-ocr page 1-
3^
rnwï 12.
HA$ wjj wr $m> mt* ooj
ap kn
lutt
NIEUWJAARS-PREEK
gehouden in de Qroote ïKerk ie %j$oolk
Zaterdag 1 Januari 1898
DOOK
J. VERMEER, Az-
Zwolle,
W. .1. BERENDS J.J.ZN.
1808.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
^\\M\\ \\o& £ &c^
wh Ma tmt m> $m w&
<*p kn mmt
NIEUWJAARS-PREEK
gehouden in de (groote ^Kerk ie %&>offe
Zaterdag 1 Januari 1898
DOOR
J. VERMEER, Az.
V. D. M.
Zwolle,
W. J. BERENDS J.J.zu
1898.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029529298B
tod f 88
2952 929 8
-ocr page 4-
-ocr page 5-
s€taén JZ^éxel/
Aan velen die haar hoorden, of niet gehoord
hebben, wordt deze eenvoudige toespraak ter
lezing aangeboden, met den oprechten ivensch
dat zij door \'s Heeren Geest geheiligd en dicnst-
baar gemaakt worde, om ons vertrouwen, door
een ootmoedig geloof in Jezus Christus, te ves-
tigen op Hem die ons in Zijn heilig Woord belooft
en verzekert: Die den Heere verwachten, zullen
de kracht vernieuwen; zij zullen niet beschaamd
worden!
J. VERMEER, Az.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
5
In tien Naam des Vaders, en des Zoons, en des
Heiligen Geestes, Amen.
Voorzang: Psalm 89 : 1.
Lezen: Hebreen 12 : 1—14.
Genade zij u en vrede van God den Vader, en van
Jezus Christus den Heere, in de gemeenschap des
Heiligen Geestes,
Waarde en zeer gewenschte Hoorders!
GEBED.
U, mijne waarde Gemeentenaren! een gelukkig en ge-
zegend Nieuwjaar te mogen wenschen, acht ik een groot
voorrecht. De Heere heeft ons leven gespaard, waar in
het Oudejaar menigeen door den dood is weggerukt van
zijn arbeidsveld en uit den kring van zijne familie en
vrienden. Wij kunnen dus roemen in de barmhartigheid
-ocr page 8-
«
en lankmoedigheid Gods, die de deur van het heden der
genade nog niet voor ons sluiten wou, maar den tijd
onzer voorbereiding verlengt. En nu staan wij op den
drempel van een nieuwen Tijdkring. Het oude is voorbij
gegaan! Dat geldt, eenmaal van al het onderniaansche.
Het oude Schriftwoord wordt immer bewaarheid: „de
gedaante dezer wereld gaat voorbij." Daarom hebben wij
om getroost te leven en zalig te sterven, wat beters van
noode dan de wereld ons vermag aantebieden. Hieraan
gedurig herinnerd, hierop telkens gewezen te worden, is
voor ons broodnoodig; want onze ziel kleeft aan het stof,
en indien God niet naar ons omzag, zouden wij de pin-
nen onzer reistent altijd maar steviger in den grond be-
vestigen en ons aanstellen als hadden wij hier eene
blijvende plaats, tin die is hier niet voor den sterveling.
