-ocr page 1-
>•/
t *
ÏÏË»*
.
RAPPORT
OMTURNT DR
--
im ui
VAN DEN IJSEL EN VAN DE VECHT,
aan HH. Burgemeester en Wethouders van Zwolle uitgebracht
-
Dr. H. F. KUIJPER en A. BOXMAN,
Leeraren der Rijk» Hoogere Burgerschool aldaar.
\'
0
• s
j
V
üKMIll KI TE ZWOMJS, UU
DE ERVEN .1. J. TUL.
18 8 3.
-
i
\'
*      •
\'
.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000034831200B
3483 1200
I
-ocr page 5-
JML U-4
RAPPORT
OMTHKNT 1)K
V}
VAN DEN IJSEL EN VAN DE VECHT,
aan HH. Burgemeester en Wethouders van Zwolle uitgebracht
Dr. H. F. KUIJPER en A. BOXMAN,
Leeraren der Rijks Uooyere Burgerschool (Maar.
Zuiderzee verzameling
Dekhuyzen
OKDBUKT TK KWOLLE, 11IJ
l»E KR V E N .1. .1. TIJ \\.
18 8 3.
-ocr page 6-
*
-ocr page 7-
bijlage il                                   TABELLARISCH OVERZICHT OMTRENT BIJZONDERHEDEN EN DE SCHEIKUNDIGE SAMENSTELLING VAN HUT VECHTWATER.
A. B. C.
D. E.
P.
G
H.
I.
K.
L.
M. N.
O.
P.
Q.
R.
S.
VOLG-
.\\TM-
MER.
[)ATÜ M
WAAROP HET WATER
IS GESCHEPT.
(Berk. brug.)
Waterstand
ten opzichte
van A.P.
TemiJoratnnr
van
het water
het sehep[>en.
BIJZONDERHEDEN.
HELDERHEID.
KLEUR.
Residu na ver-
damping en drooging
bij 120° a 130° C.
in milligram
per Liter water.
Gloeiverlies
in
milligram
per
Liter water.
Aantal milligram
overmangaanzure
kali
gereduceerd door
1 Liter water.
Gezamenlijke
,, ., . , Kalk (als
hardheid in graden i
(1« = 10,3 mG Ca° teèkBnd
, ,, i in milligram
koolzure kalk per
per Liter.
Liter.)
Magnesia
(als MgO be-
rokend)
in milligram
per Liter.
Zwavelzuur
(als S03 be-
rekend)
in milligram
per Liter.
Chloor-
verbindingen
(als NaCl
berekend)
in milligram
per Liter.
Ammoniak
in milligram
per Liter.
Salpeterig
zuur
in milligram
per Liter.
Salpeterzuur
in milligram
per Liter.
AANMERKINGEN.
v,
v8
v,
V,
vM
v9
17 September 1882,
v/m te 11 ure.
26 September 1882,
n/m te 3 ure.
9 Oetober 1882, n/m
te 2 ure.
16 Octolier 1882, n/m
te 3J nre.
31 Oetober 1882, n/m
te 3A nre.
8 November 1882.
n/m to 2J- nre.
11 December 1882,
n/m to 3 ure.
5 Januari 1883. n/m
to 31 ure.
13 Maart 1883, n/m
te 4 nre.
-f (1,64 M.
0,75
0,47
- - 0,31
0,72
0,81
1,63
-t- 1,55
-f- 0,91
-»- 15°,6 C.
-f- 15°,0
- - 13°,2
-t- 8»,1
7°,9
H- 9°,0
-t- 0°,1
-f- 3»,7
- - 0°,9
Uiterst zwakke N.O.wind. Mistig we-
der. Barometerstand 759 mM. Op
het water een dun vliesje.
Baromoterstand 754 mM. Matige Z.O.-
wind.
Baromotoistand 767,2 mM. Zwakke
Z.Z.O.wind.
Barometerstand 757 mM. Vrij sterken
O.wind. Guur weder.
Barometerstand 762 mM. W.Z.W.wind.
Goed weder. Weinig stroom.
Barometerstand 746,5 mM. Z.W.wind.
Buiig weder. Zwakke stroom.
Barometerstand 755,2 mM. Zwakke
W.wind.
Barometerstand 711 mM. Z.O.wind.
Vrij sterken stroom.
Barometerstand 758 mM. Zwakke W.-
wind.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zwak troebel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
Zeer zwak troe-
bel.
; Sterk bruin
Geelachtig bruin.
Geelachtig bruin.
Geelachtig bruin.
Geel.
Geelachtig bruin.
Geelachtig bruin.
Bruingeel.
Bruingeel.
147
131
189
172
177
150
145
144
166
47,5
43
88
84
87
81
79
82
69
68
73
8*
8*
1<H
9*
91
8*
7*
7
8
41,5
3,81
7,5
42
31
26
29
29
25
18
21
29
Sporen.
0,02
0,02
Sporen.
0,03
0,06
0,07
0,06
0,02
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Niets.
Minder dan 6.
Minder dan 6.
Veel minder dan 6.
Veel minder dan 6.
Sporen.
Sporen.
Veel minder dan 6.
2
Veel minder dan 6.
Ongefiltreerd.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
Idem.
v6
Als V6.
Als V8.
Als V6.
Als V8.
Als V„.
Als V„.
Als V6. i
Zeer helder.
Zeer helder.
Zwak bruingeel.
Zwak bruingeel.
154
179
37,5
64
46,5
8|
11
44,7
3,74
8,6
27
21
0,02
Sporen.
Niets.
Sporen.
Sporen.
2
Gefiltreerd.
Idem.
-ocr page 8-
Aan
Htercn Burgemeester en Wethouders
der gemeente Zwolle.
Ter voldoening aan Uwc vereerende opdracht ons den
9"n September jl. verstrekt, om een onderzoek in te stellen
naar de hoedanigheid van het water der rivieren IJsel en
Vecht, ten einde te kunnen beoordeelen in hoeverre dit
water geschikt zoude zijn om bij eene eventueel daar te
stellen waterleiding te worden gebruikt, hebben wij de
eer U thans hierbij over te leggen een verslag omtrent de
resultaten van dat onderzoek.
