-ocr page 1-
-ocr page 2-

■4

■-

-ocr page 3-

{{■/\' \\{/

f

P. Sr. «ilLiCRQ^ \'J\'M®, 0. F. ^

Colierio rrnsventura,,

QUA*A~C H,

__

_

-ocr page 4-
-ocr page 5-

HET LEVEN

H. WILLE8R0RD

OF

ilcmtiijing uni) l(et(!ljibteii(ioii|

Noordelijk-Nederland

F. J. P VAN ETTEN.

/■e C^c*— (S-*) quot; 0rd- Er- s- Au(i-

2» IlilsiaiK. ,

/2

Gedenkt uwe Oversten, die u het

1^9 ^ woord Gods verkondigd hebben; be

schouwt het uiteinde van hunnen i/ft o —— wandel cn volgt hun geloof na. Jesus

ƒ/ Christus is dezelfde gisteren en heden

2 ^ ry en in eeuwigheid, llebr. XIII: 7, 8.

f- H. J. BEKKER.

- 1889.

^ i Uorr Cêli»tu arbA«.4 2i9[ ^ai-iUrö^ca

Uyx^. -——-y t.

J AMSTERDAM, ^ J X 7 c \'

ffT^

-ocr page 6-
-ocr page 7-

voorwoord.

Heeds meerderen schreven het leven van den II. Willebrord, ieder op zijne wijze, en ieder met eigenaardige verdiensten. Met Ininne pogingen wil ih mijne pogingen vereenigen, en gelijk zij, wil ih mede , zooveel ih vermag, mijne nederige hulde brengen aan den grooten Apostel van Noordelijk Nederland. Ik stel mij met het schrijven dezer bladzijden ten doel, dien roemrijken Heilige, door nauwkeurig, omstandig en volgens tijdsorde zijn levensloop na te gaan, meer en meer te doen kennen; de leer, die hij predikte te vergelijken met het geloof, dat wij belijden; eindelijk liefde voor zijne gezegende nagedachtenis, vertrouiven op zijne machtige voorspraak, navolging voor zijne deugden te bevorderen , en zijnen naam door vernieuwden lof te verheerlijken.

De H. Clemens Willebrord moet aan alle kinderen van Nederland dierbaar zijn, doch vooral aan hen, die in hem een Heilige, een Apostel van het Eoomsch Katholiek geloof, een vader in Christus vereeren. Hij is een der schoonste en edelste figuren in onze vadtrlandsche geschiedenis. Zijn leven is de aanvang en bron van een nieuw en hoogst lelangiveklcend tijdvak. Bij zijn optreden wijken de duistere nevelen van het heidendom van lieverlede voor het blijde licht van Christus; de in \'t oog vallende ruwheid der zeden verdwijnt langzamerhand voor de beschaving des Kruises, en de liefde van Christus breidt ongemerkt hare zoete vertroostingen, hare innemende voorkomendheid, hare beminnelijke zachtzinnigheid, hare broederlijke eensgezindheid, uit tot alle zoo lagere als hoogere rangen der maatschappij. De komst van Willebrord opende eene reeks van dagen, die vol dierbare herinneringen zijn voor de Katholieke Kerk in Nederland. In

-ocr page 8-

1890 viert Nederland het twaalfde eeuwfeest dier komst. Moge dit nieuwe leven van dien groeten beschermheilige omes vaderlands cene uitnoodiging zijn om dit eeuwfeest met luister te vieren.

Ik breng bij dezen tevens mijn innigen dank aan hen, die mij bij mijnen arbeid door het geven van inlichtingen, door den toegang tot hunne bibliotheken of op welke wijze dan ook, bij mijn bezoek te Echternach, te Trier, te Susteren, te Odiliënberg, te Kleef, te Emmerich, te Kaiserswerdt en elders hebben ondersteund.

F. J. P. VAN ETTEN,

Pastoor.

Delfshayen, S December 1880.

-ocr page 9-

Werken bij het vervaardigen van dit leven geraadpleegd.

Beda, historia Ecclesiastica.

Alcuinus. Vita S. Willebeordi et S. Wilgisi. Beide werken werden mij welwillend ten gebruike gegeven door den Zeer Eerw. Bibliothecaris der paters redemptoristen te Amsterdam.

Annales Benedictinorum.

De Bollandisten. Deze beide werken raadpleegde ik herhaaldelijk in de bibliotheek der paters jesuïeten van den Krijtberg te Amsterdam, tot welke mij vrije toegang was verleend.

Acta S. S. Belgii.

Leben des IJ. Clemens van Dr. Julius Mullendorf.

Beitrage zur Römisch Deutschen Ge schichte am JSieder-Rhein von A. DederiCII. De Zeer Eerw. Zeer Geleerde heer professor Mol te Kleef, die mij ook welwillend eenige inlichtingen gaf aangaande de omstreken, stelde mij dit werkje ter hand.

Table analytique des Chart es et documents concernant la ville d\'Echternach par Er. X. Wurth Paquet.

Apostolat des heiligen Willehrord itn lande der Luxemburger von Johann Engling.

Levensschets van den 11. Willebrordus, A. J. L. H. Lux.

Algemeene geschiedenis des Nederlandschen volk, door Nü YENS.

-ocr page 10-

Algemeene geschiedenis des Vaderlands, door P. Arend. Der II. Bonifacius, Apostel der Deutschen , door J. C. Seiters.

De H. Willebrordus, Apostel der Nederlanden, door l\'. P.

M. Alberdingk Tiiyji.

Kard de Groote, door denzelfden.

Schetsen uit onze Staats- en Kerkgeschiedenis, door J. C.

A. Hezenmans.

Vies des Saints, par Al ban Butler.

Les moines de 1\'Occident, par !e comte de Montalembert. Bijdragen tot de geschiedenis van het bisdom van Haarlem. De Katholiek. Jaargang 1876.

Kerkgeschiedenis van Nederland voor de Hervorming, door

W. Mol , hoogleeraar te Amsterdam.

Batavia Sacra en oudheden, door Heussen amp; van Khijn Der H. Liudger, ersler hisscitoj von Munster, von Augustix HüSING.

Het leven van den II. Willebrord, door Tiiioeried , abt. van Echternach. Dit schoone handschrift heb ik echter slechts vluchtig ingezien in de bibliotheek te Trier.

-ocr page 11-

EERSTE IDEBXj. V0RMIN8 VAN DEN H. WILLEBRORD.

Gij hebt mij in mijne onsclmld aaagenompn en mij bcteiligd foor m? aanschijn in ceimghfié.

Ps. II : 13.

-ocr page 12-

,*r/

f £ A

/7

^ /

s? O

J 7 l

^Z-

C

(f^C

£■■quot; ygt; ^ ^ £ £ S 4? £

/£,lt;/lt;gt; • jf \'

-ocr page 13-

EERSTE HOOFDSTUK.

Staatkundige en Godsdienstige gesteldheid van Engeland bij de geboorte van den II. Willebrord. Bloei der Binediktijner-orde daar te lande. Northumberland, het vaderland van den H. Wilfried. Jeugd en opleiding van dien heilige. Alchfried schenkt hem het klooster van Ripon. Bijeenkomst en beraadslaging over het Paaschfeest. De H. Wilfried wordt bisschop. Diensten, die hij in Engeland bewijst aan Dagobert II.

De kerk is liet onvergankelijke rijk van Christus\' Goddelijke waarheid en Christus\' Goddelijke lieftle. Zij ontving van haren Goddelijken Koning de gewichtige zending, om de hemelsche leer, die Hij haar ten erfdeel liet, over de gebeele aarde en ten allen tijde te verkondigen, en alle volkeren, tot aan de voleinding der dagen, deelachtig te maken aan de heilige genade, die Hij door het aanbiddelijk offer zijner liefde voor de wereld had verdiend.

Die taak was eene zware taak. Maar de kerk was eene Goddelijke stichting. De Goddelijke Geest van licht, liefde en leven was haar geschonken, en de Goddelijke Voorzienigheid van haar Heer en Koning zou met haar zijn tot op don grooten dag der voleinding. Het was een zaadkorrel, hij den aanvang gering naar den uiterlijken schijn, maar inwendig vol Goddelijke kracht. Uitgestrooid door den Goddelijken Zaaijer, en door Hem onophoudelijk bewaakt, verzorgd en gezegend, ontwikkelde zij zich op wonderbare wijze. Het werd zichtbaar, dat de Geest des Heèren, die er aan was ingestort, er onophoudelijk in werkzaam was. Het werd een boom, die de eeuwen, voor welke zijne onvergankelijkheid niet zou bezwijken, begon te doorleven, en van lieverlede breidde zijne trotsche kruin hare reuzenarmen verder en verder over de wereld uit.

-ocr page 14-

10

Zoo strekte hij op het einde der zevende eeuw zijne steeds verder strevende vertakkingen uit ook over Nederland. Het was vooral de H. Willebrord, door wiens tusschenkomst de milde zegeningen der ééne, heilige, Katholieke en Apostolische kerk geschonken werden aan ons vaderland. Hij is de roemrijke Apostel, door wiens gezagvolle prediking en ijverige werkzaamheid de leer, door Christus gepredikt, en de genade, door Christus verdiend, aan onze voorvaderen werd medegedteld, en door wisn wij van hand tot hand terug opklimmen tot de Goddelijke bron, waaruit hot heil zijnen oorsprong heeft. Xu het twaalfde eeuwfeest nadert zijner onvergetelijke komst in dit land, willen wij met blijde erkentelijkheid herdenken, wie Willebrord was, en wat hij onder de leiding van den Goddelijken Koning der kerk voor hare vestiging in ons midden heeft gewerkt.

Het vaderland van den H. Willebrord was Engeland. Dit land, aan alle zijden door de onafzienbare wateren van den Oceaan omspoeld, ten westen van ons vaderland, waarvan het door de Noordzee gescheiden is, gelegen, steeds machtig, rijk, en van grooten invloed op de gebeurtenissen van ons werelddeel, werd oudtijds bewoond door de Britten, een krijgshaftig volk, waaraan het den naam van Brittanje ontleende. Het was door de zegevierende wapenen van don wereld-overwinnaar Julius Cesar aan het heerschersjuk van Rome onderworpen. Vier eeuwen duurde deze heerschappij. Toen echter in de vierde eeuw het Eomeinsche rijk ten onder ging, en de Britten niet langer meer de geduchte bescherming der Romeinen genoten, werden zij herhaaldelijk beoorloogd door de krijgslustige Schotten en Pikten, die Ierland en de noordelijke hooglanden van Engeland bewoonden. Meer dan eens werden zij ook aangetast door de onversaagde Noren en Denen, die heinde en verre de noor-

-ocr page 15-

11

delijke wateren van den Oceaan doorkruisten. Aanvankelijk sloegen /ij deze aanvallen met behulp der Romeinen zegevierend af; doch, toen de Romeinsche veldheer Aëtius, omdat hij al zijne kracht tegen de aanstroomende Plannen moest keeren, hun geen hulptroepen meer kon zenden, zagen zij zich genoodzaakt, de Saksen, Angelen en Juten, die den Noren en Denen vijandig waren, ter hulp te roepen. Dezen scheepten zich in, voeren in 419 over naar Briltannië, en drongen de Pikten en Schotten naar de noordelijke hooglanden terug. Maar aan de Angelen en Saksen behaagde het schoone land, hetwelk zij hadden bevrijd, en zij vestigden er zich. Zij lieten eene menigte hunner landgenooten overkomen, en verdreven nu op hunne beurt de oude Britten uit hunne bezittingen. Een gedeelte dezer laatsten behield nog slechts de bergachtige streek van het graafschap Wallis, terwijl de overigen heenvloden over de zee naar het noorden van Frankrijk, en hier een verblijfplaats vonden in het tegenwoordige Breta^ne. Zoo was het

o O

land geheel en al in het bezit gekomen der Angelen en Saksen, die er hunne taal en gebruiken vestigden , en naar welken het ook Engeland is genoemd.

Van lieverlede ontstond tusschen deze Angelen en Saksen eene heptarchie of heerschappij van zeven koningrijken. Zij waren: het koningrijk Kent, ten zuiden des lands, tegenover Frankrijk, in de omstreken van Canterburg gelegen, en ten noorden bespoeld door den Theems: het koninkrijk Sussex, of van de Zuid Saksen, \') het koningrijk Essex of van de Oost Saksen ■), het koningriik der Oos( Angelen, 1) het koningrijk der

1

) Het koningrijk der Oost-Angelen lag ten noordon van Essex in de graafschappen Norfolk, Suffolk en Cambridge.

-ocr page 16-

vgt;

Merciërs l) het koningrijk Wessex of van de WestSaksen, quot;) en eindelij li het koninkrijk van Norlhumherland. Dit laatste was verre weg het machtigste, strekte zich uit van de eene zee tot de andere, en droeg dien naam, omdat het gelegen was ten noorden van den Humber, die het van Zuid-Engeland scheidt en die met eene monding, ongeveer 6 Engelsche mijlen breed, bij den lichttoren van Spnrnhead zijne wateren uitstort in de Noordzee. Keeds sedert 547 behoorde het tot de heptarchia en bleef voortbestaan, tot dat Egbert, koning van Wessex, in 829 de zeven koningrijken vereenigde onder den eenen schepter van het gezamenlijke koningrijk Engeland.

Reeds sedert de eerste eeuwen was het Christendom te gelijk met de Eomeinsche wapens doorgedrongen in Engeland. In de tweede eeu v had Paus Eleutherius op aanvrage van Koning Lucius zendelingen daarheen gezonden, en nog bezitten wij een geschrift van den H. Britschen bisschop Eastidius, die bloeide in het begin der vijfde eeuw. Toen echter de Angelen en Saksen de Britten verdrongen, was het land andermaal, daar deze volken afgodendienaars waren, aan het heidendom ten prooi.

Doch de vlam der Goddelijke liefde door Jesus hier op aarde gebracht, rust nimnier en zoekt alles door haren heilzamen gloed te veroveren. Weldra sloeg zij opnieuw over naar dit uitgebreide veld. Paus Gregorius de Groote vooral nain de bekeering der Angelen innig ter harte. Als kloosterling van den II. Benedictus in

\') liet koiüngiijk der Merciërs strekte zich uit ton noorden van dat der Üost-Angelen in de omstreken van Lincoln langs de kusten der Noordzee tot aan den Humber.

-) Wessex lag aan de westzijde der koningrijken Essex, der Oost-Angelen en der Merciërs, in do omstreken van Bath, Bristol or) Gloucester.

-ocr page 17-

13

liet huis van den H. Andreas, hetgeen hij te Rome, tegelijk met 6 andere kloosters in Sicilië, had gesticht, liet hij reeds dien vurigen ijver blijken. Op zekeren dag ging hij over de markt te quot;liome. Een menigte slaven, schoon van gelaat, edel van gestalte, melkblank van huid, met gouden haarlokken, werd er te koop aangeboden. Grregorius liefdevol hart had innig medelijden met die ongelukkige schepselen. Hij vroeg , uit welk land zij waren en of zij reeds het Christendom beleden. Toen men hem nu antwoordde, dat het Angelen waren, die het heidendom nog waren toegedaam, hernam hij, zinspelende op hun naam: wel te recht worden zij Engelschen genoemd, want zij hebben een engelachtig gelaat en dezulken moeten in den Hemel de mede-erfgenamen der engelen worden. En toen men hem nog nader zeide, dat zij uit het gewest Deh\'a waren, was andermaal zijn woord: te recht; want zij zijn van de gramschap bevrijd, en tot de barmhartigheid in Christus geroepen. 1)

Na deze ontmoeting begaf Gregorius zich op staanden voet tot den toenmaligen Pans Benedictus I. Hij verzocht hem geloofsverkondigers naar Engeland te zenden, en bood ook zich zeiven hiertoe aan. üe Paus bewilligde in zijn edelmoedig offer en Gregorius vertrok. Maar nauwelijks had Kome\'s bevolking dit onverwachte vertrek vernomen, of zy snelde naar den Paus en dwong hein Op hare beurt, haar den innig beminden Gregorius terug te roepen.

Wat de edelmoedige ijver van den Benedictijner-kloosterling niet vermocht, dat zou de vurige liefde van den grooten Benedictijner-Paus weten uit te werken.

\') Bene angli dicantur, nam et angeUcam habent faciera, et tales angelorum iu celis decet esse cohaeredes. Bene do ira eruti et ad inisericordiam vocati.

-ocr page 18-

14

Paus Gregorius de Groote zond op het einde der 6de eeuw den H. Angustinus, overste van het St. Andreas-klooster te Eome, aan het hoofd van 40 zendelingen naar Engeland. In het jaar 59(5 staken zij de zee over, en zetten op het eiland Thanet, ten oosten van Kent, voet aan wal. Zij werden ontvangen door Etnelbert, koning van Kent, een nog heidensch vorst, die gehuwd was met Bertha, de Katholieke dochter van Charihert, koning van Parijs. Al spoedig bekeerden zich de koning en duizenden van Engelschen op do prediking van den H. Augustinus. Verder en verder drong nu van lieverlede het Christelijk geloof door den onvennoeiden ijver dier Benedictijner-zendelingen in Engeland door. Te Londen, Kochester, Canterburg en elders, werden bisschoppelijke zetels opgericht, kathedralen gebouwd en daar nevens kloosters gesticht, die de kweekscholen werden van priesterlijke deugd en wetenschap. \') Op die wijze vond het Christendom zijnen weg eindelijk ook tot in Northumberland. Edwin, de vijfde koning van dit land, die gehuwd was met Edelburgis, Katholieke prinses van Kent, werd door den H. bisschop Paulinus met velen zijner edelen en eene groote menigte volks te York gedoopt.

Schoon is de streek, die boven den Humber van den eenen zeeoever tot den andere, het machtige koningrijk Northumberland vormde, met zijne twee onderdeden Bernicië en Deira. liet eerste was ten noorden gelegen, en gescheiden van het laatste door den ouden Romein-schen muur, dien keizer Severus had opgetrokken, van de monding der Solway tot aan die der Tijne. In Deira, tusschen den Humber en de Tees, breidt zich de groote vallei van York uit, een bekoorlijk en vruchtbaar land-

\') Zoo ontleent de quot;Westminster-abdij te Londen haar naam en oorsprong aan het St. Pietersklooster (rnonastère, minster), ten westen dier stad destijds gesticht.

-ocr page 19-

15

schelp, dat, dalende van het noorden naar het zuidenen van het westen naar het oosten, eene rijke afwisseling oplevert van bouwgronden, bossclien, weilanden, rotsachtige heuvels, liefelijke dalen, alles doorsneden door tal van beekjes en van rivieren. ïen westen rijst het trotsche Piekgebergte, eene bergreeks, waar men de stoutste en de schilderachtigste natuurtafereelen aantreft, en waar de trotsche bergkruinen van Whernside, Ingleborough eu Mikle ïell zich van 2300 tot 2600 voeten boven den waterspiegel der zee verheffen.

In deze gezegende streek zag de H. Wilfned, door de Angelsaksen Wilfelder genoemd, omtrent liet jaar G34 het levenslicht. Veertien jaren oud begaf hij zich, m.et bewilliging der koningin Eanfleda, naar het klooster van Lindibfarne, dat door Schotsche, of liever door lersche monniken werd bewoond, om daar opgeleid te worden in de godsdienst en in de letteren. Spoedig onderscheidde hij zich door een gezond en scherpzinnig verstand. Wijl echter de kloostertucht hier te wenschen overliet, en de opleiding gebrekkig was, gevoelde hij zich in geenen deele bevredigd. Een vurig verlangen om Frankrijk en Italië te bezoeken, maakte zich meester van zijn jeugdig hart. Hij verliet dus het eiland Lindisfarne, ging den zegen zijns vaders verzoeken, begaf zich andermaal naar de koningin Eanfleda, die zich thans in het gebied van Canterburg bevond, en gaf haar het opgevatte voornemen te kennen. Deze zond hem met e?ne dringende aanbeveling naar Ercombert, koning van Kent, Ercombert hield Wilfried een jaar by zich, terwijl deze in de kloosterschool der Benedictijnen te Canterburg de regds der kerk van Kome bestudeerde, en bij het zingen der psalmen in plaats van Hieronynms\' overzetting, die hij tot duf verre had gebruikt, zich leerde bedienen van de vroegere overzetting der Koomsche kerk. Hier kwam hij

-ocr page 20-

16

in aanraking met den H. Benedictus Bishop, aan wien hij zijne voornemens te kennen gaf, niet liet gevolg, dat beiden door koning Ercombert in staat werden gesteld het opgevatte plan ten uitvoer te leggen. Beiden vertrokken dus naar Frankrijk. Doch te Lyon zette Bene. dictus Bishop zijne reis voort naar Rome, terwijl Wil fried een geheel jaar vertoefde bij den IT. Delphinus, bisschop dier stad. Te vergeefs zocht echter de H. bisschop hem nog langer terug te houden. Wilfried bleef bij zijn vroeger voornemen en begaf zich van Lyon naar Rome.

Te Rome bezocht Wilfried op de eerste plaats de kerk van den H. Andreas, van waar de H. Augustinus en de eerste zendelingen vroeger waren uitgegaan om Engeland te bekeeren. Daarna leerde hij den aartsdiaken Bonifacïus kennen, die hem de vier evangelisten verklaarde, en hem onderwees in verschillende punten der kerkelijke tucht en in de wijze om liet Paaschfeest te berekenen. Na hier op die wijze eenigen lijd te hebben vertoefd, en eindelijk den zegen van Paus Eugenius I ontvangen te hebben, keerde de H. Wilfried te Lyon terug. Daar verbleef hij andermaal drie jaren, ontving \'van de H. Aartsbisschop de tonsuur en werd onder de klerken opgenomen. Eindelijk na den moord van den H. Delphinus, door den hofmeijer Ebroin in :t jaar 657, keerde hij naar Engeland terug.

Ten dien tijde lieerschten in Northumberland üswi n,!s koning van Deira , of van de streek tusschen den Humber en de Tees, en Alchfried, diens oudste zoon, als koning van Bernicië. iS\'iet zoodra had deze laatste vernomen , dat de H. Wilfried, na in de gebruiken der kerk onderwezen te zijn, uit Rome en Frankrijk was teruggekeerd, of hij ontbood hem bij zich aan het hof. Hij vatte eene liooge achting op voor de deugd en kennis van den heilige, en van toen af ontstond tusschen beiden eene

-ocr page 21-

17

rauwe vriendschap. Alclifriecl verzocht den heilige, de-gebruiken van Eome\'s kerk onder zijn volk te verspreiden, en leende hem daartoe de behulpzame hand. De koning schonk den heilige te Stanford een grond, groot genoeg voor het onderhoud van tien familiën , tot stichting van een klooster, en kort daarna een grond, groot genoeg voor veertig familiën \') te Ripon. De aanleiding hiertoe was het volgende.

Alchfried had dien grond te Eipon vroeger geschonken aan Eata, abt van Melross (Mailross). Doch deze abt en zijne kloosterlingen wilden zich niet vereenigen met het vieren van het Paaschfeest, noch met andere kano-nieke gebruiken , gelijk de kerk van Kome die voorstond en verlangde. Daarom verkozen zij liever, toen Alchfried dit van hen vorderde, Eipon te verlaten. Nu schonk de koning het klooster met zijne onderhooriglieden in het jaar 661 aan den H. Wilfried.

Eipon, een stadje, dat nog heden bestaat, en volgens de jongste telling 6805 inwoners bevat, is gelegen in de schoone vallei van York. Het ontleent zijnen naam aan ripa (oever), gelijk men wil, wijl het gebouwd is op het punt, waar de beide riviertjes, de Skel en de Laver zich vereenigen met de I\'re, over welken stroom hier een fraaije steenen brug van zeventien bogen geslagen is. De omstreken behooren onder de schoonste van Yorkshire, vooral naar de zijde van Fountains-abbey, waar de markies van Eipon zijne landgoederen en zijn prachtig park heefr, en waar de trotsche bouwvallen van een oud Cistercienser-klooster zich schilderachtig verheffen te midden eener

:) Beda Hist Eccl. L. III c. 25 zegt 40, en hiermede stemt Mabillon overeen. Doch Beda H. E, L. v. c. 19 zegt 30. liet eerste schijnt de voorkeur te verdienen.

2

-ocr page 22-

18

heerlijke natuur, i) Niet verre van Ripon, aan de westzijde, blauwen de rijzige kruinen van het Piekgebergte.

Hier trad de H. Wilfried in 661 op als abt, en werd hij eenigen tijd daarna door Agilbert, bisschop van Wessex, tot priester gewijd. Met behulp der rijke giften van de grooten des lands stichtte hij op de oevers der Ure een alleraanzienlijkst klooster. Later bouwde de heilige, die uitmuntte door eene groote gehechtheid aan den Stoel van Petrus, bij deze abdij eene schoone kerk ter eere van den prins der apostelen. In tegenwoordigheid der beide koningen Oswi en Egfried, die haar rijk begiftigd hadden, wijdde hij dit schoone gebouw met zeer veel plechtigheid in.

De kerk en het klooster door den H. Wilfried gesticht werden in 860 door de Denen vernield. Zij werden later hersteld. In 1181 werd in hunne plaats door den aartsbisschop Koger de trotsche kathedraal\') opgetrokken, die

\') Gent beschrijft deze bouwvallen in de volgende verzen ;

Low in a vale, with springs wel stored and wood And sovereign herbs, whence failing health\'s renewed, A neighbouring abbey next invites the eye;

Stupendous act of former piety!

From streams and springs, which nature here contrives, The name of Fountains this sweet place derives.

-) De Kathedraal van Ripon heeft een front, 103 voeten hoog, 43 voeten breed, geflankeerd door twee zware vierkante torens, die afgedeeld in drie verdiepingen en met puntbogige vensters voorzien iets boven het front uitsteken. De lengte der kerk bedraagt 270 voeten, waarvan 170 voeten tot het schip, 99 tot het koor behooren. De hoogte van het schip en het transept is 88 voeten; de hoogte van het koor is 79 voeten. De lengte van het transept bedraagt 132 en de breedte 36 voeten. De breedte van schip en zijgangen is 87 voeten.

Het westfront prijkt met drie doorgangen. Daarboven vertoonen zich twee rijen, elk van vijf puntbogige vensters. Aan het oosteinde bevindt zich een allerprachtigst raam met 7 lichtvakken, 51 voethoog en 35 breed.

-ocr page 23-

19

nog het sieraad van Eipon is, doch ten tijde der hervorming door de Anglikanen in bezit werd genomen.

In 664 beriepen de koningen Oswi en Alchfried te Straeneshalch, heden Whitby aan den oever der zee, in hunne tegenwoordigheid eene vergadering, om een einde te maken aan het geschil over het vieren van liet Paaschfeest. \') Er verschenen drie bisschoppen: Colman, bisschop van het eiland Lindisfarne, vergezeld van lersche priesters; Agilbert, bisschop van Wessex, vergezeld van den H. Wilfried en de priesters Agatho en Komanus, en eindelijk de bisschop Ceadda. Nadat van beide zijden lang en breed was gesproken, vroeg eindelijk koning Oswi aan beide partijen, of zij aan Petrus de sleutelmacht over het rijk der hemelen toekenden. Allen antwoordden hierop bevestigend. Welnu, hervatte de vorst, ik verklaar mij niet te willen verzetten tegen den sleuteldragor van het rijk der hemelen, maar ik wensch in alles en uit al mijne macht hem gehoorzaam te zijn. Allen berustten in dit besluit en op die wijze werd de viering van het Paaschfeest volgens Rome\'s gebruiken voor Northumberland verplichtend.

Korten tijd na deze bijeenkomst overleed Tuda, bisschop

Nog wordt eene krijpt onder den middel- of koepeltoren S. Wilfrids Needle genoemd. Van de oorspronkelijke kerk, door S. Wilfried gebouwd, is naar alle waarschijnlijkheid niets meer aanwezig, ofschoon men hoort beweren, dat het kapittelhuis ceu overblijfsel dier kerk zou zijn.

\') Dit geschil betrof de vraag, of men bij het vaststellen van het Paaschfeest op een bepaalden dag, den 1!) jarigen cyclus door Dionisius den kleine vastgesteld, zou volgen, of wel den ouderen 84 jarigen cyclus van Victorius met eene verbetering van Sulpitius fieverus. De eerste had de nog blijvende verschillen tusschen de Roomsche ea Alexandrijnsche kerk in het vieren van het Paaschfeest doen ophouden, en was daarom door de Roomsche kerk en elders aangenomen. De laatste bleef in Gallic en Brittanje een tijd lang bestaan.

-ocr page 24-

20

van York. Alchfrlecl verkoos nu den H. Wllfriecl tot diens opvolger en zond hem naar Parijs om zich daar tot bisschop te laten wijden. Agilbert, die vroeger bisschop was geweest van Wessex, en Engeland had verlaten omdat men zijn bisdom op onrechtmatige wijze had verdeeld, was thans bisschop dier stad. Hij ontving den H. Wilfried met vreugde. Bijgestaan door twaalf bisschoppen, die Wilfried op een gouden zetel in statigen optocht ronddroegen, voltrok hij de plechtige wijding in de kerk te Compiegne. Wilfried was alsdan ruim dertig jaren oud.

De H. Wilfried, na twee jaren in Frankrijk vertoefd te hebben, keerde in 666 naar Engeland terug. Hoe zeer vond hij den toestand der zaken in Northumberland veranderd! Oswi had in dien tusschentijd den H. Ceadda op den bisschoppelijken zetel van York geplaatst. De heilige evenwel, zonder over deze wederrechtelijke aanstelling te twisten, bewaarde den vrede en begaf zich nederig naar zijn geliefkoosd klooster te Ripon.

Hier voerde hij den regel in van den H. Benedictus, dien hij uit Frankrijk had medegebracht. Meermalen bezocht hij ook ten dien tijde het koningrijk der Merciërs, om er bisschoppelijke bedieningen waar te nemen. Hij ontving daar uitgestrekte gronden van den koning Wulpher, waarop hij verschillende Benedictijner-kloosters stichtte. Overal, waar hij vermogt, voerde hij den regel dier orde in. Ook het koninkrijk Kent bezocht hij om er wijdingen te verrichten.

Eindelijk in 669 herstelde de H. Theodorus, aartsbisschop van Canterburg, toen ■ hij als apostolisch legaat Northumberland bezoclit, het onrecht, dat den H. Wilfried was aangedaan. Hij gaf hem den bisschoppelijken zetel van York, waarvan hij was beroofd, en verplaatste den H. Ceadda van daar naar dien van Litchfield.

In 669 overleed koning Alchfricd en werd opgevolgd

-ocr page 25-

n-—— 1

21

door Egfried, tweeden zoon van Oswi, als koning der ens Berniciërs. In 670 stierf ook Oswi, zoodat toen )is- het gelieele koningrijk van Northumberland aan Egfried lop verviel.

lat Omtrent dezen tijd bewees de H. Wilfried aan Dagobert

ld, II, zoon van öigobert, koning van Austrasië, zeer ge-ied wichtige diensten, die later niet zonder invloed op de die prediking van het Christendom in ons vaderland gebleven id- zijn. Grimoald namelijk, hofmeijer van Austrasië, had te zijn eigen zoon op den troon geplaatst, en den jeugdigen id. Dao-obert in 656 onder sterk o-eleide naar Ierland vervoerd.

O ~

fd Opdat hij niet meer naar den troon zijns vaders zou , oe staan, had hij hem zelfs de kruin laten scheren. De id jonge prins leefde dus als balling eerst in Ierland en la later in Engeland. In 622 trad hij in den echt met )e Machtildis, een Angelsaksische prinses. Hij had het geluk i- tijdens zijne vreemdelingschap kennis te maken met den ;h H. Wilfried, die hem troostte en onderwees. Toen later Grimoald en zijn zoon Childebert waren omgekomen, i, en Clovis II, Chlotarius III, en Chilperik II mede aan n het leven waren ontrukt, spoorde hij den jeugdigen vorst , aan, om naar oostelijk Frankrijk terug te keeren en zich

ij in het bezit te stellen van zijns vaders kroon en troon.

y Door het toedoen van den H. Wilfried werd de prins s zelfs voorzien van paarden, wapenen, krijgsvolk, in \'t

1 kort van alle benoodigdheden. Dagobert II had het

i geluk, in 674 het rijk zijns vaders in bezit te nemen.

Hier vertoont zich schitterend Gods hoogere leiding in het bestuur der gebeurtenissen ten dienste zijner Kerk. ; Een jeugdig vorst uit Frankrijk ondervindt eerst in

Engeland de oprechte vriendschap en de gewichtige hulp van Wilfried; en die zelfde Wilfried en later Willebrord, door Wilfried gevormd, ontvangen uit Engeland getogen later van dienzelfden vorst en zyne dochter geen

.

i

-ocr page 26-

22

geringen bijstand bij de prediking van het Evangelie in ons vaderland.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Geboorte van den H. AVillebrord. Droomgezicht zijner moeder. Haar vroegtijdige dood. De H. Wilgisus en zijn kind in de abdij te Ripon. Verder leven van den H. Wilgisus. De H. Wilfried leermeester en voorbeeld van den II. Willebrord tijdens zijne jeugd. Zedelijke en wetenschappelijke opleiding van den H. Willebrord.

Zoodanig was de gesteldheid van Engeland, toen het geboortejaar van den H. Willebrordus aanbrak. Overal schier had het heidendom reeds plaats gemaakt voor het Christendom. Eene menigte priesters en bisschoppen, waaronder zeer vele heiligen, was ijverig werkzaam om door den invloed en de kracht van Jesus\' H. Kruis de ruwe zeden dier barbaarsche volken te beschaven. Vooral bloeide de orde van den H. Beuedictns, door den II. Gregorius den Groote en den H. Augustinus naar Engeland overgeplant, in verschillende kloosters, en ontwikkelde een buitengewone kracht. Op den pauselijken Stoel zetelde do H. Vitalianus. Oswi heerschte als koning over Northumberland, Ercombert over Kent.

Het was het jaar 657, een jaar, dat aan ieder Christelijk hart in Nederland ten hoogste dierbaar moet zijn. \') In Northumberland leefde een godvruchtig echtpaar. Het was Wilgisus, een heilig krijgsman uit eene aanzienlijke Angelsaksische familie gesproten. Hij was verwant aan Alcwijn ■),

\') Het was het 209^ jaar na den inval der Angelsaksen in Brit-tanje, het 628te na de aankomst van den H. Augustinus in Engeland; het 54stc na den dood van den H. Gregorius den Groote. In dit jaar werd ook de H. Hubertus geboren.

2) Aldus Philippus Becker, laatste archivaris der vroegere abdij te Echternach, in de excerpta uit het 3de boek van het archief, die ik in de bibliotheek te Trier zeer welwillend ter bezichtiging kreeg.

-ocr page 27-

23

den lateren leermeestei\' van Karei den Groote, en was volgens sommigen zelfs afkomstig uit het vorstelijk geslacht des lands. \') Zijne echtgenoote 2) was eveneens zeer aanzienlijk en muntte uit door eene groote deugd. Beiden waren algemeen hoog geacht. Zij waren tot dus verre kinderloos en hadden God lang en vurig gebeden, dat Hij hun een zoon zou schenken. Boven alle verwachting werd hunne smeeking door God verhoord. Eeeds vóór de geboorte van het hun zoo dierbaar kind werd volgens het verhaal van Aicwijn hun zijne aanstaande grootheid eenigerwijze te kennen gegeven. Gelijk de moeder van den H. Dominicus eens in een droom haar kind zou zien voorgesteld onder de gedaante van een hond, die een fakkel in den mond ronddroeg, zoo, maar onder een liefelijker beeld, had de moeder van den II. Willebrord een buitengewoon droomgezicht. Zij zag de maan aan den hemel verschijnen in den vorm, dien zij heeft, wanneer zij pas begint zichtbaar te worden. Vervolgens zag zij ze wassen, tusschen beide hoornen vol worden, onder de sterren uitschijnen en met haar helderen glans het geheele land verlichten. Eensklaps, terwijl zij dit schouwspel aandachtig gadesloeg, vloog haar de maan in den mond. Toen zij hierop ontwaakte, was zij ten hoogste verwonderd en dacht ernstig na over dit nachtelijk gezicht. Zij verhaalde het aan een priester, die aan haar droom de beteekenis hechtte, dat haar kind een uitmuntend leeraar en herder zou worden en een nieuw licht voor de volken, die nog in de duisternis des heidendoms

\') Terreni principatus spernens fastigium. heeft een manuscript, n. 1155 der bibliotheek te ïrier. Aicwijn zelf zingt: Hunc Wilgils genuit propria pater inchjtus ov.vo.

a) Me na wordt zij genoemd in het zoo even vermelde manuscript. Ook Dr. Julius Mullendorff in zijn leven van den H. Willebrord geeft haar dien naam. Bij Aicwijn en Bsda ontbreekt die naam geheel en al.

-ocr page 28-

24

gezeten waren. Door deze voorspelling werden de godvruchtige ouders met heilige vreugde vervuld, en zij dankten den God aller goedheid, Die hunne beden op zoo verrassende en onverdiende wijze had gezegend.

De toekomstige apostel der Nederlanden zag in Northumberland te York of\' niet verre van daar het daglicht. Bij het doopsel ontving hij den naam van Willebrord. \') Deze naam wordt door verschillenden verschillend verklaard. Sommigen verstaan er door dat hij den wil van velen zou buigen. Volgens Thiofried, 24sten abt van Echternach, beteekent Willebrord willig brood. De heilige zou eens deu\' volkeren ivillicj het brood des levens breken, of ook willig liet brood of de offergave des Heeren zijn.

Gods wij/.e Voorzienigheid schittert in deze geboorte op meer dan eene wijze. Zij schittert, wijl zij uit de Angelen, die ons vaderland verlieten en naar Brittanje waren overgestoken, een apostel wist te kiezen en voor te bereiden, die als een engel aau de achtergeblevene landgenooten, waarmede hij door afstamming en taal verwant was, het evangelie zou verkondigen. Zij schittert door aan den U. Willebrord zoo heilige ouders te schenken. Zij schittert eindelijk door bij deze geboorte een voorteeken te geven, dat gewis niet zonder invloed op de toekomstige bestemming des kinds gebleven is. Want al zou het ook waar zijn, dat het slechts de droom was van eene moeder, wier verbeelding was opgewekt; het is niet zonder beteekenis, dat deze droom zoo werd verklaard, en dat die verklaring later zoo luistervolle bevestiging ontving. Waren de droomen van Joseph tydens zijne jeugd niet het middel, waarvan Gods Voorzienigheid zich bediende, om zijne toekomstige grootheid te voorspellen?

\') ■ Beda schrijft Uübrord.

-ocr page 29-

Diezelfde Voorzienigheid waakte met bijzondere zorg over de opleiding en de vorming van dit kind. Willebrord was nog zeer jong, toen de Heer zijne moeder reeds tot zich riep. \') God zou dit droevige verlies voor den toekomstigen apostel van ons vaderland in een rijk gewin doen verkeeren. Die dood had ten gevolge, dat de H. Wilglsus vaarwel zegde aan de wereld en met zijn kind te Eipon in het Benedictijnerklooster trad. Dit geschiedde waarschijnlijk omstreeks het jaar 662. \')

Na hier eenigen tijd geleefd te hebben, liet Wilglsus zijn zoon over aan de zorg der Benedictijnen 3) en begaf zich uit zucht naar hoogere volmaaktheid naar Eno-eland\'s oostkust, niet verre van de plaats, waar de Hu nber zijne wateren in de Noordzee stort. Hier aan het woeste zeestrand, in de ongestoorde eenzaamheid, verre van het gewoel der menschen, met het grootsche gezicht van \'s Heeren prachtige werken , den hoogen hemel en de onmetelijke zee voor zich , bouwde hij zich eene kleine kloostercel, ter eere van den H. Andreas. Uitsluitend wijdde hij zich hier toe aan den dienst en de verheerlijking van God door gebed , beschouwing en boete. Zijne

\') ïe recht wordt dit opgemaakt door Dr. Julius Müllendorff uit twee omstandigheden: 1°. dat de H. Wilgisus zijn kind-reeds zoo vroeg, toen het pas volgens Eeda de.moederborst had verlaten, in het klooster te Ripon bracht; 2°. dat de H. Wilgisus zelf tegelijkertijd in dit klooster trad en vaarwel zeide aan de wereld.

2gt; In 661 was Kipon aan den H. Wilfried geschonken. Zie hiervoor bl. 18.

!) Eddi leert ons, dat de edelen der Angelsaksen, de Aldormen en de ïhanen, hunne kinderen toevertrouwden aan Wilfried, om in diens klooster te worden opgevoed. Cij het einde hunner opvoeding kozen zij tusschen den dienst van God en den dienst des Konings. Indien zij tot het laatste besloten, zond Wilfiiod ze geheel gewapend naar den Koning. Principes et seculares viri nobiles filios suos ad erudiondum sibi dederunt, ut aut Deo servirent, si cüyerent, aut adultos, si maluissent, regi armatos commendaret (Eddius c. 20).

-ocr page 30-

26

groote deugden bleven echter niet verborgen , en , gelijk Alcwijn ons meldt, God verheerlijkte zijnen dienaar door de gave der wonderen. Van lieverlede werd hij meer beroemd en sloten eenige kloosterlingen zich bij hem aan. De koning en de grooten des lands schonken hem eene plek gronds. De heilige dienaar des Heeren stichtte daar een klooster en bouwde eene kerk ter eere van de allerheiligste Maagd Maria. Hij stierf in den geur van heiligheid en werd in de kloosterkerk begraven. In Engeland en in de abdij van Echternach werd hij als heilige vereerd. Alcwijn, ofschoon hij zich als leermeester aan het hof van Karei den Groote bevond , stond later aan het hoofd van dit klooster , door den 11. Wilgisus gesticht, toen hij, op verzoek van Beornred, abt van Echternach, het leven van den H. Willebrord en den H. Wiljdsus in prosa en in dichtmaat beschreef. \')

\') Zie hier hoe Alcwijn den H. Wilgisus bezingt;

Mox, Pater egregius, linqueiiS mala gaudia mundi

Et servire Deo, mente, rcanu cupiens,

Coelestem rapiens tota dulcedine vitam

Et se coenobio tradidit ipse sacro.

Fratribus adjunctus vixit sine ciimine frater,

Jam patiens, humilis, promptus in omne bonum.

Post haec mente sacer famulus majora sccutus

Theoricam cupiens solus adire viam Incipit, undisoni inter promontoria ponti.

Qua loca comperiens congrua corde suo;

In quibus a\'therios posset decerpere flores

Et mundi curis liber abesse malis.

ïotius hie solus transegit tempora vita;

Nocte, die, magnis proficiens meritis.

Huic famulo Christi reges famulantur et illum

Per patriam populus totus amore colit. Vir fuit iste Dei patiens, modestus, honestus Moribus egregius, mitis et ore pius.

-ocr page 31-

27

T

Terwijl de H. Wilgisus zich in de afzondering bevond, groeide zijn zoon Willebrori van zijne vroegste jaren op in liet liefelijk gelegene klooster to Eipon, onder de wijze leiding van den H. Wilfried. Deze is de groote leermeester, die onzen toekomsligen Apostel list eerst heeft gevormd, een leermeester, bezield met waren Apostoli-schen geest. Want de H. bisschop van York onderscheidde zich door zijn ijver voor al wat den luister der godsdienst betrof, door zijne wetenschap, door zijnen kloosterlijken geest, en door ware bisschoppelijke deugd.

Wilfried gaf aan de kerkelijke architektuur in Engeland den eersten stoot tot die hooge vlucht, die zichtbaar is in de meesterstukken der middeleeuwen, welke men noo-

O

heden ten dage in vele steden van Engeland, te Canter-burg, te Glasgow, te Kirkwal, te Ripon en vooral te York kan bewonderen. Terwijl men vroeger in Engeland de kerken slechts optrok uit hout of ook uit ruwen steen, ontbood hij het eerst met den H. Benedictus Bishop bekwame bouwmeesters uit Frankrijk, die hem behulpzaam waren, eerst in den bouw der schoone kloosterkerk te Ripon en later in het vervormen der kathedraal te York \'), oorspronkelijk door den H. Paulinus gesticht.

Corpus in ecclesia curarunt condere fratres Quaj constructa maris stat prope litoribus Atque sacrata Dei Genitrix clarissima Christi,

Nomine fulgescit, Virgo Maria! tuo.

In quo te nostris bene credimus esse futuram

Auxilio precibus; semper honore potens Tu raundi vitam, totis tu gaudia seclis

Tu regem coeli, tu Dorainum atque Deum Ventris in hospitio genuisti; Virgo perennis,

Tu nobis precibus auxiliare tuis.

\') De kathedraal van York, door den H. Wilfried gebouwd, ondervond groote schade in 1068. Zij werd op breeder schaal herbouwd in 1080 door don aartsbisschop Thomas. In 1137 werd zij gedeeltelijk de

-ocr page 32-

Deze kerk was, nadat de blsschoppelijko zetel van den H. Paulinas uit York was overgebracht naar Lindisfarne, in zeer vervallen toestand geraakt. -Wilfried herstelde en pleisterde hare steenen muren, bedekte haar dak met lood, en voorzag ze met glazen vensters, iets hetgeen in Engeland nog niet gezien was. De kloosterkerk van Kipon begiftigde hij met een kostbaar kruis van metaal en met prachtige versierselen van purper \') en evenzoo

prooi der vlammen, en in 1171 andermaal hersteld. Ten dien tijde liet do aartsbisschop het koor op nieuw bouwen in Normanschen stij . De tegenwoordige kathedraal werd begonnen ia 1227 en voltooid m 1472 Dit schoone gebouw heeft de.i vorm van een Latijnsch kruis. Het is 524V, voeten lang en 250 breed. (De S. Pauluskerk te Londen is 500 voeten lang en 350 broed; de Westminster abdij is 37o voeten

lans; en 200 breed). .

Het front prijkt met twee massieve en desniettemin zeer sierlijke

torens. De koepeltoren midden op het kruis is 213 voeten hoog en 0.,

brGfid. •• .

Wanneer men langs do wijde westelijke deur de kathedraal binnen

treedt, heeft men het gezicht over de geheele lengte van het trotsehe

gebouw. Het rijzige gewelf, niet minder dan «0 voeten hoog,

zet zich voort tot aan het Oostervenster over eene lengte van oOO

^Hoogst prachtig is hot Wosterraam in het front tusschen de twee torens. Het is 54 voeten hoog en 30 breed. Het is in gekleurd glas en stolt verschillende aartsbisschoppen van York en vervolgens velschillende koningen en Heiligen voor. Het Ooster-raam is nog schooner en wordt door Drake om het kunstig metsel- en glaswerk een wonder der wereld genoemd. Het is 75 voeten hoog en 33 breed en afgedeeld ia ongeveer 200 afdeelingen van een el in \'t vierkant, met figuren van ongeveer twee voeten hoogte. In het zuidelijk transept ziet men in een der ramen den H. Wilfried in kleuren afgebeeld.

Deze kathedraal kan wedijveren met de schoonste kerkgebouwen van Engeland en is een prachtig gedenkteeken van hetgeen de Katholieke offervaardigheid en kunst in de middeleeuwen vermogten. Zij is ons hoogst dierbaar om de herinneringen aan den H. Wilfried, die er aan

zijn verbonden.

i) Zie zijn grafschrift bi] Beda. Hist. Eccl. v. 21.

-ocr page 33-

29

zal hij aan zijne kathedraal geen sieraden en kostbaarheden hebben laten ontbreken.

Maar vooml prachtig was zijne stichting te Hexam in het midden van Bernicië, niet verre van de plaats, waar de H. koning Oswald het eerst het kruis had geplant. Daar een weinig beneden het vereenigingspunt van de beide takken der Tijne, in eene vlakte, die rondom door golvende heuvelen was omgeven, bouwde hij eene abdij, die eens zijne laatste schuilplaats zou zijn. De kerk, die hij er stichtte, met hare portalen en kolommen, hare talrijke nissen, hare onderaardsche gewelven, hare spiraalvormige trappen en hare hooge torens, was twee eeuwen lang de schoonste aan deze zijde der Alpen.

De H. Wilfried ijverde niet minder voor de orde, de schoonheid en het indrukwekkende van de eeredienst. Hij bracht uit Frankrijk twee uitmuntende zanders Eddi en Eona met zich, die eerst eenigen tijd te Canterburg werkzaam waren. Later ontbood hij Eddi Stephani naar Northumberland. Deze zanger bleef den H. Wilfried van nu af altijd bij, en heeft ons ook zijn leven beschreven. \') Met Eddis hulp voerde hij den Gregoriaanschen zang in by al de kerken van noordelijk Engeland. s)

\') Men vindt dit leven bij Mabillon. Beda heeft ons mede groo-tendeels het leven van den H. Wilfried medegedeeld; Nog bestaat een ander leven van den H. Wilfiied door Eadmer. Men vindt het bij de Bollandisten.

2) Op verschillende plaatsen bij Beda ziet men, hoe in de Engelsche kerk destijds de kerkzang werd ter harte genomen. Paulinus, de eerste bisschop van York had tot zanger den diaken Jacobus uit Kent (H. E. II. 20). Be Kerk van Kent verspreidde den kerkzang over geheel Engeland (!1. E. IV. \'1). Be H. Wilfried ontbood uit Frankrijk de zangers Eddi en Eona. De H. Benedictus Bishop verwierf van Paus Agatho tot zanger Joannes, abt van het klooster van den H. Martinus (II. E. IV: 18). Be H. Acca ontbood den zanger Maban uit Kent (H. E. V. 20). Hieruit kunnen wij alleiden, wat de H. Willebrord ook in ons vaderland zal hebben ingevoerd.

-ocr page 34-

30

Hij wist, dat deze zang om zijn eenvoud, zijne uitdrukking, zijne waardigheid het meeste geschikt was, om den godsdienstzin bij de kerkelijke plechtigheden te verhoogen.

De H. Wilfried was buitendien een groot voorstander der kerkelijke wetenschap. Dit blijkt ons reeds uit zijn vroeger bezoek te Canterburg, te Lyon, te Rome. Hij bevorderde het afschrijven van boeken in zijne kloosters en hij gaf ons een blijk van zijn eerbied en zijne liefde voor het H. Evangelie, door de vier Evangeliën met gouden letter op gepurperd perkament geschreven en in een kastjen van zuiver goud gesloten, aan de abdijkerk te Sipon ten geschenke te geven. Hij was te \\ ork de grondlegger der kloosterschool, die onder zijn opvolger, den H. aartsbisschop Egbert, zoo beroemd is geworden, en waar Alcwijn leeraar werd.

De H. Wilfried was ook van zijne jeugd reeds doortrokken van den echt kloosterlijken geest. Aan hem had de orde van den H. Benedictus haren bloei in Northumberland te danken, en meer dan een klooster werd door hem gesticht. Door den H. abt Egbertus plantte hij, naar het schijnt, dien orde-regel ook over in de kloosters van Ierland. Doch vooral de abdij van Eipon lag hem na aan het hart, en muntte onder zijne uitstekende leiding uit door kloostertucht, godsvrucht, deugd en werkzaamheid.

De H. Wilfried was eindelijk een voortreffelijk voorbeeld van ware bisschoppelijke deugd. Hij vlamde van ijver voor de eer van God en de steeds verdere uitbreiding van het Christendom. Hij was innig gehecht aan den Stoel van Petrus en aan Home\'s gebruiken, en hij had het volle besef, dat de eenheid, vastheid en kracht

der Katholieke Kerk wortelt in dezen grondslag, door Christus gelegd. Zijne vriendelijke ootmoedigheid, zijne edele zachtmoedigheid bij de vele krenkingen, die hij

-ocr page 35-

31

ondervond, zijn kalm zelfbedwang, zijne geestkracht in liet doorzetten zijner plannen, omgaven zijne verschijning met een schitterenden lichtkrans van heiligheid en deucrd.

~ O

Zoodanig was de eerste leermeester, die door zijne uitmuntende leiding, zijn krachtigen invloed, zijne schoone voorbeelden, het jeugdige gemoed vormde van Nederlands toekomstigen apostel. Wanneer wij het latere leven van Willebrord met dat van Wilfried zorgvuldig vergelijken, zullen wij in den eerstgenoemde als kloosterling, abt, bisschop en geloofsverkondiger niet weinige trekken van overeenkomst met zijn heiligen en grooten leermeester bespeuren. Zichtbaar zijn ook hier weder de alwijze beschikkingen van Gods aanbiddelijk bestuur, dat zulk een leerling en leermeester vereenigde tot het toekomstig heil van het nog heidensche Nederland.

Onder zulk een heilig abt, in de omgeving van uitmuntende broeders, tusschen de stille muren van Eipons klooster-abdij, groeide Willebrord op, zegt Alcwijn,

als een tweede Samuel in warme godsvrucht en edele ►

deugd. Hier zag hij niets dan hetgeen heilig, hoorde hij niets dan hetgeen wslvoegelijk was, en bleef hij verre verwijderd van hetgeen de onschuld zijner reine ziel maar eenigzins kon kwetsen. Klein en zwak naar het lichaam, toonde hij zich groot door het verstand. Niemand was opgeruimder, niemand dienstvaardiger en gehoorzamer, niemand vlijtiger in het leeren dan hij, en op het pad der deugd ging hij met zulke reuzenschreden vooruit, dat hij door zijn edel gedrag en door zijnen ernst de teedere jaren der kindsheid verre voorbij streefde.

Wij kunnen ons den H. Willebrord voorstellen, nadat hij de jongelingsjaren was ingetreden, in het lange, ruime, zwarte gewaad der Benediktijnen, met een gordel om de lendenen gebonden en van eene kap als hoofd-

-ocr page 36-

deksel voorzien. Want gelijk Alcwijn verhaalt, ontving hij in het klooster te Eipon de tonsuur, en legde hij er zijne gelofte af als kloosterling. Als zoodanig\'zien wij hem met zijne medebroeders in de stille kloosterkerk verschijnen, om er de kanonieke bedestonden of getijden te houden en zevenmaal daags met innige godsvrucht Gods lof te verkondigen. (Ps. 119. v. 164). TV ij vinden hem ook onledig met nuttigen handen-arbeid, met gezette studie, met het afschrijven van boeken, met heilige overweging en gebed. Met de overigen spijzigde hij stilzwijgend in eene gemeenschappelijke eetzaal; met hen ontspande hij zich dcor stichtende en liefdevolle gesprekken; met hen begaf hij zich ter ruste op\' een vastgesteld uur. En willen wij de deugden nog meer in \'t bijzonder kennen, die hij leerde beoefenen, en den geest, die hem steeds meer en meer in t bijzonder bèzielde, dan moeten wij acht geven op zijnen geestelijken Vader in Christus, den H. Benedictus, en diens kloosterregel, die hem tot voorschrift heeft gediend. %

Op de grenzen van Samnium en Campanië, in het midden eer er ruime vallei, die ten halve omgeven is door steile en schilderachtige heuvelen, verheft zich een eenzame en indrukwekkende berg, wiens hooge en afgeronde top den stroom beheerscht van de Liris, die niet verre van hier ontspringt. Van dien bergtop ziet men neder-op de golvende vlakte, die ten zuiden zich uitstrekt naar de zijde der Middellandsche zee, en op de enge valleijen, die ten noorden, ten oosten en ten westen zich verliezen tusschen de bergachtige hoogten. Het is Monte Cassino. Hier sleet de H. Benedictus de 14 laatste jaren zijns levens; hier stichtte hij behalve twee kapellen van den H. Joannes den Dooper en den H. Martinus het wijd beroemde klooster, dat het machtige middelpunt zon worden zijner orde. Hier schreef hij

-ocr page 37-

33

dien uitmuntenden ordesregel, die eene zoo lange reeks van heiligen zou vormen.

Deze regel, zegt Bossuet met meesterlijke welsprekendheid, is eene korte zameuvatting van het Christendom, een geleerd en geheimzinnig begrip der geheele leer van het evangelie, van al de instellingen der heilige vaders, en van al de raadgevingen der volmaaktheid. Daar zijn op uitstekende wijze vereenigd de voorzichtigheid en de eenvoud, de nederigheid en de moed, de gestrengheid en de zachtzinnigheid, de vrijheid en de afhankelijkheid. Daar heeft de beiispingal hare kracht en de toegevendheid al hare beminnelijkheid, het bevel al zijne onwrikbaarheid, en de onderwerping al hare kalmte, het stilzwijgen zijnen ernst en het woord zijne bevalligheid, de sterkte hare oefenirg en de zwakheid haren steun. En toch noemt Benedictus dien regel slechts een begin, om zoo altijd ijver en zorg bij zijne volgelingen levendig te houden.

De orde van den II. Benedictus werd van lieverlede ■ eene leerschool van godsdienst, deugd en wetenschap voor de zonen der edelste geslachten van Italië en voor de keur der bekeerde barbai\'en. Zij werden door haar uitgezonden over het geheele Westen. Het waren zendelingen en arbeiders, die weldra de leeraars en bisschoppen, de kunstenaars en onderrichters, de geschiedschrijvers en dichters van de nieuwe maatschappij zouden worden. Zij verbreidden de vrede en het geloof, het licht en het leven, de vrijheid en de liefde, de wetenschap en de kunst, het woord Gods en de verdienstelijke opvattingen des menschen, de H. Schrift en de klassieke meesterstukken, in de verschillende provinciën van het vernietigde keizerrijk en tot in het midden der woeste streken, van waar de vernieling was uitgegaan. Zij werden de redders van het westen, de dragers van godsdienst en beschaving.

3

-ocr page 38-

M

Na Italië, Gallië en Spanje veroveren zij Engeland voor de kerk van Christus. En de veelbelovende Wille-brord, die thans zich bezielde met den geest van den H. Benedictus of liever met den geest van het Evangelie, hij zou de moedige apostel worden, die het Christendom zou invoeren in Nederland, en de baan zou breken voor de geloofsverkondigers, die eens Germanië en Scandinavië zouden veroveren.

Met zulke regels en met dusdanige opleiding was voor den H. Willebrord in het klooster te Ripon het woord waar, hetgeen de H. Bernardns later sprak van zijne kloosters:

\'t Is goed, hier te zijn.

Want de mensch leeft hier reiner.

Kust ongestoorder,

Valt zeldzamer.

Staat gemakkelijker op.

Wandelt omzichtiger,

Sterft met grooter vertrouwen ,

Wordt spoediger gezuiverd.

Verwerft overvloediger loon. \') Was Willebrords opleiding tot godsdienst en deugd zoo voortreffelijk, niet minder voortreffelijk was voor die dagen zijne wetenschappelijke bekwaming. Over t algemeen was men destijds in Engeland zeer bezorgd, om kundige geestelijken te vormen. Gelijk wij uit Alcwijn

i) Bonum est hie esse,

Nam homo vivit hic purius,

Quiescit securius,

Cadit rarius,

Resurgit facilius,

Incedit cautius,

Moritur fidentius,

Purgatur citius,

Pramiatm\' copiosius.

-ocr page 39-

35

en Beda zien, omvatte het voorbereidend wetenscliappelijk onderricht voor de aanstaande geestelijken in Engeland het zoogenaamde trivium en quadrivium. Het trivium strekte zich uit tot de grammatica, rhetorica en dialectica; \') het quadrivium tot de musica, arithmetica, geometria en astronomia. De opleiding der klerken door priesters, zegt Thomassinus, tot het trivium en quadrivium was in het westen reeds sedert de zesde eeuw door Conciliebesluiten voorgeschreven. Deze opleiding zal dus den jongen klerken in het Benedictijner-klooster te Kip on mede niet ontbroken hebben, te meer daar deze kloosterschool onder het toezicht van den H. Wilfried gewis gelijken tred heeft gehouden met de bisschoppelijke kloosterschool te York, die later zoo beroemd werd. In deze laatste was gedurende eenige jaren Alcwijn leeraar, die ons in zyne nagelaten werken over deze vakken genoegzaam toont, hoe belezen men destijds reeds was in de Latijnsche prozaschrijvers en dichters. De boekenlijst der bibliotheek van York, waarin hij Plinius, Cicero, Virgilius, Aris-toteles en anderen opnoemt, \') zegt ons duidelijk, hoeveel toen reeds werd gedaan om den jeugdigen geestelijke te bekwamen. Ook getuigt ons de eerbiedwaardige Beda, die omtrent dezen tijd in de abdij te Wearmouth in Northumberland leefde, dat vele geestelijken dier dagen

Zoo wordt in het algemeen opgegeven. Zie Martianus Capelia de nupt\'is Philologiae et Mercurii. Zie Kirchenlexicon iii het artikel quadrivium en de Katholiek allev. Mei 1876, bl. 282. ïen onrechte brengt Augustin Husing in zijn leven van den II. Ludger Grammatica, Musica en Arithmetica tot het trivium, en de overige vier tot het quadrivium. Zie pag. 38. Wie hieromtrent meer verlangt te weten, leze ds aangewezen artikelen van het Kirchenlexicon en de Katholiek en raadplege vooral de werken van Beda, van Alcwijn en van diens leerling Rhabanus Maurus, welke optrad als leeraar te Fulda, en het boek schreef dc iustitutione clericorum.

!) Alcwin de Pont. Ebor. v. 1540—1588.

-ocr page 40-

36

liet Latijn en zelfs het Grieksch spraken als hunne moedertaal. \') De kennis van Grieksch en Latijn en van de Grammatica moest den jongen klerk het middel verschaffen om de H. Schrift en de Kerkvaders te verstaan. 3) De rhetorica kwam den toekomstigen leeraar en prediker uitmuntend te stade om zijne gedachten vaardig en passend aan anderen mede te deelen. Door de dialektiek en logica werd de jonge klerk vooral bekwaamd voor de beschouwingen van wijsbegeerte en godgeleerdheid. De ariihmetica, behalve dat zij hulpwetenschap was voor musica, geornetria en astranomia, werd vooral benuttigd om den kerkelijken kalender te leeren berekenen. De musica werd aan den jongen klerk geleerd door den cantor, die gesteld was om door zijne school den kerkelijken eeredienst op te luisteren, en vooral betrof dit onderwijs den Gregori-aanscben zang. De geometrie en astroromie werden over het algemeen zeer elementair geleerd. De eerste was vooral dienstig om zich duidelijke en juiste voorstellingen aangaande sommige beschrijvingen der H. Schrift te maken en vond eene zeer nuttige toepnssing bij de kerkelijke bouwkunst. De laatste werd vooral aangewend ten dienste der chronologie en om het Paaschfeest te berekenen.

Uit dit een en ander mogen wij veilig opmaken, dat de wetenschappelijke opleiding der klerken in het klooster te Ripon reeds eene aanzienlijke hoogte had bereikt. Wij kunnen er uit afleiden, hoe terwijl het hart van ^ ille-brord voortreffelijk gevormd werd door de wijze leiding en de schoone voorbeelden van den H. Wilfried, door den dagelijkschen omgang met de klooster-broeders, door

\') Beda hist. libr. IV. C. 2.

^ De Grammatica had tot onderafdeelingon etimologie, orthographie en metrica. Te gelijk leerde de knaap de psalmen en hymnen der kerkelijke liturgie kennen. Ook gaf men bij die gelegenheid eene korte woordelijke verklaring van Hebreeuweche namen.

-ocr page 41-

■67

\\

zachte tucht en gestadige beoefening der deugd, ook zijn verstand voordeelig werd ontwikkeld en met een schat van nuttige en practische kennissen werd verrijkt. Zoo werd het stille en verborgene kloosterleven van Wille-brord tot aan zijn twintigste jaar in de abdij van Kipon onder den krachtigen invloed van Gods genade de grondslag van zijne latere heilige en heilzame werkzaamheid ten dienste der kerk op den bodem van ons vaderland.

DERDE HOOFDSTUK.

Egfried, koning van Northuraberlanci. Zijne echtgenoote, de II. Edelthridis, neemt den sluijer aan. Egfried treedt in den echt met Ermenburga, die den H. Wilfried vijandig is. De II. bisschop wordt wederrechtelijk van zijn zetel beroofd. Hij beroept zich op den Paus. Wilfrieds reis naar Friesland en prediking aldaar. Aanslag van Eberwijn tegen den H. Bisschop en diens bezoek bij Dagobert 11. Wilfrieds aankomst en vrijspraak te Rome. Hij keert uaar zijn vaderland terug. Hij wordt in den kerker geworpen, doch weder in vrijheid gesteld. Zijne prediking in Sussex en Wessex. Hij wordt na Egfrieds dood door den II. Theodorus en koning Aldfried op zijn bisschop-pclijken zetel te York hersteld.

Oswi, koning van Northumberland, overleed den 15den February G70, en werd opgevolgd door Egfried, zijn .zoon. Deze was gehuwd inet de II. Edelthridis of\' Audri, die immer, ook in het huwelijk, hare maagdelijklieid had bewaard. Die koningin hield niet op haren gemaal te verzoeken om het kloosterleven te mogen omhelzen, ten einde zich uitsluitend aan den dienst van God toe te wijden. Langen tijd doch vruchteloos verzette Egfried zich tegen dit plan, en ontraadde het haar de II. Wilfried. Eindelijk schonk de koning h::ar de gevraagde vergunning, en nu ontving Edelthridis- den sluijer uit de hand van den H. bisschop van York.

-ocr page 42-

38

Nadat dit huwelijk ontbonden was, trad koning Egfried in \'t jaar 678 op nieuw met zekere Ermenburga in den echt. Deze princes was geheel en al ingenomen tegen den H. Wilfried \') en ook koning Egfried, om hetgeen met zijne eerste gemalin had plaats gegrepen, was minder gunstig jegens hem gestemd. Dit had ten gevolge, dat Wilfried weldra wederrechtelijk van zijn bisdom werd beroofd.

De aanleiding was de volgende. De H. Theodorus, aartsbisschop van Canterburg, was door den heiligen Stoel gelast, om het getal der bisdommen in Engeland naar evenredigheid van het getal der geloovigen te vermenigvuldigen. Hiervan maakte Egfried quot;) gebruik, om aan Theodorus de verdeeling van het bisdom York te verzoeken. Volgaarne bewilligde de apostolische legaat in dat verzoek. Op voorstel des konings verdeelde hij het bisdom in dat van York met Bosa aan het hoofd voor hot land van Deira; in dat van Lindsey onder het bestuur van Eadhed, en in dat van Ha gul stad met Eata tot bisschop voor de Berniciërs. 3) Zoo zag zich de H. Wilfried zonder eenige kanonieke reden in eens van geheel zijn bisdom beroofd. Te vergeefs wendde hij zich beurtelings tot den koning, beurtelings tot Theodorus. Het baatte hem niets. Hij besloot hierop zijn goed recht te onderwerpen aan het oordeel van den apostolischen stoel en begaf zich daarom op reis naar Home in \'t jaar (gt;78. 4)

gt;) Zie hetgeen Eddi in het leven van den H. Wilfried verhaalt, en ook het leven der II. Edelthridis bij Mabillon sec. 7.

quot;) Alberding Thyra en Nuyens noemen hier koning Alfred. Alban Batler, lïohrbacher, en de Bollandisten spreken hier niet van Alfred, die eerst later heersohte, maar van Egfried.

\') Beda II. E. IV : 12; III : 2C; IV : 27. Tres episcopos aliunde inventos et non de subjectis illius parochiaj .... inordinate solus ordinavit. (Theodorus) Eddius c. 23

4) J. P, Arend. Algemeene geschied, des Vaderl. bl, 307 schrijft:

-ocr page 43-

3;»

*

De H. Wilfried ging scheep en benuttigde een zuidwesten wind, om naar Friesland te stevenen. Hij vermeed opzettelijk \') de reis over Neustriö, het westelijk deel van het rijk der Franken, dat een aanvang nam bij de Schelde. Ebroin, die Wilfried zeer vijandig was, had hier als hofmeyer het werkelijke gezag in handen, en de heilige had te vreezen, dat deze machthebber, door zijne vervolgers van zijne komst ingelicht, hem op allerlei wijze in den weg zou staan. Hoe juist hij had

Wilfried, uit hoofde zijner trotschheid en heerschzucht afcjszel, was op zijne reis naar Rome, om zich deswege bij don Paus te beklagen.quot; Ziedaar een geheel verkeerde voorstelling van Wilfricds karakter. De nederigheid van den II. Wilfried bleek ons reeds daaruit, dat, toen koning Oswi vroeger zijn zetel tijdens zijne afwezigheid aan den H. Ceadda had weggeschonken, hij zweeg en rustig zich naar zijne abdij te Ripon begaf. Ook thans was hem niets ten laste te leggen, en de geheele zaak vloeide grootendeels voort uit het drijven van Ermenburga. De H. Wilfried verzette zich niet tegen dc verdeeling van zijn bisdom maar tegen zijne onrechtmatige uitsluiting bij die verdeeling. Hij werd later door den Paus en door den li. ïheodorus zelf in zijn recht erkend en hersteld.

\') Aldus stelt het Mabillon voor op gezag van Eddi; at Wilfridus, quem inimicorum suorum concilia et insidiae non latebant, secundo vento provectus in altum, proris in euruni ob ver sis, in Frisiam prospere cum suis omnibus appulit. Beda. H. E. v. 19 stemt hiermede overeen: qui deinde regnante Egfrido pulsus est episcopatu (678) .... Romamque iturus, et coram apostolico papa causam dicturus, ubi navem conscendit, flante Favonio pulsus est Fresiam.

Bollandus stelt het zoo voor, dat de H. Wilfried over Neustriö naar Rome wilde gaan , maar dat de wind toevallig omsloeg en hem op de kust van Frieslad dreef. Hij beroept zich op Eadmer, die schrijft: prospero cursu ventis velalpanduntur; at ubi paululum navis processit, mutato vento, pulsus est Fresiam. Verder citcert hij het getuigenis van William Malmesbury.

Doch W. Malmesbury haalt, gelijk; wij gezien hebben, Eddi en Beda verkeerdelijk voor dit gevoelen aan. Het gezag van Eadmer, een schrijver uit de ICWc eeuw kan hier niet tegen opwegen , zoodat d q voorstelling van Mabillon de rechte is.

-ocr page 44-

40

gezien, bleek daardoor, dat toen toevallig Winfried, bisschop van Litchfield door Ethelred, koning der Merciërs, tegelijkertijd van zijn bisscho ipelijden zetel was ontzet, en zich naar Frankrijk begaf, hij gevangen werd genomen door de handlangers van Ebroin. Zij waren door de overeenstemming der namen misleid en zagen eerst van verdere vervolging af, toen zij hunne misvatting ontdekten.

Het plan van don 11. Wilfried was dus, zijn weg over Austrasië te nemen, en waarschijnlijk ook, bij die gelegenheid aan koning Dagobert II een bezoek te brengen. Moeijelijk is het uit te maken, of hij reeds bij den aanvang zijner reis het voornemen had, om in Friesland te prediken. Stellige berichten daaromtrent vinden wij bij Eddi en Beda niet, en Eadmer deelt ons veeleer het tegenovergestelde mede. \') Doch, hetzij hij met vooraf beraamd opzet of bij toeval ondernam, om Christus aan de Friesen te verkondigen, zeker was het zijn vlammende ijver voor de eer van God, voor den bloei der kerk, voor de uitroeijing van de afgoderij, die den H. Wilfried hiertoe aandreef.

Welwillend werd de h. bisschop door den koning der Friesen, Aldgild, te Wiltaburg of Utrecht ontvangen, en de vorst schonk hem de vergunning, om, terwijl hij gedurende den winter daar verbleef, het h. evangelie aan zijn volk te verkondigen. Vol ijver zette de heilige zich aan het werk. Doch het duurde niet lang, of zijn verblijf bij Aldgild kwam ter ooien van den hofmeyer Ebroin of Eberwijn, die, gelijk wij zagen, den heilige naar het leven stond. Zoodra hij Wilfrieds verblijf hier te lande vernam, liet hij bij geschrifte en door gezanten

•) Wel zegt Eddi, dat Wilfried volgons zijn wensch met een matigen westewind, die de schepen oostwaarts dreef, bij het volk der Frei aanlandde. Maar dit kon zeer goed geschieden, zonder dat hij juist het plan had daar te toeven en te prediken.

-ocr page 45-

41

koning Aldgild verzoeken om den geliaten bisschop van kant te maken of gevangen te zetten. Aldgild was ten zeerste verontwaardigd over dit schandelijke voorstel en achtte zich grootelijks beleedigd, wijl men hem in staat achtte, zoo verraderlijk de verleende gastvrijheid te schenden. Hij ontbood daarom geheel zijn hof, den h. bis schop van York en Ebroins gezanten in zijne koninklijke tegenwoordigheid. Allen verschenen in gespannen var-wachting. Nu las de vorst met de diepste verachting dan laaghartigen brief ten aanhoorc van ajlen voor, en wierp dien daarna tot eenig antwoord en tot beschaming vm .Ebroins gezanten voor aller oog in het vuur.

Wilfrieds prediking onder de Friesen werd rijk gezegend. Een groote menigte volks, zeer vele edelen en misschien zelfs de koning zegden vaarwel aan de afgo-derij, omhelsden het Christendom en werden gedoopt. Dit was het blijde voorteeken, dat de stond der genade weldra voor goed voor dit heidensclie volk zou aanbreken.

Die uitkomst was verrassend. Echter bestond er eene natuurlijke oorzaak, die onder Gods toedoen krachtig daartoe medewerkte. De Friesen waren zeer naijverig op hunne vrijheid en ten zeerste gekant tegen al wat den invloed der Franken, die hen gedurig zochten te over-heerschen , eenigzins kon vermeerderen. Daarom waren de Frankische geloofsverkondigers hun niet welkom en wilden zij van dezer prediking niet hooren. Maar hier was niet zonder Goddelijke tusschenkomst tot hen een Angelsakser gekomen uit een stam, die aan hun volk verwant en met hen bevriend was. Hij sprak met hen eéne taal en werd door de Franken op vijandige wijze ten dood gezocht. Voor hem hadden zij open ooren en Wilfrieds prediking onder medewerking der Goddelijke genade droeg de schoonste vruchten.

Toen echter de lente aanbrak, zag de heilige zich

-ocr page 46-

42

verplicht, zijne reis naar Rome voort te zetten. Na zooveel mogelijk voor liet toekomstig heil der nieuw bekeerden te hebben zorg gedragen, nam hij met innige ontroering van hen afscheid en begaf hij zich langs den Rh ij ii naar Austrasië. Hier heerschte zijn vroegere beschermeling en vriend, Dagobert II. De koning, vol erkentelijkheid voor de vroegere gewichtige diensten des heiligen, ontving hem met vreugde en met opene armen. Hij wilde Wilfried, die hem een zoo ware en trouwe vriend was geweest in zijn tegenspoed, bij zich behouden in zijn voorspoed, en bood hem tot vergoeding van het verlorene het openstaande bisdom van Straatsburg aan. i) Dcch de heilige meende hierin niet te mogen bewilligen. Hij vergenoegde zich met den koning zijne nieuwe bekeerlingen van Friesland allerdringendst aan te bevelen en te verzoeken, hen niet zonder geestelijke hulp te laten.

Rijk begiftigd nam hij afscheid van den koning en zette vergezeld van Adeodatus, bisschop van Toul, zijne reis naar Rome voort. In Italië ontving hen Bertharides. koning dor Longobarden, met veel voorkomendheid, niettegenstaande ook hij uit Engeland aangekocht was om Wilfrieds reis te verhinderen. Eindelijk kwamen zij in 679 voorspoedig te Rome aan.

Duor paus Agatho werd nu eene kerkvergadering van

t) Alberdingk Thijm gist, (want het is niets meer dan gissing) dat door de benoeming van Wilfried tot bisschop van Straatsburg /,dc koning zich, naar hij dacht, van Wilfrieds medewerking had verze-z/kerd, indien hij eens zelf de kans gunstig mogt rekenen, de Friesen z/aan zijne heerschappij te onderwerpen. Gesteund door Wilfried, zou jthij minder de politische plannen des pausen te duchten hebben.quot; Sedert wanneer is men gerechtigd iemand zulke bedoelingen toe te schrijven, zonder dat hij er recht toe geeft door zijne daden. Waar toonde Dagobert II, dat hij de politische plannen des pausen duchtte? Moest hij niet weten, dat Wilfried de man niet was, om zich als werktuig tegen den paus te laten gebruiken\'-\'

-ocr page 47-

43

meer dan 50 bisschoppen en priesters bijeengeroepou. Hier werd eerst de toestand der kerk in Engeland en vervolgens de zaak van den H. Wüfried behandeld. Door allen werd zijne onschuld erkend en door den paus werd zijne nederigheid, gematigdheid en onderwerping aan den H. Stoel in \'t bijzonder geprezen. Hij werd geliandbaafd als b!sscliop van dat gedeelte, hetgeen na de splitsing van zijn bisdom aan den bisschoppelijken zetel van York was toegewezen, i)

Na vervolgens een tweede kerkvergadering van 125 bisschoppen tegen de Monothelieten te hebben bijgewoond, en vier maanden te Rome te zijn gebleven, keerde de H. Wilfried nog in 679 naar Engeland terug. Bij zijne aankomst overhandigde hij nederig aan den koning het besluit van den heiligen Stoel, onderteekend dooide geheele kerkvergadering en van de behoorlijke zegels voorzien. De vorst riep hierop eene kerkvergadering bijeen, die halstarrig genoeg was, om zich tegen de bevelen des pausen te verzetten en Wilfried in den kerker te werpen. Docli de Heer verheerlijkte zijnen dienaar op wonderdadige wijze, en de koning zag zich genoodzaakt door de zichtbare tusschenkomst des hemels en de ziekte zijner echtgenoote Ermenburga, den heilige zijne vrijheid, zijne relieken, en zijne omgeving terug-te schenken. Van zijn bisschoppelijken zetel echter bleef Wilfried beroofd.

Hij begaf zich derhalve naar Sussex en Wessex om er het Christelijk geloof te prediken. Zijn arbeid werd overvloedig gezegend. Hij gewon het geheele koningrijk Sussex voor Christus, en koning Ethelwald gaf hem het schiereiland Selsej, waar hij een klooster stichtte.

In 685 verloor Egfried, koning van Northumberland,

■) Eddi, vita S. Wilfrid, en Labbé 0.

-ocr page 48-

44

het leven, en werd opgevolgd clool• Aldfried. \') Op voorspraak van den H. Theodorus, aartsbisschop van Canter-burg, die vóór zijn dood het vroeger gepleegde onrecht jegens Wilfried wilde herstellen en liem zelfs daartoe zijn aartsbisschoppelijken zetel te Canteiburg had aangeboden, riep de koning nu den II. Wilfried terug, en schonk hem op het einde van 686 het klooster Hagulstad, vervolgens dat van Kipon, en eindelijk den bisschoppelijke!! stoel van York terug.

VIERDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord begeeft zich na het vertrek van den H. Wilfried naar Ierland onder de leiding van den H. Egbert. Deugd van den H. Egbert. De H. Willebrord te Rathmelgisi. Toestand der theologie destijds. Opleiding van den H. Willebrord in die wetenschap. De If. Egbert wil den Friesen het Evangelie gaan verkondigen, doch God zendt hem naar de kloosters van den H. Columban. De H. Wigbert.

Met groote droefheid had de H. Willebrord in 678 zijn dierbaren aht en vader, den H. Wilfried, door de onrechtvaardige beschikkingen van koning Egfried zien henen gaan. Gewis behoorde hij tot de getrouwe kloosterlingen, die \') hun geliefden leermeester bij zijne reis naar Home uitgeleide deden tot aan de zee en hem met de innigste ontroering en vele tranen scheep zagen gaan naar den vreemde. Met vergunning of misschien op aanraden van den li. Wilfried verliet nu de H. Willebrord met anderen het klooster te Ripon en begaf zich naar Ierland om daar zich te stellen onder de leiding van den H. abt Egbertus.

\') Beda H. E. v. 19. Men moet EgfiieJs opvolger, Aldfried, onder scheiden van Egfrieds voorganger en broeder, Alchfried.

-) xVd mare venerabili monachorum collegio dextra laevaque stipatns perducitur. Eadmer, vita S. Wilfrid C. 4. apud Bolland, 24 April.

-ocr page 49-

Egbert had reeds in zijne jonge jaren met eenige Angelsaksen, onder anderen met zekeren Edelhun Engeland , zijn vaderland, verlaten en zich ten tijde der bisschoppen Finan en Colman \') naar Ierland begeven, om daar in de kloosters zich aan de beoefening van deugd en wetenschap toe te wijden. Hier werden Egbert en Edelhun beiden aangetast door de pest. De laatste stierf, doch de H. Egbert genas, na de belofte gedaan te hebben van nimmer meer naar zijn vaderland terug te zullen keereny elke week eens gedurende 24 uren te zullen vasten, en dagelijks behalve het breviergebed de psalmen te zullen lezen. Na zijn herstel volbracht hij stipt zijne gelofte en onderhield hij buitendien driemaal in liet jaar voor Kersmis, voor Paschen en na Pinksteren een vaste van 40 dagen op brood en een weinig verdunde melk. Hfj werd later priester en was voor allen een toonbeeld van ootmoed, zachtmoedigheid, onthouding en rechtvaardigheid. De naam van Egbert werd weldra tot in Northumberland beroemd. Dientengevolge begaf de H. Willebrord zicli dan ook uit de abdij van iiipon naar het klooster liatlimel^isi -) om zich daar onder de leiding van dien heiligen priester te stellen.

\') Finan kwam uit het eiland Hij of Joua, en werd in 652 de opvolger van Aeddan op den bisschoppelijken zetel van Lindisfarne, een eiland gelegen in de Noordzee, 10 mijlen van Berwich, ten zuiden der mending van de Tweed, en 9 mijlen groot in omtrek. Het wordt thans Holy Island of Cuthberts Eiland genoemd. Hij was daar •10 jaren bisschop. Beda H. E. lil. 26. Hij werd er in 662 opgevolgd door Colman, die mede uit het eiland Hij afkomstig was en drie jaren dit bisdom bestuurde. Bij den twist over het Paaschfeest, waarover wij hierboven spraken, in Cüi, verliet deze zijn bisschoppelijken zetel en keerde naar Hij of Jona terug.

-) De Bollandisten hebben in het leven van den H. Egbertus op den 248t™ April bij den naam Rathmelgisi de volgende aanteekening: Colganus in indice topographico ad acta sanctorum Hiberniae in Conactia

-ocr page 50-

46

Het blijkt niet\', of de H. Egbert aanvankelijk den regel van den H. Benedictns volgde, dan wol dien van

statuit ecclesiam hujus nomiuis, u\'bi quidam s. Colmanus eolitur. Ook Lanighan zegt hetzelfde. Wij zouden dus Rathmelgisi in de provincie Connaught moeten zoeken. Ik heb het echtei\' niet gevonden. Wel is er een Eathmelton, prachtig gelegen aan het meer of liever den inham Swilly in de hooglanden van Donegal, Doch dit behoort niet tot de provincie Connaught maar tot die van Ulster. Ook vind ik daar geen sporen van een vroeger klooster. Yeel aannemelijker is mij het gevoelen der zeer kundige Engelschen Smith en Giles, uitgevers van Beda\'s geschiedenis, bij Migne. Dezen geven de volgende verklaring ook door Alberdingk ïhym gevolgd. nJicdh beteekent vlek of heuvel. «De kerk van Mei, zeggen zij, is dezelfde ais die van Mellifont, //ofschoon de plaats, die Mei genoemd wordt, thans drie mijlen van z/Mellifont verwijderd is. Beider naam schijnt afkomstig te zijn van «den bisschop Mei, leerling van den H. Patricius en zoon zijner zuster yDorercha. Zie hierover Jocelinus in het leven van den H. Patricus //cap. 50, 102, 186.quot; Tot zooverre Smith en Giles.

Rath beteekent heuvel in het lersch. Mei is de naam van S. Patricius\' leerling. Gisi schijnt overeen te stemmen met Fount. Mellifount abdij ligt in de provincie Leynster bij Drogheda ten noorden van Dublin, aan de oostkust van Ierland tegenover Northumberland. Behalve de aangehaalde verklaring pleit ook deze ligging voor dat gevoelen.

De abdij echter, die te Mellifount wordt aangetroifen is eene abdij van Augustijnen, in 1142 door Ocarrol, prins van Orgiel, gesticht.

Doch drie mijlen van daar ligt Monasterboice. Seward zegt van de bouwvallen, die men hier vindt: er zijn twee steenen kruisen aan de zuidzijde der kerk, waarvan het voornaamste, Boyne\'s kruis genoemd, het oudste godsdienstig overblijfsel is, dat heden bestaat in Ierland, ïusschen ruwe versierseler; bevindt zich daarop een opschrift in lersche letters, hetgeen duidelijk den naam bevat van Muredach, die eenigen tijd koning was over Ierland en stierf in 53i, ongeveer 100 jaren na de aankomst van den H. Patricius. Hier schijnt dus een klooster gesticht geweest te zijn in het begin der zesde of op het laatst der vijfde eeuw. De ronde toren, die zich hier bevindt, is 40 voeten hoog en heeft aan den grond een omvang van vijftig voet, welke echter trapsgewijze vermindert, naarmate men hooger opklimt. Het zijn buiten twijfel overblijfselen van eene hooge oudheid, gelegen in eene streek, waar de H. Patricius en 2ijn leerling, de H. Benen, veel werkzaam zijn geweest.

-ocr page 51-

47

den H. Columban. O Waarschijnlijk is liij eerst later tot den genoemden regel toegetreden, wellicht door liet toedoen van den H. Wilfried. De komst van den H. Willebrord in zijn klooster en de verdere levensloop van den H. Egbert schijnen dit aan te duiden. Ook rangschikken de Benedictijnen Egbert onder de heiligen van hunne orde.

Hier verbleef de H. Willebrord dn volgende jaren en bereidde hij zicli voor tot de priesterlijke bediening. Hier werd hij onderwezen in de hoogere heilige wetenschap, gelijk men het destijds noemde. Men hield zich bij deze grootendeels bezig met homiletiek, verklaring der H. Schrift en de kerkvaders, boete-discipüen en kanoniek recht. Dat men in de dogmatiek niet geheel

De naam dus van Mei, die voortkomt in Meilifount-abdij volgens de bevoegde verklaring van Engelsche schrijvers, do ligging tegenover Northumberland, de werkzaamheid van den H. Patricius en zijne leerlingen in die gewesten, de Christelijke overblijfselen uit dien tijd in deze omstreken, doen ons besluiten, dat hier Rathmelgisi gelegen was en de H. Egbert en Willebrord hier hebben geleefd.

\') Men onderscheidt; i0 een H. Colomb, leerling van den H. Finian, ■wiens feest wordt gevierd op 12 December. Hij was zoon van Craiut-haim en geboren in \'t koningrijk Leinster. Hij was stichter van het klooster ïyrdaglas in de provincie Munster en stierf ongeveer 550. 2° een H. Colman, vriend van den H. Columkille, die het klooster Elo (Lin Alle in het graafschap King) stichtte en in 610 overleed. S0 den H. Columban, genoemd Colomkilie, van Colomb en Kille, omdat bij zoovele kloosters of celke, in \'t lerseh killes, heeft gesticht. Hij was een leerling van den H. Finian, die eene school had gesticht te Cluain Irard of Clonard, zeer beroemd om den bloei harer wetenschap en deugd. Columban of Columkille stichtte naar men verhaalt meer dan 800 kloosters of cellen, eer hij naar Schotland vertrok, onder anderen die van Dairmagh of Durrogh in het graafschap King, van Derry of Londonderry, van Surd en van Kells. In Schotland werd hij de apostel der Pikten. Het eiland Hij of Jona werd hem geschonken en hij stichtte er een klooster, dat zeer beroemd werd en waar hij stierf in 597. Van dezen Columban of Columkille is hier sprake.

-ocr page 52-

vreemdeling was, zien wij duidelijk uit Alcwijns werken over de II. Drievuldigheid eu over liet voortkomen van den H. Geost tegen Elipandus. Ook de zedekunde werd niet geheel verwaarloosd, zooals blijkt uit Alcwijns werkjen over de deugden. Zelfs met de kerkelijke geschiedenis bleef men niet geheel onbekend. Om zich in deze verschillende wetenschappen te bekwamen, had men boekerijen of liever verzamelingen van perkamenten handschriften ten zijnen dienste. Zoo bericht ons Alcwijn, dat in de bibliotheek van York werden gevonden verschillende handschriften der H. Schriftuur, de wei ken ven den H. Ilieronymus, Hilarius, Ambrosius, Augustinus, Athanasius, Gregorius, Leo I, Basilius, Chrysostomus; de kerkelijke geschiedenis van Orc.s\'us, en Beda, het liber pastoraüs van Gregorius den Groote. Door eigen studie verwierf men uit deze handschriften, waarvan dikwerf sl chts een exemplaar voorhanden was, de noodige kundigheden, en werd hierin geholpen door de aanwijzingen, aanteekeningen, glossa\'s en uittreksels van personen, die lan.en tijd zich aan deze studiën hadden toegewijd. Zoodanige waren in de domscholen de scholasters en in de kloosterscholen niet zelden de abt. Op die wijze maakte ook de H. U illebrord onder de leiding van den H. Egbert zijne studiën, terwijl hij in het klooster van Eathmelgisi tot de priesterlijke bediening werd gevormd.

In 686 werden, gelijk wij zagen, door Aldfried aan den H. Wilfried het bisdom van York en de abdij van Ripon teruggeschonken. In dat jaar besloot ook de H. Egbert zich naar Nederland en Duitschland te begeven, om er het h. evangelie te verkondigen. Het het ft al den schijn, dat de H. Egbert met den H. Wilfried in aanraking is geweest en dat, toen de kloosterlingen van den H. quot;Wilfried naar de abdij van

-ocr page 53-

49

Eipon konden terugkeeren, hij besloot zich aan de bekeering der Friesen te gaan wijden. Hij had gewis van den H. bisschop van York vernomen, in welken onge-lukkigen toestand die volkeren verkeerden, hoe hij onder hen met veel vrucht werkzaam was geweest, en hoe hij tot zijn groot leedwezen, om zijn eigen bisdom niet uit het oog te verliezen, de Friesen aan hun ellendig lot had moeten overlaten. Bezield als Egbert was met vlammenden ijver voor Gods eer en niet warme liefde voor het heil der zielen, besloot hij, de taak van den H. Wilfried op te vatten , en mogt de bekeering der Friezen hem niet gelukken, ten minste naar Rome te reizen, om de graven van de H. Apostelen Petrus en Paulus te bezoeken. l)

Keeds had de II. Egbert zich zijne medearbeiders uitverkoren; reeds had hij alles in gereedheid gebracht om de voorgenomen reis te ondernemen. Onverwachts echter verscheen daar zeker kloosterling uit de abdij van Meiros, 3) wTaar hij vroeger onder de leiding van den H. prior Boisil had gestaan. Deze berichtte aan den met eerbied te noemen dienaar des Heeren, Egbert, dat de II. Boisil hem in een droom verschenen was , en hem had gelast, aan Egbert te doen weten, dat de voorgenomen zeereis zijne bestemming niet was. Hij zou liever de kloosters van den H. Columb (Columkille) bezoeken , om ze te onderrichten, wijl hun toestand veel te wenschen overliet. Egbert, daar hij de zaak niet vertrouwde,

quot;) Beda H. E. L. v. c. 9.

-) Meiros is gelegen ten noorden der Tweed, en vormt een soort van voorgebergte en tevens van schiereiland in den kronkelenden stroom dezer rivier, wier boorden hier zeer steil, zeer boschrijk zijn. Mailross of Mulross beteekent eenzame kaap. De eerste abt van het klooster hier opgericht heette Eata. Heden noemt men het old llelross, en het ligt op een uur afstands van de oude Cistercienser-abdij van Meiros, die in 1542 nog 100 kloosterlingen telde, en in 113C door koning David is gesticht.

-ocr page 54-

50

legde het stilzwijgen op aan den kloosterling, die hein dit bericht bracht, en ging intusschen voort met zijne toebereidselen tot zyne voorgenomen reis te maken. Doch weinige dag(n daarna kwam de vermelde kloosterling andermaal, en berichtte, dat de II. Boisil hem in een tweede nachtgezicht weder had toegesproken : waarom hebt gij , hetgeen ik u gelast had te zeggen , zoo onverschillig en zoo koud overgebracht. Maar ga nu , en zeg hem , dat hij, of hij wil of niet, zich tot de kloosters van Columb moet begeven , wijl zij van den rechten weg zijn afgeweken. Hij moet ze op het rechte pad terugbrengen. 1) Egbert wilde nog altijd voortgaan , en legde den kloosterling andermaal op, het aan niemand bekend te maken. Doch wie vermag iets tegen Gods almachtigen wil ? Te vergeefs wachtte men eenige dagen op een gunstigen wind. Eindelijk stak des nachts een geweldige storm op , die het schip geheel over boord wierp, zoodat het zonk en een goed gedeelte der lading verloren ging. Alles echter, hetgeen aan Egbert en zijne reisgenooten behoorde, bleef behouden. Wel mocht de heilige hier uitroepen met den profeet: om mijnentwille is die storm ontstaan. Hij onderwierp zich aan den H. wil des Heeren, die hem zoo duidelijk gebleken was, en zag geheel en al af van deze onderneming.

De H. Egbert begon van nu af in Ierland de kloosters van den II. Columb te hervormen. Hij beijverde zich om er den regel van den H. Benedictus , dien hij zelf volgde, in te voeren. Dientengevolge stak hij later, in het jaar 71G, uit Ierland over naar htt eiland Hij. De zachtzinnigheid en de liefde, die de H. Egbert jegens de kloosterlingen van dit eiland aan den dag legde ,

\') Alberdingk Thym wijkt hier geheel en al al\' van het verhaal van Beda. Hij laat Boisil tot Egbert komen, en verzwijgt het droomgezicht van den kloosterling. Boisil w^s volgens Beda reeds overleden.

