-ocr page 1-

p. BLAAÜW

-ocr page 2-

PK

Ist" r W/

S\'

.. 1
..
)

■ /

. î .■

/

\' 1
-i

/

V

\\

Y.

. /

. \' I

-ocr page 3-

I

.-.„Sä./

ƒ ■,

i . :
, V

1 ■ \' .

ïü\' \'f

f ■

\\

:-j
< \'m

m-

-ocr page 4-

\' \' r. \'■

mmmM\'m.

I

è \' \'\'

■ «

f.T. • . ■ ■ ^\'-v\' • ■ , ■ :
......

-ocr page 5-

F. D. /MAURICE

ZUN LEVEN EN WERKEN

-ocr page 6- -ocr page 7-

F. D. /MAURICE

ZUN LEVEN EN WERKEN

PROEFSCHRIFT

TER VEUKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN

DOCTOR IN DE GODGELEERDHEID

AAN DK RIJKS-UNIVEBSITEIT TE UTRPXHT
NA MACHTIGING VAN DEN RECTOR MAGNIFICUS
Dr. W. H. JULIUS

HOOGLEERAAU IN DE FACULTErr DER WIS- KN NATQUUKUNDE
VOr/ÏENS BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSrJ\'Kri"

TEGEN DE BEDENKINGEN VAN
I) H FACULTEIT DER O O ü Cl E L E E R l) H R I l)
TE VERDEDIGEN
op l>oiiil(>r(liiK .Mjuirl to 4 luo

DOOR

PIETER BLAAUW

(JKBOREX TE WAHKIIUI/EN

AMSTERDAM

Dhukkkiuj N. V. „Concohdia"
1908.

-ocr page 8-

I ■

ïÈ \' "

r-; \\

4

-ocr page 9-

AAN MIJNE OUDERS.

-ocr page 10-

r,\' .

■ - ^V -\'Ä

r-

X [
\' 1 \' .

■fjW

J

vd

-ocr page 11-

Bij de voltooiing van mijn proefschrift gedenk ik dankbaar het
voorrecht, dat de studie daarvoor mij een man als Maurice heeft
doen kennen en mij heeft ingeleid in een tijdperk van zoo krachtig en
veelzijdig leven, als Engeland ons in die dagen te zien geeft.

U, Hooggeleerde Chantepie de la Saussayc, ben ik ten zeerste
dankbaar voor de leiding, die Gij mij bij de samenstelling van dit
werk gegeven hebt. Gij deedt dat niet dan op sterken aandrang van
mijn zijde, en in de verwachting, dat ik mij zou houden aan mijn plan,
om op het terrein der Ethiek te blijven. Maar het feit, dat onze ge-
liefde leermeester, Prof. Lamers, juist overleden iras, gaf bij U den
doorslag, om mij de hulp te bieden, die ik anders, althans voorloopig,
had moeten missen.

Gij weet, dat het meer dan een formaliteit is, wanneer ik het hier
uitspreek, dat ik die bereidvaardigheid en heel Uw steun ten zeerste
op prijs gesteld heb en nog stel. Het was mij steeds een voorrecht
over deze en andere dingen met U te mogen spreken.

Tijdens de bewerking kwam ik er toe aan mijn proefschrift een
eenigszins andere gedaante te geven, dan oorspronkelijk mijn bedoeling
u\'fls. Tengevolge daarvan zult dan Gij, Hooggeleerde van Veen, mijn
Promotor zijn. Het is voor U een ondankbaar werk. Aiaar ik ben
U dankbaar, dat Gij door Uwe inschikkelijkheid het mij gemakkelijk
gemaakt hebt, om naar mijn wensch aan mijn eigen Academie te pro-
moveeren. Moge het U althans eenige voldoening geven, dat U mij
hierin van zeer grooten dienst geweest zijt.

-ocr page 12-

Dc „praktijk" heeft mij niet ongevoelig gemaakt voor de waarde
eener Academische opleiding. Integendeel, bij toeneming gevoel ik de
beteekenis van het onderwijs, dat ik van velen Uwer, hooggeleerde
Heeren, leden der Theologische Faculteit en Hoogleeraren vanwege de
Ned. Herv. Kerk, en van hen, die reeds zijn heengegaan, mocht ont-
vangen. Ook enkele Colleges buiten mijn eigen Faculteit, en die, welke
ik een korten tijd te Leiden volgde, blijven bij mij in dankbare her-
innering.

Ik kan niet nalaten daarnaast iets anders te noemen, dat de
Academie mij gegeven heeft: een kring van vrienden, met wie ik door
genieenschap in de hoogere dingen verbonden ben.

Allen, die op eenigerlei wijze behulpzaam zijn geweest bij het
vervaardigen van dit werk, bedank ik van harte. Daarbij gedenk ik
ook de Bibliotheek van het Britsch -Muzeuni, waar ik toegang kreeg
tot de bronnen, die voor de vervaardiging van enkele gedeelten onmis-
baar waren.

-ocr page 13-

EERSTE DEEL.

HOOFDSTUK I.

(1805—1834)

John Frederick Denison Maurice werd den 29sten AugusUis 1805
geboren te Normanstone. Zijn vollen naam, zooals wij dien hier geven,
hooren wij later zelden meer. Hij was gewoon zich enkel Frederick
Denison Maurice te schrijven.

Zijn vader, Michael Maurice, stamde af van een familie, die door
de Act of Uniformity in 1662 was getroffen en om des gewetens wil
gedwongen was de Engelsche Kerk te verlaten. De familie behoorde
van toen af tot de Presbyterianen. Deze Presbyterianen waren evenwel
van een heel ander soort dan de Schotsche. Om allerlei verschillende
redenen onwillig om zich aan de Act of Uniformity te onderwerpen,
vormden zij een lichaam, dat eigenlijk geen lichaam te noemen is. Zelfs
niet het verzet tegen het episcopale stelsel was gemeenschappelijk. Ge-
meenschappelijke belijdenis ontbrak. Zij wilden niet „a Declaration
in other Words than those of Scripture".

Het verloop was, dat het Unitarianisme machtig werd onder deze
Presbyterianen. Michael Maurices ouders schijnen niet door dien geest
te zijn aangegrepen. Zij waren orthodox. Maar aan Hoxton Academy,
waarheen hij door zijn vader gezonden was, kwam Michael Maurice
onder Unitarischen invloed. Als Unitariër verliet hij de Academie.
Maar het schijnt, dat politisch liberalisme, conform de tijdstrooming,
nog veel meer bij hem op den voorgrond trad.

Hij was een man, bij wien wij van religieuze diepte niet veel
bemerken. Hij was welwillend, edelmoedig. Hij schijnt vooral gehad
te hebben de deugden van de breedte en de ruimte, meer dan die van
de diepte. Hij wilde allen laten gelooven datgene, waartoe „their

\') Waar ik in of buiten den tekst niot anders vermeld heb, gebruik ik
hior als bron „
The life of Fredehick Denison Maukick, chiefly told in hls owu
lettors, edltod by his son Frodorlck Maurice". 2 vols.-een goudm\\]n niot alleen
voor do kennis van Maurices leven en gedeeltelik van zyn tyd, maar bovendien
ook van z^jn boginselén. Het is zoo uit allerlei oogpunt oen werk van groote
waarde.

-ocr page 14-

— 10 —

conscientious convictions led them". Als preeker — in 1792 werd hij
„afternoon preacher" in Priestley\'s Chapel — was hi] vooral mora-
liseerend. Bij al zijn ruimte ontbrak het hem evenwel niet aan een
zekere bekrompenheid van goedmoedig-hoogmoedige soort: hij was
overtuigd, dat als men hem maar de gelegenheid gaf om zijn „standpunt"
uiteen te zetten, hij ieder wel zou kunnen overhalen! Toch was hij
zeer prikkelbaar, wannéér er oppositie kwam. Toen in zijn eigen
familie de strijd uitbrak, nam dat toe. Zeker kwam dit wel voor een
groot deel voort uit een gevoel van onmacht, om vat te krijgen op
geesten, die hem intellectueel maar vooral ook religieus ontwassen
waren.

Hij stond bekend als ernstig preeker, had inderdaad naar men
zegt wel invloed; opvoeding was bij hem, gelijk later bij zijn zoon,
een groote factor.

Men prijst hem als een man van karakter. Dat willen wij niet
in twijfel trekken. Men haalt daarvoor wel als bewijs aan, dat hij
een inkomen weigerde, dat hem, ware hij orthodox geworden, zou ten
deel gevallen zijn. Maar dat is toch een zeer negatieve loftuiting!
Iemand, die zijn geweten niet voor geld te koop heeft, toont daarmee
op zichzelf eenvoudig, dat hij ten minste niet
alle karakter mist.

Te Normanstone hield Michael Maurice pupillen, zelfs van ortho-
doxe ouders, die hun zoons hem wel durfden toevertrouwen, omdat
hij" vooreerst als kundig man bekend stond, maar ook als gematigd.

In elk geval was hij zeer scrupuleus in het invloed oefenen op
leerlingen, die van hem afweken. Bovendien was de tijd in zijn
geheel „gematigd". In Maurices huis werd aan allerlei gedaan: de
gezichtskring was niet eng. Frederick was later dankbaar, dat hij
Unitarisch en in dat huis was opgevoed: zeker heeft hij blijvend de
ruimte gewaardeerd, en zooveel anders, dat hem in een specifiek
orthodoxe opvoeding, gelijk die menigmaal is, zou ontbroken hebben.

Wat wij in Michael Maurice blijven missen, is diepte en kracht
van geest. Dat geldt vooral het religieuze. Het moreele en intellectu-
eele en dat in de breedte hadden de overhand.

Hij trouwde in 1794 met Priscilla Hurry, dochter van een koopman
uit Yarmouth. Zij schijnt, hoewel ook Unitarisch, een veel sterker
religieus leven gehad te hebben, een veel meer innerlijk en innig
persoonlijk bestaan. Zij had klaarder verstand, sterker verbeeldings-
kracht, en machtiger individueele sympathie. Maar zij had iets zwaar-
moedigs. Zij kon in stilte zwijgend jaren lang met haar leed omgaan.

Straks zullen in het familieleven deze elementen van den vader
en de moeder in wrijving komen. Dit gaf aanleiding tot de tragedie
der familie en uit deze kunnen wij voor het grootste gedeelte den

-ocr page 15-

— 11 —

strijd verklaren, die moest uitgestreden worden in het hart althans
van Frederick, eer hij „geheel" was.

Vóór de komst der familie in Nornianstone waren drie dochters
geboren: in 1795 Elizabeth, in 1797 Mary, in 1799 Anne. Daarna
William, die overleed. Na Frederick in 1807 Emma en in 1810 Priscilla.

Sinds ± 1806 waren er bovendien in huis twee kinderen Hurry,
van den oudsten broer van Mrs. Maurice.

In 1812 verhuisde men naar Cüfton, in 1813 naar Frenchay, later
naar Southampton.

Uit de kinderverhalen, zooals er van elk kind zijn, blijkt ons
Frederick te zijn een kind met een niet alleen braaf, maar ook altruïs-
tisch hart. Als knaap was hij moedig, waar hij meende een plicht te
vervullen te hebben. Hij las veel, o.a. Shakespeare al zeer vroeg. Het
dramatische trok hem erg aan. Een tijdlang schijnen hem ficties ont-
houden te zijn. Reeds vroeg openbaarde zich bij hem de dorst naar
waarheid en werkelijkheid beide, die voor heel zijn leven karakteris-
tiek is.

Hij had de eenzaamheid lief, peinsde graag of las als hij alleen
was, dikwijls den Bijbel. Hij zocht de stille plekjes in den tuin bij
voorkeur. Neals History of the Puritans was een van zijn geliefkoosde
boeken. Er was Puritcinsch bloed in zijn aderen, cn hij gevoelde zich
altijd als een man van „a dry. Protestant, Hollandish temperament."
Het is natuurlijk niet alleen geweest door dit temperament en nog
minder uitsluitend door dit boek, hoeveel indruk het ook op hem
moge gemaakt hebben, maar in elk geval is ecu sterk Tlicokratisch
element hem altijd eigen geweest.

Hem ontbrak gevoel voor de natuur. Hij kon niet zoo onmiddellijk
en volkomen opgaan in indrukken van de buitenwereld, die tot hem
kwamen. Hij miste volstrekt niet alle aesthetisch gevoel, maar hij was
toch verreweg overwegend ethisch van karakter. Hij had een veel
meer speculatieve naar binnen gerichte natuur. En zijn hart werd
veel meer bewogen door vragen van socialen en politieken aard,
door al wat de menschenwereld in haar samenleving betrof.

Maurice heeft dit gebrek altijd gevoeld en betreurd. Het heeft
zeker aan zijn leven veel zonnigs onthouden cn de dingen niet gemak-
kelijker gemaakt om te dragen. Van zijn jeugd af aan is hem dit eigen
geweest. Zoo kunnen wij in velerlei opzichten het kind de profetie
van den man noemen.

Intusschen begon in het gezin die pijnlijke geschiedenis, die,
half duister in oorsprong en werking, toch klaar genoeg is in haar
tragiek. Er lag voor Frederick Maurice zooveel pijnlijks in, dat
hij nooit ten volle alles kon uitspreken, ook niet precies welken invloed

-ocr page 16-

- 12 —

deze dingen, op hem zelf gehad hebben. Maar het laat zich hier en
daar, ook waar het juist niet uitgesproken wordt, duidelijk genoeg
voelen. Over heel deze geschiedenis ligt een zelfde waas van zwaar-
moedigheid en diepen ernst, die wij vinden in de „Memorials of two
sisters" opgesteld door Anne en Emma Maurice en in 1832 uitgegeven.
Die bladen spreken van een geest, die zoekend alleen in religie rust
kan vinden.

Voorjaar 1814 stierf de neef en huisgenoot Edmund Hurry, eenigen
tijd na een bloedspuwing. Zijn zuster Anne, die hem gedurende zijn
ziekte verpleegde, was onder invloed van de Moravische Mevr. Schim-
melpenninck. Zij leerde door haar vooral kennen de behoefte aan
een persoonlijken Verlosser. In deze dagen scheen haar noch het
gemoedelijk Unitarianisme van haar oom, noch het felle aggressieve
van haar nichten Elizabeth en Mary voldaan te hebben. Dit laatste
zeker wel het allerminst. De Hurry\'s schijnen altijd in deze dingen
diepere behoeften gehad te hebben. Anne Hurry en met haar steeds
meer Anne Maurice begon naar orthodoxe zijde over te hellen. Dat
bleek bij de disputen, die er in den familiekring gevoerd werden over
de „Godheid van Christus" en dergelijke. De vader schijnt in dezen
niet den minsten invloed gehad te hebben.

Na een reis in 1815, waarop zij verschillende menschen bezocht,
keerde Elizabeth heel onvoldaan met het Unitarianisme huiswaarts.
Zij was reeds te voren aan haar vader aangekondigd door zijn vrien-
den als „treurig orthodox".

Als zij thuis is, schrijft Anne aan haar vader, dat zij en haar
zuster Elizabeth het voor Gods aangezicht niet meer geoorloofd achten
met de Unitariërs te communiceeren. Daar was de slag gevallen! Er
ligt iets .zwaars en drukkends in de atmosfeer van dat gezin, waar
men elkaar zulke dingen
schreef. Karakteristiek voor den man en tegelijk
innig tragisch is Michael Maurices antwoord:

My dear Anne,

„The sensation your letter has excited in my mind is beyond my
powers to describe. I am totally unable to answer it. May God enable
me to perform my duty. I certainly was unprepared for such a stroke.
I should have been thankful if any previous intimation had been given.
I have not acted as a father to whom no confidence aught to be
shown. Nor have I refused to argue or state my reasons of belief in
such a way as might have apprised me somewhat of what\' I expect
from those who are dearer to me than they can imagine. But if ever
they are parents, they may then conceive the distress of

M. MAURICE.

-ocr page 17-

— 13 —

Daar behoeven wij niets aan toe te voegen.
Ook Mary volgde de zusters op den duur, vooral nadat zij bij
het sterfbed van haar nicht Anne Hurry, nu gehuwd met Hardcastle,
had gestaan. Eerst Wesleyaansch werden alle drie ten slotte Calvi-
nist. Erger kon het Michael Maurice niet treffen. Maar — zij schijnen
fel en argumenteerend gebleven te zijn, totdat eindelijk „a distinct
and singular experience (?) had softened it in each of them",

Zijn vrouw, die hem in \'16 schriftelijk trachtte te troosten, kwam
in \'17, toen zij den dood vóór zich zag, ook tot andere overtuiging.
Zij herstelde evenwel. In 1819 wilde zij
per brief haar man trachten
te overtuigen. Maar zij hield het geschrift terug, totdat zij in 1821
hem
schriftelijk meedeelde, dat zij niet meer met hem mee kon gaan.
Geen wonder, dat haar man nu geheel verslagen was. Hij wilde nu
tegenover de jongeren scherper maatregelen nemen, dan hij tegenover
de oudere kinderen gedaan had: „1 will require their attendance on
my ministrations and their assembling at my domestic altar till they
can assign a satisfactory reason for their own separation". Toch bemer-
ken wij van deze beperking van vrijheid weinig of niets.

Ook Mrs. Maurice werd Calvinist. Evenwel op deze wijze, dat zij
overtuigd was: „Calvinism is truc". Maar, terwijl de dochters er van
overtuigd waren, dat zij bij de „uitverkorenen" behoorden, meende
de moeder voor zich daarvoor geen bewijsbricven te hebben. Deze
strijd in het hart zijner moeder heeft op Frederick Maurice diepen
indruk gemaakt.

Frederick groeide op in grooten strijd. Hij zag zijn weg niet.
Hoeveel hij ook van zijn vader leerde en in hem waardeerde, hij
kreeg bezwaren tegen het Unitarianisme! Eigenlijk is het Unitaria-
nisme nooit een aanvechting voor hem geweest. Zijn vader — en
dat wil ook zeggen het Unitarianisme — voldeed hem niet. Hij
voelde iets van „incohcrency" en „narrowness" in diens geest. Hij
stond sinds 1815 bijzonder onder zijns vaders leiding, die hem mee-
nam bij zijn bezigheden veelal van socialen aard. Maar gesprekken
over godsdienst werden zooveel mogelijk vermeden. Zijn bezwaren
waren eerst vooral van intellectueelcn aard. Het religieuze zou eerst
later meer op den voorgrond komen. Naast al wal er in zijn omgeving
voorviel en waardoor hij diep getroffen, maar ook verward werd, was
in zijn eigen hart het conflict van het algemeenc, de breedte en
ruimte die hem aantrokken, en van het persoonlijke en de diepte. Hij
zag geen vrede tusschen die beide. Nu hebben noch zijn vader, noch
zijn moeder hem hierin veel geholpen. Zijn oudere zusters stootten
hem door haar hardheid veelszins af.

De sterkste invloed is uitgegaan van zijn zuster Ennna. Wij

-ocr page 18-

- 14 —

komen daarvan nooit het juiste te w^eten. Maar het blijkt, dat hij
altijd bij haar en zij bij hem was in den tijd, toen innerlijke verdeeld-
heid in huis uitbrak. Emma was ziekelijk. Zij had een heel ander
karakter dan haar oudere zusters. Zij vormde een familiemiddelpunt,
en het schijnt wel, dat allen, hoezeer vervreemd van elkaar, in haar
elkaar eenigszins weervonden. Zij was van nature niet-Unitarisch. Zij
werd Calvinist, maar was het ineen heel anderen toon dan de anderen,
veel meer piëtistisch. Bij haar begon Frederick een afkeer te krijgen van
zijn „sham creed and pretentious toleration." Haar invloed op hem
kwam van haar devotie. Zij heeft het geloof m hem verdiept, inniger
gemaakt. Daarbij wist zij boven allen hem, die zoo gesloten en
teruggetrokken was, los te krijgen en met wijsheid te leiden. Toch
kunnen wij niet zeggen, dat Emma hem gevormd heeft. Zij heeft
vooral dat inniger, dieper, religieuze element in hem versterkt, en het
werk verricht, dat Ananias voor Paulus moest doen.

In de familiegeschiedenis zelve lag een der groote factoren tot
Maurices vorming, ook van zijn latere beschouwingen. Hij zag, dat
„bekeering" van de eene tot de andere godsdienstige „opinie" nog
geen ware bekeering was; hij zag het ellendig verdeelende van het
sectarisme. Die scheidingen in zijn familie deden hem zoo pijnlijk aan,
terwijl hij toch aan den anderen kant den band bleef gevoelen, die
allen tezamen bond, dat hij ging verstaan, hoe heerlijk eenheid is. Hij
ging gevoelen voor het gezin zelf als een eenheid. Een Godsdienst,
die deze eenheid niet erkende en heiligde, stuitte hem tegen de borst,
was voor hem geen dienst van God.

Toch, en dat is weer het tragische ook in zijn leven, heeft hij èn
tegenover zijn vader èn tegenover velen zijner vrienden het moeten
zien, dat er om Gods wil juist ook scheiding en verwijdering komen.

In de stilte schijnt hij toch wel idealen gekoesterd te hebben, om
iets groots te worden. Hij wilde schitteren als jurist of in het Parlement.

In dien tijd was hij bovenal warm voor de radicalen als Brougham,
Hij sloot met twee vrienden een verbond: „We pledge each other to
distinguish ourselves in after life, and to promote as far as lies in
our power the good of mankind." Dat laatste heeft hij in elk geval
trouw vervuld.

Predikant wilde hij niet worden: deels om gewetensbezwaren;
maar ook voor een deel, omdat hij niet bijster ingenomen was met
het vooruitzicht van den kring der toekomstige collega\'s!

Ik bemerk niet, dat zooals dc Biografie wil, Maurice eerst toen
het verschil m zijn familie uitbrak, de gedachte zou opgegeven hebben,
om predikant te worden.

Zijn vader, die weinig schijnt geweten te hebben van den strijd

-ocr page 19-

— 15 —

in zijn zoon, had hem liever predikant gezien, maar gaf toch zijn
toestemming voor de juristerij.

In 1821—22 zou Frederick nu 3 maanden doorbrengen bij de
Hardcastles te Londen. Daar wilde een vriend van zijn vader, Mr.
Clarkson, met hem werken, ter voorbereiding voor zijn studie. Zijn
moeder had verdriet over zijn keuze. Maar zij kon niet anders dan
het verblijf van haar zoon bij de Hardcastles uit een ander oogpunt
beschouwen. Zij hoopte, dat hij daar kennis zou krijgen over het
„all-important subject" nl. de „Evangelische" waarheid.») Hier ontmoette
Maurice een Vrouw, door zijn moeder „dear Lucy" genoemd, voor
wie hij, gelijk het meer met gesloten naturen gaal, zijn hart gemak-
kelijker scheen te kunnen uitstorten.

Inderdaad, zijn verblijf daar is van beteekenis geweest, maar in
een richting, die zijn moeder misschien niet in alles welköni zal
geweest zijn. Hij schijnt tot nog toe wel geneigd geweest te zijn, om
het Calvinisme aan te nemen. Ik zeg: „aannemen," want Calvinist kan
men hem niet noemen, hoeveel tendenzen in die richting hem ook
van nature mogen eigen zijn geweest en hoezeer die ook versterkt
zijn door zijn zusters en moeder. Hij had nog zeer weinig een vast
eigen godsdienstig leven.

Hij schrijft in dezen tijd — en dat heeft hij schijnbaar als een van
zelf sprekende fataliteit aangenomen — dat hij is „a being destined to
a few short years of misery here, as an earnest of and preparation
for that more enduring state of wretchedness and woe". Lady „Lucy"
antwoordt daarop, dat hij zoo God voorstelt, alsof Hij een tyran ware.
Maurice schrikt er van, dat hij dit ooit zou bedoeld hebben. Lady
Lucy wil hem nu leeren in den trant van Thomas Erskine van

\') Hot is eigoniyk overbodig, maar om mlsvoratand to voorkomen,
wijs ik terloops op do betookonis van „Evangelisch" zooals dat hier
bedoeld wordt. Hot is hot Engelscho Evangolical. Nadat in do nuchtere,
rationalistlscho 180 eeuw, èn links ün rochts rationalitiscli, do Methodis-
tischo bowoging was opgekomen, bloof or, ook in do Engolsche kork, oen
noorslag hiervan en wol in do zoogen. Evangoiicala.
7j\\\\ achtten zich do
eonig ware dragors van hot Protestantisme, en ruimer gezegd van het
Evangollü. Hun beschouwingen komen hierop neer; do mensch is door don
zondeval absoluut verdorven; persoonlijke bokooring is daarom noodzakelijk;
er is alleen vorzooning door hot bloed van Christus. Dajvrnaast word do
Bijbel als het onfeilbare Woord Gods als hot oonige en volkomono richtsnoer
orkend. Zy zijn vertegenwoordigd in do zoogen. „lowchurch-party", do
spocifiok-Proteslantsche strooming in do Engolsche Kork. Vgl. over do
prediking der Evangolicals in dezen tijd o. a.
T. Mozi.ky, Kominisconcos
Vol. 1, p. 18(5.

-ocr page 20-

16

Linlathen om „God is liefde" in vollen omvang te doen gelden.
Niemand heeft recht zich als verworpen te beschouwen. Deze zijde-
lingsche invloed van Erskine liet Maurice niet los. Hij is op deze
lijn voortgegaan. Gelijk hij den God der Universalisten, „a mere image
of good nature", niet kon aanbidden, evenmin den „mere sovereign"
van de Calvinisten. Dit laatste
werd zoo, was nog niet zoo; althans
het was nog niet tot klaar bewustzijn gekomen.

. Dat woord van Erskine was als een nieuwe openbaring voor
hem, een helder licht.

Behoefte aan licht had hij sterk; hij voelde zich nu en ook later
zoo vaak eenzaam. Hij was het dikwijls inderdaad; maar zeker zat
hem ook zijn eigen moeilijke aanleg in den weg.

Uit Londen teruggekeerd gevoelde hij een sterk verlangen naaf
het ruimere universiteitsleven. Hij had in zijn eigen kring met allerlei
stroomingen kennis gemaakt, vooral op godsdienstig gebied. Hij heeft
hieruit velerlei geleerd, dat hem later te stade kwam. Van zijn jeugd
aan had hij leeren nadenken over allerlei richtingen en secten. Het
zou op den duur blijken, dat deze dingen niet ledig aan hem voorbij
gegaan waren. Nu aan de Universiteit zou hij weer midden in een
nog ruimer wereld van denken en wrijving geplaatst worden. Hij
vertrok naar Trinity College, Cambridge, Oct. 1823, via Londen,
waar hij een bezoek bracht bij de Hardcastles. Hij begon zijn
loopbaan als student, verward door de velerlei ernstige overtuigingen
in zijn huis, schuw, en daarom blijde, dat hij nu tot zelf-handelen
en optreden genoopt werd. Hij wilde zijn taak ernstig opvatten, om
zich voor een werkkring voor te bereiden.

De klassieken en wiskunde vormden het hoofddeel van zijn studie.
Van zijn leermeesters maakte den meesten indruk op hem de bekende
J. C. Hare =■), die later met een van Maurices zusters trouwde. Per-

Thomas Erskine, Schotsch Theoloog,schroef o.a. „The nncoditlonal froonosa
of the Gospel". De titel spreekt voor den inhoud. Iiy on zü» landgenoot
J. M.
Campbell braken met hot Schotsch Cal vinisnio on werden uitgeworpen,
maar krogon o.a. in Engeland voel invloed; zoo ook op Maurice.

JuLms Charles Hare, later Archdeacon Hare, gob. l.\'JSept. 179ö, kwam
gedurende zyn verbl\\jf to Cambridge onder invloed van Wordsworth eu
Coleridge. In 1832 kwam hü als rector te Herstmonceux en leidde daar
oon stil, schrijvend leven. Van hem z\\jn o.a. „The Victory of Faith"; mot
zijn broeder, Francis Hare, schreef Inj „Guesses at Truth". Verder „The
Mission of the Comforter", en tegenover do auti-Protestantsche uitlatingen
van de Oxford-beweging „Vindication of Luther." Hij wordt ook wel bij
de Eroad-Church-partiJ gerekend, maar deze naam is misleidend. Hij was
blijkbaar in diori kring toch een van de meest Evangolical-gezinden. Herst-
monceux is voor Maurice en velen zijner vrienden dikwijls een welkom
middelpunt geweest.

-ocr page 21-

— 17 —

soonlljke aanraking was er toen tusschen hen beiden nog niet. Eerst
later zou dat komen. Oorzaak hiervan was vooral Maurices schuwheid.
Terwijl Hare in zijn leerling de groote „metaphysical powers" be-
wonderde, kwam Maurice door Hare vooral met Plato in aanraking.
Dit op zichzelf en vooral ook de wijze, waarop Hare Plato en de
andere klassieken leerde lezen, was van grooten invloed op Maurice.
Hare leerde hem in de woorden realia zien. Hij sprak niet oi»^/-Plato,
maar beoogde niets anders dan Plato\'s stem uit Plato zoo duidelijk
en zuiver mogelijk te laten spreken. Hij maakte niets gereed voor zijn
studenten, maar liet hen zelf alles uit de eerste hand bij de bron
zoeken. Deze wijze van doen is Maurice in heel zijn leven eigen
geweest. Hij kon met recht zeggen „to his lectures on Sophocles and
Plato I can trace the most permanent effect on my character, and on
all my modes of contemplating subjects, natural, human, and divine".
Plato zelf met zijn realisme heeft zeker van toen af beslag gelegd op
Maurice. Van Plato heeft hij o.a. ook dit geleerd: om de absolute
waarheid te zoeken en niet te zweren bij eenige partij of leuze.

Van materieelen invloed van Hare bemerken wij niets. Maurice
schijnt zich onafhankelijk van hem — uitgezonderd dan het boven-
genoemde — ontwikkeld te hebben. Wel deed Hare hen allen ge-
voelen, dat er een ideaal is niet alleen voor de „godsdienstigen",
maar voor de menschheid, en verder dat er ontkomen mogelijk is aan
partijschap niet door een compromis tusschen alle partijen, maar
door een dieper grond van alle te zoeken. Meer en meer openbaart
zich bij Maurice nu een groei in realistische richting. Plato werkte
daartoe mee. Maar ook had hij reeds in dozen tijd met veel instemming
Coleridge gelezen.

Onder zijn studievrienden van dezen tijd behooren Mr, Stock,
die gedeeltelijk onder invloed van Fredericks zusters het Unitarianisme
verloochend had; Whitmore; maar vooral moeten wij noemen John
Sterling. Deze rijk begaafde, geniale geest, die met zoo groot gemak
de geestelijke dingen hanteerde en van wien altijd licht en bezieling
uitging, was toentertijde zeker al onder Coleridges invloed. Hij behoorde
tot den kring van de „ingewijden" van den grooten denker, die door
Carlyle zoo geniaal, maar tegelijk grof en eenzijdig bespot is. Sterling
was toen nog, en dat heeft hij zeker ook voor een groot deel aan
Coleridge te danken, op weg, om in de Engelsche kerk vrede
te vinden. Hij heeft zelfs een tijdje voor Hare dienst gedaan in
Herstmoncéux. \')

\') Caui,yi,k. liifo of .Tohn Sterling. Essays and Talos by John Sterling, wltii
a memoir of his Life, b\\j J. G.
Hare. 2 vols. London 1848.

-ocr page 22-

- 18 —

Sterling zelf zeide, dat hij zijn tijd doorbracht „in picking up
pebbles beside the ocean of Maurice\'s genius". Hij had naast Coleridge
het meest aan Maurice te danken. Het is mee een gebrek van Carlyles
biografie, dat de verhoudig Sterling—Carlyle bijna het een en al
wordt en Sterlings kerkelijke neigingen als een soort abnormaliteit
worden voorgesteld, die men maar zoo gauw mogelijk vergeten moet.

Later zou het verschil tusschen Maurice en Sterling groot worden.
Gelijk wij zullen zien, is dit een der droevigste bladzijden uit Maurices
geschiedenis. Met anderen richtte Maurice in Cambridge op de „Aposlles\'
Club". Daar kwam hij nu meer en meer uit zijn schuilhoek te voor-
schijn. Blijkbaar was hem het uitspreken van zijn gedachten hier
gemakkelijker, dan in den huiselijken kring, waar elke uitgesproken
opinie wel iemand der huisgenoolen moest kwetsen. In de Club werd
hij als meester erkend, hoewel Sterling de meer schitterende bekwaam-
heden bezat. Carlyle deelt mee, dat Sterling was „the acknowledged
chief" nl. „in speaking and arguing". Hij noemt als medeleden van de
Club, door hem „The Union" genaamd, o.a. R. Trench, John Kemble
en Charles Buller. Hier, evenals later, noemt hij Sterlings richting
„college-radicalism". Zoowel Maurices originaliteit, als zijn moreele
en intellectueele gaven dwongen eerbied af. Maar ook hier, gelijk
altijd, bleef hij toch immer zooveel hij kon op den achtergrond staan.
Hij was een leider, die telkens door zijn volgelingen voorop gesteld
moest worden. Hij ging niet gemakkelijk uit eigen beweging aan
het hoofd staan. Dat deed hij alleen, maar dan ook zeker, wanneer
hij zag, dat zijn plicht het hem gebood. In dit geval was het vooral
Sterling, die hem uitlokte. Zijn zuster Emma en Sterling hebben
vooral meegewerkt, om zoo meer van het hoognoodige zelfbewustzijn
en zelfvertrouwen in hem te wekken en zijn diep gevoel van geringheid
en zijn schuchterheid te overwinnen. Dit had hij noodig, niet maar
om zijn eigen ik tot grootheid te brengen, doch om met grooter kracht
de plaats in te nemen, die God hem in zijn menigvuldige gaven van
intellect en karakter a. h. w. had aangewezen. Maar tot het einde is
hem iets van dien afkeer, om zich voorop te plaatsen, eigen gebleven.
Dikwijls hadden zijn medestrijders moeite genoeg, om hem aan hun
spits te houden. \'■\') „Ambition" in den gewonen wereldschen zin
ontbrak hem geheel. Trouwens, heel zijn karakter en leven zijn abso-
luut „onwereldsch". Wel trad hij uit eigen beweging voorop, waar
op eenigerlei wijze smaadheid te deelen was. Hij had een ambitie,
zoo nobel mogelijk, om zijn stem voor den verdrukte en den verwor-

\') Lifo of Johu Sterling pp. 218, 219.

Friend.sliip of Books, rrefaco by Thomas Hucuiks.

-ocr page 23-

- 235 —

pene te verheffen, ook al was hij het volstrekt niet volkomen met
hem eens; een ambitie om te staan waar God hem riep.

Een eigen biografische brief van Maurice toont ons, dat hij reeds
vóór zijn gaan naar Cambridge Coleridge had gelezen. Doch niet
alleen dit: in de Apostles\' Club trad hij op als verdediger van
Wordsworth en van Coleridges metaphysica. Hij heeft Coleridge nooit
gesproken. Zijn vriend Sterling zooveel te meer. Het is niet te ver-
wonderen, dat een geest als Maurice door Coleridge werd aange-
trokken. Het scheen wel sinds de vorige eeuw een noodzakelijkheid,
dat religie en denken, het religieus terrein en het kosmisch terrein,
gescheiden moesten zijn. Rekent men de High-Church er buiten, die
toch eigenlijk niet anders toonde dan een naast elkaar laten, onver-
zoend, ook in eigen leven van den „godsdienst" en de „wereld", dan ziet
men levend geloof slechts bij de Evangelicals, die den kosmos prijs
gaven, en is er levend, vrij denken en werken in de ruimte van de kosmos
slechts in „ongeloovige" richting, waar het positiève geloof, vooral het
„kerkelijke" geloof werd losgelaten. Zoo was er een naast elkaar staan van
religieus en kosmisch bewustzijn. Voor den een was de hemel „ontvolkt",
voor den ander beteekende de „hemel" niets voor de „aarde". Zoo waren
belijdenis en dogmatiek, zoo was de kerk met haar getuigenis buiten
de „wereld" komen te staan. Aan de eene zijde won het niaterialisinc,
waartegenover schrap stond het Evangelicalisme, dat het „geestelijke"
wel erkende, maar alleen als specifiek eigendom van den geloovige.

Nu komt in Coleridge de machtige geest aan het begin der eeuw,
die nieuwe lijnen heeft aangewezen, en aan wien niet alleen Sterling,
Maurice en velen der zijnen, maar ook Newman en anderen veel te
danken hebben. Men kan Coleridge van vele kanten bezien: o. a. als
getuige tegen den geest der 18e eeuw, als Kantiaan enz. Op Maurice
is hij van invloed geweest, naast Plato, als
realist. Wel gevoelde
Maurice, dat terwijl Coleridge tegenover vereering van bloote feiten
waarheden had geiiandhaafd, er nu noodzakelijk was weer een sterker
nadruk leggen op
feiten, zonder welke de waarheden niet zijn. Daar
was bij Maurice zelfstandigheid, ook invloed nog van anderen als b.v.
Erskine van Linlatlien. Maar naast het realisme, of liever in en met
dit realisme, is voor Maurice van groote betcekenis geweest, dat hij
in Coleridge kan vinden de verbinding van de twee: het religieuze
en het kosmische. De goddelijke wereld, de hemel, is niet maar een
toevluchtsoord voor de enkelen, die behouden worden, maar het
complement, de bron en tevens de kroon van den kosmos. De godde-
lijke waarheid is niet een specifiek iets, dat alleen geldt voor hen
aan wie ze geopenbaard is, maar haar mysteriën zijn een verklaring
juist van al het denken en doen op aarde. De kerk en haar belijdenis

-ocr page 24-

— 20 —

hebben dus het antwoord op het zoeken en vragen. Zij hebben boven-
dien beteekenis voor
elk mensch: want elk mensch is, daar hij wil-
lend wezen is, een geestelijk wezen.

Een geschrift van Coleridge lezend gevoelt men eerst in toon een
ontzaglijk verschil met Maurice, Doch — hoewel er verschilpunten
blijven — men ontdekt toch, hoe machtige en blijvende verwantschap
er is tusschen den een en den ander, zeker omdat beiden aan Plato
veel te danken hadden, maar ook, omdat Coleridge rechtstreeks invloed
uitoefende op Maurice,

Het is evenwel, niettegenstaande Coleridges wassenden invloed,
duidelijk merkbaar, dat hij nog niet geheel klaar is voor zichzelf,
vooral niet op wat ik nu maar zal noemen religieus en theologisch
gebied. Hij had een zwaren strijd over de kwesties, die reeds vroeg
zijn leven bewogen hadden. Maar, misschien juist omdat ze hem zoo
na ter harte gingen, krijgen wij er weinig bepaalds van te hooren.
Hij heeft in deze jaren — nog in 1828 blijkt het —deels geleefd in
een wereld, die de zijne niet zou blijven. Hij verheerlijkt „religion,"
vooral als het bijzondere eigendom van de Vrouw — het beeld van
zijn zuster Emma moet hem daarbij wel voor den geest gezweefd
hebben. In de persoonlijke vroomheid ziet hij eigenlijk
het. Want
wat daarnaast staat, is Theologie, niet anders dan „systematised reli-
gion", een zaak des harten dus in formules gebracht.

Nu bracht Maurices studie hem niet bepaald tot Theologie — ook
al bleef die hem niet vreemd. Maar nog te meer na zijn gegeven
definitie kunnen wij begrijpen, dat zijn hart trok naar de ruimte, naar
kennis van velerlei, en niet naar de Theologie, zoo geformuleerd.
„Religion" — de later door hem zoo verworpen term — en daarnaast
de „kosmós" en haar leven, ze stonden nog vreemd naast elkaar. De
geest moest nog komen, die eenheid zou brengen.

Hiernaast is eenigszins een neiging merkbaar, om zich in de
Engelsche kerk te begeven. Maar, in Oct. \'25 naar Trinity Hall
overgegaan, en in \'26 studeerend in Londen, stelt hij die vraag
toch vooral met het oog op het verkrijgen van zijn graad, die hem
niet kon gegeven worden, ofschoon hij de vereischte examens had
afgelegd. Toen hem bleek, dat hij om dien te verkrijgen de 36e canon
moest onderteekenen, liet hij onmiddellijk zijn naam uit de boeken
schrappen. Hij wilde dien zelfs niet laten staan uit angst, dat het

Zio o.a. J. T. OüLEiuDdK. Aids Lo rofloction, Tui.i.ocn. Movomont.s of
roligious thought.
Pflfjdeueu. Dio Entwicklung dor Protest. Theologie in
Deutschland solt Kant, und in Grossbritannion soit
1825. Froiburg i. B.
1891. F. D. Maurice. Kingdom of Christ. Dedication.

-ocr page 25-

— 21 —

belang soms invloed kon hebben, om de kracht en zuiverheid van
zijn
geweten te schaden. Reeds voor zijn vertrek uit Cambridge,
was hij zijn eerste werk als auteur begonnen. Met zijn vriend Whitmore
werd hij redacteur van „The Metropolitan Quarterly Magazine", dat
Nov. 1825 voor het eerst verscheen. Het had een kort leven : slechts
3 nummers verschenen. De inhoud van Maurices artikelen geeft ons
eenigszins een kijk op geest en streven van den twintig-jarigen redacteur.

Jong zijn de artikels in menig opzicht. Het streven was, om aan
„The Age of Folly", waarin men leefde, haar dwaasheden te laten
zien, om „with much plain sense and more (!) plain speaking"
bloot
te leggen,
ook waar men niet kan hervormen. In elk geval maken de
redacteurs aanspraak op „originality". Vooral ook in dit opzicht, dat
zij „beginselloos" zijn — gelijk hun verweten wordt — in zoover zij
niemand — geen partij of mensch — hun „Meester" noemen. Maurice
erkent met fijne ironie, dat zij in dit opzicht niet zoo „beginselvast"
zijn, als de gewone periodieken ! Hij wil dwaling aanwijzen en het
goede en ware prijzen, waar het ook voorkomt. Dit formeele beginsel,
dit nobele verzet — al is het hier niet zonder jeugdigen overmoed en
nog te formeel — is karakteristiek gebleven voor Maurice. Hij was
absoluut wars van alle partijschap en alle sectarisnie. Hij vond
nergens rust, voordat hij een plaats had gevonden, waar hem toege-
staan werd het goede en ware,
omdat het goed en waar is, te erkennen
en na te jagen. Hij kou geen „program" onderteekenen, dat niet aan
al het goede en ware recht liet wedervaren. En voorloopig vond hij
noch die plaats noch dat program. Aanwijzingen van dezen aard zijn
in het Metr. Qu. Mag. het belangrijkst. Een aanval op Benthams
„Book of fallacies", een parodie, was hem later"■\') een oorzaak van
groote schaamte, omdat hij daarin het gewaagd had spottend op te
treden tegen een ernstige overtuiging. Behalve Bentham moet de
strooming van zijn tijd, die hij betitelt als „egotism", nauw verwant
aan het „Cockneyisme", zooals hij het opvatte, het ontgelden. Het
was de overtuiging van eigen „intrinsic superiority to the rest of
mankind", en van de groote waarde van het eigen ik boven al het
andere. Zoo keerde hij zich tegen het subjectivisme en individualisme.

Coleridge wordt zeer geprezen; en ook Wordsworth, omdat hij
is een man „greater, and purer from vulgar meannes than to belong
exclusively to our generation." Maurices kritiek geldt voortdurend

\') Tho Metropolitan Quarterly Magazine. 3 numbers. Nov. 1825. Jan.
April 182G. (Zio vorder Bibliografio.)

\') Zio „The Conscionco."

-ocr page 26-

— 22 —

meer den inhoud en den schrijver dan den vorm van wat hij onder
handen heeft. Hoezeer hij zich ook in de Hteratuur begaf, toch heeft
de aesthetische waardeering niet de overhand.

JV\\aurice wilde staan daar, waar het goede en ware is. Geen
wonder, dat hij op die wijze zich eenigszins eenzaam gevoelde. Hij
vond het nergens volkomen. Nu heeft hij die eenzaamheid eigenlijk
heel zijn leven gevoeld als een kruis hem door zijn beginsel opgelegd
en voor een deel ook door zijn niet gemakkelijken, ontoeschietelijken
aanleg. Maar
nu had hij nog veel meer te lijden; was het later een-
zaamheid, omdat hij die meende te moeten dragen ter wille van de
waarheid, die hij voorstond, nu wilde hij wel overal waarheid erkennen,
maar voelde zich nog niet in het bezit van
de waarheid. Los van
Cambridge en in Londen gekomen, zonder vooruitzicht zijn graad te
kunnen verkrijgen en geen lust hebbend in een bepaalde rechts-
professie, komen nu de moeilijke jaren voor hem, en die beslissend
zijn geworden voor heel zijn leven.

Wij kunnen niet juist aanwijzen, hoe hij groeide wat betreft zijn
persoonlijke verhouding tegenover Theologie en Kerk.

Wij krijgen daar wel de resultaten van te zien en te hooren, als
zij er zijn, maar de strijd is grootendeels verborgen. Wachtend, totdat
wij die resultaten kunnen aanwijzen, houdt ons nu vooral bezig wat
tijdens zijn Londensch verblijf aan den dag komt. Zijn studie en
werkzaamheid bewogen zich vooral in de richting van de literatuur
van den tijd en het sociaal-politische. Dit komt uit in zijn lidmaatschap
van de Debating-Society en zijn voortgezette werkzaamheid als schrijver
en redacteur van het Athenaeum.

In een bijdrage aan de Westminster Review stond hij vrij sterk
aan liberale zijde. Hij was in de periode, waarin hij meer dan later
het liberalisme naderde. Maar reeds in Cambridge ging hij eigenlijk
alleen in practische kwesties met hen mee, terwijl iiij nooit volkomen
de „liberale liverei" droeg. Hij, en Sterling nog meer, voelden afkeer
van den liberalen toon.

In de Debating-Society nam hij een bijzondere plaats in. Van
deze Society, oorspronkelijk door Owenisten opgericht, die er evenwel
in Maurices tijd niet meer aan deel genomen schijnen te hebben, was
ook J. St. Mill lid. Deze heeft, hoe hij ook van Maurice later afweek,
steeds groote syriipathie voor Maurice gehouden. En Maurice heeft
naast Coleridge en Carlyle op Mills „wedergeboorte" van een eng

Tulloch..- Movomonta of religious Tliought pp. 224—22(5. Lottors of
Thomas Carlyle 1826-1836. ed. by C. E. Norton. 2 vols. London, 1888.
Vol. I p. 336 en Vol. I en II passim.

-ocr page 27-

— 23 —

bekrompen bestaan tot een ruimer leven een grooten invloed gehad.
Dat alles en de gaven en het karakter van Maurice bleef Mill hoog-
stellen, hoezeer hij ook achtte, „that there was more intellectual power
wasted in Maurice than in any other of my contemporaries."

Sinds \'29 verliet Mill de Club. Hij deelt mee, dat zij bestond uit
Benthamisten en Tories. Nu vormden Maurice, die weinig, en Sterling,
die veel sprak, een derde nuance.\') Zeker kunnen wij hierop beter
afgaan, dan op Carlyles uitlating\'-\'), dat Maurice c.s. in deze periode
niets anders voorstonden dan „Radicalisme." Er moge veel sympathie
geweest zijn voor de Radicalen, gelijk Maurice hen in zijn jeugd
bewonderde, maar veeleer geloof ik toch aan een andere „nuance,"
een die niet volkomen bij een of andere partijkleur past. Ik kan niet
anders denken, dan dat de nuance, waarvan Mill spreekt, moet zijn
die van Coleridge, of nader van het „realisme," want niet alleen
Coleridge, ook Plato heeft hier rechtstreeks zijn invloed in gehad.
De maatschappij is een realiteit. Die realiteit bewaren is niet het
Tory-conservatisme, dat vormen bewaren wil; maar evenmin is dat
het zoeken van het mit der meesten; veeleer het zoeken en hand-
haven van het ware bestaan der maatschappij. Zoo stonden zij op
een anderen grond dan beide andere partijen, gaven hun beurtelings
gelijk en ongelijk. Zij waren radicaal en conservatief tegelijk, maar
uit geliecl andere motieven en in een geheel anderen geest.

Het jaar \'28 werd verder in beslag genomen door zijn mede-
werking aan het „Athenaeum""), terwijl hij sinds 1 Mei redacteur
was van de „London Literary Chronicle," en sinds 30 Juli van het
„Atiienaeum," waarmee de Chronicle was samengesmolten. \')

Hij schreef voor het Athenaeum in den beginne „Shetches of
contemporary authors". Wij gevoelen ccn nog wat dieper en zuiverder
geest, dan in de Metr. Qu. Mag. Hij stelt weer als beginsel, dat hij
zich door niets anders wil laten leiden dan „free love of truth."
Waarheid stelt hij als eersten eisch ook voor den dichterAl wat
ruim, diep, goed is, draagt zijn bewondering weg; engheid, domheid
kan hij niet verdragen; allernn\'nst het „egotisme", dat roept: „Un

1) .L «t. Mill. Aiilobiography. London, 187;}. O.u. pp. 152-lö-t, 15(5.
\') Life of John Sterling, p. 229.

Zio over Storling\'s on Maurico\'s betrekking tot hot „Athonaeuni"
0.\\klylhs Life oi John Sterling.

\') Athonaoum 1828. The London Litorary Chroniclo. Moi, Juli 1828.
(Zio verder Bibliografie.)

\') Vgl. Caklyle: „ïhank Heaven 1 know my trado: it is to write inuh."
Lettors 182C-1836. Vol. II p. 4.

-ocr page 28-

— 24 —

siècle tel que moi!" Voor Hares „Guesses at truth" heeft hij groote
sympathie; het zal nooit populair worden, en wel om de groote
deugd, „that it does not fall in with the views of any party or sect"

Hij spreekt nog veel over „religion", en zegt, dat zedelijkheid en
godsdienst zijn „individual concerns." Dat is nog het oude standpunt,
hl de latere nummers spreekt hij ook over datgene, wat hem verder
steeds na aan het hart heeft gelegen: onderwijs en opvoeding. Ook
hier mist hij nog de volheid. Eerst later zou hij in de Kerk een
vasten grond vinden, ook voor deze dingen. Het is dan evenwel
juist als vervulling van wat hij hier reeds stelt als ideaal van opvoeding:
geen africhting, maar een „cultivating all the mental faculties." Hij
maakt een onderscheid tusschen sensual, intellectual en religious
faculties van het kind; die ontplooien zich niet tegelijk. Inderdaad,
dit is een heel ander dialect, dan hij later zou spreken, \'t Is of deze
lijn van beschouwing later plotseling wordt afgebroken, a. h. w. over-
wonnen door een andere, veel minder subjectief-psychologisch, veel
meer objectief-theologisch. Het is evenwel jammer, dat elementen,
gelijk wij die hier bemerken, toen bijna geheel zijn zoek geraakt.

Het blijkt, dat hij Coleridge leest en bewondert; maar in hoever
hij Maurices denken beheerscht, zal eerst later in alle opzichten
duidelijk worden. Hij schreef artikels voor „Lardner\'s Biographies",
en was einde \'28 reeds begonnen aan zijn eenigen roman. Hij,
Sterling en Whitmore hadden afgesproken ieder een boek te schrijven.

Met Sterling, die in dezen een eenigszins wonderlijke rol ver-
vulde, ijverde hij in dezen tijd voor de Spaansche politieke ballingen,
verdreven uit Spanje om hun strijd voor de constitutie. Carlyle geeft
een treffende beschrijving van hun ervaringen. Maar overigens be-
merken wij van practisch optreden niets. In gezelschap — anders dan
van zijn vrienden — kwam hij weinig. Zijn natuurlijke schuchterheid
stond hem in den weg. Sterling wist hem te brengen in den familie-
kring der Bartons en nam hem mee naar zijn eigen ouderlijk huis.

Maurice was niet gelukkig. Voor een practische loopbaan voelde
hij niet de minste neiging. Zijn gaven, ook in het Athenaeum schitte-
rend, werden erkend; maar het blad kon toch geen stand houden.
De gedruktheid, waaronder hij leed, werd nog vermeerderd, toen in
1828 zijn vader, intusschen naar Southampton verhuisd, o.a. ten gevolge
van het verlies der constitutioneelen in Spanje, financieel sterk ach-
teruitging. Anne was reeds in 1826 gestorven. Maar de overige zus-
ters, voor zoo ver zij konden, en ook Frederick, achtten zich geroepen

Hierin heeft Maurice steeds warme sympathie gevoeld voor Hare.

Caklyle. Life of John Sterling.

-ocr page 29-

— 25 —

hun vader te steunen. Maar wat zou hij? Hij klaagt aan zijn moeder over
„inactivity of mind", zijn „indolence". Het feit was, dat hij zijn weg
niet zag. En toch, hij gevoelde meer en meer: hij moest iets zijn,
iets beginnen. Zijn zuster Emma spoorde hem vooral aan, om zijn
roman te schrijven. Zij hoopte, dat het tot stand brengen van zulk een
werk hem meer zelfvertrouwen zou geven. Zelf in deze maanden
ernstig lijdend deed zij al het mogelijke, om haar broer tot een steun
te zijn. Die ziekte zelf was mee een der bezwaren, die Maurice drukten.

Tegen het einde van \'28 begon hij zich nu voor \'t eerst met ernst
voor oogen te stellen, of hij Predikant zou worden. In de Kerst-
vacantie thuis sprak hij eenigszins vrijmoediger over zijn gedachten
met zijn moeder en Emma. In elk geval dacht hij er over, om weer
naar Cambridge te gaan, een gedachte door zijn moeder en Emma
in hem opgewekt.

Dit duidt reeds op eenige meerdere conclusie in zijn strijd. Hij
begon er steeds meer toe te neigen, om zich bij de Engelsche Kerk
aan te sluiten. Strijd over zijn godsdienstig-theologisch standpunt
stond nu vooraan. En voor \'t eerst eigenlijk begon zijn vader tot zijn
groot verdriet te gevoelen, dat Frederick hem ook ontgroeid was.
Wat Maurice hieromtrent schrijft aan zijn vader, is niet alleen weer
een bijdrage tot de pijnlijke familiegeschiedenis, maar geeft ook een
duidelijken blik op zijn innerlijk leven, wat ons jnist in dit stadium
zoo welkom is. En bovendien zien wij hierin zijn getuigenis tegenover
het Unitarianisme en een lijn van beschouwing, die bij hem tot het
meest eigene behoort. In dit schrijven bemerken wij, naast hetgeen wij
reeds noemden, het best, wat hem geleidelijk gedreven had tot vol-
komen vervreemding van de Unitarische sfeer. Later, in \'31, zal hij
in een brief aan zijn moeder doen zien, wat hem scheidt van het
Evangelicalisme. Deze beide brieven zijn van het hoogste be-
lang. Ik laat daarom een gedeelte uit den eersten hier volgen —
en verwijs naar het tweede gedeelte van dit werk als een uitwerking
en conunentaar daarvan.

Hij spreekt eerst over de „painful inability to converse even
with those who loved me best upon the workings of my mind." Hij
zegt wel Predikant te willen worden, doch voelt zich weerhouden
door zijn ongeschiktheid. Hij zegt, dat er een groot verschil is
tusschen zijn vader en hem: hij gevoelt in zijn eigen hart, dat
zonde
ligt aan den wortel zelfs van het schijnbaar mooie gedrag. „And
this conviction, 1 believe, occasions the principal difference between
my opinions and yours. I believe with you that if we are sincerely
devoted to God, He will not be strict to mark occasional deviation,
or rather that He will give us repentance for them; but then it is

-ocr page 30-

— 26 —

exactly here that 1 found I was deceiving myself. My heart was not
sincerely devoted to Ood. I fancied so till I had searched it, but then
I saw very clearly that self and the world had far the greatest part
of it. If 1 could have conceived of God as anything less than perfect
love, I might have found less difficulty in satisfying myself that 1
was conformed to the standard which He requires me to attain. But
believing Him to be love in the most absolute, unqualified sense, I
felt the difficulty of approaching Him, or even of comprehending
His nature, almost infinite, because love divided my heart with a
thousand evil passions, and was itself tainted with evil and corruption
like them. The perfect spirituality of God\'s character I found 1 had
no idea of, though from habit 1 might bend my knees to Him and
use all the phrases which expressed it. Hence the necessity of that
perfect spirituality being embodied to me in a human form; hence
the necessity of being able to contemplate Him, in whom and through
whom only I could contemplate God, as the pardoner and remover
of that evil in my heart which prevented any spiritual idea of God
from being entertained by it: and hence the necessity, when that
obstacle, that disease was removed, of the Spirit of God dwelling
in my heart to enable it to think rightly of and pray righthly to Him".
Had hij zich vroeger van het Unitarianisme en Universalisme afgekeerd
als „weak" deels uit intellectual pride, deels omdat hij niet kon be-
vredigd worden door een God, die niet Liefde, maar slechts „good
nature" was, nu wendt hij zich uit meer zuiver.persoonlijke religieuse be-
hoefte daarvan af en heeft iets positiefs gevonden. Hij komt op tegen
het Unitarisme, juist door
ten volle te laten gelden de verkondiging
van de Unitariërs: God is Liefde. Het is opmerkelijk, langs welken
weg hij\'Trinitariër werd: vooreerst wijs ik er op, dat dit niet volko-
men is de Evangelical lijn; verder dat
Oods Openbaring in Christus
hoofdzaak is. Zelfzucht is
de zonde, daar ook immers God als Liefde
standaard is voor het leven. En eindelijk zien wij hier nog sterk den
persoonlijken subjectieven factor overwegen: een Christus, die beant-
woordt aan de behoeften en nooden van het hart.

Geen wonder trouwens, dat dit hier vooral op den voorgrond
gesteld wordt, waar het immers zulk een geheel persoonlijk iets geldt.

In deze sfeer van gedachten kon hij zich vanzelf niet zoogansch
en al meer vreemd gevoelen aan de Engelsche Kerk, die hem natuurlijk
ook om haar onsectarisch karakter moet getrokken hebben. In 1829
geruinien tijd thuis, zeer gedrukt, maar opgewekt door zijn moeder
en vooral door Emma, besloot hij dan eindelijk te Oxford zich te
gaan voorbereiden voor den geestelijken stand. Dit besluit viel in het
einde van het jaar. Hare wilde hem voor Cambridge bewaren, waar

-ocr page 31-

— 243 —

hij misschien fellow had kunnen worden in Trinity Hall. Maar Mau-
rice antwoordde, dat hij tot nog toe was geweest „loose and inco-
herent" in zijn speculaties. Hij vreest niet, dat de „mere barren ortho-
doxy", waarvoor Oxford bekend staat, voor hem gevaar zal opleveren.
Wat hij voor zich noodig acht en hoopt van Oxford, schrijft hij aldus
aan Hare: „If I could hope to combine in myself something of the
freedom and courage for which the young men whom I knew at Cam-
bridge were remarkable, with something more of solidity and reve-
rence for what is established, I should begin to fancy that I had some
useful qualities for a member of the English Church". Inderdaad,
door hoevelerlei invloeden zij ook gewerkt moge zijn, er kwam bij
Maurice een sterke „conservatieve" wending, doch in den besten zin.
Er kwam over hem iets van tegenzin in zijn vroegere periode, en
hoewel deze vooral betrof zijn eigen persoonlijke tekortkomingen
wat betreft studie enz., toch gold het ook zijn denken van dien tijd.
Hij wenscht alles nieuw.

Het eerste groote feit, toen hij in Exeter College was, is het
gereedkomen van zijn roman „Eustace Conway", Febr. 1830, tot
groote vreugde van Emma. Het werd evenwel eerst in \'34, na nog
eens bekort te zijn, in 3 deelen uitgegeven. Het zou zijn eenige roman
blijven. Reeds begon een andere loopbaan, dan een literaire en poli-
tische, voor hem aan te breken.

Coleridge bleek, gelijk Sterling schrijft aan Maurice, zeer met het boek
ingenomen te zijn. Iets van een der Kingsley-motieven, de strijd en
wedergeboorte van een jongen man, gelijk wij dat b.v. in Yeast hebben,
vinden wij ook hier, maar niet zoo haastig uitgewerkt als Yeast. Het
boek is overigens soms romantisch genoeg, en wel wat overvol van
schurkenstreken of niet veel beter dan dit. Inderdaad, het verbaast ons,
gelijk gezegd werd bij de verschijning van dit boek, dat iemand als
Maurice zulke ellendige sujetten kon teekenen! Hoofdpersonen zijn
een broeder en zuster. De zuster wordt kemielijk verheerlijkt, zoowel
om haar echt en persoonlijk godsdienstig leven, als haar stille toewij-
ding, om een geliefkoosd woord van Maurice te noemen, haar „offer".
De broeder komt in aanraking met kringen en gedachten, die Mau-
rices eigen leven bewogen, met Quakers, Benthamisten, Pantheïsten.
Hij heeft met die alle zijn strijd, hij heeft allerlei teleurstellende erva-
ringen, zoowel wat de individuen betreft in die kringen, als wat aan-
gaat de beginselen. Maar, terwijl nu alle gesprekken en gedachten
daarover en o.a. over opvoeding niet weinige, menige bladzij van dit
boek vullen, ligt de „oplossing" toch wel hierin, dat niet een theorie,
maar de mensch en het mensch-zijn als hoofdzaak verkondigd wordt.
Het „ik" moet vrij zijn, maar wordt niet vrij door een of andere

-ocr page 32-

— 28 —

theorie, maar door gehoorzaamheid aan gestelde wetten. En dit nu
is de oplossing, die Eustace bevredigt na het dwepen nu eens met
de eenzijdige Spiritualisten (Quakers, Sectariërs), dan weer met de
eenzijdige Utilitariërs, die de „Society" alles in alles maakten. Dit
„ik" met al zijn „faculties", maar culmineerend in den wil, dat is
het wat Coleridge eveneens tegenover Sectariërs en Materialisten hand-
haafde. En was het alleen reeds daarom, dan is het begrijpelijk, dat
Coleridge behagen had in het boek. Ik voor mij geloof, dat er zich
een groot deel in afspiegelt van Maurices eigen strijd; veel van Emma
heeft hij zeker in Honoria, de zuster uit het boek geteekend; en
de oplossing is een blijvend kenmerk geweest van de gedachtensfeer
van Maurice.

Hij heeft een werk als dit niet meer gegeven. Zijn stijl hier
en elders is niet vloeiend, gewoonlijk stroef. Men moet telkens eens
herlezen, eer men goed met hem op streek is. Eenigszins zwaar zijn
de zinswendingen dikwijls. Als het getuigende element komt, dan is
er kracht en gloed in zijn woord, dan komt er gang in. En vooral
gelukt hem de dialoogvorm; het dramatische was hem eigen, en
telkens als hij kan, kiest hij — en terecht — dezen vorm van
schrijven, die het hem mogelijk maakt al argumenteerend en pleitend
toch het levende te bewaren.

Naar Oxford was zijn roem hem van uit Cambridge reeds vooruit-
geloopen. Hij maakte daar kennis o.a. met Gladstone en Bruce (later
Lord Elgin). Met Gladstone maakte hij deel uit van een „Essay
Society". Hij bleek ook daar te zijn een man strikt van geweten,
met een nauwgezet, ik zou zeggen af en toe bijna pijnlijk verant-
woordelijkheidsgevoel. In dezen tijd moet hij ook Newman, die gedu-
rende Maurices verblijf te Oxford ook daar was, gehoord hebben.
Ook Keble hoorde hij preeken. Maar opvallend weinig spreekt hij
over hen, zoodat het niet te zeggen is, of zij iets voor hem geweest
zijn, en zoo ja, wat. Groot zal vermoedelijk die invloed.— althans
bewust — toen niet geweest zijn. Hij zag in Newman, gelijk uit een
veel later schrijven blijkt, een Aristotelicus,, met Keble vol viuir
voor Karei I en het Anglicaansche Episcopalisme.

Volgens Maurice is elk kind van nature Platonicus, de opvoeding
alleen maakt de menschen Aristotelici. En dus is naar zijn ge-
dachte een Platonicus zeker dichter bij het Koninkrijk der Hemelen,
dan een Aristotelicus. In Maurices strijd met Newman is het m. i.
ook onloochenbaar, dat Maurice, om zoo te zeggen, veel meer „onbe-
vangen" is en veel meer heeft de heilige onmiddellijkheid van het
geloof. Hij is meer „als de kinderkens".

Erskine, met wiens geschriften hij nu door Bruce nader in aan-

-ocr page 33-

- -

j/

raking kwam, maakte grooten indruk op hem; in deze dagen vooal
de Brazen Serpent. Nog afgezien van Erskines bijzondere gedachten
(van welke wij intusschen ook weten, dat zij Maurice niet ledig zijn
voorbijgegaan), was Maurice hem dankbaar voor het licht, dat hij op
de Schrift liet vallen. In eenzelfde Theologische richting influenceerden
op hem ook de preeken van J. M. Campbell, Erskines geestverwant, i)

Maar eigenaardig is in deze periode vooral zijn verhouding tegen-
over Irvings wonderen. Kenschetsend is juist, dat hij daartegenover
zich
niet durft uit te spreken. Hij is zoozeer doordrongen van de
diepte van zijn vroeger scepticisme, en zijn gemis aan waar geloof^
aan echte liefde, dat hij geheel met zichzelf wil breken. Hij w/Zniels
van het oude meer macht over zich geven. Allèen daarom zou hij
de wonderen uit reactie wel aan willen nemen; en toch dat gaat
natuurlijk niet; en het is ook verkeerd, ja onmogelijk, iets te gelooven,
omdat men besluit het andere niet te willen. Het is de bekende phase:
de geest heeft zichzelf en al het zijne willen van zich zetten, zonder
er nog geheel los van te zijn, en wil nu wel
alles aannemen, omdat
hij niet sceptisch wil zijn. Maar hij weet niet wat wel, wat niet aan
te nemen; hij heeft geen toetssteen, hij is nl. nu sceptisch ten op-
zichte van zichzelf en al zijn conclusies.

Het spreekt van zelf, dat wij in zulk een tijd weinig van zijn
wording hooren, ook al maken verschillende invloeden in een derge-
lijke periode dikwijls des te dieper en blijvender indruk. Wat Irving
en Erskine betreft, zien wij dan ook eerst later Maurice duidelijk
rekenschap geven van wat hij aan hen te danken heeft. Van Irving
en Erskine beiden leerde hij de Schotsche Theokraten eerbiedigen.
Het feit, dat
God alle dingen doet, en dat Hij is de Koning, de
Rechter der natie, dit was het Theokratiscli element, dat een groote
factor werd voor Maurice, naast de erve, die hij van Coleridgc ont-
vangen had. Bovendien was het beginsel:
God het begin en alle
dingen doende, voor hem het eenig juiste uitgangspunt voor Theo-
logie. Van geen geringe beteekenis was het voor Maurice verder,
dat Erskine hem leerde iets van wat hij later
manlijk Calvinisme zou

\') Zio o.a. Tlio Doctrine of Sacrifice. Dedicatory Lottor.

■■\') Zio do lioogst bolangryko inloiding by „Tlio Doctrine of Sacrifice\'",
on do opdracht van „I\'rophots and Kings" aan Erakino. Vordor: L
kttkks
01.\' Thomas Ehskin\'e ok Lini.athkn edited by William I lanna. Edinburgh, 1877
2 vols Vol. r pp. 127 — 129. O.a. doze woordon van Maurice in oon brief;
I did think it a duty to express what
1 fool towards you, in connection
with tiio task whicli (lOd has shown mo that I am to perform for His
Church, tiiat of testifying that the grace of God has appeared to all nioii".

-ocr page 34-

— 30 —

noemen: God is, zooals Hij zich aan het kruis door den Zoonopen-
baart: Liefde, en enkel Liefde.

Het is onmogelijk in geestesontwikkeling een vaste chronologie te
geven. Maar van de gedachten, die nu Maurice bezighouden, zien wij
al spoedig in deze periode of onmiddellijk daarna de resultaten. En
daarom noem ik ze hier, omdat ze ook onmiddellijk zich aansluiten
bij het positieve, dat Irving en Erskine hem geven. Zij zijn een aan-
vulling van het gemis, dat hij bij hen gevoelde; en tevens ligt er in
de eindelijke overwinning in de worsteling van jaren.

Ik wijs dan hoofdzakelijk op twee punten. Vooreerst zijn einde-
lijke volkomen afrekening met het Evangelicalisme, zooals dat mach-
tigen invloed op hém gehad had. Had hij met groot gemak het Uni-
tarianisme op zij gezet en zijn bezwaren daartegen aan zijn vader
blootgelegd, veel zwaarder was zijn strijd tegen het Evangelicalisme.
Hij had om zoo te zeggen in zijn karakter een natuurlijken hang daarnaar.

Het ontbrak hem niet aan eerbied voor de oudere Evangelicals,
door wie de kracht des Geestes weer openbaar werd onder de doods-
beenderen, evenzeer als hij bij toeneming van het systeem der jongere
Evangelicals afkeer toonde. Bovendien, zijn meest geliefde zuster,
Emma, deed hem het Evangelicalisme in een bekoorlijke gedaante
zien; haar piëtisme, juist ook omdat het van haar was, had invloed op
hem. Aan den anderen kant schijnt zijn zuster Elizabeth, die in de
Engelsche Kerk was gegaan, zooveel zij kon op ruimer baan hem
gestuurd of gesteund te hebben. Wat wij hier noemen, ligt voor
een groot deel verborgen. Maar af en toe komt er iets van naar
boven, dat hij met deze dingen in zijn binnenste een zwaren strijd
heeft gevoerd. Wat bij hem naar buiten treedt, draagt hiervan weinig het
kenmerk. Ik herinner evenwel aan zijn reeds genoemde verheerlijking
van „religion" tegenover Theologie, als een specifiek vrouwelijk bezit.

Dit kunnen wij des te beter begrijpen, als wij bedenken, dat er
in hem was de mensch van de ruimte en die andere mensch meer
van de diepte. Wat nu die laatste doormaakte, dat werd niet zoo
openlijk uitgesproken.

Aan zijne moeder schrijft hij nu eindelijk in \'33 — en het is,
alsof dit voor hemzelf eene openbaring is: — Wat vragen wij naar
waarborgen, of wij Christus wel hebben of ons moeten rekenen als
buiten Hem staande? Christus
is in ieder mensch, en ieder mensch
is in Christus. „Is there no difference between the believer and the
unbeliever? Yes, the greatest difference. But the difference is not about
the
fact, but precisely in the belief of the fact". Het is niet de vraag
dus: mogen wij gelooven, dat wij in Christus zijn ? Neen, het is jiu\'st
de zonde dit niet te gelooven.

-ocr page 35-

— 31 —

Daarnaast moeten wij wijzen op een gemis, dat hij ook bij de
Tlieokraten gevoelde, een gebrek aan erkenning van jiet mensch-zijn.
„Humanity" ontbrak. Dat was ook het geval in het sectarisme. Het
is . in de Engelsche kerk, dat hij nu, tegelijk met een ruimer Theologie
en waar universalisme, zocht een heiligverklaring van het leven,
van het mensch-zijn als zoodanig. Hij hoopt daar te vinden een
erkenning van de banden, waardoor niet enkel geloovige aan ge-
loovige, maar naar Gods bestel mensch aan mensch gebonden is; een
heilig-verklaring van den kosmos; de getuigenis, dat de aarde en al
haar volheid des Heeren is. Zoo zullen dan in het „allen in Christus,"
in de. „Kerk", de „religieuze" en de „kosmische" behoefte vervuld
worden, diepte en ruimte. Elk der beide komt daar tot zijn recht.
En dat wel niet elk afzonderlijk, maar tezamen in éénheid. Dan eerst
kan Maurice èn voor zijn eigen ik èn voor zijn levens- en wereld-
beschouwing klaar zijn. Dan komt de rust en wordt alles „geheel"
in hem!

Zoo besluit hij dan eindelijk zich in de Engelsche kerk te
laten opnemen. En op 29 Maart 1831 liet hij zichherdoopen. Daarbij waren
getuigen zijn vrienden Acland en Jacobson, welke laatste hem vooral
naar Oxford getrokken en daar vastgehouden had. Hij liet zich
doopen, hoewel zijn vader hem gedoopt had met de fornnile van
het Evangelie. In de Kerk zocht Maurice tegenover de miskeiming
van het gezin als zoodanig door desecte een volle erkenning daarvan.
En toch, tegelijkertijd gevoelt hij, in die Kerk zich begevend, zich
geroepen ter eere Gods zijn vader diep te grieven. Deze handelwijze
kunnen wij niet verdedigen; maar in anderen, hoogeren vorm zal
straks Maurice gedrongen worden telkens en telkens weer te erkennen,
hoe om Gods wil alle banden, die mensch aan mensch binden, voort-
durend verbroken worden. Hij, die verkondigde, dat Christus lief-
hebben ook is Vader en Moeder liefhebben, heeft ook gevoeld: „Wie
Vader en Moeder liefheeft boven Mij, is Mijns niet waardig."

Maar, hoewel wij moeten bedenken „Oordeelt niet", naar een
van Maurices grootste levensspreuken, en hijzelf schrijft: „I think 1
was directcd to do it by the Holy Spirit", toch gevoelen wij in dien
herdoop meer den verkeerden ijver van den bekeerling, en kunnen
wij er geen werk des Heiligen Geestes in zien. De drang, om al het
oude af te schudden en alles opnieuw te beginnen, gepaard met de
onzekerheid ten opzichte van eigen oordeel aan zulk een stadium
eigen, zal bovendien ook hierin zich hebben doen gelden.

Straks zal hij als apologeet voor zijn Kerk optreden, maar dan
zoo nobel en hoog, dat wij in zijn werk duidelijk den Geest Gods
speuren. De schuchtere, consciëntieuze man, die steeds twijfelde aan

-ocr page 36-

- 32 —

zichzelf, zal daar spreken met een beslistheid en vastheid, die daaruit
voortkomen, dat_hij „het" gevonden heeft, waarnaar zijn geest zocht.
Op de lijnen zijner Kerk, zooals hij zich die althans voorstelde, is hij
tot den einde toe gebleven. En, hoewel hij zijne gansche volheid
nog niet had, zijn er van nu aan toch zekerheid en rust in zijn leven
als ondergrond, hoeveel stormen er ook door hem en over hem zijn
gegaan. iVlet vreugde zien wij nu dit leven meer „geheel" worden,
terwijl tegelijk het ongestadige plaats maakt voor het afgaan op een
vast doel, een bepaalde loopbaan. Al deze elementen werkten zeker
mee, om zijn energie te sterken en hem meer te bewaren voor neer-
slachtigheid, die hem telkens bekropen had eensdeels zeker uit een
hang naar zwaarmoedigheid, die hem altijd eenigszins bijbleef, ander-
deels uit een gevoel van onzekerheid en onvoldaanheid, vooral omtrent
zichzelf. Toch is dit laatste nooit geheel en al van hem geweken. Het
maakt voor een deel zijn grootheid uit: een man van ontzaglijke,
oprechte nederigheid en bescheidenheid, waar het zijn eigen ik betrof.
Aan de oprechtheid hiervan is geen oogenblik te twijfelen in deze
klare ziel.

Maar, mee door de omstandigheden en ervaringen van zijn leven,
zoo vol miskenning en bestrijding, spreekt hij zijn geringheid en achter-
staan bij anderen soms wat al te veel uit. En, terwijl hij krachtig,
onbuigzaam was, waar het betrof waarheid en beginselen, schroomde
hij soms — naar het oordeel althans van een zijner warme vrienden
— zich te doen gelden, ook waar het beginselen betrof, uit vrees,
dat hij toch meer
zich-zelf dan een beginsel handhaafde. \')

Na zijn doop bracht hij drie maanden bijna aanhoudend door
aan het ziekbed van Emma, waaromheen heel de familie elkaar weer-
vond. Zij stierf 9 Juli 1831. Zij had nog de vreugde beleefd, dat zij
haar broer zag komen tot vastheid en rust. Maurice bezorgde korten
tijd daarna de uitgave van de „Memorials of two sisters", gedachten
en beschouwingen van Emma en zijn reeds in 1826 overleden zuster
Anne. Dit was vacantiewerk geweest. Zijne studie zette hij nu geregeld
door, zoodat hij einde \'31 zijn B. A. graad ontving. Van Mei tot
Augustus \'32 met zijn moeder doorbrengend te Ryde, waar hij pupillen
aan huis had, begon hij er steeds meer gedecideerd over te denken,
om zich te laten wijden. Nu wilde hij het wel ran, maar heilige
schroom weerhield hem; wie is tot deze dingen bekwaam? Zijn nederig-
heid deed hem althans gevoelen een gebrek aan nederigheid\'en liefde,
die hem toch op die loopbaan onontbeerlijk schenen. Hij kon nog
niet tot een beslissing komen. Weer ging hij naar Oxford, om ook

>) Tiioma.s IIuguks in Prefac-o by Mauricos „Friondship of Books.\'"

-ocr page 37-

— 33 —

daar pupillen te houden. Misschien zou de zaak nog meer verschoven
zijn, ware er niet, gelijk Maurice meer schijnt noodig gehad te hebben,
een stoot van buiten af gekomen, die hielp alle overdenkingen en
gebeden in een daad om te zetten. In dit geval was het Mr. Stephenson
van Lympsham, die, Maurice kennend, hem op weg wilde helpen en
hem vroeg bij hem te komen. Maurice groeide meer door vertrouwen
en sympathie van anderen, dan door zelfvertrouwen. Hij zou hulp-
prediker kunnen worden en zoo het recht verkrijgen om zich te laten
wijden. Zijn moeder en zusters beijverden zich, om hem in deze
roepstem een leiding Gods te doen zien. Inderdaad besluit hij te gaan.

Zijn gedachten werden in dien tijd beziggehouden, blijkens brieven
aan Acland met de kwestie van Protestantisme en Katoholicismc.
Het was in den tijd — zegt de biograaf — toen Engeland met Frank-
rijk onzen Willem I verhinderde „on the ground of populär rights...
to suppress by force of arms the rebellion of Catholic Bclgium". Deze
kwestie zal hem, ook onafhankelijk van deze geschiedenis, wel meerbezig-
geliouden hebben. De Engelsche Kerk met haar in dezen zoo eigenaardig
— volgens velen dubbelzinnig — karakter heeft hem telkens voor die
kwestie gesteld. Bovendien stond de tijd, die nu weldra aanbrak, in
het teeken van den strijd voor en tegen de Oxford-beweging. Daarin
was de vraag van Protestantisme en Katholicisme bij uitstek van gewicht.

Hij heeft van den beginne af er naar gestreefd, om ook binnen
de grenzen zijner kerk het positieve, dat hij in elk van beide zag, tc
leven. Hij meende, dat juist de beginselen zijner kerk dat niet alleen
gedoogden, maar zelfs insloten. Reeds nu zet hij aan Acland uiteen,
welke gedachte hem hierin leidde. Hij betoonde zich warm, zoowel
voor het Protestantsche als voor het Katholieke beginsel. Maar hij
achtte in zijn tijdsverband vooral noodig het ware Katholieke element
op den voorgrond te plaatsen. De individueele en nationale elementen
van het Protestantisme wilde hij ook erkend hebben. Hijzelf heeft
bij uitstek op het Katholieke en in het Protestantisme, op het natio-
nale den nadruk gelegd. Wat hij nader onder deze dingen verstond,
hebben wij later te bespreken.

Het schijnt, dat gedurende zijn verblijf te Lympsham, het grootste
gedeelte van \'33, zijn gedachten in andere richting geleid werden. Het
is opvallend, dat ieder Stephenson zag in ongekende kracht in den
tijd, toen Maurice bij hem was. Dat is weder een bewijs van den
grooten invloed, dien Maurice heel zijn leven oefende op ieder, met
wien hij in aanraking kwam. Hoewel lang niet altijd het meest „her-
vorragend" in de kringen, waarin hij verkeerde, was zijn invloed
gewoonlijk de sterkste. Daarbij was hem alle hecrschzucht vreemd.
En eveneens is het karakteristiek voor den aard van Maurices invloed,

-ocr page 38-

— 34 —

dat hij niet zichzelf aan Mr. Stephenson of iemand oplegde, nooit van
iemand een tweede editie van zichzelf wilde maken; daarvan had hij
een diepgewortelden afkeer. Maar met Maurice naast zich was Mr.
Stephenson „absolutely at
his best".

Toch heeft Maurice van Lympsham ook iets van beteekenis
meegenomen. Het is moeilijk uit te maken, wat de een en wat de
ander meedeelde. Maar wat Maurice van Stephenson hoorde en ont-
ving, dat heeft hij neergeschreven in een mémoire van Mr. Stephenson
omstreeks 1838. Ook brieven uit later tijd geven daar nog blijk van.

Het was een invloed, dien Maurice later vooral bij zijn preeken
dankbaar zich bewust werd. Het betreft de wijze, waarop Mr.
Stephenson meer en meer O. en N. T. beide beschouwde als open-
baringen van het
Koninkrijk van Christus. Het „Koninkrijk", de
gedachte, of liever de realiteit, die niet minder voor Maurice zou
worden — voor zoover zij het niet reeds was — het middelpunt van
de geschiedenis niet alleen van O. en N. T. maar van heel de kos-
mos. Mr. Stephenson zag als eindpunt niet het individueele behoud,
maar „een nieuwen hemel en een nieuwe aarde". De „vrede en eenheid",
waarnaar hij heel zijn leven dorstte, vond hij hoe langer hoe minder
in eenig maaksel van menschen, maar hij getuigde steeds sterker van
de door God gegeven „Katholieke Kerk", de door God-zelf gevestigde
„great and universal fellowship". Hij legde niet den nadruk op de
uitverkiezing, maar op het verbond, in Christus gevestigd en voor
allen bestemd.

Christus geeft in Zijn heilsfeiten de heilsfeiten van Zijn Koninkrijk.
Het probleem liggend in het wel en niet gelooven schijnt hij voor
zich een probleem gelaten te hebben. Althans hij liet het verbond
gelden universeel en hield zich aan de uitspraak, dat in Christus het
Koninkrijk is geopend voor alle geloovigen.

In Maurices oogen scheen hij „not to differ in his positive asser-
tions from the Calvinistic school of Churchmen". Ik noem dit alles,
omdat het is, alsof wij in deze woorden, door Maurice over Stephenson
neergeschreven, eigenlijk Maurice zelf zijn eigen opinies hooren uit-
spreken, zooals wij ze later leeren kennen uit zijn geschriften. Er is
hierin niets, dat wij niet ook bij Maurice vinden als fundamenteele
beginselen in Bijbelbeschouwing, prediking, zijn opvatting omtrent de
Kerk, enz. En buiten deze dingen, maar deze dan ook krachtig en
naar alle kanten veelvuldig uitgewerkt, vinden wij weiin\'g anders bij
Maurice. Ook dit eigenaardige zien wij hier: Maurice voelde zich
hier aangetrokken door een Calvinisme, dat het positieve op den
voorgrond stelt, en dat wel het
verbond. Later zou hij zelf een
„manlijk Calvinisme" geven; maar zoowél in deze beschrijving van

-ocr page 39-

- 35 -

Stephenson, als later bij hem zelf, is in dit „positieve" of „manlijke"
toch niet het „karakteristieke" van het Calvinisme gegeven. Evenwel,
de nadere uitwerking hiervan dient niet hier gegeven te worden.

Ik laat in het midden, hoeveel deelen invloed er zijn van
Stephenson op Maurice en omgekeerd, misschien juist in die dingen,
die Maurice in Stephenson roemde. Het doet er ten slotte ook weinig
toe. Zeker was Maurice èn door de ervaringen van zijn leven èn door
den strijd van zijn eigen hart, ten slotte door God-zelf op deze wegen
geleid. Coleridge, Erskine en Campbell stuwden in deze richting,
ieder op zijn wijze. Maar zeker is, dat Maurice in dezen gedachtenkring
als het meest eigene geleefd heeft, en dat de concentratie van alles
in het „Koninkrijk van Christus" het voor hem meest karakteristieke
is. Een geest is geen chemische verbinding van verschillende bestand-
deelen. M. a. w. wij komen er niet alleen met invloeden aan te
wijzen. Hij had veel van anderen, veel ook van zijn eigen ondervin-
dingen geleerd. Hij was met allerlei soort van menschen, van heel
verschillende richting in aanraking gekomen gedurende verschillende
perioden van zijn leven. Maar eindelijk vond hij in het „Koninkrijk
van Christus" niet alleen vrede voor zichzelf, maar tevens een ant-
woord op alle levensvragen, het licht dat inderdaad alle dingen ver-
licht. Dit is hem het nn\'ddelpunt.

Wij kunnen begrijpen, dat hij tot meerdere vastheid gekomen,
nu de wijding tot zijn werk beter aandurfde, hoewel, gelijk wij zagen,
ook hier een stoot van buiten den doorslag moest geven.

In de maand Juli van dit jaar was hij met zijn moeder en twee
zusters in zijn oude woonplaats Frenchay en sprak daar in de huizen.
In Lympsham teruggekeerd ontmoette hij daar Mr. Harding, incum-
bent van Bubbenhall, een gemeente van ± 250 zielen in Warwick-
shire. Hij bood Maurice het hulppredikerschap daar aan; deze was
bereid het te aanvaarden. Voor zijn wijding nam hij met een zijner
zusters zijn intrek in Leamington, dicht bij Bubbenhall, om alvast
met zijn gemeente in kennis te komen. Deze bleek gansch en al niet
verheugd te zijn over het vooruitzicht een predikant in haar midden
te hebben. Zij was dat niet gewoon geweest en begeerde het ook
nu niet. Men weigerde een woning voor hem beschikbaar te stellen.
Maar deels, omdat Maurice zich niet af liet schrikken en zeide, dat
hij dan een tent zou opslaan op het kerkhof, deels, omdat hij de
menschen reeds eenigszins voor zich gewonnen had, werd er ten
slotte toch een leegstaand huis voor hem klaar gemaakt.

Intusschen wachtte hem nog vóór zijn wijding het Kerkelijk
examen, dat hij Januari \'34 met goed gevolg aflegde te Eccleshal.
Door een bijzonderen loop van omstandigheden zijn Maurices examen-

-ocr page 40-

— 36 —

stukken later weer voor den dag gekomen. Kenmerkend voor zijn
gedachtengang is het antwoord, dat hij gaf op de volgende opgave:
„Specify some of those erroneous and strange doctrines, which, on
your admission to the priesthood, you promise to banish and put
away".

Het antwoord:

1, The doctrine that there is any merit in the creature which
can entitle it to God\'s love; or any goodness in the creature at all
disunited from God,

2, The doctrine that there is now any bar to the admission of a
sinner into God\'s presence, except that which his own unbelief creates.

3. The doctrine that there is in God „any darkness at all", that
there is in Him least particle of selfishness, that He is merely a supe-
rior will, and not absolute righteousness and absolute love.

4. The doctrine that men are more anxious to attain the knowledge
of God than he is anxious to bring them to that knowledge.

5. The doctrine that it is possible for the perfect God to behold
any one except in the perfect Man, Christ Jesus, or that it is possible
for man to behold God, except as revealed and manifested in Him,

6, The doctrine of Antinomianism in all its shapes; that the end
of God in bringing men to the faith of Christ is not to make them
holy as He is holy; that it is a privilege to be allowed to commit
iniquity; that there is any reward so great or glorious which God
can offer to His creatures as that of making them partakers of His
divine character, •

7. The doctrine that man can worship God except in the spi-
rit; and

8, The doctrine that the Fatliei, Son, and Holy Ghost arc not
„in glory equal, in majesty co-eternal,"

Den 26sten Januari werd hij gewijd door den Bisschop van Lich-
field, Onmiddellijk daarna deed hij zijn intree te Bubbenliall.

Zoo had hij dan eindelijk ook in dit opzicht rust gevonden, dat
hem een vaste werkkring was aangewezen. Zijn leven was meer en
meer in vaste banen geleid, en als hij in Bubbenliall komt, ligt zijn
eigenlijke innerlijke strijd, ligt de bittere onzekerheid achter hem.
Dan is hij, moge het hier en daar dan nog slechts in kiem zijn, wat
hij gedurende heel zijn leven wezen zal. Zoo kunnen wij met zijn
komst in Bubbenliall een oude periode zien eindigen en een\' nieuwe
aanbreken.

-ocr page 41-

HOOFDSTUK II.

(1834-1854.)

Gedurende twee jaren Jan. \'34—Jan. \'36 is Maurice in Bubbenliall
geweest. Zijn verblijf en werk daar, voorzoover het het meer uiterlijke
betreft, vragen een oogenblik onze aandacht. Doch van veel meer
beteekenis is zijn meeleven in de groote bewegingen van zijn tijd en
zijn eigen innerlijk leven. Wat dit laatste betreft hebben wij nu op
heel andere wijze te spreken dan tot hier. Immers, tot nu toe was
hoofdzaak, dat wij zagen, hoe verschillende omstandigheden en erva-
ringen, stroomingen en personen invloed op hem oefenden. Van nu
af neemt hij een eigen plaats in in het Kerkelijk en Maatschappelijk
leven; hij staat afzonderlijk naast of tegenover de geestelijke machten
van zijn dagen. Hij spreekt nu zelf, cn straks zal de tijd komen, dat
hij een eigenaardige sfeer van gedachten vertegenwoordigt. Hier cn
daar begint die opgemerkt, bestreden te worden, of zij wordt veel
misverstaan; maar ook hier en daar met groote ingenomenheid begroet.
In elk geval, er wordt langzamerhand met hem gerekend, hij begint
een factor te worden. Natuurlijk heeft dit alles niet op cén dag, zelfs
niet in één jaar zijn beslag gekregen. Maar Bubbenhall kannen wij
toch in dezen als een keerpunt aanmerken.

Wat nu zijn levenswijze in Bubbenhall aangaat, knnnen wij
opmerken, dat zijn zuster Priscilla daar zijn huishouding waarnam. Zij
deed dit tot zijn huwelijk. Hij had een pupil in huis. Bij zijn preeken,
waarvan er mij slechts een uit dien tijd bekend is, bepaalde hij zich
hoofdzakelijk bij het Onze Vader, de Belijdenis cn de pericopen van
den dag uit Evangelie en Brieven. Aan Mr. Stephenson schrijft
hij nu, dat hij voortdurend in eigen overdenkingen en in preeken
gedrongen wordt „to speak of Chri^ as a King, and His Church as
a Kingdom; and whenever I depart from this method, I feel much
less clearness and satisfaction, much less harmony between my own
feelings and the Word of God."

Die ecne preek, opgenomen in den bundel „Christmas-Day"
dateert van Aug. \'35, uitgesproken te Southampton. Merkwaardigis
zij vooreerst hierom, dat zij, als een profetie van wat komen zal,
handelt over „The Kingdom that cannot be moved" en verder, omdat

\') Chnstuuia Day and other Sermons, pp. 65-81.

-ocr page 42-

— 38 —

zij naar de traditioneele orde heeft inleiding en drie punten, iets dat
Maurice al zeer spoedig opgaf.

Hij gevoelde zich evenwel ongeschikt, om in alle behoeften van
een dorpsgemeente te voorzien. D, w. z. hij kon niet zoo komen in
de „little concerns and business of the poor", als hij beslist noodig
achtte in zijn ambt. Mrs. Augustus Hare, schoonzuster van J. C. Hare,
die hem in zijn werk zag, dacht er anders over. Maar, hoe het zij,
in elk geval gevoelen wij het, dat in andere omgeving, althans in
ander werk, deze geest meer zijn vollen rijkdom kon geven. Onder
de oude vrienden, die hem in Bubbenhall niet vergaten, noemen wij
Sterling. Deze was toen ter tijd nog in de door Carlyle zoo ver-
achte Kerk-periode. Hij preekte voor Maurice. Maar toch, nu reeds is
er iets tusschen hen ingeschoven. Maurice beschuldigt zichzelf, dat
hij niet meer open is tegenover Sterling. Maar hij gevoelde zich in
zooveel „graces and virtues", en vooral niet minder intellectueel zoo-
ver de mindere, dat hij zich schaamde, om tegen Sterling in te gaan,
Dan weer, een enkele maal tegen hem argumenteerend, gevoelde hij
zich klein over zijn eigen heftigheid. Hij vreesde voor rhetoriek in
Sterlings preeken en den geest van contradictie, die telkens vaardig
over hem was. In de geestelijke dingen beginnen deze twee uiteen
te loopen. Sterling zal eindelijk geheel de Kerk loslaten.

Van groote beteekenis is voor hem ook geweest de aanraking
met Rev, Hugh Rose. Deze was een bestrijder van het Duitsche
Rationalisme en werd aanstonds een der beweegkrachten in de
Oxford-beweging, Hij verzocht aan Maurice een artikel te schrijven
over „Moral and Metaphysical Philosophy" voor de Encyclopaedia
Metropolitana, waarvan hij redacteur was, Maurice nam het op zich
en begon- in Bubbenhall er aan te werken. Met de voortdurende om-
werking en uitbreiding van dat artikel tot het groote werk „Moral
and Metaphysical Philosophy" is Maurice een groot deel van zijn
leven bezig geweest. In 1862 was het in vier deelen compleet, terwijl
het in 1872, Maurices sterfjaar, van een nieuwe voorrede voorzien in
twee deelen verscheen. Men ziet het werk zélden of nooit genoemd.
Toch houdt het zijn groote waarde naast andere meer bekende werken
over de geschiedenis der Philosofie, juist om de eigenaardigheid
ervan. Het beoogt niet zoozeer te geven elk stelsel lot in onder-
deden compleet; daarom zal altijd aanvulling door een ander werk
noodig blijven. In het minutieuze lag Maurices kracht niet. Maar het
geeft ons een inzicht in den strijd der Philosofen, niet het minst als
levende en dan ook denkende menschen, met de groote problemen

Prof. Kruijf. Geschiedonia van hot Anglo-Katholicismo. blz. 31-33.

-ocr page 43-

— 39 —

van hemel en aarde, en het antwoord dat zij daarop vonden. Op die
wijze worden ons de Philosofen en hun stelsels nader gebracht, zien
wij, gevoelen wij den man en zijn stelsel levend, reëel. Bijna zouden
wij kunnen zeggen: het is geen abstract-logische maar een drama-
tische geschiedenis der Philosofie. Daarin ligt een groote aantrekkings-
kracht van dit werk, waaruit trouwens ook uitgebreide en diepe
kennis en teekenen van een ontzaglijken geestesarbeid tot ons spreken.

Met Acland blijft hij correspondeeren. Deze maakte een reis o.a.
naar Rome, waar hij Bunsen ontmoette, die toen bezig was aan zijn
liturgie, waarin hij verschillende waarheden, erkend door de Katho-
lieke Kerk, maar door de Duitsche Protestanten te veel vergeten,
wilde neerleggen, hi Berlijn hoorde hij Neander, hem te vee\' geneigd
naar het Neologisme. Aan Acland beval Maurice aan ter introductie
bij Bunsen R. C. Trench, wiens naam wij in de dagen van Bubben-
hall ook vernemen. Schrijver van verschillende werken over het N. T.,
later Aartsbisschop van Dublin, is hij steeds met Maurice bevriend
gebleven.

In het Liberalisme gevoelt Maurice zich meer en meer teleurgesteld.
Hij schrijft aan Acland: „Of our Liberals I suppose we nnist not ven-
ture to hope good any longer, though I think there are still among
them a better seed, a nobler generation, who only want tho have
that charity, of which Liberality is at once the counterpart and the
greatest contradiction, truly presented to them in order to embrace it,
and cast away the miserable idol that they have been worshipping".

Nog belangrijker dan dit, m. I. het belangrijkste in de dagen van
Bubbenhall, was voor Maurice het bezoek van Acland na diens reis.
Bij die gelegenheid bespraken zij de kwestie van de voorgestelde
afschaffing van den eisch tot onderteekening der 39 Art. aan de Uni-
versiteit. Acland gaf later aan Maurice op verzoek der Oxford-mannen
een wenk, om zijn gedachten daarover openlijk uit te spreken. Op
deze wijze kwam hij nader in contact met die beweging, wier oor-
sprong en beteekenis nu een oogenblik onze aandacht vragen.Zij staat
in nauw verband met de stroomingen der tijden, waarin ook Maurice
leefde, en Maurice is met haaf ook herhaaldelijk in aanraking geweest.
Dat kon in die dagen wel niet anders. Deze beweging toch was op
Kerkelijk-theologisch gebied een der machtigste, en althans de meest
opzienbarende van Maurices tijd. \')

Waarachtig leven op Christelijk gebied pulseerde vooral bij de

\') Ik sprook oni vorschillcndo rodenon liefst van „Oxford-boweging"
on niot van „Angio-Katholicisnio", „Tractarianismo", „Pusoyismo" of „Ritiia-
lismo".Vgl.
Pkof. Kkuif, Geschiedenis van het Anglo-Katholicismo. Blz. 39 v.v.

-ocr page 44-

— 40 —

Evangelicals. Zij vormden ook het meer „levend" gedeelte van de
Church of England. De „High Curch", spottend genoemd de „high-
and-dry Church" verdiende dien naam, hoewel eenzijdig, toch in menig
opzicht. Nu evenwel zou zij in een nieuwe opbloeiïng, een weder-
opstanding en vernieuwing, dezen naam op schitterende wijze te
schande maken.

Onder het reform-ministerie van Lord Grey was in 1832 de Reform-
bill aangenomen, die den weg baande tot een zuiverder representatie
van het volk en daartoe o.a. vele oude voorrechten bij de afvaardiging
naar het Parlement afschafte. De hervormingspartij zette haar werk
voort en wist de afschaffing van tiert lersche bisdommen te verkrijgen.
En nog rustte men niet. iVlaar reeds deze laatste daad, in veler oog
van gansch en al destructief karakter, had bij velen de maat doen
overloopen. John Keble, de bekende dichter van „The Christian year",
achtte het nu den tijd, om uit te spreken, wat er in het hart van
mannen als Newman, Pusey, Froude, Palmer, Rose en anderen om-
ging. In zijn preek, 14 Juli \'33 te Oxford gehouden, over „National
Apostasy" brandmerkte hij deze daad als een inbreuk van den Staat
op het recht der Kerk, en een verkrachting van de leer der Aposto-
lische Successie. Van dezen datum dateerde Newman het begin der
Oxford-beweging. In een bijeenkomst van Froude, Keble, Newman
en Perceval in Roses pastorie te Hadleigh werd nu een voorloopig
program opgemaakt, een plan de campagne ontworpen, en men trok
gemeenschappelijk op, hoewel er reeds verschil bleek te bestaan o.a.
over de vraag naar de verhouding van Kerk en Staat. Er gingen
meerdere gedachten om in het hart dier verschillende mannen, zeer
veelzijdige idealen stonden hun voor oogen, meer nog dan wat Keble
in zijn preek had uitgesproken. Maar dit eene moment was het sein
geweest voor een meer besliste en nader omschreven actie, waarin
al de verschillende sympathieën en antipathieën nu langzamerhand aan
den dag zouden komen, in geschriften en in de practijk. Onder die
antipathieën kunnen wij dan vooral rekenen het Liberalisme, het
Rationalisme en het ultra-Protestantisme, soms zelfs het Protestan-
tisme zonder ultra. Het positieve streven, dat natuurlijk zeer verschil-
lend in uitwerking kan zijn en ook zou worden, was de handhaving
van het gezag der Kerk, en van de beteekenis van haar Sacramenten,
Belijdenis en Liturgie. Men begeerde naar ware Katholiciteit en
wenschte, dat de Kerk volkomen vrij zou zijn, om haar roeping in
het midden der natie te vervullen. Velen, die in deze beweging
meegingen, hebben ook inderdaad getoond, dat het hun niet alleen
te doen was om de erkenning van een
rccht der Kerk, maar dat wer-
kelijk haar
roeping hun na aan het hart lag.

-ocr page 45-

— 41 —

AI deze elementen kwamen langzamerhïind in het licht in de
„Tracts for the Times", waarvan de eerste
9 Sept. \'33 verscheen van
de hand van Newman. Bovendien in vele andere geschriften, in tallooze
kwesties, en in de practijk der beweging, over al welke dingen wij
hier nu niet verder kunnen spreken.

Nu in het eerste stadium gevoelde Maurice zich sterk aange-
trokken tot de beginselen der Oxford-beweging. Deels, omdat hij met haar
voor een goed deel werkelijk overeenkwam in haar positieve gedach-
ten, deels zeker ook nog, omdat die beweging nog niet in alles tot
een vaste formuleering gekomen was.

Toen die nadere formuleering daar was en iets meer gezien werd
van de consequentie der lijnen, gelijk die nu begonnen getrokken te
worden, kwam Maurice tot een besliste positie tegenover deze stroo-
ming. Ik wil niet zeggen, dat haar getuigenis toen voor hem niets
meer was; volstrekt niet. Zij trok hem, boeide hem. Het is eigenlijk
de laatste strooming geweest, waarmee hij geworsteld heeft. Maar zij
heeft hem niet in nieuwe richting gestuurd. Veeleer, toen hij haar maar
zag ten volle gelijk zij was, en haar
negatieve zijde, vooral tegen het
Protestantisme, steeds sterker werd, wist hij, dat hij daar niet hoorde,
en was de aanvankelijke bekoring, die hij ondervond, gebroken.
Erskine schrijft nog in \'38 van Maurice; „he goes a good deal in with
Pusey and the other Oxford people, though they do not sanctlon all
that he says." Maar op dat oogenblik was het zeker, niettegenstaande
alle punten van aanraking, toch meer „uit" tusschen hen, dan Erskine
scheen te vermoeden.