Aan het voornemen om ons onderzoek zooveel mogelijk
uit te strekken over alle omstandigheden die zich met het
oog op verschillende waterstanden, temperatuur, weers-
gesteldheid, enz. konden voordoen, hebben wij in de be-
trekkelijk korte tijdsruimte uit den aard der zaak slechts
gedeeltelijk kunnen voldoen. Door den vrij zachten winter
daalde het water in de rivieren niet geheel tot het vries-
jmnt, zoodat wij het water niet hij lage temperatuur of
hij ijsgang hebhen kunnen onderzoeken. Gelukkiger waren
wij met betrekking tot de afwisselende waterstanden: wel
hebben wij op geen der beide rivieren lage waterstanden
kunnen waarnemen, doch hoogt standen, en voor den
IJsel zelfs buitengewoon hooge, standen, deden zich gedu-
rende dezen tijd voldoende voor.
Als bijlage III en IV is hierbij gevoegd een graphische
voorstelling omtrent den waterstand der beide rivieren ge-
-ocr page 9-
$gfSn &efccn&k&pve0p-vati\'& Mev
vakeió fan-b mi -, a
0
%\\-.v.e\\\\
BIJLAGE III.
js2
CD ece hx\\
OXov&w^&i
(Sdufoai
Se^p Y&wwexs
S 10 ff 12 !2 fi 15 fS f7 \'» 1$ 20 11 22 23 2h 25 26 27 2» 29 iO fZJ*rJóytSfO 1f 12 /J 1*t 15 fó 17 Ig 1$ 20 21 22 23 2k 25 ló 11 23 2J 30 31 1 Z 3 4 5 6 7 S 9 \'O 71 12 13 ft 15 té !J IB 1$ 20 21 0,2 23 2* 2* ,J Ï7 23 l? 30 / 2 3 *,
ƒ 10 ,\'/ 12 <3 ffi fS 1o
f $
SUxxb V4MV V^j &£P öp 1 9ïUwi*l 1855. ( ^tÖöw Bij&aflt)
. $ nilengetCMw wagens SXwvib qxmv 4.43 CIS* o f 5 ^XLa,ai\\i MSh
^.ék-iMJtetuxcwoo.vi/ hccqcvx Slawï) oa\\\\ 3, T6 üi&iw éXp^-tt\' l$hb \'Open toalcv)
.
1
J
I
__>. b<K<\\qo\\, vtwM*)&vy oX<\\,vw vcwv— 0.91 aW &d> o^aovjacwy v>*mV W58.
-ocr page 10-
4
durende den tijd van ons onderzoek, met aanwijzing der
hoogst en laagst bekende standen, en hierop is tevens
aangegeven oj> welke tijdstippen het water door ons werd
verzameld.
Tot een gemakkelijk overzicht hebben wij verder als
bijlage I en II tabellen samengesteld waaruit de meeste
bijzonderheden en, wat de voornaamste bestanddeelen be-
treft, ook de scheikundige samenstelling van het water
kan worden afgeleid. Het I.Iselwater is steeds met de
letter IJ en het Vechtwater met de letter V aangegeven,
terwijl de daarbij geplaatste onderscheidingscijfers 1, 2,
3, enz. aanduiden in welke volgorde het water werd ver-
zameld. Om het gefiltreerde water te onderscheiden is bij
de letter IJ of V bovendien een acetent geplaatst. In de
kolommen A, B, C, D en E, zijn alle bijzonderheden
vermeld die bij de beoordeeling van invloed kunnen zijn.
Van den IJsel werd 10 maal en van de Vocht 9 maal
water genomen en dit ongeliltreerd aan het onderzoek
onderworpen. Om de werking van zandfilters na te gaan
en te kunnen beoordeelen in hoeverre door gewone filtratie
zuiver water kan worden verkregen, werd verder van den
IJsel 3 en van de Vecht 2 maal het water gefiltreerd en
daarna onderzocht.
Van liet water werden in goed gereinigde flesschen
telkens ;"i a 10 Liter genomen, of wel 200 a 300 Liter,
wanneer het tevens aan filtratie moest worden onderworpen.
Verder had het verzamelen voor het Uselwater aan het
Kotrrvrer en voor het Vechtwater aan de lierkummerbruy op
een voldoenden afstand van den kant der rivier plaats.
De graad van helderheid en de kleur werd terstond na
het scheppen beoordeeld en opgeteekend in de kolommen
F en G der tabellen.
Wat het Uselwater betreft, bleek de meerdere of min-
dere troeljelheid hoofdzakelijk van den waterstand af te
hangen, zoodat men in het algemeen kan zeggen dat bij
minder afvoer van bovenwater de helderheid toeneemt en
-ocr page 11-
5
bij meer afvoer afneemt. Bij buitengewoon hooge standen
wordt liet water zelfs zoo melkachtig troebel (zoogenaamd dik)
dat het daardoor, in eenigszins dikke lagen, geheel ondoor-
schijnend wordt. Vooral bij deze hooge standen is de
kleur van het water zeer afwisselend, zoodat men binnen
weinige dagen langzamerhand een witachtige kleur in een
roodachtige ziet overgaan of omgekeerd. Waarschijnlijk
hangt dit verschijnsel ten nauwste samen met den meer-
deren of minderen toevoer uit de groote zijrivieren. Wan-
neer het IJselwater slechts zwak troebel is, zooals bij
middelbaren of lageren stand, heeft na 1 a 2 dagen een
vrij volledige bezinking plaats, doch dit bezinken gaat
trager naar gelang het water meer troebel wordt: en het
water bij zeer hooge standen verzameld, zooals o. a. op 4
December j.1. (door IJ* op de tabel aangeduid), bezinkt
niet volledig, zelfs niet na maanden rustig staan.
Geheel anders is de toestand bij het Vechtwater: daar
is de troebelheid in het algemeen slechts zwak en wel des
te zwakker naar gelang er meer afvoer van bovenwater
plaats heeft. De kleur is echter steeds vrij sterk bruin-
geel (een madera-kleur) alleen eenigszins afnemende bij
veel bovenwater en duidelijk aanwijzende dat tot het stroom-
gebied der Vecht zeer uitgestrekte venen of reeds afge-
veende streken moeten behooren.
Uit een en ander volgt dat het ruwe water van beide
rivieren niet aan do vereischten van helderheid voldoeten
daarom als zoodanig niet voor drinkwater in aanmerking
kan komen, terwijl de sterke kleur van het Vechtwater
dit ook om deze reden minder aanbevelenswaard maakt.
