-ocr page 1-

■ Jt

f /

en

over Kaas als voedingsmiddel,

-m-

M. J. DE WILDE.

-ocr page 2-

\' I

r

Â. qu

192

!■ S\' -,: ^

J

\\ •

■ \\

A

-p. -V-R- .

■k

\\ ; :

-ocr page 3- -ocr page 4-

■. .. \'v

■ ■ ■ ■ \' 1,- : \'

\\

\' (

-ocr page 5-
-ocr page 6-

..........

> JT

y

- -4

v

\' \'r- ■ ■ r.

1

^^ ■ ■, ■-ïf ci-vij- ■ • -ri ^

-ocr page 7-

EENIGE BESCHOUWINGEN EN ONDERZOEKINGEN
OVER KAAS ALS VOEDINGSMIDDEL.

-ocr page 8-

UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT

I

3519 1539

-ocr page 9-

Eenige Besehouwingen en Onderzoekingen
over Eaas als voedingsmiddel.

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

AAN DE j^IJKS-pNIVERSITEIT TE pXRECHT,
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS

Dr. C. A. PEKELHARING,

Hoogleeraar in de Faculteit der Geneeskunde,

VOLGENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN

ii f4WflIf ilE iiillWiil

TE VERDEDIGEN

op Vrijdag 19 Maart 1897,

des namiddags te 3 uren,

DOOR

MARÏNUS JAN DE WILDE

geboren te NIEUWE TONGE.

uTRECHT. f. den boer. — 1897.

-ocr page 10-

1

-^■mm

< »

*

-ocr page 11-

an mpÉ

-ocr page 12-

C< i ■

^■ÎH

-ocr page 13-

Bij het voleindigen van dit proefschrift is het mij
aangenaam uiting te kunnen geven aan mijne gevoelens
van dankbaarheid in het bijzonder jegens U, Hooggeleerden
van O verbeek de Meijer, Hooggeachten Promotor voor
tiwe hooggewaardeerde leiding en steun, die ik steeds van
U heb genoten.

Gaarne grijp ik deze gelegenheid aan om ook aan U,
verdere Professoren en Lectoren der Medische Faculteit
dank te zeggen, voor al hetgeen gij tot mijne vorming
hebt bijgedragen- Moge uwe steun mij ook in het verdere
verloop van mijn studie en leven niet ontbreken.

Aan U, geachte Dr. VRIJHEID, gevoel ik mij zeer
verplicht voor den raad en steun, mij altijd welwillend
verleend.

-ocr page 14-

m

m-

-ocr page 15-

inhoud.

Bladz.

Inleiding..................i

Verteerbaarheid van Caseïne...........15

Eigen Onderzoek.....................45

Besluit...................7 6

Stellingen..................81

-ocr page 16-

rmmm

\\ » -

_______J«»

i

-ocr page 17-

INLEIDING.

De leer der voeding is in de hoogste male nuttig voor
den mensch, omdat hij daaruit leeren kan: allereerst aan
welke eischen eene goede voeding behoort te voldoen, ten
tweede en wel voor den minder bemiddelde en de arbeiders-
klasse van het grootste gewicht, hoe men zich het goedkoopst
en tevens \'tbest voeden kan.

Door een onderzoek in te stellen aangaande de verteer-
baarheid der kaas, een zoo veelvuldig gebruikt voedings-
middel, heb ik getracht een eenigszins nuttig en praktisch
doel te bereiken.

Is kaas werkelijk een voedingsmiddel, of komt zij in de
eerste plaats als genotmiddel in aanmerking.^ Dit is eene
vraag, die allereerst dient beantwoord te worden.

Wie de voeding der arbeidersklasse in groote steden kent,
weet, dat die slechts voor een zeer klein deel van stoffen uit
het dierenrijk gebruik kan maken.

De hoofdschotel van hun middageten is gevuld met aard-
appelen, waarbij gewoonlijk zeer weinig spek en bijna nooit

-ocr page 18-

vleesch is, en de groenten zijn meestal slechts met eene
kleine hoeveelheid dierlijk vet opgestoofd.

Hun overig dagelijksch voedsel bestaat uit brood, dat nu
eens droog, dan met een weinig natuur-of kunstboter besmeerd
genuttigd wordt, maar dat voor het meerendeel steeds van
magere of vette kaas is voorzien. Veeleer eten zij droog
brood met kaas, dan brood met boter zonder kaas.

Als bij ingeving komt de arbeidersklasse dus op deze wijze
althans eenigermate aan hare behoefte aan eiwit te gemoet
en is zij zoo in staat haar werk te doen.

Prof. König i), wiens ooi deel in Duitschland van groot
gewicht wordt geacht, zegt dienaangaande o. a. het volgende:
Onder de zuiver dierlijke voedingsmiddelen nemen melk en
melkproducten de eerste plaats in. In afgeroomde melk en
magere kaas zijn de voedingsstoffen 2-—maal goedkooper
dan in vleeschsoorten. Zelfs in magere melk, magere kaas
en karnemelk komen de voedingsstoffen in prijs die van het
brood gelijk.

Door zich met kaas te voeden, voedt de volksklasse zich
dus volgens König\'s uitspraak goedkoop en flink.

Aangaande de voedingsmiddelen in \'t algemeen kan men
het volgende zeggen:

De voedingsmiddelen zijn des te meer aan te bevelen,
hoe meer hunne resp. voedingswaarde, in geld uitgedrukt,
de marktprijs overtreft.

1) J. König. Zusammensetzung der menschlichen Nahrungs- und
Genuszmittel. 3 Auflage. Berlin, 1889—1893.

-ocr page 19-

König verdeelt de voedingsmiddelen in twee groepen:
A, Dierlijke, B. Plantaardige,
en berekent de voedingswaarde per l K.G., haar verge-
lijkende met den marktprijs per K.G., volgens de marktprijzen
te Munster.

A. Dierlijke Voedingsmiddelen.

Voedingsw.
p. K.G.

in Pfennige.

Marktprijs
p. K.G.

in Pfennige.

Ossenvleesch

zeer vet ....

156.0

165

middelmatig vet .

138.7

170

mager.....

126.7

168

Schapenvleesch

zeer vet ....

161.6

148

vet......

120.2

140

Varkensvleesch

vet......

161.9

165

mager.....

I33-I

Schelvisch ....

130.2

80

Stokvisch ....

470.1

138

Haring.....

146.2

105

Zalm (Rijn) , . .

93-3

500

Sardines.....

138.2

465

Cervelaatworst . .

185.4

400

Eieren.....

100.2

125—250

Volle melk. . . .

33-1

IS

Afgeroomde melk .

25.7

9

Halfvette kaas . .

209.2

140

Magere kaas . . .

220.9

90

Vette kaas ....

226.8

190

-ocr page 20-

B. Plantaardige Voedingsmiddelen.

Voedingsw.
p. K.G.

in Pfennige.

Marktprijs

p. K G.
in Pfennige.

Tarwemeel, fijn . .

30.2

36

grof . .

33-0

30

Roggemeel....

32.0

32

Havergrutten . . .

38.0

60

Boekweitgrutten . .

30.6

42

Rijst ......

29.2

60

Witte brood, fijn ,

21.9

48

grof .

20.6

36

Roggebrood . . .

19.7

33

Aardappelen . . .

7-5

6

Witte boonen. . .

43-3

40

Erwten.....

42.4

40

Linzen .....

45-5

50

Asperges.....

3-8

150

Tuinerwten. . . .

8.3

44

Bloemkool ....

4-7

320

Wil men voor deze prijzen, in voedingswaarde uitgedrukt,
eene juistere uitdrukking hebben in verhouding tot de waarde
in marktprijs uitgedrukt, dan heeft men de volgende berekening.

Stel I K.G. cervelaatworst kost 4 Mark, nu is de vraag,
hoeveel is te dien opzichte de waarde van i K.G. vette kaas.

Hare relatieve voedingswaarden verhouden zich als 1.85
Mark (cervelaatworst) : 2.27 Mark (vette kaas) alzoo:
1.8S : 2.27 = 4: X (x z= 4.91)
Uit deze berekening zou dus volgen, dat i K.G. vette kaas
zou moeten kosten 4.91 Mark, indien men hare voedings-
waarde even duur betaalde als die van cervelaatworst.

-ocr page 21-

i5

Maar l K.G. kaas kost slechts 2 Mark, zoodat zij, wat
voedingswaarde betreft, ongeveer 2I/2 maal goedkooper ia
dan cervelaatworst.

De volgende tabel geeft, volgens König, èn voor de
goedkoopte, èn voor de voedingswaarde van kaas een door-
slaand bewijs.

I Kilo kost

130

Pfn.

120

?!

»

140

))

»

120

}>

5)

200

»

I haring kost

8

»

I Kilo „

140

»

I Liter „

16

»

»

8

»

}> j)

9

»

een ei „

6

I Kilo „

75

))

Som der
voedingseen-
lieden
op
I K.G.

Marktprijs
p. K.G.

in Pfennige.

100 voedings-
eenheden
kosten.

Voor I Mark

heeft men
voedingseen-
lieden,

Rookvleesch

1

van een os .

1815.5

320

176.2

56.7

van een paard

1786

120

61.6

148.8

Gerookte tong

2163.8

267

123.4

81.0

Cervelaatworst

2074.8

400

192.B

50.2

Vette kaas. .

2315

200

86.3

115.8

Magere kaas .

1914

100

52.2

191-4

Dr. C. A. Meinert geeft de volgende tabel i); voor i
Mark kan men koopen:

760 gram mager ossenvleescli
830 „ vet

710 „ kalfslever . . .
830 „ vet varkensvleesch
500 „ spek. .

13 haringen. . .
700 gram stokvisch
L. melk . . .
12J L. magere melk
II L. karnemelk .
17 eieren ....
1326 gram magere Duitsche kaas

i) C. A. Meinert\'s Wandtafeln.

-ocr page 22-

i6

of, uitgerekend naar het eiwit- en vetgehalte, koopt men
voor
I Mark:

er osseiivleesch

Vet

Kalfslever . . .
Vet varkensvleesch
Spek . . .
Haring . .
Stokvisch .
Melk . . .
Magere melk
Karnemelk .
Eieren . .
Duitsche magere kaas

143 gram eiwit,

118 „

120 „

90 »

16 „

220 „

500 „

250 „

450 „

374 »

133 „

530 „

21 gram vet
174

22
248

390

140
4
225
62

IIO

los
100

Het goedkoopste voedingsmiddel is alzoo volgens deze
tabellen magere kaas.

Al mogen de voedingsstoffen van de kaas waarschijnlijk
niet zoo gemakkelijk en spoedig verteerd worden, wegens
grootere vastheid en eenigszins afwijkende scheikundige samen-
stelling, als die van het vleesch, hare voedingswaarde is waar-
schijnlijk toch niet zoo veel minder dan die van het vleesch,
dat men 3 a 4 maal duurder betaalt.

Wil men alzoo een goedkoop, dierlijk, stikstofhoudend
voedingsmiddel aanschaffen, dan neme men magere kaas;
wil men tegelijk vet gebruiken, dan neme men vette kaas,
liever dan tong of cervelaatworst, waarvan bovendien de af-
komst zoo dikwijls nog veel te wenschen overlaat.

-ocr page 23-

De menschen koopen echter helaas liever voor weinig geld
een groot volumen, denkende dat daarvan de voedingswaarde
afhangt. De arts moet daarom in de eerste plaats kennis
nemen van de wijze, waarop de mensch dient gevoed te
worden en van den prijs der beschikbare voedingsmiddelen.

Rost. Haddrup heeft aangaande het gebruik van kaas
o. a. het volgende gezegd; i)

Bij de volksvoeding speelt in de meeste streken van Duitsch-
land de kaas bij lange na niet die rol, welke zij spelen moest.

Vleesch is voor de arbeidende klasse te duur, brood alleen
is als voedsel niet voldoende, het geeft den armen geen kracht,
er is geen goedkooper en beter middel, dat het vleesch ver-
vangt, dan de kaas.

Dr. A. Koch zegt er van, kaas is een voedingsmiddel,
zooals het behoort.

Volgens eene berekening door Dr. Dang er is in de
laatste jaren het gebruik van melk en melkprodukten bij de
armere volksklasse minder en minder geworden. 2).

Dr. Eisbein eischt als gemiddeld gebruik per hoofd ge-
durende een jaar:

120 Liter melk.

15 K.G. boter.

7.5 K.G. kaas.

Om dit gebruik aan boter en kaas te dekken, zijn volgens

1) Molkereizeitung 1892, Seite 632.

2) C. A. Meinert, Armee- und Volksernährung, Berlin 1880, Band II,
Seite 179.

-ocr page 24-

hem voor lOOO personen noodig 30—32 koeien, en dit getal
vindt men slechts in enkele streken van Duitschland.

Gemiddeld vindt men daar op 1000 personen 21.8 koe.

Niet onaardig zou het zijn ook voor ons vaderland eens
eene dergelijke berekening te maken.

Reeds Shakespeare noemde de kaas zijn voedsel (Troi-
lus and Cressida, Act II, Scene III:,, Why my cheese, my
digestion, why hast thou not served thyself into my table
so many meals

Aangaande de voeding met melk en melkprodukten deelt
Dr. J. F. Herz ons het volgende nog mee in zijn boekje,
getiteld: Die Kasekost. (Zweite Auflage, München, 1895.)

Wie in de Allgauer Alpen den gids of alpenjager ziet,
staat verbaasd over het flink gebouwde lichaam en den zwa-
ren arbeid, dien deze man verricht, door dagelijks van \'s mor-
gens vroeg tot \'s avonds laat de bergen te beklimmen. Om
dit alleen toe te schrijven aan de frissche lucht, zou dwaas-
heid zijn, want evenmin als wij van frissche lucht alleen leven
kunnen, kan men het daar.

