen en munitie veroverden de Camisarden
-ocr page 34-
30
in den strijd; kruit kochten zij in de dorpen; en eens
hebben zij zelf een kruitmolen gebouwd. Ook moesten de
overwonnenen voor hun kleeding zorgen, en menige groep
Camisarden marcheerde ten strijde in koninklijke unifor-
men en met wapenen des konings. Hun aanvoerders, deze
ernstige, dikwijls zwaarmoedige profeten, vroeger zeer grof
gekleed, zagen er geen kwaad in zich later te versieren
met den rijken buit van in het gevecht gevallen officieren.
Op hun kleine wilde bergpaarden joegen ze daarheen,
degens met gouden gevest zwaaiend en dikwijls — tot
schimp voor hun vijanden — de borst met ridderorden
versierd. Velen droegen Spaansche hoeden met struisve-
deren; Cavaliers vederen waren altijd wit, die van Mazel
altijd blauw. Een soldaat, dien Roland, de wijnbouwer,
welke een grot tot woning had en zich trotsch „koning
der Cevennen" noemde, het leven spaarde, verhaalde met
verwondering dat hij voor een man van voornaam uiterlijk
gebracht was, die in scharlakenrood fluweel met goud-
tressen behangen gekleed was en wien een lijfwacht met
prachtige wapenen, op mooie paarden, omgaf. Een ander,
die gedurende twee dagen gevangene van Cavalier was
geweest, zag met niet minder verbazing, dat, wanneer hij
aan tafel zou gaan, zijn dienaren met fijn linnen en keurig
tafelgereedschap dekten, waarna de kok verscheidene scno-
tels opdroeg, alleen Cavalier en een officier plaats namen
en aten, temidden van de staande, zwijgende, gewapende
Camisarden.
Het moeilijkst was het zich schoenen te verschaffen, die
voortdurend noodig waren, omdat ze in het rotsige gebergte,
bij aanhoudende marschen zoo spoedig versleien. Cavalier
-ocr page 35-
31
alleen gebruikte voor zijn legertje maandelijks voor 800
livres aan schoeisel; de gezamenlijke Camisarden jaar-
lijksch meer dan 30000 livres. Alle dorpsschoenmakers, zelfs
de Roomsche, arbeidden in het geheim gaarne voor hen,
want zij betaalden goed en stipt. Het daarvoor noodige
geld ontvingen de Camisarden door bijdragen van de be-
volking. Vele Protestanten, die afgezworen hadden en
schijnbaar goede Roomschen geworden waren, deden den
kinderen Gods in het geheim belangrijke giften toekomen.
Oude vrouwen, grijsaards, kinderen en bedelaars verza-
melden die en brachten ze eerlijk over. Allerlei teekenen
deden daarbij tot herkenning dienst, bijvoorbeeld drie
korenkorrels als zinnebeeld der opstanding; of tinnen lepels
met het inschrift „Jezus Christus" ; of „Men moet het water
des hemels drinken." Maar toch kwam de meeste voor-
raad uit den oorlog zelf. Daarentegen is het bewezen dat
de, toch reeds onbeduidende, geldzendingen uit Protestant-
sche landen de Camisarden nooit bereikten, zoodat zij bij
hun ondergang met fierheid zeggen konden: „Wij hebben
gestreden zonder één man of één penning uit het buiten-
land."
De wijze van oorlogvoeren van de kinderen Gods was
natuurlijk de guerillakrijg. Zij waren meesters in de kunst
om gebruik te maken van hun uiterst-woest terrein en
van elk gebouwtje om tot dekking of aanvalspunt te die-
nen. Zij ontdekten met bewonderenswaardige snelheid de
fouten of de zwakke zijde van den vijand. Cavalier, Ra-
vanel en Catinat zouden in elk leger voortreffeiijke cavalerie-
officieren geweest zijn, en maarschalk Villars kon bij het
treffen te Nages hun leiding niet genoeg bewonderen.
-ocr page 36-
32
Tot hunne godsdienstoefeningen, waarheen langs onbe-
kende voetpaden de dorpsbewoners uit den omtrek toe-
stroomden, wisten zij zeer gunstige plaatsen te kiezen. De
schildwachten werden uitgezet en dan volgden temidden
der vrije, wilde natuur der bergen, uren achtereen psalm-
gezang, leerrede, gebed en avondmaalsviering, meestal
onder het vergieten van vele tranen, elkander op. Indien
de schildwachten de nadering van de dragonders aankon-
digden, verschrikten zij niet; de vrouwen en kinderen en
overige ongewapende toehoorders werden met den zegen
heengezonden; de aanvoerders stelden hun Camisarden in
gelid ter dekking van die weerloozen, en eenige honder-
den mannenkelen hieven, begeleid van trommelslag den
psalm des oorlogs aan (Psalm 68: 1):
„De Heer zal opstaan tot den strijd;
Hij zai zijn haters wijd en zijd
Verjaagd, verstrooid doen zuchten.
Hoe trotsch zijn vijand wezen moog,
Hij zal voor zijn ontzaglijk oog
Ai sidderende vluchten.
Gij zult hen, daar Ge in glans verschijnt,
Als rook en damp, die ras verdwijnt,
Verdrijven en doen dolen,
\'t Godlooze volk wordt haast tot asch;
\'t Zal voor uw oog vergaan als was,
Dat smelt voor gloende kolen!"
Overvloedig hebben hun tegenstanders getuigenis afge-
legd van hun heldenmoed. Verbaasd riepen meermalen de
Roomsche geschiedschrijvers Louvreleuil, Labaume en
Brueys: „Deze Camisarden, die herders, die schurken en
-ocr page 37-
33
landloopers vechten als de Romeinen!" Toen Cavalier
zijn eerst slechts met slingers gewapende recruten in het
veld voerde, stonden deze onwrikbaar den aanval van de
koninklijke dragonders door, die onder het geschreeuw
van: „Slaat dood! Slaat dood!" op hen inreden. „Komt
hier, Baaisdienaren!" riepen zij hun toe en lieten meteen
een hagelbui van steenen op hen neerkomen. Menige
dragonder zonk, gelijk eens Goliath in het voorhoofd ge-
troffen, van het paard. Dan sprongen de jonge herders als
David op de gevallenen, sloegen hun met hun eigen sabels
de hoofden af, wierpen zich — van kindsbeen in het rijden
geoefend — op de paarden der gesneuvelde dragonders
en jaagden meermalen de vijanden op de vlucht, juichen-
de: „Het zwaard des Heeren en van Gideon!"
En dan echode de psalm der overwinning door de bergen:
„Springt op van vreugd! Vermeldt zijn lof,
Die daar Hij woont in \'t hemelhof,
Een Vader is der weezen;
Die weduwen liaar recht verschaft;
Die streng haar onderdrukkers straft
En voor zijn wraak doet vreezen!"