Om nu te zien in hoeverre door filtreeren deze gebreken
konden worden weggenomen werd voor elk dezer water-
soorten, dus zoowel voor dat van den IJsel als van de
Vecht, een afzonderlijk filter gereedgemaakt. Deze werden
eerst met een laag kiezel ter dikte van 1£ dM en daarop
met een laag zand van 6J dM dikte gevuld. Het zand
werd gebaggerd uit den IJsel tusschen het Katerveer en
-ocr page 12-
6
de Spoorwegbrug en, hoewel liet vrij zuiver was, ten
overvloede eerst nog goed gowasschon.
Met deze filters bleek het mogelijk (mits bij langzaam
liltreereu, doch hierover later) om kristalhelder water te
verkrijgen dat bij Uselwater ook volkomen kleurloos was,
doch bij Vechtwater nog een duidelijk bruingele tint had,
hoewel dan ook in vergelijking met het ruwe water zeer
veel verbeterd. Zelfs na 2 a 3 maal filtreeren was de
kleur niet geheel verdwenen.
Het onderzoek heeft zich veiiler uitgestrekt over de
volgende bestanddeelen:
A. Vaste stoffen.
Hiertoe werden telkens 250 cM8 in kleine en lichte
porseleinen kroesjes boven een waterbad tot droog ver-
dampt, het residu in een luchtbad bij 120° a 130° C ge-
droogd en vervolgens, na afkoeling in een exsiccator, zoo
snel mogelijk gewogen. Steeds werd het drogen zoo lang
voorgezet dat na i uur geen verdere afneming in gewicht
kon worden waargenomen. De resultaten zijn in kolom
II der tabellen opgenomen. Voor het 1.1 sol water werd per
Liter als maximum gevonden 2(52 mG (13 Maart 1883),
als minimum 107 mG (17 October 1882) en als gemid-
delde voor de tien waarnemingen 215 mG. Voor het
Vechtwater bedroeg het maximum 18!) mG (!) October
1882), het minimum 131 mG (2(5 September 1882) en
het gemiddelde voor de negen waarnemingen 158 mG.
Daar nu volgens de strengste eisclien tegen 500 mG
per Liter als maximum geen bedenkingen bestaan, blijken
beide watersoorten in dit opzicht volkomen aan de ver-
eischten te voldoen, en zou men zelfs wcnsc.hen, met het
oog op het meerendeels vrij harde welwater waaraan
men hier te Zwolle gewoon is, dat liet gehalte aan anor-
ganische bestanddeelen, vooral wat het Vechtwater betreft,
niet zoo gering ware.
Omtrent het bedrag aan vaste stoffen na filtratie van
-ocr page 13-
7
het water willen wij alleen mededeelen dat het in den
regel door deze bewerking geene beduidende verandering
ondergaat en maar weinig vermindert. Dat een enkele
maal een geringe vermeenlering en bij V8 zelfs een vrij
beduidende vermeerdering werd waargenomen, hiervan zal
de reden nader worden opgegeven.
De kleur van het residu was bij het Uselwater steeds
zeer zwak geel, doch bij het Vechtwater vrij sterk bruin.
Bij gloeiing brandde het residu van het Uselwater vrij snel
wit, terwijl bij het Vechtwater zelfs na hevige en lang-
durige gloeiing geen volkomen wit residu te verkrijgen was.
B. Organische stoffen.
Hoewel er tot heden geen middelen zijn gevonden om
het bedrag aan organische stoffen, die van zoo uiteen-
loopende samenstelling kunnen zijn, met nauwkeurigheid
te bepalen, kan men toch op twee wijzen eenigszins om-
trent het bedrag er van worden ingelicht en wel 1°. door
het reduceerend vermogen te bepalen bij behandeling van
het water met kaliumpermanganaat en 2°. door bepaling
van het gloeiverlies dat het zoo even besproken residu bij
gloeiing ondergaat. Vooral aan deze eerste wijze wordt
als vergelijkende proef door ons nog de meeste waarde
toegekend en zijn dan ook alle watersoorten op deze wijze
onderzocht. Hoewel wij aan de bepaling van het gloei-
verlies, als niet alleen aangevende het gewicht der ver-
brandende organische stoffen maar waarin tevens begrepen
zijn alle gewichtsverliezen die aan omzettingen van anor-
ganische stoffen en zelfs aan eene gedeeltelijke vervluch-
tiging van sommige zouten moeten worden toegeschreven,
niet veel waarde hechten, meenden wij toch, volledigheids-
halve althans, eenige watersoorten ook op deze wijze aan
de proef te moeten onderwerpen.
Ter bepaling van het reduceerend vermogen werden van
elke watersoort 100 cM" volgens de methode van Schulze
met kaliumpermanganaat behandeld en de resultaten op-
\'
-ocr page 14-
s
gotoekond in de kolom K dor tabellen. Daar als grens-
waarde voor goed water meestal 10 mG kalium-
permanganaat por Liter water wordt aangenomen, Wijkt
dat hot ruwe IJsolwater van de tien keer vier malen wel
doch zes malen niet aan dezen vrij strengen eisch voldeed,
doch dat na filtratie de resultaten zeer voldoende waren.
Bij hot Vechtwater kondon, wegens hot vele bijgemengde
veenwater, in dit opzicht natuurlijk geen voldoende resul-
taten verwacht worden en wij vonden dan ook verbazend
hooge cijfers, zelfs nog bij het gefiltreerde water.
Ook na eene zuivering van hot gefiltreerde Vechtwater
mot Ferrichlorid , waardoor het bijna geheel kleurloos werd,
moest toch nog 23 mG ter oxydatie bij 1 Liter water
worden aangewend. Het water IJ" daarentegen, op dezelfde
wijze behandeld, vorderde slechts 5,1 mG.
Hoewel nu aan deze organische stoffen door ons niet
bijzonder veel gewicht wordt gehecht wanneer uit andere
proeven blijkt, o. a.: door een uiterst gering bedrag aan
ammoniak on uitriten, dat het water overigens eengroote
mate van zuiverheid bezit, moonen wij toch dat in dit
opzicht aan het IJsolwater de voorkeur moet worden ge-
gegeven.
