V ^ •
Cw^ quot; ; ■ quot;Ssquot;
//-
(li
\'\' .* A
IN VKHIUXI) NfKI
i
DE GESCHIEDENIS VAN EENIGE HUIZEN TE FRANEKER,
Dl 10II
Mr. I. T E L T I N G.
----■—
LEEUWARDEN ,
Weil. J. R. MI EDEMA A Co. 188H.
J. oct.
//v ,
V.
IN VERHAND MKT
DE GESCHIEDENIS VAN EENIGE HUIZEN TE FRANEKER,
noon
Mr. I. T E L T I N G.
IX VERBAND JIET
DE GESCHIEDENIS VAN EEN1GE MM TE FMNEKER.
Eenigo jaren geleden werd door do collatorcn van het Sjaardemaleen, gevestigd te Praneker, aan de Heeren Mr. U. H. lEuber, H. Beekkerk en mij opgedragen om een advies uit te brengen over de vraag, of het collatierecht van dat leen vatbaar is voor overdracht. Een der gronden, waarop dit werd betwijfeld, was, dat dit recht verbonden zou zijn aan den eigendom van zekere binnen of in den omtrek van Franeker staande huizen , zoodat het wol tegelijk met de huizen , waaraan liet verknocht zoude zijn . zou kunnen worden overgedragen, doch niet afzonderlijk zou mogen worden vervreemd. Ik nam op mij het advies te stellen, en de behandeling der vraag , of het collatierecht verbonden was aan don eigendom van huizen. gaf mij natuurlijk aanleiding tot een onderzoek naar de geschiedenis van het leen , waarbij ik als van zelf kwam tot een onderzoek naar dc geschiedenis van die huizen, wier eigenaren vroeger stemgerechtigd waren geweest of dit nog zijn. Hoezeer nu het onderwerp uit een praktisch oogpunt enkel belang heeft voor de collatoren van hot leen, meen ik toch dat de resultaten van het door mij ingesteld onderzoek misschien ook in ruimeren kring eenigo belangstelling zullen vinden, en wil ik
ICTS OVlill
die daarom in hot tijdschrift van ons genootschap medo-deelen. In de eerste plaats geef ik wat ik over de geschiedenis van het leen, in verband met de bewering omtrent de verknochtheid van het collatierecht aan den eigendom van zekere huizen, heb kunnen vinden; als bijlagen voeg ik daaraan toe de vruchten van mijn onderzoek betrekkelijk het geslacht Sjaardema en de Sjaardemahuizen, het voormalige Roordaburg, het Dekamahuis en het Botniahuis aan de Breede plaats. Over het Martenahuis en het Botniahuis tegenover het Stadhuis behoef ik niet te spreken, daar do geschiedenis van het. eerste door Mr. J. \\V. do Crane , die van het laatste door mjjn vader is beschreven.
De vraag, of het collatierecht van Sjaardemaleen verbonden is aan den eigendom van zekere huizen en daarvan niet kan worden gescheiden , zou eigenlijk met zekerheid alleen kunnen worden beantwoord uit den stichtingsbrief. Wanneer de stichter van het leen had bepaald, dat alleen de eigenaren van zekere met name door hem genoemde huizen de begeving zouden hebben , dan zou de bevestigende beantwoording niet twijfelachtig zijn. De stichtingsbrief toch is de wet voor de stichting, waaraan de collatorcn, die hun recht alleen aan den wil des stichters ontleenen , gebonden zijn en waarvan zij op geenerlei wijze mogen afwijken.
Nu is evenwel, voor zoo verre bekend, de stichtingsbrief niet meer voorhanden 1), en men zal derhalve voor de beantwoording der gestelde vraag zijne toevlucht moeten nemen tot algemeene gronden van waarschijnlijkheid en tot hetgeen van de geschiedenis van het leen en de door collatoren gevolgde praktijk bekend is.
1) Volgens ceuc actu van lil Üoccmbcr 1584 in de ua to nocmuu Amlccla, uo. 7, schijnt dit stuk destijds te hebben berust onder Hero van Ockinga.
4
SJAAHDEMALEEN. 5
Wat nu in de eerste plaats de waarschijnlijkheid betreft, meen ik, dat het niet wel aan te nemen is, dat het Sjaar-demaleen eene uitzondering zou hebben gemaakt op den vrij algemeenen regel bjj dergelijke stichtingen, volgens welke het naaste bloed van den stichter tot de collatie gerechtigd is, niet krachtens eenig eigendomsrecht van vast goed, maar krachtens bloedverwantschap of erfrecht. Er zijn wel is waar voorbeelden van, dat het collatierecht verbonden is aan den eigendom van vast goed 1), maar dit zijn dan toch voorzeker uitzonderingen.
En wat nu reeds a priori als waarschijnlijk voorkomt wordt bevestigd door hetgeen van de oudste geschiedenis van het leen bekend is.
E. M. van Burmania heeft in zijne Analecta , of eniijc oude ongedrukte sehriflen van diversen inhoud, tot Friesland alleen specterende, uitgegeven te Leeuwarden in I 750, eenigc oude stukken dit leen betreffende verzameld, en zegt daaromtrent in de voorrede: »Dit Benificie, zoo wanneer vaceert, staat ter dispositie van de Erfgenamen van Zyaer-dema, als consteert uyt dese voorhanden zynde, zoo origi-neele, als geauthenticeerde Stukken, leggende alzo gcon-sints op huysen, als abusive wert voorgegeven.quot;
Tot staving van deze bewering heeft hij o. a. in dc Analecta doen afdrukken:
1°. eene beschikking van dc »Coninginne Douariere van Hongryen etc. liegente ende Gouvernante in den Landen herwerts overquot; van \'28 October i 539 , genomen op een request van de erfgenamen van Tzardema, om te hebben
1) Hot Douwo Pybcazloen to Drourijp. Benejioiaalboeken van Friesland, Leeuw. 1850, hl. 334. Hot Kruis- of üoumaleeu tu Oldc-boorn. Verg. ook ecu arrest van liet Hof van Drenthe van 17 Maart 184quot;.). Weckbl. v. h. regt, no. llHiO,
IICTB OVER
dc presentatie van een beneficie gefoudeerd op onzer L. Vrouwe altaar in de St. Martens kerk te Franeker, waarbij zij verklaart: »dat de presentatie van \'t voorsz. beneficie zoo wanneer vaceert toe beheert den voorsz. erfgenamen, als wcaendo de Jure Patronatus, ende gefondeert by luiere voirsatenquot; {Analecla. no. 1).
\'2°. eene verklaring van de »Armevoogden binnen Fra-nekerquot; van 7 Februari 1586, waarbij deze, na inzage der betrekkelijke stukken, erkennen dat de erfgenamen van Sjaardema hebben bet jus patronatus van deze prebende. en zjj in hunne kwaliteit aan elke actie daaromtrent renun-tieren (Analecta, no. 8). 1)
Deze beschouwing van den uitgever der Analecla wordt voorts bevestigd door de omstandigheid, dat in het archief van het leen voorhanden zjjn twee geslachtslijsten van de af-stammelingeu van Edwer Sjaardema, en bij eene latere mede aldaar voorhanden lijst die geslachtslijst wordt vervolgd. 2)
1) Het schijnt wel, ilut de Armvoogden aanspraak hadden gemaakt lt;|) do opkomsten van het leen ten behoeve der stadsarmen. In eene overeenkomst van collatoren van 121 October 1584 (Aiwlecta, no. (Il wordt gezegd; „Item sal of sullen ook de beneficiant ofte beneficianten geen penningen soo aan linrgemeesteren van Franeker als arme voechden aldaer, van de goederen tot dvoorsz. prebende behorende iaerlix mogen wtkeren, sonder expresse aduys consent ende toelatingc van de Collatoers voorn.quot; en vervolgens „doch tgenige by de Colla-toers uit de proffiten vant voorsz. beneficie soe acn d\' arme van Franeker als andere wordt gcaccordecrt, sullen de beneficianten gehold en syn tseluige nae te comen sonder tegenseggen. \' In het slot der verklaring van 7 Februari 158(), waarbij armvoogden afstand doen van hun beweerd recht, zeggen zij niettemin te hopen, „dat voorsz. erff-genaemen van /vaerdema den voorsz. Armen een billicke eelemosune, als tot noch toe bij hen en hun voorsaeten gedaen es wyt vrye wille en christelycke medelyden jaerlix wyten opcompsten van voorsz. prebende zullen laeten genieten, doch zelun alle tot hun goede wille en discretie stellende.quot;
2) Inventaris van ket archief vun het leen. no. 13 en 16. Door
(i
SJAAIillEMALKEN\'.
Ook in de verdere tot liet leen betrekkelijke stukken , welke in do Analecta zijn opgenomen. en andere onuitge-gevene, welke in het archief\' van het leen voorhanden zijn, meerendeels accoorden tusschen collatoren , wordt er geen de minste melding van gemaakt, dat hot stemrecht zou zijn verbonden geweest aan den eigendom van zekere huizen.
De oudste vermelding van patronen van het Sjaardema-leon, die mij is voorgekomen, vindt men in een Baar van \'13 April 1520; daarin worden als zoodanig genoemd Ger-rolt Herema en Zwob Zyaerda. 1) Gerrolt Herema was gehuwd met Lutz of Lucia Ziaerda of SJaerdema; zij was eeno dochter van Tjaert Sjaerdema en Katrijn Feikosd. Ilarinxma, welke Tjaert een zoon was van Eedwer Sjaerdema en Douwe Tjaerts Aylva, die — wat in Friesland moer gebruikelijk was — don familienaam zijner vrouw had aangenomen ; Zwob Zyaerda was eene dochter van ovengenoemde Eedwer en alzoo do moei van Gerrolt Herema\'s echtgenoot. 2) Swob en Lutz waren door hare moeder en grootmoeder Eedwer gezamenlijk tot erfgenamen ingesteld bjj testament van 27 Mei 1510. 3) In dat testament wordt, zooals destijds gebruikelijk was, eerst eene bepaling gemaakt over do plaats, waar de erHaatster wenschte begraven te worden; daarna volgen eenige legaten aan geestelijken, waaronder ook
de welwillendheid van den Burgemeester van Franeker heb ik inzage gehad van alle in het archief berustende stukkeu.
1) Zie Mr. A. Telting, Reyisler van het archief van Franeker in chronologische orde opgemuukt . Franeker I8(gt;7, no. I!). liet stuk is afgedrukt bij G. F. baron thoe Sehwartzonberg en Hohenlansberg Groot placaat en charterboek van Vriesland. Leeuw. irlt;)8, II, 401.
2) Zie Kijlago H.
3) Register van het archief, no. l.\'i. Üit testament is met welwillende vergunning van het Gemeentebestuur van Franeker als Bijlage\' A hieraehter afgedrukt.
7
TETS OVRIi
8
een aan sdat fiaerda leen quot; misscliien het Sjaardemaleon, on ten behoeve der armen; hierop volgt de erfstelling in deze woorden: »Item foerd hab ick Edwer Zyarda mecket eer-wen mynre gueden my foerlienighet van God van himelrick ende hab hyare namen mynre eerwen wtspritzen mit myns seluis reed (?) ende hab (?) lessa leten (?) voer dissen no-tarium ende orkenen ney scriouwen wal bitocht ende mit gueder biried ende foertochte sinnen als Suob Zyarda myn dochter zilligha Jarich Hottingha ney lieten wedue ende Lutske Tyard Zyarda dochter myns kynds kynd Gherrold a Hereems wyf tot eeruen mynen gueden ney scriouwen wtseyd dat ick bispritsen hab in manieren ney scriouwen myn gueden toe habben ende hier mey deeld toe wessen waarna do onderscheidene goederen, meest landerijen en huissteden, naauwkeurig worden opgegeven , met bepaling , welke goederen ieder der beide erfgenamen ontvangen zou, terwjjl nog enkele legaten aan bloedverwanten worden besproken. Aan het slot wordt gezegd: ))Ende alle gueden hier naet biscriouwen schellen myn eeruen Suob ende Lutke thoe like dele.quot; Ten aanzien van Sjaardemahuis, — laat mij dit hier nog bijvoegen , — wordt het volgende bepaald : «Item Suob Eeduers Zyarda dochter schel habba alla ghe-riuchticheed dy dwae deel dier Eeduer hath thoe Zyardema huys ende statte ende hoernlegher op aldulke miete dat ney Suobbe daed of by hyare libben Suobba riuchticheed schel komma oen Sicka ende Jarich Ju Dekema sinnen thoe lyka. Ende dae ora tremdeel van Zyardema huys, statten ende hoernlegher schel habba Lutke myn kynds kynd alsoe fulle gh\'eriuchticheed als Eeduer Zyarda dier riucht op ende yn hath.quot; Uit de woorden: »alla gheriuchticheed dier Eeduer hathquot; en »alsoe fulle gheriuchticheed als Eeduer Zyarda dier riucht op ende yn hath,quot; meen ik te mogen opmaken,
SJAARDEMALEEN.
dat Sjaardemahuis slechte voor een gedeelte aan de ertlaat-ster toebehoorde. Voor een ander deel zal het hebben toebehoord aan hare schoonzuster Lutz Juwsd. Harinxma, de weduwe van haren broeder Sicke Sjaerdema. Ik vermoed, dat deze het slot bewoonde; want in het testament wordt nog gesproken van »dat blau layde huys dier ick (de erflaatster) ende Suob myn dochter in wennye,\' Dit was alzoo een ander huis, 1) Mijn vermoeden wordt bevestigd door een stuk van 20 September 1522, waarbij Gerrolt Herema en Luthia Ziarda door Lutthia Harinxma in hot bezit gesteld van het slot Ziarda, haar daarvoor eenige landen en renten te Dronrijp, Schalsum en Achlum transporteren, 2) Volgens eene aanteekening in het Stamboek van den Frieschen adel 3) werd, na den dood van Eedwer in 1510, hare nalatenschap in 1511 bij boedelscheiding gelijkelijk verdeeld tusschen hare dochter Suob en haar zoons dochter Lutz, de vrouw van Gerrolt Herema,
Aan dit testament nu van ISlü ontleenen ongetwijfeld Suob en Gerrolt, die, zooals wij zagen, in 1520 als patronen van het leen voorkomen, dit hun recht. Het blijkt uit het testament evenwel niet, dat dit aan Sjaardemahuis verbonden zou zijn geweest; het collatierecht wordt daarin in \'t geheel niet vermeld. Ware het recht aan het huis
1) Waarschijnlijk was dit hot huis ten westen van do kerk, Sjaar-dema- of Caramingahuis, mt do Valk. Want in het testament wordt ten aanzien van het ,.l)lau layde huysquot; verder gezegd, „uey lud ende tenoer des jeftebrieves dier ik Eeduer Zyarda Lutke myn kvnts kynd jouwen hab in myn libbonquot; on uit hot stvik van 28 Januari 1510, Register van het archief, no. 12, blijkt, dat Eedwor het huis ten westen van de kerk had geschonken aan hare kleindochter Lutz Sjaarda.
2) Register van hel archie/, no, 20,
3) Jhr, Mr, M, do liaan Hettema en Mr, A. van Ilalinael Jr,
Stamboek van den Frieschen vruegeren en tateren adel, Leeuw,, 184G, II, 252, aanteek, 9.
9
2
IETS OYEIi
verbonden geweest, dan zou Suob Vs 611 Lutz \'/j aandeel daarin hebben gehad, wat in strijd zou zijn met hetgeen wij uit latere stukken leeren.
Naar tijdsorde volgt een stuk van 44 Maart 4540 [Ann-hrta, no. 2), dat, vooral in verband met latere stukken, belangrijk is. Het is eene overeenkomst tusschen Heer Heere van Hottinga voor zich zeiven en voor zijn zwager Sybrant Roorda, Jarich van Dekama voor zich zei ven, Hans van Oostheim van wege zijn vrouws moeder Both, Jarich van Botnya van wege zijne moeder Frouck en Do-minicus van Botnya van wege zijne moeder Foeckel, ter eener zijde en Aesgiio van Hoxwier van wege do erfgenamen van Geroldt van Herama en Lutz Zyaerda zijne huisvrouw ter andere zijde, over de begeving van het Sjaar-demaleen. 4) De contractanten ter eener zijde waren allen afstammelingen van of door aanhuwehjking verwant met Swob Sjaerdema 2), die ter andere zijde de erfgenamen van Gerrolt van Herema en Lutz Sjaerdema, alzoo de afstammelingen van de beide patronen, die in 4 520 als zoodanig voorkomen.
In dat stuk nu wordt gezegd, «dat in de voorsz. electie gelycke voisen ofte stemmen van getale waren gegeven,quot; waarom van de eene zijde beweerd werd, dat het lot zou moeten beslissen. Ik meen dit zoo te moeten verstaan, dat volgens de bewering dier partij de stemmen staakten. Daarentegen beweerde Aesgho van Hoxwier , dat hij de meerderheid van stemmen had, omdat hij »myt zyn consorten,quot; de erfgenamen van Geroldt van Herema en Lutz Zyaerda,
1) In het stuk staat: „aangacnde de huisinge van den weordigeu llcor Sybrcn Uispens op Zyacrdema prebende bynnen St. Martens Kerke in Franeker.quot; Ik vermoed , dat dit moet zijn kiesinge,
2) Zie Bijlage h.
40
SJAARDEMALEEN.
»thalve erfschap van saligo Douwe endo Eedwer had verkregen,quot; terwijl mot hem hadden gestemd Jarich van Dekama en Jarich van Botnia. Ten slotte komen partijen overeen, dat «de lotinge op lieer Sybranl gevallen, nu zyn voortgang zal hebben.quot; Wanneer er staking van stemmen was, zooals de eene partij beweerde, moesten er zes stemmen zjjn uitgebracht; aan de eene zijde die van Aesgho van Hoxwier, Jarich van Dekama en Jarich van Botnia, aan de andere zijde die van Heere van Hottinga en Sybrant Roorda, die dan te zamen óéne stem moeten hebben gehad, die van Oostheim en die van Dominicus van Botnia. Volgens de bewering van Aesgho van Hoxwier kwam aan de erfgenamen van Geroldt van Herama en zijne vrouw do helft toe en zouden do andere stemgerechtigden derhalve ieder Vr. gedeelte hebben gehad. Er zouden dan aan de zjjde van Aesgho van Hoxwier 1/in, aan de andere zijde Vio der stemmen zijn uitgebracht.
Nu is het bekend dat Both, de schoonmoeder van Hans van Oostheim, die met Hessel van Martena gehuwd was geweest, Martenahuis bewoonde. 1) Frouck van Botnia, voor wie haar zoon Jarich opkwam, was waarschijnlijk eigenares van Botniahuis aan de Breede plaats. 2) Edwer van Herama, de huisvrouw van Aesgho van Hoxwier, was eigenares van Sjaardemahuis. 3) Foeckel, de moeder van
n
die bepaling kwam toe aan Swob, dat later moest komen aan
IETS OVER
Dominicus van Botnia, zal waarschijnlijk eigenares zijn geweest van Botniahuis tegenover hot Stadhuis 1), Sybrant Roorda van Roordaburg on Jarich van Dekama van Dekamahuis, — en het verdient opmerking, dat, gelijk wij zien zullen,in latere stukken uit de 18^ eeuw evengenoemde zes liuizen voorkomen als begerechtigd met het collatievecht, en wel in dezelfde verhouding van stemmen, als in 1540 werd beweerd door Aesgho van Hoxwier. Maar daaruit volgt geenzins, dat ook toen reeds het stemrecht verbonden was aan den eigendom dier huizen. Integendeel, Aesgho van Hoxwier beriep zich niet op het eigendomsrecht zijner vrouw aan Sjaardema-huis, maar hij komt in de acte op namens de gezamenlijke erfgenamen van Qerrolt Herema en Lutz Sjaerdema, en hjj beweerde recht te hebben op de helft in het collaticrecht, op grond dat Gerrolt van Herema en Lutz Sjaerdema voor de helft erfgenamen waren geworden van Eedwer Sjaerdema. Zijne bewering grondde zich derhalve op erfrecht en kwam hierop neer, dat de afstammelingen van Swob en de afstam-melingen van Lutz krachtens erfrecht ieder de helft dor stemmen hadden, terwijl de tegenpartij beweerde, dat de stemming hoofdelijk was. Ook do andere contractanten komen in het stuk niet voor als eigenaren van de huizen.
Ook later werd nog herhaaldelijk dezelfde bewering gevoerd door Hoxwier en na zijn overlijden door zijne weduwe. Wij vinden in het archief van het leen een protest van 8 April 1544, van dezen inhoud; »Op huyden heeft Aesgo van Hoxwier geprotesteert salfs recht ende onvoorcoordt te
Sieko cn Jarich. zonen van Juw Dekama, \'/3 aan Lutz, de vrouw van Gerrolt Herema. I lit de stukken in het archief van Franeker , nos. 72, 13(i en 154 blijkt, dat Edwer van Herema eigenares was van Sjaardemahuis.
1) Telting, t, a. pi.
