-ocr page 1-
40
•C:,- \' \'O H **» ft I**
LEVEN en BEDRIJF
VAN
HESSEL R00KER
ZENDELING-LEERAAR, LATER HULPPREDIKER
TE
TONDANO
IN DE MINAHASSA.
DOOR
F. D. J. MOORREES
Emeritus Predikaxt.
s^ê*&
Firma H. TEN HOET, NIJMEGEN
1918.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
.
i
BIBLIOTHEEK
NED. HERV. KERK
MEM
-ocr page 4-
-ocr page 5-
O\'
LEVEN EN BEDRIJF
VAN
HESSEL ROOKER
ZENDELING LEERAAR, LATER HULPPREDIKER
TOisriD^.3sro
IN DE MINAHASSA.
— F. D. J. MOORREES,
Emeritus Predikant.
BIBLIOTHEEK
N£D. HERV. KERK
Firma H. ten HOET,
NIJMEGEN.
1918.
-ocr page 6-
OPGEDRAGEN
AAN
ALLE NEDERLANDERS
DIE BELANG STELLEN IN DE INLANDSCHE BEVOLKING
VAN
NEDERLANDSCH-INDIË.
DOOR
DEN SCHRIJVER.
-ocr page 7-
- <A %^
EiB::\': .V
\\n~0. -. Ï7JC
INLEIDING.
Tot den Oost-Indischen archipel behoort een groot eiland,
aan hetwelk de Portugeezen den naam van Celebes gegeven
hebben. Het Noord-Oostelijk deel, dat de Minahassa (het
bondgenootschap) heet, is, evenals geheel Celebes, eene aan-
eenschakeling van bergen, waaronder vele vuurspuwende.
Die bergachtige gesteldheid van den bodem van Celebes
doet een landschap, rijk aan natuurschoon, verwachten. En
zoo is het. De Minahassa 1) — om ons daarbij te bepalen — is
een schilderachtig land. Overal vindt men er de schoonste
afwisseling van hoogere en lagere bergen, van bosschen en
bouwlanden, verlevendigd door snelvlietende beken. Heeft
men al klimmende eene aanzienlijke hoogte bereikt, dan ziet
men onder zijne voeten op den golvenden bodem donker
geboomte, groenende akkers en bloeiende tuinen.
Terwijl de Minahassa bijna onder den evenaar ligt en de
luchtsgesteldheid aan het zeestrand buitengewoon warm kan
zijn, wordt het hooger gelegen bergland afgekoeld door
overvloedige regens en behoort het voor ons, Nederlanders,
tot de gezondste streken van onze Oost-Indische bezittingen.
De grond is vruchtbaar en de plantengroei weelderig. In
de prachtige en zeer uitgestrekte bosschen groeit djati-hout,
sandel-, sapan-, en ebben-hout. Overal groeien palmen, kokos-
en sago-palm. Rotan en bamboe wordt allerwege gevom
1) TJildrik. Heelden uit Neerl. Indië. bldz. 274 tot 290.
-ocr page 8-
4
den. terwijl op de akkers en in de tuinen koffie, suiker,
cacao, rijst en maïs, benevens allerlei soort van vruchten
en groenten verbouwd wordt. 1)
Vraagt men naar wild gedierte, men zou apen, slangen
en boschvarkens kunnen noemen en het hertzwijn of barbi-
roesa. Dit laatste komt in levenswijs met het wilde zwijn
overeen maar kan niet wroeten in den grond. Het heeft
groote slagtanden, die recht naar boven staan als de horens
van een gems. Het verbergt zich in de ontoegankelijke
deelen der bosschen, hoog op de bergen, en ontwijkt de
aanraking met de menschen. Voorts zijn er in de Mina-
hassa paarden, koeien, varkens, kippen, eenden, velerlei
vogels en visschen.
Sedert eeuwen wordt het land bewoond door den volks-
stam der Alfoeren. Zij komen in de kleur van hun huid
den Europeanen nabij maar hebben het glinsterend zwart
hoofdhaar en den platten gelaatsvorm der Maleiërs. De A1-
foeren zijn niet de minst begaafden van de Indische volks-
stammen en bezitten vele voor ontwikkeling vatbare ver-
inogens.
Jsog in liet begin der vorige eeuw leefden zij als wilden,
hielden zich met jagen en visschen bezig, en voerden on-
ophoudelijk oorlog met elkander. Zij bouwden hunne hut-
ten op hooge palen, om zich tegen menschen en beesten te
beveiligen. Hunne daken versierden zij met de schedels van
verslagen vijanden, want in koppen snellen d. i. het afslaan
van de hoofden hunner tegenpartijders, stelden zij hunne eer.
Zij voedden zich met het merg van den sago-palm en met
de opbrengst van jacht en visscherij. Hunne kleeding bestond
uit gevlochten reepen boomschors, die zij om hunne lende-
nen sloegen en naar beneden lieten afhangen. Zij waren
1, Mededeelingen Ned. Zendel.-gen. 1804 bldz. 1 en v.v.
-ocr page 9-
5
onzindelijk en vuil. Hunne taal was alleen spreektaal. Geen
enkel Alfoersch woord was ooit geschreven. Van lezen en
schrijven was onder hen geen sprake. Godsdienst werd hun
gepredikt door priesters of walians, die zorgvuldig de over-
levering der voorouders bewaarden en allerlei bijgeloof
kweekten. Zij maakten de mensehen wijs, dat zij de betee-
kenis van het fluiten, het roepen en het schreeuwen der
vogels konden verklaren en uit de ingewanden der offer •
dieren - meestal varkens — de toekomst wisten te voor-
spellen. 1)
Zij spraken van het bestaan van vele godheden, empungs
geheeten, van wie één het opperhoofd was. Ook hielden zij
vast aan het bestaan van booze geesten of sesakits, tegen wier
geweldenarij fossos of offerfeesten gereed gemaakt werden.
Deze fossos vierden zij in de dorpen en slachtten daarbij een
aantal varkens. Ook werd er veel gegild en geschreeuwd,
gegeten, gedronken en gedanst. Lagen de Alfoeren ziek, dan
waren het de walians, die voor hen baden en offerden, en
kwamen zij te sterven, dan werden rijst en eieren op de graven
gelegd en daarover heen een kleine hut opgeslagen, waarin
een lampje brandde ter eere van de afgestorvenen.
In 1819 bezocht Lenting, predikant te Batavia, de
Minahassa en doopte te Kapataran en omstreken in ééne
week 500 Alfoeren. Zulk Christen-maken is niet aan te
bevelen. Het\'levert geen blijvende vrucht op.
Eenigen tijd later werd Gerrit Jan Hellendoorn door het
Nederlandsche Zendeling genootschap uitgezonden 2); maar
zijn arbeidsveld was Menado, gelegen aan de zee. Daar vond
hij zooveel te doen, dat er weinig tijd overschoot, om het
binnenland te bezoeken. Toch deed hij, wat hij kon, en dat
1)  Graafland, de Minahassa I. blz. 21(> en 217.
2)  Gedenkboek van 1897 bladz. 20.
-ocr page 10-
6
te blijmoediger, toen er onder de Alfoeren verlangen naar
verandering van godsdienst was ontwaakt. 1) Hellendoorn
verzocht om uitzending van meer zendelingen en de Be-
stuurders van het Zendelinggenootschap gaven gehoor aan
die bede, door in het jaar 1831 twee jonge mannen uit te
zenden, Duitschers van geboorte maar opgeleid in het zende*
linghuis te Rotterdam, de zendelingen Johann Friedrich
Riedel en Johann Gottlieb Schwarz.
Met goedvinden van de Regeering heeft Riedel zich te
Tondano en Schwarz te Langowang gevestigd. Deze plaatsen
zijn niet ver van elkaar verwijderd en telden reeds eenige
bekeerlingen, inlanders, die zich naar Christus noemden.
Aan deze weinigen sloten Riedel en Schwarz zich aan en
spraken tot hen in de Maleische taal.
Het zou beter geweest zijn, indien zij in het Alfoersch
gesproken hadden, maar dat konden zij niet. Maleisch bad-
den zij geleerd, Maleisch was en is nog altijd de taal, waar-
meê men in Indië terecht kan. In het Maleisch moesten de
Alfoeren de boodschap van Jezus Christus ontvangen.
Hoeveel aanvankelijk aan het recht verstaan van deze
boodschap ontbroken hebbe, de inlanders kwamen toch
eenigszins onder den invloed van het Evangelie. Zij gingen
hunne armzalige hutten verbeteren en bruikbaarder wonin-
gen bouwen, zij legden zich meer dan vroeger toe op zaaien,
planten en oogsten van alllerlei gewassen. Er kwam orde
in hunne samenleving, netheid in hunne omgeving, welvoege-
lijkheid in hunne kleediug. Zij lieten zich niet langer door
hunne pi-iesters overheerschen. Het raadplegen van de inge-
wanden der offerdieren en het acht geven op de stem der
vogelen in de bosschen geraakte in onbruik. Het heidendom
begon veel van zijn kracht te verliezen.
1 Mededeelingen 18G8 bladz. 87—93.
-ocr page 11-
7
Er verrezen scholen. De jeugd werd door middel van de
Maleische taal met lezen, schrijven en rekenen hekend, De
bekwaamste leerlingen werden opgeleid tot inlandsche
schoolmeesters. Bedehuizen werden gebouwd en in de bede-
huizen werd gepredikt, gedoopt en Avondmaal gevierd.
Toen dertig jaren verloopen waren, kon van de negerijen
Tondano en Langowang gezegd worden: „het oude is aan
het voorbijgaan: ziet. het wordt alles nieuw." 1)
De voortdurende arbeid te midden van de Alfoeren had
veel gevergd van de krachten van Riedel. Het was goed,
dat hem een jonge zendeling werd toegevoegd. Deze jongere
was Hendrik Willem Nooij.
Met grooten ijver aanvaardde Nooij zijne taak. Voorge-
licht door Riedel, met wiens dochter hij huwde, predikte
hij en gaf onderwijs in de omliggende negerijen. Vooral
wijdde hij zich aan de lijdenden en kranken. Het stond aan
zijne woning niet stil van menschen, die zijne hulp behoef-
den. Wel was zijne geneeskundige kennis niet groot, en zijne
medicijnkast niet onuitputtelijk, maar hij deed bij eene heer-
schende ziekte wat hij kon. Meer dan 200 patiënten werden
genezen.
Toen werd hij zelf door de heerschende ziekte aangetast
en stierf. Drie jaren, nadat hij zijne taak had aangevangen,
bezweek hij met achterlating van eene weduwe en een
dochtertje.
Zwaar verlies voor de Christelijke gemeente te Tondano !
Zwaar verlies ook voor den bejaarden zendeling Riedel!
Immers hij verloor in Hendrik Willem Nooij niet alleen
een schoonzoon maar tevens een krachtigen strijdgenoot.
Hij verloor hem, toen hij zelf zijne krachten voelde afne-
men. Spreken in de kerk te Tondano was hem onmogelijk
1) Mededeelingen 1S64. bladz. ;!71—378.
-ocr page 12-
8
geworden. De menschen bezoeken hij kon het niet meer.
Het eenige, wat hij bleef volhouden, was — de Alfoeren bij
zich aan huis ontvangen, met hen een lied zingen en eenige
woorden tot hen richten.
Tn dien kwijnenden toestand bleef hij nog zes jaar werk •
zaam. „Waartoe mij hier te Tondano gelaten!" riep hij droef-
geestig uit, „mij ouden man, die niet meer kan arbeiden!"
Eindelijk, 12 Üctober 1860, is hij van zijn lichaamslijden
verlost.
Reeds zes jaar vroeger was een Zendeling uit Holland
afgevaardigd, die thans benoemd werd, om tot den arbeid
in de gemeente van Tondano in te gaan. Die zendeling was
Hessel Rooker.
1. JEUGD EN JONGELINGSCHAP.
Hessel Hooker is 27 Februari 1880 te Bovenkarspel in
Noord-Holland geboren. Zijn vader heette Jan Hooker en
zijne moeder Antje Mooi, beiden behoorden tot den gezeten
boerenstand.
Hessel was nauwelijks drie jaar oud, toen hij zijn vader
verloor. De moeder, die met den driejarigen Hessel achter-
bleef, was eene sukkelende vrouw, die vier jaar later ook
kwam te sterven. Dientengevolge werd Hessel als zeven-
jarige knaap ouderloos en, ofschoon hij nog in het bezit van
eene grootmoeder was, werd door de familie besloten, eene
plaats voor hem te vragen in het Weeshuis van de Her-
vormde gemeente te Grootebroek, waar, zooals men hoopte
en vertrouwde, eene goede verzorging zijn deel zou zijn.
Bereidvaardig werd dit verzoek ingewilligd en Hessel
Rooker onder de weesjongens opgenomen. Tien jaren, van
-ocr page 13-
9
1837 tot 1847, is hij daar gebleven en heeft liet er, wat
verzorging, opvoeding en onderwijs betreft, zeer goed gehad.
Inzonderheid was hij veel verschuldigd aan het onderwijs
op de dorpsschool van meester Bruinier. Indien hij eene
duidelijke, vaste, keurige letter schreef en zonder fouten
zich van de Nederlandsche taal, eerst naar de regelen van
Siegenbeek, later naar die van de Vries en te Winkel, be-
diende, dan had hij zulks aan meester Bruinier te danken.
Onderwijs in de leer der Hervormde Kerk ontving hij
van den predikant M. M. Rappardus, die hem op 26 April
1846 tot lidmaat aannam en bevestigde.
Hij werd bestemd voor het boerenbedrijf, en daartoe met
arbeid op het veld belast, maar spoedig bleek het, dat hij
daar geen smaak in had. Hij wilde leeren en met de ver-
worvene kennis naar Oost-Indië gaan. Aanvankelijk waren
de Regenten van het Weeshuis daartegen. Zij wenschten
een bekwamen landbouwer van hem te maken, maar hij
hield vol en drong op voortzetting van het ontvangen
onderwijs aan. Van de zijde der familie werden hem geen
hinderpalen in den weg gelegd en eindelijk werd door
Regenten eene plaats voor hem gezocht en gevonden in het
Zendelinghuis te Rotterdam.
Daar was plaats voor ieder jong mensch, die lust en
roeping voelde, om het Evangelie te gaan prediken onder
de heidenen in onze Oost-Indische bezittingen. Hessei Roo-
ker gevoelde zulk een lust en roeping. Liever dan landbouwer
te worden, schaarde hij zich onder jonge menschen, die
voor zendeling studeerden.
De Director, die aan het hoofd van het zendelinghuis
stond, was de Heer H. Hiebink, een waardig en godvruchtig
man. Hij leefde met en voor zijn kweekelingen, sprak veel
met hen over de schoone taak, die hen wachtte: maar
onderwijs gaf hij hun niet. Daarmede was de Heer J. C.
-ocr page 14-
10
Neurdenburg belast, die Nederlandsche taal, letterkunde
en ook vreemde talen, geschiedenis en aardrijkskunde
doceerde. Het Maleisch, dat toen ter tijd beschouwd werd
als het overal in Indië voldoende middel, om het Evangelie
te verkondigen, werd onderwezen door dr. B. F. Matthes,
den Subdirector en nadat deze was overgegaan in dienst
van het Bijbelgenootschap, door dr. G. K. Niemann. 1)
Het onderwijs in de theologische vakken, uitlegkunde,
kerkgeschiedenis, geloofs en zedenleer was opgedragen aan
de Rotterdamsche predikanten, met name aan dr. van Oos-
terzee, dr. Doedes, dr. Prins, dr. Tideman en dr. Bouinan,
voor zoover deze heeren den tijd daartoe konden vinden.
Voegen wij volledigheidshalve daarbij, dat ook muziek
en zang werd beoefend en eenig onderwijs in de kennis
van geneeskunst en geneesmiddelen werd gegeven. Zes
jaren, van 1847 tot 1853, heeft Rooker in het zendeling-
huis doorgebracht en met ijver aan de lessen deelgenomen.
Aan het einde van dien leertijd achtten de Bestuurders van
het zendelinggenootschap het goed, dat de kweekelingen
zich, indien mogelijk, nog meer praktisch zouden vormen.
Tot dat einde werd Rooker eenige maanden naar het dorp
Eist in de Betuwe gezonden, ten einde zich te stellen onder
de leiding van ds. van Schermbeek, predikant aldaar. Die
maanden te Eist zijn voor zijne vorming tot zendeling
heilzaam geweest. Hij heeft er in later jaren met hooge
ingenomenheid van gesproken.
In de gemeente van ds. van Schermbeek en onder diens
oog gaf hij godsdienstonderwijs, bezocht hij zieken, hield
toespraken in sterfhuizen en maakte kennis met armen en
rijken. Door deze werkzaamheid werd hij zich van zijne
geestelijke gaven bewust. Er ontwaakte in hem een vurig
1) Tot in 1848 is dr. Matthes aan liet zendelinghuis verbonden ge-
weest; van toen af tot 1873 dr. Niemann.
-ocr page 15-
II
verlangen, om herder van eene gemeente te worden, en
als men hem gevraagd had, of hij predikant te Eist had
willen zijn, hij zou ja! gezegd hebben. Het dienstwerk van
een predikant was het innigst verlangen van zijne ziel.
Maar hij had zijne opleiding in het Zendelinghuis ont-
vangen en was bestemd, om zendeling te worden. Hij
moest deze roeping volgen en naar de heidenwereld gaan.
Zoo verliet hij ds. van Schermbeek en kwam te Rotter-
dam terug.
Weldra volgde in den Haag zijn examen, 9 Juni 1<S53,
en zijne ordening tot Evangeliedienaar onder de heidenen.
Daarop vertrok hij naar Noord-Holland om van zijne fa-
milie afscheid te nemen. Zijne hoogbejaarde grootmoeder
leefde nog, ofschoon bedlegerig en krank. Hij nam biddend
afscheid van haar en droeg hare ziel op aan de genade
des Heeren. Ook van neven en nichten nam hij afscheid
in het gevoel, dat hij hen op aarde nooit meer zou ont-
moeten.
Toen riep hij het weeshuis vaarwel toe en allen, die het
bestuurden en dankte hen hartelijk voor het goede, dat
hij tien jaren lang door hunne zorgen had genoten. Ook
meester Bruinier en zijne vrouw werden niet vergeten. Zij
waren zoo goed voor hem geweest.
Het werd hem vergund te Grootebroek in een biduur de
gemeente toetespreken. Hij deed het tot stichting van al-
len, die hem hoorden, en toen ten slotte de gemeente hem
toezong :
»dat \'s Heeren Zegen op u daal!"
toen de gemeente hem dat toezong, hem den voormaligen
weesjongen, den landbouwerszoon, toen was hij een en al
aandoening, en vóór zijn vertrek uit Grootebioek ging hij
meester Bruinier en zijne vrouw nog eens de hand druk-
-ocr page 16-
12
ken en zeggen : die zegenbede der gemeente — die ben
ik aan u verschuldigd.
Met zulke indrukken keerde hij naar Rotterdam terug
om toebereidselen voor de groote reis naar Indië te nia-
ken. Trouw werd hij daarin bijgestaan door mevrouw de
wed. Hiebink, de moeder van den Director en door diens
zuster Antje. Zij bezorgden alles, wat tot zijne uitrusting
behoorde en gaven hem bovendien vele goede gaven mede.
Ook de Director toonde oprechte belangstelling en sprak
menig bemoedigend en opwekkend woord. Leermeesters,
vrienden, kennissen — zij allen drukten hem krachtig de
hand en wenschten hem Gods zegen toe op de lange —
lange reis over de groote wateren.
2. ZEEREIS NAAK INDIË.
De zeereis naar Indië was in den jare 1853 nog geheel
iets anders dan thans. Het was toen nog cene reis per
zeilschip om de Kaap de Goede Hoop. eene reis waarvan
de duur berekend werd op ruim drie maanden. 1)
Te Rotterdam werd de lading ingenomen en de vaart
naar Brouwershaven aangevangen. Het was het koopvaardip
schip Australië onder kommando van kaptein Tange, dat
7 Augustus 1853 ook Hessel Rooker opnam onder zijn
passagiers. Te Brouwershaven bleef men nog op gunstigen
wind wachten, zoodat ieder, die lust had, Zondag 14 Augustus
in de kerk aldaar de preek van Ds. Reijers kon gaan hooren.
Eindelijk, Maandag 15 Augustus, werd het anker gelicht en
1 De hier volgende bijzonderheden zijn ontleend aan een door Rooker
geschreven scheepsjournaal.
-ocr page 17-
13
het ruime sop gekozen. Weldra was de vaderlandsche kust
uit het oog verdwenen.
Dat oogenblik greep Rooker geweldig aan. Zijn vaderland
verlaten voor altijd, dat dierbaar land, waar hij als kind
gespeeld en als jongeling zich ontwikkeld had! \'t Is waar,
een ouderlijk huis had hij niet meer. Allernaaste bloedver-
wanten waren hem ontvallen, maar toch vrienden, vriendin*
nen, bloedverwanten, leermeesters ja, die had hij. En die
allen te moeten verlaten en naar een ander werelddeel te
reizen, naar heidensche volksstammen, blind en woest van
aard en de taak van zendeling te aanvaarden! ., . De jonge
man, dat alles overdenkend, staande op het dek van „de
Australië", met den blik naar Holland gewend, beefde van
ontroering. Zijne oogen schoten vol tranen. Maar.....wat
gebeurt er met hem? wat deert hem? waarom kan hij zich
niet staande houden? Het is zeeziekte, die hem aangrijpt,
overmeestert en alle kracht ontneemt. Het schommelen,
slingeren en stampen van het schip is hem te machtig. Hij
neemt de toevlucht tot zijn hut en legt zich in zijn kooi.
Daar brengt hij akelige uren door, nu gesmakt tegen den
achterwand, dan in gevaar, er vóór uit te vallen. Zoo tobt
hij lang, heel lang, tot doodelijke vermoeidheid hem in slaap
doet vallen en als hij eindelijk ontwaakt, bemerkt hij, dat
de wind is gaan liggen en het stampen en slingeren van
hét schip heeft opgehouden.
Het is niet de eenige maal, dat hij zich zoo ellendig
gevoeld heeft. Het is hem gedurig overkomen.
Rooker vond aan boord den tegelijk met hem afgevaar-
digden zendeling A. Goudswaard, en voorts behalve den
kaptein en den scheepsdokter drie passagiers de heeren
Nortier, van den Blomberg en van Es.
Met allen is hij in goede verstandhouding gebleven maar
vooral met den heer van Es heeft hij vrienschappelijk ver-
-ocr page 18-
14
keerd. Het was deze heer, bestemd voor het burgerlijk
bestuur op Java, die Rooker les gaf in de Fransche taal,
eene studie waarin hij was ten achter gebleven.
Op 1 September kwam het eiland Madera in het zicht.
Het was kalm en heerlijk weder. De avonden inzonderheid
waren schoon, als de hemel met fonkelende sterren bezaaid
was en de zee effen en vlak als een spiegel. Des Zondags
vereenigden allen, ook de matrozen zich in het ruim van
het schip, om samen een psalm te zingen en eene gods-
dienstige toespaak te hooren. 4 September ging Rooker
daarbij voor en sprak over Joh. 3 vs. 10 Alzoo lief heeft
God de wereld gehad, dat Hij zijn eenig geboren Zoon
gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet
verderve maar het eeuwige leven hebbe.
Een paar dagen later werd een koopvaardijschip gepraaid,
do Malvina, dat naar Hamburg voer en brieven voor Rot-
terdam meenam. Het was op de geheele reis het eenige,
dat zij praalden.
Zijn lectuur aan boord was. behalve den Bijbel, de Preeken
van A. des Amorie van der Hoeven Junior, de Snippers
van v. Koetsveld en de Pleegzoon van van Lennep
Hoe meer zij den evenaar naderden, hoe onstuimiger het
weer werd en hoe hinderlijker de warmte was. Helaas, toen
kreeg hij weer te doen met zeeziekte en daar het in zijne
hut van wege de hitte niet was uittehouden, moest hij in
beklagenswaardigen toestand ter neder liggen op het dek.
Vrijdag 23 September bij het passeeren van de linie was
hij weer op dreef gekomen. Naar toenmalig gebruik had
bij die gelegenheid het Neptunus-feest plaats! \'s Avonds te
voren was een der matrozen, als Neptunus verkleed, te
voorschijn gekomen en had aan den kaptein gevraagd, of
hij den volgenden dag alle nieuwelingen aan boord mocht
doopen. Rooker was een van de drie, die nog nooit de
-ocr page 19-
15
linie gepasseerd waren. Rooker zou door Neptunus gedoopt
worden.
Den volgenden dag verschijnt Neptunus, gevolgd door
zijue dienaren, allen verkleede matrozen. Neptunus leest de
wetten voor, die gelden in zijn zeegebied. De nieuwelingen
worden geblinddoekt en plechtig geleid naar een gedeelte
van het dek, dat daarvoor bestemd was. Vervolgens werden
zij overplast met zeewater.
Üat deed alle toeschouwers in schaterend gelach uitbar-
sten en Neptunus verschijnt weder om te zeggen, dat aan
de wetten voldaan is en dat zijne dienaren zullen getrakteerd
worden.
Rooker vertelt dit een en ander in zijn scheepsjournaal
en besluit met de woorden: „in de grappen der matrozen
zie ik zooveel kwaad niet." Neen, zeggen wij met hem, niet
zooveel kwaad, maar \'t was in elk geval ruwe pret, die
misschien hare verontschuldiging daarin vindt, dat zij eenige
afwisseling bracht in den eentonigen gang van de toemalige
zeereis.
Ten Zuiden van de linie hadden zij stormachtig weer.
Het schip slingerde, kraakte, stampte. De zeilen klapperden,
de kapitein gaf bevelen met eene vervaarlijke stem. Het
scheepsvolk was in de weer.
, Toen" schrijft Rooker „kwam er vreeze in mij. Ik vouwde
de handen en riep: „o God, wat zijn wij toch diep afhan-
kelijk van U. Bescherm, bewaar, behoud ons, Heer!" Alles
aan boord schoof van zijne plaats, in de kajuit, op de
kampagne .... alles. Het kostte kracht, zijn stoel zeevast
te zetten! Gode zij dank de storm bedaarde. Er werd groote
stilte en wij stevenden de Indische zee in met doorgaans
gunstig weder. Eindelijk — eindelijk, in den nacht tusschen
16 en 17 November liepen wij straat Soenda binnen."
„Verrukkelijkg ezicht voor ons, die dagen, weken achtereen
-ocr page 20-
16
niets dan zee, golvende zee hadden gezien! verrukkelijk
gezicht, ter eene zijde het weelderig groene eilandje Kra-
katau 1) en ter anderer zijde de weelderig groene kust en
de bergen van het groote Java! Nog eenige uren en „de
Australië," lag veilig voor anker op de reede van Batavia.
..Wij, passagiers, wenschten elkaar hartelijk geluk met
de behouden aankomst. Zes en negentig dagen had de reis
geduurd. Nu waren we aan de plaats van onze bestemming.
