-ocr page 1-
\\
\\
I
1
I
1
I
1
J
1
I
i
i
i
i
i
i
a
• /w\\\'
tl
DE ZENDING
*
EN
i
ül
ü
op T-^TT-A.
-.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
A-1D-97
-ocr page 4-
B^é
v^onn i o
-ocr page 5-
L/M
p^F
K2&-]
9T
jrw
DE ZENDING
EN
Het Leven des Gebeds
OP T^TVj&.ï
,
DOOR
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000034503478B
3450 3478
-ocr page 6-
Ume*.
:
-ocr page 7-
Met de uitgave dezer toespraak voldoe ik aan een te kennen gegeven
verlangen. Onder het gereed maken voor de pers meende ik echter duide-
lijkheidshalve
hier en daar iets te moeten invoegen en aan het einde eenige
„Aanteekeningen" te moeien geven. De Lezer krijgt alzoo wel iets meer,
maar niet iets anders dan de Hoorder. Voor mij blijven deze bladen een
dankbare herinnering aan vele aangename en heerlijke uren, gedurende mijn
verblijf in het Vaderland genoten. Een vriendelijke groete aan allen die
mij in liefde en vriendschap herdenken.
Mijn hooggeschatte Vriend, Ds J. Herman de Ridder, gelieve mijn
dank te aanvaarden voor zijne goedheid, de zorg voor de uitgave dezer
bladen wel op zich te hebben willen nemen.
Moge de zending op Java ook door deze Toespraak beter gekend, ge-
waardeerd en gesteund worden!
NovSfU.                  C" P0ENSm
-ocr page 8-
„Ik hooj) dat ik in het belang van de Zending en van ons Genootschap,
„toch nog iets goeds heb gedaan," schreef mij de ijverige, bekwame zen-
deling C. Poensen, toen hij mij vroeg, om de tijdens zijn verblijf in het
Vaderland op enkele plaatsen gehouden Toespraak te laten drukken.
Gaarne voldeed ik aan dat verzoek, en ik vlei mij, met Poensen, dat
zijn pleidooi voor Oost-Jata ook nog eenige geldelijke winst mag opleveren,
bepaaldelijk tot ondersteuning van den bouw van een schoollokaal, hetwelk
onmisbaar te achten is, nevens het Kerkje te Wónó-IFasri bij Kediri.
Stuur mij een kwartje, ter bestrijding der onkosten dezer uitgave, en
weet, dat elke groote of kleine daarenboven geschonken gift, gezonden wordt
aan Gods veeljarigen Mede-Arbeider, wiens werk op het gebied der zen-
ding niet ijdel zij in den Heere!
Met hartelijke aanbeveling der verdere verspreiding van dit boekske, ook
door Uwe bemiddeling, wordt een bestelling van meer exemplaren, of een
toezending van een extra gift, hoopvol te gemoel gezien door
J. HERMAN DE RIDDER.
Lid van het Hoofdbestuur van het
Nederlandsch Zendeling Genootschap.
DEN HAAG.
Juni 1891.
-ocr page 9-
II ZBBllRfi
EN
HET LEVEN CES GEBEDS OP JAVA.
Luk. XI: 1.
<--------K\'         1>:______J
"-----p=—Mf-----iS>-=^-----\'
Mijne Vrienden!
Hoe dikwijls ook genoten, is hot mij altijd weer op nieuw een
indrukwekkend en plechtig tooneel, in eene avondure als deze eene
schiire te zien, in het Huis des Heeren te zaant gekomen, als oin
haar avondoft\'er des gebeds on der dankzegging te ontsteken, en ge-
meenschap met den hemel to oefenen. En te hooger wordt de beteekenis
en geestelijke waardij van zulk „eene ure der samenkomste" waar de
discipelen des Heeren te zanien komen om te spreken over de hoogste
belangen der nienschheid, en in ootmoed en kinderlijk geloofsver-
trouwen te roemen in zeer groote dingen; om zich te gedragen als
onderdanen, ja meer nog, als kinderen van den Heer der Heerenen
Koning van alle Koningen, Wiens zaak zij als de hunne, als hunne
eigen zaak beschouwen.
Eene gemeente te zaam gekomen om als in overleg met haren Heer
en Meester te treden; en te bidden — niet allereerst met de gedachte
aan eigen nooden en behoeften — maar te bidden voor aaderen, voor
medemenschen en medezondaren, die daar — naar een Apostel het
zoo indrukwekkend uitdrukt*) — nog „zonder Christus leven, geene
hoop hebbende, en zonder God in de wereld"; te bidden voor eenen
arbeid, waarin de Christen toont zich „Medearbeider Gods"**) te ge-
voelen ; te bidden naar het verheven voorbeeld en de leering van den
verheerlijkten Heer en Heiland dat „het Koninkrijk des Vaders moge
komen"; inderdaad, de wereldsch gezinde meiiBch, die de beteekenis
des gebeds blijkbaar evenmin vermoedt als weet te waardeeren, moge
zulk eene samenkomst van luttel beteekenis achten — de vrome
Christen ziet haar altijd mot belangstelling en heilige stemming aan.
Voor hem is het gebed, ook het gemeenschappelijk gebed, ook het
gebed voor do Christelijke zending, eene natuurlijke behoefte der
ziel. En als eenmaal de laatste zendingsrede zal zijn uitgesproken,
en het zendingsgebed niet meer noodig zal zijn, (1) omdat de behoefte
aan den arbeid der zending zal hebben opgehouden te bestaan, zal
de geineente des Heeren Jezus ook tot hare volheid gekomen zijn.
Dan zal de dag aangebroken zijn dat „de koninkrijken der aarde des
„Heeren en Zijne Gezalfden zijn geworden", en „God zal zijn alles in
„allen". Naar dien zaligen dag gaat het verlangen van heel de Christus-
*) Efez. 2 :12.
**) 1 Cor. 3: 9.
-ocr page 10-
p.
gemeente uit; en heeft een JoHANNES de verzuchting dier gemeente
van alle eeuwen eren innig als kort uitgedrukt in hei woord:,,Kom.
„Meere Jezus! Kom haastelijk!"
Gebed.
Gij zult het zeker natuurlijk achten, M. Vr.! en in overeenstemming
met uwe verwachting . dat ik in deze ure bij voorkeur over de zending
op Oost-Ja va spreek. En is de Christelijke zending, óók die op
Oost-Ja va, niet anders dan de voortzetting der te Jeruzalem op het
Pinksterfeest begonnen Evungelieprediking aan „een ieder in zijne
eigene taal", dan kunnen ons het ontstaan, de arbeid , en de vrucht
der zending op Oost-Java ook niet anders zijn dan de openbaring
der werkzaamheid van den Heiligen (ieest; en mag die zending ook
op den zelfden zegen hopen, ah; toen te Jeruzalem aan de Evangelie
prediking geschonken werd. Die zending is onder leiding van Gods
voorzienigheid geworden, zooals ons zal blijken bij eene korte be-
schouwing van haar ontstaan en ontwikkeling; waarna wij het karakter
en de roeping, alsook de betrekkelijk wel niet groote, maar toch be-
vredigende en heerlijke vrucht dier zending in het licht wensehten te
stellen.
1. Gedurende al den tijd, dat de Oost-Indische Compagnie de
macht en het gezag in handen had, werd hel Evangelie wel op de
H ui t enbezi tt in ge u , en vooral in de Molukkeu gepredikt, (en
gevolge waarvan daar ook onderscheidene Cliristen-gemeenlen ontstonden,
maar Java bleef daurvan uit den \'aard der toestanden verstoken.(8)
En toen het eindelijk in het begin dezer eeuw onder meer rechtstreeksch-
Christelijk-Bestmir kwam . werd er wel veel veranderd — in velerlei
richting, zelfs wel in liet voordeel der Inlandsche bevolking — maar
de politiek ten opzichte van den Godsdienst was en bleef een politiek
van onthouding.
De Jtegeeringspersonen waren echter Europeesche Christenen, eu
moest de invloed van hunne Christelijke opvoeding en beginselen zich
ook in het geheel van liet regeeringssysteem wel openbaren. (3)l)ir
alles wist en gevoelde de Inlandsche bevolking; en van daar dat de
regeering in haar oog was en bleef eene „Christelijke", en
wel eene „Enropeesch-Christelijke" regeering; met welke beschouwing
de verhouding tot en de waardeering van die regeering te gelijk
duidelijk uitgesproken werd. Onder den invloed van het een en het
ander werd het thans vigeerende Kegeerings-lïegleinent opgesteld; en
is het begrijpelijk, hoe ten gevolge daarvan dit Reglement als zoodanig
thans onbevredigend en onvoldoende moet geacht worden. Door de
werkzaamheid der Evangelisatie in Nederl. Indië, vooral gedurende
de, laatste veertig, vijftig jaren; een meer juist en helderder inzicht
in de beteekenis van den islam voor Nederl. in d i é; en de wijziging
of ontwikkeling van het bestaan der Inlandsche bevolkingen, zijn toe-
standen en verhoudingen ontstaan, waarin dit Jtcgeerings-lieglement
als niet meer passend moet geacht worden.(-t) De gehcele beschouwing en
opvatting der verhouding van N e d e r 1 ti n d tot N e d e r 1 a n d s e h I n d i ë
zal eene andere moeten worden. Want de maatschappelijke nooden en
behoeften van geheel Ned. In die, «war inzonderheid van Java, met
al de gevaren die daaruit, óók voor Nederland, noodwendig moeien
voortvloeien — en in onzen tijd niemand onbekend mogen of kunnen
-ocr page 11-
7
zijn — roepen dringend om voorziening, én zelfs spoedige Voorziening,
eer het te laat zal zijn!
Ook in de geestelijke nooden en behoeften van Nederl. Indië
moet, zooveel slechts mogelijk, voorzien worden. (5) Het Nederlandsche
volk, ook als Kegeering, zal aan de Evangelisatie in geheel Nederl.
Indië, maar inzonderheid op Java, veel meer belangstelling moeten
schenken dan nn nog het geval is.