Voor het instandhouden van het lichaam is, naast goede
lucht, ook vooral goede voeding noodig, om niet te spreken
van voldoende rust; goed drinkwater, enz,, welke factoren
zijn, die daarbij ook in aanmerking komen.. Het voedsel
dier bergbewoners bestaat hoofdzakelijk uit melk, kaas en boter.
In de dalen groeit slechts weinig graan op den rotsigen bo-
dem, zoodat zij dit koopen moeten; jong vee wordt weinig
geslacht. Het komt zoodoende voor, dat menigeen uit deze

-ocr page 25-

Streek geen vleesch te eten krijgt, vóór hij in het leger moet
gaan dienen.

Uit al deze voortreffelijke eigenschappen van de melkpro-
ducten, in de eerste plaats van de kaas, blijkt duidelijk de
groote beteekenis voor volksvoeding, voor de voeding van
leger en gevangenen.

Dr. C. A. Meinert heeft een prijsvraag opgelost: Wie
nährt man sich gut und billig.^ l)

Hierin wordt op zeer verstandige wijze het noodigste aan-
gaande voeding en voedingsmiddelen, met inbegrip van kook-
recepten enz. meegedeeld. Vooral geeft hij normaal-spijs-
tabellen op voor huisgezinnen, bestaande uit man, vrouw en
twee kinderen tusschen lO—12 jaar, met een jaarlijksch in-
komen van 800, iioo, 1500 Mark, terwijl er dagelijks respec-
tievelijk per hoofd 44, 57, 73 Pfennige voor voeding wordt
uitgegeven, en het is werkelijk bewonderingswaardig, hoe
groot de menigvuldigheid en afwisseling van de spijslijst is
bij dergelijke geringe middelen.

Kaas en melk spelen hierbij weer eene gewichtige rol,
zonder op den voorgrond te treden.

Bij de voeding van het leger moet, volgens Meinert,
kaas veel meer gebruikt worden dan tot nu toe het geval is.

In Beiersche regimenten wordt kaas meer en meer gebe-
zigd. Veel kaas wordt daar besteld bij Allgauer kaas-
handelaars.

i) Verkrijgbaar bij C, S. Mittler en Sohn, te Berlijn, voor 50 Pfennige.

-ocr page 26-

lO

Voor de voeding van gevangenen merkte de directeur
Ehlers het volgende op: i)

Wie praktisch het leven van de gevangenen kent, zal
weten, hoe vreeselijk zwak de weinig animale bestanddeelen
bevattende, prikkellooze gevangeniskost de gevangenen maakt,
hoe zij voor een haring, wat kaas of boter, hunnen besten
vriend zouden verraden.

Professor V o i t en anderen raden bij gevangenen een matig
gebruik van magere kaas aan, waardoor de kost niet te goed
en ook niet te duur zal worden.

Bij de voeding van arbeiders, soldaten en gevangenen komt
natuurlijk in de eerste plaats de magere kaas in aanmer-
king, daar die \'t minst kost en toch een goed voedingsmiddel is.

Half vette en vette kaas past beter op de tafels der meer-
gegoeden.

Verder heeft de kaas nog de eigenschap, volgens de proe-
ven van Rubner2), von Klenze3), enz., dat zij de
spijsverteering bevordert, zoodat zij als dessert uitstekend
dienst kan doen.

Uit al dit voorafgaande meen ik met het volste recht te
kunnen afleiden, dat onder de vaste dierlijke spijzen kaas
eene eerste plaats moet innemen in de rij der voedings-
middelen.

1) Käsekost van Dr, J. F. Herz, pag. 13,

2) Zeitschr, f. Biologie 1879, Seite 115, und 1880, Seite 119,

3) Milchzeitung 1885. Seite 369.

-ocr page 27-

II

Een bezwaar, dat ons door geneeskundigen zou kunnen
worden voorgehouden, zou kunnen zijn, dat men, door zoo-
veel kaas te gebruiken, stoornissen in het darmkanaal zou
kunnen krijgen; m. a. w., dat er abnormale gistingen zouden
kunnen ontstaan.

Hiertegen zou ik het volgende kunnen aanvoeren:

Het is een veelvuldig vastgesteld feit, dat bij melk- en
kefirdieet de gistingsprodukten in het darmkanaal, en ten
gevolge daarvan de uitscheiding van aetherzwavelzuren in de
urine, zeer beduidend verminderen.

Door vele onderzoekers wordt dit toegeschreven aan de
werking van melkzuur.

Contróleproeven leerden evenwel i), dat melkzuur wel eene
vermindering der aetherzwavelzuren kan bewerken, maar dat
caseïne deze eigenschap in hoogere mate bezit.

De onderzoekingen hebben geleerd, dat caseïne in de melk
en in kefir grooten invloed hebben op de afname van aether-
zwavelzuren in de urine.

Hiervan kan men zich op de volgende wijze overtuigen:

Voedt men een hond met versch afgescheiden caseïne, dan
ziet men de hoeveelheid aetherzwavelzuren verminderen, meestal
tot op een derde.

Laat men een hond eenige dagen hongeren en geeft men
hem dan nog grootere hoeveelheden versche kaas, zoo wordt
de uitscheiding van die aetherzwavelzuren een minimum, ja

i) Karl Schmitz. Zeitschrift f. physiol. Cham., 1892, 17, 401.

-ocr page 28-

II

kan zelfs geheel ophouden. Uit deze proeven blijkt dus, dat
bij den hond geen abnormale gisting ontstaat. Voor den
mensch is dit evenwel nog niet aangetoond. Hieraan moet
men wel denken, daar de hond carnivoor, de mensch om-
nivoor is.

-ocr page 29-

VERTEERBAARHEID VAN CASEÏNE.

-ocr page 30-

-■J

3

\'J

c^i.-.. i

.-iPv/

• \'\' : - -r - \' ~ "

TO-.-..

\'

-.f \' l :

•sV^

mé:

• ■ \' •

-ocr page 31-

VERTEERBAARHEID VAN CASEINE.

Het spreekt van zelf, dat, om de voedingswaarde van de
een of andere stof te leeren kennen, het niet voldoende is
te weten, hoeveel stikstof of koolstof in het darmkanaal door
die stof wordt gebracht, maar wel, hoeveel van deze wordt
opgeslorpt.

Evenmin is het voldoende te weten, hoeveel eiwit, vet,
koolhydraten en aschbestanddeelen in die voedingsmiddelen
voorkomen, daar de aard dier voedingsmiddelen grooten
invloed heeft op de voedingswaarde.

Ter beoordeehng van de voedingswaarde dient men tevens
te weten, welke hoeveelheid van die voedingsstoffen, alléén
toegediend of onder verschiUende omstandigheden gebruikt,
uit het darmkanaal als voedsel w.orden opgenomen.

Het scheikundige onderzoek alléén veert dus niet tot het
doel, maar slechts in verbinding met de physiologische proef-
neming op het dierlijk organisme.

Kaas nu heeft altijd den naam gehad van gemakkelijk
verteerbaar te zijn en alzoo bijna geheel door het darmkanaal
te worden opgenomen.

-ocr page 32-

i6

V O i t zegt aangaande de kaas: „die Käse wird bei nicht
zu grossen Mengen fast volstandig resorbirt."

De proeven waarop zijne uitspraak berust, zijn die van
Rubner i), die echter niet met kaas alleen, doch met melk
en kaas te samen onderzoekingen heeft gedaan. De redenen
en uitkomsten zal ik straks weergeven.

Prof. König geeft in een zijner tabellen de verteerbaarheid
van enkele voedingsmiddelen aldus aan 2).

Van 100 deelen der resp. voedingsstoffen werden verteerd:

Bij het eten van

Van
de stikstof.

Van het vet.

Van de
zetmeelhou-
dende
stoffen.

Vleesch ....

97-5 °\'o

80%

Eieren ....

97-0 „

95 »

Melk.....

82.0 „

95 »

Kaas.....

97-0 »

95 „

Aardappelen . .

7S-0 »

92.5 °/o

Erwten ....

80.0 „

95-0 „

Witte brood . .

78.0 „

99.0 „

Zwart brood . .

68.0 „

89.0 „

Champignons . .

65.0 „

80.0 „

König verkreeg deze tabellen gedeeltelijk door berekening
en hieruit zou volgen, dat kaas een uitstekend voedingsmiddel
is en dus noch voor vleesch, noch voor eieren of melk in
verteerbaarheid behoeft onder te doen.

1) Zeitschr. f. Biologie, 1879, Seite 115, und, 1880, Seite 119.

2) Prozentische Zusammensetzung und Nährgeldwei\'th der menschlichen
Nahrungsmittel nebst Kostrationen und Verdaulichkeit einiger Nahrungs-
mittel, 6 Auflage, Berlin, 1893.

-ocr page 33-

17

Dr. Dornblüth i) zegt er van: Uit hare samenstelling
blijkt, dat de kaas buitengewoon rijk aan voedingsstoffen is,
en daar hare verteerbaarheid in \'t algemeen niet bij die van
het vleesch ten achter staat, en hare prijs in verhouding veel
lager is, zoo is het een zeer aan te bevelen voedingsmiddel.

Zeer vette kaas moet met veel brood of meelspijs genuttigd
worden, en voegt men bij haar koolhydraten, dan is het een
voedingsmiddel, dat aan alle eischen voldoet, daar men dan
eiwit, vet en koolhydraten te samen heeft.

Om de verteerbaarheid van verschillende kaassoorten na
te gaan nam L. B. Arnold2) in 1879 de volgende proeven.
Van verschillende kaassoorten nam hij 6 gram, deed bij
elke soort 0.7 gram pepsine (uit een varkensmaag), 120
gram water, 24 druppels HCl, en liet dit onder veel om-
schudden bij bloedwarmte verteren. Hij bleef toezien tot geene
verandering meer was waar te nemen, en hij zag het volgende:

Duur der vertering.

Uitkomst der proef.

Cheddar

Edammer
??

Chester
Hollandsche

Cheddar (uit vollen room)
Zwitsersche

kaas I uur.

I-IS »

345 »

I-IS ,,
3

3 »

2.30 „

Goed verteerd.

Niet zoo goed verteerd.
Goed verteerd.
Veel onopgelost.
60 "/o onopgelost.
5/6

1) Johnstons Chemie des täglichen Lebens. 2 Aufl., Stuttgart,
Seite 147.

2) Vierteljahresschrift der Nahrungs- und Genuszmittel, 1880.

-ocr page 34-

Hierbij laat ik volgen, naar König i), de gemiddelde
samenstelling der genoemde kaassoorten in procentgetallen:

Cheddar-Kaas :
water stikstof vet
34.42 27.37 32.37

In gedroogden toestand:

stikstof
6.690/,

Edammer-Kaas:
water stikstof vet
36.28 24.07 30.26
In gedroogden toestand:
stikstof
6.04

Chester-Kaas:
water stikstof vet
33.96 27.68 27.46
In gedroogden toestand:
stikstof
6.68

Hollandsche Kaas:
water stikstof vet
35-87 29.48 26.71

melksuiker
2.20

vet
48.99 0/0

melksuiker
4.48

vet
47-47 0/0

melksuiker

5.89

vet

41-77 ®/o

melksuiker
3-72

NaCl
0.89

asch

3-64

asch NaCl

4.91 %

asch
S.oi

NaCl
1-75 %

NaCl

asch
4.62 %

i) König, 1. c., I, Seite 56—58.

-ocr page 35-

19

In gedroogden toestand :

stikstof vet

7.34 4076 o/q

Zwitser sehe Kaas:

water stikstof vet melksuiker asch NaCl

34.67 23.90 23.54 5-04 3-85 % —
In gedroogden toestand:

stikstof vet

S.81 49-71 %

Dr. von Klenze i) nam 50 cM^ maagsap van een versche
varkensmaag, deed daarbij 3 cM3 HCl en i gram der te
onderzoeken kaas en liet die bij lichaamstemperatuur verteren.

Zoodra de kaas opgelost scheen, werd opgeteekend hoe-
veel tijd verstreken was.

Was de kaas niet geheel verteerd, dan werd het overblijfsel
gedroogd en gewogen, en werd berekend welk deel van de
kaas opgelost was.

De resultaten zijn de volgende

Na 4 uren waren geheel verteerd:

ehester- en Roquefortkaas.

Na 8 uren waren geheel verteerd:

Emmenthaler-, Gorgonzola- en Neuchatel-kaas.

Na 10 uren waren geheel verteerd:

Mainzer-kaas en fromage de Brie.

i) Van Hamel Roos, Maandblad, VII, 1890—91, blz. 73.

-ocr page 36-

20

Andere van de i8 onderzochte soorten waren nog later
verteerd.

Magere Gruyère-Kaas bleek na tien uur nog zeer weinig
verteerd te zijn.

De samenstelling dezer kaassoorten is de volgende:
Chester-Kaas reeds opgegeven.

Roquefort-Kaas (volgens von Xlenze):

water stikstof vet zouten stikstofvrije stoffen
34-55 26.52 30.14 5.07 3-720/0

Emmenthaler-Kaas (— vette Gruyère-Kaas): i)

water stikstof vet melksuiker

33.61 32.42 29.67 —

In gedroogden toestand :

stikstof vet

7.81 49-20 0/0

Gorgonsola-Kaas: 2)

water stikstof vet melksuiker

40.14 24.92 30.32 0.61

In gedroogden toestand:

stikstof vet

6.67 51.38 0/0

1) König, 1. c., I, Seite 57.

2) König, 1. c., I, Seite 58.

asch NaCl

4.78 0/0 -

asch NaCl
4.01 0/^ _

-ocr page 37-

21

N eue hâte l-Kaas: i)

water stikstof vet melksuiker asch

35.50 17.44 40.80 5-21 2.05 o/^j

In gedroogden toestand :

stikstof vet

4.32 64.09 o/q

Mainzer-Kaas :
De samenstelhng niet opgegeven.
Fromage de Brie: 2)

water stikstof vet melksuiker asch NaCl

49-59 16.13 20.27 — 5-6I% —

In gedroogden toestand :

stikstof vet

5,28 50.43 %

Gruyere-Kaas : 3) behoorende tot de halfvette kaas-
soorten :

water stikstof vet melksuiker asch NaCl

35-59 31-99 28.04 0.57 3-8i % —

In gedroogden toestand :

stikstof vet

7.95 43-80 o/q

1) König, 1. c., I, Seite 55.

