-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
C*3
ts.
Ïïï5le
^%X
Feestrede
OP DEN
^H. LAMBERTUS,^
PlSSCHOP VAN yViAASTPxICHT EN ^MARTELAAR,
pATROON VAN HET BlSOOAl JL.UIK,
M. WILLEMSEN,
Pastcor van St. Odiliönberg.
^i^\\t/-^<r
ROERMOND.
STOOMDRUK M. WATERREUS.
L
^r^^\'g-^f^c) *
:/*"
Vak 76
-ocr page 4-
1
, \\
-ocr page 5-
r~y
é
/*.
s t r e (1
OP DEN
H. LAMBERTUS,
Bisschop van Maastricht en Martelaar,
Patroon van het Bisdom Luik,
GEHOUDEN
—**» in de Kathedrale Kerk aldaar, «r—
OP HET I2DE EEUWFEEST VAN DIEN HEILIGE,
den 8 September 1896,
DOOR
M. W i 11 e m s e n,
PASTOOR VAN ST. ODILIENBERG.
\'t i •
^>r«^
Den
vromen Pelgrims der Dekenaten Maastricht
en Tongeren ter herinnering
otheek
v-p
K
-^^^
Ui
Il v "N
3
ti£
^v ^v J
a
£
^^^^iïL^sö^
5
\'""TH
stoomdruk mT tf AT jlHu ku
«.
—\\xj
/ 6?/ £
,
-ocr page 6-
Op hoogstvereerend verjüangen. verschijnt
deze Feestrede in druk.
-S< I M PRIMA T U R. >5-
Jèuraemundae 2 \'Qctobris 18$6.
DR. P. MANNENS,
LIBRORUM CENSOR.
-ocr page 7-
Iste vita decessit, non solum juvenibus, sed
et universae genti memoriam mortis suae
ad exemplum virtutis et fortitudinis dere-
linquens.
                              2 Macc. VI, 31.
Deze is uit hel leven gescheiden, niet alleen
aan de jongelingen, maar ook aan geheel
het volk het aandenken zijns doods tot
een voorbeeld van deugd en van moed
achterlatend.
Doorluchtige Hoogwaardigheden, *)
Hoogeerwaarde Heeren,
Feestvierende Pelgrims !
^js^anneer de H. Geest ons de vergankelijkheid, de
nietigheid van alle vvereldsche glorie duidelijk wil voor
oogen stellen, dan gebruikt Hij bij den profeet David een
treffend beeld: „Ik zag, zoo spreekt de profeet (Ps. 36,
35), ik zag den goddelooze hoog verheven en opgestegen
als de ceders van den Libanon; ik ging voorbij, en
zie, hij was niet meer; ik zocht naar hem, en zijne
plaats werd niet meer gevonden." De geschiedenis der
eeuwen bevestigt de waarheid dezer godspraak. „Er zijn
mannen geweest, zegt de Ecclesiasticus (XL1V, 1 —15),
mannen, tijdens hun leven groot in de oogen der we-
reld, doch hun aandenken is geheel verloren, sunt quo-
rum non est memoria;
zij zijn voorbijgegaan, alsof zij
nooit hadden bestaan, perierunt quasi qui non fuerint."
En waarom ? Omdat hun roem niet op de ware deugd
was gevestigd.
*) Mg;r. Victor Josepii Doutrkloux, Bisschop van Luik, en Mgr. Fran-
ciscl\'s Ant. Hub. Boermans, Bisschop van Roermond.
-ocr page 8-
— 4 —
Geheel anders is het met de zalige vrienden van God,
met hen die groot en rijk waren in geloof en deugd,
hotnines magni virlute: de werken hunner vroomheid
blijven voortbestaan, cum seminc eorum permanent bona;
in hen toont God voortdurend Zijne macht en Zijne
heerlijkheid, multam gloriam fecit Dominus magnificentia
sua a saeculo;
en terwijl Hij hen zelven loont in de
eeuwige vreugde, leeft ook op aarde hun naam voort
van geslacht tot geslacht, nomen eorum vivit in genera-
tionem et generalionem;
niet alleen rusten hunne been-
deren in vrede, maar do volken prijzen hunne wijsheid,
en hun lof wordt verkondigd in de vergadering der
geloovigen, laudem eorum nuntiet ecclesia.
Ook Gij, mijne Broeders, tot wie ik heden het voor-
recht heb te spreken, Gij, beminde pelgrims van Ton-
geren, de oudste Mariastad aan deze zijde der Alpen,
de eerste bisschopsstad van de oude Nederlanden; en
Gij, beminde pelgrims van Maastricht, stadgenooten van
den grooten Lambertus, wier voorvaderen hun beminden
Herder eene zoo teedere, zoo vurige liefde toedroegen;
Gij allen levert thans een nieuw, een schitterend be-
wijs voor deze waarheid, nu Gij, in zoo groote menigte
en met zoo stichtende godsvrucht, dit uitverkoren hei-
ligdom, de luisterrijke ruststede van den H. Lambertus,
komt bezoeken en hem de hulde uwer kinderlijke ver-
eering en liefde brengen.