Blijkens het verzoek door Acland aan Maurice overgebracht in
zake dc afschaffing van de onderteekening der 39 Artikelen aan dc
Universiteiten, een maatregel, dien de triomfeerende Liberalen nu
wilden doorvoeren, zagen de Oxford-mannen in hem iemand van hun
gading, op grond van hetgeen Acland luni omtrent zijn opinie gezegd
had. Hij schreef zijn gedachlen neer in een geschrift, getiteld:
„Subscription no Bondage". Daarin verdedigde hij, voor wien deze

>) Ik vorwijs o. a. naar Trof Kkuijf. Ooschiodonia van hot Anglo-
Katholicismo. Loidon, 1873. Prof. v.
Vkhn. Mono oouw van worstoling. Oro-
ningon, 1904.
John Tuli.och. Movomonts of roligious thought in Hritaiii
during tho lO^\'i coutury. London, 1885. T.
Mozi.ky, Kominisconcos chiofly
of Oriol Collogo and tho Oxford Movomont. 2 vols. London, 1882. Voor hot
historisch dool is roods hior, on ook vordor, van groot nut
Justin Mc. Cauthy.
A History of our own timoa (d. w. z. do goschiodonid van Engoland tydona
Quoon Victoria). 5 vols. Tauchnitz, 1880.

\') Lottora of Thomas Ekskinr of Linlathon, od. by William Ilauna.
2 vols. Edinburgh. 1877. Vol. 1 p. 800.

-ocr page 46-

— 42 —

onderteekeningskwestie in de practijk van zoo groot gewicht geweest
was, deze onderteekening. Evenwel niet in den zin van persoonlijke
belijdenis van den onderteekenaar, maar als aanvaarding van de con-
dities, waaronder leeraars en leerlingen aannemen te zullen leeren en
zich te laten leeren. Gelijk wij zullen zien, nam Maurice later een
ander standpunt in, niét omdat hij van beginsel veranderd was, maar
omdat hij zwichtte voor de practijk, die geheel anders was, dan hij
haar wilde hebben. Newman en Pusey spraken hun instemming uit
met dit geschrift. En toch zien wij hier reeds iets, dat later mee de
scheiding tusschen hen en Maurice zou doen komen. Het is bij Maurice
niet een verdediging van het gezag der Kerk; niet „ecclesia locuta
est". Hij wil niet op deze wijze de Kerk eeren door haar
gezag te
stellen als wapen tegenover het liberalisme en het rationalisme. Al
zou men ook nog zooveel kunnen pleiten voor het
redelijke en het
rechtmatige, om dit gezag der Kerk hooger te stellen, dan een inzicht
der rede of den individueelen wil, Maurice gaat van een heel andere ge-
dachte uit. Zijn vlucht gaat hooger. Hij vindt een overwinning van het
rationalisme in de Belijdenis, in heel de Openbaring Gods, omdat
daarin ligt een Goddelijk
antwoord op de vragen van den geest en
de verschillende problemen. En van dat antwoord is de Kerk de
draagster. Hij staat dus eenerzijds nader aan het rationalisme, inzoo-
verre hij begint met de erkenniHg van een positief recht en positieve
waarheid in de mensclielijke rede. Hij wil niet vernietigen. Hij gelooft
aan een Openbaring, die aan al het menschelijke, ook het redelijke, a.Ii.w.
haar beteekenis doet zien, het vervult en verheft. Zoo zoekt hij een betere
overwinning van het rationalisme, een
positieve overwinning, die niet
berust op een
miskenning van de rechten der rede, maar bestaat in
een
heiliging daarvan.

De verschillen met Oxford zouden eerst langzamerhand volkomen
gevoeld worden.

Maurice zelf „droomde" van een samengaan met de Oxford-be-
weging vooral om den nadruk, dien zij met hem op den Doo/; wilde
gelegd zien, nog meer dan op individueel geloof. Maar juist op dit
punt werd nu ook de breuk beslist. Hoogstwaarschijnlijk gebeurde
het op een wandeling naar een van de bijeenkomsten van de Wilber-
forces c.s., toen Clapham-secte genoemd. Hij ging daarheen bij gele-
genheid van een bezoek aan Londen. Pusey\'s tractaat over den Doop,
dat in \'t najaar van \'35 verscheen, had hij bij zich. Hij las het met
toenemende antipathie. Eindelijk in het toen daar nog open veld op
een hek gezeten kwam hij tot het besluit, dat zijn droom ijdel was
gebleken. Hij zag zich geheel en al teleurgesteld. Van nu af zou hij
nog in sterker mate alleen zijn weg moeten gaan. Ook tusschen hem

-ocr page 47-

— 43 —

en de Oxford-groep kon er geen eenheid zijn. Zoo is hij heel zijn
leven een strijder geweest, en bijna altijd een eenzaam strijder. Steeds
moedig in den strijd, stemde hem de eenzaamheid toch menigmaal
droevig.

In het najaar van \'35 begonnen J. L. Hare, Sterling en Rose
moeite te doen, om Maurice benoemd te krijgen als „chaplain" aan
Guy\'s hospitaal te Londen. Dit gelukte. Maurice was daar zeer mee
ingenomen; en ofschoon hij eerst in Maart \'36 zijn officieele benoe-
ming kreeg, vestigde hij er zich reeds in Januari. Het was een ontzaglijke
verandering, van het stille dorp overgebracht midden in de groote
wereld. Het viel hem des te gemakkelijker zich van zijn gemeente los
te maken, omdat hij naar zijn gedachte haar niet alles kon geven, wat
zij hebben moest. Zijn werk in Guy\'s hospitaal omvatte preeken, ziel-
zorg, terwijl hij in den zomer tweemaal per week lezingen hield voor
de medici over Moral Philosophy. Hij gevoelde er zich veel beter op
zijn plaats, dan in Bubbenhall, hoewel hij niet de man was, om ooit
over zichzelf tevreden te zijn. Tien jaar is hij er geweest.

Van zijn preeken, hier gehouden, hebben wij verschillende proeven
in den „CIiristmas-Day"-bundel. Niet alleen de bewoners van het
hospitaal kwamen er onder zijn gehoor. Carlyle vermeldt het, dat
Sterling, die in dezen tijd — voorjaar \'36 — lijdend begon te
worden, \') geregeld Maurice ging hooren. Hij merkt tevens op, dat
zij beiden begonnen te verschillen") Ook Buiisen verscheen soms
in Guy\'s en geeft een overzicht van wat hij daar hoorde, dat zijn
hooge ingenomenheid wegdroeg.")

Over den inhoud spreek ik hier niet veel. Men vindt daar uitge-
sproken de dingen, die wij in hem hebben zien worden cn veel, wat
wij eerst in een beschouwing van zijn werken ons voor oogen kunnen
stellen. Maar een enkel woord zij hier gesproken over zijn preeken
in het algemeen. Gepreekt heeft hij bijna tot in het laatst van zijn
leven. Tijden lang was het een van zijn voornaamste bezigheden. In
zijn preeken leeft hij. Hij hoopte na zijn dood op „andere werelden",
waarin hij ook zou mogen preeken! Wat zijn optreden betreft, dit
maakte den grootsten indruk doordat men gevoekle een betuiging van
geest en kracht. Het lag niet in datgene, wat men wel „talent" pleegt
te noemen. Noode mist men, schrijft zijne vrouw bij een uitgave van

\') T. Mozlkv. Uoniisconcos. Vol. 1. p. 51.

\') Lifo of John Sterling, p. 289.

\') Zio Cnii. C. J. Bunsen. Ilippolytns und soino Zoit, 1852. Bd. I Ss.
270-272. Bunsen aus seinen Briofon und naoh eigonor Erinnornng geschil-
dort von seinor Wittwo.
1869. Bd. II. Ss. 48, 50, 02.

-ocr page 48-

— 44 —

dorps-preeken na zijn dood, „the voice and the face which made th^m
so precions to those who heard them spoken". Om dat te begrijpen
behoeven wij maar te zien op de voorstelh\'ng, die Lawrence van hem
geeft, meer een Johannes-type, of zooals Dickinson hem geschilderd
heeft, een man van geestkracht en wil met den gesloten mond en
een nobel gelaat, een man, die op u aandringt. Deze beide elementen
waren in hem: wijding en kracht. Hij is een man des Geestes. En
bij zijn
woorden van getuigenis hoort de man, die een getuige, door
en door een getuige is.

Vergelijkt men deze oudste verzameling preeken met het buiten-
gewoon groote aantal grootere en kleinere, die later verschenen, dan
heeft deze eerste zeker iets voor, vooral uit een formeel oogpunt. Zij
zijn, over \'t algemeen genomen, met meer zorg bewerkt en uitge-
werkt. In later tijd maakte Maurice het tot gewoonte een of ander
Bijbelboek doorloopend te behandelen. Zijn gulden stelregel: een
tekst is geen motto, maar mag alleen in en uit het verband beschouwd
worden — dreef hem er zeker toe, om meer en meer tot die behan-
deling over te gaan. Maar, nu verdwijnt de tekst dikwijls te veel,
om plaats te maken voor een reeks van opmerkingen in één preek
over de achtereenvolgens ter sprake komende pericopen. Natuurlijk
is daarin dan wel meer of minder eenheid, en Maurice geeft die ons
dikwijls treffend te zien; maar de preek als preek komt op die wijze
toch niet tot haar recht.

Vergelijken wij eens Maurices preeken met die van zijn beroemden
tijdgenoot F, W. Robertson, dan voelen wij een hemelsbreed ver-
schil. Die gratie, die overstelpende rijkdom van beelden en voor-
beelden, dat gemak, waarmee Robertson den tekst hanteert en hem
toelicht uit het bonte leven, zij ontbreken bij Maurice of komen althans
in veel minder mate voor. Populair in den goeden zin, zooals
Robertson als prediker was en nog steeds is, nu in het gedrukte
woord, is Maurice nooit geweest en zal hij nooit zijn. Maurice heeft
niet, gelijk Robertson, in zijn preeken een rijke psychologie; zeer
weinig bewegen zij zich op het gebied van het innerlijk persoonlijk
leven. Maar Maurice is in zijn prediking
„verkondigend". Hij zoekt
de eeuwige beginselen en waarheden, die in het gegeven woord of
n de geschiedenis aan den dag komen. Deze staan als eeuwig buiten
den tijd, doch openbaren zich in eiken tijd. Maurice verstaat het,
om meer nog dan het persoonlijk leven de geschiedenis en de samen-
leving, de kwesties van den dag in het licht van den Bijbel te stellen.
Menige schitterende preek heeft hij gegeven, niet de minste in „Christmas

\') F. W. Rouehtson. Sermons. Fivo Series.

-ocr page 49-

— 45 —

Day", o.a. die over de verzoeking in de woestijn. In alle, gelijk heel zijn
persoon en al zijn werken het deden, wordt God dichter bij ons
gebracht en gevoelen wij ons voor Hem gesteld.

In preeken, hoe meer zij tot in onderdeden uitgewerkt zijn en
de tekst wordt „toegepast", ligt het gevaar, dat zij ons een preek,
niet den tekst, niet het Woord Gods doen zien; de tekst kan onder-
gaan in de preek. In commentaren gaat menigmaal het eigenlijke,
het eeuwige in den tekst te loor voor het grammatische enz. Beide
verbergen voor ons dikwijls, ieder op eigen wijze, het Woord Gods.
Wie nu verlangt het Woord Gods te zien, maar in Zijn levende reali-
teit, hij zal bij Maurice vinden, wat hij zoekt. M. i. ligt hierin het
groote, wat Maurice tracht te geven, en ook weet te geven. Niet het
minst zullen zijn commentaarpreeken van groote waarde blijken te
zijn, suggestief en verlichtend, voor hen, die moeten doceeren. Want
het woord van Daniël Macmillan is voor een groot deel waar: dat
Maurices taak scheen te zijn „to teach those who have to teach others." >)
Zoodra hij in Guy\'s hospitaal gevestigd was, zag Maurice uit naar
een „pupil". Door „Subscription no Bondage" aangetrokken meldde
zich door Sterlings bemiddeling Mr. E. Strachey (later Sir E. Slracliey)
aan. Hij bracht geriu\'men tijd bij Maurice door en de band hier
gelegd, bleef bestaan tot Maurices dood.

Van beteekenis is, wat Strachey, die Maurice van zoo nabij zag en in
al zijn denken en doen werd Ingeleid, over hem schrijft. Hij spreekt
van de „gentle, shy, depressed manner, which he had through life; the
shyness and depression! being, as may be supposed, far greater then
than afterwards". Vol bewondering voor zijn groote intellectueele gaven,
zijn „clear, bright, active intellect," acht hij hem „morally and spiri-
tually" zelfs nog grooter. Dit is cene waarheid door zoovelcn betuigd,
die met Maurice in aanraking kwamen. Strachey tcekent hem alsccii
groote werkkracht. Macmillan zcgt, dat hij met 5 a ö uur slaap volstoiul;
overdag bezig aan allerlei, werkte hij \'t meest in de vroege morgen-
uren •\'). Aan \'t ontbijt of andere maaltijden ontving hij meest zijne
vele kennissen of allen, die hem raad en leiding kwamen vragen.
Eigenlijk was hij bijna geregeld overwerkt. Dat werkte natuurlijk op
zijn physick, maakte hcni geestelijk uitgeput, waarvan hij zichzelf dan
beschuldigde, alsof het gebrek aan energie was. Toch heeft zijn lichaam

\') Momoiro of D.uuöl.Micmillan byTuoMAs llu(iui:s. Popular od. London,
1883. p. Ü84. Üok lator uitgosprokon in „F. D. Maurico at Voro Stroot", by
A. J. C. Si\'KCTATOH, April 13, 1872.

\') Momoir of Daniël Macmillan. p. 281.

-ocr page 50-

— 46 —

het nog langer uitgehouden dan Kingsley, wiens ijzersterk gestel nog
spoediger vooral door overwerking versleten was.

Strachey doet ons in hem ook zien den man van gebed. En,
wat van Maurice zoo volkomen gezegd kan worden, Strachey wijst
er reeds eenigszins op: hij was een man van kracht, maar: „the
strength was not his own but that of a higher will than his own
working through his weakness". Wij zagen reeds, dat de depressie
met de jaren verminderde. Zeker is dit voor een deel toe te schrijven
aan de meerdere zekerheid omtrent de vragen, waarop een mensch
een antwoord moet hebben, als hij zijn leven behouden zal. Maar
dit was zeker ook vrucht van strijd en gebed. Ja, wij kunnen zeggen:
alles wat Maurice geworden is, is hij door strijd en gebed geworden.
Hij was van nature geen kind der zon. Wij zouden van zijn liefde,
trouw, rechtvaardigheid, grooten zedelijken moed en wat al niet meer
vele voorbeelden kunnen noemen, en wij zullen ze hier en daar nog
wel tegenkomen. Maar als wij in een paar woorden willen zeggen,
wie en wat hij eigenlijk was, dan ligt voor ons de beteekenis en
waarde van zijn persoon hierin, dat hij even
heilig als sympathetisch
was. Dit sympathetische was niet het meer „natuurlijke", zooals
Kingsley het had, wiens hart .als van nature naar alles uitging en door
alle dingen aangetrokken werd. Dit juist — vooral waar het de
natuur betrof — ontbrak Maurice eenigszins. Maar het was meer
het sympathetische der liefde, in geestelijke sfeer. Hij wilde alles,
allen omvatten, hij wilde eenheid met allen. Maar het heilige in hem
deed hem dan telkens weer gevoelen verwijdering en maakte het hem
onmogelijk, om werkelijke diepe „sympathie" te hebben, waar die
niet in de goddelijke sfeer mogelijk was. Dit komt o. a. zoo sterk
uit j\'n zijn verhouding tot Sterling: Sterling verwijdert zich geestelijk
van hem. En toen is voor Maurice onmogelijk geweest ooit weer
gemeenschap te gevoelen met Sterling, zooals het vroeger was. Hij
deed tot het laatst toe veel voor Sterling. Sterling zelf gevoelde dat.
Maar Maurice verwijt zich altijd en altijd weer, dat hij tegenover
Sterling te kort kwam. En zeker,
innerlijk was hij niet nièt hem,
zooals hij wezen wilde. Dat was hem opgelegd, omdat hij alleen
ten volle sympathie kon hebben in heiligheid. Uit de botsing van
beide elementen kwam het voortdurende conflict in zijn binnenste,
zooals wij het èn tegenover zijn vader èn tegenover Sterling, maar
telkens ook in andere verhoudingen zien. Uit de aanwezigheid van
deze beide sproot ook voort zijn herhaaldelijk conflict met de wer-
kelijkheid van de wereld en den mensch. Had hij één van beiden
gemist, hij zou niet zoo zwaren strijd gehad hebben. Maar hij zou
ook nooit geworden zijn de man, zooals hij stond te midden van zijn

-ocr page 51-

- 47 -

tijdgenooten, een machtige figuur vol liefde en onbuigzame krachten
heiligheid, zooals zijn beeld ook nu nog voor ons oprijst en tot ons blijft
spreken. In groote en kleine dingen was hij altijd zooveel mogelijk in stilte
de zelfverloochenende, die het zwaarste voor zich koos en anderen steeds
zocht te sparen. Hij en zijne werken zijn één. Verstaan wij zijn
persoon, zooals wij die hier teekenden, dan is ons tevens een der
grootste geheimen, misschien wel
het geheim van zijn werken geopen-
baard. Het is alles zoo ruim en zoo eng, zoo vol sympathie en zoo
vol heiligheid tegelijk; de extensiteit van het een in het
al en de
intensiteit van het al in het
een.

Karakters als van Maurice, het zijn op aarde de schoonste, maar
die ook gedoemd zijn tot den zwaarsten strijd. Als hij genoemd wordt
„Christ-like" „saint-like", dan verstaan wij dit nu ten volle. Moge aan
een man als Maurice iets ontbreken van den rijkdom, van de bekoring,
die iemand van Kingsley\'s temperament eigen is, bij Maurice treedt
het specifieke „karakter" meer op den achtergrond. Heeft hij niet
in zich, gelijk allen, die zijn als hij, de goddelijke elementen, die --
s. v. v. — het goddelijk karakter vormen, dat juist eigenlijk geen
specifiek karakter is? „Een man van God gezonden", dat heeft men
terecht gezegd met het oog op zijn werk in de wereld als een ge-
tuige Gods. „Een man in God" zouden wij met het volste recht
kunnen zeggen, wat zijn persoon betreft.

Noode laten wij vele getuigenissen omtrent Maurice weg. Alleen
nog memoreer ik uit vele dit woord van Strachey: „A man sent from

God____the same came for a witness to bear witness of the Light". With

all his humility, with all his consciousness of his weakness for the work,
he never doubted his mission, but felt and knew that he was sent
from God, to bear witness of the light. Here he was strong, and the
source of strength to others. To how many of us has that saintly life
and presence borne witness of the light even when we have been
unable to see it for ourselves. If he, so wise and good beyond other
men, could live and die in the assurance of the reality of this Light,
he has borne a witness of its reality of which they who knew him
best, know best the power".

Intusschen was Maurice al spoedig na zijn vestiging in Guy\'s
begonnen te werken aan tracts over den Doop. Hij wilde daarin de
resultaten geven, waartoe zijn nadenken hem geleid had. Hij ver-
anderde evenwel eenigszins van plan, zeker meer wat den vorm dan
den inhoud betreft, en gaf lui „Letters to a Member of the
Society of Friends"
(1837,38), later (1838) uitgebreid tot „The Kingdom
of Christ; or. Hints on the Principles, Ordinances, and Constution of
the Catholic Church". Daarin heeft hij alles neergelegd, wat hij toen

-ocr page 52-

- 48 -

klaar voor zich zag en wat feitelijk zijn heele léven verder beheerscht
heeft. De eigenaardige opzet in den vorm van brieven aan een
Quaker werd hem oorspronkelijk aan de hand gedaan door zijn ont-
moeting met Samuel Clark, een Quaker, die later aan het hoofd stond
van Battersea Training College, Rector van Bredwardine. Deze, in
Southampton aan huis komend bij Michael Maurice, en in 1836 ver-
huisd naar Londen, kwam daar met Maurice in contact.^) Hij kon
zich niet meer volkomen vinden in het sectarisch wezen van het
Quakerdom. Hij werd heengetrokken naar het Unitarianisme, en was
geheel met zichzelf in de war. Maurice had in veel opzichten den-
zelfden strijd doorgemaakt als Clark, en wist hem den weg te wijzen.
Deze weg zou, evenals die van Maurice, uitloopen op de Engelsche
kerk. Maurice had het voorrecht hem den 16en April \'37 te mogen
doopen. Zij bleven warme vrienden, al waren zij ook niet
altijd
eenstemmig. In Maurices Christelijk-Sociale strooming kon Clark
zich niet thuis gevoelen.

„The Kingdom of Christ" zou er anders ook wel gekomen zijn.
Doch het genoemde feit gaf den stoot en verklaart den eersten opzet.
De brieven werden eerst gepubliceerd, toen Clark reeds gedoopt was.
Het is ontzaglijk veel, wat Maurice in dit werk geeft. Dit alles is
meerendeels resultaat van eigen strijd, geschreven met een inzicht in
de verschillende stroomingen, richtingen, groepen door hem geteekend,
dat voortkomt uit eigen kennis zeer van nabij; soms uit eigen wor-
steling er mee. Een Apologie voor de Kerk, tot welke hij was over-
gegaan en waarin hij nu ziet en wil aanwijzen haar waarlijk Katholiek
karakter. Het is hier de plaats niet, om den inhoud te bespreken.
Wel kunnen wij zeggen, dat het op velen invloed heeft gehad, en in
dit opzich\'t ook van groote beteekenis was, dat Maurice van nu af met en
door dit boek een eigen plaats innam. Hij behoorde lot geen van de
partijen zijner Kerk, in geen
enkele strooming was hij volkomen op zijn
plaats. Evenmin kon hij zich voegen bij een der bestaande partijen op
maatschappelijk en politiek gebied. Bovendien veroordeelde hij het partij-
wezen principieel. Het gevolg was, dat èn hier èn voortaan aller hand
tegen hem was, en zijn hand tegen allen. Hij is feitelijk alleen iets ge-
weest voor hen, die ook nergens zich thuis gevoelden, die op iets anders
wachtten. Hij heeft zijn getrouwen en volgelingen (voorzoover men
daarvan spreken kan) niet gevonden, maar gevormd. Dat gaf een warmte
en hechtheid, die moesten vergoeden wat er aan het getal ontbrak.

\') Zio over dozo on moordoro bijzondorhndon: Mkmouiai.s khom .Touk-
nai
.s and lkttkk3 of Samuki, Clahk. Kditod, witli an Introduction by his Wife.
London, 1878. Vooral do Introduction on verder p.p. 2:5, :{9, 41, 48, 52, 70,
79, 94, 112, 150, 104, 185, 189, 208, 209, .\'il.\'J.

-ocr page 53-

_ 49 —

Twee onmiddellijke gevolgen van de verschijning van dit werk
moeten wij nu vooral memoreeren. Vooreerst, dat de Oxford-mannen
Maurice nu loslieten. Wij zagen reeds, dat voor Maurice zelf, hoeveel
hem ook in de nieuwe beweging bleef aantrekken, de breuk reeds
gekomen was. Maar dit was in het verborgen gebleven; en de voor-
mannen van Oxford leefden nog in de gedachte aan „Subscription
no Bondage", dat zij toejuichten. Een aanbieding, om aan het
Downing College te Cambridge „tutor" te worden had Maurice
Oct. \'36 afgeslagen. Nu evenwel werd hij tegen het einde van \'37
bewogen, om zich candidaat te stellen voor een professoraat in de
oeconomie te Oxford. Zijn vroegere juristery was natuurlijk een aan-
beveling; en zelf ging hij er toe over met de gedachte, door anderen
vooral in hem versterkt, dat hij hier een roeping had te vervullen.
Hij wilde n.1. het inzicht verkondigen „ that political economy is not
the foundation of morals and politics, but must have them for its
foundation or be worth nothing".\'

Maurice wist toen evenwel nog niet, dat hij sterk gepousseerd werd
door de Oxford-partij, die er naar streefde, zooveel mogelijk leerstoelen
in Oxford door geestverwanten bezet te krijgen.

Nu evenwel verscheen juist Maurices Tract on Baptism, een der
serie, die Kingdom of Christ vormde. Daarin sprak hij met kracht
zijn principieel verschil met Pusey uit. Dr. Pusey was verontwaar-
digd. Het gevolg was natuurlijk, dat de partij hem losliet, en hij
werd niet benoemd. Veel meer nog dan dit feit op zichzelf is
natuurlijk die breuk met Oxford van beteekenis. Begrijpelijkerwijze,
als wij bedenken, dat Maurice eerst groote verwachtingen gekoesterd
had, ging hij onder een en ander zeer gebukt. Meer en meer zag
hij nu ook de Oxford-mannen van hun positief Katholiek getuigenis
vervallen in een negatief on- of anti-Protestantsch ageeren.

Een tweede feit was, dat op dit boek volgde een besliste oorlogs-
verklaring van de zijde der Evangelicals.
Zij hebben Maurice tot het
eind van zijn leven het heftigst en vinnigst bestreden. Ook Maurice
van zijn kant heeft m. i. niet altijd hun volkomen recht laten weder-
varen en de waarde van eenige hunner beginselen miskend. Zeker
gevoelde hij meer sympathie voor Oxford, dan voor de Evangelicals,
nl. die van zijn tijd. Voor de oudere Evangelicals had hij veel meer
eerbied. Vooral de Record, een hunner bladen, werd niet moede
hem voortdurend te bestrijden. Nu eens werd hij met de eene secte of
partij, dan met de andere vereenzelvigd. Mogen wij den geest en
toon van dit blad eenigszins afleiden uit de wijze, waarop Rigg, i)

\') Zio zijn Modern Anplican Tlieology.

-ocr page 54-

- 50 -

een van de voormannen der Evangelicals, over Maurice schrijft, dan
zijn die zeker bekrompen, dikwijls onjuist en vol bitterheid geweest.
Dr. Rigg ontziet zich zelfs niet te insinueerenDit alles vinden wij
geméngd onder de ware argumenten, die tegen Maurice van hun zijde
waren in te brengen.

Intusschen was er i;i het leven van Maurice een gelukkige ver-
andering gekomen. Anna Barton, zuster van Sterlings vrouw, nam
in Londen een tijdlang Sterlings huishouding waar. Reeds vroeger
had Maurice haar wel ontmoet, doch onder Sterlings auspiciën werd
die kennismaking nu hernieuwd en bevestigd. Maar Sterling en de
zijnen gingen voor zijn gezondheid een tijd naar Bordeaux. Juni
\'37 teruggekeerd wist hij vooral door te zetten, dat Maurice en zijn
schoonzuster elkaar nog eens ontmoetten te Herstmonceux, Hares
plaats. Een engagement kwam tot stand, en 7 Oct. \'37 werd hun
huwelijk te Clifton gesloten, ingezegend door Sterling.

Zijn vrouw bracht meer zonnigheid in zijn leven, dan hij ooit gekend
had. Voor het eerst begon hij zich eigenlijk gelukkig te gevoelen.
Zij maakte zijn hart open en gaf hem moed en zelfvertrouwen. Trouw
stond zij hem ter zijde bij zijn werk. Zij was, gelijk iemand het gezegd
heeft, „the most transparently truthful person I ever knew, the most
fresh and informal".

Terwijl Maurice vervreemd was van vele zijner oude Londensche
kennissen, of althans hen niet meer zag, werden er nu nieuwe banden aan-
geknoopt. Onder hen, die in deze dagen bij Maurice aan huis kwamen,
noemen wij behalve Sterling, een trouw huisvriend, voor zoover hij
niet buiten Londen moest zijn voor zijn gezondheid, o. a. Carlyle»
A. J. Scott, Rose en Acland. Niet het minst valt ons oog natuurlijk
op Carlyle. Ja, wij kunnen zeggen, dat Maurices gedachtenleven
in menig opzicht in het teeken van Carlyle kwam te staan, inzooverre
hij telkens zich gedrongen gevoelde, om zich van Carlyle en zijn
verhouding tegenover hem rekenschap te geven. Alleen reeds het
feit, dat Sterling steeds meer van hem afging en onder Carlyles invloed
kwam, was voor Maurice iets, dat hem tot nadenken stemde. Maar
ook buitendien was Carlyle nu eenmaal iemand, dien men niet voorbij
kon gaan. Hij kon het in sommige dingen wel met Carlyle eens
worden. Hij gevoelde, dat hij veel van Carlyle leerde. Toch verdween
het gevoel van gemeenschap meer en meer. Nog wel kon hij
hem tegenover miskenning van Christelijke zijde verdedigen^ en achtte

1) Hü waagt nl. do gissing, dat Maurico na z\\]u ontslag van Kings
College veel duidelijker z\\jn ware opinies durfde uit te spieken, omdat or
nu niot langer reden was, om ze te verbergen! 3d edition, p. 275.

-ocr page 55-

— 51 —

hij het reeds een goed ding, dat Carlyle wees op de fouten van den
tijd en niet het minst van de Kerk. Maar, toen hij Carlyles lezingen
van \'38 en de bekende Hero-lezingen van \'40 hoorde, werd hij meer
en meer teleurgesteld en begon hij zelfs een gevaar in Carlyle te
zien. Maurice vreest voor zijn pantheïstisch naturalisme, zijn gebrek
aan een middelpunt . Uit dat laatste verklaarde Maurice ook de
eigenaardige tegenstrijdigheden bij Carlyle. Carlyle scheen tegenover
Maurice de verschilpunten zooveel mogelijk ter zijde te laten, maar
Maurice kon dit niet, al gevoelde hij zich ook telkens weer tot Carlyle
aangetrokken. Geen wonder, dat deze geesten uiteenliepen. De man
van het „all things are possible to all men, if they but will them
stoutly" is van anderen geest, dan Maurice. Carlyle is zoo oneindig
meer individualistisch getint. Persoonlijke kracht, daad, wil, denken
nemen bij hem een veel grooter plaats in, dan bij Maurice. ja, in dit opzicht
kunnen wij zeggen, dat Carlyle iets goeds en waars heeft, dat te veel
buiten den gezichtskring van Maurice lag. Carlyle was een man van
veel meer geprononceerd eigenaardig karakter dan Maurice. De Hero-
lezingen geven zoo duidelijk het groote verschil te zien, dat Maurice
juist ook onder het hooren daarvan zoo sterk gevoelde.

Bij Carlyle is het: the Hero. En die as Divinity, as Prophet, as
King enz. Bij Maurice zijn er niet vele heroes als zoovele middelpunten,
is er maar één, en dat wel
c/e Koning. Bij Carlyle is het de lijn der
apotheose; en hij acht „the hero as Divinity" „verouderd" Maurice
begint van boven:
de Koning middelpunt, en wel de „Divinity as
King". Dat is het diametrale verschil.

Wij moeten hier evenwel aan toevoegen, dat Maurice vele jaren
later, in \'62, Carlyle nog weer eens opzocht. Het was met vreezen
cn beven. Maar een lang gesprek overtuigde hem, dat in Carlyles
weifeling tusschen demokratie en absolutisme lag opgesloten een al
of niet bewuste hunkering naar Theokratie. En hij zegt aangaande
de aan Carlyle verweten „mere worship of might": „That comcs
uppermost at times; often he recoils from it with the intensest horror,
and affirms and feels justice to be the one ruler in heaven and earth."
Hiermee verdedigt hij Carlyle tegenover Ludlow.

\') Letters of Th. Carlyle 1820 -18.% od. by C. E. Nouton, 2 vols, London,
1888. Vol. 1 p. 188 on passim. Vorder: Heroes.

■■"I „The Hero as Divinity, tho Hero as Prophet, are productions of old
agoH; not to bo repeated in the new. They presuppose a certain rudenosa
of conception, which tho progress of more scientilic knowlodgo puts an
end to". Enz. Lecture 111. Tho Hero as Poet.

Hunsen geeft in „Hippolytua und soino Zeit" Leipzig, 1802. Hd. I K.
270-272-eon vorgeiyking van Maurice on Carlyle. Zy is van beteekenis,
inuar hot zou ons (e ver voeren haar hier mede to dooien.

-ocr page 56-

— 52 —

Sinds \'38 kwam op aanstichting van Sterling maandelijks aan een
maaltijd een kring bijeen, volstrekt niet allen geestverwanten, maar —
zooals Carlyle zegt — enkel te omschrijven „as persons to whom it
was pleasant to talk together"^) Ook Maurice, hoewel zijn naam niet
staat in de lijst, die Carlyle geeft, nam daaraan deel. Ook Carlyle,
J. C. Hare, Mill, Tennyson en vele anderen. Eerst genaamd „the
Anonymous Club", werd zij later ter eere van den stichter, toen hij
naar Italië vertrokken was, „the Sterling Club" genoemd. Die naam
gaf later, in \'49, aanleiding tot een heftigen aanval begonnen door
de High-Church en overgenomen door de Evangelicals tegen Maurice.
Immers, het lag zoo voor de hand! Hij hoorde bij de Sterling Club —
en dus Maurice = Sterling! Wat men van Sterlings standpunt wist,
dat werd nu natuurlijk Maurice toegedacht. Ter wille van de „zwakke
broeders", zegt Carlyle, werd toen de naam weer veranderd. Maurice —
men versta dit wel — behoorde niet tot de zwakkere!

Gedurende September en October \'38 was Maurice als predikant
werkzaam te Hannington. In het begin van \'39 was zijn vrouw
gedurende een maand te Hastings bij haar zuster Mrs. Sterling. Dat
voorjaar was voor Maurices huiselijk leven niet gelukkig. De Paasch-
tijd is heel zijn leven door een ongelukstijd voor hem geweest. Zoo
ook nu. Begin April werd hun een dood kind geboren, terwijl in
dezelfde dagen zijn oudste zuster Elizabeth stierf.

Hem werden later nog twee zonen geboren: Frederick, die zijn
biograaf zou worden, en Edmund.

Intusschen namen Maurices bezigheden hoe langer hoe meer toe.
Alleen een werkkracht als de zijne kon er tegen opgewassen zijn. Dc
kwestie van
onderwijs, of liever de ruimere van opvoeding, had hem
telkens beziggehouden. Meer en meer werd het een vraag, die van
alle kanten behandeld werd. „Secular" of „Christelijk" onderwijs, al of
niet bemoeiing van den Staat, al of niet Staatssubsidie en Staatsinspectie.
Dit alles kwam naast de methode enz. van opvoeding en onderwijs
aan de orde van den dag. Al wat er langzamerhand aan het licht
kwam van maatschappelijke ellende; ook de wijze, waarop Chartisten
en Socialisten de kwesties wilden opgelost zien, al deze dingen werkten,
althans voor Maurice, mee, om het groote belang van opvoeding, maar
dan ook van ware opvoeding in te zien en te bepleiten. Sinds Sept.\'39
nam hij met enkele vrienden de uitgave op zich van „The Educational
Magazine and Journal of Scholastic Literature", sinds \'40 alleen ge-
titeld „The Educational Magazine"-

\') Life of John Sterling pp. Memoir of Daniül Macmilhm pp.

230-232.

-ocr page 57-

— 53 —

Hij en de zijnen stonden toen min of meer in verbinding met
de „National Society", opgericht 1811, en gecharterd voor „the pro-
motion of the education of the poor in the principles of the Esta-
blished Church". Maurice schreef hierin zeer veel en zette, met
toenemende klaarheid voor zichzelf en voor anderen, zijn standpunt
uiteen.

Dat deed hij bovenal ook in 6 lezingen, die hij in juni en Juli
\'39 hield, over de vraag: „Has the Church, or the State, the Power to
educate the People?" Nog hetzelfde jaar werden ze uitgegeven. Hij
bepleitte daarin het onvermogen van den Staat, het vermogen en den
plicht der Kerk, om het volk „op te voeden". Wij raken hier kwesties
aan, die eerst iu\'erna uitvoerig kunnen uiteengezet worden.

Het was evenwel op den duur te veel voor hem. Hij raakte
weldra overwerkt. Later had hij wel last van heeschheid en — zooals
hij zeide — van jicht. Het was evenwel veeleer een toestand van over-
werking, waaruit die zoogenaamde jicht voortkwam, iets, dat zich ook
in flauwten openbaarde. Alleen goede zorg en af en toe rust schijnen
hem op de been gehouden te hebben, hoezeer hij ook sterk leek en
zich sterk noemde.

Ook zijn vrouw was zwak; en zoo maakten zij in de zomermaanden
van \'40 een reis naar Zwitserland. Strachey, Clark en Acland be-
zorgden intusschen de uitgave van het Magazine.

Op zijn reis ontmoet hij te Bern Bunsen, schrijft in zijn brieven
ook over Vinet, docli beiden vermeldt hij met slechts weinige woorden.
In zijn afwezigheid trof intusschen de Regeering een regeling met de
National Society, die geheel vrijheid van beweging liet aan de Kerk
en dus volkomen was in Maurices geest.

Reeds vóór zijn reis naar Zwitserland iiad hij gesolliciteerd naar
het professoraat in Engelsche Literatuur en Nieuwe Geschiedenis aan
King\'s College te Londen. Werkelijk werd hij den 12den Juni met
algemeene stenunen benoemd. In October begon hij daar zijn colleges.
Korte aanteekeningen dienden hem daarbij als leiddraad. Zijn bedoeling
was te geven „a series of general remarks and hints, with suggestions
about books in which the subject may be followed up". Hij begon
met Chaucer; vervolgens gaf iiij een serie over „The growth of the
English nation and its literature". Wij hebben geen bewerking van
deze colleges in druk. Uit enkele gegevens kunnen wij wel opmaken^
dat hij, gelijk altijd, het verband van literatuur met het volksleven
vooral niet vergat, en dat hij ook etymologisch te werk ging, daarin
zeker geleerd door zijn ouden leermeester Hare. Er waren onder de
„studenten"
zestien-jarigen. Canon Farrar schrijft over zijn herinneringen
aan Maurices colleges, dat" ze voor knapen dikwijls veel te hoog gingen.

-ocr page 58-

— 54 —

Bovendien ontbrak, in aanmerking genomen de jeugd der „studenten",
te veel het schooische element. De orde liet wel eens wat te wenschen
over. Zoo hebben er alleen de besten van geprofiteerd. Maar deze
ontvingen er ook ontzaglijk veel, iets dat voor hun heele leven van
waarde was. Die besten ook werkten zoo hard zij konden, ofschoon
er eigenlijk geen werkplicht was. Zij leerden niet slechts iets
over
geschiedenis en over literatuur, zij leerden de dingen zelf te zien en
na te gaan. En behalve wat hij gaf, leerden zij vooral ook den man
zelf te eeren, vol „admiration and reverence".

Altijd bezig aan zijn geschiedenis der Philosofie had h j in dezen tijd
na het eerste verschijnen van „Kingdom of Christ" ook reeds spoedig
de herziening onderhanden voor een tweeden druk. Hij schreef: „Reasons
for not joining a Party in the Church", waarin hij den eisch, dat
men in de beweging der Kerk nu bepaald „partij" moest kiezen, gelijk
Wilberforce het gezegd had, afwees. Bovendien bracht een nieuwe
kwestie hem aan het schrijven. Het was die van het bisdom te
Jeruzalem. Hij pleitte met kracht in geschrifte voor de samenwerking
van Engeland en Duitschland in dezen, om, gelijk was voorgesteld,
gezamenlijk een bisschopszetel in Jeruzalem te vestigen, ter behartiging
van de belangen der Protestanten in het Heilige land. Bunsen was
er de ziel van en Hare was er warm voor, terwijl Maurice hoopte
zoo een ware Katholieke daad te zien. De Oxford-mannen waren er
zeer tegen. Het Duitsch Protestantisme had hun sympathie niet en
zij vreesden voor den on-Katholieken indruk, dien het maken zou,
wanneer de Engelsche Kerk met deze Protestanten samenging en
tegelijk de gedachte vestigde, dat zij de Grieksch-Katholleken in het
Oosten niet als broeders beschouwden. Wat moesten die wel gaan
denken vaii de Engelsche Kerk? Met Bunsen, nu te Londen, besprak
hij de zaak persoonlijk.

Deze kwestie en de overige teekenen der tijden, de Oxfort-actie
voor het Katholicisme, en nu hoe langer hoe scherper ook tegen het
Protestantisme, gaven hem gedurig aanleiding, om over de beteekenis
van Katholicisme en Protestantisme te schrijven. Meest zijn het ge-
schriften van niet te grooten omvang, „brieven", „pamfletten", zooals
Maurice ze meer gaf in verband met de vragen van den dag. Zoo
„Three letters to the Rev. W. Palmer on te name Protestant; on the
seemingly ambiguous character of the English Church; and on the
Bishopric at Jerusalem", enz. in \'42; en in \'43 „On Right and Wrong
Methods of Supporting Protestantism". Na de verschijning van No. 90,
het laatste, der „Tracts for the Times", de serie door de Oxford-
mannen uitgegeven, was het verzet tegen de beweging met kracht
losgebroken. Pusey\'s preek, in \'43 gehouden, over de Eucharistie, waarin

-ocr page 59-

— 55 —

hij verkondigde, dat brood en v^ijn werkelijk en waarlijk het lichaam
en bloed des Heeren worden, wekte nieuwe ergernis. En nu werd
aan Pusey voor twee jaren het preeken verboden. Lord Ashley, een
Evangelical, had zeer voor een vonnis tegen de Oxford-mannen ge-
ijverd. Maurice bestreed dit standpunt in het genoemde geschrift. Niet
onderdrukken moest men, maar het Protestansch positief en het
Katholiek positief beginsel vrijheid van beweging laten. Vragen van
denzelfden aard behandelde hij later nog telkens, o.a. toen in \'45 de
oprichting van drie nieuwe colleges in Ierland werd voorgesteld, en
men meende dat daarbij het Protestantisme veronachtzaamd werd.
Maurice schreef „A Few Words on the New Irish Colleges" by Nemo.
Zoo ook bij een verkiezing te Oxford in \'47, waar als candidaten
tegenover elkaar stonden Gladstone en Round. De laatste was de
specifiek „Protestantsche" candidaat, omdat hij was tegen dc Maynooth-
grant d.w.z. een gift jaarlijks door de regeering geschonken aan een
Roomsch instituut. Hij zette zijn standpunt uiteen in „Thoughts on
the Duty of a Protestant in the Present Oxford Election" en koos
daarin partij voor Gladstone.

Een kampioen voor het Protestantisme, zijn positieve beginselen
bepleitend in Kingdom of Christ en andere geschriften en eveneens
sterk doordrongen van het groote belang dezer beginselen voor de
practijk van het volksleven, kwam hij toch altijd op tegen het Ultra-
Protestantisme, zooals hij het bij de Evangelicals, de „ware" Protes-
tanten vond. Hij ijverde tegen een Protestantisme, dat zijn leven vond
in beginselen, die geheel on-Katholiek zijn (in den zin. waarin Maurice
Katholiek opvat). Evenzeer was hij tegen het „Protestantsch" optreden
in de practijk, waar dit in strijd was met wat hij de positieve ge-
tuigenis van het Protestantisme achtte. Hij vreesde, dat men ook met
het Protestantisme in de practijk, zoo on-Protestantsch mogelijk, op
imperialistische lijn zou komen. Dit geschiedt overal, waar het Pro-
testantisme
macht gebruikt, om te ovcrhecrschcn, zich door macht
doet gelden.

Een nieuwe Kerkelijke kwestie in deze rumoerige dagen deed
hem weer zich mengen in den strijd. Het was, toen Ward in zijn
„Ideal of a Christian Church" dc mogelijkheid van de onderteekening
der 39 artikels verdedigde, ook al stemde men, gelijk hij, in \'t geheel
niet met den letterlijken zin daarvan in. Maurice was het in \'t geheel
niet met hem eens. Nu stelde men evenwel in Oxford voor, dat
voortaan de Vice-Chancellor het recht zou hebben niet te berusten
in de eenvoudige onderteekening der Artikelen, maar van elk lid der
Universiteit de verklaring kon eischen „that ... he took them in the
sense in which from his soul he believed they were originally com-

-ocr page 60-

— 56 —

posed or promulgated, and in which from his soul he believed that
they were now imposed." Toen kwam Maurice daartegen op als on-
rechtmatig en zette zijn standpunt aangaande onderteekening uiteen
in „The New Statute and Mr. Ward", dat in \'45 verscheen.

In \'t bijzonder was ook nu de Paaschtijd hem noodlottig. Op
Paaschmaandag \'43 was Sterlings moeder gestorven, twee dagen later
zeer plotseling zijn vrouw. Dit was een harde slag ook voor haar
zuster, Maurices vrouw. Wel werd hun een tweede zoon geboren,
maar de vele slagen maakten het leven niet blijmoediger. Maurice en
zijn vrouw trokken zich nu bijzonder het lot van Sterling aan. Zij
brachten een groot deel van den zomer van \'48 bij hem door te
Bonchurch. Maurice bleef, hoezeer hij ook van Sterling in geestelijke
dingen vervreemdde, tot het laatste trouw. Niettegenstaande alle zelf-
verwijt in dit opzicht, blijkt het naar aller getuigenis, dat hij in geen
enkel opzicht te kort kwam; integendeel. Maar het verschil was er
eenmaal; dat werd diep gevoeld; en Maurice was er de man niet
naar, om daar gemakkelijk over heen te kunnen stappen.

Sterling ging zijn laatste levensjaar in. Nu hier dan daar genezing
of althans verlenging van het leven zoekend, werd hij toch steeds
minder. Op Goeden Vrijdag \'44 stortte hij in. Te Ventnor werd hij
gedurende den geheelen zomer verpleegd door Mrs. Maurice, terwijl
Maurice zelf, zoo dikwijls als hij kon, ook daar was. Hem werd het
geluk geschonken nog in één punt Sterling te ontmoeten. Sterling gaf hem
Law\'s Answer to Mandeville\'s Fable of the Bees. Hij hoopte, dat
deze handhaving van moraliteit zou herdrukt worden. Met blijdschap
begaf Maurice zich hiervoor aan het werk, schreef er een voorrede
bij. Doch, hoe hij zich ook haastte. Sterling zou de voltooiing van den
druk niet\'meer beleven. Hij stierf 18 Sept. \'44.

„Vou know" —• schrijft Maurice — „it was his temptation to mag-
nify the intellect, and on that, as it seems to me, the greatest cloud
rested; but 1 think those who know their exceeding sinfulness and
yet can believe in the love of God in Christ will be the least inclined
to doubt that this love may be imparting its warmth to the spirit
through all these clouds".

Als een wolk bleef in Maurices leven de gedachte aan zijn
verhouding tot Sterling. Zoo zelfs, dat hij, gevoelig als hij was,
een angst had voor alles, wat de gedachte aan Sterling opwekte.
Overigens zoo moedig, was hij hierin nooit tot overwinning over
zichzelf gekomen. Hare beschreef Sterlings leven bij een uitgave
zijner werken : hij sprak er geen woord over met Maurice, die hem daar-

Zio hierby o.a,: Prof. Kruvf. Geschiedenis van hot Anglo-Katholicismo.

-ocr page 61-

— 57 —

voor zeer dankbaar was; en Maurice las het werk nooit! Vreeselijk
pijn deed het hem, toen later Carlyle op zijne wijze Sterling nog eens
voor het publiek bracht. Dit is een van de tragische bladzijden uit Maurices
geschiedenis. Wij gevoelen hierin iets van den geest zijner familie.
Het over-gevoelige, dat zijn teere zijde heeft, die wij niet ontleden
willen. Maar in dat overgevoelige ligt ook de verklaring van de
prikkelbaarheid, die Maurice niet ontbrak.

Julius Hare, juist in deze dagen geëngageerd met Maurices zuster
Esther, hoopte met haar nog Sterlings zegen te ontvangen. Maar zij
vonden hem overleden.

Nieuwe banden waren intusschen aangeknoopt, die voor den koers
van Maurices leven van beteekenis waren: ik noem hier Daniël Mac-
millan. In Sterlings sterfjaar werd bovendien een nieuwe vriendschap
gesloten, de meest volkomen vriendschap van zijn leven in zoover
hier ook bijna volkomen geestesverwantschap was; ik heb het oog op
Charles Kingsley, wiens naam voor altijd aart dien van Maurice ver-
bonden is.

Daniël Macmillan, een Schot, zwak van lichaam, maar sterk van
geest, een plaats zoekend in den Engelschen boekhandel, heeft zich
met groote energie door ontzaglijke moeilijkheden heen opgewerkt.
Hij begreep, dat „uitgeven" ook een „roeping" is, en toen hij zelf-
standig geworden was, stelde hij er zijn eer in van zijn pers boeken
te laten verschijnen als van Maurice en Kingsley. Hij nam op den duur,
in \'55, ook de oudere werken van Maurice van Parker over. Nog
altijd zijn zijn werken in handen van de nu alom bekende firma.

Maar in de dagen, waarin Maurice met hem in aanraking kwam,
was hij nog èn geestelijk èn maatschappelijk in grooten strijd. Hij had,
vooral ook door Maurices Kingdom of Christ, een tegenzin gekregen
in het Dissenterschap. Zoo werd Maurice naast Dr. Binney, en bij
voortduring meer, zijn geestelijke vader. Macmillan roemt hem als
„lofty" en „lowly", en prijst zijn werken hemelhoog. Voor Maurice
was het o. a. van beteekenis, dat hij vooral door Macmillan — doch niet
alleen door hem — gewezen werd op den ellendigen geestelijken
toestand van de kringen, waarin Macmillan toen verkeerde. Het is
niet zoozeer gebrek en armoede, waarop Macmillan wijst, als wel het
dolen zonder herder. Reeds in \'40 en nog eens in \'42 had Macmillan over
deze dingen geschreven aan J. C. Hare, met wien hij in aanraking was
gekomen. Hare had hem op Maurice gewezen als den man, wiens

\') Behalvo naar hotgeen in Maurices Lifo over hom vermeld staat,
verwijs ik naar het boek van
Thomas Hughks. Memoir of Daniöl Macmillan,
Londen 1883.

-ocr page 62-

— 58 —

oog en hart open waren voor deze nooden. Eindelijk in Sept. \'42 had
de kennismaking plaats, die van zooveel beteekenis zou worden èn
voor Maurice èn voor Macmillan persoonlijk en in hunne werk-
zaamheden. Maar behalve dit ligt in het verkeer tusschen hen beiden
een factor van belang voor de wording der
Christelijk-Sodale beweging.
Maurice kreeg nu nader onder de oogen, wat er alzoo omging in
zoovele kringen, waar de Kerk geen woord meer te spreken had of
sprak, en allerlei leiders gemakkelijk hun slag sloegen, en allerlei
voorlichting grifweg met graagte werd aangenomen. Dit alles liet
Maurice geen rust, totdat eindelijk de vele gedachten en plannen in
daden werden omgezet.

Als uitgever bemerkte Macmillan, dat Maurice betrekkelijk weinig,
of althans in niet grooten kring gelezen werd, Maurice is ook eigenlijk
in \'t geheel geen „populair" schrijver. Aan een „goedkoope uitgave", hoe-
zeer hij haar ook soms begeerde, waagde Macmillan zich daarom niet.
Maar hij geloofde „that his books will seil when England can bear them."
Hij gevoelde er het profetische van.

Gedurende de laatste ziekte van Sterling was Maurice in de
Pastorie van Chelsea, de woning van Charles Kingsley\'s vader. Vandaar
ging hij dagelijks naar Guy\'s en zooveel mogelijk naar Ventnor.
Charles Kingsley,») die reeds aan Coleridge en Carlyle zooveel te
danken had, was afkeerig van al wat „partij\'\' en „kring" en „secte"
was. Hij dorstte naar het waarachtig
„Katholieke". Dat was ook
reeds zoo bij Clark en Macmillan. Zij hadden, niet meegaande
met het „katholieke", dat de Oxford-beweging beloofde, het nu
bij Maurice gevonden, die aan zoovelen door de Oxford-beweging
niet bevredigden of teleurgestelden den weg heeft gewezen.")
Ook Kingsley, overtuigd, dat de consequentie van Oxford Rome was,
en afkeerig van de Roomsch ascetisch getinte opvatting van „heilig"
in de Oxford-strooming, waarin het huwelijk minderwaardig geacht
werd, vond nu in Maurices geschriften, wat hij zocht. In \'42 heeft
hij deze reeds druk gelezen. In den zomer van \'44 schrijft Maurice
aan hem een antwoord op velerlei vragen, en de kennismaking volgde
weldra. Zij waren mannen van zeer verschillend temperament. Kingsley

\') Zie vooral Kingsley\'s Lettors and Memories of his Lifo, od. by his
Wife, waarvan de verkorte editie verscheen b\\j Tauchnitz. Vorder verw^ja
ik naar Kingsley\'s voorrede
by Alton Locke en z\\jn „In Memoriam" tor
nagedachtenis van Maurice in
Macmillans Magazine, ook opgenomen inde
collected works Vol. 20: Literary and General Lectures.
Tullooii. Movementa
of religious Thought.
Dr. Rigo. Modern Anglican Theology. 3d od., with a
Memoir of Canon Kingsley. En vole andere!

\') Tullocii. Movements.

-ocr page 63-

— 59 —

was de levendige, bewegelijke, altijd open voor eiken indruk en door
alle dingen om zich heen geïnfluenceerd. Maurice was de man van
Puriteinsch karakter. Kingsley veel meer aesthetisch aangelegd met al
het rijke en al de gevaren zulk een natuur eigen; Maurice de man
van beginsel; Kingsley ook wel dit, maar oneindig sterker dan Maurice
ook een man van impulzen.

Trouw zouden zij van nu af in bijna alle dingen samengaan, in
actie en denken, waarbij de 14 jaar jongere Kingsley tegen Maurice
steeds opzag als zijn „Masten" Zij bleven voortdurend in aanraking
en correspondentie, ook over hun geschriften, en daarbij heeft Maurice
meestentijds het leidende deel. Maurice is hem „like a man surveying
a tropic forest, which he can onley do by hewing his path yard by
yard, unable to see a rood before him; other men will follow him,
till and plant, and build, while he dies in faith, not having received
the promises." En hij begeert niets anders, dan de gedachten uit te
werken, die hij van Maurice ontvangen heeft; from „The Saints Tra-
gedy" to "Glaucus" heeft hij dit gedaan, „l have no other work on
earth and want none."

Veel ware en warme sympathie, die Maurice dikwijls en toch
zoo noode miste, heeft hij van Kingsley ontvangen. In deze vriendschap
was hem een vreugde bereid, zooals hij die in zijn omgang met
Sterling niet had kunnen genieten. Terwijl Maurice inderdaad nieuwe,
eigen wegen ging, en hij al den last daarvan had te dragen: inner-
lijken strijd, strijd met zijn tijd, met alle partijen en richtingen;
eenzaamheid, opzettelijke en onopzettelijke miskenning, en wat al niet
meer, was Kingsley de trouwe, die hem begreep cn volgde. Een
„school" heeft Maurice nooit gevormd. Hij was wars daarvan. Hij
had zeker ook te weinig belijnd „systeem", om een „school" te kunnen
vormen. Beginselen en geesteswerkingen gingen er van hem uit, en
hij wees wegen aan. Maar in de verbinding Maurice-Kingsley, de zoo
bekende verbinding, is toch in Theologicis, maar ook op kerkelijk en
maatschappelijk gebied, een bepaalde richting aangegeven.

Kingsley is verreweg de meest bekende; de oorzaken daarvan zijn
voor het grijpen. Maar het is billijk en noodig, willen wij Kingsley
goed zien, om terug te gaan tot den „Master," die achter hem staat,
Elia, wiens Eliza Kingsley zich achtte.

Was dit een lichtpunt in zijn leven, een zware slag trof Maurice,
toen hij 25 Maart \'45 zijn vrouw verloor, te Hastings, waar zij vergeefs
herstel had gezocht. Te Herstmonceux werd zij begraven. Een gevoel
van eenzaamheid maakte zich van hem meester. Zijn huishouden werd
nu eenigen tijd later weer waargenomen door zijn zuster Priscilla.

Van Herstmonceux tijdelijk naar Kensington gegaan, bij een

-ocr page 64-

— 60 —

zijner zusters, voordat hij Guy\'s weer betrok, werd hem door Hare
aangeraden zich candidaat te stellen voor de opengevallen plaats van
JVlaster of the Temple. Hij wilde evenwel een zoo hooge plaats niet
zoeken, in de overtuiging, dat hij, als iemand van weinig positie en
reputatie in de Kerk, er niet de man voor was, hoeveel hem ook in
in dit werk aantrok. Men heeft het der Kerk wel verweten, dat zij
een harer grootste mannen niet met een bijzondere waardigheid bekleed
heeft. Moge dit voor de Kerk een verwijt blijven, in elk geval was
hij geen man, dien men met de grootste rust tot een eereambt be-
noemen kon. Zeker heeft hij ook, hoe minder hoog-officiëel zijn positie
was, des te voller kunnen zijn, die hij was, en doen, waartoe hij zich
geroepen achtte.

Andere onderscheidingen vielen hem in hetzelfde jaar, waarin
hij geweigerd had in aanmerking te kcmen voor het Masterschap,
onverwachts ten deel,

In juli \'45 werd hij door den Aartsbisschop van York en den bisschop
van Londen benoemd als Boyle-lecturer, en in Augustus van hetzelfde
jaar als Warburton-lecturer door den Aartsbisschop van Canterbury.
Dit zijn de dagen geweest, waarin hij in zijn Kerk de meeste erkenning
heeft gevonden.

Als Boyle-lecturer gaf hij in 1846 het voorgeschreven achttal
voorlezingen, die in druk verschenen als „The Religions of the World
and their relations to Christianity" (1847). Dit werk, ook ten onzent
vertaald, is blijkbaar van al Maurices geschriften in den ruimsten kring
bekend geworden. De Warburton-lezingen omvatten een serie van een
drietal jaarlijks gedurende 4 jaren. Het eerste, wat hij daarvoor gaf,
was een behandeling van den brief aan de Hebreeën in 3 lezingen,
gehouden\' in de kapel van Lincoln\'s Inn. Toen hij ze in druk gaf,
liet hij er een uitvoerige bespreking van Newmans „Theory of Deve-
lopment" aan voorafgaan. Daarin bestreed hij den Theologisch-
dogmatischen denk- en werktrant van Newman, gelijk hij in Kingdom
of Christ vooral de Sacramentsbeschouwing der Oxford-beweging had
aangevallen. Later gaf hij o. a. nog lezingen, die uitgewerkt verschenen
in twee deelen onder den titel van „The Unity of the New Testament"
(1854), waarin hij de eenheid in de Synoptici, Handelingen en Brieven
aanwijst. Overtuigd, dat de oude „orthodoxe" zienswijze gereedelijk
aanleiding gaf tot de destructieve kritiek van Baur enz., en dus aller-
minst wapens aanbood, om die kritiek te overwinnen, geeft hij een
andere zienswijze van den inhoud en strekking dezer N. T.ische
geschriften. Hij acht ze meer bestand tegen de aanvallen dier kritiek,
dan ze wel schijnen te zijn, wanneer men zich plaatst op het orthodoxe
standpunt in dezen. Met volkomen zekerheid gaat hij zijn weg.

-ocr page 65-

- 61 -

Eerst later zou hem de kritiek in grooter innerlijken strijd brengen.

Dit werk omvat eigenlijk twee lezingen; als derde wilde hij een
bespreking van de johanneïsche geschriften geven. Hij heeft die
geschriften besproken; doch ik durf niet te zeggen, of zij inderdaad
als Warburtonlecture behandeld zijn. (Gospel of St. John, 1856. The
Epistles of St. John, gegeven voor het Working Men\'s College. 1857.
Lectures on the Apocalypse. 1861).

De dagen naderden, dat hij van Guy\'s hospitaal zou scheiden.
Aan Kings College te Londen werd een Theologische afdeeling op-
gericht. Op verzoek van Dr. Jelf nam Maurice een professoraat daar
aan. In \'46 werd hij benoemd. Hij doceerde kerkgeschiedenis, waarvan
wij de vruchten bezitten in een deel lezingen over de kerkgeschiedenis
van de Ie en 2e eeuw, een levend werk, waarin de bewegingen en
feiten naar Maurices trant zooveel mogelijk van binnen uit gezien
worden.

In Februari van hetzelfde jaar werd hij benoemd als chaplain
van Lincoln\'s Inn. Hij verliet nu Guy\'s, en deed d^it gaarne,
omdat hij altijd op deze post een gevoel van tekortkoming had.
Waar had Maurice dat trouwens niet? Hij ging wonen Blooms-
bury, 21 Queen Square, vanwaar hij in \'56 verhuisde naar Russel
Square.

Alsof al deze arbeid nog niet voldoende was, had Maurice reeds weer
den doorslag gegeven tot een ander werk. Zijn oog was gevestigd
op de noodzakelijkheid van een degelijke opleiding voor gou-
vernantes. Hij was daarvan doordrongen vooral ook op grond van
de ervaring, opgedaan door middel van zijn zuster, die een school
hield te Southampton. Allereerst begon hij in \'47 uit professoren van
King\'s College, maar ook anderen, o.a. Kingsley en Clark, een
exa-
men-commissic
voor dit doel te vormen. Doch deze commissie
ontwierp een jjlan, om ook de
opleiding te behartigen, en zoo
ontstond Queen\'s College. Maurice opende het 29 Maart \'48 met
een overzicht van het ontstaan en uiteenzetting van het doel. Doel
was niet alleen „information" mee te deelen, maar veeleer „prin-
ciples", iels dat „substantial" en „elementary" is. Deze dingen
zijn juist bij het opvoedingswerk, door de gouvernantes te verrichten,
zoo noodig.

Hij gaf er meerdere lezingen o. a. over de beteekenis van „Theo-
logie", een der leervakken. Met warmte pleitte hij voor haar betee-
kenis, ook aan een inrichting als Queen\'s College. Later had hij
Queen\'s College te verdedigen tegen een aanval van de Quarterly
Review. Daarin was de beschuldiging uitgesproken van Pantheïsme en
Latitudinarisme op grond van het feit, dat men
alles wilde beschou-

-ocr page 66-

- 62 -

wen als „religious" en dus het specifieke van „religion" uitwrischte.»)

Die aanklacht was gegrond op hetgeen vooral ook Maurice, maar
met hem anderen, hadden neergelegd in hun lezingen en beginselver-
klaring. Naar Maurices opvatting van Theologie kon hij deze niet
beschouwen als wetenschap van „religieuze" feiten. Noch ook wilde
hij op het wetenschappelijk onderzoek in allerlei richtingen gedaan
vooruitloopen, door in de Theologie al vast der wetenschap enkele
resultaten, waaraan zij zich te houden had, zoo zij „geloovige" we-
tenschap wilde heeten, voor te schrijven. Maar Theologie doet alle
dingen en alle waarheid zien, in het Goddelijk licht. Dit en de heele
Theologische denktrant van Maurice, waarbij wij nu nog niet uitvoe-
rig stilstaan, konden gereedelijk leiden tot de hier genoemde be-
schuldiging.

Intusschen begonnen er reeds teekenen te komen, dat hij als
Theologisch Professor aan King\'s College minder gewenscht werd.
Reeds had zijn verdediging van de toelating der Joden in het Parle-
ment het ongenoegen gewekt van Dr. Jelf, zijn principal. Dat werd
nog erger, toen hij het verzet tegen de benoeming van Dr. Hampden
tot bisschop bestreed. Hoewel hij het met dezen rationalist niet eens
was, kon hij dat werken van
partijen in de Kerk, die een officieële
benoeming weer te niet wilden maken, uit allerlei hoofde niet goed-
keuren. Zoo was zijn wijze van doen. Telkens koos hij partij voor
den man of de partij, welke, naar hij meende, onrecht werd aangedaan,
en hij wilde eigenlijk geen stem door overmacht tot zwijgen brengen.
Het mogelijke en wenschelijke van dit optreden van Maurice in
kerkelijke aangelegenheden zal niet ieder verdedigen.

Niet alleen de behoefte, om voor den verdrukte op te komen
dreef. hem. Wel was dit een nobele trek in zijn karakter, die zich
heel zijn leven door op allerlei wijze openbaart. Maar hierbij kwam
in dit geval een beginsel. Hij keurde het nl. beslist af, dat een
partij
in de Kerk iets zou doen, wat alleen der Kerk competeert. Geen
partij mocht zich in de Kerk opwerpen als wachter op Sions muren.
Geen partij mocht in de Kerk heerschappij voeren en zoo vernietigen
al het goede, dat juist in een Kerk boven partij- en sectewezen te
prijzen is.

Zie over Queen\'s College en hot hier gezegde: Introductohy Lectures,
delivered at Queen\'s College, London 1819, o.a. Loot. I, XIL Queen\'s
College, London. A Letter to tho Right Hon. and Rev. tho Lord Bishop of
London.
1850.,. Ovor do ontwikkeling van Queen\'s College: Nineteenth
Century. Augustus \'79. Quarterly Review. Juli \'78.

A Letter on the Attempt to defeat the Nomination of Dr. Hampden. 18-1:7.

-ocr page 67-

— 63 —

Het standpunt van Maurice in dezen Is alleen eenigszins begrijpelijk,
wanneer men zich indenkt in zijn realistische, eigenaardig objectieve
opvatting van de Kerk, gelijk wij die later zullen uiteenzetten.

Ik wijs er nu vooral op, hoe dat pleiten van Maurice voor onpopu-
laire personen den principal van King\'s college zorg baarde voor het
vertrouwen van het godsdienstig publiek in zijn college. Maar ook in
ander opzicht heeft deze gewoonte hem in allerlei moeilijkheden ge-
bracht. O.a. hierin, dat hij steeds verkeerd beoordeeld werd.

Hij werd en wordt vereenzelvigd met menschen, voor wie hij het
soms opnam, ofschoon hij het in \'t geheel niet met hen eens was.
Zoo is het zeker ook gebeurd, dat hij wel met jowett op één lijn
gesteld wordt, ofschoon hij zeer veel van hem verschilde en slechts
uit andere overwegingen naliet hem te bestrijden.

Wat King\'s college betreft, gevoelde hij een nieuwe waarschuwing
in het feit, dat de autoriteiten Kingsley, die door hem was voorgesteld
als professor, verklaarden „niet te willen hebben."

Des te meer kreeg hij evenwel vasten voet onder de juristen van
Lincoln\'s Inn. De kapel werd hoe langer hoe meer gevuld. Behalve
dat vond hij er warme vereerders en, wat meer zegt, vrienden. Een
man als j. M. Ludlow kwam er met Maurice in aanraking. De eerste
ontmoeting had plaats einde \'46, toen Ludlow met hem kwam spreken
over plannen, om van Lidcoln\'s Inn uit in de ellendige omgeving tc
gaan werken. Hij vond Maurice toen evenwel zeer terneergeslagen
en ging heen met den indruk „a good man but very unpractical".
Ook Thomas Hughes, de schrijver van Toni Brown, meldde zich eens
bij Maurice aan, om zijn sympathie uit te spreken voor Maurices
maatschappelijk werk. Het eindigde hiermee, dat Hughes uitgenoodigd
werd mee te werken. En, terwijl het oordeel der andere vrienden
luidde: „O, die is goed voor cricket, maar niet meer" is het altijd
een trotsche vreugde voor Maurice geweest, dat toch Hughes bleek
te zijn, wat hij geweest is, een aanwinst voor den kring en een werk-
kracht bij uitnemendheid. Ook buiten Lincoln\'s Inn vond hij mede-
werking, o.a. van C. B. Mansfield, Furnivall en vele anderen.

Maar dit leidt ons reeds tot het jaar \'48, welks gebeurtenissen
voor het oogenblik al het andere in de schaduw stelden, Maurice
geheel in beslag namen en den beslissenden stoot gaven, om met
kracht op te treden in socialen arbeid. Èn met de pen èn met
de daad is er toen aangegrepen. Reeds was men begonnen met
werk in de parochie en een avondschool in een achterbuurt. Ter-
wijl nu Maurice in zijn preeken over het „Onze Vader" de
schokkende gebeurtenissen als op den voet volgde en stelde in
het licht van Gods Koninkrijk, zou het bij prediking alleen in\'et

-ocr page 68-

- 64 -

blijven, i) In den kring van enkele getrouwen werden de verschillende
dingen besproken. Socialisten en Chartisten hadden sinds korter of
langer tijd Maurice en de zijnen bezig gehouden. Macmillan had telkens
Maurice gewezen op wat er omging in de lagere kringen van Londen.
In het jaar \'48 kwamen de verschillende bewegingen tot een geweldige
uitbarsting, maar nu kregen ook de gedachten en plannen bij Maurice
c. s. een vasten vorm. Dit vooral, toen 10 April\'48 de groote Chartisten-
meeting plaats had, uiteen viel en verregende. Toen kwam Kingsley
opgewonden naar Londen en plakte alom aan zijn woord aan de
arbeiders. Maurice gaf zich in de woelige dagen op als „special con-
stable". Maar hij had meer te doen. Midden in deze ernstige tijden trad
de kring van mannen op, waarvan Maurice de bezielende en leidende
geest was. Korten tijd daarna zouden zij den naam van „Christen-
Socialisten" aannemen. En zoo werd, als men een bepaald jaar wil noe-
men, in \'48 de Christelijk-Sociale beweging geboren. Wij wijden daaraan
later een afzonderlijk hoofdstuk en geven hier dus slechts enkele feiten.

Men wilde tot het volk spreken en besloot daartoe een weekblad
uit te geven. Zoo verscheen 6 Mei het eerste nummer van „Politics
for the People", waarin Maurice het streven uiteenzette in het eerste
artikel „Fraternity". Hij en Ludlow waren redacteurs. In Juli \'48,
nadat 17 nummers verschenen waren met vele artikels van Maurice,
werd deze uitgave gestaakt, omdat zij niet opnam. Het werk hiervoor,
de lezingen aan Queen\'s College en zijn preeken in Lincoln\'s Inn
naast het practisch werk namen dezen tijd geheel in beslag. In den
druk verschenen nog in \'48 „The Lord\'s Prayer", en in \'49 „The
Prayer Book", preeken in Lincoln\'s Inn gehouden Nov. \'48 — April
\'49 over dit boek als een specimen van wat „ware aanbidding" is, in
tegenstelling vooral ook met den Roomschen cultus.

Al moest de uitgave van het orgaan gestaakt worden, toch werd
het eenmaal verkregen contact met de arbeiders niet losgelaten.
Maurice en enkele anderen hielden 23 April \'49 een bespreking met
Chartisten om te overleggen, hoe men geregelde bijeenkomsten zou
kunnen houden. Het plan ging door en nu werden avonden georganiseerd,
waarop vrij uit ieder het zijne sprak en Maurice dikwijls een zwaren
strijd had, om leiding te geven. Geen lezingen werden gehouden;
het ging alles ex improviso. De vrienden, niet het minst Kingsley,
stonden Maurice trouw ter zijde. Kingsley geeft zijn indruk van een
dezer avonden (11 Juni \'49) in de volgende woorden: „Last night
will never be forgotten by many, many men. Maurice was — I cannot
describe it. Chartists told me this morning that many were affected

The Lord\'s Prayer.

-ocr page 69-

— 65 —

even to tears. The man was inspired-gigantic" En Maurices eigen
woorden over dezen avond: „I had a meeting of the working men
last night, and spoke for I suppose twenty minutes or half an hour not
as I might have wished, but much better than I had a right to expect
or than any preparation of mine would have enabled me to do.
I never was more assured that it is not one\'s own voice when
one is in earnest and desires to utter the truth",

Coroline Fox, met wie Maurice sinds eenigen tijd in kennis was
en telkens correspondeerde, woonde eveneens een vergadering bij,
juist twee jaar later, en schrijft: „Our Chairman, F. D, Maurice, is
at his post behind the urn, but he springs up to welcome his friends.
He seemed nervous, for there was no arranged plan of the evening.
In listening to the workmen\'s speeches, especially Walter Cooper\'s,
we could not help feeling very thankful that such fiery sprits had
been brought under such high and holy influences, leading them to
apprehend self-sacrifice as the vital principle on which all succesful
co-operation must be founded."

Maurice begon meer en meer een vaste positie onder de werk-
lieden te krijgen. Bestreden door Chartisten en Socialisten, die hem
en de zijnen op die vergaderingen bestookten, en miskend door Hoog-
Kerkelijken en Liberalen, ging hij beslist zijn weg. Hij was een der
weinigen, in wie de arbeiders zagen, dat er in de Kerk toch nog wel
hier en daar een warm hart voor hen klopte. Hij deed zien, dat de
beginselen der Kerk ook in het Sociale leven en de Sociale ver-
houdingen iets, ja alles zijn kunnen. Hij hield het aan de Kerk zelf
voor en liet het den arbeiders gevoelen, dat de Kerk beginselen in zich
draagt, die verder reiken dan aalmoezen geven. Hij heeft die begin-
selen niet alleen verkondigd, maar ook hun practijk doen kennen.

Midden in deze drukke tijden had er een verandering in Maurices
persoonlijk leven plaats. Den 4en juli \'49 werd zijn huwelijk met
Miss Georgina Hare voltrokken.

Zij was een halfzuster van j. C. Hare. Maurice kende haar sinds
lang en had haar al correspondeerend ingeleid in zijn leven en werk.

De volgende jaren waren tijden van groote activiteit en ten slotte
pijnlijken strijd. Wij hebben te wijzen op den verderen gang der
beweging, op Lincoln\'s Inn en op zijn Theologischen arbeid in ver-
band met zijn professoraat.

Meer en meer trad in de beweging nu de coöperatie op den

\') Lifo Vol. I p. 132.

Mornorios of old friouds, boilig extracts from tho journals and letters
of
Gauounk Fox. London, 1882. p. 209.

-ocr page 70-

- 66 -

voorgrond. Velen zagen daarin een groote toekomst en een machtig
middel, om aan veel misstanden een einde te maken. Het duurde vi^el
eenigen tijd, maar ten slotte erkende Maurice een waarlijk Christelijk
beginsel in deze
coö\'ptra.ïxtAxnm^rs, samenwerking tnmti concurrentie
is, wat Qod wil, grondslag van alle maatschappelijk leven.

De coöperatie vooral werd in de nu verschijnende geschriften
der Christen-Socialisten uiteengezet en verdedigd. De naam „Christen-
Socialist", door Maurice aangenomen, werd verdedigd en bestreden.
In 1850 verschenen de „Tracts on Christian Socialism" en „Tracts
by Christian Socialists", waarin ook Maurice zijn bijdragen leverde,
evenals in het daarna opgerichte weekblad „The Christian Socialist."
Een Society for promoting Working Men\'s Associations" werd opge-
richt. En Maurice reisde het land door, om hier en daar het beginsel
der coöperatie uiteen te zetten. Enkele geschriften, als bv. „Reasons for
cooperation", „On the Reformation of Society" doen ons iets van zijn
werkzaamheid in dezen kennen. Intusschen bleef bestrijding van
allerlei zijden niet uit. Hoog-Kerkelijken en Liberalen en vele anderen
trokken tegen Maurice en de zijnen te velde. Vooral ook Kingsley,
die niemand en niets spaarde, werd heftig aangevallen. Ook aan King\'s
College was men over deze dingen niet tevreden en vond men het
evenzoo bedenkelijk, dat Maurice zich te nauw met Kingsley had
verbonden, i)

in Lincoln\'s Inn gaf hij achtereenvolgens verschillende reeksen
preeken. Veelal in druk verschenen, bezitten wij er een ware schat
in, die voor een inzicht in verschillende Bijbelboeken van groote
waarde is. In \'50 kwam zoo uit „The Church a Family", 12 preeken,
weder in. aansluiting aan het gebedenboek. En verder „The Old
Testament" in \'51, bij den tweeden druk getiteld „Patriarchs and
Lawgivers of the O. T." over Genesis tot begin van 1 Sam. Het is
een werk, dat een groote hulp is, om het O. T. te leeren lezen en
anderen te leeren lezen. Het is in menig opzicht een machtig boek.
Aan menigeen is door dit werk het O- T. nader gebracht. Zoovele
bezwaren, in de Bijbelbesprekingen, die hij jaren lang met meer
ontwikkelden hield, tegen de Bijbelverhalen ingebracht, werden hier
door hem onder de oogen gezien. Wij vinden hier tevens aangewezen,
wat als het ware in het Goddelijk gebouw de
fundamenten zijn. Van
de
voleindiging spreekt de Openbaring van Johannes. Maurices boek
daarover correspondeert telkens met zijn „Patriarchs and Lawgivers."
In \'53 verscheen een vervolg in „The Prophets and Kings of the Old

\') Voor do opgave van bronnen en literatuur, die liiorbü te pas komen,
verwy.s ik naar hot tweede gedeelte van dit werk. Hoofdstuk IV.

-ocr page 71-

- 67 -

Testament", dat opgedragen werd aan Thomas Erskine van Liniathen.
Den tijd na de ballingschap heeft Maurice niet in zijn preeken of
geschriften behandeld, die overigens den geheelen Bijbel omvatten.

Eindelijk gaf hem de „Crystal Palace Question", einde \'51, aan-
leiding tot het houden van een drietal preeken over den Sabbat, die,
vermeerderd met twee andere, in \'52 in het licht kwamen.\') De kwestie
was, dat de directeuren van het Crystal Palace ook gedurende een
gedeelte van den Zondag de tuinen voor het publiek wilden openstellen
ter bezichtiging. De „religious"-pers kwam daartegen op als een
ontheiliging van den dag des Heeren. Maurice begreep, dat hij niet
mocht preeken over de
kwestie alleen, enkel om een „voor" of „tegen"
uit te spreken, doch wel om naar aanleiding dezer kwestie de eeuwige
beginselen te doen zien. Hij deed dat door te laten zien, dat de
Sabbat is een dag des Heeren, en
das ook „om den mensch", waar-
schuwend tegen het Farizeïsme, dat wel „offerande", maar geen
„barmhartigheid" kent. Het raakte dingen, die Maurice zeer na aan
het hart lagen. Maar deze preeken deden nog meer verzet van de
zijde der Evangelicals tegen hem loskomen.

Te zeer had hij nu de publiek-godsdienstige opinie aangetast.
Datgene, wat Christus van den Sabbat in woorden en werken ver-
kondigde tegenover de Farizeërs, dat stelde Maurice tegenover de
opvattingen van zijn tijd, waarin een sterk Farizeesch element was.
Tegelijk streefde hij er steeds naar, om te doen zien, dat hij///V/den
Zondag wat laxer en negatiever wilde opvatten, maar juist een
posi-
tievere
heiliging voorstond. Hij heeft er nog meermalen over gesproken,
altijd dat
humane en positieve op den voorgrond stellend naar den
geest van het Evangelie. Maar tegelijk erkende hij, hoe moeilijk het
was, om uit deze algemeene beginselen het juiste voor de
practijk
van den Zondag af te leiden.

In die beschouwingen over den dag des Heeren, waarop Christus
de werken des Heeren werkte, komt een groot deel van Maiffices
gedachten over het Koninkrijk Gods in het licht. Want eigenlijk is
de dag des Heeren een type van Zijn Koninkrijk.

In de naaste toekomst zou ook dit optreden in den strijd over
den Zondag Maurice nog meer onmogelijk maken aan King\'s College.

Eindelijk zou daar nu ook een besliste uitspraak tegen hem volgen.
Sinds 13 Februari \'53 hield hij in Lincoln\'s Inn preeken, die hij
vervolgens tot Essays omwerkte. Hij voldeed op deze wijze aan den
uitersten wil van Miss Harker, die hem een som gelegateerd had, om
te besteden voor een of ander werk, speciaal bestemd voor Unitariërs.

\') „On tuk sai!ii.\\th Day" enz.

-ocr page 72-

- 68 -

Nu eindelijk gelukte het hem na velerlei pogingen daaraan te voldoen.
Onder de bewerking had hij het gevoel, alsof hij nooit zoozeer had ge-
geven, wat hem het diepst in het hart lag, als nu. Maurice zegt dit menig-
maal, zeer begrijpelijk, omdat hij altijd zijn volle hart gaf in zijn
werken. Maar in ieder geval is er naast Kingdom of Christ geen werk,
dat zooveel beteekenis had voor Maurices leven, als deze „Theological
Essays", die nog in hetzelfde jaar verschenen, met een opdracht aan
Tennyson. Zij hebben meer opzien gewekt, dan eenig ander zijner
geschriften. Meerendeels aan de hand der Apostolische Geloofsbelij-
denis zette hij zijn Theologische grondbeginselen uiteen, voortdurend
rekenschap gevend van zijn standpunt tegenover de verschillende
gangbare Theologische stroomingen. Een Theologie, die, wat men er
ook van zeggen moge, in elk geval naar den eisch, dien Maurice aan
alle Theologie stelt, geen dor vak is, maar contact houdt met het
volle leven en de werkelijkheid. Het waren eigenlijk niet zooveel
nieuwe gedachten, die hij hierin uitsprak, meest oude bekende. Maar
het nieuwe was, dat hij ze hier soms wat scherper formuleerde, meer
in een geheel gaf, en vooral ze gaf als lijnen van een
Theologie.

Kingsley begroette de verschijning met groote vreugde, en ver-
wachtte er veel heil van voor de Engelsche Kerk, die zou „rot and
die", als zij ze niet aanvaardde,
niet als een „code complete", maar als
„hints towards a new method of thought". Even kernachtig als het
eerste is, even juist zijn de laatste woorden als karakteristiek van deze
Essays.

De clou, waarom nu vooral de strijd losbrak, was de laatste Essay,
„On eternal Life and eternal Death." Niet alleen zij, die van huis uit
principieele tegenstanders van Maurice waren, bestreden deze ver-
handeling, maar velen, die overigens geestverwanten waren, stemden
er niet mee in. Ik noem een man als J. Mc. Leod Campbell, aan wien
Maurice zelf zooveel te danken had. De gedachten, in deze Essay
uitgesproken, waren door Maurice reeds vaker terloops genoemd.
Maar nu eerst kwamen zij klaar voor ieders oogen, en meende men
er in te lezen de ontkenning van de „eeuwigheid" der straf. Dat
Maurice, terwijl hij de gedachte van „tijd" uit „eeuwig" elimineerde,
en op grond van Joh. 17 vs. 3 aan „eeuwig" alleen een materieelen
zin toekende, den eeuwigen duur der straf niet loochende, maar een-
voudig buiten bespreking stelde, zullen wij later zien; evenzeer wat zijn
eigenlijke uitspraak was. Hier is het vooral van beteekenis te zien.

Life. VoL I pp. 22G, 227.

Memorials of John Mc. Leod Campbell. D. D. od. by his Son. 2 vols.
London, 177. Vol. I pp. 254 - 258.

-ocr page 73-

— 69 —

hoe niet het minst de Record, een van de leidende organen der
Evangelicals, tegen Maurice in het krijt trad en Jelf, onthutst over de
leeringen van Maurice, en niet minder over de gevaren, waaraan
King\'s College door hem werd blootgesteld, aan de Record te kennen
gaf, dat een onderzoek zou begonnen worden.

Een correspondentie tusschen Jelf en Maurice volgde, waarin
beider standpunt nader werd uiteengezet en verdedigd op grond van
de H. Schrift en de Belijdenis. In „Grounds for laying before the
Council of King\'s College, London, certain statements contained
in a recent publication, entitled „Theological Essays" enz., en „Mr.
Maurice\'s Letter to Dr. Jelf" vinden wij alles bijeen. Maurice trok
zich
niet terug, omdat hij principieel de kwestie wilde uitgemaakt
hebben, of de Council van King\'s College, dat in verband stond met
de Engelsche Kerk, recht had, om de orthodoxie van een professor
te toetsen
niet aan de belijdenis dier Kerk, maar aan een eigen
Theologische opvatting. Juist die artikelen der Kerk — Maurice wees
het aan in verband met de geschiedenis van het 42e artikel —deden
Maurice vrij uitgaan.

Den 27en Oct. had de zitting van den Council plaats, waarin,
nadat reeds tevoren inzage was gegeven van alle desbetreffende
stukken, de einduitspraak zou vallen. Nog een oogenblik kwam
Maurice binnen, om zich te rechtvaardigen ten opzichte van den toon
van zijn brieven aan Dr. Jelf. De uitspraak luidde in hoofdzaak als
volgt: „That in their judgment the opinions set forth and the doubts

expressed in tlie said essay.....are of dangerous tendency, and

calculated to unsettle the minds of the theological students of King\'s
College." Zoodat „the Council feel it to be their painful duty to
declare that the contimiance of Professor Maurice\'s connection with
the college as one of its professors would be seriously detrimental
to its usefulnes".

Gladstone stelde een motie voor met de strekking om den bis-
schop van Londen, Blomfiekl, te verzoeken Theologen aan te wijzen,
die zouden onderzoeken, of Maurices leeringen in strijd waren niet
de 3 belijdenissen en de formules van de Engelsche Kerk. Dit was
juist ook de toetssteen, dien Maurice begeerde. Doch zij kon van de
15 aanwezigen slechts 7 stemmen op zich vereenigen. Er waren
brieven ingekomen o. a. van den bisschop van Lichfield, vroeger
principal van King\'s College, die schreef dat hij gaarne de vergadering
van den Council wilde bijwonen om het belang der kwestie; een van
Mr. Anderson, Preacher van Lincoln\'s Inn, die op den 27en October
niet kon aanwezig zijn, maar meende, dat men niet op dien éénen
dag tot een beslissing zou kunnen komen. Deze brieven werden niet

-ocr page 74-

- 70 -

O

voorgelezen. Ware het wel gebeurd, dan zou, naar Gladstones over-
tuiging, zijn motie wel zijn aangenomen. Bisschop Blomfield liet
evenzeer na een door bisschop Wilberforce opgestelde „formula con-
cordiae" ter tafel te brengen, die door Maurice was aangenomen. Zeker
was hij daartoe niet verplicht, maar al deze dingen werkten toch mee,
om de kwestie ten ongunste van Maurice te doen afloopen, en de
positie van de leiders der tegenpartij. Lord Radstock en Sir. R. Inglis
te versterken. Ook bisschop Blomfield schijnt, hoewel aarzelend,
althans op dat oogenblik meegegaan te zijn met het besluit van
afzetting.

Het daarop volgende verzoek van Maurice, dat hem naar
recht zou aangewezen worden, van welke artikelen hij afweek, werd
niet beantwoord, en zijn beide leerstoelen werden vacant ver-
klaard. Zoo was men dus afgeweken van den volgens Maurice eenig
juisten weg: de Kerk vragen, wat de Kerk daaromtrent leerde. Hier
had alweer een persoonlijke, of, wil men, een partijopvatting, den
doorslag gegeven. De beteekenis der Kerk als zoodanig was op allerlei
wijzen miskend.

Ludlow zette in een geschrift de zaak uiteen en wees daarbij
o.a, op de te groote haast en de verschillende verzuimen en incorrecties
bij de behandeling der zaak,\') Van alle kanten kwamen er nu ge-
tuigenissen los over al het goede, dat velen in zijn Essays gevonden
hadden. Ik noem als een voorbeeld, wat Charlotte Williams Wynn
schreef, In \'49 kwam zij, een hoogbegaafde vrouw, die omging met
vérschillende schrijvers en politici, met Maurice in kennis, dien zij
bijna vereerde, Maurice correspondeerde zeer veel met haar. Zij
schreef nu: „The strongest of them is that though your Essays may
be condemned, though many a Dr, Jelf will believe that they have
proven the teaching in them to be dangerous and heretical, yet their
truth will be felt in the conscience of the Christian; they will prove
themselves true to the sick, the sorry, the heavy laden," De ge-
schiedenis had intusschen de aandacht van. het publiek getrokken.
Naast toejuiching van het optreden van Jelf en den Council stonden
warme sympathiebetuigingen voor Maurice èn openlijk èn privatim

\') King\'s College and Mk. Mauiuce, No. 1. Tho facts, by a Barrister of
Lincolns Inn. Als No, 2 wilde hU geven „The man", doch dit ia nooit
verschenen. ^

Memorials of Charlotte Williams Wynn, ed. by herSistor. London,
1877, O. a. Preface en pp, 178, 179,

-ocr page 75-

71

en veroordeeling van Jelfs optreden, vooral van zijn connectie met
de Record.

Nog moest Maurice ondervinden, dat ook aan Queen\'s College
er enkelen — niet de meerderheid — waren, die hem liever zagen
heengaan. Hij trok zich terug, daar hij niet wilde aanblijven, zoolang
er één was, die bezwaar tegen hem had. Trench, toen voorzitter,
sprak zijn spijt daarover uit en bracht Maurice den dank van de
professoren van Queen\'s College over en de leerlingen huldigden hem
met een geschenk. Einde \'56 was daar alle verzet weg en hervatte
hij zijn colleges over philosofie en literatuur.

.-r

Ook voor Lincoln\'s Inn wilde hij bedanken. Doch men wist hem
daar te behouden. Een warm adres vandaar deed hem gevoelen, hoe-
zeer men zijn werk op prijs stelde. Niet minder bleek dit van de
zijde der arbeiders. De 953, die een adres van sympathiebetuiging
aan hem teekenden, zeiden uit naam van wel duizenden te spreken,
wanneer zij Maurice dankten voor de offers, die hij gebracht had,
om hun levenspositie en vooral ook hun levenstoon te verheffen. Zij
erkenden, dat het mannen als Maurice waren, die hen nog weer iets
voor de kerk deden gevoelen. Terwijl zij met absoluutheid uitspraken,
dat de autoriteiten van King\'s College „are not entitled to their
respect", drukten zij den wensch uit, mondeling in een ter eere van
Maurice, 27 Dec. \'53, gehouden bijeenkomst, dat hij bereid zou ge-
vonden worden om nu principal te worden van een college voor
hen. i)
Werkelijk is dit college tot stand gekomen. Van nu aan begon de
voorbereiding en oprichting hiervan den vrijen tijd, dien Maurice
gekregen had, ruimschoots te vullen. Zijn werk werd voor een tijd
vooral in deze richting geleid. Een principieel theologische bestrijding
van de Essays volgde. Het is zeer te betreuren, dat velen Maurice
niet anders hebben leeren kennen, dan uit deze Essays of zelfs maar
de controverse daarover. De eigenlijke bedoeling en waarde van
Maurices werken is zoo voor velen verborgen gebleven. Zeker ook
voor het groote publiek, dat in Exeter Hall in den aanvang van \'54
de lezigen aanhoorde van den Schotschen Calvinistischen theoloog
Dr. Candlish. Deze bestreed op een m. i. zeer ernstige en juiste wijze
Maurices Essays en wees er menig zwak punt van aan. Waar hij
van dwalingen spreekt, denken wij vaak meer aan onvolledigheid en
gemis aan afronding, heel het gebrek, dat de eigenaardigheid van
Maurices opzet aankleeft. Candlish stelt zeer goed de groote vragen,
waarop Maurice het antwoord schuldig blijft. Maar ook dit werk

Zio o.a. Tuk Working Mkn\'s Collkgio 1854-1904. London, 1904. Daarin
hot artikol van
Luulow : „Tho origin of tho AVorking Mon\'s Collogo."

-ocr page 76-

12

beschouwt Maurice in een te engen kring.

Maurice beantwoordde Candlish in later uitgegeven preeken:
„The doctrine of Sacrifice" met een voorrede aan de Y. M. C. A.,
die van zeer veel belang is voor een overzicht van Maurices Theologische
wording. Thomas Erskine van Linlathen sprak zijn groote ingenomen-
heid met dit werk uiL

Voor het eigenaardige van Maurices gedachten is het een zeer
rijke kenbron. Het „offer" is bij hem de hoogste religieuze en zedelijke
daad. In dat „offer" komen God en mensch tot elkaar. Zijn opvatting,
die hij gaf aan de hand van verschillende plaatsen uit heel den Bijbel,
stelde hij nu vooral tegenover de opvatting der Evangelicals, die hij,
niet altijd terecht, als min of meer „Heidensch" voorstelde.

Spoedig volgde nu ook Riggs werk over Modern Anglican
Theology\'), dat vooral tegenover Maurice buitengewoon heftig is.

Tennyson wijdde een vers aan Maurice naar aanleiding van zijn
uitbanning, waarin hij hem drong om bij hem op Wight te komen
en daar in de moeilijke dagen te genieten van de bekoring van vrede
en vriendschap. Maar heel andere ervaringen stonden hem te wachten:
de dood van zijn moeder en zuster Priscilla vroeg in \'54, terwijl de
gezondheidstoestand van zijn vrouw hem noopte in de zomermaanden
buiten Londen te gaan.

Tennyson wordt wel genoemd de dichter van de Theologische
strooming der Broad-Church, waartoe men Maurice gewoonlijk rekent
Daarmee wordt dan aangeduid die strooming, die noch High noch
Low is en die meer liberale neigingen had. Mannen als J. C. Hare,
Thomas Arnold, Maurice, Kingsley, jowett, Stanley, Whateley worden
hiertoe - gerekend. Doch zij allen zijn onderling zeer verschillend.
Het is daarom beter te spreken van een Breed-kerkelijke
strooming,
dan van een partij. Maar ook zelfs van zulk een strooming te spreken,
is nog niet buiten bedenking, daar men zoo licht er toe komt als
één te denken die allen, die toch zoo verschillend zijn, al sympathi-

1) R. S. Candlisu. Examination of Mr. Maurices TheoloRical Essays.
London, 1854.

Letters of Thomas Erskine, 1877. Vol. 11 pp. 89-91.

\') J. H. Rigo. D. D. Modern Anglican Theology. 8d ed., with Memoir of
Canon Kingsley. Chapters on Coleridge, Hare, Maurice, Kingsley and Jowett.
Dit werk schynt in de Evangelical kringen vr^wel als
<le autoriteit tez\\jn
aangemerkt, en hot is to vreezen, dat velen van de Theologie van wat
men nu langzamerhand „Broad Church" ging noemen, niet veel moor
wisten, dan wat Riggs eenzydige inlichting hun daaromtrent gaf.

*) J. Tullooh. Movements of religious Thought.

-ocr page 77-

-13 —

seeren zij ook in enkele dingen. Veel hebben zij in \'t algemeen
genomen van Coleridge geleerd. Doch ieder ging zijn eigen weg in
Theologicis. Het zou zeer moeilijk zijn een Theologische positieve
karakteristiek van deze mannen te geven. M. i. is het ondoenlijk, zoo
men althans zich niet tevreden wil stellen met enkele punten van
dikwijls nog alleen
formeele overeenstemming te noemen. Het meest
gaan ze dan nog samen als
K.<^rkelijke groep, in zoover onder hen
telkens gewezen werd op den
„breeden" grondslag der Kerk als
zoodanig. Maar ook hierin waren toch hun opinies verre van gelijk\').
Tennyson wordt hun dichter genoemd. Maar de woorden, die Tulloch
uit Tennyson aanhaalt, doen ons reeds zien, hoe vaag en algemeen
datgene dan is, wat aan de Broad-Church-Theologie karakteristiek
zou zijn. Ik laat de versregels hier volgen:

That God wich ever lives and loves,
One God, one law, one element.
And one far-off Divine event.
To which the whole creation moves.

En:

Our little systems have their day;
They have their day and cease to be:
They are but broken lights of Thee,
And Thou, o Lord, art more than they.

Zeker zijn dit gedachten, die Maurice ten voile kan beamen.
Maar — dit alles zegt niet veel! Maar zeker niet minder komt in het
leven van Maurice dit, minder Theologische, element aan den dag,
dat wij vinden uitgesproken in verzen van Thomas Hughes,Maurices
medestrijder op maatschappelijk gebied, waarvan ik dit aanhaal:

O God of Truth, Whose living Word

Upholds whate\'er hath breath.
Look down on Thy creation. Lord,
Enslaved by sin and death.

Set up Thy standard, Lord, that they

Who claim a heavenly birth
May march with Thee to smite the lies
That vex Thy ransom\'d earth.

\') Vol. liigo. Modern Anglican Tlioology. Tuu.och. Movomonts onz. Ik
vorwy.s vorder naar liet vervolg van dit work, waar wy uitvoerig b\\j dezo
kwestie stilstaan.

Hymns Ancient and Modkun. Hymn 513.

-ocr page 78-

HOOFDSTUK III.

(1854—1872.)

Sinds zijn ontslag van King\'s College kon Maurice nu meerderen
tijd beschikbaar stellen voor de arbeidersbew^eging. De coöperaties
bleven krachten eischen: maar hoemeer het „zakelijk" deel daarvan
op den voorgrond trad, des te meer trok Maurice zich terug. Maar
het plan van een Working Men\'s College nam hem nu geheel in
beslag. Dat was z.i. de weg, om ook de leemte aan te vullen, die
men telkens in de coöperatieve beweging ontdekte: „education" was
voor de arbeiders zoo noodig. Als wij ons voor den geest roepen,
hoezeer Maurice heel zijn leven juist voor een goede „education"
geijverd en gewerkt had, zullen wij begrijpen, met hoeveel vreugde
hij deze dingen ook onder de werklieden in toepassing ging brengen.
Reeds in \'52 had men in de „Hall of Association" cursussen gegeven,
waar Maurice o.a. de historische stukken van Shakespeare behandelde.
Nu evenwel begon men op breeder schaal te werken. \')

In Juni en Juli \'54 hield Maurice over dit onderwerp 6 lezingen,
om de zaak van het College bekend te maken en de beginselen ervan
uiteen te zetten. Zij leverden tevens een goede bate voor het fonds.
Onder den titel „Learning and Working" verschenen zij in \'55 te-
zamen met 4 lezingen over „The Religion of Rome and its Influence
on Modern Civilisation" gehouden Dec. \'54 in Edinburgh. Hij droeg
dit werk op aan J. M. Ludlow. Na de voorrede volgt een werkprogram
van het College, gelijk wij daarvan ook een voorbeeld vinden uit een
latere periode achter Maurices werk „The Workman and the Franchise."

Inderdaad werd naar een door Maurice ontworpen plan, nadat
de benoodigde gelden bijeengebracht waren, het College geopend.
Maurice sprak het openingswoord, 30 Oct. \'54. Hij was principal van
de oprichting tot kort voor zijn dood. Op het eerste programma zien
wij als zijn aandeel in het onderricht: Bijbellezing en behandeling
van „English Political Writers." Hij gaf er eerst het Ev. van Johannes;
later de brieven van Johannes als specimen van Christelijke Ethiek. Wis-
kunde, Natuurkunde, Natuurlijke historie, verschillende talen, Oecono-
mie. Geschiedenis, Aardrijkskunde komen o.a. onder de leervakken voor,
in het eerste programma vermeld. Mannen als Ludlow, Hughes, Fur-
nivall, Brewer e.a., meerendeels reeds met Maurice verbonden in een

\') The Working Men\'s College. 1854-1904. p.p 100, 101.

-ocr page 79-

- 75 -

vroeger stadium der Christelijk-Sociale beweging, gaven hier les.
Voor die Bijbellezingen aan een dergelijk College was Maurice
reeds voorbereid door de Bible-classes, die hij sinds \'48 hield met
werklieden, naast die, welke gevormd werden door mannen van
Lincoln\'s Inn en enkele anderen. Op beide was het gewoonte, dat
de aanwezigen allerlei vragen stelden. Niemand kon dus beter dan
Maurice weten de bezwaren, die er in veler hart tegen de voorstel-
lingen van den Bijbel leefden.

Niet altijd waren de toestanden even rooskleurig. Niet alleen
baarde het financiëele deel soms zorg; ook moeilijkheden in de
coöperaties rezen telkens op, ja, zij waren grootendeels mislukt, terwijl,
vooral wat het College betreft, verschil in standpunt van hen, die er
aan samenwerkten, af en toe bezwaren gaf. Maar toch, over \'t algemeen
schijnt juist de bijzonderheid van Maurices leiding er veel toe te
hebben bijgedragen, dat men bij verschil van geestesrichting toch
in harmonie samenwerkte, i) Ruskin is een der sterren van het
College geweest. Op eigenaardige wijze kwam Maurice met hem
in aanraking over kwesties, die ook Maurices strijd aan King\'s
College raakten. Ruskin zei, dat de Kerk ook af moest snijden,
omdat zij toch moet medewerken tot een „distinction between the
righteous and wicked". Een correspondentie hierover tusschen Ruskin
en Maurice werd gevoerd door bemiddeling van Furnivall. Maurice
liet, op de hem eigene wijze, de scheidingslijn anders vallen. Ruskin
achtte zijn onderscheiding een frase. De uitersten ontmoeten elkaar:
Riiskin en de Orthodoxie stonden hier zij aan zij tegenover Maurice.

Overigens, wat Ruskin betreft, achtte Maurice alles nuttig voor
hem, wat hem aan zijn eigen onfeilbaarheid kon doen twijfelen! Dit
zeide hij, ofschoon hij overigens veel in hem bewonderde cn dank-
baar was voor zijn hulp aan het college.

Maurice begeerde intusschen ook zijn Theologisch werk voort te
zetten. Hij begon weder te gevoelen voor het oude plan, om een
reeks „Cambridge Tracts" te geven. Reeds in \'44 schrijft hij daarover;
maar Hare had bezwaar tegen den titel, die klinkt als een oppositie
tegen de „Oxford Tracts". Maurice had een gevoel, dat Cambridge
juist ook naast Oxford een eigen roeping had te vervullen. Maar het
plan werd in elk geval niet uitgevoerd. In \'54 maakt Macmillan even-
zeer bezwaar tegen den titel. Immers, Cambridge zou zeggen: wat
recht hebt gij
onzen naam voor n\\v Tracts te assumeeren, alsof gij

\') Tuk Wouking Mrn\'s Collkoe. 1834-1904. pp. 100, 101.

\') Liteuauv ane0d0tk3 ok tuk 19th Centuuv. Loudon, 189(5. Vol. 11. Tluoo
Lettors concerning Riiskin\'s „Notes on tho construction of slieopfolds."