Integendeel, voor een iegelijk onzer geldt nog het woord
van Miclia: ,,Maakt u dan op en gaat henen, want dit
land zal de ruste niet zijn; omdat het verontreinigd is!"(\')
Verontreinigd, ja, door de zonde! En „de bezoldiging
der zonde is de dood." (2) ..Het oude is voorbijgegaan,
zie, liet is alles nieuw geworden!" (3) Zoo zijn we allicht
geneigd te denken of tot elkander te zeggen op den Nieuw-
jaarsdag: maar, we moeten niet vergeten, dat in deze
wereld toch alles zijn oude sleur gaat. „Het oog wordt
niet verzadigd met zien en het oor wordt niet vervuld
van hooren. Hetgeen dat er geweest is, hetzelfde zal er
zijn, en hetgenc dat er gedaan is, hetzelfde zal er gedaan
worden, zoodat er niets nieuws is onder de zon." (\')
Daarom, alles nieuw worden, komt eerst tot zijn recht
en kracht in den wedergeboren mensch, die begonnen
-ocr page 9-
7
is „het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid" (s) te
zooken; in zijn hart is een nieuw beginsel, een nieuwe
levensrichting geplant, en deze planting des H. Geestes
zal niet uitgeroeid worden. Och, of wij allen in dit
Nieuwejaar eens kwamen tot liet afsterven van den ouden
en de opstanding van den nieuwen inensch! tot die harte-
lijke vreugde in God door Christus, om met lust en liefde
naar den wil van God in alle goede werken te leven. (H)
Het is mijn wensch en bede „dat gij zoudt afleggen,
aangaande de vorige wandeling, den ouden niensch die
verdorven wordt door de begeerlijkheden der verleiding,
en dat gij zoudt vernieuwd worden in den geest uws
genioeds, en den nieuwen niensch aandoen, die naar God
geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid." (7)
Of, voorzoovelen gij deze genade deelachtig zijt door de
veelvuldige ontfermingen Gods, hoop ik dat gij moogt
„opwassen in de genade en kennis onzes Heeren en
Zaligmakers Jezus Christus." (8); en dat gij blijft, ootmoedig,
werkzaam, ijverig en volhardend, gedachtig aan de apos-
tolische verklaring: „Niet dat ik het aireede gekregen heb
of aireede volmaakt ben; maar ik jaag daarnaar of ik het
ook grijpen mocht, waartoe ik van Christus Jezus ook
gegrepen ben. Broeders! ik acht niet dat ik zelf het
gegrepen heb. Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen
dat achter is, en strekkende mij tot hetgeen dat vóór is,
jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods, die
van boven is in Christus Jezus." (")
Om in deze Gode welgevallige gezindheid gesterkt en
bevestigd te worden, moet onze verwachting van Hem zijn
en ons oog op Hem gericht blijven. Want, in eigen
-ocr page 10-
s
kracht zijn wij hiertoe onbekwaam. Dat de geloovigen
meermalen struikelen, weinig vorderen, vreesachtig en
droefgeestig zijn, vindt zijn oorzaak in \'t vergeten van
\'s Hoeren woord: „zonder Mij kunt gij niets doen!" (\'")
Ziet, die uitspraak is wel wat vernederend voor ons
hoovaardig harte; we ineeneii somtijds zooveel te ver-
mogen en alles te kunnen; maar dan komt de Heere ons
tegen en moeten wij ondervinden dat wij buiten den waard
gerekend hadden toen wij o]) eigen krachten steunden.
„Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards, hij heeft
geen welgevallen aan de beenen des mans: de Heere
heeft een welgevallen aan degenen die Hem vreezen, die
op Zijne goedertierenheid hopen." (")
Moge dat welgevallen in dit Nieuwe-jaar en ten einde
toe op ons rusten!
Des Heeren oog gedurig over ons geopend, maar dan
ook ons oog bestendig op Hem gevestigd: zietdaar de
gedachte, waardoor de keuze van mijn ïekstwoord werd
bepaald. Uwe begeerde aandacht leest het, in het eerste
vers van het negende hoofdstuk uit de profetieën van
Zacharia, alleen deze woorden:
„De Heere beeft ken oog over jjen mensch."
TUSSCHENZANG,
Psalm 123 : 1.