Weinig, zeer weinig is ons bekend uit die eeuw,
waarin Lambertus hier den goeden strijd ten einde streed
en met de kroon der Martelaren gekroond werd. Eene
duisternis, als die van Egypte, bedekt de geschiedenis
dezer streken in die dagen; de eene koning na den
-ocr page 9-
- 5 -
anderen verdwijnt van den troon van Austrasië, en wie
kent hunne namen ? wie prijst hunne daden ? nati sunt
quasi non nati, et filii ipsorum cum ipsis;
zij zijn met
hun nageslacht in vergetelheid begraven, ja het is alsof
zij nooit geboren waren. Doch, te midden van dien
nacht der barbaarschheid, waarin de wellustige bescha-
ving van het Romeinsche Rijk was ten onder gegaan,
schittert Lambertus als eene der heerlijkste sterren aan
het uitspansel der Kerk. Zijn aandenken blijft in ze-
gening, zijn roem vergaat niet, gloria eorum non dere-
linquetur,
en, na twaalf eeuwen, mogen wij het geluk-
kige Luik nog toezingen: Laetare et lauda Deum>
Legia!
o Luik! verheug u en dank God, de Patroni
tui Lamberti praesentia,
omdat uw beschermer Lam-
bertus, door zijne zalige overblijfselen, nog altijd in uw
midden is; want de Heer, die machtig is, heeft, in weer-
wil van alle stormen der tijden, die gebeenten, thans
met onovertroffen luister omgeven, bewaard als een on-
derpand van hemelsche bescherming. Ja, evenals de
H. Schrift (Hebr. XI, 4) getuigt van Abel, den Recht-
vaardige, „defunctus adhuc loquitur, ofschoon gestorven
spreekt hij nog", zoo gaat er ook, uit Lambertus\' ver-
heerlijkte ruststede, eene stem op, welke in ons hart
doordringt, eene stem, welke wij allen verstaan, omdat
het geloof van Lambertus nog altijd ons geloof is. En
wat zegt die stem ons f Zij roept ons allen toe: ,,/mita-
tores mei estoie sicut et ego Christi,
weest gij mijne na-
volgers, gelijk ik een navolger van Christus geweest
ben (I Cor. XI, 1)." Waarin dan moeten wij den H.
Lambertus navolgen? Uit het aan deugden zoo rijke
leven van onzen Bisschop wil ik U, M. B., drie voor-
-ocr page 10-
— 6 —
beelden voor oogen stellen, welke mij tevens de gele-
genheid bieden U dat leven in het kort te schetsen.
De H. Lambertus geeft ons in de jaren zijner jeugd
een voorbeeld van buitengewone vroomheid, in zijne
mannelijke jaren een voorbeeld van wonderbaar geduld
te midden der zwaarste beproevingen, en nog in zijn
ouderdom een voorbeeld van heldhaftigen moed in het
vervullen zijner plichten. Deze drie voorbeelden, M. B.,
zullen het voorwerp van uwe vrome aandacht zijn.
H. Lambertus! ziehier degenen, die er roem op dra-
gen, door het geloof uwe kinderen te zijn. Zij hebben
dat geloof tegen de verleiding en het bedrog der we-
reld, tegen de listen en het geweld der ketterij trouw
bewaard: verwerf ook voor hen, o roemrijke Martelaar»
een sprankje van dat vuur der goddelijke liefde, dat in
uw hart brandde, toen Gij te Stavelo in den kouden
winternacht de sneeuw niet gevoeldet, die U bedekte,
en Gij in vurige zuchten uw hart tot God verhieft, op-
dat wij, op uw voetspoor Christus volgende, eens uwe
medeburgers worden in het rijk der hemelen.
Ave Maria.
I. In de dagen van den H. Joannes, i6den Bisschop
van Maastricht, om zijne buitengewone zachtmoedigheid
het Lam bijgenaamd, leefden in die stad twee echtge-
nooten, door afkomst en rijkdom hoog in aanzien bij de
wereld, doch veel eerbiedwaardiger om het kind dat de
hemel hun schonk, een kind door God geroepen om
een uitstekende Bisschop in zijne Kerk en een roemrijke
bloedgetuige voor J. C. te worden. De graaf Aper en
zijne echtgenoote Herisplindis, zoo heetten de ouders van
-ocr page 11-
Lambertus, verhoogden den glans hunner adellijke af komst
door een levendig geloof en eene buitengewone gods-
vrucht, en werden zeker daarom waardig bevonden, om een
zoo uitverkoren kind als Lambertus aan de Kerk te schen-
ken. Het woord des Heeren indachtig : Siniteparvulos....
ad Me venire
(Matth. XIX, 14) „laat de kleinen tot Mij
komen", was hunne eerste zorg, hun kind voor den hemel
op te voeden, en van hem alles verwijderd te houden,
wat hem van God kon aftrekken; niets was er in het
ouderlijke huis, dat ook maar inhet minst zijne onschul-
dige oogen ontstichten of in zijne engelreine ziel een
slechten indruk kon achterlaten. Nauwelijks was de kleine
Lambertus voor de eerste onderrichtingen vatbaar, of
Aper en Herisplindis leerden hem God kennen en J. C.
dien Hij gezonden heeft, wel wetend dat voor de op-
voeding en het ware geluk der kinderen geen andere
grondslag mag gelegd worden. Zij prentten in zijn on-
schuldig hart met de vreeze des Heeren, welke het beginsel
der wijsheid is, de dankbaarheid voor Gods aanhoudende
weldaden. De zonde leerden zij hem verafschuwen als
de grootste ramp, de deugd liefhebben, als de bron
van het ware geluk, als hebbende de beloften voor het
leven, dat thans is, en voor het toekomende. De kleine
Lambertus beantwoordde ten volle aan de ouderlijke
zorgen: hij beminde God uit geheel zijn hart, en na
God had hij de teederste liefde voor zijne ouders. 01
hoe heerlijk zal die levensdag worden, welke door een
zoo schoonen dageraad wordt voorafgegaan I Zoo was
dan ook de reinste vreugde de eerste vrucht, welke de
brave Lambertus, volgens de belofte der H. Schrift
zijne ouders deed smaken : exultat gaudio pater justi;
-ocr page 12-
— 8 —
qui sapientem genuit, laetabilur in eo (Prov. 23, 24). „De
vader van een rechtvaardige juicht van vreugde, en wie
een wijze het leven heeft geschonken, zal zich in hem
verheugen."