2) König, 1. c., I, Seite 56.
i) König, 1. c., I, Stite 59,

-ocr page 38-

22

Gaan wij de proeven na, door von Klenze en Arnold
genomen, dan komen wij tot verschillende uitkomsten in
plaats van tot overeenstemming.

Bij Arnold\'s proefnemingen losten 6 gram Chester-kaas
in 1.15 uur op, bij von Klenze daarentegen in 4 uur
slechts
I gram.

Deze verschillen in tijd en hoeveelheid zouden te ver-
klaren zijn uit het feit, dat Arnold minder zoutzuur nam,
terwijl misschien de 50 cM3 maagsap bij von Klenze meer
of minder dan 0.6 gram pepsine bevatten. De hoeveelheid
vloeistof bij beide reeksen van proefnemingen is ook ongelijk.
Hierin stemmen echter beiden overeen, dat Chester-kaas van
de onderzochte kaas^soorten een der spoedigst verteerbare is.

Waren in beider onderzoek meer gelijke soorten, dan kon
eene verdere vergelijking gemaakt worden.

Nadat ik alzoo een kort overzicht heb gegeven, aangaande
kunstmatige verteringsproeven, met kaas genomen, meen ik,
alvorens over te gaan tot het vermelden der proeven, ge-
nomen door Rubner op den mensch, eene korte beschrijving
te moeten geven van andere verrichte voedingsproeven vooral
met \'t oog op de daarbij te nemen voorzorgen.

Bisschof en Voit namen proeven bij vleeschetende
dieren en wel den hond, betreffende de voedingswaarde van
vleesch, alléén toegediend, of vermengd met vet, suiker en
zetmeel, brood, lijm, lijmgevend weefsel, enz., in verschillende
hoeveelheden.

-ocr page 39-

23

Zoo zijn ook met plantetende dieren proeven genomen onder
toediening van verschillende voedingsmiddelen, maar betref-
fende proefnemingen bij den mensch vindt men weinig vermeld.

Franz Hoffmann i) heeft eenige proeven bij menschen
genomen, terwijl hij dierlijken en plantaardigen kost tegelijk
toediende.

Gustav Meyer 2) deed proeven aangaande de voedings-
waarde van verschillende broodsoorten; Woroschiloff 3)
en Strümpell 4) betreffende de voedingswaarde van legu-
minosen, die met andere voedingsmiddelen vermengd waren.

Men zou meenen, dat het zeer eenvoudig was te bepalen,
hoeveel van een voedingsstof wordt opgeslorpt en hoeveel
onveranderd met de faeces wordt uitgescheiden, en toch zijn
voor dergelijke bepalingen vele voorzorgsmaatregelen noodig
en deze zijn zeer moeielijk.

Allereerst dan moet men tot onderzoek bepaald alleen die
faeces verkrijgen, welke afkomstig zijn van het voor het
onderzoek gebruikte voedsel.

Bekend is het, dat de defaecatie niet zoo regelmatig is als
het urineeren, zelfs wanneer eiken dag vóór het ontbijt
defaecatie komt, mag men toch niet aannemen, dat die faeces
afkomstig zijn van voedsel den vorigen dr^.g gebruikt.

Om de voedingswaarde van een voedingsmiddel te bepalen

1) Sitz Berichte der K. B. Acad., 1869, II, 4.

2) Zeitschrift f. Biologie, 1871, Bd. 7, S. L

3) Berliner Klin. Wochenschrift, 1873, no. 8.

4) Deutsch. Arch. f. Klin. Medicin., 1875, Bd. 17, S. ic

-ocr page 40-

24

zou men dus een groote fout begaan door slechts die faeees
te onderzoeken, afkomstig van den dag, waarop men dat
voedsel gebruikt, daar deze faeees deels afkomstig zijn van
voorafgaand voedsel en verder ook nog een deel der faeees
niet bevatten, die van het voedingsmiddel afkomstig zijn.

Hoe korter de proef duurt en hoe kleiner de massa faeees
is, des te grooter is dus de fout, die men maakt, weshalve
bij een langer voortzetten van de proef men de fout tot op
eene geringe grootte kan terugbrengen. Bij plantetende dieren,
die meestal groote massa\'s faeees leveren, kan men geruimen
tijd van te voren qualitatief en quantitatief hetzelfde voedsel
geven en aannemen, dat de binnen een bepaald aantal dagen
geleverde faeees bijna geheel de faecale overblijfselen van
het gedurende die dagen gebruikte voedsel aangeven, al zijn
zij ook niet geheel en al van het in die dagen gebruikte
voedsel afkomstig, maar ook van het op voorafgaande dagen
genuttigde.

Bij vleeschetende dieren is dit niet het geval, daar die
meestal slechts eens in de vier tot acht dagen faeees loozen.
Om alzoo bij dezen de faeees te verkrijgen, die afkomstig zijn
van het tot onderzoek gebruikte voedsel, moet men er voor
zorgen, dat zij door een kenteeken van de reeds aanwezig
zijnde faeees zijn te onderscheiden.

Prof Voiti) heeft bij honden eene afscheiding bedacht,
die berust op een toediening na elkaar van verschillend voedsel.

i) Zeitschrift f. Biologie. 1879, Seite 117.

-ocr page 41-

25

De pikzwarte faeces na voeding met zuiver vleesch of met
vleesch onder toevoeging van vet en koolhydraten verkregen;
zoowel als de weeke, bruin gekleurde faeces van brood
afkomstig, laten zich door beenderen, welke men 12—24
uren vóór het begin en na afloop van de proef geeft, goed
afscheiden, daar deze beenderen kruimelige, witte faeces geven-

Salkowski en J. Munk i) geven als onderscheidings-
middel aan stukjes kurk, welke eenige uren voor het einde
der tijdperken werden gegeven; de stukjes kurk zouden dan
in de faeces in den vorm van een ring de afscheiding vormen.

Tschirwinsky 2) uit Petersburg, deed in zijn labora-
torium twee van dergelijke proeven, maar kwam tot geene
resultaten, daar de stukjes kurk geen grens vormden.

Oneindig moeilijker is een afscheidingsjrens der faeces bij
menschen te verkrijgen, daar hierbij het beenderenvoedsel
moet vervallen.

J. Ranke 3) nam terstond vóór en dadelijk na elke proef
bessen en meende, dat de schillen daarvan eene goede af-
scheiding voor de faces zouden zijn, maar hij zag zich teleur-
gesteld, daar de schillen aan den darmwand blijven hangen
en daarlangs verschuiven.

Dr. Max Rubner 4) zag ten laatste geen ander middel
dan om bepaalde voedingsmiddelen te nemen, welke gemak-

1) Zeitschrift f. Physiol. Chemie, 1877, Bd. 2, S. 37.

2) Zeitschrift f. Biologie, 1879, S. 117.

3) Zeitschrift f. Biologie, 1879, S. 118.

4) Zeitschrift f. Biologie, 1879, S. 118.

-ocr page 42-

26

kelijk te herkennen faeces leveren. Tot dit doel trachtte hij
de donkere faeces van vleesch afkomstig, van de licht bruine,
afkomstig van gewoon voedsel, af te scheiden, hetgeen even-
wel niet volkomen gelukte, daar beide faecessoorten dezelfde
lijvigheid hadden en zoodoende in elkaar schoven.

Van de zwarte faeces afkomstig van vleesch kan men
daarentegen de goudgele van eieren afkomstig goed onder-
scheiden.

Verder werd zuiver vleesch genomen, om de faeces bij
gebruik van brood of van aardappelen enz. af te te grenzen;
ook bloedworst, welke een zwarte faecesmassa levert, diende
tot afscheiding van melkfaeces. Eindelijk ontdekte hij, dat
de faeces na uitsluitend gebruik van melk of van kaas niet
donker gekleurd waren, zooals bij het meeste dierlijke voed-
sel, maar wit of lichtgeel en, wat bijzonder gunstig is, dat
zij, wanneer geen diarrhee ontstaat, vaste ronde faeces geven,
zooals maïskorrels, die zich als zeep laten snijden en gemakke-
lijk laten onderscheiden van de faeces, die van gemengden
kost, vleesch, aardappelen enz. afkomstig zijn.

Vele menschen klagen na het drinken van koude melk
over buikpijn en diarrhee; warme melk daarentegen wordt
meestal goed verdragen. Men moet evenwel wegens die
lichte pijnen of diarrhee de proef niet afbreken; want ge-
woonlijk houden de verschijnselen na die eerste dunne defae-
catie op.

De hierbij ingeslagen weg is de volgende: Om b.v. de
voedingswaarde van eene gedurende drie dagen gegeven hoe-

-ocr page 43-

27

veelheid vleesch na te gaan, geeft men daags vóór het begin
van de proef slechts melk, ongeveer 2 liter, niet minder dan
1.5 en niet meer dan 2.5 liter.

Geeft men i liter melk, dan verkrijgt men te weinig faeees
met weinig kenmerkende kleur; geeft men meer dan 2.5 liter,
dan zijn de faeees minder vast en is de afscheidingsgrens
onduidelijk.

Tusschen het drinken der melk en de eigenlijke proef laat
men 16—24 uren verloopen, om de vermenging der faeces-
soorten te vermijden.

Vijftien uren vóór de staking der proef wordt de laatste
maaltijd gebruikt, waarop dan gewoonlijk zes uren na de
staking, alzoo 21 uren na den laatsten maaltijd, weer melk
wordt genomen. Daardoor sluit men de donkere vleeschfaeces
tusschen de witte melkfaeces in.

Verder is een nadeel bij den mensch, dat men hoogstens
4—5 dagen met eenzelfde voedingsmiddel proeven kan
nemen, al is het nog zoo voortreffelijk, omdat het zoo gaat
tegenstaan.

De meeste menschen bekomen verder door het voortdurend
opnemen van een en hetzelfde voedingsmiddel darmbezwaren,
als diarrhee enz. Sommigen meenen wel, dat men meerdere
dagen resp. van rijst, maïs, brood, eieren, melk, enz., zou kunnen
leven, daar soms geheele volksstammen uitsluitend dit of dat
voedsel gebruiken; maar hierin vergist men zich. Wij zijn te
zeer aan afwisseling van spijzen gewoon, zoodat een en
dezelfde spijs op den duur weldra walging opwekt.

-ocr page 44-

28

Als drank gaf Rübner meestal bier, bij enkele andere
proefnemingen bronwater, koolzuurhoudend water of wat wijn.

Van te voren bepaalde hij van de voedingsmiddelen het
stikstof-, het vet- en het aschgehalte.

De stikstof bepaalde hij volgens de methode van Will-
Varrentrapp, het vetgehalte door extractie met aether.

Ter beoordeeling van de eiwitvertering in het lichaam
werd in de urine het ureum bepaald volgens de titreermethode
van Liebig, nadat eerst al het chloor door zilvernitraat
was nedergeslagen, en tegelijk werd de geheele hoeveelheid
stikstof volgens de methode van Schneider-Seegen
bepaald.

(

Met kaas nam Dr. Rubner de volgende proeven: i)

Daar hij niemand kon vinden, die zich uitsluitend met kaas
alleen wilde voeden, zag hij zich genoodzaakt aan den per-
soon, die zich tot eene proefneming leende, melk en kaas
te geven.

Daar hij de voedingswaarde van melk te voren had nage-
gaan, meende hij, dat het mogelijk was uit de uitkomst de
voedingswaarde der kaas te berekenen.

Hij nam een proef van één dag, waarbij de afgrenzing der
faeces door aardappelen of door gemengden kost geschiedde.

De persoon, bij wien hij de proef deed, was 23 jaar oud
en woog 72 K.G.

i) _Zeitschrift f. Biologie, 1879, S, 136.

-ocr page 45-

29

OPNAME

in grammen:

melk melk kaas kaas stikstof vet suiker asch
versch ingedampt versch droog
2291 296.0 200 123,8 24.1 138.6 96.2 27.5
0,9310 versche kaas = 0.5760 droge stof, dus 61.9%;
0.5760 droge kaas = 0.0503 asch =: 8.73 0/q.

De gebruikte kaas was Allgauer, die, volgens een analyse
door J. Forster, aldus is samengesteld.

versche kaas gedroogde kaas.
vaste bestanddeelen 66.8 — 0/^

eiwit 32.2 „ 48.2 „

vet 26.6 „ 39.8 „

UITSCHEIDING

in grammen:

versche faeees faeees stikstof vet
gedroogd

98.3 25.3 0.9 3-8

Het verlies in procenten is dus

asch

urme
totaal
1250.

7.2

bij melk en kaas

bij 2050 melk
8,4%
7-0 „
7-1 „
46.8 „

6 0/0

37

2.7 ,,

26.1 „

aan droge stof
aan stikstof
aan vet
aan asch

-ocr page 46-

30

Het is zeer opvallend, dat, wanneer men èn melk èn kaas
tegelijk gebruikt, ondanks de veel grootere hoeveelheid der
vaste bestanddeelen, resp. van stikstof, vet en asch, de hoe-
veelheid faeces zoowel als de daarin aanwezige stikstof, vet
en asch toch niet toenemen; bij opname van 3075 melk met
396 vaste bestanddeelen verschijnen 30 gram organische stof
in de faeces, bij opname van melk en kaas met 420 vaste
deelen daarentegen slechts 18 gram.

De opname van voedsel wordt dus door het toevoegen
van kaas aan de mede genuttigde melk beter, en dat wel
voor beide voedingsmiddelen.

Wanneer men van de organische bestanddeelen, zonder de
asch, bij melk- en kaaskost berekent hoeveel in de faeces
teruggevonden wordt, dan is dit 4.6
o/q en is de uitkomt alzoo
even gunstig als die bij eene voeding met vleesch en eieren.

De kaas heeft dus een verbeterenden invloed op de opname
van melk in den darm, of de geheele massa kaas wordt op-
geslorpt.

Voeding met melk en kaas.

TWEEDE PROEF.