Vergeten zijn de ongemakkeu der zeereis, vergeten zijn de
verdrietelijkheden, die wij ondervonden hebben. Wij zijn in
Neerlandsch Indië." Bij aankomst trof Rooker en zijn
mede-zendeling Goudswaard de drukte. Overal inlanders in
bootjes, om de reizigers aftehalen, overal inlanders in rij-
tuigjes, om hen door het Chineesche kamp, langs Molen-
vliet naar Noordwijk te brengen.
Alles vreemd! De menschen, de kleeding, de taal, de
huizen, het geboomte! Rooker en Goudswaard lieten zich
brengen naar Batavia en bezochten den predikant Bierhaus,
door wien zij geleid werden naar het Parapattan weeshuis,
en naar het Hospitaal. Zij reisden v»m Batavia door naar
Depok en werden gastvrij ontvangen door den aldaar ge-
vestigden zendeling C. L. van Cattenburgh. Te Depok hoor-
den zij voor \'t eerst van hun leven eene Maleische preek.
Zij keerden terug naar Batavia en begaven zich opnieuw
aan boord van de Australië, om door te varen naar Soe-
rabaja. Zeven dagen duurde de zeereis, van <> tot 13 Dc-
cember 1853.
Te Soerabaja genoten zij drie weken lang de gastvrijheid
van den zendeling T. A. F. van der Valk en werden hoe
langer zoo meer met de Indische manier van leven ver-
trouwd. Een ander schip nam hen mede van Soerabaja
1) in 1883 door vulkanische uitbarsting verwoest.
-ocr page 21-
17
naar Macassar. Den Oen Januari 1854 zetten zij aldaar den
voet aan wal.
3. AANVAARDING VAN ZIJN WERK.
Op het eiland Celebes zouden beide jonge mannen Boo-
ker en Goudswaard, hunnen werkkring vinden, Gouds-
waard te Bonthain en Rooker te Boelekoniba in Zuid-
Celebes.
Vergezeld van Donselaar, die reeds sedert eenigen tijd
te Bonthain werkzaam was, maakte Rooker de reis naar
Boelekomba en vond er te midden der heidensche inlan-
ders eenige Hollandsche families, doch die geen Hollandsch
meer verstonden. Hij was verplicht zoo goed en zoo kwaad
het ging, Maleisch te spreken en bij de katcchisatie en de
godsdienstoefening zich van Maleisch te bedienen.
Dat was eene zware inspanning maar die ten slotte met
goeden uitslag bekroond werd, want al doende leerde hij
Maleisch spreken en Maleische les in lezen, schrijven en
rekenen geven.
„Het gaat nog wel niet vlot" verklaart hij in een brief
aan Bestuurders van het Genootschap te Rotterdam, „maar
het is toch beter iets dan niets te doen.\'
Zoo ving hij met opgewektheid den zendingsarbeid aan
en vergaderde 1) in de ruime voorgalerij van het huis eener
weduwe eene kleine gemeente. Xa eenigen tijd begon hij
een kerkje te bouwen van bamboe, dat hij evenwel niet
voltooid heeft gezien. Immers na eenige maanden werkzaam
te zijn geweest, ontving hij een brief uit Rotterdam, waarin
1) Maandberigt 1855, bladz. 50.
•)
-ocr page 22-
18
Bestuurders schreven, dat zij hem benoemd hadden tot
opvolger van wijlen Nooy te Tondano in de Minahassa.
Gewichtige tijding! Hij begreep, dat er in \'t volkrijke
Tondano veel van zijne kracht zou worden geëischt en dat
eene moeilijke taak hein wachtte.
Hij scheepte zich in naar Menado. Daar werd hij gastvrij
ontvangen door zijn medezendeling Linemann, die hem ver-
gezelde naar Tondano. Eene reis te paard, het gebergte op,
want Tondano ligt 2200 voet hooger dan Menado. Hij aan-
schouwde bergen, rotsen, bosschen, schuimende watervallen.
bruisende beken, eindelijk eene hoogvlakte en te midden daar-
van een uitgestrekt meer, aan welks oever, beschaduwd
door zwaar geboomte, het groote dorp Tondano ligt.
Dat was het heerlijk oord, daar Rooker wonen en arbei-
den zou.
De Alfoeren kwamen hem tegemoet en groetten hem
vriendelijk. Zij begeleidden hem naar den zendeling Riedel,
die nog, ofschoon erg sukkelende, te Tondano woonde.
Het duurde eenige dagen, voordat Rooker kon aangesteld
worden. Eindelijk kwamen de daartoe vereischte stukken
en trad de zendeling Schwarz van Langowang voor de
gemeente op. Hij stelde aan Rooker de vraag, of hij beloofde,
zijn werk getrouwelijk te zullen verrichten.
Ja, luidde het antwoord, ja ik, door de genade en met
de hulp des Heeren.
Toen werd door de Alfoeren een kerklied aangeheven,
zijnde vers 5 van ons Evangelisch Gezang 69. 1)
Komt, wandelaars op \'t zelfde spoor,
Wij reizen met elkandren
Wij helpen d\'een den andren,
Een vriend, één leidsman gaat ons voor,
Door Hem en in Zijn kracht
Maakt eendracht meerder macht.
1) Jn het Maleische gezangboek is het Tahlil 104, ajat 5
-ocr page 23-
19
Inderdaad eene verrassende bijzonderheid. Rooker zou te
ïondano werkzaam zijn om de heidenen te bekeeren, en
die heidenen waren reeds zoo ver in Christelijke kennis
gevorderd, dat zij hem met een Evangelisch lied konden
begroeten.
Ja,.......maar Riedel had immers reeds 22 jaar onder
hen gearbeid en eene Christelijke gemeente gevormd. Riedel
was het dan ook. die Rooker bij zijne ambtsaanvaar-
ding de hand drukte en diep bewogen zeide: Tondano is
mij lief als mijn eigen leren. Heef ik Tondano aan n
over, dan is het mij, of ik u een deel eau mijn hart geef.
Broeder, houd het in waarde. Wees altijd orerrloedig in
het werk des Heeren. (Jod zegene u.
Welnu, in dit aanvankelijk aan Christus toegebracht
Tondano is Rooker in November 1.S54 als zendeling-leeraar
opge treden. 1)
En wat stelde hij zich van het werk aldaar voor? Zouv
hij allereerst de Alfoersche taal gaan leeren, zich daarvan
bedienen en zoodoende dieper in de kennis van het volk
indringen? Neen. daar dacht hij niet aan. De Maleische
taal werd destijds beschouwd als geheel voldoende voor
de prediking van het Evangelie. Alle volksstammen, die
Indië bewonen, zijn immers de Maleische taal min of meer
machtig. Zij weten zich in hunnen omgang met Europeanen
van die taal te bedienen. Waarom zou Rooker anders
handelen dan zijn inedezendelingen? Dat ieder volk het
Evangelie moet hooren prediken in zijn eigen taal is thans de
overtuiging van eiken zendeling, maar was het toen nog niet.
Vrijmoedig hield Rooker zich bij het gebruik van de Maleische
taal en is tot het einde toe bij die taal gebleven.
En verder — wat wilde hij? Het lichamelijk welzijn van
1, Maandbericht 1855 bl. 178 tot 191.
-ocr page 24-
•20
de Alfoeren bevorderen; hunne ziekten en kwalen bestu-
deeren, als geneesheer en vvondheeler onder hen optreden ?
Indien geneeskundige studiën tot zijne opleiding te Rot-
terdam hadden behoord en hij de vereischte bekwaam-
heid daarin had verkregen, maar.... dat werd toen ter
tijde niet ingezien. De kweekelingen te Rotterdam werden
opgeleid tot godsdienstonderwijzers. Zij werden er toe be-
kwaamd, om onder de bekeerde heidenen predikanten te
zijn. Tot preeken, catechiseeren, doopen, Avondmaal bedie-
nen, huwelijken inzegenen, zieken bezoeken, toespraken in
sterfhuizen houden en de nieuw-gestichte gemeenten be-
sturen -- — — — tot dat alles was Rooker gevormd.
Optreden in volle kerken, groote scharen aan het Avond-
maal vereenigen, in druk bezochte scholen godsdienston-
derwijs geven, oud en jong onderrichten, vermanen, ver-
troosten, niet hen bidden en danken — was het ideaal,
dat hem voor den geest stond. Daarheen was zijn verlan-
gen gericht.
Den Zondag na het aanvaarden van zijn werk trad hij
met eene Maleische toespraak voor de Alfoei\'en op. Volgens
een gebruik, reeds ten tijde van Riedel ingevoerd, was er
\'s middags eene samenkomst, waaraan vooral vrouwen
deelnamen. Zij hadden des morgens het woord van den
nieuwen leeraar niet best begrepen en vroegen aan de
vlugsten en bekwaamsten uit haar midden, ot\' zij dezeMa-
leische toespraak in liet Alfoersch wilden oververtellen.
Rooker juichte dat voornemen toe. Het zou hem nader
tot de Alfoeren brengen en de Alfoeren nader tot hem.
Hij zou zelf de bijeenkomsten bijwonen en zich oefenen in
de kennis der inlandsche taal.
En zij — als zij elke week den nieuwen leeraar in haar
midden zagen, den Hollandschen man, hoog van gestalte,
waardig in zijn voorkomen, als zij zijn ernstigen blik zagen
-ocr page 25-
21
en zijn klankvolle stem hoorden, wat zouden zij zich vei\'-
blijden!
Eiken Zondag stond Rooker op den kansel. Hij had en
dankte met de Alfoeren. Hij verklaarde het Evangelie,
zooals het leefde in zijne ziel. Het Maleisch, dat hij sprak,
werd hoe langer zoo vloeiender. Zijne gedachten werden hoe
langer zoo duidelijker uitgedrukt. De Alfoersche gemeente
begon steeds meer behagen te scheppen in zijne woorden.
Zij bad, zij dankte met hem mede, en Zondagsmiddags
werd de toevloed steeds grooter van mannen en vrouwen,
die nabetrachting hielden en zich op hunne wijze verdiepten,
in hetgeen Kooker gepredikt had van God, den Eeuwige,
Waarachtige en van Jezus Christus Zijnen Zoon.
4. TONDANO EN DAARBIJ BEHOORENDE
GEMEENTEN.
Tondano is eene dicht bevolkte plaats met een groot
aantal daaronder ressorteerende negerijen of kampongs.
Tondano zelf is gelegen in eene uitgestrekte vlakte, 2200
voeten boven de oppervlakte der zee. Dicht daarbij
ziet men het meer, vijf uur gaans in omtrek, waarschijn-
lijk de met zoet water gevulde krater van een voorma-
ligen vuurspuwenden berg.
Heerlijk fiïsch golft het water en koelt den dampkring
af, terwijl een overvloed van visch en schelpdieren in de
diepte wemelt.
Tondano maakt een vriendelijken indruk. De huizen, van
hout getimmerd, zijn wit geschilderd, met blauw afgezet.
Tusschen de kleine staan grootere en voorname wonin-
gen, alles door bloerntuinen met net geschoren groene
-ocr page 26-
heggen van elkander gescheiden. De gansche kampong is
door breede, goed onderhouden wegen doorsneden. Opgaand
geboomte is overal geplant en in het laagste gedeelte aan
den oever van het meer staan bosschages sagopalmen. die
als zij jong zijn, voedzaam merg opleveren ten behoeve der
mensehen en wier gebladerte dient tot dakbedekking dei-
huizen.
Uit het meer loopen beken en vereenigen zich tot
een stroom (de Temberan) 1), die de geheele kampong
van gezond en heerlijk water voorziet en zich uitstort
in een waterval aan den weg naar Menado. De eigen-
hjke val is ongeveer 00 voet diep. Schuimend en brui-
send stort de watermassa zich met. donderend geweld naar
beneden, vormt in den rotsbodem eene diepe steeds die-
per wordende kom en doet de aanschouwers beven van
ontroering. 2)
De inwoners van Tondano en omstreken zijn landbouwers.
Men vindt er ook handwerklieden, wagenmakers, schilders
en timmerlieden, evenzoo visschers, jagers, karrevoerders
en kooplieden, maar de groote meerderheid der inwoners
zijn landbouwers. Zij bewerken de akkers die met rijst, maïs,
tabak, koflie, cacao en notenmuscaat worden beplant. Dat
geeft veelvuldige bezigheid, terwijl zij bovendien voor het
gouvernement verplichten arbeid verrichten aan openbare
wegen, aan bruggen, aan pakhuizen en andere gebouwen.
Toen Kooker in 1854 onder de Tondaneezen kwam, was
het nog niet zoo lang geleden, dat alles in heidensche lui-
heid, vuilheid en ongebondenheid verzonken lag De spo-
ren daarvan waren nog niet geheel nitgewischt maar er
was reeds eene heerlijke vernieuwing aangevangen en aan
2 Aarde en baar volken. 1916. bladz. 252.
1) Aarde en haar volken. 1916, bladz. 249.
-ocr page 27-
2:5
de verdere ontwikkeling daarvan zou Rooker krachtig
voortarbeiden. 1)
Er waren in de meeste negerijen scholen, door het Zen-
delinggenootschap gesticht, met inlandsche schoolmeesters
(goeroes) aan het hoofd. Op die schoolmeesters richtte Roo-
ker het oog. Hij lette op de vorderingen der leerlingen
en deed onderzoek naar de plichtsbetrachting der meesters.
Laatstgenoemden noodigde hij bij zich aan huis, om samen
de Maleische overzetting van den Bijbel te lezen en hen
verder inteleiden tot de kennis van de Bijbelsche geschiedenis.
Onder aanhoudende werkzaamheid snelden de eerste we-
ken en maanden voorbij. Eerst in October 1855 kon hij
tijd vinden, om de buitengemeenten te bezoeken. Zij heet-
ten Kombie, Sawanggang, Kalongan, Rèrer, Makalisang,
Kinabasang, Ranawangko, Lalóempei, Toelap, Kajoeroja,
Kapataran en Benkol. Dit zijn de twaalf negerijen aan gene
zijde van het Lembean-gebergte, ook wel de strand gemeenten
geheeten, zich uitstrekkende van het gebergte tot aan het
zeestrand.
Dan volgen Telop, Watoemea, Eris, Tandangan en Toelian,
de vijf meeroever gemeenten of de gemeenten aan deze zijde
van het Lembeangebergte, die grenzen aan het meer. 2.)
Zulke bezoekreizen naar de buitengemeenten geschiedden
voortaan tweemaal per jaar en namen telkens vijf weken
in beslag. Rooker bediende zich op het meer van een prauw
die door leerlingen geroeid werd, maar het gebergte op en
af, en van de eene negerij naar de andere, zat hij te paard.
Op deze reizen werd hij door goeroes of penoelongs ver-
gezeld. Het hing af van de weersgesteldheid, of de reis
aangenaam kon heeten. Bij wind, regen of onweer zeker
1)  Mededeelingen. 1895. bl. 156—165.
2)  Mededeelir.gen 1861 bladz. 151 en bladz. 214.
-ocr page 28-
24
niet, maar anders was het een genot, te varen of te rijden
en Rookers oog bleef niet gesloten voor de schoonheid 1)
van de Indische natuur. Zijne reis per prauw naar Eris
beschrijvende roept hij uit: „Treffend gezicht! de waterspiegel
schittert in den zonneschijn en de kabbelende golfjes
fonkelen als diamanten. Aan de overzijde treedt het gebergte
te voorschijn, eerst zacht glooiend en golvend, dan zich
stout verheffend en eindelijk, boven alles uit, de vér ver-
wijderde vulkanische toppen.\'\'
Rijdende van Kombie naar Rerer schrijft hij: „De weg
is rijk aan afwisseling, door velden, pas bezaaid of aan \'t
ontluiken, of door gezichten op het meer en de omliggende
bergen, wier altijd groene ruggen zich in de oppervlakte
van het meer spiegelen. Een goed onderhouden weg, nu eens
kronkelend door een laan, die ons aan Nederland herinnert
dan weer stijgend en inoeielijk te berijden of verrassend
door vergezichten."\'
Maar het is hem niet te doen, om de scboone natuur,
het is hem te doen om de menschen, om in die afgelegen
dorpjes de Alfoeren te leeren kennen en hen uit de duis-
ternis van hun heidendom te brengen tot het licht van
het Evangelie. Ziet, zij komen hem reeds te gemoet met
vriendelijke groeten en in Zondagsgewaad. Op marktdagen,
in het veld, ja dan laat de kleeding nog al iets te wenschen
over, maar nu de leeraar uit Tondano komt, nu zijn de
wit-katoenen kabajas helder gesteven en gestreken, en hebben
de vrouwen het haar glad gekamd. Onder den veldarbeid zijn
de hoofden gedekt maar bij feestelijke gelegenheden is het
glad gekamde haar opgestoken en met gouden, zilveren of ivo-
ren spelden bevestigd. Zoo komen de mannen en vrouwen den
zendeling tegemoet en begeleiden hem naar hunne negerij.
1) Maandber. 1863 bladz. 130.
-ocr page 29-
25
Daar wordt hij gastvrij onthaald bij het dorpshoofd of
bij den dorpsschoolmeester. Hij bezoekt, van daar uit, de
school en doet onderzoek naar de vorderingen der leerlin-
gen en al wat verder de school betreft. Zijn er kinderen te
doopen, dan spreekt hij eerst met de ouders. Zijn er moeie-
lijkheden uit den weg te ruimen, dan onderhoudt hij zich
met de betrokken personen. Den volgenden morgen komt
de gemeente samen. Tn het kerkje, indien het er is, en an-
ders in de school, doopt hij de kinderen. Hij neemt de ge-
vorderde leerlingen tot lidmaten aan, hij bereidt de gemeente
voor op de viering van het Avondmaal en\'s middags wordt
het Avondmaal gevierd.
Opmerkelijk is het, dat Rooker dit werk vijftig jaar heeft
volgehouden. Vijftig\' jaar lang twee maal \'s jaars, de zeven-
tien 1) buitengemeenten bezocht! Daartoe was gezond-
heid des lichaams en kracht noodig. Noch stormwind, noch
onweer mocht hem afschrikken. Hij moest zich te paard
durven begeven, de steile bergpaden op en af. Hij moest
zich in een prauw op het meer durven wagen, ook als
onstuimige wind de golven had opgejaagd.
Vermoeienis des lichaams moest hij kunnen verduren.
Afwisseling van weergesteldheid mocht geen bezwaar
voor hem zijn. Dag en uur moest hij op de aangekondigde
plaats tegenwoordig zijn, altijd dezelfde, goed gehumeurd
met alles gereed.
De Alfoeren moesten op hem kunnen rekenen. En dat
konden zij. Rooker stelde er eene eer in, trouw op zijn post
te zijn, als gezant van Christus het Evangelie te verkon-
digen en Doop en Avondmaal te bedienen.
1) in 1895 waren er 2« buitengemeenten. Mededeelingen 1895 bladz. 1ÖT.
De arbeid van den zendeling heeft zich steeds verder uitgebreid, naar-
mate de bevolking toenam.
-ocr page 30-
26
5. ROOKER IN DE BUITENGEMEENTEN.
Op de reizen naar de buitengemeenten had Rooker een
tolk noodig, om met de Alfoeren te spreken. Verstonden
de menschen in de negerijen geen maleisch? Waren zij niet
gewoon, met een zendeling om te gaan? Over het algemeen
waren zij minder ontwikkeld dan de Alfoeren in Tondano
en hadden zij slechts zelden een zendeling gezien.
En wie dienden als tolken? de dorpsschoohneesters, de
goeroes, die alles in de scholen behandelden in het Maleisch
en de jeugd het Maleisch leerden verstaan. Met behulp
van deze goeroes begon Rooker zijn godsdienstonderwijs aan
de jeugd.
Leiddraad was hem een Maleisch boekje, getiteld Veer-
tig vragen aangaande de CJiristel/jke leer.
1) Hij liet die
vragen van buiten leeren en ieder leerling, hoofd voor
hoofd, opzeggen. Om zich te overtuigen, dat zij er iets van
begrepen, stond hij stil bij elke vraag. De eerste luidde :
wat gelooft gij aangaande God? Het antwoord luidde:
dat Hij een eenig God is, die alles heeft geschapen en
alles onderhoudt.
Nu nam Rooker den Maleischen Bijbel, naar de over-
zetting van Klinkert en las voor uit Genesis, de Schepping
van hemel en aarde. Vervolgens deed hij vragen over het-
geen er gelezen was en zocht hij het gelezene duidelijk te
maken.
Evenzoo deed hij met de tweede vraag: wie is dieeenige
God, en het antwoord: Vader, Zoon en Heilige Geest.
Ook met de derde: hoe kunnen deze drie een eenig God
zijn ? en het antwoord : God heeft zich als Vader, Zoon
en Geest in zijn Woord geopenbaard.
1} Maandberigt. 1858. bl. 14G—152.
-ocr page 31-
27
Telkens nam Rookerde MaleischeBijbelvertaling vanKlin-
kert ter hand en las het een en ander voor van Adam en
Eva, van Kaïn en Abel, van Noach, van Abraham en zoo
vervolgens.
Over al die geschiedenissen in de Maleische taal te spre-
ken tot Alfoersche kinderen was eene moeielijko taak. Koo-
ker gevoelde dat levendig en diep en bad telkens om wijs-
heid en om eenvoudigheid. Telkens verbeterde hij de fouten
en gebreken in zijn onderwijs. Onverdroten ging hij voort
met al de veertig vragen van het boekje.
En als hij ging vertellen van onzen Heer Jezus Christus,
van Zijn heilig leven, van Zijne machtige woorden, van Zijne
heerlijke daden, van Zijn onschuldig lijden en sterven, van
Zijn opstanding en hemelvaart .... o, dan was hij vol
geestdrift en de kinderen waren een en al aandacht!
Ook in dat alles had hij te worstelen met de moeielijk-
heden van de taal, maar hij liet zich niet afschrikken en
wat was het hem een genot, als hij zag, dat de leerlingen
getroffen werden door hetgeen zij hoorden en het als zie-
levoedsel in zich opnamen.
Uit ijverige leerlingen kwamen belangstellende lidmaten
voort en uit belangstellende lidmaten trouwe Avondmaal"
gangers, die bij brood en wijn gedachtenis vierden van den
kruisdood des Heeren.
Door het onderwijs, dat Rooker gaf, werd het aanvan-
kelijk opgewekte leven versterkt en Christelijke kennis
uitgebreid. Mannen en vrouwen, die zich zedelijk misdroegen,
jonge menschen, die losbandig waren, begonnen zich te
schamen. Zij durfden niet tevoorschijn treden. Zij verborgen
zich. In hen werd de waarheid openbaar van het woord:
„ een iegelijk, die kwaad doet, haat het licht en komt tot
het licht niet, opdat zijne werken niet bestraft worden.
Joh. 3:20.
-ocr page 32-
28
Zoo verhaalt Rooker, 1) dat hij, komende in de negerij
Kombic, de menschen in groote onsteltenis vond. Een dei-
dorpshoofden was op den openbaren weg de grenzen der
welvoegelijkheid te buiten gegaan en in zijn wanbedrijf
door vele anderen gevolgd. De menschen waren veront-
waardigd en spraken er schande van; maar het dorpshoofd,
de eerste oorzaak van alles, nam den schijn aan, alsof
er niets kwaads gebeurd was. Toen deze en gene de
gedachte uitsprak, dat de pandita 2) zou weigeren, hem
toe te laten tot het Avondmaal, riep hij gramstorig uit:
,.\\vat! —- mij verbieden het Avondmaalsbrood te eten? dat
verdraag ik niet! .... wat geef ik om dat stukje brood!....
De gemeente te Kombie was geheel overbluft. Zij liet
den man onbeantwoord en ging aan Rooker raad vragen.
Rooker hoorde het verhaal aan en zou den volgenden
morgen zijn gevoelen zeggen. Den volgenden morgen kwamen
eenige vaders en moeders vragen, of hunne kinderen den
Doop zouden mogen ontvangen. Ook het dorpshoofd en
twee anderen, die medeplichtig waren, kwamen. Tot dat
drietal zeide Rooker: „ik mag thans uw kinderen niet
doopen. Tot het dorpshoofd voegde hij er bij: „als het
Avondmaal geen waarde voor u heeft, dan kunt gij ook
voor uw kind niet van harte den Doop begeeren."
„Ja wel", riep toen de schuldige uit, „ik begeer van harte
den Doop en ik vraag vergiffenis voor de taal, die ik heb
gesproken." „Gij znlt straks in de kerk de uitspraak ver-
nemen," sprak Rooker.
In de kerk, waar de gemeente in grooten getale ver-
eenigd was, heerschte diepe stilte. Ieder wist, wat er komen
moest maar niemand wist, hoe het komen zou.
Rooker zeide, dat droefheid zijn hart vervulde. De ge-
1)  Mededeelingen 1861 bladz. 187 enz.
2)  Pandita — de leeraar, de zendeling.
-ocr page 33-
29
raeente begon ook bedi\'oefd te worden en te schreien.
Jiooker verzocht: laat ons bidden, laat ons met eerbied
en aandacht bidden.
Het gebed werd door gedurig snikken gestoord, \'t Werd
Rooker zelven te machtig. Hij werd biddende tot tranen
bewogen.
Toen las hij uit het Nieuwe Testament voor: Een iege-
lijk, die overtreedt en niet blijft in de leer van Christus,
die heeft God niet.
2 Johannes vers 9. Over deze woorden
sprak hij en zocht de menschen aan het verstand te bren-
gen, dat er overeenstemming moet zijn tusschen hetgeen
wij belijden en hetgeen wij doen en laten. Vervolgens las
hij de namen van de schuldigen duidelijk en met nadruk
voor en zeide, dat zij geen Avondmaal zouden mogen vie-
ren en dat hunne kinderen thans niet gedoopt zouden
worden.
De uitspraak was gevallen. De gemeente gevoelde, dat
er recht was gedaan. De veroordeelden onderwierpen zich
stilzwijgend aan de opgelegde straf.
Een jaar later, toen Rooker weer te Ivombie kwam, wer-
den de boetelingen aan het Avondmaal toegelaten en hunne
kinderen gedoopt.
Wat zullen wij van dit optreden van den zendeling-
leeraar zeggen ? het was forscb maar waardig. In de ge-
meente te Kombie kon Rooker aldus handelen. Zij boog
zich gewillig onder de straffende hand van den man, die
hoog boven haar stond, maar die, omdat hij zich vriende-
lijk tot haar neerboog en het zoo innig goed met baai-
meende, aller vertrouwen, aller onbepaald vertrouwen had
gewonnen.
-ocr page 34-
80
(j. ROOKER DOOPENDE EN AVONDMAAL VIERENDE.
In de ambtsverrichtingen van Rooker namen Doop en
Avondmaal eene voorname plaats in. Hij bediende den Doop
in den beginne doorgaans aan volwassenen, langzamerhand
meer aan kinderen en eindelijk alleen aan kinderen. De
1 >oop had altijd plaats te midden der vergaderde gemeente.
Eerst legden de ouders de belofte af, voor de Christelijke
opleiding te zullen zorgen. Dan werd de zegen Gods afge-
smeekt en de moeders traden toe om hare kinderen ten
Doop te honden. Rooker besproeide het aangezicht van
ieder kind met eenige droppelen water en sprak daarbij
de woorden uit: „ik doop u inden naam des Vaders en des
Zoons en des Heiligen Geestes."
Daarmede was de bediening van den Doop geëindigd en
de doopeling had het teeken der.inlijving in de Christelijke
gemeente ontvangen.
