-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
m-
\\
QÜATRE-BRAS
EN
id
WATEKLOO
DOOR
W. J. KNOOP,
GEPENSIONEERD LUITENANT-GENERAAL.
►j
FEEST-UITGAAF.
< ;
SCHIEDAM,
H. A. M. ROELANTS.
1890
U A
)
Prys: VIJFTIEN CENTS.
3ij 50 Ex. ƒ6,00 - 400 Ex. ƒ11.50 - 250 Ex. ƒ26.60 - 500 Ex. ƒ50,00 - 1000 Ex. ƒ93.75.
-ocr page 4-
x\'
-ocr page 5-
m
-ocr page 6-
\\
M lï-
\\>\\Jb
A\\rH
lCO^I^G
%. **•
JB,BUOTHEEK UNIVERSITEIT UTJEC
2942 483 9
i
-ocr page 7-
vlltf
VAK ito No. lts
QUATRE-BRAS
EN
WATERLOO
1IOOK
W J. KNOOP,
GEPENSIONEERD LUITENANT-GENERAAL
FEEST-UITGAAF.
BIBLIOTHEE.K DER
RIJKSÜNWERSITEIT
UTRECHT
COLL. THOMAASSE
V\'
4
W
SCHIEDAM,
H. A. M. ROELANTS.
-1890.
-ocr page 8-
VOORWOORD.
Hooggeachte Heer en Vriend! Mijn gezondheid laat mij niet toe om veel te schrij-
ven; maar, natuurlijk kan ik niet anders dan met groot genoegen Uw vereerend verzoek
tot het schrijven van een Voorwoord voor een goedkoope Volks-editie van „Qu at re-
Bras en Waterloo" aannemen. Beschouw dit weinige als zoodanig; zoo eenvoudig
mogelijk, geen groote woorden.
t.t.
W. J. KNOOP.
Den Haag, 1 Junij 1890.
Gedrukt ter Koninklijke Nederlandsche fioekdrukkerij van H. A. M. Roela.its, te Schiedam.
-ocr page 9-
QUATRE-BBAS EN WATERLOO.
, ,-^m» ijj ui i i \' I »m* m
leon, en toch is de herinnering daaraan nog zóó
levendig in aller harten, alsof die strijd pas gisteren
plaats had; en ieder onzer zegt het Da Costa na,
wanneer hij zingt:
„\'t Kanon van Waterloo
Galmt in mijne ooren nog."
Het is ons voornemen in de volgende bladen de
krijgsgebeurtenissen van dat altijd gedenkwaardige
jaar 1815 in overzigt te nemen, en zonder ons te
wagen aan een uitvoerig verhaal daarvan — te
zeer boven onze krachten verheven, — ons te be-
palen tot de beschouwing van enkele punten, die
dienen kunnen om de kennis en beoordeeling dier
gebeurtenissen algemeener en juister te maken. Het
is eene nieuwe poging, die wij wagen, om de krijgs-
kennis meer onder onze landgenooten te versprei-
den, en om iedereen in staat te stellen te beoor-
deelen, niet alleen dat zijne voorouders roemwaar-
dig waren, maar ook waarom zij het zijn geweest.
De aanleiding tot dien arbeid vonden wij in de
lezing der fransche vertaling van het bekende werk
des heeren van Löben Sels, voor zoo ver den veld-
togt van 1815 in de Nederlanden betreft *). De luit.
kolon. van Löben Sels heeft door zijne «bijdragen
tot de krijgsgeschiedenis van Napoleon Bonaparte"
zich eene regtmatige aanspraak verworven op de
achting en dankbaarheid zijner wapenbroeders en
landgenooten; want in die bijdragen heeft hij met
naauwgezette waarheid de roemrijke krijgsbedrijven
opgeteekend van het hollandsche leger, in het tijd-
vak van het Fransche keizerrijk en in het jaar
1815. Zoo iets is bij ons eene zeldzaamheid; slechts
schaars vindt men bij ons voorbeelden van goed
geschreven krijgsgeschiedenissen; van juiste, waar-
heidlievende verhalen der door ons leger verrigte
wapenfeiten; en het is eene wezenlijke oneer voor
ons, dat daden en verrigtingen, die ons onmisken-
Er zijn in de geschiedenis jaartallen en namen,
■die meer dan anderen een diepen indruk op de
.gemoederen der menschen blijven maken, omdat
zij herinneren aan grootsche, buitengewone gebeur-
tenissen; gebeurtenissen, die den gewigtigsten in-
vloed op het lot van het menschdom hebben uit-
geoefend, en de wereld van gedaante hebben doen
veranderen. Zoo zullen het jaartal 1815 en de naam
Waterloo ons nooit onverschillig en koel laten;
•want zij brengen ons een kampstrijd in de herin-
nering, zoo bloedig, zoo grootsch, zoo heldhaftig
gestreden, zoo onvergetelijk door de groote nian-
nen, die daar optraden, door de gewigtige belan-
gen, die daar op het spel stonden, dooi- de gevol-
gen aan de uitkomst van dien strijd verbonden,
dat de wereldgeschiedenis er misschien het gelijke
niet meer van oplevert. Noem Waterloo, en ieder
«telt zich dadelijk dien halfgod van den nieuweren
•tijd voor, de banden verbrekende, die hem kort-
•-stondig omgaven, opnieuw de keizerskroon op zijn
schedel drukkende, opnieuw den kamp tegen geheel
Europa aanvaardende; noem Waterloo, en gij ver-
beeldt u dat slagveld, waar Frankrijks krijgshaf-
tige scharen, voortgestuwd door den wil van hun
grooten veldheer, zich, evenals de woedende baren
der zee, met onweerstaanbaar geweld storten op
die bataillons van Wellington, die daar pal staan
als vaste en sterke dijken der vrijheid; noem Water-
loo, en gij herinnert u zoo vele dappere landge-
nooten, die op het slagveld met roem streden, met
zelfopoffering vielen; gij herinnert u dien Oranje-
vorst, die daar zijn bloed vergoot voor de vrijheid
van Nederland, voor de onafhankelijkheid van
Europa, en door zijn moed en zijne krijgsdeugd den
luister verhoogde van een geslacht, dat zoo vele
kampvechters voor de zaak des vaderlands heeft
voortgebragt. Reeds bijna veertig jaren *) zijn ver-
loopen sedert dien laatsten worstelstrijd tegen Napo-
* Précis de la campagne de 181* dans les Pavs Bas etc. Lx
Haye, Doorman, 1849.
*) Men bedenke, dat het ongeveer 85 jaar geleden i» dat dit
.geschreven werd.
                                                   D* uitgivib.
-ocr page 10-
o __
haar tot roem verstrekt hebben, alleen door vreem-
delingen zijn beschreven en opgeteekend. De luit.-
kolon. van Löben Sels maakt eene eervolle uitzon-
doring op dien geest van laauwheid en onverschil-
ligheid, die bij ons te algemeen is; hij, ten minste,
beeft aan zijn vaderland de schatting van zijne
talenten gebragt; bij beeft de eer van dat vader-
land verdedigd: hij heeft medegewerkt tot de uit-
bieiding van onzen volksroem, en aan hem hebben
■wij het te danken, dat ook de vreemdeling weet,
welk een gewigtig deel de nederlandsche krijgs-
magt heeft gehad aan den laatsten worstelstrijd
tegen Napoleon.
Het jaar 1814 had Napoleon, na heldhaftigen
kamp, zien bezwijken voor de reusachtige overnuigt
zijner vijanden: de keizerlijke schepter was uit zijne
banden gevallen, en weer was een Bourbon op
Frankrijks troon verheven.
Voor den aandachtigon opmerker moest het in-
tussehen spoedig blijkbaar zijn, hoe moeijelijk het
den nieuwen gebieder van Frankrijk zou vallen,
het woelige, wispelturige volk, dat hij bestuurde,
aan rust en gehoorzaamheid te gewennen; en hoe
de strijdige, geheel vijandige partijen, waarin de
natie verdeeld was, de voortduring der regering
van Lodewijk XV1I1 ten hoogste onzeker maakten.
Die vorst toch was niet alléén in Frankrijk terug-
gekomen, maar met hem waren een aantal zijner
getrouwe aanhangers wedergekeerd; vijanden en
slagtoffers der omwenteling van 1789, bestrijders
van hare beginselen, die zelfs het goede loochen-
den, dat zij had voortgebragt, en die in hun blin-
den waan alles wéér tot den vorigen toestand wil-
den doen terugkeeren, en het geheele tijdvak van
1789 tot 1814 uit de geschiedenis van Frankrijk
wilden wisschen. Is het wonder, dat zulke meenin-
gen, voorgedragen op den trotschen toon van wie
als gebieder meent te kunnen spreken, in de hoogste
mate kwetsend en krenkend waren voor dat tal-
rijke gedeelte der fransche natie, dat. met hart en
ziel de beginselen der omwenteling toegedaan, daar-
aan zijne stoffelijke welvaart, zijne maatschappelijke
ontwikkeling, zijne volksgrootheid, zijn schitteron-
den krijgsroem had te danken? Is het wonder, dat
die edelen en die met den koning teruggekeerde
ballingen weldra vreemden en vijanden waren te
midden hunner landgenooten, wier denkwijze, zeden
en behingen zoo geheel anders, zoo geheel strijdig
waren met de hunne?
En mogen al soms dwaze adeltrots, onverstan-
dige gehechtheid aan verouderde instellingen, bij
velen der teruggekeerde koningsgezinden de oor-
zaak zijn geweest der vijandschap, die hunne land-
genooten hun toedroegen, toch vordert de billijk-
heid te erkennen, dat die vijandschap bijna in den
aard der dingen lag, en juist niet altijd aan de
eene der twee partijen moet geweten worden. Er
was eene te wijde klove tusschen die partijen: er
was te veel gebeurd, wat eene verzoening en ver-
broedering onmogelijk maakte. De Vendeër, die
onder Charette en la Roche Jacquelin de wapenen
voor zijn koning had gevoerd, kon onmogelijk de
hand toereiken aan den veteraan van Napoleon\'s
legers, die op de slagvelden van Austerlitz en Fried-
land had gestreden; want beide, hoe verschillende
zaak zij ook hadden voorgestaan, hadden toch den
luister en de eer van den franschen naam uitge-
hreid. en de dapperheid verbroedert spoedig; maar
hoe kon die verbroedering plaats vinden tusschen
iiem. die door het geweld der omwenteling have
en erf had verloten, en hem, wien die omwenteling
daarmede had verrijkt? Hoe kon er vriendschap,
of zelfs maar vrede bestaan tusschen den edelman,
die zijne vrienden en verwanten door de gerigts-
bijl had zien vallen, en hem, wiens hand bsvlekt
was met het door de omwenteling onschuldig ver-
goten bloed? Zulk eene vereeniging van zoo strij-
dige, vijandige bestanddeelen te verwachten, was
dwaas en ongerijmd: nog jaren lang zou Frankrijk
in twee vijandige partijen verdeeld blijven: en alleen\'
dan kon men op de uitdelging dier partijen reke-
nen, wanneer er een later geslacht was opgetre-
den, vrij van de driften en hartstogten der voor-
vaderen.
Met al de schranderheid en bekwaamheid, die
Lodewijk XVIII bezat, was het hem dan toch niet
mogelijk, zijne moeijelijke taak, het besturen van
een zoo verdeeld rijk, goed te vervullen: te meer,
omdat naast en om hem andere mannen waren,
die zijne verstandige gematigdheid niet bezaten, en-
die, hetzij uit verblinding, hetzij met misdadige in-
zigten, er gedurig op uit waren, om de driften
der partijen aan te wakkeren en het goede uit te
roeijen, dat de koning wilde stichten. Die koning
had bovendien voor het fransche volk twee hoofd-
gebreken: zijn uiterlijk was weinig indrukwek-
kend, en vreemde legers hadden hem op den troon
gebragt. Ieder volk, maar vooral het fransche,.
wordt spoedig voor zijne hoofden ingenomen, wan-
neer deze door majesteit en kracht zich als door
de natuur gevormde gebieders voordoen; maar hoe-
weinig moest een koning voldoen als Lodewijk
XVIII, die oud, ziekelijk, zwaarlijvig, niets gebie-
dends, niets krijgshaftigs had, niet eens te paard)
kon stijgen; hoe ongunstig moest hij afsteken bij
dien Korsikaan, wiens ijzersterk ligchaam elke ver-
moeijenis scheen te tarten, en die, aan het hoofd,
zijner legioenen, als het ware beeld van den oor-
logsgod prijkte! — Maar ook die Korsikaan, hoe
onderdrukkend en geweldig zijne regering was ge-
weest, had toch altijd als hoogste doel den roem
en den luister van het fransche volk voor oogen
gehad: en zijn opvolger was op den troon geko-
men door de vernedering en den val des vader-
land s: door de zege der vreemde legers over Frank -
rijk. Dat was een denkbeeld, dat voor het roem-
zuchtige fransche volk niet te verduren viel: dat
was een denkbeeld, dat de verbittering tegen den
ouden vorstenstam steeds levendig hield; en tot
aan de omwenteling van 1830, bleef het altijd een-
voornaam en niet te wederleggen verwijt tegen de
Bourbons: »ils sont venus dans les bagages
de 1\'étranger." Frankrijk kan onderdrukking
verduren van de zijde zijner bestuurders; maar die
bestuurders moeten nooit dwaas genoeg zijn om
het te vernederen, of de volksijdelheid te kwetsen.
Was de groote massa van het fransche volk, om
de opgenoemde redenen, vijandig gezind jegens de
Bourbons, in het bijzonder gold dit van het leger;
hier vooral was dit gevoel ten hoogste natuurlijk.
Geen legerhoofd heeft ooit zijne soldaten met meer
afgodische gehechtheid aan zich weten te verbin
den, dan Napoleon; de verknochtheid der fransche
soldaten aan hun keizer kende geene perken; en
in die lange, eindelooze oorlogen, in verschillende
werelddeelen onder zijne bevelen gevoerd, vindt
men nooit, zelfs te midden der grootste gevaren,
der nijpendste jammeren, een voorbeeld van weder-
spannigheid of onwil; maar daarentegen duizende
voorbeelden van onbeperkte zelfopoffering. Voor die
-ocr page 11-
— 3 —
oude beproefde soldaten, die op zoo menig slagveld
onder Napoleon\'s aanvoering hadden overwonnen,
was hun keizer alles; zij konden zich onmogelijk
aan het denkbeeld gewennen, hem te moeten mis-
sen; met weerzin gehoorzaamden zij de bevelen
zijns opvolgers; reikhalzend en met een vast geloot
zagen zij de terugkomst te gemoet van den man,
die hen in staat zou stellen, de nederlagen der laatste
jaren te wreken, en den hoon uit te wisschen, dipn
Frankrijk had ondergaan, toen de woeste benden
van het noorden in zegepraal Parijs waren binnen-
getrokken.
Die gesteldheid der gemoederen in Frankrijk was
natuurlijk Napoleon niet onbekend gebleven, en hij
had daarin het middel gezien, om zich nogmaals
van de verloren heerschappij meester te maken.
Zijne zendelingen, over alle deelen van Frankrijk
verspreid, wakkerden overal den moed zijner aan-
hangers aan, vermeerderden de vijandige gezind-
heid tegen de Bourbons, en stelden de terugkomst
des keizers als onfeilbaar en als zeer aanstaande
voor. Een digt net van zamenzwering overdekte
als het ware geheel Frankrijk, omgaf de Bourbons,
belemmerde ai hunne handelingen, verblindde hen
voor het steeds toenemende gevaar, gaf hen, om
zoo te zeggen, geboeid en weerloos aan hunne
vijanden over. Eindelijk, toen de omwenteling ge-
noeg is voorbereid; toen de grond, waarop de troon
der Bourbons rust, reeds genoegzaam is onder-
mijnd; toen de in den vuurberg opgel oopte brand-
stoffen op het punt zijn uit te breken, doet Napo-
leon den beslissenden stap. Een rank vaartuig voert
den nieuwen Cezar, door slechts weinigen verge-
zeld, over de wateren der Middellandsche zee; hij
bereikt de kusten van Provence, en als een donder-
slag weergalmt het eensklaps in Europa: Napoleon
is geland! Napoleon is in Frankrijk!
Moeten wij hier den togt des keizers van Cannes
naar Parijs vermelden; dien togt, meer zegepraal
dan krijgstogt? Moeten wij dien plotselingen om-
keer van geheel Frankrijk verhalen; dat verlaten
van den koning door zijne staats- en raadslieden;
die betuigingen van verknochtheid, zoo ras ver-
eten: die eeden van trouw, zoo ras verbroken;
ien afval des legers; dat verraad van Ney, —
want wij kunnen hier geen zachter woord gebrui-
ken voor de handeling van dien oorlogsman; en
noch zijne onsterfelijke dapperheid, noch de ramp-
zalige dood, dien hij later onderging, zijn in staat
om het schandelijke weg te nemen van den mein-
eed, die hij hier pleegde; — moeten wij de steden
noemen, die hare poorten voor den terugkeerenden
balling openden; de krijgsbenden optellen, afge-
zonden ter bestrijding des keizers en die zich bij
diens eerste toespraak aan zijne zijde schaarden;
de legerhoofden aanwijzen, die hun zwaard aan
zijne dienst kwamen toewijden? Moeten wij schil-
deren, met welk eene snelle vlugt de keizerlijke
adelaar zich over geheel Frankrijk uitbreidde; hoe
ras de driekleurvlag weer van de grijze torens van
Nótre Dame wapperde? — maar neen, dit zijn te
welbekende, te veel beschreven feiten; het is on-
noodig daaraan te herinneren; iedereen weet, hoe
Lodewijk XVIII, verlaten en vlugtende, den troon
zijner vaderen ontvlood, en hoe Napoleon weer
zijne intrede deed in het vorstelijk verblijf der
Tuileriën.
Maar niet ongehinderd, niet onbetwist zou die
herstelling van Napoleon\'s keizerrijk plaats hebben,
en ras zou het vijanden en bestrijders zien opdagen.
In het binnenland telde de verdreven koningsstam
nog talrijke aanhangers, en de Vendée, getrouw
aan de voorvaderlijke herinneringen, vatte dadelijk
de wapenen tegen den nieuwen gebieder op; die-
gebieder werd bovendien belemmerd door de tegen-
werking der vrijheidsgezinde partij, die, zich Frank-
rijks vroegere onderdrukking door Napoleon her-
innerende, thans hare voorzorgen daartegen wildr
nemen, het gezag des keizers aanmerkelijk beperkte,
en ieder zijner handelingen met wantrouwen gade-
sloeg. Veel grooter nog waren de gevaren, waarmede
het buitenland dreigde. Napoleon\'s ten onderbren-
ging en val was het voorname doel geweest, waarom
de verbondene vorsten van Europa de wapenen
tegen Frankrijk hadden gevoerd; dat doel was in
1814 bereikt; maar de terugkeer des keizers wierp
alles weer in duigen; en liet men hem ongehinderd
op den franschen troon, dan was het te wachten,
dat hij weldra zijne magt weer zou willen uitbrei-
den, en ras, even als vroeger, gevaarlijk zou worden
voor de vrijheid en onafhankelijkheid der andere
europesche mogendheden. Zelfverdediging gebood
het bestrijden van Napoleon. Dit zagen de vorsten
van Europa te regt int en daarom besloten zij niet
te rusten, maar zich op nieuw te wapenen, en ten
krachtdadigste hunne pogingen aan te wenden, om
den man te beoorlogen, dien zij niet als den regt-
matigen gebieder van Frankrijk, maar als een
overweldiger beschouwden. De oorlog tegen Frank-
rijk werd bepaald.
Geduchte krijgstoerustingen werden aangewend,
om Frankrijk te bestrijden, en de zege der bond-
genooten zoo weinig mogelijk twijfelachtig te maken.
Alom naderden sterke legers de grenzen van dat
land. In de zuidelijke Nederlanden zouden zich twee
legers zamentrekken, een pruissisch onder Blücher,
een engelsch-nederlandsch onder Wellington; die
vereenigde magt zou meer dan 200,000 man bedra-
gen. Aan den Boven-Rijn trok eene oostenrijksche
krijgsmagt van 230,000 man zamen; 60,000 Oos-
tenrijkers en Sardiniërs stonden aan de grenzen
van Italië; eene russische legermagt van 140,000
man was in aantogt. Voegt men hierbij de nog
later oprukkende spaansche, duitsche en deensche
krijgsbenden, dan kan men zonder overdrijving aan-
nemen, dat Frankrijk in 1815 aangevallen zou wor-
den door eene magt van niet minder dan 800,000
man.
Napoleon had te vergeefs pogingen aangewend,
om het dreigende onweer af te keeren, dat aan
alle zijden om hem zamentrok; hij had te vergeefs
de bondgenooten tot vredelievende inzigten trach-
ten te brengen, of verdeeldheid onder hen te zaaijen.
Alles was vruchteloos geweest; de vrede kon niet
bewaard blijven, en het zwaard alleen moest be-
slissen. De oorlog was onvermijdelijk, en de keizer
besloot den aanval zijner vijanden niet aftewach-
ten in Frankrijk, maar zelf aan te vallen, en in de
Nederlanden de legers der bondgenooten op te
zoeken en slag te leveren. De helft van Junij was
voor dien aanval bepaald, die over het zijn of niet
zijn des franschen keizers moest beslissen.
Een der uitstekendste krijgskundigen van den
nieuweren tijd, Clausewitz, heeft de vraag behan-
deld, in hoever Napoleon\'s besluit, om in Junij 1815
de legers van Blücher en Wellington aan te vallen
al dan niet was goed te keuren; en hij heeft op
eene overtuigende wijze aangetoond, dat dit besluit
het beste was, dat Napoleon, in den toestand, waarin
hij verkeerde, kon nemen; dat zoowel de meening,
-ocr page 12-
- 4 —
dat de fransche keizer zich tot de verdediging bad
moeten bepalen, als de meening, dat hij dien aan-
val op de Nederlanden reeds vroeger, reeds in de
maand April, had moeten verrigten, beide evenzeer
ongegrond zijn. Wij zullen kortelijk de redenen
mededeelen, die Clausewitz tot bevestiging van dat
oordeel bijbrengt.
De aanval reeds in de maand April zou denkelijk
de verovering van de Nederlanden, ten minste van
het zuidelijk gedeelte, hebben ten gevolge gehad;
want de legermagt der bondgenooten, die daar bij-
centrok onder den prins van Oranje en onder den
pruissischen generaal Kleist, bedroeg toen nog maar
ongeveer 50,000 man. Maar welk voordeel zou die
verovering der zuidelijke Nederlanden, dat slaan
van die legermagt der bondgenooten hebben opge-
leverd? Slechts een onbeduidend voordeel; de ver-
meestering van eenig grondgebied doet in den
oorlog zeer weinig ter zake af, en het slaan van
eene magt van 50,000 man zou niets beslissen in
een kamp, waarin men honderdduizenden tegenover
zich had. Die aanval, in April gedaan kon dus
geene belangrijke gevolgen opleveren; en door zoo
vroeg aan te vallen, kon men ook niet de noodige
uitbreiding geven aan de strijdkrachten van Frank-
rijk. Die vroegtijdige aanval was dus onraadzaam.
Bleef men daarentegen verdedigend handelen en
wachtte men den vijand in Frankrijk af, dan zouden
de groote krijgsverrigtingen, de beslissende hande-
lingen des oorlogs, niet in Junij plaats hebben,
maar eerst eenige weken later tegen het einde van
Julij of het begin van Augustus. Napoleon won dus,
door zoo te handelen, eenige weken tijds; hij kon
dus, in dat geval, zijne legermagt eene grootere
uitbreiding geven, en in zoover was de verdediging
voordeelig. Maar er waren andere redenen, waarom
die verdediging voor Napoleon, in 1815, geheel on-
raadzaam was. Om eenen verdedigenden oorlog goed
te kunnen voeren, moet men kunnen rekenen op
de medewerking der bevolking, ten minste men
moet hare vijandschap niet te duchten hebben; dit
nu was niet de toestand, waarin Frankrijk zich in
1815 bevond; die toestand was juist het tegenover-
gestelde. In Frankrijk was eene sterke partij den
Bourbons toegedaan, en dus Napoleon vijandig; die
partij had, in sommige gedeelten des lands, reeds
de wapenen opgevat; en het was te voorzien, dat,
zoodra de legers der bondgenooten op den fran-
schen bodem doordrongen, de opstand in kracht
en uitbreiding zou toenemen, de koningsgezinden
zich alom bij de vreemde legers zouden aansluiten,
de handelingen dier legers begunstigen, de verde-
diging belemmeren, afval en verraad bij Napoleon\'s
krijgsmagt zouden doen ontstaan. Daarom was het,
in 1815, voor den franschen keizer onraadzaam,
om den vijand in Frankrijk af te wachten; daar-
om kon hij de verdediging niet voeren, zoo als
Frederik II dit in den zevenjarigen oorlog deed;
de pruissische koning was toen zeker van zijn volk
en van zijn leger, Napoleon in 1815 niet.
Daarentegen de aanval, in Junij op de legers der
bondgenooten in de Nederlanden gedaan, kon goede
en beslissende uitkomsten opleveren. Dat men dien
aanval tot dien tijd uitstelde, was noodzakelijk om
met meer krachten te kunnen optreden; langer
uitstel mogt er evenwel niet plaats hebben; want
dan zouden ook de overige legers der bondgenooten
in werking komen en de overmagt des vijands te
groot zijn; in Junij aanvallende, had men nojjmaar
alleen met de legers van Blücher en Wellington
te doen, en bestond de mogelijkheid om die legers
te slaan, vóór de komst van de oostenrijksche en
russische legermagt aan den Rijn. En eene groote
overwinning, behaald op eene legermagt van twee-
maal honderdduizend man, aangevoerd door de
stoutste en uitstekendste bevelhebbers der bondge-
nooten, zou denkelijk beslissende gevolgen hebben
gehad; zij zou de geestdrift van het fransche volk
hebben opgewekt; de kracht van Napoleon verdub-
beid; ontmoediging en verdeeldheid, de gewone
gezellen van tegenspoed onder de bondgenooten
doen ontstaan en de kansen op de overwinning aan
de zijde van Frankrijk hebben gebragt. Onderstel,
dat Napoleon in de Nederlanden de legers van
Blücher en Wellington slaat en uiteendrijft, dan is
het — wel niet zeker — maar toch zeer waarschijn-
lijk, dat het hem later gelukken zal ook aan de
overige legermagten der bondgenooten het hoofd
te bieden, en dat de oorlog eindigt met zijne erken-
ning als keizer van Frankrijk.
Eene overwinning od Blücher en Wellington was
dus niet alleen voor Napoleon het eenige middel
om zich op den Franschen troon te handhaven, maar
kon hem ook tot de vorige magt en grootheid terug-
brengen ; en dat er kansen op die overwinning waren,
dat die overwinning mogelijk was, zal blijken uit
de opgave van de sterkte, zamenstelling en aan-
voering der wederzijdsche legers.
In Junij 1815 was de geheele sterkte van de krijgs-
magt, die Napoleon te velde kon brengen, een paar
maal honderdduizend man; bovendien had men nog
depots en een aantal bataillons der nationale garde,
tot bezetting der talrijke vestingen. De legermagt
van tweemaal honderdduizend man kon evenwel
niet geheel worden aangewend tegen den vijand
in de Nederlanden; aan den Rijn, naar de zijde
van Zwitserland, van Italië, aan de Spaansche gren-
zen moesten legercorpsen worden geplaatst; wel
op zich zelve veel te zwak om de legers der bond-
genooten het hoofd te bieden, maar die later sterkte
zouden verkrijgen, door toevoeging der nationale
garde en der volkswapening, waaraan zij tot kern
zouden dienen: de opstand van de Vendée vorderde
ook een legercorps ter bestrijding; en door dit alles
kon de legermagt, waarmede Napoleon naar de
Nederlanden oprukte, slechts eene sterkte verkrijgen,
waaromtrent de opgave wel eens verschillend zijn,
maar die denkelijk ongeveer 120,000 man zal heb-
ben bedragen.
Hiertegenover had men nu twee legers van de
bondgenooten: een Pruissisch leger, onder Blücher,
117,000 man sterk; een engelsch-nederlandsch leger,
onder Wellington, 90 a 95,000 man tellende.
Men ziet dus, dat de legermagt der bondgenooten
in de Nederlanden bijna het dubbel was van die,
welke Napoleon aanvoerde. Maar soms kan de in-
vloed der getalsterkte aanmerkelijk gewijzigd wor-
den door de meerdere of mindere militaire waarde
der troepen, door de meerdere of mindere bek waam-
heid der aanvoerders; — laat ons onderzoeken, in
hoever dit hier het geval was.
Bij de bondgenooten had het leger van Blücher
het groote voordeel, van uit troepen te bestaan van
eene en dezelfde natie, uit Pruissen. Het grootste
gedeelte van het leger bestond uit oude soldaten,
die reeds meer dan eenmaal zich met den vijand
hadden gemeten, die vervuld waren met geestdrift,
met vaderlandsliefde, met dien gloeijenden haat, die
toen ter tijd alles wat Duitsch was, koesterde tegen
-ocr page 13-
de bevelen van dezelfde aanvoerders gestaan hebben,
en er daardoor in alle rangen eene nauwkeurige
bekendheid met wapenbroeders en bevelhebbers, en
een wederzijdsch vertrouwen zijn ontslaan, diehecht-
heid en sterkte aan eene krijgsmagt geven. Vereenig
een aantal dappere soldaten, geef hun bekwame be-
velhebbers. — wanneer die bevelhebbers en soldaten
elkander nog vreemd zijn, nog pas zijn bijeengebragt,
dan zal daaruit nog niet dat vaste en deugdzame
militaire geheel ontstaan, dat men eerst door den
tijd verkrijgt, wanneer bevelhebbers en soldaten
elkaar hebben leeren kennen, en door ondervinding
weten, wat zij van elkander hebben te verwachten.
Dat voordeel nu van een langdurig bestaan miste
Napoleon\'s leger in 1815; het was in haast bijeen-
gebragt; vele gedeelten waren pas daargesteld, of
van nieuwe bevelhebbers voorzien, geheel vreemd
aan hunne soldaten; de aanvoerders der bataillons
en regimenten kenden soms ternauwernood de
namen van hunne officieren; de divisie-generaal
had corpsen, die onder zijne bevelen waren gesteld,
soms maar een enkelen keer gezien, en Ney, die
zulk een gewigtige taak in dezen veldtogt vervulde,
kwam maar een paar dagen voor het begin der
vijandelijkheden bij het leger aan, en had niet eens
den tijd gehad om zich paarden aan te schaffen.
In één woord, Napoleon\'s leger van 1815, welk eene
uitstekende dapperheid het ook op de slagvelden
heeft betoond, had op lange na niet dat vaste, dat
sterke, die orde, die eenheid, welke een langdurig
zamenzijn aan de krijgsmagt had gegeven, tien
jaren vroeger in de velden van Austerlitz bijeen-
verzameld.
Er was eene andere oorzaak, die nog veel ver-
derfelijker werkte op het toenmalige fransche leger,
en de kracht daarvan ondermijnde: het was het
gemis aan vertrouwen op den goeden afluop des
oorlogs. Het leger was, over het geheel, blindelings
Napoleon toegedaan; maar toch, het geloof aan de
onoverwinnelijkheid des keizers, het vertrouwen op
de bestendigheid zijner heerschappij, bestond niet
meer zoo als vroeger. Men had in 1814 den fran-
schen keizer van den troon zien vallen; een ander
vorst had hem vervangen; wel was deze nu wéér
verdreven, en in weinige dagen tijds had eene
nieuwe schild verheffing van den grooten oorlogs-
man plaats gehad; — maar wie waarborgde het,
dat deze lang de teugels van het gezag in handen
zou houden, en niet ten tweedenmale voor de wapen-
kracht van het verbonden Europa zou moeten zwich-
ten? De snelle ommekeer der laatste jaren, die
rassche vervanging van den eenen gebieder door
den anderen, had ieder doen gevoelen, hoe onbe-
stendig de staatkundige toestand van Frankrijk
was, en hoe gemakkelijk het kon gebeuren, dat de
Bourbons weer op hunne beurt Napoleon op den
franschen troon vervingen. Dit was een denkbeeld,
dat aan geen gedeelte van het leger vreemd bleef,
maar dat vooral in de hoogere rangen met kommer
en angstvalligheid de toekomst deed te gemoet zien;
de kansen van den strijd deed wikken en wegen,
op maatregelen van eigenbelang deed peinzen voor
het geval dat de Bourbons mogten zegevieren, en
den ijver voor de zaak van Napoleon deed ver-
flaauwen, de trouw aan den keizer deed wankelen.
En wie kon, na de gebeurtenissen der laatste jaren,
nog op het onwankelbare van die trouw, nog op
de heiligheid van den militairen eed bouwen, nu
er zoo veel voorbeelden waren geweest van het ver-
breken dier trouw, en nu die eed nog zoo korte-
Frankrijk en tegen Napoleon. De roemvolle veldtog-
ten van 1813 en 1814 hadden het Pruisische leger
een groot vertrouwen gegeven in zijn eigene krach-
ten en in de bekwaamheid van zijn stouten aan-
voerder; en hoezeer, na de nederlaag bij Ligny,
eenige duizende manschappen, nieuwe lotelingen, de
gelederen verlieten, zoo pleit dit gewone verschijnsel,
dat eiken tegenspoed vergezelt, evenwel volstrekt
niet tegen de waarde van het toenmalige pruissische
leger, dat in alle opzigten als uitmuntend kon
worden beschouwd.