De profeet Zacharia, wiens naam beteekent: „gedacht
door Jehova," of „gedachtenis van Jehova," was een tijd-
genoot en medearbeider van Hagga\'i, on profeteerde na
den terugkeer der Joden uit de Babylonische ballingschap,
tusschen de jaren 520 en 510 vóór de geboorte van
-ocr page 11-
9
Christus. Hij bevorderde mede het hervatten en gelukkig
voltooien van den tempelbouw. Zijne voorspellingen zijn
allerbelangrijkst, als die niet alleen op het tijdvak waarin
hij leefde betrekking\' hebben; maar ook tot vele latere
gebeurtenissen, en inzonderheid tot de tijden van den
Messias, ja tot in de verste toekomst zich uitstrekken;
waarom ook vele zijner Godspraken in de schriften des
Nieuwen Verbonds worden aangehaald. Zóó wordt in het
negende vers van ons Teksthoofdstuk, de zegevierende
intocht van Jezus binnen Jeruzalem, voorzegd. (\'2)
Dit hoofdstuk vangt aan met „den laat van het Woord
des Heeren,"
of de Godspraak, over het land Hadrach,"
waarmede hier Syrië bedoeld wordt, waarvan Darnascus
de hoofdstad was. vEn Darnascus, deszelfs ruste," waarop
het land zich verlaat, en steunt, en gerust is. „ Want de
Heer e heeft een oog over den menseh, gelijk over alle de
stammen Ismèls."
Hetwelk beteekent: liet oog des Heeren
gaat niet enkel over het volk der Joden, maar is zoowel
op het menschdom in zijn geheel, als op ieder menseh in
het bijzonder geslagen; waarmee aangeduid wordt: zijne
Voorzienigheid, dat is: zijne almachtige en alomtegen-
woordige kracht, waardoor Hij den hemel en de aarde,
met al wat daarin is, regeert.
„De Heere heeft een oog over den menseh," aldus, wij
weten het, wordt van het aanbiddelijk, ondoorgrondelijk,
hoogheerlijk Opperwezen, op menschelijke wijze gesproken;
zóó heeft de hooge God zich in Zijn Woord tot ons neder-
gebogen, opdat wij er iets van zouden bevatten. ,,God
is een geest," (\'3) en alwetendheid en alomtegenwoordig-
heid zijn eigenschappen van Zijn volmaakt Wezen. En
-ocr page 12-
10
met deze heerlijke eigenschappen is Hij eeuwig werkzaam
om hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, als met
Zijne hand te onderhouden. Jezus verzekert: Mijn Vader
werkt tot nu toe, en Ik werk óók. Ja, de christen gelooft,
dat de eeuwige Vader van onzen Heer Jezus Christus, om
Zijns lieven Zoons wil, zijn God en zijn Vader is; en
dat alle dingen, niet bij geval, maar van Zijne Vaderlijke
hand hem toekomen. (\'*) Wat dunkt u, Geliefden! is
het geen hoogst gewichtige waarheid ons voorgesteld in
het woord van Zachariaf Eene waarheid, meer bijzonder
voor deze gelegenheid, bij de intrede van een Nieuw jaar,
onze ernstige overweging, ter vermaning en ter bemoe-
diging,
dubbel waardig?
Gods oog over ons, en ons oog op den Heere!
I.
Gods oog over ons; niet maar in \'t algemeen over het
menschdom in zijn geheel, maar evenzeer over ieder van
ons in \'t bijzonder. Of, valt het u moeielijk dat aante-
nemen ? Of, zoudt ge meenen dat deze voorstelling beneden
de grootheid en waardigheid van den Almachtige is ? Maar
hoe, achten wij den mensch niet voortreffelijk, wiens
doordringende blik alles overziet en doorziet, wat aan zijne
zorgen is toevertrouwd of onder zijn bevelen staat?
Den veldheer, aan wiens oog, zijn krijgsheir monsterend,
niets ontgaat! Den bestuurder eener groote maatschappij,
waarvan hij de ziel is, en die voor allen denkt en zorgt!