Voor het maximum aan gloeiverlios wordt gewoonlijk
aangenomen 50 a GO mG per Liter water. Zoowel het
IJsel- als het Vechtwater voldeed, voorzoover het aan de
proef\' wei\'d onderworpen (zie kolom I der tabellen) aan
dezen eisch; wat het Vechtwater betreft willen wij alleen
opmerken dat de gloeiing om de straks genoemde redenen
niet al te langdurig on niet al te hevig werd voortgezet,
zoodat hot residu nog niet geheel wit was; de cijfers zijn
dus hier waarschijnlijk nog iets te laag. Van eenig ver-
band tusschen deze cijfers on die welke verkregen werden
bij het bepalen van het reduceerend vermogen blijkt wei-
nig, en wij voor ons hechten aan de laatsten nog de
meeste waarde.
-ocr page 15-
9
C. Chloorgrehalte.
Hot chloorgehalte word bepaald volgens do bekende
mothoilo van Mohr, door titreoring mot oono neutrale
oplossing van zilvernitraat van bepaalde sterkte en van
ohloorvrij kaliumehromaat als indicator. Do resultaten zijn,
als keukenzout berekend, in de kolom I\' dor tabellen op-
genomen. Voor het I.Jsolwater werd als maximum 42 mO,
als minimum 21 mO en gemiddeld 28 niG gevonden,
terwijl deze cijfers bij hot Vechtwater respectievelijk 42,
18 en 28 bedroegen. Bij hot IJsolwator komen de hoogste
cijfers voor het chloorgehalte met de laagste en de laagste
cijfers vrij wel met de hoogste waterstanden overeen,
zoodat hiortusschen verband schijnt te bestaan. Hij het
Vechtwater is dat verband niet in diezelfde mate op te
merken.
Als maximum voor keukenzout wordt veelal aangenomen
300 mG per Liter. Het spreekt van zelf dat eene ver-
gelijking van dit cijfer, met het oog op welwater genomen,
en dat alleen honger is dan het geheele bedrag aan vaste
stoffen in rivierwater voorkomende, met de gevonden cij-
fers geone waarde heeft. De bepaling van het chloorge-
halte van rivierwater kan, naar ons inzien, alleen strek-
ken om na te gaan of de afwisselingen zoo groot en on-
regelmatig zijn dat aan beduidenden toevoer van veront-
reinigende stoffen in de rivier moet worden gedacht. Daar
dit nu hier niet het geval is en, zooals wij reeds opmerk-
ten, do afwisseling zoor goed uit het verschil in water-
stand kan worden verklaard, kunnen de gevonden resul-
taten gunstig genoemd worden.
1>. Hardheid.
Van alle watersoorten werd de gezamenlijke hardheid
bepaald volgens de methode van Boutron en Bondot met
eene alcoholische oplossing van zeep van zoodanige sterkte
dat elke graad op den gebezigden Hydrotiineter overeen»
-ocr page 16-
III
kwam met 10,3 mG calciumcarbonaat per Liter. De
resultaten zijn in kolom L der tabellen opgenomen.
Denken wij ons de cijfers gevonden voor de vaste
stoffen, verminderd met het bedrag aan organische stoffen
uit het gloeiverlies althans eenigszins op te maken en ver-
der met het gevonden bedrag aan keukenzout, bij dehard-
heidbepaling niet in rekening komende, zoo stemmen do
gevonden resultaten over het geheel genomen vrij wel
overeen, zoodat hierdoor wordt bevestigd dat het gehalte
aan anorganische bestanddeelen ver beneden de grens blijft
en bij het Vechtwater zelfs zeer gering is te noemen.
Alleen eene wanverhouding tusschen de gewoonlijk voor-
komende bestanddeelen zoo als calciumcarbonaat, calcium-
sulfaat en magnesiazouten zou wellicht tot eenige beden-
king kunnen leiden, en daarom werd van alle watersoor-
ten hydrotimetrisch het bedrag dezer stoffen bij benade-
ring bepaald. Hoewel wij nu zelven, om de geringe hoe-
veelheden die bepaald moesten worden, aan deze methode
geen groote waarde toekennen, bleek ons dit ten minste
met voldoende zekerheid dat er van eenige wanverhouding
tusschen de bestanddeelen geen sprake is. Het grootste
gedeelte der vaste stoffen komt als koolzure kalk en het
kleinste gedeelte als zwavelzure kalk en magnesiazouten
voor. Ten overvloede hebben wij, om nog grootere zeker-
heid hieromtrent te verkrijgen, zoowel van het Vecht- als
van het IJselwater tot tweemaal toe een gewichtsanalyse
uitgevoerd ter bepaling van het kalk —, het magnesia —
en het zwavelzuurgehalte op de wijze als hieronder nader
is aangegeven.
£. Kalkzouten.
Van elk der watersoorten IJ", IJ\'1\', V en V\'1\' werd 1
Liter met een betrekkelijk ruime hoeveelheid cliloorammo-
nium en een overmaat van ammoniumoxalaat bedeeld en
daarna tot ongeveer 50 cM8 Ingedampt: vervolgens werd
na bekoeling ammonia toegevoegd, gefiltreeitl, het preci-
-ocr page 17-
II
pitaat uitgewasschen, gedroogd, zacht gegloeid, met een
weinig ammoniuincarbonaat bevochtigd, nogmaals zacht
gegloeid en gewogen. De residtaten als Cao berekend zijn
in de kolom M der tabellen vermeld.
F. Magnesiazouten.
Van dezelfde watersoorten als boven werd 1 Liter na
toevoeging van een weinig zoutzuur tot ongeveer 100 cM3
ingedampt en vervolgens de magnesia op de gewone wijze
als magnesium-pijrophospbaat bepaald. De resultaten als
magnesia berekend zijn op de tabellen in kolom N aan-
gegeven.
G. Zwavelzuur.
Wederom werd van dezelfde watersoorten als voor de
twee vorige proeven 1 Liter onder voorzichtige bijdrup-
peling van verdund zoutzuur en bedeeling met een ruime
hoeveelheid chloorbarium tot ongeveer 50 cM3 ingedampt.
Het precipitaat van Bariumsulfaat werd op de gewone wijze
verzameld, afgewasschen, gedroogd, gegloeid en gewogen en
het daaruit berekende zwavelzuur in kolom O der tabellen
opgenomen.
De gevonden hoeveelheden kalk, magnesia en zwavelzuur
geven tot geenerlei opmerking aanleiding en bevestigen
slechts dat de onderlinge verhouding der verschillende
bestanddeelen zeer bevredigend kan genoemd worden.