Het door Wellington aangevoerde leger had eene
zeer vreemdsoortige zamenstelling; men had daarbij
britsche en hanoversche troepen, en het dusge-
naamde duitsche legioen der nederlandsche krijgs-
magt, Nassauers en Brunswijkers. De verschillende
deelen van dit leger hadden alle niet dezelfde mili-
taire waarde. De britsche regimenten konden als
de kern en kracht van Wellington\'s leger worden
aangemerkt; een goed gedeelte dier regimenten had,
onder zijne aanvoering, de veldtogten in het Spaan-
sche schiereiland medegemaakt en daar ondervin-
ding van den oorlog verkregen; werden die regi-
menten in sommige opzigten door de troepen van
andere europeesche legers overtroffen, in dapperheid
op het slagveld deden zij voor niemand onder. Het-
zelfde geldt van het duitsche legioen, eene troepen-
afdeeling in britsche soldij, tijdens Napoleon\'s over-
heersching uit uitgewekene Duitschers zamengesteld;
lange jaren hadden die troepen, onder Wellington,
in Spanje gestreden; en krijgstucht, onvermoeid-
heid, beleid, schitterende dapperheid op het slag-
veld, hadden die uitstekende schaar ten allen tijde
gekenmerkt. De Nassauers konden mede, in alle
opzigten, als goede dappere troepen worden be-
schouwd: de hanoversche legermagt, over het ge-
heel goed, tolde evenwel troepen, die minder oefening
en minder ondervinding hadden; de Brunswijkers
bestonden grootendeels uit nieuwe ligtingen. Het
nederlandsche leger, pas daargesteld, bestond voor
het grootste gedeelte uit soldaten, die geene of
weinig ondervinding van den oorlog hadden; en
wanneer dat leger, aangevoerd door dappere en
bekwame bevelhebbers, toch in dezen veldtogt uit-
muntend zijne pligt heeft betracht, dan was dit
iets, waarop men niet vooruit kon rekenen. In één
woord, Wellington\'s leger bevatte uitmuntende, maar
zeer ongelijke, zeer vreemdsoortige bestanddeelen;
en het had niet zooveel eenheid, het maakte niet
zulk een sterk en vast ligchaam uit, als het leger
van Blücher.
Het leger, waarmede Napoleon in 1815 naar de
Nederlanden oprukte, bestond geheel of grootendeels
uit oude beproefde soldaten, gehard door vroegere
oorlogen, gewoon aan krijgsgevaren, met geestdrift
bezield voor de zaak huns keizers, brandende van
verlangen om door schitterende overwinningen den
hoon der vorige jaren uit te wisschen, en Frankrijk
weer op zijne vijanden te doen triomferen. Een leger,
zóó zamengesteld, met zulke gevoelens bezield, heeft
eene geduchte kracht, en geen onpartijdige kan de
dapperheid en zelfopoffering loochenen, door Napo-
leon\'s soldaten in dezen veldtogt betoond; toch, bij
al dat uitmuntende, kan men in het overhaaste der
zamenstelling en in de staatkundige gebeurtenissen
der laatste jaren oorzaken zien, die een nadeeligen
invloed uitoefenden op het fransche leger van 1815.
Het is altijd voor een leger een groot voordeel,
wanneer het reeds langen tijd bestaat, wanneer de
verschillende deelen van dat leger reeds lang onder
-ocr page 14-
6 —
lings was geschonden, toen een geheel leger de zaak
zijns konings verliet en tot Napoleon overging?
Wie kon nog zeggen, wat men morgen zou doen,
welken vorst men dan trouw zou zweren, welk
vaandel men dan zou volgen, welke kleuren men
dan zou dragen? Het geloof aan de toekomst be-
stond niet meer, en de stem van pligt en eer was
bij sommigen vervangen door de ingevingen van
zelfzucht en eigenbelang; het vertrouwen op wapen-
broeders en bevelhebbers was aan het wankelen,
en het rampzalige vermoeden van verraad was aan
velen niet vreemd.
Vooral werd die ongelukkige gesteldheid der ge-
moederen niet weinig verergerd door eene gebeur-
tenis, die kort voor het openen van den veldtogt
plaats had, en den meest ontmoedigenden, den ver-
derfelijksten indruk op het leger te weeg bragt.
Drie fransche officieren — waaronder een generaal,
Bourmont, die zich door dapperheid en bekwaam-
heid een schitterenden militairen naam had ge-
maakt — verlieten, tijdens den opmarsch, de rijen
van het fransche leger, en gingen over tot de
vijanden van hun vaderland. Dit is eene handeling,
die het fransche volk hun nooit heeft kunnen ver-
geven, en waarvan de tijd het schandelijke en mis-
dadige niet heelt kunnen uitwisschen. Vijftien jaren
later, toen de onbedachte Karel X zijne kroon op
het spel zette in den kamp tegen het vrijheidsge-
zinde gedeelte zijns volks, was het voornamelijk de
benoeming van Bourmont tot oorlogsminister, die
de openbare meening tegen den koning in het
harnas joeg; een kreet van verontwaardiging be-
groette die benoeming: «affront inoui, dont
la France tressaille!" riep de hekeldichter
Barthelémy uit; en in gloeijende verzen vermeldde
hij die desertie van 1815, toen een fransch gene-
raal, om tot den vijand over te loopen, in de stilte
en duisternis zijne legertent verliet, »even als de
overspelige vrouw: die in het geheim van de huwe-
lijkssponde wegsluipt, om schande en misdaad op
te zoeken." Die verguizende, verpletterende verzen
vonden toen weerklank door geheel Frankrijk, en
de roemrijke tenonderbrenging van Algiers was
niet vermogend, om die zoo algemeene en zoo krach-
tige uitdrukking van den volkshaat te bedwingen.
De naam van Bourmont bleef in Frankrijk ge-
schandvlekt.
Was dit ten onregte? Moet men daarin enkel
de uitwerking zien van dien blinden partijhaat, die
ook soms een geheel volk onregtvaardig maakt, en
die alleen, na verloop van lange jaren, voor de
stem der rede zwicht? Wij gelooven het niet; wij
gelooven, dat eene handeling, als die, waaraan
Bourmont zich in 1815 schuldig maakte, altijd ver-
oordeeling verdient, altijd de regtmatige veront-
waardiging moet opwekken van ieder, die nog niet
onverschillig is voor goed en kwaad, voor eer en
oneer. Er is in dat verbreken van zijn eed, in dat
ontrouw worden aan zijn vaandel, in dat verlaten
van zijne wapenbroeders, op het oogenblik, waarin
deze strijd en doodsgevaren te gemoet gaan, iets
dat stuit, iets dat niet kan verdedigd worden. Wij
begrijpen het, dat men aan opstand, aan zamen-
zwering deel neemt; wij begrijpen het, dat men,
bij den strijd der partijen, zich bij de slechtste
partij aansluit; wij begrijpen het, dat men uit
trouw aan het vaderland de wapenen voert tegen
zijn koning, of uit trouw aan den koning de wape-
nen voert tegen zijn vaderland: staatkundige vvr-
bhnding, staatkundige drillen en hartstogten ver-
klaren, versehoonen zulke handelingen, al is het dat
zij ze niet regtvaardigen; maar wat wij niet be-
grijpen, wat naar ons inzien niet kan verklaard,
niet kan verschoond worden, is de daad des krijgs-
mans, die in den oorlogstijd tot de vijanden van
zijn vaderland overloopt. Chateaubriand, die, om zijn
koning trouw te blijven, hem in ballingschap ver-
gezelt en aan de raadslagen der vijanden van zijn
vaderland deelneemt, had regt zóó te handelen: hij
was geen krijgsman; — maar Bourmont, die krijgs-
man was en na Napoleon\'s terugkomst krijgsman
bleef, had geen regt om — welke gevoelens van
verknochtheid hij ook jegens de Bourbons koesterde
— te midden des oorlogs tot de legers der bond-
genooten over te gaan. Zijn militaire pligt verbood
dit, en het verzaken van dien pligt is hem met
regt tot blijvende oneer aangerekend.
Neemt men die overhaaste zamenstelling en dien
verderfelijken invloed der staatkundige gebeurte-
nissen in aanmerking, dan ziet men, dat het fran-
sche leger van 1815, indien al even goed, stellig
niet beter was dan de legers der bondgenooten in
de Nederlanden; daardoor kon het dus tegen zijne
mindere getalsterkte niet op wegen. Onderzoeken
wij, in hoever de bekwaamheden der legerhoofden
daartoe konden bijdragen.
Het is eene oude, afgesleten waarheid, die heden
ten dage door niemand meer betwist wordt, dat
Napoleon, als legerhoofd, eene grootheid heeft be-
reikt, die elke vergelijking met een zijner tijd-
genooten onmogelijk maakt; in oude en nieuwe
geschiedenis zijn slechts zeer enkele namen van
legerhoofden — die naast — geene, die boven
den zijnen kunnen worden geplaatst. Maar even
waar is het, dat men den franschen keizer groot
onregt zou aandoen, wanneer men zijne bekwaam-
heid als veldheer alleen naar den veldtogt van 1815
wilde waarderen; die veldtogt is op lange na niet
die, waarin hij het meeste heeft geschitterd. Integen-
deel, wel bemerkt men daarin nog dikwijls de hand
des meesters; wel treft men daar nog soms uit-
stekend beraamde handelingen aan; wel kan men
als zeker stellen, dat op het slagveld het meerdere
beleid van Napoleon tegen eenige duizenden en tien-
duizenden soldaten zijner vijanden opweegt: maar
aan den anderen kant is het onmogelijk te ont-
kennen, welke hooge bewondering men ook voor den
franschen keizer koestert, dat deze in den veldtogt
van 1815 niet die kracht, die rustelooze werkdadig-
heid van vroegere jaren heeft betoond; dat hij soms,
bij gewigtige beslissende gelegenheden, op eene on-
begrijpelijke wijze den gunstigen tijd om te han-
delen ongebruikt heeft laten voorbijgaan; en dat
die verduisteringen van zijn veldheersgenie, ten
minste voor een gedeelte, oorzaak zijn geweest van
de zegepraal der bondgenooten. Er is een hemels-
breed verschil tusschen den Napeleon van 1815 en
den veldheer, die het jaar te voren met zoo onbe-
duidende strijdkrachten geheel Europa het hoofd
bood.
De aanvoerders der bondgenooten in de Neder-
landen waren Blücher en Wellington.
Wie Blücher als een groot, uitstekend, of zelfs
maar bekwaam veldheer voorstelt, doet aan de
waarheid te kort; zulk eene voorstelling kan haar
aanzijn danken aan partijzucht, aan de overdreven
nationaliteit zijner landgenooten; zij kan door de
geestdrift van het oogenblik worden verklaard;
maar zij kan den toets van het onderzoek niet
doorstaan; zij moet zwichten voor het onpartijdige
-ocr page 15-
-1 -
oordeel der latere tijden. Blücher was een man, die
eene groote mate van stoutheid en geestkracht
bezat, die door zijne geestdrift voor de zaak zijns
vaderlands, door zijn gloeijenden haat tegen Frank-
rijk en Napoleon, door zijne erkende dapperheid,
mogelijk ook door zijne zonderlinge ruwheid, in de
hoogste mate populair was, en volk en leger ver-
trouwen inboezemde; maar een veldheer was hij
niet. In het gewoel van den slag kon hij, even als
de dapperste huzaar, de sabel gebruiken; maar het
hoofd gebruiken om den slag te besturen, dat kon
hij niet.
Ziedaar het beeld van Blücher, niet zoo als zijne
overdreven lofredenaars het hebben voorgesteld,
maar denkelijk meer met de waarheid overeen-
komende. Blücher was eigenlijk slechts veldheer in
naam; de wezenlijke veldheer was de pruissische
generaal Gneisenau, een officier, wiens groote en
uitstekende bekwaamheden algemeen erkend wor-
den. Blücher had ten minste die verstandige en
lofwaardige eigenschap, van meestal naar den raad
van Gneisenau te luisteren, en steeds de voorkeur
te geven aan de stoutste en moedigste handelingen,
wat gewoonlijk in den oorlog het beste is.
Wellington, het andere legerhoofd der bondge-
nooten, stond, wat bekwaamheid als veldheer betrof,
op veel hoogeren trap dan Blücher. Het moge waar
zijn, dat de britsche aanvoerder, in zijne lange
schitterende loopbaan, zeer veel aan het geluk heeft
te danken gehad; het moge waar zijn, dat men bij
hem niet, of slechts zeldzaam die buitengewone,
grootsche handelingen opmerkt, vruchten van stoute
ingevingen van het genie; het moge waar zijn, dat
men, bij de studie van Wellington\'s veldtogten,
menigvuldige afwijkingen der goede regels, talrijke
onvoorzigtigheden, misslagen, roekelooze handelin-
gen kan aanwijzen; toch zou het onbillijk, onregt-
vaardig zijn, de groote hoedanigheden te miskennen,
die Wellington bij meer dan ééne gelegenheid ten
toon spreidde. Zijne zorg voor de door hem aan-
gevoerde troepen: zijne volharding en zijn geduld
in het bestrijden en overwinnen van moeijelijkhe-
den: de meesterlijke wijze, waarop hij goede, ver-
dedigende stellingen wist uit te kiezen, slagvelden,
uitmuntend geschikt voor de bijzondere vechtwijze
der britsche regimenten; zijn heldere blik op het
slagveld; de standvastigheid en uitstekende moed,
die hem daar bijbleven, te midden der dreigendste
gevaren; de geestdrift en heldenmoed, die hij zijne
soldaten wist in te boezemen; dit alles bewijst, dat
de roem, die den britschen veldheer omgeeft, niet
zoo onverdiend is, als zijne vijanden soms hebben
beweerd; en dat wanneer het dwaasheid is hem
met Napoleon te vergelijken, hij evenwel een der
bekwaamste van Napoleon s tegenstanders is geweest.
De veldheer, hoe goed, hoe uitstekend hij ook zij,
kan evenwel niet alles regelen; meestal kan hij
alleen den algemeenen gang der verrigtingen
voorschrijven, en moet hij de bijzonderheden
der uitvoering aan zijne onderbevelhebbers overla-
ten; zelfs het grootste legerhoofd is voor een ge-
deelte van zijne onderbevelhebbers afhankelijk, en
de meerdere of mindere bekwaamheid van deze kan
soms een beslissenden invloed op de uitkomst van
een veldtogt hebben. De veldtogt van 1815 heeft
bewezen, dat in dit opzigt de bondgenooten veel
beter bedeeld waren dan hunne tegenpartij; bij de
bondgenooten ontmoet men onderbevelhebbcrs, die
een juist en helder inzigt in den gang der gebeur-
teniiisen hebben; die bij beslissende gelegenheden
uit zich zei ven weten te handelen, niet alleen zon-
der, maar zelfs tegen ontvangen bevelen; Napo-
leon\'s onderbevelhebbers daarentegen betoonen weinig
of geene strategische bekwaamheid, en zijn door de
te letterlijke opvolging der ontvangen voorschriften
voor een goed gedeelte oorzaak zijner nederlaag
geweest. De fransche keizer zou denkelijk als over-
winnaar uit dezen veldtogt zijn teruggekeerd, wan-
neer hij, in plaats van Ney en Grouchy, onderbe-
velhebbers had gehad, zoo als de prins van Oranje,
de generaal Perponcher en andere hoofden der
bondgenooten.
Trekken wij alles te zamen, dan zien wij, dat in
getalsterkte het fransche leger ver voor dat der
bondgenooten moest onderdoen; dat het in militaire
waarde, hoogstens genomen, daarmede gelijk stond;
dat de bondgenooten bekwamer onderbevelhebbers
hadden; en dat alleen de uitstekendheid van het
legerhoofd tegen de minderheid der fransche strijd-
krachten in andere opzigten eenigzins opwoog. De
kansen op de overwinning waren, aan de fransche
zijde, dus niet zeer groot, en zij hingen voorname-
lijk daarvan af, of men de legermagt der bondge-
nooten al dan niet vereenigd zou vinden. Waren
die legermagten vereenigd, dan maakten zij eene
bijna dubbel zoo sterke magt uit als die van Napo-
leon, en zelfs de uitstekende bekwaamheid van den
franschen keizer zou hem dan bezwaarlijk voor
eene nederlaag kunnen behoeden; want teregt
merkt Clausewitz aan, dat er bij de nieuwere
europesche oorlogen weinig of geene voorbeelden
bestaan, dat, onder gewone omstandigheden, een
leger de overwinning behaald heeft op een dubbel
zoo sterken vijand. De kans van Napoleon bestond
dus daarin, zijne vijanden niet vereenigd te
vinden, hen bij gedeelten aan te vallen en te slaan,
en telkens op het slagveld met overmagt te ver-
schijnen, al had hij, over het geheel van het oor-
logstooneel, de minderheid. Tot die handeling, het
voorname geheim van Napoleon\'s vroegere over-
winningen, werd hem nu weer eene gunstige gele-
genheid gegeven door de verkeerde wijze, waarop
de legers der bondgenooten in de Nederlanden waren
geplaatst.
Vóór het begin en na het einde van een veldtogt,
ook bij oogenblikken van stilstand, waarin de legers
eenigen tijd werkeloos blijven, worden zij gewoon-
lijk in een kamp vereenigd, of wel verdeeld over
de verschillende steden en dorpen der landstreek,
en daar bij de inwoners gehuisvest en gevoed. Die
laatste handeling, het verdeelen van een leger in
kantonnementen,isde meest algemeen gevolgde,
omdat zij verschillende voordeelen vereenigt en de
groote moeijelijkheid vermijdt, van in de voeding
te moeten voorzien van een leger, dat op één punt
is zamengetrokken. Dat betrekken van kantonne-
menten in oorlogstijd moet echter met de noodige
voorzorgen geschieden; men moet maatregelen nemen
tegen een plotseling oprukken van het vijandelijk
leger; nadert die vijand tot den aanval, dan moet
hij bij dien opmarsch lang genoeg worden opgehou-
den om het kantonnerend leger den tijd te geven
op te breken, zich zamen te trekken en geheel
vereenigd den vijand slag te leveren; «verdeel het
leger om het te voeden, vereenig het om te strij-
den," dit is het groote, moeijelijke beginsel, door
Napoleon daarover vastgesteld. De krijgskunst heeft
dan ook verschillende regels voorgeschreven, die bij
het betrekken van kantonnementen in oorlogstijd
moeten worden nagekomen; als de voornaamstea
-ocr page 16-
uier regels kan men opnoemen: Let bepalen voor
die kantonnementen -van een vereenigingspunt, zoo
•ver mogelijk van den vijand verwijderd; het be-
veüigen der kantonnementen, door ze achter eene
groote rivier, een gebergte of andere aanmerkelijke
terreinsafscheiding te nemen; het plaatsen naarde
zijde van den vijand van eene sterke voorhoede,
bestemd om den eersten aanval des vijands door
te staan en hem tijd te doen verliezen; en einde-
lijk, het eenigzins in verhouding brengen van de
uitgestrektheid der kantonnementen met den afstand,
waarop de voorhoede wordt vooruitgeschoven; —
meestal schrijft men voor, dat die afstand nagenoeg
gelijk moet zijn met den straal van den kring, door
de kantonnementen uitgemaakt: maar het ligt in
den aard der zaak, dat dit afhankelijk is van de
meerdere of mindere waarschijnlijkheid van een
vijandelijken aanval.
Die krijgsregels nu waren door de bondgenootea
op eene onverantwoordelijke wijze geheel verwaar-
loosd; en de kaïilonnernenten van hunne legers in
de zuidelijke Nederlanden waren zoo uitgebreid en
zoo slecht gekozen, dat daardoor Napoli on veel
kans had, hun eene geheele en beslissende neder-
laag toe te brengen.
Blücher\'s leger was in de nabijheid der Maas
geplaatst; en het schijnt, dat het dorp Sombref,
op den weg van Namen naar Brussel, als het ver-
eenigingspunt voor dat leger was aangegeven. Van
de vier pruissische legercorpsen was dat van Ziethen
aan de Sambre gekantonneerd, en vervulde de taak
van voorhoede; gemiddeld was het daar slechts
twee of drie uren gaans van het vereenigingspunt
Sombref verwijderd. Het legercorps van Pirch kan-
tonneerde o,i de beide oevers der Maas, van Namen
tot Huy, gemiddeld op vijf a zeven uren afstand
van Sombref; dat van Thielmann was op den reg-
teroever der rivier, naar de zijde van Ciney en
Dinant, gemiddeld acht a tien uren van het ver-
eenigingspunt; dat van Bulow, tusschen Luik en
Hannut geplaatst, was gemiddeld op twaalf uren
afstand van Sombref; maar enkele kantonnemen-
ten waren tot bij de twintig uren van dat punt
verwijderd.
Dat zulk eene plaatsing geheel slecht was, valt
gemakkelijk aan te toonen. Napoleon\'s leger kon,
bij eenige inspanning, in éénen dagmarsch van de
grenzen tot Sombref oprukken; want de Sambre
is eene onbeduidende rivier, die geen leger tegen-
houdt; onmogelijk konden Blücher"s legercorpsen
in dienzelfden tijd te Sombref komen; hoogstens
alleen Ziethen en Pirch. Napoleon zou dus daar
alleen de helft van het pruissische leger te be-
strijden hebben, en met zijne groote overmagt kon
hij zeker zijn van de overwinning; daarna kon hij
zich even zoo wenden tegen de naar Sombref op-
rukkende legercorpsen van Thielmann en van Bulow,
en deze even zoo met groote overmagt aanvallen
en slaan; de geheele vernieling van Blücher\'s leger
kon het gevolg daarvan zijn.
Wendde Napoleon zich tegen het andere leger
der bondgenooten, dan waren de kansen pm dat
leger verdeeld te vinden, nog gunstiger. Want
Wellington had nog grootere uitbreiding gegeven
aan zijne krijgsmagt dan de pruissische veldheer.
Het eerste legercorps, onder het bevel van den
prins van Oranje, breidde zich uit over de land-
fitreek tusschen Mons, Enghien en Nivelles; het
tweede, onder den engelschen generaal Hill, was
westelijk daarvan, in Henegouwen en Oostvlaan-
I deren tot aan de Schelde; de reserve was grooten-
deels in en om Brussel en naar de zijde van Mechelen;
de ruiterij in Henegouwen en Oostvlaanderen.
Die algemeene aanduidingen en een enkele blik
op de kaart zijn voldoende, om een denkbeeld te
geven van de groote uitbreiding, die de kanton-
nementen van het engelsch-nederlandsche leger had-
den, en van de moeijelijkheid of onmogelijkheid om,
bij een snel oprukken des vijands, dat leger te
kunnen vereenigen. Het vereenigingspunt wordt
nergens bepaald opgegeven; maar waar men het
ook uitkoos, altoos zou, wanneer de vijand krachtig
aanviel, slechts een gedeelte van het leger dat punt
hebben kunnen bereiken. Zelfs te Antwerpen, zelfs
in Westvlaanderen, te Ostende en te Nieuwpoort,
stond een gedeelte van Wellington\'s krijgsmagt;
en dat dit gedeelte volstrekt niet kon medewerken
tot het bestrijden van een snel oprukkenden vijand,
behoeft geen betoog.
Elk der beide legers van de bondgenooten was
dus zoo ongelukkig geplaatst, dat het niet in het
minste verzekerd kon zijn, zich tijdig te kunnen
vereenigen bij een aanval van de fransche zijde;
en wat betreft de zamentrekking van die legers
tot ééne verbondene magt, daaraan viel volstrekt
niet te denken. Zelfs blijkt het nergens, dat voor
die zamentrekking beschikkingen waren genomen.
Wèl vindt men in ééne opgave vermeld, dat, wan-
neer Napoleon\'s aanval op Blücher gerigt was, Wel-
Iinj:ton ter hulp van zijnen ambtgenoot zou snellen,
en het engelsch-nederlandsche leger dan, twee en
twintig uren tijds na het eerste kanonschot, ver-
eenigd zou zijn te Quatre-Bras, op slechts een paar
uren afstands van de pruissische krijgsmagt; maar,
behalve dat die tijdsopgave eene ongerijmdheid is,
en het engelsch-nederlandsche leger misschien drie-
maal zooveel tijds noodig had, om zich te
Quatre-Bras zamen te trekken, zoo blijkt het ook
uit verschillende handelingen van Wellington, dat
de zamentrekking van zijn leger op dat punt vol-
strekt niet door hem is bedoeld. Gerustelijk kan
men aannemen, dat de beide legerhoofden der bond-
genooten niet de minste maatregelen hadden ge-
troffen; om de zamenvoeging hunner krijgsmagt
te verzekeren.
Dit nu is een groote, onverantwoordelijke mis-
slag, dien de geschiedenis met het volste regt de
aanvoerders der bondgenooten kan ten laste leggen,
en die den noodlottigsten invloed op den afloop
des oorlogs kon gehad hebben. Vereenigd waren
Blücher en Wellington zoo sterk, dat zij bijna ver-
zekerd konden zijn van de overwinning op Napo-
leon; gescheiden, gaven zij den franschen keizer de
gunstigste kans, hen ieder afzonderlijk aan te vallen
en te slaan. Verschillende redenen zijn aangevoerd,
om die groote uitbreiding der kantonnementen te
verklaren; de verwachting, dat Napoleon niet zou
aanvallen; de wensch van Blücher, om bij de Maas
en in gemeenschap met Duitschland te blijven; van
Wellington, om in verband te zijn met Holland en
met de zee; de begeerte om het grondgebied van
een bondgenoot niet te veel te drukken, door de
kantonnementen te digt bijeen te plaatsen; maar
dat zijn allen eigenlijk onbeduidende redenen, rede-
nen, geheel zonder waarde; door de verstandhou-
dingen in Frankrijk moest men weten, dat Napo-
leon zou aanvallen, en men wist het dan ook tijdig
genoeg; dat Blücher in gemeenschap wilde blijven
met Duitschland, Wellington met de zee, moest
volstrekt niet in aanmerking komen; want het
-ocr page 17-
— 9 —
»Soldaten! wij hebhen zwaie marsenen te verrigten,
veldslagen te leveren, gevaren door te staan; maar
met standvastigheid zal de zege ons blijven, en zullen
de regten, de eer en het welzijn van liet vaderland
herwonnen worden. Voor ieder Franschman, die
moed heeft, is het uur gekomen om te overwinnen
of te sterven."
Bezield door die heidentaal wachtte het leger
met ongeduld op den aanvang der vijandelijkheden.
Den 14den Junij stond dat leger in drie groote
afdeelingen, onmiddellijk aan de nederlandschegreiï-
zen; links, te Solre sur Sambre, waren de leger-
corpsen van d\'Erlon en Rcille, te zamen groote
40,000 man; in het midden, te Beaumont, de keizer
zelf, met de garde, de legercorpsen van Van Damme
en van Lobau en de reserve-kavallerie, in alles on-
geseer
60,000 man; regts, te Philippeville, het leger-
corps van Gérard, 15 a 20,000 man sterk. Die drie
massa\'s rukten nu, in den vroegen ochtend van
den 15den Junij naar de Sambre op, en waren be-
stemd om zich te vereenigen tusschen Marchiennes
en Charleroi, de rivier over te gaan en aan de
andere zijde den vijand aan te vallen.
Algemeen is men het daarover eens, dat de be-
schikkingen voor dien opmarsch van het fransche
leger naar de Sambre, op den 15den Junij, uit-
muntend waren en met regt mogen worden aan-
gehaald als een voorbeeld voor zulke handelingen;
maar dat daarentegen de uitvoering van dien marsch
zeer veel te wenschen overliet. De inarsch begon
\'s ochtends vroeg: reeds om vier uur kwam men
in gevecht met de voorste posten, der Pruissen,
op den regteroever der Sambre; natuurlijk werden
deze teruggedrongen, en een paar bataillons, die te
lang bleven stand houden, gingen geheel verloren.
Om 8 uur \'s ochtends was de fransche ruiterij van
Domont reeds voor Charleroi; die stad, toen geen
vesting, bleef door de Pruissen nog eenigen tijd
bezet en werd eerst om 10j uur door Napoleon\'s
troepen in bezit genomen; om 11 uur waren die
troepen ook meester van den overgang der Sambre
bij Marchiennes. Van de linker-kolonne rukt nu
Reille, door d\'Erlon gevolgd, den steenweg op naar
Brussel; en Ney, die aan het hoofd dezer kolonne
staat, heeft last door te dringen tot Quatre-Bras,
het vereenigingspunt der twee wegen van Charleroi
en Namen naar Brussel. De hoofdmagt van het
Fransche leger moet van Charleroi vooruitrukken
in de rigting van Sombref; maar hierbij heeft eene
noodlottige, onverklaarbare vertraging plaats: eenige
uren worden werkeloos doorgebragt, en eerst in
den namiddag, tusschen vijf en zes uur, stelt men
zich weer in beweging. De pruissische troepen worden
nu verder teruggedrongen op Sombref; <to frans.che
troepen volgen den vijand, maar niet verder dan tot
in de nabijheid van het stadje Fleurus, op nog een
uur afstands van Sombref. Op den brusselschen steen-
weg dringt Ney niet verder voort dan tot aan
Frasnes, een dorp nog bijna een uur van Quatre-
Bras verwijderd.
De hoofden der bondgenooten, hoezeer tijdig onder-
rigt, dat Napoleon de hoofdstad had verlaten en het
fransche leger in aantogt was naar de noorder-
grenzen, hadden evenwel volstrekt geene maat-
regelen genomen om hunne krijgsmagt bijeen te
trekken; alles bleef werkeloos en rustig, even alsof
er geen gevaar dreigde. Op den avond van den
14den zendt echter Ziethen het berigt in, dat de
menigte der legervuren, die men bij den vijand
ontwaart en de mededeelingen van vijandelijke over-
verliezen dier gemeenschap was niets, in verge-
lijking van de vereeniging der beide groote legers;
daarvan hing alles af Wat den wensch aangaat,
om de zuidelijke Nederlanden niet te veel te druk-
ken door den last der inkwartiering, dit verklaart
alleen, waarom men de legers zoo ver uitbreidde,
toen de vijandelijkheden nog niet kort op handen
waren, maar toen die vijandelijkheden wèl kort op
handen waren; toen men de zekerheid had, dat
het fransche leger aan de noordelijke grenzen bijeen-
trok; toen men wist, dat Napoleon zijne hoofdstad
had verlaten, om zich aan het hoofd van dat leger
te stellen; toen elke zuidewind den klank der fransche
oorlogstrom kon overbrengen: toen men eiken dag
den geduchten franschen keizer aan het hoofd zijner
legioenen ten aanval kon zien opdagen; toen was
het geene zaak meer, te letten op den meerderen
of minderen druk, welken de landstreek door de
zamentrekking der legers zou lijden; toen was het
zaak, alleen te letten op die maatregelen, die eene
nederlaag konden afwenden en de overwinning ver-
zekeren. Dat dit niet werd ingezien door de hoofden
der bondgenooten, kan als eene gewigtige en moeije-
lijk te wederleggen beschuldiging tegen hun beleid
■worden ingebragt.
Napoleon, in het algemeen bekend met de plaatsing
der vijandelijke legers in de Nederlanden, besluit
partij te trekken van die gebrekkige plaatsing, snel
op te rukken, zich tusschen de legers van Blücher
en Wellington in te plaatsen, zóó de doorbreking
van de tnagt der bondgenooten te bewerken, en
achtereenvolgens de beide vijandelijke legers aan
te vallen en te slaan. De verschillende fransche
legercorpsen trekken naar de zijde der Nederlanden;
de garde gaat den 8sten Junij van Parijs op marsch,
en rukt met snelheid naar de noordelijke grenzen;
de keizer zelf verlaat den 12den zijne hoofdstad;
den 14den Junij is hij aan het hoofd zijner legioenen
en geeft dezen door eene legerorder kennis van het
begin des oorlogs.
Die legerorder, even als de meeste legerorders van
Napoleon, is in dien indrukwekkenden, welspreken-
den toon vervat, die zeker niet vrij is van over-
drijving en niet altijd eene koele ontleding toelaat;
maar die juist geschikt is om den krijgsman, tot
wien zij gerigt wordt, met vertrouwen te vervullen
en in geestdrift te ontvlammen. Zij vangt aan met
eene herinnering aan de roemrijke veldslagen van
Marengo en Friedland, waarvan de 14de Junij de
jaardag is. »Daar!" zeide de fransche keizer swerd
het lot van Europa beslist; daar, even als te Auster-
litz, evenals te Wagram, zijn wij te edelmoedig
geweest, en hebben wij geloot geslagen aan de be-
loften en eeden dier vorsten, die wij op den troon
hebben gelaten, en die thans zich verbonden hebben
tegen Frankrijks onafhankelijkheid en heiligste reg-
ten, die thans de onregtvaardigste aller oorlogen
beginnen... Maar zijn zij en wij dan niet meer dezellde
menschen van voorheen? Soldaten! die Pruissen,
thans zoo opgeblazen van trots, hebt gij overwonnen
te Jena toen zij driemaal, te Montmirail toen
zij zesmaal talrijker waren!" Daarna herinnert
Napoleon aan de gruwzame martelingen, welke zij
ondergaan hebben, die het ongeluk hadden in krijgs-
gevangenschap bij de Britten te komen; hij ver-
wijst op de sympathie der kleinere staten van
Europa voor Frankrijk; op het ijdele der verwach-
ting, om dat land te kunnen onderdrukken en ver-
nederen; en ten slotte roept hij zijne krijgers toe:
-ocr page 18-
— 10 —
loopers het bijna zeker maken, dat Napoleon den
volgenden dag ten aanval zal oprukken. Op dit
berigt worden, te middernacht, uit het pruissische
hoofdkwartier te Sombref bevelen afgezonden aan
de verschillende legercorpsen, om in allerijl op te
breken en zich te Sombref te vereenigen. Maar, in
weerwil van den goeden wederstand, dien Ziethen
aan de Sambre bood, zou, bij eenige voortvarend-
heid aan de fransche zijde, die vereeniging onmo-
gelijk geweest zijn; want op den 15den, \'s avonds,
had men te Sombref nog slechts twee legercorpsen,
dat van Ziethen, dat terugtrekkende en door ver-
lies verzwakt was, en dat van Pirch, waarvan eene
brigade nog was achtergebleven en eerst den vol-
genden ochtend Sombref bereikte. Thielman kwam
op den avond van den 15den te Namen, nog vijf
uur van Sombref; Bulow was nog bezig met het
zamentrekken zijner troepen.