En zou \'t dan de eer van Hem te nd komen, „wiens
oogen de gansche aarde doorlooopen" (,3) en „op ieders
wegen zijn!" (16) Neen, juist in de waarheid, dat Gods
-ocr page 13-
11
oog over allen en oök over ons persoonlijk gaat, ligt. iets
onuitsprekelijk hartverheffeiids en bemoedigends. „Hij
telt het getol der sterren, Hij noemt ze alle bij namen" ("),
en niet één wordt gemist. Maar ook, geen vogeltje zal op
de aarde vallen zonder Zijn wil. (\'")
Wat zou er van ons diep afhankelijke, kortzichtige schep-
selen worden, die, niet al onze ingebeelde wijsheid, van
gisteren zijn en niet weten wat morgen wezen zal, indien
Gods oog niet over ons waakte, indien Hij niet voor ons
zorgde, en voorzag in alle nooddruft des lichaams en
der ziele!
O, dat wij allen, vooral op dezen dag, niet Paulus
erkennen: „hulpe van God verkregen hebbende, sta ik
tot op dezen dag." (\'*)
Gods oog over ons! Dit te gelooven is onuitsprekelijk
bemoedigend. Immers, wij mensehenkinderen wandelen
tusschen raadselen en wisselvalligheden. De verborgen-
heid, de onzekerheid der toekomst, de zorgen van \'t leven,
de strijd om het bestaan, de lotsbestemming van de kin-
deren die we lief hebben, zoovele dingen die we anders
zouden wenschen dan ze zijn, de al vast naderende dag
des doods, met wat daar achter ligt: het oordeel en een
eeuwig wèl of wee — zijn altegader zoovele oorzaken
waaronder onze ziel diep, zeer diep vaak gebogen gaat.
Wat zal het nu zijn f is de vraag die van daag menig-
een met klemmenden angst vervult. En geen mensch
ter wereld is bij machte die vraag te beantwoorden. Wij
kunnen gunstige verwachtingen koesteren, goede wenschen
uitspreken: maar ze in vervulling te doen treden, kunnen
wij niet. Dat vermag Hij alleen, de Gever van alle
-ocr page 14-
12
goede gaven en volmaakte giften. O hoe gelukkig is de
mcnsch, die, te midden van den strijd des levens, door
genade, zeggen mag: Die God, Wiens oog over alles en
allen gaat, is in Christus, mijn God en mijn Vader; „op
Wien ik alzoo vertrouw, dat ik niet twijfele, of Hij zal
mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzor-
gen, en ook al het kwaad, hetwelk Hij mij in dit jam-
merdal toeschikt, mij ten heste keeren; omdat Hij zulks
doen kan als een almachtig God, en ook doen wil als
een getrouw Vader." (J0)
Ja „gelijk zich een vader ontfermt over de kinderen,
ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen.
Want Hij weet wat maaksel dat wij zijn, gedachtig zijnde
dat wij stof zijn." (2I) En hoe Hij zich over ons arme
zondaren ontfermt, hoe Zijne gedachten over een weder-
hoorig kroost „gedachten des vredes en niet des kwaads
zijn" ("): \'t werd ons zoo duidelijk gepredikt op het on-
langs gevierde Kerstfeest. Daar, hij de krihhe in Bcth-
lehem\'s
stal, bij het staren op „Gods onuitsprekelijke
gave" ("), voelden wij dat Vaderhart hoorbaar kloppen.
En zon Hij, die het liefste, het dierbaarste wat Hij
bezat, geven wou om doomschuldige zondaren te redden
van een tijdelijk en eeuwig verderf, om kinderen des
toorns tot zijn lieve kinderen en erfgenamen te maken;
zou Hij „die Zijnen eigen Zoon niet gespaard heeft,
maar voor ons allen overgegeven, ons ook met Hem niet
alle dingen schenken?" (\'*)
In trouwe, wie het beste voor ons over had, zal ons
ook het mindeix niet onthouden! De Heiland zelf heeft
zijnen discipelen, waar zij den hoogen God aanspreken,
-ocr page 15-
13
den Vadernaam op de lippen gelegd, en verzekert: ,uw
Vilder weet wat gij van noode hebt eer gij Hem bidt." (IS)
Als dan Gods oog over ons, een Vadersoog is, en wij
Hein in het aangezicht van Jezus Christus alzóó leerden
kennen, aanbidden en vreezen: zouden wij dan nog
angstvallig bekommerd zijn tegen den dag van morgen,
tegen den tijd die komen zal?