12
s.iAAitiiivMAi.i:r:\\.
blijwen nevens zyn electie als voor den helft van Zyaerdaina-leenquot; enz. en een protest van 27 Augustus 1554, waarin gezegd wordt; »Vrouw Eedwair van Iloxwier heeft de presentatie op doctor Vpcko opten XXVjt» dach van deser Jegenwoirdiger maent gepasseert ouders, ende dat onder protestatie dat zy salff ende onuercort willen blywen neffens luiere gerechtigheit huer competerende om de helft van Ziairdemaleen te vergeuenquot;. 1) Verder komt onder de stukken in het archief voor ceu ongedagteekende brief van Yedwer Heerema, weduwe van Aesgo van Hoxwier, die waarschijnlijk na November 1554 zal zijn geschreven 2) aan hare neven en nichten. Zij schrijfc daarin, dat haar overleden man altijd had beweerd mot zijne stom gerechtigd te
1) Inventaris van het archief, no. .\'i. Onder hetzelfde nummer komen nog twee protesten voor van 17 Juni en 18 November 155-4. Bij het eerste beweren Frouek van llottinga, weduwe van Bottinga en Kedwaer van Herema, weduwe van Hoxwier tegen de andere colla-toren Meiino van Kamminga, Julius van Dek am a, Hero van Ockinga . Goft\'a van Koorda en Cunera van Martena, „salfï rechts te willen bli-wen neffens delectie huer vrouw Frouek ende vrouw Eeduwar voors. daertoe meer als andere luydon competerendequot;, waartegen over de andere collatoren mede protesteren „salff rechts te willen wesen neuens delectie.... vermydts zy vuyte bruyekinge van tselue leen in eerty-den zyn geweest ende zy om de possessie van dien wederom te ver-crygen gelyeker hant proces gesnstinoert hebben tegens wylen Meester Jacob von Stavele in eertydeu President inden Iloue van Vrieslant ende doen nyet meer als dandere daertoe contribueert en hebben.quot; Bij het tweede protest beweren Frouek vau llottinga en M. Claes van Doekum uit naam van Eedwaer van I-Ierama , ter presentie van Lucia van Martena. ..dat sy meer macht als andere luyden hebben om Siair-demaleen te vergeuen.quot; Waarop de bewering van Frouek van llottinga, de weduwe van Botnia, dat ook zij meer recht zou hebben gehad, steunde, heb ik niet kunnen ontdekken.
2) Inventaris van het archief, no. 10, Dat de brief na November lüai zal zijn geschreven is daaruit op te maken, dat daarin wordt gezegd, dat Ocko Graetinga beneficiant was, terwijl in eene verklaring van dezen van 21 November 1554 (no. 8) wordt gezegd, dat hem door de collatoren de prebende was geconsenteerd.
IETS OVEIi
14
zijn geweest voor de helft in de collatie, en dat ook zij zelve bij opvolgende begevingen telkens dezelfde bewering had staande gehouden en wel op dezen grond, »dat Eeduer Syaerda (die in voertyden patronesse van dit voers. leen is ghoueest) tuee eruen tot haer tytlick goedt heeft ghemaeckt, als te weten Swob Zyaerda haer dochter, wiens dat w. 1. altezamen presenteert ende Lntzs Zyaerda Tyaerdt Zyaerda dochter moeder van my ende myn mede erffgenamen, wel-cke tuce eruen ghelyckelicken allo goeden ende heerlick-heden als van suanne jachten ende dit benefitie van Eedwer Zyaerda is ghelaten ende die eene niet meer dan dandere int voers. benefitie is toeghemaektquot;; zij verzoekt daarom, dat hare neven en nichten haar mogen laten volgen al zulke gerechtigheid als zij pretendeerde, nl. de helft van de gerechtigheid der collatie, of, zoo deze hiertoe niet genegen mochten zijn, wil zij er genoegen in nemen dat de keuze om beurten zou plaats hebben en het lot zou beslissen, wie de preferentie zoude hebben voor de eerste electie. Voor het geval hare neven en nichten ook hierin niet mochten toestemmen, zal zij genoodzaakt zijn hare gerechtigheid »niet te vergheten , maer van w daer toe worden ghedrongen den-seluigen als zy sail moeten te verfolgen.quot; Aan dit voorstel is niet voldaan; wij vinden onder de stukken in het archief oen concept-request van Eedwer aan het Hof, dat waarschijnlijk na 1559 is opgesteld. 1) In dat concept wordt wederom dezelfde bewering gevoerd als in den brief; de requestrante geeft te kennen, dat in do scheiding geen melding is gemaakt van het jus patronatus, maar dat daar-
11 Inventaris van het archief, no. 11. Dat hot stuk na 1559 zal zijn opgesteld, maak ik daaruit op, dat daarin voorkomt du weduwe van Goft\'e Hoorda, en deze Goffo volgens het Stamboek. Uoorda van Tjuramnrmn , (ie gen. no, 3, in dat jaar overleden is.
SJAAIIDKMAI.KKN\'.
mode cvcnzoo moest worden gehandeld als mot de overige goederen en de heerlijkheid van dc zwanenjacht en de twoe missen; dat zij herhaaldelijk met de erfgenamen van Snob, als Jarich Dekama , Don we van Bottingha, Frouck van Hot-tingha, weduwe van Bottingha, Lucia van Martena, weduwe van örombach en Goffe van Roorda had willen accorderen in dier voege, dat zij om beurten do collatie zouden uitoefenen , maar dat deze daartoe ongenegen waren; zij verzocht nu dat het Hof zal bevelen aan Jarich van Bottingha , succederende in de plaats van Frouck zijne moeder, Kathe-ryn van Dekema , succederende in do plaats van Jarich van Dekema, Ju Bottingha als erfgenaam van J )ouwe van Bottingha, Cunera van Martena met hare mede-erven en de weduwe van Goffe van Roorda als voogdes over hare kinderen , om haar te laten volgen hare gerechtigheid, zooals zjj die pretendeert, of in geval van weigering genoemde personen te doen dagvaarden om voor liet Hof te compareren , om na partijen gehoord te hebben daarop recht te doen, zooals het behooren zal. Aan deze zaak schijnt verder geen gevolg te zijn gegeven. Althans in eene acte van 18 Augustus 1575 verbiedt zij hare erfgenamen om over de halve gerechtigheid tot het leen ooit eonige procedure togen de mede-collatoren te beginnen. 1) Eindelijk treft men nog betrekkelijk deze kwestie onder de stukken in het archief aan een niet onbelangrijk advies van Petrus a Fri-tema, j. u. d. 2) Deze rechtsgeleerde adviseert ongunstig op grond, dat deeling alleen plaats heeft bij corporalia, maar dat het jus patronatus ondeelbaar is en dat daarom
1) Inventaris van het archief, no. 13. Uit dit stuk blijkt, dat de opgaaf iu het Stamboek. Herema, -Ie gen. C no. 3, dat Edwcr van Herema in 1557 zou zijn overleden, onjuist is.
2) Inventaris van het archief, no. 12.
15
IETS OVEli
dit recht sconit tot een ighelyck van die cruen gans ende gheheel, alhoewel datse van voerscheiden ende onghelycke doelen erfgenaemen syn.quot;
Wij gaan nu wederom eenige jaren terug en dan volgt in tijdsorde, na het stuk van 14 Maart 1540, een accoord van 14 Maart 1544.
In dit accoord, waarvan ik inzage heb gehad door de welwillendheid van den Burgemeester van Franeker, 1) komen als patronen van Sjaardemaleen voor Dominicus van Botnya van wege zijne moeder, Jarich Dekama voor zich zeiven en de rato ca verende voor de overige mede-erfgenamen van zijne moeder Katryn Dekama, Frouck van Botnya voor zich zei ven, Lucia van Grumbach voor zich zelve en de rato caverende voor hare zusters, Heere Hottinga voor zich zelve en de rato caverende voor de andere erfgenamen van Hero Hottinga, stsamentlyckheids representerende die erffgenamen van wylen Zwob Syaerdaen Aes-gho van Hoxwier voor zich zei ven en van wege zijne huisvrouw en de andere mede-erfgenamen van (lerrolt van Herama en Lucia Zyaerda. Wij vinden hier dus dezelfde twee staken als in het stuk van 4540; alleen ten aanzien der personen bestaat er eenig verschil. Sybrant Roorda komt hier niet voor; Frouck van Botnia, 2) die in 1540 werd vertegenwoordigd door haren zoon Jarich, treedt hier zelf op; Lucia van Grumbach kwam niet voor in het accoord van 1540, zij was eene dochter van Both, de weduwe van Hossel van Martena 3), die bij het accoord van 1540 ver-
1) Register van het archief, no. 53.
Ü) Eigenlijk Frouck van Hottinga, dochter van Jarich Hottinga; zij was gehuwd met Tjallingh van Botnia. Stamboek, Botnia, 5e gen., Hottinga, 5e gen. Zij noemt zich dus hier naar den naam van haar man. Verg. Bijlage /i.
3) Zie de Crane, bl. 1-.
•10
S.TA ARDEM ALKEN.
vertegenwoordigd werd door haren schoonzoon Hans van Oostheim, en gehuwd met Frits van Grumbach 1); Both was in 4541 overleden 2), van daar dat hier Lucia van Grumbach voor zich en voor hare zusters optreedt. Mij dunkt, uit dit stuk blijkt weer duidelijk, dat het stemrecht niet verbonden was aan de huizen; immers Jarich Dekama, Lucia van Grumbach en Aesgho van Hoxwier treden niet op als eigenaren van Dekamahuis, Martenahuis en Sjaar-deniahuis, maar voor zich zelve en voor hunne mede-erfgenamen ; Heere Hottinga was naar alle waarschijnlijkheid geen eigenaar van lloordaburg, dat wol aan zjjn zwager Sybrant Roorda zal hebben toebehoord; de bewering van de Crane, dat de collatie van het leen zou zijn gehecht geweest aan de bezitting van Martenahuis en dat telkens de opvolgende eigenaren van dat huis als collatoren voorkomen 3) , laat zich dan ook niet rijmen met de kwaliteit, waarin hier Lucia van Grumbach voorkomt. Evenmin blijkt uit het stuk, dat Dominicus van Botnia, zijne moeder vertegenwoordigende , en Frouck van Botnia in hoedanigheid van bezitters van de beide Botniahuizen zouden zijn opgetreden. Integendeel kwalificeren de collatoren zich, gelijk ik reeds opmerkte, als de erfgenamen van Swob Zyaerda en de erfgenamen van Gerrolt van Herema en zijne vrouw, mitsdien als krachtens erfrecht tot de collatie gerechtigd.
In een Brief van placet van Karei V van 5 Augustus 154() op de benoeming van Fedde Gaelckez tot prebendaris komen als collatoren voor Jarich van Dekama, Jarich van
1) Zie de Crane, bi. \'JU Stamboek. Murtcna, 4o gen. A no. 2.
\'J) Zie de Crane, 1)1. 15. Stamboek, Martena, .\'le gen. no. Ü. Hottinga, 4e gen. no. 4.
3) Zie de Crane, bl. 15, 127 volg.
17
IETS OVEI)
Botnia voor zich cn voor Frederich en Julius van liotnia, Jorgien van Roorda, Cristoffol van Ilubitz, Foockel van Hottinga, Menno van Camminga voor zich en voor Sybrant van Roorda en Lucia van Martena, weduwe van Frederich van Grombach , »als gemene vrunden ende orffgenamen van Zyaerdama ende sulcx hebbende jus Patronatus.quot; \\) Jarich van Dekama vonden wij ook in do stukken van 1540 cn 1544, .larich van Botnia namens zijne moeder in dat van 1540, Foockel van Jlottinga werd in 1540 en 1544 vertegenwoordigd door haar zoon Dominicus van Botnia, Sybrant van Roorda komt voor in hot stuk van 1540, Lucia van Martena in dat van 1544. Hier vinden wij voor \'t eerst genoemd Frederik en Julius van Botnia, Jorgien van Roorda, Cristoffel van 1 lubitz en Menno van Camminga, terwijl liet opmerkelijk is dat Aesge van lloxwier ontbreekt. Frederik of Feyke en Julius van Botnia waren zoons van Juw van Botnia en Foockel Juwsd. van Hottinga, hun vader Juw was een volle neef van Tjalling, den vader van Jarich van Botnia 2), zij waren alzoo achterneven van Jarich ; het is opmerkelijk dat zij hier tegelijk mot hunne moeder Foockel voorkomen. Jorgien van Roorda was een zoon van Sybrant Roorda en Haringh Heresd. van Hottinga 3), hij komt hier dus, wat eveneens opmerking verdient , tegelijk met zijn vader voor, die door Menno van Camminga wordt vertegenwoordigd. Cristoffel van Hubitz of Houwyz was de tweede man van Cuniera van Martena 4), hij treedt hier derhalve op tegelijk met zijne schoonzuster Lucia van Martena. Eindelijk Menno van Camminga was
1) Inventaris van. kei archief, no. 4.
2) Stuinbnek. üotuia, 5c cn Go gen.
3) Stamboek. Roorda van Tjummarum, 5e cn (ie gen.
■J) Stamboek, Martena, 4e gen. A no. 3,
•18
SJAARDEMALEEN.
gehuwd mot Lutz van Herema, ecno dochter van Gorrolt van Herema en Lutz van Sjaerdema. i) Hij was eigenaar van Sjaardemahuis bij de kerk, ook, waarschijnlijk naar hem, Cammingahuis genoemd, tegenwoordig de Valk. 2) Volgens eene aanteekening in het Slainhoek zou zjjne vrouw hem dit ten huwelijk hebben aangebracht. 3) Dit vindt bevestiging in het feit, dat dit huis tengevolge eener gift van Eedwer Sjaarda had toebehoord aan Lutz van Sjaarda, do moeder van Camminga\'s vrouw. 4) Collatoren komen hier voor als bloedverwanten en erfgenamen van Sjaardema en als zoodanig gerechtigd. Van een stemrecht verbonden aan huizen is geen spoor, en daarmede zou ook strijden dat wij hier collatoren aantreffen, die waarschijnlijk geen eigendom hadden aan de huizen, althans geen bewoners daarvan waren, nl. Frederik en Julius van Botnia, Jorgien van lloorda en CristofM van llubitz.
In eene procuratie van 18 Mei 1548 (Analccla no. 4) treffen wij als patronen de volgende personen aan; Jarich van Uekama, die ook in de stukken van 1540, 1544 en 1546 voorkomt, Menno van Kammingha, dien wij in 1540 genoemd vonden, Hero van Ockingha sals foermunt van vvyl. Heer Dominicus van Botnya nagelaten weeskintquot; , Prouck van Botnya, die ook in de akte van 1544 voorkomt, Lucia van Martena, wed. van Grumbach, die mede in de stukken van 1544 en 1540 voorkomt, Sybrant van Roorda, dien wij in de stukken van 1540 en 1540 aantrof-
1) Stamboek, Cammingha-Emiuga, 5p gen. no. (gt; en Herema, 4t\' gen. C no. (i. Verg. Bijlage C.
2) Zie Register van het archie/, nos. 7^, l.\'i\'i. 154. Kr waren te Franeker twee Sjaardetnahuizen. Zie Bijlage /).
.\')) Stamboek, Dl. II, 1gt;1. 51, aanteok. 41.
4) Zie boveu 1)1. 9 noot 1.
19
IKTS O VEI?
fen on Edwer van Hoxwier. Dominicus van Botnia kwam voor in de stukken van \'1540 en 154 4, zijn nagelaten kind was Juw van Botnia 1); daar hij in 1539 getrouwd was met liixt van Ückinga 2), kon zijn zoon Juw in 1548 ongeveer acht jaren oud zijn. Hero van Ockinga, die als voogd van Juw optreedt, was de broeder van liixt van Ockinga, en dus de oom van den minderjarige. 3) Daar Edwer van Hoxwier hier in de akte voorkomt, en niet haar man Aesgo van Hoxwier, dien wij in de stukkon van 1540 en 1544 ontmoetten , vermoed ik dat deze Laatste overleden was. Volgens het Stamboek overleefde zij dan ook haren man. 4) In de akte van 1548 vinden wij alzoo don eigenaar van Dekamahuis, den voogd van den eigenaar van Botniahuis tegenover hot Stadhuis, de eigenares van Botnia-huis aan de Breede plaats, de eigenares van Martenahuis, den eigenaar van lloordaburg en de eigenares van Sjaar-demahuis. Althans van eenige der hier genoemde personen is het zeker, dat zij eigenaren waren van die huizen, van andoren meer dan waarschijnlijk. Evenwel komt geen hunner op in die hoedanigheid. Daarentegen vinden wij in de akte behalve hen ook Menno van Camminga, den eigenaar van het huis ten westen der kerk, en dit huis komt in de latere stukken uit de 18e eeuw niet voor als begerechtigd met de collatie. Het komt mij voor, dat hier al weer een bewijs in ligt voor de stelling, dat liet stemrecht niet aan do huizen verbonden was.
Onder de stukken van het leensarchief vinden wij verder eene ongedagteekende concept-akte van collatie, welke na
1) Zie Stamboek, Hotuia 7e gun. c.
2) Zie Stamboek, Hotuia (io gen.
3) Ziu Stamboek, Ockinga, 7c gen. C no. 1 on 2.
4) /.ic Stamboek , Herema, 4u gen. C no. 3.
\'20
S.IAARDEMALEEX.
1559 moet zijn opgesteld. 1) Daarin komen als collatoren voor Jarich van Bottnya, dien wij ook in 1540 en 154C aantroffen, Hero van Ockinga als curator over J\\v van Bottinga, die in die zelfde kwaliteit voorkomt in 1548, Catharina van Camstra, weduwe van Jarich van Deeckama wegens hare kinderen ; haar overleden man troffen wij herhaaldelijk aan, in 1540, 1544, 1546 en 1548, hij was gestorven in 1554 \'2), Eduwer van Haerma, weduwe van Hoxwyer voor zich en hare mede-erfgenamen , die ook reeds eigener naam voorkomt in 1548, en Machtelt van Naerden, weduwe van Goffo van Roorda voor hare kinderen; deze Goffo was een zoon van Sybrant van Roorda en Haring Jleresd. van Ilottinga 3), welken Sybrant wjj herhaaldelijk genoemd vonden. Hij was, zooals ik heb opgemerkt, in 1559 gestorven. In dit stuk wordt geen melding gemaakt van den grond, waaraan de collatoren hun recht ontleenden.
In een andere concept-akte van collatie, mede ongedag-teekend, doch welke blijkens eene aanteekening op den kant na 22 December 1500 moet zijn opgesteld 4), treden op Eduwer van Heerma, weduwe van Aesge van IIox-wier, die in 1548 en in de vorige concept-akte mede voorkwam, Jarich van Bottnya, dien wij in 1540, 1540 en in de vorige concept-akte ontmoetten, en Machtelt van Naerden, weduwe van Goffo van Roorda als voogdes over hare kinderen , die ook in de vorige concept-akte voorkwam.
1) Inventaris van het archief, no. 7. Dut liet stuk jonger dan 1559 moet zijn blijkt daaruit, dat daarin o. a. voorkomt de weduwe van Gofïe van Roorda, welke Goff\'e in dat jaar is overleden. Zie hiervoor bl. 14 noot 1.
2) Stamboek, Dekama, 5e gen. uo. 5.
3) Stamboek, lloorda van Tjummarum , 5o en (ie gen. no. 3.
4) Inventaris van het archief, no. 9.
21
IETS OVER
Het verdient opmerking, dat Botnia on de weduwe Roorda zich noemen »collatoers voer den anderen helfte der voors. prebende.quot; Dit komt dus overeen met de bewering, welke Eedwer Herema en vroeger haar eclitgenoot altijd hadden gevoerd. Van een recht ontleend aan eenig eigendom van huizen is hier ook weer geen de minste sprake.
Merkwaardig is no. 5 der Analeda, waar gezegd wordt, dat bij de scheiding tusschen Julius van Botnya den oudste, woonachtig te Weidum , en Julius van Botnya den jongste, woonachtig te Franeker, van 20 April 1564, welke door tusschenspraak van Frederich van Botnya, hun respectieve broeder en oom en van Douwe van Hottinga, hun neef, had plaats gevonden, de eerste aan den laatste had overgedragen zijn aandeel en gerechtigheid aan \'t jus patronatus van Syaerdema vrije prebende binnen Franeker. Julius of Juw van Botnia de oudste was een zoon van Juw van Botnia en Foockel van Hottinga; hij was dus een broeder van Dominicus of Douwe van Botnia, die in de akten van 1540 en 1544 voorkomt; hij had nog een broeder Feico of Frederik, die hier als bemiddelaar wordt genoemd. 1) Beiden Julius of Juw en Frederik of Feico vinden wij ook genoemd in het stuk van 1546, vertegenwoordigd door Jarich van Botnia. Julius was Grietman van Baarderadeel en woonde te Weidum. 2) Julius of Juw van Botnia de jongste was de zoon van evengenoemden Dominicus van Botnia en llixt van Ockinga 3), dezelfde die in het stuk van 1548 en de concept-akte van collatie werd vertegenwoordigd door zijn voogd Hero van Ockinga. Frederik of Feico van Botnia was dus zijn oom. Julius of Juw was
1) Zie Stamboek, Botnia, (ie geu.
li) Zie Stamboek, II, 40 , aantoek. 34.
3) Zie Slumboek. liotniii, (ie gen., 7e geu. c no. 1.