-ocr page 80-

- 76 -

onzen geest weergeeft! Werkelijk was de geest daar: „as low as
possible". Maurice ontwierp een Tract over de Oxford-beweging,
correspondeerde erover met Kingsley. Maar het verscheen niet. Het
was vooral Maurices hoop „Priests" en „People", die zoover van
! elkaar afstonden, weer tot elkaar te brengen, en de wegen daarvoor
j te zoeken. Hij zag het als een der groote nooden van zijn dagen,
"if" dat deze klove zoo diep was. Eerst later kwam het plan tot volvoering
! in dé verschijning van de „Tracts for Priests and People."
i Een brief van Mansel over den strijd aan King\'s College wekte
Maurice ook tot schrijven op. Doch hij vond geen tijd. Eerst later
zou zijn groote strijd met Mansel beginnen.

Het jaar \'55 bracht Maurice het verlies van j. C. Haref 23 Jan.
„Nearly every joy or sorrow" had Maurice jarenlang met hem gedeeld.
Herstmonceux, Hares woonplaats, was voor hem een plaats, waaraan
allerlei herinneringen verbonden waren. En Hare zelf was een geliefd
leermeester, en nu jarenlang een geliefd vriend geweest. Toch waren
zij niet volkomen één. Zeker waren er in Hare nog meer „Evangelical"
tendenzen, dan in Maurice. >)

Het Engelsche publiek heeft, schrijft Maurice aan Bunsen, mij
„absurdly mixed up with him as if we were of the same school."
Maar hij zal zich wel wachten Hare te verlagen door hem voor te
stellen als een aanhanger van zijn opinies. In geenen deele wil hij
hem iets ontnemen, of zichzelf iets toerekenen, van de hulde, die
nu na zijn dood algemeen aan Hare gebracht werd. In een inleiding
bij Hares „Charges" schreef Maurice over de eigenaardige positie-
van Hare in de kerk, en wat eigenlijk zijn „alm" was.

De \'kwestie van de Broad-Church en Broad-Church partij was
sinds \'50 en vooral sinds \'53 op den voorgrond gekomen, en dat ook
in verband met Hare. Maurice sprak zich daarover nu ook openlijk uit en
zette zijn eigen standpunt uiteen. Later spreken wij hierover uitvoeriger.

In hetzelfde jaar kwam ook C. B. Mansfield noodlottig om het
leven, zijn vriend en mede-strijder, dien hij \'in een preek herdacht.

In den zomer van dät jaar bezocht hij Zwitserland. Tijdens zijn
afwezigheid ontstonden er moeilijkheden aan hel Working Men\'s
College. Een Franschman, Talandier, had er het Chartisme gepredikt.
Men kon daarom, naar Maurice\'s meening, zijn diensten als leeraar
niet meer gebruiken. Dit verontrustte hem zeer. Maar na eenige ver-
wikkeling werd Talandiers verband met het College verbroken. Het
College zelf bloeide intusschen, en Maurice werkte daaraan met
vreugde. Er heerschte een broederlijke geest, en dit was het juist.

\') Zio Ri(io. Modern Anglican ïlioology.

-ocr page 81-

77

wat Maurice gelioopt had. Men moest ell<aar aan dit College niet
uitsluitend ontmoeten als „leeraar" en „leerling" of als „heer" en
„arbeider", maar veeleer als „broeders". Dat dit mogelijk was, stond
voor Maurice vast. Het was immers een fundamenteel stuk van zijn
geloof, dat
allen in Christus zijn en dus broeders!

Een tijdlang werden er ook klassen voor vrouwen geopend aan
het College. Maurice pleitte er voor, nadat ook de werklieden zelf
er zich voor verklaard hadden. In „Lectures to Ladies on Practical
subjects" vinden wij twee lezingen van hem. Hij ijvert er daar voor,
dat „Dames" zich aan dit werk zullen wijden, opdat ook in de klassen
voor vrouwen die „fellowship" mocht geuit en gekweekt worden, die
Maurice als de ziel van het College beschouwde. Hij zet uiteen, wat
hij er geleerd wil hebben. Op den duur zijn deze klassen evenwel
vervallen: Dec. \'60 werden zij wegens moeilijkheden gesloten.

Zijn preeken in Lincoln\'s Inn gehouden, wilde men gaarne gedrukt be-
zitten. Het was Ludlow, die zich daarvoor spande en ze voor inteekenaren
verkrijgbaar stelde. Zoo verschenen er 6 bundels in de jaren \'56—
\'59, Zij openen met een serie over het Avondmaal, waarover hij later
nog eene reeks gaf. De Bergrede wordt er nog eens in uiteengezet
in een drietal preeken. In \'57, getroffen door den opstand in Indië,
sprak hij daarover ook in Lincoln\'s Inn. Hij verwachtte voor een
hervorming van Indië alleen heil, als men begon Engeland te her-
vormen. En dat kon alleen geschieden, als men het practisch atheïsme
aan kant zette.
Dat had men eigenlijk aan Indië gebracht, en daar
plukte men uu de vruchten van. Alleen de volle erkenning van God
als aller Vader kon verbetering brengen. Aan miskenning daarvan
was alle ellende te wijten. Het was dezelfde strijd, dien Maurice zoo
menigmaal strijden moest: tegen het practisch ongeloof, dat dikwijls
onder overgroote godsdienstigheid toch andere machten naast God
oppermachtig liet zijn. Hij zag daairn meer en meer
het dreigende
gevaar voor Engeland, dat „God" zou weg zijn uit het land in al zijn
handel en wandel, terwijl de „godsdienst" welig tierde. Al deze dingen 4-
nioeten wij in het oog houden, wanneer wij nu hem zien optreden
in zijn grooten strijd met Mansel, en daarin met het Christelijk
Agnosticisme. :

Hij moest den zomer van \'58 voor gezondheid te Eastbourne
doorbrengen. Weer te Londen zijnde werd zijn aandacht gevestigd
op de Bainpton-lectures, die dat jaar door Mansel gehouden werden,
en wel over de „Limits of religious Thought". Met groote geleerdheid
ontwikkelde hij daarin de oinnogelijkheid van de kennis van het oneindige.

Hamilton volgend, paste Mansel de agnostische beginselen toe op
het terrein van het Christelijk denken. Hij wilde de Christenen gerust-

-ocr page 82-

— 78 —

stellen ten opzichte van de aanvallen, die zij van philosofische zijde
te doorstaan hadden. Hij deed dit door aan te toonen, dat ons eindig
denken nooit het oneindige kan vatten en dus met zichzelf in tegen-
spraak komt, zoodra het zich positieve uitspraken ten opzichte van het
oneindige veroorlooft. God staat dus onaantastbaar boven het men-
schelijk denken. Hij wees de Christenen op hun roeping, om, terwijl
God zelf onkenbaar is, den Bijbel te aanvaarden als regel van
wat God wil, dat wij omtrent Hem zullen denken, en wat wij
moeten doen,

Wij zetten dit later nader uiteen. Wij stellen nu vooral op den
voorgrond den indruk, dien Mansels optreden maakte op Maurice.

Hij bemerkte, hoe populair deze lezingen werden, en hoezeer
het godsdienstig publiek er mee ingenomen was. Dat publiek voelde
zich gesterkt tegenover alle mogelijke aanvallen niet alleen, maar ook
zag het zich nu gesterkt en gerechtvaardigd in haar gebrek aan dieper
doordenken en aan nauwe, onmiddellijke aanraking met den levenden
God. Het werd gestijfd in zijn leven in de periferie, in plaats van
in het centrum; in berekening in plaats van in volkomen overgave.
Dat duchtte Maurice, Populair werden deze lezingen volgens
Dr. Thomson „preacher" van Lincoln\'s Inn, „because they served
as such an admirable excuse for laughing at all troublesome German
and English thinkers, enabling all those, who never thought at all,
to feel their own superiority to the fools who searched after wisdom".
Maar vooral stonden ze voor Maurice in dit licht: als een weten-
schappelijke bevestiging van het practisch atheïsme, dat zich nu nog
meer gerechtvaardigd achtte. Al wat Maurice gepredikt en geleerd
had, of.liever de eigenlijke ziel daarvan, werd in dit Agnosticisme
bestreden. Maar zeer zeker was het vooral ook dit licht, waarin Maurice
de strekking en uitwerking van Mansels optreden zag, dat Maurice
zoo geanimeerd, hartstochtelijk maakte in zijn optreden, dat eigen-
aardig afsteekt tegen het kalm logisch-wetenschappelijk schrijven van
Mansel. Maurice kon niet laten te spreken. In Lincoln\'s Inn gaf hij
zeven preeken (opgenomen in de 3« serie, 1« deel), die hij later tezamen
met een doorloopende bestrijding van Mansel uitgaf in het werk
„What is Revelation?"

Vooral ook Butler stelde hij tegenover Mansel, en beantwoordde
de vraag in den titel gesteld in een zin, waarin hij alles handhaafde,
wat Mansel bestreden had: dat nl. de levende God zichzelf openbaart,
en te kennen is.

\') Mansel. Limits of religious Thought. Pro^\\ P. D, cnantkru\'; de
la
Saussaye Agnosticisme en godsdienst, In „Zekerheid en tw\\jfel". Haarlem
1893.

-ocr page 83-

— 79 —

Maurice gevoelde zelf, dat hij vol hartstocht geschreven had, en dat
Mansel in kalme betoogtrant verre zijn meerdere w^as, en zeker ook
in philosophische correctheid. Maar stellig stond Maurice aan de zijde
van den Bijbel en niet Mansel, die als kampioen voor dien Bijbel optrad.

Mansel antwoordde in „Au Examination of the Rev. F. D.
Maurice\'s Strictures on the Bampton Lectures of 1858". Hij was
begrijpelijkerwijze eenigszins geprikkeld door Maurices hartstochtelijk-
heid, verstond niet altijd Maurices bedoeling zuiver. De kwestie bleef
ongeveer in hetzelfde stadium. Ook later, toen Maurice in kalmer
toon deze Examination weer beantwoordde in zijn „Sequel to What
is Revelation?" (1860)

In Oxford sprak ook Stanley tegen Mansels opvattingen, in/een
preek, waaruit Maurice met vreugde zag, dat de geest van Butler daar
nog niet uitgedoofd was.

Gelijk gewoonlijk waren de beoordeelingen van Maurices ver-
handelingen over \'t algemeen ongunstig. Maar toch, juist in dezen
tijd, waarin zijn onpopulariteit zoo mogelijk grooter was dan^ooit, viel
hem een onderscheiding te beurt. In Juli \'60 werd hij benoemd als
Chaplain van St Peter\'s, Vere street. Dit trok de aandacht, daar de
benoenu\'ng een recht was van de Kroon. De Record was ten hoogste
verontwaardigd. Zij, die telkens het publiek verkeerde voorstellingen
omtrent Maurice had gegeven, zette nu weer een adresbeweging op
touw tegen deze benoeming. Het deed Maurice steeds pijn, dat hij telkens
meeningen, die hij beslist verwierp, op zijn naam zag gesteld zonder
iji staat te zijn de kringen, die zich alleen door de Record lieten
inlichten, te bereiken. En even heldhaftig als hij altijd was opgekomen
voor ieder, die onpopulair was, even gevoelig was hij voor de bittere
actic, die telkens tegen hem gevoerd werd.

Ditmaal evenwel bleek de anders zoo machtige Record onmachtig.
Haar adres kreeg niet meer dan twintig handteekeningen van de
Londensche geestelijkheid, en richtte niets uit. Daarentegen werd aan
Maurice een adres van gelukwensch gezonden, geteekend door 332
geestelijken en 487 leeken, velen van naam en rang. Zij verklaarden
in deze benoeming te zien „a slight and tardy recognition of your
eminent services, not only as one of the most learned theologians of
the day, but more particularly as a wise and benevolent cooperator
with the working classes of tlie community, upon whose minds you
have been eminently successful in bringing to bear the practical
truths ot the Gospel, and in leading them to regard the Church of
our common Lord and Master, Jesus Christ, as the great instrument
designed by Providence for the regeneration of mankind and the
elevation of society".

-ocr page 84-

— 80 —

Zijn plaats aan Lincoln\'s Inn moest hij nu natuurlijk opgeven.
De laatste preek over de Openbaring van Johannes, die hij in een
serie behandeld had, was zijn afscheidswoord aan de omgeving, waar hij
14 jaar had gewerkt, en dat waarschijnlijk wel met meer voldoening
dan ergens elders, en onder groote waardeering.

Hij aanvaardde zijn ambt in St. Peter\'s 9 Sept. \'60 met het
houden van twee preeken over „The Faith of the Liturgy" en „The
Doctrine of the Thirty-nine Articles", waarin hij uiteenzette op welke
gronden hij die aannam. Over de Liturgy schreef hij ook in Macmil-
lan\'s Magazine, waarin sinds \'60 veel artikels van zijn hand verschenen.

Lord Ebury had nl. voorgesteld het Prayer-Book te herzien.
Maurice waarschuwde er voor, omdat zoo licht daaruit ter wille van
den partijstrijd zou worden weggenomen het eigenlijke, waardoor het
een plaats
boven den partijstrijd heeft.

De Theologische en kerkelijke strijd hield Maurice in deze jaren
vooral bezig. Hij had juist het Agnosticisme bestreden. Intusschen
vinden wij hem vooral in dezen tijd bezig te denken over een „positief"
of „manlijk" Calvinisme, waarin hij de ware Theologie zag. Een
proeve daarvan en een poging, om een juiste onderscheiding te geven
tusschen het „natuurlijke" en het „bovennatuurlijke" vinden wij
in zijn „Dialogues on Family Worship", die in \'62 verschenen. Niet
alleen hier, maar ook in „The Conflict of Good and Evil" (\'65) en
in „Hope for Mankind" (\'68) is het met meer of minder variatie tel-
kens het probleem van de absolute scheiding van goed en kwaad.
God en de Booze, Kerk en Wereld, die hem bezig houdt. Maurice
had het onhoudbare van zoovele op Kerkelijk-Theologisch gebied ge-
accepteerde grenzen aangewezen. Aan hem nu
de grens aan te geven.
Hij had \'dat eigenlijk heel zijn leven getracht; Kingdom of Christ
is er een proeve van. Maar wat de Theologische Essays meer Theo-
logisch hadden uiteengezet, dat zoekt hij hier nu voort te zetten:
eene ware Theologie, die aan de ware goddelijke scheidingen recht laat
wedervaren. Èn Theologisch èn in de practijk van het leven achtte
hij dit een der groote gevaren, dat men God en den Booze niet
zuiver uiteenhield.

Intusschen kwam weer een nieuwe verschijning de gemoederen
in beweging brengen. Vanuit Oxford verscheen een bundel „Es-
says and Reviews" van een zevental mannen, die min of meer allen
het „besliste" Liberalisme op Theologisch gebied waren toegedaan. \')

Macmillans Magazine. April \'GO.

») Essays afïd Reviews. Londen, 1860. Puof. S. D. v. Veen. Eene eeuw
van worsteling. Groningen,
1904. bl. 599. Prof. Kkuyf. Geschiedenis van het
Anglo-Katholicisme, bl.
159 v.v.

-ocr page 85-

— SI —

Pfleiderer noeint dat zoo ter onderscheiding van het niet-volbloed
Broad-Church-Liberalisme. Hij noemt als karakteristiek het volko-
men erkennen van de resultaten der Bijbelkritiek. Maar m. i. waren
het meer materieele gegevens, die aan dit boek zijn eigenaardigen
stempel gaven. Vooral een artikel in de Westminster-Review, getiteld:
„Neo-Christianity" gaf ruchtbaarheid aan deze verschijning en ver-
wekte groote opwinding. Het heele Christelijke kamp werd ver-
deeld in „vóór" en „tegen".

Maurice kon noch het een noch het ander uitspreken. Hij gaf
van zijn gedachten in dezen rekenschap in een Tract, hetwelk deel
uitmaakt van een serie in 2 bundels „Tracts for Priests and People",
die in 1861/62 verschenen. In dezen vorm werd nu de oude wensch
naar een serie Tractaten vervuld! Maurice zelf begon daarin de
„Essays and Reviews" en de kritiek daarop aan kritiek te onderwer-
pen, en betoogde, hoe negatief zoowel het een als het ander was.
En dat in een tijd, waar men het positieve zoo hoog noodig had! "■\')

Hij gaf in deze serie nog een verhandeling over „Bij de gratie
Gods" en over „Morality and Divinity", terwijl hij tevens een bij-
schrift gaf bij Huttons Tractaat over de Incarnatie.

Anderen, deels uit de naaste omgeving van Maurice, als Chrétien,
Ludlow, Sir Edward Strachey, Rev. Llewelyn Davies, R. H. Hutton
en Thomas Hughes werkten er aan mee. leder was natuurlijk slechts
voor zijn eigen stuk aansprakelijk. Er was ook verschil tusschen deze
mannen, maar er zijn er onder, die zeker wel naast Kingsley het
meest geestverwant waren aan Maurice.

Een ander Theologisch strijdpunt kwam op Maurices weg door
Colenso\'s kritisch werk over den pcntateuch en Jozua.Maurice hoorde
zeer op van Colenso\'s opinies, terwijl hij nog aan het schrijven was.

In een bijeenkomst met Colenso, Sept. \'62, trad Maurice op in de
voor hem zeer vreemde positie van aanklager: hij kon zich niet
begrijpen, hoe Colenso zijn bisschopszetel kon houden. Het deed
hem pijn Colenso, die aan zijn zijde had gestaan in dagen van groote
onpopulariteit, nu los te laten. En toch, hij gevoelde, dat hij het moest
doen; hij zocht naar den minst pijnlijken weg.

Toen Acland, zijn oude vriend, hem eenige vragen stelde over
deze pentateuclikritiek, heeft Maurice, hoe onwillig ook, zich in den
strijd te mengen, zijn meening uiteengezet in een reeks brieven:

\') Pflkiuereh. Dio Entwicklung dor Prot. Theologie in Deutschland soit
Kant und in Orossbritanien soit 182-3, Freiburg i. B., 1891. Ss. 441, 442.

Tracts kor Piuköts and Peoim-k. Proface.

») Prof. S. D. v. Veen. Eene eeuw van worsteling, blz. 598.

-ocr page 86-

— 82 —

„The Claims of the Bible and science". (1863). Het was een strijd,
die Maurice juist om zijn plaats van bestrijder van een onpopulair man,
zeer tegen den zin was. Het was steeds zijn gewoonte geweest al
wie onpopulair was te steunen. Maar hij kon geen rust hebben bij
een zoo negatieve kritiek, als hij die van Colenso achtte. Colenso
tastte in zijn gesprekken de betrouwbaarheid aan van een man als
Samuel, een man Gods. Bovendien zag Maurice de historie, die hem
zoo na aan het hart ging, in het gedrang komen. Voor de historie
in de Schrift, maar tevens om aan de Schrift naast de wetenschap
haar
eigen sfeer aan te wijzen, schreef hij zijn brieven. Hij trachtte
zoo aan elk, Bijbel en wetenschap, vrijheid van beweging te verzekeren
op eigen gebied. Beide in eigen waarheid staande konden vrede met
elkander hebben.

Deze bestrijding van Colenso verhinderde Maurice evenwel niet,
om in „Macmillans Magazine" op te komen tegen Colenso\'s afzetting
als bisschop van Natal. In verband met de kwestie van kritiek is het
vooral van belang, dat Maurice zegt den Bijbel gehandhaafd te willen
hebben, maar ook: „1 am also satisfied that all inquiries will strengthen
its power, and that ecclesiastical courts under pretence of exalting it,
will do all that in them lies to make it a dead letter, to crush it under
their interpretations, to hide it from the people". Ook dit alweer
doet ons kennen heel de strekking van Maurices optreden in al der-
gelijke Kerkelijk-Theologische strijdpunten: hij is altijd bevreesd, dat
een bovendrijvende
„partij^\' met haar macht de „Kerk"\' zal opzijschuiven,
en zal verhinderen door vrij onderzoek
al wat waar is te leeren kennen
en in de Kerk te behouden. Natuurlijk, dit optreden van Maurice tegen
Kerkelijke vonnissen kan alleen bestaan met een eigenaardige opvat-
ting van de Kerk, die wij eerst later ten volle kunnen uiteenzetten.

In de Times maakte Maurice ook bezwaar, dat de bisschop van
Kaapstad door zijn vonnis tegen Colenso tekort had gedaan aan de
rechten der kroon\'). Nog in een ander opzicht was Mjiurices ont-
moeting met Colenso, dien hij eerst beslist vermeden had, van betee-
kenis. Maurice zeide in den loop van het gesprek: „Well, I think the
consciences of Englishmen will be very strongly impressed with
the feeling that you ought to resign your bishopric". Daarop antwoordde
Colenso, dat velen natuurlijk evenzoo dachten over Maurices plaats
aan St. Peter\'s. Dit trof Maurice. Er was nl. einde 1861 een kerke-

M.\\omillana Magazine. Dec. \'64. „A Letter to a Colonial Clergyman
on some recent Jicclesiastical Movements in the Diocese of Capo Town and
in England".

Times. 4 Oct. \'64.

-ocr page 87-

83

lijke uitspraak gedaan door Dr. Lusliington als rechter in het „Eccle-
siastical Court" tegen preeken van Mr. Heath. Met die preeken was
Maurice het in het geheel niet eens. Maar het scheen Maurice toe dat
de uitspraak daartegen o.a. ook veroordeelde „all who acknowledge our
baptismal service, and believe that infants without conscious faith are
accepted by God". Dit en meer, waarin Maurice geloofde, wasimpli-
cite nu bij Kerkelijke uitspraak geoordeeld. Mogelijk, gevoelde Maurice,
zou eens ook de beurt aan hem komen. Colenso\'s woorden gaven nu
den doorslag, dat Maurice het plan maakte, om uit eigen beweging af te
treden. In een uiteenzetting der gronden wilde hij dan aanwijzen, dat
hij aftrad, juist omdat hij te zeer zich hield aan den letterlijken zin
en de bedoeling van de belijdenisgeschriften zijner Kerk en aan den Bijbel
en daarom positie koos tegen de „cruel modern interpretations of
them," die nu door de Kerkelijke uitspraak waren gesanctioneerd.
M. a. w. hij wilde een getuigenis geven aan de Kerk tegenover een
tijdelijke uitspraak dier Kerk. En tevens verlangde hij, terwijl er velen hun
ambt opgaven, omdat zij niet meer den Bijbel en het Comnion-
Prayer-Book konden aanvaarden, daartegenover te stellen: ik geef
het op, omdat ik ze juist zoo beslist en ten volle aanneem. Maurice
verwachtte eenigszins, dat dit een goeden invloed kon hebben. Hij
schreef over zijn plan o.a. aan Clark, Kingsley, Stanley. Allen rieden
het hem af, en terecht. Kon hij het rechtvaardigen een plaats op te
geven, die hij met God en een rein geweten hield, eenvoudig
om
iets te bereiken ?

Een motief, dat zeer karakteristiek is voor Maurice, gaf den doorslag,
om op zijn besluit terug te komen. Men wees hem op den indruk, dien
het zou maken, als hij juist tegelijk met de verschijning van Colenso\'s
bock aftrad als een protest daartegen. Het zou dan schijnen, alsof hij
een unfair gebruik had gemaakt van het feit, dat de proeven vóór de
verschijning in zijn handen waren geweest. En: „the suggestion that
his pro prosed conduct looked a little cowardly, a little liketaking the
side of the strong against the weak, and altogether unfair, was intolerable
to him. It was just that against which he had struggled all his life."

Maurice bleef dus, tot groote vreugde zijner vrienden. Deze
Colenso-episode had Maurice veel verdriet gedaan. Zeker heeft hij
zich over het verloop ook niet bevredigd gevoeld.

In zijn verhouding tot jowett kon hij veel meer den weg volgen,
die hem het meest lief was. Zeker is juist dit mee aanleiding geweest,
dat hij zoo vaak met den liberaal jowett op één lijn wordt gesteld.
Hij verschilde van jowett misschien evenveel als van Mansel. Maar
Jowett bestreed hij niet openlijk, om een eigenaardige combinatie
van principieele cn utilistische overwegingen : vooreerst, omdat Mansel

-ocr page 88-

— 84 —

veel meer kwaad stichtte dan Jowett; en verder, omdat Jowetts leer-
lingen, die hem zoo warm aanhingen, door eiken aanval nog maar
bevestigd werden ook in de
dwalingen van hun leermeester. En
eindelijk: „Nor shall I ever take any pains not to be confounded with
Mr. Jowett or any unpopular man from whom I strongly dissent."
Verontwaardigd was hij natuurlijk ten zeerste, toen als protest tegen
Jowett hem een gedeelte van zijn tractement als Regius Professor te
Oxford geweigerd werd. De actie tegen Jowett bracht Maurice nog
weer eens in contact met Pusey en Newmann.

Pusey was een Kerkelijke rechtsactie begonnen tegen Jowett.
Maurice koos hiertegen partij. Immers, Jowett had de Artikelen
onderteekend, en dat z.i. zeker niet in een „non-natural sense". Hoewel
Maurice het noch met Pusey, noch met Jowett eens was, wilde hij
hen naast elkaar in vrijheid laten leven in de Kerk, opdat de volle
waarheid Gods beter zou aan den dag komen.

Die uitdrukking „non-natural sense" bracht Maurice in een ver-
wikkeling met Newman. Gelijk bekend is, was de onderteekening der
39 Artikelen in een „non-naturel sense" door Newman in het laatste
der „Tracts for the Times" verdedigd. Op die wijze bepleitte hij het
blijven in de Kerk ook van hen, die niet met den „natuurlijken" zin
der Artikelen instemden. Althans, zoo werd het opgevat. En sinds
dat oogenblik brak een storm uit in de Kerk en werd de uitgave der
Tracts op aandrang van den bisschop van Oxford gestaakt.

Newman antwoordde Maurice evenwel, dat hij noodig achtte de
onderteekening van de Artikelen in „their literal and grammatical
sense." Doch z.i. bleef ook dan nog onderteekening mogelijk door
personen, die zeer verschillend dachten over het Katholieke geloof.
In een woord, waaruit duidelijk Maurices sympathie voor Newman
spreekt, neemt hij deze rectificatie gaarne aan. \')

Nog eens weer ontbrandde in deze op Kerkelijk gebied zoo
rumoerige tijden de strijd. Het waren opnieuw twee schrijvers van
de „Essays and Reviews", die aangeklaagd waren. Williams, die
gepleit had voor Bunsens Bijbelsche onderzoekingen, en Wilson, die
uitzetting van de grenzen der Kerk begeerde, zoodat zij met prijs-
geving van leertucht nog meerderen kon omvatten. Lushington ver-
oordeelde hen. Doch een vrijspraak van de „Judicial Committee"
volgde. Hiermee was door deze commissie o.a. dit uitgesproken, dat
de 39 Artikelen niet
eischten de erkenning van „woordelijke inspiratie"
der H. Schrift,en evenmin van de eeuwigheid der hellestraffen. Geen

\') Times. 20 Februari \'63.

\') Times. 26, 27 Februari \'63.

-ocr page 89-

— 85 —

wonder, dat Maurice zich in deze uitspraak verheugde, zoowel om de
punten zelf in kwestie, als om de wijze van behandeling, waarbij
men vroeg: wat eischen de Artikelen, wat niet? Dat was, wat hij
altijd gewild had.

Des te meer bedroefde het hem, toen Pusey en de Evangelicals,
voor een oogenblik bondgenooten, een „new declaration of faith"
opstelden. Deze werd gezonden aan alle geestelijken, met den grootst
mogelijken drang, om haar te onderteekenen. Zoo werd het beginsel
weer op zij gezet: opnieuw trachtten
partijen voor haar leuzen
stemmen te werven in plaats, dat men liet volstaan met de onder-
teekening van de
Kerkelijke belijdenis. Bovendien het wac/z/\'swapen legen
Jowett gebruikt \'in het onthouden van zijn inkomen, werd ook hier
getoond, om des te meer kracht bij te zetten aan het verzoek.\')

Tegen al deze dingen kwam Maurice met kracht op in een
correspondentie in de Times. Pusey besloot haar met de opmerking,
dat Maurice en hij niet denzelfden God aanbaden!»)

Bijna 25 jaar nadat Maurice zijn Theologisch standpunt tegenover
Newmans, „Theory of Development" had uiteengezet, gaf hij in \'70
nog eens het verschil aan, toen hij de „Grammar of Assent"\') van
Newman besprak.

Deze beide verhandelingen, en wat hij in Kingdom of Christ en
in de Theological Essays over deze dingen zegt, geven ons in hoofd-
zaak aan, hoe hij Kerkelijk en Theologisch stond tegenover deze
strooming, die op dit gebied de meest in het oog vallende is van
zijn dagen. Al meer en meer — zoo schreef hij na het lezen van
Pusey\'s Eirenicon en Newmans Letter in \'66 — werd hij overtuigd
„that the want of both is that they look elsewhere for peace than to
the centre of peace, for someting else to hold the building together
than the corner-stone". Wij kunnen eerst later dit principieel be-
handelen. Doch één ding mogen wij hier noemen. Maurice had menschen
getrokken, die met het Evangelicalisme niet voldaan waren. Maar
evenzeer, zoo niet meer, was hij een macht, die in den stroom naar
Oxford en over Oxford dikwijls naar Rome, er velen staande hield.
Hij had zelf de kracht van die strooming gevoeld, was een goed
eind meegenomen, totdat hij zag, waarheen zij leidde en wat haar
eigenlijke gehalte was. Des te beter wist hij zoo anderen te begrijpen,
die zich ook mee lieten nemen en wist hij aan velen een bevrediging
te schenken, die men uit Oxford meende te kunnen wachten. En

\') Zie hiorovor o.a. Prof. Kruvf. Goscliiodenis van hot Anglo-Katholicismo.
\') Timks. 9, 15 Maart 04.

\') contempohanv Revikw. May \'70. Dr. Newman\'s Grammar of Assent.

-ocr page 90-

- 86 -

dat wel hoofdzakelijk, omdat hij niet negatief tegen de bewe-
ging optrad, maar het positieve in haar, dat ook hij en velen met
hem begeerden, vasthield en op zijn wijze in anderen vorm weergaf.

Ook daarin was hij getrouw aan zijn stelregel, dat alle positieve
beginselen in elke strooming waar zijn en moeten bewaard worden;
maar dat alle negatieve elementen of liever negatie van andere posi-
tieve beginselen, welke leidt tot de vorming van scholen en secten,
partijen en stelsels, moet buitengesloten worden.

Maurice was een van de niet vele Engelsche Theologen, die ook
het Theologisch leven van het Buitenland in meerder of minder mate
meemaakten. Schleiermacher was Maurice bekend. Hij vertegenwoor-
digde voor Maurice de positieve Evangelical waarheid van de nood-
zakelijkheid van „Consciousness" en „Conscious faith". Doch, het
is één zijde. En Maurice was een man van heel anderen geest, dan
Schleiermacher en achtte zich veel meer geroepen juist het objectieve
op den voorgrond te stellen. Zij waren beiden vereerders van Plato,
en met Schleiermacher gevoelde Maurice, dat ware Philosofie ons
niet leidt tot, maar verheft boven „notions". Maar, ook toen Miss Fox
Schleiermacher vertaalde (\'48), schreef hij haar, van hoe verschillenden
kant een Engelschman en een Duitscher uitgaan. En elders „perhaps
he is not meant for Englishmen." \')

Tegen de kritiek van Baur en Strauss zette hij zijn standpunt
uiteen in „The Unity of the New Testament". Nu weer, in \'63—\'64,

Edinburgh RevIevv. Vol. IGO, Juli 1884. pp. 188-224; Niet do Evan-
gelicals, maar anderen, vooral Arthur Stanley en Frod. Maurice, stuitten
door hun beginselen het meest de Oxford-boweging. En: „He fought for
the most part single-handed: he was certainlj not supported by any school
of partisans. But his influence so far as it went, was exerted in opposition
to tho most powerful and attractive school of his day; and there can be
but little doubt that, in arresting its progress and crippling its strength
his influence was stronger even than the influence of the Oxford party
against the forms of thought and belief which that party was seeking to
supplant", (p.
224).

Stopford a. Brooke in eon gedachtenisrode na Maurices dood: Coleridge
was ala Ezecliiöl in het doodendal. Hü legde don grond voor Newman en
Maurice. „Two rivers of religious thought then took their rise in tho years
1833 and 1835. On the flrst embarked Newman and his fortunes, on tho
second he who is now with God. In one or two points they were at ono
- in their total rejection of tho evangelical point of view of theology,
in their assertion of a po.sitiva church theory based upon a foundation
of definite truth".

") Zio 0. a. What la Revelation? Letter VII.

-ocr page 91-

- 87 -

hield hem de verschijning van Renans „Vie de Jésus" bezig. Wij kunnen
begrijpen, hoe een man als iVlaurice gekwetst werd door de voor-
stelling van een Jezus, die verschillende „delusions" had, en „delicate
trucs" wist te pas te brengen! iVlaurice en Renan zijn wel zoo groot
mogelijke antipoden.

Maurice schreef over dit werk in Macmillans Magazine.\') Hij riep
hun, die tegenover Renan wèl geloofden in een levenden Christus, toe:
„laat ons toonen tegenover Renan, dat wat wij
zeggen, ook zoo /s." Maar
ook gaf hij een voorrede bij „The Kingdom of Heaven", waarin hij
pleitte voor het „Koninkrijk van Christus den Zoon Gods en des
Menschen" tegenover het drijven van een Christelijke „religion" door
Jezus gesticht, waardoor juist de weg gebaand werd voor menschen
als Renan.

„The Kingdom of Heaven" is een bundel preeken over Lukas,
gehouden in Vere Street, sinds Oct. \'63. Een voortdurend pleidooi
voor den „Zoon Gods" tegenover „Godsdienst", en de tegenstelling
van het „Koninkrijk der Hemelen" tegenover het „Koninkrijk der
Wereld" beheerschen dit werk grootendeels. Twee jaar tevoren had
hij een reeks preeken gegeven over de Handelingen. Deze werd in
druk gegeven na zijn dood door de zorg van J. M. Ludlow.

De verschijning van F. W. Robertsons Life and Letters door
Stopford A. Brooke in \'65 verheugde hem zeer. Deze beide man-
nen waren in hun leven niet, dan een enkele maal schriftelijk
met elkaar in aanraking geweest. Maurice pleitte daarin Robertson
vrij van alle contact met zijn Christelijk-Socialisme en wilde hem
zoo ook vrijwaren tegen den smaad, die op Maurice en de zijnen
neerkwam. Maurice, hoewel van heel,anderen geest, gevoelde toch
natuurlijk den grootsten eerbied voor hem \'). Na de verschijning van
zijn levensbeschrijving werd Robertson nu heftig aangevallen door
hen, die ook Maurice steeds bestreden hadden, de Record vooraan.
De uitgever wilde de namen publiceeren van hen, die deze aanvallen
op Robertson gericht hadden, en waarvan toen een tweetal bleek
betrokken te zijn in schuldige handelingen. Hij wilde zoo het ver-
trouwen in dergelijke raadslieden schokken. Maar Maurice ontried het.

\') Macmu-lan\'s Maoa/.ink. Jan. \'04. „Christmas Thoughts on Ronans Vio
do Jósus".

■■\') „Thoso of us who luivo boon oducatod in quito dilToront schools from
Mr. Robortson may know that tho truth which wo havo to rocovor and
hold fast is not tho samo with his, though if it doos not moot and adopt
his it must bo worthless". Daannoo bodooldo Maurico stollig, dat Robortson
moor don nadruk logdo op hot subjoctievo olomont.

-ocr page 92-

Hij zag niet gaarne den naam van Robertson in verband gebracht
met geschiedenissen als deze. Dat was geen passende atmosfeer.
Wat Robertsons „afval" van het Evangelicalisme betreft, Maurice zag
in zijn „intense attachment to the person of Christ", die zijn lateren
tijd kenmerkte, juist een terugkeer tot het meest fundamenteele der
Evangelicals. De
oudere Evangelicals zouden dit ten minste erkend
hebben als het meest fundamenteele. Voor die oudere gevoelde
Maurice altijd zeer veel. Bij hen was een levende aanraking met
Christus en een betuiging van de realiteit der geestelijke dingen in
kracht. Maar het latere Evangelicalisme was in menig opzicht gedaald
tot een stelsel. Dat laatste was het Evangelicalisme, dat dóór Maurice
bestreden werd, en dat nu ook zoo heftig op Robertson aanviel.

Nog gaf hij in dezen tijd zijn medewerking aan de „Present
Day Papers", die door den bisschop van Argyl, Dr. Ewiug, uitgegeven
werdenZij handelden „On prominent questions in Theology".
Maurice schreef in \'67 daarin over het Woord, niet ident met
den Bijbel, als de wortel van alle dingen; over den Doop en de
Kerk, als aanwijzingen van het ware menschelijk leven voor allen
bestemd; terwijl hij nog eens weer het gebruik van het woord
„Openbaring" naging in het N. T. Hij pleitte voor de openbaring
Gods, niet van een religie, die daar gevonden wordt. Dit zijn kwesties,
die tot het zeer eigen goed van Maurice behooren en die hij van
zoo groote beteekenis achtte ook voor den „Present Day", waarin hij
verkeerde. Voor heel het volksleven was dit alles van het hoogste
belang.

Intusschen stond zijn sociaal werk niet stil. Hij had voortdurend
de leiding van het Working Men\'s College. Hij hield er zijn Bijbel-
lezingen. Bovendien was hij op kleinere schaal in den omtrek zijner
Kerk, in Vere Street, een werk begonnen. Hij ging van de gedachte
uit, dat „Every congregation which meets to worship God and to
join in Communion, seems pledged to do something for the neigh-
bourhood in which it is placed".

En ten slotte wist liij zoo zijn gemeente te bewegen een soort
huishoudschool op te richten voor meisjes, die gevaar Hepen mis te
gaan. In het klein dus iets dergelijks, als wat hij van Lincoln\'s Inn
uit begonnen was, waaruit de groote Christelijk-Sociale beweging
geworden was.

\') Memoir o^ Alexander Ewing, by A. J. Ross. 1877. p. 518. Present Dav
Papers. 3 series. Letter from F. D. Maurice to the Bishop of Argyll and
the Isles. — Medit,jitions und Prayers concerning tho Churcli of Mankind.—
Use of the Word Revelation in Scripture.

-ocr page 93-

— 89 —

Maar ook met de pen streed hij in een werkje „The Workman
and the Franchise. Chapters from Englisli History on the Representation
and Education of the People". Het was een zijner weinige grootere
sociaal-politische geschriften. Het meeste op dit gebied vinden wij
in den vorm van courantartikels, gedrukte speeches en kleine geschriftjes.
Hij schreef in het genoemde werk als een man, die kon wijzen op
veler opkomst van „massa" tot „menschen", een opkomst, waaraan
hij zelf met kracht had meegewerkt door zijn coöperatie en zijn
hoogeschool, gezwegen nog van den onmiddellijken geestelijken
invloed, die van hem uitging ook op de werklieden. Voor zulke
werklieden, niet voor de massa, kwam hij stemrecht vragen.

In hetzelfde jaar gaf hij een verhandeling over de tien geboden.
Hij handhaafde ze als den Goddelijken grondslag voor het leven der
Natie. De waarde der Natie als zoodanig zag hij miskend door Katho-
lieken, Evangelicals, Liberalen. Een ware nationale zedelijkheid voor
elk volk wordt nog beter dan ergens gewaarborgd door die Goddelijke
geboden, i)

Eigenaardig was, dat juist na het schrijven en even voor de
verschijning van „The Commandments", een groote verandering plaats
greep in Maurices leven, die hem nu voortaan zijn werkkring aanwees
op het gebied der Ethiek. Sept. \'66 was het Kniglitbridge Professoraat
te Cambridge vacant geworden. Het was een leerstoel voor „Casuistry,
Moral Theology and Moral Philosophy." Een plaats als deze begeerde
Maurice zeer. In Cambridge te werken onder het opkomend geslacht,
hij wenschte niets liever. Zijn vrienden hoopten ook op zijn benoeming
als een eervolle erkenning na de velerlei miskenning, die hij onder-
vonden had, vooral in zijn afzetting aan King\'s College. Doch,
teruggetrokken als hij altijd was, wisten eerst Davies en Kingsley
hem tot solliciteeren te bewegen. Hij grondde zijn sollicitatie op de
„Theological Essays", „What is Revelation?", „Sequel to What is
Revelation ?" en „The Moral and Metaphysical Philosophy". Dit laatste
was na ruim 25-jarigen arbeid in \'61 volledig verschenen, nadat
afzonderlijke stukken reeds te voren in druk gegeven waren. Maurice
wees dus vooral ook die werken aan, die geleid hadden tot zijn
afzetting aan King\'s College en hem in strijd hadden gebracht met
een populair man als Mansel en in één woord met geheel de ortho-
doxie zijner dagen. „The Commandments" gaf hij
niet op. Dit was
ook geen wetenschappelijk werk. Maar Maurice zag er voor zich in
neergelegd, wat zijn streven zou zijn, als hij in Cambridge kwam: te
behartigen de belangen van „practical morality and divinity." Vooral

\') The Commandment» considorcd as instruments of national reformation.

-ocr page 94-

— 90 —

Kingsley, die zelf sinds \'60 in Cambridge professor was in de Nieuwe
Geschiedenis hoopte zeer op Maurices benoeming. De spanning, na
al wat er in Maurices leven was voorafgegaan, was natuurlijk groot.
Den 25en October volgde de benoeming met zes van de zeven
stemmen, terwijl het Maurice verzekerd werd, dat de keuze door heel
de Universiteit werd toegejuicht. Kingsley was in de wolken: „Your
triumph could not have been more complete. My heart is as full as a
boy\'s. I thought I should have been „upset" when I saw the result."

Zoo waren de beide mannen, waarvan de een was uitgestooten, de
ander geweigerd aan King\'s College, in Cambridge vereenigd.

Hiermee vangt nu de laatste periode van Maurices leven aan.
Er was, zoo schrijft de biograaf, iets zachts in hem en zijn schrijven,
dat meer de overhand kreeg. Hij was een oud man geworden.
„The rush of his start for a walk had gone. His movement had like
his life become quiet and measured. At no time had there been so
much beauty about his face and figure. There was now — partly from
manner, partly frome face, partly from a character that seemed expressed
in all — beauty which seemed to shine round him, and was very
commonly observed by those among whom he was. It made under-
graduates, not specially impressionable, stop and watch him. Some
of them who had known nothing of him before he went up to the
University, used to say they felt the better all day for seeing him
pass. Servants and poor people whom he visited often spoke of him
as „beautiful." Op eenige Amerikanen, die op Kingsley\'s aanraden
zijn Bijbellezingen over Johannes aan het Working Men\'s College
gingen bijwonen, maakte hij den indruk van „St. John expounding
St. John\'^ En ook voor Kingsley zelf naderde hij het dichtst tot Johannes,
den Apostel der Liefde. Evenwel, hem ontbrak ook niet in die liefde
de geestelijke kracht van den „Zoon des donders". Vooral in deze
laatste jaren schijnt de „attraction," die er van hem uitging, buiten-
gewoon sterk geweest te zijn. Het was nog iets anders, dan de macht
van zijn persoonlijkheid, waardoor hij zoovelen aan zich gebonden
had. Het was iets zachters, waardoor ook kinderen en eenvoudige
menschen getroffen werden. Onder de dorpsmenschen, waar hij af en
toe in de zomermaanden preekte, waren hij en zijn woord zeer geliefd.
Dat woord was er eenvoudig, eenvoudiger wel vooral, nu hij ouder
was geworden.

Zijn verhuizing naar Cambridge bracht natuurlijk een groote
levensverandering mee. Aan het Working Men\'s College had men
hem een eereavond bereid ter gelukwensching met zijn benoeming.

1) Life. Vol II p. 78. (ïauchnitz)

-ocr page 95-

- 91 -

Warme speeches werden er gehouden. Thomas Hughes zei, dat hij
de overtuiging had gekregen, dat in alle dingen, vi^aarin zij verschilden,
hij ongelijk en Maurice gelijk had gehad. Ludlow kon dit niet geheel
overnemen, maar hij „a man not much wont to bend the knee to
any hutnan authority" sprak hier uit, dat Maurice de eenige man was,
voor wien hij ooit gevoeld had „a sense of reverence." Zulke uitingen,
die niet alleen in woorden bestonden, maar ook in daden van loyauteit,
deden Maurice gevoelen, hoe warme vrienden hij had, de eenige
vergoeding voor zooveel haat, dien hij had ondervonden, en voor het
eenzame gevoel van in geen enkel partijverband thuis te behooren.
En hij kon zoo moeilijk buiten sympathie.

Maar zijn werk aan zijn College moest hij opgeven, hoewel hij
principal bleef tot kort vóór zijn dood.

Voorloopig bleef hij in St. Peters preeken. Hij reisde zoo voort-
durend tusschen Cambridge en Londen heen en weer. Zijn dokter
verbood het hem evenwel ten slotte en liet hem kiezen tusschen Cam-
bridge of Londen.» Hij hoopte hem voor het werk in Londen te
behouden. Doch Maurice koos Cambridge.

Hij preekte in Vere Street afscheid 7 Nov. \'69 over: „Twist,
Heer! met mijne twisters; strijd met mijne bestrijders." Ieder meende
een pleidooi te zullen hooren voor zijn zaak, die zoo menigmaal
bestreden was. Maar Alaurices bedoeling was heel anders: een beroep
der menschheid op God, dat Hij de vijanden der menschheid neer-
werpe! Het was er toen overvol, in St. Peters. Maar dat was niet
altijd zoo geweest. Integendeel; het publiek was minder geworden,
sinds men in geruchten over een aftreden als predikant in de dagen
van den Colenso-strijd verkeerd een teeken gezien had, dat Maurice
gewetensbezwaren had tegen het vervullen van zijn ambt. Men zag
er voornamelijk dokters, vrienden en kennissen van Maurice, de meisjes
uit het Girls Home. Vol was de kerk eigenlijk nooit. Geen wonder
— schrijft de Spectator — want Maurice leerde de „teachers of men",
en die zijn zeldzaam. \')

Maurice hield 4 Dec. \'66 zijn inaugureele rede. Hij had tot onder-
werp de benaming van zijn leerstoel, n.1. „Casuistry, Moral Philosophy
and Moral Theology". Daarin zag hij aangegeven de wijze van be-
handeling, die hij volgen zou: eerst de individueele zedelecr; dan
Moral Philosophy als behandeling van de „manners of Society," en
eindelijk de Moral Theology als het complement en de vastheid van
die dingen, die de Philosofie
zoekt, maar niet kan grijpen.

Zooals hij het aangaf, heeft Maurice het niet uitgewerkt. Het

>) F. I). Maurico at Voro Streel, by A. J. G. Spkctatok. i:] Aprir72. p.4GG.

-ocr page 96-

- 92 -

bleek hem in zijn gedachtencomplex een onmogelijkheid, om de
Theologie buiten het andere om te behandelen. Wij staan er later
uitvoeriger bij stil. Hij begon met Colleges over „The Concience",
9 lezingen, verschenen in \'68. Daarop behandelde hij de „Social
Morality" in een reeks van 21 lezingen. Met die beide had Maurice
op dit gebied alles gegeven, wat hij zich had voorgenomen. Dit
laatste is wel het meest systematisch uitgewerkte geschrift van Maurice.
Wij vinden er ook meer in dan alleen Ethiek in den engeren zin. \')

Zijn leven in Cambridge kenmerkte zich door grooter rust dan
ooit voorheen. Hij leefde er zooveel mogelijk te midden der studenten,
die hij op „avondjes" ontving. Kingsley was daarbij zijn trouwe hulp,
door Maurice bij zulke gelegenheden zeer gewaardeerd om zijn groote
aantrekkelijkheid voor jonge menschen. En Kingsley was altijd in de
weer, om, waar hij kon, zijn „master" en vriend bij te staan. Maurice
zelf trad, gelijk gewoonlijk, zoo weinig mogelijk op den voorgrond,
hij trachtte slechts anderen aan het spreken te krijgen.

Niettegenstaande hij in de dagen van Cambridge minder actief
optrad en hij niet zoo voortdurend naar alle zijden te strijden had,
toch bleef hij met zijn tijd volkomen meeleven en liet zijn stem af
en toe nog hooren buiten den gewonen kring zijner werkzaamheden.
Dat was o.a. het geval in \'68, toen de „Irish Disestablishment", d.w.z.
de opheffing der Staatskerk in Ierland, ter sprake kwam. Een maat-
regel eenigszins op dezelfde lijn liggend had vroeger mee den stoot
gegeven tot een bepaald begin der Oxford-beweging. Maurice sprak
er vóór.

Dit raakte de kwestie van de verhouding tusschen Kerk en Staat.
Bovendien kwam hierin uit, welke roeping volgens Maurice een Kerk
heeft gelijk de Anglicaansche, die Katholiek is en tegelijk de positieve
Protestantsche beschouwing van de Natie voorstaat.

Weldra zou de Parlementszitting aanvangen, waarin over de
lersche kwestie zou beslist worden. De disestablishment werd door
Gladstone doorgevoerd, door Disraeli bestreden, terwijl Dr. Thirlwall,
bisschop van St. Davids er vóór, Dr. Magee, bisschop van Peterbo-
rough in het Hoogerhuis er tegen pleitte. Zij werd 29 juli\'69 Koninklijk
bekrachtigd.\')

\') Geiyk bekend is, is dit het eenige werk van Maurice, dat najist het
veel vroeger vertaalde „Tho religions of tho World\'" in onzo taal is over-
gezet, mot oen voorwoord van Prof. Gunning, onder den titel „Dn
Zkdelijkk
grondslag der
Maatscuai\'pij" 1890. Zie een bespreking hiervan door
Dr. H. M. v. N
es, Stommen voor Waarheid en Vrede. 1890.

") Contemporary Review. Febr. \'68. The Irish Curcli Establishment. Idem
April \'68. The Dean of Cork (W. C. Magee) and tho Irish Establishment.

\') .1. Mc. Cartiiy. History of our own times. Vol. V. Chapter LVIII.

-ocr page 97-

- 93 -

Deze toen nog hangende kwestie en een uitval van bisschop
Ellicott tegen de Erastiaansche beginselen, die, naar hij zeide, door
velen uit de Engelsche Kerk warm werden voorgestaan, dreven
Maurice tot schrijven. In acht brieven in de Daily News i) zette hij
uiteen, waarom hij noch met de High-Church noch met de Dissenters
kon meegaan in hun gemeenschappelijken eisch van absolute scheiding
tusschen Kerk en Staat. Hij zette uiteen, dat hij vreesde èn voor het
Erastianisme èn voor overheersching van de Kerk. Ook de kwestie
van onderwijs kwam hierbij weer ter sprake. Maurice stond in deze
artikelen sterk tegenover Stanley, een man, voor wien hij veel sym-
pathie gevoelde. Stanley bewonderde Maurice en had velen onder
Maurices leiding gebracht. Toch was er een steeds meer zich open-
barend verschil tusschen hen beiden, dat vooral ook aan den dag
kwam, toen Stanley de liberale elementen in de Kerk zocht te veree-
nigen, om de liberale partij een lichaam te doen zijn, iets wat recht-
streeks tegen Maurices Kerkelijke beginselen en idealen inging.

Het werk begon Maurice eigenlijk te veel te worden. Terwijl
zijn vrouw telkens sukkelend was, moest ook hij in \'68 weer een tijd
rust nemen. Toch kon hij niet laten steeds meer te doen, dan waar-
voor zijn krachten berekend waren. Wel had hij in \'69 Vere Street
opgegeven, maar in \'70 werd hij predikant aan St. Edward\'s te Cam-
bridge. Dit bracht voor hem mee het zoo welkome prediken, catechi-
satie, en armenbezoek. Bovendien was hij in \'70—\'71 lid van de
Royal Commission on the Contagious Diseases Acts, en moest de
zittingen daarvan in Londen gaan bijwonen.

Ook wilde Mill hem nog eens in de openbare actie trekken. Maurice
had nl. het vrouwenkiesrecht verdedigd.Mill, hierover verheugd,
verzocht hem in een openbare vergadering de zaak te verdedigen.
Maar hij weigerde, overtuigd, dat hij niet geschikt was, om in zulk
een vergadering met succes te spreken.

Nog eenmaal, gelijk hij reeds vroeger menigmaal gedaan had,
sprak hij zich uit in de kwestie van het Athanasianum. Voor velen
was het een onmogelijkheid geworden dit te gebruiken, terwijl het
toch bij bepaalde gelegenheden in de Kerk was voorgeschreven.
Maurice verdedigde het, ofschoon de aanhef: „Which Faith except
every one do keep whole and undefiled: without doubt he shall
perish everlastingly" niet zeer in zijn geest scheen. Maar gegeven zijn
opvatting van „eeuwig" en zijn overtuiging, dat het in het Athana-
sianum niet ging om het aannemen van een begrip omtrent de god-

\') Dau.y Nuwa. Church and Stato. m U, 17, 22, 27 Aug. 2, O, IG, 25 Sopt.
■■\') Si
\'kctatou. 5 Maart \'70. Fomalo SulTrago.

-ocr page 98-

— 94 —

delijke mysteriën, maar om het hebben van de realiteit zelve, kon
hij deze belijdenis volkomen aanvaarden >). Maurice was daarin vol-
komen oprecht. Hij zag het zoo. Ik geloof, dat Maurice ten onrechte
door Tulloch paradox genoemd wordt in zijn verdediging van het Atha-
nasianum en „Subscription no bondage" Hij volgde niet de geijkte
opinie; en mag de zijne ook niet bevredigen, wat hij bedoelt, is zeer
klaar; en niet alleen dat, het ligt ook zoozeer in zijn lijn, dat wij het
niet enkel als paradox kunnen qualificeeren.

Ook zette hij in een brief aan het Working Men\'s College uiteen
zijn standpunt in zake onderwijs. Forster had toen zijn onderwijswet
ingediend, die door de Engelsche Kerk werd toegejuicht, door Non-
conformisten en Secularisten bestreden. De leuze, door Maurice heel
zijn leven uitgesproken, zag hij hier voor een groot deel bevestigd.
De Staat zou nl. veel meer onder bepaalde condities het bestaande
onderwijs steunen, dan zelf onderwijs geven.\')

Het meest in het oog vallend is evenwel een strijd, die in de
Spectator gevoerd werd naar aanleiding van een artikel van Leslie
Stephen in Fräsers Magazine getiteld: „Broad Churchmen". ■•) Daarin
werden zonder namen te noemen enkele — onjuist weergegeven —
uitspraken van Maurice genoemd als kenschetsend voor de Broad-
Church-partij. Eenigszins geïrriteerd kwam Stephen op tegen de
dwaasheid, om de 39 Artikelen te aanvaarden. Het was immers absurd te
meenen, dat de mannen van de 15e eeuw (?) wijzer waren, dan die van
de 19e! Hij wijst er op, dat iemand, die zulke meeningen aanhangt,
moet zijn „unconsciously biassed in his reasonings by the desire to reach
certain foregone conclusions." lets van dat soort conservatisme, dat
accepteert .wat
is en daarin nu het beginsel en de waarde doet zien,
is Maurice zeker wel eigen. Maar Stephen stelt het wel in het minst
mooie licht. En bovendien: \'t is toch ook oppervlakkig te meenen, dat
4 eeuwen verder in tijd ook 4 eeuwen geestelijken vooruitgang be-
teekenen! Maar absoluut onjuist en onrechtvaardig is Stephens oordeel,
als zou de ongenoemde (Maurice) in zijn Kerkpolitiek van destelling
uitgaan, dat „the legal restrictions upon the clergy are the measure
of the moral restrictions." Ja, „if an assertion that God is God and

\') Contemporary Review. Oct. \'07. A fow more words on tho Athanasian

Creed. Vgl, ook Kingdom of Christ. Vol. IL Note on the Athanasian Creed.

John Tullocii. Movements of religious Thought in Britain during the
IQtii century, London, 1885.

\') J, Mo, Carthy, History of our own times. Vol, V pp. :{8-44

Spectator. 5, 12, 19 Maart. 2 April, \'70. 1, 8 April \'71.

-ocr page 99-

95

Mahomet is His prophet should be declared by those who imposed
it to mean a belief in Christianity, it might doubtless be taken in
that sense by a scrupulously honest man."

Het was niet alleen de vraag, of Maurice tot de Broad-Church-
partij behoorde, hetwelk ook door Stanley ontkend werd, maar Maurices
heele beschouwing van de 39 Artikelen, die hier door Stephen ver-
keerd behandeld werd. Maurice verdedigde zich. Hij stelde tegenover
Stephens gezegde, dat „the Thirty-Nine Articles expressed his (Maurices)
deepest convictions in unequivocal language" de juistere woorden,
door hem gesproken, dat „the Thirty-Nine Articles expressed
some
of his deepest convictions in unequivocal language". Maar van rneer
belang is, dat hij den nadruk legt op het „verwijzend" karakter der
Artikelen, d. w. z. verwijzend naar de Goddelijke waarheid, waarvan
zij getuigen. Last er dan iets minder goed gezegd zijn, wat wij nu
misschien beter zouden doen, dat behoeft den eerbied voor de
Artikelen niet weg te nemen.

Ook de kwestie van onderteekening kwam weer ter sprake.
Maurice nam daarin nu een geheel ander standpunt in, dan toen hij
„Subscription no bondage" schreef. Of eigenlijk: hij was niet van
opvatting omtrent de beteekenis der onderteekening veranderd; maar
de practijk leerde hem, dat het beter was jg\'irf?/; dan iir/onderteekening
te vragen zoowel aan de Universiteit als zelfs voor de geestelijken. •)
Hij sprak zich ook in Cambridge daarover uit. ")

Een nieuwe voorrede bij een weder-uitgave van zijn Philosophy
(verschenen 73) was een der laatste uitvoeriger stukken, die hij schreef.
Zijn dagen waren geteld.

Nog nam hij in Juli \'71, hoewel zijn krachten uitgeput raakten,
op aandrang van den bisschop van Londen het predikambt in White-
hall aan en preekte daar tot in zijn sterfjaar. Een gedeelte van den zomer
bracht hij door in Penmaenmaur en kwam wat bij, maar kreeg toch
zijn krachten niet weer. Hij preekte 11 Febr. \'72 voor het laatst in
St. Edward\'s. Den 18en Febr. was hij bepaald ernstig ziek. Den
30en Maart bedankte hij voor St. Edward\'s na een harden strijd, nu
hij voor goed zijn preekwerk moest opgeven.„ If I may not preach
here, I may preach in other worlds". Hij was op zijn ziekbed voort-
durend bezorgd over de partijschap, die de Kerk verscheurde. Nog
kon hij 29 Maart met eenige inspanning zelf de collects lezen; maar
hij liet zich overigens voorlezen de stukken, die hij gewoonlijk zelf
koos. Zijn vrouw en oudste zoon waren bij zijn ziekbed.

\') Zio hiorna bl.

\') Spooch on tho Abolition of tho Univorsity Tests. Cambuidgk University
Gazette Dec. 1, 18ü9.

-ocr page 100-

96

In den vroegen morgen van den 2en Paaschdag, 1 April \'72,
stierf hij, na met duidelijke stem gezegd te hebben: „The knowledge
of the love of God, the blessing of God, Almighty, the Father, the
Son, and the Holy Ghost be amongst
you, amongst us, and remain
with us for ever".

Zegenend ging hij heen, die zegenend door zijn leven was
gegaan. Een man, van wien wij kunnen zeggen, dat hij een man des
Geestes was. Een man des Geestes, omdat hij was een getuige Gods
en in God levend, die in zich droeg de oneindige liefde en de ont-
zaglijke geestelijke kracht van den Geest, en die in al deze dingen
heilig was. Hij behoorde tot geen enkele partij of school; hij heeft
zelf evenmin een partij of school gevormd. Er zijn misschien ook
gebreken, die hem daarin zouden verhinderd hebben. Maar het komt
bovenal hieruit voort, dat hij was en niet anders wilde zijn dan
een man van God gezonden. Zij invloed was dan ook altijd deze,
dat hij allen, met wie hij in aanraking kwam, deed gevoelen de
tegenwoordigheid van den levenden God; en hij begeerde niet anders
dan hen te brengen tot een eigen kennen van den levenden God.
Oude en nieuwe schatten bracht hij te voorschijn uit het Koninkrijk
der Hemelen. Als een vrijwel eenzame, machtige persoonlijkheid staat
hij te midden van de Kerkelijke partijen, met geen van welke hij
óf in Kerk-politiek, óf in Tlieologicis kon meegaan. Zelfstandig baan-
brekend was ook zijn optreden op maatschappelijk gebied, waar hij
en de zijnen in zeer ontwrichte en ontwrichtende tijden de wegen
Gods aanwezen, waarop alleen heil te wachten was. Hij staat daar,
waardig bm genoemd te worden naast de groote figuren, waaraan
de regeering van Koningin Victoria zoo rijk is geweeest. Een man,
die deed al wat in zijn vermogen was met woorden en werken, om
te doen zien, dat er een verzoening mogelijk was tusschen het belijden
en de idealen der Kerk en de groote wereld en de maatschappij.

Onmiddellijk na zijn dood werd een beweging op touw gezet, om hem
een graf te geven in Westminster Abbey. Doch de familie hield dit tegen.
Nu vinden wij daar alleen zijn buste naast die van Kingsley, met het op-
schrift: „Deze kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen".

Zijn begrafenis op Highgate, 5 April \'72, trok een groote menigte
menschen uit allerlei kringen en van allerlei geest. „It represented
the intense feeling of a very great many men widely differing from
one another,. in all classes and in many walks of life; of great
numbers of those who had been concerned in the genuine life and
work of the country, no matter to what party or sect they belonged.
But the many who do not take interest in what does not affect the

-ocr page 101-

- 97 --

current of their own ordinary life knew little of him." Hij was een
waar Katholiek man.

Kingsley zegt van deze begrafenis: „But each felt that the man
however unknown to him who stood next him, was indeed a brother
in loyalty to that beautiful soul, beautiful face, beautiful smile,
beautiful voice, from which, in public or in secret, each had received
noble impulses, tender consolations, loving correction, and clearer
and juster conceptions of God, of duty, of the meaning of themselves
and of the universe".

Van alle zijden kwamen nu getuigenissen over hem; in preeken
en reden werd hij met eere en liefde herdacht, te veel om hier te
memoreeren. ») Een der beste getuigenissen, wat zijn persoon betreft,
is misschien wel wat een dienstbode zeide bij zijn dood: dat de
wereld donkerder scheen, nu hij haar verlaten had! En Kingsley, die
— afgezien nu van de familiebetrekkingen — wel het meeste in hem
verloor, was het te moede als Eliza: „Knowest thou that the Lord
will take away thy master from thy head to-day? Yea, I know it;
hold ye your peace!"

\') Macmillanb Magazine. Mol \'72 en opgononion in „Litenvry and (lonoral
Essays".

\') Ik noem liier: Athenaeum, G April \'72. The Late Rev. F. D. Maurice.
A. Hormon proached by tho
Rev. Stoi-fohd A. Bhooke, 7 April \'72. Spectator
G, 13, 23 April. 4 Mei \'72. F. D. Manrico. A. Sormon proached in aid of tho
Girlö Homo by
Charles Kingsley, onz.

Na Mauricos dood verscheen n0g:SERM0Nsi\'hkachedin Country Churciies
verzameld door zUn Vrouw. „The Friendship of Hooks" and ether locturos,
verzameld door
Thomas Hughes, mot een voorwoord. En „Acts of the
Ai\'ostles", preeken in Vore Stroot gehouden, bezorgd door Ludlow.

-ocr page 102-

: ■ \'w

■ -.T.

F

f\'--. -

y i.

■f:

h^r:.

-ocr page 103-

TWEEDE DEEL.

INLEIDING.

Eene verdeeling in „leven" en „werken", hoe noodig ook, om
elk in eigen milieu voluit te laten zien, brengt haar eigen bezwaren
mee. En dat niet het minst bij iemand als Maurice, bij wien er een
zoo groote eenheid is tusschen leven en werken. Hij gevoelde het
telkens, dat hij in zijn werken een stuk van zijn leven gaf. Terwijl
omgekeerd zijn beginselen in zijn werken uitgesproken ook zijn leven
beheerschten. Dit is zoozeer het geval, dat de geschiedenis van zijn
leven eigenlijk reeds veel meer een product is van zijn beginselen
dan van de omstandigheden. Al scheiden wij leven en werken, geen
oogenblik
kunnen wij, al zouden wij het wenschen, zijn persoon, als
een man des geestes, uit het oog verliezen. Daarvoor zijn in hem
zijn en denken te veel één. Deze
roem doet ons evenwel een zwak-
heid juist in zijn werken, beschouwd als theologisch-wetenschappelijke
werken, vermoeden: wij zullen zien, in hoeverre dit vermoeden juist is.

Toch dringt zich de noodzakelijkheid van een afzonderlijke be-
handeling aan ons op. Wel is Maurices Theologie niet afgerond naar
den eisch, dien wij bijv. aan een Dogmatiek zouden stellen. Dat kan
ieder, die met zijn werken in aanraking komt, onmiddellijk gevoelen.
En dat gevoelen is juist. Slechts vurige bestrijders van orthodoxe
zijde en een liberaal, die Maurice als gever van een liberale Theologie
wil eeren, kennen Maurice de eer — of wil men, oneer — toe van
bepaald een vol geheel te geven, dat, hoewel misschien niet logisch
en systematisch uitgewerkt, toch in zichzelf afgerond a. h. w. met
één karakteristiek kan weergegeven worden.

Ik kan hierin niet meegaan. Ik zie in Maurices werken feiten
erkend (ik verwijs o. a. naar den strijd over „eterual"), die m. i..

Zio o. a. Candlish. Examination of Mr, MaiU\'icos Theology. Rigg.
Modern Anglican Theology.

Mk. Maukicks Theology. (Anonym, oorspronkelijk bestemd voor de
Westminsteh Review van Jan. \'56; doch niet opgenomen; on nu gedrukt
„for private circulation only"). Daarin wordt Mauricos Theologie gehuldigd
als de ware nieuwe Theologie, die noodig is. Alleen — do Duivel moest
er nog uit! Dan was hot nieuwe systeem in orde. Maar - die hoort er
b\\j Maurice nu juist geheel bül

-ocr page 104-

100

wanneer hij het volle gewicht daarvan had doen gelden in zijn Theo-
logie, daaraan een eenigszins andere gestalte zouden gegeven hebben.
Had nu Maurice zijn gedachten werkelijk in een afgerond volkomen
geheel gegeven, dan zou hij ook aan deze elementen, die hij niet
verwierp, een plaats daarin hebben moeten geven. En dat juist ontbreekt.

Veeleer kan men dit aan Maurice verwijten, dat zoo verschillende
elementen geheel op den achtergrond raken. Hij was ook in zijn
Theologie
getuigend. Dit overweegt zoozeer, dat een meer dogmatische
en nauwkeurige uitwerking ook in onderdeden te weinig tot haar
recht komt. Wij gevoelen telkens, hoe ook het mysterie van de ver-
houding van God en mensch, die hij als mysterie aanvaardt, dikwijls
de afronding tot een stelsel bij hem verhindert. Daarvoor is zeker
veel te zeggen. Maar wij zouden er veel aan gehad hebben, wanneer
Maurice ons die grenzen van het dogmatisch denken eens nadrukkelijk
had aangewezen.

Waarom wij nu toch zijn werken afzonderlijk bespreken, berust
hierop, dat toch wel inderdaad er vaste beginselen bij Maurice op
den voorgrond treden, die, betrekkelijk gering in aantal en weinig
gecompliceerd, niet alleen telkens weer terugkeeren, maar ook naar
verschillende zijden met stabiliteit zijn ontwikkeld. Op het terrein
van wat men in engeren zin „Theologie" kan noemen; van de Kerk;
den Staat; de Maatschappij; en dus ook omvattend de Ethiek. Ook
zijn optreden als leider der Christelijk-Sociale beweging wordt daar-
door beheerscht. Het zijn dikwijls „lijnen", waarvan wij noch begin
noch einde duidelijk onderscheiden, doch wel de richting, waarin
zij wijzen. Op „volledigheid" kan en wil Maurice evenmin aanspraak
doen gelden.

Wij hebben in de Biografie Maurices wording gadegeslagen.
Wanneer wij nu zijn werken behandelen, hebben wij het oog voor-
namelijk op wat hij schreef, toen zijn gedachten gerijpt waren. Ik
meen te mogen zeggen, dat in „Kingdom of Christ" dit het geval is.
Later heeft hij perioden gehad, waarin hij\' zich meer bepaald aan
Theologie in engeren zin wijdde, als in de Theological Essays en
daarna, of aan Ethiek, gelijk aan het einde van zijn leven het geval
was. Maar feitelijk liggen in eerstgenoemd werk zijn beginselen klaar,
en dat wel meer dan gewoonlijk in vaste orde behandeld. Ik acht
het veel gelukkiger dit tot basis te nemen, dan, gelijk men gewoonlijk
gedaan heeft, de Theologische Essays. Toen hij voor zichzelf klaar
was, heeft Maurice a. h. w. zijn vollen gedachtengang in „Kingdom
of Christ" neergelegd. Hijzelf spreekt telkens van de groote beteekenis
van dit werk voor zijn leven en denken. Toch zullen wij ons niet
uitsluitend of zelfs eenzijdig hiertoe bepalen. Maar wie Maurice leest,

-ocr page 105-

101 —

zal bemerken, dat van alles de kiemen en lijnen toch ten slotte in
dit werk liggen.

Tegen „Kingdom of Christ" zou men dit bezwaar kunnen in-
brengen, dat de Kerk er te veel op den voorgrond treedt, gevolg van
het feit, dat Maurice juist tot de Engelsche Kerk was overgegaan, en
nu daar staat als een Apologeet, Dit zou een gevaar kunnen zijn.
Maar het blijkt ons in het vervolg, dat Maurice aan de beginselen, hier
uitgesproken, trouw Is gebleven, en dat inderdaad hij niets anders
wilde zijn in doen en laten, in denken en spreken, dan trouw zoon
van zijn Kerk — of liever van de ware Katholieke Kerk, welker begin-
selen hij in de zijne zag. Dit bepaalde zijn standpunt tegenover Sec-
tarisme en Liberalisme, Rationalisme, Dogmatisme en Agnosticisme,
en eveneens tegenover de Oxfordbeweging.

Begrijpelijkerwijze is het, op grond van hetgeen wij over Maurices
werken zeiden, een gevaarlijk werk, om een indeeling te maken bij
de bespreking van zijn beschouwingen. Want daarbij moet de schijn
vermeden worden, alsof er een systeem was, en toch uitkomen, dat
Maurice niet ordeloos, niet zonder methode schreef.

Juist op grond van „Kingdom of Christ" kunnen wij nu zeggen,
dat de „Kerk" het centrum vormt. Dit ligt evenwel niet alleen in
Kingdom of Christ. Ook zijn andere werken geven het zoo. Kingdom
of Christ geeft het alleen meer geformuleerd en verschaft het licht,
waarbij wij deze waarheid ook in de overige geschriften des te dui-
delijker leeren onderkennen. De Bijbel gaf Maurice in hoofdzaak zijn
opvatting van wat de „Kerk" is en omvat; de Bijbel gaf eigenlijk aan
Maurice de groote beginselen, waarvan hij uitging. En in zijn Theo-
logie vinden wij de gedachten nader uitgewerkt, die b,v, aan zijn
Sacramentsbeschouwing ten grondslag liggen. Om dus juist te kunnen
waardeeren wat hij van de Kerk en haar Sacramenten zegt, dienen
wij eerst zijn Theologischen gedachtengang na te gaan.

Zoo willen wij dan eerst bespreken den Bijbel; dan zijn Theologie,
waarin zoowel de rechtvaardiging als de uitwerking van de Belijdenis
der Kerk tot ons komen. Vervolgens de Kerk met haar Sacramenten
enz.; dan het idividueelc en maatschappelijk zedelijk leven bezien in
hetzelfde licht, waarvan dc Kerk ecu getuigenis is; terwijl wij eindigen
met de Christelijk-Sociale beginselen en practijk, waarin ook alweer
de waarheid, die Maurice in de Kerk belichaamd zag, het centrale is.

Hierbij merk ik op, dat eerst een goed begrip van wat Maurice
met „Kerk" bedoelt, het volle licht kan werpen op deze groepeering
en haar rechtvaardigen.

Dit laatste dient men goed in het oog te houden. Het blijkt toch,
dat Maurice in zijn overige werken veel ireer spreekt van het Koninkrijk

-ocr page 106-

102 —

Gods of het Koninkrijk van Christus. Men zou zeker toonen Maurice
niet goed te kennen, wanneer men niet allereerst van deze dingen
sprak. Doch volgens Maurice zelf is men, sprekend van deze dingen,
niet b::iten de „Kerk", integendeel, spreekt men juist over haar.
Reeds
„The Kingdom of Christ" wil zijn: „hints" „respecting the prin-
ciples, constitution and ordinances of the
Catholic Church."

Zeker is, dat het speciale Apologetische karakter van dit werk
wel hierin blijkt, vergeleken met andere geschriften, dat in het eerste
het „zichtbare" deel van de Kerk meer op den voorgrond treedt,
terwijl in de andere het „onzichtbare" verre de overhand heeft. En
wat de „teekenen" betreft, waarin die Kerk zich op aarde laat zien,
treedt buiten Kingdom of Christ veel meer de Doop, dan het specifiek
Anglicaansche naar voren.

Het eene, wat Maurice zich ten slotte bewust was in allerlei
verschillende perioden gezocht te hebben was „Unity": „the desire
for Unity and the search after Unity both in the nation and the
Church has haunted me all my life." i)

Voor die eenheid, die hij najoeg, vond hij een vasten grond in
de „Kerk." Het is vooral ook de angst om eenheid te verliezen, die
hem deed ijveren tegen alle Sectarisme, individualisme enz.

\') Life. Vol. p. 632.

») Ik verwys hier naar enkele verhandelingen over Mauricos. Theologie
in haar geheel: behalve de zoooven genoemde werken en
Candlishen Rioo
en het Anony^ne geschrift
o.a. het zoor to prijzen artikel van Tulloch in
„Movements of religious thought" London 1885, on
Pfleiderer, in „Die
Entwicklung dor Protestantischen Theologie in Deutschland soit Kant und
in Groszbrittannien seit 1825. Froiburg i. B. 1891.

-ocr page 107-

HOOFDSTUK I.

BIJBEL EN THEOLOGIE.

Wanneer wij iemands meening over den Bijbel geven, zouden
wij een formeel en een materieel deel kunnen onderscheiden. In ze-
keren zin is dit ook bij Maurice mogelijk: hij heeft èn over den
inhoud van den Bijbel èn over inspiratie, kritiek enz. gesproken.
Maar het eerste beheerscht geheel en al het tweede, zoodat het for-
meele nooit van het materieele ware los te maken.
Hoe Maurice den
Bijbel ziet en leest, en gezien en gelezen wil hebben, is geheel
afhankelijk van
wat hij in den Bijbel leest. Dan is dit zeker het meest
karakteristieke, dat hij hem ziet als een
realist. Maar bovendien heeft
de Bijbel den eigenlijken
inhoud aan Maurice\'s denken gegeven,
zoodat wij overal in zijn werken vinden een Bijbelsch realisme.

In welk licht Maurice den Bijbel beziet, kunnen wij duidelijk
opmaken reeds uit de plaats, waarop hij hem bespreekt in Kingdom
of Christ. Allereerst noemt hij hem, om te onderzoeken, wat de Bijbel
zegt omtrent de. ware „constitution" der menschheid, die Maurice als
„Kerk" betitelt, tegenover de „Wereld". Maar eerst later wordt de
Bijbel uitvoerig behandeld als eèn der
„teckenen" — gelijk Doop
Avondmaal, Episcopaat enz. — van de Kerk.

Deze twee punten geven duidelijk de hoofdgedachte aan. Terwijl
men dit bedenke dat een dieper gaande beschouwing van den Bijbel
als zoodanig — inspiratie, kritiek enz. — juist eerst in het tweede verband
wordt ondernomen. Getuigend, sacramenteel is het wezen van den
Bijbel.

In welken zin dit alles lui bedoeld wordt, zal in het vervolg
blijken. De Bijbel is de geschiedenis van de Openbaring Gods aan
het schepsel, dat Hij geschapen heeft naar Zijn beeld. \') De Open-
baring Gods, wij zouden nader kunnen zeggen, van Zijn Wezen,
van Zijn Wil, Zijn Koninkrijk. Zoo sterk treedt dit bij Maurice op
den voorgrond, dat de vraag: is de Bijbel waar? eigenlijk volgens
hem nooit anders kan beantwoord worden, dan wanneer wij haar
omzetten in deze, waartoe de Bijbel zelf ons brengt: „Was there
such a Society as that which this book speaks of? Was there such a

\') Ei\'istlks of St. John., p. 9.

-ocr page 108-

104 —

nation as the Jews? had they a history? was there a meaning in that
history? does this booi< explain to us that history and its meaning", enz.

Wordt er gevraagd: „Is de Bijbel geïnspireerd?" dan antwoordt
Maurice: „Wat is
niet geïnspireerd?" Alle giften, alle kennis, alle
kracht komt van boven. Er is geen andere bron dan
God. Zonder
inspiratie kan geen enkel mensch spreken of denken of schrijven.
Wij hebben nu reeds een andere vraag gekregen nl. „Waren de
menschen, die den Bijbel schreven geïnspireerd?" Doch ook dit is
nog niet het juiste. Geïnspireerd was ook Bileam. Maar het eigenlijke,
waarop het aankomt, is, of de gaven en de kennis, door God gegeven,
in Zijn dienst besteed worden of niet? Daar ligt het onderscheid
tusschen een waren en een valschen profeet. Dit is het: „Waren deze
menschen „in a certain position" en „appointed to a certain work?"

Het bijzondere, dat Paulus nu voor Israël handhaaft op dit ge-
bied boven de andere volken is, dat daar het
Verbond, een zekere relatie,
het eerste is boven de gaven, kennis enz. Verder, dat God Zijn Wil
bekend maakt in de
Wet. Dan volgt de profeet, aan wien het Woord
bekend maakt de relatie, waarin hij en zijn volk staan tot God.

Doch hoe kon de profeet toegankelijk zijn voor mededeelingen
van God, en hoe kon hij weten, dat zij even goed zijn volk als hem
zelf betroffen? Alleen om deze waarheid der relatie, die duidelijk
werd geopenbaard;
„Overmits gij kinderen zijt, zoo heeft God den
geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, die roept Abba, Vader!"
Het feit der relatie, en dat wel van het kindschap, is de grond van
het ware leven tusschen God en mensch, de grondslag van het ge-
heele menschelijke leven. Die verhouding te
kennen is het voorrecht
van Israël; doch haar als
kindschap te kennen is het voorrecht der
Christelijke* gemeente. Wat was de eerste en
 grondslag, komt

zoo het laatst in het licht.

Natuurlijk zijn wij zoo nog niet toe aan deze vraag betreffende
den Bijbel: is deze Openbaring van God juist
te boek gesteld? Heeft
God daarvoor gezorgd? Wij kunnen van harte met dit bezwaar van
Candlish instemmen. Maurice gaat daar niet of slechts terloops op in.
Maar, dit is nu juist de eigenaardigheid van Maurice, die wij uit Kingdom
of Christ het best kunnen begrijpen: hij kon en wilde daar niet aan
toe komen, juist omdat hij de vraag: „is de Bijbel waar?" omzet, gelijk
wij het zooeven zagen. De waarde van den Bijbel ligt nu eenmaal
voor Maurice elders, in het Koninkrijk, waarvan hij getuige is. Inder-
daad, wat Maurice zegt omtrent de zekerheid van de
juistheid der

Candlish. D. D. Examination of Mr. Mauricos Theological Essays, pp.
363-393.

-ocr page 109-

105 —

kennis van God, die in den Bijbel te boek gesteld is, als omtrent de
juistheid dier teboekstelling zelve, is zeer algemeen.

Is er zulk een geestelijk Koninkrijk als waarvan in den Bijbel
sprake is, dan kan Maurice zich niet anders denken, of een „record"
daarvan moet er zijn; en niemand anders dan God, Die dit Koninkrijk
vormde tot Zijn eer en het welzijn Zijner schepselen, „can have
caused that book to be written".

Deze formuleering sluit de erkenning van vergissingen in den
Bijbel niet uit. Wat historische gebeurtenissen betreft, acht Maurice,
dat de schrijvers
moeite deden, om ze juist weer te geven. Het geloof
in God, door de Bijbelschrijvers in hem gekweekt, zou Maurice zeker
niet opgeven — en stellig niemand met hem z.i. — indien het bleek,
dat er vergissingen waren.\') Wat doet het er ten slotte toe, of een
psalm van David is of niet, of de brief aan de Hebreeën van Paulus
is? Natuurlijk zou Maurice zwichten, indien de argumenten tegen de
echtheid b.v. van 2 Petri overtuigend bleken.») Wat deert het, indien
de realiteit van den levenden God, van dat Koninkrijk, van die, wij
zouden kunnen zeggen: ordinantiën Gods, waarvan de Bijbel spreekt,
vaststaat? Men noemt den Bijbel Gods Woord. Maar meer en meer
werd Maurice bevreesd, dat men den Bijbel zou stellen in plaats van
dat Woord, dat van eeuwigheid was en is vleesch geworden, waarvan
de Bijbel
getuigt.\')

De Bijbel, en dat, waarvan hij spreekt: in deze scheiding ligt dit
opgesloten, dat Maurice eenerzijds zoo ontzaglijk ruim kan zijn, omdat
door een vergissing in den Bijbel of door eenige kritiek de realiteit
van het Godsrijk niet wordt opgeheven. En toch ook anderzijds: deze
ruimheid draagt geen stempel van laxheid en vervloeiing; daarvoor
wordt hij bewaard door zijn realisme.

Dit komt op een eigenaardige wijze aan den dag in zijn ver-
houding tot de orthodoxie zijner dagen en het liberalisme, in Engeland
opkomend met de „Essays and Reviews." Heeft hij weinig sympathie
voor de aanklagers en de critici van den Bijbel, toch gevoelt hij soms,
alsof hij met hen moest staan tegenover de velen, die in vergoding
van den Bijbel den levenden God voorbij zien. En dat zegt hij, terwijl
we zouden kunnen zeggen,
omdat de Bijbel hem met den dag dier-

>) Theological Essays, p. 292. noto.

Lincoln\'s Inn Sermons. Sorios I. Vol. I p. 321. Epistle to the He-
hrews.
pp. 8, 9. Unity of the New Testament. Vol II p. 4. Zio vorder:
The ground and object of Hope for Mankind, pp. 31,32. Prophets and
Kings, pp. 300, 358. Gospel of St. John. p. 474. Ecclesiastical History.
p. 134 noto. Kingdom of Heaven, p. 334.

\') Life. Voll. II pp. 451-453. pp. 499—501.

-ocr page 110-

106

baarder wordt. Bij toeneming kreeg dit gevoel in hem de overhand
en begon hij dus al meer nadruk te leggen op het onderscheid tusschen
het Woord Gods, waarvan Johannes spreekt in den aanvang van zijn
Evangelie, en den Bijbel, die van dit Woord spreekt. Strijdt hij tegen
Rowland Williams, die in de Essays en Reviews schreef over „Bunsen\'s
Biblical researches", dan is Maurices klacht niet met de orthodoxie,
dat er aan kritiek gedaan wordt, maar dat een man, die blijkbaar wil
reformeeren, dit wel een der grootste dwalingen van de menschen
schijnt te achten, dat zij woorden aan Jezaja hebben toegekend, die
wellicht van Baruch stammen, (gedoeld wordt op Jez. 40 vv.).

In beide stroomingen, de orthodoxie en dit liberalisme, ligt een
miskenning van den Bijbel. De erkenning van den Bijbel is dus niet
afhankelijk van het al of niet doen aan kritiek; in
beide gevallen kan
men zich tegenover den Bijbel vergrijpen, wanneer zijn
inhoud, d.w.z.
dat geestelijk Rijk, dat er in verkondigd wordt, niet als de hoogste
realiteit erkend wordt. En deze realiteit kan door geen kritiek ons
worden ontnomen; noch ook is eenige aanprijzing door „evidences",
of wat dan ook, in staat ons die te doen gelooven. Alleen door den
Geest, die de schrijvers inspireerde, kunnen wij den Bijbel lezen en
die dingen erkennen, welke hij ons bedoelt te brengen. Maurice heeft
altijd positie genomen tegen deze in Engeland zoo machtige Theologie
der „evidences" voor de waarheid van de Openbaring in den Bijbel.
Deze trant van Theologie, waarin uitwendige bewijzen op den voor-
grond traden, zooals b.v. bij Paley, was gevolgd op een, die meer
speculatief trachtte aan te toonen, dat de Openbaring niets bevat, wat
in strijd is met de rede. Maurices Theologie was tegen beide gericht,
inzoover bij hem noch de rede noch uitwendig bewijs uitgangspunt
is, maar het Koninkrijk van God. En dit moet z/W/z^//aan ons betuigen,
in een geestelijke overmacht, die ons „te sterk" is geweest.

Het feit, dat de inhoud van den Bijbel is: „God en Zijn Koninkrijk"
gaf aan Maurice tevens gelegenheid, om krachtens zijn beginsel positie
te nemen zoowel tegen de populair-orthodoxe beschouwing, als tegen
de kritiek van Baur, Strauss, Renan, waarvoor Maurice niet, gelijk
onze Beets, ongevoelig bleef. Richt hij zich hier tegen kritiek, dan
bedenke men wel, dat het is tegen een bepaalde wijze en een bepaald
resultaat van kritiek, hier aangegeven in de genoemde namen, en wel,
omdat daarin het eigenlijke van den Bijbel werd voorbij gezien; gelijk

\') Life. Vol. II pp. 499—501. Essays and Reviews. No. II. Tracts
for
Priests and People. First Sorios. No. II.

Theological Essays, pp. 286, 287. 306, 307, 321, 322. Epistle to the
Hebrews, pp. 8,9. Patriarchs, pp. XXXI ff. Essays and Reviews. Essay VH.

-ocr page 111-

107

Maurice, juist om diezelfde reden, dan ook de verheerlijking van den
Bijbel bestrijdt, wanneer die niet de eigen eer van den Bijbel Iaat
gelden.

Maurice omschrijft eerst de populair-orthodoxe beschouwing van
het N. T. aldus: men gaat uit van Jezus van Nazareth, wiens biografie
in de synoptici is neergelegd, en die de Goddelijkheid van Zijn
komst en leer bewees door de wonderen. Het vierde Evangelie levert
stof voor de transcendente dogma\'s; doch meer nog de Brieven. Terwijl
de Evangeliën ons toonen het Goddelijk levensvoorbeeld, zeggen de
Brieven, wat wij te gelooven hebben. Welnu, de Tübingers gaan uit
van dezelfde praemissen en komen dan tot de aanwijzing van een
diametraal verschil tusschen de verschillende boeken en schrijvers
van het N. T.

Op het populair-orthodoxe standpunt is hiertegen weinig in te
brengen, omdat het van eenzelfde beginsel uitgaat. Neemt men dit
eenmaal in, dan kan men wel mogelijk hier en daar met zeer veel
kennis en juistheid onnauwkeurigheden of wat dan ook in de wijze
en in de resultaten van kritiek aanwijzen. Dat wordt dan ook gedaan.
Maar Maurice ziet, hoe men gewoonlijk niet verder komt dan dit, en
geen positieve overwinning van het destructief gehalte der kritiek
kan bijbrengen; en hij ziet niet, hoe men op dit standpunt kritiek kan
aanvaarden zonder toch den Bijbel te verliezen.

Kwam de strijd met Baur enz. vooral uit in „The Unity of the
New Testament", iu de voorrede bij „The Kingdom of Heaven" doet
hij de verlegenheid der populair-orthodoxe behandeling zien tegenover
Renaii. En dan staat hij stil, niet zoozeer bij de formeele beschouwing
van het N. T. als wel bij materieele kwesties, in casu het wonder.

Rechts en links, de orthodox en Renan, zijn het er over eens, dat
wonderen een afwijking zijn van de wetten van het universum. Sleclits
de conclusie is verschillend: de een ziet in die wonderen juist daarom
een bewijs, dat Jezus, die ze verrichtte, Gods Zoon is. Innuers, wie
zou daartoe dc macht hebben, dan alleen de Zoon Gods? Renau zegt
evenwel: wie gezonden is door een God van orde, moet toch de
orde hooghouden! En alweer is het moeilijk hiertegen iets in te bren-
gen, indien eenmaal de traditioneele opvatting is aangenomen.

Maurice ziet nu hierin den weg, waarlangs de oplossing, en de
overwinning over mannen als Baur en Renan moeten gevonden worden :
men ga toch uit, gelijk de Evangeliën en de Belijdenis doen, van het
supranatureele. Dan zien wij in Christus
God geopenbaard, en in de
wonderen de Goddelijke orde zich baanbrekend in de wanorde. Dit
is
O. a. in „The Kingdom of Heaven" (Ev. van Lukas) zijn leidend betoog.
Hij wil Openbaring Gods stellen tegenover
Apotheose. Het God-

-ocr page 112-

108 —

Menschelijke tegenover het Mensch-Goddelijke. Jezus de Zoon Gods
en de Koning der menschen-,
dat is de prediking, en daarin ligt de
eenheid van het N. T. De verschilpunten in de Evangeliën en Brieven
baren Maurice daarom geen moeilijkheid: zij vertegenwoordigen het ver-
schillend aspect, waaronder de schrijvers dezelfde realiteit zien.

Is men het alweer onder Christenen en niet-Christenen eens, dat
het N. T. een
godsdienst verkondigt, voor Maurice is het Evangelie
de openbaring aan de menschheid van haar Hoofd, Christus, in Wien
God is verzoend met den mensch. i)

Op dezen grond pleit hij er voortdurend tegen, om te spreken
van den „Christelijken godsdienst", die door Jezus zou „gesticht" zijn,
en dien wij zouden vinden in de Evangeliën.

De erkenning van de realiteit van God en den Zoon Gods en
het Koninkrijk der hemelen stelde Maurice in staat, om de subjectieve
elementen in de Bijbelschrijvers te kunnen dulden, zonder geschokt
te worden. Verschillende zienswijzen doen toch niet te kort aan de
eenheid en werkelijkheid van hetgeen gezien is; ja zij brengen
verschillende zijden ervan aan het licht. Maar dit zou onmogelijk
zijn, indien een leer of een godsdienst het middelpunt ware.

Met de naast-elkander-zetting van leer en werken, waaraan alweer
supranaturalisten en rationalisten schuldig staan, breekt hij door te
doen zien, dat
in de werken en daden het Koninkrijk openbaar wordt.
Dat konden zij op hun standpunt niet zien. Maurice, uitgaande van het
Koninkrijk Gods, wel. Hij leeft in die dingen, die rationalisten en
supranaturalisten beiden eigenlijk een struikelblok of een bijkomstig
iets zijn. Sterk is de overeenkomst met Rothes uitspraak: „Wo
Wunder und Weissagungen statt haben, da wird Gott evident, und
Gott kann \'sich nicht anders evident machen als durch Wunder und
Weissagungen, die er wirkt; wesshalb es auch eine ungenaue und
missleitende Ausdrucksweise ist, wenn man sagt, die Offenbarung
sei von Wundern und Weissagungen begleitet; vielmehr sie
besteht
in Wundern und Weissagungen."

In de practijk accepteerde Maurice den Bijbel, zooals hij daar
ligt. Hij zocht in de feiten, in den loop der geschiedenis, naar het
beginsel, dat er in lag opgesloten. Daar dit beginsel voor hem is
datgene, waarop het eigenlijk aankwam, en iets dat zich telkens weer
openbaarde, stond hij dan weer betrekkelijk vrij tegenover die feiten

Unity of the New Testament. Introduction, on passim Kingdom of
Heaven
. Proface.,. Gospel of St. John. Note I.

Rothe. Zur Dogmatik. S. 82. (Aangehaald by Hagonbach. Dogmen-
geschiodenis. blz. 1019).
Life. Vol. II pp. 454, 455.

-ocr page 113-

109 —

zelf. Als eeuwige beginselen, als eeuwige wetten en gedachten van
een God, Die altijd Zichzelf gelijk is, zijn zij niet gebonden aan één
feit of gebeurtenis, maar staan zij daarboven, terwijl zij zich toch in
de feiten en gebeurtenissen manifesteeren, en daaruit kunnen gekend
worden. Maar toch, zoo sterk als hij zich gevoelde tegenover de
Tübingers, zoo zwaar was zijn innerlijke strijd, dien hij naar aanleiding
van Colenso\'s kritiek op den hexateuch doorstond. Daar kwamen
persoonlijke redenen bij. Maar toch, ik meen ook andere. Colenso
zeide in een gesprek met Maurice, dat hij Samuel volstrekt geen
„scoundrel" vond, ook al fingeerde hij een gesprek van den Heer
met Mozes. Dat trof Maurice. Want zoo zag hij iets van „dishonesty"
in den Bijbel, iets in lijnrechten strijd met God. En
dat raakte den
levenden God en Zijn Koninkrijk. En: Maurice had eenerzijds wel
sterkte in den levenden God, van Wien hij uit den Bijbel hoorde.
Maar hij zag uit elkaar gehaald dien pentateuch, die hem tot zoo
menig woord vol heilige realiteit in zijn „Patriarchs and Lawgivers"
had stof gegeven.\')

Maar bovenal: Maurice was een man van historie. En hij las
de geschiedenis in den Bijbel,) zooals hij dien vond, als „unvermittelt"
door den schrijver. De feiten spraken in hun onmiddellijkheid tot
hem, en hij vond er de eeuwige beginselen in uitgedrukt. Die feiten-
dorst was sterk in hem geworden; daarin ligt juist een van zijn
verschilpunten met Coleridge: wilde deze „waarheden" geven, Maurice
gevoelde sterk, dat om „waarheden" te kemien en te kunnen vasthouden
het hoognoodig was „feiten" te hebben. Eigenlijk ligt in de
geschiedenis toch het systeem Gods. Zoo dus, wie de historie aanraakt,
zooals die in den Bijbel ligt, raakte iets heel bijzonder heiligs aan.
En ook: Maurices geloof in God was natuurlijk niet los — bij hem
allerminst — van een bepaalde
voorstelling omtrent God. Die
voorstelling nu ontleende hij geheel aan den Bijbel. En — hoe
realistisch ook — hij gevoelde het toch wel, dat wie de realiteit Gods
stelt en verkondigt, toch per slot van rekening ook leeft bij een
bepaald
beeld van dien levenden God. En nu zag hij zeker dit
beeld eenigszins getroublecrd.

Eindelijk werd hij geheel tegen zijn zin in den strijd betrokken.
Hij antwcordde op een vraag, tot\'hem gericht, in „The Claims of the
Bible and of science". Ik zeide: het was tegen zijn zin. Hij beschouwde
het niet als tot zijn taak, of liever tot zijn roeping behoorend. Inder-
daad, ik geloof, dat hij sterker staat, als hij is in
zijn sfeer en getuigt.

\') Life. Vol. II pp. 421—435 O. Pfleiderek. Dio Entwicklung der Pro-
testantischen Theologie etc. Froiburg, S.
4Ü2.

-ocr page 114-

— 110 — •

dat het Koninkrijk Gods niet afhankelijk kan zijn van eenig document
daaromtrent, en dat dit document moet gelezen worden als getuige
niet van zichzelf maar van dat Koninkrijk. In één woord: zijn geloof,
zijn realisme vormen zijn kracht.

In het genoemde geschrift wijst hij aan, wat behoort tot de „claim"
van den Bijbel en die van de wetenschap. Hij ziet voor beide een
verschillende methode: de Bijbel (hij denkt nu vooral aan de schep-
pingsgeschiedenis) ziet den mensch als middelpunt van den kosmos;
de wetenschap beschouwt den kosmos, en den mensch als onderdeel
daarvan. Maurice laat dus het essentiëele zien, datgene, waarom het
den Bijbel te doen is. Hiermee kan niet verworpen worden eenig
wetenschappelijk resultaat. De kwestie is alleen: heeft de Bijbel met
zijn „claim" gelijk? De wetenschap zoeke dan het hare. M. a. w. ook
hier beroept zich Maurice voor de waarheid van den Bijbel op den
inhoud van den Bijbel. Een nadere vraag, meer speciaal betrekking
hebbend op het onderhavige kritische onderzoek, beantwoordt Maurice
in dezen zin: ook al zouden er physiologische en numerieke onjuist-
heden voorkomen in den pentateuch, is daarmee de
geschiedenis van
den pentateuch veroordeeld?

Dan, om toch het eigenlijke der geschiedenis te bewaren, vat
Maurice haar op in haar realistische beteekenis, of, als verkondigster
van een daarachter en daarboven liggende waarheid en werkelijkheid.
Hij zegt namelijk: die geschiedenis in den Bijbel leert toch dit, dat
de levende God familie en volk in stand houdt! En is dat onwaar?
En daarom gaat het toch eigenlijk.

Willen wij met één woord Maurices wijze van beschouwing en
behandeling van den Bijbel karakteriseeren, dan zouden wij
kunnen
spreken van een historisch-realistische methode. De historie, de feiten
zijn kenbron, omdat zij Gods werk zijn. Maar die historie wordt niet
zoozeer gezien als een opeenvolging van feiten a, h. w. verbonden
door de wijsheid, de voorzienigheid Gods en als maaksel Zijner
Souvereiniteit. Neen, elk feit wordt op zichzelf gezien als openbaring
van God en Zijn ordinantiën. Daarin ligt het realisme: maar het
realisme van het Koninkrijk — een Koning, een Persoon, en zijn Rijk
— geen begrippen-realisme. Zoodat dan ook in dit realisme de historie
niet wordt genivelleerd, maar de aangewezen weg is, waardoor de
realiteit zich uit. Immers, een Persoon, die een Wil is. Koning is, uit
zich in daden. Zoo is een wonder een gebeurtenis, maar een,\'die een
eeuwigblijvende, onveranderlijke realiteit in het licht brengt. Het is
een historie-beschouwing, waarbij elk punt niet gezien wordt als
schakel van een keten, in horizontale lijn dus, maar veelmeer in
verticale lijn. Het horizontale komt dan eenigszins hierin uit, dat er

-ocr page 115-

— III —

een „voortgang" is in de geschiedenis, omdat er is een voortgang in
de openbaring, daar God „opvoedend" te werk gaat in Zijn open-
baringsgeschiedenis.

Nu maakte hem het reah\'stische element sterk tegenover de kritiek,
maar zijn historische beginselen deden hem toch weer gevoelen de
moeilijkheden, die de kritiek meebracht.

Het eigenaardige conflict, dat in deze verbinding historisch-realis-
tisch ligt, en het subjectieve element, dat zich in het lezen van den
Bijbel mengt, zijn duidelijk en komen bij Maurice aan het licht. Men
moet iets aanvaarden, dat historie is, omdat het van God gewerkt is.
Maar men kan het feitelijk eerst ten volle met zijn hart aanvaarden,
als men er de realiteit van Gods Koninkrijk in ziet. Dezen strijd gevoelt
men zoo duidelijk o.a. waar Maurice staat tegenover de geschiedenis
van Eliza en de beren. Hij twijfelt niet, dat het zoo gebeurd is, als
het in den Bijbel staat. Als zijnde
historie, zou men zeggen, is het nu
te aanvaarden, want historie is een werk Gods. Maar Maurice kan er
niet in zien de realiteit van het Koninkrijk Gods. En dus laat hij het
liggen, zonder er iets van te zeggen.

Maurices werk was ook in dezen getuigen. Als zijn roeping be-
schouwde hij het, te doen zien, dat het Koninkrijk Gods niet staat of
valt met den Bijbel; maar juist omgekeerd. En dat geen mensch staat
of valt met de meerdere of mindere juistheid van den Bijbel, maar
met den levenden God, Wiens Naam de Bijbel openbaart.

Als apologeet van den Bijbel kunnen wij hem noemen in dien
zin, dat hij tegenover links en rechts heeft verkondigd de echte waarde
van den Bijbel, en wat die Bijbel wèl en niet wil brengen en zijn.
Zoo heeft hij tevens vastheid willen geven tegenover de destructieve
elementen der kritiek.

Maar vooral ligt zijn kracht hierin, en deze wordt ook door zijn
tegenstanders erkend, dat hij een groot vermogen heeft ontwikkeld,
om den Bijbel te doen zien als een boek vol heilige realiteit, die
betrekking heeft op het leven van elk mensch, elk volk, elke eeuw,
die ook van beteekenis was in het leven der 19e eeuw. Dat werd
door zoovelen gevoeld, die op deze wijze door Maurice den Bijbel
weer liefkregen en leerden te zien. Zijn apologetiek was toetsing aan
de practijk. En hij vreesde lu\'et, of de werkelijkheid van het leven
deed telkens zoo duidelijk in het licht treden de waarheid en wer-
kelijkheid van het Rijk in den Bijbel verkondigd.

Ook tegenover den Bijbel ging Maurice van deze stelling uit,
die in al zijn beschouwingen, ook bv. omtrent de Kerk, uitkomt: de
Bijbel is een heilig boek, met een heilige geschiedenis. Niet, omdat
dit boek en zijn geschiedenis een
uitzondering vormen op r/c? gewone.

-ocr page 116-

112 — •

profane geschiedenis, maar heiUg in dien zin, dat hier het gansche
menschelijk leven en alle gebeuren wordt getoond, zooals het is in
het licht van Gods Koninkrijk. En dat is het
ware licht. De Bijbel
leert dus de Schepping, de menschheid, de geschiedenis te zien, zooals
zij overal en altijd in waarheid zijn.

Reeds trad in het voorgaande telkens iets aangaande Maurices
gedachte omtrent den inhoud van den Bijbel op den voorgrond. Dit
kon niet uitblijven, daar hierop gebaseerd is alles, wat Maurice omtrent
het formeele van den Bijbel zegt.