Immers neen! vol vertrouwen, vol moed, de hand in
Jezus hand gehouden, willen wij de onzekere toekomst
tegen gaan; „ziende op den oversten Leidsman en Vol-
einder des geloofs Jezus, dewelke voor de vreugde, die
Hem voorgesteld was, het kruis heeft verdragen en schande
veracht, en is gezeten aan de rechterhand des troons
Gods," en door Zijne kracht „afleggen allen last en de
zonde die ons lichtelijk omringt en met lijdzaamheid loopen
de loopbaan die ons voorgesteld is." (2,i)
Voor wie door Gods genade alzoo gezind zijn; in wier
hart dat „gevoelen leeft, hetwelk ook in Christus Jezus
was:\'\' (17) er kome wat er komt, er dreige wat daar
dreigt, er valle wat er valt: zij mogen „omhoog zien en
de hoofden opwaarts heffen, omdat hunne verlossing nabij
is," (28) en blijmoedig, sterk in \'t geloove, aanstemmen:
„Vader, onder al mijn nooden,
Vader, onder heil en straf,
Vader, ook in \'t rijk der dooden,
Vader, ook in \'t zwijgend graf!" (2!l)
II.
Geliefden! wat zou \'t gelukkig zijn, als we in zulk
een gemoedsstemming, dit Nieuwe Jaar begonnen en
-ocr page 16-
14
doorleefden. O! dan zijn we niet te beklagen, maar
veeleer te benijden. Immers, dan is ook onzer de belofte:
„dat dengenen die God liefhebben alle dingen medewerken
ten goede, namelijk dengenen die naar Zijn voornemen
geroepen zijn." (30) Maar zal \'t zoo zijn, zal dat on? liefelijk
deel zijn, dan moet ook ons oog op den Heere zijn.
Iedere waarheid behoort van Goddelijke en van men-
schel-ij ke
zijde bezien te worden. Wij zijn gewoon van
onze liefde en toegenegenheid te zeggen: „Zij kan niet
van één kant komen"; en, in hoogeren zin, geldt zulks ook
van de waarheid die wij u heden voorstellen.
Wij lezen ergens in het Evangelie de merkwaardige
verklaring: BJezus heeft aldaar niet vele krachten gedaan
vanwege hun ongeloof." (;il)
Daaruit kunnen wij veilig afleiden, dat wij de macht
en de kracht des Hecren, tot onze hulpe, leiding of
uitredding geenszins zullen ervaren, indien wij onboet-
vaardig, onbekeerd, ongeloovig blijven voortleven, zonder
God en buiten Cliristm, en indien wij weigeren onze
oogen tot den Heere op te heffen.
Integendeel, dan zal dat oog in heiligen toorn op ons
rusten, en dan zal God ons tegenkomen op onzen weg als
een wederpartijder. Want Hij spreekt: „Ik zal een iegelijk
vergelden naar zijne werken." (")
Wee onzer, indien wij onzen Schepper en Maker ver-
gaten, en het ook van ons heeten moest: „dien God in
Wiens hand uw adem is en bij Wien alle uwe paden
zijn, hebt gij niet verheerlijkt!" (")
Helaas! het moet in onze dagen van velen gezegd
worden, dat zij wèl volgelingen van koning Belsazar,
-ocr page 17-
15
maar niet van den profeet Daniël zijn. De laatste bleef
getrouw aan zijn God, en koos liever van het gezaaide
te eten en water te drinken, dan zich te ontreinigen niet
de stukken van de spijze des Konings en met den wijn
zijns dranks; zeker is zijn voorbeeld beschamend voor
hen, die om een kleinigheid, voor een glimlach van de
wereld, hun Heer verloochenen en hunne belijdenis ver-
zaken. Daniël volhardde in het bidden en hij knielde
driemaal \'s daags op zijne knieën, en hij bad en deed
belijdenis voor zijnen God, al werd hij er ook om in den
kuil der leeuwen geworpen. Thans zijn er gezinnen
waarin niet meer gebeden en gedankt wordt; de Bijbel is
er een gesloten en vergeten boek, en het Kerkbezoek
wordt eene instelling geacht voor de domme menigte,
voor oude vrouwen en kinderen. Maar weet: de ure der
vergelding genaakt; God laat Zich niet bespotten! „Hij
is te rein van oogen dan dat Hij het kwade zou zien, en
de kwelling kan Hij niet aanschouwen: waarom zou Hij
aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zou
Hij zwijgen, als de goddelooze dien verslindt die recht-
vaardiger is dan hij?" (**) En zoo een mensch op God
niet wil zien, noch zicli vernederen onder Zijn machtige
hand: dit is voor den goddelooze zoo vreeselijk, hij kan
God niet ontkomen, hij Mm Zijn oog niet ontgaan! De
oogen des Heeren zijn als vuurvlammen, als eene lamp,
doorzoekende alle de binnenkameren des ingewands.