Weldra brak de tijd aan, waarop Lambertus in de
wetenschappen moest worden onderwezen: het gewicht
van de keuze eens leermeesters kon aan het zorgvuldige
oog van Lambertus\' ouders niet ontsnappen. Te recht
vreesden zij, dat zijn kinderlijke eenvoud, dat zijne
engelachtige onschuld niet lang ongeschonden zouden
blijven onder den invloed van een ongodsdienstigen
meester; zij vertrouwden hem dus toe aan een eerbied-
waardigen en geleerden priester der kerk van Maastricht,
den H. Landoaldus, die door den H. Paus Martinus
aan onzen Bisschop, den H. Amandus, tot medehelper
gegeven was. Het was in de dagen, toen de folteringen,
dien heiligen Paus aangedaan, de geheele Christenheid
met ontsteltenis en droefheid vervulden. Landoaldus
die het landgoed Wintershoven, hem door graaf Aper
geschonken, bewoonde, onderwees zijnen leerling in de
wetenschappen, en verhaalde hem van het lijden, dat
de Stedehouder van J. C. te verduren had. OI hoe moest
het hart van dat uitverkoren kind, wiens heiligheid God
toen reeds door wonderen kenbaar maakte, vanbewon-
dering en liefde ontvlammen, wanneer Landoaldus hem
die deugden voorhield, welke hij zelf te Rome in den
H. Paus had\'bewonderd, of hem dien ongebroken moed
schilderde, waarmede de Paus-Martelaar den schat des
geloofs verdedigde. Van toen af ontstond in het hart van
den jongeling, met dien onverzetbaren heldenmoed, welke
hem tot een Martelaar zal vormen, voor den H. Petrus
-ocr page 13-
— 9 ~
en zijne Opvolgers die diepe vereering, die innige liefde,
welke gedurende 18 eeuwen het kenmerk was en is van zijne
voorgangers en opvolgers. Na door den H. Landoaldus
in de goddelijke en de menschelijke wetenschappen te
zijn onderwezen, keerde Lambertus naar zijne geboorte-
stad Maastricht terug, om onder de leiding van onzen
Bisschop, den H. Theodardus, zijne studiën te voltooien;
en toonde alras door zijne wijsheid, door zijne minzaam-
heid en vroomheid, welk een goed gebruik hij van de
lessen en de voorbeelden van zoo heilige leermeesters
gemaakt had. Al wie den heiligen jongeling zag, be-
wonderde hem en prees zijne ouders zalig om het bezit
van zulk een schat; de H. Theodardus beminde hem
als een vader en begroette in hem reeds zijn toekom-
stigen opvolger op den zetel des H. Servatius. En deze
eer was de tweede vrucht, welke God van brave kinde-
ren doet verwachten. Qui docet filiutn suum, lauda-
bitur in illo^ et in medio domesticorum in Ulo gloriabitur
(Eccli. 30. 2). „Wie zijn zoon onderricht, zal om hem
geprezen worden, en te midden zijner huisgenooten
zal hij zich over hem verheugen."
Intusschen waren voor Lambertus de jongelings-
jaren aangebroken, die gevaarlijke jaren, waarin de ont-
wakende driften zoovele jongelingen van het pad der
deugd aftrekken en hen tot een voorwerp van droefheid
voor hunne ouders maken. Doch Lambertus had van
zijne eerste jaren af geleerd zijne zinnen niet te vleien;
het viel hem dus ook niet moeielijk, n.et den bijstand
van Gods genade, zijne driften te beteugelen. In zijn
hart brandde een vuur, sterker dan het vuur der driften,
het vuur der liefde Gods; dat vuur hield hij levendig
-ocr page 14-
— 10 —
door zich voortdurend te oefenen in goede werken; door
zijne voeten terug te houden van de paden dergenen,
wier voetstappen naar het verderf gericht zijn; door geen
menschelijk opzicht, maar alleen Dengene te vreezen,
die ziel en lichaam in het eeuwig verderf kan storten:
en zoo mocht hij de heerlijke kroon der zuiverheid
onbesmet op zijn hoofd bewaren. O, hoe voelden zich
zijne ouders gelukkig; hoe verheugden zij zich nu over
de zorg aan zijne vrome opvoeding besteed; hoe
dankten zij God, wijl hun zoon niet alleen door de
menschen, maar door God zelven bemind was!
Christelijke jongelingen en junge dochters, ziedaar uw
voorbeeld! Volgt Lambertus na in zijne liefde tot
God, in zijn haat van de zonde ; volgt hem na in zijne
liefde tot zijne ouders, in zijne liefde tot de Kerk van
Christus, in zijne liefde tot de engelachtige deugd. Dan is
ook uw levensweg, even als die van Lambertus, gelijk een
schitterend licht, dat voortgaat en aangroeit tot den vol-
maakten dag uwer gelukzalige eeuwigheid. (Prov. IV, 18).