Wij noemden het Koninkrijk Gods, door Maurice ook „Kerk"
genoemd, en Christus, de Zoon Gods, de Koning der menschheid.
Wij kunnen nu nader aangeven, wat hij daarmede bedoelt, als wij de
hoofdlijnen nagaan, die hij in zijn werken in den Bijbel aanwijst en die
in zijn Theologie verder zijn ontwikkeld en doorgetrokken.

Met uitzondering van de periode na de ballingschap omvatten
zijn werken een behandeling van heel het O. en N. T. Daarnaast
komen natuurlijk in de eerste plaats in aanmerking ook die bundels
preeken, die niet doorloopend een Bijbelboek of gedeelte van den
Bijbel behandelen. En evenzeer The Kingdom of Christ, waarin ook
op dit punt de lijnen het meest vast en in geregelde orde getrokken
worden.

God openbaart zich, en dat trapsgewijze; en voedt zoo de mensch-
heid op tot de kennis van Zijn Naam.

God sluit een verbond met Abraham en in Abraham met zijn
familie. In de familieverhoudingen wordt God nu openbaar en tevens
gekend. Maar deze familie staat als een representant van
alle families
op aarde; wat van haar geldt, geldt van alle. De heilige geschiedenis
is dus de ware geschiedenis en werpt het ware licht op alle familieleven.
God openbaart Zich aan Mozes als de „Ik ben". Hij die, een Heer
der Heeren, Zijn wet geeft, en een Koning is van Zijn volk,

Is in de familie de relatie het een en al, en wordt God daardoor
dus gekend als in relatie met de menschen,« Hij staat tegenover het
volk als een Rechtvaardige Wil, die Zijn Wetten stelt, handhaaft en
wreekt. In het volk spreekt God den
individu aan, waarvan elk op
zichzelf, los van familiebanden, geroepen is. Zijn Wet te gehoorzamen.
Als God Israël zoo uitleidt uit Egypte, dan doet Hij zich kennen aan
Farao, als een Wetgever, Wiens Wil oppermachtig is boven Farao
niet alleen, maar ook over de natuurmachten. Hij wil dus\'verheffen
uit de zinnelijke natuur-verheerlijking, om te doen gevoelen de sfeer
van de Heilige Wet, den heiligen Wil, die niet straffeloos kan weer-
staan worden.

Israël brengt Hij tot een verder stadium, dan het was, nu het na

-ocr page 117-

113

een tusschentljd van slavernij, uit het patriarchale leven, waarin de
relatie alles is, wordt opgeheven tot het volksleven met zijn wet,
waarin ook de individu als zoodanig erkend wordt en tot krachtiger
ontwikkeling kan komen.

In dit volksbestaan is het familieleven niet opgelost, maar vindt
er zijn eigen plaats. En ook weer hier: dit joodsche volk is in heel
zijn geschiedenis een getuige van de dingen, die voor elk volk waar
zijn; juist als de geschiedenis van „Patriarchs and Lawgivers" is die
van de „Prophets and Kings\'\' daarom zoo expansief en suggestief.
Haar beteekenis is niet aan een bepaalde familie of volk, niet aan
een bepaalden tijd of plaats gebonden.

Eindelijk wordt de Naam des Vaders openbaar en het Koninkrijk
van den Vader, dat
ten grondslag liggend aan het familie- en volks-
bestaan van Israël, nu
aan den dag komt in den Zoon. En ten slotte
wordt de Naam gegeven, die van eeuwigheid was: de Naam van den
Vader, den Zoon en den Heiligen Geest.

Overeenkomstig daarmee is er nu tevens een gemeente, gedoopt in
dien Naam, die als gemeente een getuige is voor heel de menschheid
en voor elk mensch van het kindschap van den Vader, dat alle
menschen geldt; zij is de draagster van het ware leven dat voor allen
bestemd is.

In deze universeele familie, waarvan God de Vader is, en waartoe
alle menschen behooren, gaat de afzonderlijke familie en het afzon-
derlijk volksbestaan niet ten onder. Terwijl in deze universeele be-
deeliug, iu de openbaring van God als Vader, de mensch als mensch
tot zijn recht komt, wordt hierin tevens de grond blootgelegd, waarop
ook dat verband in de familie en in het volk berustte; en tevens
wordt nu aan de Gemeente de Geest gegeven, die ook de banden
in familie en volk versterkt. ,

Wij kunnen iu hoofdznak twee lijnen onderscheiden. In de open-
baring van Christus in de Evangeliën doet Maurice ons zien den
Messias, die de aarde komt verlossen van al haar verdrukkers. Hij
brengt de aarde weer met God iu gemeenschap, en zoo wordt alles
weer hersteld tot zijn eigenlijke heerlijkheid, waarin alles „zeer goed"
is. De zonde, d. i. de scheiding tusschen God en menschen, wordt
opgeheven. Ziekte en dood, als niet behoorend tot de schepping Gods,
maar werken van den Booze, worden overwonnen.

En tegelijk vinden wij nu iu het Evangelie, eu dat bijzonder
in de Bergrede, aangegeven wat de ware samenleving voor heel
de menschheid is; als kinderen van den Vader, en dus onderling
broeders. Daarin gekit niet een uitwendige Wet, gelijk in het volks-
leven. Neen, de Geest schrijft de Wet in het hart. De Bergrede

-ocr page 118-

114

handelt over gezindheid, niet over concrete daden, die op bepaald
geformuleerd voorschrift moeten vervuld worden. In deze universeele
bedeeling, waarin „Vader" de hoogste naam is en de volle openbaring
inhoudt van God, zooals Hij van eeuwigheid was, geldt nu als hoogste
zedelijke norm: volmaakt te zijn, gelijk de Vader. En dat is een zaak
van verandering van het
hart naar het levende beeld van den
Vader.

In deze openbaring van den Vader ligt van Gods zijde de volheid
Zijner openbaring, en, wat de menschheid betreft, wordt nu eerst bij
de openbaring van dien Naam gansch de menschheid als één geheel
gezien, daar allen kinderen Gods zijn. Jezus zegt, dat Hij wet en
profeten kwam „vervullen". D. w. z. niet afschaffen. Integendeel, de
Bergrede wil, dat alles eerst zal zijn vervuld. M. a. w., zoolang de
volheid van het Koninkrijk des Vaders er niet is, zal de wet moeten
gehouden worden. Immers, Jezus zegt, dat het reeds overspel is een
vrouw aan te zien, om haar te begeeren. Maar dit neemt niet weg,
dat, waar toch de zonde van overspel begaan wordt, wel degelijk de
wet geldt.

Dit alles nu is geheel overeenkomstig den loop der maatschappij.
Ook daar vindt men eerst het familieleven. Na velerlei strijd worden
de volken geboren. Eindelijk vinden wij het streven naar een universeele
maatschappij, noch beperkt door familierelatie, noch door plaatselijke
en historische omstandigheden. De Bijbel laat deze ontplooiing nu
zien, gelijk
God ze wil; hoe de familie, het volk, de universeele
maatschappij zijn naar Zijn ordinantiën en hoe ze dus kunnen bestaan.
In die verschillende perioden komt God en Zijn Rijk in botsing met
de macht der wereld. De zelfzucht, de zinnelijkheid en de natuur-
vergoding\', die Baal God noemen en zoo tevens het familie- en volks-
leven, in \'t algemeen alle ware betrekking tusschen menschen onder-
mijnen. Het natuurlijke wordt daar een macht gegeven ten koste van
het zedelijke Het Koninkrijk Gods en de Wereld, of Kerk en Wereld,
dat is de tegenstelling, die wij bij Maurice altijd vinden. Bovenal
spreekt hij, naast de „zelfzucht" als het groote kwaad der „Wereld,"
over den strijd van het Koninkrijk Gods en
Babel.

Babel immers is het type van het Imperium. Het Imperium kent
den mensch als bron van alle dingen in hemel en op aarde; zijn
kracht zijn God.
God wil voor zijn Koninkrijk alle macht doen buigen
en alles vormen naar het hemelsch beeld. In den Mensch-God, den
Keizer van Rome, en den God-Mensch Christus culmineert de tegen-
stelling. ^

Voor het Imperium is ook niet veilig het familie- en volksleven.
God doet leven. Het Imperium nivelleert en doodt; ook den mensch,

-ocr page 119-

115 — •

dien het immers als een voorwerp, niet als een mensch, beschouwt.
Van Patriarchs and Lawgivers tot de Apocalypse toe vinden wij deze
lijn. Koninkrijk der Hemelen — of Babel? Het Lam of het Beest?
En universeele Wereld of de universeele Kerk?

Verkondigen de Synoptici den Zoon Gods en den Koning der
menschen of Zoon des menschen, Mattheus als den vervuiler van het
O. V., Markus als dengene, in wien de belofte van \'s menschen heer-
schappij was vervuld, Lucas als den grondlegger van het N. V. in de
bedeeling des Geestes, — johannes spreekt van het Woord Gods, dat
van eeuwigheid was, waardoor alle dingen zijn geschapen, de Raads-
man, Koning van Israël: en dit Woord is ident met den Zoon
Gods.

De Handelingen kondigen aan: nu is het Koninkrijk gekomen,
nu alle dingen onder Zijn voeten gesteld zijn. De Geest wordt uit-
gestort op de gemeente als een getuige voor heel de menschheid van
dat Koninkrijk, dat voor allen is; de Apostelen ontvangen krachten
van den verhoogden Heer.

In de Handelingen vinden wij de beste inleiding op de Brieven,
en een uitstekend correctief, om toch niet te zeggen, dat de Brieven
den Christelijken „godsdienst" leeren. Neen, zij verkondigen Christus,
den Zoon Gods, den Koning der menschen, elk iu zijn eigenaardigen
trant. Begrijpelijkerwijze stelt Maurice de gedachte van den Efezerbrief
voorop als een sleutel tot het geheele Nieuwe Verbond en zoo ook
van de Brieven: allen zijn geschapen in Christus, eer de wereldwas;
terwijl deze Goddelijke oeconomie trapsgewijze aan Apostelen en
Profeten geopenbaard is door den Geest.

Om Paulus\' brieven te verstaan, moeten wij uitgaan van zijn
bekeering. Deze bestond naar zijn eigen woorden hierin: „Maar
wanneer het Gode behaagd heeft, die mij van mijner moeders lijf
afgezonderd heeft, en geroepen door Zijne genade,
Zijnen Zoon in
mij te openbaren,
opdat ik dien door het Evangelie onder de Heidenen
zou verkondigen, zoo ben ik terstond niet te rade gegaan met vleesch
eu bloed". „Christus in mij", eu Dien mag hij verkondigen onder
de Heidenen: want Christus is in allen. Dit is het centrum bij Paulus\'
Rechtvaardigmaking, strijd tusschen vleesch en geest; alle beschou-
wingen van Paulus vinden daarin huii grond en verklaring.

De Johanneïsche geschriften zijn de kroon. In het Evangelie
vinden wij de ware Theologie, in de Brieven de Christelijke Ethiek,
eindelijk in de Openbaring de Christelijke „politics." Daar wordt ten
slotte de groote crisis geteekend, waarvan al het voorgaande een
profetie is; eindelijk wordt het nieuwe Jeruzalem, de stad Gods,
gezien, uit den hemel nederdalend op aarde. Zoo wordt de scheppings-

-ocr page 120-

• - 116 -

daad aan het einde der dagen door de verheerlijking gekroond. \')

Feitelijk liggen in datgene, wat hij in den Bijbel ziet, in dat
Bijbelsch realisme naar dien zin, welken wij nu aangaven, alle grond-
slagen voor Maurices Theologie, Ethiek, Kerkbeschouwing, eigenlijk
voor alles, wat hij heeft gesproken en gewerkt.

Ook zijn Theologie vindt hier haar bron. Wij zouden hem kunnen
noemen een Bijbelsch-Kerkelijk Theoloog. Maar wij doen dit alleen
met een beroep op het voorgaande voor wat het „Bijbelsche" en op
het volgende voor wat het „Kerkelijke" betreft. De Bijbel en de Be-
lijdenis zijn de bronnen en grondslagen van zijn Theologie, die wij
nu nader ontwikkelen.

Johannes is voor Maurice bij uitstek een Theoloog. Ware het
reeds hierom alleen, dat bij hem Theologie geen „vak" is en geen
stelsel voor schoolgeleerden. Het zou kunnen schijnen, dat aan men-
schen, midden in het leven staande, veeleer Ethiek moet gegeven
worden. „1 should have acted upon that thought if 1 had believed that
St. John\'s theology was of that stamp which has made the word
agreeable to schoolmen, offensive to those who would turn words
into acts. If theology is a collection of dry husks, the granaries which
contain those husks will be set on fire, and nothing will quench
the fire till they be consumed. It is because I find in St. John the
grain which those husks sometimes conceal, for which they are some-
times a substitute; it is just because theology in his Gospel offers it-
self to us as a living root, out of which all living powers, living thoughts,
living acts-may develop themselves; it is just because there is nothing
in him that is abstract, because that which is deep and eternal proves
itself to be deep and eternal by entering into all the relations of
time, by manifesting itself in all the common doings of men; it is
therefore, I believe, that he makes his appeal, not to the man of tech-
nicalities, not to the school doctor, but to thè simple wayfarer, and
at the same time to the man of science who does not forget that he

\') The Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 272-800. Vol. II. pp. 178-228.
Ecclesiastical History
, pp. 46-102. The Unity of the N. T. .Vol. T.
Introduction, pp. 273-284. Vol. II. p.p. 14-18 on Vol. I. H. passim. The
Kingdom of Heaven
. Profaco pp. 29-32, on passim. The Acts of the
Apostles
, pp. 10-12; en passim. Zio vordor: The Gospel of St. John;
The Epistle to the Hebrews; The Epistles of St. John; The Apo-
calypse
. Verschillende preeken uit Lincoln\'s Inn Sermons, en andere
preekbundels.

-ocr page 121-

- 117 --

is a man and who expects to ascertain principles only by the honest
method of experiment." \')

Er is bijna geen grooter contrast te denken, dan er bestaat tusschen
deze beschouwing en die van den 23-jarigen IVlaurice. Toen was hij
bovenal overtuigd, dat zedelijkheid en godsdienst „individual concerns"
zijn, en dat dus hoe minder een mensch denkt en gevoelt, hij zooveel
te minder is een zedelijk en godsdienstig wezen. Toen, onder een
sterken pietistischen invloed van haar, die hem in die dagen bijkans
het naast aan het hart lag, prees hij „religion", het woord, dat hij
later zoo verwierp, als het
ware, het bezit van de vrouw bovenal, en
was hem Theologie niet veel anders dan gesystematiseerde godsdienst. •\')
Het is begrijpelijk, dat hij. Theologie in dit licht ziende, haar een
dood iets moest vinden, terwijl hij zocht het ware leven Gods. Dit
laatste veranderde niet in hem, en daarom kon hij voor Theologie
eerst gevoelen en haar boven alles verheffen, toen hij in haar zag de
kennis van den levenden God. Deze verandering duidt op een heel
nieuwen geest, die uit de worsteling der eerste jaren te voorschijn
kwam. Zoo sterk mogelijk heeft hij toen zijn stem verheven tegen
„godsdienst", waarin God en mensch elkaarlangnietaltijd ontmoeten. Zijn
pleidooi werd nu voor Theologie. Deze mocht niet zijn een Theologie
gebouwd op „consicousnesses", maar zij moet uitgaan van de open-
baring van den levenden God. Zij handelt over Gods gedachten en
gevoelens, niet die der menschen.\')

Hij kiest zoo partij tegen alle stroonn\'ngen, die op de een of
andere wijze van het eigen ik, of althans van het subjectieve uitgaan.
En met name stelt hij steeds zijn Theologie tegenover een „sentimental
religion", een gevoelsgodsdienst, en het dogmatisme, dat onder Theo-
logie verstaat het geven van een dogmatisch systeem.

Maar dit sluit niet in, dat de Theologie vreemd zou zijn aan
het menschelijke. Integendeel, zij beantwoordt aan de diepste behoeften
van \'s menschen hart en van heel het leven. Zoo sterk heeft Maurice
dit zelfs op den voorgrond gesteld, bovenal in zijn „Theological
Essays", dat het wel den indruk maakte, alsof hij een goddelijke
waarheid bewezen achtte, mits zij maar aan een menschelijke behoefte
beantwoordde. Doch dit is rechtstreeks in strijd met zijn geest en de

\') Gosi\'f]!, ok St. John. p. 8.

») Life. Vol. I pp. 82, 80, 87.

Life. Vol. L pp. 86, 372, 373. II. 493, 494. Theological Es.say3. Pro-
faco
(0 tho third edition, pp. 8, 109 IT. The Louij\'s Prayer. Seimon II. en
pp. 321-323.
Modern Philosophy. Preface \'62. Rigg. Modern Anglican
Theology p. 2(50.

-ocr page 122-

- 118 --

geheele strekking van zijn Theologie. Hij bedoelde alleen aan te
wijzen, hoe de ware Theologie, d.i. kennisse Gods, een antwoord
geeft op de vragen en den strijd van het menschelijk hart en leven,
en op de verwikkelingen, die zich in het leven voordoen, en hoe zij die alle
verklaart. Zij doet immers God zien en alle dingen in relatie tot Hem.
God en heel Zijn kosmos, daarmee houdt de Theologie zich bezig.

Aan herleving van Theologie, mits zij dan ook ware Theologie
zij, heeft de tijd behoefte, terwijl men meent haar wel het minst
noodig te hebben. Op dit punt gevoelde Maurice zich al verder en
verder verwijderd van de liberalen, die naarmate Maurice meer van
de noodzakelijkheid van Theologie overtuigd werd, al minder ver-
wachting hadden van haar. Vond men, dat Maurice te veel toekende
aan de Theologie — gelijk hij in kringen, waar ook veel liberale
geesten waren, telkens in het vuur ging voor haar — dan zou hij
antwoorden: is zij niet alles, dan is zij niets. Dan wordt zij verlaagd
tot een vak, en dan eerst terecht kan men haar verachten en niets van
haar verwachten. Maar geef haar de hooge taak, die haar
toekomt: het Goddelijk licht op alle dingen te laten vallen, en alles
te doen zien in het Goddelijk verband, dan eerst kan zij iets, ja alles
zijn,, en heeft zij beteekenis voor allen en alles, voor het volle leven.
Veel meer dan de beschouwingen of ervaringen van een kring, is
Theologie de Scientia Scientiarum, immers als kennis van dien levenden
God, van Wien alle dingen zijn. Al wat physica, politica, oeconomie
is, vindt in haar zijn wortel. Zij draagt dus een kosmisch karakter.
Zij omvat niet slechts „religieuze" waarheid, maar
de waarheid; en
wat zij geeft, is dus niet voor een kring, maar voor heel de wereld.
Dat is de trant der oude Theologie, waaraan wij weer behoefte hebben.
Zoo nam Maurice Theologie uit sectarisch en dogmatisch verband.
En, moest hij erkennen, eu zag hij juist dagelijks, dat Theologie een
taal bevat, die niet allen spreken, dit stond bij hem vast: heeft men
de Theologie eerst maar losgemaakt van het individualisme en sub-
jectivisme, en geeft men er in weer, wat God zegt aangaande Zichzelf
en Zijn schepping, dan is ook Theologie weer de taal, die wel niet
allen spreken, maar toch dc eenig ware taal, die de volle waarheid
spreekt en dus door allen moest gekend worden. Zoo is ook in dezen
de gemeente een type van wat der geheele menschheid geldt en
toekomt.

Dit over de formeele zijde. Komen wij nu tot het gehalte van
Maurices Theologie, dan moeten wij dit allereerst noemen: hij vindt
zijn bron in den Bijbel en de Belijdenis. Al het voorgaande veronder-

1) Vgl. Philosophy. Proface to the new edition, pp. XLI, XLII.

-ocr page 123-

- 119 --

stelt als levenseiscli een openbaring Qods van Zichzelf en Zijn rijk.
Anders ware een objectieve kennis van God niet mogelijk. Van die
openbaring is de Bijbel het orgaan, en in de Belijdenis ligt a. h. w.
het antwoord der gemeente, die deze openbaring aanvaardt en belijdt.
Maurice bleef nu niet zoozeer bij die belijdende gemeente, die steeds
belijdt, als wel bij de belijdenis dier gemeente in een bepaalden tijd.
Zoo hield hij aan de Belijdenisgeschriften zijner Kerk vast. Het was
niet, omdat hij principieel wijziging daarvan wilde uitgesloten zien.
Maar hij vond er een gezonder en ruimer en dieper Theologie in,
dan in zijn dagen links en rechts in omloop was. Wijziging zou in
die dagen ook zeker geen verbetering meegebracht hebben.

Maurice is een Bijbelsch-Kerkelijk Theoloog. Vragen wij nu verder
naar de invloeden, die op hem gewerkt hebben, om hem mee als
Theoloog te vormen, dan is er velerlei te noemen. Allereerst sta
voorop, dat Maurice een zeer eigen Theologie gaf, en dat hij aller-
minst kan behandeld worden als een complex van verschillende van
buiten aangebrachte factoren. Zoo noem ik dan naast den Bijbel en
de Belijdenis zijn eigen persoon, zijn familieervaringen, en niet nu\'nder
wat hij had aanschouwd in de godsdienstige en niet-godsdienstige
wereld zijner dagen, haar gebreken en behoeften. En, om verder
enkele mannen te noemen, die voor hem van-beteekenis zijn geweest,
vermeld ik, gelijk ik vroeger reeds met enkele woorden aangaf, in
de eerste plaats Plato cn Coleridge met lum realistisch denken, Cole-
ridge ook met zijn verdediging van de dogma\'s der Kerk tegenover de
„verlichting".

Maar wat nu het meer bepaald Theologisch deel betreft, komen
vooral ook in aanmerking de Unitariërs. Hij had zich van hen afge-
keerd cn bestreed hen. Maar dit had hij van hen geleerd: God is
liefde en cén; en tevens: dat het bij het Theologisch denken noodig
is uit te gaan van den Vader. Irving had hem geleerd het Theokra-
tiscli element van John Knox en zijn geestverwanten te waardeeren,
een der positieve Calvinistische beginselen. Thomas Erskine van
Linlathcii en J. M. Campbell, eveneens Schotten, vulden aan, wat bij
Irving cn in \'t algemeen in het Thcokratisch Calvinisme ontbrak:
„humanity". Zij toch stelden de
mcnschwording in het middelpunt.
En tevens pleitten zij voor de universaliteit van het hei! in Christus
verschenen. Zij waren daarom door hun Calvinistische landgenooten
veroordeeld. Wij denkeu ook aan Butler, wiens beschouwingen over

\') 1\'ki-kiueheii. Gcschichto dor Trotost. Thoologio. Ss, 464. 460. The Doc-
trine of Sacrifice
. Dodicatory Lottor. Theological Essays. Profaco.
What is Revelation? en Sequel, passim. Prophets and Kings. Dodic.ation.
Life. Vol. 1. pp. 4.% 106, 107, 147-152, 167.

-ocr page 124-

120

de analogie van de geestelijke en de natuurlijke wereld door Maurice
werden geaccepteerd en later o.a. in zijn strijd met Mansel nog eens
werden ter sprake gebracht. Wij mogen ook niet vergeten,
waartegen
Maurice vooral partij koos. Dat was voornamelijk tegenover het Evan-
gelicalisme. Dat feit is vooral in Maurices Theologie voelbaar en
verklaart ook voor een groot deel eenzijdigheden, die wij kunnen
opmerken, en de wending van menig betoog. Hij gevoelde zich
geroepen, om tegen het Evangelicalisme op te komen.

Maar bij al wat hij van anderen ontving, houdt hij zijn eigen
karakteristieke gedachten vast en neemt alles in zijn sfeer van denken op.

Het is gevaarlijk, om een naam te geven aan een Theologie,
die zich zoo weinig door een naam laat kenschetsen. Wat Maurice
zocht, heeft hij wel eens genoemd „male Calvinism". Maar wij werden
in zijn Bijbelbeschouwing onwillekeurig herinnerd aan de lijn der
Verbonds-theologie; en wij zullen daarvan nog meer bemerken. Zijn
Theologie staat niet op den praedestinatiaanschen grondslag in Cal-
vinistischen zin. Zijn de twee lijnen van het zuivere Calvinisme en
de Verbonds-theologie te verbinden? Maurice beproeft het: geeft het
Calvinisme
zekerheid aan den geloovige ten koste van algemeenheid;
en de Verbonds-theologie een meer algemeene aanbieding van het
heil, maar de vraag in het midden latend, of elk individu nu ook
waarlijk en zeker voor zich in het heil deelen zal, waarvan het Ver-
bond getuigt, het „manlijk Calvinisme" zegt: Gods Wil is een Wil
enkel ten goede; niet een Wil, die in \'t algemeen vernietigt, bij uit-
zondering redt. En terwijl hij de gedachte van een Souverein weert, en
inplaats daarvan stelt, met het oude Calvinisme, den
Rechtvaardigen
God, komt- die wil ten goede niet neer op het redden van enkelen,
maar als de Rechtvaardige en Heilige, wil God allen
rechtvaardig en
heilig maken. \')

Dat Gods Wil enkel en absoluut het goede wil, is een getuigem\'s,
die Maurice vóór alle laat gaan, en die hij het bijzonder zijn roeping
achtte te brengen. In de latere jaren sprak en werkte hij dit vooral
ook Theologisch uit in zijn „male Calvinism."

Stellen wij op den voorgrond : Gods Wil, als een heilige Wil, moet
toch overal en te allen tijd aller heiligheid willen, dan zien wij Gods
Wil in een ander licht, dan waarin latere Calvinisten dien wel hebben
gezien. Zoo zal nog beter gevoeld worden, hoe God zou handelen

On Family Worship, p. 552 on Dialogue III. Prophets and Kings.
Dedication to Thomas Erskine. Theological Essays, pp. 10(5, 107. Lord\'s
Prayer
. Sermon IV. .Conflict of Good and Evil, passim. Epistles ok
St. John
. p. 289. The Unity of the New Testament. Vol. II pp. 1(54-173.

-ocr page 125-

- 121 --

in tegenspraak met Zijn eigen Heilig Wezen, indien Hij niet allen tot
Zich wilde trekken.

De gedachte aan persoonlijk behoud treedt op den achtergrond.
Deze vormt niet het middelpunt van Maurices beschouwingen. De
vraag is eigenlijk niet: zal God allen of slechts enkelen behouden?
Maar: moet God niet, krachtens Zijn wezen, allen willen heiligen,
gelijk Hij heilig is? Zoo maakt Maurice de vraag los van het individu
en zijn behoud; gaat men hiervan uit, dan kan men ongehinderd
zeggen: God is niet gebonden om allen te behouden. Hij is Souve-
rein tegenover zondige menschen, die geen reciit hebben.

Maar van God uit gezien, en dan God g^ien als vóór alles
heilige Wil, dan
kan God toch krachtens een etiiische noodzakelijkheid
niet anders willen, dan in allen de zonde te overwinnen, en dus —
als men wil — zoo te behouden.

Ik behoef niet te zeggen, dat hier een factor wordt verwaarloosd,
of althans op eigenaardige wijze wordt bezien: het feit, dat de mensch
nu al zondig en schuldig tegenover God staat. Wat hiervan zij, zien
wij later onder het oog.

In het Verbond is nu niet een mogelijk, maar een voor allen
werkelijk
feit uitgedrukt. De Incarnatie is hiervan het teeken. Het 2e
van de 39 artikelen, sprekend „Of the Word or Sou of God, which
was made very man" geeft den hoeksteen aan van Maurices Theologie.
En toch, wel bezien geeft het Ie artikel aan wat is het cor ecclesiae:
de drie-eenige God. Want de Incarnatie is
Openbaring van dien God
van liefde, en wijst, om een woord te gebruiken, dat Maurice in een-
zelfde verband van Irving zeide, op de Triniteit als grond, tot welker
kennis en „fruition" de Incarnatie leidt.

Wij zullen dit nader aanwijzen. Maar om de strekking van Maurices
Theologie te begrijpen, ook dit voorgaande, en om te doen zien, hoe
bij Maurice alles in een bijzonder licht staat, is het noodig nog iets
anders te zeggen.

De menschen hebben velerlei scheidingen gemaakt: tusschen
geloovigen en ongeloovigen, gedoopten en ongedoopten. Maar telkens
bleek er zooveel kunstmatigs te zijn in deze onderscheidingen. Men
werd gedreven goed te noemen, wat niet goed is, en slecht, wat
niet slecht is. Alleen wanneer wij, trouw aan het Calvinistisch Z\'^\'/r/zw/,
en daarom afwijkend van het Calvinistisch
systeem, waarin het be-
ginsel verduisterd Is, zeggen, zonder dubbelzinnigheid: „God wil de
menschen rechtvaardig maken; Hij wil het kwade neerwerpen", dan
zullen goed en kwaad voor ons oog eerst zuiver gescheiden worden

\') Kingdom ok Cmusr. Vol. I p. 1(57.

-ocr page 126-

122 —

in God. Dan hebben wij de eeuwige scheiding, die van God uitgaat,
inplaats van die, welke de menschen op allerlei wijze maken. Het
behoort tot de zeer aangrijpende gedeelten van Maurices werken,
waar hij, als in Kingdom of Christ, de verlegenheid van het Secta-
risme laat zien, waar het er op aankomt de grenzen zuiver te laten
vallen tusschen goed en kwaad. Altijd moest er zoowel kwaad in
eigen kring en hart, als goed in de „Wereld" en in het hart van hen,
die tot de „Wereld" behooren, erkend worden. En de waarheid en
oprechtheid gingen heen uit de secte, waar al het goede slechts in
eigen kring, al het booze daarbuiten gezocht werd. Dat de deugden
der wereld „splendida vitia" zouden zijn, klinkt voor Maurice niet
anders, dan als de bekentenis dezer verlegenheid in een verderfelijke
frase.

Maurice tracht nu op zijn wijze aan deze levensbehoefte der
Theologie en van heel het kerkelijk en zedelijk leven te voldoen.
De beide polen, waartusschen zich Maurices Theologie beweegt, zijn
niet die van zonde en genade, maar van het Koninkrijk Gods en het
Koninkrijk van den Booze, goed en kwaad, licht en duister. Hoe
klaarder God zich openbaart, des te meer wordt ook de Booze Geest
openbaar. Juist daarom treedt in het Evangelie de Duivel sterker dan
in het O. V. op den voorgrond. Hiermee overeenkomstig wil hij
niet weten van een onderscheiding van rechtvaardigheid en liefde in
God, maar God als de al-goede, al-rechtvaardige staat tegenover den
al-booze.

Niet de tegenstelling van zonde en genade beheerscht Maurices
Theologie, zeiden wij. Natuurlijk, zoo iets kunnen wij niet zonder
eenige restpctie zeggen; en ik leg terstond den nadruk op
Theologie-,
mij wachtend om hiermee te oordeelen over zijn persoon. Maar toch,
dit blijft een kenmerk van zijn Theologie, die daaraan zeker een
anderen tint geeft dan het Paulinisme en zoovelen der grootste Theo-
logen na Paulus eigen is.

Nader zouden wij kunnen zeggen, dat het •/c/V-zelf van de zonde
en het
feit-zt\\i van de genade geen overwegende plaats hebben. Maar,
wat er aan winst is bij Maurice, is dit, dat hij zoo sterk doet gevoelen,
wat er in zonde verloren gaat, waartegen zij een vergrijp is, en wat,
welke wereld er in genade gegeven wordt. De realiteit en de realiseering
van het Rijk van Jezus Christus, en de volheid van dat Rijk over-
stemmen alles. Maar bij alle gebrek, dat wij in dezen bij \'Maurice
kunnen opmerken, kunnen wij toch niet nalaten er op te wijzen, dat
hij aan den anderen kant ons juist zoozeer de gansche volheid van
het Evangelie en van het vleeschgeworden Woord doet zien.

Dit alles vindt zijn diepsten grond in het feit, dat Maurice in

-ocr page 127-

123 — •

tegenstelling met de Evangelical Theologie niet wil uitgaan van den
val des menschen. God heeft den mensch met Zichzelf in gemeenschap
gebracht. In geen enkel opzicht is de Duivel koning van het universum,
maar Christus. Zonde is het, die gemeenschap met God niet aan te
nemen, en te gelooven, dat de Duivel koning is. „It is with me a
question of life and death which of these doctrines is true; I would
that I might live and die to maintain that which has been revealed to me."
De mensch heeft geen rechtvaardigheid in zichzelf; hij heeft die nooit
bezeten. Rechtvaardig is hij alleen in afhankelijkheid van God. Het
geschapen zijn naar Gods beeld beteekent juist, dat hij alleen door
te reflecteeren, wat in God is, goed kan zijn; de relatie beheerscht
dus alles. De val is het niet indachtig zijn hieraan. Maar God, Gods
Wil, Gods Rijk zijn daardoor niet veranderd. En daarover toch
handelt de Theologie. \')

Wel is er een bederf in heel de menschelijke natuur; maar die
natuur
dwingt niet tot zondigen. Zeer kenschetsend is het nu voor
wat Maurice wel en niet betrekt binnen den gezichtskring zijner
Theologie, als hij zegt: „That there is a pravity or depravity in every
man, and that this pravity or depravity is felt through his whole
nature, the Gospel
docs not assert as a principle of Theology, but
concedes as an undoubted and ascertained fact of experience which
no one who contemplates man or the universe can gainsay." En
vervolgens, om ook te zeggen, waaruit zonde eigenlijk voorkomt:
„What it does theologically with reference to that experience is this:
as it confesses an Evil Spirit whose assaults are directed against the
Will in man, it forbids us ever to look upon any disease of our
nature as the ultimate cause of transgression." ") Verder wordt er
niet gevraagd.

Nu zullen wij zien, dat die groote scheiding van het Koninkrijk
Gods en dat van den Booze de lijn is, die Maurice ten einde toe
vasthoudt, cn die ook de Anthropologic beheerscht. Of eigenlijk, uit
het vasthouden aan die tegenstelling bij uitstek is het gebrek aan ware
Anthropologic te verklaren.

Wij hebben nu den eigenlijken achtergrond en ondergrond van

\') Kingdom ok Chuist. Vol. I pp. 108—110. Thk Doctkine okSackikick.
Dedicatory Lott. p. XXXV note. Likio. Vol 1. pp. 18!1, 875, 450, 451. Vol. II
pp.
40(5—408. On Family Worship, p. 105. Prayer Book. pp. 118, 110.
Patriarchs and Lawgivers
. Sermon II. Conflict of Good and Evil.
pabsim. Theological Essays, pp. 48, 44. Lincoln\'s Inn Sermons. Series I
Vol. I Sorm. XVIII. Patriarchs and Lawgivers. Sermon IX.

\') Thkolooical Essays, pp. 39, 42, 43.

-ocr page 128-

124

Maurices Theologie. Wij kunnen zelfs zeggen: dit zijn de groote
gedachten, die Maurice overal beheerschen, en die hij nu ook Theo-
logisch uitwerkt en vastlegt. Dat doet hij in zijn Christologie. Daarin
is alles geconcentreerd: Theologie en Antrophologie en Pneuniatologie.
De genoemde scheidingslijn is de vaste scheiding; deze komt overal klaar
uit, terwijl overigens juist vele grenzen vervloeien en niet duidelijk
geaccentueerd worden. Nu komt bij hem als een echt Anglicaan de Incar-
natie in het middelpunt te staan: doch de eigenaardige achtergrond
en omgeving geven daaraan haar beteekenis. Wat Christus, Zijn Per-
soon, betreft, moeten wij niet Zijn omwandeling op aarde, niet Zijn
menschheid, tot uitgangspunt maken, om dan op te klimmen: wij
komen zoo op den weg der
apotheose en hebben niet ware Openbaring
Gods
Dan wordt Christus gemaakt tot Heer van een kring. Christus\'
komst vindt niet haar motief in de zonde: Hij was bepaald vóór (en
Maurice bedoelt stellig: onafhankelijk van) den val Christus\' komst
bedoelt dan ook niet, enkelen uit het algemeen verderf te redden,
zoodat Hij niet anders is dan Hoofd van een deel. Maar: in Christus
is alles geschapen, in Hem vindt alles zijn bestand. Van Hem is al,
wat er ooit ergens aan Licht, Leven, Waarheid geweest is, is en zal
zijn. Want Hij is
het Licht, het Leven, de Waarheid. En dan staat als
een tweede beginsel hiernaast:
Christus is in allen Dat sluit zich
volkomen bij het voorgaande aan en is in dat verband ook duidelijk
in zijn beteekenis. De gansche menschheid in al haar geledingen en
verhoudingen heeft in Hem haar Hoofd. Zij staat in Hem. Zoo is dan
de Incarnatie de Openbaring aan de menschheid van haar Hoofd, van de
bron van haar leven en bestaan; ook van het physieke. Gaf Christus
aan de treurende weduwe haar zoon terug: hierin zien wij, wat Hij
van eeuwigheid is: de eenige bewaarder der familie. Geneest Hij, nog
is elke genezing, door wat nn\'ddel ook, een openbaring van Hem, in
Wien alle leven is.\')

Christus is door God gezonden en Hij neemt ons vleesch cn

-ocr page 129-

125 —

bloed aan: niet van Petrus of Johannes, maar van den mensch, dus
van
allen.

In het eerste feit ligt voor JVlaurice, dat de Incarnatie de volle
openbaring en dus voor ons de kenbron Gods is. Zooals Hij in
Christus openbaar wordt, zoo is God en zoo ten volle. Aan het
kruis vooral wordt de Liefde openbaar:
God is Liefde, Liefde zonder
restrictie; universeele Liefde. Deze openbaring Gods moeten wij aan-
vaarden als een feit, een daad Gods: al onze theorieën daaromtrent
moeten wij onder het kruis gewonnen geven.

Het Woord is vleesch geworden. Een enkele poging doet Maurice,
om te doen zien, dat Christus ook in de menschelijke relaties deelde:
Hij gehoorzaamde Zijn moeder enz. Doch in \'t algemeen: Christus
nam vleesch en bloed van den mensch aan; Hij gehoorzaamde den
absoluut goeden Wil Gods door in te gaan in de diepste ellende
van den mensch; Hij bracht het eenige volkomen offer: de volkomen
overgave van lichaam en ziel aan God; zoo is God met Hem vol-
daan. En dus: in Hem is de verzoening van God en mensch ; in Hem
ontmoeten God en mensch elkaar volkomen; in Hem is de mensch
Gode gewijd als een heilig en welaangenaam offer.

Er is ook sprake van een „wrath": deze draagt Christus volkomen,
totdat zij haar
„loving purpose" vervuld heeft. \') Zoo is de zónde
weggenomen, want die bestond in ongehoorzaamheid aan God; en
om de
zonde, niet om straf weg te nemen, die wij gelukkig zoolang
ondervinden als er zonde in ons is, is Christus gekomen. Was het
voor Irving, en niet alléén voor hem, een moeilijkheid, om te zeggen:
Christus heeft werkelijk alles doorgemaakt, wat wij doormaken, ook
de verzoeking — omdat op die wijze scheen te kort gedaan te worden
aan de zondeloosheid van Jezus; maar liet ook weer de ontkenning
van een werkelijke verzoeking geen recht wedervaren aan de erken-
tenis: Hij heeft
ons vleesch eu bloed aangenomen — allen strijden
alle hypothesen, als b.v. dat CiiristUo de ongevallen natuur van Adam
aannam, snijdt Maurice af: Christus nam ons vleesch en bloed aan,
die slechts zondig zijn, wanneer er een actueele verkeerde verhouding
tot God is; eu Christus was ten einde toe gehoorzaam.\')

Zeer onvolledig cn zelfs m\'et de hoofdzaak noemend, nl. het feit
van de verzoening der menschheid met God in Christus\' offer, is de

\') Tiikologic.\\l Essays. V—vltl. Tuk Unity of tiie Nkw Testamknt.
Epistles to tho Gorintliians Family Wokshii\'. p. 110. Skqukl to „What is
Revelation?" pp. 1\'jl IT. Lokd\'s PuAYEit. pp. ;ió4, Pkayer Book. pp.\'200,
257. Sormon XVIII. Kingdom of Christ. Vol. I pp. 105-160. Eimstle to the
Hebrews. passim.

Life. Vol. II. pp. 400-408.

-ocr page 130-

126

uitspraak van de redactie der Jahrbücher für deutsche Theologie (1861),
dat Christus\' offer hem is een offer der
liefde, waardoor \'s menschen
bereidheid tot offerande aan God wordt ontstoken. iVlaurice wilde het
feit der verzoening vasthouden als een feit ter verkondiging, wel
overtuigd, dat het in zekeren zin niet interessant was, wat het „hem"
was, en er van doordrongen, dat hij nog niet alles er in vond. wat
er in lag. Maar verkondiging is iets anders dan volkomen subjectief
inzicht; een feit Gods oneindig meer waar, dan wat persoonlijk
denken en voelen er van binnen het bereik kan krijgen.

In de opstanding zien wij dan Gods antwoord: de „evidence"
voor de Opstanding is deze: Hij
kon niet van den dood gehouden
worden: God kon niet anders dan Hem vasthouden. Die het alles op
Hem had laten aankomen. Is zoo de overwinning
Oods gebleken tegen-
over den Booze, hierin ligt tevens opgesloten
A^ii „de mensch" Atn
Booze is gered. Het God-menschelijke komt hierin ten volle tot zijn recht.
Zoo is het ook in de Hemelvaart: „de mensch", „de menschheid" in
Christus haar Hoofd verheven en gesteld over de machten, die haar
glorie rooven. De wedergeboorte is de geboorte van den mensch uit God
tot zijn
waren staat, dien hij in Christus heeft. Zoo heeft God gehee\'
de „mensciiheid" aangenomen, verlost. Doch men kan niet zeggen,
dat volgens Maurice dit een „natuurlijk" feit is, alsof ook God „van
nature" aller Vader zou zijn. Neen, al deze dingen zijn alleen zoo
„in Christus" \').

Het zal wel overbodig zijn er bij stil te staan, dat de Incarnatie,
het werk van Christus, geheel en al een declaratorisch karakter dragen,
dat zij
openbaringen zijn van wat gisteren en heden en in der eeuwig-
heid
is.

Deze Theologie beantwoordt aan den eiscii, dien Maurice altijd
stelt, een eisch ook van den tijd, nl. dat zij Katholiek is. In Christus
toch wordt èn Gods liefde voor allen als aller Vader geopenbaard:
God
is Liefde; èn in Hem is het vleesch en bloed van heel de
menschheid aangenomen en zoo heel de menschheid met God ver-
zoend en tot God veriieven. In „The Kingdom of Christ" komt Maurice
na een kritische behandeling van de philosofie en het schoolwezen,
maar vooral van het sectewezen in het Protestantisme, tot deze twee
hoofdstellingen. Heel het Theologisch denken begint de behoefte te
gevoelen, om de
Incarnatie tot uitgangspunt en middelpunt te maken.

\') Theological Essays; X XL id. p. 78. Lincoln\'s Inn Skumons. I Vol. L
Series I Vol.
I.\'Serm. VIII. id. Series I Vol. II Serm. XXVI-XXXVII. id.
Series
11 Vol. I. pp. 299—320. Series III. Vol. II pp. 75-91. Lord\'s Puayek.
Sermon I.

-ocr page 131-

127 —

En tegelijk komt tegenover het sectewezen de vraag op naar iets
waar
Katholieks. Deze beide staan met elkaar in verband, In de juiste
beschouwing van de Incarnatie ligt de ware
Theologie, en deze geeft
den grondslag aan voor de ware Katholieke maatschappij: de
Kerk.
De heele ontplooiing van „The Kingdom of Christ" is, nadat hij de
philosofie en haar scholen en bovenal het Protestantisme en de secten
behandeld heeft, juist deze, Maurice heeft zoo een
Theologie, die los
van den sectarischen wortel volkomen één is met de
verkondiging,
een Theologie, die door de Sacramenten in haar schoot wordt gedra-
gen en omgekeerd daarvan de goddelijke universeele beteekenis doet
zien, en wij kunnen er aan toevoegen: de waarachtig
menschelijke
beteekenis. In één woord: een ware Kerkelijke Theologie.

Dit staat ons later nog nader uit te werken.

Maurice zegt: „de mensch" of de „menschheid" is in Christus
verzoend en verlost. Nu komt het er maar op aan te weten, wat „in
Christus" hier eigenlijk beteekent en wat „de mensch" wil zeggen.
Wie, wat is de mensch? Zoolang wij dat niet verstaan, blijft Maurices
gedachte in het duister gehuld. Ten slotte kunnen wij zijn uitspraak
juist zoover waardeeren, als wij het realisme waardeeren kunnen. Zij
is een uitspraak van het meest sterke realisme.

Allereerst dan: wat is de mensch? De alles beheerschende tegen-
stelling gaat door tot in Maurices beschouwing van den mensch.
Christus is in den mensch. Dat erkent Maurice met Barclay en de Friends.
En er is ook in hem, onder invloed van den Boozen geest, gesteund
door omgeving, geboorte uit zondige ouders-enz., doch daarin niet
haar noodzakelijken grond vindemi, neiging tot zonde, werkelijke
zonde. Er is licht en duister in den mensch. Zoo kan hij erkennen,
met de Evangelicals, dat er „in mij, dat is in mijn vleesch" niets goeds
woont; behoeft hij niet zijn toevlucht te nemen tot metafora, met
het oog op wat er nog goed is in den mensch, die als metafora
beter deugen dan als omsclirijving van de werkelijkheid. Bovendien
ligt er in dit: „Christus in elk mensch" een Katholiek beginsel. Maar
wat is de mensch? Maurice spreekt van het „Ik." Hij zegt, dat de
mensch geest
is, niet slechts een geest heeft.

Dit is een van de bekende stellingen van Coleridge. Daarmee
koos Coleridge, en kiest Maurice, partij tegen het materialisme eener-
zijds en anderzijds tegen het Evangelicalisme en wat daarmede in
spiritualistische opvatting in dezen gelijk is. Maurice beweert, dat
het Methodisme, de moeder van het Evangelicalisme, hoezeer een
reactie tegen het materialisme, in dezen toch eigenlijk van dezelfde
gedachte als het materialisme uitging. Het erkende evenmin als het
materialisme, dat de mensch als zoodam\'g een geestelijk wezen
is.

-ocr page 132-

128 —

Nu leggen Coleridge en Maurice zeker het centrale In den
wil. Maar om Maurice geheel te verstaan, moeten wij verder gaan
dan dit. Bij hem is het eigenlijke, althans waar hij het Theologisch
uitwerkt: Christus in den mensch, maar ook de werking van den
Boozen geest; of ook: een goede mensch en een kwade mensch in
elk mensch. Dit is een Engelsch gebrek aan psychologie, maar tevens
een Engelsch practische beschouwing van den mensch.

Christus is de grond, de bron van \'s menschen rechtvaardigheid.
Maar de mensch hoort ook in zich de stem, die hem veroordeelt.
Nu zegt de Incarnatie, In dood en opstanding: uw natuur is
bedorven, uw
persoon gered; of ook: die eene mensch in u —
dat is de ware; God handhaaft
a door dien te handhaven, en dien
anderen in den dood te geven, te behandelen als uw vijand en te
overwinnen.
God ziet u aan in Christus — niet in uzelf, nl. niet in
uw zondige zelf. God rechtvaardigt u; en dat is geen formeel oordeel,
maar een oordeel naar waarheid: want Christus
is in den mensch.

Gelijk God — om een telkens herhaald woord van Maurice te
gebruiken — den mensch „has
elaimed" in Christus, zoo moet nu de
mensch „claim" zijn ware plaats in Christus, als kind Gods. Dat is
geloof: d. vv. z. het is een
geestelijk iets, dit te zien, dit aan te nemen.
Gelooven is erkennen en vervolgens ook „to claim" van iets dat
is,
dat voor allen is. Altijd legt hij er den nadruk op, dat geloof niet
betrekking kan hebben op een systeem, een leer, maar op een feit,
een Persoon. Verkeerd, sectarisch is het, geloof voor te stellen (hier
richt Maurice zich sterk tegen de Evangelicals) als een
„creativc^^ of
„constitutive power". Hier in dat „to claim" of in het „zich keeren
tot het licht", ligt iets, dat ons nu zou wijzen op een afscheiding
tusschen het terrein der „gemeene gratie" en dat der bijzondere
genade. Maar dit element wordt juist weinig uitgewerkt. Het uiterste,
dat hij in deze dingen zegt, vernemen wij bij zijn beschouwing en
strijd over „eternal life" en „eternal death".

Maar — en hieraan is zeker zijn ijveren te^en het Evangelicalisme
grootendeels schuld — noch het wezen van den mensch, noch de
beteekenis van het geloof komen zoo tot hun recht. Ik zeg dit na-
tuurlijk alleen met het oog op zijn
Theologie. Zijn opvatting van
geloof draagt zoo dikwijls een zeer sterk intellectualistisch karakter:
een erkennen, zien. Aan den anderen kant ziet hij ook wel in geloof
een „aanvaarden" van wat is, een ethische daad. Maar het .wordt te
weinig ook erkend in zijn volle beteekenis van een geheele om-
keering in den mensch, zoodat hij een ander mensch is geworden.

Maurices streven, om goed en kwaad absoluut te scheiden, doet
hem nu ook den mensch zien als eigenlijk een combinatie van deze

-ocr page 133-

— 129 —

beide. Wat het „il<" is, blijft dan eigenlijk verborgen. Vroegen wij
naar persoonlijk behoud, dan zou Maurice zeggen: „indien en voor-
zoover gij in Christus zijt, zijt gij behouden". Als hij nu zegt: „heel
de menschheid"
is verlost in Christus, dan gevoelen wij, hoezeer
realistisch deze uitspraak is. Want stuk voor stuk moet van ieder
mensch op zichzelf erkend worden, dat hij slechts het leven heeft,
voorzoover hij Christus aanvaardt. Maar eigenlijk, strict genomen,
kan er op Maurices standpunt slechts sprake zijn, wat het leven van
den individu betreft, van een „meer" of „minder" hebben van Christus
of zijn in Christus.

Maurices kracht is te doen zien, dat het geloof een object cn
inhoud vraagt; dat het heenwijst op een leven, den Wil en dat het eischt,
dat wij ons tegenover dien Wil
verliezen. Het is het geloof van Hebr. XI.

Maar wanneer hij nu in zijn voortdurenden tegenstand tegen alle
sectarisme en wat daarop gelijkt, zegt: „de geloovige
is toch niet een
ander dan een gewoon mensch", dan begrijpen wij in dit verband Maurice
wel; maar dan zeggen wij toch, dat hij tenminste naast zijn „neen", dat
eenig recht heeft, evenzeer „ja" had moeten zeggen, — en doen uit-
komen vooral.

Als vanzelf komen gedachten als „gerechtigheid", „schuld" cn
„straf" ook niet tot hun recht. Zonde als scheiding van God is
het een en het al. Campbells uitspraak, die op dit genus wees, is dichter
bij de waarheid dan Maurices Biograaf wel erkent. Doch, vergeten
wij niet, dat Maurice de schuld der zonde niet zal
ontkennen; zij
komt evenwel in zijn Theologie uiet tot haar recht. Dat ligt in den
geheelen opzet opgesloten.

Gelijk in het oordeel het Koninkrijk Gods tot een crisis komt,
zien wij in Maurices bespreking omtrent het oordeel ook de crisis
van zijn hoofdgedachte en tevens zijn eenzijdigheid. Hij stelt voorop,
dat Christus ook nu oordeelt. Eerst dan wordt het oordeel reëel
voor ons, wanneer wij het niet naar een verre toekomst verschuiven.
Begrijpelijkerwijze is nu het oordeel eigenlijk niet een straffen, maar
een onderscheiden en scheiden tusschen het ware en onware. De
geschiedenis is vol van die „dagen des Heeren" — denk aan jeruza-
lems val — waarop Christus Zich openbaarde aan de wereld, en
scheiding maakte. Dat zijn voorboden van den grooten dag des
Heeren, waarop Christus volkomen openbaar worden zal aan allen, Wie

\') TnEOi.ouioAU Essays. 11. IV. IX. Lom/s TuAyKU. Sorm VIII. l\'uAyicK Book.
p. 244. cnuistma« Day. pp. 27, 28. IIope kou Mankind pp. 70, 80. Eimstles
of
St. John p. 250. Kingdom of Chuist. Vol. I. pp. 83-02.

») Life. Vol. 11 pp. 99-101, 107, 537-54L

10

-ocr page 134-

130

Hij is en wat Zijn Rijk is. Dan zal Zijn dag zijn aangebroken over
heel de wereld en voor allen.

Maar nu het oordeel over de menschen: elk mensch zal „geopen-
baard worden" voor Christus, d. i. de sluiers zullen worden wegge-
trokken : de mensch zal dan zijn waren staat in Christus zien, en van
hemzelf zal openbaar worden, wat hij in waarheid is, en ieder zal
wegdragen, hetgeen door het lichaam geschiedt. Doch in plaats daar-
van, dat dit laatste ontwikkeld wordt, laat Maurice zich aldus uit,
„a judgement and separation, which shall come from the revelation
of Him, who has redeemed and glorified our whole humanity
tween that in us which is His, and that which we have contracted by
turning away from Him".
Deze dag is reeds werkend in ons midden.

Die scheiding van het eene en het andere in den mensch is een
doortrekking van de tegenstelling: het Koninkrijk van Christus en de
Wereld, tot in den mensch. Maurice erkent zeker, dat het „ik" nog
iets anders is dan — ja dan een aanraking van deze twee. Maar als
hij het „ik" in zijn Theologie een plaats geeft, dan is hij altijd
geneigd te zeggen, en doet het met zooveel woorden, uw „ik", dat
is Christus in u, dat is dat eene in u, dat van God geboren is;
dat
is uw eigen ik

Maurice laat niet genoeg recht wedervaren aan de „gerechtigheid"
van God
tegenover den mensch. Die laatste woorden vooral moeten
den nadruk hebben. Wel zal Maurice ook de „gerechtigheid" van
God erkennen, hoewel zeker veel minder sterk dan andere dingen.
Maar juist waar het de verhouding van God tot elk individu betreft,
ontbreekt hem datgene in zijn beschouwing over den mensch, wat
den mensch doet zien als op zichzelf een wereld in het klein. De
continuïteit van het „ik", de mensch in zijn physisch-psychisch be-
staan als één geheel komen niet uit. Daarbij kan dan ook niet op
schuld de nadruk vallen, een schuld die blijft rusten op het ik. Zonde
is scheiding van God, en tegelijk met en naarmate van de toekeering
tot God is ook al wat zonde is weer opgeheven.

Hiermee houdt ook weer verband, dat de alles beheerschende
beteekenis van het geloof voor het bestaan van het „ik" niet ten volle
gewaardeerd wordt.

Door deze dingen komt het, dat hij niet alleen de Evangelicals
soms bestrijdt zonder volkomen de waarde van hun beginsel te
realiseeren, maar ook m. i. het Paulinisme niet alle recht laat weder-
varen. Dezelfde gedachten — of liever hetzelfde gemis — beheerscht

\') Theolooicai. EsaAys XII. What is Revelation? pp. 809ff. Life Vol. II.
pp. 241, 242. Epistles of St. John pp. 192, 193.

-ocr page 135-

131

ook zijn gedachte van „offer" als toewijding en zoo opheffing van
scheiding d. i. van zonde. Zeker zou hij, indien hij de gerechtigheid meer
erkend had, vooral in verband met een juistere waardeering van de
persoonlijkheid, ook andere gedachtenreeksen als die van schuld en
straf meer op den voorgrond gesteld hebben. Nu stel ik hierbij evenwel
twee dingen voorop. Vooreerst: Maurice is geen systematicus. Hij
laat veel gedachten, die hij zelf wel uitspreekt, in zijn Theologie
onverwerkt liggen. Zoodat wij dus niet moeten zeggen, dat wat hij
niet een volle plaats geeft, door hem geheel ontkend wordt. Integen-
deel : Ik wijs op zijn erkenning, dat wij moeten gelooven, d. i. „claim
our
Position", een factor die toch in de uitwerking zijner Theologie
van weinig beteekenis is. En verder: hij voelde zich gezonden tot
een
getuigenis. Ook in zijn Theologie getuigt hij van Christus en
Zijn Koninkrijk voor heel de menschheid. Als een wegbereider, die
vooral in het Evangelicalisme de oneffenheden vindt, die de komst
en erkenning van dezen Koning in Zijn volheid in den weg staan,
(althans wat de Theologie betreft), effent hij den weg. Maar wij
blijven ook bij hem nog oneffenheden zien.

Dat wat het eerst is en aan heel de Goddelijke oconomie ten
grondslag ligt, wordt het laatst geopenbaard: de Triniteit. In kennis
van den Naam van den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest
culmineert Maurices Theologie. Wij hebben hier niet met een dogma
te doen. Het is gansch en al verkeerd de Triniteit te willen bewijzen.
Zij handhaaft zichzelf. Maurice wil dit ook niet beproeven, noch
opinies over de Triniteit geven. Neen, het zou ecu miskemiing
zijn van heel het wezen der Triniteit, want God zelf leidt ons door
dien Naam tot kennis van Hemzelf, zooals Hij is in Zichzelf en in ver-
houding tot heel de wereld. Als er ooit een redding is uit opim\'es,
dan is het in dien Naam, als openbaring van een levend Persoon.
God is Liefde, God is de Vader. Is voor de Heidenen de Godheid
grilligheid of fatum, de Wil van den Vader sluit èn grilligheid èn
fatum uit. Tusschen een grillige macht cn den mensch kunnen een
menigte van middelaars gedacht worden als helpers van den mensch
tegen den Verdrukker; tusschen een fatum en den mensch is geen
nu\'ddelaar denkbaar. Maar de onveraiulerlijk goede Wil heeft geen
middelaars noodig, die Hem willen veranderen; en Hij moet zich
uitspreken; Hij spreekt Zijn onveranderlijk goeden Wil uit in Eén,

\') TiiKoi.oüic.M-. EssAys. XVL Tuk Doctkink of Hackikick. Dodicatory Dotter
Lincolns Inn öhhmons Series II Vol. II. pp. 33-48. id. Series lil Vol. 11
pp. 111-128. Kinodo.m of Chuist. Voll. pp. 293,300. Thk Kinodom of Hicaven.
pp. 48, 324, 325, 337. The ÜNiTy of Nkw Testament. Vol I p. 197. What
18 Revelation? pp. 238-244. 245-248. 253 If. thayeu Book. p. 59.

-ocr page 136-

132

Die volkomen Eén is met Hem. In een Woord, een Zoon. Leidt
blijkens de ervaring de erkenning van een Woord alleen tot speculatie,
de erkenning van den
Zoon houdt verband met menschelijke ver-
houdingen en doet den mensch gevoelen, dat hij mensch is, niet
enkel denker. Maar de Zoon Gods dreigt onder te gaan in den Zoon
des Menschen, en wij zullen in Hem slechts zien
onzen Heiland, wanneer
wij alleen denken aan den
Zoon Gods en niet ook aan het Woord
Gods, het afschijnsel van Gods heerlijkheid. De Vader rust in den
Zoon, kent ten volle den Zoon, en de Zoon den Vader, door den
Geest: daarin is hun eenheid: de Vader Zich mededeelend en de
Zoon gehoorzamend door den Geest.

Als de Geest van den Vader maakt de Geest ons kinderen Gods,
en als de Geest van den Zoon broeders. Zoo is in dezen Naam de
volkomen liefde Gods en de volkomen eenheid uitgedrukt: de „uniting
Name", de hoogste openbaring Gods en de grondslag Zijner Kerk.

Zoo ontmoeten elkaar de hoogste religieuze en de hoogste sociale
waarheid: kinderen Gods en broeders zijn wij principieel en worden
wij in werkelijkheid door den GeesL Deze twee waarheden hangen
volkomen samen, grijpen in elkaar: naar de mate wij kinderen van
den Vader worden, worden wij broeders.

Wij kunnen nu Maurices voortdurende oppositie tegen „systemen"
begrijpen. Wie een systeem aanvaardt, komt daardoor nog niet in
aanraking met de levende realiteit. Maar er is meer. Wij vinden sys-
temen op het gebied der Philosofie; met meer kracht nog strijdt hij
er tegen óp het erf der Theologie, waar zij bovenal in het Protes-
tantisme voorkomen. Het kon niet anders, of wie, gelijk Maurice, ih
de dagen der Oxford-beweging sprak over Theologie en Kerk, moest
eerst rekenschap geven met zooveel woorden, dat en in hoeverre hij
het Protestantisme aanvaardde en den naam Protestant geen smaadheid
achtte. Maar bovendien had Maurice uit zichzelf krachtens een sterke
Katholieke tendenz vrees voor het sectewezen in het Protestantisme.
Zoo wijdde hij een groot stuk van „The Kingdom of Christ" aan de
bespreking van de elementen der Hervorming.

Het beginsel bij uitstek en een positief beginsel van de Hervorming
is dit, dat zij voor den individu als zoodanig en niet als deel van
een massa een bepaalde verhouding tot God handhaaft. Daarin Is zij
positief en gericht tegen een negatie in de R. K. Kerk.

Hiermee hangt samen de verzekering van het Protestantisme, dat
de natie als één geheel onmiddellijk voor God staat, en dus de Koning

-ocr page 137-

133

niet aan den Paus maar onmiddellijk aan God onderworpen is. Dit is
een der beginselen, die uit het eerstgenoemde voortvloeien.

Overigens zien wij in de drie groote mannen der Hervorming
drie beginselen op den voorgrond komen, alle weer uit dat eerste
voortspruitend, Luther: rechtvaardigmaking door geloof, het „leidende"
Protestantsche beginsel. Calvijn: Goddelijke verkiezing, het „zuivere"
Protestantsche beginsel, als antwoord op de vraag: IF/V rechtvaardigt?
Zwingli: de beteekenis van het feit, dat de Bijbel er is.

■ Dit alles is positief, en voldoet aan de religieuze behoefte van
het individueele leven, waarvan het bewustzijn door de Hervorming
niet werd in het leven geroepen, maar gevonden in de renaissance
eeuw. Dit bewustzijn geleid te hebben op den weg van
geloof, is de
eer der reformatie.

Maar nu komt het systeem, waarin zich de negatieve en subjecti-
vistische elementen doen gevoelen. Niet een rechtvaardigmaking, maar
de ware rechtvaardigmaking te leeren, werd het doel; en daarmee
werd de rechtvaardigmaking deel van een stel dogma\'s. Het beginsel
der uitverkiezing is in het Calvinistisch systeem, in verband met Kerk-
vorming, met negatie vermengd geworden tot: enkelen uitverkoren,
de anderen niet. En het Zwinglianisme, hoewel niet afgerond tot een
gesloten systeem, heeft toch naast zijn positief getuigenis: „de Bijbel"
dit gesteld: dus /z/V/aande Sacramenten die beteekenis toegekend, die
de andere Hervormers daaraan geven. Twee andere beginselen: dal
van de Quakers, het inwendige Licht; en dat van de Unitariërs,
God is Liefde, beide volkomen waar, zijn met negatieve elementen
verbonden: dus wij moeten
niet hebben iets forensisch, niet vormen;
alleen het Licht van binnen is het, zoo spreekt het systeem der
Quakers, En de Unitariër, zijn eigen beginsel ontrouw, zegt, dat
alleen de Liefde bij uitnemendheid niet heeft „gedragen" : God is
niet Mensch geworden, is niet ingegaan in de zonde en ellende!

Maurice erkent al deze positieve beginselen als feiten en open-
baringen Gods, Hij heeft aan die alle in zijn Theologie een plaats
gegeven. Als feiten Gods erkend en niet als begrippen van den
mensch, kunnen de beginselen zuiver bewaard worden zonder te ont-
aarden en van hun positieve kracht beroofd met negatieve elementen
vermengd te worden in een systeem. Het feit Gods, niet de opinie
omtrent, of de subjectieve ervaring van zulk een feit moet grondslag
der Theologie zijn. Is het middelpunt dezer openbaring Gods de
Incarnatie, bij uitstek de overwinning van het systeem, daar het een
feit en daad en een openbaring is van een levenden God, het is
opmerkelijk, dat het Protestantisme in zijn Theologie een neiging
begint te toonen, om die Incarnatie als hoofdbeginsel te aanvaarden.

-ocr page 138-

— 134 — •

Men denke aan de Schotten, Irving, Erskine, Campbell en hun Theo-
logie. Maar niet minder begint dit besef in Duitschland wakker te worden.

Heeft Maurice zoo de beginselen der Hervormers, die in zijn
dagen door de mannen der Oxford-beweging menigmaal zoo heftig
bestreden werden, gehandhaafd, tegen de systeemvorming van het
Protestantisme keert hij zich beslist. Hij vindt de gronddwaling van
zijn Theologisch systeem in het stellen van de zonde als uitgangs-
punt, terwijl juist alle Theologie van God en Zijn openbaring in
Christus moet uitgaan. Gelijk menigmaal Maurice zijn beginselen
ontwikkelt in verband, vooral in antithese met de verschillende stroo-
mingen van zijn tijd op allerlei gebied, zoo zien wij nu ook zijn
gedachten, in dit verband genoemd, het scherpst in den strijd, dien
hij daarover gevoerd heeft. Een woord van erkenning en kritiek der
Hervormers en het Protestantisme noemden wij reeds. Maurices be-
ginselen kwamen daarmee nader in wrijving in den strijd met de
Evangelicals over „Eternal" en over het offer in „The Doctrine of
Sacrifice"; met de Oxford beweging in een bespreking van Newmans
„Theory of Development" en zijn „Grammar of Assent"; met het Agnosti-
cisme in de bestrijding van Mansels „Limits of religious thought",
met het Liberalisme in zijn woord over de „Essays and Reviews".

In verband met het voorgaande kan ons elk dezer kwesties in
weinige woorden duidelijk worden. Men kan bij Maurice allerlei
gegevens vinden, die tot aanwijzing van ketterij aanleiding geven. Wan-
neer hij zegt, dat onze zondige natuur ons niet dwingt tot zondigen, en
nooit als een verontschuldiging mag dienen, dan erkennen wij dit laatste;
maar moeten wij niet de
onmogelijkheid om heilig te zijn erkennen, doch
als schuld? Zeker is hier bij Maurice iets van Pelagianisme. Maar
iemand als Dr. Jelf, die den strijd voornamelijk tegen de laatste
Essay van Maurice aanbond, geeft aan Origenes boven Maurice eenigs-
zins den roem, dat eerstgenoemde ten minste consequent is in zijn
dwaling. De consequentie ontbreekt bij Maurice; zeker, omdat hij niet
een afgerond geheel heeft gegeten; zeker, omdat hij den subjec-
tieven factor miskende. Maar wij moeten ook dit zeggen: het Theo-
logisch beginsel, dat hij stelde, en waarvan wij de eigenaardigheid
hebben gezien, sloot binnen de grenzen, waarin hij het zag, menig-
maal geen ketterij in; consequent doorgetrokken voert dit of dat
tot ketterij, zei men. Doch Maurice erkende niet als gevolgtrekking
uit zijn beginsel, wat men hem als zoodanig voorhield. Duidelijk
komt dit uit in de kwestie over „eternal," die tot zijn afzetting als
Professor aan King\'s College leidde.

\') Kingdom of Cuuist. Vol. I pp. 1-169.

-ocr page 139-

135

Hierin komen de factoren van Maurices heele Theologie, zooals
hij het zelf erkent, naar voren. Met eenige plechtigheid opent hij dan
ook de laatste Essay in zijn „Theological Essays", die hierover handelt.
Want daarin ligt, ook volgens hem, de toetssteen en culminatie van
al het voorgaande. Hij gevoelde, dat indien God onherroepelijk een
deel der menschen tot blijvend verderf veroordeelde, alles wat hij in
zijn Essays gezegd had, begon te wankelen, en die trant van Evange-
lical Theologie, dien hij bestreden had, een machtigen steun kreeg.
Het is de tegenstelling: God en buiten God. Niet alleen in zijn
Essays, maar steeds had Maurice de opvatting van „eeuwig" uitge-
sproken, die nu opzien wekte.

Uitgaande van Christus\' woord: „Dit is het Eeuwige leven, dat
zij U kennen, den eenigen waarachtlgen God, en Jezus Christus,
dien Gij gezonden hebt", legde hij den nadruk op „Is". De kennis
waarborgt ons niet een daarvan onafhankelijke gift in de toekomst,
maar is het eeuwige leven. En dat „eeuwig," hier onmiddellijk met
God en Chiistus in verband, beteekent niet een altijd-durende tijd,
maar is los van alle tijdsbegrip en duidt aan het ware leven, dat in
Christus door God ons gegeven is. In „eeuwige straf" of „eeuwige
dood" moet eeuwig nu dezelfde beteekenis hebben: dus de straf en
de dood bestaan in het zijn buiten God. Grof gezegd: eeuwig is
kwalitatief, niet kwantitatief. Dat is van ontzaglijke waarde. Dat
verkondigend en er op wijzend, dat de vraag der Theologie niet is
allereerst het ontvangen van eeuwig geluk of eeuwige straf, maar de
kennis van God, heeft Maurice een groote waarheid verkondigd. En
daarom was het hem in hoofdzaak tc doen. Zijn opvatting van „eternal"
vindt voor een groot deel steun in degelijk onderzoek. Maar hij heeft
er iets negatiefs mee verbonden: eeuwig heeft
niet met tijd temaken.
En „eeuwige straf en dood", in bovengenoemden zin genomen, blijft
zeer gewrongen. Aan den anderen kant komt de principal van King\'s
College, Dr. Jelf, op voor de beteekenis „altijddurend" en meent, dat
Maurice „tijd" en „duur" verwart: zeker, oneindige tijdis een contra-
dictie, oneindige duur niet. Zonder voldoende te letten op den door
Maurice als uitgangspunt gekozen tekst, brengt hij bij zijn bespreking
zijn vooropgezette opinie mee, die overal den doorslag geeft.

De consequentie van dit alles moet zijn universalisme, volgens
Dr. Jelf. Doch terecht zegt Maurice, dat hij geen universalisme leert.
Hij heeft dat universalisme, zooals hij het bij de Unitariërs vond,
altijd „weak" gevonden, evenals hun daarmee overeenkomstige be-
schouwing van God, die Hem eigenlijk stempelt tot een God van
„Good nature", niet een „goeden" maar „a benevolent" God. Hij
wil noch dogmatisch concludeeren: allen zullen behouden worden;

-ocr page 140-

136 —

noch: slechts enkelen zullen behouden worden. Hij kent in den mensch
het vermogen, om zich tegen God te verzetten. Hij is verzekerd van
een liefde Gods machtiger dan de duisternis. Hij laat het ten slotte
aan God over. Dit is het eenige, wat uit Maurices praemissen volgt.
Dat „eeuwig" niet betrekking heeft op tijd, sluit volstrekt niet in, en
evenmin uit, dat God allen zal behouden. Meer heeft Maurice niet
gezegd. M.l. is het opdringen van
deze consequentie van Universa-
lisme verkeerd. Doch het gevaar schuilt elders. Maurice
zelf heeft
uitspraken gedaan, die wijzen op een consequentie, die veel meer op
zijn lijn lag. Het is, waar hij, zooals wij aanhaalden, spreekt over
het eindoordeel als een scheiding van het goede en het kwade in
ons; alsof
dit in het N.T. bedoeld ware. Deze uitlatingen wijzen op
de wonde plek, op het eigen uitgangspunt van Maurice. Wij voegen
er aanstonds bij: Maurice heeft ook dit niet geheel uitgewerkt. En
hij erkent de mogelijkheid van verzet van den individu tegen God.
Zeker, men kan, oppervlakkig gezien, zeggen: Maurices opvatting leidt
tot universalisme. Maar wij gevoelen onmiddellijk, dat hier van universa-
lisme eigenlijk geen sprake is in den zin, dien men daaraan hecht. De fout
ligt niet in een laxe voorstelling van God, noch in een laxe beschouwing
van de zonde, maar in het elimineeren van den mensch als een zelf-
standig, geheel wezen met een eigen centrum. Wij zien in den strijd
over „eternal" veel meer, naast een bestrijding op Bijbelsche gronden
van het Calvinisme, de
grenzen van Maurices Theologisch denken.
Wij gevoelen daarin het eigenaardige gezichtspunt, dat één, en een
machtige zijde der waarheid verkondigt, de bron en kroon van alles,
maar dat in zijn eenzijdigheid juist sterk uitkomt, waar het Theologisch
wordt vastgelegd. Maurice gevoelde, dat hij niet verder kon gaan,
dan hij ging: over het lot van elk individu durfde hij geen uitspraak
doen. Deze dingen zijn verborgen in Gods mysterie, \'t Is jammer,
dat hij niet uitsluitend nu ook hier halt hield, maar met zijn positief
getuigenis zijn negatieve actie tegen wat het z.i.
niet was, deed samen-
gaan. Hier schuilt iets van het gevaar, dat hij altijd het gebrek van
elk systeem noemde.

Één feit kan er grif toe leiden, dat men steeds universalisme in
hem meende te hooren. Hij zag zijn verkondiging van de liefde
Gods in Christus geopenbaard, zooals hij deze in zijn Theologie ook
deed gelden, geschokt, indien men moest aannemen, dat God zoovelen
tot altijddurende straf veroordeelt. Maurice wil het
nniverseele hand-
haven. Maar dan de werkelijkheid der zonde kennend, kan hij ook
niet zeggen, dat God toch wel allen Zijn heil geeft; daartoe is hij te
geestelijk en is de gedachte van „Vader" bij hem te heilig.

Die beide, het nniverseele van de Unitariërs en het geestelijke

-ocr page 141-

— 137 — •

van de Evangelicals te verbinden, is de strijd zijns levens geweest.
Hij onderscheidt zich èn van den Unitariër, die het geestelijke aan het
universeele èn van den Protestantschen Sectariër, die het universeele
aan het geestelijke opoffert. Hij wil vastgesteld hebben: Gods liefde
sterker dan alle macht, die haar weerstaat; en: buiten God is dood.

Noch universalist, noch particularist. Wat blijft? In elk geval
kunnen wij zeggen, dat Maurice zich niet heeft laten verleiden door de
afgoderij der consequentie! Welk een billijke en verstandige eisch
toch consequent te zijn! Maar hoeveel wordt er door consequentie niet
vernietigd!

Maurice heeft de twee termen staande gehouden, die in een
systeem niet naast elkaar kunnen bestaan. Hij heeft het systeem ten
offer gebracht, zeker dat dit offer was in den naam Gods. Hij heeft niet
anders, niet meer en niet minder kunnen zeggen. Hij wilde noch
zeggen
allen\\ noch slechts een deel, maar dat dan ook zeker en ten
einde
toe. Toen bleef er niets anders over dan te zeggen: bij God
is leven; buiten God dood.

De „manlijkheid" van het Calvinisme, dat Maurice wilde, bestaat
dan ook
niet in het zeggen: niet een deel, maar allen zullen behouden
worden. Dit is een geestelooze consequentie, die men Maurice wil
opdringen. Maar het is in de verkondiging: God is enkel en absoluut
goed. Zijn Wil enkel ten goede. Dat achtte Maurice door het Calvi-
nistisch stelsel in gevaar gebracht.

Maurice kon niet meer zeggen, en heeft er zich ook niet toe laten
verleiden iets meer te zeggen; hij bracht een
verkondiging van die
eene wereld, die van God, in haar absolute tegenstelling tot die
buiten God. Dit is zijn, wij zouden kunnen zeggen:
innerlijke conse-
quentie, de consequentie der intensiteit in plaats van die der logica.

Behoeven wij nog te herhalen, dat de individu telkens in deze
verkondigingstheologie de onoplosbare moeilijkheid brengt, en dat
grootendeels in verband met dit karakter zijner Theologie de schuld
van den mensch en Gods gerechtigheid daartegenover te weinig
erkenning vinden? Zoo wordt het Calvinisme toch slechts eenzijdig
gezien. Dal God recht eischt, is toch ook een deel van Zijn „goed-
heid". En het probleem, dat God wat Hij wil ook volbrengt, en wij
toch niet in ieder het leven Gods zien doorbreken, dat is de moeilijke
vraag, waarop ook Maurice niet het antwoord geeft. Dat niet alleen:
hij
wijst er zelfs zoo weinig op. Maar ook dit is natuurlijk teiug te
brengen tot zijn eigenaardig uitgangspunt en zijn beschouwing van den
mensch. En bij hem is het niet de vraag, of God al of niet het behoud
van alle of slechts enkele individuen wil. Maar hij verkondigt eigenlijk
dit: God wil absoluut Zijn Rijk overal, altijd, ook in ieder mensch.

-ocr page 142-

— 138 — •

Dat is een machtige gedachte van Maurice, die, verkondigd met de
kracht des Geestes, in al zijn werken ons aangrijpt. Dat heeft hij ook
in zijn laatste Essay willen geven.

Met kracht heeft Maurice de leidende tegenstelling zijner Theologie
gehandhaafd: wie met God is, heeft het leven; buiten God is de
dood. En: het leven is God te kennen; de dood Hem niet te kennen.
Buiten gemeenschap met God kunnen wij niets van de goddelijke
dingen hebben, ook geen zekerheid: „I am sure any one of our older
and greater divines would have told you that we do not want that
kind of security fof the bliss of heaven which we want for earthly
possessions. No saint in heaven has that bliss in fee; he never wishes
to have it. It is the misery of the fallen creature, that he seeks to
keep his treasures upon this tenure. The redeemed creature holds
his by continual dependence on the Righteous and Loving Being.
While he trusts in God he has no fear that any good will be taken
from him. Were he to lose that trust, he must los2 all good because
he would be separated from the Source of good." \') Alle belooning
bestaat in het kennen van Hem, alle straf in het niet kennen. Maar
in de straf is God nog aanwezig: daarom is het geen zegen niet
gestraft te worden; grooter vloek dan straf is „alleen" gelaten te
worden.

Wat het speciale punt betreft, ware er zeker veel gewonnen, indien
men „eeuwig" in verband gebracht had met de tegenstelling van „deze"
en de „toekomende eeuw": God zelf, niet de tijd, geeft daar de
beteekenis aan „eeuwig", en toch wordt de gedachte aan tijd niet
buitengesloten.

De Schot Dr. Candlish, Maurices Theological Essays bestrijdend,
noemde dit als het groote argument: naar Maurices voorstelling is er
een wet der Liefde, die ,doorwerkt, zoodat wel eindelijk allen en alles
daarmee in harmonie
moet gebracht zijn. Wij zagen reeds, dat
Maurice voor deze laatste conclusie met een „nescio" bleef staan.

Mk. Maurices Letter to Dr. Jklk. p. 9.

Theological EssAys. XVI (Slot). Concluding Essay. Grounds for laving
before the Council of King\'s College
certain statements etc. by R. AV. Jelf.
D. D. 1853. Mr. Maurices Letter to Dr. Jelf. What is Revelation? pp.
284 285. pp. 299 ff. Sequel to „What is Revelation?" pp, 12, 13,.25,238.
239. Christmas day.
p. 401. Kingdom of Heaven. Preface XXV. XXVL XXX
Epistles of St. John
- Lect. 11. The UNiTy of the New Testament. Vol. H
p. 240. The Worship of the Church, a witness for tho Redemption of the
World. To which is prefixed a Letter to F.
S. Williams Esq. over eternal.
Vgl.
Prof. J. M. S. Baljon. Grieksch-Theologisch woordenboek in voce

-ocr page 143-

139 —

Een zeer grove consequentieniakerij zegt natuurlijk: de Booze wordt
door God overwonnen. Ook de Booze dus, voorzoover er van zijn
Rijk is in het hart der menschen. Als dat dan weggedaan is, dan is
toch alleen „Christus" iu allen over en zijn allen behouden. Maar
dan komt Maurices erkenning van de mogelijkheid, dat een individu
zich kan verzetten tegen Gods Wil, dit alles weer omverwerpen. Men
dringe Maurice toch niet op, wat hij niet zegt! Candlish ziet in
Gods handelen met de menschen een „administrative government".
Juist dat mist hij bij Maurice. Zoodat wij, nu de mensch gezondigd
heeft, moeten stellen „the impossibility of there being any provision
of mercy brought within the reach of men, which does not imply a
provision also for the case of that mercy being neglected or refused".
Daarin vat Candlish zijn argumentatie tegen Maurice samen.

Nu was Maurice heftig tegen de beschouwing van Christus\' werk
als — wat hij met hetzelfde woord als Candlish noemde — slechts een
„provision" tegen de zonde. Verder hinderde hem evenzeer, dat men,
gelijk Candlish, in de verzoening zag een „substition"; hij wilde dezen
term liefst vermijden, omdat deze schijnt te veronderstellen, dat Christus
niet in werkelijkheid
is het Hoofd der menschheid en dus de gansche
menschheid in Hem
is. Verder richtte hij zich tegen de „Heidensche"
opvatting, waarin het offer middel is, om de Godheid van voornemen
te doen
veranderen, gelijk het gebed „door veelheid van woorden".
Op dezelfde „Heidensche" lijn ligt het, wanneer Christus gedacht wordt
als Een, die uit de hand Gods, in plaats van uit de hand des Duivels,
loskoopt, Maurice ziet iets van het „Heidensche" in de Evangelical
opvatting. Daarop doelt hij telkens. Maar hij let meer op de verbas-
tering van hun beschouwing. De gedachte, dat Christus voldeed aan
de gerechtigheid Gods is toch zekerzuiver Theologisch,niet„Heidensch",
hoe men daarover dan ook denken moge.

In het „offer" pulseert al het goddelijke en al het menschelijke,
en de verhouding van God en mensch. Het is de grond van geloof
en leven, van ware Theologie en Ethiek. Geen woiuler, dat Maurice
als antwoord aan Candlish juist het „offer" tot onderwerp van behan-
deling koos, en de beteekenis daarvan in den Bijbel naging. Wij
voelen in deze beschouwing van „offer" weer het hart van Maurices
gedachten kloppen.

In den geheelen Bijbel is de Openbaring Gods het eerste, ook bij
het offer. Immers, God spreekt aan het altaar; Hij werkt eerst ver-
lossing en stelt dan het Paaschoffer in tot een gedachtenis; Hij zelf
schrijft aan het volk voor, hoe zij Hem moeten offeren, wat Hem
welbehagelijk is. De mensch van zijn kant brengt in het offer iets
aan God, God leidt hem langzamerhand tot erkentenis, dat hij niet

-ocr page 144-

140 —

iets, maar zichzelf moet geven. Eindelijk is het hoogste inzicht,
waarin God hem leidt dit, dat zichzelf aan God
geven, is om Gods
Wil zichzelf
verliezen, zichzelf loslaten, om God in zijn leven te aan-
vaarden. God, dat is Gods Rijk, Gods ordinantiën, de plaats, die
God voor den mensch heeft bestemd. Zoo gevoelen wij ook hier
weer, dat de hoogste, religieuze daad tevens is de diepste bron van
het ware zedelijke bestaan.

In den Hoogepriester Jezus Christus, die van eeuwigheid de bron
is geweest van alle „offers", wordt nu als Hij op aarde komt, alles
vervuld, wat van het „offer" geldt. Daar wordt immers in
het offer bij
uitstek allereerst God ten volle geopenbaard en uitgedragen tot de
menschheid. En levens verliest in Hem de menschheid (wier Hoofd
Hij is) zichzelve aan God en wordt zoo volkomen tot God gebracht.
Hij was een Zoon: en op Zijn Zoonschap berust alle verhouding tot
God, waarvan de offers getuige waren. Hij droeg lijden en zonde,
doordat Hij deze het diepst gevoelde, er het diepst in deelde. En
toch, in die gemeenschap met den mensch was Hij gehoorzaam aan
God en kwam dus des Vaders wezen in den Zoon volkomen aan het
licht. De zonde der „menschheid", namelijk de scheiding van God,
werd in dit offer volkomen opgeheven: hier was immers volle ge-
meenschap. Hij, als de Zoon Gods en tevens Hoofd der menschheid,
openbaart zoo aan heel de menschheid, dat zij het kindschap Gods
heeft in Hem. Maar tevens geldt Zijn Zoonschap ook in haar zedelijke
beteekenis voor heel de menschheid; Hij is als Gods Zoon tevens de
ware Broeder der menschen, die Gods kinderen zijn, en doet hun
zoo zien, dat zij in Hem als broeders van elkaar geschapen zijn.

Geen „provision" dus maar een openbaring van den levenden God,
zooals Hij
is, en tevens van de menschheid, zooals zij — realistisch
gesproken — voor Gods aangezicht van eeuwigheid
is, en hoe zij
datgene kan zijn, wat zij eigenlijk is, kinderen Gods en broeders, nl
door het offer. Nooit anders dan door offer heeft de mensch
tot zijn waarheid kunnen komen : daarin ligt zijn ware leven religieus
en ethisch, individueel en sociaal. Hier vinden wij nog eens meer
samenhangend uiteengezet, wat Maurice altijd geleerd had; deze uit-
eenzetting werpt op het voorgaande, en omgekeerd het voorgaande
op deze uiteenzetting een helder licht.

Maurice erkende, dat er zeker nog meer in de Verzoening lag,
dan hij er in zag. Maar hij wilde in elk geval Verzoening gepredikt
hebben, als een feit voor allen, een Evangelie, niet als een theorie.
Een volkomen offer, dat volkomen de zonde, die in zelfzucht bestaat,
heeft weggenomen.

Hier komen het uitgangspunt en de tendenz van Maurices Theo-

-ocr page 145-

141

logie zoo duidelijk mogelijk uit. Vanzelf ook dat gemis, dat wij vroeger
reeds noemden. De vraag, die Candlish aan het slot stelde, wordt niet
beantwoord, dan in dezen vorm: buiten God te zijn, de bron van
alle ellende, is de „provision", de „straf" van God tegen het zijn
buiten Hem, juist zoolang als men buiten Hem is.

Wij beschouwen nu Maurices Theologisch verweer tegen de
Oxford-beweging. Deze moest wel in sommige opzichten Maurices
sympathie hebben. Wij zullen daarop later terugkomen in een
ander verband. Maar hier zij er op gewezen, dat hij met de
Oxford-beweging stond tegenover de Evangelicals. Al was zijn
positie tegenover hen geheel anders dan de hare, toch kon hij
gevoelen voor den strijd der Oxford-mannen. Wat nader het Theolo-
gisch beginsel betreft, wilde men pok in Oxford geen uitsluitend
baseeren op den val des menschen in den ultra-Protestantschen zin.
Ook hier zocht men een Theologie van meer Katholiek gehalte, en
wel in nauwe aansluiting aan de Sacramenten en de Belijdenis. Dat
was althans meer in de lijn van de Verbondsgedachte, die Maurice
op zijn eigen wijze hield, dan in die van de strakke Praedestinatie
waartegen Maurice zich keerde als het allerverderfelijkste. Oxford
en Maurice gevoelden dezelfde behoeften, deelden veel gemeenschap-,
pelijke liefde en hadden veel gemeenschappelijke vijanden.

Maurice gevoelde sterk, dat de Hervormers, wier ware erfgenamen
de Evangelicals roemden te zijn, gegeven hadden, wat zij geroepen
waren te geven. Zij waren z.i. evenwel niet de mannen, om de
beteekenis en het recht der
gemeenschap, der Katholiciteit te doen
gevoelen. Als nu de Oxford-beweging zich tegen dit individualisme
kant, dan ook weer kan Maurice dit streven waardeeren.

De Oxford-beweging wilde niet alleen tegenover de Evangelicals,
maar ook tegen het Liberalisme en het (Duitsch) Rationalisme een
bolwerk vormen. Ook dat Rationalisme en Liberalisme waren Maurice
niet sympathiek.

Newman achtte een „Second reformation" noodig. Maurice was
hel daarmee eens.

Van de Oxford-mannen spreken wij nu verder in dit verband
hoofdzakelijk over Newman. Daarbij houde men in het oog, dat
natuurlijk de Oxford-beweging en Newman niet volkomen ident zijn.
Meer dan één strooming en meer dan één geest is in die beweging.

\') R. S. Candlish. D. 1). Examination of Mr. Mauricos Theological Essyas
London.
1854.

Thk Doctkine of Sackifick. Life. Vol. 11. pp. 378, 379.

-ocr page 146-

142 —

hoezeer toch ook weer een geheel, te onderscheiden. Newman legt
in zijn „Theory of Development" den nadruk op het historisch
karakter van het Christendom. Er zijn beginselen medegedeeld, die
langzamerhand zich ontplooien in den geest. JVlen moet niet Ratio-
nalistisch zich vasthouden aan een „leading idea" in het Christendom:
de een zag er deze, de andere gene idee in. Al die ideeën zijn waar-
heden als verschillende gezichtspunten, niet de heele waarheid. Daar-
tegenover stelt Newman, dat een onfeilbaar gezag noodig is, wil men
voorkomen, dat men krijgt 5f eenheid van vorm met verlies van
eenheid van leer, d.i. latitudinarisme; öf eenheid van leer met verlies
van eenheid van vorm, d.i. Sectarisme. Aan beide euvels gaat het
Protestantisme mank.

Naast deze strooming noem ik hier onmiddellijk een gansch andere:
die, welke aangegeven wordt door de „Essays and Reviews". Ik doe
dit, omdat Maurice tegenover beide hetzelfde standpunt inneemt:
tegenover Newman vooral in een voorrede bij zijn werk over den
Hebreeërbrief, tegenover de "E. and R." in de „Tracts for Priests and
People".

Deze „E. and R." in 1860 verschenen in hetzelfde Oxford, werden
opgemerkt als een nieuwe keer in de Engelsche Theologie. Zij brachten
het „echte" Liberalisme. (Pfleiderer). Het is meer opgemerkt, dat in
de Engelsche Kerk na een tijd van overheerschend Evangelicalisme
de Hoogkerkelijke strooming tot macht kwam en dan daartegenover
weer het Rationalisme. De erkenning van Bijbelkritiek, de gedachte
van de opvoeding der menschheid; kritiek op de wonderen; een zoo-
veel mogelijk latitudinarische opvatting der Kerk, zijn hier aan het
woord in de zeven mannen, de „septem contra Christum", die de
Theologische wereld in rep en roer brachten. Door velen werd deze
verschijning beschouwd ook als een soort tweede hervorming, waarvan
niets dan ellende of alleen heil te wachten was voor de Engelsche
Theologie \').

Toevallig Is het natuurlijk niet, dat Maurice, tegenover die beide
stroomingen hetzelfde kan stellen en ziCh geroepen acht te stellen.
Tulloch zegt: „His (nl. Newmans) Anglo-Catholicism was after all a
state of transition from Evangelicalism, or something like
Liberalism
(ik cursiveer) to Romanism".\') En verder: Newmans uitgaan van
„ideas in the mind" lag voor Maurices gevoel op de Liberale sub-
jectivistische lijn.

\') Essays and Reviews. Prof. KiiuyF. Goschiodouis van hot Anglo-
Katholicisme. Hoofdstuk
X. Herzog. R. E. in in voce. Prof. v. Veen. Eon
eeuw van worsteling, bl. 599.

\') Movements öf religious Thought, pp. 120, 121.

-ocr page 147-

- 143 --

Newmaii en Maurice — en dit verklaart mee het eigenaardig
verschilpunt van hunnen gedachtengang, — waren verschillende geestes-
menschen. Newman zag de buitenwereld van nature als een scepticus :
hij kon er God niet in zien. Zoo wordt het — ik zeg natuurlijk
niet: geheel verklaard! — maar toch doorzijn persoonlijk leven nader
toegelicht, hoe hij noodig had en achtte
gezag. Dat gezag kon hij
ten slotte niet anders vinden, dan in dat van een
bepaalde Kerk, in
leer en organisatie.

Maurice is „van nature" geloovig. Hij kan niet anders dan als
geloovige zien, in zich en ook buiten zich. God spreekt voor hem van
zelf. Hij leeft in de onmiddellijkheid der dingen. Gezag kan hij
alleen erkennen in den levenden God. De Kerk leeft bij hem eigenlijk
niet door gezag te
oefenen, maar door het gezag van een levenden
God, die zich openbaart, te
erkennen.

Newman noemt „ideas" die „judgnients which are firmly fixed
in our minds and have a firm hold over us". Zoo schept de Bijbel
ideeën, namelijk in den geest van den lezer. Begrijpelijk, dat dan de
Kerk ten slotte beslist, wat de ware „idee" is.

Hiertegenover stelt Maurice, dat de Bijbel openbaart, „unveils"
iets dat
is; en dat dus de idee niet is in den lezer, maar in den Bijbe\'
of eigenlijk in den levenden God, die Zichzelf daarin openbaart. Een
Onfeilbaar gezag is noodig, ook dit erkent Maurice: maar het is
eenig en alleen in dien levenden God, die inhoud en verklaring tevens
van den Bijbel is. Noch de Kerk en haar traditie, noch de Bijbel zijn,
wat zij moeten zijn, indien niet de levende God daarin begin en einde is.

Was er vóór het Pausdom reeds gevoel van eenheid, dan wijst
dit op den dieperen grond, de
eenheid in Christus; zoo raakt de
Kerk los van haar eigen bodem, Christus, indien zij
uit zichzelf wil
zijn en zeggen, terwijl haar wezen is in
afhankelijkheid. Dit geldt ook
op het gebied van de Theologie. Op de vraag: „wat is waarheid?"
mag niet geantwoord worden: waarheid is de juiste
opinie. Daarmee
is het eigenlijk liberale beginsel door Newman binnengehaald, al is
zijn conclusie natuurlijk anders, dan die van het Liberalisme. Jezus
zegt: „Ik ben de Waarheid". De belijdenis zegt: „Ik geloof in God
den Vader". Maar de Oxford-Theologie zegt: „Wij gelooven in
den Vader, den Zoon, den Heiligen Geest, omdat wij
eerst in de
Heilige Katholieke Kerk geloofd hebben. Zonder haar gezag zouden
wij niets geloofwaardigs aangaande God weten." \')

\') J\'rof. r. D. cuanteine de i,a Saussyh. Zokorlioid en twijfel, bl.
150, 151.

") Ei\'ISTLe to the Hebhews. Prefacc. Theological Essays. Preface to
the third edition.

-ocr page 148-

144

Nog in de bespreking van de„Orammar of Assent" wijst Maurice
er op, dat bij Newman alles „assent" is. Deze gedachte kan Maurice
niet onsympathiek zijn; ook niet, dat Newman nadruk legt op
„real
assent". Maar wel is het Maurice duidelijk, dat men nog niet tot de
/•^fl/fVe^V gekomen is, al is er een „real assent", wanneer die „assent" tot
voorwerp slechts een „proposition" heeft. Een dergelijk tekort ziet
Maurice in het feit, dat Newman altijd zegt, dat „Christianity" dit of
dat gedaan heeft. Dan alleen heeft Maurice hoop, wanneer Chris-
tianity wil zeggen: de Openbaring van den Zoon Gods \'). Wij gevoelen
het in alles: Maurice de man van de onmiddellijkheid, van het geloof.
Maar wij gevoelen ook, dat er — ik zeg het met eenigen schroom,
maar men zal het, hoop ik, verstaan —een zekere „naïviteit" hierin ligt.
Deze is altijd het geloof eigen : zij is het heilige en de kracht van
het geloof. Maar hier, in Theologicis, bemerken wij het gebrek aan
erkenning van het tweeledige der „waarheid", die altijd in deze wereld
ook een
subjectieve zijde heeft. Dat juist plaatst Newman voor de
vraag: kunnen wij, en hoe en waar kunnen wij, in dit leven de
„waarheid" hebben, terwijl er zoovelerlei „opvattingen" van waarheid
zijn? Dat probleem nu wordt door Maurice niet zoo volkomen ont-
wikkeld en natuurlijk dan nog minder bevredigend behandeld.

Volgens den Amerikaanschen uitgever van de Essays and Reviews
is Romanisme het eenige alternatief van Rationalisme. Maurice stelt
zich tegenover dat Rationalisme, evenals de Oxford-mannen, doch
zonder Romanist te zijn, en op denzelfden bodem, dien hij tegen
Newman innam: de getuigenis van den levenden God. Daarin ligt
ten slotte ook de bescherming tegen latitudinarisme. Op zichzelf
genomen had Maurice geen principieel bezwaar tegen Bijbelkritiek,
tegen de gedachte van de opvoeding der wereld, integendeel de
opvoedingsgedachte, hand in hand met openbaring, heerscht sterk in
zijn Bijbelbeschouwing. Evenmin was hij tegen Schriftverklaring op
dezelfde wijze, waarop men andere boeken verklaart; hij was ook
overtuigd van het ruime karakter der Engelsche Kerk; hij erkende,
gelijk de Bijbel, een „verifying faculty" in den mensch.

Maar voor een karakteristiek van Maurices eigenlijk verschil met
deze mannen, in het algemeen met het Liberalisme, is opvallend zijn
bezwaar tegen Temples Essay over de opvoeding der wereld. Daarin
heet het Joodsche volk aan het algemeen te hebben bijgebracht: het
„monotheisme". „The calling of a man, a family, a nation-— the
growth, the sins, the punishment of the man, the family, the nation —

\') contomporary review. May 1870. Vol. XIV. pp. 151—172. „Dr.
Newmans Grammar of Assent."

-ocr page 149-

— 145 —

all that Divine human record — is only to tell mankind not to worship
a great many Gods. Oh! miserable result of law, history, prophecy!
Miserable substitute for the revelation of
the living God, from whose
service all idolatries are deflections, in whose worship all the partial
worships of the nations must be united!" De levende God geeft een-
heid aan de Schrift, Zijn Wil openbaart zich in Zijn werken, ook de
wonderen.

Nu dreigt voor het Liberalisme de levende God in „monotheïsme"
begraven te worden, realiteit te verzinken in opinie; belijdenis, die
erkenning is van realiteit, aangezien te worden voor een subjectieve
opinie. Zoo wordt dan in de Kerk en haar Belijdenis gezien een
knellende band, terwijl zij inderdaad een bevrijding brengen van de
slavernij van opinies en verheffen tot de bevrijdende werkelijkheid
Gods.

Terwijl nu de schrijvers van de Essays voortdurend bezig zijn
met de moeilijkheid, om de ware verhouding tusschen geloof en weten-
schap te zien, kan er principieel niet de minste moeilijkheid zijn. Wel
tusschen een opinie en de Theologie kan strijd zijn; maar nooit
tusschen ware wetenschap en Theologie, die beide tot object hebben
dat wat
is. Is er iets, dan is alleen wetenschap, is er een levende God,
dan is alleen Theologie mogelijk.

Tegen het subjectivisme en het nominalisme in het Liberalisme
keert Maurice zich dus in hoofdzaak. Zijn leer over de verdraag-
zaamheid verwerpt hij, omdat zij uitgaat van de onzekerheid van alle
waarheid. Van het eclecticisme, tegelijk met het subjectivisme zoo
sterk in den geest der zoogenaamde Broad-Church-partij, waarin het
Liberalisme van de Engelsche Kerk vertegenwoordigd is, is hij krach-
tens zijn beginsel een verklaard vijand. Eclecticisme toch is de apo-
theose der opinie, met het grootst mogelijke scepticisme tegenover
objectieve waarheid en werkelijkheid en de kennis daarvan.

Maurices behoefte aan een „second reformation" was, ook in de
Theologie, het terugkeeren tot den levenden God. Uit de Theologie
moet ook de geest der „wereld" gebamieu worden. En dat wasvoor
een groot deel de handelsgeest, die zich deed gevoelen in theorieën
van afkooping van straf, in vele beschouwingen, die men hoort over
de satisfactie. De reëele tweede hervorming, die noodig was, was in
alle opzichten het aflaten van het „twee heeren dienen".

Als de Oxford-beweging in een tijd, waarin alles scheen vlottend
te worden, in de Kerk en haar gezag een vervulling vindt van
dc dringende vraag naar een vast punt, en de Oxford-Essays veel wat

\') tuactd fok Priests and People. First Sorios. No. II. p. 9.

10

-ocr page 150-

146

vast geacht werd ondermijnen, is er voor Maurice slechts één vaste
grond: God; en voor den mensch slechts vastheid in belijdenis van
Hem. Belijdenis, gansch iets anders dan opinies. Nader gezegd ligt de
Church-reformation op Theologisch gebied hierin: zij brenge tegen-
over „misunderstanding, contraction or underrealising of the truth of
God\'s Absolute, Fatherly Love, of the Incarnation, of the Sacrifice for
all, which are the great elements of Christianity as the Revelation to
mankind and the universe .... the reassertion of these truths in
their fulness apart from their Calvinistical and Tractarian limitations or
dilutions". Dat is in enkele woorden de Theologie, die Maurice
heeft gegeven

Als wij het karakter van zijn Theologie maar weten, dan komt
het ten slotte op een benaming daarvan weinig aan. Toch is het
zeer gevaarlijk en geeft het ons een scheef beeld van Maurice, wanneer
hij, gelijk gewoonlijk, als „liberaal" Theoloog wordt gekenschetst. Ik
behoef na het voorgaande daarover niet veel meer te zeggen. Enkel
en alleen kan men dit „liberaal" aanvaarden, wanneer men deze
combinatie mogelijk acht, die Strachey schreef met het oog op Samuel
Clark: „An orthodox, though a liberal clergyman of the Church of
England". Maar, wat zegt het ons dan eigenlijk?"^)

Wij staan ten slotte stil bij Maurices strijd met het Agnosticisme,
die voor een deel het latere gedeelte van zijn leven vulde. De ver-

Tkacts fou Priests and People. First Sories. No. II VI. Sec. Her
No. X. XiV. On Family Worship), pp. 140, 147 en passiuL Kingdom of
Christ
. Vol. I. pp. 198-204.

Memorials of Samuel Clark. Introduction p. XXXI.

Pfleiderer onderscheidt do breedkorkeUjke beweging onder leiding van
Thomas Arnold en Maurice van hot besliste iiboralisme. Maar als hy zegt,
dat Arnold het
ivezeulijke in het Christendom zcokt, dat allo partijen in oii
buiten de Kerk gemeen hebben, on dat dit wezenlijke is „die praklischo
Frömmigkeit" enz., dan moet hü toch ook zelf gevoelen van lioo gansch
anderen geest Maurice is.

