DER
li
IN HUNNE VALLEIEN.
1
)
jUill
NA TWEE EEUWEN HERDACHT
Predikant te Amsterdam.
Uitgegeven door de Evangelische Maatschappij
KN
De Vereeniging tot verspreiding van Stichtelijke Blaadjes.
Verkrijgbaar bij (!. W. VAN DER WIEL amp; Cfl. te Arnhem en
s t vi s 1 H .« 9.)
1
BIJKSUNiillïrL
li
1404 1325
_
i
NA TWEE EEUWEN HERDACHT
Predikant te Amsterdatn.
Uitgegeven door de Evangelische Maatschappij
EN
Vereeniging tot verspreiding van Stichtelijke Blaadjes.
Arnhem, G. W. VAN DEE WIEL amp; 0°
BIBUOTHEEK DER RIJKSUNIVERSITEIT
M. L. PLEIJTE
I.
Beteekenis van het naderende herinneringsfeest.
In den loop van den aanstaanden zomer zullen de Waldenzen eene gebeurtenis herdenken , die , van beslissenden invloed op hun volksbestaan, voor de zaak des Evangelies ver reikende gevolgen heeft gehad.
\'t Is misschien de allergewichtigste, uit hun geheel zoo roemrijk verleden.
Wij bedoelen de Glorieuse Rentrée, den vermaarden Terugkeer, twee eeuwen g^hyleix door hunne verdreven vaderen, spijt schier onoveifeunelijkë bezwaren ondernomen en na maanden van nametoos lijden volbracht. Ten getale van negenhonderd, baanden die handvol kloeke helden, met de wapenen in de vuist, zich langs ontoegankelijke bergpaden een weg naar de ontvolkte valleien van Piëmont, hun geliefde bakermat. Hoe ook gedund, wisten zij met bewonderenswaardigen moed zich daar te handhaven, tot het rustig bezit hunner haardsteden en de vrije uitoefening van hun godsdienst hun weder werden gegund.
Was het hun evenwel niet gelukt hun vaderland te heroveren, zij zouden onder de protestantsche bevolkingen , in wier midden zij zich hadden gevestigd, versmolten zijn, gelijk met vele hunner stamgenooten het geval is geweest. En op den huidigen dag bestonden er geen Waldenzen meer in Italië. Doch dan zou ook evenmin dit heerlijke, door God in zoo menig opzicht rijk bevoorrechte land voor de prediking des Evangelies ontsloten zijn. En der Dalbewoners leuze: Lux lucet in tenehris, het licht schijnt in de duisternis (\'), zij ware niets dan een liefelijk
(!) Aanteekening 1.
droombeeld, eene vrome verzuchting, of eene ijdele groot-
^Hoe schitterend en treffend wordt echter hare waarheid door de geschiedenis onzer dagen bevestigd.
Twee^eeuwen lang waren Livorno en Venetië de eemge plaatsen van het geheele land, waar protestantschekoop-lieden hun eeredienst mochten uitoefenen. En nog n zoovele tientallen jaren is het geleden, dat voor het eeist verM gegeven werd om in de gezantschapskapellen te
Turii» Florence, Napels en Kome het zuivere Erangel.e te piedWen. Laegmmerhmd begon den bijbel, en
Desondanks^bïeef de golt;i^iemti8e
Sie «SSd \'e verbreiden, de WaldenziBehe kerk lii beschouwde het als hare heilige roeping om aan he td Tt haar .66 lang en zóó gruwzaam «quot;«W de ze-enin^en des Evangelies te brengen. En met hart en ziel wijdde zij zich aan dat edele werk, een werk waarvoor zij meent dat God haar heeft gespaard en do Hem haar op de bloedige bladzijden harer geschiedenis zelve
^STgt dan ook hare taak, daarin hare beteekenis !
En met welk een uitnemenden zegen zag zij haar arbeid
^\'ontstonden niet allenvege min
mpenten allen in het bezit van goede zondagscholen,
rpracktige bedehuizen, enkele bediend door twee pre-
quot;dt?men ze niet -ds over geheel I^en S^ versnreid te Genua, te Novi, te Spezzia, te Alexandne, te Palermo, Voghi, Brescia, Bologna, Florence, Milaan,
5
Ferrara ? Zelfs te Rome, vanwaar eeuwen lang de felste banbliksems tegen de Waldenzen werden geslingerd? Te Turijn, waar de bitterste aanslagen op hun vrijheid en geloot gesmeed werden ? Ook te Pignerol, eeuwenlang het broeinest van de martelingen , hun aangedaan om hen door list en geweld te dwingen hun geloof te verzaken en binnen welks muren de kloostergevangenis verrees, die de gestolen en gedoopte Waldenzer-kinderen nog tot het aanbreken der tweede helft van onze eeuw opnam ?
Op den huidigen dag treft men reeds 44 van die dusgenaamde , door de Waldenzen gestichte zendingsgemeenten aan, welke met de veertien oude Evangelische kerstspelen in de valleien zelve, benevens de daaraan toegevoegde Waldenzer-gemeenten van Turijn en Pignerol, de Eglise Vaudoise, Waldenzische kerk vormen. Tot deze be-hooren daarenboven 38 stations , plaatsen, zooveel mogelijk door de evangelisten bezocht, doch waar nog geen gemeente is kunnen gevestigd worden (\').
Want sinds Italië\'s eenheid tot stand kwam en de door de grondwet gewaarborgde vrijheid van geweten is afgekondigd , trekken colporteurs en evangelisten het geheele land door om den bijbel en het evangelielicht overal te verspreiden.
Het is bovenal onder den burger- en arbeidersstand, dat zij met vrucht arbeiden. De hoogere standen zijn onverschillig. De lagere volksklasse is onkundig en dom, een gewillig werktuig in de handen der geestelijkheid , die met behulp van het gemeen den protestanten tal van moeielijk-heden in den weg legt. Het onbeschaamdste ongeloof, het grofste bijgeloof trachten daarenboven de evangelieprediking op drieste wijze te breidelen of verlammen haar invloed, bij dezen door spot, bij genen voor vreesaanjaging. Maar de regeering waakt, en daar, \\yaar het grondwettig recht der godsdienstvrijheid wordt aangerand, weet zij tot zijne handhaving krachtig op te treden.
En nu moge die werkzaamheid tot uitbreiding van het
(\') Aanteelcening II.
6
Godsrijk nog zooveel gebrekkigs aankleven , wie durft ontkennen dat zij in menig opzicht een rijk gezegende is?
Toch zou die akker, die reeds zulke schoone vruchten voortbracht, nog geheel braak liggen, ware de gebeurtenis niet voorgevallen , wier tweehonderdsten verjaardag de Waldenzen niet onopgemerkt willen laten voorbijgaan.
Wij begrijpen hun voornemen.
En van harte juichen wij het toe.
Het is immers betamelijk, het is plichtmatig en heilzaam tevens , dat het nageslacht de grootsche daden der vaderen in dankbare eere houdt en de herinnering daaraan verlevendigt , zoo dikwijls de gelegenheid zich aanbiedt.
Het aanstaande feest Is echter niet slechts bestemd om het herstel van het zelfstandig bestaan van den Waldenzi-schen stam luisterrijk te herdenken. Het heeft niet alleen een nationaal en dus een eenigszins huiselijk karakter. Eene hoogere, eene meer algemeene godsdienstige beteekenis ontleent het voor iederen belangstellenden vriend van het Protestantisme aan de grootsche taak, aan welke de Waldenzen zich wijden : Italië\'s evangelisatie. Al wie het Evangelie zelf liefheeft en zijne verbreiding wenscht, ook al kan hij soms niet ten volle instemmen met de wijze, waarop de Waldenzen dat Evangelie opvatten, behoort zich dies, mijns inziens , in den geest bij die gedachtenisviering aan te sluiten.
Mogen velen daartoe opgewekt worden, ook door de lezing der volgende bladzijden, waarin ik den Glorierijken Terugkeer beknoptelijk ga beschrijven (\').
Een kort overzicht van het treffend verleden der Dalbewoners en eene herinnering aan de aanleiding tot hunne heldhaftige onderneming, dienen volledigheidshalve daaraan vooraf te gaan.
(!) Aanteekening III.
7
II.
Uit het verleden der Waldenzen.
Aan de oostelijke helling der Cottische Alpen, door welke Piëmont begrensd en van Frankrijk gescheiden wordt, aan den Italiaanschen kant, eenige uren bewesten Turijn, treft men, ingesloten door reuzen van graniet met een hoogte van 8000 voeten, drie hoofdvalleien aan, die van Luzerne, van Pérouse en van St. Martin. Op dezen loopen kleinere dalen uit, allen door hooge bergvertakkin-gen in gemeenschap met elkander. Iedere vallei is eene vesting met eigen poorten van in- en uitgang, met holen en rotsen, die natuurlijke plaatsen van beschutting en verdediging vormen. De geheele streek munt uit door een heerlijk en indrukwekkend natuurschoon, dat de bezoekers telkens in verrukking doet stilstaan, terwijl bij eiken voetstap de treffendste herinneringen voor zijn geest opdoemen.
Geen plekje toch is er, dat niet aan eenig merkwaardig voorval doet denken of niet getuige was van de woeste baldadigheid en de wreedheid des vijands, maar ook van de onbezweken dapperheid der Waldenzen en van hun vertrouwen op God, een vertrouwen slechts zelden beschaamd.
Onbeschrijfelijk \'is de indruk, dien die bergen en dalen op den vreemdeling maken. Hoe vol afwisseling zijn de gezichten, welke zij opleveren. Bij iederen voetstap verandert het tooneel. Doorwandelt men in den zomer eene der lachende valleien, met het rijkste lommer van allerlei hoornen beschaduwd, terstond trekken\' boschrijke heuvels met lanen van kastanje- en notenboomen het oog. Of liefelijke beekjes, aan wier zoomen eenige landbouw gedreven wordt en die zachtkens kabbelende over de keitjes, welke de bedding plaveien, vruchtbaarheid verspreiden.
Overal heerscht leven.
Tegen de glooiing der bergen ontwaart men verder den wijnstok, en ziet men de moerbeziën- en andere vrucht-boomen bloeien.
Hooger nog, soms tegen de naakte toppen aan, aanschouwt men korenvelden, en vertoont zich het graan in verschillende trappen van rijpwording, naar gelang der hoogte hier goudgeel, ginds groen. Op vele plaatsen heeft men waterleidingen aangebracht door middel van houten buizen, die den bergstroom over afgronden voeren en hem dienstbaar maken aan de besproeiing der door de zon beschenen hellingen. Op de minst toegankelijke en hoogste punten der hoogvlakte, verheffen zich bedehuizen: vierkante gebouwen met vierkante vensters, omgeven door dicht geboomte — het gevolg van het bevel, dat eerst in onze dagen buiten werking is gesteld , om die heiligdommen te onttrekken aan de blikken der katholieken of achter hooge muren te verbergen. Zij bleven daar op de oude plaats staan met den godsakker er bij.
Maar stouter tafereelen volgen spoedig. De vallei vernauwt zich allengs tot een bergkloof, waarin een wilde vloed met donderend geraas schuimend en bruisend zich een weg baant over en tusschen rotsblokken en granietklompen, in zyn onstuimige vaart alles medeslepende wat hij ontmoet, of over de hinderpalen, welke zijn loop een oogenblik vertragen en zijne kracht breken, verschillende watervallen vormende. Steeds trotscher worden de bergen , afgebroken door op en tegen elkander gestapelde rotspartijen vol kloven en spleten. De huiveringwekkendste afgronden grijnzen ii aan , en schilderachtig rijzen daarachter ontzaglijke reuzen van basalt omhoog en schijnen de bergpassen af te sluiten of den verderen toegang u te willen verbieden.
Hier en daar loopt echter een smal pad langs die rotsen, welke daarover nederhangen als wilden zij er zich op nederstorten om den voorbijganger te verpletteren. Daar is geen plantengroei meer. Alles is woest en stout, kaal en dor, doodsch en ijzingwekkend somber. De natuur schijnt in een onveranderlijk lijkkleed gehuld. Alleen in de hoogte treft soms het gezicht van een armoedig hutje of van een stulp met een klein bebouwd stukje aardappelen- of korenveld daarbij, het verraste oog des bezoekers. Niet zonder reden verbaast deze zich er over dat de onophoude-
9
lijk dreigende sneeuwvallen, de dikke nevels en grijze wolken , welke de bergtoppen zoo dikwijls omhullen, de bewoners niet hebben afgeschrikt van het voornemen om in dat onherbergzame oord hunne tenten op te slaan, waar hun leven in voortdurend gevaar verkeert.
Die kleine landstreek is het vaderland en de verblijfplaats der Waldenzen, ten getale van 25 a 30,000 zielen, over een honderdvijftigtal dorpen en gehuchten verspreid: de eerbiedwaaardige overblijfselen van een talrijker stam. die oudtijds de beide kanten van den bergketen bewoonde. Door eigen vorsten vroeger bestuurd, kwamen zij in de 13^ eeuw onder de heerschappij der Hertogen van Savoye en bleven daaronder, met uitzondering van eenige jaren in de ifi\'\'6 eeuw, toen zij het gezag des Franschen Konings moesten erkennen.
Met volle recht is die stam, die een geheel eenige rol in de geschiedenis heeft vervuld, het »Israël der Alpenquot; genoemd. Want inderdaad biedt zijne geschiedenis treffende punten van overeenkomst met die van »Gods uitverkoren volk.quot;
Het is niet geheel uitgemaakt, van waar hun naam moet worden afgeleid. Sommigen denken aan hunne woonplaats. Vallei of dal beteekent in het Latijn Vallis, dal-of valleibewoners Vallenses. Van hier dan Waldenzen.
Het is echter veel waarschijnlijker dat zij hun naam ontleend hebben aan een rijken koopman van Lyon, Pierre of Petrus, naar het oord zijner geboorte Vaux, de Vaux of Waldus geheeten.
Van dezen verhaalt men, dat hij op zekeren\' dag, getroffen door het woord van Jezus: Ga henen en verkoop al wat gij hebt en geef het den armenquot;, al zijne bezittingen te gelde gemaakt en de opbrengst weggeschonken zou hebben aan de armen. Met de H. Schrift bekend geraakt, deed hij een groot gedeelte ervan vertalen. Sedert verkondigde hij op marktplaatsen en pleinen, op kruiswegen en in bosschen aan duizenden het Woord des Levens en wekte hen op tot reinheid van zeden, tot onthouding
10
van het eedzweren, tot het beoefenen der weldadigheid en het lezen des Bijbels. Daardoor gaf hij het sein tot eene geweldige beweging, die zich na zijn optreden in 1160 ongeveer , met groote snelheid verbreidde en zich uitstrekte van Noord-Spanje tot Pommeren, van de Rijnoevers tot in Italië.
Vooral onder de bevolking van Zuid-Frankrijk en in de dalen van het aangrenzende Savoye vond hij grooten aanhang.
Zijne volgelingen onderscheidden zich door hunne gehoorzaamheid aan de voorschriften des bijbels, door hunne verwerping van mis, aflaat, vagevuur, heiligeuvereering, van het gebruik van het Latijn bij den kerkdienst, en door hun streven om zonder de tusschenkomst der priesters, de zaligheid te verdienen door reinheid van zeden, vrijwillige armoede en werken van barmhartigheid.
\'t Is waar, hunne geschiedenis is voor een goed deel nog in het duister gehuld. De voornaamste bronnen, waaruit wij de kennis van het verleden der Waldenzen kunnen putten, zijn de mededeelingen hunner vijanden. Zoo blijft het onzeker of zij wel daadwerkelijk zich van Rome\'s kerk hebben afgescheiden, terwijl ook de hooge eer, waarin bij hen de ongehuwde staat werd gehouden, evenals de waarde , door hen aan de biecht gehecht, het minst genomen twijfelachtig maakt of men wel het recht heeft hen, zooals gewoonlijk wordt gedaan, te bestempelen met den naam van «Protestanten vóór de Hervormingquot; (\').
Hoe dit zij, scherp stonden zij tegenover de verdorven kerk hunner dagen, die hen natuurlijkerwijze als afvalligen vloekte, in den ban deed en ten bloede toe vervolgde.
Paus Lucius III gaf daartoe in 1184 het sein. Sinds was hunne geschiedenis eene martelaarsgeschiedenis. Hielen daar werden zij geheel door het zwaard uitgeroeid. In Bohemen smolten zij samen met de Boheemsche broeders, de voorloopers der latere Hernhutters. Elders gingen zij over in de nieuwe kerken, welke met het aanbreken dei-Hervorming verrezen, vooral in die der Dooperschen.
(\') Aanteekening IV.
11
Onder hun eigen naam van Waldenzen, aanvankelijk een schimpnaam, leefden zij als afzonderlijke gemeenten voort in de dalen van Piëmont, waarin zij zich terugtrokken. Daar bleven zij bestaan met hun eenvoud en reinheid van zeden, met hun ootmoed en nederigheid, met hunne gehechtheid aan hunne bergen en dalen, slechts de vrijheid vragende om God te dienen naar het Evangelie van Zijn Zoon Jezus Christus. Doch te gader door de bevolkingen van het naburige Frankrijk en Savoye steeds als melaatschen geschuwd, vijandig behandeld of herhaaldelijk op last van den Pauselijken stoel nu eens als wilde dieren verjaagd, dan weder geslacht of verbrand, wanneer zij aan de pogingen om hen door de uitgezochtste martelingen tot afval te dwingen, weerstand boden. In schier onbereikbare bergkloven, tusschen wier kronkelpaden de aanranders zich niet durfden wagen, zochten dan de overigen een toevluchtsoord, waar zij zich bleven verweren tot hun wederom de vrije uitoefening van hun godsdienst was toegezegd.
Helaas! hoe vaak werd die toezegging al te ras schandelijk geschonden, en drenkten zij dan opnieuw den vaderlandschen bodem met hun bloed, liever dan hun geloof te verzaken!
Zoo wisten zij zich in hun valleien te handhaven , tot zij met blijde verrassing in de Protestanten broeders leerden kennen, die veel van wat zij zeiven ook zoolang reeds hadden geloofd en beleden, uitspraken, en zij zich bij hen aansloten.
Na eenige onderhandelingen, tengevolge waarvan zij afstand deden van enkele oude gebruiken als de biecht, de onthouding van het eedzweren, besloten zij dan ook in 1532 op eene synode, in tegenwoordigheid\'en onder den invloed van den Geneefschen hervormer Farel, te An-grogne gehouden, de leer der Zwitsersche Hervormde kerk openlijk aan te nemen.
Maar juist hun toetreden tot de Hervorming deed het vuur der vervolging heviger dan ooit tegen hen ontbranden. Talrijke legerbenden, ook door hun eigen vorsten afgezonden , beproefden herhaaldelijk hen door geweld in den schoot
12
der moederkerk terug te voeren. Soms woedden dezen met ijzingwekkende wreedheid tegen hen, vooral tegen hunne predikers , Barben (\') geheeten. Maar wonderen van dapperheid werden dan door de zwaar benarde geloofsgetuigen bedreven, die zich vaak op de toppen hunner bergen moesten verschansen.
Dan, die schokken, hoe fel ook, kwamen zij te boven. En zij bleven toonbeelden van geduld, onderwerping en gehoorzaamheid aan hunne wereldlijke overheid, zoolang deze hen niet rechtstreeks tot afval wilde dwingen. Ja, zelfs wanneer Frankrijk dreigde door de passen der Alpen in Italië binnen te dringen, werden de Waldenzer. door hun vorst opgeroepen om de grenzen te verdedigen, en vervulden dien plicht tot het uiterste.
Hoe slecht zagen zij zich echter voor hunne trouw beloond!
De geestelijkheid bleef onvermoeid in het belagen van het geloof der valleibewoners. En steeds op middelen zinnende om haar boosaardig doel te bereiken, stichtte zij in 1650 te Turijn, in navolging van Rome, een genootschap tot voortplanting des geloofs en uitroeiing der ketterij: ygt;Pro propaganda fide et extirpendis haereticisquot;. Het bestond uit mannen en vrouwen, waaronder de dragers der grootste namen van de Piëmonteesche aristocratie. Op allerlei wijze zochten dezen bekeerlingen te maken. Nu eens door het zaaien van twist en verdeeldheid in de huisgezinnen , dan weder door omkooping , straks door het plegen van menschenroof in de valleien, om de kinderen aan de hel te ontrukken, die in daarvoor bestemde gestichten opgenomen of onder den adel verdeeld werden.
Dit alles baatte echter niet genoeg. Nu nam men de toevlucht tot een helsche list. Door zekeren verrader, die zich voor een ijverig Waldenzer uitgaf, lieten eenige jeugdige heethoofden zich verleiden een klooster, dat te Villar, in het hart der valleien was gesticht, in brand te steken. Te vergeefs trachtte het kerkbestuur de regeering tevreden te stellen door de plechtige verzekering dat
(\') Aauteekeuing V.
13
de schuldigen aan het gerecht zouden worden overgeleverd. Het voorwendsel was te schoon om niet een gretig gebruik er van te maken.
In het begin van 1655 bracht het genootschap het zoo ver, dat de hertog, wien men diets wist te maken dat de eenheid en de rust zijns rijks dit vorderde, een bevelschrift liet afkondigen, waarbij aan al degenen, die binnen den tijd van twintig dagen den Roomschen godsdienst niet omhelsden, gelast werd binnen drie dagen met vrouw en kinderen de valleien te verlaten. Onder de bijna twee-en-twintig duizend Waldenzen was er echter geen, die tot afval zich liet bewegen. Duizend dooden wilden liever allen sterven dan hun geloof te verzaken! Te vergeefs vaardigden zij om het dreigende gevaar te bezweren, gezanten af met nederige smeekschriften aan hun hertog. Deze werden niet ontvangen. En om aan het onmen-schelijke bevelschrift kracht bij te zetten, rukten den 17 April 1655 15000 man, waaronder ook Franschen, Duit-schers en Ieren, onder bevel van den hertog van Pinassa, de valleien binnen. Alles wat zij op hun weg ontmoetten, werd te vuur en te zwaard verwoest. Door het aanbod van vrede en door allerlei schoone beloften lieten de Waldenzen zich misleiden, en rekenende op de heiligheid van het gegeven woord, riepen zij de vele uitgewekenen terug en stelden hunne passen open voor het vijandelijke leger. En toen dit geschied was, werden zij de slachtoffers van hunne goede trouw en van een verraad, zoo snood en gruwelijk, dat zijn wederga schaars aangetroffen is. Den 24 April begon een algemeene moord, tegenhanger van den Bartho-lomeüsnacht, bloediger nagedachtenis. Vrouwehschennis, verminking, het rijgen aan palen waren daarbij volstrekt geen uitzonderingen. Sommigen werden langzaam aan kleine vuren gebraden of aan stukken gehouwen. Een echtpaar van 84 en 85 jaar te pletter geworpen van de rotsen om met gebroken of gekneusde ledematen een vree-selijken dood te verbeiden. Anderen stroopte men nog levend de huid af. Wederom anderen werden, insgelijks levend, onder de aarde bedolven , kinderen op pieken rondgedragen.