De persoon was 43 jaar oud en woog 74 K.G.
Deze proef één dag voortgezet gaf, ofschoon zij bij een
anderen persoon werd gedaan, ongeveer dezelfde uitkomsten
als de vorige.

De volgende uitkomst werd verkregen.

-ocr page 47-

OPNAME

in grammen:

melk melk kaas kaas stikstof vet suiker asch
versch ingedampt versch droog

2050 264.9 218 134.9 23.5 133.6 86.1 26.7

UITSCHEIDING

in grammen:

faeees faeees stikstof vet. asch
versch gedroogd
88.2 27.4 0.7
lO.i 8.2

urine stikstof
totaal in urine
iioo 24.3

Het procentsgewijze verlies bedroeg dus:
aan droge stof 6.8 o/q
„ stikstof 2.9 „
„ vet 7.7 „

„ asch 30.7 „

Voor de stikstof en de asch krijgen wij hier dezelfde waarde
ongeveer, als in de voorafgaande proef; het vet werd slechts
in geringere hoeveelheid opgenomen.

Hierbij werden in de urine en faeees 25 gram stikstof
uitgescheiden, terwijl in de verteerde melk en kaas aanwezig
waren geweest 23.5 gram stikstof, zoodat het lichaam nog
1.5 gram stifetof of 10 gram eiwit verloor.

-ocr page 48-

32

Voeding met veel kaas en melk.

DERDE PROEF.

In een zijner proeven had Rubner aangetoond, dat bij
het invoeren van eene overmatige hoeveelheid melk in den
de darm opslorping afneemt.

Hij voegde nu veel kaas aan de dieet toe.
De uitkomsten waren de volgende:

OPNAME

in grammen:

melk melk kaas kaas stikstof vet suiker asch
versch ingedampt versch droog

2209 285.4 517 320 38.9 213,5 92.8 44-1

vet
asch

II-5 „
55-7 „

UITSCHEIDING

in grammen:

faeces faeces stikstof vet asch urine stikstof urine
versch gedroogd totaal in urine zuur

273.7 66.8 1.9 24.6 20 1525 25.3 0.200
Daaruit berekent men een verhes:

aan droge stof H-S^Iq
„ stikstof 4.9 „

-ocr page 49-

33

De volstrekte hoeveelheid droge faeces is zeer aanzienlijk
ingevolge van de vrij groote hoeveelheid opgenomene droge stof.
Voorts is door toevoeging van kaas volstrekt en procents-
gewijze minder stikstof in de faeces, dan bij een vorige proef
met 4000 gram melk, maar toch meer vet en asch.

Terwijl bij overmatige melkdiëet meer eiwit verloren ging,
dan bij minder gebruik, is in deze proef de opslorping van
het vet en vooral die van de asch er niet op verbeterd, in
vergelijking met proef 2, waarbij eene geringere hoeveelheid
kaas gebruikt werd.

In de opgenomen kaas en melk bevinden zich 38.9 gram
stikstof, zoodat aan het lichaam 11.7 gram stikstof werd toe-
gevoegd.

Het voorgaande maakt het waarschijrlijk, dat aan een
volwassen mensch eene vrij groote hoeveelheid eiwit kan
worden toegevoerd, indien men de keus heeft tusschen melk
en kaas.

De oorzaak van de gunstige opslorping van kaas ligt mis-
schien in de verschillende physische verhoudingen, waarin
kaas en melk in den darm voorkomen.

De koemelk stolt namelijk in de maag tot groote klompen,
terwijl de kaas in kleine stukjes gekauwd wordt ingeslikt.

Het is mogelijk, dat bij opname van melk en kaas het
stolsel van de caseïne der melk door de kaasstukjes verdeeld
wordt, zoodat de melkstolsels niet zulke groote massa\'s met
kleine oppervlakte vormen, dus der spijsverteringssappen de
inwerking beter kan plaats hebben.

-ocr page 50-

34

Prof. E. Salkowski deelt aangaande caseïne de volgende
voedingsproeven mee: i)

De eerste proef werd genomen met een hond van 5300
gram gewicht.

In 14 dagen werd verbruikt 875 gram vleesch, 458 gram
droge caseïne, 300 gram varkensvet en 100 gram spek.

Aan het eind van de proef woog de hond 5420 gram.

De faeees in die 14 dagen verzameld en door beenderen-
voeding afgescheiden, wogen gedroogd 46.98 gram.

Het stikstofgehalte bedroeg gemiddeld volgens 3 analysen
5.28 0/0.

Er zijn alzoo in die 14 dagen door den darm uitgescheiden
2.481 gram stikstof.

Vergelijken wij nu de stikstofopname.

De opgenomen caseïne bevat 10.80 % water, benevens zeer
weinig asch, sporen vet, die Salkowski niet in rekening
brengt.

Neemt men nu voor de watervrije caseïne 15.7 % stikstof
aan 2), zoo bevat de caseïne 14
o/q stikstof.

De stikstofopname is dus:

875 gram vleesch met 3-4 ^/o N. 1= 29.75
450 „ caseïne „ 14 „ N. — 64.12
106 „ spek „ 0.243 N. = 0.26

te .samen 94.26

1) Berliner Klinische Wochenschrift. 1894, no. 47.

2) Hammarster, Lehrbuch d. physiol. Chemie, 1891, S. 251,

-ocr page 51-

35

Er is alzoo door den darm opgenomen 94.26—2.481

91.779 gram stikstof =: 97.370/5; slechts 2.63 0/q stikstof is
onverbruikt door den darm uitgescheiden. Hierbij is niet
medegerekend de stikstof afkomstig van de darmsappen.

De opslorping is dus eene zeer goede en dit bij eene voe-
ding, waarbij van het eiwit afkomstig is van caseïne,
terwijl 1/3 door het vleesch geleverd werd.

Het dier bevond zich al dien tijd wel.

De tweede proef werd met een grooten hond genomen.

Daar de hoeveelheid caseïne en vet niet voldoende was
ter voeding van het dier, werd er eiken dag nog
50 gram
rijst aan toegevoegd.

EERSTE TIJDPERK DER PROEF.

Drie dagen voeden met vleesch, rijst en vet.

OPNAME VAN STIKSTOF.

1500 gram vleesch met 3.3 o/q N. r=: 49.5 gram N.

150 ,, rijst „ 0.970 „ N. — 1.455 „ N.

50.995 O N.

UITSCHEIDING VAN STIKSTOF:

door urine 49.193 gram N.
„ faeces 1.617 „ N.

50,810 „ N.

Door een lang van te voren voortgezette voeding ver-
keerde deze hond in stikstof-evenwicht.

-ocr page 52-

36

Van de gebruikte stikstof is dus 96.8% opgenomen en
3.2 0/
q door de faeces uitgescheiden.

TWEEDE TIJDPERK.

Met denzelfden hond werd de proef op de volgende wijze
voortgezet.

Drie dagen werd dit dier gevoed met vleesch, vet, caseïne
en rijst.

STIKSTOF-OPNAME:

750 gram vleesch met 3.3 N. — 24.75 gram N.

191,25 „ caseine „ 13.56 „ N. 25.948 „ N.
150 „ rijst „ 0.97 „ N. — 1.440 „ N.

te zamen opgenomen 52.138 gram N.

STIKSTOF-UITSCHEIDING:

door de urine 50.94 gram
„ „ faeces 2.138 „

te zamen 53.078 gram

Er is dus 0.94 gram meer uitgescheiden dan opgenomen:
De fout is gemaakt bij de afgrenzing der faeces, zoodat
een deel stikstof behoort aan het derde tijdperk der proef.

Er is dus van die voeding opgenomen 95.5 % N. Hierbij
is echter op te merken, dat wegens de onjuiste afgrenzing
tusschen het tweede en derde tijdperk dit getal ongunstig
is uitgevallen.

-ocr page 53-

37

DERDE TIJDPERK DER PROEF.
Hetzelfde dier werd 4 dagen gevoed met caseïne, rijst en vet.

STIKSTOF-OPNAME:

510 gram caseine met 13.56 N. zzz 69.156 gram N.
200 „ rijst „ 0.97 „ N. rz: 1.94 „ N.

Opgenomen te zamen 71.096 gram N,

STIKSTOF-UITSCHEIDING:

door de urine 69.104 gram
door de faeces 1.677 ii

Uitgescheiden te zamen 70.781 gram

De uitscheiding blijft dus 0.315 achter bij de opname.

Van die voeding is dus opgenomen 97.6 0/0 N.; niet opge-
nomen,\' dus met de faeces uitgescheiden 2.4 o/q.

Wegens de bovengenoemde fout is alzoo de opslorping iets
te ongunstig.

Deze caseïne werd in poedervorm gebruikt.

Uit de proeven van Rubner en die van Salkowski,
hier aangehaald, blijkt ten duidelijkste, dat caseïne uitstekend
wordt verteerd.

Het caseïnepoeder, door Salkowski bij deze proeven
gebruikt, is zeer fijn verdeeld, zoodat het verstuifbaar is. Voor
menschlijk gebruik is dit dus een bezwaar. Hij raadt daarom
aan dit poeder in een natriumphosphaat-solutie op te lossen.

Wanneer men 20 gram droge caseïne met 2 gram gekris-
talliseerd natriumphosphaat (het gewone zout met de formule

-ocr page 54-

38

Nag H P O4 -[- 12 H2 O) en 200 cM-\'^ water zoo lang door
elkaar wrijft, totdat alles fijn is, en dit mengsel dan eenigen
tijd op het waterbad verhit onder gestadig omroeren, zoo
verkrijgt men eene oplossing van 9 % caseïne, die op melk
gelijkt, eene witte kleur heeft, door papier te filtreeren is en
bij verhitting ook een vlies vormt evenals de melk.

De caseïne is deels opgelost, deels zwevend gebleven. Deze
zuur reageerende oplossing met suiker en vaniline vermengd,
bij een eiwitgehalte van 9%, is goed voor het gebruik.

Er is bij de 20 gram caseïne slechts 0,397 gram Pg Og,
en daar men moeilijk meer dan 50 gram per dag hiervan
zou kunnen nemen, krijgt men per dag nog niet i gram
P2 Og in het hchaam, terwijl de koemelk volgens Bun ge
1,974 gram phosphorzuur per Liter bevat, en dagelijks ongeveer
3 gram met de urine wordt uitgescheiden.

Proeven hiermee zijn evenwel nog niet genomen.

Aangaande een nieuw caseïne-praeparaat deelt Prof. E.
Salkowski i) het volgende meê:

Door de firma Majert en Ebers te Grünau bij Berlijn
is een praeparaat van caseïne samengesteld, dat in den handel
voorkomt onder den naam van e u c a s i n e.

Het is een wit poeder en bijna geheel in warm water
oplosbaar.

Het praeparaat wordt bereid door caseïne in aanraking te
brengen met ammoniakgas. Caseïne neemt ammoniak op en

i) Deutsche Medicinische Wochenschrift, 1896, no. 15.

-ocr page 55-

39

gaat daarmeé in eene gemakkelijk oplosbare verbinding over.

Daar caseïne een hoog moleculair gewicht heeft, is de
hoeveelheid ammoniak, noodig tot vorming van een neutraal
zout, zeer gering.

De hoeveelheid ammoniak zou in zoo kleine hoeveelheid
voor het lichaam niet schadelijk zijn, te meer ook daar in
het darmkanaal steeds ammoniak gevormd wordt en, na op-
geslorpt te zijn, overgaat in ureum, ja zelfs ammoniak in
tamelijke hoeveelheid langs den mond ingevoerd kan worden,
zonder schade aan te richten.

S a 1 k O w s k i heeft de volgende proeven genomen om
aan te toonen, dat het praeparaat voedingswaarde bezit, en
dat vet en koolhydraten, tegelijk er meê genomen, niet
slechter opgeslorpt worden.

De voeding met eucasine werd langen tijd volgehouden.

Eucasine was b ij n a het eenige stikstofpraeparaat, dat de
hond gebruikte, daar zich natuurlijk eene geringe stikstof-
toevoeging door het gebruik van spek niet laat vermijden.

De proef werd aldus genomen:

De voor dit doel gekozen hond woog S440 gram. Den
25 Oct. 1895 kreeg het dier geen voedsel, \'s-Avonds om 6
uur kreeg het dier wat beenderen om weer de afscheiding
der verschihende faeces te verkrijgen en daarna van 26 Oct.
af eiken dag 40 gram. Eucasine, 40 gram spek, 40 gram rijst.

Men ging aldus te werk:

De rijst werd met water en spek gekookt en daarna werd
eucasine er bij gedaan.

-ocr page 56-

40

Om het voedsel eenigszins te kruiden werden daaraan
toegevoegd 4 gram vleeschextract en 1,5 gram keukenzout.
Eene oplossing van 20 gram vleeschextract was vermengd
met 25 gram sterke zoutoplossing en dit mengsel was met
water verdund tot 100 cM^; daarvan werd dagelijks 20 cM^
genomen.

Het dier kreeg zooveel water, als het verlangde.

Dit voedsel gebruikte de hond graag, hoewel \'t volumen
iets te groot was.

6 November \'s-morgens was nog 1/4 van de voeding over.
De proef werd toen afgebroken, en aan het dier werden
weer beenderen gegeven.

De hond had in 12 dagen opgenomen 430 gram eucasine
en even zooveel rijst en spek.

STIKSTOF-OPNAME.

430 gram eucasine met 13.1 % N. 56.33 gr. N.
430 „ spek „ 0.243 „ „ — 1.05 „ „

430 „ rijst „ I „ „ — 4.30 „

435 „ vleeschextract „ 8.81 „ „ — 3.78 „ „
In \'t geheel opgenomen 65.96 gr. N.

De faeces werden op een waterbad gedroogd en wogen
daarna 43.2 gram. Hun stikstofgehalte was 6.297 zoodat
in die faeces aanwezig waren 2.846 gram N. ~ 4.35
o/q van
de opgenomen stikstof.

De stikstof der voeding, welke voor 87 O/q uit eucasine

-ocr page 57-

41

bestond, is alzoo voor 95.650/0 opgelost, en slechts 4.35 o/q
verliet onverbruikt het lichaam.