Veel meer was er noodig tot de bediening van het Avond-
maal. Men bedenke, dat de Alfoeren gewoon zijn, zich met
rijst te voeden of, indien deze ontbreekt, met maïs. Ziedaar
hun dagelijksch voedsel. Brood, uit rogge of tarwe gebak-
ken, waarvan wij in Europa ons bedienen en zooals wij
ook bij onze Avondmaalsviering gebruiken, is in de Mina-
hassa niet voorhanden. Het graan moet van elders aange-
voerd en toebereid worden.
Rooker was gewoon, het daartoe benoodigde meel uit
Holland te ontbieden. Tarwemeel kwam in vaten, recht-
streeks uit Rotterdam, of ook wel, door tusschenkomst van
groothandelaars, uit Menado. Was er geen meel voorhan-
den, dan werd er meelbloem gezonden.
Ten huize van Rooker werd het gekneed en in ijzeren
-ocr page 35-
31
broodpannen gebakken, in kisten gepakt en naar de nege-
rijen vervoerd.
Ook de wijn. gewone roode wijn. werd uit Rotterdam
of uit Menado in kisten gezonden, ten huize van Rooker
bezorgd en van daar verder gebracht.
Neemt men in aanmerking, dat het aantal Avondmaal-
gangers zeer groot was. dan begrijpt men, dat er veel
brood en veel wijn verzonden moest worden.
Zou ergens het Avondmaal bediend worden, dan sneed
Rooker of een der penoelongs van te voren het brood in
reepen. en zorgde, dat alles in orde was voor de te vieren
plechtigheid.
Gekleed in zwarte toga, met een witten bef voor, stond
hij aan de Avondmaalstafel en verzocht de gemeente, te
naderen aan den disch en plaats te nemen. Zonder een
formulier te gebruiken, las hij de woorden der instelling
uit 1 Corinthe 11 vs. 23 tot 25 voor en knoopte eene
opwekkende toespraak daaraan vast. Vervolgens deed hij
een gebed en ging terstond daarop over tot de uitdeeling
van het gebroken brood, zeggende: neemt en eet, dat is.
zooals de Heer Jezus zegt, mijn lichaam, dat voor u ver-
broken wordt
Dan liet hij den beker rondgaan, zeggende : drinkt allen
daaruit, want dit is,
zooals de Heere Jezus zegt, mijn
bloed, dat voor u vergoten wordt tol vergeving van zonden.
Met dat aanbieden van brood en wijn ging hij voort,
totdat allen er gebruik van hadden gemaakt. Na dankzeg-
ging aan God werd de plechtigheid met gezang besloten.
In het bijzonder moet vermeld worden het Avondmaal
in het jaar 1800. 1)
Tot dusver was er te Tondano en omstreken gebruik ge-
1) Maandbericht 18(i7 bladz. 109 en volgende.
-ocr page 36-
32
maakt van een tinnen Avondmaalsservies. Er was geen ander.
In den loop der jaren was dit half versleten. Er moest
iets beters voor in de plaats treden. Nu had Kooker ge-
sproken van zilveren gereedschap, en al zijne gemeenten
hadden daar gaarne geld voor over.
Voor de hoofdgemeente werd besteld een zilveren doop-
bekken met deksel, twee zilveren schenkkannen, vier be-
kers, vier borden, een schotel en twee offervazen. Voor
ieder der twintig gemeenten dezelfde stukken, maar van tin.
Al die gereedschappen, te Rotterdam smaakvol en dege-
lijk bewerkt, kwamen in de maand Juli te Tondano aan.
Rooker stelde ze in de voorgalerij van zijne woning ten
toon, opdat ieder, die er prijs op stelde, ze zou kunnen zien.
Kreten van vreugde gingen op, gejuich, gejubel, toen men dat
blinkende zilver aanschouwde ! Maar nu ontbraken tafels en
banken. De oude deugden niet meer. Er moesten nieuwe komen.
Dan maar de handen uit gestoken, hoornen geveld, gespleten,
gezaagd, tafels getimmerd met bijbehoorende banken, leder
werkte mede, ieder droeg tot den arbeid bij. Het was een
lust, die geestdrift te zien.
Op Zondag 14 October 1866 zou het zilveren servies
ingewijd, zouden de nieuwe tafels en banken gebruikt wor-
den. Het was eene overvolle kerk. Mannen en vrouwen
wilden aanzitten, wilden van nabij het oog vestigen op dat
nieuwe tafelzilver. Achttien maal moest Rooker de tafel
bedienen, aan achttien maal zestig menschen, want zestig
menschen konden plaats nemen op de banken. Inderdaad,
eene buitengewoon groote belangstelling! eene buitenge-
woon groote geestdrift!
Wij mogen vertrouwen, dat Rooker hen zal hebben toe-
geroepen: leden der gemeente, blijft nu niet hangen aan
dat tarwebrood, dat anders smaakt dan uw gekookte rijst,
blijft niet hangen aan dien wijn, die uit Europa komt! dat
-ocr page 37-
33
is de hoofdzaak niet! de hoofdzaak is gedachtenis te vie-
ren van Christus, die zich zelf voor ons gegeven heeft!
Maar aan de mogelijkheid van een onvruchtbaar, van
een verkeerd begrepen Avondmaalvieren dacht Kooker in
die oogenblikken niet. Hij was vol des geloofs en des Hei-
ligen Geestes. Hij voelde zich één niet zijne Alfoersche ge-
meente, één in geloof en hemelschen zin. Het was in zulke
oogenbliken licht, alles licht om hem heen.
Eenigen tijd later deelde Rooker in een verslag mede,
dat er te Tondano \'s Zondags gemiddeld 1200 menschen
in de kerk kwamen, en dat er aan het Avondmaal onge-
veer 2000 lidmaten deelnamen.
Het zijn groote getallen, maar.... was het Christendom
van die Avondmaalsgangers wel inderdaad eene zaak des
harten? Schuilden er ook zielen onder, die door min edele
drijfveeren naar het Avondmaal gedreven werden ?
Dat Rooker zelf wel eens iets van bijgeloof ontdekt heeft,
zou men kunnen opmaken, uit hetgeen hij ten jare 1900
in een verslag over zijne gemeenten schrijft: „er wordt zoo-
veel mogelijk gewaakt tegen het voeden van bijgeloovig-
heden ten opzichte van het Avondmaal. 1)
En nog eenigen tijd later verklaart zijn ambtgenoot en
vriend J. Louwerier, hulpprediker te Tomohon: „er is bijge-
loovige vrees, om weg te blijven van de tafel des Heeren." 2)
7. HUISELIJK LEVEN.
Ongehuwd was Rooker in de Minahassa gekomen maar
niet lang is hij ongehuwd gebleven. De weduwe van den
1)  Mededeelingen 1903, bladz. 53.
2)  Mededeelingen 1905, bladz. 292.
3
-ocr page 38-
34
zendeling Hendrik Willem Nooy, eene dochter van den
zendeling Johan Friedrich Riedel, werd in 18.*S zijne vrouw
en bracht hem uit haar eerste huwelijk een vierjarig doch-
tertje Gijsberta Nooy mede.
Deze vrouw was uitnemend in staat, Kooker omtrent de
zeden en gebruiken der Alfoeren in te lichten en hem veel
van de Alfoersche taal te leeren.
Gretig maakte Kooker van hare voorlichting gebruik, met
het doel als zendeling te Tondano de rechte man op de
rechte plaats te worden.
Intusschen breidde liet gezin zicli uit, want tot tweemaal
toe werd er een zoontje geboren, eerst een Anton, daarna
een Gerard. Voegen we daarbij Gijsberta Nooy, dan kun-
nen wij ons Kooker voorstellen als gelukkig huisvader met
vrouw en diïc kinderen gezegend.
Wat was hij dankbaar gestemd, dankbaar aan God voor
alles, wat hem wedervoer! In alles zag hij de opvoedende
zorg van zijn hemelschen Vader! Vroeg was hij wees ge-
worden. In den vreemde, heel ver van maag en vriend ver-\'
wijderd, had hij zijn werkkring gevonden maar God had
hem daar eene lieve vrouw en drie voorspoedig opgroeiende
kinderen geschonken. Zou hij dan niet met den psalm-
dichter zeggen:
Prijs den lieer met blijde psalmen
(!ij mijn ziel hebt rijke stof!
Jammer, dat na de geboorte van het tweede zoontje
zijne vrouw begon te sukkelen en, daar er geen dokter te
Tondano woonde, moesten zij tijdelijk naar Menado ver-
huizen, om een Nederlandschen arts te raadplegen. Onder
diens behandeling sterkte de kranke zichtbaar aan en kon
naar Tondano wederkeeren. Helaas, zij stortte in en nog-
maals in en kwam 16 Mei 18G2 te sterven.
Na een gelukkigen echt van vier jaren en vier maan-
-ocr page 39-
35
den weid Rooker weduwnaar met de zorg voor drie kinde-
ren bezwaard.
Het jongste, Gerard, was bij den dood der moeder een
kind van elf maanden oud. Zijn broertje Anton was drie
en een half jaar.
En zie, juist die Anton, een lieve, aanvallige knaap, werd
drie maanden na de moeder ook weggenomen.
Tot tweemaal toe, ach! zoo spoedig na elkander, moest
er een doode uit Rooker\'s huis worden uitgedragen.
Is het wonder, dat hij, tot het volle besef van zijn toe-
stand gekomen, eene poging in het werk stelde, om de
ledige plaats aan te vullen en dat hij daarbij het oog
vestigde op de vrienden in het vaderland\'? Is het wonder
dat hij dacht aan de familie Hiebink te Rotterdan, in wier
huis hij vijf jaren had vertoefd en meer bepaald aan juf-
frouw Antjc Hiebink, de zuster van den Director, tot wie
hij zich altijd sterk aangetrokken had gevoeld\'?
Als hij om hare hand vroeg, zou zij niet om zijnentwil
Nederland verlaten en zich vestigen in den Noord-Ooste-
lijken hoek van het eiland Celebes? Zou zij niet eene
zendelingsvrouw, zijne vrouw, willen worden en tegelijkertijd
de zorg voor zijne twee kinderen op zich nemen\'?
Ja, zij was bereid, Rookers vrouw te worden. Zij nam
afscheid van hare familie en van haar vaderland, scheepte
zich in naar de Minahassa en werd 10 Feb. 1864 te Menado
met Rooker in den echt verbonden. Wat was hij verheugd!
Met welk een gevoel begroette hij die vrouw uit Neder-
land! Hoeveel goeds beloofde hij zich van hare intrede in
de echtelijke woning, ook voor zijn pleegdochtertje Gijsberta
en voor zijn zoontje Gerard!
Drie en twintig jaren is hij met zijne tweede vrouw in
een gelukkig huwelijk verbonden geweest. Liefdevol heeft
zij voor de beide voorkinderen gezorgd, zoowel in den eersten
-ocr page 40-
.5(5
tijd van haar huwelijksleven, als nadat er eene Constantia
Maria (in 1865) en een Hendrik (in 1860) was geboren. Zij
had dat viertal lief, Gijsberta en Gerard, evenzeer als
Constantia en Hendrik.
Tevens bestuurde zij met ijver de huishouding en droeg
zorg voor de inlandsche bedienden. Ook volgde zij de ge-
woonte der zendelingen, om inlandsche kinderen in huis te
nemen en als hare eigene te verzorgen. Zulke kinderen
worden anak piara of pleegkinderen genoemd. Hadden zij
aanleg, dan werden de jongens tot goeroe of tot penoelang
en de .meisjes tot degelijke huisvrouwen opgeleid, en het
is niet te zeggen, hoeveel goeds door dat huiselijk verkeer
en die huiselijke opvoeding gesticht werd.
Zag Rooker zoo doende een talrijken kring om zich heen,
zijn huishouden was daarom niet grootscheeps ingericht.
Neen. het bleef heperkt binnen de grenzen, door zijn in-
komen als zendeling aangewezen. Hij stelde er zijn eer in,
een bedachtzaam en verstandig huisvader te zijn. 1)
Hij had eene ruime woning, gebouwd op zeven voet hooge
palen en om zijn huis een uitgestrekt erf. In den beginne
had hij koeien (sappies) op stal, om zich melk te verschaf-
fen voor dagelijksch gebruik, maar toen het bleek dat de
sappies hem allerlei bemoeienis gaven en veel te veel geld
kostten, schafte hij ze af, en stelde zich voortaan tevreden
met thee en koffie zonder melk. Het was zijn stelregel: „lie-
ver mij eene ontbering getroost dan mij in schulden gestoken."
Maar een paard heeft hij moeten houden, want op zijne
maandelijksche reizen kon hij het zonder paard niet stellen.
Meermalen maakt hij gewag van zijn bles, een paard, dat
hem jaren lang gediend heeft.
Verder was er op zijn erf eene afgepaalde ruimte voor
1) Hij zonderheden van zijn huiselijk leven ontleend aan zijn brief
van 30 Oct. 1877 aan zijn neef en nicht can der Aarde.
-ocr page 41-
.•57
hoenders en voor varkens. Iedereen in Tondano gebruikte
varkensvleesch en wisselde dat af met een hoenderbout of
ook wel met de smakelijke visch uit het meer.
Achter zijne woning was er een tuin, waarin boonen,
wortelen, andijvie, sla en aardappelen werden geteeld. Men
moet zich evenwel van dien groententuin niet te veel voor-
stellen. Wel kwam er telkens groentezaad uit Holland,
dat zorgvuldig werd uitgezaaid, maar het beloonde dikwijls
de moeite niet en stelde de verwachting teleur.
Rijst was het dagelijksch voedsel, rijst, die niet uit den
groentetuin kwam maar van den padi-akker, rijst, het volks-
voedsel van de Alfoeren, ook het dagelijksch voedsel voor
Hooker en de zijnen.
Voorts verschenen op zijne tafel de heerlijke Indische
vruchten : pisangs, ananassen, mangoestans en andere.
Ziedaar iets van zijn huiselijk leven, eenvoudig, landelijk,
gezond. Met hart en ziel genoot Rooker van zulk buiten-
leven. Dikwijls kwam de betuiging van den psalmdichter
over zijne lippen: „de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen
gevallen."
Wat hem wel eens drukte, was de verre afstand van
familie en vrienden, het gemis van vaderlandsche omge-
ving. Men zegge niet: dat deelt de zendeling met alle Ne-
derlandsche ambtenaren in Indië Neen, niet alzoo! De Neder-
landsche ambtenaar vertoeft slechts tijdelijk op eene afge-
legen plaats. De zendeling brengt er zijn gansche leven
door. En ook al gevoelt hij zich op zijne plaats en staat
hij, als Rooker, in de beste verstandhouding met de in-
landers, toch komen er in zijn leven oogenblikken voor,
waarin hij zich aan dat gevoel van verlatenheid niet ont-
worstelen kan.
Zoo ging het Rooker, toen hij afscheid nam van zijn
elfjarigen zoon Hendrik, die in 1878 naar Nederland over-
-ocr page 42-
38
stak, om er minstens tien jaar te blijven. Toen schreef hij
aan een neef in Noord Holland 1) „gij weet niet. hoe zwaar
het ons valt, onzen lieveling zoo ver van ons af te zien
gaan. Mijne vrouw lijdt er veel onder. Zij is geheel verma-
gerd. Ach, ons hart blijft ons zoontje missen. En wie zegt
ons, of wij hem ooit zullen wederzien !"
8. VAN ZENDELING-LEERAAR TOT
HULPPREDIKER.
Zendeling-leeraar heette Rooker bij .zijn optreden te
Tondano en deze naam duidde den aard van zijne werk-
zaamheid aan. Als leeraar moest hij optreden, als leeraar
van oud en jong, van mannen en vrouwen, van jongens
en meisjes; als leeraar, uit Nederland gezonden, om Chris-
tus nader bekend te maken aan een volk, eerst kort te
voren uit het heidendom bekeerd.
Vooral in den beginne waren de grenzen van zijne werk-
zaamheid niet juist afgebakend. Moest hij zich bepalen tot
den geestelijken arbeid ? Of mocht hij ook lichamelijke
hulp verleenen? Mocht hij n voorkomende gevallen ook
geneesheer zijn?
Hij meende, voor zoover hij kon, ook zieken te mogen
helpen. Zoo geschiedde het in 1803, dat hij geroepen werd
bij een Christen-Alfoer, die ernstig ziek was geworden. 1)
De man leed aan ophooping van bloed in de longen, waar-
door zijne ademhaling onderdrukt werd. Handen en voeten
waren koud maar het zweet gutste hem van hoofd en borst.
De pols was hoog opgetrokken. Hij moest zich vreeselijk
inspannen, om lucht te krijgen en van oogenblik tot oo-
1)  Uit den brief van 30 Oct. 1H77 aan neef en nicht van de Aarde.
2)  Maandberigt 1863 bl. 41.
-ocr page 43-
39
genblik wachtte hij den dood. Tn afgebroken woorden
smeekte hij om hulp.
„Ik gaf hem", schrijft Kooker, „een bedarend middel en
dat werkte gunstig. De patiënt kon nu eens liggend dan
weer zittend, eenige woorden spreken." Zelfs waagde Kooker
het een tweede middel toe te dienen. Ook dat hielp. De
man viel in een genisten slaap en kon een paar dagen
later familie en vrienden in de voorgalerij van zijn huis
ontvangen." Tot zoover het verhaal van Rooker. Opmerke-
lijk, dat hij de aangewende middelen niet met name noemt.
Gevoelde hij zijne geringe bevoegdheid op geneeskundig
gebied? Uit latere berichten blijkt niet, dat hij meermalen
als arts is opgetreden. De behoefte daaraan werd steeds
minder, naarmate van regeeringswege meer inlanders tot
geneeskundigen werden opgeleid. Allengskens bleef de taak
van Kooker binnen geestelijk gebied bepaald. Leeren en
onderwijzen, opwekken en aansporen, troosten en raden
was zijn dagelijksch werk. Telkens, als hij ontdekte, dat
zijn werk slaagde en de Alfoeren het onderscheid begrepen
tusschen hetgeen geoorloofd en hetgeen niet geoorloofd
was, verheugde hij zich hartelijk. Zie, als hij zeggen kon:
nu beginnen de Alfoeren te gevoelen, wat den mensch
zedelijk verheft en wat hem zedelijk verlaagt, nu beginnen
zij te begrijpen, wat Christus voor ons wil zijn en wat wij
aan Hem kunnen hebben, dan was hij dankbaar gestemd
en met nieuwen moed ging hij voorwaarts, het zaad des
Evangelies in de harten zaaiend.
Tn den jare 1<S75 moest Kooker. den titel van zendeling"
leeraar laten varen en dien van hulpprediker aannemen.
Hulpprediker! Wat bedoelde men daarmede? Stond een
hulpprediker hooger dan een zendeling? Was het werk van
een hulpprediker anders dan dat van een zendeling? Noch
het een noch het ander. De hulpprediker deed hetzelfde
-ocr page 44-
40
werk als een zendeling. Hij stond ook volstrekt niet hooger.
Maar het Nederlandsche zendelinggenootschap te Rotter-
dam had de gemeenten in de Minahassa overgegeven aan
het Bestuur van de Protestantsche kerken in Nederlandsch
Indië. Dientengevolge zou Rooker 1) en met hem acht
anderen, voortaan niet meer uit Rotterdam maar uit Ba-
tavia hunne jaarlijksche bezoldiging ontvangen. Zij zonden
voortaan onder toezicht van den predikant van Menado komen
te staan en als te eenigertijd hunne plaatsen open kwamen,
zouden hunne opvolgers niet door de Bestuurders te Rot-
terdam maar door het Bestuur te Batavia benoemd worden
De zendelingen bleven dezelfde, ook al ontvingen zij een
anderen titel. Zij konden voortgaan met arbeiden, zooals
zij tot dusver gedaan hadden, maar hunne verhouding tot
het genootschap, dat hen had uitgezonden, was veranderd
en had eigenlijk opgehouden te bestaan.
Zij waren Staatsambtenaars geworden, door den Staat
bezoldigd, met liet uitzicht, aanspraak te hebben op het
pensioen van den Staat.
Kort te voren was er ook in het burgerlijke bestuur van
de Minahassa eene verandering gekomen. In plaats van
een Opzichter, die zijne instructie uit Menado kreeg, werd
er te Tondano een Controleur aangesteld.
Waren tot dusver de Opzichters gekozen uit de Alfoeren,
de Controleurs moesten Nederlanders zijn of althans hunne
opleiding te Delft ontvangen hebben.
Vraagt men naar het werk, dat de Controleurs hadden
te verrichten? Zij moesten de openbare wegen in orde
houden, nieuwe tuinen voor rijst, koffie of cacao laten aan-
leggen. toezien op de landsgebouwen, en voorts allerlei
bestuurszaken regelen.
1) Zie Maandbericht 1882 bladz. 125.
-ocr page 45-
41
Rooker begreep, als zulk een Nederlandsch Controleur
zich met zijn gezin te Tondano vestigde, dat hij een krach-
tigen steun voor het werk van den zendeling zou kunnen
zijn. Wederkeerig zou de zendeling den Controleur dikwijls
met vrucht kunnen inlichten omtrent de zeden, de gewoon-
ten en het karakter der inlanders.
Als ieder zich slechts hield binnen de hem gestelde gren-
zen, de Controleurs in de zaken van het burgerlijk bestuur
en de zendeling op godsdienstig en zedelijk gebied!
Tot eer van Rooker mag worden getuigd, dat hij steeds
zijn plicht in dit opzicht heeft betracht en mitsdien steeds in
de beste verstandhouding tot de Controleurs heeft gestaan.
Zij hadden in hem een vaderlijken raadsman, dien zij
om zijn karakter en zijne kennis eerden. Zij achtten l>em
hoog als een waardig dienaar van Christus.
9 ROOKER EN DE HULPZENDELINGEN
OF PENOELONGS.
In de strand- en meeroever-gemeenten rondom Tondano
waren de schoolmeesters aanvankelijk de aangewezen per-
sonen om den zendeling bij te staan.
Men stelle zich die mannen niet voor. als wetenschappe-
lijk tot het geven van onderwijs opgeleid. Jonge menschen,
die eenigszins boven anderen uitmuntten en goede vorderin-
gen maakten werden daartoe uitgekozen. De scholen, waarin
zij opgeleid werden, waren door het Zendelinggenootschap
bekostigd. Lezen, schrijven, rekenen werd er onderwezen, ook
bijbelsche geschiedenis en het zingen van godsdienstige lio-
deren. Alles in de Maleische — niet in de Alfoersche taal.
Aanvankelijk was de schoolmeester of goeroe, die dage-
lijks onderwijs gaf in de school, Zondags belast met de taak,
-ocr page 46-
4-2
om ook in gebed en gezang en in het duidelijk lezen uit
den Bijbel de gemeente voor te gaan.
Gebrekkig moge dat alles geweest zijn, toch aehte men
het niet gering. De scholen, overal in de negerijen aan-
wezig, waren kweekplaatsen van Christelijke kennis en
Christelijke zeden. Opmerkelijk was de invloed ten goede,
die van deze scholen uitging.
Langzamerhand werd de behoefte aan meer ontwikkelde
voorgangers groot er en werden, behalve de goeroes ook
penoelongs, hulpzendelingen aangesteld, jonge mannen die
zich geoefend hadden, om ecne aaneengeschakelde rede op te
stellen en uit te spreken, eene rede ontleend aan woorden
on geschiedverhalen uit Oud en Nieuw Testament. Zij waren
door de zendelingen zelven daarin onderwezen en hadden
zich aan huis bij de zendelingen tot dat werk bekwaamd.
Eenmaal aangesteld, mochten zij godsdienstonderwijs ge-
ven. voorgaan in de godsdienstoefening, huwelijken inze-
genen, zieken bezoeken, met stervenden bidden, in één
woord alles verrichten, wat de zendeling zelf verrichtte,
behalve het bedienen van Doop en Avondmaal. Dat bleef
uitsluitend opgedragen aan den zendeling. Hooker stelde
veel belang in de penoelongs, zocht goeroes en penoelongs
aan elkaar te verbinden en bevorderde zooveel mogelijk
liet houden van bijeenkomsten.
Hij geeft eene beschrijving van zulk eene bijeenkomst, 3
en 4 October 1877 gehouden in de negerij Tendangang,
een der meer-oever-negerijen Hij zelf had zich over het
meer daarheen laten roeien, en, toen hij met twee penoe-
longs en cenige gemeentcdedtn, uit Tondano daar aan-
kwam, stroomde de schare van mannen en vrouwen uit
Tendangang, uit Kapoeroja en Watoemea samen.
De weg was met groen bestrooid en \'s avonds te 7 ure
vereenigden allen zich in het kerkje.
-ocr page 47-
48
Rooker opende het samenzijn met liet lezen van de
woorden : de menigte van degenen die geloofden, was één
hart en ééne ziel.
(Handelingen 4 vers 32 1).
„Mannen broeders" sprak hij, „zoo moet het ook onder
ons zijn — één hart en ééne ziel." Hij legde hun uit, wat
hij daarmee bedoelde, deed een gebed en vroeg vervob
gens, of een der goeroes ook een woord wilde spreken.
Ja, antwoordde een inlander.. . maar ik kan niet best in
het Maleisch spreken. Toen stond een ander op, die de
stoutmoedigheid had, toch Alfoersch — de landstaal — te
gebruiken en nog eens te herhalen, wat Rooker in \'t Ma-
leisch gezegd had.
Intusschen was de schooljeugd gaan zingen. meerstem-
mige liederen. Daarna kwam een gewoon landbouwer aan
het woord en herhaalde de reeds gesproken woorden. Zoo
deed er nog een. Eindelijk sloot een penoelong het sa-
menzijn.
Dat was de eerste dag.
Den tweeden dag ging de schare in optocht psalmzingcn-
de naar de negerij Eris. Er waren bloemen en vlaggen
De Alfoeren zijn liefhebbers van feestelijk vertoon. In de
kerk gekomen stond de schoolmeester van Eris op en
hield eene toespraak over de woorden: houdt aan in hel
lezen, vermanen en leeren.
(1 Timotheus 4 vers 13—14).
Hij sprak zoo overtuigend, dat een der penoelongs uit-
riep: Ik behoef er niets bij te voegen, ik ben voldaan,
meer dan voldaan, over hetgeen gij gezegd hebt.\'\'
Nu zat er ook onder de aanwezigen een bejaard man,
de rustende schoolmeester uit Watoemea, aan Rooker wei-
bekend en door hem zeer geacht: „Moet gij ook niet nog
een woord zeggen?" vroeg Rooker Ja, zeide de man, maar
in de landstaal. Hij sprak in het Alfoersch en deed het
11 Mededeelingen van 1878 bl. 55-7(5.
-ocr page 48-
44
zoo goed, dat een der jongere penoelongs lust gevoelde.
de gesprokene woorden te herhalen.
Het was vier uur geworden. De menigte trok van Eris
naar Watoemea en werd feestelijk ontvangen. Eerepoorten
waren opgericht. Voor het erf wapperde eon stuk wit ka-
toen aan een bamboestengel. De kerk was versierd met
neteldoeksche gordijnen, de preekstoel, het klankbord —
alles met wit neteldoek behangen, overal bloemen en kran-
sen daar tusschen.