In vele gevechten behaalden de kinderen Gods de over-
winning op hun veel sterkeren vijand, en wanneer zij
verslagen werden, stierven zij heldhaftig. Een hunner aan-
voerders verdedigde zich met zijn twee honderd vijftig man
in den aanvang van den oorlog, gedurende drie uren ver-
schanst in een schaapsstal op een boerderij, tot de laatste
man onder de rookende puinhoopen begraven lag.
Aan avontuurlijke verrassingen, overvallen, hinderlagen
en plotselinge ontmoetingen was deze bergoorlog rijk.
Camisarden                                                                                                  3
-ocr page 38-
34
Dag en nacht, in het bosch en op den berg, was de Ca-
misard onder de wapenen. Over het algemeen hielp de
Protestantsche of in haar hart Protestantsch-gebleven be-
volking de kinderen Gods en gaf hun door allerlei geheime
teekenen wenken omtrent de verblijfplaatsen en de nadering
van den vijand. De Roomschen daarentegen, met de be-
ambten en de geestelijkheid voorop, hielpen natuurlijk de
koninklijke troepen en beproefden door allerlei valsche
berichten en geruchten de Camisarden in den val te lokken.
Ook ontbrak het niet aan allerlei krijgslisten. In het
oosten der bosschen van Bouquet verhief zich op een bergtop
het sterke kasteel Carvas, waarvan de bezetting verschei-
dene vergaderingen der kinderen Gods overvallen had, velen
hunner vermoordende, en uit de hoogte alle bewegingen van
Cavalier en zijn legertje bespiedde. Cavalier had het kasteel
den ondergang gezworen; maar hoe zou hij, zonder artillerie
en zonder stormladders voor een nachtelijken aanval, zulk
een sterke vesting kunnen bedwingen? Op zekeren dag
stootte hij bij Pont-Saint-Esprit op een koninklijke com-
pagnie, die op marsch was naar Italië. Hij doodde al de
manschappen; kleedde daarop een zijner brigaden — zoo
noemde hij de afdeelingen van zijn ruiterij — in de uni-
formen van de gesneuvelden; trok zelf de kleeding van den
gevallen hoofdman aan; bond zes van zijn wildste Cami-
sarden bloedend dwars op paarden en reed zoo met zijn
brigade naar het slot. Hij liet door de schildwachten aan
den commandant berichten dat hij de Camisarden verslagen
had en met zes gevangenen voor de poort stond om die
in veiligheid in het kasteel te brengen ter nadere beschik-
king van maarschalk de Brogue.
-ocr page 39-
35
De brug viel, de commandant verscheen, onderzocht
zwijgend het marschbevel en de papieren van den hoofd-
man, en zag daaruit dat deze jonge, bevallige officier een
neef van maarschalk de Broglie was. Daarop noodigde
hij hem, nadat hij de zes gevangen Camisarden in ontvangst
genomen had, zoo beleefd mogelijk om den avondmaaltijd
bij hem te blijven gebruiken. Cavalier maakte eerst beden-
kingen, maar nam eindelijk de uitnoodiging aan. De com-
mandant liet hem de sterke muren en gewelven zien en
vertelde hem dat de hertog van Rohan na een belegering
van twaalf dagen weer had moeten aftrekken. „Ge ziet,"
voegde hij er bij, „dat uw Camisarden niet ontkomen
zullen!"
Men ging aan tafel en de uitstekende spijzen en fijne
wijnen brachten weldra de officieren in de vroolijkste
stemming. Terwijl zij snoevend al hun wapenfeiten zaten
te vertellen, slopen de verkleedde Camisarden het slot
binnen en vulden al de gangen. Maar midden onder het
drinkgelag stond Cavalier plotseling op, riep zijn mannen,
en binnen enkele minuten waren officieren en bezetting
over den kling gejaagd. „Zoo werden hun wreedheden
gestraft;" zette Cavalier kalm in zijn gedenkschriften. Hij
nam wapenen, krijgs- en mondvoorraad mede, stak het
slot in brand en trok naar Bouquet terug. Toen de troep
een half uur gemarcheerd had, beefde de aarde van een
donderenden knal; Cavalier had het kruitmagazijn niet
kunnen vinden, en dat vloog nu in de lucht.
Zoo oefenden de Camisarden dikwijls een vreeslijkbloed-
gericht, maar nooit mishandelden zij hun gevangenen of
martelden zij vrouwen en kinderen, zooals maar al te
-ocr page 40-
36
dikwijls door de koninklijke troepen geschiedde. Streng
bestraften zij onder elkander vloeken en stelen. Ook lieten
zij meermalen genade voor recht gaan. Roland en Cavalier
hebben dikwijls gevangen Jezuïeten en priesters, officieren
en edellieden de vrijheid hergeven; de laatste schonk zelfs
een verrader, die omgekocht was om hem door vergif
om het leven te brengen, vergeving. Dat moest des te
meer in hen gewaardeerd worden omdat zij met zekerheid
wisten dat zij van hun wreede vijanden geen vergeving
te wachten hadden. Pijnbank, rad en brandstapel stonden
voor hen gereed ; maar zelfs onder hun martelingen dwong
hun geestkracht hun beulen tot bewondering en eerbied.
In den ongelijken strijd tegen de 60000 man van de
Montrevel hadden de kinderen Gods niet alleen het voor-
deel van hun tegen honger en koude geharde gestellen,
van den zekeren voet en het scherpe oog der bergbewo-
ners, van nauwkeurige plaatskennis, van de sympathie en
geheime ondersteuning der bevolking, maar ook van hoo-
gere en naar hun meening, wonderbare krachten, die hun
door den Geest verleend worden, naar zij verzekerden. Ten
allen tijde heeft hooggaand lichaams- en zielelijden de
zinsverrukking bevorderd en het oog des geestes gescherpt;
en zoo ging het ook deze kinderen der „Woestijn"; zoo
als zij terecht hun bergland noemden. De twintigjarige
gruwelijkste vervolging had in dat opzicht grooten invloed
op hen gehad. Honderden ooggetuigen verhalen hoe die
Camisarden, welke daarom profeten genoemd werden, zooals
bijvoorbeeld Cavalier, door hevige siddering overvallen
werden, en zwaar ademend, over het geheele lichaam
bevend, dikwijls onder een stroom van tranen, door de
-ocr page 41-
37
zinsverrukking aangegrepen werden. Dan sprak de Geest
door hem en begon : „Mijn kind, ik zeg u___" En daarop
volgden spoedig vermaningen, zoo dringend en roerend
dat de toehoorders hun tranen niet bedwingen konden. Dik-
wijls volgden er ook beloften van zegepraal, of bedreiging
van strafgericht over de vijanden; niet zelden waren het
openbaringen van aanstaand gevaar en verraad, of van
den dood in den strijd. En ze werden onfeilbaar vervuld.
Eens had Cavalier met de zijnen het Avondmaal gevierd
en met den gebruikelijken broederkus geëindigd. Aan den
disch werd hij door den Geest aangegrepen en sprak:
„Mijn kind, ik zeg u, een Judas heeft ugekust; hij zit met
u aan dezelfde tafel (er waren drie tafels) en eet met u."