Bij Wellington\'s leger was hoegenaamd niets ge-
daan. De britsche veldheer had wel, even als zijn
ambtgenoot, de berigten van Ziethen ontvangen,
even zoo als de berigten van andere gedeelten der
voorposten, over den opmarsen van den vijand;
maar niets werd in de plaatsing der troepen ver-
anderd. Bij het voortdringen van Ney op den brus-
selschen steenweg was het daar geplaatste gedeelte
van Wellington\'s leger aan den aanval des vijands
blootgesteld. Dit gedeelte bestond uit de helft der
nederlandsche divisie Perponcher, de brigade van
Saxen-Weimar, een naam, in onze nieuwere kriigs-
geschiedenis roemrijk bekend en goed klinkend in
weerwil van zijn vreemden oorsprong. Die aan-
voerder, pas met het bevel der brigade bekleed,
verzamelt, op de tijding van de nadering des vijands,
zijne bataillons-komnumdanten: «Mijne Hoeren!"
zegt hij, sik ben volstrekt zonder bevelen; maar
ik heb nooit gehoord, dat men een veldtogt met
een terugtogt begint, en daarom zullen wij te
Quatre-lSras stand houden." Een bataillon, dat met
de rijdende batterij Byleveld in het voorwaarts lig-
gende dorp Frasnes was geplaatst, wordt daar, om-
streeks zes en een half uur \'s avonds, aangevallen
door de voorste troepen van Ney, voetvolk en ruiterij;
het dorp wordt na een onbeduidend gevecht ont-
ruimd; maar de vijand, die nu ten noorden van
het dorp wil voortrukken, wordt daarin verhinderd
door het vuur der nederlandsche batterij, die zich
hier «uitstekend dapper" gedroeg; dit zijn de be-
woordingen, door Saxen-Weimar, stellig een bevoegd
beoordeelaar, wanneer het op dapperheid aankomt —
in zijn verslag gebezigd. De Nederlanders gaan toen
langzaam en in orde op Quatre-Bras terug.
Ziedaar kortelijk de gebeurtenissen van den 15den
Junij; zij llebben volstrekt niet beantwoord aan de
voordeelen, die Napoleon\'s leger dien dag had kun-
nen en moeten behalen. Aan het pruissische leger
was eenig verlies toegebragt, zoo als dit bij den
ernstigen aanval op eene voorposten-keten gewoon-
lijk plaats heeft; maar die verliezen maakten hoog-
stens een paar duizend man uit; ander voordeel
was er door de fransche troepen niet behaald; de
vijandelijke legers waren niet in wanorde, niet ge-
slagen; en vier en twintig uren waren zoo goed
als nutteloos verloopen, waarvan de bondgenooten
partij konden trekken om hunne magt te verzamelen.
Stel tegenover die nietige uitkomsten het belang-
rijke, het beslissende, dat die uitkomsten hadden
kunnen zijn: aan de Sambre had men Ziethen veel
frootere verliezen kunnen toebrengen, en gemak-
elijk eene zijner brigaden (de brigade Steinmetz,)
die te lang te Fontaine-l\'Evêque was gebleven,
kunnen afsnijden en geheel vernielen; men had nog
den 15den tot Sombref kunnen voortrukken, en
daar eene wisse overwinning kunnen behalen op
de veel minder sterke pruissische magt; men had
daardoor de zamentrekking van Blüeher\'s leger on-
mogelijk gemaakt; en dat leger daarna bij gedeelten
kunnen slaan: Ney had nog den loden tot Quatre-
Bras kunnen doordringen, daar de zwakke troepen-
afdeeling van Saxen-Weimar kunnen uiteendrijven,
en op die wijze Wellington beletten om de Pruissen
ter hulp te komen. Dat alles was mogelijk, dat
alles was zeer goed uitvoerbaar; en het valt dus
niet te loochenen, dat Napoleon reeds op den 15den>
Junij de beslissing van den oorlog in handen had.
Wil men hierop aanmerken, dat toch dit door-
dringen van het fransche leger tot Sombref reed*
op den 15den, eene moeijelijke handeling was, daar
het dan eenen marsch van acht uren had moeten
verrigten, en dit voor een leger geen gewone marsch
is, dan antwoorden wij daarop: dat het waar is,,
dat een marsch van acht uren gaans voor een leger
iets ongewoons is, en stellig niet dikwijls en niet
aanhoudend mag gevorderd worden; maar dat men
dit wel mag doen voor eene enkele keer, ter be-
reiking van een gewigtig doel; dat men hier eene-
buitengewone uitkomst kon verkrijgen, en dit dus-
ook wel eene buitengewone inspanning mogt kosten j
dat die marsch bovendien onder de gunstigste om-
standigheden plaats zou hebben, in een goed jaar-
getijde, op een langen dag, en juist bij den aan-
vang van den veldtogt, terwijl de troepen nog niets
hoegenaamd geleden hadden; en dat men van een
leger als het fransche, en van een aanvoerder als
Napoleon, zulke marschen mogt verwachten, daar
in vroegere veldtogten, zoo als onder anderen ia.
dien van 1796 in Italië, in dien van 1809 in Duitsch-
land, voorbeelden voorkomen van buitengewone in-
spanningen, verreweg overtreffende de inspanning-
van het in eens tot Sombref doormarscheren. Men>
zou daar dan aangekomen zijn met vermoeide troe-
pen; dit kan zijn; maar de vijand, dien men te-
bestrijden had, zou in geen beteren toestand ver-
keeren; want het eene pruissische legercorps, Zie-
then, was geslagen, terugtrekkende, vervolgd; en»
het andere, Pirch, had ook een aanmerkelijke^
marsch verrigt, om Sombref te bereiken.
Dat op den 15den Junij het fransche leger slechts
onbeduidende voordeelen behaalde, is wel eensdeels
toe te schrijven aan de goede houding der Pruis-
sen van Ziethen en der nederlandsche brigade van
Saxen-Weimar; maar nog veel meer moet men het
wijten aan gemis van werkdadigheid aan de fran-
sche zijde. Verschillende oorzaken worden daarvoor
opgegeven: volgens sommige opgaven gingen de-
fransche legercorpsen veel later op marsch dan be-
volen was; volgens andere werden die legercorpsen
opgehouden door de slechte wegen, of wel sloegen
zij verkeerde wegen in en verdwaalden; hoe het
zij, zoo veel is zeker, dat de marsch naar de Sam-
bre slecht werd verrigt. Het niet doordringen van
Ney tot Quatre-Bras wordt door vele franrche
schrijvers aan dien maarschalk geweten, die Napo-
leon\'s stellige bevelen niet opvolgde, de verdedigers
van Ney zeggen, dat die voorschriften des franschen
keizers volstrekt den stelligen last niet inhielden
om tot Quatre-Bras voort te rukken, maar alleen
het bevel om de troepen van Wellington, die men
ontmoette, terug te dringen; en dat Ney het niet
voorzigtig rekende, om zich verder dan tot Frasnes
-ocr page 19-
— 11 —
j lington over dit tijdvak leest, dan kan men tere
duidelijkste opmaken, dat werkelijk de inzigten van
den britschen veldheer zoodanig zijn geweest, als-
wij hier vermelden. Die inzigten verklaren zijne
werkeloosheid op den 15den Junij; regtvaardi-
gen zij die? Verre vandaar; want dat hier het be-
zit of niet bezit van Brussel hoegenaamd niets ter
zake afdeed; dat het hier alleen aankwam op het
vereenigen van de legermagt der bondgenooten, op
het slag leveren, op het overwinnen: dat het on-
gerijmd was te gelooven, dat Napoleon, om Brusset
te vermeesteren, of om welke reden dan ook, zijne
magt zou verdeelen en in gescheidene legerafdee-
lingen ten aanval oprukken; dat dit eene algeheele
onbekendheid aanduidt met Napoleon\'s eenvoudige
en verhevene veldheerskunst; en dat men, door
werkeloos te blijven op den loden, het pruissische
leger aan eene geheele nederlaag blootstelde; —
dit alles zijn waarheden, zoo duidelijk, zoo eenvou-
dig, dat zij door niemand kunnen worden betwijfeld.
Eindelijk, den 15den, om tien uur \'s avonds, wor-
den door den britschen veldheer de bevelen uitge-
vaardigd voor de zamentrekking van zijn leger.
Waar moet die zamentrekking geschieden? Te
Quatre-Bras, om, volgens de in sommige opgaven
vermelde afspraak, Blücher ter hulp te komen? —
Volstrekt niet. Die zamentrekking — het is bijna,
ongeloofelijk, maar het is te stellig bewezen om
betwijfeld te worden — die zamentrekking moet,,
naar Wellington\'s bevelen, te Nivelles geschieden;
te Nivelles, op een dagmarsch afstand van Sombref;
zoodat, waren die bevelen uitgevoerd, het engelsch-
neilerlandsche leger, op den "loden, buiten de moge-
lij kheid zou zijn geweest het pruissische in het
minste bij te staan, en dit laatste dus ongehinderd
door de geheele magt van Napoleon zou kunnen
worden aangevallen en verpletterd. Gelukkig voor
de zaak der bondgenooten, dat Wellington onder-
bevelhebbers had, begaafd met genoeg doorzigt om
het verkeerde zijner bevelen in te zien, en met ge-
noeg karakter om ongehoorzaam te durven zijn
aan die bevelen.
Van de nederlandsche divisie Perponcher stond
op den avond van den 15den, de eene brigade,
Bylandt, te Nivelles; de andere, Saxen-Weimar,
was, zooals wij gezien hebben, vechtende voor dei»
vijand teruggegaan tot Quatre-Bras; de generaal
Perponcher zond aan laatstgenoemde brigade bevel,
zich op dat punt te handhaven, voornemens haar
te komen ondersteunen met de brigade Bylandt.
Maar om één uur \'s nachts (van 15 op 16 Junij)
ontvangt Perponcher het bevel, dat de vereeniging
te Nivelles en het ontruimen van Quatre-Bras voor-
schrijft; de hollandsche generaal ziet het verkeerde,
het verderfelijke van die handeling in, waardoor
alle gemeenschap met lilücher wordt verbroken en
diens leger aan eene geheele nederlaag blootgesteld f
hij besluit niet te gehoorzamen, maar te Quatre-
Bras te blijven stand houden. De aanvoerder van
het eerste legercorps, de prins van Oranje, ontvangt
kennis van dit besluit en keurt het goed, dadelijk,
de juistheid der inzigten van Perponcher erken-
nende. Later schijnt ook Wellington het verkeerde
der ontruiming van Quatre-liras te hebben inge-
zien; ten minste in den loop van den lCden Junij
trekken de verschillende gedeelten zijns legers der-
waarts, zonder dat het echter blijkt, wanneer die
veranderde marschbevelen zijn gegeven.
Aan het werk van den heer Löben Sels komt
de gioote verdienste toe, van op eene duidelijke»
te wilgen, daar hij niet wist, welke magt de bond-
genooten te Quatre-Bras hadden vereenigd. Aan
wien de schuld ook moet geweten worden, dit is
gewis, dat reeds bij het begin van den veldtogt
aan de fransche zijde eene weifeling en eene lang-
zaamheid kunnen worden opgemerkt, die anders
aan Napoleon\'s veldtogten vreemd zijn.
Maar wat vooral te veroordeelen is, is Welling-
ton\'s werkeloosheid gedurende den geheelen dag
van den 15den Junij. — Den lezers van Byron is
de treffende schildering bekend, die de dichter in
de »Chi)de Harold" geeft van de verrassende uit-
werking, welke Napoleon\'s aanval in Belgie\'s hoofd-
stad te weeg bragt: die schitterende zalen, die
alles vereenigrn wat Brussel schoons en aanzienlijks
bevatte; die feestvreugde, die ruischende dansmu-
zijk, plotseling afgebroken door den doffen klank
van het kanon; de aanvankelijke onzekerheid, wat
dat onheilspellend geluid beteekent; Brunswijk\'s
hertog, in somber gepeins verzonken, daardoor her-
innerd aan zijns vaders sneuvelen, daardoor ver-
vuld met het voorgevoel van zijn eigen dood: spoedig
de zekerheid, dat het de vijand is, die nadert; het
staken der feestvreugde, het vaarwel zeggen van
hen, die elkaar mogelijk nimmer zullen wederzien;
de overhaaste bevelen, de drukte, de verwarring,
het ratelen der oorlogswagens over de straten, de
klank der schrille krijgsmuzijk van Schotlands berg-
bewoners; dit alles vormt bij den dichter een tafe-
reel, zoo schoon, zoo levendig, dat hij, die het
eenmaal gelezen heeft, het altijd in gedachtenis
behoudt. — Er is eenige waarheid in die dichter-
lijke voorstelling: op den avond van den 15den
Junij gaf de hertogin van Richmond te Brussel een
luisterrijk bal, waar een groot aantal officieren van
Wellington\'s leger waren, die vandaar regtstreeks
naar het slagveld vertrokken. Maar men moet zich
de zaak niet voorstellen, alsof eerst op den avond
van den loden, en eerst door het geschutvuur
Wellington van de nadering des vijands werd on-
derrigt; behalve de vroegere tijdingen, die het op-
rukken van het fransche leger naar de noorder-
grenzen aankondigden, is het stellig zeker, dat
Wellington in den ochtend van den loden berigten
kreeg van den opmarsch des vijands naar de Sam-
bre. Desniettemin laat de britsche veldheer den
geheelen dag verloopen, zonder de minste bevelen
te geven tot het in beweging stellen van zijn leger.
Die werkeloosheid van het britsche legerhoofd,
in een tijdvak waarin ieder uur zijne waarde had,
kan mogelijk wel verklaard, maar moeijelijk ge-
regtvaardigd worden Het ?chijnt, dat Wellington,
naar de inzigten van eene verouderde krijgskunst,
een overdreven belang stelde in het bezit der hoofd-
stad, en inderdaad meende, dat Napoleons operatiën
minder tot doel zouden hebben het slaan en ver-
nielen van de legers der bondgenooten, dan wel
het bemagtigen van Brussel; Wellington was van
meening, dat de aanval naar de zijde van de Sam-
bre slechts in schijn geschiedde, enkel met inzigt,
om de legermagt der bondgenooten daarheen te
lokken, en aan andere gedeelten van het fransche
leger de gelegenheid te geven, gemakkelijk tot Brus-
sel door te dringen. Dit wilde de britsche veldheer
verhinderen, en daarom stelde hij den afmarsch
van zijn leger uit, en liet het nog bij Brussel; de
bescherming dier hoofdstad schijnt, gedurende den
ganschen veldtogt, bij hem het heerschende denk-
beeld te zijn geweest. Als men, in Gurwood\'s ver-
zameling, de militaire brieven en bevelen van Wel-
-ocr page 20-
—12 —
strijd te nemen. Ney moest aanvallen op de stel-
ling der bondgenooten te Quatre-Bras en kreeg
daartoe onder zijne bevelen de legercorpsen van
Reille en d\'Erlon en het ruitercorps van Kellerman,
in alles ongeveer 45,000 man: het legercorps van
d\'Erlon was echter niet dadelijk beschikbaar, daar
het nog ver achter was, nog nabij de Sambre.
Die wederzijdsche beschikkingen gaven aanleiding,
op den 16den Junij, tot de twee veldslagen van
Ligny en van Quatre-Bras; veldslagen, die in het
naauwste verband met elkander staan, dewijl de
beide slagvelden slechts een paar uren van elkan-
der verwijderd en niet gescheiden waren door bij-
zondere moeijelijkheden van het terrein. De han-
delingen op het eene slagveld hadden dus een
regtstreekschen invloed op de handelingen op net
andere; de beide veldslagen maken, als het ware,
een geheel uit.
De strijd bij Ligny zullen wij slechts kortelijk
vermelden.
Blücher had hier, achter de beek van Ligny, eene
stelling genomen, die, gedekt door Ligny, St. Amand
en andere dorpen, eene zeer groote sterkte had;
te meer, omdat het golvende, heuvelachtige terrein
aan den vijand het overzigt moeijelijk maakte en
Napoleon een geheel verkeerd denkbeeld van die
stelling deed opvatten. De aanval had hier, aan de
fransche zijde, eerst plaats des namiddags tusschen
twee en drie uren; algemeen wordt die traagheid
veroordeeld, omdat door het late uur van aanval,
de beslissing van den strijd eerst kon plaats heb-
ben met het invallen van den nacht, toen de duis-
ternis noodzaakte het gevecht af te breken en het
pruissische leger toeliet, ongehinderd af te trekken.
Beide partijen streden hier met eene schitterende
dapperheid;\' maar het beleid, waarmede de fransche
keizer den slag leidde en bestuurde, overtrof verre-
weg dat van zijn tegenstander.
Onder de aanmerkingen, die hier op Blücher\'s
handelingen worden gemaakt, vindt men vernield:
dat hij te veel uitbreiding aan zijne stelling had
gegeven; te weinig partij trok van het legercorps
van Thielmann; een veel te groot getal troepen
voor de dorpsgevechten aanwendde en daardoor
onnut maakte; en bij herhaling tot den aanval
overging, onder omstandigheden, die voor zulk eene
handeling ongunstig waren. Bewondering verdient
de wijze, waarop Napoleon spaarzaam met zijne
strijdkrachten wist om te gaan, en het gevecht
langen tijd met zoo weinig troepen te voeren, dat
hij, hoezeer hij een 15 a 20,000 man minder sterk
was dan de Pruissen, evenwel in het laatste ge-
deelte van den strijd nog eene sterke reserve be-
schikbaar had, terwij Ibij den vijand nagenoeg alles
was in het gevocht gebragt. De aanwending dier
reserve gaf Napoleon dan ook de overwinning; er
had eene doorbreking plaats bij het dorp Ligny;
het pruissische leger moest, geslagen, het slagveld
verlaten; maar de invallende nacht belette alle
vervolging; en hoezeer de Pruissen geschut achter-
lieten en eenige duizend man meer verloren dan
hunne tegenpartij, hoezeer, ten gevolge der neder-
laag, hun leger nog verzwakt werd door het weg-
loopen van eenige duizenden vlugtelingen, zoo was
die nederlaag echter volstrekt van geen beslissenden
aard, en de overwinning, door Napoleon bij Ligny
behaald, kan volstrekt niet in vergelijking komen
met overwinningen als die van Austerlitz of Jena.
Dadelijk, bij het begin van den slag van Ligny,
had de fransche keizer ingezien, dat het noodzake-
onwederlegbare wijze te hebben aangetoond, dat,
wanneer op den loden Junij eene engelsch-neder-
landsche krijgsmagt bij Quatre-Bras heeft gestreden,
dit jilaats heeft gehad in weerwil van de bevelen
van Wellington, en enkel te danken is aan het
besluit van den generaal Perponcher, om niettegen-
staande die bevelen, te Quatre-Bras stand te blijven
houden, en aan de handeling des Prinsen van Oranje,
die dit besluit dadelijk goedkeurde en tot het zijne
maakte. De uitkomst des oorlogs, Napoleon\'s neder-
laag en val, hebben denkelijk afgehangen van het
beleid dier beide hollandsche aanvoerders; want
waren Wellington\'s bevelen door hen opgevolgd,
dan had Napoleon op den 16den Junij het pruissi-
sche leger geheel kunnen vernietigen, en daarna
met overmagt zich tegen het engelsch-nederlandsche
kunnen wenden. En dat dit geene losse onderstel-
ling is, kan men bewijzen door de getuigenis van
een man, wiens naam een zeer groot gezag in
krijgskundige zaken moet uitoefenen, van den gene-
raal Gneisenau, den werkelijken opperbevelhebber
van liet pruissische leger van IBIS. Die bevelhebber
■wendde zich, bij een briet van den 12den Junij
1817, aan den koning van Pruissen, met het ver-
zoek, dat onder de nederlandsche offfcieren, door
dien koning met eereteekenen vereerd voor hun
gehouden gedrag in 1815, vooral de luitenant-gene-
raal Perponcher mogt in aanmerking komen. Na
het bezet houden en verdedigen van Quatre-Bras
door den hollandschen generaal te hebben vermeld,
Iaat Gneisenau daarop volgen: «Wanneer de luite-
nant-generaal Perponcher het bevel van den hertog
van Wellington had opgevolgd; wanneer hij op
Nivelles was teruggetrokken en niet een zoo goe-
den wederstand had geboden, dan had de maar-
schalk Ney, te Quatre-Bras gekomen, zich regts
kunnen wenden, in den rug komen van het leger,
dat onder bevel van vorst Blücher te Ligny streed,
en dat leger geheel ten ondergang kunnen
brengen." — Die getuigenis van een zoo bevoegd
beoordeelaar is voor ons van de hoogste waarde,
daar zij bewijst, welk een beslissenden invloed dat
besluit des prinsen van Oranje en van den generaal
Perponcher op de uitkomst van den veldtogt van
1815 heett uitgeoefend.
Den 16den Junij trokken dus de verschillende
divisiën van Wellington\'s leger naar Quatre-Bras,
maar bereikten op dien dag slechts voor een klein
gedeelte die stelling. Den loden vereenigde Blücher
zijne magt in de stelling bij Sombref of Ligny; de
legercorpsen van Ziethen en Pirch waren reeds daar
en ook liet legercorps van Thielmann kwam in den
voormiddag tusschen elf en twaalf uur aan. Hoe-
wel hij zeker wist, dat het vierde legercorps, dat
•van Bulow, op den loden niet kon aankomen, rekende
Blücher evenwel zijne drie legercorpsen, te zamen
80 a 85,000 man uitmakende, sterk genoeg, om
den vijand af te wachten en slag te leveren. Blücher
vertrouwde op de sterkte zijner stelling, en op den
bijstand van Wellington\'s leger, dat te Quatre-Bras
samentrok.
Aan de fransche zijde wilde Napoleon, met de
garde, de legercorpsen van Van Damme en van
Gérard, en met drie ruitercorpsen, den 16den aan-
vallen op de stelling der Pruissen bij Sombref; die
fransche legermagt zal in alles ruim 65,000 man
hebben uitgemaakt. Het legercorps van Lobau, on-
geveer 9,000 man, bleef aanvankelijk als reserve bij
Charleroi, maar rukte later ook op naar het slag-
veld van Sombref, zonder evenwel deel aan den
-ocr page 21-
— 13 —
gebouwen zaniengesteld ; halfweg tusschen Germion-
court en Quatre-Bras had men eene scl aapskooi.
Van Quatre-Bras in zuidelijke rigting den weg naar
Charleroi volgende, komt men, op bijna een uur
afstands van eerstgenoemde plaats, aan het dorp
Frasnes, waar Ney\'s troepen waren. Oostelijk van.
het dorp, naar de zijde van den namenschen steen-
weg, had men het uitgestrekte bosch van Villers
Peruin, dat gunstig voor de verdediging zou zijn
geweest, had het zich niet op te grooten afstand
van Quatre-Bras bevonden; om die reden bleet het
onbezet en ook daarom kon men geen partij trek-
ken van het gehucht Péraumont, tusschen het bosch
van Villers Peruin en den namenschen steenweg. —
Ziedaar de voornaamste bijzonderheden van dat slag-
veld van Quatre-Bras; kleine, geheel onbeduidende
beken doorsneden het slagveld, maar over het ge-
heel liet de grond toch de ongehinderde werking
toe van alle wapens; alleen had het golvende ter-
rein, waarop toen hoog koorn stond, dien invloed,
dat daardoor het uitzigt niet zeer uitgestrekt
kon zijn.
In die stelling had de prins van Oranje, in den
ochtend van den 16den Junij, de divisie Perponcher
vereenigd, op één bataillon na, dat aanvankelijk
nog te Nivelles moest blijven. Die divisie maakte
twee brigaden uit; de eene (Saxen-Weimar) be-
stond uit vijf bataillons Nassauers in nederlandsche
dienst; de andere (Bylandt) had hier vier neder-
landsche bataillons: bij die infanterie had men twee
batterijen, eene rijdende onder Byleveld, en eene
veldbatterij onder Stievenaar. In alles maakte dit
eene krijgsmagt uit van groote 6,000 man infanterie
met 16 stukken geschut, maar zonder eenige rui-
terij. — De legermagt van Ney, die te Quatre-Bras
in werking kwam, telde groote 16,000 man infan-
terie, 5,000 ruiters en 50 stukken geschut; dus
bijna driemaal zooveel voetvolk dan de Nederlanders;
meer dan driemaal zooveel geschut en eene talrijke
ruiterij, die bij de Nederlanders geheel ontbrak.
Bij de magt des prinsen van Oranje had men boven-
dien een aantal jonge soldaten; Ney\'s legermagt
bestond geheel uit oude, beproefde krijgers, aange-
voerd door bevelhebbers, zoo als Kellerman, Foy,
Bachelu en anderen, wier namen met een zoo wel-
vérdienden roem van dapperheid en bekwaamheid
waren omgeven; terwijl het fransche legerhoofd
zelf, door zijn onstuimigen en buitengewonen moed,
de schrik zijner vijanden, de trots en sterkte zijner
soldaten was geworden.
Oranje zag zeer goed in, dat de ontmoeting der
kleine nederlandsche afdeeling met dien vijand, wiens
juiste sterkte men niet kende, maar wiens geduchte
overmagt niet te betwijfelen viel, niet anders dan
eene nederlaag kon te weeg brengen; toch moest
die ontmoeting plaats hebben, daar men, door het
terugtrekken en het verlaten der stelling bij Quatre-
Bras, het aan Wellington\'s divisiën onmogelijk zou
gemaakt hebben, zich daar te vereenigen. Alles
hing er maar van af, of de Nederlanders lang ge-
noeg den vijand het hoofd zouden kunnen bieden,
om de overige troepen der bondgenooten in staat
te stellen het slagveld te bereiken, en daar den
strijd minder ongelijk te maken; tot dien tijd
zou die strijd stellig in het nadeel der Nederlanders
zijn; zij zouden verliezen lijden; maar ten koste
daarvan moest het behoud der stelling, de vereeni-
ging des legers worden gekocht.
In gewone omstandigheden zou de voorzigtigheid
hebben voorgeschreven, om met zoo kleine magt,
lijk was eene grootere magt tegen Kluclier aan te
wenden, en hij besloot daarom het legercorps van
d\'Erlon tot zich te trekken, dat aanvankelijk be-
stemd was, om onder Ney te Quatre-Bras werk-
zaam te zijn; het bevel daartoe wordt aan dien
maarschalk afgezonden. De ordonnance-officier, over-
brenger van dat bevel, ontmoet nabij het dorp
Frasnes het legercorps van d\'Erlon, dat naar Qua-
tre-Bras trok; de officier bekend met het bevel dat
hij overbragt, deelt het aan d\'Erlon mede, en haalt
dien generaal over om zijn marsen op Quatre-Bras
te staken, en dadelijk, regtsaf slaande, naar het
slagveld van Ligny te trekken. De ordonnance-
officier zet daarna zijne zending naar Ney voort;
maar de maarschalk begrijpt dat bevel van Napoleon
geheel anders, en maakt er ten onregte uit op, dat
eerst na het vermeesteren der stelling van Quatre-
Bras, het legercorps van d\'Erlon naar Ligny moet
trekken; en daar die stelling nog niet vermeesterd
is, oordeelt hij, dat d\'Erlon naar het slagveld van
Quatre-Bras moet terugkeeren; hij zendt hem den
last daartoe. d\'Erlon ontvangt dat bevel, op het
oogenblik dat hij met zijn legercorps reeds nabij
het pruissische leger is; hij gehoorzaamt oogen-
blikkelijk, keert weer naar Quatre-Bras terug, komt
daar aan toen de strijd is afgeloopen; en door die
reeks van onhandigheden en misslagen gebeurde
het, dat op den leden Junij 20,000 man fransche
troepen nutteloos heen en weder trokken, zonder
een schot op den vijand te doen!
De gelijktijdige slag van Quatre-Bras is voor ons
Nederlanders va.n meer belang, en zal eene minder
korte vermelding vorderen.
Het strategische gewigt, dat die stelling bij Quatre-
Bras had; het belang, dat Napoleon in hare ver-
meestering stelde, en de omstandigheid, dat daar
een zoo klein aantal Nederlanders aan eene zoo
groote overmagt des vijands het hoofd heeft ge-
boden, hebben soms aanleiding gegeven tot het denk-
beeld, dat die stelling eene groote natuurlijke sterkte
had, van dien aard, dat, even als in eene vesting,
eene kleine magt zich daar met goed gevolg tegen
een veel sterker vijand kon verdedigen. Niets is
evenwel meer onjuist, minder met de waarheid
overeenkomstig, dan dit denkbeeld; de stelling bij
Quatre-Bras had volstrekt geene bijzondere sterkte,
het was in alle opzigten een zeer gewone stelling.
Daar waar de twee steenwegen van Namen naar
Nivelles, en van Charleroi naar Brussel elkaar snij-
den, heeft men het gehucht Quatre-Bras, in 1815
bestaande uit eene groote hoeve, eene herberg en
een klein aantal andere huizen. Onmiddellijk bij
dat gehucht beginnende en zich over eene lengte
van een halt uur gaans in zuid-westelijke rigting
uitbreidende, had men het bosch van Bossu, waar-
van de breedte gemiddeld 600 a 700 pas bedroeg;
dit bosch, waardoor goede wegen liepen, leverde
de gewone voordeelen voor een verdediger op, dat
men daar met een minder aantal troepen een sterke-
ren vijand het hoofd kon bieden, en dat die vijand
niet kon weten, welke magt achter het bosch
was geplaatst. Buiten den boschrand, aan de zuid-oost-
zijde, naar de zijde van den steenweg van Charleroi,
had men twee pachthoeven, Grand- en Petit-Pierre-
pont; eene derde hoeve, Germioncourt, vermaard
geworden door den strijd van den 16en, was aan
ien straatweg van Charleroi, aan de oostzijde, maar
»eel digter bij Quatre-Bras, slechts een klein kwar-
;ier uurs daarvan verwijderd. Die hoeven waren.
:oo als meestal in deze landstreek, uit hechte steenen
-ocr page 22-
— 14 —
als de Oranjevorst bij Quatre-Bras aanvoerde, in de
onmiddellijke nabijheid van liet beschermende bosch
van Bossu stelling te nemen; hier ecliter was dit
minder goed, daar zulk eene bedachtzame handeling
den vijand dadelijk tot den aanval zou hebben uit-
gelokt, en hem dadelijk de geringe sterkte der
nederlandsche krijgsmagt zou hebben doen kennen.
Oranje\'s heldere veldheersblik deed hem inzien, dat
het hier zaak was, te wagen, zelfs veel te wagen;
■en dat, door eene meer vooruitspringende stelling
te nemen, men den vijand beter in ontzag zou
houden en hem doen gelooven, dat achter het bosch
van Bossu sterke reserves tot ondersteuning der
Nederlanders gereed stonden. Dat die vooruitsprin-
gende stelling groote gevaren opleverde, viel niet
te ontveinzen; maar de prins rekende die gevaren
te kunnen braveren, sterk door het vertrouwen
op zijn eigen beleid, op de bekwaamheid zijner
officieren, en op de geestdrift, welke hij zijnen jon-
gen soldaten wist in te boezemen.
De nederlandsche troepen plaatsten zich in slag-
orde, dwars over den weg naar Charleroi, de reg-
tervleugel het bosch van Bossu bezettende, de linker
zich naar de zijde van Péraumont uitbreidende.
Zes stukken van de batterij Stievenaar en vijf van
de batterij Byleveld stonden aan weerszijden van
den steenweg, eene groote duizend pas ten zuiden
van Germioncourt; de twee andere stukken der
batterij Stievenaar, onder bevel van Winzinger,
waren aan de zuid-oostelijke punt van het bosch
van Bossu geplaatst; en Koopman stond met de
drie overige stukken der rijdende batterij bij den
namenseben steenweg, westelijk van Péraumont.
Van de infanterie bezette de brigade Saxen-Weimar
het bosch van Bossu en de hoeven Grand en Petit
Pierrepont; een bataillon Nassauers was buiten het
bosch geplaatst, tot dekking der batterij Stieve-
naar. Van Bylandt\'s brigade was het bataillon
jagers No. 2/ (Grunebosch) gedeeltelijk in eene
tirailleurlinie opgelost, zich oostelijk van den steen-
weg van Charleroi tot bij Péraumont uitbreidende ;
gedeeltelijk diende het tot bedekking voor de artil-
lerie van Byleveld. Het 5de bataillon militie (Westen-
berg) stond bij Germioncourt; het 7de en 8ste
militie (Singendonck en de Jong) stonden, als reserve,
bij Quatre-Uras; het 7de van linie (van der Sanden)
was nog niet aangrkomen.
De geheele voormiddag van den loden verloopt,
zonder dat de fransche troepen een aanval beginnen;
er hebben niets anders plaats dan weinig beduidende
schermutselingen nabij het bosch van Villers-Peruin,
waarbij de fransche tirailleurs door de jagers van
Grunebosch teruggedrongen werden. Die langzaam-
heid van Ney had gedeeltelijk tot oorzaak de ge-
brekkige wijze, waarop de opmarsch van den vorigen
dag had plaats gehad, en het achter zijn van som-
mige zijner divisiën; gedeeltelijk de beduchtheid
van dien aanvoerder, dat de bondgenooten reeds
oene te sterke magt te Quatre-Bras voreenigd zou-
den hebben. Het is eerst na één uur \'s namiddags,
dat men de fransche kolonnes uit Frasnes ziet
opdagen en ten aanval oprukken, onder den kreet
van: »leve de keizer!" Van de drie infanterie divi-
siën, rukt die van Foy, in het midden, aan weêrs-
zijden van den steenweg voort; de divisie Bachelu
gaat regts, langs het bosch van Villers-Peruin;
links, maar iets achterwaarts, is de divisie Jeröme
Bonaparte, die zich naar de zijde van het bosch
van Bossu wendt; die divisiën zijn bataillonsgewijze
in geslotene kolonnes, met sterke liniën tirailleurs
voorop. De ruiter divisie Piré, lanciers en jagers
te paard, beschermt of volgt den opmarsch van
het voetvolk. Kellerman\'s zware ruiterij is op dat
oogenblik nog niet op het slagveld, maar verschijnt
kort daarna.
Het lag in den aard der zaak, dat de aanval van
eene zoo sterke magt de zwakke bataillons des
prinsen van Oranje moest doen teruggaan; echter
had dit niet plaats dan na gevechten, die niet
alleen ten hoogste roemvol waren voor de Neder-
landers, maar die bovenal tijd deden winnen, waarop
hier alles aankwam. De fransche artillerie der divi-
siën Foy en Piré, te zamen 14 stukken, kwam in
batterij dwars over den steenweg, tegenover die
der Nederlanders; er had een geschutvuur plaats,
dat door de batterijen Byleveld en Stievenaar goed
werd volgehouden, en dat de vijandelijke kolonnes
verhinderde, over den steenweg en naar het bosch
van Bossu voort te rukken. Maar op den regter-
vleugel had Bachelu veld gewonnen; hij had, door
zijne overmagt en door de medewerking der ruiterij
van Piré, de jagers van Grunebosch gedwongen
terug te gaan, en bedreigde nu, door zijn voort-
rukken, de linkerzijde van de nederlandsche artil-
lerie; deze was daardoor gedwongen terug te gaan;
zij verdeelde zich, en terwijl Byleveld\'s vuurmon-
den zich zijwaarts van Germioncourt plaatsten,
stelde zich Stievenaar\'s batterij bij den oostelijken
rand van het bosch van Bossu. Hier hield die bat-
terij nog eenigen tijd het vuur tegen den vijand
vol, totdat de dappere Stievenaar door eene vijan-
delijke granaat doodelijk gewond werd; het sneuvelen
van dien aanvoerder, de groote overmagt van het
fransche geschut en het oprukken van sterke vijan-
delijke kolonnes, drong toen de nederlandsche veld-
batterij om achter het bosch van Bossu terug te
gaan; alleen de twee door Winzinger aangevoerde
vuurmonden bleven nog bij de zuidelijke punt van
het bosch.