In de versierde kerk kwamen \'s avonds de voorgangers
der gemeenten bij elkander, om, zooals Rooker verwachtte,
over gemeenschappelijke belangen te spreken, maar van
geregelde beraadslaging en van het nemen van eenig besluit
kwam niets. Daartoe waren de mannen nog niet genoeg
verstandelijk ontwikkeld. Alles bepaalde zich tot woorden,
tot betuigingen, tot gedurige herhalingen. Hoe kon het ook
anders bij menschen, die nog zoo kort geleden aan het
wilde, woeste, onbeschaafde heidendom ontworsteld waren?
Het zeide reeds veel, dat zij zich zonder tegenspreken aan
Rookers leiding onderwierpen.
10. VIJF EN TWINTIGJARIGE DIENST.
31 October 1879 zou het 25 jaar geleden zijn, dat Rooker
zijn arbeid was aangevangen. Door zijne vrouw en kinde-
ren was er dikwijls over gesproken. Zij meenden, er was
reden om het openlijk te herdenken. Rooker zelf aarzelde
en dacht, het was beter er geen melding van te maken.
In het eind gaf hij aan den wensch van vrouw en kinderen
toe, vertrouwende, dat zulk een feest leeraar en gemeente
nader tot elkaar brengen zou. 1)
1) Maandbericht 1880 bladz. 40 tot 5(3.
-ocr page 49-
45
Tot de uitvoering van het plan vond hij in zijn vriend
J. Louwerier, hulpprediker te Tomohon, een krachtigen
steun. Zijne vrouw en dochters zouden de belangstelling
der Tondaneesche vrouwen trachten te wekken en Louwerier
zou het een en ander afspreken tnet de hulpzendelingen en
schoolmeesters in de buitengemeenten. Zoo doende zou het
feest voor Rooker zelf eene verrassing zijn.
In den nacht van 30 op 31 October gingen de menschen
Kookers woning groen maken. Overal hingen zij bloemkran-
sen op, overal maakten zij toepasselijke opschriften vast.
Vrouwen en meisjes waren zoo opgewonden, dat zij onder
het werk steeds luidruchtiger praatten en lachten, al maar
herhalend: als pandita dat morgen ziet, wat zal hij dan wel
zeggen!
\'s Morgens aan het ontbijt klinkt het lied:
Dit is de dag des Heeren 1)
Het wordt door goeroes en penoelongs gezongen. Rooker
hoort het aan en als het geëindigd is, wil een hunner uit
aller naam féliciteeren, maar...... de aandoening belet
hem te spreken. Hij grijpt zijn pandita bij de hand en brengt
hem naar de kerk. Daar zou gefeliciteerd worden.
Nu was de kerk te ïondano destijds slechts eene hulp-
kerk, eene loods, zonder zoldering, voor niet meer dan 300
menschen voldoende. Het liet zich verwachten, dat dit ge-
brekkig gebouw voor deze gelegenheid te klein zou zijn,
maar er was niet anders. Men moest het er meê doen.
Intusschen waren in Rookers woning allerlei geschenken
binnengedragen. Kippen, eieren, rijst, groenten, vruchten,
een groote voorraad. De pandita zou vele gasten krijgen.
Daarom moesten de vrouwen van Tondano zorgen, dat de
goedong (de provisiekamer) goed gevuld was.
1) Schafer\'s Sonntagslied, in het Maleisen.
-ocr page 50-
46
Het was hem alles van heeler harte welkom. Toen ging
hij met vrouw en dochters, met Louwerier en Tendeloo
(hulpprediker te Ajir-Madidi) de kerk in en zette zich neder.
De kerk was overvol. Geen plekje leeg. Alles gevuld
met menschen. Zij hieven een psahnvers aan. Een penoe-
long uit de strand-gemeenten trad naar voren en zeide,
dat er geschenken zouden worden aangeboden.
Daar komt een ruime, gemakkelijke leuningstoel aan, die
de gemeenten gekocht hadden. De pandila moest gebruik
daarvan maken. Toen werd er een Bijbel gebracht, in
juchtleeren band, met platen van Doré. Ook een geschenk
van de gemeenten.
Rooker was bewogen. Zijn gemoed was vol. Zijn inond
moest spreken, bidden, danken, jubelen, . . . alles tegelijk.
Hij wist geen woorden te vinden en liet de gemeente
een psahnvers zingen, en nog een en nog een.
Nu kwamen de Alfoeren op hem aan. Zij moesten hem
de handen drukken, als teeken van dankbaarheid. Er waren
er, die hem de handen kusten naar Indisch gebruik. Het
kussen, 1) zooals het onder ons gebruikelijk is, het kussen,
met de lippen op elkaar gedrukt, kennen de Indische vol-
ken niet. Zij kussen de handen. Zoo deden ze met Rooker
ook. Eindelijk verlieten allen de kerk en traden zijne wo-
ning binnen. Zijne vrouw had gezorgd voor koffie en gebak.
Een uur later, nadat allen gegeten en gedronken hadden,
was de menigte huiswaarts gekeerd.
In den familiekring werd de feestviering voortgezet en
brieven uit Holland ontvangen, s\' Avonds na 8 uur kwam er
bezoek van het Europeesch publiek. Dientengevolge werd het
gesprek in de Nederlaudsche taal gevoerd. Menig hartelijk
woord werd gesproken. Aan Nederland, aan dierbare familie
i) Kaden Adjeng Kartini. Door duisternis tot licht, 2e druk. \'s Gra-
venhage 1!>12. bladz. VJ en 20.
-ocr page 51-
47
en vienden werd een dronk gewijd, maar bovenal werd Gods
zegen afgebeden over den arbeid van Iiooker en van zijn
ambtgenooten, die Christus predikten onder de aanvankelijk
bekeerde Alfoeren.
Zondags daarop sprak Rooker eene gedachtenisrede uit.
Hij koos het woord van Paulus tot tekst: hulpe van God
verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag.
Handelingen
20 vers 22. Ten behoeve van de Hollandsche hoorders en
hoorderessen, die het Maleisch niet voldoende verstaan,
bracht Rooker het gesprokene in het Hollandsen over.
11. EINDELIJK EENE NIEUWE KERK.
Het houten gebouw, dat tijdens den zendeling Riedel
dienst deed als Christenkerk was in 1845 door eene aard-
beving zoozeer beschadigd, dat het moest afgebroken wor-
deu. Voorloopig werd er eene hulpkerk, eene groote loods
zonder zoldering, ten behoeve van 300 menschen gebouwd.
Dit was in elk geval iets maar niet voldoende voor de
zich sterk uitbreidende gemeente.
Toen in 1855 de Gouverneur Generaal Duymaar van Twist
eene bezoekreis deed en deze hulpkerk zag, verklaarde hij
zich bereid, maatregelen te nemen tot het stichten van een
ruimer, grooter en deftiger gebouw. 1)
Tot dat einde zond hij eenigen tijd daarna eene som van
f 600 tot kerkhcrstel. De Alfoeren zouden het benoodigde
hout uit de bosschen halen, naar Tonda.no brengen en tot
timmerhout gereed maken. Als de Resident van Menado
nu maar toestemming gaf!
1) EENE NIEUWE KERK, no 16 van Kleine stukjes, uitgegeven door
het Zendel. gen.
-ocr page 52-
48
Maar de Resident gaf geene toestemming. Eerst moest er
te Menado eene steenbakkerij worden opgericht.
Die steenbakkerij kan nuttig en noodig zijn geweest, maar
er werd weinig haast meê gemaakt. Althans in 1859 wachtte
men te Tondano nog altijd vergeefs. En dat wachten werd
moeielijker, nadat een geduchte storm de hulpkerk deerlijk
geteisterd had. Wel werd al spoedig een erf in het midden
van Tondano tot opbouw van eene nieuwe kerk bestemd.
Bakens werden uitgezet. Eene volledige teekening van de
kerk werd gemaakt. Hout werd aangekocht. Maar tot het
houwen van de nieuwe kerk kwam het niet. In 18G4 besloot
de Regeering het aangewezen erf te gebruiken tot stichting
van eene school voor zoons van inlandsche hoofden.
Dat was ontmoedigend. Was er van de Regeering geen
medewerking te wachten? Wilde zij het bouwen van eene
Protestantsche kerk niet steunen ? Dan bleef er niets over
dan zichzelf te helpen.
In eene vergadering van 32 belangstellende gemeente-
leden werd goedgevonden uit eigen middelen een bedehuis
te bouwen, dat een sieraad van de kampong en werkelijk
een fraai Godshuis zou zijn.
Aan de 1(> kampongs, die destijds tot Tondano behoorden,
werd dit besluit meegedeeld en zie, groot en klein was er
hoog meê ingenomen. Ieder wilde naar vermogen door giften
of door arbeid tot den bouw dezer kerk bijdragen.
De gemeente kocht een erf in het midden van Tondano.
Zestig arbeiders werden aangenomen, om in het bosch hout
te kappen, terwijl de gemeenteleden de aldus verkregen
balken in vrijwilligen arbeid over bergen en door dalen
naar de kampong zouden slepen. Dat was een feest! Met
gejuich, onder psalmgezang werden de balken met vereende
kracht uit het bosch gesleept. Zelfs vrouwen hielpen op
hare wijze mede. Zij kwamen Zondagsmiddags bijeen, hiel-
-ocr page 53-
4\'.)
den godsdienstoefening, waarbij eene van haar in gebed en
dankzegging voorging, anderen een opwekkendwoord spraken
en allen zich verbonden, om elk half jaar 25 cents voor
de nieuwe kerk af te zonderen.
Op zekeren avond heerschte er bij helder maanlicht eene
buitengewone drukte in de kampong. Eenige balken waren
bij het houtsiepen op een kwartier uur afstand blijven lig-
gen. De mannen hadden geen tijd gehad, ze verder te bren-
gen. En nu togen de vrouwen bij onderlinge afspraak aan
het werk. Met vereende krachten trokken zij aan dikke
touwen de balken naar het kerkerf voort, zingende en
juichende van pret. Nog nooit hadden zij zulk heerlijk
werk verricht!
Er deden zich in het vervolg wel eens moeilijkheden voor.
Soms waren er geen arbeiders genoeg te vinden. Dan was
er gebrek aan geld. Het werk stond wel eens voor enkele
maanden stil, maar dan ontwaakte weer nieuwe geestdrift.
Men zal zeggen: had men het geheele werk niet kunnen
aanbesteden, zooals dat hier te lande geschiedt? Maar dat
kon destijds in de Minahassa niet. Het hout moest in het
bosch door de ingezetenen gekapt, over bergen en door
dalen voortgesleept en dan op eigen erf gezaagd worden.
Zaagmolens waren er niet. Alles moest met de trekzaag
verricht worden, en, daar de geheele kerk van hout zou
worden opgetrokken, was er veel te zagen, te schaven, te
meten en te timmeren.
Met dat al ging het werk geregeld voort en was in 1875 zoo
ver gevorderd, dat er een dakbedekking van 12000 atap blade-
ren kon aangebracht worden. Dat was eene vreugde! De nieu-
we kerk is onder dak! zoo jubelden mannen en vrouwen.
Nu zullen wij wel verder komen! sprak Rooker en riep
de vertegenwoordigers der gemeente bijeen, om een ter-
mijn voor de voltooiing te bepalen.
4
-ocr page 54-
50
De kerk zou in 1881 voltooid moeten zijn, en in Octo-
ber van dat jaar, als het God beliefde, ingewijd worden.
Het besluit werd met algemeene stemmen genomen. En
nu opnieuw alle krachten ingespannen! Nogmaals geld bij-
eengebracht, en kerkmeubelen aangeschaft! en - waarlijk
in het laatst van October kon men zeggen: alles is gereed.
Daar stond de nieuwe kerk te Tondano, een sieraad
voor geheel de plaats, groot, ruim, keurig afgewerkt. De
ingenieur, die het plan ontwierp, heeft er eer mee ingelegd;
de Alfoersche timmerlui, die het werk uitvoerden, verdie-
nen geprezen te worden, en Rooker zag met een blijge-
stemd hart in alles de vruchten van veel inspanning, ge-
bed, strijd en offervaardigheid.
Wel mocht zijne stiefdochter Gijsberta, die bij de inwij-
ding niet kon tegenwoordig zijn, aan haren stiefvader schrij-
ven : „Lieve vader, thans is uw lijden vergeten. Het gebouw
staat er, als eene kroon op uw moeite en arbeid. Welke
zalige oogenblikken zult u bij het aanschouwen smaken!"
12. INWIJDING VAN DE KERK.
De nieuwe kerk is een langwerpig vierkant, 22 meter
breed, 30 meter lang, 6\'/2 meter hoog, alles van deugd-
zaam hout. Drie boogvensters zijn er in den Ooster-, en
drie in den Wester-zijwand. In den Noorder- en Zuider-zij-
wand zijn er, nevens de groote deuren, twee 1)
Zestien houten pijlers ondersteunen de dakbetimmering,
terwijl een keurig bewerkte preekstoel aan het eind van
het middenvak is geplaatst.
In dat middenvak staan stoelen op rijen en langs de
1) Afbeelding der kerk in Aarde en haar volken 1916, bladz. 251.
-ocr page 55-
51
wanden zijn oploopende banken getimmerd, zoodat er 1550
goede zitplaatsen zijn. Een kwarto Maleische bijbel, in
zwart marokijn-leder gebonden, verguld op snee, met zil-
ver beslag, ligt op den lessenaar van den preekstoel. De
rand is met groen laken bekleed. Lampen om bij avond
te gebruiken zijn er ten getale vanl56 aanwezig. Alles keurig
afgewerkt alles net geverfd, helder gepoetst. Buiten is eene
flinke heining om de kerk, met steenen pilaren aan de hoe-
ken en aan de ingangen. 1)
Het geheel heeft f "25.000 gekost, welke som bijna ge-
heel door de Christenen te Tondano en omstreken is bij-
eengebracht. Voor Rooker was het eene onuitsprekelijk
groote blijdschap, van nu af aan in zulk een bedehuis den
eenigen Waaraehtigen God op waardige wijze te mogen
verkondigen.
Het is te begrijpen, dat èn de hoofdgemeente en de
bijgemeenten de inwijding verlangden bij te wonen. „Gij
zult van harte welkom zijn" sprak Rooker, „maar niet al-
len tegelijk. Eerst verlang ik de ingezetenen van Tondano om
mij heen te zien en te zorgen, dat zij goede zitplaatsen krijgen.
Alles moet bij deze inwijding eerbiedig enordelijk geschie-
den."
En op de vraag: „mogen wij onze nieuwe kerk versieren?"
luidde het antwoord: doet dat liever niet. Onze nieuwe
kerk is zonder vlaggen, kransen of linten schoon en be-
koorlijk voor ieders oog. „Maar dan toch eerebogen en bloe-
men op het erf rondom de kerk?"
Dat behoefde niet geweigerd te worden. En nu werd
door jong en oud groen en bloemen voor eerebogen aan
den in- en uitgang aangedragen. 2)
1)  Afbeelding van het inwendige in Mededeelingen XXXIII.
2)  Een nieuwe kerk door H. Rooker een der kleine stukjes uitge-
geven bij M. Wijt en Zonen te Rotterdam.
-ocr page 56-
52
Toen kwam Zondag 2 November 1884, de plechtige ure.
„Het was mij," schrijft Rooker, „zonderling te moede.
Groote blijdschap vervulde mijne ziel en heilige schroom.
De gedachte aan veel strijd, moeite, zegepraal en wèlsla-
gen stemde mij dankbaar. Toch drukte het gewicht van
het inwijdingswerk zwaar op mijne ziel en bracht de bede
op mijne lippen: „Heer, sta mij bij."
En daar ziet hij de ruime kerk geheel gevuld, geen zit-
plaats ledig. Daar ziet hij onder de aanwezigen den Resi-
dent van de Minahassa, den predikant van Menado, zijne
ambtbroeders Schwarz, Louwerier en ten Hove. Door net-
gebouw ruischen de tonen van het zangkoor: dit is de dag
des Heeren!
Rooker heet de gemeente welkom. Zij zingt op zijn ver-
zoek uit den 118en psalm:
Dit is de dag, de roem der dagen.
Hij gaat over tot het. gebed en draagt met innerlijke
ontroering het bedehuis Gode op. Hij houdt eene toespraak,
verhaalt de geschiedenis van den bouw, dankt de gemeente
voor hare medewerking en roemt in het heerlijk Evange-
lie, dat Christus aan alle volkeren laat brengen.
Aldus werd de nieuwe kerk ingewijd. En — het zijn
Rookers eigen woorden — „Gods heilige tegenwoordig-
heid werd aan deze gewijde plaats door velen met mij
levendig gevoeld en Zijn zegen daalde in menig hart neder."
Des avonds bij lamplicht was de kerk nog voller dan
des morgens. Ds. Wieland van Menado sprak een geluk-
wenschend woord en richtte zich inzonderheid tot Roo-
ker, die juist 30 jaren was werkzaam geweest.
Toen volgde Rookers vriend Louwerier, hulpprediker te
Tomohon, met de woorden van Paulus: gijlieden zift onze
brief, geschreven in onze harten, beteekend en gelezen van
-ocr page 57-
53
alle menschen, ah die openbaar gemorden zijt, dat gij
een brief van Christus sijt.
2 Corinthe 3 vers 2 en 3.
Met een krachtig nagebed en het zingen van een lied
uit den Maleischen gezangbundel werd deze avondbijeen-
komst gesloten.
Het was voor Kooker een geheel eenige dag in zijn le-
ven. Nog nooit had hij de weldadigheid en de trouw van
God zoo treffend ondervonden.
13. DE TJEHAJA SI-JANG EN KOOKEKS
RONDGAAND SCHRIJVEN.
Kooker was nog geen veertien jaar te Tondano, of er
verscheen een nieuwsblad, niet een Hollandsch maar een
Maleisch nieuwsblad, in de Minahassa gedrukt en voor de
Alfoeren bestemd.
De zendeling N. Graafland was de ondernemende man,
die het waagde als redacteur van het nieuwsblad op te
treden. Aan de Bestuurders van het Zendelinggenootschap
vroeg hij om geldelijke hulp en er werdeene drukpers ge-
zonden, waarop niet alleen het nieuwsblad maar ook kan-
toorboeken, schoolboeken en ander werk zou kunnen ge-
drukt worden.
De zendeling Bettink, die daartoe opgeleid was, zou
drukker zijn en zich te Tanawangko in de onmiddellijke
nabijheid van Graafland vestigen.
In 1868 verscheen het eerste nommer onder den titel
Tjehaja Si-jang, d. i. Glans van den Dag. 1)
Het doel was, de Alfoeren bekend te maken met hetgeen
er in de wereld voorviel, hen te vertellen, hoe het er in
1 Maandbericht 18G9 bl. 18—20, en Graafland Minahassa II bl. 391.
-ocr page 58-
54
andere landen uitziet en in welke betrekking de volken
tot elkander staan. Tweemaal in de maand verscheen de
Tjehaja Si-jang, het eerste blad was voor stukken van alge-
meene strekking en voor nieuwstijdingen; het tweede
blad was inzonderheid bestemd voor stukken van gods-
dienstigen inhoud. De prijs werd bepaald op f4 in het
jaar. 1)
Aanvankelijk waren er tachtig abonné\'s maar langza-
merhand werd het aantal grooter. Iedere negerij kocht een
krant en \'s avonds kwamen de Alfoeren in de school of in
de kerk bijeen, om den schoolmeester te hooren voorlezen.
Het voorgelezene werd besproken en de weigestelden
hadden er geld voor over, om zich ook een Tjehaja Si-jang
aanteschaffen en meê naar huis te nemen. In 1870, bij het
uitbreken van den Fransch-Duitschen oorlog zorgde Graaf-
land, dat het oorlogsnieuws zoo spoedig mogelijk in de
krant was te lezen, ja, dat zelfs de telegrammen er in
werden opgenomen. Aanstonds nam het aantal abonnementen
toe, en beliep drie maanden later reeds het cijfer van 250.
Behalve Graafiand zijn de hulppredikers J. N. Wiersma,
J. ten Hoven en J. Louwerier met de redactie belast ge-
weest. Zij hebben allen in denzelfden geest gearbeid, hetzij
er over negerijen en koffietuinen of over Nederlandsche
rivieren en dijken gehandeld werd.
Wat Rooker betreft, ofschoon ingenomen met de Tje-
haja Si-jang, als middel om nuttige kennis te verspreiden,
is hij nooit redacteur geweest, want zijne vele ambtsbezig-
heden gunden hem geen tijd daartoe. Als hij iets schreef
in de krant, dan was het van stichtelijken aard, de ver-
klaring van het een of ander Bijbelwoord of de aanprij-
zing van den een of anderen Christenplicht. In de voort-
brengselen van zijn pen was hij dezelfde als in al zijn werk,
1) Mededeelingen 18(39 bladz. 3G7--401.
-ocr page 59-
55
een ernstig, gemoedelijk, godvreezend man, steeds op het
heil van de Alfoersche Christenen bedacht. 1).
Zoo schreef hij over Romeinen 12 vers 2: wordt dezer
wereld niet gelijkvormig
en spoorde tot een reinen, hemels-
gezinden levenswandel aan. Volgens Psalm 90 vers 5, wij
brengen onze jaren door als eene gedachte
bepaalde hij
zijne lezers bij de vluchtigheid en wisselvalligheid van het
leven.
Bijzondere vermelding verdient een nommer van de Tje-
haja Si-jang van 1889, waarin een rondgaand schrijven
van Rooker wordt aangetroffen.
Het is gericht tot al de gemeenten in de Minahassa en
beveelt den arbeid der Zendelingen in Gorontalo en Posso
(ten Zuid-westen van de Minahassa) ten krachtigste aan.
In \'t Hollandsen vertaald luidt het aldus :
„Geliefde Broeders, gij weet, dat onze Heer Jezus Chris-
tus het Evangelie laat prediken in alle landen, zooals het
ook eenmaal in de Minahassa gepredikt is.
De Evangeliepredikers, die hier gearbeid hebben, waren
uitgezonden dooi- het Genootschap te Rotterdam. Aan dat
Genootschap moogt gij wel dankbaar zijn en uwe dank-
baarheid in daden toonen. Er is geld te kort. Gij kunt
met geldelijke gaven helpen. Daarom vraag ik aan elk
Christen in de Minahassa, of hij naar vermogen iets wil
bijdragen tot het uitzenden van zendelingen naar Go-
rontalo en Posso. Wie uwer wil een dubbeltje, of een gul-
den, of een rijksdaalder, of meer dan een rijksdaalder ge-
ven? Laat elk voor God den Alwetende overleggen wat hij
doen kan. Op elke gift zal God zijn zegen geven."
Dat rondgaand schrijven is van November 1889. Het
werd in de onderscheiden gemeenten druk besproken. Aan
den avond van Zondag 15 December vergaderden te Ton-
1) Maandbericht 1*92 bladz. 70.
-ocr page 60-
56
dano al de leden van den kerkeraad en de distriktshoof-
den, ook de penoelongs en de goeroes uit de bijgemeen-
ten. Zij waren het spoedig met elkaar eens, dat allen iets
behoorden bij te dragen tot het goede doel en dat de af-
wezigen ook moesten opgewekt en aangespoord worden.
En waarlijk er werd eene som bijeengebracht, die Roo-
kers verwachting verre overtrof. Op den tweeden Kerstdag
en volgende dagen werd een som van 742 gulden gecol-
lecteerd, en in de buitengemeenten 55S gulden, samen
1300 gulden.
„Het verkwikt mijne ziel" schrijft Rooker. „Het troost
mij over veel, dat ik anders zou willen hebben. Het ver-
vult mij met nieuwen moed en geeft mij de zalige over-
tuiging, dat het Evangelie niet te vergeefs gepredikt wordt.
In zijne blijdschap over dezen uitslag roept hij zijn ge-
loofsgenooten in Holland toe: moge de Minahassa u in
het mildelijk geven ten bate van Gorontalo en Posso een
navolgenswaardig voorbeeld zijn! 1)
Later deelt Rooker met ingenomenheid mede, dat ook
zijne ambtgenooten in hunne standplaatsen gecollecteerd
hebben en dat deze collecten met inbegrip van die te Ton-
dano bedragen een som van 3000 gulden.
Ongetwijfeld eene belangrijke som, die de vestiging van
zendingsposten te Gorontalo en te Posso krachtig bevor-
derd heeft.
Kr blijkt uil. dat er ecu goede geest onder de Alfoersche
Christenen is ontwaakt. De mannen — zoo zegt een Ne-
derlandsch reiziger 2) — zijn beleefd, vriendelijk, gastvrij,
hulpvaardig, niet geldzuchtig.
In de huizen heerscht orde, eenvoud, netheid, zindelijkheid.
De vrouwen verbergen zich niet voor den vreemdeling. In
1) Maandbericht 18!)0 blz. <!8.
2 De Heer A. Bierens de Haan, Maandber. 1892 blz. 106.
-ocr page 61-
57
helder witte kabaai en in gebatikte sarong zitten zij mede
aan den huiselijken disch en maken gebruik van den door
haar toebereiden maaltijd. Dat alles bewijst, zoo als Roo-
ker getuigt, dat het Evangelie niet te vergeefs gepredikt
wordt.
14. EEN SMARTELIJK VERLIES.
In 1864 was Rooker hertrouwd met Mejuffrouw Hiebink
uit Rotterdam. Zij schonk hem twee kinderen Constantia
Maria (16 Februari 18(55) en Hendrik (10 November 1866),
terwijl zij tevens moederlijke zorg wijdde aan de twee kin-
deren, die Rooker uit zijn eerste huwelijk meebracht.
Mevrouw Rooker—Hiebink moet eene lieve vrouw geweest
zijn, die zich volkomen op hare plaats gevoelde aan R00-
kers zijde. In hare huishouding heerschte orde en netheid.
Niets liet zij aan hare dienstboden over. Zij hield overal
het oog op en wist tijd te vinden voor alles. Geregeld
wijdde zij zich aan hare huishoudelijke bezigheden, waartoe
ook het keurig onderhouden van het Avondmaalszilver be-\'
hoorde. De lampen in de kerk werden onder haar toezicht
gereinigd en gevuld. Was er iets gebroken, of bevlekt
of gescheurd, zij haastte zich, dat alles te herstellen.
En gastvrij!.... daarvan wisten de zendelingen en zen-
delingsvrouwen te spreken, die zij altijd vriendelijk en voor-
komend bejegende. Wanneer zij ook kwamen, zij waren
altijd welkom en vonden eene plaats aan den huiselijken
disch. Voor nachtverblijf werd gaarne gezorgd. Zij behoef-
den er niet tegen op te zien, gedurig weder te komen.
Het woord Hebreen 13 vers 2 stond in haar hart geschre-
ven: vergeet de herbergzaamheid niet, want hierdoor heb-
ben sommigen onwetend engelen geherbergd.
-ocr page 62-
58
Tevens beschouwde mevrouw Rooker het als hare roe-
ping, jonge inlandsche meisjes om zich heen te scharen.
Wekelijks gaf zij die meisjes les in vrouwelijke handwerken.
Zij nam ze op als anak piara (pleegkinderen, zie blz. 36)
en trachtte ze tot flinke en degelijke vrouwen te vormen.