Verstomd zagen de Camisarden elkander aan, maar een
hunner verbleekte en boog het hoofd, waarop men hem
onderzocht. Men vondt in zijn zak tien Louis d\'or, als
den prijs voor het verraad ; en een papier met rattenkruid,
dat hij in de spijze van Cavalier mengen moest. Cavalier
vergaf hem; men weet niet meer om welke reden.
Honderden gevallen van geestverrukking werden bekend.
De Geest greep ook vrouwen aan, die profetessen genoemd
werden; ja zelfs meermalen kinderen, wier verrukking,
volgens de ooggetuigen, iets bijzonder heiligs en aandoen-
lijks had. Eens kwamen de dragonders er achter dat er
zulk een tienjarig meisje in Lacapelle woonde. Ze trokken
er heen en omsingelden het huis. De hoofdman sloeg haar
vader, die zijn dochtertje wilde beschermen, zoo geweldig
dat deze \'s avonds aan de gevolgen stierf, schoot een te
hulp snellenden oom dood en sleepte het kind naar de ge-
vangenis te Castres.
-ocr page 42-
38
De hoofdrechter Barbara verhoorde haar en vroeg: „Nu
domme meid, wat zegt de Geest?"
„Dat gij binnen het jaar zult opgehangen worden," ant-
woordde het kind bedaard. (Dat is ook gebeurd.)
„Sluit de gekkin op!" riep de rechter, die niet op zijn
gemak was; „zij zal zoo gauw niet de gevangenis weer
uitkomen."
„Toch wel!" hernam de kleine profetes; „binnen acht
dagen!"
„Zoo," riep de verwonderde rechter; „en wie zou je
dan er uitlaten?"
„Gij zelf!"
Acht dagen daarna ontving Barbara bevel van den inden-
tant van Nimes om het meisje naar het klooster te Som-
mieres te zenden. Zij ontkwam daaruit en vluchtte naar
Genève.
Het is een eeuwige wet, dat hetgeen het lichaam drukt
verheffend op den geest werkt, en menig bezielend uur
hebben deze vervolgden op hun naakte rotstoppen beleefd,
bij hun psalmgezang in de lange heldere, van sterren door-
glansde nachten; menig uur zooals zij, die hun dat bittere
lijden berokkenden, er geen enkel smaken mochten!
De zomer van 1703 ging voorbij in strijd tegen de Ca-
misarden, die in geen enkel opzicht het gewenschte gevolg
had. De opstandelingen namen toe in aantal en werden
steeds stoutmoediger. Toen belegde maarschalk Montrevel
te Calais een vergadering van den intendant Baville, de
generaals, de bisschoppen en de stedelijke regeering om
te beraadslagen over de middelen, waardoor de opstand
het spoedigst onderdrukt kon worden. Velen raadden aan
-ocr page 43-
39
de Protestanten kortweg uit te roeien. De maarschalk
daarentegen wilde alleen het landvolk, dat het met de
Camisarden hield, verdelgen; de bisschoppen waren dat
met hem eens. Maar generaal Julien was voor algemeene
uitmoording. „Het helpt niets," zei deze, „of wij de Cami-
sarden alleen dooden; het geheele volk is besmet, mannen
en vrouwen, en de kinderen nog \'t meest, zij moeten dus
allen gedood worden." Doch Baville, die anders zoo hard-
vochtig was, kwam tegen dezen raad in verzet en sprak
forsch: „Een goed chirurg snijdt alleen het ontstoken lid
af, maar doodt niet den zieke om hem gezond te maken."
Het hof, dat is de koning, wiens goedkeuring moest ge-
vraagd worden, verwierp, gelijk te verwachten was, het
plan van een algemeen bloedbad en stemde toe in de ver-
woesting van de bergen. Met dat doel liet de maarschalk
nu ongehoorde voorraden van koren, andere levensmiddelen
en voeder te Florac samenbrengen, en beval alle smede-
rijen van Meude, Marjemel en andere omliggende plaatsen
te gebruiken voor de vervaardiging van vierduizend bijlen,
hakmessen en prikkels. De graaf de Peyre en de markies
de Canillac ontvingen order om met al de soldaten van
Gevaudan en Rouergues in Vebron te komen, waar de
maarschalk hun zijn vernielingsplan zou blootleggen. Daarop
werd den gezamenlijken bewoners van honderden met namen
genoemde dorpen en gehuchten bevel gegeven zich met
hun vee en have in aangewezen Roomsche steden terug
te trekken, waar zij als soldaten ingekwartierd zouden
worden en ieder dagelijks vier stuivers (ongeveer vijftien
cents) ontvangen zouden.
Dat bevel verbreidde jammer en ontzetting door de Hoog-
-ocr page 44-
*
40
Cevennen. Kort daarna zag men overal grijsaards, vrouwen,
kinderen en zieken weenend hun vaderland en ouderlijk
huis verlaten om die niet weder te zien; hun kudden voor
zich heen drijvend en naar de aangewezen toevluchtsoor-
den ijlend. Maar de sterke mannen namen hun geweren
en andere wapenen en voegden zich bij de kinderen Gods,
die bij al deze bedreigingen — zoo zegt een oude kro-
niek — „zoo onbewogen bleven als een rots in een storm-
wind."
Wij kunnen thans met korte woorden veel verhalen.
Planmatig rukten de troepen voorwaarts; de nogterugge-
bleven bewoners werden verjaagd; en daarop werden
dorpen, gehuchten, hofsteden, ja schaapskooien en hooi-
schuren afgebrand en verder met spade en houweel met
den grond gelijk gemaakt. De soldaten, slecht gevoed en
slecht gekleed en zonder dak in den zwaren regen, ar-
beidden met tegenzin ; velen deserteerden, anderen werden
ziek, maar de ijzeren Julien zette onverbiddelijk het werk
voort. Den Hen December kon hij trotsch aan minister
Chamillard berichten dat vier honderd zes en zestig dorpen
niet meer dan asch en puinhoopen waren en dat hij
twintig vierkante mijlen land van het schoonste gedeelte
van Languedoc tot een huilende wildernis gemaakt had,
waar slechts weinige toevluchtssteden als oasen in over-
gebleven waren, overvol van armen en kudden. Velen,
die in de spelonken gevlucht waren, of hun verwoeste
woningen en de graven hunner ouders weer opzochten,
of die door honger gedreven, de vrijsteden weder ver-
lieten, waren onbarmhartig gedood. Daarop ontving Julien
de gelukwenschen van het hof en van de ministers, en de
-ocr page 45-
41
koning bevorderde zijn getrouwen dienaar tot commandant
van Uzès en omgeving.