VET-OPNAME:

430 gram spek met 75.8 o/q vet — 325.94 gram vet
430 „ rijst „ 0.6 „ „ — 2.85 „ „

430 „ eucasine „ 0.52 „ „ 13: 2.24 „ „
In \'t geheel opgenomen 330.76 gram vet
Het vetgehalte der faeees is 8.67 o/q — 3.918 gram.
Er is dus van het vet opgenomen 98
.81 o/q.
In twee andere proeven, de een van 18 dagen, de andere
van 6 dagen duur, was de opslorping aldus:

OPSLORPING:

stikstof 95,38 o/q 96,32 o/q

vet 98,30 „ 98,84 „

koolhydraten 97,98 „ 96,17 „

Uit deze proeven blijkt dus, dat eucasine zelve goed wordt
verteerd en dat de digestie van vet en koolhydraten er niet
onder lijdt, indien die stoffen tegelijk worden genomen.
Bij zijne proeven gebruikte hij steeds als koolhydraat rijst.
Nog andere proeven deed hij met rijst, spek, boter, eu-
casine en vleeschextract.

Opgeslorpt werden weer bij deze proeven:
96,170/0 stikstof; 99,16
O/q koolhydraten; 96,32 O/q vet.
Uit deze proeven blijkt, dat eucasine als voedingsmiddel
ten zeerste aanbeveling verdient.

-ocr page 58-

42

Nog een ander praeparaat van caseïne is het caseïne-natrium,
dat in den handel voorkomt onder den naam nutrose.

Het is een kleurloos, in water gemakkelijk oplosbaar poe-
der, dat geen reuk en bijna geen smaak heeft.

Reeds de proeven door Salkowski en Röhmann hier-
mede genomen lieten zien, dat het een zeer goed voedsel is.

Nieuwere meedeelingen van G. Marcuse, i) Stüve 2)
en Bernstein 3) bevestigen het vroeger meegedeelde van
beide onderzoekers en leveren het klinische bewijs, dat de
nutrose in voedingswaarde gelijk staat met het eiwit van het
vleesch, dat het in het darmkanaal volkomen wordt opgeslorpt
en geene prikkelende werking daar uitoefent.

Het praeparaat kan overal gebruikt worden, waar aan ge-
wonden en zieken tot onderhouding der krachten eene eiwit-
rijke voeding moet worden gegeven en de toediening van
vleesch niet raadzaam is, zoo als bij ulcera ventriculi et
duodeni, of waar het noodzakelijk is, b.v. vóór en na heel-
kundige kunstbewerkingen, eene stoelontlasting te voorkomen.

De nutrose wordt toegediend lepelsgewijze, in soep, koffie,
thee, melk, wijn, enz.

Het voorgaande samenvattende, meen ik te mogen bewe-
ren, dat èn caseïne èn de beide praeparaten eucasine en
nutrose groote voedingswaarde bezitten en goed opgeslorpt
worden.

1) Pflüger\'s Arch. f. Phys. 1896.

2) Berl. Klin. Wochenschrift, 1897, no. 51.

3) Deutsche Med. Zeitg. 1896, no. 51.

-ocr page 59-

EIGEN ONDERZOEK.

-ocr page 60- -ocr page 61-

EIGEN ONDERZOEK.

Om een onderzoek in te stellen naar de verteerbaarheid
van verschillende kaassoorten werden mij de volgende soorten
door mijnen geachten Promotor verschaft.

1. Goudsche kaas middelsoort.

2. Goudsche Meikaas 1895.

3. Goudsche kaas van 2I/2 jaar, of overjarige 1894.

4. Jonge Goudsche kaas.

Deze vier soorten zijn te rangschikken onder de halfvette
kaassoorten.

5. Friesche Nagelkaas.

6. Leidsche Meikaas 1894.

7. Leidsche Meikaas 1895.

Deze drie soorten zijn te rangschikken onder de magere
kaassoorten en bevatten kruiden.

8. Emmenthaler-kaas, eenigszins vast van consistentie, licht-
geel van kleur, met de bekende groote openingen en holten.
Zij bevat 33.61 o/^ water; 32.42 o/q stikstof; 29,67 o/q vet.

9. Roomkaas, week van consistentie, uit zuivere room
bereid.

-ocr page 62-

46

10. Neuchatel-kaas 35.50 0/0 water, 17.44% stikstof, 40.80O/0 vet.

11. Che.ster-kaas, 33.96 % water, 27.68 0/0 .stikstof, 27.46 0/0 vet.

12. Groen kaasje (Zwitsersche kruidenkaas).

13. Camembert-kaas, 51.90% wat., 18.75 % stikst., 26.71% vet.

14. Hollandsche kaas, 35.870/0 wat., 29.48 0/0 stikst., 26.71 o/q vet.

15. Roquefort-kaas, 30.37O/Q water, 27.690/0 stikst., 33.440/0 vet.

16. Parmesan-kaas, 31,800/0 water, 41,190/0 stikst., 19,520/0 vet.

17. Port-salut-kaas.

Dus 17 soorten in het geheel.

De procentsgewijze samenstelling heb ik uit König over-
genomen, voor zoover de soorten door hem vermeld werden.

23 Maart 1896.

Het slijmvlies van het fundusgedeelte van twee versche
varkensmagen, die van te voren zooveel mogelijk schoon-
gemaakt en van de mucine bevrijd waren, werd afgepraepa-
reerd en daarna in fijne stukjes geknipt.

Daar dit slijmvlies sterk geplooid is en rozenrood van
kleur, is het gemakkelijk van de omgeving te onderscheiden.

Van te voren waren bereid 2 liter eener 0,5 o/q oplossing
van zuiver en onverdund zoutzuur.

Te 5 uur \'s avonds werd dit slijmvlies dadelijk na het
afpraepareeren met 1/3 der zoutzuuroplossing overgoten en
aan de inwerking van die oplossing gedurende twee uur onder
gestadig omroeren blootgesteld.

Te 7 uur werd de vloeistof afgegoten en daarna gefiltreerd
door een zuigfilter.

-ocr page 63-

47

Daarna werd bij het shjmvlies weer i/g der zoutzuuroplossïng
gedaan, te 9 uur afgegoten en weer gefiltreerd. Te 9 uur
werd daarna het laatste derde deel der zoutzuuroplossing bij
het slijmvlies gevoegd, en na inwerking en omroeren werd
dit mengsel te elf uur afgegoten en gefiltreerd.

Alzoo had ik een uittreksel gemaakt van deze twee
varkensmagen, dat volgens Hoppe-Seyler eene vrij
goede digestieve werking moet hebben.

24 Maart 1896.

Van de hierboven genoemde kaassoorten werden twee
gram genomen en die alle zoo fijn mogelijk verdeeld, opdat
de oplossing, wat oppervlak betreft, zoo goed mogelijk zou
kunnen inwerken.

Bij elke 2 gram werden daarna 80 gevoegd van de
oplossing, die den vorigen dag was bereid, en daarna werd
alles in de broeistoof gezet bij een temperatuur van 37,5° C.
Dit geschiedde \'s middags te 12 uur.

Te 4 uur was eenige verandering waar te nemen; te 7 uur
iets meer en \'s avonds te 10 uur, dus
na tiemmr digereer en,
verkreeg ik de volgende uitkomsten.

Goudsche kaas middelsoort, slecht opgelost.

Goud.sche Meikaas 1895, niet geheel en al, maar toch vrij
goed opgelost.

Friesche Nagelkaas, niet goed opgelost.

Leidsche Meikaas 1894, niet goed opgelost, maar toch
beter dan die van 1895.

-ocr page 64-

48

Leidsche Meikaas 1895, slecht opgelost, den anderen dag
half twee \'s middags tamelijk verteerd.
Roomkaas, slecht opgelost.
Emmenthaler-kaas, voor de helft opgelost.
Goudsche kaas van 21^/2 jaar, of overjarige 1894, bijna
geheel opgelost.

Jonge Goudsche kaas, slecht opgelost.
Neuchatel-kaas, niet goed opgelost.

Chester-kaas, goed opgelost, zooals de overjarige Goudsche.

Groen kaasje, slecht opgelost.

Camembert-kaas, vrij goed opgelost.

Hollandsche kaas, goed opgelost.

Roquefort-kaas, vrij slecht opgelost.

Parmesan-kaas, vrij goed opgelost.

Port-salut-kaas, slecht opgelost.

Daarna liet ik de kaas in de broeistoof nog langer staan
en nam het volgende waar:

26 Maart, \'s middags drie uur,

dus na verloop van 51 uren:
Roomkaas, tamelijk opgelost.
Groen kaasje, \'t slechtst opgelost.
Friesche nagelkaas, tamelijk opgelost.
Roquefort-kaas, tamelijk opgelost.
Jonge Goudsche kaas, vrij slecht opgelost.
Port-salut-kaas, tamelijk opgelost.

De andere kaa.ssoorten waren \'t best opgelost, maar toch
waren nog bij alle soorten stukjes onverteerd gebleven.

-ocr page 65-

49

Bij het overschot der zoutzuur-pepsine-oplossing deed ik
(N 114)2 S O4, maar verkreeg ik geen nederslag; slechts een
klein wolkje was er te zien, zoodat waarschijnlijk het gering
pepsine-gehalte oorzaak kon zijn, dat de proef zoolang duurde.

Ik kan dus, wat verteerbaarheid betreft, mij hier niet ver-
eenigen met de uitkomsten der proeven van Arno ld en
von Klenze, en tevens moet ik Roquefort-kaas rang-
schikken onder de slechte soorten, terwijl von Klenze die
onder de besten rangschikt.

Op 30 Maart 1896 werden weer twee varkensmagen op
de bovengemelde wijze behandeld en \'s nachts half een was
de oplossing gereed.

Den volgenden morgen, 31 Maart \'s morgens 9 u. 45 m.,
werd van elke kaassoort één gram gemengd met 80 cM3
van de zoutzuur-pepsine-oplossing, en werd dit mengsel bij
een temperatuur van 37.5° C. in de broeistoof gezet, Er
werd slechts één gram genomen om zoodoende den tijd wat
te bekorten, die noodig is voor de vertering.
De uitkomsten waren de volgende:

\'s Middags te half vijf, dus na ó^j^ tmr, waren \'t best
opgelost:

Emmenthaler-kaas.

Goudsche kaas 21/2-jarige.

\'s Avonds half acht, dus na 9^/4 uur:

Goudsche kaas middelsoort, slecht opgelost.

Goudsche Meikaas 1895, niet goed opgelost

Friesche Nagelkaas, slecht opgelost.

-ocr page 66-

so

Leidsche Meikaas 1894, vrij goed opgelost.
Leidsche Meikaas 1895, slecht opgelost.
Roomkaas, slecht opgelost.

Goudsche kaas van 2I/2 jaar of overjarige, zeer goed opgelost.

Jonge Goudsche kaas, slecht opgelost.

Neuchatel-kaas, niet goed opgelost.

Chester-kaas, goed opgelost.

Groen kaa.sje, \'t slechtst opgelost.

Camembert-kaas, tamelijk opgelost.

Hollandsche kaas, tamelijk opgelost.

Roquefort-kaas, slecht opgelost.

Emmenthaler-kaas, zeer goed opgelost.

Parmesan-kaas, goed opgelost.

Port-Salut-kaas, slecht opgelost.

31 Maart, \'s namiddags half twee, dus na 2/3/^ uur, de
volgende uitkomsten.

Goudsche kaas, middelsoort, tamelijk opgelost.
Goudsche Meikaas 1895, tamelijk opgelost.
Friesche Nagelkaas, slecht opgelost.
Leidsche Meikaas 1894, iets beter opgelost.
Leidsche Meikaas 1895, tamelijk opgelost.
Roomkaas, nog .slecht opgelost.
Emmenthaler-Kaas, uitstekend opgelost.

Goudsche kaas van 2^/2 jaar, overjarige, uitstekend opgelost.
Jonge Goudsche kaas, niet goed opgelost.
Neuchatel-kaas, voor de helft opgelost.
Chester-kaas, uitstekend opgelost.

-ocr page 67-

51

Groen kaasje, zeer slecht opgelost,
Camembert-kaas, tamelijk opgelost.
Hollandsche kaas, tamelijk opgelost.
Roquefort-kaas, slecht opgelost.
Parmesan-kaas, goed opgelost. -
Port-Salut-kaas, niet goed opgelost.

2 April, \'s namiddags twee uur, had ik de volgende uit-
komsten, dus
na 75^/4 nur:
Parmesan-kaas,
Leidsche Meikaas 1895,
Emmenthaler-kaas,
Leidsche Meikaas 1894,
Goudsche kaas 1894,
Goudsche kaas 1895, j

De andere kaassoorten tamelijk opgelost.
De groene kaas en de Friesche nagelkaas waren \'t slechtst
opgelost.

Goudsche kaas van 2I/2 jaar en Chester-kaas waren reeds
op 31 Maart uitstekend opgelost.

14 April 1896.

Er werd eene oplossing bereid van 0.5 % sterk zoutzuur
en daarbij zooveel pepsine van Witte gevoegd, dat het
vocht 0.5
o/q pepsine bevatte.

15 April 1896.

Bij elke 80 cM\'\'^ van deze oplossing werd één gram kaas
gevoegd, die weer zoo fijn mogelijk verdeeld was en dit

waren \'t beste opgelost.

-ocr page 68-

52

mengsel werd bij een temperatuur van 37.5° C. in de stoof
gezet.

Te 9.15 \'s morgens werd de proef begonnen,
\'s Namiddags te twee uur, dus
na imr, waren \'tbest
aan \'t oplossen:
Parmesan-kaas.
Goudsche kaas, 2i-/2jarige.
Emmenthaler-kaas.
Chester-kaas.

De andere soorten losten tamelijk op.
Het groene kaasje weer \'t slechtst.

De Leidsche Meikaas loste ook niet te best op; die van
1894 beter dan van 1895.

\'s Avonds te kwart na zeven uur, dus na tien mir, deze
uitkomsten :

Goudsche kaas, middelsoort, niet zoo goed opgelost.
Goudsche Meikaas 1895, niet zoo goed opgelost.
Friesche Nagelkaas, slecht opgelost.