14
zuigelingen vaneengescheurd. De geschiedschrijver en prediker Leger, die deze schriktooneelen zelf heeft beleefd en bijgewoond, toen de lang bedwongen vervolgzucht der priesters eindelijk zich den vrijen teugel kon laten en het hart ten volle ophalen aan de onmenschelijkste mishandelingen, — erkent dat hij geruimen tijd daarna de vreeselijkste gedenkteekens daarvan heeft gevonden op de groote wegen : jonge meisjes, naakt op spitsen gezet; in stukken gehouwen kinderen; lijken zonder armen, hoofd of beenen; rompen, waaruit de ingewanden gescheurd waren en de borst geopend als bij slachtbeesten, aan boomen hangende ; huiden van levend gevilde menschen, genageld aan de vensters van een huis te Luserne, en tal van dergelijke huiveringwekkende afschuwelijkheden , wier herinnering het hart van ontzetting doet ijzen en die onze pen weigert neer te schrijven.
Bij die godtergende gruwelen vlogen de overgebleven Waldenzen naar de wapens. Hoewel veel geringer in aantal, stelden zij zich dapper te weer en bezetten hunne passen. Onder hun beide bevelhebbers, Janavel enJayer, op wier hoofd een prijs gezet werd, bedreven zij wonderen van dapperheid en werden in Gods hand het middel ter behoudenis hunner broeders.
En zij bleven met onuitbluschbaren moed pal staan, terwijl inmiddels het bericht van het aangerichte bloedbad aller-wege in Europa doordrong en eene rilling van verontwaardiging deed gaan door de Protestantsche wereld.
Onbeschrijfelijk was de algemeene deelneming in het lot der arme en zwaar gefolterde slachtoffers van den godsdiensthaat.
Door hunne reinheid van zeden, hunne dapperheid , hunne volharding onder alle verdrukking, hunne getrouwheid aan het Evangelie, dat in geheel Zuid-Europa nergens dan in hun gehuchten en dorpen zich tegenover Rome staande hield en zijn belijders daar tot martelaars en helden vormde, waren zij allengs de voorwerpen geworden van de hartelijke belangstelling en de liefderijke zorg van het Protestantsch Europa en niet het minst van onze vaderen.
15
De Engelsche dichter Milton was de tolk van de alge-meene deernis, toen hij uit het verslagen hart dit roerende klinkdicht deed wellen, dat mijn hooggeachte vriend Ha-sebroek op mijn verzoek heeft vertaald in de volgende schoone regelen, welke ik mijn lezers meen niet te mogen onthouden:
Gedenk, o Heer! uw Heiligen, wier bloed
Door \'t zwaard geplengd, de sneeuw der Alpen kleurde. Wier schouder reeds het kruis van Christus beurde,
Toen ginds ons volk nog de afgoon viel te voet.
Schrijf in Uw boek, hoe hier een wolvenstoet Uw schapen en Uw lammeren verscheurde ,
De moeder met het kind ten afgrond sleurde Terwijl hun klacht \'t gebergt\' weêrgalmen doet.
Hun leed wordt aan de heuv\'len, door de dalen Geklaagd, die \'t weêr den hemelen herhalen. Hun bloed bevrucht Itaalje als levend zaad,
\'t Land , dat steeds zucht in \'s opperpriesters boeien ! Moge uit dat zaad een talloos nakroost groeien, Dat steeds de macht van Babyion weerstaat!
Bededagen werden uitgeschreven om God te smeeken zich over de benarde geloofsgenooten te ontfermen en uitkomst te geven. Wat de liefde vermocht tot verzachting van het leed, werd met eene zeldzame en bewonderenswaardige mildheid gedaan, en vooral in Engeland en de Nederlanden (\') ontzaggelijke sommen ingezameld. Huge-nooten trokken uit Frankrijk de Alpen over om hun benarden broeders bijsrfeand* te bieden.
Maar hierbij bleef het niet. /.witserland vaardigde onmiddellijk een gezant af tot den hertog van Savoije.
Cromwell, het hoofd der Engelsche republiek, en de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden volgden dit
f\') AauteekeniEg IV.
16
voorbeeld en dienden Insgelijks bij den vorst ernstige ver-toogen in, die den storm van verontwaardiging, opgestoken in hun land, vertolkten en door andere mogendheden werden ondersteund.
Men durfde te Turijn hiervoor de ooren niet sluiten, en zag zich dus genoodzaakt van de geheele uitroeiing der zwaar vervolgden af te zien.
Zoo werden de benarde Dallieden, op het punt voor de overmacht te bezwijken, nog tijdig gered. Al moesten zij ook een voor hen nadeeligen vrede sluiten, waarbij hun als eene gunst beloofd werd, dat het Roomsche geloof hun niet langer zou worden opgedrongen en dat men de kinderen niet aan de ouders zou ontnemen, al waren zij ook van alles beroofd en sterk gedund in aantal, het nijpend gevaar was afgewend. De snoode toeleg, die hen met een geheelen ondergang bedreigde , mislukte.
Eenige jaren later zou hij worden herhaald.
En dan, helaas! maar al te wel slagen.
Een kwart eeuw van rust volgde voor de zwaar beproefde Dalbewoners, indien men ten minste met dien naam mag aanduiden een tijdvak, waarin zij aan allerlei plagerijen ten doel stonden , straks afgewisseld door nieuwe gewetenlooze en gewelddadige aanslagen op hun geloof en leven.
Want het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, de bepalingen van den in 4655 bezworen vrede en de beloften, aan de Engelsche en de Nederlandsche gezanten gedaan, in het aangezicht slaande, bleef niet werkeloos, Jezuïeten poogden de goede verstandhouding onder de Wai-denzen door het verspreiden van allerlei lasterlijke geruchten te verstoren of hen verdacht te maken bij hunne ge-loofsgenooten in Frankrijk , Engeland, Holland en Zwitserland. Onder een nietig voorwendsel werd in hunne hoofd-
17
plaats La Tour (La Torre Pelice), een schans opgeworpen en daarin eene sterke bezetting gelegd , met heimelijk bevel het platte land af te stroopen, de veldvruchten te bederven en de arme ingezetenen door wreede en ontuchtige bedrijven te kwellen en daardoor verzet uit te lokken. — Een derde kunstgreep bestond hierin, dat de voornaamste Waldenzen in rechten voor het hof te Turijn betrokken en op valsche beschuldigingen gevangen gehouden of uit hunne woningen verdreven en naar de galeien verwezen werden.
In 1657 verbood een nieuw besluit de uitoefening van den protestantschen eeredienst in den geheelen omtrek dei-gemeente van St. Jean, waar zij in overoude tijden was geoorloofd geweest.
De predikant Leger, beschuldigd van desalniettemin te dier plaatse eene godsdienstoefening te hebben geleid, werd ter dood veroordeeld. Hij wist zich evenwel door eene overijlde vlucht aan het dreigend gevaar te onttrekken.
Maar de gruwzaamste schending van de vredesvoorwaarden was wel de inval, dien de hertogelijke troepen, 8000 man sterk, ten jare 1662 in de Valleien deden om er op de schandelijkste wijze huis te houden. En dat, in weerwil van den nadrukkelijken brief, welken de Staten van ons land den 17. April van dat jaar aan den Hertog schreven om den storm af te wenden (\').
Doch thans namen de Waldenzen tijdig de noodige maatregelen tot zelfbehoud. Al konden zij slechts hunne honderden tegenover de duizenden des vijands stellen, zij wisten dezen op hunne rotsen en bergen te weerstaan. Zelfs brachten zij hem zóó groote verliezen toe, dat hij eindelijk den krijg moede werd en naar vrede verlangde. Deze kwam dan ook den 14. Februari 1664, door bemiddeling der Zwitsersche gezanten en door den invloed van onze Staten-Generaal tot stand (\'-).
De Dallieden werden in hunne oude voorrechten en in de vrije uitoefening van hun godsdienst hersteld en keerden
(\') Aanteekeuing VII. (2) Aauteekeniug VIII.
2
18
naar hunne woonplaatsen terug. De gevangenen werden in vrijheid gesteld en eene algemeene vergiftenis afgekondigd. Alle doodvonnissen herriep men, behalve die over Leger en Janavel waren geveld. Beiden evenwel bevonden zich m veiligheid, de een in de Nederlanden, de andere in Geneve.
C Allengs begonnen de Waldenzen zich te herstellen van de geleden verliezen. De oude wonden werden, vooi een deel althans, geheeld. Geldelijke steun uit den vreemde ontbrak daarvoor niet. In Engeland, Zwitserland en voornamelijk in de Nederlanden waren gedurende den laatsten oorlog inzamelingen gehouden. En men bleef daar met in gebreke op die wijze de bewondering en de genegenheid, voor de martelaren opgevat, verder te uiten.
Ook bewezen dezen in meer dan één oorlog hun landsvorst belangrijke diensten.
Voorspoed en rust waren hun deel onder de zachtmoedige regeering van de weduwe van Karei Emmanuel II en aanvankelijk ook onder die van haren zoon en opvol-o-er Victor Amedeüs II. Zelf verzekerde deze hen van zijne gunst in een brief, die in alle kerken werd voorgelezen en groote géesdrift verwekte.
Met vertrouwen zagen zij dus de toekomst te gemoet. Het tijdvak der vervolgingen scheen voor goed gesloten.
Hoe vreeselijk zou voor hen het ontwaken uit dien schoonen droom zijn! Want weinig konden zij bij het ontvangen van dit hertogelijk schrijven vermoeden, dat vijf jaren later over hen het vonnis der verdelging geveld en meedoogenloos uitgevoerd zou worden.
Het Genootschap tot voortplanting des geloofs zag met leede oogen den toenemenden voorspoed der verfoeide ketters aan en bleef onophoudelijk op eene gelegenheid loeren om zijn haat bot te vieren en hen te verderven.
Zijn vurigsten wensch mocht het onverwacht vervu.d zien, en wel op eene wijze, als het zich niet had durven
voorstellen. tt j i nr
Het Edict van Nantes, waarbij door Koning Hendrik 1\\
aan zijne vroegere geloofsgenooten volledige vrijheid van
-19
geloof en geweten en, onder zekere voorwaarden, de vergunning om hun godsdienst uit te oefenen waren gewaarborgd, was, na jarenlang geschonden te zijn , den 18. October 1685 herroepen (1).
En daarmede werd het doodvonnis over de Hervormde kerk in Frankrijk uitgesproken.
Wat Lodewijk in zijn land had tot stand gebracht, eischte hij dat de Hertog ook zou verrichten in diens staten , waar vele zijner vroegere onderdanen een toevluchtsoord waren komen zoeken en , vooral in de Italiaansche grens-valleien, een tweede vaderland gevonden hadden. Victor Amedeüs II, een jong vorst, toegerust met de uitnemendste gaven van hoofd en hart, een vijand van alle vervolging en wreedheid, kon er echter niet toe besluiten iets meer te doen, dan aan de Fransche vluchtelingen het verblijf in de dalen te ontzeggen. Hij gevoelde geen den minsten lust om tegen zijn Waldenzische onderdanen met grooter gestrengheid op te treden.
Maar hiermede nam Lodewijk geen genoegen.
Bij de raadgevingen van zijn gezant te Turijn paarden zich eerlang bedreigingen. »De Koning, zijn meester dus verklaarde deze, »zou, indien de Hertog onwillig bleef, wel middelen vinden om de ketters met 14000 man uit de valleien te jagen en alsdan deze vtor zich zeiven behouden.quot;
En wat deze bedreiging kracht bijzette, was de aanwezigheid dier krijgsmacht, die langs de grenzen geschaard stond.
Een van beiden moest dus de Hertog kiezen,: »óf zijn staten verliezen óf de Waldenzen dwingen tot de Roomsche kerk over te gaan.quot; En toen bij de bedreiging zich de aandrang kwam voegen van de Propaganda, bezweek hij eindelijk. Op den 31. Januari 1686 .vaardigde hij het noodlottige bevelschrift uit, waarbij den Waldenzen gelast werd oogenblikkelijk alle Protestantsche bedehuizen te
(l) Zie mijn, ook vanwege de Evangelische Maatschappij uitgegeven boekje: „De Herroeping van het Edict van Nantesquot;, Arnhem 1885.
20
slechten , hun kinderen in de Roomsche kerk te laten doo-
pen, openlijk hun geloof af te zweren en hun oprechtheid te
toonen door de mis getrouw bij te wonen. Wie daartoe niet bereid was, moest binnen veertien dagen het land verlaten op verbeurte van lijf en goed! . . . .
Den armen Dalbewoners bleef dus geene andere keus over dan óf hun vaderland óf hun godsdienst prijs te geven. En aan beiden waren zij met heel hunne ziel gehecht.
Een kreet van smart steeg uit hunne valleien ten hemel. Uit al hunne bedehuizen rezen de vurigste gebeden om uitredding naar den Hooge. Doch zij bleven verder met werkeloos. Bij eene bede om hulp, gericht tot de 1 ro-testantsche mogendheden, besloten zij eene poging te doen om van den Hertog zeiven verzachting der geweldige maatregelen te verkrijgen. Smeekschrift op smeekschrift werden hem gezonden, met het ootmoedig verzoek zijne getrouwe onderdanen niet van hun kostbaarst kleinood te berooven. Doch niets mocht baten. Alle toegang tot den vorst werd hun geweigerd. En hunne brieven bleven onbeantwoord.
Evenmin had de tusschenkomst van het Protestantsch
Europa, dat trilde van verontwaardiging en tegen de schandelijke schending van het vredescontract schriftelijk protesteerde , eenige uitwerking.
Te vergeefs lieten de Zwitsersche Evangelische kantons door twee gezanten de zaak der Waldenzen bepleiten. En toen dezen in eene vergadering van de Afgevaardigden der Waldenzer-gemeenten verslag van hunne zending uitbrachten, meenden zij daarbij den raad te moeten voegen , dat men in ballingschap zou gaan. Ten minste wanneer men verlof kon krijgen om zijne bezittingen te verkoopen. Maar allerhande bezwaren maakten dezen raad, hoe welgemeend ook, onuitvoerbaar voor de groote meerderheid. Zeer enkelen slechts zouden hem kunnen volgen.
Zich onderwerpen of de wapens opvatten, geweld met geweld te keeren en hun geloof en haardsteden tot het uiterste te verdedigen, één van beiden! . . . . Een derde
bestond er niet.
En ziet dan den 22. Maart op een heuvel bij Angrogne,
\'21
dicht bij de plek, waar anderhalve eeuw geleden Farel met hunne vaderen vergaderd was geweest en dezen zich bij de Hervorming openlijk aangesloten hadden, —■ het nakroost bijeen om eene keuze te doen.
Het is een plechtig oogenblik. Ieder gevoelt zich doordrongen van het gewicht der te nemen beslissing. Henri Arnaud, een Fransch uitgeweken predikant, opent de samenkomst met een vurig gebed. Hij behoorde tot hen, die tot iederen prijs zich wilden verzetten. Zijn smeekbede is de kreet van den verdrukte, tot sterven bereid om zijn geloof met zijn dood te bezegelen. . . . En vooral door zijn invloed besluiten de Waldenzen, na ernstige beraadslaging, niet te versagen, maar moedig den strijd te aanvaarden voor haardsteden en altaren.
Hun gering aantal en de overmacht hunner vijanden schrikken hen evenmin af als de herinnering van de gruwzame vervolgingen, waaraan hunne voorouders in soortgelijke omstandigheden blootgesteld geweest waren. Onwrikbaar pal staat hun vertrouwen op de rechtvaardigheid hunner zaak en op den bijstand Gods, die zóó vaak uitkomst gegeven had in den nijpendsten nood.
En evenals de eerste Christenen zich tot een Liefdemaal plachten te vereenigen, eer zij in de renperken gevoerd werden om den marteldood te ondergaan, viert het Israël der Alpen het Avondmaal op diezelfde plek, waar het zwoelte sterven liever dan zijn geloof te verzaken. «Verhevene en smartelijke communie!quot; roept een schrijver uit, »zij zou voor velen hunner de laatste zijn.quot;
Van hun kloek besluit werd te Turijn kennis gegeven met deze woorden o. a.: »Wij wenschen de zonen onzer vaderen te zijn en hopen dat de Heer onze Bevrijder wezen zal, zich bedienende van het zwakke om het sterke te beschamen.quot;
Weldra zijn zij met de toebereidselen tot hunne verdediging gereed. En zooveel onverschrokkenheid en vastberadenheid leggen zij aan den dag, dat de Hertog het raadzaam oordeelt hen niet met zijne eigene troepen alleen
22
aan te vallen, maar de aangeboden hulp van de t ransche legermacht onder den bekenden maarschalk Catinat, den held van twintig veldslagen, aan te nemen.
Gelijktijdig, doch van verschillende kanten trekken nu de beide troepen de valleien binnen en beginnen den 23. April de vijandelijkheden. Aan het uitmoorden van ket-tersche dorpen en het plegen van allerlei wreedheden jegens grijsaards, vrouwen en kinderen, paart zich de poging om de mannen met geweld te onderwerpen. Maar in stede van aanstonds de kleine schaar onbedreven bergbewoners , onder wier aanvoerders ook Henri Arnaud behoorde, te vernietigen, worden zij in verschillende gevechten , de eerste drie dagen geleverd, deerlijk geslagen.
En alles scheen de hoop der Waldenzen op een gelukkigen afloop te wettigen.
Daar laat onverwacht een gedeelte hunner zich door valsche beloften verlokken om de wapenen neêr te leggen. En den 26. April zijn reeds de belangrijkste versterkingen door den vijand bezet, en de slachtoffers van leugen en verraad deels ter dood gebracht, deels geketend naar de galeien gevoerd en hun kinderen bij de Roomsche gezinnen ingedeeld.
Ettelijke honderden, in de spelonken der rotsen verscholen en daar aan de bitterste ellende ten prooi, vallen allengs in de handen van den loerenden vijand. —
Doch niet slechts zijn het enkele vluchtelingen en kleine troepen dorpsbewoners, die door hun vertrouwen op de heiligheid van het gegeven woord bedrogen worden. Geheele benden, die in eene sterke stelling den vijand kunnen trot-seeren, vallen in den verraderlijk gespannen strik. Want ook dezen biedt men behoud van goed en vrijheid aan, indien zij zich overgeven. Men voegt er de mededeeling bij , dat al de andere bewoners der valleien zich hadden onderworpen!...
En met de hun eigen trouwhartigheid laten wederom velen zich verschalken en begeven zich ongewapend naar het vijandelijk legerkamp om aanstonds zich te zien knevelen en wegvoeren en in een of ander kerkerhol hun lichtgeloovigheid diep te betreuren en te verwenschen!
23
Inmiddels plegen brooddonken en baldadige soldaten in de valleien , jegens de bewoners , die weigerden hun geloof af te zweren, de onbeschrijfelijkste geweldenarijen en gruwelen.
Wreedheid en godsdiensthaat houden hoogtijd. De vree-selijke tooneelen van 1655 worden herhaald , ook jegens onschuldigen en weèrlooze vrouwen. Diep beklagenswaardige slachtoffers en speelballen der dierlijke woede van bandelooze krijgsknechten worden sommige harer doodgemarteld , andere lev.end begraven of met een zwaard dooide borst aan den grond genageld.....Hier en daar laat men
de geloofsgetuigen levend verbranden of door paarden van-eenrijten of in grooten getale ophangen, terwijl men hunne
broeders dwingt het beulenwerk te verrichten..... Kinderen
worden voor de oogen hunner moeders onthalsd..... Ouden van dagen geworpen van de rotsen en in de bergkloven verpletterd..... Twee duizend kinderen weggevoerd en verdeeld onder roomsohe huisgezinnen..... Ja, o gruwel, men
noodzaakt een vader, die eerst getuige had moeten zijn van de mishandeling zijner vrouw en dochters en van de uitmoording van zijn geheele talrijke gezin , om de hoofden van twee zijner zoons op zijne schouders naar Luserne te dragen, waar de rampzalige zelf eindelijk door een wree-den dood het eind der onmenschelijke foltering, hem aangedaan , ziet aanbreken.
Drie duizend Waldenzen kwamen bij dien moord op ellendige wijze om. Twaalf duizend, sommigen zeggen veertien duizend gevangenen, en daaronder negen leeraren, worden in de kerkers van Luserne en van Turijn\'opeengepakt, aan de vreeselijkste martelingen ten prooi. Vijfhonderd mannen gaan als eeregeschenk aan Lodewijk XIV naar Frankrijk om daar naar de galeien verwezen te worden.....
De valleien zijn uitgemoord. Geen rook stijgt er meer uit de woningen van het eerlijke volk, welks edelmoedig vertrouwen op het gegeven woord de oorzaak was geworden van zijn ondergang. Geen gebed rijst meer uit de bedehuizen, geen psalm weerklinkt daar langs de gewijde wanden. Geen herder voert meer zijne kudde
24
naar de bergweide. Eenige weinige bewoners zijn nog slechts overgebleven, die het geweld en de angst hadden doen bezwijken. Enkele getrouwen houden zich schuil in holen en bosschen. Voor het overige was de geheele landstreek ontvolkt.
Het Genootschap tot voortplanting des geloofs juicht.
De Waldenzische kerk heeft opgehouden te bestaan!----
Het Evangelielicht, dat zoovele eeuwen de valleien had bestraald, werd voor goed uitgebluscht en ging in bloed en tranen onder. Bereikt is het helsche doel!....