Tandenknersend hadden de opstandelingen van de toppen
hunner rotsen de verwoesting van hun woonplaatsen aan-
schouwd. Maar zij waren te zwak om tegen de talrijke
troepen, die op elkaar steunden, op te trekken; en daarom
stortten zij zich als een donderbui in de vlakte, om aan
de Roomsche dorpen en steden zich te wreken en den
vijand afleiding te geven. Saint Caries, Potelières en Sa-
turargues werden te vuur en te zwaard verwoest. „O
God!" baden Cavaliers Camisarden, „help ons de afgoden-
dienaars verdelgen!" en kerken en kloosters gingen in
vlammen op. „Waar is de God van deze kerk?" riepen
de kinderen Gods spottend, „hij verschijne nu en redde
zijn tempel van het vuur en zijn priesters van den dood!"
Maar bij die bloedige tooneelen wierp Cavalier zich menig-
maal op de knieën en bad onder een stroom van tranen:
„o God, erbarm u over dit arme land! Bewerk toch het
hart des konings, dat hij niet meer zijn godlooze raads-
lieden volge!\'\'
Bij deze gevaren voor Montrevel kwam nog een ander.
Een Engelsche vloot verscheen in de golf, onder bevel
van admiraal Showel, met order om een belangrijke zending
wapenen en geld voor de Camisarden aan land te brengen.
Zeven afgezanten, onder welken hoofdman Peytaud van
Beaucaire en luitenant Jouquet van Valence waren uit
Holland afgereisd, om over Genève de Cevennen binnen
te dringen en den Camisarden bericht van deze zending
te brengen. Maar zij werden verraden; een paar ontkwa-
men, een werd in het gevecht gedood, en Peytaud en
-ocr page 46-
42
Jouquet zagen elkander weder voor den bloedraad van
Baville. Deze liet den eersten radbraken en begenadigde
den ander met gevangenisstraf als loon voor het verklappen
van zijn geheim. Zoo hadden de Camisarden geen bericht
gekregen van de naderende hulp. Den geheelen nacht gaf
kapitein Harris, die over de twee met geld en ammunitie
bevrachte schepen bevelvoerde, vuursignalen. De kust was
ongedekt, of beter gezegd, door Cavalier met drie honderd
ruiters bezet, maar onverschillig keken zij naar de vuren,
die zij voor de gewone seinen van visschersbooten op de
tonijnenvangst hielden. Den volgenden morgen tegen tien
uur heesch de Engelschman, die geen Camisarden komen
zag, de zeilen en verdween aan den horizont. Enkele uren
later kwam Montrevel, die van Baville bericht gekregen
had, in allerijl aanrukken; stelde langs de geheele kust
wachten uit, verbrandde de huizen en hutten van de
boeren, jagers en visschers, en zond de vroegere bewoners
in ballingschap naar Sommieres, terwijl Cavalier argeloos
zich weer in de bergen terugtrok.
III.
Zoo verliepen twee jaren. Vele gevechten werden ge-
leverd, waarvan verscheidene meer den naam van kleine
veldslagen verdienden. Menigmaal versloegen de Cami-
sarden de koninklijke troepen, maar ook verschillende
keeren werden zij door de overmacht tot terugtrekken
gedwongen. Zoo doodde Cavalier in het woud van Vag-
-ocr page 47-
43
nas baron de Lagorce met vijf honderd twintig van diens
zeshonderd soldaten. Maar kort daarop werd hij doorge-
neraal Julien, die hem met 3000 man ontmoette, in een
hinderlaag gelokt, en liet op het slagveld twee honderd
Camisarden, zijn bagage, vele paarden en veel wapens
achter.
Doch in den aanvang van 1704 waren de kinderen Gods
aan de winnende hand en vol verwachting. Zoomin de
terechtstellingen van Baville als de groote verwoesting
door Julien aangericht, of de onophoudelijke aanvallen van
de tienduizenden onder bevel van Montrevel, hadden hen
ontmoedigd en de oorlog woedde steeds heftiger. Broeder
Gabriel, ook bekend onder den naam „de Kluizenaar",
vormde rooverbenden, die hij „kadetten van het kruis"
noemde, en die onder voorwendsel van de zaak des konings
te dienen, meedoogenloos de Protestantsche dorpen uit-
moordden en verbrandden niet alleen, maar ook de Room-
sche niet spaarden, indien er slechts goede buit te halen
was. Doch voor de gevreesde Camisarden hielden zij zich
steeds schuil. Montrevel was het moede de moeilijk aan
te treffen en roekeloos-dappere kinderen Gods te bestrijden.
De bisschoppen klaagden hem in Versailles aan als niet
voor zijn taak opgewassen, en berichtten dat hij met bit-
terheid gezegd had: „Deze strijd tegen bedelaars en land-
loopers onteert mij; het is bovendien onmogelijk hen uit
te roeien, want de hel braakt voortdurend nieuwe legioenen
van dat volk uit!" Toen begon zijn gunst bij Lodewijk XIV
te wankelen.
Onderwijl behaalde Cavalier nieuwe zegepralen. Generaal
Lajonquiere geloofde overmoedig met 500 a 600 marine-
-ocr page 48-
44
soldaten en eenige compagnieën dragonders, beide onder
bevel van schitterende adellijke officieren, hem gemakkelijk
te kunnen verslaan, en toen hij hoorde dat Cavalier in
Lascours aan de Gardon overnachtte, ijlde hij daarheen.
Maar Cavalier was reeds vertrokken. De bewoners wei-
gerden te verraden waarheen hij getogen was. Daarop
liet Lajonquiere een man, een vrouw en twee jonge meisjes
dooden en het dorp plunderen door zijn soldaten, die zich
gedurende eenige uren in een woest drinkgelag overgaven.
Dat kwam Cavalier ter ooren, maar deze gevoelde zich
te zwak in getal, daar hij twee compagnieën naar Vivarais
gezonden had. Hij vatte daarom post in de bosschen van
Devois, hield daarna met de jammerende vluchtelingen van
Lascours godsdienstoefening, en legde toen Catinat en
Ravanel in hinderlaag.
Niet lang daarna vertoonde zich de voorhoede der dra-
gonders. Deze keerde terug en gaf bericht aan dengene-
raal, die daarop met versnelde pas voorwaarts rukte.
„Mijne heeren," riep hij, zeker van de overwinning, bij
het zien van de Camisarden, zijn schitterenden officieren
toe, „eindelijk hebben wij de ellendelingen, die we zoolang
zoeken." Ontstuimig greep hij met zijn grenadiers hen
aan. Maar die „ellendelingen" stonden rotsvast; hun wei-
gemikt vuur legde menigen vijand op den grond; en toen
ook van rechts en links het geweervuur begon te knetteren
en Catinat en Ravanel onder het aanheffen van den oor-
logspsalm, waarmee ook Cavalier instemde, naar voren
kwamen, sloegen de troepen, na korten tegenweer, op de
vlucht en sleepten Lajonquiere zonder paard met zich.
Twee of driehonderd man, benevens de adellijke officieren,
-ocr page 49-
45
die afgestegen waren om het voetvolk aan te moedigen,
bleven, van Camisarden omringd, achter.