Toen ging Ney over tot den aanval op het bosch
van Bossu en op de hoeve Germioncourt. Het aan-
vankelijk afwezige bataillon van Van der Sanden
en dat van de Jong waren opgerukt en hadden
zich geplaatst bij den oostelijken rand van het
bosch van Bossu, ten noorden van Pierrepont; het
hevige geschutvuur des vijands dwong die bataillons
weer in het bosch terug te gaan. Het fransche
voetvolk maakte hier echter geene vorderingen en
werd tegengehouden door twee nassausche bataillons
en door dat van Singendonck, in persoon door den
prins van Oranje tegen den vijand aangevoerd.
Germioncourt werd met uitstekende dapperheid
door Westenberg verdedigd; en het 5de militie-
bataillon sloeg hier langen tijd alle aanvallen af.
Oranje was hier weer de ziel van de verdediging;
en het verheven voorbeeld van dapperheid, dat hij
gaf, maakte helden van die jonge soldaten, die
hier voor het eerst den vijand onder de oogen
zagen; zoo waar is het, dat alles, of bijna alles,
van de bevelhebbers afhangt. Het fransche geschut-
vuur rigtte groote verwoestingen aan in de rijen
der Nederlanders, en de prins, geen ander middel
hebbende om daaraan een einde te maken, deed de
vijandelijke artillerie door het bataillon van Wes-
tenberg bestormen. Zelf, te paard ging de oranje-
vorst, even als oudtijds zijne groote voorvaderen
op de slagvelden van Séneffe en Malplaquet, aan
het hoofd zijner dapperen het vijandelijk geschut
te gemoet. Dat die aanval mislukte; dat het 5de
bataillon militie groote verliezen leed; dat Ger-
-ocr page 23-
_ Ij —
van Quatre-Bras doordringende, werd hier tegenge-
houden door het vuur van een regiment Schotten
van Picton, dat zich achter de breede sloot had
geplaatst, die hier den namenschen weg omzoomt.
Van dit oogenblik af aan neemt de strijd bij
Quatre-Bras voor de bondgenooten telkens eene
meer voordeelige wending, om de zeer natuurlijke
reden, dat, terwijl Ney altijd dezelfde krijgsmagt,
behoudt, waarmede hij den strijd begon, de bond-
genooten ieder oogenblik versterkt worden door de
komst van nieuwe troepen. Op het einde van den
dag is dan ook eene aanmerkelijke overmagt aan
de zijde van Wellington, die nu op het slagveld is
gekomen en het opperbevel voert. Alleen aan ruiterij
blijft Ney zijne tegenpartij verre overtreffen, en die
ruiterij is het dan ook, die de meeste aanvallen op
de vlakte oostelijk van het bosch van Bossu verrigt,
terwijl het fransche voetvolk hoofdzakelijk naar de
vermeestering van dat bosch streeft.
Het zou te uitvoerig zijn, alle latere bijzonder-
lieden van dien strijd bij Quatre-Bras hier te be-
sclirijven; wij zullen alleen de merkwaardigste feiten
even vermelden. Picton\'s divisie onderscheidde zich
hier door hare uitstekende dapperheid: herhaaldelijk
aangevallen door de ruiterij van Kellerman en Piré,
wist zij, in carré\'s geschaard, de aanvallen dier ge-
duchte vijanden telkens af te slaan, en slechts een
enkel regiment ging daardoor verloren. De Bruns-
wijkers, door hun dapperen hertog aangevoerd,
waren spoedig Picton op het slagveld gevolgd en
hadden stelling genomen bij de schaapskooi, ten
noorden van het verlorene Germioncourt. Hier, ge-
teisterd door het hevige geschutvuur des vijands,
houden zij eenigen tijd stand, aangemoedigd door
het voorbeeld van hun koenen aanvoerder, die vóór
de slaglinie der zijnen, te midden van den vijan-
delijke kogelregen, koelbloedig zijne pijp blijft roo-
ken. Maar spoedig is dat vijandelijke vuur te hevig,
de verliezen der Bruns wij kers te groot; de hertog
doet zijne troepen teruggaan; aanvankelijk geschiedt
dit in orde; maar toen de vervolgende fransche
tirailleurs al meer en meer opdringen, een fransche
geweerkogel den dapperen hertog nedervelt en
Kellerman\'s kurassiers tot den aanval oprukken,
zijn de jonge brunswijksche soldaten daar nietlan-
ger tegen bestand; in overijling en wanorde ver-
laten zij het slagveld. Ook engelsche regimenten
en zelfs de garde-brigade Maitland — eene uitge-
lezene krijgsschaar — zag men in den loop van
dezen slag in overhaaste vlugt de wijk nemen,
wanneer zij door de fransche ruiterij met een aan-
val werden bedreigd, soms op het enkele gerucht
van de nadering dier ruiterij; zoo groot was de
indruk, welken die uitstekende schaar, door hare
vroegere wapenfeiten, op den vijand uitoefende; en
zoo verkeerd is het te gelooven, dat zelfs goede en
uitmuntende troepen, zoo als de britsche bataillons
ontegenzeggelijk waren, nooit teruggaan en altijd
onbezweken blijven stand houden.
De nederlandsche divisie Perponcher bepaalde
zich, na de komst dier nieuwe troepen der bond-
genooten, hoofdzakelijk tot de verdediging van het
bosch van Bossu; dat bosch werd toen met kracht
aangevallen door de divisie, aan wier hoofd Napo-
leon\'s jongste broeder, Jeröme, stond. De hoeven
Pierrepont werden vermeosterd en de fransche
bataillons drongen in het bosch van Bossu door en
wonnen daar veld; dit kostte echter tijd, en de
teruggedrongen nederlandsche bataillons bleven
voortdurend in het bezit van het noordelijke ge-
mioncourt eindelijk door den vijand werd genomen,
dit heeft bij de verbazende overmagt des vijands,
niets dat verwonderen moet; maar wèl is liet te
verwonderen, dat een enkel bataillon — nog geene
500 man sterk — aanvallend durfde handelen tegen
een zoo sterken vijand, uit de drie wapens bestaande;
dat het zoo lang dien vijand het hoofd bood en dat
het zoo lang het doordringen tot Quatre-Bras wist
te beletten.
Het was nu vier uur \'s namiddags geworden. De
ongelijke strijd had reeds twee a drie uren geduurd;
■de Nederlanders hadden gevoelige verliezen geleden ;
hun toestand was zeer hagchelijk geworden, en het
is waarschijnlijk, dat zij den kamp tegen de over-
niagt niet lang meer zouden hebben volgehouden,
toen er hulp kwam opdagen. Van de zijde van
Brussel zag men donkerroode massa\'s voetvolk het
slagveld naderen; het was Picton\'s sterke divisie,
uit de dapperste en beste troepen van het engel-
sche leger zamengesteld. Van de zijde van Nivelles
kwamen huzaren en dragonders, de nederlandsche
ligte ruiterij van Van Merlen uitmakende. Door de
komst dier versterkingen was de prins van Oranje
nu aan het hoofd van ongeveer 14,000 man voet-
volk, 1000 ruiters en 24 of 26 stukken geschut.
Hoezeer dus nog altijd, in vergelijking met den
vijand, verreweg de minderheid hebbende, was nu
de ongelijkheid niet zoo overstelpend meer; er was
nai\'er kans, om met goed gevolg den strijd voort
te zetten, en de prins van Oranje besloot dadelijk
gebruik te maken van de komst dier nieuwe troe-
pen, om tot den aanval over te gaan en te her-
winnen wat verloren was.
Die aanvallende beweging werd echter niet door
het geluk bekroond. Het 6de regiment huzaren
(Boreel), op de fransche ruiterij aanvallende, werd
door deze overhoop geworpen en geheel geslagen.
Men heeft de oorzaak van dien tegenspoed gezocht
in het overhaaste van den aanval en in de ver-
rnoeijenis, die de nederlandsche ruiterij, door eenen
niarsch van acht a tien uren, dien dag reeds had
ondervonden; — maar wanneer men de getalsterkte
der wederzijdsche ruiterij in aanmerking neemt,
dan heeft men al gronden genoeg, om de neder-
laag der Nederlanders te verklaren; nederlaag, die
bovendien niet in het minste aan den wapenroem
dier huzaren te kort doet, daar niemand de hooge
waarde en voortreffelijkheid der fransche ruiterij,
•waardoor zij geslagen werden, kan ontkennen ot
betwijfelen.
De nederlaag der nederlandsche ruiterij had na-
deulige gevolgen, en scheen, een oogenblik, den toe-
stand der bondgenooten bedenkelijk te maken. De
overwinnende fransche ruiterij vervolgde Boreel\'s
huzaren op den voet, en verbreidde zich als een
alles wegsleepende stroom over het slagveld. De
bataillons van Grunebosch en Westenberg, die zich
herzameld hadden, werden door den aanval der
fransche ruiterij gedwongen, in verwarring en met
verlies terug te gaan; Bylevelds artillerie ging bij
tijils achteruit; maar die van Stievenaar werd door
de vijandelijke ruiterij bereikt en vier van hare
vuurmonden daardoor genomen. Kortstondig slechts
bleven die stukken in handen des vijands; een on-
verschrokken officier, de kapitein Gey van Pittius,
werpt zich met zijne rijdende artilleristen, die bij
de brigade van Van Merlen behoorden, met de sabel
in de vuist op den vijand, herneemt de verlorene
stukken en voert die terug. — De zegevierende
fransche ruiterij, tot in de onmiddellijke nabijheid
-ocr page 24-
— 16 —
deelte van het bosch, dat onmiddelijk aan Quatre-
Bras paalt. Voor en na kwamen toen op het slag-
■veld de nassausche bataillons van Kruze, het
grootste gedeelte der engelsch-duitsche divisie van
Alten, en de engelsche garde onder Cooke. De magt
van Wellington klom daardoor tot groote 30,000
man. De britsche veldheer deed toen weer aanval-
lend te werk gaan; een gedeelte der divisie Cooke,
de brigade Maitland, viel tusschen zes en zeven
uur het bosch van Bossu aan, en verdreef de batail-
lons van Jeróme daar weer uit; bij dien aanval
werden de Britten ondersteund door twee der ba-
taillons van Saxen-Weimar en door dat van Sin-
gendonck. Met afwisselende kansen werd toen, aan
de oostzijde van het bosch, de strijd voortgezet; al
meer en meer kwam het voordeel aan de zijde der
bondgenooten; Germioncourt werd hernomen, en
toen de duisternis het gevecht deed afbreken,
waren beide partijen nagenoeg in dezelfde stellin-
gen, die zij s ochtends, voor het begin van den
•>lag, hadden bezet.
Zoodanig was in algemeene trekken het beloop
van dien slag, onbeslist wanneer men op de ver-
liezen let, die nagenoeg gelijk stonden, en bij elk
der beide partijen ruim 4000 man bedroegen; ook
onbeslist, wat de uitkomst betreft, daar, indien aan
de eene zijde Wellington niet ter hulp van het
pruissische leger kon oprukken, Ney evenzeer belet
werd, tot de nederlaag van dat leger mede te wer-
ken. De eerste periode van dezen veldslag, het tijd-
vak van een tot vier ure \'s middags, was het hag-
chelijkste voor de bondgenooten, het roemrijkste
voor de Nederlanders. Dat het stand houden der
bataillons van Perponcher van het hoogste, van het
beslissendste gewigt is geweest, behoeft geen uit-
voerig betoog; hadden die bataillons de stelling bij
Quatre-Bras niet in bezit blijven houden, dan was
de vereeniging van Wellington\'s divisiën op dat
punt onmogelijk, en dan had Ney volle vrijheid
gehad, om zich met een groot gedeelte zijner magt
tegen Blücher\'s leger te wenden, en dat leger eene
geheele nederlaag te doen ondergaan. En dat stand
houden bij Quatre-Bras kon niet geschieden dan
door buitengewone inspanningen, door eene dap-
perheid, die de nederlandsche wapenen met een
onsterfelijken luister omgeeft. Gerustelijk mag men
daarbij toestemmen, dat de Nederlanders verliezen
hebben geleden, dat sommige hunner corpsen zijn
teruggegaan en in wanorde gebragt, dat de toe-
stand uitermate hagchelijk was, en een stouter en
vroegtijdiger aanval van Ney denkelijk de geheele
nederlaag des prinsen van Oranje zou hebben ver-
oorzaakt; — dat alles is waar, maar dat alles ont-
neemt niets aan den roem, dien èn veldheer èn
soldaten zich hier verwierven. Want eene dwaas-
heid is het zich voor te stellen, dat men op een
gewoon terrein voortdurend het hoofd kanbie-
den aan eenen twee-, driemaal sterkeren vijand,
aan wiens talrijke en uitmuntende ruiterij men
geen enkel ruiter kan overstellen; zoo iets kan
slechts voor een korten tijd geschieden, en vor-
dert dan nog eene vereeniging van uitstekend be-
leid in den aanvoerder, en van geestdrift en dap-
perheid bij de troepen, zoo als men dit bij de
Nederlanders te Quatre-Bras opmerkt. De oudheid
schildert ons Leonidas. met een handvol soldaten
een ontelbaar vijandelijk leger het hoofd biedende;
bij de hedendaagsche oorlogen is zoo iets ondenk-
baar; de dapperste soldaten der wereld kunnen
thans, even als de driehonderd Spartanen, met de
wapenen in de hand sneven; maar in den strijd
tegen eene verpletterende overmagt overwinnen, of
de overwinning twijfelachtig maken, dit kunnen
zij niet.
De misslagen der bondgenooten, de verspreiding
hunner legers, Wellington\'s werkeloosheid op den
15den Junij, hadden aan den franschen keizer de
gunstigste kansen gegeven, en ook den 16den Junij
was het lot des oorlogs in zijne handen; maar even
groote misslagen aan de fransche zijde deden die
gunstige kansen verloren gaan.
De fransche strijdkrachten werden op den 16den
niet zoodanig aangewend, dat men daardoor beslis-
sende uitkomsten kon verkrijgen; en wanneer men
er op let dat die strijdkrachten zoo veel minder
waren dan die der bondgenooten, en dat nog on-
geveer 30,000 man (de legercorpsen van d\'Erlon en
Lobau) op den 16den werkeloos zijn gebleven, dan
zal dit het verkeerde van die aanwending niet
twijfelachtig maken. Den 17den hebben er twee
veldslagen plaats, een bij Ligny en een bij Quatre-
Bras; dit had niet moeten zijn. Napoleon\'s magt
was niet groot genoeg, om de beide legers der
bondgenooten gelijktijdig slag te leveren; dit
had achtervolgelijk moeten geschieden; op den 16den
had men zich eerst met het grootste gedeelte der
fransche magt tegen Blücher\'s leger, als het meest
nabij zijnde, moeten wenden; men had Welling-
ton\'s leger moeten bezig houden met zoo weinig
mogelijk troepen, en daarom had men dat corps
van d\'Erlon niet ter beschikking van Ney moeten
stellen, maar dadelijk bij de hoofdmagt moeten
aantrekken. Twintig duizend man fransche troepen
meer op het slagveld van Ligny en een vroegtij-
diger aanval zouden, naar alle waarschijnlijkheid,
den geheelen ondergang van Blücher\'s leger, en
ten gevolge daarvan, de beslissing des oorlogs ten
voordeele van Napoleon hebben veroorzaakt. Uit
het bevel, dat Napoleon later gaf, om d\'Erlon naar
Ligny te doen trekken, blijkt genoegzaam, dat de
fransche keizer toen het hooge gewigt inzag om
eene geduchte magt tegen het pruissische leger aan
te wenden.
Dat bevel werd niet uitgevoerd, dank zij de
weinige bekwaamheid van Napoleon\'s onderbevel-
hebbers, met name van Ney en d\'Erlon. De ver-
dedigers van Ney beroepen zich op de door Napoleon
aan den maarschalk gegeven bevelen, en beweren,
dat die ten duidelijkste voorschreven, om d\'Erlon\'s
legercorps te Quatre-Bras te doen werkzaam zijn;
eene aandachtige lezing dier bevelen zal echter het
ongegronde dier bewering doen inzien en de over-
tuiging geven, dat, mogten al de eerste bevelen
zoodanig kunnen worden uitgelegd als Ney dit deed,
de laatste evenwel hem ten stelligste voorschrijven,
om zoo spoedig mogelijk een gedeelte zijner magt
naar Ligny te zenden. Maar al waren ook Ney\'s
handelingen de letterlijke opvolging van Napoleon\'s
bevelen geweest, dan zou dit nog niet volstaan om
die handelingen goed_ te maken; want het is eene
ongelukkige verdediging, wanneer een aanvoerder,
om zijne misslagen te verklaren, aantoont, dat hij
letterlijk heeft opgevolgd wat hem werd voorge-
schreven. Een bevelhebber van zoo hoogen rang,
een legerhoofd als Ney, moet geen blind werktuig
zijn, dat niet_ anders kan, dan uitvoeren wat be-
volen wordt; integendeel, hij doet aan zijn pligt te
kort, wanneer hij zich bepaalt tot de letterlijke
opvolging der ontvangen bevelen; hij moet ver-
stand en doorzigt genoeg bezitten, om te oordee-
-ocr page 25-
— 17 —
ten minste geene beslissende overwinningen ge-
weest; maar toch had hij zich, door die veldslagen,
tusschen de legers van Blucher en Wellington in
geplaatst; hij had, den 16den Junij, de doorbre-
king van (te magt der bondgenooten verrigt. Zulk
eene doorbreking kan groote, belangrijke gevolgen
hebben, wanneer men daarna de gescheidene deelen
van de doorgebrokene vijandelijke magt onvermoeid
vervolgt, belet zich te hereenigen, en ieder dier
deelen afzonderlijk en met overmagt aanvalt; —
maar wanneer de partij, die de doorbreking heeft
verrigt, zulk eene werkdadigheid niet betoond en
na die doorbreking den tijd onbenuttigd laat voor-
bijgaan, dan blijft dat eerste voordeel meestal zonder
belangrijke gevolgen, daar de beide deelen van het
doorgebrokene leger spoedig trachten zich op een
achterwaarts gelegen punt te hereenigen, om dan
met vereenigde magt op nieuw den vijand het hoofd
te bieden. Hier, in 1815, had dit laatste plaats; de
hoofden der bondgenooten gingen, na de veldslagen
van Ligny en Quatre-Bras, met zooveel bekwaam-
heid te werk, dat hunne groote legers elkander
telkens meer nabij kwamen en spoedig vereenigd
waren; en de onverklaarbare langzaamheid en wer-
keloosheid aan de fransche zijde liet die hereeniging
ongehinderd toe, en deed daardoor alle vruchten
van de verrigte doorbreking geheel verloren gaan.
In persoon deelnemende aan den strijd en zelf
zijne ruiterij tegen die van Napoleon aanvoerende,
was Blücher op den avond van den 16den, door
den val van zijn paard zoodanig bezeerd, dat hij,
voor het oogenblik, het opperbevel niet kon uit-
oefenen; dit ging toen over op Gneisenau, wat hier
minder kwaad was, omdat laatstgenoemde toch, met
de daad, altijd opperbevelhebber was. Het pruissi-
sche leger was bij Ligny geslagen; het moest terug-
trekken ; maar waarheen? — Lette men alleen op
het voordeel dat er in gelegen was om in verband
te blijven met de Rijnprovinciën, met die plaatsen,
van waar het pruissische leger zijnen toevoer van
krijgsbenoodigdheden, zijne versterkingen ontving,
dan moest de terugtogt naar de Maas geschieden,
naar de zijde van Luik en Maastricht; maar deed
men dit, dan verwijderde men zich van Welling-
ton, dan maakte men de hereeniging met diens
leger onmogelijk, of ten minste zeer twijfelachtig;
Gneisenau zag teregt in, dat alles van die hereeniging
afhing; dat het een zeer gering nadeel was, of het
pruissische leger al, voor het oogenblik, de gemeen-
schap met de Rijnprovinciën verloor; dat de over-
winning op Napoleon dat nadeel dadelijk zou her-
stellen; hij zag in, dat het daarom zaak was, niet
naar de Maas terug te trekken, maar den terug-
togt te verrigten in noordelijke richting, om daar-
door Wellington\'s leger te naderen. Het bevel werd
gegeven om op Wavre terug te trekken, en aan
die keus van terugtogtsweg is de verschijning van
het pruissische leger op het slagveld van Waterloo
te danken.
Die terugtogt werd met het meeste beleid uitge-
voerd. \'s Nachts, of in den vroegen ochtend van
den 17den Junij, verlieten de pruissische legercorpsen
het slagveld van Ligny, herstelden spoedig onder
den marsch de wanorde, die de strijd van den voor-
gaanden dag noodwendig moet veroorzaakt hebben,
vereenigden zich te Gemblours met het legercorps
van Bulow, dat intusschen was opgerukt, en zetten
toen verder den marsch voort op Wavre. Op den
avond van den 17den Junij was Blücher\'s leger, nog
ongeveer 90 a 100,000 man tellende, bij die plaats
len, in hoever die bevelen door veranderde omstan-
digheden, al dan niet, goed zijn gebleven; hij moet
karakter en geestkracht genoeg hebben om uit zich
zelven te handelen en die bevelen te wijzigen, of
zelfs geheel op zijde te stellen. Had Ney zóó den
pligt van een bevelhebber begrepen, dan had hij
op den 16den Junij geheel anders gehandeld; hij
had dan ingezien, dat alles aan de uitkomst van
den strijd bij Ligny gelegen was, en daarentegen
de strijd bij Quatre-Bras maar een ondergeschikt
belang had; dat hij niet bestemd was om Welling-
ton\'s leger geheel te slaan, maar alleen om dat
leger te beletten de Pruissen ter hulp te komen;
dat voor dit laatste doel de magt, die hij reeds bij
zich had, voldoende sterk was, en dat het dus zaak
was, zoo spoedig mogelijk NapoJeon\'s bevel op te
volgen, en d\'Erlon naar net slagveld van Ligny af
te zenden. Zóó zou een bekwaam legerhoofd zijne
taak begrepen hebben; maar Ney, op een slagveld
dapper boven allen, miste evenwel het heldere door-
zigt, het verstand, dat een veldheer moet hebben.
Ook d\'Erton\'s gedrag is te veroordeelen; d\'Erlon,
die dadelijk het van Ney ontvangene bevel op-
volgde, het slagveld van Ligny verliet, en naar
Quatre-Bras terugkeerde, d\'Erlon had moeten be-
grijpen, dat de komst van zijn legercorps op het
slagveld van Ligny eene beslissende uitwerking had
kunnen hebben, terwijl daarentegen de marsch van
Quatre-Bras dat legercorps voor den 16en nutte-
loos zou maken, daar hij eerst met het vallen van
den avond den grond zou kunnen bereiken, waar
Ney en Wellington om de overwinning kampten.
d\'Erlon had dus moeten inzien, dat het hier zaak
was niet te gehoorzamen, en in weerwil van Ney\'s
bevelen, zich bij de hoofdmagt des franschen keizers
aan te sluiten.
Zeker, de gehoorzaamheid, de ondergeschiktheid,
de geheele en onverwijlde uitvoering van een ont-
vangen bevel, is, in het algemeen, de eerste pligt
van den krijgsman; maar ook daarop zijn uitzon-
deringen; en men mag, men moet gehoorzaamheid
en ondergeschiktheid op zijde stellen, wanneer dit
onvermijdelijk is om een gewigtig voordeel te be-
halen, of om een dreigend gevaar af te wenden;
een legerhoofd wordt het beste gehoorzaamd, wan-
neer men medewerkt om hem overwinnaar te doen
zijn. Het is verre van ons, dat wij hiermede in-
breuk op de militaire gehoorzaamheid willen regt-
vaardigen; integendeel, om eene onbeduidende reden,
op eene ligtzinnige wijze gedaan, is zulk eene in-
breuk ten hoogste te veroordeelen; het is niet dan
op de gewigtigste gronden, dat men de onderge-
schiktheid, die ziel van het krijgswezen, mag ter
zijde stellen, en hij, die dit doet, laadt eene zware
verantwoordelijkheid op zijn hoofd; — maar juist
voor die verantwoordelijkheid moet een bevelhebber
van d\'Erlon\'s hoogen rang niet terugdeinzen, en
in een toestand geplaatst, waarin hij kiezen moet
tusschen ongehoorzaamheid en verderf van de al-
gemeene zaak, moet hij de ongehoorzaamheid kiezen.
Zulk een toestand is voor een bevelhebber een toets-
steen zijner bekwaamheid; en hier blijkt het over-
wigt van de bevelhebbers der bondgenooten, boven
die van het fransche leger; Ney en d\'Erlon houden
zien aan de letterlijke opvolging der ontvangene
voorschriften; de prins van Oranje en Perponcher
weten tegen de bevelen huns veldheers te handelen.
De veldslagen van Ligny en van Quatre-Bras
waren voor Napoleon, öf geene overwinningen of
-ocr page 26-
— 48 —
Maar de beschuldiging is waar, in dien zin, dat
Grouchy zijne taak, om het pruissische leger te
vervolgen, op eene zeer gebrekkige wijze vervulde.
Niet verder dan tot Gemblours, op slechts een paar
uren afstands van het slagveld van Ligny, kwam
den 17den de hoofdmagt van Grouchy; en die
bevelhebber was, om 10 uur \'s avonds, nog geheel
en al onkundig van de rigting, waarin Blücher
was teruggetrokken. Ziedaar bijzonderheden, die
ten sterkste pleiten tegen de werkdadigheid en het
beleid, waarmede de vervolging plaats had; een
marsen van slechts een paar uren te doen, wan-
neer men een terugtrekkenden vijand wil vervol-
gen, dit is eigenlijk niet vervolgen; en onoegrijpe-
lijk en onverschoonbaar is die onkunde aangaande
den terugtogtsweg des vijands; men oorloogde toch
in geene woestijn, maar in eene bevolkte landstreek;
ligte ruiterij, in verschillende rigtingen uitgezon-
den, had, door het ondervragen der landbéwoners,
dadelijk den terugtogtsweg der Pruissen moeten
doen kennen; een leger van zestig of zeventigduizend
man kan niet onbemerkt wegtrekken, als ware het
eene sluippatrouille.
Wellington had gedurende den nacht van den
16den op den 17den Junij te Quatre-Bras verschil-
lende versterkingen gekregen, en, nog niets wetende
van Blücher\'s nederlaag bij Ligny, maakte hij zich
gereed om, in verband met het pruissische leger-
hoofd, op den 17den den strijd van den vorigen
dag voort te zetten. Eerst op den ochtend van den
17den kreeg de britsche veldheer het berigt van
den aftogt der Pruissen, en dit veranderde zijn
besluit en deed hem nu bevel geven tot den terug-
togt naar de zijde van Brussel. Om 10 uur \'s och-
tends begon het engelsch-nederlandsche leger die
beweging.
Ook hier valt het gemakkelijk aan te toonen,
dat Napoleon weer de beslissing van den oorlog in
handen had. Wanneer Ney den aanval op Wel-
lington tijdig had hervat; wanneer Napoleon vroeg
van de zijde van Ligny was opgerukt en op den
linkervleugel van het verbondene leger had aange-
vallen, waarvan hij slechts een paar uren ver-
wijderd was, dan had dat leger den strijd niet
kunnen ontwijken, en dan had de beslissende slag,
nu den 18den in de velden van Waterloo geleverd,
reeds den 17den te Quatre-Bras plaats gehad. Maar
onder geheel verschillende omstandigheden, oneindig
gunstiger voor den franschen keizer, zou die slag
op den 17den geleverd zijn; Napoleon\'s leger zou
dezelfde sterkte gehad hebben, die het nu te Water-
loo had, maar dat van Wellington zou minder sterk
zijn geweest; en, wat alles afdoet, niet één pruis-
sisch soldaat zou op het slagveld hebben kunnen
komen. Uit wat den 18den is gebeurd op het slag-
veld van Waterloo, kan men dus met regt beslui-
ten, dat die strijd op den 17den de geheele neder-
laag van Wellington\'s leger zou zijn geweest. Maar
ook die gunstige kans werd verzuimd; Ney viel
niet aan, en Napoleon, laat in den ochtend opruk-
kende, kwam eerst na den middag te Quatre-Bras
aan, juist op het oogenblik, dat ook de troepen
van Ney zich in beweging stelden. De vereenigde
fr.uische magt trok toen, in de rigting van Brussel,
den britschen veldheer achterna, zonder dezen, die
zijnen terugtogt door eene sterke ruiterij onder
Uxbridge deed beschermen, eenige nadeelen te kun-
nen toebrengen. Bij Genappe had nog een ruiter-
gevecht plaats, dat in het voordeel van Uxbridge
afliep; ten noorden van dat stadje zette Napoleon\'s
geheel vereenigd op de beide oevers der Dyle; het
was daar, op slechts drie uren afstands van de
stelling bij Waterloo, waar Wellington\'s leger toen
kwam; en tusschen beide waren geen? bijzondere
hindernissen van het terrein, of geene vijandelijke
magt, die dehereeniging van beide legers kon beletten.
Niet weinig werd die terugtogt der Pruissen be-
gunstigd door de onbegrijpelijke werkeloosheid van
Napoleon. De spreuk der oudheid, »dat de goden,
wien zij ten val willen brengen, eerst het verstand
ontnemen," dringt zich onwillekeurig aan de her-
ïnnering op, wanneer men de handelingen des fran-
schen keizers bij den veldtogt van 1815 gadeslaat;
er hangt om zoo te zeggen, eene wolk van fatalis-
mus over die handelingen, en het is alsof eene
hoogere raagt den geest des veroveraars verbijstert,
en daardoor de zege zijner tegenstanders voorbe-
reidt. Zoek, bij dien veldtogt van 1815, niet die
verbazende werkdadigheid, die van rust nog duur
weet, en geen oogenblik onbenuttigd voorbij laat
gaan; die kenschetsende trek van Napoleon als
legerhoofd heeft hier plaats gemaakt voor eene
traagheid, voor eene tijdverspilling, die, bij ieder
veldheer te veroordeelen, in hem geheel onverklaar-
baar zijn.
Het pruissische leger trekt af, en hoezeer het
reeds dag is toen sommige gedeelten van dat leger
het slagveld van Ligny verlaten, wordt die terug-
togt evenwel niet in het minste verhinderd of be-
inoeijelijkt; er heeft niet de minste vervolging plaats
van de zijde der fransclie troepen, die daar, in het
gezigt van den aftrekkenden vijand, om hunne
legervuren blijven. Uren verloopen, alvorens zich
Napoleon\'s ruiterij in beweging stelt; maar zij weet
niet eens, in welke rigting zij voort moet gaan om
den terugtrekkenden vijand te vervolgen; en de
toevallige vermeestering van eene pruissische bat-
terij, die door een misverstand den weg naar Namen
was ingeslagen, doet gelooven, dat Blücher\'s leger
naar de Maas is afgetrokken. De geheele voormid-
dag van den 17den Junij verloopt, zonder dat er
iets gedaan wordt; eene magt van 36,000 man wordt
onder het bevel gesteld van den maarschalk Grouchy,
om daarmede de Pruissen te vervolgen; maar het
is reeds middag voor dat die magt van het slag-
veld van Ligny oprukt, en Blücher\'s leger is reeds
spoorloos verdwenen.
Het pruissische leger, den 16den bij Ligny ge-
slagen, is twee dagen later wéér op het slagveld
van Waterloo verschenen, en heeft daar de over-
winning beslist. Dat dit gebeurd is, wordt door
Napoleon en door zijne onbepaalde bewonderaars
geweten aan de misslagen Van Grouchy, die zijne
voorschriften slecht nakwam, en niet zorgde van
steeds niet zijne magt tusschen het leger van Napo-
leon en dat van lilücher te blijven. Er is waarheid
en onwaarheid in die beschuldiging.
Onwaar is de beschuldiging, dat Grouchy zijne
voorschriften niet zou hebben nagekomen; want
die voorschriften waren van een zeer algemeenen,
onbcpaiilden aard, en gingen uit van de veronder-
stelling — waarin Napoleon schijnt te hebben ver-
keerd — dat door den slag bij Ligny het pruis-
sische leger voor eenigen tijd buiten werking was
■resteld, en zich haasten zou naar de Maas terug
te trekken. Die voorschriften hielden dus geen last
in aan Grouchy, om eene vereeniging van Blücher\'s
leger met dat van Wellington te beletten, daar
Napoleon de pogingen tot zulk eene vereeniging
niet onder de waarschijnlijke zaken stelde.
-ocr page 27-
— 19 —
leger de vervolging voort, totdat het, om 7 uur
\'s avonds, te Maison du Roi kwam, op een groot
uur afstands van het gehucht Mont St. Jean, waar
de beide steenwegen van Charleroi en van Nivellés
naar Brussel zich vereenigen. Hier werd de vervol-
ging gestaakt; de fransche ruiterij, verder willende
voortrukken, werd tegengehouden door het geschut-
vuur des vijands; en de sterke massa\'s, die de bond-
genooten op verschillende punten vertoonden, deden
hun voornemen kennen om stand te houden en
den aanval af te wachten. Het late uur van den
dag en de sterke regen maakten het echter on-
<ioenli]k, om nog op den 17den slag te leveren, en
de beide legers sloegen hunne bivouacs op, en
maakten zich gereed tot dien strijd, die over het
lot van Europa zou beslissen.
