-ocr page 1-
-ocr page 2-

■ i

i

. oct.

/ VL.

i

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

€enE

^riöfefijRc ^amcnsptcfiing

uit ^obs ^oorb.

[(finer jitt nnötrsijjïft trarjjrn SbI bh (fnangBlffi.] ©oat

T«Jr«5 Ddf^enHS.

OP NIEUW UITGEGEVEN NAAR DEN EERSTEN DRUK DOOR

j. i. doedes.

MET EEN NASCHRIFT VAN DEN UITGEVER.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Cene

§(}riötdïjRc ^amcnsprefiing

«it #ob0 ^oorb.

[döBBr jitt nn^rsijjïiö trarjirn ïfM u (fnnngtliB.] ^aar

tyaifytrns.

OP NIEUW UITGEGEVEN NAAB DEN EERSTEN DRUK DOOR

J. I. DOEDES.

MET EEN NASCHRIFT VAN DEN UITGEVER.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

(0ïii

m;t #obc$ ^oort.

^ot trooft aller ïiecoinintröe ïjcrten/ bic te J©et Eiibe beu Cbanoelio (bat i|/ jsEafem enbe Cljriftum) niet rccöt en cannen onbec fcljeyben/ enbe öen met beu laft ber fünüen/ enbe Ureefe ber J^erbae*

meniffe/ fieftaaert binben.

Eerlijdis iudeu lare 1585. fchiiftelick iieergeflelt door den Eer-■vvaerdigen ende Godfaligen PETRUS DA.THENUS, doenmaels Dienaer der Gemeyute Jefu Chrifli lol Gheut.

En is noyt voor defen in Druck uytghegheven.

In \'s Gkaven-Hage, By ANTHONY JANSZ. Boeckvercoper inde Veen-ftraet, 1624.

-ocr page 10-

Rom. 5 : i.

Wy dan gerechtveerdicht zijnde uyt den geloove, hebben vrede met God, door onsen Heere Jesum Christum.

Rom. 10 : 4.

Want het eynde der wet is Christus tot rechtveerdicheyt eenen yegelijcken die gelooft.

Matth. 1-1 : 28.

Comt tot my alle die vermoeyt ende beladen zijt, ende ick sal u verquicken. Neemt mijn jock op u, ende leert van my, dat ick sachtmoedich ben ende ootmoedich van herten, ende ghy suit ruste vinden voor uwe zielen; want mijn jock is licht, ende mijnen last is lieffelick.

-ocr page 11-

Toe-eigening

ülnn k fErranarh, éftranrtiE ni fD^nlige ïffrortn:

JOHANNES LAMOTIUS,

HENRICUS ROSEUS,

CORNELIUS DE VRY en HUGO BEYERUS,

Ware Bedienaars van Gods H. Woord

der Gemeente van Jezus Christus in \'s Gravenliage,

MITSGADERS,

Den tegenwoordigen Kerkeraad, Ouderlingen en Diakenen derzelver Gemeente;

Genade en Vrede zij u allen van God den Vader door onzen Heere Jezus Christus.

Eerwaarde mannen broeders, wanneer onzer aller voorouderen Adam en Eva in het Paradijs aanzagen de vrucht des verboden booms, dat dezelve liefelijk was in \'taanzien, hebben zij door het listig aanraden des Duivels en uit eigen moedwillige ongehoorzaamheid tegen \'t verbod Gods van dezelve bestaan te eten, klein-achtende de gedreigde straffe, die de Heere tot hen gesproken had; (In welken

-ocr page 12-

T0E-EI6ENING.

VI

dage gij daarvan eet, zult gij den dood sterven) Gen. 2; zijn alzoo van dien zaligen stand, daarin zij van God gesteld waren, gevallen, en hebben zichzelven van de schoone heerlijke gaven moedwil-liglijk beroofd, en alzoo \'t verderf des tijdelijken en eeuwigen doods over alle hunne nakomelingen gebracht. Alzoo uit dien oorsprong is de zonde en haar eerste werk, onzen vleeschelijken en aardschen mensch in \'teerste wel liefelijk, zoet en aangenaam, maar als zij volbracht is, zoo werkt zij in ons eene doodelijke wond en eene knaging in onze consciëntie. Aldus wordt de aardsche mensch door een ij delen schijn in de zonde verrukt, om dezelve in hare lusten te gehoorzamen, totdat God door zijnen H. Geest en het licht zijns Woords ons komt te beschijnen. Alsdan beginnen wij in onszelven te zien wat wij inderdaad zijn, te weten, ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt, Apoc. 3:17, ja dat er van het hoofd tot de voetzool niets gezonds aan ons is, alzoo dat wij dan in onze consciëntiëri genen waren troost gevoelen, voor en al eer dat wij door het H. Evangelie komen te verstaan en met oprecht geloof te vatten de genade, die ons God door Christus toezegt: (Dat God uit liefde zijnen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen gegeven heeft, opdat allen, die in Hem gelooven, niet zouden vergaan, maar het eeuwige leven hebben. En Hem in de wereld gezonden heeft, niet om de wereld te oor-

-ocr page 13-

TOE-EIGENING.

VII

de?len, maar om te behouden en zalig te maken hetgeen dat verloren was, Luc. 15 : 5. En als een medicijnmeester, om de zieken en kranken te genezer-, Matth. 9:12; om de belasten en beladenen te vellichten en denzelven te geven rust en verkwikking aan hunne zielen, Matth. 11; 28.) Dit is een getrouw woord en alle aanneming waardig, dat Christus in de wereld gekomen is, om de zondaars zalig te maken, 1 Tim. 1; 15 (te weten zulke zondaren, die hunne zonden gevoelen, en daarvan be-geeren omladen te zijn). En naardien, zeer waarde broeders in Christus Jezus, hierin aller arme zondaren troost gelegen is, daarom hebben te allen tijde de mannen Gods dit noodig artikel (van de rechtvaardigmaking voor God door het ware geloof in Jezus Christus) den zwakgeloovigen op alle gelegenheden, zoowel mondelijk als schriftelijk, zoeken voor te dragen en te doen verstaan, wel wetende, dat de Satan inzonderheid zijne vurige pijlen hierop uitschiet, om de zwakgeloovigev te doen wantrouwen aan Gods genade en barmhartigheid in Jezus Christus, en zoekende alzoo, ware liet mogelijk, de uitverkorenen Gods te verleiden, Matth. 24; 25. Nu evenwel hoe zwaar, hoe bitter en verdrietig dit valt, kunnen zij getuigen, die in dezen strijd geoefend werden. Dit ook aanmerkende de zeer godzalige en getrouwe leeraar van Gods H. Woord, Petrus Dathenus zaliger gedachtenis (wezende te dien

-ocr page 14-

TOE-EIGENING.

VIII

tijde dienaar der gemeente van Jezus Christus binnan Gent), heeft niet alleen zichzelven hierin geoefend, maar ook gezocht anderen, zoowel mondelijk als schriftelijk, hierin te troosten en te onderwijzen, gelijk dit tegenwoordig hoekske daarvan een merkelijke getuige is, hetwelk P. Dathenus zaliger geschreven heeft in den jare 1585, met meeninge, zoo hec blijkt uit zijne voorrede, het door den druk gemeen te maken, opdat het van een ieder zoude mogen gelezen worden tot onderrichting dergenen, die het onderscheid tusschen de Wet en het Evangelie niet recht verstaan. Doch evenwel is dit uitnemend hoekske tot noch toe niet aan den dag gekomen, hetzij door zijn haastig afsterven, of andere zwarigheden, waaraan de geloovigen te dien tijde niet weinig waren onderworpen. Zoo is \'t hierdoor, zoo het schijnt, onder de hand gebleven, totdat in den jare 1613 Franciscus Lansbergius (toen ter tijd(?) mede-dienaar der gemeente van Christus nevens D a-thenus zaliger te Gent) hiervan heeft uitgegeven eenig stukwerk van dit boekske, met een anderen titel, uit oorzake, dat hij, Lansbergius, niet heeft gehad de principale copie, maar alleen eene kladde of incorrekt exemplaar (zooals hij zelf in zijne bijgevoegde voorrede getuigt), alzoo dat hij hierom dit boekske van Dathenus heeft moeten herschrijven en hier en daar moeten veranderen, wat uitgelaten en wat bijgedaan, naardat de zin vereischte. Ik laat

-ocr page 15-

T0E-EIGENIN6. IX

evenwel het uitgegeven boekske van Lansbergius in zijne behoorlijke waarde, maar wil alleen te kennen geven, dat het niet in alles is de stemme des auteurs, en niet gelijkt met het principaal. Maar alzoo mij dit origineel geschrift is ter hand gekomen door een mijner goede bekenden, een broeder dezer gemeente, daar het meer dan 30 jaren bij had berust, zoo heb ik \'teenige godzalige lieden laten doorzien, die het terstond noodig achtten, dat het in \'tlicht zoude komen. Ik heb mij hiertoe ook lichtelijk laten bewegen, naardien ik wist, dat het een geleerd schrijver was, en ook niet weinig zijne godzaligheid hierin had laten blijken. Zoo heb ik dan ten laatsten mij voorgenomen, dit te laten drukken in een klein bekwaam formaatje, om bij zich te dragen, hopende dat er velen door zullen gesticht worden. Ik heb ook de vrijmoedigheid genomen en mij verstout, dit kleine (doch evenwel nuttige) boekske, u eerwaarde broeders, al te zamen toe te eigenen, niet wetende wien ik het bekwamelijker zoude kunnen opdragen, ten einde dat het des te meer met vrucht niet alleenlijk van alle geloovigen, maar ook in \'t particulier in deze gemeente van \'s Gravenhage, zoude gelezen worden. Bidde u derhalve, eerwaarde broeders, dit-zelve met zoo een toegenegen harte te willen aannemen, als het van mij ulieden wordt aangeboden. Hiermede, eerwaarde broeders, bevele ik ulieden den Vader aller barmhartigheid, die ulieden meer

-ocr page 16-

toe-eigening.

en meer door den H. Geest vervulle met de ken-nisse zijns wils, en geve ulieden zijnen zegen, hier tijdelijk en hiernamaals eeuwiglijk, Amen.

In den Haag dezen 26. September, 1614.

UEerw. broeders goedwillige vriend

Anthoni Jansz.

Boekverkooper.

x

-ocr page 17-

Dedicatie-Brief des Auteurs aan de eerbare, deugdlievende Jonkvrouw

ELISABETH DE GRAVE,

mijne zeer geliefde zuster. Genade en Vrede zij u door Jezus Christus onzen Heere.

Eerbare en deugdzame Jonkvrouwe, zeer geliefde zuster en goede vriendinne, de Heilige Schrift, alle kerkelijke historiën en dagelijksche experiëntie betuigen overvloedig, dat de kinderen Gods aan velerlei kruis en aanvechtinge in deze wereld onderworpen zijn. Doch geen uitwendig kruis mag bij den inwen-digen strijd vergeleken zijn, waarin de geloovige mensch zich gestadig vindt, als hij door het gevoelen van de zonde opgewekt zijnde, door den vloek der Wet den toorn Gods smaakt, en de open hel zelve voor oogen ziet, beroofd zijnde van alle hope der genade en zaligheid, ja ook van de kracht des H Geestes om God te kunnen aanbidden en aanroepen. Nu, wat dit voor een helsche pijn en torment zij is dengenen, die \'t zelve nooit gevoeld hebben, zeer zwaar om wijs te maken en te doen gelooven. Maar die \'t zelve gesmaakt (en in de diepe

-ocr page 18-

DEDICATIE-BBIEF

XII

hel in zulke verlatenheid eenen tijd kleinmoedig zijnde en half vertwijfelende, gelegen, en daarna wederom door Gods genade en door de werking des H. Geestes de zekerheid van hunne zaligheid in Christus Jezus gevoeld en gesmaakt) hebben, die kunnen daarvan levendig spreken. Ik heb, God lof, hierin ook mijn deel geproefd en gedragen, en zoo ik uit u wel verstaan heb, gij zijt ook van dit kruis niet ganschelijk vrij geweest. Dewijl ik dan dus lange in mijnen dienst wandelende, menigmaal vele vrome en eerlijke personen van goede consciëntie getroost heb, die van wege hunne zondige natuur en boozen aard bijna in kleinmoedigheid vergaan waren (want daarnaar arbeidt de Satan, die als een brieschende leeuw dag en nacht omtrent ons loopt), zoo heb ik dikmaals mij voorgenomen, daarvan volgens het traktaatje, genaamd de Ziekentroost, wat schriftelijk, doch kortelijk te stellen (tot breeder onderrichting der benauwde consciëntiën, die het onderscheid tusschen de Wet en het Evangelie niet genoegzaam verstaan, en het artikel van de rechtvaardigmaking der genade door \'t geloof met een recht gemoed niet aannemen kunnen); doch ben door menigerlei reizen en andere occasiën, die mij voorgevallen zijn, dus lange verhinderd geweest, en zoo met kerkelijke zwarigheden meer als genoeg te doen, en zeer weinig gelegen tijd gehad, om iets grondelijks te x.icditeeren of te bedenken, en

v

-ocr page 19-

DES AUTEUES.

XIII

om \'t zelve bekwamelijk te mogen in orde te stellen. Nochtans bewogen zijnde door de samenspreking, die wij daarvan met elkander gehad hebben, ben ik veroorzaakt geworden, dezen Dialoog aldus in de manier van eene vriendelijke confereering, zooveel als de gelegenheid toegelaten heeft, te bewerpen, tot den tijd toe, dat mij God de Heere beter rust geven zal om deze materie, waarin aller arme zondaren troost gelegen is, breeder, duidelijker en grondelijker te mogen beschrijven en verklaren. Opdat ul. dan middelertijd deze troostelijke samenspreking tot gerustheid uwer consciëntie onderzoeken moogt, heb ik schriftelijk ul. tot een heerlijke gedachtenis, bewijzing en onderpand der godzalige vriendschap en. eenigheid, die wij in Christus Jezus door den band des Heiligen Geestes hebben, dit willen toestellen, hopende, dat God dezen kleinen arbeid tot uwer en veler anderen harten troost zal laten bevorderlijk en liefelijk zijn, ter tijd toe, dat de Heere wat beters geven zal. Ul. hiermede vriendelijk biddende, dat gij \'tin dank ontvangen wilt en \'tzelve overlezen, en u daarmede troosten, mijner ook in uwe gebeden wilt gedachtig wezen, zoo zal ik ook naar mijn klein vermogen desgelijken van harte doen, opdat wij al te zamen met alle Gods uitverkorenen, in den waren geloove, dat door de liefde krachtig is, wandelende, volstandig tot het einde volharden en namaals eeuwiglijk mogen ilig worden. Hier-

-ocr page 20-

xiv dedicatie-brief des auteurs.

mede den almogenden God in zijne bescherminge ul. en de uwen hartgrondelijk bevelende,

Datum in haaste tot Gent, den 26. Junij 1585,

UL. goedwillige broeder en vriend. Petrus Dathenus.

-ocr page 21-

Tot yervnlling van dit blad is hierbij

gevoegd een schoone aanvang des gebeds,

genomen uit de Bedenking van Augustinus, die geleefd heeft omtrent het jaar vierhonderd.

Heere mijn God, geef toch aan mijn hart de genade, dat ik recht naar U mag verlangen, door \'t verlangen U zoeken, door \'t zoeken U vinden, door het vinden U beminnen, door het beminnen mijne zonden afleggen, en de afgelegde zonden niet meer doen.

-ocr page 22-

Iroostefijllc en pcerfijRc flamm

en Titelen, die aan de geloovigen in de H. Schrift worden gegeven.

Waarlijk vrijen, Joh. 8 : 36.

Rechtvaardigen, Matth. 25 : 37.

Heilige Tempelen Gods, 1 Cor. 3:17.

Gods Akkerwerk, Gods Gebouw, 1 Cor. 3.

Kinderen Gods, Gal. 4 : 6. Item Rom. 8.

Erfgenamen Gods en mede-Erfgenamen van Christus, Rom. 8.

Broeders van Christus, Joh. 20 : 17.

Uitverkorenen Gods, Matth. 24 ; 25.

Een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk, (en dit alles) om te verkondigen de deugden Desgenen, die ons geroepen heeft uit de duisternis tot zijn wonderbaarlijk licht.

-ocr page 23-

Een Christelijke samenspreking uit Gods Woord, dienende tot onderrichting en troost van alle

bekommerde harten, die de Wet en het Evangelie, dat is Mozes en Christus, niet recht onderscheidende, zich met den last der zonden en vreeze der verdoemenis bezwaard vinden.

De samensprekende personen zijn DATHENUS en ELIZABETH.

DATHENUS.

OD groete u, Elizabeth, mijne geliefde zuster. Van waar komt gij, Avezende zoo bedroefd, dat men schier druk uit uw aangezicht scheppen zoude?

ELIZABETH.

Ik kom uit de vermaning, daar ik Gods Woord heb hooren verklaren.

DATHENUS.

Maar hoe gaat dat toe? David zegt, dat de WetPsaim 19.s.

1

-ocr page 24-

2

des Heeren, die zonder vlek is, het harte verkwikt. Wat hebt gij dan gehoord, dat uw hart ter con-trariën zoo benauwd maakt?

ELIZABETH.

Het is waar. Ja, in denzelfden Psalm staat ook, dat Gods Woord zoeter is dan honig en honigzeem. Maar daar staat ook bij: Wie de woorden en geboden des Heeren houdt heeft grooten loon. Maar ik bevinde in mij, dat ik, och arme, al te verre daar van ben. Want niet tegenstaande de kennis en wetenschap, die mij de Heere gegeven heeft, zoo maak ik dagelijks de kerf der zonden meerder; • dies ik op mij lade den vloek en de helsche ver-Deut^^se-inalcdijdinge. Want daar staat geschreven: Vervloekt zij een ieder, die niet blijft in alles dat geschreven staat, dat hij dat doe. En tot dezen propooste heeft Luc. 12; si. ons onze Leeraar wel geleerd, dat de knecht, die zijns Heeren wille weet, en zich niet bereid heeft naar zijnen wil, die zal veel geslagen worden. Dit heeft men ons heerlijk vermaand, en ik bevinde, dat ik een ben van dezen getale. Heb ik dan niet wel oorzaak om bedroefd te wezen en te treuren?

DATHENUS.

Rom. 7:23. Alle menschen moeten hunne onvolkomenheid be-acor. 2:7. kennen en van harten beklagen, dochalzoo, dat zij

-ocr page 25-

3

wel toezien, dat zij niet vergaan in de overvloedigheid van zulke droefheid, die den dood werkt. Nu dunkt mij, dat uwe droefheid zulk eene is, dewijl2 Cor\'7: in\' zij voornamelijk spruit uit groot onverstand, omdat gij tusschen de Wet en het Evangelie geen onderscheid maakt, en Christus uwen Heiland noch niet recht kent. Dies zijt gij nog verre van de kinderlijke i Joh. 4:18. vreeze. Maar de volkomen liefde drijft de vreeze uit,

want de vreeze geeft benauwdheid, en wie vreest,

die is niet volkomen in de liefde. Daarom leer toch,

mijne lieve Elizabeth, Gods Woord beter verstaan,5i7 opdat gij van Christus niet eenen anderen Mozes,,oh-3:13-dat is, van uwen Zaligmaker en Advocaat niet een aanklager en verdoemer maakt, hetwelk de hoogste oneer is, daarmede Christus van menschen kan ont-eerd worden.