Cavalier trad naar voren en riep hun toe: „Mijne Heeren,
geeft u over! Gij zult goed kwartier hebben, indien gij
den maarschalk vraagt om vrijlating van mijn vader" (die
toen in de kerker zuchtte).
Maar de trotsche edellieden weigerden hun degens aan
een herder af te geven en dreigden hem er toornig mee.
Daarop gaf Cavalier een wenk, en allen vielen.
Volgens Roomsche berichten sneuvelden in dit gevecht
een overste, een majoor, drie en dertig hoofdlieden en
luitenants, allen edellieden van oude geslachten, en onge-
veer vier honderd vijftig minderen van verschillende wape-
nen. Cavaliers buit bestond uit veel paarden en wapenen,
en een menigte goud, zilver, edelgesteenten, kostbare
zwaarden, prachtige sjerpen, gouden tabaksdoozen en uur-
werken, lijfrokken en vederhoeden. Bovendien kreeg hij
den geheelen buit van Lascours terug, welke de verheugde
inwoners afhaalden, nadat Cavalier op het slagveld een
dankstond met hen gehouden had.
Op de tijding der nederlaag van Lajonquiere haastte
generaal Lalaude zich met 700 man ter wrake. Maar hij
viel in de bergkloven van de Gardon bij Salindres in
handen van Roland en diens mannen. Van de toppen der
bergen verpletterden de Camisarden met rotsblokken hun
vijanden, en grepen daarna de overgeblevenen met de
bajonet aan. Geweerschoten, woest krijgsgeschreeuw en
psalmgezang vermengden zich met het bruisen van den
stroom en slechts met groote moeite redde Lalaude zich
met eenige soldaten. De stroom spoelde de lijken weg,
-ocr page 50-
46
de Camisarden trokken af, en twee uren later hoorde men
in de bergkloof niets anders dan het geklater der waters.
De menschen vergaan met hun hartstochten; Gods natuur
blijft.
Deze twee bijna gelijktijdige overwinningen maakten in
Languedoc buitengewoon veel indruk. De Protestanten
hieven het hoofd weder op; maar toen Lodewijk XIV de
Jobstijding kreeg, onderteekende hij de terugroeping van
Montrevel. De Camisarden juichten en vatten het stoute
plan op den vertrekkenden maarschalk op te lichten.
Daartoe gaf de hoofaanvoerder Roland, nadat hij met
Cavalier in het gebergte plechtig Paaschfeest gevierd had,
dezen een deel van zijn troepen mee. De moedige jonge
Camisarden-officier daalde van den berg af met 900 man
voetvolk en 300 ruiters, allen goed gekleed, voortreffelijk
gewapend, vol moed en hoop. Cavalier bereed het prach-
tige paard van Lajonquiere. Rondom hem was zijn lijf-
wacht van vijftig ruiters, en twaalf door hun heldendaden
beroemde krijgslieden in scharlaken gekleed, vormden zijn
generaalsstaf. Dwarsfluiten, bazuinen en tromgeroffel bege-
leidden het psalmgezang. Nog nooit had men zulk een
schoone afdeeling Camisarden gezien. Onder tromgeroffel
en trompetgeschal rukte Cavalier Boncairon binnen, onge-
veer twee uren van Nimes gelegen, en trachtte de plannen
van Montrevel te weten te komen.
Doch de oude maarschalk, diep beleedigd door den
ondank van het hof en het hart vol bitterheid, had gezworen
den Camisarden een klein afscheid te bereiden en mis-
leidde den aanvoerder der Camisarden. Hij liet door spi-
onnen het bericht van zijn vertrek uit Nimes verbreiden
-ocr page 51-
47
en valsche getallen van zijn troepenmacht opgeven. Terrein,
de geestelijke van Moutpelat hield hem op de hoogte van
Cavaliers bewegingen. Den 15en April 1704 verliet Montrevel
onder sterke bedekking Nimes en kwam te Sommieres,
om daar den nacht door te brengen. Vandaar liet hij al
zijn rijtuigen naar Montpellier gaan en herhaalde tegen
de beambten, van welken hij afscheid nam, dat hij den
volgenden nacht in Montpellier dacht te blijven. Maar in
den nacht zond hij ordonnancen te paard uit. Daarop
marcheerden zoo spoedig mogelijk onder Courteu 600
Zwitsers en dragonders naar Nimes en bezetten de heuvels
van Clarensac. De overste Grandval kwam van Limes
met een bataillon infanterie en vijf compagnieën dragonders
en bezette, evenzeer vóór zonsopgang, de hoogten van
Boissières. De maarschalk, die voor aller oog per rijtuig
van Sommieres vertrok naar Montpellier, stapte buiten de
stad weer uit en ging te paard aan het hoofd van 1800
man van verschillende wapenen en 100 Ieren naar Clarensac
terug ten einde Cavalier te omsingelen, want pastoor
Terrein had hem zooeven laten weten dat deze zich bij
Langlade bevond.
De Camisarden sliepen met opgestelde ruiterij-posten,
de wapens aan hun zij, den arm in den teugel der paarden.
Ook Cavalier, die lang gewaakt had, begon te slapen,
toen plotseling de schoten der schildwachten en het geroep
„Te wapen!" hem wekten. Hij sprong te paard, Catinat
riep zijn ruiters, Ravanel stelde zijn infanterie in gelid.
De vijand was Grandval, die begon met een kort gevecht
tegen Catinats ruiters. Toen hij in slagorde aanrukte,
vielen de Camisarden op de knieën en riep Daniël Guy,
-ocr page 52-
48
van zes profetessen omringd op een kleine verhevenheid
staande, God om bijstand aan, waarna allen opstonden en
onder bazuingeschal den krijgspsalm aanhieven. Maar
Grandval had oude beproefde troepen onder zijn bevel,
en er ontstond een moorddadig gevecht, waarin het paard
van den overste onder hem gedood werd. Plotseling wordt
Cavalier bericht dat van de heuvels rechts en links en
achter hem groote troepen aanrukten. Hij bemerkte dat
hij in een ontzettende hinderlaag gevallen was. Onmiddel-
lijk liet hij zijn troepen onder het vuur en herhaalde aan-
vallen des vijands met de bajonet, volkomen zwenken
en marcheerde onder dapperen tegenweer naar Nages om
zich op de Schlinge terug te trekken. Vergeefsche poging!
van alle kanten dagen troepen op, onder leiding van Montre-
vel, samen meer dan 3000 man, en met versnelde pas. Daarop
trok hij zijn met gouden tressen bezette rok uit, wierp
zijn vederhoed weg, kleedde zich in een grof pak en riep
zijn Camisarden toe: „Kinderen, wij worden levendgerad-
braakt indien we er ons niet doorheen slaan. Volgt mij!"
Woedend greep hij den vijand aan, terwijl Catinat zijn
300 ruiters tegen Grandvals dragonders aanvoerde. Maar
hij kon dien zwaren levenden muur niet doorbreken en
ook Catinats ruiterij werd teruggeworpen.