Der Waldenzen bezittingen worden aan roomsche kolonisten , die zich in de dalen kwamen nederzetten, weggeschonken. En de gevangenen zijn in de dertien lage, vochtige en bedompte kerkerholen, welke zich voor hen hadden ontsloten of in de droge vestinggrachten, waarin men hen geworpen had zonder stroo tot ligging, zonder dak boven het hoofd en zonder water of voedsel, aan een langzainen marteldood prijsgegeven. Tevergeefs blijken de pogingen, door de gezanten der Protestantsche Staten in het werk gesteld om het lot der beklagenswaardige slachtoffers van den godsdiensthaat te verzachten. Dagelijks op allerhande wijze gekweld door de monniken en priesters, die hen tot afval zochten te bewegen, doet de gruwzame bejegening en de mishandeling, aan welke zij van de zijde van onbarmhartige bewaarders blootstonden, binnen den korten tijd van enkele maanden, een veel grooter aantal omkomen, dan de bloedigste strijd ooit zou hebben gekost.
Gebrek aan lucht en onreinheid, bedorven voedsel, verwekten een pest, die duizenden ten grave sleepte.
In een gevangenhuis, waar zeshonderd hunner waren opgesloten, bleven er niet meer dan twaalf over. Bijna alle vrouwen en kinderen bezweken. En van de mannen waren de sterksten naar het lichaam nog slechts in leven, maar aan geraamten gelijk, toen in den aanvang van December, op het dringend verzoek der gezanten van de Protestantsche Staten en bovenal van de Zwitsersche Evan-
25
gelische kantons, de Hertog bevel gaf de kerkerdeuren te openen en den gevangenen de vrijheid terug te geven. De vrijheid, ja!.. .. Maar niet om naar hunne valleien terug te keeren en hunne huizen en kerken te herbouwen! . ..
Zonder hunne geliefde woonplaatsen terug te mogen zien, moesten zij onder militair geleide naar de grenzen gebracht worden om als bannelingen te gaan rondzwerven.....
\'t Is ongeloofelijk schier, maar de opgaven zijn boven allen twijfel verheven. Het rampzalig overschot der martelaren , hetwelk het daglicht weder aanschouwde , bedroeg slechts drie duizend, het vierde deel der krachtige bergbewoners , die in boeien waren geklonken.
Geen tijd wordt den armen reizigers gelaten om toebereidselen te maken tot den bangen tocht over de reeds met sneeuw bedekte toppen van den Mont-Cénis, op het tijdstip dat de barre winter naderde en met zijne verschrikkingen dreigde. Des morgens werd in de kerkers het bevelschrift afgekondigd.....Des middags om vijf uur moest het
vertrek plaats hebben. Hun vijanden duldden geen vertoef.
Men liet echter te Turijn de kinderen het laatst vertrekken , opdat de groote heeren uit dezen een keus konden doen als lakeien. Want tot het aanbreken der Fransche staatsomwenteling was het een mode bij den Piëmonteeschen adel om een paar kleine Waldenzen, gemakkelijk aan hunne bijzondere uitrusting herkenbaar en «Barbettosquot; geheeten, in dienst te hebben. Ook bleven nog hier en daar eenige gevangenen achter, voor wie men schandelijk vergat den kerker te ontsluiten.
De duisternis overvalt de uitgeputte bannelingen reeds spoedig. En eer de zon den anderen ochtend over hen aanlichtte, zijn reeds 150 hunner bezweken. De door hen gevolgde weg wordt bezaaid met de lijken van de grijsaards, zieken en zwakken, die, buiten staat den marsch der hen begeleidende krijgslieden bij te houden, hunne krachten door een oogenblik verpoozing wilden herstellen , maar meestal niet meer opstonden en, ter plaatse waar zij stand hielden , de eeuwige rust ingingen.
26
Tevergeefs smeeken de ballingen , toen zij aan den voet van den Mont-Cénis gekomen, de duidelijke voorteekenen van een naderenden storm ontwaarden, te mogen blijven waar zij zijn, totdat het gevaar geweken was. Barsch wordt hun bevolen te vertrekken. Zij gaan voort. Maar talrijke slachtoffers maken onder hen de dwarrelwinden en sneeuwjachten, wier woede velen met hun, slechts gebrekkig gedekt lichaam en verslagen gemoed niet bij machte zijn te trotseeren, terwijl nergens een schuilplaats hun openging om hen te beschutten. Hoevelen zakten ter zijde van den weg af, zonder dat hunne makkers het bemerkten, en stierven een jammerlijken dood, door een
sneeuwlaag bedekt! , * i-
De steeds dunner en dunner wordende schare trekt echter voort. Slechts vijfentwintighonderd komen aan den anderen voet van het gebergte.
Vijfentwintighonderd, dat was het overschot van den stam , die vroeger 46000 zielen telde!. ... Vijfentwintighonderd slechts, die de vervolgingen en de ongemakken en vermoeienissen van den bangen tocht hadden doorstaan .....
Omstreeks Kerstmis, drie weken nadat zij de gevangenis verlaten hadden, komt de eerste afdeeling dier ongeluk-kioen voor de muren van Genève. Zij worden later gevolgd door anderen, die niet tegelijk waren ontslagen. Eerst in Februari bereikte echter de laatste schare de
gastvrije stad van Calvijn.
Maar in welk een toestand bevinden zich de eerstaan-gekomenen!.... Zóó uitgeput, dat verscheidenen neêrvallen en, eer zij de binnenpoort betreden, den laatsten adem
uitblazen____Anderen zijn zoo verstijfd van de koude, dat
zij geen woord kunnen uitbrengen. Niet eens de handen uitstrekken om de hun toegereikte ondersteuning en lafenis
aan te nemen............, ,
Een diepen , overweldigenden indruk maakt het gezien der uitgemergelde martelaren op de bevolking, die hen, met hun landg\'enoot Janavel aan het hoofd, tegemoet snelde.
In aller oogen biggelen tranen van medelijden.
27
Men betwist elkaar het voorrecht de zwak sten naar zijne woning te dragen en hun huisvesting te verleenen. Men wedijvert in het aanbieden van gastvrijheid en het verstrekken van hulp. Niets wordt verzuimd van wat de menschlievendheid kan uitdenken tot verkwikking en herstel der hulpbehoevenden.
Zoo werden alle bannelingen opgenomen en kwamen zij allengs tot zich zeiven.
Maar welk een nieuwe wanhoop greep hen aan! Ouders zochten tevergeefs hunne kinderen, mannen hunne vrouwen, en wederkeerig. Hartverscheurend was de droefheid bij het ontdekken der verliezen, welke de jammerlijk gedunde achterhoede geleden had , waarbij zij hen, die zij misten , • zochten. Bijna ieder was in de droeve noodzakelijkheid eene zijner dierbaarste betrekkingen te betreuren , die in de sneeuw hun graf gevonden hadden.
Te Genève, waar zich de Christelijke weldadigheid in hare onuitputtelijke kracht op de heerlijkste wijze openbaarde , mochten evenwel de ballingen zich niet te lang ophouden. Het lag te dicht op de Savooische grenzen. De Zwitsersche afgevaardigden hadden zich tegenover den Hertog verbonden, dat de Waldenzen in het midden des lands zich zouden vestigen.
Naar de andere kantons, bovenal naar Bern trok dus het rampzalig overschot. In Februari 1687 waren allen op hunne bestemmingsplaatsen aangekomen, waar zij met de grootste gastvrijheid opgenomen werden. Daar voegden zich bij hen degenen, die men nog eenigen tijd in de Piëmonteesche kerkers had gevangen gehouden en de kinderen, die men aanvankelijk belet had hunne ouders te volgen.
Ook de Nederlanden en Brandenburg openden hun de armen.
Weinigen echter maakten gebruik van de uitnoodiging om zich in die landen neder te zetten. De liefde tot hun land hield verreweg de meesten in de Zwitsersche valleien terug.
28
Want het gezicht der Alpen herinnerde hen aan de oorden, waar hun wieg eens stond en waar zij zooveel hadden geleden, gestreden en gebeden.
Nochtans wilden Engeland en de republiek der Vereemgde Nederlanden hun aandeel dragen in de verzorging dei-beklagenswaardige slachtoffers van den godsdiensthaat die slechts ten deele met handenarbeid m hun onderhoud konden voorzien. Zij ondersteunden hen met geldelijke bijdragen. Vooral ons vaderland liet zich bij dit gemeenschappelijk liefdebetoon niet onbetuigd.
Een enkel feit tot staving dezer uitspraak.
Den 11 den November 1687 werd alleen in de iseder-duitsche Hervormde kerken van Amsterdam te hunnen behoeve een bedrag van / 38150—2-8 ingezameld. In de overige gemeenten der provincie Holland ongeveer een
gelijke som. . , .
Die o-elden liet Prins Willem IH onder hen uitdeelen
door den heer Convenant, weleer Raadsheer van het Prinsdom Oranje.
IV.
De toebereidselen tot den Terugkeer.
Doch het Vaderland, het barre, ijzige, met hunne tranen besproeide , met hun bloed gedrenkte, door hunne sebeden gewijde Vaderland, bleef den armen bannelingen dierbaar. 0 De gehechtheid aan hunne valleien en de gehechtheid niet minder aan den Staat en het Stamhuis, dat zoo dikwijls hen vernield had en martelen liet, was onuitwischbaar in hun hart gegrift.
Volle vrijheid van geloof bezaten zij in den vreemde. In menig opzicht mocht hun toestand oneindig gunstiger geacht worden , dan ginds op en tusschen hunne armoedige
Alpen. , . x . .
Toch liet de gedachte aan hunne dalen hen met met rust. Hunne ziel trok naar de voorvaderlijke woonsteden met hare bruisende stroomen en diepe afgronden , dichte bos-
\'29
schen en kale rotsen, waar iedere plek hen herinnerde aan de grootsche daden van het voorgeslacht, en waar hun eigen bloed voor de verdediging van hun geloof had gestroomd. Met onwederstaanbaar verlangen richtte hun blik zich daarheen.
Hun rust, hun gemak , hunne betrekkelijke welvaart, hun vrede in de gastvrije oorden, waar men hen met open armen had ontvangen, maar waar zij zich toch als vreemdelingen beschouwden, dat alles wilden zij bereidwillig prijsgeven, als zij maar naar het geliefde land konden wederkeeren. Maar ach! hunne valleien werden bewoond door Roomsch-katholieke kolonisten en door de vereenigde legers nog altoos bewaakt.
Toch werd de aandrang huns gemoeds hun te machtig..... Zij konden daaraan geen weêrstand bieden.....
Geen redeneering was in staat de toovermacht, welke de gedachte aan hun afgelegen vaderland uitoefende, te verbreken. . . .
Tot driemalen toe herhaalden zij de poging om aan hun zielsverlangen\' voldoening te verschaffen. De verijdeling van twee ondernemingen, dooi\' hen beproefd, kon hen niet ontmoedigen. Trouwens, de eerste mislukte reeds bij den aanvang. En eigenlijk was dit een zegen. Want zij hadden gebrek aan wapens en aan aanvoerders. Ook waren de dringendste voorzorgsmaatregelen verzuimd. Te Lausanne werd hun voornemen ontdekt, en de regeering van Bern, in tijds onderricht van hunne plannen, liet hen door den Schout aldaar gelasten naar de hun aangewezen verblijfplaatsen terug te keeren.
Zij gehoorzaamden en hervatten, thuisgekomen, hunne bezigheden.
De ervaring was echter voor hen eene goede leermeesteres. In het geheim bleven zij nieuwe plannen beramen , die eene betere kans op een voorspoedigen uitslag-beloofden, zonder dat daarvan iets naar buiten uitlekte.
Janavel, hun oude bevelhebber, en Henri Arnaud, die reeds dooi\' zijne kloekheid en beleid in den verdelgings-
30
oorlog, door de Franschen en Piëmonteezen tegen de vallei-bewoners gevoerd, zich een grooten naam had gemaakt, een man van oprechte vroomheid en vurige liefde tot zijn tweede vaderland, van een vast karakter en onversaagden moed, waren de ziel van de beweging. Een geheime vergadering werd in Mei 1688 te Genève gehouden. Daarin besloot men drie mannen van beproefden moed en doorzicht af te zenden om het land te verkennen , bijpaden in het gebergte op te sporen en de plaatsen uit te zoeken, waar de rivieren het veiligst konden worden overgetrokken. Aan het in hen gestelde vertrouwen beantwoordden die mannen ten volle. Wel waren ze aan menig gevaar blootgesteld. Voor roovers en verspieders gehouden , zagen zij zich in de gevangenis geworpen. Doch men kon hen niet van schuld overtuigen. En, zij het ook met verlies van het hun ontnomen geld, zij werden op vrije voeten gesteld en keerden behouden terug naar Zwitserland, waar hun wederkomst met steeds klimmend verlangen verbeid werd.
Hunne mededeelingen brachten de ontworpen plannen tot rijpheid. Er werd bepaald dat de tocht over den St.-Ber-nard zou worden ondernomen. ... De vlakte bij Bex, een dorp aan de grens van het kanton Bern in het Rhone-dal, een mijl van St.-Maurice, zou de verzamelplaats zijn. . . . Onbemerkt dacht men hier te kunnen bijeenkomen. . . .
Maar andermaal werd de hoop verijdeld. Voortdurend werden zij door de zendelingen van Lodewijk XIV bespied. De regeeringen van de kantons Bern en Zurich waren met het geheim bekend geworden. Het verdwijnen van een zestigtal Waldenzen , die tot het garnizoen van Genève behoorden, bevestigde het vermoeden, dat er wederom door de bannelingen een aanslag was gesmeed. En bevreesd dat zij in moeilijkheden zou geraken met de Katholieke mogendheden, nam de overheid de noodige maatregelen om dien te verijdelen. Het vaartuig, dat den al-denzen te Villeneuve, ter plaatse waar de Rhone in het meer van Genève zijne wateren uitstort, wapenen moest brengen , werd in beslag genomen. De brug over genoemde
31
rivier, den sleutel van het Rhóne-dal, die zij moesten overtrekken, door eene sterke macht bezet. De bewoners van. Savoye wapenden zich om den bannelingen den doortocht te betwisten. En toen een zeshonderdtal uitgewekenen op den bepaalden dag der Junimaand van 1688 zich bij Bex vereenigd hadden, vernamen zij aanstonds dat alle gelegenheid hun benomen was om hun voornemen te volvoeren.
Welk een vreeselijke ontdekking! Zij zijn ten einde raad.
Gelukkig was de schout van Aigle, Thorman geheeten, tot wiens gebied Bex behoorde en die de opdracht had gekregen het vertrek te beletten, een even welwillend als verstandig man. Met groote zachtheid volbracht hij zijne taak, eene taak voor hem des te moeielijker, omdat hij persoonlijk niets anders wenschte , dan dat de onderneming mocht slagen.
Hij roept de ballingen in de Protestantsche kerk van Bex bijeen, stelt hun de onuitvoerbaarheid van hun opzet voor oogen en bezweert hen, met tranen in de oogen, daarvan af te zien. Nu het plan ontdekt was, moest het op hun geheelen ondergang uitloopen ! — Doze welwillende en ernstige toespraak maakte indruk. Arnaud, hun leeraar en een hunner aanvoerders, gevoelde al de waarheid van Thorman\'s betoog. Hij beklom den kansel en in eene rede , naar aanleiding der woorden: «Vrees niets , gij, klein kuddekequot;, wist hij de gemoederen tot zulk eene kalmte te stemmen, dat men besloot den voorgenomen tocht nog eenigen tijd uit te stellen (\').
De edelmoedige schout geleidde de ballingen hierop naar Aigle, liet aldaar brood voor hen bakken, ontving Arnaud
(\') Bij gelegenheid van een uitstapje, eenige weken geleden door mij naar Montrenx aan het meer van Geneve, gemaakt, begaf ik mij naar Bex en naar andere oorden, in mijne schets vermeld. Ik gevoelde een ouweer-staanbaren aandrang om enkele der voornaamste plaatsen, die door de Olorieuse Eentrée eene bijzondere vermaardheid hebben gekregen, te bezoeken en mij daar de tooneelen te herinneren, welke er voorvielen.
De kerk te Bex, dat thans een welvarend stadje met ongeveer 8000 inwoners is en een zeer gezocht zomerverblijf voor vreemdelingen, is nog volkomen in denzelfden staat. De buitenmuur werd eenige jaren geleden vernieuwd. Het inwendige bleef onveranderd. Dezelfde banken , waarop de Waidenzen zich nederzetten, ataan er nog. Ook de kansel, van waar
en zijne medeaanvoerders in zijne eigen woning en leende hun een soms gelds om aan diegenen, die uit afgelegen gedeelten van Zwitserland gekomen waren, de middelen te verschaffen tot het ondernemen van de terugreis.
Maar deze nieuwe mislukking hunner plannen had vooi de Waldenzen nog andere treurige gevolgen, dan de teleurstelling , welke zij hun berokkende.
De regeering van Savoye nam uitgebreide vooizoigs-maatregelen en bezette alle dorpen aan de grenzen met eene sterke krijgsmacht. Daarenboven beschuldigde zij de overheid van Bern van medeplichtigheid aan den aanslag of van oogluikende toelating en begunstiging, en gaf hierdoor aanleiding dat deze, die niet van woordbreuk of schennis der tractaten verdacht wilde worden , minder welwillend jegens de arme uitgewekenen zich betoonde. Eindelijk werd zelfs in eene bijeenkomst der Protestantsche kantons het besluit genomen, dat de Waldenzen Zwitserland moesten verlaten!
Men stelde hun Brandenburg , welks Keurvorst hun steeds o-roote genegenheid bewezen had, voor als het land , dat hun een geschikt verblijf zou aanbieden. Doch de afstand, het verschil van taal en zeden was een groot bezwaar.
Wurtemberg, naderbij gelegen en rijk aan weiden en wijngaarden, scheen aannemelijker toevluchtsoord. Doch al was men geneigd hun daar gronden ter bebouwing af te staan, de groote meerderheid wenschte vereenigd te blijven, en het vinden van eene streek, uitgestrekt genoeg orn hunne kolonie te vestigen , bood vele moeilijkheden aan.
Ook rezen er bezwaren van de zijde der streng Luthersche bevolking, die ongaarne de andersdenkende vreemdelingen wilde opnemen. De onderhandelingen duurden voort. Ten laatste werd het verzoek der Waldenzen om den
Aruaud tot hen het woord voerde. Met aandoening beklom ik dit gestoelte en. terwijl ik den blik door het ruime kerkgebouw liet waren, ver-- laatste ik mij met de gedachte twee eeuwen terug, op het oogenblik at ik hierboven schetste en trachtte mij eeue voorstelling te maken van de verschillende en afwisselende gewaarwordingen, welke net ha\'-t der ar«e bannelingen toen zullen hebben bestormd.
■winter in Zurich en Schaffhausen te mogen doorbrengen, gereedelijk toegestaan. Milde bijdragen uit Engeland en Nederland stelden hen in staat in al hunne behoeften te voorzien. Uit ons vaderland verden 92,000 kronen, ongeveer 140,000 gulden, als opbrengst eener algemeene , door de Staten uitgeschreven inzameling, overgezonden.
Verschillende groepen ballingen vertrokken echter en stichtten volkplantingen, zoowel in Brandenburg als in Wurtemberg, in Amerika als in Hessen.
Zoo was het aantal der in Zwitserland geblevenen gedund. Maar het meerendeel kon, in weerwil van den aandrang der regeering, niet besluiten om zich zoo ver van den vaderlandschen bodem te verwijderen. Het bleef de gunstige voorwaarden, waarop men zich in den vreemde mocht vestigen, afslaan.
Het plan werd zelfs geopperd om hen als eene kolonie, in Hollandsche schepen, naar de Kaap de Goede Hoop over te brengen.
Dit denkbeeld sloeg den armen Waldenzen den schrik om het hart. Zóó ver van hun geboortegrond zich te verwijderen. .. . Onmogelijk!
Zij bleven besluiteloos.
Hierdoor verflauwde de groote hartelijkheid, waarmede men hen tot dusver bejegend had en werd door koelheid vervangen.
Maar dit juist deed het verlangen naar den dierbaren geboortegrond nog heviger ontbranden.
Intusschen werd het hun onmogelijk gemaakt langer vereenigd te blijven. Een gedeelte begaf zich naar Grauw-bunderland, anderen trokken in tegenovergestelde richting heen en zetten zich neder aan de grenzen van Wurtemberg. Een derde afdeeling verkreeg landerijen in de Paltz, waar de Paltzgraaf hen in bescherming nam en zijn in den dertigjarigen oorlog verwoest land met hen weder hoopte te bevolken (!).
(\') Aanteekening IX.
3
32
en zijne medeaanvoerders in zijne eigen woning en leende hun een soms gelds om aan diegenen, die uit afgelegen gedeelten van Zwitserland gekomen waren, de middelen te verschaften tot het ondernemen van de terugreis.
Maar deze nieuwe mislukking hunner plannen had voor de Waldenzen nog andere treurige gevolgen, dan de teleurstelling , welke zij hun berokkende.
De regeering van Savoye nam uitgebreide voorzorgsmaatregelen en bezette alle dorpen aan de grenzen met eene sterke krijgsmacht. Daarenboven beschuldigde zij de overheid van Bern van medeplichtigheid aan den aanslag of van oogluikende toelating en begunstiging, en gaf hierdoor aanleiding dat deze, die niet van woordbreuk of schennis der tractaten verdacht wilde worden, minder welwillend jegens de arme uitgewekenen zich betoonde. Eindelijk werd zelfs in eene bijeenkomst der Protestantsche kantons het besluit genomen, dat de Waldenzen Zwitserland moesten verlaten!
Men stelde hun Brandenburg , welks Keurvorst hun steeds groote genegenheid bewezen had, voor als het land, dat hun een geschikt verblijf zou aanbieden. Doch de afstand, het verschil van taal en zeden was een groot bezwaar.
Wurtemberg, naderbij gelegen en rijk aan weiden en wijngaarden, scheen aannemelijker toevluchtsoord. Doch al was men geneigd hun daar gronden ter bebouwing af te staan, de groote meerderheid wenschte vereenigd te blijven, en het vinden van eene streek, uitgestrekt genoeg orn hunne kolonie te vestigen, bood vele moeilijkheden aan.