ELIZABETH.

Ik gevoel en beklaag mijn onverstand en onvolmaaktheid genoeg, en bevind ook zooals gij zegt,

dat de liefde Gods in mij zeer onvolkomen is. Maar ik bid u, lieve broeder, zoo gij mijne zaligheid lief-hebt, laat u toch niet verdrieten mij te onderwijzen en te troosten, want ik ben recht hongerig en dorstig Matth. 5; 6. naar de gerechtigheid.

DATHENUS.

Dat ben ik schuldig en willig te doen; maar laat

1*

-ocr page 26-

4

ons hier op de eene zij de aan dezen waterkant, buiten het gerucht des volks, onder de groene hoornen ons nederzetten, daar de vogelkens met hunnen vroo-lijken zang God hunnen Schepper loven en prijzen, en ons ook bewegen zullen om ons ook in Hem te verheugen en voor zijne weldaden te danken.

ELIZABETH.

Dat behaagt mij wel. Zie, hier is eene liefelijke stille en bekwame plaats, laat ons hier nederzitten Luc. 10:39. en vrij moediglij k spreken. Gelijk Maria, de zuster van Martha, zich aan de voeten van Christus, alle bekommernissen aan eene zijde stellende, heeft nedergezet, om zijn Woord te hooren, zoo wil ik ook hier nederzitten, verzekerd zijnde, dat gij mij ook Eph. las. hetzelfde woord der waarheid door den Heiligen

Col. 1:6.

Geest Gods zuiverlijk en getrouwlijk zult verklaren.

DATHENUS.

Luc. iO:S9. Deze Maria had het beste deel verkoren, hetwelk was het behartigen van Gods Woord, dat ons boven alle dingen noodig is, hoewel Martha \'tzelve niet hoog genoeg geacht heeft. Zoo doende zult gij ook het beste deel verkiezen, hetwelk van u ook nim-Eph. e: 19. jnej-meer genomen zal worden. Maar overmits dat wij, Elizabeth, van Godes H. Woord niet bekwa-melijk noch vruchtbaarlijk kunnen handelen zon-

-ocr page 27-

5

der zijnen Geest en genade, eer wij dan van de verborgenheid onzer zaligheid beginnen te spreken, zoo zullen wij eerst Christus van harten bidden en aanroepen.

ELIZABETH.

Dat is recht en wel gezegd. Doe gij het gebed;

ik wil met een aandachtig hart uwe woorden volgen.

DATHENUS.

O Heere Jezus Christus, gij hebt uwe tegenwoordigheid en genade beloofd allen dengenen, die in Matth. is ■ 2. uwen naam vergaderd zijn, al ware het dat er niet meer dan twee of drie waren. Dies bidden wij u,

wil met uwen H. Geest bij ons en in ons zijn; eniuc. 24:45. gelijk gij de harten en zinnen uwer Apostelen verlicht hebt om uw Goddelijk Woord te verstaan, wil ook onze verstanden met uwen H. Geest alzoo verlichten, ja gelijk gij het hart van Lydia door uwenEph. i:i7. Geest bereid hebt, om te begrijpen en te verstaan Act. 16; u. hetgene dat gij door Paulus, dat uitverkoren vat,

hebt laten verkondigen, wil ook alzoo dat van deze Act. 9; u. uwe dienaresse openen, om hetgene dat ik, uw onwaardige dienaar, door uwen Geest uit uw woord volbrengen zal, grondiglijk te verstaan, opdat onzeicor. iO:Si. samenspreking diene tot uwe eer en tot onzen troost en zaligheid door Jezus Christus, onzen Heere.

-ocr page 28-

6

ELIZABETH.

Amen, Amen, dat zij alzoo.

DATHENUS.

Welaan, geliefde Elizabeth, wat hebt gij hier voor een boekske voorhanden?

ELIZABETH.

Het is de Bijbel, of Oud en Nieuw Testament, in klein formaat, fijn gedrukt.

DATHENUS.

Ep-h. 6:iB. Dat is even recht. Daarom hebben wil het zwaard 17.

des Geestes, hetwelk is Gods Woord, door hetwelk ons de H. Geest het schild des geloofs geeft, waar-i Thess.6:8.niede wij alle vurige pijlen des duivels uitblusschen mogen. Mijne Elizabeth, spreek wat vrijmoediglijk en verklaar alles wat uw hart bedroefd en benauwd Matth. 9:16.maakt, verzekerd zijnde, dat onze Heiland Christus gekomen is om de kranken gezond te maken, en het gekrookte riet wil Hij niet breken, maar ter Matth. i2;2ocontrariën, die tot Hem van harten roept en beladen

en 11:28. \' ...

is, hem belovende dat Hij dien verkwikken wil, dien Act. 1; 4. zai Hij ook door zijnen H. Geest en Woord alzoo versterken en vertroosten, dat gij niet alleenlijk voor uzelve eene vroolijke en geruste consciëntie hebben

-ocr page 29-

7

suit, maar anderen ook daarna zult kunnen ver-Iroosten en versterken.

ELIZABETH.

Dat gunne en geve mij die goede God, denwelken ik met David menigmaal bidde, sprekende: Ontzondig mij, Heere, met hysop, dat ik rein worde; P»aim si .• 9. wasch mij, dat ik sneeuwwit worde; laat mij hoeren vreugde en zaligheid, dat mijne beenderen vroolijk worden, die gij verslagen hebt; verberg uw aangezicht van mijne zonden, en verdelg alle mijne misdaden; schep in mij, o God, een rein harte, en geef mij eenen nieuwen gewissen geest; verwerp mij niet van uw aangezicht en neem uwen H. Geest niet van mij; troost mij weder met uwe hulp en de vrijmoedige geest onderhoude mij.

DATHENUS.

Dat is recht en godzalig gebeden, en zijt zeker,Joh. 16=23. dat God dit gebed verhoord heeft.

ELIZABETH.

Nochtans kan ik die vreugde en vroolijkheid, of den gewissen geest en de zekerheid mijner zaligheid in mij niet recht gevoelen, maar bevinde mij altijd met vreeze en twijfelachtigheid aangevochten.

-ocr page 30-

8

t

DATHENUS.

Job 7a. Dat is geen wonder, want het menschenleven ie een eeuwige strijd op aarde; en gelijk de Geest Gods arbeidt om in ons te sterken het waarachtig geloof en vertrouwen des harten, zonder hetwelk Hebr. 6;i. niemand God behagen kan, alzoo benaarstigt zich

de Satan, om ons in twijfeling te onderhouden, wel „

8.wetende, dat de mensch die twijfelt den vloed der zee gelijk is, die door den wind herwaarts en derwaarts gedreven wordt. Daarom ontvangt zulk een mensch niets van hetgene dat hij bidt; want hij is Ps. 119:71. wankelmoedig in al zijne wegen. Doch het is den kinderen Gods onderwijlen profijtelijk, ja noodig,

2 cor. 12:7. dat zij alzoo aangevochten worden en in \'t diepste der hel geworpen, opdat zij zich niet verheffen, maar Job 3:2. onder de mogende hand Gods zich verootmoedigen,

iepetr0:546 en me^ gebeden eenpariglijk aanhouden, en met en^\'iV17 an(ieren) die alzoo aangevochten worden, medelijden kunnen hebben. Maar zeg mij toch, wat is \'t dat u voornamelijk drukt en alzoo benauwd maakt?

ELIZABKTH.

O broeder, de oorzaken zijn zwaar en menigvul- 1

dig. Want ten eersten, ik gevoel, dat ik eene ben Luc. 12:47. van diegenen, die des Heeren wil wel weten en niet \'

doen; daarom ik ook niet anders dan vele slagen verwachten kan. De Schrift zegt toch klaarlijk, dat

-ocr page 31-

9

alle degenen, die in de Wet gezondigd hebben, door 2:12-de Wet zullen verdoemd worden; want voor God zijn Joh- U:15-niet zij rechtvaardig, die de Wet hooren, maar die de Wet doen zullen gerechtvaardigd worden. Ten anderen spreekt Christus klaarlijk: Is \'t dat gij mij lief hebt, zoo houdt mijne geboden. En wederom:

Alle wijnranke, die in mij geen vrucht draagt, neemtJoh-15;3.4-de Vader weg. Zulke wijnranken verdorren en verdroegen , en men vergadert die, en men werpt ze in \'tvuur en zij verbranden. Hetzelfde betuigt ook Johannes de Dooper, daar hij zegt, dat de bijl aan den wortel gelegd is, en dat alle boomen die geen goede vruchten voortbrengen worden afgehouwen en in het vuur geworpen. Deze vruchten vind ik in mij niet,

maar ter contrariën, zoo God iets goeds door zijnenPsalm 64:6-Geest in mij werkt, \'tzelve wordt door de booze affecten van mijne verdorven natuur verontreinigd. Ik bevinde bovendien dagelijks in mij meer zonden,Psalm40:13-dan ik hairen op mijn hoofd heb. Dies spreek ik menigmaal klagende: Ik ellendig mensch, wie zalRom. 7;24. mij verlossen van dit lichaam des doods? Zijn dit niet oorzaken genoeg, om bedroefd en treurig te zijn?

DATHENUS.

Ja voorwaar, doch zegge ik noch eens, dat de meeste oorzaak is uwe treurigheid, dat gij in den afgrond der hel liggende, ter dood gewond en met zware pakken beladen zijnde. Hem niet recht kent,Matth. i:21.

-ocr page 32-

10

Matth. 9:12. die u verlossen, genezen of gezond maken en ont-Matt. ii:28.laden kan en ook wil, zoo gij alleen tot Hem gaat.

want gij verstaat noch het eerste beginsel der Christelijke Religie niet. Dies moet ik met u van de eerste fondamenten aanvangen. Dies zeg mij toch, mijne lieve zuster, weet gij ook, hoe dat Gods Woord of de H. Schrift moet afgedeeld wezen, om met onderscheid en verstandelijk daarvan te spreken?

ELIZABETH.

Ik houde wel ja; want het Woord Gods wordt afgedeeld in het Oude en Nieuwe Testament, of in Eph. 2:2o. de Leer der Profeten en Apostelen.

DATHENUS.

2 Tim. 2:16. Dat onderscheid is niet genoeg, om GodsWoord recht te snijden of te klieven, zooals Paulus spreekt, dat is, om \'tzelve verstandelijk te verklaren. Jo-Joh. i;7. hannes de Dooper spreekt; de Wet is door Mozes gegeven, maar de genade en waarheid door Jezus Christus geworden; daar Johannes een onderscheid maakt tusschen den dienst van Mozes en van Jezus Christus. En hierom is \'t, dat de Apostel om zulk Hebr. S; 5. een onderscheid te leeren Mozes eenen knecht of

Hebr. 1:2.

dienaar noemt, maar Christus een Zone, Heere en 2 cor. 3:6,Erfgenaam, en noch klaarder spreekt hij elders, daar

7 gt; 8.

hij den dienst van Mozes een dienst der doodslaande

-ocr page 33-

11

letter en verdoemenisse noemt, maar den dienst van Christus en des Nieuwen Testaments noemt hij eenen dienst des Geestes en der gerechtigheid. Doch opdat wij bij de gewoonlijke afdeelingen blijven, zoo zeggen wij, dat Gods Woord, om bekwamelijk daarvan te spreken, onderscheiden wordt in de Wet en het Evangelie.

ELIZABETH.

Dat is ook mijn verstand.

DATHENUS,

Maar wat verstaat gij bij dat woord Wet?

ELIZABETH.

De Wet houde ik voor alles wat Mozes geboden heeft, maar inzonderheid hetgene dat hij in de twee Tafelen der tien Geboden begrepen heeft, alzoo \'t zelve nu al in het Oude Testament breeder verklaard wordt.

DATHENUS.

Och Elizabeth, gij zijt noch al te wijt van het rechte verstand der waarheid. Meent gij dan, dat de voorvaders in het Oude Testament gansch geen Evangelie gehad hebben?

-ocr page 34-

12

ELIZABETH.

Aldus heb ik de zake dus lange verstaan.

DATHENTJS.

Zoo is \'t niet te verwonderen, dat gij dan ook tot noch toe bedroefd en kleinmoedig geweest zijt.

ELIZABETH.

Hoe moet ik dan de materie van de Wet en het Evangelie verstaan, om tot het recht verstand des Goddelijken Woords te komen?

DATHENUS.

Exod, 2:1. Dat wil ik u eenvoudiglijk verklaren. De Wet is een verklaring van den onveranderlijken wille Gods, ?7U266:6 ena^e menschen bij straffe der eeuwige verdoemenis verbindende tot eene gedurige en volkomene gehoorzaamheid , en tot het volbrengen van alles, dat God Jac. 2:io. hem in zijne geboden bevolen heeft. Waar nu zulk Gal. sas. eene Leer geleerd wordt, die deze volkomene gehoorzaamheid drijft en eischt, \'t zij in het Oude of Nieuwe Testament, daar wordt de Wet gedreven en geleerd.

ELIZABETH.

Maar vindt men ook ergens zulke leer in het Nieuwe Testament?

-ocr page 35-

13

DATHENUS.

Over al genoeg, ja deze leer wordt in de teksten gedreven, die gij boven verhaald hebt, waarin gij u zoo zwaarlijk bedroefd en benauwd vindt; want alle spreuken, die ons vermanen en drijven tot het volbrengen van hetgeen wij Gode en onzen naasten schuldig zijn, dat is Wet; als tot exempel, het ge-heele vijfde capittel van Mattheus, daar Christus spreekt; Ik zegge u: wie op zijnen broeder toornig is; wie spreekt raka of gij dwaas; wie eene vrouw aanziet om die te begeeren, en wat diergelijken meer is, dat is alles de Wet, welke van ons eischt hetgeen in onze kracht en vermogen niet staat; item, daar Christus spreekt: Wilt gij tot het leven ingaan, houd Matt. 19:17. de geboden; daar spreekt Hij en drijft de Wet,

en over al waar hij desgelijken van ons vordert en eischt, hetwelk ook Paulus, Petrus, Johannes en andere Apostelen gedaan hebben om zekere oorzaken, in hunne schriften en vermaningen over al.

ELIZABETH.

Verklaar mij toch, waarom dat Christus onze Zalig-Joh. 3:17. maker, die gekomen is, niet om ons te verdoemen,

maar zalig te maken, de Wet alzoo drijft; en waarom de Apostelen \'t zelve ook gedaan hebben?

DATHENUS.

Gij moet weten en recht verstaan, wanneer en

-ocr page 36-

14

waarom dat de Wet gegeven is, en waartoe dat zij noch dient op den huidigen dag. Alsdan zullen u de oogen open gedaan worden, en gij zult bestendigen troost ontvangen, is \'t dat gij daar benevens ook recht verstaat, hoe en in wat manieren dat ons God door Jezus Christus van de kracht en verdoemenis der Wet genadiglijk verlost heeft.

ELIZABETH.

Ik verlang daarvan grondelijk te hooren.

DATHENUS.

Exod.si: 18. Eerstelijk moet gij weten, dat de Wet niet eerst haar beginsel genomen heeft, als Mozes dezelve, met Gods vinger in steenen tafelen geschreven zijnde, ontvangen heeft, en daarna in vijf boeken breeder Gen. i:i7. verklaart. Maar in de schepping was deze Wet Adam ingeplant, want de beeldtenis Gods, naar welke Adam geschapen was, was toen de Wet des Heeren, die God hem ingedrukt heeft, dewelke, zooals Paulus spreekt, in waarachtige heiligheid en gerechtigheid bestaat.

ELIZABETH.

Dat heb ik nooit zoo ver en diep ingezien. Nochtans moet ik bekennen, dat dit de waarheid is. Want Adam was geschapen om God, zijnen Schepper, recht

-ocr page 37-

15

te kennen en lieftehebben en gehoorzaam te wezen, en zijnen naasten in de liefde te dienen.

DATHENUS.

Dat verstaat gij recht; want de somma van de Matt. 2S: 37. Wet bestaat in de liefde Gods en des naasten, zooals de Schrift overal leert. Maar boven dezen moet gij ook weten, dat God niet alleenlijk Adam deze Wet gegeven heeft, maar Hij gaf hem ook de macht en Gen. 1:27. vrijheid, om dezelve volkomelijk te volbrengen. Want hij was wijs, heilig, rein en onsterflijk geschapen,

daarom dat hij gevallen zijnde een knecht en lijfeigen der zonde en des duivels geworden is. Dat komt uit dien, dat hij (daar hem dood en leven,

vuur en water voorgesteld werd, door zijnen vrijen Gen. 3:3. wil het leven verlatende) den dood verkoren heeft.

En door dezen val heeft hij niet alleenlijk zichzelven,

maar ook alle zijne nakomelingen in de zonde, dood en eeuwige verdoemenis gebracht.

ELIZABETH.

Maar hoe kon Adam zijne nakomelingen van de heiligheid, wijsheid en vrijen wil, die hem in de schepping gegeven was, berooven, die toch niet geboren waren?

DATHENUS.

Dit is niet zwaar om te verstaan. Adam heeft

-ocr page 38-

16

eerst kinderen gewonnen na den val, als hij aan dèn dood, zonde en verdoemenis onderworpen was, en Gen. 6:3. dg beeldtenis Gods, die in waarachtige heiligheid en rechtvaardigheid bestond, verloren had. Daarom spreekt ook de Schrift: dat Adam eenen zoon genereerde, die zijnen heelde gelijk was. Want gelijk een gekochte slaaf geen beter noch vrijer kinderen gewinnen kan, dan hij zelf is, alzoo kon ook Adam zijne kinderen niet beter voortbrengen dan hij zelf was.

ELIZABETH.

Ik bid u, verklaar mij dat met eene gelijkenis en getuigenis der Schrift wat duidelijker; want aan het rechte verstand van dit punt, zoo dunkt mij, is veel gelegen.

DATHENUS.

Hebr. 7:9. Dat is gewis. Merk hoe de Apostel leert, dat Levi noch wezende in Abrahams zijns grootvaders lendenen, tienden gegeven heeft, omdat Abraham Melchi-Rom. 6; is. zedek tienden gaf. Alzoo hebben wij ook allen gezondigd, noch wezende in de lendenen onzes vaders Rom. 5:12. Adam. Daarom spreekt Paulus wel: dat de dood gekomen is over alle menschen, door eenen mensch, in denwelken zij allen gezondigd hebben. En daarna: dat door eenes misdaad de schuld gekomen is op alle Eph. 2:3. menschen tot verdoemenis. En elders: wij waren ook van nature kinderen des toorns, gelijk de anderen;

-ocr page 39-

17

hetwelk even \'t zelve is, dat Christus ons leert, spre-Jot. s.-e. kende: Wat uit het vleesch geboren is, dat is vleesch.

Zou \'t wel mogelijk zijn eenig punt klaarder te bewijzen? Dit heeft God ook van den beginne vooreen. 6:3. den zondvloed betuigd en geklaagd, sprekende: De menschen willen zich door mijnen geest niet laten tuchtigen, want zij zijn vleesch.