Leidsche Meikaas 1894 tamelijk opgelost, beter dan die
van 1895.

Leidsche Meikaas 1895, tamelijk opgelost.

Roomkaas, tamelijk verteerd, zooals Goudsche jonge kaas.

Emmenthaler-kaas, goed opgelost.

Goudsche kaas van 2^/2 jaar of overjarige, goed opgelost.
Jonge Goudsche kaas, tamelijk opgelost.
Neuchatel-kaas, tamelijk opgelost.
Chester-kaas, goed opgelost.

-ocr page 69-

53

Groen kaasje, iets beter dan vroeger, maar toch slecht
opgelost.

Camembert-kaas, tamelijk opgelost.

Hollandsche kaas, niet zoo goed opgelost.

Roquefort-kaas, tamelijk opgelost.

Parmesan-kaas, vrij goed opgelost.

Port-Salut-kaas, niet zoo goed opgelost.

Op den volgenden morgen, i6 April, dus na 24 uur, was
nog geene enkele kaassoort geheel opgelost.

De uitkomsten waren vrijwel dezelfde, wat de verhouding
der oplosbaarheid betreft; alleen de Leidsche Meikaas was
ook niet zoo goed opgelost. De groene kaas en de Friesche
Nagelkaas waren \'t slechtst opgelost.

17 April 1896.

Van elke kaassoort werd weer één gram afgewogen en deze
hoeveelheid zoo fijn mogelijk verdeeld. Verder werd eene op-
lossing bereid van 0.5 o/
q HCl en daarbij zooveel pepsine van
Witte gevoegd, totdat die oplossing 2 o/^ pepsine bevatte.

Op den volgenden morgen, 18 April, te 9 uur, werd bij
elk gram kaas 80 cM3 van deze oplossing gevoegd en werd
dit mengsel in de stoof gezet bij een temperatuur van 37° C.

Uitkomsten \'s namiddags te half een, dus na 3I/2 uur:

Roomkaas, slecht opgelost.

Neuchatel-kaas, slecht opgelost.

Groen kaasje, zeer slecht opgelost.

Friesche Nagelkaas, zeer slecht opgelost.

-ocr page 70-

54

Emmenthaler-kaas, 1

Goudsche kaas van 2I/2 jaar, f voor \'t grootste deel
Parmesan-kaas, l opgelost.

Ches ter-kaas, )

Leidsche Meikaas 1894, beter dan die van 1895 verteerd,
maar toch lossen beide soorten slecht op.
Roquefort-kaas, tamelijk opgelost.
Camembert-kaas, tamelijk opgelost.
Goudsche Meikaas 1895, tamelijk opgelost.
Hollandsche kaas, vrij slecht opgelost.
Port-Salut-kaas, vrij slecht opgelost.
Jonge Goudsche kaas, vrij slecht opgelost.
Goudsche kaas middelsoort, vrij slecht opgelost.
De Goudsche Meikaas loste weer beter op dan de Leidsche
Meikaas.

\'s Avonds te 6 uur, dus na 9 uur, was de verhouding dezelfde.
21
April dus na 3I/2 dag was de inhoud der fleschjes,
die de volgende kaassoorten bevatten, geheel helder:
Goudsche kaas van 2I/2 jaar.
Emmenthaler-kaas.
Parmesan-kaas.
Chester-kaas.
Friesche Nagelkaas
1

en > waren \'t slechtst opgelost.

Groen kaasje |

Leidsche Meikaas 1894 en 1895 waren ook niet best opgelost.
De andere kaassoorten waren tamelijk opgelost.

-ocr page 71-

55

22 April 1896.

Van elk der kaassoorten werd weer één gram afgewogen
en deze hoeveelheid fijn verdeeld. Daarna werd eene oplossing
van 0.5
o/q HCl gemaakt en bij elke 80 cM3 van deze op-
lossing werd 0.250 gram pepsine van Armour and Co.,
te Chicago, gevoegd.

23 April 1896.

Één gram van ieder der te onderzoeken kaassoorten werd
met 80 cM3 der zoutzuur-pepsine-oplossing vermengd en weer
in de stoof gezet bij een temperatuur van 37.5° C.

Te half twaalf, dus na 31^/2 uur, waren \'tbest opgelost:

Chester-kaas.

Goudsche kaas van 2I/2 jaar.

Emmenthaler-kaas.

Parmesan-kaas.

Groen kaasje ]

en \\ zeer slecht opgelost.

Friesche Nagelkaas 1

Jonge Goudsche kaas, tamelijk opgelost.

Port-Salut-kaas, tamelijk opgelost.

Leidsche Meikaas 1894, j

Leidsche Meikaas 1895, > slecht opgelost.

Hollandsche kaas, ]

Goudsche kaas middelsoort, tamelijk opgelost.

Goudsche Meikaas 1895, tamelijk opgelost.

Roquefort-kaas, tamelijk opgelost.

-ocr page 72-

56

Camembert-kaas, tamelijk opgelost.
Neuchatel-kaas, vrij slecht opgelost.
Roomkaas, tamelijk opgelost.

Hier blijkt dus weer, dat Goudsche Meikaas beter oplost
dan Leidsche Meikaas.

Te half drie uur was de oplossing veel verder gegaan; de £

verhouding bleef dezelfde.

21 April \'96, dus na 9 uur, waren \'t best opgelost:
Chester-kaas.
Emmenthaler-kaas.
Goudsche kaas van 2I/2 jaar.
Parmesan-kaas.
Vrij goed opgelost:
Neuchatel-kaas.
Goudsche Meikaas 1895.
Camembert-kaas.
Roquefort-kaas.
H Slechtst opgelost:
Friesche Nagelkaas.
Groen kaasje.
Leidsche Meikaas 1894.
Leidsche Meikaas 1895.
Niet te best opgelost:
Roomkaas.

Goudsche kaas, middelsoort.
Jonge Goudsche kaas.
Port-Salut-kaas.

-ocr page 73-

57 .

Von Klenze nam bij zijne proeven een hooger gehalte
aan zoutzuur.

Daarom deed ik in elk fleschje bij de 80 cMS water
1,5 cM3 sterk zoutzuur en deed ik hierbij weer 0,250 gram
pepsine van A r m o u r.

Deze oplossing werd op 24 April 1896 gemaakt.

25 April 1896, te 9 uur \'s morgens, werd weer in elk
dezer fleschjes één gram fijn gemaakte kaas gedaan en dit
in de stoof gezet bij 37.5° C. temperatuur.

\'s Namiddags te één uur en ook te drie uur werden nog
geen veranderingen waargenomen, zelfs niet bij de beste
soorten, zoodat deze sterkere zoutzuuroplossing minder goed
werkte dan de zwakkere.

27 April. De kaassoorten waren nog niet opgelost, geen
van alle zoo goed als bij de vorige proeven; alleen was het
verschil in oplosbaarheid der resp, kaassoorten wel te zien.

28 April 1896.

Van de kaassoorten werd weer i gram afgewogen en nu
de zoutzuuroplossing verdund tot 0.25 % en daarentegen het
gehalte aan pepsine van Armour verdubbeld.

29 April 1896.

\'s Morgens te half elf uur werd weer de kaas bij 80 cM^
der oplossing gevoegd en in de stoof gezet bij 37.0° C.

Te half drie \'s namiddags, dus na 4 uur, waren de ver-
schillen in oplosbaarheid goed te zien, hoewel de kaas niet

-ocr page 74-

58

zoo goed oploste als bij de inwerking eener 0.5 % HCl
oplossing.

\'s Avonds te half zeven uur, dus na acht tnir, waren alle
kaassoorten nog lang niet opgelost.

De verschillen waren evenwel goed te zien en waren dezelfde
als bij vorige proeven.

Uit deze proeven blijkt het volgende:

lO. Dat, wat de oplosbaarheid der verschillende kaassoor-
ten betreft, bij mijne proeven de tijd van oplossing in \'t ge-
heel niet overeenkomt met dien bij de proeven van von
Klenze en Arnold.

2O. Dat de kaassoorten alle langen tijd noodig hebben
om op te lossen.

30. Dat geene enkele der onderzochte kaassoorten geheel
opgelost wordt.

40. Dat men, de soorten rangschikkende naar den tijd,
noodig om op te lossen, de volgende verdeeling verkrijgt:

Beste soorten.

Parmesan-kaas.

Chester-kaas.

Emmenthaler-kaas.

Goudsche van 2I/2 jaar.

Vrij goede soorten.

Neuchatel-kaas.

Goudsche Meikaas 1895.

Camembert-kaas.

Roquefort-kaas.

-ocr page 75-

59

Middelmatige soortén.

Roomkaas.

Goudsche kaas, middelsoort.

Jonge Goudsche kaas.

Port-Salut-kaas.

Slechte soorten.

Leidsche Meikaas 1894.

Leidsche Meikaas 1895.

Hollandsche kaas.

Friesche nagelkaas.

Zeer slechte soort.

Groen kaasje.

50. Dat Roquefort-kaas, die von Klenze onder de
beste soorten rekent, bij mijne proeven niet zoo goed oplost
en Emmenthaler-kaas bij mij tot de beste soorten behoort,
wat bij zijne proeven niet het geval is.

60. Alles samenvattende komt men door deze proeven tot
de gevolgtrekking, dat kaas in kunstmatig bereid maagsap
niet gemakkelijk wordt verteerd.

Met het oog op de vrij groote verschillen, die bestonden
tusschen de proeven van von Klenze, Arnold en mij,
achtte ik het zeer wenschelijk enkele proeven op den mensch
te nemen; ten einde te trachten op deze wijze uit te maken,
hoe groot de verteerbaarheid van kaas is, alsmede of ook bij
deze proeven zou blijken, dat er zoo groot verschil bestaat
tusschen de onderscheidene kaassoorten, als zoo .sterk ge-
bleken was bij de kunstmatige verteringsproeven.

-ocr page 76-

6o

Reeds op theoretische gronden toch mag men a priori
niet aannemen, dat een kunstmatige verteringsproef het recht
geeft te besluiten tot eene zelfde werking in het menschelijk
lichaam. Daarbij toch spelen werktuiglijke invloeden, voort-
durend nieuwe afscheiding van de verterende vochten, op-
slorping, respectievelijk verdwijnen van het reeds verteerde,
eene groote rol, die bij de kunstmatige digestie niet mede
kunnen werken.

Doch behalve deze theoretische gronden zijn er ook ver-
gelijkende proeven bekend, waaruit ten duidelijkste blijkt,
dat kunstmatige en natuurlijke digestie niet gelijkwaardig
mogen geacht worden niet alleen, maar dat de uitkomsten
der kunstmatige digestie voor de voedingsleer onbetrouwbare
resultaten opleveren i).

De weg, dien ik dan ook meende te moeten inslaan, was
die van proeven op den mensch.

Na de ervaringen, die Rubner bij zijn „Ausnützungs-
Versuche" had verkregen, waarbij tegen kaasvoeding in vol-
doend groote hoeveelheid zoo\'n tegenzin bestond, dat de
proeven niet met kaas alleen konden genomen worden,
trachtte ik door indroging en fijne verdeeling dezer gedroogde
kaas hieraan tegemoet te komen.

Daardoor toch werd het mogelijk het kaaspoeder lepels-
gewijze in den mond te brengen en met eenig water door
te spoelen, terwijl tevens werd uitgesloten een mogelijke

i) Zie O. a. J. Forst er, Archiv, f. Hygiene, Bd. 3, S. 459.

-ocr page 77-

6i

bron van fouten, nl. dat door het kauwen de kaas bij de
verschillende proeven niet werktuiglijk even fijn verdeeld
zoude zijn geworden.

Deze proeven heb ik genomen op een mij goed bekend
persoon.

Bij eene proef, die wegens het ontstaan van hevige diarrhee
na \'t gebruik van Emmenthaler-kaas, niet konde beëindigd
worden, was mij \'t onaangename van \'t groote vetgehalte
opgevallen. Daarom werd het vet dezer kaas bij ioo° in een
waterbad uitgesmolten, d. w. z. na bekoeling was op den bodem
der schaal een laagje helder vet afgez\'et. Dit vet scheidde
ik af en ik nam de proef met de tot poeder gewrevene
gedroogde Emmenthaler-kaas zonder dit uitgesmolten vet.

Ten einde nu de verteerbaai\'heid van eenige kaassoorten te
leeren kennen, was het noodig bij den proefpersoon gedurende
zekeren tijd na te gaan de uitscheiding van stikstof in urine
en faeces en deze te vergelijken met de geheele hoeveelheid
opgenomen stikstof.

Ten aanzien der vetopname zoude hiervoor het getal ge-
vonden moeten worden in het vetgehalte der faeces, in ver-
band met de opgenomen hoeveelheid vet.

De proefpersoon moest dus gewend zijn aan eene geregelde
defaecatie, zoodat het mogelijk was eene behoorlijke af-
grenzing te verkrijgen.

Worden de kaasfaeces nu ingesloten door twee maaltijden,
waarbij bladgroenten een hoofdschotel uitmaken, dan gelukt
dit door de kleurverschillen vrij wel.

-ocr page 78-

62

Daar wij hier met de betrekkehjk kleine hoeveelheden kaas,
die in eens genuttigd werden, niet op een vrij groote hoe-
veelheid faeces konden rekenen, werd, om nog scherper grens
te krijgeu, zes uren vóór \'t begin der kaasvoeding en zes
uren vóór \'t eindigen der 24-urige periode een ouwel met
uiterst ftjn verdeelde kool (gemaakt van 01. thereb. puriss.)
ingenomen. Hierdoor toch ontstaat een scherpe zwarte af-
scheiding, wanneer de faeces goed gevormd blijven. Dit
middel mocht ons echter toch niet baten.

De proefpersoon (M. J. d. W., med. stud., oud 27 jaar,
gewicht 70 K.G.) had geregeld tweemaal per dag (\'s morgens
te ± 9 en \'s avonds te ± 8 uur) goede defaecatie van niet
te harde en niet te brijachtige consistentie.