Blijmoedig was zij werkzaam van den morgen tot den avond
en — tevens een voorbeeld van stipte Zondagsviering.Hare
plaats in het bedehuis liet zij niet dan bij hooge uitzondering
ledig. Zij nam geregeld deel aan het Avondmaal en las uit
behoefte des harten dagelijks in den Bijbel. Voor haar man
en haar gezin was zij eene Martha in dienende liefde en
tegelijkertijd zocht zij als eene Maria hare toevlucht tot het
onderwijs van haren Zaligmaker.
Zoolang het mogelijk was, hield zij hare kinderen bij
zich en arbeidde aan hunne opvoeding. Met de dochters
kon dat langer worden voortgezet dan met de zoons. De
dochters konden onder hare leiding te ïondano blijven,
maar de zoons moesten naar Holland, om voor eene maat-
schappelijke betrekking opgeleid en gevormd te worden.
Gerard, de oudste zoon, geb. 2 Juni 1861, werd als 7 jarige
knaap naar Rotterdam gezonden en in het zendelinghuis
opgenomen. Hendrik, de jongste moest op een leeftijd van
11 jaren ook naar Rotterdam vertrekken.
Vooral het afscheid van haren zoon Hendrik viel Mevrouw
Rooker zeer moeilijk. Haar man schrijft in een brief aan
zijn Noord-Hollandschen neef, dat zij er onder leed en daar
door vermagerde. 1)
Toen die vermagering voortduurde werd besloten, dat
zij tot herstel van gezondheid eene reis naar Holland zou
maken, te meer omdat haar broeder, toen rustend director,
1; Brief aan zijn Keef en Nicht van der Aarde van 80 October^lbTT.
-ocr page 63-
59
er op aandrong, haar en hare dochter Constantia Maria bij
zich te zien. Moeder en dochter zijn in 1881 naar Holland
gereisd en er twee jaren gebleven. Bij haren broeder Hie-
bink, die destijds te Zutphen woonde, heeft zij met hare
dochter een aangenaam tehuis gevonden. Wat was het
haar goed, haar vaderland weder te zien en zich te midden
van Hollandsche vrienden en bekenden te bewegen. Slechts
al te spoedig ging de eenmaal vastgestelde tijd voorbij en
scheepte zij zich weder voor Indië in. Zij voelde zich ver-
kwikt en in staat, hare taak te Tondano voort te zetten.
In haar vriendelijk huis weer opgetreden, was zij opnieuw
de hoog gewaardeerde levensgezellin van haren man en
nam als vroeger alles ter hand, hare huishouding, het ver-
keer met de inlanders, de zorg voor de anak piara — alles.
Ook hadden er in den huiselijken kring twee belangrijke
gebeurtenissen plaats. Gijsberta trad in het huwelijk met
den heer A. van der Kolft\', hoofd eener school te Soerabaija,
en Constantia Maria werd de vrouw van den jeugdigen
zendeling leeraar Arie Kruijt te Modjo-Warno.
Met de hartelijkste liefde nam zij aan alles deel en bleef
de geaardheid van Martha en van Maria in zich vereenigen.
Het scheen evenwel, of zij niet meer zoo sterk was als
vroeger. Dikwijls was zij erg vermoeid en in Maart 1887
werd zij ziek. Zichtbaar namen hare krachten af. Rooker
bleef hopen, dat zij deze ziekte zou te boven komen maar
zij gevoelde, dat zij sterven ging. Volkomen was zij zich
van haren toestand bewust en zij schreef aan hare kinde-
ren, die afwezig waren, dat men zich niet moest vleien
met haar herstel. Louwerier en andere vrienden kwamen
haar bezoeken. „Ach" zeide zij, „ik ben zoo moe." En als
haar man haar troostte met de woorden: „Beste vrouw,
gij weet immers dat er een rust overblijft voor het volk
van God", dan lachte zij toestemmend, maar \'t was. of zij
-ocr page 64-
60
er bij dacht: ja, maar dan moeten wij scheiden, gij blijft
hier en ik ga naar mijnen Heer! Zondag 14 Augustus
1887 stierf zij, juist op den tijd, dat de gemeente kerk-
waarts ging. Vele kerkgangers verzochten het lijk te mo-
gen zien.
Daar lag zij, gewikkeld in eene donkere sarong, met eene
witte muts op het hoofd. Daar lag zij met datzelfde vrien-
delijke gelaat, dat iedereen te ïondano zoo goed had gekend.
Maandagmiddag werd het lijk in de kerk gebracht.
Alle Europeanen waren er bij tegenwoordig. De hulp-
predikers Louwerier, Tendeloo, en Schwarz met hunne
vrouwen, de zendeling H. C. Kruijt en ds. Wieland van
Menado. Voorts eene menigte inlanders. Er werd gesproken
in het Maleisch en in het Hollandsch. Er werd gezongen
op de wijs van Gezang 1^2 „Stille rustplaats van Gods
dooden." Sanggoor, een der penoelongs, stortte zijn hart
uit in welmeenende Maleische woorden. Uit naam van de
afwezige kinderen bracht de zendeling H C. Kruijt een
afscheidsgroet aan de zoo hartelijk beminde moeder.
De kist werd gesloten en op de baar geplaatst. Een kruis
van witte bloemen met twee kransen werd er boven op gelegd.
Vooruit gingen de huisbedienden en de meisjes, die
hand werkles hadden gehad
Achter de lijkkist ging Kooker met zijne ambtgenooten
en hunne vrouwen. Daarop volgde een onafzienbare menigte.
Dij de geopende groeve hield ds. Wieland een diep aan-
grijpende toespraak en Rooker stamelde eenige woorden
van dank.
Toen werd de kist in de groeve neergelaten en het graf
gesloten. Eenzaam, zonder iemand van zijne kinderen bij zich
te hebben, keerde Kooker naar zijne woning terug. De twee
zoons waren in Holland, de oudste dochter woonde te Soe-
rabaja en de jongste te Modjo-Warno. —
-ocr page 65-
61
15. NIEUWE ZWARE BEPROEVING.
Op hare reis naar Nederland in 1881 werd Mevrouw
Rooker vergezeld door hare dochter Constantia. Dat zes-
tienjarig meisje, dat tot dusver te Tondano bij hare ouders
had gewoond, moest nog verder opgeleid worden en men
hoopte haar aan huis bij haren oom Hiebink te Zutphen
het noodige onderricht te kunnen geven.
Tot dusver had zij te Tondano op de Europeesche school
onderwijs ontvangen van hare halve zuster Gijsberta, en
vader Rooker bad zijn beste kracht ingespannen, om zijn
kind, vooral op godsdienstig gebied, degelijke kennis in te
prenten.
Wat er nog aan ontbrak, zou door privaatonderwijs aan
huis hij oom Hiebink te Zutphen moeten aangevuld worden.
En het is daar ook aangevuld, dank zij den ijver van Con-
stantia zelve, zoodat zij als een goed ontwikkeld meisje
naar Indië is teruggekeerd.
Op de terugreis, met hare moeder, bij den zendeling J
Kruijt, te Modjo-Warno op Java vertoevende, leerde zij zijn
zoon Arie, dien zij reeds in Holland ontmoet had, nader ken-
nen en uit die nadere kennismakingkwam eene verloving voort.
Doch het moest nog eenigen tijd duren, voor dat de jonge-
lieden door den huwelijksband zouden vereenigd worden.
Moeder en dochter moesten eerst naar Tondano wederkee-
ren en na ruim tweejarige afwezigheid den geliefden man
en vader wederzien. Zij moesten weer te midden der A1-
foeren wonen en deel nemen aan het werk, dat Rooker
daar verrichtte. Zij verlangden hem te steunen in den strijd,
dien hij had te voeren en zich te verheugen in den zegen,
die er op zijne prediking rustte. Zij konden in 1884 getuigen
zijn van de feestelijke inwijding van de eindelijk voltooide kerk
en zorgen voor de ontvangst van de saamgestroomde gasten.
-ocr page 66-
62
Constantia was naar den lust haars liarten in alles haren
vader behulpzaam. Zij zorgde voor de ambtskleeding van
haar vader. Zij maakte het avondmaalsbrood in orde. Zij
bracht verkwikkingen aan de zieken en hield zich met de
pleegkinderen, anak piara, in haars vaders huis bezig.
In l<sy5 kwam haar verloofde, de zendeling Arie Kruijt,
om met haar in het huwelijk te treden. Dat geschiedde te
Tondano. Vader Rooker zegende het huwelijk in en bege-
leidde met vurig gebed de jonggehuwden op hunne reis naar
Java. 1)
Het liet zich aanzien, dat het huwelijk van Constantia
een gelukkig huwelijk zou zijn. Zij, zendelingsdochter, op-
gevoed in eene zendelingswoning, vol liefde voor het zende-
lingswerk en hij, jong zendeling, gloeiende van geestdrift voor
het Evangelie, .... Welk eene overeenstemming van twee
zielen op het hoogste gebied des levens!
Te Modjo Warno gevestigd, ontdekte de jonge zendelings-
vrouw spoedig, dat Javanen andere menschen zijn dan A1-
foeren. De Alfoeren vroolijk, lachend, toeschietelijk jegens
hen, die hen goed behandelen; de Javanen koel, stijf, aan
plichtplegingen en huldebetooningen gebonden. Onder de
Alfoeren voelt de Nederlander zich spoedig op zijn gemak;
onder de Javanen voelt de Nederlander zich vreemd en be-
waart bij het stilzwijgen.
Het jonge paar werd in Modjo-Warno met aanspraken
begroet volgens den adat (het gebruik) des kinds, maar
uit dien adat sprak het hart niet. Constantia voelde zich
aanvankelijk vreemd. Zij sprak de Javanen in het Maleisch
aan, maar de Javanen trokken zich terug, wantrouwden
haar en begrepen niet, waarom de jonge zendelingsvrouw
uit de Minahassa belang in hen stelde.
Zij beproefde het, door zich te wenden tot vrouwen en
1) Mededeelingen 1892 blz. 282-289.
-ocr page 67-
63
meisjes ; en telkens stuitte het af. Het scheen, dat de har-
ten dichtgesloten waren.
Maar de liefde ruimt alle hinderpalen uit den weg. Con-
stantia deed haar best, de Javaansche taal te leeren en
de vrouwen in het Javaansch aan te spreken. En toen zij
dat deed, toen was het, of de harten zich openden. De
Javaansche meisjes hurkten in een kring om haar heen.
Zij wilden naar hare woorden luisteren. Zij gaven haar
antwoord. Dat was eene overwinning, door oprechte liefde
behaald.
Tntusschen leefde Constantia niet alleen voor Javaansche
meisjes. Zij leefde in de eerste plaats voor haar eigen ge-
zin. Achtereenvolgens werden er drie dochtertjes gebo-
ren. Welk een schat voor haar en haren man ; maar ook
welk eene zorg! Wat was er niet noodig om dat drietal op
te voeden! Zij hield er zich mee bezig, des morgens, des
middags, des avonds, en slaagde naar wensch. God zegen-
de haar, haren man en hare drie voorspoedig opgroeiende
dochtertjes.
Verder nam zij in haar huis Javaansche kinderen als
anak piara. Zij leerde de jeugd allerlei handwerken, twee-
stemmig zingen en godsdienstige liederen uit het hoofd
opzeggen. Tegelijkertijd opende zij eene naaischool en ge-
wende de meisjes aan orde en werkzaamheid.
Nog op andere wijze meende zij nuttig te kunnen zijn.
Een jong moederloos Javaansch kindje verzorgde zij. Het
groeide op tot een aanvallig meisje, de lievelinge van allen
in het huis.
Zie wat gebeurt er ? Het aanvallige meisje wordt ziek
en sterft aan hersenvliesontsteking
Drie weken later wordt Constantia zelve ziek. Juist was
zij in verwachting, voor de vierde maal moeder te worden.
Er volgt eene ontijdige bevalling. Het kindje sterft en o
-ocr page 68-
64
diepe smart! Ook Constantia sluit voor altijd de oogen.
Verslagen, verpletterd stond haar man bij haar lijk. Zulk
eene vrouw te verliezen, zoo jong nog, zoo onverwacht!. .
O God is dat uw wil? is dat uw welbehagen? In zulk
eene duisternis verbergt Gij U voor het aangezicht van uwe
menschenkin deren ... \'t Is vreeselijk!
Ja, dat riep ook de diep verslagen vader Rookcr uit,
toen hij de treurmare vernam van haren onverwachten
dood. Hoeveel goeds en liefelijks had hij zich van het le-
ven van die innig geliefde dochter voorgesteld! Hoe
vast was zijne ziel aan hare ziel verbonden geweest!
En nu was zij gestorven. Niet alleen zijne Hollandsche
vrienden, ook de Alfoeren deelden in zijne groote smart.
Eén der penoelongs, Petrus Kowaas, van wien wij meer
zullen hooren, schreef hem een deelnemenden brief. Het is
de moeite waard, iets uit dien Maleischen brief, in het
Hollandsch vertaald, mee te deelen:
„Ik verneem," schrijft Petrus Kowaas, „dat de geliefde
„mevrouw Kruyt is overgegaan in het huis des Hemelschen
„Vaders, op 16 Augustus 1891. Waarlijk, mijn hart is ont-
„roerd. Onze huistlijke Bijbellezing kon geen voortgang heb-
„ben. Ik dacht dadelijk met smart en vrees aan onzen ge-
diefden pandita, die juist op reis is in zijne buitengemeen-
„ten. Ik dacht aan hem en wenschte, dat hij niet door
„schrik bevangen of door droefheid ter neergeslagen zou
„worden. Ik stond op en begaf mij met eenige vrienden
„in het gebed tot God en smeekte den Hemelschen Vader,
„dat Hij toch Zijn dienstknecht, onzen leeraar, onzen vader
„en tegelijk onze moeder, zou steunen en helpen in zijn
„werk.
„Wat zal ten slotte ik, een dienaar, kunnen zeggen tot
..mijnen heer? Kan ik mijnen heer den weg der vertroos-
„ting wijzen? ik een gebrekkige, een geringe dienaar! ik
-ocr page 69-
65
„doe een nederig verzoek u toekomen. Ja, mijn leeraar
„heeft veel droefheid doorgestaan, maar mijn leeraar heeft
„lijdzaamheid geleerd. Ik hoop vast en zeker, dat mijn
„leeraar zal denken aan zijn zoons en aan zijne gemeenten,
„die nog niet verlaten kunnen worden. God, onze He-
„melsche Vader, geve dat hoven bidden en hopen.\'\'
Ziedaar woorden van Petrus Kowaas, leerling en kwee-
keling van Rooker. Wij merken daarin overdrijving óp.
Hoe klein, hoe gering, hoe laag- acht hij zicli zelf, hoe
hoog, hoe onbereikbaar hoog daar tégen over — zijn leeraar,
zijn meester, en wat is hij doodelijk bevreesd, door dien
leeraar en meester verlaten te worden.
Ja, zoo voelt, zoo schrijft de (tosterling, wiens vaderland
is, waar de zon ontwaakt,
1) maar het is niet de stijl van
zonen en dochteren van de lauwe westerstranden. Wij
zijn soberder in het uiten van ons gevoel. Wij beseffen,
dat de waarheid niet gediend wordt door overdrijving.
Toch kunnen wij het in lïooker begrijpen, dat de brief
van Petrus Kowaas hem dierbaar was. Immers uit dezen
brief sprak een hart vol liefde.
16. EEN VERKWIKKEND WEDEKZTEN.
Heerlijke gebeurtenis in lïookers leven! Hij zou zijn
jongsten zoon Hendrik wederzien. Veertien jaar geleden
was deze als elfjarige knaap naar Holland vertrokken. Thans
zou hij wcderkeeren, wederkeeren als geordend zendeling-
leeraar, die zijne studiën in het Zendelinghuis te l{otter-
dam voleindigd had en nu te Tomohon aan de kweek-
1) Zie da Costa. Kompleete dichtwerken II. bladz. 38.
5
-ocr page 70-
f,i;
school voor inlandsche onderwijzers werkzaam zou worden
gesteld. 1)
21 Februari 1891 ontmoetten vader en zoon elkander
te Menado. Wat er bij dat weder ontmoeten in de harten
omging, laat zich beter gevoelen dan beschrijven. Beiden
waren nog in liet land der levenden en in het bezit van
gezondheid, maar ach, Rookers geliefde vrouw, de moeder
van Hendrik, was vier jaar geleden gestorven.
Genoeg. Vader en zoon waren weer bij elkander en zou-
den vooreerst in elkanders nabijheid blijven. Spoedig reis-
den zij van Menado naar Tondano. Aldaar hadden de Alfoe-
ren het huis van Kooker groen gemaakt, eerepoorten opge-
richt, en toen de jonge Kooker verscheen, werd hij met
bloemen bestrooid. Schoolkinderen zongen liederen, vol-
wassenen stemden psahnverzen aan. Uit alles bleek, hoe
hartelijk de Tondaneezen deelden in het goede, dat hun
leeraar te beurt viel. Kooker wilde juist bij deze gelegen-
beid vier jonge All\'oerschc penoelongs afvaardigen tot
zendelingsarbeid onder de heidensche Batakkers op het
eiland Sumatra. De zendeling Hendrik Kruijt, die zich een
tijd lang in de Minahassa had opgehouden, was vol geestdrift
voor dat nieuwe arbeidsveld, waaraan ook hij zijne krachten
zou wijden. Bij velen van de jonge Alfoeren had hij liefde
voor de Batakkers weten te wekken, en, toen er vier ge-
zinnen besloten waren, derwaarts te gaan, was hij liet, die zich
bereid verklaarde, hen naar Sumatra te geleiden. De inze-
gening tot hunnen arbeid zou te Tondano geschieden.
In groot en getale waren de menschcn kerkwaarts ge-
stroomd. Vier gezinnen zouden de Minahassa verlaten. Wel
gebeurde het meer, dat jonge Alfoeren zich tot soldaten
lieten aanwerven en naar Java vervoeren, maar nog verder
1) Maandbericht 1891, Maart en Mei.
-ocr page 71-
67
dan Java te reizen, hunne vrouwen mee te nemen en zende-
lingsarbeid te gaan verrichten, te midden van een onbe-
kenden volksstam, wiens taal zij niet verstonden, dat was
iets buitengewoons! Dat kon alleen door den persoonlijken
invloed van Hooker uitgewerkt worden.
Eene plechtige inzegening voor het oog der gansche ge-
meente moest daaraan voorafgaan. De namen van de vier
gezinnen moesten van den kansel voorgelezen worden.
Hooker deed het. Na eene korte predikatie te hehben
uitgesproken, las hij de namen voor van Benjamin Wenas
en zijne vrouw Suzanna, Johan Pinontoang en zijne vrouw
Peninna, Richard Tempenawas en zijne vrouw Sara, Hendrik
Pezik en zijne vrouw Mijntje.
„Staat op van uwe zitplaatsen en geeft mij antwoord op
de vragen, die ik u doen zal" sprak Rooker.
,.Gevoelt gij u van God geroepen, om het Evangelie te
brengen aan de Battakkers? Geeft gij u met vertrouwen
aan God over? Is uw hoop op Hem alleen? Zegt gij in
uw hart: zie, hier zijn wij, Heer!"
Dat waren diep ingrijpende vragen. Rooker was niet met
weinig tevreden. Wenas en Suzanna, Pinontoang en Peninna.
Tempenawas en Sara. Pezik en Mijntje moesten weten, of
zij van God geroepen waren en of zij zich vertrouwend
aan God overgaven. Wisten zij dat, dan konden zij getroost
heengaan. Wisten zij dat niet, dan was het beter, bij
hunne landgenooten te blijven.
Maar die acht menschen wisten het zeker en riepen
luide: ja, ja, wij......van ganscher harte.
Toen knielden zij voor het oog van allen neder en terwijl
Rooker zich voor hen plaatste, breidde hij zegenend zijne
armen uit en droeg het moedig achttal aan de bescherming
des Heeren op.
Allen waren getroffen, eenigen tot tranen bewogen en,
-ocr page 72-
68
nadat er gedankt en gezongen was, namen zij afscheid en
aanvaardden de reis. 1)
Heerlijk is het, te kunnen verzekeren, dat Rooker met
deze menschen niet bedrogen is uitgekomen, Zij zijn tot
zegen van vele Battakkers werkzaam geweest.
Keeren wij nu terug tot den jongen Rooker, die met het
oog op de familie van zijne overleden moeder Hiebink
Rooker is genoemd. 2)
Hij zou aan het hoofd komen van de kweekschool voor
inlandsche meesters of goeroes, die reeds jaren had bestaan
en aanvankelijk door den zendeling N. Graafland te Tana-
wangko was bestuurd. De jonge Hendrik Hiebink Rooker
zou de directie krijgen en tevens les geven in zingen, tee-
kenen en gymnastiek, terwijl twee inlandsche onderwijzers
belast waren met het onderwijs in lezen, schrijven, rekenen,
aardrijkskunde en Bijbelsche geschiedenis.
De twee inlanders, zij mogen overigens kundige mannen
geweest zijn, waren alles behalve volgzaam en onderdanig.
Zij weigerden gehoorzaamheid en maakten het den nieuwen
directeur moeilijk. Dientengevolge moesten zij ontslagen wor-
den. Andere goeroes werden in hunne plaats gesteld en met
de medewerking van deze mannen gelukte het Hiebink
Eooker de school zoo goed in te richten, dat de inspecteur van
het lager onderwijs haar met lof kon vermelden.
Geregeld blijft deze school goeroes vormen en hen overal
in de Minahassa plaatsen.
Zoo deelt Hiebink Rooker in zijn rapport over 1906 mede
dat van !> zijner leerlingen bij het eind examen acht waren
geslaagd. Trouw bijgestaan door zijne vrouw, eene dochter
van den zendeling J. Kruijt te Modjowarno, zet hij nog
altijd zijn schoonen arbeid voort en werkt op zijne wijze
1)  Maandbericht 18Ü3, November.
2)  Mededeelingen 1891 black. 148.
-ocr page 73-
69
mede aan den bloei van de Christelijke gemeente in de
Minahassa.
17. PETRUS KOWAAS EEN VOOHBEELDIG
PENOELONG.
Toen in 1875 de zendelingen in dienst van de Indische
Kerk overgingen, met den titel van hulpprediker, werd
bepaald, dat ieder van hen vier jonge menschen in huis zou
nemen en tot hulpzendelingen (penoeloeng,) opleiden.
Dat scheen doelmatig. Vier jonge menschen in huis ne-
men en opleiden tot het leeraarsambt, wie waren meer
daartoe geroepen dan juist de hulppredikers ? .... Ja,
indien zij zich geheel daaraan hadden kunnen wijden, maar
zij hadden zooveel meer te doen. Spoedig bleek het, dat
deze maatregel ondoelmatig was. De hulppredikers verzoch-
ten, ontslagen te worden van deze onuitvoerbare taak. Zou
het niet beter zijn. dat een uit hun midden belast werd
uitsluitend met de opleiding der penoelongs? Dit denk-
beeld vond bijval bij het bestuur der Indische kerk en er
werd eene opleidingsschool voor penoelongs in de Minahassa
gevestigd.
Evenwel is Petrus Kowaas, op wien wij hier de aandacht
vestigen, niet op zulk eene school geweest. Hij behoort tot
den vroegeren tijd, toen er nog geen sprake was van doel-
matige opleiding.
Te Kanawangko uit een voornaam Alfoersch geslacht ge-
boren, 1) had bij heidensch priester (Walian) kunnen wor-
den, zooals zijn grootvader van moeders zijde was geweest,
1) Mededeelingen van 1S95 bl. :il—58.
-ocr page 74-
70
maar hij begeerde dat niet. Hij had volstrekt geen smaak
in de bedriegerijen en kunstgrepen, waarvan Walians zich
bedienden en ging een geheel anderen weg uit.
Juist in die jaren predikte Riedel te Ranawangko en
trok vele Alfoeren tot zich. Ook de ouders van Kowaas
werden Riedels getrouwe hoorders en gingen tot het Chris-
tendom over. Hun zoon kwam op school bij Riedel en
leerde in het Maleisch lezen en schrijven. Ook in de Bij-
belsche geschiedenis en de leerstellingen van den Christelij-
ken godsdienst was hij spoedig zoo te huis, dat hij tot
lidmaat aangenomen kon worden en aan het Avondmaal
deelnemen. Hij was omtrent 24 jaar oud, toen Rooker zich
als opvolger van Riedel te Tondano vestigde. Ook Rooker
schiep behagen in den leergierigen jongen man en bestemde
hem tot voorganger van zijne dorpsgenooten.
Maar Petrus Kowaas bleef handenarbeid verrichten. Hij
bebouwde zijn rijstveld, hakte hout in het bosch, ging uit
jagen en visschen en werd een flink Minahasser, die gaarne
de handen uit de mouw stak en tevens hulpvaardig anderen
diende.
Dat toonde hij bij het heerschen van eene besmet-
telijke buikziekte. Hij hielp zooveel hij kon, met graven te
delven, doodkisten te timmeren, lijken grafwaarts te dragen
en zoo al meer.
Toch bleef zijne hoofdbezigheid — het landbouwbedrijf.
Boschgrond in tuingrond te herscheppen, rijst en maïs te
planten, voor cacao en notenmuscaatboomen te zorgen, zelfs
een koffietuin aan te leggen — dat was zijn lust en zijn
leven. Ook het jagersbedrijf viel in zijn geest. Hij bevrijdde
zijn dorp van de boschvarkens en van de apen. Honderden
van deze dieren, die de rijst en de maïs vernielen, zijn door
hem neergelegd. Palen ver droeg hij soms een geschoten
wild varken op zijne schouders en bracht het naar huis, om
-ocr page 75-
71
het als eene lekkernij aan magen en vrienden uit te deelen.
Tn 1S5G trad hij in het huwelijk met een meisje uit
Toelian Ketjil, ook eene lidmaat der Christelijke gemeente,
eene belangstellende Christin. Man en vrouw beijverden
zich, om een zegen te zijn voor het volk, waaronder zij
woonden. Hun huis was een voorbeeld van orde, regel en
godsdienstigheid. Zondagsmorgens kwamen de schoolkin-
deren tot Kowaas, om de Bijbelsche geschiedenis te hooren
en Zondags avonds had hij bijeenkomst van jongelingen,
dien het te doen was, om hoofdstukken uit den Bijbel te
lezen.
Hun huwelijk werd niet met kinderen gezegend, maar
kinderen van anderen hadden zij bij zich in huis, om
optevoeden.
Het is opmerkelijk, welk een invloed ten goede dat alles
heeft geoefend. Kennis, ordelievendheid, plichtsbetrachting is
door hein bevorderd. Stipt als hij was in zijn werk als
penoelong, kweekte hij nauwgezetheid in anderen aan. Er
kwam door hem en zijne vrouw eene omkeering ten goede
in Ranawangko.
Toen in 1868 de kweekschool tot opleiding van inlandschc
leeraars geopend werd, koos llooker zijn vriend Petrus
Kowaas uit, om, al was hij reeds .\'58 jaar en al had hij
reeds lang het werk van een penoelong verricht, toch de
lessen van die school bij te wonen.