„O! hoe schoon, zegt de H. Geest (Sap. IV, i), is een
kuisch geslacht: zijn aandenken is onsterfelijk, want het
blijft in eere bij God en bij de menschen." Hoe rampzalig
integendeel, is het lot van hen, die in de jeugdige jaren
den weg des verderfs opgaan, adoiescens juxta viam suam,
e/iam cum senuerit, non recedet ab ea
(Prov. XXII, 6); ook
op hun ouden dag zullen zij dien weg niet licht ver-
laten; ossa ejus implebuntur vitiis adolescentiae ejus,
maar de zonden hunner jeugd zullen tot in hunne been-
deren doordringen, et cum eo in pulvert dormient, en
met hen rusten in het graf (Job. XX, n), om tegen
hen te getuigen op den grooten dag des Heeren.
-ocr page 15-
— II —
Christelijke ouders! hoe groot zoude uw geluk zijn,
indien uwe kinderen, even als Lambertus, aangroeiden
niet alleen in jaren, maar ook in wijsheid en deugd, in
bevalligheid voor God en de menschen. Zulke kinderen
zijn de grootste zegen, die aan brave ouders kan ten
deel vallen, en hun al het doorgestane leed doet vei-
geten; zulke kinderen verschaffen aan hunne ouders
vreugde door hunne bereidwillige gehoorzaamheid, vreug-
de door hunne ongekunstelde liefde en dankbaarheid,
vreugde door hunne oprechte deugd en de zuiverheid
hunner zeden; zij geven hun troost en steun in
hunne hooge jaren door trouwe, liefdevolle zorgen en
oplettendheid, troost vooral, zaligen troost in de laatste
levensuren, wijl zulke ouders uit het leven scheiden met
de blijde verwachting, dat zij hunne kinderen voor den troon
Gods voor eeuwig zullen terugzien. Wilt Gij dien troost,
die vreugde genieten, volgt dan de ouders van Lam-
bertus na, vergeet nooit het woord van den H. Geest:
Erudi filium tuum, voedt uwe kinderen goed op, ge-
went hen vroegtijdig aan het juk des Heeren, et dabit
delicias animae tuae,
en zij zullen de wellust uwer ziel
zijn (Prov. XXIX, 17).
II. Lambertus is ook voor ons allen een toonbeeld
van lijdzaamheid, van geduld in de wederwaardigheden
dezes levens.
Het is niet ten onrechte, M. B., dat deze aarde een
dal van tranen genoemd wordt. Het pasgeboren kind,
alsof het reeds het voorgevoel had van die tallooze
droefheden, welke hem op zijne levensbaan wachten,
schreit op den schoot zijner moeder, en ach I hoevele
-ocr page 16-
— 12 —
tranen zal het nog moeten storten, alvorens, wellicht
na eene lange reeks van treurige jaren, de laatste traan
uit zijne stervende oogen wordt weggewischt. De
eene zucht in armoede, en verdient, met al zijn zwoe-
gen, nauwelijks het noodige brood voor zich en de
zijnen; de andere, met goederen overladen, ligt jaren
lang uitgestrekt op een bed van smarte; deze wordt ver-
volgd door haat en laster; gene schijnt zijn leven
slechts tot een hoogen ouderdom te rekken, om al zijne
dierbaren ten grave te geleiden; en, wie is de mensch,
die den dood niet zien zal f die, in dat beslissend uur,
door geene tot dan ongekende angsten zal bestormd
worden? Waar dan, M. B., zult gij troost zoeken in
uwe droefheden ? Op wien uwe hoop vestigen, wan-
neer rampspoeden u terneerdrukken? De wereldling
stelt zijne hoop op wisselvallige rijkdommen, welke zijn
hart nooit kunnen verzadigen; hij stelt zijn vertrouwen
op menschen, die zelven troost noodig hebben en zijne
smart niet kunnen wegnemen; hij zoekt zijn geluk in
vermaken, die weldra een bitteren walg en een nooit
verzadigd verlangen in zijn hart achterlaten, en zoo
vergaat de hoop des zondaars, evenals de rook, welke
door den wind verdreven wordt: spes impü tanquant
f umus, qui a vento diffusus at
(Sap. V. 15). Zoo is het
niet met de hoop van den waren Christen; ook voor
hem, wel is waar, is deze aarde een dal van tranen,
maar hij weet ook, dat deze aarde niet zijn vaderland
is. De Heer is zijn steun en zijn toevlucht, op Hem
stelt hij zijn betrouwen, en in eeuwigheid zal hij niet
beschaamd worden. (Ps. 17. 3). Is armoede zijn erfdeel
— hij verwacht eeuwige rijkdommen, welke door geen
-ocr page 17-
— 13 —
roest verteerd, door geen dieven geroofd kunnen wor-
den. Is zijne ziel in duisternis, wordt hij benauwd
om vroegere zonden — zijne hoop is op God, bij wien
barmhartigheid is en overvloedige verlossing (Ps. 129.7).
Wordt zijn hart gewond, wanneer dierbaren hem ont-
vallen — hij bedroeft zich niet, gelijk zij die geene hoop
hebben, want hij gelooft in Dengene, die gezegd heeft:
Ik ben de verrijzenis en het leven; die in Mij gelooft,
al was hij gestorven, zal leven (Jo. XI, 25). Is zijne
ziel vol droefheid, zoodat geen sterveling vermag te
troosten — hij weet eene plaats waar hij nooit te ver-
geefs troost zoekt en sterkte: het Hart van Jesus, het
gastmaal der Engelen; en door zijne tranen heen ziet
hij den hemel, waar hem eene zaligheid wacht, zoo als
nooit het oog eens menschen gezien, nooit oor gehoord
noch hart bevat heeft. Daarheen, naar de eeuwige heu-
velen, verhief ook Lambertus zijne oogen, van daar kwam
voor hem hulp en sterkte in de wederwaardigheden.