Ook rezen er bezwaren van de zijde der streng Luthersche bevolking, die ongaarne de andersdenkende vreemdelingen wilde opnemen. De onderhandelingen duurden voort.
Ten laatste werd het verzoek der Waldenzen om den
Aruaud tot hen het woord voerde. Met aandoening beklom ik dit gestoelte en, terwijl ik den blik door het ruime kerkgebonw liet waren3 verplaatste ik mij met de gedachte twee eeuwen terug, _ op het oogenblik dat ik hierboven schetste en trachtte mij eeue voorstelling te maken van de verschillende en afwisselende gewaarwordingen, welke het ha^t der ar we bannelingen toen zullen hebben bestormd.
33
■winter in Zurich en Schaffhausen te mogen doorbrengen, gereedelijk toegestaan. Milde bijdragen uit Engeland en Nederland stelden hen in staat in al hunne behoeften te voorzien. Uit ons vaderland werden 92,000 kronen , ongeveer 140,000 gulden, als opbrengst eener algemeene , door de Staten uitgeschreven inzameling, overgfezonden.
Verschillende groepen ballingen vertrokken echter en stichtten volkplantingen, zoowel in Brandenburg als in Wurtemberg, in Amerika als in Hessen.
Zoo was het aantal der in Zwitserland geblevenen gedund. Maar het meerendeel kon, in weerwil van den aandrang der regeering, niet besluiten om zich zoo ver van den vaderlandschen bodem te verwijderen. Het bleef de gunstige voorwaarden, waarop men zich in den vreemde mocht vestigen, afslaan.
Het plan werd zelfs geopperd om hen als eene kolonie, in Hollandsche schepen, naar de Kaap de Goede Hoop over te brengen.
Dit denkbeeld sloeg den armen Waldenzen den schrik om het hart. Zóó ver van hun geboortegrond zich te verwijderen. .. . Onmogelijk!
Zij bleven besluiteloos.
Hierdoor verflauwde de groote hartelijkheid, waarmede men hen tot dusver bejegend had en werd door koelheid vervangen.
Maar dit juist deed het verlangen naar den dierbaren geboortegrond nog heviger ontbranden.
Intusschen werd het hun onmogelijk gemaakt langer vereenigd te blijven. Een gedeelte begaf zich naar Grauw-bunderland, anderen trokken in tegenovergestelde richting heen en zetten zich neder aan de grenzen .van Wurtemberg. Een derde afdeeling verkreeg landerijen in de Paltz , waar de Paltzgraaf hen in bescherming nam en zijn in den dertigjarigen oorlog verwoest land met hen weder hoopte te bevolken (\').
(\') Aanteekeniug IX.
3
34
Derhalve waren zij dan wijd en zijd verstrooid en steeds al meer van hun vaderland verwijderd. Zij hebben nu wel vaste woonplaatsen. Veel goeds is hun deel. Toch kunnen zij de hoop niet opgeven den dierbaren grond weder te
betreden. . ,
Hun leeraar Arnaud, die hen in al hunne moeilijkheden steunde en leidde en de Mozes van dit Israël der Alpen zou worden, ontwerp met Janavel een nieuw plan tot terugkeer. In den zomer van 1688 deed hij met een anderen aanvoerder der Waldenzen, Besson geheeten , eene reis naar \'s Gravenhao-e om met verschillende invloedrijke personen in overleg te treden. En in de allereerste plaats met Prins Willem III, den Stadhouder, den vastberaden steun van het Protestantisme in Europa, den warmen vriend en beschermer der verdrukte valleibewoners, die van zijne genegenheid reeds zoovele blijken hadden ontvangen.
De Oranjevorst droeg den predikant eene hooge achting toe en ontving diens mededeelingen met groote belangstelling. . , j- ■ . ,
Met één oogopslag zag hij , ook in staatkundig opzicht,
het belang in der poging, Welke men wilde wagen.
Op dat tijdstip toch hield hij zich onledig met het ont-werpen der plannen tot zijn overtocht naar Engelan . n mocht die onderneming slagen en hij den troon van zijn schoonvader Jacobus II beklimmen, dan zou een nieuw Europeesch Statenverbond weldra tot stand komen, genen tegen Lodewijk XIV. Naar hij vertrouwde zou Savoye s Hertoo- ook toetreden en zich ontworstelen aan den druk , door den Franschen Koning op hem geoefend, en zich welwillender jegens de terugkeerende ballingen betoenen. Hij vermaande dus Arnaud bovenal zorg te dragen voor de onderlinge eendracht, opdat de oude kerkgemeenten m een vreemd land niet door scheuring en verdeeldheden te gronde zouden gaan. Maar ook om geduld te hebben en den moed niet te verliezen, zijn kleinen hoop volgelingen bijeen te houden en een gunstiger tijdstip af te wachten.
Wèl voldaan over hunne reis, keerden Arnaud en Besson naar hunne broeders terug. Zij spraken dezen moed in en
35
verlevendigden aller hoop op de vervulling hunner wenschen. Te meer, nu zij ook van de noodige middelen waren voorzien, dank zij de edelmoedigheid van den Prins en van andere onzer landgenooten. Onder dezen moet in de eerste plaats de heer Clignet, postmeester te Leiden, genoemd worden , die ter uitvoering van het plan, meer dan een ton gouds voorschoot, welke hem naderhand door de Alge-meene Staten is teruggegeven.
Willem\'s bescherming bleef geen geheim. Want korten tijd daarna schreef een handlanger van den Hertog van Savoye, dat hij te Lausanne Waldenzen gezien had. die op hunne hoeden de kleuren van den Prins van Oranje droegen. Ook werd hem door de bannelingen , die op hem al hunne hoop vestigden, de naam van »hun Jozuaquot;, van shun Davidquot; geschonken.
Men blijft wachten, maar... met steeds klimmend verlangen.
En ziet, welk een treffende samenloop van omstandigheden !
Dezelfde natie, die de oorzaak geweest was van hun ondergang, wordt nu in Gods hand het middel om hen naar hunne haardsteden terug te voeren. Een Fransch leger was op de Paltzische grenzen samengetrokken, naar aanleiding van een twist, tusschen den Keurvorst en den Franschen Koning uitgebroken. De valleibewoners hadden te veel van de woede der Fransche krijgsbenden geleden om zich andermaal daaraan bloot te stellen. Vergeefs-poogde dus de Keurvorst hen, door de belofte van nog grootere voorrechten , dan reeds hun deel waren , over te halen om te blijven. Vruchteloos trachtte ook de Hertog van Wurtem-berg hen, door het aanbod om alle weerbare mannen in dienst te nemen en voor het onderhoud der overigen te zorgen, te overreden zich in zijn land te vestigen.
Al staat hun oogst te velde , al hebben zij juist de grootste moeilijkheden , verbonden aan de stichting eener kolonie, overwonnen, zij willen vertrekken. Niets kan hen van dat besluit afbrengen.
36
Maar waarheen te gaan?...
Niet lang zijn zij hierover in het onzekere. Naar Zwitserland hun eerste toevluchtsoord, richt zich hun bli .
\'t Is waar, wel durven zij zich niet vleien met het uitzicht van daar een goed onthaal te vinden. Toch trekt alléén naar dat land hun hart.
En zoo zien wij dan de arme zwervers andermaal den bodem betreden, waar zij vroeger zooveel gastvrijheid genoten hadden. Tot eer der Zwitsers haasten we ons mede te deelen, dat dezen, met het treurig lot der bannelingen innig begaan, hen met open armen ontvingen. Het waren
vooral staatkundige redenen geweest, die hen genoopt hadden hunne gasten te verwijderen, in wier lot quot;j een levendig belang bleven stellen. De omstandigheden hadden echter eene groote verandering ondergaan. Het was om redenen, geheel van hen onafhankelijk, dat de Waldenzen
terugkwamen 1
Maar het gebeurde beschouwen dezen als een wenk van God, die niet wilde, dat zij in den vreemde, bij het genot
van rust en stoffelijke voorrechten, het land hunner geboorte
vergaten. En met vernieuwd heimwee keeren zij den blik derwaarts, waar zij alleen vrede konden vinden en het geluk, dat zij overal elders vruchteloos hadden gezocht.
Daar vernemen zij door verspieders op zekeren dag het was in het begin van 1689 - dat de krijgsbenden van den Hertog van Savoye het gebergte hadden verlaten en waren afgetrokken. Bij die tijding komt eene niet minder heugelijke hun hart met blijde hoop vervullen. Oranje s onderneming was geslaagd. Hij had den troon der Stuar s beklommen! Een oorlog met Frankrijk , waar zijn voorgangei en schoonvader eene wijkplaats had gevonden , stond op het punt uit te breken... Daarin zouden natuurlijkerwijze andere Staten worden betrokken... En Lodewijk XI\\ zou dus e handen te vol hebben om zich te bekommeren over het armzalig overschot van eenige bannelingen, die hunne haardsteden weder opzochten !...
37
De gelegenheid was dus gunstiger dan ooit.
Nu of nooit! werd de leus.
De toebereidselen zijn spoedig gemaakt. Het wachtwoord wordt gegeven aan de in Duitschland en Zwitserland verspreide broeders. Door den steun van Willem van Oranje ontbreekt het hun noch aan geld, noch aan wapens, noch aan geoefende aanvoerders.
Arnaud blijft met Janavel de ziel der onderneming. Zij sluiten de oogen niet voor de lessen van het verleden. De beide vorige ondernemingen waren mislukt, omdat men niet voorzichtig genoeg geweest was. Het geheele plan moest dus stipt geheim worden gehouden om niet andermaal de achterdocht van den Hertog van Savoye gaande te maken of de Zwitsersche overheid zedelijk te verplichten tusschenbeide te treden. Het gros der Waldenzen zeiven werd derhalve onkundig gelaten van de bedoelingen, welke men had. Alleen werden zij uitgenoodigd zich in kleine afdeelingen op weg te begeven naar den oever van het meer van Genève, zonder de ware bestemming van den tocht te kennen.
In eene laatste samenkomst gaf de grijze en ervaren Janavel nog aan Arnaud en zijn medeaanvoerders eenige, door hem op schrift gestelde, belangrijke wenken en voorschriften , die van grooten invloed geweest zijn op het welslagen der onderneming.
In Savoye gekomen moesten, naar zijne meening, de Waldenzen, om den tegenstand der bevolking te fnuiken, de edellieden en geestelijken als gijzelaars medevoeren. Verder werden door hem de bergpassen en de hoogten, die zij na hunne aankomst op den geboortegrond terstond moesten overtrekken, aangewezen.
Bovenal vestigde Janavel de aandacht op de Balsille.
«Spaart noch geld noch arbeid, om dit punt, dat uw grootste kracht zal zijn, te versterken. Verlaat het niet dan in den uitersten nood!quot; vermaande hij. Voorts raadde hij aan , de kolonisten, die den geboortegrond hadden ingenomen , te verbannen en uit te roeien, evenals de Israëlieten met de Kanaanieten hadden moeten doen. »Geen gratie
38
voor henquot; zeide hij, swant spaart gij hen, dan verraden zij u aan den vijand.quot; Toch wilde hij niet dat er onschuldig bloed vvierd vergoten, waarvan men voor God rekenschap zou hebben af te leggen. »Zoo wanneer gij op God vertrouwtquot;, dus besloot hij in profetische vervoering, »kunt gij verzekerd zijn dat Hij u niet zal vergeten en Zijn zwaai d u zal omringen als een muur tegen uwe vijanden.
Het woud van Nyon, aan den noordelijken oevei van het meer van Genève, in het Waadtland, dat toen tot het kanton Bern behoorde, tusschen Nyon en Dolle , was de vereenigingsplek. Een allergunstigst punt. Het dichte bosch bood eene uitnemende schuilplaats aan. In de naburige dorpen en vlekken had men gelegenheid zich van den noo-digen leeftocht te voorzien. Het meer lag op geringen afstand. Daar kon men in het holle van den nacht zich heimelijk inschepen en aan de overzijde, op Savoyeesch grondgebied aan wal stappen.
Op den bepaalden tijd, aan den avond van den 16. Augustus 1689, zijn de meeste Waldenzen in het bosch bijeen. Men wachtte nog slechts de aankomst der broeders uit Grauwbunderland en Wurtemberg. Te vergeefs echter was het wachten. Helaas , die mannen bleven niet onopgemerkt op den zooveel langeren weg, dien zij door de Roomsche kantons af te leggen hadden. Ten getale van 122 werden zij gevangen genomen, van hunne bezittingen beroofd , zwaar mishandeld en naar Turijn gevoerd. Hier moesten zij maanden lang in den kerker zuchten. Zij herkregen pas hunne vrijheid, toen de valleibewoners weder in het ongestoord bezit hunner geliefde dalen werden gesteld.
De toestand hunner broeders in het bosch van Nyon wordt onder het wachten van uur tot uur hachelijker.
Elk oogenblik konden zij ontdekt worden. Reeds begon het gerucht zich te verbreiden, dat in dat woud een aantal lieden verscholen waren. Geen minuut mochten zij dus dralen , wilde de onderneming niet op nieuw mislukken.
Maar slechts vier kleine schuiten hadden zij kunnen huren ;
39
een onvoldoénd getal. Toch werd juist, wat oorzaak van hun ondergang had kunnen worden, het middel tot hun behoud.
De mare der aanwezigheid van zoovele personen in het woud van Nyon, waardoor sommigen aanleiding was gegeven tot het vermoeden, dat dit wel eens Waldenzen konden wezen , bewoog een aantal nieuwsgierigen zich met booten naar dat oord te begeven. Die booten haasten de bannelingen zich in beslag te nemen. En zoo bevinden zij zich in de mogelijkheid met omstreeks een zestiental vaartuigen tegelijk den overtocht te beproeven.
Het sein wordt gegeven. Doch eer zij scheep gaan, buigt Arnaud in het midden der broeders de knieën, en allen volgen zijn voorbeeld.
Het was een treffend oogenblik. Een vurig gebed om Gods hulp en bescherming ontwelt aan \'s leeraars hart en stroomt van zijne lippen en bezielt allen met nieuwen moed. Tusschen tien en elf uur steekt de kleine vloot van wal. Zij brengt 900 Waldenzen over op vijandelijk grondgebied. Tot hun geluk had men hen rustig huns weegs laten gaan. Er was dien dag een algemeene bededag in de Protestantsche kantons gevierd , zoodat de meeste bewoners van den omtrek in hunne woningen bleven. En de schout van Nyon, door den slotvoogd van Rolle gewaarschuwd, kon op den vastendag de trom niet laten roeren om alarm te maken. Hij vergenoegde zich met toe te zien, dat men in goede orde aftrok.
Bedroevend was echter de trouweloosheid der schippers , die de vluchtelingen hadden overgevoerd en reeds vooruit het bedongen loon hadden ontvangen om ook dé achtergeblevenen te halen. Waarschijnlijk uit angst voor de gevolgen, verbraken zij de overeenkomst en zochten een goed heenkomen. Slechts drie booten kwamen met eenige weinige broeders terug!
Ongeraden was het langer te wachten op de onzekere aankomst der overigen. Het welslagen der onderneming hing grootendeels af van den spoed, dien men maken kon om zonder een belangrijken tegenstand te ontmoeten, het vaderlandsche gebergte te bereiken.
40
Daar kon de handvol dapperen eene talrijke legermacht trotseeren.
Men mocht derhalve niet langer dralen !
De merkwaardige maar hachelijke tocht werd aanvaard, schitterende getuigenis van wat vaste wil, onbezweken moed, vurige geestdrift en heilige vaderlandsliefde vermogen.
Nog eer zij den voet gezet had op het vijandelijk grondgebied, aan de overzijde van het meer van Genève , ontviel evenwel aan de moedige schaar haar opperbevelhebber, kapitein Bourgeois.
Deze toch, iets later op de verzamelplaats aangekomen, trachtte met de laatste afdeeling het meer over te steken. Maar het verraad loerde reeds op de bannelingen. Een nieuwsgierige had Arnaud\'s gebed afgeluisterd en zich in allerijl naar Genève begeven. De Piëmonteesche en Frar.sche gezanten werden door hem gewaarschuwd. En de arme kapitein werd, om den toorn van Lodewijk XIV niet te zeer op te wekken, door de regeering aangehouden. Op het schavot te Nyon verloor hij het leven.
De Fransche uitgewekene Turrel werd nu met het operbevel bekleed. Arnaud , die den naam van De la Tour had aangenomen, was het geestelijke hoofd, de profeet, naar wiens woord men echter meer luisterde , dan naar dat van den militairen aanvoerder. Deze handelde dan ook altoos in overleg met den invloedrijken man, die eerlang geheel alleen met de leiding van den tocht zich belast zou zien en aller voorganger blijven in het gebed, maar ook in den strijd, — hun leeraar en veldheer tegader.
V.
Hoe echter den stouten en merkwaardigen tocht te beschrijven, met wijze behoedzaamheid beraamd, met kloek zelfvertrouwen ondernomen, met schrander overleg voortgezet en met ongeëvenaard geluk volbracht ? Doch ook
41
gekenmerkt door onbeschrijfelijke ellende, door bewonderenswaardige onverschrokkenheid, door onwrikbare volharding en gewijd door dagelijksche gemeenschappelijke aanroeping van Gods heiligen naam?
Over hemelhooge bergen zich een pad banende, door regen en wind gekweld; straks in de sneeuwvelden verdwaald , dan weder met de wapenen in de vuist, midden door de vijanden, die hun den weg pogen te versperren, zich heênslaande; aanhoudend worstelende met gebrek, soms zich slechts voedende met wilde vruchten en rauwe kool, een andermaal zich verkwikkende aan den op de tegenstanders, buitgemaakten mondvoorraad, komen die luttele honderden. gedeeltelijk ongeoefende, gedeeltelijk niet of slechts gebrekkig gewapende mannen, op den elfden dag na hun vertrek, in de vallei van St. Martin.
En hoe afgemat ook door de ontbering, beginnen zij met onverflauwden heldenmoed voet voor voet hun vaderland te veroveren op eene krijgsmacht, talrijk genoeg om hen te verpletteren.
Maanden lang weten zij zich, al dunde de strijd hunne gelederen, staande te houden, en slagen ten laatste in hunne onderneming als door een wonder, juist op het oogenblik dat hun laatste toevluchtsoord genomen is en zij reddeloos verloren schijnen en alle hoop op een gunstigen afloop den bodem zien inslaan.
Wèl een merkwaardige tocht, welke terecht de bewondering van tijdgenoot en nakomeling wekte en thans nog met verbazing en ontzag een ieder vervult, die de beschrijving er van leest.
En nu ik mij aangord hem te schetsen en het door mij te bewandelen veld overzie, overweldigt mij de rijkdom der feiten.
Onmogelijk acht ik het in eenige weinige bladzijden al de bijzonderheden samen te vatten, die een boekdeeltje zouden kunnen vullen. Ik moet mij bepalen tot enkele grepen uit die altoos gedenkwaardige geschiedenis, om den lezers eenig denkbeeld te geven van de grootschheid der onderneming en tevens van de aan haar verbonden be-
42
zwaren en van den onvergelijkelijken heldenmoed, waarmede zij is volbracht.
Doordrongen van de noodzakelijkheid om de gestrengste waakzaamheid en grootste voorzichtigheid in acht te nemen, had Arnaud nauwelijks met eenige weinigen den voet aan wal, of hij liet dadelijk aan alle kanten schildwachten uitzetten om zich tegen eene overrompeling te beveiligen. Naarmate zijne tochtgenooten den oever bereikten, werd ieder zijne plaats aangewezen, en schaarden zich de gelederen.
Het geheele legertje werd verdeeld in negentien com-pagniën.
Dertien er van bestonden alleen uit Waldenzen, zes uit Fransche vluchtelingen, bijna allen door den geloofshaat verdreven uit Languedoc en Dauphiné. Bekwame en kloeke officieren, wier medewerking men vooral door den invloed van Willem III had verkregen, waren bekleed met het bevel over de laatsten. De Waldenzen werden door hunne eigene landgenooten aangevoerd.
Behalve Arnaud zeiven, hun patriarch en profeet en de ziel der onderneming, bevonden zich bij hen nog twee andere predikanten, Chyon en Montroux. Toen alles gereed was voor den opmarsch, smeekten dezen plechtig en geknield Gods zegen over den moeitevollen en gevaarlijken tocht af.
Doch zoodra hadden de bannelingen zich niet in alle stilte op weg begeven , of eene nieuwe teleurstelling trof hen door het verlies van den heer Chyon. Deze was vooruitgegaan naar Ivoire , het eerste dorp , dat zij zouden bereiken, om zich van gidsen te voorzien. Maar hij kwam niet terug. Een Savooisch edelman had het volk op den oever verzameld gezien en de zaak verraden. Chyon werd gevangen genomen en naar Chambéry gevoerd, waar hij tot het sluiten van den vrede opgesloten bleef. In plaats van hem haar te zien tegemoet komen, aanschouwde de voorhoede dienzelfden edelman , die met de pistolen in de hand naderde en haar op hoogen toon gelastte den terugtocht te aanvaarden.
•13
Doch Arnaud treedt met eenige zijner manschappen hem vastberaden tegen. Dat had liij blijkbaar niet verwacht. Want dadelijk wendde hij den teugel en koos het hazenpad, zonder dat een der op hem geloste schoten hem trof. Maar toen zij, hem nazettende, bij het dorp kwamen, bemerkten zij dat het geheim van den aanslag uitgelekt was. Alles bevond zich daar op de been . . .
De aanvoerders begrepen terstond, dat er nu geen oogenblik verloren mocht worden, indien zij niet overal op tegenstand wilden stuiten. Men liet den bewoners dus aanzeggen onverwijld de wapens neder te leggen en vrijen doortocht te verleenen, op strafte van het dorp te vuur en te zwaard te zien verwoesten. Dat hielp. En na eenigen der voornaamste ingezetenen als gijzelaars te hebben medegenomen, die in vrijheid gesteld werden zoodra zij in een volgende gemeente door anderen waren vervangen, trok de troep voort in goede orde en onder handhaving van eene uitnemende krijgstucht. De mare van de nadering der bannelingen ging hen overal vooruit. Doch tegelijk vernam men dat zij zich van vijandelijkheden onthielden en zich uitstekend gedroegen, alles betaalden wat zij gebruikten en niets vroegen dan ongehinderden doortocht. De faam vergrootte nog het aantal, en ook dit benam velen den lust tot tegenweer. Sommige landlieden werden als gidsen aangenomen, maar met de bedreiging van, bij het minste spoor van trouweloosheid of verraad, aan den eersten den besten boom te worden opgeknoopt.