-ocr page 55-

51

gewonnen hem hun vertrouwen. Hij slaagde er in, om hen de gebruiken der kerk van Rome, ten aanzien der viering van het Paaschfeest en van eenige andere punten, te doen overnemen. Hij leefde nog dertien jaren in hun midden, en stierf in 729, negentig jaren oud, juist nadat hij op het Paaschfeest de H. Misofferande had opgedragen, i)

Gods wegen zijn niet \'s menschen wegen. Schijnbaar had Hij Egberts onderneming doen mislukken; inderdaad echter hield Hij niet op om, hetgeen Hij door den H. Wilfried in Friesland had aangevangen, van lieverlede tot voleinding te brengen. Onder de mede-arbeiders, die de H. Egbert voor zijne reis had uitverkozen , was er één, Wigbert genaamd. Deze had reeds vroeg Engeland verlaten, zijne eerste jeugd in de kloosters van Ierland doorgebracht, en muntte uit door zeer groote volmaaktheid en wetenschap. Hij had waarschijnlijk geruimen tijd geleefd met den H. Willebrord, en zich met dezen gevormd , onder de uitmuntende leiding van den H. Egbert. In zijn ijver liet hij zich door het

\') Het eiland Hij is gelogen aan de westzijde van Schotland en van het eiland Muil, en werd oudtijds Jona genoemd. Het wordt heden geheeten Columkill. Het is drie mijlen lang, iets meer dan een mijl breed, en heeft ongeveer 500 inwoners. De 11. Columb stichtte hier in 503 een klooster; do H. Adamnanus, die een werk de locis sanclis en het leven van den II. Columb schreef, leefde in 701 op dit eiland. Hij ook wilde er het gebruik invoeren, om het Paaschfeest te gelijk met Rome te vieren, doch mogt hierin niet slagen. Hij stierf in 705.

De abdij van het eiland Hij was zeer beroemd. Zij was de zetel van een bisschop. Nog heden ziet men er de kathedraal, die 100 voet lang en 24 breed is, benevens de bouwvallen van het klooster. Bij dit klooster is eene begraafplaats, waar aan de westzijde de graven zijn van 48 Schotsche koningen. ïer rechterzijde van dezen zijn de graven van vier Icrsche, en ter linkerzijde die van acht Noorweegsche koningen.

-ocr page 56-

52

voorgevallene niet afschrikken , maar besloot datgene te volvoeren, waarvan de H. Lgbert had afgezien. Hij ging scheep en landde voorspoedig in Nederland. Hier begon hij het Christelijk geloof te prediken aan Radboud, die koning Alclgild was opgevolgd , en aan de Friesen , zijne onderdanen. Doch hij stuitte op onoverkomelijke bezwaren. Welke deze bezwaren waren , is niet duidelijk. Mogelijk bestonden zij hierin, dat hij sedert zijne vroegste jeugd in Ierland was opgevoed, en de Angelsaksische taal niet machtig was. Angelen toch, Saksers en Friesen, als volkeren van denzelfden stam , spraken nagenoeg dezelfde taal, die geheel van het Schotsch of Celtisch verschilde, hetgeen in Ierland gesproken werd.Mogelijk ook werkte vooral Eadboud, die Adgild was opgevolgd, hem tegen, omdat deze vorst, gelijk zijn later leven duidelijk toont, ten zeerste ingenomen was tegen eene godsdienst, die aan de Franken eigen was. Hoe dit ook zij, de H. Wigbert zag zich in zijne beste pogingen teleurgesteld en was, na twee jaren vruchteloos gewerkt te hebben , eindelijk genoodzaakt naar zijn vaderland terug te keeren. Hij reisde dus terug naar Ierland en betrok daar weder de afzondering van de wereld, om in de eenzaamheid God tot het einde zijns levens met vurige liefde te dienen. \')

\') Et quoniam hi sancti doctores propagati fuerunt in Anglia de stirpe saxonica, idco convenienter praedicare potuerunt evangelium in lingua Gerraanica, zfgt Beka van den H. Willebrord.

-) Volgens hetgeen Beda If. E. Ill c. 9. verhaalt, heeft de II. Wigbert zijne eenzaamheid niet meer verlaten. Daar hij, zegt Beda, bij de vreeraden geen vrucht in het geloof had kunnen gewinnen, heeft hij des te meer er naar gestreefd om de zijnen door het voorbeeld zijner deugden te sterken. Wel verhaalt pseudo-Marcellinus , dat de H. Wigbert ten tweede male met den II. Willebrord zou zijn overgekomen en in Fositeland om het leven gebracht. Doch gelijk de Bollandisten opmerken, vinden wij noch bij Beda, noch bij AIcwijn, noch bij

-ocr page 57-

53

VIJFDE HOOFDSTUK.

De II. Willebrord werd waarschijnlijk door den II. Wilfiicd priester gewijd. Hij vat het plan op, om het evangelie in Friesland te gaan verkondigen. Hij neemt afscheid van den II. Egbert, en waarschijnlijk van den H. Wilfried. Hij gaat scheep in het jaar 690. Zijne ii medearbeiders. Aankomst bij hat huis ten Britten.

God l)ad den tegenspoed van den H. Wigbert toegelaten , om hem , dien Hij als werktuig zijner grenzelooze barmhartigheid voor Nederland had uitverkoren, en daartoe reeds lang in stilte had voorbereid, des te overvloediger te zegenen. De roem van Nederlands bekeering zou boven allen aan den H. Willebrord geschonken worden.

In 687, toen de H. Wigbert naar Friesland vertrokken was, was de H. Willebrord op dertigjarigen leeftijd tot priester gewijd. Deze wijding is zeker niet geschied door den H. Egbert, die, volgons Beda, slechts priester i)

Thiofried hiervan een enkel woord. Zelfs schijnt do eerste het geheel uit te sluiten. Mabillon (Annal Benedictinorum) onderscheidt drie Wigbertussen; 1°. den genoemde; 2°. den H. Wigbertus, abt van Fritzlar_en hulpgenoot van den H. Bonifacius; S3. den H. Wigbertus, abt van Nutcelle en leermeester van den II. Bonifacius.

\') Beda noemt hem »den eerwaardigen dienaar en priester des Heeren, wiens naam niet zonder eerbied moet genoemd worden.quot; In \'t martyrologium Romanum lezen wij op 24 April: in llibernia Sancti Egberti presbyteri et monachi admirandaa humilitatis et continentiae viri. De Bollandisten noemen hem immer priester. In zijne getijden op 24 April lezen wij: venit ad eos (monachos in insula Hi) Deo arnabilis sacerdos Egbertus. Wel is waar schrijft Alcwijn in het leven van den H. Willebrord: et quia in Hibernia scholasticam eruditionem viguisse audivit, etiam quorundara sanctorum virorum , fama narrante , conversatione incitatus, et praecipue beatissimi Patris et episcopi Egberti, qui cognomento Sanctus vocabatur etc. Mabillon en de Bollandisten meenen Egbert desondanks volgons het getuigenis van Beda als enkel priester te moeten beschouwen. Sommigen willen, dat Alcwijn Egbert abt verwart met den lateren Egbert, bisschop van York en opvolger

-ocr page 58-

u

was. Het is dus niet omvaarscbijulijk, dat zij is voltrokken door den H. Wilfried, die thans weder bisscliop te York en abt van het klooster te Ripou was , en als vroegere leermeester , nog immer met den II. Willebrord in eene nauwe betrekking stond. Evenwel vei liet de heilige liet klooster onder de leiding van den II. Egbert niet, daar Alcwijn ons verhaalt, dat hij daar van zijn twintigste jaar tot aan zijn vertrek naar Friesland (078—690) is gebleven.

Toen de II. Wigbert in 688 uit Friesland terugkeerde, was de H. Willebrord dus reeds p:iester. Hij was een man tot krachtige deugd en degelijke kennis gevormd , en door de schoone voorbeelden , die hij gedurig onder het oog bad, vlammende van ijver voor de eer van God en het heil der zielen. De treurige toestand van het Friesche volk , gelijk hij dien door den 11. Wigbert leerde kennen , trof zijn edel hart. Wel niet zonder medewerking van den II. Wilfried en den H. Egbert

O ~

vormde hij het plan, om op zijne beurt de bekeering van het heidensche Friesland te beproeven. Met voorzichtigheid en overleg werden de noodige toebereidselen gemaakt. Niet onaannemelijk is de gissing, dat Koine van deze

van den II. Wilfried. Hot is echter ook mogelijk, dat Alcwijn het woord cpiscopiis neemt volgens zijne Grieksche betcekenis voor ho-sluurder of abt, zonder daarmede de bisschoppelijke waardigheid aan te willen duiden.

De Batavia sacra voert nog aan zekeren Ethelwolfns, die verhaalt, dat de abt Eandmundus, stichter van hot klooster te Lindisfarne, zou te rade gegaan zij a bij Egbortus als bisschop. Vooreerst is volgens lieda Aidan en niet Eandmundus de stichter van liet klooster op Lindisfarne. Ten tweida had de stichting van dit klooster plaats voor den tijd van Egbert, die eerst optrad onder Finan en Col man, bisschoppen van Lindisfarne, en opvolgers van den 11. Aidan. Hieruit blijkt duidelijk, dat dit stuk geen waarde hooft. Wij zullen hot beste doen, den H. Egbert met hot algemeen gevoelen enkel als priester te beschouwen.

-ocr page 59-

00

onderneming kennis droeg, en haar bemoedigde. Gewis verzuimden de opvolgers van Petrus niet, over de gedurige uitbreiding van het Christendom te waken, en er zorg voor te dragen. Gelijk de bekeering van Engeland uitgino; van den H. Gregorius den grocte , zoo ook was Sergius 1 wel niet vreemd aan de bekeering van Nederland. De 11. Wilfried had bij zijn laatste reis te Ivime vermoedelijk den toestand van dit land niet verzwegen, en reeds toen met goedkeuring van den H. Stoel het plan gevormd , om daar zendelingen heen te zenden. De bitrekkingen, die Wilfried in de wereldstad had aangeknoopt, kon hij, als Benedictijn , met het klooster van den H. Andreas gemakkelijk onderhouden , en het optreden, eerst van den H. Egbert, vervolgens van den 11. Wigbert, en later van den II. Willebrord, was teng-evolere van dit alles

7 O O

niet vreemd aan den invloed van den apostolischen stoel. Nog meer grond krijgt deze veronderstelling door het latere tweemaal herhaalde bezoek van den II. Willebrord te Rome, en door de innigs betrekking, die ook de 1!. Bonifacius steeds met de pauselijken stoel onderhield.

Intusschen was de 11. Willebrord zijn drie en dertigste jaar ingetreden, en was het jaar (590 aangebroken, i)

\') Beka geeft dit jaar op in zijne chronylt. Zie Mattheus\'analecta. Lugd. Batav. 1701 T. V. p. 8.

Annates Xantenses apud. Pertz. Mon. Germ. It. 220 zeggen a. 000; Sanetus Willebiordus tune presbiter miraeque sanctitatis vir, Adat-bertus confessor, cum aliis 10 de Britannia ad Pippinum pervenerunt.

Egmond. Chronic, apud Matth. analecta Lugd. Batav. 1700 T IV. 2. a. 690 S. Willibrordus tunc presbytef fuit etc.

Probenius, Benedictijner abt, die de werken van Alcwijn heeft uitgegeven, teekent het volgende aan; in calendario, quod in monasterio Epternacensi servabatur, verbis, ut vidclur, ah ipso vivo sancto culscfiptis, legitur; in nomine Dni. Clemens Willebiordus anno 6\'Jü: ab incarnationo Chti veniobat ultra mare in rianciaifl.

-ocr page 60-

56

Gelijk de Zaligmaker met een twaalftal apostelen de bekeering eener heidensche wereld had aangevangen, zoo had de H. Benedictus in elk der kloosters die hij stichtte, een abt met 12 kloosterlingen geplaatst; zoo had de H. Columb in 565 aan het hoofd van 12 volgelingen , de bekeering aangevangen der Pikten in Schotland; zoo was de H. Kiiiaan, met 12 liulpgenooten in 686 vertrokken naar Duitschland ; zoo gordde ook de H. Willebrord zich niet alleen aan tot deze ge wichtige

O O

taak.

Hij wist zich een elfcal volgelingen aan te werven. Zij bestonden deels uit leerlingen van den 11. Egbert, onder welke alleen de H. Willebrord priester was, deels uit anderen, die naar zijn voorbeeld en door zijn invloed, zich later bij hem aansloten in Nederland. \') Deze laatsten

Dit sluit uitmuntend met de Chronologische gegevens van dien tijd en met het sterfjaar van den H. Willebrord 739, daar de H. Bonifacius getuigt, dat de heilige 50 jaren heeft gepredikt, en indien Willebrord in 690 aankwam , was hij in 739 het vijftigste jaar ingetreden.

\') Alcwijn zegt; assumptisque secum 12 fratribus. DochMabillon en de Bollandisten verklaren dit uit Beda in dien zin, dat Willebrord en de medearbeiders, die hem volgden, 12 in getal waren. Beda schrijft: tentavit (Egbrecht) adhuc in opus mittere viros sanctos et industrios, in quibus eximius Wilbrordus presbyterii gradu et merito praefulgebat. Qui cum illo advenissent, (erant autem numero 12), divertentes ad Pipinum ducem Francorum, gratanter ab illo suscepti sunt. Uit deze woorden van Beda blijkt, dat er onder Willebrords medearbeiders leerlingen van den II. Egbert waren, die nog geen priester waren en met hem scheep gingen naar Nederland. Een ander deel volgde Willebrord later, zoodat, toen allen in Nederland waren aangekomen, zij gezamelijk twaalf in getal waren. Onder deze later gekomenen kunnen priesters en bisschoppen geweest zijn, zooals de twee Ewalden, Switbertus, Wiro en Plechelmus. Wie werkelijk de 12 mede-arbeiders waren van den II. Willebrord, zullen we later meer in\'t bijzonder zien. Hier sluiten wij slechts de volgenden uit, die door pseudo-Marcellinus waren opgegeven. Over den H. Wigbert, zie hiervoor bl. 52. De H. Acca bezocht slechts even den II. Willebrord in gezelschap van den H. Wilfried,

-ocr page 61-

57

waren, naar het schijnt, afkomstig uit Engeland, en de invloed van den H. Wilfried was waarschijnlijk aan hunne onderneming niet vreemd.

Gelijk wij het ons voorstellen, stak de PT. Willebrord, na den zegen van den H. Egbert ontvangen te hebben , uit Rathmeigisi over naar Northumberland, en begat zich met zijne volgelingen uit den kring van Egbert naar York, om aan den H. Wilfried, zijn vroegeren abt en leermeester, een bezoek te brengen. Hier vertoefde hij eenigen tijd, en dit gaf vermoedelijk ook aanleiding, dat onder medewerking van den H. Wilfried verscheidene medearbeiders uit Engeland zich later bij hem aansloten. Ook ontving hij van dien heiligen en dierbaren vriend gewis nuttige inlichtingen en andere ondersteuning. Eindelijk, na van hem afscheid genomen te hebben, ging hij met de zijnen langs de breede Ham-bermonding onder zeil. 1)

1

Dat de H. Willebrord den H. Wilfried te York heeft bezocht en over Engeland de reis naar Friesland heeft genomen, wordt in het verhaal van Alcwijn en Beda, hetgeen hier onvolledig en beknopt is, wel niet gozegd, maar ook niet uitgesloten. Beda door te berichten , dat Egbsrt vroeger Engeland wilde omvaren, circumnavigata Brittannia geeft zijdelings te kennen , dat dit de natuurlijke weg niet was. De reden, waarom Egbert dezen omweg wilde maken, was gelegen in de belofte, die hij had gedaan niet meer naar zijn vaderland terug te keeren. De natuurlijke weg naar Nederland voor Willebrord was over te steken naar Northumberland en van daar naar Nederland. Voeg

-ocr page 62-

58

Gelijk wij reeds konden bemerken, werd de Noordzee destijds door de aangrenzende volkeren vrij druk bevaren. De natuurlijke ligging van Engeland en Nederland zoowel als de noodzakelijkheid had de Saksen van de vroegste eeuwen tot onversaagde zeelieden gevormd, die in lichte vaartuigen, uit hout en leder zamengesteld, zeeën en stormen trotseerden. \') Het waren schepen, lans; en smal gebouwd, met een laag boord, een hoog naar voren opgehaalden steven en een schier even hoog rijzenden achtersteven. Zij waren er op berekend om goed zee te houwen en snel do golven te doorklieven.

Met een dergelijk schip, dat echter geen groote overdekte ruimte had en voor een talrijk gezelschap zijne bezwaren moest opleveren, ging de H. Willebrord en een gedeelte zijner volgelingen in zoe. Al spoedig bevonden zij zich op hare uitgestrekte oppervlakte. Wij kunnen het ons voorstellen, hoe zij hunne blikken lieten rondgaan over die wijde uitgestrektheid, \'t Was een sprekend beeld van het breede veld, dat voor hen ter bearbeiding open lag. Nu eens richtten zij het oog naaide kust, die zich van hen verwijderde, en zij dachten niet zonder aandoening aan al liet dierbare , dat zij om Jesus\' wille hadden ten offer gebracht. Ook zij konden

hierbij de vroegere prediking van den 11. Wilfried bij de Friesen, de niet afgebrokene vriendschap tusschen dezen H. Abt en Willebrord, zijn kloosterling, het latere bezoek van Wilfried aan Willebrord in Nederland, eindelijk de Engolsche mede-arbeiders, di« wij in het gezelschap van den H. Willebrord aantreffen, en wij zullen als hoogst waarschijnlijk laten gelden, dat Willebrord zijn weg naar Friedand over Engeland genomen hoeft, en niet vertrokken is, zonder Wilfried te hebben bezocht.

\') Quin et Aremoricus piratam Saxona tractus sperabat; cui pelle solum sulcare Britannum Ludus, et assuto glaucum mare (indcrc cimbo. Sidronius Apollin, in panegijrico Aviti v. 369.

-) Zie Hofdijk, ons voorgeslacht.

-ocr page 63-

zeggen met de Apostelen; zie! wij hebben alles verlaten en zijn Uwe roeping gevolgd. Dan weder zagen zij uit naar de kust, waarheen hun steven gericht was, en hunne gedachten en verlangens snelden vooruit naar de zielen, die zij vol heilige liefde gingen redden en voor welke zij bereid waren hun leven te geven. Dikwijls ook schouwden zij op naar dat blauwe en prachtige uitspansel, hetgeen zich als een onmetelijk gewelf boven hen uitbreidde, en dan stegen warme verzuchtingen op uit hunne harten tot Hem, die daar woont in de hemelen, opdat Hij hunnen arbeid zegenen en hunne broaders onttrekken zou aan de akelige duisternis van het heidendom.

De hemel hoorde gunstig hunne beden en hunne reis was voorspoedig. Vreugdevol begroetten zij Nederlands woeste duinen en liepen behouden de middelste monding binnen van den Khijn, die destijds ten noorden door het Fliemeer, ten zuiden langs de monding der Maas, en in het midden daar, waar heden Katwijk ligt, zijne wateren uitstortte in de Noordzee. Het was de eowone aanlegplaats der schepen, die tusschen Engeland en ons vaderland koopwaren aanvoerden. Om deze landingplaats te beschermen, had reeds Drusus, die vijftig burchten aan den linker Rhijnoever opwierp, hier ten noordwesten van Katwijk aan zee eene aanzienlijke sterkte aangelegd, die wij kennen onder den naam van het huis ten Britten. Het was een vierkant hardsteenen gebouw, aan elke zijde 240 voet lang, met zes ronde buitenwaarts uitspringende torens. Niet verre van daar zetten de H. Willebrord en zijne reisgezellen verblijd voet aan wal. De plaats was naar alle waarschijnlijkheid bewoond i)

\') Er zijn bij het huis ton Britten niet slechts verschillende Ro-meiusche oudheden, afgodsbeelden, lampen, penningen, vazen, maar ook sporen van huizon aangetroffen. Buitendien was hier dc gewone handelsweg naar Engeland. Deze twee omstandigheden maken hot

-ocr page 64-

60

en zij kwamen hier het eerst m aanraking mot de bewoners dezer gewesten. Zij ontvingen door hunne tusschen-komst de noodige ververschingen, verkwikten zich, rustten eenigzins uit van de vennoeijenis der zeereis, en zetten vervolgens met frisschen moed hunne reis voort naar Wiltahurg of Utrecht. \')

Deze gewichtige gebeurtenis verdient met alle recht onze dankbare herinnering. Wassenaar, waartoe oudtijds Katwijk behoorde, en dat drie mijlen van de middelste Ehijnmonding verwijderd is, vereert den H. TVillebrord niet zonder bijzondere reden , als zijn patroon Het christelijk hart zou gewis met vreugde een schitterend gedenkteeken begroeten ter plaatse, waar de offervaardige apostel van Nederland het eerst tot onze vaderen gekomen is. Daar, bij de woeste duinen, op het strand der onafzienbare zee, aan de oude jnonding van den Rhijn, moest men neer kunnen knielen voor de beeldtenis van den grooten heilige, die met zoo liefdevolle toewijding , en in zoo hooge mate de uitstekende weldoener is geweest van Nederland. Het zou eene Christelijke en echt vaderlandlievende herinnering zijn, eene opwekking, om daar, waar Neerlaiids apostel het eerst aan wal stapte, den God aller barmhartigheid te danken voor de zegeningen van het Christendom ; een prikkel, om steeds bij vernieuwing Willebrords veel vermogende voorspraak voor Nederland vurig af te smeeken.

zeer waarschijnlijk, dat de plaats destijds nog bewoond was. Zelfs acht Arend in zijne geschiedenis des vaderlands het mogelijk, dat het oude Lugdunum, hetgeen reeds in de 2de eeuw bestond, de arx Brittannica of het huis ten Britten zal zijn geweest, of althans dat dit huis in de nabijheid was gelegen (1 D. bl. 243). De afstand echter tusschen Leiden en het huis ten Britten, dat thans door de zee overstroomd is, stemt hier niet mede overeen.

\') Alcuin Vita S. Willebr. c. c.

-ocr page 65-

m 38 m m mm tm u

VAN DEN

H. WILLEBEORD.

Ik zal lidgeeo mijn volk Diel «as, luijn Tolt, en lielgeen niel geliefd was, geliefd, en lielgeen niel begenadigd was, begenadigd noemen. Hom. 1\\ ; ïi.

-ocr page 66-
-ocr page 67-

63 .

ZESDE HOOFDSTUK.

Vluciitig overzicht der Engelscho kerk m den tijd. Zij is de moederkerk van de kerk der noordelijke Nederlanden. Volken die bij Willebrords optreden z.ch hier te lande bevonden. Toxandrië. Teisterbar.t. lleidensche godsdienstleer en gebruiken dier volkeren. Overblijfselen der oorspronkelijke overlevering, die wij hier aantreffen. Gebreken, aan die leer verbonden, en zedelijke gesteltenis, die er mei; gepaard ging. Verspreiding van het Christendom in het Zuiden des lands voor de komst van Willebrord. De Keulsche bisschoppen. De bisschoppen van Maastricht. De H. Eligius. Toestand ten tijde van den H. Willebrord.

Wij zagen Willebrord geboren worden , opgrocijen, zich vormen in eene omgeving , geheel verschillend van die, waarin hij zich thans ging begeven. Engelands kerk, die ons den apostel schonk, waaraan wij zooveel te danken hebben, was op dat tijdstip reeds gestegen tot aanzienlijken bloei. De geheele eptarchie had het Christelijk geloof omhelsd. Alom verhieven zich bisschoppelijke zetels, zooals te Canterburg, te Londen (Bed. H.E. 111:3), te Doruverne (ibid), te York, te Lindisfarne, te Ilagulstad , te Duinnoc, te Lyccidfelth (Litchfield. Bed. IV: o), te Dorchester (Dorcic Bed. Ill: 7), teVintae, te üohfcestre en elders. Al die bisschoppen stonden in verbintenis met den pauselijken stoel, en erkenden in den paus den opvolger van Petrus. Het gezag van den apostolischen legaat Theodorus, het gedrag van den 11. Wilfried, en het gezegde van Oswi bij den twist over het vieren van het Paaschf\'eest konden er ons van overtuigen. Een tal van kloosters, die deels van Celtischen oorsprong waren, \') deels den regel van den H. Benedictus

•) De Celtische kloosterlingen waren afkomstig van Ierland en hadden hunnen oorsprong te danken aan den H. I\'atricius. Volgens Lanighan waren er zelfs reeds kloosterlingen in Ierland voor den

-ocr page 68-

.64

volgden, waren over het land verspreid, en waren even zoovele scholen , waar heilige, bisschoppen en priesters werden gevormd. Wij troffen reeds de kloosters van Mailross, Weremouth, Eipon, Londen, York en Can-terburg aan. Over het geheele land waren geestelijken verspreid, die het h. evangelie verklaarden, de leer der kerk verkondigden, de zeven verschillende genademiddelen toedienden, het h. offer opdroegen en gedurig werkzaam waren om zelfbedwang in te prenten, en de zeden te verbeteren. Allerwegen bloeide de cultus der Katholieke kerk met zijne verschillende feestdagen, met zijne indrukwekkende plechtigheden en optochten, met zijn schoonen zang, met zijne afwisseling van rouw en vreugde, van boete en gejuich , met zijne luistervolle altaar- en kerksieraden, met zijne sprekende afbeeldingen en muurschilderingen. De Engelsche kerk had reeds eene aanzienlijke ontwikkeling bereikt, en de uitmuntende aeest van liefde en offer, die daar heerschte, kweekte in die dagen een aanzienlijk getal heiligen. Weldra bleef die liefdevlam niet enkel meer besloten in den eigen boezem dier kerk. Zij sloeg over naar gene zijde van den Oceaan , en te beginnen met den H. Wilfried, stak gedurende eene eeuw een reeks zendelingen de zee over, die niet rustten, voordat Friesen, Saksen en Alemannen waren gewonnen voor Christus en zijne leer.

Door dezen toestand der moederkerk kunnen wij ons, bij gemis van bescheiden, een juister denkbeeld vormen

H. Patricius. Zeer voorname kloosters van dien aard Tsaren dat van Bangor ef Benchor, in 588 dnor den H. Comgall gesticht, en gelegen Jen zuiden aan den golf van Belfast, in het noorden van leiland. Het telde niet minder dan 3000 kloosterlingen. Een ander klooster van dien aard was Bangor aan de Dee in het land van Wallis. Een derde klooster van dien aard was dat van Jona, door den 11. Colu.nb of Columkille gesticht. Eindelijk is ook Lindisfarne, dat van Jona afhankelijk was, zeer beroemd.

-ocr page 69-

ö5

van de kerk, die nit haar afstamt, en door den H. Willebrord werd gesticht. De toestand welke aan Willebrords werkzaamiieid voorafging, en de toestand der Frankische kerk onder den II. Bonifacius en Karei den Groote, zijn twee schitterende lichtbakens, die noodzakelijkerwijze hunne heldere lichtstralen afwerpen overliet tijdstip, dat tusschen beiden gelegen is.

Uit oen christelijk kwam dus de 11. Willebrord in een geheel heidensch land. Nederland met zijne drie voorname volkstammen, Friesen , Saksen en Franken, ging het veld worden , waarop zijne apostolische werkzaamheid den geest des Christendoms , die in Engeland reeds zoo zeer bloeide, zou zotken over te planten.

De Friesen bewoonden het noordelijkste gedeelte des lands, grenzende aan de Flbe en aan de uitgestrekte wateren der Xoordzee. Van daar waren zij langzamerhand afgezakt langs de geheele zeekust tot aan de Schelde. Zij waren althans verspreid over liet tegenwoordige Friesland, Groningen, Noord- en Zuid-Holland, Utrecht, en Zeeland.

In het midden des lands, vooral aan de oostzijde, langs de grenzen van Duitschland, hadden de Saksen hun verblijf. Hunne woonsteden waren Drenthe, Overijssel en een gedeelte van Gelderland.

Eindelijk , in het zuidelijk gedeelte des lands, in het zoogenaamde Toxandrië, treffen wij de Franken aan. Toxandrië was het gewest, gelegen tusschen de Maas en de Schelde, en strekte yich uit over Noord-Brabant en over een gedeelte van Antwerpen, Zuid-Brabant en Limburg.

Ten noorden van Toxandrië, tusschen den Khijn en de oude Maas was eene strook lands gelegen, destijds Teisterbant genoemd. Zij omsloot ook de Betuwe of het oude eiland der Batavieren, Zij behoorde beurtelings

5

-ocr page 70-

66

aan de Frlesen en aan de Franken, en werd onophoudelijk door de veelvoudige oorlogen tusschen beide deze volken geteisterd. Dit gewest verdient vooral onze aandacht, omdat het de eerste werkkring van den H. AVil-lebrord en zijne medearbeiders zou zijn. Als zoodanig zou het later tot het bisdom van Utrecht behooren, terwijl Toxandrië van oudsher een deel was van \'t bisdom van Maastricht en later van Luik.

Bij de komst van den H. Willebrord waren deFriesen, de Saksen, en een groot gedeelte der Franken nog hei-denscb. Hunne godsdienst was dwaze af- en veelgoderij, en de daarmede in verband staande zeden bevonden zich onder verschillende opzichten in een ellendigen toestand.

Een duister begrip van een hoogsten en eeuwigen God, dien zij den Alvader noemden, beheerschte hunne godsdienstleer. Die hoogste macht, waaruit alle dingen, goden en menschen waren, was gehuld in een nevelachtig duister. In don aanvang is niets van hare geheimzinnige werking te bespeuren en verschijnt slechts eene onmetelijke en ledige ruimte. Aan het noordelijk uiteinde van die onafzienbare uitgestrektheid vormt zich van lieverlede Nevelheim of de nachtwereld; aan het zuidelijk uiterste daarentegen Muspelheim of de vlammenwereld. Op wonderbare wijze ontstaan door deze tegenstrijdige werking alle dingen,, ook de goden. De goden op hunne beurt brengen uit hetgeen zij vinden, de wereld met zee, aarde, bergen, bcomen en het overige ten voorschijn. Drie goden vormen uit twee boomen, esch en olm, man en vrouw, en doen alzoo het menschelijke geslacht ontstaan. Terwijl de menschen de aarde bewonen, bouwen de goden zich een hoog verblijf, de Walhalla of het Eda-veld. Door een schitterenden boog, den regenboog, is deze so den gaarde met de aarde verbonden.

De voornaamtte onder de goden is de machtige Wodan.

-ocr page 71-

67

Hij is hun aller heer, en gelijk de zon boven de sterren, zoo schittert hij boven hen uit. Hij woont in de Walhalla of het Eda-veld. Daar is zijn hooge zetel opgeslagen. üp twaalf gulden zetels rondom zijn troon zitten de twaalf\' azen of goden van zijn verheven raad neder, wanneer zij ter vergadering of ter feestmaal opdagen. Hunne namen zijn: Donar, Tyr, Fraho, Norder, Bragi, Jring, Beider, Hado, Wider, Wali, Oller en Forsete.

Wodan is de scheppende, opwekkende en levenmakende geest. Hij is de hoogere kracht. Hij is schoon van gestalte, is eenoogig en draagt een langen baard. Hij heeft een helm op het hoofd en een speer ia de hand. Op ieder zijner schouders zit een raaf, die hem in het oor fluistert hetgeen overal, cok in het verborgene, geschiedt. Hij is de belboner van het goede en de straffer van het kwade. Op zijn gevleugeld achtvoetig ros doorklieft hij mot de snelheid des bliksems de ruimte. Aan het uitspansel staat zijn schitterend voertuig, het gesternte, vroeger de Wodans-wagen genoemd. De middelste dag der week is liem toegewijd, en de edelste dieren, rossen en runderen, worden hem ten offer gebracht.

Donar is de naaste na Wodan. Hij is de sterkste van alle goden en menschen. Hij is gerimpeld van voorhoofd, donker van blik , en ros van baard en haren. Hij is de beschermer der stoffelijke kracht, de aanvoerder tot arbeid en wakkeren vlijt. Hij is de god des donders en en werpt zijne bliksemschichten tot zeven voet diepte in den grond. Hij is de beheerscher der lucht en doorklieft de wolken. De vijfde dag der week, de Donderdag, is hem toegewijd, en de eik van het woud is hem geheiligd. Hij is de gewone landgod, en zal, gelijk sommigen willen, order den naam Stavo, ons bewaard in de benaming Stavoren , zijn vereerd geworden.

-ocr page 72-

88

lüj deze twee, VVodan en Donar , versclüjnt nu eens Tyr of Tuisko , dan weder Fraho. Tyr of Tis is de god der dapperheid of des krijgs. Hij draagt den lielm op het hoofd en het zwaard in de lumd. Tuisko is de stamvader der Duitschers en hein is de derde dajr der week, Dijsendag, (Tuesuaij in \'t Engelsch) toegewijd. Daar de overwinning ais de grootste zegen werd beschouwd, werd hij door de strijdlustige volkeren dezer landen zeer vereerd.

Naast dit drie- en twaalftal verschijnen eene menigte goden en godinnen, persoonlijke voorstellingen van verschillende natuurkrachten. Zoo verschijnt Loki, de vijand van al het geschapene, het beginsel des kwaads. Hij heeft drie bastaardkinderen: Fenries, den maanwolf, die het schoone hemellicht gedurig zoekt te verslinden; de Midgaardslang, de zee, die de aarde gedurig zoekt te verdelgen; en Hela, de godinr.e des doods.

Frigga, de beschermster van het huwelijk, die door de kinderloozen aangeroepen wordt, en het noodlot der menschen kent; Freija, de godin der liefde, aan welke de Vrijdag is toegewijd, en Astara, de godin der lente, zijn de drie keurmaagden, ook Walkuren genaamd.

Buitendien vinden wij Holda, de beminnelijke, Bertha, de spinnerin, Cyerda, de schoone reuzendochter, Saga, de dichteres, Hilda, de fiere aanvoerster der drie keurmaagden, die onder haar toezicht naar het slagveld rijden, om de helden te teekenen, die vallen zullen, en ze naar Wodans vreugdezaal in de Walhalla te voeren.

Ook de noödlotzusters of Nornen verdienen de aandacht. Het noodlot beheerscht alles, goden en menschen en kan niet gekeerd worden. De Nornen wonen aan den voet van den Tijd- of Wereldboom. De drie voornaamsten zijn Oerda, Werdandi en öcolt.

Tuaalf I lallen vormen de godengaarde of de Walhalla;

-ocr page 73-

69

maar de sclioonsle daarvan is Glansheim. Het genot der Walhalla\'beantwoordde geheel en al aan de zinnelijke opvatting dier woeste volken. Uit Glansheim rijden de helden dagelijks met Wodan ten kampspel. Na den terugkeer, wordt hun, terwijl de god alleen wijn drinkt, door de keurmaagden het kostelijke bier in schuimende horens gesc\'ionken. Of wel zij laven zich aan de keurige geitenmelk en genieten van het smakelijke gebraad des onsterfelijsen evers.

De goden zijn niet geheel onsterfelijk. Op het einde vergaat alles, goden en menschen. Wodan wordt door den wilden wolf verslonden. Donar wordt door de Mid-gaardslang, die hij doodt, bedwelmd. Tyr kampt met den helhond Garn er en beiden brengen elkander om. De geheele wereld vergaat door Surtur of het vuur. Na don wereldbrand rijst uit de zee eene nieuwe aarde op. De goden herleven in het Eda-veld. Een nieuwe zon licht over de aarde en een vreugdevolle tijd breekt aan. Eene zaal echter is er, waar eedbreukigen en sluipmoordenaars getuchtigd worden. Gelijk men ziet, deze ongerijmde godsdienstleer is even als elke andere van het heidendom pantheïsme, in grof polutheisme ontaard. Alle natuurkrachten, zoo slechte als goede, oorspronkelijk te zamengesmolten, worden personen en als goden vereerd. Het is eene afschuwelijke miskenning van den éénen, eeuwigen, oneindig volmaakten God, Die grenzeloos van zijne schepselen is gescheiden.

Echter schemert door deze leer, die vrij wat kuischer en daarom minder walgelijk is dan de mythologie van Grieken en Romeinen, hier en daar de ware en oorspronkelijke overlevering niet onduidelijk door. De eenheid en eeuwigheid van God vonden wij eenigzins terug in den Alvader. Sporen van de II. Drievuldigheid vindt men in het drietal voornamere goden, dat meer-

-ocr page 74-

70

inalen op den voorgrond treedt. De chaos en de schepping van zon, maan, sterren, vogelen, visschen, dieren en den mensch, worden, ofsch; on op zeer onvolmaakte wijze, geschetst. De toekomstige ondergang der wereld, het voortbestaan van de ziel na den dood, de opstanding, de goddelijke belooning van goed en kwaad, het bestaan van goede en kwade geesten, ziedaar even zoovele waarheden, die, ofschoon vreeselijk verminkt, eenigzins in dit mengsel van afgodistische ongerijmdheid werden aangetroffen.

Tempels bouwden deze woeste natuurzonen eerst niet. Zij wijdden aan hunne goden bronnen en rivieren, bergen en rotsen, holen, geheele wouden, en in deze vooral sommige boomen en plaatsen toe. Daar, onder de breede takken van eeuwenoude eiken en beukeu, waaide natuur hare grilligste woestheid ten toon spreidde, waar men, verre verwijderd van alle menschelijke woon, niets vernam dan het geheimzinnig suüen van den wind en den afwisselenden woudzang der vogelen, waar onder het dicht te zaam geweven loverdak een somber half duister heerschte, daar hadden zij hunne heiligdommen en hielden hunne godsdienstige bijeenkomsten. Zoo waren het Uddelermeer op de hooge Veluwe, het rijkswald bij Nijmegen, liet Schakerbosch bij Voorburg, de Haarlemmerhout, de omstreken van Heiligerlee even zoovele heilige oorden, aan de vereering hunner goden gewijd. Beelden hadden zij aanvankelijk niet. DjcIi hoe meer zij met Romeinen en Franken in aanraking kwamen, hoe meer gebouwde tempels en beelden zich bij hen vermenigvuldigden. Germanicus vernielde reeds in deze streken den vermaarden tempel van Tamfana. De H. Maternus vond te Tongeren in een tempel het beeld van Wodan tusschen die van Thor en Freya. De H. Lambertus wierp in Toxandrië de afgodsbeelden omver, en door den 11. Willebrord werden op Fositenland en

-ocr page 75-

11

op Walcheren afgodsbeelden bij de Friesen aangetroffen.

In de heilige wouden kwamen Friesen en Saksen bij het licht der volle maan bijeen. Daar, naar het Noorden gekeerd, stortten zij hunne gebeden. Daar weerklonken de dichterlijke zangen hunner barden, die den lof verkondigden van hunne goden en helden. Daar slachtofferden priesters in het wit gekleed en met eikenloof omkransd bij voorkeur paarden, stieren, runderen, geiten, metéén woord zulke dieren, wier vleesch door den mensch genuttigd werd. Dikwerf ook bezoedelden menschenoffers door hun bloed den altaarsteen, en vooral in den krijg waren deze na de overwinning niet zeldzaam.

Gewoonlijk gingen de offers gepaard met offermaaltijden. Met het bloed van het geslachte dier werden do aanwezigen besproeid. De edele ingewanden, hart, long en lever werden den goden voorbehouden en verbrand. Het vleesch werd in ketels gekookt, door de priesters rondgedeeld en niet zonder uitbundige vreugde genuttigd. Daarbij werd ook lustig gedronken en den goden een beker gebracht. Dit noemde men minne drinken. Niet zelden gingen zulke plechtigheden gepaard met onmatigheid en dronkenschap. Gelijk zij zich gedreven gevoelden om op bepaalde en bijzondere plaatsen en op vastgestelde wijze hunne goden te vereeren, zoo ook gaven zij toe aan den natuurlijken aandrang om zulks op uitgelezene en bijzondere dagen te doen. Zoo vinden wij het feest des oogstes aan den god Wodan gewijd en Midwinter of het joelfeest bij het eindigen van het jaar. In sprokkelmaand hielden zij een omgang van mannen en vrouwen, van jongelingen en maagden ter eere der godin Freija met lichien en fakkels, en deze was niet vrij van buitensporigheden en ongebondenheden. Fr waren ook feesten van Astara, de glahsende godinne met bloemen gekroond, van Beider, en zoo meer.

-ocr page 76-

En dat alles ging gepaard met een kinderachtig bijgeloof. Zoo bestonden volgens hen geheel bijzondere, tooveracbtigo wezens, elfen, wichten en dwergen, die soms bij toeval of door omstandigheden met den mensch in aanraking kwamen. Zij wisten te spreken van bosch- en watergeesten, nikkers en meerminnen, van kabouter-mannetjes en bijtebouwen, die zich onzichtbaar konden maken. Ook reusen en reusinnenmaagdén ontbraken hun niet. Zij hadden wigchelaars en wigchelaressen, die uit de vlucht en den zang der vogelen, uit den loop der sterren, uit de ingewanden dor dieren de toekomst voorspelden.

Het was een jammerlijke godsdienst. Want het was ellendige afgoderij; het was eene offerdienst, ontsierd door bloedgierige en menschenmoordonde wreedheid; het waren feesten gepaard met onmatigheid en ongebondenheid; het was een bijgeloof, dat tot menige bespottelijke, zoo al niet ongelukkige daad moest verleiden.

Hunne godsdienst kan ons leeren, hoe het met hunne zeden gesteld was. Deze onderscheidden zich vrij gunstig van die der Oostersche volken. De hoofdbeginselen der zedeleer werden in het algemeen door hen erkend. Echtbreuk, sluipmoord, bedrog, meineed werden gestraft; huwelijkstrouw, kinderliefde, ouderliefde, gastvrijheid, rechtschapenheid en rechtvaardigheid waren bij hen in eere. Veelvuldige en grove gebreken ontsierden hen echter. Nederigheid, zachtmoedigheid, verjievinfso-ezind-

C3 \' O \' O O *quot;1

heid, waren deugden, die zij niet kenden. Woest, trotsch, wraakgierig, ja wreed waren zij. Onmatigheid in spijs en drank onteerde hunne maaltijden en drinkgelagen, die geheele nachten voortduurden en meermalen plaats grepen. Diodorus zegt van hen, dat zij voor een vat wijn een kind verkochten. Twisten en vijandschappen ontbraken hun niet. Ongebondenheid werd niet geschuwd, zoo als wij bij de verceriug van sommige godheden

-ocr page 77-

73

kunnen bespeuren, en veelwijverij was, althans bij de aanzienlijken, niet zeldzaam. Het huwelijk gold bij hen als een koop, en de vrouw was de slavin des mans. Slaven werden met verkrachting van alle menschelijkheid bejegend. Eoof en plunderzucbt eindelijk ten tijde van oorlog waren eene algemeenhaid.

Zoodanig was de toestand der Nederlandsche volkeren, onder welke de IJ. AVillebrord zijn apostolaat ging aanvangen. Boven den Rliijn had het Christendom nog nergens wortel kunnen schieten. Wel waren onder de Komeinsche legers, vooral na Constantijn den Groote, talrijke Christenen, i) Doch dezen kwamen weinig in aanraking met de inboorlingen des lands en waren hier niet blijvend. Misschien bleven de bewoners van Utrecht door het drukke waterverkeer langs den Ehijn niet buiten den invloed der Christenen te Keulen. In die stad toch was het Katholieke geloof reeds in de vierde eeuw dour den H. Maternus gepredikt en een bisschopszetel opgericht. Misschien waren ook de pogingen door Keulsche bisschoppen een enkele maal aangewend, om in Utrecht het geloof in J. C. te prediken, de bron der aanspraken, die zij later voor hunne aartsbisschoppelijke rechten opzichtens deze stad lieten gelden. Duch dat die pogingen schipbreuk hadden geleden, blijkt uit den toestand, waarin de 11. Wil fried Utrecht onder koninLr Aldoild

O O

had gevonden.

Deze heilige had, gelijk wij zagen, het geluk een groot

\') Bij Nijmegen weiden twee onyx- en cornalyn-geramen mot anker en hangende vischjes gevonden ia do jaren 16\'27 en 1676; zie J. Smetius Antiq. Neomag p. 33 en bi. Te Wijk bij Duurstede vond men een graflamp met een Homeinscli kruis. Engelberts (aloude staat van Nedeil. IV bl. 336.) spreekt ook van een zwaren goudon ring versierd met ingewerkte beeldjes van de eerste Christenen on met eeu saphicr-steen, verbeeldende de keizerin Helena. Ook verschillende munten uit hot Christelijke tijdvak dor Romeinsche keizers zijn hier te lande gevonden.

-ocr page 78-

7i

getal Frlesen te doopen en nep op zijne verdere reis Dagoberts tusschenkorast in, opdat door zijne koninklijke tusschenkomst in hunne geestelijke behoeften zou worden voorzien. Deze koning liet nu te Utrecht eene kapel bouwen aan den H. Thomas toegewijd, en verzocht den bisschop van Keulen voor het zielenheil van Utrechts geloovigen .zorg te dragen. Dit blijkt uit den brief, dien later de H. Bonifacius schreef aan den H. Stephanas, Pans. \') Niet lancr echter bleef die kapel bestaan. Zij

gt;) Aldus Joannes Bollandus in het leven van den H. Suitbenus c 1 n 2. Wel niet ten onrechte, dunkt mij, ontzegt Bollandus de stichting dezer kerk aan Dagobert I, gestorven in 039. Hij beroept zich daarbij op twee bewijzen. Deze meening, zegt Bollandus, draagt daarom minder onze goedkeuring weg, omdat de H. Cuthbert, destijds bisschop van Keulen, bij Dagobert I groote gunst eu invloed bezat, en onder diens zoon Sigebert, koning van Austrasië, zoo zeer bij den koning en de grooten gezien en geacht was, dat gecne zaak van gewicht zonder zijnen raad geschiedde. Daar deze bisschop zeer heilig en vol ijver was voor het heil der zielen en de eer van God, zou hij dau wel die zaak verwaarloosd en niet gewerkt hebben om de Friesen te bekeeren, indien Dagobert I daar eene kerk had gebouwd\'? Zoo iets kon de 11. Bonifacius met veel meer recht in zijn brief aan paus Stephanus aan de Keulsche bisschoppen onder Dagobert II ten laste leggen. Bij dit eerste bewijs kunnen wij een tweede voegen. Volgens de levensbeschrijving van den II. Wilfried was er bij diens komst ia Friesland van geen Christenen en van geen kerk spraak, en wordt hij voorgesteld als een apostel, die voor een geheel Heidensch volk optrad. Arend niet tevreden met de stichting der Thomas-kapel aan Dagobert I toe te schrijven,\' gaat nog verder (1 D. bl. 305). Er moet, zegt hij, reeds voor Dagobert eene kerk te Utrecht geweest zijn, dewijl in de oudste charters gewag wordt gemaakt van giften, die aan de Utrecht-sche keik door Chlotair en ïheudebert zouden gedaan zijn.quot; Die charters zijn wel niets anders dan het geinterpoleerde of onechte regale praeceptum Pippini (bij Ileda. p. 35), dat van eene St. Maartenskerk spreekt te Utrecht, die reeds onder Theodebcrt en Lotharius zou bestaan hebben. Van elders is niets zoodanig bekend en, in de confirmatie van 23 Mei 753 (bij Heda p. 3ü) vermeldt Pepijn geen vroegere weldoeners van S. Maarten dan Pepijn van Herstal, Karei Martel en Karehnan. Vgl. Rettberg 11 S. 528.

-ocr page 79-

75

werd verwoest door Radboud, den gevreesden koning der Friesen, die reeds in 679 AUgild opvolgde, nadat in den winter van 677 tot 678 de H. Wilfried hier het geloof had verkondigd. Hierdoor waren weder al diens pogingen verijdeld, en wij mogen zeggen, dat, toen Wil-lebrord te Utrecht verscheen, het Christendom daar en in de gewesten boven den Ehijn nog geen wortels had kunnen schieten.

In de zuidelijke gewesten van ons vaderland daarentegen was de Christelijke godsdienst reeds veel vroeger doorgedrongen. Zoo had de H. Maternus reeds te Tongeren en te Maastricht eene kerk gebouwd ter eeie van de H. Maagd en Moeder Gods Maria. Hij stierf waarschijnlijk in 328, en werd in 335 als bisschop van Tongeren opgevolgd door den II. Servatius. Deze bracht omstreeks het einde der vierde eeuw den bisschoppelijken zetel over naar Maastricht. Nu volgden daar eene reeks van heilige

Cl cn

en ijvervolle bisschoppen elkander op, die gewis niet nalieten het geloof in Luik, Limburg en Noord-Brabant of Toxandrië te verkondigen. Zoo waren de II. Agrico-laus (f 420), do H. Ursicinus (t 44:4), de H. Designatus (t 456), de H. liesignatus (f 471), de H. Sulpitius (f 498), de H. Quirillus (f 501), de H. Eucherius (t 508), de H. Fulco (f 515), de H. Eucherius II (t 530), de H. Domitianus (t 560), de H. Monulphus (f 599), de H. Gondulphus (f. 607), de H. Perpetuus (f 620), de H. Ebregisius (f 622), de H. Joannes Agnus (j 646), de H. Amandus (f 650), de H. Kemaclus (tot 662), de II. Theodardus (f 668), de H. Lambertus (f 708), en eindelijk de H. Hubertus, achtereenvolgens de sieraden van den bisschopszetel te Maastricht , die schitterden door hunne prediking en hunne deugd. Ook den li. Eligius , bisschop van Nuyon, zagen de zuidelij ke gewesten van ons vaderland optreden als verkondiger van

-ocr page 80-

76

het geloof. Hij arbïidde, ze^t Audoënus, onder de Vlamingen, Antwerpenaars, Friesen, Sneven, en de barbaren langs de zeekust , aan welken tot dusverre het evangelie nog niet verkondigd was. Waarschijnlijk hebben wij hier door de Friesen de bewoners van Zeeland te verstaan , daar dit laatste niet zelden tot Friesland werd gerekend. De Sneven woonden in de omstreken van Zevenbergen , dat aan dezen volkstam zijn naam heeft te danken. Doch slechts ter loops werd hier het heilig evangelie verkondigd , wijl de werkkring van den II. Eligius zich vooral tot Vlaanderen bepaalde.

Dusdanig was de godsdienstige en zedelijke gesteltenis van ons vaderland. Boven den Rliijn, mogen wij zeggen, was alles heidensch en barbaarsch. Beneden den Khijn, waar zich de Salische Franken bevonden, was het Christendom doorgedrongen, en had het zelfs een gevestigden bisschopszetel te Maastricht. Verreweg echter de meeste plaatsen in Zeeland, in ïeisterbant en in het noorden van Toxandrië, waren nog verzonken in de akelige duisternis van do afgoderij.

Maar het uur van Gods barmhartigheid bad geslagen. De roeping van Nederland tot het Christelijk geloof giag plaats grijpen. Zij zou geheel onverdiend, een Goddelijk werk, en ten hoogste heilzaam zijn. Onverdiend was die roeping, want wat had Nederland gedaan, en wat kon het doen, om zich de bovennatuurlijke gave des geloofs waardig te maken? Door zijne afgoderij en zijne zedeloosheid, was het die goddelijke genade zelfs geheel onwaardig. De bekeering onzer voorvaderen zon niet zijn uit de werken, maar uit Hem, die roept. (Eom. IX : 12). Het zou niet zijn desgenen, die wil, noch desgenen, die loopt, maar des ontfermenden Gods. (Ruin. IX : 1(5). AVat waar was ten aanzien van do roeping der heidenen in het algemeen, zou ook waar zijn ten aanzien

-ocr page 81-

it

van de roeping onzes vaderlands in het bijzonder. Zij was eene geheel onverschuldio-de gave. God zou zich ont-fermen, over wien Hij zich ontfermde, en Hij zou barmhartigheid bewijzen, aan wien Hij barmhartig wilde zijn _

Nederlands roeping was g.-heel en al Gods werk. God zelf\' had Willebrord tot apostel bestemd reeds voor zijne geboorte. Het blijkt ons uit het droomgezicht zijner moeder. Hij schonk hem de hoedanigheden voor een apostel gevorderd. Hij liet hem uit heilige ouders geboren, door twee heiligen onderwezen en gevormd worden. Hij boezemde aan Willebrord het heilige verlangen in om aan Nederland het geloof te gaan verkondigen. Hij zou aan Willebrord b;j zijn apostolischen werkkring getrouw ter zijde staan, hem de ondersteuning van Pepijn, de goedkeuring van Sergius, den bijstand van 11 heiligen verschaffen, en zyne genade zou door tusschenkomst van dien apostel over de weerbarstigste gemoederen weten te zegevieren.

Eindelijk die roeping zou voor Nederland hoogst heilzaam zijn. Het woord door Hem bij den profeet Oseas gesproken, zou ook hier van toepassing wezen: Ik zal hetgeen mijn volk niet was, mijn volk, hetgeen niet bemind was, bemind, en hetgeen niet begenadigd was,

\' \' O O O \'

begenadigd noemen. En het zal zijn ter plaatse, waar tot hen gesproken is: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden kinderen des levenden Gods. (Rom. IX : 25—26.). Wij zullen later de schoone vruchten en het heil dier roeping nader leeren kennen.

-ocr page 82-

78

ZEVENDE HOOFDSTUK.

Be II. Willebrord zet zijne reis voort naar Utrecht. ïoestaml dier stad in dien tijd. Vijandige gezindheid van Radboud tegen het Christendom. Willebrord besluit zicli naar Pepijn van Herstal te begeven. Karakter van Pepijn. Zijne macht. Zijn verblijf te Herstal. De H. Willebrord in aanraking met den H. Lambertus.

Nadat Willebrord en zijne reisgezellen God voor de behouden aankomst hadden gedankt, en zich bij het huis ten Britten genoegzaam van de vermoeijende zeevaart hadden hersteld, zetten zij hunne reis voort naar Utrecht. Het is ons niet gemeld, of zij hierbij den weg te land of te water zijn gevolgd. Te Lugdunum vereenigden zich de twee Romeinsche heirwegen, waarvan de eene liep langs het oude pretorium Agrippinas (Roomburg), vijf uren verder langs Albiniana (Alphen), en daarna nog 17 uren verder Utrecht of Trajectum bereikte \'). Het

i) Een blik op den loop der toenmalige heirwegen kan ons dienstig zijn, om beter de reizen van den H. Willebrord te volgen. Verkiezen wij tot uitgangspunt Tongeren. Zuidwaarts ging de heirweg van daar over Gembloux en Binch, en ontmoette vervolgens de groote baan, die aan de eene zijde door het Ardennenwoud langs Arlon Trier bereikte, en die aan de andere zijde naar Bavay ging, en van daar met twee armen, de eene rechtstreeks, do andere over Atrecht naar Doornik liep , en over Werwik, Kassei (Castellum Menapiorum) en de verdwenen stad Terouanen, zich richtte naar Boulogne.

Van Tongeren naar het noorden ging de weg eerst tot Maastricht. Hier verdeelde hij zich in twee groote wegen. De eerste liep langs den linker Maasoever over Esden , Stokheim, Heurne bij Roermond, Blerik bij Venlo tot aan Cevecum (Kuik), de laatste plaats van Gallic. Hier ging hij de Maas over en richtte zich naar Nijmegen. Tegenover Nijmegen en aan den rechter Maasoever lag vermoedelijk Batavodurum (Batenburg). Bij Nijmegen scheidde de heirweg zich in tweeën. De eene hield den linker Waaloever en deed de volgende plaatsen aan ; ad duodecim, Grinnes (Gorcum?) Caspingium, Tablae, Flenium en Helium (Hellevoetsluls?) bij de Maas. Te Flenium boog zith een zijtak

-ocr page 83-

79

is dus niet onmogelijk, dat zij luinne reis langs dezen weg hebben genomen. Meer waarschijnlijk echter hebben zij zich over den Rhijn, die toenmaals veel bevaren werd, naar Utrecht begeven. \')

noordwaarts en bereikte Voorburg of het oude forum Adriani, hetgeen blijkens gedane opdelvingen (1827—183Ö) zeer aanzienlijk was, en naar de nauwkeurigste metingen 10 morgen land besloeg. Van hier ging de weg verder, totdat hij te Lugdunum den anderen heirweg ontmoette.

Da tweede heirweg, die van Maastricht uitging , volgde den rechter Maasoever, en ging naar Cariovallum, waar hij zich splitste. De eene tak liep over Tudderen en Melik naar Xanten. De andere tak bereikte langs Juliacnm (Gulick), Keulen (Colonia Agrippina). Van hier hield de weg den linker Rhijnoevcr langs Novesium, Gelduba, Calo, Asciburgium en Vetera, en ging van daar over Colonia Trajana , Burginatium en Quadriburgium.

Nu volgt Arenacum. Eenigen verstaan hierdoor Rhii-aren of Kinderen, oudtijds aan den Rhijn gelegen. Volgens hen zou de weg van Vetera over Quadriburgium (Qualburg) en Rhinaren zijne richting naar Nijmegen , en van daar naar Gastra Herculis (ilervelt in de Betuwe) genomen hebben. Volgens anderen is Arenacum hetzelfde als Arnhem, en liep de weg van Vetera over Burginacium en verder bij de scheiding

des Rhijns, deze rivier volgende, naar Arnhem en Gastra Herculis.

(

Acht mijlen verder volgden dan Carvo, Mannaricium, Trajectum (Utrecht), Albiniana (Alphen), Pretorium Agrippina; en eindelijk Lugdunum, waar beide heirwegeu zich vereenigden. Vermoedelijk zette de heirweg zich van Lugdunum noordwaarts voort langs de geheele westelijke kust van ons vaderland tot aan Texel. Op ïexel zijn verscheidene Romeinsche oudheden aangetroffen. Het dorp de Burg op dit eiland herinnert aan eene vesting of sterkte, aldaar door Drusus gesticht. Zelfs spreekt men van eene Romeinsche stad, die tusschen Texel en Wieringen zou gelegen hebben, en waarvan in 1710 nog eene groote hoeveelheid muurwerk overig was. Dit alles maakt het bestaan van dien heirweg langs den voet der duinen, gelijk nog heden de groote weg loopt, zeer aannemelijk.

!) Gewis voerden zij verschillende benoodigdheden, boeken, kleederen misgewaad, draagbaar altaar met zich. Ofschoon zij zich paarden konden aanschaffen, was het veel gemakkelijker met het schip, dat hen had overgebracht, de reis voort te zetten. De Rhijnmonding is eerst later, langzamerhand tot in 1170, geheel verzand.

-ocr page 84-

80

Utrecht was toenmaals nog in zijne opkomst. In de derde eeuw bestond liet nog niet; altiians zijn naam komt nog niet voor in de gescliiedenis, en op de tafels van Peutinger wordt het nog niet genoemd. Het komt eerst voor in het itinerarium Antonini. Oorspronkelijk was het een druk bezochte overvaart over den Rhijn, waarvan het zijn naam Trecht (Trajectum) ontleende, zoodat het Ontrecht of Oude Trecht werd geheeten. Ook werd het Wiltenburg genoemd naar een burcht, die zich bij deze overvaart bevond, en naar de Wilton, die een tijd lang deze streken bewoonden. Ten tijde van den H. Willebrord had Utrecht zich reeds op beide oevers uitgebreid, en beheerschte alzoo geheel en al de vaart van den Midden-Khijn. Langs daar voeren de schepen, die uit Britanje kwamen, deze rivier hooger op, en zakten langs daar weder af naar zee. D. or de Vecht en het meer Flevo had Utrecht tevens gemeenschap met Stavoren en Friesland. Daar de handel, die langs de/.e rivieren gedreven werd, vrij aanzienlijk was, moet de plaats hierdoor spoedig in bloei zijn toegenomen, vooral sedert de Franken op den burcht, die zich hier bevond, tol hieven van de goederen, die langs den Khijn werden vervoerd. De druk bezochte overvaart, de handel langs den lihijn en Vecht, de burcht met zijne bezetting, en later nog de vestiging van een bisschoppelijken zetel, zouden het eerlang opvoeren tot de aanzienlijkste stad des lands. Ten tijde van Willebrords aankomst zullen wij het ons het beste voorstellen als een sterk met wallen en torens omgeven stadje, bestaande uit een vrij groot getal houten huizen, welke binnen die omwalling deels aan deze, deels aan gene zijde van den Khijn gelegen waren.1)

\') Utrecht wordt door AUfried in het leven van den H. Lndger Castellum genoemd, en evenzoo bij Alcainus, en in list leven van den II. Lambertus. Castellum is eene omwalde en met toiens versterkte

-ocr page 85-

81

Het wordt ons niet medegedeeld, of do II. Wiüebrord bij zijne aankomst te Utrecht Christenen aantrof. De H. Wigbert had Utrecht pas voor twee jaren verlaten. Wij mogen het er daarom voor houden, dat de H. Wil-lebrord hier althans nog eenige zwakke aanrakingspunten voor het- Christendom zal hebben gevonden, en dat dezen zonder twijfel onder de eersten zijn geweest, tofwelke hij zich wendde.

Utrecht was intusschen nog altijd in de macht der Friesen. Spoedig had Willebrord doorschouwd, hoe ongunstig de toestand was voor de prediking van het Christelijk geloof. Hij vond in Radboud een oorlogzuchtig vorst, die een gezworen vijand van de Franken was en van al wat de Franken betrof, en daarom ook van het Christendom of den godsdienst, dien zij beleden. Pas had hij de teugels van het bewind in handen, of reeds in 679 had hij den vrede met de Franken verbroken. Hij maakte zich hunne binnenlandsche twisten ten nutte, en breidde het Friesche gebied beneden den Ehijn over Teisterbant en langs de zee tot op Walcheren uit. Doch in G89 had Pepijn van Herstal de handen vrij. Hij trok een aanzienlijk leger Franken bijeen, en weldra wapperden zijne vaandels op het gebied der Friesen. Kadboud leverde slag. Hij dolf het onderspit, verloor al zijne bezittingen beneden den Ehijn, *) werd schatplichtig, en moest gijzelaars geven en de prediking van het Christendom toestaan.

stad van geringeren omvang ; oppidum rnunilum. Urhs en civilas duiden grootere steden aan. Alcwijn in zijne verzen noemt Utrecht zelfs urhs.

\') Qui cum illo advenissent, (erant. autem numero duodecim) divertentes ad Pipinum, Francorum ducem , gratanter ab illo suscepti sunt. Et quia nuper Cileriorem Frisiam, expulso inde Radbode rege, ccperat, illo eos ad predicandum itiisit. (Bed. Hist. Eccl. V, 10). Door Cilerior Frisia moet het land beneden den lihijn, namelijk Tcinlcrhant, worden verstaan. Vriesland boven den Rliiju was nog in de macht van Radboud.

()

-ocr page 86-

Na zulk een tegenspoed waren Radboud on zijne Friesen minder dan ooit genegen om aan het Christendom een gewillig oor te verleenen. TVillebrord had spoedig deze vijandige stemming bij den koning en by het volk bespeurd, en begreep uit een onderhoud met Radboud , dat hij te vergeefs beproefde zich bij de Friesen ingang te verschaffen. \'Het eenige , wat hem overbleef, was, zich te wenden tot de Friesen beneden den Rhijn , die aan do Franken onderworpen waren. Doch om hier ter prediking te kunnen optreden, had hij zoowel de zending van het kerkelijk als de vergunning en bescherming van het burgerlijk fjezaf noodia;. Dit deed den heilige besluiten ,

o *.\'0 0 n cj \'

zich vooreerst en vooral naar Pepijn, den hofmeijer der Franken, te begeven.

Pepijn was gesproten uit den echt van Ansegisel met de H. -Begga , dochter van den gelukzaligen Pepijn van Landen en de H. Itta. Men noemde hein Pepijn van Herstal naar het kasteel, waar hij geboren was, en meestendeels zijn verblijf hield. Hij bezat zeer voortreffelijke hoedanigheden. Hij was edelmoedig, dapper, krachtig in het bestuur, een man van doorzicht en ooideelkundige staatkunde, iemand, die plannen wist te vormen en uit te voeren. Dank aan de zorgvuldige

o rs

opvoeding van zijne moeder, de H. Begga, dank aan de uitmuntende voorbeelden van zijne grootouders, den H. Arnolphus en den gelukzaligen Pepijn van Landen , was hij ook niet ongodsdienstig. Daarentegen was hij niet geheel vreemd aan de heerschzucht van zijn oom, den hofmeijer Grimoald, en niet altijd sterk genoeg om zijne hartstochten te bedwingen.

In 680 waren koning Dagobert H en zijn zoon ëiegebert op de jacht vermoord, gelijk sommigen willen, door het toedoen van den heerschzuchtigen Ebroin, om het koningrijk Austrasië, of oostelijk Frankrijk, ten oosten

-ocr page 87-

der Schelde, weder onder het gezag des konings van Neustrië oi: westelijk Frankrijk 1) te brengen. Kort daarop stierf bovendien AVulfhad, hofmeijer van Austrasië. Nu vertrouwden de Austrasiërs het bestuur van hun land aan twee hof\'meijers toe, aan Pepijn van Herstalen zijn broeder Martijn. Beiden rukten op tegen Neustrië, doch werden in 681 bij Loixi, niet verre van Toul , door Theodorik, koning van Neustrië, en door diens hofmeijer Ebroin, verslagen. Martijn, die zich had overgegeven, werd onder de muren van Laon door Ebroin verraderlijk vermoord. Kort daarna werd Ehroin voor deze misdaad gestraft, en viel hij zelf onder het staal van zekeren Ermenfried.

Op Ebroin volgde Warado , die in 683 vrede sloot met Pepijn en de Austrasiërs. Doch reeds in 084 stierf Warado, en Eerthair, zijn schoonzoon en opvolger, verbrak op nieuw den vrede. Pepijn van Herstal riep nu de Austrasiërs te wapen , en rukte op naar Neustrië. Te ïestry, niet verre van St. Quentin, ontmoetten beide legers elkander. Zij waren nog door den Vignon ge-sciieiden. Ongemerkt wist Pepijn des nachts de rivier over te trekken. Hij koos eene voordeelige standplaats, zoodat hij de zon in den rug had, en vertoonde zich eensklaps des morgens, terwijl men hem reeds vertrokken waande. Hij overwon. Eerthair werd door zijn eigene krijgsknechten vermoord, en koning Theodorik gevangen genomen. Als overwinnaar trok Pepijn in 687 Parijs binnen. Hij liet aan Theodorik den titel van koning over Neustrië en Austrasië, en voerde van dat oogenblik als eenig hofmeijer of majordoom het bestuur over het geheele rijk der Franken.

Pepijn van Herstal had zich dus eene macht verworven,

\') Ncnstria — Nco-westria.

-ocr page 88-

84

gelijk geen zijner voorgangers bezeten had. Al spoedig gaf hij zich den titel van aanvoerder of hertog (dux) der Franken, en deed een nieuwen stap tot den troon. Wel liet hij aan den overwonnen \'en machteloozen Theo-dorik den koningstitel, maar zelf verrichtte hij alle koninklijke daden. Door inwendig de hoogere eenheid des rijks krachtig te handhaven, en door uitwendig den omvang van zijn gebied met geweld van wapenen tegen Friesen en Saksen uit te breiden, wist hij zich en zijn huis steeds meer en meer op den voorgrond, en het koninklijke huis gedurig meer in de schaduw te plaatsen.

Naar dezen vermogenden gezagvoerder begaf zich Willebrord met zijne gezellen op reis. Waarschijnlijk verschenen zij voor hem in zijn gewoon verblijf te Herstal. Herstal was een kasteel ten noorden en niet zeer verre van het toen opkomende Luik gelegen. Het verhief zich zeer schilderachtig op de helling der heuvelenrij, die in eene voortgezette reeks van Maastricht tot aan Luik zich uitstrekt langs den westelijken oever der Maas. Terwijl langs de helling hier en ginds geele mergelrotsen afwisselen met liet lachende groen der boomen, ziet men uit Herstal neder op den stroom, -die daar in de diepte der vallei voorbij kronkelt. Aan de overzijde der rivier rijst de grond weder omhoog, en op een vooruitstekend punt der rotsen, die ook aan dezen oever eene voortgezette reeks vormen, lag vlak tegenover Herstal Jupille met het lusthuis van Pepijn. Ofschoon de hofmeijer ook dikwerf te Keulen vertoefde, hield hij echter zich meestal op te Herstal en te Jupille, en vermoedelijk had Willebrord ook hier met hem zijne eerste zamenkomst.

Willebrord en de zijnen werden door den machtigen hofmeijer met welwillende voorkomendheid ontvangen. Zij legden hem hun plan bloot, om in het noorden des

-ocr page 89-

lands het H. Evangelie te gaan verkondigen; zij deden hem hunne voorstellen, en zij verzochten hem dringend om zijne vermogende ondersteuning en bescherming tegen de kwellingen der Friesen. De godsdienstzin en de scherpziende staatkunde van Pepijn waren hoogst ingenomen met zoo nuttige onderneming. Hij had misschien liever Frankische zendelingen zien optreden; doch hij begreep, dat deze Angelsaksen in de tegenwoordige omstandigheden bij de bevooroordeelde Friesen gereederen ingang en minder argwaan zouden vinden. Hij erkende al dadelijk in Willebrord een uitstekend leeraar, en wilde zich en zijn volk niet van diens heilzame diensten berooven. Hij trad zooveel mogelijk in de plannen van den heilige, en wees hem op de grenzen van zijn gebied geschikte plaatsen aan, zegt Alcwijn, waar hij de distelen der afgoderij kon uitroeijen en het zaad van Gods woord in de onbebouwde aarde zou uitstrooijen. i) Daar Teis-terbant de uiterste strook was van Austrasië, die tegen Friesland aangrensde, waren dit en noordelijk ïoxanclrië het veld, hetgeen Pepijn aan Willebrord ter bearbeiding aanwees.

ïeisterbant echter en noordelijk Toxandrië behoorden als deelen van Austrasië tot het bisdom van Maastricht, hetgeen destijds door den H. bisschop Lambertus werd bestuurd. Deze, daar Herstal even als Maastricht aan rle Maas gelegen en langs de Maas gemakkelijk te bereiken was, werd hierdoor waarschijnelijk in deze besprekingen tusschen Willebrord en Pepijn betrokken. Den liefderijken bisschop, die niets zoo zeer verlangde

\') Alcwijn zegt: Qui (Pippinus) eum cura omni honore suscipiens , sed nolens tanto doctore se vel suam privare gentera, loca ei opporitma intra terminos regni sui providit, quo potuisset idololatriae spinas extirpare etc. Hier is, gelijk Bollandus opmerkt, het bovei) vermelde Frisia Citerior van Bcda , of ïeisterbant quot;bedoeld,

-ocr page 90-

K(i

als liet heil iler zielen, waren de/.e moeJi^e en ijvervolle zendelingen hoogst welkom. Hij schonk A\\rillebrorLl en de zijnen in zijn bisdom al de noodige volmachten, en misschien dagteekent do innige vriendschap, die sedert immer tusschen beide heiligen bestond, reeds sedert deze eerste ontmoeting. \')

ACHTSTE HOOFDSTUK.

Do II. Willebrord gaat op reis om aan den apostolischen stoel de zending tot de Friesen te vragen. Noodzakelijkheid van zulke zending. Ilij bezoekt Rome ook om andere redenen. Verblijf in da wereldstad en zending van Paus Scrgius. ïerug-keer in Friesland. Suilbertus tot bisschop gekozen. Wijding en terugkeer van dien heilige.

De II. AV illebrord was zonder twijfel ten zeerste verheugd het H. Evangelie in Teisterbant te kunnen verkondigen. Zijn vurige ijver echter verlangde nog meer. Hij wenschte ook het noodige gezag, om het, wanneer de gelegenheid zich aanbood, op het gebied der Friesen in te kunnen voeren. Hiertoe had hij eene hoogere zending noodig dan die van den II. Lambertus, aan wiens bisschoppelijk gezag Friesland niet was onderworpen. Daarom besloot hij zich om de volmacht, die daartoe vereischt werd, tot den apostolischen stoel te wenden.

Het was immer een vast beginsel in de Katholieke kerk, dat men om op te treden als geloofsverkondiger bij een volk, de noodige zending moet bezitten. Hoe zullen zij gelooven, zegt de H, Paulus, aan hem die zij niet hebben gehoord? Hoe zullen zij hooren zonder prediker? En hoe zullen zij prediken zonder gezonden

J) Zie Act. SS. Belgii Ghesq. t. ü. p. 51 cn 52. Vita S. Lambcrti n. 7!l et 80.

-ocr page 91-

87

te zijn? (Rom. X: 14—15). Jesus was van Zijnen Vader gezonden, en Hij verkoridigde met onfeilbaarheid zijne heilige leer. Die Goddelijke leer was bestemd voor alle volkeren en alle tijden. Zij mogt niet voor het rnensch-dom verloren gpan : zij was heilige, uit den hemel afgedaalde waarheid, die niet vervalscht mogt worden. Daarom vertrouwde J. C. haar toe ter bewaring en ter verbreiding aan eene onfeilbare kerk, die steeds verlicht en bestuurd zou worden door den Geest der waarheid. Hy beloofde aan Zijne apostelen en hunne opvolgers een anderen Trooster, den Geest der waarheid, die niet hen zou blijven tot in eeuwigheid. (J. XIV : 16). De kerk door Gods menschgeworden Zoon gesticht is alzoo door Hem gesteld en met den H. Geest verrijkt, om de waarheid, die Hij heeft geopenbaard , ongeschonden te bewaren en onveranderd te prediken. Daarom mag niemand buiten haar toezicht en hare zending optreden om Jesus\' leer te verkondigen. Hij die het bestaat, verzet zich duidelijk tegen de heilige verordening des Heeren. Alleen dan, wanneer de geloolsprediker gezonden is door de kerk en alzoo ook middellijk door Christus, verwezenlijkt zich het woord van Christus: die u hoort, hoort Mij ; die u veracht, veracht Mij. Aan de kerk dus en aan haar zichtbaar opperhoofd, don paus, behoort het recht zulke zending te verleenen. Petrus werd door Christus verkozen tot herder der herders; aan Petrus schonk Hij de sleutels van hot hemelrijk. Petrus werd door den Heer gesteld tot zijn plaatsbekleeder, tot middelpunt der eenheid van de gansche kerk, tot bewaker van den schat des geloofs, tot vertegenwoordiger van zijn Goddelijk gezag, tot het kanaal, waardoor de oorspronkelijke zending van J. C. gedurig toevloeit aan hen, die do kerk belast met de prediking der Christelijke waarheid. Petrus leeft immer voort in al zijne opvolgers

-ocr page 92-

88

en leefde ook voort in Sergius, die op dit tijdstip den apostolischen stoel te Rome innam.

Naar Sergius wendde dus de H. Willebrord zijne schreden. l) Aan dien Paus, welke sedert 687 Jesus\' kerk bestuurde, wilde hij zending en zegen vragen, om met vrucht het heilig Evangelie aan de heidensche Friesen te kunnen verkondigen. Nog eene andere reden dreef hem aan. Ook hoopte hij, zegt Beda, van den Paus relieken der heilige apostelen en martelaren te verkrijgen. Wanneer hij bij het volk, voor hetwelk hij zou prediken, de afgodsbeelden verdelgd had, wilde hij relieken der heiligen bij de hand hebben om ze te plaatsen in de kerken, die hij zou bouwen, en deze daarna in te zegenen en te heiligen ter eere van hen, wier overblijfselen daar rustten. „Ook vele andere dingenquot; , zegt Beda, „wilde hij daar vernemen en zich aanschaffen, die het groote werk konden bevorderen, hetgeen hij op het punt stond om aan te vangen.quot; Plet was dezelfde geest, dien wij in den H. Wilfried en de Engelsche kerk reeds werkzaam zagen.

In het voorjaar van 690 was Willebrord in Nederland aangekomen, en in het najaar reisde hij vermoedelijk naar Rome. Hier had hij het groot geluk, waarnaar zijn leermeester de H. Egbert zoo vurig verlangd had neer te mogen knielen bij de graven van de II. Apostelen Petrus en Paulus. Hij werd door den H. Sergius met de meeste voorkomendheid ontvangen en verkreecj van

O O

hem de uitgebreidste volmachten. De Paus schonk hem ook relieken van H. apostelen en martelaren, om ze in

\') Primis sane temporibus adventus eorum in Frisiam, mox ut comperit Wilbrord datam sibi a principe licentiam ibidem praedicandi, acceleravit venire Romam, cui sedi apostolicae tune Sergius papa praeerat, ut cum ejus liccntia et benedictione desideratum evangclizandi gentibus opus iniret. Aldus Beda. L. V. C. U.

-ocr page 93-

89

de altaren der kerken in te sluiten en daarop liet M. misoffer te voltrekken, gelijk de eerste Christenen boven de graven der H. martelaren plachten te doen. Willebrord verzuimde niet zijn verblijf in Eome op andere wijze te benuttigen, afschriften van boekwerken te maken, zich op de hoogte te plaatsen van sommige punten; betrekkingen vooral in het klooster van den H. Andreas aan te knoopen, en zich zooveel mogelijk van ondersteuning en hulpmiddelen bij zijne onderneming te voorzien. Na den winter tusschen 690 en 691 te Rome te hebben doorgebracht, keerde de heilige, wijl zijn apostolische ijver geen langer uitstel gedoogde, waarschijnlijk met het voorjaar van 691 in Nederland terug. \') Hij begaf zich naar ïeisterbant, dat hem en de zijnen door Pepijn als werkkring hunner geestelijke bediening was aangewezen. Hier vond de H. quot;Willebrord zijne achtergeblevene broeders niet zonder wederzijdsche vreugde weder. 3)

\') Seiters in hel leven van iicti II. Conifacius, on professor Mol in zijne kerkgeschiedenis nemen aan, dat Willebrord reeds bij zijne eerste reis naar Rome tot bisschop zou zijn gewijd. Terecht wijkt do Hoog Eerw. Heer C. J. M. Eottemanne van deze meening af, en maakt hij in de Katholiek, Apr. 1876, de opmerking; 1° dat dit niet strookt met hot verhaal van Deda, die bij Willebrords eerste reis naar Rome niets van dien aard verhaalt, na óie reis do keuzo en wijding van den H. Suitbertus tot bisschop vermeldt, en eerst bij Willebrords tweede reis naar Rome schrijft; ordinatus est; 2° zegt hij, stemt dit niet overeen met het gezegde van het liber pontilicalis ; hio (Sergius) ordinavit Damianum archiepiscopum S. eccles Ravennatis atque Clementem (Willibrordum) Frisonorum; 3° voegt hij er bij, dat, volgens het kerkrecht van alle tijden , het bisschoppelijk radikaal niet volstrekt noodzakelijk is voor kerk- en altaarwijding , en men dus daaruit, dat de H. Willebrord relieken medebracht om kerken toe te heiligen (dedicaret en niet eens consecraret), volstrekt niet mag alleidon, dat hij bisschop was.

3) Qui erant in Fresia verbi ministerio mancipati, zegt Beda,

-ocr page 94-

ito

Ket eerste werk van den H. Willebrord, toen hij uit Rome tiru^keerde, was, gelijk hij ongetwijfeld daartoe gemachtigd was, met de broeders een bisschop uit hun midden te kiezen. \') Deze zou immer de priesterlijke wijding kunnen toedienen, wanneer het noodig was en de bekeerde heidenen door het h. sacrament des vormsels versterken. Zoo zou in eene wezenlijke behoefte worden voorzien.

Willebrord deer nederigheid geleid, en misschien ook om zich stipter te houden aan de kanons waaraan een vijftigjarige leeftijd destijds beter beantwoordde, -) stelde

Gelijk wij hierboven zagen, beiloelt deze geschiedschrijver door eiterior Frisia Teisterbant. Ditzelfde gewest wordt ook hier weder door Fresia aangewezen. In eigenlijk Friesland boven den Rhijn zijn zij tijdens de afwezigheid van den U. \'VVillobrord gewis niet opgetreden , wijl hun do zending ontbiak.

\') Beda schrijft: ad praedicandum rediit (Wilbrord). Quo tempore fratres, qui erant in Fresia vei bi ministerio rnancipati, elegerunt ex suo numero virnm modestum rnoribus et mansueto corde, Suidbertum, qui cis ordinaretur antistes. Meest allen verstaan deze woorden aldus: Willebrord keerde terug ter prediking. Inlusschen kozen de broeders uit hun midden Suidbertus. Zij laten quo tempore op don tijd van Willebrords verblijf te Rome slaan. Doch juister vat het de Katholiek op ter aangehaalde plaats: Willebrord keerde terug ter prediking. Toen kozen de broeders uit hun midden Suidbert etc. Hij laat i/ho tempore terugslaan op den terugkeer van Willebrord. Deze opvatting is de ware. 1° wordt r/uo tempore het natuurlijkst teruggebracht tot datgene wat onmiddellijk voorafgaat: ad praedicandum rediit; 2° De geheele zamenhang van Beda\'s verhaal in dit hoofdstuk , waar hij het tijdstip der wijding van den II. Suidbert en van den II. Willebrord wil bepalen, wettigt deze opvatting. Eerst begeeft zich Willebrord naar Rome. Een gevolg van diens terugkeer is de keuze en wijding van Suidbert. Eindelijk bezoekt Willebrord ten tweeden male Rome, en wordt mede bisschop gewijd; 31 is het onaannemelijk, dat de broeders in afwezigheid van Willebrord en buiten hem om een anderen aanvoerder kozen, en dat zij zich verstoutten op eigen gezag, zonder hoogere volmacht, een hunner bisschop te laten wijden.

-) Dit blijkt onder anderen uit het leven van den II. Bonifacius door

-ocr page 95-

!tl

SuMbertus, een zedijj en zachtmoedig man aan de broeders tot die verhevene waardigheid voor. liet gevolg van dit voorstel was, dat deze werkelijk tot bisschop werd gekozen.

De H. Suidbertus bagaf zich onverwijld op reis naar Engeland, om zich daar tot bisschop te laten wijden. Dit was tevens eene geschikte gelegenheid, om zich op nieuw en op meer geregelden voet van den steun en de hulp der moederkerk te verzekeren. Vermoedelijk kwam hij in het voorjaar van 692 in Engeland aan. Hier vond hij zeer vele veranderingen. De H. Theodorus, aartsbisschop van Canterburg, was den 17 September Gi\'O in den ouderdom van 88 jaren overleden. Eerst ongeveer twee jaren later, den ] Julij 692, werd in zijne plaats verkozen do 11. Britwald, abt van het klooster Raculf in het land van Kent. Hij vertrok naar Frankrijk en werd aldaar den 2!lstei1 Junij 693 gewijd door Godwin, aartsbisschop van Lyon. Toen dus do II. Suidbert in Engeland aankwam, was Britwald afwezig of op het punt om naar Frankrijk te vertrekken. Hij richtte zich daarom tot den II. Wilfried. Deze bevond zich voor het oogenblik in het koningrijk der Merciërs. Hij was in 691, nadat hij vijf jaren het bisdom van York had bestuurd, van zijn bisschoppelijken zetel ontzet en uit Northumberland verbannen. Zijn oude vriend Ethelred, koning der Merciërs, had hem hierop mot veel eer ontvangen en hem het bisdom Litchfield

Willebaldus bij Canisius — Basnage 11: l pag. 230, waar wij lezen, hoe Bonifacius, om de bisschoppelijke waardigheid te ontgaan de bedenking opperde: quomodo quinquagcsimi anni juxta canonicae rcctitudinis nermann necdutn plene reciperet aetatem. Echter moet erkend worden , dat men niet altijd zich hier aan hield. Zoo werd do II. Wilfiied op 33j:irigen ;leeft,ijd tot bisschop gewijd, en was do 11. Willebrord bij zijne wijding 38 jaren. De II. Suidbert was iu alle geval racer bejaard dan de II. Willebrord , daar hij 26 jaren vroeger stierf dan de laatste, en, gelijk rscudo-Marcellinus opgeeft, ia 617 was geboren.

-ocr page 96-

\'J2

geschonken. Hier ontving hij waarschijnlijk den H. Suid-bert, en wijdde hem nog in den loop van 692 tot bisschop. \') In den loop dezes jaars of in \'t begin van 693 keerde de H. Suidbert , na zich zijn verblijf in Engeland zooveel mogelijk ter bevordering der Katholieke godsdienst in ons vaclei land te hebben benuttigd, tot de zijnen terug.

NEGENDE HOOFDSTUK.

Werkzaamheden van den H. Willobrord in Teistcrbant. Plaatsen waar de H. Suidbert werkzaam is geweest. De H. Willebrord ontmoet den II. Lambcrtus een en andor maal te Buren. liet Christendom te ïliiel, te Wijk bij Duurstede, te Nijmegen , te Utrecht, gepredikt. Kapel van het H. Kruis, door den H. Willebrord in laatstgenoemde stad gesticht. IJver, moed en zelfopoffering dezer geloofsverkondigers. Vertrek van den U, Suidbert,

De H. Willebrord begon na zijn terugkeer uit Rome met zijne verschillende medearbeiders in Teisterbant zijne

\') Deze H. Suidbert moet onderscheiden worden van een tweeden H. Suidbert, die leefde in de negende eeuw, en buitendien van Suidbert, abt van Dacore, over welken Beda spreekt {II. E. IV. c. 32) Deze laatste volgde in 698, 11 jaren na de begrafenis van den H. Cuthbert, die in 687 gestorven was, diens opvolger Eadbert in het klooster Dacore op (Vgl. Beda H. E. L. IV c. 30 , 31, 32). Hij was dus abt, terwijl onze SuiJbert reeds bisschop was, en bij de Brukteren predikte. Veel weet Pseudo-Marcellinus te verhalen over Suidbertus\' jeugd en opleiding. Maar gelijk de geleerde Bollandus duidelijk aantoont , het schatert van ongerijmdheden, en wemelt van verdichting. Volgens Bollandus zouden echter drie opgaven van Pseudo-ilarceUinus eenige waarschijnlijkheid voor zich hebben, namelijk dat zijn vaderland Northumberland is, dat hij in \'t jaar 6i7 geboren zou zijn, en dat hij bij zijne komst in ons vaderland reeds priester was. Indien de II. Suidbert reeds priester was bij zijn komst in ons vaderland , heeft hij niet tot de leerlingen van den H. Egbert behoord. Voldens de getuigenis toch van Beda, was onder dezen Willebrord do cenigste priester.

-ocr page 97-

93

apostolische werkzaamheid. Hunne ijvervolle pogingen droegen de schoonste vruchten. Velen verlieten de afgoderij en omhelsden liet geloof in Christus. Plieromtrent heeft ons de overlevering op verscheidene plaatsen tal van herinneringen bewaard. Zoo bestaat reeds eeuwen de traditie, dat de H. Suidbert de kerken van Oud-Heusden en Rijswijk zou hebben gewijd en die van Almkerk gesticht. \') Ook te Arkel zou hij eene kerk ter eere der allerheiligste Maagd en Moeder Gods hebben gebouwd s) en evenzoo te Hagestein 3) en Hoornaar. Eindelijk te Malsen of Buurmalsen zou de H. Suidbert eveneens werkzaam zijn geweest en de kerk hebben ingewijd. 5) Zooveel blijkt uit dit alles genoegzaam met zekerheid, dat de II. bisschop in deze streken niet zonder vrucht het h. evangelie heeft verkondigd.

Doch vooral treedt de apostolische arbeid van den H. Willebrord in Teisterbant aan het licht. Het volgende belangrijke bericht tx\'effen wij aan in een leven van den H. Lambertus, geschreven in de eerste helft der twaalfde eeuw. r\') Het evangelie predikende, reisde hij voort tot hij de stammen, die de grenzen van Toxandrië bevolkten, en die wonen daar, waar de wateren der Maas door die van den Rhijn gekleurd en gezwollen, niet verre van de

Joan a Leidis. II c. quot;13.

\'-) Beschrijving van het Utrechtsche bisdom door van Rhijn , die behalve de plaatselijke overlevering ook Kemp, beschrijving van Gorcum, aanvoert.

Kemp t. a. p. Volgens sommigen was de H. Suidbert hier oudtijds patroon, volgens anderen de H. Martinus.

■•) Zie denzelfde.

») Dit bericht is van Pseudo-Marcellinus. Deze verhaalt tevens -dat de heilige hier een jongeling, Splinter van Oudegein, ten leven zou hebben opgewekt. Malsna komt reeds voor in 850.

(i) liet leven van den H. Lambertus, door Nicolaas, kanonik en diaken der kerk van de 11. Alaria en den 11. Lambertus, te Luik. Zie acta SS. Belgii Ghesq. t. VI. p. 51.

-ocr page 98-

94

Engelsclie zee deze volken van de Friesen scheidden Indien men cene oude overlevering mag gelooven is in het landschap Teistevhant bij de Maas een oord, door de liefelijkheid der hoornen overschaduwd, vvenvaarts de H. Lamhertus geicoon was, zich heen te begeven, om den man Gods Willebrord in zijn evangelischen arbeid bij te staan. In dit oord bestaat eene kerk aan den U. Lara-bertus gewijd, welke noo; tegenwoordig; zoo hoos in achting

~ j \' o o r~)

is, dat men er elk jaar heensm-lt, om de voorbede des H, Martelaars af\' te smeeken, en men het eene heiligschennis zou rekenen, de boomen, die haar overschaduwen, met de bijl aan te raken. *)

Het oord, waarvan hier sprake is, is naar alle waarschijnlijkheid geen ander dan Buren, in vroegere eeuwen Buria genoemd. Deze plaats is zeker zeer oud. Eertijds werden te Buren twee jaarmarkten gehouden, waarvan eene op den dag van den H. Lambertus, 1) die, naar het schijnt, de patroon was der parochiekerk. Buren lag verder in Teisterbant, op de grenzen van Toxandrië. Dit stemt alles zeer goed overeen met het aangehaalde bericht. Inderdaad, wanneer de H. Lambertus met een schip de Maas afzakte en de gemeenten van zijn bisdom langs hare oevers gelegen, bezocht, moest hij eindelijk, daar waar de Maas en Waal, oudtijds de Rhijn genoemd, zich vereenigen, Teisterbant en Thiel ontmoeten. Stapte hij hier aan wal, dan had hij slechts een geringen afstand af te leggen om langs weelderige landouwen het rijk overschaduwde Buren te bereiken, dat hier op de grenzen van het cude rijkswald gelegen was. Ook uit Utrecht kon de H. Willebrord over Dorestad zeer gemakkelijk zich hier heen begeven.

ïe Buren alzoo bezocht de eerbiedwaardige bisschop

1

s) Beschrijving van liet bisdom Utrecht. 2 d. lil, 088.

-ocr page 99-

van Maastricht den Anselsaksischen zondelinrr. Daar werkte

O O

Lambertus door zijn hooger gezag zaam met den lang-moedigen arbeid van AVillebrordus. Daar bevestigde liij door zijne herderlijke prediking de overeenstemmende leer van den Benedictijner-kloosrerling. Daar bemoedigden twee heiligen elkander door wederzijdsche gesprekken. Daar haalden zij de banden nauwer aan eener vriendschap, die immer zou blijven voortduren, gelijk hunne latere briefwisseling, \') hunne getrouwe zamenwerking, en na den marteldood van Lambertus de vereering van den II. Willebrord voor zijne nagedachtenis overvloedig aantoonen.

Ongetwijfeld bezocht Willebrord bij deze of\' dergelijke gelegenheden ook het nabij gelegen Thiel. Thiel of Theole bestond volgens sommigen reeds in de helft dei-vijfde eeuw. \') Het was destijds de hoofdplaats van Teisterbant, de zetel van den graaf der gouw, en eene bloeijende koopstad met eene rivierhaven. 1) De ijver van Willebrord verzuimde niet op dit belangrijke punt het Christendom in te voeren. De kerk van de H. Walburgis daar ter stede is volgens de overlevering zoo oud als de kerk te Utrecht \') en kort bij Thiel te Zandwijk zou in 695 eene kerk zijn gebouwd. !)

Willebrord kon, wanneer hij uit Utrecht zich naar Buren en Thiel begaf, gewis niet verzuimen , de leer van J. C. te Wijk bij Duurstede of Dorestad te prediken. Dit was in deze dagen de voornaamste koopstad van het land. Het werd

1

) Hofdijk ons voorgesl. 2 d. bl. 20.

-ocr page 100-

9G

bezocht behalve door schepen van inlanders, nok iloor die van Keulenaars, Elbevaarders, Bardewijkers en Oost-zeeënaars. Hier lag een oude en aanzienlijke burcht, die door de Romeinen was gesticht, en thans bezet was door de Franken, welke tol hieven aan deze haven. Deze Frankische bezetting bood reeds dadelijk zelve eene niet onaanzienelijke kern aan voor eene Christelijke gemeente. Zij was tevens een krachtig hulpmiddel om elk vijandig verzet der Friesen te voorkomen. Pepijn toch had , toen hij Willebrord en zijne medearbeiders naar deze streken zond, in naam des konings bevolen, dat niemand hun last zou aandoen. Ook hield de Majordoom niet op, vooral hen, die het Christelijke geloof wilden omhalzen, met vele gunsten te overlader. \') Dit een en ar der verschafte aan de prediking van het Christelijk geloof gereeden ingang, en spoedig verrees ook hier eene Christelijke kerk. Hoogstwaarschijnlijk was de PI. Weren-fridus degene, die zich belastte met de zorg dezer geloovigen. Alle reden is er om met Mabillon aan te nemen, dat deze heilige met Willebrord onder de leerlingen van den H. Egbert heeft behoord en naar zijn voorbeeld en onder zijn geleide de zee is overgestoken. In zijn leven wordt uitdrukkelijk gezegd, dat hij de voorbeelden en de voetstappen van den H. Willebrord is gevolgd , en ter liefde üods aan zijn vaderland en bloedverwanten heeft vaarwel gezegd. 1) Hij was toen

1

-) S. Willebrordum turn exemptis, tuin vestir/üs seculus, spernens patriam parentesque amore divino.

-ocr page 101-

97

nog geen priester \') en zal dus van den H. öuidbert waarschijnlijk de priesterlijke wijding hebben ontvangen. Gelijk de overlevering zegt, is hij te Duurstede werk-1 zaam geweest. Later zullen wij hem te Medemblik wedervinden.