                                    ,
Daar er weinig gedrukte boeken voorhanden waren, moest
er veel worden overgeschreven. Kowaas gebruikte daartoe
de uren van den nacht; doch dat was meer dan zijn lichaains-
gestel kon verdragen. Hij, die gewoon was in de open lucht
te werken en op de jacht te gaan in de bosschen, hij kon dat
leven op de kweekschool niet uithouden. Hij begon te
sukkelen en kreeg telkens de koorts.
Wel werd hij in 1872 door Rooker als hulpzendeling in-
-ocr page 76-
72
gezegend en werden hem zes gemeenten, met Ranawangko
als woonplaats, toevertrouwd, maar zijn leven werd een suk-
kelend leven. Hij was de sterke man van vroeger niet meer.
Toch wilde hij dat voor zichzelf niet weten en spande hij
zich voortdurend tot den arbeid in. Nog in 18\'.>3 was hij
met eene predikatie opgetreden voor de vergaderde penoe-
longs te Tondano, maar de koorts greep hem telkens fel-
ler aan. Hij keerde terug naar Ranawangko en daar kwam
hij 16 December 1893 te sterven.
Aan zijn sterfbed was door een bloedverwant voor zijn
behoud gebeden. „Doe dat niet" sprak hij, „ik ga sterven.
God roept mij. Eerbiedig Zijn bestel!"
Zoo legde hij zich tot sterven neer. Stil, geduldig, goeds-
moeds blies hij den adem uit. „Hij was" schrijft Rooker,
„mijn vriend 39 jaar lang, mijn medestrijder. Als Christenen
waren wij innig aan elkaar verbonden."
IS. ROOKER EN DE HÜLPZENDELINGEN
OF PENÜELONGS IN 1S93.
De eerste proef ter bijeenroeping van eene samenkomst
penoelongs in 1877 was niet gunstig uitgevallen. Toch bleef
Rooker overtuigd van den heilzamen invloed, dier daardoor
zou worden uitgewerkt en hij wist zijne ambtgenootcn te
bewegen 23 en 24 November 1893 te Tondano zulk eene
samenkomst te houden. 1)
Er was gerekend op vierhonderd gasten, die allen gehuis-
vest zouden worden. Rooker zelf zou voorzitter zijn. Lou-
werier, zijn ambtgenoot, zou hem ter zijde staan. De pe-
1) Maandbericht 18D4 no 12. Lladz. 185-194.
-ocr page 77-
73
noelong Tempenamas uit ïomohon zou aanteekening hou-
den van hetgeen er besproken en besloten werd.
Deze drie mannen waren op hun post, ook ds. Verhoef!\'.
predikant te Menado, was verschenen, desgelijks twee di*-
tiïctshool\'den en vier hulppredikers, uit onderscheidene ge -
meenten; maar van de goeroes en de penoelongs, die in
grooten getale hadden kunnen verschijnen, waren er velen
thuis gebleven.
Dat was een ongunstig teeken. Waren de thuis gcblevenen
onverschillig omtrent eene zaak van zulk een belang?
„Mannen broeders" ving Rooker in eene Maleische toe-
spraak aan, „zou het niet goed zijn, ja zou het niet tijd
worden, eene vereeniging te stichten tot bevordering van
onze godsdienstige belangen? Moeten wij geen moeite doen.
om meer penoelongs te krijgen?
Louwerier voegde daar nog bij, dat onder de Dantiks, 1)
een volksstam, die in de buurt van Menado woont, begeerte
was ontwaakt, om gedoopt te worden en dat reeds vele
Dantikkers tot het Christendom waren overgegaan. Zij hebben
voorgangers noodig. Zouden er geen jonge menschen te
vinden zijn, om zich onder hen te vestigen?
„Ja", zeiden sommige Alfoeren, „dat zullen er wel. .. ."
„Neen" zeiden andere, „dat zullen er niet. . . ." Nog andere
Alfoeren vroegen, of\' de regeering het zou goedvinden, en of
de jonge mensehen er toe zouden kunnen gedwongen worden.
„Neen," zeide Rooker, „\'t moet vrijwillig gedaan worden en
er zullen er ook wel komen.*\' „O ja o ja!" riepen eenigen.
„laat ons maar namen noemen." En zij noemden........
„Neen, mannen broeders," sprak liookcr, „zoo ver zijn wij nog
niet. Eerst moeten wij weten of er eene vereeniging zal tot
1) Mededeelingen 1891. blz. 42 en 1893 blz. 43 tot 4\'.».
-ocr page 78-
71
stand komen. Dat vonden allen goed, 1) en daarmee liep
de eerste samenkomst af\'.
\'s Middags kwam hetzelfde gezelschap weer bijeen en
werd opmerkzaam gemaakt op heidensche zeden, die nog
altijd bestonden. Rooker sprak over heidensche gebruiken,
zooals krijgsdansen bij begrafenissen en het brengen van eten
aan de dooden. Ook vestigde hij de aandacht op het betalen
van harta aan de ouders der bruid.
...Ta", riep een van de penoelongs, „toen ik trouwde, heb
ik harta (bruidschat) „voor mijne vrouw betaald."
,En ik", riep een ander, „heb van mijn schoonzoon, toen hij
met mijne dochter trouwde, eene groote harta ontvangen."
„En ik", riep er nog een, „en ik" .... „Ziet gij wel, mannen
broeders, het heidendom is nog niet verdwenen. Er moet
nog veel veranderd en verbeterd worden."
\'s Avonds hield houwerier eene korte predikatie over de
woorden: gij zuit ontvangen de kracht des Heiligen Geestes,
die over n komen zat.
Handelingen 1 vers 8.
Twee penoelongs knoopten nog toespraken daaraan vast.
Rooker sloot met dankzegging de bijeenkomst van den
eersten dag.
Den volgenden dag was voortzetting van dit onderwerp.
Eerst een woord van Louwerier tot de penoelongs. Zij
moesten toch bedenken, dat het hun dure plicht was,
voorbeelden voor anderen te zijn. In het dagelijksch leven,
in den huiselijken kring, bij hunnen arbeid moesten zij dat
bedenken. Geen geld uitgeven aan opschik en tooi! De
opvoeding der kinderen nauwgezet behartigen en eens-
gezind onder elkander leven!
Die ernstige lessen werden met aandacht gehoord. Er
waren er, die beschaamd stonden en zwegen. Anderen
1) Mededeelingen 1895. bl. 53.
-ocr page 79-
<D
gaven den hulpprediker de hand en beloofden beterschap.
.Nog anderen waren tot tranen bewogen.
Louwerier zette zijne rede voort en drong er op aan, dat
ieder toch trouw en geregeld onderwijs zou geven in de
Bijbelsche geschiedenis. In alle scholen, zelfs in de gouver-
nementsscholen, was dat immers geoorloofd. Toen kwam de
penoelong Pankey aan het woord. Het was alles goed en wel.
Hij zou ijverig onderwijs geven in de Bijbelsche geschiedenis,
maar het was verdrietig voor de oudere penoelongs, dat
de jongere niet onderdanig waren en zich niet lieten ge-
zeggen.
Pankey had met warmte gesproken en, zooals hij meende,
een gemoedelijk woord in het midden gebracht; maar, wat
hij gezegd had, werd euvel geduid.
Zijne ambtsbroeders kwamen er hartstochtelijk tegen op.
Vat meende Pankey wel? "Wien heeft hij bedoeld? „Hij
heeft er mij meè bedoeld," riep de een. „Neen, maar hij
heeft mij bedoeld", riep de ander. Het was een gegons van
stemmen. Het werd steeds rumoeriger. De achtbaarheid dei-
vergadering dreigde verloren te gaan. Het kostte iiooker
moeite, de orde te herstellen.
Toen dat eindelijk gelukt was, kreeg de predikant Ver-
hoeff het woord en behandelde de vraag, of het niet mo-
gclijk was, het houden van markt op Zondag te verbieden.
Het was op den rustdag aanstootelijk, karren met veldvruch-
ten op straat te zien rijden. Wat was daartegen te doen?
.,De hulp der regeering in te roepen" luidde het antwoord.
Er zou misschien nog meer over dat onderwerp gezegd zijn,
doch de gemoederen der penoelongs waren nog niet tot
rust gekomen. Sommigen verhieven hunne stemmen, om op
nieuw tegen Pankey uit te varen. Toen maakte Rooker
aan verdere beraadslagingen een einde. Er werd gedankt
en gezongen, maar niemand was voldaan.
-ocr page 80-
TC»
De verstandigsten onder de penoelongs zeiden: er zijn
wel vele woorden gesproken, maar het heeft ons niet ver-
der gebracht. En toch gaf Rooker den moed niet verloren.
..Het kwaad", schrijft hij, ..wordt door het licht bestraft. 1)
Er moet meer liefde wonen. De vrucht des Geestes is liefde.
In Christus heeft alleen waarde: geloof in liefde werkzaam.\'\'
..Zulke uitspraken van het Nieuwe Testament zijn onder
de Alfoeren wel bekend en ook door hen begrepen, maar
in de praktijk wordt er jammerlijk tegen gezondigd."
19. VEERTIGJARIGE DIENST HERDACHT.
De herdenking van den 25 jarigen dienst was voor Rooker
eene verrassing geweest, maar nu de veertig jaren vervuld
waren ......., zou dat tijdstip onopgemerkt voorbijgaan".\'
Neen, zeiden de Alfoersche Christenen, neen, dat kan en
dat mag niet. Den hulpprediker Louwerier in den arm te
nemen en de poenoelongs voor dat plan te winnen, kostte
weinig moeite. Integendeel, het werd allerwege toegejuicht.
Ook de majoor van Tondano en de ondermajoor en de
hoofden der negerijen sloten zich bij hen aan. Er werd
eene eerepoort opgericht vóór Rookers huis, vóór de kerk
ook eene. Beide werden aan elkaar verbonden door bogen
aan weerskanten. Kleinere poorten verrezen ten Zuiden en
ten Oosten van de kerk en een rijkdom van groen, bloemen
en vlaggen diende tot versiering.
De feestdag 2) ving aan met fluitspel. Zacht en plechtig
klonken de tonen van welbekende psahnwijzen. Rooker
was te vijf uur opgestaan. Lamplicht was noodig bij de
1) Mededeelingen 1893 bladz. 147.
•2) Mededeelingen 1895 bl. 154—194.
-ocr page 81-
77
eerste felicitatie van kinderen en kleinkinderen. Inlandsche
schoolmeesters volgden en ontboezemden in het Maleisch
hunne wenschen.
Rooker ging naar buiten. Overal — menschen! Uit Toelian
Ketjil eene menigte met banieren en vlaggen, kinderen,
knapen, meisjes, al zingende. Een oogenblik later weer
eene menigte jongens met vlaggen, meisjes met kransen en
bloemen. Zij bestrooiden er Rooker mede.
Afzonderlijk traden de leerlingen van de meisjesschool
op met den directeur, den heer Limburg, en de onderwijzeres,
juffrouw Korndörffer, aan het hoofd. Nadat deze leerlingen
een Hollandsch lied gezongen hadden, sprak de directeur
in het Hollandsch eenige goed gekozen woorden.
Op hem volgde de Resident van Menado, vergezeld van
den Controleur van Tondano. Reide heeren drukten Rooker
vriendschappelijk de hand, terwijl eindelijk de hoogste
klassen van de Europeesche lagere school toetraden en
toepasselijke liederen zongen.
Nu ging de menigte naar de kerk, en las de inscripties
op de eerepoorten, alles het werk van Louwerier en zijne
kweekelingen. Het werd tijd de kerk binnen te gaan, maar
dat was een gedrang van wege de menigte. De kerk kon
1700 mensehen bevatten. Er waren er echter veel meer.
Dientengevolge moesten een groot aantal zich met eene
staanplaats behelpen.
Eindelijk werd de feestvierende leeraar binnengeleid en
geplaatst tusschen zijne dochter Gijsberta en zijn zoon
Hendrik. Nadat de hulpprediker Lonwerier, staande op den
kansel, eene rede in het Maleisch tot opening van het
feestelijk samenzijn had gehouden, sprak de Resident van
Menado in het Hollandsch, een gelukwenschend woord en
voegde de hulpprediker Tendeloo eenige vriendelijke woorden,
ook in het Hollandsch daaraan toe, terwijl hij mede uit
-ocr page 82-
»
78
naam van ambtsbroeders eene sierlijke vruchtenschaal met
inscriptie ter gedachtenis aanbood.
Nu volgden Maleische toespraken van Alfoeren. Sanggor,
de oudste der inlandsche hulpzendelingen, sprak woorden
van innige waardeering, de majoor van Toulimanbot niet
minder hartelijk.
Beiden boden geschenken aan, de eerste uit naam van
de gansche gemeente, een groep van twaalf fraaie witte
beeldjes op een voetstuk, voorstellende Johannes den Dooper,
sprekende tot zijne volksgenooten. l>e bedoeling van dit
geschenk was, het werk van Rooker door een Bijbelsch
voorbeeld aanschouwelijk te maken. Even als Johannes de
Dooper gepredikt had te midden van Fariseërs, Schriftge-
geleerden, priesters, visschers, landbouwers en krijgslieden,
zoo had Rooker ook te midden van mannen en vrouwen,
beschaafden en onbeschaafden, grooten en geringen het
Evangelie verkondigd.
De andere spreker, de majoor van Toulimanbot, bood
uit naam van al de hoofden en onderhoofden een ebben-
houten stoeltje aan, door Alfoersche meubelmakers keurig
bewerkt.
Rooker was met dat alles zeer ingenomen en stortte
zijn hart uit in eene Maleische toespraak. Hij verklaarde
ook voor de rest van zijn leven gaarne te willen blijven
arbeiden in de gemeente Tondano.
Overgaand in het Hollandsch dankte hij de aanwezige
Nederlanders voor hunne tegenwoordigheid en wederkee-
rende tot het Maleisen betuigde hij zijne vreugde over
de ontvangen heerlijke geschenken.
Er werd nog door de gansche schare een psalmvers ge-
zongen en Louwerier sloot met eene dankzegging aan God.
Toen stroomde de menigte naar buiten. Eenaantal Alfoeren
van verre gekomen keerde terug tot hunne negerijen, een
-ocr page 83-
7\'.)
ander gedeelte, dat naderbij woonde, begaf zich naar Roe-kers»
woning en de daarbij opgeslagen Sabo.cwa 1). Daar stonden
tafels aangericht met gebak, met koffie, met sigaren en
wijn. Weldra zaten voornamen en geringen, mannen en
vrouwen aan. Rooker zelf met zijne kinderen en kleinkin-
deren zat aan liet hoofd van de tafel, allen in opgewekte
stemming, allen genietende van bet feestelijk samenzijn.
De Maleisehe taal was ook thans het voertuig der gedachten
en van al de aanzittende Alfoeren is het te veronderstellen,
dat zij zich zonder moeite van deze taal bedienden.
Alles in den geest der dankbaarheid aan God, die wil
dat alle menschen behouden worden en tot kennisse der
waarheid komen; alles in vereeniging des geestes met
Christus, die zijne belijders daaraan zal kennen, dat zij
liefde hebben onder elkander.
Johannes 13 vs. 35.
Toen de avond viel, werden de eerepoorten verlicht en
was er illuminatie in de geheele negerij. Jongelieden biel-
den optochten en zongen liederen. Oudere menschen ver-
eenigden zich in samenkomsten. Bij Rooker aan huis kwa-
men de Nederlandsche ingezetenen op nitnoodiging van
den jubilaris. Toen was de Nederlandsche taal aan het woord
en kreeg alles een vaderlandsch aanzien. Het gezellig samen-
zijn duurde tot middernacht. De bijna (>5 jarige gastheer
bleef tot het einde toe onvermoeid en kon naar waarheid
getuigen, dat het voor hem een onbeschrijfelijk gezegende
dag was geweest.
Nog ééne bijzonderheid moet worden vermeld. Er wonen
in een gedeelte van Tondano eenige Javanen, door
liet Gouvernement derwaarts overgevoerd. Het zijn Moham-
medanen. Rechtstreeks was lïooker nooit met hen in aan-
1) Saboewa, loods of luchtig opgeslagen gebouwtje, geschikt om feest.
te vieren.
-ocr page 84-
80
rating geweest. Persoonlijk kende hij ze niet, maar zij had-
den dikwijls van hem en van zijn werk gehoord, en nu
hadden zij aan hun dorpshoofd gevraagd, of zij mochten
deelnemen aan het huldehetoon.
\'s Avonds plaatsten zij vóór Rookers woning een ham-
boezen toestel met lampjes, een toestel, dat kon rondge-
draaid worden en eene alleraardigste illuminatie te voor-
sehijn riep.
Genegenheid voor den perssoon van Kooker sprak daar
uit. liet strekt tevens ten bewijs, dat Mohammedanen, al
komen zij er niet toe, zich rechtstreeks onder den invloed
van het Evangelie te stellen, loch gevoelig zijn voor de
gezegende werkzaamheid van den Zendeling.
20. EEN JAAR VERLOF NAAR NEDERLAND.
Twee en veertig jaren was Rooker onafgebroken in Tndié\'
geweest. Zijne beste krachten had hij aan het zieleheil der
Alfoeren gewijd. Zon hij nu niet eens eenige ontspanning
mogen nemen en een maand of wat in Nederland door-
brengen? Hij verzocht en kreeg een jaar verlof en begaf
zich in Maart 1896 op reis naar Rotterdam.
Kort te voren was hem eene koninklijke onderscheiding
te beurt gevallen 1). Hij was door de Regentes. Koningin
Emma, benoemd tot ridder in de orde van Oranje-Nassau.
Inderdaad! was hij ridder geworden! ja, en de Tonda-
neezen hadden met nieuwsgierigheid het fraaie ridderkruis
bekeken en gejuicht in de eer, hunnen leeraar bewezen.
Maar Rooker liet zich door de ontvangen ridderorde
1) Maandbericht, 1890 no 6.
-ocr page 85-
SJ
niet storen in zijn plan. Hij begaf zich op reis. Nu niet
zooals in 1854 met een zeilschip om de Kaap, maar met
de mailboot Conrad door het kanaal van Suez, vervolgens
over land van Genua naar Rotterdam. Den 27 Mei 1S{)(»
kwam hij daar aan.
Hoe vurig dankte hij God, die hem het voorrecht schonk
na zoovele jaren Holland, het dierbaar Holland, weder te
aanschouwen. Maar wat was alles veranderd! Wat was
Rotterdam groot geworden! hij kende het niet meer! nieu-
we huizen, nieuwe straten ; en de menschen .... velen naar
elders vertrokken, velen gestorven, hunne plaatsen door ande-
ren ingenomen ! . . .. Toch was het hem goed, het Zendings-
hnis op de Rottckade te bezoeken en daar nog eens te
spreken over de dagen van vroeger. Bovenal was het hem
^\'oed, te Delft hij zijn zoon Gerard te vertoeven, dien hij
in 27 jaar niet had gezien en die als ingenieur in de zaak
van den heer Van Marken werkzaam was.
Ook Xoord-Holland bezocht hij en het Weeshuis te Groo-
tebroek. En overal waar hij kwam, moest hij vertellen van
Tondano en van zijne werkzaamheid onder de Alfoeren.
Dat deed hij met vreugde, want zijn zendelingschap was zijn
lust en zijn leven. Zijn hart was er vol van. Er waren er
onder zijne vrienden, die hem drongen, om ook in het open-
baar op te treden, maar tot die taak voelde hij zich niet
geroepen. Slechts in kleinere kringen iets van zijn geze-
gend werk te vertellen,.... daartoe heeft hij zich in den
Haag, te Leeuwarden, te Enkhuizen, te Dordt, te Delft en
misschien nog hier of daar elders laten vinden.
Dat hij aan de jaarvergadering van het Zendelinggenoot-
schap te Rotterdam zou deelnemen, was te verwachten.
Met het oog op het in 1897 te vieren Eeuwfeest achtte hij
geldelijken steun een dringenden eisch, en zoo sprak hij in
de vergadering van Juli 18ï>G: „broeders en zusters, laat ons
6
-ocr page 86-
82
blijmoedig offeren honderd, vijf honderd, duizend, vijf dui-
zend gulden, zoodat er een niillioen bij een komt. Laat het
mij vergund zijn, de rij- der geefsters en gevers te openen
met eene gift van duizend gulden. Uit grooten overvloed
geef ik niet, maar ik heb er voor opgespaard en zoodoende
kan ik het geven." 1)
Het was eene milde gift uit een hart vol liefde voor de
goede zaak maar het voorbeeld lokte niet tot volgen uit.
althans niet zoo ruim als Rooker zich had voorgesteld. Het
millioen is niet bijeen gebracht.
Tntusschen snelde de zomer voorbij. De herfst was in
aantocht en Rookers verlangen ontwaakte naar de wanne
lucht van Tondano. Daar kwam bij — de gedachte aan
zijn werk! Zou de volkrijke gemeente van Tondano geen
behoefte gaan gevoelen aan zijne persoonlijke werkzaamheid?
Ja aan zijne ambtgenooten was de zorg voor de 12000
Alfoersche Christenen opgedragen. De hulpprediker Brouwer
van Langowang zou voor de hoofdgemeent,e en de hulp-
prediker Louwerier van Tomohon voor de bijgemeenten zor-
gen. Maar was die taak niet te zwaar voor mannen, die
zelf ook een nitgestrekten werkkring hadden? Rooker nam
afscheid van Holland, nog voor dat de tijd om was en
scheepte zich in op het stoomschip Regentes 2).
2 December 1800 was hij reeds te Suez, 21 December
op Java. Tot 8 Februari 1807 vertoefde hij op dat eiland
en 12 Februari zette hij voet aan wal te Menado.
Daar werd hij hartelijk ontvangen door den Resident
Jellesma en diens echtgenoote. Den volgenden dag reisde
hij te paard naar Tondano. Te paard: op zijn eigen
paard, zijn bles, die hem was komen halen ! Hij zat daarop,
1)  Maandbericht 1896 December blz. 187.
2)  Maandbericht 1897 blz. 186 en 187.
-ocr page 87-
83
alsof er niets bijzonders gebeurd was. Te Tomohon ontmoette
hij zijne schoondochter, de vrouw van Hiebink Kooker en
de vrouw van Louwerier. Na een kort oponthoud aldaar
reisde hij door naar Tondano. Er waren mannen en vrou-
wen uit alle plaatsen van het distrikt. Ieder drukte hem
de hand. eenigen lang en krachtig, anderen met een harte-
lijk woord er bij, sommigen onder het storten van een
traan. — De Alfoeren en Rooker gevoelden, dat zij bij el-
kander behoorden en dat zij samen in Christus geloofden.
Hij was weer in zijn eigen huis. De bedienden waren er
allen nog. Door de zorg van zijne dochter Gijsberta 1) was
alles schoon gemaakt en in orde gebracht. Zelfs logeerka-
mers waren gereed en de keuken gaf, wat Rooker en de
zijnen behoefden.
Het was hem, of hij niet weg was geweest, of hij slechts
gedroomd had van een verblijf in Holland en op Java.
met kinderen, kleinkinderen, vrienden en kennissen. Maar
het was geen droom, het was werkelijkheid geweest, goed
gunstige heerlijke beschikking van God.
Zondags beklom hij weer den kansel en sprak tot de
Alfoersche gemeente in het Maleisch. Zondagsmiddags
kwamen penoelongs en goeroes van de buitengemeenten.
Weldra was hij weer als van ouds aan het werk. Hij bracht
weer bezoeken aan de meeroever- en strandgemeenten. Hij
was weer de oude, krachtige zendeling, die bij de Alfoeren
thuis behoorde.
Toch bleef het kortstondig verblijf in Nederland voort-
leven in zijne ziel als eene heerlijke verfrissching en tevens
als een prikkel tot vernieuwden arbeid.
1) Mevrouw van der Kolft\', wier man, de heer A. van der Kolft\', vroeger
te Soerabaija, thans hoofd der gouvernenientsschool te Tondano was.
-ocr page 88-
si
21. LICHT EN SCHADUW IN DE MINAHASSA.
Een man als Rookerhad behoefte, licht om zich heen te zien
en als het er niet was, dan ging hij het zoeken en rustte niet.
voordat hij iets, al was het maar een straaltje, gevonden had.
Het gebeurde wel eens, dat er bedenking tegen zijn werk
werd ingebracht. Reeds omstreeks 1860 schreef een Indisch
dagblad 1), dat het Christendom, door Rooker gepredikt,
geen bruikbaar geestesvoedsel voor de Alfoeren was. De
menschen begrepen het niet. Het waren klanken, die zij
van buiten leerden en den zendeling naspraken. Met heilige
verontwaardiging trok. Rooker te velde tegen d.e kwaad-
sprekers. Het zouden slechts klanken zijn, die hij de Alfoe-
ren had ingeprent! Neen, hij predikte hun Christus, zooals
hij Hem voor zich zelf had leeren kennen en liefhebben.
Hij predikte hun Christus, die ook hunne harten herschep-
pen kon. Tevens wees hij die kwaadsprekers op Alfoersche
mannen en vrouwen, die geheel veranderd en van heide-
nen Christenen geworden waren in handel en wandel, op
Alfoersche mannen en vrouwen, met wie hij broederlijk kon
omgaan. Zouden onbegrepen klanken zulk een ommekeer
hebben uitgewerkt! Neen, daarin ziet een onpartijdig beoor-
deelaar veel degelijks, hij ziet daarin de kracht van het
goed begrepen Evangelie.
Ja maar, hebben andere tegenstanders beweerd, als er iets
goeds is gesticht, dan hebben residenten en controleurs, dan
heeft het Nederlandsch gouvernement dat gedaan.
Dat Nederlandsche ambtenaren door wetten en maatre-
gelen van binnenlandsch bestuur veel goeds hebben gesticht,
erkent Rooker ten volle. Regeeringspersonen, die het Chris-
tendom eerden en liefhadden, waren hem tot steun en hulp
geweest, maar hij wist ook, dat niet alle residenten en con-
1) Maandbericht 1W3. no 3, bladz. 33.
-ocr page 89-
85
ü-oleurs eenstemmig dachten en dat er waren, die zich niet
medelijdend schouderophalen of met fijnen spot van zijnen
arbeid hadden afgewend. Met dat al is de gansche bevol-
king, zijn ouders en kinderen, grooten en kleinen onder den ge-
zegenden invloed van het Evangelie gekomen. Dat is niet van
het burgerlijk bestuur, dat is van den zendeling uitgegaan.
Ja maar, de zendeling vormt „luiaards en lediggangers"
zegt de oppervlakkige beoordeelaar. En de Alfoeren zijn sedert
de invoering van het Christendom in werkzaamheid voor-
uitgegaan! Er is veel meer land bebouwd dan vroeger,
veel meer cacao, koffie, rijst en maïs gewonnen.
De zendeling maakt de Alfoeren „verwaand en hooginoe-
dig," zeggen de tegenstanders. Dat is in zekeren zin waar.
In zoo ver het Christendom den Alfoer een hoogeren dunk
geeft van zijne waarde als mensch clan hij vroeger had.
Hij draagt roem op zijne waarde als naar Gods beeld gescha-
pen wezen. Er zijn er onder de Christen Alfoeren, die zich
daarop verheffen en een hoogen toon voeren. Ei- zijn er ech-
ter ook, die zich van hunne tekortkomingen en zonden be-
wnst zijn en nederig van hart blijven. Hoe dieper zij allen
het Christendom in zich opnemen, hoe verder alle ver-
waandheid en hoogmoed van hen zal wijken. Daarvan is
Rooker ten volle overtuigd.