De Amerikaan Hedge noemt in zijn voorwoord biJ de Amorikaansoho
uitgavo van de Essays and Reviews Maurice in\'één adem met Stanley
en drie mannen van do E. and R., Powell, Williams en Jowott. Herzogs
Realencycl. bü do Breed-Kerkeiyko partij.
Prof. Kruyf (geschiedetiis van
hot Anglo-Katholicismo): liberaal. Enz. Vgl.
Life. Vol. I pp. 18:1,184, 289. Vol.
II pp. 3Ö9, ö27, öOö.
Stopford A. Brooke zegt dat Maurice was „the real
religious loader of liberal theology". Deze nomoncatunr „religious\'" en dan
„liberal vóór ,.theology\'\' verraden onmiddellijk al eon anderen geest dan
die van Maurice. Voor hom is Theology veel te absoluut „kennisse Gods",
dan dat zij een praedicaat zou dulden, Dat, daargelaten, —wantik erken,
dat deze overtuiging van Maurice volstrekt niet
ons het recht kan ontnomen
om aan zijn Theologie toch een bepaald praedicaat to verbinden — erkent
Brooke, dat de strooming, waarvan Maurice de bron is, nu alweer is geleid
in een hom vreemde bedding. Welnu, dan helpt toch ook zulk oen (luali-
ficatie niet veel. M. i. verbergt zij Maurice meer, dan dat zij hem doet zien.

-ocr page 151-

147 —

i

schijning van Mansels Bampton-lectures van 1858 „Tlie limits of reli-
gious thought" gaf er het sein toe. Het ging in deze controverse over
het wezen en de kenbaarheid van de openbaring Gods. Heel Maurices
denken was gebaseerd niet alleen op de realiteit, maar ook op een
bepaalde opvatting van de openbaring Gods en haar kenbaarheid.
Wij hadden deze dingen dus schijnbaar beter aan het begin kunnen
stellen. Maar Maurice had al deze dingen als vanzelfsprekend geac-
cepteerd; eerst nu werd hij door Mansel opgeschrikt en gedrongen
er Theologisch-philosophisch nader rekenschap van te geven. Ook Phi-
losophisch: zoodat wij ook van zijn Philosofischen gedachtengang
hier iets te hooren krijgen.

Wij komen op de grenzen van „natuurlijken" en „geopenbaarden"
godsdienst, van Philosofie en Theologie, van „subject" eu „object". Een
enkel woord daarover zij hier genoemd tot nader verstaan van Maurices
Theologischen denktrant, vooral in verband met den Mansel-Maurice
strijd. Grenzen te trekken is evenwel minder Maurices kracht, dan
lijnen te doen zien.

Maurice wilde niet weten van de onderscheiding van „natuurlijken"
en „geopenbaarden" godsdienst op de gangbare wijze. Dat kan
natuurlijk door het eerste in het tweede of het tweede in het
eerste te doen ondergaan. Zoo gezien volgde Maurice den eersten
w\'eg. Maar daar voor hem godsdienst een „Heidensche" term was, en
hij in plaats daarvan sprak van het Koninkrijk Gods en de daarin
bej^repen „constitution" (ordinantiën), wordt de heele onderscheiding
eigenlijk ondermijnd. Want immers wordt de subjectieve factor, de
mensch, die God kent en dient en dat doet in afhankelijkheid van
de wijze, waarop hij God meent te kennen, ter zijde gelaten. Dat
Koninkrijk Gods wordt geopenbaard, „ontsluierd", overal in natuur,
geschiedenis, ervaringen der menschen. Maurice stelt in de plaats
van de gewone onderscheiding van natuurlijk en geopenbaard deze :
God openbaart zich door de
Natuur en door den Gód-Mensch,
terwijl er tusschen deze beide volkomen analogie is, en de laatste, de
hoogste, de nu\'ndere helpt vertolken\'). Principieel kan er dan ook
weer geen strijd zijn tusschen openbaring en de feiten door de ware
wetenschap, die geen systeem maar feiten zoekt, aan den dag gebracht.
Ook Darwin en Huxley, voorzoover zij feiten brengen, stellen deelen
van Gods openbaring in het licht.

Evenwel missen wij telkens hier het subject, den mensch cn zijn
kenvermogen. Wij missen eigenlijke Anthropologie met de erkenning.

\') öequef to What is Revelation? p. 125.

-ocr page 152-

148

dat de mensch is een afzonderh\'jk geheel, een eigen wereld, waaruit
ook verschillende gedachten en werken in bonte rij opkomen.

Op Philosofisch gebied gaat zijn voorliefde ook niet uit naar
de kennisleer. Taak der Philosofie is: zoeken naar waarheid
Niet meer dan zoeken, maar ook niet minder dan waarheid. En waar-
heid neemt voor Maurice altijd den vorm aan van „Being", iets dat
is.

Ook hier is Maurice dus krachtens deze gedachte zoo ver mogelijk
verwijderd van het eclecticisme. De Theoloog heeft eigenlijk den
Philosoof de Wet al gesteld. Een Philosofisch
systeem is dus in
tegenspraak met de taak der Philosofie. Het sluit het
zoeken uit, omdat
het zegt: hier, in mijn systeem, is de waarheid; en dit sluit altijd in
een negatie van waarheid, die bij anderen is. Bovendien ligt de
waarheid niet in een systeem, maar in een Persoon. Zouden wij
naast Kant twee namen moeten noemen, die Maurices voorliefde
hebben, dan zijn het Plato en Baco % juist omdat zij ieder op eigen
wijze realiteit gezocht hebben, dat wat /s, en de dingen zelf gevraagd
hebben, wat zij zijn, om, niet misleid of verblind door opinies
over
de dingen, zijn van schijn te leeren onderscheiden.

Wanneer men hoort: Philosofie is zoeken naar de waarheid; en
b.v. Parmenides, Spinoza, Hegel in één adem genoemd worden,
natuurlijk niet, omdat Maurice hen gelijk acht, maar omdat hij hun
gedachten naast elkaar kan waardeeren als „recognitions of the intel-
lect of that which the intellect cannot conceive, of a God who must
make himself known", dan gevoelt men, dat wij bij Maurice niet
zoozeer een specifieke Philosofische richting te wachten hebben\').
Wel is Maurice een voorbeeld van ingaan in de gedachten der ver-
schillende Philosofen. Maar hijzelf wil niet anders dan Theoloog zijn.

Wat Maurice zegt over de verhouding van Philosofie en Theo-
logie toont, dat voor hem eigenlijk
de waarheid, en de oplossing van
alle dingen ligt in de ontmoeting van mensch en God in Christus.
Deze oplossing stelt hij boven een kunstmatige poging, om de Philo-
sofische en Theologische methode in harmonie te brengen 1). Het
gaat hem ten slotte ook niet om de verhouding van „subject" en „object"
enz., maar van „mensch" en „God", „wereld" en „God" enz. De
Philosofie vraagt, omdat zij slechts zoeken is, om een Openbaring,
die het volle antwoord geeft. Juist gelijk Maurices opvatting van de
verschillende godsdiensten. Deze is, dat daarin verschillende gedachten

-ocr page 153-

149 —

voorkomen, wier waarheid, ontdaan van al wat er onzuiver en gebrekkig
in is, vervuld wordt in het Christendom. De Openbaring is de „ver-
,vulling". Zij is het „complement" van de Philosofiei).

Eenigszins in aansluiting aan een bepaalde Philosofische richting
spreekt Maurice ten opzichte van Kant. Maurice wil aanwijzen, dat
de rede in dien zin, waarin Kant er van spreekt, boven zichzelf uit-
wijst, een hoogere Rede eischt; dat de rede dus niet door zelfverhef-
fing, maar door ontvangen, verlichting door die hoogste Rede, waarlijk
redelijk blijft"). Daarin wordt dan eenigszins de brug tusschen subject
en object gezien; doch het is wel een weinig zoo, dat dan ook de
rede wordt achtergelaten of eenmaal over
de brug in aa/iA/ddi\'/ig over-
gaat.
Dit is het wonderlijke: „to hear the Name into which we are
baptized as the one which satisfies every longing, fills every chasm
in the heart and spirit of man; how the ages are bound together;
the Creed of the earliest being still the Creed of the latest; the old
man seeing Him that was from the beginning, even as the child knew
the Father; how all the exercises, definitions and determinations of
the Intellect are thus transcended and yet their purpose explained and
indicated; how experience leads to submission; how Reason, when
it has attained its highest point believes and obeys and worships"\').
Dat is taal van aanbidding!

De Openbaring van den levenden God en Zijn kennis zijn de
hoogste goederen, de onderstellingen van Maurices beschouwingen.
Maar ook in dit laatste zien wij weer: de vraag, /we kennis van God
mogelijk is, wordt niet zoo zeer als een kwestie gevoeld. En wanneer
Maurice er al op wijst, dat God door de in Hem gewortelde verhou-
dingen b.v. in gezin en volk zich bekend maakt, dan blijft toch nog
deze vraag onbeantwoord

Nu evenwel richtte Mansels optreden Maurices oog daarop. Mansels
bedoeling is geweest met behulp van de redeneeringen van het Agnos-
ticisme, door Hamilton voorgestaan, het terrein der Openbaring, nader
gezegd den Bijbel, te beveiligen tegen aanvallen, en zoo door een
kritiek van het kenvermogen ten opzichte der eeuwige dingen, dieper
dan de Engelsche Apologetiek het deed, den twijfel aan de Goddelijke

-ocr page 154-

150

Openbaring, in den Bijbel vervat, te bestrijden. Hij wilde leeren, dat
men vrijmoedig en beslist bij den Bijbel zou blijven.

God moet zijn, zoo begint hij zijn betoog, absoluut, oneindig,
eerste oorzaak. Nu gaan deze begrippen evenwel boven onze kennis,
die nooit anders dan het eindige kan bevatten. Dit bewijst evenwel niet,
dat God niet absoluut enz. zou zijn, maar enkel toont het de beperkt-
heid en gebrekkigheid van ons kenvermogen, een bezwaar, dat even-
goed den Philosoof als den Theoloog drukt. De bezwaren van Philo-
sofische zijde ingebracht tegen het spreken van een „absoluten Ood"
enz. treffen dus den Philosoof ook en spruiten voort uit een onrecht-
matig gebruik der rede, die zich uitspraken vermeet op een gebied,
waar zij niet bevoegd is.

Onhoudbaar is dus het Rationalisme, dat den mensch de uitspraak
toekent op het gebied van het Goddelijke; het Dogmatisme, dat van
denzelfden aard is als het Rationalisme, alleen hierin daarvan verschilt,
dat het Rationalisme in eigen kennis en ervaring meent de hoogste
maatstaf van Goddelijke waarheid te hebben, terwijl het Dogmatisme
den Bijbel als Gods Openbaring aanvaardt. Maar het meent toch
ook met behulp der rede daaruit een systeem te kunnen vormen.
Zoo wordt ook hier weer de mensch bevoegd geacht in Goddelijke
dingen te oordeelen. In den grond één met het Rationalisme is de
Mystiek, die een intuïtie erkent als middel tot kennis van het Goddelijke.

Wij kunnen dus God niet kennen, gelijk Hij is, noch ook kunnen
wij een absolute moraal kennen, maar God geeft ons in Zijn Open-
baring waarheid, die niet „speculatief", maar „regulatief" waar is, d.w.z.
geadapteerd aan onze vatbaarheid. En God geeft regels voorhandden.
Deze zijn wel analoog aan, maar niet ident met de Goddelijke natuur.

Er zijn nu drie bronnen voor de kennis van Gods wegen : voor-
eerst concludeeren wij uit eigen zijn en denken tot wat wij a priori
voor God recht en wijs achten. Ten hveede: de natuur, waarin Gods
providentie blijkt. Ten derde: de Openbaring „attested by its proper
evidences". Waar nu de rede zoo gebrekkig blijkt, daar kunnen wij
wel aannemen, dat de Openbaring, door voldoende gronden bewezen,
meer is dan de rede. Het zou dus dwaasheid zijn, die Openbaring
op te geven, al zouden eigen ervaring en natuur er mee in strijd
schijnen. Indien men den Goddelijken oorsprong der Openbaring
verder erkent, zou het dan ook inconsequent zijn er een keuze uit
te doen, er één hoofdidee uit te zoeken\').

-ocr page 155-

151 —

Mansel begint met drie praedicaten van God, en leidt\'uit de
onmogelijkheid, om deze te bevatten, Gods onkenbaarheid voor ons
af. Terwijl hij sterk vasthoudt aan de persoonlijkheid Gods, schijnt de
gedachte, dat God Persoon is, voor hem toch geen gewicht in de
schaal te leggen ten opzichte van de mogelijkheid der kennis Gods.
De conclusie van den bestrijder van het Rationalisme en Dogmatisme,
is de rede weer op den troon in de stellige uitspraak der rede: wij
kunnen God niet kennen, gelijk Hij is!

Voor Maurice ligt het uitgangspunt in die dingen, die Mansel
ontoegankelijk acht voor den mensch. Al wat Maurice beoogde zou
weg zijn, indien God Zichzelf niet had geopenbaard en kennis van
God-zelf onmogelijk was. Mansel verwijtend, dat hij niet voldoende
definieert en dat hij altijd in alles niet anders dan „notion" en „dogma"
ziet, gaat hij Rationalisme en Dogmatisme omschrijven uit het leven,
doet zien, dat zij niet alleen op een bepaalde school wijzen, maar
uit het volle menschenleven opkomen. Aan elk ligt een waar beginsel
ten grondslag, dat evenwel, los van de waarheid van het andere, tot
dwaling wordt. Tegenover Mansels bestrijding van beide stelt hij het
Koninkrijk en de daarin gegeven „Constitution". De Openbaring is
een „Unveiling" van zekere waarheden; ten slotte de Openbaring van
een Persoon, een levenden God, die Zich doet zien. Zich bekend
maakt.

Het ware Dogmatisme zegt: dit Koninkrijk, deze constitution
houd ik vast. Het ware Rationalisme leert dan weer eigen subjectieve
opvattingen van dat objectieve te onderscheiden. Tevens ziet Mauricc
in het Koninkrijk Gods, de Constitution, als uitgangspunt een over-
winning van de gevaren van Dogmatisme en Rationalisme: zoo wordt
immers de „waarheid" noch in een dogma, noch in den menschelijken
geest gezocht!

Mansels bezwaar tegen den hoogeren vorm van het Rationalisme
in de Mystiek ondervangt Maurice door de beteekenis van geloof te
doen uitkomen in den zin van Hebr. XI, iets, dat zeker door Man"Sel
verwaarloosd is. Waarheid, voor Mansel een conceptie van den men-
schelijken geest, ligt voor Maurice in Hem, die zegt: „Ik ben de
waarheid"; dus in een Persoon. Jezus zeide tevens: „Die Mij gezien
heeft, heeft den Vader gezien". Dat is de beteekenis der Incar-
natie,die evenmin als dc Triniteit een dogma is, zooals Mansel haar schijnt
te bezien, maar het feit der Openbaring Gods, het feit der verzoening,
het feit van de eenheid van God en Mensch. Openbaring van God-
zelf en tevens de Openbaring van de absolute moraal, die tegelijk
èn Goddelijk, èn menschelijk is. Daar is de coëxistentie van eindig
en oneindig gegeven.

-ocr page 156-

-- 152 —

Dit is evenwel niet anders, dan een getuigenis tegenover Mansels
stellingen, niet meer en niet minder. Die zelf tast Maurice eigenlijk
hierin niet aan. Hij laat de redeneering voor het grootste deel liggen ;
accepteert die schijnbaar als juist. Doch hij wil niet erkennen de
conclusie: wij kunnen Godzelf niet kennen; en Hij heeft slechts ge-
openbaard, wat Hij wil, dat wij van Hem zullen denken, en dat wij
zullen doen. Als realist getuigt Hij tegen Mansels nominalisme. Maurice
zegt wel, dat rede en geweten een antwoord ontvangen in de Open-
baring: „If it is the Revelation of a Moral Being — of a Being of
Truth, Goodness, Justice, Mercy, — is the faculty which demands the
Infinite and Eternal and Absolute disconted? Would it say„ I do not
want this, but only the name or notion of what is infinite, absolute,
eternal?" Would it not say „Yes; Truth, Goodness, Justice, are exactly
what cannot be brought under the laws of space and time, what defy
all kinds of finite meas urement?" En de „praktische Vernunft" zou
antwoorden: „Yes, here are those principles of Justice, Goodness,
Truth which constitute my obligation to be true and good and
just"Maar hierin zien wij alleen dit, dat Maurice God
anders
denkt, Gods wezen in een ander licht ziet, en zoo waarheid en kennis
der waarheid een kwalitatief andere beteekenis voor hem hebben, een
beteekenis, waar het begrip van oneindig volkomen buiten staat. Het
resultaat zal dus zoo zijn, dat het feit, dat wij het begrip oneindig,
eerste oorzaak, absoluut, niet kunnen vatten, nog niet uitsluit de
mogelijkheid van de kennis van den Oneindige, den Absolute, de
Eerste Oorzaak. (Mogelijk is deze kennis hierom, omdat wij naar Gods
beeld geschapen zijn). En dat is het beslissende: aanvaarden wij dit, dan
zijn wij op den juisten weg: God is en blijft dan God; en wij beeld.
Laten wij dit niet ten volle gelden, dan verklaren wij onszelf ten
slotte tot God, en al wat boven ons ligt, zal worden gebeeld naar
onzen geest. Dat is in het denken, gelijk in heel de Wereld op elk
terrein
de vraag: menschwording of apotheose. God-Mensch of Mensch-
God. Het Koninkrijk Gods in hemel en op aarde. Of in hemel en
op aarde het Koninkrijk „dezer" wereld.

Het woord, dat in het Engelsch voor bewustzijn wordt gebruikt,
„conscious\'^ wijst volgens Maurice in dat „con" als vanzelf boven
zich uit op een object. Zoo beschouwd is hem de opkomende neiging,
om zich met „consciousness", het bewustzijn, bezig te houden, niet
onsympathiek

Het feit is, dat een heilige levende God. die Zichzelf en Zijn

1) Sequel, pp. 200, 201. Vgl. p. 292, En passim.
\') Vgl, ook
The Conscience. Locturo IL

-ocr page 157-

153 —

Koninkrijk heeft geopenbaard aan de menschen, niet in begrippen,
maar in daden, en een heilige Wil, voor Maurice het eerste is. Zoodat
ook het
providentieele van God, waarin de wijsheid op den voorgrond
treedt, bij Maurice weinig erkenning vindt. Of liever: hij
ziet eerst
daar eigenlijk God, waar hij de Openbaring van Zijn Heilig Konink-
rijk kan onderkennen. De wijsheid is a.h.w. geabsorbeerd in het wezen,
en dit wezen is altijd een bepaalde relatie inhoudend niet als van
eindig en oneindig, maar een ethische verhouding, die in het wezen
ligt opgesloten: Koning, Vader, terwijl „Ik zal zijn" de zelfstandigheid,
de absoluutheid Gods uitdrukt, doch als een Rechtvaardige, Heilige.
Zoo is nu in den mensch ook het zijn, en dit zijn opgaande in
relatie tot God en den naaste, het allesoverheerschende. Het denken,
en dat allerminst in zijn zelfstandigheid, komt niet tot zijn recht.
Kan het eindige den Oneindige niet kennen, waarom niet de dienaar
den Koning, het kind den Vader?

Het hoogste nu van Gods zijde is de T\'/-/////\'^//\', de meest volkomen
openbaring van Zijn wezen, in Zijn Wil en verhouding. En van
\'s menschen zijde is volkomen afhankelijkheid,
gebed, het beste middel
tot kennen van het hoogste.

Maurice heeft gelijk met zijn beroep op den Bijbel. Het is onbe-
grijpelijk, hoe die agnostische orthodoxie van Mansel een mensch de
mogelijkheid laat, om geloovig den Bijbel te lezen. Opmerkelijk is
dit verschil. Mansel wil ontzag verwekken voor hetgeen boven het
eindige ligt door te zeggen: het gaat hoog boven onze bevatting.
Maurice zegt: „Trek uw schoenen van uw voeten", en nader zoo,
want
God is daar! Niet een altaar voor den onbekenden God is het
laatste; dien onbekenden God, zegt Paulus, verkondig ik u. Om die
verkondiging was het Maurice te doen.

Maurice voelde zich in dezen strijd opnieuw geplaatst tegenover
de religieuze wereld, en wel vooral tegenover het gevaar voor een
religie zonder God Niet alleen de Bijbel, maar heel de wereld
werd door het Agnosticisme beroofd van het beste: de Openbaring
van den levenden God en de kennis van Hem. En Maurice zag, dat
terwijl in
dit Agnosticisme de Naam Gods nog genoemd werd, een
volgende stap zou zijn van deze gevierde orthodoxie tot beslist onge-
loof, en dat deze stap niet buitengewoon groot is. Leslie Stephen, de
Agnosticus, trekt dan ook de lijn: Hamilton, Mansel, Spencer. En
niemand dan Mansel alleen, meent Stephen, heeft ooit ernstig kunnen
ontkennen, dat dit een logische gang was\'). Bij Spencer is er niet

\') Lincoln\'s Inn Sehmons. Third Sorios. Vol. I First - socond Sunday
aftor Epiphany.

„What is Hevei.ation?" Mansel. Au oxamination of tho Hov. F. D.

-ocr page 158-

— 154 — •

meer een God, die niet of niet volkomen kenbaar is, maar vinden
wij de apotheose van het Agnosticisme: het Onkenbare is daar eigenlijk
God. Het was alweer een bevestiging van de keuze, die Maurice zoo
dikwijls zag: óf ware Theologie öf Apotheose.

Maurice\'s strictures onz. Sequel to „What is Revelation ?" J. A. Dorner in
de Jaiirbücher für deutscho Theologie VI 1861. Ss 309 ff. Hollandsch, in do
„Verzameling van Bydragen tot de Godgeleerdlioid nit hot buitenland",
nilgegevon b\\j do Godgeleerde Bibliotheek. Utrecht. 1862 bl. 99 vv.

-ocr page 159-

HOOFDSTUK II.
DE KERK.

Maurice met zijn sterke begeerte naar eenheid vraagt naar een
„spiritual universal Society", naar de „Kerk". Waar is zij te vinden?

Geestelijk zou men in zekeren zin kunnen noemen de „school"
op het gebied der Philosofie. Doch het exclusivisme is haar wezen.
Zij is bovendien niet als zoodanig geestelijk, maar bestaat uit een
verzameling van geestelijke individuen. Dus in den grond is deze
„Society" niet universeel, maar eigenlijk evenmin geestelijk. Van eenerlei
geest daarmee is de opvatting der jongere Unitariërs: de Kerk wordt
gevormd door den kring der „verlichte" personen, die boven hun tijd
staan. De „wereld" in nialam partem is het namaaksel van die ware
wereld.

Kant bracht een beter beginsel, dat recht tegen het schoolbeginsel
inging: hij erkende, dat
elk mensch als zoodanig een redelijk-gees-
telijk wezen is; dit juichte Maurice toe als een Katholiek element.\').

De Quakers verliezen in hun subjectivisme alle universaliteit eu
moeten telkens, waar zij „algemeen menschelijke" doeleinden willen be-
vorderen, aansluiting zoeken buiten de grenzen van hunkring. Heeft het
Protestantisme een Kerk kunnen vestigen? Daar vinden wij de macht
van subjectivisme cn individualisme. De Luthersche Kerk vindt haar
bestaan als handhaafster van de ware leer van de rechtvaardigmaking door
geloof. Daarop is zij gebaseerd. Zij is het voorbeeld van een leer-
Kerk, met al de eigenaardigheid aan zulk een Kerk verbonden, o.a.
deze, dat de leer machtiger Is, dan de belijdenis en de Sacramenten,
dat door een voortdurend zuiverhouden van de leer alleen de Kerk
kan bestaan. En dan altijd weer de reactie van dat andere subjectieve:
wij moeten de rechtvaardigmaking
gevoelen"). Hierboven komt dc
Luthersche Kerk niet uit. De Calvinistische Kerk in haar individualisme
en met haar van het Calvinistisch beginsel afwijkend systeem van de
verkiezing van enkelen, die de verwerping der rest insluit, kan natuurlijk
niet anders dan door herhaalde
afscheiding zich zuiver houden.

Ook hier weer is het een verzameling van individuen, 4\'e of ten
opzichte van een bepaalde leer overeenstemmen en dus evenmii^ ecu

i) Kingdom of Christ. Vol. I pp. 15)4-198. id. pp. 103-105. Thkolo-
gical. Es.says
pp. 107—108.

Kingdom of Christ. Vol. 1 pp. 54 , 50. pp. 112-13U.

-ocr page 160-

156

gemeenschap als zoodanig geestelijk van aard. Tegen het Calvinisme,
dat toch slechts zeer gedeeltelijk door deze kritiek getroffen wordt, heeft
Maurice zich op andere wijze, gelijk wij bij de bespreking van zijn
Theologie zagen, geweerd door niet het beginsel te aanvaarden van
de verkiezing van enkelen uit de wereld, maar te spreken liever van
een „redemption o/" dan
„from the world". Anders ware hij ook
niet uitgekomen boven het sectarisme, gelijk hij zich dat voorstelt i).

Ook hier dus noch iets universeels, noch een gemeenschap als
zoodanig geestelijk.

Het is dan ook principieel verkeerd een Protestantsche Kerk te
willen. Die woorden passen niet bijeen. Men kan spreken van een
Christelijke, een Katholieke Kerk. Maar de taak van het Protestantisme
raakt den individu, niet de gemeenschap. Slechts van een Protestantsche
natie kan men spreken, omdat het Protestantisme krachtens zijn begin-
sel heeft gestreden voor de bijzondere plaats van elke natie afzon-
derlijk in haar onmiddellijke afhankelijkheid van God, in Wiens Naam
alleen de Koning regeerde, zonder eenige tusschenkomst van den
Paus \'). In het algemeen erkent Maurice dit als de beide positieve
Protestantsche beginselen, die ook het Protestantsche element vormen,
dat de Engelsche Kerk noodig heeft: de gemeenschap van den indi-
vidu met Christus; en de verantwoordelijkheid van de natie en den
koning onmiddellijk aan God\').

Wij zien nu evenwel op het gebied van het Protestantisme een
streven komen naar Katholiciteit. Deze wordt gezocht in pantheïs-
tlschen of in positief Christelijken vorm. Gevoeld wordt b.v. in het
Methodisme, dat gemeenschap toch nog iets meer is, dan een som
van individuen. Men bepaalt zich in de Theologie meer en meer bij
de Incarnatie, welker Verband met Katholiciteit wij reeds aanwezen

Het Imperium met het machts- en meerderheidsbeginsel van
tegenovergestelde motieven uitgaande dan „school" en „secte" staat het
nniverseele voor, doch ten koste van het geestelijke en het individueele.
Het is de „Universeele Wereld". Familie, volk wordt niet geteld.
Alles moet in den dood gegeven, om in den universeelen dood de
eene universeele macht te doen leven. Het is altijd hetzelfde, hetzij

\') Zie hiervoor Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 108-110. UnitVof
New Testament
. Vol. II. pp. 164—167. Apocalypse, pp."254-202.

■■\') Life. Vol. I. pp. 140 -142. 320, 325. Kingdom of Christ. Vol. I. pp.
92-94. 96 en 97. 102 103. 153—154.

\') Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 149—169. Doctrine of Sacrifice.
Dedicatory Letter.

Three Letters to the Rev. W. Palmer on the name Protestant etc.

-ocr page 161-

— 157 —

wij het Imperialisme hebben, gelijk het in Babel geteekend is, of in
het Mohammedanisme of dreigend in de Theokralie „divinity minus
humanity", hetzij sluimerend in de demokratie met tyrannie tot resul-
taat, hetzij in het Pausdom, dat de eene taal wil, en het huwelijk
voor de priesters afschaft, of in het genootschap van Loyola, waar
dit genootschap alles in allen wil zijn, hetzij in het liberale staatsim-
perialisme, waarvan Rousseau, als pleitbezorger der volkssouvereiniteit
de geestelijke vader is, en waarin „incivisme"
de zonde is

Maar dit ongeestelijk universalisme stuit telkens op het feit van
het familie- en volksleven, gelijk het Mohammedanisme tot staan
kwam, waar deze ontwikkeld waren.

De Philosofie vond bij het construeeren van een universeele
maatschappij een moeilijkheid in het familiebestaan, dat zij evenwel
niet kon loochenen (Plato)\').

En eindelijk is daar het sectewezen. Slechts wie zich bewust
laat leiden door den Goddelijken Leeraar, behoort tot de „Vrienden":
maar de Quakers sluiten hun kinderen niet buiten de godsdien-
stige gemeenschap. Noch de Evangelische, noch de Gereformeerde
Kerk, die toch gevormd worden uit de bewust gerechtvaardigden en
hen die zich van Gods verkiezing bewust zijn, sluiten hun kinderen
gansch en al buiten. Zelfs de Anabaptisten zijn niet zuiver consequent.
Zij allen kunnen niet ontkomen aan de getuigenis van het familie-
bestaan, hoe weinig dat ook principieel met hun standpunt strookt.
Nu vinden wij hier juist als gedwongen erkend en door God tegen-
over alle schema\'s en menschelijke instellingen en vormen van „maat-
schappijen" gehandhaafd "\') die „spiritual construction" van en voor
de menschheid, die noch door de school, noch door de secte, noch
door het imperium vervuld wordt, het
familiebestaan. Deze „construc-
tion" wordt in den
Doop betuigd. De Doop wortelt in de Goddelijke
Wereld
cn in het familieleven en brengt beide met elkaar in verband.

>) Patriarchs and Lawgivkrs. pp. 70,80. Proi\'hets and Kings. Sermon
XVI slot. Kingdom of Heaven. Preface, pp. XVIH en XIX. pp. 30—32.
Apocalypse. Passim. Ecclesiastical History, pp. 32,33. Philosophy, second
lialf lOth. century. § (5 g
30. Lincoln\'s Inn. Sr. 1. Vol. I. Sorm. XVII.

Sr. 1. Vol. II. Serm. XL. Social Morality. Lecture Xlll. 1. 2. XVI.
XVI I. XXL
The Religions of the World. Lifk Vol. II. pp. 128—132.440.
407. 558-500.
Philosophy. Socond half 18th cent. §§ 32—34. Kingdom of
Christ
. Vol. I. pp. 203-235. Vol. II. pp. 320-344.

») Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 200, 201. Philosophy. Plato.
») Lincoln\'s Inn Sermons. Vol. II. pp. 43. Kingdom of Christ.
Vol. L pp. 18, 19.

-ocr page 162-

— 158 —

ja berust op een verband tusschen die twee. Die Doop is het teeken
van de universeele Kerk, zooals die staat tegenover de universeele
Wereld. De Kerk is de expansie van het familie- en volksbestaan.
Dat laatste werd door God ook telkens gehandhaafd tegenover een
imperialisme, Keizerlijk, Mohammedaansch of Pauselijk, dat hen te
niet wilde doen. Zoo doet God tegenover School, Secte en Imperium,
die niet een geestelijke en tevens universeele maatschappij kunnen
vormen, telkens weer zien en gevoelen de grondslagen van
Zijn
maatschappij, de ware Kerk, zooals die staat tegenover de Wereld.
Waar is nu de Kerk? Nu eens wordt er gesproken van een „Con-
stitution", dan van een „Society", ook van een „geestelijk Koninkrijk".
Die Constitution is de „ordinantiën", de Society de daarop gegronde
Kerk. De bespreking van de Society komt bijna alleen neer op een
bespreking van die
constitution en van de teekenen, die getuigen van
het bestaan van zulk een Society. Het is begrijpelijk, dat Consti-
tution en Society niet scherp onderscheiden door Maurice gebruikt
worden. Denken wij aan de tegenstelling in zijn Theologie over-
heerschend, en zijn sterk realisme, dan gevoelen wij, hoe hij Consti-
tution en Society telkens dooreen gebruikt, vereenzelvigt. Ook al
zal hij soms weer laten gevoelen: de menschheid, voorzoover zij
deze constitution aanvaardt, vormt de Kerk. Wij kunnen tot recht
verstaan niet genoeg den nadruk leggen op dat realisme; anders
blijft het ons altijd duister. En verder bedenke men: principieel is
reeds door Maurices Theologie uitgesloten, dat hij de Kerk kon zien
in de tegenstelling met de Wereld, als de gemeenschap van uitverko-
renen of geloovigen, tegenover de niet-uitverkorenen of niet-geloovigen.

En bij^ alles is het groote beginsel, dat de Kerk in Christus staat
en daarom vaststaat. Niet in een theorie. En alle verdeeldheid en val
in de Kerk geven getuigenis aan die waarheid, omdat zij ontstaan ten
gevolge van het zoeken van eenheid en vastheid elders dan in Christus.
Heel de menschheid staat in Christus en zoo is de Kerk voor de
menschheid de getuige van haar waren staat. .

De Kerk is de Wereld met God, de Wereld is de Kerk zonder God.
„The Church is therefore, human Society in lts normal state; the
World, that same society irregular and abnormal. The world is the
Church without God; the Church is the world restored to its relation
with God, taken back by Him into the State for which He created
it. Deprive the Church of its Centre, and you make it into a world".
Of ook: de Kerk is de „regenerated humanity", en daar deze weder-
geboorte der menschheid in Christus volbracht is, zouden wij oogen-
schijnlijk moeten denken, dat dus alle menschen reeds als zoodanig
tot de Kerk behooren. Maar dan zien wij toch weer voorbij dat

-ocr page 163-

- 159 -

eigenaardig realistisclic in „de menschheid"; verder het feit, dat geloof
„to claim the position" ook volgens Maurice eisch is, en dat eigenlijk
de vraag „wie tot de Kerk behoort" niet in den zin gesteld kan
worden, dien men er gewoonlijk aan hecht. Wij dienen ook te letten
op den eigenaardigen klank van het woordje „is", waar het zoo sterk
realistisch getint is. Daar is altijd b.v. in het gezegde: „wij
zijn kin-
deren van God" eenige bijzonderheid bij een man als Maurice. Acht
men den „natuurlijken" staat van een mensch reeds kindschap, dan is
de uitspraak natuurlijk gansch en al duidelijk. Maar Maurice doet dat
niet. Hij heeft daarvoor een te geestellijke opvatting. Nu zegt hij vaak
„is" en „zijn", om den
waren staat aan te wijzen, zonder daarmee
uit te drukken, dat dit nu ook de
werkelijke staat is door en in elk
individu gerealiseerd. De scheiding loopt bij Maurice anders. Men
zou kunnen zeggen: allen behooren tot de Kerk, want deze „constitution"
is
aller deel, hetzij zij het- willen erkennen of niet. Maar de vraag,
wie nu behouden wordt, wordt niet beantwoord; tenzij alleen in
dezen vorm, gelijk bij den strijd over eeuwig leven en eeuwigen
dood: extra ecclesiam nulla salus, d.w.z. alleen in die „constitution"
alleen in de plaats, die God den mensch bereid heeft, is heil i).

Nu moeten wij eenerzijds goed in het oog houden, dat de Kerk
de universeele maatschappij is, de vervulling van de begeerte naar
het universeele, die wij overal zien opkomen nog boven familie- en
volksleven uit. Zoo o.a. in het begeeren, om man van kunst, van
wetenschap enz. te zijn, en op die wijze „man van de wereld" (in
bonam partem) te zijn, maar ook in \'t algemeen in alle streven naar
Katholiciteit, humaniteit enz. Maar toch ook heeft deze universeele
maatschappij te maken met het familie- en volksbestaan. Want het
feit, dat de menschheid in Christus een universeele broederschap
vormt, komt wel eerst het laatst aan het licht. Het was, toen na het
Verbond van Abraham met zijn
familie, en door Mozes met het volk,
God in Christus hel Hoofd der menschheid openbaarde; toen de
Naam van Vader, Zoon en Heiligen Geest werd gegeven, waarin is de
volle liefde, de ware eenheid, die alleen door den Geest is. Maar
het feit, dat Christus het Hoofd der Menschheid
is en allen in Hem
ccnz/y//, is dc groiulslag voor alle eenheid, die er in familie en volk
te vinden is geweest en nog is. Zoo kan feitelijk noch familie noch
volk bestaan, ware er niet van den beginne de Kerk, die universeele
constitution Gods Eensdeels, is dus de Kerk als het universeele
onderscheiden van dc familie, die wel aller deel is, maar toch weer eng

\') Kingüom or CnuisT. Vol. I. pp. 2(50, 800, ;501, 802. Theological
Essays
. XV.

-ocr page 164-

160

en de menschen van elkaar scheidt. Zij is onderscheiden van de natie,
die per se exclusief is. Daartegenover, of liever daarboven, houdt de
Kerk in: de
broederschap van allen. Maar toch ook is zij de eenige
kracht van het familie- en volksbestaan, omdat zij alleen de macht
is tegenover de Wereld, die zoowel in de familie als in het volk de
banden verscheurt. Als nu de Kerk de wereld bestrijdt in het hart
van den mensch als mensch, dan strijdt zij immers tevens tegen dat,
wat hem een slecht zoon of broeder, een slecht burger maakt.

Geestelijk is dat familiebestaan te noemen en ook universeel.
Universeel, omdat het deel is van heel de menschheid; geestelijk,
inzooverre de
natuurlijke neiging is het te ontbinden. Zoo is ook
het nationaal bestaan geestelijk: want het is bestemd voor menschen,
die een
wil hebben en wier natuurlijke neiging is dit verband te
verbreken. Daarom moet de Kerk „distinct" zijn, staande tegenover
het „natuurlijke"; is zij dat niet, dan gaat zij in de wereld onder en
boet haar universaliteit in. Zal het nationaal bestaan het hoogste zijn,
dan kan het niet anders, of het eene volk zal over het andere heer-
schappij zoeken; er blijft dan niets anders over dan imperialisme.
Maar de Kerk, de universeele
familie, heeft èn het element van de
familie nï. de onderlinge relatie van allen als broeders, èn het element
van de natie, waarin elk individu aansprakelijk is tegenover de wet,
en die wet elk leert zijn naaste te respecteeren; de Kerk heeft dit laat-
ste in de verhouding van elk individu tot God, als kind tot den Vader.
In de Kerk is het kindschap en de broederschap. In aller broeder-
schap in Christus ligt de mogelijkheid en kracht, om de broederschap
in de verschillende verhoudingen te bewaren, in het kindschap ligt
de roeping en de kracht, om niet voor den Keizer maar voor den
Vader als Koning te buigen. De Kerk, gesproten uit de familie, een
Universeele familie, het familieleven in zijn hoogste expansie\').

Wij hebben tot nu toe gesproken hoofdzakelijk over wat we de
„onzichtbare Kerk" zouden kunnen noemen. De zichtbare Kerk is
dan bij Maurice niet de kring van menschen, die naar het uiterlijk
bij de Kerk zich voegen, maar bestaat in de „signs", die getuigen van
het bestaan van zulk een „constitution" of „society", die hij Kerk noemt.
Die onderscheiding van zichtbaar en onzichtbaar is niet van Maurice,
. dat verslaan wij; maar wij maken haar hier, om he t eigenaardige van

•) Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 200. Vol. II. p. 331. The Religions
of the world
. Part. I. pp. 24—39. Social Morality. Lect. XII. XIII. Theolo-
gical Essays
. pp. 205 fT. On Family Worship. Dial. II. Kingdom of Heaven.
pp. 30—32. Lords Prayer. Sorm. 1. H. Lincoln\'s Inn Sermons. Sor. 1. Vol. IL
Serin. IL Hope for mankind. Serm. III. IV.

-ocr page 165-

— 161 —

Maurice te doen zien, wanneer wij letten op wat bij hem zoo eenigs-
zins het zichtbare en onzichtbare onderscheidt\'). De Kerk
is ook één.
Van eenheid is natuurlijk geen sprake in het Sectarisme. Evenmin
komt de eenheid uit in de Protestantsche nationale kerken. Ook niet
in de R. K. Kerk: daar is slechts uniformiteit. Neen,
de Kerk is één
in den Geest. Ook hier is het een realistisch „is", en een realistisch
begrip „Kerk", zoodat deze „eenheid der Kerk" nog volstrekt niet
insluit de erkenning, dat die eenheid ergens op aarde
gerealiseerd
is, hoe „werkelijk" zij ook is bij God •

De Society, onzichtbaar als een Goddelijke „Constitution", is zicht-
baar in de teekenen, die van haar bestaan getuigen. Daaronder noemt
Maurice: Doop; de Geloofsbelijdenissen (Apostolicum; Nicaenum; Atha-
nasianum); Liturgie; Avondmaal; Ministerium; de Schriften. Hij wijst tel-
kens aan, hoe deze voorkomen in verschillende landen, hoe zij bewaard
zijn gebleven, ook waar de een of andere/cf/-daaromtrent de overhand
kreeg. En hij vindt geen andere verklaring dan deze, dat werkelijk
zulk een geestelijk, universeel Koninkrijk bestaat, waarvan die teekenen
spreken. Het eerste is de
Doop. Daar inuners wordt genoemd de
Naam van Volkomen Liefde en Eenheid. De Vader, Wiens kin-
deren wij zijn in Christus, den Zoon, die ons kinderen en broeders

\') Wy kunnen wel w^zon op een andoro U|n in een woord als dit:
Paulus „looked upon the Cliurch as a body of inon, united in the confes-
sion of riini who had come to destroy the works of the dovil" on dit
blijkbaar met Maurices instemming- Dan komt ook oxcommunicatio tor
sprake: daardoor wordt vooreerst aan don monscli, die zich don Duivel tot
moester koos, dit kwaad getoond om zynontwil: „To troat liim as an outcast
was tlie bost way of really keeping him in tho unity of the Church. Lot
him bo delivered to Satan for the punishment of his flesh, that his spirit
may bo saved in the day of tho Lord". Ton twoodo, wat do Kork zelf
betreft, bostrydt Paulus in Korintlio hol individualisme, dat prat was op
eigen inzicht; waar nu de solf-will, self-ploasing haar toppunt hooft boroikt
in hot onderhavige geval, moet do éóno worden uitgeworpen, om do Kerk
to doen gevoelen, dat zy als Kork, niot door individuoelo gavon, hoilig
is. Nu is hot vorkooul, als exconnnunicatio don vorm juist aanneemt van
oen uitbannon van diogenon, wölke niot kunnen bowy^en, dat zy die kwa-
üllcatios van geloof enz. hebben, die geëisclit worden. Zoo vernietigt do
Kork haar oigon getuigenis, dat hot lichaam heilig is niot door de indivi-
duen, maar in Christus.

Dit alios komt ovenwol by Maurice weinig naar voron; en roods in dit
niot zeer zuivere botoog gevoelen
wy do eigenaardige tendonz. Unity of
tue New Testament
. Vol. IL pp. ü8--72.

\') Theological Essays. XV.

12

-ocr page 166-

— 162 —

maakt >)• Die Naam, en niet een leer of een gevoelen, is grondslag
der Kerk. In dien Doop nu ligt de getuigenis, dat God ons in Zijn
volle gemeenschap in de Universeele familie opneemt, dat God het
gezin opneemt in Zijn gezin.

Het kan zoo den schijn hebben, alsof de Doop eenvoudig een
natuurlijk bestaande verhouding aanwijst. Maurice heeft zelf den strijd
gevoeld van deze twee gevaren: öf exclusief, sectarisch te worden
ten koste van het universeele, óf universeel ten koste van het
geestelijke.

Hij wil er niet van spreken, dat het Verbond de verhouding
constitueert\', neen, het Verbond veronderstelt een werkelijke verhou-
ding, nl. van de menschheid tot God en van de menschheid onderling.
Maar toch ziet Maurice steeds duidelijker de beteekenis van het Ver-
bond, nl. „that every man practically denies the relationship who
does not enter into the covenant (in which word I include claiming
it for his childern), and that he puts himself and them in quite a
different position by entering into it". Zoo is er dan ook verschil in
prediking tot de Heidenen en de „anderen": „you declare forgiveness
of sins as belonging to menkind, and invite them to become
(which they have not been hitherto) portions of the kind — the
Church; to the others you say — you are forgiven, you have the
Spirit."\').

Maar wat heeft het natuurlijke feit der geboorte met het boven-
natuurlijke te maken? In zekeren zin is de geboorte een natuurlijk
feit te noemen, maar het is toch een geboren worden als een wezen
en in een verband, die zonder het bovennatuurlijke, waaruit zij gespro-
ten zijn, niet kunnen zijn, wat zij eigenlijk — d. i. naar Gods bedoe-
ling — zijn. Zoo ontmoeten elkaar de beide lijnen.

Te midden van de beide groote gevaren links en rechts vindt
Maurice een steunpunt in het woord „Made" in den Catechisnms.
Daar ziet hij nl. de getuigenis eenerzijds tegen het doen verzinken
van de geestelijke in de natuurlijke geboorte en anderzijds van de
vermindering der universaliteit en beperking tot enkele personen ").
Want dat „made" spreekt zoo duidelijk van een niet dubieus maar
werkelijk en toch niet natuurlijk feit.

Kingdom of Christ. Vol. I. p. 300. Theological Essays, pp. 362, 363.

Life. Vol. I. pp. 208, 209.

\') On Family Worship). Dialogue JV. V.

De woorden in den Catechismus aangaande den Doop luiden: Question.
What is the inw\'ard and spiritual grace? Atiswer. A death unto sin, and
a new birth unto righteousness; for being by nature born in sin, and the
children of wrath, we are hereby made the children of grace.

-ocr page 167-

163

Wat het Heilig Avondmaal betreft, Maurice gelooft aan de wer-
kelijke tegenwoordigheid van Christus.

Daarover werd toen tusschen High-Church en Evangelicals heftig
gestreden. De eerste bepleitte de „real presence", de anderen „the
purely emblematic sense"Maar waarom het bij Maurice eigenlijk
te doen is, is dit, dat hier het feit der verzoening van God
en de menschheid in Christus wordt betuigd; zoo is het een getuige
tegen alle gemeenschap op grond van theorieën
omtrent deze ver-
zoening. Het is de verkondiging van het feit, en wie er aan deel-
neemt erkent en aanvaardt een feit. Aan het Heilig Avondmaal wordt
eigenlijk gerealiseerd, wat in den Doop implicite is aanvaard: de indi-
vidueele dood, door gemeenschap met Christus\' dood; het nieuwe
leven als leden van Christus\' lichaam, door de gemeenschap aan
Zijn leven.

Hiermee staat al het andere, wat over het Heilig Avondmaal gezegd
wordt in onmiddellijke betrekking

Een ander „teeken" van de „Katholieke Kerk" is het Ministerium.
Een „Ministerium" in den vorm van een episcopaal stelsel komt met
enkele uitzonderingen in heel de wereld voor; „dienaars" in een of
andere gedaante zijn overal. Verspreid door alle landen, is ook dit een
getuige voor het universeele Koninkrijk. Afgezien van de kwestie van
de beteekenis van presbyter en episcopos in het N. T., vindt Maurice
in de Apostelen en hun roeping, die toch ook Paulus als de zijne
erkende, hoewel hij niet met Christus gewandeld had, het beeld van
het episcopaat. Hij doet een beroep tevens op het door alle Protestanten,
ook de Presbyterianen, erkende feit, dat al wat in Christus is, ook is
In de Zijnen. Men mag dit niet beperken door te zeggen: Christus
is de eenige bisschop van Zijn Kerk. Waarom zou wel de staat van
de Kerk en van elk harer leden het beeld zijn van den staat van
Christus; en waarom dan niet elke bediening in de Kerk een beeld
van eenige bediening door Christus vervuld, en het middel om die
aan de menschen te verkondigen in alle tijden? Het eigen werk der
bisschoppen is, gelijk het in Christus was, en de naam „nn\'nisters"

\') T. Mozlev. Hominiconco.s. Vol. 11. pp.

KiNonoM ok CuiusT. Vol. r. pp. 802—807. Vol. II. pp. r)7—(54. Theolo-
GicAi. Essays, pp. 102 IT. pp. 289—241. Lincoi-n\'s Inn Sekmoks. .Sar. I. Vol. II
Sonn. I—V. Bor. II. Vol. II. pp. 111—201.
On Family Wohshu\'. Dialoguo, II.
Chkistmas day.Sormon I. II. XVIll. Conflict of (Jood and Evn,. pp.SltT.
Ei\'istlks of John. pp. 108—112. Puayek Book. Sorni.XVI.

Voor don Thoologischon grondslag van hot hier en in hot vervolg
genoemde verwijs ik oons voor al naar hot vorige hoofdstuk.

-ocr page 168-

164

het aanduidt: te dienen. Ten tweede: absolutie te geven, vrij te maken.
Er moet niet alleen zijn een preeken
over vergeving. Ten derde: te
getuigen van het Koninkrijk voor allen en aller broederschap daarin.

Permanent en universeel is deze instelling, die zooveel stormen
overleefd heeft: zeker een bewijs, dat zij een dieperen grond heeft
dan gewoonte.

Een vaste karakteristiek is hun formeele aanwijzing, gelijk Christus
die ook ontving op aarde. Daarmee wordt aan hen, ten wier behoeve
zij hun ambt houden, getoond, dat hun waardigheid niet is in henzelf,
maar ontvangen van Christus en in Hem gehouden.

Zoo schaart zich ook het episcopaat onder de teekenen
van het geestelijke universeele Koninkrijk. Wat de leer van de Apos-
tolische successie in de Engelsche Kerk betreft, spreekt Maurice uit,
dat hem deze als
theorie tegenstaat. Maar hij erkent de beteekenis
van successie, zoo dierbaar aan het Engelsche volk. En nu is er
„something" van zulk een erfelijke successie in de Kerk, iets, dat
haar verschillende perioden samenbindt, ook door middel van de
Geestelijk Orde. Dit
feit aanvaardt Maurice, terwijl hij de onderbrekin-
gen, waarop gewezen wordt, gaarne aanneemt, zeker, dat God op die
wijze wil voorkomen, dat het gevoel van successie een keten zou
worden of leiden tot idolatrie met voorbijgaan van den levenden God!

Denken wij aan den naam der bisschoppen als „Vaders in God",
dan kunnen wij begrijpen, dat deze naam spreekt, zooals Maurice zegt,
tot het hart van Engelschen, evenwel niet als Engelschen, maar omdat
zij vaders en zoons zijn. Dan verstaan wij, hoe zulk een naam, die
op relatie èn tot God èn ouderling, boven gemeenschap op grond
van een leer, den nadruk legt, voor Maurice, en menigeen met hem,
een sterke bekoring heeft.

Maar wordt er gevraagd, waarom zulk een nadruk wordt gelegd,
op een uitwendige instelling? Maurice antwoordt daarop, dat het de
vraag is, of wel de gedachte van Christus\' ambt kan bewaard blijven
als dat wat — volgens Maurice — de Goddelijke methode is, om haar
in herinnering te houden, wordt verworpen. Ook hier weer zien wij
de „distinctness" van de Kerk in Maurices zin, nl. als een instelling
getuigend van een Koninkrijk, dat principieel van de wereld onder-
scheiden is.

Maar altijd schijnt mij bij Maurice, eenmaal dit betoog aanvaar-
dend, het argument tegen een Pausdom, zij het dan ook in beter
vorm\'), uiterst zwak, ja veeleer vloeit het uit dit standpunt voort\').

") Vgl. hierna.

») Kingdom ok Chhist. Vol. II. pp. 108—178. On Family Wousmr.
Dial IX. pp.
U7, 148.

-ocr page 169-

165

Maurice heeft zich telkens op de H. Schrift beroepen, om aan te
geven, wat zij zegt van de overal voorkomende feiten van familie- en
volksbestaan en het streven naar een universeele maatschappij. Zoo
ook, om de andere teekenen van het bestaan van zulk een maatschappij
te verduidelijken. Maar
zijzelfis ook een teeken daarvan. Immers, denk u
weg de realiteit van de geestelijke constitutie, van het Koninkrijk, en heel
de Bijbel mist eenheid, zin en waarheid. Dan kan er eigenlijk geen Bijbel
zijn. Wij hebben gezien, dat toetssteen van den Bijbel ten slotte alleen
is de vraag naar het al of niet bestaan van dit Koninkrijk, van de Kerk,
van die constitutie. Zoo vindt de Schrift hier haar plaats. Daaruit
volgt tevens, dat de Kerk slechts den Bijbel interpreteeren kan, en zij
doet dit door haar aangewezen Dienaars. Wanneer de Bijbel inder-
daad spreekt van en tot menschen, die in een Goddelijke orde staan,
dan zullen zijn woorden het best gerealiseerd worden, naar de mate
wij deze orde, waarin wij zijn, aanvaarden. Geen individu kan het
dus qua individu, maar de Kerk, de gemeenschap, die staat in de
door God den menschen toegewezen orde. Dat het door bemiddeling
van de Dienaars gebeurt, lijkt een bezwaar, maar het is het bezwaar
van elke opvoeding; God-zelf is wel de Opvoeder, maar Hij wijst
aan, door wie Hij wil opvoeden

In de Geloofsbelijdenissen en den Eeredienst komt nu het stib-
jectieve element natuurlijk aan den dag. Wat het eerste betreft, wijst
Maurice allereerst op het feit, dat het Apostolicum onmiddellijk aansloot
bij den Doop en dus heenwijst op wat in den Doop wordt gegeven.
Geloof
wordt beleden in den Naam, die zich in daden in verband met de
menschheid heeft geopenbaard. Daarin ligt alles opgesloten: God en
de mensch worden hier weer in onmiddellijk verband gebracht. En
terwijl God niet een leer omtrent Zichzelf, maar Zijn
verhouding tot
de menschheid heeft geopenbaard, heeft de menschheid, om Kerk te
zijn, niet zich bijeen te voegen op grond van eenzelfde leer. Veeleer
op grond van de erkenning en aanvaarding van die verhouding, die
van God uitgaat en voor de menschheid in Christus vervuld is. Weer
keert hier dezelfde uitdrukking terug, die wij altijd hooren, waar van
de subjectieve zijde sprake is:
„to claim our spiritual position". De
belijdenis is een daad van „allegiance or affiance". Terwijl velen bang
zijn voor de „leer" der belijdenissen, is er voor Maurice geen beter
borg tegen de macht van schoolgeleerdheid dan juist deze belijdenis,
die leidt tot een
Persoon, en een betrekking tot God insluit.

Het is eigenaardig voor Maurices Theologie, die bij de belijdenis
aansluit, dat zij zoo sterk een belijdend, zoo weinig een dogmatisch

i) Kingdom of Cnnisx. Vol. ,11. pp. 178—214.

-ocr page 170-

— 166 —

uitgewerkt karakter draagt. Van deze plaats, van de Kerk uit, hrar
nog eens beziende, krijgen wij er een kijk op, die haar plaatst in het
voor haar gunstigste licht. Kerk en Theologie moeten volkomen bij
elkaar passen.

Zoo bewaart belijdenis voor leer-heerschappij. Maar ook voor een
formeele heerschappij van den Bijbel, ontdaan van zijn werkelijken
inhoud. Waar gezegd wordt: „de Bijbel alleen", daar zien wij den
Bijbel in de handen van de Orthodoxen worden „a set of dry propo-
sitions"; van de Unitariërs „a set of dreary truims". De belijdenis hand-
haaft juist het leven en de werkelijkheid van den Bijbel door te
getuigen van zijn beginselen.

Maurice heeft bij dit alles voortdurend het Apostolicum op het
oog. Het Nicaenum heeft deze waarde, dat het de verhoudingen
in
de Godheid belijdt. Het is zoo een bezwering van het gevaar, dat
ons zou bedreigen, wanneer wij alleen het Apostolicum hadden, om
nl. alleen te denken aan Gods verhouding tot
ons. Het Athanasianum
voorkomt nu weer, dat wij alleen de
verhoudingen in de Godheid
zouden zien, en wijst ons op den absoluten grond in en door die
verhoudingen zichtbaar: de Zoon volkomen God\').

Geheel dezelfde geest ligt in de „forms of worship". Maurice
wijst op het eigenaardige feit, dat de liturgie in Engeland Hebreeuwsche,
Grieksche en Latijnsche elementen bevat. Dit is alweer een teeken van
het universeele.

De beteekenis van den eeredienst der aanbidding bestaat hierin,
dat zij is een aanbidding van den levenden God, een onmiddellijke
verheffing tot Hem, die zelf in Zijn Zoon de scheidingtusschenzichen den
mensch-wegnam. Is zij dll niet, dan is haar waarde weg. Want dan vervalt
haar getuigenis, dat er een volle gemeenschap van God en mensch is.
Dan geeft zij niet de volle aanraking met God. Dan is zij evenmin het
teeken en de versterking van een algemeene broederschap van mensch
en mensch. En dan dreigt eindelijk het gevaar voor „Heidendom"
d.i. het niet
aanvaarden van God in het gebed, maar Hem trachten
te
bewegen naar onze begeerten.

\') Kingdom op CiiKisT. Vol. II pp. 320. Eu „Noto on tho Athanasiau
Creod."
Theological Essays, pp. 9, 10. pp. 205 ff. Ecclessiastical Histouy.
Sec. Cent. VI. Lincoln\'s Inn Sermons. Sor. I. Vol. 1. Serm. IL,

Leslie Stephen maakt zich in zyn artikel over Maurice in do „National
Biography" ^ot een tolk van dio „uncongenial minds" die „were equally
perplexed by his statements as to the worthlessness of mere dogmas or
opinions considered as such, and thoir infinite value when considered as
divine revelations of truth".

-ocr page 171-

167

Maurice legt er den nadruk op, dat de Geest ons leert bidden. Het
is niet een daad, die wij uit ons zelf vermogen, maar het ware bidden
is een daad Gods en heeft tot doel dien God, die Zich ons heeft
geopenbaard. Zijn Naam, Zijn Rijk, Zijn Wil. Er ligt een groote moei-
lijkheid: Gods wil niet veranderen — en toch bidden; terwijl ook
bidden enkel en alleen ter wille van een verandering in ons zelf
onwaarachtigheid brengt in de hoogste daad. Het is de onoplosbare
moeilijkheid gelegen in elk bewustzijn: de verhouding van subjecten
object. In die verhouding is het hoogste, dat het subject geheel uitgaat
tot het object, totdat ten slotte het eerste zich verliest: de hoogste
bede dus: Uw wil geschiede.

Het is een paradox: een mensch gaat juist bidden, als hij leest:
„Uw Vader weet wat gij van noode hebt, eer gij Hem bidt." Een
paradox is ook het hoogste, dat wij inderdaad zeggen kunnen: „En
dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zoo wij iets
bidden naar Zijnen wil. Hij ons verhoort; en indien wij weten, dat
Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zoo weten wij, dat wij de
beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben". (Maurice korter:
And if we know that He hearth us, we know that we have the
petition that we desired of Him). Zoo is het ware Christelijke gebed.\')

Wij vragen nu: beantwoordt de Engelsche Kerk aan deze eischen?
En : hoe komt het wezen van een ware Kerk uit tegenover andere Kerken,
secten, groepen, richtingen, zoowel buiten als in de Engelsche Kerk?

Wat het eerste betreft, valt het Maurice gemakkelijk aan te wijzen,
dat de door hem genoemde teekenen eener ware Katholieke Kerk
in de Engelsche Kerk gevonden worden. Natuurlijk ook: de Engelsche
Kerk was hem voortdurend voor oogen als model bij het teekenen
van een ware Kerk. Hij was haar Apologeet.

Een andere eisch voor de ware Kerk, dat zij al de ware d.i. de
positieve beginselen erkenne, die in de verschillende Kerken en
secten en richtingen gevonden worden, is ook vervuld.

Tenminste de door Maurice genoemde, die der Quakers, Calvinisten,
Lutheranen en Unitariërs zijn hier: er is een Koninkrijk, en een Geest,
strijdend tegen onze zinnelijke natuur, om ons met dat Koninkrijk in
overeenstenuning te brengen: het Quaker-beginsel. Wij vinden het
in de Liturgie. Het Calvimstisch beginsel, dat de Goddelijke Wil begin
en einde is van al het Goddelijke, vindt zijn uitdrukking vooral in de
39 Artikelen. Het Lutheraansch beginsel v.1n rechtvaardigmaking door

») Kingdom of Ciiiust. Vol. IL pp. 2G—28. Prayeu Book, passim. On
Family Wohsiiif
. pp. 27, 28, 85, lü4 IT. What is Revelation? pp. 101—19(5.

Lord\'s Prayer. Sorm I.

-ocr page 172-

168

geloof alleen, en het Unitarische van een eenheid in de liefde, die
Grond is van andere liefde, en met welke de menschheid in betrek-
king staat, worden alle erkend.

JVlaar wij vragen wel eens: is dat zoogenaamde beginsel van een
Kerk of richting wel altijd het „specifieke", en is,.om één voorbeeld
te noemen, het manlijk Calvinisme, dat Maurice voorstaat, niet eigenlijk
een verminkt Calvinisme?

De kerk snijdt door de erkenning van de Goddelijke ordinantën
in familie en volk het sectarisch wezen af, dat een nieuwe maatschappij
wil vormen op andere basis. Maar eveneens snijdt het dit af door de
volle waarheid te erkennen en niet zich te maken tot draagster van
een bijzonder systeem.

De machtigste kampioen, wij zouden bijna zeggen de laatste vijand,
is het Calvinistisch
systeem (terwijl het beginsel, zooals Maurice het
ziet, hem het naast aan het hart ligt) het
zw/v^a Protestantsche systeem.
Wij noemen het hier, omdat de 39 Artikelen gezegd worden Calvi-
nistisch te zijn. Het zou dan schijnen, dat zij al het Katholieke in de
Kerk, dat deze overigens bezit, zouden te niet doen. Uiterst sterk is
Maurices betoog hiertegen niet. Hij vergelijkt de 39 Artikelen met de
Schotsche belijdenis. Hij vindt in de laatste het karakteristiek Calvi-
nistische: het uitgangspunt in den val, die reeds in het 2e artikel
genoemd wordt. Doch in de 39 Artikelen maakt eerst het 9e art.
daarvan gewag. Zeker, er ligt beteekenis in dit feit. De Engelsche
Kerk zet ook hier de Incarnatie voorop. Wel spreekt er een klank
gelijkend op dien wij telkens bij Maurice hoorden in de volgende
woorden uit de Artikelen: er is een „fault and corruption of the
Nature bf every man" — „So that the flesh listeth always contrary
to the spirit; and therefore in every person born into this world,
it (Ik cursiveer) deserveth God\'s wrath and damnation." (Art. II.)
Maar toch wordt de persoon met zijn vleesch geïdentificeerd en geacht
onder dien vloek te liggen, die zijn vleesch geldt, tenzij hij weder-
geboren is en gelooft. En Art. XVII „Of God, whereby (before the
foundations of the world were laid) he has constantly decreed by his
counsel secret to us,
to deliver from curse and damnation those whom
he has chosen in Christ out of mankind,
(ik cursiveer.) Wherefore
they which be endued with so excellent a benefit of God be called
according to God\'s purpose" enz. Ik geloof niet, dat Maurice aan
dergelijke uitspraken volkomen recht laat wedervaren. Er spreekt uit
niet een „redemption of the world", gelijk Maurice wil, maar wel
degelijk een „out of" d.i. „from the world."

Een tweede bezwaar tegen de Kerk ingebracht is, dat, terwijl
haar Artikelen Calvinistisch zijn, haar Liturgie Papistisch is. De Kerk

-ocr page 173-

169

is dus tegelijk dubbelzinnig en halfslachtig. Het eerste heeft Maurice
reeds bestreden. Het tweede erkent hij niet. Want volgens hem staat
de Liturgie juist recht tegenover Roomschen eeredienst. Want wat de
eerste onderstelt, wordt door het karakter van den tweeden uitgesloten:
het feit van een volbrachte volle gemeenschap met God, op grond
van de Incarnatie.

Maurice werpt de beschuldiging van tweeslachtigheid verre van
de Kerk. Hij zegt, dat hem de strijd over de vergelijking van de 39
Artikelen en de Liturgie weinig interesseert. Welke de beste toetssteen
voor ketterij biedt, weet hij niet. Worden de Artikelen gebruikt, om
dwalingen bij anderen op te sporen en niet om onze eigene uit te
bannen; en wordt de Liturgiegebruikt, niet om te bidden, maar om
strikken te spannen, dan zullen zij meer vloek dan zegen brengen.
En gewoonlijk zijn
zij de grootste ketters, die het meest op ketter-
jacht uitzijn. „I claim the Prayer Book and Articles both, as the
protection for those who repudiate the parties into which our Church
is divided, from their common assaulL"

Wat die partijen betreft, heeft Maurice natuurlijk vooral het oog
op de twee groote stroomingen in de Engelsche Kerk: „High" en
Low," de eerste draagster van het Katholieke, da tweede van het
Protestantsche element. Nu zijn juist in Prayer Book eener — en 39
Artikelen anderzijds deze beide elementen neergelegd. Het een sluit
het ander niet uit; veeleer vullen beide elkaar aan. Het Protestansch
beginsel is de handhaving van het individueele: „a distinct relation
to God". Het is volstrekt niet anti-Katholiek. Integendeel, juist waar
het getuigt van een gemeenschap onmiddellijk met Christus als Hoofd,
daar geeft het den grond aan van ware Katholiciteit. Want op geen
anderen grondslag dan dezen kan er ooit gemeenschap komen tusschen
Kerken en Secten.

Evenwel zegt Maurice toch ook, dat wij het Katholieke beginsl
van de High-Church of liever van het Prayer-Book noodig hebben.
Want daarin vinden wij meer bepaald een getuigenis van de Godde-
lijke „constitution" of „society". Daarin ligt het meer sof/o/r element, en
wordt ons ook meer kenbaar gemaakt het
wezen Gods. Dus, ook dit
laatste schijnt Maurice niet van het Protestantisme te verwachten. Wij
begrijpen dat wel uit het voorgaande.

Het Prayer-Book wil Maurice liefst niet herzien hebben, gelijk
velen begeerden. Hij vreesde, dat dan de machtigste
partij er haar
stempel op zou zetten. En het Prayer-Book staat juist boven de partijen.
Bovendien: het wijst aan in Christus als Hoofd der menschheid de
gemeenschap, die tusschen de menschheid is op grond van lum mensch-
zijn. En nu zou bij een wijziging zoo licht ter wille van toenadering tot

-ocr page 174-

- 170 -

de Dissenters dit eigenlijke, bijzondere, wegvallen. En zie, dan was
juist datgene weg, dat wees op de mogelijkheid, om met Dissenters
en allen één te zijn. Alleen op dezen bodem, en niet in een amalgama
van secten, zou eenheid te vinden zijn. Daarom is de Kerk, ter wille
juist ook van de Dissenters, geroepen haar eigen standpunt niet prijs
te geven. Zij kan alleen door te blijven die zij is een zegen zijn en
haar roeping vervullen. ,

De Artikelen berusten op de Belijdenis. Zij zijn wel niet even
„onmiddellijk" van karakter, doch geven een nader omschrijving van
het in de Belijdenis beleden object. Zij zijn een soort omtuining der
Belij\'denis. Door ze onmiddellijk met die Belijdenis in verband te
brengen, wil Maurice het karakter van „leer" zooveel mogelijk uit de
Artikelen weghouden. De 12 Art. zijn „terms of communion" in de
Kerk. De 39 Art. niet:-deze hebben een meer opvoedende strekking\').
Maurice vindt in de artikelen een „groundwork" voor een veel diepere
en ruimere Theologie, dan gangbaar is. Zij zijn een verdediging tegen
het prijsgeven der Kerk en haar leden aan allerlei
richtingen, onder
wier oppermacht de Kerk nu eens Calvinistisch, dan Unitarisch, dan
Methodistisch zou zijn, m. a. w. er geen
Kerk meer zou zijn. Hij ziet
er in een bewaring tegen de tyrannie van private opinie. Als zoodanig
had hij ze, sinds den strijd over de onderteekening der 39 Artikelen door
de studenten aan de Universiteit, beschouwd en verdedigd.

Hij wilde ze niet beschouwd hebben als een persoonlijke geloofs-
belijdenis van den onderteekenaar. Maar wie ze onderteekende, aan-
vaardde daarmee de condities, waaronder het onderwijs plaats had
Zoo waren de Artikelen en hun onderteekening aan de Universiteit
door studenten en hoogleeraren een beveiliging tegen het overheerschen
van persoonlijke opinie in het onderwijs, tegen willekeurige systeem-
slavernij. Voor Maurice, laat ons dit niet vergeten, w^as dit voordeel
niet slechts formeel en negatief. Hij vond in den levenden God, van
Wien de artikelen spreken, ook een materieel antwoord op veel
vragen, die zich in de wetenschap voordoeh. Daarom mede kon hij
met zooveel kracht pleiten voor hun behoud te Oxford.

Van grooter belang in dit verband is de vraag, in welken zin de
geestelijken der Kerk de Artikelen moesten onderteekenen. De strijd
daarover was ontbrand door het optreden van mannen der Oxford-
beweging. De 90e, laatste, Tract was een poging van Newman, om,

\') Macmillans Magazine. April 1800. „On tho revision of tho Prayer
Book and the-Act of Uniformity".
Reasons for not .toining a party in
the Church. Subscription no bondage
, pp.2,3.101—118 .The Faith of the
Liturgy and the Doctrine of the Thirty-nine Articles. Two
Sermons.
Three Letters to the Rev. W. Palmer on the name Protestant, enz.

-ocr page 175-

171

terwijl men de beginselen der Oxford-beweging aanhing, een onder-
teekening der Protestantsche 39 Artikelen, en daarmee een standhouden
in de Anglikaansche Kerk te verdedigen. Hij trachtte dit te bereiken
door zeer vindingrijke commentaren op de Artikelen! Maar in Febr.
1841 verschenen, lokte deze Tract een vonnis der Kerk uit, en daarmee
werd een einde gemaakt aan de uitgave dezer serie. In 1844 schreef
Mr. Ward „The ideal of a christian Church". Daarin erkende hij
rondweg, dat de sporen van het gehate Protestantisme duidelijk zicht-
baar. waren in de Artikelen. Maar tevens verzekerde hij, dat ook
een Oxfordman ze gerust kon teekenen, al was zijn hart ook nog zoo
Roomsch-gezind. Dit droeg den naam van onderteekenen in „non-
natural sense", waarmee bedoeld werd de vrijheid, om een beteekenis
aan de Artikelen te hechten, die niet door de opstellers daarvan
bedoeld was, noch ook onmiddellijk als vanzelf daarin gelezen
werd.

Maurice wilde onderteekening in „literal and simple sense". Hij
nam de Artikelen aan, maar wilde niet gebonden zijn door beschou-
wingen omtrent die Artikelen, die niet waren opgesloten in de Arti-
kelen zelf. Bij de
verklaring van de Artikelen geeft, ook volgens
Maurice, niet de bedoeling der opstellers den doorslag, maar de Bijbel.
Ook die leeringen, die de Hervormers in hun strijd- en andere
schriften uitspraken, wilde Maurice niet erkennen als noodzakelijk
bindende commentaren op de Artikelen. Evenmin accepteerde hij
eenige nieuwe verklaring. In den strijd met Dr. Jelf over „eternal"
hield hij vast aan dit recht van den Churchman, dat hij door de
Artikelen op zichzelf wel, maar daarom juist door geen persoonlijke
opvatting daaromtrent gebonden isNiet iemands bedoeling, maar
de bedoeling, dc zin moet den doorslag geven, zegt Maurice op een
andere plaats. Dat is echt realistisch

Lator wildo Maurico don oisch van ondertookoning aan do Univer-
siteiton on ook van do goostol^khoid afgeschaft zien. Niet omdat hy anders
over de Artikels dacht, maar omdat hy inzag, dat uit zyn beschouwing
over de onderteekening de oisch da.irvan voor studenten niet volgde, en
omdat zy noch door leeraars, noch door leerlingen blokon aanvaard to worden
op die wyzo, die
hy als z. i. de eenig juiste verdedigd had. Wat do goes-
toiykheid betreft,
hy was het eindeiyk met Stanley eens geworden, dat do
vryheid, ontstaan door afschallhig dor onderteekening, de goesteiyken
wellicht met meer begeeren weer zou doen grypen naar dezen gids, onder
wiens leiding zy nu zuchtten.

-ocr page 176-

— 172 —

Het is niet verkwikkelijk een oog te slaan op de\' verschillende
Kerken en Secten en groepen, Hoe is er nog eenige hoop op
waarachtige eenheid? Zeker zou dit er niet zijn, als er geen levend
God ware, die Zijn Kerk bewaart en overal getuigenissen daarvan
heeft in stand gehouden, Maurice gevoelt zich sterk, omdat hij met
het oog van een geloovige ziet. Het hier gezegde is niet een stich-
telijk woord, dat hij noodig vond aan zijn beschouwingen als ver-
siering toe te voegen. Het is inhaerent in zijn denken en verwachten
en Theologiseeren. Het is niet te elimineeren. Zoo durft hij het aan
toch van de ééne Kerk te spreken en toont hij aan, wat zij is tegen-
over secten en systemen.

Wij onderscheiden in de Engelsche Kerk de drie bekende rich-
tingen, de Low-Church, de partij der Evangelicals; de High-Church,
of nader gezegd in Maurices dagen vooral de Oxford-partij, die de
beginselen der High-Church zoo sterk mogelijk naar den Roomschen
kant ontwikkelde; eindelijk de Liberale groep, langzamerhand onder
den naam van Broad-Church-partij opgekomen. Daarin zijn verschil-
lende beginselen en systemen aan het woord, welker parallelen ook
buiten de Engelsche Kerk liggen, al zullen zij ook binnen de grenzen
dier Kerk eenige eigenaardigheid vertoonen.

Er blijven dan buiten die Kerk twee groepen, tegenover welke
Maurice zijn beschouwing over de Kerk handhaaft: nl, de Philosofi-
sche „scholen", en de Quakers.

Nu is dit de groote gedachte, waarom het Maurice ten slotte te
doen is: de Kerk moet dragen een
getuigend karakter; en dat zoo
universeel getuigend, dat in die getuigenis tevens een universeele
expansiviteit ligt opgesloten. Maurice handhaaft het getuigend karakter
der Kerk en daarin ligt tevens opgesloten haar
expansiviteit. Deze
twee staan en vallen met elkaar.

Dat stelt hij tegenover den Philosoof. Deze zoekt naar de ver-

Thoughts on the rule of conscientious Subscription to the 39
Articles,

Life, Vol. I. pp. 168—171, 390—396, 399. II. pp. 154—155,503—507. The-
ological
EssAys. Note. Grounds for laying onz. p. 10. Letter to dr.
Jelf
. p. 3.

Kingdom of Christ. Vol. II. pp. 361—380. Prayer Book. Profaco. Sorm. I.
Introductory oh passim.
Prof. Kruyf. Geschiodonis van hot Anglo-Katholi-
cismo. blz.
72—104.

Kingdom of Christ. Vol. I. pp. 18—19.

-ocr page 177-

— 173 —

houding van subject en object. Dat zijn voor Maurice geen geliefde
termen. Hij geeft antwoord, of liever de Kerlt geeft als antwoord op
zijn zoeken, de
verkondiging-, hier is aangegeven de verhouding van
subject en object d.w.z., voor Maurice, van mensch en God, in den
God-Mensch. En deze getuigenis nu is een, die de grenzen der „school"
naar alle zijden uitzet. Terwijl hier en daar een school van Philo-
sofen voor zich het meent te weten en dus zoo, als school, het leven
meent te hebben, is het leven, dat in den God-Mensch is, voor heel
de menschheid gevindiceerd in het absolute
feit der eenheid van God
en menschheid in Christus. Het is waarheid en leven voor den
mensch.
Op dat feit is de Kerk gegrond en van dat feit getuigt zij in haar
„teekenen". Zoo
vervult zij datgene, wat de Philosofen zoeken, maar
staat zij rechtstreeks in beginsel tegenover het „school"-beginsel der
Philosofen.

De Quakers willen zich geheel laten leiden door innerlijk wer-
kende geestelijke invloeden. Maar zij gaan verder en verzetten zich
nu tegen al die teekenen, die van de Kerk getuigen. Het einde is, dat er
van hun bedoelmg om universeel te zijn, niets is terechtgekomen.
Wanneer zij algemeen menschelijke doeleinden najagen, dan worden
zij telkens gedrongen, om aansluiting te zoeken bij mannen en vrouwen,
die buiten hun genootschap staan.

De permanentie, een der kenmerken van een ware Kerk, is te
loor gegaan: want de wereld dringt in den kring der Quakers binnen
en ontreinigt dien kring naar hun eigen getuigenis. M. a. w. de wereld
overwint hier de Kerk. In hun kring is immers naar hun oordeel de
ware Kerk. Dit komt — en er is hierin natuurlijk iets, dat tegen
allerlei Sectarisnie gericht is — omdat zij die getuigenissen van het
universeele hebben losgehiten en ten slotte meer naar geestelijke
invloeden hebben gezocht, die met het subjectieve ineenvloeiden, dan
geluisterd naar den objectieven Heiligen Geest. Deze Geest toch
getuigt van
Qods Koninkrijk. Deze leert bidden, zelfs in de binnen-
kamer, waar wij met onszelf alleen zijn: Onze Vader, Uw Naam
worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome, Uw wil geschiede!

Zie alweer, hoe de Quakers de getuigenis der Kerk hebben prijs-
gegeven, en daarmee de
expansiviteit verloren hebben\').

Tegenover de richtingen in eigen Kerk, in Engeland met zijn
sterk politiek karakter dadelijk/^ar/yr« wordend, komt zijn beschouwing

\') Kinodom of Chiust. Vol. I. pp. 4()—01. »07—311. Vol. II. pp. 11-13.
20—34. 05-72. 120-143.

-ocr page 178-

— 174 —

het best uit bij den Doop, waarin eigenlijk het wezen der Kerk ligt
opgesloten, i)

De Evangelicals, voor wie verderf eigenlijk regel, behoud uitzon-
dering is, beschuldigen de Kerk, dat zij moraliteit in de plaats van
geloof gesteld had. Zij hadden gelijk, wanneer zij zeiden dat er alleen
leven voor de Kerk kon uitgaan van het feit, dat God tot den mensch
was afgedaald. Maar: nu gaan zij zeggen, dat wat de Doop geeft,
slechts voor enkelen is. Men moet dus de Doopgetuigenis niet onvoor-
waardelijk waar achten. Alleen dan is die verhouding tusschen God en
mensch, die in den Doop wordt aangewezen, waar, wanneer de
mensch door een bewuste daad van geloof zichzelf in die verhou-
ding plaatst. Terwijl de Evangelicals bezig zijn na te gaan, wie de
gave des geloofs of het recht om te gelooven heeft, — en wie niet,
verliezen zij uit het oog,
wat te gelooven is, en den grondslag, dien
God zelf heeft gelegd. Zij worden gestraft in hun streven, om wijzer
te zijn dan God, terwijl zij scheidingen maken uit zichzelf, voorbij-
ziende de eenige ware, absolute scheiding, die God gemaakt heeft
tusschen Zijn Rijk en dat van den Booze, tusschen vleesch en geest
in den mensch. Al het universeele wordt zoo exclusief gemaakt.

Ook tegenover hen legt Maurice nu weer den nadruk op het
feit voor heel de menscheid, dat door den Doop wordt aangewezen,
dat God Vader
is, waarmee natuurlijk de engheid der Evangelicals
wordt opgeheven\').

Maar hiermee is de kwestie niet klaar. Maurice erkent ook het
beginsel: alleen door geloof. Hij zet dit telkens om in het woord
„to claim", en zegt, wat de Doop betreft: „that by Baptism we claim
the position which Christ has claimed for all mankind" \'). Dit is mis-
schien de meest juiste formuleering van wat Maurice bij den Doop
denkt, in de minst mogelijke woorden. Maar zoo gemakkelijk komt
Maurice van de Evangelicals niet af. Hij stelt dit „claim" toch ook

\') Over de verschillende theorieön ten opzichte van den Doop: zio
Life. Vol. L p. 203. Ten opzichte van het JL Avondmaal zie Mozley.
Reminiscences chiefly of Oriel College and the Oxford Movement. 2 vols.
London
1882. Low view: purely emblematic sense; High-view: real pre-
sence. Vol. H. pp.
336—343. Over den trant van prediking der Evangeli-
cals. Vol. L p.
186.

\') Kingdom of Christ. Vol. 11. pp. 398, 399, 403, 404. Theological
Essays. On Family Worship
. Dial II. IV. Prophets and Kings. Serm. XII.
(Slot)
Acts of the Apostles. XV.
\') Life. Vol. 1. p. 182.

-ocr page 179-

— 175 —

als eisch, en gaat toch ook weer niet de Kerk omschrijven als gemeenschap
van hen, die dit gedaan hebben. Zoo kan hij alleen nog van een
Kerk spreken, omdat hij dit doet in dien sterk realistischen zin, hem
zoo eigen. En hij kan aan het systeem der Evangelicals alleen ont-
komen door geen systeem te maken en bij de getuigenis te blijven
staan. Hier komen wij weer midden in die kwesties, waarin Maurice
zoozeer „onaf" is.

Het is begrijpelijk, dat Maurice, staande tegenover de Evange-
licals en alle sectevorming, met sympathie en stille verwachting de
Oxford-beweging begroette. Wel was hij niet door de jaren zoo sterk
gebonden aan de traditie en den ritus der Kerk, gelijk de Oxford-
mannen, en had de Oxfordgeest, altijd meer „sentimental" en „poëtic"
dan die van Cambridge, hem niet van den beginne omzweefd. Nooit
kon Maurice, met zijn vast geloof in de opvoeding der mensch-
heid door God, een eeuw in het verleden denken, die meer ideaal
zou zij dan de tegenwoordige. Er is in zijn oog geen tijd meer
„Gods" tijd dan een andere. En zeker is voor elk geslacht de tija,
waarin het leeft, de beste, als zijnde Gods tijd. Dat nooit de Kerk
ideaal was, wijst Maurice in zijn commentaren telkens aan. Hij kon
dus niet met de Oxford-mannen een Kerk-ideaal vinden in vroegere
eeuwen. Maar niettegenstaande dit alles — en meer dan dit — er
was genoeg in de Oxford-beweging, in haar positie tegenover de
Evangelicals, dat hem trok. Gelijk wij gezien hebben, dat in de
Theologie deze beweging traditie en gezag deed gelden tegenover
het gevreesde
Rationalisme, zoo ontmoeten wij hier een andere zijde
van haar streven: nl. een Kerk te handhaven tegenover
Evangelica-
lisme
en Sectarisme. Een derde zijde van haar beginsel komt in\'t in
haar verzet tegen het
Liberalisme op staatkundig gebied %

Bij hen vond Maurice de erkenning, dat er een Kerk is, door
God bewaard, niet prijsgegeven aan de opinies der menschen. Een
Kerk, welker teekenen bewaard zijn gebleven, en waarin God zelf
ons heeft opgenomen, terwijl wij het bewijs van daartoe te behooren
niet behoeven te geven door kenteekeuen, die altijd anderen uitsluiten.
Hij stelde zelf zoozeer de objectlef-„aristocratische" zijde der Kerk op
den voorgrond, dat hij wel met de beginselen der Oxford-beweging
zich voelde staan tegenover iemand als Bunsen, wiens „demokratisch"
uitgangspimt in de „Gemeinde" Maurice maar niet behagen kon.

\') Vgl. J. Mc. Caktuy. a History of our own times, ö vols. Tauchnitz.
Vol. 1. pp. 157-170. Iiy verliest evenwel de betookonis van do Oxford-
boweging in haar positie tegenover de Evangelicals uit het oog.

-ocr page 180-

— 176 —

Wanneer de Dienaars Dienaars der „gemeente" zijn, en de Qods-
vereering is een gecombineerde daad der „gemeente," dan ziet
Maurice gevaar voor de handhaving van een
Universeele Kerl<. Het
Katholieke element gaat dan dus te loor

Maar, Pusey\'s]^ tractaten over den Doop, Nos. 67—70, deden hem
inzien zijn principieel verschil met de Oxford-beweging. Hier wordt
geleerd, dat de Doop als opus operatum iets werkt in den mensch
en hem geeft eene rechtvaardigheid,, die evenwel door „post-baptismal
sin" kan uitgewischt worden.

Wat ontbrak er aan? Het getuigende element: de Doop werkt
hier een verhouding in plaats dat hij een gegeven verhouding ver-
kondigt.
Hij geeft iets in den mensch, terwijl juist de Doop moet aanwijzen
eene rechtvaardigheid, die niet kan zijn in den mensch, maar alleen
is in God, en voor den mensch bestaat in het aanvaarden van wat
God gegeven heeft.

Maar dan is hier de fout der Evangelicals niet overwonnen.
Terwijl zij niet kunnen zeggen: de voorrechten van den Doop
zijn
uwe, daar deze slechts voor een deel der menschen kunnen bestemd
zijn, moet de High-Church-man, die het
systeem der High-Cluirch
aanhangt, in de practijk zijn congregatie aanzien als een, die door
haar zonden de voorrechten in den Doop geboden, heeft
verloren.
Zoo wordt het Katholieke ingeboet, omdat het getuigend element
is opgegeven.

Maurice ziet geen anderen weg, dan dat de beginselen van de
High-Church, tot systeem gemaakt. Romanisme worden en niet meer
Katholiek kunnen heeten. De bezwaren tegen de Roomsche Kerk
liggen.op dezelfde lijn, maar zijn nog meerdere. Getrouw aan de
dwaling in de Doopbeschouwing opgesloten draagt de „worship"
in deze Kerk niet het karakter van het ingaan in een volle gegeven ge-
meenschap met God, maar is middel tot herstel van een verbroken
gemeenschap, die natuurlijk telkens weer verbroken wordt. Juist als
het in de leer der „post-baptismal sin" ligt opgesloten. Juist als de
Evangelicals de verkondiging van berouw onmogelijk maken, omdat
zij niet aan ieder het recht toekennen, om te zeggen: „Ik zal opstaan
en tot den Vader gaan", zoo sluit het Roomsch systeem ook het
echte berouw uit: deze inuners kan er niet zijn, waar niet is een
gegeven, blijvende gemeenschap. In die gemeenschap toch kiemt
alleen het ware berouw. Ook de moraal wordt losgemaakt van den
wortel, omdat de beschouwing over den Doop verhindert te wijzen
op den eenigen grond daarvan, die niet in eenige reinheid van onszelf

Macmillans Magazine. March 1861, pp. 372-382. Baron Bunsen.

-ocr page 181-

— 177 —

is, maar in de onmiddellijke gemeenschap met God. En terwijl de
Kerk de Transsubstantiatie leert, berust zij ook niet meer op het Sacra-
ment, maar evenals de Secten, op een
leer omtrent het Sacrament.
Het scepticisme, dat gesteld wordt op rekening van den Liberaal,
schuilt in de Roomsche beschouwing der probabiliteit. Tegen de
Belijdenis in, die zegt: „Ik geloof in God den Vader", en zoo wijst
op den eeuwigen grond van het universum in Christus geopenbaard,
wordt gezegd, dat wij niet meer kennen, dan het probabele.

De Roomsche Kerk in haar imperialistische neiging erkent niet
de bijzondere plaats van elk volk voor God. Wel erkent Maurice, dat
soms de Paus, o. a. Gregorius, het „Vaderlijk element", het cement
van Romeinschen godsdienst en staatsleven bewaard heeft tegenover
den Keizer en in den invloed op de ontwikkeling van Europa Ter-
wijl de R. Kerk, de Schrift, die ons de ware Kerk doet kennen,
aan de menschen onthoudt, neemt zij (in het belang der Kerk!) weg
de bron, waaruit wij kunnen weten, wat de Kerk is en hoe onze
plaats daarin is. En eindelijk draagt haar geestelijkheid een „vicarious"
en niet „representative" karakter. Daarmee bedoelt Maurice dit: een
vicarins staat in de plaats van — en een representant als vertegen-
woordiger van. — In het Pausdom komt nu dit vicariaat tot zijn uiter-
ste kwaad, een
plaatsvervanging van Christus. Een Kerk dus met
een valsch centrum „still preserving the sacraments, forms,, creeds,
which speak of the true Centre; en dan: there necessarily comes out
that grotesque hybrid which we witness; a world assuun\'ng all the
dignity and authority of a Church, — a Church practising all the
worst fictions of a world ; the world assuun\'ng to be heavenly, a Church
confessing itself to be of the earth, earthy". Een Kerk dus, los van
haar eigen levensbodem, en nu niet meer Katholiek.

Bij de Evangelicals is het geloof te veel genomen, alsof het con-
stitueerend is, maar in de R. Kerk (en sterk in die richting gaat ook
de Oxford-beweging) is de Kerk met haar Sacramenten constitueereud,
in plaats van getuigend. En dit alles ten koste van de algemeene en
juiste erkenning der ware Kerk\').

Eindelijk blijft ons nog een derde strooming in de Engelsche
Kerk over: de Liberale, vertegenwoordigd in de Broad-Church-
partij.

\') The uemgion of Rome. Loet. IV. (in dou band gotitold: Lkakni.\\o
and Working).

\') Kingdom of Christ. Vol. ii. pp. 51—57. 100-107. 170—178.\'211—223.
399, 400. 404—409. Thhoi.ogicai. Essays, pp. 339—!U4. Praveii Book. Sorm. i.
On Family Worshii
\'. Dial IX. Doctrine of Sacrifice. Dedicatory Lottor. pp
XXV. XXVI.
Lifk. Vol. i. pp. 182. 180. 188. 214. -^35-287.

12

-ocr page 182-

— 178 —

De Liberalen meenen, dat de Orthodoxie alle verbetering in den
weg
Staat. Terwijl de gedachten zieh wijzigen, blijven de Artikels en
Formules van de Kerk onaandoenlijk. Zij gaan niet met hun tijd mee,
en de Kerk verliest zoo alle vat op de menschen. JVlaar Maurice zet
vooral tegenover hen uiteen, dat de Artikelen en de Formules j uist
geven, wat noodig is, nl. een bescherming tegen de oppermacht van
opinies, nu tegen de opinies der 19e eeuw. En terwijl opinies de
engheid zelve zijn en altijd slechts enkelen kunnen omvatten, is de
getuigenis der Kerk tevens de expansiviteit der Kerk. Hij prijst de
Engelsche Kerk, die getracht heeft
]\\x\\s\\ At gebeden, é^rx eeredienst
te stellen, als zijnde de hoogste daad, het leven der Kerk, terwijl zij
beschouwingen, leer, zooveel mogelijk vrijliet, opdat verschil daarin
niet onmiddellijk het bestaan en wezen der Kerk zou aantasten. In
die richting ligt voor Maurice de oplossing van de worsteling tusschen
de eischen van gezag en vrijheid.

Het beginsel der Liberalen, dat de Kerk, wil zij haar leven be-
houden, niet gebonden kan zijn aan de leer van een bepaalden lijd,
is dus juist. Maar Maurice ziet dit beginsel veel beter vervuld in de
Kerk, zooals ze is, dan in het stelsel der Liberalen. Dat loopt ten slotte
uit op de ontkenning van iets
gegevens, hetzij in den vorm van traditie,
hetzij van openbaring. Dat komt ook uit in hun zienswijze omtrent
den Doop, voorzoover zij de kracht er van verleggen in de Ouders:
de opvoedingstheorie, die de waarde van den Doop voorbijziet\').

Waar hoort Maurice nu bij? Zeker omdat hij noch Low- noch
High-Church was, heeft men hem algemeen gevoegd bij de Broad-
Church-partij. Waarschijnlijk ook, omdat hij daaronder vele vrienden
had en\'hij zeker veel heeft gezegd, wat ook deze groep zeide, terwijl
hij in maatschappelijk streven met hen dikwijls overeenstemde

En toch, het is beslist verkeerd. Wanneer Stanley zegt: de Kerk
is niet High, niet Low, maar Broad, in 1850 door hem uitgesproken
in de Edinburgh Review, dan zou dit woord zeker bij Maurice
geen tegenspraak vinden. Maar wat zoo gezegd was, om partijschap te ver-
mijden, in de gedachte, dat de Kerk „breed" genoeg was, om allen te bevat-
ten, werd in 1853 door Conybeare in dezelfde Review gebruikt als aandui-
ding van een bepaalde groep. Terwijl nu Maurice in de zich vormende
Broad-Church-partij zag het kwaad van het Liberalisme, de verheerlijking
der
opinie en het eclecticisme, vond hij daarin grooter gebrek aan

\') Kinodom of Chri-st. Vol. IL pp. 398. 402, 403. Life. Vol. I. p. 203.
Zoo Pfleiderer, Herzogs Real-Encyclopaedie, Nippold. (Nouesto
Kircliengescliichte) onz. Anders:
Leslie Stephen in de National Biography,
on Tulloch.

-ocr page 183-

179

beginsel, dan in Low- of High-Church, en dus grooter gelijkenis met
een „caput mortuum", zooals hij deze partij gequalificeerd heeft. Alles
wat naar een compromis of eclecticisme zweefde, was Maurice niet
naar het hart. De ruimte, die ook zijn hart liefhad, vond
h\\]\\n begin-
selen,
in belijdenis, die voor verschillende opinies plaats lieten. En
de zuurdeesem van scepticisme, in het Liberalisme verscholen, was
geheel en al vreemd aan hem, wiens kracht het was te zijn een man
vol van den Heiligen Geest.

Tegen het einde van zijn leven werd Maurice nog eens genoopt
tot een openlijke uiteenzetting. Hij was toen genoemd als een van
de „liberal or Broad-Churchmen". Juist toen was hij, naar ik meen,
verder dan ooit van de Broad-Churchmen verwijderd; in menig opzicht
schijnt hij teleurgesteld te zijn in zijn verwachtingen omtrent hen, en
spreekt het in steeds sterker woorden uit, dat hij op hen geen hqop heeft.
Gelijk wij aanwezen, dat Maurice in zijn bespreking van de Essays\'
and Reviews vooral positie nam tegen het te sterk overheerschende
subjectieve element, kunnen wij hier ook zeggen, waar hij stond
tegenover niet „echte" liberalen, maar een groep toch grootendeels
„van liberalen huize",dat vooral het stellen van „Christianity" in
plaats van Christus hem afstootte, en het diepe verschil tusschen hem
en hen deed gevoelen. Inderdaad, ik geloof, dat verschilpunten op
die lijn liggend, zoo weinig in het oog gevat, en voorbijgezien om
allerlei andere strijdleuzen, van de grootste beteekem\'s zijn, meer dan
men menigmaal bedenkt.

Ook die idee van „common Christianity", waarin naar het ideaal
der Broad-Church alle verschillen moesten verzinken, was in Maurices
oogen dood, noch in staat om de practische moeilijkheid op te lossen,
noch een kracht voor het hart, dat zijn strijd heeft. Is het niet, meer
nog dan eenig afzonderlijk systeem, een steeds verder afdwalen van
de objectieve realiteit? Is liet niet nog minder dan een van die
gedragen door een „beginsel"? Maurice wilde niet de grootste ge-
meene deeler van de gangbare Christelijke systemen of partijbe-
schouwingen. Maar hooger op tot Christus; niet
meer, gelijk de
Broad-Church als partij in zijn oogen deed, zweren bij „C/zr/s/m////);",
maar bij
Christus alleen. In Subscription uo Bondage spreekt hij nog
de hoop uit, dat o.a. Dr. Arnold van Rugby zijn eigen plannen, om
eenheid te bevorderen, zal opgeven, voor dien grond van eenheid, die
in de 39 Artikelen wordt aangewezen. Maar Maurice heeft de „libe-
ralen" in zijn leven meer en meer van die Artikelen zien afdwalen.

\') Tklkidkkkk. (tü.schichto der prolostanlischon TiiooloKie. Ss. 441,-Uü.

-ocr page 184-

180

om nadruk te leggen op het „gemeenschappelijk Christendom", dat
volgens Maurice altijd enger is dan de 39 Artikelen.

Merkwaardiger wijze staat Maurice hier nu ook weer, en om
dezelfde reden, tegenover Newman, in wien hij ook reeds vroeger
een „liberalen" zuurdeesem had aangewezen.

Ook dit stond Maurice legen, dat de Broad-Church zoo Erasti-
aansch gezind was. Naar Maurices oordeel had deze strooming veel
kwaad gedaan door juist den roep om volkomen scheiding van Kerk
en Staat krachtiger te maken.\') En op het gebied van onderwijs
was de Broad-Church al evenmin bezield door Maurices geest, inzoo-
ver zij aarzelde tusschen Secularistisch onderwijs of enkel Bijbel-
lezen.

Ik noem hier twee dingen ten opzichte waarvan Maurices
beginselen eerst hierna zullen uiteengezet worden.

Ik noemde ze nu reeds, om wat hem naar eigen inzicht scheidde
van hen, wier „leider" hij wel genoemd wordt, te doen zien. Straks
zal dat, wat deze laatste punten betreft, dan nader in het licht komen.
Maar — wij kunnen wel reeds zeggen: het zou wel een ontaard
kind zijn,
als Maurice inderdaad de geestelijke Vader der Broad
Church geweest ware!\')

Hij kwam met den eisch „no party", altijd er tegen strijdend,
dat niet een nieuwe
partij onder de leuze „no party" zou ontstaan.

Plumptre noemt in een uitgave van Hares „The Victory of
Faith" Hare, Maurice, Stanley, Thirlwall bijeen, omdat zij altijd te
zamen genoemd worden. Maar hij zegt: „though brought together
as friends having many points of sympathy, honouring and admiring
each other, few writers could be named less cast in the same mould,
more characterized, each of them, by special gifts and graces of their
own". En Tulloch zegt, dat
als er v&n Broad-Church-party gesproken
zal worden, deze naam moet gegeven worden aan de zoogen. „noetic
school" (Whately-Arnold), waartoe Maurice niet behoorde. Whately
was Aristotelicus en hield er van „some
notion" te ontwikkelen. Dat
nu juist is zeker niet naar Maurices hart. Hij immers zag in deze
strooming een der gevaren van het Liberalisme.

Wat Plumptre en Tulloch hier zeggen, is zeker juister, dan wat
men in de meeste handboeken leest, waar Maurice altijd tot de Broad-
Church-party gerekend wordt, zelfs vaak als leider genoemd.

Maurices standpunt, waarop het voor ons ten slotte aankomt, is

\') Daily News. 188H. Anguatus 141h.

\') The 8i\'E(jtatok 1870. -March lOpi, 2Gth. April 2th.

-ocr page 185-

181

dît: juist op grond van de „breedheid" der Kerk als Kerk is een
Broad-Church\'/w/^ niet alleen onnoodig, maar in zichzelf strijdig.
Ze is toch altijd als partij een
verenging van de Kerk, die breed is,
en velerlei menschen omvatten kan. Bovendien
\\%tX\\ onmogelijk-, \\izx\\i
eenheid naar /t7û/-/zy-vereischte is er juist niet te vinden onder de
bonte rij, die tot deze partij gerekend wordt

„Churchman" te zijn was iMaurices ideaal. Geen liberal- of wat-
dan-ook-Churchman Evenzoo beteekende de „Kerk" voor hem een
realiteit, die juist als zoodanig den zegen meebracht van „partijwezen"
uit te sluiten. Menigeen zal dit realisme zeker te machtig zijn. Velen
zullen het een illuzie achten. Maar dit is zeker, dat men heel Maurices
streven en getuigenis miskent, of het zonder woorden tot een illuzie
verklaart, wanneer men hem indeelt bij de Broad-Church-party. Zoo
zegt men stilzwijgend, dat zijn Kerk-leus toch ten slotte als niets
anders kan gewaardeerd worden, dan als een leus van een der
partijen, die de Kerk vormen. Maurices gedachte is: de Kerk is een
realiteit; en zij wordt niet door „partijen"
gevormd, maar vernietigd\'

Nu zal men natuurlijk over deze uitspraken denken naar gelang
van eigen geestesrichting. Het is niet moeilijk aan te wijzen, hoe en
waar in allerlei vorm deze getuigenis herhaald wordt, en ook wat
daartegenover gesteld wordt. Men kan in dezen een standpunt hebben
of innemen. Maar dit wordt ons dan zeker moeilijker gemaakt, wan-
neer wij tot het inzicht komen, dat er nu eenmaal een objectieve-
realistische en eeii subjectieve-nonn\'nalistische zijde der waarheid is,
welke laatste de beteekenis van „leer" naast „belijdenis", en het
geloof in zijn individueele beteekenis doet zien, meer dan Maurice
het ons geeft, ja, het is de groote vraag, of het iu de praktijk
mogelijk is, ook al stelt men zich niet als „partij", geheel boven
„partij" uit te komen.

Staat nog niet altijd de strijd in het teeken van de geldigheid en de
wrijving dezer beide factoren? ik meen, dat dit de vragen zijn,
waarom het nog steeds gaat, cn dat het veel gemakkelijker is iu dezen
den knoop door te hakken, dan dien te ontwarren. Een
verzoening
tusschen beide geeft Maurice zeker ook niet bevredigend. Veeleer
een getuigenis van de eene zijde.

Na de uiteenzetting van Maurices Kerk-opvatting is een enkel woord

m

\') Essay on Akchdkacon IIark\'.s position in tho Churc.ii. Ropublishod
The VicTOUY of Faith" by J. C. Hake.

\') Tegon ü. W. Stubbs „Fok Chkist and Citv". Loet IV. „A tliank.s-
giving for
J. Fuedekick Denison Maukice.

Life. Vol. II. p. (507. noto. Vol. 1. pp. ISJi, 184. II. pp. .%9, r><>r> - üOl).