De prediking des geloofs werd hier overvloedig gezegend. Het getal Christenen werd weldra zeer groot, en toen ruim eene eeuw later in 835 de Noormannen het land verwoestten, telde Wijk bij Duurstede en zijn uitgebreid stadsgebied niet minder dan 55 parochiekerken quot;)

De werkzaamheid van den H. Willebrord schijnt zich zelfs uitgestrekt te hebben in deze jaren tot het oude Niumage, het oppidum Batavorum, de stad der Bataven. Deze stad was gelegen in eene hoogere landstreek aan een der krommingen van den Waal. liijzig verhief zich boven hare\' woonhuizen de burcht, door de Eomeinen gesticht en door het tiende legioen bezet. Deze was misschien de eerste plaats, waar te gelijk met de Romeinsche legers het Christendom in noordelijk Nederland is doorgedrongen. Reeds vóór de overwinning bij Duurstede werd deze sterkte door de Franken bezet, die allen of ten minste gedeeltelijk Christenen waren. Er zijn penningen voorhanden met het opschrift: Noviomaco, dagteekenende van het vorstenhuis der Merovingers. Deze Christelijke bezetting was oorzaak, dat, zoodra Willebrord en de zijnen in deze streken waren opgetreden, het Christendom te Nijmegen werd gepredikt en al spoedig vele volgelingen telde. Reeds in 692 of 693 moet hier eene Christelijke kerk door den H. Willebrord of een zijner mede-arbeiders zijn gebouwd. In 776 zou keizer Karei liier een prachtig

\') De eenige priester onder de leerlingen van Egbert, die zich inscheepten, was Willebroid. Zie hiervoor bl. 56.

-) Volgens den kanonik quot;Nuits, aangehaald in de bescln ijving van het Utrechtsche bisdom. Zie de Bollandisten; vita S. Frederici 18 Febr.

-ocr page 102-

é\'s

paleis optrekken en er eene Christelijke kapel aan verbinden, die door haren fraaijen vorm eene eerste plaats verdient onder de Christelijke oudheden onzes lands.

Doch boven al was de H. Willebrord te Wiltenburg of Utrecht werkzaam. D.ar verrees al spoedig onder medewerking der Christelijke krijgsknechten van Pepijn, die hier gelegerd waren, het eerste heiligdom, dat hij stichtte hier te lande. De vroegere kapel van Dagobert, die aan den H. Thomas was toegewijd , lag geheel en al verwoest. Willebrord bouwde op hare grondslagen of althans in hare nabijheid, eene nieuwe kapel , die hij verrijkte met eene reliek van het H. Kruis, en die hij toewijdde aan het teeken onzer verlossing.

Zoo werd het kruis van J. C. door den H. apostel reeds dadelijk geplant op Nederlands bodem. Het kruis, omstraald door de glorie van den verheerlijkten Christus , die door dit teeken de wereld en zijn vorst heeft overwonnen, moest door zijne lichtstralen de duisternissen verdrijven, waarin de heidensche volken dezer landen gedompeld waren. Het kruis was het hoopvolle anker, van hetwelk Willebrord de redding verwachtte in het midden der geweldige stormen , die niet zouden uitblijven. Het kruis moest het zinnebeeld zijn van de zich offerende liefde van een mensch geworden üod, en die liefde moest zijn juk zoet en zijn last licht maken voor Nederlands kinderen. De reliek des kruises , door Willebrord in dat eerste heiligdom nêergelegd, was voor ons vaderland een kostbaar kleinood, een sprekend aandenken aan den grooten zoendood van zijn Grod en Heer, een gedurige opwekking tot dankbare en teedere liefde jegens Gods eengeboren Zoon.

Hoog hief dus Willebrord de banier des kruises op ten aanzien van allen, en luide noodigde hij allen uit, zich om haar heen te scharen. Eveneens was de

-ocr page 103-

99

H. Augustinus, met een zilveren kruis als banier voorop, bij zijn eerste intrede in Engeland , tot Edelhert, den koning van Kent, gekomen. Later naderde ook de li. Ludger, terwijl hij biddende op het schip stond, Fositenlaml, met het kruis in de hand. 2) In den volsten zin waren Willebrord en de eerste geloofsverkondiffers

O ~

van ons vaderland gezanten des kruises.

Zij predikten het kruis , en zij droegen liet kruis. Er behoorde meer dan gewone moed toe, om met verachting van alle gevaar zich , gelijk zij , in onbekende streken te wagen, en eene godsdienst aan te randen, die van geslacht tot geslacht aan het volk eigen was geweest. Het kostte arbeid , vermoeijenis , opoffering en geduld , eer men er in slagen kon, bekeerlingen te gewinnen. Zij moesten noodzakelijkerwijze meer dan eens gebrek en ontberingen ondervinden. Want, ofschoon Willebrord en zijne hulpgenooten van Pepijn en den PI. Lambertus geen geringe ondersteuning ontvingen, en hun zelfs uit Engeland middelen zullen zijn verschaft, moesten toch bij eene onderneming als deze, waar alles vreemd was en alles moest aangevangen en aangeschaft worden , oogen-blikken zich voordoen, dat de nood zich dringend gevoelen

1 00

liet. Hetgeen de H. Bonifacius aan den abt Eulrad schreef, kan ons toonen , hoe liet ook hier gesteld was. igt;Mijne priesters,quot; zeide hij, »verblijven op de grenzen der heidenen en ontberen alles; hun voedsel kunnen zij verdieneu ; maar zich kleederen aanschaffen zonder hulp vermogen zij niet.quot;

Drie of liever vier jaren (691—G95) was de H. Willebrord met de overige geloofsverkondigers vol ijver en toewijding werkzaam aan de bekeering van Teisterbant, en talrijk waren ze die de afgoderij afzwoeren en de

i) lieda II. E. L. 1 c. 25.

3) Altfrid , vita Ludgeri,

-ocr page 104-

100

Knie bogen voor den drieëenigen God. Slechts korten tijd moet volgens het zeggen van Beda i) de H. bisschop Suidbert Willebrord ter zijde hebben gestaan. Daar hij in 693 terugkeerde en nog voor de bisschopswijding van Willebrord in 695 zich naar de Brukteren begaf, kan dit zamenzijn hoogstens twee jaren geduurd hebben.1)

TIENDE HOOFDSTUK.

Vijandelijkheden tussehen Friesen en Franken. Pepijn zendt Willebrord ten tweeden rnale naar Rome. Visioen van PauS : Sergius. Hij wordt door dezen in 695 tot aartsbisschop der Friesen gewijd. Zijn naam in dien van Clemens\' veranderd. Beteekenis van Willebrords wijding te Rome. Willebrord keert naar Nederland terug en ontmoet den H. Suidbert te Emmerich.

In 695 z) naar het schijnt, of misschien iets vroeger,

1

) Het leven van den H. Suidbert, door Pseudo-Marcellinus uitgegeven , is niet authenthiek, gelijk de geleerde Joannes Bollandus overvloedig heeft aangetoond. Zie de Bollandisten op den laten Maart. Deze levensbeschrijving was dan ook aan den H. Radboud niet bekend. De schrijver van dit leven was, naar het schijnt, Gerard van Harderwijk, rector van het Laurentius-gijmnasium te Keulen , die met zijne studenten, bij het heerschen eener aanstekelijke ziekte, naar Kaiserswerth was gevlucht. Na zijn dood werd het voortgezet door een anderen professor van dit instituut, Ortwin Graz van Deventer. In 1508 verscheen deze levensbeschrijving, bij Heiulncus de Nussia te Keulen gedrukt. Labbeus zegt van dit werk: quae legitur modo apud Surium Kal. Martii scatet parachronismis et ab imperito seriptore supposita est , ideoque a cordatis historicis auctor ille stramineus passim dicitur Pseudo-Marcellinus, qui muitos duxit in errorem.

\') Ghesquier Act. SS. Belg. t. 6. p. 157 stelt de eerste overwinning van Pepijn over de Friesen in 689, of in \'t begin van 690, en verbetert de annales Metenses , die 692 aangeven, door het bericht van Beda. Het gevolg hiervan is, dat de overwinning te Wijk bij Duurstede, die door dezelfde annalen vijf jaren later (697) wordt aangegeven, gesteld moet worden in 695. Zie hierna bl. 103.

-ocr page 105-

101

ontstonden woelingen onder de Frissen, en kwam Eadbouds weerbarstigheid andermaal in openbaar verzet tegen de Franken. In dit jaar greep dan cok de beroemde veldslag plaats te quot;Wijk bij Duurstede. De onversaagde moed van Kadboud ocliter bleek niet bestand te zijn tegen het heldenzwaard van Pepijn. Hij moest wijken en werd teruggejaagd tot diep in Friesland. Utrecht viel geheel in handen van Pepijn en naar allen schijn werd hem ook Friesland bewesten het Flie afgestaan. De krijg werd door een vredesverdrag gesloten, en ten gevolge van dien trad Grimoald, zoon van Pepijn, twee of drie jaren later in den echt met Theodesinde, dochter van koning Kadboud.

Pepijn had intusschen W illebrord en zijne medearbeiders nader leeren kennen , en met welgevallen zijne vruchtbare werkzaamheid onder Franken en Friesen gade geslagen. Misschien niet zonder aanraden van den H. Lambertus en anderen , stelde hij thans Willebrord voor, zich tot bisschop te laten wijden, en daartoe, bij gelegenheid dat een ander aanzienlijk gezelschap naar Rome vertrok, mede naar die stad te reizen. \') In de hoedanigheid van bisschop zou hij met meer gezag en kracht het vporgenomene bekeeringswerk, ook boven den Rhijn, kunnen voortzetten. 2) Aanvankelijk weigerde Willebrord uit nederigheid dit voorstel aan te nemen. Doch toen ook zijne medearbeiders gezamenlijk hierop bij hem aandrongen , meende hij hier den Goddelijken wil te naoeten erkennen, en luisterde hij liever naar den raad van anderen , dan dat hij hardnekkig bij zijn eigen gevoelen zou zijn gebleven. Pepijn gaf hem dus aanbevelingsbrieven mede voor Paus Sergins , stelde een eervol geleide ten zijnen dienste, en liet hem met rijke geschenken voor den heiligen Vader vertrekken.

\') AIcniti c. 6. rnajoris profectus occasione.

\') Ibid.

-ocr page 106-

102

De reis van VVillebr i\'J naar Rome was voors]ioedig en hij kwam in November van 693 altlaar aan. Vier dagen voor zijne komst, verhaalt Aicwijn, werd de Paus door de verschijning eens engels in den slaap vermaand , den apostel van Friesland met de meest mogelijke eer te ontvangen, wijl hij van God was uitverkoren tot verlichting veler zielen. Hij kwam om bekleed te worden met de hoogste priesterlijke waardigheid, en niets moest hem geweigerd worden van hetgeen hij verzoeken zou. De Paus, door zulk een visioen Vdorgelicht, ontving den H. zendeling met zeer veel blijdschap en blijken van hoogachting. Spoedig had hij zich van zijn geloofsijver, zijne godsvrucht, zijne groote wijsheid overtuigd, en zoo ging hij er toe over, hem tot aartsbisschop der Frissen te wijden.

Op den feestdag van de H. Cecilia, den 22Eten November 695 i) werd dus, te oordeejen naar de beide verhalen

\') In oen martyrologium van Hierouymus is volgens de ojigavc dor Bollandisten (praefatio genar. t. 1 Jim. p. X.LVI. 1 col.) aan dun den bovenkant eener bladzijde door den II. Willebrord do aanteeUening gesclireven , dat hij in \'l jaar 695 tot bisschop is gewijd. \'

b) Mullendorf, dis leben des II. Clemens Willebrord en Probenius in de uitgave van Aicwijn getuigen, dat in een evangelieboek, hetgeen in de abdij te Echternach werd bewaard, evenzoo door den II. quot;Willebrord geschreven stond: in nomine Domini Clemens Willebrordus a 090 ab Inc. Domini veniebat ultra rnare in Franciam. Et in Dei nomine an. 695 ab Inc. D. N. J. G. quamvis indignus fuit ordinatus in Roma episcopus ab apostolico viro Domino Sergio Papa; nunc vero in nomine Dngt; agens 728 D. N. .T. C. in Dei nomine feliciter.

c) lied a in hot slot zijner geschiedenis, hetgeen hij schreef in 731 , zegt, dat Willebrord reeds 36 jaren bisschop is, hetgeen terug voert tot 695.

d) De ballingschap van Justiniaan, die begon in 695, wordt door ^eda in zijn Chronicon onder denzelfden datum met Willabrords wijding gesteld.

Wanneer wij nu na dit alles bij Ceda (hist. Eccl. 1. 5, c. 11) lezen:

-ocr page 107-

103

van Beda en Alcwijn de H. Willebrord door den Paus in de kerk dezer feestheilisre plerhtisr tot aartsbisschop

misit Pipinus virutn venerabilem Willibrordum Romam .. .. postulaus ut oiJein Fresonum genti archiepiscopus onJinaretur. (iuod et ita, ut petierat, impletura est ai;i!0 ab incarnationc Dui sexcentesimo nona-gesimo sexto, moeten wij den klemtoon leggen op; ijuod implelum est eu daarmede de volgende woorden verbmden. De zin kan dan deze zijn, dat de zending en reis van Willebrord naar Rome, zijne wijding en zijn terugkeer, met één woord de geheele zaak zijner verheffing tot do aartsbisschoppelijke waardigheid, waren voleindigd in 69G. Dan stemt alles overeen.

Nog een verder woord over Chromologie. Wij zagen, dat algemeen en niet zonder gewichtige gronden de komst vau Willebrord hier te lande gestold wordt in 690.

Nu verhaalt Beda: qui cum illo advenissent, (erant autem numero duodecirn) divertentes ad Pepinum ducem Francorum gratanter ab ab illo suscepti sunt. Et quia nuper citeriorera Frisiam expulso inde Radbodo rpge ceperat. etc. (L.V. e. 10), Hieruit blijkt, dat nog voor 690, het jaar van Willebrordus overkomst, Pepijn Radboud reeds had verslagen, en in 689 Frisia Citerior of Friesland beneden den Rhijn had veroverd. Het geheele verhaal en al de gebeurtenissen stemmen met deze tijdsopgave overeen. Gaarne volgen wij dus de Bollandisten wanneer zij de annales Metenses, die dezen eersten slag in 692 plaatsen door de opgave van Beda verbeteren. Alberdingk Thym verstaat het jaartal der Annales Metenses, 092, van den slag te Wijk bij Duurstede, en wil lleda hiermede overeen brengen. Hij wil het nupcr van Beda op Willebrords eerste terugkomst uit Rome laten slaan. Maar hiervan was bij dezoa schrijver nog geen spraak, en Willebrords eerste reis wordt door dezen schrijver tleclits later vermeld. De Annales Metenses vermelden bovendien na den veldslag in 692 nog een tweedon in 697. Men kan met grond hieruit opmaken, dat een tijdsverloop van vijf j.iren tussclien deze béide veldslagen moet gesteld worden. Heeft de eerste plaats gehad in 689 of in \'t begin van 690, dau valt de tweede dus op het einde vau 694 of in \'t begin van 695. Deze laatste is de slag te Wijk bij Duurstede, waardoor Pu-pijn meester werd van een gedeelte van Friesland boven den Rhijn. Hiermede strookt volkomen de werkzaamheid van Willebrord, die vroeger tot ïeisterbant bepeikt was, doch die i a 690 zich ook uit gaat strekken tot Friesland boveu den Rhijn, waarom ook de heilige op het einde dezes jaars tot aartsbisschop dei Friesen weid gewijd. Bij zijn terugkeer in 696 zien wij

-ocr page 108-

104

der Friesen verheven. !) Den dag daaraanvolgende wijdde h\'j hem openlijk in het bijzijn eener talrijke schare van geestelijken en onder een grooten toevloed volks als zoodanig in de kerk van S. Pieter. Daar liet juist, de feestdag was van den H. Clemens, gaf Paus Sergius aan den nieuwen aartsbisschop ook dien naam. Hij bekleedde liem met liet bisschoppelijk gewaad, omhing hem met het pallium en schonk hem de versierselen zijner waardigheid. -)

Het is voor ons hart eene innige voldoening schier twaalf eeuwen later te herdenken, hoe de katholieke

hem dadelijk als zoodanig optreden en zijn bisschoppelijken zetel te Utrecht vestigen. Na 095 begint ook de prediking van het Christendom bewesten het Flie.

\') Alewijn geeft te recht de kerk van S. Pieter als de plaats aan, waar de bisschoppelijke wijding voltrokken is. 1° verrichtte de Paus gewonelijk zulke wijding in eene hoofdkerk. 2° moest de bisschop op de relieken of het altaar van de H.H. Petrus en Paulus een eed doen, hetgeen hier op hunne graven kon geschieden. 3° Wanneer Beda zegt, dat Willebrord in de kerk der H. Cecilia is geordend , moet dit van zijne verheffing of plechtige benoeming verstaan worden. Ook de naam van Clemens, dien hij van den Paus ontving, duidt aan, dat hij niet op den feestdag van de H. Cecilia maar op dien van den H. Clemens en dus op 23 November is gewijd.

2) Binterim Denkwurtigk V : bl. 340 loochent, dat Willebroi d ooit aartsbisschop zal zijn geweest. Dit is rechtstreeks in strijd 1° met het getuigenis van het liber Pontilicalis, waar van Sergius gezegd wordt: hie ordinavit Damianum archiepiscopum S. eccl. Ravennatis atque Cle-mentem Frisonorum. 2° met het getuigenis van Alewijn, volgens welken Willebrord bij zijne wijding het Pallium ontving. 3° met de heerschende overlevering hier te lande. Zoo zegt Melis Stoke:

Wanten tc Rome in de poert Sergius die pauwes benediede En hine Aertsche bisscop wiede.

Iets anders is het, dat hij niet tot aartsbisschop is aangesteld; iets anders, dat hij geen aartsbisschoppelijke rechten heeft uitgeoefend. Dit laatste kunnen en moeten wij toegeven, wijl hij geen rechten heeft uitgeoefend over andere bisdommen.

-ocr page 109-

105

kerk in Nederland sedert den H. Willebrord en naar zijn schitterend voorbeeld nooit opgehouden heeft, met den stoel van Petrus vereenigd te zijn. Dit geeft ons de vaste overtuiging der eenhaid en eenzelvigheid onzer kerk met die van Christus. De tegenwoordige aartsbisschop, die na de herstelling der bisschoppelijke hierarchie den luistervollen zetel van Utrecht versiert; de aartsbisschop Fredericus Schenk van Tautenburg, in 1559 door Paulus IV aan het hoofd der toen ingevoerde hierarchie geplaatst; de lange rij van bisschoppen, die dezen laatsten weder verbond met Willebrord, hebben immer de Pausen erkend als opvolgers van Petrus, als plaatsbekleeders van J. C., als het zichtbaar hoofd der kerk, door den Godmensch gesticht, die Hij, toen Hij deze aarde verliet, niet zonder zichtbaren herder wilde achterlaten. Rome is nog altijd voor ons het middelpunt en de bron van de zichtbare eenheid der Katholieke kerk even als voor den apostel van Nederland, en door Rome klimmen wij op even als de H. Willebrord tot Hem, Die sprak tot Petrus: weid mijne lammeren.

Slechts veertien dagen na zijne wijding bleef de H. Willebrord in de hoofdstad der Christelijke wereld. Toen nam hij met zijn geleide afscheid van den H. Sergius, ontving diens vaderlijken zegen en keerde, na door hem met rijke geschenken beladen en op meer dan eene wijze voorgelicht te zijn, waarschijnlijk in \'t begin van 696 tot Pepijn terug.

Deze bevond zich toen misschien te Keulen. Voor deze gissing hebben wij grond in het bericht van sommigen, \') dat de H. Suidbert, die in de omstreken van den Rhijn predikte, den H. aartsbisschop te Emmerik te gemoet kwam met de blijde tijding, dat gedurende zijne afwezigheid velen voor het geloof van Christus

\') Pseudo-Maroellinus , in vita, Heda en anderen,

-ocr page 110-

106

gewonnen waren. Het ligt in den aard der zaak, dat de H. Suidbert er prijs op stelde, om na de wijding van den H. Wiilebrord zicli zoo spoedig mogelijk met liem omtrent hunne wederzijdsche verhouding en zamen-werking te verstaan. De traditie omtrent deze ontmoeting is te Emmerik nog zeer levendig, en de kerk van liet gymnasium is er aan den II. Suidbertus toegewijd.

ELFDE HOOFDSTUK.

De IJ. Wiilebrord bouwt eene kathedraal en wijdt haar toe aan den H. Martinus. I!oe wij ons deze kerk moeten voorstellen. Zij wordt door do Denen vernield. Balderik herstelt haar. Adelbolt bouwt eene nieuwe kerk, die hij inwijdt. Zij verbrandt, doch wordt door Andreas van Kuik hersteld. Zij wordt andermaal de prooi der vlammen, en door Godfried van Rhenen opgebouwd. Hendrik van Vianden legt in 1254 dan eersten steen van don tegenwoordigen dom. Pracht en grootheid dezer kerk. Haar toren. Beeldstorm. De dom ten deele door een orkaan vernield. Nog altijd herinnert die kerk aan den H. Wiilebrord.

De eerste zorg van den H. Wiilebrord na zijnen terugkeer uit Rome was, bezit te nemen van zijnen aartsbis-sclioppelijken zetel te Utrecht. Hier zou hij een middelpunt vestigen, waar de Katholieke godsdienst al haren luister en den vollen rijkdom harer plechtigheden zou kunnen ontplooijen. Hier zou Nederlands apostel zendelingen aankweeken voor het bekeeringswerk, dat hij begonnen had. Van hier uit zou hij de hem toevertrouwde geloovigen door zijn bisschoppelijk gezag, bezoek, woord en voorbeeld op de wegen des heils geleiden.

Hier begon hij dus volgens zijn beste vermogen eene kathedraal te bouwen, waartoe Pepijn hom binnen Utrecht of Wiltenburg de vereischte plaats had afgestaan, en

-ocr page 111-

107

waarschijnlijk de noodige middelen verschafte. De leerzame voorbeelden van den H. Wilfried, die hij bij den bouw der kathedrale kerk te York en der kloosterkerk te Rlpon onder het oog had gehad, kwamen hein hierbij zeer te stade. Verinoedelijk gebruikte Willebrord Frankische bouwmeesters, die destijds zeer beroemd waren. De toenmalige kerken van Clialons, Tours, Clermont, waren de sprekende blijken van hun vooruitgang in de Christelijke bouwkunst. Bijgestaan door dezen, trok de H. bisschop bij de kapel van het h. kruis een steenen tempel op, zoo schoon, als de gegevene omstandigheden het hem toelieten. Wanneer deze bouw voltrokken werd, is ons niet met zekerheid bekend. \') Hot was een blijde dag voor den H. bisschop, toen hij dien tempel voleindigd zug, hem mogt inwijden -) ter eere van den drie-oenigen God, en hem stellen onder de vermogende bescherming van den H. Martinus, bisschop van Tours. Deze heilige werd in Frankrijk algemeen vereerd 3) en moest als krijgsman zoowel aan de krijgshafte Friesen als aan de Franken bijzonder welkom zijn. Ook de Benedictijnen, waai toe de H. Willebrord behoorde, vereerden dien heilige in het bijzonder, en eene der twee kerken van Monte Cassino was aan den H. Martinus toegewijd.

Het is ons niet mogelijk eene beschrijving van deze

■) Buchelius zegt: Roma reversus cathedi-alem incepit acdilicare, templum D. Martino Turonensi, olim in Gallia praesuli, sacraturn, 33° demtim episcopatus sui anno absolutura; ad Bekam p. 12. Doch dit ziet wel ten deele op hare algeheels versiering en herstelling na hare verwoesting in 716 door de Frieson.

quot;*) Eandem per primitivarn benedictionera sua propria manu conse-cravit. Belia.

2) Nog heden bestaan overvloedige blijken van die algtmeene vereering. In ons land zijn heden 71 kerken aan den II. Martinus toegewijd, en de ouie volksgebruiken op dien dag zijn nog niet geheel verdwenen.

-ocr page 112-

108

eerste S. Maartenskerk te geven. Denkelijk was zij opgetrokken in den nog minder sierlijken bouwtrant van dat tijdperk. Het best zullen wij ons haar voorstellen als zijnde niet zeer hoog, sterk en massief, voorzien van kleine vensters, terwijl zij misschien gelijk vele kerken in Frankrijk en gelijk de kathedraal te York mat lood. was overdekt. Zij zal echter niet geheel verstoken zijn geweest van edelere vormen, en de muurschilderingen, die destijds reeds in zwang waren, zullen ook hier niet geheel ontbroken hebben. \')

De oorspronkelijke bouw van den H. Willebrord bleef slechts bestaan, totdat de woeste krijgers van het noorden in het land vielen, alles te vuur en te zwaard vernielden, en ook Utrecht niet ongedeerd lieten. Zij veranderden de kerk in een puinhoop 1), en toen de H. Radboud de vernielde heiligdommen zijner bisschopstad wilde bezoeken, ontkwam hij slechts door een wonder aan het zwaard der moordzieke Denen en Noormannen.

Zijn opvolger, de krachtige en geleerde Balderik, vroeger leermeester van keizer Otto den eersten en van diens broeder Bruno, was gelukkiger. Hij herstelde en versterkte Utrecht, en mocht het dierbare heiligdom van den H. Martinus, door Willebrord gesticht, aan den

1

) In een schenkingsbrief van 858 zegt Lotharius: didicimus, quod Trajectensis ecclesia, quae in honore Christi confessoris Martini cou-sliucta esse dignoscitur, barbarica iramineiitu nequitia, pene destructa ct ad nihilum redacta sit, canonicique olim in ea militantes passim per diversa loca quidam dispersi, quidam etiam interempti sunt.

-ocr page 113-

109

openbaren eeredienst teruggeven. Hij begon deze herstelling in het jaar 925 of 926, en voltooide haar, naar het schijnt, in 934. t)

Hetzij de kerk, gelijk sommigen willen, in 1010 door de Noormannen weder werd verwoest, hetzij de herstelling van Balderik slechts eene voorloopige is geweest, reeds in 1015 ondernam bisschop Adelbold, vriend en raadsman van Duitschlands Keizer Hendrik II, door diens hulp een nieuwen kerkbouw, die den vcrigen in omvang en pracht zou overtrefïen. Hij was voltooid in 1022. Een heerlijk schouwspel moet het geweest zijn, toen Adelbold, vergezeld van den bisschop van Augsburg, broeder des keizers, van de aarsbisschoppen van Keulen, Trier en Mainz, van de bisschoppen van Luik, Bamberg, Spiers, Toul, Verdun en Regensburg, gezamenlijk twaalf\' in getal \'), en bijgestaan door de geheele geestelijkheid, den drempel zijner nieuwe kathedraal overschreed , neder-knielde op de plaats, door den H. Willebrord het eerste geheiligd, en in tegenwoordigheid van keizer Hendrik II, van een talrijken adel, en van eene groote menigte volks den nieuwen dom luistervol inwijdde op den 24 Juni 1023.

In 1131 werd een groot gedeelte van Utrecht eene

\') Wij vinden bij Heda eeu stuk van 934, aan Balderik toegeschreven , heigeen wel niet echt schijnt te zijn, maar toch om zijne oudheid niet alle waarde als getuigenis mist. Hij zegt daar: ad quem (locum) cum venissem et liestructurn a Danis reperissem et omnino desolatum , nee non honorabiles ecclesias patroni mei S. Martini ac S. Salvatoris dirutas et exustas, lacrymas dolore cordis gravissimo

tactus intrinsecus, nulatenus valui continere ;.....ecclesias videlicet

gloriosi patroni mei S. Martini et S. Salvatoris a prophanis dirutas iet exustas, non prout debui , sed prout potui, aliquantuluin reparavi.

-) Men vindt deze bisschoppen opgenoemd in een stuk bij Heda p. 110. Dat juist deze twaalf bisschoppen bij die plechtigheid tegenwoordig waren, is niet uitgemaakt zeker. Een H. S., dat ze vermeldt, voegt er bij , dat dezen volgens de heerschende meening er bij tegenwoordig waren.

-ocr page 114-

110

prooi der vlammen. De kerk door Adelbold gebouwd, werd grootendeels vernield. Alleen stonden nog de muren; dak en gewelf lagen in puin. Spoedig echter had bisschop Andreas van Kuik haar weder hersteld, en in 113(5 mocht hij de voldoening genieten, haar bijgestaan door den aaitsbisschop van Keulen en door de bisschoppen van Luik, Kamerijk en Munster op nieuw te wijden. \') Doch. reeds in 1148 woedden de vlammen andermaal 1), en in 1173 volgde onder bisschop Godfried van Rhenen eene nieuwe herstelling en wijding.

In 1254 legde bisschop Hendrik van Vianden, vriend cn gunsteling van Willem, toen graaf van Holland en later Eoomsch koning, den eersten steen s) van het prachtige gebouw des nog gedeeltelijk aanwezigen doms, en aan het einde der dertiende eeuw was de nieuwe kathedraal van Utrecht andermaal voltooid. Het was een trotsche tempel met eene middenbeuk van 119, met zijbeuken van 70 Utrechtsche voeten hoogte. Zeer indrukwekkend moet het gezicht geweest zijn, wanneer men opzag naar de dubbele rij van slanke pijlers, die, door eene breedte van 12 nederlandsche ellen gescheiden, ter weerszijden zich verhieven, en hunne voortgezette geledingen met de volkomenste harmonie aan een sloten in het steenen gewelf; en, wanneer men dan zijne oogen liet gaan van den ingang tot aan het hoofdaltaar over de geheele lengte der kerk, die 86 nederlandsche ellen bedroeg. Achter de prachtige gestoelten der domheeren, die het koor versierden, rees het rijke altrar omhoog, 2) schitterend van de kostbaarste gesteenten en omgeven van de twaalf apostelbeelden, waarop het daglicht neder-

1

) Anonym. Chron. p. 9i. Matth. Anaiect V p. 78.

2

) Summum altare ex pretiosis lapidibus, sicuti ex marmore extructum

-ocr page 115-

Ill

straalde uit zeven groote boogvensters, prijkende met heerlijke glasschildering. Het werd bekroond door een metalen boog met zeven kandelaars, tusschen twee schoone beelden, liet eene van den H. Willebrord. het andere van den H. Bonifacius. Langs de zijbeuken zag men overal zijkapellen met hare verschillende altaren en rijk geschilderde vensters. Voor liet koor verbreedde zich het gebouw in de beide kruisarmen tot twee en veertig Nederlandsche ellen. Twee heerlijke vensters van buitengewone hoogte en breedte prijkten hier aan de beide uiteinden met de prachtigste kleuren. Voeg nu bij dit alles de wel berekende evenredigheden, de rijke verguldsels, de schoone polychromie, het fraaije beeldwerk, de veertig altaren, de kwistige kostbaarheid \') der veelvuldige

fuit^ habens in superficie Lydiurn lapiJem cum duplicibus tabulis pensilibus (paneelen), quibus reclusis in majoribus festivitatibus impo-nebantur imagines crucifixi et apostolorura ex argenlo deaurato et ad tabulas aliquot argenteae non deauratao. Extrinsccus vero in eisdem tabulis, quae ferialibus diebus ocoludebantur, erat elegans pictura D. Adriani Sexti, P. M. qui a patronis ecclesiae S. ïrinitate praesen-tabatur. In illo altari solis praelatis ac canonicis celebrare licebat. Su pra dictum altare erat insignis arcus metalllcus cum novem candelabris ac 2 statuis, una S. Willibrordi et altera S. Donifacii, in medio habens intersignium Dnl Ppti de Montfordt. Zie het archief van Utrecht 1 L) bl. 3(H, waar eene gcheele beschrijving der kerk gegeven wordt.

\') In een inventaris van den 10 Febr. 1578 , aangevoerd in Utrechts oudheid, dour Joannes Liefland, bl. 136—138, vinden wij de volgende voorwerpen opgenoemd; 13 zilveren britsen , wegende te zamen ruim C2 mark, een zilveren wierooksvat, wegende 0 mark, 7 zilveren kandelaars, vier zilveren beeldjes, oen kruciliks, alles te zamen 200 mark, VI ons zilver, een zilveren beeld van S. Adriaan, wegende 80 mark 5 ons, een gouden kelk met pateen , nog een groote kelk , de zilveren kas van S. Pontiaan, wegende 271 mark 4 ons.

Doch vooral verdient onze aandacht liet volgende prachtstuk:

In den eersten Diïtiileiiem is gebracht ten huise van Willem Vincentsz. om aldaer ontdaan ende die gesteenten, paerlen, diamans etc. daer off te nemen.....ende zijn aldaer an bevonden, die stukken ende

-ocr page 116-

112

versierselen, dan kunt ge u een denkbeeld vormen van den verheven kunst- en godsdienstzin onzer katholieke voorvaderen, die opgekweekt in de school van den H. Willebrord zulke tempels voor Christus, den driewerf heiligen God en Verlosser, wisten te stichten.

percelen, zoo van gout, diamanten, robijnen, peerlen eiule de andere gesteenten , als hier nae geinsereert is :

In den eersten zijn daer los gemaeckt die goude beeltjens van van drie coningen.

Item drie goude schroefkens.

Item twee schaepherderkens stocken.

Item een bedsteede met een oorcussen ende een beeltjen van onze lieve vrouw ende haer kyndeken van gout.

Item acht schaepkens buiten Bethlehem.

Item vyf schaepkens binnen , all van gout ende geemailleert.

Item twee enghelkens ende een gouden kiste, op twee jobyncnende twee diamanten ende twee peerlen.

Item een os ende een esel van gout.

Item zes draeckgens van gout.

Item twee schaepherderkens van gout.

Item negen kranskens boven onder het dack van gout.

Item een berch van gout geemailleert.

Item een dak van een diamant.

Item twee groote peerlen over elcksyde.

Item een groote peerle boven het dakvenster.

Item in de rechterzyde van de groote peerle een ruyt van een robyn ende in de linkerzyde een ongeslepen robyn.

Item tusschen die eerste columne ande linker hand eendiiehoek van diamant en een ongeslepen robyn.

Item de tweede een peerle ende ook een driehoek van diamant.

Item tusschen den derden een ongeslepen robijn met een peerle.

Item aan de andere syde op \'t plat in \'t midden een seskant dunne diamante tafel; ande rechtersyde een ongeslepen robyn ende ande linkersyde een peerle met ongeslepen robyn.

Item die tweede ook een driehoek van diamant ende een perle.

Item de derde noch een schoone ongeslepen robyn met een driehoek van diamant ende een peerle.

Item boven op het dak een robyn, balais, een topaes ende een blauwe saphier.

-ocr page 117-

iia

Kort ra de voltooijiug van den dom in liet jaar 1321, den 228ten Maart, werd door bisschop Joannes van Syrik de eerste steen gelegd van den trotschen domtoren, die de heerlijke kathedraal moest volmaken. Zestig jaren werd er aan gebouwd. Stevig waren de kolossale grondvesten. De lengte en breedte der basis bedroeg niet minder dan (54 voeten. Zoo verhief hij zich van verdieping tot verdieping tot op eene hoogte, aanvankelijk van 354 voeten, en thans, gelijk sommigen opgeven \') van 322 voeten, welke men langs 4G0 steenen trappen beklimt. In 1382 stond hij daar voltooid, en prijkte hoog in het luchtruim met het teeken der Verlossing en met den vergulden windwijzer daar boven, die S. Maarten voorstelde. Wanneer in latere dagen zijne twaalf klokken 2) hare feestelijke en harmonieuse tonen in rijke verscheidenheid lieten weergalmen, dan moet de grijze bisschop-stad dikwerf met trots gedacht hebben aan haar roemrijk verleden; dan moet dikwerf op de lippen harer kinderen de naam gezweefd hebben van den H. Willebrord, die

\') Het tijdschrift voor gesch. en oudh. van Utrecht 1835. p. 72 geeft de hoogte aan 332, 2538 rijnl. voeten boven den grond. Prof. Moll en de letterbode 1835 no. 23 p. 854 geeft die aan als 322,775 rijnl. voeten met uitsluiting van \'t kruis. De IJfrechtsche volksalmanak 1818 p. 10G geeft de breedte en lengte der basis aan op Oi voet, de hoogte met inbegrip der fundairenten 387 r. voeten. Joannes van Liefland in Utrechts oudheid zegt, dat de hoogte 109 ned. ellen bedraagt boven liet water der oude gracht.

-) Deze klokken waren;

1 S. Salvator, 2 S. Maria, 3 S. Martiaus.

4 S. Michaël, 5 S. Jan Baptist, G S. Magdalena.

7 S. Agnes Major, 8 S. Agnes Minor, 9 S. Pontiaan.

10 S. Crux, 11 S. Benignus, 12 Adriaan.

Vijf dezer klokken, Agnes Major, Agnes Minor, Pontianus, S. Crux en Benignus zijn later vergoten voor het speelwerk. Zij wogen te zatnen, met de S. ïhomasklok op den middentoren der kerk, 9917 oude ponden. Het speelwerk bestaat uit 42 klokken, ter gezamenlijke zwaarte van ongeveer 27000 oude ponden.

8

-ocr page 118-

114

als Katholiek bisschop hier liet eerst zijne kathedraal had gevestigd en de grondlegger van al die Christelijke grootheid is geweest.

Eere aan de Katholieke godsdienst onzer voorvaderen. Zij toonde, welke groote kracht in haar woonde en hoe zy geest en hart door het zinnelijke ten hemel wist te verheffen.

Helaas! andere tijden braken aan, de treurige tijden der hervorming. Het was de 8ste Maart 1580. Verplaatsen wij ons ten dien dage in de ruime en prachtige domkerk. Een vreeselijk schouwspel wacht ons. Zie! daar dringen de volgelingen van Luther en Calvijn razende en tierende de domkerk binnen, om naar hartelust te toonen, hoe zij niets dan smaad en spot over hebben voor hetgeen hunnen vaderen dierbaar en heilig was. Met toomeloos geweld smijten zij de beelden der twaalf apostelen aan de pijlers van het koor van hunne voetstukken en breken ze stuk. Spoedig daarop verbrijzelen zij het prachtige altaar met zijne kostbare versierselen , en het beeld van Nederlands apostel benevens dat vau Bonifacius ligt te morsel geslagen. Zij scheuren de schilderstukken aan flarden en treden ze onder de voeten. De schoonste sieraden worden verminkt, de kunstwerken geschonden, de kostbaarheden geroofd, en zelfs de grafteekenen niet gespaard. Als de avond de hooge gewelven van het trotsche gebouw in zijne donkere schaduwen begint te hullen, is het alsof die tempel een somber graf is geworden, hetgeen niets meer behelst dan puin en gruis en de verpletterde overblijfselen van al hetgeen zooveel arbeid, kunst en offers hadden tezaamgebracht. O treurige zegepraal der hervorming, zegepraal van vernieling en afbraak! \')

i) Zie Michael ab Isselt hist, sui temp. p. 682. in diocesi Ultrajectina in singulas ecclesias furibundi irruunt, infandoque sactilegio, quid quid suppellectilis ecclesiasticae relictum erat, frangunt, conscindunt et in ignera . . • . dejiciunt.

-ocr page 119-

115

De dom, aan zijne wettij-e eigenaars ontnomen, werd nu ten dienste van liet protestantisme gesteld. Geen H. Offer, gelijk de H. Willebrord hier had opgedragen, yereenigde de geloovigen meer, om eenparig de grenzelooze liefde des Verlossers, Die zich tot alle tijden en plaatsen uitstrekt, te aanbidden en te danken. Geen immerdurend licht brandde meer als zinnebeeld van het geloof en de liefde dsr gemeente voor Hein, Die in zijn heilig tabernakel wilde wonen te midden van zijn volk. Geen wierook steeg geurig walmend uit zilveren vaten meer op naar de hooge gewelven als een symbool van de warme aanbidding, die zich uit de harten der geloovigen tot voor den troon des Drieëenigen verhief. Het was geen tempel meer, want altaar en offer ontbraken. Alles was koud en doodsch geworden tusschen die naakte wanden, want de liefde had ze verlaten.

Op 4 Augustus 1674 verhief zich des avonds een geweldige orkaan over de oude bisschopstad, en weldra lag geheel Utrecht in een puinhoop herschapen. Ook het geheele schip van den prachtigen dom stortte ineen. Muren, pijlers, dak, alles lag verbrijzeld door elkander. Alleen het koor en de kruispanden aan de eene zijde en de toren met den achtermuur aan de andere zijde waren staande gebleven. Vier honderd jaren ongeveer was de schoone kerk het sieraad van Utrecht geweest. Nu lag zij daar ter neer. Zou zij thans door het Protestantisme hersteld worden, gelijk de Katholieken in vorige eeuwen steeds en met immer toenemenden luister hunne kathedraal hadden hersteld? Helaas! wanneer gij Utrecht bezoekt, dan kunt gij zien wat het protestantisme voor de eens zoo prachtige kerk heeft gedaan. Het ingestorte deel is niet weder opgebouwd; het nog staande koor met de kruispanden is op onoogelijke wijze afgesloten; de muren daarbinnen zijn nog altijd van alle scnildering beroofd.

-ocr page 120-

116

Het eene van de prachtige en groote vensters van de kruispanden vertoont u gewoon glas; het andere daartegenover, wat weinig rtrookt met liet eerste, hier en ginds geschonden grisailla glas. Een ellendig getimmerte verbreekt de schoone evenredigheden van het geheele koor en onttrekt ze grootendeels aan het oog. Ook de trotsche domtoren staat daar nog, doch eenzaam, van de kerk gescheiden, en grootendeels van alle sieraden beroofd. Dan woonde er toch in de Katholieke volken der middeleeuwen een geheel andere geestdrift en kracht.

Nog immer blijven toren en dom den Katholieken innig dierbaar, \'t Is een grootsch gedenkteeken van het roemrijk verleden hunner voorvaderen hier te lande. Uren en uren ver roept de trotsche domtoren voortdurend tot allen, die hem bespeuren: van hier is het licht, de kracht, de troost, de zegen der echt Christelijke godsdienst uitgegaan over eene heideusche en onb schaafde bevolking; hier was voor twaalf eeuwen de bisschopszetel l) van Nederlands grooten en heiligen apostel; hier bad en offerde de

\') Veel is getwist, of de kerk van S. Salvator ilan wel die van den 11. Martinus de eerste kerk is door den II. Willebrord gesticht, en als kathedraal moet beschouwd worden. Bosschaarts leest in den brief van den H. Bonifacius aan paus Stephanus; hij heeft een hisschoppc-lijken stoel en de kerk ter eere van S. Salvator opgericht. Hij beroept zich bij deze lezing op Baronius, Nauclerus, Serarius en Mireus. J. a. Leidis daarentegen leest hier; hij heeft een blsschoppelijken stoel en eene kerk ter eere van S. Maarten opgericht. Zoo leest ook J. Beka en Buchelius op grond van de meeste oude handschiiften.

De oplossing, die mij de beste toeschijnt is deze. Oorspronkelijk heeft de H. Willebrord, zooals Ihiofried verhaalt, niet verre van den oever des Rhijnatrooms eene kapel ter eere van hel zaligmakend kruis en de H. Maagd Maria gesticht. Ook Beka meldt, dat de H. Bonifaciu\'ü eene kerk van reguliere kanoniken heeft gebouwd, die belendende was aan de oorspronkelijke kapel van S. Salvator. Oratorio S. Salvatoris primordiali vici-nam et contiguam. Daarom werd deze kerk, die belendende was aan de kapel van S. Salvator, met haar een geheel vormde en haar titel over-

-ocr page 121-

117

H. Willebrord voor het heil van zoo velen, die in ons vaderland neergezeten waren in de duisternis en de schaduwen des doods. Gedenkt toch uwe oversten, die u het woord Gods verkondigd hebben! Beschouwt het uiteinde van hunnen wandel en volgt hen in hun geloof\'. Jesus Christus is dezelfde gisteren , heden en in eeuwigheid.

nam, ook het oiulo Munster genoemd, wijl de II. Willebrord bij deze kapel het eerst had gewoond. Ook in de analecta Matthaei t XI p. 37 vinden wij; in het jaar 15i8 heerschte te Utrecht eenc zware brand , welke niet te blusschen was, zoodat de stad geheel verbrandde. De kapel van S. Salvator, die bij de S. Salvatorskerk stor.d en ten tijde van den JI. Willebrord gebouwd en gewijd is, verbrandde eveneens met al wat er in was uitgenomen het beeld van S. Salvator. Met de grootste godsdienstigheid brachten de geestelijken en het volk dit beeld onder het zingen van lofzangen in de S. Salvatorskerk. Tot aandenken dezer gebeurtenis werd binnen de muren dezer kerk eene kapel getimmerd, die den naam van het h. kruis verkreeg, terwijl de afgebrande kapel bij verkorting S. Salvator en zijn kruis genoemd, niet weder opgebouwd schijnt te zijn.quot;

Do eigenlijke ka\'hedraal echter is S. Maarten, die de H. Willebrord bouwde, zoodra hij aartsbisschop van Utrecht geworden was. Zij werd ook het nieuwe munster genoemd. Dat de S. Maarten immer als kathedraal is beschouwd, ziet men uit de pracht, waarmede de bisschoppen Adelbold, ileiidril:. van Vianden, Frederik van Syrik haar hebben herbouwd. Ook werd de proost van S. Maarten, de proost van Utrecht proost van do Utrechtsche kerk, en domproost genoemd.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

Dc II. Willebrord sticht bij zijie kathedraal eene vereeniging van Klerken. ludeeling ia oudere en jongere klerken. Kloosterschool. Voordeelen dezer inrichting. De H. Bonifacius sticht later een tweede klooster, dat een gelijk getal klerken bevat. Bloei dezer scholen. Vruchten, die zij opleverden. De roem van de verregaande strekking dezer scholen behoort aan den II. Willebrord. Zorg cn liefde van den II. bisschop voor ziji.e klerken.

Bij de kathedraal behoorde destijds een klooster van

-ocr page 122-

klerken. Zulke vereenigingen van klerken bij eeiio kathedraal, die in een gemeenscliHppelijk huis {domus, van daar de benaming dom) te zatnen woonden en wel of niet tot eene kloosterorde behoorden, waren in die dagen in Frankrijk, Engeland en Duitscliland vrij algemeen. \')

Om slechts van het laatste land te spreken, ontbraken zij in de bisschopssteden Trier, Keulen en Mainz ook niat. Hierom werd de kathedraal met het belendend huis van kloosterlingen of kanonikken het Munster of raonasterium genoemd. \') Zulke huizen hadden in de zesde en zevende eeuw hun ontstaan te danken aan de pres-hyteriën, die in de oude kerk één lichaam uitmaakten met den bisschop. In zulk een huis nu waren oudere en jongere Herken. Tot de eersten behoorden de priesters, de diakens en sub-diakens. Dezen bedienden het altaar in de kathedraal, en werden door den bisschop ook als zendelingen gebruikt, om het geloof in J. C. aan de heidenen van zijn bisdom te prediken , zooals wij zien in het leven van den H. Ludgcr en den H. Odulphus. Zij zongen op vastgestelde uren de kerkelijke getijden in de kathedraal. De jongere klerken waren van de ouderen afgezonderd, en hadden hunne afzonderlijke zaal, die ook schola werd genoemd. Hier weiden zij door een der oudere klerken *) in de kerkelijke wetenschappen onderwezen , en opgeleid en bekwaamd tot de bediening van

\') Ut diligenter unustjuisque episcopus in sua provincia piovideat, ut ubi monasterium monachorum fueiit, hi regulariter vivant et mona-stice, ubi autem canonica vita fuerit, bene et canonice vivant. T. 1 Cone. Germ. fol. 74.

-) Et aedes episcoporum, quae una cum collegiis contiguae basilicis erant, monasteria dicta sunt. Yandiar.us de collegiis monasteriisque German veteribus.

:i) Hij werd scholasticus, scholaster, magister geheeten,

-ocr page 123-

119

het H. Priesterschap. Wij weten, hoe Alcwijn op die wijze aan de domschool te York is opgevoed.

Zulk een huis van klerken, aan de kathedraal verbonden, had voor den bisschop vele en groote voordeelen. In de oudere geestelijken had hij geschikte raadslieden , bij alle voorkomende moeilijkheden. Hij was omgeven door een tal van zendelingen , die hij elk oogenblik naar elk bisdom kon afvaardigen. Hij vond in hunne omgeving een steun voor zijn bisschoppelijk gezag, een luister voor zijne bisschoppelijke bediening, eene verlichting voor zijn bisschoppelijk bestuur. Tevens kon hij op gemakkelijke wijze de opleiding der toekomstige geestelijken van zijn bisdom bewaken, en hunne meerdere of mindere geschiktheid leeren kennen.

Het zal ons niet verwonderen, dat de H. Willebrord reeds dadelijk , in 696, tegelijk met den bouw der kerk van S. Maarten, de stichting van zulk een gemeenschappelijk huis voor klerken t) ondernam, en alzoo de grondslagen legde van de eerste kloosterschool hier te lande. Zij ■was bestemd om 40 klerken te bevatten. Wij mogen het er voor houden , dat deze klerken, ten tijde van den H. Willebrord, werden ingedeeld als later =) in een praepositus of proost, een decanus of deken, negen priesters, tien diakenen, tien sub-diakeueu en negen mindere klerken. Later werd deze school door den H. Bonifacius nog verder uitgebreid. Door toedoen dezes heiligen werd een tweede huis met de S. Salvatorkerk verbonden , waarin eveneens een tal klerken waren

lt;) Clericorum raonasterium in domo cpiscopi. S. Augustinus.

quot;) In de M. SS. statuien van 1343 leest men : in ecclesia nostra esse debent novem canonici fecerdotes, et decern canonici diaconi, et decern subdiaconi et novcra acoluti canonici. De bisschop Comadus •10S8 zegt, dat het domkapittel 40 kanonikken telt. Het Chronicon de Tiaj\'Cto p. II zegt van den H. Willebrord: et posuit ibi XLcanonicos, iiui liicbiis ct noctibus vacarent laudibus Dei.

-ocr page 124-

120

opgenomen, welke op gelijke wijze als die der St. Maartenskerk waren verdeeld. \')

Volgens Mabillon waren zulke kanunikken in den beginne Benedictijner-kloosterlingen, en dit laat zich hier geree-delijk verstaan, wijl de H. Willebrord zelf tot deze orde behoorde. In den schenkingsbrief van Karei Martel wordt van een klooster gesproken, en ook de H. Gregorius die aan het hoofd stond van dit kapittel, wordt abt genoemd. Later werden zij volgens Mabillon, door den invloed van Karei den Groote althans ten deele kano-nikken volgens den regel van Chrodegang.

Deze kloosterschool, door den H. Willebrord gesticht, nam van lieverlede toe in bloei. Oratores en Rhetorcs, zegt Heda, verzamelden zich te Utrecht en werden met hooge waardigheden bekleed. In het leven van den II. Gregorius bericht ons de TT. Ludger hieromtrent het volgende: het schijnt mij ook der herinnering waardig te zijn, op welke wijze hij (Gregorius) zijne leerlingen, met welke hij in een gemeenschappelijk leven verkeerde, gelijk een vader zijne kinderen opleidde en beminde; hoe hij met ieder hunner in \'t bijzonder door een zoo engen band van liefde verbonden was, dat hij dit apostolisch en beroemde woord niet slechts tot stichting dei-hoorders met den mond verkondigde, maar oolc door zijne daden in waarheid allen ter navolging toonde, het woord namelijk hetgeen de H. Petrus van de roeping en uitverkiezing aller volkoren spreekt: uit elk volk is hij, die God vreest en recht doet, hem aangenaam. Want niet uit één volk waren zijne leerlingen bijeengekomen, maar zij waren uit de bioem aller nabuiige volkeren vergaderd. Zij waren met zulke vertrouwelijkheid, zachtmoedigheid

3) Beka in Bonifacio. Dit kapittel [werd niet slechts het kapittel van S. Salvator, maar ook van S. Bonifacius genoemd. Zie beschrijving van het Utrechtsche Bisdom,

-ocr page 125-

121

en geestelijke vreugde vervuld, dat zij, dit was klaar als liet zonneliclit, door éénen geestelijken vader en door eene gemeenschrippelijke moeder, de Christelijke liefde, waren aangekweekt en vereenigd. Eeniiren onder hen waren van den edelen stam der Franken, eenigen uit het godsdienstige volk der Engelschen , eenigen uit de nog allerjongste, eerst in onze dagen aangevangene planting Gods der Friesen en Saksen, eenigen uit de Beijeren en Zwaben, of uit welk volk en geslacht God ze ook gezonden heeft, waarvan ik de geringste ben, een middelmatige en zwakke kweekeliiirr. Dezen allen, van waar

Cï O 7

dan ook, in eene kudde vereenigd, verzorgde en spijzigde de vrome vader en herder Gre^orias met het geestelijke voedsel van de leeringen en uitspraken Gods, en voorzag hij met dezelfde toegenegenheid van de ligchamelijke spijze. Door God verlicht en ontstoken, ontvlamde hij van zulke liefde bij de onderwijzing; zijner leerlingen, dat bijna geen dag voorbij ging; wanneer hij niet reeds in den vroegsten morgenstond daar neierzittend met vaderlijke zorg aan elk vim hen, die tot hem kwam, volgens dat ieder het wenschte, den beker des levens toereikte, en ze drenkte met het woord Gods. Onder deze zijne leerlingen muntten velen zoo zeer uit, en waren met zulke geestvermogens en goddelijke wetenschappen begaafd, dat zij tot de hooge waardigheid van het episcopaat, gelijk zij het verdienden, werden geroepen en verheven. Ook vele anderen op gelijke wijze geleerd en in de deugd gevormd, ofschoon zij niet tot zulken hoogen trap opklommen, waren toch niet minder rijk in verdiensten, en uitstekende door wetenschap en door liefde tot God. 1)

De II. Ludger zelf, die dit schreef, begaf zich uit

\') S. I.udger in Vita S. Grcgorii n 15 et 1(5.

-ocr page 126-

deze kloosterschool naar die van York, en verbleef daar eerst een jaar en later nolt;* drie jaren en zes maanden onder de leiding van den beroemden Alcvvijn. Hierna keerde hij te Utrecht terug, om de daar gevestigde school met zijne wetenschappelijke kennis en met een grooten boekenschat te verrijken.

Op het einde der achtste eeuw vooral bezat de Utrechtsche school eene groote vermaardheid. Toen Karei de Groote in de landen, die hij bemachtigd had, bisdommen vestigde, waren de bisschoppen die hij hiervoor benoemde, meest allen Friesen, gevormd in de Utrechtsche school. Zoo heette de eerste bisschop van Osnabrnck volgens Möser \') Wiho, en zon hij een Fries van geboorte en uit de beroemde school van Utrecht geweest zijn, schoon andereo hem voor een Engelschman houden.

Aan den H. Willebrord behoort de roem , door de stichting dezer school aan ons vaderland eene groote weldaad bewezen te hebben. Daar zouden later mannen als de H. Ludger, de H. Eadboud, Balderik, de levensbeschrijver van keizer Hendrik II, Adelbolt in meet- en natuurkundige wetenschappen ervaren, gevormd worden om op te treden als de invloedrijke verspreiders van hunne Christelijke verlichting en beschaving onder hunne landgenooten.

De H. Willebrord trad op als aartsbisschop. Hierin lag het plan opgesloten, om meerdere bisdommen te stichten voor de Friesen. Hierin lag het denkbeeld , uit de inboorlingen des\' lands eene geestelijkheid op te leiden, die door de afstammelingen hunner oude landgenooten, de Angelsaksen, onderwezen, krachtig werkzaam zou zijn, om het machtige volkeren-verbond der Saksen en Friesen voor de leer van J. C. te gewinnen. De H. Apostel van Nederland, terwijl hij de kerkelijke

\') Geschiedenis van Osnabruck.

-ocr page 127-

123

wetenschap uit Engeland op onzen bodem overplantte, hief moedig in den strijd des geestes tegen het heidendom van het noorden het vaan des Christen-doms omhoog, dat hij steeds verder en verder deed vooruitdringen, en dat eens door den H. Bonifacius met zooveel roem tot in het hart van Duitschland werd voortgedragen. De eer dezer onderneming, die zoo rijk in vruchten is geweest, behoort aan Utrechts eersten bisschop. Hij wibt de lessen en de voorbeelden , die hij op meer dan eene plaats in Engeland had bijgewoond , en misschien zelfs de hulp en ondersteuning van den II. Wilfried door toezending van kundige onderwijzers en boeken zich te benuttigen. Zeker is het, dat de Utrechtsche school geruimen tijd met de beroemde domschool te York in betrekking heeft gestaan.

De liefde van den IT. Willebrord voor zijne klerken kunnen wij eenigszins afmeten uit die van den H. Greiorius voor de zijnen. Hij was vol ijver voor hun welslagen , vol zorg voor hun geluk. Hij was voor hen een minnende vader, en hij wist, dat het lot der kerk, die hij stichtte, grootendeels zou afhangen van de vorming der priesters, die haar zouden moeten leiden. Indien uij hem later met zooveel geestdrift werkzaam zien voor het aankweeken van geestelijken te Echternach, te Sustoren, te ïrier, dan kunnen wij hieruit met alle recht afleiden, hoe hij bezield was voor deze zijne eerstelingschool te Utrecht.

DERTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Wulfram, medehelper van den H. Willebrord. Zamen-werking van beide heiligen. Ondersteuning van Pepijn. De H. Gangulphus. Werkkring van den H. Wulfram te Medemblik en in de omstreken. Zijne ijverige naastenliefde. Hij bekeert zeer velen tot het Christendom.

Terwijl de H. Willebrord in da jaren fi96 en 697 zich

-ocr page 128-

124

beijverde om zijn bisschoppelijken zetel te Utrecht te vestigen , ontving hij een gewenschten en hulpvaardigen medearbeider hij het aangevangene bekeeringswerk in den H. Wulfram. Deze was in het jaar 650, \') onder de regeering van Clovis II, te IVIaurillac in \'t landschap Gastinois of Wastines, geboren. Zijn vader was een Frankische edelman, Wibert genaamd, die aan het hof van Dagobert I en Clovis II als krijgsman eene niet onaanzienlijke betrekking had bekleed. Wulfram werd opgevoed aan het hof van Clotarius III (f 669 of 670) en van Thendorik III (f 691 of 692), doch omhelsde, tijdens diens regering, den priesterlijken stand. 1) Als priester schonk hij in 685 (het twaalfde van Theodorik III), volgens anderen in 688 (het vijftiende van gezegden koning) zijn vaderlijk erfgoed Maurillac aan het klooster van Fontanelle. 2) Na den dood van den H. Amatus, bisschop van Hens aan de Yonne in liet jaar 690 4) en na den dood of de verwijdering van Lantbertus, tijdelijken bestuurder van het bisdom in hetzelfde jaar, 3) werd de H. Wulfram tot bisschop van iSens benoemd. Met vaderlijke zorg en offervaardige liefde bestuurde hij eenige jaren het hem toevertrouwde diocees. Intusschen had Pepijn, in 695, te Wijk bij Duurstede over Radboud gezegevierd , en den toegang tot een aanzienlijk gedeelte

1

) Zie omtrent deze tijdsbepalingen Act S. S. lielg. t. 6. p. 488 en t. \'2. p. 228 et seq.

2

) Cointius wil, dat dit in het Bie jaar van Theodorik III (678) geschied zal zijn. Doch de meeste handschriften hebben het vijftiende, eenigen liet twaalfde, en geen enkel het vijfde jaar. Hieruit volgt, dat de H. Wulfram in 6S8 of althans in 685 nog geen bisschop was.

3

*) Zie Mabillon Saec. HI, p. 556.

-ocr page 129-

van Friesland voor de verkondigers van het H. Evangelie geopend. De ondernomene evangelie-prediking van den H. Willebrord en zijne gezellen werd tevens meer en meer bekend. Dit wekte den apostolischen ijver op van den H. Wulfram, en, aangemaand door eene hoogere ingeving, zegt zijn levensbeschrijver, onttrok hij zich waarschijnlijk in het jaar G95 l) aan het bestuur van het diocees van Sens, terwijl hij werd opgevolgd door Goërhis.

Niet verre van de Noordzee, een weinig beneden Rouaan, lag aan de Seine de abdij van Fontanelle door den II. Wandregisilus gesticht en naar hem ook Vandrile genoemd. Hierheen begaf zich de H. Wulfram, waarschijnlijk niet zonder voorkennis en begunstiging van Pepijn, om van daar met eenige reis- en huipgenooten naar Friesland over te steken. Hij verzocht den abt van Fontanelle, Ansbertus, om eenige medewerkers, ging met hen in de haven van het klooster scheep , zakte de Seine af, en stak de Noordzee over naar Friesland. quot;) Hier stelde hij zich in betrekking met den H. Willebrord, thans aartsbisschop van dit gewest. Van eene pauselijke zending toch is ons niets bekend, en het is vrij duidelijk, dat paus Sergius, die den II. Willebrord tot aartsbisschop der Friesen had gewijd, niet buiten hem een tweeden bisschop tot hetzelfde volk zal hebben gezonden. Daar dus de H. Wulfram niet door den paus gebonden was, en zeer zeker niet zonder zending is opgetreden, heeft hij zich buiten twijfel met den H. Willebrord verstaan. Deze zich volkomen

\') Zie Act. S. S. Belg. t. 6. p. 489. In liet leven van den H. Wulfram door Jonas, een schrijver-der Sn\'i; eeuw, wordt gezegd, dat hij eenige jaren te Sens bisschop is geweest. Is de 11. Wulfram in 090 bisschop geworden, dan zou hij volgens ons 5 jaren bisschop zijn geweest, hetgeen vrij wel strookt met dit gezegde.

\'-) Zie het leven van den 11. II. Wulfram door Jonas. c. I. § 4.

-ocr page 130-

126

bewust, hopzeer zijn bisschoppelijk gezag door de medewerking der Franken en de ondersteuning van zulk een bisschop gesterkt moest worden, ontving dien nieuwen mede-arbeider met opene armen.

De H. Wulfram was met den H. aartsbisschop van Utrecht eene reeks van jaren in zeer eenstemmige en vriendschappelijke gemeenschap werkzaam tot aan zijn hoogen ouderdom. Nu eens hield hij zich op te Fonta-nelle, dan weder in Friesland. \') Radboud, gebonden door het met de Franken gesloten verdrag, belette hem de

~ O 7

prediking niet. 1) De H. bisschop had het geluk zeer velen voor het geloof in J. C. te gewinnen en door het h. Sacrament des doopsels van hunne zondesmetten te zuiveren. Zelfs een zoon van koning Radboud werd door hem gedoopt en ontving van hem den naam zijns vaders. Doch reeds spoedig daarna, toen hij het witte kleed der doopelingen nog niet had afgelegd, werd hij aan het leven ontrukt. *

Pepijn liet het den H. Wulfram zoo min als den H. Willebrord bij zyne prediking aan de bescherming van zijn machtigen arm ontbreken. Gangulphus, een Burgon-disch edelman, aan het hoofd eener gewapende macht, stond den H. bisschop ten dienste. Deze krijgsman verbleef gedurende één jaar te Medemblik. 2) Hij legde op verzoek van Wulfram den eersten grondslag van eene kerk te Oostwoud, een plaatsje aan den oostelijken zoom van het Kreilervvoud, waar hij ook oudtijds als bescherm-

1

) Zoo lezen wij in het leven van den H. Wulfram.

2

) Ook dit voert ons tot de jaren, die volgden op den slag te Wijk bij Duurstede, namelijk 696 of 697. Vóór dien veldslag kon van eene Frankische bezetting te Medenblik geen spraak zijn.

-ocr page 131-

127

heilige werd vereerd, i) Later keerde hij terug naar Frankrijk, doch werd hier op aanstoken zijner eigene echtgenoote, die hem tijdens zijne afwezigheid ontrouw geworden was, door den misdadigen echtbreker, met welken zij zich had ingelaten, verraderlijk vermoord.

Uit dit alles blijkt, dat de H. quot;Wulfram vooral werkzaam is geweest in de omstreken van Medemblik. Ook toont ons zijn leven, dat hij meennaien in aanraking was met het koninklijk hof van Radboud, die zijn gewoon verblijf had te Staveren, en te Medemblik een kasteel bezat. Zoo lezen wij, dat op zekeren dag een jongeling door het lot was aangewezen, om door den stiik aan de goden geofferd te worden. Met aandrang smeekte de H. bisschop den koning, het leven van dat ongelukkige slachtoffer te sparen. Eerst weigerde Radboud geheel en al op grond der wet; doch toen de heilige bleef aaniiouden, zou hij eindelijk hebben toegegeven, indien niet de overige heidenen zich eenparig hadden verzet en gezegd: indien uw Christus hem aan de doodstraf weet te onttrekken, dan zij hij de uwe en zijn dienaar voor immer. De jongeling werd alzoo onder het oog der menigte van heidenen en Christenen opgehangen, en bleef twee uren in dien toestand. De H. Wulfram wierp zich op de knieën en bad met vurigheid voor het behoud der ziel van dien ongelukkige en voor de verlichting van het heidensche volk. Zijn gebed werd verhoord. Toen de strik verbroken was, viel het ligchaam bewegeloos ter aarde. De H. bisschop trad toe, vatte den jongeling bij de hand en

•) Dit feit wordt medegedeeld\' 1°. door de Nederduitsche kronyken van Holland; 2°. door Molanus; 3quot;. door het brevier, en 4°. wordt bevestigd door de plaatselijke overlevering. Hieruit volgt, dat de H. Gangulphus geleefd heeft ouder Pepijn van Herstal en niet onder Pepijn den korte. De verwarring tusschen Pepijn II en III is wellicht ontstaan door de benaming van koning, hier aan Pepijn II gegeven.

-ocr page 132-

123

sprak: sta gezond op in den naam van den Heer J. U. En werkelijk Ovo stond ongedeerd op, werd gedoopt, volgde den II. Wulfram naar Fontanelle, en werd door lieginald, bisschop van Rouaan, tot priester gewijd. Dit wonder maakte noodzakelijker wijze een grooten indruk, en een groote menigte Friesen werden er door bekeerd. \') Twee andere jongelingen der Friesen, die op gelijke wijze aan de goden geofferd moesten worden, de eene Eurinus \'), de andere Ingomarus genoemd, werden op de liefdevolle bede van den H. Wulfram door Radboud gespaard en hem ten geschenke gegeven. Zij werden door hem onderwezen, gedoopt, en te Fontanelle onder de leiding van den abt Hildebert gesteld. 3)

Vooral schitterde de teedere naastenliefde van dezen H. Evangelie-verkondiger bij de volgende gelegenheid. Eene weduwvrouw had twee lieve zoonijes, die door liet lot waren aangewezen om aan de goden geofferd en

n of»

door de zee verzwolgen te worden. Zij werden naar eene plaats gevoerd, die aan beide zijden door de zee bespoeld werd. Daar zouden zij, wanneer de vloed zich zou verheffen, door de golven worden verzwolgen en weggesleept. Het eene knaapjen was zeven, het andere vijf jaren oud. De ongevoelige vorst der Friesen woonde met eene groote meiiigte heidenen dit hartverscheurend schouwspel bij. Tevergeefs zocht de H. Wulfram, die aanwezig was, uit alle kracht dit afschuwelijk menschenoffer te beletten. De twee lieve kinderen werden, onder het oog der wanhopige moeder, aan de woede der golven prijs gegeven, lieeds verhief

\') Jonas, de levensbeschrijver van den H. Wulfram, zegt dit wonder van ooggetuigen vernomen te hebben.

-) Volgens eene andere lezing van gezegd leven Turin us.

3) Deze was de opvolger van Ansbertus en abt van Fontanelle van 095 tot 700.

-ocr page 133-

129

zich de vloed en begon gezegde plaats met water te overdekken; reeds greep het oudste knaapje zijn broertje in de armen , en zocht het op te heffen, opdat het niet zou verdrinken. Het was een hartroerend schouwspel. Daar valt nogmaals de H. Wulfram koning Radboud te voet. De vorst, wijl hij het leven der kinderen toch verloren waant, zegt ze aan den heilige te schenken. Wulfram beveelt zich aan God en treedt zonder dralen, met verachtino; van alle doodsjjevaar , over de hoogge-

~ C5 7

stegene golven op de kinderen toe, die op het punt staan om te verdrinken. Hij grijpt het eene kind bij de linkerhand vast, en beurt met do rechterhand het andere in de hoogte. Hij heeft het geluk ze te redden , en mag de voldoening smaken, ze onder de bewondering der aanwezige menigte aan ■wal te brengen en behouden aan de weenende moeder terug te geven. Hij doopte ze, en schonk aan het eene zijn eigen naam. Ook thans bekeerden zich vele Friesen.

Op die wijze was de H. Wulfram met zeer veel vrucht in het noorden van West Friesland werkzaam. Hier trad hij telkens op, wanneer hij uit Fontanelle terug keerde. Door zijn woord, zijn heilig leven, zijne vurige naastenliefde, zijn gebed, zijne wonderen, was hij een der uitstekendste medearbeiders van den H. Willebrord.

DERTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord verbreidt in 096 en 697 en in 701 en 702 het Christendom in Holland. De kerk te Vlaardingen; de kerk te Oestgeest; de kerk te Velzen en de H. Engelmond; de kerk te Heiloo. \'Willebrord bezoekt Egir.ond en zendt den H. Adelbert als aartsdiaken naar Kenneraerland. De kerk te Petten. De II. Willeb ord vestigt de Katholieke eeredienst in deze gewesten.

Den noord.westelijken zoom van ons land, die tegen

9

-ocr page 134-

13U

de aanstroomende golven der onafzienbare Noordzee beveiligd wordt door eene lange rij van schilderachtige duinen, noemen wij Holland. Zijne groenende, weelderige en uitgestrekte weilanden, prijkende mot een tal van huppelende lammeren en een rijken stapel van allerlei vee, zijne hier en ginds langs den duinzoom vrij uitgestrekte bosschen nu eens van lager kreupelhout dan weder van hoog opgaande boomen. zijne lager gelegene poelen en plassen, zijne hoogere en dikwerf dorrende duinakkers maken het tot eene streek, die groote en eigenaardige schoonheden bezit. Zij werd ten tijde van den H. quot;Willebrord bewoond door de West-Friesen ook wel de kleine Frieseu genoemd. De H. apostel van Nederland maakte in de jaren 696 en 097 gebruik van de vrijheid, die hem de heerschappij der Franken verleende, om in deze streek het H. evangelie te verkondigen.

De plek, waar hij, te oordeelen naar de overlevering, het eerste werkzaam was, was Vlaardingon. liet is een vlek gelegen aan den oever der Maas, die hier* met Waal en Lek vereenigd met breede wateren voortstroomt naar de zee. Het was vroeger een bloeijend stadjen, dat zelfs een tijd lang de verblijfplaats is geweest der graven van Holland. Het lag ten tijde van den 11. Willebrord een weinig meer zuidwaarts, niet verre van de beneden-monding van den Rhijn, doch door het afspoelen en af kabbelen van het water is het van lieverlede eenigzins naar het noorden verplaatst. Het moet zeer fraai- gelegen zijn geweest, daar waar de gracht, door Corbulo en zijne krijgslieden in \'t jaar 48 gegraven om de middelmonding van den lihijn met zijne benedenmonding te vereenigen, bij deze laatste haren aanvang nam. Een burcht verhief er zich op dit punt, door de Romeinen gebouwd, waarin ten tijde van den H. Willebrord naar

-ocr page 135-

131

alle waarschijnlijkheid eene Frankische bezetting gelegerd was. Deze omstandigheid was wellicht voor den H. Wiliebrord eene aanleiding om hier liet evangelie te gaan verkondigen, te meer daar Vlaardingen uit Utrecht met een vaartuig langs den Ehijn gemakkelijk te bereiken was. Ook werden aan Wiliebrord hier in den gouw der Marsen, aanzienlijke grondbezittingen geschonken door een zekeren Heribald. \') Al deze omstandigheden waren oorzaak, dat de heilige reeds spoedig ter dien plaatse verscheen om de leer van Christus te verkondigen, en gaven aar.lt.iding, dat hij hier eene kerk stichtte, die de eerste of moederkerk werd der gansche omstreek. Hij zelf wijdde ze plechtig in -) , en later na zijn dood werd hij zelf er als patroon vereerd. 1) Deze kerk verviel, toen de H. quot;W iliebrord gestorven \\ras, aan de abdij van Echternach, die ze geruimen tijd van geestelijken voorzag. 2) W einig duurzaam waren dikwerf de vruchten van andere apostelen. Zij kwamen; zij predikten, zij bewerkten be-keeringen. Doch zij gingen heen, en niemand vatte hunne taak weder op. Dan verliepen soms jaren, eer weer een priester verscheen, en in dien tusschentijd was alles grootendeels in de oude afgoderij terug gezonken. Niet op deze wijze ging de II. Wiliebrord te werk. ^Naar het voorbeeld van den H. Paulus koos hij eenige voorname en geschikt gelegene plaatsen, waar hij met zijne mede-arbeiders eenigen tijd verkzaam was, en, wanneer een zeker getal bekeerlingen voor Jesus\' . beilige leer gewonnen waren, eene kapel of kerk bouwde.

1

a) Aldus berichten ons de kerkelijke oudheden van Schieland door van Rhijn. Thans is de titel der kerk Joannes3 geboorte.

2

quot;O Zie de akte gesloten tusschen Willem bisschop van Utrecht en Regimbertus abt van Echternach op het einde van dit hoofdstuk.

3

) Zie het testament van den H. Wiliebrord.

-ocr page 136-

132

Hierbij werd dan een priester aangesteld, die, onder toezicht van den H. Bisschop, het aangevangen werk voortzette, en van daar uit in de nabij gelegene omstreken de leer des Christendoms steeds verder en verder verbreidde. Zoo werd de genade des geloots aan allen aangeboden, en werd tevens de toediening er h. sacramenten en de geregelde bijwoning der godsdienstoefeningen toegankelijk gemaakt aan de geloovigen. )

Wanneer men langs de gracht van Corbulo, \') ot, gelijk zij mede werd genoemd, de Vliet, opwaarts voer, of ook lancrs haren oever den grooten weg volgde , dan bereikte men, na Forenburg 1) en Leiden lt;) te zijn voorbij getrokken , de middelmonding van den Elnjn.

Niet verre van daar lag Ostegest. Het was een schoone en liefelijke plek, in het midden van vruchtbare landouwen en weelderig geboomte, op een hoogeren zandgrond gelegen. Osteceest, oudtijds Kerkwerve genoemd, was toenmaals, naar quot;het schijnt, vrij talrijk bevolkt. Ook hier verkondigde de H. Willebrord het h. evangelie. Hier in de nabijneid van de Rhijnmonding, niet verre van het Schakerbosch,

1

Forum Adriai.i, thans Voorburg, was blijkens de opgravingen 10 morgen groot. Trotsche tempels, altaren, marmeren beelden, luchtige gaanderijen, rijke badplaatsen, alles van Romemschen oor-

soronc, zijn hier gevonden.

-ocr page 137-

iBi-»

ving eene dicht opeengedrongene menigte de woorden op van den H. bisschop. Herders en bouwers, jagers en visfchers, edelingen en lijfeigenen, grijsaards en jongelingen, vrouwen en dienstmaagden stroomden van alle zijden toe, en spoedig begon het Christendom te bloeijen. Op den grondslag van een oud , misschien Eomeinsch kasteel, naar het schijnt, hem door de Franken afgestaan, bouwde hij, volgens gezaghebbende berichten, eene kerk1) die hij zelf inwijdde. s) De nagedachtenis van den heilige is hier steeds op bijzondere wijze in eere geweest. Hij werd te Oestgeest als patroon vereerd, en in 1450 was aan de kerk aldaar eene broederschap verbonden ter eere van de H. Maagd Maria en den apostel van [Noord Nederland.

Het Christendom, door Willebrord gepredikt, schoot wortelen en bloeide zeer voorspoedig in deze streken. Verscheidene kleinere kerken en kapellen werden door deze moederkerk gesticht, en in latere dagen waren de vermaarde kloosters van S. Mariënpoel, van Rhijnsburg, van Leeuwenhorst, die allen in of niet zeer verre van Oestgeest gelegen waren, eeuwen lang een schitterend sieraad voor de kerk van Holland.

Wanneer we van Oestgesst noordwaarts de Romeinsche heirbaan volgen, die nu eens dichter, dan weder op verderen afstand langs de woeste duinen voortslingert, dan komen we door bosschen, struiken en kreupelhoiit, door vruchtbare akkers en groene weilanden tot eene bebouwde heistreek, Felisum ot\' Velzene genoemd. Ook hier, aan den voet der duinen, plantte de H. Willebrord

!) Zie de kerkelijke oudheden van Rhijnland , door van Heugden , bl. 399; alsmede de akte gesloten tusschen Willem, bisschop van Utrecht, en Regembert, abt van Echternach.

2) Zie Opmeer. Volgens «ene legende zou hij deze wijding na zijn dood hebben verricht.

-ocr page 138-

131

liet kruis en werd lilj de grondlegger eener gemeente. Hij bouwde er eene kerk, die met de reeds genoemde een der vijf moederkerken van Holland werd, en hij stelde er den H. Engelmandus aan, om liet werk, dat hij begonnen had, voort te zetten.

Weinio; is ons omtrent een 11. Engelmond beken 1. Hij was een Engelschman, van Friesche afkomst l), priester en Benedictijner-kloosterling. Verselieidenen meenen, dat hij niet tot het elftal behoort, hetgeen niet den H. Willebrord in ons land ter prediking is opgetreden, wijl hij priester was. Doch anderen 2) zijn van het tegenovergestelde gevoelen. Want, ofschoon Be da te kennen geeft, dat onder de leerlingen van Egbert Wille-lebrord de eenige priester was, sluit hij toch de mogelijkheid niet uit, dat bij deze leerlingen van Egbert met Willebrord uit Ierland gekomen, zich later ook priesters uit Engeland voegden, die met Willebrord als geloofsverkondigers in ons vaderland een twaalftal vormden. Zoodanigen schijnen behalve Engelmundus ook Snidbertus, de beide Ewalden, Wiro en Plechelmus te zijn geweest. Hoe het ook zij, zeker is het, dat do H. Engelmundus zijne bloedverwanten, vrienden en vaderland verliet, om zich hier te land aan het heil der zielen toe te wijden. Thans trad hij op, om de prediking van het h. evangelie te Velzen en in de omstreken voort te zetten.

Volgens zijn biograaf ■■\') werd, toen hij Engelmundus\'

J) Zie Bosschaarts.

-) De tekst van Beda luidt: tentavit (vii- Domini Ecgbert) adhuc in opus verbi mitterc viros sanctos ot industrios, in quibus oximius Wilbrord presbyterii gradu et merito pracfulgebat. — Qui cum illo (cum aliis Anglis) advenissent, erant autem (post adventum omnium) numero duodecim, divertentes ad Pippinum ducern etc.

3) Bij de Bollandisten op den 21ste|1 Juny:

Ascoudensque S. Engelmundus in quodarn monte, de quo hodierna die metuoyiu constat . . . Ibidem divino devictus fervore non verebatur faciem potentium . . . orationibus aquatn de terra piodux.it.

-ocr page 139-

135

leven schreef, de heuvel fe Velzen nog aangewezen, waar de heilige het woord tot de toestroomende scharen had gericht. Hij was bezield n.et vurigen ijver en was niet beducht voor de machtigen dezer aarde. Aan zijn geloof en gebed had Velzen eene verkwikkende en heilzame waterbron te danken. Hij was hier en in de omstreken van Kennemerland werkzaam tot een hoogen ouderdom , en ondervond een milden zegen bij zijn arbeid. Toen overviel hem eene koorts , waaraan hij stierf. Hij werd te Velzen begraven. Bisschop Balderik ontdekte in 977 zijn graf, en sedert dien tijd werden zijne heilige overblijfselen het voorwerp der algemeene vereering van de geloovigen. De gemeente van Velzen vereert hem nog heden als patroon. Oudtijds had daar op den feestdag van den heilige een groote toeloop plaats om zijne voorspraak af te smeeken , op oen open veld, waar vroeger eene kapel had gestaan, die ter zijner eere was ingewijd. \')

Deze gemeente, die door den IJ. Willebrord was gesticht, en den IT. Engelmuudus gedurende eene reeks van jaren tot herder had, werd ook later door den den H. Bonifacius bezocht. Drie heiligen wai-en te Velzen dus werkzaam, en het schijnt, dat Karei Martel aan deze kerk aanmerkelijke bezittingen heeft geschonken. •)

\') Zie de oudheden van Kennemerland door van Ileusden. 1 d. bl. 329.

2) De grond voor deze bewering ligt in een schenkingsbrief van Karei Martel aan de abdij van Echternach, die voorkomt bij Beijer Urkundenbuch. ï. II, p. 3 en 574; in den liber aureus van Gotha f. 44 n. 33; in den liber Aureus Neijen f 37. Zie ook Wouters, table Chron. p. 627. Ofschoon het stuk blijkbaar onecht is , wijl het 1°. geen dag-teekening draagt, en wijl 2°. Karei Martel, die stieif in 741, van Willebrord, die in 739 overleed, reeds spreekt als van een heilige blijkt er genoeg uit, dat volgens de vervaardigers van den liber aureus do Ketk te Velzen van Karei Martel aanzienlijke bezittingen had ontvangen. Zie hot Latijnscho stuk in het aanhangsel.

-ocr page 140-

18(3

Na den dood van den 11. Willebrord werd de kerk het . eigendom der abdij van ücliternach, die door hare kloosterlingen er eeuwen lang zorg voor bleef dragen. \')

Langs duinen en bosschen, waar zwart geringde abeelen met hun zilverachtig groen lover zich mengen met statige eiken en knoestige olmen, waar de dorrende heide en de bloemrijke zotie en vruchtbare akkers zich aiwis-selen met opgaand geboomte, waar de liefelijke zang der nachtegalen in den vroegen morgen en den laten avond weergalmt, bereikt men deu ouden heirweg volgende eeniffe uren noordwaarts van \\ elzen eene pies gelegen

O

op den zich verheffenden bodem der Kennemergeest. Het is Heiloo of Heiligerloo. Deze naam beteekent heilige hoogte, en het vlek heeft dien naam wellicht te danken aan de prediking van Nederlands grooten apostel.

Het aandenken aan S. Willebrord is hier zeer levendig. Nog heden wijst men een weinig ten westen van den breeden straatweg, die tusschen eene dubbele rij breed-getakte boomen van hier naar Alkmaar voert en een weinig ten oosten der tegenwoordige spoorlijn te miaden van het kreupelhout de plaats aan, waar S. Willebrord zal hebben gepredikt. Zij wordt in de wandeling de preekstoel van den H. Willebrord genoemd. Het is eene kleine hoogte in een schilderachtig landschap, die men van boven vermelden straatweg langs een bochtig en hobbelig voetpad door het dicht begroeide woud bereikt, en die door de breede kroon van een ouden eikenboom wordt overschaduwd. Hier aan den ouden weg naar het Tempelmeir in de nabijheid van Kinlieimerloo zal de heilige van dien kleinen heuvel met zijn afgeknotten top

\') Dit blijkt uit het verdrag tusschen den bisschop van Utrecht en den abt van Echternach in \'t jaar 1063 gesloten. Zie dit stuk hierachter , waar gehandeld wordt over Petten.

-ocr page 141-

137

tot de talrijk toegestroomde schare onder den blooten hemel het woord hebben gevoerd.

Een ander dierbaar aandenken aan den H. apostel van Nederland vinden wij niet verre van hier. Plet is de alom bekende put van Heiloo. Zie hier zijn oorsprong. De H. Willebrord had na een vermoeijenden tocht in een vrij talrijk gezelschap van klerken, die hem behulpzaam waren in zijne bediening, van dienaren, die voor levensbehoeften zorgden en het lichamelijke werk verrichtten, wellicht ook van Frankische krijgsknechten ter voorkoming van mogelijke beleediging, hier zijn tenten opgeslagen. Allen na den langen rid te paard, waren smaciitende van dorst. „Toen nu,quot; zegt Alcwijn, „Willebrord die vol was van Gods geest, de plaatsen nabij de zee bezocht, ondervond hij gebrek aan zoet water. Hij zag, dat zulks aan zijne medearbeiders, die door den dorst gekweld werden, lastig viel, en riep alsdan een van hen, aan wien hij beval binnen zijne tent1) eene kleine diepte te graven. Daarop knielde de heilige ongezien neder, en bad Grod, dat Hij die voor zijn volk in de woestijn water had laten ontspringen uit dosteenrots, met dezelfde barmhartigheid voor zijne dienaren water uit de zandige aarde zou voorbrengen. Dadelijk werd hij verhoord , en plotseling werd de gegravene diepte gevuld door eene bron van zeer zoet water.quot; =)

\') Hier blijkt, dat de goloofsveikondigors in ons land ten dien tijde tenten bszigden. Dit leert ons ook do geschiedenis van Bonifacius\' marteldood. Ook de II. Ludger sloeg zijns tenten op in een woud bij de Roer. Zij legden, gelijk wij hieruit kunnen opmaken, hunne reizen af te paard. Het vervoer van tenten, de verre afstanden, de benoo-digde levensbehoeften, en de vereischte goederen tot den kerkelijken dienst maakten dit noodzakelijk.

-) Aleuinus Vita S. Willibrordi c 16. Het kan aan geen redelijken twijfel onderhevig zijn, dat de put, waarvan Alcwijn spreekt, de put is van Heilo. 1quot;. is Heilo niet verre van de zee gelegen. Wanneer

-ocr page 142-

Do H. apostel ontving hier een rijken zegen op zijne apostolische prediking. Velen bekeerden zich en hij bouwde en wijdde hier andermaal eene kerk; zij stond waarschijnlijk daar, waar zich thans de protestantsche kerk bevindt, in de nabijheid van den S. Willebrords-

Alcwijn zegt; loco circuibat raaritima, bedoelt hij duidelijk de plaatsen op zijne zendelingsreizen in Holland bezocbt. 2\'. De grond is te üeilo werkelijk zandig. 3°. De put daar ter plaatse is een bron van zeer zoet water, gelijk ik meer dan eens er inij persoonlijk van overtuigd heb. 4°. Pleit hiervoor eene standvastige overlevering. Omtrent het jaar •1350 schreef Joh. de Beha in zijn Chronicon : dezelfde waterput wordt heden op het gebied van Heiligeloo openlijk aangewezen, en is dooide inwoners aldaar in latere tijden de S. Willebrordsput genoemd. Andere getuigenissen van lateren tijd zooals van Joannes a Leidis enz. kan men vindon in de bijdragen voor de geschiedenis van het bisd. van Haarlem. 1 D. 1 aft. bl. 77 en vgg.

Hier vinde ook.een plaats de brief door den zeer Eerw. heer Geurs, pastoor te Heiloo aan den heer Lux geschreven op den 21 Oct. 1839: men houdt alhier, zonder tegenspraak, dat deze put op voorbede van den H. Willebrord bij gebrek aan water is ontsprongen. Dezelve bestaat nog, en is gelegen achter de (gereformeerde) dorpskerk te Hailo. Hij is zelfs in het begin van dit jaar, omdat de steenen wat los waren, op nieuw goed voorzien, en men heeft de gaten opgemetseld, terwijl van toen af de emmer

van de wip is afgenomen...... Aan het water wordt een bijzondere

geneeskracht toegeschreven doch meestal tot uitwendig gebruik om de aangedane leden er mede tc wasschen. Het wordt zeer veelgebruikt; ja, geen week gaat er om, of er komen menschen van andere plaatsen om het te halen en somtijds zeer velen. Deze goede zielen doen alsdan

een gebed bij dien put.

Hierop verhaalt de Eerw. Pastoor een voorval, hetgeen ook door andere geestelijken bevestigd wordt. Zekere vrouw had een ongemak aan het been, hetgeen steeds toenam. Daar het haar aan geen geld ontbrak, liet zij niets onbeproefd, raadpleegde verschillende genees-heeren en ging zelfs in de stad wonen, om dagelijks onder hunne behandeling te zijn. Dit duurde 7 of 8 maanden. ïoen sloeg men haar voor, het been af te zetten. Nu nam zij haren toevlucht tot het water van den S. Willebrordsput, ondernam dagelijks, schoon met moeite, den tocht derwaarts, waschte zich er mede, bad dagelijks de litanie van den heilige, en zie na senige weken was zij volkomsn genezen.

-ocr page 143-

139

«

put. Dd kerk echter, die thans daar staat, is niet do oorspronkelijke. Zij is zeker de tweede, waarschijnlijk zelfs de derde, daar het gebouw, door den H. Willebrord gesticht, vermoedelijk niet meer dan een houten bede-huisjen is geweest.

Wanneer go heden Heiloo bezoekt, dan behoeft ge niet te raden, wie iiier als beschermheilige wordt vereerd, In den lieven gevel der Katholieke kerk tusschen twee slanke torentjes prijkt een schoon steenen Iieeld van den H. Willebrord, en het doet het Christelijk hart goed hier althans een openbaar gedenkteeken te zien opgericht aan hem, die het Christendom aan onze voorvaderen heeft gepredikt.

Niet verre van Heiloo, aan het barre strand, ligt het oude en vermaarde Egmond, hetgeen vroeger eene prachtige abdij en een trotsch kasteel bezst, en door zijne abten en heeren zich een grooten naam heeft verworven in de geschiedenis van ons vaderland. Volgens sommigen zou de II. apostel, toen hij hier kwam en zag, hoe allen waren overgeven aan eene ellendige afgoderij, tot zijne reisgezellen gezegd hebben: haec inundate; zuivert deze plaatsen, en zou uit dat woord de naam van Egmond ontsproten zijn. Hoe dit zij, zeker is het vermoeden niet ongegrond, dat de H. Willebrord hier werkzaam geweest is, daar de 11. Adelbert hier zoo geruimen tijd zijne verblijfplaats had.

Deze heilige was met den H. Willebrord te Eathmelgisi

\') Anderen leiden den naam af van een woord van den II. Adalbert, toen de afgoderij hier verdwenen was: gratias Deo, jam loca haec munda sunt. Volgens anderen zou de plaats Egmond zijn genoemd naar Eyjo, bij wien de II. Adelbert verbleef. Volgens anderen weder s Egmond zoo veel als Egge-mond, of mond der beelc Egga , die hier hare uitwatering had ia zee. Deze laatste uitlegging schijnt mij de beste.

-ocr page 144-

140

In liet klooster van den H. Egbertus geweest i) en was met hem de zee overgestoken. Toen Utrechts H. bisschop West Friesland (Holland) in ligt;it jaar 696 of 697 het eerst bezocht, of ook toen hij in 701 en 702 dit gewest andermaal doorkruiste, kwam de H. Adelbert naar Egmond om den arbeid, dien de H. Willebrord had aangevangen, ijverig voort te zetten. „De H. Willebrord,\'\' zoo schrijft Joannes Gerbrand van Leiden,3) „zond den H. Adelbert „zijnen aartsdiaken 3) naar Kennemerland, om daar aan „de Hollanders en Friesen het rijk Gods en de waarheid „van het h. evangelie te verkondigen. Hij won daar de „harten van zeer velen voor het heil des geloofs ter „plaatse die nu Egmond heet, en vroeger Hallem werd genoemd.quot; Daar in de omstreken en in de nabijgelegene vlekken was schier al het volk nog heidensch bij zijne overkomst. De h. aartsdiaken hield niet op ei het h. evangelie te prediken, de afgodsbeelden te verbreken en kerken voor God te bouwen.

Zoo werd het Christendom door den H. Willebrord gevestigd in geheel Kennemerland tot aan de grens, die het van Friesland scheidde. Deze werd gevormd dooide vliet Kinheim, die haar naam aan het land heelt gegeven, hetgeen van Rijnland tot hier toe zich uitstrekte,

\') Zie zijn leven bij de Bollandisten. Act S. S. Belgü t. 6.

-) J. a Leidis. L. II. c. 41.

s) Van hoeveel gewicht ten dien tijde het ambt van aartsdiaken in Frankrijk en in Engeland was , getuigt Binterim. Er was toen in het geheele bisdom slechts één zoodanig persoon, die voor den bisschop was, wat later de generaal-vicaris voor hem zou zijn. Do gissing schijnt mij niet ongegrond, dat de H. Willebrord Adelbert tot aartsdiaken hoeft aangesteld, toen hij zich naar Radboud in het eigenlijke Friesland, en naar het land der Denen begaf, \\roeger was de K. Adelbert te Utrecht werkzaam geweest. Volgens een lijst dien wij vinden in de oudheden van l trecht, 1 d. bl. 85, was de II. Adelbeit de jste proost dor S. Maartenskerk tc Utrecht,

-ocr page 145-

141

en die hier, te midden der woeste duinen, hare uitwatering had in de Noordzee. \') Daar, ten noorden van Scoronlo, waar de duinen kaal en schraal tegen den hemel afsteken, aau de uitwatering der Kinheim lag Petten. Ook hier plantte Willebrord zijne tenten, ook hier weerklonk zijne stem en gewon hij zielen voor Christus. Hij bouwde en wijdde er eene kerk , die een der vijf moederkerken van Holland werd. Na quot;Willebrords dood werd zij het eigendom der abdij te Echternach, die ze bleef verzorgen.s)

\') Klaas Kolijn, een Egmonder-monnik, die schreef in 1170, deelt ons dit mede in den giftbrief van Karei den Kale aan graaf Diedeiik. ïe gebieden allen kanten

\'T land, dat hij zal berichten Oistwaerts hepaclt na ti Trichten ,

Tot Suuthardes hage,

Bij Bodeloden grave gelage

Daar sin Vaderes greefschepc gelach ,

Als \'t was op dezen dach,

Tot \'t Westen bij Katiks-ende Zuudwairts Fortrape belende Ende Xoirtvvairts zij \'t and Ibar men ti beke Kinheirn vant.