22
SJAARDEMALEEN.
eigenaar van Botniahuis tegenover het Stadhuis. I) Nu zien wij uit dit stuk in de eerste plaats, dat men reeds in de 16« eeuw het collatierecht voor overdracht vatbaar achtte; maar ten anderen levert liet ons wéér een bewijs, dat het niet verbonden was aan den eigendom van een huis, immers Julius of Juw van Botnia do oudste had het recht, hoezeer hij geen eigenaar was van een der zes meergenoemde huizen, maar te Weidum woonde.
Onder no. 0 der Analecla vinden wij een stuk van 21 October i 584, bevattende conditiën , welke de collatoren hadden vastgesteld nopens de begeving van \'tleen. Daarin wordt gezegd, dat zij waren selcx van stemmen effen en gelicke nae gerechtigtquot;, in strijd dus met de bewering, welke Aesgho van Hoxwier en later zijne weduwe steeds hadden gevoerd, dat nl. aan de afstammelingen van Swob Ziaerda de helft, en aan do afstammelingen van Gerrolt van Herema en Lutz Ziaerda de wederhelft toekwam, want dan zou Caerl van Sterrise hier voor de helft zjjn opgekomen. Als collatoren komen hier voor; Hero van Ockin-gha. Hij was gehuwd niet Anna van Dekama, eene dochter van Jarich van Dekama, die in de stukken van 1540, 1544, 1546 en 1548 voorkomt 2), en door dit huwelijk eigenaar van Dekamahuis. Rienck van Cammingha, gehuwd met Margriet van Botnia 3); hij was een broeders-zoon van Minne van Cammingha, dien wij in de stukken van 1540 en 1548 aantroffen 4). Zijne vrouw was eene dochter van Jarich van Botnia, die in de stukken van 1540
1) Zie Telting, bl. (i.
2) Stamboek, Ockinga, 7c gen. 1$ no 3, Dekama, (ie gen. c no. 2. .\'1) Stamboek, Camrainga-Emiuga, (ie gen. no. 2. Botnia 7o gen.
a no. 3.
4} Stamboek, Camimnga-Eminga, 5e gen. no. 1 en (i, (ie gen, no. 2.
2.1
IETS OVEH
en 154-(i voorkomt, üf liij eigenaar was van Botniahuis aan de Breede plaats, meen ik te mogen betwijfelen 1). Caerl van Sternsé, gehuwd met Lutz van Camminga. eene dochter van evengenoemden Minne van Cammingha en Lutz van Herema 2). Hij was eigenaar van Sjaardemahuis in het slotland, hetwelk zijne vrouw hij testament geërfd had van hare moei Edwer van Herema 3), en van het andere Sjaardemahuis of Cammingahuis bij de kerk, afkomstig van den vader zijner vrouw 4). Amelia van Grombaeh ; zjj was eene dochter van Frederik of Frits van Grombaeh en Lutz van Martena, welke laatste voorkomt in de akten van 1544, 1540 en 1548 5) en waarschijnlijk eigenares van Martenahuis 0). Foeckel van Walta van wege haaiman Julius van Botnia 7) , wien wij als minderjarige in do akten van 1548 en 1560 (?) en als Julius van Botnia de jongste in het stuk van 1504 aantroffen, en die, gelijk wjj zagen, Botniahuis tegenover \'tStadhuis bewoonde. Eindelijk Teth Goslinga, de weduwe van Sybrant Roorda 8), welke Sybrant een kleinzoon was van Sybrant Roorda, die in de stukken van 1540, 1540 en 1548 voorkomt 9) en waarschijnlijk eigenaar was van Roordaburg. Ook hier weer geen bljjk, dat de collatoren als eigenaren der huizen zou-
1) Zie Bijlage G. Verg. ook do Crane, bl. 7.
•2) Zie Stamboek, Camminga-Eminga, 5e gen. no. (gt;, (Ie gen.
3) Zie Stamboek, II, 252, aauteek. 9.
4) Zie Register van het archief, no. 347.
5) De Crane, bl. 22. Stamboek. II, 182, aauteek. 13.
(gt;) De Crane, 1)1. 27.
7) Stamboek, Botnia, 7e gen. e I. Jongema, (ie gen. a no. 3.
8) Stamboek, Uoorda van Tjummarum, 7e gen. bno. 2. Goslinga, 3e gen. C uo. (i.
9) Stamboek, Uoorda van Tzummarum, 5c gen. no. 3, Cc gen., 7c gen. b no. 2,
24
SJAARDEMALEIÏN.
den zijn opgetreden, en wanneer het waar is, wat ik vermoed , dat Botniahuis aan do Breede plaats niet aan Eienck Camminga, maar aan Tjallingh van Botnia, den broeder zijner vrouw toebehoorde, vinden wij hierin weder een bewijs voor de stelling, dat het stemrecht niet verbonden was aan de huizen. De reden waarom Caerl van Sternsee hier geen aanspraak maakt op do halve gerechtigheid in de collatie is misschien hierin gelogen, dat Eedwer van Herema bij eene boven reeds vermelde akte van 18 Augustus 1575 had verklaard, dat zij hare erfgenamen »opentlicken endo by expresse interdictiequot; verbood »by pene inden voors. mynen testamonte verhaelt, omme nopende de gerechticheit vant leen tegens den anderen voors. erffgenamen tot enigen toecomende tyden enighen processe te sustineren, ofte hun actie met enigen figuer ofte middelen van rechte te ver-suecken ende verfolghenquot;, wenschende zij »dat sy ter gelegener tyde tselue op guede wyse eerbare ende discrete mannen compromitteren.quot;
In eene akte van begeving van 21 December 1584 {Analecta, no. 7) komen dezelfde personen voor, met uitzondering van de weduwe van Sybrant Roorda.
In eene akte van begeving van 25 Januari 1G11 (Ana-lecta, no. 11) vinden wij als collatoren Carolus von Sternsee, die ook in de akte van 1584 voorkomt, eigenaar van Sjaardemahuis; Fredrich van Vcruou, zoon van Amelia van Grombach, die in de akte van 1584 voorkwam, en van Raas van Vervou 1), eigenaar van Martenahuis; Tzaling van Bothnya, zoon van Jarich van Botnia en Luts van Stania 2), waarschijnlijk eigenaar van Botniahuis aan de
1) De Crano, bl. 2(). Stamboek, Martena, Bijlage B, van Vervou , Ie gen. no. 1, 2e geu. no. \'2.
2) Stamboek, Botnia, (ie gen. no. 1, gen. a no. 1. Stania, 4o gen. no. 3.
25
3
IETS OVER
Breedo plaats 1); Dominicus Bottnya, zoon van Julius of Juw van Botnia en Foeckel van Walta 2), welke namens haar man voorkomt in de akte van 1584, eigenaar van Botniahuis over \'t Stadhuis 3), en Jarich van Ockingha, zoon van Lolle van Oekinga, kleinzoon van Here van Oc-kinga 4), die in de stukken van 24 October en 21 December 1584 voorkomt, eigenaar van üekamahuis. Ook in dit stuk wordt niet gezegd, dat de collatoren als eigenaren van huizen stemgerechtigd waren.
Het laatste stuk betrekkelijk het Sjaardemaleen, dat in de Analecta onder no. 12 voorkomt, is eene verklaring van 18 April 1623 van Paerck van Roorda, weduwe van Emin-gha, dat zjj zich verbindt om in geval van vacature der prebende ten believe van Fokel van Waltha, weduwe van Botnya, of de haren, zich conform te zullen maken met haar persoon of hare erfgenamen. Perk van Roorda was eene dochter van Sybrant van Roorda en Teth van Gos-linga, welke laatste voorkomt in de akte van 21 October 1584. Zij was gehuwd geweest met Pybe Sytzes van Emin-ga 5) en eigenares van Roordaburg. Fokel van Walta, weduwe van Botnia, kwam mede voor in die akte en in de akte van 21 December 1584.
In geen -der medegedeelde stukken uit de 16e en 17c eeuw vonden wij alzoo eenig bewijs voor de stelling, dat het collatierecht zou zijn verbonden geweest aan den eigen-
1) Zie Bijlage G.
2) Stamboek, Botnia, 7e geu. c no. 1, He gen.
3) Telting, bl. 14, 15. Het is mij niet recht duidelijk, waarom Dominicus hier optreedt en niet zijn vader Juw, die volgons het Stamboek . Botnia, 7e gen. c no. 1, eerst den 28 April 1 (i 14 overleed.
4) Stamboek, Oekinga, 7o gen. B no; 3, 8e gen., üe geu. c no. 2.
5) Stamboek, Roorda, van Tjummarum, 7c gen. h no. 2, 8o gen.. Eminsra. (in sen. no. 2.
SJAAUDEMALKEN.
dom van huizen; wel kwamen ons bewijzen voor van liet tegendeel. Maar in de 18e eeuw schijnt er verandering te zijn gekomen.
Wij vinden hiervan het eerste spoor in een stuk van 2G September 1710 1), waarin wel niet bepaaldelijk over de collatie van het Sjaardemaleen gesproken wordt, maar dat hiermede toch in verband schijnt te staan. Tiet is eone attestatie van twee oude burgers van Franeker omtrent de oude costumen van de uitoefening der zwanenjacht rondom Franeker en in Franekeradeel, waartoe gerechtigd waren het Sternseslot 2) voor r\'/io gt; Martenahuis voor Vio gt; Klein Botniahuis aan de Breede plaats, thans het Diakonie-wees-huis 3), voor Vio gt; Botniahuis over \'t Stadhuis, tegenwoordig de Korenbeurs 4), voor Vio, Starringahuis, in een later stuk ook Dekamahuis genoemd, toebehoorende aan de weduwe van Prof. U. Iluber 5), voor \'/i o en Roordaburg buiten \'toost, dat nu niet meer bestaat, voor Vin\'
Het verdient allezins opmerking, dat men hier dezelfde verdeeling van gerechtigheid aantreft, nl. s/io of c^c helft en 5 afzonderlijke Vio gedeelten, als ten aanzien van het stemrecht steeds was beweerd door Aesgho van Hoxwier en
1) Rer/ister van het archief, no. 1555.
2) Sjaardomastins in bet Stcrnscslotland, gewoonlijk het Sjuwke-land genoemd, thans niet meer in wezen. Do stins had naar Carel van Sternsé den naam van Sternseslot gekregen. Verg. hierby de Crane, bl. 5.
3) Verg. Register van het archief, no. 1!)53.
4) Verg. Telting, bl. 29.
5) Volgens mijn vader, later het logement de Doelen, maar volgens den platten grond van Franeker bij C. Schotanus, Beschryvinge ende chronijck van de heerlicheydt van Frieslandt, Frauek. en Leeuw., 16()4, lett. S, het tegenwoordig gemeentehuis van Franekeradeel. Zie ook do Crane, bl. 7. De opgave bij Schotanus is de ware. Zie hierover Uijlage F.
27
IETS OVKR
zijne weduwe, terwijl, gelijk wij zagen, in het stuk van 21 October 1584 de collatoren zich gelijkelijk gerechtigd noemden, en ten andere dat de collatoren, welke in het stuk van 1540 voorkwamen, vrij zeker eigenaren of bewoners waren van de huizen, die hier genoemd worden.
Een stuk van eenigzins latere dagteekeuing, dat tusschen 1731 en 1737 zal zijn opgesteld 1), heeft rechtstreeks betrekking tot de collatie van het leen. Het is eene overeenkomst omtrent de begeving, waarbij bepaald wordt, dat wederzijdsche partijen om beurten daartoe gerechtigd zullen zijn. Collatoren komen hier voor in kwaliteit van eigenaren van huizen. De contractanten ter eener zijde zijn de eigenaren van Sjaardemastins, met name Jhr. Duco Gerrolt Martena van Burmania, voor zich zeiven en als curator over Jhr. Siuck Gerrolt Eengers en als conjuncta persona de rato caverende voor de kinderen en erfgenamen van Titia van Burmania, in leven huisvrouw van Jhr. Binnert Heringa van Grovestins en voor de kinderen, kindskinderen en erfgenamen van Frouck van Burmania, in leven huisvrouw van Jhr. Willem van Haaren, Duco Gerrolt Martena van Burmania moet dezelfde zijn , die in het Slamhoek, Burmania, 13e gen. g no. 2 voorkomt onder den naam van Duco van Burmania, geboren December 1G87, overleden 4 September 1746, en die blijkens de noot 12G Grietman is geweest van Wijmbritseradeel, in welke kwaliteit hij hier ook voorkomt. Hij was een zoon van Sjuck Gerrolt Juc-kema van Burmania en Josina Susanna Zeino-Joachimsd. van Welvelde 2). Hij was de oom van Sjuck Gerrolt Ren-
1) Inventaris van hel archief, no. 20. De tijd blijkt daaruit, dat daarin o. a. voorkomt Titia Bogorda. wed. van Suffridus Westerhuis. Deze was overleden 22 October l/.\'il , Titia stierf 14 Maart 1737. Zie de Crane, bl. 63.
2) Stamboek, Burmania, 12e gen. en Bijlage C.
28
SJAAUDEMAUiEN.
gers, als zijnde deze het eenig kind van zijne zuster ïitia Barbera van Burmania en Egbert Edzarts Rengers i). Titia van Burmania, in leven huisvrouw van Binnert Heringa van Grovestins, was eene zuster van Sjuck Gerrolt Jucke-ma van Burmania, en alzoo eene moei van Duco 2) , hare kinderen waren derhalve volle neven en nichten van evengenoemden Duco, en dezelfde familiebetrekking bestond er ten opzichte van Frouck van Burmania, in leven huisvrouw van Willem van Haren en hare kinderen en kindskinderen 3). Het verdient opmerking dat aan dezen vier stemmen of do helft worden toegekend, terwijl als contractanten ter andere zijde, ieder met eéne stom, worden genoemd Titia Boger-da, weduwe van Suffridus Westerhuis, eigenares van Mar-tenahuis, Dominicus Hamerster en Maria Agnes Huber, eigenaren van lioordaburg, Georgius Huber, eigenaar van Dekama- of Starringahuis 4), en Wyer Willem Muys met zijne huisvrouw, als eigenaren der door hen bewoonde huizing, welke hier niet met name genoemd wordt, doch waaronder men te verstaan hcbbe Botniahuis aan de Breede plaats , het tegenwoordige Diakonie-weeshuis 5). Het andere Botniahuis, nu do Korenbeurs, komt in dit stuk niet voor; de oorzaak zal wel hierin gelegen zijn , dat dit destijds reeds uit de handen der vroegere eigenaren was overgegaan, daardoor had opgehouden een familiehuis te zijn, en reeds
1) Stamboek, Burmania, 13o geu. g uo. 4. Hungers, lüu gen. A no. 1, llo gen. no. 1.
2) Stamboek, Burmania, 12c gen. on Bijlage C,
3) Stamboek, Burmania, 12o geu. en Bijlage C.
4) De naam Starringahuis was waarschijnlijk afkomstig van II. Schotanus van Storringa, dio het huis in Kidü bewoonde. Zie don platten grond bij Schotanus, en Bijlage F.
3) Zie Register van het archief, no. 1953.
IETS quot;VEI!
do bestemming- van koffijhuis had verkregen 1), Wester-huis had Martenahuis, dat na den dood van Sophia van Vervou, den 28 Januari 1071 , geruimen tijd verhuurd was geweest 2), don 22 Juni 1094 door koop verkregen 3). Dominicus Hamerster en zijn echtgenoot hadden Roordaburg don 21 October 1721 gekocht van Tiberius Pepinus van Eminga 4). Georgius Huber had Dekamahuis geërfd van zijn vader Professor Ulrich Huber, die het in December 1093 had gekocht 5). Eindelijk Professor Wyer Muys was in September 1723 door koop eigenaar geworden van Botniahuis 0).
Blijkens deze overeenkomst had er in het stemrecht deze verandering plaats gegrepen, dat er in plaats van de vroegere 10, nu 8 stemmen waren gekomen, waarvan evenwel weder, even als in 1710, de eigenaren van Sjaardema-slot de helft, en de overige collatoren de wederhelft bezaten.
Hiermede stemt overeen eene verklaring omtrent het recht van zwanenjacht van 20 Juli 1770, met dit onderscheid, dat onder de daartoe gerechtigde huizen niet voorkomt Dekama- of Starringahuis, terwijl daarentegen Roordaburg wordt genoemd als voor Vj, en niet voor \'/a gerechtigd te zijn, zoodat dus het \'/s van Dekamahuis op Roordaburg was overgegaan, wat wel daaruit zal moeten worden verklaard, dat Georgius Ruber in Maart 1737 het aandeel in
1) Zie de Crane, bt. (i. Telting, bl. 28. In \'tlaatst van 1/21 komt in de Proclamaticbocken reeds voor; „Everard Rempouw, hospes in de koorenbeurs op de koorenmarktmaar die schijnt liet niet bewoond te hebben.
2) Zie de Crane, hl. 5^ volg.
:i) Zie de Crane, hl. 5().
4) Zie Bijlage Ji.
5) Zie Bijlage F.
(i) Zie Bijlage G,
S.I A ARDEMALEEN.
hot stemrecht, dat hij als eigenaar van Dekamahuis had, had geschonken aan Dominicus Hamorstor en zijne echtgenoot, die eigenaren waren van Roordaburg 1). Do opgave is als volgt; de grond van Sternseslot voor de helft (het huis was tusschen 1735 en 1740 afgebroken) 2), Roordaburg voor Va , Martenahuis voor Vs, het huis van Mevrouw de wed. Muys (Klein-Botnia) voor Vs 3).
In eone overeenkomst van Maart 4735, waarvan de akte in het leensarchief berust 4), wordt het aandeel in het recht van collatie van Sjaardemaloen beschouwd als oene dependentie van Sjaardemastins. Dit adelijk slot was met andere goederen bij testament door Duco Martena van Bur-mania en Eduarda Jukkema vermaakt aan Catharina van Burmania, weduwe van Welvelde, en Sjouk van Burmania, als moeder en voorstandersse over hare dochter Dookjen van Burmania. Dezen hadden later onderverdeeling gemaakt, waarbij Sjaardemaslot was toegeschoiden aan eerstgenoemde, zonder dat in die onderverdeeling speciaal was vermeld, dat »Sjaardema-aanpart Prebendequot; daaronder zou zijn begrepen. Dientengevolge maakte Julius Ritske van Sixma, de uau-fructuaire erfgenaam van Sjouk van Douma (Sjouk van Burmania), die erfgenaam was geworden van Doekjen van Burmania, aanspraak op een aandeel van die prebende, waartegenover de tegenpartij beweerde, dat Sjaardemastins toegedeeld zijnde aan de weduwe van Welvelde (Catharina van Burmania), zulks geacht moest worden geschied te zijn met alle appendentiën en dependentiën van dien. Bij deze
1) Zio Bijlage E.
2) Dat het in 17^5 nog bestond blijkt uit ecno akte van dat jaar. In 1740 was het niet meer in wezen. Zie de Crane, 1)1. 5.
3) Register van het archief, no. 1953.
4) Inventaris van het archief, no. 22.
34
IETS OVEli
overeenkomst nu cedeerden do usufructuarius, Julius Ritske van Sixma, en de eigenaar, Tjallingh van Sixma, die door zijn huwelijk mot Duconia Dorothea van Sixma, erfgenaam van Sjouk van Douma (Sjouk van Bur mania), don eigendom had verkregen , het recht, dat zij beweerden te hebben in de prebende. In deze akte worden voorts weder dezelfde personen genoemd als in de akte, waarover wij boven handelden , nl. de weduwe Westerhuis, als eigenares van Mar-tenahuis, Hamerster en echtgenoot als eigenaren van lloor-daburg, do Burgemeester Huber als eigenaar van Dekama-huis en professor Muys als eigenaar van Gerroltsmahuis, d. i. Botniahuis, hier aldus genoemd naar een vroegeren eigenaar Idzardt Frans Pieters Gerroltsma l).
Volgens de Besoignes van collatie voor Commissaris uit don Hove van 9 April 1737 2) wendde Duco Gerrolt Martena van Burmania, voor zich en als curator over Sjuck Gerrolt Rongers, als gerechtigd voor Vo gt; zich tot het Hof met het verzoek dat het Hof een zijner leden zou committeeren om benevens hem suppliant de overige collatoren voor zich te roepen, ten einde over te gaan tot eene begeving van het leen. Die overige collatoren waren volgens het request Catharina van Haren, weduwe Grovestins voor Vr. van Vc gt; Eduarda van Haren, gehuwd met Sygers, voor het overige Vr. van Vo gt; Eduarda van Grovestins voor Vu , Titia Bogarda , weduwe Westerhuis voor Va, Dominicus Hamerster en zijne echtgenoot Maria Agnes Huber voor Vs, Georgius Huber voor Va en Weyer Willem Muys voor Va- Wij vinden hier derhalve dezelfde personen terug als in de akte, welke wij stelden tusschen 4731 en 1737, met dit onderscheid, dat in het vroegere stuk Duco Gerrolt van Burmania mede
1) Zio Hij lage G.