Toen zwenkte Cavalier nog eens en sprong op de reeds
door dragonders bezette brug van Rosny los. Daarheen
galoppeerden ook de verstrooide ruiters van Catinat, ge-
mengd met de soldaten van Ravanel; zij braken zich een
bloedige baan door de dragonders heen en trokken met
bloed en wonden bedekt terug zonder op Cavalier te
wachten. Hij zou verloren geweest zijn zonder den be-
-ocr page 53-
49
vvonderenswaardigen heldenmoed van zijn tienjarigen broe-
der. Deze knaap begeleidde op zijn kleine witte paard
zijn broeder overal; dien morgen had hij in overmoed
zijn mouwen opgeslagen en zijn bloote armen met roode
banden versierd. Hij plaatste zijn paard dwars op de brug
en schreeuwde met omhoog geheven sabel: „Kinderen
Gods! dekt den terugtocht van mijn broeder!" Zij ge-
hoorzaamden en Cavalier kon zich met zijn gedund legertje
over de brug redden. Maar reeds doorwaadden de dra-
gonders de rivier, en alleen door wonderen van dapperheid,
meermalen alleen in gevecht met een aantal vijanden, elke
rots en eiken boomstam als beschutting gebruikende, kon
de aanvoerder der Camisarden, wien twee paarden onder
het lijf doodgeschoten werden en die reeds door een dragon-
der gegrepen was, zich met enkele getrouwen tegen het
aanbreken van den nacht in de bosschen van Cannes redden.
Van zonsopgang tot laat in den avond had dit gevecht
of liever die reeks van gevechten, geduurd. Stapels lijken
wezen over een uitgestrektheid van twee uren de plaatsen
aan waar het hevigst gestreden was. Meer dan duizend
soldaten en vijfhonderd Camisarden waren gesneuveld, want
niemand liet zich gevangen nemen. Onder de gevallenen
waren drie profetessen, eene in het wit, de beide andere
in het zwart gekleed. De vijand betuigde dat zelfs de
Camisarden nooit zoo heldhaftig gevochten hadden, dikwijla
een tegen zes. En wat de leiding van Cavalier betreft
zeide maarschalk de Villars, de opvolger van Montrevel,
die eenige dagen later het slagveld bezocht: „Het is on-
begrijpelijk dat een man uit het volk, zonder opvoeding
en ondervinding van den geregelden oorlog onder zulke
Camisarden                                                                                                4*
-ocr page 54-
50
bezwarende omstandigheden zich zoo als een ervaren veld-
heer gedragen kon!" Toen hij de verschillende bewegin-
gen van Cavalier onderzocht had, riep hij uit: „Dat is
een Caesar waardig!"
Montrevel, die in het gevecht schitterenden moed ge-
toond had, was tevreden. Zijn fijn-uitgedacht plan was
gelukt, en op de gelukwenschen van zijn officieren ant-
woordde hij trotsch: „Zoo neem ik afscheid van mijn
vrienden!" Hij zond boden naar het hof met bericht van
de overwinning, maar Lodewijk XIV, die tegen hem inge-
nomen was, zei droogjes: „Hij had goed gedaan met te
beginnen zooals hij geëindigd is !\'\' En de oude maarschalk
kreeg gelegenheid om als gouverneur van de afgelegen
provincie Guienne over zijn levensloop en over den ondank
van vorsten te peinzen.
De nederlaag van Nages zou voor de kinderen Gods
nog een bloedig naspel hebben. Niet slechts doodden de
te hulp geroepen benden van den kluizenaar veel verwonde
of verdwaalde Camisarden, maar reeds op den dag van
het gevecht zelf verzamelde generaal Lalaude ongeveer
5000 man, en posteerde zich bij Alais om den uiteenge-
slagen Camisarden, die zich met Roland wilden vereenigen,
den pas af te snijden. Den volgenden dag greep hij Roland
aan, die slechts 600 a 700 man bij zich had, en doodde
daarvan in een verwoed gevecht meer dan 400. Daarna
verwoestte hij Brenoux en acht of negen omliggende
dorpen, die toevluchtsoorden van de Camisarden waren.
Alle mannen en knapen werden gedood, al het vee werd
weggedreven; slechts vijf of zes door Roomschen bewoonde
huizen werden gespaard.
-ocr page 55-
51
Daarna wendde Lalaude zich tegen Cavalier, wien het
gelukt was weder 400 mannen te verzamelen. Na een ge-
vecht bij Mialet, dat tot in den nacht duurde, moesten de
Camisarden zich terugtrekken met achterlating van honderd
zeventig dooden. Onder dezen was een schoone profetes,
die op haar gouden armbanden den naam Susanna Delrome
droeg, en naar men algemeen geloofde de bruid van
Cavalier was.
Op hun terugtocht naar Etzet, grepen de soldaten een
oude weduwe, die met haar mand door het bosch liep.
Zij dreigden haar op te hangen indien zij niet verklapte
al wat zij van de Camisarden wist. Het sidderende oudje
bracht hen in een bergkloof, waar de dragonders al zoekend
door nauwe ingangen in twee ruime holen kwamen. Tot
hun verbazing vonden zij daar een hospitaal met zieke
en gewonde Camisarden, die zij dadelijk afmaakten. Verder
ontdekten zij geweldige voorraden koren, meel, kastanjes,
boonen, twintig vaten wijn, vijftien vaten brandewijn, en
heel in de diepte een arsenaal van wapenen, vijftien cen-
tenaars kruit, groote voorraden salpeter en zwavel en een
menigte werktuigen van allerlei aard. Voor deze ontdek-
king moest Etzet gruwelijk boeten; alle bewoners werden
vermoord; alle huizen verbrand en met den grond gelijk
gemaakt; en op de rookende puinhoopen bleef alleen de
oude weduwe als een onheilspellend spook zitten!
Toen daarop Lalaude Alais binnentrok met zijn soldaten,
die met buit beladen waren, en hun zwaarden versierd
hadden met rijen menschenooren en andere dergelijke
barbaarsche zegeteekenen, vond hij een brief van Palme-
rolles, die hem meldde dat hij Salomo\'s troep bij Pont-
-ocr page 56-
52
de-Montvert verslagen had en daarbij 108 Camisarden
gedood had; en dat de graaf de Tournon de grotten van
Magestavol opgezocht en hun voorraden benevens twintig
ossen en honderd schapen meegenomen had.
Zoo waren van alle zijden vreeslijke ongelukken over
de kinderen Gods gekomen. Binnen vier dagen viermaal
verslagen, hadden zij meer dan de helft van hun mannen
en paarden verloren, benevens hun voorraden levensmid-
delen en ammunitie, hun grotten waren ontdekt, hun hoop
was vernietigd. Maar hun moed was niet gebroken!