-) Dit blijkt uit het verdrag door den bisschop Willem en den abt Regirabertus gesloten. Het luidt aldus:

Het zij bekend aan alle geloovigen Christenen heden en in de toekomst, dat ik Wilhelmus, ofschoon onwaardig tot het bisdom van Utrecht beroepen, door handen van mijn advocaat Gerolf aan den Eerwaardigen abt der H. kerk te Asternach, Regirabertus, afgestaan heb de helft van de hieronder vermelde kerken, welker moeders, namelijk Flardinge, Kerkwerve, Velzeneburg, Heiligeloo, Pethem voorheen door Karei en zijne andere rechtzinnige voorouders aan S. Willebrord onzen patroon en eersten aartsbisschop van onzen stoel voor denzelfden kerk van Asternach zijn geschonken, maar van graaf Diederik en zijn zoon Diederik mitsgaders van zijn broeder Floris zijn geeigend met de volgende kapellen (kerken, die geen parochierecht hadden) Uarrago (Hergen), Schie, Rhijnsburg, Warmond, Leimuiden, Kinsaterwoude, Aslekerwoude, Agathenkerke, Heraezenkerke, Ascmannendelft, Spirne-woude, Sloten, Egmond, Alkmaar, Scirraere, Alisnen, (Misnem)

-ocr page 146-

142

Zoo vinden wij het Christendom door den H. Wille-brord verbreid over geheel Holland. Vlaardingen in Maasland, Ostegeste in Rijnland, Velzen, Heiio, Kamond en Petten in Kennemerland waren zoovele middelpunten, die de ijverige, werkzame en beleidvolle apostel koos om van daar uit de geheele streek met het Christendom te doordringen. In zeer korten tijd, terwijl hij het uitgestrekte gewest met zijn stoet te paard doorkruiste, en op de gezegde plaatsen eene poos zijne tenten nedersloeg, had hij de grondslagen gelegd der later zoo hloeijende kerk vau Holland. Na de algeheele nederlaag der Friesen

n o

in 717 werd reeds spoedig nagenoeg overal in AVest Friesland of Holland de naam van J. C. beleden.

Waar vroecrer in het midden der uitgestrekte wouden

o o

onder de breed getakte kruinen der eiken offers aan de verschillende goden werden gebracht, daar sloeg de H. quot;Willebrord zijn draagbaar altaar op om in het midden der neergeknielde scharen op het opene veld en onder den blauwen hemel aan den eenen waren God de onbloedige offerande van zijn menschgeworden Zoon op te dragen. Hij bouwde Christelijke tempels of heiligdommen, die ofschoon in den aanvang slechts opgetrokken van hout en nietig, van lieverlede zouden toenemen in omvang,

■Wognukem, Aldenthoip Vrulo, welke noch binnen de palen derzelve staan, noch moederkerken zijn, wijl daar noch bepaling noch wijding was geschied en zij zelf ook niet ingewijd waren, uit welken hoofde alle tienden volgens de dekreten der geestelijke rechten den bisschop toebehoorden. En dit is gedaan onder deze voorwaarde, dat de Eerwaardige abt voornoemd en al degenen, die hem in voornoemde kerk te Asternach zullen opvolgen, de helft zullen hebben van voornoerede

kerken.....Zij zullen bevoegd zijn om daar zelfs dienaars aan te

stellen, die hun gedeelte zullen ophalen, en om priesters te benoemen, die deze kerken zullen bedienen, en zullen gelijke macht hebben met den bisschop. In al de voordeden, die gemelde kerken zullen afwerpen , . . . . zullen zij de helft genieten.

-ocr page 147-

143

in stevigheid, in schoonheid van vormen, in pracht van versiering, en eens zouden overgaan in die trotsche gebouwen, die nog heden den roem uitmaken der Katholieke middeleeuwen. De schoone, zinrijke en aantrekkelijke eeredienst der Katholieke kerk met hare openbare, gemeenschappelijke en plechtige aanbidding had wortel geschoten op den bodem van ons vaderland. Van lieverlede zou die heerlijke plant zich meer en meer ontwikkelen. De zon en feestdagen van liet kerkelijk jaar zouden blijde, openlijk en in innige vereeniging van geesten en harten door de Christenen worden sevierd. Hare heiligen zouden als innig geliefde broeders worden vereerd, als machtige voorsprekers bij God worden aangeroepen. Ilure schoone gezangen soms statig, soms krachtig, soms zoet en liefelijk, soms treurig, soms opgewekt en juichend, al naar den eisch der omstandigheden zouden weerklinken voor de altaren harer bedehuizen , of bij plechtige optochten in het midden der vrije natuur, ter eere van Christus en zijne verheerlijkte dienaren. Hare welluidende orgelioonen, haar indrukwekkend klokkengelui, hare kostbare sieraden, hare rijkgebor-duurde miskleederen, hare talrijke waslichten, hare geurige wierookswahnen waren in aantocht. Thans was die eeredienst wel is waar nog pas eene opkomende plant, maar eenmaal zou die plant in vollen bloei al den rijkdom van haren luister ontplooijen. Eere aan den li. Willebrord, die aan onze voorvaderen dit keurige geschenk des hemels heeft gebracht.

-ocr page 148-

144

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

Be raeilearbeiders van den II. Willebrord De H Were«M«l te Medenblik. De H. Ewalden en de H. Tilman. De - ■ biechtvader van Pepijn van Herstal, sterft omtrent ,00. J erk zaarnheden van den H. Plechelmus m Geldcyland. De . diaken Otger. De relieken dezer drie heiligen later grooten-deels n- Utrecht overgebracht. Opmerkingen over eene plaats van den Eerwaardigen Beda.

Het zou voor den H. Willebrord niet mogelijk geweest zijn de bekeering der Friesen te ondernemen, zonder de krachtige en eendrachtige ondersteuning zijner heil,ge medearbeiders. Wij mogen dezen niet mt het oog verliezen. Hunne heiligheid, hunne verdiensten, hun arbeid, bun roem, doen des te meer hem in onze achting stijgen, die waardig werd gekeurd aan het hoofd van een zoo

heilig elftal te staan. . , ., fi .

Wie waren die elf uitgelezenen ? Het is dm e ij ,

Wij biertoe den H. Wulfram niet mogen rekenen Ihj

was een Frank en was eerst later in Fneslanc

1)1 Den11 eerste van WiUebrords metgezellen leerden wij reeds kennen in den H. Suidbertus. Hij trad voor ons op als een nederig, godvreezend, ijvervol en moe ig bLcbop. Wij vinden hem later met den H illeicus zijn onafscheidbaren gezel, binnen de stille muren het klooster, op het eiland Kaiserswerth, terug. Nevens deze twee troffen wij den H. Engelmond aan een priester, die voor eiken herder een toonbeeld is van

verborgene, liefdevolle, krachtige en standvastige toewijding aan het heil der schapen van Christus ku e, hem zijn toevertrouwd. Wij ontmoetten ook reeds den H Adelbertns, den H. aartsdiaken, aan wien Egmond zijn Christendom, zijn bloei, en in latere eeuwen zijne heerlijke Benedictijner-abdij en al zijne groothe.d te

-ocr page 149-

145

danken had. Hieraan voegen wij den H. Werenfridus toe, dien wij reeds werkzaam zagen te Wijk bij Duurstede. Omstreeks 700 moet hij zicii, op verlangen van den H. Willebrord, naar Medemblik begeven hebben, om den H. Wulfram behulpzaam te zijn , of\' hein , tijdens zijne afwezigheid, te vervangen. Hij was een nederig, gehoorzaam, ijvervol en innig godvruchtig dienaar van Christus. Het is te betreuren, dat door de noodlottige invallen der Noormannen de bijzonderheden van zijn heilig leven, evenals zoovele herinneringen van dien tijd, voor ons verloren zijn gegaan.

Buiten deze vijf rangschikken wij onder de medearbeiders en volgelingen van den H. Willebrord ook de beide H. Ewalden en den H. Tilman. l) De H. Ewaiden waren in Engeland geboren en in Ierland opgeleid. Beiden waren priesters en volgden met den H. Tilman Willebrords voorbeeld, om in deze gewesten het h. evangelie te gaan prediken. Zij droegen beiden denzelfden naam, doch werden naar hunne haren ter onderscheiding de witte en de zwarte genoemd. Beiden waren uitmuntend onderwezen in de leer des geloofs, doch de zwarte onderscheidde zich vooral door zijne kennis van de H. Schrift. Toen de H. Willebrord met de reeds genoemden zijne prediking

\') Beda schijnt in zijne kerkgeschiedenis de H. Ewalden van het gezelschap van den 11. Willebrord af te scheiden. Hij verhaalt eerst diens vertrek naar Nederland, en laat dan volgen: horum secuti exempla duo quidam presbyteri de natione Anglorum , qui in Hibernia multo tempore pro aeterna patria exulaverunt, venerunt ad provinciam antiquorum Saxonuna. Doch Beda onderscheidt vermoedelijk de leerlingen van den H. Egbert van de overige medearbeiders van den 11. Willebrord, die de voorbeelden der eersten gevolgd zijn, en onder welken dok de H. Ewalden behoorden. Het martyrologium van Beda, dat van Ado en dat van Usuardus rekenen beide heiligen tot de medearbeiders van den li. Willebrord. Hierbij sluit zich ook aan het kortere leven van den H. Adelbertus.

10

-ocr page 150-

146

begon In Teisterbant, en langs de oevers van den Ehijö, verkozen zij, onder toedoen van den H. Willebrord en met vergunning van Pepijn, Westphalen tot hun werkkring. Hier hadden beide heilige zendelingen, het overige gezelschap, dat zich met hen bevond, op zekeren dag verlaten, en waren zij moedig, geheel alleen, nog verder onder de heidensche afgodendienaars voortgedrongen. Zoo kwamen zij bij den eigenaar eener landhoeve, i) Zij verzochten hem , hen tot den landoverste te voeren, om hem een heilzaam voorstel te doen, en bij hem eene zending te volbrengen. De eigenaar ontving ze ten zijnent, beloofde aan hun verzoek te voldoen, en hield

hen eenige dagen bij zich.

Daar zij gedurig bezig waren met het gebed, lofzangen en psalmen zongen, en dagelijks aan God het h. sacrificie opdroegen van het slachtoffer des heils, waartoe zij voorzien waren van gewijde vaten en een draagbaar altaar, =) waren zij weldra bij de heidenen dier streek bekend als lieden van een anderen godsdienst. De vrees bekroop die lieden, dat de landoverste, wanneer hij met hen in gesprek kwam, wellicht zijn goden zou verzaken en dien nieuwen godsdienst zou willen invoeren. Om dit te voorkomen, maakten zij zich onverhoeds van beide heiligen meester, en brachten hen om het leven. Den witten Ewald doodden zij onverwijld door het zwaard, doch den zwarten lieten zij langdurige folteringen ondergaan en martelden zij dood, door op gruwzame wijze zijne leden van een te scheuren. De lijken der H. martelaren wierpen zij in den Khijn. Hun marteldood viel voor op

3 October van (392 of 1593.

God, gelijk Beda verhaalt, verheerlijkte zijne heilige dienaren. Nadat de lijken der H. bloedgetuigen in den

gt;) Villicus.

!) Tabulam altai is vice dedicatam, zegt Beda. H. E. L. V c. 10.

-ocr page 151-

147

Rhijn waren geworpen, werden zij over een afstand van 40 mijlen tegen den stroom opgevoerd, tot aan de plaats, waar hunne medearbeiders zich ophielden. Een Lreede lichtstraal , die tot aan den hemel reikte, schitterde eiken nacht boven de plaats, waar de h. lichamen zich bevonden , onder het gezicht zelfs der heidenen , die ze hadden vermoord. Een van hen verscheen in een nachtgezicht aan een zijner medegezellen, Tilman genaamd , een man van aanzien, die tot den adelijken stand behoorde, en van ridder kloosterling geworden was. Hij openbaarde dezen, dat hij daar hunne lichamen zou vinden , waar hij een licht uit den hemel op de aarde zou zien nederstralen. Hetgeen ook zoo is geschied. Toen men hunne lichamen ontdekt had, werden zij met de eer, die men aan de martelaars geeft, ter bewaring genomen , en de dag van hun lijden of vinding wordt ter dier plaatse, zegt Beda, met behoorlijke plechtigheid gevierd. Zoodra de roemrijke vorst der Franken te Keulen het gebeurde vernam, liet hij de lijken naar deze stad brengen, en ze met veel luister in de kerk van den H. Cumbert begraven. \')

Behalve de twee H. Ewalden, waarvan wij den H. Tilman niet mogen scheiden, 2) voegen wij bij het vroeger aangegevene vijftal nog drie andere heiligen, die het elftal medearbeiders van den H. Willebrord volmaken. Het zijn de de H. bisschoppen Wiro en Plechelmus en de H. diaken Otger. Zij hadden, toen zij nog in hun vaderland verbleven, de graven der apostelen te Eome

\') Martyrol. Gallic. In -1104 verhief de II. Anno, aartsbisschop van Keulen, hunne overblijfselen in gezegde kerk. Hij schonk de hoofden aan Frederik, bisschop van Munster. Maar sedert de onlusten der wederdoopers in 1534 zijn zij verloren.

-) Ook de Bollandisten rangschikken den II. Tilman onder de 12 geloofsverkondigers, waarvan de H, Willebrord het hoofd was. Zij waren allen, naai het schijnt, Benedictijnen, ook deze laatste.

-ocr page 152-

148

bazocht, en waren, na aldaar de Uisschoppelijke wijding ontvangen te hebben, naar hunne bisdommen in Engeland teruggekeerd. Toen zij nu later het voorbeeld van den H. quot;willebrord en van zijne medgezellen voor oogen hadden, gevoelden ook zij zich geroepen om zijn aposto-lischen arbeid te deelen, en verlieten zij waarschijnlijk in G92 of 693 hun vaderland. \') Het is niet onmogelijk dat zulks geschiedde tengevolge van het bezoek des H. Suidbertus in Engeland, toen deze zich door den H. Wilfried tot bisschop liet wijden.

De H. Wiro en Plechelmus waren waarschijnlijk afkomstig uit Schotland, =) terwijl de H. Otger vermoedelijk

i) Gewoonlijk rangschikt men onder de elf medearbeiders van den H. Willebrord op het voetspoor van Pseudo-Marcellinus: Akka, Wille-baldus, Wunibaldus, Lebuinus, Wigbertus en Marcellinus. Doch van deze allen kan, gelijk wij zagen, geen spraak zijn. Zie ook Bollandus op den l8te11 Maart. Wij moeten dus aannemen, dat de 11 medearbei-ders van den H. Willebrord ons onbekend zijn, of wel, dat de H. Wiro, Plechelmus, en Otger met de acht reeds aangegevenen het elftal uitmaken. Hiervoor pleiten de volgende redenen.

1». De aangegevene H waren allen gelijktijdig met den H. Willebrord

in deze streken werkzaam.

2°. Zij waren allen uit Ierland en Engeland afkomstig. 3». Zij waren allen kloosterlingen van den H. Benedictus , naar het schijnt. Want uit het bericht aangaande den H. Tilman ten dien opzichte bij Beda, besluiten wij dat ook de HH. Ewalden kloosterlingen waren.

4°. Allen begaven zich naar Pepijn; ook van den H. Wiro,Plechelmus en Otger lezen wij zulks.

50. Allen stonden met den H. Willebrord in betrekking. Ook van den II. Wiro, Plechelmus en Otger behooren wij zulks aan te nemen. Want de H. Plechelmus predikte ten tijde van den II. Willebrord in Gelderland, en kon zulks niet doen zonder diens toestemming, daar de streken boven den Rhijn tot diens bisdom behoorden.

2) Bollandus verdedigt dit gevoelen. Anderen willen echter door Schotland Ierland verstaan. De vermelding in Wiros leven van Patntius, een Schot van geboorte, van Cuthberth , kloosterling te Mailros, en van Columb, apostel der Pikten, als steunpilaren van zijn vaderland, wettigt het gevoelen van Bollandus.

-ocr page 153-

een Engelschman was. In ons land aangekomen, begaven zij zich, gelijk wij mogen gissen, op voorlichting van den H. Willebrord, naar Pepijn van Herstal. Zij verkregen van den Majordoom een verblijf in het noordelijke gedeelte van Limburg.

Op den schilderachtigen oever der Roer verheft zich in eene bekoorlijke streek, op een uur afstands van Roermond, naar de zijde van Gulick, een bekoorlijke heuvel of\' kleine berg. Vroeger werd hij naar het klooster dat er op stond , S. Pietersberg, thans wordt hij Odiliënberg genoemd. \') Aan zijn voet spreidt zich het landelijk dorp uit, dat naar hem is genoemd , en kronkelt de Roer met hare heldere wateren. Deze plek stond hun de vorst der Franken met minzame vrijgevigheid afquot;, nadat hij de heiligen zeer vriendelijk had ontvangen. Op dien berg bouwden zij eene kerk, ter eere van de IJ. Maagd en Moeder Gods Maria. Hier legden zij tevens de erondslaffen van een klooster, dat aan den H. Petrus

O O

was toegewijd , en dienden zij God met vasten , waken en bidden. Van hier uit verkondigden zij het h. evangelie in de omstreken, in Gulik en in Gelderland. -)

De H. Wire, Plechelmus en Otger waren, gelijk zeer

i) Waarom deze berg S. Odiliënberg wordt genoemd, zegt Bollandus niet te hebben gevonden. De H. Odilia leefde in Alsace 662—720. Misschien zijn hier later eenige relieken dezer heilige overgebracht. Ik vond echter nog een andere verklaring. Volgens de overlevering bekwam eene blindgeborene dochter van Pepyn mst name Odilia door de voorbede van den H. Wiro het gezicht terug. Pepijn had werkelijk eene dochter Hadeloga of Adela genoemd. De naam nu van Odilia en Adela schijnt dezelfde te zijn. Zoo wordt ook de II. Odilia van Adorp (30 Junij) Adela genoemd. Zie Alb. Wolters, de HH. Wiro, Plechelmus en Otger.

•) Wij bezitten een oud leven van den H. Wiro, dat nog voor 1361, maar zeker ook geruimen tijd na den dood des heiligen geschreven moet zijn. De schrijver spreekt er van het S. Pieters-klooster als nog ten zijnen tijde bestaande.

-ocr page 154-

15U

vele priesters ten dien tijde in Engeland, Schotland en Ierland, kloosterlingen. Dit wordt wel niet rechtstreeks maar toch zijdelings in hun leven te kennen gegeven. Van den H. Wiro in het bijzonder heet het, dat hij vooral den H. Patritius, Cuthbertus en Columb, allen uitmuntende kloosterlingen, zocht na te volgen. Ook de leefwijze der drie heiligen stemt hiermede overeen, daar zij op gebed, vasten, psalmgezang zelfs tot in den nacht zich toelegden. Eindelijk hun gemeenschappelijke zamen-levinji en het bouwen van een klooster ter eere van den H. Petrus bevestigt allezins deze meening, die door verschillende gezaghebbende schrijvers gedeeld wordt. l)

De H. Wiro genoot de bijzondere achting van Pepijn van Herstal. De Vorst der Franken koos den eerbied-waardigen grijsaard om zijne heiligheid tot zijn biechtvader en zielzorger. Want hij was gewoon in het begin der vaste hem zijne zonden en zwakheden te belijden en ontzag zich niet, blootvoets en van alle onderscheidingsteekenen ontdaan tot hem te gaan om te biechten en bereidwillig aan zijne bevelen te gehoorzamen. Dikwerf werd zelfs de H. Wiro ontboden om bij de beraadslagingen der rijksgrooten tegenwoordig te zijn. quot;) Hij stierf waar-

i) Joannes ïrithemius in do ISdc eeuw, en Arnold Wion in de lOiu en verder Benedictus Dorganius, Hugo Menard, Eduard Macheu, Gabriël Bucelinus meenen allen, dat deze drie heiligen Benedictijner kloosterlingen waren. Van den II. Otger in het bijzonder wordt in zijn leven gezegd, dat toen hij lang getwijfeld had , of hij liever zich aan den kloosterregel zou onderwerpen, dan tot het einde het kleed te bewaren, dat hij als kind in het klooster ontvangen had, hij eindelijk besloot zich bij den H. Wiro en Plechelmus aan te sluiten.

3) Dit lezen wij in zijn leven: tantae etiam venerationis apud praefatum Francorum ducem habebatur , quod ut praesulem animae et tutorem vitae ob sanctitatis insigne, inter suos eura venerabatur. Nam solitus erat illi lubricu lapsus humani detegerc; nee dedignatus est \'jmlia confessionis discalccalus eum adirc ejusque oris impcrio

-ocr page 155-

151

schijnlijk, gelijk Bollandus gist, omstreeks het jaar 700 op vergevorderden leeftijd.

Vooral de H. Plechelmus, i) die jeugdiger was, legde er zich op toe, om het geloof in Christus te verkondigen. Hij was vooral werkzaam in de omstreken van Odilien-berg, in het land van Grulik en in Gelderland. Hij moet vooral geruimen tijd werkzaam geweest zijn te Oldenzaal, de hoofdplaats van Twente of het land der oude Saliërs. Hij zal hier en in de omstreken veel en met rijke vruchten gepredikt hebben te oordeelen naar de vereering, die hem hier later te beurt viel. -) Wij-

prompte parere. Consultis etiara natu majorum interesse, saepius accitur. Hieruit maken Bollandus en Molanus met recht op, dat Wiro leefde niet ten tijde van Pepijn van Landen, noch ten tijde van Pepijn den Korte, doch ten tijde van Pepijn van Herstal. Joannes Gerbrand van Leiden (Chron. Belg. L. II c. 15) na over den II. Willebrord, over Radboud koning der Friesen, en Pepijn van Herstal gehandeld te hebben, begint het volgende hoofdstuk met deze woorden; porro tem-poribus Peppini, saepe dicti ducis Francorum claruit.... S. Wiro ex Scotia oriundus.

l) Sommigen hebben dezen heilige gehouden voor den H. Pethelmus, bisschop van Candida Casa, van welken Beda spreekt. Doch 1° was deze laatste een Engelschman, terwijl onze Plechelmus een Schot was. 2° stierf de H. Pethelmus, bisschop van Candida Casa (Whitberne) op zijn bisschoppelijken zetel in Engeland en werd hij als bisschop opgevolgd door Fritwaldus. (Zie Florentius Wigornius bij het jaar 735 en vgl. Beda. L. V. c. 24 en L. V. c. 19.) De H. Plechelmus volgens de heerschende overlevering en zijne levensbeschrijving leefde en stierf in het klooster van Odiliënberg. De Hde brief van den H. Bonifacius is gericht aan Pethelmus, bisschop van Candida Casa, en niet aan den H. Plechelmus hier te lande. (Zie Act. S. S. Belg tom VI.)

\') In de oudheden van Deventer vinden wij deze merkwaardige verzen, die vroeger ten toon hingen in het kapittelhof te Oldenzaal Scriptis bis quinis, nongentis, X quoque quinis,

Praesens collegium condidit ecce pium,

Praesul Baldricus, vir optiinus, legis amicus.

Ex Clivis natus, magnus honore status.

Quo praesul (jralm, I\'lechclmus valdc hcalus,

-ocr page 156-

152

lezen in het leven van dezen heilige, dat hij zeer velen tot het Christendom bekeerde en met de hulp van Pepijn op verschillende plaatsen kerken heeft gebouwd.

Toen de H. Wiro overleden was , verbleef de H. Ple-chelmus in het klooster te Odiliënberg. Ook tot hem kwam Pepijn telken jare in het begin van de vaste, om als boeteling nederig zijne zonden te belijden, en met allen ernst over de regeling zijns levens te beraadslagen. De H. bisschop stierf in een hoogen ouderdom op den 15 Julij, en werd onder den toeloop eener groote menigte in de Kerk der H. Maagd Maria op Odiliënberg begraven.

Van den H. Otger, den derde der genoemde heiligen verhaalt ons Joannes Oer brand van Leiden liet volgende: eveneens leefde de gelukzalige Otger, leviet van Christus, in hetzelfde klooster zeer heilig. Vervuld van allerlei deugd en beroemd door mirakelen, werd hij eindelijk door eene ziekte aangetast. Hij zag in , dat het einde zijns levens aanstaande was, ontving in het bijzijn zijner broeders *) de h. sacramenten der kerk en ging tot den

Oldenzal talus noscUur alque dalus Pastor devolus, virtutuni schemate nolus

Hac patrio,, natus cum foret ipse Scotus,

Caesaris Ottonis sancti sub tempore primi Regno sublimi, qui datur alque thronis.

Sit Oldenzalis vetus aula Dei sub et alis,

Tecta putris talis ac aliena malis.

Hieruit blijkt dat de H. Plechelmus lang te Oldenzaal werkzaam moet geweest zijn. Hij wordt de Vader van Oldenzaal genoemd, en pastor devotus, virtutum schemate notus hac patria. Bij Hermanus Greven Karthuizer vinden wij in de bijlagen van Usuardus, die te Keulen gedrukt zijn ten jare 1515 en 1542: Plcchelmi Tweintiensis episcopi et confessoris in Oldensel quiescentis. Hetzelfde vinden wij bij Joannes Molanus en Petrus Canisius. Joannes Wilson in de uitgave van het Engelsch martyrologium schrijft zelfs, dat de H. Plechelmus het geloof heeft gepredikt aan de Friesen bij de rivier den Yssel. De H. Plechelmus is van oudsher de patroon der stad Oldenzaal.

i) Wie waren deze\'/ kloosterlingen? of ook Plechelmus en Wiro?

-ocr page 157-

15o

Heer, om zich met Hem, gelijk hij verdiend had eeuwig te verblijden. Zijn lichaam werd in de kerk op den S. Pietersberg begraven, waar door zijne verdiensten verschillende wonderen geschieden.quot;

Het klooster en de kerk van Odiliënberg werd oorspronkelijk door Benedictijner kloosterlingen, volgelingen der drie heiligen, bewoond. \') Tij lens den inval der Noormannen en Denen werd het door Koning Lotliarius in \'t jaar 858 afgestaan aan den H. Hungerus, bisschop van Utrecht, opdat het het ten verblijf zou strekken aan de verdreven kanonikken der bisschoppelijke kerk van Utrecht. Bij hun terugkeer naar Utrecht voerden gezegde kanonikken een groot gedeelte der relieken van de drie heiligen met zich , doch zagen zich jjenoodzaakt ze wegens herhaalde

\' O C5 O

invallen der Noormannen, andermaal te verbergen. Honderd jaren daarna werden zij door bisschop Balderik , op hoogere ingeving Gods , ontdekt. Hij zond bij deze gelegenheid het hoofd van den H. Plechslmus en een groot gedeelte zijns lichaams naar üldenzaal , waar de heilige tijdens zijn leven het h. evangelie had verkondigd. Hier worden deze relieken tot op den dag van heden bewaard.

Wij hebben slechts twijfelachtige gegevens , dat deze drie heiligen met den H. Willebrord in betrekking hebben gestaan, doch de omstandigheden zijn van dien aard , dat wij het ons zeer moeilijk anders kunnen voorstellen. Zij hadden hetzelfde doel als de H. Willebrord, en staken de zee over, even als hij, om in deze gewesten het h. evangelie te verkondigen. Zij hadden denzelfden landaard met den H. Willebrord, en waren , even als hij, afkomstig van de Britsche eilanden. Niet onwaar-

\') Fuit illuc primo monasteriura monachorum . . . ot ex monasterio factum fuit collegium canonicorum. Mireus. Donat. Eelg. L. II c. 13.

-ocr page 158-

schijnlijk waren zij kloosterlingen als hij , en behoorden zij met liem tot de toenmaals verspreide orde van den H. Benedictus. Hun verblijf, op drie uren afstands van Susteren, niet zeer verre van de oevers der Maas, moest deze betrekking vergemakkelijken. Zij waren met den H. Willebrord gelijktijdig werkzaam , en kwamen , even als hij, in zeer vertrouwelijke aanraking met Pepijn van Herstal. De II. Pleclielmus behoefde, om in Twenthe te prediken, de zending van den H. Aartsbisschop. Eindelijk zouden de H. Wire, Pleclielmus en Otger , volgens pseudo-Marcellinus op eene kerkvergadering met den H. Willebrord, Suidbert en andere priesters en predikers te zamen gakomen zijn, \') waar bepaald werd, hoe de voornaamsten onder hen in de omliggende gewesten het evangelie zouden verkondigen. Ofschoon nu hot jaartal en enkele ondergeschikte omstandigheden, die door Marcellinus worden opgegeven zeker onjuist zijn, heeft dit bericht een groote waarschijnlijkheid voor zich. 2) Daar de H. Wiro in 700 overleden is, en de H. Willebrord in het begin van 696 eerst als aartsbisschop van

i) Zie hier hetgeen Pseudo-Marcellinus zegt: similiter S. Wiro, episcopus Deirorum, S. Plechelraus episcopus de Massa Candida vel secundum Bedam Candida Casa (?!), S. Otgerus levita cmn plerisque aliis gloriosis sacerdotibus et praedicatoribus (adfuerunt). Cui sanctae synodo praefueruut S. Willebrordus et Suitbertus antistites constan-tiores, in qua conolusum et definitumfuit,utomnesprimipraedicatores in exteras provincias praedicarent verbum Dei.

In 720, gelijk Pseudo Marcellinus bericht, kan dit concilie niet gehouden zijn, daar toen de HH. Suitbertus en Wiro reeds overleden waren.

-) Marcellinus bericht aangaande dit concilie heeft veel waarschijn-iijkheid voor zich. De provinciaal conciliën en diocesaansvnoden waren reeds sedert de kerkvergadering van Nicea in veelvuldig gebruik. Ook de H. Bonifacius hield zulke synoden. De H. aartsbisschop moest in zulke vergadering een geschikt middel vinden, om de aangevangene prediking met kracht door te zetten , cn de verspreiding zijner medearbeiders op bepaalde punten getuigt van vooraf gehouden overleg.

-ocr page 159-

Eome terugkeerde, is deze kerkvergadering, indien zij heeft plaats gehad, hoogst waarschijnlijk kort na Willebrords terugkeer in dit jaar gehouden.

Wij achten ons dus gerechtigd om den H. Wiro, Plechelmus en Otger tot Willebrords mede-arbeiders te rekenen, en verkrijgen alzoo een zekere waarschijn-schijnlijkheid aangaande liet elftal, dat onzen heilige behulpzaam was in de bekeering van noordelijk Nederland. Het is eene geheele reeks heiligen door God gelijktijdig verwekt, om het Christendom op den bodem van ons vaderland te vestigen. Willebrord schittert als het glansrijke middelpunt, het hoofd, de leider dier luistervolle omgeving. Het was als een leger met rijp overleg in geregelde slagorde geschaard om het heidendom van Friesen en Saksen met alle kracht op verschillende punten te bestrijden. Van Medemblik en het noorden van Holland, waar wij den H. Wulfram, Adelbert en Engelmund vonden, langs Utrecht en Teisterbant, waar de H. Willebrord en Werenfried zich ophielden, verder langs Gelderland en Limburg, waar de 11. Wiro, Plechelmus en Otger werkzaam waren, kunnen wij als eene lijn trekken tot aan Westphalen, waar de H. Suitbertus en Willeicüs het evangelie predikten bij de Brukteren, terwijl aan den Khijn de beide H. Edwalden en de H, ïilman waren voortgedrongen tot bij de Saksen. Aan den H. Willebrord behoort de onsterfelijke roem, de beleidvolle aanvoerder dezer aanzienlijke schare van krijgsknechten geweest te zijn, die door zijn ijvervollen arbeid, zijn krachtigen invloed, zijn onberispelijk voorbeeld, zijn opwekkend woord hen voortdurend met heiligen geestdrift bezielde. Met hem en onder hem hadden zij hun zweet, ja zelfs hun bloed en hun leven veil om de afgoderij en het heidendom te verdelgen. Met en onder den 11. aartsbisschop van Utrecht vinden wij vier heilige

-ocr page 160-

bisschoppen, den H. Wulfram in Holland, den H. Ple-chelmus in Twenthe, den H. Wire in de omstreken van Roermond, den H. Suidbertus in Westphalen al hunne krachten inspannen om het rijk van J. C. te vestigen en uit te breiden. Dit feit doet ons duidelijk in den H. aartsbisschop den toeleg bespeuren om nieuwe bisdommen te stichten. Want de eerbiedwaardige Beda doelt gewis op deze bisschoppen als hij schrijft: „met lang daarna (nadat namelijk Willebrord bezit had genomen van zijn aartsbisschoppelijken zetel) heeft bij in die streken ook andere bisschoppen aangesteld uit het getal dier broeders, die te gdijh met hem of later na hem daar heen gekomen waren om te prediken, waarvan reeds eenigen in (Igh HeGr ontslapen zijn. )

Eere aan den grooten aanvoerder, eere aan zijne heilige medestrijders , die zoo moedig hebben gestreden voor de zaak des Christendoms, en haar hebben doen zegevieren in deze gewesten. Eere aan het beleidvolle bestuur des eersten, eere aan de volgzame gehoorzaamheid der laatsten. Wij bewonderen beider onversaagden moed, beider onvermoeide werkzaamheid, beider vungen geestdrift, beider heldhaftige offers en aller broederlijke en

i) Nam non multo post alios queque illis in regionibus ipse constituit antistites e.r eorum numero fratrum, qui vel secum vel post sc Ulo ad praedicandum venerant. Ex quibus aliquanti jam dormierunt in Domino. Hist. Eccles L. V. C. II. Deze woorden verdienen ten zeerste onze aandacht. Vooreerst blijkt hieruit, dat het elftal geloofsverkondigers niet allen gelijktijdig, doch sommigen vroeger, anderen later,m deze streken zijn aangeland. Ten andere schijnen zij mij het bericht van pseudo-Marcellinus aangaande de gehoudene synode meer waarschijnlijk te maken. Eindelijk blijkt hieruit, dat, toen Beda in 731 dit schreef, er wel eenigen der bedoelde kerkvoogden, doch met allen overleden waren. De H.H. Wko, Wulfram en Suidbertus waren gewis reeds gestorven. Hieruit volgt, dat de H. Plechclraus nog in leven was. Butler stelt zijn dood in 732,

-ocr page 161-

157

liefdevolle eensgezindheid. Zij deelden te zamen in de moeilijkheden , in de gevaren , in de inspanning van den strijd. Zij deelen ook te zamen in de glorie , het genot en het geluk der zegepraal. O, hoe schittert de straalkrans der heiligheid vooral om hem , die waardig werd geacht aan het hoofd van zoovele heiligen te staan! De heerlijkheid dier uitstekende krijgsknechten van Christus, verhoogt in geen geringe mate die van den H. Willebrord, die ze ter overwinning heeft gevoerd.

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord ziet uit naar een toevluchtsoord. Hij scheept zich in op den Rhijn , predikt te Emmerich, bezoekt naar alle waarschijnlijkheid Papijn te Keulen , en komt te Trier. De II. Irmina, hare afkomst, hare heiligheid. Zij schenkt de helft van Echternacli aan den H. Willebrord. Ligging van dit stadjen. Zij vermeerdert deze schenking. Nut dezer stichting. De H. Willebrord regelt het Maria-klooster te Trier.

Voor het oogenblik zette het Christendom door den ijver en de werkzaamheid van al die evangelieverkondigers ongestoord zijne veroveringen voort op het door de Franken bemachtigde gebied. De genade vond den weg tot het hart barer uitverkorenen.

De Friesche koning Radboud was naar het noorden des lands teruggedrongen, zijne macht gefnuikt en tusschen Friesen en Franken de vrede gesloten. Plet was echter duidelijk genoeg te zien, dai de bedwongene maar niet uitgeroeide krachten der eersten er naar streefden, om zich weder op te richten. Het gevaar bestond, dat de pas gebouwde kerken door de heidenen zouden worden verdelgd, en dat de H. Willebrord met al zijne medearbeiders zou worden van kant gemaakt of verdreven. De voorzichtige aartsbisschop was op deze gebeurlijkheid bedacht, en

-ocr page 162-

158

wist bij tijds geschikte maatregelen te nemen, om bij liet opsteken van den storm voor zich en de zijnen een veilig toevluchtsoord gereed te hebben.

Keeds in het derde jaar na zijne bisschopswijding, in het begin van 698, scheepte de H. Willebrord zich in op den llhijn en begaf hij zich waarschijnlijk met een vaartuig naar Keulen, de toenmalige verblijfplaats van den majordoom Pepijr. Vermoedelijk zette de heilige tijdens deze reis voet aan wal te Emmerik, waar wij hem reeds eenmaal hebben aangetroffen, en verkondigde daar eenigen tijd het evangelie. Volgens de oude papieren van het kapittel te Emmerik 1) werd de oude S. Maartenskerk omtrent 700 door den H. Willebrord gebouwd en van ouds de Munster-kerk genoemd. Zoo wel het eerste bezoek van den H. bisschop in 696 2) als dit tweede in 698 zullen aanleiding gegeven hebben tot dien bouw. Die eerste kerk door den H. Willebrord gesticht bestaat niet meer. Zij werd in het jaar 1104 door eene tweede vervangen, die nog gedeeltelijk aanwezig is, gedeeltelijk door den Ehijn is weggespoeld, en gedeeltelijk weder bijgebouwd.

Volgens zekeren schrijver 3) zou zelfs de krypte dezer kerk in 700 zijn gebouwd. Hij geeft van haar de volgende beschrijving: ,,Zijn de genoemde bouwwerken ruw, zoo verdient daarentegen de krypta der Munsterkerk te Emmerik den hoogsten lof. De stichting dezer kerk

1

i) Zie Wassenberg. Etnbiic. p. 54.

2

-) Zie hierboven, bl 10G.

3

) Gottfried Kinkel. Gesch. der bildende kunste bei d. Christl. volk S. 164. Ik meen echter, ofschoon ik juist geen oudheidkenner ben, de hooge oudheid dezer krypte te moeten betwijfelen. Misschien verving zij de eerste oorspronkelijke krypte. Op mij althans maakte zij , toen de zeer Eerw. heer Pastoor Troost met de meeste voorkomenheid ze mij toonde, den indruk met de kerk in 1104 gebouwd te zijn. De architektonische beschrijving is echter zeer juist.

-ocr page 163-

159

gaat tot vroegeren tijd terug, en knoopt zich aan bij de Angelsaksische missies in Holland en Friesland. De krypta moet in 700 gebouwd zijn, waarmede de stijl overeenstemt (?) Zij is 38 voet lang. Uit twee met tongewelven overdekte nevenkrypten voeren treden tot haar af. Haar kruisgewelf rust op drie paar zuilen. De zuilen van het eerste paar naar het oosten , zijn pijlers uit vier ronde schachten gevormd; die van het volgende paar hebben acht schachten, behouden echter den vierkanten grondvorm, terwijl het derde paar, uit zestien schachten gevormd, zich in den grondvorm cirkelrond voordoet. De thans door het verhoogde plaveisel overdekte voeten toonen do gewone Attische basis. Bijzonder gewichtig zijn de kapiteelen, die met fijn gevoel de aangcgevene verscheidenheid der zuilen volgen en op merkwaardige wijze toonen, hoe het meer besprokene dobbelsteen-kapiteel is ontstaan. Zuilen en muurwerk zijn zeer schoon en met zorg uitgevoerd; het geheel werkt voortreffelijk en herinnert bijna aan den adel en deugdelijkheid van een Romeinsch werk. Het is een der schoonste krypten, die Duitschland te toonen heeft. Ook de bovenkerk met hare drie beuken is zeer oud, maar te zeer verbouwd om te kunnen beslissen, of zij gelijktijdig met de krypta is ontstaan.quot; Zoo wel in de kerk als in de krypta zijn muurschilderingen ontdekt en ontbloot, waarop de H. Willebrord duidelijk voorkomt. Kerk en krypta worden tegenwoordig, gelijk zij het verdienen, met de meeste zorg hersteld.

Eene zeer kostbare en dierbare gedachtenis aan den H. Willebrord bewaart deze kerk in het schoone relie-kenschrijn, dat van hem afkomstig is en alhier wordt bewaard. Wij komen er later op terug.

Wanneer men met den stoomboot den Khijn opvaart, dan begroet de Nederlandsche Katholiek met zekere

-ocr page 164-

J (to

voorliefde dit oude stadjen, dat reeds als burcht moet bestaan hebben ten tijde der Romeinen en een der eerste werkkringen van Nederlands apostel was. Het is niet groot en telt slechts 1000 zielen; doch fraai en schilderachtig is het daar gelegen aan den noordelijken oever van den Khijn. Onmiddellijk aan den boord des waters verheft zich de oude en eens zoo aanzienlijke Martinikerk \'), die eens de zetel was van een der aartsdiakenaten van het Utrechtsche bisdom en een collegiale kerk, waaraan een proost en dertien kanonikken waren verbonden. 1)

Van Emmerik begaf de H. Willebrord zich naar Keulen, om hier met Pepijn eene zamenkomst te hebben over het doel zijner reis. Gewis verzuimde hij de gelegenheid niet, om tevens hier een bezoek te brengen aan het graf der H. Ewalden, die zoo roemrijk gevallen waren in den strijd voor het Christelijk geloof.

In het najaar van 698 eindelijk kwam de H. aartsbisschop te Trier. In deze grijze stad, aan de fraaije en vruchtbare oevers van den Moezel, leefde ten dien tijde de H. Irmina. Zij was eene dochter van koning Dagobert II , hem geboren tijdens zijne ballingschap in Engeland (656—673), uit den echt, dien hij met Machtildis, eene Angelsaksische prinses, omstreeks het jaar 661, had aangegaan. Zij had eene zuster, de H. Adela, en een broeder, Sigebert, welke laatste, tegelijk met zijn vader Dagobert II, in 680 , het leven verloor. Irmina was in den bloei barer jeugd verloofd aan zekeren graat Herman. Doch, toen nog voor den dag des huwelijks, haar bruidegom plotseling aan het leven werd ontrukt, bad zij op zeventienjarigen leeftijd, in 679, voor immer vaarwel gezegd aan de wereld, en hare maagdelijkheid aan God ten offer

1

2ie de beschrijving van het Utrechtsche bisdom.

-ocr page 165-

161

gebracht. Zij liad dientengevolge, gelijk Tliiofried getuirtt, te Trier liet Mariaklooster van Oeren \') gesticht. Zij was daar thans abdis, en volgens denzelfden schrijver, een balsemgeur van godsvrucht, eene lelie van maagdelijkheid, eene milde uitdeelster van weldaden, een spiegel van reinheid, eene weldoenster van verscheidene kerken. Ondanks hare koninklijke afkomst beschouwde Irmiiia zich als de dienstmaagd van alle anderen , was voorzichtig in hare gesprekken , bescheiden in hare houding, streng in het vasten en geheiligd door nachtwaken en een aanhoudend gebed.

Deze thans gesluijerde koningsdochter bezat aanzienlijke goederen. Onder anderen behoorde haar ook de helft der villa Epternach, niet zeer verre van Trier, benevens een dorpjen Beden, (Beburg). De andere helft van Epternach behoorde aan den hofmeijer Pepijn. Kort vóór de overkomst van den II. Willebrord had Irmina, op aanraden van de twee Triersche aartsbisschoppen, de H. Basin en Ludwin, waarvan de eerste zich in de abdij van den II. Maximus aan den last zijner bediening had onttrokken , en de tweede hem was opgevolgd, in dat gedeelte der villa Epternach, hetwelk haar toebehoorde , een klein klooster2) gesticht, tot uitdeeling van aalmoezen en tot opname en herberging van vreemde priesters en

\') Erower Anliq. et Annal. Trevir. D. 1 bi. 359 zegt van dit klooster monasterium Horrecnsc appellatus locus est ah horreis regalibus, quae in earn rem (basilicae condendae causa) Dagobertus contuleiat.... Volgens Tritliemius stichtte Irmina het klooster in het oude koninklijke paleis te Trier. Er bestaat behalve het getuigenis van Thiofried nog een diploom van Dagobert, welks echthcid echter wordt betwijfeld. Hierin wordt gezegd: monasteiio in Treverica valie in honore sanctae Dei Genetricis, ab Irmina, filia nostra constructo et sanctimonialium coadunatione dccorato.

-) Monasteriolurn .... pro anm.ae meae remedio construxi. Zie haren schenkingsbrief.

1]

-ocr page 166-

.162 ■

kloosterlingen, diö als evangelie-verkondigers in de omstreken zouden optreden.

Wellicht begaf\' de II. Willebrord zich niet tot Irmina buiten aanraden van zijn vroegeren leermeester, den H. Wilfried. Deze toch had immer de erkentelijke vriendschap genoten van haar vader, koning Dagobert II, en zelfs van hem de stichting der vroegere Thomas-kapel te Utrecht verkregen. Wilfried maakte-nu van deze vriendschip misschien gebruik om in het belang der zaak van het Christendom den H. Willebrord aan te bevelen aan de H. Abdis, die, in Engeland geborenen daar tijdens hare jeugd opgevoed, hem niet onbekend was gebleven. Iets van dien aard althans moet aanleiding gegeven hebben tot de welwillende ontvangst, die de H. aartsbisschop Lij haar ondervond, en tot de uitstekende gunsten, die hij later van haar mogt verwerven.

De koninklijke maagd was ten zeerste ingenomen met de grootsche en heilrijke plannen van Willebrord. De Triersche aartsbisschoppen lieten iiet den H. aartsbisschop van Utrecht tevens niet aan hunne broederlijke voorspraak en ondersteuning ontbreken. Het gevolg van dit alles was, dat op 1 November 698 door de II. Irmina een schenkingsbrief werd uitgevaardigd, waardoor zij aan den apostel der Friesen het kleine klooster afstond, hetgeen zij onlangs te Epternach had opgetrokken, benevens de kloosterkerk van de glorierijke Maagd Maria en de latere parochiekerk van de II. apostelen Petrus en Paulus. Tegelijkertijd schonk zij hem al de gebouwen, akkerlanden, weiden, kudden, vee, lijfeigenen, met één woord alle bezittingen zoo van zaken als personen, die zij te Epternach van vaderlijke en moederlijke zijde geërfd had. Deze eerste schenkingsbrief werd bevestigd door eene andere oorkonde van den lsten December deszelfden jaars. Zii wordt aangegeven ais Irminas testament, is eenijjzins

-ocr page 167-

16o

uitgebreider dan het eerste stuk, draagt de genoemde goederen over aan het klooster, en is niet slechts ge-pchreven door den priester Huncio, doch onder anderen ook onderteekend door de HH. bisschoppen Basin en Ludwin. In den eersten brief\' werd aan den H. Willebrord het beheer over het klooster geschonken, in den tweeden heet hij reeds overste van dit klooster. \') In dezen laat-sten worden tevens de onderhoorigheden nader omschreven als bevattende Bedelingen, Mathalfingen en een gedeelte van Oxenvillare, en worden ook de verschillende lijfeigenen genoemd, die door de heilige vrij zijn verklaard. 3)

\') Ubi dominus noster et pater in Christo Willibrordus episcopus rector et gubernator esse videtur.

-) Het eerste stuk draagt het opschrift: actum Treviris sub die Kalendis Novembris, anno IV domini nostri Childeberti regis. Het tweede heeft tot datum; sub die Kalendis Decembris anno IV etc. Tot bepaling van het jaar onzer tijdrekening uit de dagteekening van deze en andere schenkingsbrieven, diene de volgende lijst van de regeringsjaren der Frankische koningen, aan den Bollandist Daniel Papebroch ontleend en door hem met bewijzen gestaafd. Zie Act. S. Belg. t II p. 229. Dagobertus I in Austrasie 622-033, in Neustrië 628—038.

Sigebertus III „ „ 633—054. Clodoveus II in Neustrië 038—655. Clodoveus II n // 654—655. Clotarius IH „ 655—669. Clotarius III „ ,/ 055—660. Childericus II „ 069—673. Childericus 11 » „ 660—073. TheodoricusIH „ 673—092.

Dagobertus H y * 073—080. Clodoveus III „ 092_694.

TheodoricusIH ,/ „ 680—692..Childebertus III „ 094—711.

Clodoveus III ,/ h 692—694.

Childebert III „ n 694—711.

Dagobert III „ „ 711—715.

Chilpericus III » „ 715—721.

ïheodoricus IV » „ 721—737.

Anarchia 7 annorum.

Childericus III in Austrasic 743—752.

Vergelijkt men dezen lijst met de twee schenkingsbrieven van Irmina, dan blijkt, dat het 4de jaar der regering van Childebeit III het jaar 098 is.

De twee hier vermelde schenkingsbrieven vindt bij Mirens en Foppens

-ocr page 168-

164

Deze vorstelijke schenking van de H. Irmina moest volkomen aan liet doel van den M. AVillebrordbeantwoorden. Echternacli toch is een eenzaam, rustig en liefelijk oord, zeer schoon in het midden der Ardennen gelegen. Eene ruime bergkom, gevormd door de zamenvioeijing van verschillende diepe valleijen of ravijnen, die henen kronkelen tusschen hoogere en lagere heuvel-reeksen, was de bevoorrechte plekj waar het later zoo beroemde klooster en de beide genoemde kerken waren gebouwd. Rondom het stadjen verheffen zich , hier naderbij , ginds verder af\', zeven verschillende heuvelen. Nu eens rijzen zij in de hoogte met zachte hellingen , die donkere dennen-bosschen, groenende weilanden, vruchtbare akkers, allerlei plantingen, en hier en daar enkele schilderachtig gelegene woningen aan het oog vertoonen. Dan weder staan zij daar als steile rotsen, rijzend tot de hoogte van een:ge honderden voeten, en waarlijk trotsche gezichten opleverend. Wanneer men de blauwgrijze rots, den Ernsterberg genoemd, ten noordwesten der plaats, bestijgt, dan ligt Echternacli, met geheel zijn bekoorlijken omtrek onder het oog, en geniet men bij helder weder een heerlijk natuurtafereel. Langs den voet van genoemde rots slingert het riviertjen de Soere zeer bevallig door de vallei, en besproeit het oude stadjen, om zich twee of drie uren van daar in de Moezel te stortten , ongeveer ter plaatse waar deze ook de Saar in zich Opneemt. Van de hooge rots ziet men daar beneden achter de rivier eerst de uitgestrekte abdijopera diplomatica. T. 1. p. 243 en T. Ui p. 284; verder in de Gallia Christiana t. XUI instr. col. 293 en 294; ook bij Brequigny ot Pardessus dipl. ï. U p. 250 en eindelijk bij Bertholet T. II. pieces justivicatives. Zij zijn ook uitgegeven met al de charters, die op de stad Echternacli en hare gestichlen betrekking hebben, te Luxemburg in 1867 door Fr. X. Wurth Paquet. De verschillende schenkingsbrieven, die wij hier aantreffen, zijn van het grootste gewicht voor de Chronologie van Willebrords leven.

-ocr page 169-

tuinen , wier vrij groote koepel aan den zoom der Soere grenst; dan volgen de gebouwen , die om de abdij een wijden kring beschrijven , en tot geriefelijkheid en be-noodigde werkplaatsen des kloosters waren ingericht; en eindelijk vertoont zich, door eene vrij breede ruimte daarvan gescheiden, het piachtige gebouw der abdij, dat een schoon vierkant vormt, met de rijzige kloosterkerk daar neven , die vroeger met vier torens prijkte. l) Op den achtergrond strekt zich het stadjen uit in de bergkom, gevormd door de verschillende dalen, die zich hier vereenigen.

De H. Willebrord toefde bij gelegenheid dezer schenking vrij geruimen tijd in de omstreken van Echternach. Hij wijdde, volgens de bestaande overleveringen , de beide kerken persoonlijk in. ■) Door de koninklijke vrijgevigheid der li. Irmina s) voorzag hij deze kerken van gouden en zilveren vaten , met edelgesteenten versierd, van gewaden, altaarkleeden, voorhangsels,

i) De abdij bestaat uiterlijk nog geheel en in vrij goeden staat, doch dient inwendig ten deele tot kaserne, ten deele tot fabriek. Ik heb haar inwendig, toen ik op 30 Julij 1878 iï.ijnc hulde bracht aan het giaf van den 11. Willebrord, niet kunnen bezichtigen, wijl de eigenaar van do fabriek niet te huis was. De kerk behoort thans aan de parochie en wordt op de Zondagen voor den dienst gebruikt. Zij is gedeeltelijk hersteld en twee der vier torens zijn weder opgebouwd. Men wenscht haar hare vroegere pracht zooveel mogelijk terug te geven en er alsdan de relieken des heiligen, die thans in de parochiekerk rusten, weder over te brengen. De zeer Eerw. heer J. A. Claessen deken en pastoor te Echternach, had de goedheid mij omtrent klooster, kerk en omstreken inlichtingen te verschaffen.

3) Volgens de oorkonden en Chronyken der abdij. Zie ook Bertels Ilistor. Luxemburg.

3) Qnantnmque in ministeria ipsorum sanctorum condonavi, vel in qualibot praesidia deditam auro, quam argento, gemmis, veslimentis, altarium velis , cortinis, utensilia tam aerea quam ferrea seu et ligna operis quantunr.cunque in ip-a loca sanctorum vel in praedicto monas-tcrio ponere jussi.

-ocr page 170-

166

koper- en ijzerwerken, en van allerlei beuoodigdheden. Hij regelde de bezigheden der kloosterlingen, volgens de voorschriften van den II. I3enedictus, en verdeelde ze tusschen het gebed en den arbeid. Volgens hetgeen hij in de kloosters van Ripon en Kathmelgisi had gezien, legde hij hier eene kweekschool aan voor kundige en heilige priesters, die later als ijvervolle zendelingen zouden kunnen optreden. Hij wijdde er eene bijzondere zorg aan toe, om behoorlijk te voorzien in de opvoeding der kinderen, die door de ouders aan zijn klooster werden toevertrouwd.

Op den l8ten Juli 699 vinden wij den II. Bisschop nog in deze omstreken. Hij had zich de achting en de toegenegenheid der H. Irmina zoo zeer weten te verwerven , dat zij hare schenkingen voor de aangevangene stichting nog vermeerderde. Zij schonk hem op dien dag liaar landgoed te Berg, in den gouw van Zulpich , met weiden, bosschen, akkers, lijfeigenen, vee en al liet bijbehoorende, voor de abdij van Echternach. Door deze bezittingen, die waarschijniijk te Rheinberg aan den Moesei gelegen waren , werd het aangevangene klooster vaster gevestigd, en van rijkere inkomsten voorzien. \')

De bouw van dit klooster was een groote weldaad voor Luxemburg, voor Duitschland en voor ons vaderland. Het was eene leerschool van deugd, wetenschap en beschaving voor de öoere- en Moeselbewoners. Wel was onder dezen voor de komst van den H. Willebrord liet Christendom r-cd5! gepredikt, noch daar priesters,onder-

\') Dezen schenkingsbrief vindt men bij Martene en Ourand Coll. , Fol, p. 16. Brequigny et Pardessus, dipl. t. II p. 252. Liber aureus de Gotha no. 7 f. 27. Volgens Hontheim Hist Trevir. dipl. I p. 93 ligt dit Berg aan den Moesel. Zelfs wil men, dat het Rheinberg zou zijn, dat in vroegere eeuwen door de opstandelingen der Nederlanden is verwoest. Zie Wurth Parjuet, bl. 14.

V

-ocr page 171-

richt en cultus ontbraken, waren hierdoor van lieverlede dwalingen en bijgeloof met do godsdienst des volks vermengd en hadden heiilensche gebruiken weder de overhand genomen. Thans echter vestigde Willebrord door den bouw van dit klooster in het midden des lands blijvend een tal uitstekende priesters, die de onwetendheid zouden bestrijden, de ondeugden tegengaan, de zeden beschaven, de zwakheid door de genademiddelen ondersteunen, de bedroefden vertroosten, het lot der lijfeigenen verzachten, en de ontberingen der behoeftigen dragelijker maken. Zij zouden door het bouwen en versieren van kerken een heilzamen invloed uitoefenen op de volmaking der handwerken en de ontwikkeling van den kunstzin. De bewoners van het klooster zouden poelen en moerassen droog maken, bosschen vellen, weilanden, akkers en allerlei plantingen aanleggen, onherbergzame streken in lachende velden, boschrijke hoogten in vruchtbare wijngaarden veranderen, en Echternach op den marktdag van S. Sebastiaan tot een middelpunt van verkeer maken, zelfs voor zeer verwijderde kringen.

Do abdij van Echternach was eene weldaad voor Duitschland. Hier betrad Willebrord reeds den Duit-schen bodem. Hier begon hij het werk, dat de H. Bonifacius met zooveel roem en zooveel zegen zou voortzetten. Hier kweekte hij zendelingen, die onder de Duitsche volken zouden optreden als evangelie-verkondigers. Het was een rijke hulpbron en een krachtige steun in den langdurigen en moeijelijken strijd, die het Christendom tegen het heidendom zou hebben te voeren.

Eindelijk de stichting dezer abdij was van zeer groot belang voor ons vaderland. Hier was eene geschikte rustplaats voor Willebrord en zijne medearbeiders, een veilig toevluchtsoord tegen de mogelijke aanslagen van Friesen en Saksen. Echternach zou eeuwen lang een aanzienlijk

-ocr page 172-

1(58

getal NeJerlandsche gemeenten van priesters en zielzorgers voorzien. Het zou een machtigen invloed uitoefenen op de instandhouding van Willebrords werk , en op den bloei der Christelijke godsdienst in de/-e gewesten.

De H. Wiliebrord, terwijl hij aldus in de jaren 698 en 699 zich beurtelings te Echternacli en te Trier ophield, vond gelegenheid om ook in laatstgenoemde stad een heilzaam werk te verrichten. De H. bisschop Ludwin had hier het zeer beroemde klooster gesticht van de II. Maria der martelaren ter plaatse, waar vroeger het kapitool had gestaan, of het paleis der Romeinsche prefekten van Gallië, en zelfs der liomeinsche keizers, wanneer zij dit wingewest bezochten. Hier hadden verscheidene bloedgetuigen den marteldood ondergaan, en aan deze omstandigheid ontleende het klooster zijn naam. Aangezocht door den H. Ludwin , gaf de H. Wiliebrord aan dit klooster zijne inwendige inrichting, voerde er den regel van den H. Benedictus in, en vestigde er, door Pepijns milde ondersteuning, eene leerschool voor deugd en wetenschap, die rijke vruchten zou dragen, i)

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

Uk 11. Wiliebrord keert in 700 terug naar Utrecht, llij bevestigt de aangevangene stichtingen en bezoekt op nieuw Holland. Hij begeeft zich met den H. Wulfram naar Radboud. Zijne reis naar de Denen. Schipbreuk op Fositeland. Hij ontwijdt daar het heidensche heiligdom. Eeu zijner volgelingen wordt gedood. Hij verkondigt aan Radboud andermaal de ware godsdienst, doch wordt door dczca naar Pepijn terug gezonden.

Nadat de H. Wiliebrord met veel vrucht te Echternacli en te Trier, tot aan het einde van 699 werkzaam was

\') Mabillon. Ann, Benediction.

-ocr page 173-

1(59

geweest, keerde hij waarschijnlijk in bet begin van 700 of iets later over Emmerik, dat hij thans andermaal bezocht, naar Utrecht terug. In zijne bisschopsstad verbleef hij, naar het schijnt eenigen tijd, om hetgeen hij tot stand had gebracht te bevestigen en te volmaken. Vervolgens doorkruiste hij in 701 op nieuw Holland en Teisterbant. Door zijnen apostolischen ijver werden vele bekeeringen bewerkt en tot in het diepste van Holland verrezen door zijn toedoen kerken ter eere van den drieéénigen God.

Doch de vlam der Goddelijke liefde rust nooit, en de II. Willebrord verloor nimmer het doel, hetgeen hij zich had voorgesteld, de bekeering van het eigenlijke Friesland, uit het oog. De omstandigheden schenen hem uit te noodigen, om daartoe thans nogmaals zijne beste pogingen aan te wenden. Theodesinde, de dochter van Eadboud, was in den echt getreden met Grimoald, den zoon van Pepijn. Er heerschte reeds sedert eenigen tijd vrede tusschen de Friesen en de Franken. In Holland en in al de streken langs den Rhijn begon het Christendom heerlijk te bloeijen. Dit alles deed den heilige besluiten om zich thans rechtstreeks tot Eadboud te wenden, en hem de vergunning te vragen om ook in het eigenlijke Friesland het H. evangelie te mogen verkondigen. De man Gods, zegt Alcwijn, wilde nu ook de stroomen van het hemelsch leven buiten de grenzen van het Frankische rijk heen voeren.

Naar het schijnt, riep de IJ. Willebrord bij deze gewichtige onderneming den raad en den bijstand in van den H. Wulfram. \') Hij begaf zich ten dien einde in

!) liet handschrift van Compiegno (codex corapendiensis) lascht hier bij Alcwijn de volgende omlerstreepte woorden in: toon dus de man Gods gevoelde, dat hij bij hein (Radboud) niets kon uitwerken, (want op dit ooyaMik was in zijn gezelschap Wulfram, hoog la achten om

-ocr page 174-

17(1

het begin van 702 ») of 703 langs de Vecht en het FJevo-nieer naar den heiligen hisschop te Medemblik. Beiden kwamen tot het besluit, zich te zamen met oen talrijk gezelschap naar Friesland te begeven. Dien ten gevolge ondernamen beiden met offervaardigen moed de reis naur Stavoren, waar koning lladboud destijds zijn hof hield. De Friesche koning ontving de twee

J O O

bisschoppen en hun gevolg met eerbied en met zekere welwillendheid. Doch toen de 11. Willebrord begon hem de dwaasheid der afgoderij en de waarheid van het evangelie voor te houden en op de vergunning aan te dringen, om deze h. leer aan zijn volk te mogen verkondigen, toen bleek hij onverzettelijk te zijn. Zijn afschuw van vreemden invloed en vooral van de Frankische heerschappij, die door het bijzijn van den II. Wulfram niet verminderd werd, maakte hem ontoegankelijk voor al de redenen van den 11. apostel, en zijn steenen hart was niet te vermurwen door diens liefdevolle taal. Wij kunnen het ons voorstellen,

zijn levenswandel en zijn naam waardig), riolitte hij enz. Dozo woorden, ofschoon zij slechts in één handschrift worden aangetrolfen , steramen te wel overeen met de omstandigheden, en teekenen te juist de gemoedsgesteltenis van den Friesen koning, om in dat geval do eenparige zaraenwerking van Willebrord en Wulfram niet aan te nemen.

\') De Bollandisten, of liever J. Gesquierre, stellen dc eerste zaraen-komst van den 11. Willebrord met Radboud in het jaar C98, en de tweede te Fositenland in het jaar 702. Dat is echter moeilijk te rijmen. 1° Indien de tweede bijeenkomst heeft plaats gehad in 702, toen Willebrord op zijne terugreis was van de Denen, dan kan do eerste zamenkomst, die onmiddellijk of kort vóór de reis naar de Denen gehouden werd, onmogelijk in G98 gesteld worden, wijl Willebrord zeker geen jaar bij de Denen heeft vertoefd. 2° In 098 en in 609 vertoefde de Heilige, blijkens den schenkingsbrief van Irmina , te Kch-ternach en te Trier. Hij kan dus onmogelijk in die jaren de eerste zamenkomst met lladboud gehouden hebben, te meer daar hij onmiddellijk of kort daarna de reis naar de Denen heeft ondernomen.

-ocr page 175-

171

hoe groot de teleurstelling der beide heiligen was, toen zij al hunne verwachtingen verijdeld zagen, liet bleek, dat Eadbouds belofte, om zich te laten doopen slechts gedwongen en niet oprecht gemeend was geweest. Diep bedroefd zagen zij, hoe zij voor het oogenblik te vergeefs voor de bekeering van Friesland pogingen in het werk zouden stellen, en onverrichter zake gingen zij heen.

De koude ontvangst van den stuggen Fries had echter de vlam des ij vers in het liefderijke hart van den iï. Willebrord niet uitgebluscht. Hij vatte het plan op, om den naam van den gekruisigden Verlosser t3 gaan prediken bij de Denen, die naar het schijnt door godsdienst en verdragen met de Friesen verbonden waren. Onder die Denen \') hebben wij verachillende volkjes te verstaan, die in de omstreken van en boven den Eider de kusten en eilanden der Noordzee bewoonden. Over een van dtzj uiterst barbaarsche en heidensche volkjes, dat denkelijk aan het gebied der Friesen grensde, heerschte als koning Ungentheow of Ungundus, die naar het schijnt, vriend en bondgenoot van Radboud was, doch ons verder niet bekend is.

Dezen heidenschen vorst met zijn volk wilde nu de II. Willebrord zoeken te gewinnen, om langs dien weg ook Friesland voor het Gods rijk te veroveren. Noch de moeijelijklieden der lastige zeereis, noch de gevaren, die hem onder deze vreemde en woeste barbaren konden bedreigen, noch eindelijk de onzekerheid, ja on waarschij-nelijkheid van den goeden uitslag, konden den fieren geloofsmoed afschrikken van den apostel, die alles veil had utn zielen voor Christus te gewinnen. Hij stevende met een talrijk gevolg en voorzien van al het noodige Innjs het Flevo-meer en over de grillige en onafzienbare

•) Zie Albordingk ïhym, leven van don H. Willebrord, bl. 172.

-ocr page 176-

golven der Noordzee naar de kusten der Denen. Zijn reis was voorspoedii; en vol lionp stapte hij met al de zijnen aan land.

Helaas! hoe bitter zou ook hier die edele hoop te leur gesteld worden. Ungentheow, zegt Alcwijn , was wreeder dan eenig wild dier en harder clan alle steenen. Wel ontving hij Willebrord met eenig ontzag, doch hij bleef doof\' voor al, wat diens zachtzinnige ijver en vurige liefde lieten gelden, om het onverstand en de bespottelijkheid der afgoderij en de waarachtigheid, heiligheid en heilzaamheid van Jesus\' heilige leer in het licht te stellen. Alle pogingen van den IT. aartsbisschop leden schipbreuk. Het eenige, wat hij onder dit onverzettelijke volk kon uitvoeren, was een dertigtal jeugdige slaven of lijfeigenen te koopen, om dezen vervolgens in het geloof te onderwijzen. Zijn plan was deze jongelingen tot priesters en evangelieverkondigers te vormen, die later met vrucht onder hunne landgenooten zouden optreden. Dadelijk begon de heilige ze te onderrichten en zoodra zij het hoogst noodzakelijke wisten, haastte hij zich hen te doopen, bezorgd als hij was, dat op de lange en bange zeereis sommigen misschien het leven zouden verliezen , of door de barbaarsche wreedheid en kwaadwilligheid hunner landgenooten zouden worden vermoord.

Spoedig had Willebrord bespeurd, dat het uur dei-genade voor dit volk nog niet was geslagen en dat hij hier tijd en moeite verspilde. Hij besloot dientengevolge tot de terugreis naar Friesland en Utrecht, en stak met de zijnen op nieuw in zee.

God, die den heilige geleidde op zijnen weg, en zijn geloofsijver en offervaardigheid wilde doen schitteren voor al de volgende geslachten, liet, terwijl hij zich op zee bevond, een zwaren storm ontstaan. Het schip, dat Willebrord en zijn gevolg voerde, werd door de onstui-

-ocr page 177-

173

mige golven geworpen op het strand van een eenzaam eiland. Het was een der hoofdzetels van het heidendom en werd naar den afgod Fosite, dien men hier bijzonder vereerde, Fosite-land geheeten. Het was naar het algemeen gevoelen het tegenwoordige Helgoland, gelegen tegenover de monding der Elbe, tusschen Friesland en Denemarken, in het midden van den Oceaan. \')

Dit eiland diende tot vereeni^ingspunt voor de heiden-sche godsdienstplechtigheden der naburige volkstammen. Rondom afgesloten door de wijde zee, was het een eenzaam oord, waar rondom den tempel van den afgod eene stilte heerschte, die zelfs door de zeeroovers geëerbiedigd werd. Op straffe des doods was het verboden een levendig dier van het eiland te slachten, iets van hetgeen er groeide te nuttigen, en het stilzwijgen te breken, terwijl men putte uit de gewijde bron, die zich bevond bij de landingplaats , welke gevormd werd door rotsen, die het eiland omgaven. De bijgeloovige heidenen meenden, dat hij, die door een dezer dingen het eiland ontheiligde de geduchte wraak van den God zou ondervinden.

Op het oogenblik, dat de H. Willebrord landde, bevond zich daar toevallig ook Radboud, om, naar het schijnt een godsdienstig feest te vieren. Om op sprekende wijze het dwaze bijgeloof der Friesen te beschamen, liet nu Willebrord van het vee slachten, dat zich op het eiland bevond, en doopte hij drie zijner nieuwe Christenen met het water der bron onder het luide uitspreken der

gt;) Altfrid. Vita S, Liudgeri zogt L. 1. c. 4 n. 19, een eiland, hetgeen daar lag, waar de Friesen en Denen aan elkander grensden, en isaar de benaming van hunnen God Fosito, Fositeland werd genoemd. Adam van Bremen (y quot;1072) zegt in zijne kerkelijke geschiedenis, (c. 21 apud Browerurn), dat dit eiland tegenover de Elbemonding gelegen was, en dat, terwijl het vroeger Fositeland heette, het later Heiligland werd genoemd.

-ocr page 178-

174

doopwoorden. Te vergeefs zagen de Friesen uit naaide wraak van hunnen afgod. Zij haastten zich, toen er niets gebeurde, hunnen koning van het voorgevallene te onderrichten. Radboud ontstak in hevigen toorn over deze stoute ontwijding van zijn geliefd heiligdom, i) Drie achtereenvolgende dagen liet hij op de gebruikelijke wijze driemaal daags het lot werpen over Willebrord en zijne volgelingen om uit hen een menschencfïer te kiezen. ^ God echter beschermde den IT. bisschop, en bewaarde hem tot nog veelvuldige werkzaamheden ten dienste van het opkomende Christendom. Het lot viel op een van zijne volgelingen, die alsdan den goden als offer werd geslacht en door dien dood de luistervolle kroon der martelaren verwierf.

Niet tevreden met deze gestrenge wraak ontbood Radboud den heilige voor zich, en verweet hem, dat hij zijn heiligdom onteerd en zijn god gesmaad had. Doch. de onverschrokken geloofsgetuige van J. C. gaf hem ten antwoord: het is geen god, dien gij vereert, o koning, maar de duivel, die u in eene ellendige dwaling gevangen houdt. AVant er is slecht één God, Die hemel en aarde geschapen heeft en al wat er in is. Die dezen

!) Volgens J. Grimm, Deutsche mythologie, Götlingen 1844 p. 210, was Helgoland een nationaal heiligdom der Friesen. Fosete, die er vereerd werd , was de god van vrede en gerechtigheid. In de EJda wordt hij de zoon van Balder genoemd , en zit hij den ganschen dag onder het zilveren dak der lO^e hemelzaal, Glitnir genaamd. Naar de Frithyofssage draagt hij de weegschaal in de hand. Zie Alberdingk ïhym , Willebrord , hl. 17C.

-) De wijze beschrijft ons Tacitus, German, c. X. Men sneed een lak van een vruchtboom in dunne loten, en na er teekentjes aan gemaakt te hebben, liet men die op een uitgespreid stuk wit laken los en door elkander nedervallen. De priester nam als dan die twijgjes een voor een driemaal op, en legde er de heteekenis van uit volgens de vooraf daarin gesnedene kenmerken.

-ocr page 179-

175

vereert, heeft het eeuwige leven. Ik ben zijn dienaar en bezweer u lieden, aan de dwaasheid der oude dwaling van uwe vaderen toch eindelijk vaarwel te zeggen, in éenen almachtigen God te gelooven, dcor het doopsel in de bron des levens al uwe zonden af te wasschen en met aflegging aller goddeloosheid en ongerechtigheid voortaan als een nieuw mensch, matig, rechtvaardig en heilig te leven. Zoo doende zult gij met God en zijne heiligen het eeuwige leven bezitten. Indien gij echter mij, die u den weg des heils aantoon, versmaadt, weet dan, dat gij de eeuwige straffen der hel met den duivel, dien gij aanhangt, zult ondervinden. \') De koning stond verbaasd over deze moedige taal van den edelen geloofsbelijder, en had eerbied voor diens onverschrokken doodsverachting. Ik zie, zeide hij, dat gij onze bedreigingen niet vreest en dat uwe woorden zijn gelijk uwe daden. Hierop zond hij den onversaagden apostel naar Pepijn terug.

Een grootere liefde heeft niemand, dan dat hij zijn leven voor zijne vrienden geve. Deze is de liefde van den II. Willebrord. Hij die met zooveel onverschrokkenheid zich heen begeeft naar den heidenschen Iladboud, die niet terugdeinst voor al wat hem de barbaarschheid van den woesten koring der Denen kan aandoen, die de gevaren eener lastige zeereis trotseert, die ondanks alle doodsbedreigingen een heidensch heiligdom ontwijdt, om de dwaasheid van de afgoderij in liet licht te stellen, die ondanks den marteldood van een zijner volgelingen niet vreest getuigenis te geven aan zijn God, voor waar hij toont met en voor Jesus bereid te zijn tot het offer zijns levens. Het schoone woord van Paulus is ook in zijnen mond waarheid: wie zal ons van Christus\' liefde scheiden? Verdrukking of angst? of honger? of

naaktheid? of gevaar? of vervolging? of zwaard?.....

\') Alcuin , c. XI.

-ocr page 180-

176

Maar in dit alles zijn wij overwinnaars om Hem, die ons heeft lief gehad. (Rom. VIII: 35—37.)

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

Willebrord is op nieuw werkzaam in zijn bisilom. Hij ontvangt, een bezoek van den II. Wilfried. Diens geschiedenis. De H. Akka. Schenkingsbrief van Hedenus II, hertog van Thuringen. Afscheid van den II. Wilfried. Dezes verdere lotgevallen. Schenkingen der H. Irmina. Wonder in het klooster te Oeren.

Toen de hofmeijer Pepijn in 702 of in \'t begin van 703 den H. aartsbisschop behouden terug mogt zien na het groote gevsar, waaraan hij was ontsrapt, was hij ten zeerste verheugd. „Hij verzocht liem,quot; zegt Alcwijn , „in het werk der evangelieverkondiging (bij de hein onderworpene Eriesen) onvermoeid voort te gaan en na uitroeijng van de distelen der afgoderij het zaad van het goddelijke woord in de verschillende plaatsen op nieuw uit te stro jijen. Dit deed de godvruchtige geloofsverkondiger met ijver. Hij trok door de gansche streek, ging in de steden, dorpen en burchten , in welke hij vroeger het evangelie verkondigd had en vermaande allen tot standvastigheid in het ware geloof. \') Zoo nam nog dagelijks het getal der geioovigen toe, en schoot het Christendom in Nederlands bodem steeds diepere wortelen.

Terwijl Willebrord op die wijze bezig was met zijnen apostolischen arbeid, ontving hij met veel vreugde een bezoek van zijn vroegeren abt en leermeester, den H. Wilfried.

Wilfried was, gelijk wij vroeger zagen, in het jaar 686 onder koning Alfred op den aartsbisschoppelijken zetel van York hersteld. Doch de oude tuisten herleefden

!) Alcuin vita C. XI.

-ocr page 181-

177

en in 091 word hij andermaal uit Northumberland verdreven. Hij begaf zich alsdan naar zijn vroegeren vriend, Ethelred, koning der Merciërs, die hem met eere ontving en hem het ledig staande bisdom van Litchfield te besturen gaf. Hier was hij verscheidene jaren met zeer veel vrucht werkzaam. Doch zijne vijanden rustten niet en wisten bij Brethwald, aartsbisschop van Cantorbery en primaat van Engeland te bewerken, dat hij in het jaar 702 te Esterfeld eene synode belegde om uitspraak over Wüfried te doen. Hij werd vervallen verklaard van zijn bisfchoppelijken zetel te York, en de ban werd tegen hem en zijne volgelingen uitgesproken. De verongelijkte bisschop beriep zich ten tweeden male op Rome. In gezelschap van den 11. Akka, van zijn vriend Eddi ötephani en van andere geestelijken, ondernam hij in het jaar 703 de reis naar Kome, om de hulp des II. Vaders in te roepen. Hij nam, gelijk ons Beda getuigt, zijnen-weg over Friesland en Utrecht, en verbleef waarschijnlijk gedurende den winter van 703 bij zijn ouden leerling en vriend, den H. Willebrord.

Hoe troostend en gelukkig zal de ontmoeting dier twee apostolische mannen geweest zijn! AVelke voldoening was het voor den grijzen aartsbisschop van York, het veld, waar hij de eerste zaden van het H. evangelie had uitgestrooid, dror zijn voormaligen leerling en kloosterling met zooveel ijver en zooveel zegen bearbeid te zien! Hoe zoet was het voor den nog krachtigen aartsbisschop van Utrecht de bemoedigende goedkeuring van zijn vroegeren leermeester te mogen vernemen, terwijl hij den toestand zijner kerk voor hem blootlegde en de raadgevingen van den veelvuldig beproefden Wilfried inriep! Hoe edel waren de gevoelens, welke deze twee heilige zielen vervulden! Hoe innig de vriendschap en de liefde, die het hart van den vader met het hart van den zoon in

12

-ocr page 182-

178

Christus verbond! Hoe liepen al hunne gedachten en gesprekken over datgene, wat beider geheelen levensloop beheerschte, over de uitbreiding van het Christendom volgens de inzichten van den Apostolischen stoel in Nederland en Duitschland! Een trek hunner heilige gesprekken heeft ons de eerbiedwaardige Beda bewaard. De hoogwaardige bisschop Akka, zegt hij , was gewoon te verhalen, hoe, toen hij naar Rome ging, en mot zijnen bisschop Wilfried bij den hoogst heiligen aartsbisschop van het Friesche volk, Willebrord, vertoefde, hij dezen meermalen had hooren gewag maken van de wonderen , die bij de relieken van den vereerenswaardigen koning Oswald plaats grepen in dat gewest. \')

Ten onrechte hebben sommigen den H. Akka, naar aanleiding van dit bezoek bij den II. Willebrord, onder diens 11 medearbeiders gerangschikt. Dit blijkt uit het geheele verhaal van den eerbiedwaardigen Beda. Akka, zegt hij, was van jongs af onder de geestelijkheid van den heiligen en bij God beminden Boza, bisschop van York , opgeleid en onderwezen. Daarna kwam hij tot den H. Wilfried, bezield met het verlangen naar hoogere volmaaktheid, en bleef al de jaren tot aan diens dood onder diens bestuur. Hij vergezelde den H. Wilfried op zijne laatste reis naar Eome, en bezocht bij die gelegenheid ons vaderland. Te Rome benuttigde hij zijn verblijf om vele zaken aan te leeren, waartoe hij in zijn vaderland de gelegenheid niet had gevonden. Hij was een groot vriend Van den eerbiedwaardigen Beda. Deze droeg hem zijn hexameron op, toen hij abt was van het klooster te Hagulstad , hetgeen de H. Wilfried bij zijn sterven bevolen had hem in bezit te geven. Hij spoorde ook Beda aan om verklaringen te schrijven over het boek der schepping, Samuël, Esdras en de h. evangeliën \') Beda. Ilist. Eccl. L. HL c, 13,

-ocr page 183-

179

van Marcus en Lucas. In 709 verving hij den H. Wilfned als bisschop van Hagulstad. Hij was, zegt Beda, een allerijverigst man , die veel voor God en de menschen verrichtte. Zijne kerk, die ter eere van den H. Apostel Andreas was ingewijd, luisterde hij op door verschillende sieraden en bewonderenswaardige werken. Hij legde er zich tot aan het einde van Beda\'s leven (731) op toe, om zich van alle zijden relieken van Christus\' heilige apostelen en martelaars aan te schaffen en binnen de muren zijner kerk ter hunner eer altaren en kapellen te stichten. Ook verzamelde hij met veel vlijt de geschiedenissen van hunne martelie en andere kerkelijke boeken, en bracht alzoo eene zeer uitgebreide en zeer voortreffelijke bibliotheek tot stand. Verder droeg hij de grootste zoig om h. vaten, kandelaars en andere dergelijke zaken, die tot sieraad van het huis Gods dienen, in bezit te krijgen. Hij ontbood een uitstekenden zanger Maban genoemd, die door de opvolgers der leerlingen van den H. Gregorius in Kent onderwezen was, om hem en de zijnen in den kerkzang te onderwijzen. Hij hield dien twaalf jaren bij zich, ten einde van hem de kerkelijke zangen te leeren, die zij niet kenden, en die zangen, welke zij gekend hadden, doch door tijd en verwaarloozing minder goed begonnen te zingen, tot de vroegere volmaaktheid terug te brengen. Want de bisschop Akka, zegt Eeda, was zelf een zeer geoefend zanger, gelijk hij ook zeer geleerd was in de gewijde letteren, allerzuiverst in de belijdenis van het Katholiek geloof, en allerstipst in het opvolgen der kerkelijke regelen. Aan dit laatste had hij het wellicht te danken, dat hij in 732 uit zijn bisdom verdreven werd. Hij stierf den lO11™ November 740. Zijn lichaam werd aan de oostzijde der kerk van Hagulstad buiten den muur begraven en aldaar later ontdekt. \')

\') Zie Bcda. Histor. Eccl. L. V c. 20. Ric. Hog. 14,15,en Sim.Bunelmp.101

-ocr page 184-

180

Uit deze korte levensschets blijkt, dat de 11. Akka nimmer tot den kring van Willebrords mede arbeiders heeft behoord. Tevens zien wij er uit, welke geest hem zoo wel a!s den IT. Wilfried en diens anderen reisgezel, den zanger Eddi Stephani bij hun bezoek zal hebben bezield. Het verblijf dezer mannen hier te lande had zeer zeker zijn doel. liet bleef niet zonder invloed op den kerkelijken eeredienst, den kerkzang, de wetenschap, de kunst, de tucht in de kerk van Utrecht. Het haalde de banden nauwer aan tusschen Nederlands kerk en die van Engeland. Het bevorderde het streven der evangelieverkondiging in de richting van Duitschland, en legde wellicht de grondslagen van den lateren werkkring van deu H. Bonifacius.

Waarschijnlijk zette de H. Wilfried zijne reis voort naar Home in het voorjaar van 704. Het heeft wel eenigen schijn voor zich, dat zij de Maas opvoeren, een bezoek brachten aan den II. Lambertus te Maastricht en misschien zelfs aan den hofmeijer Pepijn. Van daar zal hun weg gegaan zijn over Echternach, Trier en Thuringen waar de H. Willebrord van zijne dierbare vrienden afscheid nam. Opmerkelijk toch is het, dat juist in het jaar 704, in hetwelk de H. Wilfried den H. aartsbisschop van Utrecht verliet, deze laatste in Thuringen, in Trier en in Limburg zeer rijke schenkingen ontving. De zeventigjarige bisschop Wilfried liet gewis niet na de belangen der kerk van Nederland door zijn vermogenden invloed bij verschillende personen in deze streken aan te bevelen.

Het afscheid tusschen beide heilige vrienden moet hoogst hartroerend geweest zijn. Zij zeiden elkar.der voor goed vaarwel, en begrepen, dat zij elkander in deze wereld niet meer zouden wederzien.

Wilfried kwam met zijn gezelschap behouden te Kome aan. Daar werd nog in datzelfde jaar 704 de kerkver-

-ocr page 185-

181

gadering geliouden, waarin Wilfrieds onschuld onder paus Joannes VI ten tweede male werd erkend. De paus schreef ten zijnen gunste aan de koningen van Mercië en Northumberland, en gelastte den aartsbisschop van Cantorburg eene synode te beroepen, opdat de partijen voor hem zouden verschijnen,

De H. Wilfried nam hierop in 705 de terugreis aan naar Engeland. In Frankrijk werd hij plotseling zeer ziek, zoodat hij niet langer te paard kon rijden, maar door zijne dienaars moest gedragen worden. De ziekte verergerde dermate, dat hij vier dagen als dood ter neder lag. Den vijfden dag ontwaakte hij als uit een diepen slaap en, toen hij nu zijne oogen over zijne broeders liet gaan, die bij zijne sponde lagen neergeknield en baden, vroeg hij, waar de priester Akka was. Deze werd geroepen, trad binnen, en, ten zeerste verheugd over de blijkbare beterschap, dankte God met de overigen. Toen nu Wilfried zich met Akka alleen bevond, verklaarde hij hem, dat de H. Michael hem verschenen was. Deze had hem aangekondigd, dat hij van God om de beden en tranen zijner broeders en door de tusseïfenkornst der altijd Maagd geblevene gelukzalige Moeder Gods Maria het leven had verkregen, en in Engeland op zijn zetel zou hersteld worden. Doch na vier jaren moest hij bereid zijn, want dan zou God hem tot Zich roepen. »)

De heilige herstelde werkelijk en legde de verdere reis naar Engeland gelukkig af. Nog in 705, kort voor den dood van Alfred, koning van Northumberland, keerde hij in Engeland terug. Alfred legde in zijne laatste ziekte geheel andere gevoelens jegens den II. Wilfried aan den dag. Na zijn dood werd Wilfrieds onschuld op eene kerkvergadering van Yorkshire plechtig erkend. De

i) Bed. ü. K. L. v. c. 19.

-ocr page 186-

1amp;2

heilige zag echter vrijwillig af van zijne rechten op den bisschoppelijken zetel van York, en liet dien aan den H. Joannes Beverley, welke hem bezette. Hij zelf nam bezit van den bisschoppelijken zetel van Haguistad en van de abdij van Kipon. Vier jaren later, in 709, stierf\' hij te Oundle (Undal) op vijf en zeventigjarigen leeftijd, na 45 jaren bisschop te zijn geweest. Hij werd begraven in de kerk van den H. Petrus te Ripon.

Doch keeren wij tot den H. Wiliebrord terug. De H. bisschop, die den H. Wilfried had vergezeld, ontving in ïhuringen eene rijke schenking. Op 1 Mei 704 stond Hedan II, hertog van Thuringen, met zijne echtgenoote Theodrada den H. aartsbisschop aanzienlijke bezittingen af. Bij gelegenheid eener tweede schenking van denzelfden Hedan II komen wij later hierop terug.

Van Thuringen keerde Wiliebrord terug naar Trier. Nog bezitten wij de drie schenkings-oorkonden, die hier de H. abdis Irmina ten gunste van den H. bisschop bij deze gelegenheid liet op maken. Op den 8aten Mei 704 in het tiende jaar van Childeberts regering schonk zij hem bij geschrifte, opgemaakt door den priester Weren-bertus, in het bijzijn van getuigen voor het klooster van Echternach de wijnbergen, gelegen bij het H. kruis te Trier, die haar de Godgewijde maagd Engela had afgestaan. \') Op denzelfden dag schonk zij hem voor hetzelfde klooster bij akte, opgemaakt door den priester Huncio, al hare bezittingen in de villa Steinheim, gelegen aan de Soere. ^ Eindelijk schonk zij hem in datzelfde jaar met hare geestelijke dochters Attala en Crodelindis een gedeelte in de villa Cabricum en in de villa Bade-

\') Beyer. Urkundenbuch T II p. 1. Liber aureus, Neyen F 24. Zie het stuk bij Wurth Paquot p. 20 en 21.

-) Mariene et Durand ampl. Coll. T 1 cu!. 12. Brcquigny et Pardess dipl. II p. 264.

-ocr page 187-

183

lingen, niet verre van Echternach. \') Op deze wijze legde de dochter van Dagobert II jegens den II. Willebrord de gevoelens van achting en erkentelijkheid aan den dag, die haar bezielden voor Wilfried, den ouden vriend haars vaders, welke haar tijdens hare jeugd in Engeland had gekend, en haar thans in gezelschap van Willebrord, op zijn hoogen ouderdom nog met een bezoek had vereerd.

Bij deze of bij eene volgende gelegenheid, terwijl de II. Willebrord te Echternach vertoefde, werd het volgende wonder, voor hetgeen Alcwijn geen tijd aangeeft, door hem verricht. Eene hevige pestziekte was te Trier uitgebroken. Ook in het klooster van O. L. Vrouw van Oeren drong deze besmettelijke ziekte doox*. DeH.Irmina, die een groot vertrouwen had op de heiligheid en de gebeden van den H. Willebrord, liet hem verzoeken naar Trier te komen, om door zijne voorspraak haar klooster te bevrijden van die vreeselijke plaag , die er reeds verscheidene slachtoffers had geeischt. Met veel liefde voldeed de II. bisschop aan haar verzoek , kwam in haar klooster, las de H. Mis, besproeide de vertrekken met wijwater en gaf dit aan de kranken te drinken. Allen werden hierdoor spoedig genezen , en geen enkele zieke stierf meer aan de besmetting. 2)

Nog eene andere gift had de H. Willebrord misschien aan het bezoek van den II. Wilfried te danken. In den herfst van het jaar 704 keerde de heilige over Maastricht en Limburg naar zijn bisdom terug. Wij vinden hem op den 1 October van dit jaar te JBittiene bij Maaseik. \') Hier schonk hem Aengilbaldus, zoon van Hildibold, al

\') Liber aureus F 27. Ziedaar rtods zes verEchilIcnde schcnkuigs-oorkonden van de II. Irmina.

-) Alcuin vita c. XX.

f) Alberdingk Thym bi. 210 verwijst naar L. i\'li. C. v. d. üerg. Midd. Nederl. Geograph. bi. 212.

-ocr page 188-

184

wat lüj bezat iu de villa Waetriloe (Waalre), aan de Dommel. Deze gift is , voor zooverre wij weten , het eerste aanknoopingspunt der latere werkzaamheden van den heilige in Toxandria of Noord Brabant.

Op deze verschillende schenkingen en op de ander e, die later volgden, passen duidelijk de woorden van Alcwijn: zeer velen vingen aan, door geloofsijver bezield , den man Gods hunne goederen ten geschenke te geven. Weldra beval de heilige op deze goederen kerken te bouwen en stelde hij priesters hier bij aan, opdat het volk Gods zou weten , waar het op de feestdagen zich verzamelen , heilzame vermaningen vernemen , van wien het de gave van het H. Doopsel ontvangen en de geboden der Christelijke godsdienst leeren kon.

i) Het stuk is te vinden b;j Martene en Durand I col. ii en bij Brequigny et Pardess dipl. T. I. p. 263. Zie hier kortheidshalve eenige gedeelten. Actum publice in loco Bittinum, anno X regni domini Chil-deberti regis (704) Sub die kalendas Octobris, — Carta Aengilbaldi pro Willibrordo episcopo, qua insignem facit donationein villae Waderlo super (luvium Dutmala.

Domino vere sancto et apostolico patri Willibrordo episcopo, Aengil-

baldus, films Hildeboldi quondam, donator, salutem in Domino.......

Idcirco ego Aengilbaldus pro salute aniinae meae vel requie sempiterna, trado tibi Willibrordo episcopo terram in loco vel villa nuncupata Waetriloe super lluvium Dutmala, cum omnibus que ibidem here-ditario jure vel laboratu legitime possidere visas sum, totum a die presenti tibi trado atque in tuam potestatem transfundo , id est tam terras aratorias cum campis, pratis, pascuis, aquis aquarumque decur-sibus, mobilibus et immobilibus, sylvam ad eumdem locum pertinentem et VIII casatas cum hominibus et mancipiis et cum omni pecuho suo........

... Actum publice in loco Eittinum coram testibus. Anno X regni domini nostri Childeberti glorioshsimi regis, sub die kalendas Octobris Ego Aengilbaldus banc cartulam relegi et confirraavi. Onsbaldus (Ansbaldus?), Eburumes, Edclhardes , Rotbertes, Tolebaldes, Etrele , Eutlinde, Bertlinde subscripserunt. Ego Elduinus presbyter rogante Aengilbaldo viro illustri scripsi et subscripsi, signumque crucis affixi. f

-ocr page 189-

185

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

De II. Willebrord bezoek: Walcheren. Hij stapt te Westkapelle aan wal en verbrijselt een afgodsbeeld. Hij predikt in het geheele eiland. Hij sticht eene kerk te Westkapelle. Zijne relieken daar later vereerd. Oorsprong van OostUapelle. Prediking te Vlissingen. Hij dringt door tot in Zeeuwsch Vlaanderen.

Na het bezoek van den PI. Wilfried verhaalt ons de abt Thiofried (1081—1110) de prediking van den H. Willebrord in Zeeland. gt;) Na eenigen tijd te Utrecht te zijn verbleven, ondernam de ijvervolle apostel met frisschen moed, op acht en veertigjarigen leefujcl, ondanks de gevaren die hem wachtten, de bekeering dier heidensche zeestreck. Waarschijnlijk in het voorjaar van 705 landde de H. Willebrord op Walcheren, het rijkste en schoonste van Zeelands eilanden, zooals het door een begaafden schrijver, die er zeer goed bekend is, wordt genoemd. 2) Op het westelijk punt van Walcherens barren oever, dat het meest in de onstuimige Noordzee vooruit stak , lag Westkapelle , destijds Walcherens voornaamste stad of\' vlek. In latere dagen werd het weggespoeld door de onstuimige golven, en lag reeds in 1551 verder dan eene mijl in zee. Hier stapte de onverschrokken apostel aan wal, nadat hij zijn weg over de woelige Noordzee had genomen.

Op sprekende en afdoende wijze begon de heilige hier zijne prediking. Hij gebruikte geen lange redeneering om de dwaasheid der afgoderij in het licht te stellen.

!) Vita S. Willibr. a Thiofrido conscr. c. 13. KI. Kolijn schijnt dit bezoek vroeger te stellen. Doch gelijk wij door het reeds verhaalde hebben gezien, kan het bezwaarlijk vroeger hebben plaats gehad. Alcwijn bepaalt niets. Hij zegt: op zekeren tijd.

-) Zie de kerken en parochiën op Walcheren door v. d. Horst, in de bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom van Haarlem,

-ocr page 190-

186

Hij wist, dat het bestaan van een eeuwigen en hoogst volmaakten God natuurlijkerwijze door \'s menschen rede wordt aangenomen, indien maar de verwarring van het bijgeloof wordt verwijderd, en de dwaling geen voedsel in de hartstochten meer vindt.