Op den avond van den 17den Junij waren dus
<ie stellingen der wederzijdsche legers als volgt:
Napoleon stond met bijna 72,000 man op een uur
ten zuiden van Mont St. Jean; Grouchy, met de
hoofdmagt van zijn 36,000 man sterk leger, te
Gemblours; die beide deelen van het fransche leger
waren dus gescheiden door eenen dagmarsch afstands,
en door de tusschen beide stroomende rivier de
Dyle. Bij de bondgenooten was Bliicher met 90 a
100,000 man in en om Wavre; Wellington, met
bijna 68,000 man, in de stelling van Waterloo, op
slechts drie uren afstands van de Pruissen; op een
paar uren westelijk van Waterloo, te Halle, stond
•een troepencorps van 12 a 15,000 man, onder prins
Frederik der Nederlanden.
Op den avond van den 17den Junij was dus de
toestand van zaken veel gunstiger voor de bond-
genooten dan Voor Napoleon; de bondgenooten waren
verzekerd, van hunne legers den volgenden dag te
kunnen vereenigen; Napoleon kon er niet op reke-
nen, dien dag Grouchy\'s leger bij het zijne aan te
trekken. Behalve den meerderen afstand en de aan-
-wezigheid van de rivier de Dyle, tusschen de beide
groote deelen der fransche legermagt, was nog eene
omstandigheid geheel in haar nadeel; het was de
slechte wijze, waarop zij, bij dien marsch van den
17den Junij, de veiligheidsdienst had verrigt.
De krijgsregels schrijven voor, dat, wanneer een
leger een marsch verrigt in de nabijheid des vijands,
het zich aan alle zijden met eene postenketen moet
omgeven, die in alle rigtingen kleine troepenafdee-
lingen afzendt, om de omliggende landstreek te
doorzoeken; dat, wanneer dit leger zich bij dien
marsch in verschillende gedeelten splitst, het zoo
veel mogelijk moet zorgen, dat tusschen de wegen,
door die gedeelten gevolgd, zich geene groote ter-
reinhindernissen, zoo als rivieren meeren of ge-
bergten moeten bevinden, daar deze de spoedige
zamentrekking van het leger zouden verhinderen;
en dat, tusschen de verschillende kolonnes, waarin
een leger zich bij een marsch splitst, het verband
moet worden daargesteld, door gedurig kleine
afdeelingen ligte ruiterij van de eene kolonne naar
de andere te zenden.
Die regels waren, bij de bewegingen van den
17den Junij, aan de fransche zijde geheel en al
verwaarloosd; de beide legers van Napoleon en van
Grouchy waren gescheiden door de rivier de Dyle;
die legers waren onderling weinig of niet in ver-
band; de tusschen beide liggende landstreek werd
volstrekt niet doorkruist en doorzocht. Integendeel,
de ligte ruiterij der Pruissen, die hier met groote
werkfladigheid en beleid handelde, had hare pa-
trouilles op het bedekte terrein bij de Dyle ver
vooruitgeschoven, tusschen de marschlijnen van
Napoleon en van Grouchy; zij kon daardoor de
bewegingen en handelingen des vijands van nabij
gadeslaan en daarvan de bondgenooten onderrig-
ten; zij verbrak daardoor de regtstreeksche ge-
meenschap tusschen de beide fransche legerhoofden,
zoodat de overbrengers van Napoleon\'s bevelen, om
tot Grouchy te komen, toen deze reeds tot Wavre
was voortgerukt, gedwongen waren eenen grooten
omweg te maken over Quatre-Bras, Sombref en
Gemblours; gewigtig, soms beslissend nadeel, daar
in den oorlog zoo veel van tijd afhangt, en dezelfde
beweging, die, op het oogenblik gedaan, eene vol-
ledige overwinning verschaft, zonder eenige gevol-
gen blijft, wanneer zij een paar uur later verrigt
wordt. Het is zeker, dat Grouchy, tijdig op het
slagveld van Waterloo aankomende, daar de krijgs-
kans kon doen keeren; het is zeker, dat, wanneer
hij daar niet is gekomen, dit voor een gedeelte
daaraan is te wijten, dat het bevel van Napoleon
daartoe zoo veel tijd tot overbrenging vorderde.
Zoo veel invloed heeft op de uitkomst des oorlogs
de wijze, waarop zelfs de kleinste troepenafdeeling
hare taak verrigt; en zoo dwaas is het, om de
regels, die tot beveiliging der oorlogsmarschen
worden aangegeven, te beschouwen als de uitvin-
dingen van een bekrompen pedantismus, en ze ge-
heel te verwerpen, zoo als hier door het fransche
leger werd gedaan.
De hoofden der bondgenooten, het voordeel van
hun toestand inziende, besloten daarvan gebruik te
maken, en met hunne vereenigde magt, den18den
Junij, den vijand eenen hoofdslag te leveren. Wel-
lington moet het eerst het voorstel hiertoe hebben
geopperd, en — nog onkundig van den toestand,
waarin het pruissische leger door den slag van
Ligny was gebragt — zijn ambtgenoot hebben be-
kend gemaakt met het voornemen, om met het
engelsch-nederlandsche leger bij Waterloo stand te
houden en \'s vijands aanval af te wachten, wan-
neer dat leger op de ondersteuning van een ge-
deelte van het pruissische kon rekenen. Bliicher,
die een voornaam vereischte eens veldheers, stout-
heid van besluit, bezat — antwoordde zijn ambt-
genoot: dat niet een gedeelte, maar het geheele
pruissische leger den 18den Junij op Waterloo zou
trekken, en wanneer dien dag de vijand niet aan-
viel, men hem den 19den zelf tegemoet zou rukken.
Dat antwoord bepaalde het besluit van Welling-
ton, om slag te leveren; een besluit, dat in alle
opzigten is goed te keuren. Ten onregte toch heb-
ben sommige fransche krijgskundigen beweerd, dat
de hoofden der bondgenooten beter zouden gedaan
hebben hun terugtogt verder voort te zetten, en
hunne legers te vereenigen ten noorden van het
bosch van Soignies, naar de zijde van de Nethe;
zoo iets zou verkeerd geweest zijn; alles hing af
van de vereeniging der beide legers van Blücher
en Wellington; die vereeniging was, op denl8den
Junij., te Waterloo onfeilbaar; waarom die vereeni-
ging dan verschoven tot eene andere plaats en tot
een later tijdstip, daar zoo ligtelijk de eene of
andere omstandigheid, en vooral de veranderlijke
en mogelijk strijdige inzigten van twee verschil-
lende legerhoofden, die vereeniging dan twijfelach-
tig of onmogelijk konden maken?
Het is een hoofdbeginsel der veldheerkunst, dat,
wanneer er een veldslag zal geleverd worden, een
legerhoofd met de meest mogelijke sterkte op het
slagveld moet verschijnen; alles wat men op dut.
-ocr page 28-
— 20 —
als een grco\'en onbegrijpelijken misslag, die is
vreemd aan alle krijgskennis, die doet te kort aan
de waarheid der geschiedenis!
Terwijl de bondgenooten zich dus gereed maak-
ten tot den beslissenden strijd, had Napoleon even
zoo het besluit genomen, den britschen veldheer
slag te leveren, en door diens nederlaag het engelsch-
nederlandsche leger evenzeer buiten werking te
stellen, als, naar zijne meening, ook het pruissische
leger buiten werking was gesteld door de neder-
laag van Ligny. Slechts ééne vrees koesterde de
fransche vorst: die, dat zijn tegenstander, den slag
ontwijkende, in stilte zou aftrekken. Napoleon, door
zijn ongeduld aangespoord, verliet herhaaldelijk ge-
durende den nacht zijne legerstede, om zich met
eigen oogen te overtuigen, dat de vijand, dien hij
zocht, nog altijd daar was; alles beantwoordde aan
de verwachting des oorlogmans, de donkere vlakte
bleef steeds bezaaid met de wachtvuren des vijands;
geen gedruisch of wapenklank kondigde eene af-
trekkende beweging van dezen aan, en toen de dag
was aangebroken, en de verminderde regen een
vrij uitzigt toeliet, zag men Wellington\'s leger in
slagorde staan, gereed tot den beslissenden kamp.
Alvorens dien onvergetelijk en kamp te schetsen^
zal het noodig zijn, met een paar woorden de be-
wegingen en handelingen te vermelden, die op den
18den Junij buiten het slagveld van Waterloo plaats
hadden, en van zoo grooten invloed zijn geweest
op den afloop van den worstelstrijd tusschen Wel-
lington en Napoleon.
Blücher, getrouw aan zijne beloften, had de be-
velen gegeven, om zijn leger den 18den naar Water-
loo te doen oprukken. De marsch moest aangevan-
gen worden door het legercorps van Bulow, dat
nog niet in het gevecht was geweest, dat nog zijne
volle sterkte had; Bulow, opbrekende van Dion-le-
mont op den regteroever der Dyle, moest Wavre
doortrekken, en zijne marschrigting nemen op het
dorp St. Lambert, om van daar op Napoleon\'s reg-
tervleugel aan te vallen. Het legerkorps van Pirch
zou later in dezelfde rigting als Bulow oprukken.
Ziethen\'s legercorps, van Bierge op den linkeroever
der Dyle opbrekende, moest op Ohain trekken, een
dorp, een klein half uur westelijk van St. Lambert
gelegen, en daar zich bij den linkervleugel van
Wellington aansluiten. Thielmann\'s legercorps zou
Wavre en de Dyle bezet houden, als eene achter-
hoede den marsch der overige legercorpsen dekken,
en daarna Ziethen op Ohain volgen.
Wanneer een leger, dat twee dagen nadat het
eene nederlaag heeft ondergaan, weer den vijand te
genioet trekt, door wien het geslagen is, dan be-
wijst dit eene geestkracht, die hoogen lof verdient;
en die marsch naar Waterloo op den 18den Junij
is dus ten hoogste eervol geweest voor Blücher\'s
krijgsmagt. Maar wil men opmerken, welk een in-
druk eene nederlaag maakt, zelfs op een uitmun-
tend leger, dan lette men op de in het oog vallende
langzaamheid, waarmede het pruissische leger op
den 18den Junij naar het slagveld van Waterloo
oprukte. Bulow, wiens legercorps nog niets hoege-
naamd had verloren of geleden, begint den marsch
met het krieken van den dag; hij heeft slechts eenen
afstand van vier uren gaans af te leggen, en toch
is het vier uur in den namiddag, toen zijne twee
eerste brigades op het slagveld van Waterloo ver-
schijnen. Ziethen begint den marsch eerst om twaalf
uur; bij heeft geen drie uren gaans af te leggen,
slagveld kan brengen, moet daar gebragt wor-
den; de kleinste afdeeling mag niet worden achter-
elaten, want van hare aanwezigheid hangt mogelijk
e uitkomst van den veldslag af, en die uitkomst
kan beslissend zijn voor geheel den oorlog. Dat be-
insel, aan welks trouwe nakoming Napoleon meer
an ééne zege heeft te danken gehad, is zoo een-
voudig en duidelijk, dat men zou denken, dat het
ten allen tijde heeft moeten worden gehuldigd; het
tegendeel is echter waar; en wanneer men de
krijgsgeschiedenis leest, vindt men ieder oogenblik
afwijkingen van dat beginsel; ieder oogenblik vindt
men voorbeelden, dat legerhoofden een gedeelte
hunner magt van het slagveld verwijderd laten,
meestal om daarmede doeleinden te bereiken van
een ondergeschikt belang, volstrekt niet te verge-
lijken met het alles overwegende belang, dat aan
de uitkomst van een veldslag is verbonden.
Ook hier kan de beoefenaar der krijgsgeschiede-
nis zulk eene afwijking van de goede beginselen bij
"Wellington opmerken; zulk een misslag, die on-
verklaarbaar is, en, ten minste tot nu toe, zelfs
door de onbepaaldste bewonderaars van denbritschcn
veldheer nog niet verklaard is geworden. Te Halle,
op slechts een paar uren afstand van het slagveld
van Waterloo, stond eene magt, denkelijk 12 a
•15,000 man sterk, onder het bevel van prins Fre-
derik der Nederlanden; daar men een veldslag tegen
Napoleon verwachtte, was niets natuurlijker, dan
die magt tijdig bij het hoofdleger der bondgenoo-
ten aan te trekken; dit werd niet gedaan. Waarom
niet? — mogelijk omdat Wellington nog altijd zulk
een overdreven belang in het behoud van Brussel
stelde; nog altijd geloofde, dat de vijand hem alleen
door schijnbewegingen wilde bezighouden, maar
voornamelijk de vermeestering dier hoofdstad be-
oogde; mogelijk dat Wellington daarom deze af-
deeling te Halle liet, ten einde daarmede den weg
van Mons naar Brussel af te sluiten. — De reden,
die wij hier aangeven, is weinig afdoende, is slecht,
beduidt eigenlijk niets; maar het is de eenige, die
men voor zulk eene handeling bedenken kan.
Maar wat nog slechter, wat onverklaarbaar, wat
geheel onbegrijpelijk is, wat naauwelijks valt te
gelooven, is dat op den 18den Junij, — toen het
toch zóó duidelijk en zóó zeker was, dat Napoleon
geene schijnbeweging meer beoogde, maar een\'
grooten beslissenden veldslag, — dat men toen nog
niet dat legercorps van prins Fredcrik naar Water-
loo deed oprukken; het had daar tijdig kunnen
aankomen; het had deel aan den strijd kunnen
nemen; er waren oogenblikken in dien strijd, waar-
op de komst van 12,000 man versche troepen voor
de bondgenooten alles behalve onverschillig zou zijn
geweest. Maar neon, ook gedurende den slag denkt
men er niet aan, om dat legercorps tot zich te
trekken; men zendt het geene bevelen; men geeft
het geene berigten; het verneemt niets van den
slag, die te Waterloo wordt gestreden, en het heeft
even weinig invloed op dien slag, alsof het op hon-
derde uren afstands van het slagveld ware geweest,
alsof het in China had gestaan. Het is onmogelijk
het denkbeeld van zich te weren, dat dit geheele
legercorps door Wellington is vergeten gewor-
den. Waarlijk, de britsche veldheer heeft groote,
roemrijke daden verrigt; blinde partijzucht alleen
kan de uitstekende bekwaamheden loochenen door
hem bij meer dan ééne gelegenheid ten toon ge-
*preid; maar wie zulk eene handeling, als die ten
opzigte van dat legercorps te Halle, niet voorstelt
-ocr page 29-
— \'21 —
en toch is het over zeven uur \'s avonds, toen, niet
het geheele legercorps, maar slechts de voorste
troepen op het slagveld komen. Men verklaart die
langzaamheid door den slechten toestand der wegen,
en door het oponthoud, dat Bulow ondervond bij
een brand, die in Wavre uitbarstte, juist op het
oogenblik, dat zijn legercorps die stad doortrok;
maar de ware reden dier langzaamheid zal wel de
indruk geweest zijn, door de nederlaag van Ligny
gemaakt. Trouwens, dit bewijst niets ten nadeele
van het pruissische leger; want eene minder goede
krijgsmagt, in den toestand van dat leger verkee-
rende, zou mogelijk, in stede van langzaam op
te rukken, in het geheel niet zijn opgerukt.
Gedurende den marsch der pruissische legercorp-
sen naar Waterloo, krijgt Blüclier berigt van Thiel-
mann, dat deze te Wavre door het overmagtige
leger van Grouchy wordt aangevallen; Blücher doet
zijn onderbevelhebber antwoorden, dat hij op geene
versterking heeft te rekenen, zijne stelling te Wavre
zoo lang mogelijk moet verdedigen, en dairna maar
zijnen terugtogt moet verrigten, zoo goed en zoo
kwaad hij kan. Dat antwoord van Blücher, dat be-
sluit om den marsch naar Waterloo voort te zetten
onverschillig wat er te Wavre gebeurde, verdienen
den hoogsten lof; menig aanvoerder, met minder
geestkracht bedeeld dan het pruissische legerhoofd
of zijn raadsman Gneisenau, zou, op het berigt dat
zijne achterhoede aangevallen en ernstig bedreigd
wordt, den marsch naar Waterloo hebben gestaakt,
en tot bijstand dier achterhoede zijn teruggekeerd;
Blücher ziet echter in, dat dit verkeerd zou zijn;
dat die strijd bij Wavre slechts van een onderge-
schikt belang is; dat het er weinig toe doet, al
ondergaat Tliielmann daar zelfs eene geheele ncder-
laag; maar dat daarentegen alles afhangt van den
strijd in de velden van Waterloo; hij zet dus zijnen
marsch voort, en beslist daardoor Napoleon\'s neder-
laag. Ook aan dat besluit van Blücher is de uit-
komst des oorlogs toe te schrijven.
Hoe zeer steekt die bekwaamheid en geestkracht
■van het pruissische legerhoofd af bij het gedrag
van zijn tegenstander, van Grouchy. De blinde partij-
zucht, die te vaak elke ramp, elke nederlaag, aan
opzettelijk kwaden wil meent te moeten toeschrij-
ven, heeft ook ten aanzien van dien franschen
maarschalk hare werking doen gevoelen; en van
meer dan ééne zijde is, even als tegen Ney, ook
tegen Grouchy de beschuldiging van verraad inge-
bragt. Dat is eene valsche, eene onwaardige be-
schuldiging, door geen enkel feit gestaafd, door een
geheel leven vol roem en zelfopoffering ten stelligste
weersproken; dat is eene beschuldiging, die de ge-
schiedenis dan ook alleen vermeldt, om haar onge-
rijmd te noemen; — maar, wat niet ongerijmd is,
wat moeijelijk kan worden tegengesproken, is de
beschuldiging, dat Grouchy, even als Ney door ge-
brek aan beleid, door gemis van werkdadigheid
eene der voornaamste oorzaken is geweest van de
nederlaag des franschen legers en van den val van
Napoleon. Onkunde of onbekwaamheid hebben ook
hier weer dezelfde noodlottige uitkomst te weeg
gebragt, als het verraad zou kunnen uitwerken.
Wij nebben gezien, dat Grouchy, op den 17den
Juni], op eene jammerlijke wij/e zijne taak, de ver-
volging van het pruissische leger, had vervuld; de
hoofdmagt van zijn leger was niet verder gekomen
dan tot Gemblours, en tot tien ure \'s avonds bleef
men onbekend met de rigting, waarin het pruissi-
sche leger was teruggegaan. Eerst later werd men
in het zekere onderrigt, dat Blücher terugtrok op
Wavre, en Grouchy besloot nu, den 18den, ook
daarheen te rukken.
Ziedaar een groote misslag. Wel handelde Grou-
chy niet tegen de ontvangen voorschriften; want
die hielden in het algemeen in, om de Pruissen te
vervolgen, en dus, door op Wavre te trekken, kwam
men die voorschriften letterlijk na. Maar Grouchy
had moeten begrijpen, dat die vervolging der
Pruissen hoofdzakelijk ten doel had, deze te belet-
ten zich met het engelsch-nederlandsche leger te
vereenigen; dat door dien marsch van Blücher op
Wavre een groote stap tot die vereeniging was
gedaan; dat het weinig zou baten, of men den
vijand al natrok op Wavre, daar de pruissische
veldheer aan de Dyle gemakkelijk met een gedeelte
zijner magt het fransche legerhoofd kon tegenhou-
den, en intusschen met de hoofdmagt zich bij Wel-
lington voegen; en dat dus Grouchy volstrekt niet
op Wavre moest trekken, maar de Dyle moest
overgaan op een hooger gelegen punt, waar geen
vijand was om dit te verhinderen, zich bij Napo-
leon\'s magt moest aansluitenvof de pruissische leger-
corpsen in de linkerflank aanvallen gedurende hun
marsch naar Waterloo.
Zóó zou een bekwaam legerhoofd zijn toestand,
zijne taak begrepen hebben; Grouchy niet, die zich
letterlijk aan zijne voorschriften hield. Nóg werd
er, bij de uitvoering dier voorschriften, slechts ge-
ringe voortvarendheid betoond. De opmarsch naar
Wavre moet eerst laat zijn aangevangen; ten min-
ste het was reeds twee ure in den namiddag, toen
men die plaats bereikte. Gedurende dien opmarsch,
toen de fransche voorhoede bij hei gehucht la Ba-
raque is gekomen, op een uur afstands van Wavre,
hoort men den donder van het geschut naar de
zijde van Waterloo; de keizer is dus slaags met
den vijand, en de overtuiging daarvan doet sommige
onderbevelhebbers van Grouchy het voorstel oppe-
ren, om den marsch naar Wavre te staken, oogen-
blikkelijk de Dyle over te gaan, en regtstroeks
daarheen te trekken, waar het kanonvuur den strijd
der hoofdmagten verkondigt. Grouchy weigert; hij
rukt op Wavre, en omstreeks vier uur \'s namid-
dags valt hij daar Thielmann\'s legercorps aan.
De Pruissen hadden Wavre goed bezet, en achter
de Dyle eene sterke stelling genomen, waarvan zij
met veel beleid partij trokken; herhaaldelijk sloegen
zij de aanvallen des vijands af. Te midden van
dien strijd ontving Grouchy, omstreeks zeven uur
\'s avonds, een bevel door Napoleon van het slag-
veld van Waterloo afgezonden, den last inhoudende,
om oogenblikkelijk naar het slagveld op te rukken;
op dat late uur van den dag was dat bevel niet
meer uitvoerbaar; \'s avonds gelukte het aan een
gedeelte der magt van Grouchy, om, bovenwaarts
van Wavre, den overtogt van de Dyle te verrigten;
de fransche troepen behaalden eenig voordeel; en
denkelijk, dat, wanneer niemand anders op het oor-
logstooneel was werkzaam geweest dan Grouchy en
Tliielmann, het legercorps van den pruissischen be-
velhebber, den volgenden dag, bij den terugtogt
voor de fransche overmagt, verliezen zou hebben
geleden. Maar den volgenden dag deed de tijding
van Napoleon\'s nederlaag bij Waterloo dien voor-
deeligen toestand van Grouchy geheel verloren gaan,
en het fransche legerhoofd op niets anders bedacht
zijn dan op een overhaasten terugtogt.
Wat zou het gevolg zijn geweest, wanneer Grouchy
anders had gehandeld, wanneer hij het pruissische
-ocr page 30-
— 22 —
gehandeld; en met uitstekend beleid heeft hij daarbij
goede, sterke stellingen weten uit te kiezen, uit-
nemend geschikt voor de bijzondere vechtwijze der
door hem aangevoerde troepen. Ook hier te Waterloo-
had Wellington zulk een gunstig slagveld voor zijn
leger uitgekozen, dat het bijna aan alle voorwaar-
den voldeed, die de regels der krijgskunst daarom-
trent voorschrijven.
Wanneer men, den steenweg van Brussel naar
Charleroi volgende, het groote bosch van Soignies
is doorgekomen, dan begint bij het dorp Waterloo,
aan de zuidzijde van dat bosch, eene uitgestrekte,
golvende vlakte, eene goede ruime kampplaats, waar
twee groote legers het bloedig pleit des oorlogs
moeten beslechten. Bij het gehucht van Mont St.
Jean, een half uur ten zuiden van het bosch van
Soignies, verdeeld zich de steenweg in twee armen,
waarvan de oostelijkste over Genappe en Quatre-
Bras naar Charleroi, de westelijkste naar Nivelles
geleidt. Tusschen de beide steenwegen van Nivelles
en Charleroi verheft zich thands een door kunst
opgeworpen heuvel van aanmerkelijke hoogte, op
welks kruin de metalen leeuw als gedenkteeken
der overwinning prijkt. Hier, op dit hooge stand-
punt, kan men met een enkelen blik de stelling
der bondgenooten en het geheele slagveld overzien.
Men ziet den grond, rijzende van Waterloo naar
Mont St. Jean, ten zuiden van dat gehucht weer
dalen, zoodat daardoor eene smalle heuvelkling ge-
vormd wordt, zoowel in westelijke als in oostelijke
rigting zachtkens afloopende. Ten westen van den
weg naar Nivelles, op een kwartier uurs daarvan
verwijderd, vertoond zich het stadje Braine-la-Leud,
het regter steunpunt van de stelling der bondge-
nooten; en van die stad gaat een landweg uit, die,
de beide steenwegen doorsnijdende op punten, onge-
veer een klein kwartier uurs van Mont St. Jean
verwijderd, verder in noordoostelijke rigting naar
het dorp Ohain geleidt, bijna een uur ten oosten
van Mont St. Jean gelegen. Die landweg van Braine-
la-Leud naar Ohain, maakte de zuidelijke grens
uit van Wellington\'s stelling, en leverde groote
voordeelen op, daar zij, op verschillende punten diep
ingezonken en met boomen en heggen omzet, daar
de aanvallen der vijandelijke ruiterij ondoenlijk
maakte.
Op duizend pas ten zuiden van den landweg van
Ohain, tusschen de beide steenwegen, maar het
meest nabij die van Nivelles, vertoont zich het
kasteel van Hougomont; in 1815 bestond dit uit
een heerenhuis en hoeve, stallen en schuren, —
hechte steenen gebouwen, met een ringmuur om-
geven, en ten noorden begrensd door een boom-
gaard en een moestuin, ten zuiden door een boschje;
het geheel maakte een regthoek uit van 6 a 700
pas lengte en 5 a 600 pas breedte, geheel omringd
door eene digte heg en eene diepe sloot; — een
post, uitnemend te verdedigen, zelfs tegen groote
overmagt. — Aan den weg naar Charleroi, onmid-
dellijk aan de westelijke zijde, ligt de hoeve la Haie
Sainte, van veel minder omvang en sterkte dan
Hougomont, maar uit eenige hechte steenen ge-
bouwen zamengesteld, door een ringmuur omgeven,
en dus ook eene gunstige plaatsing opleverende
voor het met buksen gewapende voetvolk, dat, op
zulke punten, waar het niet te vreezen heeft dade-
Jijk handgemeen met de aanvallers te worden, de
grootste uitwerking van zijn geducht vuurwapen
verkrijgt. De hoeve la Haie Sainte is slechts vijf
honderd pas van den landweg van Ohain ver-
leger bij den marsch naar Waterloo had aange-
vallen, of zelf met zijn legercorps daar ook was
verschenen? Met zekerheid kan men niet zeggen,
dat dan Napoleon te Waterloo overwinnaar zou
zijn gebleven; maar zeer waarschijnlijk is het toch,
dat dan de uitkomst van dien slag geheel anders
zou zijn geweest; want Napoleon\'s nederlaag aldaar
was hoofdzakelijk daaraan toe te schrijven, dat
Blücher\'s leger wél op het slagveld kwam en dat
van Grouchy niet.
Dat wegblijven van het slagveld is eene handeling
van den fransehen maarschalk, die onmogelijk ge-
regtvaardigd of verschoond kan worden. Men zegge
niet: Grouchy had alleen bevel om de Pruissen te
vervolgen, en dit heeft hij gedaan; hij had hoege-
naamd geen bevel om naar Waterloo te mar-
scheren; — neen, dat had hij ook niet; maar hij
had het zonder dat bevel moeten doen; hij had
moeten begrijpen, dat daarvan de beslissing van
den oorlog, het lot van Frankrijk afhing. Een veld-
heer kan aan zijne afwezige onderbevelhebbers niet
in alle bijzonderheden voorschrijven, wat zij doen
moeten; hij moet veel aan hun eigen beleid over-
laten; vooral Napoleon was gewoon zóó te handelen;
zijne voorschriften waren dikwijls zeer algemeen,
zeer onbepaald; hij rekende er op, dat het bij den
man van bekwaamheid voldoende is, hem het doel
aan te wijzen, dat men wil bereiken, en dat men hem
vrij moet laten in de keus der middelen. Hier
echter, bij dien veldtogt van 1815, heeft de fransche
keizer het ongeluk gehad onderbevelhebbers te heb-
ben — dapper en uitstekend zoolang hij regtstreeks
en onmiddellijk hunne handelingen bestuurde, —
maar ongeschikt om naar eigen ingeving te werk
te gaan, en door hunne onbekwaamheid als veld-
heer den val van hun gebieder veroorzakende. Het
ongeluk van Napoleon was, dat Grouchy niet wist
te handelen, zoo als, vijftien jaren vroeger, Desaix
te Marengo; ook daar, even als te Waterloo, zou
Napoleon bezweken zijn, wanneer niet Desaix, ook
zonder bevel, maar alleen de ingeving van zijn
stouten geest volgende, tot hulp zijns veldheers was
opgerukt, en, door zijne verschijning op het slag-
veld, de zege aan de fransche standaards had gehecht.
Napoleon, op den 18den Junij in de velden van
Waterloo te strijden hebbende tegen de vereenigde
legers van Blücher en Wellington — eene magt,
bijna dubbel zoo sterk als de zijne — kon met
geene mogelijkheid eene nederlaag ontgaan. Maar
zoo iets was, bij den aanvang van den slag, zelfs
in den loop daarvan, den strijdenden partijen niet
bekend; er was lang onzekerheid, aan de eene zijde
de vrees, dat Blücher\'s leger niet, of slechts ge-
deeltelijk, of te laat, op het slagveld zou aankomen;
aan de andere zijde de verwachting van Grouchy
ter hulp te zien opdagen. De hoop op de over-
winning bezielde dus beide partijen; beide achtten
zich even sterk; en zelfs de zwakste partij, het
fransche leger, handelde gedurende het grootste
gedeelte van den strijd aanvallend, terwijl Welling-
ton zich bepaalde tot het verdedigen der sterke
stelling, waarin hii zijn leger had geplaatst.
Wie Wellington s bekwaamheid als veldheer van
de schitterendste zijde wil leeren kennen moet zijne
handelingen bij een veldslag gade slaan; deze zijn
bijna altijd meesterlijk, en vergoeden en herstellen
zeer veel gebrekkigs en verkeerds, dat men anders
kan opmerken in zijne wijze om de oorlogszaken
te leiden. Bij de meeste der veldslagen, door het
britsche legerhoofd geleverd, heeft hii als verdediger
-ocr page 31-
— 23 —
wijderd. Op een kwartier uur oostelijk van la Haie
Sainte heeft men de hoeve Pappelotte en la Haye,
lie met het gehucht Smohain en het kasteel Fri-
chermont als het ware een zamenhangend geheel
maken. — Nog heeft men, westelijk van den weg
naar Nivelles, nagenoeg op halven afstand tusschen
Braine-la-Leud en Mont St. Jean het dorp Merbe-
Braine.
Ziedaar de voornaamste terreinpunten in de stel-
ling der bondgenooten. Wanneer men nu den blik
meer zuidwaarts wendt, naar de zijde waar Napo-
leon\'s leger stond, dan ontwaart men eene ruime
opene vlakte, geene andere hindernis aan de wer-
king der verschillende wapens opleverende, dan die,
welke kon ontstaan uit het zware bouwland, door
den regen doorweekt. Wanneer het oog de rigting
van den weg naar Charleroi volgt, dan doet zich
eerst de hoeve la Belle Alliance voor, op een paar
duizend pas ten zuiden van la Haie Sainte, maar
aan de andere zijde van den weg: verder op Ros-
somme, Maison du Roi, en eindelijk Caillou, de
hoeve, waar de keizer den nacht vóór den veldslag
doorbragt. Tusschen la Belle Alliance en Rossomme,
oostelijk van .den weg naar Charleroi en duizend
pas daarvan verwijderd, ontdekt men eene toren-
spits; zij duidt de plaats aan van het geheel in de
laagte liggende dorp Planchenoit, het tooneel van
eene zoo hardnekkige en bloedige worsteling tus-
schen Napoleon\'s troepen en de soldaten van Blücher.
Zijdwaarts van Planchenoit stroomt, bijna in noord-
oostelijke rigting, de beek van Lasne; zij gaat langs
het smalle bosch van Virère, langs het meer uit-
ges.rekte bosch van Frichermont en langs de dor-
pen Lasne en St. Lambert; die beek maakt de
oostelijke grens uit van het slagveld van Waterloo.
Dat s\'agveld, overal open, nergens, of bijna nergens
doorsneden, bestaat echter uit eene vlakte, gedurig
en afwisselend golvende, zoodat het uitzigt niet
overal vrij is, en de lage gedeelten der troepen
aan het gezigt onttrokken worden. De steenweg
van Char.\'eroi maakt het hoogste gedeelte van het
terrein uit dat aan weerszijden daarvan zachtkens,
maar onge\'ijkmatig daalt; de steenweg zelf, klim-
mende tot ten zuiden van Mont St. Jean, daalt
daarna tot halfweg tusschen la Haie Sainte en la
Belle Allianct: dan klimt hij weer, en bereikt bij
laatstgenoemd* hoeve zijne grootste hoogte.
Op dit slag-.eld nu had Wellington eene stelling
genomen, die, regts aan Braine-la-Leud geleund,
zich achter den landweg van Ohain tot ten noor-
den van de hoeve Pappelotte uitbreidde, en eene
lengte had van drie kwartier uur gaans. Daar
echter in de ruimte tusschen Braine-la-Leud en
den weg van Nivelles geene aanvallen der Fran-
schën plaats hadden, zoo werden de daar staande
troepen der bondgenooten in den loop van den
slag al meer en meer naar het midden aangetrok-
ken; zoodat men kan rekenen, dat de slaglinie
eigenlijk bij den weg van Nivelles begon en dus
slechts eene uitgebreidheid had van een half uur
gaans.
In drie deelen was het leger der bondgenooten
gesplitst: de regtervleugel, onder den engelschen
generaal Hill, stond westelijk van den weg naar
Nivelles; het midden, waar de prins van Oranje
het bevel voerde, bezette dat gedeelte der stelling,
dat tusschen de beide steenwegen begrepen was;
de linkervleugel, door Picton aangevoerd, was ge-
plaatst oostelijk van den weg naar Génappe en
Charleroi.
Hill\'s troepen bestonden uit de nederlandsche
divisie Chassé, de engelsche divisie Clinton, en eene
brigade van de engelsche divisie Colville, waarvan
het overige zich bij de legermagt van prins Frederik
bevond. Van de divisie Chassé bezette de brigade
Detmers het stadje Braine-la-Leud; de andere, de
brigade d\'Aubremé, stond ten westen daarvan. De
drie brigades Adam, Du plat en Hackett van de
divisie Clinton waren geplaatst tusschen Braine-la
Leud en den steenweg naar Nivelles; de brigade
Mitchell stond achterwaarts daarvan.
Tusschen de beide steenwegen had men, in eene
eerste slaglinie, de divisiën Cooke en Alten. Cooke\'s
divisie bestond uit de engelsche garde, uitgelezene
troepen, de beste van het britsche leger, wanneer
niet Picton\'s en Alten\'s bataillons hun dien eere-
titel konden betwisten; de brigade Byng van die
divisie sloot aan den steenweg van Nivelles; do
andere brigade, Maitland, stond links van Byng.