H. Ammoniak.
Aan de bepaling van ammoniak in drinkwater is in de
laatste jaren meer on meer gewicht gehecht. Niet alleen
toch dat men de ammoniak als ontledingsproduct van rot-
tende organische stoffen, vooral van dierlijken oorsprong,
zoo algemeen vreest maar ook tot de ontwikkeling van
lagere planten en dieren werkt deze stof mede en is dus
ook om deze reden in drinkwater minder gewenscht. Werd
dan ook vroeger als maximum nog 1 mG ammoniak per
-ocr page 18-
12
Liter water toegelaten, in den laatsten tijd is deze grens-
waarde tot op 0,1 niG per Liter teruggebracht.
De ammoniak-bepaling werd door ons uitgevoci-d niet
het bekende reagons van Nessier, daartoe volgens het
voorschrift van Hadow bereid, terwijl verder wen 1 gezorgd
dat alleen gedestilleerd water, natriumcarbonaat en natrium-
hydroxyde voor deze proeven werden gebezigd, die met
Xessler\'s reagens bedeeld zelfs geen spoor ammoniak blee-
ken te bevatten.
Bij liet Vechtwater was het volkomen wegnemen dor
kleur voor de nauwkeurige bepaling van het ammoniak-
gehalte een volstrekt vereischto, te meer daar voorloopige
proeven reeds deden zien dat de hoeveelheid slechts uiterst
gering was. Daartoe werd aan het Vechtwater, dat slechts
zeer weinig kalkzouten bevat, eei>>t een kleine hoeveel-
heid eener zeer geconcentreerde en ammoniakvrije oplos-
sing van chloorcalcium toegevoegd en vervolgens de kalk
door dikwijls herhaalde bijdruppeling van slechts enkele
druppels eener geconcentreerde oplossing van natriumcar-
bonaat langzamerhand geheel neergeslagen. Toii slotte word
op de gewone wijze nog de gebruikelijke hoeveelheid natri-
umhydroxyde toegevoegd. Alleen op deze wijze en bij aan-
wending van zeer hooge cilinderglazen gelukte het ons
nagenoeg volkomen kleurloos water te verkrijgen. Verder
overtuigden wij ons door opzettelijk ingestelde proeven dat
het ammoniakgehalte door deze behandeling geen vermin-
dering ondergaat. De resultaten in kolom Q der tabellen
opgenomen zijn voor het water dezer rivieren uiterst gun-
stig, daar gedurende den tijd van ons onderzoek het
maximum van 0,1 mG nimmer werd bereikt en gowoon-
lijk het ammoniakgehalte zelfs l>eduidend daar beneden
bleef; verder blijkt dat hier door filtratie de ammoniak
geheel of althans bijna geheel verdwijnt.
I. Salpeterigzuur.
Ook aan deze stof wordt, om dezelfde reden als bij de
-ocr page 19-
13
ammoniak is vermeld, als dikwijls wijzende op in ontleding
en rotting verkeerendo organische stoffen, bijzonder veel
gewicht gehecht, zoodat dan ook in goed drinkwater slechts
sporen er van mogen voorkomen. De bepaling had plaats
door middel van joodzink-amylum, bereid volgens het voor-
schrift van Richter, en zwavelzuur. De resultaten, opge-
teekend in kolom R der tabellen, bleken voor beide wa-
teren weder bijzonder gunstig te zijn; alleen bij IJ10 kon
een uiterst geringe hoeveelheid worden aangetoond.
Het verdient opmerking dat bij het gr filtreerde water,
vooral bij dat van den IJsel, soms kleine hoeveelheden
werden gevonden, terwijl hetzelfde water, doch ongefil-
treerd, slechts sporen of in het geheel niets bleek te lie-
vatten. En dat hier aan geene vergissing viel te denken
bleek ons bij nader onderzoek, want de proeven werden
verscheidene malen herhaald, doch steeds met hetzelfde
resultaat. Of hier een toevallige verontreiniging van het
filter heeft plaats gehad, of dat do optredende blauwe
verkleuring wellicht aan andere oorzaken moet worden
toegeschreven, hieromtrent achtten wij het niet noodig
een nader onderzoek in te stellen, daar het ruwe water
de meest bevredigende resultaten gaf. Wij willen alleen
nog vermelden dat hetzelfde verschijnsel ons ook bij het
wateronderzoek in 1877 en 1N7!) bij aanwending van een
Cheavin\'s filter meermalen opviel.
K. N:il|irl(l/nul\'.
Ook aan salpeterzuur in drinkwater wordt door sommigen
gewicht gehecht, en .meestal wordt dan daarbij aangenomen,
dat het water van deze stof hoogstens G m(ï por Liter
mag bevatten. Anderen daarentegen, en met dezen kunnen
wij ons zeer goed vereenigen, zien in kleine hoeveelheden,
zelfs bij aanmerkelijke overschrijding der bovengenoemde
grenswaarde, minder bezwaar, daar deze stof, als het ro-
sultaat eener volledige oxydatie van stikstofhondende or-
ganische stoffen, natuurlijk de nadeelige eigenschappen
-ocr page 20-
u
dezer stoffen niet meer bezit. In de eerste plaats werd
het residu van alle watersoorten, bij de bepaling der vaste
stoffen verkregen, onderzocht volgens de methode van
Braun door aanwending eener oplossing van aniline-sulfaat
en zeer geconcentreerd zwavelzuur, en eveneens hetzelfde
verricht met water dat met de grenswaarde van 6 mGr
salpeterzuur per Liter werd liedeeld en tot denzelfden
graad was geconcentreerd als de uittreksels der residu\'s.
Daar nu de reactie bij deze hoeveelheid nog duidelijk
plaats heeft (zelfs kleinere hoeveelheden gaven nog vol-
doende aanwijzing) en die bij de verschillende watersoorten
of minder sterk öf soms slechts uiterst zwak werd waar-
genomen, bleek hieruit dat het salpeterzuur-gehalte maar
zeer gering was.