Bijna overal liepen de boeren met hunne priesters te zamen om hen rustig te laten voorbijgaan.
Soms begroette men de Waldenzen met een heilwensch en eene zegenbede. Een der geestelijken van Fille verkwikte hen zelfs met wijn uit zijn eigen kelder en weigerde daarvoor eenige vergoeding te nemen. — Waar echter een vijandige geest zich openbaarde en men er aan scheen te denken haar den doortocht te betwisten, boezemde de talrijkheid der schaar, die zich in drie afdeelingen, de voorhoede, het gros en de achterhoede gesplitst had , — ontzag genoeg in om haar ongemoeid te laten voorbijtrekken.
Ook droeg daartoe de vrees voor het leven der gijzelaars bij, die steeds medegevoerd werden en meestal uit den landadel en de geestelijkheid genomen waren , en meer dan eens , op zelfbehoud bedacht, als bemiddelaars optraden. En de Waldenzen zeiven zorgden de door hen opgeëischte wapenen der landlieden te vernielen om te voorkomen, dat die later tegen hen gebruikt mochten worden.
Ook de bruggen , die men, zooals zij vreesden, had kunnen afbreken om hun marsch te vertragen, vonden zij in goeden staat. Zelfs eene versterkte plaats, Cluse, opende op hun eisch de poorten, nadat zij zich verbonden hadden alles te betalen wat zij medenamen. En tusschen de in twee rijen geschaarde gewapende burgers, trok het legertje door de straten.
Dat alles was den bannelingen een gunstig, bemoedigend voorteeken.
Aan de andere zijde ontbrak het niet aan bewijzen van slechte gezindheid, die hen dwongen op hunne hoede te blijven en geen oogenblik de geringste voorzorgsmaatregelen in het belang hunner veiligheid te verzuimen. Zoo onderschepten zij brieven, waarin bewoners van verder afgelegen gemeenten aangespoord werden tot tegenstand, onder belofte van de indringers in den rug te zullen aanvallen en aldus tusschen twee vuren te plaatsen.
Maar ook de aard der streek, welke zij doortrokken, noopte hen tot dubbele voorzichtigheid.
Weldra betraden zij de lange, enge vallei of bergpas, door steile rotsen bezoomd , waarin de, door de vele regens gezwollen Arve met woest en onstuimig geweld hare wateren voortstuwde, slechts een smal, nauwelijks begaanbaar voetpad openlatende. Een handvol kloeke mannen, op de toppen der steenen reuzen vereenigd, zouden door het neerwerpen van granietblokken hunne geheele legermacht hebben kunnen verpletteren. Maar dit gevaarlijk punt trokken zij ongedeerd voorbij.
Andere moeilijkheden deden zich echter voor. Sommige dorpen vonden zij geheel verlaten. En daar konden zij
45
zich niet van leeftocht voorzien en hadden zich allerlei ontberingen te getroosten.
Het hestijgen en afdalen der hooge bergen, onder de regenvlagen en dikken mist, leverde nieuwe bezwaren.
Zij moesten den Haute Luce, daarna den Bonhomme, een vertakking van den Mont-Blanc en ten slotte den Mont-Cénis over, en om den afstand, die hen van hunne valleien scheidde, af te leggen, een cirkel van meer dan honderd vijftig mijlen beschrijven. Ook zooveel mogelijk zich op de hoogste punten houden om niet op hun weg troepen te ontmoeten. Op den top van den eersten berg, waar de regen hen dwong den marsch te staken, vonden zij gelukkig een menigte stukken vee, die den zomer op de bergweiden doorbrachten, en hutten, goed voorzien van alles. De eigenaars waren echter, op het bericht der nadering van de Waldenzen, gevlucht. Hoe dringend hunne behoefte aan lafenis en voedsel ook was, wilden dezen zich niet aan eens anders goed vergrijpen en liever gebrek lijden. Maar op den aandrang en het voorbeeld der gijzelaars, die zich zulke groote ontberingen niet begeerden te getroosten, bezweken zij voor de verleiding en verkwikten zich met de goede gaven, welke zij daar aantroffen en gaarne zouden hebben betaald, indien zij daartoe in de mogelijkheid hadden verkeerd.
Voortreffelijk kwam hun die versterking te stade. quot;Want ontzettend waren de moeilykheden, verbonden aan de bestijging van den volgenden berg, den 2755 meters hoogen Bonhomme, wiens toppen bedekt waren met sneeuw en in een stikdonkeren nacht gehuld.
De regen gudste bij stroomen neder, toen zij daar uitgeput aankwamen. Na eenige boeren te hebben opgespoord om hen tot gidsen te dienen, werd de afdaling ondernomen, die niet minder gevaarlijk was, dan de beklimming. Zittende of achteroverliggende moesten zij zich langs den rand eens gapenden afgronds naar beneden laten glijden, zonder te weten waar zij terecht zouden komen en zonder ander licht dan den glans, verspreid door het sneeuwkleed, dat een voet hoog lag. Ook dit gebergte bood menig punt,
46
waar twintig man een geheel leger van duizendvoudige sterkte zouden hebben kunnen vernietigen. En zoo groot waren de bezwaren, waarmede men op dien tocht te worstelen had, dat meer dan eens de gijzelaars als eene gunst smeekten om liever een einde aan hun leven te maken, dan hen te dwingen verder mede te gaan.
Toch werden de Waldenzen niet afgeschrikt. Geen hunner verloor den moed en verliet het leger. Bemoedigende, vertroostende, opbeurende ontmoetingen vergoedden een enkele maal de geleden ontberingen. Zoo vonden zij de steenen verschansingen en buitenwerken , welke de goe-verneur van Savoye het vorig jaar had laten aanleggen, geheel verlaten en konden zij dus ongehinderd voorbijgaan. Met ootmoedige erkentelijkheid vervulde hen die ervaring, en allen bogen in de sneeuw de knieën om, onder voorgang van Arnaud, Gode te danken voor het afwenden van het gevaar.
Eindelijk kwamen zij in het dorp Laval, waar zij met de grootste gastvrijheid werden ontvangen. Hier mochten Arnaud en zijn ambtgenoot Montroux, die in acht dagen nauwelijks gegeten , gedronken of geslapen hadden, drie uren lang op een bed hunne vermoeide ledematen uitstrekken en wat rust nemen.
Vlak voor hen verhief de Mont-Cénis zijn kruin in de wolken. Aan zijne bestijging waren wederom ontzettende bezwaren verbonden. Eerst moest men den Isère-pas, op eene hoogte van 3300 meters, langs weinig bekende maar uitgestrekte ijsvelden bereiken. De sneeuw kwam tot aan de knieën. Een dikke nevel had alles overtogen, zoodat velen verdwaalden en verloren gingen. — Herders hadden hun gezegd dat een talrijke troepenmacht hen op het gebergte afwachtte. Voorzichtig schreed dus het legertje voort.
Tot op dat oogenblik , den zevenden dag van hun vertrek, hadden de Waldenzen geen eigenlijk gezegden tegenstand ontmoet, en waar zij dien duchtten. was spoedig het gevaar geweken. Nu naderde het oogenblik dat zij ge-
47
roepen zouden worden hun leven en vrijheid te verdedigen, en wel onder zeer ongunstige omstandigheden.
Verkenners berichtten hun, dat een groot aantal landlieden, versterkt door eene afdeeling Fransche dragonders, hadden post gevat om bij den doortocht van eene nauwe vallei, zware stukken rots van boven op hen neer te slingeren. Hun ondergang scheen in dat geval onvermijdelijk. Te vergeefs beproefde Arnaud door onderhandelingen den storm te bezweren. Goede raad was duur. Men besloot dus, over het gebergte heen , een grooten omweg te maken. En onder een dichten kogelregen aanvaardde men den hachelijken tocht, welke hen echter te staan kwam op het verlies van verscheidene hunner strijdmakkers, die in de bosschen achterbleven en rondzwierven en gevangen genomen werden.
En waren zij hiermede maar gered geweest! Doch aan de andere zijde stond een nieuwe troep van drieduizend geoefende soldaten gereed om de brug te Salbertrand, over de rivier de Dora geslagen, te verdedigen. De vijand achtte zich zóó zeker van zijne zaak, dat hij zich aan den overkant verschanst had, zonder de voorzorg te gebruiken van de brug af te breken.
Nu was het beslissend oogenblik gekomen om geweld met geweld te keeren!
Spoedig zijn de toebereidselen gemaakt. Op een kleinen afstand van het gevaarlijke punt genaderd, houden de Waldenzen stand om eenige oogenblikken te rusten en zich te verfrisschen. Arnaud zendt een vurig gebed op tot God..
En nu gaat het moedig op de brug los. Een hevig musketvuur begroet hen, dat eenige minuten aanhoudt. Tweeduizend kogels vliegen over hunne hoofden heen.
Want Turrel had hun bevolen, bij het eerste vuur plat op den grond te gaan liggen. Slechts één hunner ontving dan ook eene lichte kwetsuur. Doch nu vertoonde zich tevens eene afdeeling Fransche krijgers in hun rug, en
48
zouden zij in den letterlijken zin des woords tusschen twee vuren geplaatst zijn.
Turrel, die eene ongeëvenaarde dapperheid ten toon spreidde , begrijpt dat alles moest worden gewaagd, indien niet alles verloren zou zijn. Er was geen oogenblik te verliezen. De brug moest worden overmeesterd en de vijand verdreven!
Daar klinkt het uit zijn mond: »De brug is ons! De brug is ons ! Moed gehouden !quot;
Het was een krijgslist. Maar zij gelukte volkomen. Vol geestdrift vlogen de Waldenzen van den grond, en, eer de vijand opnieuw een laag kon geven, stormden zij de brug op, veegden haar schoon en renden op de verschansingen aan. Door dien onverhoedschen aanval in verwarring gebracht, deinsden de verdedigers terug.
»De Waldenzenquot;, zegt een verhaal, «sloegen de degens der Franschen in stukken en deden de vonken vliegen uit de geweren , waarvan de vijand zich nog slechts bediende om de houwen af te keeren.quot;
Het gevecht duurde twee uren en eindigde met eene volkomen nederlaag der Franschen.
Hun bevelhebber werd gewond en liet zich wegdragen. Dit gaf het sein tot eene algemeene vlucht. Het slagveld was bezaaid met meer dan zeshonderd lijken. De overwinnaars schonken geen lijfsgenade {l). De geheele bagage met den voorraad van krijgsbehoeften valt in hunne handen. Slechts op 15 dooden en 22 gekwetsten komt hun die schitterende zege te staan, welke hun den weg naar het vaderland ontsluit.
Eene vurige dankzegging aan God rijst uit hun hart en van hunne lippen. Met de mutsen zwaaiend, stemmen allen met dezen juichtoon in, die door de bergen weerkaatst wordt: »Geloofd zij de God der legerscharen, die ons de overwinning heeft gegeven!quot;
Zoo ooit, dan voelden de helden nu behoefte aan rust. Drie achtereenvolgende dagen hadden zij den tocht voort-
(l) Aanteekeniog X.
49
gezet en bijna niets dan water gedronken. Zij begrepen echter, dat het geraden was spoed te maken en het slagveld te verlaten, eer de vijand hen daar met versche troepen zou kunnen komen opzoeken.
Wat zij van den behaalden buit niet konden medevoeren , werd verbrand. En onder begunstiging van het maanlicht besloten zij den berg Scir, thans Saou geheeten, in de richting van de vallei van Pragelas, te beklimmen.
De inspanning, welke zij daarvoor moesten aanwenden, ging echter hunne uitgeputte krachten schier te boven. Gedurig zag men er op den weg afgemat nederzinken. En dezen zouden gewisselijk allen verloren zijn geweest, indien de achterhoede niet bijzondere zorg had gedragen om de arme makkers te doen ontwaken uit hunne verdooving en mede te voeren.
Toch waren er die afdwaalden en in \'s vijands handen vielen.
Met het aanbreken van den dag, den negenden dag sedert hun vertrek, bereikten zij den top, waar zij de achterblijvers verbeidden. Het was een Zondag. Deze werd voor hen in den waren zin des woords een rustdag.
Van de hoogten konden zij een blik werpen op de zoo geliefde valleien, voorheen door hen bewoond.
Wat zal er in hun hart bij die aanschouwing zijn omgegaan ! Welke gewaarwordingen elkander afgewisseld, in hoeveier oog een traan van aandoening gepareld hebben !
Nog wachtte hen, zij ontveinsden zich dit niet, tal van moeilijkheden en beproevingen, eer zij in rust en vrede op den vaderlandschen bodem gevestigd zouden wezen.
Maar het gebeurde van den vorigen dag scheen hun een onderpand van Gods bescherming en hulpe.
Drie en een half jaar was het geleden, dat zij, tot geraamten uitgeteerd , als ballingen de Alpen overtrokken om in den vreemde rond te zwerven. Thans stonden zij op het punt de voorvaderlijke valleien weder te betreden, maar als een geordend leger, en een leger, dat eene talrijke Fransche overmacht verslagen had en zich in staat
50
gevoelde deu strijd met de Piëmouteesche troepen te aanvaarden.
Arnaud maakte zich in dat oogenblik wederom tot den tolk van wat daar omging in aller gemoed, toen hij te dier plaatse, met het slagveld van den vorigen dag achter zich en het doel hunner wenschen vóór zich, hen opwekte den Heer te loven. In een krachtig gebed ging hij zijne broeders voor. Allen voelden zich hierdoor met nieuwen moed bezield.
En gesterkt naar geest en lichaam , ondernemen zij den laatsten tocht en dalen al juichende, met eene onbeschrijfelijke blijdschap en geestdrift, naar het dal van Pragelas af. Hier rusten zij eenige oogenblikken uit en trekken vervolgens de vallei der Clusone in , die hen alleen nog van den vaderlandschen bodem scheidt. Hun bevelhebber F urrel verlaat hen daar voor een wijle om in zijn vaderland onder de slachtoffers der dragonades versterking voor de terugkeerende ballingen te gaan zoeken.
Helaas! Hij mocht dezen niet verder zijne uitnemende diensten bewijzen, noch hen terugzien. In Dauphiné gevangen genomen , stierf de moedige held op het rad, tegelijk met zes der door hem aangeworven krijgers.
Onder de aanvoering van Arnaud, voortaan alleen met het opperbevel belast, hervatten de Waldenzen hun marsch. Maar welk eene teleurstelling!
Aan den voet van den bergpas, dien zij nog hadden te doortrekken, staat eene afdeeling Piëmonteesche troepen slagvaardig. Deze laatste hinderpaal moet uit den weg worden geruimd. Arnaud laat stand houden en gaat de zijnen voor in een eerbiedig gebed , verdeelt zijne manschappen daarop in drie benden en rukt regelrecht op den vijand aan. Doch deze wacht den aanval niet af. Hij verlaat den gewichtigen post en neemt met achterlating der bagage de vlucht.
De invallende nacht werd echter zóó donker, de regen viel zóó dicht neder, dat de Waldenzen slechts bij het rosse schijnsel der toortsen konden voortrukken. Eindelijk kwamen zij aan open schuren, waar zij niet slapen
51
maar slechts , zoo goed liet ging, zich drogen konden.
Den volgenden ochtend trokken zij Balsille, het eerste dorp der vallei, binnen. De grond, door hunne vaderen gedrukt en waar hun eigen wieg gestaan had, was door hen weder betreden. . . . Het doel van den hangen elfdaag-schen tocht bereikt!
Het moeilijkste gedeelte hunner taak, de verovering van den vaderlandschen bodem, moest echter nog worden volbracht. Wel drukte hun voet dien bodem, maar zij hadden hem nog niet in bezit. Een groot en goed uitgerust leger zou hun dien bij elke schrede betwisten.
Doch Arnaud wist den moed bij de zijnen levendig te houden en in hun gemoed zijne eigen overtuiging over te planten, dat God hen niet op zulk eene wonderbare wijze naar hun vaderland teruggeleid zou hebben om hen daar aan hun lot over te laten en te doen ondergaan !
VI.
Wij zouden, gelijk wij reeds opmerkten, ons bestek te ver overschrijden, indien wij de teruggekeerde ballingen op den voet volgden. Alleen bij enkele hunner treffendste lotgevallen kunnen wij een oogenblik stilstaan.
Als in het voorbijgaan stippen wij dus slechts aan hoe de eerste dagen het geluk hunne schreden vergezelde, en zij van Balsille in twee afdeelingen voortrukten, de eene over de bergen, de andere door het dal, om zich te verzekeren dat er geen vijanden in den omtrek waren. Hoe deze afdeelingen straks vereenigd , gezamenlijk trokken naar Prali, en de kerk daar nog in goeden staat vonden, en hoe Arnaud daaruit de Roomsche kerksieraden liet wegnemen, zijn veldheersdegen aflegde, den leeraarsmantel omhing en in eene plechtige godsdienstoefening, — de eerste sinds 3 \'/o jaar in de valleien gehouden, —• de zijnen voorging, sprekende naar aanleiding van dit op hen zoo
52
-toepasselijke woord uit den 129sten psalm: »Zij hebben mij dikwijls benauwd van mijne jeugd af.quot; Hoe de ballingen, schier zonder noemenswaardigen tegenstand te ontmoeten, de vallei van Luserne betraden, waar de hertogelijke troepen zich verschanst hadden, en deze na een gevecht van een half uur verdreven en een goeden voorraad krijgs-en mondbehoeften buit maakten. Hoe zij, na eene nieuwe schermutseling, de door de Roomsche inwoners verlaten stad Bobi binnentrokken en haar plunderden, en den volgenden dag, op de hoogvlakte in de open lucht, na eene rede van den predikant Montroux, in eene groote vergadering , zich onder eede verbonden hun leeraren en bevelhebbers stipt te gehoorzamen, nooit van elkander te scheiden noch buiten weten van den krijgsraad vrede met den vijand te sluiten. —
Nu keerde echter de krijgskans. Eene talrijke overmacht hield hen bij Villars tegen en dwong hen op Bobi terug te trekken, terwijl eene afdeeling van 80 man in verschillende richtingen vluchtte. Arnaud zelf, door zes mannen vergezeld, verkeerde tot tweemalen toe in het grootste gevaar en waande zich reeds verloren, toen het hem gelukte een gedeelte zijner makkers terug te vinden. Zijn ambtgenoot Montroux werd evenwel gezangen genomen en naar Turijn gevoerd. Hij bleef daar tot het sluiten van den vrede opgesloten.
Van dit oogenblik werd de voorspoed der Waldenzen wisselvallig en hun geloof vaak op eene zware proef gesteld. Nu eens deden zij ja den vijand eenige afbreuk, maar zagen straks zich genoodzaakt voor hem te wijken. Den eenen dag leden zij, van allen leeftocht verstoken, de grootste ontberingen en moesten zich met rauwe koolstronken voeden, welke zij niet durfden bereiden, uit vrees van ontdekt te worden, wanneer de rook van hun vuur omhoog dwarrelde. Maar een anderen dag hadden zij het geluk een konvooi op te lichten en zich voor eenigen tijd van mondvoorraad te voorzien. Dikwijls daalden zij, onder begunstiging van de duisternis, op kiemen afstand van vijandelijke benden zulke
53
gevaarlijke paden af, dat de geringste misstap hen in een steilen afgrond verpletterd kon doen nederstorten.
Langzamerhand echter begonnen hunne zaken een ongunstiger keer te nemen. En op het oogenblik, dat hunne gelederen reeds belangrijk gedund waren en zij zich afgemat gevoelden van al de door hen zoo moedig verdragen v.eFrnoeienissen en ontberingen, kwam een Fransch leger van 10000 man zich vereenigen. met de 12000 Piëmon-teezen, ter hunner vervolging afgezonden.
Nu scheen hun ondergang onvermijdelijk.
Wat toch zou een handvol afgetobde strijders tegen zulk eene overmacht kunnen uitrichten?
Toch versagen zij niet. Den te Bobi afgelegden eed willen zij gestand doen.
Evenmin kunnen zij er toe overgaan om zich zonder slag of stoot over te geven, als om het vaderland wederom te verlaten.
Na een hartelijk gebed en eene vurige toespraak van hun aanvoerder, werd het besluit vernieuwd om tot den jongsten ademtocht te volharden.
Te vergeefs zijn echter hunne pogingen om den marsch der nieuwe vijanden te beletten. Tegen de verpletterende overmacht, welke zij thans te bestrijden hadden, moeten zij wel den kamp in het open veld opgeven. Zij bepalen er zich dus toe om haar in hinderlagen te lokken en te bestoken uit hunne schuilhoeken in de rotsen en spelonken, waar zij eene vaste stelling hadden ingenomen.
Eindelijk, bij het naderen van den guren winter, die de hoogten met sneeuw bedekken en hen zeiven van dak en voedsel berooven zou, in het laatst van October, valt er eene gewichtige beslissing, welke met het oog op de gevolgen, niet genoeg toegejuicht kan worden.
Liever dan onder zware , schier ondragelijke vermoeienissen van berg tot berg rond te trekken, besluiten de Waldenzen naar Balsille, — het kleine bergdorp in de vallei van St. Martin, waar zij na hunne terugkomst rust gehouden hadden, —- terug te keeren, om zich daar, als
54
op het ter verdediging meest geschikte punt, te verschansen. Door een krijgslist, die den op hen loerenden vijand in den waan bracht, dat zij zich ter plaatse, waar zij zich bevonden , widen vestigen en versterken, gelukte het hun diens waakzaamheid te verschalken en twee uren vóór het aanbreken van den dageraad onbemerkt zich op weg te begeven.
Het was een hachelijke onderneming. Zulk eene geweldige duisternis heerschte er, dat de gidsen witte hemden over hunne kleederen moesten aantrekken om gezien te kunnen worden.
Het pad was hier en daar zóó steil, dat men op handen en voeten moest voortkruipen. En toen men later bij daglicht de punten zag, waar men \'s nachts was voorbijgegaan, huiverden velen bij de gedachte aan het gevaar, waaraan zij hadden blootgestaan.
Zoo bereikten zij het doel van hun nachtelijken tocht.