-ocr page 186-

182 -

hi^r nog noodig. Hij heeft zijn mode! van wat „teekenen" der Kerk
zijn gevonden in het Anglicaansche. Immers was „Kingdom of
Christ" geschreven grootendeels met het doel, om de positie der
Engelsche Kerk te verklaren en te verdedigen. En zeker was iVlaurice
volkomen Kerk-man. Maar dit versta men wel: Hij hechtte groote
waarde juist aan zijn Anglicaansche Kerk, aan het episcopaat, de
liturgie enz. Toch zal men, zijn werken lezend, volstrekt niet den
indruk krijgen van in uitsluitend Anglicaansche sfeer te verkeeren,
of enkel en alleen in
dezen zin in een kerkelijke atmosfeer te ademen.
Het hoogste belang was voor hem op dit gebied de Constitution,
het Koninkrijk — of wij kunnen ook zeggen de Kerk in den zin
van Constitution of Koninkrijk —; en dan verder voornamelijk
dat eene Sacrament, de Doop (en in aansluiting daarvan het H.
Avondmaal), waarin voor Maurice al datgene als in één teeken be-
tuigd werd, waarvan hij gevoelde, dat zijn woord een getuigenis
moest wezen. \')

Nadat wij in het voorgaande Maurices gedachten over de Kerk
in haar wezen uiteengezet hebben, staan wij nu nog stil bij deze
vraag: welke plaats kent hij haar toe midden in het leven in zijn
verschillende uitingen, midden in de wereld?

Al dadelijk kunnen wij er in verband met het voorgaande op wijzen,
dat hij afkeerig is van een leer-Kerk. De Kerk omspant a. h. w. heel
dat gezinsbestaan, dat de Goddelijke grondslag der maatschappij vormt.
Doop,, de dienst der Kerk voor zieken, dooden, bij het huwelijk,
stellen heel dat gezinsleven in al zijn gebeurlijkheden, in het Goddelijk
licht. Dat is het
ware licht: de Kerk doet dus eigenlijk eerst aan de
familie zien, wat zij in waarheid is en wat alle feilen en verhoudingen
in haar midden in waarheid beteekenen. Al verder kunnen wij zeggen,
dat de Kerk voor de menschheid het ware bestaan der menschheid
representeert; gelijk Israël het type-volk was.

Nu stuit Maurice op één bezwaar. De geboorte uit de Maagd
Maria schijnt het gewone huwelijk als iets onheiligs te brandmerken.
Wij weten, hoe vooral Kingsley zich ergerde over het Roomsche

\') Do onghartigheid, dio Pfleidekkr aan Maurice als Anglicaan ver-
wijt, was liem niet oigon.
Pfleiderer ziet te veel voorbij, wat Maurice
eigenlijk met „Kork" in diepsten en ruimsten zin bedoelde.

Pfleiderer. Die Entwicklung der Protestantischen Theologie enz.

----der unchristlichen Bornirtheit eines Maurice, der das Reich Christi

in der Kirche von England aufgehen Hess (!) S. 478. Noot.

-ocr page 187-

183 -

ascetische heiligheidsbegrip bij de Oxford-mannen. Maar met dat al, zij
schijnen toch door het bovengenoemde gerechtvaardigd te worden.
Neen, zegt Maurice. Deze geboorte uit de maagd Maria is niet anders
dan een
heiliging wdin elke geboorte. Immers deze geeft als in een bij-
zonder teeken te kennen, wat van elke geboorte geldt: dat zij uit God is.

Dat is Maurices opvatting van heilig en van het wonder. Een
genezingswonder van Christus is de openbaring, dat niet alleen deze,
maar elke genezing uit Christus is. Israël is het type-volk. De Kerk
is heilig: d. w. z. ze representeert voor heel de menschheid het leven,
dat voor allen geldt. Zij is gescheiden van de wereld, maar doet juist
zoo de wereld zien, wat eigenlijk haar grondslagen zijn, en waarin
haar ware leven bestaat

Het tweede, waar ik de aandacht op vestig, is de Zending.

Het is opvallend, dat Maurice in Kingdom of Christ geen afzon-
deriijk deel heeft over Kerk en Zending. Het zal na al het voorgaande
wel onnoodig zijn te zeggen, dat Maurice geenszins ten volle was
ingenomen met de zending naar den geest, waarin die menigmaal
gedreven werd. Zijn opvatting van den staat der menschheid, zijn blik op
de verschillende godsdiensten, zijn daarvoor reeds voldoende verklaring.
Vragen : waar blijkt de Zending een waarlijk Christelijke beweging te
brengen als in oude dagen, en zooveel meer; de rethoriek op zendings-
bijeenkomsten, dit alles droeg bij tot minder warmte voor de zaak.

De gedachte van de opvoeding der menschheid bracht Maurice
vanzelf in een eenigszins andere lijn. Maar het feit, dat door volle
Openbaring deze opvoeding, in beginsel althans, voltooid was in de
Kerk, kon Maurice toch weer een recht en roeping tot zending doen
gevoelen, die dan vooral in dezen trant zou moeten spreken: Gij,
volkeren, hebt in uw godsdiensten voorgevoelens en vragen, gij,
Heiden, hebt in uw hart gedachten en behoeften, waarop God het
volkomen en heiligende antwoord heeft gegeven, en die God volko-
men en heilig bevredigt. Er was dus voor Maurice geen reden om
de Zending als zoodanig niet te achten. Opmerkelijk evenwel alweer,
dat in zijn eersten preekbundel een preek over zending handelt
over „The
hindranee to Christian Missions". Deze belemmering is
er, voorzoover de Kerk niet gelooft in haar eigen verkondiging: „Eén
lichaam is het, en één Geest" enz., of naar de Eng. vert., waarin de
bedoeling nog beter gevoeld wordt: „There is one body and one
spirit". Dat is en moet dus erkend worden als grondslag der Zending n).

\') Thk Church a Family, passim. .

\'\') Cinu.sTMAs Day. Sorm XXVII. Thk Co.vflict of Good and Kvn.. piLssim.
i>k fok Mankind. Sorm. I.

-ocr page 188-

— 184 —

Maar het ligt in de rede, dat terwijl Maurice het bestaan der
Kerk vindt aangeduid in de „teekenen" der Kerk, hij het leven der
Kerk nagaat daar, waar zij zich uit in die teekenen. Het overige ligt
nu vrijwel buiten den gezichtskring.

Zoo is dan hoofdpunt van beschouwing: de Kerk en de Natie.
Wij vragen eerst of principieel een verband tusschen die beide wel
mogelijk is. Verder hebben wij te onderscheiden de Natie in haar
organisatie als Staat, en als een maatschappelijk geheel.

De Quaker verwerpt principieel elk verband. Hij wil nl. het recht
van het nationale bestaan niet erkennen. De Separatist acht verband
onmogelijk, omdat het één geestelijk, het ander wereldsch is. Maar
noch principieel, noch historisch, en dat is toch ook weer principieel,
omdat Gods hand er in uitkomt, hebben zij gelijk.

Principieel niet. De Quaker beroept zich vooral op de Bergrede.
Volgens Maurice zet deze uiteen het universeele, geestelijke Koninkrijk
des Vaders, dat zich richt tot het innerlijke, het hart. Hier heerscht
het beginsel: al het mijne is het uwe. Hierin werd vervuld de
nationale, wettelijke (Maurice gebruikt dit woord dikwijls in onder-
scheiding van geestelijke) bedoeling, die verbiedend „gij zult niet"
zich richt op de daden van den mensch, en hem straft, indien hij zich
vergrijpt aan iets, dat van zijn naaste is. Het beginsel van het mijn
en dijn. Nu is „vervullen" geen „opheffen". Integendeel, geen tittel
of jota mag vallen. \') Vindt men het nationale leven niet in het
N.T., dat komt, omdat dit bestemd was de universeele bedeeling te
geven, terwijl de nationale reeds was in het O. T. In het O. T. werd
het universeele nog slechts voorbereid. Verder toont de
geschiedenis
aan, dat de Christelijke Kerk onder Constantijn in aanraking met een
Imperium, zich daarmee niet verdroeg. Dat Imperium doodt de natie:
de Kerk verdraagt dit niet. Mochten wij dit laatste nu al geen slaand
bewijs vinden voor het eerste, dan wijst Maurice verder op de ge-
schiedenis van het Christendom. Overal waar dit zijn intrede doet,
worden er uit stammen naties, veranderen krijgshoofden in koningen,
die zich van God geroepen achten. Zij stonden in verband met bis-
schoppen, die hen aan hun verhouding tot een hoogere wereld her-
innerden.

En deze getuigenis is door het Protestantisme, vooral in Engeland,

1) Zoo b.v. boft hot Chribtelük beginsel: man en vrouw zyn één, of
liet feit, rlat overspel roods een vrouw aanzien om ha,ir te begeeren,
niet
op het wettelijk gebod van.Mozes tot beteugeling van de uiting der
zondige begeerte, waar die, door do beginselen van Christus\' Koninkrijk
in het hart niet overwonnen, tót een <1aud komt.

-ocr page 189-

— 185 —

tegenover het nivelleerende Pausdom, dat den landssouverein aan zich
en niet onmiddellijk aan God onderhoorig en verantwoordelijk acht,
met kracht hernieuwd.

Tegenover het argument, dat Christus een vrederijk voor alle
volkeren kwam vestigen, stelt Maurice de eigen woorden van het
argument met den nadruk op
volkeren. Dit immers sluit in, dat het
volksbestaan niet wordt weggevaagd, maar erkend, ook als de nieuwe
universeele bedeeling is aangebroken.

Voorzoover het nu Engeland betreft, wijst Maurice er voort-
durend op, dat hier het verband tusschen Kerk en Natie (Staat) niet
bij contract op een bepaald oogenblik is gemaakt, maar dat dit is
geworden. En hierin ziet Maurice juist het teeken, dat het een werk
Gods in de historie is.
Hoe dat verband zal zijn is een latere, niet
de voornaamste kwestie.

In elk geval, het is dus niet juist met den Quaker het recht van
het bestaan van naties onder de nieuwe bedeeling te verwerpen.
Evenmin mag men met den Separatist de natie „wereldsch" noemen
en daarom haar verbond met den Staat een monsterverbond achten.
„Wereld" is er, maar kan zijn zoowel in de Kerk als in de Natie.
„The Church has become secular when she has attempted to realise
herself as a
separate body; the Nation has become secular when it
has tried to realise itself as a
separate body". „Separate" zijn — van
God en van den mensch, dat is de „wereld". \')

De verhouding van Kerk en Staat wordt bepaald door beider
karakter. De Kerk is het universeele, geestelijke; zij richt zich tot den
mensch met geen andere dan geestelijke wapenen en bedoelt een
werking in zijn binnenste, terwijl zij hem verkondigt, dat hij kind
van den Vader en aller broeder is. In een bepaalde Natie is nu de
Kerk: de
Natie in haar verschijning als Kerk.

Diezelfde Natie, fungeerend als Staat, handhaaft hel recht, be-
weegt zich in de sfeer der wet, die de daden beschouwt. Als Staat
wreekt zij het recht door straf, steunt het door den eed, heeft de roeping
van God, waar het moet, het door den oorlog tegen geweld cn onrecht
te handhaven. Als zoodanig erkent zij den rustdag, in het algemeen
de 10 geboden. Deze moeten noch met den Sectariër genoemd worden
„godsdienstig — en dus niet met de natie in verband"; noch met
den staatsman „scheppingen van de natie en daarop door sommigen
in goddelijk waas gehuld". Zij zijn nationaal d. i. ook Goddelijk,

\') Kinodom ok CiikiöT. Vol. II pp. 224—247,248-291.2\'.)0-i}01. Lincoln\'s
InnSkhmons
. Sor. I. Vol. II.Sorm.XLl-XLIII. Social Mokality. Leef. XI. XIV

-ocr page 190-

- 186 -

strekkend tot instandhouding van een Goddelijk instituut. Zij ver-
onderstellen
telkens „eigendom," „huwelijk," „gezin" enz. als door
God gegeven, niet scheppingen van den mensch, door en in God
alleen te handhaven, de grondslagen van het nationale leven. De
Natie is als Staat georganiseerd voor haar Goddelijk recht. Zoowel
de separatist als de moderne staatsman zijn hiermee dus terecht
gewezen.

Feitelijk ook de Theokraat. Doch daar Israël voor Maurice een
getuige is voor alle volken, type van wat elk volk is en hoe zijn
bestaan is, kan de Theokraat schijnen recht te hebben met zijn stelling,
dat de Natie het zwaard moet gebruiken voor godsdienstige doeleinden.
Hij heeft gelijk, dat de Natie voor godsdienstige belangen moet
waken. Doch nu de universeele bedeeling gekomen is, is de ver-
houding anders geworden. Nu oefent wel de Natie haar macht tegen
idolatrie. Maar die idolatrie is nu een zonde niet tegen den Staat, maar
tegen de Kerk, geen wets-zonde, maar geestes-zonde. En daarom wordt
zij door de Natie niet als Staat maar
als Kerk bestreden met de haar
ten dienste staande d. i. geestelijke wapenen, i)

Wat nu nader de verhouding van Kerk en Staat betreft, zien wij
Maurice tusschen de verschillende stroomingen van zijn dagen instaan.
De
Oxford-beweging was in „beweging" gekomen, toen van Staats-
wege tien lersche bisdommen waren opgeheven. Zij bleef zich ver-
zetten tegen den smaad der Kerk aangedaan, waar de Staat zich eenig
zeggingsrecht aanmatigt
in de dingen, die der Kerk zijn. Den Evan-
gelicals was eenige „wereldsche" invloed, in casu van den Staat, in
„geestelijke" dingen een doorn in het oog. Zij streefden, om één
ding te\' noemen, in de Evangelische Alliantie naar een buiten-
nationale vereeniging van alle ware Christenen. Zij wilden dus geen
enkel officieel verband met de Natie. En tegenover deze beide groepen
stonden nu weer de m^er Liberale elementen, die, gelijk Stanley,
Erastiaansch gezind waren.

Maurice ging met geen van hen mee. Volgens hem wordt natuurlijk
de verhouding van Kerk en Staat bepaald door beider
wezen. En dat
wezen is juist zoo, dat zij eikaars
complement zijn. Kerk en Staat zijn
beide van God, en hebben naar Gods bestel ieder een eigen terrein

1) Kingdom of Christ. Vol. IL pp. 291—296, 224—247. The Command-
ments
. passim. Verder op verschillende plaatsen in Patriarchs and Lawgivers
o.a. pp. 264—267; en van Prophets and Kings. Lincoln\'s Inn Sermons.
Ser. 1. Vol. I. pp. 367—370. The Church a Family. Preface. Contemporary
Review
. Febr. 1868. Macmillan\'s Magazine. April 1860. Social Morality.
Lect. XVII, slot. Life. Vol. 11. pp. 7—10. Eindelijk niet het minst: On Church
and State, Daily News
, 1868. 14, 17, 22, 27 Aug. 2, 9, 16, 25 Sept.

-ocr page 191-

187

en eigen wapenen. De Kerk werkt op de harten. Zij geeft energie
aan alle lichamen in het midden des volks. Zij leert de menschen
gehoorzamen, iets wat de Staat hen niet kan leeren. Aan den Staat
komt toe de uiterlijke regeeringsmacht, de handhaving der wet, de
straf op de overtreding. Nu blijve elk in eigen waarde, en zoo kunnen
zij elkaar tot zegen zijn. Zij vullen elkaar aan. B.v. de Kerk getuigt
van een universeele maatschappij, boven ras- en volksscheiding. Zij
getuigt van een hoogere wet niet door een mensch opgelegd. Zonder
dat zou er geen vrijheid in Engeland geweest zijn.

Maar ware er geen Staat, dan zou de nationale zedelijkheid geleden
hebben; want dan zou verzwakt zijn het bewustzijn van een recht-
vaardig God, die het kwade wreekt. Nog iets anders: de Kerk heeft
ontegenzeggelijk een communistische tendenz. De Kerk getuigt tegen
de hebzucht, de begeerte. Zij wordt daarin gesteund door den Staat,
die door de handhaving van het recht helpt, om den eerbied voor het
recht en het goed van den naaste wakker te houden. De Staat
daarentegen zou, als hij geen Kerk naast zich had, ter wille van het
individueele het universeele uit het oog verliezen. „A Church without
a State must proclaim Proudhon\'s doctrine if it is consistent with
itself: a State without a Church is merely supported by Jew brokers
and must ultimately become only a stock exchange."

Het „Protestantsch," d.i. het nationale, beginsel verbiedt, dat de
Staat b.v. „Protestantisme" zou verbreiden. Het Protestantisme vraagt
juist vrijheid van elk volk op zichzelf: daarom is de handhaving der
establishment in Ierland van Staatswege een onnationale en daarom
on-Protestantsche daad.

Maurice omschrijft niet precies, wat aan de Staatsmacht, wat aan
de Kerk toekomt. Er
is machtsoverschrijding van den koning in zake
de Kerk mogelijk. Maar een Kerk, die bang Is, dat de Staat haar
macht zal ontnemen, ziet voorbij het onaantastbare wezen harer macht.
„1 see equal dangers in tlie disposition of Churchmen to make the^
Church into a powerful and domineering State, and of the Statesmen
to make themselves dictators in the Church." Des konings roeping
ligt hierin aangegeven, dat hij door God geroepen is als hoofd
der Natie.

Wij blijven vragen, of nu toch Kerk en Slaat niet beter hun taak
konden vervullen, als zij geheel vrij van elkaar waren. Maurices argu-
menten ontzenuwen dit niet. Maar wij moeten hierbij bedenken, dat
hij, op zijn wijze zeer conservatief in den besten zin, begint te aan-
vaarden, wat historisch geworden is. In de eeuwen was in Engeland
de band tusschen Kerk en Natie geworden. En nu wijst hij in dat-
gene, wat hij zoo aanvaardt, het goede, ware aan, en de gevaren, die

-ocr page 192-

— 188 -

er zijn, wanneer men dit alles weg wil nemen. Dit conservatisme is
den Engelschman waardig. De Engelschman leeft voor een groot
deel bij de traditie en historie, veel meer nog dan bij geformuleerde
wetsartikels. Dit maakt begrijpelijk, dat hij huiverig is, om iets, dat
langzamerhand geworden is, aan te tasten. Wie een paar artikels
schrapt, kan betrekkelijk overzien, wat hij doet. Maar wie, als hier,
w^aar het de Kerk betreft — iets wegneemt, dat met de Natie is opge-
groeid, weet niet, waarvoor hij komt te staan. Bovendien, voor iVlaurice
is historie heilig, een werk van God.

In het maatschappelijke leven ontmoeten elkaar Kerk en Staat
hoofdzakelijk op het terrein der
volksopvoeding. Ik zeg volksopvoeding.
„Education" heeft eigenlijk tweeledigen zin: „onderwijs" en „opvoeding".
JVlaurice ziet evenwel dit, dat de Staat juist vraagt een invloed op
den geest der kinderen, om hen niet alleen te onderrichten, maar
vooral te
vormen. Die vorming treedt bij iVlaurice in geheel zijn be-
schouwing op den voorgrond. Zijn handhaving van roeping en recht
der Kerk in dezen is daarop gebaseerd. En zoo is het zeker niet
verkeerd van „opvoeding" te spreken, zoo men bedenkt, dat in dezen
term ook „onderwijs" begrepen is, of althans kan zijn.

De kwestie van opvoeding had van jongs af Maurices hart. Wij
kunnen van het begin af speuren, hoe menigmaal zijn gedachten
daarover gingen. Gesprekken in „Eustace Conway" en artikelen in
het Athenaeum van 1828 wijzen ons op de eerste lijn van Maurices
gedachten in dezen: nl. de roeping van opvoeding, om de gaven,die
in den mensch sluimeren, tot hun recht te doen komen, tot ontplooiing
te brengen; den mensdi tot mensch te vormen.

Daaruit komt voort zijn verzet tegen onderwijs en opvoeding,
die een „professional" karakter dragen, en meer africhting voor een
examen of voor een positie ten doel hebben, dan leiding en ont-
wikkeling van die gaven, die God gaf, tot het doel, dat God stelde:
mensch te zijn in den vollen omvang.

Een Hollander, v. d. Ende, heeft de gedachte uitgesproken, zegt
Maurice, die hem uit het hart gegrepen is: „education is forming
men". Of liever, daar God ze al vormde, eerder
leiden.

In „Has the Church, or the State, the Power to Educate the
People" van 1839, en zijn artikels als Redacteur in „The Educational
Magazine" 1839—1840 komt nu zijn beginsel tot volle ontplooiing.
Trouw aan zijn uitgangspunt, heeft hij nu in de Kerk gevonden, wat
hij zocht, ook op het gebied van opvoeding; het lichaam, dat kracht
en roeping had, om zijn ideaal te vervullen. Dat spreekt Maurice
meer en meer beslist uit. In „The Educational Magazine" van 1840
verschijnt dan Westminster Abbey als Frontispiece. Het stuk
van

-ocr page 193-

— 189 —

Maurices hand bij dat Frontispice geeft feitelijk heel zijn program
in dezen. Een Kerk „as the emblem of our purpose and the pledge
of our principles", Kerkelijke opvoeding zoowel kroon, maar ook
basis van opvoeding. In die Abbey zijn de mannen begraven en
herdacht, die
gaven van God hadden ontvangen. Hun graf juist in
de Kerk is een verzekering: die gaven
zijn van God. Maar ook die
Abbey is een plaats, van
aanbidding. De mensch is nog een veel
heerlijker tempel; en hem te brengen tot verheerlijking Gods in al
wat hij door God heeft en is, dat was het ideaal der opvoeding i).

Het Melbourne-ministerie uit de Whigs, door Mc. Carthy getee-
kend als uiterst zwak „going from bad to worse", met zijn toch nog
meer in schijn dan in werkelijkheid indolent hoofd, deed een stap in
de richting van staatsinvloed op het onderwijs. In 1834 werd de
eerste toelage van staatswege voor „elementary education" toegestaan.
Zij werd verdeeld door de National School Society, die in onmid-
dellijk verband stond met de Engelsche Kerk; en de British and
Foreign School Association, die kinderen van allerlei belijdenis aan-
nam zonder Sectarisch onderwijs op te leggen. De radicaal Lord John
Russell stelde voor, dat de toelage werd vermeerderd en de uitdeeling
toegewezen aan een ander comité uitgaande van de Privy Council.
Inspecteurs werden aangesteld. Een model kweekschool en kleinkin-
derscholen zouden worden opgericht, in onsectarischen geest. Niet
alles werd bereikt; een voorstel van Lord Stanley in het Lagerhuis,
om aan de Koningin te verzoeken dit Staatscomité op te heffen, werd
met slechts twee stemmen meerderheid — 275 tegenover 273 —
verworpen. Het Hoogerhuis vroeg met groote meerderheid opheffing.
Toch bleef het genoemde comité. Maurice vond de richting, door dit
ministerie ingeslagen, heel en al verkeerd. In den beginne vreesde hij
zelfs Staatstoelage als de vrijheid bindend. Hij wilde wel het recht
van den Staat erkennen, om toezicht te oefenen op de „instruction",
mits de „education" volkomen in handen bleef van hem, die er aan-
sprakelijk voor was. Zijn groote vrees was, dat men den mensch
scheidde iu een „godsdienstig" en „wereldsch" wezen, en op dien
grondslag de opvoeding deelde tusschen den Staat en de Secte. Neen,
opvoeding is één, eu gericht tot den geheelen mensch. Zij is geestelijk,
gericht tot een geestelijk wezen. Daarom pleitte Maurice voor op-

\') Atiiknaeum 1828. üoc. nn. itth.

Kumt.vck Conway, pas-sim. Has the Church, or the State, the Tower

TO EDUCATE THE I\'EOl\'I.E ? - thk educational maoazink. Voorul NEW

Serh:s Vol. I. 1840. - Thk Church a Family. Sormon IV. Thk Christian
Socialist
. No. III. N. Vll. X. XL XIX. Politios for thk PuorLK. No. XII.

-ocr page 194-

190

voeding door de Nationale Kerk, terwijl de Staat de roeping heeft
aan te moedigen en op te wekken al wat tot nationale opvoeding
kon bijdragen \').

Hij oordeelde, „that a State ought in justice to its different subjects
to assist each in obtaining the means of instruction in its own way."
De vraag komt natuurlijk: moet de Staat dan bijdragen tot het leeren
van dwaling? Maurice vraagt: Maar wie zal uitmaken, wat al of niet
dwaling is, en welke graad van dwaling de aanspraak doet verliezen? Ik
meen niet ver van Maurices bedoeling te zijn, als ik zeg, dat hij ook
hier dit wil: de Natie heeft niet als Staat, maar als Kerk te strijden
tegen dwaling op dit gebied. Zoo pleitte Maurice in \'70 voor de wet
van Forster, omdat hij daarin zag de bedoeling van den Staat „of not,
destroying the forces which exist in the land, of utilizing them in the
utmost". En dat wilde de wet van Forster door een subsidiestelsel,
waarin allen onder zekere voorwaarden konden deelen. Maurice verde-
digde dit standpunt tegenover Secularisten en Dissenters, die het
belastinggeld, komend van menschen van allerlei richting, niet wilden
gebruikt zien voor ondersteuning van bijzondere richtingen

Inderdaad, wanneer er alleen secten zijn, dan moet wel de Staat
de opvoeding ter hand nemen. Want de Staat wil eenheid onder de
Natie. En de secte, die in haar leer niet erkent den samenhang van
geestelijk bestaan en natuurlijke bloedverwantschap, heeft als zoodanig
niets, dat het gezin als gezin, de familie als familie te zamen bindt. Dan
is bij haar niet veilig het behoud der Natie, die berust op het behoud van
het gezin. De secte richt zich tot het kind als potentieel of actueel
geloovige. Zij is geestelijk, maar niet nationaal, niet universeel.

Maurice nu stelt den eisch, dat de opvoeding zij nationaal, tevens
geestelijk en universeel. De secte kan dit krachtens haar beginsel niet
vervullen. De Staat komt tusschen beide en zegt: wij moeten iets
nationaals. Hij laat nu aan de secte over het dogma te leeren. Het
overige neemt hij zelf ter hand. Doch de Staat is niet berekend voor
wat hij zoo op zich neemt. Opvoeding is geestelijk werk; en de
Staat erkent zelf, dat het geestelijke niet binnen zijn bereik ligt. Hij
kan zich slechts tot den mensch richten voorzoover hij in een natio-
naal verband staat. Zulk een opvoeding is wel nationaal, maar niet
geestelijk en niet universeel.

Bovendien kan de Staat, waar hij opvoedt, het gezin niet erkennen.

Life.- Vol. I. pp. 270-278. J. Mc. Cauthy, History of our owntimos.
Vol. 1. pp. 141-144.

^ A few Words on Secular and Denominational Education. Vgl.
.1. Mc.
Carthy. History of our own times. Vol. V. Ch. LIX. 1870.

-ocr page 195-

191

Ja, waar hij opvoedt, moet hij uitgaan van de ontkenning van het
recht en de bevoegdheid der ouders, om te leeren of onderwijzers te
kiezen. Wil hij „burgers" maken — naar zijn roeping — hij kan niet
leeren „broeder" en „zuster" te zijn. Ja, menigmaal ten koste van de
verplichting in het gezinsverband gegeven moet hij „burgers" vormen.

De Jezuiet heeft in zijn opvoeding een universeel element. Maar
dit is niet tot versterking van gezin en Natie. Zij is gericht op een
kunstmatige maatschappij, zij draagt een kunstmatig karakter.

Aan alle eischen voldoet ten slotte alleen de nationale Kerk.
Haar opvoeding behoeft niet den mensch in tweeën te deelen, maar
richt zich tot hem als
mensch, en als zoodanig een geestelijk wezen.
Want elk mensch is een geestelijk wezen. Dat is het diepste en tevens
het meest universeele. De Kerk beschikt over de
geestelijke macht,
die de Staal juist mist, en welke bij de opvoeding onontbeerlijk is.

Het Verbond Gods, in den Doop bezegeld, is het beginsel, dat
haar opvoeding doordringt: zij ziet den mensch aan als kind Gods
door het Verbond. Terwijl de Kerk den mensch aanziet als mensch,
en leert mensch te zijn, leert zij hem tevens te zijn broeder,
zuster enz.; en burger van zijn land. Want dat alles is in het
mensch-zijn door God opgesloten. Dat voorrecht, den mensch als
mensch in zijn door God gegeven verhoudingen toe te spreken, en
tot waarachtig mensch in die verhoudingen op te voeden, heeft alleen
de nationale Kerk. En daarmee is haar recht en roeping in zake
nationale opvoeding bepleit.

Toen in 1870 nog eens weer de kwestie van opvoeding aan de
orde kwam, schreef Maurice naar aanleiding van Mills beschouwingen,
dat hij
om de wille vmi de eenheid nooit zou kunnen aanvaarden een
opvoeding, waarin de Dissenter, de Secularist en de Churchman ter
wille van de eenheid het specifieke verschil zouden daarlaten, om het
gemeenschappelijke te geven. Want juist wat de Kerk in het bijzonder
eigen is, is de eenige band van eenheid met Dissenter en Secularist,
en met allen: God aller Vader, in den Zoon des Menschen. Terwijl
voor Maurice een opvoeding lam geslagen is, die niet geworteld is in
hel geloof, dat God de Opvoeder is. „If I openly suppress this bellet
while 1 hold it, I shall really be talking what you would call Religion
under the guise of Secularism; for it is part of my very being; it
must come out somehow".

Ook op het gebied van kunst, literatuur, wetenschap, heeft de
Kerk haar licht te laten schijnen. Heeft zij licht? De secte, haar bestaan
vindend in een bepaald dogma, is onvrij. Er worden dingen door de
wetenschap aan het licht gebracht, die zij niet als openbaringen Gods
kan aanvaarden, maar waartegenover zij de vraag stelt:
knunen die

-ocr page 196-

— 192 —

resultaten, op onzen grondslag, worden aangenomen ? Behooren zij dus
aangenomen te worden, of niet? zoo vraagt de secte. De secte heeft
de tendenz op het gebied van literatuur en kunst, om öf noodge-
dwongen deze zoowat te verdragen, „or endeavour to make them religi-
ous by sugaring them over with a Christian phraseology."

Geen wonder dus, dat de man van wetenschap en kunst afkeerig
is van de secte.

De Staat vraagt krachtens zijn beginsel in wetenschap en kunst
naar nut, naar resultaat. De Staat vraagt, wat „fructiferous" is.

De Kerk staat tegenover de secte ih haar kosmisch getuigenis,
dat al wat is van God is, en al wat door de wetenschap aan het
licht wordt gebracht openbaring is van feiten en wetten
Qods. Zij
moet gelooven, „that what /s, is right".

En, krachtens het zuivere beginsel van Baco leert de Kerk ook,
tegenover den Staat, te zoeken dat wat
is; niet wat „fructiferous",
maar wat „luciferous" is. Haar ijveren is niet voor een dogma omtrent
God, maar voor God zelf. Schepper van hemelenaarde. Haar ijveren
kan niet zijn gericht tegen ontplooiing van gaven en krachten. Neen,
daar de Kerk is een lichaam, „which really believes that it has a com-
mission to cultivate the mind and spirit of a nation; to call forth in
it that which is truest and noblest; to awaken the reason, the under-
standing, the affections; to give them their key note, to bring out
their different harmonies; such a body will feel that the men to whom
God has given the power of expressing their own minds and the
minds of their age, whether in words or in sensible forms, have a
high vocation and a mighty responsibility; that the influences of
the world are likely to choke their powers and prevent them from
freely and happily expanding; that the spiritual mother is to brood
over them with tender and affectionate care; to cheer them on amid
outward and inward discouragements; to give them the soothing food
and medicine of peaceful devotions and outward images of serenity
and quietness; to stir them up by heroical examples, to make them
conscious of their relation to the past and the future; to hold forth
high and distant ends, that they may not be crushed by the influences
of their age, or be tempted to court its approbation; to humble them
that they may be exalted; to teach them how they may discover the
invisible in the visible, instead of confounding them and bringing the
higher under the conditions of the lower. While thus training
the more illustrious citizens of the commonwealth, she is really
marking out the course by which all should be trained who are to
be citizens indeed; for to each God has committed some trust, which
may be fulfilled for His glory and for the good of the land".

-ocr page 197-

193

De Kerk heeft de roeping en het vermogen zonder bijgedachte
waarheid en werkelijkheid te zoeken en te aanvaarden.

Is geloof dan geen praemisse, die alles onzuiver maakt? Voor
Maurice is geloof natuur, en de eenige praemisse, die aan de wetenschap
haar leven gunt. Want geloof is erkennen van
waarheid, en buigen
voor
waarheid. De Kerk staande in God en de belijdenis: „Wgeloof"
sluit daarmee in, dat zij de wetenschap bindt niet aan eenig systeem
of vooropgezette opinie, maar aan haar object. Geloovige wetenschap
is ware wetenschap. Een wetenschap, die door haar geloof de waar-
heid liefheeft boven elke opinie, of elk stelsel, waardoor men de
wetenschap heeft willen aan banden leggen, haar belemmerend in
haar zoeken naar objectieve waarheid, feitelijk dus haar doodend\').

Het is evenwel niet te ontkennen, dat het traditioneele Christen-
dom, nu daar gelaten de vraag, of dit traditioneele Christendom het
juiste is, zich telkens bedreigd zag en ziet door de wetenschap,
althans zich bedreigd achtte. Maurice weet dit natuurlijk even goed.
Maar hem deert dit riet. Hij toch heeft zijn pleidooi niet vastgemaakt
aan „Christendom," waarvan hij de sterk subjectivistische tendenz,
die dit woord in het dagelijksch gebruik aankleeft, vreest. Nog veel
minder aan een traditioneel Christendom. Hij erkent het Koninkrijk
Gods en de Kerk, waarvan wij kunnen zeggen, dat zij is een getuige
van dat Koninkrijk van den Vader; een getuige van Vader, Zoon,
Heilige Geest; getuige tevens van de constitution door God gegeven.
Zoo gesteld is hierin natuurlijk niets, dat met „wetenschap" in botsing
komt. Die beide raken elkaar niet.

Maar uu is dit de groote strijd. Men kan scheiden een „religieus"
en een „wetenschappelijk" denken. Men kan trachten deze beide
terreinen uiteen te houden, de scheiding grondend op het verschil in
object. Men kan heel den kosmos buitensluiten en zoo zeer het reli-
gieuze beperken, of liever als van andere kwaliteit beschouwen, dat
het veilig gewaand wordt voor de resultaten der wetenschap. Maar
dan is het religieuze ook volkomen akosnu\'sch geworden.

Ik behoef niet uitvoerig te betoogen, dat iets dergelijks voor
Maurice omnogelijk was. Daarmee zou hij zijn eigen beginsel ver-
loochend hebben. I lij was een kampioen voor
üods wereld als de
wereld, voor Gods waarheid als de waarheid, de waarheid ecu en
ongedeeld. Daarom is cr, vooral in den eersten tijd, maar later in

\') Kingdom ok Christ. Vol. 11. pp. y02-;j44. Cukistmas Day. 8orm. X.
Lkarnino and Workino. Nolo 1. liikk. Vol. 1. pp. 2.")7. 4:J2-4:i4. 54(5. Vol.
11. pp. (51U-(51\'2. National Kducation. A. Ökrmon. Daua\' Nkws. 18G8. Sopt.
l(Jth. 25th.

12

-ocr page 198-

— 194 —

den strijd met JMansel hernieuwd, een streven, om op het gebied der
rede op Kant voortbouwend te doen gevoelen, dat de erkenning van
een hoogste Rede niet slechts een „religieuze" daad is, maar een
„redelijke" eisch van de reine Vernuft evengoed als van de „prak-
tische Vernunft". Daarom aan het einde van zijn leven nog de ver-
zekering, dat de Heilige Geest leidt in
alle waarheid, niet in een
specifiek religieuze.
Alle waarheid is immers Gods waarheid. Wij
zien hier af van de vraag, in hoeverre hem dit gelukt is; op dit
oogenblik laten wij alleen gevoelen den zin van zijn streven.

Evenmin kan JVlaurice de verduistering van ons verstand of onze
rede door de zonde aanvoeren, om de resultaten van het weten-
schappelijk denken, die met de Christelijke waarheid schenen in strijd
te komen, als onbetrouwbaar te brandmerken.

Maar, men moge zeggen: wat de Kerk belijdt, ligt buiten het
bereik der wetenschap, er is een ander bezwaar. De Bijbel is het
boek der Kerk. Zij ziet daarin de Openbaring Gods. Zoo komt de
Kerk ook in moeilijkheid, waar de wetenschap soms andere voorstel-
lingen omtrent Gods werk mocht geven dan de Bijbel.

In den strijd met Colenso heeft Maurice ook op deze zijde
van de zaak gewezen. Meer en meer beslist spreekt Maurice uit, dat
de Bijbel geen wetenschappelijk handboek is en geen enkel resultaat
der wetenschap verwerpt. Bijbel en wetenschap hebben ieder
eigen
rechten, en een eigen methode. De Bijbel stelt: God schiep den mensch
naar Zijn beeld; en in den kosmos is de mensch middelpunt. De
wetenschap beschouwt krachtens haar roeping den kosmos, en ziet den
mensch als onderdeel daarvan.

Daartusschen kan — dat zegt het geloof — geen principieele
tegenspraak zijn. Maar evenmin kan Maurice deze beide werelden als
zoo heterogeen beschouwen, dat zij elkaar niet zouden raken. Het is
ten slotte één wereld. Die eenheid zal in de toekomst blijken. Maurice
erkent dus, dat er nu nog mogelijk is eenige wrijving tusschen de
„moral method", door den Bijbel gevolgd, en de „physical method"
van de wetenschap. ,Hij is alleen zeker — om het met zijn eigen
woorden te zeggen — „that the results of the two methods must
ultimately harmonize, if each is pursued faithfully. The mischief
lies in the feverish anxiety to get this result at once, and in the sacri-
fice of fidelety to which such anxiety inevitably leads" i).

1) Tue Claims of the Bible and of Soience.

-ocr page 199-

HOOFDSTUK III.
ETHIEK.

Wij hebben het reeds gezegd, maar het schaadt niet, wanneer
wij het nog eens herhalen: wij moeten bij Maurice geen systeem
zoei<en in den zin van een logisch afgerond leergeheel. Zijn Theologie
toonde ons dat ten duidelijkste. Zijn kracht en eenheid lagen daar, en
liggen overal, in de belijdenis van het Koninkrijk Gods en de eindelijke
voltooiing van de overwinning, principieel in Christus reeds vervuld,
over het Koninkrijk van den Booze. De dag des Heeren, de dag des
oordeels, is de culminatie. Dan zal het volbracht worden. En, is dit
een Goddelijk Koninkrijk, niet minder kunnen wij het noemen een
menschelijk Koninkrijk: in den Zoon zijn immers God en Mensch een.
En het Koninkrijk Gods is ook het Koninkrijk van den Zoon. Wij
zouden kunnen zeggen — maar dan leggen wij een veelzins andere
gedachte in Novalis\' woorden, dan er oorspronkelijk mee bedoeld was:
Getrost, das Leben schreitet
Zum ew\'gen Leben hin.

Van dien dag des Heeren, waarop alles uitloopt, is er een onder-
pand, een voorafschaduwing, in den Sabbat. Op geen klaarder wijze
kan het God-menschelijk karakter van het Koninkrijk door Jezus
geopenbaard worden, dan door tegenover de aanvallen van het reli-
gieuze inhumane Farizeïsme, God op Zijn dag te doen kennen in
genezingen als den Verlosser der menschheid van de haar drukkende
lasten.
Gods dag is de verlossing der menschheid.

In het algemeen doet ons het voorgaande reeds iets er van gevoelen,
dat wij, hoewel geen systeem vindend en volstrekt niet ons inspannend
er een uit Maurice samen te stellen, toch telkens een regelmaat, een
zekere methode ontdekken. Die legt zich bij het lezen van Maurice
als vanzelf aan ons op. Er is een sterke samenhang tusschen de ver-
schillende zijden van zijn gedachtengang en de behandeling van ver-
schillende onderwerpen. Het komt hieruit voort, dat Maurice zeer
centraal leeft en denkt. Alles is uit en tot het Centrum. Wie iets
van Maurice aanraakt, raakt alles aan.

In het bijzonder nu gedachtig aan Maurice\'s Ethiek zeggen wij,
dat hier zooveel lijnen vervolgd en doorgetrokken worden, waarvan

>) The Conscience, Preface. Philosophy. Fifth century, p. 14.

-ocr page 200-

— 196 —

wij de beginselen reeds zagen in het voorafgaand deel. Het is dezelfde
waarheid, hier naar een andere zijde ontwikkeld. Is het Goddelijke in
Zijne volheid God-menschelijk, dan is immers vanzelf een noodzakelijk
innerlijk verband gegeven tusschen God en Mensch, Theologie en Ethiek.
Want al wat waarachtig Goddelijk is, is waarachtig menschelijk. Al
wat Theologisch is, is waarachtig Ethisch en omgekeerd.

In de Theologie vinden wij als hoogste een Persoon: in een
Persoon is de waarheid, niet in een „prosposition", gelijk Mill, en vele
Theologen willen; of ook: de waarheid is Persoon, of is een Naam;
maar die Naam is ook weer aanduiding en openbaring van een Persoon.

In de Ethiek is van alles overheerschende beteekenis de persoon,
het „Ik". Welk een overwicht in logische redeneering had niet Mansel
over Maurice, als hij aantoonde, dat het eindige schepsel met zijn
gedachten den Oneindige niet kan kennen.

Maar moge Maurice ons niet altijd bevredigen, waar het betreft
vragen van zuiver philosofischen en logischen aard —
bevredigend is
trouwens Mansel nog minder, al is zijne redeneering strenger logisch
doorgetrokken — hoe sterk maakt deze gedachte van Persoon en
persoon, wier levenscentrum ligt in den Wil, hem op het gebied van
het leven. En hoe sterk worden daardoor juist Theologie en Ethiek,
geloof en leven, Gods Zijn en \'s menschen zijn met elkaar verbonden.

God en Zijn Rijk, God en Zijn Schepping, God en Zijn „consti-
tution", zij zijn één, onafscheidelijk. In God zijn alle levensordinantiën
en levensvormen. Wie gelooft, d. i. God aanvaardt,
leeft dus, d.i.
heeft het ware leven. Alleen wie gelooft, d.i. God aanvaardt, kan dus ook
mensch zijn in den waren, diepsten en ruimsten zin. Maar nu vallen
ook w\'eer soms zoo zeer God en Zijn „constitution" samen, dat God
aanvaarden bijna volkomen ident is met het aanvaaarden van Zijn
„constitution". Zijn ordinantiën. Die sterk ethisch-realistische geest
gaat door al Maurices geschriften.\')

Definities hebben wij van Maurice in \'t algemeen niet veel te
wachten. Toch noemt hij in zijn lezingen over Christelijke Ethiek voor
het Working Men\'s College er een van Ethiek of Moraal. Van beide
zegt hij: „I understand by it the manners and habits which belong
to us as human beings". Ethiek wijst alleen wat duidelijker aan het
innerlijke, terwijl Moraal lichter zou doen denken aan „manners",

i) Ei\'IBTles of St. John. Lecture XX. Note on Positivism und its
Teacher. Dit slechts als specimen. Van deze eenheid van geloof en leven,
het ware Goddelijke en het ware menschelijke is doordrongen Prof.
Gunnings
werkje: „Wat is geloof?" geschreven onder den indruk van Maurice.

-ocr page 201-

- 1Q7 —

„mere deportment\'\'. Natuurlijk ligt er in deze definitie niet veel, dat
werkelijk definieert. Wat zegt „belong" eigenlijk? Een andere definitie:
„that Morality means the life and practice of each person who walks
this earth and calls himself I, that it is not wrapped up in theories
and speculations about some general human nature which is no
man\'s particular nature"»).

Een andere vraag bij de Ethiek opkomend, die naar de motieven,
is een, waarbij Maurice niet opzettelijk stilstaat. De toon, waarop hij
daarover spreekt, doet duidelijk gevoelen, dat hij er geen hart voor heeft.

Ook hier geldt God als het eenige „motief". Ook hier weer zien
wij diezelfde onmiddellijkheid bij Maurice. „Some ethical writers
are wont to talk nmch of the motives, to wich, they say, man\'s nature
is subjected; this motive of gratitude, they affirm, is one of the chief.
I do not wish to argue the point with them; but 1 say they have no
right to impute these notions to the Apostle, to make him put
motions in the place of Ood" Maar — motieven zijn toch van betee-
kenis! Wij hebben evenwel van Maurice hierover geen uiteenzetting
te verwachten. Niets was verder van hem, dan wat hij noemt „Special-
pleading". Maar een rustig onderzoek van veel punten zou toch zeker
zijn werken ten goede zijn gekomen.

Wij vinden geen uiteenzetting van wat een daad tot zedelijk stempelt;
of het criterium ligt in de bedoeling of in de uitwerking, in deneigingof in
de resultaten, geen leer van het hoogste goed, of leer der plichten of
iets dergelijks. Hij heeft wel de Ethiek van allerlei zijden behandeld.
Christelijke Ethiek in zijn lezingen voor het Working Men\'s College
over de brieven van Johannes. Als Professor te Cambridge heeft hij
meer stelselmatig dan eenig ander gebied de Ethiek behandeld, eerst
de individueele iu „The Conscience", vervolgeus de sociale iu „Social
Morality". Doch weinig of niets vinden wij hier over de genoemde
kwesties. De opzet is volkomen anders. Dat zal ons niet verwonderen,
wanneer wij eenigszins zijn doorgedrongen iu den geest zijner beschou-
wingen over Theologie en Kerk, en het is te verwachten, dat wij
ook hier hetzeldc realisme weervinden.

Genoeg om te doen zien, van welke zijde wij Maurice niet moeten
benaderen. Iets van Philosofisch voorwerk of zich rekenschap geven
ontbreekt feitelijk, of heeft althans gcrn invloed.Wij worden altijd
dadelijk gebracht in medias res. Eu het is nu maar de vraag, wat
zijn Ethiek
wel is cn wel geeft. En dan kunnen wij met ecu woord
zeggen: Maurice gctift
Kerkelijke Ethiek.

\') Ei\'ISTles of St. John. p.p. 1, 2. The Conscience, j). g.
») Ei\'Istles of St. John. p. 2\'15.

-ocr page 202-

— 198 —

Dat woord brengt ons nu ook inderdaad „in medias res". iVlaar ik
vrees, niet zonder tegenspraak zal zulk een woord geaccepteerd worden.
Maar dan verwijs ik naar het voorgaande, om te komen tot een recht be-
grip van wat Maurice onder „Kerk" verstond, waardoor een uitspraak als
deze gerechtvaardigd wordt. En naar het vervolg, om te doen zien, dat
deze karakteristiek alle beginselen en heel den opbouw van Maurices
Ethiek niet verduistert, maar in het helderste licht stelt. Natuurlijk, dat
woord „Kerk" vertegenwoordigt zoo heel verschillende voorstellingen
bij de menschen. En daarom kan het ook wel in zulk een zin genomen
worden, dat wij iemand volkomen gelijk geven, die zegt: niets was
verder van Maurice dan een Kerkelijke Ethiek te leveren. Zoo iemand
zou zich op „Social Morality" kunnen beroepen en vragen : waar wordt
hier eigenlijk van de Kerk gesproken? Maar wie nu eens Social
Morality leest in het licht van „Kingdom of Christ" en van heel
Maurices gedachtengang, die zal antwoorden: Overal wordt hier van
de Kerk gesproken. Deze benaming blijkt niet kunstmatig te zijn,
mits men Maurices eigenaardige nomenclatuur, ook waar hij van
„Kerk" spreekt, maar in het oog houdt. Ik verwijs hierbij naar het
voorgaande. En gelijk daar in zijne beschouwing van den Bijbel, in
zijne Theologie het altijd om en over de „Kerk" gaat, zoo is dat ook
het geval in zijn Ethiek. Dat geldt ook, waar hij op dit terrein anderen
bestrijdt.

Kerkelijke Ethiek. Denken wij ons in Maurices gedachtengang de
Kerk als middelpunt, dan geeft zijn Theologie de grondslagen van
de Kerk aan. Tevens bevat die Theologie een rechtvaardiging van
zijn .opvatting van „Kerk". Zij doet dat in nauwe aansluiting aan
den Bijbel en de Belijdenis, beide getuigen en kenbronnen dier Kerk.
De Ethiek houdt zich dan bezig met die Kerk in haar menschelijke
verschijning, de om zoo te zeggen op aarde gerealiseerde Kerk. Wij
hebben tot nu toe steeds gehoord over de
„Constitution". Dat zal
ook nu weer het geval blijven. Maar de .overgang van Theologie tot
Ethiek ligt voornamelijk hierin: de Theologie richtte ons oog op God
en Zijn Koninkrijk, de Goddelijke, Hemelsche realiteit. Nu in de
Ethiek wordt ons oog gericht op individu en maatschappij, gelijk wij
die voor ons zien; en daarbij wordt dan gewezen op hun wezen en
samenstel, en getoond, langs welke wegen in den individu en de
maatschappij het Rijk Gods (de Kerk) gerealiseerd wordt. Of
om het nog anders te zeggen, hoe de hemelsche stad op aarde neer-
daalt. Ik behoef hier niet uitvoerig aan te wijzen, hoe Christus, die
de Zoon Gods en het Hoofd der menschheid is, niet alleen in de
Theologie, maar ook in de Ethiek het middelpunt is. Immers in Hem
is ook heel de maatschappij, heel de menschheid geschapen. En

-ocr page 203-

— 199 —

zij vinden hun besland, hun leven slechts voorzoover zij in Hem zijn.

Al wordt nu de naam van Christus niet telkens genoemd, Christus
is van „The Conscience", en van „Social Morality" en van „Ten
Commandments" en van alles bij Maurice de Alpha en Omega.

Hier blijkt nu weer hetzelfde: wie Kerk noemt, noemt Theologie,
noemt Ethiek. Wie Theologie noemt, noemt Ethiek; en omgekeerd.

In de Ethiek, het kan niet anders, vinden Maurices beginselen
hun volkomen ontplooiing. Zij vormt als het ware den sluitsteen van
het geheel.

Als wij spreken van Kerkelijke Ethiek, dan worden wij als vanzelf
verwezen naar den Bijbel als bron: en inderdaad is zijn Ethiek geheel
van den geest des Bijbels doordrongen. Doch de Bijbel is een getuige
van dat Koninkrijk, dat
alle menschen, alle volken geldt, en over
alle tijden gaat. Maurice neemt dan ook gesehiedenis telkens tot getuige.
Hij heeft daarop meer vertrouwen dan op stelsels van Ethiek. God
werkt daarin.
Zijn stelsel van openbaring en opvoeding komt daarin
aan hef licht; Hij zelf spreekt er in. Stelsels van Ethiek blijven altijd
menschelijk. De historie geeft ons eigenlijk de uitwerking van het
Goddelijk stelsel te zien. Zoo vinden wij in Social Morality een
sterk historisch karakter. Zeggen wij: zal de geschiedenis ons hiervoor
iets leeren, dan moet zij in het licht des geloofs bezien worden, dan
antwoordt Maurice: licht des geloofs, dat is het eenige licht, het
ware licht; en zien door geloof is het eenige, het ware zien. In elk
geval, Maurice kan niet anders zien. Theorieën zijn zeker van betee-
kenis; maar feiten zijn meer; en theorieën moeten wij slechts eeren,
voorzoover zij een juiste interpretatie zijn van feiten^).

Wat nader de Theologie betreft, zij sluit zich, zooals wij zagen,
nauw aan bij den Bijbel en de Belijdenis. Zij sluit als omschrijving
van de belijdenis van God, den Vader, den Zoon, den Heiligen
Geest, tevens in een belijdenis van de „constitution" Gods voor den
mensch bestemd.

De Triniteit, of liever de drieëenige God, is geen dogma, maar
een Naam. De belijdenis van dien Naam is dus niet verstandelijke
instemming met een dogma, maar erkenning van den waren bestaans-
en levensgrond van individu en maatschappij. Zoo kan dus de Belij-
denis der Kerk geen sta in den weg zijn voor ware moraal. Integen-
deel, deze
„Divinity" is de moeder van „morality". Met andere woorden
een zelfde waarheid: God de Rechtvaardige heeft Rechtvaardigheid
geopenbaard en maakt ons bekwaam de Rechtvaardigheid te verkrijgen").

1) The Conscience, pp. 174, 175.

jj Tracts for Priests and People. First Series. VI.

-ocr page 204-

— 200 -

Wedergeboorte is het Goddelijk moment in het menschelijk leven.
Dat wil nu tevens zeggen: Wedergeboorte is een ontwaken tot het
ware mensch-zijn, een aanvaarding van de ware „constitution" en
dat zoowel individueel als sociaal. Die beiden zijn niet van elkander
te scheiden. Wedergeboorte, dat is dus ook zedelijke ontwaking, dat
is menschwording. Van God te worden, is mensch te worden in den
diepsten en ruimsten zin »).

Nu wij iets gezegd hebben over de plaats en den aard van
Maurices Ethiek, en die met het woord „Kerkelijk" gequalificeerd
hebben, zal het veel tot verheldering bijdragen, als wij Maurices
positie tegenover allerlei strooniingen op dit gebied uiteenzetten.
Dan zullen de verschillende zijden van zijn beginsel het best in het
oog vallen. En dit brengt ons geleidelijk tot zijn eigen bouw.

Maurice teekent zich met zijn Ethiek in hoofdzaak af tegen de
Philosofische opvatting, het Agnosticisme, tegen Sectarisme, Liberalisme,
Roomsch-Kathohcisme, Imperialisme en Utilisme.

Vooreerst tegenover de Plulosofische opvatting.

Wij hebben hiermee niet in de allereerste plaats op het oog het
gebrek van Plato, die aan het universeele de waarde van het fann\'lie-
en volksleven opofferde. Ook niet Aristoteles\' dwaling, die de betee-
kenis der relaties gevoelde, maar daarvoor jnist het universeele uit
het oog verloor. Wij denken vooral aan de Philosofie der 18e eeuw,
die op het gebied der Ethiek de poging vertegenwoordigt, om deze
af te leiden uit het wezen van \'s menschen natuur. Hierin ligt de
groole dwaling van zooveel Philosofen, dat zij gansch en al voorbij zien
het feit, dat elk mensch kind is, en dus van nature staat in een
vaste relatie. Rousseau evenwel is op dit punt te prijzen. Hij begreep
beter, dat er nog verschil is in „sensation" bij een kind, wanneer het
„sensation" heeft van een bedgordijn of yan zijn moeder!

Men heeft \'s menschen wezen buiten dit feit om willen definieeren.
En toch dit feit eischt erkenning en zal, hoewel genegeerd, zijn
eigen beteekenis doen gevoelen. Er is een ander feit door Philosofen
te licht geteld: dat van het „Ik", een levend iets, waarvoor Philo-
sofen altijd geneigd zijn „individualiteit" of „persoonlijkheid", iets
begripmatigs, in de plaats te stellen. Zij beginnen bij.de natuur des

1) TftEoi.ooiCAi, Essays. Essay IX. On Famii-y Woushu\'. Dial IV. Als
wy een oogenblik do — soms zeer gevaarlijke — onderscheiding van „ethisch"
en „religieus" mogen makon, dan govoelon \\v\\j ook hior hot sterk over
heerschen van het ethisch moment.

-ocr page 205-

- 201 -

menschen, een abstractie, die zich nergens laat aanwijzen. Baco wilde
feiten, maar zijn navolgers op het gebied van Ethiek kwamen tot
abstracties. Beter ware het zich te houden aan Baco\'s methode, die
hij in het natuuronderzoek toepaste. Ook dit feit van het „Ik" laat
zich niet aan kant zetten. In \'t algemeen heeft de Duitsche geest van
Meister Eckart tot Hegel gezocht naar het absolute. De Engelsche
geest van Wycliffe tot dezen tijd heeft veel sterker een gevoel van de
heiligheid der gewone menschelijke verhoudingen, terwijl hij die
ten grondslag legt aan Theologie, Ethiek en Politiek.

Overigens heeft de Philosofie zeker een taak, die ook hier ligt
in het zoeken naar waarheid. Maar zij kan niet zonder een complement
in de Openbaring te hebben. De rede heeft behoefte aan een hoogste
Rede. Wat Maurice reeds vroeger met het oog op de Philosofie
gezegd heeft, dat is ook toepasselijk op de 17e en 18e ceuwsche
Philosofische beschouwing van Ethiek. Hobbes, Locke, Shaftesbury,
Hume, enz., wezen op de menschelijke natuur als in wezen vijandig
tegen den naaste, of meer sympathetisch gestemd, of bekoord door
het goede, bezield door het ideaal, of machtig getrokken door wat
nuttig is. Zij allen hebben wel iets van de waarheid gezien. Doch
al deze ervaringen, waarvan elk op zichzelf onvolledig is en te kort
doet aan de volle waarheid, werpen elk op zichzelf de vraag op, of
er is een
hoogste Wil, een hoogst, gerealiseerd Ideaal, enz., die al deze
gedeeltelijke waarheden te zamen tot hun recht doet komen.

Wij zien, het is de gewone blik, dien Maurice op de Philosofie
heeft, haar waarde en haar onvolkomenheid. Nu eens ziet hij die
onvolkomenheid van de eene, dan weer van de andere zijde. Is hier
niet in waarheid Kerkelijke Ethiek, de
bevrediging van wat de Philo-
sofie, als zij haar grenzen niet overschrijdt, vraagt, en een
correctie,
wanneer zij zicli in een systeem afsluitend eenerzijds den hoogsten
Wil en anderzijds de door dien hoogsten Wil gegeven levensordinan-
tiën negeert? juist van deze beide getuigt de Kerk, en een Ethiek in
die sfeer zal deze beide tot hun recht doen komen.\')

. Wij richten nu het oog op Maurices handhaving van het „Kerk"-
beginsel in de Ethiek tegenover het Agnosticisme van Mansel. Het
gaat hier om de kwestie van een absoluten standaard voor de moraal.
Mansel achtte een absolute moraal voor ons onmogelijk. Hier ook
kon binnen
het bereik des menschen slechts liggen dat wat „regulative"
waar is. „That there is an Absolute Morality, based upon, or rather
identical with, the Eternal Nature of God, is indeed a conviction forced
upon us by the same evidence as that on which we believe that God

i) Soci.m- Mohamtv. Loot. XVlll.

-ocr page 206-

202 -

exists at all. But what that Absolute Morality is, we are as unable to
fix in any human conception, as we are to define the other attributes
of the same Divine Nature"^).

Voor Maurice was het niet voldoende te erkennen, dat er een
absolute moraal is. Voor hem is het een levenseisch die ook te kennen,
en boven het regulatieve uit te komen in het absolute. Maurice grondt
ook hier de mogelijkheid van het kennen van de absolute moraal op
het feit, dat de mensch naar Gods beeld geschapen is. Evenwel,
Maurice heeft zich over dit feit uitgelaten in een zin, die wel kan
verklaren, dat de mensch in een
relatie tot God staat, maar eigenlijk
niet, dat hij
kennis kan hebben hetzij dan van Goddelijke dingen,
hetzij van iets anders.

Maar heel zijn gedachtengang, en sterker nog heel zijn persoon,
komt tegen dit Agnosticisme in allerlei vormen op. Men bemerkt het
aan de animositeit van zijn verweer. Daarbij houde men in het oog,
dat hij niet de gradueele volkomenheid, doch de essentieele juist-
heid der kennis bedoelde te handhaven.

Met grooter klem komt zijn woord tot ons, als hij zijn pleidooi
grondt op de getuigenis van het Evangelie. Op twee punten beroept
Maurice zich dan in hoofdzaak. Vooreerst op het woord: „Weest dan
gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt
is". Daar toch wordt als roeping gesteld eene volmaaktheid, die niet
is een overeenstemming met zekere, door God gegeven, voorschriften,
maar conformiteit aan God-zelf. Dit is het specifieke der Nieuw-
Testamentische moraal, zooals die in de Bergrede gepredikt wordt
als vervulling van de Oud-Testamentische, waarin het gebod norm
en de daad object is. Natuuriijk wordt dit woord door het Agnosti-
cisme ontzenuwd. En daarmee viel ook alles, waarom het Maurice
ook in de Ethiek te doen was. Immers, zijn oog was gericht op God-
zelf en Gods eeuwige ordinantiën, de „constitution". Dit laatste
beduidt heel iets anders dan zekere voorschriften, waaraan de mensch
zich naar Gods wil nu eenmaal moet houden. Het is het verschil
tusschen realisme en nominalisme. Gelijk in de Theologie ontroofde
ook hier het Agnosticisme aan het leven den levenden God.

Zijn tweede punt is een beroep op de Incarnatie.

In Christus zijn God en mensch één. Wat anders beteekent
dit, dan dat hier in de volle Openbaring Gods is geopenbaard de
absolute moraal ? En toch, die absolute moraal is universeel en
menschelijk, d. i. voor elk mensch bestemd en te kennen. Want de
Zoon Gods werd waarlijk mensch. Hier ligt voor Maurice de grond-

\') Mansel, Limits 5th. ed. p. 145.

-ocr page 207-

*

— 203 —

slag voor Christelijke Ethiek. De Incarnatie, gelijk zij het middelpunt
der Theologie was, het uitgangspunt der Ethiek. Daarmee stelt
Maurice zich tegenover het Agnosticisme. Evenzeer tegenover allen,
die dit beginsel verwerpen, hetzij omdat zij de eenheid van God en
Mensch in Christus verwerpen, hetzij omdat zij aan Adam, niet aan
Christus, de gedachte van wat de mensch is, ontleenen, en Christus
slechts als Hoofd van een deel der menschen beschouwen. Evenzoo
tegenover hen, die de norm voor de moraal vinden in geboden, en voor
wie Christus en Zijn offer niet a. h. w. de openbaring en maatstaf van
moraal zijn, maar middelen, om enkelen te verlossen van de straf
gesteld op de overtreding dier geboden. Wij zien het, niet alleen
het Agnosticisme, ook wat naar Maurices opvatting Sectarisme is,
wordt door een recht verstaan en een volle aanvaarding van de
Menschwording overwonnen. Hier, gelijk in de meer bepaald Theolo-
gische en Erkenntnisstheoretische zijde van zijn optreden tegen het
Agnosticisme is het een handhaven van
beginselen, van grondslagen.
Die alle waren evenwel reeds lang stilzwijgend door Maurice aanvaard. Ik
zou willen zeggen „naïef" aanvaard, in zooverre er in gelooven en getui-
gen altijd naïviteit ligt. Tegenover het Sectarisme wordt de beteekenis van
de Menschwording voor de Ethiek naar een geheel andere zijde ontwik-
keld. Ik herinner er aan, dat niet maar het Agnosticisme in het algemeen,
maar bepaaldelijk dat van Mansel, een Christelijk Theoloog, bestreden
wordt. De argumenten, hier genoemd, kunnen dan ook niet treffen
den Agnosticus zonder meer, maar zijn berekend op Christen-agnostici.
Zij ontmoeten feitelijk niet den Agnosticus, om hem te vragen: Hoe
kunt gij Agnosticus zijn? Maar den Christen, en vragen hem: Hoe
kunt gij. Christen, Agnosticus zijn? In het betoog van een Christen
tot een Christen ligt de heele kracht, hier gelijk elders, van Maurices
bewijsvoering. Vraagt men meer dan dit, dan zal men altijd onbe-
vredigd blijven. Wij blijven hier ook volkomen in dezelfde sfeer, die
wij met „Kerkelijk" aanduidden.\')

Maar er is een andere moraal, die C/zm/i\'/zy/;genoemd wil worden,
nl. de Ethiek der
Secte. Zij geeft geestelijke. Christelijke Ethiek. Wil
Maurice dat dan ook niet? Zeker. Maar er is een diametraal verschil,
geworteld alweer in het beginsel van Maurice, dat Christus altijd
geweest is het Hoofd van heel de menschheid en dat daarin geen
wijziging is gekomen door den val. Zoo heeft Maurice, of laat mij
liever zeggen, de Kerk, aan den mensch
als mensch, omdat hij als

1) What is Revelation ? Sequel to Wiiat is Revelation ? passim. O.a.
Sequel p.p. 245-247. Epistles of St. John. Loet. II. „The ground of
Christian Ethic.s".

-ocr page 208-

— 204 —

mensch een geestelijk wezen is, iets te zeggen; de Secte niet. De
Kerk berust op de erkenning van ordinantiën van God, die heel de
menschheid gelden, die kosmische beteekenis hebben, en die niet
gedeerd worden, ook al zal een mensch er zich niet aan onderwerpen.
En feitelijk kan er bij de Secte geen sprake zijn van een wetenschap
der Ethiek, juist omdat zij geen Ethiek voor den mensch als mensch
kan erkennen.

De grondfout ligt nu hierin, dat de Secte een foutieve scheiding,
door God niet gewild, tusschen Kerk en Wereld maakt, waarvan zij
zelf den vloek ondervindt.

De ware scheiding, welke ook in de Theologie der Secte dreigde
te loor te gaan, waar zij God niet zonder restrictie als absoluut goed
en Wil ten goede belijdt, verliest zij ook hier, als zij haar eigen
grenzen trekt nl. tusschen „geloovigen" en „ongeloovigen", inplaats
van
Gods scheidingen te laten gelden. God scheidde tusschen Zijn
Wil en ordinantiën en wat daar tegen opstaat, tusschen Kerk en
Wereld. Goed en kwaad dreigen bij de Secte te vervloeien.

De dwaling der Secte blijkt in haar opvatting van de tegenstel-
ling tusschen Christelijke en Wereldsche Ethiek. Hoe is die verhou-
ding? De Secte gaat er eigenlijk van uit, dat de Christen de
abnor-
male
mensch is, voor Maurice is hij de eenig normale, en zoo denkt
de Kerk er over. De Sectariër erkent, dat hij als familielid, burger,
eenige plichten heeft te vervullen, juist als de „gewone" mensch.
„The religious man submits to these, but he is subject to another
set of Gospel influences, with which the ordinary man has nothing
to do". Voor den „godsdienstige" geldt dus iets anders dan voor den
„mensch". Christelijke Ethiek is dus Ethiek voor een kring.

Maurice opent zijn lezingen over Christelijke Ethiek met de vraag:
is zij een andere dan „gewone" Ethiek? Zijn antwoord is eigenaardig.
Zijn Ethiek is ook „geestelijk". Wij kunnen zelfs zeggen: op de vraag:
is Christelijke Ethiek dan Zondagsethiek tegenover daagsche? En: is
Christelijke Ethiek anders dan eigenlijk menschelijke? zou Maurice
van harte „ja" kunnen antwoorden, mits men het goed versta. De
Zondag, de dag des Heeren, is een getuige, dat alle dagen des Heeren
zijn. Zoo moet er noch Sectarisch een scheiding gemaakt worden
tusschen Zondagsche en alledaagsche Ethiek, noch wereldsch de
Zondag ondergaan in de weekdagen, genivelleerd worden. De week-
dagen moeten verhoogd worden op het niveau van den Zondag.
,Zondags Ethiek" moet gehandhaafd, maar tegelijk als alledaagsche
Ethiek erkend worden. En evenzoo: Wij moeten hebben een Ethiek
voor den Christen. Maar wij mogen noch op Sectarische wijze den
Christen van den mensch scheiden, noch als de wereld den Christen

-ocr page 209-

— 205 —

om den mensch verloochenen. Neen, de Christen is de ware mensch.
Christelijke Ethiek is ware menschelijke Ethiek. Christelijke Ethiek
geeft het niveau aan, waarop alleen een mensch waarachtig mensch is.

In dien zin is Maurices „geestelijke" opvatting gekeerd eener-
zijds tegen de Wereld, anderzijds tegen de Secte. De eerste wil het
geestelijke doen
ondergaan in zichzelf, de andere doen opgaan in
zichzelf. Wij behoeven er niet uitvoerig bij stil te staan, dat Maurices
gedachten hier uit het iiart der Kerk gegrepen zijn, ja met heel haar
positie als „geestelijk" en „universeel" samenhangen.

Het onderscheid tusschen geloovigen en ongeloovigen in dit
verband ligt dan ook niet in het iiebben van een verschillende moraal.
Maar de Methodisten hebben, in den beginne tenminste, ,;on the
whole", het ware beginsel voor de geloovigen doen zien: „That they
were to do
more than publicans and heathens of those acts which
publicans and heathens recognised as good"De portée hiervan
verstaan wij nu.

Dezelfde dwaling toont zich hierin. De Secte levert een groot
gevaar op voor het geweten, voor de individueele moraal. Is de Secte
in dagen van vervolging een getuige voor gewetensvrijheid, zoodra zij
dagen van bloei kent, knecht zij het geweten. Want zij leert niet de
absolute tegenstelling van goed en kwaad, die God gaf, als eenigen
maatstaf te nemen. Neen,
haar criterium legt zij op aan het geweten:
goed is, wat
zij wil en leert en is, slecht de wereld daarbuiten. Zoo
wordt geëxcuseerd of zelfs verdedigd in haar kring, wat veroordeeld
wordt, als het buiten haar kring gezien wordt.

En onwillekeurig heerscht in de Secte de gedachte, dat halve of
heele onwaarheid of niet volkomen zuivere middelen toch niet geheel
ongeoorloofd zijn, als zij strekken kunnen tot het goede doel, dat de
Secte zich stelt.

Zoo krijgt het geweten een plooi. Onzeker staat het ook tegen-
over dc waarheid, op welk gebied dan ook. Haar leer is de maatstaf,
waarnaar beslist wordt over het al of niet ware: wat er mee strookt,
wordt aangenomen; wat er mee in strijtl is, doodgezwegen of be-
streden. Wij zagen reeds, dat dit feit de Secte berooft van het ver-
mogen, om een Volk op te voeden. Dit volgt uit haar „ongeloovig"
standpunt. Zij bedenke daarbij, dat „afgoderij", die inuners ook naar

1) Tuacts fok Pkiksïs and I\'Koriii;. Socond Sorios. VI. Ei\'istlks of St.
John
. Loot. I. Kincïdom of Cuuist. Vol. 11. pp. 340, ;U1. Conflict of Good
and Evii
,. pubsin). Ün Familv Wohöhii-. passim. Lincoi.n\'s Inn Skhmons.
Sor. I. Vol. II. Sorm. XXV. Essay on Akchdkacon IIaiuïs Position in tuk
CnuKCH. Rkpuhli.\'jukd in „Tuk VictokY of Faitii" iiY .T. C. IIahk. p. LXXIll.

InTKOÜUCTION to Law\'s HKMAliKS ON THE FaBLE OF THE BeES.

-ocr page 210-

— 206 —

haar zeggen moet uitgeroeid worden, het best geschokt wordt door
waarheid, liefde, rechtvaardigheid. Want overal waar die zich open-
baren, wordt het geloof in een God van waarheid, liefde, rechtvaar-
digheid versterkt. Maar
alle leugen, onrecht, zelfs waar die bedreven
wordt tegenover een ketter, helpen niet mee, om afgoderij en
leugen uit te roeien, maar versterken veeleer het geloof in machten
van leugen en onrecht en bestendigen hun heerschappij.

Uit den Booze is dan ook b.v. de leer, dat men wel in eigen
kring, doch niet tegenover een ketter trouw heeft te betrachten. Men
stelt zoo alweer voor de tegenstelling Koninkrijk Gods — Koninkrijk
van den Booze iets anders in de plaats\').

Wij zien hier reeds de verschijnselen van het optreden der Secte
als een maatschappij
In Gods maatschappij. Haar wezen ligt niet in
het aanvaarden en hooghouden van de ordeningen, waarnaar God
de wereld en de menschheid schiep en wier verwaarloozing de Wereld
tot Wereld stempelt. Zij voelt als zoodanig niet voor familie- of volks-
leven, al mag erkend worden, dat zij soms daarvoor wel van nut is
geweest, doch niet „als zoodanig", als Secte. Veeleer is haar „gerech-
tigheid" een andere, niet gebaseerd op deze ordeningen Gods. Als
een andere maatschappij, op andere gronden rustend, haar band vin-
dend niet in het gemeenschappelijk menschzijn, heeft zij een andere
moraal. Zij vindt haar eenheid in de gemeenschappelijke erkenning
van een leer. Haar inzettingen vervangen Gods inzettingen. Ten
slotte toont de Secte de verschijnselen van een maatschappij
tegen
Gods maatschappij.

Om één voorbeeld te noemen, wijzen wij op de geschiedenis van
Korban. God stelde het gezin en gaf Zijn gebod berustend op Zijn
instelling. Maar de inzettingen van de Sectemaatschappij maken de
geboden Gods, die
Zijn maatschappij steunen, krachteloos.

En ook hier weer gaapt een diepe klove tu.sschen Secte en Kerk.
De Secte laat, evenmin als de School op het gebied der Philosofie,
recht wedervaren aan wat God gaf; en vormt een maatschappij op
nieuwen grondslag\').

Met het gezegde schijnt in strijd te zijn het woord van Christus:
„Indien iemand tot Mij komt, en niet haat zijnen vader en moeder,
en vrouw en kinderen, en broeders en zusters, ja ook zelfs zijn eigen
leven, die kan Mijn discipel niet zijn." Maar Maurice legt den nadruk
op „zelfs zijn eigen leven" en zegt dan: „I believe we shall sacrifice

\') The Conscience, pp. 98—100. 118—120. Social Morality. Loet. XX
Kingdom of Christ. Vol. II. pp. .•}32—334. On Family Worship. Dial. III.

s) Kingdom of Christ. Vol. 1. pp. 260 fT. The Conscience, pp. 98—100.
On Family Woi^ship. passim.

-ocr page 211-

207

father and mother, wife and child, to our own life or soul, till we
sacrifice them altogether to Christ. Then He bids them, them and
all the affections that belong to them, live again, not upon the ground
of self, not upon the ground of our own life or soul, but upon His own
divine ground". De monniken in de woestijn zondigden tegen het woord
van Christus: want zij offerden niet hun eigen ziel of leven op, maar
brachten vader en moeder ten offer aan hun eigen ziel of leven

En dan die andere plaats in het gesprek van Jezus met de Sad-
ducaeërs over de Opstanding. Daar ziet Maurice al dadelijk in de
opvolging „de God van Abraham, Izaäk en Jakob" een getuigenis
van de Goddelijke beteekenis van verwantschap. En verder: „The chil-
dren of the Resurrection are the children of God. They live because
He lives. Man continues because He continues. He has ordained the
relations of men. Cannot they leave Him to take care of them, —
Him to maintain His own order?" enz. Volkomen bevredigend kan
deze redeneering niet genoemd worden. Maar in elk geval toont zij
zoo duidelijk, waarom het Maurice te doen was»).

Ook tegenover de Essays and Reviews heeft Maurice In dezen
zijn strijd gevoerd. Tegenover Prof. Jowett, een der medewerkers,
handhaaft hij het woord „Weest dan gijlieden volmaakt", enz. — en
daarmede de geheele Bergrede als geldend voor elk mensch en heel
de maatschappij. Jowett kon er slechts in zien „counsels of perfection"
voor enkelen. Terwijl het liberalisme te veel hemel en aarde scheidt,
wijst Maurice tegenover „Layman" op den „Vader in den Hemelen".
„Layman" wilde hebben de „waarheid waarbij wij leven". Daartoe
moest de Bergrede blijven, al het overtollige weggedaan worden.
Maar Maurice zou zich door de Bergrede tot wanhoop zien brengen,
als er niet een Vader was, die alleen het ons mogelijk maakt de
Bergrede als algemeen menschelijk en voor ons zelf te aanvaarden.
Wij leven „bij den Vader". Hij bouwt op die Kerk, die in haar belijdenis
juist van dien Vader getuigt. „Divinity" is dus de kracht van „Morality" \').

Maar Maurice zag een dergelijk gevaar voor ware zedelijkheid
van de zijde van het Roomsch-Katholicisme. Ware zedelijkheid is in
de volle gemeenschap met God. Daaruit alleen springt het ware leven
voorl. Maar de Roomsche Kerk getuigt niet, dat die gemeenschap
met God gegeven is. Haar leer van de post — baptismal sin en

1) On Family Worshii\'. pp. 60—03. Kingdom ot Heaven, p. 228, 229.
») Kingdom of Heaven, pp. 308, 309. Maurico let ook niet op do
moeilijkheid, dat Jezus Zyn discipelen met zich voreonigt aan den Paasch-
maaltyd on hen dien niot laat vieren in het gezin.

») Tkacts fok Priests and People. First SeriesVL Morality and Divinity.

-ocr page 212-

— 208 —

het karakter van haar eeredienst deden ons dit gevoelen. Maar dan
w^aarborgt zij ook niet w^aar berouw, ware vernieuwing, die alleen in
Gods volle gemeenschap ontspringen, waarvan God begin en einde is\').

Ziet Maurice èn in het Agnosticisme èn in het streven van Prof.
Jowett en den Layman èn van het Roomsch Katholicisme een gevaar,
om de moraal los te maken van den waren levensgrond, en de ver-
schillende daaruit voortvloeiende gevolgen, in het Roomsch Katholi-
cisme, en wel vooral nader in het Jezuietisme, dreigt nog een ander
kwaad. Er is hier nl. een Imperialistische neiging. Maurice eindigt
zijn Social-Morality met te zeggen, dat het gebed „Uw wil geschiede,
gelijk in den hemel alzoo ook op de aarde" een bede is, om een
Goddelijke orde van zaken, die de overwinning is van Sectarisme en
Caesarisme. En inderdaad is Maurices Ethiek als de Ethiek van een
zoowel „geestelijke" als „universeele" maatschappij gericht tegen deze
beide machten. Tegen Sectarisme, dat zoogenaamd geestelijk nooit
universeel kan zijn. Tegen Imperialisme, dat meenend universeel te zijn,
ongeestelijk is. Beide komen in conflict met de geestelijke verhoudingen,
waarin God de menschheid schiep, en beider onvermogen is ten slotte
een levend getuigenis voor het bestaan dier orde. Zoo zien wij nu van
uit het Ethisch oogpunt Sectarisme en Imperialisme, hoe verschillend
ook, toch één hierin, dat zij als zoodanig geen plaats hebben voor het
gezin, de natie, en eindelijk geen van beide den mensch als mensch
erkennen.

Dat komt uit in het coelibaat, het monnikenwezen, het Pauselijk
inbreuk-maken op het recht van den landsvorst, enz.

Dat zien wij ook in het Jezuietisme, dat gelijk de Secte, hoewel
op geheel andere wijze, zijn „Genootschap" stelt, om tegelijk
dc
gegeven maatschappij, de verordening Gods op zij te zetten, en alles
te dooden, opdat zijn genootschap het alles beheersche. In den
historischen gang van Social Morality stelt Maurice de bespreking van
het wereldrijk aan den aanvang onzer-jaartelling. Daar lag in het
Romeinsche Keizerrijk een streven naar meer dan nationaliteit, naar
universalisme. Dit streven doet zich ook gevoelen in literatuur, taal, enz.
Er werd Grieksch gesproken, cn taalstudie werd stijloefening. Ten
slotte is er het algemeene streven „man van dc wereld" te zijn, op
welk gebied dan ook. Zoo kwam onder den invloed van het Keizer-
rijk het geestelijke leven al meer eu meer los van het familie- eu
volksleven, totdat de godsdienst, die ze beschermd had, tenslotte ook
overging\'in dienst van den Keizer van het Wereldrijk").

>) Epistles of St. John. p. 176.

Social Mokalitv. Loet. XIIL

-ocr page 213-

— 209 —

Een Ethiek, die wil gelden voor het gezin, voor de natie, voor den
mensch als mensch, zal altijd met Sectarisme en Caesarisme in eiken vorm
in strijd komen. Daartegen juist komt Maurice in heel zijn getuigenis,
in al zijn werken op. Immers, hij gaat overal uit van de belijdenis,
eenerzijds tegenover de Secte, dat
heel de aarde en al haar volheid
des Heeren zijn. En anderzijds tegenover het Caesarisme in al zijne
vormen, dat
het Koninkrijk en de macht des Heeren zijn

Toen Maurice in Cambridge als Professor benoemd werd, moest
hij daar doceeren „Casuistry, Moral Philosophy and Moral Theology".
Hier lag een ruim veld voor hem open. Hij gaf in zijn inaugureele
rede aan, wat hij daaronder verstond en hoe hij zijn taak wilde
opvatten. Feitelijk is de officieele titel van zijn leerstoel: „Casuistry,
Moral Theology and Moral Philosophy". Maar Maurice ziet meer
draad in zijn schikking. Immers, nu begint hij met „Casuistry", om-
vattend de individueele moraal. Dan komt de sociale moraal, handelend
over de „manners of society". Eindelijk, gelijk alle Philosofie haar
complement zoekt, komt „moral theology" als een complement en
vastheid van de in dices in de „moral philosophy" gegeven. De ware
volgorde is: „Begin with Casuistry, go on to moral Philosophy. First
make it clear what you mean by a Person; that you will do when
you make it clear what you mean by a Conscience; then treat these
Persons as if they did form real bodies, and tell us out of history, not
out of your own fancy, what these bodies are"\').

Inderdaad komt bij de casuïstiek de Theologie evengoed te pas.
Maurice zou geen Maurice zijn, als dat niet het geval ware. Eigen-
aardig is, dat het Maurice blijkbaar te sterk geweest is. Hij wilde
„Moral Theology" afzonderlijk behandelen. Maar in de voorrede van
„Social Morality" zegt hij, dat hij wel volgens zijn voornemen eerst
Casuïstiek, dan Moraalphilosophie heeft gegeven. Maar „Moral Theo-
logy has intruded itself into both; the effort to make that a distinct
subject I have found impracticable. It must be so for any one who
discovers beneath the conscience, which testifies of our personal
existence, beneath all the order of human society, a divine foun-
dation." \') En nu meen ik, dat wij het best doen toch een eenigszins
andere lijn te kiezen, waarop Maurice zich ook feitelijk beweegt. Zij

1) Social Morality. Slot. Kingdom of Christ. Vol. II pp. !540-348.
Thk Consciknck. p. 174.

Casuistry, Moral Philosophy and Moral Thkology. Inaugural
Loctnro.

\') Social Morality. Profaco. p. XII.

12

-ocr page 214-

210

is deze: Ik. Ik ben een kind, een broeder, zuster, man, vrouw. Ik
ben een burger. Ik ben een mensch i).

Ik. Wij kunnen niet verhelen, dat er, hoeveel waarde wij ook
kunnen toekennen aan Maurices uitgangspunt en opvatting van het
„Ik", er een gebrek juist in de behandeling daarvan gevoeld wordt.
Zeker, het is van groot gewicht te hooren, dat een parafrase van
„Ik" door „persoonlijkheid" „individualiteit", gelijk die zoo gelief-
koosd is, het feit van het „Ik" niet oplost, verklaart. Wij gelooven,
dat „Ik" altijd meer is en dieper ligt, dan zulk een abstractie. Dat
Maurice, bang voor alle nivelleering van feiten, ook tegen deze Phi-
losofische nivelleering zich keert, kunnen wij toejuichen. Maar Maurice
neemt met zijn handhaving van het „Ik" ook positie tegenover psy-
chologen en physiologen. Wanneer zij van emoties spreken, of han-
delen over het physisch bestaan van den mensch, dan houdt Maurice
tegenover hen vast de beteekenis van dit feit: „Ik heb die emoties;
Ik heb die natuur". En hoeveel waarheid ook hierin weer moge liggen,
zeker zouden wij wenschen, dat Maurice ook die psychologie en die
physiologie meer getrokken had binnen den kring van zijn beschou-
wingen. Wij zouden gewonnen hebben, als hij in het gegeven geval
de verhouding van dat „Ik" tol „emoties" en „natuur" beter tot haar
recht had doen komen. Wij zullen niet bestrijden, dat het „Ik" meer
is dan gevoel: want
Ik gevoel; meer dan het intellect, want: Ik
denk; meer dan omstandighedens). Maar wij kunnen niet laten te
denken, dat voor het wezen van dat „Ik" deze dingen van ontzaglijk
belang zijn: ja, dat al kan men zeggen: „Ik" is meer dan dit,aan den
anderen kant „ziel" en „lichaam" en „denken" enz. dat „Ik" mee con-
stitueeren.

Hier nu, op het terrein van psychologie en physiologie, zijn wij
gekomen in een wereld, waar Maurice ons niet binnenleidt. Dit moeten
wij niet vragen. Maurice schijnt zelf deze lacune gevoeld te hebben.
Bij de uitgave van Social Morality schrijft hij, dat hij later het verband
van zedelijkheid en psychologie hoopt aan te geven. Daartoe is het
niet gekomen. Eigenlijk moeten wij dat «/W betreuren. Het is niet juist
in te stemmen met de begeerte: „Had Maurice ook dit nog gegeven." Ten
slotte geeft een mensch wel, wat hem te geven gegeven is. En dat
geldt zeker van iemand als Maurice. Waarom dan het andere begeerd?").
Bij de bespreking van zijn Theologie zagen wij reeds, dat hij den

0 Vgl. behalve The Conscience, Social Morality o.a. A lecture

AT THE OPENING OF THE LoWER NORWOOD WORKING MEN\'S INSTITUTE.

2) The Conscience. Loct. I.
») Social Morality
. Profaco p. XI.

-ocr page 215-

211

mensch nooit in zijn zelfstandigheid als geschapen geheel volkomen
tot zijn recht deed komen. Heel het wezen van den mensch, ik wil
niet zeggen: ging voor hem op — maar toch wel had voor hem
zijn groote beteekenis, inzoover hij was een wezen in
relatie tot God
en den naaste. Zoo is het dan verklaarbaar, dat hij, het „Ik" nemend
als het onderwerp van zijn beschouwing over individueele moraal,
niet tot middelpunt kiest den mensch met zijn wereld van motieven,
gedachten, neigingen, karakter, aanleg, ook in zijn physisch bestaan.

Neen, zeer goed begrijpen wij, dat hij dit eerste werk noemt The
Conscience. Want daarin, in het geweten, ziet hij het „Ik" eerst in
de waarde, die hij er aan toekent, op de plaats, die hij waardeeren
kan, nl. in een
verhouding. En dat is ten slotte de verhouding tot
God\'). Zoodat Maurice wel niet zegt „Ik" = Geweten ; maar in het
geweten uit zich dat „Ik" en de plaats van dat „Ik" is uit de gegevens
van het geweten af te leiden.

En daarnaast nog iets anders. De omschrijving van wat dat „Ik"
is, krijgt, van Ethische zijde bezien, zijn
inhoud in de sociale ver-
houding:
ik ben — wat? een kind, enz. een burger. Eindelijk: een
mensch. Maar ook dit mensch-zijn wordt gewaardeerd als een in
verhouding staan tot God en de menschen. Al het overige behoort
tot de „circumstantia", d.w.z. de dingen, die om een mensch heen
staan, niet de mensch-zelf zijn. Het zijn de dingen, die hij
heeft.
Maar zoodra er sprake is van „Ik" ben zijn wij gekomen tot hef zijn
van het „Ik" en daarmee op zedelijk gebied. Ook hiertegen rijzen
vele bedenkingen: men kan immers ook wisselen cn zeggen bv.: ik
ben een denker; en in plaats van Ik ben Vader: Ik heb een kind. En
dat is van geen geringe beteekenis.

Dit alles doet ons zien, wat wij wel en wat niet van Maurices
Ethiek hebben te verwachten. „Ik". Maurice heeft een afkeer van
theorieën. Hij wil geen Ethiek bouwen op een bepaalde opvatting
van \'s menschen natuur; hij wil ook geen systeem ontwerpen.
Hij rekent met feiten. En nu vindt hij het eerste feit in het on-
loochenbare bestaan van het „//t"\'). Daarmede neemt Maurice positie
als „egotist" tegenover alle anti-egotisten, de maimen der 17e eeuw, die
spraken over „de" menschelijke natuur, welke is „no men\'s particular
nature", met de Methodisten, met Rousseau, die de beteekenis van
het „Ik" handhaafden. Maar onmiddellijk geeft Maurice toe, dat het
„Ik" niet te omschrijven is; doch het feit, dat het is, wordt afgeleid
uit het feit van het geweten. Het laatste zou niet kunnen zijn, indien
het eerste er niet ware. Daarmee is nu het geweten het object van

\') The Conscience. Lect. L

-ocr page 216-

212

beschouwing geworden. Dat woord brengt ons als vanzelf weer in
een gebied, waar twee werelden elkaar raken; en daar komt Maurice
in zijn kracht. Dat woord „Conscience" was hem, gelijk alle woorden
met con samengesteld, bijzonder lief. Zij wijzen nl. het subject boven
zich zelf uit. Wij zagen dit reeds op Philosofisch gebied. In Con-
science wijst nu het „Ik" boven zichzelf uit, en wel wijst op iets
anders met een „ought". „I ought" is de stem van het geweten,
een formeele uitspraak i).

Ook de Utilist Bentham, wiens geest door Maurice in zijn jonge
jaren bestreden werd, en dien hij nu hier weer ontmoet, zal dit
„ought" erkennen. Ook was hij, die het grootste geluk van het grootste
aantal zocht, door en door een „Ik": hij ging volkomen zijn eigen
weg, en tartte de publieke opinie.

Maar van grooter belang, ook juist in verband met het Utilisme,
is de vraag, die in het „I ought" ligt opgesloten: „wat moet ik? wat
heeft over mijn Ik te zeggen ?"

Maurice staat nog niet zoo heel ver van de Utilisten af. Maurice
kan ook wat gevoelen voor iemand als Bain, die het Ik aan een
gegeven maatschappij wil binden. Ik bedoel dit, dat hij tenminste is
een moralist, voor wien het sociale, en het
doel in de bepaling van
wat goed en kwaad is, van ontzaglijke beteekenis zijn. In dit opzicht
verschilt hij zeer van Ethici, die zuiver naar het motief het
praedicaat goed en kwaad toekennen en van die zijde het Utilisme
bestrijden. Maar toch: hij staat als geloovige en realist er weer tegen
over. Goed te zijn is een in alle opzichten beantwoorden aan den
door\' God bepaalden staal. Wat aan den waren staat van mensch en
menschheid beantwoordt, en dien handhaaft, is goed. Hij heeft dus
niet zoozeer de maatschappij, den staat van een gegeven tijd, bestaande
uit een gegeven aantal menschen, toestanden, enz., op hel oog, als
normatief. Evenmin gaat hij uit van een zekere opvatting van
„geluk", die toch altijd noodig is, waar men bij de bepaling van goed
en kwaad uitgaat van de gedachte, dat men „geluk" moet bevorderen.
Maurice stond recht tegenover dat menschelijk wiskundig berekenen
van wat geluk is. De norm ligt in de „maatschappij" naar haar
Goddelijke bedoeling, in de constitution van alles door God in
Christus. Wat uit die constitution — de
ware constitution — voort-
vloeit en haar handhaaft in de werkelijkheid, dat is roeping. Het „du
solist" dqor God gesproken en wijzend op een absolute tegenstelling
van goed en kwaad, vindt daarin zijn sfeer en inhoud. Jozef handelde

The Contempokauy Review, I860. Jan. „Words used in mental
Philosophy".
The Conscience. Lect. I, II.

-ocr page 217-

- 213 -

daaraan getrouw, waar hij, een broeder, onder alles bleef een broeder
voor zijn broeders!

Geluk is zeker een niet te miskennen factor. Dat stemt hij Paley
toe. Maar toch een factor, die eigenlijk niet
gezocht moet worden.
Zoek den
waren staat, en deze zal blijken de gelukkige te zijn. Ook
hier dus: Zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid, en
al deze dingen zullen u toegeworpen worden!

In de verschillende casus conscientiae wordt nu dus de norm
aangegeven door die „constitution" Gods, den waren staat van mensch
en maatschappij >).

Wij begrijpen nu, dat noch geluk, noch wil van de maatschappij
op een gegeven plaats en tijd over het „Ik" kan gebieden. Neen,
ik
moet „pleasure" soms verwerpen, omdat ik „broeder", enz. ben.
Ik
moet soms tegen de maatschappij ingaan, omdat ik ben kind
van den God der waarheid\'). En daarmee zijn wij weer tot het hart
van Maurices gedachten doorgedrongen: God en Zijn „Constitution".

Het geweten heeft zijn strijd in het „ought" en „ought not".

Daarvoor enkel regels te geven, goed zoover als het gaat, bevredigt
Maurice niet. Of liever: het geweten, zoo persoonlijk, kan zich met
regels, die altijd algemeen zijn, niet bevredigd gevoelen. Het ziet in
zijn tweestrijd, in de verschillende gevallen, twee uitersten,
goed en
kwaad.
Die komen als machten tot dat geweten. Wat dat goed en
kwaad is, het is voor Maurice beslist door zijn Bijbelsch geloovig
standpunt.

Zeer eigenaardig is nu de greep, dien Maurice doet, waar hij de
vragen behandelt naar vrijheid en suprematie van het geweten. Ik
behoef nu niet meer uiteen te zetten, dat de norm voor Maurice
elders ligt, dan in het subject. Evenmin, dat hel geweten geen inhoud,
niets uit zichzelf heeft, dat het alleen uitspreekt het formeele „ought"
en „ought not"- Van vrijheid en suprematie van het geweien kan
dus, wel bezien, geen sprake zijn. Het leeft juist in afhankelijkheid van
het „supranatureele."

Maar Maurice keert deze termen om: hij wil niet spreken van
„liberty of conscience", maar van „conscience of liberty". Maar daar-
mede gaat gepaard een „conscience of slavery". Epictetus kende ze
beide: hij kan gebonden zijn, slaaf van de omstandigheden. Hij kon
niettegenstaande de omstandigheden vrij zijn. Van beide was hij zich

>) Patriarchs and Lawgivers. Sermon VII.

») The Conscience. Lect III, IV. Inaugural lecture. Law\'s remark\'s on
the Fable
of the Bees. Introd. by Maurice.

-ocr page 218-

214

bewust. Ten slotte kan noch het vermijden van „pain", noch het
zoeken van „pleasure", noch het luisteren naar den wil der meerder-
heid vrijheid geven. Integendeel, zij kunnen de grootste slavernij
meebrengen. Gelijk de uitersten, waarop het geweten wijst,
zijn goed
en kwaad
in absolute tegenstelling, is de vrijheid, waarvan het „Ik"
zich bewust is, alleen te verkrijgen in den absoluut goeden God, den
Verlosser. En nu — nu zijn wij er; het is dan, dat de term „liberty
of conscience" weer hersteld kan worden. Want inderdaad is het een
vergrijp aan het zoo gebonden „Ik" de
vrijheid van het geweten te
willen ontnemen. En — laat ons hier weer op het sociale element
letten — wie
in naam van een zekere orde (sfaatstyrannie) of een
zekere leer of kring (secte tyrannie) aan deze vrijheid wil te kort
doen, strijdt voor een zelfgemaakte orde of leer of kring als nor-
matief tegen de ware orde, de waarheid — in één woord, tegen
God en Zijn Koninkrijk. Zoo ook in „The Supremacy of
Conscience". „The conscience in itself, has no authority; its
authority begins when it goes out of itself, its supremacy consists in
its abdication of supremacy". Die „supremacy" berust bij een absoluut
rechtvaardig Wetgever.

Als wij het goed verstaan, dan vinden wij hier, gelijk altijd bij
Maurice, de groote gedachte, dat het alles moet sterven. Hij laat
ons zien, dat het alles dood is in zichzelf; maar om het dan alles weer te
doen opstaan in Hem, die leeft en in zijn Naam en Rijk het leven
gebiedt\').

Maar welke is nu die orde, die in waarheid Gods orde is?
Wat* is nu de
inhoud van het zedelijk leven? De beantwoording
dezer vragen brengt ons op het gebied van de sociale zedelijkheid.
Telkens werd het reeds even door ons aangeroerd. Wij konden er
niet buiten blijven; de beschouwing van het geweten bracht ons
telkens op die lijn. Ook hier geldt het: Maurice wilde geen systeem.
Het zou ook principieel met zijn beginsel in strijd zijn een systeem
te vormen, dat als norm zou kunnen dienen. Want Gods ordinantiën
zijn het systeem. Niet eenige theorieën der menschen, maar de
ge-
schiedenis
brengt Gods „systeem" aan den dag en tol vervulling\').

Gods ordinantiën en de geschiedenis als openbaring daarvan.
Maar dan moeten wij niet vergeten, dat de Bijbel ons die ordinantiën
bekend maakt en ons ^leert de geschiedenis te lezen, zóó dat wij er

- r-

1) The Conscience. Lect. VL VIL p. 138 en pas.9im.

\') The Conscience. Preface to second edition. Philosophy. First half
of the Ithe century p. 8.

-ocr page 219-

215

de openbaring van de Goddelijke ordinantiën in zien. Dat vinden
wij nu in „Social Morality" i).

Terwijl nu die „constitution" Gods voor Maurice omvat; het
gezin, het volk, en de universeele maatschappij, wordt het zedelijk
leven voor elk individu bepaald door de norm, welke ligt in het
behooren tot een gezin, een volk, de menschheid. Het zedelijke voor
elk mensch is de „habitus" of het „ethos", dat strookt met zijn
plaats in die door God gestelde verhoudingen

Hier komen wij dus, gelijk wij zeiden, tot de materieele zijde
van het leven. En wij kunnen nu zeggen, dat Sociale Ethiek rff? Ethiek
van Maurice is. Waar wij denken aan den individu als een wezen
op zich zelf, daar kan Maurice ons ook op dit terrein lang niet altijd
bevredigen. Daar ligt nog een heele wereld van vragen. Maar bijzonder
sterk is hij, waar hij nu doet zien de plaats van den individu in de
gemeenschap. Of nog liever, te prijzen is het, dat hij den individua-
listischen grondslag loslaat, om uit te gaan van de levenskringen,
waarin de mensch naar Gods wil leeft, en waaruit hij voortkomt.

Het gezin, het volk, en de inn\'verseele menschheid hebben hun
beteekenis in de wereld doen gevoelen. Geen Secten en geen
Imperium, geen Philosofen en Revolutie hebben deze feiten Gods
kunnen wegnemen. De Bijbel laat ze ons zien in Goddelijk licht als
geschapen, gedragen en gehandhaafd door God in Christus, in Wien
alle dingen tezamen bestaan\').

In de Sociale Ethiek gaat nu Maurice ook van een /<?//uit, gelijk
in de Individueele, nl. van het feit, dat elk mensch althans k/\'/iä is.

Zoo kunnen wij zeggen, dat voor Maurice niet de individu,
maar het gezin, de grondslag der maatschappij Is, en hef zedelijk
leven dus
in eerste instantie bepaald wordt door het bestaan van
het gezin

In het gezin zijn gegeven de verhouding van ouders en kinderen;
man en vrouw; broeder en zuster; heer en knecht. In de eerste ver-
houding is het daaraan beantwoordend ethos dat van
gezag en
gehoorzaamheid. Deze berust altijd op relatie. Relatie verheft uit de

>) Social Morality, Loet. 1.

i) Kingdom of Christ. Vol. l p.p. 260—300. On Family Worshii»
passim. Enz.

>) Social Morality, Loet. II, p. 2. A. Kuyper. Ons Program, 4e druk.
blz. 413.

Vgl. Voorrede van Prof. J. H. Gunning bij do Holl, vertaling van
„Social Moralitv" (
Dk Zedelijke grondslag der Maatschaitij. Ton Hoot,
NUmegen.) Prof. H. P. G-
Quack. Uiteenzetting van den inhoud van
Social Moralitv in de Gids,
1874. Dl. IV, bl. 177-232. Dr H. M. v. Nes,
Stemmen voor\'Waarheid en Vrede, 1890.

-ocr page 220-

— 216 —

„natuurlijke" sfeer, waarin slechts van eigendom en van heerschappij
en slavernij sprake is, en zet heerschappij en slavernij om in gezag en
gehoorzaamheid.

In de verhouding van manen vrouw is het eihos, vertrouwen. Het
zou kunnen schijnen, alsof in het huwelijk een willekeurige, zelf-
gekozen, niet een gegeven verhouding aan den dag komt. Maar on-
middellijk verweert Maurice zich hiertegen en doet gevoelen, dat het
huwelijk ook een gegeven grootheid is, een instelling, die men aan-
vaardt. Dat ligt reeds opgesloten in de uitdrukking „in het huwelijk
treden" (to enter into it). Evenmin als de individueele
neiging kan de
formeele
wet deze verhouding maken. Beide zijn geroepen haar als
bestaande te
erkennen\').

In de verhouding van broeder en zuster is het ethos bloedver-
wantschap.

Maurice beschouwt dit als het element, dat aan den strijd om
het bestaan, aan het streven naar heerschappij perken stelt. Het
ethos van bloedverwantschap is een macht tegen tyrannie en de
daarin opgesloten slavernij. Immers het leert een „zijn" te stellen
boven „hebben" of „kunnen". In de verhouding van heer en knecht
is deze strijd gegeven: beschouwt de heer zijn knecht als eigendom,
negeert hij in zijn naaste het mensch-zijn, en behandelt hem slechts
als een ding, dan zal hij ook zelf dalen en zichzelf niet meer respec-
teeren. Het ware ethos bestaat hier in de erkenning van
wederzijdsche
afhankelijkheid,
en een wederkeerig dienen. Daarin alleen wordt
het heerschen geheiligd, wanneer het ten doel heeft te dienen.

Het ethos met die verschillende verhoudingen gegeven breidt
zich nu uit en blijft niet enkel tot het gezin beperkt\').

Maar er is een streven naar iets anders. Maurice heeft reeds
meer aangewezen, dat een enkel patriarchale maatschappij een godde-
lijk element mist, o. a. ook de eerbied voor wie niet tot de familie
behoort, voor een individu als zoodanig. Twee gegevens zijn er,
die wijzen op een tweeden vorm van de maatschappij: nl. plaatselijke
nabijheid en het gevoel van „ik" en „gij", het individueele bestaan.