In het jaar 669 was de H. Theodardus, de I9*1 Bis-
schop van Maastricht, op verraderlijke wijze bij Spiers
vermoord geworden. Volgens de kerkelijke wetten van
dien tijd, vergaderden de metropolitaan van Keulen en
de naburige bisschoppen in de Kathedrale Kerk van
den H. Servatius, om de keuze van de geestelijkheid
en het volk op een waardigen opvolger te vestigen.
Die keuze was niet moeielijk; de H. Geest, wiens genade
zoo heerlijk ia Lambertus uitblonk, had hem duidelijk
aangewezen; er was dan ook slechts ééne stem: van
geestelijkheid en van volk, van armen en van rijken,
van den koning en van geheel het hof, die eenparig-
lijk Lambertus tot bisschop verlangden. Doch neen! er is
-ocr page 18-
— 14 —
ééne stem, welke zich verzet; het is die van Lambertus:
„M. B. zegt hij, de eer welke Gij mij aanbiedt is groot,
doch die eer is tevens een zware last; die eer ben ik
niet waardig, en om dien last te dragen, ontbreken mij
de deugden." Doch nu barst geheel de menigte in kre-
ten los. „Lambertus, zoo roepen geestelijkheid en volk
om strijd, Lambertus, of gij wilt of niet, gij zult bisschop
van Maastricht zijn, dat is de wil van God, dat is de
wil des konings." Terwijl de geheele menigte aldus
blijft aandringen, vreest Lambertus eindelijk zich tegen
Gods wil te verzetten, hij neemt den gevreesden last
op zijne schouderen en bestijgt den zetel van Maastricht
reeds door 19 heilige Bisschoppen opgeluisterd. Nu op
den kandelaar in Gods Kerk geplaatst, schijnt Lamber-
tus als een helder licht voor geheel het bisdom; do
braven moedigde hij aan, de dwalenden vermaande hij met
vaderlijke zachtheid en voortdufenden aandrang; de
armen beschouwde hij als zijne kinderen, hij was alles
voor allen; God verheerlijkte hem door mirakelen en
de koning beminde hem boven alle Bisschoppen en
Prinsen van zijn Rijk; in één woord, Lambertus werd
voor de heiligsten Bisschop gehouden in die eeuw,
welke om de menigte harer Heiligen de gouden eeuw
der Kerk genaamd wordt. Doch er staat geschreven:
„Omdat Gij aan God welgevallig waart, daarom moest
de beproeving over u neerkomen." (Tob. XII, 13). Dat
woord werd ook vervuld in Lambertus. In het jaar 673
werd de koning Childeric II vermoord en maakten de
vijanden van Gods Kerk zich meester van het bestier
dezer landen. Een dwingeland vreest niets zoo zeer
als het onafhankelijk woord van een heiligen Bisschop.
-ocr page 19-
— i5 —
Lambertus moest den weg der ballingschap op. Doch
wie, M. B., zal u de droefheid der Maastrichtenaren bij
dat vertrek afschilderen ? Geheel de stad is in rouw ge-
dompeld. Gelijk drie eeuwen vroeger degeloovigen van
Tongeren tot den H. Servatius, toen deze hunne stad
ging verlaten, zoo roepen ook nu geestelijken en ge-
loovigen tot Lambertus: „Waarom, heilige "Vader, ver-
laat gij ons? gij waart de troost der ongelukkigen, de
toeverlaat der bedroefden, de kroon van ons hoofd, het
licht onzer oogen. Wij allen willen u volgen om met u
te sterven; indien de kinderen van Belial u haten, wij,
uwe kinderen, wij eeren en beminnen u." Lambertus,
in het binnenste zijner ziel getroffen, barst ook zelf in
tranen uit: „Mijne kinderen, zegt hij, onderhoudt steeds
het woord Gods, dat gij van mij gehoord hebt, en God
zal u niet verlaten; denkt aan de voorbeelden derHei-
ligen en aan het loon, dat zij thans in den hemel voor
hunne lijdzaamheid genieten: J. C. zij gezegend in
eeuwigheid."
Aan de grenzen van het bisdom Maastricht lag een
klooster, Stavelo geheeten, door den vromen koning
Sigebertus, op verzoek van den H. Remaclus, gebouwd
te midden van bosschen en geheel van de wereld afge-
scheiden. Daarheen begaf zich Lambertus, van slechts
twee dienaren vergezeld, om er zijne levensdagen in
gebed en strenge boetvaardigheid te slijten. Was hij
vroeger, in de wereld, een toonbeeld voor de jeugd,
het sieraad der Bisschoppen, van nu af werd hij het
voorbeeld der kloosterlingen, door zijn strengen levens-
wandel, zijn nachtwaken, zijne nederigheid, zijn heldhaf-
tige gehoorzaamheid. De geschiedenis heeft ons daarvan
-ocr page 20-
— 16 —
een onsterfelijk voorbeeld bewaard. De kloosterlingen
hadden de gewoonte te middernacht op te staan, om ge-
zamenlijk in de kerk de getijden te zingen. Lambertus,
wiens vurige ziel voortdurend naar den levenden God
dorstte, stond altijd vóór de anderen op, om in de
stilte des heiligdoms zijn hart voor God uit te storten-
Op zekeren nacht, in het strengste van den winter,
wilde hij eveneens opstaan, en zocht zijne sandalen,
doch, wegens de duisternis, viel een der sandalen uit
zijne handen, en veroorzaakte daardoor eenig gedruisch.