God lof! dat wij kunnen getuigen: de Evangelisatie heeft ook op
Java. haar werkzaamheid aangevangen; en het bewustzijn van een deel
van Neerlands Christenen, mede te moeten werken aan de vervulling
van dien groeten plicht, ook als een eisch des tijds , is begonnen wakker
te. worden. Daar is, God lof! en dat zelfs alreeds sedert het laatst
der vorige eeuw, maar vooral gedurende ongeveer de laatste halve
eeuw, een wel langzaam maar toch onafgebroken zich ontwikkelende
drang des harten bij vele Nederlanders naar Evangelie-verkondiging
onder de niet-Cliristelijke volken van Nederl. Indië\' openbaar.ge-
worden, die, naar wij vertrouwen, niet meer te onderdrukken valt. Een
drang, geboren uit het bewustzijn zoowel van Christelijke plichtsvervulling
en Christelijk geloof, als, vooral later, gedrongen door het nn vooral
niet meer te ontkennen gevaar, dat ons immer in het bestaan en
werken van den Islam dreigt. Een drang •—• toen mede een getuigenis
des tijds! — die onder de leiding van Gods voorzienigheid in 1707
tot de stichting van het Nederlandsche zendeling genoot-
schap leidde; en dat Genootschap in 1813 reeds tot het besluit
bracht, drie zijner zendelingen naar Java te zenden. Met die uitzending
kwam wel niet eene georganiseerde zending tot stand •—• het was
daartoe zooals later is gebleken nog niet Gods tijd — maar wel bleek het,
dat zij onder de leiding van Godsjoorzienigheid v o o r b e r eid end moest
werkzaam zijn.(6) Hen zendeling "Kuückner gaf God in het hart, het
N. Testament in liet Javaansch te vertalen(7); dat later gebleken is
waarlijk geen vruehtelooze arbeid te zijn geweest. — Zijn reisgenoot
en medezendeling Kam(8) kwam te Soerabaja, en gaf daar aanleiding
tot het, ontstaan van een vrieudenkring(!)), later van niet geringe be-
teekenis voor de vestiging der zending in Oost-Ja va.
Een uit hun midden — de bekende heer Coolen — ging zich in
het, Binnenland vestigen, en wist daar honderden Inlanders oin zich
te vereenigen, aan welke hij ook het Evangelie bekend maakte. Maar
zijne bijzondere wijze van werken, zoo uitstekend als voorbereide n d c
werkzaamheid, zou toch ongetwijfeld met zijnen dood geëindigd
zijn en verder vrij vruchteloos gebleven, ware het niet dat andere
leden van Soerabaja\'s vriendenkring met de inlandsche leerlingen van
den heer Coolen , langs merkwaardige wegen •—• waarin zich van
achteren gezien de leiding van Gods toen nog niet te vermoeden of
te onderkennen voorzienigheid duidelijk laat waarnemen — in kennis
waren gekomen. Deze vrienden —• en onder hen vooral de vrome „vader
Emde", de eenvoudige en vrijmoedige Christusbelijder, de ziel en het mid-
denpunt van dezen kring •—brachten die Inlanders met de Predikanten
te Soerabaja in aanraking; en op den 12enDecember 1848werden
35 Inlanders, de eerstelingen uit de Javaansche desa-wereld door den
Heiligen Doop in de gemeente opgenomen.(10) Intneschen — ook nu
bestond er nog geene zending onder de Javanen in den eigenlijken
zin des woords.(ll) Maar toch — Gods voorzienigheid was en bleef
-ocr page 12-
8
werkzaam. Zij gaf het in de harten van Bestuurders van het Nederl.
Zend. Genootschap den Inspector Ds. v. Rhijn naar Indië af
te vaardigen; zijn later voorstel, eene zending op Java te openen,
te aanvaarden; en den zendeling JELLESMA al aanstonds voor haar te
bestemmen. Toen was de zending op Java geboren! liet Nederl.
Bijbelgenootschap, door een juist inzicht in zijne roeping ge-
dreven , stond deze zending altijd helpend ter zijde. Reeds ongeveer 20 jaar
vroeger •—• en hoe zonden «ij ook nu daarin de leiding van Gods
voorzienigheid niet opmerken? —• had het zelfs den voortretfelijken
GERICKE ter vertaling van den Bijbel naar Java gezonden; en toen hij
in Juli 1848 naar Java terugkeerde, bracht hij eene even kostbare
als gewaardeerde uitgave van zijne Javaansche vertaling des Nieuwen
Testament? inede, die Jellesma onmiddellijk zoowel voor hem zelf
als voor de Inlandsche Christenen van groot nut. was.
Een niet onaanzienlijk getal zendelingen heeft sedert met en na
JELLESMA op Oost-Java gewerkt; en nu vieren ook op Java eenige
duizenden Inlanders hun en ons Pinksterfeest! De eerstelingen van
den geestelijken oogst op Java zijn reeds den Heer aangeboden; en
waar de gemeente door Zendeling" en Bijbelgenootschap zal voort-
gaan den Javanen het woord Gods bekend te maken, zal zij toonen
het ernstig te ineenen met hare bede:
Och dat men op deez\' eerstelingen
Een rijken oogst van voorspoed zag! —
2. Op de verhooring van deze bede heeft de Gemeente gegronde
hoop, als de zending op Java trouw haar karakter zal weten te
bewaren. en aan hare roeping getrouw blijft. En dit zal het geval
zijn, als do zending zich een 1\'etrus op den Pinksterdag te Jeruzalem,
een Paulns op zijne reizen in Azië en Europa, als zij zich al de
Apostelen en Evangelisten des N. Testaments, en den Heer en Meester
van die allen, Jezus Christus, steeds tot voorbeelden stelt, en „in betooning
des geestes en der kracht" van den Christus blijft getuigen. Stil en
bescheiden ga zij haren weg „niet roepende of schreeuwende op de
straten", en zorge er steeds voor, dat tegenstanders en onverschilligen
geene aanleiding tot gegronde aanmerkingen en klachten worde
gegeven!
Daar bestaat iets als zendingspolitiek en zendingswijsheid; daar is ook
al reeds eene zendingswetenschap in wording (12); en de zending zal niet
kunnen bestaan, als zij het een en het ander mocht vergeten en ver-
liezen , niet al voortgaande meer ontwikkelen en zich eigen maken.
Zoo bijv. gaat do zend ing op Java van het beginsel uit, dat de
Javaan een Javaan moet blijven. (13) Netheid, reinheid, orde, ijver
en nauwgezetheid in de vervulling van alle wereldsehe plichten, ma-
tigheid, eerbaarheid, betamelijkheid — ook in kleeding en woning —
ja! dit alles en nog zooveel meer, zal zij den Christen-Inlander aan-
hevelen en aanprijzen, en dat met behoud van zijn eigen nationaliteit.
En werkelijk kunnen wij hier en daar in velerlei opzicht reeds de
uitwerking van het Christelijk beginsel waarnemen. Natuurlijk, alle
zedelijke en geestelijke invloed werkt langzaam; maar toch onweer-
staanbaar; meer in de diepte dan aan de oppervlakte. Eeuwenoude
toestanden worden op Java zoo min als elders door den invloed van
slechts weinige jaren arbeids hervormd.
-ocr page 13-
9
Maar in dit alles spreek ik het slechts uit, dat de ware zendeling
zich bewust is: een volksman, een Christen-volksopvoeder te zijn. De
zending tracht door schoolondcrwijs, door dagelijksch verkeer, door ingaan
tot het geheele leven en bestaan des volks, door allerlei stoffelijke en
geestelijke middelen en belangeloos hulpbetoon, de Christenen tot een
hooger standpunt van welvaart, ontwikkeling en beschaving te brengen.
De zending wil bij uitnemendheid, in den edelsten, maar ook meest
werkelijken zin des woords praktisch bezig zijn. Zij tracht de
bevolking op te voeden tot „die Godzaligheid, welke de belofte des
„tegenwoordigen en des toekomenden levens heeft."
In geen anderen zin wil zij ook op godsdienstig terrein getrouw aan haar
karakter en roeping blijven. Als getuige, niets meer en niets minder
dan als een getuige van Jezus Christus, wil zij in de Javaansche
wereld optreden. Zij wenscht door woord en wandel, door onderwijs
en leering, door allerlei stoffelijke en geestelijke werkzaamheid, ook
hulpbetoon en raadgeving aan ieder Inlander zonder onderscheid,
Jezus Christus te prediken; eene prediking niet minder door daden
dan woorden; en daarbij steeds de leuze des Nederlandsehen
Zendelinggenootschapa in gedachte houden: „Vrede door het
bloed des Kruizes!"
De zending komt alleen met het woord Gods tot de bevolking; zij
schaamt zich het Evangelie van Christus niet. Jezus Christus is
haar de waarachtige, de eenige Behouder en Hervormer der wereld.
Zij gaat van de overtuiging uit, dat geene zedelijke of geestelijke op-
heffing en veredeling eens volks mogelijk is, dan door een hartelijk
en ongeveinsd geloof in Jezus Christus. Dat zoo min het een als
het ander door kracht en geweld kan geschieden, maar alleen door des
Heeren Geest spreekt van zelf.En waar zij dan op haren weg zoo menigmaal
allerlei altaren, gewijd aan onbekende Goden, ontmoet, daar zal zij die,
evenals een Panlus te Athene, wel onaangeroerd laten, maar tevens
den Onbekenden God aan de Javaansche wereld bekend maken,
en haar haren Verlosser en Heiland doen kennen.
Wat vreeze koestert dan deze en gene voor eene zending, ook op
Java, die zoo stil en bescheiden, al goed doende haren weg gaat ?
Of mag dit niet met alle recht van haar gezegd worden, ook waar
zij voor de rechten, behoeften en nooden des volks vrijmoedig haar
stem verheft? Waar zij u wijst op de algemeen heerschende , zoo schrik-
barend toenemende armoede onder de Javanen ? Waar zij toont niet
blind te zijn voor de werkelijkheid der aardsche dingen; ook niet voor
de volkszonden der Javaansche wereld? Heeft zij het een en het ander —
en nog zoo veel meer — niet bij herhaling uitgesproken, en in veler-
lei pogen en streven bewezen?