ELIZABETH.

Deze getuigenissen zijn voorwaar zeer klaar; maar wat verstaat de Heere daarbij, als Hij spreekt, dat de mensch vleesch is?

DATHENUS.

Dat hij vleeschelijk gezind, blind en onverstandigi oor. 2:i4. in goddelijke dingen, onbekwaam tot eenige deugdEph\'4\'7\' en genegen tot alle boosheid is; want deze verklaring geeft God zelf, als Hij spreekt, dat al hetGal-5:

Gen. 6: 5,

dichten en pogen des harten der menschen boos is van der jonkheid aan. Daarom spreekt ook Paulus,

dat het verstand of de wijsheid des vleesches deKoni-8:fi. dood is; en wederom; de natuurlijke mensch be-1 Cor-2:1 »■ grijpt niet dat des Geestes Gods is, want het is hem eene dwaasheid. Hierom noemt ons Paulus ook niet alleen kinderen des toorns van nature, maar dood in de zonde, ja buiten Christus en zonder God, Eph. 2= 12. daarmede te kennen gevende, dat gelijk een doodMatth\' 9:22-mensch de werken dezes levens niet doen kan noch

2

-ocr page 40-

i

18

Eph. 2:8. uitrichten kan, alzoo kan de mensch, die door de zonde geestelijk dood is, de werken des geestelijken menschen niet volbrengen.

ELIZABETH.

Hieruit wilt gij dan besluiten, dat de natuurlijke onwedergeboren mensch zijnen vrijen wil tot het goede niet heeft.

DATHENUS.

Dat is zeker en openbaar; want hoe kan hij zijnen Joh. 8:34. vrijen wil hebben ten goede, die zichzelven een dienstknecht der zonde en des duivels gemaakt heeft.

ELIZABETH.

Zoo dat alzoo is, waarom heeft dan God den mensch de Wet zoo gegeven, nademaal Hij te voren wist, dat hij dezelve niet onderhouden kon? Schijnt de Heere den mensch hier niet onrecht te doen, als Hij van hem eischt dat hij niet heeft of vermag?

DATHENUS.

Ik weet wel, dat sommigen God alzoo van ongerechtigheid, ja van tyrannic onchristelijk willen beschuldigen. Maar zij toonen daarmede eerstelijk eene job 7:4. groote vermetelheid; want wien heeft het ooit wel jer. 12:1. gelukt, die zich tegen God gesteld heeft? En wan-

-ocr page 41-

19

neer ook de mensch met God richten wil, zoo behoudt toch God altijd recht. Wie zal tot Hem zeg-Job 9:12-gen: Waarom doet gij alzoo? Daarom moeten wij onsEsa- 45■•9-met zijnen wil alleen laten genoegen; gelijk Christus110111-9:20\' ook sprekende: Ik dank u, Vader, dat gij deze din-Matt-11:20-gen den verstandigen verborgen en den kleinen hebt geopenbaard; ja Vader, want alzoo heeft het u behaagd. Ten anderen bewijzen de voorzegden, alzoo sprekende, hun groot onverstand. Want gemerkt,

dat God in de schepping den mensch de macht en Gen. i; 26. vrijheid gegeven heeft, om zijne H. Wet volkome-lijk te kunnen volbrengen, zoo als boven verklaard is, wat onrecht doet Hij hem, als Hij \'t zelve van hem eischt, dat Hij hem eens gegeven heeft?

ELIZABETH.

Het is wel waar, dat de mensch in zijnen eersten stand, voor den val, deze macht had; maar nu heeft hij die niet, zoo als gij hier voren \'t zelve verklaard hebt. Schijnt het dan niet onrecht te wezen, van iemand te eischen dat hij niet heeft of vermag te doen?

DATHENUS.

Neen, dat is niet onrecht, bij alzoo verre de eischer hetgene dat hij eischt den anderen te voren gegeven heeft. Ik vraag u, Elizabeth: de koning, Matt, ia; 24. die van zijnen schuldenaar de uitstaande tien dui-

2*

-ocr page 42-

20

zend pond is eischende, heeft hij hem daar voren onrecht gedaan, omdat hij niet had om hem te betalen?

ELIZABETH.

28- Neen hij, want hij kende de schuld, en neder-vallende bad hij, dat de koning langmoedig wezen wilde, hij zoude \'them alles betalen.

DATHENDS.

Daar staat nochtans, dat de knecht niet betalen konde.

ELIZABETH.

Dat staat toch klaarlijk alzoo.

DATHENUS.

Zoo doet dan deze koning niet onrecht; want zoo gij iemand uit goeden wille duizend pond geleend hadt, en dat hij hetzelve uw geleend geld onnutte-lijk doorgebracht hebbende, tot de hoogste armoede gekomen ware, zoudt gij hem onrecht doen, zoo gij hem tot betaling scherpelijk maandet?

ELIZABETH.

Waarom zou ik hem daarom onrecht doen?

-ocr page 43-

21

DATHENUS.

Alzoo doet ook de Heere ons geen onrecht, als Hij van ons eischt dat Hij ons in onze schepping gegeven heeft, hoewel wij \'t zelve Hem nu niet kunnen betalen.

ELIZABETH.

Dat moet ik bekennen, zoo veel als Adam aangaat. Maar waarom eischt de Heere van ons zulks,

dewijl Hij wel weet, dat wij in Adam alzoo verdorven zijnde Hem hetzelve nu niet kunnen betalen?

DATHENUS.

Berstelijk, om zijn goed recht te toonen, dat Hij over ons heeft, en om ons te vermanen van onze rechtvaardige schuld, opdat wij dezelve, mitsgaders onze armoede en onvermogen, gevoelende en bekennende, ook nedervallende ons verootmoedigen, en Hem om kwijtschelding vlijtiglijk bidden, en daarnaLuc. 7:so.

-r-r Hebr. 4:16.

door een vast geloof en harteliik vertrouwen Hem Matt. 11:28.

Gal. 2:20.

aannemen en toeëigenen, die onze schuld op zich Esa. 53 ^6. genomen en volkomelijk betaald heeft, ja het hand-Hebr 9^13. schrift, dat tegen ons was, uitgewischt en aan het kruis genageld heeft, welke is Jezus Christus.

ELIZABETH.

Och, dat is voor mijne benauwde consciëntie een zeer heerlijke troost.

-ocr page 44-

22

DATHENÜS.

Gelijk dit zeer troostelijk is, zoo is \'t ook zeker Eom. 3:20. en waarachtig. Want dit wil ons Paulus leeren, met deze en andere diergelijke woorden, namelijk, dat door de werken der Wet geen vleesch voor God Kom. 7:7. Zal rechtvaardig wezen; want door de Wet komt de kennis der zonde. Item: Ik heb de zonde niet gekend, dan door de Wet. Ik zou de begeerte niet EmcI. 20:17.gekend hebben, had de Wet niet gezegd: gij zult Gai. 3;24. niet begeeren. En in somma, Paulus spreekt wel te recht, dat de Wet onze dwangmeester is, of leidsman is tot Jezus Christus, opdat wij door \'t geloof zouden gerechtvaardigd worden; maar als het geloof gekomen is, zoo zijn wij niet meer onder den tuchtmeester of leidsman.

ELIZABETH.

Dit is troostelijk en waarachtig. Maar kom mij in mijn onverstand wat te gemoet, en verklaar mij dit noch beter.

DATHENÜS.

Dit wil ik mij niet laten verdrieten. Gij hebt wel verstaan wat wij voren gehandeld hebben van des natuurlijken menschen blindheid, benauwdheid en boosheid, daar in hij voor God gelijk geestelijk dood is.

-ocr page 45-

23

elizabeth.

Dit heb ik wel gehoord, verstaan en ook onthouden.

dathenus.

Niet tegenstaande dat de mensch voor God alzoo is, nochtans laat hij zich voorstaan dat hij vroom,

heilig en rechtvaardig is, gelijk wij zien in denMatt-J-9:20-jongeling, die zich roemde alle de geboden Gods gehouden te hebben van zijne jonkheid aan; en in somma, als de boetvaardige zondares Christus aan-luc.7:39. raakte, beroemde zich de Pharizeër even alsof hij ook niet mede een zondaar geweest was; en in den Pharizeër, die God dankte, dat hij niet was gelijk luc. is : u. andere menschen en gelijk die arme Tollenaar.

elizabeth.

Voorwaar, dit geschiedt bij de ongeloovigen maar veel te veel.

dathenus.

Och Elizabeth, gave God, dat \'tzelve niet al te veel geschiedde bij degenen, die zich laten dunken,

dat zij de beste christenen zijn, den splinter ziendeMatth-7:s. in des naasten oog, daar zij den balk in hunne eigen oogen niet merken.

-ocr page 46-

24

ELIZABETH.

Maar kan ook dit geschieden bij hen, die God ook recht kennen?

DATHENUS.

Och armen, maar veel te veel. Ik moet voor mij beklagen, dat mij zulks menigmaal wedervaart, en ik twijfel niet, gij bevindt ook \'t zelve somtijds in u, want geestelijke hoovaardij, eigenliefde en ge-negendheid zijn noch niet geheel in de kinderen Gods gestorven. Ziet gij zulks niet klaarlijk in de Apoc. 3:17. gemeente van Laodicea, die daar sprak: Ik ben rijk en rijk geworden, ik heb geen gebrek; daar nochtans de Heere ter contrariën betuigt, dat zij ellendig, arm, jammerlijk, blind en naakt is?

ELIZABETH.

Het is voorwaar alzoo.

DATHENUS.

Omdat wij dan door geestelijken hoogmoed alzoo verblind zijn, dat wij onzen ellendigen staat niet gevoelen, zoo dient ons de Wet des Heeren tot Apoc. sai. oogenzalve, om ons duister gezicht te verklaren, en Jac. 2:5. tot eenen spiegel, om daarin de menigvuldigheid Psalm 19; 13.onzer gebreken te leeren zien en bekennen, opdat wij onszei ven recht mishagen, en in ons beschaamd

-ocr page 47-

25

zijnde met den armen Tollenaar, die zijne oogen niet Luc, isiis. durfde ten hemel slaan, ook spreken: O God, wees mij, armen zondaar, genadig.

ELIZABETH.

Deze oogenzalve en deze spiegel zijn mij ook wel van nooden.

DATHENUS.

Niet alleenlijk u, mijne Elizabeth, maar ook den allerheiligsten. Daarom hebben zich ook hierin de voornaamste uitverkorenen Gods recht gespiegeld,

als zii de ongeveinsde bekentenis hunner zonden Psalm 19:13

0 en 38:6.

gedaan hebben, zoo men over al lezen mag; want Job i3; 23 en de hoogste volkomenheid des menschen, zoo langEsa\'38 gt; i?

D \' 0 en 64:6.

hij hier op aarde leeft, is gelegen in oprechte be-1 Jo11-1:9\' kentenis van zijne onvolkomenheid.

ELIZABETH.

Dit is onwedersprekelijk, want wie is er, die met David niet moet spreken en bekennen: Wie kanPsalm ^i5-merken, hoe dikwijls hij feilt? en: Heere, vergeef mij mijne verborgen zonden en gebreken. Maar onderricht mij nu ook wat van het Evangelie, hetwelk,

zoo als gij vroeger verhaald hebt, \'tander deel is des Goddelijken Woods. Want wat de Wet aangaat,

dat heb ik, zoo mij dunkt, tamelijk begrepen.

-ocr page 48-

26

DATHENXJS.

Zulks mocht ik u wel van harten wenschen, maar ik vrees, dat gij hierin noch veel te kort komt. Doch \'t zelve kan hierna noch verklaard worden. Daarom zullen wij dan ook van het Evangelie handelen. Maar zeg mij toch, Elizabeth, wat houdt gij dat het Evangelie is?

ELIZABETH.

Al wat Christus en zijne Apostelen ons geleerd en in het Nieuwe Testament schriftelijk nagelaten hebben.

DATHENUS.

Hier feilt gij noch eens zeer grootelijks. Hebt gij zoo haast vergeten, dat ik er u boven op gewezen

Matt. 19; 19,heb, dat Christus en ziine Apostelen ook de Wet

1 Cor. 17:19. J f

Gai. 6,17. prediken en drijven, daar zij voor alle menschen

Rom. 8:3.

Act. 15:10. vermanen tot het onderhouden der geboden Gods, \'twelk den menschen onmogelijk is?

ELIZABETH.

Dat is waarachtig. Maar \'t zelve was bijna vergeten. Dies onderricht mij toch: wat is het rechte Evangelie ?

DATHENUS.

Het grieksche woord Evangelie beduidt zoo veel

-ocr page 49-

27

als eene vroolijke goede nieuwe tijding, waarvan de menschen blijdelijk spreken, zingen en hartelijk verheugd zijn, gelijk als de tijding tot de kinderenisam. 18:6, Israëls kwam, dat David den hoogmoedigen Goliath overwonnen had en verslagen; dat was hun een Evangelie. Alzoo is deze Leer ons het Evangelie,

die ons verkondigt en leert, dat God den armen«r. si:34.

D \' 1 Tim. 1:15.

zondaren wil genadig zijn, en hun hunne zondenHebr. 12.

amp; amp; J \' 1 Cor. 1:30.

ganschelijk wil vergeven en vergeten, ja om Jezus2 cor 6:21.

Kom. o; 28.

Christus wil voor heilig en gerechtig houden, en dat uit louter genade, zonder toedoen van eenige werken, alleen door het geloof.

ELIZABETH.

Ik dank u hier hartelijk voor deze tegenstelling van de Wet en het Evangelie. Ik hegin nu den handel een weinig te verstaan. Maar wordt ook deze Leer in het Oude Testament geleerd?

DATHENUS.

Over al, en dat zeer overvloediglijk. Gij weet wel,Hebr-dat Abel, ook Abraham, en de andere h. voorvaders Joh. 8:66. door het geloof gerechtvaardigd zijn, ja den dag van Christus met de oogen des geloofs gezien hebben.

ELIZABETH.

Dat is waar; daarom worden ook alle geloovigen kinderen Abrahams genaamd. g»1- 3:7.

-ocr page 50-

28

DATHENUS.

Zeg mij, Elizabeth, wat is het fondament of de grond, waarop het geloof Abrahams gegrond was, en waarop het geloof van alle kinderen Gods moet gegrond wezen?

ELIZABETH.

i cor. 3:10. Paulus betuigt, dat niemand eenig ander fondament leggen kan, dan dat hij gelegd heeft, \'twelk i Petr. 2:4.is Jezus Christus; want Christus is de levende steen, Esa. 28;i6. Zoo als Petrus verklaart, van de menschen verwor-

Ps. 118:22. \'

i Petr. 2:s.pen, maar bij God verkoren, dierbaar, op denwelken ook alle geloovigen als levende steenen moeten getimmerd worden.

DATHENUS.

Dit is recht en wel gesproken. Hieruit volgt dan, Joh. 8:66. dat ook Abrahams geloof op Christus moest gefon-i\'™!»2\'3endëerd staan; want Abraham heeft Christus gekend en gezien, door het geloof in de beloftenis, als God Gen. 22:18. tot hem sprak: In u zullen gezegend worden alle volken der aarde. Dit verklaart de Heere daarna en spreekt: Door uw zaad zullen alle volken der aarde Gal. 3:6. gezegend worden. Nu verklaart Paulus, dat dit zaad Christus is. Zoo heeft Abraham dan gehad het Deut. 27:26.rec]1te Evangelie van Christus, waarvan de somma was, dat hij en alle geloovigen door Christus van

-ocr page 51-

29

den vloek en vermaledijdinge, die van wege de zonde Gen-3 = 17. over het geheele menschelijke geslacht gekomen was,

verlost, en ter contrarie ten eeuwigen leven zoudeGai, s;3. gezegend en gebenedijd worden. Was dat voor Abra-Eph. i:3. ham niet een vroolijk Evangelie en blijde tijding?

ELIZABETH.

Ja \'t, zonder twijfel.

DATHENUS.

Hiervan kunt gij verstaan, dat de eerste beloftenis,

die aan Adam in het Paradijs gedaan werd, namelijk,

dat der vrouwen zaad der slangen kop vertreden Gen. 3:15. zoude, ook het rechte Evangelie was. Want dewijliMr.n: 14. Abel door het geloof gerechtvaardigd is, \'t welk alleen op Christus slaat, naardien hij nooit een ander woord der beloftenis, dan alleenlijk het voorz. woord van der vrouwen zaad ontvangen heeft, zoo volgt onwedersprekelijk, dat Christus in deze beloftenis is verkondigd geweest, en daarom dezelve beloftenis de rechte hoofdsom des Evangelies is.

ELIZABETH.

Dat volgt noodzakelijk. Want het woord van Christus is en blijft altijd waarachtig: Ik ben de Joh. U:6. Weg, de Waarheid en het Leven; niemand komt tot den Vader, dan door mij.

i

-ocr page 52-

30

DATHENUS.

Joh. ii: 6. Gij verstaat dat recht; daarom zijn ook Abel, Noach en anderen door geen ander, dan door Christus, tot Joh. 10:7. het eeuwige leven gekomen. Gelijk dan de voorz.

beloften rechte evangelische beloftenissen waren, 42quot;i9 si\' 4 a^z00 zyn het ook noch ontalrijke andere, waarvan ®1:1\' „ de Profeten en Psalmen vol ziin. Ook ziin alle de

Jer. 23:6. J J

offeranden van Abel, Noach, Abraham, het pries-Dan. 9:29. terdom van Melchizedek, ja ook het geheele Leviti-zach. 9:7. sche priesterdom, met alle zijne slachtofferen, brand-Psaim 2,^40, offeren en reinigingen, niet dan evangelische figuren en verkondigingen van de toekomende verlossing en zaligheid, die door Christus\' offerande in de volheid ?Cor 8ib5\'i tijweeg zoude gebracht worden, gelijk de Joh. 3:14. geheele brief tot de Hebreën verklaart. En dit is \'t, dat Christus genoeg te kennen geeft, sprekende: Alzoo Mozes de slang verheven heeft in de woestijn, zoo moet ook des menschen Zoon verheven worden, opdat allen, die in Hem gelooven, niet vergaan, maar verwerven het eeuwige leven.

ELIZABETH.

Luc. 24:37, Geloofd en gedankt moet God zijn, die mij dit

44.

heeft gegeven te hooren en te verstaan. Nu merk ik wel, dat dit even hetzelve is, dat Christus, van de Joh. 6:39. dooden opgestaan zijnde, den jongeren uit Mozes, de Psalmen en Profeten verklaard heeft, en daarom

-ocr page 53-

31

heeft Hij den zin en \'t verstand geopend, om de Schrift te verstaan des Ouden Testaments; want zoo als Hij elders getuigt, dezelve geeft getuigenis van Hem.

DATHEXUS.