De Abt, niet wetend wie de stilte verbroken had, beval,
van uit zijn rustbed, dat de schuldige bij het kruis, dat
buiten de kerk in de open lucht stond, moest gaan bid-
den. Lambertus gehoorzaamt oogenblikkelijk; barrevoets
en alleen met een ruw boetekleed bedekt, begeeft hij
zich naar het kruis. Het was een zeer koude winternacht,
een scherpe wind dreef de sneeuw voor zich uit, en
weldra waren zijn hoofd en schouders geheel met sneeuw
overdekt. Zoo staat de Bisschop voor het kruis als een
levendige offerande; geen menschelijk oog ziet hem,
doch de Engelen des hemels blikken met verwondering
op dat schouwspel neder. De liefde van God, welke in
zijn hart brandt, is sterker dan de koude, welke hem
pijnigt. „Mijn God, zoo bidt hij met uitgestrekte armen,
wanneer zal ik komen en mij in Uw aanschijn verheu-
genf" Intusschen waren ook de kloosterlingen opgestaan,
hadden in de kerk het Officie geëindigd en spoedden
nu naar het klooster om zich te warmen. Terwijl de
Overste vraagt of alle kloosterlingen aanwezig zijn,
komt er een van hen binnen en zegt: „Onze heer
Lambertus staat al lang barrevoets voor het kruis te bid-
-ocr page 21-
— i7 -
den." Vol schrik gebiedt de Abt aan de kloosterlingen,"
Lambertus af te halen. Zij vinden hem nog steeds in
gebed verslonden. En welk is het gebed dat zijne vurige
ziel tot God zendt? Hij bidt voor uwc voorouders, hij
bidt voor zijne schapen, die in de klauwen van een
wolf gevallen waren. „Heer! zoo roept hij, versmaad
niet mijn vermorzeld en vernederd hart; toon Uwe
barmhartigheid aan mijn dierbaar Sion, aan mijne kudde,
laat de muren van Jerusalem wederom opgebouwd wor-
den." Op het dringend smeeken der kloosterlingen,
keert hij naar het klooster terug, en hier vallen allen
voor hem op de knieën. „Vergeef mij, Vader, zegt de
Abt, vergeef mij wat ik onwetend heb bedreven; wees
goedertieren jegens uwe verknochte dienaren." En wat
antwoordt Lambertus, M. B? O luistert naar die heer-
lijke woorden: „Ik heb u, zegt Lambertus, niets te ver-
geven. Leert de H. Schrift ons niet, dat wij door vele
beproevingen moeten ingaan tot het rijk der hemelen?
leert zij ons niet, dat het lijden van dezen tijd niet
kan vergeleken worden met de toekomstige glorie, welke
in den hemel ons deel zal wezen? Hoe meer wij hier
lijden, des te grooter zal daar onze vreugde zijn. Neen!
de koude is mij niet hard, de tijd niet lang gevallen,
omdat ik dacht aan de eeuwige belooning."
Prent, B. P. die woorden van den H. Lambertus diep
in uw hart. Te midden van zijne droefheid en van
zijn lijden vindt Lambertus troost en sterkte en moed
in de gedachte aan den hemel en zijn eeuwige beloo-
ningen. Met diezelfde gedachte had hij uwe voorouders
getroost, toen hij van hen moest scheiden om den weg
der ballingschap op te gaan. Wie gij ook zijn moogt,
-ocr page 22-
— i8 —
gij zult evenals Lambertus uw kruis te dragen hebben,
want allen, die vroom in Christus willen leven, zullen
vervolging lijden. Denkt dan aan den hemel, denkt
aan de eeuwigheid. Hebt gij te strijden tegen hevige
bekoringen, denkt aan den hemel, waar de getrouwe
strijders met onvergankelijke kronen beloond worden;
wordt gij bezocht door wederwaardigheden of rampspoe-
den, denkt aan den hemel, waar God eeuwige goederen
voor u heeft weggelegd; wordt uw hart overstelpt met
droefheden, denkt aan den hemel, waar God zelf de
tranen Zijner uitverkorenen zal afwisschen; wordt gij ge-
kweld door ziekten, denkt aan den hemel, waar geen
droefheid, geen kommer noch smart meer wezen zal.
En van welken aard uw kruis ook wezen moge, de God
die tot zijne leerlingen gezegd heeft: „Gij zult bedroefd
zijn, terwijl de wereld zich zal verheugen," heeft er ook
bij gevoegd: „maar uwe droefheid zal in eeuwige vreugde
veranderd worden, en die vreugde zal u niemand ont-
nemen." (Jo. XVI, 20 en 22).
Doch de ware Christen heeft niet alleen te lijden in
deze wereld, hij heeft niet alleen geduld noodig, hij
heeft ook plichten met de daad te vervullen, hij heeft
ook moed noodig, en ook daarvan geeft de H. Lam-
bertus ons een heerlijk voorbeeld.
III. Zeven jaren had Lambertus in het klooster van
Stavelo doorgebracht, toen Pepijn van Herstal het bestuur
van Austrasië in handen kreeg, en op het dringend
smeeken van geheel het bisdom den indringer Fara-
mundus verdreef en Lambertus op den bisschoppelijken
zetel herstelde. Het is onmogelijk, zeggen de oude
-ocr page 23-
— 19 —
schrijvers, de vreugde te beschrijven, waarmede volk en
geestelijkheid, priesters en kloosterlingen, armen en rijken,
weduwen en weezen hem ontvingen. Van Stavelo tot
Maastricht was zijn tocht een aanhoudende zegepraal.
Maar toen hij Maastricht naderde, kende de vreugde
geene grenzen meer; geheel de stad trok hem te gemoet.