Daar is een Anti-Opium-bond in ons land gesticht. —Zijn het
niet de vrienden der zending die dezen met ingenomenheid begroet
hebben (14)? Zoo iemand, dan weten de zendelingen het, welke ellende •
de opium op Java teweeg brengt, en hoe het opium-misbruik mede
eene oorzaak van de verarming der bevolking is.
Om die armoede der bevolking in haren eigen kring — hoe klein
die ook moge zijn — eenigszins te lenigen, heeft men allerlei plannen
en voorstellen van landbouwkundigen aard het publiek voorgelegd,
maar men schonk er geene aandacht, althans geen vertrouwen, aan;
misschien wel juist omdat zij van de zijde der zending kwamen.
-ocr page 14-
10
Het zij zoo! Maar toch zul de zending niet ophouden de aandacht
van het — immers voor een deel óók door de Javanen levende en
welvarend geworden •— Nederlandsche volk bij die ontzettende ar-
ïnoede des Javaanschen volks te bepalen. Daar moet wat gedaan wor-
den, Mannen Broeders! om die voortwoekerende armoede te stuiten,
vóór zij en ons èn het Javaansehe volk om hel leven brengt.
Doet wat, al ware het maar alleen om des gewetens wil; om iets
te betalen van de schuld die Nederland aan .lava heeft al\' te
doen, (15) ten einde één dor vele bezwaren voor de zending op Ja va op
te heffen.
Ja. er bestaan voor de zending vele bezwaren op Java. Gewone
en bijzondere bezwaren! De gewone, ais aan iedere zending eigen, en
voortvloeiende nii den aard en liet karakter van een niet-Christelijk
volk, behoeven wij nu niet te bespreken. De zending weet zoo ongeveer
wat zij te wachten heeft, als zij onder een heidenseh volk optreedt, en
geen zendeling mag ot\' zal danrover klagen.
In hei bestaan dier bezwaren ügl immers juist hel motief voor zijne
uitzending? Maar er bestaan op Java bijzondere bezwaren, die er
niet behoefden te bestaan, als hel N\'ederla.ndscho volk altijd als
een Christelijk volk in indië ware opgetreden. En daarvan plukt de
zending nu de wrange vruchten. Uijv. De zending verlaagt volkomen
vrijheid van Godsdienst op Java; zóó dal ieder Javaan, hoog of
laag geplaatst, Christen kan worden als hij dat wil, /onder daardoor
tegelijk zijne maatschappelijke positie te rerliezcn. Heeft men er wel
eens over nagedacht . welke beteekenis dit bezwaar voor de zending
heeft, waarvan deskundigen levens onverdachte vrienden der zending
verzekeren, dat het bijna niel meer op te heffen is? Dat niet ieder
Javaan Christen kan worden wanneer liij dat wenseht, hebben wij
ongetwijfeld als een gevolg van een e reeds oude Nederlandsche kolo-
niale politiek te beschouwen, die nog gevolgd wordt, waardoor het
Mohammedanisme wel bevestigd en versterkt werd en wordt, maar de
Evangelisatie belemmerd! En waarom zou men den meer of minder
hooggeplaatste!! Javaan die vrijheid van godsdienst niet gunnen,
waar men cv voor zich zeken toch zoo grooten prijs op stelt? Ja,
waarom ? (1 6)
En waarom zou men loeh wel deiv Javaanschen Christen dwingen ,
als hij een eed moet utleggen, een niet-reel Ngeldigou eed te doen,
als hij dat niet a\'s een .Mohammedaan op Mohammedaansche wijze wil
of kan doen? Waarom zon men hem niet eene rechtsgeldige eedsformule
in het Javaansch kunnen geven? Of zoudt rij. Nederlanders! er van
gediend zijn. als gij. voor nwen rechter staande, eenige woorden nis
eedsformule moest uitspreken . door den president van die rechtbank
op dat eigen oogenblik bedacht, zoodat gij. op zeven plaatsen een eed
afleggende, ook zeven verschillende formules ,-;ls zoodanig inoesl nit-
spreken? En zóó gaat het toch met de Javaansehe Christenen!
Wij herinneren er slechts aan. om er de aandacht op te vestigen,
om getrouw te blijven aan het karakter en de roeping der zending.
Wij vragen slechts, om hel Christelijk bewustzijn te doen ontwaken,
opdat der zending niet onnoodig reien tot billijke klacht worde gege-
ven. Zooals bijv. liet geval was. toen f1..\' I\'oomse\'ue Propaganda werd
toegestaan eene statie te vestigen op ene plaats, waar zij gelegenheid
heeft en wegen vindt eene ProtestantseIie bloeiende Missie te verstoren ,
-ocr page 15-
11
7.oo niet te verwoesten. Wij weten het wel: tegenover eene wijze van
werken »ls de Roomsehe Propaganda aan durft, staat de Protestantsche
/onding machteloos. Maar daarom juist vraagt zij bescherming, gelijk zij
die volgaarne aiin ieder naar recht en billijkheid toewenseht. (17).
Helaas, dat der zending aldus een zoogenaamd Christelijke vijand
nog moet tegen treden, waar zij al reeds met zoovele vijanden den strijd
heeft aan Ie hinden. Van die vijanden moet ik nog eenen noemen,
want, hij is de vijand zoowel van liet Christendom in liet algemeen,
als van Nederland in liet bijzonder. Een vijand, wiens bestaan
door niemand za] worden ontkend , al worden zijne beteekenis en kracht
maar al te dikwijls onderschat. Een vijand tegenover wien al te voor-
zichtige Nederlanders wel den rand hebben doen hooren: geene Chris-
telijke zending op Java! Daarin wonderwel overeenstemmende met
lauwe, onkundige of onverschillige Nederlanders, die het Evangelie
voor den Javaan vrij wel onnoodig of ongeschikt achten. Maar ook
tegenover al deze tegenspraak zal de zending niet moede worden haar
stem te verheffen, want zij weet, dat van de al of niet Christianiseering
van de Javawnsche wereld het wel of wee van Nederland en
Ja.va beide afhangt.
Eu voorwaar! Als de Heer Jezus Christus dergelijke wijze voor-
zichtigheid of voorzichtige wijsheid had betracht, Hij zou nooit aan
het kruis gestorven zijn. Zijn naam zou dan nooit de Eeuwig Ge-
zegende Naam zijn geworden, den menschen tot zaligheid bekend ge-
maakt. Want hetzij men het weien wil of niet: die vijand is de
vijand van het Christelijk Nederland; die vijand is een onverzoen-
lijke vijand; die vijand is een Wereldgodsdienst; Mohammeda-
nism e is zijn naam.
Maar nauwelijks hel) ik dien naam uitgesproken, of het is mij,
alsof ik met ernstig gebaar de namen: Tjc-légon, Sr i-ka ton en
andere hoor noemen, waar eens een zoo droevig drama werd afge-
spceld. Maai wat heeft de zending met die namen uit te staan, daar
op geen dier plaatsen de zending met hare Evangelieprediking opge-
treden is? Daar woonde of woont geen enkel inlandsen Christen op
die plaatsen. Zoo kan dan de zending hier buiten bespreking blijven.
Edoch •— deskundigen weten wel beter. Nederlanders! vergeet
liet nooit, dat de Islam een internationaal karakter heeft;
dat er in de Mohammedaanschc wereld een krachtig bewustzijn van
solidariteit bestaat; dat er jaarlijks duizenden Javanen Mohamine-
daansche geloofsgenooten te Mekka, in Arabic ontmoeten, op
welke plaats zij tevens de grootheid van den Islam als wereld-
godsdienst leeren kennen. (18) leder Javaan, die Mekka bezocht
heeft, houdt, op een Javaan te zijn; hij is een hadji geworden. Tegen-
over den Islam is ma;ir ééne macht te stellen; en die is: het
Evangelie! En daar is maar een middel, waardoor Nederland
mag hopen van dien vijand verlost te zullen worden; en dat is: de
toebrenging der Javanen tot het geloof in Jezus Christus door
de Christel ij ke Zending.
Maar genoeg u reeds voor den geest gebracht, om het karakter en
de roeping der zending op Java te doen kennen. In bet algemeen
wil zij liever als de Barmhartige Samaritaan optreden, dan als een
krijgslistige. Maar waar het noodig mocht zijn — ja! daar vreest zij
den strijd niet; den strijd tegen de zonde, tegen onzedelijkheid en
-ocr page 16-
12
ongerechtigheid, om armen te verdedigen, ellendigen te beschermen,
en verdrukten vrij te maken. Zij /.al niet terug treden, waar zij voor
koningen en stadhouders gesteld mocht worden; en behoeft zich niet
te schamen voor de rechtbanken der wetenschap. Maar overigens
tracht /.ij den Heer der zending te volgen in Zijn karakter van
dienende liefde. Zij brengt de blijde boodschap, het Evangelie, dat
God de wereld. ook de Javaansche wereld lief heeft. Dat /.al tot het
hart spreken ; dat /.al voldoening geven aan nog onuitgesproken be-
hoeften; dat /.al de eenmaal tot (ïod herboren Javaansche wereld met
dankbaren ootmoed doen nederbuigen voor Jezus Christus en
roemen in Zijn kruis.
Aangevuurd door die hope. gaan wij als Christen volksopvoeders
voort te doen. wat on/.e hand te doen vindt. En hetgeen wij
nu al reeds hebben ondervonden en mochten aanschouwen, bemoedigt
ons grootelijks. Daar op het verre Java, ontstaat in den kring der
zending eene Christelijke gemeenschap. die wij hopen en bidden van
God, zich hoe langer hoe meer krachtig /.al betoonen en ontwikkelen
tot alle goed werk. De zending op Oost-Ja va — wij willen er u
in de derde plaats op wijzen —• is nu alreeds eene door heerlijke
vrucht gerechtvaardigde zending. En waar het gezichtsveld,
dat zich nu voor mijnen geest vertoont, te uitgebreid zou zijn, om
thans in zijn geheel te overzien, daar wil ik uwe aandacht alleen bij
het leven des gebeds op Java bepalen, waarbij ik dan van
zelf gelegenheid zal hebben, nog eenigc bijzonderheden uit het leven
des volks mee te deelen.