De drie brigades van Alten stonden in deze orde:
op den regtervleugel de engelsche brigade van
Colin Hackett, in het midden Kielmansegge, links
Ompteda; de twee laatste brigades bestonden uit
duitsche troepen in engelsche soldij, troepen, even
als de brigade van Colin Hackett, uitmuntende in
krijgsdeugd; Ompteda\'s bataillons sloten tot aan
den steenweg naar Charleroi. In eene tweede linie
had men, achter de divisie Cooke, de Brunswijkers.
jonge, maar toch goede soldaten, brandend van
verlangen om den dood van hun dapperen hertog
te wreken; achter de divisie Alten stonden de
Nassauers van Kruze, drie zeer sterke bataillons.
beproefd door langdurige veldtogten in het spaansche
schiereiland, waar zij meermalen gedeeld hadden
in de roemrijke wapenfeiten van Chassé\'s holland-
sche brigade. Achter die twee liniën voetvolk had
men eene sterke ruiterij: in de eerste linie de
engelsche brigade Grant, die nog westelijk van den
steenweg naar Nivelles stond; links van Grant de
duitsche brigades van Arentschüd en Dörnberg, en
eindelijk de britsche gardebrigade Somerset. In
eene tweede linie voerde Collaert de nederlandsche
ruiterij aan: op den regtervleugel stond de brigade
zware ruiterij van Trip, links daarvan de brigades
ligte ruiterij van Van Merlcn en Ghigny.
Oostelijk van den weg naar Charleroi waren
Picton\'s |brigades en die van de nederlandsche divisie
Perponcher en van de engelsche divisie Cole. De
brigade Kempt leunde onmiddellijk aan den weg
naar Charleroi, en had links van zich de brigade
Bylandt, verder links stonden de Bergschotten van
Pack, de hanoversche brigade Bock en de brigade
von Vincke, duitsche bataillons, ook tot de brigade
Picton behoorende. De brigade Lambert, die met
Bock de divisie Cole uitmaakte, stond in eene tweede
linie. De uiterste linkervleugel werd uitgemaakt
door Saxcn-Weimar, die met zijne Nassauers het
kasteel van Frichermont, de hoeven van Pappelotte
en la Haye en het gehucht Smohain bezette. Ach-
ter het voetvolk had men de drie brigades Pon-
sonby, Van de Leur en Vivian, uit britsche en
duitsche ruiterij zamengesteld; Ponsonby sloot aan
den weg naar Charleroi, links van hem stond Van
de Leur, geheel op den linkervleugel Vivian.
Al die troepen, de brigade Saxen-Weimar uit-
genoraen, stonden achter den weg van Braine-la-
Leud naar Ohain; daar, waar die weg, diep inge-
zonken en met heggen bezet, den aanval der ruiterij
onmogelijk of ten minste zeer moeijelijk maakte,
! stonden de bataillons infanterie in linie ontwikkeld;
-ocr page 32-
— 24 —
op de meer genaakbare gedeelten waren zij in
kolonnes geschaard, gereed om carrés te vormen,
zoodra de vijandelijke ruiterij zou opdagen. De
batterijen waren gedeeltelijk als reserve achterge-
lioudcn, maar grootendeels in do eerste slaglinie
verdeeld tusschen de bataillons, waaraan zij be-
scberming ontleenden. Voorwaarts van de hoofd-
stelling bezette Saxen-Weimar met zijne bataillons
Frichermont en de hoeven voor den linkervleugel
liggende; vóór het midden was in la Haie Sainte
een bataillon buksenjagers geplaatst, van Ompteda\'s
duitsche troepen; liet werd aangevoerd door den
onverschrokken Baring; vóór den regtervleugel was
Hougomont bezet door een nassausch bataillon van
Saxen-Weimar en eenige kompagniën van de engel-
sche garde van Cooke; later werd die bezetting
aanmerkelijk versterkt. — 85 bataillons, 98 esca-
drons en bij de 200 stukken geschut, maakten de
geheele sterkte van Wellington\'s legermagt uit.
In de beginselen der krijgskunst wordt geleerd,
hoedanig de vereischten eener goede verdedigende
stelling moeten zijn; maar tevens wordt daarbij
gezegd, dat zelden of nooit eene stelling aan al
die vereischten gelijktijdig beantwoordt. Hier echter,
op het slagveld van Waterloo, vindt men bijna het
ideaal van zulk eene stelling, door Wellington uit-
gekozen, met een oordeel, met een beleid, die on-
begrensde bewondering verdienen.
De stelling was niet te uitgebreid; eene front-
lengte van drie kwartier uur gaans is niet te groot
voor een leger van zeventig duizend man. De reg-
tervleugel der stelling was goed aangeleund door
de stad Braine-la-Leud; de linkervleugel was zonder
aanleuning, maar dit deed geen kwaad; daar had
men geene omtrekking te vreezen, want juist daar
verwachte men het pruissische leger te zien op-
dagen. De slaglinie werd uitgemaakt door eene
smalle heuvelkling, wier noordelijke helling toeliet
om de achterste liniën des legers te onttrekken aan
het gezigt des vijands en dus ook gedeeltelijk aan
de uitwerking zijner vuurwapenen. Niet de minste
hindernis belemmerde de gemeenschap van het eene
gedeelte der stelling met het andere. De gedeelten,
waar de landweg naar Ohain diep ingezonken of
met heggen bezet was, gaven de bataillons der bond-
genooten gelegenheid om zich in linie te ontwik-
kelen, en dus de meeste uitwerking van hunne
vuurwapenen te erlangen; en het geschut was daar
ook verzekerd tegen plotselinge aanvallen der vij-
andelijke ruiterij.
Wat vooral een groot, een overwegend voordeel
gaf, was het bezetten der voor de stelling liggende
punten Hougomont, la Haie Sainte en Frichermont;
die punten waren met een klein aantal troepen te
bezetten en goed te verdedigen, vooral omdat zij
zoo nabij de slaglinie waren, dat de in die slag-
linie geplaatste batterijen krachtdadig tot de ver-
dediging konden medewerken, en uit de hoofdstelling
telkens troepen konden oprukken tot ondersteuning
en versterking der bezetting; die punten waren
dus door den aanvaller moeijelijk te nemen; en zoo
lang zij niet genomen waren, was de aanval op de
hoofdstelling slecht te verrigten, omdat zulk een
aanval door geschutvuur moet voorbereid worden,
en de aanwezigheid van die vooruitspringende posten,
door de bondgenooten bezet, Napoleon\'s batterijen
zou verhinderen de stelling van Wellington genoeg-
zaam te naderen. — Op eene meesterlijke wijze
bad het britsche legerhoofd de drie verschillende
wapens in onderling verband gebragt, zoodat zij
elkander wederkeerig tot steun en- bescherming
dienden: de batterijen, nabij de bataillons staande,
konden bij het doordringen des vijands, gerust tot
het laatste oogenblik hun vuur voortzetten, zeker
als zij waren, van door die bataillons te worden
beveiligd; en de ruiterbrigades, digt achter het voet-
volk staande, waren gereed dit ter hulp te komen,
wanneer het door de aanvalkolonnes van Napoleon
aan het wankelen mogt worden gebragt.
Altijd is het bij een veldslag, waar men als ver-
dediger optreedt een vaste regel, om een sterk ge-
deelte der legermagt niet in de slagline te plaatsen,
maar als eene spaarbende achter te houden, ten
einde daarmede niet voorziene aanvallen tegen te
gaan, en in den loop van een langdurigen strijd,
de vermoeide en uitgeputte gedeelten door versene
troepen af te lossen of te versterken. Hier, te Water-
loo, zou men oppervlakkig zeggen, dat Wellington
dien regel verwaarloosd had, daar hij alles in de
slaglinie plaatste en geene reserve achterhield. Bij
eenig nadenken ziet men echter in, dat die ver-
waarloozing van zulk een gewigtigen regel slechts
schijnbaar was; Wellington zonderde van zijn leger
geene eigenlijke spaarbende af, omdat hij, vastelijk
rekenende op de komst van de pruissische krijgsmagt,
die krijgsmagt als zijne reserve beschouwde. Daarom
is het ook een geheel ongegrond verwijt, soms door
fransche schrijvers tegen het britsche legerhootd in-
gebragt, alsof deze alleen aan de komst van Blücher\'s
leger de overwinning bij Waterloo heeft\'te danken
gehad, en zonder die komst onfeilbaar zou zijn ge-
slagen; dat de britsche veldheer, zonder de komst
der Pruissen, zou zijn geslagen geworden, is zoo
goed als zeker; maar dit zou dan alleen iets tegen
zijn beleid bewijzen, wanneer die komst geheel toe-
vallig ware geweest; die komst echter was niet
toevallig; integendeel, er was vast op gerekend, en
zelfs had Wellington mogen vertrouwen, zijne bond-
genooten veel vroeger te zien opdagen dan zij het
gedaan hebben. Wellington\'s geheele taak bestond
daarin, den vijand zoo lang het hoofd te bieden,
den strijd zoo lang vol te houden, totdat de digte
massa\'s der Pruissen uit het bosch van Fricher-
mont en uit Ohain zouden opdagen, en door hunne
komst de zege ontwijfelbaar maken; en tot berei-
king van die taak was de plaatsing van het engelsch-
nederlandsche leger uitnemend berekend.
Nog heeft men op Wellington\'s stelling de aan-
merking gemaakt, dat de aanwezigheid van het
uitgestrekte bosch van Soignies, in den rug dier
stelling, een terugtogt ondoenlijk zou hebben ge-
maakt, en dus, bij eene nederlaag, den geheelen
ondergang van het engelseh-nederlandsche leger
zou hebben te weeg gebragt. Ook die aanmerking is
ongegrond, of ten minste zeer overdreven. Dat bosch
van Soignies wordt voorgesteld, als eene bijna on-
overkomelijke hindernis opleverende voor een terug-
trekkend leger; maar die voorstelling is geheel
onjuist: dat bosch wordt doorsneden door een aan-
tal goede wegen, geschikt voor den marsch van een
leger; en eene achterhoede, in en bij dat bosch
geplaatst, zou juist daar gunstig gesteld zijn, om
een vervolgenden vijand op te houden.
De nacht, die den bloedigen strijd van Waterloo
voorafging, werd gekenmerkt door een sterken, aan-
houdenden regen, die den grond doorweekte, en
weinig rust toeliet aan de legerscharen, welke daarop,
onder het gewelf des hemels verbleven. Tegen den
ochtend echter hield die regen op; de grond droogde
-ocr page 33-
— 25 —
en werd spoedig weer bruikbaar voor de bewegin-
gen der troepen; en Napoleon\'s legercorpsen, voor
en na zich in slagorde scharende evenwijdig aan
de stelling door de bondgenooten bezet, ontwikkel-
den weldra hunne geduchte wapenmagt op het hooge
terrein bij la Belle Alliance.
De geheele fransche legermagt vormde, als het
ware, drie onderscheidene liniën. In eene eerste linie
stonden de beide legercorpsen van d\'Erlon en Reille.
De vier divisiën van d\'Erlon, die, op den 46den
Junij nutteloos heen- en weêrtrekkende, nog hoe-
genaamd niet in gevecht waren geweest, stonden
ten oosten van den weg naar Charleroi: zij sloten
links aan de hoeve van la Belle Alliance, en hun
regtervleugel breidde zich uit tot op een duizend
passen ten zuiden van het door de bondgenooten
bezette Pappelotte. Die divisiën stonden in de vol-
gende orde: links, aan den steenweg, de divisie
Allix, en daarna, achtervolgens, die van Doncelot,
Marcognet en Durutte; de regtervleugel van dit
voetvolk werd beschermd door Jacquinot, met zijne
divisie ligte ruiterij, huzaren, lansiers en jagers te
paard. Links van d\'Erlon, zich tusschen de beide
steenwegen uitbreidende, stond Reille met de magt,
die den strijd bij Quatre-Bras had gevoerd. Reille
had hier, even als te Quatre-Bras, slechts drie
divisiën infanterie; de vierde, die van Girard, welke
op het slagveld van Ligny groote verliezen had
geleden en haar koenen aanvoerder had zien sneu-
velen, was achtergelaten; opzettelijk, of door een
verzuim, dit is onzeker. Op den regtervleugel,
onmiddellijk aan de hoeve la Belle Alliance slui-
tende, stond Foy, een even uitstekend krijgsman,
als hij later uitstekend redenaar en schrijver is
geweest; in het midden was Bachelu; terwijl op
den linkervleugel Jeröme Bonaparte — een der
weinige overblijfselen van den roem van den kei-
zerstijd — zijne bataillons ten zuiden van Hougo-
mont had geschaard. De lansiers en jagers te paard,
die de ligte ruiterij-divisie Piré uitmaakten, be-
schermden den linkervleugel van Reille\'s voetvolk,
en stonden tot aan gene zijde van den weg naar
Nivelles.
De tweede linie was voornamelijk uit ruiterij
zamengesteld. Op den regtervleugel, achter d\'Erlon,
schitterden de helmen van Milhaud\'s kurassiers,
twee divisiën uitmakende; op den linkervleugel
stonden de twee divisiën zware ruiterij, door Kel-
lermann aangevoerd; eene keurbende, niet minder
geducht dan die van Milhaud, en even als deze,
oor den luister van tallooze overwinningen om-
straald. In het midden had men het zwakke leger-
corps van Lobau, hier slechts twee divisiën voetvolk
hebbende; iets regts van die infanterie, stonden
nog twee divisiën ligte ruiterij, de jagers te paard
van Domont en de lansiers van Subervic.
Eindelijk, in eene derde linie, iets ten noorden
van Rossomme, stond de keizerlijke lijfwacht, wier
roem onafscheidelijk is van dien des grooten veld-
heers. Friant voerde daar de grenadiers aan, die
geduchte krijgsschaar, vereeuwigd, door het penseel
des schilders en door den zang der dichters; Morand
had het bevel over de jagerdivisie; Duhesme stond
aan het hoofd der jonge garde, bataillons, brandend
van naijver op den roem dier oude knevelbaarden,
die Egypte\'s zandwoestijnen en de sneeuwvlakten
van Rusland hadden aanschouwd. Links van die
drie infanterie-divisiën schaarden zich de grenadiers
te paard en de zware dragonders van Guyot; de
andere ruiterdivisie, onder Lefebvre-Desnouettes,
bestond uit de jagers te paard en uit de lansiers.
door Victor Hugo bezongen:
„Les rouges lanciers, fourmillant dans les piqncs,
Comme des fleurs de pourpie en 1\'épaisseur des blcds."
Eene sterke artillerie, 96 vuurmonden, sloot zich
aan dat voetvolk en aan die ruiterij, en maakte,
vereenigd, eene keurbende uit, zoo geducht, zoo
vreeselijk voor den vijand, dat zij meermalen, door
haar enkel optreden, de zege had beslist; even als
in de dagen, toen Europa ten prooi stond aan de
aanvallen der Halve Maan, in de legers der Baja-
zeth\'s en der Soliman\'s, de slagorden der Jun il sa-
ren zoo dikwijls de nederlaag van de heirmagten
der Christenheid beslisten.
Meer dan één ooggetuige heeft van den indruk
gewaagd, welke het schitterende schouwspel maakte
van de slagorde van een zoo sterk en zoo uitmun-
tend leger; en niet onwaarschijnlijk is het, dat de
fransche keizer door die tentoonspreiding zijner
strijdkrachten voornamelijk beoogd heeft, den moed
en het zelfvertrouwen zijner troepen te verhoogen
en zijne vijanden met- schrik te slaan. Aan den
anderen kant wordt aangemerkt, dat dit in slag-
orde scharen van het geheele leger — eene han-
deling, die anders aan Napoleon\'s veldslagen vreemd
is — veel tijd deed verliezen, en daardoor nadeelig
was; had de fransche keizer, zegt men, den aanval
eenige uren vroeger begonnen, dan had hij den
slag ten einde kunnen brengen, vóórdat Blücher\'s
troepen daaraan een werkzaam deel hadden kun-
nen nemen. Die bewering is waar; maar zij zou
dan alleen iets tegen Napoleon\'s beleid bewijzen,
wanneer hij op die medewerking der Pruissen had
gerekend. Maar het tegendeel blijkt uit alles; het
blijkt uit alles, dat Napoleon gemeend heeft, dat
Blücher door de nederlaag bij Ligny voor geruimen
tijd buiten werking was gesteld; dat van de Pruis-
sen in de eerste dagen niets meer viel te vreezen;
en dat men te Waterloo alleen tegen Wellington\'s
legermagt had te kampen; en, dit aannemende,
was er geene enkele reden om het oogenblik van
den aanval te vervroegen. Wil men Napoleon\'s
handelingen te Waterloo met juistheid beoordeelen,
dan moet men altijd uitgaan van die stelling, dat
de fransche keizer volstrekt niet geloofde aan de
medewerking, daar, van Blücher\'s legercorpsen; dit
was een dwaalbegrip, dat de oorzaak van zijne
nederlaag is geweest; daardoor echter laten zich
zijne handelingen niet alleen verklaren, maar, dit
aannemende, kan men zelfs overtuigend aantoonen,
dat die handelingen goed en meesterlijk zijn ge-
weest.
Napoleon\'s aanvalsplan te Waterloo bestond daar-
in, dat hij den regtervleugel der bondgenooten
wilde bedreigen door het aanvallen van Hougomont,
en hun linkervleugel door het aantasten van Fri-
chermont en Pappelotte; maar dat hij, door die
aanvallen zijne tegenpartij bezig houdende, zijne
voornaamste strijdkrachten wilde aanwenden tegen
het midden, tegen la Haie Sainte, daar doordrin-
gen, en zóó Wellington\'s slaglinie in twee deelcn
doorbreken.
Ook dit aanvalsplan is gegispt geworden, voor-
namelijk door duitsche krijgskundigen. De eene
(von Damitz) heeft gezegd, dat de fransche keizer
Wellington\'s linkervleugel had moeten aanvallen,
omdat zoo doende Blücher verhinderd werd zich
bij het engelsch-nederlandsche leger aan te sluiten;
M
-ocr page 34-
— 26 —
neen, zegt een ander (Clausewitz), het is de reg-
tervleugel van Wellington, die had moeten aange-
vallen worden, want daardoor ontging Napoleon
het gevaar van tusschen de beide legers der bond-
genooten in te geraken. Wanneer men zich houdt
aan de spreuk: »dat meestal de waarheid in het
midden ligt," dan is het al dadelijk zeer waar-
schijnlijk, dat, terwijl de eene beoordeelaar zegt,
dat de aanval op den linkervleugel moest geschie-
den, en de andere, dat zij op den regtervleugel
moest plaats hebben, de fransche 1 ei/.or goed deed,
noch den eenen, noch den anderen vleugel, maar
het midden aan te vallen. Maar bovendien, de beide
beoordeelaars gronden zich, tot staving van hun
gevoelen, op het voordeel, dat uit het beletten der
vereeniging met Blücher\'s legermagt moest ont-
staan, of op het gevaar, dat de opniarsch van dat
leger kon aanbrengen; voor Napoleon, die volstrekt
niet dacht aan de medewerking van het pruissi-
sche leger, konden dus de gronden, welke die be-
oordeelaars aanvoeren, geene waarde hebben; en
de zaak beschouwende uit het oogpunt, waaruit de
fransche keizer haar beschouwde, was er dus alle
reden om den aanval op het midden te doen. Denk
de Pruissen weg, en het aanvalsplan van Napoleon
is het beste dat men zich voorstellen kan; bijna
wiskundig kan men bewijzen, dat, zonder de komst
der Pruissen op het slagveld, dit aanvalsplan den
keizer eene volkomene overwinning zou hebben
verschaft.
Het is reeds bijna middag, toen het magtwoord
des gebieders het sein ten aanval geeft; de donder
van het geschut weergalmt over de vlakte, en wei-
dra is Hougomont het tooneel van een hevigen strijd.
Jeróme Bonaparte, — die, wanneer hij anders
weinig of niets had van de groote hoedanigheden
zijns broeders, hier toch eene dapperheid betoonde,
dien broeder waardig — Jeróme rukt vooruit met
zes zijner bataillons, in gesloten kolonnes geschaard,
en voorafgegaan door talrijke zwermen tirailleurs.
Die magt stort zich op Hougomont, met de on-
stuimige drift, welke de eerste aanvallen van fransche
troepen zoo geducht voor hunne vijanden maakt;
maar het nassausche bataillon van Saksen-Weimar\'s
brigade, dat het boschje aan de zuidzijde van Hou-
gomont bezette, houdt moedig stand en slaat den
eersten aanval af. Spoedig hervat, door nieuwe ba-
taillons ondersteund, brengt die aanval eindelijk, na
afwisselende gevechten, de Franschen in de om-
heining van Hougomont; maar zonder dat zij zich
meester kunnen maken van de gebouwen aan de
noordwestzijde, waar de verdedigers zich goed blijven
handhaven. Uit de hoofdstelling der bondgenooten
worden, voor en na, troepen afgezonden ter ver-
sterking der bezetting van Hougomont, — een bruns-
wijksch bataillon en een gedeelte der engelschegarde;
— Oranje heeft de batterijen in zijne slaglinie zoo-
danig geplaatst, dat zij door haar vuur Hougomont
van ter zijde kunnen bestrijken en dus krachtig
medewerken tot de verdediging van dat punt; en
de strijd om dat kasteel, met onbezweken moed vol-
gehouden door de nassausche en brunswijksche sol-
daten, en vooral door de engelsche garde, doet van
lieverlede een goed gedeelte der bataillons van Reille
in gevecht komen, zonder dat deze er in slagen,
hunne vijanden uit Hougomont te verdrijven. Einde-
lijk, omstreeks twee uren \'s namiddags, de nutte-
loosheid hunner pogingen inziende, doen de fransche
bevelhebbers hunne bataillons eenigzins teruggaan,
slechts hier en daar met tirailleurs den vijand bezig
houdende; maar eene sterke artillerie, haar vuur
op Hougomont rigtende, brengt dood en vernieling
in de gebouwen van dat kasteel, en tracht, door
het in brandschieten, een einde aan den wederstand
te maken.
De aanval op Hougomont was korten tijd be-
gonnen, toen het geschut van d\'Erlon vooruitrukte,
en, versterkt door artillerie van de legercorpsen
van Reille en van Lobau, mogelijk ook door artillerie
van de garde, eene massa vormde, door sommige
opgaven op 62, door anderen op 80 stukken be-
groot. Men weet, dat bij Napolcon\'s veldslagen voor
het eerst als regel werd aangenomen, om het ge-
schut in groote massa\'s aan te wenden, door een
verdelgend vuur de vijandelijke slaglinie aan het
wankelen te brengen, daardoor voor het later aan-
vallende voetvolk of ruiterij het doorbreken dier
slaglinie gemakkelijk te maken, en zoo doende de
overwinning voor te bereiden. Ook hier te Waterloo
gebruikte de groote veldheer zijne artillerie als een
beslissend wapen; en de kogelregen bragt vreese-
lijke verwoesting teweeg in de rijen van Welling-
ton\'s bataillons, oostelijk van den weg naar Char-
leroi geplaatst; voornamelijk — dit wordt door
alle opgaven erkend — in de rijen der brigade
Bylandt, die, om welke reden is onzeker, op een
vooruitspringend gedeelte der heuvelkling, te veel
aan het geschutvuur des vijands was blootgesteld. —
De divisiën van d\'Erlon scharen zich intusschen in
kolonnes, gereed om aan te vallen op de geschokte
slaglinie der bondgenooten.
Maar een onverwachte verschijning doet het
oogenblik van dien aanval vertragen. Op de hoog-
ten bij het dorp St. Lambert, een klein uur ten
noord-oosten van de slagline der Franschen, rijzen
stofwolken omhoog; men ziet het geglinster van
wapenen; troepen zijn in aantogt naar liet slag-
veld. Is het Grouchy, die deel komt nemen aan
den strijd? Zijn het pruissische bataillons, die ter
hulp van Wellington oprukken? — Vreeselijke on-
zekerheid, waarvan de uitkomst van den kamp, het
lot van Europa afhangt. Die onzekerheid doet eene
poos den aanval van d\'Erlons divisiën uitstellen. —
Men heeft in lateren tijd die bijzonderheid van het
ontwaren van stofwolken in twijfel willen trekken,
zich beroepende op den sterken regen, die gedu-
rende den nacht was gevallen: maar hij, die met
de landstreek eenigzins bekend is, weet hoe zeer
de grond daar verschilt met dien van onzen effen
bodem, en hoe spoedig, zelfs na een zwaren regen,
de heuvels weer met stof en zand bedekt zijn, in
wolken oprijzende onder de treden van menschen
en paarden. Hoe het zij, op welke wijze dan ook,
dit is zeker, dat de nadering van een legermagt
bij de Franschen werd ontwaard; spoedig zelfs schijnt
Napoleon vermoed te hebben, dat het pruissische
troepen waren, die daar oprukten; en, om eenige
maatregelen daartegen te nemen, kregen de ligte
ruiterij-divisiën van Domont en Subervic bevel om
regts naar de zijde van het bosch van Frichermont
te trekken; kort daarop werd die ruiterij gevolgd
door het voetvolk van Lobau. Tusschen een en twee
uur schijnt bij Napoleon bijna de zekerheid te hebben
bestaan, dat het geen eigene, maar eene vijande-
lijke magt was, die men daar in de verte ontwaarde;
ten minste in een bevel, toen aan Grouchy afge-
zonden, wordt hem gelast naar Waterloo op te
rukken, en het legercorps van Bulow te beletten,
den regtervleugel des keizers aan te vallen; in een
-ocr page 35-
- 27 -
Westenberg, den dapperen aanvoerder van het 5de
bataillon militie, vinden wij daarbij vermeld.
Picton heeft intusschen het doordringen des vijands
bemerkt, en dadelijk aan de britsche brigade Pack,
links van Bylandt staande, gelast, om, door eene
zwenking regts, de fransche kolonne op zijde aan
te vallen. Picton wil zelf zijne bergschotten tegen
den vijand aanvoeren; maar op dat oogenblik wordt
hij getroffen door een franschen geweerkogel, die
een einde maakt aan het heldenleven des britschen
bevelhebbers; en waarlijk, hier mag men wel de
woorden toepassen, door Napier bij eene andere
gelegenheid gebruikt: «niemand sneuvelde dien dag
met meer roem dan hij; toch sneuvelden er velen,
en groot was de roem. — Pack voert nu achter-
volgens twee zijner regimenten tegen de fransche
kolonne aan; beide die regimenten lijden zoo veel
verliezen door het vuur der fransche tirailleurs,
dat zij teruggaan, even zoo als de brigade Bylandt
teruggegaan was. Een derde regiment blijft over,
het eenige, dat op dat oogenblik daar beschikbaar
was; Pack wendt zich tot die troepen: »A1 het
andere is teruggeslagen,\'- zegt hij, »gij alleen blijlt
over om den vijand tegen te houden; gij moet dus
uw pligt doen." Die woorden, welke op minder
goede troepen ligtelijk een ontmoedigenden indruk
konden hebben te weeg gebragt, dienden juist om
de geestdrift der onverschrokken hooglanders ten
top te doen rijzen: zij rukken vooruit, zij vallen
op de fransche kolonne aan, en op hetzelfde oogen-
blik wordt hunne poging krachtig ondersteund
door andere troepen der bondgenooten.
Wellington\'s wijs beleid had hem zijne ruiterij
kort achter de liniën der infanterie doen plaatsen,
om deze, werd zij te veel bestookt door den vijand,
dadelijk ter hulp te kunnen snellen. Uxbridge, de
bevelhebber dier ruiterij, het doordringen des vijands
opmerkende, doet de brigade Ponsonby vooruit-
rukken. Die brigade bestond uit drie dragonder-
regimenten, uit de drie groote doelen van het
britsche rijk aangeworven, en wedijverende om
de eer van Engeland, van Schotland of van Ierland
op te houden. Ponsonby, twee regimenten in de
eerste en het derde in de tweede linie plaatsende,
rent daarmede vooruit, en stort zich op de linker-
zijde van de fransche kolonne; die kolonne, van
voren aangevallen door Bylandt\'s herzamelde batail-
lons, op hare regterzijde door Pack, en nu op hare
linkerzijde door de britsche dragonders is niet in
staat om aan die vereenigde aanvallen het hoofd
te bieden; zij wordt doorgebroken en geheel uit-
eengeslagen; wat niet door de sabels en bajonnet-
ten wordt neergeveld, legt de wapens neder, en
een paar duizend man van Napoleon\'s voetvolk
gaan hier verloren.
Ponsonby, aangemoedigd door dit schitterend
begin, zet zijn voordeel door, en vervolgt den vijand
tot ten zuiden van den landweg naar Ohain. Die
vervolging heeft met meer dapperheid dan beleid
plaats. Het is een vaste regel bij de gevechten der
ruiterij, dat zij zoo veel mogelijk moet trachten
niet in eens hare geheele niagt in werking te
brengen, maar eene tweede linie moet achterhou-
den, die de eerste, wanneer deze geslagen is, kan
opnemen en haar toelaten zich te her/amelen. De
britsche bevelhebber had aanvankelijk dien regel
gevolgd, en een zijner regimenten in eene tweede
linie geplaatst; maar in de hitte van het gevecht
was ook dat regiment bij de andere opgerukt, zoo-
dat die ruiterbrigade nu slechts ééne linie vormde.
naschrift wordt gezegd: »wij gelooven dit corps te
zien op de hoogten van St. Lambert."
Het is twee ure \'s namiddags, toen de divisiën
van d\'Erlon ten aanval vooruitrukken. De formatie,
welke die divisiën aannamen, wordt verschillend
opgegeven; de waarschijnlijkste opgave is die, dat
van elke brigade eene geslotene kolonne gevormd
werd, en dat die kolonnes, trapsgewijze, van den
linkervleugel vooruitgingen. De ruiterij van Mil-
haud, wordt gezegd, moest die infanterie onder-
steunen; maar uit den loop van het gevecht kan
men opmaken, dat die ondersteuning niet kracht-
dadig genoeg was, en dat die ruiterij öf te laat
oprukte, öf op te grooten afstand achter bleef. De
groote massa geschut zette haar vuur voort, zoo
lang dit doenlijk was. De keizer zelf sprak de
bataillons, die ten aanval oprukten, in korte, kern-
achtige woorden aan.
De linker-kolonne wendde zich tegen la Haie
Sainte, en viel die hoeve aan. Zij ondervond hier
een krachtigen wederstand van Baring\'s buksen-
jagers, die echter den boomgaard ten zuiden van
de hoeve aan den vijand moesten inruimen. In de
gebouwen werd de verdediging voortgezet. Uit de
hoofdstelling der bondgenooten rukte een bataillon
van Ompteda\'s brigade ter hulp van la Haie Sainte
op. Baring sloot zich met zijne buksenjagers daarbij
aan; maar plotseling aangevallen door Milhaud\'s
kurassiers, wordt de duitsche infanterie uiteenge-
slagen en bijna geheel vernield. Een gedeelte van
de jagers van Baring bleef zich echter handhaven
in de gebouwen van la Haie Sainte; en die onver-
schrokken officier bezette de hoeve weer, toen ook
op andere punten de aanval van d\'Erlon\'s divisiën
geheel en al mislukt was.
De volgende aanvalskolonne der Franschen, den-
kelijk ook tot de divisie Allix behoorende, rukt regts
van la Haie Sainte voort, eerst in de rigting, waar
de britsche brigade Kempt aan den weg van Char-
leroi sloot; maar hier te veel moeijelijkheden vin-
dende in den diep ingezonken weg en in de heggen,
die haar omzoomen, wendt zich de fransche kolonne
nog meer regts, naar het punt, waar de brigade
Bylandt geplaatst is. Die brigade, die reeds twee
dagen te voren bij Quatre-Bras groote verliezen
had geleden, en hier te Waterloo verzwakt was
door het vreeselij ke geschutvuur, waaraan zij ge-
durende een paar uren was blootgesteld, is niet in
staat door haar geweervuur de vijandelijke kolonne
tegen te houden; en toen deze blijft voortrukken,
gaan de bataillons van Bylandt terug. Dat terug-
gaan is een feit, dat niet kan geloochend worden;
maar valsch en onwaar is het, om dat feit voor te
stellen als eene vlugt, als eene handeling, krenkend
voor de wapeneer. Er heeft bijna geen veldslag
plaats, waar men niet iets dergelijks, zelfs bij de
beste troepen, kan opmerken; en de brigade By-
landt, verre van door de vlugt het slagveld te
verlaten, nam dadelijk daarop weer een werkzaam
deel aan het gevecht. Wij hebben voor ons liggen
den brief, waarin een onzer geachtste hoofdoffi-
cieren — toenmaals kapitein bij het 7de bataillon
militie — ten stelligste verklaart, dat Bylandt\'s
brigade geen honderd passen ver is teruggegaan,
en dadelijk daarop, met eene sterke tirailleurlinie,
weer op de fransche kolonne is aangevallen. In den
strijd tegen die kolonne werden dan ook verschil-
lende hollandsche bevelhebbers, door\'s vijands vuur,
buiten gevecht gesteld; de generaals Perponcher
en Bylandt, de kolonnel van Zuilen van Nyevelt,
-ocr page 36-
- 28 —
Die magt gaat nu op de vlakte vooruit, en dwingt
de kolonnes van Doncelot\'s voetvolk in overhaasting
terug te gaan; de britsche dragonders dringen
verder door en bereiken de groote artilleriemassa
der Franschen. Alison en andere engelsche schrij-
vers zeggen, dat deze 60 of 80 stukken geschut
van Napoleon door Ponsonby\'s ruiters genomen
werden; dit is waar, in dien zin, dat voor een
kort oogenblik die onbeschermde artillerie in hunne
handen viel; maar slechts voor een kort oogenblik;
en dra werd dat kortstondig voordeel der britsche
ruiterij, door eene geheele nederlaag afgewisseld.
Napoleon had het doordringen van Wellington\'s
ruiterij opgemerkt, en aan eene brigade van Mil-
haud\'s kurassiers gelast, om die ruiterij te gemoet
te gaan; gelijktijdig rukten, met hetzelfde doel, de
lansiers van Jacquinot van den regtervleugel op.