Er stond te Westkapelle een steenen beeld, dat als de god Wodan of Mercurius werd vereerd, en waarvoor men zelfs mensclienoffers slachtte. Een dwaas bijgeloof schreef aan den afgod eene bijzondere kracht toe. Willebrord, bezield met vurigen ijver voor de eer van den eeuwigen God, ondernam het om allen op do sprekendste wijze te overtuigen, dat niets zich hier bevond dan een levenloos, onvermogend stuk steen. Onder het oog van allen rukte hij het afgodsbeeld van zijn voetstuk, en verbrijzelde het in het bijzijn der wachters. Bij liet zien dier onverwachte en stoutmoedige daad werden zij aangegrepen door een hevigen toorn tegen den vreemdeling , die zulk een smaad aan hunne godsdienst aandeed. Een van hen trok het zwaard, en hieuw er den heilige mee naar het hoofd. De slag raakte, maar schaadde hem niet, zegt Alcwijn. Of de heilige in \'tgeheel geen letsel ontving, is niet zeker; maar zeker is hot, dat God zijnen dienaar beschermde, en Willebrord niet verhinderd werd het aangevangene werk voort te zetten. Bij het zien van de woede des wachters wilden de dienaren des heiligen geweld met geweld te keer gaan. Doch de zachtzinnige Willebrord belette het hun, en wilde zich over de aanranding zijns levens niet wreken. Hij echter. Die gezegd heeft: Mij is de wraak, Hij strafte den moordzieken afgodendienaar. Hij werd door den duivel bezeten, zegt Alcwijn, en stierf ten derden dage.

Nu kon de ijverige geloofsverkondiger mot klem zijn God doen kennen aan de ontzette scharen, als den eeuwigen Schepper van al wat buiten Hem bestaat, als de bron

-ocr page 191-

187

dier schoone orde, welke liet heelal overal ten toon spreidt, als de oneindig heilige oorzaak van do zedelijke wet en de kenbron van liet verschil tussclien goed en kwaad, als den opperinachtigen Bestuurder, waar van het denkbeeld voortleeft in de overlevering aller volkeren , als het oneindige goed, dat alleen in een ander leven \'s menschen dorst naar een grenzeloos geluk kan verzadigen, als den God eindelijk. Die niet opgehouden heeft sedert de schepping zich aan de aartsvaders, op Sinai, in de woestijn, en door de profeten te openbaren; Die gesproken heeft en kenbaar geworden is door de Goddelijke verschijning van zijn menschgeworden Zoon, en Die in zijne kerk nog voortdurend zijn bestaan aantoont door een tal van schitterende wonderen.

Willebrords prediking, arbeid, gebod en deugden droegen ook hier weder de schoonste vruchten. Velen luisterden naar zijn krachtig woord, openden het oog voor de heilzame leer van Christus en werden gedoopt. Zoo bezocht de heilige de voornaamste punten van hot gansche eiland. Op de plaats zijner aankomst, te Westkapelle, stichtte en wijdde hij de eerste Christelijke kerk van het eiland, plaatste er een priester bij, en droeg later zorg voor hare standvastige bediening. In deze kerk werd de II. Willebrord na zijn dood op bijzondere wijze vereerd. De inwoners van Westkapelle verkozen Willebrord tot hunnen beschermheilige, en verzochten aan de abdij van Echternach, dat eenige zijner gebeenten binnen hunne kerk mogten rusten. Een rijk versierd kistjen niet de gewenschte kostbare relieken werd dien ten gevolge het eigendom der kerk. Sedert dien tijd beijverden de geloovigen van gansch Walcheren zich om strijd, om in dit bedehuis vurig en vertrouwend de voorspraak van den II. Willebrord te komen aanroepen en aan de dierbare overblijfselen van hunnen vroegeren apostel de wel verdiende

-ocr page 192-

188

eer te bewijzen. Dit blijkt sprekend uit het volgende feit.

Het was den A*™ Julij 1253. Floris, broeder van koning Willem, zou oprukken om de Vlamingen, die onder Guido van Dampier in Walcheren gevallen waren, met geweld te verdrijven. Toen aanschouwde Westka-pelles kerk een treffend tafereel. Floris\' krijgers knielden met den vroegen morgen neer in Willebrords heiligdom, verzoenden zich met God, versterkten zich door Jesus\' Goddelijk vleesch en bloed, smeekten de voorspraak af van den grooten heilige, en hechtten het kistjen met zijne dierbare relieken aan den standaard, dien het leger zou volgen. Vol vertrouwen verlieten zij de kerk, en onverschrokken rukten zij op tegen den vijand achter den standaard, die vóór hen het onderpand droeg hunner zegepraal. Zij verwonnen. Guido dolf het onderspit en zijne Vlamingen vluchtten heen. Het zegevierend leger zond de twee vanen, die het op den vijand veroverd had, uit erkentelijkheid naar do abdijkerk van Echternach, en deed do gelofte jaarlijks het aandenken aan deze zegepraal in de Willebrords kerk te Westkapelle te komen vieren. Op den feestdag van S. Maartens overvoering, op welken dag de zege behaald was, werd sedert dien tijd tot aan de hervorming jaarlijks een plechtige omgang gehouden, waarbij het kiftjen niet de gebeenten van den H. Willebrord order den toeloop van al de geloovigen door het eiland Walcheren werd rondgedragen, i)

De plaats, waar de H. Willebrord den afgod van zijn voetstuk rukte, werd in eene Christelijke kapel herschapen. Wijl zij ten oosten der kerk van Westkapelle gelegen was, werd zij ter onderscheiding Oostkapelle genoemd. Ook dit dorp, hetwelk een sieraad is van

\') Brower. Ann. Trevir. 1 : 12 Oudheden en Gestichten van Zeeland bl. 231.

-ocr page 193-

189

liet eiland Walcheren, is reeds door zijn naam een dierbare herinnering aan Nederlands groeten apostel.

De H. Willebrord doorkruiste geheel Walcheren eh zal eveneens daar, waar thans Vlissingen is, vertoefd en gepredikt hebben. Volgens sommigen heeft hier de Heilige een weinig wijn, hetwelk zich bevond in zijn pelgrimsfis;sch door Gods macht vermenigvuldigd, en die flesch hier achtergelaten. Daaraan zou Vlissingen zijn naam hebben te danken, en daarom zou de stad een zilveren flesch op een rood veld in haar wapen dragen, i) Zeker is de kerk van Vlissingen reeds sedert haar ontstaan aan den H. Willebrord toegewijd.

Opmerkelijk is ook de overeenstemming dezer overlevering met hetgeen Alcwijn verhaalt. Toen de heilige priester Gods, zegt hij, op zekere plaats zijnen weg voortzette, zag hij twaalf arme bedelaars, die gezamenlijk van de Voorbijgangers eenige tegemoetkoming verzochten. Daar hij allerzachtaardigst was, zag hij welwillend op hen neer, en gelastte aan een zijner dienaars, zijne bijzondere flesch te nemen en aan de armen van Christus in te schenken. Al de twaalf\' dronken hieruit, tot dat zij verzadigd waren, en toen zij weggingen werd de flesch, waaruit zoovelen gedronken hadden , door den dienaar, even\' als te voren, vol van den besten wijn bevonden. Toen men dit za^, zegenden allen God onzen

o 7 n

Heer en zegden: waarlijk is ten onzen opzichte vervuld, hetgeen in het evangeiie cezecid wordt : geeft en u zal

O O O O o

gegeven worden. \')

Te Vlissingen stak de heilige de Westerschelde over

o

naar Vlaanderen. Hier zal hij te Breskens, in het land van Kadzand, Jesus\' heilig kruis geplant hebben. Te Wulpen (tusschen Veurne en Nieuwpoort, en te

i) Oudheden en gestichten van Zeeland bl. 225. Molanus bl. 245.

-) Alcuin vita C. XVL

-ocr page 194-

190

Middelkerke (tnsschen Nieuwpoort en Ostencle) zijn de kerken aan hem toegewijd. Zelfs tot in Greveldingen , hetgeen oorspronkelijk ö. quot;Willebrord heette, en te Clemenskerke zal liij de stichter der eerste kerk geweest geweest zijn. Vooral langs de zeekust schijnt hij met kracht werkzaam geweest te zijn , en is zijne herinnering levendig bewaard gebleven. Daar tusschen de woeste duinen, niet verre van het centoonige gedruisch der zee, sloeg hij zijn draagbaar altaar op, en droeg hij, in het bijzijn zijner bekeerlingen, het onbloedige offer op der nieuwe wet. Het gevolg van Willebrords ijverige be-moeijingen was, dat het gedeelte van Zeeland, hetgeen thans Zeeuwsch Vlaanderen wordt genoemd, zich tot het Christendom bekeerde, en dat later Biervliet, Hulst, Axel en Terneuze geruimen tijd onder het bisdom van Utrecht hebben behoord.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord te Echternach. Schenking van Pepijn. Beknopt overzicht van de geschiedenis der abdij te Echternach. Het laatste klooster in 1689 gebouwd. Dood van de H. Irmina in het klooster van O. L. Vr. te Oeren.

Waarschijnlijk verliet de H. Willebrord Zeeland eerst in het late najaar en keerde alsdan terug naar Utrecht, van waar hij was uitgegaan. Hier, in den hoofdzetel van zijn bisdom, liet hij den blik gaan over den toestand zijner geloovigen en nam bij zijne beschikkingen voor de kerken, die hij in Zeeland had gesticht.

Zijne werkzaamheid in Zeeland was vermoedelijk de aanleiding, dat hij het volgend jaar 700) weder Echternach en Trier bezocht. Door de uitbreiding van het Christendom in dit nieuwe gewest moest zich de behoefte aan een groot getal priesters doen gevoelen, en Echternach

-ocr page 195-

191

was na Utrecht vooral de kweekschool, welke hij had aangelegd om ze te vormen. Ook is het niet onmogelijk, dat deze behoefte aan priesters invloed had op eene aanzienlijke schenking, die hem dit jaar weder te Ecliternach te Leurt viel.

Op 13 Mei 706 ontvingen de hofmeijer Pepijn en zijne gemalin Plectrndis den H. aartsbisschop te Saargmunden, gelegen niet zeer verre van Metz en Trier, in het departement van den Moezel, of het schilderachtige landschap aan den voet der Vogezen. Vijf bisschoppen waren bij deze gewichtige bijeenkomst tegenwoordig, namelijk Chugo-bertus, Gerbaldus, Bcrnarius, Constantinus en Josephus Winthaharius. In het bijzijn dezer eerbiedwaardige getuigen, droegen zij door twee openbare akten aan Willebrord, als heer en abt van het klooster te Echternach, de helft van Echternach over, die de voormalige hertog Theotarius daar had bezeten, en zijn zoon Theodard hun had afgestaan. Zij schonken hem deze bezitting met alle rechten en onderhoorigheden, zoodat, na hetgeen de H. Irmina hem vroeger reeds had geschonken, thans geheel Echternach het eigendom werd van het klooster. De schenking was echter niet geheel onvoorwaardelijk. Het klooster kwam volgens eene bepaling der tweede rkfe onder de hooge bescherming van Pepijn en zijne erfgenamen. De aanwezige kloosterbroeders zouden na den dood van den H. Willebrord een abt mogen aanstellen volgens eigene keuze, mits deze zich verbond getrouw te blijven aun Pepijns erfgenamen. Er ontstond hierdoor voor het klooster eene zekere afhankelijkheid van het geslacht des hofmeijers , en dezes heerschzuchtige staatkunde schemert in deze bepaling vrij duidelijk door. \')

\') Zie de twee akten bij Martene eu Durand ampl. Col. T. 1. col. 15, Mireus et Foppens op Dipl. ï. II. p. 805. Brequigny et Pard. T. II. p. 273.

-ocr page 196-

192

Het was echter eene zeer milde schenking. Zij gaf\' den H. Willebrord de handen geheel vrij, om alles te Echternach op een vasten voet te regelen en op de bevolkinjc buiten het klooster een hoogst heilzamen invloed

O O

uit te oefenen.

Het klooster volgde den regel van den H. Benedictns, en werd bewoond door religieusen van deze orde tot aan liet jaar 859. Toen gaf de Duitsche koning Lodewijk van Beijeren deze abdij ten geschenke aan zijn neef Karloman, zoon van Frankrijks koning Karei den Kale, die dezen, zijn zoon, om de strooptochten, welke hij zich in het koningrijk veroorloofde, van het gezicht had beroofd» Onder Karloman werden de Benediktijnen vervangen door seculiere kanonikken. Dezen verbleven aldaar tot op 974, toen Sigefried, eerste hertog van Luxemburg , hier seculiere abt werd. Op zijn verzoek herstelde keizer ütto de Groote de Benedictijnen. Re-ventrarius aan het hoofd van 4Ü kinderen van den H.

D

Benedictus, afkomstig uit de abdij van den H. Maximus te Trier, nam bezit van het klooster te Echternach werd er abt, hervormer der tucht, en om zoo te zeggen tweede stichter. Sedert dien tijd werd het altijd bewoond door Benedictijnen tot in 1794, toen zij verdreven werden door de handlangers der Fransclie republiek.

Nog bestaat het prachtige klooster ofschoon niet langer bewoond, gelijk wij reeds zagen, door zonen van den H. Benedictus. Dit gebouw werd opgetrokken in 1689, daar waar de vroegere abdij had gestaan en waar de H. Willebrord vroeger had geleefd. Het grenst onmiddellijk aan de westzijde der oude Komaansche kerk, die dagteekent van de llde eeuw.

Toen de H. Willebrord uit Saargemunden terugkeerde, bezocht hij zonder twijfel Trier. Wij weten niet, wanneer juist de H, Irmina, die wij hier vroeger herhaaldelijk aau-

-ocr page 197-

193

troffen, is gestorven. Te oordeelen naar de analyse eener acte van ruiling, die voorkomt in de verzameling van Ecliternach, \') was zekere Anastasia abdis van de kloostermaagden te üeren in het jaar 710, en de il. Irmina dus op dit tijdstip reeds overleden. In haar verloor Willebrord eene edele weldoenster, die de eer heeft door hare schenkingen vaste grondslagen voor üchternachs abdij te hebben gelegd en de latere mildheden van Pepijn te hebben voorbereid. Zij stierf den 24ate\'1 December, en wordt op dien dag als een heilige vereerd.

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De stad Luik in hare opkomst ten tijde van Willebrord. De marteldood van den H. Lambertus greep plaats in 708 of 709. Aanleiding tot deze misdaad. Wanordelijkheden te Maastricht. De H. Lambertus berispt de bewerkers dezer wanordelijkheden aan het hof van Pepijn. Dodo vermoordt den H. Lambertus te Luik. Verlies, hetgeen de H. Willebrord hierdoor lijdt. Zijne vereering voor den H. martelaar. De H. llubertus laat-aan Willebrord de prediking in Toxandrië over.

Aan de bekoorlijke oevers van de Maas ligt in een schoon dal, ingesloten door vrij hooge heuvelen en rotsen, die zich aan de westzijde der rivier in bochtige reeksen verheffen, het oude, nijvere en talrijk bevolkte Luik met zijne prachtige kerken, zijn bisschoppelijk paleis,

\') Deze analyse luidt in dezer voege: Eodem anno XVI Childeberti regis sanctus Willibrordus et domina anastasia ahhalissa puellarwn in horreo fecerunt inter se coramutationem vinearum, et dedit dominus Willibrordus domine Anastasie vinee petituras duas in monte Paginse super iluvium Kheni cum vinitoie et omni peculio suo, quod sibi illustris femina dederat, Irmetiudis, lilia Panthini quondam; et recepit ab ea alias petituras duas in monte Cabiacense buper Jlumen Moselle cum vinitore et omui peculio suo. Liber Aureus Echtein f 29. — Liber ureus Gotha f 35. n. 17.

13

-ocr page 198-

194

zijne universiteit en zijne talrijke fabrieken. De schoone bisschopstad beslaat de geheele breedte van het ruime dal tusschen de rivier en de gezegde heuvelen: hare gebouwen stijgen in een wijden kring tegen deze hellingen op, en bekroonen zelfs hier en ginds hunne kruin. Zoo was het niet ten tijde van den 11. Willebrord. Toen was Luik nog in zijne eerste opkomst. Het was nog geen trotsche stad, gelijk het thans is, maar de reeds aanzienlijke en immer toenemende uitbreiding van het eens o-eriiiiie vlek liet genoegzaam voorzien, wat het

O O DO \'

eenmaal zou worden.

Hier had op den 17 September 708 of 709 \') een vreeselijke misdaad plaats, de roemrijke marteldood van den II. Lambertus.

Pepijn van Herstal, ofschoon krachtig in den krijg en in het bestuur, was niet altijd krachtig in het

\') De meesten nemen met de Bollandisten het jaar 708 of 709 aan als het jaar van Lambertus\' marteldood. De Bollandisten, Ghesquiere, Alban Butler, en anderen weifelen tusschen 708 en 709. Mabillon en le Coiute houden zich aan 708. Pagi verklaart zich voor 707. Eenige schrijvers van Luik plaatsen den marteldood van den II. Lambertus op het einde der 7^ eeuw nog onder het pontilicaat van Sergius. Doch alles pleit voor het eerste gevoelen. Een tijdgenoot en levensbeschrijver van den H. Hubertus verhaalt, dat de H. Lambertus 40 jaren bisschop is geweest. Ook de biografen van dea II. Lambertus, Nicolaus en Sigebertus, verhalen hetzelfde. Daar de H. ïheodardus, dien de H. Lambertus opvolgde, in 608 of in 669 den marteldood is gestorven, volgt hieruit, dat de H. Lambeitus in 708 of 709 is gedood. Uit het feit, dat Grimoald in 714 in eene kerk van den H. Lambert is vermoord, kan niets hier tegen worden afgeleid. Al spoedig na den dood van den H. Lambertus werd de plaats, waar hij was vermoord, door de geloovigcn tot kerk gebruikt, zaoals ons door Godeschalchus en Sigebertus wordt bericht. In deze kerk werd Grimoald vermoord. Op dezelfde plaats bouwde de li. Hubertus in het t3J= jaar van zijn episcopaat eene nieuwe kerk en bracht er het lichaam van den H. Lambertas over, een jaar later , namelijk in 722.

-ocr page 199-

195

bedwingen zijner eigene liartstochten. Hij maakte zich sclmldig aan schandelijke ontrouw jegens zijne wettige gemalin Plectrndis en leefde drie, volgens anderen vijf jaren op overspeügfn voet met eene bijzit, Alpais ge-heeten. De H. Lambertus verzette zich met bisschoppelijk gezag en onverschrokken moed tegen dien ontnehtigen levenswandel. Hij hield niet op, totdat eindelijk door zijne herderlijke bemoeijingen de schuldige verbindtenis tusschen Pepijn en Alpais, waaruit in 691 !) Karei Martel, en in 692 Hildebrand onwettig geboren werden, geheel en al verbroken was. Dit had ten gevolge, dat Alpais in 692 het hof verliet en zich rouwmoedig te Orp-le-grand in het klooster begaf, waar zij boete pleegde en verder stichtend leefde tot haren dood. -) Plectrndis bleef in al hare rechten gehandhaafd, en hield nooit op de erkende gemalin van Pepijn te zijn.

Reeds zestien jaren s) waren sedert deze verwijdering van Alpais verstreken, doch nog altijd was haar broeder

\') Zie acta S. S. Belgii T. VI. p. 031. Karei Martel stierf in 741 en leefde ÏO jaren. Hieruit volgt, dat hij geboren is in April 091. In \'t begin van 092 is dan Hildebrand geboren.

-) Mireus schrijft, dat Alpais te Orp la grand in het klooster heeft geleefd, en in de parochie-kerk achter het hoogaltaar is begraven. Haar graf werd in 1018 ontdekt. Zie Act. SS. Belg. t. VI. p. 73.

:i) In 092, G9G, 701, 7CG zien wij Plectrndis te gelijk met Pepijn stukken teekenen, die ons bewaard zijn gebleven. Ook in 688 teekende zij met Pepijn een stuk ten opzichte van het graf van zijn grootvader, den H. Arnulphus. Uit dit alles blijkt genoegzaam, dat de ontrouw van Pepijn tusschen 088 en 092 moet geplaatst worden, wijl in 091 Karei Martel geboren is. Ook deed Pepijn eerst na 092 boete bij den II. Wiro en den H. Plechehnus. Zie Act. S. S. Belg. II. bl. 241 et VI in vita S. Suidberti.

Dat Dodo een broeder was van Alpais, blijkt uit een onger.oemden dichter der Xe eeuw\', (Act. SS. Belg. T. VI. p. 01), uit Anselrnus kanon-nik van Luik, die schreef in de 1\'lde eeuw. (ibid), uit Sigebertus Gemblacensis in Chronico (ibid p. 03) et uit het leven der if. Oda (Act. SS. Belg. T. VI. p. GIS n. 8.)

-ocr page 200-

1%

Dodo met zijne bloedverwanten en partijgenooten vol wrok en verbittering tegen den H. Lambertus, omdat deze voortdurend zich kenmerkte als getrouwen voorstander van Plectrudis en van hare kinderen, terwijl Dodo en zijne partij de aanhangers waren van Alpais\' zonen, Karei en Hildebrand, en heerschzuchtige plannen voor hen koesterden. Noode en \'met ongeduld zagen deze lieden een hinderpaal voor hun streven in de moedige plichtbetrachting van den H. bisschop. De jeugd echter van Karei en Hildebrand en de tegenwoordigheid van den hofmeijer en zijne echtgenoote hadden tot nu alle uitbarsting van hunne langdurige en steeds toegenomene vijandschap voorkomen.

In het jaar 708 of\'709 trok Pepijn blijkens verschillende oude jaarboeken \') ten strijde tegen de Sneven en Ale-mannen. Dodo en zijne partijgenooten maakten zich deze afwezigheid van den hofmeijer ten nutte. Twee van Dodo\'s bloedverwanten, Gallus en Eioldns, quot;) ontzagen zich niet den H. bisschop van Maastricht openlijk te beleedigen, zijne kathedraal te plunderen en zich in de bisschopstad allerlei geweldadigheden te veroorloven. Dit werd echter door de vrienden van den H. bisschop niet lijdelijk aangezien. Zij meenden geweld met geweld te moeten keeren, en het gevolg was, dat Gallus en Rioldus in den strijd werden gedood.

Toen de H. Lambertus van dit alles getuige was, was hij diep bedroefd. Onverschrokken begaf hij zich naar

1) Aunales Nazariani apud Chesaeum in historia Franciae scriptorura. t. 2, p. 3. Petaviani pag. 6, Tiliaru pag. XI. Metenses Tom 3 p. 267, vermelden het jaar 709 als het jaar der overwinning. Doch het is mogelijk, dat in 708 de strijd reeds een aanvang had genomen.

2) Dat beide deze mannen bloedverwanten waren van Dodo, blijkt uit Ansehnus lianonnik van Luik (ll^e eeuw), en zelfs uit Godschalch die leefde ten tijde van Karei den Groote, in zijn leven van den H. Lambertus n. 15, Zie Acta SS, Belg, t, VI, p. i37.

-ocr page 201-

107

de achtergeblevene hofhouding van Pepijn to Herstal. Hij berispte de schuldigen over de gepleegde wanordelijkheden, en misschien ook over het ergerlijk streven om onwettige kinderen boven wettige te begunstigen. Dit deed de woede van Dodo ten top stijgen.

De Heilige keerde van Herstal naar het nabij gelegene Luik terug. Hij nam daar zijn intrek in zijn gewoon verblijf bij de kerk, zonder op iets kwaads verdacht te zijn. Dodo besloot intusschen in zijn hevigen toorn, dien lastigen tegenstander voor goed van kant te maken. Met spoed verzamelde hij in het holle van den nacht een tal gewapende lieden, en ijlde hierop heimelijk onder begunstiging der duisternis naar de woning des heiligen te Luik.

Het was nog zeer vroeg in den morgen toen zij hier aankwamen. De H. bisschop was juist na het bijwonen der metten uit de kerk in zijn slaapvertrek teruggekeerd. Daar omsingelt Dodo met zijne bende onverhoeds het huis. Te vergeefs pogen nog de volgelingen van den H, Lambertus zich tegen den geweldigen aanslag te verzetten. Zij moeten het met den dood bekoopen. Een oogenblik komt bij den heilige de gedachte op, om tot verdediging van zijn leven naar het zwaard te grijpen. Doch zijne zachtmoedigheid verbiedt hem het nutteloos vergieten van nog meer bloed. Hij werpt zich op de knieën, slaat de armen kruislings over elkander, en geeft zich over aan de heilige beschikking van God. In dien toestand wordt hij door een spies getroffen en doorboord, en sterft hij als het slachtoffer van zijn bisschoppelijken moed en ijver. \')

\') Alpais had rechtstreeks geen deel aan de moord. Haar broeder Dodo, gedreven door wraakzucht over den vroegeren ijver van Lambertus tegen het overspel zijner zuster, en de latere bescherming van Plcctrudis\' kinderen, was de aanlegger van de wanordelijkheden, en naden dood van Rioldus en Gallus zijn moordenaar.

-ocr page 202-

r.ty

Innig was voorzeker de H. Willebford getroffen, toen hij den geweldadigen dood van den H. Lambertus vernam. Hij verloor in den grooten bisschop van Maastricht een moedigen en ijverigen mede-arbeider, een liefderijken vriend en een krachtigen steun. Zijn vriendschappelijk onthaal te Maastricht, zijne voorkomende bezoeken te Buren, zijne bemoedigende gesprekken, zijne voorzichtige raadgevingen, zijne welwillende inschikkelijkheid, zijne veelvermogende voorspraak bij Plectrudis en Pepijn, maakten zijn wederrechtelijken dood voor Utrechts bisschop dubbel betreurenswaardig. Het aandenken van den H. Lambertus bleef hem dan ook immer hoogst dierbaar, en het aartsbisschoppelijk gezag, het voorbeeld en de invloed van den H. Willebrord droegen zeer veel bij, om den II. martelaar weldra in Limburg, Toxandrië, Teisterbant en Utrecht met algemeenen en diep gevoelden geestdrift te doen vereeren. Wij weten door esne nog bestaande schenkingsoorkonde, dat de H. Willebrord in 720, dus twaalf jaren na Lambertus\' dood, te Bakel eene kerk bezat, die hij ter eere van den H. Martelaar had ingewijd.

De marteldood van den H. Lambertus werd voor Willebrord eene oorzaak van vele werkzaamheden in Toxandrië. De opvolger van Maastrichts heiligen bisschop was een edelman uit Aquitanië, die zijne jeugd aan het hof van Diederik III had doorgebracht, en later eenigen tijd in dienst was geweest van den hofmeijer Pepijn van Herstal. Hubertus, zoo was zijn naam, was vroeger een hartstochtelijk minnaar van de jacht, en werd volgens de legende door het zien van een kruis tusschen de twee hoornen van een hert, bewogen om vaarwel te zeggen aan de wereld. Hij sloot zich aan bij den H. Lambertus, werd door dezen tot priester gewijd en al spoedig tot deelgenoot zijner heilige werkzaamheden verkozen. Met eenparige stemmen werd hij na den dood

-ocr page 203-

109

van den II. martelaar op den bissclioppelijken zetel van Maastricht geplaatst. Het lijdt geen twijfel , of Willebrord zal den nieuwen bisschop Hubertus, dien hij vroeger reeds had leeren kennen, spoedig daarna hebben ontmoet, indien bij niet reeds tegenwoordig was bij zijne wijding. Misschien was het een gevolg van beider overleg, dat de II. Hubertus reeds spoedig begon . de wouden en dalen der Ardennen te doorkruisen om er de afgoderij en het heidensche bijgeloof zooveel mogelijk uit te roeijen, en later zelfs zijn bissclioppelijken zetel overbracht van Maastricht naar Luik. Zeker was het met wederkeerig goedvinden, dat de II. Willebrord in de eerst volgende jaren voortdurend het h. Evangelie in ïoxandrië verkondigde.

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

ïoxaudrie. Het Christendom was hier vroeger door de bisschoppen v:ui Maastricht, den H. Amandus eu don H. Eiigius gepredikt, liet heidendom heerschte er nog op vele plaatsen, en het Christendom was er bij velen gebrekkig. Willebrord predikt te Busloth of \'s Dosch, en te S. Michiels gestel. Hij bezoekt Tilburg. Schenking te Alphen. Hij verblijft te Os en ontvangt daar eene tweede schenking. Schenking van Bertilindis. Schenkingen van Ansbald. De heilige benuttigt deze schenkingen. Hij bezoekt de plaatsen hem geschonken. Schenking van Herelaaf. Vruchten van Willebrords arbeid op \'t gebied van geloof en zeden in ïoxandrië.

Toxandrië of Noord-Brabant is het land, dat ten westen bespoeld wordt door de Schelde en het Holland-sche diep, en ten noorden en ten oosteu omzoomd wordt door de bochtige kronkelingen der Maas. Deze streek met hare goudgele korenakkers en hare witte boekweitvelden , waar een liefelijke geur u tegenwaait; met haar veelvuldig struikgewas en kreupelhout, waar het gefluit

-ocr page 204-

200

der merels, het gezang der vinken en liet heerlijke lied van den nachtegaal zich onderling afwisselen; met hare uitgestrekte en zanderige heiden, waar de gonzende bij honig puurt uit het purpere heidekruid, en de bonte kapel heen en weder fladdert tusschen eene wereld van insekten; met hare groenende beemden en weilanden, waar de leeuwerik klapwiekend en zingend opstijgt ten hemel, en de runderen lustig grazen; met hare donkere dennenbosschen, waar de stilte slechts wordt afgebroken door het gesuis van den wind en het gekir van wouden tortelduiven; de streek, waar de trotsche eik, de statige beuk, de klaterende popel, de schaduwrijke linde, de knoestige olm, de zilverkleurige wilg, in gedurige afwisseling hunne heerlijke bladerkroon ten toon spreiden, deze sclioone streek was ten tijde van den H. Willebrord rijk bevolkt en vooral door de öalische Franken bewoond. Het Christelijk geloof was er reeds zeer verspreid. De bisschoppen van Maastricht, zoo als een H. Candidus, een H. Domitianus, een H. Lambertus, hadden dit gewest herhaalde malen bezocht, en waren er vooral in het Oosten en langs de Maas in verschillende richtingen werkzaam geweest. In het westen, in het land van Zevenbergen en van Strijen hadden vooral de H. Amandus en de H. Eligius gepredikt. In het laatst genoemde gewest bezaten de gelukzalige Pepijn van Landen en zijne dochter de H. Grertrudis uitgestrekte goederen. Terwijl de PI. Eligius op hare uitnoodiging hier werkzaam was, trok de jeugdige vorstin zelf er heen, en bouwde te Berg aan het strand ■) eene kerk en een klooster,

\') Hons lilloris. Montera littoiis, ubi beatissiraa Gertrndis corporaliter conversata est, et cellam habet a 15. Araando consecratam. Miraeus Cod. Don. piar. 146. Later schonk de 11. Gertrudis de villa Bergoui mot kerk eu klooster, waarbij zich ook eene Gertrudis-bron bcvoiul^ die vermoedelijk ccuc doopbroa was, aau het klooster van Nijvels

-ocr page 205-

201

die op haar verzoek door den H. Amandus werden ingewijd. Later werd dan ook dit Berg naar deze heilige Geertruidenberg genoemd.

Docli ofschoon het Christendom eenigermate over gansch Toxandrië verspreid was, was er echter, vooral in het noorden nog een groot aantal plaatsen, waar de onde afgodendienst heerschte. Buitendien waren vele Christenen gehrekkig onderwezen en weinig godsdienstig bij gemis aan kerken en aan priesters. Het Christendom liet hier nog veel, zeer veel te wenscben over. Het is dns niet te verwonderen, dat de ijverige apostel, nu bij zich den toegang tot het eigenlijke Friesland zag afgesloten, zijne werkzaamheid met instemming van den H. Hubertus ging beproeven op dit uitgestrekte gewest. Hij doorkruiste het in alle richtingen en schier op al de voornaamste pnnten treffen wij hem aan.

Daar, waar de Dommel, de Nemer, de Hunne en de Aa, na door hare kronkelingen verscheidene zanderige streken te hebben besproeid, zamenvloeijen in de Dieze, die hare wateren uitstort in de Maas; waar het vroegere lustverblijf van Brabants hertogen gelegen was, en thans het vriendelijk S. Hortogenbosch u tegenlacht; waar de heerlijke kathedraal van S. Jan met hare hooge gewelven en lange zuilenrijen, met hare prachtige boogvensters, met hare rijk versierde Lieve Vrouw-kapel prijkt als het keurjuweel onder al de kerken van het tegenwoordig Nederland; daar trad ook zeer waarschijnlijk Nederlands apostel op, om het geloof in J. C. te verkondigen. Daar lag ten tijde Van Willebrorcl een vlek, Busloth geheeten. Dit Busloo was aan den H. bisschop afgestaan door den kloosterling Ansbald, en werd door hem later aan

(Nivclles) Ijoiicveus ile eilandoii Ccvclanü , Spiesaud 011 üorseh\'o. Voor dit laatste lozen de Bollandisten on anderen hier Cersclen cl\' Dorselen,

-ocr page 206-

iO-1

de abdij van Echteniach onderworpen. gt;) Zijn naam beteekent bosch op de hoogte 2), en stemt dus volkomen overeen met den naam Buscli of Bosch, dien Noord-Brabants hoofdstad vroeger eens droeg. 3) In bet begin van Julij 1878 werd hier eene heidensche begraafplaats der Romeinen ontdekt, waaruit duidelijk blijkt, dat dit oord reeds vóór en ten tijde van den H. Willebrord bevolkt moet zijn geweest. Dit Bosch op de hoogte werd, sedert het door de hertogen van Brabant in 1184 tot stad werd verheven, en stedelijke voorrechten begon te genieten, lt;S Hertogen-hosch genoemd.

Wij hebben dus gewichtige redenen om aan te nemen, dat uit dit Busloth of Busloo, bosch op de hoogte, de stad der hertogen zal zijn ontstaan, en dat bijgevolg hier ook Willebrord eens werkzaam is geweest. Hier bouwde en wijdde hij waarschijnlijk eene kerk, stichtte bij eene gemeente, en stelde hij een priester aan. Na zijnen dood kwam de bediening dezer kerk aan de abdij van Echternach.

Niet verre van hier, daar waar thans het kasteel de groote Ruwenberg staat, aan de rechterzijde van de Dommel, strekte zich vroeger eene wildernis uit, vol geboomte, kreupelhout, zandhoopen eu poelen. Midden in dat ruwe oord, thans het gehucht Reumei onder Michiels Gestel, verhief zich een tempel, toegewijd aan Hercules Magusanus. Ook dit heidensche heiligdom

\') Zie hier achter zijn testament.

:) Vgl. Hciligeloo, Scoror.lo etc. Ook Bossclmarts neemt Busloth voor \'s Bosch.

s) In eene oude kronyk der abdij van S. Truden leest men: op do grenzen van ïoxandrië vindt men een Bosch, voorheen door do keizers aan de Ulrochtsche kerk geschonken. Gravin Adelheid namelijk schonk in \'MBS dit vlek aan bisschop Conradus, voor do S. Maartenskerk tc Utrecht, liet bosch, dat hier stond, is uitgehouwen in 117:2. Van daar het chronogram : Godcfiidus dux c silva fecit oppiduio.

-ocr page 207-

203

reinigde vermoedelijk de H. Willebrord door het afgodsbeeld te verbrijzelen en den tempel te wijden ter eere van den Drieëenigen God. Later zullen de kinderen der bekeerden, om de nagedachtenis van hunnen apostel te vieren, die plaats onder zijne hoede hebben gesteld. Althans nog in een stuk van 1531 wordt gewaagd van de kerk van den IT. Willebrord in het gehucht Reumei onder de heerlijkheid Gestel en Herlaar. \')

In zuidwestelijke richting van hier ontmoeten wij het destijds reeds bevolkte Tilliburgis. De H. Willebrord vond er eene kerk en het Christendom in bloeijenden toestand. Hij vertoefde er den 21atcn Mei 709 , waarschijnlijk onder het gastvrije dak der priesters Virgilius en Paulus, die aan het hoofd dezer gemeente stonden en eene schenkingsakte onder-teekenden, welke door den eerstgenoemle was opgemaakt. Hier had de 11. bisschop namelijk eene bijeenkomst met den edelen Frank, Aengelbert, zoon van (xaobert. Hij was een voornaam man, in Toxandrië uit Christelijke ouders geboren, en bezat in dit gewest zeer uitgestrekte

\' S Ö

en ver uiteenliggende bezittingen. Hij was voor zijnen tijd zeer beschaafd en kundig, en kon niet slechts lezen en schrijven, maar was ook het Latijn zelfs machtig. Hij was innig godsdienstig, en had de grootste otïers over voor den bloei der kerk. Hij schonk dan ook aan den H. aartsbisschop van Utrecht bezittingen te Bern bij Heusden aan de JMaas, en een geheel landgoed met elf woningen voor lijfeigenen te Alphen. Hieronder waren begrepen kudden, wateren, bosschen, wei- en bouwlanden, huizen, lijfeigenen, met één woord, alle bijbehoorende roerende en onroerende goederen. 2)

\') Zie J. C. A. Hozemnans, Schetsen uit ouzo hlaats- en hoikge-schiedenis, Iste band, bl. 52 en 53. Hij verwijst naar van Wijn, avoudst. bl. 20.

-) Ze hier een uitreksel van het stuk: In Christi nomine domino

-ocr page 208-

Het was voor Aenorelbert een recht jienot den H. Willebrord

r*» o

met zijn broeder Werengato en den edeling Nanduino van Tilburg te vergezéllen naar Alpheim of Alphen, nog heden een schoon en bloeijend dorp in de baronie van Breda, en hem daar in het bezit van de geschonken eigendommen te gaan stellen. Ongetwijfeld vertoefde de li. Willebrord hier eenigeu tijd, verkondigde er Jesus\' heilige leer, stichtte er eene kerk, en stelde een priester aan tot bestuurder en zielzorger der geloovigen. Door

O O cquot;gt;

de elf gezinnen van lijfeigenen, die Aengelbert hem geschonken had, vormde zich al dadelijk de vrij aanzienlijke kern eener gemeente. Deze bezocht hij later ongetwijfeld meerdere malen, en droeg hij eindelijk over aan de abdij van Echternach, die haar eeuwen lang van geestelijken heeft voorzien. \') Tot op den dag van heden is de H. Willebrord in gezegend aandenken bij die parochie, welke hij heeft gesticht, en wordt hij er als beschermheilige vereerd.

Drie jaren later in de maand Maart van het jaar 712,

sanctissimo et dilectissimo patri Willebrordo episcopo Aengolboi tus , (ilius Gaoberti quondam donator. Dum leges et jura sinuiit, et convenieutia Francorum est, ut do facultatibus suis, quisque quod facere voluerit, liberam habeat potestatem.... Idcirco ego Aengelbertus pro remedio aniraae suae seu retributione aeterna, aliquid tibi, domine pater pontifex Willibrorde, de rebus meis donare deorevi, quod et ita fcci; hoc est in pago ïexar.driae , in loco nuncupante Alfheim , quod mihi ex paterno jure legitime provenit; hoc est casatas XI cum sala et curticle meo , quem ad praesens habere visus sum , cum mancipiis

et omni peculio eorum.....Actum Tilliburrjis, XII calendas Junias,

anno XV Childeberti gloriosissimi regis. Et do tibi in pago ïesteventi super Mosam, loco Birni, casatam unam cum omni peculio. Ego Virgilius presbyter scripsi. Aengelbertus, Werengato, frater ejus, Paulus presbyter, Aldrao , Alduino, Nardgaoto, Egisgaro, Nanduino. Zie Martene et Durand ampl. Coll. j- col. 10. Mireus et Foppens op. Dipl. T. III p. 285.

\') Vgl. J. C. A. Hezcnmaus, diie abdijen, bl. 42.

-ocr page 209-

treffen wij den H. bisschop weder in het gezelschap van denzelfden Aengelbert en diens broeder. \') Thans echter vinden wij ze in het noordoostelijk gedeelte van ïoxandrie, te Osne of Os, eene destijds reeds hloeijende plaats. Zij waren vergaderd ten huize van den priester Docta, naar alle waarschijnlijkheid den herder der daar aanwezige kerk.

Met instemming en welgevallen van zijn broeder Werengato schonk de weldadige Aengelbert thans aan Willebrord bezittingen te Os en vooral aanzienlijke eigendommen te Eresloch of Eersel. Het stuk was door Docta opgemaakt en mede onderteekend door Werengato en vijf getuigen. -\')

Te Os verbleef de heilige cenigen tijd en vierde hij dit jaar vermoedelijk het Paaschfeest. Een teeken, dat hij hier geen geringen invloed op de regeling der gemeente zal hebben uitgeoefend, vinden wij in den Willebrordsput, die thans nog te Os, evenals te Asten, te Maashees en te Diessen wordt getoond 1) Het is een dier putten,

1

3) Vgl. J. C, A. llezenmans , Schetsen etc., bl. 201.

-ocr page 210-

206

die volgens de oudheidkundigen geen andere bestemming hadden dan om het li. doopsel toe te dienen. In deze tijden toch, toen men nog houten kerken bouwde, en gewoon was te doopen door indompeling, werden bij de aanwezige kerken waterbronnen gegraven en gewijd, waarin de geloovigen het sacrament der wedergeboorte ontvingen. De bron was een sprekend zinnebeeld van den oorsprong des heils en des levens. Niet slechts in Noord-Brabant, maar ook te Berchem bij Antwerpen \'), niet verre van Middelburg op Walcheren, 1) en op verscheidene plaatsen in Luxemburg 2) treft men zulke Willebrordsbronnen of putten aan.

De gedachtenis van den H. Willebrord is immer aan de geloovigen van Os om dit alles hoogst dierbaar geweest. Keeds sedert zijn dood heeft de kerk te Os den H. Willebrord tot tweeden patroon, terwijl zij als eerste patrones de H. Maagd bleef vereeren, aan welke zij vroeger was toegewijd.

Doch Willebrord bezat in Toxandrië nog andere vrienden buiten Aengelbert en zijn broeder. Onder dezen onderscheidden zich vooral Bertilindis en Ansbald, een zuster en broeder van Frankische afkomst en kinderen van Wigebald en Oadrada. Zij waren rijk in aardsche goederen, en tevens uitmuntende door innige godsdienstigheid en milddadigheid. Bertilindis was non en had den sluijer aangenomen. Ansbald was kloosterling en het heeft al den schijn, dat hij onder de leiding van den H. Willebrord den regel van den H. Benediktus volgde.

1

•) Zie de lessen van het octaaf van het feest des heiligen en het ilollandsche brevier.

2

) Zie Bertels Ilist. Luxemb.: bl. -138 enJoamies Engeling, apostolat des H. Willebrord im lande der Luxemburger.

-ocr page 211-

207

Wij troffen beidon voor het eerst aan in 704 te Bittien e bij Maaseik. Zij onderteekenden daar beiden den sclien-kingsbrief\', waardoor Aengilbald zijne bezittingen te Waalre afstond aan den H. aartsbisschop. Sedert dien tijd schijnt de vriendschap tusschen deze twee personen en den H. Willebrord altijd te hebben voortgeduurd en steeds meer te zijn toegenomen.

In het jaar 710 bevond zich Bertilindis als non in het klooster van den H. Amandus te Calloo, niet verre van Antwerpen. Het moet een schoone dag geweest zijn voor den li. Willebrord, toen liij deze Godgewijde maagd op hare nitnoodiging in het midden van den zomer den 29 Julij hier aan de oevers der Schelde bezocht. Een zeer aanzienlijk gezelschap kwam hier te zamen, waaronder wij haar broeder Ansbald en de edelingen Aengilbert en zijne broeders Werengato en Nanduino, die wij reeds hebben ontmoet, vooral opmerken. Waarschijnelijk hadden zij den H. Willebrord hier heen begeleid.

Op verzoek dezer edelvromve en God gewijde maagd \') stelde zeker priester, Laurentius, voor haar eene akte op, waardoor zij aan den allerheiligsten en eerwaardigen Vader, den bisschop Willebrord, een landgoed afstond met alle ondeihoorigheden, benevens vijf gezinnen van lijfeigenen met hunne woningen te Bobanschot of Baschot onder Diessen. \') Buitendien schonk zij hem een bosch

\') Het oaderschrifc van dit charter luidt aldus: actum publice in loco Calac, IV calendas Augusti, anno XVI regni doraini nostri Childeberti gloriosissimi regis, cmn testibus Ansbaldo, Folcbaldo, Aongelberto, Roberto, Adlefo , Weranrjato , Nanduino, Wigberto, ego Laurentius presbyter, rogante Bertilinde, ülustri faemina atque Deo consecrata virginc scripsi et subscripsi. liet gelieele stuk is te vinden bij Martene et Durand arapl. coll. ï I col. 17, b j Brequigny et Pardess dipl. ï. II p. 284.

-) Hoccascante. Volgens L. Ph. C. van don Bergh, Middel Neder» landsche geographic, bl. 21i, dezelfde plaats, die Willebrord iu zijn

-ocr page 212-

208

en al hare bezittingen te Hulsel i) en eindelijk al hare landen en boschgronden te Hapert. \')

Waarschijnlijk toefde de H. Willebrord na deze gewichtige bijeenkomst eenigen tijd hier en in de omstreken, r\') en vertrok vervolgens naar Ecliternach en Trier. 1)

Een jaar later volgde Ansbald het voorbeeld zijner zuster Bertilindis. Wij vinden hem met den H. Wille-brord op den 24sten October te Susteren. Hier vervaardigde de priester Laurentius, die, naar het schijnt, den H. bisschop steeds vergezelde, een charter, waarbij Ansbald aan Willebrord geheel zijn vaderlijk erfgoed te Haeslaos of het boven vermelde Busloth in Toxandrië aan de Dommel vereerde. s)

1

\'\') Dit blijkt uit de aanteekening van den liber aureus, die wij hier voor hebben medegedeeld, (zie bl. 193). Deze aanteekening vermeldt een ruil, te Trier voltrokken in het XYI jaar van Childebert (710).

-ocr page 213-

209

Dit was echter den godsdiensti^en en edelmoedlgen Ansbald niet genoeg. Het volgende jaar, 712, treffen wij hem aan met den H. Wiilebrord te Waalre. Hier stond Ansbald aan het hoofd der kerk, die Wiilebrord had gesticht op de bezittingen, hem daar vroeger door Aengelbald geschonken. \') In een charter, hetgeen hij zelf vervaardigde, en waarin hij zich den knecht der dienaren Gods noemde, stond Ansbald ann den heilige zijn landgoed af te Diessen met alle onderhoorigheden , benevens zes gezinnen van lijfeigenen met hunne woningen. Buitendien liet hij hem zijn landgoed te Liessel met 8 gezinnen van lijfeigenen en 7 woningen. 2)

Nog eene 7ie schenking gewerd den heilige in Toxandrië. Te Bakel had de hofmeijer Pepijn van Herstal eene vorstelijke villa. Bij gelegenheid, dat Wiilebrord dezen tijdens zijne krankheid daar bezocht, knoopte hij hoogst waarschijnlijk kennis en vriendschap aan met den vermogenden Frank Herelaaf, zoon van Bedegar. Met diens hulp stichtte en wijdde hij te Bakel eene kerk ter eere van de H. Apostelen Petrus en Paulns en van den H. bisschop en martelaar Lambertus. Voor deze kerk

overschrijving van Bubloth zou zijn. Om deze redenen acht ik het niet onwaarschijnlijk, dat deze schenkingsbrief betrekking heeft op Busloo, het latere \'3. Bosch. Iets zekers hieromtrent heb ik nergens gevonden. Doch men kan Haeslaos veeleer als foutieve overschrijving beschouwen, dan Uusloth. liet laatste is aan te wijzen , het eerste niet.

\') Zie boven bl. 184.

-) Zie het stuk bij Martcne et Durand ampl. coll. T I coll -19. Brequigny et Pardessus dipl. T. II p. 219. De plaais, die in het stuk Diesne wordt genoemd , heet in het testament Diosna super lluvio Digena. Dit is viij duidelijk Diessen, niet verre verwijderd van Baschot, door zijne zuster Bertilindis geschonken. Levetlaus, hetgeen in dit stuk voorkomt, heb ik genomen voor Liessel bij Asten, waar een Vv illebrordsput wordt gevonden, en niet verre van Vlierden en Deurne , waar de heilige wordt vereerd als patroon. De 11. Wiilebrord is nog heden beschermheilige te Liessel.

1 l

-ocr page 214-

210

nu schonk hem Herelaaf op 12 December 720 zijn landgoed te Bakel, met al wat er bij behoorde; verder eene woning voor lijfeigenen te Vlierden en eene te Deurne.\') Op deze wijze ondervond de H. apostel in dit gewest dankbare medewerking, openhartige en dienstvaardige vriendschap, gulle gastvrijheid en offervaardigheid. Hij beantwoordde daaraan door algeheele toewijding, ware apostolische liefde, onvermoeide werkzaamheid en door voorzichtige, warme en standvastige behartiging van het

ö 7 O n O

hoogste heil dergenen, die zijne hulp inriepen. De milde geschenken, die hij ontving, gebruikte hij om nieuwe kerken te stichten, of aan de bestaande de noodige bezittingen te verzekeren. Hij nam die goederen aan, niet voor zich maar als onontbeerlijke hulpmiddelen, om in de passende vorming en het betamelijk onderhoud der

\') Deze oorkonde vindt men bij Martene et Durand, ampl. Coll. ï 1. p. 22. en Liber aureus Neyen f. 33.

Zie hier de 7 schenkingsbrieven naar volgorde van tijd:

Iste van Aengilbald te Bithinum bij Maaseik 1 Oct. 704, waarbij Waderloë of Waalre wordt gegeven.

24e van Aengelbert te Tilburg in 709, waarin bezittingen te Alplieira en te Birni of Bern worden afgestaan.

3ile van de non Bertiiindis, opgemaakt te Calloo in 710. Willebrord verkrijgt daardoor goederen te Baschot onder Biessen, te Hulsel en te Hapert.

4ile van Ansbald te Susteren in 711. Het is de schenking hoogst waarschijnlijk van Busloth.

5iie van Aengelbert opgemaakt te Os in 712, waarbij deze bezittingen te Eersel en te Os afstaat.

6iie van Ansbald opgemaakt te Waalre den 1 Junij 712. Hierdoor komen eigendommen te Biessen en te Liessel in Willebrords bezit.

7116 van Herelaaf, opgemaakt te Bakel 12 December 720.- Hierin worden goederen te Bakel, te Fleodradum of Vlierden, en te Durniniim of Deurne geschonken.

In het testament wordt nog eene achtste schenking door zekeren Hendricus vermeld, waardoor hij Pieplo of Poppel aan Willebrord afstond.

-ocr page 215-

211

priesters en herders te kunnen voorzien. Hij aanvaardde die goederen, maar nam daarbij tevens de verplichting op zich, om op die plaatsen door bekwame geestelijken voor den dienst der kerk zorg te dragen, en toen hij later deze bezittingen overdroeg aan de abdij van Ecli-ternach, ging deze verplichting ook op haar over. \')

De H. apostel liet voorzeker niet na de bezittingen te bezoeken, die hem geschonken waren. Hij verkondigde het heilig evangelie te Waalre, aan de boorden van de Dommel, en te Eersel nabij de bron der snelvlietende Kunne. Hij trad op in de woudrijke streek van Hapert, in het niet verre van daar gelegene Hulsel en in het westelijkere Diessen met hunne welige akkers. Hij kwam in het hooger gelegene Pieplo of Poppel, aan een der zoo talrijke Dommel-vertakkingen. Hij doorkruiste Asten, Liessel, Vlierden en Deurne aan de grens der drassige veenen van de Peel.

Geen geringe weldaden bewees de H. Willebrord aan deze verschillende streken van Toxandrië. Hij ontstak voor velen, die nog in de duisternissen van het heiden-

\') Men moet niet weinig bevooroordeeld zijn, om even als Arend te schrijven in zijne algemeene geschiedenis des vaderlands 1 D. bl. 333: «voorzeker was hij niet ongevoelig voor aardsche eer en wereldsche goederen. De weidsche titel van aartsbisschop der Friesen, hem te Rome door den Paus verleend, de aanzienlijke geschenken der grooten aan de kerk, doch die hij als zijn eigendom beschouwde, en de uitgestrekte bezitttingen in Noord-Brabant, Holland, Gelderland en Utrecht strekken hiervan ten bewijze.quot;

Den weidschen titel van aartsbisschop der Friesen ontving de heilige buiten zijn toedoen. Overigens toonde hij genoeg door zijn gedrag bij de bisschopskeuze van Suidbertus, dat hij niet streefde naar aardsche eer. Hij ontving groote geschenken en bezittingen en was er niet ongevoelig voor. Maar hij ontving zo niet, om ze persoonlijk te gebruiken en zich zelf er te goed aan te doen. Hij ontving ze als vertegenwoordiger der kerk, om ze uitsluitend te gebruiken tot zeer heilige doeleinden.

-ocr page 216-

212

dom gezeten waren, het heilzame licht van het Christelijk geloof, en maakte ze door de heilige wateren des doopsels deelachtig aan de wedergeboorte in Christus. Hij nam ze op in de onfeilbare kerk, die door den Zaligmaker is gesticht om zijn Goddelijk woord onvervalsclit te bewaren en zijne heilige genade steeds uit te deelen. Hij beijverde zich om met het licht des geloofs ook het vuur der liefde in die aardsgezinde harten ingang te doen vinden. Hij stichtte bedehuizen en stelde er herders over aan, die de gedurige en wettige uitoefening van den openbaren eeredienst, de opdracht van het aanbiddelijk offer des nieuwen verbonds, de prediking van Gods woord en de toediening van do heilige Sacramenten zouden verzekeren.

Deze bedehuizen wsren in den aanvang slechts zeer eenvoudig. Het waren gewoonlijk gebouwen van door-eezaasde en aaneengehechte boomstammen met de ruwe

Ö O O

zijde naar buiten. Gebrekkig was de inrichting en de geheele versiering; de kerkelijke kunst was nog geheel en al in hare wording. Doch de grondslag was gelegd, en de heerlijke kerkgebouwen, die in zoo menig Noord-brabantsch dorp hunne rijzige torenspitsen ten hemel beuren en niet zelden sierlijker zijn dan die van menige stad in de noordelijke provinciën, getuigen tot op den dag van heden, dat de eeredienst door den H. Willebrord ingevoerd, er niet is vergaan, maar steeds in bloei, schoonheid en volmaaktheid is toegenomen. Het optreden van den H. apostel bleef gewis ook niet zonder krach-tigen invloed op de zeden. Zeker niet in eens werden de diep ingewortelde gebreken uitgeroeid, de barbaarsche ruwheid en woestheid afgelegd, de schandelijke gewoonten verlaten. M ar toch het kruis werd op dezen bodem geplant, en het kruis is het zinnebeeld en het werktuig van de ware zedelijke beschaving. Het kruis verkondigde

-ocr page 217-

213

aan onze voorvaderen het groote beginsel van zelfbedwang; het was eene kracht, die op don duur bewonderenswaardige uitwerkselen moest teweegbrengen. De matigheid kwam in eere; boetpleging en vaste -werden beoefend; het ofter der maagdelijke kuischheid werd door verschei-denen gebracht. Het huwelijk werd als één en onverbreekbaar erkend. Van het kruis straalde onzen vaderen de luister der offervaardige naastenliefde te gemoet, en hun rechtschapen hart bleef niet koud voor den heiligen gloed, die op dat altaar vlamde. De menschenofters hielden op; de bloedgierigheid en de wraakgierigheid werden meer en meer beteugeld; de roof- eu plunderzucht werden tegengegaan, en de barmhartigheid en hulpvaardigheid begonnen op te bloeijen onder de volgelingen van Hem, Die gezegd heeft: hieraan zullen zij erkennen, dat gij mijne leerlingen zijt, indien gij liefde hebt tot elkander.

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De II. Suidbertus predikt het h. evangelie bij de Drukteren en te Munster. Hij wordt hierin verhinderd door de Saksers, en verkrijgt van Pepijn het eiland Werdt. Ligging van Kaisers-werJt. Klooster en kerk, aldaar door den II. Suidbert gesticht. Dc tcgcmvoorJige Suidbertus-kerk. Oorsprong van den naam Kaiserswerdt. Kostbare dood van den H. Suidbert, waarschijnlijk in het bijyijn van den II. Willebrord. Hij stierf op 1 Maart 713. Deugden van den II. Suidbert volgens den II. Radboud. Zijne vereering. De II. Willeicus, opvolger van den H. Suidbert, bestuurt Kaiserswerdt 10 jaren. Lof van den li. Willeicus. Relieken van beide lieiligen. De H. Willebrord bezoekt bij zijne terugieis waarschijnlijk Emmerik en de omstreken van Kleef en Nijmegen.

Toen de H. Willebrord sedert 709 door verschillende tochten, die hij nu eens te voet dan weder te paard en dikwerf met geen geringe vermoeijenis zal hebben afge-

-ocr page 218-

legd, het Cliristeudom in Toxandrië aanmerkelijk had bevorderd, riep hem in 713 eene treurige gebeurtenis uit dien zoo nuttigen werkkring. Het uur was aangebroken, dat de H. Suidbert dit steriel ij ken leven zou gaan verlaten. Hoogstwaarschijnlijk ontving de H. Willebrord hieromtrent bericht in de eerste dagen des jaars. Zeer aannemelijk toch is de mededeeling in het leven van den H. Suidbert door pseudo Marcellinus ons gedaan , dat de H. Willebrord bij de begrafenis van zijn heiligen vriend zal zijn tegenwoordig geweest.

Reeds spoedig, nadat de H. Suidbert als bisschop uit Engeland was teruggekeerd, had hij zich een anderen werkkring verkozen, en volgens den eerbiedwaardige!! Beda •) zich naar de Borukteren begeven. De Brukteren, Borukteren, Boruktuaren, bewoonden verschillende streken. Vroeger verbleven zij niet verre van de zee aan de oevers van de Eems. Na van daar verdreven te zijn , hadden zij zich ten tijde van den H. Willebrord aan de Lippe en zuidelijk daarvan , in de omstreken van Katingen en Dusseldorp, gevestigd. =) Volgens Binterim zouden wij ze nog meer in Westphalen moeten zoeken bij Wesel en Borcken, in welken laatsten naam hij eene overeenstemming met Brukteren vindt.

Suidbert trad alzoo ter prediking op te Mimigernaf\'ord of Munster 1) waar zijne pogingen met een gelukkigen

1

) De Bolandisten schrijven hieromtrent: quid ergo? Inficiari vultis S. Suidbertum primum apostolum Mimigardevordensibus, sive ut nunc vocantur Monasteriensibus fuisse. Minime vero; sed id non sola alïïr-mamus hujus scriptoris auctoritate, sed credibile id nobis videtur, quia S. Radbodus infra scribit, adivisse saxonioos agros in quibus Mimigar-•Jevorde.

-ocr page 219-

215

uitslag bekroond werden, en hij den grondslag legde der S. Paulus\' kerk. Ook Bielefeld wordt genoemd als een oord zijner heilvolle werkzaamheid. Doch hij werd dooide strooptochten der Saksen genoodzaakt deze gewesten te verlaten. De legende is vrij algemeen verspreid, dat de Saksan te Ratingen den H. Suidbertus den duim hebben verpletterd, toen zij de deur voor hem sloten. Op den gevel der Suidbertus-kerk van Kaiserswerdt, naar de zijde van den Rhijn, ziet men werkelijk nog de afbeelding van eene hand met een verpletterden duim.

Suidbert nam nu zijn toevlucht tot Pepijn, die zich gelijk Pseudo-Marcellinus verhaalt, destijds te Keulen ophield. Door bemiddeling van Plectrudis verkreeg hij van den hofmeijer een eiland, Werdt genaamd. Dit eiland was zeer schilderachtig in den Rhijn gelegen, zes mijlen beneden Dusseldorf. Het kan de lengte van twintig en de breedte van tien minuten gaans gebad hebben, en was ingesloten door twee armen van den Rhijn, die zich hier met eene andere rivier vereenigde. De eene arm der rivier is thans verzand; maar nog kan men aan do noordzijde zeer goed nagaan, hoe hij vroeger zich om het eiland heeft heengekronkeld.

Plet is een zeer liefelijk oord in het midden der hier nog vlakke doch zeer vruchtbare en fraaije Rhijnstreek. Hetzij men te Kalkum van het spoor afstapt, dat naar Dusseldorp voert, en dan langs weelderige akkers, overvloedig afgewisseld door bosch- en houtgewas dit geschiedkundige stadjen bezoekt, hetzij men langs den zuidelijken arm van den Rliijn, die niet verzand is en dit vlek nog altijd bespoelt, van den stoomboot het in al zijne uitgestrektheid met zijne trotsche kerk, met zijne eeuwenoude bouwvallen van het voormalige keizer-slot, met zijn thans verlaten capucijner klooster, met zijne verschillende torens en spitsen tusschen heerlijk

-ocr page 220-

216

geboomte vlak aan den oever ziet liggen, overal is het lief en bekoorlijk, en overal vertoont zich liet vroegere Suidbertus-eiland als eene uitgelezene plek, uiterst geschikt voor den kloosterling, om , in het midden der sclioone natuur en verwijderd van liet gewoel der wereld , zich daar aan het gebad en den dienst van God te wijden.

Op dit Werdt \') of eiland bouwde de H. Suidbert eeue kerk en een klooster, die gedurende verschillende eeuwen beroemd zijn geweest, üp de eigen plaats, waar deze eens stonden, verheft zich nog heden do prachtige S. Suidbertus-kerk in fraaijen Ilomaanschen stijl, -) dagteekenende uit de llde eeuw. Hare twee trotsche torens, die oprijzen onmiddellijk aan den bekoorlijken oever van den Rliijn en daar met den fraaijen gevel in het midden geheel en al in het gezicht vallen, roepen aan alle voorbij varenden de namen voor den geest van de twee groote heiligen, die hier hebben geleefd en hier zijn gestorven.

Het eiland, op hetwelk de H. Suidbert zijn klooster bouwde nas in het bezit van Pepijn en werd waarschijnlijk verdedigd door een burcht of sterkte, die door de Franken was bezet. Hierdoor was de H. Suidbertus beveiligd voor den moedwil der Saksen. Dit kasteel ten oosten en niet verre van het gemelde klooster gelegen werd later het keizerlijke slot, uit hetwelk de jeugdige Hendrik IV, die hier met zijne moeder Agues verbleef, door Hanno aartsbisschop van Keulen op het einde der

•) Werdt beteokent eiland.

quot;) Dit rijzige en ruime gebouw is 5(3 meters lang en heelt drie beuken, waarvan de middelste 10! mater en de zijbeuken 7J meter breed zijn. Het wordt en is reeds grootendeols hersteld, en de sierlijke rondboog-vensters in verschillenden vorm, de rijke glasschildering en heerlijke polychromie, waarmee het eerlang zal prijken, maken het tot een waardig gcdenkteeken van den II. Suidbeit.

-ocr page 221-

217

llae eeuw in een scliip werd ontvoerd, Naar dit keizerlijk verblijf werd Suitbertus-werdt in latere dagen Kaisers-werdt genoemd. Nog spiegelt zicli de fraai gelegene ruïne van het keizerlijke slot in de voorbij stroomende golven van den Rliijn.

Hierheen begaf zich dus de H. Willebrord in 713 om zijn stervenden vriend te bezoeken. Welk een aandoenlijk schouwspel was het voor zijn liefdevol hart, den grijzen bisschop, zijn nederigen, trouwen en ij ver vollen mede-arbeider, die met hem zijn vaderland had verlaten, daar in het midden zijner kloosterlingen op zijn sterfbed te zien uitgestrekt! Welk een troost was het aan de andere zijde voor den zieltogenden Suidbert, den heiligen aartsbisschop aan zijne zijde te mogen zien en door dien dierbaren en getrouwen vriend in zijne laatste uren te mogen bemoedigd en ondersteund worden! Kostbaar was voor het oog des Heeren de dood van dien groeten heilige, die immer ook voor Nederland onvergetelijk zal zijn. Twee en twintig jaren was hij aan de zijde van Willebrord werkzaam geweest, sedert hij zijn vaderland had verlaten; thans had de on verwonnen strijder, gelijk de H. Radboud hem noemt in het lofdicht ter zijner eere vervaardigd, zijn langdurigen strijd volstreden. t) üp den l6tea Maart van het jaar 713 3) werd zijne heilige

■) O felix miles! solitus, qui cedcre nunquam.

-) J. BoUandus zegt: onder de oude schrijvers hebben wij slechts eenon gevonden, die het sterfjaar van den H. Suidbert heelt opgo-teekead. Het is degene, dia de korte jaarboeken der Franken van hot jaar 708 tot het jaar 800 heeft zaamgesteld, welke dooi- Andreas du Chesne (T0 2° der Fransche schrijvers) zijn uitgegeven uit twee zeer oude handschriften, het eene van Joannes Tilius, het andere van Joannes IVtavius. In deze annalen leest men bij \'t jaar 713: afsterven vanj den bisschop Suidbert (.lepnsuio Suidberti episcopi) J. Bolland, vita S. Suidberti § 1 n. 10. Pseudo-Marcellinus verhaalt in het leven van den II. Suidbert, dat deze in \'t jaar 717 na Christus\' geboorte

-ocr page 222-

ziel opgenomen onder de koren der engelen, en ontving hij de onverwelkbare kroon der heerlijkheid.

Wel moet hij, zegt de H. Radboud, in allerlei deugden hebben uitgemunt, die tusschen zoo schitterende lichten der kerk als bij de Angelen en Franken destijds hun glans verspreiden, door de heiligsten waardig geacht werd tot herder van Christus\' schapen gewijd te worden ... Hij was uitmuntende in kuischheid , krachtig in onthouding , zich door nachtwaken bedwingend, volhardend in het gebed. In het oordeel deed hij uitspraak volgens recht, niet volgens aanzien dos persoons. Hij was menschlievend in zijn medelijden. Hij deelde liet zijne met mildheid uit.

Zijn stoffelijk overblijfsel werd door den H. Willebrord in het bijzijn zijner kloosterlingen, en volgens Pseudo Marcellinus in het bijzijn ook van Plectrudis met eere begraven, en zijn graf werd door vele wonderen verheerlijkt. Reeds ten tijde van den H. Radboud werd hij als heilige vereerd, i)

De opvolger van den 11. Suidbert in het bestuur der abdij van Kaiserswerdt werd de H. Willeicus Hij

op don Isten Maart, een Vrijdag, ten 12 ure overleden is. Ongelukkigerwijze zegt Bollandus, viel in dit jaar de 1ste Maart op een Maandag. Ook de apokriefe brief, die onder den naam van den H. Ludger over Je canonisatie van den H. Suidbert ongeveer terzelfder tijd als dit apokriefe leven werd uitgegeven, is er meè in tegenspraak. In het eerste hoofdstuk wordt daar gezegd, dat het jaar 74S na do geboorte van O. II. het 33ste jaar is na den dood van den II. Suidbertus. Zoo zou hij gestorven zijn in 715, in welk jaar volgens Bollandus do Iste Maart werkelijk een Vrijdag is. Pagi, zegt Ghesquior, houdt het jaar 717 voor het sterfjaar van Suidbert , wijl hij ten onrechte vermeent, dat het aldus wordt aangegeven door de annalen van Petavius en hot Chronicon van S. Denis. In hot handbuch dor Erzdiöcese Koln 1872 vond ik mede 713 als Suidbertus\' sterfjaar, en evenzoo op 1 Maart in het oflicie van het bisdom Roermond.

!) Agamus ergo Deo gratias in die solemnilatis hujus sacrosanct! antis-titis, zegt do II. Radboud aan het einde zijner lofrede op dezen heilige

-ocr page 223-

21(J

was van Angelsaksischen oorsprong, en behoorde tot het elftal, hetgeen met den H. Willebrord Engeland verliet, en in deze streken werkzaam was. \') Hij was immer den H. Suidbert getrouw bijgebleven. Hij bestuurde na diens dood het klooster van Kaiserswerdt, hetgeen later in een collegiaal stift3) is veranderd, gedurende 10 jaren. Hij stierf in 723, en werd te Kaiserswerdt bij den H. Suidbert begraven.

De Bollandisten geven hem dezen lof. „De II. priester Willeicus , een vat van deugden , verliet de wereld met zuivere meening, hopende op de hoogere vergelding, en legde er zich van ganscher harte op toe , om Christus te dienen. Van zijne jeugd af aan leidde hij met den II. Suidbert een leven, geheel toegewijd aan het gebed, de onthouding en de overweging van de H. Schriftuur. Niets van deze wereld zocht of beminde hij. Hij was door den H. Suidbert in de H. Schriftuur vrij goed onderwezen, en kende de Latijnsche en Duitsche taal. Hij was zeer welsprekend en zeer zachtmoedig; overwon gramschap en hebzucht, verachtte de trotschheid

-ocr page 224-

220

en ijdele glorie en troostte armen en kranken. Hij Het zicli aan de behoeftigen gelegen zijn niet slechts door medelijden des harten , maar ook door de toewijding zijner werkzaamheid. Ook vele heidenen bracht hij in verschillende streken door zijne heilzame prediking van het vergif\' der afgoderij tot de zoetheid van Christus\' geloof.quot;

De relieken van den 11. Suidbert en den H. Wil-leicus bleven rusten te Kaiserswerdt tot in 1264. Alsdan werden zij onder Urbanus IV opgeheven , en in een zilveren tombe geplaatst. In 1(52(5 werden zij onder den aartsbisschop van Keulen daarin teruggevonden. Dit getuigt Joiinnes Geleen, vicaar-generaal van \'t aartsbisdom in deze bewoordingen : „het binnenste der tombe was in het midden verdeeld. In het eene gedeelte bevond zich het liohiam van den li. Suidbert. Er was een looden plaatjen bijgevoegd, waarop geschreven stond, dat in het jaar 1264 , onder Urbanus IV, de relieken des heiligen in deze kist gesloten waren. In liet

O O

andere gedeelte bevond zich het lichaam van den H. Willeicus, den gezel van den H. Suidbert en zijn opvolger in het bestuur van het klooster op Kaiserswerdt gesticht. Het hoofd heb ik niet gevonden; dit werd, geloof ik, in 1264 naar Dusseldorp overgebracht , want daar wordt liet bewaard .... Op de tombe was, aan den kant, waar het lichaam van den H. Suidbert lag, met groote letters geschreven: Suidbertus; aan de andere zijde stond : Willeicus.quot;

Nog heden ten dage worden deze relieken in de schoone kerk van Kaiserswerdt bewaard. Zij bevinden zich aan de epistelzyde van het hoog altaar, in een kas met ijzeren traliewerk gesloten. Het is een prachtig en zeer kostbaar schrijn, dat de oude tombe omsluit. Het geheel is van zilver, zeer rijk verguld. Het is 1,55 meter lang, 0,88 meter hoog, en ruim een halven nieter breed. De

-ocr page 225-

221

beide zijden, die rechtop staan tot het Vs der hoogte , zijn elk in zes nissen verdeeld, waarin de beelden der twaalf apostelen zijn geplaatst. Hier boven rust een dak dat Va der hoogte beslaat. Het vormt aan elk der beide zijden vier, dus in liet geheel acht vakken , die in bas-relief de voornaamste tafereelen van Jesus\' leven ver-toonen. Dit dak wordt bekroond door een sierlijken nokband met heerlijke fleurons. In den gevel aan de eene zijde ziet men den H. Suidbert benevens Pepijn en Plectrudis in hoog relief; en in dien aan de andere zijde de allerheiligste Maagd Maria. \') Het geheel is zeer schoon bewerkt en met vele prachtige gemmen en steenen versierd.

Jaarlijks wordt deze relikwie-kas drie maal ten toon gesteld: op den l3tei1 Maart, den sterfdag van den H. Suidbert en de 7 volgende dagen; op den Zondag na het feest van de H. Petrus en Paulus, wanneer de overbrenging der relieken wordt herdacht, en op den 4dlin September of eerstvolgenden Zondag, wanneer de heiligverklaring des heiligen wordt gevierd. Elke vijf en twintig jaren houdt men een jubileum, en wordt de boven vermelde relieken-kas met plechtigheid geopend.

Nadut de H. Willebrord den dood en de begrafenis van den H. Suidbert had bijgewoond, en wellicht ook door zijnen invloed de H. Wiileicus tot diens opvolger verkozen was, nam hij de terugreis aan, waarschijnlijk langs den lihijn. Meermalen moet hij op den weg aan de zijden langs dezen stroom liet evangelie verkondigd hebben. Nog bevindt zich eene oude Willebrordskerk te Wesel, die in het bezit is der protestanten. Ook in de omstreken van Xanten en vooral in die van Emmerik en Kleef is zijn aandenken zeer levendig. Hij was een

\') Door tusschenkorast van den heer Stevens te Kaiserswerdt mogt ik op 12 Mei 4879 deze kostbare relikwiekas van nabij bezichtigen.

-ocr page 226-

222

der eerste apostelen, die het h. evangelie in deze gewesten verkondigde , en zijne prediking, gelijk wij later zullen zien, bleef niet zonder gezegende uitwerkselen.

DKIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Susteren en zijne ligging. De H. Willebrord legt hier met de hulp van Pepijn en Plectrudis de grondslagen van een klooster. Hij bezoekt dit in 711. Pepijn schenkt hem dit klooster in 714. liet wordt later een vrouwenstift. Verwoesting door de Noormannen. Ds II. Gregorius en Albericus, opvolgers van den H. Willebrord bezochten daar meermalen Wastrada, moeder des eersten, bloedverwante des laatsten. Ofschoon hier relieken van beide heiligen worden bewaard, zijn zij hier niet begraven. Het klooster door SwentiboM na de verwoesting der Noormannen opgebouwd. Het wordt een stift van adellijke kanonnikessen, dat voortbestaat tot aan de Fransche revolutie. De oude stiftskerk een aandenken aan den H. Willebrord. Voorbeeld van zachtzinnigheid door den heilige te Susteren gegeven.

Drie of vier uren ten noorden van Maastricht, een uur ongeveer ten oosten der Maas, ligt aan de oude Eomeinsche heirbaan, die van Tongeren over Maastricht naar Xanten liep, een lief en merkwaardig vlek, Susteren genaamd. De omstreken, die het omgeven, zijn vruchtbare akkervelden, afgewisseld door menigvuldig houtgewas, terwijl zich hier en ginds, ten oosten en ten noorden, vrij uitgestrekte bosschen vertoonen, die de fraaiheid der streek met hunne donkergroene dennen en statige eiken niet weinig verhoogen. Door het vlek slingert een klein riviertjen of liever eene snelvlietende beek., die te Bronshem ontspringt, reeds in het jaar 714 de Suestra heette, en haar naam aan het vlek heeft medegedeeld. Heden wordt zij de Aide Suster of de roode beek genoemd. Zij ontleende waarschijnlijk haar naam

-ocr page 227-

223

aan het suizen barer wateren. Het vlek moet reeds min of meer bevolkt zijn geweest ten tijde der Romeinen , zoo als blijkt uit verschillende Romeinsche voorwerpen, die daar in de nabijheid zijn gevonden , en te Luik en Maastricht worden bewaard. In latere tijden verhief het zich tot eene stad, en genoot als zoodanig vrij geruimen tijd aanzien en bloei. \')

De H. Willebrord schijnt dit vlek het eerst bezocht te hebben in het jaar 704, toen hij terugkeerde van Echternach en zich ophield in de omstreken van Maaseik. 1) Toen reeds legde hij waarschijnlijk de eerste grondslagen van het klooster, dat hier later verrees. Door zijne bemoeijingen kocht Pepijns gemalin hier een landgoed van Albericns en Hadericus, en liet met bewilliging van Pepijn hier een kerk en klooster oprichten. De H. Willebrord had ongetwijfeld sedert den eersten aanvang de hand in deze gewichtige stichting. Reeds dadelijk toch werd de kerk toegewijd aan den Verlosser der wereld en aan de H.H. apostelen Petrus en Paulus hetgeen met meerdere kerken, door den H. Willebrord gesticht, het geval was.

Het klooster werd oorspronkelijk voor monniken ingericht, en was reeds in 711 voltooid en betrokken. Wij vinden er Willebrord den 24sten October dezes jaars blijkens eene schenkings-oorkonde, die wij nog bezitten. \') Ansbald, die zich in dit stuk kloosterling noemt en

1

) Deze schenkings-oorkonde is de vroeger vermelde van Ansbald, waarbij hij zijn vaderlijk erfgoed te Haeslaos ( ??), of liever te Busloth afstaat. Zij heeft tot opschrift: actum publice in monasterio suestra, anno primo Dagoberti regis die VIIII calend. Novembrium. Zie Martène et Durand ampl. coll. T i col. 18. Brequigny et Pardessus dipl. ï. II p. 280.

-ocr page 228-

224

te Susteren met Willebrord onderhandelt, behoorde vermoedelijk daar ter plaatse te huis. De zamenkomst ttisselien hem en den H. Willebrord te Susteren duidt zulks genoegzaam aan. Ook noetiit hij den 11. bisschop zijnen hoogst beminden vader.

Het klooster en de kerk te Susteren, ofschoon door Willebrords zorg geregeld, en onder zijn toedoen van lieverlede in bloei toegenomen, was echter nog altijd in het bezit gebleven van Pepijn en zijne gemalin. Daar werd echter Pepijn in 714 door eene ernstige ziekte aangetast. Hij lag op het krankbed uitgestrekt in zijn lustverblijf, te Bakel, en voelde langzamerhand zijn einde naderen. In dien toestand besloot hij het voortbestaan van het klooster te verzekeren en op geregelden voet te brengen. Hij ontbood den H. Willebrord, vijf verschillende abten en andere personen, en liet toen in hun bijzijn door zijn geheimschrijver de volgende akte vervaardigen : In den naam van God hébben wij, ik, Pepijn, adellijk man, hertog, en zoon van wijlen Angesilus, en Plectrudis, mijne doorluchtige echigencote, dochter van Hugobert, ter liefde van God en tot heil onzer ziel

semeend, een bedehuis en klooster ter eere van den Ö 7

Verlosser en de HH. Petrus en Paulus, de andere apostelen en de overige heiligen, van den grond af te moeten opbouwen op het verblijf Susteren, gelegen in den gouw der Maas aan het beekjen de Suster, hetgeen Plectrudis tegen den gestelden prijs heeft aangekocht van Albericus en Hadericus. Dit hebben wij ook ten uitvoer webracht. En wij hebben het landverblijf aan het klooster toegevoegd. Het heeft ons thans goed gedacht, dat wij de basiliek aan den apostolischen vader Willebrord zouden overgeven, en wij hebben zulks ook gedaan in dier voege, dat hij daar vreemde broeders of anderen, die God vreezen, moet vereenigen. Wij hebben ook goed gevonden

-ocr page 229-

■225

er bij te voegen, dat wanneer Willebrord dit leven zal verlaten hebben, de broeders zeiven hem, dien zij gekozen hebben, tot abt zullen aanstellen op voorwaarde, dat hij aan ons of onzen zoon Grimoald en zijne kinderen, of aan de kinderen van Drogo, onzen kleinzoon, zich in alles getrouw betoone, en aldaar volgens den regel heilig leve, en onder onze bescherming en onder de bescherming (mundibordio) van Grimoald en van zijne kinderen en onder die van Drogo\'s zonen, onze kleinkinderen, zal moeten staan. En indien iemand, die God vreest, zoo van onze zijde als van vreemde zijde hun mede iets van zijne goederen zal geschonken hebben , moge het door Gods genade hem

ten zegen verstrekken..... Aldus openlijk gedaan in

het slot te Bakel op den tweeden Maart in het vierde jaar der regeering van onzen heer koning Dagobert. En wijl wij door onze ziekte het charter zelve niet konden onderteekenen, hebben wij onze gemalin Plectrudis verzocht en gemachtigd, om het in onze plaats te onderteekenen. Dit heeft zij ook gedaan. Wij hebben ook anderen uitgenoodigd, die in ons bijzijn zouden onderschrijven of teekenen: Plectrudis; Blendumen, abdis; Helmoius, liemigius , Chrodoardus , Geraldus, Adalbertus, abten; Chammingus, graaf; Crodegertus. Ik Adrichorius heb op bevel van mijnen heer Pepijn en van Plectrudis dezen schenkingsbiief geschreven en onderteekend.

Zoo kwam het klooster te Susteren geheel onder het beheer van den II. Willebrord. Waarschijnelijk was het, gelijk zeer vele kloosters van dien tijd, niet slechts voor kloosterbroeders maar ook voor kloostervrouwen ingericht. Althans Mabillon beweert, dat dit klooster van den beginne door vrouwen is bewoond, en de schenkingsbrief is ook na Plectrudis het eerst door eene abdis, Blendumen onderteekend. Later werd dit klooster een uitsluitend vrouwelijk stift. Dit is wellicht geschied door het ver-

15

-ocr page 230-

plaatsen der mannen naar elders of\' door het verbod om nieuwelingen aan te nemen. Misschien ook was deze verandering een gevolg van de verwoestingen der abdij door de Noormannen omtrent het jaar 882, en. van hare herstelling en vernieuwing ouder koning Swentibold. Uit een diploom, negen jaren na de verwoesting op den Sgsten Februari 891 te Eegensburg uitgevaardigd, blijkt met zekerheid, dat in de abdij Susteren bij de Maas het Goddelijk officie door vrouwen werd gehouden. \')

Gedurende geheel ziju leven bleef\' de H. Willebrord zorg dragen voor dit klooster, en meermalen bezocht hij het. Eene innige betrekking ontstond hierdoor tusschen den bisschoppelijken zetel van Utrecht en deze abdij, die aan den H. Willebrord geschonken was.

De H. Gregorius, een bloedverwant der Frankische koningen en kleinzoon van de H. Adela, welke ua den H. Bonif\'acius gedurende 22 jaren het bisdom van Utrecht bestuurde 1) en in 77G overleed, vertoefde meermalen in

1

) Het is eene veel besprokene vraag, of do H. Gregorius werkelijk bisschop is geweest, dan of hij slechts als abt van het klooster te Utrecht het bisdom heeft bestuurd. Het eerste gevoelen omhelzen J. Gerbrand van Leiden, J. Beka, W. Heda en anderen. Het tweede gevoelen verdedigen J. Mabillon , de Bollandisten, Ant. Pagi en Ant. Mattheus. Dit laatste gevoelen komt mij verreweg het waarschijnlijkst voor, om de volgende redenen. 1°. De H. Ludger, levensbeschrijver van den H. Gregorius, noemt dezen altijd abt, maar nimmer bisschop. 2°. Altfried de levensbrijver van den H. Ludger, zegt; Gregorius was tot de bisschoppelijke waardigheid niet gewijd maar heeft den bisschoppelijken stoel, enkel priester zijnde, bekleed. 3°. Lullus, bisschop van Metz, wanneer hij aan Gregorius schrijft, betitelt hem niet als bisschop. 4°. Hij was alleen priester, zegt Hucbald in het leven van den H. Lebuinus, en vervulde slechts als plaatsbekleeder de plichten eens bisschops. Hij was alleen episcopus designatus en de oorzaak, dat hij na den dood van den H. Donifacius en Eobanus niet tot bisschop werd

-ocr page 231-

dit klooster. Zijne moeder, cle gelukzalige Wastrada, heeft hier geleefd en is er begraven. Ook zijn neef eu opvolger op den bisschoppelijke zetel te Utrecht, de H. Albericus, die stierf omtrent het jaar 783, zal meermalen Susteren hebben bezocht. Zelfs zouden volgens eenigen beide H. bisschoppen te Susteren in de kloosterkerk begraven zijn. Ofschoon dit niet aan te nemen is, i)

gewijd, is wel hierin gelegen, dat de Keulsche bisschoppen aanspraak maakten op het beheer van den bisschoppelijken zetel te Utrecht. Albericus zijn opvolger werd om donzelfden reden niet dadelijk tot bisschop gewijd, en ontving eerst later in 777 de bisschopswijding van den Keulschen bisschop Rikulf, die alzoo den beslissenden stap deed tot de volkomene zegepraal der Keulsche bisschoppen in de aartsbisschoppelijke rechten, die zij ondanks het verzet van den H. Bonifacius lieten gelden op den bisschoppelijken zetel van Utrecht. Zoo is dus Utrecht, ofschoon de H. Willebrord oorspronkelijk tot aartsbisschop der Friesen was gewijd, na zijn dood slechts een bisdom gebleven, wijl hij feitelijk nooit andere bisdommen had gesticht. Dit bisdom werd eindelijk door de bemoeijingen der Keulsche bisschoppen onder het aartsbisdom van Keulen gebracht in het jaar 799, toen Uildebold voor het eerst met de aartsbisschoppelijke waardigheid werd bekleed.

\') Het eerste gevoelen dat de li. Gregorius en Albericus te Sus-teren bigraven zijn, vindt zijn steun in de Luiksche jaarboeken of Annales, in quot;Vf. lleda en J. Molanus. Het tweede gevoelen, dat namelijk beide heiligen te Utrecht begraven zijn, wordt voortgestaan door J. Beka, Adrianus Barlandus, J. Mabillon en Ant. Mattheus (veter anal. t. 5. p. 474). Voor dit laatste gevoelen pleiten de volgende twee zeer gewichtige gronden: lquot;. een gedenkbrief der Utrechtsche kerk , die aldus luidt: in \'t jaar 1421, op den 14den April onder het uur dei-

completen zijn de relieken of gebeenten van den H. Vader Gregorius.....

door de eeiwaardige heeren Houberg, deken, Laurentius, Wilhelmus, Andreas Veer, Gerardus Zelinghem, kanonniken der S. Salvatorskerk te Utrecht, gevonden, en uit een steenen tombe onder de trappen die zich aan de noordzij van \'t koor derzelfde kerk bevindt, gelicht. 2quot;. In den inventaris van de abdij is volstrekt geen spraak van gebeenten of lichamen beider heiligen.

Mogelijk heeft men het ontstaan van de eerste meening te danken aan de omstandigheid, dat Wastrada, moeder van Gregorius en verwante van Albericus, hier begraven is.

-ocr page 232-

228

werden echter in dit klooster relieken van beide heiligen bewaard, 0 namelijk de gordel van den H. Gregorius en de tuniek van den II. Albericus.

De stichting van den II. Willebrord verwierf zich spoedig een groot aanzien en bezat vele goederen. Na de verwoesting der Noormannen werd zij door koning Swentibold, wiens graf in de kerk nog wordt aangewezen, weder opgebouwd. Gedurende de middeleeuwen week men er van den regel des H. Benedictus af, en werd het een verblijf van adellijke kanonnikessen. Ofschoon de tucht soms verslapte, werd zij herhaaldelijk vooral in 1348 en 1579, met kracht vernieuwd. Immer bleef het een hoogst aanzienelijk gesticht, waar de dochteren van de eerste familiën des lands quot;) een schitterend voorbeeld

1) Aan de pastorie te Susteren wordt nog een rijk versierd evangelieboek in groot iquot; formaat met kleine Romeinsdie letter en miniaturen uit de middeleeuwen bewaard. Hierin vindt men den volgenden inventaris:

1174.

Anno ab incarnacione Domini nostri Jhesu Christi M0 Cquot; LXX.0 IIII0, Indictione Vila Fritherico imperante, Rudolfo episcopo, electa est Imago, filia comitis de Los, in abbatissarn in Ecclesia Suestriensi et in ejus receptione numerata sunt ornamenta hujus ecclesiae et hoe est numerus:

quinque cappe, novem \'casale .... tunica S Albrici; cingulum Sancti Greyorii episcopi (?); due rote, quatuor .... decern et septem capse reliquias continentes, unus (s)ciphus beatae Amelbergis.

Gelijk men ziet, wordt,van de gobeonten der beide heiligen in dezen inventaris niet gesproken, liet is ook natuurlijk, dat zij, die te Utrecht hebbin geleefd, er het bisdom hebben bestuurd, en er gestorven zijn, daar tevens begraven zijn.

2) Onder vele anderen zij het genoeg te noemen: Imago, gravin van Loon 1174: Agnes van Beekhoven 1348; Ernagarde van Put 1420; Adolpha van Ruischenberg 1579; Gisla Maria, barones van Neuhof 1645; Joanna Helena, barones von Breijll tot Limbricht 1689; Wilhel-mina Elisabeth, gravin von Hompesch 168G; Wilhelmina Katharina, barones van Weichs 1734; Maria Clara ïheresia Isabella Justina Antonia, baronss van Bentinck 1745; Anna Maria Josepha van Bijlandt tot Keijdt 1768.

-ocr page 233-

2211

gaven van gebed en godsvruclit, totdat onder de Fransclie revolutie de kloosterzusters werden verdreven, en het geheele stift, gelijk met zoovele kerkelijke goederen is geschied, tot domein werd verklaard.

Nog staat de oude ötiftskerk \') doch in geljrekkigen en eenigszins bouwvalligen toestand. Zij was oorspronkelijk in zuiver Eomaanschen stijl gebouwd. De voorgevel is thans vrij wanstaltig, daar hij van zijne twee torens is beroofd en alle sieraden heeft verloren. Ook is het geheele gebouw door verschillende herstellingen ontsierd. Desniettemin verdient öusterens grijze Stiftskerk, hoe vervallen dan ook, met eerbied en met liefde te worden bezocht. Op deze plek heeft voor twaalf eeuwen de H. Willebrord gebeden. Hier heeft hij het woord Gods

\') De patrones dezer kerk is do H. Araelberga. Zij wordt vermeld in don aangehaalden inventaris en in een opschrift van quot;t jaar 1621 op een der vier klokken, die zich nog op den toren der kerk bevinden. Kr zijn verschillende Amelbergas, die als heiligen worden vereerd. (Zie de act. S. S. Belg. t. 4 bl. 627.) Bij dr. Julius Mullendorf, Leben des II. Clemens Willebrord, (Regensourg 1868), lezen wij bl. 39: ook aan de II. Amelberga, die uit de Ardennen afkomstig was, eene nicht van den hofmeijer Pepijn van Herstal, moet de 11. Willebrord eene levenswijze voorgeschreven hebben. Abt Thiofried verhaalt in zijne levensbeschrijving van den II. Willebrord, dat de H. Amelberga, welke God reeds in hare kindsheid door een wonder had verheerlijkt, door den h. apostel met haren hemelschen bruidegom vereenigd, met den h. olie gezalfd en gesterkt en gezegend is geworden. Toen de H. Willebrord reeds tot de hemelsche rust was overgegaan en de maagdelijkheid

der II. Amalberga eens in groot gevaar vet keerde..... verscheen haar

de 11 Willebrord, en de 11. Gertrudis, aan welke zij verwant was, bedekte haar hoofd met een door hem gewijden sluijer, en onderhield haar over do vergankelijkheid dezes levens en den weg, dien zij had ingeslagen. Volgens het oflicie echter van het bisdom van Roermond op den Sisten November zou de H. Amelberga abdis geweest zijn van het klooster te Susteren tijdens de regering van Swentibold, koning van Lotharingen , omtrent het jaar 900. De 11. Radboud, bisschop van Utrecht (809—018) heeft ceno lofrede op do H. Amelberga.

-ocr page 234-

verkondigd. Hier heeft-hij een werk gesticht, dat door den loop der eeuwen hoen rijke vruchten bleef opleveren. Hier met één woord, heeft hij den Verlosser der wereld , Wiens beeld in zittende houding prijkt op het zegel van Susterens kerk, door zijne deugden verheerlijkt. Te wenschen ware het, dat dit vervallen gedenkstuk van Nederlands grooten apostel en van een roemrijk verleden in allen luister werd hersteld.

Wij mogen Susteren niet verlaten zonder den volgenden trek van Willebrords zachtmoedigheid te hebben vermeld, die ons door Alcwijn is medegedeeld. „Toen op zekeren dag de H. Willebrord zich naar het klooster te Susteren begaf, sloeg hij om zich den weg te bekorten een voetpad in, dat door het zaadveld van een rijken eigenaar voerde. Als de wachter van het zaadveld zulks bemerkte, ontstak hij in toorn, en begon den man Gods te beleedigen. De volgelingen des heiligen wilden deze beschimping straffen. Willebrord echter verbood het hun., èn jnnsr

7 O O

veeleer, toen hij den toorn des woedenden niet kon ontwapenen, langs denzelfden weg terug. Doch zie den volgenden dag vond de ongelukkige wachter, tot straj van zijne beleediging jegens den dienaar des Meeren, op de eigen plaats een plotselingen dood.quot; Zoo toonde de H. bisschop ook hier, dat de liefde geduldig is, en dat hij de waardige volgeling was van Hem, Die gezegd heeft: leert van Mij; want Ik ben zachtmoedig en ootmoedig van harte. Waar het de bestrijding der afgoderij gold en eigen doodsgevaar, daar was de H. Willebrord onverschrokken. Doch, waar het do tuchtiging betrof van persoonlijke beleedigingen, daar was hij nederig en vergevingsgezind. De Leeuw van Juda had hem zijn fieren moed ingestort voor den strijd der waarheid. Het Lam Gods had hem zijne zachtzinnige goedertierenheid medegedeeld in de plichten der liefde. Niet zonder reden

-ocr page 235-

231

was hem door paus Sergius den naam van Clemens geschonken.

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De zonen van Pepijn Drogo en GrimoaW. Drogo in 708 overleden. Grimoald te Luik vermoord. Pepijn benoemt Theodald, zoon van Grimoald tot zijn opvolger onder de voogdijschap van Plectrudis. Willebrord doopt Pepijn den korte, en voorspelt zijne toekomstige grootheid. Dood van Pepijn van Herstal. Zijne goede hoedanigheden. De Neustricrs in opstand. Veldslag van Compiégne. Theodald vlucht naar Keulen en sterft. De majordoom der Neustricrs, Raganfried, sluit een verbond met Radboud. Karei Martel grijpt naar de wapenen, doch wordt door Radboud verslagen. Karei overvalt Raganfried in de Ardennen. Hij verslaat de Neustricrs bij Vinei. Hij keert ijlings terug naar Keulen, en brengt vervolgens den IViesen eene nederlaag toe. Vrede met Radboud. De H. Willebrord gedurende dien tijd te Trier en te Echternach.

Uit den echt van Pepijn van Herstal waren twee zonen gesproten, Grimoald en Drogo. Drogo werd door zijn vader aangesteld tot hertog van Champagne , doch was reeds in 708 overleden, terwijl hij vier zonen naliet, den II. Hugo, aartsbisschop, graaf Arnulf, Pepijn en Godfried,\') Grimoald , Pepijns jongste zoon, die gehuwd was met Theodesinde, dochter van Eadhoud, was door zijn vader aangesteld tot majordoom over Neustrië. Hij had een kind Theodald genoemd, dat thans zes jaren oud was.