In de tweede plaats werd een onderzoek ingesteld op
de wijze als medegedeeld is door I. West-Knights (The
Analijst C. 141) met behulp der Brucine-reactie. Ook bij
deze colorimetrische proef, die bij de meeste watersoorten
slechts in vergelijking met het aangegeven maximum werd
uitgevoerd, is bevestigd geworden dat de grenswaarde niet
alleen niet overschreden maar in de meeste gevallen lang
niet bereikt werd. Ten overvloede werden volgens deze
methode, die eene vrij nauwkeurige bepaling der hoeveel-
heid toelaat, de watersoorten IJ5, IJ1*, IJ", LP", V8 en
V\' meer volledig onderzocht en de resultaten, met de
vorigen, in kolom S der tabellen opgeteekend. Bij deze
proeven bleek dat alleen IJ5 dicht tot de gestelde grens
naderde, maar de overigen er steeds beneden bleven, zoo-
dat ook in dit opzicht de resultaten zeer bevredigend
kunnen genoemd worden.
Wat de andere bestanddeelen betreft, daaromtrent kunnen
wij zeer kort zijn:
Kiezelzuur wordt in het water der beide rivieren slechts
tot een uiterst gering bedrag gevonden;
liet Uselwater bevat sporen van ijzerverbindingen; het
Vechtwater iets meer maar toch onbeduidend; het be-
-ocr page 21-
15
zinksel van beiden blijkt ook een weinig ijzer te bevatten.
In liet zand dezer rivieren, vooral bij de Vecht, komt
ijzer steeds in geringe hoeveelheid voor: doch daar deze
stoffen onschadelijk zijn kan verdere vermelding hier
achterwege blijven.
Van meer belang achtten wij het nog om een onderzoek
in te stellen omtrent het voorkomen van phosphorzuur-
verbindingen, daar liet aanwezig zijn van deze stoffen in
eenigszins beduidende hoeveelheid aan verontreinigingen
zou kunnen doen denken. Dit had plaats volgens eene
methode medegedeeld door I. West-Knights (The Analijst
5. 195) en hierop berustende dat een vloeistof, welke
slechts sporen van phosphorzunr bevat, als zij met am-
ïnonium-molybdaenaat wordt behandeld geen precipitaat
maar wel een gele verkleuring vertoont, waarvan de
sterkte door de hoeveelheid phosphorzunr wordt bepaald.
Dat het kiezelzuur bij deze proef\' eefst volledig moet ver-
wijderd worden is duidelijk, daar ook deze stof onder
dezelfde omstandigheden eene geele verkleuring te weeg
brengt. Zelfs na verdamping van het water uit IJsel en
Vecht tot op Vio van uot oorspronkelijk volume (aan het
Vechtwater moest hier weder de kleur ontnomen worden)
was de ontstane tint zoo uiterst zwak-geel, dat van eene
colorimetrische bepaling der hoeveelheid phosphorzunr
geen sprake kon zijn. Twee Zwolsche wateren, het eene
uit de pomp der school op het Kerkplein en het andere
uit de pomp van de Wol we verst raat, ter vergelijking op de-
zelfde wijze op phosphorzunr behandeld, gaven een zeer
waarneembare klein, zoodat van de eerste watersoort, die
de sterkste klem gaf, de hoeveelheid phosphorzuur dan
ook gemakkelijk bepaald kon worden: zij bedroeg 2 mG
per Liter. Bleek ons hieruit hoe gevoelig deze reactie is,
er kon tevens uit worden besloten dat Usel- en Vecht-
water maar uiterst zwakke sporen van phosphorzuur be-
vatten.
-ocr page 22-
16
Microscopisch onderzoek.
Hoewol hot scheikundig; onderzoek ons spoedig de over-
tniging gaf <lat het water der heide rivieren een hooge
mate van zuiverheid bezit en geen kenmerken van veront-
reiniging van eenige beteekenis vertoont, achtten wij het
toch wensclielijk, ter verkrijging van meerdere zekerheid,
om liet water ook aan een microscopisch onderzoek te
onderwerpen. Onze microscoop liet niet 2 oculairs en ;{
objectieven (! verschillende vergrootingen toe, en wel
als minimum 80 en als maximum G7M maal. liet
meest is gewerkt met een 310voudige vergrooting, die in
den regel voldoende bleek en waarbij zeer zuivere beelden
ontstonden. De sterkste vergrooting werd alleen gebezigd
om enkele bijzonderheden na te gaan en de zekerheid te
erlangen dat, althans bij deze vergrooting, niets belang-
rij ks aan onze aandacht ontsnapte. Wanneer het water
slechts zwak troebel is, zooals bij het Vechtwater on som-
tijds ook bij het Uselwater, kan het bezinksel, dat na on-
geveer 24 uren ontstaan is, terstond voor het microscopisch
onderzoek worden aangewend. Zand en kleideeltjcs en
organische stoffen hebben dan niet zoo de overhand dat
zij de waarneming der lagere plantjes en diertjes te veel
belemmeren. Is echter liet water zeer troebel, zooals bij
het Uselwater dikwijls het geval is, dan worden deze
zoodanig door klei- en slibdeeltjes bedekt, dat geen na uw-
keurige waarneming mogelijk is. In dit geval slaagden
wij op de volgende wijze het gemakkelijkst om bruikbare
bezinksels te verkrijgen: na slechts gedeeltelijke bezinking
werd het water tot op ongeveer l/i gedeelte afgeheveld
en dit af\'gohevelde werd na cenigen tijd op dezelfde wijze
behandeld terwijl, zoo noodig, op dezelfde wijze nog één-
of tweemaal hetzelfde werd verricht. De resten werden
dan telkens in kleinere fleschjes overgebracht, ter bezin-
king weggezet en daarna onderzocht: sommige dezer be-
zinksels bleken dan zeer bruikbaar te zijn.
-ocr page 23-
17
In de bezinksels van het IJselwater werden behalve
zand- en kleideeltjes, overblijfselen van plantaardigen oor-
sprong en eenige gedesorganiseerde stof, de volgende le-
vende organismen gevonden:
. a. plantjes.
< Iscillatoriën, vooral Oscillatoria autumnalis;
van Desmidiaceen: Closterium, Penium Brebissonii,
Desmidium Swartzii, Scenedismus, Baphidinm en Anki-
strodesmus falcatus;
van Diatomaceën: Fragillaria capucina, Synedra, Diatoma
vulgare, Himantidium pectinale, Astrionella formosa, Gy-
rosigma attennatiim, Amphora ovalis, Navicula, Nitzschia
en SirureUa;
van Conforvaceën vooral Conferva floccosa;
verder zeer enkele malen Spirogyra oedygonius en enkele
Palmellaceën.
b. diertjes.