Tegen den vereenigden aanval van die goed ge-
ordende ruiterij zijn Ponsonby\'s dragonders, door
de overhaaste vervolging in verwarring gebragt,
niet bestand; zij worden doorgebroken, overhoop
geworpen, geheel geslagen. Geene tweede linie is
daar, om hen op te nemen en te beschermen; en
alles ijlt, in verwarde vlugt, naar de hoofdstelling
der bondgenooten terug. De fransche lansiers volgen
den vijand op den voet, en met hun geducht wapen
vellen zij menigen vijandelijken ruiter ter neder;
Ponsonby zelf, met zijn paard over het zwaar be-
ploegde bouwland niet spoedig genoeg kunnende
vlugten, wordt bereikt en door eene vijandelijke
lans doorboord; wat zich redden kan van zijne
dragonders rent, regts en links, over het slagveld
weg; en die geheele ruiterbrigade kon men, door
die nederlaag, zoo goed als ontbonden rekenen.
De beide andere divisiën van d\'Erlon, de divi-
siën Marcognet en Durutte, waren niet gelukkiger
geweest in hunnen aanval op de andere deelen van
de stelling der bondgenooten, De kolonnes van
Marcognet werden, vóór dat zij die stelling be-
reikten, aangevallen door de duitsche dragonders
van Van de Leur en door de nederlandsche brigade
Ghigny; beide die ruiterbrigades streden hier met
groote dapperheid; vooral wordt met roem ver-
meld het vierde regiment dragonders (Renno), dat
bij herhaling zich op het fransche voetvolk wierp,
en een aantal gesneuvelden op het slagveld achter-
liet. De infanterie van Marcognet sloeg die aan-
vallen der Nederlanders af; de regimenten van Van
de Leur werden door Jaquinot\'s ruiterij gedwongen
terug te gaan! maar toch hadden die aanvallende
bewegingen van de ruiterij der bondgenooten het
voordeel, dat het fransche voetvolk niet eens tot
de hoofdstelling doordrong, maar terugkeerde. —
Op den franschen regtervleugel waren de aanvallen
van Durutte\'s bataillons op Pappelotte en Fricher-
mont evenzeer afgeslagen door den dapperen tegen-
stand van Saxen-Weimar\'s brigade.
Die eerste groote aanval, door Napoleon\'s divisiën
op de stelling der bondgenooten gedaan, was dus
niet door het geluk bekroond geworden: wèl was
de magt der bondgenooten daardoor geschokt, en
sommige hunner brigades, zoo voetvolk als ruiterij,
tot den strijd ongeschikt gemaakt; maar ook aan
de fransche zijde waren zware verliezen geleden;
nergens had men zich op een gedeelte van Wel-
lington\'s stelling kunnen staande houden; Hougo-
mont, la Haie Sainte en de hoeven vóór den linker-
vlengel der bondgenooten, waren niet vermeesterd.
Eene korte poos van rust volgde op dien eersten
grooten aanval, en werd spoedig afgewisseld door
een\' nieuwen en even hevigen strijd. Altijd zijn
eerste voornemen getrouw, om bij la Haie Sainte
door te dringen, besloot de fransche keizer krach-
tige pogingen aan te wenden om die hoeve te be-
magtigen, die voor hem de sleutel van de stelling
der bondgenooten uitmaakte; en ten einde den
vijand ook op de andere punten der slaglinie bezig
te houden, zou Reille voortgaan met den aanval
op Hougomont, en d\'Erlon\'s regterdivisie Pappe-
lotte en la Haye aantasten.
In de eerste jaren, die op den slag van Waterloo
volgden, toen men, bedwelmd door de vreugde en
geestdrift over de behaalde zege, nog niet in staat
was om met kalmte, onpartijdigheid en juistheid
alle bijzonderheden van dien reuzenstrijd naar waarde
te schatten, heeft men een te overdreven gewigt
gehecht aan den kamp om Hougomont. Niet dat
wij door die bewering in het minste afbreuk wil-
len doen aan den roem van dapperheid, hier be-
haald door de verdedigers, vooral aan den roem
der engelsche gardedivisie Cooke, waarvan eene
brigade (Byng) grootendeels in Hougomont heeft
gestreden; die verdedigers bleven moedig pal staan,
sloegen \'s vijands stormen af, verduurden zijn ge-
schutvuur en hielden den strijd vol zelfs te midden
der vlammen, die alom de gebouwen van Hougo-
mont met eene geheele vernieling bedreigden; —
hij zou geen krijgsmansgeest hebben, die de schat-
ting der bewondering aan zulk een heldenmoed
zou weigeren! Maar, de dapperheid dier verdedi-
ging erkennende, moet men er evenwel bijvoegen,
dat zij geen zoo grooten invloed op den loop van
den slag heeft uitgeoefend, als dikwijls daaraan is
toegeschreven; uit alles blijkt ten duidelijkste, dat
Napoleon\'s aanvallen op Hougomont geen ander
doel hebben gehad, dan om den vijand daar bezig
te houden, en de strijdkrachten der bondgenooten
naar dat punt heen te lokken; de vermeestering
van Hougomont kon voor de Franschen voordeelig
zijn, zij was niet noodzakelijk; en na de eerste mis-
lukte stormen was het voornamelijk door een ver-
nielend geschutvuur, dat de fransche bevelhebbers
poogden hunne vijanden te dwingen, de verdediging
van Hougomont op te geven.
Dezelfde aanmerking geldt de aanvallen op de
sterke punten vóór den linkervleugel der bondge-
nooten; ook die aanvallen dienden alleen om den
vijand daar bezig te houden; en zoo doende het
doorbreken van het midden te begunstigen. Durutte\'s
bataillons voerden hier, gedurende het grootste ge-
deelte van den veldslag, den strijd tegen de Nas-
sauers van Saxen-Weimar; afwisselend en zonder
beslissende uitkomsten was die strijd; en mogten
al enkele punten door de aanvallers vermeesterd
worden, zoo wist de nederlandsche bevelhebber zich
echter zoo goed te handhaven, dat hij den vijand
de nadering belette tot de hoofdstelling der bond-
genooten.
Het was bij en om la Haie Sainte, dat de hard-
nekkigste worsteling plaats vond. Er was eene om-
standigheid, welke de verdediging van die hoeve
bijzonder begunstigde; zij was op slechts eenige
honderden passen vóór de hoofdstelling der bond-
genooten gelegen, en kon dus van daar krachtdadig
ondersteund worden door geschutvuur en door het
oprukken van hulptroepen. Om dit tegen te gaan,
besloot de fransche keizer, gelijktijdig met die aan-
vallen op la Haie Sainte, aanvallen te doen op de
hoofdstelling van Wellington, ten einde daardoor
den britschen veldheer te beletten de aangevallene
-ocr page 37-
hoeve ter hulp te komen. Het fransche geschut
zette zijn vuur op die hoeve voort; het voetvolk,
in kolonnes geschaard, met sterke liniën tirailleurs
voor zich, rukte daarna op tot bestorming van dat
punt; en gelijktijdig daverde de grond door het
vooruitrukken der kurassiers, waarmede Milhaud,
westelijk van den weg naar Charleroi, op de slag-
linie des prinsen van Oranje aanviel.
Hetzelfde uitstekende beleid, dat de Oranjevorst
twee dagen vroeger te Quatre-Bras als legerhoofd
had betoond, betoonde hij hier te Waterloo als
onder bevelhebber. Toen hij die vreeselijk ruiter-
massa — in kracht een koperen muur, in snelheid
een stormwind gelijk — zag naderen, nam Oranje
dadelijk de geschiktste maatregelen, om door dien
schok zijne slaglinie niet te zien verbrijzelen. De
bataillons schaarden zich daar, waar zij het meeste
bedreigd waren, in carrés, den vorm, waarin eene
goede infanterie, zelfs in den kamp tegen de sterk-
ste ruiterij, onoverwinbaar kan zijn; de batterijen
plaatsten zich in de nabijheid van die carrés; de
achterstaande ruiterij rukte digter op, om het voet-
volk meer van nabij te kunnen beschermen. Kr
had hier eene meesterlijke verbinding plaats van
de drie verschillende wapens; en het goed stand
houden der bondgenooten is evenzeer te danken
geweest aan het beleid der bevelhebbers, als aan
de dapperheid des soldaats.
Milhaud\'s kurassierbrigades vielen, voor en na,
het midden van de stelling der bondgenooten aan,
het gedeelte, dat tusschen de beide steenwegen be-
grepen was, hoofdzakelijk de plaats, waar de divisie
Alten stond. De eene fransche ruiterschaar werd,
na afgeslagen aanval, onverwijld door eene andere
vervangen; zij stortten zich op Oranje\'s slaglinie,
even als de baren der door den storm voortge-
zweepte zee zich op den hechten dijk storten, die
met hare woede spot. De artillerie der bondgenoo-
ten bestookte het eerst de naderende ruiterscharen
des vijands, en hield haar vuur vol, tot op het
oogenblik, dat deze bijna op de monding der stuk-
ken waren gekomen; dan verwijderden zich de
kanonniers en zochten toevlugt en bescherming bij
de carrés van het voetvolk; de fransche ruiter-
scharen, door het vuur van de carrés verhinderd
om de alleen staande vuurmonden mede te voeren
of te vernielen, wierpen zich dan bij herhaling en
met wanhopigen moed op die carrés; en indien
dapperheid alleen de zege had kunnen geven, dan
zouden de zwaarden der kurassiers verdelgend ge-
woed hebben in de rijen van Wellington\'s voet-
volk. Maar de toestand was te ongunstig, de tegen-
stand te krachtig, de verliezen, door het vuur van
Wellington\'s geschut en voetvolk geleden, te groot;
geen dier aanvallen op de carrés der bondgenooten
gelukte; allen werden afgeslagen; en telkens, wan-
rieer er vrees was, dat hier of daar bataillons der
bondgenooten voor die te dikwijls herhaalde aan-
vallen der vijandelijke ruiterij zouden bezwijken,
rukte eene britsche, of duitsche, of nederlandsche
ruiterbrigade op, viel aan op de fransche kuras-
siers, en wierp die, na afwisselende gevechten, terug
tot ten zuiden van den landweg naar Ohain. In
dapperheid stonden de beide partijen gelijk; maar
het beleid in de aanwending der troepen was verre-
weg grooter aan de zijde der bondgenooten, en
terwijl deze hun voetvolk., hunne ruiterij, hun ge-
schut, naauw vereenigd en goed verbonden in ge-
vecht bragten, werd aan de fransche zijde de strijd
alleen gevoerd door ruiterij; eerst door Milhaud\'s
kurassiers, later ook door Kellermann\'s zware ka-
vallerie; beide uitgelezene ruiterscharen, maar die
hier in een te ongelijken kamp hunne beste krach-
ten moesten verspillen.
Nutteloos waren echter die aanvallen der fran-
sche ruiterij niet, want zij dienden om Oranje te
beletten la Haie Sainte ter hulp te komen. Die
hoeve, door sterke massa\'s voetvolk aangevallen,
was weldra met een kring van vuur omgeven, en
van het vorige der stelling geheel afgesloten; her-
haalde] ijk wierp zich de fransche infanterie op de
heggen en muren, die la Haie Sainte omgeven,
maar ondervond hier, van Baring\'s zijde, een on-
bezweken tegenstand; en in den strijd, die uren
lang werd voortgezet, wist de dappere Duitscher
steeds in het bezit te blijven van den hem toever-
trouwden post. Oranje, het groote belang inziende,
aan het bezit van la Haie Sainte verbonden, deed
alles, wat in zijn vermogen was, om de bezetting
te ondersteunen: telkens, wanneer de aanvallen van
Milhaud of Kellermann een oogenblik ophielden, en
eene korte rust aan de bondgenooten werd gegeven,
werd er versterking gezonden naar la Haie Sainte,
of rukten uit de slaglinie bataillons der bondge-
nooten op, om de fransche kolonnes van voor die
hoeve te verdrijven. Die aanvallende bewegingen
des prinsen hadden soms tegenspoed en nederlagen
ten gevolge; men noemt een paar bataillons, die,
ten zuiden van den landweg voortrukkende, plotse-
lrng door fransche ruiterij werden aangevallen en
geheel verloren gingen; Ompteda, de dappere aan-
voerder van eene der brigades van Alten, sneuvelde
bij zulk een verrassenden aanval. Smartelijke ver-
liezen zeker, maar welke men niet aan het leger-
hoofd moet wijten, die gedwongen was iets te
wagen, om een voorliggenden post te behouden,
waaraan zooveel gelegen was.
Onder de troepen, die zich hier bij dien strijd
tusschen la Haie Sainte en Mont St. Jean roemrijk
hebben onderscheiden, worden ook genoemd de drie
regimenten karabiniers, onder het bevel van den
generaal Trip, de zware brigade dor nederlandsche
ruiterij uitmakende. Wij hebben reeds gezegd, dat
de ruiterij der bondgenooten gedurig ten aanval
oprukte, wanneer het voor haar geplaatste voetvolk
te hevig en te aanhoudend door Milhaud\'s en Keller-
mann\'s ruiterij werd bestookt; bij zulk eene gelegen-
heid was het, dat Trip\'s karabiniers slaags geraak-
ten met de kurassiers van Milhaud, en overwinnaars
bleven in dien kamp; de drie regimenten, achter-
volgens aanvallende op fransche ruitercorpsen, die
waren doorgedrongen tot de heuvelkling, door de
bondgenooten bezet, wierpen die ruitercorpsen tel-
kens overhoop, en dwongen hen, met groot verlies,
achter den weg van Ohain terug te gaan. Het
aantal gevangenen, dat de Nederlanders op den
vijand maakten, de groote verliezen, welke zij zelven
ondervonden, het sneuvelen van een aantal hunner
officieren, van Coenegracht en Lechleitner, de aan-
voerders van het eerste en derde karabinierregi-
ment — ziedaar feiten, die als bewijzen van de
krijgsdeugd der nederlandsche ruiterij kunnen wor-
den bijgebragt; bewijzen, krachtiger en overtuigen-
der nog, dan zelfs de eervolle vermelding van den
aanvoerder der nederlandsche ruiterij in Welling-
ton\'s legerberigten. De waarheid vordert daarbij
te erkennen, dat in dien ruiterkamp de Nederlan-
ders veel in hun voordeel hadden, daar zij nog
weinig of geene verliezen hadden ondervonden, en
de fransche kurassiers reeds geteisterd waren door
-ocr page 38-
— 30
het geschut en geweervuur der bondgenooten, en
afgemat door het beklimmen van de moeijelijke
helling das heuvels; maar wanneer men aan de
andere zijde opmerkt, dat die kurassiers tot de uit-
stekendste troepen behoorden, die Europa ooit op
een slagveld zag verschijnen, en de regimenten van
Trip, om zoo te zeggen, pas opgerigt waren, dan
valt hot niet te betwisten, dat de strijd tegen zulk
een vijand gevoerd, voor de nederlandsche ruiterij
een roemrijk wapenfeit heeft uitgemaakt.
Terwijl dus die hevige worsteling bij en om la
Haie Sainte plaats had, Hougomont door het fran-
sche geschutvuur werd geteisterd, en op der bond-
genooten linkervleugel Picton\'s troepen, verzwakt
en van strijdvaardigheid berooid, zoo door den reeds
doorgestanen grooten aanval, als door de verliezen
vroeger bij Quatre-Bras geleden, bezig werden ge-
houden met tirailleursaanvallen van d\'Erlon\'s even
zeer verzwakte divisiën, — was eene nieuwe leger-
magt opgetreden, die, Napoleon\'s regtervleugcl be-
dreigendc, den franschen keizer dwong een gedeelte
zijner magt daartegenover te stellen, en hem dus
verhinderde met al zijne krachten op Wellington
te vallen. Traag voortrukkende, waren eindelijk
twee brigades van Bulow, nagenoeg de helft van
dat pruissische legercorps uitmakende, tusschen 4 en
4j uur uit het bosch van Frichermont opgerukt,
en in de vlakte verschenen, waar de legers om de
zege kampten. Aanvankelijk ontmoetten de Pruissen
hier niets anders dan de ruiterij der divisiën Domont
en Subervic; maar Napoleon, spoedig in het zekere
onderrigt, dat het eene vijandelijke magt was die
daar zijn regtervleugel naderde, zond Lobau met
zijn twee divisiën infanterie derwaarts; in alles
maakte dit eene kleine tienduizend man uit. — De
fransche troepen houden in den beginne de brigades
van Bulow tegen; maar omstreeks vijf en een halt
uur komt ook het overige van het legercorps van
dien pruissischen aanvoerder op het slagveld, en
die overmagt dwingt nu die fransche troepen terug
te gaan. De pruissische bataillons dringen door tot
het dorp Planchenoit, en bemagtigen de voorste
huizen.
Het was nu voor Napoleon duidelijk, dat hij niet
alleen met Wellington\'s leger had te kampen, maar
dat ook een sterk gedeelte van Blücher\'s krijgs-
magt tegen hem overstond; toch besloot de fransche
keizer den strijd voort te zetten. Dat besluit wordt
door Clausewitz ten sterkste gegispt: t>Napoleon,"
zegt hij, »had toen den slag moeten afbreken en
terugtrekken, wat zonder groot bezwaar kon ge-
schieden; dan had hij zijn leger behouden en kon
eene latere gunstige gelegenheid afwachten, om op
nieuw de kans van een veldslag te wagen. In stede
daarvan blijft de fransche veldheer een strijd voort-
zetten, die geene overwinning meer kan opleveren;
hij handelt als de dolzinnige speler, die, hoe ook
de kansen hem ongunstig zijn, roekeloos op den
laatsten worp al zijn overgebleven goud plaatst, en
daardoo r alles in eens doet verloren gaan.\'\'
Wij gelooven, dat dit oordeel van den duitschen
krijg skundige op geene goede gronden berust; wij
gelo oven, dat het Napoleon, in den toestand waarin
hij geplaatst was, niets hoegenaamd zou gebaat
hebben, wanneer hij, bij de verschijning van Bulow,
den strijd had afgebroken; wij gelooven, dat het
voortzetten en volhouden van dien strijd de eenige
verstandige handeling was, die hem te doen stond.
Was Napoleon omstreeks zes ure \'s avonds terug-
getrokken, dan had hij, wel is waar het grootste
gedeelte zijns legers kunnen behouden, en de slag
bij Waterloo was een onbesliste veldslag gebleven.
Maar wat zou dit den franschen keizer gebaat heb-
ben? De vereeniging der legers van Wellington en
Blücher was dan onmogelijk te beletten; en, een-
maal die legers vereenigd, was er voor Napoleon
aan geene overwinning meer te denken; dan moest
hij du Nederlanden ontruimen en naar Frankrijk
terugkeeren; en de van alle zijden toestroomende
heirmagten der bondgenooten zouden in Frankrijk
de verdediging onmogelijk maken, en hem de wape-
nen even zeker uit de handen doen vallen, als dit
in 1814 had plaats gehad. Voor Napoleon was dus
een onbesliste veldslag even verderfelijk als eene
geheele nederlaag; hij moest eene overwinning be-
halen, wilde hij zich staande houden; en daarom
was het voor hem eene volstrekte noodzakelijkheid
den strijd bij Waterloo niet af te breken.
Was er mogelijkheid, om, door dat voortzetten
van den slag, overwinnaar te blijven? — Ja, die
mogelijkheid bestond, al is het dat de kans niet
groot was; het kon zijn, dat geen ander gedeelte
van het pruissische leger, dan die magt van Bulow,
op het slagveld verscheen; het kon zijn, dat de
overige legercorpsen van Blücher opgehouden wer-
den door Grouchy, of door andere oorzaken belet
werden Wellington ter hulp te komen; het kon
zijn, dat Grouchy nog bij tijds zijn keizer ter hulp
kwam; — dat alles was mogelijk, dat alles was niet
onwaarschijnlijk, dat alles kon de overwinning ver-
schaffen, en moest dus weerhouden van een terug-
togt, die toch, wat de geheele uitkomst van den
oorlog betreft, gelijk zou hebben gestaan met eene
geheele nederlaag. Het is dus ongegrond, Napoleon,
om dat voortzetten van den slag, van dolzinnig-
heid te beschuldigen; hij kon hier niets anders
doen. In het algemeen is het een dwaalbegrip,
wanneer men meent, dat de fransche keizer, bij
zijne oorlogshandelingen, zich dikwijls door ver-
metelheid en roekeloosheid heeft gekenmerkt; het
tegendeel is waar; groote voorzichtigheid en diepe
berekening zijn, in den regel, het kenmerk dier
oorlogshandelingen; en slechts dan neemt Napoleon
zijne toevlugt tot stoutheid, wanneer hij, zoo als
hier te Waterloo, inziet, dat alleen volhardende
stoutheid hem kan redden.
De keizer geeft de bevelen om dien dubbelen
vijand te wederstaan, den een van het slagveld te
dringen, den ander te vernielen, voordat nieuwe
hulpbenden der bondgenooten kunnen opdagen.
Duhesme, met zijne divisie jonge garde, benevens
eenige bataillons der oude, met \'24 stukken geschut,
trekken naar de zijde van Planchenoit, om de
Pruissen daar weer uit te werpen. Ney krijgt bc-
vel, de aanvallen op Wellington\'s stelling met on-
verpoosde inspanning, te hervatten; het voetvolk
van d\'Erlon en Reille, de ruiterij van Kellermann
en Milhaud, moet daartoe nogmaals worden aan-
gewend, en de ruiterij der garde rukt op, om door
hare nabijheid de kracht dier reeds verzwakte
corpsen te schragen. Alleen de oude gardebatail-
lons van Friant en een gedeelte van die van Morand
blijven achter als eene laatste spaarbende, om later
door hun optreden de nog onzekere overwinning
te beslissen,
Stoutheid, de inspanning van alle krachten, hevige
onverpoosde aanvallen, ziedaar wat den franschen
keizer nog de zege kon verschaffen en de vernie-
ling van Wellington\'s leger bewerken, voordat de
digte rijen vuu Blücher\'s legercorpsen door hunne
-ocr page 39-
— 31 —
komst op het slagveld die nederlaag konden voor-
komen. Napoleon, die zijnen toestand duidelijk inziet,
neemt dan ook zijne toevlugt tot zulk eene han-
deling; en met eene verbazende, onvergelijkelijke
krachtdadigheid werpt hij zijne legerscharen op
de stelling des vijands. De strijd neemt een karak-
ter aan van onstuimigheid en hevigheid, dat alle
denkbeeld te boven gaat; de eene aanval volgt
zonder tusschenpoozen op den anderen; en de
hoofden der bondgenooten hebben al hunne geest-
kracht noodig, al de dapperheid hunner soldaten,
om dien doldriftigen, telkens terugkeerenden vijand
het hoofd te bieden, en door zijne wapenkracht
niet te worden doorgebroken en vernield. Stel u
een stadsmuur voor, onophoudelijk door den storm-
ram des vijands gebeukt; zie de door storm be-
wogene Noordzee, hare ontelbare golven op Neêr-
lands dijken stortende, — en gij zult u een denkbeeld
kunnen maken van de onverpoosde hevigheid, waar-
mede Wellington\'s slaglinie door de geduchte drom-
men des franschen keizers werd bestookt. »De
adelaar bezielt zijne benden, dol van moed," zoo
zingt Da Costa van den strijd bij Waterloo; en in
die dichterlijke taal is niet de minste overdrijving;
het is de ware, onopgesmukte vermelding van wat
werkelijk gebeurd is.
De fransche legermagt, alom hare vijanden aan-
grijpende, dwong op haar regtervleugel Bulow weer
Planchenoit te ontruimen, en wierp, tusschen 6{ en
7 uur, de pruissische bataillons op cenige honderd
pas ten oosten van dat dorp terug. Bij Frieher-
mont en Pappelotte bleef Saxen-Weimar met onbe-
zweken moed aan de aanvallen der bataillons van
d\' Erlon het hoofd bieden; maar een gedeelte van
de door de Nassauers bezette posten viel toch in
handen der aanvallers. Oostelijk van den weg naar
Charleroi hield een onverpoosd tiralleurgevecht de
brigades bezig, vroeger door Picton aangevoerd,
en putte de laatste krachten uit van die troepen,
welke reeds een zoo roemrijk deel aan den strijd
hadden genomen, reeds zoo groote offers hadden
gebragt. La Haie Sainte, zoo lang een hechte voor-
muur van Wellington\'s stelling, bezweek eindelijk;
de opgaven verschillen aangaande den tijd, waarop
die post in handen des vijands viel; volgens de
waarschijnlijkste opgave was het omstreeks zes
uur \'s avonds, toen gebrek aan ammunitie den
dapperen Baring dwong eene verdediging op te
even, die hem eene welverdiende onsterfelijkheid
eeft verworven. Hougomont, door het vijandelijke
geschutvuur in brand geschoten, bood nog weer-
stand; maar die weerstand, hoe heldhaftig ook,
kon weinig of niets bijdragen tot de uitkomst van
den slag, kon de aanvallen op de hoofdstelling der
bondgenooten niet verhinderen. Op die hoofdstel-
ling, op dat gedeelte, dat tusschen de beide wegen
begrepen was, wierpen zich nu de ruiterscharen
van Kellermann en Milhaud, en ook die der garde,
door den doldriftigen Ney, tegen den wil des fran-
schen keizers, reeds toen in gevecht gebragt. Toen la
Haie Sainte was gevallen, werden bovendien de
slagliniën der bondgenooten bestookt door het vuur
van talrijke zwermen tirailleurs, en door dat van
fransche batterijen, die zich nu op zijde van die
hoeve plaatsten.
Het is een algemeen erkend feit, dat de toestand
van Wellington\'s leger, in dit gedeelte van den
slag bijzonder hagchelijk was. De strijdkrachten,
van het britsche legerhoofd waren door den reeds
gevoerden kamp aanmerkelijk verminderd; de bri-
gades waren versmolten tot bataillons, de regimenten
tot escadrons; vlugtende of in verwarring zijnde
troepen overdekten het slagveld, en alles had dat
sombere, onheilspellende voorkomen, dat eene neder-
laag kort voorafgaat. Wellington had de troepen,
die onder Hill westelijk van den weg naar Nivelles
stonden en daar niet werden aangevallen, van liever-
lede naar het midden aangetrokken; zoo kwam de
nederlandsche divisie Chassé met eene brigade (Det-
mers) in de eerste linie, regts van de engelsche
garde; terwijl de andere brigade (d\'Aubremé) in
eene tweede linie achter die garde werd geplaatst.
De komst dier troepen was noodig tot aanvulling
der geledene verliezen; zoo was van de engelsche
garde divisie alleen de brigade Maitland in de slag-
linie, terwijl de andere bij Hougomont streed; zoo
was van Alten\'s divisie de brigade Ompteda geheel
vernield, en de beide andere brigades, Kielmansegge
en Hackett, door \'s vijands vuur op eene vreeselij ke
wijze gedund, Picton\'s brigades hadden bijna alle
strijdvaardigheid verloren. Van de ruiterij konden
de engelsche brigades van Somerset en Ponsonby
als ontbonden worden beschouwd; ook de andere
ruiterijbrigades der bondgenooten waren aanmerke-
lijk verzwakt en onder anderen had de nederlandsche
ruiterij ruimschoots hare offers gebragt, en bij een
groot aantal officieren en ruiters ook hare dappere
aanvoerders, de generaals Collaert en van Merlen,
zien vallen. Het geschut kon niet meer de vroegere
kracht uitoetenen, door een aantal officieren en
manschappen buiten gevecht waren gesteld, en bij
sommige batterijen de munitie schier was verbruikt.
Wellington\'s nederlaag zou ontwijfelbaar zijn ge-
weest bij minder krachtige aanvoerders, bij minder
dappere soldaten, dan hier te Waterloo tegen Na-
poleon streden. Dien aanvoerders, dien soldaten komt
dan ook een onbeperkte lof toe. Onbeperkte bewon-
dering verdient de standvastige volharding van den
britschen veldheer zelven, die, kalm te midden van
het dreigendste gevaar, in zijn geest de kansen van
den strijd overwoog, en de hoop op de overwinning
niet opgaf. Aan tergtrekken, zoo begreep Welling-
ton te regt, viel hier niet te denken; de strijd
moest hier worden volgehouden, totdat de komst
der Pruissen de besliste, of de invallende nacht een
einde aan de aanvallen des vijands maakte. Alles
kwam maar aan op tijd winnen; Wellington zag
in, dat men moest stand houden; hij wist zijne
troepen van die waarheid te overtuigen; en waar
die troepen hun veldheer, kalm en bedaard, het
slagveld zagen overrijden en met korte woorden
hen tot pligt aanmanen, daar was alle zwakheid,
alle vrees verbannen; daar betoonden zij een hel-
denmoed, te verhevener, naarmate zij meer lijdelijk
is. Wellington werd ondersteund door onderbevel-
hebbers, zijner waardig; Oranje, alleen gehoor ge-
vende aan zijne onstuimige dapperheid, van carré
tot carré rennende te midden van dien digten kogel-
regen, als evenaarde hij Achilles in onkwetsbaar-
heid evenzeer als in moed, wist overal de geestdrift
der zijnen op te wekken; zoo deed ook Hill; zoo
deed ook Alten; zoo deden ook andere bevelhebbers,
die hier door hunne geestkracht hunnen soldaten
een verheven voorbeeld gaven.
Dat voorbeeld droeg vruchten, en nooit welligt
hebben troepen met grooter dapperheid op een
slagveld stand gehouden dan Wellington\'s soldaten
te Waterloo; in het bijzonder verdienen daarbij de
engelsche bataillons geroemd te worden. »De En-
gelschen," zegt een ooggetuige, stelden ook vlueh-
-ocr page 40-
— 32 —
telingen, zooals bij een veldslag zelfs het beste leger
«die heeft; misschien had een derde gedeelte der
sbritsche soldaten de gelederen verlaten; maar wat
«overbleef streed met leeuwenmoed, en wist van
«wankelen noch wijken. Toch waren de verwoes-
stingen, door \'s vijands vuur aangerigt, zóó groot,
»dat, wanneer een bataillon van plaats moest ver-
Banderen, rnen de vroegere standplaats duidelijk
ïkon herkennen aan de in een vierkant geschaarde
sdooden, die daar gevallen waren." Zelfs Foy, de
bestrijder van die heldenscharen, geeft de volgende
schitterende getuigenis van de dapperheid der brit-
sche infanterie: »Nous les avons vu, au jour de
»notre désastre, ces enfans d\'Albion, formós en
»bataillons carrés dans la plaine entre Ie bois de
»Hougomont et Je village de Mont St. Jean.-------
»La cavalerie qui les appuyait fut taillée en pièces,
»le feu de leur artillerie fut éteint. Les officiers-
»généraux et d\'état major galopaient d\'un carré a
«l\'autre, incertains oü ils trouveraient un abri.
sChariots, blessés, pare de réserve, troupes auxiliaires
•fuyaient a la débandade vers Bruxelles. La mort
sétait devant eux et dans leurs rangs, la honte
«derrière. En cette terrible occurence les boulets
«de la garde impériale, lancés a brülepourpoint, et
»la cavalerie de france victorieuse, ne purent pas
«entamer 1\'immobile infanterie britannique. On eüt
»été tenté de croire qu\'elle avait pris racine dans
»la terre....." (Foy, Histoire de la guerre de la
Péninsule. Tomé Ier, page 322, 323). — Niet een der
carrés, waarin Wellington\'s infanterie zich schaarde,
kon door de anvallen der fransche ruiterij worden
doorgebroken; toch stonden enkele dier carrés tot
elf malen aan dien aanval bloot.
Zoo bleef de strijd een geruimen tijd voortwoeden,
en deed de sterkte, maar niet den moed der beide
partijen verdwijnen, toen, tegen 7j uur, Napoleon
de strijdkrachten der bondgenooten genoeg uitge-
put rekende, om met de bataillons der oude garde,
zijne, laatste spaarbende, een beslissenden aanval te
doen, en daardoor Wellington\'s nederlaag te be-
werken. Al wat aan artillerie nog voorhanden en
beschikbaar is, snelt vooruit, komt bij la Haie Sainte
in batterij, en opent van daar een verdelgend vuur
op de hoofdstelling der bondgenooten, om daardoor
de werking der andere wapens voor te bereiden;
veertien bataillons der oude garde hebben zich in
twee diepe kolonnes geschaard, gereed om snel de
ruimte te doorloopen, die hen van den vijand scheidt,
en zich met de bajonet op dien vijand te werpen;
wat van d\'Erlon\'s en Reille\'s divisién beschikbaar
is, zal regts van de garde, dien aanval onderstim nen;
achter dat voetvolk ziet men de blinkende helmen
vai» een sterke linie kurassiers, die de nederlaag
des vijands moet voltooijen; Ney, de geduchte oor-
logsman, zal in persoon die aanval-kolonnes aan-
voeren, en vooraan, bij de beeremutsen der grena-
diers, ziet men een maarschalk van Frankrijk, te
voet, met getrokken degen, gereed om als de minste
soldaat zich in het strijdgewoel te mengen. — Eene
groote sterkte heeft die magt, waarop Napoleon\'s
laatste hoop is gebouwd; met veel minder middelen
had de fransche keizer eenmaal, bij Montmirail, de
russische en pruisische legerscharen doorgebroken
en voor zich doen verschuiven; — maar hier te
Waterloo was de kans der zege veel minder groot,
daar men reeds in de verte Ziethen\'s kolonnes het slag-
veld zag naderen, en Bulow nogmaals zijne bataillons
tegen Plachenoit aanvoerde. De komst der Pruissen
maakte den toestand bijna hopeloos, en de fransche |
legerscharen werden niet meer bezield door de ver-
wachting der overwinning.
Wanneer bij de barbaarsche volkgspelen der Ro-
meinen de kampvechters het strijdperk binnentra-
den, waar weldra hun bloed bij volle stroomen zou
vloeijen, waren zij gewoon eene laatste hulde te
brengen aan dien keizer, die daar als een onge-
voelige getuige van hun lijden en sterven voorzat:
«Cezar, de ten dood gewijden groeten u!" Ook
Napoleon\'s. ter dood gewijde bataillons vergaten in
hun laatsten strijd den gebieder niet, die hen zoo
dikwijls ten zege had gevoerd; voor hen bestond
de hoop op het behalen eener overwinning niet
meer; de o«de krijgers voorzagen, dat zij eene
nederlaag te gemoet gingen, dat zij aan eene on-
waarschijnlijke kans werden opgeofferd; toch ver-
minderde dit in geenen deele hunne oude, door de
jaren beproefde verknochtheid aan den grooten
veldheer, en nog eenmaal daverde het «leve de
keizer!" over de velden, welke weldra met de lijken
dier dapperen bezaaid zouden zijn; — laatst bewijs
van trouw en heldengeest; waardige bekrooning
van eene loopbaan van roem en zelfopoffering, die
den naam der fiere keurbende eene onvergankelijke
plaats in de geschiedenis heeft doen verwerven.