Ik dank ook God, dat Hij u zoo verre gebracht heeft, en ik twijfel niet, of Hij zal u ook noch verder brengen, dat gij, zoo als Paulus spreekt, nochnph.3:18. begrijpen zult, welke de breedte, lengte, hoogte en diepte der uitnemende liefde Gods zij door de ken-nisse van Christus. Maar tot versterking des pro-poostes dient wel, dat Paulus getuigt, dat het Evan-R™1-2. gelie Gods te voren beloofd is door de Profeten in de Heilige Schrift. Gelijk ook Petrus spreekt, dat 1 Petr. 1;n, de Geest van Christus, die in de Profeten was, onderzocht en geduid heeft deze tijden, eerstelijk des lijdens, daarna der volgende heerlijkheid van Jezus \' Christus. Hetwelk dewijl het alzoo is, dwalen zij niet grootelijks, die het gebruik der Schrift des Ouden Testaments, die toch het fondament des Evangelies is, ons als ons nu niet meer nut zijnde willen ontnemen ?

ELIZABETH.

Zij dwalen voorwaar zeer; want Christus is de Eph, 3:20. hoeksteen, waarop niet alleen de Apostelen, maar ook de Profeten hebben getimmerd, en Paulus be-

-ocr page 54-

32

en\'ae24^14 klaarlijk, dat hij niets gesproken noch geleerd

of geloofd heeft buiten \'t gene Mozes en de Profeten hebben gesproken. Maar zeg mij toch voort, geliefde broeder, waartoe zal mij nu deze kennis des onderscheids der Wet en des Evangelies dienen?

DATHENUS.

Om u te vertroosten en te sterken door \'t geloof in Jezus Christus, en door de voorz. evangelische beloftenisse de ongerustheid uwer consciëntie (die 2 cor. 3:7. door de doodslaande letter der Wet bedroeft) te stillen en te overwinnen, namelijk alzoo, als gij hoort Luc. 12:47. (zooals gij boven verklaard hebt), dat de knecht, die . zijns Heeren wil weet en niet doet, veel zal gesla-Rom. 2:12. gen worden. Item, dat zij, die de Wet doen, recht-Psaim 51:5. vaardig zullen zijn. Item, dat uwe zonden de hairen uws hoofds te boven gaan; en wat diergelijke wet-woorden en dreigementen noch meer zijn. Zoo zult gij u door deze en diergelijke redenen niet laten bewegen, noch brengen tot kleinmoedigheid; maar Gal. 3:24. dezelve zullen u dienen tot eenen dwangmeester om Kom. 10:8, tot Christus te gaan, en in Hem door \'t geloof te zoeken, vinden en u toeteeigenen al hetgene dat de Wet eenigszins eischen kan en u van noode is om zalig te worden.

ELIZABETH.

i Cor. i: so. Dat wil ik alzoo doen door des Heeren genade.

-ocr page 55-

33

Doch moeten uit het geloof altijd goede werken vol- PW- 7. 9-

i ■ i i 1 Gal- 2:80-gen; anders is het geloof dood, zoo als Jacobus zegt,Jac. 2;so,

waarom hij ook leert, dat Abraham door de werken gerechtvaardigd werd, offerende Izaak, zijnen zoon.

Alzoo moeten wij ook in goede werken hem navolgen. En dit is, dat ons Johannes leert, sprekende; Een iegelijk, die in Christus blijft, die zondigt niet; i Joh. 3:6, zoo wie zondigt, die heeft Hem niet gezien, noch gekend ; dat u niemand bedriege; wie rechtvaardigheid doet, die is rechtvaardig, gelijk Hij rechtvaardig is; die zonde doet, die is uit den duivel. En \'tzelve leert ook Christus, zeggende, dat de wijnrank, die in Hem geen vruchten draagt, weggeworpen zijnde verdwijnt en verdort en wordt met het vuur verbrandt. Deze en diergelijke vermaningen, die van ons schuldigen plicht en dankbaarheid eischen, dewelke ik in mij zeer zwak bevinde, maken mij menigmaal zwaarmoedig en ongerust.

DATHENUS.

Dat is zonder twijfel, dat wij naar de kinderlijkeMatth. 6:ia. dankbaarheid altijd moeten arbeiden, niet om daar-2 Petr. i:8. door eensdeels of geheel gerechtvaardigd te worden,

maar om te bewijzen, dat wij voorheen uit genadeEph. 2; 10. door \'t geloof gerechtvaardigd zijn. Daarom heb ik1\' 2:12\' u, lieve Elizabeth, hier voren niet wel met recht gezegd, dat ik vreesde, dat u in \'t verstand van de

3

-ocr page 56-

34

Gal. 3;i3. materie der Wet, en hoe wij daarvan volkomelijk verlost en bevrijd zijn, noch al te veel ontbreekt?

ELIZABETH.

col. s.-ie. Ik beken, dat wij van de werken der Wet wel vrij zijn, zooveel als de ceremoniën aangaat; maar zooveel als het nakomen en onderhouden van de Kom. 13.9. tien Geboden betreft, gij bekent immers, dat alle menschen daartoe verbonden zijn alle dagen huns levens; doet gij niet?

DATHENUS.

Ja, Elizabeth, dat beken ik van harten; maar ik bid u, laat ons deze materie ordentlijk behandelen, Luc. 2:20. en gij zult van alles met Gods Woord bericht en vol-Gai. 5:7. daan worden. Gij heb eerst gezegd, dat het geloof zonder de werken dood is. Daarin is geen strijd, want Paulus betuigt, dat in Christus noch de besnijdenis, noch de voorhuid iets geldt, maar het geloof, dat door de liefde krachtig is. Hierin (om den handel kort te maken) zijn wij der zake noch eens; maar aangaande de materie van de goede werken, gij zult mij, zoo ik hoop, deze stukken r0V ï1 ünquot; bekennen en toelaten: ten eersten, dat de goede

o3i« 4*, OU.

werken moeten geschieden niet uit verdiensten der belooning; want zulke knechten of huurlingen zullen geen erfgenamen zijn, maar worden uitgesloten; want

-ocr page 57-

35

de goede werken, die God eischt en in zijn Woord omschreven staan, moeten gescMeden uit eene kin-Hom. 14:24. derlijke liefde en uit het geloof; want wat zonder geloof geschiedt, dat is zonde, al was het werk in zichzelf het allerheiligste en beste, dat ooit geschied is.

ELIZABETH.

Dat is onwedersprekelijk.

DATHENÜS.

Dat leert Paulus, daar hij spreekt: Gij hebt nietRom- 8:24-ontvangen den Geest der dienstbaarheid wederom tot vreeze, maar den Geest der aanneming tot kinderen. En zoo als ik u in \'t begin zeide, getuigt ook Johannes: In de liefde is geen vreeze. Daarom Joh-4:8. eischt Paulus liefde, die uit een rein hart en eene 1 Tim. 1 = 5. goede consciëntie en uit een ongeveinsd geloof komt. Ten anderen, nopens de goede werken moeten wij bekennen, dat dezelve nimmermeer, zooveel ons aangaat, voor God rein, zuiver en volkomen zijn.

Dies moeten wij met den Profeet beklagen, dat wij Esa. 64:6. al te zamen onrein zijn, en onze gerechtigheid als een drekkig en onzuiver kleed. Hierom spreekt ook Christus, dat als wij alles gedaan hebben, wij nochLuc- 8: i-bekennen moeten, dat wij onnutte knechten zijn;

want wij kunnen ons van geen verdiensten roemen,

niet meer dan een mensch zich roemen kan, die

3*

-ocr page 58-

36

Kom. 8:i2. slechts betaalt dat hij schuldig is, en daarom worden wij van Paulus schuldenaars genaamd.

ELIZABETH.

Och, dat beken ik. Ja, dit beklaag ik menigmaal, dat mijne goede werken zoo onvolkomen zijn, en dat ik mij in \'t betalen van mijnen schuldigen plicht en dankbaarheid tegen mijnen God en mijnen naasten niet kwijte.

DATHENUS.

Dit moeten alle vromen beklagen, zoolang zij hier leven; want, om de waarheid te spreken, in plaats dat wij iets zouden afkorten en betalen, zoo maken wij de schuld noch dagelijks grooter. Daarom moeten Psalm 146:2.wij altijd met David bidden: Ga met uwen knecht niet in \'t gericht, want geen levend mensch zal voor u rechtvaardig wezen. En ten laatsten, aangaande de goede werken, gij bekent dit, zoo verre als zij Phil. 2:ii. goed zijn, dat het niet onze, maar Gods werken zijn, die in ons werkt beide het willen en het volbrengen.

ELIZABETH.

2 Cor. 3:5. Dat is ganschelijk mijn gevoelen; want wij zijn niet bekwaam van onszelven, om iets goeds te be-Joh. is: 4. denken. Dies Christus ook recht gezegd heeft; Zon- „ der mij vermoogt gij niets. Daarom beken ik, dat

-ocr page 59-

37

God uit louter genade in ons zijn eigen werken kroont en beloont. Want, zoo als de Profeet zegt,i^a. 20; 12. alles wat wij hebben heeft ons de Heere gegeven.

DATHENÜS.

Dat is recht en wel gesproken. Maar zeg mij nu voort, mijne Elizabeth, hoe verstaat gij de woorden van Jacobus, die daar spreekt: Dat Abraham uit de Jac. 2:21. werken rechtvaardig is; want Mozes betuigt, dat Gen. is.-e. God hem voor rechtvaardig gehouden en geacht heeft vele jaren te voren, eer hij Izaak, zijnen zoon, verkregen had. Hierover leert ons Paulus geheel contrarie, namelijk, dat Abraham niet uit de wer-Rom. 4:2. ken, maar door het geloof is gerechtvaardigd geworden. Dies hij ook niet heeft, waarover hij zich voor Gal. 3:6. God beroemen en glorieeren mag. Gij hebt ook het getuigenis Davids voorheen voor waarachtig bekend,

daar hij spreekt: dat voor God geen levendig menschpsaim 143:2. rechtvaardig wezen kan, gemerkt dat (zoo als Mozes schrijft) voor God geen mensch onschuldig is. Hoe Exoa. 34:7. is dan Abraham voor God door de werken rechtvaardig?

ELIZABETH.

Dat is waar; nochtans is de brief van Jacobus ook door den H. Geest geschreven, welke zichzelven niet contrarie is. Daarom bid ik u, broeder, verklaar mij toch, hoe zal ik dit verstaan?

-ocr page 60-

38

DATHENUS.

Dat de H. Geest zichzelven niet contrarie zijn kan, dat is openbaar. Daarom, dat Paulus en Jacobus schrijven is beide waarachtig. Maar gij moet weten, dat geloof en het woord gerechtvaardigd worden op tweederlei wijze in de Schrift gebruikt en genomen jac. 3; 19. wordt. Ten eersten, daar \'t geloof wordt genomen voor eene bloote en historische of letterlijke wetenschap en kennis, welke niet alleen de goddeloozen, maar ook de duivelen hebben; zulk geloof maakt den PhiJ. 3:6. mensch niet rechtvaardig, noch zalig. Item, daar is ook eene rechtvaardigheid voor de menschen, gelijk Paulus zegt: dat hij naar de rechtvaardigheid der Wet onstraffelijk geweest is. Van zulk eene recht-Joh. 13.16, vaardigheid spreekt Jacobus. Maar het geloof in zijn rechte bekentenis en beduiding, waarvan Christus 7Si quot;enVs1 V spreekt; Wie in mij gelooft heeft het eeuwige leven, Hobr- io ■. is js niet alleen eene wetenschap en kennis, maar ook Matt 16*17 een hartelijk vertrouwen, hetwelk de H. Geest door Bom1 s\'-\'.ss het Evangelie in de harten der uitverkoren kinderen 2 t™. 4:12-Gods werkt, waardoor zij vastelijk vertrouwen en verzekerd zijn, dat hun de vergeving (1 Joh. 2:2. i cm i:sn. jjebr. 10:14, 28) van alle hunne zonden, waarach-

Job. 3; 15,16. \' ^ \'

tige gerechtigheid en de eeuwige zaligheid van God uit genade geschonken zijn, en dat alles zonder toedoen der werken, alleen om de verdiensten van Christus wil. Van zulk een geloof spreekt Paulus,

-ocr page 61-

39

en van eene gerechtigheid, die voor God geldt. Daarom zijn Paulus en Jacobus elkander niet tegen.

ELIZABETH.

Ik dank u van harten, geliefde broeder en vriend;

hierin hebt gij ook mijn harte gerust en te vreden gesteld. Dies vaar nu voort in \'t bewijzen van \'t gene dat gij boven aangevangen hebt.

DATHENÜS.

Dat wil ik ook doen, en daarom wil ik u ook vragen: Meent gij ook, dat Johannes de Apostel zich zeiven contrarie is?

ELIZABETH.

In geenerlei manieren.

DATHENUS.

Gij hebt hiervoren uit Johannes bijgebracht, datJoh-3:6-hij zegt, hetwelk ook waarachtig is, dat die in Christus blijft niet zondigt. Item, wie zonde doet,,roh-1:16-die is uit den duivel. Nu spreekt Johannes in \'t voorgaande; Is \'t, dat wij zeggen, dat wij geen 1 Joh-2:1 zonde hebben, zoo bedriegen wij onszelven en de waarheid is in ons niet. Is \'t, dat wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, dat Hij ons die vergeve, en reinige van alle ongerechtig-

-ocr page 62-

40

heid. Item: Zoo iemand gezondigd heeft, wij hebben Jezus Christus eenen rechtvaardigen voorbidder bij den Vader, en Hij is de verzoening voor onze zonden, en niet alleenlijk voor onze zonden, maar voor geheel de wereld. Doch schijnen deze en diergelijke spreuken niet eikanderen tegen en contrarie te wezen: i Joh. ia, Is \'t, dat wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, wij maken God leugenachtig en zijn Woord is in ons niet?

ELIZABETH.

Het schijnt voorwaar, dat Johannes tegen zich-zelven strijdt; nochtans weet ik zekerlijk, dat zulks niet wezen kan. Dies verklaar mij toch, hoe zal ik dit verstaan?

DATHENUS.

jac. 3:2. Jacobus spreekt: Wij struikelen allen in velen. En

5: 16.

wederom: Belijdt malkanderen uwe misdaden en i Petr. 4 = 8. bidt voor eikanderen. En Petrus vermaant de zijnen, sprekende: Maar voor alles hebt tot malkanderen sterke liefde, want de liefde bedekt vele zonden. Zoo nu allen uit den duivel zijn, die daar zondigen, hoe luc. ii:4. is er iemand, die recht bidden kan: Vergeef ons onze zonden? Want die uit den duivel is, hoe kan hij God aanroepen, of bekwamelijk bidden? Wat zullen wij van de gebeden der allerheiligste kinderen Gods houden, die gezondigd hebben. God bidden en wer-

-ocr page 63-

41

den verhoord? Wij zien niet alleenlijk in den verquot;^ci015]:316 loren zoon en in den Tollenaar, dat zij met zonden beladen zijnde gebeden hebben en verhoord zijn geweest, maar dat ook David een ellendig zondaar was, nochtans heeft hij gebeden en werd verhoord,

als hij sprak: Om uws naams wille, Heere, weesi\'saim25;n. genadig mijner misdaad, die daar groot is. En diergelijke getuigenissen zonder einde.

ELIZABETH.

Dit beken ik waarachtig te wezen; want gelij_k de kranke daarom de medicijn begeert, omdat hij krank is, zoo begeeren wij ook door de genade Gods door Jezus Christus, omdat wij ellendige zondaren zijn; en nochtans zijn de woorden van Johannes waar: Wie zondigt, die is uit den duivel. 1 Jo11- 3:7-

DATHENUS.

Gemerkt, dat Johannes noch tegen zichzelven,

noch tegen de andere Schrifturen strijdt, zoo moeten wij Johannes zeiven een uitlegger zijner eigene woorden laten wezen. Nu, zoo schrijft Johannes ook in denzei ven brief alzoo: Is \'t, dat iemand ziet zijnen1 J°b. 5:16. broeder zondigen eene zonde niet totter dood, die zal bidden, en zal hem het leven geven, dengenen (zeg ik), die niet zondigt totter dood. Daar is zonde totter dood; ik zegge van dien niet, dat gij bidden zult. Alle ongerechtigheid is zonde, maar

-ocr page 64-

42

er is zonde niet totter dood. Wij weten, dat wie uit God geboren is, die zondigt niet. Merk hier het onderscheid tusschen de zonde niet totter dood, dewelke ook gedaan wordt van degenen, die broeders zijn, voor denwelken men bidden mag en moet, opdat zij het leven verkrijgen, en tusschen de zonde totter dood, waarvoor niet te bidden is, dewelke zonde een geheele afval is van God en de bekende waarheid, ja lastering en vervolging der waarheid, welke afval de zonde genaamd is in den att. is.-22. jjgiügen Geest. Allen, die deze zonde begaan, die Mare. 3:28. zjjn (jen duivel, want de duivel zondigt op zulke Hebt. 6:4. -wijze yan den beginne, te weten, ganschelijk afwijkende van God, die hem zoo heerlijk geschapen had

1 Joh. 5:9. en zoo hoogelijk versierd; maar die uit God geboren, Joh. 8:44. ^ (|oor (jen Geest der aanneming tot een kind

2 Petn 2:4. (}0(js vermengd is, die zondigt niet, namelijk met Jud, i.e. de zonde des afvals; want niemand zal Christus\' Rom. 8:16. gehapen uit zijne hand trekken, en het is onmogelijk, dat Gods uitverkorenen verleid worden of

Matt1242quot;4 quot;vervoerd blijven. Daarom al is \'t, dat de kinderen Gods met het overblijfsel der zonde, zoo lang zij in den vleesche zijn, tegen hunnen wil bezwaard en beladen blijven, zoo zijn dit al wel zonden, doch niet totter dood, maar gewasschen zijnde moeten zij noch dagelijks de voeten wasschen, en de goede wijnranken, die goede vruchten dragen, reinigt de Vader meer en meer, opdat zij noch meer vruchten

-ocr page 65-

43

dragen. En hierom is \'t, dat Paulus, beklaagd heb-Rom- 7:26-bende, hoe dat hij met den gemoede de Wet Gods wel diende, maar met den vleesche de Wet der zonde, daarop nochtans van stonden aan de conclusie maakt, sprekende : Zoo is nu dan niets ver- 7:26 doemelijks, of geen verdoemenis, dengenen die in Christus Jezus zijn, die niet wandelen naar den vleesche, maar naar den geest; met welke woorden de H. Apostel ons deze twee troostelijke stukken leert, namelijk, dat het dienen van de Wet der zonde met het vleesch (als het gemoed der Wet Gods dient) den uitverkoren geloovige niet verdoemt, en ten anderen, dat die niet naar den vleesche wandelen met het gemoed de Wet Gods dienen, al is \'t, dat zij met den vleesche (toch tegen hunnen wil)

de Wet der zonde dienen, dat is, al is \'t, dat zij de overblijfselen der zonde en der verdorven natuur noch onderworpen blijven; want zooals Paulus elders schrijft; Het vleesch begeert tegen den geest en de geest tegen het vleesch; deze staan tegen elkander,

zoodat gij niet doet dat gij wilt. Zooals de godzaligen zondigen, zoo doen zij dat zij niet willen, en daarom doen zij het niet, maar de zonde, die in hen woont.

ELIZABETH.

Och, geliefde broeder, hoe hebt gij hiermede mijn harte verlicht en verkwikt, als gij de spreuk van Johannes, die mij de consciëntie zoo lang geperst 1 ■r»1\'-3:7.