3. Al aanstonds moet ik u doen opmerken, dat waar wij over het
leven des gebeds op Java zullen spreken(19), de Javaan als niet-
Christen reeds geleerd heeft te bidden. Al aar in de gemeenschap met den
Heer Jezus Christus leert hij als Christen een ander bidden kennen.
Dit een en ander zal ik u dus meer in bijzonderheden moeten doen
kennen , en mag daarbij op uwe belangstellende aandacht rekenen , waar
ik achtereenvolgens zal spreken over:
a. Het bidden van den niet-Christen Javaan.
b.  „ „ „ „ Christen Javaan.
e. „ „ „ „ Europeesehen Christen
voor den Javaan.
a. De ni e t-C hristen .1 a v a un bidt. Meer nog: hij bidt zelfs
véél. Bevreemdt het u misschien dit te hooren, laat mij er u dan aan
herinneren . dat ik ook te kennen gegeven heb, dat hij niet als een
Christen bidt. Hij bidt, zooals hij dat allereerst als 1\'oly neziër van
zijne vaderen, en daarna van de Hindoe\'s, of nog later van de
Arabieren heeft geleerd. Deze drie phasen, die het Javaansch-
godsdienstig leven doorloopen beeft, zijn ook nu nog zonderling te
/.aam gestrengeld en in elkander gevloeid, in het bidden van den
niet-Christen Javaan te herkennen.
Hoe hij dan bidt\'? Daar, niet ver van den greoten weg, ziet gij eenen
prachtigen, breed en dichtgetakten boomstam. Aan den voet van dezen
boom ziet gij een van drie groote, langwerpig vierkante steenen op-
gericht tafeltje. Waartoe dit tafeltje dient ? En hoe de stam des booms
rondom dit tafeltje zoo vuil geel gekleurd komt ? Ziet , de goed-
-ocr page 17-
13
geloovige koopman of koopvrouw, die naar de markt gaat, heeft voor een
cent bloemen meegebracht, en ook wat welriekende gele zalf. Die bloemen
legt men op dit tafeltje; die reukzalf smeert men aan den boom, en
/.egt: „Heer! ziehier een offer van welriekende bloemen en genrige
„zalf! Ik bied n dit aan, opdat ik voorspoedig zij in mijn handel op
„de markt." Maar het zijn niet alleen kooplieden, die aldus hunne ver-
eering betuigen aan den geest — Kjai spreekt men hem aan — die
geacht wordt bij dien boom vereerd te willen worden. Neen, neen,
tot allerlei doeleinden, ook wel uit louteren drang der ziele, gaat
men daar zijn offer brengen en oin zegen bidden. Ik heb een Inlander
persoonlijk gekend, die dien boom niet kon passeeren. of hij had
ook voor een paar centen bloemen en reukwerk bij zich, om die daar
biddende te offeren.
Men vindt veel van dergelijke hoornen; ook aan de palen en pijlers
van bruggen zullen voorbijgangers en schuitenvoerders liet zelfde offer
brengen, met de bede, dat hun tocht voorspoedig, zonder onheilen,
volbracht moge worden. Ook in grotten . in bosschen , op allerlei plaatsen .
vooral graven, ook wel in de eigen woning op de slaapplaats, komt
men altijd, tevens bloemen en reukwerk offerende, bidden. Yoor mijne
woning staat op mijn erf een prachtige Waringinboom. Meermalen
troffen wij daar zulk een offer aan, door een zieke daar gebracht,
die mij om geneesmiddelen had verzocht. Het karakter, de geest en
bedoeling dier gebeden en offers blijken uit de bewoording: zij hebben
alle betrekking op stoffelijke, aardsche zaken.
Een Inlander wil een huis opzetten. Dat is voor hem een gewichtig
werk. Ook daarbij worden offers en gebeden aangeboden. Hij zal dan
een bejaard en wijs man ontbieden, die weet hoe men bij zulke
gelegenheden handelen moet. Vóór dat men den arbeid begint, zal
deze oude, voorzien van de noodige offers, zich in het midden van
de plaats, waar het huis zal komen te staan, plaatsen, en dan zijne
beden aanheffen.
„Dan-Ujang!" •— dit is de benaming van den dorps bescherin-
geest, — „Dan-Ujang! die deze plaats onder uwe bescherming hebt!
„Ik bied u als welriekende rijst ontluikende Melati-bloemen in den
„knop aan. Ik verzoek om uwe bescherming. Moge ik toch wel slagen
„in het oprichten van dit huis, en er geene ongelukken plaatshebben
„met al hetgeen er verder omhoog wordt gebracht!"
Ziet — daar ginds gaat een man naar zijn rijstveld, om dat te be-
werken. Maar vóór hij daarmee aanvangt, legt hij eerst op eene be-
paalde plaats een offer, waarna hij zijne bede in goed vertrouwen
aanheft: „Bef chermgeesten van mijn rijstveld! Deze .plek ga ik bewerken.
„Vader Adam en Moeder Eva! Ik verzoek om eten en kleeren!" (En
dan voert hij den akker sprekende aldus in:) „Mijn lichaam ga het
„snijden en kerven; beplant mij met zaad; ik neem het in mij op;
„het worde u tot eten en kleeren!"
De oogsttijd is gekomen. En bij het lezen der eerstelingen van het
rijstveld heet het: „O onzichtbare Pèrtyan Siloeman! verijdel
„het werk aan mijn rijstveld verricht niet I" (Dit zijn namelijk booze
geesten). „Indien gij het verijdelt, zal ik u den kop midden door
„hakken! Moeder Sri-Dïïna! Moeder Sri-Loeloet! Moeder Sri-
„Pèngantèn! Hoort! Verzamelt al uwe kinderen en kleinkinderen!
„Grooten en kleinen! (namelijk dier geestenfamilie tot bescherming).
-ocr page 18-
14
„Ik ga vijst snijden. Wnt ik tot liet snijden gebruik is gewet ijzer.
„Schrikt, huivert niet! en slaat het oog niet op! Al wijn gebeden
„verzoeken gunst en voorspraak! Ook heb ik het voornemen een offer-
„maaltijd aan te richten voor den bescherrageest van mijn rijstveld, en
„ook die heersenen in de vier omliggende dorpen, alsmede voorSèh-
„Saloekó en ir! c h-Moe kal il na !" (Dit zijn slechts plaatselijk bekende
heiligen).
Het rijstgewas is geoogst, gedroogd, naar het erf van de woning-
gebracht, en in bossen geplaatst vóór de schuur, waarin het ter bewa-
ring zal geborgen worden. Maar eer men met de opschuring begint,
wordt een otter van bloem- en reukwerk enz. op den bodem van de
schuur geplaatst; en men zegt: „Moeder S ri-l\' ènganti! Moeder
„Sri-Pèngantèn! slaapt hier in deze; donkere schuur ter onzer bewa-
„ring en bescherming, liet zal goed zijn, dat nij al uwc kinderen en
„kleinkinderen verzorgt."
In het vervolg wordt er telkens, op bepaalde dagen en gunstig ge-
achtc tijdstippen, zooveel rijst uil de schuur genomen als voor het
oogenblik noodig mocht zijn. Maar ook dat zal men niet doen. zonder
eerst een korie bede tot de bcschernigccsten van de schuur uilgespro-
ken te hebben. (20) En zoo zou ik ook gebeden kunnen mededeelen,
die men bij allerlei ziekten, bijv. koorts, wonnziektc . huidziekte enz.
uitspreekt. (21) Voor iedere ziekte heeft men eene .bepaalde formule.
Ook heeft men gebeden om bovennatuurlijke vermogens deelachtig te
worden; honderde gebeden — waaronder zelfs tot misdadige of on-
zedelijke doeleinden — waaromtrent vele het ons wel eens lastig maakten ,
als wij wilden weten wat er met de woorden eigenlijk gezegd wordt. Maar
de Javaan spreekt heel gemoedelijk die formules uit, ook al verstaat hij
haar inhoud niet. Want het is meer dan om het begrijpen wat men
zegt, om de formule met de haar toegekende waarde, om het uit-
spreken te doen.
En dit geldt vooral van die soort gebeden, die in eene geheel
andere sfeer van denkbeelden , dan de zooeven besproken gebeden
thuis belmoren; gebeden, die, zooals ook blijkt uit de taal,
in reeds lang vervlogen dagen der oudheid opgesteld, doch zeer ge-
havend en geschonden aan het tegenwoordig geslacht overgeleverd
worden, zoodat nu in vele dier formules bijna geen gezonde zin
meer te herkennen valt. Toch spreekt de Javaan heel gemoedelijk die
formules uit, hoogst gelukkig in het bezit daarvan, ook al verstaat
hij haren inhoud niet. Want het is maar om de formule, om het bezit
en het uitspreken daarvan te doen. Ziet daar de heremiet, de tap il,
die zich op het gebergte of in een ontoegankelijk woud afzonderde,
want de klasse dezer mensehen is uitgestorven, verdrongen door
allerlei machten, alhoewel hare geestes-riehting nog altijd nawerkt in
de ziel der Javaansehe wereld — de menseh die naar vereeniging met
de Godheid in Hindoeschen zin streefde, en in de dooding der zinnclijk-
heid het leven hoopte te vinden. Dezen, evenals al hunne geestverwanten
in de dorpen, is het slechts om de formule en de, haar toegekende,
geheimzinnige kracht te doen; om . te welen wanneer en in welke
houding zij die moesten bepeiuzen en uitspreken. En het beste dat.
wij er van zeggen kunnen is dit, dat het een, ja ongetwijfeld goed
gemeende, goedgcloovige, maar toch niet minder den meusch geestelijk
vermoordende, loutere vormendienst is. (22)
-ocr page 19-
ïü
Onzin! klinklare onzin ! al die gebeden die geen gebeden zijn , denkt
wellicht, deze of gene. Maar onzin of niet — men zal toch behooren
te bedenken dat deze gebeden, en deze gebeden alleen, gedurende
eeuwen door de Javaansche wereld zijn gebruikt, dat zij door deze
gebeden het diep in de ziel verborgen, doch naar uiting zoekende
gevoel harer afhankelijkheid van hoogere machten en machtige geesten
te kennen gaf. Het is het bidden eener wereld, wier zieleleven nog
onvrij en gebonden is, in het duister bewustzijn levende afhankelijk
te zijn van allerlei onbekende en onzichtbare doch onweerstaanbare
Machten.