Wel was de Balsille, ook door Janavel als laatste toevluchtsoord aangewezen, een geschikt punt om de vijandelijke overmacht te trotseeren.
Men stelle zich een hoogen berg voor, aan de westzijde van het dal, bestaande uit trapsgewijze boven elkander liggende rotsen, welke verschillende verdiepen vormen. Op een dezer ligt het dorp. Elke rotstrap maakt op zich zelve een natuurlijk bolwerk uit, met de voorzijde naar de vallei gekeerd en deze bestrijkende.
Aan de andere zijde is de berg aan den Alpenketen verbonden door steilten en afgronden, slechts voor de gems en den steenbok toegankelijk.
Daar was het, dat Arnaud zich legerde met de 400 mannen, die hem nog overgebleven waren. Hij begon de, van nature reeds zoo sterke, wijkplaats nog ontoegankelijker te maken en voorzag elk gevaarlijk punt van verdedigingswerken. Wallen werden opgeworpen, palissaden gesteld, grachten gegraven, in de rotsen groote openingen tot bewaring der levensmiddelen uitgehouwen en hutten tot eene tijdelijke woning gebouwd. Op vooruitstekende plaatsen zette men wachten uit om de bewegingen van den vijand gade
te slaan. — Drie bronnen voorzagen de verdedigers overvloedig van water. Een thans nog bestaande molen, vlak op het riviertje de Germanasca , schonk gelegenheid om het koren te malen, dat men machtig werd. Want toen de eigenaar vier jaren te voren met zijne broeders in ballingschap ging, had hij den molensteen in de rivier geworpen onder den uitroep : j)Die kan ons nog te pas komen !quot; Nu kwam hij werkelijk te pas. Men zocht hem op en vond hem weldra. En spoedig was de molen in volle werking.
De onvermoeide Arnaud richtte ook eene plaats in tot het houden van godsdienstoefeningen en predikte er twee malen op den rustdag en eens in de week en bediende op vaste tijden het Avondmaal. lederen avond en eiken morgen boog hij er ook met zijn volk de knieën en verhief het aangezicht tot den God hunner vaderen. Dan hoorde men van den top des bergs het psalmgezang opstijgen, dat door de rotsen werd weêrkaatst.
Der Waldenzen wijkplaats kon niet lang verborgen blijven.
Nauwelijks waren zij met de toebereidselen tot hunne verdediging gereed of een Fransch leger kwam opdagen.
Onder de begunstiging van een dikken mist maakte het zich meester van een wachtpost, die een der toegangen tot de Balsille moest beschermen. Aanstonds begon het den berg in te sluiten om de belegerden aldus tot overgaaf te dwingen.
Drie dagen gingen voorbij. Maar de koude en de sneeuw werden ondragelijk. De vijand had daarvan zooveel te lijden, dat hij na herhaalde, doch standvastig verworpen voorstellen tot schikking , besloot den aanval te wagen.
Doch met groot verlies werd deze afgeslagen. De Fran-schen verloren 150 manschappen en een achttal officieren.
Geen enkele Waldens onderging eenig letsel.
Vergeefs was dus die poging geweest om met één slag den tegenstand der belegerden te fnuiken. Met het oog op het gevorderde jaargetijde gaven de belegeraars nu hun plan op en trokken af , doch met de bedreiging van in het voorjaar te zullen terugkeeren. Zij verwoestten op den terugtocht in verschillende plaatsen al wat den WTaldenzen van nut kon wezen.
56
Eenige -weken van verademing volgden nu voor de belegerden.
Veel hadden zij te kampen met het gure seizoen en het
sehrek aan levensmiddelen. Doch voor den dreigenden . • • l i hongersnood werden zij door gelukkige strooptochten be-
waard. Hierdoor stelden zij zich in het bezit van mondvoorraad, eens zelfs van vee, dat bovenal voor hunne zieken eene welkome verkwikking leverde. — Nog op eene andere en treffende wijze werd in den nood voorzien. Toen de bange winter voorbij was, verschafte eene bijzondere omstandigheid hun overvloed van graan. De landlieden waren door de komst der Franschen verhinderd geweest den bijna rijpen oogst binnen te halen. Vroeg was toen de sneeuw gevallen. Hierdoor werd dit koren voor vernieling bewaard, en toen de sneeuw smolt, kwam het gewas te voorschijn en kon men het in goeden staat inzamelen.
Vreedzaam eindigde Arnaud met de zijnen dit vermaarde jaar 4689 in de verschansingen te Balsille. Men denke echter niet dat zij daar werkeloos bleven. Behalve de strooptochten tot het verkrijgen van mondvoorraad, deden zij ook uitvallen en versloegen in verschillende ontmoetingen grootere of kleinere benden vijanden, die in de valleien waren blijven rondzwerven.
Ook gelukte het hun brieven te onderscheppen, waaruit zij met de plannen hunner belagers bekend raakten.
Eer dezen tot uiterste maatregelen overgingen, deden zij echter voorstellen tot onderwerping, die ondersteund werden door bloedverwanten van Arnaud. Tevergeefs. De Waldenzen bleven getrouw aan den eed, dien zij bij het weder betreden van den vaderlandschen bodem gezworen hadden.
Zoo gingen de wintermaanden voorbij, en maakte de vyand aanstalten tot het hernieuwen van den aanval.
In een krijgsraad werd toen door de Waldenzen besloten den vijandelijken opperbevelhebber ootmoedig te verzoeken om den Hertog onder het oog te brengen »dat zijne onderdanen in de valleien , sedert onheugelijke jaren, landerijen bezeten hadden, die van vader op zoon waren overgeërfd; dat zij
57
ten allen tijde alle lasten en opbrengsten hadden betaald, door Zijne Hoogheid hun opgelegd, en altoos eene volkomen gehoorzaamheid betoond aan de bevelen van hun vorst; dat zij vóór hunne verbanning vreedzaam in hun woningen hadden geleefd en er tegen geen hunner eenige rechterlijke vervolging of aanklacht bestond.quot;
ïEn tochquot; dus luidde hun verklaring, «ofschoon zij niets hadden misdreven, waren zij verjaagd en gebannen, na eerst vervolgd en in de gevangenis geworpen te zijn. Was het dan vreemd dat zij naar hunne woningen wenschten terug te keeren? Het was hun oogmerk niet om bloed te vergieten, dan alleen ter zelfverdediging.
ïlndien zij hunne landerijen herwonnen, wenschten zij als vroeger weder goede en getrouwe onderdanen te zijn van Zijne Hoogheid, den wettigen vorst, dien God hun gegeven had.quot;
Deze mannentaal bleef echter zonder uitwerking.
En in April 1690 vereenigden zich andermaal een Fransch en een Piëmonteesch leger. Zij trokken op de Balsille aan, vergezeld door 1400 landlieden tot wegruiming der sneeuw. Hun oogmerk was blijkbaar om de Waldenzen te omsingelen. Dezen hadden echter nieuwe verschansingen opgeworpen en rotsblokken in gereedheid om den vijand af te weren.
De belegering wordt met allen ernst ondernomen. Van alle kanten komen steeds nieuwe troepen aanrukken. In de buurt van de Balsille vindt men 22,000 man bijeen.
Arnaud begrijpt, dat met geweld de zijnen niets zouden vermogen tegen zulk eene overmacht. Maar aan den anderen kant ziet hij in, dat in het geheele land geen enkel punt te vinden was, waar men zich beter kon staande houden. Trouwens, eene poging om het aan alle kanten ingesloten toevluchtsoord te verlaten, zich te\' verspreiden en uit de valleien te trekken, zou geen anderen uitslag hebben dan hen te doen vallen in de handen hunner doodsvijanden. Niets blijft hun dus over dan vol te houden tot het einde, en, mochten hunne krachten te kort schieten, alsdan voor vaderland en geloof een roemrijken dood te sterven.
58
De vereischte maatregelen tot een uiterst verzet zijn spoedig genomen.
De eerste verschansingen waren te zwak om de zware schokken van een groot leger te weêrstaan. Hooger op vestigen zich dus de Waldenzen , op een punt, welks achterkant een spits vooruitstekende rots vormde en hen van die zijde tegen alle aanvallen beveiligde. Van voren bestond er slechts één toegang, waar men hen bespringen kon. Daar worden verschansingen aangelegd, palissaden opgericht en de openingen gesloten met aan rotsblokken bevestigde boomtakken. Het was dus bijna onmogelijk die borstwering te beklimmen. Te vergeefs poogden dan ook de Franschen haar weg te nemen. Een eerste storm, door hen gewaagd, mislukte. De meeste aanvallers vielen onder de wèl gemikte schoten der belegerden. Een uitval verstrooide de rest.
Die overwinning kostte der moedige schare geen enkelen doode of gekwetste , maar dwong de belegeraars terug te trekken. —
Een week later keeren dezen echter terug en slaan het beleg voor de Balsille. Te vergeefs eischt hun bevelhebber de sterkte op, onder belofte van vrijen aftocht voor de bezetting, indien zij de wapenen wilde nederleggen en de toezegging dat elke Waldens een reispas en vijfhonderd Louis d\'or zou ontvangen. Tevens houdt hij hun voor, dat alle tegenstand slechts bloed zou kosten en op hun ondergang uitloopen, terwijl nu nog eene schikking mogelijk was. Na het eerste schot zou daaraan niet meer gedacht kunnen worden.
Maar hun vastberaden antwoord luidt; »Dat zij den Koning van Frankrijk niet als heer erkennen en met hem geen verdrag willen sluiten. Zij hielden het erfdeel hunner vaderen bezet en hoopten, onder Gods zegen, daar te leven en te sterven, al zouden er ook slechts tien van hen overblijven. Het vijandelijk geschut mocht bulderen , hunne rotsen zouden niet sidderen, en ook zij zouden met kalmte het donderend geweld aanhooren.quot;
59
Van dat oogenblik wordt hunne waakzaamheid niet minder dan hunne dapperheid op eene zware proef gesteld. Zij hebben geen minuut rust, nacht noch dag. Menigen uitval moeten zij ook doen om zich van levensmiddelen te voorzien.
Veertien dagen houdt de sterkte het uit. Doch den l^deu Mei moest zij ten laatste bezwijken voor het beuken van het grof geschut, uit de door de Franschen op de tegenoverliggende bergen opgeworpen batterijen.
Des morgens vóór den aanvang van den laatsten strijd, gebruikten de Waldenzen het Avondmaal.
Des avonds lag de versterking in puin, en was er een bres geschoten in de verdedigingswerken.
De nacht viel echter in en noopte de belegeraars zich in hun kampement terug te trekken.
De beslissende storm zou den volgenden ochtend echter worden gewaagd.
liet einde naakt.
De overmacht is te groot, de middelen tot verwering zijn uitgeput.
Aan ontsnappen valt niet te denken. De legervuren des vijands, getuigen van zijne waakzaamheid, benemen alle hoop daarop.
De gedachte van overgave rijst bij niemand. Hun eed is hun heilig.
Slechts een wonder kan hen redden! . . . .
De Waldenzen hadden niet te vergeefs op God vertrouwd.
Hij schonk uitkomst.
Een dichte nevel viel neder, die de geheele Balsille als in eene ondoordringbare duisternis hulde. Dit gaf aan een hunner kapiteins, Poulat, die te Balsille geboren en met alle bergpaden bekend was, het middel tot redding aan de hand.
Hij had het vijandelijke legerkamp verkend en alle posten bespied. De uitslag van zijn onderzoek was, dat de Balsille verlaten kon worden, maar. . . slechts door een met steile rotswanden omgeven afgrond! Hoe gevaarlijk de tocht mocht zijn, op welken hij zijn makkers tot gids wilde strekken , het was de eenige kans tot redding.
60
Het uiterste moest gewaagd worden.
Weldra stond het stoute plan vast.
Een dichte nevel hulde twee uren reeds voordat de avond viel, het gebergte in duisternis en verlengde dus den nacht, die anders misschien te kort zou geweest zijn voor de hachelijke onderneming.
Men komt bijeen zonder eenig gerucht te maken. Pou-lat gelast zijn makkers hunne schoenen uit te trekken om op de rotsen geen geraas te maken.
Hij gaat vooraan. Allen volgen in ademlooze stilte. Het minste gedruisch kon hen verraden.
En de bange aftocht, aan de achterzijde van den berg, begint. Sommigen glijden, op hun rug liggende in de diepte , anderen met één knie op den grond, terwijl zij zich aan de takken van hoornen eu heesters vasthouden, en telkens met den ontschoeiden voet een steunpunt zoeken.
Op die wijze trekken zij de Fransche wachtposten voorbij. En bij het aanbreken van den dag zien dezen hen als een gemzenkudde nog een der nabijgelegen bergen, de Gugnevert,
omtrekken...... Zij vertrouwen hun oogen niet......
Knarsetandende van spijt beklimmen zij de verschansingen ..... en vinden het nest geheel verlaten. De vogels
waren gevlogen en — voor het oogenblik buiten bereik!
Gedurende drie dagen dwalen de Waldenzen rond, na hunne zieken en gekwetsten in eene diep verborgen vallei te hebben achtergelaten. Er wordt op hen jacht gemaakt, met vernieuwden ijver.
Al vielen sommigen van hen, — hunne bekendheid met het terrein geeft hun vele voordeelen op de vijandelijke vervolgers.
Toch stond hunne zaak weldra hopeloozer dan ooit. Hunne krachten waren uitgeput. Hunne gelederen sterk gedund. Hunne laatste bolwerken gevallen. Van alles beroofd, moesten zij zich schuilhouden om niet te stoeten op de talrijke troepenafdeelingen, die hen in alle richtingen nazetten. —
Maar nu het water tot de lippen rees, was ook de redding nabij.
61
Het door eene niet sterke bende Fransche soldaten bezette dorp Ruas nemen zij met den moed der wanhoop stormenderhand in.
Hier verbeidt hen eene onverwachte heugelijke mare.
De bevelhebber deelt bij het overgeven van zijn degen aan Arnaud mede , dat de Koning van Frankrijk den Hertog drie dagen beraad had gegeven om zijne onzijdigheid te laten varen.
quot;Willem III, aan het hoofd van een nieuw Europeesch Statenverbond, had aan Lodewijk XIV den oorlog verklaard. Deze eischte nu op trotschen toon van Victor Amedeüs II, dat hij zich bij hem zou aansluiten en tergde hem door zijne onbeschoftheid.
Eene blijde hoop ontwaakte in het hart der arme belaagden.
Die hoop wordt nog spoediger verwezenlijkt, dan zij hadden durven denken.
Den volgenden dag te Angrogne gekomen, vinden zij daar twee afgezanten des Hertogs, die uit zijn naam vredesvoorstellen komen doen. De vorst had moeten partij kiezen. Hij had het gedaan. »Lang genoegquot; dus luidde zijn bescheid bij het vernemen der laatste eischen des Konings, ))lang genoeg ben ik als een leenman behandeld geworden, nu wil men een page van mij maken. De tijd is gekomen om te toonen wie ik ben.quot;
Van toen af werd de zaak der Waldenzen de zijne. Hij liet in de allereerste plaats die trouwe onderdanen, die hij zijns ondanks zoo zwaar had moeten vervolgen en ten doode wijden, van levensmiddelen voorzien en stond hun toe in hunne valleien te blijven, als vreedzame burgers in de voorvaderlijke bezittingen.
»Gij hebt slechts één God en één Vorstquot;, dus sprak hij vriendelijk tot twee hunner gevangen vrienden, wier kerker hij ontsloot, »dient beiden getrouwelijk. Tot hiertoe azijn wij vijanden gew«est, van nu af moeten wij goede «vrienden worden. Anderen zijn de bewerkers van uw »ongeluk geweest. Maar, indien gij, zooals uw plicht ge-
62
»biedt, uw leven voor mij veil hebt, zal ik het mijne ook «voor u wagen, en zoolang ik een stuk brood heb, zal »ik het met u deelen.quot;
Hij noodigde daarenboven de Fransche vluchtelingen uit, eene veilige schuilplaats in de valleien te zoeken en riep alle oude bewoners, die als ballingen in andere landen rondzwierven, terug (\').
De heugelijke tijding dringt weldra door tot alle verstrooide schapen van het Israël der Alpen. Uit Brandenburg, Westphalen en Wurtemberg, uit Zwitserland en Holland haasten velen zich naar het hun wedergegeven vaderland terug te keeren en nemen den grond weder in bezit, welken de Roomsch-Catholieke kolonisten, tegen eene schadeloosstelling door den Hertog geregeld, wederom ontruimen. Alle kerkers geven hunne gevangenen, de adellijke familiën aan de gezinnen de geroofde kinderen terug.
En zij, die uit vrees of onder de martelingen voor de verleiding bezweken en afvallig geworden waren , »de gevangenen van Babelquot; zooals men ze noemde, ontvangen de vrijheid om het geloof hunner ouders weder te mogen omhelzen en belijden.
Slechts zij, die in handen van den Franschen Koning waren gevallen en den marteldood niet ondergaan hadden, bleven, helaas! tot hun laatste uur op de galeien roeien.
Welk eene uitkomst voor Arnaud en de zijnen, de zoo gesmade , vervolgde , vogelvrij verklaarde , als wilde dieren in het gebergte nagejaagde bannelingen!
Zoo bekroonde God hunne gebeden, hunne geloofstrouw en hun vaderlandsliefde.
Alle moeilijkheden zijn dus overwonnen , alle opofferingen beloond, alle ontbering en ellende vergoed. Het vaderland is herkregen!
De Waldenzen mogen God weder dienen naar hun
(\') Aauteckcniug XI.
63
geweten, hunne kerken en huizen opbouwen, het erfdeel hunner vaderen in vrede bewonen.
Dankbaarheid vuurt hun heldenmoed nog aan. liet vertrouwen van hun Vorst, die hun het beloofde land had heropend, beschamen zij niet. Piëmonts geschiedschrijvers brengen om strijd hulde aan de dapperheid, door hen gedurende den oorlog, die vijf jaren duurde, ten toon gespreid.
Henri Arnaud, door Koning Willem III tot Kolonel bevorderd van het op diens kosten uitgeruste regiment Waldenzen (\'), was met zijn vliegend legertje overal, waar men het niet wachtte en bracht den Franschen groote verliezen toe.
De Hertog van Savoye onderscheidde hem van zijn kant bijzonder en vereerde hem zijn eigen degen, horologe en sjerp (2), als een blijk zijner genegenheid en achting. Treffende vergoeding voor den bitteren hoon, hem zoo vaak aangedaan en voor de ellende door hem geleden!
Uit aanmerking der bijzondere diensten , hem door de Waldenzen bewezen, besloot Victor Amedeiis II, op verzoek van Koning Willem III van Engeland en van de Staten-Generaal, hen plechtig voor altoos in hunne oude voorrechten te bevestigen. Hij deed dit in de krachtigste bewoordingen, door een nieuw Edikt den 23™ Mei 1693.
Was tot dusver het bestaan der Hervormde Kerk in Piëmont slechts een feit geweest, met ongeduld en weerzin gedoogd en dikwijls bestreden, meestentijds oogluikend toegelaten, thans was het een beschreven recht. Dreigend scheen wel de storm, die ertegen opstak, toen de Paus den 10™ Augustus een bul uitvaardigde, waarbij de bepalingen van het Edikt van nul en geener waarde verklaard werden. Maar den Vorsten uit het Huis van Savoye , die later den titel van Koning van Sardinië aannamen en thans dien van Koning van Italië. voeren, komt de lof toe, dat zij het ten allen tijde getrouw zijn nagekomen.
Sedert hebben de in de valleien geboren Waldenzen geen vervolgingen meer te lijden gehad. Hieraan heeft
(\') Aanteekeniog XII.
(2) Aanteekening XIII.
64
men het te danken, dat al hunne kersspelen tot op den huidigen dag in stand bleven.
Een nieuwe dag brak aan voor het, in het land zijner vaderen herboren, Israël der Alpen. De akkerbouw en de veeteelt begonnen weder de zegeningen des vredes daarover uit te spreiden.
\'t Is waar, het was nog slechts de morgenstond, die hen bestraalde. Vele tientallen van jaren, ja, anderhalve eeuw moesten voorbijsnellen, eer alle nevelen zouden weggetrokken zijn. De Waldenzen bleven herhaaldelijk blootstaan aan kwellingen, hun door de onverdraagzaamheid der geestelijkheid berokkend. Daar waren zelfs oogen-blikken, waarin de vrees hen beklemde, dat eene nieuwe poging zon worden aangewend om hen van den aardbodem te verdelgen. Maar hunne Vorsten handhaafden meestal, zooveel zij dit tegen vreemden invloed vermochten, de hun plechtig toegekende vrijheid.
Eenmaal echter, het was in 1698, moesten zij nog een groot en droevig verlies lijden. Toen verscheen het bevel, dat alle Fransche uitgewekenen, in hun midden gevestigd, op straffe des doods de valleien hadden te verlaten.
Met dezen hadden zij de innigste banden aangeknoopt en vormden zij slechts één volk.
Bitter was de droefheid, die allen beving. Hard viel de scheiding. Want groot was het aantal van hen, ook daaronder de moedige Arnaud, die hun nieuw vaderland moesten verlaten, waar zij vrienden, bloedverwanten en eene haardstede gevonden hadden.
Meer dan drie duizend personen vertrokken tot diepe smart, zoowel van henzelven als van de achterblijvenden. —
Het lot van deze laatsten was evenwel oneindig gunstiger dan vroeger geworden. Zij kwamen allengs tot rust en leefden in vrede. De Protestantsche Staten van Europa bleven waken voor hunne rechten en ondersteunden hen met milde gaven (•).
(l) Aanteekeuiug XIV.
65
Wel mochten zij buiten de grenzen der valleien geen grondeigendom bezitten noch het beroep van geneesheer, apotheker, advocaat of procureur uitoefenen. — Ook moest de meerderheid der bestuurders hunner burgerlijke gemeenten tot de katholieke kerk behooren, in weerwil van de groote minderheid der Roomsche bevolking, die ook wat hare ontwikkeling aangaat op veel lageren trap stond. — Verder was het hun niet veroorloofd in Piëmont godsdienstige geschriften te drukken, en waren de buitenlandsche aan zware rechten onderworpen, zoodat het bijkans onmogelijk was ze in te voeren. — Voorts zagen zij zich verplicht alle heilige dagen der Roomsche kerk mede te vieren. — Tevens konden nog altoos hunne kinderen tot den leeftijd van twaalf jaren vader en moeder verlaten om tot de Roomsche kerk over te gaan. — Daarenboven was men niet tegen den kinderroof gevrijwaard, die eerst met het einde der IS116 eeuw officiéél een einde nam. Doch dit belette niet, dat er voorbeelden van bleven bestaan, zoodat de ouders nooit de zekerheid hadden dat zij bij hunne thuiskomst al hunne lievelingen zouden wedervinden. —
Eerst in 1848 werd de maatschappelijke ban, die op hen drukte, geheel opgeheven.