Het was, zegt de oude schrijver Nicolaas, alsof de huizen
en de muren van Maastricht wilden opstaan om Lam-
bertus te huldigen. „Gezegend hij, zoo zingen geestelijk-
heid en volk hem toe, die komt in den naam des
Heeren! Gezegend de Heer God van Israël, die zijn
volk bezocht en bevrijd heeft!" O! hoe weet God reeds
in dit leven de beproevingen zijner uitverkorenen te
vergelden. Te midden van die vreugdezangen knielt
Lambertus voor het altaar neder en draagt zich op-
nieuw aan God op voor het heil zijner schapen. Zijne
eerste zorg is, de verwoesting, door den indringer Fara-
mond aangericht, te herstellen en de aan zijne kudde
geslagen wonden te genezen; hij gaat de steden en
vlekken van zijn bisdom, altijd weldoende, rond, en
wint, bijgestaan door den H. Willibrordus, geheele
streken voor J. C. Doch te midden van zijn her-
derlijke zorgen ontwaart Lambertus, dat de vorst
Pepijn, de heiligheid des huwelijks met voeten tredend,
eene tweede vrouw, de schoone Alpais, tot zich genomen
heeft. Wat zal nu Lambertus doen? Zal hij den vorst
berispen? hem wijzen op de ergernis, welke hij aan
geheel het volk geeft ? Of zal hij zwijgen, ten einde zich
Pepijn niet tot vijand te maken ? Diezelfde Pepijn toch is de
weldoener van Lambertus, hij heeft hem uit de balling-
schap teruggeroepen, kan hem opnieuw in ballingschap
-ocr page 24-
— 20 —
zenden; diezelfde Pepijn, in weerwil van zijn ergerlijk
leven, is de beschermer der Kerk, de begunstiger der
missionarissen. Doch Lambertus herinnert zich het woord
van den H. Paulus: Credimus, propter quod el loquimur
(2 Cor. IV. 13); ik geloof en daarom spreek ik, zonder
iets, zelfs den dood, te vreezen; want ik weet, dat God,
die Jezus van den dood heeft opgewekt, ook mij zal
opwekken met Jezus. Al wachten mij ook boeien en
wederwaardigheden, nihil horum vtreor (Act. 20), ik vrees
niets daarvan, ik acht mijn leven niet kostbaarder dan
mijne ziel, mits ik mijne loopbaan volbrenge. Hij her-
innert zich het voorbeeld van zijn roemrijken voorgan-
ger, den H. Amandus, toen deze koning Dagobert om
zijn wellustig leven berispte; en evenals Joannes de
Dooper tot Herodes, zegt hij tot Pepijn: non Heet, die
omgang, dat overspel is u niet geoorloofd, en ook als
bij Joannes wordt zijn moed beloond met de kroon der
Martelaren; want het woord van den H. Bisschop dringt
niet alleen door in het hart van Pepijn, en zal dezen
later vruchten van boetvaardigheid doen voortbrengen,
het weerklinkt ook in het hart van Alpais, en wekt
daar een haat op, welke niet zal rusten dan door den
marteldood van Lambertus.
Onze heilige Bisschop placht zich somwijlen ter plaatse,
waar thans in deze stad het St. Lambertusplein ligt, af
te zonderen, ten einde in de eenzaamheid de stem van
God des te beter te vernemen. Dat weet Dodo, de
broeder van Alpais. In den nacht van den 16 September
trekt hij vergezeld van eene woeste horde soldaten hier-
heen. Weldra is de nederige woning van den Bisschop
omsingeld ; I^ambertus\' neven, Petrus en Andoletus, en
-ocr page 25-
— 21 —
zijne dienaren willen hun Bisschop verdedigen, doch
Lambertus, blijde zijn bloed voor Christus te kunnen
geven, houdt hen terug, en wekt hen op tot het mar-
telaarschap; hij zelf werpt zich, de armen kruiselings uit-
gestrekt, ter aarde neder, draagt zich God ten offer op,
en terwijl een pijl zijn hart doorboort, stijgt zijne ziel
ten hemel op in de eeuwige vreugde. Daar troont hij nu
bij het roemrijk koor der Apostelen, bij de blanke leger-
scharen der Martelaren, bij de engelreine Maagden, die
het Lam Gods volgen overal waar het heen gaat.
Laetare et /auda Deunt, Legia. O Luik, verheug u en
dank God. Gelijk het christelijk Rome geboren is uit het
bloed der HH. Petrus en Paulus, zoo zijt gij geboren
uit het bloed van Lambertus.
Christenen, kinderen van Lambertus, hebt gij evenals
hij moed in het vervullen uwer plichten ? Het is niet
genoeg de kruisen, ons door God opgelegd, geduldig te
dragen; er moet gestreden worden, het leven van den
Christen is een voortdurende strijd : militia est vita ho-
minis super terram,
en er staat geschreven: nemo coro-
nabitur nisi qui legitime certavcrit,
niemand zal gekroond
worden of hij moet wettig gestreden hebben. Evenals
Lambertus, moet gij aan het einde uwer aardsche loop-
baan kunnen zeggen : bonum eer/amen ceriavi, ik heb
den goeden strijd gestreden, nu wacht mij de kroon der
gerechtigheid. Gij moet strijden tegen den satan en de
verkeerde grondbeginselen welke hij, vooral door eene
goddelooze pers, uitstrooit; gij moet strijden tegen de
wereld met hare gevaarlijke vermaken, strijden tegen de
wereld met haar menschelijk opzicht. Gij moet dus de
menschen niet vreezen die alleen uw lichaam, doch
-ocr page 26-
---- 22 —
niet uwe ziel kunnen dooden. Gij moet alleen Dengene
vreezen, die lichaam en ziel in de hel kan storten. Gij
moet strijden tegen uwe aangeboren driften, driften van
hoogmoed, van hebzucht, van booze begeerlijkheid. En
om dien strijd met de zekerheid der ovenvinring te
strijden, moet gij u wapenen niet het schild des geloofs,
met het wapen des gebeds en der H.H. Sacramenten.