,,Het is mij nooit te doen geweest, om zieltjes te winnen"
zegt Rooker, 1) „maar om jongeren en ouderen te onder-
wijzen in de Christelijke leer en, had ik ze onderwezen,
eerst dan ging ik er toe over, hen te doopen en op belijdenis
tot leden der gemeente aan te nemen."
Nu kan men wel zeggen: dat onderwijs was onvoldoende.
Het werd niet gegeven in de volkstaal. Het hield te wéinig-
rekening met de volksbegrippen. Maar Rooker heeft onder-
1 Mededeelingen van 1618 bladz. 351.
-ocr page 90-
86
wijs gegeven naar het licht, hem geschonken en hoeveel
gebrekkigs er aan kleefde, hij heeft buitengewoon veel
vrucht van het uitgeworpen zaad geoogst.
Of was het niet eene groote voldoening voor hem, alles
in en om Tondano nieuw te zien worden? in elke negorij
eene school, eene kerk, eene onderwijzerswoning, een huis
voor den penoelong! De kinderen eenvoudig maar zindelijk
gekleed, de scholen luchtige, gezonde localen, kinderen,
meisjes zoowel als jongens, daar binnen in voldoend aantal!
Lezen, schrijven, rekenen, aardrijkskunde, Bijbelsche geschie-
denis, tweestemmig zingen .... alles werd hun geleerd! De
vrouwen zijn in hare woningen of elders ordelijk en ijverig
bezig, de mannen geregeld aan den arbeid op het veld of in
de werkplaats, is dat alles niet heerlijk! 1).
Maar het is nog de volledige zegepraal niet. Zoo nu en
dan openbaart zich nog het heidendom van vroeger dagen.
Had Rooker er zijn oog voor kunnen sluiten, hij zou het
gedaan hebben, maar hij moest het wel zien. Het geschiedde
in het jaar 1891. Er heerschte eene besmettelijke ziekte,
die velen ten grave sleepte. De Minahassers waren er
doodelijk benauwd voor en in hunne verbijstering namen
zij de toevlucht tot heidensche middelen. Het was immers
een booze geest, een Satan, die deze moorddadige ziekte
in het land bracht en die met alle macht moest uitgebannen
worden. Zij gingen aan het razen, tieren, schreeuwen, gillen,
vuur stoken, stukjes spek aan de deuren hunner woningen
hangen ; want daartegen zou de Satan toch niet bestand zijn.
En dat gebeurde te Tondano, onder het oog van Rooker,
in de gemeente, die van wege hare getrouwheid, geroemd
werd! Wie had zoo iets kunnen denken ? Was zij terugge-
keerd tot heidensch bijgeloof, niet in het verborgen, maar
1) Mededeelingen 1864. bladz. 1804.
-ocr page 91-
87
in het openbaar! Was dat de gemeente Tondano, zijn har-
telijk geliefd ïondano!
Het moet hem bitter zijn tegengevallen, \'t Is waar, het
kwaad was niet door allen bedreven, het was slechts één
maal gebeurd, het werd door velen afgekeurd, maar, hoe
dan ook, het bewees, dat het heidendom nog niet uit het
diepst des harten was uitgeroeid en dat er weinig noodig
was, om het pas bekeerde volk weer te doen zinken in den
toestand van weleer!
Een paar jaren later had nog iets plaats, dat schaduw
wierp op Rookers pad. In een deel van Tondano was groote
beweging ontstaan.
De majoor van Tondano Toelian was door den Resident
ontslagen van zijn ambt. Er werd voor en tegen hem partij
gekozen. Die hem aanhingen, zochten de schuld van zijn
ontslag op een ander te werpen en kozen daartoe Rooker.
Niemand anders dan Rooker had uit vijandschap den ma-
joor van zijn ambt beroofd.
De meeste menschen wisten wel beter. Rooker, die zich
nooit met bestuurszaken inliet, stond er buiten en sprak
dat ook openlijk uit.
Maar de ontevredenen, die wel zagen, dat zij hun zin
niet konden krijgen, wilden zich op Rooker wreken en lieten
hem weten: als gij den majoor niet wilt helpen, dan worden
wij allemaal Roomsch! Allemaal Roomsch! ! Waren er dan
Roomschen te Tondano? was er een Roomsche Kerk en
een priester? Neen, te Tondano niet, maar wel te Menado,
te Tomohon, 1) te Ajer-Madidi en te Taiitaran. En sedert
wanneer was dat? ... In 1874 had een Roomsch pastoor
eene rondreis gemaakt, om de hier en daar woonachtige
Roomsche militairen te bezoeken. Eenige jaren later had
1) Aarde en haar volken 191tj afl. 8. bl. 200.
-ocr page 92-
80
zich met goedvinden der regeering een Roomsch pastoor
in de Minahassa gevestigd. Zoo waren de Christen-Alfoe-
ren bekend geworden met de Roomsche kerk, met hare
priesters, met de bediening van de Mis. niet beelden en
crucifixen, niet rozenkransen en altaren, in één woord, met
dat alles, dat Rooker hun niet geleerd had.
Een niemv arbeidsveld was er voor de hulppredikevs en
hunne penoelongs geopend. Verdedigen moesten zij, wat
zij met zooveel ijver en overtuiging hadden verkondigd,
strijden tegen al wat in hun oog dwaling, afwijking van
het oorspronkelijk en apostolisch Christendom was.
En nu wordt Rooker op eens bedreigd met dat vrees-
aanjagend woord: dan worden wij allemaal Roomsch! wij
Tondaneezen, wij allemaal!
Wat is daarop gevolgd? Zijn al de (\'hristen-Alfoeren op
eens Roomsch geworden? Hebben zij zich van Rooker en
van zijne medearbeiders losgescheurd! Is er strijd ontbrand,
een felle strijd tusschen de eene en de andere kerk?
Er zijn zeven leden van de talrijke gemeente te Tondano
Roomsch geworden.
Daarbij is het aanvankelijk gebleven.
Doch Rooker gevoelde diep de groote beteekenis van dat
optreden der Koomsche geestelijkheid.
Een blik in de toekomst, schrijft hij, 1) is weinig bemoedigend.
Hij rekende wel op de standvastigheid van zijne vele
vrienden en vriendinnen.
Hij vertrouwde op den ijver en de bekwaamheid van
zijne medearbeiders.
Maar. verre van hem, iets aangaande de toekomst te
voorspellen, vouwde hij de handen en sprak: Vader, Onze
Vader, die in de hemelen zijt, Uw wil geschiede!
1) Mededeeiingen l\'.ioii bl. 291.
-ocr page 93-
89
•22. ALFOERSCHE ZEDEN
BIJ DE HUWELIJKSVERBINTENISSEN.
Rooker had invloed op de Alfoeren en ter wille van hem,
hunnen geëerden en geliefden pandita, zijn meermalen
verkeerde zeden en gewoonten afgeschaft, maar alles los U
laten, wat hun van de vaderen was overgeleverd en zich
geheel naar de inzichten van Rooker te schikken, - neen.
dat zon te veel zijn geëischt.
Het was Ali\'oersch gebruik, dat de jonge man een ,.har-
ta,"\' zeker bedrag, hetzij in geld, het zij in kleederen
of in levensmiddelen, uitbetaalde aan de ouders van liet
meisje zijner keuze. Dat door hem uitbetaald bedrag kwam
niet ten bate van de jonge huishouding maar werd ge-
noten door de familie van de jonge vrouw. Men kan zeggen:
harta was de prijs, diende man voor zijne vrouw betaalde 1).
Rooker ijverde daartegen. „De vrouw is geen koopwaar-\',
zoo predikte hij. „De vrouw mag niet gekocht, zij moet uit
liefde gekozen worden."
Maar hoe hij ook ijverde, men bleef gehecht aan harta.
Slechts weinige Alfoersche Christenen maakten zich h»
van deze voorvaderlijke zeden en volgden hunnen pandita
in zijne zienswijze.
Behalve voor harta had de jonge man te zorgen voor de
kleeding van de bruid. Een stuk neteldoek was voldoende
voor eene kabaja met opuaaisels en voor een rok met
plooitjes en strookjes. Voorts was er noodig: een zakdoek.
een paar witte kousen, witte schoentjes met strikjes, ei:
gouden of diamanten baarspelden.
Zelf moest de bruigom verschijnen in een zwart pak en
met schoenen. Zoo uitgedost moesten beiden zich begeven
1) Graafland, de Minahassa I. bladz. 4G4 enz.
-ocr page 94-
w
naar den Nederlandschen Controleur 1), om aangeteekend
<m wettiglijk in den echt verbonden te worden.
Vervolgens gaan man en vrouw kerkwaarts, gevolgd door
familie en vrienden. De man houdt de vrouw een parasol
boven het hoofd. Zij geeft hem haren arm. Hij loopt mocie-
lijk in ecu nauwe zwarte jas en tuurt af en toe met pijnlijk
gezicht naar zijne voeten, want hij is niet gewend aan het
dragen van schoenen.
Rooker of een der penoelongs wacht het echtpaar af in
de kerk. Hij doet een gebed, houdt eene toespraak, stelt
aan de echtelingen de vraag, of zij elkander trouw zullen
zijn, zooals aan Christenen past.
Als zij dat bevestigend beantwoord hebben, geven zij
elkaar de rechterhand ter trouw, de aanwezige familie
zingt een psalm, de voorganger spreekt eene dankzegging
uit en de huwelijks inzegening is geëindigd.
Wat er nu nog volgt, is het bruiloftsfeest. Daartoe is op
liet erf van de bruidsouders een saboewa of loods getimmerd.
Kippen, varkens, meel en eieren zijn aangevoerd. Men is gaan
Koken, stoven, braden en bakken. In de saboewa staan lange
tafels, beladen met borden, glazen, lepels en toebehooren.
De gasten zitten aan, de jonge man en vrouw op de
••ereplaatsen. Er wordt door den oudsten aanwezige een
gebed uitgesproken. Schotels met rijst, kip, varkensvleesch,
groenten en specerijen worden voorgezet.
Men eet zeer overvloedig, want men moet de tafel eer
aan doen. Alleen de jonggehuwden eten weinig, want voor
hen zou het onwelvoegelijk zijn, ruim van alles te genieten.
Praten mogen zij ook niet, zij moeten bij voorkeur zwijgen.
Tegen den atioop van den maaltijd houdt ieder gast eene
toespraak, de deftigste gasten spreken Maleisen, de min-
1) Aarde en haar volken 19Jfj allev. 7 bl. 22it.
-ocr page 95-
01 \'
<.ler deftigen Alfoersch. Het is, of zij elkander napraten,
zoo letterlijk gelijkt de eene toespraak op de andere.
Men staat op. De tafels worden weggedragen. Het dan-
sen begint. Ware Rooker er bij tegenwoordig geweest, hij
zou een vermanend woord gesproken hebben. „Neen," zou
hij gezegd hebben, „niet dansen! Als gij mijne vrienden
/.ijt, doet dat niet. Dat leidt tot ongebondenheid. Gij hebt
gegeten en gedronken, niet waar? Laat het nu uit zijn.
Het is tijd, om heen te gaan."
Zoo ging hij zelf heen. kalm en waardig. Maar bij de
meeste Alfoersche Christenen ging de natuur boven de
leer. Zij lieten muzikanten komen, er werd gestreken op
de viool, geslagen 1) op de kolintang en op de triangel.
Zoo doende ontwaakte de lust tot dansen.
De saboewa wordt danszaal. Elke heer zoekt eene dame.
Men vangt aan, men gaat door, al maar door op het ge-
luid der muziek. Men beweegt zich langzaam maar men
blijft zich bewegen, den ganschen nacht door. Tegen den
morgen is er behoefte aan rust. De gasten begeven zich
naar huis, maar, zijn ze uitgerust, hebben zij zich voorzien
van frissche sarongs en kabajas en klinkt weer de muziek,
dan gaan ze opnieuw aan het dansen en knoopen er een
tweeden nacht bij aan; doch dan is het voor goed geëin-
digd. Het jonge paar begeeft zich naar de voor hen be-
stemde woning en de gasten gaan desgelijks naar huis.
Is het niet te begrijpen, dat Rooker zijne stem verhief
tegen dat langdurig dansen en tegen dat verzuim van den
dagelijkschen arbeid! Het bedroefde hem, dat anders goed
gezinde menschen, die het Christendom niet zochten in de
praat maar in de daad,
zich overgaven aan zulke onge-
bondenheid.
1) GraaHand, Minahassa I. 2!ts.
-ocr page 96-
92
Maar des te blijder stemde het hem, dat in den loop dei-
jaren het huwelijksleven meer tot zijn recht kwam. De
vrouw leert begrijpen wat hare roeping is. Zij bevordert
orde en netheid. Zij verkrijgt deel aan de opvoeding der
kinderen. Zij kweekt welvoegelijkheid en huiselijke gezel-
ligheid aan.
Zoo dringt langzaam maar gestadig de geest van Chris-
tus door in hart en leven der Alfoeren.
2.!. YKOUWEX-VEREENIGING.
Hij herhaling is ons gebleken, dat Kooker een open oog
had voor de goede hoedanigheden van de Tondaneeschc
vrouwen. Zij waren het, die het getrouwst de godsdienst-
oefeningen bijwoonden. Zij stelden het levendigst belang,
in al wat tot den godsdienst in betrekking staat. Zij had-
den in der tijd het meest bijgedragen tot den bouw van
de kerk, die in 18S4 was ingewijd.
Bij vele Indische volksstammen zijn de vrouwen niet vurig
van geest. Zij leven in afzondering en blijven daardoor
schuchter, schuw, linksch. Niet alzoo in de Minahassa.
Vrouwen zijn daar voortdurend in samenleving met mannen.
Vrouwen, inzonderheid te Tondano, zien er frisch en krachtig
uit, zijn vlug in hare bewegingen en hebben een open en
sprekend oog. Zij zijn werkzaam van aard en verrichten
arbeid in huis, op het erf, in den tuin en op het veld.
()p godsdienstig gebied staat de Alfoersche vrouw voor
aan, niet, omdat zij veeleischend is maar omdat haar hart
er haar toe dringt. In den beginne, bij het eerste optreden
der zendelingen, heeft het veel moeite gekost, de Tondaneeschc
vrouwen tot het geloof in Christus te brengen, maar nu
-ocr page 97-
08
zij eenmaal toegetreden zijn, hebben zij het Evangelie niet
losgelaten maar het steeds vaster in zich opgenomen. Zij
durven spreken van hetgeen zij gelooven. Zij wagen het in
de samenkomsten der gemeente, even goed als de mannen,
het woord te voeren en zelfs voor te gaan in het gebed.
Rooker verzekert, wel eens door zulke toespraken en
gebeden diep in de ziel gegrepen te zijn 1).
Uit eigen beweging hebben de Alfoersche vrouwen eene
Vrouwen-vereeniging gevormd tot onderlinge leering en
stichting.
Het begin daarvan was klein. Een kring van tien vrouwen
had zich in 1870 te Tondano vereenigd, om bevorderlijk te
zijn aan den opbouw van de nieuwe kerk. Deze kring breidde
zich uit in al de 18 negerijen, die tot Tondano behoorden.
Men kwam Zondags middags samen, om te spreken over
hetgeen des morgens was gepredikt, üe vrouwen spraken
onder elkaar Alfoersch. Dat viel haar gemakkelijker, maar
Bijbelteksten werden aangehaald in hetMaleisch. De Malei-
sche Bijbelvertaling\' was de eenige, die zij kenden en die
ook door de hulppredikers in hun onderwijs werd gebruikt.
Nu zegt de heer H. A. Loeff, hulpprediker te Koeme-
lembocaai, dat die Maleische vertaling voor de meeste
menschen in Indië onverstaanbaar is en boven hun bereik
gaat. Is dat zoo, dan getuigt .het van de belangstelling der
vrouwen, dat zij naar verklaring van duistere Bijbelwoorden
zochten en ernstig met elkander daarover redeneerden.
Ook wei\'d in hare samenkomsten geld bijeen gebracht
voor kerkelijke doeleinden of voor onderling hulpbetoon.
Niet altijd waren zij het eens over de bestemming dier
gelden. Dikwijls werd er uitvoerig over gesproken, maar
mocht het soms luidruchtig onder de druk redeneerende
1) Maandbericht. Januari 1897, bl. 12.
-ocr page 98-
94
vrouwen toe gaan, eindelijk werd toch een eenparig besluit
genomen. Het geld werd nu eens aangewend, om eene arme
gemeente te steunen dan weer ten behoeve van eene arme
weduwe, maar altijd tot bevordering van elkanders licha-
melijk of geestelijk welzijn.
Toen in 1886 de bestuurders van het Zendelinggenoot-
schap een brief gezonden hadden aan alle Christengemeen-
ten in de Minahassa, om haar te vermanen, zich niet door
de woorden van Roomsche priesters te laten verleiden
maar te blijven bij hetgeen zij van de Zendelingen geleerd
hadden, gevoelde de Vrouwenvereeniging zich gedrongen
dien brief te beantwoorden. Zij droegen aan den penoelong
Sangoor op, uit haar naam de Bestuurders te bedanken
en hun een geschenk aan te bieden.
Dat geschenk bestond in vier sigarenkokers, uit hout-
vezels van onderscheiden kleur vervaardigd, met de namen
Francken en Neurdenburg (de onderteekenaars van den
brief) daarin gevlochten.
In 1897 had de Vrouwenvereeniging vijf en twintig ja-
ren bestaan. Dat mocht niet onopgemerkt voorbij gaan,
dat moest feestelijk herdacht worden. „Nu dan" sprak
Hooker „noodigt alle vrouwen van de meeroever- en van
de strand-gerneenten, allen, die lust hebben, uit, om her-
waarts te komen, laat hier te Tondano het gedachtenis
feest zijn!"
Dat woord vond bijval. Er werden brieven geschreven
om al de leden der vereeniging uit te noodigen. Gastvrij-
heid werd door de inwoners van Tondano aangeboden. De
noodige versieringen werden aangebracht en daags vóór
den feestdag.....daar kwamen ze van alle kanten, de
feestvierende vrouwen, keurig gekleed, het haar zorgvuh
dig opgemaakt, de parasols boven het hoofd, het kerkboek
in de hand. \'s Morgens te negen uur gingen de kerkdeuren
-ocr page 99-
95
open en traden ze binnen. Plaatsen werden aangewezen,
de leden der Vereeniging bij elkander, zij, die geen leden
waren, afzonderlijk. Fluitspel luisterde het feestelijk samen-
zijn op. Rooker heette alle vrouwen welkom. Het was eene
schare van ruim duizend vrouwen. Velen uit haar midden
waren zijne leerlingen geweest. Hij had haar tot lidmaten
aangenomen, gedoopt en met haar aangezeten aan het
Avondmaal. Telkens had hij vele van die vrouwen weder
ontmoet, nu in blijde dan in droeve dagen, haar onderricht,
vermaand, getroost, al naar het noodig was. Nu zag hij
haar allen bijeen, feestelijk bijeen en hij riep haar de woor-
den toe: Jjoof den Heer, mijne ziel, en al wat binnen in
mij is, Zijn heiligen naam, loof den Heer mijn ziel, en
vergeet geen van zijne weldaden.
Toen ging hij allen voor in een ootmoedig, hartelijk gebed.
De gansche schare in eene uitvoerige rede toesprekende
herinnerde hij aan al wat de Vrouwen-vereeniging in die
vijfentwintig jaren gedaan had, aan vrouwen die jn ver-
schillende negerijen waren toegetreden, maar evenzeer aan
vrouwen die gestorven waren. Met name herdacht hij de
overleden Helena Kalawangi, eene belangstellende Christin,
van wie de roepstem tot stichten van eene Vrouwen-ver-
eeniging was uitgegaan.
Met groote aandacht en met blijkbare instemming werd
naar deze toespraak geluisterd en bij afwisseling werd een
lied gezongen. Toen er nog eens gezongen was, stond de
weduwe van Petrus Kowaas op en sprak in \'t Maleisch.
Zij moest nog eens getuigen van den goeden tijd, toen haar
brave man in leven was en zij door hem dagelijks tot een
Christelijken wandel werd aangespoord. Dat was eene def-
tige toespraak in liet Maleisch, zooals men van de weduwe
van een penoelong verwachten kon; maar nu traden ach-
tereenvolgens vijf vrouwen op, met toespraken in \'t Alfoersch.
-ocr page 100-
96
Dat vlotte beter. Dat behoorde in deze bijeenkomst meer
thuis. En wat die vrouwen zeiden, kwam alles op hetzelfde
neer. \'t Was — blijdschap, dat zij dit feest konden vieren,
dankbaarheid aan God, die haar zegende, dankbaarheid aan
elkander, voor den steun, dien zij elkaar verleenden. Rooker,
die deze ongekunstelde toespraken aanhoorde, was getrof-
fen door het gevoel, waarmee gesproken werd en den ernst,
die in alles heerschte.
Supit, de majoor, die ook aanwezig was, verhief zijne
stem en zeide zoo duidelijk, dat allen het konden verstaan:
„vrouwen van Tondano, gij hebt altijd uw best gedaan. Dat
moet gij blijven doen. Uwe vereeniging zij met Gods hulp
een huis op de steenrots gebouwd."
„Zoo zij het," sprak Rooker, die1 met dankzegging sloot,
„God blijve door Jezus Christus in uw midden werkzaam."
In stilte dankte hij God, dat de Vrouwenvereeniging
zooveel goeds gewerkt had. Orde en regel in de huis-
houding heeft zij geleerd, op netheid en reinheid aan-
gedrongen, op maathouden bij feesten, op eerbied bij
begrafenissen. Zij oefent een beschavenden en veredelenden
invloed uit 1).
24. JUBELDAG, VIJFTIGJARIGE DIENST GEVIERD
31 OCTOBER 1904.
In het begin van 1904 werd er te Tondano druk over
gesproken, dat de thans 74 jarige Rooker vijftig jaren zou
werkzaam zijn geweest. Vijftig jaren! eene halve eeuw! en
vader Rooker was nog zoo gezond en zoo krachtig. Die
1) Maandbericht. Januari 1897 en Mei 1898. Mededeelingen XXV
bl. 316—338.
-ocr page 101-
97
dag — 31 October 1904 — mocht toch wel feestelijk ge-
vierd worden. 1)
Vader Rooker besefte dat zelf ook en begon aanstalten
te maken, om op zijn erf eene saboewa, een bamboezen
loods, te laten opslaan, ten einde zijne gasten te ontvangen.
Wilt gij dat zelf doen? vroeg majoor Supit, distrikts-
hoofd van Tondano. „Maar dat zal niet gebeuren! dat is
ons werk, dat zullen wij doen!" en hij voegde de daad bij
het woord en begon met zijne onderhoorigen het werk.
Intusschen was er eene commissie gevormd, samengesteld
uit den controleur P. A. Moorrees, den hulpprediker J.
Louwerier en de beide distriktshoofden.
Deze commissie verzamelde geldelijke bijdragen uit de
Alfoersche gemeenten en riep tevens de medewerking in
van vrienden in Nederland. Zij is niet teleurgesteld in hare
verwachting.
Tegen het eind van October was op het erf van Rooker
een ruime saboewa opgeslagen. Groene palmen, sierplan-
ten, bloemen werden aangebracht, vlaggen uitgespreid,
schilden met inscripties opgehangen. De Tondaneezen over-
troffen zich zelven in geestdriftigen ijver voor het feest
van hunnen pandita.
En terwijl daar buiten alle handen zich repten tot het
oprichten van eerepoorten, was mevrouw van der Kolff 2)
binnen met hare huisbedienden onvermoeid bezig, om alles
voor eene waardige ontvangst der gasten gereed te maken.
Het gouden feest van haren vader moest immers slagen!
Daar mocht niets aan ontbreken!
1)  Maandbericht 1905. bl. 49—59. Mededeelingen 1905, bl. 171—191.
2)   Met haar gezin was zij in 1903 komen inwonen bij haren vader.
Haar man, de heer A. van der Kolff was hoofd der gouvernementsschool
te Tondano geworden.
7
-ocr page 102-
98
Daags voor het feest, op Zondag 30 October, sprak
Rooker eene gedachtenisrede uit over de woorden 1
Corinthen 15 vers 10, door de genade Gods ben ik, die
ik ben.
Toen hij\' zinspeelde op de naderende scheiding, ging-
er uit de vergaderde gemeente een gesmoorde kreet op.
De menschen konden zich niet vinden in de gedachte, dat
deze krachtige man zijn arbeid zou nederleggen en dat
een ander zijne plaats zou innemen.
Zij verlangden, dat hij tot zijn dood toe te Tondano zou
blijven en in hun midden zou begraven worden. Waarom
zou dat niet kunnen? Zoolang hij leefde, zouden zij goed
voor hem zorgen en, als hij stierf, zouden zij hem met eere
begraven. AYaarom zou dat niet kunnenV
„Dat zou wel kunnen," sprak Rooker, „maar mijn ver-
stand zegt mij, dat ik moet aftreden, nu ik nog krachtig
ben. Ik mag niet wachten, tot ik te oud zal geworden zijn.1-
Maandag 31 October 1\'.)04 was de gewichtige dag. Een zon-
nige morgen! Welluidend fluitspel! Eenigszins droefgees-
tig, toch aangenaam stemmend! Vervolgens gezang der
schoolkinderen en begroetingen met bloemen en kransen!
Eene aanspraak vaneen der hulpzendelingen, uit aller naam.
Zij hadden immers bijna allen, als leerlingen korter of Ian-
ger bij Rooker ingewoond en waren getrouwd met vrouwen,
die als anak piaia (pleegkinderen) in zijn huis waren verzorgd.
Nadat deze vertrokken waren, kwam er een telegram uit
Menado, dat de feestvierende leeraar door Koningin YYilheb
mina bevorderd was tot officier in de orde van Oranje-Nassau.
Te \'.) ure ging alles op naar de kerk, eene onafzienbare
menigte. Rooker zelf werd begeleid door eene daartoe aan-
gewezen commissie en geplaatst tusschen zijne kinderen, de
familie van der Kolff ter eene en de familie Hendrik Hie-
bink Hooker ter andere zijde.
-ocr page 103-
\'.lil
Door een zangkoor uit de inlanders werd een Maleisch
feestlied gezongen en nadat dit geëindigd was, stond de
Controleur Moorrees op en deed in het Hollandsen eene
aanspraak. Hij huldigde de verdiensten van Rooker, zijne
toewijding aan zijn werk, zijn trouw gedurende vijftig jaren
en zeide, dat ook het Nederlandsch Gouvernement in hem
den man heeft gezien, die, alhoewel zieh steeds verre hon-
Tlende van bemoeienis met regeeringszaken, gaarne bereid
was tot het geven van inlichtingen omtrent den adat (de
volkseigendommelijkheden) der Alfoeren. Gedurende vijf
jaren (verklaarde de Controleur) hen ik te Tondano met
u samen en ik acht mij gelukkig, voordeel te hebben mo-
gen doen met uwe rijke ervaring, (iij gaat nu weldra heen,
om de welverdiende rust te genieten, maar zoo min Ton-
dano u zal vergeten, zult gij Tondano vergeten. Neem dus
dit album met ruim zestig afbeeldingen van dikwijls door
u bezochte en u dierbaar geworden plekjes mede en be-
schouw het als een souvenir van uwe vele vrienden in
Tndië en in Nederland."