-ocr page 66-

44

heeft, ja doodelijk gewond, met Johannes\' eigen woorden, en andere getuigenissen der H. Schrift, zoo grondelijk verklaard hebt. Nu versta ik. God Wob. 5: ie, l0f^ het onderscheid van de zonde totter dood en de zonde niet totter dood. En voorwaar, dit moet i Joh. 6; 16. alzoo verstaan worden; want zoo het anders ware, zoo moesten ook de allerheiligsten uit den duivel zijn; want zij zijn en blijven allen met de zonde bevlekt, zoolang als zij hier leven.

DATHENÜS.

Dit is zeker en openbaar. Zien wij niet klaar-Gai. 2.1. jjjk, hoe zwaarlijk dat Petrus te beschuldigen was, omdat hij, nadat hij den H. Geest ontvangen had en vele jaren gepredikt, alzoo geveinsdelijk wandelde, dat Barnabas ook verleid werd, met meer anderen, i Joh. 3:7. die ook veinsden? Daarom heeft ook Paulus in \'t aangezicht hem wederstaan en gestraft. Daarom was Petrus van stonden aan daarom niet uit den duivel, zooals die woorden van Johannes onverstandelijk gedreven worden. Maar dit was in hem\' een Psalm 32;2.overgebleven krankheid, die God hem niet tot zonde toegerekend heeft, en dit is \'t, dat Paulus ook leert, Gal. 6:i. sprekende: Broeders, al ware ook een mensch in eenige misdaad gevallen, onderwijst hem, gij die geestelijk zijt, met den geest der zachtmoedigheid, ziende op u zeiven, opdat gij ook niet verzocht wordt.

-ocr page 67-

45

ELIZABETH.

Dit exempel van Petrus verklaart en versterkt ditAct- 2:4-propoost zeer heerlijk; want deze schadelijke geveinsdheid in hem, nadat hij den H. Geest zoo Act. ii: 26.

\' J _ 13:1.

rijkelijk ontvangen had, was geen kleine zonde,

gemerkt dat hij Barnabas zeiven, die een vroom medehelper van Paulus langen tijd geweest was, en meer andere geloovigen daardoor geërgerd en verleid heeft; nademaal dat Christus spreekt: Wie eenenMatth. 18:6. van deze kleinen, die in mij gelooft, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen aan zijnen hals gehangen werd, en dat hij in \'t diepste der zeever-dronken werd. Maar vaar voort in uw propoost.

DATHENUS.

Dat is alzoo, wanneer God met Petrus had willen naar zijne scherpe gerechtigheid handelen. Maar dit leerende, heeft Christus ook de Wet gedreven, zooals boven verklaard is. Ik moet hier nochtans een woord toedoen tot verklaring der woorden van Johannes den Dooper, daar hij van de boomen spreekt, Matth. 3:10.

die geen goede vruchten dragen, en ook der woor-\' Joh- is: 2.

6. •

den van Christus, die van het afsnijden der ranken handelt, die in Hem zijnde geen vruchten voortbrengen.

ELIZABETH.

Och, doe dat toch, eer gij \'tzelve vergeet; want

-ocr page 68-

46

deze en diergelijke spreuken hebben mij \'t harte ook menigmaal bezwaard.

DATHENUS.

Die zake is niet zwaar. Johannes en Christus handelen niet van de hoornen of wijnranken, die sommige of weinig vruchten voortbrengen, maar van die-Rom. 6:6. gene, die geene voortbrengen. Nu, wie is onder de Eph. i: 22. kinderen Gods, die geene voortbrengen, die Christus door den H. Geest ingelijfd zijnde, of hij brengt door Matth 9:42. Q0(is genade somtijds eenige vruchten voort? Christus prijst de weduwe, als eene, die zeer wel gedaan heeft, die maar twee Mijten in de Godskiste geofferd heeft, en Hij zegt ook, dat Hij eenen dronk Matt. 12:13 waters niet wil onbeloond laten. Hebt gij niet gelezen, dat Christus eenen akker prijst, niet alleen die honderdvoudig, maar ook die dertigvoudig draagt? Matt, as: 22. pig knecht werd ons wel geprezen, die maar twee talenten ontvangen had, hebbende daarmede twee Matt. 26.-28.andere gewonnen, als ook die tien talenten ontvangen Rom. 12:3. had en andere tien daarmede gewonnen. Daarom is \'tdan een ander ding, geen vruchten voortbren-Bph, 4:7. gen, gelijk van den vijgeboom staat, die niets dan bladeren en schoonen schijn had, en een ander ding is \'t, sommige vruchten, naar de mate der gaven, Exod. 35.-23. die een iegelijk ontvangen heeft. In \'t bouwen des Tabernakels des Heeren waren arme menschen Gode alzoo aangenaam, die geiten-vellekens of hair brach-

-ocr page 69-

1

47

ten, als degenen, die goud, zilver of edel gesteente brachten. Alzoo is \'t ook nu.

ELIZABETH.

Och, broeder, mij dunkt, dat ik zulks hoorendeRom. uay. van blijdschap en geestelijke vreugd door den Heiligen Geest een ander mensch word. Maar ik bid u. vergeet uw voorgenomen propoost niet; verklaar mij voort de Wet en hare eigenschappen, aangaande zulks als gij noodig acht tot mijne onderwijzing.

DATHENUS.

Dat wil ik door Godes hulpe ook doen. Hebt gij vergeten, Elizabeth, dat gij hier voren gezegd hebt,

dat wij vrij zijn van de werken der Wet, zoo veel als de ceremoniën aangaat, maar dat wij toch tot volkomen gehoorzaamheid der tien Geboden verbonden zijn, zoo lang wij hier leven?

ELIZABETH.

Zulks heb ik gezegd, en zegge ook noch hetzelve,

dat wij God eene volkomen onderhouding zijner geboden schuldig zijn, en dat om twee oorzaken. Ten eersten, omdat Hij ons in \'t begin naar zijn even-Gen. 3:26. beeld geschapen heeft, en ten anderen, omdat Hij,

daar wij verdoemd en verloren waren, ons doorEPh- 2--i0-Jezus Christus uit genade heeft verlost en zalig s Tim. 2:9. gemaakt.

i

-ocr page 70-

48

DATHENUS.

Rom. 9:12, Dit is recht en wel gezegd; dat zijn wij schuldig, zoolang als wij hier leven. Maar zeg mij toch vrij-moedelijk, mijne Elizabeth, houdt gij ook, dat eenig mensch hier in dit leven de tien Geboden volko-melijk kan volbrengen?

ELIZABETH.

Rom. 8;2i. Het schijnt wel, dat de mensch door de hulpe des H. Geestes zulks doen kan; want Christus zegt, Matt, ii; so. dat zijn juk liefelijk en zijn last licht is. Ook ge-i Joh, 5.-3, tuigt Johannes, zeggende: Dit is de liefde Gods, dat wij zijne geboden houden, en zijne geboden zijn Phii, 4;i3. niet zwaar. En daarom zegtPaulus: Ik vermag alle ding door Christus, die mij machtig maakt.

DATHENUS.

Gal, 3:6. Hier zijt gij, o Elizabeth, wederom zeer wijd verdwaald. Het is wel waar, dat Christus\' juk lieflijk Joh, 14:23. en zijn last niet zwaar is, want Hij begeert niets i Joh, 4:25,anders, dan geloof en liefde van ons, waartoe Hij ons Luc. 11:4. zijnen H. Geest geeft. Maar dewijl Christus de zijnen zonder ophouden leert bidden om vergeving der i Joh. i:8, zonden, en dat Johannes ook getuigt, dat de waarheid in ons niet is, zoo wij zeggen, dat wij geen Esa. 64:6. zonde hebben, zoo bewijst ons de H. Schrift daar-Phii, 3:12. mede genoeg, dat in ons geen volkomen gerech-

-ocr page 71-

49

tigheid is, die voor God bestaan mag, hoewel in ons een beginsel der wedergeboorte en der heiligmaking is; want anders behoefden wij den dood van Christus niet, zoo als Paulr.s getuigt, zeggende: Is \'t,

dat de rechtvaardigheid door de Wet komt, zoo is Christus te vergeefs gestorven. Maar God bekent het beginsel en stukwerk voor volkomen gerechtigheid, omdat zijne kinderen door het geloof Jezus 5 cor, 5:20, Christus aannemen, in denwelken zij de volkomen-Phn. 3:9. heid, die voor God geldt, vinden en zich toeëigenen.

In dezen verstande zegt Christus, dat zijne ApostelenJoii- 17:13; geheel rein waren, hoewel in henlieden noch zeer1;,:3-groote onreinigheden overgebleven waren, die niet klein, maar grof en tastelijk waren, zoo als \'t daarna Joh. I7:\'i9. wel gebleken is. Dies niet tegenstaande waren zij in der waarheid heilig, niet in zichzelven, maar in Jezus Christus. Alzoo getuigt Christus, dat de-fo\'i-i7:i4. Apostelen van de wereld niet waren, hoewel in henlieden al te veel wereldlijke affectiën domineerden. En Paulus noemt over al de geloovigen de geroepen Kom- 1 = 7. heiligen, de uitverkorenen Gods, de geheiligden,j,1:2. hoewel dat in henlieden noch veel gebreken en zon-1 cor. 3:8;

0 7:1; 11:18;

den waren, zoo als zijne brieven en vermaningen ge-jr^2^- 8 noegzaam getuigen. Alzoo werd Zacharias voor God Luc. 1:20. onstraffelijk en rechtvaardig genaamd, en nochtans werd hij haast daarna van wegen zijne ongeloovig-heid met stomheid geslagen. Want omdat God zijnen kinderen de zonde, die zij gedaan hebben, niet toe-111quot;quot;- 4:8.

4

-ocr page 72-

50

1 cor. 4:n,rekent, en dat Hij ter contrariën uit genade de hei-

23

ligheid en gerechtigheid van Christus, die zij niet gedaan hebben, toerekent, daarom worden zij van

2 Cor. 5:22. Q0(J ais onderhouders zijner geboden voor recht-Phii, 4:3. vaardig gehouden, hoewel dat in hen maar een klein

beginsel is van de heiligmaking, die God in zijn Woord van ons is eischende. Aangaande dat Paulus spreekt, dat hij alles vermag, hij is zichzelven, zoo als voren gezegd is, niet contrarie, maar leert daarmede alleenlijk, dat hij door Gods genade armoede en weelde verdragen kan. Maar nopens de onder-houdinge der geboden Gods volkomelijk spreekt hij: Kom. 7:18, jk weet, dat in mij, dat is mijn vleesch, niets goeds woont; en het gansche Capittel leert ons con-iiom. 8:3. trarje Daarom zegt hij ook klaarlijk, dat God door Christus gedaan heeft dat der Wet onmogelijk was.

ELIZABETH.

Dit is grondelijk en waarachtig, en och arme, zoo veel als \'tmij aangaat, ik moet bekennen en beklagen, dat al mijn doen en wetenschap stukwerk is, Esu. i5:io. en zoo als boven verklaard is, dat mijne gerechtig-Psaim 8;i2. heden als een onrein kleed zijn. Dies laat ons onzen schuldigen plicht niet nalaten te verbinden, om God in alle volkomenheid te dienen.

DATHENUS.

Het is waarachtig, o Elizabeth, dat wij schulde-

-ocr page 73-

51

naars zijn en blijven. Maar de vraag is, of wij deze schuld door onszelven kunnen betalen, dan of dezelve betaald wordt door anderen? Zooveel ons aangaat, getuigt Petrus klaarlijk, zeggende: Wat ver-Act. i5:io. zoekt gij God met den discipelen een juk op den hals te leggen, hetwelk noch de Vaders, noch wij hebben kunnen dragen; maar wij gelooven door de genade des Heeren zalig te worden, gelijk zij ook doen. Daar leert Petrus, dat noch de h. voorvaders,

noch zij, namelijk de Apostelen, de Wet (zooveel de volkomen onderhouding der tien Geboden aangaat, want de ceremoniën waren licht om te dragen)

kunnen volbrengen; en is \'t, dat de gerechtigheid Gal. 2:21. (zooals boven gezegd is) door de Wet komt, zoo is Christus te vergeefs gestorven. Maar in Christus hebben de rechtgeloovigen alles wat de Wet van hen eischen kan. Daarom wordt Christus ook het einde 11 ^ ^ der Wet genaamd, tot gerechtigheid van alle geloo-3 cor. 6:24. vige\'n. Want is \'t, dat de Wet volkomen gerechtigheid eischt van de geloovigen, zij wijzen de eischende Wet op Christus, in denwelken zij de gerechtigheidCoi-1:u-Gods, dat is, die voor God geldt, geworden zijn.

Begeert de Wet, dat de geloovigen voor hunne zon-Joh. 17:21. den betalen, zij wijzen haar weder op Christus, die M\'- ^30-zoo volkomelijk daarvoor genoeg gedaan heeft, dat Hij ook het handschrift, dat hen tegen was, uit-gewasschen, weggenomen en aan het kruis genageld

heeft, dat is, gecasseerd heeft, alzoo, dat de Wet

4*

-ocr page 74-

Y

Ii: 52

Gai. 3:13. Gods hen niet meer, dan zij Christus, met denwelken zij een zijn, verdoemen kan, gemerkt, dat Hij hen-icor. is . 35, lieden van den vloek der Wet verlost heeft. Daarom is \'t, dat Paulus recht spreekt; Dood, waar is uw prikkel, hel, waar is uwe victorie en overwinning ? De prikkel des doods is de zonde, en de kracht der : zonde i§ de Wet. Maar God zij gedankt, die ons

de overwinning gegeven heeft door Jezus Christus. Daaruit blijkt, dat wij door Christus vrij zijn, niet i alleenlijk van de kracht der Wet en der zonde,

maar ook van de macht en geweld des doods en der hel. En daaruit komt de geestelijke roem en vrijmoedigheid van Paulus, die daar spreekt: Wie zal de uitverkorenen Gods beschuldigen? God is, die ze rechtvaardig maakt. Wie is \'t, die ze verdoemt?

ELIZABETH.

, H

Och, mijn vriend, dit zijn heerlijke waarachtige \' troostelijke leeringen, die schier mijn verstand overtreffen. Dies bid ik u, verklaar mij dat stuk noch wat verstandelijker.

DATHENUS.

Ik merk, dat gij noch geen recht onderscheid tusschen Mozes en Christus hebt; want gij meent, dat Christus tot de ceremoniën der Wet niet drijft, gelijk Mozes zijn volk gedreven heeft, maar zooveel

-ocr page 75-

53

de onderhouding der tien Geboden aangaat, dat Christus en Mozes hierin gelijk zijn.

ELIZABETH.

Dat is voorwaar dus lang mijn verstand en meening geweest.

DATHENUS.

Maar hierin zijt gij ganschelijk bedrogen; want2 Cor-3 9-zoo groot het onderscheid is tusschen dood en leven, zoo groot is \'t onderscheid tusschen Mozes en Christus. Dit is wel klaarlijk af te malen uit de woorden van Johannes, sprekende: Want de Wet is door Mozes,oh-1; ingegeven, maar de genade en waarheid door Jezus Joh. 3:17. Christus geworden. Item, God heeft zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereldJoh-5:45-verdoemen zoude, maar omdat de wereld door Hem behouden zoude wezen. En hierom spreekt Christus;

Meent niet, dat ik u voor den Vader beklagen zal;

daar is een, die u beklaagt, namelijk Mozes, daar gij op hoopt. Daaruit leert Hij, dat zoo verre hetRo^ s.-so ambt eens aanklagers van het ambt eens Midde-Deut-27 laars. Zaligmakers, Verzoeners of Voorbidders ver-Qai. 3:10. scheiden is, zoo verre is ook Mozes\' ambt van hetRom-4:15-zijne verscheiden. Want Mozes brengt alleenlijk ken-Joh- l!25-nis van zonden, het gevoelen van Gods toorn, en vol-Squot;1- ?i13-

0 7 Esa. 53:5.

gende ongerustigheid der consciëntie of vreeze derRom-5:1-verdoemenis; maar Christus neemt de zonde weg,

-ocr page 76-

54

Eiih. 2:14. mitsgaders de welverdiende straf der zonde, en brengt

Rom. 8:1. vrede en gerustigheid der consciëntie, en maakt den

Matth. 9:2. kinderen Gods eenen vroolijken goeden moed, en

Phil. 4:4.

Luc. 2:10. in somma, Christus geeft den zijnen hetgene dat Mozes van de zijnen is eischende.

ELIZABETH.

Och, dit onderscheid tusschen Christus en Mozes is zeer hoogelijk van nooden voor alle menschen, die met de pijnlijke en knechtelijke vreeze des doods en verdoemenis beladen zijn; maar het valt den menschen zwaar, dit onderscheid recht te verstaan. Zoudt gij, o Dathenus, dezen handel van de Christelijke vrijheid, die wij door Christus hebben, van de verdoemende Wet van Mozes met eenige gelijkenissen noch duidelijker kunnen verklaren?

DATHENUS.

Gal. 4:1. Jk wil daartoe mijn uiterste devoir doen. De H.

Geest heeft ons dezen handel met verscheidene zuivere gelijkenissen wel verklaard. En eerstelijk met de gelijkenis eens kinds, dat onder zijne voogden staat. Tusschen zulk een kind en eenen knecht is schier geen onderscheid, hoewel het kind een heer en erfgenaam is zijner goederen; maar het kind wordt door zijne voogden gedreven en gedrongen, geslagen en gesmeten; het moet duchten en vreezen, zoolang

-ocr page 77-

55

als \'t onder zijne mombaars staat. Maar als \'t zijn zelfs is, zoo heeft het vrijheid, om zijn goed met verstand naar zijnen wil te gebruiken. Alzoo gaat het met de geloovigen ook toe, dewelke onder de Wet zijnde altijd in vreeze, angst en benauwdheid, als onder den dwangmeester en voogd zijn, van het gebruik hunner goederen en vrijheid, die God door Gal. 3:27. Christus hun geschonken heeft, beroofd zijnde. MaarGai. 4:7. gekomen zijnde tot mannelijken ouderdom, door \'t geloof in Jezus Christus, die hen van de voogdij verlost, zoo zijn zij vrij, ja zonen en erfgenamen door Jezus Christus.

ELIZABETH.

Dat is voorwaar zeer schoon en troostelijk, waaruit Es». 63:5. ik dit voor eene somma versta, dat namelijk de Wet7011 1: ai-niet meer macht heeft, om degenen, die tot Christus1 Joh- 2:2-gekomen zijn, van wegen de zonde, die Christus00\'-2:14-volkomelijk betaald heeft, aan te klagen of te verdoemen, dan een voogd, van zijn huisambt ontzet zijnde, om eenen jongman naar zijnen moedwil te dwingen, die tot zijne jaren gekomen zijnde door de Overheid vrij en zijn zelfs man gemaakt is.

DATHENUS.

Gij verstaat de zaak recht. Denzei ven handel ver- Gut. 4:23. klaart Paulus ook in \'t lange met de allegorie van g™. Abrahams twee zonen , de een naar den vleesche uit21:10\'

-ocr page 78-

56

Giii. 4:30. Hagar geboren, de ander naar de beloftenis uit Sara.