In waarheid — het in het duister rondtasten van eene van God
afgedwaalde wereld. De mensch, ook in zijn bidden, toonende van
\'Gods geslacht te zijn! Maar een Gods geslacht, dat zijnen God heeft ver-
loren. En liet Tl indoeisme bleek der Polynesische Javaansche
wereld dien haar onbekenden God niet te kunnen leeren kennen
en terug vinden, of het geestelijk mensonwaardig gebed tot dien
God.
Maar de Islam dan? zoo vraagt gij. En gij herinnert er mij aan,
hoeveel Mohammed van Joden en Christenen geleerd heeft. De
Islam met zijnen Eenen en Eenigen Allah, den Wereldsehepper,
Alregeerder, Almachtige en Albarmhartige ; die zijn woord , den Koran,
aan zijn volk heeft gegeven? De Islam dan met zijn wetten en in-
stellingen, zijn eeredienst en talloos vele gebeden — heeft de Islam
dan de Javaansche wereld niet beter leeren bidden ? Mijne vrienden!
Het is geene zoo maar los daarheen geworpen, ondoordachte meening,
als ik uwe vraag ontkennend beantwoord. Het bidden dat de Islam
dan de Javaansche wereld leerde, heeft haar —• zou ik meenen —
nog verder van ons Christelijk gebed verwijderd; het heeft haar zelfs
nog minder vatbaar gemaakt en geestelijk ongevoeliger voor het innige ,
kinderlijk-gemoedelijke van het Christelijk gebed. Om niet te zeggen,
dat het bidden in het algemeen en iu den meest kinderlijk eenvoudigen
zin des woords door hot Mohammedanisme zelfs inoeielijker
en daardoor minder algemeen wordt gemaakt.
Intussehen — hiermee willen wij niet gezegd hebben, dat de J a v a a n
uu zulk een volkomen Mohammedaan zou zijn geworden, dat de
Polyneziér en de Hindoe geheel in hem gedood zouden zijn. Als
een volk van godsdienst verandert, geschiedt dat niet in éénen dag;
en nog veel minder zóó, dat het met het omhelzen van dien nieuwen
Godsdienst ook als volkomen gereinigd, vrij van al het vroegere,
plotseling als een nieuw mensch te voorschijn zou treden. De ziel
verandert maar niet zoo van godsdienst als het lichaam van klee-
dingstuk verwisselt. Hetzij daarom de Javaan eertijds als Po lyn e zier
bad, of daarna als Hindoe, en ten slotte als Mohammedaan,—
altijd had en behield hij tot op luiden zijne bijzondere, eeuwenoude
opvatting en hooge waardeering van de formule en de vormen
des gebeds; zich ter nauwernood bewust zijnde, dat de geest en het
karakter des gebeds van den P o 1 y n e z i ë r anders waren dan die
van- den Hindoe, en deze beide weer anders dan die van den
Arabier; maar tevens onbewust er van, dat hij door die godsdienst-
verandering zijne ziel onder den invloed van eene geheel andere
geestes-riehting en beschaving plaatste. Maar zoo blijkt het dan tegelijk,
dat de inertie, der meuschelijke ziel eigen, haar verhindert dergelijke
-ocr page 20-
16
geestelijke ideën zoo maar plotseling los te la ten; de plooien en kreukels
der ïnenschclijkc ziel laten zich zoo maar niet in een oogenblik glad
strijken; van een volk in zijn geheel zelfs niet in eene eeuw. Zoo
bleet\' dan zijne eigene oude opvatting omtrent de alles in de schaduw
stellende waarde der formule en de vormen des gebeds in de ziel des
Javaans heersenen; en deze blijkt zóó diep in de ziel der Javaan sche
wereld geprent te zijn, dat telkens, wanneer zij met het Christelijk
gebed kennis maakt, ook daarnaar het allereerst vraagt. De ziel dei:
Javaansche wereld is er diep van doordrongen — en men verlaat zich
daarbij op aller vaderen en eigen ervaring als een onomstootelijk
bewijs — dat het bidden den mensch in dit leven nuttig, ja onontbeerlijk
is; maar om dit te ondervinden, moet men dan ook langs wettigen weg
de juiste formule hebben verkregen, en de ceremoniën kennen, die bij"
het uitspreken in acht genomen moeten worden. En het ligt in den
geest van het Mohammedanisme deze opvatting des gebeds niet weinig
te versterken en te ontwikkelen. Maar wie gevoelt het niet, dat zóó
woorden en inhoud des gebeds niets worden ; en de voor iedere ge-
legenheid en omstandigheid gegevene, al of niet begrepen formule en
haar uitspreken met de voorgeschreven ceremoniën, alles?
Als een natuurlijk gevolg van dit .\'dies heeft zich in den loop des
tijds onder de Javanen eene klasse varrmensehen gevormd, die
zich zelven als de bij uitnemendheid ware, vrome Mo ha mme d an en
beschouwen, en bekend is onder de, ook door hen zelve als een
eerenaam geachte benaming: 13 o n g s a-p o e t i h a. n ; z. v. a.: d e
vromen! Tot hen worden alle Hadji\'s en San tri\'s (23) geacht
te behooren. Zij voornamelijk verstaan het op Arabische wijze te
bidden; zij zullen vijfmaal daags, op vast gestelde tijdstippen, hun
godsdienstplicht — C a 1 a t heet die met een Arabisch woord — in
vastgestelde formules en ceremoniën vervullen. De groote menigte
doet dat niet. Voor zoover dat uit ongodsdienstigheid voorkomt, is
het Javaansche volk daarin volkomen gelijk aan ieder ander, zelfs het
Nederlandsche volk. Maar ieder Christen die wil bidden, kan dat ook
doen. Niet alzoo de Javaan-Mohammedaan! Hij zou het niet kunnen
doen dan na velerlei oefening. Want als hij goed wil bidden moet
hij de formules in het Arabisch —• dat voor hem eene vreemde
taal is — uit het hoofd hebben geleerd, en zich in knielen, buigen
en staan in bepaalde volgorde geoefend hebben. De Islam heeft den
Javaan-Mohammedaan vele gebeden, zoowel om bij nacht als
over (lag gebruikt te worden, geleerd, met nauwkeurige bepaling van
het hoe, waar, wanneer en onder welke geoorloofde ofver-
boden voorwaarden en omstandigheden. De waarde of onwaarde des
gebeds hangt van het nauwkexirig nakomen dezer voorschriften geheel
en al af. En al vergeten wij daarbij nu ook niet, dat bijv. de Koran
den geloovige er met nadruk aan herinnert, zonde-vergitfenis en daar-
mêe gepaard gaande bevrijding van de straf des helschen vnurs van
Allah\'s Albarmhartigheid af te smeeken (24) —met een oppervlakkig
en al zeer weinig ethisch zonde-begrip als den Javaan eigen is, moet
toch het natuurlijk gevolg van dit alles zijn, dat in de praktijk des
levens het bidden bij de groote meerderheid der bidders niet anders
dan een plichtpleging wordt, en den ijveraar tot vormendienst en
werkheiligheid moet leiden.(25) Van een bidden als de Christus
ons leert kennen, is in den Islam niet veel te ontdekken; van liet
-ocr page 21-
17
kinderlijk bidden ;ils uitdrukking van-eigen zielsgevoelens; als een
aanroepen van en toevlucht nemen tor „den \'Vtider in den Hemel".
in geest en waarheid, weet de Mohammedaan niet. Rn als ik U dan
bovendien nog moet mededeelen. hetgeen gij waarschijnlijk wel niet
vermoed zoudi hebben, dat de Koran ook (Kor. IX: 114) een vers be-
vat waarin het gebed voor afgodendienaars bepaald verboden wordt . „ül
„ware het ook uwe natiste bloedverwanten . daar liet toeli bekend is , dat
„zij voor liet lielselie vuur bestemd zijn," daar rijst in uwe ziel de bede:
„Och dat dil volk zich ook tol den lieer Jezus Uhristns mocht
„wenden, en even nis de discipelen\'tot Hem zeggen: „lieer! Leer
„ons bidden."
1). tën de Christelijke Zending heeft zieh opgemaakt, en
antwoordt: „Ik /.;il dit volk tot den lleere Jezus leiden. Komt. en
„ziet hoevelen • er reeds tot Hem geleid werden, en aan Zijn voeten
„leeren bidden!"
Het gebed v:in den Christen-Javaan is ook uw gebed, M. vr.!
Over dat gebed zelf behoef ik dus niets te zeggen. Door het Evan-
gelie heeft de Chris ten-J» vaan even ;ils gij geleerd te bidden.
zooals gij bidt. Maar vergeet nu niet daarbij te bedenken, dat in die
weinige woorden een geheelc zielsgescliiedcnis en zielestrijd aangeduid
worden. Als gij bedenkt, hoe de discipelen er eens toe konden konten,
tot den lleere Jezus te zeggen: „Heer! leer ons bidden, gelijk ook
„.loliiinnes zijnen discipelen geleerd heeft!" — en nis gij n daarbij
herinnert, wat ik [.\' omtrent het bidden der Javnansche we-
reld, waaruit toch onze Christen-Javaan is voortgekomen. heb
meegedeeld, zult gij terstond beseffen, dat tusschen de eerste
Evangelie prediking aan den Ja vaas, en het bidden
van den Javaan als Christen, het sterven van den n\'iet-
Christen-Javaan ligt. Edoch —• die oude menseli sterft ook
niet in éenen dag.
(üj zult dit alles toestemmen. .Maar dan zult gij liet ook begrijpen .
•hoe eens op zekeren avond een bejaard en trouw Christen-Javaan
tot mij kon komen met de vraag, waarover hij blijkbaar al meer had
nagedaeht, „of ook zijn bidden door den Heer zou aangenomen wor-
#)den? of hij wel goed bad? of het gebed, zooals hij dat bad. (rode
„welgevallig zou zijn. en bij Hem verhooring vinden V" En toen ver-
telde hij mij, wanneer hij bad. en welke uit drukkingen hij dan
gebruikte; ook het „Onze Vader" bad hij dikwijls. „Zou dal bidden
nu" — zoo vroeg hij •—- „den Heer aangenaam, en Hij er mee tevre-
den zijn?"