De hoofden der bondgenooten zien het onweder,
dat hen dreigend nadert, en spannen alle middelen
in om het af te wenden, en dien vreeselijken schok
te wederstaan, die denkelijk \'s vijands laatste poging
zal zijn. Nog zijn de Pruissen niet op het slagveld
gekomen, Bulow\'s legercorps uitgezonderd, dat op
een grooten afstand van Wellington\'s legerscharen
strijdt; en die verzwakte en uitgeputte scharen
moeten, alleen, het hoofd bieden aan de keizerlijke
garde. Het midden, het gedeelte tusschen de beide
wegen, is het punt van aanval, en daar worden
de strijdkrachten der bondgenooten, zooveel het
kan, bij eengetrokken. Al wat er aan geschut voor-
handen is, vereenigt zich en opent een hevig vuur
op de bij la Haie Sainte geplaatste fransche artil-
lerie. De ruiterbrigade van Vivian, nagenoeg de
eenige, die nog weinig of niets had geleden, wordt
nog achter den linkervleugel gelaten, om het daar
staande, geheel ontredderde voetvolk eenige kracht
bij te zetten; maar zoodra de komst van Ziethen\'s
legercorps op dien linkervleugel alle vrees voor een
aanval heeft doen verdwijnen, moet Vivian met
zijne huzaren tot versterking van het midden op-
rukken; achter dat midden staat reeds de dragon-
derbrigade van Van de Leur, die vroeger ook op
den linkervleugel was geweest. Chassé\'s divisie rukte
digter op, en zijne artillerie, door Van der Smissen
aangevoerd, komt voor in de slaglinie in batterij,
om de batterijen der Britten te ondersteunen, die
reeds gebrek aan munitie hebben. Oranje plaatst
zich bij dat gedeelte der stelling, dat onmiddelijk
ten noorden van la Haie Sainte is, en waar bruns-
wijksche en nassausche bataillons den vijand af-
wachten; Wellington zelf stelt zich meer westlijk,
daar, waar Maitland\'s brigade in eene verlaging
van den grond geplaatst, de naderende fransche
kolonnes door een plotseling optreden wil verrassen.
Kort is die laatste strijd, maar bloedig, maar
gekenmerkt door groote dapperheid, zoo aan de
eene als aan de andere zijde. Op den regtervleugel
der Franschen dringen de bataillons van d\'Erlon
of Reille, ten noorden van de hoeve la Haie Sainte,
in de stelling der bondgenooten door; brunswijksche
bataillons gaan hun te gemoet, maar worden zoo-
danig geteisterd door het vuur der sterke tirail-
-ocr page 41-
— 3a —
leursliniën, die de fransche kolonnes voorafgaan,
dat die bataillons in verwarring de wijk nemen.
Oranje, getuige van de nederlaag, wil haar herstel-
len, en voert, in persoon, een bataillon der Nas-
sauers van Kruze tegen de fransche kolonnes aan;
maar ook dat bataillon is niet bestand tegen het
hevige geweervuur des vijands en gaat terug. De
prins wendt zich oogenblikkelijk tot de andere
bataillons der Nassauers en geleidt die nogmaals,
met groote dapperheid tegen Napoleon\'s troepen;
maar op dat oogenblik wordt de vorstelijke aan-
voerder door een vijandelijken geweerkogel getrof-
fen, en het wonden van dien held, het hevige ge-
weervuur, door de fransche tirailleurs op de
nassausche bataillons gerigt, maakt zulk een indruk
op die bataillons, dat zij in overhaasting van het
slagveld willen vlugten en slechts tegengehouden
worden door de paarden van Van de Leur\'s achter
hen staande dragonders. Kruze\'s bataillons beston-
den uit oude, uitmuntende soldaten; maar ook de
beste troepen kunnen hunne oogenblikken van
zwakheid hebben, en hij, die dit betwist, is geheel
vreemd aan de studie en ondervinding des oorlogs.
Die nederlaag der Brunswijkers en Nassauers kon
misschien de slaglinie der bondgenooten hebben
doen doorbreken, wanneer niet de gelijktijdige aan-
vallen op andere gedeelten dier slaglinie geheel
waren afgeslagen.
Links van die magt, welke tegen den prins van
Oranje streed, rukte de eerste kolonne der garde
voort; aan hare linkerzijde, maar op eenige hon-
derd passen meer achterwaarts, gevolgd door de
andere kolonne dier keurbende. De engelsche bat-
terijen en de nederlandsche batterij van Krahmer
openen een hevig vuur op die eerste kolonne der
garde, die, desniettegenstaande, onverschrokken den
marsch voortzet en de stelling bereikt ter plaatse
waar Maitland\'s gardebrigade is opgesteld. Die
britsche infanterie, in eene verlaging van het ter-
rein staande, is voor het oogenblik onzigtbaar voor
den vijand, zoodat Napoleon\'s garde, toen zij de
hoogte bereikt, geene troepen voor zich ziet, en
meent de doorbreking der vijandelijke slaglinie vol-
tooid te hebben. »Op, garde! val aan!" zijn de korte
woorden, waarmede Wellington zijne dapperen in
beweging brengt. Maitland\'s brigade, op vier ge-
lederen diepte geschaard, om te beter eenen moge-
lijken aanval der fransche ruiterij te wederstaan,
verrijst eensklaps uit de diepte, vertoont zich aan
den verbaasden vijand en opent van nabij een
moorddadig geweervuur op de kolonnes van Napo-
leon\'s garde. Die kolonnes reeds verzwakt door de
verwoestingen, welke het geschutvuur der bondge-
nooten in hare rijen heeft aangerigt, zijn niet in
staat dien nieuwen schok te wederstaan; en toen
Maitland\'s brigade daarop met geveld geweer ten
aanval vooruitrukt, deinzen de fransche bataillons
in verwarring terug, een tal van dooden op de
kampplaats achterlatende.
De zegevierende Britten dalen nu verder de heu-
velkling af, om den geslagen vijand te vervolgen.
Maar te midden van den kruiddamp ontdekken zij
eensklaps de tweede kolonne van Napoleon\'s garde;
en — zoo snel afwisselend zijn op het slagveld zege
en nederlaag, geestdrift en ontmoediging — het
verrassende gezigt van dien nieuwen vijand doet
den moed der overwinnaars bezwijken, en op hunne
beurt nemen zij in overijling en wanorde de wijk
naar de eerst door hen bezette stelling, door dien
aan vlugt gelijkenden terugtogt ook verwarring
brengende bij de nederlandsche bataillons van
d\'Aubrémé, die achter hen waren geplaatst.
De tweede kolonne van Napoleon\'s garde blijft
met dapperheid hare aanvallende beweging voort-
zetten, en nadert de plaats, waar de engelsche bri-
gade van Adam en de overgeblevene engelsche
bataillons van Alten geschaard zijn. De britsche
infanterie ontvangt den vijand met een krachtig
geweervuur; te gelijkertijd rukt de nederlandsche
rijdende batterij van Krahmer een paar honderd
passen vooruit, en maait met hare kartetsen ge-
heele rijen des vijands neder. Chassé heeft de bri-
gade Detmers in eene geslotene kolonne zamenge-
trokken, en haar met korte, nadrukkelijke woorden
tot pligtsbetrachting aanmanende, doet hij haar,
met den storm pas, tegen de linkerzijde der fransche
kolonnen oprukken. Van Thielen, de dappere be-
velhebber van het zesde militiebataillon, sneuvelt;
maar met geestdrift blijven de nederlandsche troe-
pen voorwaarts gaan, en hun koene aanvoerder
heeft het geluk, den door het geweer- en kartets-
vuur reeds zoo geschokten vijand voor de bajonetten
zijner soldaten te zien wijken. De tweede kolonne
der garde ondergaat het lot der eerste. — Op dit
oogenblik verkondigt het geschutvuur aan de lin-
kerzijde van Wellington\'s slaglinie, dat Ziethen
eindelijk op het slagveld is gekomen, en dat de
nederlaag des franschen keizers onherroepelijk is
beslist.
Nu is de kracht des vijands geheel gebroken, het
gevaar voor de bondgenooten geweken, hunne zege
niet twijfelachtig meer. Vivian\'s ruiterbrigadè, door
de komst van de Pruissen op Wellington\'s linker-
vleugel niet langer noodig, is naar het midden der
slaglinie gesneld; die ruiterij is nu aan het hoofd
der algemeene aanvallende beweging, door Wel-
lington verrigt, met de troepen die nog het minst
aan strijdvaardigheid hebben verloren: onder die
troepen vindt men Chassé\'s divisie en de overge-
bleven gedeelten der nederlandsche ruiterij ver-
meld, waarvan onder anderen Boreel\'s regiment,
het zesde huzaren, bij den aanval, op de fransche
infanterie, nog gevoelige verliezen leed. Dat voort-
rukken van Wellington\'s legermagt wordt bijzonder
begunstigd door den gelijktijdigen aanval, dien
Ziethen toen op den regtervleugel van Napoleon\'s
slaglinie deed, en door Bulow\'s aanval op Planche-
noit. Dat dorp wordt na een bloedigen strijd, na
een dapperen wederstand genomen, en Duhesme,
de aanvoerder van Napoleon\'s jonge garde, vindt
daar den dood.
Nog eenmaal tracht Napoleon den voortgang
van de zegevierende legers der bondgenooten te
sluiten. Bij Rossomme plaatst zich het laatst over-
gebleven regiment zijner garde in een carré, om
tot een steunpunt te dienen, waarbij zich de ge-
slagene deelen kunnen herzamelen; maar te ver-
geefs; de nederlaag is te groot geweest, de ver-
warring te algemeen; het eene corps voor, het
andere na, ontbindt zich, en de stroom der vlug-
telingen, door niets meer te weerhouden, verspreidt
zich over het slagveld en neemt telkens toe in uit-
breiding. Men wil, dat de keizer toen, alle hoop
op de zege vervlogen ziende, ten minste een eer-
lijken krijgsmandood wilde sterven, en zich werpen
in het carré der garde, dat laatste overblijfsel zijner
dappere keurbende, dat daar nog alleen stond, als
de enkel overeind gebleven zuil van een verwoesten
tempel; men wil, dat Soult en andere volgelingen
van Napoleon hunnen gebieder, bijna met dwa\'ng
-ocr page 42-
— 34 -
van dit wanhopig voornemen hebben doen afzien,
en hem in hun midden nemende, spoorslags met
hem van het slagveld zijn gevloden. Hebben zij
wèl gedaan? Was het dan niet beter, eene zoo
schitterende loopbaan te besluiten met den roem-
vollen dood op het slagveld, dan jaren lang, ge-
kluisterd aan eene rots, te midden der wereldzee,
als gevangene weg te kwijnen?
Terwijl dus de fransche keizer, voor het eerst
zijns levens, als vlugteling het slagveld verliet, en
zijn wit beschuirnd ros hem in snelle vaart naar
Frankrijk terugvoerde, waren de laatste overblijf-
selen zijner garde, met de wapenen in de hand,
roemvol gevallen; roemvol, onverschillig of die ver-
niaarde «voorden: la garde meurt et ne se
rend pas, al dan niet zijn uitgesproken; want
woorden, hoe verheven ook, kunnen niet opwegen
tegen daden, en de daden verdienen hier hoogen
lof. Bij hun gelijktijdig vooruitrukken, ontmoetten
de beide legerhoofden der bondgenooten elkaar bij
Rossomme, en begroetten elkaar daar als overwin-
naars. Blücher\'s minder vermoeide legermagt nam
toen de vervolging op zich en voerde die uit met
eene krachtdadigheid, die den vijand nergens rust
of duur liet; die nergens een oogenblik van her-
ademing gedoogde, om de wanorde te herstellen;
maar die, door het rusteloos natrekken des vijands,
de verwarring al meer en meer vergrootte, en een
aantal soldaten, geschut en bagaadje in handen der
overwinnaars deed vallen. Het is eene erkende
waarheid, dat het voordeel eener overwinning slechts
voor een gedeelte op het slagveld wordt verkregen,
maar voor het grootste gedeelte de vrucht is van
de krachtige vervolging des geslagenen vijands.
liet voorbeeld van den slag van Waterloo strekt
weder ten bewijze van die waarheid; op het slag-
veld zelf waren de verliezen der beide partijen
niet zeer ongelijk, van ieder tusschen de 25 en
:30,000 man; maar bij den terugtogt verloor het
;i.\'t\'ansche leger zoo veel aan gevangenen, zoo veel
aan geschut, munitie en wat kracht en sterkte
aan een leger geeft, dat men gerust kan aannemen,
dat dit leger door de nederlaag bij Waterloo zoo
goed als vernietigd was.
De oorlog was door die nederlaag bij Waterloo
geëindigd. De verbondene legers drongen oogen-
blikkelijk Frankrijk binnen; en hoezeer het aan de
ïnagt van Grouchy gelukt was, zonder verlies uit
de Nederlanden te ontkomen, zoo was er evenwel
niet aan te denken, om daarmede de heirscharen
van Blücher en Wellington tegen te houden, veel
minder die sterke magten der bondgenooten, die
tegelijkertijd den Rijn overgingen en op Parijs
trokken. De tweede troonsafstand van Napoleon,
«ie onderwerping van Frankrijk, het herstel der
Bourbons, zijn de regtstreeksche en onvermijdelijke
gevolgen geweest van de overwinning bij Waterloo.
verwanten en nakomelingen doet afstralen. De ge-
schiedenis heeft misschien geen tweede voorbeeld
van zoo gewigtige, onvergetelijke gebeurtenissen,
in zoo korten tijd volbragt; en het eenvoudige,
onopgesmukte verhaal der kampstrijden bij Ligny,
Quatre-Bras en Waterloo levert even schitterende
wapenfeiten op, doet het hart evenzeer van oor-
logsdrift branden, als de heldenzangen van den
»Ilias" of van de «Niebelungen" daartoe vermogend
zijn. Waterloo is ons mogelijk nog te veel nabij;
de helden, die daar streden, zijn mogelijk nog te
veel onze tijdgenooten, om het grootsche hunner
verrigtingen geheel naar waarde te doen schatten;
maar van jaar tot jaar komen wij toch meer tot
de erkentenis van dat grootsche; al meer en meer
verkrijgt die gebeurtenis voor ons de majesteit der
geschiedenis en wanneer zij eenmaal geheel zal zijn
omgeven door het halfdonker van het verledene,
dat al, wat minder beduidend en minder belang-
rijk is, voor het oog verbergt, en alleen zigtbaar
laat wat groot is en reusachtig, — dan zullen wij
tot de erkentenis komen, dat in de jaarboeken der
menschheid zelden gebeurtenissen meer verdienen
aan de vergetelheid onttrokken te blijven, dan de
gebeurtenissen van 1815.
En men werpe ons hier niet tegen, dat die strijd
bij Waterloo daarom geen regt heeft, bij ons in
zoo vereerende herinnering te blijven, omdat de
hoop, die de volkeren tijdens dien strijd koesterden,
niet is verwezenlijkt geworden; omdat de aan Europa
toegezegde vrijheid is achterwege gebleven; omdat
wel Napoleon is gevallen, maar niet de willekeur
en dwingelandij van Napoleon; omdat men dus
eigenlijk slechts van onderdrukkers heeft gewisseld,
en, zoo als de engelsche zanger zegt: »de leeuw
heeft overwonnen, alleen om aan wolven hulde te
bewijzen." Men werpe ons dit niet tegen; want die
tegenwerping, hoe vaak ook aangevoerd, is toch
valsch en overdreven.
Laat het zijn, dat de droombeelden van vrijheid
en volksgeluk, die men zich tijdens den strijd van
Waterloo voorspiegelde, niet alle zijn verwezenlijkt,
en dat vele der beloften van de hoofden der volke-
ren op de onwaardigste wijze zijn verbroken ge-
worden; — schande over hen, die zich schuldig
hebben gemaakt aan zulk eene trouweloosheid! —
maar dit doet niets af ten aanzien van het edele
en grootsche der zelfopoffering van de mannen, die
bij Waterloo, streden en vielen; want zij, die dit
deden, hadden de vaste overtuiging, dat zij voor
eene goede zaak de wapenen voerden, en dat hun
moed de heerlijkste vruchten zou dragen voor latere
geslachten.
Bovendien stelt men de zaak eenzijdig en over-
dreven voor, wanneer men beweert, dat Europa,
door Napoleon\'s val, slechts van onderdrukkers heelt
gewisseld; dit moge waar zijn voor sommige lan-
den, het is niet waar voor andere: het is, in het
bijzonder, niet waar voor Nederland. Wij leven
thans, Goddank! in een vrij land, waar de wetten
ieder burger tegen onderdrukking waarborgen; waar
geen vreemde landvoogd ons door den druk der be-
lastingen uitmergelt, of onze zonen ten oorlog roept,
om, in ver verwijderde gewesten voor een geheel
vreemde zaak hun bloed te storten; wij spreken
weer onze eigene taal; wij volgen weer onze oude
zeden en gewoonten; de godsdienst onzer voorvade-
ren blijft wéér de onze; wij doen onze roemrijke
vlag weer op de verste zeeën wapperen; wij zijn
weer Nederland, een onafhankelijk op zich zelt
Wij hebben in de voorgaande bladen eene op-
pervlakkige, onvolledige schets gegeven der krijgs-
geb \'iirtenissen van 1815. Het doel, dat wij daar-
mede beoogden, was, voornamelijk, de aandacht
onzer landgenooten te vestigen op een kampstrijd,
zoo roemrijk, zoo grootsch, zoo episch, dat, daar-
aan deel te hebben genomen, schier voor een adel-
brief kan gelden; dat, bij dien strijd een vader of
broeder of maag te hebben verloren, schier met
dezelfde eer omgeeft, die de roemrijke dood van
martelaar* voor godsdienst of vrijheid op hunne
-ocr page 43-
— 35 —
staand land, geen wingewest van een vreemd rijk.
Zie, dat zijn zegeningen, die wij aan de overwin-
ning van Waterloo te danken hebben; zonder die
overwinning zou Napoleon weer over ons land heer-
schen; en wel moet hij kort van geheugen zijn, die
vergeten is, met hoeveel harde onderdrukking die
overheersching eenmaal gepaard ging.
Laat onb hier, in het voorbijgaan, aanmerken,
dat de tegenwoordige tijd over het geheel te gun-
stig is in zijn oordeel over den franschen keizer.
Verblind door zijne uitstekende hoedanigheden, door
de groote daden, die hij heett verrigt, door het
geniale, dat in al zijne handelingen doorstraalt, ziet
men het verkeerde, het slechte van die handelin-
gen niet in; rnen vergeet, dat, wanneer zijne heer-
schappij al een verstandig despotismus is ge-
weest, het toch een despotismus was, dat alle vrije
ontwikkeling van den menschelijken geest tegen-
ging, en de wereld tot eene diepe slavernij voorbe-
reidde; men vergeet, dat, al was wreedheid geen
karaktertrek des keizers, hij toch, tot bereiking van
het doel, dat hij beoogde, weinig schroomvallig was
in de keus der middelen; dat hij bij zijne onregt-
vaardige oorlogen het bloed van tallooze offers heeft
doen storten, en zelfs zich meer dan eenmaal ge-
schandvlekt heeft door regterlijke moorden, de af-
schuwelijkste van allen, omdat zij tot dekmantel
nemen wat den menschen eerbiedwaardig is en heilig.
Dat alles zien die onbepaalde bewonderaars van
Napoleon over het hoofd; de onmetelijke val des fran-
schen keizers heeft hen zoo getroffen, dat dit in hun
oog al het kwade, dat hij bedreef, uitwischt; zij
zijn de hovelingen van het ongeluk geworden; maar
diezelfde grootmoedige harten, die voor den gevallen
Cezar wierook branden, zouden denkelijk zijne ver-
klaardste vijanden en bestrijders zijn geweest, had-
den zij den overheerscher gekend in den zonneglans
van het geluk en omgeven door al zijne magt en
grootheid.
De gebeurtenissen van 1815 zijn ook daarom be-
langrijk, omdat zij een juist inzigt geven in het
wisselvallige dat de oorlogshandelingen aankleeft,
en aantoonen, hoe meerder of minder beleid der
bevelhebbers op die handelingen den gowigtigsten
invloed uitoefent. De staatsman, die in 1848 do oor-
zaak of het voorwendsel was van den val van het
iransche koningschap, noemde eenmaal, in een zijner
welsprekende redevoeringen, den oorlog, »un jeu
-sanglant du hasard et de la force;" — nooit heelt
•een uitstekend man mogelijk valscher stelling geuit,
•dan Guizot, toen hij.die woorden sprak. Neen, de
•oorlog is geene handeling, waarin alleen het geweld
ot het blinde toeval de beslissing aanbrengt; hij,
•die-zoo iets beweert, heeft nooit een van Napoleon s
veldtogten bestudeerd; hij heeft nooit daarbij op-
gemerkt, hoeveel er van den bevelhebber afhangt,
•en hoe de leiding van één mensch den toestand
van zaken geheel van gedaante kan doen veranderen.
Ook hier, bij die gebeurtenissen van 1815, kan men
zien, welk een onmetelijk verschil het\' maakt, of
men aanvoerders heeft, zooals Oranje, zooals Per-
poncher, die verstand en doorzigt genoeg bezitten
om uit zich zelvcn te handelen, of bevelhebbers,
zoo als Ney en Grouchy, die niets anders kunnen,
dan letterlijk en onverstandig opvolgen wat hun
wordt gelast. Het is een verderfelijk dwaalbegrip,
soms door bekrompenheid en drieste onkunde voor-
gestaan, dat studie en kennis voor den krijgsman
.meer nadeelig dan voordeelig zijn, en dat, hoe minder
hij zijn geest heeft geoefend, hoe beter hij geschikt
zal zijn tot de uitvoering van wat hem wordt voor-
geschreven. Ook de veldtogt van 1815 bewijst de
onwaarheid dier bewering. Had Wellington toen
! zulke onderbevelhebbers gehad, niet gewoon te den-
t ken, maar alleen gewoon om als lijdelijke werk-
tuigen, datgene uit te voeren wat bevolen wordt,
dan waren de bondgenooten in dezen kamp de
overwonnenen geweest, en Europa was weer onder
"Napoleon\'s gebied gekomen.
Achttien honderd vijftien moet ook daarom bij
ons in herdenking blijven, omdat Neérland\'s krijgs-
roem een nieuwen luister van de gebeurtenissen
van dat jaar heeft ontvangen. Verre van ons, om
uit blinde gehechtheid aan ons vaderk.nd, uit be-
krompen patriottismus, eene overdrei-me en onware
voorstelling te geven van wat de Nederlanders in
1815 hebben gedaan; verre van ons vooral, om
door een onwaar verhaal den roem onzer landge-
nooten te verheffen, ten koste van den roem der
bondgenooten, die met ons tegen Napoleon streden.
Neen, laat ons billijk, laat ons waar zijn; laat ons
vrijuit erkennen, dat van de legermagt, die den
franschen keizer bestreed, slechts een klein gedeelte
uit Nederlanders bestond, en dat dus minder aan
ons, dan aan onze bondgenooten, de eer der over-
winning toekomt; laat ons de groote verdiensten
huldigen van die Pruissen, die met zoo veel dap-
perheid te Ligny streden en met zoo veel volhar-
ding, twee dagen na de nederlaag, hun vijand weer
opzochten; van die britsche en duitsche bataillons,
die onder Wellington\'s aanvoering, zoo te Quatre-
Bras als te Waterloo, een moed betoonden, boven
allen lof verheven. Maar, regt doende aan anderen,
moeten wij ook jegens ons zelven niet onbillijk zijn,
en wij mogen en moeten met waarheid zeggen,
dat ook ons aandeel aan de in 1815 behaalde zege
groot en belangrijk zijn geweest. Het waren neder-
landsche bevelhebbers, het was Oranje, het was
Perponcher, die de vereeniging van Wellington\'s
leger bij Quatre-Bras bewerkten, en daardoor de
pruissische krijgsmagt, den 16den Junij, voor eene
geheele vernieling hebben behoed; het was eene
nederlandsche divisie voetvolk, met weinig geschut
en zonder eenige ruiterij, die uren lang aan Ney\'s
geduchte overmagt het hoofd bood, en daardoor
de andere divisiën van Wellington tijd gafom Quatre-
Bras te bereiken; het was een nederlandsch vorst,
die op het slagveld van Waterloo de voornaamste
steun was van den britschen veldheer, en daar
het bevel voerde, waar de woede der vijandelijke
aanvallen het hevigst was; het was de necler-
landsche ruiterij, die te Waterloo, meer dan een-
maal, zich met den vijand mat, en meer dan een-
maal overwinnend uit dien kamp terugkeerde; het
was het geschut der Nederlanders, dat in de rijen
van Napoleon\'s lijfwacht zoo groote verwoestingen
aanrigtte; het waren de nederlandsche bataillons
van Chassé, die in den kamp tegen de laatste aan-
valskolonne dier lijfwacht overwinnaars bleven. —
Dat alles zijn feiten, die niet geloochend kunnen
worden; op dat alles kunnen wij ons met regt be-
roemen; en wanneer soms de vreemdeling, in zijn
verwaten overmoed, dien roem wil ontkennen, en
ons aandeel in den gevoerden strijd gering en on-
beduidend heeten, dan kunnen wij, om hem voor
altijd te logenstraffen, verwijzen op de verliezen,
door ons in dien strijd geleden; wij kunnen de ge-
tallen opgeven van hen, die daar zijn gevallen; wij
kunnen de nederlandsche bevelhebbers noemen, die
daar, met de sabel in de vuist, een glorievolle»
-ocr page 44-
dood hebben gevonden. Groot is de roem onzer
bondgenooten, maar ook ons komt de eer der zege
toe; ook wij hebben talrijke offers daarvoor ge-
bragt; en de velden van Braband zijn niet minder
besproeid geworden door het bloed der Nederlan-
ders, dan door dat van Britten, Duitschers en
Franschen.
Vooral moeten wij 1815 herdenken, omdat toen
de heldenmoed van een onzer vorsten op de schit-
terendste wijze heeft uitgeblonken.
Willem de Tweede is niet meer, en in den graf-
kelder te Delft is zijn gebeente bij dat zijner vade-
ren verzameld. Hij behoort der geschiedenis toe, en
niet aan onze onbedreven hand is het gegeven om
de veder van Clio op te nemen; niet aan ons is
het vergund om een oordeel over hem uit te bren-
gen; de stand, waartoe wij behooren, verbiedt ons
evenzeer de gebreken onzer vorsten te vermelden,
als uit laffe vleizucht hen voor te stellen als toon-
beelden van alle volmaaktheid. Maar dat ten minste
mogen wij zeggen, zonder ons aan vleijerij schul-
dig te maken, dat Willem de Tweede een helden-
moed bezat, zijner groote voorvaderen waardig; dat
op het slagveld niemand, met meer koenheid dan
hij, gevaar en dood wist te braveren; en dat de
dapperheid, door de Nederlanders in 1815 betoond,
voor een goed gedeelte was te danken aan de
geestdrift, welke de verhevene zelfopoffering van
den vorstelijken aanvoerder bij hen deed ontgloeijen.
Een ander zegge, wat Willem de Tweede is ge-
weest als vorst en als mensch; wij zeggen, wat hij
was als oorlogsman; wij zeggen, dat hij, als zoo-
danig, in het dankbaar aandenken van Nederland
moet blijven leven. En dit heeft ook plaats; alom
is het in Nederland bekend, wat Willem de Tweede
in 1815 voor het vaderland heeft gedaan; tot in
de schamele woning des eenvoudigen landmans is
zijn krijgsroem doorgedrongen; en zijn bloed, in de
velden van Waterloo vergoten, geeft hechtheid en
sterkte aan don band, die Nederland met het stam-
huis van Oranje verbindt.
Wij hebben in de laatste tijden veel gelezen en
gehoord over het regt van souvereiniteit, dat het
huis van Oranje over ons land zou toekomen. Wij
hebben dat regt hooren verklaren, wijzigen, uit-
breiden, inkrimpen, verdedigen of ontkennen, al
naarmate van de verschillende inzigten der rede-
naars of schrijvers, die daarover handelden. Wij
moeten ronduit erkennen, dat alle die dikwijls met
geleerdheid en welsprekendheid gevoerde twisten,
ons vrij overbodig zijn voorgekomen; dat bij ons
het behandelde punt nooit twijfelachtig is geweest;
dat bij ons, even als bij de overgroote meerderheid
onzer landgenooten, het denkbeeld geen ingang kan
vinden, dat de oppermagt over een geheel volk ooit
het eigendom zou kunnen wezen van een enkel
mensch of van een enkel geslacht; en dat wij,
integendeel, nog eenvoudig genoeg zijn om te ge-
lcoven, dat een volk zijne regeerders kiest, zoo als
dit het meeste met zijn welzijn overeenkomt, daarbij
den stelregel in acht nemende, die reeds de stel-
regel was onzer vaderen, in hun kamp tegen Phi-
lips II: »dat het volk niet om den vorst, maar de
vorst om het volk geschapen is." (Plakaat der
algemeene Staten van 26 Julij 1581). Wat inen
ons verkondigt van het goddelijk regt der vorsten,
dat begrijpen wij niet.
Maar wat wij wèl begrijpen, is, dat een stamhuis |
zulke groote, uitstekende, langdurige diensten aa
een volk kan bewijzen, dat het daardoor dit volk
met den sterken band der dankbaarheid aan zie
verbindt, zoodat het, als het ware, niet anders daa
natuurlijk en regtmatig wordt, de hoofden van
dat volk zooveel mogelijk uit dat stamhuis te kie
zen. Ziedaar, naar ons inzien, wat bij ons der>
hechtsten grondslag uitmaakt, waarop het huis var
Oranje zijne aanspraken op de oppermagt kan ves
tigen. Die aanspraken moeten zich nooit gronden
op een in nevelen en duisternis gehuld goddelijk
regt, altijd stuitend voor een volk als het onze, dat
gezond verstand heeft, gevoel van eigenwaarde en
afkeer van knechtelijke onderwerping; maar di<:
aanspraken moeten gegrond zijn op de vele dien
sten, die het huis van Oranje den lande heeft be-
wezen, op den luister, dien de groote daden dei-
leden van dat huis op ons hebben doen afstralen,
op de eeuwenlange verbinding van Neérlands ge-
schiedenis met die der Oranje\'s, van Neérlands wei-
zijn en roem met het welzijn en den roem van
dien vorstenstam.
De afstammeling van dat geslacht van helden er-
groote mannen kan altijd aanspraak maken op onze
verkleefdheid; de verdiensten zijner vaderen plei-
ten voor hem. Hij telt onder zijne voorouders dier
Willem den Eerste, wiens naam, de geheele wereld
door nog wordt geëerbiedigd, als de naam van een
verheven martelaar voor de edelste zaak; dien
Maurits, den grootsten oorlogsman van zijn tijd,
die in de zandige duinen van Nieuwpoort de vlag
van het trotsche Spanje voor zijne standaards zag
buigen; dien Frederik Henderik, den stedenwinnaar,
die in zijne belegeringen den krijgsroem van een
Cezar heeft geëvenaard; dien Willem den Derde,
den onsterfelijken kampvechter voor de vrijheid van
Europa, wien Nederland huldigt als zijn redder,
Engeland als zijn bevrijder; dien Friso, die met
zooveel dapperheid op het slagveld van Malplaquet
de fransche legerscharen te gemoet vloog; dien
lateren Willem den Tweede, die aan Ney bij Quatre-
Bras het hoofd bood, en door zijne uitstekenden
moed zoo veel bijbragt tot Napoleon\'s nederlaag
te Waterloo; — om niet te gewagen van zoo veel
andere leden van dat geslacht, die den staat in de
raadzaal of in het oorlogsveld hebben gediend, door
hunne wijsheid het heil van het land hebben be-
werkt, of het harnas met hun bloed hebben rood-
geverwd in den strijd tegen Neêrland\'s vijanden.
Hij die zulke mannen onder zijne voorouders telt;
hij, die, even als die voorouders, een heldengeest
in zich voelt blaken, en even als zij, bereid is om
zich met hart en ziel aan Nederland aan te slui-
ten, en aan het welzijn en den roem van dat land,
de zorg zijner dagen, de rust zijner nachten, zijn
bloed, zijn leven te offeren, — hij kan er gerust
op rekenen, dat het nederlandsche volk zich niet
van hem zal afkeeren, maar zich met geestdrift
om hem zal scharen, en hem zal huldigen en eer-
biedigen als een regtmatig opperhoofd.
Willem de Tweede, toen hij bij Quatre-Bras en
Waterloo met zoo veel onverschrokkenheid hjet staal
en het vuur des vijands braveerde, en de zege kocht
ten koste van zijn over het slagveld stroomend
bloed, — Willem de Tweede heeft daardoor aan
zijn stamhuis eene nieuwe aanspraak gegjeven op
onze dankbaarheid en trouw, en den band versterkt,
die zijn geslacht aan Nederland verbindt. (
-ocr page 45-
-.
Bij H. A. M. ROELANTS, te Schiedam, is verschenen:
HET LEVEN EN DE REGEERING
WILLEM DEN DERDE,
KONING DER NEDERLANDEN,
PRINS VAN ORANJE-NASSAU,
GROOT-HERTOG VAN LUXEMBURG, enz. enz.
Tweede Druk.
Klein-Octavo. — 100 Bladzijden druk*. — Prijs «O Cents.
EEN LEVENSGROOT PORTRET \\#
VAN                                                                                                           *
Z. M. WILLEM III, J
KONING DEIKNEDERLANDEN.
\'-
3
EEN LEVENSGROOT PORTRET
VAN
H. M. E) M M A,
KONINGIN DER NEDERLANDEN.
\\
Deze Portretten, en Buste, zijn van uitstekende gelijkend
Medaillon-formaat, en ter grootte, binnen den rand, van 46 x 61 cM
Prijs: DERTIG CENTS.
Exemplaren op zwaar papier, in zwarte ovale lijst, met vergui
kroon, passe-partout en glas, worden geleverd voor -A^chit Guld*
per stuk.