Die strijd kan hard, kan langdurig zijn; maar God, die
getrouw is in zijne beloften, zal u niet verlaten, en
aan het einde van dien strijd, na weinige jaren, wacht
u de eeuwige zegepraal. Wel zijt gij niet allen, M. B.
geroepen om, als Lambertus, uw bloed te vergieten;
maar allen zijt gij geroepen om God te dienen in
heiligheid en gerechtigheid al de dagen uws levens;
allen zijt gij geroepen om het kruis, dat Gods Voor-
zienigheid u oplegt, met geduld te dragen; allen zijt
gij geroepen om den strijd des Meeren met moed te
strijden. Esio fidelis usque ad morlem et dabo tibi
coronam vitae.
Weest daarin getrouw tot den dood,
zegt God, en Ik zal u de kroon des levens geven.
En nu, B. P., knielen wij neder bij de zalige over-
blijfselen van onzen heiligen Bisschop en Beschermer.
H. Lambertus, zie thans met een barmhartig oog op
uwe kinderen neder, Leva in circuitu oculos tuos et vide.
Wij allen zijn hier, in eerbied voor uw heilig aandenken
en in liefde tot U, vereenigd: omnes isti congregati
sunt, venerunt tibi.
Talloozen, met dezelfde gevoelens
bezield, zullen ons volgen, fitii tui de longe venient et
filiae tuae de latere surgent
(Isai. 60). Op U hebben
onze vaderen betrouwd, en Gij hebt hen bevrijd;
tot U hebben zij geroepen en zij zijn gered geworden;
-ocr page 27-
— 23 —
op U hebben zij gehoopt, en zij zijn niet beschaamd
geworden. Ook wij, dierbare Heilige, betrouwen op
uwe liefderijke voorspraak, en stellen ons onder uwe
vaderlijke hoede. Wel is thans uwe ziel in de woning
der zaligen, maar hier rusten uwe dierbare overblijfselen,
onderpanden uwer liefde en bescherming, ö weest dan
gegroet, heilige beenderen, die hier den dag uwer eeuwige
verheerlijking afwacht: U groeten wij, kostbare voeten,
die ons den vrede des Heeren, welken de wereld niet
geven kan, hebt aangebracht; U groeten wij, gezegende
handen, die zooveel zieken genezen en de tranen onzer
vaderen hebt afgedroogd; U groeten wij, maagdelijk
voorhoofd, dat nooit voor het Evangelie gebloosd hebt;
U groeten wij, medelijdende oogen, die steeds met min-
achting op de goederen dezer wereld neergezien en
zoovele tranen om de zonden des volks geweend hebt;
U groeten wij, zegenrijke mond, die met onvermoeiden
ijver het woord des levens hebt verkondigd; U groeten
wij, liefdevol hart, dat steeds voor de uwen zoo bezorgd
waart. O voorzeker, H. Vader, ook thans nog, uit het
verblijf der gelukzaligheid, ziet Gij met liefde neer op
dezen grond, dien Gij door uw zweet bevochtigd en
door uw bloed hebt geheiligd; nog rust uw oog met
teederheid op de kinderen van hen, die Gij voor J. C.
hebt gewonnen, en die eens uwe vreugde en uwe kroon
waren. Welaan dan, H.Lambertus, sta op en wek uwe zalige
Broeders, de HH. Bisschoppen van Maastricht op, opdat
zij allen met u tot den troon Gods naderen. Zegen uwe
stad Luik met al hare inwoners, zegen haren hoogver-
eerden Bisschop en zijne geestelijkheid, zegen dit bisdom
en allen die zich aan uwe bescherming hebben toe ver-
-ocr page 28-
— 24 —
trouwd, zegen ook onzen hoog vereerden Bisschop van
Roermond en zijn bisdom; zegen de ouders, opdat zij
hunne kinderen, met waakzaamheid en onvermoeiden
ijver, in de vreeze des Keeren opvoeden; zegen de
kinderen, de jongelingen en de maagden, opdat zij in
onschuld vlekkeloos de wegen des Heeren bewandelen;
troost de bedroetden, sta de armen en verlatenen bij,
die steeds de zorg van uw hart waren; breng de ver-
dwaalden terug tot den schaapstal van J. C, tot de
Katholieke Kerk, hunne Moeder. Bescherm de Kerk en
haar zichtbaar Opperhoofd; doe de zondaren van hunne
booze paden terugkeeren en help ons allen den goeden
strijd volstrijden. O dierbare H. Lambsrtus! gedenk de J
vreugde, waarmede onze voorvaderen U in hun midden j
ontvingen, de tranen waarmede zij uw ballingschap be-
weend, de liefde, waarmede zij uwe overblijfselen bewaard I
hebben. Wij, de erfgenamen van hun geloof en van hun
vertrouwen op U, wij zijn ook de erfgenamen van die
eerbiedige liefde, welke zij U steeds toedroegen. Wij
zijn uw volk en de schapen uwer kudde, ü, zoo weid
dan, goede Herder, de kudde, die zich aan U toever-
trouwt, in den dienst en de liefde des Heeren, opdat wij» j
onder uwe hoede, eens geraken tot de zalige weiden van J
het Hemelsch Jerusalem. Amen.