.\'< Zou dat den Heer aangenaam, en Hij er mee tevreden zijn? M. Yr.!
Hebt gij de bedoeling zijner vraag goed begrepen? Dan zal het tl —
bedenkende al hetgeen ik ri omtrent bet bidden der n i et-Ch ris ten-
Ja va a n seli e w ere 1<1 heb medegedeeld — ook niet meer verwonde-
ren . dal een Christen-Javaan dergelijke gemoedsbezwnren kan
hebben. Het Christelijk gebed is voor den Javaan iets geheel
nieuws. Het moet hem zeer moeielijk vallen tot het vatten van de
beteekenis. de waarde en het wezen van het Christelijk gebed te komen.
I)e jeugdige Javaansche Christen blijkt dan ook altijd geneigd te
zijn, de oude denkbeelden en vormen van zijn vroeger niet-Christelijk
bidden op liet Christelijk gebed over te brengen. Hij moet leeren
-ocr page 22-
18
verstaan, en in den letterlijken zin fles woorda er den moed toe
krijgen A 11 ;i li G o d . nis „Onze vader in den hemel" aan te spreken.
En dit is iets, dat door ieder Javaan als schrikkelijk brutaal en
vermetel, eigenlijk zeer ongepast. wordt beschouwd. Ziet — daar begint
zicli dan ei\'iie nieuwe wereld van denkbeelden aan zijnen geest voor
te doen : daar ontstaat werking in zijne ziel; eene botsing en strijd tusseben
allerlei niteenloopende denkbeelden in zijnen geest — eene zonderling
dooreen warrelende geestelijke werking, die ons doet denken aan bet ver-
beven en aangrijpende tooneel, dat de hemel ons wel te aanschouwen
geeft bij liet aanbreken des dageraad», als liet rijzende licht al strij-
dende, de wolken nu eens groepeerende, dan weer verdeelende en
verdrijvende . zich eenen weg baant\', om de heerschappij des daags te
vestigen. Ziet — daar wordt dan wel een nog zwak. maar toch niet
twijfelachtig gevoel in hem geboren „een kind van God" te zijn!
Maar zeil\' schrikt hij er als \'t ware van terug. Want welk eene aanmati-
ging ligt daar voor hem niet in. dat hij. nietige, ellendige, lage zon-
daar. al/.oo durft, denken en spreken tot den Itooge. den Oppermachtige,
den oneindig-grooten en verheven Schepper des heelal» en Heer aller
werelden. Hij hel eerste waarnemen van dat bewustzijn, gevoelt zijn
ziel. zich dan ook meer ontrust en verlegen, dan wel zalig. Daar heeft
dan eene worsteling in zijn binnenste plaats, tusseben het licht, dat
Christus in zijne ziel doet opgaan, en de duisternis, die de ziel van den
van (Jod afgcdwaaldcu niensch beheersoht. Aanvankelijk gevoelt hij zich
dan ook meer ..onderdaan" dan „kind" van God. Want dit begrijpt
hij wel volkomen . dat dien Hoogen God nog veel meer eerbied en
hulde toekomt, dan al zijn vroegere goden en geesten te Kamen. Maar
de verlichtende invloed van het Evangelie, waaronder hij nu begint
te leven, doet hem tevens inzien, dat nu voortaan woorden, vormen,
houdingen . plaats, buiging en knieling bij het gebed niet meer de hoofd-
zaak kunnen zijn. maar de gezindheid des harten, waaruit dit alles als
van zelf moet voortvloeien. I. e. w. hij begint nu al de, diepte te ver-
moeden van het woord des Ileeren . dat „de Vader in geeft en waarheid
„aangebeden worde". Van dit waarachtig geestelijk bidden begint hij nu
eenig besef te krijgen. En zoo kan het ons dan, voorgelicht door de
ervaring, niet meer zoo grootelijks bevreemden, als mijn oude vriend
ïbrnhiiu de vraag doet: „of zijn gebed den Heer wel aangenaam,
„en Hij er .mee tevreden zou zijn ?" \'/
Inderdaad een belangrijke vraag dus voor den jeugdigen .Tavnansehen
Christen. Maar ons teekent. die vraag tegelijk den toestand, waarin
de ziel van dien Christen Javaan ieeft. Die vraag laat ons een blik
iti het diepste zijner ziel slaan, en doet ons een zielestrijd kennen , die
ons, Cb ris tenen door geboorte reeds, ten eenemale vreemd is. Die
strijd openbaart zich altijd meer of minder sterk bij den door ernstigen
aandrang van godsdienstig-zedelijke drangredenen pas toegetreden
Christen-Javaan. Waar bij als meer bejaarde, tevens weinig ont-
wikkelde, pas tot hot geloof komt, 7.al hij dien strijd evenmin altijd ge-
heel te boven komen, als zich haar ernstig en klaar bewust worden.
Onbewust zal hij dan meer of minder nog in den ouden geest,
maar altijd in Christelijke vormen, voort blijven leven. Tot een vrrj-
moedig, zelfstandig, in zelf gekozen en uit het binnenste der ziel als
van zelf opgekomen bewoordingen, geloovig „uitstorten des harten voor
„(Jod" zal het dan niet altijd komen. Maar wat nood? God verstaat
-ocr page 23-
19
immers ook het stamelen der kinderkens? Als het gebed maar hel middel is,
om on/e ziel voor den troon der genade te brengen, is dat den Vader
in den hemel ook welgevallig. \'/
Maar anderen nullen liij liet toenemen in geloof en kennis der
Evangelische waarheid ook opwassen in het geestelijk bidden. Hoe
meer /.ij zich bewust worden, een door (iod begenadigd zondaar te
zijn, hoe diepar het „Abba!" „Valer!" ook uit de ziel zal oprijzen.
Kn omdat te erkennen, zoudt gij dan bijv. in de godsdienstige
bijeenkomsten een voorganger in het zelf bedachte, vaak waarlijk
stichtelijke gebed moeten hebben hooren voorgaan. O, welk een
ootmoed, welk een lofprijzen van Gods genude, welk een smee-
ken om erbarming, welk een roemen en loven van (Jods heer-
lijkheid in Christus, kan er uit die gebeden wel spreken! Zoudt
gij aan ziek- en sterfbedden hebben moeten staan, om ge-
tttige te zijn, hoe daar — niet meer nu oude gewoonte vaak niet be-
grepen, onverstaanbare volzinnen worden voorgelezen en opgedreund —
maar knielende, diep ootmoedig en roerend voor zieken en stervenden
gebeden wordt; of ook wel de lijdenden en stervenden zelven hooren
bidden en smeeken. Zoudt gij evennis ik aan het sterfbed van een
bejaard Christen moeten hebben gestaan, om hem te hooren bidden en
smeeken om genade; om daarna weer blijde te getuigen van de hope
des levens; en te eindigen met een „Kom Heere Jezus! kom, o Heer I"
Zoudt gij het moeten weten, dat volgens toen door mij ontvangen
berichten •— op den dag mijner afvaart van Batavia, dien zelfden
avond in al mijne gemeenten een bijeenkomst werd gehouden, om voor ons
te bidden. Zulk een voorbede is iets nieuws in de Javaansche wereld. En
mocht er in het Mohanimedaansche gebed ook al iets gevonden worden,
dut aan anderen doet gedenken — daar staat die voorbede even ver
bij de Christelijke voorbede ten achter, als liet dagelijksch gebed des
Mohammedaans achter staat bij het „Onze Vader" des Christens.
c. De Christen-Javaan bidt! Dat heeft M. Vr.! onder Gods zegen,
de Christelijke zending hem geleerd. Acht gij dat een voorrecht, een
geluk, een zegen voor den Javaan? Welnu, bidt gij dan op uwe
beurt voor den Christen-Javaan, den niet-Christen-Javaan, voor
geheel het Javaansche volk.
Gij zijt het immers gewoon te bidden? (Jij hebt immers ook nog
uw morgen- en avond-gebed ? Uw gemeenschappelijk gebed ? Gij kent
immers dat bidden tot den Vader, die in het verborgen ziet V Dat
worstelen voor den troon der genade; dat uitstorten der ziel voorden
Albarnihartige ? Geeft dan eenc plaats in uwe gebeden aan het her-
denken van dien Javaan, die u, als Nederlander, waarlijk geen onbekende
zal zijn. Toont, ook in uwe gebeden voor den Christen-Javaan,
dat gij in waarheid gelooft aan de gemeenschap der heiligen. Toont
in uw gebed voor geheel Java, dat uwe liefde groot genoeg is, om dat
volk van meer dan 22 millioenen zielen. te gedenken; en dat gij
den lieer begrepen hebt, toen Hij u leerde bidden: „Onze Vader die
„in den Hemel zijt! Uw Kouingkrijk .kornet" Och, of die Javaansche
Christen, dat gansche Javaansche volk u op het hart gebonden mocht
zijn , en er in uwe zielen een gevoel voor hen mocht leven, als ook in
den Heere Jezus was voor heel ecne zondige wereld, toen Mij zich zelf
vernederde en den smadelijken kruisdood voor haar onderging. Wie
-ocr page 24-
80
wort! Als dan daar ginds een zendeling eene ziel voor Jezus mag
«innen, of het niet eene verhooring is van.üw gebed hier. Is de
strijd om en voor liet Koninkrijk der hemelen een geestelijke strijd
hij uitnemendheid — wie weet! of nw bidden niet de meest geestelijke
aanval op liet rijk der duisternis is. en de meeste knieën toot Jezus
doel buigen. Hebben uwe zendelingen daar vaak dagen van teleur-
stelling en zorg. en ook dagen van zalig verblijden •— wie weet! of
ook nw gebed hen niet vaak heeft gesteund en bemoedigd, en het
heerlijkst genot na droevig ervaren heeft, doen smaken. Is het ge-
loovig gebed als een telephoniseli gesprek met den hemel •—wie weet!
ot\' het hemelseh antwoord op uw gebed niet in het verblijdend be-
rieht van een zendeling aan n gegeven werd.