Kort nadat Pepijn Susterens klooster aan den H. Willebrord had geschonken , verliet hij zijn landgoed te Bakel. Hij begaf zich naar zijn lusthuis , dat te Jupille, een klein uur van Luik , aan de oostzijde der Maas was gebouwd , en een schoon uitzicht had op het lieve dal, waardoor deze rivier haren weg neemt naar het noorden.

\') Acta S. S. Belg. 11 p. 2i8 en 249.

-ocr page 236-

Hier ontbood hij, terwijl zijne krankheid steeds verergerde, Grimoald uit Neustrië, om hem tot zijn opvolger te benoemen en hem in te lichten aangaande de zaken des rijks.

Grimoald, terwijl hij zich bij deze gelegenheid te Luik bevond, begaf zich, gedreven door eerbied en liefde voor den H. Lambertus, op zekeren dag naar de plaats, waar de II. Martelaar was gedood. Hier hadden de geloovigen tot nagedachtenis van hun geliefden bisschop eene fraaije tombe opgericht, die zij naar vermogen met kunstarbeid hadden versierd. Al spoedig na den dood des heiligen was de plaats zelfs tot eene kerk ingericht, \') en dagelijks geschiedden er verschillende wonderen. «) In dit heiligdom nu wierp Grimoald zich neder op de eigen plaats, waar de heilige bisschop, om wille zijner moeder en om zijn welzijn, met een spies v.-as doorboord. Lang en vurig bad hij tot zijnen heiligen beschermer, misschien wel oin hulp bij de moeijelijke omstandigheden, waarin hij zich door de doodeüjke krankheid zijns vaders zag geplaatst. Doch zie, terwijl hij bidt, sluipt een booswicht, Eantgar geheeten, ongemerkt in het heiligdom. Met één slag van zijn zwaard velt hij Grimoald neder, en verwt met zijn bloed de plaats, die voor weinige jaren met het bloed van den H. Lambertus was besproeid. De oorzaak dezer schandelijke misdaad is onbekend. Dodo, de moordenaar van den H. Lambertus en broeder van Alpais, \\\\as reeds, een jaar na den moord des heiligen, tot straf voor zijne zonden door God op ijzingwekkende wijze uit het leven gerukt. Echter kunnen er nog van zijne partijgenooten hebben bestaan, die noode zagen , dat Pepijn Karei Martel, Alpais\' zoon, geheel voorbijging, en Grimoald

\') Acta S. S. Eelg. T. VI Vila S. Lambcrü n. 99 en 100.

\') Ibid. t. VI. Vita S. Lamberti, auctoro Godoschakho, n. 22 ctscq.

-ocr page 237-

_)0 •»

zoo

tot zijn opvolger bestemde. Sommige schrijvers echter zien in dezen moord de hand van Radboud, die zich wreekte over Grimoalds ontrouw jegen zijne dochter Theodesinde

Tegen alle verwachting in herstelde Pepijn na dit voorval tot zeker punt van zijne krankheid , en liet den moordenaar zijns zoons zijne schandelijke misdaad boeten met den dood. Hij stelde nu, terwijl hij Kartel Martel, misschien wel om aan de misdaad geen voet te geven, voorbij ging, zijn kleinzoon, den zes of zevenjarigen Theodald tot zijn opvolger aan onder de voogdijschap zijner grootmoeder Plectrudis.

Nog een blijde vertroosting na dit leed mogt Pepijn genieten, voor aleer deze wereld te verlaten. Karei Martels gemalin, Rotrude, schonk dezen een zoon. De II. Wil-lebrord, die zich destijds waarschijnlijk te Susteren bevond, werd ontboden om het vorstelijke kind te doopeu. Toen de H. bisschop liet Sacrament der wedergeboorte had toegediend, werd hij als bestraald door een hooger licht en voorspelde hij de toekomstige grootheid van den doopeling. „Weet,quot; zoo sprak hij tot de aanwezigen, „dat dit kind eens hoogst verheven en beroemd zal zijn, en al de voorgaande hertogen der Franken in grootheid zal overtreffen.quot; i) Dit kind was Pepijn, die om zijne kleine gestalte de Korte werd genoemd. Hij muntte uit door roemrijke daden en werd de stamvader van een nieuw koninklijk geslacht. =) Veel echter zou nog moeten geschieden, eer de voorspelling van den H. Willebrord in vervulling zou gaan, en gelijk de zaken thans gesteld

\') Alcuin. vita S Willib. § 22.

2) Pepijn de Korte is in 714 geboren volgens de acta Sanct. Belgii t. IV p. 425 n. 21. Volgens Mabillon is Pepijn de Korte gestorven in \'t jaar 768 in den ouderdom van 54 jaren. Ook hieruit volgt, dat hij in 714 g -boren is.

-ocr page 238-

waren, lieten zij hare verwezenlijking niet voorzien. De uitkomst echter bewees, dat het woord van den heilige een woord van hoogere ingeving, was geweest. \')

De beterschap van Pepijn was slechts voorbijgaande. Weldra verergerde weder zijn toestand, en op den l(ic,\'eu December 714 verliet hij dit sterfelijk leven op zijn lusthuis te Jupille. Hij had met voorspoed en roem 34 (quot;aren over Austrasië, en 27 jaren over geheel Frankrijk, geregeerd. Gedurende drie jaren (688—601) was hij op schandelijke wijze zyne wettige echtgenoote ongetrouw. Doch hij betreurde daarna dien ongelukkigen misstap, deed er openlijk boele over bij den H. Wu\'0 en den H. Plechelmus, en eerde van dat oogenblik immer Plec-trudis als zijne echtgenoote tot aan zijn dood. Vele diensten bewees hij aan de kerk. De kloosters van Floriac, van Echternach, van Kaiserswerdt, van Susteren en van Utrecht hebben hem grootendeels hun ontstaan te danken, en altijd is hij de vriend en beschermer van den H. Willebrord geweest. Hij was dapper veldheer, maar was niet minder staatkundig bestuurder. Ook was het niet het geringste\' blijk van zijne voorzichtige staatkunde, die echter niet vrij was van heerschzucht, dat hij de Christelijke godsdienst steeds eerbiedigde en bevorderde. Hij stierf\' als Christen, en had misschien zelfs het geluk den H. Willebrord, dien hij altijd ten vriend was geweest, bij zijn sterfbed aan zijne zijde te zien , en door hem getroost te worden.

\') In het leven van den H. Erminus lezen wij eveneens, dat liij bij de geboorte van Pepijn den Korte diens toekomstig koningschap aan de kloosterlingen heeft voorspeld. Deze aankondiging deed hij echter slechts na een bode gesproken te hebben, die van Karet Martel tot hem gekomen was. Het is zeer goed mogelijk, dat deze hem bekend had gemaakt met hetgeen de H. Willebrord bij den doop van Kareis zoon had voorspeld. Zie Acta S S Belg. t. VI. p. 351 n. 9 in vita S Ermini.

-ocr page 239-

■23b

De dood van Pepijn was de bron eener reeks van jammeren. Plectrudis nam met den jeugdigen Theodald het beheer over het geheele Frankische rijk in handen , en liet Karei Martel te Keulen in de gevangenis werpen. Al spoedig echter mistte men Pepijns krachtigen arm. De Neustriërs verzetten zich tegen Plectrudis\' beheer en grepen naar de wapenen. Plectrudis en haar zoon rukten aan het hoofd eener aanzienlijke macht op naar Parijs. Niet verre van Compiègne kwam liet tot een bloedig treffen, waarbij schier al Pepijns oude krijgers om het leven kwamen. Theodald en Dagobert III namen de vlucht naar Keulen, waar de eerste kort daarna overleed.

De Neustriërs kozen alsdan een hunner landgenooten, Kaganfried, tot majordoom. Deze sloot een verbond met de Friesen , die thans ook het Frankische juk zochten af te schudden. Radboud , zoodra de gunstige gelegenheid zich aanbood, greep ijlings naar het zwaard. IIij viel op de noordelijke grenzen van Austrasië aan, terwijl Eaganfried de zuidelijke aantastte, en beiden zetten hunne verwoestingen voort tot aan de Maas.

Doch middelerwijl was de vijftienjarige koning Dago-bert III gestorven, en dientengevolge werd de krijg voor een ooffenblik iiestaakt. Rasanfried keerde naar

O O O

Neustrië terug, en verhief nog in 715 Chilperik II op den troon. Intusschen was het Karei Martel gelukt te Keulen uit zijne gevangenis te ontsnappen. Met geestdrift riepen hierop de Austrasiërs hem tot hofmeijer uit, en spoedig had hij een machtig leger op de been. Zoodra de onversaagde Radboud dit vernam, maakte hij zich op weg, om hem het hoofd te bieden. Ook Raganfrieu deed zijnerz\'jds een nieuwen aanval op Austrasië. Radboud, na zich -neester gemaakt te hebben van de landep aan den Rhijn, voerde zijn leger met schepen den stroom op, en sloeg zich neder bij Keulen. Karei had hier zijne troepen bijeen

-ocr page 240-

23(5

en stormde met jeugdigen overmoed zonder uitstel op de Frissen aan. Na een moorddadigen strijd dolf hij echter het onderspit, en sloeg ten koste van een groot aantal zijner kiijgsknechten op de vlucht. Ook Eaganfried was intusschen voortgerukt door het Ardennerwoud , en ver-eenigde zijne geduchte strijdkrachten in Keulens nabijheid met de zegepralende Friesen. Doch in plaats van Karei te achtervolgen en hem te beletten zich van zijne nederlaag te herstellen, sloegen beiden het beleg voor Keulen, dat nog altijd met eenige andere steden in het bezit van Plectrudis was. Moedig en vrij langen tijd verdedigde zich de stad; doch de beide bondgenooten lieten niet af , voordat Plectrudis door rijke geschenken Keulen en zich zelve van hare vijanden had vrijgekocht. Toen scheidden beiden van elkander, en namen in den herfst van 71(5 den terugtocht aan uaar Friesland en naar Neustrië.

In het midden der uitgestrekte bosschen, talrijke ravijnen, en woeste heuvelen van de Ardennen, lag destijds de groote abdij van Stavelot, \') door den II. Eemaclus, bisschop van Maastricht, in het midden der 7dc eeuw op kosten van koning Sigebert gesticht. Niet verre van daar vindt men het vlek Amblef. Hier had zich Karei, die weder een klein leger bijeen had verzameld, even sluw als dapper in hinderlaag gelegd. Op niets verdacht en zonder eenige voorzorg, trok Eaganfried met zijne Neustriërs langs dezen weg door het uitgestrekte Arden-nenwoud. Plotseling en onverhoeds werden zij op de aangeduide plaats door Karei met zijne benden overvallen. Schrik en verwarring maakten zich van hen meester, en spoedig was hunne nederlaag beslist en voltooid. (71(5)

i) Stabuletum ob conlluentiam ferarum undique illue vol ad partum vel ad potum veluti ad stabulum concurrentium inJitum ei loco. Sta-bulaus antiquitus erat vocabulum. (Nolgcr, vita S. Remadi.)

-ocr page 241-

237

Üp dit bericht herleefde het ontmoedigde Austrasië-Van alle zijden stroomden krijgers toe, om zich onder de zegevierende vanen van den overwinnaar te scharen, en weldra stond Karei aan het hoofd eener aanzienlijke legermacht. Hiermee rukte hij op raar Neustrië. Op Palmzondag, den 2Lsti:n Maart 717 kwam het bij het dorp Vinei, niet verre van Kamerijk, tot een treffen. Na een heftigen en langdurigen strijd bevocht Karei den zege. Chilperik II en Hnganfried werden op de vlucht gedreven en achtervolgd tot aan de poorten van Parijs. IJlings trok Karei hierop terug naar Keulen. Zoodra hij zich vertoonde, ontsloot de stad voor hem hare poorten. Hij werd uitgeroepen tot hofmeijer van Austrasië, en door Plectrudis in het bezit gesteld van de schatten zijns vaders.

Niet lang hield Karei zich te Keulen op. Met snelheid zakte hij met zijn leger den Rhijn af, en onverhoeds overviel hij mot een aanzienlijk leger de zorgelooze Friesen. Hij drong door tot in het hart van Friesland, ïe vergeefs snelde Poppo, een bloedverwant van Radboud, hem met zijne scharen te gemaet, en bood hem het hooid niet verre van het Flevc-meer. De Friesche bevelhebber sneuvelde op het slagveld, en andermaal was de zege aan Karei, die de geheele krijgsmacht van Radboud verpletterde. Deze zag zich verplicht den vrede af te smeeken. Tevens legde hij de belofte af, de prediking van de Christelijke leer in zijne staten niet te zullen belemmeren, en zich zelf te laten doopen. Zoo eindigde deze veldtocht in 717 geheel en al ten voordeele van Karei Martel.

Gedurende dezen bloeddorstigen krijg had de H. Wil-lebrord zich meestal te Echternach en te Trier opgehouden. Hier heen waren hem bij de verwoestingen en vervolgingen der Friesen velen van zijne priesters gevolgd. Te Trier bezocht hij vermoedelijk het klooster der H. Irmina,

-ocr page 242-

238

ofschoon deze lieilicre reeds overleden was. Ook vergat

O O

hij gewis de kloosterschool niet, die hij vroeger ouder den H. Ludvvin had gesticht hij onze lieve Vrouw der martelaren en volgens de voorschriften van den II. Benedictus geregeld.

De H. Ludwin, bisschop van Trier, was in het jaar 713 overleden. Deze heilige, die vroeger gehuwd en hertog was geweest aan het hof van koning Childebert, liet één zoon na, Milo genoemd. Die ongelukkige, welke in niets aan zijn vader geleek, niets van een priester had dan de tonsuur, en geheel voor de wereld leefde, had zich na den dood van den II. Ludwin in hét hezit weten te stellen van diens bisschoppelijken zetel te Trier. Buitendien zou hij ook later dien van Kheims weten te bemachtigen. Zoolang Pepijn leefde, had hij zich zeiven eenigzins bedwongen. Toen echter Karei Martel was opgetreden, en de oorlog in geheel het Frankische rijk was uitgebarsten, had hij alle zelfbedwang ter zijde gesteld, en thans vertoonde hij zich in zijne ware gedaante uls wereldling, soldaat en geweldenaar. Zijn broeder was graaf, en al zijne overige verwanten bekleedden hooge ambten in het rijk. Hieraan had hij het te danken, dat hij, zonder ooit tot priester gewijd te zijn, veertig jaren lang aan het hoofd van twee bisdommen kon blijven, terwijl hij door zijne geweldenarijen en buitensporigheden allerwege tot ergernis verstrekte. Milo verwaarloosde de geestelijke behingen van zijne onderhoorigen, priesters en leeken, geheel en al. Al de de zorg voor het zielenheil van het geheele diocees was overgelaten aan den H. quot;VVillebrord en de abdij van Echternach. Zoo had ook het bisdom van Trier, onder meer dan een opzicht, zeer veel aan Willebrords heilzame werkzaamheid te danken.

Tijdens zijn verblijf te Echternach ontving de H. bisschop

-ocr page 243-

239

andermaal een rijk geschenk. Hertog Arnulphus, zoon ■van Drogo, kleinzoon van Pepijn van Herstal en neef\'van Karei Martel, sclionk aan de abdij van Echternach al zijne bezittingen te Bolane, bet tegenwoordige Bullandorf\', die bij door zijn vader bad geerfd van Pepijn. \') Twee jaren later, op den 235ten Februari 718, voegde Karei Martel zelf er bet aandeel bij, dat hij door erfenis van zijn vader ook daar ter plaatse bezat. =) Hoogst waar-scbijnalijk was bet tijdelijk onderhoud der door de Friesen verdreven geestelijken de aanleiding tot deze rijke geschenken.

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Do H. Willebrord in Thuringen. De H. Kilaan had hier vroeger gepredikt en Gotzbert of Theobald bekeerd. Hedan II, zijn opvolger. De H. Wilfned brengt bij zijne reis naar Rome den II. Willebrord in aanraking met dezen vorat. Eerste schenking van Hedan II in 704. Gevolgen. De II. \'Willebrord bezoekt Thuringen ten tweede male. Tweede schenking van Hedan II in 71G. Hedan II en zijn zoon waarschijnelijk vermoord. Vruchten van Willebrords werkzaamheid in Thuringen. Hij is de wegbereider van den II. Bonifacius in Duitschland.

In bet jaar 716, terwijl de krijg woedde in het Frankische rijk, vinden wij den H. Willebrord ten tweede male in Thuringen. Wij wijlen bij deze gelegenheid zijne betrekkingen tot dit land een weinig nader beschouwen.

Thuringen was de uitgebreide streek, die tusscheu de noordelijke grenzen van Beijeren en de zuidelijke grenzen van Saksen gelegen was. Aan de westzijde werd het ingesloten door de Franken, aan de oostzijde door de Saaie. Dit land stond destijds onder het beheer van

\') Zie de schenkingsakte bij Martene et Durand. Ampl. Col. T. I. Col. 21.

\') Zie de schenkingsakte bij Drequigny et Pardessus. Dipl. T. II. p. 310.

-ocr page 244-

240

hertogen, die tot zeker punt afhankelijk waren van de Frankische koningen.

Terwijl Gotzbert, zoon van Hedan I, als hertog Thuringen bestuurde, verscheen ten jare G86 in dat land de H. Kiliaan , een Ierland er, met drie priesters, één diaken en zeven andere mannen, dus te zamen twaalf in het geheel. Toen deze moedige apostel het schoone gewest ten prooi zag aan het heidendom , ontvlamde zijn ziel in ijver, en noodigde hij zijne reisgenooten uit, te Rome aan den Paus de zending te gaan verzoeken, om de leer van J. C. aan het volk van Thuringen te mogen verkondigen. Zijne reisgenooten gehoorzaamden aan zijne uitnoodiging. Zij kwamen te Rome en werden door Paus Conon met eere ontvangen. De H. Kiliaan, na van het hoofd der kerk de vereischte volmacht verworven te hebben, keerde met den priester Colomann en den diaken Totnan naar Thuringen terug, terwijl de overigen zich waarschijnlijk in andere landen verspreidden. De H. Kiliaan predikte met zeer veel vrucht. Zelfs de heidensche hertog Gotzbert nam het Christendom aan , 1) en scheidde zich door zijn toedoen van zijns broeders vrouw Geilana, met welke hij zich volgens heidensche gewoonte in den echt had begeven. Doch kort daarna moest hij het land verlaten, wijl hij door den Frankischen koning ten krijg was ontboden. Geilana, verbitterd, liet tijdens zijne afwezigheid den H. Kiliaan en zijne beide medearbeiders door sluipmoordenaars om liet leven brengen.

Gotzbert keerde na den krijg terug, en bleef het Christendom getrouw. Zelfs was zijn ijver voor de Christelijke godsdienst den heidenen een doorn in het oog, en zou hij als slachtoffer hunner woede en hunner beroeringen gevallen zijn.

1

Hij was de kleinzoon van Chamar, eersten hertog van Thuringen, en de eerste Christen uit diens geslacht.

-ocr page 245-

241

Hij word opgevolgd door Hedan II, die evenals zijn vader het Christelijk geloof had omhelsd. Dezen vorst bezocht de H. AVilfried, die waarschijnlijk met onkundig was van den dood van den H. Kiliaan en het later voorgevallene, hij zijne laatste reis naar Rome in gezelschap van den II. WilleLrord. Beide heiligen werden door Hedan II op zijn kasteel te Wurzburg, in het begin van 704, niet alle eer ontvangen. Het bezoek der beide Angelsaksische

O ~

bisschoppen kon hem, wiens vader door een anderen Angelsaksischen zendeling tot het Christendom was bekeerd, niet anders dan hoogst aangenaam zijn. Hij toonde weldra door eene sprekende daad, hoezeer hij , om het Christendom in zijne staten te verbreiden, dnnrzame betrekkingen met hen wenschte aan te knoopen. Hij liet door den priester Laurentius, op den lEten Mei 704, eene schenkingsakte opmaken , in het bijzijn van getuigen. Hierbij stond hij Hedenus II, hertog van Thuringen, met zijne gemalin Theodrada aan den bisschop Willebrord zijne heerlijkheid af te Arnstad in Schwarzburg, aan de rivier de Welge, die zich daar in de Gera stort, \') met al hare roerende en onroerende onderhoorigheden. Verder schonk hij hem bij het kasteel Muehlberg ^), vier uren ten zuidwesten van Gotha, eenige gronden, benevens drie gezinnen van lijfeigenen met hunne woningen. Eindelijk stond hij hem op zijn landgoed of heerlijkheid Monhore (thans Munchen tusschen Arnstadt en Weimar) eene aanzienlijke uitgestrektheid gronds af, benevens zeven huizingen met lijfeigenen. 3) Deze gewichtige schenkings-

\') In de soheiikingsakte staat: curtem nostram in loco nuncupante Arnesladi (Arnstadt) supsr JUimine lluilleio. In Willebrords tastament staat: Aiminstadi super lluvium irieWco (Welge) in pago Tui ingasnes. -) In Castello Mullenburgh.

;\') Et in curte nostra alia^ nuncupante Monlwrnc donamus tibi septern hobas et septem casatas, et quadringentos duirnales de terra,

i(i

-ocr page 246-

242

oorkonde werd mede onderteekend door den zoon des Hertogs, Thuringus.

Dour deze schenking te aanvaarden, liad de II. Wil-lebrord de verpliclitlng op zich genomen om priesters naar Thuringen te zenden. Hij voldeed hieraan, en in de volgende jaren vertrokken kinderen van den H. Bene-dictus uit Echternach, om Thuringen steeds meer en meer voor het geloof in Christus te winnen. Te Arnstadt, te Muelhberg en te Munchen verrezen naar alle waarschijnlijkheid drie gemeenten, die hunnen oorsprong aan den H. Willebrord te danken hadden.

Toen nu in 716 de oorlog woedde en den H. Bisschop verhinderde, om in ons vaderland werkzaam te zijn, maakte hij van deze schoone gelegenheid gebruik om zijne priesters, die hij naar Thuringen gezonden had, te gaan bezoeken, en het daar aangevangene werk voort te zetten. Zoo verscheen hij ten tweeden male in dit land, en zijne komst was niet zonder heilzamen invloed voor den bloei van het Christendom. Andermaal begaf hij zich tot herog Hedan II. Deze ontving hem met vreugde en de meeste welwillendheid op zijn slot Hamelburg. Hij stond den heilige hoogst bereidvaardig een gewichtig onderhoud toe over de verdere uitbreiding van het Christendom in zijne staten. Daar de oogst groot was, doch de arbeiders, die de heilige tot zijne beschikking had, ontoereikend waren, gaf Willebrord den hertog den heilzamen raad, in Thuringen een klooster te stichten, om in deze behoefte te

et tertiam partem de silva ad eandem curtem pertinente, et prata ad quinquaginta carradas secandas, et porcarios duos cum quinquaginta porcis et vaccarios duos cum duodecim vaccis. Alberdingk ïhijm ver-eenaelvigt Monhorue met Monhove en Munchen, en beroept zich op Eckhardt, Francia Orientalis D. II bl. 312. Zie ook Seiters. Bonifacius ï. I bl. 112. Deze schenkingsakte vindt men bij Martène et Durand, ampl. col!. Tom. I. col. 13 en bij Brequigny et Pardess. ï. II. p. 203.

-ocr page 247-

243

voorzien. Heclan gaf\' met ingenomenheid aan dit voorstel gehoor, en liet toen een tweeden schenkingsbrief opmaken, die nog in ons bezit is en aldus luidt:

In den naam van God schenk ik Hedenus, hertog van adellijken geslachte, uit vrees voor God en tot vermeerdering van mijn loon van af den huidigen dag, en wil dat voor immer geschonken blijven aan den heer en vader in Christus, Willebrordus, al de bezittingen, die mijn vader en mijn moeder mij hebben nagelaten in den meer *) die bij het slot Hamelburg gelegen is, met velden, beemden, weiden, bosschen, wateren, waterleidingen, benevens acht dienstknechten en dienstmaagden, waar ik ook het plan heb, volgens den raad van dien apostolischen man een klooster te houwen in het westelijk gedeelte aan de rivier de Saaie in den pagus Salvensis. Al, wat ik daar openlijk bezit, geef ik geheel en gansch over en sta ik af, opdat hij, vrij in alles, datgene vermoge te verrichten, hetwelk hij daar te doen verlangt. Indien

echter enz..... Openlijk gedaan op het slot Hamelburg

in het eerste jaar van koning Chilperik (716) op den igtei April. De graaf Cato; de graaf Siegerik; ik, Hedenus, adellijk man en hertog, heb gewild, dat deze schenking zou opgemaakt worden en heb haar onderteekend met mijne echtgenoote Theodrada. Ado, opvoeder van Hedenus, en Thuringus, zoon van Hedenus. Adogato. Hererico. Ik Richisus klerk heb die geschreven en onderteekend. -)

Zoo scheen het Christendom in Thuringen eene schoone toekomst tegemoet te gaan. Het vorstelijk huis beleed de ware godsdienst. Het gaf doorslaande blijken, met warmen ijver voor de verbreiding van het Chiistendom

\') In mero; meer, moeras, of Inge veengrond.

■) Martene et Duiand. Ampl Coll. T. \\ col 22; Brequigny et Pardess Dipl. T 11. p. 308.

-ocr page 248-

244

bezield to zijn. Echter nog eens moest die sclioone hoop verijdeld worden. Het schijnt, dat Hedan met geweld van wapenen en door dwang het heidendom wilde vernietigen en de ware godsdienst voortplanten. Dit verwekte ontevredenheid en oproer. *) De Thuringers spanden zaam met de Saksen, en deze laatsten maakten zich meester van het land. Van Hedan II en zijn zoon Thuringus vernemen wij niets meer. Zij waren waarschijnlijk door de oproerigen vermoord, want toen de H. Bonif\'acius het land bezocht, vond hij het zonder hertog.

Alleen van Hedans dochter, de H. Irmina, vernemen wij nog iets. Zij was de eigenares van het kasteel Wurzburg, toen de H. Bonifacius daar den H. Burchard. tot bisschop wijdde. Zij verruilde haar vaderlijk slot met den H. Buchard tegen Karlburg, waar zij later een klooster stichtte en als abdis in den geur van heiligheid overleed.

De werkzaamheid van den H. Willebrord in dit gewest bleef ondanks dit alles niet zonder vruchten. Zijne priesters uit Echternach bleven in het bezit der geschonkene goederen , en hielden niet op, niettegenstaande de verovering der Saksen, de gestichte kerken te bedienen. Karei Martel, toen hij het land op de Saksen heroverde, vond ze daar werkzaam met echt godsdienstigen ijver. Uit de brieven van den H. Bonifacius zien wij, dat de

\') Dit geeft de H. Willibald vrij duidelijk te kennen in het leven van den H. Bonifacius VIII, 23: magna quidem eorutn comitum rnultituJo sub Theobaldi et Hedenis periculoso primatu, qui lugubre super eos tyrannic! ducatus et infesturn vastationis potius quam devotionis obtinebant imperium, vel corporali per eos praeventa morte vel hostili siquidem eductione captivata est, in tantumque diversis constricta malis, ut cetera, quae manebat, residua populi turba Saxonurn se subjicaret principatui.

-ocr page 249-

245

wereldgezincle vorst de priesters, door den H. Willebrord daar heen gezonden, juist om hunne deugd en godsvrucht verdreef, en er anderen plaatste, wier gedrag veel te wenschen overliet. Wij zullen echter later zien , hoe de H. Bonifacius een gewichtig aanknoopings punt vond in hetgeen de H. Willebrord in Thuringon had verricht.

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De II. Bonifacius in Engeland. Zijn karakter Zijn voornemen om in Duitschland het evangelie to gaan prediken. Hij steekt de zee over en landt te Wijk bij Duurstede. Treurige toestand van Friesland. De II. Bonifacius keert onverrichter zake naar Engeland terug. Einde van den oorlog in 717. De H. Willebrord en de II. Wulfram prediken weder in Friesland. Voorgenomen doop en dood van Radboud. De H. Wulfram keert terug naar Fontanelle, en verlaat na eenigen tijd dit aardsche leven.

In het stille klooster te Nhutcelle en Southamptonshire leefde ten dezen tijde, onder de leiding van den abt Winbercht, een heilig priester en kloo-terling. Winfried, later door den Paus Bonifacius genoemd, en in \'t jaar 680 te Kirton in Zuid Brittannië uit aanzienlijke ouders geboren , was op zesjarigen leeftijd door zijn vader in het klooster ad Escan Gaster, later Exeter, onder het bestuur van don abt Wolfhard geplaatst, en was op verderen leeftijd , uit zucht naar hoogere volmaking en wetenschap, met bewilliging zijner oversten uit dat klooster naar dat van Nhutcelle heengetogen. Hij muntte uit door een innige liefde tot God, door eene groote, vooral praktische wetenschap, door moed, voorzichtigheid en welbespraaktheid, en vooral door een allerbeminnelijkst karakter. Hij vereenigde ernst en zachtzinnigheid zoo schoon , zegt de H. Willibald, dat zijn ernstig woord nooit zonder zachtheid was, en dat liet zijner zachtheid

-ocr page 250-

nooit aan ernst en nadruk des woords ontbrak. Hij was in het jaar 710, op dertigjarigen leeftijd, tot priester gewijd. De algemeene geestdrift, die destijds de Angelsaksische kerk bezielde voor de uitbreiding des Christendoms, drong meer en meer door in zijn priesterlijk gemoed, en, nadat het plan bij hem gerijpt was, ontdekte hij aan zijnen abt het voornemen , om in het verre Duitschland het heilig evangelie te gaan verkondigen.

Onder tranen en gebeden voor zijn welslagen nam de abt, nadat hij eenigen tijd weerstand had geboden, afscheid van den beminden Winfried, en, vergezeld van de beste wenschen zijner kloosterbroeders, begaf deze zich met twee of drie reisgenooten naar de beroemde handelplaats Lundenwic of Londen. Hier scheepte hij zich in, voer de Theems af, stak onder gunstige winden de Noordzee over, en landde in 716 te Wijk bij Duurstede, iets boven Utrecht aan de Lek. Hier viel Bonifacius met zijne reisgenooten op de knieën, dankte God voorde behoudene aankomst, en smeekte zijn zegen af over de groote onderneming, die hij ging aanvangen en die hij eens met zijn bloed in dit eigen land bezegelen zou. Welke treurige teleurstelling moest hij weldra ondervinden! Friesland was juist in het heetste van zijn strijd voor zijne onafhankelijkheid tegen het Frankische rijk. Wijk bij Duurstede en al de omliggende gewesten waren door het zwaard van liadboud heroverd. De Franken waren overal verdreven; de heiligdommen lagen verwoest; de kloosterlingen en priesters met den H. Willebrord aan \'t hoofd hadden zich veiliger verblijfplaatsen gekozen, totdat de storm voorbij zou zijn gegaan. Van Wijk bij Duurstede wendde Bonifacius zijne schreden naar Utrecht. Hier vond hij de kerken van S Salvator en van S Maarten ledig en het klooster ontvolkt. Op den burcht wapperde niet meer der Franken maar Frieslands banier, en de

-ocr page 251-

247

heilige was er waarschijnlijk ooggetuige van, hoe eene machtige vloot van allerlei vaartuigen gereed lag om het talrijk leger van dappere Friesche krijgsknechten onder geleide van Radboud naar Keulen heen te voeren. \') Bonifacius had een mondgesprek met Radboud, en verzocht hem om het evangelie in Friesland te mogen verkondigen, \'s Konings antwoord is ons niet geworden. Waarschijnlijk werd aan Bonifacius als vreemdeling het verblijf en bezoek in Friesland niet ontzegd, doch hem, evenmin als vroeger aan den H. Willebrord iets meer toegelaten. Bonifacius bleef alzoo het overige van den zomer en een gedeelte van den herfst hier te lande. Hij bezocht eenige plaatsen, naar wij gissen,\'bij voorkeur die, waar Christelijke gemeenten gevestigd waren geweest, en keerde, na zich zooveel mogelijk op de hoogte van den geheelen toestand bij de Friesen en de Franken te hebben geplaatst, o}) het einde van 71(3 met zijne reisgenooten naar Nuthcelle terug. Hij had begrepen het einde van den oorlog en rustiger tijden te moeten afwachten, vooraleer zijne prediking onder de Friesen kans had, eenigzins te zullen slagen.

li\\ 717 brak liet einde aan van den oorlog. Toen de Franken nu onder Kareis zegerijke vanen tot in het hart van Friesland binnendrongen, wierpen zij op hunne beurt de alom weder opgerichte afgods-beelden omver, en plunderden de heidensche tempels. En toen Radboud

\') Radboud kwam in Julij 716, en niet in Julij 715 gelijk Adonis Chronic bij Pertz II, 518 aangeeft, te Keulen, zoodat de H. Bonifacius hem in het voorjaar van 716 nog te Utrecht moest aantretfen. Geheel de gang der gebeurtenissen pleit hier voor. In December 714 sterft Pepijn. In 715 wordt Raganfried hofmeijer, wordt Plectrudis verslagen, komen de Friesen in opstand, en rukken Nenstriürs en Friesen op tot aan de oevers van de Maas, doch keeren met den naderenden winter terug. In 7IG ontsnapt Karei, en dagen Radboud en de Neustriërs op oin hein te verslaan. Zie Fredegarius c 106, Gesta Reg. Franc c. 51,

-ocr page 252-

geheel verslagen en de vrede gesloten was, duurde het niet lang, of de H. Willebrord bevond zich te Utrecht, terwijl al de verdrevenen hunne vroegere standplaatsen weder hadden ingenomen. \')

Ook de H. Wulfram, die in den aanvang van tijd tot tijd ons vaderland had bezocht, keerde terug. Met vurigen ijver zocht hij de Christenen op, die hij vroeger had verlaten. Hij drong nu door tot in liet eigenlijke Friesland, waar velen het Christendom omhelsden. Zelfs Radboud, gebogen door den tegenspoed en de klimmende jaren, en meegesleept door den drang van zoovelen, die die aan de afgoden verzaakten en toetraden tot da Katholieke kerk, bood zich aan, om het h. doopsel te ontvangen.

Tusschen Hoogwoud en Medemblik, bij het kerkjen door den H. Wulfram te Oostwond gesticht, was alles tot den doop in gereedheid gebracht, lieeds had de vorst den eenen voet in de doopbron gezet, toen hij den H. bisschop, die gereed stond om hein het h. sacrament

\') Onder dozen behoorde de H. Adelbert. Hoogst waarschijnlijk was het tijdens dezen oorlog tusschen Friesen eu Franken, dat hij zijn vaderland bezocht, zoo als in zijn leven wordt verhaald. Op zekeren dag, zoo wordt ons gemeld, zeide de heilige aan hot middagmaal tot zijn vriend Eggo, dat hij zijn vaderland en bloedverwanten wilde bezoeken om hun zoo mogelijk eenige geestelijke genade mede te deelen. Eggo was hierover ten zeerste bedroefd en begon hem onder tranen te vragen, wanneer hij zou terugkeeren. De heilige had medelijden met hem en zeide, terwijl hij hot overblijfsel van een appel, dat hij bij toeval in de hand had, in het vuur wierp : als die pitten ontkiemd en opgeschoten zullen zijn, dan zult gij mij zien woderkeeren. Hierop stak de H. Adelbert do zee over, en bracht aan zijn vaderland het lang gewenschte bezoek. Hij bleef daar eenigen tijd en wekte velen door woord en voorbeeld op ons hein na te volgen. Intusschen , ofschoon zelfs de woon, waar de appelpitten in het vunr waren geworpen afbrandde, ontkiemden zij en groeiden zij op. Toen keerde de H. Adelbert weder.

-ocr page 253-

der wedergeboorte toe te dienen, de vraag stelde: „waar is wel het grootste getal der Friesche koningen en edelen? In dat hemelsche gewest, hetgeen gij mij toezegt, indien ik geloof en gedoopt word, of\' in de helsche verdoemenis?quot; „Dwaal nietquot;, doorluchtige vorst, antwoordde Wulfram, „zeker is bij den Heer het getd zijner uitverkorenen. Uwe voorgangers, de Friesche vorsten, die zonder het sacrament des doopsels zijn gestorven, hebben gewis hot oordeel dor verdoemenis ontvangen. Maar die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal met Christus de eeuwige vreugde genieten.quot; Toen liadboud dit hoorde, trok hij zijn voet uit de doopbron terug en zeide hij, liet bijzijn zijner voorgangers, de Friesche koningen, niet te kunnen missen , om met oe i klein getal armen te wonen in het rijk der hemelen; ja, hij kon met die nieuwe gezegden zoo gemakkelijk niet instemmen , doch bleef liever bij die gevoelens, die hij zoo langen tijd met geheel het Friesche volk had aangekleefd. Vruchteloos riep de H. bisschop uit: „ach nu zie ik\', dat de verleider des menschdoms u mede heeft verleid. Maar, indien gij geen boete doet , en gelooft, en in den naam der H. Drievuldigheid gedoopt wordt, zult gij de poort van het eeuwige rijk niet binnengaan , en met de straf der eeuwige verdoemenis getuchtigd worden.quot; Het was te vergeefs; hij die reeds zoo lang tegen het geloof gestreden had, bleef in zijn ongeloof volharden. \')

Radboud was echter, naar het schijnt, niet geheel

\') Do geschiedenis van Radbouds voorgenomen doop vimit mon in liot leven van den H. Wulfram, door Jonas, Zie de Acta SS. lielg. ï. VI p. 537. Vergelijk ook J. de Beka, p. 9 cn 10; J. A. Leidis Melis Stoke D. 1 bl. 23—27. Lux haalt deze verzen aan van KI. Kolijn: Uten fouten is hij toghen

En turn derden dage gedrogen Gravewaerts, om sien gesellen Sien en spreken in den hellen.

-ocr page 254-

gerust. Hij wilde nog den H. Willcbrord ontbieden door een zijner lievelingen. Doch de heilige gaf, gelijk men zegt, ten antwoord: „daar uw vorst de prediking van onzen heiligen broeder Wulfram niet heeft willen hooren , hoe zal hij dan naar mijne woorden luisteren?quot; 1)

\') De H. Willebrord zoa volgens Jonas nog verder gezegd hebben . want ik hel) hem dezen nacht gezien met een yloeijenden keten ijeboeid, zoodal hij zeker de eeuiviye verdoemenis heeft ondergaan.

Doch men merke ap, vooreerst , dat liet leven van den H. Wulfram, waarin deze woorden voorkomen, volgens Mabülon en Henselienius op het einde der achtste eeuw door zekeien Harduinus is geïnterpoleerd. Ten tweede steunen de eerste woorden, die ik aanhaalde in den tekst, met deze laatsten niet overeen. Ten dorde spreekt de schrijver zeer twijfelachtig : rospondisse dicitur.

Ook is het verhaal, dat op deze woorden volgt, en de reden aangeeft, waarom Radboud niet wilde gedoopt worden, om de aangegevene gronden zeer verdacht. In den slaap zou namelijk aan Radboud do duivel in de gedaante van een koning verschenen zijn , gekleed met een gouden gewaad en een gouden kroon vol edelgesteenten op het hoofd. Deze zou hem gelast hebben aan Wulfram den volgenden dag te vragen , waar die hemel was, welke hij hem beloofde. Als hij dezen niet zou kunnen toonen, dan moesten van beide zijden personen gezonden worden, en zou hij hun geleider zijn naar een verblijf van voortrelfelijke schoonheid en onuitsprekelijken glans, hetgeen hij binnen kort aan Radboud zou geven, indien hij aan zijne goden getrouw bleef. Radboud ontwaakte en maakte alles kenbaar aan den II. Wulfram. Deze zeide hem , dat het alles een bedrog was des duivels. Radboud echter eischte, dat de heilige hem den hemel zou toonen of een gezant zenden, gelijk hem in den slaap was voorgesteld. De heilige om het bedrog te ontmaskeren, zond nu met zekeren Fresio, die door Radboud afgevaardigd was, zijn diaken. Zij ontmoetten werkelijk den gemelden persoon, die hen na vele omwegen bij een prachtig paleis bracht. In dit van goud schitterende verblijf binnen gegaan , vonden zij een grooten en heeiiijkou troon. Hun geleider zeide nu , dat deze de troon was, dien hij binnenkort aan Radboud zou geven. De diaken maakte daarop, om de waarheid te onderscheiden, het teeken des kruises. Dadelijk verdween alles voor hun oog en bevonden zij zich in het midden eener moeras met allerlei distelen. Na drie dagen vol inspanning keerden zij beiden eindelijk in do plaats terug,

-ocr page 255-

251

Toen nu de gezant terugkeerde, vernam hij reeds op weg, dat Radboud zonder doopsel overleden was. Drie dagen na zijn voorgenomen doop was hij uit deze wereld gescheiden.

De dood van Radboud oefende een gunstigeu invloed uit op de bekeering van vele Friesen. De groote hinderpaal voor de vrije prediking van liet Christendom was weggevallen. Geheele scharen zwoeren de afgoderij af. Getroost kon de bedaagde Wulfram naai het klooster van Fontanelle terugkeeren, om daar een jaar later l) de wel verdiende kroon van zijn apostolischeu arbeid te gaan ontvangen. Hij stierf in 720 op zeventigjarigen leeftijd.

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De Fries Wursing. Zijne liefde voor het recht. Radboud staat hem naar het leven. Hij vlucht naar de Franken. Hij omhelst mot de zijnen het Christendom. Zijne familie. Radboud 1100-digt hem uit om terug te keeren en daarna, orn altlians zijn zoon te zenden. Thiatgrim vertrekt. Na Radbouds dood vestigt zich Wursing te Utrecht. Zijne vriendschap met den 11. Wil-lebrord. Zijn edel geslacht.

In de dagen van den Frieschen koning Eadboud, zoo zoo lezen wij in het leven van den H. Ludger, leefde

van waar zij waren uitgegaan. Zij vernamen hier, dat Radboud zonder doopsel was gestorven.

Deze gohoele geschiedenis is onwaarschijnlijk, en schijnt door llarduinus zoowel als de aangehaalde woorden te zijn toegevoegd. Zij strookt niet met het antwoord van Radboud , waardoor hij den doop weigerde. Alberdingk ïhym merkt niet zonder reden op , dat zij niet kan doorgaan, waarvoor zij zou moeten doorgaan, namelijk als de oorzaak , waarom Radboud den doop geweigerd zou hebben.

!) Het sterfjaar van den 11. Wulfram is zeer betwist. Sommigen als Hensclioimn plaatsen dit sterfjaar in 741; anderen als Adberdingk ïhym

-ocr page 256-

onder dat volk te Wierum in Oostergouw niet verre van Dokkutn , een man Wursing genaamd, die ook den

in 096, en wederom anderen als Ghesquiere in 720. Bij dit laatste gevoelen, meen ik, mij te moeten aansluiten om de volgende redenen.

1°. Het jaar van Wulframs geboorte is volgens allen \'t jaar 650.

2°. Na den dood van den H. Amatus, wettigen bisschop van Sens en van Landbertus beheerder dier kerk, werd Wulfram bisschop van Sens, dus ongeveer in 690, gelijk ook Mabillon en Ghesquiere aangeven.

3°. Volgens zijn levensbericht heeft hij eenige jaren in het episcopaat doorgebracht. Hoeveel jaren wordt niet gezegd; te oordeelen naar de uitdrukking; aliquot annis minstens 4 of 5.

4quot;. Hij kan dus niet in Friesland zijn aangekomen-voor 695.

5°. Hij is verscheidene malen naar Friesland vertrokken en van daar wedergekeerd ad Fontinellam monasteritim saepius revert ens, zegt dc schrijver zijns levens.

6°. Gericus, zijn opvolger, op den bisschoppelijken stoel is niet voor het jaar 696 bisschop van Sens geworden. Zie de Bolland. August. T. VI. pag. 95.

7°. Hij is gestorven in scncclula majori jam positus op een zeer hoogen ouderdom. Dit wordt niet bewaarheid, indien hij gestorven ware in 696, want dan was hij eerst 46 jaar oud. Veeleer hebben wij aan een leeftijd van 70 jaren te denken, zoodat zijn sterfjaar invalt op 720

8°. Hij predikte in Fiiasland vijf jaren bij verschillende tusschen-pozingen. In dezelfde prediking eindelijk bezig zijnde, en een zeer hoogen ouderdom bereikt hebbende keerde hij naar zijn klooster terug en stierf daar na eenigen tijd. Gum licentia regis Childeberti et Pippini principis ad praedicandum praedictae Frisonum genti sicut divinitus sibi fuerat revelatum , anhnutn convertit. Quod opus per annos (/uinquc infatigabiliter peregit, ad Fontinellam monasterium saepius revertens, ubi et monachicum assumpserat habitum. In eadem deniijue praedi-catione verhi Dei oceupatus et in majori jam senectulc posilus secessit ad praefatum Fontanellae monasterium.

0quot;. Zoo kon Radboud in 719 drie dagen voor zijn dood, gelijk Wulframs loven verhaalt, nog om het doopsel verzoeken.

•10°. Twee apographa van zijn leven, het Germanense en Gcmiticense, geven het jaar 720 als sterfjaar aan.

liquot;. Negen jaren na zijn dood in 728 of 729 werd het lichaam van den H. Wulfram te Fontanelle van de kerk van den H. Paulus naar die van den H. Petrus overgebracht.

-ocr page 257-

naam Ado droeg. Oisclioon hij nog heiden was en niet onderwezen in het geloof aan de allerheiligste Drievuldigheid, was hij toch de helper der armen, de beschermer der verdrukten en bij het oordeel vellen een aanhanger van het recht. Wijl het Friesche volk destijds nog behebt was met de dwaling des heidendoms , hadden verscheidenen veel onrecht van hun wreedaardigen koning en van zijne hovelingen te verduren. Sommigen had de koning met list om het leven gebracht, terwijl hij zich van hun erfdeel meester maakte. Anderen had hij eenvoudig over de grenzen verbannen. Wursing echter aarzelde niet, de waarheid voor het aangezicht van den koning en van zijne hovelingen te verdedigen, en liet zich aan geen personen gelegen zijn, wanneer recht gesproken en de waarheid omhelsd moest worden. Zoo geschiedde het, dat de koning hem zocht te belagen,

12°. De ligcbaraeu van Wandregisilus en Ansbertus zijn, volgens het Chronicum Fontanellense overgebracht in het jaar 704 op den Sisten Maart. Volgens het oude korte leven van den H. Wulfram is dezes ligchaam geheel alleen overgevoerd, en word: daar van de lichamen van Wandregisilus en Ansbertus niet gesproken. Buitendien wordt in zeer vele martyrologia (het Ms. Centulense, het Ms. Bruxellense S. Gudulae, het Ms. Coloniense 1490) de translatie van den II. Wulfram op 15 October gesteld, zoodat zij van de translatie der voornoemde heiligen, die op 31 Maart is geschied, duidelijk verschilt. Wanneer dus Jonas zegt, dat de lichamen van den II. Wandragisilus en Ansbertus tegelijk met dat van den II. Wulfram zijn overgebracht, is dit in strijd met het kortere loven van den H. Wulfram en met de voornaamste martyrologia, en moet hij dus in dat punt niet gevolgd worden.

■13°. Bainus heeft in 708 aan de bisschoppelijke waardigheid vaarwel gezegd , en tot opvolger gehad Ravengerus. Hij werd te Fontanelle tot abt verkozen, doch zegde ook aan die waardigheid vaarwel in 710, en had tot opvolger Benignus. Hij leefde daarna als kloosterling. Zie Mabillon secul. Hl p. 475 n. 6 et 8. Volgens den Gemiticensis Codex van Wulframs leven bracht hij in 728 de gebeenten van dien heilige over en stierf nog in hetzelfde jaar. Hij was toen 70 jaar oud.

-ocr page 258-

en zelfs heval hem listig te clooden en zich van zijne bezittingen meester te maken. Wijl Wursing echter zeer bemind was, zorgde een der raadsheeren des konings, dat dit moordplan hem bekend werd gemaakt.

Toen nam Wursing met zijne echtgenoote Adalgarda en den eenigen zoon, dien hij had, en met eenige bedienden in het geheim de vlucht, en begaf zich omtrent het jaar 700 naar Grimoald, hertog der Franken. Hij werd vriendelijk door hem ontvangen en vestigde zich met de woon op diens gebied (waarschijnlijk in de omstreken van Luik). Na onderwezen te zijn in het Katholieke geloof, ontving hij met zijne huisvrouw, zijn zoon en geheel zijn gezin de genade des doopsels. Na den dood van voornoemden hertog bleven nog altijd de Frankische hertogen den edelen Wursing met hunne weldaden vereeren en hielden hem bij zich. Zijne echtgenoote schonk hem in zijne ballingschap nog een anderen zoon Thiatgrim genoemd, en 9 dochters en stierf daarna in vrede. Zes harer dochters volgden haar, terwijl zij nog ongehuwd waren, in het graf. De vader voedde zijne twee zonen en drie overige dochters op in de vreeze des Heeren, en leefde den overigen tijd zijns levens in onthouding.

Toen dit alles reeds had plaats gehad, begon koning Radboud te lijden aan de ziekte, die hem langzamerhand naar het graf sleepte. Zes jaren lang voor zijn sterfdag kwijnde hij weg door de smart. Zijn rijk ging tevens achteruit, en het rijk der Franken, vooral sedert de laatste overwinning nam aanmerkelijk toe in bloei. In 713 kwam een Lode van Radboud Wursing uitnoodigen

o o

om terug te keeren naar het hof van zijn koning met de toezegging, dat hij geheel zijn vaderlijk erfdeel terug zou ontvangen. Doch Wursing, die weinig vertrouwde op de beloften van Radboud, weigerde aan deze uitnoo\'

-ocr page 259-

cliglng te voldoen. Weidra verscheen echter een tweede bode, die hem het verzoek deed, althans zijn zoon te zenden. De koning verplichtte zich onder eed, hem geen leed te zullen doen, hem met eere te zullen ontvangen en in het bezit te zullen stellen van het vaderlijk erfdeel. Wursing liet zich eindelijk door de smeeking des konings overwinnen, en zond hem Thiatgrim, zijn jongei\'en zoon. Radboud ontving dien zeer welwillend, gaf hom eene eereplaats bij zich aan het hof, en stelde hem in het bezit van het erfdeel zijns grootvaders. Wursing evenwel met zijne overige familie bleef in het land der Franken.

Na Radbouds dood echter schonk Karei Martel aan Wursing bezittingen in het land der Friesen , en zond hem terug naar zijn vaderland tot steun van het Christelijk geloof. In het midden van schoons landouwen ligt aan de lachende boorden der Vecht het oude Zuilen, tusschen Maarsen en Utrecht. \') Hier vestigde Wursing zijn verblijf, na zich in het bezit van zijn eigen erfgoed gesteld te hebben. Hier leefde hij , naar men gist, \') ongeveer nog 20 jaren. Uier wist hij zich aller harten te gewinnen, en werd hij een getrouwe vriend voor den H. Willebrord. Hij en zijne zonen , en bloedverwanten ondersteunden den H. bisschop, zooveel zij vermochten, in zijn apostolischen arbeid. De H. Willebrord had hem lief, omdat hij een braaf man was , van beproefde trouw, en hoogst gezien bij het volk, en omdat hij in onthouding leefde.

Nothgrim, zijn oudste zoon, trad in den echt met eene Christelijke vrouw, en ook de drie dochters huwden tijdens het leven huns vaders, in de vreeze des Heeren.

i) Altfried: Sualisna — Zuilen. In den lijst der goederen van ds kloosters Werden en Helmstedt bij Dr. Crecelius leest men: Suecsnon, ubi natus est S. Ludgerus. Elders heet het Suabsna.

-) Vgl. der heilige Luidger door A. Iluesting, bl. 8.

-ocr page 260-

25(i

Geheel die familie was ;,eer bevriend met den 11. Wille-brord, en later ook met den H. Bonifacius.

Na Wursings dood huwde zijn jongste zoon Thiatgrim met Liafhurga, de dochter van zekeren Nothradns en Adelburga. Deze Adelburga had vroeger hare twee broeders aan den H. Willebrord aanbevolen, om ze voor den Heer op te leiden ia den geestelijken stand. De oudste heette Willibrath, de jongste Thiadbrath. Zij waren beiden de eersten, die uit het volk der Friesen zich aan de priesterlijke bediening wilden wijden, eenige tiid nadat Willebrord uit Home was teruggekeerd. De eerste stierf als Leviet, de tweede voor dat hij nog geestelijk was geworden.

Liafburga, door eene bijzondere bescherming der Goddelijke Voorzienigheid, toen zij nog kind was, in het leven behouden, schonk aan Thiatgrim een zoon, die door zijne heiligheid en geleerdheid de luister zou worden zijner familie. Op Zuilen werd de H. Ludger geboren, die met zoo veel roem en met zoo veel vrucht later optrad als apostel der Saksen. Ook zijn broeder Hildegrim werd tot de bisschoppelijke wsaidigheid te beligenstadt-Halberstadt verheven. Dezen zegen had dit edele Friesche geslacht aan zijne dienstvaardigheid jegens den H. VV illebrord en de eerste geloofsverkondigers en aan zijne echt Christe-teiijke deugden te danken.

Door deze bijzonderheden, die ons de levensbeschrijver van den H. Ludger heeft opgeteekend, is het ons vergund een enkelen blik te slaan in de nadere omgeving van den H. Willlebrord. Zijn karakter wordt er in ons oog des te bemir nelijker door, dat hij op zulke wijze de achting, het vertrouwen en de liefde zijner geloovigen wist te gewinnen , en ook van zijnen kant door weder-keerige voorkomendheid, vriendschap en dienstvaardigheid aan het geschonkene vertrouwen wist te beantwoorden.

-ocr page 261-

257

Het moeten uren van lieftallig, aangenram en stichtend onderhoud geweest zijn, als de H. aartsbisschop soms op het fraaije landgoed Zuilen aan de Vecht te midden eener schoone natuur verscheen, en een vertrouwelijk gesprek aanknoopte niet den edelen Wursing ei zijn gezin, terwijl hij voor de belangen van geloof en zeden, voor den bloei der Christelijke godsdienst hunne medewerking kwam vragen.

ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Eonifacins, na Rome en Thmingen bezocht te hebben, vervoegt zich bij den H. Willebrord in Friesland. Hij is daar drie jaien met hein werkzaam. Bonifacius weigert de bisschoppelijke waardigheid. Hij bezoekt met den H. Willebrord Maaseik, Echternach en het klooster Pfalzel. De H. Gregorius. De H. Willebrord is zijn wegbereider geweest in Duitsohland.

Nadat de H. Bonifacius, gelijk wij zagen in het einde van 716 onverrichter zake uit Friesland in het klooster te Nuthcelle was teruggekeerd, werd hij een jaar later door zijne kloosterbroeders met eenparige stemmen tot opvolger van den overleden abt Winbercht verkozen. Doch de heilige voelde nog altijd een levendigen aandrang om het h. evangelie in Duitschland te gaan verkondigen. Hij wendde zich derhalve tot Daniël, bisschop van Winton (Winchester), eu smeekte hem een ander in zijne plaats tot abt over het klooster van Nuthcelle aan te stellen, en hem zelf naar Eome te laten reizen, om daar van den Paus de zending tot de bekeering der Duitschers te verwerven. De bisschop willigde zijn verzoek in , en gaf hem twee aanbevelingsbiieven, één openen voor alle Christenen, koningen en bisschoppen, en één geslotenen voor paus Gregorius H. Hiermede voorzien scheepte Bonifacius zich andermaal met den

17

-ocr page 262-

herfst van 718 te Londen in, en stak de zee over. Hij bleef eenigen tijd te La Canche (destijds Cuent), zette daarna met meerdere reisgenooten de reis voort, overschreed de Alpen, en kwam eindelijk behouden te Rome aan. Na daar het graf van den H. Petrus bezocht, eenigen tijd vertoefd, en een zendbrief van Gregorius II voor de bekeering der Duitsche volkeren verkregen te hebben, vertrok hij van vele relieken voorzien in de lente van 719 naar Duitschland. Hij steeg over de steile kruinen der Alpen, zegt Wilhbald. Hij kwam in de onbekende landen der Beijoren en in de daaraan grenzende streken van Duitschland en trok van daar voort naar Thuringen, terwijl hij alles opnam, even als eene voorzichtige bij rondvliegt langs do akkervelden , en langzaam over de talrijke aienigte van welriekende kruiden heengonst om te beproeven, waar zij den zoeten honing zal kunnen garen.

Na den staat van zaken in Beijeren en Thuringen t:e hebben opgenomen, begaf\' hij zich naar Frankenland aan den Rhijn. Hier, waarschijnlijk te Kaiserswerdt,l) vernam hij den dood van Radboud, koning der Friesen.

Hoe gewichtig voor hem deze tijding was, zien wij uit een brief, dien de abdis Bugga, eene verwante van Aethilbert, koning van Kent, welke hij te Rome had ontmoet, hem schreef, nadat hij haar deze tijding had medegedeeld. Zij wenschte hem geluk en dankte God,

\') De II. Ludger meldt ons, dat de H. Bonifacius 13 jaren in Friesland predikte, zeven jaren te Wijrda (Kaizerswerdt) aan den Rhijn, drie jaren te Attingchem (Achttienhoven) aan de Vecht, en drie jaren te Felisa (Velzen). A. Iluesing, der H. Ludger bi. 176, verstaat door Wyrda Woerden, doch Seiters houdt het voor Kaiserswerth. Ofschoon de tijdsopgaven hier vermeld onjuist zijn blijkens Wiliibald en Otto, die mede Bonifacius\' leven beschreven hebben, is het toch zeer aannemelijk, dat hij de genoemde plaatsen bezocht.

-ocr page 263-

259

dat hij dien vijand der Katholieke kerk had weggenomen. \')

Zoodra de H. Bonifacius liet gewichtige sterfgeval vernam, herleefde al zijn vroegere geestdrift. Hij ging scheep op den Rliijn en kwam gelukkig in Friesland. Hier vond hij den .toestand geheel en al veranderd. De I4 rankische vaan wapperde weder op den burcht van Utrecht. Alom lagen de afgodsheelden ter neder geworpen. De Christelijke godsdienst bloeide krachtig op onder de invloedrijke bescherming van Karei Martel. De priesters waren teruggekeerd, de kerken werden door talrijke geloovigen bezocht, en de H. Willebrord was onvermoeid werkzaam om steeds meer en meer belijders voor het Christelijk geloof te gewinnen.

Met open armen en met heilige vreugde ontving de twee en zestigjarige Willebrord den mannelijken en krachtigen Winfried, en juichend begroette hij den van ijver vlammenden zendeling, die zoo geschikt was om hem te ondersteunen. Bij het zien van dien heiligen priester voelde ook Willebrord zijnen geestdrift herleven, en de schoonste verwachtingen voor Friesland en voor Duitschland rezen op voor zijnen geest.

U\'j wijdde den H. Bonifacius in al zijne geheimen, vooruitzichten en plannen in. Hij toonde hem geheel zijne wijze van werken. Hij maakte hem bekend met geheel den toestand zijner kerk, en hij liet hem gevoelen, hoe gunslig het tegenwoordig oogenblik was om op geheel het Friesche volk invloed uit te oefenon. Als daarom de H. Bonifacius zag, zegt Willibald, dat de oogst groot, doch de arbeiders weinigen waren, liet hij zich vinden, om driejaren lang de getrouwe medearbeider van den H. aartsbisschop Willebrord te worden. Hij begon al dadelijk, waar hij slechts vermogt, zoo verhalen

\') Epist. 3 edit. Würdw. vgl. met ep. 86.

-ocr page 264-

260

zijne levensbeschrijvers, de afgodsbeelden omver te halen, kerken te bouwen, en gewon onder de leiding van den H. Willebrord elt;?n niet onbeduidend getal zielen voor den Heer. Hij was voornamelijk werkzaam in de omstreken van Utrecht en langs de boorden van de Vecht. Volgens den H. Ludger gewon hij te Attingohem (Achttienhoven) een leerling Gembert genaamd. Ook zal hij Velzen bezocht en daar gepredikt hebben. Zoo gingen drie jaren voorbij.

De H. Willebrord begon intusschen den last der klimmende jaren te gevoelen. Als nu de H. hoogepriester, zegt Willibald, hoog bedaagd en door het groote getal jaren neergebogen was, besloot hij zich een steun in zijn zoo gewichtig ambt te verschaffen en uit het kleine genootschap van priesters een trouwen man te kiezen, die in staat was eene zoo groote volksmenijite te besturen.

O O

Hij riep derhalve den H. dienaar Gods, den H. Bonifacins, tot zich, en noodigde hem uit, de waardigheid van het bisschoppelijk ambt aan te nemen en hem bij te staan in het bestuur van het volk Gods. Doch Bonifacius wees den voorslag terstond nederig af en zeide, dat hij de bisschoppelijke waardigheid volstrekt niet verdiende. Hij bad met aandiang, dat men hem, die nog zoo jeugdig was, deze zoo verhevene waardigheid niet op de schouderen zou legden en beriep er zich op, dat hij den kanonieken ouderdom van vijftig jaren nog niet had bereikt. De H. bisschop verweet hem met zachte woorden, dat hij allerlei voorwendselen tot verontschuldiging te baat nam, drong andermaal met ijver aan, dat hij het aangeboden ambt toch zou aanvaarden, en wees daarbij op den treu-rigen toestand zijns volks. Doch Bonifacius gaf niet toe, en er ontstond tnsschen beiden een twist. De eene weigerde uit nederigheid het aangeboden ambt; de andere bleef aandringen op het heil der zielen. Eindelijk sprak

-ocr page 265-

261

Bonifacius de volslagene weigering in dezer voege uit: o mijn hoogheilige bisschop! o mijn bestuurder in den geestelijken strijd! ik heb van zijne heiligheid, paus Greo.orius gt; eeile zending ontvangen tot de volken van Duitschland. Als legaat van den apostolischen stoel tot de westelijke streken der barbaren gezonden, heb ik mij uit eii^en beweging bij het bisdom aangesloten, dat onder uwe leiding staat, zonder de voorkennis van den verheven gebieder, wien ik, door mijne belofte gebonden, dienstplichtig en onderworpen ben. Ik mag dus niet zonder verlof van den apostolischen stoel en zonder diens uitdrukkelijk bevel de zoo verhevene wijding ontvangen. Ik bezweer u alzoo, dat gij mij, die door vrijwillige belofte gebonden ben, laat vertrekken naar de landen, tot welke ik oorspronkelijk door den H. Stoel gezonden ben.

Na deze dringende redenen, kon de II. VTillebrord, hoezeer het hem ook leed deed, zich niet langer verzetten, en verleende hij den heilige eindelijk de gevraagde vergunning.

De H. aartsbisschop liet Bonifacius niet vertrekken zonder hem behulpzaam te zijn in het aanknoopen van betrekkingen, die hem in Duitschland kracht en steun konden verschaffen. Hij deed hem uitgeleide, terwijl hij zich ii et hem naar Echternach begaf. Op den weg daarheen bezochten zij waarschijnlijk Susteren, want bij die gelegenheid vinden wij beiden te Alden Eik, niet verre van Maaseik, een goed uur van Susteren, aan de westzijde van de Maas. De aanleiding tot dit bezoek was het volgende.

In het begin der achtste eeuw of omstreeks 700 waren te Tongeren uit den echt van twee edellieden Adalhart en ürimwara, twee dochters de h. Harlindis en de II. Reinildis (Reinula) geboren. Sedert hare jeugd muntten bjiio uit door godsvrucht en deugd, en toen hare keuze

-ocr page 266-

262

zich op liet kloosterlijke leven bepaald had, namen zij den sluijer aan in een klooster te Valenciennes in Henegouwen. Hier hadden zij eene zorgvuldige opleiding ontvangen. Zij leerden er zingen, schilderen, boeken overschrijven en verschillende andere werken, geeigend voor hare kunne en den staat, dien zij hadden omhelsd, en werden er geoefend in volmaaktheid en deugd. Hare ouders, ingenomen met den voortgang, dien zij hadden gemaakt in de deugd en de genoemde verschillende

O O rt

kundigheden, gebruikte een gedeelte hunner goederen te Eik, om daar voor hare dochters een klooster te bouwen.

Naar dit nieuwe klooster, waarin bij den aanvang twaalf Godgewijde maagden waren opgenomen, hadden zich de H.H. Harlindis en Reinildis begeven. De H. Willebrord, die nog immer in Toxandrië namens den H. Ilubertus, bisschop van Luik, werkzaam was, bezocht bij zijne reis naar Ecliternach in gezelschap van den H. Bonifacius dit nieuwe klooster, en stelde er de H. Harlindis, en naast haar hare zuster, de H. Reinildis, tot overste aan. Bij liet feest, dat te dier gelegenheid werd gevierd, zal de wijn , die begon te ontbreken, door den H. Willebrord zijn vermeerderd.\') De H. bisschop bezocht later waarschijnlijk

\') Het klooster der II. Harlindis en Reinildis te Eik werd in 8S1 door de Noordmannen verwoest. Vijftig jaren later herstelde Richarius, bisschop van Luik, de kerk, en plaatste er geestelijken in met een seculieren abt, dien hij aanstelde in 930. Hij hief de lichamen der beide heiligen , die door de zorgen van den bisschop Franco aan de woede der barbaren waren onttrokken, uit de aarde op. Hij plaatste ze in een schrijn met zilver versierd. Deze relieken werden later in de kerk van het dorp Eik bjwaard, tot dat men ze in 1571 uit vrees voor de hervormers overbracht naar Maaseik, waarheen toen ook het collegiale kapittel werd verplaatst. In het bovengenoemde schrijn bevinden zich nog een purpere en witte sluijer door de heiligen ver-vaardigd en met goud en gesteenten versierd; een gedeelte van een kasuifel, waarmede de H. Bonifacius het sacrilicic dor H. Mis zou

-ocr page 267-

2(io

meermalen dit klooster, dat den regel van den H. Benedictus volgde. Zelfs heeft het den schijn, dat de H. Bonifacius bij zijn terugkeer uit Duitschland in ons vaderland aan het einde zijns levens hier is geweest, i)

Na het nieuwe klooster van Alden-eik bezocht en op vasten voet gebracht te hebben, zetten de beide heiligen hunne reis voort naar Echternach. Het doel van den H. Bonifacius was, met Thuringen zijne prediking aan te vangen in Duitschland. Hier kon de H. Willebrord hem behulpzaam zijn door de uitgestrekte bezittingen, die hij van Hedau had ontvangen en door de kloosterlingen, die hij er uit Echternach had heen gezonden. Daarom stelde de H. Willebrord zijn vriend thans in gelegenheid , om te Echternach alle inlichtingen omtrent zaken en personen in te winnen, die hij voor zich dienstig zou achten. Hij kon daar waarschijnlijk kloosterlingen ondervragen, die in Thuringen werkzaam waren geweest, en niet weinig steun vinden in den machtigen invloed

o n

en de rijke hulpbronnen, die deze abdij reeds toen bezat. De H. Willebrord verzuimde wel niet om met den H. Bonifacius zijne stichtingen te Trier te bezoeken, ofschoon

hebben opgedragen , en dat, gelijk men wil door den H. riorebeitus, zoon en opvolger van den H. Hubertus, zou zijn gewijd. (?) Gelijk mij de Zeer Eerw. Pater J. C. Mastboom, die in 1871 deze relieken bezichtigde, heeft verhaald, was dit kasuifel met gouden boogjes rondom een geborduurde bloem versierd. Nog worden er bewaard een evangelieboek door de heiligen op perkament geschreven, een gedeelte van den arm der H. Ilarlindis en een kakebeen van dezelfde heilige met drie tanden.

i) Men leest in het leven dezer heiligen uit de lO116 eeuw bij de Bollandisten: solebant beati cpiscopi Willebrordus atque Bonifacius vicissim frequentare illas gratia utilitatis animarum suarum. Ik vat dit op in dien zin, dat de H. Willebrord vroeger, cn later na diens dood de II. Bonifacius als bisschop het klooster te Eik meer dan eens hebben bezocht.

-ocr page 268-

2U

ons niets hiervan is geboekt. Hij was waarschijnlijk ook degene, die den H. Bonifacius in aanraking bracht met de H. Adela, zuster van de H. Irmina, dochter van Dagobert II en abdis in liet klooster te Pfalztl. Dit klooster was in de bergachtige streek der Ardennen, aan de liefelijke boorden van de Moesel, niet verre van dezer zamenstrooming met de Saar, tusschen Echternach en Trier gelegen. De H. Ludger verhaalt ons uitdrukkelijk in het leven van den H. Gregorius, dat do H. Bonifacius op zijne terugreis uit Friesland naar Thuringen dit klooster bezocht. Dat het de II. Wille-brord was, die hem in 722 hierheen den weg wees, is eene zeer natuurlijke vooronderstelling, zoowel ora zijne betrekkingen met de zuster van de H. Irmina, als om de ligging van dit klooster in de nabijheid van Echternach.

Terwijl Bonifacius hier zich ophield en zich op de hoogte zocht te stellen van de gebruiken en de inrichting van het nonnenklooster, gebruikte hij hier het middagmaal. Volgens het algemeene gebruik werd ook hier het middagmaal geheiligd door eene stichtende lektuur uit de H. Schrift. Bij toeval bevond zich een kind van Adela\'s zoon , Alberik , hier ten bezoek bij zijne grootmoeder. Het was een knaap van veertien of vijftien jaren. Bonifacius gaf hem zijn zegen, en liet hem voorlezen bij de tafel. Hij las met zooveel nadruk en gevoel, en gedroeg zich daarbij zoo passend , dat de II. Bonifacius opmerkzaam werd op de voortreffelijke lt;:aveii van geest, en hart, die dezen jeugdigen knaap eigen waren. Hij prees hem en zegde: gij leest reeds zeer goed , mijn zoon ! Verstaat gij echter ook geheel en al hetgeen gij leest? De knaap meende alles wel te begrijpen. Bonifacius hernam dus: zeg mij dan eens, mijn zoon, wat denkt gij wel, bij hetgeen gij gelezen hebt? De knaap wilde

-ocr page 269-

2(30

nu andermaal zijne lektuur beginnen, doch Bonifacius onderbrak hem en zeide : dit niet , mijn zoon; ik verlangde, dat gij eens met uw eigen woorden , en, gelijk gij met uwe ouders gewoon zijt fe spreken , den inhoud van dit stuk zoudt opgeven. Dit kon de knaap niet. Wilt gij, vroeg Bonifacius, dat ik het u eens zeggen zal? Toen de jongeling dit bevestigde, beval de H. Bonifacius hem het stulai nogmaals langzaam te lezen, en nu begon hij voor de abdis en hare kloosterzusters over den inhoud van het gelezene te prediken , met zoo vurige en wegslepende welsprekendheid , dat de leerzame en weetgierige knaap daardoor geboeid en als betooverd werd. De gloed der rede en de kracht der waarheid, die cr in doorstraalde, greep den knaap zoo hevig aan, dat hij zijn vaderland en zijne ouders vaarwel zegde en dadelijk besloot, een man, dien hij nooit gezien had , te volgen. Nauwelijks had Bonifacius geeindigd, of hij ging naar zijn grootmoeder en zegde haar, dat hij met dien man wilde afreizen, zijn leerling worden, en van hem de kennis der H. Schrift leeren. De grootmoeder wilde echter haar kleinzoon niet laten vertrekken. Zij antwoordde, dat zij den man niet kende, en niet eens wist, waar hij heen ging. De knaap liet zich echter daardoor niet afschrikken. Hij bad, hij smeekte, en zeide eindelijk tot zijne grootmoeder: indien gij mij geen paard wilt geven, om met den man mede te rijden , zal ik hem te voet volgen. Lang bestreed de H. Adela het verlangen van haar kleinzoon , doch eindelijk gaf zij tue, beval hem aan den II. Bonifacius, gaf hem paarden en dienaars, en liet hem met den H. leeraar vertrekken. Die knaap was de tl. üregorius. Hij volgde den H. Bonifacius tot aan diens marteldood, en werd na hem de bestuurder van het bisdom van Utrecht.

Vergezeld van Willebrords beste wenschen, bc-faf

\' a

-ocr page 270-

266

Bonifacius zich welgemoed naar Thuringen. Zijn eerste stap was met behulp van den schenkingsbrief, dien de H. Willebrord hem ter hand had gesteld het bezit te verwerven der goederen, die Hedan te Hamelburg \') aan den H. bisschop van Utrecht gesclionken had. Zij waren in de handen van twee broeders Detdic en Dierolf. Hij had het geluk met de hulp van God beiden van hunne lieidensclie dwalingen te bekeeren, en de genoemde eigendommen van hen terug te bekomen. Hier, te Hamelburg niet verre van Beijeren, stichtte Bonifacius een klooster en eene kerk, die aan den H. Joannes den dooper was toegewijd. Ofschoon Hamelburg later tot het bisdom Würzburg behoorde, werd het klooster door Karei den Groote aan de beroemde abdij van Fulda geschonken.

Ook de andere schenking door Hedan H aan den H. Willebrord gedaan werd in de hand van den H. Bonifacius het middel om in Thuringen een tweede klooster te stichten. In de nabijheid van Arnstadt, Mühlberg en Munchen, die de hertog aan den H. Willebrord in bezit had gegeven, verrees later de abdij van Ordorp, Ohrdorf of Ohrdruf op de boorden der Oralia.

Zoo had de H. Willebrord voor den H. Bonifacius

\') Dit bericht ons Willebald VI : 17. Qui etiam slatim proficisccns pervenit ad locum, cui nomen inscribitur Amanaburch. Vil : 18. Tune quippe Domino patrocinante alias Germaniae praedicandi causa partes adiit; et supra dictum locum] (Amanaburch), cui gemini praeerant germani Deldic et Dierolf, Domino auxilianle oblinuit, eosque a

sacrilega idolorum censura revocavit..... et monasterii collecta servorum

Dei congregatione cellam construxit. Similiter et juxta fines Saxonum Hessorum populum paganicis adhuc ritibus oberrantem a daemoniorum captivitate liberavit. Dit eerste klooster Amanaburch, in Thuringen door Bonifacius dadelijk na zijne aankomst uit Friesland gesticht, moet dus onderscheiden worden van Arnoeneburg in Hessen, waar do H. Ooni-facius tien jaren later een klooster stichtte te gelijk met dat vau 1\'ritslar.

-ocr page 271-

■267

den weg naar Duitschland geopend. Het optreden van den H. Suidbert in de Khijnprovinciën, de stichting der abdij op Kaiserswerdt, de werkzaamheid van den H. Wil-lebrord te Emmerich en in de omstreken van Kleef, het klooster Odiliënherg aan de grenzen van het land van Gulik, de abdij van Echternach, de stichtingen te Trier, Willebrords tweevoudig bezoek in Thuringen, dit alles moet ons overtuigen, dat Nederlands apostel geen geringen invloed op Duitsclilands bekeering liec-fc uitgeoefend. De leiding, die hij bovendien gedurende drie jaren aan den H. Bonifacius heeft gegeven, de steun, de hulp, de diensten, die hij aan zijnen vriend niet liet ontbreken, toonen ons duidelijk, dat de H. Willebrord de roemvolle taak heeft aangevangen en ingeleid, die door Dnitschlands apostel met zoo gezegenden uitslag en zoo overvloedige vruchten is bekroond. Aan Willebrord is de eer de eerste urondslacen te hebben gelegd van Duitsclilands

O O O O

Christelijke kerk; aan Bonifacius is de roem op die grondslagen het heerlijke gebouw te hebben opgetrokken.

NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Schenking te Rhijnaren of Rinderen, eu in , de omstreken van het land van Kleef. Ligging van Rinderen. Kerk van dit vlek , en hare oorspronkelijke oudheid. Hier stond vroeger een heidensche tempel, aan Mars toegewijd. Rinderen is hetzelfde als Rhijnaren, en niet onwaarschijnlijk als het Arenacum ad Rhenum. De H. Willebrord heeft hier in de omstreken meermalen gepredikt. Hij heeft den heidenschen tempel in eene Christelijke kerk herschapen, en in de omstreken verschillende gemeenten gesticht.

Wanneer gij ooit het fraai gelegene stadjen Kleef bezoekt, verzuim dan niet den heerlijken weg op te

-ocr page 272-

wandelen , die van daar naar het oude Nijmegen voert Het is eene zeer breede laan , aan beide zijden door Iioog opgaande boomen overschaduwd, en aan beide zijden afgezet door eene lange reeks van prachtige villa\'s. Deze zijn omgeven door keur van bloembedden , sierlijke heesters, fraaije slingerplanten, en steken met hare citroengele eu lichtgrijze kleuren vrolijk af tegen het lachende groen. Aan de linkerzijde verheft zich , achter de villa\'s, de Kleefsche b\'.rg met zijne diergaarde en heerlijk sterrenbosch, in welks hooge eiken en beuken de nachtegaal en tal van vogelen hun liefelijk gezang laten hooren. Wanneer gij dezen weg een twintig minuten zijt opgewandeld, sla dan eene laan in, die zicli ter rechter zijde bevindt. Ook deze weg, ofschoon minder prachtig dan de eerste , is fraai. Hij voert u langs allerlei plantsoen , vruchtbare akkers en het thans verlatene Kapucijner klooster, dat zich op eenigen afstand vertoont, binnen een klein half uur naar een net, landelijk dorpjen, Kinderen genaamd.

In het midden van dit vlek verheft zich op een wel onderhouden kerkhof, de lieve dorpskerk, die ons ten hoogste dierbaar moet zijn. Al dadelijk ziet gij het haar aan, dat zij uit twee zeer verschillende deelen bestaat. Het schip der kerk is nog geheel nieuw en in 1870 gebouwd. Docli de toren met zijne tufsteenen verraadt een zeer hoogen ouderdom.

De kerk , die bij dezen toren behoorde, en in 1870 werd weggeruimd , was mede zeer oud. Door sommigen werd het koor dezer kerk beschouwd als het overblijfsel van een Romeinschen tempel , doch ten onrechte. Bij het afbreken toch der kerk vond men in den muur van dit koor vrij groote stukken steen met Romeinsche opschriften. Dergelijke had men ook reeds gevonden , toen in 1755 de zijmuur werd vernieuwd. Ook stuitte

-ocr page 273-

269

men, toen de grondslagen voor de nieuwe kerk werdeu gelegd op eene geheel Eomeinsche begraafplaats. Uit het een en ander bleek, dat het koor der oude kerk niet tot den oorspronkelijke!! Romeinschen tempel behoorde, die zich op deze begraafplaats bevond, maar z lovvel als de geheele kerk in zijne plaats en uit zijne bouwvallen was opgetrokken. De I\'omeinsche tempel, die hier vroeger stond, was toegewijd aan Mars. Dit blijkt uit den grooten altaarsteen, die in 1793 op het kerkhof te Kinderen werd gevonden en die thans nog op den Zwanentoren of het oude kasteel van Kleef voor iedereen te zien is. Blijkens het opschrift, dat hij draagt, was het een votief altaar van Mars, \') en bevond zich te Kinderen een tempel aan dien afgod gewijd.

Kinderen klimt dus op tot de tijden der Komeinen, en is hetzelfde als Kijneren of Kijnharen. Sommigen houden het voor Khijnaren of Arenacum aan den Khijn.

■) Hot opschrift luidt, gelijk ik zelt\' las Marti Camulo Sacrum pro Salute ïiberii Claudii Caesar is Aug. Germanici imp.

Gives, Read, qui Tem^lum constituerunt.

Aan de achterzijde bevinden zich binnen esn eikenkrans de letters: O. C. S. (ob cives servatos.) Oamulus is een Sabir.ische naam van Mars, die aldus door de krijgslustige Saranieten werd genoemd. ïwee opschriften van Mars Camulus voert Giuter (Isiscript p. 40, 9; p. 50, 14) aan, waarin evenals in dit opschrift Remers van de Tde cohorte uit Galliti genoemd worden. De Remers woonden tun noorden van de Manie. Hunne hoofdstad was Rhêims. Remers van deze TJe cohorte hebben waarschijnlijk in den Marstempel te Rhijnaren, toen zij in deze streken gelegerd waren, dien votiefsteen opgericht en wel voor het heil van keizer Claudius, wiens veldheer Corbulo do Friesen had overwonnen. Zie Fiedler Gesch. der Germanen S 235.

-ocr page 274-

m

Zoo wei de naam als de ligging en de veie Komeinsche oudheden, die men hier gevonden heeft, pleiten hiervoor. \')

Jleeds vroeg, gelijk wij hebben gezien, predikte de H. Wiliebrord te Emmerich en bouwde hij daar eene Christelijke kerk. Van daar uit moet hij meermalen de omstreken, en vooral Hinderen hebben bezocht, dat destijds gelegen was aan den linker oever van den Rhijn, • die toen nog langs hier naar Eltenberg stroomde. 1) Zijn optreden bleef niet zonder rijke vruchten, en velen bracht hij in deze streken van de dwalingen der afgoderij terug. Te Keilen tussclien Emmerik en Kleef, niet verre van Kinderen gelegen, 2) te Neder Millingen, te Wardt bij Xanten, te Hossum bij Goch wordt de H. Wiliebrord als beschermheilige vereerd, en zijn de kerken hem toegewijd. Dit aandenken toont genoeg, boe de heilige apostel hier meermalen en niet zonder goeden uitslag voor hot Christelijk geloof heeft geijverd.

Ook te Kinderen trad hij op. Sterk door den machtigen arm van Pepijn, wierp hij het afgodsbeeld van Mars omver, veranderde diens tempel in eene Christelijke kerk, die hij aan den H. Petrus toeheiligde , en wijdde den bovengenoemden altaarsteen van Mars, tot een altaarsteen voor het hoog heilige offer van Christus\' ligchaam

1

-) Thans is de loop van den Rhijn geheel veranderd, en is Rinderen ongeveer een uur van de verdeeling des Rhijns bij Schenkenschans verwijderd.

2

) Volgens de beschiijving van \'t Utrechtsche bisdom 111 bl. 332 is de kerk te Keilen een der drie kerken door den 11. Wiliebrord in deze streken gesticht.

-ocr page 275-

\'J71

en bloed. Van daar dat men dien steen op het kerkhof in 1793 terugvond. Van daar, dat men nog lieden op het bovenvlak aan de vier hoeken van dien steen vier uwe doch duidelijk uitgekapte kruisen ziet, en in het midden eene vierkante holte, waarin, zooaU dit bij Christelijke altaren het gebruii is, relieken zijn geborgen geweest. Willebrord wijdde, blijkens het onderstaande stuk, de kerk toe aan den H. Petrus. Tot in de vorige eeuw bleef de PI. Petrus patroon der kerk , en nog is een zegel in het archief der kerk aanwezig, waarop de H. Petrus is afgebeeld. Thans wordt er de H. Willebrord als beschermheilige vereerd.

In 720, terwijl de H. Bonifacius in de omstreken van Utrecht werkzaam was, vinden wij den H. Willebrord in dit Khijnaren of Kinderen, waar hij reeds vroeger meermalen liet geloof had gepredikt. Zijne werkzaamheden werden er thans door eene milde schenking bekroond. Zie hier de oorkonde , gelijk zij tot ons is gekomen :

Gedaan in \'t openbaar te Khijnaren in \'t eerste jaar van onzen heer, den zeer roemrijken koning Theodorik (720). In den naam van God. Ik, Ebroin, graaf, zoon van Oda, heb als schenker besloten, tot heil van mijne ziel en van die mijner allergeliefdste echtgenoote Theodelinde» iets van mijne goederen aan de plaatsen der heiligen af te staan , namelijk aan de basiliek van den H. Petrus, prins der apostelen , en vim den H. Joannes den dooper en de overige heiligen, welke (basiliek) gebouwd is in de plaats Ehijnaren, in de gouw van den Dussel bij de rivier den Khijn \') waarvan thans de heer, onze vader en lioogepriester, de bisschop Willebrord openlijk het beheer voert. Ik schenk haar in de plaats Nitrum (Nutterden) ons landgoed, drie woningen van lijfeigenen met vrouwen en

\') Que constructa est in loco Rhinanin in pago Dublensi super lluvio Rheno.

-ocr page 276-

kinderen, de landerijen met mijn slot en verblijf, ook hetgeen hierbij gelegen is, en tot diezelfde plaats behooit. Ookschenk ik geheel en al mijn aandeel in Haemmi \') namelijk het woud, hetgeen mij rechtens toebehoort; ook hetgeen mij wettelijk toekomt te Dangacsbroch ■), de helft van het bosch, die bij deze plaats behoort, waarover ik recht heb; (ik schenk) op ons landgoed Meri eene woning van lijfeigenen met huisvrouw en kinderen, alsmede een gedeelte bosch: buitendien op ons landgoed Rhijnaren vier woningen van lijfeigenen met vrouwen en kinderen benevens landeiijen en bijbehoorende kudden en gedeelten van het woud. Ook op ons landgoed Millingen willen wij en hebben wij besloten, de basiliek van onze vrouwe Maria met al het bijbehoorende, hetgeen wij daar verordend hebben, aan denzelfden heiligen Petrus te Rhijnaren ondergeschikt te maken, alsmede onzen lijfeigene Folcarius, die daar dienstbaar is, met zijne huisvrouw en kinderen en Eodfried met vrouw en kinderen en landerijen; en in de plaats Meginuin Walamut met vrouw en kinderen en

landerijen.....en in het landgoed Dagaesburch, voor zoover

het aan Oda toebehoort, twee kleine hoeven met vrouw en kinderen en hunne kudden. Dit alles met zijn geheel dat is huizen, landverblijven, velden, bemden, weiden bosschen, wateren en waterleidingen, roerenden onroerend goed, onderzochte en niet onderzochte dingen en overige voordeden, die er bij behooren, schenk ik aan bovengenoemde heilige plaats en wil ik, dat voor immer geschonken blijve tot het gewin der gebeden en tot het voortdurend opdragen van h. misofferanden voor mij en de mijnen. En de heilige j laats en hare beheerders zullen dit hebben.

!) Haemmi of Ham bij Kleef gelegen, en daarom thans Klever-ham genoemd.

quot;) Dangaesbroch is Donsbruggen.

-ocr page 277-

273

behouden, bezitten en beschermen, en de onbelemmerde en zekere macht in alles bezitten om er mee te handelen

naar verkiezen. Indien echter iemand etc..... Openlijk

gedaan te Rhijnaren in het eerste jaar van onzen zeer roemrijken koning Theodorik. Ik Ebroin heb dit testament door mij vervaardigd herlezen en eigenhandig bevestigd. Ik Virgilius, onwaardig priester, heb dit op vei\'zoek van graaf\' Ebroin in den naam Gods geschreven en mede onderteekend. Guntbrecht, Fulchbrecht, Godo-brectus, Kaedbrectus, Eedualib, Herisusa. ■) Graaf Ebroin vergenoegde zich niet met deze eerste schenking. Hij stond rog in hetzelfde jaar aan de kerk van Rhijnaren tien bouwmanswoningen met lijfeigenen en al het bijbehoorende daar ter plaatse gelegen.

Blijkens dit stuk werd Einderen door graaf Ebroin tot oen middelpunt gemaakt, hetgeen al de kerkelijke bezittingen in den schenkingsbrief opgesomd, zon beheerschen. Kleef was destijds nog niet gebouwd. Doch in al de omliggende vlekken, te Ham, later om Kleef nabijheid Kleverham genoemd, te Nntterden, te Mehr, te Millingen, te Donsbruggen (Dangaesbroch), trad de II. Willebrord als apostel op, en al deze vlekken werden met Einderen verbonden. Als zoodanig kwamen zij allen met Einderen na den dood van den H. Willebrord aan de abdij van Echternach. In het archief der kerk te Einderen vindt men opgeteekend: „Joannes II van Cleef (1347—1368) ontving de dyrastie Einderen van de abdij Epternach. Sedert dien tijd bleef zij aan Kleef. Bij öloet lezen wij, dat Karei de Groote een eilandjen in den Ehijn, genoemd Brekkera Wetiida, tusschen Brienen en Einderen gelegen ean de abdij van Echternach in de jaren 77G—778 heeft

!) Dit stuk is te vinden in het archief van de Lnxenibiirgscha regering fol. 102 en bij Foppens, dipl. Eelg. T. III. p. 56,

18

-ocr page 278-

274

afgestaan. Dit is een bewijs te meer, dat Echternach na Willebrords dood in deze streken eigendommen bezat.

Moge liet kerkje te Rhijnaren, als een gedenkteeken der prediking van den H. Willebrord, in deze streken steeds bewaard blijven! Moge bet door de offers der godsvrucht steeds fraaijer worden. Menige Nederlanders begeven zich jaarlijks naar Kleef en Kevelaar. Zeker moeten zij zich aangetrokken gevoelen, om van Kleef uit de fraaije landelijke streek van Kinderen eens te bezoeken en er hulde te brengen aan de nagedachtenis van den hun zoo dierbaren apostel, die hier heeft gepredikt en ijverig wordt vereerd. Zij zullen er sineeken, dat het oude Christelijke en Katholieke geloof door de voorspraak en het voorbeeld van dien grooten heilige en van de allerheiligste der moeders steeds meerdere belijders vinde en gedurig in bloei moge toenemen.

DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Karei Martel hofmeijer van geheel Frankrijk. Zijn karakter. Hij bevordert het Christendom in Friesland. Adgild II. Vrijheid der Christelijke godsdienst sedert de onderwerping der Friesen. Aanzienlijke schenking van Karei aan de S. Maartenskerk te Utrecht. De H. Willebrord bouwt de S. Salvatorskerk. Schenking der heeilijkheid Eist in de Betuwe. Dour dit alles blijkt, hoe de Goddelijke Voorzienigheid langs natuurlijken en bovennatuurlijken weg de invoering van het Christendom in Nederland bevorderd heeft.

Karei, de dappere en strijdlustige krijgsheld had over twee geduchte vijanden gezegevierd. Kaganfried en Radboud waren beiden verslagen. Hij was als majordoom in Austrasië uitgeroepen, en te vergeefs poogden de Neustriers onder Chilperik III drie jaren lang met behulp der Aquitaciers hem het hofmeijerschap van hun

-ocr page 279-

275

land te betwisten. Eindelijk werd op nieuw slag geleverd in tie velden van Soissons. Eudo van Aquitanië verried zijn bondgenoot Eaganfried, en leverde hem met koning Cliilperik in Kareis handen. Deze werd hierdoor hofmeester van geheel het Frankische rijk, en stelde in 720 in plaats van Cliilperik III, Theodorik, zoon van Dagobert III tot koning aan.

Karei Martel overtrof zijn vader, Pepijn van Herstal, in heerschzucht, in sluwe staatkunde, in strijdlustiwen moed. Naar gelang de belangen zijner heerschappij het medebrachten, benadeelde of bevorderde bij de godsdienst. Zoo zond bij heilige bisschoppen in ballingschap, of wierp ze in do gevangenis, sloe^ de handen aan de rijkdomrr.en en schatten der kerken om daarmede de de soldij zijner krijgsknechten te betalen, schonk bisdommen en abdijen aan zijne bevelhebbers en verjoeg priesters alleen, omdat zij godvree^end waren. Doch dezelfde Karei, omdat het hem voordeelig scheen, was de verdediger der pausen, beloofde zijne bescherming en hulp aan den H. Bonifacins, en bevorderde de godsdienst in Friesland. Uit staatkundige inzichten behandelde hij den H. Willebrord met zeer veel welwillendheid. Wij zagen reeds, hoe hij aan de abdij Echternach Bollendorf schonk, omdat hij tijdens den Frieschen oorlog tot de overtuiging was gekomen, hoe onontbeerlijk voor de priesters, die in Friesland werkzaam waren, een veilif toevluchtsoord was, indien de heidensche bewoners dezer streek het hoofd opstaken en met de Franken in oorlog geraakten. Vooral echter in Friesland ondervond de H. Willlebrord den krachtigen steun van Kareis ijzeren arm.

Eadboud was na zijn dood opgevolgd door AdgildlI. Poppo, dien sommigen opgeven als Eadbouds opvolger, was vermoedelijk slechts een afstammeling van den vroeger vermelden Poppo en niets anders dan Adgilds veldheer.

,

-ocr page 280-

Aldgilcl word door de Franken niet langeï meer als

Ö c?

koning, maar slechts als hertog beschouwd, die in zijn bestuur geheel affiankelijk van hen was. Hij werd door Karei genoodzaakt, aan de evangelie-predikers alle vrijheid te laten om het woord Gods ouder de Friesen te verkondigen. Voortaan konden zij ongehinderd hunne godsdienstplechtigheden vieren, in \'t openbaar met kruis en kerkgewaad hunne optochten en processies houden, bedehuizen en altaren stichten. Velen, die bij den opstand en de zegepraal van liadboud het Christendom hadden verlaten, keerden na Frieslands onderwerping van lieverlede terug, lieten zich doopen, en omhelsden de Christelijke leer. Tot nu toe had het Christendom niet door kunnen dringen tot het hart van Friesland, doch thans was de baan geopend om langzamerhand het heidendom ook in O verijssel, Drenthe, Groningen en Friesland te gaan uitroeijen.

Karei Martel liet het hiertoe niet aan bescherming en aan waarlijk vorstelijke giften ontbreken. Cp den lsten January 722 vinden wij hem in het ouderlijke kasteel te Herstal op de schilderachtige heuvelenrij die zich verheft aan de westzijde der Maas. Een talrijk gezelschap van de aanzienlijkste edelen des lands omgaf den held-haftigen gebieder van het Frankenrijk in zijne burchtzaal. Vreugdevol verscheen de grijze aartsbisschop in deze schitterende omgeving, om uit Kareis hand eone waarlijk vorstelijke gift te ontvangen. Een perkament werd hem overhandigd, waar aan twaalf zegels hingen, dat van den vorst zeiven, van diens zoon Karloman, en van tien der voornaamste edelen des rijk?. Deze akte door Kareis kanselier Chalco opgesteld en door vier personen onderteekend, luidde aldus:

Gedaan op de openbare heerlijkheid van Herstal, den l»ieu Januarij van het tweede jaar der regering onaes roemrijken heers, koning Theodorik.