2) Inventaris van het archief, no. -.\'l
32
S.IAARDEMALKEN.
opkwam voor de erfgenamen van Titia van Burmania, in leven huisvrouw van Binnert Heringa van Grovestins, en voor de erfgenamen van Prouck van Burmania, in leven huisvrouw van Willem van Haren, terwijl hier Catharina van Haren, weduwe Grovestins, Eduarda van Haren en Edu-arda van Grovestins zelve optreden. Catharina van Haren en Eduarda van Haren waren dochters van Frouck van Burmania en Willem van Haren, Eduarda van Grovestins was eene dochter van Titia van Burmania en Binnert Heringa van Grovestins 1). Wij vindon hier verder weêr dezelfde verdeeling in twee helften, waarvan de eene zich splitste in 3 zesde deelen, de andere in 4 achtste deelen. Van den eigendom der huizen wordt in het request niet gemeld. Op dit request volgde den 16 Maart eene Commissie op den Raadsheer Knock, die den 19 Maart last gaf om te citee-ren; de citation hadden plaats den 22, 23 en 30 Maart. Daarin is nu eenig verschil met do in het request genoemde personen. Titia Bogarda, weduwe Westorhuis was den 14 Maart 1737 overleden 2) en in hare plaats werd nu geciteerd juffrouw llenouw (Maria Boncamp, weduwe van llanouw) »door legaat van Mevrouw Westerhuis eigenaer van Martena-huis,quot; zooals in do citatie wordt gezegd; terwijl met opzicht tot Dominicus Hamerster en zijne vrouw Maria Agnos Huber\' deze verandering had plaats gevonden, dat zij door cessie het aandeel van Georgius Huber hadden verkregen, zoodat zij voor Va of \'/i gerechtigd waren 3). Van de besoignes werd den 8 April verbaal opgemaakt.
In eene akte van collatie van \'26 Juni 1750 4) vinden
1) Zio Bijlage C.
2) üc Crane, bl. (id.
3) Zio Bijlage li.
4) Inventaris van hel archief, uo. 24.
33
IETS OVER
wij Sjuk Gorrold Jukkema van Burmania liengers, voor wien in 1737 optrad zjjn curator Duco Gerrolt van Burmania, den 4 September 1746 overleden 1), voor Vo; Catharina van Haren, weduwe Grovestins voor \'/o; Eduarda Lucia van Grovestins voor Vo gt; welke beiden ook in 1737 voorkwamen; daarentegen ontbreekt Eduarda van Haren ^ de echtgenoot van Sygers, en schijnt \'t wel dat haar aandeel was overgegaan aan hare zuster Catharina; hoe \'t hiermede evenwel gelegen is, is mij niet recht duidelijk, want zij is eerst 6 Maart 17(55 overleden 2) en door haar moet het stemrecht aan de familie Blomberg zijn gekomen; Dominicus Hamerster voor zich en als usufructuarius van zijne vrouw voor \'/g en het recht door cessie bekomen hebbende van Georgius Huber voor \'/n, zijne vrouw Maria Agnes Huber was kort te voren, 17 Mei 1756 overleden 3); Margaretha van Ruyven, weduwe Weyer Willem Muys voor Va, haar man was 19 April 1744 gestorven 4), en Isaac Telting namens zijne vrouw Elisabet van llanouw voor Va; zij was do eenige dochter van Maria Boncamp, weduwe Ranouw, die wij in 1737 aantroffen, en den 9 November 1732 met Isaac ïelting gehuwd 5). Van de huizen wordt hier geen bizondere melding gemaakt.
Eene ongedagteekende concept-akte van collatie, welke blijkbaar jonger is dan het zoo even besprokene stuk 6), bevat de volgende namen: Sjuk Gerrold Jukkama van Burmania Rengers, die ook voorkwam in 175G, voor \'/« ;
1) Zie lüjlage C.
2) Stamboek, van Haren, 4c gen. no. 5.
3) Stamboek, Huber, 5e gen. no. 2.
4) Zie Bijlage G.
5) Do Crane, bl. (gt;().
(i) Inventaris van tiet archief, uo. 2(!.
34
SJAAR DKMALEEN.
Willem Anno van Grovestins voor V«, zijn overgrootvader Douwe Sirtema van Grovestins was een volle neef van Bin-nert Heringa Sirtoma van Grovestins, den vader van Edu-arda Lucia van Grovestins, die in de akte van 1756 voorkomt 1); Ds. Hillebrandus Mentes, predikant te Leeuwarden nom. uxor, en Ds. E. Meinarda, predikant te Hallum nom. uxor, te zamen voor Vo; hoe deze twee aan het stemrecht kwamen heb ik niet kunnen ontdekken; waren zij door hunne vrouwen misschien verwant aan Eduarda Lucia van Haren, en haar tweeden man J. R. van Syghers tot de Vennebroek? Eduarda Lucia van Haren komt in de Besoignes van 4737 onder de collatoren voor; •Dominicus Hamerster, evenals in de akte van \'175G, voor Va of Vi ; N. Muis en N. Brokus nom. uxor, voor \'/a: ik vermoed, dat hier eene fout in schuilt, N. Muis zal wol moeten zijn H. (Helena) Muis, N. Brokus moet zijn J. W. Brookes, die gehuwd was met Henriette quot;Wilhelmina Muys, zij waren dochters van Weyer Willem Muys, dien wij in de stukken no. 20, 22 en 23 aantroffen. Het verdient opmerking, dat hier de beide dochters worden genoemd, terwijl toch naar \'t schijnt het huis na den dood der moeder gekomen is aan Henriette Wilhelmina, en dat de zoon van Muys, Jan Hendrik Willem Muys, ontbreekt 2). Isaac Telting namens zijne vrouw Elisabeth van Ranouw
1) Zie Stamboek, Grovestins. Freclerik Sirtema van Grovestins en Oene Sirtema van Grovestins waven broeders, lüe gen. no. 3 en 8. Frederik had een zoon Binnert Heringa Sirtema van Grovestins, Oone had een zoon Douwe Sirtema van Grovestins, 11e gen. Binnert had o. a. eene dochter lidwert Lucia Sirtema van Grovestins, Bouwe had o. a. een zoon Jan Sirtema van Grovestins, 12e gen. Jan had o. a. een zoon Douwe Sirtema van Grovestins, 13e gen. 1) no. 2. Deze was de vader van AVillem Anne Sirtema van Grovestins , 14c gen. no. 2.
2) Zie Bijlage G.
35
IETS OVER
voor Vs, evenals in het stuk van 1756. Do huizen wordon niot genoemd.
Den 1 April 1806 wendden Wybrandus Verwey te Franeker en Alexander van Giffen te Birdaard en Janum zich namens hunne zonen, die destijds gebeneficiëerden waren, tot collatoren met een verzoek om ten laste van het leen eene som te mogen negotiëren tot herstelling van een huis en schuur 1). Op dat verzoek werd gedisponeerd door J. Mebius, Tettje Scheltema, wed. A. Telting, Baukje J. Vogelzang, wed. Jan Adama, J. L. Iluber voor zich en wegens zijne zuster en de erfgenamen van zijne overleden broeders, B. W. van Weideren liengers als erfgenaam van zijn vader E. S. Gr. J. van Burmania Rongers en J. S. Gr. J. v. B. Rengers als erfgenaam van zijn vader voor \'/ii • Johannes Mebius was een zoon van A. M. Mebius en We-melia Wielinga, die vroeger gehuwd was geweest met Ul-rich Joan Huber; Johannes Lambertus Iluber was een kleinzoon van dezen; Ulrich Joan was een zoon van Hermanns Huber en alzoo een kleinzoon van den Hoogleeraar Ulrich Huber 2). ïetje Scheltema, mijne overgrootmoeder, was gehuwd geweest met Albartus ïelting, die een broederszoon was van Isaac ïelting, dien wij genoemd vonden in het stuk van 1756 en de latere concept-akte 3). Jan Adama, wiens weduwe hier voorkomt, was waarschijnlijk een zoon van Sipke Adama en Christina Osten, die in Februari 1784 eigenaren waren geworden van Botniahuis aan de Breede plaats 4). De heeren Rengers, die hier voorkomen, moe-
1) Inventaris van het archief, no. 28.
2) Zio Bijlage E en Stamboek, Huber, 3e gen. no. (i, 4e gen. li no. 2, 5e gen. no. 3, 6e gen., 7o gen. a no. 4.
3) De Crane, bl. (i7 en (i8.
4) Zie Bijlage ü.
3()
S.IA ARDEMALEEX. 37
ten zijn geweest Bernard Walraad van Weideren Rengers en Justinus Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers, zonen van Egbert Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers, die 24 Februari 1806 overleden was 4). Op welken grond J. S. G. J. v. B. Rengers zich kwalificeerde als voor Vat gerechtigd is mij niet gebleken. Egbert Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers was de eenige zoon uit het eerste huwelijk van Sjuck Gerrold Juckema van Burmania Rengers, die in het stuk no. 20 vertegenwoordigd werd door Duco Gerrolt Martena van Burmania, in het stuk van 1735 werd vermeld, voor wien Burmania mede requestreerde in de Besoignes van 1737, en die in de akte van 1750 en in de latere concept-akte zelf optrad. Hij was het eenig kind uit het huwelijk van Egbert Rengers en Titia Barbara van Burmania 2).
Eindelijk vinden wij nog in het leensarchief een paar lijsten van collatoren, de eene van 180G, de andere on-gedagteekend, doch die in of na 1840 moet zijn opgesteld 3). In de eerste vindt men bij de familie Rengers aangetee-kend »wegens Sjaardemalandquot; en bij de wed. Adama »we-gens haar huisquot;; in het andere stuk komen voor Oeke en Gerlofke Adama »ak eigenaressen van klein-Botniahuis te Franekerquot; en Mr. Albartus Telting ))als eigenaar van Mar-tenahuis te Franeker.quot;
Uit het voorafgaande blijkt, dat sedert het begin der vorige eeuw de collatoren zich krachtens hun eigendoms-
1) Stamboek, Rengers, 12c gen. no. 1 , 13e gen. a no. 3 en 4.
ü) Stamboek, Rengers, 10e gen. A no. 1. lie gen. no. 1, 12ogcn. no. 1 en Bijlage C.
3) Inventaris van het archief, no. 29. De tijdsbepaling volgt daaruit, dat daarin voorkomt „de jonge advokaat Jan Andreae,quot; en Jo-han Hendrik Beucker Andreae is gepromoveerd 22 Mei 1840 op de bekende dissertatie de Orinine juris municipalis Frisici.
IETS OVER
recht van zekere huizen als gerechtigd beschouwden tot de collatie, en dat het collatierecht geacht werd afhankelijk te zijn van den eigendom dier huizen.
Die beschouwing kan voor den toenmaligen tijd, althans wat sommige der collatoren betreft, juist zijn geweest, maar onjuist is zeker de stelling, dat dit ook reeds oorspronkelijk zoo geweest zou zijn. Wel oefenden reeds in de 16e eeuw de eigenaren van Sjaardemastins, Roordaburg, Martenahuis, Dekamahuis en de Botniahuizen het stemrecht uit, doch niet als eigenaren dier huizen, maar krachtens erfrecht en omdat zij behoorden tot de familie van den stichter.
De collatoren in het begin der vorige eeuw hadden, althans eenigen hunner, het collatierecht, omdat hun dit met den eigendom der huizen was overgedragen. Dit was, zoo-als wij zagen, het geval met de eigenaren van Martenahuis, Dekamahuis, Roordaburg en Botniahuis aan de Breede plaats. Daarentegen was het stemrecht der familiën Ren-gers, Grovestins en van Haren niet afhankelijk van den eigendom van Sjaardemaslot, al wordt dit ook in vroegere en latere stukken zoo voorgesteld, maar omdat zij verwant waren aan het geslacht Sjaardema 1). Sjaardemaslot is in de vorige eeuw afgebroken, ook de grond, waar het stond, is in andere handen overgegaan ; maar daarmede is het stemrecht niet vervallen. Daarentegen oefent onze familie nog het stemrecht uit als verbonden aan Martenahuis, en do Diakenen der Hervormde gemeente als beheerders van het Diakoniehuis, het vorige Botniahuis aan de Breede plaats 2). Roordaburg was waarschijnlijk vóór 1767 reeds afgebroken. Het stemrecht, dat toen als verbonden met den grond door naasting aan J. L. Huber en J. Mebius is
1) Zie Bijlage C.
■2) Zie Bijlage G.
38
STAARDE MA LEEN\'.
gekomen , is later door de familie Huber, waarschijnlijk ten gevolge eener overeenkomst met Mebius, afgescheiden van het onroerend goed uitgeoefend 1). Het stemrecht aan den eigenaar van Dekamahuis toekomende is in Maart 1737 van het huis afgescheiden en geschonken aan D. Hamerster en zijne echtgenoot, en wordt tegenwoordig uitgeoefend dooide familie Hamerster 2). Eindelijk het stemrecht, dat de vroegere eigenaren van Botniahuis tegenover het Stadhuis hadden, niet als eigenaren van dat huis, maar als behoo-rende tot het geslacht van den stichter, is niet met dat huis in andere handen overgegaan 3).
Verg. Bijlage E.
Verg. Bijlage V. Zie bovun Igt;1, .\'iO uoot.
3!)
1)
2) 3)
In dy namtna Goden amen. Itil jeer ws Heren lusenl t\'yfhunderl endc tyaen den saenende tweinstichte dey in Maijo soe hab iek Ed-war Zijarda bitochl dat iek bin een slerfliek menscke ende dal iek naet sykera hab dan dy daed ende naet oensykera dan dye wra des daedes ende byrauvet van God mijn syosn ende cranck van lichaem, mer sterck ende foerstandel van sinnen ende hab roepen dissen no-tarinin ende orkenen ney scriouwen endc hab by scael dal iok myti leste wille hab wtspritzen ende hab myn testament jet\' lesta willa bytyoehd ende wil dat dit schil wessa myn testament nuncupatyf of lesta willa of codicil of alst alderbest meij slaen neij dae riuchten gaeslelick of wraudsk endc hab openbieret endc wtspritzen dae nac-men myner eerven ende dyoc schickinjjlie myner gncden ney scriou-wen mil myn selwis mond ende lessa lieten wt myn byfel by dissen notarium ende orkenen ney scriouwen mil foerstand ende wilenschip tnyns Iberslanden ende hab mecket eerncn mijner gueden mij foer-licnighet van God van himelrick. Int aerst hab ick God byfellen endc Mariam dyo moeder Godes endc mijn hcyligha patroen sintc Marten mil alle lyaefwe goeden hcilighen mijn zyel ende hab byer-rcl myn legghersleed by sinte Marlen in Fraenkera tzerka by myn sillighc moeder bul tzyaerda endc bisprcck sintc Marlen voer myn legher stoel tree enckel gouden. Item dae trie haedprijesteren clck Iweinlich stuveren ende dat fiaerda leen 1) alsoc fulla als dier een aijn prijcsler op compt of alst een capellaen bytyennet. Item dy pryes-tcr op sinte Thomas altaer tyaen stuveren. Item alda heer meynert lijf stuveren. Item heer Johannes comen pielers ende heer claes clck tyaen stuveren. Item heer Godsfriond tijaen stuveren wilier dat wijd wetter werepa soe lang als hij dat lien bywennet endc wil hy dat nact dwacn soe schel hy habba saen stuveren. Item heer Remmct tyaen stuveren. Item elke altaer in Fraenkera tzerka die wyd sint clck een had pond wax ende dat heilighe sacraments altaer een pond wax. Item soe bisprcck ick Ecduer zyaerda fyf ende twein-tich jcradecl ende alsoe langh alsma deelt soe schelma jaen om (Joden willa lijf rogghenbracd ende trya stieken butera fyf endc twein-tich jcra langh. Item Ogha claester bisprcck iek twier enckel gou-
1) Waarschijnlijk: tinerda leen.
BIJLAGE A.
den tho tiimncrl. Hem dal clacsler Ihoe Slaveren een rinsnoldeu ende inyn Iwae nil\'len Hera dochleren elck alsoe l\'nlla. Ileni dat claesler dier maesler jws kynden in sint bispreck ick sex enckel golden tho liminert en.ie elck van nijii nil\'len een enckel golden. Hem dal claesler tho Monkebayum tree enckel gouden loe timmert ende dae nonnen Ihoe recreacij hvier enckel gouden. Hem lunln lyoenna tzerka ende anighun elck een enckel gouden. Item toe harns sinle michiels tzerka hvier enckel golden ende dat gast-luivs tzerka een enckel golden. Item dijoe tzerka loe lirdghum hvier enckel golden ende dij personna een enckel golden ende niyn landsale loe Krdghum tree enckel golden dae schelma hem kvrla in dae hier in syn gued. Item dijoe tzerka loe witmersum hvier enckel golden ende dij personna een hall\' golden ende dae ora prieslereu aldier een hall\' golden rinscholden. Item Iho arum dij tzerka een enckel golden ende dae prieslereu aldier een enckel golden dy personna den trimdeel ende dae ora prieslereu den hvadeel. Item loe arnm ende witmersum een grau hall\' lecken toe den arme hiiyssitten hihoel\'- Item loe betighum een grau hall\' lecken tho den arme Ihoe belighum treedalen I) ende dy tzerka een enckel golden. Item op dronrijp dy Izerke toe timmert een enckel golden ende dac schaemele aldieer een grau hall\' lecken eude dy personna aldier een hall\'enckel golden ende elck priester aldieer een oert golds. Item bispreck ick Keduer zyaerda ende boeckija \\vr Iraenkeradeel loe elcke tzerka \\vr dy deel tweiutich sluveren eude dae ])ersonna in (i\') dae deel Iwae pond ende elke jnngher priester een pond ende heer simon toe peijns een enckel golden. Item Iberd hab ick Eduer zyarda mecket eerven mijiire gueden my foeriienighet van God van himelrick eude hab hyare namen mynre eerven wlsprilzen mil inyns selvis reed (i1) eude habbe lessa liele voer dissen nolarium ende orkenen ney scriouven wal bilocht ende mil gueder biried ende i\'oertochte sinneu als snob zyarda mijn dochter zilligha jarich hottingha ney lieten wedue ende lulke tyard zyarda dochter myns kijnds kijnd gherrold a hereems wyf tot eerven inynen gueden neij scriouven wtseijd dat ick bisprit-zen hab in manieren ney scriouven myn gueden toe habben ende hier meij deeld loc wesseu. Hem inl aerst schel snob voirscr: habba in l\'raeukere disse lijt\' sleden. Hem simon pieter z. steed mil siju sleegh dieroen. Item isbrand simon z. sleed. Hem lolka sleed. Hem aucke sleed. Hem hyr toe jen schel lulke gherrold wyf habbe
t) Uit woord is niet goed leesbaar door de vouw in het perkament.
H
HULAGE A.
42
dissen ney scriouven steden. Item gysbert picler steed, reynier reynier z. steed, jan lumbers z. steed. Item sibrich jan martens steed. Item lieyn lamber z. steed. Hem sibla steed ende sibbel srhel dyoe steed halda ende habba toe hyare lijl\' stond soe fier als joe in Iraenker wenneth ende hyra kynden schellet ace dijn sleed habba toe hijra lyfstond ney hijare moer isl secke datze in Iraenker blyouvet milter wen ende ney hyare daed schel disse .steed comme oen lulke voirscr: of hijare kijmlen. Item snob voirscr; schel habba disse uey scriouven steden dier bieten dat rondiel in Iraenker als fan sijthie pelsers huijs of toe comen pieter toe wtseijd by ellaka sida een hnijs steed of hyr toejen schel Intke voirscr: habba dissen ney scriouven steden, int aerst gerbrant comen ])ieter steed mit alla steden loe dat tzerck hof toe. Item jungha jarich herez\' bispreck ick dac tree steden nest dae crues broeien binnen fraenker op dyo schil banck ende achte half jiondsmieta toe cubaerd ende fyftich rinsgolden oen jeld. Item maester jws sinnen schellit habba comen pieter sleed mit dae twier steden by elka sida een van comen pieter steed voirscr: ende dier thoe fyflich rinsgolden. Item ju dekema sinnen als jarich ende sieka bispreck ick jan boeckholts steed ende bis lambert steed. Item dae steden dier jan vibis op wenneth ende renick lyoella steed dier hy op pligha thoe wennijen bispreck ick frouck jarich dochter op nyeland. Item dae Houwer steden als jan hart sleed tiard sarlis alda steed ende dirck limens sleed schillen myii eerven habbe als snob dae twier dier lidza nest hyare dochters steden dier ick Eeduer hyarem jonnen bah ende lulke voirscr: myn ora eerf schel dae ora twier sleden habba voirscr ende van dissen liouver steden schellet suob ende lulke voirscr: myn eerven Iretlen jeer laugh jaen elkis jeer om Goden wille een grau half lecken ende een scuta turf van dyoe hier ende meijl uaet soe lulla foerstrecka soe schel suob ende lulke voirscr: thoe lijka dier soe fulla op lidza dallet soe fulla foerstrecka meij als voirscr: Ende sinna dae renten meer dau voirscr: dat schillelze om Goden wille jaen. Item suob schel aec habba douua wlzes sleed ende syrck broerlties sleed hier loe jen schel lulke habba andries van leijen sleed ende dy sleed van hessel aesgen huijs sleed. Hem suob voirscr: schel habba geert kersliens sleed slerka douua sleed alyd sythia scroer wedue sleed heyn liemers sleed ende lyessa sleed. Item hijr loe jen schel lulke habbe voirscr: dirck messelaer sleed claes thomas sleed jellhie wa-ghenaer sleed ende ade dreggher sleed. Item in padmos schel lulke habba dae lijf sleden van epo scriver huijs sleed of loe jaeop
BIJLAGE A.