Markies de Villars, de opvolger van Montrevel, was
een man van beschaving en met gevoel. Hij had oprecht
medelijden met deze ongelukkigen, en met het door oorlog,
brandstichting en hongersnood uitgemergelde land. Inplaats
van de Protestanten uit te roeien had hij gaarne met hen
vrede gesloten en zich den naam van bevrediger van
Languedoc verworven. Daarom liet hij met Cavalier en
Roland onderhandelingen aanknoopen. Roland, die met
recht wantrouwend was geworden, ontving zijn gezant
koel en trotsch en verwees hem naar zijn luitenant Cava-
lier. Na meerdere besprekingen bood Villars dezen een
vrijgeleide aan en zond hem eenige gijzelaaes, terwijl hij
hem uitnoodigde te Nimes persoonlijk met hem te komen
onderhandelen.
De gevreesde Camisardenhoofdman trok Nimes binnen
in prachtige donkergele, met goud versierde uniform, tot
aan de tanden gewapend, evenals zijn door Catinat aan-
gevoerde lijfwacht, zijn kleinen broeder op den witten
hengst aan zijn zijde. Verbaasd zagen maarschalk Villars,
intendant Baville, generaal Lalaude en hun officieren den
-ocr page 57-
53
kleinen, bevalligen, negentienjarigen jongeling, die hun zoo
handenvol werks gegeven had.
Voornaam welwillend ontving de maarschalk hem, maar
den somberen Baville kookte het bloed toen hij zijn ge-
haten tegenstander zag. Hij snauwde hem toe: „De koning
is te goed dat hij met een rebel als gij zijt laat onder-
handelen."
Kalm antwoordde Cavalier : „Indien men mij niets anders
te zeggen heeft dan kan ik wel weer vertrekken," en
voegde er bij: „Dat wij de wapenen hebben opgevat, hebt
gij door uw wreedheden veroorzaakt, mijnheer."
Villars haastte zich tusschenbeide te komen en sprak
minzaam: „Mijnheer Cavalier, gij hebt alleen met mij te
onderhandelen. Welke zijn uw eischen?"
Cavalier antwoordde: „Vrijlating van onze broederen
op de galeien en in de gevangenissen, terugkeer van onze
bannelingen en vrije uitoefening van onzen godsdienst in
eigen tempels. Staat de koning deze drie voorwaarden
toe, dan zullen wij hem getrouw dienen."
Opnieuw stoof Baville op: „Gij hebt den koning geen
voorwaarden voor te schrijven \'" Maar opnieuw maakte
Villars dat de storm zich legde en verzocht Cavalier zijn
wenschen schriftelijk en door Roland onderteekend in te
dienen. Daarop liet hij hem gaan, met den groet: „Goe-
dendag, mijnheer Cavalier."
Een opgewonden menigte, waaronder ook dames, die
zich gelukkig achtten dat ze zijne kleederen mochten aan-
raken, begroette den herder van Gardon toen hij wegreed
na op voet van gelijkheid onderhandeld te hebben met
den overwinnaar van Fredlingen en eersten maarschalk
Camisarden                                                                                                  *
-ocr page 58-
54
van Frankrijk. Buitengekomen stemde hij met zijn gevolg
den 133en psalm aan:
„Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is \'t dat zonen
Van \'tzelfde huis als broeders samenwonen,
Waar \'t liefdevuur niet wordt gedoofd,
\'t Is als de zalf op \'s hoogepriesters hoofd,
De zalf waarmee hij is aan God gewijd,
Die door haar geur het hart verblijdt."
Bij de verdere onderhandelingen stelde de bekwame
Villars, die gaarne de Camisarden uit het land verwijderen
wilde, Cavalier voor, uit hen een regiment van 2000 man
te vormen, waarover de koning hem tot overste benoemen
zou, om in Portugal te gaan vechten. Hij beloofde hem
ook gewetensvrijheid voor de Protestanten, maar zonder
het recht om hun tempels te herbouwen of voor veiligheid
vaste plaatsen te bezetten. „Vertrouw daarin," sprak hij,
„op de genade des konings en zijn woord."
Wat dat woord des konings waard was, hadden de
Gereformeerden reeds meermalen ondervonden, en zonder
het recht op eigen kerkgebouwen en vaste toevluchtsoor-
den dreigde de beloofde gewetensvrijheid alleen een schijn-
vrijheid te worden, die bovendien iedere gouverneur naar
willekeur beperken kon.
Maar Villars beloofde den jongen held een gehoor bij
den koning te bewerken, en bracht hem er eindelijk door
nieuwe beloften en vriendelijke woorden toe dat hij eigen-
machtig het vredesverdrag onderteekende.
Toen dat Roland ter ooren kwam, zond hij toornig
Ravanel, Salomo en Catinat om Cavalier het bevel over
zijn troepen te ontnemen. Barsch vorderden de aanvoerders
-ocr page 59-
55
van de Camisarden van Cavalier mededceling van
hetgeen hij met Villars overeengekomen was. Teen
hij weifelend toestemde dat hij in hun naam afst and gedaan
had van den herbouw der tempels en dat hij dienst naar
het buitenland aanvaard had, braken de bedreigingen los:
„Verrader! Lafaard! Ge hebt ons verkocht! Is dat de prijs
van ons bloed?" Met getrokken sabel drong Ravanel op
Cavalier aan, die zijnerzijds ook het zwaard ontblootte; maar
de profeten Daniël en Mozes wierpen zich tu sschen de
verbitterde aanvoerders. Met roerende woorden bezwoer
Cavalier zijn oude wapenbroeders hem te volgen, maar
Ravanel hoonde hem, en bijna was het tot een bloedige
botsing gekomen.
In somber zwijgen stonden de overige Camisarden als
getuigen daarbij. Daar riepen Ravanel en Mozes: „Hoog
het zwaard des Heeren I Rechts omkeert! Marsch !" en
reden in galop naar de kinderen Gods terug. Volweemoed
zag Cavalier zijn deelgenooten in zooveel gevaren en zoo-
veel roem zich van hem verwijderen. Slechts zijn broeder,
tien ruiters en dertig man te voet waren hem bijgebleven,
en met dezen keerde hij vernederd naar Villars terug, die
hem nu niet zeer genadig ontving; hij had beter gevolg
van zijn inschikkelijkheid verwacht!
Aangezien Cavalier niet geslaagd was in het vormen
van een regiment Camisarden, verviel zijn titel van overste.
Villars zond hem naar Versailles, waar Lodewijk XIV, voor-
naam nederbuigend, zijn ond erwerping aannam en bevel
gaf, hem met zijn mannen onder militair geleide naar de
vesting Nieuw Brissac te brengen. Cavalier kwam te weten
dat hij daar levenslang opgesloten zou worden ; daarom
-ocr page 60-
56
leidde hij de hem vervoerende soldaten om den tuin,
reed met zijn mannen des nachts weg en ontkwam onder
vele gevaren over Mömpelgard naar Lausanne, waar zij in
de kerk feestelijk God voor hun redding dankten.