Dat was de heerlijke vrucht der afkondiging van de nieuwe Grondwet, waarin de vrijheid van godsdienst als beginsel is opgenomen, een gevolg van de overtuiging, allengs doorgedrongen in den boezem der toongevers van de natie. Hun Koning was de tolk dier mannen, toen hij in eene audiëntie, aan een der Waldenzische leeraren verleend , op de uitdrukking van diens dankbaarheid voor de voorrechten, zijnen broeders toegekend, dit zeer treffend en schoon bescheid gaf: »\\Vij maken slechts één gezin uit.quot;
Men zal zich dan ook de vreugde kunnen begrijpen, die aller hart vervulde, toen het heugelijk nieuws zich in de valleien verspreidde, dat Karei Albert de vrijheden, hun door de Grondwet gewaarborgd, met zijne goedkeuring had bekrachtigd en dat de Waldenzen met al de overige burgers van Italië voor goed en ten volle waren gelijkgesteld. Die vreugde uitte zich in psalmgezang en dankge-
5
66
bed en ook door de vreugdevuren , alom aan den avond van den schoonen dag op de bergen ontstoken.
Sinds heerschen overal in de valleien, naast orde en rust, de vrijheid en vooruitgang, en zijn er de kerken en scholen, in grooter getale en doelmatiger ingericht, herrezen. Maar sinds wijdt zich ook het Israël der Alpen, uit de boeien der slavernij, waarin het eeuwenlang zuchtte, ontslagen , aan het grootsche werk van de verbreiding der Evangelische waarheid in Italië.
Van de Alpen tot de Etna zetten de quot;Waldenzen met geestelijke wapens den kloeken strijd voort, door hunne heldhaftige vaders tegen Rome\'s tirannie gevoerd. Door het licht des Evangelies over hen te doen opgaan, willen zij aan de kinderen het leed vergelden, door de voorouders van dezen hun aangedaan.
Dit is hunne wraak!
Milton\'s bede werd verhoord:
«Hun bloed bevrucht Itaalje, als levend zaad,
\'t Land, dat steeds zucht in \'s Opperpriesters boeien! Moge uit dat zaad een talloos nakroost groeien,
Dat steeds de macht van Babyion weerstaat!
Geen wonder dan ook dat de heugenis van den glorierijken Terugkeer der ballingen, wier honderden thans weder tot duizenden zijn aangegroeid, in het hart hunner nazaten bleef voortleven en dezen vervult met eerbied en dankbaarheid voor Gods wonderbare leidingen. Telken jare, en wel den 15dl\'n Augustus, komen zij uit hunne valleien samen op een of ander punt, dat aan een heldenfeit eene zekere wijding heeft ontleend en met gulden letteren iu hun historieblaan staat vermeld.
Daar, in de schaduw der eeuwenheugende kastanjes, verplaatsen zij zich met de gedachten in de roemrijke dagen
67
van het verleden, en brengen verschillende sprekers de grootsche gebeurtenissen in herinnering, waarvan die plek zelve het tooneel was, en verheerlijken zij het lijden en de geloofskracht hunner vaderen.
Dan brengen zij verder den dag in de vrije natuur door, onder het gezellig genot van den medegebrachten mondvoorraad , in betamelijke vroolijkheid. Te bejammeren is het evenwel, dat de toevloed van vreemdelingen en nieuwsgierigen den nationalen gedenkdag, die tevens een verbroederingsfeest is, veel van zijne aantrekkelijkheid en zijn eenvoud heeft doen verliezen.
Nu echter de tweehonderdste verjaardag van de ygt;Glo-rieuse Rentreequot; naderde, meende het Waldenzische kerkbestuur dit grootsche feit, dat een nieuw tijdperk in hunne geschiedenis opende, op eene buitengewone wijze te moeten vieren. Zijn voornemen vond bijval. En na ernstige overweging van verschillende desbetreffende voorstellen, ver-eenigde men zich met het volgende plan. In de eerste plaats het houden van plechtige bede- en dankstonden, den 27sten Augustus op de Balsille , den ls,ei1 September op den Sibaou, de hoogvlakte nabij de stad Bobi, waar de vaderen in 1689 plechtig zich bij eede verbonden te overwinnen of te sterven. Hier wenscht men ook een arduinen monument te stichten, opgetrokken uit even zoovele rotsblokken als het aantal Waldenzer-gemeenten en zendingskerken bedraagt Voorts zal men eene school bouwen op de beroemde rots Balsille, het laatste toevluchtsoord van Arnaud en de zijnen, opdat ook door deze de kostelijke overleveringen der vaderen zullen worden voortgeplant en tevens te Latour, de hoofdplaats der valleien een Maison Vaudoise, Waldenzer-huis. Dit is bestemd voor de samenkomsten van synode en kerkbestuur, voor het bewaren van de archieven en boekerij en van het bijeen-tebrengen nationaal Museum.
Ook wil men, zoo mogelijk, de grondslagen leggen van een fonds tot vestiging eener Hoogere Burgerschool, Ecole Supérieure, tot opleiding van jongelieden, die zich
68
aan het ouderwijs , den handel of de nijverheid willen wijden ; eene inrichting, waaraan een groote behoefte bestaat.
Voor dit alles berekent men eene som van 150,000 franken noodig te hebben. Het kerkbestuur hoopt het bedrag te vinden door vrijwillige bijdragen van de eigene stamgenooten, waar die ook gevestigd zijn.
Dat het groote Protestantsche gezin die treffende gedachtenisviering , door een gedeelte zijner leden ontworpen, niet onopgemerkt noch met onverschilligheid zal kunnen laten voorbijgaan, behoef ik zeker niet nader te betoogen. Men herinnere zich slechts wat ik in de Inleiding mijner schets over hare beteekenis schreef.
Doch voor ons, Nederlandsche Protestanten, bestaat daartoe eene bijzondere drangreden. Te weten, het belangrijk aandeel, dat onze vaderen aan de grootsche gebeurtenis namen, die men wil herdenken. Wij deden reeds in ons verhaal opmerken, hoe zij in overleg met onzen Stadhouder Willem III beraamd en door diens medewerking en krachtige ondersteuning en door de milddadigheid der Nederlandsche geloofsgenooten tot stand kwam.
De »Glorieuse fientréequot; was dus in zeker opzicht eene Nederlandsche onderneming.
En zouden wij verder kunnen vergeten, dat onze vaderen steeds het levendigste belang stelden in alles wat den Waldenzen overkwam, gelukkig of ongelukkig; in hunne smart met hen medeleden, zich verheugden over hunne uitredding en hun bij alle gelegenheden de schitterendste bewijzen schonken van sympathie ? Ook dat de hartelijke betrekking tusschen het Protestantsche Nederland en de Waldenzische kerk tot op den huidigen dag is blijven bestaan (*), in het bijzonder onderhouden door het Waal-sche Waldenzische Comité (2)?
Het waren die overwegingen, die de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde kerk noopten het voorstel
(\') Aantcekening XV. (^) Aauteekeniug XVI.
69
van een barer leden goed te keuren om den Waldenzen, ter gelegenheid van hunne aanstaande gedachtenisviering, een bewijs van broederlijke deelneming te geven. Van oordeel, dat, op het voetspoor der vaderen, te dezen aanzien daden zich behoorden te paren aan woorden en offers aan gezindheden, besloot de Synodale Commissie , aan welke de uitvoering van de zaak was opgedragen, pogingen in het werk te stellen om hun met een broederlijken groet en gelukwensch, eene niet onbelangrijke feestgave ten behoeve der door hen ontworpen stichtingen aan te bieden. Tot dat einde deed zij een ernstig beroep op de medewerking van de kerkeraden der Nederlandsche Hervormde gemeenten en wendde zij zich tevens tot de Besturen der Protestantsche Kerkgenootschappen in ons vaderland met de uitnoodiging haar streven, ieder in zijn kring, te helpen bevorderen (\').
Moge haar roepstem algemeen weêrklank vinden en aldus het beoogde doel worden bereikt!
Vurig wenschen wij dit om de zaak zelve en ter wille der Waldenzen, die zooveel aanspraak hebben op onze hartelijke belangstelling.
Maar ook nog om een andere reden.
De emancipatie der Waldenzen in 1848 heeft in de eerste plaats veel bijgedragen tot de belangstelling, sedert dien tijd allerwege en ook ten onzent voor het liberale Piëmont ontwaakt. Overal waar Protestantsche harten klopten, werd de heugelijke tijding met vreugde begroet en wekte voor het Piëmonteesche volk eene sympathie, welke zich over de geheele Italiaansche zaak uitstrekte.
En wat hebben in de laatste maanden vele landen en ook ons vaderland te aanschouwen gegeven?
Allerwege ontwaart men een streven , dat het herstel der wereldlijke macht des Pausen beoogt.
Tot dat einde hielden ook onze Ultramontaansche landge-nooten vergaderingen om adressen te ontwerpen, en hoorden wij eene taal voeren , tamelijk oorlogzuchtig van aard. Maar
(!) Aanteekening XVII.
70
ook grievend voor het met ons bevriende Italië, en wel in staat de goede betrekkingen in de waagschaal te stellen met eene natie, die met zulk eene bewonderenswaardige inspanning, volharding, toewijding en zelfopoffering hare, ook door de pauselijke onderdanen zeiven vurig gewenschte, eenheid eindelijk tot stand mocht brengen.
En waartoe zou nu dit herstel dienen moeten?
Op beslisten toon wordt verzekerd, dat het noodig is om der kerk de vrijheid te hergeven, welke zij thans niet meer bezit.
De vrijheid .... Een schoon woord, maar al te vaak misbruikt. Ook hier.
Want waarin bestaat toch eigenlijk die, door velen zóó vurig, zóó hartstochtelijk terugverlangde vrijheid ?
Die vraag zijn wij in staat op volkomen afdoende wijze te beantwoorden. Niemand minder dan de tegenwoordige «onfeilbarequot; Paus zelf stelde ons daartoe in de gelegenheid. En zijne getuigenis zal wel door geen sterveling worden gewraakt. Te minder, omdat hij zich heeft geuit met eene duidelijkheid, welke niets te wenschen overlaat.
Men oordeele.
In eene, eenigen tijd geleden te Rome gehouden toespraak beklaagde hij zich erover, dat door het verlies van zijne wereldlijke macht, de kerk van hare vrijheid is beroofd. En om dit beweren te staven, herinnerde hij o. a. ook aan de bescherming, die de Italiaansche regeering aan sekten verleende ....
Niet twijfelachtig is het, wie hij met dat »sektenquot; bedoelde. quot;Wie anders dan deEvangelischen, de Protestantsche gemeenten, die in Italië\'s hoofdstad worden aangetroffen ?
De gevolgtrekking ligt voor de hand.
Eene regeering, die de Protestanten in Rome beschermt, maakt daardoor inbreuk op de vrijheid van den pauselijken stoel. En het Pausdom, de Roomsche kerk kan alleen daar zich waarlijk vrij achten, waar de «sektenquot;, dat zijn de «Protestantenquot;, niet alleen niet beschermd, maar vervolgd en uitgeroeid worden.
71
Onder die hooggeroemde vrijheid verstaat dus de Paus, en natuurlijkerwijze ook zijn gansche aanhang, de alleenheerschappij van Rome en de gewelddadige onderdrukking van allen, die het wagen haar te bestrijden of slechts weigeren zich blindelings aan haar gezag te onderwerpen en onder haar juk zich te krommen.
En \'t is om der kerk deze vrijheid terug te schenken, dat men den Heiligen Vader in het bezit zijner wereldlijke macht wil hersteld zien !
Maar dit kan het nageslacht der vaderen, die de lit-teekens van Rome\'s bloedige tirannie droegen, toch niet verlangen!
Noodig is het, vooral in onze dagen , dat dit luide worde uitgesproken.
Eene bij uitstek gunstige , gansch eenige gelegenheid om op waardige, indrukwekkende wijze van deze gezindheid getuigenis te geven en mitsdien te protesteeren tegen het heilloos streven der Ultramontaansche partij, biedt het aanstaande jubilé der Waldenzen.
Elk blijk van waardeering en belangstelling toch, dezen geschonken, kan beschouwd worden als een welsprekend antwoord op de luidruchtige ontboezeming van de vurige maar gevaarvolle wenschen van dat deel onzer land-genooten.
Behoort dan die gelegenheid niet gretig te worden aangegrepen ?
Op dan, gij, die de vrijheid liefhebt en het recht van elke natie erkent om over haar eigen lot zelfstandig te beslissen, en die de Romeinsche kwestie niet wenscht opgerakeld te zien om, wie weet ? Europa in vuur en vlam te zetten.
Op, ook gij , vijanden van alle kettervervolging en onverdraagzaamheid , wier diep beklagenswaardige slachtoffers de Dalbewoners waren, door een Gregorius XIV met den naam bestempeld van »Belialskinderen , die het vuil en ))de schande van het menschelijk geslacht uitmaakten en »derhalve met ^recht zoo dikwijls van den apostolischen
72
B stoel door den banvloek waren getroffen (•)maar wier onbezweken geloofstrouw, vurige vaderlandsliefde, taaie volharding, vastberaden mannenmoed niet genoeg bewonderd kunnen worden.
Op dan , en over de scheidsmuren van staatkundige richting , kerkelijke sympathiën en leerstellige denkwijze heen, de hand gereikt aan de vrienden van het Evangelie, die met hartelijke ingenomenheid het licht begroeten, dat door der Waldenzen arbeid het schoone Italië bestraalt, en zich dus met dankbare blijdschap verheugen over het behoud van den eerbiedwaardigen heldenstam; aan allen, die de behoefte gevoelen, ter gelegenheid van het tweede eeuwfeest der Glorieuss Rentree, de vaderen in de kinderen te huldigen!
En biede aldus het geheele onroomsche Nederland, voor zoover dit zich niet de vernedering getroosten moet van Rome naar de oogen te zien, het hartverheffende schouwspel van eendracht, overeenstemming en samenwerking! Een schouwspel, dat naar gelang van zijne zeldzaamheid, te indrukwekkender zal zijn.
Amsterdam, Maart 1889.
(\') Aanteekening XVIII.
Aant. 1. (bladz. \\.)
De Waldenzen hebben die spreuk ontleend aan bet wapen der oude Graven van Luserne, een hunner valleien. Het vertoonde een fakkel, in de duisternis licht verspreidende, met het randschrift; „Lux lucet in tenebrisT
Aant. 11. (bladz. 5.J
Naast die Waldenzische gemeenten zijn hier en daar vrije Evangelische Genootschappen verrezen, die zich niet konden voegen naar sommige vormen der eersten en gedeeltelijk door vrijwillige offers hunner leden, gedeeltelijk door de milddadigheid van aanzienlijke vreemdelingen onderhouden worden. Want in de laatste jaren kozen verschillende vereenigingen of zendingsondernemingen, vooral Engelsche en Amerikaansche, op het voetspoor der Waldenzische kerk, Italië tot haar arbeidsveld. Er ontwaakte echter in den jongsten tijd eene zucht tot toenadering tusschen de vrije Italiaansche kerken en de veel talrijker Waldenzer-gemeenten. Er was reeds sprake van aansluiting, van ineensmelting. Een ontwerp, behelzende de hoofdbepalingen voor zulk eene vereeniging, werd zelfs in overweging genomen. De aanneming stuitte echter af op het groote bezwaar, dat uit de gemeenschappelijke benaming van „Evangelische kerk van Italiëquot;, de naam van Waldenzen zou moeten wegvallen. De vrije Italiaansche kerk verwerpt hem, omdat hij haar min of meer aan de Waldenzische Synode, ondergeschikt zou maken. Doch de Waldenzen willen dien naam niet prijsgeven, die, sedert de hervorming geen secte- of schimpnaam, maar een eerenaam en een naam van groote beteekenis geworden is.
En daarenboven is hjj de naam des volksstams, die voor Italië, dat hem zoo lang en zoo bloedig vervolgde en vaak poogde uit te roeien, het Evangelie bewaard heeft, dit daar deed herleven en bracht aan de 28 millioen zielen, die den Verlosser niet kennen, al zetelt diens „Stedehouderquot; ook in haar midden.
De hoop om later tot eene gewenschte vereeniging te geraken is evenwel niet vervlogen. Algemeen toont men zich doordrongen van de noodzakelijkheid om de in den laatsten tijd aangeknoopte banden nauwer toe halen en de thans reeds bestaande betrekkingen inniger te maken. Hieruit zal dan van zelf eene krachtige
AANTEEKENINGEN.
samenwerking voortvloeien, die zal moeten leiden tot eene samensmelting, van welke men de schoonste vruchten voor de zaak des Evangelies mag verwachten.
Aant. 111. (bladz. QJ.
De voornaamste bron is de aan Henri Amaud toegeschreven en in 1710 voor het eerst uitgegeven; „Histoire de la glorieuze rentrée des Vaudois dans leurs vallees, etc.quot; De bouwstoffen daartoe leverden de handschriften van twee tochtgenooten: den W\'aldensEenaudin, die later predikant in de valleien is geweest en de Cevennol (bewoner van de Cevennes) Hugues.
Doch het werkje kan moeilijk van Arnaud zelf afkomstig zijn. Wel heeft hij de voorrede en de opdracht aan Koningin Anna van Engeland gesteld en de eerste uitgave bezorgd. Hem het vaderschap van het geschrift toe te kennen , gaat echter niet, indien men in aanmerking neemt, dat herhaaldelijk over hem met hoogen lof er in gesproken wordt en dat ook zijne gebeden en predikatiën bijzonder geprezen worden. —
Ook raadpleegde ik verschillende werken over Kerkelijke geschiedenis, zooals van Wylie en Hofstede de Groot, benevens monographiën over de Waldenzen, als die van Eerzog, in zijn „Real-encyclopadie fiir prot. theol. u. Kirchequot;; Martinet, Kerkelijke geschiedenis der Waldenzen; De Valleyen der Waldenzen, geschied- en aardrijkskundig geschilderd door Van Kampen en Sybrandi; Hudry-Menos, L\'Israël des Alpes ou les Vaudois du Piémont, etc. Ook maakte ik gebruik van mijne eigen aanteekeningen betreffende een bezoek, dat ik in 1861 aan de Waldenzen gebracht, in wier valleien ik toen eenige onvergetelijke dagen doorbracht.
Aant. IV. (bladz. 10.J
De Bergrede was in hun oog een korte samenvatting van het Christendom. Dit blijkt o. a. uit hun oudste en beroemdste geschrift de Nobla Leyczon, Noble legon, Edele Les, dat uit het jaar 1400, gelijk algemeen wordt aangenomen, dagteekent, en in dichtmaat en in het volksdialect godsdienstige vertoogen behelst over een gedeelte des N. Testaments. In die vertoogen wordt aangedrongen op boete, op heiliging van leven, op de beoefening der Christelijke deugden, het verrichten van goede werken, met vermijding van de verkeerde wijze, waarop de Kerk de gewetens in slaap wiegde. — De naam Nobla Leyczon, van het Latijnsche Lectio, lezing, werd ook gegeven aan hun vermaningen ofpreeken, omdat deze bestonden uit de voorlezing van een gedeelte des bijbels en een woord van toepassing, dat erop volgde.
Aant. V. (bladz. 12J.
Die Barben (ooms) hadden eerst geen vaste woonplaats, maar reisden twee aan twee de valleien rond om te prediken, terwijl hun Synode, samengesteld uit even zoovele leeraren als gemeenteleden (oudsten), hun arbeid regelde. Toén in 1620 de pest alle Barben op één na had weggerukt, kwamen Pransche predikanten over om de ledige plaatsen in te nemen.
74
AANTEEKENINGEN.
Deze bedienden zich bij hunne prediking van hunne moedertaal, die hierdoor allengs de godsdienstige taal der Waldenzen is geworden.
Aant. VI. (bladz. Id.J
De collecte, door de Algemeene Staten uitgeschreven en in alle kerken gehouden, bracht minstens een half millioen gulden op. Amsterdam alleen droeg daartoe een som van /86,000 bij, waarvan de Nederduitsche Hervormden/45,000, de Waalsche Hervormden /9000, de Doopsgezinden / 20,000 en de Lutherschen 12,000 verstrekten. Op verzoek der Kegeering hadden de leeraren in hunne predikatiën hun hoorders opgewekt tot het schenken van milde giften.
Aant. VII. (bladz. ]7.)
Deze brief, den 12litn November 1663 geschreven, wordt in zijn geheel medegedeeld door Martinet, in diens Geschiedenis der Waldenzen (Amsterdam, 1775).
Aant. Vlil. (bladz. 18 J
Ook deze brief komt voor bij Martinet en getuigt welsprekend voor de hartelijke belangstelling, door onze vaderen en hunne regeerders in het lot der martelaren betoond. Het slot van dit merkwaardig schrijven luidt aldus:
„Hetgeen wij voor hen vragen is niets anders dan hetgeen „Uwe Koninklijke Hoogheid hun bij verdrag heeft toegestaan, „en dit is het wat wij van ganscher harte U ootmoedig bidden „als eene zaak, voor welke wij wel gaarne de uiterste verplichting aan Haar willen hebben en als een aangenamen „dienst, welke rechtstreeks aan dezen Staat of wel aan onze „Onderdanen is bewezen. Wij hopen, dat Uwe Koninklijke „Hoogheid acht zal slaan op de vurige bede, welke wij tot „Haar richten, en dat wij binnen kort stoffe zullen hebben „om Haar daarvoor dank te betuigen en Haar meer en meer „te verzekeren, dat wij zullen erkennen hetgeen Uwe Konink-„lijke Hoogheid uit liefde voor ons bij die gelegenheid zal „doen; wanneer wij Haar blijken zullen kunnen geven van „de oprechtheid, met welke wij zijn, etc.quot;
\'aHage, den 31 van Hooimaand 1664.