43
heüscls linys thoe mit dy eker dier mi jell een tónna hamburoher biaer. Hier toe jen schel snob voirscr; habba ilae steden toe lang-war thoe ende ilae tree steden nest Intke steden schellet snob ner Intke habba nier dat schel wessa toe dae jiryesters buijs ende altaers noedtrefticheed dier heer jan op tijennet. item by dae nye mollen siiine(igt;) sex steden van welka snob schel habba ker hockera treejoe niinint ende lulke myn ora eert\' schel dae ora tree steden habba. Item dae steden van dyoe noerder porie ol\'sinne in(?) lioerlien steden ende twae steden van dae fioertien steden dy ena lieert toe sicka maester jansz. ende dy ora sicke scheltez. ende dae sex steden nest dae ekeren ende mit dae ekeren schel snob voirscr; habba mit dy twen ende hiertoe jen schel Intke voirscr; habbe dae sex steden nest dyo mollen. Item van viba steens bners luiijs of sijnter iiiocnhentien sleden van welka schel snob voirscr; habba dae nioeghen steden van dy mollenu of meij dy kampt dierina byen op hall. Item hier toe jen schel lulke habba daer ora niogben steden dier ney, ende agga backer schel syn sleed habba toe syn lyl\'stond dier ick Eedner voirscr; hem bispreck ende ncij syn daed schel hem Intke habba. Item dy langhe strijns ol\' dae twiien soe hielen schel snob habba ende dy doela soe hielen schel Inlka habbe. Item snob schel habba dae nioghen steden ol\' van dat alda riedhnijs toe recknijen ende acht steden die ney schel lulke habba oen harent meiijs hnys toe. Hein dae steden van sirek broerkis hnijs ol\' hielende dae greijden al toe katherina sinrdz, wyf hnijs dat schellen snob ende lulke myn aer-ven toe gara habba hatter bytinnnera is ende hatter nact bytimmera is schellis toe rieda dallet bytimmera wirt ende dae renten, profijt ende schaed schellis toe lijka habba. Item dae eelter steden als rey-invs eelter huijs ende bil jan gillis eeflerhiiijs ende aelke cortjans schel lulke voirscr; habba, ende alia steden ende landen dier ick Eeduer zyacrda hab oppe campen schel lulke habba ende schillen blyonve by Intke huijs dier ick her jonnen hab in myn libben. Item dae ora eelter steden hier toe fara naet biscriouven schil snob habba bibalven dae steden ende eeftersteden dijr hyare dochteren habba schellen. Item dat huijs dier Intke in wenneth, ende dat blau layde huijs dier ick ende snob mijn dochter in wennije mey alia steden ende toe biheer, ney hvd ende tenoer des jel\'te brieves dier ick Eeduer zijarda lulke myn kyuds kijnd jonnen hab in myn libben wil ick steed ende oenl\'oerhreclick halden habba in alla syn 1\'ornia, articulcn ende tenoer ende conlirinijerya dat mey mijn daed ende lesta «lila. Hem siioh schel habba disse gnedeii ney scrionven
BIJLAGE A.
u
op dronrijp inl aersl iabbema gued dier jell loc liier acht ende Iri-lich enckel golden ende een fatten barg , hiertoe schel snob habba si brands gned dier jelt toe hier twae ende tritich enckel gouden ende doeda gned dier jelt thoe liier acht ende hveintich enckel golden ende een latte baigh. Item goslicks gned oppe schinghen dier jelt tho hier lionver ende hveintich enckel golden hier tho nppe gned oppe rijp ende jelt toe hier lolt\' enckel gouden ende treddehael enckel gouden wt claes pilgrnins gued. Item andries gned toe coter huijs dier jelt tho hier tho wyelsryp lyl\'tien enckel gouden ende twier davids golden. Ende sijthie gned toe Hrdghum ende jelt toe hier achtien enckel gouden ende twier davids gouden ende een latten bargh. Item hier thoe schel lutke habba myn kynds kijnd ende myn cerf epa gued toe tzalvert dier jelt toe hier sex ende ttortich enckel gouden ende lyouue dneke z. gued dier jell tho hier tritich enckel golden ende hier tho pieter tzalvert gned dier jelt thoe hier sex lien enckel gouden. Item hier thoe schelze habba bangha gued dier jelt toe hier sex ende tritich enckel golden bier thoe schil lutke habba griete gned toe molsaert dier jelt toe hier twa ende tweintich enckel golden. Item schel lutke aec habbe copers gued dier jelt toe hier lyflien enckel golden ende twier davids golden. Item snob ende lutke mijn eerven schellet thoe gara habbe halinghe gued op dron-rijj) ende jelt toe hier tritich enckel golden hit slach op of del tho lijke toe delen. Item snob schel foerd habba dat gned thoe doynin dier jelt toe hier achtende tweintich enckel golden , ende suob schel habba toe lollum katerina gned dier jelt toe hier tritich enckel golden hijr toe geerte in dae fenne dat principael gued dier jelt toe hier saen ende tweintich enckel golden ende dit schil suob liabbat init dae fennen. Item emka gued toe donghnm dier jelt toe hier een ende tweintich enckel gouden schel suob habba. Item lutke schel habba lijs gued toe lollum. Item simon ruters gued. Item jan barents suagher gned ende hier toe schel lutke habba tlal gued hietender thoe lyoella oppot west fraenker dier jelt thoe hier sex ende tweintich enckel gouden ende hier toe schel lutke habba si-brands gued thoe donghum alst nu is meij douua tiaerdz. land dier jelt toe hier tweintich enckel golden, hier thoe schel lutke habba roedmersa gued thoe donghum ende dat gued thoe kinghnin dier jelt nioghen enckel gouden mit dy hinxt foediughe om dij ora winter. Item suob schel habba zyardema gued mey dae lesten dier eeduer zyarda dier o]) leijt ende op is, hier jen schel lutke habba edema gned meij sijn lesten. Item alda becstera gued alsoe fulla
nULAGE A.
45
als ilt;\'k dimii hal) .schel lulkc endc maeslcr ju Iwac Jochlcren habba ende schel lauvioha van dyoe. eene ojt dae ora, wide dae gueden dier ick hab llioe aniin eude wiiinersiim schelle snob ende Inlke Ihoelika habba blhalden sibalda gued dier Inlke habba schel. Item dae sex pomlainielen dier lidzen by dae twae slncken bv dal riuchl schel fokel bette dekenia nyi\' habba niey dyoe lilhie fenne dier hessel martcna in syn hier hath ist seek dalze toe fraenker compt mitter wen ende blyouvet aldier ende is dat naet soe schelt Inlke habba. Item lulke schel habba dae hinsta fenne alsma ney harns faert tboe dy Infter sijda dier jell acht enckel golden. Item piet smids fenne dier leijt tho dy riuchter hand alsma ney harns faert ende jelt tret-tien enckel gouden ende init dy ora fenna dier oen dier jelt acht enckel gouden dier lulke habba schil. Item hier toe jen schel snob habbe pieter jesis twae leunen dier lidzen ney harns wt tboe dy Infter hand endc dae ena fenna jelt fyftehael enckel golden ende dae ora liouver ende tied wigghers fenne dier leijt oen pieter jesis fenne dier jelt thoe hier liouver enckel golden, ende dae twae slncken dier dat gheriucht stiet elck van toll\' pondamieta dier elcke stuck jell acht enckel golden op al dulka miele dat dissen landen schillet ney snob daed oen sicka maesler jwsz. ende oen sicke ju dekemaz. coinmen dier ick eeduer zyaerda hab hispritzen dae sleden in fraenker. Item hier thoe schel snob habba acht pondamieta leeghlaud dier by dier jelden twier enckel golden. Item lulke schil habba jan gosseu fenne dier jelt tree enckel golden. Item dae lolf of trettien kune (?) gong lidzenda om zyardeina hnijs schellet snob ende lulke thoe ga ra habba eude mil dat alda hoef ende slncken dier lidzen twisken claestei- eude dat alda hoef mil dae ora lylhie slicken ende mil dae sleden dier lyoune liumer o|gt; wenneth schellen snob ende lulke tboe ga ra habba. Item dal bil dier jelt liouver ende tweintich enckel golden ende een half romunsck lecken schellen snob ende lulke toe gara habba. Hem jan by lions fenne dier jelt trer en enckel gouden schel lulke habba. II em bloinstera fenne dier leijt bv dyoe noerder-poert dier jelt lolf enckel golden schel Inlke habba, hier thoe jenst schil snob habba wilsemera fenne dier jelt toe hier tiaen of elfkc (i1) enckel gouden. Hem Jacob backers fenne dier jell lolf klinckerden gang-her jeld ende jos backers fenne dier jelt liouver.... I) cupers halve fenne dier jelt tredhael enckel golden ende dae fenna dier snob nu hrnnck dier jell liouver enckel golden dier snoh habba schil. Item snob
Onleesbaar door een scheur in het perkament.
BIJLAGE A.
.schel liabbu jan borst iciiiio, dier jell l\'ji\' cnckel gouden een ocnl min. Hem suob schel habba tlae i\'enne dier gerrold ende Inlke brmick habben uwer sommera hier llio jen schel hitke habbe dy inollenare-stecd meij dyoc .steed ende sijn buys nicy syn fennc dier hij nu bruuck ende dyoe laen om dy singhcl. Hem due leslen dier lidzen llio cdnm ende Ihoc lyoclle dier belestichel.. . . 1) zyarda meij dier lt;lae priesteren in Iraenker Iho heerl dae Iree enckel gouden renten
meij dier eeduer hath . . . ......2) 1c gued. Hem suob ecduers
zyarda dochler schel habba alia gheriuchlicheed dy dwac deèl dier eeduer halh loe zyardeina buys ende slutte ende hoernlegher op aldulke miele dal ney suobbe daed of by hyare libben suobba riuch-licheed schel komma oen sicka ende jarich ju dekema sinnen Ihoe lyka. Elide dae ora Ireemdeel van zyardeina buys, stallen ende hoernlegher schel habba lulke mijn kynds kijnd alsoe 1\'ulla gheriuchlicheed als eeduer zijarda dier riuchl op ende yn hath. Hem galghe fennen schel suob ende lulke mijn eerven loe lika habbe. Item soe wil eeduer zyarda dat neij lulke daed schil hyare kynden ofkynds-kynden lauvighe oj) dat oer al onl dat leste ende naet op gherrold ende stervia (?) lulke kynden al Ihoe gara sonder kijnden of kynds-kijnden soe schellen lulke gueden naet allied lallen in fraemde handen mer dae twaedeel van myn gueden schel als den weer om comma op suob of hyare kynden. Ende dy twadeel schel Gherrold of syn neijkomineren naer wtwisa by gueder lyodema ried dier jae dan tziesen meij frieuschip. Ende yn dae werren schil lulke habba ende junghe jans gued tzalvert schil suob habbe. Ende alle gueden hier naet biscriouven schellen mijn eerven suob ende lutke thoe like dele. Aling sonder ergalist in orkunde dissen teslament of codicil of leste wille soe hab ick eeduer zyarda hier thoe roepen ende baden orkenen ende nolarium ney scriouven dat dissen orkenen hyare sighelen wolde hinghie oen dissen brief ende leste wille als heer Reyner personna tzum, inaestcr sicka thoe aesterbirum, heer harent perpetuus vicarius in sexbierum , heer johannes personna thoe firdghum, heer dues ])rebendarius in scalsum, heer douna pibez. wenheftich o|gt; dronrij|), diei\'ick reijnerus voirser: bisicgle hab mey myn selm sighel voir iny selm ende om heer claes prebendarius in scalsum bede willa, ende ick heer barent bisiegle hab voer my selm ende om maester sicke beden wille ende loert om heer claes pre»
1) Onleesbaar door een schuur in het perkament.
\'J) Onleesbaar, uitgesleten.
41)
BHLAGE A.
bendurius in scxbinmi bede wille, ende lek heer donna Johannes toe firdghnm ende heer donna pibe z. wenhaflich op dronrijp l)i-seghell habben wij ende alle orkenen foernaemd om eedner Izyarda bede wille int jeer ende op den deij akst voirser: is.
(geteekend)
heer claes prebendarins in sexbiernin. (onder stond)
Ende iek remboldus wilhehni van hassell priester des stiehts van wt recht pnblicns apostolice sedis aiictoritate notar\'ms, want ie daer over ende an ghevesl hebbe dat eedner ziaeida hoer testament codicil off laesie wil alst bovenscreven is heeft ghemaeckt ende mij daertoe roepen ende beeden mijt die tughe voirser; daerom heb ie dit teghewoerdighe testament, codicil offt laesie wil myt een ander hant truvelick ghescreven onderscreven myt myn selves bant in disse teghenvoerdighe forme ghemackt myt myn ghewontelike teeken ende hant ende naeme beteikent ende onderscreven toe een tughenysse alle voirser: saeken die anno (jno snpra.
(Ter zijde stond zijn monogram.)
(Lager geteekend)
Ileynerus pastoir in tznm propria mann snbscripsi.
Bernardns vicarins in sixtiberum propria mann snbscripsi.
Johannes pastoir in firdghnm propria mann snbscripsi.
Dodo Pi bonis presbiter propria mann snbscripsi.
(Origineel op perkament met drie zegels, dat van den vicaris Bernard verloren.)
47
Dc afstammelingen van Snob Sjacr-dema in de akte van 14 Maart 1540. (Zw boven bl. 10).
Kilwcrl Sjacrdunia , gehuwd met Doinvc Tjaert Aylva, Sjaerdema, 4e gen. no. 2.
Kinderen: I. Tjaert Sjaerdema, gehuwd mei Katryn Feyckesd. Harinxina.
2. Sicke Sjaerdema , gehuwd met Luts Juwsd. ]la-rinxtna.
15. Snob , gehuwd met Jarieh E])es Hollinga.
Sjaerdema , 5c gen.
1. Tjaert Sjaerdema had ecne dochter Luts Sjaerdema , gehuwd met Gerroit Taeckes van Ilerema. Sjaerdema, (ie gen. A. Herema, 3(\' gen. no. 3. Zij hadden 7 kinderen , waaronder ecne dochter Edwert van Herema , gehuwd met Aesge ./iesgex ran //o.twier, die in de akte van 1540 voorkomt wegens dc erfgenamen van Gcrrolt van Herema en Luts Sjaerdema. Ilerema , 3c gen. no. 3 , 4e gen. C\' no. 3. Hoxwier, 3c gen. no. 2. Zie verder Bijlage C\'.
2. Sicke Sjaerdema stierf in 1487. Zijne weduwe Luts Juwsd. Harinxina overleefde hem ; zij stierf vóór 1535. Zij hadden één kind, Douwe van Sjaerdema, dat in 150(5 ongehuwd overleed. Sjaerdema, 6e gen. Igt;. In 1540 was dus deze tak uitgestorven.
3. S\'uob Sjaerdema , gehuwd met Jarich Lpes Hollinga. Sjaerdema , 5e gen. no. 3. Hottinga , 3e gen.
Kinderen: I. Juw Hottinga.
2. Trvn Hottinga.
3. Mere Hollinga.
4. Both Hollinga.
5. Jarich Hottinga.
Hottinga , 4e jjen.
nuLAGE n.
1. Juw Hottingu trouwde met His Keyuipesd. Unia. Hollinga 4e gen. no. I. Unia , 4e gen. no. 8. 6 kinderen.
Dochter : Foockel van Hottinga , gehuwd mei Juw Feyckes van Bolnia. Hottinga , 5e gen. no. 1$. Bolnia , 5e gen.
Zoon : Do uwe van Bolnia. Bolnia , 6e gen. no. I.
Hij komt voor in de akte van 1540, als Dominims van Bolnia, van wege zijne moeder Foockel.
2. Trvn Hottinga trouwde met Juw Helles Dekema. Hollinga, 4e gen. no. 2. Dekema, 4e gen. Igt;, no. I. 0 kinderen, waarvan 2 hij de eersle vrouw Ydt Unia.
Zoon : Jarich vnn Dekema. Dekema , 5e gen. no. 5.
Hij komt voor in de akte van 1540 voor zich zeiven.
3. Here Hollinga trouwde met ïjets Haringhsd. van Hariimna. Hollinga , 4e gen. no. 3. Harin.vma Ihoe Heeg, 3e gen. no. 4. 8 kinderen.
Dochter : Haringh Heresd. van Hottinga , gehuwd mei Si/hrant Gaffes van lioorda. Hollinga , 5e gen. no. 4. Roorda van Tjuin-marum , 5e gen. no. 3.
Hij wordt in de akte verlegenwoordigd door zijn zwager Here ran Hottinga. Hollinga , 5e gen. no. 3. Deze was pastoor Ie Franeker en heet daarom in de akte Heer Heere van Hollinga. Stamboek, II, 151 , nool 20.
4. Bolh Hollinga Irouwde mei Hessel Sylzes Marlena. Hollinga, 4e gen. no. 4. Marlena , 3e gen. no. 2. 4 kinderen.
Dochter : Foockel van Marlena , gehuwd met Jtans ran Oosthcim. Marlena , 4e gen. yl no. 4.
Hij komt in de akte van 1540 voor namens Both , de moeder zijner vrouw.
5. Jarich Hollinga trouwde met a. His Wvhesina. h. Agh Hes-selsd. Feylsnia. Hottinga , 4e gen. no. 5.
Dochter: Frouck van Hottinga, gehuwd met Tjailingh Sydzes van Bolnia. Hollinga , 5e gen. Bolnia , 5e gen. 4 kinderen.
Zoon: Jarich ran Rotnin. Bolnia, (ie gen. no. 1.
Hij komt in de akte van 1540 voor namens zijne moeder Frouck.
40
(Grovestins, Rengers, Syghers),
Tjnert Sjaerdema had ecne dochlcr Liilx van Sjaerdema gehuwd met GerroU Taeckes van Iferema. Sjaerdema , (ie gen. A en Ile-rema , 3e gen. no. 3.
Kinderen van (Ierrolt van Jlerema en Luis van Sjaerdema waren :
1. Tjaert van Herema , gehuwd met Fouwel JFUcoosd. van IfoMinga.
2. Anna van Herema, gehuwd met Schelle Sic/ces van Li-anckama.
3. Edwert van Iferema , gehuwd met Aesge Acsges van Hox-wier.
4. Aih van Herema , gehuwd met Helle Aesges van Hnxwier.
■\'). Trt/n of Cathnrina van Herema, gehuwd mei Sieke l\'\'telera
van ünmmingha.
(i. Lnlx van Herema , gehuwd mei Minne Jfylies van (Jammin gha.
7. Ifykk van Herema , ongehuwd overleden.
Herema , 4e gen. C.
In de overeenkomsl van 14 Maarl 1.)40, in de Analecla , konil Aesgho van lloxwier als conlraclani Ier andere zijde voor namens de erfgenamen van Geroldl van Herama en Lutz Syaerdn.
Volgens twee slnkken in hel Franeker archief van 1552 en 1508, no. 72 en 136, schijnt Eedwair van Herema, wed. Aes gha van /foxwier, destijds eigenares te zijn geweest van Sjaardemahuis. Over Sjaardetnahuis zie voorts Bijlage I).
Luis van Herema en Minne Ifylzes va» (\'tnniningha hadden twee kinderen , GerroU van Cammingha en Luis van (\'amtningha; de eerste huwde met Alh Heresd. van Ockinga, de tweede met (\'are! (\'hrisloff\'els van Slernsee. Caminingha-Kniinga, (ie gen.
Zij komen voor in een stuk in het Franeker archief, no. 154.
II1JI,AGE c.
In latere slukken , no. 275 , vindl men Jr. (\'nr. van Slernsee en Jufvr. Anm van Egmondt, wed. van Sal/a na/, als procedee-rende nit naam van de beneficianten van Sjaardema prebende. Deze Anna van Hgmondt van Meresteyn, weduwe van Peter de C.hal-Inn.ii, was ecne dochter van Frederik Jans van Egmont van Meresteyn en Hectoria Hectorsd. van Hox wier, Vervou , aanl. 2 , welke laalste wederom eene dochter was van Ifette ol\' Hector Aesges van Iloxwier en Ath van He remit. Hoxwier, 3e gen. no. 1 en 4e yen. no. 5.
Volgens een stuk in het Franeker archief, no. 347, waren Vare! van Sternsee en Lucia van Cammingha , zijne echlgenoot in 1597 bezitters van Sjaardemaslol. Zij zijn kinderloos overleden. Cam-mingha-Einiiiga , Ge gen.
(ierroit van Cammingha en Alh Iferesd. van Ockinga hadden o. a. eene dochter Edwert van Cammingha, welke huwde met Huurt ff er/js van Juckema. Cainmiiigha-Eininga , 7e gen. (f no. 4.
Deze Itu.urd van Juckema koint voor in een sluk in quot;I Franeker archief, no. 804, nomine lilii.