Dit bleef zoo, totdat de verschillende soorten van kaas
werden gegeten; toen werden de faeces wel niet diarrhoeisch,
maar was de consistentie toch zooveel minder geworden, dat
van afgrenzing geen sprake meer was.

De anders vrij scherpe zwarte laag was niet te vinden;
de geheele massa was donkerder gekleurd, misschien wel
hierdoor, dat de darmperistaltiek verhoogd was; de stoffen
waren dus korter in den dikken darm verbleven, waardoor
minder uitdroging en, als gevolg van de werktuiglijke werking,
meer verdeeling over groote uitgestrektheid. Hierdoor werd
het helaas niet mogelijk stikstof en vet in de kaasfaeces te
bepalen, en al missen de proeven daardoor ook veel van
hunne volstrekte waarde, toch meende ik, dat de uitkomsten,
die verkregen kunnen worden uit de stikstofbepahng in de

-ocr page 79-

63

urine, eenig licht zouden kunnen geven met het oog op de
voedings- en verteringswaarde van enkele kaassoorten, ook
in verband met de uitkomsten der kunstmatige digestie.

Van een der beste soorten, nl. Emmenthaler-kaas, van een
der middelmatige soorten, nl. Goudsche Meikaas 1895, en
van een der slechte soorten, nl. Friesche Nagelkaas, werd
eene bepaalde hoeveelheid ter mijner beschikking gesteld.

Deze hoeveelheden kaas werden op een waterbad gedroogd
gedurende vijf dagen.

Op den 26\'^\'en Aug. had ik daardoor de volgende ver-
houding verkregen:

1,016 K.G. Emmenthaler-kaas woog na droging 744 gram.

1,030 K.G. Goudsche Meikaas 1895, woog na droging
755 gram.

1,054 K.G. Friesche Nagelkaas woog na droging 667 gram.

Van deze gedroogde kaas werd nu achtereenvolgens het
stikstof- en het vetgehalte bepaald, (de stikstof naar de
methode van Kjeldahl).

100 mgr. gedroogde Emmenthaler-kaas bevatten 0.02842 gr. N.

0.0329 „ „
0.03654 „ „

100
100

bevatten 0.09786 gr. N.
„ dus gemiddeld

300 „ „ „

100 „ „
0.03262 gram N.
I gram van deze gedroogde Emmenthaler-kaas bevat dus
gemiddeld
0.3262 gram N.

-ocr page 80-

64

lOO mgr. gedroogde Friesche Nagelkaas bevatten 0.0336 gr. N.

n li T) 0.0378 „ „

" » 0.03794 „ „

0.03178 „ „
0.03598 „ „

bevatten 0.10934 gr. N.
„ 0.036446,, „

I gram gedroogde Friesche Na^elkaas bevat dus gemid-
deld
0.36446 gram N.

100 mgr. gedroogde Goudsche kaas bevatten 0.028 gr. N.
100 „ „ „ „

100 „

„ bevatten 0.09576 gr. N.
„ „ dus 0.03192 „ „

300 „ „ „

100 „ „ „

I gram gedroogde Goudsche kaas 1895 bevat dus ge-
middeld
0.319 gram N.

Van te voren waren deze drie kaassoorten zoo fijn mogelijk
verdeeld om eene gelijkmatige stof te verkrijgen.

VETBEPALINGEN :

De vetbepalingen werden verricht met een Soxhlet-toestel,
terwijl de fijne kaas eerst met puimsteen was vermengd.
5 gram Goudsche Meikaas 1895 bevatten 1.665 gram vet.
5 „ „ 1895 „ 1.602 „ „

In 10 gram dus aanwezig 3.267 gram vet.
I gram Gotidsche Meikaas 1895, bevat dus gemiddeld
0.3267 gram
vet.

100 „

100 „

300 „

100 „

-ocr page 81-

65

lO „ „ „ 2.962 gram vet

I gram Emmenthalerkaas bevat dus 0.2962 gram vet.

5 gram Friesche Nagelkaas bevatten 0.493 gram vet.
5
11 11 11 \' 11 0.389

10 „ „ „ ,1 0.882 gram vet.

I gram Friesche IS/agelkaas bevat dus 0.0882 gram vet.
Elk dezer kaassoorten werd 15 maal uitgetrokken met het
Soxhlet-toestel.

Om na te gaan, welke voedingswaarde deze soorten had-
den, moest ik eerst bepalen, wanneer het stikstof-minimum
in de urine van den proefpersoon bereikt was.

Tot dat doel werd gevast van 30 November te zes uur
\'s avonds tot i December te zes uur \'s avonds; om de drie
uur werd de urine opgevangen, de hoeveelheid en de reactie
van dat vocht bepaald.

Op 30 November \'s avonds vijf uur was nog middageten
gebruikt. Water werd in voldoende hoeveelheid gedronken,
ter verkrijging van eene genoegzame hoeveelheid urine.

1.491 gram vet.
1-471 ,,

5 gram Emmenthalerkaas bevatten
5 11 11 11

-ocr page 82-

66

Hongerproef.

Geheele
hoeveelheid
urine.

30 Nov.

6

uur

\'s avonds

260 cM^

9

»

172 „

JJ

12

»

\'s nachts

196 „

I Dec.

3

jj

V

546 „

))

6

\'s morgens

206 „

Î1

9

?>

jj

148 „

12

Î?

\'s middags

126 „

îî

3

j;

\'s namiddags

146 „

»

6

»

\'s avonds

234 »

zwaic zuur.

Reactie.

Te weinig Vio
norm. alcali in
5 cM\'\\ urine.

N. per 5 cM-l
urine.

Stikstof
totaal.

3-5

0.0049 gr.

0.2548 gr.

33-0

0.0462 „

1.58928 „

34.4

0.04816 „

1.887872 „

14.9

0.02086 „

2.277912 „

I-S

0.0021 „

0.08652 „

37-6

0.05264 „

1.558344

35-5

0.0497 „

1.25244 „

37-4

0.05236 „

1.528912 „

26.7

0.03738 »

1.749384 „

Uit deze N.-bepaling volgt dus, dat i December \'s morgens
6 uur het N.-minimum bereikt was, dus na 12 uren.

Bij de nu volgende proeven met kaasvoeding ging ik op
de volgende wijze te werk.

\'s Namiddags te vijf uur gebruikte de proefpersoon zijn
middagmaal, zoodat dit om zes uur v.\'as afgeloopen.

Om 6 uur ontledigde die persoon zijne blaas en deed dat
telkens om de drie uur.

Nadat er 12 uren verloopen waren en hij dus op zijn
N.-minimum was gekomen, werd zooveel van de fijn verdeelde,
gedroogde kaas gegeten, als maar eenigszins mogelijk was.

Daar, zooals ik boven reeds zeide, het door de dunne lijvig-
heid der faeces niet mogelijk was, eene afgrenzing te ver-
krijgen, kon ik door de stikstofbepaling volgens Kjeldahl
in de urine niet meer te weten komen, dan hoeveel stikstof

-ocr page 83-

67

als opgeslorpt en daarna weer uitgescheiden in de urine terug
te vinden is.

Alvorens ik tot eene andere proef overging, wachtte ik
altijd een voldoend aantal dagen, opdat de proefpersoon weer
ongeveer in dezelfde voedingsverhoudingen mocht zijn geko-
men, als vroeger bij hem waren waargenomen.

De urine werd na het eten der kaas weer om de 3 uren
gedurende 24 uur opgevangen, zonder dat iets anders dan
eenig water genuttigd werd.

De in de urine gevonden stikstof mag dus beschouwd wor-
den als afkomstig te zijn van de gebruikte kaas.

Voor de stikstofbepaling werden 5 cM3 urine gebruikt.

De genomene proeven laat ik in tabelvorm hier volgen :

I. Proef met Friesche Nagelkaas, genomen den 16 December 1896.

Hiervan werd gegeten 80.5 gram.

Te vs\'einig
norm. alcali in
5 cM^. ur:

Stikstof
per 5 cMl
urine.

Hoeveelheid
urine.

Stikstof
totaal.

Reactie.

rine.

\'5 Dec. 6 U. \'s av. (beg. hongerkuur)
„ 9 uur \'s avonds
\'s nachts

16 Dec.

\'s morgens (kaas)
))

\'s middags
\'s namiddags
\'s avonds

\'s nachts

\'s morgens

145 cM^.
386
144
222
112
172
262
262
180
78

162
270

50

33-3

32-3
66.6

54-5

60.1

74.2
45.6

47.0

51.3

82.1

48.3

34.5

80.6

zuur
zwak zuur
zuur

12

3
6

12

3
6

9
12
8
6

zeer zw. alkalisch

zuur

5)

17 Dec.

0.04662 gr,
0.04522
0.09324
0.0763
0.08414
0.10388
0.06384
0.0658
0.07182
o.i 1494
0.06762
0.04830
0.11284

1.35198 gr
3.490984
2.685312

3-38772
1.884736
3.572472
3.345216

3-34792

2.58552
1.793064
2.1

2.6082
1.1284

-ocr page 84-

68

II. Proef met Goudsche Kaas, genomen 21 December 1896.

Hiervan werd gegeten 56.56 gram.

Hoeveelheid
urine.

Reactie.

Te weinig \'/in
norm. alcali in
5 cM^. urine.

Stikstof
per
5 cM®.
urine.

Stikstof
totaal.

20 Dec.

6

u. •

\'s av. (lieg. hongerkuur)

70

cM^.

zuur

31-5

0.0441

gr.

0.6174 gi\'-

)!

9

uur

\' \'s avonds

192

11

11

46.6

0.06524

11

2.505216 „

!)

12

jj

\'s nachts

265

»

11

41.8

0.05852

11

3.10165 „

21 Dec.

3

))

»

274

V

11

37-4

0.05236

11

2.869328 „

J!

6

))

\'s morgens (kaas)

92

■>■>

11

68.5

0.0959

11

1.76456 „

3?

9

»

j;

121

ÎÎ

11

68.6

0.09604

11

2.324168 „

)J

12

\'s middags

190

11

45,2

0.06328

11

2.40464) „

îî

3

jj

11

210

•)•)

11

41.0

0.0574

11

2.4108 „

??

6

J3

\'s avonds

364

J?

11

27.1

0.03794

>1

2.762032 „

9

93

!)

11

61.9

0.08666

11

1.611876 „

12

\'s nachts.

68

ÎJ

11

73-5

0.1029

>1

1-39944

22 Dec.

3

»

))

212

11

11

35-0

0.049

11

2.0776 „

7?

6

\'s morgens

48

11

11

76.3

0.10682

11

1.025472 „

III. Proef met Emmenthaler Kaas, genomen 14 Januari 1897.

Hiervan werd gegeten 52.2 gram.

Hoeveelheid
urine.

Reactie.

Te weinig \'/lo
norm. alcali in
5 cM^. urine.

Stikstof
per
5 cM-\'.
urine.

Stikstof
totaal.

13 Jan.

6

u. \'

S aV. (\'leg. hoiigcrkiuu-j

245

cM^

zuur

16.5

0.0231 gr.

1.1319 gr.

11

9

uur

\'s avonds

162

11

11

51-3

0.07182 „

2.326968 „

11

12

11

\'s nachts

215

11

11

54-5

0.0763 „

3.2809 „

14 Jan.

3

11

11

172

11

11

58.5

0.0819 „

2.81736 „

11

6

1!

\'s morgens (kaas)

143

11

11

67-3

0.09422 „

2.694692 „

>1

9

11

11

174

11

11

60.9

0.08526 „

2.967048 „

11

12

11

\'s middags

230

11

neutraal

48.2

0.06748 „

3.10408 „

11

3

11

\'s namiddags

310

11

zwak zuur

40.0

0.056

3-472 „

11

6

11

\'s avonds

110

11

zuur

64-3

0.09002 „

1.98044 „

11

9

11

11

121

11

11

61.5

0.0861 „

2.08362 „

11

12

11

\'s nachts

100

11

11

73-9

0.10346 „

2.06920 „

15 Jan.

3

11

5)

405

11

zwak zuur

25.9

0.03626 „

2.93706 „

??

6

11

\'s morgens

58

11

zuur

77-7

0.10868 „

1.260688 „

-ocr page 85-

69

Overzien wij deze proeven met het oog op stikstof-opname
en stikstof-uitscheiding, dan verkrijgen wij het volgende
tabelletje :

Opgenomen In de urine

stikstof. teruggevonden stikstof.
Friesche Nagelkaas 29.33108 20.57168

Goudsche kaas 17.98921 16.016028

Emmenthalerkaas 17.02764 19.874136

Procentisch uitgerekend zien wij dus van de opgenomen
stikstof in de urine overgaan, bij voeding met:

Friesche Nagelkaas 70.1 o/q

Goudsche kaas 80-9°/o

Emmenthalerkaas meer dan 100 o/q
Bij de voeding met laatstgenoemde kaassoort werd meer
dan 100
o/q teruggevonden; het hchaam zou dus van zijn
eiwit afgegeven moeten hebben, maar dit is zeer onwaar-
schijnlijk. Beziet men de tabel echter nader en let men op
de periodieke uitscheiding der geheele hoeveelheid stikstof, dan
valt het op, dat, toen de eerste twaalf uren voorbij waren, het
verschil tusschen het stikstof-minimum bij het begin der proef
en de uitgescheidene hoeveelheid stikstof na twaalf uren veel
grooter is bij de Emmenthalerkaas dan in de andere proeven,
wat mijns inziens als bewijs mag gelden, dat de digestie van
het beschrevene middagmaal toen nog niet geheel was afge-
loopen; zoodat hierbij, d. w. z. bij de hoeveelheid stikstof, die
op rekening der kaas mag gesteld worden, — een gedeelte
afkomstig is van de voorgaande voeding. Bovendien is bij

-ocr page 86-

70

deze proef iets gebeurd, wat een fout kan opleveren, in den
zin van te veel stikstof-uitscheiding.