Reeds met het ongewapend oog werden dikwijls boven
de bezinksels de in zoet water veel voorkomende kleine
schaaldiortjes, behoorende tot het geslacht Daphnia, ont-
dekt, vooral Daphnia pulex; ook Copepoda kwamen enkele
malen voor.
Van Lobosa werden alleen hoogst enkele malen Trinema
acinus opgemerkt.
Van de twee hoofdafdelingen der infnsorien, de Fla-
gellata en de Ciliata, schijnen eerstgenoemden slechts wei-
nig voor te komen: enkele monadina, en daaronderMonas
en Uvella glancoma, werden opgemerkt. Ciliata werden
altijd waargenomen, soms in vrij groot aantal, en daar-
onder vooral Panimecia.
Daar bovengenoemde plantjes en diertjes steeds in
meerdere of mindere mate in goed rivierwater voorkomen,
geeft liet gevondene tot geene bedenking aanleiding. Alleen
blijkt er uit dat ook om deze reden een degelijke filtratie
of zuivering noodig is.
De zoozeer gevreesde bacteriën of splijtzwammen werden
-ocr page 24-
IS
nimmer waargenomen: hoewol deze plantjes uiterst klein
zijn (van 1/500 tot V:
mt() millimeter) was liet vermogen van
den microscoop, die ter onzer beschikking stond, toch
nog voldoende om ze, hij aanwezigheid, op te merken.
Ten overvloede hebben wij ons hiervan door waarneming
van bacteriën, uit bedorven vleesch, bloed en dierlijk afval
verkregen, overtuigd.
Het komt ons dan ook voor dat er niet veel kans be-
staat bacteriën, zelfs bij hooge uitzondering, in deze ri-
vieren aan te treffen. Niet alleen dat de groote zuiverheid
van het water hot ongeschikt maakt voor de ontwikkeling
dezer organismen, maar hoogst waarschijnlijk gaan do bac-
toriën, die hij het stroomen langs steden en dorpen in de
rivier mochten gevoerd worden, roods zoor spoedig bij hot
gebrek aan hot noodige voedsel te gronde.
Omtrent hot Vechtwater kunnen wij zoor kort zijn, daar
hier in hoofdzaak dezelfde organische wezens werden opge-
merkt als hoven zijn vermeld, hoezeer dan ook in verschillende
verhoudingen. Zoo schijnen hier, om slechts iets te noemen,
Fragillaria Capucina in kleiner en daarentegen Synedra
maar vooral Conforvaceën in grooter getal voor te komen.
Verder worden in het Vechtwater soms enkele vormen
waargenomen die in IJsolwater niet worden opgemerkt,
zooals Trichoda angulata on Anguillula fluviatilis, hoewel
deze ook hier slechts bij uitzondering voorkomen. Daar
ook hier geen bacteriën werdend erkend meenen wij, wat
het microscopisch onderzoek betreft, de beide watersoorten
als oven gunstig te mogen aanmerken.
Wij moeten evenwel opmerken dat voor het microsco-
pisch onderzoek de tijd wellicht wat gunstig kan geweest
zijn: zooals bekend is staat de ontwikkeling van die lagere
plantjes en diertjes in nauw verband met de temperatuur. Bij
groote zomorwannte is deze ontwikkeling het sterkst, zij
wordt minder naar gelang de temperatuur daalt en bij
aanhoudende strenge vorst houdt die ontwikkeling zelfs
bijna geheel op. Toen wij het eerste water verzamelden
-ocr page 25-
1!)
op 16 on 17 September 1.1. was de temperatuur die in den
zomer soms tot 25° ii 27° C kan stijgen. reeds tot lö,°0
afgenomen, verminderde daarop vrij spoedig en kwam ge-
durende geruimen tijd althans dicht bij het vriespunt.
Hoewel nu altijd levende organismen werden waargenomen,
meenen wij toch te hebben opgemerkt dat ze bij lagere
temperatuur in minder groot getal voorkwamen: zoo wer-
den o. a. in IJ" en V7 slechts enkele infusoriën ontdekt.
Vooral met het oog op het voorkomen van bacteriën,
hier vooral van gewicht, meenden wij er op te moeten
wijzen dat ons onderzoek om bovengenoemde reden niet
volledig kon zijn. Hoewel niet zeer waarschijnlijk zouden
wij toch de mogelijkheid niet durven ontkennen dat er
soms bij uitzondering, vooral dos zomers, eenige bacteriën
kunnen worden waargenomen.
Filtreering door IJselzand.
Hoewel de invloed van het Uitroeren door IJselzand in
het voorgaande reeds in hoofdzaak is medegedeeld en met
een oogopslag uit de tabellen kan worden nagegaan, wil-
len wij nog nader met een enkel woord hierop terugkomen.
Door filtreering bleek ons ten eerste dat het water volko-
men helder kan worden verkregen, zelfs dan wanneer het,
zooals IJS, buitengewoon troebel is: mits zulks slechts
langzaam plaats heeft. Dat het water I.IS, bij den buiten-
gewoon hoogen waterstand van 4 December 1.1. geschept,
in de hoogste mate troebel was bleek niet alleen bij be-
paling in gewicht van het bezinksel, zijnde lfili mG per
Liter en waarvan bij gloeiing 28 mG verloren gingen,
maar ook vooral hieruit dat hot na ruim 4 maanden staan
nog zwak troebel was. Toch werd dit water door ons filter
volkomen bolder verkregen: dat echter de snelheid van
filtreeren hier in de eerste plaats in rekening moet ge-
bracht worden, bleek ons uit de omstandigheid dat wij
door hetzelfde filter naar verkiezing konden verkrijgen
kristalhelder, zwak opaliscorend, sterk opaliseerend en
-ocr page 26-
20
troebel water. Hoewol men nu uit proeven, in het klein
genomen, niet altijd tot resultaten, in het groot te ver-
wachten, kan besluiten, achtten wij het toch van genoog-
zaam l>elang omtrent deze zaak een nader onderzoek in te
stellen, en wel door eens na te gaan welke verhouding er
tusschen de hoeveelheid water per etmaal door het filter
vloeiende en den inhoud van dat filter moest bestaan om
de verschillende toestanden, hierboven genoemd, te ver-
krijgen.