Op de school wordt dit het eerst gevoeld; daar worden allen
behandeld als gelijken. Als individuen, niet als behoorend tot een
familie, niet als „broeder" of „zuster" worden zij daar beschouwd
en beschouwen zij elkaar. Dit alles wijst op het
feit, dat „ik" tot een
Natie behoor. Ik kan dat niet loochenen. Nu komt juist in deze
nationale sfeer het gevaar op van individualistische zedeleer, van het

>) Social Morality. Lect. IIL p.p. 42-44.
Idem. Lect. II—VI.

-ocr page 221-

— 217 —

streven, om toch weer uit individuen de maatschappij opgebouwd te
achten.

Maurice strijdt daartegen met een beroep op Fichte >). Deze
streed voor het recht van den individu en kon daarom sympathie
hebben voor de leuze van de revolutie, de erkenning van het recht
van den mensch. Maar de tyrannie der Fransche overheersching, die
„menschen," maar geen „Duitschers" wilde, deed Fichte gevoelen,
dat hij geen individu was zonder Duitscher te zijn. Hij kon dan
„dokter" of „advocaat" zijn of wat dan ook, maar geen individu. Wij
zijn als individuen deelen van een Natie, of liever wij zijn als deelen
van een Natie eerst met recht individuen. Tevens wordt nu „de
Natie" in haar geheel als een „individu" tegenover de andere „Naties"
als „individuen" gehandhaafd.

Wij moeten hierbij in het oog houden, dat naar Maurices opvatting
de toestand van een „wilde", d.i. geen individu, is een toestand van
apart te staan, als een fragment. Wij wezen er reeds op, dat Maurices
omschrijving van wat een individu is, allerminst volledig is, en een
van zijn zwakke punten vormt, zoowel hier als in zijn Theologie.

Er is een ethos, dat in dezen de ware verhouding aangeeft; de
verhouding van individuen, de verhouding van Naties, moet hiervan
uitgaan, dat men
zichzelf zij. Want dan zal ook geboren worden de
eerbied voor een ander individu of volk in zijn eigen bestaan. Waar
het „Ik" zich „Ik" voelt — ook het nationale „Ik" — zal het ook
een ander „Ik" laten zijn, en gedragen door dit ethos draagt de
individueele verscheidenheid bij tot algemeenen rijkdom en weder-
zijdschen opbouwenden invloed a).

De school vormt den overgang van familie tot volksleven. De
wet verplaatst ons midden in dat leven. Qelijk immers de Natie is
de sfeer van het verkeer van individuen, richt zich de wet ook tot den
mensch als individu \'\') afgezien van zijn relaties. En — dit wijst aan
de andere zijde de grens der wet — afgezien van karakter, innerlijk
wezen, komt zij gebiedend, niet geestelijk invloed oefenend op
het innerlijk leven. Zij kan in die geestelijke lijn alleen brengen
tot een bewustwording des menschen van de begeerte naar wat zijns
naasten is. Het is dus wederrechtelijk, wanneer een wet van den Staat
inbreuk zou maken op deze relaties

De Bijbel begint in Exodus de volksgeschiedenis. Daar wordt

\') SociAL Mokality, Loet. VIII. Thk Conscience p.p. 18—23.

i) Idom. Loet. VII.

«) Idem. Leet. X. p. 153.

\') Idem. Lcct III p.p. 42—U. What is Revelation? pp. 282 ff.

-ocr page 222-

— 218 -

een wet gegeven. Feitelijk is het deze wet, die Maurices gedachten
geheel en al doordringt. Het kon wel niet anders. Immers Israëls
volksgeschiedenis was voor hem de geschiedenis van het type-volk.
Allereerst wil Maurice niet gedacht hebben, dat de wet maaksel der
meerderheid is. Zij
is gegeven. Wij „staan" toch er onder. Waar zij
is, daar is de Staat. Maar al zou een heel volk de wet op zij zetten,
een Staat zou het tengevolge daarvan dan niet meer vormen. Maar
in die wetten — en Maurice heeft de 10 geboden op het oog —
worden
erkend, niet gecreëerd, o. a. het huwelijk, de grondslagen van
het familieleven; zoo ook gaat de wet uit van erkenning van eigendom,
hoe verkeerd het ook is deze als de grondslag van de wet te beschouwen.
Maurices strijd voor de erkennig der 10 geboden was hem een stnjd voor
al wat hij noodzakelijk achtte voor nationale zedelijkheid en burgerlijke
vrijheid i). Zoo ondermijnt het nationale leven niet het familieleven,
maar neemt het in zich op, en bouwt er voor een deel op voort.

In de taal heeft de Natie haar verkeersmiddel in allen omgang,
in handel en wandel. Daarom heeft zij een voorname plaats in de
nationale zedelijkheid. De roeping der Natie is haar
waar te doen zijn.

In de Natie is de wet grondsla\'g. De regeering treedt op als
vertegenwoordigster en handhaafster der wet.

De specifieke deugd tegenover haar is loyauteit. In die mate is
de regeering slechts vertegenwoordigster der wet, en is de Natie aan
de wet gebonden, dat waar een regeering afwijkt van de wet, loyauteit
de roeping inhoudt de regeering te bestrijden/\').

De Natie treedt dus in haar staatsleven op als een geheel van
Individuen. Dus ook als een geheel. De Natie is een grootheid, wier
bestaan niet geloochend mag worden ten bate der partijen in haar
midden. Maurice kon het nooit als roeping beschouwen, om Whig
of Tory, Conservatief of Radicaal te zijn. Nationaal zijn, dat is de roeping.

De Natie is in haar geheel ook een „Ik". Haar roeping is haar
naaste gelijk zichzelf te erkennen. Maar er is één oogenblik, waarop
zij krachtens diezelfde roeping
geroepen is het zwaard op te nemen.
Het is dan — en wij zien, hoe de sfeer van wet en recht hier het
zedelijke aangeeft — wanneer geweld de wet wil op zij zetten, wan-
neer een ander het bestaan der Natie wil vernietigen en daarmee de
vervulling van haar roeping onmogelijk maken. Dit is het eenige
beginsel, dat den oorlog wettigt\').

\') Zie ïkn Commandments. Vooral Dedicatou aan The Rev, Norman
Mac Leod D. D. Social Morality
. Lect. VUL Kingdom ok Christ. Vol. II
pp. 224-2.10.

\') Social Morality. Lect. X. XII.
») Idem. Lect. XI.

-ocr page 223-

— 21Q —

Maurice ziet nu verbonden met liet familie- en volksbestaan een
familie- en volksgodsdienst.

In de mythologieën ziet hij een godsdienst, die volgens hem
geboren is ten slotte uit het familieleven; een familiegodsdienst dus.
Daarin is al de verwarring van het beelden van het Goddelijke naar
het menschelijke. De
relaties der Goden zijn het essentieele in
de Godenleer. Daarin ligt de waarheid uitgesproken, dat er iets God-
delijks is in de menschelijke verhoudingen.

Hierin stelt Maurice, de groote vereerder van Plato, Homerus
boven hem. Immers Plato kon in het hoogste geen plaats vinden
voor familie-verhoudingen.

Maar hierin ligt nu ook de dwaling der mythologie: zij gaat van
het menschelijke uit en klimt zoo op tot het Goddelijke. De Theologie
begint bij God. In den Godsdienst is van de grootste beteekenis het
offer. Maar niet het mythologische, dat dienen moet, om de Godheid
te
bewerken, maar het offer, dat door God zelf gevraagd wordt ter
eere Gods, het levende offer, is het ware. Het offer, dat de orde
Gods in stand houdt. Israël levert ook hierin den „commentaar" op
wat bij anderen omging, en wel in de geschiedenis van Abrahams
offerande. God zelf gaf het gezin, zoo leert ons de Bijbel. En terwijl
nu in het hart der Grieken de gedachte leeft, dat de Godheid door
niets zoozeer, als door het offer van een
kind bewogen kan worden,
verheft de Bijbel ons uit de sfeer der mythologie tot de ware Theologie.
Het is Gods welbehagen het gezin in stand te houden, dat Hij zelf
schiep. En daarom vraagt Hij een offer, maar een
levend offer van
het gezin. „It is impossible not to connect Sacrifice with the domestic
age, as well as with those which are to follow. One of the darkest of
domestic tragedies blends, as I had before occasion to remark, with
the Greek conception of Sacrifice. No offering but that of a daughter
could propitiate the power that kept the fleet of Anils. Though that
legend manifestly belongs to a time of Kings and Laws, still it suggests
the thought that the Gods reckoned a child a more precious offering
than any animal could be. Under that most frightful of all perversions
was hidden a conviction which would ultimately become the pro-
foundest for social life and morality. The story of Abrahams offering
indicates the right desire and the wrong mode of expressing it
which were working together in the patriarchs mind, as well as the
process by which they were separated. So considered it is a com-
mentary on the records of other nations; it enables us to understand
by what practical methods the belief that a living Sacrifice is of more
worth than a dead one, may have been imparted to them."\')
i)~SooiAi, Mouai.itv, Loot. VI.

-ocr page 224-

— 220 -

De ware volksgodsdienst berust op de openbaring van „l am".
In dien Naam ligt, gelijk wij zagen, voor IVlaurice de openbaring
van den Wetgever. Zoo vindt de volkszedelijkheid haar grond en
steun. Het „offer" is ook hier het leven, de bron van het waarachtig
zedelijke i).

üeen wonder, dal wij bij een geboren Theoloog als iVlaurice van
de algemeene menschelijke zedelijkheid niet kunnen spreken zonder den
Goddelijken grondslag daarvan aan te wijzen. De ware vorm van de
universeele maatschappij is voor hem de
universeele familie. Haar
Goddelijke grondslag is de Vader (gezag), de Zoon (gehoorzamheid),
de Geest (waarin Vader en Zoon één zijn, in de eenheid van gezag en
gehoorzaamheid). Die Vader is een absoluut goede Wil, die overal
en altijd voor en in allen het goede wil. Waar dit niet als grondslag
wordt aangenomen, daar is geen grond voor de handhaving van het
absoluut verschil van goed en kwaad.

Dit is de grondslag der „Kerk", waarop zij staat tegenover de
„Wereld". En nu blijkt ons aanstonds, dat wij hier waarlijk hebben
een grondslag voor een universeele
familie. Het ethos toch van
gezag en gehoorzaamheid, het cement van het gezin, is ook het
cement dezer universeele maatschappij. Vader en Zoon; en de Geest
de band der verhouding. Wat het is vader en zoon te zijn, wordt
hier geleerd\').

Maar meer; er wordt gesproken van een Koninkrijk van den Vader.
De Vader is ook Koning, de Vader is de „I am". Zoodat het ethos,
dat de universeele familie moet beheerschen, naast het gezin, ook
versterkt het volksbestaan. En dit gezin en volksbestaan vormen een
voorbereiding tot ons leven in de universeele maatschappij. Op het
Pinksterfeest wordt het eene universeele Koninkrijk aangekondigd in
verschillende talen, voor elk volk in zijn eigen taal»).

Dat andere, dat in familie- en volksgodsdienst steeds gevraagd
werd, ook dat is volbracht door Hem, die de grondslag is der familie:
het offer van den Zoon; d. w. z.: was dienen het ware ethos, gelijk
wij het in het gezin zagen, de Vader van de groote familie heeft
gediend; en leert ons zoo dienen *).

Maar nu dringt zich de vraag aan ons op: wat is het specifieke
der universeele familie vergeleken met beide voorgaande stadia?

-ocr page 225-

— 221 —

Twee dingen zijn liier in liet oog te houden: de universeele
maatschappij is de maatschappij, waarin mensch en mensch met
elkaar verkeeren, onverschillig tot welke familie of welk volk zij
behooren. Dat is het eerste en voornaamste, dat Maurice handhaaft.
Voor hem gelden alle menschen als in Christus geschapen en in
Hem hun Hoofd vindend. Maar Hij, de Zoon, is ook de Broeder:
in Hem zijn allen broeders. Wij kunnen dus zeggen: het ethos is het
„Weest volmaakt" van de Bergrede; d. i. weest die gij zijt,
mensch,
naar dat beeld, waarnaar God u schiep. Maar dat wil opk zeggen:
weest
broeders\', want in Christus den Broeder, zijt gij geschapen als
broeders. Als kinderen van den Vader in Zijn Koninkrijk, levend
in het ethos van gezag en gehoorzaamheid, gebonden aan den Vader;
als broeders in Christus levend in het ethos van dienen.

Het verschil met wets-zedelijkheid wezen wij reeds aan: de
Wetgever let op de daden en straft, de Vader neigt het hart Zijner
kinderen*).

Bij deze groote lijnen blijft Maurice. Dat is eensdeels zijn macht.
Hij werkt suggestief en geeft levende beginselen, die hoe minder zij
afgewerkt zijn, des te meer kunnen leiden. Zij verliezen hun waarde
niet, terwijl zooveel systemen voorbijgaan. Maar ook — wij moeten
het telkens zeggen: wij moeten van Maurice niet vragen, wat hij
niet geeft.

Maar er is nog een gedachte, die wij niet uit het oog mogen
verliezen, al treedt zij niet zoo veelvuldig op den voorgrond in
Maurices werken, als de voorgaande. Het universeele omvat niet
alleen de verhouding van mensch cn mensch, maar ook al het kos-
mische. De aarde en haar wetten, wetenschap, kunst, enz., zij behooren
tot dat universeele, waarmee wij te nikken hebben. Nu is er in Maurice
een geloofsoptimisme, dat hem doet zeggen: God de Vader is Schepper.
Dus is de wet van den kosmos niet in strijd met de orde des Vaders.
De Kerk heeft dus ook hier de ware norm: haar zedelijkheid is de
universeele, ook voor den „man van de wereld" (in bonani partem).
Zij houdt vast aan het feit, dat er waarheid
is, en te vinden; niet
enkel waarschijnlijkheid.

Zij wil, dat naar waarheid en niets dan waarheid gezocht worde.
De Geest leidt in alle waarheid. En dit is het ware etiios, het
offer
aan de waarheid, op alle universeel gebied. Ook het zoeken naar ge-
zondheid, bevorderen van leven, al deze dingen op algemeen gebied
behooren lot het waarlijk zedelijke: immers in Christus is alles
geschapen; het waarlijk Christelijke is dus het leven van alle krachten

\') lincoln\'a Inn Sermons. Ser. 1. Vol. II. Serm. XLI, XLll, XLllI.

-ocr page 226-

— 222 —

en vermogens, intellectueel, physisch, enz. Wie dient, om deze te
doen opleven, deze te vernieuwden, is waarlijk werkend in het Koninkrijk
Gods. Wat Secten en Scholen
vreezen, dat is de kracht der Kerk
en van ware Theologie\').

Daarmee zijn feitelijk de lijnen van Maurices Ethiek aangegeven.
Hij heeft in zijn behandeling van de Brieven van johannes „Christe-
lijke Ethiek" gegeven.

Maar wij wezen het reeds aan, dat Christelijke Ethiek de Ethiek
is. Er kan dus geen verschil bestaan tusschen deze en algemeene
Ethiek. Wat wij in de „Epistles of St. John" vinden, is belangrijk
voor een groot deel om de
Theologie, die wij er in vinden. De be-
schouwing van Christus\' offer, voorspraak, enz., in de bekende lijn,
dat in Christus als Hoofd der menschheid de menschheid tot God
verheven is en met God vereenigd.

Wij vinden hier ook een meer persoonlijke tint, den persoonlijken
strijd, om dit alles te aanvaarden. Denzelfden strijd tegen het systeem,
om daartegenover een Leven, het Leven van een Persoon, en dat
geopenbaard in Christus, als norm te stellen, zien wij in dit werk.
Terwijl hier het principieele, persoonlijke element natuurlijk veel
sterker is dan in den historischen opzet van zijn Social Morality \').

In den loop der geschiedenis ziet Maurice nu de universeele
zedelijkheid allereerst in het Imperium. Maar tegelijk met het Ro-
meinsche Imperium komt de universeele familie op, de Kerk. In een
onderwerping van de tweede aan de eerste — de geschiedenis van
Constantijn — bleek, dat zij niet samen konden gaan. De Kerk ver-
draagt zich niet met een Imperium, maar doet naties geboren worden.
Een Latijnsche familie — Romes-geschiedenis — wil nationaliteit
dooden. Zij acht ook het gezinsleven niet „heilig\'\'- Het jezuietisme
wil een kunstmatige maatschappij opleggen, en om dit te bereiken
dooden wat er is, opdat die maatschappij leve. Nu komt het Protestan-
tisme, dat de heiligheid van het individueele geweten en van de
natie als zoodanig handhaaft. Hier ook dus is het Protestantisme niet
de, maar een factor tot getuigenis voor de Kerk, voor Gods constitutie,
en wel voor het individueele tegen iets universeels, dat het indivi-
dueele zou dooden. Zoo is Protestantisme de groote kampioen voor
volkszedelijkheid — althans in zijn oorsprong\'). Wij wezen reeds aan,
wat er in de Philosofische stroomingen van de 17e en 18e eeuw
Maurice \'goed toescheen. Maar ook, dat elk op zichzelf en allen
tezamen hem onvolkomen schenen.

\') Epistlks ok St. John. passim. Vooral Loct. II.
Social Mohality. J^ect. XVII. Theological Essays, p. 341;

-ocr page 227-

— 223 —

Ten slotte staat Maurice voor Comtes opvatting van Humaniteit.
Natuurlijk stond Maurice aan zijn zijde, inzoover ook hij de
menschheid
wilde omvatten. Maar hij ziet in het Comtisme de grootste afgoderij;
menschvergoding, die leidt tot menschverlaging. Dit is het probleem,
waarvoor Comte ons stelt:
allen moeten omvat worden; maar ook
allen moeten
verheven worden. Dat is mogelijk, wanneer men aanvaardt:
de menschheid is in Christus haar Hoofd; daarbij den nadruk leggend
zoowel op het eerste als op het tweede lid. Hiermee is aangegeven
een beschouwingstrant, die Maurice, zoo sympathetisch gestemd tegen-
over heel de menschheid, in al zijn doen en denken beheerscht. De
ruimste expansie verbonden met de sterkste concentratie. Een verbin-
ding van het sympathetische en heilige i).

De Menschwording gaf Maurice de grondbeginselen, ook voor
zijn
Ethiek. Wij kunnen hier een parallel trekken met Abrahams
offerande. In Christus is de menschheid aan God\'geofferd. En zie, in
dat
offer ligt hel leven der menschheid, de opstanding, opgesloten.
Het levende offer, dat het leven is. Of, om nu Maurice nog eens zelf te
laten spreken: Christus heeft met de vijanden van de menschheid,
met de machten, die haar verdrukken, gestreden. Zijn overwinning,
de opstanding, verzeker! de overwinning van het leven over den
dood, en geeft moed, om voor het leven tegen den dood te strijden.
„For Death will assuredly express to men the ultimate purpose of
the Universe — attribute the origin of it to Nature, Necessity, or mole-
cules or demons as you please — if there has been no conquest of
it. And that purpose once admitted there must be a drying up of this
energy and hope as much in those who have supposed them to be
their own as in those who have traced them to a Father in Heaven"

>) Social Mokality. Loot. XXI, p. 410.

») Idem. Loot. XIX. Kingdom of Heavkn. p. 18 on piiHsim,

-ocr page 228-

HOOFDSTUK IV.

CHRISTELIJK SOCIALISME.

Het is veelal een groote moeilijkheid leven en werken te scheideM.
Nergens is zij grooter, dan waar men te maken heeft met een figuur,
die in haar profetisch karakter wel haar grootste waarde heeft. Daar
zijn de lijnen eigenlijk niet uit elkaar te houden, omdat er de eenheid
van leven en gedachte, van daad en wil te groot is, en de levens-
gebeurtenissen niet naast het gedachtenleven staan, maar bestaan in
de daden van den mensch, het kruis en de kracht van het geloof.

Dit alles is bij Maurice het geval; en wel het .«terkst in die
beweging, die den naam van „Christelijk-Sociaal" draagt. Daarom zij
het mij ten goede gehouden, wanneer af en toe een enkele naam of
daad of gebeurtenis, vroeger reeds vermeld, nog eens naar voren komt,
nu in die eigenaardige omgeving, die er het volle licht op werpt.

Het is na al hetgeen wij in de vorige hoofdstukken gezegd
hebben ook te verwachten, dat wij hier zullen vinden een strooming,
die niet los zal, staan van de ideeën in het voorgaande ontwikkeld.

In de Christelijk-Sociale beginselen en practijk zijn neergelegd de
groote gedachten van Maurices Theologie, van, zijn opvatting der
Kerk-en haar belijdenis. Zij sluiten verder ten nauwste aan bij de leidende
strooming van zijn Ethiek. Zij vertegenwoordigen — dat ook niet te
vergeten — de poging tot vervulling van die waarheden, die hij in
zijn prediking bracht; en die hem niet met rust lieten, totdat hij ze
in daden had omgezet.

Velerlei lijnen komen hier dus bijeen\'. Zij, die Maurice als Christen-
Socialist, of de Christelijk Sociale beweging onder de leiding van
Maurice geteekend hebben, geven natuurlijk wel een eenzijdig, maar
stellig niet het minst rijke en aangrijpende beeld. Meer dan in eenig
andere heeft Maurice in deze gedaante een
ruimen kring getroffen en
van verschillende geesten de meeste sympathie ondervonden. In dit
verband is zijn naam, althans buiten Engeland, het meest bekend
gewordeij; liever moet ik zeggen: het minst onbekend gebleven\')-

\') Zie o. a. Brentano. Die Christlich-,Soziale Bewegung in England.
Leipzig 1888,
Helene von Dungern. Der Führer der Christlich-fiozialen
Bewegung Englands von 1848-1866. Frederick Donison Maurico. fiöttingen,
1900. Prof. H. P. G. Q
uack. Maurice on de Arbeidera. Gids 1874. Herdrukt

-ocr page 229-

— 225 —

In hoofdzaak houden ons hier vanzelf Maurices Christelijk-sociale
beginselen bezig. Maar deze hangen onmiddellijk samen met de be-
paalde bevlieging van dien naam in Engeland in het midden der vorige
eeuw. Daarom is het niet van belang ontbloot al aanstonds te vragen,
of Maurice inderdaad de
„leider" was, zooals hij steeds wordt voorge-
steld. Twijfel daaraan wordt gewekt door een aanteekening van
Dr. Furnivall, een dergenen die met den groep der Christen-Socialisten
meewerkte, in een bundeltje hunner geschriften. Zij is gedateerd 14
Sept. 1894: „J. M. Ludlow was the true mainspring of our Chr. Soc.
movement. Maurice and the rest of us knew nothing about Socialism:
Ludlow, educated in Paris knew all. He got us round Maurice, and
really led us".

Daar zou ik tegenover kunnen stellen de woorden door Thomas
Hughes gegeven als voorwoord bij een herdruk van Maurices eerste
Tract on Christian Socialism. Hij schrijft, dat dit was: „a declaration
of principle to make it as clear as possible what were our real meanings
and objects".

Nu zijn deze beide uitspraken niet absoluut in strijd. Maar met elkaar
vergeleken geven zij juist aan, wat m. i. de volle waarheid hier is.
Wij zullen meer en meer zien, dat Maurice in het minst niet begeerde
een leider te zijn, en dat hij iets
miste, zooals men gewoonlijk zegt,
ik meen eerder: iets
bezat, dat het hem onmogelijk maakte een leider
te zijn in den gewonen zin. De zaak staat, meen ik, zoo, dat wel
degelijk Maurices persoon en beginselen de beweging in het aanzijn
riepen en de lijnen daarvan aangaven. Herhaaldelijk is het door velen
verklaard. Keer op keer zien wij ook zijn woord in verschillende
kwesties den doorslag geven. De naam „Christelijk-Socialisme" en de
gedachte daarin uitgedrukt, stammen van Maurice.

Maar zeker is het waar, dat naast dat „gemis" of „bezit",
waarover wij nog zullen spreken, er één grond is om te zeggen, dat
Ludlow leider was. Deze had de grootste zakenkennis op het gebied
van oeconomie, staatkunde, recht en mogelijk ook politiek, zoodat hij
in de uitvoering eu de practijk der beginselen zeer zeker dikwijls de
leidende persoon was. Er zijn dus factoren, die aanleiding kunnen
geven om te zeggen, dat Ludlow leider was. Het doet er veel aan
toe, van welke zijde men de beweging beziet, en of men aan de begin-
selen of aan de practische uitwerking de grootste waarde hecht.

in SxuniëN op Sociaal Geuied. M. v. Nathusius. Dio Mitarbeit dor Kirciio
an der Lösung der sozialen Frago. Loipzig, 1«.K)4. He Ausgabe Ss. 1\'2H-L\'1L
Dr. A. W.
Bronsveld. Bouwstoenon. 1884, bi. 15(5-170.

10

-ocr page 230-

— 226 —

Maar met dat al is Maurice de geestelijke vader, en, in den zin
waarin wij het aangaven, leider der beweging. Dat natuurlijk binnen
de jaren, waarin hij er zich aan wijdde i)-

Wij hebben overigens, voornamelijk hier, in hoofdzaak te maken
met Maurices beginselen in dezen, nog afgezien van de kwestie, in
hoever hij leider was.

Op het gebied van practische politiek — in engeren zin, dan dien
Maurice hechtte aan „politics" — heeft Maurice zich niet bewogen.
Uit allerlei oorzaken is dit te verklaren. Vooreerst — en dat is zeker
wel hoofdzaak — had hij zijn roeping in een andere sfeer gevonden.
Had hij het getracht, dan zou hem zeker de partijschap in den weg
gestaan hebben. Hij zag in elke partij iets positiefs, dat goed was;
maar het negatieve element gaf juist het aanzijn aan de partij als
partij. Principieel verwierp hij het partijwezen. Hij zag ernstige menschen
van goeden wille onder Whigs en Tories, Liberalen en Conservatieven.

Als toetssteen stelde hij veel meer dien ernst, en „zijn van goeden
wille" dan een partijleus. Het materieele, voorzoover hij dat ooit heeft
aangegeven, wilde hij wel zien in het antwoord op de vraag, of
^ iemand al dan niet den mensch stelde boven zijn bezit, het zy//boven
het
hebben. Dit was voor hem in menig opzicht de kwestie, waarom
het ging"). Heel Maurices positie is bepaald hierdoor, dat hij zich
bewust is tot de Kerk te behooren, in dien zin, dien hij daaraan hechtte.

Hij streefde er naar, om zijn eigen optreden en leven en dat van
andererf juist op die lijn te brengen. Deel van de „Kerk" te zijn, dat
wil voor Maurice ook zeggen, deel van de natie, daarom wilde hij
niet anders dan
nationaal zijn in dezen.

De Kerk heeft als haar bijzondere sfeer het universeele, maatschap-
pelijke. En op dat gebied heeft Maurice zicji het meest bewogen.

De beginselen, die hij ten opzichte van de politiek verkondigde,
worden geheel door dat „Kerkelijk" standpunt beheerscht. En waar
hij zich in deze dingen uitsprak, betrof het gewoonlijk het contact
van Kerk en Staat, Wij zagen dat reeds bij onze bespreking over de

\') Tu. Hughes. Preface to first Tract on Christian Socialism. Reprinted
for the Christian Social Union, Oxford University branch.

G. v. Schulze Gaevernitz. Zum Sozialen Frieden, 2 Bände. Leipzig,
1890. Band 1 pp. 293—309,

Vgl. o.a. Politics for the People. No, I, Prospectus; Fraternity,
Tracts on Crhistian Socialism. No, VHL

-ocr page 231-

— 227 —

Kerk. Ook in den onderwijsstrijd sprak iiij zich uit. Dat gold dan
ook de zaak, die hem heel zijn leven was ter harte gegaan, een,
waarin de Kerk bij uitstek een roeping heeft, en de verhouding van
Kerk en Staat van brandend belang is. Hoofdgedachte was hier zeker,
dat de Staat niet moet ingrijpen, maar heeft te steunen wat uit de
maatschappij opkomt, ook wat van „secularistische" zijde ondernomen
wordt. Zoodat JVlaurice er voor is den eisch door den Staat gesteld
voor het verkrijgen van subsidie nl. den Bijbel lezen, te laten vallen,
opdat ook „deserving secularists" konden geholpen worden\').

Een andere kwestie, die Maurice onder de oogen ziet, is deze:
Hoe heeft men als Protestant te staan in politicis? Dit was iets,
dat telkens ter sprake kwam, en waarover velen, naar Maurice meende,
geheel in de war waren. \' ;

Maurice gaat uit van zijn standpunt: het Protestantisme is het
bolwerk van het nationale bestaan. En verder: dat het geestelijke
met geen andere dan geestelijke wapenen kan overwinnen.

Dit laatste argument drong hem, om toen Gladstone en Round
als candidaten van Oxford tegenover elkaar stonden, tegen Round te
adviseeren. Deze was de „orthodox-Protestantsche" candidaat. Ortho-
dox, omdat hij tegen de Dissenters Chapels Bill was; Protestant, omdat
hij tegen de Maynooth grant was, een uitkeering vanwege het Parlement
aan een Roomsch-Katholieke hoogeschool. Maurice ziet hierin een
verwarring van Protestantisme met „Protestant Dan komt

hel van de ware lijn af en begeeft zich op den weg van het Roma-
nisme. Door overmacht overwint men niet in deze dingen, maar
verliest»).

De eerste opvatting deed hij vooral gelden, waar het betrof de
opheffing van de Ciuirch-establishment in Ierland: immers was deze
establishment aan het Roomsche Ierland opgelegd een inbreuk op het
juist nationale beginsel van het Protestantisme. v

Zoo is hij ook niet tegen de instelling van drie colleges in Ierland,
door Peel voorgesteld, waaraan Theologie niet vereischte is. Er is
een Protestantsche hoogeschool in Dublin. En zoo hief dus ook deze
instelling, indien zij doorgevoerd werd, de on-Protestantsche „Protes-
tant ascendency" op\').

\') Working Men\'s College Magazine. Vol. III. pp. 20—Life. Vol.
1. pp. 483, 434.

») Thoughts on the Duty of a Protestant in the Present Oxford
Election. Mc. Carthy. History of our own times. Vol. 1. pp. 232, 233.

\') A few words on the new Irish Colleges. Contemporary Review.
Febr. 1808. „Irish Disestablishment."

-ocr page 232-

— 228 —

Voor vrouwenkiesrecht pleitte Maurice op grond hiervan, dat nu
toch al door slechte middelen de vrouwen invloed uitoefenden, nu
ongecontroleerd.

De Staat kan nu, dezen invloed wettigend, den weg openen om
betere politici van hen te vormen. Al is haar taak zeker „huiselijk",
Maurice verwacht, dat zij deze nog beter , zullen vervullen, als zij ook
ten volle „burgeressen" zijn\').

Nog nader bij het centrum, en daarom nog meer Maurices positie
aangevend tegenover de verschillende partijen van zijn land, komen
wij, wanneer wij hierop wijzen, dat Maurice zijn uitganspunt vond
in een gegeven ordening Gods voor de maatschappij. In den vollen
zin dus weer „Kerkman". Daarom kan hij noch Whig, noch Tory,
noch Radicaal zijn, en toch ook v^eer meer een Whig dan een Whig,
meer een Tory dan een Tory, meer een Radicaal dan een Radicaal.
Want hij trekt het positieve van elk consequent door en verwerpt het
negatieve. Met den Tory gaat^hij uit van den Koning bij de gratie
Gods. Met den Whig handhaaft hij de opperhoogheid van de wet,
die boven den Koning staat, en waarvan de Koning vertegenwoor-
diger is. Met den Radicaal wil hij wegdoen, wat slecht is, ja nog
meer consequent dan deze.

Hij is volkomen Conservatief, in dien zin, dat hij wil bewaren
de grondslagen. Maar dan geen fictieve, maar Gods grondslagen. Hij
is volkomen een Reformen Want hij wil ingrijpend reformeeren.
Maar dat reformeeren mag niet anders zijn, dan „herstellen". Her-
stellen naar den vorm, die door God is gesteld, hergeven den „vorm",
waarnaar God alles schiep. Hij is daarmee evenwel gekant zoowel
tegen het conservatieve
systeem als tegen het reform systeem, als ook
tegen het specifiek „godsdienstige" systeem, dat hemel en aarde
volkomen scheidt. Hij handhaaft de positieve beginselen van alle drie;
de waarheid van het „godsdienstig" standpunt ziet hij dan hierin, dat
er zonde is, d. i. afwijking van de ware orde. Zijn model is het beeld
/op den berg getoond. En ook alweer hier zag Maurice de „defor-
meerende" macht in de zelfzucht, en in de vereering van
hebben
boven zijn, boven hetgeen een mensch is in verhouding tot God en
tot zijn naaste. Nooit heeft een afwijking van Gods orde en wetten
zegen gebracht. Al wat er nog goed geweest is en is, komt voort
uit een bestand van die ordening, te midden nog van het grootste
verzet daartegen s).

\') Spectator. March óth. 1870. „Femalo Suffrage".
») Introduction btj Law\'s remarks on Mandevillo\'s Fable of the Boos.
On the Reformation op Society. Tracts on Christian Socialism. No. VII.
On English history. God and Mammon.

-ocr page 233-

— 229 —

Maurice zegt: „Being a Clergyman, I feel that I belong to no
class, that 1 am sent into the world to be minister of all. Being a
Clergyman, I feel that my business is to assert that Kings reign by
God\'s appointment and authority, that there is an order and constitu-
tion which God has established in every country, that God honours
every man and intends every man to have a place in his common-
wealth: that property, though a holy thing, is not the chief thing;
that God has meant men to be associates and fellow-workers in His
vineyard (let wel op het eigenaardige gebruik van vineyard!), not
rivals and self-seekers" i).

Hier ligt, als men het zoo wil noemen, Maurices politiek en
sociaal program. Dat zijn elementen, die alle door de Kerk vertegen,
woordigd worden. Volkomen getrouw aan zichzelf ziet Maurice den
grondslag van sociale en individueele hervorming in de baptismal
regeneration. Maurice heeft het gezegd, dat Theologie te maken heeft
met het volle leven, en zijn Theologische Essays geven ons, getrouw
aan zijn bewering, menigen wenk ook voor het sociale leven.

Dat bleef ook niet uit in Kingdom of Christ, waar aangewezen
wordt, hoe hij, wiens positie is gegeven in het feit, dat hij tot de
„Kerk" behoort, en dus niet tot een der „partijen", zijn land ten
zegen kan zijn"-\').

De meest treffende uitspraak is zeker wel, waar hij spreekt over
den Doop, de getuigenis van het kindschap Gods, den staat, waartoe
Ood alle menschen als Zijn kinderen en eikaars broeders roept.
De volle aanvaarding daarvan zou heel de maatschappij vernieuwen.

Een verschil met Robertson, wien het ongeduldig maakte, dat
men streed over de beteekenis van den Doop, terwijl de werkman
vroeg, of er een God is; dat er gestreden werd door Theologen
over „technicalities", terwijl de werklieden stonden voor de eerste
beginselen.

Maurice ziet in den Doop dat alles gegeven. Maar hij weet ook,
dat wie zich daaraan ten volle houdt tot een breuk komt met alle
groepen en richtingen. Men houde mij, waar Maurice het met zooveel
kracht zegt, dit lange citaat ten goede: „Let any one, however, who
shall determine to speak and act on this principle, fully count the
cost, and determine with himself whether he is ready to incur this.
Let him be sure that he must offend all parties without a single
exception. He is a silly dreamer if he fancies that he shall conciliate
High Churchmen because he defends baptismal Regeneration, or
Low Churchmen because he says that faith in Christ as the Redeemer

Tracts on Christian Socialism No. VIIL On English history.

Kingdom of Christ. Vol. 11. pp. 41G—4:J0.

-ocr page 234-

- 230 -

and Regenerator is the ground of all right Christian action. He must
offend priests, monarchs, nobles, for he must tell them they have
sinned against Christ, who has appointed them to take care of His
sheep. He must offend those who denounce priests, monarchs and
nobles, because he recognises their appointment and does not con-
ceive that the Church, being a brotherhood, is therefore a democracy.
He will displease those who say that you must reform the individual
before you reform Society, for he declares that Christ is the Reformer
of both, and that the individual who claims any relation to Him
must own himself to be the member of a society. He must displease
those who talk of reforming Society as the only way of reforming the
individual, because they understand by the Reformation of Society the
alteration of its circumstances, not the assertion of a spiritual root and
ground of it. He must count upon the hostility of those who wish to
keep up things as they are, and who dread change lest the whole
social fabric should fall to pieces, because he is certain that it will
fall to pieces unless Christ, who sacrificed Himself, is acknowledged
as its foundation, and unless all maxims and practices, religious,
political, commercial, which assume another and contrary foun-
dation to this, are abjured and cast aside as anti-social, immoral,
destructive. He must count upon the active opposition or profound
contempt of the whole new school of philosophers and reformers,
because their greeting to each other is, „Christ is
not risen",
their message to the tyrants and wrong-doers of the earth is,
„You need not fear the wrath of Him that sitteth upon the throne,
or of the Lamb"; their gospel to the prisoners in Neapolitan or
Roman dungeons, „The deliverer of captives has not come; it is a
figment of the priests that there is such a one"\').

Telkens en telkens weer legt Maurice er den nadruk op, dat de
Doop juist aanwijst, hoe de menschen krachtens Gods bestemming
tegenover elkaar zich verhouden, en zich dus hebben te houden, nl.
als broeders. Dit element vormt, wij zullen het nog nader zien, een
van de meest wezenlijke van de specifieke beweging, die men
Christelijk-sociaal noemt.

Maurice zou men nu in menig opzicht een man van het volk kunnen
noemen. Maar even zeker zou hij bezwaar gemaakt hebben tegen den

\') Theological Essays, pp. 211-218. Tracts on Chkistian Socialism. No.
III. What Christian Socialism has to do with the Question at pro.sent
agitating the Church" (d. i. Gorham-kwestie, over de al- of niet -.vodorgo-
boorte in den Doop.) Vgl. Prof.
Kruvk. Geschiedenis van hot Anglo-Katho-
licisme. Hoofdstuk VH.

-ocr page 235-

— 231 —

geest, die in deze woorden ligt. Hij geloofde te sterk in de eenheid
van het volk, van
heel het volk, om een bijzonder deel daarvan met
den naam „volk" te betitelen. En aan den anderen kant was hij even-
zeer er van doordrongen, dat een massa, die niets anders dan „massa"
is, niet een „volk" vormt. De „Politics for the People", die hij
uitgaf, betroffen heel het volk. Elk deel van \'het volk had belang bij
de verheffing van het geheel; en het geheel bij de verheffing van elk
deel: zoo was de verheffing van den derden stand een zaak, die voor
geheel de natie van belang was. In dat opzicht stemden Maurice en
Ludlow volkomen overeen. \'

Maar er was één punt, waarin Maurice van velen zijner mede-
strijders verschilde. Zeer sterk komt dit o. a. uit tegenover Ludlow.
Maurice was in het minst geen Demokraat. Demokratie neemt hij dan
in den gangbaren zin van de handhaving van het recht des volks,
om zichzelf te besturen. In dien zin, zooals het toch algemeen verstaan
wordt, zou toch ook Ludlow, meent Maurice, niet „Demokraat" kunnen
zijn. Het volk heeft
geen recht, om Christus niet als Koning te
erkennen.

In zekeren zin vindt Maurice ook weer iets positiefs — en dus
iets goeds, naar Maurices optimistische opvatting — in Demokratie.
Nl. de handhaving van het recht van den levenden mensch tegenover
regeeringen of wetten, die de waarde van elk mensch als zoodanig
zouden voorbijzien. Dit is evenwel een zeker
weerstaan van het
„summum ins", daar waar het „summa iniuria" zou kunnen worden.

Tijdens den Amerikaanschen slavenoorlog kon Maurice het niet
hebben, dal vooreerst Ludlow en Hughes (die later er geheel van
terugkwam) de zaak der Noordelijken voorstelden als de zaak van
hun „partij"; en verder, dat zij de Demokratie begroetten als Engel
der bevrijding\'). Daartegenover stelde Maurice zijn overtuiging, gegrond
op het pleidooi der geschiedenis, dat Demokratie en Tyrannie in een
of anderen vorm hand aan hand gaan.

Maurice kon niet anders. De Koningsgedachte is in alle dingen
zoo machtig over hem, in heel de lijn van zijn Bijbelbeschouwing,
Theologie, denken en doen, dat hij niet anders ziet, dan „that the
voice of the deliverer nuist come as the voice of the king".

») Ter wille der rechtvaardigheid zU hier gezegd, dat Ludlow in The
Christian Socialist, Vol. l No. Vil, schreef: ware domokriitie is „Socialisme"
d.i. laat ieder leeren
mensch te z^n, zichzelf zlJu, z^jn eigen zaken behartigen,
en velen tezamen hun gomeen-schappelUke zaken, dan is er ware demokratie
d.i. invloed van hot volk, van allen, en dan ten goede.

-ocr page 236-

- 232 -

Daarin gevoelde Maurice nu veel sympathie voor Carlyle met
zijn getuigenis voor alle „koningschap". Maar hij zag ook, dat, waar
een „koning" is heengegaan, de aarde telkens zeer duister zou achter-
gelaten woorden, indien er niet was een hoogste Koning. En hij zag
voor Carlyle een groote moeilijkheid, om de twee gegeven machten
„Koning" en „Volk" té „verzoenen", waar hij den Oever van beide
niet erkent i).

God de Koning, dat was de Goddelijke grondslag van het volks-
bestaan. Maar nog iets anders. God heeft voor de menschheid een
positie bestemd. Deze te aanvaarden en niet onder te gaan in de
wereld, is de roeping van den mensch. Dan eerst is hij mensch. Er
is een geschiedenis: en alleen de mensch, die niet enkel in het heden,
maar ook in verleden en toekomst leeft, heeft de plaats, die God
voor hem bestemde. Dit nu behoort mede tot de basis, waarop het
volksbestaan, en ten slotte heel het maatschappelijk bestaan berust.
Van deze zijde komend gevoelen wij het best de aristokratische
tendenz en valt voor ons het juiste licht op wat hij beschouwde als
tweeden pijler: de aristokratie. Heel Maurices geest was gericht op
verheffing tegen nivelleering; op erkenning van wat er is tegen
revolutionair streven; op aristokratische verrijking tegen demokratische
verarming. Niet dat, wat allen gemeen is in de werkelijkheid, mag
norm zijn\', maar dat wat het hoogste is, zij
allen gegeven. Niet de
werkelijke positie, maar de ware, die bij God is, moet den doorslag
geven. Die aristokratie vertegenwoordigde voor hem de gedachte
van de heerschappij van den geest over het vleesch, van de erkenning
eener positie, die wij hoog te houden hebben, van het verband van
heden en verleden, van de beteekenis van familie.

De Koning, de Aristokratie en heel het Volk. Maar een Koning
bij de gratie Gods, en een Aristokratie bij de gratie Gods. Dit wijst
nu ook aan, dat Maurice het roemen in macht of voorrechten
als goederen, die zij, aan wie ze zijn geschonken, vasthouden alleen
in eigen opperhoogheid en voor eigen verheffing, verwerpt. Zoo
ondermijnt hij de wereldsche zijde, die in deze dingen kan zijn,
door te handhaven, dat Koning en Aristokratie het hunne hebben
onder Gods opperhoogheid en gebonden aan de wet Gods. Niet als
een „heerschappij" of een „eigendom" in wereldschen zin, maar als
„ambt" moeten zij aanvaarden van God, wat hun gegeven is.

Daarin ligt nu voor Maurice ook opgesloten de eisch, om te
vervullen het waarlijk Goddelijke ethos: nl. het dienen. In de gedachte,
dat de Koning, de Aristokratie, maar ten slotte
allen dat wat zij van God

i) Lifk. Vol. II pp. 128—132, 440, 497, ür)8—560.

-ocr page 237-

- 233 -

ontvangen hebben, bewaren, maar om er mee te dienen in de maat- ,
schappij, is het Goddeliji<e in het aristokratische element verbonden
met het Goddelijke in het demokratiche element\'). In het bijzonder
van de aristokratie gesproken, zal ook Maurices leuze wel zijn, dat zij
in zekeren zin zichzelf opheffe, doordat van haar
allen geleerd
hebben „aristokraat" te zijn.

In deze gedachtensfeer beweegt zich Maurice voortdurend. Het
is het streven naar de vervulling van het ideaal der Ethiek: „allen
omvattend en toch allen verheffend\'").

Eigendom en standen beschouwt Maurice als heilig. De leuze |
vrijheid, gelijkheid, broederschap, wordt daarom met opzet vervangen | f
door vrijheid,
eenheid, broederschap, waarmee men uitdrukkelijk tegen ■
dat ideaal van „gelijkheid" opkwam\').

Wat eigendom betreft, hoe heilig ook, toch is de tendenz van
Maurices streven juist te doen gevoelen, dat eigendom ten slotte zeer
ondergeschikt is. Mammon was de afgod, waaronder het practische |
leven leed. De neiging om de waarde van den mensch af te meten .
naar zijn bezit, en de overheersching van koopmanschap, zelfs in de \' ^
Theologie, waren zoo groot, dat de profeet Maurice zijn roeping
zag- in het prediken tegen deze dingen. Maar toch erkende hij er de
heiligheid van, waarmee hij juist ook weer hierop de hand kon leggen,
om het voor God op te eischen als
Gods gebied. Hierin stelde hij,
op dezelfde lijn als bij Koningschap en Aristokratie, het „rentmeester-
schap" als de conditie en ware wijze, waarop men zijn eigendom
heeft. Reeds de tienden in het O. T. waren daarvan getuigen. Dat
rentmeesterschap sluit met den dienst aan God ook den dienst van
den naaste in"1).

Maurice beroept zich voor recht van eigendom wel op het gebod

1  Bohalvo de pas genoomdo plaataen: Tracts fok Priksts and People.
Sec. Series No. X. „Do Kiugs reign by the graco of God?" Life. Vol. I. p.
48Ü, Vol II p. 40(5. On the Reformation of Society. Tracts on Christian
Socialism. No. VIIL

») Reasons for Cooperation. Lord\'s Prayer. Sormon V. p. ;}40. Kingdom
of Heaven
Loct. XX.

») Volgons Kingsley is Demokratie hot iiiouwo element, dat inde lucht
zit. Te onderdrukken is het niet. „Let us Christianise it instead." HO
beschouwt Demokratie „as the very pith and marrow of tho New Testament"
maar geeft nu ook deze definitie: ,tho rights of man as man — his indi-
vidual and direct responsibility to God and tho Slate, on tho score of more
manhood and Cluistian graco."
Life. Vol. I. p. 90. (Tauchnitz 1881).

-ocr page 238-

— 234 —

„Gij zult niet stelen". Daarin ligt evenwel weinig aanwijzing voor
den
vorm van eigendom, privaat-eigendom, enz. Diefstal is ook het
stelen van de kas eener vereeniging, waartoe men behoort.

Maar dat daargelaten kunnen wij nu tevens zien, welke plaats hij
aan den middenstand kon toekennen. Dat, wij kunnen het gevoelen,
was hem de grootste moeilijkheid. Deze stand bestaat door bezit. Maurice
weet altijd weg met de aristokratie en de arbeiders, niet met de
burgerij. Alleen in de roeping, opgesloten in rentmeesterschap, kon
er „heiliging" zijn voor dezen stand — als stand.

Nu heeft Maurice evenwel als Kerk-man een andere getuigenis
te brengen: nl. dat al deze dingen tot de dispensatie der behooren
En, terwijl hij eenerzijds van „gratie Gods" en „rentmeesterschap"
spreekt, is wat de Kerk brengt nog dieper grijpend: de Kerk erkent
de heiligheid van eigendom en stand, want zij neemt ook de nationale
sfeer in zich op. Maar als universeele maatschappij heeft zij toch ook
nog iets eigens: nl. een communistische tendenz, in zooverre zij leert
„al het mijne is het uwe". Dit is evenwel nooit
voorschrift geweest.
Het valt juist geheel in de universeele sfeer, waarin liefde, niet de
wet, heerscht. Maurice schijnt de roeping der Kerk dan vervuld te
zien, wanneer zij het rentmeesterschap indachtig maakt en doet
gevoelen, dat het gemeenschappelijke van Schepping, Verlossing,
Menschheid dieper ligt dan verschil van bezit en stand.

Dieper ligt — dus niet bloesem, die alleen dan geduld wordt,
als de boom, in casu bezit en standsverschil, stevig genoeg is om
zonder schade bloem en vrucht te dragen. Met deze getuigenis staat
en valt de Kerk. De fase in de eerste gemeente moge voorbijgaand
geweest zijn, maar het beginsel in die enkele feiten gehuldigd is een
eeuwig beginsel\').

Nu blijft er nog de derde stand. Deze heeft feitelijk niets, dan
slechts één ding: het enkele
mensch-zijn> Maar daarmee is dan ook
deze stand aangewezen in de tegenwoordige omstandigheden als het
terrein, waar de Kerk allereerst een roeping heeft te vervullen, hnmers,
de Kerk heeft dat algemeene mensch-zijn als haar speciaal gebied.
Zij getuigt van de hooge waarde van dat mensch-zijn in Christus
boven de waarde, die voortvloeit uit stand of bezit.

En nu bedreigt veel van het euvel, dat Maurice ziet als een gevaar
voor dien derden stand, ook de andere standen, maar hier, onder de
arbeidersklassen, was het gevaar het grootst „because those classes

-ocr page 239-

I

— 235 —

were more evidently suffering from them physically and morally;be- ,,
cause they were causing actual starvation to some among them, the ^

loss of domestic peace and order to multitudes, alienation from the
other classes in almost alli)". .

Hier zet nu de Christelijk-Sociale beweging in.

De toestanden onder de arbeiders in Engeland in den tijd van
Maurices leven en werken zijn natuurlijk niet in één oogenblik te
schetsen. Het zou meer dan oppervlakkig zijn dat te trachten. Maar
algemeen bekend is, dat waar gesproken wordt over de groote sociale
ellende, die toen ook in Engeland heerschte, als een der groote oor-
zaken steeds genoemd wordt de revolutie In het arbeiderswezen
teweeggebracht door de opkomst van het machinebedrijf. In hoever
nu ook deze en andere omstandigheden meewerkten, voor ons doel
is van de grootste beteekenis de feitelijke toestand, en wel vooral,
zooals die zich aan Maurice en de zijnen voordeed.

En daarvoor zijn verscheidene gegevens. Vooreerst bemerken wij
in hun geschriften telkens, dat zij staan onder sterken indruk van
wat de Morning Chronicle in 1849 aan het licht bracht in artikels
over „London Labour and the London Poor""). Kingsley, als een
man die veel meer dan Maurice oog had voor hygiene, werd na al
deze onthullingen nog sterker gedrongen in de richting van „Sanitary
reform". Maar vooral twee verslagen van vergaderingen, gehouden
vanwege de Morning Chronicle, om op de hoogte te komen van den
toestand der kleermakers, zetten hem in vuur. Dat vuur brandt in een
der meest bekende „Tracts on Christian Socialism", getiteld „Cheap
Clothes and Nasty". Het „sweater" en „sweater\'s sweater" systeem
bracht ellende, ziekte, verpestte het leven van velen").

Wat reeds vóór die onthullingen op den weg van Maurice
gekomen was, allereerst c^oor bemiddeling van J. C. Hare, in 1840,
waren de brieven van Daniël Macmillan. Deze had, in Londen gekomen,
daar een blik gekregen in het leven van „the shopmen, the clerks,
the artisans, the porters". Dit was mee de eerste drang van buiten, die de
beginselen tot een beweging deed worden. Daar heerschte een tolale

\') WoHKiNG Men\'s Coi-lege Journal. Oct. HXWS. Two hitherto unpublished
papers
1. Working Men\'s Coi.lkgk Magazine. Vol. Ill, pp. 08-100.

\') Like. Vol. II. pp. 13, 28, .36, 108, enz. Memoir ok Daniei, Macmii.lan
by Thomas hugne.s. passim.

\') Tracts on Christian Socialism. „Cheap Clothes and Nasty"; herdrnkt
als voorwoord
by „Alton Locke".

-ocr page 240-

— 236 —

vervreemding van de Kerk, een afkeer van al Avat er in de Theologie
gangbaar was.\' Daar was een ontzaglijke behoefte aan voorlichting,
beter dan die der bladen, waarop men met graagte aanviel. Deze
wenk gaf mee den stoot tot plannen voor het schrijven van artikels
5f in andere bladen, of afzonderlijk, waarvan de vervulling evenwel
eerst kwam in „Politics for the People" van 1848, toen de nood dringend
was geworden.

Er was een scheiding tusschen de standen, en een groote on-
derlinge onbekendheid met elkaar. Er was haat tegen al wat de geeste-
lijke kleedij droeg, wantrouwen jegens de Kerk\'). En het is niet
alleen de sociale stoffelijke ellende geweest, maar zeer zeker ook
dit kwaad in al zijn vormen, dat een machtige drijfkracht is geweest,
die Maurice tot handelen noopte. Bovendien is ook zijn meest eigen
ideaal altijd zoozeer geweest een vervulling van het beginsel der
Kerk, nooit enkel en alleen het bezorgen van een materieel betere
levenspositie, dat Maurices hart kon brengen tot den grooten strijd.
Integendeel, hij heeft altijd gezegd, dat wie dit materieele als eenig
ideaal zag, in hem niet zijn man kon vinden.

Onder de arbeidersklasse deden zich het ergst de gevolgen in
allerlei opzicht gevoelen van het kwaad, dat
overal heerschte. Daar-
naar richtte zich nu vooral het oog van Maurice en de zijnen. Twee
stroomingen waren er nu, die een verbetering der toestanden bedoelden,
twee nl. die Maurice steeds voor zich zag, en waartegenover zijn
Christelijk-Socialisme zich stelde. En het is van beteekenis, om ook
dezen achtergrond van het Christelijk-Socialisme te zien, teneinde zijn
streven in de historische betrekkingen te leeren waardeeren. Die
twee-stroomingen zijn Socialisme en Chartisme; Socialisme de sociale,
Chartisme de politieke actie.

Reeds in Maurices jonge jaren, in de Londensche Debating-club,
heeft hij mogelijk kennis gemaakt met het Socialisme. Die club was
voortgekomen uit de debatten gevoerd in \'een genootschap, dat door
Owenisten gevestigd was. In de debating-club vond Mill in elk geval
oppositie: „political-economists" en „co-operators" hebben blijkbaar
daar tezamen gedebatteerd"). Hoofdzaak is, dat in elk geval blijkens
zijn geschriftën in den tijd der Sociale actie, Maurice het Socialisme
kende in de gedaante van het Owenisme. Dit kwam voor hem hierop
neer, dat dus het Socialisme huldigde de leer, dat de omstandigheden

>) Life. Vol I pp. 288, 328, .329, enz. Menoir of Dani6i, Macmillan
by Thomas Hughes, passim.
») Life. Vol I, pp. 75. 70.

-ocr page 241-

~ 237 ^

meester zijn over den mensch. Immers, zoolang de maatschappij is,
gelijk zij is, kan de mensch volgens Owen niet anders worden. Een
andere omgeving moest nu geschapen worden in een communistische
maatschappij; dan zou het < beter worden. In één woord — telkens
komt Maurice daar op neer — de omstandigheden regeeren den
mensch. En verbetering moet dus uitgaan van verbetering der om-
standigheden.

Langs politieken weg trachtte het Chartisme hervorming teweeg
te brengen. De zes punten van het Charter houden zich bezig met
algemeen stemrecht voor mannen, betere indeeling der kiesdistricten,
enz. Maurice heeft op dit Chartisme dézen blik, die hem altijd leidt
in zijn beoordeeling daarvan en zijn positie daartegenover: volgens
Caryle ligt in de Chartistische beweging de vraag, om geregeerd te
worden, veel meer dan om te regeeren; Maurice meent, dat men meer
dan dit moet zeggen: daarin lag het begeeren als
broeder behandeld
te worden. Overigens heeft Maurice in de groote verwachtingen, ge-
bouwd op politieke bevrijding, niet gedeeld : zij behoefde volstrekt
niet sociale, ware bevrijding voor de arbeiders mee te brengen. Hij
waarschuwde steeds tegen de overschatting van de waarde der politieke
macht

Onder de kringen, die door Socialisme en Chartisme bewogen
werden, bracht Maurice behalve de macht en toewijding van zijn
eigen persoon, die groote factoren zijn in deze beweging en haar
resultaten, — de getuigenis der Kerk, dat alle menschen in Christus
zijn en als zoodanig broeders.

Dit feit, dat allen, heel de maatschappij in Christus geconstitueerd
is, en niet eerst door het geloof in Christus, in Christus geconstitueerd
kan worden, gaf Maurice aanleiding, om het beeld van het lichaam
in 1 Kor. 12") te zien, niet als teekening van de gemeente, maar van
de maatschappij, in den trant, waarin hij steeds juist die grenzen doet ver-
flauwen. Daarmee was nu een maatschappelijke solidariteit
gegeven,
zoo sterk en alomvattend, dat het hem natuurlijk onmogelijk was ooit
solidariteit te
maken als band tusschen een groep. Zijn beginselen
zijn noodzakelijk altijd voQr heel de maatschappij, nooit slechts voor
een deel, nooit ook partijleuzen\').

>) Thk Educational Magazine. 1Ö40, Vol I. Popular ovils. No. I Chartism,
pp.
140—149. No. II Socialism, pp. 285-293. Schulze-Gaevernitz. Zum
Sozialen Frieden. Band
I. Ss. 293—309. Mc. Carthy. History of our own
times. Vol. 1. Ch. V.

>) Unity of the New Testament. Vol II pp. 90-105.

\') Ludlow ook vond als do roeping derKerk de mensclien als mouöchen

-ocr page 242-

— 238 —

Maurice vond medewerl<ing bij een groep van mannen, die het
niet altijd volkomen in alles met hem eens waren, maar waarvan
Ludlow, Kingsley en Hughes hem zeker het naast stonden in positief
Christelijk standpunt, ook al was er tusschen hen onderling wel
verschil. Zegt Hughes ten slotte, dat Maurice eigenlijk altijd gelijk
had, Ludlow heeft dat nooit zoo volmondig kunnen toegeven >).
Maurice en Ludlow beiden waren onbuigzaam, waar het beginselen
betrof, onbuigzaam in den nobelsten zin. Maar hen allen bond
een band, die alle dingen verdragen kon, omdat hij niet
gevormd werd door persoonlijke sympathieën alleen of door
partijgenootschap. En wat de verhouding tot anderen betrof, was
het de leuze, die men ook werkelijk hoog hield, dat er geen
„Christelijk-Sociale
partij" mocht komen. Er is alleen gezegd, wat
zoo goed te begrijpen is, dat er een esprit de corps onder de vrienden
als vanzelf heerschte, die eenigszins een cordon om Maurice en de
zijnen vormde, waardoor niet ieder kon heendringen. Dat kon immers
ook niet uitblijven, en is een van de teekenen, dat de sympathie
op grond van het algemeen menschelijke toch altijd een andere sym-
pathie blijft dan die op grond van geloof en liefde.

Nadat Maurice kort vóór 1848 reeds enkelen geleid had, meest
juristen van Lincoln\'s Inn, bij werk in de omliggende parochie,
kwam eerst na de groote, mislukte Chartisten-meeting van 10 April
1848, een sterke, besliste actie. Kingsley had bij die gelegenheid een
oproeping aan het volk laten drukken en aanplakken •\'). En 6 Mei 1848
verscheen het eerste nummer van „Politics for the People". Daarin
werd\' naar Maurices „Prospectus" onder Politics verstaan alles wat
den mensch betreft, „as a social being", dus ook kunst, wetenschap,
enz. Onder „People", gelijk wij zagen, het geheele volk.

Dit is het eerste geweest: geen coöperatie, maar dit. En wat in
dit blad — ik heb hierbij vooral op Maurice het oog — gegeven
werd, was uiteenzetting van de getuigenis, waartoe de Kerk in de
wereld was, van Gods eeuwige beginselen. Het middel, waardoor
deze Ingang moesten vinden, en daarmee de groote kwestie geleid
zou worden op den weg van een goede oplossing, is in den grond
der zaak:
opvoeding. Dat is het eerste en tevens het laatste, waarop
Maurice neerkwam in de beweging. Daarin kon Maurice zijn heele

to beschouwen; terwijl de Staat hen als „partners", naar de geschiktheid
om deel uit te maken van een „Society" behandelt.

1) Life. Vol. II pp. 551, 552.
Idem. Vol. 1 pp. 105, m ....

-ocr page 243-

— 239 —

hart leggen; en ik meen, dat dit de grondslag is van al wat Maurice
getracht heeft te bereiken. Zijn streven en aandeel in de Christelijk-
Sociale beweging moet van hieruit gezien worden.

Maurice, er nu geen bezwaar in ziende, om te spreken van
„Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap\', geeft daarover artikels. Nu
evenwel met deze karakteristieke wending, dat „Broederschap" het
eerst behandeld wordt. Hij wil de arbeiders herinneren, dat zij
„menschen" zijn. En dan allen, dat zij als
menschen — niet als partij
of richtinggenooten —
broeders zijn. In dit menschzijn ligt ook de
„Gelijkheid". De ware gelijkheid bestaat dus niet in gelijkheid van
uiterlijke omstandigheden. En die diepere „gelijkheid" zal het
kwade
in het verschil in bezit en stand wegnemen. Vrijheid wordt met een
sterke bestrijding van het individualisme alleen mogelijk geacht in de
gemeenschap, in het deelgenootschap aan een volk, aan de mensch-
heid. Individualisme vertoont zich voor Maurice steeds in het licht
van een apart-staan, dat feitelijk de staat van den „wilde" is. Alleen
als „mensch" is er vrijheid mogelijk. De arbeiders hebben geen bezit.
Zij moeten
dat niet bovenal zoeken, en zoo weer vervallen in de sla.
vernij der rijken. Zij moeten niet als bezitters, maar als
menschen een
plaats vragen in de maatschappij, en daarmee ook den rijken een dienst
bewijzen, hen helpend, om hun eigen slavernij te verbreken.

Niet alleen het feit, dat Maurice ook In „Politics for the People,
dadelijk weer een artikel schreef, om zijn opvatting van „Education"
uiteen te zetten, die geheel ligt In de lijn der juist genoemde
gedachten, maar heel de waarde van het bovenstaande ligt In getui-
genis en opvoeding. Er is niet de minste „maatregel". Daarmee is hij
getrouw aan het vroeger reeds uitgesproken idee, dat de twee euvels
Chartisnie en Socialisme alleen door „Education" te overwinnen zijn \').

Als „willend" moet de mensch zich verheffen boven de omstan-
digheden, en zoo vrij zijn van de omstandigheden, waarvan het
Socialisme hem een slaaf acht.

Men wilde spreken tot allen in deze moeilijke tijden en deze
waren de beginselen, die Maurice te verkondigen had. Deze stonden voor
hem vast; en hij wilde liever
niets doen, dan eenvoudig gedrongen
door de omstandigheden handelen „omdat men toch iets doen moest".

Dit heeft zijn vrienden wel verdroten; o.a., toen hij tijdens een
werkstaking het rechte niet onmiddellijk zag, en daarom handelend
optreden voor zich onmogelijk achtte. Hij kon nooit anders handelen
dan uit geloof.

\') The Euucationai, Magazine. No. I. pp. 140—149.

-ocr page 244-

— 240 —

Kingsley schreef in de „Politics" onder den pseudoniem „Parson
Lot" tegen de dwaling van het Chartisme, als zou politieke hervor-
ming sociale hervorming zijn, John Townsend, i, e, Ludlow, pleitte
voor „taxation and education suffrage", tegen algemeen stemrecht als
een
natuurlijk recht, iVlaar in zijn basis ziet hij de gedachte, dat de
Staat rekenschap verschuldigd is van zijn gelden aan allen, die daar
aan hebben bijgedragen; alleen dan beperkt door een bepaalden eisch
van kennis, als bv. schrijven.

De Politics moesten evenwel gestaakt worden. Het blad kon
zich niet bedruipen, hoewel noch uitgever, noch schrijvers er iets
aan wilden verdienen.

Maurice schrijft het laatste woord, \'t Is begrijpelijk, dat hij meende
aan wat het Chartisme in diepste wezen vroeg: „behandel ons als
menschen", het best beantwoord te hebben. Het feit van „broeder-
schap" zoo nadrukkelijk verkondigd, was immers de volle bevrediging
; daarvan. Maar: het Socialisme bepleitte de macht van de omstandigheden
over den mensch. En daarop, speciaal op de verhouding van kapitaal
^ en arbeid, was men niet diep genoeg ingegaan\'). Ook Kingsley schijnt
daarvan onder den indruk geweest te zijn. Het is geen wonder, dat
zij daarop stuitten. Maar — geen wonder ook, dat het Christelijk-
Socialisme hierin niet een regel of leuze kan stellen. Het kan immers
geen systeem geven. Het is zijn eigenaardige kracht en zwakheid, al
naar men het neemt, dat het dit niet doet en niet kan doen, dat het
in een andere sfeer zich beweegt. Zoo althans de beginselen van
Maurice. En het is eigenaardig, dat Maurice op den duur ook veel
meer. gevoelt van het karakteristieke van zijn positie, en daarmee
afwijst den eisch van een antwoord op de vraag naar verhouding
van kapitaal en arbeid. Dit ziet op een rijper stadium van de beweging,
dat na de staking van „Politics for the People" werd ingeleid.

Toen dit blad gestaakt werd, gingen bij vele arbeiders eerst de
oogen open voor de goede trouw en oprechtheid der schrijvers; er
bleek dan geen kapitalisten-machinatie achter te zitten! Het blad had
zoo den weg gebaand tot de geregelde avondbijeenkomsten met
arbeiders, speciaal Chartisten, waarvan de eerste plaats had op 29
April 1849. Reeds vroeger, Hughes zegt in den voorzomer van 1848,
was een dergelijke bijeenkomst gehouden, waar het warm toeging,
en waar Kingsley zijn fameuse woorden sprak: „I am a Church of
England Parson — and a Chartist\').

\') Politics for the People. No. VII. „Moro last words".
\') Life. Vol. I. p. Ill (Tauchnitz).

-ocr page 245-

— 241 —

Maurice presideerde, een moeilijk werk, vooral ook waar geen be-
paald onderwerp werd ingeleid, maar alles behandeld werd, wat in die
bonte vergadering de geesten getuigden. Maar daar waren dan ook
de groote momenten, als in Maurice waarlijk de Geest getuigde en
het eerbiedig zwijgen afdwong.

Zijn vrienden stonden hem trouw terzijde. Kingsley ontplooide
er zijn bijzondere gaven en pakte door zijn stoute gezegden. Ook
deze bijeenkomsten, waarin Maurice groote vreugde vond, bedoelden
contact te krijgen met de arbeiders, niet als geloovigen met een
ongeloovige massa, of als kapitalisten met proletariërs, maar als
menschen met menschen

In 1848 begon ook het werk der vrienden in een gevreesde
achterbuurt, Little Ormond Yard^). En, getrouw aan zichzelf,, pakte
Maurice ook hier aan door „opvoeding": er werd een avondschool
opgericht, oorspronkelijk voor mannen, die langzamerhand plaats
maakten voor jongens").

Het was in die avondvergaderingen met arbeiders, dat aan
Maurice en de zijnen meer en meer de kwestie van
coöperatie werd
opgedrongen. De werklieden zagen daarin groote uitkomst. Maar in
hun oog, gelijk in dat van Maurice en de zijnen en van heel de
maatschappij, was coöperatie onherroepelijk van on-christelijken huize.
Owen had er van gesproken, maar juist dit had die strooming gebrand-
merkt. Maar op den duur bleek het Maurice, dat dit werkelijk een
vooroordeel was, en tot verbazing der werklieden en schrik van heel de
maatschappij, vooral de Christelijke, werd de coöperatie nu het werk,
waardoor de Christelijk-Sociale beweging vooral bekend is geworden.
In December 1849 werd er definitief toe besloten. Spoedig daarna,
in Februari 1850, werd door Maurice een serie tracts, die men ging
uitgeven, gedoopt „Tracts on Christian Socialism", waarmee de naam
Christelijk-Socialisme in de wereld kwam.

Wij hebben nu de beweging in haar rijksten vorm.

Maurice koos dien naam, om duidelijk en klaar de positie aan te
geven. De Christenen behoefden niet te
vermoeden, dat zij hier met
Socialisten te doen hadden, en evenmin de Socialisten, dat het toch
per slot van rekem\'ng Christenen waren, leder kon het mi
weten:
Christen èn Socialist. Socialist èn Christen. Zoo was tegelijk aangegeven

\') Likk. Vol. I pp. 530—530, 542, 544, 54\'.). Likk ok Kingsley. Vol. I pp.
Ill,
112, 131, 132.

The Working JIen\'s Colleijk. 1854—I!K)4. Records of history etc. ed.
by Rev. J. LI. Davies. London 1904. p. 13.
\') Life. Vol. 1 p. 482.

i-

10

-ocr page 246-

— 242 —

hun positie tegenover „un-social Christians" en „unchristian Socialists"
Dieper gezien was Maurices overtuiging, dat men niet èn Christen
èn Socialist moest zijn, maar dat men als Christen per se Socialist
was; dat Christendom het eenig ware Socialisme is.

Maar nu was dan ook zijn blik op Socialisme eenigszins anders
geworden. Vroeger beteekende het voor hem alleen de leer van de
heerschappij der omstandigheden over den mensch. Het scheen, alsof
hij er niets positiefs in kon vinden. En wij begrijpen, dat hij daarom
ook niet voldaan kon zijn met wat hij kon geven ter bevrediging
van wat het Socialisme vroeg. Nu evenwel zag hij als wachtwoord
van het Socialisme „Cooperation" en van de anti-Socialisten „Com-
petition". Daarmee was natuurlijk de zaak geheel veranderd. Zijn
eerste „Tract on Christian Socialism" verkondigt dan ook, dat de
vereeniging van Christendom en Socialisme mogelijk is. Maar Maurice
wil daarbij dan alleen gelet hebben op dit
beginsel van het Socialisme.
Hij hecht aan geen systeem, ook niet aan eenig Socialistisch systeem.

Maar nu vat Maurice dat Socialistisch „beginsel" zoo op, dat er
niet een maatschappij moet
gevormd worden naar deze beginselen,
maar dat zij er reeds
is\'. Gods universeele familie, waarvan Christus
het Hoofd is en waarin allen broeders zijn. Op vasten grond stond
Maurice zoo, conservatief ten opzichte van de ordinantiën van God,
tegenover de ontbindende elementen van het communisme, waarvoor
trouwens ook de erkenning van de heiligheid van eigendom en stand
hem bewaart. In die familie is het levensbeginsel „samenwerking".
Dat is het nu eigenlijk, waarom het Socialistisch beginsel vraagt. Die
zijde, van het Socialisme: de oppermacht der omstandigheden, die
toch ook in deze leuze van zooveel beteekenis is, wordt nu voorbij-
gezien.

Maurice ziet nu als roeping der Kerk dit haar eigen beginsel tot
uiting te brengen: zij mag niet langer enkel de armen als
armen
behandelen, maar heeft de taak „of raising the poor into men". Ook
hier dus wordt de oplossing gezien in een leidend, opvoedend werk,
waarvoor de „Kerk" alleen de macht heeft. Spreekt Maurice over
Church-reform, dan beduidt de sociale kant van deze hervorming ook:
„the assertion — of an actual living community under Christ in
which no man has a right to call any thing that he has his own but
in which there is spiritual fellowship and practical cooperation".
Het ethos dus: „al het mijne is het uwe""). Maar dit is een uiting

0 Life. Vol. II pp. 34. 35, p. 9.

\') Idem. Vol. II pp. 9, 10. Tracts on Christian Socialism. No. I. Dialogue
between somebody and nobody.

-ocr page 247-

— 243 —

van vrije liefde, kan en mag nooit anders zijn dan dit, volgens
Maurice zelf. Wij kunnen hieruit reeds begrijpen, dat zijn positie
tegenover coöperatie zeer eigenaardig was.

Maurice gevoelt nu zooveel voor „Socialisme", dat hij zijn weg
kan vinden, als hij weet, dat deze drie er zijn: Monarchie, Aristokratie,
Socialisme (geen Demokratie). Maar Maurice zegt er bij: of liever
„humanity". Welnu, dat woord geeft ook veel klaarder weer, wat
Maurice bedoelt, en laat zien, dat hij niets anders zegt met dat
woord „Socialisme", dan wat hij van heel de „menschheid" en het
„mensch-zijn" verkondigd heeft").

Maar tegen den naam „Christelijk-Sociaal" zijn dan ook, juist op
grond van Maurices eigen overtuiging, bezwaren in te brengen. Practisch
kari hij van nut zijn geweest, en ook theoretisch op de een of andere
wijze te verdedigen zijn.
Dit bezwaar is er evenwel tegen, dat waar
Maurice juist altijd leerde: een Christen moet afezoorfa/«^„Socialist"
zijn, deze naam kon doen denken: men kan alleen Christen zijn;
men kan ook wezen Christen-Socialist. Door dien naam liep Maurice
gevaar het klemmende van zijn argument, dat hij aan alle Christenen
bracht, te verliezen, doordat men hem naar zijn eigen naam verwees
en zeide: uw argumenten zijn niet eenvoudig Christelijk, maar
Christelijk-Sociaal. Zelf heeft Maurice moeten strijden tegen een
euvel, waartoe de naam ook alweer mee aanleiding gaf: het consti-
tueeren van een
partij-. „Christen-Socialisten".

Het bestrijden van dezen naam kan schijnen te zijn „plus roya-
liste que Ie roi", maar het is toch duidelijk, dat hij groot gevaar
meebrengt voor misverstand ten opzichte van Maurices bedoeling.

Misverstand kwam er in zijn eigen omgeving voor bij de Chris-
ten-Socialisten „par excellence", die meer een reconstructie wilden
van de maatschappij op de ChristelijkrSociale beginselen, speciaal die
der coöperatie. Maurice geloofde aan een Christelijke maatschappij,
die er altijd geweest was, wier bestaan was geweest het bestand van
de dingen, die nog stonden. Coöperatie en al wat daarmee samenhing
gold voor hem als een toepassing, of liever een aanvaarding van die
wetten en ordinantiën, welke alleen de maatschappij tot op dien dag
in stand gehouden hadden. Maurice wilde in \'t geheel niet weten van
alles, wat in de richting ging van een Evangelie voor
arbeiders of
een Kerk voor
arbeiders. Hem was het er om te doen, om het
Evangelie, de Kerk te handhaven als voor allen, dus ook voor de arbeiders,
als voor heel het maatschappelijk leven van beteekenis. Hij wilde

\') Like. Vol. II p. 131.

-ocr page 248-

— 244 —

juist getuigen tegen de gedachte, dat men ook wel het Evangelie kon
aannemen of goed lid der Kerk zijn, zonder de sociale zijde daarvan
te viraardeeren. Alsof hef sociale een „zijde" ware en niet het leven
zelf van Evangelie en Kerk.

Overeenkomstig heel zijn streven in de Theologie, getuige zijn
poging in Kerk en Ethiek, om daar de absolute scheiding van goed
en kwaad te handhaven, deed hij het ook hier. Richtte hij zich daar
tegen Sectarisme op allerlei gebied, juist omdat dit die scheiding
van haar eeuwige basis losmaakte en zoo deed wankelen — hier
kon hij niet anders zien, dan dat zelfzucht, het slechte, ook niets
dan slechts had kunnen werken, terwijl te allen tijde en in alle om-
standigheden al het goede, dat. er was, niet anders kon zijn dan
vrucht van samenwerking. Dat was een krachtig beginsel tegenover
alle Christelijk-Sociaal Sectarisme. Maar hoe ontzaglijk absoluut
klinkt deze stelling met het oog op een betrekkelijke maatschappij i).

Maurice stond hier nu tegenover het individualisme in zijn
maatschappelijke verschijning, doorwerkend op het gebied van handel
en bedrijf in den vorm van concurrentie; maar tegelijk ook tegenover
de beschouwing als zouden maatschappelijke
vormen het leven der
menschen beheerschen. Hij stond sterker dan ooit ook tegenover dit
laatste en zag daarom geen heil in eenige verandering van omstandig-
heden of het vormen van een nieuwe orde van zaken als zoodanig.

Hij nam dit als grondslag: „Human relations not only should
lie, but do lie beneath all these, and when you substitute — upon
one pretext or another — properly relations for these, you des-
troy \'our English life and English constitution, you introduce
hopeless anarchy." Daarin ligt de ware „radical reform" en „radical
conservation". Hervorming en Conservatisme
beide gaan gewoonlijk
uit van de verkeerde gedachte, dat eigendom, enz. de basis zijn van
de maatschappij. Zijn formule is: „To set trade and commerce right
we must find some ground, not for them, but for those who are
concerned in them, for men to stand upon"").

Ging hij er vroeger eenigszins onder gedrukt, dat men het
rechte voor de verhouding van kapitaal en arbeid niet gevonden had,
nu wijst hij op een bijeenkomst dit punt als onderwerp van bespreking
beslist af. Hij is overtuigd, dat men over „menschen" moet spreken,
niet over dingen").

Met Carlyle en Ruskin (Carlyles „Eliza") stond Maurice tegen-
over het individualisme van zijn tijd en de gangbare liberale oeconomie

\') Lifk. Vol. II pp. 40, 41. Tracts on Christian Socialism. No. I.
") Idem. Vol. 11 pp. 113—116.

-ocr page 249-

— 245 —

die geheel van dien geest was doortrokken. Maar Ruskin gunde aan
de Kerk nauwelijks een plaats in het gilde, dat hij vormen wilde.
Zij mocht er in elk geval geen invloed hebben op den gang van
zaken. Bovendién, dat vormen van een maatschappij
in de maatschappij,
dat Ruskin zocht, was geheel tegen Maurices geest. Hij wilde niet,
gelijk Ruskin, een nieuwe maatschappij vormen, maar de maatschappij
moest eenvoudig zich meer gaan houden aan haar Goddelijke bestaans-
voorwaarden. De Kerk nu had zoo de rol bij uitstek in deze dingen
te vervullen.

Terwijl Ruskin meer oog heeft voor het organiseeren van den \';
arbeid, trachtte te ontwikkelen de capaciteiten van den mensch, wilde 1
regelen verhouding van kapitaal en arbeid en dergelijke, is het bij
Maurice — en nu ligt daarin ook wel eenige eenzijdigheid — altijd weer -j.
de verhouding van de menschen, die hij wil doen zijn, zooals God
haar wil. Ook opvoeding heeft dit ten doel. Al het andere komt dan
wel, is\' daarvan steeds afhankelijk. Ruskin heeft natuurlijk, geheel in |
de lijn van Carlyle, een „meester" noodig, die de organisatie bewaart. .
De
verhouding kan niet alles doen, een meester is noodig. Voor
Maurice was Christus de Meester, bij Wien tevens alle verhoudingen \'
veilig waren\').

Wij zagen reeds, dat in de vergaderingen met de Chartisten
Maurice meer tot coöperatie
geleid werd, dan dat dit streven spontaan
uit hem zelf opkwam.

De ondervindingen door Ludlow in Parijs opgedaan, waar hij
de goede werkzaamheid der „Associations ouvrières" en haar goeden
invloed op het zedelijk peil der arbeiders had leeren waardeeren, in
den zomer van \'49, gaven Maurice alweer een stoot. Ludlow bespreekt
dit in het vierde „Tract on Christian Socialism". Waarom hij nu het
Christelijk beginsel hierin wil brengen, zegt hij in deze woorden:
„I distinctly assert that the sole ground upon which those associations
can stand, if they stand at all, is a Christian one, — the ground of
honesty in their dealings with the world without, of fellowship in
their dealings among themselves". Hij legt er den nadruk op, dat
deze Associaties niet iets nieuws zijn, maar een herstel op breeder en
hechter basis van de gilden

De vrienden hadden den indruk gekregen, dat Maurice niet aan
coöperatie wilde deelnemen. Zij kwamen daarom bijeen aan een
maaltijd bij Ludlow, December 1849, zonder Maurice uit te noodigen.

\') Zio o.a. W. COLLINGWOOD. Tlio Lifo and ^York of John Huskin.\'2 Vbls.
London, 1893. O.a. Vol. H pp. 08 IT.

•j) Tracts on Christian Socialism. No. IV.

-ocr page 250-

— 246 —

die evenwel tot hun vreugde ten slotte uit eigen beweging verscheen i).
De eerste coöperatieve vereeniging werd geopend in Februari 1850,
een van kleermakers, spoedig gevolgd door een van naaisters.

De beweging werd nu zoozeer hierheen geleid, dat na de staking
van de „Tracts on Christian Socialism" in 1850—1851 „The Christian
Socialist" verscheen, die speciaal genoemd werd „A Journal of
Association". Ludlow was redacteur. En eindelijk werd dit blad door
Hughes voortgezet onder den enkelen naam van „The Journal of
Association". Het werd voornamelijk, ten slotte zelfs uitsluitend, op
dit eene punt gericht, en steeds meer zakelijk. Ongetwijfeld was
hiervan oorzaak en gevolg beide, dat Maurice in „The Christian
Socialist" nog iets, in „The Journal of Association" in \'t geheel niet
schreef. Veel hulp ondervond men in de coöperatie ook van Walter
Cooper, vroeger Chartist, die in aanraking met Ludlow, Kingsley en ook
onder den indruk van Maurice, dien hij in Lincoln\'s Inn hoorde
preeken, meer en meer in den kring getrokken werd. Daar waren nog
zooveel anderen, ik noem Vansittart Neale, die financieel of op
andere wijze hielpen.

Een enkel woord over de inrichting en leiding en over de levens-
vatbaarheid der coöperatie zij hier gesproken. De „Society for promoting
Working-Men\'s Associations" bestond uit „Promoters" en „Associates".
Uit de Promoters werd de Council of Promoters gekozen. Deze
Council vormde den band tusschen de Associations en het publiek;
en tusschen de Associations en de Society; zij had het recht zich
zelf aan te vullen uit de Promoters, terwijl zij tevens de gelden beheerde
en fde beginselen der coöperatie moest verbreiden. Maurice nam in
die Council als voorzitter en vooral in het laatste werk op verschillende
reizen een werkzaam aandeel.

Later werd daar nog aan toegevoegd een „Central Board" bestaande
uit den leider van elk coöperatief lichaam; een gedelegeerde van elke
coöperatie, telkens voor een bepaalden tijd; een secretaris, gekozen
door de Council.

Deze „Board" was opgericht voornamelijk wegens gerezen moeilijk-
heden en speciaal geroepen, om de verhouding tusschen de ver-
schillende coöperatieve vereenigingen ,te regelen; terwijl de Board
met de Council meewerkte in de regeling van de verhouding tot het
publiek en de verspreiding der beginselen en het vormen van nieuwe
coöperaties. In de vergaderingen van den Board hadden toegang met
recht van advies, doch geen stemrecht, de leden van de Council;

1) Life. Vol. II pp. 30, 31. Tracts on Christian Socialism. No. II.
Tracts on Christian Socialisme No. IV.

-ocr page 251-

— 247 —

één lid van elke coöperatie, telkens voor één vergadering; ieder, dien
de Council wilde uitnoodigen i).

De Council had vooral te doen met de aanvallen op het beginsel
der coöperatie af te slaan, aan te wijzen, dat de beweging, toen
„revolutionair", jaren later bij uitstek „conservatief" genoemd, niet
revolutionair was, enz.

Vooral was leiding en steun noodig, omdat de coöperatie tegen
misbruiken in haar midden zichzelf moeilijk kon verdedigen wegens
gebrek aan wettelijke erkenning en regeling. Een groot^ overwinning
werd eindelijk behaald, toen een ontwerp door Ludlow opgesteld, in
1852 onder begunstiging van Lord Derby als „Industrial and Provident
Partnerships Bill" door Slaney, Tufnell en Sotheron ingediend, in het
Parlement werd aangenomen.\'\')

Van toen af was de taak der Council niet zoozeer verdedigen en
optreden naar buiten, als wel raad geven. Het succes der coöperatie
hing nu niet meer af van verdediging naar buiten, maar van de deel-
genooten zelf, die immers nu vrije en wettige beweging hadden.

Ten slotte mislukten de meeste productieve coöperaties, in Londen
meer dan daarbuiten, terwijl de verbruikscoöperaties bloeiden. Men
zag van den grooteren bloei der coöperaties buiten Londen dit als
oorzaak, dat de menschen elkaar daar beier kenden, dat daar minder
geldelijke steun was geweest, meer bezwaren in den beginne dus,
waardoor als vanzelf de mindere elementen langzamerhand afvielen.
"Kingsley geeft den moed niet op, dat later ook productieve coöperaties
zullen mogelijk blijken, maar dan moeten de arbeiders eerst veel
geleerd hebben. Hun mislukking is toe te schrijven aan hun „demo-
cratic constitution and anarchy"; terwijl het geheim van welslagen is
toe te schrijven aan de „presence of some one master-mind"»). Ook
hier is de „koning" noodig.

In dit stadium van beslist verzet tegen de verkondiging van
concurrentie als het levensbeginsel in de maatschappij en het verzet
tegen het „sweating system" kwam nu de vijandschap los van alle
zijden. Kingsley\'s „Cheap Clothes and Nasty", Alton Locke en Yeast
gaven aanleiding, dat de High Church bij monde van de „Guardian"
Kingsley c.s. den oorlog aankondigde. Zijn preek „The message of
the Church to Labouring Men" in 1851 tijdens de groote tentoon-
stelling gehouden, lokte openlijk verzet in de kerk, waar hij haar

-ocr page 252-

- 248 -

uitsprak, naast groot enthousiasme van de werklieden. Als een Apostel
van het „Socialisme" werd hij gebrandmerkt").

De „Guardian" zag in concurrentie de natuurlijke wet, waarvan
alleen sommige ellendige
gevolgen moesten getemperd worden. Voor
JVlaurice geldt het als eene onmogelijkheid zich in den weg testellen
van een wet, zoo die Gods wet is. JVlaar Gods wet is niet concurrentie
maar samenwerking. Ook de Times waarschuwde, daar hij in organi-
satie van arbeid gevaar voor vrijheid zag 2).

Van den anderen kant was het de Edinburgh Review, het orgaan
van de „modern Whigs", die dezen terugkeer tot de middeleeuwen,
dat ingaan tegen de menschelijke natuur, deze „benevolence under
the guidance of science" verwierp. Zij beweerde tevens, dat in de
coöperatie feitelijk toch het beginsel van zelfzucht de ziel was\').

De beschuldiging van communisme wierp JVlaurice verre van
zich. Veeleer gaf het concurrentie-systeem er aanleiding toe, dat het
slechtste communisme ontstond door nl. het familieleven onmogelijk
te maken.

Welke was nu Maurices opvatting van coöperatie?

Feitelijk ligt voor Maurice de oplossing ten opzichte van eigendom
in de erkenning van het rentmeesterschap <). Om die kwestie op te
lossen was geen coöperatie dus noodig. Verder was hij een besliste
vijand, gelijk wij zagen, van de gedachte, dat veranderde omstandig-
heden een betere maatschappij zouden geven.

Hij wil niet als argument gebruiken het voordeel, dat de coöpe-
ratie brengt en daarmee de zelfzucht prikkelen. Maurice heeft nooit
in de coöperatie als zoodanig een panacée gezien. Hij heeft de
gevareri en bezwaren van de coöperatie gezien.

-ocr page 253-

— 249 —

Hij is er een warm voorstander van geweest, omdat — docli
ooit alleen voorzoover — daarin ook op het gebied van handel en bedrijf
het feit tot uiting kwam, dat de menschen één zijn in Christus en
heel de inrichting van den kosmos en alles wat daar omgaat hieraan
beantwoordt. En daarnaast, omdat — en voorzoover — de coöperatie
een middel was, om in de menschen dit besef van broederschap ook
in den dagelijkschen arbeid te versterken. Voor de Kerk was het een /
middel, om aan te toonen, dat bij een bidden in gemeenschap een
gemeenschappelijk werken moet aansluiten.

Op haar beurt kan de coöperatie leiden tot ware Christelijke
aanbidding, „by recognizing the fact that those principles which enable
men to work together as brothers are those which enable them to
perform the highest acts of worship together — trust in God, love
to another"\').

Ik leg den nadruk op deze verhouding van Maurice tot de |
coöperatie. De vrienden vreesden in den beginne, dat Maurice niet
mee zou doen; later wilde hij zich telkens terugtrekken; hij had i
telkens zwaarmoedige buien. Nu kan dit voor een deel zeker hieruit
voortkomen, dat Maurice niet in alle opzichten de man was, die in ■
practische leiding kon opgaan. Maar nog dieper ligt, naar ik meen,
zijn gevoel van
vrccnidclingschap tegenover de eigen beweging, dat
telkens opkwam. Als een mensch, die zich van God gezonden wist,
om van de eenheid der menschen in Christus te getuigen, zag hij
zich teleurgesteld telkens wanneer er strijd in de coöperatie opkwam.
Dan was het eigenlijke doel gemist, al mocht de coöperatie dan ook
nog zooveel voordeel opleveren.

Hij was een man, geoordeeld, om naar de mate van zijn bezieling
met Gods Geest, ook niets „geheels" te vinden op aarde. Wij kunnen
wel zeggen aan den eenen kant, dat niemand zich zoozeer als hij
met hart en ziel in de coöperatie begaf, maar ook dat er iu die
coöperatie juist om het hooge ideaal, dat hij er in gerealiseerd wilde
zien, niemand zooveel teleurstellingen bereid zijn als hem 3).

Was er eenig eenvoudig practisch, stoffelijk resultaat, dat hij in
het oog hield, dan was ook dit niet
doel, maar middel om het ware
menschelijke en gezins-leven mogelijk te maken.

Dat „vreemdelingschap" gevoelen wij onmiddellijk, als er sprake
komt van de oprichting van den Central Board.

Deze zou dienen, om den strijd in de coöperaties te beslechten.

\') Tuk rnmstiak Öociai.ist. Vol 1. No. \'23.

•j) ]ïk.\\s0n.s- fok coói\'khatio.n\'.

-ocr page 254-

— 250 —

Hij werd ook opgericht. JVlaar tegen JVlaurices zin, wien het denkbeeld
stuitte, dat een „Central Board" politiedienst zou verrichten, en zou
meenen iets te kunnen verrichten, wat alleen uit het diepere gevoel
van broederschap kan goed gemaakt worden. Zulk een „Central
Board" zou juist tegengaan de hoofdzaak, waarom JVlaurice een warm
strijder voor coöperatie was: de overtuiging, dat zij kon dienstbaar
zijn aan en uiting van de orde Gods. De Central Board zou de
plaats van God innemen i).

In de geschiedenis van JVlaurice is dit „vreemdelingschap" op elke
bladzij te lezen. Nooit zoozeer gevoelen wij het als in deze beweging,
die voor een groot deel eigen schepping was. Hij was te veel een
man Gods, om in iets op aarde vollen vrede te kunnen vinden. Hij
was te veel een dienaar van Christus, dan dat het hem gegeven zou
zijn ooit van ganscher harte te kunnen juichen in een wereld, waarin
wij nog niet alle dingen aan Hem onderworpen zien!

Het was een met tranen zaaien.

Het is begrijpelijk, dat Maurice zich hoofdzakelijk bezig hield
met het leidend, opvoedend deel, altijd de beginselen aangevend. Lang-
zamerhand trok hij zich meer en meer terug, toen het zakelijk deel
op den voorgrond trad. Wij hebben er op gewezen, wat o. i. Maurices
eigenlijke positie tegenover de coöperatie is, en waaruit zijn telkens
weer terugkeerende neiging om zich terug te trekken, in laatste
instantie voortkomt. Dit neemt niet weg, dal hij zeer zeker van
de beteekenis der coöperatie, hoe dan ook soms misbruikt, over-
tuigd was, en warm er voor heeft gestreden, altijd en altijd weer den
nadruk leggend op het Goddelijk beginsel daarin opgesloten.

Maurice heeft met menschen van verschillende richtingen samen-
gewerkt. Hij hield daarbij vast aan deze twee voorwaarden: „1 sL
Full power of expressing all we (d. i. de vrienden-geestverwanten)
believe and of making that which we believe the foundation of our
acts. 2 nd. Full freedom to unite for practical purposes with all
whom we may find it expedient to bring into our circle, viz; all
men of honest purpose, whatever their intellectual confusions may
be")". Wat betreft de redactie van de „Christian-Socialist" schrijft
Ludlow — zeker met instemming van Maurice — „In admitting con-
tributions from those who do not
profess Christianity, the Christian
Socialist has never offered a place, elsewhere than in its „Free Corres-
pondence" to sentiments which we did not consider in accordance

1) Life. Vol. II pp 42-45.
») Life. Vol, II p. 83.

-ocr page 255-

— 251 —

with Christ\'s Gospel: and that sentiments in accordance with Christ\'s
Gospel can be expressed, are daily expressed by those who do not
profess Christianity, — who dare deny? \')

Dat is volkomen de geest, waarin Maurice gewerkt heeft. Hoezeer
hij ook zijn grootste vreugde had in de menschen, die met hem van
één geest waren, en de samenwerking met anderen hem telkens de
grootste zorgen bracht, hij eischte van niemand persoonlijke belijdenis
van Christus. Coöperatie, d. I. samenwerking der menschen,
is Christe-
lijk: het
wordt niet eerst Christelijk door een persoonlijke belijdenis.
Hij hoopte wel degenen, die aan dit werk deelnamen zonder die
belijdenis ook tot inzicht te brengen, dat dit waarlijk uit Christus
was en in Christus zijn kracht vond; maar gemis aan dit inzicht
was geen verhindering. Geen „Christelijke broederschap" dus, en
buitengesloten wie zich geen „Christen" noemde, maar „broederschap",
want die
is Christelijk. De Kerk, geheel onsectarlsch, is juist daarvoor
een getuige.

Op dezelfde lijn ligt nu, dat Maurice zich verzette tegen Ludlows
formuleering van de statuten voor de „Promoting-Society". Daarin
staat genoemd als doel van de Society „to apply christian principles
to trade and industry")". Ludlow stond hierop en het werd aangenomen.
Maar Maurice verklaart uitdrukkelijk, dat hij daarin nu niet wil zien
een last op het geweten, alsof nu ieder, die lid was van de Society,
het Christelijk beginsel moest aanvaarden. Hij wilde in deze formu-
leering, toen zij er eenmaal stond, niets anders lezen dan dit: wij
bevorderen coöperatie; en het is een feit, dat dit een in het Christen-
dom gegeven beginsel is.

Om dit weer te geven had Maurice liever willen nemen als
grondslag de uitspraak van Paulus: één lichaam, vele leden. Dan was
de
inhoud gegeven zonder den naam\\ en die inhoud, niet de Christe-
lijke belijdenis, was een noodzakelijke eisch. Zoo kwam dus Maurice
ook met Ludlow in conflict\'). Dat hier loch was een werk in de lijn
der „Kerk", stond bij Maurice vast. Behalve toch wat wij reeds ge-
noemd hebben, stond voor Maurice vast, dat door elke Christelijke
daad, al werd die dan ook niet door allen „Christelijk" genoemd,
de „afgoden" werden afgebroken, in casu zeker Mammon en Con-
currentie.

>) The Christian Socialist. Vol II, No. 538.
») Tracts on Christian Socialism. No. V.

«) The Working Men\'s College Journal. Oct. 1900. pp.377—379. Like.
Vol. II pp. 159-101.

-ocr page 256-

— 252 —

Voor Maurice geldt „samenwerking", „coöperatie" a. h. w. op
zichzelf als een Christelijke grootheid. Dat is zijn realisme. Hij is dan
geneigd aan coöperatie als zoodanig allerlei Christelijke epitheta toe te
kennen. Geen mensch vermag dat wat Christelijk /ste ontkerstenen!
Maar nu maakte Maurice in de practijk meer en meer kennis met
coöperatie, die steeds meer werd een vereeniging van menschen zich
vereenigend op grond van een bepaald reglement. Meer en meer
geraakte het eigenlijke beginsel op den achtergrond. In diezelfde ver-
houding trok Maurice zich ook terug. En: zien wij niet telkens inde
wereld de afgoderij zoo machtig, dat er een soort samenwerking»
broederschap kan zijn, maar gesteld in den dienst der afgoden?

Dat is, dunkt mij, het conflict, waarin Maurice komt, als zijn
beginsel van samenwerking in de practijk treedt.

Wij gevoelen, hoe hij streed tegen het Sectarisme, dat de maat-
schappij in haar geheel prijs geeft. Maar wij zien ook het bezwaar,
dat wat door den Christen als middel tot kerstening of als uitvloeisel
van Christus\' Koninkrijk gezien en toegepast wordt, toch weer in de
wereld kan verwereldlijken. Het is het gevaar van iets Christelijks te
verwachten los van den dieperen Christelijken levensbodem. Het is
het bezwaar, wanneer men iets als „Christelijk" gaat definieeren op
zichzelf, afgezien van motieven, oogmerk, enz., afgezien van het
persoonlijk leven. Maar, wie brengt ze tot één: de waarheid in de
gedachte van den „Sectariër", en de waarheid in de gedachte van
den „realist"? Dat is het probleem, dat ons ook hier weer vervolgt!
Maurice heeft in dezen als Christen, als realist zijn zwaren strijd
gehad met de werkelijkheid. Maar dit is juist een van de machtigste
dingen In hem, die ons trekken: het altijddurend conflict van de
grootste heiligheid en onderwerping aan Christus en tegelijk de
ruimste sympathie en het begeeren naar eenheid. Juist de hoogheid
van zijn beginsel in de coöperatie wekte zijn strijd.

Samenwerking tusschen verschillende groepen, die elk naar eigen
beginsel zich samengevoegd hebben, zou zeker minder moeilijkheden
geven, maar ook niet volkomen beantwoorden aan Maurices bedoeling.
Des te noodzakelijker wordt dit evenwel zeker, waar de verschillende
beginselen al scherper tegenover elkaar komen en de „afgoderij"
beslister optreedt.

Een dergelijke moeilijkheid kwam ook op in het stadium, dat ons
nu voor oogen komt.

Dat stadium, dat volgens Ludlow terecht door Brentano bij de
Christelijk-Sociale beweging genoemd wordt, is m. i. het stadium,
waarin Maurice het meest van harte heeft gedeeld en geleid, omdat
het is een realiseering van het
opvoedingsbeginsel. Het is het laatste

-ocr page 257-

— 253 —

tooneel van deze beweging, voor zoover liet Maurices leven betreft:
de oprichting en leiding van het Working Men\'s College. In een
beschrijving van wat Maurice was in deze beweging, kan er dus zelfs
geen sprake zijn van de gedachte, om dit los te maken van de beweging.
Het is — meer nog dan coöperatie — de meest zuivere persoonlijke
uiting van zijn streven.

Meer dan ergens was en bleef hij hierin leider, en ik kan mij
niet voorstellen, dat hij ooit met zooveel warmte zou kunnen gesproken
hebben van
„mijn coöperatie", als waarmee hij sprak over „my college" »).
Velen, die van den beginne met Maurice waren meegegaan, namen
ook deel aan de oprichting en het onderwijs aan het College\').

Rev. Davies zegt: het zat in de lucht. Maurice heeft de idee niet
het aanzijn gegeven. In Sheffield trouwens was een dergelijke inrichting,
waar Maurice en de zijnen inlichtingen konden krijgen"). Maar
„the force and the guidance which made these creations what they
were came through Maurice" <). Toen King\'s College Maurice had
uitgesloten, werd door de werklieden de hoop uitgesproken (27 Dec.
1853), dat hij zou willen worden principal van een Working Men\'s
College. Het plan werd volvoerd. Eerst in Red Lion Square geopend,
Nov. 1854, toen voortgezet inOreat Ormond Street, was bij het 50-jarig
bestaan in aanbouw een nieuw ruim gebouw in Crowndale Road, dat
getuigt van den bloei van Maurices stichting.

Maurice bepleitte de zaak van een Working Men\'s College in een
zestal lezingen, onder den titel van „Learning and Working" uitge-
geven. Die beide wilde hij op elkaar doen invloed oefenen. Dat
Maurice geen africhting voor een vak bedoelde, spreekt vanzelf; immers
de gedachtengang van ware education sluit het gezichtspunt van het
geldelijk voordeelige uit. En, wilde men ooit de werklieden verheffen, dan
moesten zij genezen worden van de gedachte, dat zij slechts „wages-

\') Life. Vol. II piusslm. The Wohkino Men\'s Collece 1854-li>04. Tho
origin of tho Working Men\'s College, by Ludlow pp. 1!{—\'21. Ludlow w^st
in dit artikel ook nadnikkeHJk op hot oloment van „education" in de
beweging.

Ludlow noemt zeven van do Promotors of Working Men\'s Associations,
die les gaven aan het Collego: bohalvo Maurice en h^zolf—Hughes, Walsii,
Vansittart Neale, (dio ook fmanciool do coöperatie krachtig gesteund had),
Furnivall en Hoso. Maurice gaf er Bpellezingen o.a. over ChristeUjko
Ethiek op grond van de brieven van Johannes, geschiedouis eu litteratuur.
\') The Wohking Men\'s College, p. L
<) Wohking Men\'s College Magazine. Vol I p. 30.