Hij had bij zijne eerste vrouw één zoon (Ierroit van Juckema , die huwde met Tieth Jiartho/tsd. van Douma. Juckema , 8e, gen. en 9e gen. no. 1.
Deze (ierroit van Juckema komt in stukken in het Franeker archief , nos. 840 en 903 , voor als eigenaar en bewoner van Sjaardemaslol.
Hij had ééne dochter Edwert van Juckema , welke huwde met Doecke Sjuckx Martena van Jiurmania. Juckema , 10e gen. , en Uurmania , lie gen. lt;1 no. 2.
In een stuk in hel Franeker archief, no. 1014, komt deze//«co Martena van ft ar man ia noin. u\\. Eduarda van Juckema voor als eigenaar van Sjaardemahof, en evenzoo op den plaltcgrond bij Schotanus als bewoner van Sjaardeniaslol. Zie ook nog Franeker archief, no. 1219.
Deze echtelieden hadden onderscheidene kinderen :
1. Tilia van Uurmania, ochnwd met ftinnert Fredericks Heringa SIR TE VA FAN G fiOf EST/iVS.
N.B. Van h Ier het collalierccht der familie Grovestins.
2. (ierroit van Uurmania, gehuwd niet Har ba ra van Jiurmania.
3. Sjuck C ierroit Juckema van Jiurmania , gehuwd met Josina Susanna Zeipio-Joachimsd. van ff\'elvelde.
51
BIJLAGE C.
4. Cnt/iarinn Heutrix van linrmania , gehuwd mei OUn Zcinn-Joackims van /f elvelde.
5. Jhico Martena van liurmania, gehuwd met Sjouck Har-tholtsd. van houma.
(i, Frouck van Burmania , gehuwd met Willem Ernslcs van I/naren.
7. Taco van liurmania , ongehuwd overleden.
Burmania , 12e gen.
No. I. Titia van Burmania gehuwd mei Rinner! Fredericks Heringa Siriema van (j roves tins.
Kinderen: I. Frederick Siriema van Grovestins.
2. Hicharda Lucia Siriema van Groves!ins. li. /1 inner! Heringa Siriema van Groveslins.
4. Duco JMzar! Siriema van Groveslins.
5. Edwer! Lucia Siriema van Groveslins. (J. Gerrolt Ituurd Siriema van Groveslins.
Groveslins, lie en 12e gen.
No. 2. Gerrol! van Burmania , gehuwd mei Barbara van Burmania.
Hunne kinderen zijn jong overleden , met uilzondering van Duco ot Duco Gerrol! Juckema Uarlena ven Burmania, gehuwd met Doeckje of Duconia Dorothea van, liurmania.
Burmania, 13e gen. 1\'.
No. 3. SJuck Gerrolt Juckema van liurmania , gehuwd met ,/osina Susanna Zeino-.Toaclnmsd. van. H elvelde.
Kinderen : 1. Zeino Joachim II elvelde van Burmania.
2. Duco van Burmania.
3. Eduarda Lucia van Burmania.
4. TUia Barbera van liurmania , gehuwd met Eg-hert Fdzarts HEA GEUS.
N.B. Van hier hel collaliereehl der familie Kengers. Burtnaniu , 13e gen. g.
No. 4. (\'atharina Beatrix van liurmania, gehuwd met Ollo Zeino-Joachims van // elvelde.
Een zoon Jan van Hel velde , ongehuwd vóór zijne moeder overleden.
Burmania , aanleek. 92.
INo. 5. Duco }fartena van liurmania, gehuwd mei Sjouck linr-thollsd. van Douma.
Eene dochter : Doeckje of Duconia Dorothea van Burmania ,
52
BIJLAGE C.
gehuwd met haar vollen neef Dn co ol\' Duw Gerrolt Juckvma Marlend van Hnrmaniu. Zie boven.
Biinnaniu , 13e gen. h.
No. (i. Frouck van Hunnania, gehmvclniel ff Ukm Ernst es van Haren.
Kinderen : 1. Adam Ernst van Haren , gehuwd met Amelia Henrlétle // Hhchnina David-i\'otishint jnsd. barones du Tour.
2. Duc.o Gerrolt van Haren , jong overleden.
3. (\'atharina van Haren , gehuwd mei Jan Dou-wes Sirtema van Grovestins.
4. Dnco van Haren , ongehuwd overleden.
.). Kdaarda Lucia van Haren , gehuwd met a. ./. van Canter (heer van Ter Horeh, van Haren, aanleek. 14), b. met J. /»\'. VAN SYGHERS tot de Fennebroeck.
N.B. Van hier het collalierecht van de iamllle Blomberg.
0. Elisabeth Titia van Haren , gehuwd met Hen-drick Casimir Hans-IPillems baron van f\'let-tenberg.
Van Huren , 4e gen.
In het accoord uit het begin der vorige eeuw (tusschen 22 Oct. 1731 en 14 Maart 1737, zie boven bl. 562 volg.) komt voor Jhr. Daco Gerrolt Martena van Har mania , grietman van Wijmbritsera-deel , te Vsbreehlum. Dal zal moeten zijn de tweede zoon van Sjuck Gerrolt Juckema mn Iturmania en Josina Susanna Zeino-Joachimsd. van H el velde, geb. Dec. I()87 , overl. 4 Sept. 174(). Bunnania , 13e gen. g no. 2 en aanleek. 126.
Hij komt voor zich zeiven en als curator over Jhr. Sjuck Gerrolt /tengers , grietman over Franekeradeel.
Deze Sjuck Gerrolt Juckema van Bunnania. Hungers was de zoon van Egbert Edzarts Bengers en Titia Bnrbera van Hurmania, de jongste zuster van J)uco van Harmnnia , geb. 6 Maart 1713, overl. 30 Maart 1784. Hij was in 1732 grietman van Franekeradeel geworden.
Rengers, 1 Ie gen. no. 1 en aauteek. 44.
Voorts als conjucta persona de rato caverende voor de kinderen en erfgenamen van vrouw Titia van Hurmania, in leven huisvrouw
53
BIJLAGE O.
van Jlir. Jilnnert Heeringa van Grovesiins. Zie boven. Zij was eene moei van Duco van Ihtrmania.
En voor de kinderen , kindskinderen en crlgenumen van vrouw Frouck vtni liurmania , in leven huisvromv van Jhr. // Ulem van Haren , mede eene moei van Duco van Jl ar mania. Zie boven.
Dezen waren volgens dit stuk eigenaren van Sjaardeinastins, en zoo moet het ook geweest zijn , want de eenig overgebleven zoon van GerroU van liurmania , met name Duco, en de eenige dochter van Duco Martena van liurmania , met name Doeckje , die samen waren gehuwd , waren beide reeds in 1700 kinderloos overleden. Bnrmania , aanteek. 131. De broeder van Duco Gerroh Martena van liurmania , den eersten comparant in de akte, met name Zeino Joachim /f et reide van Jiurmania , die gehuwd was met llylck Hohhe Esaiasd. van Atjlvn, was 14 Februari 1710, zijne vrouw II April 1715, mede naar \'t schijnt kinderloos, overleden. Zijne zuster Eduarda Lucia van Jiurmania was I 1 Maart 1704 ongehuwd overleden. Eveneens was Catharina Beatrix van Jiurmania , weduwe van ()t/o van JFelvelde , 29 April 1710, en haar eenige zoon Jan van Wel velde \'s daags te voren gestorven.
liurmania , aanteek. !)2.
Volgens de overeenkomst van Maart 1735 (zie boven bl. 565) schijnt het evenwel, dat Sjaardemaslot oorspronkelijk, krachtens testament van Duco Martena van liurmania quot;j\' 14 December 1692 en zijne vrouw Kdwert ol\' Eduarda Gerroltsd. van Juckema •j- 3 Februari 1682, in eigendom is gekomen aan hunne dochter (lat ha-rina Jieatrix van Jiurmania , weduwe van Otto van JVelvelde en aan hunne schoondochter Sjoaek Jiartholtsd. van Doumu , weduwe van Duco Martena van Jiurmania als moeder en voogdes over hare dochter Doeckje van Jiurmania , terwijl het bij onderverdeeling tnsschen deze twee is toebedeeld aan de wed. van JFelvelde , zoodat de comparanten in deze beide akten den eigendom hebben verkregen als eiTgenumen van laatstgenoemde.
54
Er waren vroeger te Franeker Uvee Sjaurtleinatiuixen, het eene in het land aan het ivesteinde der stad, gewoonlijk hel Sjnwkeland geheeten , naar een eigenaar nil hel laatst der I(ie eenw, Carel van Sternse , ook Slernse-slot genoemd ; volgens het Slambock, IJ, 252 , aanteek. 5) , was dit in 1449 gesticht door Edwer Sjaarda en haar echtgenoot; hel andere ten westen van de kerk , naar een eigenaar nil het midden der 16e eeuw, Minne Wylzes van Cainminga, ook Cainmingahuiü genoemd , tegenwoordig het logement de Valk.
Het eerste behoorde in \'t begin der KJe eeuw waarschijnlijk aan Edwer Sjaarda en Luis Jnwsd. Harinxina , de weduwe van haren zoon Sicke Sjaerdema , zooals men mag opmaken uil hel testament van Edwer Sjaarda van 27 Mei 1510, Bijlage /1. Ik vermoed dal het bewoond werd door Luis Harinxina, want deze stelde in 1522 (i er rolt Herema en Luthia Ziarda , hare nicht, in hel bezit van hel slot (Register vugt;i het archief, no. 20). Zie ook boven bl. 543.
Hel tweede behoorde waarschijnlijk aan Edwer Sjaarda en werd door haar en hare dochter Snob , de weduwe van Jarich Hollinga , bewoond , zooals ik opmaak uit haar teslamenl. Zij schonk dit huis 28 Januari 1510 aan evengenoemden Gerroll Herema en Luthia Ziarda , hare kleindochter [Register ran het archief , no. 12). Zie ook boven t. a. pl.
Na haren dood in dal zeilde jaar , werd bij de boedelscheiding in 151 1 hel eerstgenoemde Sjaardemahnis toebedeeld aan Gerroll Herema en Luis Sjaarda. Stamboek , II , 252 , aanteek. 9.
Gerroll van Herema en Luis Sjaarda waren dus nu eigenaren van beide huizen en werden , gelijk ik opmerkte , in 1522 in hel bezit gesteld van het eerstgenoemde.
In 1552 komt als eigenares van het Sjaardemahnis in het slolland voor Eedwair Herema , weduwe Aesgha van Hoxwier (Register van het archief, no. 72). Zij was eene dochter van Gerroll van Herema en Luis Sjaarda (zie boven Bijl. /S en (\'), en zal dus hel
BIJLAGE D.
Imis van hare ouders hebben geerlil. Ook in een stuk van 21 November 1568 komt zij als zoodani»\' voor [Register van hut archief, no. 1 \',](gt;). Eiiulelijk wordt in haar codleil van I j Maart 1576 eene jaarlijksche rente gelegateerd ten profijte van de beide Sjaardema-liuizen (Register van het archief, no. 154).
Hel andere Sjaardemahnis bij de kerk behoorde blijkens het stuk van 1552 aan Minne van Canunlnua. Deze was gehuwd met Luis van Herema , mede eene dochter van Gerrolt van Herema en Luts Sjaarda (zie Bijlage (\') , dus eene zuster van Eedwair van Herema. Volgens het Stamboek, 11, 51 , aanteek. 41 , had zijne vrouw hem dit ten huwelijk aangebracht. Zie ook boven hl. 553. Zij had het zeker geërfd van hare ouders , aan wie hel door hare grootmoeder geschonken was. In een stuk van 25 Mei 1568 komt Minne van Camininga weder als eigenaar voor (Register van het archief, no. 133). In het codicil van 1576 wordt hel genoemd »1 huis bij de Kerk alwaar .Minne van Cammingha in gerust is.quot; Hij was overleden in 1561.
Minne van Camininga en Luis van Herema hadden twee kinderen Gerrolt van Camininga en Luts van Camininga , die huwde met Carel van Sternse. Stamboek , Cammingha-Eminga , 6e gen. Zie ook Bijl. (\'.
Volgens het Stamboek , II , 252 , aanteek. 9 , vermaakte Edwer van Herema hel Sjaardemahnis in hel slotlaud aan hare nicht Luts van Camininga , de echtgenoot van Carel van Sternse.
01\' ook het andere Sjaardemahnis na den dood van Minne van Camminga is gekomen aan Luts , dan wel aan haar broeder Gerrolt , kan ik niet bepalen. Maar in een stuk van 25 November 1598 komen Carel van Sternse en Luts van Camminga voor als bezitters van de beide buizen. (Register van het archief, no. 347. Zie ook boven bl. 558). Zij zijn kinderloos overleden.
In een stuk van 2 Juli 1631 komt Kuiirdt van Juckema nomine lilii voor als eigenaar van Sjaardemahoiquot; (Register van het archief, no. 804) en in stukken van 15 Juli 1637 en 18 November 1648 wordt Gerrolt van Juckema genoemd als eigenaar van Sjaardemahnis (Register van het archief, nos. 846 en 963). Runrdt van Juckema was gehuwd met Edwert van Camminga, eene dochter van Gerrolt van Camminga en Alh Heresd. van Ockinga. Stamboek , Cammingha-Eminga , 7e gen. g no. 4. Zij hadden een zoon Gerrolt , die in de akte van 1637 voorkomt. Zie ook Bijl. C. Ik vermoed dat Edwert van Cammingha , de vrouw van Runrdt van
50
HMf.ACiF. D.
Jiickeiiiii, Sjaai-deniuhuiit gticrfil heeft van hare moei l.nlz van (lain-miiiga, de echtgenool van Carel van Sternse: want haar vader (ierrolt van Camminga was volgens he) Stam hoek, Cainmingha-Einin-ga , 6e gen., in 1589 overleden, terwijl Lutz van Camininga en Carel van Sternse in l.quot;)!)8 nog leefden. Sjaardeinahnis is dus niet aan Gerroll gekomen en Edwert kon het mitsdien niet van haar vader hebben verkregen.
In 1620 werd Sjaardemahnis bewoond door den beroemden Des-rartes ; hij had hel gehuurd van (ierrolt van Juckema . die op (\'ammingalmrg bij Leeuwarden woonde. ()|gt; Sjaardemahnis schreef hij zijne Meditations métaphysiques , die in 1640 werden uitgegeven. Zie J. Millet, llisloire de. Descnrles avnnl 1637. Paris, 1867, p. 202 sniv.
Gerrolt van Juckema komt in stukken van II Maart 1645 en I December 1646 ook voor als eigenaar van het andere Sjaardemahnis, Cammingahuis (Register va» het ure hief, nos. 017 en 9112). Hij was dus toen eigenaar van de beide huizen. Ook dit andere huis zal zijne moeder Edwert hebben geërfd van hare moei Lutz.
In stukken van 8 Maart 1652 en 4 November 1670 vindt men Duco Martena van Burmania als eigenaar van Sjaardemaslot (Register vnn het are hief, nos. 1014 en 1219). In 1652 werd hel bewoond door Bartolt van Oostheim. Op den platten grond van Franeker bij Schotanus (1664) wordt Duco Martena van Burmania aangegeven als bewoner van Sjaardemaslot.
In een stuk onder no. 1221 van het Register (1670i*) komt hij voor als eigenaar van Cammingahuis. De beide huizen behoorden hem derhalve toe. Hij was gehuwd met Edwert van Juckema , dochter van Gerrolt van Juckema en Tieth Barlholtsd. van Domna. Stamboek, Juckema, 10e gen., Burmania, lie gen. d no. 2. Zijne vrouw heeft dus waarschijnlijk de beide huizen geërfd van haren vader.
Hoe hel verder met Cammingahuis , de Valk , is gegaan , is mij niet bekend , daar ik hieromtrent geene nasporingen heb gedaan . omdat het met Sjaardemaleen niet in verband stond.
Volgens eeu stuk van 17115 (zie boven bl. 31) is Sjaardemaslot met andere goederen krachtens testament van Duco Martena van Burmania en Edwert van Juckema gekomen aan hnnne dochter Catharina Beatrix van Burmania , weduwe van Otto van Welvelde en aan hunne schoondochter Sjouck Barlholtsd. van Domna , wed. van Duco .Martena van Burmania , als moeder en voogdes over hare dochter Doekje van Hui tnania , en bij scheiding toebedeeld aan eerslgenoemde.
57
5
BIJLAGE D.
Na den dood van Calharina Beatrix van Bunnania , 29 April 1710, is SJaardeinaslot gekomen aan Duco Gerroll Marlena van Bunnania , Sjuck Gerroll Bcngers , de erfgenamen van Titia van Bunnania , huisvrouw van Binnert Heringa van Grovestins en de eri\'genamen van Frouck van Bunnania , huisvrouw van Willem vau Haren. Zie boven bi. 28.
Verg. hierbij over de i\'amilie-belrekking dezer laatste eigenaren van Sjaanlemaslot tie Bijlage C.
Tusschcn de jaren IT.].} en 1740 is het slot afgebroken. Zie boven bl. ;}1 noot 2.
58
ROORDABURG, buiten \'t Oost aan do trekvaart.
In de akte van 14 Maart 1540 (zie boven 1)1. 10) komt onder de collatoren van Sjaardcmaleen voor Si/hrunl Roorda; hij was »e-hmvd met Ifnringh Heresd. van Ilottinga. Zie Stamhoek, oeslacht Honrdu, van Tznmmarum , 5e gen. no. 1$.
Zij hadden o. a. een zoon fro/ft van Hoor da, gehuwd niet Much-tuU van Nuerdun , (Je gen. no. li.
Dezen hadden een zoon Syhrant van Hoor da, gehuwd met Tcth Siptsd. van Goslinga , 7e gen. h no. 2.
Zij hadden één kind Perck van Hoorda , gehuwd mei l\'/jhe Sijd-ze.i van Eminga , 8e gen.
In het Proclamatiehoek van Franeker , 8 Sept. 1609 en 25 Jan. 1(511, komen deze echtelieden voor.
Volgens Ms. aanteekeningen van E. M. van liiirmania , was in 1623 Paerck Roorda, wed. Pibo Kminga, op Roordabnrg o. a. collatrice van Sjaardemaleen.
Dezen hadden o. a. een zoon Alhvrt St/hranl van -Eminga , eerst gehuwd met Maria George If olfgangsd. Barones thoe Schwartzen-herg , vervolgens met Foocke! Julius-Doininicusd. van Botnia , zonder kinderen overleden. Zie ges\' aeht Kminga, 6e gen. no. 2, 7e gen. b no. 2.
Volgens het Proclamatiehoek woonden in Jan. 1656 Jhr. Albert Syhrand van Kminga en Fockel van Hol»ia op Roordabnrg. Zie ook Mr. A. relling , /io/niai/aix, hl. 21 , 22, volgens wien zij ook Bolniahuis tegenover \'t stadhuis bewoonden.
In Februari 1691 verkocht, volgens hel Proclamatiehoek, vrouwe Catharina van Aggerna , wed. den heer Capitein Johan Kminga van Loo te Wanswert cnm soc. Roordabnrg aan Gerrolt van Cam-II/inga en Catharina f ictoria van Sternse.
In het Sta inboek, geslacht van Loo . 2e l\'ragment , komt in de
BIJLAGE E.
2c (je) gen. voor Jan ol\' Jnn Emhigit vun 1.oo, gehuwd met (Jatharina Alefsd. van Aggama. Volgens de uanleekening no. 12 was de moeder van Catharina eene Eminga , en zou daarom haar man den naam van Eminga bij zijn familienaam hebben aangenomen. Zij zal dan eene dochter zijn geweest van Tri/n of Catharina van Eminga, gehuwd met Aief Pieters van. Aggama. Zie geslacht Eminga , 7e gen. b no. 3. Deze Catharina van Eminga was eene zuster van Albert Sijbrant van Eminga , en de vrouw van ,/an Eminga van J.oo was dan eene zustersdochter van dezen.
Gerroit of Geraert van Cammingha , gehuwd mei Catharina / ictoria Sjucksd. van Sternse, komt in hel Stamboek voor in het geslacht Cammingha-Eminga, 8e gen. no. (i.
Zij hadden o. a. een zoon Sjuck van Cammingha lt; 13 Juni 1719 zonder kinderen overleden. Zie aid. 9e gen. no. 1.
Volgens het Proclamatieboek werd Roordaburg 10 Sept. 1720 door Johannes Keinalda, als curator over den gcabandonneerden boedel van Sjuck van Camminga verkocht aan Jhr. Tiberius P. van Eminga. Daarbij werden o. a. verkocht «een aenpart swane-jachl en alle vordere privilegiën en gerechtigheden daer toe en aen behoorende terwijl er verder wordt gezegd : »en sal den kooper genieten soodanige regl en pretensie als de vercooper in syn (juali-teit oj) de gestoelte in de kerek tol Franeker als mede op een aenpart Leen mach wesen geschapen.quot;
Deze Tiberius Pepinns van Eminga behoorde blijkens het Stamboek ook tot de familie der vroegere eigenaren. Hij was een zoon van Sicke van Eminga en Frouck Tjepcke-Eesckesd. I\'u/ipema Ger-h ran da van A ijl va , welcke Sicke wederom een zoon was van Stjds van Eminga (broeder van Albert St/brant van Eminga] en fliem Galesd. van Galama. Zie geslacht Eminga , 7e gen. b no. 1 , 8e gen. en 9e gen.