Aant. IX. (bladz. 33,^
De heer Valekenier, afgezant der Algemeene Staten van de republiek der Vereenigde Nederlanden bij het kanton Zürich, heeft met buitengewonen ijver en beleid alles gedaan wat hem mogelijk was om den Waldenzen de behulpzame hand te bieden bij hunne verhuizing.
Aant. X. (bladz. 48 J
Er werd geen pardon door de Waldenzen verleend. Als de natuurlijkste zaak der wereld deelt de schrijver der „Glorieuse Eentréequot; herhaaldelijk mede, dat de gevangenen voor den krijgsraad werden gebracht en veroordeeld, en, nadat men hen vermaand had zich tot God te wenden, afgemaakt. Die hardheid heeft
75
76 AANTEEKEN1NGEN.
velen verbaasd en weerzin gewekt. Toch mag men niet al te voorbarig op de bannelingen den steen werpen.
Men moet de bijzondere omstandigheden, waarin zij zich bevonden , in aanmerking nemen. Deze verontschuldigen hunne wreede \'handelingen. Wat toch zouden zij met de gevangenen hebben uitgevoerd? Janavel had het ook begrepen (zie bladz. 57).
Zij hadden geen andere keuze dan de gevangenen te dooden of hen los te laten. Hen opsluiten konden zij niet. Daartoe ontbrak het hun aan alle mogelijke gelegenheid. Onder bewaking hen mede te voeren, ging evenmin. Hiertoe zouden zij te veel manschappen hebben moeten beschikbaar stellen, die zij niet te missen hadden. De voeding der gevangenen zou daarenboven een overwegend bezwaar opgeleverd hebben, daar zij dikwijls zeiven gebrek leden. — De zorg voor eigen veiligheid gedoogde niet, dat zij hen op vrije voeten stelden. De vijand zou al te spoedig hun getalsterkte, het ontoereikende hunner hulpmiddelen, hun gebrek aan mond- en krijgsvoorraad hebben leeren kennen. Dit moest tot iederen prijs vermeden worden. En zoo kwamen zij wel tot het smartelijk besluit om uit zelfbehoud de tegenstanders, die in hunne handen vielen, ten doode op te schrijven.
Aant. XI. (bladz. 62J
Aldus luidde het plakkaat, waarbij de terugroeping geschiedde: „De Hertog van Savoye, enz. enz.
„Uit kracht van dit bevelschrift, geteekend door onze hand, „gelasten wij onzen Gerechts- of Oorlogsofficieren, alsmede „allen Raden, zoo in steden als dorpen onzer Staten en Vorsten „aan allen, die zulks mocht aangaan, dat zij vrijen doortocht „zullen leenen aan de Waldenzen, onze onderdanen, die in „de vallei Luserne zullen wederkeeren, gelijk ook aan alle „vluchtelingen van den dusgenoemden Hervormden godsdienst, „die hen mochten vergezellen of volgen in onze Staten, hetzij „afzonderlijk, hetzij troepsgewijze, en zulks met al hun wa-„penen en bagage, zonder hun eenige moeilijkheid aan te doen. „Integendeel is het onze wil, dat men hun alle soort van „voorraad tegen matigen prijs bezorge en allen bijstand en „welwillendheid bewijze, op straf van ons hoogste ongenoegen. „Want aldus is onze wil.
„Gegeven te Turijn, enz.quot;
Aant. XIT. {bladz. S\'i.J
Uit een acte, gedagteekent 14 Maart 1692, en door WillemIII, als Koning van Groot-Brittanje, van Frankrijk en Ierland, Verdediger des geloofs, in de Pransche taal gegeven, — en waarbij zeker officier werd aangesteld als kapitein van een compagnie van het regiment infanterie, waarvan Arnaud kolonel was, — blijkt, dat deze in dienst des Konings stond en dus door dezen benoemd en ook dat die benoeming niet geschied, was dan nadat Arnaud zich door zijne krijgsbedrijven in Savoye die onderscheiding waardig had gemaakt.
AANTEEKENINGEN.
Aant. XIII (bladz. 63.^
De sjerp, van blauwe zijde met zilver doorweven, versierend het portret in olieverf, dat Arnaud voorstelt in zijne wapenrusting, kan men aanschouwen in het Maseum van het Zeeuwsch genootschap van Kunsten en Wetenschappen te Middelburg. Beide voorwerpen zijn een geschenk van den heer J. A. Schansman te Sluis, die ze van zijne tante. Mevrouw Catharina Schansman, weduwe van den Waalschen predikant te Sluis Jan Mauril, heeft ontvangen. De moeder van dezen Jan Mauril, Eva Maria Arnaud, was de zuster van Jean Arnaud, eerst predikant te Stuttgard en later van 22 October 1752 tot 1792 Waalsch predikant te Kampen, waar hij in 1793 overleed. Beiden waren kleinkinderen van onzen held Henri.
Aant. XIV. (bladz. (M.J
Onze vaderen bleven, evenals vroeger, in de eerste rijen staan. Laat mij tot staving van die stelling enkele feiten herinneren.
Zoo werd er in 1699 wederom ten behoeve der uit hun valleien verdreven Waldenzen een inzameling gehouden. Zij bracht /71.946—15—8 op.
In 1731 geschiedde er andermaal een collecte op bevel der overheid , naar aanleiding van het verzoek der Zwitsersche kantons, ten behoeve der in hun midden gevestigde uitgeweken Waldenzen, die „wel bedreven waren in den landbouw, doch niet in eenig handwerkquot;. Te Amsterdam bracht zij in ronde cijfers ƒ 133,000 op. Van de andere Hollandsche steden gaven Dordrecht ƒ8000, Delft ƒ7500, Eukhuizen ƒ4000, Edam ƒ700, Gouda ƒ 1700, Gorinchem /1200, Haarlem ƒ13,565. Hoorn ƒ 5700. Leiden ƒ10,675, Medemblik ƒ 800, Monnikendam ƒ 600, Purmerend ƒ 1000, Rotterdam ƒ 20,000, Schiedam/16C0, \'sGravenhage /24,000, quot;Vianen ƒ 1070, Vlaardingen /2200. enz.
Onder de dorpen schonk Broek in Waterland /2145. Oostzaan / 2140, llpendam ƒ 600, Diemermeer ƒ 2064, Alblasserdam ƒ 1000, Warmond ƒ 700. Dit edelmoedig voorbeeld van Holland werd door de andere provinciën gevolgd. Zulke aanzienlijke sommen (er werden in het geheel 3 tonnen gouds bijeengebracht) droegen zeer veel bij tot verbetering van den toestand der arme bannelingen.
Een zware hagelslag en daarop gevolgde overstroomingen in de valleien richtten in 1728 groote schade aan en brachten tal van gezinnen tot den bedelstaf. De Staten-Generaal, door de Waalsche Synode hiervan onderricht, zonden een som van ƒ 9000 over tot leniging van den nood.
Later werden nog meer dan eens door de Staten giften gezonden, met name in 1763 een van /12,000. In 1765 lieten de Staten van Utrecht in al de kerken van hunne provincie een algemeene collecte houden en de ingezamelde penningen, die vele duizenden guldens bedroegen, beleggen. Eerst beheerd door de provinciale Synode van Utrecht, na 1815 door de Algemeene Synode der Nederlandsche Hervormde kerk, werden de renten aangewend tot betaling van tractementen van leeraren en onderwijzers.
77
AANTEEKENINGEN.
Aant. XV. {hladz. 68,)
Als een bewijs der erkentelijkheid en liefde, die de Waldenzen Nederland toedragen, zij het mij vergund hier eene bladzijde aan te halen van het verhaal van mijn bezoek, in 1861 aan de valleien gebracht, en door mij. onder den titel: „Een broedergroet uit den vreemdequot;, in den Evangelischen volksalmanak van 1862 geplaatst.
„„Het enkele woord: „Dit is een Hollandsoh predikant, die ons komt bezoekenquot;, gesproken door mijn geleider, den heer A. Mo-nastier, recteur du collége of Latijnsohe school te Latour — een eenvoudig dorp, dat echter de hoofdplaats der valleien is — ontsloot ons niet alleen ieders huis, maar opende ook aller hart.
Niet genoeg kan ik de voorkomendheid, de hartelijkheid roemen, waarmede wij (de Dordtsche vriend, die mij vergezelde op mijn reis, en ik) overal ontvangen werden. Wij schenen vrienden en oude bekenden. Om strijd trachtte ieder ons verblijf te veraangenamen. Het was omdat men in ons de vertegenwoordigers zag van het Nederlandsche volk, waaraan zij zich zoo verplicht gevoelen; omdat wij een naam droegen geacht, geëerd en gezegend in de valleien, den naam van Hollander. Ieder sprak mij over de erkentelijkheid zijns volks voor wat zij steeds van onze land-genooten hadden ontvangen. Wat zij bovenal waardeerden, gelijk mij de voorzitter van hun kerkbestuur verzekerde, was de wijze, waarop Holland hen ondersteunde.
Stelde Engeland gewoonlijk voorwaarden, van wier nakoming het zijn bijstand afhankelijk maakte. — Holland gaf eerst en voegde dan bij die stoffelijke, zedelijke hulp: goeden raad namelijk, een raad, waaraan men erkende groote behoefte te hebben, dien men met vertrouwen vroeg en meestal gaarne en gereedelijk opvolgde.
Velen betuigden mij de vreugde en het genot, dat zij gesmaakt hadden, toen zij iets konden bijdragen tot leniging van de ellénde , door den laatsten watersnood in ons vaderland veroorzaakt. Er was op de mare van dit onheil eene algemeene collecte gehouden in alle dorpen en gehuchten. Met de meeste hartelijkheid werd er aan deelgenomen. Zelfs de armste, die nauwelijks in het zweet zijns aangezichts een sober stuk brood verdiende, bracht blijmoedig zijn penning ten offer. De collecte had dan ook de betrekkelijk aanzienlijke som van ongeveer zesentwintighonderd gulden opgebracht. Die som was gezonden als een klein maar oprecht bewijs van broederlijke liefde en dankbaarheid.
Het spreekt van zelf, dat ik met een geroerd hart herhaalde , wat de Algemeene Commissie voor den watersnood hun had verzekerd: „dat die bijdrage ons diep getroffen hadquot;.
Ik voegde er bij dat hierdoor de band, die ons reeds vereenigde, nauwer was toegehaald; want dat geene gift ons met grooter erkentelijkheid vervulde dan dit penningske der weduwe.
Een penningske der weduwe was het inderdaad.
Geen denkbeeld kunt gij u maken van de armoede der Waldenzen. Het ontbreekt hun aan veel van wat wij rekenen onder de dringendste, onmisbaarste benoodigdheden des levens.
78
AANTEEKENINGEN.
Niet alleen zijn zij arm aan stoffelijk levensgenot, maar zij moeten zich ook de grootste ontberingen getroosten.
Brood van kastanjemeel en gortsoep zijn hunne voornaamste
voedingsmiddelen..... Grootendeels van den veldarbeid levende,
hebben zij tegen de helling der bergen of boven op de kruin van naakte rotsen, overal waar de zonnestralen konden doordringen en hare koesterende warmte verspreiden, kleine plekjes als aardappelen of korenveld aangelegd of met wijnstokken beplant. Somtijds hadden zij ze eerst ter bebouwing geschikt gemaald; met aarde en mest, die ze op hun rug naar boven moesten dragen. Zware omheiningen moeten het geweld en de woede der berg-stroomen in voor- en najaar en der sneeuwvallen in den winter stuiten en hen beletten in één uur de vrucht van jarenlangen arbeid te vernielen. Niet zelden evenwel gebeurt het, dat alle voorzorgen verijdeld worden, en zijn de arme bergbewoners verplicht met groote schade en moeite het verwoeste te herstellen of elders een plekje te zoeken om er op nieuw een kleinen akker aan te leggen.
De hutten hebben geen vensters, slechts openingen om lucht en licht door te laten. Die openingen worden \'s winters met papier toegeplakt. Dit laatste ziet men ook in de dorpen, in de dalen gelegen. Slechts weinige huizen zijn ook daar voorzien van ruiten. Glas is te duur.
Toch hebben de Waldenzen met al hunne armoede veel voor anderen over. Zij geven wat zij missen kunnen en dragen, voor zoover zij dit vermogen, tot onderhoud hunner scholen en andere inrichtingen bij. Gastvrijheid is eene hunner hoofddeugden. Zij deelen wat zij hebben, gaarne aan anderen mede.
Moeite is hun nimmer te veel, waar zij iemand een dienst kunnen bewijzen. Zoo gebeurde het ons, dat wij op een onzer bergtochten, welke wij, op ezels gezeten, deden, eene oude vrouw ontmoetten, die ons dringend uitnoodigde om in hare hut af te stijgen en uit te rusten. Zij achtte zich gelukkig ons te kunnen ontvangen. Maar het deed haar verdriet ons niets te kunnen voorzetten. Zij bood echter aan om onze veldflesschen van frisch water te voorzien. En slechts met groote moeite hielden wij haar terug, toen zij zich gereed maakte het steile, bijna ongebaande bergpad te beklimmen, om uit eene bron, die veel hooger ontsprong , versch water te tappen. — Dit is slechts een klein staaltje van de wijze, waarop de vreemdeling ontvangen wordt.
De voorkomendheid, waarmede ieder ons bejegende, dien wij op onzen tocht ontmoetten, trof mij ten sterkste. Allen, zelfs vrouwen, hadden voor ons een vriendelijk woord of eene zegenbede over, die getuigenis gaf van hun vromen zin en Christelijke liefde. Hoe velen , die ons naar het doel van den tocht vroegen, wenschten ons op de hartelijkste wijze een goede reis of bevalen ons in de hoede van God! Ook de predikanten, wier inkomen zeer gering en wier levenswijze hoogst eenvoudig is, ontvingen ons met de grootste hartelijkheid en gulheid, en lieten niets na om van hunne ingenomenheid met. ons bezoek te doen blijken.
79
AANTEEKENINGEN.
Het zal den lezer dus niet verwonderen, dat ik slechts met moeite de valleien verliet. Het kostte mij véél te moeten scheiden, maar het uur van vertrek was eindelijk daar. Doch ik ging niet, dan na alvorens aan allen, die ik het genoegen had te ontmoeten, predikanten, hoogleeraren, onderwijzers en boeren, met een laatsten handdruk beloofd te hebben hunne hartelijke en dankbare groeten over te brengen aan de broeders in Holland. Gaarne nam ik dit op mij.quot;quot;
Aant. XVJ. (bladz. OS.)
De Waalsohe gemeenten lieten ook in 1731 een collecte houden, welke ruim dertigduizend gulden opbracht. Voorzichtigheidshalve besloten zij niet de geheele som, maar slechts een derde gedeelte daarvan naar de valleien te zenden en het overige te beleggen om de renten te doen strekken, hoofdzakelijk tot ondersteuning van hoogbejaarde predikanten of arme predikantsweduwen.
Dit fonds nam sinds toe, ook door legaten en giften, en de uitdeeling der beschikbare gelden, jaarlijks vermeerderd met de con-tributiën van alle Waalsche gemeenten en de ontvangen bijzondere bijdragen, werd in 1734 door de Waalsohe Synode opgedragen aan een commissie van vijf predikanten, een van Amsterdam, een van. Botterdam, een van \'sGravenhage en die van Delft en Middelburg, en één lid der Amsterdamsche gemeente als penningmeester.
Het fonds tot onderhoud der door de Staten-Generaal gestichte Latijnsche school, is ook aan het beheer van dat Comité toevertrouwd, dat almede zich belast met de uitkeering der renten van het, door de Synode ten behoeve der Waldenzen beheerde fonds. De gelden, over welke het €tomite te beschikken heeft, worden thans grootendeels besteed aan het onderhoud der armen-en ziekenhuizen, aan het verstrekken van toelagen aan de meest bejaarde leeraren en van pensioenen aan predikantsweduwen en aan predikanten, aan het bestrijden der kosten van het lager en middelbaar onderwijs, waarvoor groote zorg wordt gedragen, enz.
Engelsch, Pruisisch en Amerikaansch geldt bestrijdt hoofdzakelijk de kosten der Evangelisatie, tot wier bevordering echter ook sedert eenigen tijd, soms een der Waldenzische broeders een collectereis in ons vaderland komt doen.
Men vergete vooral niet wat ik in de vorige Aanteekening deed uitkomen, namelijk dat de Dalbewoners arm zijn. Al zien zij zich op den huidigen dag burgerlijk gelijk gesteld met de andere Italianen, moeten zij toch drukkende lasten opbrengen. Voor hunne maatschappelijke en godsdienstige behoeften en instellingen zijn zij geheel aan zich zeiven overgelaten en hebben zij op geene ondersteuning van Staatswege te rekenen. Bn zonder hulp der buitenlandsche broeders zouden al die instellingen dus spoedig te niet gaan.
Aant. XVII. (bladz. 69J
Het slot van het Opwekkend woord der Synodale Commissie luidt aldus:
80
AANTEEKEN1NGEN.
„Met aandrang, Mannen Brooders! noodigt zij U dus uit, „1°. haar het beoogde doel te helpen bereiken, hetzij door „middel eener collecte in eene der openbare godsdienstoefe-„ningen, hetzij door eene inzameling aan de huizen der ge-„meenteleden, hetzij door het rondzenden van inschrijvingslijsten, „hetzij door het instellen van plaatselijke comité\'s ter bevor-„dering der zaak — liefst, als er in uwe woonplaats nog „andere Protestantsche gemeenten bestaan, in overleg met de „Kerkeraden van dezen — of langs welken anderen weg dan „ook; en \'i0. vóór 1 Mei 1880 den uitslag uwer bemoeiingen „mede te deelen aan het Bestuur der Classis en de ingekomen „gelden te storten bij den quaestor van deze.
„De Synodale Commissie vertrouwt, dat overal in de Vader-„landsche Kerk hare uituoodiging met ingenomenheid ontvangen „en dat met hartelijke belangstelling daaraan gevolg ge-„geven zal worden.
„Geve de Hemelsche Vader dat de aloude liefde van Nederland voor de bewoners der Valleien aldus zal blijken niet „uitgedoofd te zijn!quot;
In het schrijven aan de besturen der Protestantsche Kerkgenootschappen uitte de Synodale Commissie den wensch, dat door aansluiting bij het te geven blijk van sympathie, het geheele Protestantsche Nederland, als een eenig man aan het merkwaardige herinneringsfeest deelnemende, toonen mocht, dat, bij alle verschil van belijdenis en eeredienst, een hoogere band, die der broederlijke gemeenschap in denzelfden Heer, alle kinderen der Hervorming in ons land omstrengelt en ook hecht aan de geloofsgenooten in den vreemde. Zij sprak haar vertrouwen uit, dat hare bedoeling met goedkeuring vernomen en aan haar uitnoodiging met hartelijke belangstelling gevolg gegeven zou worden, maar onthield zich van alle wenken en wenschen aangaande de wijze, waarop dit geschieden kan.
Aunt. XyiII. (bladz. Ti.)
In zijn merkwaardigen open brief aan Mr. Van Ogtrop, betiteld: „Antipapistische felheid of Protestantsche Plichtsbetrachting herinnert Prof. C. B. Spruijt aan de Kncyclica van Paus (jregorius XIV van den 15 Augustus 1832, waarin deze woorden voorkómen, en deelt het stuk mede. Hoewel ik vertrouwen kan, dat \'s Hoogleeraars belangrijk geschrift, welks lezing en herlezing niet genoeg kan aanbevolen worden, in de handen is van de meesten mijner lezers, zoo veroorloove men mij daaruit de zinsnede aan te halen, waarin de bitse uitval tegen de Waldenzen voorkomt.
„De paus,quot; zegt Dr. Sprujjt, „spreekt uitvoerig over den eerbied voor de gestelde machten, djen de Kerk altijd gepredikt zal hebben, en wijst er op, hoe de voorbeelden der lijdelijke gehoorzaamheid van de oude Christenen
„die verfoeilijke oubeschaarndheid en slechtheid dergenen veroordeelen, „die bruisende vau eeue heftige en teugellooze begeerte naar uitgelaten ivrijheid, geheel daarin upgaan, dat zij de rechten der overheden doen
81
AANTEEKENINGEN.
„wankelen en oniverlialen, en die onder den schijn der vrijheid het volk „tot slavernij zullen brengen. Hierop waren de allermisdadigste, waanzinnige denkbeelden en bedoelingen gericht der Waldenzen, Begharden, „Wiklefieten en andere dergelijke Belialskinderen, die het vnil en de „schande van het menschelijk geslacht uitmaakten, en derhalve met recht „zoo dikwijls van dezen apostolischen zetel door den banvloek werden getroffen. En met geen ander oogmerk spannen ook die sluwe booswichten „al hun krachten in, dan om met Luther zich zolven juichend geluk te „kunnen wensehen, dat zij van alle banden bevrijd zijn, en om dit gemak-„kelijker en sneller te bereiken, deinzen zij in hun vermetelheid voor geen „enkele schanddaad terug.quot;
„Ik vraag u in gemoedequot;, voegt de Hoogleeraar er bij, en men vergunne mij die behartigenswaardige woorden ten slotte in herinnering te brengen, „of niet Protestanten zich zeer „ontstemdquot; en gegriefd moeten voelen over deze vriendelijke pauselijke opmerkingen.
„Zij heeten wel geen landverraders, maar hebben alle reden den term „Belialskinderenquot; op hunne kettersche voorvaderen, wier daden zij bewonderen, en op zichzelf toe te passen.
„De vrijheid van geweten en de vrijheid van drukpers, waarop zij zoo hoogen prijs stellen, dient volgens den Paus, vooral ter verspreiding van de ongerijmdste en verwerpelijkste dwalingen (of liever onzinnigheden).
„Kr valt toch helaas, niet aan te twijfelen dat Zijne Heiligheid bij die dwalingen en de daarbij behoorende schanddaden in de eerste plaats aan hen denkt. Niet alleen hunne geestverwanten, de Waldenzen, enz. maar Luther zelf worden ala de modellen der hedendaagsche booswichten vermeld, wier Christelijke bestrijding de Heilige Vader met dit apostolisch woord voornamelijk bedoelt.quot;
82