Kr. en Zs.! Houdt dan aan in uk gebed! De Christen-
Javaan heeft uw steun en hulp en bemoediging nog zoo dringend
noodig. Daar zijn ook nog hoogst belangrijke bezwaren te overwinnen;
hinderpalen op te ruimen; beletselen te verwijderen; vijanden te be-
slrijden. Komt! Helpt uwe zendelingen dat alles te overwinnen en
Ie boven te komen, komt! Helpt ons door uw gebed; helpt, ons door
uwc toewijding; door uwe liefde; door uwe gaven. Helpt het bestuur
van ons Nederland seh Zend el i nggenoot seha p zijne zorgen
te verlichten en zijne lasten te dragen!
En draagt ook alzoo een steentje, zoo mogelijk eenige steenen bij
tot den bouw van (lods tempel op Oost-Ja va. Och, dat de gemeente
meer en meer doordrongen werd van het be; ef dat het plicht, dat
het een voorreeht, (lat het genade van God is, aan de Christelijke
zending te mogen medewerken; medearbeiders Gods te zijn aan de
stichting van Zijn Koninkrijk. Bespreekt de zending; beveelt haar aan,
iu nw gezin, in \\\\\\\\v omgeving. Bidt voor de zending; geeft n /.elven
of hef uwe aan de zending. Bidt alzoo, en werkt alzoo! Doet wat
gij kunt. opdat — naar het immers nw hartelijk verlangen en vurig
begeeren is? — ook tot u eens de Heer zal kunnen zeggen, wat zoo
heerlijk een lofspraak voor eene Maria van Magdala was: „Zij
„heeft gedaan hetgeen zij konde!" — Vrienden der zending! Medearbeiders
in dezen arbeid der liefde! Om deze. om deze lof moet het ons te
doen zijn! Weest dan niet traag in het benaarstigen! Zijt vurig van
geest! Dient den Heer! Bidt èn werkt zonder ophouden!
AMEN.
-ocr page 25-
21
AANTEEKENINGEN.
1.  — liet zendingsgebcd is nu nog evenzeer aoodig als
vroeger. Al het hier gezegde werd mij dan ook ingegeven door de
waarneming, hoe de zendings bidstonden of\' langzamerhand
afgeschaft worden, of een geheel nnder karakter beginnen aan te
nemen. Niet het zendingsgebed is dan de hoofdzaak, maar de zen-
dingsrede, zelfs wordt het hier en daar eene zendingslezing zon-
der gebed. Tegen eene zendingslezing kun ik natnurlijk geene
bedenking hebben, ik zon zelfs kunnen wensehen , dat die zend in gs-
lezingen wat menigvuldigcr werden, met een eenigszins populnir-
wetenschappelijk, vooral etnographisch en godsdienstbeschrijvend
karakter. Maar de gedachte, waarop boven gedoeld werd, is deze. dat
„het gebed" iils zoodanig op den achtergrond schijnt te geraken, en
(of: omdat?) de piëteit het vroom godsdienstig gevoel schijnt te ver-
zwakken. Ik weet wel, dat met den geest des tijds ook godsdienstige
vormen en gewoonten veranderen en zich wijzigen kunnen. I. e. w.
dut de vorm der uiting van het godsdienstig leven der ziel veranderen
kan ; maar: dat dit vrome zieleleven zelf zon kunnen veranderen, valt
moeielijk aan te nemen. Ik moge mij dan vleien mot, de gedachte, dat die
verandering alloen in den vorm der uiting zal bestaan , die mij, na zulk
een langdurig afwezig zijn, wel moest opvallen. Trouwens daar is op
het gebied des ehristelijk-godsdienstigen levens in Nederland
meer dat mij getroffen heeft. doch ik hier moeielijk kan bespreken.
Eén ding blijft intusschen vaststaan: de zending, zoomin als de afzon-
derlijke mensch, ieder voor zich. kan het gebed missen. Deze en
andere gedachten drongen mij eens meer bepaald over het „Leven des
gebeds op Java" te spreken; en hangt alzoo het inleidende woord met
het tweede deel mijner toespraak samen.
2.    —. Hier vele bronnen voor de kennis der Zend. Geschiede-
nis in O.-Indië aan te wijzen, kan niet in mijne bedoeling liggen,
en heb ik er ook tijd noch gelegenheid voor. Het in „de Hervormde
Kerk in N. O.-Indië onder de O.-Ind. Co in pi e. (1602—1795) door
C. A. L. van Troostenbukg de Bhuijx", pag. 379 aangehaalde woord
van den jare 1758, mag ook nu nog wel eens in herinnering gebracht
worden: „de verwaarloozing der bekeering van O.-Indië door de Hollanders
„zal eens de oorzaak zijn van hun val."
:i. — Hoe o. a. een hoogst achtenswaardig man, van groote betee-
kenis voor N.-Indië, als J. C. Baid over Bijbelverspreiding en Evan-
gelisatie onder de Javanen oordeelde, kan men o. a. te weten komen,
door zijne „Nota" te vinden in de Handelingen van het Ned. Bijbel-
Gen. in de algemeene vergad. van 1-1 Juli 1824, ook besproken in
Mr. P. MiJEit\'s: J. C. Baud, p. 199. — Een Jav. Kegent zei eens:
„In het begin dezer eeuw had het Gouvernement de Javanen tot het
„Christendom kunnen bekeeren; nu is het daarvoor te laat!"
-ocr page 26-
22
AVij zijn nog niet van deze meening; maar de uitspraak teekent
toch wat wij te danken hebben aan die staatkunde van onthouding;
later zoo karakteristiek geformuleerd: meê- noch tegenwerken. Blijft
alleen maar de vraag: is zulk een staatkunde in de praktijk mogelijk ?
Hoe „de kleine man" op Java over een en ander denkt, heb ik in
de „Mededeel, v. w. h. N. Z. Gen." meermalen verhaald.
4.    — Men zie in „Het Keglement op het beleid der regeering v.
N.-L het hoofdst. over „de Godsdienst" Art. 119—124 waarvan voor-
namelijk het laatste Art. door mij besproken wordt in de Meded.
v. w. li. N. Z. Gen.
5.  — Het Nederlandsehe volk behoorde God op zijne knieën te
danken, dat het Ned. Zend.-Gen. ook een zending in Toss o en
G o r o n t a 1 o wil beginnen, en door ruime bijdragen dat genootschap
steunen in dit zijn voornemen. — Het voorbeeld op Sumatra\'s O o s t-
k n s t gegeven. waar. door het niet genoeg te loven initiatief van
partikulieren, die de toestanden daar kennen, door het N.-Z. Genoot-
schap een missie onder de Batak\'s begonnen kon worden, moest tot
edelen naijver en navolging wekken.
6.  — Zie over dit alles in Mededeel. XXIV de bijdrage getiteld:
Mattlieus Aniep.
7.  — In 1829 kwam deze eerste vertaling van het N. Test. in het Ja-
vaansch van de pers. — In Juli 1848 bracht de voortreffelijke Gericke
zijne nieuwe vertaling van het N. Test. in het Javaansch naar Java; in
1854 verscheen zijn ü. Test. — Evenals zijn werk. verscheen
óók voor rekening van het Ned. Bijb. Gen. in 1860 eene herziene
uitgave van Geuicke\'s Jav. vertaling des N. Test,\'s met kleine letter.
•— Tan Gekicke is ook de Ie uitgave voor zijne eigen rekening
van de 2 maal 52 Bijb. Verhalen met plaatjes, later door
•den zendeling H. Hoezoo op nieuw vertaald, en, evenals zijn
„Bijbelgids" in\'het Javaansch, met ondersteuning van het Ned.
Bijb. Gen. uitgegeven. Zoo verscheen in 1881 ook nog eene uit-
voerige verzameling van de Geschiedenissen des O. Testam.\'s
in het Javaansch. — En nu is sedert eenige jaren de zendeling
P. Jansz weer bezig aan eene nieuwe vertaling des Bijbels in het
Javaansch voor rekening van het Br. en B. Bijb. Gen. te Lon-
den. waarvan het N. Test. reeds afgewerkt is. Litteraire Bijbel-
arbeid voor de Javanen dus nog al niet gering te achten ! Maar de zen-
dingsarbeid? Kan men daar ook zoo tevreden over zijn?
8.    — Zie over dezen voortreftelijken man o. a.: de Zend.-reize
Tan Ds. vax Khjjx bladz. 443.
9.    — Ik heb over dezen „Vriendenkring" o. a. ook geschreven in
Mededeel. XXIV p. 338.
10.  — Deze doopsbediening beschreef ik Mededeel. XX IVp. ÏBV.-..
11.  — Bestond er in de Indo-Europ. wereld als één geheel be-
-ocr page 27-
23
schouwd eene spontane behoefte der ziel, tot Christinnisatie van
Java, zooals (Ie leden van Soerabaja\'s Vriendenkring bezielde, dan
zon Java nu een Christenland zijn. De tegenwoordige zending
op Java in hare betrekkelijke geringheid , en het zieh al voortgaande
ontwikkelende Mohammedanisme op Java zijn inderdaad niet
anders dan een aanklacht, eene beschuldiging, van heel d e Ned er-
land sche Christenheid der 19e eeuw. Had Ned er] a nd , sedert
het den insolventen boedel der O. Ind. Compie aanvaardde, en als
staatkundige macht over Java optrad, het gewild, dan zouden de
Javanen nu Christenen zijn. Met het Christendom zouden er
Christelijke volksopvoeding, volksverlichting en beschaving — en met
minder staatkundig egoïsme, ook waarschijnlijk — meer welvaart op
Java gekomen zijn. Zeker zouden daar dan tegen liet einde der l!)e
eeuw geen treurtooneelen afgespeeld zijn geworden, als met denamen
Tji-lègon, Sri-katon. en anderen aangeduid worden.
12.  —Aan mijnen hooggenchten leermeester en geliefden vriend , den
heer J. C. Nei\'Kdenbukg , hebben wij alreeds eene voortreffelijke
„Proeve eener Handleiding bij het bespreken der zending wetenschap"
(1879) te danken.