Blijkens het Proclamatieboek verkocht Jhr. Tiberius Pepinus van. Eminga den 21 Oct. 1721 Roordaburg aan Dominicus Hamerster en Maria Agneta Ifuber. Daarbij wordt ook weer melding gemaakt van «een aanpart swanejagi en alle vordere privilegiën en gerechtigheden daar toe en aan behoorende doch over het leen wordt niet speciaal gesproken.
Dominicus Hamerster schijnt evenwel door dezen koop aan hel stemrecht te zijn gekomen.
In eene overeenkomst tusschen collatoren , zonder dagleekening , doch welke moet zijn aangegaan tusschen 22 Oct. 1731 eu I\'i Maart
(iO
BIJLAGE E. 61
1737, komen Doininiciis Hamersler en Maria Agnes Hubcr dan ook voor als eigenaren van Roordaburg. Zie boven bl. 28 volg.
Blijkens hel Proclamalieboek vcrkochlen gt;Ir. H. U. Hamersler en U. H. Hnber , als gelasligilen van Dominicus Hamersier, den 20 Maart 17(37 aan Dirk en leuwke IJ pes , schecpslimmerlieden op Zevenhuizen , «sceker heerlyk en voorlreffelyk hornleger Roordaburgi ge-
naaint....... mei deszelfs hovinge hoornen oinn annexis......en
soodanigen aandeel van de swaanc jagl als tol de Plaats is behoo-rende zullende de coopers wyders meede genieten soodanigen regt en praetenlie als de heer verkoper op een aanpart leen mag wezen geschapen alles in dier voegen als \'t selve aan de heer verkoper door de heer Tiberius Pepinus van Eminga tol Goutuin verkogt en die helselve ontvangen heeft gelyk wylen den heer S. van Cainminga heeft toebehoort.quot;
Bij gelegenheid van dien verkoop werd door Dr. Salverda , namens Haaijc. Wihjes , wed. wijlen Ifessel Ileeris en Fedde Ileeris, niaar verzocht ratione vicinitalis; en door Dr. Schullz namens U. 11. Huher, als vader en voorstander over zijn zoon Johannes Lam-bar/us Huher, en de heer Johannes Maehius ratione sanguinis.
Ulrich Herman Huber , de vader van Johannes Lambarliis Huber , was een zoon van Ulrich Joan Huber, broeder van Maria Agnes Huber , de echtgenoot van Dominicus Hamerster, Stamboek, Huber , óe gen. no. 2 , IJ, fie gen. , 7c gen. a no. 4.
Johannes Mebius was een zoon van A. M. Mebins en Wemelia Wielinga , die vroeger gehuwd was geweest met Ulrich Joan Huber. Stamboek, Huber, 5e gen. no. 3 en dl. II, bl. 274, aanteek. 21.
Dr. Nanta, nomine de proclamanten , verklaarde te acquiesceeren in de niaarneming van diegene der retrahenten, die volgens rechten zou worden geadmitteerd.
Dr. Salverda verklaarde te desisteeren van de niaarneming, mogende lijden dat de geregts adjudicatie op de mederetrahenten werd ge-decerneerd, hetwelk bij Dr. Schultz nomine de retrahenten werd geaccepteerd.
Roordaburg werd dus toen eigendom van Johannes Lamhartus Hubcr en Johannes Maehius. Het buis schijnt destijds reeds niet meer te hebben bestaan , daar het »hornlegerquot; werd verkocht.
Niettegenstaande dezen verkoop van Roordaburg met het recht van zwanenjacht en aandeel aan het leen , heeft later toch de familie Hamerster stemrecht uitgeoefend , maar dit is daaruit te verklaren , dat Georgius Huber, die als eigenaar van Dekama-of Slarringahuis
BIJLAGE E.
iiumlecl in hel stuiurecht had , dit aandeel , afgescheiden van den eigendom van dal huis, in Maart 17157 had geschonken aan Domi-nicus llamersler en Maria Agneta lluber. De familie Hamerster heeft dus nu stemrecht krachtens de schenking , terwijl de familie lluber het stemrecht, dat ze door die schenking had verloren, terug erlangde door dezen aankoop van Roordaburg. \'t Is mij niet duidelijk , hoe \'1 met Joh. Maebius is gegaan; misschien is over het stemrecht tusschen Maebius en lluber in der tijd eene overeenkomst getroffen. Zie ook boven bl. 30 volg., 38 volg.
Blijkens het Proclainatieboek verkocht I)r. Johnnnes Maebius in Dec. 1707 Roordaburg weer aan Clans Annis te Cubaard en Jan Jansen onder de jurisdictie van Franeker. Dij die gelegenheid wordt wel melding gemaakt van de zwanenjacht, maar niet van \'I leen.
Hoe \'t te verklaren is, dat Johannes Maebius alleen , en niet lluber hier als verkooper voorkomt, weet ik niet.
Bij gelegenheid van dien verkoop verzocht Dr. Pfauta nomine Johannes F.nnema ratione sanguinis het niaar van de helft van het hornleger Roordaburg c. annex. De bloedverwantschap van Johannes £nnema meen ik daaruit Ie moeten verklaren , dat Johannes Mebius gehuwd was geweest met Uiltje Ennetna, Stamboek , t. a. pl. , aant. 21. J)r. Schultz verzocht voor /JtrA Fontein niaar ratione vicinitatis. Hilarius nomine de proclamanten verklaarde te acquiesceeren in vorenstaande niaarverzoeken , mogende wel lijden , dal \'s gerechts adjudicatie op een der retrahenten , welke daartoe naast gerechtigd werd bevonden , werd gedecerneerd. Aan \'t slot wordt gezegd ; «1\'ial adjudicatio in forma op D. Fonteyn.quot;
Later zijn mij geen verkoopingen van Roordaburg voorgekomen.
Tegenwoordig staat op de plek , waar vroeger Roordaburg heelt gestaan , aan de Franeker-Leeuwarder trekvaart , hel tichelwerk van den heer 7/ Fontein Az.
62
DEK AM A- of STARRINGAIIUIS aan de Breedeplaats.
In Je aklc van 14 Maart 1540 komt onder tie collatoren van Sjaardeinaleen voor Ja rich van Dclcama. Zie boven bl. 10. Hij zal naar alle waarschijnlijkheid Ihkamahuis hebben bewoond.
Dit huis stond aan de zuidzijde der Breedeplaats , zooals blijkt 1. uit den platten grond bij Schotanus, 2. uit eene plaats in het Proclamatieboek van 12 April 1044, waar Johannes Cocceius, theol. doctor en professor en echtgenoot consent en imvijzing verzoeken op een »huysingc , Loodse , crlf ende achterland , met de
hovinge ofte ledige plaatse ter zyden gelegen......aen de stads
plaetse , hebbende Dekema huysinge ende hovinge ten oosten ende zuydcn, d\' geineene straet ten westen ende de stads plaetse ten noorden.quot;
Blijkens stukken in bet archief van Franeker , nos. .V44 , 548 , 626, 705, waren in 1607 en volgende jaren Ja rich van Ockinga en zijne echtgenoot 11 ylek van Ockinga eigenaren van Dekamahnis.
Zij komen voor in het Stamboek , geslacht Ockinga , 9e gen. c no. 2. Jarich van Ockinga was een zoon van Lolle van Ockinga en Hints Tietesd. van Catnn/ingha , 8e gen. ; deze /.oi/e was wederom een zoon van //ere van Ockinga en Anna Jarichsd. van Dekama, 7e gen. 15 no. 3 , welke laatste eene dochter was van Jarich van Dekama, die in de akte van 14 Maart 1540 voorkomt, Stamboek, geslacht Dekama, 5e gen. no. 5, 6e gen. c no. 2.
Volgens no. 705 van het Register van het archief van Franeker heeft Jarich van Ockinga Dekamahnis in 1618 verkocht aan (le-dermteerde Staten. Daarvan komt evenwel in de Proclamatiebocken niets voor. Verg. Mr. W. 15. S. Boeles , Frieslands 1/oogeschool en het Rijks Athenaeum te Franeker, Leeuw. 1878, 1, bl. 375.
In het Provinciaal archief vindt men het volgende, dat hierop betrekking schijnt te hebben :
BI.TI,AGE F.
»12 Augs. 1619. De heeren Aysma en Kunnia door Gcd. ge-coinmitleerd om een huis te koopen te Franeker tot cen Colleoie voor de studenten.quot;
»29 Sept. 1619. Approbatie op de koop.quot;
Uit het Journaal van Gedep. Stalen blijkt , dal dit was de koopbrief van Ockingahuis te Franeker , en zooals uil no. 917 van hel /tegister run hd nrdtiej\' van J-\'m»eker blijkt, was hel-
zelfde als Dekamahuis ; hel werd waarschijnlijk naar den loenina-ligen eigenaar-verkooper Jarich van Ockinga aldus genoemd.
De aanhaling in \'I Journaal luidt: »Maandag 18 Marlij 1622 voor noen. Is my (den Secretaris van de Staten) de coopbriefiquot; van Ockinga-buvs tot Franeker van den Borgemr. Wybe Jacobs behandigt, ende is deselve by my weder overgelevert aan den heere Atsma (Pres. van Gedep. Staten) omme aan den Secrets, van den Rekenkamer behandigt te worden.quot;
In welke relatie hier de burgemeester Wybe Jacobs voorkomt, is niet recht duidelijk.
Gedeputeerde Staten /.ijn niet lang eigenaren van Dekamahuis geweest , hoezeer in \'t archief niets is gevonden betrekkelijk een verkoop ; maar uil de Proclamalieboeken blijkt , dat althans in \'t begin van 1630 het toebehoorde aan Jonkheer Gysberl van Uronckhorst heer van de Schoot , die hel alzoo van de Staten lusschen 1619 en 1630 moet hebben gekocht.
Deze verkocht in hel voorjaar van 1630 hel huis aan Harthoh Tjaerda van Starkenborgh■
»Barlhold Tyarda van Slarckenborgh Ritmeester en Commandeur binnen Arnhem versoekl bode consent en Inwisinge ouer d\' koop van een huys, houinge , schuyre cum anuevis , staende en gelegen binnen Franeker, aen stadts plaelse , hebbende d\' Lynbaen ten oosten , dr. melius ten snyden . en met Jan Jaques Gerbyn ten westen, by hem in cope bccoinen van Juncker Brunchorst heere van Schoot, met alsulcke lasten en praeeminentien als d Coopbriefiquot; daerafi\' ver-meldet.quot;
Dat dit Dekamahuis was blijkt voldoende uil de vermelding van de lijnbaan als naastleger ten oosten.
Bij die gelegenheid werd ratione sanguinis niaar verzocht door »Juffrou Je! van De karna , met consent van Joncker (los lick van Ifiddema , haer man , immers metten seluen in deesen gesterektquot; ; door Juffrouw Calharim van Deknma , weduwe van Joncker Hola van Groustins; en door Anna van lupelbach , als moei van den
64
BIJLAGE F.
lieer van ile Schoot. Nadal Calharina van Dekama, Anna van Esjiclbach en de kooper hadden verklaard Ie desisteeren , werd hel niaar van Jel van Dekama toegewezen en werd deze dns eigenares van het huis.
»T)en 1!) inartii 1(530 Is de nyaerversoecker Iliddema consent in Ibnna gepasseert.quot;
Gysbert van J{ronchorst heer van de Schoot, was een zoon van Lamhert van Uronchorsl en Lucin run Espelhnch ; deze Lucia van Espelhach was eene dochter van Georg van Espelhnch. en Tnjn Sickesd. van Dekama. — Anna nan Espelhach was de zuster van Lucia , en dus eene moei van Gyshert van /{ronchorst, die door zijne grootmoeder van moeders zijde aan het geslacht Dekama verwant was. Zie Stamboek , geslacht Aehinga van Ilijum en Ifallum , aanteek. 21 en Dekama, (ie gen. 1) no. I.
Catharina van Dekama , gehuwd met Hotte Foppes van Grovc-stins , komt aldaar voor in het geslacht Dekama , 7e gen. no. ó , en Jel van Dekama, gehuwd met Goslick Andrieses vnn lliildetini, aldaar 8e gen. no. 1.
in een stuk in het Register vnn hel archief van. Frnneker van 1645, no. i)17, komt Jufvrouw Juliana van Decama , weduwe Goslic van Iliddemn, voor als eigenares van Deknmn- , vroeger Ockingalmis genoemd , aan de Breedeplaats.
Zij verkocht het in KióS aan l)r. ilenrkus Schotanus lt;i Slnrringa.
«Jnfl\'r. Mania (\'loppenhurgh maior auuis svnde sampt jiitl\'r. Anna ende Susanna CAoppenhurg veniam aetatis hy desen llonc becomen hebbende begeren boode ende consent etc. als naestlegers ten zuyden van seeckere huysinge hovinge cimi anue\\is , in cope becomen by de II co re Schotanus Staring» van Julïr. Dekemn . . . . staende en gelegen alhier aen de stadls plaets tegenwoordigh by de heer Jonchim Erencelms bewoont hebbende ten westen domine Jlai/e Joannes If dickens ende den Linbaen ten oosten.quot; 12 November 1(558.
J)s. Hayo Johannes Walckens , hier als naast leger ten westen genoemd , had den (5 September 1(550 het huis van prof. Johannes Cocceius gekocht.
Tegen hel verzoek van de Jnll\'ronwen Cloppenlmrg protesteerde de kooper l)r. Schotanus a Starringa , terwijl Iegelijk niaar ratione sanguinis werd verzocht door Jhr. Menno Km inga te Goutuin, aan wieu het werd toegewezen , zoodal hij nu eigenaar werd.
Minne van Eminga en .Iel van Dekama waren volle neef en nichl. Vinne was een zoon van Frans van Eminga m Hauck van.
65
BIJLAGE F.
Fminga , zie geslacht Eminga , (ie gen. no. I , 7« gen. a no. I , terwijl Jul eene dochter was van Sijtze vnn Deknnm en Agh Jfes-se/sd. vu» Eminga , zie Ikkamn , 7e oen. no. 2 , 8e yen. no. 1 , en Eminga , (ie gen. no. 2. Ernns van Eminga en Agh van Eminga waren i)roe(ier en zuster , kinderen van //me/ van Eminga en H ick Fransd. van Hermana , zie geslachl Eminga , (ie gen. en 5e gen. no. 3.
Twee jaar later, in KifiO , verkocht Jhr. Menno van Eminga het huis aan l)r. Ifenricun Schotanus a Starr inga. Den 28 Se]gt;-teinber 1660 verzocht deze inwijzing op den koop van »seeckcrc heerlvcke groote Blau-deckte huysinge met de hujsinge oil keucken daer achter, genaeint d\'spycker , mitsgaders de plaets en hovinge daer achter en den vrven uvtganck nae d\' hofstraele (tegenwoordig de Kerkstraat) aen het diept , van wekken wtganck ende pul achter voorz. huysinge de Pastor II. Walckens hel mede gcbrnyck heelt cum annexis slaende ende gelegen aen de Breede plaels tegenover het kerckholl\', by de lleere Coper sellïs bewoont, die daer aen heelt negen jaeren huyringe jaerlycx voor de somma van 100 ggl., hebbende de lynbaen ten oosten, de erlïgen. van w. Prol\'essor Cloppen-burgh ten zuyden en Duo Havo Walckens ten westen .... in cope becomen van Jr. Menno van Eminga.quot;
Op den platten groud bij Schotanus, 1664, viiull men dan ook als eigenaar en bewoner van Dekamahuis den heer ])r. //. S. van Sterringa , en van dezen heelt hel waarschijnlijk later ook den naam van Stamngahnis gekregen. Zie ook boven bl. 27 en 29, noot 4.
Na zijn overlijden is \'thuis gekomen aan l)r. Athartwt Schotanus van Starringa, Raad ordinaris iu den Hove van Friesland. Uit een proclamatie van een perceel , naastleger ten oosten , blijkt dat deze in April 1(189 eigenaar was.
Deze en ïfilariui Petri in qualt. el cnm soc., ieder voor de helft , verkochten in December 1693 het huis aan prol\', t iricus Huher. \'1 Wordt in hel Proclamatieboek omschreven als »seeckere Adelycke groot blanwpande huisinge versien met een groot voor-huvs , een groote opkamer ende kelderskamer ende twee groole kelders vier bovenkamers , met twee groote kenckens ende een wasch-Iniys met een slaande Ibrnuis Iwee pullen ende een back mei looden pompen een plaats met secreet, ende een hovinge daar achter, sampt
twee uilgangen soo in de lynbaensteegh , als in de hoffslraet.....
aen de sladls plaets , hebbende de heer llaedt Ordris mede vercoo-per sell\'s leu oosten , duns Kegnerus Heen ten weslen , ende de
66
BIJLAGE Ft
hcerc kooper len zuiilcn cntle westen , voovls de si ad Is plael.s ten noorden.quot;
I)s. Reonerus Reen , naastlegcr ten westen , had zijn huis in Febniai\'i 1()71 gekocht van Susanna Cloppenbiirgh, wed. Croil. Haar wijlen man Dr. J. Croll had het in April Ifiti\') gekocht van Ds. Havo W\'alckes , die ons reeds als westelijke naastleger is voorgekomen.
De heer kooper ten zuiden en westen , Ulrieh Ruber, had in Oei. i()72 een huis gekoeht in de holstraat (de tegenwoordige Kerkstraat)quot;, welk huis aldus wordt omschreven : wseeckere heerlicku huysinge ,
plaats thuin ende holl\' cum nnnexis.....staende ende gelegen in
de hoffslrael, hebbende de Heere Sterringa hovinge len oosten , \'I selvige ende Raucke Jans mr. inetselaers huysinge ten noorden , de huysinge van de Praedicant Dronryp ten zuiden , en de gemeene
slraet len westen.....iti cope becomen van de Professor Joannes
Wiibbena.quot; Zoo doende was de kooper, Ulrieh Ruber ten zuiden en westen naaslleger van hel door hem in l()iK5 gekochte Dekama-ol\' Slaningahuis.
Aan den eigendoin van dit huis ontleende prolquot;. Ulr. Ruber het steiu-rechl. De bewering van mijn vader in eene aanleekening op no. van hel /leginler van hel urchicj van Franeker, dat Starringn-huhlng zonde zijn het tegenwoordige logement ile Doelen, en niet zou behooren tol de oude adelijke huizen, is onjuist. Zie ook boven bl. 27, noot .\'). (ielijk uil eene overeenkomst uil \'t begin der vorige eeuw blijkt, was Slarringalnds hetzelfde als Dekamahids, en zooals reeds is opgemerkt, heefl hel dien naam hoogst waarschijnlijk te danken aan den eigenaar en bew oner I)r. Henricus Scholnnim a Slarringd. Wel heefl ook f \'lrich Huher een huis aan de oostzijde der Breedeplaals in eigendom gehad , misschien hetzelfde als hel tegenwoordige logement, maar dit was niet Slairingahuis en had geen aandeel in het stemrechl. Rij kocht dal huis den 16 Sept. 1670 van prof. Jmchim Frencelhia, die hel 21 Dec. 1660 had ge-kochl van Jolnnuies Jiulgers, w elke laatste hel den 20 April 1649 in eigendoin bekomen had.
Ook is de bewering van mijn vader l. a. pl., dal de Rubers en misschien ook de Ramerslers hun recht aan hel bezit van Starringa-huis zouden hebben ontleend , onjuist. De Rubers ontleenen dit aan de naasting van Roordaburg , de Ramerslers aan de schenking van I7:!7. Zie Bijlage A bl. 62.
( Irich Huher overleed den 8 November 1694. Zie (i. ile Wal, de c/\'irix trisiae /cli.s, Leov. 182.), p. 261. Zijne weduwe ,/n-
67
BIJLAGE F.
ditli run tkr Let/ kocht in Februari 1700 van Atherlm Schotanus a Sterringa een huis ten oosten van Dekamahuis, dal haar man in 1 (i\'Ki had gekocht. De omschrijving is «seeckere hnisinge, bestaende in een voorhuis en kamer cum annexis.... staende en gelegen . . . op de dyck o|gt; de hoeck van de lynbaen, hebbende de huisinge van de vrouw proclamante ten zuiden en westen, de lynbaen ten oosten en de gemeene straet ten noorden.quot;
Wanneer men den platten grond bij Schotanus raadpleegt, schijnt hel wel, dal Dekamahuis bestond uil hel tegenwoordige gemeentehuis van Franekeradeel en hel ten westen daar naast gelegen huis, en die huizen dragen ook uiterlijk wel de kenleekens, dal zij vroeger vereenigd zijn geweest. Naar ik ineen, heeft prof. Ulrich Ifuber Dekamahuis in zijn geheel in den loenmaligen toestand in eigendom gehad, en evenzoo zal \'l zijn geweest met zijn zoon Georgim Uuher, die in eene overeenkomst van collatoren (lusschen 22 October 1731 en l\'i Maart 1737) voorkomt als eigenaar van Dekama-of Starringa-huis. Zie hoven bl. 29. Later evenwel schijnt het in tweeen te zijn gescheiden; immers in \'l midden der vorige eeuw vindt men twee, naar quot;t sehijnl, kapitale huizen , waarvan het eene aan Abraham Chris-tiaan Unher, hel andere aan Dominicus Ilmnerster behoorde. De eerste was een zoon van Herman Halter en JJHsabeth de Ifertoghe, terwijl Herman een zoon was van prof. ülrich Huher uit zijn eerste huwelijk met Agneta Alihnisen; de andere was getrouwd mei Varia Agncs Unher, eene dochter van Herman Huher en Elisabeth de Hertoghe, en alzoo eene zuster van Abraham Christiaan. Verg. E. I,. Vriemoel, Athenarum Fritsiacarum lihri duo, Leovard. 17.\')8, p. 461 sq. Stamboek, Ifuber, 15e gen. no. (J, 4e gen. 15 no. 2. 5e gen. no. 2, 4.