Maar de dienstmaagd met haren zoon werd uit het huis gestooten, en mocht geen erfgenaam zijn met den zoon der vrije. Alzoo zijn ook allen knechten en Kom. 9:3i. Hagars kinderen, die door de werken der Wet der Gal. 3.10. tien Geboden de gerechtigheid zoeken; die blijven

Joh. 8:35.

ook niet in het huis eeuwiglijk. Maar de geloovigen, Gai. 4:3i. die in Christus uit genade de zaligheid zoeken, zijn kinderen van Sara, en zijn vrij, en volgens ook waarachtige erfgenamen, en dit is \'t, dat Paulus wel Eow. 9:30. leert, zeggende, dat de heidenen, die de gerechtigheid niet navolgden, de gerechtigheid verkregen heb-piui. 3:9. ben, die uit het geloof komt. Maar de Joden zijn tot de gerechtigheid niet gekomen, omdat zij haar niet door het geloof, maar door de werken der Wet gezocht hebben.

ELIZABETH.

Kom. 9:18 Hieruit blijkt dan \'wel, dat het niet gaat naar iemands willen of loopen, maar naar Gods ontfermen.

DATHENUS.

Dit is zeker. Maar de klaarste en schoonste gelijkenis, door welke ons deze materie verklaard wordt, Rom. 7:23 geeft ons Paulus te kennen, daar hij een geloovig mensch vergelijkt bij een vrouw, en Mozes bij den eersten man, maar Christus bij den tweeden man

-ocr page 79-

57

der voorz. vrouw. Daar leert Paulus, dat de vrouw verbonden is aan den eersten man, zoo lang als hij leeft; maar zoo haast als hij gestorven is, zoo is zij vrij van de wet des eersten mans, alzoo, dat zij macht en vrijheid heeft, om zich tot eenen anderen man te begeven. Alzoo is ook Mozes allen rechten geloovigen, die Christus tot hunnen bruidegom en Joh. s: 29. man door \'t geloof aangenomen hebben, dood enEph. 5;25. ganschelijk gestorven. Daarom spreekt de Apostel klaarlijk: Alzoo ook dan, mijne broeders, gij zijt ook2 Cor- ii:2. der Wet gedood door het lichaam van Christus,

omdat gij zoudt eens anderen wezen, namelijk diens,

die van den dood opgewekt is, opdat wij Gode zou-Rom- 7:4. den vruchten dragen. Zeg mij dan, Elizabeth, wat bekommert u ook nu de wet des eersten mans, die gestorven is, nademaal gij eenen anderen door den H. Geest in \'t geloof uit genade getrouwd hebt, die alle uwe schulden op zich genomen en alzoo vol-Ho3- 2:18-komelijk betaald heeft, dat hij niets schuldig ge-s cor. 11:2. bleven is, en u alle zijne goederen deelachtig ge-Eph-5:so, maakt heeft, dat gij daarvan als van uw eigen goed roemen en glorieeren mocht?

ELIZABETH.

Och, dit is zeer heerlijk en voor alle benauwde consciëntiën buiten maten troostelijk, namelijk, aan wie God de genade geeft, \'t zelve te verstaan en van harten vastelijk te gelooven. Maar het valt mij wat

-ocr page 80-

58

zwaar, zulks te begrijpen, en inzonderheid \'tzelve mij recht te kunnen toeëigenen.

DATHENUS.

Dat is geen wonder. Daar zijn er al te velen, die om anderen te leeren beroepen zijn, en nochtans dit stuk noch niet zoo grondelijk verstaan, als \'t wel van noode is. Maar bid God om zijne genade, en overleg naarstelijk \'t gene dat ik u uit Gods Woord heb geleerd. Gij zult bevinden en tot uwen troost smaken en ook gevoelen, dat dit de grondelijke waarheid is.

ELIZABETH.

Dat dit de waarheid is, dies ben ik wel verzekerd; want gij hebt mij niets voorgehouden, dan Gods Woord louter en klaar. Ik hoop ook, de Heere zal mij \'t zelve te gevoelen geven tot zijner tijd.

DATHENUS.

Dat hoop ik ook zekerlijk; doch bedenk wel, o Elizabeth, hoe Paulus, nadat hij geleerd had, dat door de werken der Wet geen vleesch voor God zal gerechtvaardigd worden, daarna met een vrijmoedig 9-harte spreekt: Want door de Wet ben ik der Wet gestorven, omdat ik Gode leven zoude. Ik ben met Christus gekruisigd, en ik leve, niet ik nu, maar Christus leeft in mij, en het leven, dat ik nu in

-ocr page 81-

59

dezen vleesche leve, dat leve ik in het geloof des Zoons Gods, die mij liefgehad heeft en zichzelven voor mij overgegeven heeft. Ik maak de genade Gods niet te niet; want is \'t, dat de rechtvaardigheid uit de Wet komt, zoo is Christus te vergeefs gestorven.

ELIZABETH.

Dat is voorwaar eene troostelijke spreuk. Ik bid u, verklaar mij dit wat klaarder en breeder.

DATHENUS.

Dat wil ik doen. Ten eersten spreekt de Apostel,

dat hij door de Wet der Wet gestorven is.

ELIZABETH.

Dat is voorwaar eene wonderlijke manier van spreken: Ik ben door de Wet der Wet gestorven.

DATHENUS.

Dat is alzoo; maar zoo wonderlijk als zij is, zoo troostelijk is zij ook en vol van heerlijke leeringen.

Gij hebt voorheen gehoord, hoe dat de Wet als onze Rom. 6. eerste man ons afgestorven is, en dat wij ook der Wet gedood zijn door het lichaam van Christus,Joh-1:\'f-dat is, door het wezen en de waarheid van alle2 cor. 1 .-a. schaduwen en figuren, die in Christus zijn. Daarom heeft de Wet met ons niet te doen, gelijk een ver-Hebr-910-

-ocr page 82-

60

storven man geen heerschappij over zijne gewezen huisvrouw heeft. Maar hoe dat nu zulk eene vervreemding, ja afsterving, hijkome en geschiedt, verklaart alhier Paulus, als hij zegt, dat hij der Wet door de Wet gestorven is, dewijl de Wet mij anders niet profiteert, dan dat zij mij tot kennis der zonde vTen42i5 brengt, en den toorn Gods en de vermaledijdinge 2Oor.3:7en voor oogen houdt, zonder mij eenigen troost of hoop Deut. 27; 26. c|er zaligheid of des levens te geven; zoo ben ik haar hierdoor geheel afgestorven, van haar vervreemd en afgescheiden.

ELIZABETH.

Dat is zeker en waarachtig; want de allerheiligsten der wereld kunnen in de Wet anders niet dan de wel verdiende straf hunner zonden en verdoemenis Matt. 12;se.zien en verstaan, dewijl Christus zegt, dat de men-schen in den dag des oordeels rekenschap zullen geven van een iegelijk onnut woord, dat zij gesproken hebben.

DATHENUS.

Matt, 18:29. Zulks is openbaar; maar de Heere vergeeft den Luc. 7; 42. zijnen \'t zelve alzoo genadelijk, als Hij nauw met 2 Co.. 5;i9.hen rekent, om hen te verootmoedigen. Maar om in de verklaring van de voorz. spreuken voortte-varen, zoo zegt de Apostel daarbij; Opdat ik Gode leven mochte; daarmede te kennen gevende, dat de

-ocr page 83-

61

mensch niet eer Gode leven kan, dan in Gods genade zijn leven zoeken, ja voordat hij der Wet is gestorven. Want die der Wet leven, dat is, die in de werken der Wet de zaligheid noch meenen te verkrijgen, die hebben de kracht der Wet noch nooit gevoeld, die weten van den dood en verdoemenisp1®\'quot;1;6-niet, daarin dat zij steken, en daarom zijn zij noch hongerig noch dorstig naar Christus\' gerechtigheid. Llic- 8-Dies zijn zij ook als dooden voor God, gelijk de Pharizeër was, die zichzelven prees, en op zichzelven vertrouwde, en alle andere menschen verdoemde.

Want God begeert verslagene, bekommerde en be-E5quot;-

amp; amp; \' PsHlm 51:19

nauwde harten, die hunne armoede, behoeftigheid en krankheid gevoelen, opdat Hij die met den rijk-Matth-9:20 dom zijner genade in Jezus Christus door de werking zijns Heiligen Geestes trooste, verkwikke, rijk make en geneze. Als tot exempel, die jonkman,Lult;!-3;38-die daar sprak, dat hij alle Gods geboden gehouden had van zijne jonkheid af, die leefde der Wet, en daarom was hij dood voor God. Maar de arme Zondares, die met hare tranen Christus\' voeten gewas-schen had, heeft de genade Gods in Christus door een vast geloof en vertrouwen des harten; die was der Wet gestorven en daarom zoo leefde zij Gode.

ELIZABETH.

Door deze gelijkenis, Gode zij dank, begin ik deze materie wat beter te verstaan, namelijk, dat der Wet

-ocr page 84-

62

leven die de verdoemende kracht der Wet niet gevoelen, en daarom door de werken der Wet het leven en de zaligheid zoeken en verwachten, en : 24 cn dezulken zijn dood voor God. Maar ter contrariën, zij, die in de Wet niet dan hunne zonden, dood, Gods toorn en hunne welverdiende vermaledijdinge bemerken, dezelve Wet verlaten en tot Jezus Christus gaan, door \'t geloof in Hem Gods genade zich toeeigenen, die sterven der Wet en leven Gode, omdat zij door de bekentenis van hunne nietigheid aan de genade Gods plaats geven en dezelve door het geloof zich toeëigenen.

DATHENUS.

Alzoo verstaat gij de materie recht; want even Gal. 2:19. ditzelve leert ook Paulus, als hij spreekt: Ik ben met Christus gekruisigd. Item: Christus leeft in mij, Christus heeft zich voor mij gegeven, dat is, ik ben met Christus een lichaam, en daarom zijn lijden Joh. 17:19. en sterven is mijne betaling en voldoening, en zijn leven in volkomen heiligheid en gerechtigheid is Rom. 8:32. mijn leven; want alles dat Hij heeft, dat heb ik i cor. i:3o.met Hem gemeen; daarom dat Hij gestorven is en zich overgegeven heeft, dat heeft Hij voor zich i Petr. 2:22.met gedaan, maar voor mij, omdat Hij mij liefgehad Apoc. i:». heeft, zoo als de Schrift ook elders zeer troostelijk verklaart en leert, Ephes. 5 :25.

-ocr page 85-

63

ELIZABETH.

Geloofd en gedankt zij God, die mij gegeven heeft deze zeer troostelijke en evangelische leer te hooren en tamelijk te verstaan. Nu wil ik ook den eersten man, te weten Mozes, gansch afleggen en afsterven,

en mij houden aan den tweeden, namelijk aan Jezus Christus, die mij ook liefgehad heeft en zichzelvenGal\'2: voor mij overgegeven heeft.

DATHENUS.

God geve u daartoe zijne genade. Nu dan, sta in de vrijheid, waarmede u Christus vrijgemaaktGaL 5:L heeft, en laat u niet wederom met het juk der dienstbaarheid vangen; of anders zoo is u Christus niet nut. Maar die de Zoon vrij maakt, die zijn inJoh-8:32-der waarheid vrij, en waar des Heeren Geest is,2 Cor\'3:13 daar is ook vrijheid. Wie zal nu Gods uitverkorenen beschuldigen? Christus is voor ons gestorven,Rom- 8:33-ja veel meer, die ook opgewekt is, die ook ter rechterhand Gods is en voor ons bidt. Wie zal ons dan van de liefde Gods scheiden?

ELIZABETH.

Dit is waarachtig. Als God stil zwijgt en te vreden is, ja om zijns Zoons wil ons voor rechtvaardig houdt, wie is \'t, die oorzaak heeft om ons te beschuldigen ?

-ocr page 86-

64

DATHENUS.

Num. 23:8. Niemand voorwaar. Maar gelijk als Bileam, die 2 Petr. 2:i5. om des onrechten loons wille Gods volk zocht en begeerde te vervloeken, \'t zelve niet vermocht te dóen, en tegen zijnen wil werd gedwongen te bekennen, zeggende: Hoe zal ik die vervloeken, die God niet vervloekt? hoe zal ik die schelden, die Rom. 8:33. God niet scheldt? alzoo moeten ook alle de vijanden Apoc. is;in. die wel laten rechtvaardig blijven, die God zelf voor rechtvaardig houdt en bekent. Daar is een beklager, ï Joh\'21 c^e 0118 beklaagde dag en nacht, van boven neder-gr:24 25 geworpen, en daartegen hebben wij Jezus Christus, Act. 2o;42. c|en Middelaar en onzen Voorspreker, welke eeuwig-lijk leeft en voor ons bidt. Dewijl Christus de volkomen Rechter zelf voor ons bidt en de Vader ons ook uit genade rechtvaardig houdt en bekent, wie kan ons dan aan onze zaligheid schadigen?

ELIZABETH.

Voorwaar geen creature, te meer, omdat Christus, de gerechtigheid des Vaders, voor ons volkomelijk genoeg gedaan heeft.

DATHENUS.

Gal. 2:14. Hij, die het handschrift, dat ons tegen was, verdedigd, gecasseerd en aan het kruis genageld heeft, en niets schuldig is gebleven. Daarom spreekt

-ocr page 87-

65

de Apostel zeer wel, dat Christus de zijnen met eeneHebr. io.-u. offerande in der eeuwigheid geheiligd heeft, dat is,Joh-volkomelijk in der waarheid. En dit is de oorzaak,

waarom ook de kinderen Gods eenen zoo grooten troost hebben in Gods gerechtigheid, als zij doen in zijne barmhartigheid. Want dewijl Hij rechtvaardig zijnde door Christus ten volle betaald is, zoo kan Hij voor zijne schuld geen twee betalingen eischen; anders zoo ware Hij onrechtvaardig. En aangaande de volkomenheid der betaling van Christus, die blijktRom. 4:25. daaruit genoeg, dat Hij ten derden dage van den dood opgestaan is, \'t welk niet geschied ware, zoo daar noch ergens eenige zonde zijner uitverkorenen geweest ware, voor dewelke Hij niet genoegzaam betaald had. Hierom is \'t, dat Paulus spreekt, dat Christus is overgeleverd geweest in den dood om onze zonden, en opgewekt om onze rechtvaardigheid.

ELIZABETH.

De verdeding van het handschrift bewijst klaar-Col. 2:14. lijk zijne volkomen betaling En daarom spreekt 1 Joii. 2:2. Johannes, dat Hij de verzoening is, niet alleenlijk onzer zonden, maar ook der zonden der gansche wereld. Och, hoe troostelijk en heugelijk is \'t, dat

[1) De verdediug = dc afdoening, voldoening, van het handschrift (als door eene dading). Evenzoo blz. 64: verdedigd = afgedaan, voldaan. J. I. D.]

5

-ocr page 88-

66

de geloovigen zich in Gods gerechtigheid zoowel kunnen verheugen en troosten, als in zijne barmhartigheid, daarvoor dat andere menschen alzoo schrikken en beven, als zij zich verblijden in zijne barmhartigheid.

DATHENUS.

Voorwaar, het is boven mate troostelijk, gelijker-wijs als ook dat zeer heerlijk is en vol van troost, s Cor. 5,21. dat Paulus spreekt, dat God Christus, die geen zonde gekend heeft, voor ons tot zonde gemaakt heeft, opdat wij Hem zouden worden de rechtvaardigheid joh. 17:2, Gods. Zoo zijn wij dan door de genadige toereke-Jer. 23:6. ning des Vaders niet alleenlijk rechtvaardig, maar Ma\'iach. 4:2. Je gerechtigheid zelve, overmits dat wij met Christus Rom. 8:32. een zijn, dewelke daar is Jehova, dat is, de ware i Cor. 3:22. wezenlijke God, onze gerechtigheid, en de somme der rechtvaardigheid, die ons van haren overvloe-digen glans en heerlijken schijn heerlijk mededeelt. Joii.i:i6.17.Want in Christus is ons niet een deel stuksgewijs, maar alles gegeven. Daarom spreekt Christus: Ik Joh. 17:21. heb hun gegeven de klaarheid, die gij mij gegeven hebt, opdat zij een zijn, gelijk wij een zijn. En dit alles komt uit de ongrondelijke fontein der liefde Gods, waarmede ons de Vader lief heeft gehad. Kunnen wij meerder of volkomener liefde bedenken Joh. is: 23. of wenschen, dan de liefde is, waarmede God de Vader zijnen Zoon lief heeft gehad?

-ocr page 89-

67

I

I

ELIZABETH.

O onuitsprekelijke goedheid en barmhartigheid des Vaders! Wie kan deze liefde, ons armen zondaren bewezen, doorgronden en genoegzaam bedenken? Wie zou in de liefde eens zulken Vaders niet branden en ontstoken worden? Och, hoe gelukkig zijn wij, Dathenus, aan wie deze genade nu in \'t Nieuwe Testament door Jezus Christus geschied is.

DATHENUS.

Wel gelukkig zijn wij voorwaar, Elizabeth, want geen tong kan het uitspreken, ja geen verstand kan \'t verzinnen, de genade, die ons God in Christus be-wezen heeft, als Hij ons, zijnde kinderen des toorns, j(\'|™ *:^ vijanden en godloozen, zijne beminde kinderen en^nc°r-1:22 erfgenamen, ja mede-erfgenamen met Christus gemaakt heeft zijner hemelsche goederen, en daarvan alzoo verzekert, dat wij daaraan niet kunnen twijfelen, tenzij dat wij God als eenen onwaarachtigen,

ja als eenen meineedigen God, willen beschuldigen.

gt; En zulke genade is niet alleen ons wedervaren, maar ook allen geloovigen des Ouden Testaments, die op Christus het vertrouwen huns harten vastelijk gesteld hebben.

gt;

ELIZABETH.

Dat is mijn verstand; want de kinderen kunnen Rom. s: 12.

5*

-ocr page 90-

68

geen beter erfgoed ontvangen, clan de Vader voor-Matt. is: 16. heen gehad heeft, of zij schoon de kennis en openbaring der genade Gods nu klaarder en volkomener hebben, dan die in \'tOude Testament geweest zijn, zoo als gij mij hiervoren klaarlijk bewezen hebt.

DATHENUS.

Dat hebt gij recht onthouden en wel verstaan. Esa.5S:3,17.Daarom heeft Esaias, van Christus sprekende, niet als van eenen, die na vele jaren komen zoude, maar als van eencn, die reeds gekomen was en Hebr. ii :i. alles volbracht had, door den H. Geest gesproken en geschreven, omdat het geloof hem de toekomende zaligheid als tegenwoordig voor oogen gesteld heeft, joii,8:68. gelijk ook Christus zegt, dat Abraham zijnen dag i Cor, i0;4.gezierl heeft. En Paulus getuigt, dat de steen, van Joh. i:29. denwelken de Israëlieten dronken, Christus was, en i Joh. 2:2. (Jat de voorvaders en wij alle eenerlei geestelijke Kcbr. «;s spijze gegeten hebben, en eenerlei geestelijken drank gedronken hebben. Want de kracht van de offerande Matt, ii;33 van Christus, die eenmaal tot bestemder tijd tot Je-Mattti. 8:ii.ruzalem geschied is, strekt zich uit tot het beginsel der wereld en tot het einde, om zalig te maken die dezelve offerande van Christus door het waarachtig geloof aannemen en zichzelven toeëigenen.