Nadat i8 uren na het eten der kaas verloopen waren,
werd namelijk de dorst bij den proefnemer zoo groot, dat
hij niet meer kon volstaan met eene hoeveelheid water
toereikend om eene voldoende hoeveelheid urine te krijgen.
Hij dronk dan ook zooveel, dat bij het einde van het daarop
volgende tijdperk van 3 uren 405 cM^ urine werden geloosd.

Uit onderzoekingen van A. Genth i), J. Forster 2),
Mosier 3) en Voit 4) is toch gebleken, dat het opnemen
van groote hoeveelheden water gevolgd wordt door ver-
meerderde stikstof-uitscheiding, en uit onze tabel blijkt, dat
de hoeveelheid uitgescheiden urine niet alleen viermaal zoo
groot was, als in de voorafgaande 3-urige periode, doch ook
zien wij het stikstof-gehalte niet onbelangrijk stijgen.

Doch brengen wij al deze factoren in rekening, dan gaat
er zeker toch niet zooveel af om te kunnen aannemen, dat
de in de urine teruggevonden stikstof veel beneden 100 O/g
van de opgenomen hoeveelheid is. Zeer waarschijnlijk komen
wij bij schatting dan ook tot een getal voor opslorpbaarheid,
dat ongeveer gelijk komt aan het uit Rubner\'s proeven af
te leiden getal, d. w. z. ± 98

1) Untersuchungen über den Einfluss des Wassertrinken auf den Stoff-
wechseh Wiesbaden 1856.

2) Zeitschrift f. Biologie, XVI, 1878, S. 175.

3) Arch. d. Ver. f. wiss. Heilk., III, 1857. (Aangehaald volgens Voit,
Physiologie des Allgemeinen Stoffwechsels und der Ernährung, Seite 153.)

4) Physiologie des Allgemeinen Stoffwechsels und der Ernährung, S. 153.

-ocr page 87-

71

Uit deze proeven blijkt dus, dat kaas behoort tot de goed
verteerbare voedingsmiddelen, maar dat er een vrij groot
verschil bestaat tusschen de onderscheidene kaassoorten, waarbij
de minder vette het verliezen tegenover de vette soorten.

Dat hierbij het vet als voedingsmiddel geen groote rol kan
spelen, blijkt wel uit de hoeveelheid mede genuttigd vet, n.1. in:
Friesche Nagelkaas 7.1 ooi gram.
Goudsche kaas 18.4128 gram.

Emmenthalerkaas 15.4616 gram.

Zijnde, uitgedrukt in o/q verhouding van het vet tot de
stikstof.

Voor de Friesche kaas 24.2 0/, vet.

„ „ Goudsche kaas 102.35 o/q ,,
„ „ Emmenthaler kaas 90.8 o/q ^^
dus zoowel absoluut als procentisch was met de Goudsche
kaas het meeste vet verbruikt, zoodat, gave vet den doorslag,
van deze kaas het meest moest opgeslorpt zijn. Ware de
volle, d. w. z. de niet gedeeltelijk van vet ontdane Emmen-
thaler kaas genuttigd, zeker ware er dan meer waarschijnlijk-
heid voor deze opvatting geweest.

Een andere reden voor betere verteerbaarheid, of liever
voor het vinden van een grooter stikstofgehalte, zou gezocht
kunnen worden in het aschgehalte der kaas.

Volgens König i) bedraagt dit voor:

Emmenthaler kaas 4.78 o/q

1) Chemische Zusammensetzung der menschlichen Nahrungs- und
Genussmittel, 2. Aufl., 1882. Seite 57 u. 59.

-ocr page 88-

72

Hollandsche kaas 4.62

Magere kaas 3.99 0/^ ,

en voor zoover analysen bekend zijn, maakt keukenzout hier-
van ongeveer 1/3 deel uit.

Uit proeven van Voit i) is bekend, dat toediening van
keukenzout eene geringe vermeerdering van stikstofuitschei- f\'

ding teweegbrengt. Dit bleek hem echter alleen dan, wan- €

neer hij grootere hoeveelheden gaf • |

En al moge er nu ook al eenig verschil in aschgehalte be-
staan, dan is dit verschil met het oog op de stikstofuitschei-
ding toch zoo klein, dat het niet in aanmerking kan komen.

Waarschijnlijker komt het mij dan ook voor, dat het verschil
gezocht moet worden in de bereiding der kaas, n.1. als vette
(uit de geheele volle melk), als half vette (voor de helft be-
reid uit gedeeltelijk ontroomde — dan meestal
I2urige, des
avonds afgeroomde, — en voor de andere helft uit geheele
volle melk — meestal de morgenmelk) — en als magere
kaas, gemaakt van geheel of gedeeltelijk ontroomde melk.

Reeds bij een grof physisch onderzoek blijkt, behalve in
\'t vetgehalte, ook een duidelijk verschil te bestaan in de
samenstelling der kaas, zich voornamenlijk uitende in grootere
hardheid, die bij magere kaas, als de Friesche nagelkaas,
zoo groot kan zijn, dat het wel gelukt brokjes, doch geen
samenhangende schijfjes er af te krijgen.

De cohaesie is veel geringer; om zoo te zeggen bestaat

i) Untersuchungen über den Einfluss des Kochsalzes. 1860.

-ocr page 89-

73

ieder microscopisch Iclein deel bijna geheel uit nedergeslagen
caseïne, zonder dat dit door ingelegen vet gescheiden is in
nog kleinere deeltjes, die, wanneer het er tusschen verdwenen
is, grooter en gemakkelijker oppervlakte aanbieden aan de
spijsverterende stoffen.

Eenigen steun voor deze opvatting kunnen wij misschien
vinden in onze tabehen, wanneer wij de periodieke stikstof-
uitscheiding bij de verschillende kaassoorten nagaan.

Bij de Friesche nagelkaar, die zeer weinig vet bevat, zien
wij reeds na 3 uren het maximum van stikstofuitscheiding;
daarna gaat het stikstofgehalte geregeld aan het verminderen;
doch na verloop van 18 uren volgt weer een kleine stijging,
die in de volgende 3 uren nog iets hooger wordt, en dan
plotseling plaats maakt voor het minimum.

Bij de Goudsche kaas duurt het onder voortdurend toene-
men der hoeveelheid uitgescheiden stikstof 12 uren, alvorens
het maximum is bereikt; doch is dit dan ook eenmaal be-
reikt, dan vindt eene geregelde daling plaats, behoudens eene
kleine stijging, die echter ook wordt waargenomen tegen
denzelfden tijd bij onthouding van voedsel.

Bij de Emmenthalerkaas zien wij na negen uren, onder ge-
regelde klimming, het maximum bereikt (doch waarschijnlijk
te hoog berekend, zie boven). Nu volgt een betrekkelijk mini-
mum, doch nog altijd hoog in vergelijking met het minimum
van \'t begin en het stikstofgehalte van \'t einde der proef, en
langzamerhand klimt de stikstofuitscheiding weer, om na nog-
maals 9 uren een nieuw, bijna even hoog, maximum te bereiken.

-ocr page 90-

74

Dit verschil zou nu wel hierdoor verklaard kunnen worden,
dat, hoe meer invloeden in \'t spel komen (werktuiglijke ver-
deeling, inwerking van spijsverteringsvochten), om de kaas-
stof in den fijnst verdeelden toestand aan de haar verterende
vochten bloot te stellen, ook de vertering schielijker plaats
vindt.

Bij de Friesche Nagelkaas met zijn dichte bijna uit zuivere
caseïne bestaande deeltjes, werkt niet meer dan de werk-
tuiglijke verdeeling en de inwerking op de buitenvlakte der
deeltjes. Bij Goudsche en Emmenthaler-kaas, die zooveel
meer doorgewerkt vet bevatten, komt behalve eene eerste
vertering van de oppervlakte der fijngekauwde caseïne-deeltjes
nog eene nieuwere en grootere oppervlakte bloot, wanneer
de samenhoudende stof, d. w. z. het vet, uit de kleine deeltjes
verdwijnt, hetzij door warmte, hetzij door emulgeerende,
verzeepende processen.

En dit vinden wij uitgedrukt in onze tabehen; niet het
vet als zoodanig, maar wel het doorgewerkte tusschen de
kleinste deeltjes kaasstof aanwezige vet kan die rol spelen.
Hoe meer vet tusschen de microscopische deeltjes, des te
langer kan de verteerbaarheid duren, omdat dit vet eerst tot
verdwijning moet gebracht worden, doch ook des te grooter
oppervlakte wordt dan aan het caseïne omzettend vocht
geboden.

Ook vinden wij hiervoor steun in de mededeelingen van
Salkowski e. a., betreffende nutrose en eucasine.

Daaruit blijkt toch, dat, wanneer kaasstof wordt gebracht

-ocr page 91-

75

in een bijna opgelosten toestand, de uitgescheiden stikstof
ook 98 0/0 van de toegediende hoeveelheid bereikt. Hierbij
heeft toch het kleinste deeltje kaas zijn minimum bereikt,
het is ongeveer gelijk nul geworden; de geheele massa
staat dus gelijkelijk bloot aan de inwerking van het om-
zettend vocht.

-ocr page 92-

BESLUIT.

Trachten wij het op de vorige bladzijden medegedeelde
in \'t kort samen te vatten, dan komen wij tot de volgende
slotsommen.

De voedingswaarde van kaas is in het algemeen groot, des
te grooter naarmate de kaas meer nadert tot de vette
soorten, d. i. de kaas bereid uit de volle melk.

De beteekenis van kaas als voedingsmiddel is echter zeer
groot ook voor de magere kaas, daar deze door haren
betrekkelijk lagen prijs binnen het bereik van iedereen valt.

Als voedingsmiddel voor de lagere volksklassen, in inrich-
tingen enz., die met betrekkelijk beperkte middelen moeten
voldoen aan de eischen van eene quantitatief, doch voor-
namelijk ook qualitatief goede voeding, moet kaas, voor zoo
ver het betreft de toediening van de noodige hoeveelheid
eiwit, een eerste plaats innemen.

Wenschelijk zou het zijn hiervoor te nemen vette kaas,
omdat de nuttige werking van deze procentisch zooveel
grooter is.

Let men echter op de geldelijke zijde, dan verdient de
magere kaas de voorkeur.

-ocr page 93-

77

Bij den tegenwoordigen winkelprijs van i K.G. Emmen-
thalerkaas a /
1.50, I K.G. Goudsche kaas a f 0.90 en
I K.G. Friesche Nagelkaas ä ƒ 0.70, — in verband met het
gehalte aan stikstofhoudende stoffen: in Emmenthalerkaas z=r
32.42 0/0, in Goudsche kaas zri 27.240/0 en in Friesche
Nagelkaas 34.99 0/0 — kost elk gram opgeslorpt wordend
eiwit voor Emmenthalerkaas 0.4935 ct., voor Goudsche kaas
0.413 ct. en voor de Friesche Nagelkaas 0.2859 ct.

Indien nu de gemiddeld noodige hoeveelheid eiwit, zijnde
120 gram, alleen door kaas kon worden toegediend, zou dit
eene uitgave vorderen voor Emmenthalerkaas van 59.22 ct.,
voor Goudsche van 49.56 ct. en voor Friesche Nagelkaas
van 34.308 ct.

De hiervoor benoodigde hoeveelheid kaas, zijnde rt 400 gram
per dag, zou door den mensch echter niet verdragen kunnen
worden zonder spijsverterings-stoornissen te veroorzaken, nog
afgezien van het spoedig tegenstaan bij het gebruik van zulke
groote hoeveelheden.

-ocr page 94- -ocr page 95-

^TELLINGEN.

k

-ocr page 96-

\'.Ms

llf

-ocr page 97-

STELLINGEN.

I.

Met alle ons ten dienste staande middelen moet kaas als
voedingsmiddel worden aanbevolen.

II.

Het verrichten van gerechtelijke obductiën zij voor den
arts facultatief.

III.

Het is wenschelijk, dat de Staat een bepaald aantal rijks-
artsen aanstelle.

IV.

Afschaffen van bordeelen bij gemeente-verordening werkt
de prostitutie in de hand.

-ocr page 98-

82

V.

In de verschillende verordeningen betreffende het onbe-
woonbaar verklaren van woningen moet een artikel voor-
komen, waarbij aan den uitvoerder dezer verordeningen de
macht is gegeven, eene woning ook ongeschikt te verklaren
op grond van vochtigheid.

VI.

De bloeding bij kleine ovariaultumoren aan stuwing toe
te schrijven, is onjuist.

VIL

De tuberculose der genitalia externa bij kinderen berust
op gering weerstandsvermogen.

VIII.

De vaten van het pericardium zijn niet meer permeabel
dan andere vaten.

IX.

Alleen uit het microscopisch onderzoek van de urine
carcinoma der urinewegen te diagnosticeeren, is niet ge-
rechtvaardigd.

X.

De Röntgenstralen hebben groote waarde voor de interne
geneeskunde.

-ocr page 99-

83

XL

Een haematogene icterus behoeft niet te worden aan-
genomen.

XIL

De diagnose van tumores mediastini is meestal alleen bij
uitsluiting te stellen.

XIIL

In normalen toestand is waarschijnlijk een deel van het
ureum uit ammoniumcarbonaat afkomstig.

XIV.

Sympathische Ophthalmie berust niet uitsluitend op voort-
leiding van de infectie langs de zenuwscheede.

XV.

Bij conjunctivitis lette men op onreinheden van het hoofd.

XVI.

Men vervange zooveel mogelijk bij sectio alta den Dauer-
catheter door den hevel.

XVII.

De operatie van Bühlau verdient geen aanbeveling.

-ocr page 100-

84

XVIII.

Bij het gebruik maken van klemmen (ter vastlegging
van beenderen b.v.) make men eerst kleine insnijdingen
in de huid.

XIX.

Bij struma schuilt de infectiestof veelal in het drinkwater.

-ocr page 101-

mm

I.--\'-, : ■

■s

/

-ocr page 102-

,-v

i ,

■ f\'

/.

■ /

f

-ocr page 103-

■ O :

I :.

1 \'

-ocr page 104-

•H-Sr"-\'\'-

m

-Sit

im