Abraham Christiaan Halter verkocht in Juni 1758 zijn huis aan Dr. I\'etrus IFielinga. Hel wordt vermeld als eene «heerlyke huisinge en hovinge cum annexis staande en gelegen aan de stads plaats, voorsien mei verscheydene deftige en heerlyke kaamers, woon kelder niet veele commodileilen soo van tin als andere kasten , vnirnoisen voorsien, daarneffens een deftige hier wyn en provisiekelders onder de geheele hnysinge loopende, sampt pul, bak, secreet, en verdere commodileilen, verders een magnilique hovinge met beste vrugl en andere boomen beplant en een nieuw gemaakt matuleelig staketling,
mitsgaders een uitgang in de Lynbaansteeg,.......hebbende lot
naestlegers het meede yerkogte kleyn huisje by Jantje Symons bewoond en in koo|) by Hans Jetsis bekoomen ten oosten. de lyn-
08
BIJLAGE F.
buanstceg ten westen en zuiden (?) en de Hr. Raudsh. I). Ilamersler nomine lib. initsgaders de geincene straat en brecde plaats ten noorden.quot;
Ten aanzien van het hier genoemde klein huisje vindt men in het Proclamatieboek o|) Sept. 1758 het volgende, dat Hans Jetzis en Uttje Jans van Abruham Ghrisliaan /tuber koopen een »huisje cum annexis staande en geleegen op de Dykstraat .... op de hoek van de Lynhaansteeg, teegenswoordig by Jantje Symons als teegens-
woordige Huurdersse bewoond..... hebbende deese huysinge een
uitgang in de Lynhaansteeg .... hebbende tot naestlegers de Lynhaansteeg ten oosten, de huyzinge van den Heer verkooper ten westen en znyden, mitgaders de gemeene straat ten noorden.quot;
Het in 1758 verkochte huis moet hetzelfde zijn, dat de weduwe van prof. Ulrich Huber in Februari 1700 had aangekocht.
Dr. l\'etrus /Fielinga verkocht in September 1767 het huis weder aan de freules Juliana Anna en Agatha Rinlia van Goslinga te Dongjum. De omschrijving luidt: «een groot blauw pande huysinge en groote hovinge staande en gelegen aan de breede plaats laast door de heer Professor E. de Lille bewoond geweest .... hebbende tot naastlegers ten oosten het volgende perceel, ten westen de heer Professor P. Conradi, ten zuiden F. Lemkema en de gemeene straat ten noorden mitsgaders een kleyn huysje daar naast by Bart Johannes als huyrder bewoond .... hebbende de lynhaansteeg ten oosten , voorig perceel ten westen en zuyden en de gemene straat ten noorden.quot;
Hoe \'t met dat klein huisje gelegen is, is mij niet recht duidelijk. Immers Dr. Petrus Wielinga had dat in 1758 niet mede gekocht, het was toen verkocht aan Hans Jetzis en Utje Jans, en \'tis mij niel gebleken, dat Wielinga \'t later van dezen zou hebben gekocht.
Juliana van Goslinga verkocht in April 1776 het huis met het ten oosten daarvan gelegen klein huis aan prof. Eoerwinus H assen-hergh en Maria Ratelband. De omschrijving luidt: «een groot blauwpand dwarshuysinge en groote hovinge staande en gelegen . . . aan de breede Plaats.... hebbende een put en reegenwatersbak mandeelig met het buys van de heer Professor P. Conradi, gelyk mede het staketting in de thuyn en geregligt met een vrye uytgang in de lynhaansteeg, hebbende het volgende perceel teu oosten, de heer Protestor P. Conradi ten westen, Hendrik Minnema cum soc. ten zuyden en de gemeene straat ten noorden mitsgaders nog een huysinge naast het voorig percheel .... hebbende de lynbaansteeg ten oosten, \'t voorig percheel ten westen en zuyden en de gemeene straat ten noorden tot naastlegers.quot;
09
niJLAGE F.
Hij (lid gelegenheid verzochl Hendrik Minnmna ralioue vicinilatis niaar, waarop de proclamant acquiesceerde. Hendrik Minnema werd dus eigenaar.
In December 178.) werd hel door Adam Lenlü en dr. Kverwijn Drabhe, als curatoren over de nageiatene kinderen van Hendrik Minnema en Lasia Ens publiek verkochl. Hel werd loeu in huur gebruikt bij professor Theod. van Kooien. Als naasllegers worden genoemd de weduwe van prof. 1\'. Conradi ten westen, een buis c. annex, der verkoopers len zuiden, de lijnbaansteeg en een huis der verkoopers ten oosten, de stadsplaals ten noorden. Kooper werd 20 Jan. 178(5 van dit en hel naast gelegen huis ten oosten .Tbr. Lamoraal Johan Joachim Itengers.
Deze verkochl het deu 17 April 1817 aan Kdaard Marias van ileyma, grietman van Franekeradeel te Zweins. Het werd toen bewoond door mijne grootmoeder mevr. Wed. L. II. Huguenin. Met het buis werd te gelijk verkocht het daar naast gelegen klein buisje, door Auke Wijtzes bewoond; alles staande aan de dijkstraat, belend ten oosten aan de lijnbaansteeg, ten zuiden aan de huizinge van Gjalt Wijtzes erven en ïjalling Upkes Serpstra , ten westen aan de buizing van Geertruida van der Wulp, huisvrouw van J. W. Webkink, ten noorden aan de straat.
Volgens opgave van Mr. C. Wijbenga schijnt bet huis toen reeds dadelijk als grietenijhuis in gebruik te zijn genomen.
Het huis en hof met de daar naast staande kleine huizingen werd door E. M. van Jleyma gelegateerd aan het Grietenijbesluur van Franekeradeel, en bij Kon. Besluit van 18 Juli 1826 werd aan dat Bestuur machtiging verleend tot aanvaarding van dal legaal.
Het andere huis, naastleger ten westen van hel vorige, dat in \'t midden der vorige eeuw toebehoorde aan Dominicus //amersler en echtgenoot, werd door dezen in Juli 17()4 verkocht aan /\'elrus Conradi, prof. theol. en zijne vrouw Christina van der / (tick.
De omschrijving luidt: »een voortrclleljke huysinge en bovinge cum annexis slaande en gelegen aan de breede plaats .... hebbende lol naasllegers de heer Petrus Wielinga len oosten , dns. Heen weed ten westen, F. Lemkema ten zuyden en de breede plaats ten noorden.quot;
Dat dit buis niet anders kan zijn dan de westelijke helft van Dekamahuis, blijkt uil de vermelding, dat de weduwe van ds. Been naastleger ten westen was; immers, gelijk wij gezien hebben was ds. Begnerus Keen naastleger ten westen van het huis, dat Ulrich
70
lllJLACiE F.
Huber in 1693 kocht, en zijn auteur cis. Havo Walckens eveneens naastleger ten westen van het Imis van dr. Henricus Schotanus a Slarringa, zijnde Dekama- oi\' Starringahuis.
Na den dood der weduwe van pret\'. P. Conradi werd dit huis in Februari 1798 door de executeuren verkocht aan A rent Mulder m Tjitske Hnyes, »hcbbende L. J. .1. Rengers ten oosten, Douwe Nota wed. ten westen, de studsplaats ten noorden en F. Lemkeina ten zuiden.quot;
Douwe Nota wed. ten westen. Dit zal het huis moeten zijn, vroeger bewoond door ds. Reen. Dit huis werd door de familie in Sept. 1775 verkocht aan Dominicus Terpstra en Rense Halma. Doniinicus Terpstra en zijn zwager Rimmert Halma verkochten hel in Februari 1778 weder aan (\'laas Mulder en Bart Johannis. Dezen verkochten het in Juli 1787 aan de Directeuren der Burger-societeit. In October 1788 werd het door Georgius Coopinans en Gerrit Sijtzes de Boer (directeuren der Burgersocieteit?) verkocht aan Coenraad Tuinema en Sijke de Graaf. De weduwe Tuinema verkocht het in Februari 1700 aan Dionisius Romar, en deze verkocht het weder in Juni 1790 aan Douwe Nota.
A rent Mulder schijnt kollij huishouder te zijn geweest, en bewoonde van 1773—1797 Botniahuis tegenover het stadhuis. Zie Mr. A. Telling, Botniahuis, bl. 28.
Ook Douwe Nota, zijn buurman, was koffijhuishouder. Zie lie-gister van het archief van Franeker, no. 18()9.
Volgens mondelinge mededeeling van den heer J. H. Behrns is het huis in 1810 verkocht aan // . Webkink, wijnkooper en makelaar te Amsterdam, in 1818 aan ylne JSuwalda, die het in 1827 verkocht aan Jacob 11 ui ma van der Wal; deze verkocht het in 1838 weer aan Ane Huwalda, die hel in 1849 verkocht aan den heer ./. II. Behrns. Tot 1849 was hel koflijhuis.
71
BOTNIAHUIS aan de Breedeplaats, thans het Diakonie-weeshuis.
In do akte van 14 Maart 1540 komt onder de collaloren van Sjaardeinaleen voor Jarkk van Hotnia, namens zijne moeder Frnuck Zie boven hl. 10.
Zijne ouders «aren Tjallingh van Hotnia en Vromk Jarichsd van Ifo!tb,ga. Zie Stamboek, geslacht Jiotnia , 5e gen. en Ge gen. no. 1.
Janch van Hotnia bewoonde Botniahuis aan de Breedeplaats. Zie Mr. A. Jellingquot;, Jiolniahuis, bi. 5.
Hij huwde met Luts Jeppesd. van Sta»ia, bij « ie hij vier kinderen had. i. Tjallingll van Hotnia, 2. Sw\'oh van Jiotnia, 3. Margriet h van Hotnia, 4. Luis van Hotnia. Zie quot;esladil Hotnia, 7e gen. a.
Waarschijnlijk is Botniahuis eerst gekomen aan Tjallingh van Hotnia. Want in het Proclamatieboek van Franeker i) Febr. 1644 wordt consent gegeven op den koop van een huis tegenover de Valk »hebbende win. Jhr. Tnallingh Hottinga successeuven ten oosten.quot;\'
De kinderen van Tjallingh van Hotnia zijn allen jong gestorven. Zie geslacht Hotnia, aanleek. 13.
Later schijnt het huis te zijn gekomen aan zijne zuster Luis, die gehuwd was met Douwe Peters van IFalta. Zie geslacht Hotnia, 7e geti. a no. 4 en If\'aha, 5e gen. no. 3.
Dezen hadden een zoon Peter van Jfalta, gehuwd met Frouck Lieuwesd. van Juckema en eene dochter Luts van f Fail a, gehuwd met Tjerck Goslicks van Herema. Zie geslacht Jfalta, Cequot;gen.
Peter van ff alia had eene dochter Luts van ff \'alta, gehuwd met Cornelis Francoises van Jerssen. Zie geslacht ff atla, 7e gen. c no. I.
Luis van ff alta en Tjerck Goslicks van Herema hadden 5 kinderen. 1. Vatharina van Herema, gehuwd met 3f enne J\'i/bes ffoiiwerda van Meckema. 2. Goslick van Herema. 3. Jo rich van Herema. 4. Douwe van Herema. 5. Luts van Herema, gehuwd
BIJLAGE G.
mei Orck Orcks van Doycm. Zie geslacht Heremu, van \'Tjum, 6e gen. no. 3, 7e gen. lt;i.
In Maarl 1CC1 verkocht de lamilie Bolniahuis aan /ihnrdus ran Gerroltsma cum uxore.
In hel Proclamatieboek vindt men . «JilziinJiis run Gerrohxma c. nx. b. b. c. ende inwysinge op de coop van seeckere groote Ley-decle dwars hnisinge, schnire, plaats en hovinge, bomen ende plan-lagie cuin annexis . stuende ende gelegen .... aen de stadts plaats , tegenwoordigh by de Heer Prolessor Joachim Vienselins bewoondt
ende gebruickt......in cope bekomen van Mevrouwe Lucia van
Walta gesterckt ende met consent van den Hooghgebooren Heer (\'ornelis van Aersen van Somelsdyck en S/iycA cnin soc.quot;
Volgens eene kopij-koopakte, in hel bezit van den heer II. Beek-kerk , werd het hnis verkocht met de slem van Sjaardemaleen en hel recht van zwanenjachl, 20 Dec. 1660 door Lucia van ff ahn , echtgenoot van Cornelis van Aerssen van Soiiimelsdijk en Spijvk voor \'/j v Jhr. Jarich van ffeerma voor -Yio \' •quot;11\' Vinnn Itou-werda van Mekema, als vader en voogd over Jelle Lucia van Mekema in echte verwekt bij Cathurina van Ifeernm voor , en Jhr. Donwe van Walta als curator over Jhr. Dark van Doeyum voor \'/to !lan fdzardux van Ge/roll.wia en zijne vrouw /d/ic van Haerdt.
Hel verdient opmerking, dat Goslick en Douwe van llevema hier niet voorkomen, en dat Jarich van If er erna niet voor \'/jq , maar voor V10 «igcffi\' was. Ik weel dit niet op te helderen. — Volgens het Stamboek, geslacht Meckema, gen. 7, B, was (Jatharina Tjercksd. van Uerema de tweede vrouw van 31 enne Huuwerda van Meckema, bij wie hij slechts ééne dochter had, Jets Lucia Hou-werda van Meckema. Ik vermoed, dal Durck van Doeyum zal moeten zijn Orck van Doyem; althans volgens hel Stamboek, geslacht Doyem, hadden Orck van Doyem en Lui» Tjercksd. van Uerema wel een zoon, die Orck, maar niet een, die Durck heelto.
In overceiistemining met de kopij-koopakte en hel Proclamatieboek komt op den [ilalten grond bij Schotanus (1664) als eigenaar en bewoner van Bolniahuis voor de heer 7. van Gerroltsma. Tijdens den verkoop werd hel bewoond door prol\'. Joachim Frencelius (als huurder), die in \'t laatst van 1660 een huis aan de overkant der Breedeplaals (waarschijnlijk het tegenwoordig logement de Doelen) had gekocht. In November bewoonde hij nog een ander huis ten zuiden der Breedeplaals, naai\'ik meen Dekamahuis. Zie Bijlage/\'bl. 6.».
73
BIJLAGE ü.
Idzardt Frans /\'telers Gerroltsma had ééne dochter Tethje Ger-rollsma, gehuwd mei Jfobbe Baerdl van Svnnia. Zie Stnmhoek,
geslacht Smima, 8e gen. no. 2 en aanteek. 9. Zij erfde \'I huis van hare ouders.
Blijkens het Proclainatieboek en eene kopij-koopakte verkocht Mohho Haardt van Sminia in qualiteit het huis in Dec. 1693 aan dr. Hermin Alexander Ito ell, theol. jirolessor, »niet de stemme aan Sjacrdema-leen, \'t regt van de swane jacht pro quota, de gestoelten in de kerk.quot;
lio\'ell werd in Juni 1704 tot professor te Utrecht benoemd. Zie Vriemoet, Atlienae Frisiacae, p. 665. Boeles, Frieslands Hoose-sehool, II, 1, bl. 317.
Blijkens het Proclainatieboek verkocht Roéll in Jan. 1705 het huis aan Juffr. Calharina Schel hens, huisvrouw van en gesterkt door prof. Johannes Lemonon. Het wordt omschreven als ; «see-kere grote ende voortreffelyke dwars huysinge, schure, groote ho-vinge, tuyn en ledige plaetse .... staande en gelegen .... aan de westkant van de stads plaats .... gerechtigt met de stemme aan Sjaaidema praebende leen, t recht van swane jacht pro quota enz. blyvende de gestoeltens in de kerk aan de verkopers.quot;
Lemonon was professor extraordinarius Linguae Gallicae en leei-meester van Joan Willem Friso; hij overleed 16 Jan. 1716. Zie Vriemoet, p. 690 sq. Boeles, II, 1 , bl. 329 volg.
Zijne weduwe verkocht, blijkens het Proclainatieboek, in Maart 1719 hel huis aan prol. Johan Ortwin Westcahery en zijne t\'chtge-quot;oot Anna Geertruidde JFü. De omschrijving luidt: «seeckere groote en voor treffelj ke Huysinge, Schuire , Hovinge, Bomen en plantagie,
put, back en ledige plaatsen---- aan de stadts plaats staande,
exempt de Ringhmnir tusschen deze en vroedsman Langwolts Hui-singe, welcke de stadt Franequer toebehoort.... gerechtigd met eene stemme aan Sjaardema Leen \'t Recht van Swane jagt pro quota .... hebbende dese huisinge cum annexis de stadts plaats ten oosten d weduwe en erven van w. Vroedsman Langwout en meer anderen ten westen martien n. ten zuiden en de stads Ringmuir ten noorden.quot;
Den 16 Juli 1723 werd Westenberg tot juris professor benoemd te Leiden. Zie Vriemoet, p. 779. Boeles, II, 2, bl. 389. Blijkens hel Proclainatieboek en de kopij-koopakte, in het bezit van den heer H. Beekkerk, verkocht hij in September 1723 het huis
74
rtIJLAGE G.
aan Wyer Wil lew Mmjs, medicinac pi-olessor cn zijne echtgenoot Margarietha van lieiiven.
In eene overeenkomst lusschen collatoren zonder dagteekening , doch welke moet zijn aangegaan lusschen 22 Oct. 1731 en 14 Maart 1737 , komen prof. Wyer Willem Mnys en zijne echtgenoot mede voor «als Eygenaars van de hnisinge by haar selv bewoondt. quot; Zie boven bl. 29.
In eene overeenkomst van Maart 1735 komt prolessor Muys voor als eigenaar van »Gerroltsma-hiiis.quot; Zie boven bl. .$2. \'t Schijnt dus dat Botniahuis ook genoemd werd Gen\'oU.wiakuis, waarschijnlijk naar den vroegeren eigenaar Idznrdt Frans-Pieters Gerroltsma.
Prof. Muys is den 19 April 1744 overleden. Zie \\ riemoet, p. 75(5. Boeles, II, 2, bl. 377. Na zijn dood is zijne weduwe in het bezit van het huis gebleven. Toen Vriemoet zijn werk uitgaf, 1758, waren er uit dit huwelijk drie kinders in leven, Helena Muys, »superstes apud matrem,quot; Henriet te Wilhelmina Muys, gehuwd met N. Hrookes en Jan Hendrik Willem Muys, geneesheer te Rotterdam.
Na den dood der moeder schijnt het huis gekomen te zijn aan Henrielte Wilhelmina Mnys en haar echtgenoot Joachim II ilhelmus Hrookes (niet J\\\'. Hrookes, zooals Vriemoet opgeeft). Althans zij verkochten bet huis , blijkens het Proclamatieboek , in Februari 1784 aan Sipke Adama en Christina Osten. Zie ook boven bl. 35.
Het is evenwel opmerkelijk, dat volgens een proces-verbaal van collatoren van 27 Februari 1781, op hel Provinciaal archief, /. W. Hrookes nom. uxor, voor \'/ic un Jquot;quot; quot; ^ ■ Muis, destijds te Leiden woonachtig, mede voor stemde, en niet Brookes als eigenaar van Botniahuis voor \'/g. De ongehuwde zuster Helena was toen misschien reeds overleden.
Bij gelegenheid van den verkoop in Febr. 1784 vind ik geen melding gemaakt van de zwanenjacht en de gerechtigheid tot het leen; maar beide rechten zullen zonder twijfel mede zijn overgedragen. Dit is de laatste eigendomsovergang , die in de Proclamatie-boeken voorkomt. Sipke Adama en Christina Osten zullen de ouders geweest zijn van de beide ongehuwde dames Adama, na wier dood het huis is bestemd geworden tot Diakonie-weeshuis.
75
|
53 |
reg. |
16 |
V. |
0. |
staat 562. |
Moet |
zjjn: 28. |
|
54 |
» |
12 |
» |
» |
» 505. |
» 31. | |
|
55 |
» |
17 |
» |
» |
» 543. |
» |
» 9. |
|
56 |
» |
11 |
V. |
b. |
» 553. |
» |
» 19. |
|
56 |
» |
17 |
» |
» |
» 1561. |
» |
» 1571. |
|
50 |
» |
11 |
V, |
0. |
» 558. |
» |
» 24. |