Tnnig geroerd nam Rooker het album aan. Hij had den
spreker willen antwoorden, maar eerst was majoor Supit,
distriktshoofd van Tondano aan het woord, nu niet in hel
Hollandsch maar in het Maleisch.
..Veel geachte en beminde pandita, gij gaat ons verla-
ten, wij zullen u toch bij ons houden, opdat wij en onze kin-
deren, als wij u zien, veel aan u denken en aan alles, wat
gij ons geleerd hebt."
Zoo ongeveer sprekend, schoof hij een gordijn op zijde,
waarachter een groot portret in vergulde lijst verborgen
was. „Dat zijt gij, veel geachte en beminde pandita, dat
zijt gij zelf en. als gij heen gaat, zal dat portret bij ons
blijven en ons aan u doen denken."
Er ging een gejuich op, een kreet van verrassing en
-ocr page 104-
100
blijdschap. „Ja, dat is hij, dat is onze pandita," zoo riepen
de menschen. En Rooker zelf was geheel van streek. Aan
zoo iets had hij niet gedacht. Zijn levensgroot portret in
de kerk te Tondano!
Goed, dat er een lied gezongen werd, om afleiding aan
de gedachten te geven.
Zijt gezegend heil der aarde,                                    ,
Zijt gezegend Christendom. 1)
Toen beklom de hulpprediker Louwerier den kansel en
sprak in het Maleisch over de beteekenis van dezen belangrijken
dag. Tot blijvende gedachtenis hadden, zooals hij zeide.
Rookers vrienden een marmeren gedenksteen laten plaat*
sen boven den ingang van de kerk, vermeldende zijn naam
en werkzaamheid. Straks zou er gelegenheid zijn, den ge-
denksteen te zien.
Weer werd er gezongen en na aHoop daarvan kwam de
penoelong van Eris aan het woord. Ook hij sprak in het
Maleisch en deed het krachtig en vloeiend. Hij herinnerde
aan al de smartelijke verliezen, die Rooker in zijn familie-
kring geleden had, ook aan Kowaas en andere hulpzende-
lingen, die indertijd gestorven waren en bood uit naam
van alle goeroes, mocrids en penoelongs een gouden
penhouder met diamanten punt aan. Hij voegde er de woor-
den bij: „zooals die pen van goud is. zoo is het hart van
onzen pandita goud voor ons en zooals de punt van de
pen van diamant is, zoo zijn de woorden van onzen pan-
dita diamanten voor ons. Wij bidden onzen pandita, dat
hij, in Holland gekomen, de pen gebruike ten nutte van
ons, om in de Tjehaja Sijang woorden te schrijven, die als
diamanten schitteren.1\'
1) De eerste regels van een godsdienstig lied, dat destijds in de
scholen van de .Minahassa werd gezongen.
-ocr page 105-
101
Rooker nam den penhouder met vreugde aan en nadat
een ouderling uit eene van de buiten-gemeenten nog een
woord uit een dankbaar hart gesproken en de Vrouwen»
vereeniging een welluidend lied gezongen had, stond Roo-
ker op, om eerst in het Hollandsch, en toen in het Ma-
leisch de groote schare toe te spreken en te vermanen :
blijft toch getrouw aan den Heer en volbrengt toch stand-
vastig Zijnen wil.
Het werd tijd om te eindigen. Ruim twee en een half-
uur was men bijeen geweest.
\'s Avonds werd er geillumineerd, en tableaux vivants ver-
toond, het een moest de ladder Jacobs voorstellen en het
ander geloof, hoop en liefde.
Te O ure vereenigde de jubileerende Rooker 60 gasten
aan zijn disch : inlandsche distriktshoofden en Nederland-
sche ambtenaren met hunne vrouwen.
Hen volgenden dag was er te één uur nog een feestmaal
voor negerijhoofden, hulpzendelingen en schoolmeesters, 1)
allen met hunne vrouwen.
Eindelijk aan den avond van dien dag een feestmaal
voor al de bedienden. He wensch van Mevrouw van der
Kolff was vervuld geworden: het gouden feest van haren
vader was geslaagd.
En bij alles was Rooker tegenwoordig, onvermoeid en
blijmoedig.
Mijn hart, zoo schrijft hij, is vol dank aan allen, die mij
dit feest hebben bereid, maar bovenal aan God, die mij
vergunt, zoolang in Zijnen dienst te arbeiden aan het wei-
zijn van onsterfelijke zielen.
1) Hulpzendeling : penoelongs; schoolmeester : goeroe; moerid : scholier.
-ocr page 106-
\\
102
25. LAATSTE WERKZAAMHEDEN EN ONTSLAG.
In het jaar 1004 telde Tondano 10000 zielen en met de
buitengemeenten 25000. Er waren in het geheel 30 zelf-
standige gemeenten met kerken, scholen, goeroes en penoe-
longs. Zooals wij vroeger vernamen, betrof het bezoek
aan deze gemeenten de inspectie der scholen, het doopen
van kinderen, het examineeren van katechisanten en hunne
aanneming tot lidmaten. Daarbij sloot zich het veel om-
vattend werk der Avondmaalsbediening aan.
Rooker wist het zoo te regelen, dat twee dagen in elke
gemeente voor al dat werk voldoende waren en hij dus 2
maal 30 dagen aan zijne buitengemeenten moest wijden. 1)
Gedurende die 2 maal 30 dagen was het voortdurend
reizen en trekken. Toen hij jonger was, deerde de vermoeie-
nis hem niet. Een groot gedeelte van de reis was hij ge-
woon te paard af te leggen. Zijn paard had hij geoefend
in het op- en afstappen van smalle en steile bergpaden.
Met volle gerustheid gaf hij zich aan den stap van het
vertrouwde dier over. Het zou hem brengen, waar hij we-
zen moest.
Maai\' sedert het jaar 1000 had zijn geneesheer hem het
paardrijden verboden en zoo was hij dus genoodzaakt naar
\'s lands gebruik in eene kar, door een os getrokken, het groot-
ste gedeelte van de reis af teleggen, en daar waar de kar niet
te gebruiken was, zich in een draagstoel te laten vervoeren.
Wel een teeken van lichamelijke verzwakking — dat
vervoer per ossekar of per draagstoel! Maar overigens was
hij nog sterk genoeg om zijn dienstwerk te verrichten.
Vooral zijne stem was nog helder en krachtig. Zij klonk
nog als een klok, zooals de menschen zeiden.
1) Mededeelingen 1905. blz. 25S—263.
-ocr page 107-
10:5
En nu de Alfoeren wisten, dat het voor het laatst, voor
het allerlaatst was, nu moesten zij er allen bij zijn, nu
verlangden zij van den pandita een hartelijk afscheid te nemen.
Kerken en scholen werden groengemaakt, schoolkinde-
ren zongen liederen, het getal doopelingen, het getal lid-
maten, het getal Avondmaalsgangers was grooter dan an-
ders. Met diepen ernst werd alles bijgewoond en als ook
het Avondmaal was bediend, kwamen vele, vooral oudere
menschen nog eens terug, om persoonlijk afscheid te ne-
men., De onvermoeide grijsaard had voor ieder een vrien-
delijk woord en hoorde met onuitputtelijk geduld de Ma-
leische toespraken der penoelongs aan. En dat niet alleen
maar hij was ook bereid, de gedachtenissen of tanda ma-
ta*s (souvenirs) in ontvangst te nemen, die inzonderheid
geringe en eenvoudige lieden hem ten geschenke gaven.
Eet waren meestal eigen gemaakte vlechtwerken, doos-
jes, korfjes en mandjes. Eenige mannen uit eene afgelegen
negerij kwamen aandragen met een vierkant houten tafel-
tje. Zij hadden zelf het hout gekapt, gezaagd en tot een
tafeltje getimmerd. Dat was voor den pandita! Hij moest het
aannemen! „Ik zal het meenemen naar Holland", verzekerde
Rooker, en toen hij dat gezegd had, toen was het goed.
Eene oude weduwe stopte bij het heengaan hem een pa-
piertje in de hand met een rijksdaalder er in. Dien had
zij voor hem gespaard! Die goede ziel! Had zij dien voor
hem gespaard en zou hij dien weigeren? Neen, hij nam hem
met vreugde aan. Hij zou er haar bij gedenken. Zoo was
het overal in die gemeenten aan het strand en aan den
meeroever. Overal bewijzen van persoonlijke gehechtheid!
En toen Rooker in zijne ossekar gezeten huiswaarts
keerde, voor \'t laatst, voor \'t allerlaatst, toen werd zijne ziel
ontroerd en rezen er allerlei vragen in zijn binnenste op.
„Wat", zeide hij tot zich zelf, „wat zal er na mijn vertrek
-ocr page 108-
104
van die mensihen worden? Zij meenen het zoo goed, zij
zijn zoo hartelijk! Wat zal er na mijn vertrek van hen wor-
den? Zullen zij zelfstandig zijn en de hulp van Nederlandsche
Zendelingen kunnen missen? Ik wensch het van ganscher
harte. En hunne penoelongs.... zullen die de Alfoersche
taal, de volkstaal, in hunne toespraken tot de gemeente
gaan gebruiken ? Zullen zij den Bijbel in de volkstaal over-
zetten? En de goeroes.... zullen zij het onderwijs in de
school hooger opvoeren ? Zullen zij de jeugd verder ont-
wikkelen? Zullen zij aan eigen ontwikkeling hunne krachten
wijden ? - - Het zou heerlijk zijn. En de vrouwen van Ton-
dano, zoo ontvankelijk voor godsdienstige indrukken, zoo
begaafd in het spreken, zoo vrijmoedig,.... is er misschien
in de toekomst nog eene gewichtige taak voor haar weg-
gelegd ?. .. En wat zal er op maatschappelijk gebied worden
van de geheele Minahassa? Zal er ondernemingsgeest ont-
waken? Zullen de Alfoeren kunsten en wetenschappen
gaan beoefenen ? Zal scheepvaart en koophandel een vlucht
nemen? Wat mogen wij van de Christen-Alfoeren verwachten ?
En hij vouwde biddend de handen en zeide: „Vader,
Heer des hemels en der aarde, laat toch Uw oog geopend
zijn, dag en nacht over dit volk, verwerp het niet van Uw
aangezicht. Neem uwen heiligen Geest niet van hen!
Zij zijn immers ook naar Uw beeld geschapen en bestemd,
om door Christus geheiligd te worden. Aanvankelijk is er
reeds zooveel in hun midden veranderd en vernieuwd. He-
melsche Vader, begeef, verlaat de Minahassa niet. Er is
immers reeds zoovele jaren aan het zieleheil der Alfoeren
gearbeid. Laat ook hier Uw Koninkrijk komen.".....
Eenige weken later, 5 April 1005, werd Rooker eervol
van zijn dienstwerk in de Minahassa ontslagen.
-ocr page 109-
105
26. TERUGKEER NAAR NEDERLAND.
VERBLIJF TE NIJMEGEN.
In het voorjaar van 1905 aanvaardde Rooker in gezelschap
van de familie Van der Kolff de terugreis naar Nederland.
Hij beschouwde het als een groot voorrecht, in gezelschap
van eigen familie te kunnen reizen, en juist van die familie,
met wie hij in den laatsten tijd had samengewoond en die
zoo hartelijk in al zijne levens omstandigheden had gedeeld.
De zeereis, aan boord van de mailboot Koning Willem
III
eindigde voor hen bij Genua. Daar gingen zij aan wal
en spoorden van Italië door Zwitserland, langs den Rijn
tot Arnhem en van Arnhem naar Delft. Te Delft wachtte
hun eene blijde en hartelijke ontvangst bij zijn oudsten
zoon, den Heer Gerard Rooker en diens echtgenoote. Daar
rustte hij uit van de vermoeienissen van de groote reis.
Ondertusschen werd Nijmegen tot woonplaats uitgekozen
en gelukte het de familie van der Kolff eene doelmatige
woning te vinden aan den Bergen-Dalschen weg 1). Twee
kamers werden voor vader Rooker ingericht. Hij kon het
y-ich in die kamers gezellig maken en herinneringen uit
Tondano om zich heen verzamelen. Weldra zag men daar
den Bijbel, hem in 1879 vereerd, de witte beeldjes, geschenk
van 1894 en het Album, bij zijn Jubileum hem aangeboden.
Van lieverlede begon hij aan het verblijf in Nederland
te gewennen, aan het klimaat, aan de levensmanier, aan
de menschen, aan het onderling verkeer en aan de rust. Ja
ook aan de rust van geregelden arbeid begon hij te ge wen •
nen, hij, de van nature zoo werkzame man, ofschoon hij zich
zelven wel eens de vraag voorstelde, of rusten niet moeie-
lijker is dan werken?
1) Berg-en-Dalsche weg, No 93.
-ocr page 110-
IOC)
Zag men hem op straat 1). dan werd de aandacht getrokken
door zijne gestalte, zijn langen haard, zijne flinke houding,
zijn veerkrachtigen tred. Er waren er, die lieni voor een
Transvaler aanzagen, voor een man, die in Znid-Af\'rika zijn
leven aan den landbouw had gewijd. JSTeen, Transvaler was
hij niet maar Noord-Hollander, die vijftig jaar lang in Indië
gearbeid had. En toch nog zoo kloek, dat hij, ware het
noodig geweest, met krachtige stem in de St. Stevenskerk
had kunnen prediken!
Zou hij het hebben kunnen doen? Hoogst waarschijnlijk
wel, maar hij heeft het niet behoeven te doen. Als hij des
Zondags op ging naar de Kerk, deed hij het om zich met
de gemeente te vercenigen in gebed en gezang, om er zijne
liefdegaven uittcreiken, om aan het Avondmaal deel te
nemen en zijne aandacht te wijden aan het gepredikte Woord.
De godsdienstoefeningen bij te wonen, was hein een waar
genot, vooral indien hij volmondig zeggen kon : „ik hel) er
iets aan gehad voor mijn hart." Dat zijne gedachten wel
eens afdwaalden naar Tondano, laat zich begrijpen. Gedu-
rende eene halve eeuw had hij daar in de Malcische taal
gepredikt, in de Maleische taal uit den Bijbel voorgelezem
in de Maleische taal gebeden, gedankt, gezongen. Al die
jaren had hij zich omringd gezien door Alfoeren, die ook
die taal gebruikten, en die, als zij liederen zongen, dat
deden zonder begeleiding van eenig niuziek-instruinent.
Maar nu, in de Stevens-Kerk .... hoorde hij het machtig
orgel. O die orgeltonen, nu zacht trillend en klagend, dan
bruisend en jubelend, hoe gretig luisterde hij naar dat
geluid! Het gaf uitdrukking aan hetgeen omging in zijne
ziel! Het boog haar in afhankelijkheid en schuldgevoel
1) Het in dit boekje geplaatst portret van Uooker is ten jare 1910
te Nijmegen vervaardigd.
-ocr page 111-
107
neder, maar het hief haar ook op tot danken en aanbidden!
Wat was liet hem goed, wat schonk het hem eene vreugde
bij dat orgelspel ter kerk te zijn! En sloeg hij dan het
oog op het oude, eerwaardige bedehuis niet zijne vier en
dertig pilaren, met zijn ten hemel strevende gewelven, zag
hij de ruimte en de hoogte van dien wonderschoonen mid-
deleeuwschen tempel, zoo geheel iets anders dan de kerken
en kerkjes in de Minahassa, van hout geliinmerd, laag van
verdieping, betrekkelijk klein van omvang, dan welde er
een traan in zijn oog. .la, dacht hij bij zichzelven : men
kan in die houten kerkjes (ïod ook wel vinden en gemeen-
schap met Hem oefenen, maar het is toch heerlijk, op va-
derlandschen bodem in een kathedraal met de gemeente
samen te zijn.
Overigens bleef Kooker dagelijks in gedachten voortleven
met zijne Alfoersche gemeenten en was het hem een feest,
als de post brieven uit Tondano bracht. Dan haastte hij
zich, de gouden pen van het jaar 1\'.)()1 ter hand te nemen
en niet die pen een hartelijken brief in het Maleisch tot
antwoord te schrijven. Of hij stelde eene stichtelijke over-
denking op, die in de Tjehaja JSijang geplaatst zou kun-
nen worden.
Ook bewoog hij zich gaarne in den huiselijken kring en
sloeg belangstellend de vorderingen gade van zijn kleinzoons
en van nog een paar Indische jongelieden, die bij de fa-
milie gehuisvest waren. Hij wist zich te verplaatsen in den
gedachtenkring van het jonger geslacht en op vriendelijken
toon goeden raad te geven.
Voorts zorgde hij voor lichaamsbeweging door wandelin-
gen in den omtrek van zijne woning, veelal begeleid door zijn
schoonzoon Van der Kolft\'. Heuvelen te beklimmen,.bosschen
te doorkruisen, over de heide te dwalen, in dat alles schiep
hij behagen. En hoe welkom was hem de lente, als God het
-ocr page 112-
108
gelaat van het aardrijk vernieuwt, als Hij gras, blad en bloe-
sem doet uitspruiten. Dan kon hij met nadruk zeggen: „die
heerlijke gedaanteverwisseling zagen we toch in Indië niet!"
27 Februari 1910 werd hij tachtig jaar oud. Dat was een
blijde gedenkdag. Hij werd met bloemen gehuldigd. Eene
schaar van vrienden en familie kwamen hem gelukwenschen.
Ook zijn vriend Louwerier, thans als rustend hulpprediker
in Nederland verblijf houdend en zijn zoon Hendrik Hiebink
Rooker uit Tomohon met zijne vrouw, waren aanwezig. Laatst-
genoemden waren met verlof te Nijmegen gevestigd en brach-
ten den meesten tijd in gezelschap van hunnen vader door.
En, voor het overige, besteedde Rooker zijn tijd aan
getrouwe lectuur van den Bijbel. Daar voelde hij behoefte
aan, om dieper in den zin der Schrift in te dringen en ook
die gedeelten te leeren kennen, die hem min of meer vreemd
gebleven waren. Zijne rust te Nijmegen bleef eene werkzame
rust, voor familie en vrienden ten zegen.
VERBLIJF TE RENKUM, OVERLIJDEN.
In de maand Augustus 1911 verhuisde de familie Van
der Kolff van Nijmegen naar Renkum en Rooker ging met
hen mede. Wel kon Renkum hem het gemis van Nijmeeg-
sche vrienden niet vergoeden maar de inwoning bij geliefde
kinderen ^was voor hem bij het klimmen der jaren van de
grootste waarde, te meer daar zijne gezondheid begon te
wankelen.
In het najaar van 1911 werd hij aangetast door bron-
chitis, die hem zeer verzwakte en in den daarop volgenden
winter noodzaakte, veel thuis te blijven. Wel bracht de
zomer van 1912 hem eenige beterschap aan, zoodat hij de
-ocr page 113-
109
jaarvergadering van het Zendelinggenootschap te Rotter-
dam kon bijwonen en zijn bezoek aan Noord-Holland bren-
gen. Dat heeft hij ook nog in de drie volgende jaren
kunnen doen, maar telkens viel het hem moeielijker. Ja, hij
leefde nog van harte meê met zijne kinderen en kleinkin-
deren. Ook in het briefschrijven bleef hij nog de ijverige
man. De Alfoeren werden niet vergeten. Hij schreef hun
nog gedurig een zendbrief. Tegelijkertijd zocht hij op de
hoogte te blijven van de tijdsomstandigheden. De oorlog
van 1914 was voor hem een gruwel. Hoe kon hij toornen
over de wreedheid en onmenschelijkheid, die van het oorlog-
voeren onafscheidelijk zijn! Wat eene ergernis was voor
hem het inroepen van Gods naam over dat goddeloos\'be-
drijf! Hoe gaarne sprak hij zijne dankbaarheid uit over de
handhaving van Nederlands neutraliteit!
Desniettemin bespeurde de familie Van der Kolff, dat de
waardige man langzaam minder werd. Hij liep minder vlug,
zijne stem werd zwakker, zijn gezicht liet te wenschen over.
Hij werd spoedig moe.
In November 1915 klaagde hij gedurig over een branderig
gevoel in maag en borst. Eens werd het \'s nachts zoo erg,
dat mevrouw van der Kolff bij hem opbleef. Doch — er
volgden betere dagen. Het scheen, of de krachten weder-
keerden. Voor een korten tijd, ja! maar weldra stortte hij
in en begon zelf te zeggen: ik geloof, dat ik ziek ben, ik
weet niet, wat het is.
. De arts werd geraadpleegd en zag den toestand ernstig
in. Mevrouw van der Kolff bleef den nacht van Vrijdag
1 Dec. tot Zaterdag 2 Dec. bij hem op en zette zich tot
het schrijven van een brief.
„Aan wie schrijft gij?" vroeg de zieke. „Aan uwe klein-
dochter in den Haag, die morgen jarig is, vadertje lief!" —
luidde het antwoord.
-ocr page 114-
110
„Doe haar mijn groete en zeg haar, dat ik niet meer
schrijven kan".
Mevrouw van der Kolff werd innerlijk bedroefd maar zij
trachtte zich uiterlijk goed te houden en zeide een vers op
uit den Avondzang. „Ik weet aan Wien ik mij vertrouwe,
al wisselen ook dag en nacht. Ik ken de rots, waarop ik
bouwe. Hij feilt niet, die uw hulp verwacht.
De zieke liet daarop volgen: wat mij luste, zieleruste,
vind ik buiten Jezus niet.
• Zal ik u geheel dat Gezang, het is inmers Gezang 109 —
voorlezen? vroeg mevrouw van der Kolff. Neen, was het
antwoord, ik hoor het toch niet meer. Mevrouw van der
Kolff vroeg: waarom, vader! waarom hoort gij\'t niet meer?
„Omdat ik ga vertrekken. Het is mijn tijd", luidde het.
antwoord.
De dokter kwam hem \'s morgens nog eens bezoeken.
„Wat is hij verminderd!" fluisterde hij den heer van der
Kolff in het oor. Allengskens verhief zich de koorts. De
zieke werd onrustig. Hij ijlde. Hij wilde het bed uit. Hij
moest gaan preeken. „De gemeente zit reeds te wachten.
Het paard staat immers gezadeld."
Ach, in zijn ijlen dacht hij. te Tondano te zijn en stelde
hij zich zijn dienstwerk te Tondano voor!. .. Ontsteld, ver-
schrikt, verslagen roept mevrouw van der Kolff uit: „Vader,
gij zijt ziek, gij kunt niet paard rijden. Ik heb de menschen
laten weten dat zij u niet moeten wachten." Die woorden
brachten hem wat rust. Hij legde zich neder, kuste zijne
dochter, als om afscheid te nemen, drukte zijn schoonzoon
de hand en zeide: „straks ga ik sterven."
Daarna verloor hij zijn bewustzijn en wat hij verder
trachtte te zeggen, was onverstaanbaar.
Behalve al de huisgenooten, stond ook zijn zoon uit Delft
aan zijne legerstede. Allen wachtten op zijn einde. En dat
-ocr page 115-
111
einde kwam Zondags morgens te 8 ure. Zonder doodsstrijd.
Een paar snikken en hij was niet meer.
Bedroefd staarden allen op het zielloos overschot van
den man, die hen allen zoo innig, zoo trouw had liefgehad.
Bedroefd en nochtans blijde, dat hij kalm en zacht ont-
slapen was.
Het herinnert ons de woorden van Gezang 187:
Hoe zacht zien wij de vromen
Den dood hier zonder schromen
Blijmoedig tegengaan!
Waar al de vreugd van \'t leven
Den zondaar moet begeven
Daar vangt de vreugd des Christens aan.
Ja, wij gelooven, dat die vreugde met de stervensure
ook voor Rooker is aangevangen!
Op Donderdag 9 December 1915 werd het stoffelijk over-
schot te Renkum ter aarde besteld. Een schare van familie
en vrienden was op de begraafplaats aanwezig. Van wege
het Nederlandsche Zendeling genootschap werd het woord
gevoerd door ds. Joh. Rauws, director van het Zendeling -
genootschap, die den rijk gezegenden arbeid van den
overledene in herinnering bracht. De oud-hulpprediker J.
Louwerier, Rookers trouwe vriend, riep den ontslapene een
roerend woord van afscheid toe. De heer A. Sunier, echt-
genoot van Rookers jongste kleindochter, roemde in het
voorrecht, zulk een beminnenswaardigen grootvader gehad
te hebben, terwijl ten slotte de oudste zoon, G. Rooker,
diep bewogen dankte *voor de eer, zijn hoog geschatten
vader bewezen.
Telegrafisch was het bericht van Rookers overlijden naar
Tondano gezonden. Zooals men zich kan voorstellen, had
-ocr page 116-
112
de gansche bevolking de tijding met deelneming vernomen.
De Alfoeren bejammerden het, dat het lijk van den ge-
liefden pandita niet in hun midden zou rusten. Zij wilden
rouwkleederen aantrekken, om de droefheid des harten
te toonen. Zij overlegden, of zij de kosten der begrafenis
niet zouden kunnen betalen. En uit aller naam seinde het
inlandsche distriktshoofd aan de familie in het sterfhuis
te Renkum
Tondano rouwt met u.
-ocr page 117-
I N H O U D.
                                                                                                           Blz.
Inleiding . . . . . . ..... • 1
1.    Jeugd en jongelingschap. . . ... . • \'. . 8
2.\' Zeereis.......                      . .12
3.    Aanvaarding van het werk. . . . . . . .17
4     Tondano en daarbij behoorende gemeenten . . . .21
5.    Rooker in de buitengemeenten. . . . . . . . 26
6.    Rooker doopende en Avondmaal bedienende.....30
7.    Huiselijk leven.......• ... 33
8.    Van zendeling-leeraar tot hulpprediker......38
9.    Rooker en de hulpzendelingen in 1877......41
10.    Vijf en twintigjarige dienst. . . \' . .... 44
11.    Eindelijk een nieuwe kerk.         . ... . . .47
12.    Inwijding van de kerk.........50
13.    De Tjehaja rfijang en Rookers rondgaand schrijven . . . 53
14.    Smartelijk verlies. . . . . . . . . .57
15.    Nieuwe zware beproeving. . . ... . . . 61
16.    Een verkwikkend wederzien. . . . . ... 65
17.  _Petrus Kowaas, een voorbeeldig penoelong. . . . .69
18".
    Rooker en de hulp zendelingen in 1893. . . . . .72
19. Veertigjarige dienst herdacht........76
20:    Een jaar verlof naar Holland . . ..." . .80
21.    Licht en schaduw in de Minahassa . . .               . .84
22.    Alfoersche zeden bij huwelijksverbiutenissen. ... .89
23.    Vrouwenvereeniging. . . . . . ... .92
24.    Jubeldag. Vijftigjarige dienst. . .... . . 96
25.    Laatste werkzaamheid en ontslag. . . .             •.. . 101
26.    Terugkeer naar Nederland. Verblijf te Nijmegen. . . . 105
27.    Verblijf te Renkum. Overlijden.......108