ELIZABETH.

Och Dathenus, nu hebt gij mij op al \'t gene dat

-ocr page 91-

69

mijne consciëntie bezwaarde volkomelijk voldaan en te vreden gesteld. Nu klaag ik anders niet, dan dat ik Gode mijne kinderlijke schuldige dankbaarheid voor zulke weldaden niet bewijzen kan.

DATHENUS.

Wij moeten met een vrijmoedig geloof en vroolijkHebr. 4.; ifi. hart uit het geloof en kinderlijke liefde, naar dephn- i:i-gaven, die ons God gegeven heeft, ons best doen.

Doch alzoo, dat wij ons zeiven nergens mede kwellen1 Tim-1; 15-in \'t gene, daarin wij uit zwakheid te kort komen,2 Cor-12:9-gemerkt, dat wij de volkomenheid in Christus heb-2 Cor-5:21-ben; of anders maken wij van Christus eenen anderen Mozes, en toonen, dat wij geen kinderlijken,Rom. 8:15. maar eenen knechtelijken geest hebben ontvangen,

wederom vreezende. Gedenk, dat Johannes spreekt:

Hierin is de liefde in ons volkomen, dat wij ver-1 ,oh- 4:17-trouwen hebben in den dag des oordeels, dat gelijk Hij is, wij ook alzoo zijn in de wereld. Merk deze woorden wel. Waarom zouden wij in den dag des oordeels geen vertrouwen hebben, gemerkt dat wij, stervende in den geloove, in de verdoemenis en in Joh. 6:2.22. het oordeel niet komen, maar dringen door dencol. 2;ii. dood in het leven, en dewijl in het laatste gerichte Christus als rechter verordineerd is, die voor onsiJo\'»-2:!-ten volle betaald heeft, en nu onze Voorspraak is;

dewelke ook gezegd heeft; Ik wil. Vader, dat waar Joh. 17:2*. dat ik ben, daar ook die zijn, die gij mij gegeven

-ocr page 92-

70

Rom. 8:23. hebt. Wat oorzaak hebben wij clan, om eemgszms

Hebr. 2; H. , , , . , tx

i joh. 2:2. te vreezen, gemerkt dat de eischer ons voor recnt-i Tim. 2;7. vaardig bekent, en dat de Rechter onze broeder, betaalder, voorspreker en advocaat is.

ELIZABETH.

Wie zoude zulks grondelijk overleggen, en vroolijk Kom. 8:38. en getroost zijnde niet met Paulus spreken: Ik ben verzekerd, dat dood noch leven, noch eenige andere creature, ons scheiden zal van de liefde Gods, die daar is in Jezus Christus. Doch klaag ik alleen, zooals ik gezegd heb, dat ik mijne dankbaarheid niet beter bewijzen kan, omdat ik mij noch met zoo vele zonden bevochten en beladen vind.

DATHENUS.

job 26:2. Dat hebt gij, o Elizabeth, met alle Gods uit-

Esa. 64: 6. 6J\' \'

Prov. 20:9. verkoren kinderen gemeen. Want wie is er onder

Joh. 1:8. 0

slsam Vi 4 dezelven ooit geweest, die van God tot genade opgenomen, en met vele heerlijke gaven en weldaden verrijkt zijnde, in zware zonden niet menigmaal ge-

Psaim 32. vallen is? Nochtans heeft God hun de zonde niet toegerekend, maar hen voor zijn kinderen bekend.

2 cor. is. Want voorwaar daarin bestaat des menschen zalig-

Jer. 31:34. heid, dat of hij schoon met vele zonden beladen is,

Hebr. 8:4. dezelve hem nochtans niet toegerekend, maar vergeven, ja ganschelijk ook vergeten worden.

-ocr page 93-

71

ELIZABETH.

Dit is alles waarachtig; maar als ik mijn hart en gemoed tegen den regel der dankbaarheid rechtGal- 6:16-examineere, bevind ik, dat ik de kennis der waarheid ontvangen hebbende noch dagelijks menigmaal en zwarelijk zondig. Daarom kan ik mijn hart zeer kwalijk troosten en recht te vreden stellen.

DATHENUS.

O Elizabeth, wat hoor ik nu? Mij dunkt, dat gij achterwaarts leert en terug gaat. Gij hebt God zoo heugelijk geloofd en gedankt, voor hetgene Hij u geopenbaard heeft, en wilt gij wederom ongetroost en kleinmoedig worden?

ELIZABETH.

Aangaande de genade Gods, die Hij andere men-schen bewezen heeft, ik beken wel, dat zulks waarachtig is; ook zooveel de zonden mijner onwetend-Psalm 25:7-beid aangaat, ben ik wel verzekerd, dat mij dezelve vergeven zijn. Maar mijne dagelijksche zonden, die Psalm 38:5-niet klein, maar vele, groot en zwaar zijn, die bekommeren mij en maken mij schier kleinmoedig.

DATHENUS.

Wat is dat te zeggen, geliefde Elizabeth? Wilt gij

-ocr page 94-

72

Christus wederom eenen Mozes maken? Is Hij uw aanklager of uw betaalder, verlosser, voorspreker en middelaar? Heeft Hij uwe zonden maar eensdeels, of ganschelijk en geheel vergeven? Is Hij een volkomen of maar een half Zaligmaker? Gelooft gij niet, dat Hij alle uwe zonden tot het einde uwes levens, ja totdat de ziel van het lichaam scheiden zal, betaald en genoeg gedaan heeft? Heeft Hij het handschrift, dat u tegen was, verdelgd en te niet gedaan, wie kan u om betaling manen of aanspreken? Zal God, om uwent wil, noch onrechtvaardig worden, van eene schuld dubbel betaling eischen? Zoo u God voor rechtvaardig bekent en Christus voor u Eph. 2:8. bidt, wie zal u aanklagen? Heb ik te vergeefs u dus lang onderwezen en met zulke moeite getroost? Phii. i:29. Voorwaar, met recht zegt de Schrift, dat het geloof eene gave Gods is, en dat niemand tot Christus komt. Joh. e: 44. 0f hij moet daartoe van den Vader getrokken worden.

ELIZABETH.

O broeder, heb toch geduld met mijne zwakheid. Ik hoop, dat uw arbeid niet te vergeefs wezen zal, maar gelijk het gezaaide zaad eerst in \'t aardrijk versterven moet, dat zijne vruchten brengt, zoo moet ook het woord, dat gij verkondigd hebt, in mijn harte sterven, eer \'t geworteld wordt en vruchten dragen kan. Ik wil \'t zelve in mijn harte bewaren en lïfsl;quot;quot;quot;overleggen, zoo als Maria, de moeder van Christus,

-ocr page 95-

73

ook gedaan heeft. Middelertijd dunkt mij, dat ik de grootste zondares ben, die ter wereld wezen mag.

DATHENUS.

Dat hoor ik gaarne, en ik twijfel ook niet, of dit woord zal te zijner tijd zijne goede vruchten bij u voortbrengen. En dat gij zulk een gevoelen A7an uzelve hebt, daarin doet gij recht; want alzoo moet een ieder mensch met den verloren zoon bekennen:

Ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u. Daarom ^110-15:18-schaamt zich Paulus ook niet te bekennen, dat hij onder alle zondaars de meeste was. Maar een zulke bekentenis moet ons niet dienen tot kleinmoedigheid , maar ter contrariën, opdat door onze schande Gods barmhartigheid groot gemaakt worde. Doch ik ben verzekerd, dat uwe misdaad de zonde niet is tot der dood, waarvan wij boven gesproken hebben.

ELIZABETH.

Och, daarvoor wil mij de Heere behoeden. Ik hoop in deze mijne zwakheid bij de bekende waarheid des goddelijken Woords te leven en te sterven. Desniettegenstaande is de mensch toch wel der zonden onderworpen, die ook groot en zwaar zijn.

DATHENUS.

Dat is waar. Maar dat zijn zonden niet tot deri J»11-5:16

-ocr page 96-

74

Kom. 7:20. (Jood, die de geloovigen niet doen; maar de zonde, die tegen hunnen wil in hen woont, doet dezelve, en

Rom. 8:i. daarom is in de kinderen Gods niets verdoemelijks, zoo als boven verklaard is. Maar opdat gij verstaan mocht, dat u hier niet wedervaart, noch ook overkomt, dan even hetzelfde, dat ook den allerheiligsten kinderen Gods wedervaren en geschied is, zoo wil ik u sommige exempelen van zware vallen en zonden der voortreffelijkste mannen Gods voorhouden, opdat gij de zeer groote menschelij ke zwakheid ter eener zijde, en ten anderen de groote barmhartigheid Gods, aan hen bewezen, overleggende, hope en levenden troost door \'t geloof, mitsgaders de werking des H. Geestes, in uw harte gevoelen mocht. Want tot dezen einde heeft de H. Geest die tastelijke of zeer grove zonden der uitverkoren heiligen doen beschrijven.

ELIZABETH.

Datzelve begeer ik wel te hoeren, of ik daardoor van Gods genade over mij eenige beter versterkinge mochte gevoelen.

DAÏHENUS.

Rom. S;27. Dit wil ik eenvoudiglijk doen, niet om iemand in zonden te voeden, maar om te bewijzen, dat ze

1 Oor. i:3o. geen oorzaak hebben van roemen, en dat daarom de

2 Oor. 1:17. eer en prijs hunner zaligheid Gode alleen moet toe-

-ocr page 97-

75

geschreven worden, en dat de geloovigen, in zulke R™-623-

Eph .2:8.

of noch zwaarder zonden uit menschelijke zwakheid1 Cor- :l;7-vallende, daarom met Kain niet moeten kleinmoedigg™. 4:is. zijn, maar vastelijk vertrouwen, dat God hun omJoh-1 :i7-Christus\' wil zekerlijk zal genadig zijn, en alle hunneRom- 3:24-zonden, hoe groot die ook ziin, hun vergeven enEsa. i.ie.

\' D J \' 0 Psalm 25:15.

vergeten zullen worden, volgens zijne belofte. Hebr. siis.

ELIZABETH.

Verre moet het van ons zijn, dat wij, de zwakheid der kinderen Gods overleggende, dezelve daaromMattl1- 7:4-zouden willen verachten. Wie is hij, of hij vindt in zich ook dezelve of diergelijke zonden? Maar omPsa,m 32:6-. die oorzaak, daarom dat de H. Geest de zwakheid voorz. heeft laten beschrijven, mogen ze van ons wel verhandeld worden. Daarom vaar voort, ik wil naarstelijk toehooren, en in hetgene waarin ik twijfel zal ik u ook onderwijlen breeder vragen.

DATHENUS.

Dat hebt gij macht te doen. Maar hier moet gij voor alle dingen weten, mijne Elizabeth, dat de H.

Geest niet gewild heeft, alle de zonden en gebreken der kinderen Gods te beschrijven, gelijk alle harejg: 14\' deugden beschreven zijn; maar Hij heeft alleenlijkRom- 11:32-sommige misdaden aangeteekend, om te bewijzen Eph. 2:8. wat alle menschen, hoe heilig zij ook zijn, in zich-zelven zijn, zoo haast de Heere de hand van hen3 cor. J:s.

-ocr page 98-

76

doet; en vervolgens ook te leeren, dat ze niet uit verdiensten der werken, naaar alleenlijk uit genade zalig zijn.

ELIZABETH.

Ik houde, dat dit waarachtig is; want zoo het alles Joh. 2i;i5. beschreven ware, de wereld zoude de boeken niet vatten of begrijpen, als Johannes betuigt.

DATHENUS.

Eerstelijk is genoeg bekend, hoe eerlijk een man

Gen.6:8 en Gods dat Noach geweest is, dewelke, als de ge-

7: amp;.

1 Petr. 3:2o.beele wereld van God afgeweken was, genade bij

God gevonden heeft, en werd in den Zondvloed zijn

2 Petr. 2:6. achtste gespaard en bewaard. Petrus noemt hem

een predikant of leeraar der gerechtigheid, en de Hebr. si:?. Apostel tot de Hebreën noemt hem ook van wege zijns geloofs zeer eerlijk.

ELIZABETH.

Hij is ook zonder twijfel een eerlijk man geweest; want hij, voor den Zondvloed 500 jaren oud zijnde, heeft den stand der eerste wereld wel gezien en gekend. En na den Zondvloed 350 jaren levende, heeft het schrikkelijk oordeel Gods over de gansche wereld wel gezien, en daarna werd hij als een andere of tweede Adam de vader aller menschen, die op

Gen. 5: 32.

Gen. 9: 28.

Gen. 7:23, 24.

Gen. 10:1.

-ocr page 99-

77

aarde leven; want uit hem en uit zijne kinderen komen alle volken der aarde.

DATHENÜS.

Nochtans zulk een man wezende, en zulks als voorzegd is gezien hebbende, heeft hij zich dron-Gm. 9;2i ken gedronken, alzoo dat hij in zijne hut naakt en ontdekt liggende zijne vrome kinderen bedroefd en geërgerd heeft, en den boozen Cham oorzaak om hem te bespotten gegeven heeft.

ELIZABETH.

Die zonde (God betert) is zeer gemeen, en wordt bij de menschen schier voor geen zonde meer geacht.

DATHENÜS.

Wij moeten van de zonde oordeelen, niet naar de1 Cor- 6:1 opinie der menschen, maar naar het getuigenis van Gods Woord. Paulus verbant uit het rijk Gods evenGal- 5:21-zoowel de dronkaards, als afgodendienaars, overspeel-ders, dieven en roovers. Was zulk eene dronkenschap niet eene zware misdaad in hem, die znlk een schrikkelijk exempel der gramschap Gods tegen de Gen. 7:23. zonde der wereld gezien had, en wien zulke genade Gods wedervaren was? Bovendien was de ergernis,

die hij zijnen kinderen gaf, geen kleine misdaad,Matth-18: gelijk Christus wel leert. En hoe vele andere zonden

-ocr page 100-

78

volgen uit dronkenschap? Daarom hebben ook sommige heidenen de misdaden, in dronkenschap begaan zijnde, met dubbele straffe gestraft.

ELIZABETH.

Ik wil ook de dronkenschap geenszins excuseeren; want zij maakt den redelijken mensch den onrede-lijken beesten gelijk. Daarom ben ik ook deze zonde, gelijk alle andere, van harte vijand.

DATHENÜS.

Wat dronkenschap voor aonde voortbrengt blijkt al te wel in \'t exempel van Lot, niettegenstaande 2Peir.Si7.dat Petrus hem den rechtvaardige noemt, die van onkuische conversatie der boozen vervoerd was. Zijne misdaden waren voorwaar zeer groot; want hij had Gen^w en gezien het schrikkelijk exempel van Gods toorn over Sodom en de andere steden. Item, dat zijn wijf, Luc. 17:32. omdat zij alleen terug gezien had, in een zoutkolom Gtn. i9;3i. veranderd was. En nochtans drinkt hij zich zoo dronken, dat hij met zijne eigene dochters boeleert Lev. 18:7. en ze bevrucht maakt, hetwelk eene bloedschande is, waarvoor zich de heidenen schamen zouden. Nu doet hij dit niet alleenlijk eenmaal, \'twelk meer Gen. 19:35. fJajr te veel is, maar des anderen daags beslaapt hij zijne andere dochter, die ook van hem zwanger en bevrucht werd. Was dit niet eene gruwelijke zonde

-ocr page 101-

79

en een ergerlijk exempel, om alle deugd, eerbaarheid en vreeze Gods uit de harten zijner dochteren en alle menschen weg te nemen, en die geheel van alle godzaligheid af te keeren?

ELIZABETH.

Ja \'tvoorwaar; maar de Schrift zegt, dat zijne dochteren zulks deden, omdat zij meenden, dat er geen mannen meer op aarde waren.

DATHENUS.

Dat ontschuldigt de dochteren, noch den vader. De natuur behoorde van zulk eene daad een afgrijzen te hebben, ofschoon de menschen nooit van God of zijn gebod hadden hooren spreken. Maar ik 2 Petr. 2:7. wil hier voornamelijk van Lots misdaad handelen,

welken Petrus den rechtvaardige noemt.

ELIZABETH.

Voorwaar, zijne misdaad is leelijk, ja gruwelijk en menigvuldig.

DATHENUS.

Nochtans wordt hem deze schandelijke misdaad nergens verweten, noch ook toegerekend, waarin wij de onuitsprekelijke genade Gods over zijne kinderen wel bemerken kunnen, door dewelke Hij

-ocr page 102-

80

Esa, i;i8. hunne zonden, zoodra zij zich tot Hem bekeeren, zoo wit als sneeuw en wol maakt, al is \'t, dat zij als rozijn-verwe, ja als bloed, in zichzelven rood en leelijk zijn.

ELIZABETH.

O diepe afgrond der barmhartigheid Gods. Met Mich. 7;i8. recht mogen wij wel met den Profeet spreken: Waar Psalm 103:8 is zulk een God, als gij zijt, die de zonden vergeeft en verlaat de misdaad den overgeblevenen zijns erfdeels; die zijn toorn niet eeuwiglijk houdt; want Hij is barmhartig. Hij zal zich onzer weder ontfermen, onze misdaad dempen en alle onze zonden in het diepste der zee werpen.

DATHENUS.

Joh. 20:17. Deze God, o Elizabeth, is ook uw God en Vader n5a i23:10\' ^001\' Jezus Christus geworden. Hij is en blijft altijd zichzelven gelijk, en zijn Woord bestendig en waar-Esa 64:9. achtig. Daarom zie toe, dat gij Hem zijne behoorlijke eere geeft, en vastelijk altijd op Hem leert betrouwen. Maar het zoude te lang vallen, zoude ik van Abraham en alle anderen alzoo voortvaren, met het verklaren van hunne gebreken en fouten. Daarom wil ik slechts de merkelijke misdaden der voornaamste kinderen Gods alhier kortelijk aantee-kenen.

-ocr page 103-

81

ELIZABETH

Maar zie toch wel toe wat gij zegt, Dathenus.4;i6, Zoude ook in Abraham, die een vader aller geloo-vigen was, iets zijn, dat met recht zoude mogen gestraft worden, nadat hij beroepen zijnde de af- \'■

goden verlaten en de heerlijke beloftenissen vanGcn-12:3-zegeningen aller volken in zijnen zade ontvangen had?

DATHENU3.