-ocr page 281-

277

In den naam van God schenken wij, Karei adellijk man, majordoom en zoon van Pepijn, terwijl wij de mensclielijke vergankelijkheid indachtig zijn en overwegen, hoe wij onze zonden kunnen uitwisschen, en door Gods genade tot de eeuwige vreugde geraken, door deze bladzijde van ons testament van dezen dag af en willen wij voor altijd geschonken hebben aan het klooster, hetgeen binnen de muren van Utrecht gelegen en gebouwd is, waar de apostolische man Gods, onze vader in Christus, de aartsbisschop Willebrord onder den kloosterregel eener heilige levenswijze openlijk het bestuur voert, al wat in de bezitting is van den Fiscus, alles in den burcht Utrecht, zoowel binnen de muren als daar buiten, met al wat er bij of onder behoort, met de weide Graveningen en al wat de fiscus daar tegenwoordig openlijk in eigendom heeft, alles geheel en al met alle onderzochte en niet onderzochte dingen, en evenzoo de heerlijkheid of den burcht, de Vecht genoemd, gelegen in den gouw Niftarlake met al zijne rechten en gronden, alle bij en onderhoo-righeden, die aan den burcht en heerlijkheid de Vecht zoowel als aan den reeds genoemden burcht Utrecht openlijk verbonden zijn, of er van afhangen, voor zooverre zij aan den fiscus of aan ons behooren, in hun geheelen omvang, en met al wat aangewezen of genoemd kan worden, als daar zijn hoeven, landerijen, hutten, huizen, gebouwen, bewoners, luiden, slaven, velden, beemden, weiden, bosschen, wateren, waterloopen, kudden met hare herders van beiderlei geslacht en kunne. Al deze roerende en onroerende dingen staan wij geheel af, gelijk wij gezegd hebben, van af den tegenwoordigen dag, en geven wij aan het klooster of aan het huis Gods voor altijd in den naam Gods in bezit, opdat het ten allen tijde toeneme in bloei tot onze belooning. En tot al wat de paters van het voormelde klooster of hunne

-ocr page 282-

bestuurders daarmede besluiten te doen, zulleu zij do vrijheid en de volle macht bezitten. Indien echter iemand enz.........

Gedaan op de openbare heerlijkheid Herstal, den l8tea Januarij, in het 2ds jaar der regering van den roemrijken heer, koning ïheodorik. Het zegel van Karei, adellijk man en majordom, die deze schenking heeft doen opstellen en bevestigen. Het zegel van zijn zoon Karlomaii. Het zegel van Gariao. Het zegel van Odo. Het zegel van Balderik. Het zegel van Abbo. Het zegel van Engilbald. Het zegel van Adalhard. Het zegel van Thiedold, zijn neef. Het zegel van Boso. Het zegel van Wide. Het zegel van Guntfried. Ik Eodtberd heb onder-teekend. Ik Harirad heb onderteekend. Ik Andoien, priester, heb onderteekend. Ik Chelmoien heb onderteekend. Ik Chalco, kanselier, heb op aanzoek van boven vermelden Ivarel deze akte geschreven en onder-teekend. \')

Karei Martel stelde zich bij deze vorstelijke schenking vooral ten doel, niet slechts door wapenen maar ook door zedelijke middelen zijne heerschappij in Friesland te vestigen. Door den bissclsoppelijken stoel van Utrecht rijkelijk te begiftigen, wilde hij diens invloed op het volk dezer landen verzekeren en versterken, want hij wist, dat zijn eigen gezag door de liefde der Friesen voor den godsdienst, dien hij beleed en beschermde, niet anders kon, dan veld winnen. De H. Willebrord ontving deze vorstelijke schenking met bijzondere vreugde en dankbaarheid, doch had hierbij geheel andere oogmerken. Het was hem aangenaam den bisschoppelijksn zetel te Utrecht alzoo op steeds vasteren grondslag gevestigd te zien, en onbekrompene middelen te bezitten

1) Zie van Mieris, groot Charterboek T. 1. p. 1. Brecjuigny ct l\'ardossus Dipl. ï II p. 334. Le Cointe Aimal. Eccl. Franc. T IV, p. übi3.

-ocr page 283-

27;»

om In de veelvuldige belioef\'ien van den eeredienst en hare bedienaren te knnnen voorzien. Zijn eenig doel was het rijk van Jesus\' waarheid en genade steeds vorder uit te breiden.

De gevolgen dezer schenking bleven niet uit. De b. Marti rus-kerk en het aanbelendende klooster konden thans in beteren toestand worden gebracht en naar behooren worden ingericht. Buitendien begon hij in deze jaren bij de oudere kapel van het h. kruis een nieuwe kerk te bouwen, die hij toewijdde aan den Goddelijken Verlosser, onzen Heer J. C. en aan de gelukzalige maagd Maria. Naar alle waarschijnlijkheid had ook de H. Bonifacius in de stichting dezer kerk de hand. Haar bouw kan moeilijk eer geschied zijn, dan nadat Karei Martel Friesland had onderworpen, en juist in de jaren, die kort daarop volgden, verbleef de H. Bonifacius te Utrecht. Duitschlands apostel legde voor deze kerk later eene bijzondere belangstelling aan den dag, en verbond aan haar een kapittel van veertig kanonnikken. Zij werd ook Bonifacius-kerk genoemd, en in haar rustten later voor een wijle het lijk van den H. bisschop en de lijken van twaalf martelaren, welke te gelijk met hem waren gedood. \')

De S. Sal va tors-kerk was zeer aanzienlijk. Zij was gebouwd in den vorm van een kruis., In t bijzonder werd hier de allerheiligste Maagd en Moeder Gods vereerd. In een der twee krypten van deze kerk hing een Maria-beeld, voor hetwelk de geloovigen soms gehcele nachten doorbrachten in het gebed. 2)

Ook deze tweede kerk werd door Karei Martel met rijke goederen begiftigd. Het was de O*16 Julij van het

i) Het lijk van den H. Bonifacius werd van Utrecht naar Mainz en van daar naar Fulda overgevoerd.

quot;) Zie de beschrijving van \'t Utrechtschc bisd. b!. 181 1 D.

-ocr page 284-

jaar 726. Karei Martel bevond zich in de sclioone streek, die zich uitstrekt langs de oevers van do Koer, tusschen de beide steden Aken en Bonn. Hier was het oude Zulpich gelegen, dat reeds ten tijde van Clovis bestond en waar volgens velen \') Clovis zelve door liet aanroepen van den God der Christenen de overwinning over de Alemannen behaalde, en dien tengevolge Christen werd. Hier rustte Karei Martel gedurende de wanne zomerdagen uit van de vermoeijenissen van den krijg, en ontbood hij twee eeuwen na de grondvesting van het Frankische rijk Willebrord om hem andermaal zijne vorstelijke vrijgevigheid en ditmaal voor de S. Salvators-kerk te Utrecht te laten ondervinden. De klerk Aldo stelde hier op verzoek van Karei eene schenkingsakte op. Door dit stuk stond Karei, zoon van Pepijn en Majordoom van Frankrijk, aan Willebrord voor de kerk ter eere van den Verlosser der wereld J. C., de allerzaligste Mosder Gods Maria, de heilige apostelen Petrus en Paulus, te Utrecht gebouwd, al de goederen af\', die te Marithaime, in de vruchtbare streek der Betuwe, zijn eigendom waren. Het was de heerlijkheid Eist met al hare onderhoorigheden daar ter plaatse, tusschen Arnhem en Nijmegen gelegen. Zij had vroeger toebehoord aan den Fries Everard. Doch toen deze gemeene zaak had gemaakt met de Friesen, en aan de Franken ontrouw was geworden , waren al zijne eigendommen ten voorjeele der kroon verbeurd verklaard. Koning Childebert had ze alsdan aan Pepijn afgestaan, om diens dapperheid in den strijd tegen de Friesen te beloonen, en zoo waren zij na Pepijns dood het eigendom van Karei Martel

\') Henschenius deelt dit gevoelen niet. Hij plaalst den veldslag vaa Clovis aan de oevers van deu Rhijn. Geen der oudere schrijvers zegt hij, vermeldt bij dien veldslag Zulpich als slagveld, en in het oude leven van den il. Yedastus wordt die veldslag bij den Rhijn geplaatst. Zie de Bollandisten.

-ocr page 285-

281

geworden. Aan dezen schenkingsbrief hechtte Karei zelve zijn zegel, en na hem achtereenvolgens de graven Saleco, Folcar, Bergetesien , Maginhar, Heriger en Erkenfried, welke laatste den H. bisschop als advokaat ter zijde stond. Buitendien bezegelden drie edelen, Ludolf, Odo en Agilo de oorkonde, i) Het was voor Utrechts H. bisschop eene niet geringe voldoening, die vorstelijke eigendommen te ontvangen voor de Salvators-kerk , die hij nog pas had gesticht , en zeker dankte hij den milden gever, die den luister der godsdienst in zijne bisschopsstad zoo krachtig bevorderde, den invloed van zijn bisschopszetel zoozeer versterkte en uitbreidde, en hem door deze nieuwe bezitting het middel schonk om het Christendom steeds dieper in het hart van Friesland te doen dringen.

Zoo was het middelpunt van Nederlands kerk te Utrecht voor goed gevestigd. De kathedraal van S. Maarten en de later gebouwde S. Salvator zouden eeuwen lang de roem zijn der grijze bisschopstad, en hare beide kapittelen zouden wedijveren om de eer, welk het meest tot den bloei der godsdienst, de handhaving van het bisschoppelijk gezag, de opleiding der geestelijkheid, en de bevordering der reine zeden zou bijdragen. Het stift ging eene schoone toekomst tegemoet, en hoe meer wij zijn oorsprong en zijne latere geschiedenis beschouwen, hoe duidelijker üods aanbiddelijke Voorzienigheid op den voorgrond treedt, die door den H. Willebrord en de inwerking van eene menigte bovennatuurlijke en natuurlijke middelen onze vaderen heeft overgevoerd uit de duisternissen van het heidendom tot zijn wonderbaar licht.

\') Den oorspronkelijken schenkingsbrief vindt men in zijn geheel lij van Mieris, groot Charter-book T. i. p. 2.; iiondara, Charter-boek van Cielderünd, ï. 1. p. 3.: Brcquigny en Pardessus, ï. II, p. 3i7.

-ocr page 286-

EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Araandus, grondlegger van het Christendom te Antwerpen. Na hern was hier de II. Eligius werkzaam. De H. Willebrord predikt te Calloo en in de omstreken. Schenking van Ant-werpens burchtheer aan den heilige. Nieuwe schenking. De kerk aan den II. Willebrord te Antwerpen geschonken bestaat niet meer. De kerk aldaar in de voorstad S. Willebrord.

Een dor schitterendste lichten van de Katholieke kerk in Vlaanderen, Brabant, Limburg en de zuidelijke Nederlanden in het begin der zevende eeuw was de H. Amandus. Uit een aanzienlijk geslacht gesproten, opgenomen in de orde van den II. Benedictus, in 628\') tot bisschop gewijd, doorkruiste deze heilige geheel België en verkondigde hij door het geheele land het evangelie. Op een groot aantal plaatsen stichtte hij kloosters, waarvan sommigen, zoo als dat van S. Amand niet zeer verre van Doornik en drie verschillende te Gent zeer aanzienlijk werden. Ook op het gebied van liet tegenwoordige Nederland was deze heilige met vrucht werkzaam. Te Maastricht was hij een tijd lang bisschop, en op de uitnoodiging van de H. Gertrudis predikte hij, gelijk wij zagen, in de omstreken van Geertruidenberg. Hij bezocht ook de Friesen, die in Staatsvlaanderen langs de woeste kusten der Noordzee woonachtig waren; hy trad op te Aardenburg, en voer van daar langs de Schelde op naar Antwerpen en zijne omstreken.

Een uur van deze stad niet verre van den zuidwestelijken oever der Schelde ligt nog heden ten dage een liefelijk dorp. Dit is het oude Calloo, ten tijds van den H. Amandus, Chavelaus, Canelaus, Calolo

i) Volgens Godefridus flenschenius; volgens anderen in 626. tic zijn leven in de Acta S. S. Belg.

-ocr page 287-

genoemd. \') Hier was de H. Amandus met zeer veel vrucht werkzaam. Hij sticlitte hier eene Christelijke gemeente, bouwde eene kerk, vestigde een daarbij be-hoorend klooster, en riep alzoo een geregelden toestand in het leven. Het schijnt dan ook, dat de II. Amandus de kerk van Calloo in betrekking bracht met de abdij van ö. Pieter, die hij te üend stichtte, wijl deze in latere eeuwen hier het patronaatsrecht uitoefende tot aan de Fransche revolutie. Van Calloo begaf\' de heilige zich

O n

naar Antwerpen, waar hij zeer velen tot het Christendom bekeerde. Hij bauwde in den burcht van Antwerpen, die reeds toen aanwezig was, eene kerk, die hij toewijdde aan de li. apostelen Petrus en Paulns.

De arbeid, door den H. Amandus aangevangen, werd voortirezet door den H. Eligius. Deze heilige in 640

O C3 O

tot bisschop van Noijun en Doornik gewijd, „arbeidde,quot; zegt Audoënus, „onder de Vlamingen, Antwerpenaars, Friesen, Sue ven, en de barbaren langs de zeekust.quot; Hij moet vooral in Antwerpen met zeer goeden uitslag gepredikt hebben, en tot op den dag van heden wordt hij door Antwerpen onder zijne eerste geloofsverkondigers gerangschikt. 2)

Op het voetspoor dezer twee heiligen zou ook Willebrord een heilzamen invloed op de godsdienst der Scheldestad uitoefenen. Gelijk wij reeds zagen, bezocht de heilige

\') Zie G. Heuscbenius, het leven van den H. Amandus no. 23 in dn acta S. S. Eelgica.

-) Bleu las weleer in de S. Michicls kerk tc Antwerpen onder het beo I J van den 11. Norbertus;

(Juod Amandus inchoarat Quod Eligius planfarat Willibrordus irrigarat Tanchelinns devastarat Norbertus restituit.

-ocr page 288-

Calloo op een uur af\'stands van Antwerpen iu den zomer van 710, en vertoefde er binnen de muren van liet klooster door den 11. Amandus gesticht. Van hier uit zal hij toen en later in de omstreken het h. evangelie hebben verkondigd, en tot voor eenigen tijd werd te Berchem een Willebrords put aangewezen, waarin de heiiige zal hebben gedoopt. \') Uit Calloo kwam de H. Willebrord ook in aanraking met Antwerpen, en zeker is het, dat hij in 726 hier is opgetreden.

Antwerpen, de uitgestrekte schooue en bloeijende koopstad van België , breidt zich met hare breede en prachtige boulevards, met hare heerlijke kerken, met haren kunstigen en hoog verbevenen Lieve Vrouwe toren, langs den breeden stroom der Schelde uit. Zij opent hare haven met ruime en wel ingerichte bassins, omgeven door breede kaden en omvangrijke stapelplaatsen, voor eene vloot van de voortreffelijkste koopvaardijschepen uit de verschillendste landen, en voert in allerlei voortbrengselen den levendigsten en uitgebreidsten handel. Doch het voortreffelijkste sieraad, dat haar tooit, het kostbaarste kleinood, dat schittert aan hare kroon, en dat zij , wij hopen het, nog lang moge behouden, is het oude , voorvaderlijke geloof\', hetgeen hare kinderen , trots Jioo vele gevaren en stormen, door den loop der eeuwen hebban bewaard, en dikwerf met zoo kinderlijke godsvrucht en zoo edelen geestdrift aan den dag hebben gelegd. Dat geloof heeft zij te danken aan den H. Amandus en den H. Eligius, die haar het evangelie verkondigden, nadat zij reeds vijftig of\' honderd jaren, misschien reeds langer, had bestaan. \') De H. Willebrord droeg het zijne met

\') Albetdingk lliijm, leven van den H. Willebrord bl. 197. In ecnc aanteekening voegt hij er bij: »door de uitbreiding der vestingwerken, zal dc put evenwel gedempt worden. Mogelijk is hij het reeds.quot;

2) Antwerpens eerste opkomst ligt in hot duister. Wij vindon deze

-ocr page 289-

285

ijver bij, om liet zaad, door die h. geloofsverkondigers uitgestrooid, te besproeijen en dieper wortelen te doen schieten.

Toen Utrechts aartsbisschop Antwerpen bezocht, was het eene opkomende stad , de hoofdplaats van den gouw Rijen , met eene gevestigde Christelijke gemeente. Een graaf of markies stond hier aan het hoofd van den burcht, die de Schelde beheerschte, en hief er in naam van den Frankischen koning, tol van de voorbijvarende* schepen. Zijn naam was Eohingus, en zijne echtgenoote heette Bebelina. Beiden waren Christenen , uitmuntende door godsdienstigheid en liefdadigheid. Deze twee echtelieden r.oodigden den H. Willebrord in het jaar 726 ten hunnent op den burcht om de volgende reden.

De H. Amandus had de kerk der h. apostelen Petrus en Paulus, die hij in den burcht van Antwerpen had gebouwd, toevertrouwd aan de Benedictijnen, die hij te Querkelodora of Turnhout l) had gevestigd. 2) Toen nu de abt Firminus aan het hoofd stond van dit klooster, had hij deze kerk aan den burchtheer van Antwerpen afgestaan, in ruiling voor het plaatsjen Tumine 3) of

stad het eerst genoemd bij Audoënus, den levensbeschrijver van den 11. Eligius. Audoënus is volgens sommigen in GS\'J, volgens de Bollandisten in 683 gestorven, na in 040 met den H. Eligius gewijd en 43 jaren bisschop geweest te zijn. Hij noemt haar Andoveypia.

!) Querkelodora, zegt Henschenius, bestaat uit drie woorden; kerckc, loo, hetgeen hout of bosch beteekent, en dom of durnc, dat in de oude taal zooveel is als vliet. Alberdingk ïhym bl. 245, vereenzelvigt querkelodora met kerk te Durnc-hout of Turnhout.

2) Papebroch schrijft ia het leven van den H. Hubertus : multum in Toxandris docendis laboravit, et Antverpiam aliquando excurrerit, occasione visitandi viciniores i/uerkelodorcnses monachos, a deccssove Amando instiLutos. Act. SS. Belg. T. IV. p. 114.

*) Alberdingk Thym neemt Tumine bij Antwerpen als eene foutieve lezing van ïurne, en vereenzelvigt het met Deurne, in de omstreken van Antwerpen gelegen.

-ocr page 290-

286

Deurne, een uur ten oosten van Antwerpen geletjen. Eohingus op die wijze in het bezit gekomen der kerk van den H. Petrus en Paulus op zijnen burcht, had haar steeds van waardige priesters te voorzien. In overleg met zijne gemalin Bebelina besloot hij derhalve zich tot den H. Willebrord te wenden. Deze was de reden, waarom de H. bisschop hier in 72G verscheen.

Rohingus ontving Neerlands apostel met de grootste voorkomendheid. Door eene openbare akte stond hij de genoemde kerk af aan den heilige. Tevens schonk hij hem alle daarbij beboerende landerijen, gebouwen , lijfeigenen , bosscben en kudden. Ook liet hij hem het derde gedeelte van den tol der Schelde, waarop hij recht had, voor zijn eigen persoon. \') Met deze inkomsten zou de heilige in het licht en den wierook van gezegde kerk voorzien.

Om nog verder voor de behoeften dezer kerk zorg te dragen, en het bestaan der daaraan verbondene geestelijken te. verzekeren , voegden dezelfde weldadige echtgenooten bij deze eerste schenking weldra eene tweede. Zij verrijkten de kerk der H. apostelen Petrus en Paulus, die thans onder het beheer van den H. Willebrord stond , met een landgoed en al het bijbehoorende te Peprusdare, aan het riviertjen de Nethe, in de gouw van Kijën, hetgeen Rohingus tot vaderlijk erfdeel had ontvangen. Hierbij voegden zij de helft van Wijneghem, twee uren ten oosten van Antwerpen, met huizen, kerk en lijfeigenen , benevens Boekholt en Voghelaar. 2)

\') De overige twee derde gedeelten van dien tol behoorden waarschijnlijk aan het rijk. Nos a die praesenti supra dieto domino Willibrordo episcopo donamus atque tradirnus et illtid Iholonium, (juod ad partem nostrum ibidem veneral, hoc est illain tertiam partem ad integrum ei concessimus atque donamus in ea ratione, ut ibi thus et luminaria debeant esse procurata.

s) In het testament van den H. Willebrord lezen wij: Rohingus

-ocr page 291-

287

De kerk der H. apostelen Petrus en Paulus, door den H. Amandus gebouwd en aan den H. Willebrord overgedragen, was gelegen in den burcht van Antwerpen aan de Schelde. Zij werd vernield, toen de Noormannen in het jaar 836 Antwerpen te vuur en te zwaard verwoestten. Later werd zij geheel nieuw opgebouwd en aan de H. maagden Catharina en Walburgis toegewijd. In den wandel werd zij de Walburgis-kerk genoemd. Zij was de oudste kerk der stad en bleef bestaan tot aan het begin dezer eeuw. In 1814: werd zij afgebroken en niet meer herbouwd. Zij was gelegen niet verre van liet stadhuis, daar waar nog heden het Walburgis-plein aan de Schelde zich bevindt. \')

Nog is de oude Scheldestad Nederlands heiligen apostel niet vergeten. Zijn naam is en blijft er in zegening. Aan de oostzijde van Antwerpen, niet verre van Deurne en in de nabijheid van Borgerhout, is de voorstad S. Willebrord gelegen op het weleer door Kohingus geschonkene Voghelaar. Daar hebben de Antwerpenaars, toen de vroegere Willebrords-kerk niet meer bestond, tot blijvend aandenken aan den H. Willebrord

mihi condonavit vel tradidit ecciesiam, quae est constructa in Antvefpo caalello super Fluvio Scaldeo in pago Renensium (Rijiin) cum appen-dicibus suis Bacwaldus (Boekholt), Wiinilunchemio (Wyneghem), Forgelarus (Voghelaai), et in ipso castello antverpo tertiam partem de Ulo thelonio. De beide schenkingsbrieven vindt men bij Mireus cod donat piar. p. 27. Brequigny et Pardess. dipl. T. II. p. 348. Le Roy notit marchionat. p. 17. Hist Episc. Antv. p. 0. De gouw Rijiin, waarvan hier spraak is, was begrepen tusschen de Limburgsche Kempen, Brabant (Braturpantium) en het land van Waas. Ten oosten en ten zuiden strekte zij zich niet veel verder uit dan de Nethe , terwijl dc Schelde de westelijke en de gouw Strijiin de noordelijke grens vormden, i) Dit is het oudste gedeelte der s\'.ad Antwerpen. Het Walburgis-plein is gelegen schuins tegenover S. Anne, ongeveer in het midden van den rivierbocht der Schelde, dien Antwerpen omzoomt.

-ocr page 292-

288

nit dankbaarheid eene kapel gesticht. Zij werd in het jaar 1304 tot parochie verheven, en bestaat tot op den dag van lieden. Nog is deze kerk heden aan den H. Willebrord toegewijd, en zal, gelijk mij de Zeer Eerw. Heer Pastoor verhaalde, door eene toelage van 1.000.000 franks van het Belgische gouvernement eerlang door een prachtige kerk vervangen worden.

Is de H. Willebrcrd in den arbeid getreden van den H. Amandus en den H. Eligius, hij heeft ook het zijne met ijver bijgedragen om daar het geloof steeds dieper wortel te doen schieten en die vruchten te doen dragen, die na een tijdsverloop van meer dan 11 eeuwen er nog te aanschouwen zijn. Een hooge achting moet de heilige alom genoten hebben, zoowel als de priesters en kloosterlingen, die hij had gevormd, daar de godvruchtige burchtheer van Antwerpen, ofschoon verre van het bisdom van Utrecht en van Ecliternachs abdij verwijderd, zich tot den H. bisschop wendde, om hem en den zijnen de kerk der opkomende stad toe te vertrouwen.

TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Graf van den H. Lambertus te Maastricht. Wonderen, waardoor de plaats van zijn marteldood wordt verheerlijkt. De mare verspreidt zich reeds spoedig, vermoedelijk door toedoen van den H. Willebrord, in Engeland. De H. Oda. Zij was den H. Willebrord waarschijnlijk bekend. De 11. Willebrord was tegenwoordig bij de ophefling van den H. Lambertus te Maastricht en bij zijne vervoering naar Luik. Dood van den H. Ilubertus.

In het jaar 708 of 709 was de H. Lambertus \') op

\') Zie hoven bl. 104.

-ocr page 293-

289

den 7 September met twee zijner getrouwen, Petrus en Andoletus, door den goddeloozen Dodo te Luik ver raderlijk vermoord. Eenigen zijner bedienden, die, toon de misdaad plants greep, uit des bisschops woon waren heen gevlucht, keerden na het vertrek der moordenaars terug. Zij vonden Let lijk van den heiligen bisschop, plaatsten het in een vaartuig, en voerden het met zich langs de Maas van Luik naar Maastricht om het daar te begraven, waar de H. bisschop zijn zetel had gehad. Zoodra zij hier waren aangekomen, liep de geheele stad te zamen, ontving het lijk van haren geliefden vader met veel droefenis en tranen, en toonde, hoezeer zij van zijne uitnemende verdiensten doordrongen was.

Aan de zuidzijde van Maastricht verheffen zich de schilderachtige rotsen van den S. Pietersberg, die dooreen bocht van liet lieve Jekkerdal van Limburgs hoofdstad gescheiden worden. De oostelijke helling dezer heuvelenrij, die zich uitstrekt tot aan Luik en wier omvangrijke holen bekend zijn, wordt bespoeld door de Maas. Daar waar deze oostelijke helling ongeveer een aanvang neemt, ten zuiden der stad, lag reeds in den tijd, waarvan wij spreken, de kerk van ö. Pieter, naar welke de berg genoemd is. In deze kerk bevond zich het graf\' van Lambertus\' vader. Hier werd het lichaam van den H. martelaar, toen het uit Luik langs de Maas was aangekomen, onder een grooten toeloop heen gebracht. De priesters en het volk volhardden den gelieelen nacht in het gebed. Zij begroeven daarna zonder meerdere plechtigheid, wijl zij bevreesd waren voor Dodo en zijn aanhang, het lichaam van den heilige in het graf\' zijns vaders, en een zoete geur verspreidde zich door de geheele kerk.

Spot dig daarna, begon de plaats, waar de heilige te Luik vermoord was, door Ciod verheerlijkt te worden. Meer dan eens verscheen er een wonderbaar

19

-ocr page 294-

290

licht en onder an lere wonderen verkregen twee blinden er het gezicht weder. Niet lang duurde het, of er verrees eene kerk, en op de plek, waar Lambcrtus doorstoken was, werd eene sierlijke tombe opgericht. Hier zagen wij Grimoald, terwijl hij bad, op geheimzinnige wijze vermoord worden.

De roem dor verschillende wonderen, die daar geschiedden, verspreidde zich weldra wijd en zijd, en drong door, misschien niet buiten toedoen van den 11. Willebrord, tot in Engeland en in Schotland. In dit laatste gewest woonde destij Is een koning, Eugenius VII genoemd, die van het jaar 699 tot het jaar 71G den schepter voerde. Hij had eene dochter, O Ja genaamd. In den bloei harer jeugd had deze koninklijke maagd haar gezicht verloren, en zich toen in de reine en hemelsche liefde, die haar maagdelijk hart voor God vervulde, aan Jesus, baren Goddelijken bruidegom, voor immer verloofd. Toen de koning haar vader de schitterende wonderen vernam, die bij de niartelplaats van den H. Lambertus geschied den, begon hij te hopen, dat zijne dochter het licht barer oogen hier misschien zou terug bekomen. Daarom zond hij haar, vermoedelijk in het tweede jaar 5) na den dood des heiligen, in 710 of 711, naar Luik. Oda stak de zee over, en als zij nu de stad naderde en haar gevolg de kerk ontwaarde, welke men optrok ter eere van den H. Lambertus, wierp zich de blinde koningsdochter niet het aangezicht naar dien tempel gekeerd, ter aarde neder. En zie! op het eigen oogenblik schonk haar God het licht harer oogen weder.

Met luid gejuich begroette hare blijde omgeving deze wonderbare gebeurtenis. Oda trad zonder vreemde hulp

!) Act. S. S. Belg. t G. p. 596. citant Hectorem Boethium Deidonanutn in Scotorurn hist. fol. ISO et Georgum Buchanium in rebus scotic. p. 168.

•) Act, S. S. Belg. t 6, p. 594. vita S. Odae.

-ocr page 295-

291

oniler den toeloop van eene menigte volks Luik en de kerk van den IT. Larnbertus binnen, en dankte God op de plek van den marteldood des heiligen voor de groole weldaad, die zij door zijne tusschenkomst had verworven. Op de plaats, waar zij het gezicht had verkregen, werd eene kerk gebouwd, die men later toewijdde aan de H. Walburgis.

Do II. Oda keerde hierop naar Schotland teru^. Al spoedig wilde de koning, haar vader, de maagd, die den twintigjarigen leeftijd had bereikt, uithuwelijken volgens haar vorstelijken stand. Doch de heilige ontvlood nog in het jaar 712 het hof en trok, slechts van eenige vriendinnen vergezeld, naar Rome om daar neêr te knielen op de graven der h. apostelen. Hier nam zij afscheid van al hare reisgenooten, en besloot zij verder haar leven in eenzaamheid door te brengen voor God. Met no;j slechts twee dienstmaagden tot haar frevolc

O O rquot;»

keerde zij terug uit Italië, en koos zij tot haar woon eene vergetene plek in Toxandrië. Naar alle waarschijn-ijkheid verbleef zij eerst te Venray, en later in de eenzame bosschen van Weert, en begaf zij zich van daar naar het kleine vlek Rode, hetgeen naar haar S. Oedenrode is genoemd. De Christenen, die in dit eenzaam oord te midden der woeste heide leefden, bouwden haar eene nederige hut. In deze vergetene sluip leefde zij geheel en al voor haren Goddelijken bruidegom J. C. en bracht zij hare overige levensdagen in vasten, waken en de beoefening van verschillende deugden door. God riep haar reeds spoedig, om haar de onverwelkbare kroon der heerlijkheid te schenken, en nadat zij met engelachtige godsvrucht de h. sacramenten der stervenden had ontvangen, verliet zij op zes en dertig jarigen leeftijd in het aar 726 deze aarde in den geur van heiliglieid. Zij stierf te Eode binnen de grenzen van het bisdom, waar zij het gezicht had teruggekregen.

-ocr page 296-

292

Of de II. Willebrord ooit met de h. Oda in aanraking is gekomen, en of hij haar ooit heeft bezocht, is ons niet opgeteekend. Zijn verblijf in, en zijne bekendheid met ïoxandrië pleiten voor de mogelijkheid, zelfs voor de ■waarschijnlijkheid, dat hij niet vreemd zal gebleven zijn aan de wonderbaar begenadigde, die door de tusschenkomst van zijn vroegeren vriend, den H. Lambertus, het gezicht had teruggekregen. Zeker zal ook later de roem der wonderen, waardoor haar graf te S. Oedenrode verheerlijkt werd, tot hem zijn doorgedrongen, en zal hij God hebben gedankt en geprezen, die altijd wonderbaar is in zijne heiligen.

Het kon niet anders, of door wonderen als dat van de genezing der h. Oda moest de vereering van den H. Lambertus dagelijks meer en meer toenemen. In het twaalfde jaar van zijn episcopaat had de H. Hubertus , opvolger van den H. Martelaar, herhaaldelijk des nachts verschillende droomgezichten, waardoor hij werd aangemaand om het H. lichaam van den H. Lambertus uit Maastricht naar Luik over te brengen. Dien tengevolge schreef hij voor zijn bisdom een vastedag uit, om de verlichting des hemels af te smeeken. Eindelijk verdween zijn twijfel, en in het dertiende jaar van zijn bisschoppelijk bestuur besloot hij de stoffelijke overblijfselen van den heilige tiit zijn graf op te heffen en met luistervolle plechtigheid naar de plaats van zijn marteldood over te voeren. Hij noodigde verschillende bisschoppen en priesters uit, om dien statigen optocht door hun bijzijn te vereeren. Onder de o-enoodisden kon de H. Willebrord

O O

de oude, getrouwe en uitstekende vriend van den H. Lambertus en ook van den H. Hubertus, niet ontbreken. Meer dan een schrijver bericht ons, \') dat ouder het

l) Joannes Robeiti op het gezag der aanteekeningcn, door Claudius Despretz hem uit verschillende handschriften toegezonden, de fratres

-ocr page 297-

zevental bisschoppen die aanwezig waren, zich ook de H. Willebrord bevond.

Op den 24,lei1 December 722 begaf zich de H. Hubertus vergezeld van den H. Willebrord, de overige bisschoppen, en een groot aantal priesters benevens eene overgroote schaar van geloovigen uit Luik en uit Maastricht naar de Pietors-kerk aan de Maas. Na den geheelen nacht in het gebed te hebben doorgebracht, liet de H. Hubertus het graf openen in het bijzijn van al de aanwezigen. Het lichaam van den heilige werd geheel en ongeschonden teruggevonden, terwijl de kerk andermaal even als bij de begrafenis met onuitsprekelijk zoeten geur werd vervuld. De kleederen van den H. martelaar werden met allerkostbaarste kleederen verwisseld, en vervolgens werd alles met zorg naar Luik overgebracht. De stoet zette zich in beweging en bracht onder blijde lofzangen en gejuich op den vooravond van Kersmis de H. overblijfselen ter plaatse, waar de H. martelaar den dood had gevonden. Hier werden zij op prachtige wijze bijgezet. Wie zal de gevoelens beschrijven, welke op dezen schoonen dag en het volgende niet minder schoone Kersfeest de harten overstroomden van den II. Hubertus en van den II. Willebrord. In heilige liefde vereenigd , mogten zij de schitterende verheffing aanschouwen, welke de Goddelijke Voorzienigheid aan hun wederzijdschen vriend had bereid.

Nog vijfjaren daarna bleven Willebrord en Hubertus door innige vriendschap hier op aarde vereenigd, en ondersteunden zij elkander in de bevordering van het Christelijk geloof en zeden. Eindelijk den dertigsten Mei 727 overleed de H. Hubertus te Tervuren (fura ducis)

Sammarthani to:n. 2 Galliae Christianae, Adrianus de la Morlifere libr. 2 ant. Ambioneiisium c. 15. Fisenus 1. 5 histor. Wassenburgius libr. 2. antiq. Galliae Belg. fol. CX11U.

-ocr page 298-

niet verro van Brussel, waar hij eene nieuwe kerk had ingewijd.

Wanneer men heden ten dage den spoortrein, die van Brussel naar Luxemburg voert, boven Namen te Poix verlaat, en dan langs een schilderachtig dal tusschen door elkander kronkelende heuvelen, donker groene bos-schen, en hier en ginds verspreide akkers in het midden der Ardennen zijnen weg voortzet, ontmoet men na een uur caans een zeer fraai seletien vlek met zeer schoona

O O O

kerk. liet is S. Hubert, üe prachtige, wit marineren en keurig bewerkte tombe met honderden beeldjes in hoog relief versierd, wijst de plaats aan, waar de gebeenten van den H. Hubertus, apostel der Ardennen, sedert 825 in de abdij van Anduin hebban gerust, tot dat den 15 October 1568 een leger van 7000 Hugenoten klooster, kerk en tombe ten prooi aan de vlammen gaf en verwoestte.

God loont noj; heden door menitre srenezins; van hondsdolheid, hoe aangenaam Hem de vereering is, die zijnen dienaar door de bezoekers van zijn graf en van zijne relieken hier ter plaatse gewordt.

DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Willobrord maakt zijn testament. Inhoud van dit stuk. Redenen, waarom hij al deze goederen aan de abdij van Echternach vermaakte. Zijne voorzichtigheid wordt gerechtvaardigd door latere gebeurtenissen. Werkzaamheden van den H. Wiliebrord in de omstreken van Eühternach en in het bisdom van Trier. Hij sticht te Echternach oen hospitaal. Getuigenis van Tbiofiied.

De H. Wiliebrord had intusschen zijn 6Ö,te levensjaar bereikt, en meende, ofschoon hij nog altijd ijverig werkzaam was voor den dienst van zijnen God, bij dien toeuemenden ouderdom maatregelen voor de toekomst

-ocr page 299-

te moeten nemen. Hij beschikte daarom te^en den lijd dat de Almachtige hem uit het leven zou roepen over de talrijke goederen, die hem voor de kerk geschonken waren, en schreef daarom, toen hij bij het einde van 726 zicli te Echternach bevond, dertien jaren voor zijn dood zijn uitersten wil. Dit testament luidt als volgt:

In den naam van Christus.

Het is noodig, dat de Christenen den weg der waarheid kennen, om volgens dezen waardig hunnen Schepper door hunne verdiensten te kunnen vereeren, zoodat het offer hunner aalmoezen en hunner godsvrucht tot hun hei! verstrekke, volgens hetgeen de Allerhoogste zelf zegt: geeft en u zal gegeven worden-: doet aalmoezen en ziet: alles is u rein. Daarom overwegende \'s menschen broosheid, en op welke wijze ik mijne zonden zou kunnen afwasschen en door de genade des Heeren de eeuwige vreugde verwerven, zoo schenk ik Clemens Willebrord, bisschop, van dezen dag af in den naam van God en wil dat ten eeuwigen dage geschonken blijven aan het klooster te Echternach, hetgeen in den naam des Vaders, en des Zoons en des H. Geestes ter eere van de H. apostelen Petrus en Paulus en van den 11. Joannes den dooper en van andere heiligen aan de rivier de Soere in de gouw Beden (Bidburf:) gebouwd is, waar ik Clemens Willebrord de erkende overste en bestuurder ben, en waar, indien het Christus behaagt, ook mijn lichaam moet rusten ; alle zaken en landgoederen en lijieigenen , die mij de vrije Franken volgens hunne liefde tot hun heil afgestaan en geschonken hebben. Ja, ik geef en schenk het alles aan deze heilige plaats Echternach.

Evenzoo (schenk en geef ik) alle dingen, die mij gegeven en geschonken zijn door den heer Pepijn en zijne gemalin Plectrudis of\' door zijn zoon, onzen heer Karei den majordoom , welke dingen de heer Karei en diens vader

-ocr page 300-

2%

Pepijn , zoo voor den tijd\', dat ik leef, als voor den tijd na mijn dood, op hoop hunner belooning mij geheel in handen gegeven hebben. \') Ook zal ik ten deele de overige dingen en de personen, die ze mij geschonken of afgestaan hebben met name uitdrukken, ten einde dit geschrift deze (schenkingen) voor het vervolg der tijden plechtig moge bevestigen. Dezen nu zijn de personen met hunne daarbij vermelde namen.

Rohingus heeft mij geschonken en afgestaan een kerk gebouwd in het kasteel Antwerpen aan de rivier de Schelde in de gouw Rijen, met al hare onderhoorighedeu; bovendien de landgoederen Boekholt 1), Wyneghem *), Vogelaar *), en tevens het derde deel van den tol op den burcht van Antwerpen.

De klerk Heribald heeft mij afgestaan en overgegeven een andere kerk in de gouw der Marsen, waar de Maas in zee loopt met al hare onderhoorighedeu benevens de moeras, waar barbeelen voorkomen s).

Angilbald heeft mij gegeven en afgestaan het landgoed Waalre 2) in de gouw Toxandrië aan de rivier de Dommel.

En Ansbalds heeft mij gegeven en afgestaan geheel zijn aandeel in het landgoed Busloth \') in de gouw Toxandrië.

Ed Berethinde 3) eene godgewijde vrouw, heeft mij

1

) Wimilinchenne.

2

) In den schenkingsbrief staat Watriloë; in het testament Wadradoch. \') Dit is Busloo of het latere quot;s Bosch. In den schenkingsbrief staat

3

quot;) Bertilindis.

-ocr page 301-

gegeven en afgestaan haar deel in het landgoed Baschot ») in de gouw Toxandrië.

En Henricus gaf mij zijn deel in het landgoed Pieplo (Peppel).

En Engelbertus heeft mij gegeven en afgestaan geheel zijn deel in het landgoed Eresloch 1) in Toxandrië.

Dezelfde Engelbertus heeft mij gegeven het geheele landgoed Alphen, gelegen in Toxandrië.

Ook heeft de klerk Ansbald mij gegeven en afgestaan het landgoed Diessen \') aan de rivier Digena.

En Thietbald heeft mij geschonken en afgestaan de kerk Araride niet onderhoorigheden en het vlek Mout-naliim. ♦)

En de doorluchtige man Hedenus heeft mij geschonken en afgestaan geheel zijn aandeel in het landgoed Arnstad •) aan de rivier de Welge (Wielho) in de gouw van Thuringen.

De bovengenoemde en beschrevene dingen schenk ik, Clemens Willebrord, en sta ik af aan het voornoemde huis Gods Echternacli en aan de heilige vereeniging van broeders, die God aldaar dienen, in dier voege, dat zij het volle recht zullen hebben om over die goederen te beschikken, en op voorwaarde, dat zij aldaar ten alle tijde volgens onzen wil en naar het verlangen van onzen heer Karei, den majordoom, en der personen, die mij hunue goederen hebben geschonken, geestelijken voortgang doen.

1

) De lezing Hineslot in het testament moet door de lezing Eresloch (Eersel) van den schenkingsbrief verbeterd worden. Zie L. Ph. C. van den Bergh handb. der middel-nederl. Geographic.

-ocr page 302-

2\',} 8

Het heeft ons ook behaagd, liet volgende hier op te nemen. Indien iemand mijner erfgenamen, of in de plaats dier erfgenamen, of een vijandig of vreemd persoon, of rechterlijke macht hier tegen in verzet kwam, en dit testament of schenking, die ik , Clemens Willebrord, bisschop, bij gezond verstand en uit rijpen rade en ijver heb laten opmaken , wilde vernietigen, en hij er niet in wilde berusten , wanneer hem dit geschrift ter lezing werd aangeboden: zoo beloope hij vooreerst de gramschap van den Almachtigen God en van de heilige engelen ; hij worde afgesneden van alle kerken en de vereeniging der Christenen, en zijn deel zij met Judas, d:e den Heer heeft overgeleverd, en met Dathau en Abiron, die de aarde levend heeft verzwolgen. Bovendien doe men hem tien ponden gouds, vijftig ponden zilvers aan de schatkist betalen , en verkrijge hij niet wat hij eischt. Gedaan in het zesde jaar der regering van koning DiederioK \')

i) Alberdicgk Thyrn trekt dn echtheid van dit stuk iu twijfel

1quot;. Wat mag de oorzaak geweest zijn, vraagt hij, dat Willebrord het reeds in 7-26 schreef, en dat hem na dien tijd geen giften van Karei meer te beurt vielen? Het antwoord kan zijn, dat de H. Willebrord in 726 reeds den leeftijd van 68 jaren had bereikt; zeker reden genoeg om een testament te maken. Hoe weet men zoo zeker, dat Karei na dien tijd geen giften aan den H. WUlebrord meer heeft geschonken? Kan hij, om iets te noemen, in dien tijd de bezittingen der kerk van Velzen niet aan de abdij van Echternach hebben geschonken. Er bestaat een charter ten dien opzichte bij Beijer Urkun-denbuch t. 11 p. 3 en 574 en in den liber aureus van Gotha I 4i. Men moge da echtheid van dit stuk verdenken, dc mogelijkheid echter blijkt er genoegzaam door, dat Karei na 726 aan Willebrord nog schenkingen heeft gedaan, die ons niet bekend zijn. Euitendien waren de schenkingen van Karei reeds zeer aanzienlijk, en er waren nog vrij wat andere aangelegenheden, waarvoor hij had te zorgen in zijn rijk.

2°. Hoe komt het, dat al zijne persoonlijke bezittingen niet in dit testament worden vermeld? Men zou kunnen zeggen, dat de H. Willebrord uitdrukkelijk in zijn testament tc kennen geeft, die goederen

-ocr page 303-

i\'jy

In dit stuk straalt eene blijkbare voorliefde door voor de abdij van Ecliternach. Dit laat zich zeer goed

slechts ten deele te willen opsommen. Hij zegt: ook zal ik len cleclc de overige dingen met. name uitdrukken. Misschien wilde hij die slechts aangeven, waaromtrent eenige twijfel kon bestaan, of zij aan de abdij van Echternach behoorden. Zoo maakt hij geen melding van die bezittingen, die rondom Echternach gelegen waren, en spreekt hij niet van hetgeen aan Utrecht en Sustcren behoorde. Vreemd is het, ik erken het gaarne, dat hij van do schenkingen van Ebroin en llerelaaf geen melding maakt. Doch kan er niet eene aanvulling van het testament bestaan hebben, die voor ons verloren is? Zulke aanvullingen vinden wij ook bij het testament van de H. Irmina en bij de schenkingen van Ebroin en Rohingus.

3°. Ook vele plaatsnamen komen er in voor, waarvan wij in de schenkingen niets lezen. Hier kan men tegen in brengen, dat wij vooreerst alle schenkingsoorkondon niet bezitten , en dat buitendien vele plaatsnamen door het afschrijven der stukken duidelijk zijn verminkt.

4°. Het stuk is ordeloos. Is dit een voldoende reden om de echtheid te betwijfelenquot;.\' Onvolledigheid en ordeloosheid zijn zeker zeer weinig afdoende bewijzen voor onechtheid. Al de stukken der ouden waren gewis niet volledig en ordelijk. Ook ontbreekt alle orde niet.

5°. Professor David beroept zich, om tegen don heer Belpairo do stelling te verdedigen., dat de Schelde in de achtste eeuw nog niet langs. Antwerpen stroomde, op de vermoedelijke onechtheid van het testament, en beweert dat de bron, waaruit al de geschiedschrijvers die het testament aanvoeren, geput hebben, do liber aureus van Echternach is, en dat deze bron uit de elfde eeuw en van weinig gezag is. Om nu er niet bij stil te staan, dat de loop der Schelde langs Antwerpen in de achtste eeuw niet enkel uit het testament van Wil-lebroru maar ook uit; de schenking van Rohingus en de plaatselijke overlevering aangaande de Walburgiskerk blijkt, wil ik slechts aanvoeren, daar dit eigenlijk dn zaak is, dat, volgens eene aanteekening van llontheim hist. Trev. dipl. T. 1 p. 15, ten zijnen tijde het oorspronkelijke testament van den H. Willebrord nog te Echternach bewaard weid.

Al de bewijzen tegen de echtheid aangevoerd zijn slechts van negatieven aard. Van geen enkele der plaatsen, die in het stuk voorkomen, heeft men bewezen , dat zij niet aan Echternach heeft behoord. Van de meeste plaatsen blijkt door de geschiedenis het tegendeel, terwijl de schenkingsoorkonden ons bovendien duidelijk toonen, dat die plaatsen aan den ü. Willebrord geschonken zijn. Dus moeten zij door don

-ocr page 304-

300

verklaren. Met bezorgdheid zag de H. Willebrord de toekomst van zijn bisschoppelijken zetel te Utrecht tegemoet. De macht der Friesen was wel gebroken , doch in geenen deele vernietigd, en de nabijheid van dit volk, dat zoo innig met de Saksen verbonden was, leverde gedurig een groot gevaar op. Tevens kon de willekeur der hofmeijers en het nog hangende geschil met den bisschoppelijken stoel van Keulen gemakkelijk verwikkelingen veroorzaken , die voor het geregeld bestuur dei-kerken, die van Utrechts bisschoppelijken stoel afhingen, nadeelig konden worden. Om deze redenen gaf hij er de voorkeur aan om aan den bisschoppelijken stoel van Utrecht slechts te laten, hetgeen er reeds aan behoorde, en het overige te vermaken aan de abdij van Echternach, die in veel veiliger omstandigheden verkeerde. Hoe voorzichtig de 11. \\\\ illebrord hierin gehandeld heeft, bleek na zijn dood. Jaren gingen voorbij, eer hij een geregelden opvolger kreeg in het bisdom van Utrecht, en zelfs de H. Bonifacius was niet in staat om het bestaande geschil met de bisschoppen van Keulen uit den weg te ruimen.

In de laatste jaren zijns levens toefde de H. Willebrord zeer dikwerf te Echternach, en behalve dat hij in de abdij wenschte begraven te worden, en haar zijne meeste bezittingen vermaakte, zien wij hoe lief Echternach hem was, ook daaruit, dat hij tijdens zijn langdurig apostolaat

H. Willebrord van Echternach zijn overgedragen. Dit althans pleit voor de echtheid van het testament.

De aanmerkingen, die gemaakt zijn op den aanvang en het slot van het stuk, vinden hunne verklaring, gelijk reeds door anderen is opgemerkt, in den geest en de gebruiken dier tijden.

Een stuk, dat opklimt tot de elfde eeuw, volgens Hontheim ten zijnen tijde in het oorspronkelijke aanwezig was en door de feiten wordt gestaafd, kan niet worden opgegeven zonder stellige gegevens, die pleiten voor zijne valschheid.

-ocr page 305-

.o,01

zeer veel heeft verricht voor cle streken in de nabijheid van dit klooster gelegen. Wij mogen veilig aannemen , dat hij niet alleen een heilzamen invloed op de landen langs de Moezel, Soere en Alzet heeft uitgeoefend, maar ook persoonlijk in alle vlekken hier gelegen meermilen heeft gepredikt, en de sacramenten heeft toegediend.

Aan de Moesel bezocht de heilige, gelijk wij vroeger zagen, meermalen het Triersche aartsbisdom , vooral sedert de onwaardige Milo dien zetel in bezit had genomen. Volgens oude handschriften wijdde de H. apostel der Friesen, op verlangen van de H. Irmina, persoonlijk de kerk van den H. Paulus in , die in de nabijheid van het klooster Oeren gelegen was, nad t deze H. Maagd aan die kerk de inkomsten voor het onderhoud van twaalf priesters had verzekerd. Niet ongegrond is het vermoeden, dat de IL Willebrord ook de omstreken langs de boven-Moesel heeft bezocht. Ging hij, hetgeen zeer waarschijnlijk is van Echternach naar het Austrasische hof te Diedenhoven of te Metz; dan liep zijn kortste weg door deze streek. Johan Engling i) vermoedt, dat hij hier vooral Junglinster en Gondringen, Mondorf, Altwies, Ganderen, Putlingen, Berg aan de Moesel zal hebben bezocht. Zeker is het, dat de abdij Echternach reeds vroegtijdig hier vele bezittingen had, en dat op vele dezer plaatsen aan den II. Willebrord steenen of houten standbeelden zijn opgericht. In het jaar 728 treffen wij Willebrord in den Elzas aan. Hij onderteekende er een brief door Wideger-nus, bisschop van Straatsburg uitgevaardigd, waarin deze de stichting des kloosters van Morbach duor graaf Eberhard bevestigde, en met verschillende geschenken verrijkte. s)

Aan de oevers der Alzet is het moeilijker bepaalde

\') Apostolat des H. Willebrord.

s) Alberdingk Thym, bi. 243. Pardess. D. II, bl. 352,

-ocr page 306-

302

plaatsen aan te geven, zijn aandenken is cr echter over het algemeen zeer levendig. In de slotkapel te Scliönfels was hij afgebeeld met eene ton , om aan de wonderen der wijnvermenigvuldiging te herinneren. Eene schenking van het jaar 775, door welke een zekere Rather alle zijne bezittingen te liollingen en in de nabijheid van Mersch ann de abdij te Echternach overdroeg, roept de H. Willebrord in het geheugen.

Te Eppeldingen, zegt Müllendorf, aan de hoven-Sotre schijnt de naam Wilvert, dien de uitsprong van een berg draagt, in verband te staan met Willebrords verblijf in deze streken. In de nabijheid van Flebur wordt eene aan de Soere zich verheffende rotsklip, door de volksoverlevering aangewezen als eene plaats, waar de H. bisschop heeft gepredikt. Van AYits en Merkholts komende, zal hij niet verre van Wilwerwits eene waterbron hebben doen ontspringen. Ook te Heinerscheid, Asseldorn en op andere plaatsen zal de heilige werkzaam zijn geweest.

Uitmuntend schetst ons Thiofried Willebrords werkzaamheid in deze verschillende streken. Ziehier zijn woorden: van de reis teruggekeerd, en door zijne nieuwe planting met algemeen en vreugdevol gejuich ontvangen, aibeidde Willebrord met vermeerderde waakzaamheid er aan, dat de planten van den Goddelijken tuin milder besproeid en tot hoogeren bloei aangekweekt werden , en langs een verkwikkend water geplaatst, groeijen zouden en schitteren onder de sieraden der kerk. Als een huisvader op zijn apostülischen stoel, bracht hij uit zijnen schat allerlei oud en nieuw te voorschijn. Door de mild vloeijende beken zijner leer werd, als door stroomen des paradijzes, niet alleen de geheele omliggende nabijheid besproeid en vruchtbaar gemaakt, maar ook het

gansche drieledige Gallië (Metz, Trier en Luik).....

Overal, waar hij vermogt, zegende zijne ziel den Heer,

-ocr page 307-

303

en uit de geschenken , die ieder vrijwillig tot onderhoud der abdij en tot een offer aanbood, bouwde en wijdde hij overa! , waar het hem werd toegestaan en dienstig scheen , kerken en vergaderplaatsen voor de geloovigen. Hij stelde daar de kerkelijke regeling en indeeling in , opdat het volk zou weten, waar , wanneer, bij wie het geheim van den doop, de lafenis der evangelische spijze, de heilmiddelen der boete te ontvangen, en de besluiten der H. Kanons te vernemen.

Zoo werkte de H. Willebrord ook in deze streken veel, wel niet tot de uitroeijing van het heidendom, wijl de inwoners reeds Christenen waren, maar tot regeling van het kerkelijk bestuur, tot de indeeling van het land in parochiën, en tot bevordering van het Christelijk geloof en zeden. Hij bestreed met veel vrucht de overblijfselen van het heidendom , dwaalbegrippen , bijgeloof, tooverij , waarzeggerij. Hij verzachtte aanmerkelijk het lot der lijfeigenen. Door woord en voorbeeld leerde hij de Christelijke liefde jegens hen en jegens alle noodlijdenden beoefenen. Dagelijks liet hij te Echternach aan twaalf armen eene aalmoes uitreiken. De H. Willebrord stichtte zelfs daartoe een opzettelijk gebouw. Siegfried » eerste graaf van Luxemburg, herstelde het later, en zegt in zijn stichtingsbrief van dat gasthuis: „bij de geestelijken is het gebruik ontstaan twaalf armen ter eero van de twaalf apostelen te verkiezen, en aan dezen uit hunne bezittingen aalmoezen te geven. Een der uitgelezendste mannen is de H. Willebrord geweest, een man van groote verdiensten bij God, die ook deze abdij gesticht en daaraan twaalf armen verbonden heeft, opdat allen , die tot heil hunner zielen iets als aalmoes willen geven , het aan dezen uit godsvrucht als aan God zeiven zouden kunnen schenken,quot;

-ocr page 308-

304

VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Inval van Mohameds volgelingen onder Abdel Rliaman in Spanje en in Frankrijk. Karei Martel rukt tegen hen op. Slag bij Poitiers en nederlaag der Muselmannen. Gevolgen van dien strijd in Nederland. Opstand en nederlaag der Friesen. Hierdoor is de H. Willebrord in staat het Christendom verder te doen doordringen in Friesland. De H. Werenfried te Westervoort. De weg wordt gebaand voor de geloofsverkondiging van den II. Bonifacius en Ludger. Komst van den H. Marcellinus hier te lande. Willebrord verkiest den H. Adolphus tot medebisschop. Hij bleef immer in betrekking met Engeland.

Terwijl de II. Willebrord beurtelings in Friesland en Echternach werkzaam was, stak een vreeselijke storm op in liet noordwesten van Frankrijk. De Islam dreigde het Christendom te verdringen uit Europa, en de halve maan scheen te zullen zegevieren over liet kruis. De krijgslustige volgelingen van Mohamed hadden, sedert zijne vlucht uit Mekka in 622, langzamerhand hunne veroveringen uitgebreid over Klein Azië, Arabië, Perzië, Egypte en de kustlanden van Afrika. Na de straat van Gibraltar te zijn overgestoken en schier geheel. Spanje te hebben bemeesterd, begonnen de zonen van den profeet ook Frankrijk aan te tasten. Eindelijk in 732 onder den geduchten Abdel Rhaman werd het als een onweerstaanbare stortvloed], die alle dijken en weringen verbreekt en heinde en verre alles overstroomt. Avignon, Viviers, Valence, Vienne, Lyon, Macon, Chalon, Besan9on, Beaune, Dyon, Auxerre, Bearn, Oleron, Auch, Aire moesten achtereenvolgens in korten tijd bezwijken. Bordeaux valt hierop in hunne macht. Zij steken de Garonne en de Dordogne over, en zegevieren over Eudo, hertog van Aquitanië, welke te vergeefs tegen die met geweld aandringende macht een dam poogt op te werpen. De steden Perigueux, Saintes on Poitiers

-ocr page 309-

305

worden vernield, en de prachtige kerk van den H. Hila-rius in de laatste stad wordt de prooi der vlammen. Keeds bedreigen zij Tours, doch ook voor dien geweldigen stroom geldt het woord: tot hiertoe en niet verder.

Daar staat Karei Martel voor hen met een strijdlustig leger, zaamgetrokken uit geheel Neustrië en Austrasië. Van de Loire tot aan den Rhijn, van de Alpen tot aan den Oceaan, hebben Franken, Belgen, Friesen, Saksen, Alemannen, Beijeren, Zwitsers zich onder zijne roemrijke banier vereenigd. In de velden tusschen Tours en Poitiers breiden zich de beide vijandelijke legerscharen dreigend tegenover eikanderen uit. Zeven dagen lang beproeven zij elkanders krachten door allerlei schermutselingen. Eindelijk op een Zaterdag in October 732 komt het tot een algemeenen slag. Karei tast de Saracencn aan de eene, Eudo van Aquitanië langs de andere zijde aan. Het wordt een woedend gevecht. Van den vroegen morgen houwen de dichte legerdrommen op elkander in, én wordt een verschrikkelijk bloedbad aangericht. Abd el Rhaman sneuvelt, en met hem is de kracht vier Mu-selmannen gebroken. 365,000 Öaraceensche lijken bedekken het slagveld, wanneer de duisternis een einde maakt aan den strijd. Den daarop volgenden nacht verlieten de Muselmannen in diepe stilte hunne tenten, en sloegen gezamenlijk op de vlucht.

De zegepraal van het Evangelie over den Koran was beslist. Van dit oogenblik bracht de geduchte Karei den on^eloovigen slagen op slagen toe. liet was een hamer, die alles, waar hij op nederviel, verbrijzelde. Zoo werd de krijgslustige Majordoom in de iiand van God het uitverkoren werktuig om zijne heilige kerk te redden.

Deze gebeurtenissen, die in 7oi) plaats grepen, hadden ook hare gevolgen voor ons vaderland. De strijdkrachten der Franken waren geheel en al gewikkeld in den strijd

20

-ocr page 310-

306

tegen de volgelingen van Moliamed. Hierdoor meenden de Friesen nogmaals de kans veilig te hebben, om het gehate juk der Frankische overheersching van zich af te werpen. Daarom staken zij onder Poppo het hoofd omhoog. Spoedig echter kwam deze opstand den hofmeijer ter ooren. Nu besloot Karei in zijn toorn de Friesche macht voor goed te fnuiken.

Met een sterke en wel bemande vloot stevende hij ijlings over de Noordzee langs de kusten van Holland , en landde beoosten het Vlie onverwachts in het eigenlijke Friesland. Poppo met de zijnen, op die wijze overvallen, werd geheel en al verslagen, en een vreeselijke slachting werd nu onder de de Friesen aangericht. De overwinnende Franken plunderden het geheele land, verwoestten de heidensche tempels, wierpen de beelden der afgoden omver, verbrandden de gewijde hosschen, en vestigden t lans voor goed in liet hart van Friesland hunne heerschappij.

De H. Willebrord, die tijdens deze gebeurtenissen zich vooral te Echternach en in de omstreken had opgehouden , liet niet na, bij het eindigen van den oorlog, opnieuw den zetel van zijn bisdom te bezoeken , en de nederlaag der heidensche Friesen tot verdere verspreiding van het Christendom te benuttigen. Zeker is het, dat de H. Werenf\'ried, die tot nu toe te Eist, dat door Karei Martel aan de S. Salvatorskerk was geschonken, was werkzaam geweest, na dezen oorlog verder doordrong tot Westervoort. Deze plaats, aan de monding der gracht van Drusus, tegenover Arnhem gelegen , was de eerste die in deze streken eene Christelijke kerk zag verrijzen. Hier zal de H. Werenf\'ried, op last van den H. Willebrord, het h. evangelie in 736 verkondigd hebben , en werkzaam zijn gebleven tot aan zijn dood. *)

\') Zie de oudheden van Deventer, 2 D., bi. 551. De H. Werenfried

-ocr page 311-

307

Zooals uit dit feit blijkt, liet de H. Willebrorcl liet thans weder niet aan pogingen ontbreken , om liet Christelijk geloof steeds verder te doen doordringen. De H. Ludger en de II. Bonifacius, de eigenlijke geloofsverkondigers in Friesland, zouden nooit die veroveringen voor Christus\' kerk hebben gemaakt, hadde de 11. Wil-lebrord hun de baan niet gebroken.

Omstreeks dezen tijd moet ook de H. Marcellinus of, indien men wil, Marchelmus, die nog pas een knaap was, uit Engeland te Utrecht zijn aangekomen. Zooals de H. Ludger in het leven van den li. Lebuinus verhaalt, \') stond hij hier als leerling onder de leiding van den H. Willebrord. Deze zond hem naar Rome om er de graven van de H. apostelen te vereex\'en , en in de kerkelijke plechtigheden onderwezen te worden. Hier vond hem de H. Gregorius met nog een ander Engelsch jongeling, Macarinus genaamd, toen bij in 738 den H. Bonifacius op zijn derde reis naar Rome vergezelde.

stierf hier aan de koorts, nadat hij zijn dood had voorspeld. Er ontstond twist tusschen de inwoners van Westervoort en die van Eist, waar hij zou begraven worden. Gelijk hij tijdens zijn leven verlangd had , vond hij werkelijk in Eist zijn graf. Hier is het door Balderik, bisschop van Utrecht, plechtig opgeheven.

\') Iste Gregorium, ut se in conlinium

Dirigat Francorum rogat et Saxonum,

Quae Isla fluvius, utriusque contiguus ,

Fluit ore Dei nominatus ei.

Quod mox Gregorius, Deo devotissimus,

Fieri per fidos satagens amicos,

Marchelmum aliquem misit probum hominem

Qui et de Anglia oriundus patria Advena profeclo fuit in Trajecto De discipulis Willibrordi praesulis Quidam et ab ipso institutus Christo,

-ocr page 312-

308

liet was «-ellicht ten gevolge der nieuwe bemoeijingen, die deze ommekeer van Friesland den h. aartsbisschop oplegde, dat Willebrord er toe overging om zich een bisschop tot medehelper te geven. Dat hij zulks heeft gedaan en wel in zijn hoogeu ouderdom, getuigt ons uitdrukkelijk de H. Bonifacius in zijnen brief aan paus Stephanus: „En op dezen zetel,quot; zegt hij, „en in de door hem gebouwde Salvatorskerk is hij tot aan zijn hoogen ouderdom blijven prediken. Ook heeft hij een mede-bisschop aangesteld om hem te vervangen in de bediening van zijn ambt.quot;

w ie deze bisschop zal geweest zijn, is niet met zekerheid bekend. Mij komt het gevoelen van Molanus niet on-waarschijnelijk voor, dat namelijk de li. Adolphus, uit Engeland afkomstig, hiertoe door den li. Willebrord zal zijn verkozen. Gelijk Mabillon en de Bollandisten ons verhalen, had deze heilige zijn vaderland verlaten, was de zee overgestoken, en in het land der Saksen of Friesen, waarscliijnelijk te Utrecht, in het klooster gegaan.\') Later werd hij hier tot de bisschoppelijke waardigheid verheven. Hij keerde echter later naar Engeland terug en werd hier bij den II. Botulfus begraven. Ofschoon de H. Adolphus, zegt Molanus, niet gevonden wordt op de lijst der Utrechtsche bisschoppen, is het toclr waarscliijnelijk, dat hij tijdens het leven van den H. Willebrord heeft gebloeid en tot de Utrechtsche medebisschoppen behoort. 1)

1

\') In natal SS. Belgii ad diem 17 Junii. Papebroch en Henschenius verbinden mede den H. Adolphus als bisschop aan de kerk van Utrecht. In zooverre echter verschillen zij van Molanus, dat volgens hen de

-ocr page 313-

309

Zoo bleef\' de H. Willebrord tot aan het einde zgn® levens werkzaam voor het hem toevertrouwde bisdom. Zoo bleef hij als een getrouw herder de belangen zijner kudde behartigen. Zijn oog bleef over haar waken; zijn hart bleef haar beminnen; zijne kracht, hoe zwak zij ook werd, bleef voor haar werken. Als bisschop vervulde hij met de standvastigste volharding het woord van den H. Petrus: weidt de kudde Gods, die bij u is, en houdt het toezicht over haar niet uit dwang maar gewillig volgens God; niet uit schandelijk winstbejag maar van harte. (1 Petr. V : 2).

Het is ons niet bekend, of de H. Willebrord ooit naar Engeland zijn vaderland is teruggekeerd. iNaar alles, wat ons van hem bekend is, zouden wij het niet gelooven. Echter bleef hij altijd in briefwisseling of althans in verstandhouding met zijn vaderland. Zelfs nadat de H. Wilfried (t709) en de H. Egbert ({729) zijne beide leermeesters waren overleden, geeft de Eerbiedwaardige Beda nog in 731 te kennen, dat men in Engeland den H. Willebrord niet uit het oog verloor. „Willebrord,quot; zoo schrijft hij, „bijgenaamd Clemens leeft nog, eerwaardig door zijn hooien ouderdom, daar hij in het 36ste jaar van zijn episcopaat is. Na veel strijden in den dienst

H. Adolphus, na den JooJ van den H. Willebrord, tot bisschop van Uirecht is aangesteld. Butler (17 Junij) rangschikt den H. Adolphus ten onrechte onder de bisschoppen van Maastricht (Trajectum). In eene aanteekening lees ik daar; men gelooft met grond, dat hij niet de broeder was van don II. Cotulphus (y 655), die veel ouder was dan hij. Wij zijn veeleer geneigd om te gelooven, dat de H. Adulphus werkzaam was aan de verbreiding van het geloof iu Friesland onder de leiding van den II. Willebrord van Utrecht, die hem in zijn ouderdom tot zijn medehelper verkoos en hem tot bisschop wijdde. Men weet dat eenige jaren later de II. Bonifacius van uit Mainz het bestuur van het Utrechtsche bisdom toevertrouwde aan den 11. Eobanus, die met hem in 755 den marteldood stierf.

-ocr page 314-

olO

des hemels wacht hij van ganscher harte het loou der hoogere vergelding af.quot;

VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord, de grondlegger der Katholieke kerk voor Noord Nederland. De leer des heidendoms vervangen door die des Christendoms. De zeven H. Sacramenten door hem reeds toegediend. De feestdagen, die onder hem reeds werden gevierd, eene ware weldaad. Vereering van de allerheiligste Maagd Maria en de overige heiligen. Hunne beelden, hunne relieken. Verheffing der H. Cunera door den H. Willebrord. Plechtigheden der Katholieke kerk destijds hier reeds bestaande. Vastendagen en zelfbedwang. Deugden, die het Christendom van lieverlede zou aankweeken.

Nu wij tot aan het einde van Wiilebrords levensloop zijn gevorderd, willen wij een vluchtigen blik slaan op hetgeen hij door Grods zegen onder onze heidensche voorvaderen heeft te weeg gebracht. Wij willen zoeken, ons het blijde tafereel voor den geest te roepen, dat Nederlands opkomende kerk destijds reeds aanbood.

Zeker het heidensche volk van Noordelijk Nederland was op dit tijdstip nog niet geheel bekeerd. Een groot getal Friesen waren nog aan de afgoderij verslaafd, en eerst zou dit veld nog besproeid moeten worden met het bloed en zweet van andere arbeiders, als Bonifacius, Gregorius, Marcellinus, Liafwinus of Lebuinus, Frede-ricus, Ludger, Willihadus, Odulphus, eer het ten volle voor Christus veroverd zou zijn. Maar aan den H. Willebrord is de eer, de bekeering van Noord-Nederland met goed gevolg te hebben aangevangen en een doge-lijken grondslag voor de vestiging van Christus\' kerk in

-ocr page 315-

oil

chze gewesten te hebben gelegd. Te recht zingen wij den apostel van Nederland op zijnen feestdag toe: hoe scoitteren de heerlijke verdiensten van den zaligen Wil-lebrord, die een barbaarsch i) volk tot hét zachte juk des Heeren, door eenc aanhoudende inspanning van arbeid gevoerd heeft! O allerheiligste ziel, die na duizenden van zielen vergaderd te hebben, heden in roemvollen vrede ter ruste is gegaan! die het engelenheer met gejuich ten hemel heeft gedragen! Alleluja!

Willebrords toeleg was het geweest om in- en uitwendig het Christendom onder Nederlands volk te vestigen. De beidensche tempels waren vervangen door Christelijke kerken, en waar vroeger afgoden van hout en steen werden aanbeden, daar boog men thans de knie voor den drieeenigen God. Waar vroeger niet zonder dwaas bijgeloof en bloedgierige wreedheid dieren en menschen werden geslachtofferd, daar werd thans de ééne, onbevlekte, hoogheilige offerande van Jesus\' Goddelijk vleesch en bloed aan den Vader opgedragen. Het geloof in de allerheiligste Drievuldigheid, de hoop op een eeuwig en beter leven, de vrees voor Gods tuchtigende gerechtigheid, de liefde tot den menschgeworden en gekruisten Verlosser, de vereeniging met Jesus door de Eucharistie, de aanbidding van den Schepper in geesten in waarheid, met één woord , de Christelijke godsvrucht had wortelen geschoten door zijn toedoen, en dat zijner

i) Ton onrechte ergeren sommige protestantsche schrijvers zich aan deze benaming, die wij aan de heidensche briesen geven. Een volk, dat knielt voor afgoden, met de ongerijmdste dwalingen is behebt, aan kinderachtig bijgeloof is overgegeven, menschenoffers brengt, wraakziek en wreedaardig is, het huwelijk beschouwt als een koop, zich overgeeft aan zwelgerij en ontucht, mag met reden als barbaarsch beschouwd worden, al bereikt zijne barbaarschheid den hoogsten trap niet.

-ocr page 316-

meduliL\'lpers, in de zielen van hen, die nit do duisternis van het heidendom waren overgedaan tot Christus\' wonderbaar licht.

De zeven genadebronnen door Christus ean zijne kerk geschonken, verkwikten ook Nederlands kerk, door de wateren des eeuwigen levens. Duizenden en nogmaals duizenden hadden Willehrord en zijne medearbeiders door do heilige wateren des doopsels van de erfsinet en de zonden gereinigd. Gewis diende de H. Willebrord , gelijk na hem de H. Bonifacius, het sacrament des vormsels toe, en werden de nieuwe geloovigen door zijne bisschoppelijke handoplegging en zalving aangedaan met de kracht uit den hooge. Talrijke priesters te Utrecht, te Echternach, of in Engelands kloosters gevormd, deelden, gelijk wij van Alcwijn vernemen, aan de bekeerde Christenen het ware en Goddelijke brood des levens uit. Het sacrament van boetvaardigheid was voor hem, die de eerste genade verloren had, een tweede redplank na de schipbreuk. Wij zagen , hoe Pepijn van Herstal gewoon was zijne zonden aan den H. Wiro en later aan den H. Plechelmus te belijden. „Ieder priester,quot; zoo lezen wij in de verordeningen van den H. Bonifacius,1) „zij bezorgd, om , zoodra hij de biecht der boetvaardigheid heeft gehoord, een ieder, na een gebed te hebben opgelegd, te verzoenen.quot; Ook de h. olie van vertroosting en versterking schonk aan den stervenden Christen vergeving, verlichting, vertrouwen bij zijne overgang tot de eeuwigheid. De priesters, zeggen de bovenvermelde verordeningen,2) zullen zich nergens heen begeven zonder

\') C. XXXI.

3) C. IV. In het leven der h. koningin Chlotildis lezen wij: tri-cesimo die vocationis suae secundum apostolum inuncta a sacerdotibus oleo sancto, et sacri corporis et sanguinis Christi percepto viatico , in confessione S. Trinitatis corpus exuit.

-ocr page 317-

;.]3

tien gewijden olie. het Chrisma en het ligchaam des Heeren bij zich te dragen, zoodat zij overal bereid zijn , om ook, indien zij bij toeval verzocht worden, hunne bediening waar te nemen. Waar vroeger het heidendom zijne priesters en offeraars rondom het altaar schaarde, daar traden thans de priesters van J. C., door den bisschop gewijd en wettig gezonden, bij God voor het volk op als vertegenwoordigers van den éénen en Goddelijken Hoogepriester. Ook het huwelijk was geheiligd, en werd beschouwd als eene vereeniging door de genade van Christus tot bovennatuurlijke beteekenis verheven en tot hooger doel gewijd. Bruid en bruidegom, vergezeld van hunne verwanten, begaven zich naar hunne parochie-kerk. Daar traden zij voor het altaar, en beloofden elkander in tegenwoordigheid van den priester wederzijdsche en onverbreekbare trouw. Vervolgens wijdde de priester den huwelijksring, dien de bruid als een sieraad, als een gedachtenis, als een zinnebeeld hunner verbindtenis aan den vinger stak. Daarop nam de huwelijksmis een aanvang. Beiden ontvingen de h. Communie en daarna den huwelijkszegen. Met het huwelijk werd tevens het huisgezin geheiligd, en de Christelijke godsdienst met zijne gebeden, met zijne verplichtingen, met zijne gebruiken, met zijne vertroostingen , met zijne feesten, drong binnen in den huiselijken kring.

Naast de Sacramenten voerde de H. Willebrord ook de Christelijke feestdagen in. In de verordeningen van den H. Bonifacius, die reeds ten tijde van den H. Willebrord optrad, vinden wij de volgende feestdagen aangegeven, die wij ook in de kerk van Engeland aantreffen , en die dus ongetwijfeld ook in de kerk van Nederland werden gevierd. Het zoo schoone en liefelijke feest der geboorte onzes Heeren duurde vier dagen. Het

Ö O

blijde en heerlijke Paaschfeest telde eveneens buiten den

-ocr page 318-

314

Zondag nog drie andere dagen, en op dezelfde wijze moest liet hooge en zegenrijke Pinksterfeest worden gevierd. Hierbij sloten zich de feesten van de besnijdenis, van de openbaring en van de hemelvaart des Heeren aan. Ook de vereering van da allerheiligste en maagdelijke Moeder Gods Maria ontbrak niet. De verordeningen van den H. Bonifacius vermelden drie Mariafeesten: onze lieve Vrouw geboorte, onze lieve Vrouw Lichtmis, onze lieve Vrouw hemelvaart. Eindelijk bevatten zij nog de feestdagen van den H. Joannes den Dooper, van de H. Apostelen Petrus en Paulus en van den H. Apostel Andreas.

Deze feestdagen moesten even als de Zondag op plechtige wijze worden gevierd. Eene groote weldaad was die rust, door het Christemdom geschonken, vooral voor de lagere standen der maatschappij, voor de lijfeigenen. Dan konden hunne lichaamskrachten zich herstellen van den doorgestanen arbeid; dan konden zij zich tevens toeleggen op de veredeling en verheffing van hart en geest; dan herinnerden zij zich hunne heerlijke en heilige eindbestemming; dan gingen tot hunnen God en Verlosser hunne smeekingen op en de offers van hun lof, dank en liefde; dan werden voor den armen lijfeigene de banden van den huiselijken kring nauwer toegehaald, en in het midden der zijnen uren van reine liefde en genoegelijk bijeenzijn gesleten.

Ook de vereering der heiligen bloeide in Nederlands opkomende kerk. De eene kerk, die de H. Willebrord te Utrecht stichtte, was toegewijd aan den Verlosser dei-wereld , aan de gelukzalige Moeder Gods Maria, aan den 11. Joannes den dooper en aan de heilige apostelen Petrus en Paulus , en de andere aan den H. Martinus. De Maria-vereering, gelijk wij hierdoor zien, ontbrak niet onder onze voorvaderen. Plet hooge voorrecht, dat

-ocr page 319-

315

haar zoo zeer boven de gewone heiligen verheit, en haar in zoo innige betrekking plaatst met J. C., God en Zaligmaker, wordt hier erkend. Zij wordt genoemd de gelukzalige Moeder Gods Maria. \') Aan de H. apostelen Petrus en Paulus, aan den II. Joannes den dooper, aan den H. Martinus, aan den H. Lambertus en andere heiligen waren door quot;Willebrord kerken toegewijd, en zij werden er als beschermers aangeroepen. Hunne feestdagen werden gevierd en de deugden en voortreffelijke daden der heiligen werden den geloovigen tot voorbeeld gesteld. De afbeeldingen der heiligen prijkten in de tempels. Uit hetgeen de H. Benedictus Bishop, de H. Wilfried, de H. Akka in Engeland ten dien opzichte deden, mogen wij veilig besluiten, =) dat de h. aartsbisschop in de kerken van ons vaderland die afbeeldingen niet liet ontbreken. Het is zeker, dat zoowel de kathedraal te Utrecht als later de keizerlijke kapel te Nijmegen haar beeld- en schilderwerk, hoe onvolmaakt het ook nog was, zal hebben bezeten.

Ook de relieken der heiligen, die zoo sprekende gedachtenissen onzer uitstekendste broeders in Christus, waren den II. Willebrord ten hoogste dierbaar. Hij bracht

\') Ad basilicam, quae constructa est in honore, Salvatoris D. N. Jesu Christi et bealaa Marine Genelricis Dei, sed et beatorum apos-toloruna Petri et Pauli, omniumque apostolorum, sanctique Joamiis Baptistae. Aldus in den schenkingsbrief waardoor Karei Martel Eist aan de S. Salvatorskerk afstond.

\') De 11. Benedictus bishop bracht bij zijne vijfde reis naar Rome , van daar heiligen-beelden mede om daarmede de kerk van den H. Petrus bij Weremouth te versieren (Act. Bened. T. II p. lOi). Hij plaatste in het priesterkoor het beeld van de H. Maagd en van de twaalf apostelen; den zuidelijken muur versierde hij met de geschiedenissen van het evangelie, den noordelijken muur met de gezichten der openbaring. Eveneens versierde hij de kloosterkerk van den II. Paulu Zio hiervoor bl. 179 hetgeen den H. Akka betreft.

-ocr page 320-

316

er vele mede uit Kome. Hij bezat ook relieken van den li. Oswald. Volgens sommigen schonk liij den schedel van den H. Sebastiauus en een met diens bloed besproeiden pijl aan de abdij van Echternacb. ») Ook is het vrij zeker, dat hij het gebeente van de li. Maagd en Martelares Cunera verheven heeft.

Hoogst waarschijnelijk is dit te Keulen geschied , en heeft van daar de overvoering plaats gehad naar Khenen. Minder waarschijnelijk zal de heilige deze opheffing van hare relieken te Khenen hebben verricht, s)

1) Zie Dr. Julius Mullendorif. Leben des H. Clemens Willebrord. bl. 65.

2) Dit zien wij uit Molanus en de standvastige overlevering van Rhenen, een plaatsjen gelegen tusschen de Lek en den ouden Khijii, waar de H. Cunera altijd is vereerd. Doch behalve de standvastige vereering der heilige en de verhefling harer gebeenten door den H. Willebrord, ligt hare geheele geschiedenis in het duister. Mullendorf stelt het voor, alsof de H. Willebrord de gebeenten dezer heilige te Keulen heeft verheven, waar zij met de overige gezellinnen van dc H. Ursula begraven was. Grevenius, in de bijvoegselen van Usuardus, Ferrarius, Mireus , Gelenius , Wilsonius , Saussaius, het martyrologium in 1490 te Keulen en te Lubek gedrukt, rangschikken allen de H. Cunera onder de gezellinnen der H. Ursula. Dit is dus genoegzaam uitgemaakt. Ook wordt in een martyrologium, te Keulen in het jaar 1520, gelijk Molanus opgeeft, gedrukt, de overvoering van de H. Cunera op den 28 October of het oktaaf, der H. Ursula geplaatst. Wat meer zegt, volgens de Bollandisten wordt de vereering van de H. Cunera ook in het Utrechtsche iegendarium van de S. Salvatorskerk op denzelfden 28sten October geplaatst, en eveneens in het oorspronkelijke perkament van Rhenen, waarvan de akten der heiiige zijn overgenomen. Zie Acta S.S. Belgii t. 5 p. 281. Wel moot die dag bijzonder aan de H. Cunera toegewijd zijn geweest, daar het Florarium op dien dag zelfs de martelie der heilige plaatst, hetgeen den Bollandisten met reden verdacht voorkomt

Daar is echter eene legende, die vrij wat meer weet te verhalen. Doch zij is volgens de Bollandisten (1. en n. 9) niet ouder dan de 13lt;ic eeuw en schatert van ongerijmdheden. Ziehier het ongelukkige begin: secundum Isidorum in Europa jacet quaedam terra, quae Orcades

-ocr page 321-

317

Ook de plechtigheden der Katholieke kerk, de kerkzang, dien hij reeds onder den H. Wilf\'ried in Engeland had leeren kennen, hef kruisteeken, het kruisbeeld, \') priestergewaden, versierselen van kerk en altaar, de misliturgie, statige optochten, klokkengelui, gebeden voor overledenen, zij waren door den H. Apostel van Nederland bij onze voorvaderen reeds ingevoerd. =)

De Katholieke kerk met hare hierarchie van paus,

dicitur, et\'liabet in se triginta tres insulas, de quibus tredecim ab

liorainibus Christianis possidentur..... in quae terra magna urbs

regaiis jacet, quae quondam Orcada vocabatur, nunc autem York!!! In deze stad nu zou een koning Aurelius gewoond hebben, die tegen de barbaren ten strijde trok, gevangen werd en overgeleverd aan den Soldan van Babyion !!! In den kerker bekeert Aurelius diens dochter van ilc afgoderij, en werd door haar, na haar trouw beloofd te hebben, bevrijd. Met haar keerde hij naar zijn vaderland terug en uit hun huwelijk werd Cunera geboren. Deze Cunera nu zou de H. Ursula vergezeld hebben. Toen deze laatste met hare overige gezellinnen om het leven gebracht werd, zou Radboud, koning van den Rhijn of van Rhenen (Radbodus Rheni rex ??) haar onder zijn mantel verborgen (! ?) levend te Rhenen gebracht en aan zijne echtgenoot aanbevolen hebben!!! De vrouw zou, omdat haar man Cunera zoo liefderijk bejegende, haar uit jaloerschheid met behulp eener dienstmaagd naar den stal gesleept, gewurgd en aldaar begraven hebben. — Verdichtsel en waarheid zijn gewis in dit verhaal op wonderbare wijze dooreen gemengd.

\') Volgens Alcwijn had de H. Willebrord een gouden kruis, hetgeen de H. man gewoon was te dragen. Een diaken stal het na den dood des heiligen, doch stierf plotseling tot zijn straf. Zie Alcwijn C. XXVIII.

-) Dit moeten zelfs protestantsche schrijvers erkennen, ofschoon zij het op hunne wijze zoeken af te keuren. pUiterlijke praal,quot; zegt Arend in zijne geschiedenis des Vaderl. \'ls\'8 D. bl. 452, «misvormde eene godsdienst, die op innerlijke waarde alleen gegrond was, doch wier wezen men thans meer stelde in het nauwkeurig waarnemen van plechtigheden, feesten, vastendagen, ligchaamstuchtigingen, vereeren van heiligen en martelaars en het rijk begiftigen van kerken en geestelijken dan in het opvolgen der voorschriften des grooten Meesters.quot; Dat uiterlijke praal de godsdienst misvormt, is een denkbeeld, dat geheel en al in strijd is met het gezond verstand en met al wat wij in d§

-ocr page 322-

318

bisschoppen, priesters en diakenen, met hare schoone eeredienst en plechtigheden, met al hare uiterlijke praal, was alzoo op onzen bodem overgeplant. Tenvijl Willebrord de zinnen van den weinig ontwikkelden en zinnelijken Fries door uiterlijke middelen had aangegrepen, had hij echter ook begonnen de diepe overtuiging des geloofs, het volle vertrouwen der hoop, de krachtige verlangens der liefde, met één woord, oprechte en warme godsvrucht in hunne zielen te storten.

Met de godsdienst en liet wel begrepen geloofsleven moet deugd, zedelijkheid en beschaving gelijken tred houden. Hiertoe is vooral zelfverloochening en zelfbeheer noodzakelijk. Ook dit had de H. Willebrord, aan het volk, dat hij voor Christus wilde gewinnen, zoeken te leeren. De veertigdaagsclie vaste, de quatertemperdagen, de vigiliedagen, de kruisdagen en de onthoudingsdagen op Woensdag en Vrijdag waren door hem onder ons overgebracht. Zij dienden tot boete voor het misdrevene, tot zelfvernedering voor God, tot zelfverloochening en zelfbedwang. Het gebed, zegde de H. Bonifacius, snelt door het vasten vaardiger naar den hemel; want dan wordt men een geestelijk mensch en met de engelen vereenigd. »)

Zeker waren al de bekeerlingen uit het heidendom niet in eens volmaakt doordrongen van den geest des Christendoms. Maar weinigen waren ze, bij wie het

sc hriftuur, bij voorbeeld van Salomons tempel, lezen. Geheel willekeurig is de voorstelling, als of Willebrord het innerlijke der godsdienst aan het uiterlijke ondergeschikt maakte. Deze beschuldiging is door geen enkel feit gestaafd. Zoo veel echter is waar in het aangehaalde, dat er uit blijkt, hoezeer Willebrord geijverd heeft voor het uiterlijke der godsdienst, om alzoo het inwendig godsdienstige leven op te wekken en er voortdurend voedsel aan te geven.

\') S. Bonif. Serm. 12.

-ocr page 323-

319

geloof en de liefde eene hooge volmaaktheid bereikten, en die aan alle grove gebreken in eens en voor goed vaarwel zegden. Onvolmaaktheden en onvolmaakten, ondeugden en zondaars waren er onder de bekeerlingen

O O

van den H. Willebrord, gelijk ze er waren ten tijde van de apostelen, gelijk ze er thans zijn, en overal en altijd zullen blijven, zoo lang er zwakke menschen zijn, met hartstochten bezield en door talrijke gevaren omgeven. Dit echter was het groote verschil met den vroegeren toestand, hetgeen de H. Willebrord door de invoering van den Katholieken godsdienst had te weeg gebracht. De onvolmaaktheid, het gebrek, de zonde, de ondeugd, vonden veroordeeling, werden als afkeurenswaardig beschouwd en voorgesteld, werden bestraft en tegengegaan, en woekerden niet langer voort, begunstigd door dwaling, verkeerde gebruiken en het algemcene voorbeeld. Nederigheid, matigheid, maagdelijke kuischheid, vergevingsgezindheid, zachtzinnigheid, offervaardigheid waren niet langer meer ongekend, onbemind, ongeprezen. Het woord, het voorbeeld, de genade van een menschge-worden God waren daar, om ze bij allen krachtig te bevorderen die van goeden wille waren. Willebrord was alzoo de brandende fakkel, die aan een dwalend en dorstig volk den weg en de bron des levens had getoond.

-ocr page 324-
-ocr page 325-

1

i;

mamp;n mm wmmmmmMmm-a

II:

VAN DEN

H. WILLEBRORD.

Ik lieb ilen goedtn slrijil geslrcden, deu loop ïoleindigd, hel geloof Wiouden. !Vn is mij de kroon der gerechtigheid iveggelegj.

2 ad fimolh. IV; 7, 8.

Die Tel™ in de gcrechligheid ondontijzen, zullen lilinken als sterren, altoos en eeuwig.

Ilan. XII: 3.

\'•I #;

1 iJ

J

2]

-ocr page 326-
-ocr page 327-

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Dood van den 11. Willebrord op den 7 November van \'t jaar 739 te Eohternach. Do Heilige begraven in de krypte van ile basiliek des kloosters. God verheerlijkt zijnen dienaar door verschillende genaden en wonderen. Wonder door Thiofried verhaald. Talrijke exvotos in de kerk van Eohternach.

Eindelijk sloeg het uur der vergelding voor den H. Willebrord. Deze heilige man, zegt Alcwijn, die alle dagen zijns levens in het werk Gods had doorgebracht, bij God aangenaam en bij het volk bemind was, werd ten tijde van Karei den oudere, den dapperen hertog-der Franken, als grijsaard in de volheid der dagen zijnen vaderen bijgezet, om het veelvuldige loon voor zijnen arbeid bij God te ontvangen. Hij verliet het tijdelijke om het eeuwige te bezitten en Christus den Heer in eeuwige glorie te aanschouwen, uit wiens liefde hij nooit den arbeid te veel had geacht. Op den zevenden November *) verliet hij deze vreemdelingschap voor het eeuwige vaderland. Hij overleed waarschijnelijk te Echter-nach. -) in het midden zijner broeders. Van hem gold het woord; zalig de dooden, die in den Heer sterven.

\') Zoo lezen zeer velen bij Alcwijn. Werkelijk heefc de kerk altijd den feestdag van den H. Willebrord op 7 November gevierd. Volgens Alcwijns handschriften te Utrecht en te Compiegne is hij op 0 November gestorven. Het beste brengt men beide gevoelens overeen met te zeggen, dat hij in den nacht tusschen 6 en 7 November overleden is.

quot;\') Lux beweert, dat de H. Willebrord te Utrecht overleden is. Waar kon, zegt hij, de bisschop beter zijn leven eindigen dan bij zijne medehelpers en broeders te dier stede ? Waar mogt hij als herder rustiger sterven dan te midden zijner beminde kudde? De H. Bonifacius zegt; et in illa sede et ecclesia . , . permansit et in pace raigravit ad Dominnm, terwijl Beka op bl. 10 vermeldt, dat zijn lichaam is overgebracht naar Echternach. De eerste twee redenen bewijzen niets voor het feit. Echternach ook was hem dierbaar; hij toefde er meestal in de laatste jaren zijns levens, en wanneer hij daar

-ocr page 328-

Van nu af\', zegt de Geest, zullen zij rusten van hunnen arbeid. Vijftig jaren waren schier versteken, sedert hij zijne apostolische loopbaan had aanvaard. In 690 was

stierf, kon men eveneens zeggen, dat hij stierf in het midden zijner kinderen. Hetgeen de H. Bonifiicius zegt, kan men zoo verklaren, dat hij bisschop van Utrecht tot aan het einde zijns levens gebleven is. Beka eindelijk schreef eerst in de 14ile eeuw.

Uier staan gewichtige bewijzen tegenover.

1°. In een charter van Pepijn den korte ten jare 75quot;2 lezen wij; Willebrordus ibidem ante paucos annos in pace quievit et ibidem sepultus est. Zeker de opvatting, die voor de hand ligt, is, dat hij te Echternach vóór weinige jaren in vrede ontslapen en begraven is. Minder aannemelijk is de opvatting, dat hij te Echternach voor weinige jaren uitrustte van zijnen arbeid en daar begraven is, terwijl hij toch te Utrecht gestorven zou zijn.

2°. Hierbij voert Mullendorf aan, hetgeen het klooster van Echternach in 1194 schreef aan Keizer Hendrik IV: daar (te Echternach) besloot de H. Willebrord zijn heilig leven in vrede, en werd hij begraven.

3quot;. Volgens zijn testament wilde Willebrord te Echternach begraven worden, en niemand ontkent het: hij is er werkelijk begraven. Van waar dan, dat, indien Willebrord te Utrecht gestorven is, noch bij Alcwijn noch elders van eene overvoering zijns ligchaams spraak is\'?

4°. Volgens Alberdingk Thijm zou ook hetgeen van de lijkki.-gt;t verhaald wordt, er voor pleiten, dat hij te Utrecht gestorven is.

Het 1\'trcchtsche handschrift der 13Jc eeuw bevat in hoofdstuk 25 de uitdrukking, dat de kist een halven voet te kort werd bevonden. Ware Willebrord in het klooster gestorven, zegt hij , dan zou de maker, de steenhouwer niet licht zulk een fout hebben begaan, daar toch zonder twijfel de kist in Echternach gemaakt is geworden. Doch hiertegen over staat, dat de abt Thiofried verhaalt: daar de geestelijke zonen voor het lijk eene kist zochten, kregen zij van eene edelvrouw een stuk wit marmer, dat eerst een halven voet te kort, later echter door Goddelijke kracht een ganschen voet verlengd bevonden werd. In dit geval, gelijk men ziet, hing de schuld niet af van den maker der kist, maar van de geefster, die, onbekend met de lengte van het ligchaam, het eerste het beste stuk wit marmer ter beschikking stelde.

5°. Volgens Alcwijn hebben velen der broeders to Echternach betuigd, dat zij meermalen boven de legerstede, waarop de H. Willebrord zïjne

-ocr page 329-

325

hij overgestoken naar Friesland. In 739 gat\' hij zijne reine ziel over aan zijnen Schepper. l)

liet lijk van den heilige werd neergelegd in eene wit marmeren kist. Het stuk marmer, door eene edel-vrouw hiertoe geschonken, werd echter volgens Alcwijn en Thiofried een halven voet te kort bevonden, doch daarna door üods almacht op wonderbare wij/.e verlengd. Na onder psalmen en gezang het heilig lijk hierin te hebben besloten, begroeven zij hem met allen eerbied

ziel aan God had overgegeven, een helder licht gezien eu een hemel-schen geur bespeurd hebben. Dit pleit zoor zeker voor Willebrords dood te Eehternacht en is , dunkt mij , een afdoend bewijs.

l) Dit is het heerschende en waarschijnelijkste gevoelen. Niet in 1838 maar in 1839 word hot elfde eeuwfeest van den II. Willebrord gevierd. Alcwijn schrijft;

Bis octena pius complevit lustra sacerdos

Ter quater et menses; mensis jam jamque Novembris

Idibus octenis coeli migravit ad aulam.