-ocr page 258-

— 254 —

receiving animals" zijn, gelijk him meerderen van de opvatting, als
zouden zij enkel „wages-paying animals" zijn. Ik meen te mogen
zeggen, dat het naaste van Maurices bedoeling was ook hier het
universeel
menschelijke in den arbeider tot zijn recht te laten komen.
Het mag niet zoo zijn, dat de rijke aan den arme iets van zijn kennis
meedeelt. De meerdere moet tot den mindere uitgaan als een mensch
tot een mensch en hem doen deelen, zoo volkomen mogelijk, „the
deepest and most universal part of your treasures, those which belong
not to classes but tomen". Dat is natuurlijk ook reeds een „verhooging"
voor den meerdere, in Maurices oogen. Maar het zal ook in den
arbeider meer en meer het besef werken, dat hij mensch is en geen
ding, een vrije en geen slaaf). En dit is en blijft toch altijd voor
Maurice het einddoel. Wij kunnen het begrijpen, „goede" werklieden
in den zin, waarin een Ambachtsschool ze kan vormen, kon nooit
beantwoorden aan het hoogste ideaal van Maurice. In dezen
zin zullen wij er Ruskin altijd warmer voor zien worden dan hem.
Het speciale van dat woord „goed" als epitheton van een vakman in
zijn vak, heeft nooit bij Maurice zoo sterk gegolden. Maurice heeft niet
ten doel arbeiders te vormen, die alleen goed in hun vak zijn. Hij zoekt
naar het universeele: de mensch moet den arbeider a. h. w. dragen.
Maurice gevoelt voor een College verder daarom zooveel, omdat Je
idee van samenwerking daarin goed tot haar recht komt- Het is
a. h. w, een maatschappij met meerderen band tusschen leeraars en
leerlingen, dan die er is tusschen een professor in zijn katheder en
de collegeloopende studenten.

Een onwillekeurige uiting van Maurice, recht uit zijn hart, geeft,
gelijk het meer gaat, beter dan iets een kijk op wat Maurice met zijn
College hoopte te bereiken. Een post, waaraan een klein inkomen
verbonden was, aan een school voor volwassenen, door de Council
opgericht, was toevertrouwd aan Rossiter. Hij vertrok evenwel en werd
opgevolgd door Roebuck. Maar Rossiter keerde terug en Roebuck
maakte vrijwillig weer plaats voor hem. Maiirice schreef daarop een
briefje aan Roebuck o.a. met de woorden: „I cannot tell you how
much your conduct to Rossiter has delighted me. It is just what we
hoped would be the effect of the College upon the minds of students
and teachers." Broederschap en offervaardigheid

>) Learning and Working, pp. 96, 97.
a) The Working Men\'s College, pp. 07, 68.

Ik vorwys voor de inrichtinR en do geschiedenis van het College, onz.
naar bovengenoemd werk, Maurices Life, Learning and Working en verder

-ocr page 259-

— 255 -

Daarbij, gelijk overal, moet gezag niet uitblijven, maar het moet
zijn een Vaderlijk gezag. Maurice veilde, dat men niet als vakmannen,
maar als menschen elkaar daar zou ontmoeten. Daarom beschouwde
Maurice voor zich eigenlijk zijn Bibleclass als normgevend voor het
heele College. Hij wilde den Bijbel niet laten spreken als een boek,
waarin reeds te voren aan de wetenschap werd te kennen gegeven
tot welke resultaten zij moest komen. Wetenschap is vrij en weten-
schappelijke resultaten geeft de Bijbel niet. Maar terwijl in de ver-
schillende afdeelingen van het College de wetenschap dekennis van den
kosmos bracht, liet de Bijbel zien, welke plaats de mensch in dien
kosmos inneemt.

Alles — ook dit College — moest strekken, om den arbeider te
doen zien, dat hij, daar hij geen bijzondere voordeden bezit, wel moet
zijn „human or nothing". Ook „Politics" was in Maurices oog een
getuige van de „fellowship of man with man"\').

Zijn „recht" om aan het hoofd van dit College te staan, grondde
Maurice daarop, dat hij gekozen was door menschen, die hem
kenden
als een Theoloog, die geloofde „that the Revelation of God in Christ
is the great power for the renovation of society, and especially for
the elevation of the working class of Englishmen". En verder hierin,
dat hij in God als
opvoeder der menschheid volgens den Bijbel geloofde,
en deze opvoeding toch het doel van het College was\'). Ook alweer
in het jaar \'66, schrijvend over „The Workmen and the Franchise",
betitelt Maurice dit werkje verder „Chapters from English history on
the representation and
education of the People". Ook hier is „education"
de baanbrekende macht.

naar hot vroegero orgaan Tho Working Mon\'s Collogo Magazine en hot
tegenwoordige The Working Men\'s Collego .Tournal on hot appendix
bU „The Workmon and tho Franchise". Do grootste room er van is in
dozen tyd feitoHjk, dat Ruskin er gedoceerd heeft. Vgl.
CoUingirood, The
Lifo and Work of John Ruskin Vol. I, Chapter VIL Ruskin leeft er meer
dan Maurice, wiens naam er natuurlijk wel bekend, maar wiens werken
en streven weinig of niet bekond zyn. Aan de oorspronkolljko bedoeling
beantwoordt wel oen zekere geest van broodoriyke samenwerking, maar
niet, dat eigeniyke werklieden een uitzondering zyn aan het Collego.

Een nadere bespreking van het College, zyn werk en geschiedenis, hoe
belangryk ook op zich zelf, zou ons hior te ver van huis brengen. Hoofd-
doel moet biyvon Maurices gedachten in dezen to doen kennen.

\') wokkino Mkn\'s Colleoe Maoazine. Vol. 1. Introduction Lecture pp.
1-8, pp. 31, 32. Vol. III pp. 98 - 100,

") WoKKiNO Men\'s Colleoe Magazine. Vol. II en Vol. Hl pp. 29 — 32.

-ocr page 260-

— 256 —

Na hetgeen wij vroeger over Maurices opvatting van de ver-
houding der „Kerk" tegenover wetenschap, kunst, enz. gesproken
hebben in tegensteih\'ng van die der „Secte", behoeven wij er slechts
terloops op te wijzen, hoe hij daarover dacht aan zijn College, waarin
hij geheel en al van het Kerk-beginsel uitging. Wat waar is, is van
God, is Christelijk. Onderwijs in de waarheid en werkelijkheid is dus
per se Christelijk. De ontdekkingen der wetenschap zijn evenzoovele
openbaringen Gods. Daaróm kan er bij hem in dezen van „Christelijk"
onderwijs in eenigen specifieken zin eigenlijk geen sprake zijn.
Wat verder betreft de onderlinge verhouding, het ware Christelijke
ligt hier in het samenzijn als mensch met mensch; een speciale per-
soonlijke Christelijke geloofsbelijdenis wordt dus ook in dit opzicht
niet geeischt.

Medewerkers voor het onderwijs aan zijn College en dergelijke,
die nog mochten opgericht worden, zocht Maurice vooral in Oxford-
en Cambridge-men, die hun kennis zoo vruchtbaar konden maken,
en zelf zeker van dit werk ook vruchten zouden plukken\').

Eigenaardig zocht Maurice de geestelijk-zedelijke qualificatie voor
een plaats als leeraar aan het College niet in eenige persoonlijke
belijdenis. Neen, reeds het feit, dat iemand om niet het
offer van
zijn hulp wil brengen is voldoende.

Doch nu bleek juist, dat dit beginsel de grootste moeilijkheden
bracht. Twee Fransche Republikeinen, een van hen Talandier geheeten,
verkondigden aan het College godsdienstige en politieke beginselen
„of a very violent type""). Het ging zoo niet langer; Maurice kwam
in groote zorg. Zij hadden toch het
offer gebracht. Maar hij kon
toch ook geen mannen dulden, die gelijk Talandier niet met Engelschen,
maar alleen met Chartisten eenige gemeenschap hadden. Hun namen
moesten van het programma geschrapt worden !

Wij begrijpen, dat dit Maurice niet gemakkelijk viel. Maar wij
zien hierin, dat ook de „afgoden" nog hun „offers" hebben, en dat
dus een offer op zichzelf niet voldoende qiialificatie is. Dit, cn wat
wij bij de coöperatie noemden, zijn m. i. de feiten, die Maurice te
veel heeft voorbijgezien, maar waarvan hij het conflict zelf ervaren heeft.

Zoo kunnen wij ook zeggen, dat het „mensch-zijn" op zichzelf
niet alles zegt. Het is s. v. v. het naïeve van het diepe geloof in
Maurice, dat hem zoozeer het mensch-zijn aan het Hoofd der mensch-

i) Zio behalve Lkakninu and Wokkinü. Wokkino Mkn\'s Collkue Maga-
zine
. Vol. VII pp. 109, 110.

>) Like. Vol. II pp. 268—271.

-ocr page 261-

— 257 —

heid doet ontleenen. Daardoor is hem het „mensch-zijn" zonder meer
het in „Christus" zijn.

Is het ten slotte ook niet zoo met wetenschap, enz.?

Wat waarheid en werkelijkheid is, is Christelijk.

Maar het zien daarvan is ook iets. Maurice Aon ze niet anders
zien dan als geloovige. Maar zoo absoluut objectief is het nu eenmaal
niet op dit gebied. Het subjectieve zien en denken, de conceptie, de
gedachtenkring of het systeem waarin de feiten (zoo men het daarover
al eens is!) worden opgenomen, doen er zooveel toe. En, maakt
Maurice nu alles los van persoonlijke geloofsbelijdenis, het blijkt
toch — en daarvan was Maurice overtuigd — dat een mensch altijd
den een of anderen Heer dient, en dat zeker ook in zijn denken.

Maurice wilde op deze wijze zijn Kerk-beginsel realiseeren. M. i.
was het in menig opzicht een anticipeeren op den tijd, dat het wel
alles aan Christus zal onderworpen zijn; dan zal offer, mensch-zijn,
broederschap, enz. als
vanzelf Christelijk zijn.

Behalve uit zijn beginsel kunnen wij zijn standpunt in dezen
eenigszins nader begrijpen uit een steunen op de Christelijke traditie
en levenssfeer.

Vooral in een land als Engeland is dat sterk. Men gaat van de
gedachte uit, dat per se land en volk Christelijk zy«. Ook in de partij-
schakeering in de politiek blijkt dit.

Wij kunnen niet zeggen, dat deze gedachte daar of ergens elders
door den loop der geschiedenis sterk gerechtvaardigd wordt. Dat zij
bij Maurice toch sterk leefde, is behalve uit wat wij reeds noemden,
ook wel hieruit verstaanbaar, dat bij hem het leven in de Christelijke
sfeer a. h. w. „natuur" was geworden.

Eindelijk, in 1871, nam Maurice afscheid van het College. Een
school voor jongens zou opgericht worden in verband met het College.
Op het programma daarvan kwam geen „theological instruction"
voor. Wetend in welk licht Maurice Theologie beschouwde, kunnen
wij begrijpen, dat hij zegt „I should not well have know how to act"»).

Sinds zijn vertrek naar Cambridge in 1866 was trouwens zijn
werkzaamheid aan het College reeds op den achtergrond geraakt.

. In datzelfde jaar verscheen zijn „The Workmen and the Franchise".
Gelijk het bij Maurice gewoonlijk het geval is, geeft hij goed gezien
ook hier weer niet één ding, maar alles, de leidende beginselen en
idealen, die hij in de Coöperatie en het Working Men\'s College heeft
willen realiseeren. Bovendien vonden wij hier zijn monarchaal-aristo-
kratisch standpunt.

\') Life. Vol II pp. 034, 635.

10

-ocr page 262-

— 258 —

De macht aan de meerderheid toe te l<ennen is vieritant tegen
Maurices geest. Hij lieeft naar alle zijden dit beginsel of liever on-
beginsel laten zien en bestreden. De leuze „the greatest happiness
of the greatest number" verstaat hij niet. „I have no measure of it.
1 cannot tell what happiness is, or how it is to be distributed among
the greatest number, or how the greatest number is to be ascertained.
If it could be put to the vote of the greatest number what they
would have for happiness, I have no security that they would not
decide for something profoundly low and swinish\')." Daarmee wijst hij
nog eens de schim van zijn ouden vijand van zich!

In zekeren zin volkomen conservatief was het volstrekt niet zijn
bedoeling om eenigen bestaanden regeeringsvorm te wijzigen. Zeker
zal hij de bezwaren van het Parlementarisme goed gevoeld hebben.
Evenmin wilde Maurice ooit zeggen, dat de verhouding van „master"
en „labourer" niet een gezonde was. Nooit heeft hij met zijn coöpe-
ratie, of in \'t algemeen zijn Christelijk-Socialen arbeid, bedoeld een
protest tegen die verhouding als zoodanig. Maar hij bedoelde tegen
te gaan de jacht naar geldverdienen en geldtrekken, die alle ver-
houdingen bedierf. En tevens bestreed hij de concurrentie, die inging
tegen de waarheid, dat gemeenschap het leven der maatschappij is.
De oplossing van de kwestie van het kapitaalbezit lag voor hem
feitelijk in het „rentmeesterschap", niet in eenige wijziging van de
bestaansvormen dier beide.

Zulk een kerstening der maatschappij is het nu, die Maurice altijd
op het oog heeft. Radicaler dan verandering van
vorm is zijn
getuigenis voor het Christelijk
beginsel. Hij wil heel het maatschappe-
lijk bestel zien opgeheven op Christelijk niveau, gedragen door het
beginsel van het Evangelie.

Alle bezit moet vrijwillig als rentmeesterschap, alle „macht" als
„dienst" en alle „recht" als „roeping" aanvaard worden.

Tegenover de leuze van „The will of the Majority" handhaaft hij
zijne monarchaal-aristokratische idee.

Maar toch erkent hij dit als het positieve element in die leuze,
dat de
meeste van allen aller «//V/zflör moet zijn, niet in eenige wijziging
van de bestaansvormen dier beide. Natuurlijk ontleent voor Maurice
dit dienen ook zijn inhoud aan het Evangelie. Zoo wordt dus alles
omgezet uit het „wereldsch" verband in het verband van het Koninkrijk
van Christus.

In dit Koninkrijk zijn wij in de universeele sfeer. Dat is tevens

i) The Wokkman and the Franchise, p. 203.

-ocr page 263-

4

— 259

de sfeer van het „hart", niet van de wet. Maurice zette dat in zijn
bespreking van de Bergrede en elders uiteen. Zoo begrijpen wij nu
ook van deze zijde, dat geen sociale
wetten en maatregelen Maurice
konden bevredigen. Het was veeleer een „hervorming", die in het
hart plaats heeft, welke de eenig radicale verbetering kon brengen.
„Bekeert u, want het Koninkrijk der Hemelen is nabij gekomen." En
dan waren
bestaansvormen der maatschappij betrekkelijk onverschillig.

Dienen is het ethos. Stemrecht is dan ook wel een recht, maar
als zoodanig een verplichting van elk tegenover het geheel. Aristo-
kratisch wil Maurice niet aan de „massa" stemrecht geven. Hij wil
geen „mobdicatioh". Hij wil ook geen fiscaal stemrecht. Hij wil
„menschen"; laat die allen stemmen. Zeker is bezit van geld nu geen
waarborg, dat men met een „mensch" te doen heeft. Evenmin geen-
geld, geen-mensch. Hij wil „manhood-suffrage". Politieke rechten
moeten dus toegekend worden aan hen, die „menschen" zijn. Maar nu
is ook het eigenaardige, dat Maurice twee gedachten onderscheidt in
het „manhood-suffrage" nl. de begeerte om de „manhood of the
community" vertegenwoordigd te krijgen — èn het gevoelen van elk
individu. Voor Maurice staat het nu zoo, dat slechts daar sprake kan
zijn van een individu — nu beschouwd als waarlijk een mensch —
waar iemand zijn plaats in een bepaalde gemeenschap inneemt. Daarin
ligt dus de grondslag. Associatie en Volunteer Corps en vooral ook
opvoeding, die de lagere neigingen wilde bedwingen, zijn de beste
waarborgen om onder werklieden een verweer te vinden tegen „niob-
dication". In die „bodies" ontplooit zich het best de „individual man-
hood". Want een mensch is slechts mensch, wanneer hij zijn gemeen-
schap met en zijn afhankelijkheid van anderen gevoelt. De massa,
zoolang zij een massa is uit fragmenten bestaande, heeft geen recht.

Dat is zoo ondemocratisch en weinig universeel mogelijk. En
toch Maurice wil wel allen omvatten. Maar even sterk gevoelt hij
de roeping om allen te verheffen. Dat is mi zijn streven geweest: te
verheffen,
allen te verheffen.

In Christus is de mogelijkheid daartoe gegeven. Want in Hem
is
heel de menschheid. En tevens vindt die menschheid in Hem haar
ware, hooge positie. Dat is de Katholiciteit van het Evangelie van
Christus. En in die Katholiciteit, waarvan de Kerk draagster is, ligt
voor Maurice de
Kerstening der Democratie.

Zoo zagen wij het im achtereenvolgens: Koningschap, Aristokratie,
Demokratie gekerstend. Dat alles berust ten slotte op het In
Christus zijn en in het in Hem gegeven ethos van dienen.

Zien wij op het Christelijk-Socialisme terug, dan vinden wij, dat
— althans voor zoover het Maurice betreft — dit vooreerst niet anders

-ocr page 264-

— 260 —

is dan een verkondiging van liet Christelijk beginsel. Liever nog zou
ik zeggen van de Kerk-idee, omdat daarin bij Maurice zoo sterk
uitkomt het universeele — menschelijke element van het Christelijke.
Tevens ligt aan deze beweging — ook weer bij Maurice — ten grond-
slag deze andere gedachte, dat niet alleen alle menschen in Christus
zijn, maar ook alle verhoudingen en alle dingen van den kosmos in
Hem hun bestand hebben. Er kan dus geen conflict zijn tusschen
Christelijk en kosmisch; het ware Christelijke is het eenige, dat waarlijk
het leven van den kosmos is. Zoo kon hij gelooven, dat ook handel en
bedrijf alleen in onderworpenheid aan Christus tot hun recht komen.

Maurice heeft bij de realiseering ondervonden, dat, moge het
principieel juist zijn, in de practijk in het tegenwoordig verband der
dingen, de botsing tusschen de orde Gods en de orde der wereld
niet uitbleef. Wijst men op de bevordering der coöperatie en het
verkrijgen van een wet daarop als een der groote vruchten van de
Christelijk-Sociale beweging, dan kunnen wij dit wel accepteeren.
Maar zien wij naar het hooge ideaal, dat Mauice zich daarbij stelde,
dan gevoelen wij, dat bloei en toenemen der coöperatieve beweging
op zichzelf Maurice niet geheel zouden kunnen bevredigen. Deze vraag
moeten wij ons dan toch stellen : in hoeverre is hier een waarachtig
samenwerken van
mcnsch cn mensch? En: in hoeverre kwam in deze
coöperatie de ordening Gods, die de menschheid in Christus schiep,
tot uitdrukking?

Die maatstaf dient aangelegd — en dan volstaan geen getallen
als antwoord.

Mauricc predikte het Christelijk beginsel als per se eenheid
brengend. Hij kon daarom ook niet vormen een vereeniging van
Christelijke arbeiders of een Christelijke vereeniging van arbeiders.
Want dan zouden daarnaast de niet-Christelijke staan, en zou de
proclamatie van het Christelijke juist
scheiding ten gevolge hebben.
Neen, vereeniging
is als zoodanig Christelijk. De beweging moet
Christelijk zijn, doch niet door een belijdfenis van Christus te procla-
meeren, doch door zich in de banen van Gods ordinantiën te begeven.

Maar, Maurice heeft zelf het waarachtig Christelijk element en
getuigenis in de beweging, waartoe hij den stoot gaf, telkens zitMi terug-
dringen. Overal kwam hem de scheiding weer tegen, die in de
volheid der tijden wel zal overwonnen zijn door het gemeenschappe-
lijk mensch-zijn, maar in deze eeuw niet altijd. Niet ieder ontleent
ook het beeld van zijn mensch-zijn aan Christus.

Nu leefde Maurice evenwel zelf ook zeer sterk in het gevoel van
een zeer diepgaande, absolute scheiding. De scheiding tusschen het
Koninkrijk Gods en het Koninkrijk van den Booze.

-ocr page 265-

— 261 -

Die scheiding valt evenwel niet samen met eenige tusschen
menschen en menschen. Neen, tusschen^ menschen en menschen is
geen absolute scheiding, maar wel een in elk mensch tusschen die
beide rijken. Nu kon Maurice
beide elementen : eenheid en scheiding,
juist zoo volkomen in de
opvoeding tot hun recht doen komen.

Daar kon hij uitgaan van de gedachte, dat allen in Christus zijn.
Maar tevens kon hij door die opvoeding meewerken tot realiseering
der eenheid, door de ware scheiding te doen zien, en overal in ieder
het rijk van den Booze te helpen uitzuiveren. Zoo kon hij in de
opvoeding geheel en ten volle zichzelf zijn en geven.

Wat Maurice door die „opvoeding" bepaald bereikt heeft, beoor-
deeld naar het doel, dat hij zich stelde, is niet met juistheid aan te
geven.

Het sterkst heeft geboeid, en zal ook ons nog boeien, de krachtige
getuigenis, die hij te midden van Chartisten en Socialisten en in een
wereld van atomistisch individualisme deed uitgaan. Zijn getuigenis
gedragen door zijn machtige persoonlijkheid. Of moeten wij zeggen:
zijn persoonlijkheid machtig door zijn getuigenis? Die beide zijn in
hem bijna onafscheidelijk één. Het
offer van hem en de zijnen, in
oprechtiieid zich gevend aan de arbeiders, heeft velen tot hem getrokken.
Dat was het, wat wijding en klem gaf aan liet woord, dat hij sprak
als Christen, als man van zijn Kerk. Dat heeft velen van hen een
ander hart gegeven voor de getuigenis der Kerk. Dit mag men niet
noemen een bi,nten het waarlijk sociale liggende vrucht. Want inder- |
daad was voor Maurice in de Kerk het zuivere en eenig reëelc refor-
matorische beginsel, ook op sociaal gebied, voor alle menschen.

Maurice en de zijnen hebben ontzaglijk veel gedaan, om het
geweten wakker te roepen, om de vervreemding tusschen de ver-
schillende standen, die zoo sterk geworden was, te doen verminderen
Zij hebben ook de levenspositie van velen helpen verbeteren, den
levenstoon van velen verhoogd. Zij hebben door hun coöperatieve
beweging een actie bevorderd, die voor het maatschappelijk leven
van ontzaglijke beteekenis is.

Zeker lag er ook in hun actie en wat daarvan middellijk en on-
middellijk uitging een groote macht tegen de overheersching van

>) Kingsley wUst iu Alton Locko-Proface ook hierop. Ook hierin was
zeker de invloed van Maurice op het leven in Cambridge, dien hü naast
dien van de High-Church beweging on Dr. Arnold noemt, van betookonis
geweest.

-ocr page 266-

— 262 —

revolutionaire elementen in de arbeidersbeweging. Veel van wat er
in de Engelsch arbeidersbeweging te prijzen — of, van ander stand-
punt, te laken — valt, kan zeker aan den Engelschen volksgeest, maar
stellig ook aan de Christelijk-Sociale beweging, opgekomen in zeer
kritieke dagen, toegeschreven worden.

-ocr page 267-

BESLUIT.

In het voorgaande loopt als vanzelf door de beschrijving heen
een draad van beoordeeling. Dit kon onmogelijk uitblijven Maar toch,
de beoordeeling mocht niet de overhand krijgen: hoofddoel was
immers Maurice te laten zien, zooals hij is. M. i. heeft dit laatste steeds
tegenover Maurice te veel ontbroken. Tulloch komt er misschien het
naaste bij. Maar van een eenigszins
volledig beeld is er bij hem ook
geen sprake.

Hoe dit komt, is niet moeilijk te verklaren. Eenerzijds ligt het
hierin, dat Maurice zoo sterk niet als enkel denker of Theoloog sprak en
schreef, maar als persoon en getuigend optrad, zoodat onwillekeurig
öf warme sympathie óf heftige antipathie de juistheid van zien kwam
schaden.

Bovendien was hij in zijn werken zeer actueel en vaak militant;
en militant is men hem in de beoordeeling van zijn Theologie tegen-
getreden. Vooral is dit geschied van de zijde der Evangelicals (Rigg,
en de minder geleerde maar veel juister en nobeler Candlish). Natuurlijk
is ook dit niet bevorderlijk voor een goede beoordeeliug: bestrijden,
en niet anders dan bestrijden is daar het doel; een juiste uiteen-
zetting ontbreekt; men zoekt eigelijk niet Maurice, maar zijn dwalingen.

Niet altijd heeft men Maurice ook juist begrepen. Dat komt eens-
deels vanwege gebrek aan bereidheid, om in zijn werken eens wat
dieper door te dringen. Aan den anderen kant moeten wij erkennen,
dat hij niet altijd even doorzichtig is. Maar toch, spoedig genoeg
trekt het duister op, als wij maar eenigen goeden wil hebben. Het
kost dan nog wel moeite, om uit zijn talrijke, zoo weim\'g systematische
geschriften, het
geheel en den samenhang van zijn voorstellingen op
te diepen. Maar ook dit komt ten slotte wel terecht. Alleen — hij,
wien alle
realistisch besef ontbreekt, zal bij Maurice altijd zich in
een duistere wereld gevoelen, waarin hij in den blinde rondtast.

Voor een recht verstaan van Maurice werkt ook belemmerend de
neiging, om aan Maurice als Theoloog een bepaalde plaats aan te
wijzen en hem met den naam van een groQp of richting te dekken. Men
schijnt soms geen rust te hebben, eer men dit heeft bereikt. Maar is
men zoover, dan meent men klaar te zijn. Ook van deze dwaling is

-ocr page 268-

— 264 —

Rigg een voorbeeld, als hij Maurice met groote zelfvoldaanheid
teekent als Neo-Platonicus.

Het is nu eenmaal zoo: Maurice is te vi^einig systematisch, te
veel ook oorspronkelijk, om hem ergens onderdak te brengen. Telkens
wanneer dit gebeurt, ziet men den vollen Maurice verloren gaan.

Ik stel dit op den voorgrond. Maurice is een man van lijnen en
beginselen, en hoe minder systematisch, des te meer suggestief. Naar
alle zijden heeft hij die beginselen laten zien, en ze op allerlei
gebied trachten toe te passen. Het was mijne bedoeling in hoofdzaak
deze beginselen en die toepassing zoo juist mogelijk te laten zien.
Maar ik voeg daaraan onmiddellijk toe, dat er in die ontzaglijke reeks
van Maurices werken een rijkdom ligt, die natuurlijk in een werk als
dit niet kan
uitgeput worden.

Het zal altijd loonend blijven Maurice zelf te lezen, juist om den
suggestieven aard van zijn geschriften. Dit is nu juist een der grootste
moeilijkheden bij het weergeven van Maurice: het is tenslotte gemak-
kelijker om juist en volledig een systeem uiteen te zetten, dan een
juist en volledig beeld te schetsen van een man als Maurice. Toch
hoop ik, wanneer men bij „volledigheid" maar denkt aan lijnen en
beginselen, aan de eischen van juistheid en volledigheid zooveel
mogelijk voldaan te hebben.

Wanneer wij nu nog enkele bladzijden wijden aan een terugblik
en beoordeeling, dan staan wij hier natuurlijk voor het gevaar van
een zuiver subjectivistische beoordeeling. Toch meen ik, dat hieraan
wel voor een groot deel te ontkomen is, vooral wanneer wij Maurice
zooveel mogelijk
van hemzelf uit zien, gelijk hij het deed met de
Philosofische stelsels in zijn Moral and Metaphysical Philosophy. En
bovendien, ik geloof niet aan het scepticisme van Stephen, die zijn
artikel over Maurice in de „National Biography" eindigt met de
lakonieke — ot liever agnostische — opmerking, dat de kritiek op
Maurices beschouwingen zal afhangen van meer of minder sympathie
met zijn gedachten! Leest men Riggs felle, hatelijke, knappe maar
eenzijdige verhandeling, dan gevoelt men hoe hier het werk van den
dogmaticus schijnt recht te laten wedervaren aan de opmerking van
den agnosticus Stephen. Ik geloof, dal het mogelijk is te kritiseeren
ook zonder in een willekeurig subjectivisme te vervallen.

Ik gevoel altijd veel voor Candlish\' kritiek, die moge zij niet
altijd even ruim zijn, m. i. wel degelijk juist op die vragen den nadruk
heeft gelegd, waarop Maurice niet bevredigend antwoordt. Maar,
omdat het een
kritiek is, en dat alleen op de Theological Essays,
is natuurlijk ook dit werk eenzijdig.

Pfleiderer heeft niet veel gevoel voor Maurice en heeft niet vol-

-ocr page 269-

— 265 —

komen Maurices gedachtengang ingeleefd. Wat Maurice eigenlijk
bedoelt en wil, als hij van „Kerk" spreekt, daarin is m. i. Pfleiderer
niet ten volle ingedrongen.

Het meest heb ik ten slotte dan nog met Tulloch op\').

Allereerst wil ik het woord van Kingsley tot het mijne maken:
„It was after all in this —
in his personal influence — that Mr.
Maurice was greatest"
a).

Dat die invloed groot was getuigen allen, die met hem in aan-
raking kwamen: Hughes, Ludlow, Hiibner, Brentano; ook John Sterling
en Mill hebben het ondervonden; en vele anderen, te groot in getale om
hier te noemen; het komt zoo duidelijk uit, ook in de Christelijk-Sociale
beweging, waar die .invloed de leiders aan hem bond, maar ook
zich deed gevoelen onder de kringen der arbeiders.

Ook wordt er op gewezen in het voorwoord bij de na zijn dood
verschenen „Sermons preached in Country Churches", dat bij zijn woord
ook zijn persoon een groot element was.

Maar wat ons hier vooral bezighoudt is, dat juist Kingsley dezen
invloed het
grootste noemt van alles wat van Maurice uitging. Van
hem vooral is dit woord van beteekenis, omdat hij Maurice toch ook
als Theoloog, als denker huldigde.

Van dien persoonlijken invloed bleek ons telkens in het voor-
gaande. Het is hier de plaats niet meer, om daar langer over uit te
weiden. Maar vragen wij nader, waarin die invloed eigenlijk gegrond
was, dan hooren wij: hij was „the most Christlike, Saintlike; a God-
intoxicated man"Bij dat laatste vooral wil ik aansluiten. Persoonlijke
invloed kan uit alles voortkomen. Bij Maurice was het zeker uit dat
„God-intoxicated". Dit wijst ook aan den
aard van zijn invloed: men
mag het van hem zeggen, dat in zijn tegenwoordigheid men zich
dichter bij God gevoelde^).

1) Canduöu. Examination onz. pki.iankukh. Dio EntsvickhuiK dor l\'rot.
Thool. onz. ïui.Locu. Roligious Movomonts.

macmuilans Mauazink. Moi \'7\'i.

\') Tui-iiOcn.

<) Allorloi gotuigonisson waron hior to noomon. Ik vormold nu alloon
wat in M.iuricoö biografio goschrovon staj^t als gosprokon door Dr. Montagu
Rutlor: „Whorovor rich and poor aro brought closor togothor, whorovor
mon loarn to think moro worthily of God in Christ, tho great work that
he has laboured at for nearly fifty, years shall bo spoken of as a memo-
rial of him". (Life Vol. IL p. Ü45.)

-ocr page 270-

— 266 —

Zeker kunnen wij dus zeggen, dat wij hem nooit in zijn volle
kracht zullen hebben bij ons, gelijk zijn tijdgenooten hem bij zich
hadden. Maar behalve nog, dat het
beeld van zijn persoon ons toch
is bewaard gebleven, vinden wij een groot deel van wat Maurices
grootheid was ook in zijn
werken. Want hetgeen de kracht van zijn
persoonlijkheid was, is m. i. ook de gouden draad door al zijn
geschriften,
de volheid Gods. Nog meer als profetisch, getuigend
gevoel ik er de waarde van, dan als apologetisch, gelijk Tulloch wil.
Er is wel Apologetiek: maar dat is tweede. Zij is van dezen aard,
dat betoogd wordt, hoe de waarheid van de getuigenis van God en
de Kerk bevestigd wordt door de evidentie der feiten, ook der
geschiedenis. Zij verschilt van die van Coleridge in methode. Deze
is meer philosofisch — betoogend, hoewel ook zij de strekking heeft
aan te toonen, dat de metaphysische Goddelijke wereld tegelijk
deze
wereld verklaart èn haar tot heerlijkheid leidt, geheel in Maurices geest.

. Toch meen ik het profetisch-getuigende als eerste te moeten
noemen. Zoo begrijpen wij, dat niet alles van het „grootste" in hem
voor ons voorbij is. En ik meen, dat bij het lezen van zijn geschriften
juist den indruk van een getuigenis gehoord te hebben voor den
levenden God sterker zal zijn dan eenige andere. „Een stem des
roependen". Daarom is bij uitstek waar van hem — ook van zijn
werken — wat gebeiteld staat op zijn buste in Westnu\'nster Abbey:
„Hij kwam om van het Licht te getuigen".

Hierin ligt nu velerlei opgesloten. Vooreerst, dat wij Maurice
niet als logisch, systematisch denker op den voorgrond kunnen
stellen. Hoezeer hij ook van den beginne reeds geprezen werd door
J. C. Hare als groot metaphysisch denker, en hoezeer hij ook thuis
was in de philosofie, hij was te sterk een man van getuigenis en
van onmiddellijke kennisse Gods — Theoloog dus in zijn zin — om
als denker een eerste plaats in te nemen. Daarvoor komt bij hem te
weinig tot zijn recht het zuiver logisch, kritisch, analytisch en dog-
matisch denken. Hij is door en door een synthetisch denker; eenigszins
dichterlijk, een man van conceptie.\') Realist in merg en nieren ging
hem Plato verre boven Aristoteles.

Verder heeft hij dit met een profeet gemeen, dat hij het Woord,
dat van alle tijden is, spreekt in het verband van zijn bijzonderen tijd.
Daarom moeten wij Maurice eerst in zijn eigen tijd zien en zijn
waarde voor zijn dagen vatten: dan eerst gaat zijn beeld spreken ook
voor andere tijden. Maurice gevoelde zich altijd tot spreken gedrongen,
waar hij door High Church of Broad Church of Low Church of

\') Vg]. hierover: ScnorKNUAUEH. Welt als W. und V. nto.s Huoh. § H(> v.v

-ocr page 271-

— 267 —

waar dan ook in het leven en denken den levenden God op den
achtergrond geschoven achtte voor iets anders. Dat was het, waaruit
voortdurend geboren werd het conflict met de Oxford-beweging, zijn
steeds sterker tegenstand tegen het steeds meer zakkend Liberalisme,
dat opinies tot zijn afgoden maakte en het beslist dualisme van God
en den Booze wegdoezelde. De kennis van dien levenden God en de
onmiddellijke gemeenschap met Hem moesten gehandhaafd worden
tegenover het Liberalisme en vooral het volkomen Agnosticisme.
Wie
en wat die levende God is en wil, dat was het punt, waarover hij
vooral met de Evangelicals streed, en evenzoo met het Sectarisme.

Maar altijd was de breuk van Maurice met een groep of richting
dan een voldongen feit,
als hij de erkenning van den levenden God
zag geschaad. Zijn positieve getuigende oppositie bestond altijd in de
verzekering,
dat de levende God en Zijn kennis eenige en uitsluitende
levensvoorwaarden zijn. Ik herinner
o. a. aan de geschiedenis van zijn
besliste afkeering van de Oxford-beweging.

In zijn maatschappelijk optreden was het hetzelfde. Daarbij kwam
nu meer voorop te staan wat in den levenden God a. h. w. is inbegrepen:
Zijn ordinantiën. D. w. z. hij sjbrak van het dienen van den levenden
God als de oplossing voor de maatschappelijke moeilijkheden. Maar
meer middellijk gezegd ligt dit in erkenning en handhaving van die
grondslagen en verhoudingen, die in Christus als Hoofd der mensch-
heid voor de menschheid gegeven zijn. God en Zijn Koninkrijk heeft
Maurice nooit gescheiden. Ja, als wij gevaren bij Maurice zien, dan
zou dit er een van kunnen zijn, dat deze man van den levenden God
af en toe in zijn realisme bijna den levenden God aan Zijn Koninkrijk
zou verliezen, den Souverein maakt tot den eersten dienaar van Zijn
eigen Rijk!

De man, die spreekt „God is in het midden van ons" heeft zeker
recht gehoord te worden. Zoo ook gevoelen wij het
heilige element
in Maurices stormloop tegen alles wat „godsdienst" heef, ook al is
daarin eenzijdigheid. Wij begrijpen in zijn mond, in zijn strijd, ook
voor onze dagen, die leuze zoo goed. Evenals wij het van harte toe-
juichen, dat zijn profetische geest hem drong het overal uit te spreken
en te doen gevoelen, dat Gods Koninkrijk het eerste is, Zijn eer gaat
boven alles; dat er van geen behoud kan sprake zijn, waar niet is
verheerlijking van Zijn Naam, en dat niet der ziel onze roeping

is, maar haar te verliezen om Christus\' wil.

Ik wil niet ontkemien, dat Maurice ook in de uitwerking hiervan
eenigszins eenzijdig is. Wij zullen daar nog op wijzen. Eenzijdigheid,
of liever onvolledigheid, ligt feitelijk reeds hierin opgesloten, dat wij
Maurice bovenal als „profeet" waardeerden. M. I. wordt Maurice in

-ocr page 272-

— 268 —

zijn bestrijding van „Godsdienst", van het streven naar „behoud der
ziel", enz,, ook wel beheerscht door zijn tegenstelling tegen de
Evangelicals en heeft hij stellig het positieve element bij hen te weinig
recht laten wedervaren. Dat was tegen zijn eigen stelregel in, dat
men het positieve moest zoeken in elk stelsel, omdat er altijd iets
positiefs in is, dat waar is, om daarna het negatieve, dat de ver-
schillende stelsels
stelsels deed worden, uit te zuiveren. Het anti-
Evangelical zijn doet af en toe zijn invloed gelden. Als vanzelf komen wij
nu tot Maurices geheel van beginselen, zijn Theologie, enz. Wat is
het eigenlijke, dat hij ons hierin geeft?

Er zijn gegevens, die ons doen denken aan de Alexandrijnsche Theo-
logie, in zijn beschouwing van het werk van den Logos vóór Christus\'
verschijning op aarde. Men kan Origenesme in hem vinden; maar wij
wezen reeds aan, dat een leer van de ir^a^T-fi/^TT-A: ^r^j- TT^\'^n^^
in den trant, waarin wij die bij Origeues vinden, bij hem niet voor-
komt. Maurices „stelsel" is op andere leest geschoeid. Met Tertullianus
heeft Maurice niet veel op; dat laat zich begrijpen. Ik zou, wanneer
wij nu eenmaal in deze vergelijkingen blijven, eerder zeggen, dat
Maurice zeer veel heeft van de Klein-Aziatische beschouwingen. Naar
ik meen, is dit in zijn Christologie niet moeilijk aan te wijzen \').

Maar wij moeten van deze vergelijkingen niet te veel verwachten.
Zij brengen ons toch nooit volkomen tot Maurice. Veeleer hebben
wij allereerst te noemen zijn
realisme. Zijn beoordelaars spreken
telkens van
Platonisch realisme. Nu is ontegenzeggelijk Plato\'s denk-
trant op Maurice van invloed geweest, of in elk geval was Maurices
denkwijze. Platonisch getint. Maar veel liever spreek ik bij Maurice
van een
Bijbelsch-reaWsmQ. Want ten slotte is het toch de wereld van
den Bijbel, die de wereld van Maurices realia vormt. Het dualisme
is bij Maurice ethisch. Hij is Israëliet, geen Griek.

Ik erken, dat er in sommige zijner voorstellingen, bv. over de
Scheppingsgeschiedenis■■\'), iets van Neo-Platonisme ligt. Maarm. i. zijn
in het geheel van Maurices werken, in het geheel van zijn opzet,
deze elementen weinig integreerend. Maurice spreekt daar bovendien
niet om zijn beginselen vrijuit in het licht te stellen, maar om de
bezwaren, die de Scheppingsgeschiedenis schijnen aan te kleven, zoo-
veel mogelijk te ondervangen. En dat stelt wat hij in dit verband
zegt toch wel in een ander licht. Maar wat tegenover het Platonisme
geldt, is in dubbele mate van waarde tegenover het Neo-Platonisme:
Maurice leeft daarvoor veel te zeer in een ethisch dualisme; God is

\') Loofs. Dogmongoscliichto, Ue Auflage S 9;5 fT.
\') Patkiahch.s a.su Lawüiverh.

-ocr page 273-

— 269 —

hem zoo sterk Persoon, Wil; zijn historische en kosmische zin een
zoo machtige factor.

In dit teeken staat nu eigenlijk al wat hij geschreven, gesproken,
gewerkt heeft.

Onderscheiden wij een Calvinistische en een Luthersche lijn,
dan moeten wij zeggen, dat Maurice zich beweegt op de Calvinistische,
inzoover bij hem de eere Gods het eerste is. Bovendien heeft hij een
sterk Theokratisch besef. Maar eigenlijk is het bij Maurice nog meer
het
Koninkrijk Gods, dan de eere Gods. Er kan geen scheiding zijn
tusschen God en Zijn Koninkrijk. Vragen wij: wat is Gods wil? —
dan moet het antwoord steeds zijn: Hij wil Zijn Koninkrijk. Waaruit
dit volgt, dat God niet in de eerste plaats moet gezegd worden te
willen of niet te willen behoud van individuen. Maar: Zijn Koninkrijk;
en dat is leven, behoud, ook voor den mensch, die er zijn plaats
inneemt. En hieruit volgt tevens, dat Maurice protest aanteekent tegen
het spreken van den Souvereinen Wil Qods, wanneer daarmee bedoeld
wordt willekeur Gods. Neen, God kan niet anders willen dan Zijn
heiligen Wil ten leven. Zijn Koninkrijk. Daarin, in dat Koninkrijk, is
Zijn eer. Zoo zouden wij knnnen spreken van een ethisch Calvinisme.

Maurice poogt de scheiding te erkennen en aan te wijzen, die
waarlijk absoluut is: hij ziet die niet in de scheiding tusschen Secte
en Wereld of geloovigen en ongeloovigen, maar in Kerk (en die
omvat de „constitution" Gods; zij is de wereld met God) en Wereld
(d. i. de Kerk zonder God). Een scheiding, die gegrond is op een
ethische tegenstelling. Maurice wil ook juist in het leven niet van
een absolute scheiding spreken, dan alleen waar hij een
ethisch moment
daarin kan aanwijzen — goed eu kwaad. En van God moet dan ook
al het goede en uitsluitend het goede komen, wil men een ware
tegenstelling in de wereld kuinien vasthouden.

De waarheid is een Persoon, een Wil. Zoo draagt dus waarheid
altijd een ethisch karakter.

In zijn strijd met Mansel bestrijdt Maurice eigenlijk niet de stelling
„finitum non capax infiniti". De kracht van zijn pleidooi is gebaseerd
op het wezen der waarheid. Men kan de absolute waarheid niet maar
tot het „infinitum" rekenen en daarom onkenbaar verklaren. Neen,
zij is ethisch van aard: „Ik ben de waarheid" zegt Jezus.

Natinirlijk kan nu Maurice de sfeer van den godsdienst niet zien
in „gevoel" of „verstand", maar in den „wil". Deze wil is het cen-
trale in God en in den mensch. Hij is het eigenlijke „Ik" in den mensch.

Wedergeboorte is dan het eigenlijk Goddelijke moment in hef
leven, „Geloof" wordt eenigszins intellectualistisch het erkennen
van de Goddelijke wereld: het wordt vooral gezien in zijn objectieve,

-ocr page 274-

— 270 —

niet in zijn subjectieve zijde. Eensdeels is dit te verklaren uit Maurices
oppositie tegen de Evangelicals, tegenover v*/ie hij er altijd den nadruk
op legde, dat geloof niet is
scheppend maar ontvangend. Zoo alleen
kon Maurice ook bestrijden den grond van alle Sectarisme en Evan-
gelical dwaling, alsof het bestaan van den „geloovige", en de wereld
waarin de „geloovige" wordt ingeleid, niet eigenlijk is het waarachtige,
algemeen menschelijke bestaan en de eenig ware wereld Gods voor
heel de menschheid. Ook wilde Maurice de gedachte bestrijden, alsof
„zaligheid" iets specifieks zou zijn voor den godsdienstige en iets,
dat men door geloof zou kunnen bezitten in zekeren zin als een
grootheid
biiiten of naast God. Neen, alleen in God is zaligheid; en
deze is voor allen, voorzoover zij in God zijn.

Alles is bij Maurice „verhouding". Zoozeer dat een absoluut begin
en eindpunt ons telkens ontgaat. Zoo vooral in de verhouding van
God en mensch. Dit is vanzelf met het „ethische" karakter gegeven.
Ik wees daarop reeds bij den strijd over „eternal", waar wij een
formuleering van Maurices uitspraak gaven, die hierop wees. Wij
kunnen dit gebrek bij Maurice betreuren. Maar hoeveel gevaar ligt
er anderzijds ook weer in, om een vast punt in dezen door logische
redeneering of op andere wijze te decreteeren. Maurice was er van
doordrongen, dat alles „exit in mysterium!"

Het ethische ligt in de verhouding van Persoon tot persoon.

I Maar Maurice spreekt steeds van God en Zijn Koninkrijk, of ook
wel „Constitution", hetgeen ik door „ordinantiën" weergaf. Daarin
nu ligt een krachtige tegenweer tegen een
verarming van het ethische.
Evenzeer is zijn vooropstellen van Gods eer een groote kracht tegen
vervloeiing van het ethische in het subjectieve. Nu wordt immers God
als Schepper gehuldigd en God niet alleen beperkt tot Zijn verhouding

1 tegenover den mensch. Maar de ruimte van het kosmische wordt
gehandhaafd voor Gods aangezicht. Ook hierin ligt een verweer tegen
alles wat naar sectarisme zweemt. Ik wijs liierbij o.a. op Maurices
gedachten over opvoeding en op zijn Ethiek. Ook op zijn opvatting
van wetenschap en waarheid, enz., waar hij overal de onderscheiding
van „religieuze" en „niet-religieuze" waarheid, enz. verwerpt.

Ongetwijfeld is in zijn Theologie de Christologie het centrale.
Maar deze Christologie is feitelijk tegelijk tevens Theologie (in den
zin van kennisse Gods) en Kosmologie. Want Christus wordt gezien
als Koning, en dat wel nader in dezen zin, dat Hij is de Gezalfde
des Heeren, in Wien Gods volheid is; en tegelijk Hoofd der mensch-
heid, of eigenlijk van heel de schepping. De Incarnatie in volheid
naar alle zijden gewaardeerd, dat is de „great charm" van Maurices
Theologie. En dan deze Incarnatie gezien niet in het licht van een

-ocr page 275-

271

gevallen menschheid, waarvoor een offer noodig is, opdat zij, die het
aannemen door geloof, behouden worden. Neen, Incarnatie is „verzoening"
d.w.z. voor Maurice vooral „vereeniging" van God en mensch; een open-
baring aan de menschheid en aan de wereld van haar Hoofd, in Wien zij
hun bestand hebben. Het offer is de overgave aan den Vader: „Zie, Ik
kom om Uwen wil te doen". Ik zeg dit onder verwijzing naar het voor-
gaande, waar ik aanwees, dat voor Maurice het/ezV der verzoening het
eerste is, en dat er in die verzoening volgens zijn eigen erkenning, nog
veel meer lag, dan hij er in kon zien. Maar wat hij zelf er in ziet en ten volle
waardeeren kan, is het hier genoemde, benevens de openbaring van den
absoluut goeden wil Gods. Want „Wie Mij ziet, ziet den Vader".

Nu kunnen wij het ten volle begrijpen, dat Maurice niet kon
erkennen een absolute scheiding tusschen geloovigen en ongeloovigen.

Allen zijn kinderen Gods — in Christus namelijk.

Maar de scheiding loopt tusschen het in God of in Christus zijn !
— en niet in Hem zijn. Daarbij komt dus ter sprake gradatie: een |
meer of nn\'nder in Christus zijn en naar gelang daarvan zijn bestemming \'
bereiken.

Zoo kunnen wij nu gevoelen, dat opvoeding bij Maurice boven
alles ging, boven redding. Evangelisatie. Die opvoeding werkt op
de lijn der ware scheiding en anticipeert niet op de werkelijke scheiding.

Daarnaast staat iets anders: de geschiedenis. Deze beslaat een
groote plaats bij Maurice, juist ook omdat hij zeer
makrokosmisch
gezind is. Gelijk opvoeding het werk Gods in den mensch is, is de
geschiedenis eigenlijk de geschiedenis van Gods openbaring aan- cn
vooral opvoeding van de menschheid.

Gelijk „opvoeding" komt in plaats van „redding" in den specifiek
godsdienstigen zin, zoo is de
geschiedenis eigenlijk het eenig mogelijke
systeem, het systeem Gods.

Ik zeg dit weer met eenige restrictie. Maurice zal de eerste zijn
om te zeggen, dat hij
niet de heele volheid geeft. Hij zal niet ontkennen
den beslisten overgang van den dood in het leven. Maar toch is het
dan dikwijls de overgang tot de
kennis van het Leven. Ik noemde nu, |
wat er in Maurice tot zijn recht komt, wat Maurice eigenlijk geeft.

In Christus ligt nu de overwinning van Sectarismeqw Imperialisme.

Van het Sectarisme: want Hij is de Middelaar tusschen Qod en
Zijn Schepping — niet tusschen God en een kring. Eu tevens van
het Imperialisme: want Hij is de handhaver van de ordeningen Gods,
van het ware familie- en volksbestaan en het menschzijn. Noch
Babel, noch Caesar, noch eenige andere „imperialistische" macht kan
het rijke, volle leven willen verpletteren, of Christus zal blijken
de
Koning te zijn en den tyran doen vallen, de menschheid verlossend

-ocr page 276-

— 272 —

van zijn druk. Ciiristus waarborgt een universeele en tegelijk geestelijke
maatschappij.

Dat Maurice de Christologie niet plaatst in het uitsluitend licht
van wat men de specifieke „heilsgeschiedenis" noemt, stelt hem in
de gelegenheid veel in het N. T. — ik denk vooral aan de wonder-
verhalen — recht te laten wedervaren, terwijl deze juist op die speci-
fieke heilslijn dikwijls bezwaar geven of althans slechts bijkomstig zijn.
Wij zouden zeker ook bij Maurice van heilsgeschiedenis kunnen spreken,
mits wij dan maar dachten aan de vervulling van de
Israelictischc
verwachting daaromtrent, aan het Messimnsche heil, dat ook sterk
kosmisch is. Hier geeft Maurice iets, dat een mensch die het tot zich
liet komen, niet licht loslaat, ook al zal hij in nog zooveel punten van
hem verschillen. Zoo gaat het trouwens ook met zijn behandeling van
het O. T.: de sfeer van gedachten in zijn werken ten dezen neergelegd
laat ons niet los.

Wij krijgen hier vergezichten, waar niet ons persoonlijk komen
in den hemel, maar het nieuwe Jeruzalem en de nieuwe hemel en
de nieuwe aarde het verschiet vormen. En dat is toch ook volkomen
Bijbelsch.

Het kosmische. en soteriologische zijn hier vereenigd, men kan
soms zeggen: samengesmolten.

De volheid Gods in Christus. Die „volheid van God", den
Schepper, is een macht tegenover alle verarming der Christologie in
piëtisme en methodisme. Eveneens tegen
elk streven, om Christus
naar persoonlijke behoeften of ervaringen Zijn plaats aan te wijzen,
en te vergeten, dat ook in Christus de verheerlijking Gods het eerste
is. Maar — leggen wij nog eens bijzonder dezen nadruk „volheid
van
Ood" — dan hebben wij tevens een protest tegen de gedachte,
alsof wij ons God anders moeten denken dan Christus, alsof Christus
bv. enkel liefde zou zijn, God niet. In dit verband nu ligt een verzet
van Maurice tegenover het Evangelicalisnie, dat evenwel niet vol-
komen zuiver is, omdat hij het Evangelicalisme uiet in zijn zuiverheid
ziet, noch ook den persoonlijken factor voldoende tot zijn recht
doet komen. Wij wezen hierop reeds.

Christus is de Middelaar tusschen God in Zijn volheid en de
kosmos in zijn volheid. In Christus is heel het leven van den kosmos
gegrond en het vindt in Hem een Beschermer, die het tevens tot
heerlijkheid leidt.

Op die wijze nu kan Christus een plaats innemen — als wij het
zoo mogen uitdrukken — in het „wereld-leven" (in bouam partem).

De wereld van het wonder door Christus gewerkt, b,v. in genezing,
vormt niet een uitzondering op elke „gewone" genezing. Neen, in

-ocr page 277-

— 273 —

deze wonderen doet Christus zich icennen als dc geneesmeester, aan
Wien elke genezing te danken is. Gezin, natie, de universeele maat-
schappij, zij staan alle met Christus in betrekking, ja uit Hem hebben
zij hun kracht. Uit Hem is al wat daarin goed kan genoemd worden,
wat hen in waarheid doet groeien en bloeien.

JVlaar verder heeft JVlaurice ook plaats voor de wetenschap. Immers
zij moet ten doel hebben geen systeem, maar waarheid te zoeken.
En al wat waar is, is uit God, ja elke ontdekking van waarheid is
een openbaring Gods te noemen.

Nu heeft JVlaurice dit wel in het algemeen gesteld. JVlaar de toe-
passing op verschillend gebied ontbreekt. Zoo o. a. op dat der physio-
logie. JVlaurice heeft de moeilijkheden hieraan verbonden nooit recht
uitgewerkt. Hij bleef bij het algemeene.

Van God komt al wat waar en goed is; God is het inbegrip
van al het ware en goede.

Zoo kan de Theologie niet komen in conflict met het rijke leven
van den kosmos en al wat deze geeft en daarin gespeurd wordt. Neen,
de Theologie vormt de kroon — en tevens de grondslag van alles.
Zij leert de waarheid vast te houden tegenover systeemmakerij; zij
leert onbevooroordeeld te zien; zij leert niet sectarisch-philosofiscli,
of sectarisch-dogmatisch te zijn, niet vooropgezette ideeen te huldigen,
maar de waarheid te zien en te erkennen.

De Theologie put evenwel voor den inhoud van de kennisse
Gods toch vooral uit de Heilige Schrift. Er zou dus mogelijk kunnen
zijn een conflict tusschen dien inhoud aan de H. Schrift ontleend en
dien, welken de wetenschap ons aan de hand doet. Deze moeilijkheid zag
JVlaurice onder de oogen. Hij heeft haar in „The Claims of the Bible
and Science" behandeld. Juist door de verschillende aanspraken, die
beide maken, in het licht te stellen, heeft hij deze kwestie trachten
op te lossen. Zoo zouden Bijbel en Theologie eenerzijds, cn wetenschap
anderzijds broederlijk naast elkaar kunnen voortleven, mits elk haar
eigen plaats kende. In de practijk krijgt men dan bij JMaurice telkens een
beperking van den Bijbel tot het „wezenlijke", waarom het den Bijbel
te doen is. JVlaar ik geloof niet, dat JVlaurice zelf ooit het gevoel heeft
geh<id hiermee klaar te zijn.

In het maatschappelijk leven was Christus dus ook overal tegen-
woordig. Het Christendom heeft dus niet alleen te maken met hen,
die krachtens persoonlijke belijdenis Christenen zijn. Neen, van Christus
is alle recht, waarheid, vrede, samenwerking, broederschap op maat-
schappelijk gebied. Zoo heeft Christus Zijn beteekenis ook hier. Immers,
de kwestie is niet allereerst, of de individuen al of niet belijden in
Christus te zijn. Het komt er nu maar op aan, dat het Koninkrijk van

10

-ocr page 278-

— 274 —

Christus meer en meer in allen en alles tot macht i<ome, zoodat al
wat tegen Christus is voor Hem wijkt.

Het was nu de Kerk, in haar diametraal verschil met Secte en
Imperium, in welke JVlaurice zag de draagster van al deze getuigenissen
en idealen.

Wij moeten zeggen, dat JVlaurice door en door makrokosmisch is.
En dat is nu juist m. i. het grootste gebrek, dat de
mikrokosmos, ik
bedoel de enkele mensch, zoo weinig tot zijn recht komt, juist als
mikrokosmos. Hij is een Ik, zeker, maar dit Ik is toch substraat van
allerlei krachten en machten in hem en daaraan ten nauwste verbonden.
De mensch is verder niet alleen willend, maar ook denkend, gevoelend.
Er zijn duizenden bewegingen in zijn binnenste; hij groeit, hij ont-
plooit zich: hij heeft een eigenaardig karakter, dat hem van alle anderen
onderscheidt.

Nu stelt JVlaurice zeer weinig in het licht, dat wat van de werking
van Christus in de makrokosmos geldt, in zekeren zin ook toepasselijk
is op elk individu. Elk individu is niet maar een onderdeel van die groote
wereld, maar is in zichzelf een mikrokosmos, een wereld op zichzelf.

Zeker, ook hier komt JVlaurice m. i. een groote eer toe. Ik wil
daar nadrukkelijk op wijzen. Hij heeft er altijd den nadruk op gelegd,
dat niet de individu met zijn eischen en opvatting van zaligheid het
centrum mag zijn. Tegen dergelijk subjectivisme, zoowel als tegen
alle individualisme keert hij zich. Het leven van den individu moet
opgeheven worden tot de Goddelijke sfeer, waarin elk voor zich leert
bidden
„Uw Naam worde geheiligd. Uw Koninkrijk kome. Uw wil
geschiede".

In het Koninkrijk ligt de zaligheid ook voor den enkele. Zeker,
deze stem was en is noodig. Wie dit oprecht bidt, kent toch ook
zeker „persoonlijk" leven.

JVlaar toch meen ik, dat een voorbijzien van de beteekenis van
^ het individueele langs de heele lijn van zijn beschouwingen het
^ groote gebrek blijft. Ook al zien wij niet voorbij, dat hij zich tot
een andere getuigenis geroepen achtte, als Theoloog — of nog meer alge-
meen : in zijn denken, spreken en schrijven kleeft hem dit euvel toch aan.

Zoo ontbreekt de subjectieve factor, waar van waarheid sprake
is. Het intermediair van het persoonlijk waarnemen, voelen, denken
wordt uit het oog verloren. Daarmede wordt tevens de moeilijkheid,
die in al deze dingen ligt opgesloten, niet bevredigend behandeld.

Op die wijze ziet hij verder voorbij de beteekenis der zonde als
inhaerent in den individu. Hij waardeert ook niet voldoende het
schuld-karakter der zonde. JVlen begrijpt: ik denk er geen oogenblik

-ocr page 279-

— 275 —

aan Maurice liiervan in zijn persoonlijk leven te beschuldigen. Maar
ook wat er van zonde en vergeving voornamelijk gewaardeerd wordt,
is hun karakter van scheiding van en vereeniging met God. Soterio-
logisch zouden wij heel het werk van Christus wel kunnen noemen,
maar dan kosmisch-soteriologisch. De mensch wordt dan te veel
gezien zonder eigen levenscentrum. Christus werkt op hem in ongeveer
als op de golven, die Hij door Zijn machtswoord stilde. Voor
het innerlijk proces in den individu als een geheel van krachten en :
werkingen is weinig plaats in zijn Theologie.

Het is begrijpelijk, dat Maurice op deze zelfde lijn de beteekenis
van het geloof voor den individu niet hoog genoeg aanslaat. Hij ziet
te veel het werk Gods enkel als een scheiding maken tusschen licht
en duister overal, ook in den mensch, om op den voorgrond te kunnen
stellen, dat geloof een radicale omkeering is. Op die wijze is er ook
weinig waardeering voor „Godsdienst". Immers deze vertegenwoordigt
de meer subjectieve, innerlijke zijde. En God werkt in Christus op
den mensch in hoofdzaak in door
openbaring. Zoo dringt de evidentie
Gods den mensch tot geloof, zien, erkennen. Daarin ligt weer hel
sterk „profetische" element, dat wij overal bij Maurice weervinden.
Het „omniddellijke", dat hem overal kenmerkt, is ook hier te vinden.

Tevens is zeker ook voor een deel de oppositie tegen de Evange-
licals schuld, dat hij het „geloof" zoo weim\'g in zijn vollen omvang
gewaardeerd heeft. Hij achtte het juist noodig in hoofdzaak van
andere dingen te spreken. Zeker ontbreekt er in de voorstelling van
God bij Maurice iets: het recht. Maar toch eigenlijk moeten wij het
zoo zeggen: hij erkent dit wel, al stelt hij het niet altijd zoozeer op
den voorgrond. Maar hij doet hel vooral zien in Gods verhouding
tot den makrokosinos. Maar tegenover elk individu op zichzelf komt
dit niet sterk uit. Trouwens, Maurices streven is telkens de ellende,
den ondergang, enz., vooral ook als organisch gevolg van zonde te
doen kennen, niet zoozeer als straf in juridischen zin. Dit alles is
zeer begrijpelijk, wanneer wij in aanmerking nemen het sterke —
niet uitsluitende — gevoel voor de
opvoeding Gods.

Bij Maurices beschouwing over de Kerk zagen wij ook, dat hier
geen sprake was van de „demokratische" zijde der Kerk. Zij is geen
vergadering van alle ware geloovigen. Natuurlijk moet dit op grond
van het voorgaande uitgesloten zijn. Maurice zag door het nadruk
leggen op persoonlijk geloof den vloek van het Protestantisme, het
Sectarisme, ontstaan. Daartegenover moest de Kerk ini eenheid waar-
borgen. Maar — is er wel ooit ware eenheid, die niet is door geloof?
Ligt de eenheid in het menschzijn op zichzelf, dan moeten wij zeggen,
dat die eenheid (ot een nn\'uinuun gereduceerd wordt. Maurice zegt

ï

-ocr page 280-

— 276 -

evenwel: eenheid in Christus. Maar Jcan die — hier op aarde — ooit
buiten geloof gerealiseerd worden? Is niet dat geloof, dat de diepste
kloven brengt, tegelijk toch de sterkste band van eenheid ? Natuurlijk,
Maurice spreekt hier weer realistisch. Maar is dit niet een van de
bezwaren, die tegen dit realisme zijn in te brengen?

Maurice heeft vooral de realistische en sociale zijde van het
Koninkrijk Gods gewaardeerd. De andere factoren hebben niet die
plaats, die hun toekomt. Zoo is er onvolledigheid. iVlaar niet alleen
dat. Hij miskent ook dikwijls waarheden of de draagwijdte van
waarheden, wier gemis wij telkens bij hem opmerken.

Al wat waar en goed is, is „Christelijk". Dit werd toegepast op
het terrein van wetenschap en het leven in zijn ruimsten omvang.
Dezelfde gedachten vinden wij neergelegd in de Christelijk-Sociale
beweging: samenwerking
is Christelijk, enz. Voorzoover Maurice in
deze beweging het ontbindend individualisme bestreed en hij uitgaat
van de gedachte, dat afgezien van persoonlijke belijdenis van Christus,
de ordinantiën Gods beteekenis hebben voor het menschelijk leven,
heeft hij onze volle sympathie. Maar zijn uitwisschen van de grenzen
tusschen de „gemeene gratie" en de genade, die alleen in het geloof
vervuld wordt, heeft groote gevaren. Hij heeft zich niet in hoofdzaak
hieraan bezondigd, dat hij Christus om zoo te zeggen nivelleerde tot
op het vlak van de gemeene gratie. Neen, zijn begeeren was heel het
menschenleven in Christus te omvatten en te verheffen. Maar, reeds
in de practijk bleek het, het is een groot gevaar, om als „Christelijk"
te gaan waardeeren buiten het persoonlijk leven om, los van per-
soonlijke motieven en van een persoonlijk milieu. Wij wezen het aan
in de bespreking van de Christelijk-Sociale beweging. Zoo geldt het
ook van de waarheid. Ja, waarheid is waarheid, en dus uit God. Maar
de wijze van
zien is toch ook een ontzaglijke factor. Waardeering
kan niet uitgesloten blijven; en deze neemt in het „Christelijke" toch
een groote plaats in.

Nu geeft Maurice ons geen geheel, waarin beide factoren, laat
ons zeggen het subjectieve en het objectieve, ten volle worden uit-
gewerkt. Wij hebben hiermee aangewezen het eigen terrein van
Maurice en zijn grenzen en tevens de gevaren, waaraan hij bloot-
staat, en waarin hij ook wel vervalt.

Op een geheel anderen grondslag heeft hij een strijd gevoerd,
niet ongelijk aan dien van Newman. D.w.z. evenals Newmanzaghij
het groote gevaar van het Evangelicalisme. Gelijk Newman heeft hij
tegenover hen de beteekenis der Kerk in haar objectieve gedaante
gehandhaafd. Doch dit op geheel anderen grondslag. Zeker had zijn
tijd behoefte aan zijn getuigenis in dezen. Zoowel zij, die door het

-ocr page 281-

— 277 —

Evangelicalisme niet bevredigd werden, omdat het hun te eng was,
als zij, die het te subjectivistisch en individualistisch vonden. En nog
afgezien van bewuste behoefte daaraan, voorzag zijn woord zeker in
een onbewuste behoefte.

Evenals NewmAn heeft JVlaurice het Katholieke element naar voren
gebracht tegenover het uitsluitend individualistisch Protestantsch bewust-
zijn. Tegenover het Rationalisme en Subjectivisme stond hij met
Newman, om daartegenover te handhaven het gezag. JVlaar „gezag" had
bij hem een geheel anderen klank.

Ook tegenover het subjectivisme en individualisme van het
Liberalisme keerde hij zich, juist als Newman. JVlaurice heeft dit laatste
ook op maatschappelijk terrein aangevallen.

Zoo is hij geweest een man van zijn tijd. In menig opzicht een
man van restauratie door het vooropbrengen van die dingen, welke
zijn tijd noodig had. En van herstel — in nieuwe vormen dikwijls
— van wat in de I8e eeuw was verloren gegaan. Daarin was hij op
zijn wijze een volgeling van Coleridge. Zoo trad hij dan vaak ook apo-
logetisch voor zijn \' Kerk en haar beginselen op. Hij getuigde ook
tegen de nieuw opkomende gevaren iu de denkwereld cn het maatschap-
pelijk leven.

Heeft hij veelszins eenzelfde werk gedaan als Newman, tenslotte
moeten wij dit er bij voegen: hij verschilde toch ook zoo diametraal
van dezen, dat wij hem ook weer kunnen beschouwen als een kampioen
tegen het Newmanisme. Waar Newman zeide: de Kerk en haar gezag
geven het eein\'ge houvast; en velen her- en derwaarts geslingerd in
de woelige wereld der geesten dit met vreugde aangrepen, heeft
JVlaurice verkondigd hetliouvast in den levenden God en Zijn Koninkrijk.
Eerst God en dan de Kerk, niet omgekeerd. In God is het gezag. Hij
nu)et als hoogste gezag gelden voor denken en zijn. JVlaar Gods gezag
is niet zoo, dat het, gelijk menig Kerkgezag, „een eind maakt" aan het
recht van persoonlijk denken en persoonlijke levensopvatting. God is
en geeft juist het bevrcdigeiul, vervullend antwoord op alle denken,
en Hij brengt alle zijn tot zijn ware, rijkste ontplooiing. Aan velen,
die het nergens konden vinden, heeft JVlaurice zoo een weg gewezen,
een gansch aiulercn dan Newman.

Hij is als Christen een lichte eu lichtende gestalte geweest. JVlaar
ook geeft hij een getuigeiu\'s in haar nobelsten vorm voor het objectieve,
realistische, katholieke en sociale in het Christendom, een getuigenis,
welke ieder, die haar aanhoort, door haar kracht en adel moet treffen.

19\'

-ocr page 282-

\' H

\'t
y

■■»Êi

. sliilkiiißifK^ i

-ocr page 283-

BIBLIOGRAFIE.

1825—1826.

The Metropolitan Quarterly Magazine. (Edited by F. D. Maurice and
C. S. Whitmore.)

No. I, pp. 9—24. John Milton\'s „Christian Doctrine".

No. 11, pp. 353—377. A supplementary Sheet to Bentham\'s „Book

of Fallacies".

No. I, pp. 1—8. No. 11, pp. 257—259. No. Ill, pp. 1 — 10. The
Age of Folly.

No. I, pp. 34—62. No. Ill, pp. 219—230. The new School of
Cockneyism.

No. Ill, pp. 31 -45. On Pastoral Poetry.
No. Ill, pp. 85—100. The Diary of Mr. Papster.

1827.

Westminster Review. October. Montgomery\'s „Pelican Island".

1828.

Westminster Review. Jaimary. Theobald Wolfe Tone\'s Memoirs.

The Athenaeum. Sketches of Contemporary Authors. Jan. 16. Jan. 23,
Mr. Jeffrey and the Edinburgh Review. Jan. 29, Mr. Southey.
Feb. 12, Mr.Cobbett. Feb. 19, Mr. Wordsworth. Feb. 22, Mr. Moore.
Feb. 29, Mr. Brougham. March 7, Percy Bysshe Shelley. March 11,
Sir Walter Scott. March 18, Sir James Mackintosh. March 28, Maria
Edgeworth. April 8, Lord Byron. June 18, James Mill. July 30.
Mr. Crabbe. Review of S. L. Blanchard\'s „Lyric Offerings".

The London Literary Chroniele. (F. D. Maurice editor). Aug. 6, Review
of T. Davies\' „Estimation of the Human Mind". Aug. 13, Review
of Hare\'s „Guesses at Truth". Aug. 27, Intellectual Arithmellc.
The Hamiltonian System. Sept. 3, Review of M. Ancey on Infant
Education. Sept. 24, Oct. 1, Lord Byron\'s Monument. Oct. 15,
The London University and King\'s College. Nov. 5, Spanish and
Italian Refugees. Nov. 26, The Spanish Exiles. Dec. 3, 17, The
Universities of Europe and America. Dec. 24, Mr. De Quincey

-ocr page 284-

— 280 —

and the London University. Dec. 31, Review of Hare\'s „Children
of Light".

1829.

Lardner\'s Biographies. Contributions to-

1834.

Eustace Conway, or, the Brother and Sister. A Novel. 3 vols. Richard
Bentley.

1835.

Subscription no Bondage. J. H. Parker.

1837—1838.

Letters to a Member of the Society of Friends. W. Darton & Sou.

Published in 12 parts, commencing Jan. 1837.
The I(_ingdom of Christ-, or, Hints on the Principles, Ordinances, and
Constitution of the Catholic Church. 3 vols. 1827—1828. Darton&
Clark. (Dit is de complete uitgave van bovengenoemde „Letters").
2e druk 1842. 3e (Macmillan) 1883. 4e (id.) 1891. En in Every
man\'s Library, 1906.

The Responsibilities of Medical Students. A Sermon preached in the
Chapel of Guy\'s Hospital on March 4. Darton & Clark. (Later
opgenomen in „Christmas Day".)

1839.

Has the Church, or the State, the Power to Educate the Nation?
6 Lectures, delivered June and July 1839. j. G. & F. Rivington.

The Educational Magazine and Journal of Scholastic Literature. —
Dec. Joint-Editor. Verschillende bijdragen.

The Educational Magazine. New Series. Zelfde als boven, nieuwe
titel, sinds Dec. \'39.

Encyclopaedia MetropoUtana. Bijdragen over Philosofie, grondslag van
zijn „Moral and Metaphysical Philosophy"-.

1840.

*

Encyclopaedia MetropoUtana. Zie boven.

The Educational Magazine, New Series. F. D. Maurice editor. 2 vols.
Zie boven.

-ocr page 285-

— 281 —

1841.

Reasons for not joining a Party in the Church. A Letter to the Ven.
Samuel Wilberforce. J. Q. F. & J. Rivington.

1842.

Three Letters to the Rev. W. Palmer, on the name „Protestant", on
the seemingly ambiguous character of the English Church; and
on the Bishopric at Jerusalem. With an Appendix. G. Rivington & Co.

Id. The 2 nd. edition to which are added some further remarks on
German Protestantism, enz. John W. Parker.

1843.

Christmas Day, and other Sermons. J. W. Parker. 2e druk (Mac-
milllan) 1892.

On Right and Wrong Methods of Supporting Protestantism. A Letter
to Lord Ashley, respecting a certain proposed measure for stifling
the expression of opinion in the University of Oxford. J. W.
Parker.

1844.

Introduction lo Wm. Law\'s „Remarks on Mandevilles Fable of the
Bees". D. Ot A. Macmillan.

1845.

The New Statute and Mr. Ward. A Letter to a Non-Resident Member
of Convocation. J. H. Parker.

Thoughts on the Rule of Conscientious Subscription, on the Purpose
of the Thirty-nine Articles, and on Our Present Perils from the
Roman System; in a second Letter to a Non-Rcsident Member
of Convocation. J. H. Parker.

Who are with Christ, and who against Him? A Sermon preached In
the Temple Church on the third Smulay in Lent 1844 (Practical
Sermons Part. IV).

A Few Words on the New Irish Colleges, by Nemo. Moulston and
Stoneman.

1846.

The Epistle to the Hebrews-, being the substance of Three Lectures
delivered in the chapel of the Honourable Society of Lincoln\'s Inn,

-ocr page 286-

— 282 —

on the Foundation of Bishop Warburton. With a Preface con-
taining a Review of Mr. Newmans „Theory of Development".
J. W. Parker.

The Education Question in 1847. A Letter addressed to the Editor of
the English Journal of Education. George Bell.

The Prophet Eliah. A Sermon (Practical Sermons. Part. XVIII).

1847

The Religions of the World-, and their relations to Christianity; being
the (8) Boyle Lectures for 1846. J. W. Parker. 2e druk 1849.
3e (Macmillan) 1852, 4e 1861, 5e 1877, 6e Anno?

Thoughts on the Duty of a Protestant in the Present Oxford
Election.
A Letter to a London Clergyman. J. W. Parker.

A Letter on the Attempt to defeat the Nomination of Dr. Hampden,
(to Rev. A. P. Stanley). W. Pickering.

Moral and Metaphysical Philosophy. In de „Encyclopaedia of Mental
Philosophy", pp. 545—674.

1848.

The Lord\'s Prayer. Nine Sermons preached in the Chapel of Lincoln\'s
Inn, during February, March and April. J. W. Parker.
2e druk 1849, 3e 1851, 4e (Macmillan) 1861, 5e (met Prayer Book)
1880; 6e (idem) 1893, 7e (idem) 1902.

Politics for the People, (edited by F. D. Maurice and J. M. Ludlow).
17 nummers en 2 supplementen, 16 Mei—29 Juli. J. W. Parker,
Prospectus, pp. 1, 2. Fraternity, pp. 2--5. Dialogues in the Penny
Boats, pp. 18-21, 81—83, 154—157. Liberty, pp. 49-53. Equality
pp. 97—100. Rough Notes of some Lectures on Modern History,
pp. 113—115. A Word on Emigration, pp. 137, 138. Recollections
and Confessions of William Milward, pp. 161 — 176, 257-272.
To the Reader, pp. 177, 178. Is there any Hope for Education in
England? pp. 193-196, 209-211, 234-239, 241-246. More last
Words, pp. 283, 284.

Queen\'s College, London, its Objects and Methods, k Lecture. Rivington.
(Herdrukt in „Introductory Lectures at Queen\'s College", 1849.)

Preface to Charles Kiugsley\'s „Saint\'s Tragedy". J. W. Parker.

-ocr page 287-

— 283 —

1849.

Letter to Arehdeacon J. C. tiare, (in Hare\'s Letter to the Editor of
the English Review.) J. W. Parl<er.

Introductory Lectures delivered at Queen\'s College, London, by
Maurice, Kingsley and others.
No. 1. Queen\'s College; its Objects and Method.
No. XII. On Theology en pp. 346—352, Address at the End of
the First Term.

The Prayer Book considered especially in reference to the Romish
system. 19 Sermons preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn.
2e druk 1852, zie verder 1848 The Lord\'s Prayer.

Is a Decision of the Privy Council a reason for secession, or for
retiring into Lay Communion?
A Letter to a Clergyman of the
Evangelical School. By another Clergyman. George Bell.

Introductory Lecture delivered at the Opening of the Metropolitan
Evening Classes for Young Men. J. W. Parker.

1850.

Queen\'s College, London. A Letter to the Right Hon. and Rev. the
Lord Bishop of London. J. W. Parker.

Tracts on Christian Socialism. I. Dialogue between Somebody (a
person of respectability) and nobody (the writer). III. What
Christian Socialism has to do with the Question at present agita-
ting the Church. VIL A Dialogue between A & B, two Clergy-
men, on the Doctrine of Circumstances as it affects Priests and
People.

Tracts by Christian Socialists. I. On English History, by a Clergyman.

Moral and Metaphysical Philosophy. Part I. Ancient Philosophy, anterior
to the time of Christ. 2nd. Ed. Revised. J. Griffin & Co.

The Church a Family. 12 Sermons on the Occasional Services of the
Prayer Book, preached in Lincoln\'s Inn Chapel. J. W. Parker.

1850—1851.

The Christian Socialist, A Journal of Association (Edited by J. M.
Ludlow.) 2 vols. Nov. \'50—Dec. 51. Correspondence on Education
between a Member of Parliament and a Clergyman. Vol I, pp.
21, 33, 40, 75, 86, 106, 138, 146. To our Friends of „La Répu-
blique", p. 41. The Guardian and Christian Socialism, pp. 161.

-ocr page 288-

— 284 —

178. The Experiences of Thomas Bradfoot, Schoolmaster, pp. 207,
223, 239, 247, 263, 279. The Times and Socialism, p. 217.
The Author of Yeast and the Guardian, p. 257. Mr. Maurice\'s
Reply to the Congratulation of the Central Board, Vol II. p. 65.

1851.

Reasons for Cooperation, a Lecture, delivered at the Office for
Promoting Working Men\'s Associations Dec. 11, 1850. To which
is added
God and Mammon, a Sermon. J. W. Parker.

On the Reformation of Society, and How all classes may contribute
to it. A Lecture delivered in the Town Hall of Southampton.
Southampton, Forbes and Knibb.

The Old Testament. 19 Sermons on the First Lessons for the Sundays
from Septuagesima Sunday to the 3 rd. Sunday after Trinity,
preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn. J. W. Parker.
2e druk (Macmillan; getiteld
Patriarchs and Lawgivers) 1855, 3e
1867, 4e 1877, 5e 1878, 6e Anno? 7e Anno?

1852.

The journal of Association. The Piesident\'s (i.e. F. D. Maurice\'s)
Lectures on Co-operation at the Greenwich Literary and Scien-
tific Institution, pp. 101, 106, 114.

1853.

The Prophets and Kings of the O. T. A Series of (27) Sermons
preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn. Macnu\'llaii & Co.
2e druk 1855, 3e 1871, 4e 1879, 5e Anno? 6e Anno?

Sermons on the Sabbath Day. On the Character of the Warrior. On
the Interpretation of History. Macmillan & Co.

Lying and-Truth, the Old Man and the New. A Sermon, preached in
the church of St. Bartholomew. J. Whitaker.

National Education. A Sermon, preached at St. Mark\'s College, Chelsea,
J. W. Parker & Son.

Theological Essays (17). Macmillan & Co.

2e herziene druk 1853, 3e 1871, 4e 1881, 5e 1891.

Grounds for\'\' Laying before the Council of King\'s College, London,
Certain Statements contained in a recent publication, entitled
„Theological Essays", by the Rev. F. D. Maurice. By R. W. Jelf
D. D. (Hierin brieven van Maurice aan Dr. Jelf.) J. H. Parker.

-ocr page 289-

— 285 —

The Word „Eternal" and the punishment of the Wicked. A Letter to
the Rev. Dr. Jelf. Macmillan.

1854.

Moral and Metaphysical Philosophy. Part. 11. Philosophy of the first
Six Centuries. R. Griffin & Co.

Scheme of a College for Working Men.

Lectures on the Ecclesiastical History of the First and Second Cen-
turies.
Macmillan & Co.

The Unity of the New Testament. A Synopsis of the first three Gospels,
and on the Epistles of SS. James, Jude, Peter, and Paul. J. W.
Parker & Son.

2e druk (Macmillan) 2 vols. 1884, „printed from a copy revised
by Mr. Maurice".

The Doctrine of Sacrifice, deduced from the Scriptures. A Series of
Sermons, with a dedicatory letter to the Y. M. C. A. (published
separately „Charges of Heresy against Mr. Maurice", 1860) Mac-
millan. 2e druk 1879. 3e Anno?

1855.

Death and Life. A Sermon, preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn,

on March 25, 1855. In Memoriam C. B. Mansfield. Macmillan

& Co. (Ook opgenomen in lateren druk van „Christmas Day".)

Plan of a Female College for the help of the Rich and the Poor.
The substance of a Lecture delivered at the Working Men\'s
College. Macmillan & Co.
(Herdrukt in Lectures to Ladies, 1855).

Administrative Reform, and its Connexion with Working Men\'s
Colleges. An address. Macmillan & Co.

Lectures to Ladies on Practical Subjects. Macmillan & Co. Plan of
a Female College for the help of the Rich and the Poor. (Zie
boven), pp. 1—25. The College and the Hospital, pp. 26—52.
2e druk 1856. 4e 1857.

Learning and Working. Six Lectures delivered in Willis\' Rooms,
London, during Jnne and July 1854. In één band met
The Religion
of Rome,
and its Influence on Modern Civilisation. Four Lectures
delivered in the l^hilosophical Institute of Edinburgh," Dec. 1854.
Macmillan iV Co.

-ocr page 290-

- 286 -

The Sabbath Day. An address to the Members of the Working Men\'s
College on Sunday Excursions. R. Clay.

Sermons in the Chapel of Lincoln^s Inn. Issued to Subscribers only. Vol I.

Speech at the distribution of prizes in St. Mary\'s Medical School,
Thursday, May 1, 1856. In „Report of the Procedlngs" at the
distribution, enz.

1857.

The Eucharist. Five Sermons. J. E. Taylor. (Herdrukt in Vol. I van
de Sermons in the Chapel of L. 1.)

Milton considered as a Schoolmaster. A Lecture delivered at the
Royal Institution, Jan. 30, 1857. (Herdrukt in Friendship of
Books, 1873.)

The Worship of the Church, A Witness for the Redemption of the
World. A Sermon, to which is prefixed a letter to F. S. Williams,
Esq., in answer to a pamphlet entitled „Thoughts on the Doctrine
of Eternal Punishment with reference to the views of the Rev.
F. D. Maurice and the Neo-Platonists". Macmillan & Co.

The Epistles of St. John. A Series of lectures delivered at the W. Ms.
C. on Christian Ethics. Macmillan & Co.
2e druk 1867. 3e 1881. 4e 1885. 5e 1890. 6e 1893.

The Indian Crisis. Five Sermons. Macmillan & Co. (Herdrukt In Vol.
II van de Sermons In the Chapel of L. I.)

Sermons preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn. Vol. ILJ. E.Taylor.

The Gospel of Hope. A Sermon. J. E. Taylor. (Herdrukt in Sermons
in the Chapel of L. I. Vol. 111.)

Christmas Charities. A Sermon preached al Christ Church St. Mary-
lebone, 27 Dec. 1857. J. E. Taylor. (Herdrukt als boven.)

1858.

Sermons preached in Lincoln\'s Inn Chapel, 1857, 58, Vol. 111. J. E. Taylor.

Idem. 1858, Vol. IV.

Speech at the Working Men\'s College, Cambridge, March 26. In „Pro-
ceedings at a Meeting of the W. Ms. C." Cambridge, March 26,1858.

Sermon at St. Margaret\'s, Westminster, on Trinity Sunday. Rivington.

Preaching, a call to Worship. The Bible, a Revelation of the beginning
and end of Worship.
Two Sermons, (in „The Worship of God

-ocr page 291-

— 287 —

and Fellowship among Men". A Series of Sermons on Public
Worship at Christ Church, iVlarylebone).

1859.

Moral and Metaphysical Philosophy. Part. Ill, JVlediaeval Philosophy
from the 5th to the 14 th. Century. Griffin & Co.

Sermons preached in the Chapel of Lincoln\'s Inn. Vol. V, VI. (Her-
drukt iu 1861 in 3 series, elk 2 deelen. Smith, Elder. Nogmaals
herdrukt in „Collected Works," iu 6 deelen, bij Macmillan.)

The Working Men\'s College Magazine. Vol. I. Introductory Lecture
on the Studies of the W. Ms. C. at Manchester, pp. 28—35.
Lectures on The Studies of a College (Summary), pp. 69, 70.
Recruiting for a College, pp. 109, 110.

What is Revelation? A Series of Sermons on the Epiphany, to which
are added (9) Letters to a student of Theology on the Bampton
Lectures of Mr. Mansel. Macmillan & Co. (Deze preeken herdrukt
in „Sermons".)

War\\ How to prepare ourselves for it. A Sermon preached in the
Chapel of Lincoln\'s lun. Macmillan 6c Co.

Mr. Kingsley and the Saturday Review. Macmillans Magazine. Dec.
1859, pp. 116—119.

1860.

Sequel to the Inquiry „What is Revelation?" in a Series of (15) Letters
to a Friend; containing a reply to Mr. Mausel\'s „Examination of
the Rev. F. D. Maurice\'s Strictures on the Bampton Lectures of
1858". Macmillan & Co.

A Lecture at the Opening of the Lower Norwood Working Men\'s
Institute.
Jan. 2, I860. W. Kent & Co.

A Sermon preached to the 19 th. Middlesex Volunteer Rifle Corps,
at Christ Curch, Marylebone, on the Second Sunday in Advent.
Macmillan & Co.

Lord Macauly. Macnullan\'s Magazine. Febr. 1860. p|). 241—247.

On the Revision of the Prayer Book, and the Act of Uniformity.
Macnullan\'s Magazine. April 18C0. pp. 417—428.

The Working Men\'s College Magazine, Vol II. Jan.—Dec. 18t30. A
Letter to the Teacher of a Boxing Class on Prize Fighting, pp. 75—78.

-ocr page 292-

— 288 —

The Suffrage considered in reference to the Working Class and to
the Professional Class.
Macmillan\'s Magazine. June 1860.

Female School of Art. Mrs. Jameson. Macmillan\'s Magazine. Juli 1860.
pp. 227—235.

Review of J. A. Froude\'s „History of ^/z^/c/zfl?". Macmillan\'s Magazine.
Aug. 1860. pp. 276-284.

The Faith of the Liturgy, and the Doctrine of the 39 Articles. Two
Sermons, the substance of which was preached at St. Peter\'s,
Vere Street, on Sept. 9, 1860. Macmillan & Co.

Address of Congratulation to the Rev. F. D. Maurice, on his nomi-
nation to St. Peter\'s, Vere Street, with his reply thereto.

History and Casuistry. Macmillan\'s Magazine. Oct. 1860. pp. 305—312.

More Political Ethics. The Neapolitan Revolution and the Fugitive
Slave Law. Macmillan\'s Magazine. Nov. 1860. pp. 65—68.

1861.

The Working Men\'s College Magazine. Vol 111. Jan.—Dec. 1861. The
Bible and the College, pp. 29—32. Letter to the Promoter of a
W. M.\'s College, pp. 98—100.

Baron Bunsen. Macmillan\'s Magazine. March 1861. pp. 372—382.

Dr. Lushington, Mr. Heath, ««rf/\'/zc 59Macmillan\'s Magazine.
Dec. 1861. pp. 153—156.

Tracts for Priests and People. Macmillan & Co. First Series. No. 11.
The Mote and the Beam. A Clergyman\'s Lessons from the Present
Panic. No. VI (2) Morality and Divinity.

On Critics. A Lecture delivered at the Brighton Athenaeum 1856. tmil
Faithfull & Co. (Herdrukt in Friendship of Books, 1873.)

Lectures on the Apocalypse, or. Book of the Revelations of St. John
the Divine. Macmillan & Co.

1862.

Tracts for Priests and People. Second Series No. X (2) Do Kings
Reign by the Grace of God? No. XIV Letter to the Writer (i.e.

R. H. Hutton) of the foregoing (i. e. XIV) Tract.

Moral and Metaphysical Philosophy Part IV. From the 14 th Century
to the French Revolution, with a glimpse of the 19th Century.
Griffin, Bohn & Co.

-ocr page 293-

- 289 —

(Herdruk van de 4 deelen in 2 deelen met nieuvve voorrede,
1873. Macmillan & Co.)

The New Morality: Worship of Majorities. Macmillan\'s Magazine.
April 1862. pp. 504—506.

Dialogues between a Clergyman and a Layman on Family Worship.
Macmillan & Co.

The Sacrifiees which we owe to God and His Church. A Sermon prea-
ched at St. Peter\'s, Vere Street, on Nov. 2, 1862. Macmillan & Co.

1863.

Acquisition and Illumination. Part of a New Year\'s Address to the
Pupils of some Evening Classes. In : A Welcome in Poetry and
Verse. March 1863. Emily Faithfull. (Herdrukt in Friendship
of Books).

Letter to the Times in answer to Dr. Pusey, Febr. 20.

Letter to the Times in answer to Dr. Pusey and Father Newman,
Febr.
27.

The Claims of the Bible and of Science. A Correspondence with a
Layman on the Questions arising out of the Controversy res-
pecting the Pentateuch. Macmillan & Co.

On Sisterhoods. Victoria Magazine. Aug. 1863.

1864.

Christmas Thoughts on Renan\'s „K/t.w/<\'/t\'s/zs". Macnn\'llan\'s Maga-
zine. Jan. 1864. pp. 190-197.

Letters to the Times on the Declaration of Faith, March 9 en 15.

Corruption at Elections: Mr. Christie\'s Suggestions. Macmillan\'s
Magazine. July 1864. pp. 192—198. (Herdrukt in „Corruption at
Elections" by Rev. F. D. Maurice, with Speeches of John Stuart
Mill and Edwin Chadwick, enz. Emily Faithfull.)

The Clergyman\'s Self-Examination concerning the Apostles\' Creed.
(Anoniem) Macmillan & Co.

The Gospel of the Kingdom of Heaven. A Series of Lectures on Ihe
Gospel of St. Luke. Macmillan & Co. 2e druk 1879. 3e 1888.
4e 1893. 5e 1899.

An Introduction to the Rev. G. D. Snow\'s „Post Tenebras Lux".
Smith, Elder (Jt Co.

HO

-ocr page 294-

— 290 —

Letter to the Times. The Bishop of Cape Town and Spiritual Juris-
diction. Oct. 4.

A Letter to a Colonial Clergyman on some Recent Ecclesiastical Mo-
vements in the Diocese of Cape Town and in England.
Magazine. Dec. 1864, pp..97—112.

What Message have the Clergy for the People of England? A Letter
to the Right Hon. and Right Rev. the Bishop of London in
reference to the Macmillan & Co. Controversy on the Future
State of Sinners.

1865

The Conflict of Good and Evil in our Day. 12 Letters to a Missionary.
Smith, Elder & Co.

A Few Words on the Pope\'s Encyclical Letter. Macnu\'llan\'s Magazine.
Febr. 1865, pp. 276—278.

A Word more on the History of Caesar and on certain other Histo-
ries, written
flwrf flc/i*«^. Macmillan\'s Magazine. May, 1865, pp. 23-31.

1866.

The Commandments, considered as Instruments of National Reforma-
tion. Macmillan & Co.

Casuistry, Moral Philosophy, and Moral Theology. An Inaugural
Lecture delivered in the Senate House, Cambridge, Dec. 4, 1866.
Macmillan & Co.

The Workman and the Franchise. Chapters from English History on
The Representation and Education of the People. Alex. Strahan.

To f. R. formerly a pupil in the W. Ms. C., now a Tradesman in
New-York.

Present Day Papers, on Pronu\'nent Questions in Theology. Ed. by
the Right Rev. Alex. Ewing.

First Series. Preface to Meditations and Prayers concerning the
Church and Mankind. Second Series. Use of the Word Revelation
in Scripture. Third Series. Letter from F. D. Maurice to the
Bishop tOf Argyll and the Isles (pp. 45—47 van „Reconciliation
by Rev. A. Ewing.)

The Light of Men. A Sermon preached in Great St. Andrew\'s Church,
Cambridge, on Advent Sunday 1868. Macmillan & Co.

-ocr page 295-

— 291 —
1868.

The Irish Church Esfablishmcnt. Contemporary Review. Febr. 1868.

The Dean of Cork and the Irish Establishment. Contemporary Review.
April 1868.

Baron Bunsen. Reviews of Memoirs of Baron Bunsen; and „God in
History" by Baron Bunsen. Macmillan\'s Magazine. June 1868.
pp. 144—150.

The Ground and Object of Hope for Mankind. 4 Sermons preached
before the University of Cambridge in November 1867. Macmillan
& Co.

The Conscience, Lectures on Casuistry delivered in the University of
Cambridge. Macmillan & Co.
2e druk 1872. 3e Anno?

Walter Savage Landor and Henry Crabb Robinson. Macmillan\'s
Magazine. Aug. 1869, pp. 355-365.

On Church and State. Eight Letters to the Daily News.

Review of W. G. Clark\'s „Few words on the Irish Church Question".
Cambridge University Gazette. Nov. II. 1868.

1869.

Social Morality, 21 Lectures delivered in the Um\'vcrsity of Qunbridge.
Macmillan & Co.
2e druk Anno? 3e Anno?

The Moral Sciences. A Reply to the Rev. F. J. A. Hort. Cambridge
University Gazette. April 28, 1869.

T/te Warrior\'s Prayer, A Farewell Sermon preached to the Congre-
gation of St. Peter\'s, Vere Street, on Sunday, Nov. 7, 1869.
Macmillan & Co.

Speech on the Abolition of the University Tests. Cambridge University
Gazette. Dec. 1, 1869.

1870.

Dr. Newman\'s Grammar of Assent. Contemporary Review. May 1870.
pp. 151—172.

Female Suffrage. A Letter to the Spectator, March 5.

Broad Churchmen, by an English Clergyman. Spectator. March 12.

-ocr page 296-

— 292 —

Broad Charchnicn, a Reply to Leslie Stephen. Spectator, April 2.

A Few more Words on the Athanasian Creed. Contemporary Review.
Oct 1870. pp. 479-494.

Christian Education, 2 Sermons preached on behalf of the Old Schools
of Cambridge, Nov. 20, 1870. Macmillan & Co.

A Few Words on Secular and Denominational Education, in a Letter
to the Members of the W. Ms. C. Macmillan & Co.

The Lord\'s Prayer, the Creed, and the Commandments. A Manual
for Parents and Schoolmasters. To which is added The Order
of the Scriptures. Macmillan & Co.

1871.

On the Mode of Dealing with the Words which occur most frequently
in Treatises on Mental Philosophy.
Contemporary Review. Jan.
1871. pp. 260-280.

Na zijn dood:

Sermons preached in Country Churches. Preface by Mrs. Oeorgina
F. Maurice. Macmillan & Co. 2e druk 1880.

The Friendship of Books and other Lectures. Edited with Preface by
Th. Hughes. Macmillan & Co. 1873. 2e druk 1874,3e 1880, 4e 1889,
5e 1893.

The Acts of the Apostles. Edited by J. M. Ludlow 1894.

Literary Anecdotes of the 10th Century. London, 1896. Vol. II.
Three letters concerning Ruskin\'s „Notes on the construction
of sheepfolds". (Correspondentie tusschen Ruskin en Maurice.)

The Working Men\'s College JournaL October, 1906. Two hitherto
unpublished Papers by the Rev. F. D. Maurice.

Life of F. D. Maurice, chiefly told in his own Letters. Edited by
his Son, F. Maurice. 2 vols 1884. Macmillan (5: Co. 2e druk 1884,
3e Anno? 4e 1885.

In 1855 verscheen: The Communion Scri\'/a* from the Book of Counnon
Prayer,-with select readings from the wrilings of the Rev. I-. D.
Maurice. M. A. Ed. by the Right Rev. J. W. Colenso. D. D.
Macmillan & Co.

-ocr page 297-

INHOUD.

EERSTE DEEL. (Leven).

Blz.

Hoofdstuk L (1805-1834)............. 9

Hoofdstuk II. (1834—1854)............. 37

Hoofdstuk III. (1854-1872) . . . . >.........74

TWEEDE DEEL. (Werken).

Blz.

Inleiding....................99

Hoofdstuk I. Bijbel en Theologie..........103

Hoofdstuk II. De Kerk..............155

Hoofdstuk III. Ethiek...............195

Hoofdstuk IV. Christelijk Socialisme..........224

Besluit.....................263

Bibliografie ...................279

-ocr page 298-

>. . , . . .... ,

Mf

-ocr page 299-

STELLINGEN.

I.

Van Maurice geldt: »Mijn standpunt is dat des geloofs«.
(D. Chantepie de la Saussaye).

II.

Maurices beteekenis is meer als eene profetische dan als
eene apologetische gevoeld.

III.

Maurice is geen universalist.

IV.

Dc term »Broad-Churcli-partys en de traditioneele opgave
van hen, die men daartoe rekent (o.a. Maurice), werken verwarrend.

V.

Onjuist is Newmans stelling: »The Scriptures were intended
to create an idea; and that idea is not in the sacred text, but
in the mind of the reader«. (Theory of Development.)

VI.

Harnacks beperking van het begrip »dogma* en van de
dogmengeschiedenis is niet aannemelijk.

VII.

De orthodoxie is in haren strijd tegenover heterodoxie me-
nigmaal te waardeeren als een getuige voor het objectief en
absoluut karakter der Christelijke waarheid.

VIII.

Veeleer mag 10 Dec. 1520 dan 31 October 1517 de dag
der Hervorming genoemd worden.

-ocr page 300-

IX.

Thomas Münzer is niet de opsteller van de 12 artikelen der
Boeren.

X.

De »Meister« van het »Meisterbuch« kan niet Tauler zijn.

XI.

De opvatting van Gen. 11: 17 als proefgebod is onjuist.

XII.

Het is onjuist Ex. XX: 22—XXIII »Bondsboek« te noemen.

XIII.

De tegenwoordige redactie van Exodus vestigt de voorstelling,
dat in Ex. XXXIV de »woorden« der steenen tafelen te vinden zijn.

XIV.

Het Jez. VII: 14 bedoelde »teeken«, ligt opgesloten in den
daar genoemden
naam.

XV.

De meest aannemelijke verklaring van Zach. III: 9 is die
van Sellin. (Studien zur Entstehungsgeschichte der jüdischen
Gemeinde. II. S. 78-80.)

XVI.

Luk. XVII: 21 vertale men//Töj door »in uw midden«.

XVII.

1 Kor. VII: 21 is bij /iXXXoy "iet te denken

iht/^cpoj maar foSXos dy^/

XVIII.

1 Kor. XI: 11 wijst niet uitsluitend op de sfeer der

Christelijke gemeenschap, maar op eene schcppingsordinantie.

XIX.

In Ef. II: 3 is geen sprake van „erfzonde."

XX.

Het is wetenschappelijk onmogelijk een »leven van Jezus«
te geven, en onnoodig voor de Gemeente, die leeft in de belijdenis
van den »Zoon Gods«.

-ocr page 301-

XXI.

Het Evangelie van Jezus Christus is »vervuld« Israëlietisme. De
kennis van Israël is voor het verstaan van het Evangelie veel meer
noodig dan die van Jezus\' zoogen. »Zeitgeschichte«.

XXII.

Het evangelie van Petrus draagt een docetisch karakter, doch
kan ook zeer wel bij de Nazareërs in gebruik zijn geweest.

XXIII.

Het is waarschijnlijk, dat het evangelie van petrus en het
evangelie der Egyptenaren ident zijn.

XXIV.

De recensie der geschiedenis van den rijken jongeling in het
evangelie der Hebreërs geeft geen grond, om haar oorspronke-
lijker te achten, dan die van de canonieke evangeliën.

XXV.

De recensie der zaligsprekingen in de Recognitiones is nader
verwant aan die van het evangelie van Mattheus dan van het
evangelie van Lukas. Toch was haar de tegenwoordige recensie
der zaligsprekingen bij Mattheus onbekend.

XXVI.

Het Realisme heeft zijn kracht in de waarheid, dat erachter
het gedachte een zijn is; het Nominalisme in de kritiek van het
denken in zijne verhouding tot het zijn.

XXVII.

Onjuist is Mansels stelling: »that truth itself is nothing more
than a relation«. (Limits of religious Thought 5th. cd. p. 105).

XXVIII. .

Agnostische religie is eene contradictio in terminis.

XXIX.

Schleiermachers definitie van het wezen der religie erkent
daarin implicite reeds een intellectueel element. (Der Christliche
Glaube. Kap. I § 4).

-ocr page 302-

XXX.

Op de vraag, wat goed en kwaad is, vindt de Christen het
antwoord in den hem geopenbaarden wil van God.

XXXI.

De (>Duitsche«) mystiek heft pantheïstisch de zelfstandigheid
van het creatuurlijke op, en stelt »vergoddelijking« in plaats van
»herschepping«.

XXXII.

De 3 kloostergeloften geven slechts een negatieve heiligheid aan.

XXXIII.

De verlossingsgedachte van het Buddhisme is physisch, die
van het Christendom ethisch van karakter.

XXXIV.

Het gebrek aan recht verstaan der orthodoxie komt veelal
voort uit gemis aan realistisch besef.

XXXV.

Eschatologie is voor het Christelijk leven en de Christelijke
prediking levenseisch.

XXXVI.

De Ned. Herv. Kerk diende van hare a. s. Predikanten
veeleer- een academisch examen in de dogmengeschiedenis te
eischen, dan in de godsdienstgeschiedenis en de wijsbegeerte
van den godsdienst.

XXXVII.

De bepaling van Art. 3* al. 2h Alg, Regl. Ned. Herv. Kerk
is niet te billijken.

-ocr page 303-

îêr/\' . iiAâeHL vsssfääF *

-ocr page 304-
-ocr page 305-

\'-^èâS - \'

f «

-ocr page 306-

"li^r-\'^r,^

li T\'-^\'t^V 4 I

I

à -v^r-tn s 4

liiiir-^-

■m