We hebben hier nog alleen bij te voegen dat de held
der Cevennen na veel wederwaardigheden en wapenfeiten
in Spanje en verscheidene andere oorden, zijn leven als
hooggeacht gouverneur van het eiland Wight in Engelschen
dienst eindigde. Hoe de gevoelens van den vroegeren
Camisard in die schitterende betrekking waren, kan men
daaruit opmaken dat, toen koningin Anna hem eens vroeg
of de Geest hem nog altijd bezielde, hij haar zwijgend
aanzag, het hoofd boog en in tranen uitbarstte.
Met Cavalier verloor de Camisarden-opstand zijn rech-
terarm. Alleen bleef nog het hoofd, de edele onbuigzame
Roland. Door sombere voorgevoelens beklemd, maar vast
besloten om zijn leven voor de zaak zijner broederen
op te offeren, leverde hij nog eenige gevechten met min
of meer gelukkigen uitslag, en sloeg standvastig alle vre-
desvoorstellen af, die niet volledige vrijheid van godsdienst
voor alle Protestanten inhielden. Eindelijk werd hij door
een jongen Camisard van Uzès voor honderd Louis d\'or
aan den ritmeester de Parat verraden. Deze verrastte hem
des nachts, maar hij ontvlood, half gekleed, door vijftig
dragonders vervolgd, met vijf zijner officieren: Maillé,
Grimaud, Guérin, Raspal en Contarel. De dragonders be-
reikten hem in een olijvenbosch. Roland, tegen een boom
geleund, verdedigde zich als een leeuw en doodde drie
van zijn aanvallers. Eindelijk werd hij door den dragonder
Sonbeyran van achteren doorschoten, ofschoon streng bevel
-ocr page 61-
57
was gegeven, hem levend te grijpen. „Weenend stortten
zijn vrienden zich over zijn lijk heen," zoo berichten de
kronieken, „en lieten zich als lammeren binden." Op den
16en Augustus 1704 werd het lijk van den generaal van
de kinderen Gods, met een strop om den hals smadelijk
door ossen de straten van Nimes doorgesleept en des avonds
verbrand, terwijl zijn vijf luitenants bij het licht van den
brandstapel geradbraakt werden. Met buitengewone vreugde
waren Baville, Flechier en vier voorname geestelijken
getuigen van hun marteldood.
Zoo stierf Roland Laporte, generaal der kinderen Gods,
in het dertigste jaar zijns levens; — een man die iets van
Cromwell en van de Coligny in zich vereenigde.
Geen van de overgebleven aanvoerders, Ravanel, Catinat,
Joani, Castanet, Salomo en Abraham, had bij alle persoon-
lijke dapperheid, het talent van den opstand verder te
organiseeren en te leiden. Na veel vruchtelooze pogingen
om opnieuw tot eenheid te komen, werden zij verraden
en gevangen. Catinat en Ravanel stierven den 22en April
1705 op de esplanade van Nimes in de vlammen, nadat
zij den geheelen nacht schandelijk gemarteld waren: Ca-
tinat onder wild gebrul, Ravanel tot den laatsten snik
psalmen zingend.
De vervolging der Protestanten duurde nog lang, maar
de oorlog der heldhaftige Camisarden was geëindigd. Zij
hebben het zwaard gegrepen en zijn door het zwaard
vergaan; God, die hun gebreken, hun geloof en hun ge-
trouwheid tot in den dood zag, heeft hen geoordeeld; —
eens zullen wij zien hoe; Hij zij hunne zielen genadig!
-ocr page 62-
58
Waartoe dienden nu, zoo vraagt ons verstand, die lange
strijd, die heldenmoed, die stroomen vergoten bloed en
tranen? Maar de wereldbeschouwing des Christens gaat
hooger en dieper dan het verstand. Hij weet dat Gods
wet voor het aardsche leven heet openbaring. God wil
dat alle krachten medewerken aan den grooten strijd tus-
schen het booze en het goede, die de wereldgeschiedenis
uitmaakt, daartoe moeten alle kiemen, die Hij in iedere
menschenziel gelegd heeft, opgroeien en vruchten dragen
voor dit en voor het volgende leven. Want alles is vol
beteekenis, brengt belooning of straf mee, werkt wraak-
gericht of boete en bekeering, ontroert andere harten en
is een onverdelgbaar woord in de wereldgeschiedenis. En
daarom wordt aller doen en laten opgeschreven in de
boeken van werken en van schuld, die bij het jongste
gericht geopend zullen worden (Openb. 20 : 12). Het is
van geringe beteekenis wat onze geschiedschrijvers over
het gebeurde in goed- of afkeurenden zin spreken en
schrijven. Onze wereldgeschiedenis is het wereldgericht
niet. Maar dag voor dag wordt de ware wereldgeschic-
denis in het boek der waarheid opgeschreven (Dan. 10:12).
Daarin staat elk gebed en elke vloek, elke vergoten druppel
bloed en elke vergoten traan. En een onbarmhartig oor-
deel zal gaan over dengenen, die geen barmhartigheid
gekend heeft (Jak. 2: 13).
Zelfs op aarde en voor de menschen bleven overigens
deze worstelingen van de kinderen Gods niet vruchteloos.
De koningen van Frankrijk kwamen gaandeweg tot inzicht
dat deze Hugenoten door geen vervolging, hoe gruwelijk
ook, uit te roeien waren. Na Lodewijk XIV waagde
-ocr page 63-
59
de Regent het niet, zooals hij gaarne gedaan had, tegen
den raad zijner ministers en den haat van de geestelijk-
heid in, 500000 Gereformeerden uit den vreemde naar Frank-
rijk terug te roepen. De wellusteling Lodewijk XV liet
de zwaardrukkende wetsbepalingen voor de Protestanten
nog van volle kracht. Maar de zwakke Lodewijk XVI
schreef in 1787: „Wij Lodewijk XVI, koning van Frankrijk,
overtuigd van de nutteloosheid eener reeds honderd jaren
durende vervolging, hebben besloten uw burgerrechten te
erkennen. Van nu aan zijn uw huwelijken rechtsgeldig,
uw kinderen wettig (hoe genadig!), uw godsdienst wordt
geduld; handel is u geoorloofd, maar van hofbedieningen
en ambtenaarsplaatsen zijt ge voor altijd uitgesloten."
Doch het was te laat! Sedert de bloedbruiloft was de
schuld opgehoopt; die schreeuwde om wraak, en Lodewijk
XVI met duizenden adellijken en priesters vielen onder
de guillotine.
Ons Christenen van de twintigste eeuw dreigen niet
meer om des geloofs wille galg, rad en brandstapel. Nie-
mand kan ons lijf, goed, vrouw en kinderen rooven. Maar
nemen misschien daarom karakterloosheid en menschen-
vrees zoo toe, evenals de ellendige, op twee gedachten
hinkende, op verdraagzaamheid en ruimhartigheid zich
beroemende, van God gehate lauwheid ?
Hij erbarme zich over ons, versterke ons geloof en geve
ons meer moed en blijdschap om te belijden!