Hij was dus 81 jaren oud, en had bijna zijn twee en tachtigste levensjaar bereikt.

De H. Bonifacius zegt, dat hij 50 jaren heeft gewerkt. Hij geeft een rond getal op. Is Willebrord in 700 opgetreden, dan was in November 739 het vijftigste jaar schier voleindigd.

-Thiofried schrijft, dat Willebrord, 81 jaren oud, in 730 tot den Heer is gegaan. Zie hier zijne woorden: anni progeniti Yorbi DCCX.XX1X ,

indictione VH, aetatis LXXX.I..... qui numerus juxta genethliacos

decumbentibus minatur horam obitus, anno ducis Caroli XXVl» , 7 id. Novembris, de loco miseriae, de corpore mortis evolavit ad rogum regis gloriara.

Thiofried zegt buitendien, dat eene translatie van Willebrords relieken heeft plaats gehad in 1031, in het 2925if! jaar na zijn dood , hetgeen ons weder terugvoert naar 739.

De liber aureus van Gotha hee-ft in de volgorde der abten van Echternach : sanctus Willebrordus primus abbas fuit, qui obiit aim D. 739. De historia fundationis monaste; ii S. Willibrordi in Epternaco plaatst zijn dood in 739, en evenzoo het manuscript: Syntagma epitomicum. Mireus, Bertholet, Mgr. de lïain, Alberdingk Thym, Lux, Engling, Mullendorf volgen allen dit gevoelen.

-ocr page 330-

in du krypta van Je basiliek des kloosters, die de heilige zelf ter eero van de H. Drievuldigheid had gebouwd

O Ö

en ingewijd. Voor het altaar der allerzaligste Maagd Maria, waar hij gedurende zijn leven gewoon was liet heilig offer op te dragen, vond hij zijn graf. Een wonderbare geur versprei 1de zich door de kerk naar alle kanten, en verkondigde, zegt Alcwijn, dat tot de begrafenis des heiligen de engelen des hemels hadden medegewerkt.

Aan een godvruchtigen leerling van den apostel werd volgens denzelfden levensbeschrijver, gedurende zijn gebed op verren afstand zijn overlijden geopenbaard. Hij betuigde aanschouwd te hebben, hoe de ziel zijns heiligen Vaders van een helderen lichtglans omgeven en onder welluidend gezang door eene engelenschaar ten hemel gedragen werd. Velen der broeders te Echternach verklaarden, dat zij meermalen boven de legerstede, waar de H. Wil-brord zijne ziel aan zijnen Schepper had overgegeven , een helder licht gezien en een hemelschen geur bespeurd hebben.

Al spoedig begon de Almachtige door wonderbare genezingen de heiligheid zijns dienaars te bevestigen. Aan het graf des heiligen, zegt Alcwijn, houden tot op den dag van heden de teekenen en genezingen niet op , die door Gods barmhartige tusschenkomst bij de relieken van den heiligen bisschop geschieden. Kranken, die gezalfd werden met den olie der lamp, welke voor het heilig lichaam brandde, werden gezond. Boetenden, die uit boetvaardigheid ijzeren banden droegen, voelden, wanneer zij voor het graf verschenen, die banden losspringen tot een teeken, dat zij door de voorspraak des heiligen van de straften hunner zonden bevrijd waren. \') Eene vrouw, die zeven jaren reeds aan het jicht leed, werd toen z\'j naar hot graf gedragen was, en daar bad,

Alcuin. vita S. Willibrorcli C. XXIV

-ocr page 331-

327

genezen. ») Een jongeling, die uiterst zwak was, werd door zijne vrienden naar het graf des heiligen gevoerd. Hij sidderde aan al zijne leden, kon het hoofd niet recht houden , en viel soms van zich zeiven. Toen hij nu in de nabijheid der h. relieken gekomen was, 2) werd hij plotseling genezen, zoodat hem niets meer van zijne vroegere zwakheid en smart bijb\'eef.

Ook Thiofried verhaalt verscheidene wonderen. Het volgende wil ik slechts mededeelen. Toen Hilderich van Trier aan het hoofd eener talrijke menigte pelgrims op zijne reis naar het heilig land over de zee voer, verhief zich een vreeselijke storm. Bij het dreigende gevaar riep Hilderich tegelijkertijd met een pelgrim uit Vlaanderen alle heiligen aan, die hem voor den geest kwamen. Daar herinnerde zich de Vlaming, dat juist het feest van den H. Clemens Willebrord werd gevierd. Tot dezen richtten zij nu beiden uit het innigste huns harten een gebed, en op het eigen oogenblik bedaarde de storm. Een zachte wind dreef hen verder naar de gewenschte haven.

Hoeveel wonderen en gehedsverhooringen door tusschen-komst van den H. Willebrord verkregen werden, ziet men ten duidelijkste uit de talrijke offergaven, die vóór den brand der abdijkerk te Echternach in 1017, daar waren opgehangen. Het getal was zoo groot, zegt Thiofried, dat twee sterke ossen ze niet zouden hebben weggevoerd 3)

Kostbaar is de dood der heiligen voor het oog des Heeren, en God toonde ook hier, gelijk hij herhaaldelijk

\') Alcuin. vita S. Willibrordi C. XXV.

\') Ibid C. XXVI.

3) Ik bepaal mij tot deze wonderen door Alcwijn en Thiofried medegedeeld, wijl deze twee scbiijvers een zeer geloofwaardig gezag hebben. Wie nog meerderen verlangt, kan ze door Müllendoif aangehaald ïindcn uit het werk: anni apostolat. S. Willibrordi,

-ocr page 332-

deeJ bij den dood zijner uitstekende dienaren, hoe heilig liet uiteinde was van Nederlandsch apostel. Het was de luistervolle bekroning van een laiifrdurio; en volledig:

~ n ?~5 n

offer, de zoete rust na een volmaakt en heilig leven, de zegepraal der volharding na een roemvollen strijd.

ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Het karakter van den II. Willebrord volgens Alcvvljn. Getuigenis van don H. Bonifacius en don eerw. Beda. Geloof van den 11. Willebrord. Zijne gehechtheid aan den apojtolisclien Stoel. Zijne gehechtheid aan de Katholieke kerk en zijne eendrachtige overeenstemming met zijne mede-bisschoppen. Zijne liefde voor God en den evenmensch. Sterkte, voorzichtigheid en andere deugden van den II. Apostel.

Alcwijn beschrijft ons in dezer voege het karakter en de deugd van den H. Willebrord. Deze heilige man was uitstekend in waardigheid, deftig van gestalte, achtbaar van voorkomen, schoon van gelaat, opgeruimd van hart, wijs in beleid, liefelijk in taal, zedig in handel en wandel, en onvermoeid in al wat den dienst van God betrof. Hoedanig zijn geduld was toonen zijne daden. Zijn welberaden overleg in het prediken van het evangelie en do overvloedige genade, die hij bij zijnen arbeid ondervond , worden bewezen door de getuigenis van geheel een volk. Wat hij in het geheim verrichtte aan werken, aan gebed, aan vasten, aan psalmodie blijkt uit de heiligheid zijns levens en het werken van wonderen, i)

De H. Bonifacius noemt hem reeds vóór zijne bisschopswijding een priester van wonderbare onthouding en heiligheid. 3)

\') S. Bonifac. epist. ad Stephan pap.

-\') Alcuin Vita.

-ocr page 333-

3\'-\'9

De eerbiedwaardige Beda prijst hem om zijn ijver en standvastigen strijd, t)

Opmerkenswaardig is het geloof van den II. Wiilebrord. Zijn geloof was dat van een apostel. Het was een vast geloof, gegrond op het gezag van J. C. Hij wist, aan wien hij geloofd had. Hij geloofde en hij leerde in ver-eeniging met J. C. en zijne kerk. Zijn geloof was werkzaam, en zocht onophoudelijk zich mede te deelen. Om het te prediken was geen arbeid hem te zwaar. Door Jesus bracht hij God onophoudelijk een offer des lofs, dat is, de vrucht der lippen, die z\'jnen naam belijden (Hebr 13, 15). Als Paulus was hij een uitverkoren vat des Heeren , om zijnen naam te dragen voor de heidenen en de koningen (Hand. IX : 15). Zijn geloof was onbeschroomd; met het hart geloofde hij ter gerechtigheid; met den mond legde hij de belijdenis af ter zaligheid (Rom. X ; 10). Hij is de vader, die onze voorouders door het woord der waarheid voor het evangelie deed geboren worden. Hij kon zeggen tot de kinderen der bloeijende kerk, die hij te Utrecht had gesticht: gij alleu zijt kinderen Gods door het geloof, dat in Christus Jesus is. (Gal. III : 26). Laten wij dan dien leidsman niet vergeten, die aan ons vaderland het woord Gods heeft verkondigd. Geven wij acht op den uitgang van zijnen wandel, en volgen wij hem na in zijn vaht, zijn levendig, zijn werkzaam, zijn moedig, zijn vruchtbaar, zijn zegevierend geloof (Hebr. XIII : 7). Dan zullen wij ook deelen in dan roem, die hem eigen is volgens het woord: deze is de zegepraal, die de wereld overwint, ons geloof. (1 Jo. V : 4).

Zijne onderdanigheid aan den Stoel van Petrus en zijne gehechtheid aan de Katholieke kerk waren in evenredig-

Ö O

heid met zijn geloof. Hij was niet vergeefs de leerling

!) ilist. Eooles.

-ocr page 334-

330

geweest van den H. Wilfried, dien wij tot driemaal bij de graven der apostelen zien nederknielen. Hij wist, van waar de H. Augustinus gekomen .was, toen hij het geloof aan de Angelen en Saksen kwam prediken. Hij behoorde tot de beroemde orde van Monte-Cassino, die altijd ten innigste met den Stedehouder van J. C. hier op aarde vereenigd was. Dezelfde geest bezielde hem als een H. Bonifacius, dien wij vijfmaal te Rome terugvinden , en die onophoudelijk met Rome in briefwisseling stond.

Wiilebrord wist, dat de stoel van Petrus de grondslag, de eenheid, de kracht was der Katholieke kerk. Hij kende het woord: gij zijt Petrus en op deze steenrots zal ik mijne kerk bouwen en de poorten der hel zullen tegen haar niet vermogen. Hij wist dat, indien hij en allen, die hij voor Christus gewon, tot de écne kudde van Christus z uiden behooren, zij ook den éenen herder, door Christus gesteld, moesten volgen. Het was hem niet onbekend, dat Christus\' waarheid in Petrus\' onfeilbare herders en leeraars bezat tot aan de voleinding dei-dagen, en dat de kracht der kerk vooral in de eenheid, die van den H. Geest uitgaat, gelegen is. Hij droeg daarom zorg,, terwijl hij het Christendom wilde doen bloeijen, zich in de innigste gemeenschap te stellen met dit middelpunt en deze bron der Katholieke eenheid. Tweemaal knielde hij neder aan de voeten van paus Sergius. Openlijk en op sprekende wijze erkende hij in hem het apostolisch gezag door van hem zijne zending tot het volk der Friesen te ontvangen; en de wijding tot aartsbisschop der Friesen, die hij hom had te danken, was een blijvende band, die hem en de zijnen met don herder der herders vereenigde. Dit feit had rijke gevolgen voor den bloei van Utrechts kerk, en nog altijd is het voor ons Katholiek hart een genot en eene voldoening, te denken, dat wij met denzelfden apostolischen

-ocr page 335-

stoel in gemeenschap staan, waarmede de H. Willebrord in aanraking was, en dat wij even als Nederlands apostel door Petrus vereenigd zijn met Christus.

Zijne gehechtheid aan de ééne, heilige, apostolische en Katholieke kerk straalt door in al zijne werken. Hij was in den volsten zin des woords de dienaar der kerk. Hare leer, hare voorschriften, hare plechtigheden, hare gebruiken, waren hem dierbaar, en zjne grootste zorg was, dat zijne kudde er niet van af zou wijken. Hij was er steeds bijzonder op bedacht, om haar godvruchtige, kundige en werkzame priesters te schenken, en hij voerde, zooveel hij kon, ecne geregelde en blijvende parochiale indeeling in. Een treffend blijk zijner gehechtheid aan de kerk is zijn broederlijke, liefdevolle, eendrachtige omgang met zijne mede-bisschoppen, als den 11. Suidbertus, den H. Wulfram, den H. Wilfried, den H. Lambertus, den H. Hubertus, Van gestoorde eendracht met hen is niet het minste blijk in geheel zijn leven te bespeuren.

De voornaamste en de schoonste van Willebrords deugden was dan ook de liefde. Hij was in waarheid, gelijk hij in het officie wordt genoemd, een fakkel der liefde. \') Hij was vol van de Goddelijke liefde, !l) zegt Alcvvijn. Met Paulus kon hij uitroepen: wat zal ons van de liefde van Christus scheiden? Kwelling? angst? of honger? of naaktheid, of gevaar, of vervolging, of zwaard? .... Maar in dit alles overwinnen wij om Hem, Die ons heeft lief gehad. Zijn leven was een leven van opoffering voor zijn God en Verlosser. Voor Hem verliet hij zijn vaderland, zijne vrienden, alles wat hem dierbaar was. Voor Hem werkte, voor Hem streed en leed hij. Met Paulus kon hij zeggen; met Christus ben ik aan

\') Lampas charitatis.

-) üiviao p!enus araore.

-ocr page 336-

het kruis gehecht; en ik leef, ik niet meer, maar Christus leeft in mij. En wat ik thans leef in het vleesch, dat leef ik in het troloof in Gods Zoon, die mij heeft liefgehad, en zich zeiven heeft overr;elevercl voor mij. (Gal. 11 : 19-20.)

Uit de liefde Gods vloeit de liefde tot den naasten voort. Indien God ons aldus heeft lief gehad, zegt de H. Joannes, (dat zijn Zoon voor ons is mensch geworden en aan een kruis gestorven dan moeten wij ook eikander beminnen (1 Jo. I\\r. II). Dit gebod hebben wij van God, dat al, wie God bemint, ook zijnen broeder be-minne (1 Jo. IV : 21). Die naastenliefde was uit Jesus\' minnend hart in het hart van Willebrord overgevloeid. De Zoon van God daalde van den hemel af om het heil der wereld te bewerken en met behulp van twaalf apostelen zocht hij het menschdom aan de duisternissen van het heidendom en het zedenbederf te onttrekken. Het woord, des Heeren bij de voetwassching gedachtig: ik heb u een voorbeeld gegeven opdat, gelijk ik gedaan heb, gij ook zoo zoudt doen (Jo. XIII : 15), trachtte quot;Willebrord zijn Goddelijken Meester na te volgen. Ook hij verliet zijn vaderland, zijne rust, al wat hem lief was, om zich aan het heil van een volk, dat hem vreemd was toe te wijden. Hij stak de zee over, en was in een gezelschap van twaalf leden werkzaam, om het volk der Friesen aan de duisternis van het heidendom en do zonde te onttrekken. Met Christus werd hy de dienaar van allen. Zijne liefde was als die van Jesus nederig. Zijn gedrag jegens den H. Suidbertus leert het ons. Zijne onderdanigheid jegens zijne oversten, zijne ondergeschiktheid aan den overspeligen Pepijn en aan strijdlustigen Karei, zijne voorliefde voor het stille Ech-ternach , kunnen er ons van overtuigen. De liefde van Willebrord was even als die van Jesus zachtzinnig. In racer dan eene omstandigheid zooals te Walcheren en

-ocr page 337-

n o OOO

te Susteren liet hij blijken, iioe hij grievende beleedigin-gen wist te vergeven. Gelijk de liefde van Jesus zoo was die van Willebrord medelijdend en barmhartig. De zielen, die hij zocht te redden, de hongerigen, die hij spijzigde, de dorstigen, die hij drenkte, strekken ons ten bewijze. Ook de oflervaardigheid van Jesus\' liefde had Willebrord zich zoo veel mogelijk toegeëigend. Eene grootere liefde heeft niemand dan dat hij zijn leven geve voor zijne vrienden (Jo. XV : 13); en Willebrord gaf zijn loven. Hij stelde het in het grootste gevaar bij den koning der Denen, op Fositenland, op het eiland Walcheren. De liefde van den H. Willebrord maakte zich gelijkvormig aan die van Jesns door haren ijver en hare werkzaamheid. Utrecht, Zuid-Holland, Noord-Holland, Teisterbant of de Betuwe, de Veluwe, Toxandrië, Friesland, Denemarken, Walcheren, Antwerpen, de omstreken van Emmerich , Kleef en Gulik, Thuringen, Trier en Echternach, waren het wijde veld waarop zijn vlammende en apostolische ijver rusteloos werkzaam was. Eindelijk was de liefde van AVillebrord even als die van Jesus welwillend en weldadig. Al weldoende ging hij het land door. Onderrichten, werkzaam zijn aan de verbetering der zeden, de godsdienst doen bloeijen, het heil van allen bevorderen, was zijn aanhoudende toeleg. Wie werd zwak, zonder dat hij zwak werd; wie werd geërgerd, zonder dat hij van ijver ontvlamde ? Zoo behartigde de heilige Apostel van Nederland het schoone woord des Heeren; dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt, gelijk ik u. heb lief gehad. (Jo. XV : 12).

Geloof en liefde zijn de bron van geestkracht. Sterkte was gewis eene deugd van dezen grooten dienaar van Christus. Zij blinkt uit in zijn onverschrokken moed. Want niet gering was de moed, die het ondernam een heidensch volk als dat der Friesen te bekeeren, en het

-ocr page 338-

334

was eene wonderbare zielskracht, die aat oekeerlngwerk ondanks zooveel beletselen, zooveel gevaren, zooveel telenrstellingen, gedurende 50 jaren wist door te zetten. Met den H. Panlus kon hij getuigen, dat hij de dienaar van Christus was door menigvuldige reizen , door gevaren op rivieren, door gevaren van de heidenen, gevaren in

de stad, gevaren in de eenzaamheid, gevaren op .zee.....

door arbeid en zwoegen, door menigvuldig waken, door honger en dorst, door veel vasten, door koude en naaktheid.

Behalve die dingen, die van buiten waren, drukte hem dagelijks de zorg voor alle kerken. Terecht mogt Alcwijn Willebrord krachtig noemen in zijne deugd. \') Zijn zelfbedwang, zijne onbeschroomdheid in het ondernemen, zijne doodsverachting, zijne onvermoeidheid in den veel omvattenden arbeid, zijn doorzetten niet tegenstaande de teleurstellingen, zijne volharding gedurende zoo lange reeks van jaren te midden van een weerbarstig volk, is eene sterkte, die onze bewondering afdwingt, en ons een schoon voorbeeld is, om in het goede doen niei: moede te worden.

De voorzichtigheid is de leidsvrouw der deugden. Dikwerf\' ontbreekt zij, waar de sterkte op den voorgrond treedt. Doch indien beiden vereenigd zijn, macht en beleid, sterkte en voorzichtigheid, dan werken zij groote dingen. Voorzichtigheid kenmerkt zich door immer het doel in het oog te houden, de geeigende middelen uit te kiezen, volgens de gegevene omstandigheden te handelen en de beletselen, die aan de bereiking van het doel in den weg staan, te voorzien en krachtig uit den weg te ruimen. Dat aan Utrechts eersten bisschop deze bestuurdersgave niet ontbrak, daarvoor pleit zijne handelwijze tegenover de staatkundige en machtige hofmeijers,

\') Vjrtnte poten s.

-ocr page 339-

o35

Pepijn en Karei Martel; de welberekende keuze der verschillende punten of standplaatsen tot uitbreiding van het Christendom; de oprichting der abdij Echternach tot oen toevluchtsoord in tijden van oorlog en vervolging; de vestiging der gemeenten, de aanleg eener vormschool voor zijne geestelijken en tal van andere bijzonderheden Daarom noemde hem dan ook zijn levensbeschrijver wijs in beleid. \') Andersgezinden hebben liem van onvoorzichtigheid willen beschuldigen, omdat hij op Fosite-land de heilige bron ontwijdde, en op Walcheren Wodans afgodsbeeld omver rukte. Doch als wettig gezant van zijn God en Verlosser had hij onbetwistbaar het recht om openlijk afgoderij en bijgeloof te bestrijden. Dat hij om het heil der zielen en de eer van zijn God het eigen doodsgevaar verachtte, mag wel edele moed maar geen onvoorzichtigheid genoemd worden. Dat was juist het geschikte middel, om de heidensche Friesen op sprekende wijze te overtuigen, hoe dwaas en onzinnig hunne afgoderij was. Of was het misschien eveneens onvoorzichtigheid, dat J. C. de tafels in den tempel omver wierp, het geld der wisselaars uitstortte, eu al de verkoopers met schapen en ossen heen dreef? Was het misschien onvoorzichtigheid, dat Petrus aan Israël zijn Godsmoord durfde verwijten, wijl hij hiermede zich blootstelde aan \'t gevaar van kerker en dood? Noodeloos en nutteloos gevaren te gemoet gaan is gewis roekeloosheid. Maar wanneer de eer van God het elscht, de liefde tot den evenmensch er door gebaat wordt, doodsgevaren te trotseeren is niets anders dan onverschrokken offervaardigheid. Eere aan den heiligen kruisgezant, die haar tot het heil van ons vaderland aan den dag heeft gelegd.

\') Oonsilio sapiens,

-ocr page 340-

336

Zoo schittert Willebrord voor ons oog ook door de deugd der matigheid. Zijne maagdelijke kuischheid, zijn zelfbeheer, zijn vasten, zijn geregeld leven, waaraan hij sedert zijne vroegste jaren als volgeling van den H. Benedictus zich gewend liad, toonen ons, hoe hij zeer zeker tot hen behoorde, van welke de H. Paulus zegt: die aan Christus toebehooren, hebben hun vleesch met zijne ongeregeldheden en begeerlijkheden gekruisd. (Gal V : 24). Nog wordt in de kerk te Echternach het haren boetekleed getoond, hetgeen de H. Willebrord heeft gedragen. Hij had het woord verstaan : indien iemand na mij wil komen, verloochene hij zich zeiven, en neme hij zijn kruis op en volge hij mij na. (Mt. XVI : 24). De liefde tot den Gekruisigde was in hem niet gescheiden van de liefde des kruises, en daar zijn hart geheel toebehoorde aan zijn God, was het los van de wereld.

ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

liet graf van den H. Willebrord reeds spoedig na zijn dood een voorwerp van vereering. Alcwijn beschrijft het leven van den heilige. Reeds op het einde der 8ste eeuw werd zijn feestdag gevierd. In 1017 brandt de abdijkerk af, en wordt een nieuwe, die nog bestaat boven het graf van Willebrord gebouwd. In 1031 worden de gebeenten des heiligen verheven en later in 1498 nogmaals bezichtigd. In 1794 wordt het graf des heiligen geschonden. Een priester Willebrord Meyers verzamelt en bewaart de verstrooide gebeenten. Zij worden aan de kerk van Echternach terug geschonken. Andere relieken des heiligsn te Aken\', Emmerich en op Walcheren. Reliekcnkast, door den 11. Willebrord gebruikt, nog te Emmerich aanwezig. .Verdere relieken des heiligen.

Zijn graf zal heerlijk zijn. Deze blijde voorspelling van den profeet Isaïas werd op Imsterrijke wijze aan Jen

-ocr page 341-

Christus vervuld. Zijn graf\' werd zijne verheffing. Zijn graf verkondigde zijne Goddelijke grootheid, en na achttien eeuwen is dat graf nog immer het voorwerp der vereerinquot;, der bewondering en der liefde van de quot;eheele

O 7 O

Christenheid.

Gelijk het graf van den Koning der heiligen heerlijk was, zoo moest ook het graf zijner uitgelezene dienaren heerlijk worden. De ledematen moesten deelen in de glorie van hun hoofd, en ook hunne graven waren zeer dikwerf het uitgangspunt hunner glorie. Hier openbaarde God niet zelden door wonderen hunne heldhaftige heiligheid. Hier was gewoonlijk ook het middelpunt van de liefde, achting, bewondering en vereering der geloovigen, die God kwamen prijzen in zijne heiligen.

Spoedig na den dood van den H. Willebrord, reeds onderzijn opvolger te Echternacli, den H. Adalbertus, begon men het graf van den uitstekenden dienaar des Heeren, die zoo zeer schitterde met den heerlijken straalkrans der deugd, openlijk te vereeren. Deze vereering nam weldra meer en meer toe. De wonderen, welke bij zijn graf plaats grepen, en door Alcwijn reeds bij het einde der achtste eeuw ons worden medegedeeld, zijn hiervoor een sprekend bewijs. Beornred, derde abt van Echternacli en later bisschop van Sens, nam uit deze mirakelen aanleiding om aan den beroemden leermeester van Karei den groote het verzoek te doen, het leven van den H. Willebrord te schrijven. Deze levensbeschrijving samengesteld nog voor 796, het sterfjaar van Beornred, was oene op?nbare luilde aan de uitstekende verdiensten en heiligheid van den grooten dienaar Gods. Niet slechts deze, ook de lof van Beda, het getuigenis van den H. Bonifacius, en de eenparige stem van allen, die hem gekend hadden of zijne leerlingen gewreest waren, droegen zonder twijfel veel bij, om Wülebrords openbare veree-

22

-ocr page 342-

338

ring, vooral in de gewesten, waar hij gepredikt had, spoedig algemeen te maken. Reeds op het einde der achtste eeuw werd zijn feestdag op den November gevierd, en zijn naam wordt op dien dag aangetroffen in de martyrologia van Wandelbertus, Ado, Usuardus en van de Benedictijnen en in \'t martyrologium Romanum.

Het grafquot; van den H. Willebrord werd weldra door zeer velen bezochti en volgens Thiofried stroomden her. haaldelijk tal van rijke pelgrimsscharen naar de basiliek ^ waar het zich bevond. Spoedig prijkte het met eene menigte exvotos, uit de verste streken van Duitschland en van Frankrijk hier aangebracht.

In het jaar 1017 werd echter de abdijkerk te Echternach met hare vele en schoone offergaven eene prooi der vlammen. Abt Urold ving derhalve den bouw eener nieuwe kerk aan, die veertien jaren later onder zijn opvolger Humbert werd voltooid. Het is dezelfde abdijkerk , die nog heden bestaat. Zij behoort tot de merkwaardigste overblijfselen van de bouwkunst der elfde eeuw aan deze zijde der Alpen.

Den 18dlt;m October 1031 werd de nieuwe kerk door Poppo, aartsbisschop van Trier, in het bijzijn van Hendrik, hertog van Beijeren, met veel plechtigheid ingewijd. Bij deze gelegenheid had op verzoek van abt Humbert en van het geheele klooster de verheffing en overvoering plaats van de gebeenten des heiligen. Nadat twee kisten opengebroken waren, vond men in de derde de H. overblijfselen, bedekt met een zijden mantel, die na schier 300 jaren nog geheel onverteerd was. Men nam eenige relieken uit de kist, waarna deze werd gesloten, verzegeld en onder het hoofdaltaar der nieuwe kerk geplaatst.

Onder abt Burchardt Poswin werden ingt;het jaar 1498 de gebeenten van den H. Willebrord op nieuw bezichtigd.

-ocr page 343-

339

Bij deze gelegenheid werd de Sarkophaag op een verhevene plaats in het choor bijgezet. Doch daar het volk hiertjoor belet werd den priester aan het hoogaltaar te zien, liet abt Richards , bij de vernieuwing van het altaar in het jaar 1624, den Sarkophaag op nieuw onder het hoogaltaar plaatsen, waar hij bleef tot aan het jaar 1794.

In de maand Augustus 1794 rukten de Fransche troepen Echternach binnen , en moesten de droevige kloosterlingen hunne geliefde abdij verlaten. Op 7 November, den feestdag des heiligen, drongen de sans-culottes de kerk met woestheid binnen , en sloegen de heiligschennende handen aan het graf, dat zich onder het hoogaltaar bevond. Weldra lagen de gebeenten van Nederlands H. apostel tusschen glasscherven en stukken hout door de geheele kerk verstrooid. Een vroom priester, Wil-lebrord Meijers, begaf zich bij het vernemen dezer schanddaad den volgenden dag naar de basiliek. Hij vond daar eene droevige en godvruchtig biddende menigte van geloovigen. Met de meeste naarstigheid zocht liij onder hnn oog de verstrooide gebeenten te zamen, nam ze met zich, en hield ze zorgvuldig in bewaring, in het jaar 182G gaf hij ze aan Matthias Coner, deken van Echternach, op diens dringend verzoek terug. De steenen kist, waarin de relieken gerust hadden, was mede in de handen van bijzondere personen gekomen. \') Zij was van wit marmer en hoogst waarschijnelijk dezelfde waarin de heilige begraven was. Ook deze wist bovengenoemde heer Deken machtig te worden. Hierin sloot hij nu de teiuggekregene gebeenten met de bijbehoorende getuigenis der authenticiteit, en plaatste ze in 1828

\') Mullendorf schrijft; oude lieden weten te verhalen, hoe verschillende jaien in een tuin te Echternach bloemen daarin geplant waren. Daarna heeft zij een tijd lang achter hot hoogaltaar oer parochie-kerk gestian.

-ocr page 344-

340

onder liet hoogaltaar der parochie-kerk, waar ze zich nog bevindt. Op 26 Januarij 1862 werden de relieken des heiligen, die in deze steenen kist aanwezig waren, door den apostolischen Vicarius van Luxemburg, Nicolaus Adames authentiek verklaard.

Ook elders worden relieken des heiligen aangetroffen. In de stad Aken wordt in de St. Pauluskerk, die vroeger aan de Dominicanen toebehoorde, eene reliek van den schedel des heiligen bewaard, die reeds in 1032 onder den toeloop eener groote volksmenigte werd vereerd, terwijl men water van den H. Willebrord wijdde. Op het eiland Walcheren, zooals reeds is gemeld, \') werd vroeger mede eene aanmerkelijke reliek des heiligen aangetroffen. Ook in den Patrocli-munster, te Soest in het bisdom Paderborn, wordt een partikel van de gebeenten des heiligen vereerd.

In de S. Willebrordus-kerk te \'s Hage bezit men eene reliek van den schedel, die, toen in 1839 het elfhonderdjarig jubilé ter eere van Willebrords dood werd gevierd, door bemiddeling van den Z. Eerw. heer deken Matthias Coner daar ten geschenke is ontvangen. Eindelijk bezit de kerk te Emmerich, die aan den H. Martinus is toegewijd, een gedeelte van den arm van den H. Willebrord.

Te Emmerich wordt ook het reliekenschrijn van den H. Willebrord bewaard, dat een tijd lang tot monstrans heeft gediend. Het is een eikenhouten kastjen, dat in het midden spits toeloopt en aan de voorzijde met een dunne goudlaag is overdekt. Breede randen in een kruis met fiiioran-arbeid tusschen edelgesteenten en antieke

O O

gemmen versierd, scheiden vier velden af, waarop de gevleugelde evangelie-dieren met sterren en kruisvormigen nimbus in gedreven werk zijn aangebracht. De figuren

gt;) Zie bl. 188.

-ocr page 345-

811

zijn ruw en weinig bearbeid, doch het rankenwerk, c!at ze insluit, is zeer fijn en bevallig. Aan den achterkant van liet schrijn is op een metalen plaat een zwart verlaksel aangebracht, waarin figuren zijn gekrast, wier omtrek dus door ten te voorschijn komenden metaalgrond wordt gevormd. Hes zijn weder de vier evangelisten , in wier midden men den gekruisigde ziet tusschen zon en maan. Het oude opschrift luidt: Deze zijn de relieken, die de H. Willebrord te Rome van paus Sergius ontvangen en naar Emmerich overgebracht heeft. \')

Het haren boetekleed van den heilige, hetwelk oudtijds in het klooster der H. Irmina te Trier aanwezig was, zag ik bij mijn bezoek in de parochiekerk te Echternach. Het is een grof weefsel, donker bruin van kleur, en voor zijn ouderdom vrij goed bewaard. Ook bezat de abdij van Echternach oudtijds den kelk, het gouden kruis en den herderstaf van den H. Willebrord.

Te Parijs wordt nog een evangelie-boek met miniaturen bewaard, hetgeen door den H. Willebrord is gebruikt.\')

Eindelijk is nog te Trier eene kostbare reliek van den heilige, namelijk het draagbaar altaar, waarvan hij zich bij zijne zendelingsreizen bediende, om liet misoffer op te dragen.1) Vroeger was het in het bezit der abdij van de H. Maria ad martyres in de nabijheid van Trier. Thans wordt het in de pastorie van O. JL. Vrouw te

1

) Reeds uit de geschiedenis der beide H. Ewalden blijkt, dat ten tijde van den H. Willebrord draagbare altaren in gebruik waren. Ook in het capitulare Caroli (769—771) lezen wij; nullus sacerdos nisi in locis Deo dicatïs, vel initinere pasitus in tabernaculis etmensis lapideis ab episcopo consecratis missas celebrare praesumat; geen priester wage het missen op te dragen dan in God gewijde plaatsen, of, wanneer hij op reis is, in tenten en op steenen tafels, door den bisschop gewijd.

-ocr page 346-

u-gt;

Trier bewaard. Het is een langwerpig eikenhouten kastjen , hetgeen door het uittrekken van het bodemstuk geopend kan worden. Op de vier zijden van liet kastjen zijn afbeeldingen van den Heiland, van de Moeder Gods, van ürieksche en van andere heiligen , benevens borst-beeldjes van Triersche bisschoppen aangebracht. Bij de apostelen, evangelisten en ürieksche heiligen zijn de namen in het Grieksch opgegeven. Dit altaar werd waarschijnlijk in het begin der 8Bte eeuw te Trier vervaardigd. Op het deksel bevond zich, tusschen meerdere versieringen , het volgende opschrift:

Dit altaar heeft de H. Willebrord, ter eere van den Heer onzen Verlosser, gewijd. Op reis was hij gewoon daarop het H. misoffer te voltrekken. Daarin is opgesloten van het kruishout van Christus en van den zweetdoek zijns hoofds.

Het aandenken, de kostbaarheden, de zeldzaamheden van een vader zijn dierbaar aan zijne kinderen. Een ring, een boek, een haarlok van hem, die hun het leven schonk, is hun niet zelden meer waard dan goud en zilver. Ook de H. Willebrord is onze vader in Christus. Hij heeft ons door het geloof doen geboren worden voor Christus Jesus. Daarom moeten ook zijne gedachtenis, zijne overblijfselen, alles wat hij ons naliet, ons ter harte gaan. Wij moeten ze in eere houden, want zij roepen ons onophoudelijk den zoo grooten en zoo liefderijken Vader voor den geest, die Nederlands kindereu zoo zeer heeft bemind, en wiens verheerlijkte liefde zij nimmer mogen vergeten.

-ocr page 347-

o4H

NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Algemeene vercering van den H. Willebrord in ons vaderland. Groot aantal kerken, die hfm hier en elders zijn toegewijd. Vereering van den H. Willebiord te Echternach. De springprocessie en hire beteekenis. Groote deelname aan deze. Bezoeken van Keizer Lotharius I, Keizer Koeniaad III, Paus l^o IX en Keizer Maximiliaan te Echternach.

In het boek Sirach (XLIV: 1^—15) lezen wij deze schoone woorden; laten wij prijzen de beroemde mannen en onze

voorvaderen in hun geslacht.....Zij heerschten in hun

land , waren machtige en wijze mannen , en maakten als profeten hunne profetische waardigheid kenbaar. Zij heerschten over het volk, en schonken aan het volk

door hunne wijsheid de heiligste leer..... Hun roem

zal niet onder gaan. Hunne lichamen werden in vrede begraven, en hunne naam leeft van geslacht tot geslacht.

De naam van den H. Willebrord leeft voort van geslacht tot geslacht, vooral in ons dierbaar vaderland. Daar wordt telken jare zijn feestdag met zeer veel luister gevierd. Daar prijkt het standbeeld van Utrechts eersten bisschop op de altaren, langs de zijwanden en in de sierlijke gevels van menige kerk. Daar wordt hij in een zeer aanzienlijke getal plaatsen als beschermheilige vereerd. In het bisdom van Haarlem zijn hem toegewijd 12 kerken \'), in het aartsbisdom van Utrecht 22 »), in

\') Het zijn de volgende: te Amsterdam twee, eene binnen en eene buiten de veste, verder te Bergschenhoek, Bodegraven, \'s Gravenhage, \'s Heerenhoek, Heiloo, Oestgeest, Oad Vosmeer, Rhoon , Wassenaar, Zierikzee. Hierbij . kwamen vroeger: Westkapelle, Vlaardingen en Oudewater.

2) Namelijk. Herveld, Kesteren, Kleine meer. Lemmer, Leeuwarden, Olst, Pekela, Wijhe, Ter-apeler-kanaal, Coevorden, Drempt, den Ham, Vroomshoop, Kloosterburen, Olburgen, Oldemarkt, Renswoude, Ruurlo, Steenderen, Utrecht, Vilsteren en Vleuten. Vroeger behootde hier nog bij Hummel.

-ocr page 348-

344

het bisdom van S Bosch 24 in het bisdom van Bruda 7 s) en in het bisdom van Roermond 3. \') Ons vaderlaad telt dus niet minder dan acht en zestig kerken, die aan den H. Willebrord zijn toeore wijd.

Doch ook in het buitenland is zijne vereering zeer uitgebreid. In België, vooral in Belgisch Limburg, in de provincie Antwerpen, en langs de zeekust wordt hij in 17 kerken gevierd als patroon *), In het bisdom Munster zijn Willebrordskerken te Hassum, Keilen, Kinderen bij Kleef, Wardt bij Xanten, Neder-Millingen en Wesel \'), terwijl men Clemenskerken aantreft te Hiltrup, Wessel, Kalderkirchen en Sterkrade, Twee Clemenskerken te Drolshagen en te Hellinghausen bezit het bisdom Paderborn. In het bisdom van Luxemburg vereeren hem acht kerken als beschermheilige aan den Boven-Moezel, zeven aan de Alzett 1) en vijf in de Ardennen 3). Zoo zijn ook verscheidene kerken aan hem toegewijd in het bisdom Trier 2), en verder in het

1

\') Ettelbrück, Monderich, Abweiler, Hellingen, Betternburg, Beles en Künzig.

2

s) ïe Beul, Plaidt, Weinsheim, Limbach en Laufeld.

-ocr page 349-

345

aartsbisdom Keulen i) onder anderen te Kördorf, waar eene Willebrordskapel en een Willebrordsput worden aangetroffen, en waar het feest des heiligen jaarlijks met oktaaf en met groeten volkstoeloop wordt gevierd. Waarschijnlijk moeten hier nog twaalf Clemenskerken vermeld worden, die zich in de streek van den beneden-Rhijn bevinden. Nog in de zestiende eeuw had de H. Willebrord eene meinoria in het Westfaalsclie Burg Steinfurt, waarheen alle jaren in den herfst eene bedevaart werd gehouden. 2)

Doch vooral te üchternach was de H. Willebrord van de eerste eeuwen af het voorwerp eener buitengewone vereering. „In de Pinksterweek,quot; zoo verhaalt Thiofried in de elide eeuw, „komt niet slechts uit de omliggende plaatsen maar uit al de gewesten van Frankrijk en Duitschland, volgens eeuwenheucrend gebruik en volgens

7 CT n r* C?

ononderbrokene en van geslacht tot geslacht overgeleverde gewoonte, eene ontelbare schare van priesters en volk te Echternach om den H. Willebrord te vereeren. Zij trekt zeer godvruchtig met offergaven en litaniën naar den tempel des heiligen, en verscheidene wondoren worden door de vaders aan hunne kinderriii verhaald, die jaarlijks bij de blijde plechtigheid voor het altaar des heiligen hadden plaats gegrepen.quot; Uit deze feestelijke optochten ontstond waarschynlijk, indien zij er niet mede gepaard ging, de zoogenaamde springprocessie, die reeds sedert onheugelijke tijden, en zeker sedert meer dan 400 jaren op Dinsdag in de Pinksterweek wordt gehou len. Het is eeue bedevaart van pelgrims uit verschillende parochiën, die in verschillende processies naar Echternach komen, elke

\') Merkstein, Loverich en Teveren bij Aken en Noetten in den Eifel.

■) Zie das Leben des H. Clemens Willebrord van Dr. Julius Mullen-dorf, uitgegeven te Regensburg in 1868.

-ocr page 350-

241)

met hare afzonderlijke banier. De bedevaartgangers, te Echternaeh gekomen, verzamelen zich \'s morgens vroeg aan de overzijde van de Soere. Hier houdt een priester tot hen eene godvruchtige toespraak. Daarna scharen allen zich ordelijk in rijen, en de springdans begint. Onder het spel van eenige houten muziekinstrumenten, die immer dezelfde melodie herhalen, gaat men drie schreden voorwaarts en twee achterwaarts. Tegelijkertijd wordt. psalm 67, een vreugdelied, gezongen. Ongeveer gedurende twee uren zetten zij de processie op die wijze voort tot in de parochie-kerk, waar de plechtigheid eindigt, nadat de gansche menigte zich ter aarde heeft geworpen. „Deze godsvrucht,quot; zegt Bertholet, „schijnt even buitengewoon, als zij heilig en in zich zeiven eerbiedig, is.quot; „Het is een schouwspel,quot; zegt Brower, „dat in den aanvang lachen, vervolgens bewondering, alsdan medelijden en eindelijk tranen wekt.quot; Zij, die er aan deelnemen leggen zich een zeer zware boete op; want na het einde der twee uren zijn zij uitgeput van vermoeijenis, en druipt hun het zweet langs alle kanten neder. Zeker is het, dat de beste orde en tucht bij deze processie wordt in acht genomen, en dat het kerkelijk gezag en zeer achtenswaardige personen er niets berispelijks in hebben gevonden. \')

De aanvang dezer buitengewone processie ligt in liet duister. De aanleiding was volgens sommigen eene dolheid onder het vee, waardoor het bleef springen, tot dat het dood nederviel. Anderen meenen, dat het een godsdienstige

\') Zie den Eerw. Pater van der Moere : de saltatoria , quae Epternaci quotannis celebratur, supplicatione cum praeviis in choreas sacras animadversionibus. Zie Engeling. Apostolat des H. Willebrord; Bertholet, M. J. F. Mueller : abhandlung über jahrlich urn pfingsttage in den stadchen Echternach .gewöhnliche procession. Tiier 1815. Alberdingk Thym bl. 298. Lux. bl. 72.

-ocr page 351-

347

vreugdedans is, ingevoerd ter vervanging der heidensche tripudiën , tot dankbetuiging voor de groote zegeningen , door den H. Willebrord verkregen. Met deze verklaring meenen zij, strookt de symbolische inrichting der geheele processie. Het tripudium of de driesprong heeft betrekking op de drie Goddelijke personen , wijl de abdij-kerk aan do H. Drievuldigheid is toegewijd. De optocht neemt een aanvang bij den lindeboom van 8. Willebrord, en beweegt zich van den linker oever der Soere naar den rechter oever. Het is een zinnebeeld der prediking van den H. Willebrord, die deze streken van de vervloeking en het verderf heeft overgevoerd tot de zegening en het heil. De processie geschiedt op pinksterdag; ook dit herinnert aan het ontstaan des Christendoms in deze gewesten. Zij eindigt onder de lichtkroon, die versierd is met de beelden der twaalf apostelen, en met 72 brandende kaarsen, om daardoor te wijzen op de volgelingen der apostelen en leerlingen des Heeren, door welke de H. Geest het werk, op den pinksterdag aangevangen , heeft voortgezet. Wanneer de processie hier is aangekomen, wordt de lichtkroon nedergelaten, vallen de pelgrims ter aarde, strekken de handen uit, en worden de vanen opgerold. De opname in de apostolische kerk van Christus met haar Goddelijk licht, door den H. Willebrord, ziedaar waarvoor zij God hier ter plaatse komen danken.

De deelname aan deze processie was immer zeer groot, lïrower spreekt van 600 gemeenten , die de belofte hadden gedaan, alle jaren deze bedevaart naar Echternach te hou len. In 1777 werd de processie tijdelijk geschorst, in 1796 andermaal, en later nog eens, doch sedert 1830 heeft zij geregeld plaats. Het getal der bedevaartgangers die er aan deelnemen , bedraagt gemiddeld 8000 of 9000 personer. In 1814 waren er tot 10,485, in 1861 tot

-ocr page 352-

9100 personen, die bij de plechtigheid zich aangesloten hadden, terwijl er buitendien dit laatste jaar 2000 bedevaartgangers waren, die de processie niet mede verrichtten.

Zelfs keizers en rijksvorsten verhoogden de vereering van den H. Willebrord te Echternach, door het plechtige bezoek, dat zij aan de kerk des heiligen brachten.

In 1133 kwam keizer Lotharius de lquot;te te Echternach, om de bescherming en de voorspraak van den H. Willebrord af te smeeken. Veertien jaren daarna verscheen hier ook keizer Koenraad Ili. Een bijzonder blijk van eerbied en liefde voor het aandenken van den H. Willebrord gaf in 1049 paus Leo IX. Toen hij in het bijzijn van den heiligen Keizer Hendrik te Mainz niet 42 bisschoppen eene vergadering had gehouden, begaf hij hij zich van daar naar Trier en Echternach, en wijdde in de nieuwe kerk van den H. Willebrord meerdere altaren en kapellen.

Ook keizer Maximiliaan, toen hij zich in het jaar 1512 van de Goede Week tot laat in den zomer te Trier ophield ter gelegenheid van den rijksdag, bezocht Echternach waarschijnlijk met Pinksteren. Bij die gelegenheid schonk hij a^in de abdij de belasting der stad Echternach voor één jaar. Hiervoor liet men de zware klok gieten, die 70 centenaars weegt, en zich sedert 1792 in den toren der parochiekerk bevindt. Tevens liet Maximiliaan by die gelegenheid een fraai schilderstuk vervaardigen, dat tot op den dag van heden in de parochiekerk wordt bewaard. Op den voorgrond ziet men den H. Willebrord in bisschoppelijk gewaad, en op den achtergrond de springprocessie met de schoone abdijkerk *

Zoo is en was de vereering van den H. illebrord steeds bloeijende. Zijne deugden worden gedurig herdacht;

-ocr page 353-

349

zijn lof wordt op vele plaatsen onophoudelijk verkondigd ; zijne relieken worden met rijke praal ten toon gesteld, en tal van prachtige tempels zijn hem toegewijd. De H. apostel van Nederland is als een eik, die eeuwen en eenwen heeft doorleefd. Van de grenzen van Frankrijk tot aan de eilanden vau het noorden, zegt kardinaal Pitra, heeft een groot volk duizend jaren onder de weldoende schaduw van dien schoonen en krachtigen boom doorleefd. Hij was voor dat volk eene bescherming in de stormachtige dagen van ramp\'-poed. Hij was voor Nederland eene zoete verkwikking bij de hitte der beproeving. Hij was een middelpunt, rondom hetwelk de kinderen van Nederlands kerk steeds zich innig aan elkander sloten. Zijne grootheid was hun trots; zijnequot;\' schoonheid was hun sieraad, zijne heerlijke kroon hunne vreugde.

-ocr page 354-

DB E S I-i XJ I T-

Elf eeuwen zijn voorbij gegaan sedert de II. Willebrord de Katholieke kerk van Noordelijk Nederland heeft gesticht. Dankend moeten wij opzien naar den bartn-hartigen God, Die ons deze onschatbare weldaad bewees. Met de: zanger van den 79,tel1 psalm kunnen wij uitroepen: Gij bracht een wijnstok (uit een vreemd land), verdreeft de heidenen, \'en planttet hem. Gij maaktet ruimte voor hem. Gij zettet zijne wortelen in den grond en hij vervulde het land. Zijne schaduw overdekte de bergen; zijne ranken de cederen Gods. Hij schoot tot aan de zee zijne loten uit, en zijne scheuten tot aan den stroom (v, 9—13). Zoo ging het werkelijk met de Christelijke kerk door Willebrord uit Engeland op Nederlands bodem overgeplant. God verdreef door het machtige zwaard van Pepijn van Herstal en van Karei Martel, de heidensche Friesen, die zich hiertegen verzetten. Hij maakte ruimte voor dien jeugdigen wijnstok, en hij sloeg zijne wortelen in den bodem van ons vaderland. Besproeid door het zweet van den II. Willebrord en zijne mede-arbeiders, groeide hij heerlijk op, en vervulde weldra van af\' de Noordzee, waar deze de Friesche kusten besproeit, tot aan den breeden Scheldestroom langs de boorden van Walcheren; van af de schilderachtige duinen in Kennemerlmd tot aan de lachende boorden der Maas, de gaheele noordelijke Nederlanden met den lof\', de aanbidding, de liefde van Christus. Heerlijk was di bloei van dien wijnstok , en met vreugde zag gewis de H. Willebrord uit den hoogen hemel neder op de schoone en rijke vruchten, die zijn

-ocr page 355-

351

werk door den loop der eeuwen heen in ons vaderland mogt dragen.

Ontelbare kloosters , waaronder rijk bevolkte abdijen , als die van Middelburg in Zeeland, van Rijnsburg en van Egmond in Holland, van Klaarkamp ,■ Lidlum en Mariëngaarde in Friesland, van Bern en Mariënwaart onder Utrecht, kweekten alom godsvrucht en deugd. Overal rezen schoone kerkgebouwen op, die door hunne architektuur, hunne kunstgewrochten , hunne pracht en rijkdom getuigden, hoe de geest van den H. Willebrord steeds voortleefde onder zijne kinderen. De graven van Holland , de hertogen van Gelderland en van Brabant , droegen meer dan eens op milde wijze bij tot luister der Katholieke godsdienst, en stelden er eene eer in, hare plechtigheden door hun vorstelijk bijzijn en hun sierlijken stoet te verhoogen. De Katholieke wetenschap vond uitmuntende beoefenaars in menigen kloosterling, en vooral in de broeders van het gemeene leven, en de namen van Geert Groote en van Thomas van Kempen zijn eiken Nederlandschen Katholiek hoogst dierbaar. Nederlandsche ridders, op de roepstem des Pausen, trokken ten strijde voor Christus tegen Mohamed, voor het kruis tegen de halve maan. Zij verlieten hun vaderland ; zij brachten hunne bezittingen ten offer; zij zegden vaarwel aan echtgenoote, kinderen, bloedverwanten en vrienden ; zij vergoten hun bloed en lieten hun leven voor hun Verlosser en voor hun God. De muren van Damiate getuigen , hoe de Nederlandsche ridderschap wist te strijden voor de zaak van Christus met doodsverachting , en te zegepralen door heldhaftigen moed. Onze Katholieke voorvaderen muntten uit door groote liefdadigheid, en menig gesticht in ons vaderland getuigt nog, hoe overvloedig en met welk een goed hart zij in den nood der lijdenden en behoeftigen wisten te voorzien.

-ocr page 356-

352

Eerbaarheid, huwelijkstrouw, recntvaardigheid, waarheidsliefde waren deugden, die door de beginselen en den invloed der Katholieke kerk steeds door de groote menigte werden beoefend. Heiligen bisschoppen zooals de HH. Radbodus, Hungerus, Bernulphus, Aufridus, heilige priesters zooals de H. Lebuinus en de H. Odulphus, kloosterlingen zooals de gelukzalige Richardus en Emmanuel in de Groningsche abdij van Adewert, en de gelukzalige Robertas, stichter van Mariënwaard, heilige martelaars zooals de H. Fredericus, H. MaagdenzooalsLudwina en Geertruida van Oosten, kunnen ons overtuigen, welke heerlijke vruchten de bloeijende wijnstok droeg, door Utrechts eersten en heiligen bisschop uit Engeland op onzen bodem overgeplant.

Doch helaas! zoo bleef het niet immer. „Waarom hebt Gij,quot; mogen wij wel uitroepen met den zanger van den psalm, „de hegge, die den wijnstok beschermde, verwoest, zoodat allen, die voorbijgaan, hem plunderen? Zie! het bosckzwijn heeft hem omgewroet, en het wild gedierte hem afgeweid!quot; Acht eeuwen bloeide de kerk door den H. Willebrord gesticht. Toen brak de tijd der verwoesting aan; de hervorming begon alles, wat opgebouwd was, af te breken. Het apostolische geloof van den H. Willebrord werd vervangen door eene geheel ongekende leer; het onfeilbare gezag van de kerk werd verworpen; de tucht, orde en hierarchie werden miskend: de waarde der Katholieke overlevering werd geloochend; de altaren werden verbrijzeld; de beelden der heiligen werden verbroKen; de kerken werden geplunderd; en de kloosters door Lumey aan de vlammen prijs gegeven. Men gaf voor, aanbidding in geest en in waarheid aan te kweeken, en men kweekte eigenlijk koudheid en onverschilligheid aan voor God en de godsdienst. Dooide waarde der apostolische overlevering te miskennen,

-ocr page 357-

353

en het onfeilbare gezag der kerk te loochenen, ondermijnde men het Goddelijke gezag en de authenticiteit des bijbels, en men kan in onze dagen zien, hoe onder den invloed van zuike beginselen er geen enkel boek is der schriftuur, hetgeen niet door protestantsche geleerden betwist is geworden. Zoodra de leer van Christus aan het eigen onderzoek van een ieder werd overgelaten, begon het gebied van twijfel en onzekerheid, en door de verschillende gevoelens, die alzoo ontstonden, is het zoo verre gekomen, dat bij andersgezinden voor gewone menschen de grootste duisternis is ontstaan aangaande leerstukken als die van de H. Drievuldigheid, van de Godheid van Christus, van de eeuwige straffen der hel, van de noodzakelijkheid des doopsels. Drie eeuwen lang hield de verwarring aan en nam zij van lieverlede toe, en een groot gedeelte van hen, die het voorvaderlijke geloof van den H. Willebrord niet meer volgen, dreigt tot het volslagen heidendom terug te keeren.

~ O

Doch hoe deerlijk gehavend ook, nog altijd leefde de wijnstok, door don II. Willebrord geplant, en na drie eeuwen begint hij weder te bloeijen. O moge hij weder terug-keeren tot zijn vorigen luister! Moge hij opnieuw zijne loten uitbreiden over geheel Nederland en met verjeug-digde kracht de geledene verliezen herstellen! „O God der heerscharenzoo willen wij smeeken met den zanger van den psalm, „keer toch weder. Aanschouw uit den hemel, en zie, en verzorg dezen wijnstok, en herstel, wat uwe rechterhand geplant heeft\'\'! (ps. 79 v. 15) Dit willen wij vooral vragen door de machtige voorbede van Nederlands grooten apostel. De vlam der liefde, die den II. Willebrord op aarde deed werken voor de bekeering der vaderen, zal hem ook opwekken om in hemel te bidden voor de bekeering hunner afgedwaalde kinderen. Laat ons eenparig, zooveel Katholieken als wij zijn,

23

-ocr page 358-

354

instemmen met het bekende lied, en het een gevierden zanger nazeggen:

O Willebrord, die van omhoog Ons gaslaat met beschermend oog!

Hoor \'t nageslacht der vadren aan,

Met wie gij zelf hebt omgegaan.

Zie Neerland aan, uw roem en kroon, Gij , onze Apostel en Patroon!

Hier hebt gij, moedig Godsgezant!

Hier Jesus\' heilbanier geplant;

Plier half een eeuw zijn naam verbreid,

Zijn bruid een zetel toebereid;

Hier door uw ijver en gebed Mijn vadren uit den dood gered.

Ach! elfmaal ging een eeuwkring rond,

Sinds gij hier Satans rijk verwont;

En nu, ach meer dan \'t half geslacht Zonk weer terug in \'s vijands macht.

Geliefde Vader en Patroon!

Zie Neerland aan, uw roem en kroon. Bid, Willebrord, bid bij den Heer,

Dat al, wat doolt, eens wederkeer!

Ach, voer hen met uw trouw gezin Ach voer ook hen uw glorie in I O gij, die \'t kruis hier hebt geplant Bid voor uw dierbaar Nederland!

-ocr page 359-

AANHANGSEL.

-ïvsn--

uns at SES

VAN

dsn li. BÜNIFAGIUS aar. Paus STEPHANOS.

Ten tijde, toeu paus Sergius zetelde op den apostolischen stoel, kwam tot de graven der h. apostelen een priester van wonderbare onthouding en heiligheid uit Saksische afkomst, Willehrord en met een anderen naam Clemens geheeten, welken de gezegde paus tot bisschop wijdde, en naar de kust van den westelijken oceaan zond, om aan het heidensche volk der Friesen het Evangelie te verkondigen. Hij predikte 50 jaren lang, en bekeerde grootendeels dit volk der Friesen tot liet geloof in Christus, vernielde de afgodentempels, bouwde kerken en grondvestte een bisschoppelijken zetel en eene kerk ter eere des PI. Verlossers op de plaats of den burcht, die Utrecht heet; en op dezen zetel en in de van hem gebouwde Salvatorskerk is hij blijven prediken tot aan zijn hoogen ouderdom. Ook heeft hij een medebisschop om de bediening wasr te nemen in zijne plaats aangesteld, en is hij na de dagen van zijn langdurig leven in vrede tot den Heer gegaan. De Frankenvorst Carloman beval mij dien zetel aan, om er een bisschop aan te stellen en te wijden, wat ik ook gedaan heb. Thans echter eigent de bisschop van Keulen den zetel van den voornoemden bisschop Clemens, die door Sergius gewijd is, zich wederrechtelijk toe (sjbi usurpat) en zegt, dat hij aan bem behoort wegens de grondslagen van een

-ocr page 360-

35rgt;

kerkjen, dat door de heidenen verwoest is, en dat door Willebrord in den burcht Utrecht werd gevonden tot aan den grond geslecht. Hij bouwde het met eigen arbeid van den grond weder op, en wijdde het ter eere van den H. Martinus. En hij (de bisschop van Keulen) beweert, dat de vroegere Frankenkoning Dagobert den burcht Utrecht met de verwoeste kex-k aan het Keulsche bisdom onder die voorwaarde geschonken heeft, dat de Keulsche bisschop het Friesclie volk tot het geloof van Christus zou bekeeren en bij hen zoude prediken. Maar dat heeft hij mede niet gedaan; hij heeft de Friesen niet tot het geloof bekeerd; doch liet Friesche volk is heidensch gebleven, totdat de eerbiedwaardige paus Sergius den bovengenoemden dienaar Gods Willebrord als bisschop heeft gezonden om aan het gezegde volk te prediken, die dit volk, gelijk ik hierboven meldde, tot het geloof van Christus heeft bekeerd. Nu echter wil de Keulsche bisschop den zetel van den genoemden prediker Willebrord tot zich trekken, zoodat hij geen bisschoppelijke zetel zij, aan den bisschop van Rome onderworpen ter bekeering van het Friesche volk. Eu ik antwoordde hem, dat volgens mijne meening men het hevel van den Aposto-lischen Stoel en de wijding van paus Sergius en de zending

van den eerwaardigen prediker Willebrord..... hooger

moest stellen dan de verwoeste grondslagen eener vernielde kerk, die door de heidenen onder de voeten getreden werd, en door de zorgeloosheid der bisschoppen verlaten is. Maar hij stemt niet met mij in. Verwaardig u echter thans mij uw vaderlijk oordeel te kennen te geven, en indien dit antwoord, hetgeen ik aan den Keul-schen bisschop heb gegeven, waar is en u behaagt, h3t door uw gezag te bekrachtigen, opdat het bevel van paus Sergius en die zetel gehandhaafd blijve. Want zoo kunt gij ons, indien het u behaagt, bijstaan, indien gij

-ocr page 361-

uit liet archief ir.ver kerk gebiedt mij een afschrift over te zenden, hoe de H. Sergius alles aan don voornoemden gewijden bisschopheeft bevolen en geschreven , opdat ik door het gezag uwer heiligheid de tegen-strevenden kunne overtuigen en verwinnen. Indien het echter uwe heiligheid op andere wijze beter toeschijnt, gelief mij dan den raad van uw vaderschap te laten kennen, opdat ik dien volge.

y3CHE]IS[KING VAK j^AREL jVlARTEL TE yELZEN.. quot;

Daar ik Karei, adellijk man, majordoom, zoon van Pepijn in den naam van God de menschelyke broosheid bedenk, en hoe wij ons van onze zonden kunnen reinigen en door Gods genade tot de eeuwige vreugde komen; zoo schenken wij van af den tegenwoordigen dag door deze bladzijde van ons testament, en willen dat voor immer geschonken blijve aan de broeders, die te Ech-ternach God en den H. (?) Willebrord dienen, de kerk, die gebouwd is in de villa, Felison genoemd in de gouw van Kinnehem, en die ter eere van den H. Apostel Paulus is gewijd, waar de apostolische man en onze vader en heer, de aartsbisschop Willebrord openlijk herder is; benevens 7 woningen, die aan deze villa toebe-hooren of er van afhangen, met al de weiden en al het vee, en al de bekende onderhoorigheden; eveneens het bebouwbare land, 30 ossendrijvers, en geheel het tiende gedeelte van het woud. Dit alles hierboven opgenoemd, geven wij en staan wij af ten bezit in den naam van God voor altijd aan de tafel der broeders, die God en

-ocr page 362-

358

den H. Willebrord dienen te Echternach. En al wat gezegde broeders of luinne bedienden daarmede gelieven te doen, daartoe zullen zij de vrije en volle macht hebben. Indien iemand deze schenking aan den IL Willebrord en aan de broeders, welke dien heilige dienen, zou willen ontnemen of veranderen, dan beloope hij de vijandschap van God, en van de H. Moeder Gods Maria, en van den H. TV illebrord en van alle heiligen Gods, en bij onderga met den verrader Judas de eeuwige straf, en hij worde van den ingang tot het rijk des hemels uitgesloten, en geene barmhartigheid Gods kome overborn. En over de kerk Wesele in dezelfde gouw gelegen, hebben wij hetzelfde vastgesteld en met liet zegel van onzeu ring bezegeld.

Zie hetgeen over dit stuk gezegd is bl. 135 cu 2t,8.

VERKLARING.

Overeenkomstig de voorschriften van onze Moeder do H. Kerk en de dekreten van Z. H. Urbanus VIII eu andere Pausen, op de vereering der Heiligen betrekking hebbende, verklaar ik, dat hetgeen dit werk over den H. Willebrord en andere dienaren des Heeren behelst, slechts in algeheele onderwerping aan die dekreten is geschreven, en ik ook dus niets van hetgeen door den H. ötoel niet is bevestigd, als ware het bevestigd, heb willen voorstellen.

F. J. 30. VATST BTTEIsT,

Pr.

-ocr page 363-

CHRONOLOGISCHE LIJST HER CEREURTENISSEN,

DIE BETREKKING HEBBEN 01\' HET BEVEN VAN DEN

lEï. quot;WILLEZBIROPIID,

596. Aankomst van den H. Augustinus in Engeland.

634. Geboorte van den H. Wilfried.

654. Eerste bezoek van den H. Wilfried te Eome.

656. Dagobert II in Ierland.

657. Moord van den H. Delpliinus door Ebroin.

657. Terugkeer van den H. Wilfried in Engeland.

657. Geboorte van den 11. Willebrord.

661. Alcbfried schenkt het klooster van Eipon aan den H. Wilfried.

662. De H. Wilgisus en zijn zoon de 11. Willebrord in het klooster te Ripon.

662. Dagobert II treedt in den echt met Maclitildis, eene Angelsaksische princes.

664. Vergadering te Whitby over liet vieren van het Paasclifeest.

664. De H. Wilfried verkozen tot bisschop van York.

666. De H. Wilfried keert na 2 jaren terug uit Frankrijk, en begeeft zich naar Eipon, daar hij in dien tusschentijd zijn bisschoppelijkeu zetel bezet vindt.

669. De H. Wilfried, bisschop van York.

669. Dood van koning Alcbfried.

670. Dood van koning Oswi. Zijn zoon Egfricd koning over geheel Northumberland.

674. Dagobert II keert uit Engeland terug naar Austrasië.

678. Huwelijk van Egfried met Ermenburga.

678. De H. Wilfried, van zijn bisdom beroofd, begeeft zich naar lïome.

-ocr page 364-

rUio

678. De 11. Willebrord to Kathmelgisi onder den H. Egbert.

678—679. Prediking van den H. Wilfned iu Friesland.

679. Dc H. Wilfried bezoekt Dagobert II en daarna de stad Rome.

679. De II. quot;Wilfried, teruggekeerd in Engeland, wordt in den kerker geworpen.

679. Radboud, koning van Friesland.

681. Pepijn wordt Hofmeijer van Austrasië.

686. Aldfried schenkt aan Wilfried den bisschoppelijken zetel van York terug.

686. De II. Wigbert predikt het h. evangelie in Friesland.

687. De II. Willebrord tot priester gewijd.

687. Pepijn, hofmeijer van Austrasië en Neustriö.

688. De H. Wigbert keert uit Friesland terug.

689. Radboud door Pepijn verslagen.

690. De H. Willebrord vertrekt naar Nederland om er het evangelie te prediken.

690—691. De H. Willebrord de eerste maal te Rome.

691. De H. Wilfried op nieuw van zijn bisschopszetel beroofd.

692. De H. Suidbert door den li. Wilfried te Litchfieid tot bisschop gewijd.

693. De H. Suidbert terug in Nederland.

695. Slag te Wijk bij Duurstede.

695—696. De H. Willebrord ten tweeden male te Rome en tot aartsbisschop der Fiiesen gewijd.

696. De H. Wulfram in Nederland.

697. De H. Willebrord predikt bet h. evangelie in Holland.

698. De II. Willebrord bezoekt Emmerich en ontvangt van do H. Irmina de schenking van Echternach.

699. De II. Willebrord te Echternach en te Trier.

700. De H. Willebrord wijdt de S. Maartenskerk te Emmerich.

-ocr page 365-

701—702. De H. Willebrord weder in Holland.

7()i. De II. Willebrord bezoekt met den H. Wulfram Kadboud.

702. De H. Willebrord bezoekt de Denen en verschijnt op Fositeland.

703. De H. Willebrord ontvangt op het einde desjaars een bezoek van den H. Wil tried, die ten derden male zich naar Rome begeeft.

704. De II. Willebrord en de II. Wilfried te Echternach en in Thuringen.

704. De H. Willebrord te Bittiene. Schenking van Waalre. Stichting van het klooster te Susteren.

705. De H. Wilfried keert terug uit Rome naar Engeland.

705. De II. Willebrord op Walcheren.

706. Pepijn en Plectrudis schenken aan Willebrord het overige n:edeelte van Echternach.

O O

708. De II. Lambertus te\'Luik vermoord.

709. De H. Willebrord te Tilburg.

710. Schenking van Bertilindis te Calloo,

710. Dood van de H. Irmina.

711. De H. Willebrord ontvangt de schenking van Ansbald te Susteren.

712. Schenking van Aengelbert te Os.

712. Schenking van Ansbald te Waalre.

713. Dood van den H. Suidbert te Kaiserswerdt.

713. Dood van den H. Ludvvin, aartsbisschop van Trier.

714. Schenking van \'t klooster te Susteren door Pepijn.

714. De dood van Pepijn.

715. Slag te Compiegne. Dood van Theobald en Dagobert III.

715. De Friesen in opstand onder Kadboud.

715. De H. Bonifacius vindt te Utrecht het Christendom in treurigen toestand.

715. Chilperik II.

-ocr page 366-

362

716. Slag bij Keulen. Karei Martel op de vlucht.

716. Dc H. Willebrord andermaal in Tliuringen.

716. Karei Martel verrast Sagan fried bij Stavelot.

717. Slag bij Vinei. Karei overwint Raganfried.

717. Karei wordt tot liofineijer over Austrasië uitgeroepen te Keulen.

717. Karei Martel verslaat de Friesen onder Poppo.

718. De H. Willebrord te Ecliternach. Schenking van Bollendorf.

719. Dood van Radboud.

719. De H. Wulfram keert naar Fontanelle terug.

719. De H. Bonifacius, na Rome en Tliuringen bezocht te hebben, andermaal in Friesland.

720. Schenking van Herelaaf te Bakel.

720. De H. Willebrord te Rhijnaren of Rinderen.

722. Karei Martel schenkt te Herstal aan de S. Maartenskerk van Utrecht aanzienelijke inkomsten.

722. De H. Bonifacius bsgeeft zich naar Duitschland.

722. Het lichaam en de bisschopszetel van den H. Lam-bertus uit Maastricht overgebracht naar Luik.

726. Karei Martel te Zulpich schenkt zijne bezittingen te Eist aan de nieuwe S. Salvatorskerk te Utrecht.

726. Dood van de H. Oda.

726. Rohingus burchtheer van Antwerpen schenkt aan den H. Willebrord de kerk van de H. apostelen Petrus en Paulus.

726. De H. Willebrord maakt zijn testament.

727. Dood van den H. Hubertus.

732. De Mohamedanen vallen in Frankrijk.

733. Slag bij Poitiers. Abdel Rhaman door Karei Martel verslagen.

734. De H. Willebrord kiest den H. Adolphus tot zijn medebisschop.

736. De H. Werenf\'ridus te Westervoort.

739. Dood van den H. Willebrord.

-ocr page 367-

AID

EERSTE HOOFDSTUK.

Bliidz.

Staatkundige en Godsdienstige gesteldheid van Engeland bij de geboorte van den H. Willebrord. Bloei der Benedictijner-orde daar te lande. Northumberland, het vaderland van den H. Wilfiied. Jeugd en opleiding van dien heilige. Alchfried schenkt hem|het klooster van Eipon. Bijeenkomst en beraadslaging over het Paaschfeest. De H. Wilfried wordt bisschop. Diensten , die hij in Engeland bewijst aan Dagobert II ... . 9

TWEEDE HOOFDSTUK.

Geboorte van den H. Willebrord. Droomgezicht zijner moeder.

Haar vroegtijdige dood. De H. Wilgisus en zijn kind in de abdij van Ripon. Verder leven van den H. Wilgisus. De H. Wilfried leermeester en voorbeeld van den H. Willebrord tijdens zijne jeugd. Zedelijke en wetenschappelijke opleiding van den H. Willebrord...................22

DERDE HOOFDSTUK.

Égfried, koning van Northumberland. Zijne echtgenoote . de H. Edelthridis, neemt den sluijer aan. Egfried treedt in den echt met Ermenburga, die den H. Wilfried vijandig is. Dc H. bisschop wordt wederrechtelijk van zijn zetel beroofd. Hij beroept zich op den Paus. Wilfrieds reis naar Friesland en prediking aldaar. Aanslag van Eberwijn tegen den H. Bisschop en diens bezoek bij Dagobert II. Wilfrieds aankomst en vrijspraak te Rome. Hij keert naar zijn vaderland terug. Hij wordt in den kerker geworpen, doch weder in vrijheid gesteld. Zijne prediking in Sussex en Wessex. Hij wordt na Egfrieds dood dooiden H. ïheodorus en koning Aldfried op zijn bisschoppelijken zetel te York hersteld............... . -37

-ocr page 368-

Bladz.

VIERDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord begeeft zich na het vertrek van den H. Wil-1\'ried naar Ierland onder de leiding van den H. Egbert. Deugd van den II. Egbert. De H. Willebrord te Rhathmclgisi. Toestand der theologie destijds. Opleiding van den H. Willebrord in die wetenschap. De H. Egbert wil den Friesen het Evangelie gaan verkondigen, doch God zendt hem naar de kloosters van den H. Columban. De H. Wigbert........... 44

VIJFDE HOOFDSTUK.

De II. Willebrord werd waarschijnlijk door den II. Wilfried tot priesier gewijd. Hij vat het plan op om het evangelie in Friesland te gaan verkondigen. Hij neernt afscheid van den H. Egbert, en waarschijnlijk van den II. Wilfried. Hij gaat scheep in het jaar 690. Zijne 11 medearbeiders. Aankomst bij het huis ten Biitten.................53

ZESDE HOOFDSTUK.

Vluchtig overzicht der Engelsche kerk in dien tijd. Zij is de moederkerk van de kerk der noordelijke Nederlanden. Volken die bij Willebrords optreden zich hier te lande bevonden, ïoxandric. ïeisterbant. Heidensche godsdienstleer en gebruiken dier volkeren. Overblijfselen der oorspronkelijke overlevering , die wij hier aantreffen. Gebreken, aan die leer verbonden, en zedelijke gesteltenis, die er meè gepaard ging. Verspreiding van het Christendom in het Zuiden des lands voor de komst van Willlebrord. De Keulsche bisschoppen. De bisschoppen van Maastricht. De H. Eligius. Toestand ten tijde van den H. Willlebrord...................ü3

ZEVENDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord zet zijn reis voort naar Utrecht. Toestand dier stad in dien tijd. Vijandige gezindheid van Radboud tegen het Christendom. Willebrord besluit zicli naar Pepijn van Herstal te begaven. Karakter van Pepijn. Zijne [macht.

Zijn verblijf te Eerstal. De II. Willebrord in aanraking met den H. Lambertus.................78

-ocr page 369-

305

Rladz.

ACHTSTE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord gaat op reis om aan den apostolischen stoel de zending tot de Friesen te vragen. Noodzakelijkheid van zulke zending. Hij bezoekt Rome ook om andere redenen. Verblijf in de wereldstad en zending van Paus Sergius. Terugkeer in Friesland. Suidbert tot bisschop gekozen. Wijding en terugkeer van dien heilige.............86

NEGENDE HOOFDSTUK.

Werkzaamheden van den H. Willebrord in Teisterbant. Plaatsen waar de H. Suidbert werkzaam is geweest. De H. Willebrord ontmoet den H. Lambertus een en andermaal te Buren. Het Christendom te Thiel, te Wijk bij Duurstede, te Nijmegen, te Utrecht, gepredikt. Kapel van het H. Kruis, door den H. Willebrord in laatstgenoemde stad gesticht. IJver, moed en zelfopoffering dezer geloofsverkondigers. Vertrek van den H. Suidbert....................92

TIENDE HOOFDSTUK.

Vijandelijkheden tusschen Friesen en Franken. Pepijn zendt Willebrord ten tweeden male naar Rome. Visioen van Paus Sergius. Hij wordt door dezen in 695 tot aartsbisschop der Friesen gewijd. Zijn naam in dien van Clemens veranderd. Beteekenis van Willebrords wijding te Rome. Willebrord keert naar Nederland terug, en ontmoet den H. Suidbert te Emmerich. \'100

ELFDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord bouwt eene kathedraal, en wijdt haar toe aan den H. Martinus. Hoe wij ons deze kerk moeten voorstellen. Zij wordt door de Deren vernield. Balderik herstelt haar. Adelbold bouwt eene nieuwe kerk, die hij inwijdt. Zij verbrandt,

doch wordt door Andreas van Kuik hersteld. Zij wordt andermaal de prooi der vlammen, en door Godfried van Rhenen opgebouwd. Hendrik van Vianen legt in 1254 den eersten steen van den tegenwoordigen dom. Pracht en grootheid dezer kerk.

Haar toren. Beeldstorm. De dom ten deele door een orkaan vernield. Nog altijd herinnert die kerk ann den H. Willebrord. 109

-ocr page 370-

366

Bladz.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

De II. Wiilebrord sticht bij zijne kathedraal eene vareeniging van Klerken. Indeeling in oudere en jongere klerken. Kloosterschool. Voordeelen dezer inrichtisg. De H. Bonifacius sticht later een tweede klooster, dat een gelijk getal klerken bevat.

Bloei dezer scholen. Vruchten, die zij opleverden. De roem van de verregaande strekking dezer scholen behoort aan den H. Wiilebrord. Zorg en liefde van den H. bisschop voor zijne klerken . . . .................117

DERTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Wulfram, medehelper van den H. Wiilebrord. Zamen-werking van beide heiligen. Ondersteuning van Pepijn. De H. Gangulphus. Werkkring van den H. Wulfram te Medemblik en in de omstreken. Zijne ijverige naastenliefde. Hij bekeert zeer velen tot het Christendom.............123

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Wiilebrord verbreidt in 69U en f97 en in 701 en 702 het Christendom in Holland. De kerk te Vlaardingen; de kerk te Oestgeest; de kerk te Velzen en de H. Engelmond; de kerk te Ileiloo. Wiilebrord bezoekt Egmond, en zendt den H. Adelbert als aartsdiaken naar Kennemeiiand. De kerk te Petten. De H. Wiilebrord vestigt de Katholieke eeredienst in deze gewesten...................129

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

De medearbeiders van den H. Wiilebrord. De H. Werenfried te Medemblik. De H. Ewalden en de II. ïilman. De H. Wiro, biechtvader van Pepijn van Herstal, sterft omtrent 700. Werkzaamheden van den H. Plechelmus in Gelderland. De H. diaken Otger. De relieken dezer drie heiligen later grootendeels naar Utrecht overgebracht. Opmerkingen over eene plaats van den Verwaardigen Beda.................144

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

De II. Wiilebrord ziet uit naar een toevluchtsoord. Hij scheept zich in op den Rhijn, predikt te Emmerich, bezoekt naar alle

-ocr page 371-

367

Blaui.

waarschijnlijkheid Pepijn te Keulen, en komt te Trier. De H. Irmina, hare afkomst, hare heiligheid. Zij schenkt de helft van Echternach aan den H. Willebrord. Ligging van dit stadjen. Zij vermeerdert deze schenking. Nut dezer stichting. De H. Willebrord regelt het Maria-klooster te Trier. ....

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.\'

De H. Willebrord keert in 700 terug naar Utrecht. Hij bevestigt de aangevangene stichtingen, en bezoekt op nieuw Holland. Hij begeeft zich met den H. Wulfram naar Radboud. Zijne reis naar de Denen. Schipbreuk op Foaitenland. Hij ontwijdt daar het heidensche heiligdom. Een zijner volgelingen wordt gedood. Hij verkondigt aan Radboud andermaal de ware godsdienst, doch wordt door dezen naar Pepijn teruggezonden. ICS

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

Willebrord is op nieuw werkzaam in zijn bisdom. Hij ontvangt oen bezoek van den H. Wüfried. Diens geschiedenis. De H. Akka. Schenkingsbrief van Hedenus II, hertog van Thuringen. Afscheid van den H. Wilfricd. Dezes verdere lotgevallen. Schenkingen der H. Irmina. Wonder in het klooster ie Oeren.................170

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord bezoekt Walcheren. Hij stapt te Westkapelle aan wal, en verbrijzelt een afgodsbeeld. Hij predikt in het geheele eiland. Hij sticht eene kerk te Westkapelle. Zijne relieken daar later vereerd. Oorsprong van Oostkapelle. Prediking te Vlissingen. Hij dringt door tot in Zeeuwsch Vlaanderen. 185

TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord te Echternach. Schenking van Pepijn. Beknopt overzicht van de geschiedenis der abdij te Echte rnach. Het laatste klooster in 1080 gebouwd. Dood van de H. Irmina n het klooster van O. L. Vr. te Oeren.........1\'JU

157

-ocr page 372-

368

Bladz.

EEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De stad Luik in hare opkomst ten tijde van Willebrord. De marteldood van den H. Lambertus greep plaats in 708 of 709. Aanleiding tot deze misdaad. Wanordelijkheden te Maastricht. De H. Lambertus berispt de bewerkers dezer wanordelijkheden aan het hof van Pepijn. Dodo vermoordt den H. Lambertus te Luik. Verlies, hetgeen de H. Willebrord hierdoor lijdt. Zijne vereering voor den H. martelaar. De H. Hubertus laat aan Willebrord de prediking in ïoxandiiö over........193

TWEE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Toxandric. liet Christendom was hier vroeger door de bisschoppen van Maastricht, den H. Amandus en den H. Eligius gepredikt. Het heidendom heerschte er nog op vele plaatsen, en het Christendom was er bij velen gebrekkig. Willebrord predikt te Busloth of \'s Bosch, en te S. Michiels gestel. Hij bezoekt Tilburg. Schenking te Alphen. Hij verblijft te Os en ontvangt daar eene tweede schenking. Schenking van Bertilindis. Schenkingen van Ansbald. De heilige benuttigt deze schenkingen. Hij bezoekt de plaatsen hem geschonken. Schenking van Herelaaf. Vruchten van Willebrords arbeid op \'t gebied van geloof en zeden in Toxandric............199

DRIE EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Suidbert predikt het h. evangelie bij de Brukteren en te Munster. Hij wordt hierin verhinderd door de Saksers, en verkrijgt van Pepijn het eiland Werdt. Ligging van Kaisers-werdt. Klooster en kerk, aldaar door den H. Suidbert gesticht. De tegenwoordige Suidbertus-keik. Oorsprong van den naam Kaiserswerdt. Kostbare dood van den H. Suidbert, waarschijnlijk in het bijzijn van den H. Willebrord. Hij stierf op 1 Maart 713. Deugden van den H. Suidbert volgens den H. Radboud.

Zijne vereering. De H. Willeicus, opvolger van den H. Suidbert, bestuurt Kaiserswerdt 10 jaren. Lof van den H. Willocius. Relieken van beide heiligen. De H. Willebrord bezoekt bij zijne terugreis waarschijnlijk Emmerich en de omstreken van Kleef en Nijmegen..................213

VIER EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

Susteren en zijne ligging. De H. Willebrord legt hiermetde

-ocr page 373-

Blad;,

hulp van Pepijn en Plectrudis de grondslagen van eer klooster. Hij bezoekt dit in 711. Pepijn schenkt hem dit klooster in 714. Het wordt later een vrouwenstift. Verwoesting door de Noormannen. De H. Gregorius en Albaricus, opvolgers van den H. Willebrord bezochten daar meermalen Wastrada, moeder des eersten, bloedverwante des laatsten. Ofschoon hier relieken van beide heiligen worden bewaard, zijn zij hier niet begraven. Het klooster door Swentibold na de verwoesting der Noormannen opgebouwd. Het wordt een stift van adellijke kanonnikessen , dat voortbestaat tot aan de Fransche revolutie. De oude stiftskerk een aandenken aan den H. Willebrord. Voorbeeld van zachtzinnigheid door den heilige te Susteren gegeven.....................222

VIJF EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK,

De zonen van Pepijn Drogo en Grimoald. Drogo in 708 overleden. Grimoald te Luik veriLoord. Pepijn benoemt 1\'heodald, zoon van Grimoald tot zijn opvolger onder de voogdijschap van Plectrudis. Willebrord doopt Pepijn den korte, en voorspelt zijne toekomstige grootheid. Dood van Pepijn vau Herstal.

Zijne goede hoedanigheden. De Neustriërs in opstand. Veldslag van Compiègne. Theodald vlucht naar Keulen en sterft. De majordoom der Neustriërs, Raganfried, sluit een verbond met Radboud. Karei Martel grijpt naar de wapenen, doch wordt door Radboud verslagen. Karei overvalt Raganfried in de Ardennen. Hij verslaat de Neustriërs bij Vinei. Hij keert ijlings terug naar Keulen, en brengt vervolgens den Friesen eene nederlaag toe. Vrede met Radboud. De H. quot;Willebrord gedurende dien tijd te Trier en te Echternach.......231

ZES EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord in ïhuringen. De H. Kiliaan had hier vroeger gepredikt en Gotzbert of Theobald bekeerd. Hedan II, zijn opvolger. De H. Wilfried brengt bij zijne reis naar Rome den H. Willebrord in aanraking met dezen vorst. Eerste schenking van Hedan II in 704. Gevolgen. De H. Willebrord bezoekt Thuringen ten tweede male. Tweede schenking van Hedan H in 716. Hedan II en zijn zoon waaischijnlijk vermoord. Vruchten van Willebrords werkzaamheid in Thuringen. Hij is de wegbereider van den H. Bonifacius in Duitschland....... 239

-ocr page 374-

370

Bladi.

ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Bocifacius in Engeland. Zijn karakter. Zijn voornemen om in Duitschland het evangelie te gaan prediken. Hij steekt de zee over en landt te Wijk bij Duurstede. Treurige toestand van Friesland. De H. Bonifacius keert onverrichter zake naar Engeland terug. Einde van den oorlog in 717. De H. Willebrord en de H. Wulfram prediken weder in Friesland. Voorgenomen doop en dood van Radboud. De H. Wulfram keert terug naar Fontanelle, en verlaat na eenigen tiji dit aardsche leven. . . 245

ACHT EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De Fries Wursing. Zijne liefde voor het recht. Radboud staat hem naar het leven. Hij vlucht naar de Franken. Hij omhelst met de zijnen het Christendom. Zijne familie. Radboud noo-digt hem uit om terug te keeren en daarna, om althans zijn zoon te zenden. Thiatgrim vertrekt. Na Radbouds dood vestigt zich Wursing te Utrecht. Zijne vriendschap met den H. Willebrord. Zijn edel geslacht.............251

NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Bonifacius, na Rome en Thuringen bezocht te hebben, vervoegt zich bij den H. Willebrord in Friesland. Hij is daar drie jaren met hem werkzaam. Bonifacius weigert de bisschoppelijke waardigheid. Hij bezoekt met den H. Willebrord Maaseik, Echternach en liet klooster Pfalzel. De H. Gregorius. De H. Willebrord is Bonifacius wegbereider geweest in Duitschland . 257

DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Schenking te Rhijnaren of Rinderen, en in de omstreken van het land van Kleef. Ligging van Rinderen. Kerk van dit vlek, en hare oorspronkelijke oudheid. Hier stond vroeger een heidensche tempel, aan Mars toegewijd. Rinderen is hetzelfde als Rhijnaren, en niet onwaarschijnlijk als het Arenacum ad Rhenum. De H. Willebrord heeft hier in de omstreken meermalen gepredikt. Hij heeft den heidenschen tempel in eene Christelijke kerk herschapen, en in de omstreken verschillende gemeenten gesticht............267

EEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Karei Martel hofmeijer van geheel Frankrijk Zijn karakter.

-ocr page 375-

371

Blndz.

Hij bevordert het Christendom in Friesland. Adgild II Vrijheid der Christelijke godsdienst sedert de onderwarping der Friesen. Aanzienlijke schenking van Karei nan de S. Maartenskeik te Utrecht. De H. Willehrord bouwt de S. Salvatorskerk. Schenking dar heerlijkheid Eist in de Betuwe. Door dit alles blijkt, hoe de Goddelijke Voorzienigheid langs natuurlijken en bovennatuurlijken weg de invoering van het Christendom in Nederland bevorderd heeft..................274

TWEE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Amandus, grondlegger van het Christendom te Antwerpen. Na hem was hier de H. Eligius werkzaam. De H. Willehrord predikt te Calloo en in de omstreken. Schenking van Antwerpens burchtheer aan den heilige. Nieuwe schenking. De kerk van den H. Willehrord te Antwerpen geschonken bestaat niet meer. De kerk aldaar in de voorstad S. Willehrord . . 282

DRIE EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Graf van den H. Lambertus te Maastricht. Wonderen, waardoor de p\'aats van zijn marteldood wordt verheerlijkt. De mare verspreidt zich reeds spoedig, vermoedelijk door toedoen van den H. Wiliebrord, in Engeland. De H. O Ja. Zij was den H. Wiliebrord waarschijnlijk bekend. De H. Wiliebrord was tegenwoordig bij de opheffing van den H. Lambertus te Maastricht en bij zijne vervoering naar Luik. Dood van den H. Hubertus. 288

VIER EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Wiliebrord maakt zijn testament. Inhoud van dit stuk. Redenen, waarom hij al deze goederen aan de abdij van Echternach vermaakte. Zijne voorzichtigheid wordt gerechtvaardigd door latere gebeurtenissen. Werkzaamheden van den H. Wiliebrord in de omstreken van Echternach en in het bisdom van Trier.- Hij sticht te Echternach een hospitaal. Getuigenis van Thiofried..............294

VIJF EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Inval van Mohameds volgelingeu onder Abdel Rhaman in Spanje en in Frankrijk. Karei Martel rukt tegen hen op. Slag bij Poitiers en nederlaag der Muselmannen. Gevolgen van dien

-ocr page 376-

372

Bladz,

strijd in Nederland. Opstand enquot; nederlaag der Friesen. Hierdoor is de H. Willebrord in staat het Christendom verder te doen doordringen in Friesland. Da II. Wercnfried te Westervoort. De weg wordt gebaand voor de geloofsverkondiging van den H. Bonifacius en Ludger. Komst van den II. Marcellinus hier te lande. Willebrord verkiest den II. Adolphus tot medebisschop. Hij bleef immer in betrekking met Engeland . . . 304

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

De H. Willebrord, de grondlegger der Katholieke kerk voor Noord Nederland. De leer des heidendoms vervangen door die des Christendoms. De zeven H. Sacramenten door hem reeds toegediend. De feestdagen , die onder hem reeds werden gevierd,

eene ware weldaad. Vereering van de allerheiligste Maagd Maria en de overige heiligen, llunno beelden, hunne relieken. Verheffing der H. Cunera door den H. Willebrord. Plechtigheden der Katholieke kerk destijds hier reeds bestaande. Vastendagen en zelfbedwang. Deugden, die het Christendom van lieverlede zou aankweeken.................310

ZEVEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Dood van den H. Willebrord op den 7 November van \'t jaar 739 te Echternach. De Heilige begraven in de krypte van de basiliek des kloosters. God verheerlijkt zijnen dienaar door verschillende genaden en wonderen. Wonder door Thiofried verhaald. Talrijke exvotos in de kerk van Echternach . . . 328

ACHT EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Het karakter van den H. Willebrord volgens Alnwijn. Getuigenis van den H, Bonifacius en den cerw. Beda. Geloof van den H. Willebrord. Zijne gehechtheid aan den apostolischen Stoel.

Zijne gehechtheid aan de Katholieke kerk en zijne eendrachtige overeenstemming met zijne mede-bisschoppen. Zijne liefde voor God en den evenmensch. Sterkte, voorzichtigheid en andere deugden van den H. .Apostel..........328

NEGEN EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Het graf van den II. Willebrord reeds spoedig na zijn dood een voorwerp van vercering. Alcwijn beschrijft het leven van

-ocr page 377-

373

Bladz.

den heilige. Reeds op het einde der 8ste eeuw werd zijn feestdag gevierd. In 1017 brandt de abdijkerk af, en wordt een nieuwe, die nog bestaat, boven het graf van Willebrord gebouwd. Ia 1031 worden de gebeenten des heiligen verheven en later in 1498 nogmaals bezichtigd. In 1794 wordt het graf des heiligen geschonden. Een priester Willebrord Meyers verzamelt en bewaart de verstrooide gebeenten. Zij worden aan de kerk van Echternach terug geschonken. Andere relieken des heiligen te Aken, Emmerich en op Walcheren. Relieken kast, door den H. Willebrord gebruikt, nog te Emmerich aanwezig. Verdere relieken des heiligen................336

VEERTIGSTE HOOFDSTUK.

Algemeene vereering van den H. Willebrord in ons vaderland.

Groot aantal kerken, die hem hier en elders zijn toegewijd. Vereering van den H. Willebrord te Echternach. De springprocessie en hare beteekenis. Groote deelname aan deze. Bezoeken van Keizer Lotharius I, Keizer Koenraad III, Paus

Lao IX en Keizer Maximiliaan te Echternach.......343

Besluit....................350

Aanhangsel. — Brief van den H. Bonifacius aan Paus Stephanus. 855

Schenking van Karei Martel te Velzen.........357

Chronologische lijst der gebeurtenissen die betrekking hebben op het leven van den H. Willfbrord......• . . . 359

-ocr page 378-

3 B, H A 7 A.

idz.

5

staat:

volk lees

volks.

»

13

ygt;

celis

coelis.

ygt;

19

ygt;

krijpt

»

krypt.

5)

36

»

astranomia

»

astronomia.

D

39

Frieslad

»

Friesland.

40

bisschoppelyden

»

bisschoppelijken.

»

46

D

Patricus

»

Patricius.

»

47

»

dn

»

de.

54

»

onwaarschijulijk

»

onwaarscliijnUjk.

»

55

de pauselijken

»

den pauselijken.

57

»

Hamberm onding

»

Hurabermonding.

»

63

»

den tijd

»

dien tijd.

»

108

Karei de groote

»

Karei den groote.

119

»

elk bisdom

»

elk deel van het

bisdom.

»

122

»

van hunne Christelijke

»

van Christelijke.

»

125

ygt;

H. H. quot;Wulfram

H. Wulfram.

)gt;

130

»

verhief er zich

verhief zich.

»

131

verkzaam

»

werkzaam.

»

138

»

loco

»

loca.

»

139

»

Beha

»

Beka.

»

147

»

adel Ijken

»

adellijken.

»

176

»

uitroeijng

»

uitroeijing.

»

193

ureus

»

aureus.

»

194

»

hunne kroon

ygt;

hare kroon.

»

225

»

onzen kleinzoon

»

onzen kleinzonen.

»

226

»

levensbrij ver

»

levensbeschrij ver.

239

»

Kilaan

»

Kiliaan.

))

245

en Southampshire

jgt;

in Southampshire

-ocr page 379-

375

Bladz. 248 staat: ons hem

» 251 » zoo zoo

» 273 » Kleef

» 279 » hare bedienaren

» 285 » c\'ecessore

» 291 » aar

» 312 » ean

» 325 » Echternacht

» 353 » in hemel

» 360 » \'Litchfieild

» 364 » priesier

lees om hem.

» zoo.

» Kleeft.

zijne bedienaren. » praedecessore. » jaar.

» aan.

» Echternach. » in den hemel. » Litchfield. » priester.


-ocr page 380-

goedkeuring.

IlVIPRIIVn A-TXJR.

Hablemi •!• A. VAN DEN AKKER,

die 27 Aprilis 1881. Lifcr- Cons-

Het werk is uitgegeven voor rekening van den schrijver; daarom zijn al de exemplaren door hem onderteekend. ____Ca/- 7)

\' :agt; /%- 7

^ t/ Y V gt; \' \'

-ocr page 381-
-ocr page 382-
-ocr page 383-

amp;

••■ wr. lt; quot;

amp; i;, v;

1 5 rt

I

K

I

II

j\'-* quot;■•.■\'H

\' sj

ï

J__