In de Oonscientie weerspiegelt dat oog Gods op ont-
zachelijke wijze, als een blik van den Alwetende. „Hij
doorgrondt en kent mij en verstaat van verre mijne
gedachten. Als er nog geen woord op mijne tong is, zie,
-ocr page 18-
16
Heere! Gij weet het alles." (3\'"\') De diefstal van Achnn,
de aanslag van Haman, het moordplan van Herodes,
hoe listig ook verborgen, was voor God geen geheim.
„Hij is een Oordeeler der gedachten en der overleggingen
des harten; en daar is geen schepsel onzichtbaar voor
Hem, maar alle dingen zijn naakt en geopend voor de
oogen desgenen met Welken wij te doen hebben." (38)
Daarom, o mensch! wees niet zoo dom als de struisvogel
die zijn kop in \'t zand steekt, meenend, dat de vervolger
hem niet ziet, omdat hij dien nu niet zien kan.
Mocht er iemand hier tegenwoordig zijn, wiens gelijkenis
geschetst werd in het voorbeeld van den mensch die zijn
harte verhardt en tot God niet wil opzien: wij roepen
hem toe: „Ontwaak gij die slaapt en sta op uit de dooden,
en Christus zal over u lichten;" opdat gij nog eens een
navolger Gods moogt worden en leeren wandelen in de
liefde, „beproevende wat den Heere welbehagelijk zij, en
heb geen gemeenschap met de onvruchtbare werken der
duisternis, maar bestraf ze ook veeleer. Zie dan hoe gij
voorzichtiglijk wandelt, niet als onwijzen maar als wijzen,
den tijd uitkoopende, dewijl de dagen boos zijn. Daarom
zijt niet onverstandig, maar verstaat welke de wil des
Heeren zij; en wordt niet dronken van wijn, waarin
overdaad is, maar wordt vervuld met den Geest, sprekende
onder elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke
liedekens, zingende en psabnende den Heere in uw hart,
dankende altijd over alle dingen God en den Vader in
den naam onzes Heeren Jezus Christus; elkander onder-
danig zijnde in de vreeze Gods." (")
Hoe gelukkig zijt gij, wier oogen gedurig op den Heere zijn;
-ocr page 19-
17
wier lust het is, ook wanneer het u soms zeer bange werd,
met David, u te „sterken in den Heere uwen God." (*8)
Gij kent uw gevaar, uwe zwakheid; maar, Gode zij
dank! ook de kracht van Christus die in zwakheid wordt
volbracht. Evenmin als ieder ander, is u aangezegd wat
dit Jaar uw lot en deel wezen zal. Het kon ook uw
sterfjaar zijn. Maar één ding weet gij: uw weg is hier
Boven bepaald. Gods raad zult gij op aarde uitdienen;
en Zijn raad, ook al kunnen wij dien niet doorgronden,
is altijd wijs, heilig en goed. Een christen weet, dat hij
zijn eigen teeg niet gaat; en in deze wetenschap ligt
eene groote veiligheid. Zooals nu een klein kind op zijne
moeder ziet, blikt gij op tot uwen Hemelschen Vader.