13.  — Hit is een belangrijk beginsel voor de zending. Zij heeft
zich dan ook nooit schuldig gemaakt aan het zoogenaamde „Europeï-
seeren en emancipeeren" der Javanen. Het wel eens verwijtend uitge-
sproken „masoek blanda" (z. v. a. Hollander, Europeaan worden) van
enkele Javaansche Christenen behoeft zij zich niet aan te trekken.
Men zou van enkele „Mohammedaansche Javanen" nog wel wat anders
kniinen zeggen.
14.    — Met deze onze ongeveinsde betuiging van ingenomenheid
met den „Anti-opiumbond" bedoelen wij natuurlijk geene adhaesie
voor, van welke zijde ook gekomen in of buiten dien Bond, een of
ander voorstel om tot een meer gewenschten toestand te komen. Ieder
opium gebruik of misbruik is als een ware ramp voor den
tegenwoordigen Javaan te beschouwen. Maar wat te doen ? De J a v a a n
is nu eenmaal geen dronkaard; wèl een schuiver. Laat ons
hopen, dat dit ten minste zoo zal blijven, en wij geen vermeerderden
sterken drankinvoer op Java nog eens krijgen. Arm Afrika! —•
Tegen het gebruik of misbruik nu kan een Anti-opium-bond, ja zelfs
de Eegeering blijkbaar niet veel doen. Adres aan het sterke drank-
gebruik of misbruik in Nederland. Zou er dan niets in den tegcn-
woordigen toestand verbeterd kunnen worden ? Zeer zeker! Maar inet
behoud van het tegenwoordig bestaande Pachtstelsel zal dat wel
onmogelijk zijn. Daarvoor is dat stelsel te vicieus en te demoraliseerend
in iedere richting. De Smokkelhandel —waaraan God beter \'t! ook
wel eens Europeanen meedoen, zal blijven bestaan, zoolang er eene
opiuuipacht zal zijn. — Maar dan een besproken en aanbevolen E e gie-
stelsel? Wij zouden zoj> zeggen, dat de unaestie daardoor wel eenigs-
zins gewijzigd en verplaatst werd, maar toch in den grond der zaak
al weinig verbeterd. De Kegeering blijft bovendien nog al te veel
persoonlijk belanghebbende in dit stelsel; nog te veel: koopman,
•en minder regeering. Tabaksrégie in Fr ank r ij k bijv., en O p i u in-
-ocr page 28-
24
régie op Java schijnen niet zoo precies dezelfde beteekenis te hebben.
En de reden tot, smokkelen blijft ook daarbij bestaan. Dus:—tenzij
er nog\' een ander stelsel bedacht krui worden. •—• algeheel e vrij-
1 n t i n g, in et een 1 i e e n t i e-s t e 1 s e 1, voor ieder die debitant van opium
wil worden, voorloopig zelfs met in- noch uitvoerrechten of iets van
dien aard. [n dit stelsel zal de schatkist zeker wel niet minder in-
komsten hebben dan nu het geval is. In ieder geval is het standpunt
per regeering zuiverder. Ook de politie komt dan in betere verhouding
tot de zaak. Voor frauduleusen verkoop zullen debitanten wel de beste
spionnen zijn, als de politie altijd ter hunner liulpe gereed is. Men
zal voor ontzettende toeneming van opium-verbruik bij deze regeling
vreezen? Och kom! Bij Pncht- en Régie-stelsel gaat de Javaan
toch ook — in ieder geva, sociaal — ten.gronde. •—• Maar daar
zal nog wel menig vel vol geschreven worden, eer men tot eenig
ander stelsel gekomen zul zijn. Is inderdaad eenerzijds de zaak niet
zoo gemakkelijk te regelen, waartoe men ook moge besluiten,—
anderzijds zal er altijd eenige moed toe vereischt worden, om tot welk
nieuw stelsel ook, te besluiten, daar men ten slotte toch altijd rekening
zal blijven houden met het particulier eigenbelang en de behoeften
der schatkist.
15. — Ik heb gedurende mijn verblijf in Nederland op een
paar plaatsen met eenigen nadruk over de toenemend e armoed e
der Javanen gesproken. Door particuliere gesprekken werd het mij
toen duidelijk, flat Java, verre, zeer verre van Nederland ligt.
Het was frappant, hoe sommigen mijne mededeeling opnamen. Deze
zeide. — deze was evenzeer een onkundige als onbarmhartige — dat
het de eigen schuld der Javanen was. Gene zeide — en deze be-
hoorde tot de sussers, tot de genisten in den lande, die altijd zoo
ernstig spreken zonder ernstig te onderzoeken — dat allen, want ik
ben het niet alléén, die zoo over de Javaansehe volksarmoede riepen,
zeker overdreven. Schromelijk overdreven! Een ander zeide — en deze
behoorde tot de ijverige couninteiilezers, die echter nooit een degelijk
boek over het onderwerp inzien — dat wij voor bewijzen van die
beweerde volksarmoede verschijnselen hielden, die voorbijgaand, of
misschien wel slechts plaatselijk waren. En weer een ander zeide —\' en
deze toonde daarmee wel eens iets van J a v a gehoord te hebben—\'dat
er tegenwoordig zoovéél suiker- en indigo-fabrieken, koffie-pereeelen
en tabaks-ondernemingen waren, dat een Inlander, die gebrek had,
daar altijd wel wat verdienen kon, om aan den kost te komen. M e e r-
deren spraken over de ellende in eigen kring — eene ellende die
wij natuurlijk niet ontkennen — maar hadden het daar zoo druk mee,
dat zij, heusch ! geen tijd hadden ook nog over de armoede van „die"
Javanen te denken, niet bedenkende, dat, als wij Java eens kwijt
mochten raken, die ellende in eigen omgeving nog wel slimmer zon
worden. Maar het is hier de plaats niet breedvoerig over dit onderwerp
te spreken. Men zie eens ter lezing te krijgen, daar het niet in den
handel is: „De overbevolking op Java en hare gevolgen" door
H. E. B. Schmalhai\'sen , controleur bij het B. B., Soerabaja 1889.
En als men iets van de desa-wereld wil leeren kennen, leze men van
dezelfde hand: „Voorstel tot afschaffing der heerediensten, enz." 1889.
Deze schrijver eindigt aldus zijn werk: „Den bestaanden gang van
-ocr page 29-
25
„zaken bestendigende, zullen wij Java op den langen duur noodwendig
„moeten verliezen."
16.   — In de Mededeel, v. w. h. N. Z. Gen. zal men een stuk
van mijn hand opgenomen vinden, dat opnieuw dit onderwerp be-
liandelt. Ik hoop. dat men het onderwerp niet „al te dor" zal achten,
om er verder geene aandacht aan te schenken. Vooral /.egge men niet:
Ik kan daar toch niets aan doen! Wie zoo spreekt is geen zendingsvriend.
17.  — Het zal wel niet noodig zijn te zeggen, dat hiermee opliet
gebeurde in de Minahassa van Men ad o gedoeld wordt. Men be-
belioeft nu juist geen zendingsvriend te zijn , om wat daar geschied
is, schandelijk te noemen.
IS. — Ik kan voor het hier bedoelde niet ernstig genoeg het ge-
sehrevene, en vooral het zoo belangrijke werk: Mekka, 2 deelen,
met Atlas, van Dn. C. Snouck Hukgkonje ter lezing aanbevelen.
19.  —• Hetgeen ik hier over het leven des gebeds op Java meedeel,
is voor den trouwen Lezer der Mededeel, v. w. h. N. Z. (jen. niet
nieuw meer. Jammer, dat die Mededeelingen nog altijd te weinig ge-
lezen worden.
20.  —Ik kon hier slechts kort zijn, en eenige losse grepen doen uit
een voorraad van stof\', die even leerrijk als boeiend is. Men zie ook
voor liet onderwerp: „De Rijstcultuur in Italië en op Java door
Hu. J. H. F. Sollkwijn Gelpke" pag. 114 v. v. waar men ook veel
zal vinden over de voornaamste legenden, en de wijze van tijdberekening
enz. bij de rijstcultuur op Juva.
21.   — Zie Mededeel, xxm p. 334,341-344 en 347-348, waar nog
veel meer beschreven werd.
2-2. — Zie Mededeel, iv p. 103, vn p. 72, vin p. 224-260,
IX p. 333.
23.    — Een Hadji noemt men op Java iemand, die de bedevaart
naar de stad Mekka heeft gedaan, een Santri is een leerling der
Moham. Godsdienstschool; als hij kan, zal hij gaarne de reis naar
Mekka maken, om ook Hadji te worden.
B ongsa-Poe tihan noemt men allen die de Mohamm. Gods-
dienst voorschriften getrouw waarnemen, en waartoe dus allelladji\'s
en Santri\'a geacht worden te behooren, in tegenstelling met de Ho ngsa-
Abangan, het gros des volks, dat daaraan niet doet.
Cal fit is de Arabische benaming van den vijfmaal daagachen
ritueelen godsdienstplicht, die ieder voor zich te vervullen heeft, en
waarbij het gebed (d o \'a) hoogstens een onderdeel uitmaakt, maar ook
kan ontbreken.
Zie mijn: Brieven over den Islam, 17e brief.
24.    — Zoo heet het bijv. kor. m: 188-192.: „O Heere! niet te
„vergeefs hebt Gij alles geschapen! U zij de eere! Verlos ons van de
-ocr page 30-
ft U\'Ci>1""-
u
„straffe dos ninrs! .... Heere! vergeef ons onze zonden! Delf; onze
„overtredingen uit! (ieei\' ons te sterven mot de vromen!"
25. — Ook al naakte men ons de opmerking, dat onder de Nederland-
sehe bidders, het bidden bij zoovelen niet anders dan eene plichtpleging
geleek, en niet veel anders dan vormendienst en werkheiligheid bleek
te zijn, zoo doet dat toch niets aan onze voorstelling »f. Wie bij den
Christus ter schole ging, leerde een ander bidden kennen; en wie
in den Islam opgevoed en onderwezen wordt, kan niet anders dan
zóó bidden.
Het geldt bier bet essentieele onderscheid tnsschen liet Evangelie
en den I blam.