Ons bleek hierbij het volgende: was die verhouding ^,
i\' of\' zelfs 1, zoo werd het water kristalhelder verkregen:
bij 1| werd een uiterst zwakke opaliseering waargenomen,
bij IJ was die al zeer duidelijk, bij 2 begon het water al
zwak troebel te worden, terwijl bij 3 en daarboven bepaald
troel>el water werd verkregen.
Bij het Vechtwater werd omtrent de kleur nagenoeg
hetzelfde opgemerkt. Hoe langzamer het uitroeren geschiedt
zooveel te meer vermindert de kleur, doch zelfs bij de
verhouding van slechts } bleef dat water nog altijd een
duidelijk bruingele tint behouden.
Verder bleek dat het gehalte aan anorganische bestand-
doelen geen noemenswaanlige verandering en, in normale
omstandigheden, waarschijnlijk slechts een hoogst onbe-
duidende vermindering zal ondergaan.
Dat enkele cijfers in onze tabellen hiermede niet geheel
overeenstemmen, en vooral een vergelijking van V* met
V8\' in de kolommen H en L zelfs op een beduidende ver-
meerdering schijnen te wijzen, is alloen aan abnormale
omstandigheden, waaronder het filtreoren plaats had, toe
te schrijven en wel hierin bestaande dat onze filters steeds
gevuld werden gehouden on slechts nu en dan, soms met
weken tussehenruimte, in werking werden gesteld. Ook
ons viel liet toenemen der vaste stoffen en van de hardheid
bij V eerst op, en daarom werden de proeven nog een
paar malen herhaald, doch steeds werd hetzelfde bedrag
gevonden.
-ocr page 27-
21
Het gehalte aan organische stoffen onderging steeds een
belangrijke vermindering maar bleef bij het Vechtwater
nog zeer ver boven het maximum van 10 m.G., terwijl
eindelijk het afnemen en soms het geheel verdwijnen van
het ammoniakgehalte opmerking verdient.
Hoewel wij nu niet meenen dat door Uitroeren alleen
werkelijk schadelijke stoffen, zooals Bacteriën wanneer
deze in het water aanwezig mochten zijn, volledig kunnen
worden teruggehouden, zelfs na de vorming van een diato-
mëen-weefsol in de bovenste lagen van het filter, blijkt
toch het water door filtratie zoodanig in zuiverheid toe te
nemen, dat het in elk geval nog minder geschikt is te
achten voor de ontwikkeling dier organismen. Eerst na
weken lang staan ontstaat in het gefiltreerde water een
uiterst gering bezinksel.
Zuivering door Ferrichlorid.
Omtrent een zuivering door ferrichlorid, door ons op
het water der beide rivieren herhaaldelijk toegepast, zullen
wij nog het volgende modedeelen. Het ruwe IJselwater
met de gewone hoeveelheid ferrichlorid van 32 mG per
Liter behandeld (zelfs een kleinere hoeveelheid is hier nog
toereikende) bleek in alle opzichten even goede resultaten
te geven als door filtreeron te verkrijgen zijn. Het reeds
gefiltreerde water aan deze behandeling onderworpen gaf
een onberispelijk water. Het reduceerend vermogen, bij
IJ1" nog 8,9, daalde hier tot 5,1; het bijvoegen eener aequi-
valente hoeveelheid natriumcarbonaat bleek hier desver-
kiezende te kunnen wonlen nagelaten.
Bij het Vechtwater bleek de gewone hoeveelheid ferri-
chloride eenigszins grooter te moeten worden genomen: ook
wordt hier de bijvoeging van natriumcarbonaat bepaald ver-
eischt, daar de geringe hoeveelheid alkaliën en alkalische
aarden, die in Vechtwater voorkomen, de werking zelfs na
lang staan niet toelaat. Door deze zuivering wordt het Vecht-
water niet alleen helder maar ook nagenoeg volkomen
-ocr page 28-
22
kleurloos, terwjjl het reduoeerend vermogen aanmerkelijk
vermindert, alhoewel dan ook hot maximum van 10 mG
nog steeds overschreden wordt, zelfs liij zuivering van
reeds gefiltreerd water.
Besluit.
Het besluit van ons onderzoek is als volgt: het ruwe
water zoowel van i.Isel als Vecht achten wij wegens troe-
belheid en het daarin voorkomen van levende organismen
voor drinkwater ongeschikt, waarbij voor het Vechtwater
nog de sterk bruingele tint komt die althans niet tot
aanbeveling strekt.
Voor zoover uit het tot heden ingestelde onderzoek kan
worden afgeleid, bezit het IJselwater, wat het daarin voor-
komen van minder gewenschte stoffen betreft, een zooda-
nigen graad van zuiverheid, dat het, na eene degelijke
filtratie of na eene zuivering door ferrichlorid, een voor-
treffelijk drinkwater kan opleveren.
Ook omtrent het Vechtwater is ons oordeel, wat de
onschadelijkheid betreft, even gunstig doch hier zou eene
zuivering dooi1 ferrichlorid bepaald noodzakelijk zijn om het
water die kleurloosheid en daardoor die aantrekkelijkheid
te geven, welke alleen tot een algemeen gebruik er van
zou kunnen leiden, liet gering gehalte aan anorganische
stoffen doet dit water echter bij het IJselwater ten achter
staan.
Wanneer dan ook een nader onderzoek gedurende de
zomermaanden even bevredigende resultaten mocht blijven
opleveren, en wij hebben reden dit omtrent het IJselwater
althans te kunnen verwachten, en wanneer blijken mocht
dat op de Veluwe geen even goed of geen nog beter wa-
ter in voldoende hoeveelheid is te verkrijgen, zoo is het
onze overtuiging, bij bekendheid met den toestand van
het Zwolsche drinkwater, dat het voor onze stad een wei-
daad zoude zijn, wanneer, door het daarstellen van een
waterleiding, zorgvuldig gefiltreerd en dus volkomen helder
-ocr page 29-
23
en kleurloos I.Iselwater algemeen verkrijgbaar kon worden
gesteld.
Hopende hiermede aan Uwe opdracht te hebben voldaan,
en ons gaarne bereid verklarende omtrent de wijze van
onderzoek of omtrent sommige bijzonderheden desverlangd
meer uitvoerige inlichtingen te verschaffen, blijven wij
met de meeste hoogachting:
Uwe dienstvaardige Dienaren,
Dr. H. F. KUIJPER.
A. BOXMAN.
Zwolle, 28 April 1883.