En dat geloovig zien op Hem, doet troost en kalmte,
gelatenheid en eenswillendheid, in uwe ziel nedervloeien.
In donkere nachten op den grooten oceaan, slapen de
reizigers gerust, want zij vertrouwen op den wacht die op
den uitkijk staat. In oorlogstijd, slapen de soldaten
zorgeloos in liet bivouak, zelfs in \'svijands land, omdat
zij weten dat de schildwachten op hun post staan.
En zoudt gij, mijn christen! dan bang zijn, die gelooft:
dat de Heere zich legert, rondom degenen die Hem vreezen?
Bovendien: een blik op den afgelegden weg moet »il
uw angstvallig överbezorgd zijn beschamen. Heeft de
Heere niet altijd gezorgd, en meermalen uit nood en dood
verlost? Heeft Hij u niet geroepen, verkregen, verlost
en geheiligd? Doorblader liet .dagboek van uw leven,
en, nioêgestaard op zoo menige bladzij die van Goddelijke
uitredding getuigt, sluit gij liet boek, met den psalmtoon
in uw hart: „ik ben velen als een wonder geweest, doch
-ocr page 20-
18
Gij zijt mijne sterke toevlucht. Mijn mond zal Uwe ge-
rechtigheid vertellen, den gansenen dag Uw heil, hoewel
ik de getallen niet weet. O God! Gij hebt mij geleerd
van mijne jeugd at\', en tot nog toe verkondig ik Uwe
wonderen." (") Wèl onzer, als dit vertrouwend zien op
den Heere ons bijblijft in den nu aangevangen Tijdkring,
en gedurig aanspoort tot het „oprichten van de trage
handen en de slappe knieën" (*°); ons staalt in den strijd,
bemoedigt in den druk en overvloediger doet zijn in goede
werken. Dan, hoe afhankelijker wij ons weten, dès te
gelukkiger zijn wij. Wij heffen onze oogcn op naar den
Hemel van waar onze hulpe komen zal. Onze hulpe is
van den Heere, die hemel en aarde gemaakt heeft. En
uit de liederen Hammaülóth (") herhalen wij \'t eiken
nieuwen dag, en bij elke zware taak ons opgelegd: „Gelijk
de oogen der knechten zijn op de hand hunner hoeren;
gelijk de oogen der dienstmaagd zijn op de hand harer
vrouw, alzóó zijn onze oogen op den Heere onzen God,
totdat Hij ons genadig zij." (\'2)
O mochten onzer aller oogen op Hem wachten! Dan
zou de beschamende Hagar\'s belijdenis: „Heb ik ook
hier gezien naar Dien, die mij aanziet" (i3)? vervangen
worden door den Jukob\'s jubel: „ik heb God gezien van
aangezicht tot aangezicht, en mijne ziele is gered geweest!" (*\')
Amen.
Vóór de Dankzegging zong de Gemeente Gezang 7 : 2 en 4.
De Nazang, die staande werd aangeheven, was Psalm 66:10.
-ocr page 21-
19
(Vefócmsyroet aan 1$9$.
Wees gij van ons gegroet, welks zon voor \'t eerst verrijst,
O Nieuwe Tijdkring! die, vol moed en frissehe krachten
Het Oude Jaar vervangt, dat moede en vergrijsd
Wegzonk in \'t eeuwig diep der eindelooze nachten.
Wees welkom, bode Gods, als engel van den Tijd!
Door \'s Heeren hooge, hand is \'t spoor u aangewezen;
Wat gij ons brengen gaat is door Zijn raad gewijd,
\'t Vertrouwen op Zijn Woord verbant \'t enghartig vreezen.
Op uwen eersten dag klimt ons gebed tot Hem
Om licht en hulp en kracht, om troost, geduld en zegen;
Een open oor en hart dat luistert naar Zijn stem,
Een wandelen gestaag op \'s Heeren rechte wegen.
Het ga den Lande wel, de vrede blijf\' bewaard,
De scheepvaart, handel bloei\'; en wie de akkers ploegen,
Dat zij den rijpende\' oogst zien met hun vee gespaard,
Tot welzijn van hun stand, tot loon voor al hun zwoegen.
Dat wetenschap en kunst weldadig licht versprei\',
Rn zij, wier roeping is om anderen te leeren,
Erkennen: dat de weg tot wijsheid niet gedij\',
Tenzij \'t beginsel is, des Heeren vrees te eeren.
-ocr page 22-
20
Dat d\' Evangeliedienst zijn loop voorspoedig ga,
En velen zich om \'t Woord recht hongerig vereenen,
Opdat tot veler heil en roem van Gods gena,
De Heer gevonden wordt door wie hun schuld beweenen.
Wees ons een Jubeljaar, o Negentig-en-acht!
Dat eendracht, orde en vree in onze veste wonen.
Waardeeren mogen wij het voorrecht dat ons wacht,
Als straks Septembermaand de Koningin ziet kronen.
Dan huldigt heel ons Volk zijn jonge Koningin,
En vroolijk wijdt het meê Haar Moeder dank en eere!
Alleenlijk, o mijn Volk! wordt hierin één van zin:
Aanbidt en huldigt eerst uw God, den Heer der Heeren!
DOMINE, salvam fao BEGIN AM nostkam et
EXCATJDI NOS IN DIE, QUA INVOCAVERIMUS TE!
Heere, behoed onze Koningin en verhoor ons op den
dag, waarop wij U zullen hebben aangeroepen!
-ocr page 23-
21
AANTEEKENINGEN.
1.    Micha 2 : 10.
2.    Romeinen 6 : 23
3.    2 Corinthe 5 : 17.
4.    Prediker 1 : 8 en 0.
5.    Mattheüs 6 : 33.
6.    Zie Catechismus, Zondag 33.
7.    Efeze 4 : 22—24.
8.    2 Petrus 3 : 18.
9.    Filippensen 3 : 12—14.
10.    Johannes 15 : 5.
11.    Psalm 147 : 10 en 11.
12.    Vergelijk Mattheüs 21:4-11 eu Johannes 12:14—10.
13.    Johannes 4 : 24.
14.    Zie Catechismus, Zondag 9 en 10.
15.    2 Kronieken l(i : 9.
16.    Job 34 : 21.
17.    Psalm 147 : 4.
18.    Mattheüs 10 : 29.
19.    Handelingen 20 : 22.
20.    Catechismus, Zondag 9.
21.    Psalm 103 : 13 en 14.
22.    Jeremia 29 : 11.
23.    2 Corinthe 9 : 15.
24.    Romeinen 8 : 32.
25.    Mattheüs 0 : 8.
20.    Hebreen 12 : 1 en 2.
27.    Filippensen 2 : 5.
28.    Lucas 21 : 28.
-ocr page 24-
22
29.    Gezang HiO : 5.
30.    Romeinen 8 : 28.
31.    Mattheüs 13 : 58.
32.    Romeinen 2 : fi.
33.    Daniël 5 : 23.
34.    Habakuk 1 : 13.
35.    Psalm 13!) : 1,2 en 4.
36.     Hebreen 4 : 12 en 13.
37.    Efeze 5 : 1-21.
38.     1 Samuël 30 : <>.
39.    Psalm 71 : 7, 15 en 17.
40.    Hebreen 12 : 12.
41.    Dat zijn 15 Psalmen, van Ps. 120 tot 134. Zij werden
zóó genoemd omdat zij op de 15 trappen des Tempels ge-
zongen werden. Ook werden zij door de Feestgangers als reis-
liederen
of bedevaartzangen, op weg naar Jeruzalem, gezongen.
42.    Psalm 123: 2.
43.    Genesis l(i : 13.
44.    Genesis 32 : 30.