Ik weet, o Elizabeth, wat ik zeg. Gelijk Abraham Act. Uiii. u.it genade beroepen en gerechtvaardigd werd, alzoo is hij ook uit genade zalig geworden, en daarom heeft hij niet waarvan hij zich roemen kan voor Rom. 4:2. God. Maar hoewel hij aarde en assche was, zoo Gen, 12:3. heeft hij nochtans genade gevonden voor God, den Heere. Meent gij, o Elizabeth, dat hij de belofte-g™. 12:3. nissen (zooals voorzegd is) ontvangen hebbende, en daarna uit ongeduld klagende, dat hij geen zaad verkreeg, en dat de zoon zijner dienstmaagd, Eleazar,Gen. 15:3. zoude moeten zijn erfgenaam wezen, zich daarna ook tegen de eerste instelling des huwelijks uit on-Gen. 7:27. geduldigheid van Sara tot de Egyptische Agar be-Gen. ü.-14. gevende, en alzoo een zaad naar den vleesche zoekende, ook bij zichzelven lachende en zeggende: Zal Gen. 16:2. . mij, die nu honderd jaren oud ben, een zoon gebo-Gal- 3;lz-ren worden, en zal Sara, die negentig jaren oud is,

baren? Och, dat Ismaël leven mocht voor u; — heeft

6

-ocr page 104-

82

hij niet gezondigd? Ja hij, voorwaar. Daarin zien wij, dat in Abraham, ook na zijne rechtvaardigmaking, groote en zware zonden en gebreken geweest zijn, als namelijk ongeduldigheid, ongeloof of twijfeling in Gods beloftenissen en almachtigheid, het volgen en volbrengen in den raad des vleesches, lachen Gen. 17; ie. 0f spotten met Gods beloften uit ongeloof, als hem Gen. 12; 17. God ten derden male, en ook met name (uit Sara), eenen zoon beloofde. En dit ongeloof of twijfeling Gen, so.-2. yan Abraham blijkt noch klaarder, als hij niet alleen eenmaal Gods vaderlijke beloftenissen, waarmede Hij hem toegezegd had: gij zult een zegen of gebenedijde nisse zijn, mistrouwende, zich zijner huis-Gcn. 20:9. vrouwe geschaamd, en haar uit eene ongeloovige vreeze gebeden heeft, dat zij zeggen zoude, dat ze zijne zuster was; nadat hij Gods vaderlijke bescherming, zorg en hulp zoo merkelijk bevonden had, is hij wederom in hetzelfde ongeloof gevallen, heeft zijne huisvrouw noch eenmaal in \'tperijkel van geschonden te worden gebracht, waarom hij ook wel te recht van Abimelech gestraft werd.

ELIZABETH.

Dit heb ik nooit zoo grondelijk, noch zoo diep, bedacht. Hieruit merk ik wel, dat er ook (zooals Job Job 15:15. spreekt) onder zijne heiligen niemand onstraffelijk is. Doch dunkt mij , dat Abraham het misbruik des huwelijks aangaande wel kan ontschuldigd worden.

-ocr page 105-

83

Want Sara gaf hem Agar tot eene huisvrouw; zooGcn\' i6^3-geschiedde zulks met haren consente. En aangaande zijn geloof, zoo spreekt Paulus tot zijnen prijs zeer R\'jm\' 0-klaarlijk, dat hij in de belofte Gods niet getwijfeld heeft door ongeloof, maar heeft Gode zijne eer ge-Rom, 4:18, geven. Ja, hij spreekt ook, dat hij gehoopt heeft boven hope, dat is, hij heeft gehoopt daar niet te hopen was; want hij heeft niet aangezien zijnen ouderdom, noch de verstorven moeder van Sara,

maar hij heeft op God gezien, die machtig was om zijne beloften te voldoen.

DATHENUS.

Ik weet wel, dat Sara hem die Agar tot eene hms-Gen- ï6--3;

\' 0 1:27; 22:4.

vrouw gegeven heeft. Maar de vraag is, Elizabeth,

of Sara, volgens Gods ordinantie, \'t heeft mogen doen, en of Abraham met goede consciëntie dezen raad des vleesches zonder zonde heeft mogen navolgen. Als tot een exempel, zoudt gij, onvruchtbaar wezende, uwe dienstmaagd, zonder zonde, uwen man mogen tot een wijf geven, en zoude hij die met goede consciëntie mogen aannemen?

ELIZABETH.

Mij dunkt, dat Sara dat wel doen mocht; want daar was tot dien tijd noch geen Wet gegeven terR™- 4:25. contrariën, en daar geen Wet is, daar is ook geen

6*

-ocr page 106-

84

overtreding. Maar met de vrouwen in \'t Nieuwe Testament heeft het eene andere meening; want de icor. 7:2, jj. Geest leert ons klaarlijk, dat een iegelijk man zal hebben zijn eigen huisvrouw, en eene iegelijke vrouw haren eigen man.

DATHENUS.

Gij verstaat voorwaar de zaak niet recht. Sara heeft hierin niet meer macht gehad, noch vrijheid, dan de vrouwen des Nieuwen Testaments doen; Gen.^i:27 en want de ordinantie des huwelijks, namelijk de wettelijke verbinding eens mans met eene vrouw, welke i Cor. 7:1. twee zijn een vleesch, daarop dat Paulus aldaar gezien heeft, deze wordt niet van Paulus geleerd, maar God heeft \'t zelve alzoo van den beginne in-Gen. i: £7. gesteld. Daarom heeft God eenen man niet twee ot Gen. 2:24. clrie wijven geschapen, maar tot eenen man alleenlijk een wijf, van welke beide Hij daarna gesproken heeft: En die twee zullen een vleesch zijn. En hierom Matth. 19:4.is \'t, dat Christus de Pharizeën wijst en zendt tot de eerste instelling des huwelijks, sprekende: Van den Gen. 2:24. beginne was \'talzoo niet. En al was het, dat de Mnttb. 19:8,quot;Wet noch niet geschreven was, zoo is \'tnochtans,

Kom. 5:13, 0 \' \'

u- dat Paulus leert, dat ook van Adam tot op Mozes

de zonde in de wereld geweest is, waardoor de dood i Oor, is :5e, heerschappij over alle menschen gehad heeft. Waar dan de dood macht heeft, daar is gewisselijk de Kom, 4:i5, zonde, en waar zonde is, daar is ook de Wet; want

-ocr page 107-

85

daar geen Wet is, daar is ook geen zonde, zooals gij hier voren \'t zelve bekend hebt.

ELIZABETH.

Dat is grondelijk, \'t welk ik niet wedersprekenGen-16:3. 4-kan, en daarom moet ik bekennen, dat Sara dezen raad uit ongeduld gevende, en Abraham dien vol-Gen-17:20-gende, beiden gezondigd hebben, en nochtans is Abraham, voor Ismaël biddende, verhoord, en dezelve ook gebenedijt, ja heeft hem ook wonderlijkGen- 3:17. bij den dienst des engels het leven behouden.

DATHENUS.

Hierin merkt men Gods groote barmhartigheid,

ja, ook over de boozen en ondankbaren. Maar zou-Matth. s; 45. den wij in die materie komen, wij zouden daar nimmermeer uit geraken. Want Lot heeft ook bij zijne Gequot;j8191y37 dochteren twee geslachten voortgebracht. Ja, uit deMi,tt-1:3.6-bloedschande van Juda werd Phares geboren, en uit Betsabe die Urias wijf geweest was, werd Salomon

geboren, uit welke beiden Christus naar de mensche-Geu. 21:2 en

21:12.

lijke natuur voortgekomen is. Daarom zijn Juda,

David, noch ook Lot, geenszins te ontschuldigen.

Maar dit propoost nalatende zeg ik verder, dat Sara daarna Agar met haren zoon uitgedreven heeft, opdatGal- 4:13-hij geen erfgenaam wezen zoude; en als God ook Abraham bevolen heeft, dat hij Sara hierin volgen

-ocr page 108-

i cor. 1:7. zoude en gehoorzaam zijn, en als de H. Geest getuigt, dat Ismaël naar den vleesche geboren was, zoo kunt gij hieruit wel verstaan, dat dit naar de Wet Gods geen wettelijk huwelijk was, ofschoon \'tnaar het gebruik, en des lands politische wijze, een huwelijk geweest is; want de kinderen, in wettelijk huwelijk gewonnen, noemt Paulus heilig, al was ook maar de eene van de gehuwden geloovig.

ELIZABETH.

Ik beken, dat ik dit niet wederleggen kan. Maar wat antwoordt gij op \'t gene ik van Abrahams sterk en vast geloof hier voren uit Paulus heb bijgebracht?

DATHENUS.

Gen. 15:16. Dat Paulus\'van \'t geloof Abrahams spreekt is waar-

Kom. 4:3. 0 ^

Gal. 3:8. ach tig; want Abraham, door Gods genade en kracht

Gen. i: 17 en gesterkt zijnde, heeft geloofd, en zijn geloof werd hem tot rechtvaardigheid toegerekend. Maar als de Heere zijne hand hem een weinig onttrokken heeft, zoo is hij in zwakheid des geloofs gevallen, en heeft gestruikeld, zooals de exempelen van \'t nemen van Agar, het schamen en abandonneeren zijner huisvrouw, en meer andere stukken boven verklaren. En in dezelve twijfeling aan Gods vaderlijke zorg en bewaring is Izaak ook gevallen, niet tegenstaande de exempelen, die hij van zijnen vader had verstaan,

-ocr page 109-

87

en ook de beloften, die hij van God zeiven had ontvangen.

ELIZABETH.

O broeder, te recht spreekt Paulus: Wat hebt gij i cor. 4:7.

\' ^ .. 2 Cor, 3:5.

dat gij niet ontvangen hebt? Want wij zijn van ons zeiven niet bekwaam, om iets goeds te denken. Dies moet ook de allerheiligste wel bidden, zooals boven gezegd is: Ga met uwen knecht niet in \'t gerichte,Psalm 143:2. o Heer, want voor 11 zal geen levendig mensch rechtvaardig zijn.

DATHENUS.

Dat is waarachtig. Want zooals Job (welken Godjob i;8 en zoo hooglijk prijst) bekent, dat hij op duizend niet een kan verantwoorden, wat moeten wij, die geenszins bij hem te vergelijken zijn, van ons bekennen?

En is \'t, dat die onnutte knechten zijn, die alles ge-Luc. 17:10. daan hebben wat hun bevolen was, hoe onnut moeten wij zijn, die niet een gebod volkomelijk naar Gods wil onderhouden hebben? En hoe kan eener vrouwe kind rein zijn? Zie, de maan schijnt noch niet, en de sterren zijn ook niet rein voor zijne oogen; hoeveel weiniger een made en eens menschen kind, een worm? Daarom had ook Elifas wel recht voor-Job 15:14. heen gesproken, zeggende: Wat is de mensch, dat hij zoude rein zijn, die van eene vrouw geboren is? Zie, onder zijne heiligen is niemand rechtvaardig,

-ocr page 110-

88

en de hemelen zijn ook niet rein voor Hem, hoeveel min de mensch, die een gruwel en boos is, die het onrecht opdrinkt als water.

ELIZABETH.

Dat is even hetzelve, dat ik voorheen ook ge-Job 42:7, a klaagd heh. Doch hebben Jobs vrienden dit alleenlijk bekend, dewelke daarna van God gestraft werden, omdat zij kwalijk gesproken hadden; dies moest ook Job voor hen offeren en bidden.

DATHENUS.

Het is waar, Elizabeth, hierin hebben zij onrecht Joi) 42:7, 8 gesproken, dat zij Job als een godlooze veracht en verdoemd hebben, alleen omdat hij van God schrikkelijk verzocht en beproefd was, daar nochtans God \'t zelve niet eigentlijk van wege de zonden Jobs gedaan heeft, maar omdat Hij aan hem zijne rechtvaardigheid, en wat Hij met alle mensch en, volgens dezelve, met recht doen mag, bewijzen zoude, en daarna ook zijne getrouwigheid, waarheid en goedheid , en almogendheid weder aan hem toonen, en alle menschen een exempel van geduldigheid geven zoude. Maar zooveel de booze en gecorrumpeerde natuur des menschen, en de zonde, die hem totter dood toe aankleeft, aangaat, die ook in de allerheiligsten tegen hunnen wil blijft, die voorzegde

Job 4:5, 6 en 3:8.

Job 42:10.

Jac. 3 :11.

-ocr page 111-

89

vrienden Jobs hebben niet anders beleden, dan even \'tzelve, dat ook Job bekend heeft, sprekende: Wie^3u^3 eri wil eenen reinen vinden, naardien daar niemand rein is? En hij bekent ook daarna; Ik heb omvijselijk gesproken, dat mij te hoog is; daarom beschuldig ik mijzelven en doe boete in stof en assche.

ELIZABETH.

Nu beken ik, Dathenus, dat het waarachtig is,

dat gij mij in \'t begin gezegd hebt, namelijk, dat de meeste volkomenheid des menschen gelegen is, ^ ^\'alquot; en in dit leven bestaat, in \'t recht gevoelen en bekennen van zijne onvolkomenheid. Maar vaar toch voort in uw propoost.

DATHENUS.

Dat wil ik ook doen. Doch dewijl wij in \'t propoost van Job gevallen zijn, was dat ook niet in hem eene gruwelijke zonde, als hij den nacht zijner ont-,oh 3:2\'3-vangenis en den dag zijner geboorte zoo schrikkelijk vervloekte, en \'t zelve niet alleen eenmaal en uit haastigheid gedaan, maar noch eens dezelve vervloeking herhaald heeft, niet tegenstaande de vermaning en onderwijzing zijner vrienden, sprekende: WaaromJob 10:18-hebt gij mij uit \'s moeders lijve laten komen? Och,

dat ik ware omgekomen, en dat mij nooit iemand gezien hadde. En nochtans getuigt de Heere van

-ocr page 112-

90

hem, dat zijns gelijke niet is in den lande, slecht, recht, godvreezende en vermijdende het kwaad. Even in zulke lastering en onverduldigheid zien wij, dat sor\'iV15 Jeremias (niettegenstaande dat hij in zijns moe

ders lichaam tot een Propheet afgezonderd en geheiligd was) zeer gruwelijk vervallen is, zoo men bij hem zeer klaarlijk lezen mag.

ELIZABETH.

Over deze lasterlijke vervloeking moeten zich met recht alle menschen ontzetten. Nochtans zijn beide die heilige menschen en Propheten daarin vervallen. Wat zal ik toch, lieve broeder, hiertoe zeggen?

DATHENUS.

Hierin is, mijne lieve Elizabeth, anders niet te Eom. is: 19. zeggen, dan dat alle monden voor God moeten ge-Gai. 3 .• 12. stopt worden, en de geheele wereld, dat is, alle menschen, onder de zonde en de ongehoorzaam-Hom. 11:32.heid besloten zijn, omdat Hij allen menschen zoude barmhartig wezen.

ELIZABETH.

34n282\'7i Och, dat is waarachtig, en alle deze exempelen bewijzen \'t zelve meer dan genoeg. Maar begrijp toch de rest dezes propoosts in eene korte somme.

-ocr page 113-

91

DATHENUS.

Dit wil ik doen, zooveel mij mogelijk wezen zal.Geu. 29;23; Jacob was een zeer heilig man; maar hoe menigmaal heeft hij door krank geloof getwijfeld? Doch was dat al het minste, maar in het huwelijk heeft hij zich al te leelijk misgrepen, als hij niet alleen-Gen. 3:9. lijk twee gezusters op eenen tijd, maar ook beide de dienstmaagden ten huwelijk genomen heeft, hetwelk niet alleenlijk tegen de Wet des Heeren, maar Lev. 18:6; ook tegen de natuur strijdt. Uit het nemen van vier vrouwen op eenen tijd mag men zijne verdorven natuur wel afnemen, die in hem nog overgebleven was, niet tegenstaande dat hij een kind Gods en eenMatth-8:11-heilig aartsvader was, die daar, zooals Christus ge-E.xod. 3:6. tuigt, met Abraham en Izaak zat in \'trijk Gods. Ja, Matt- 22:|quot; God noemt zichzelven overal een God Abrahams,

Izaaks en Jacobs.

ELIZABETH.

Dit is voorwaar in den heiligen Jacob een groot wonder. Nochtans zoo leest men niet, dat \'t zelve hem ergens verweten is, of tot zonde gerekend.

Daarom houde ik van het nemen van vele vrouwen,

dat het om twee oorzaken den voorvaders toegelaten en vrij geweest is. Ten eersten, omdat God door5 en zulk een middel het zaad van Abraham, volgens zijne beloften, heeft willen vermenigvuldigen als het

-ocr page 114-

92

zand van de zee. En ten anderen, omdat de geloo-vigen des Ouden Testaments, noch een grof letterlijk volk, ook tot zulk eene volkomenheid noch niet gekomen waren, als het volk des Nieuwen Testaments gekomen is. Daarom is Christus billijk eene meerder volkomenheid van hetzelve eischende.

DATHENUS.

Hoe lang wilt gij, o geliefde Elizabeth, in dit onverstand blijven steken? Is niet boven genoeg be-?e?i1:27eD wezen) dat alles wat tegen de eerste instelling des Matth. 3:8. huwelijks strijdt zonde is? Moet men tegen Gods ordinantie zondigen, het huwelijk misbruiken, opdat Gods beloftenissen waarachtig en volbracht worden? Rom. s: s. Zal men kwaad doen, opdat daar goed uit kome ?

Hebt gij ook vergeten, dat boven in \'tlange ver-Joh. 6:45. ^aar(j js) dat Christus geen andere Mozes of nieuwe ens-3^15\' Wetgever is, maar dat Hij, ons van de kracht en vloek der Wet verlossende, dezelve alleenlijk gebruikt als een dwangmeester en leidsman, om ons Kom. 4:11. tot zich te brengen? Meent gij, dat de kinderen Abrahams heiliger en volkomelijker zijn kunnen. Hebt. ii:8,(jan hun vader geweest is? Worden de heiligen des

17 en 12:1. D n

Ouden Testaments niet overal tot patronen en voorbeelden gesteld, opdat wij dezelve navolgen? Hoe lang wilt gij, Elizabeth, in dit onverstand, niet tegenstaande alle onderwijzing, noch steken?

-ocr page 115-

93

ELIZABETH.

Ja, ik moet mijn onverstand en kleine memorie bekennen en beklagen. Want als ik de zaak recht bedenk, Christus kan niets volmaakters eischen, Kph-*=24.

7 Col. 3 : 10.

dan de uitdrukking des nieuwen menschen of hetRc,m-G;4-evenbeeld Gods, waarnaar de mensch in \'t begin Gen. i:27. geschapen was. Daarom moet het zonde en onrecht1 Joh. 3:4. zijn alles wat met het voorschreven evenbeeld Gods, den mensch in zijne schepping ingedrukt, niet overeenkomt, hij zij ook wie hij wil, in wien zulks bevonden wordt. Dies wil ik niemand meer rechtvaar-Rom-7:26\' digen, noch ontschuldigen, maar in hunne zonden en gebreken wil ik de onvolmaaktheid aller men-Gal- 5: schen, en vervolgens ook mijn eigen onvolmaaktheid Ps- 103:12-bekennen en beklagen, en Gods groote genade prij-Act. is :io. zen, die dezelve daarom niet verstoten noch ver- 1: M-

\' Kom. 8:16,

doemd heeft, maar om Christus\' wil tot kinderen ƒ7.^: 28 en

aangenomen en zalig gemaakt heeft. Maar vaar nu

voort, ik wil u voortaan niet veel meer verhinderen.

DATHENUS.

O Elizabeth, daar verstaat gij de zaak recht.

Daarom wil ik ongehinderd voortvaren. Aangaande Gen. 38:17. de bloedschande van Juda, daarvan is boven genoeg gezegd, dewelke een Overheid zijnde, om het kwaad te straffen, zelf \'t gene gedaan heeft, dat hij in an-Gen. 3:8,24. deren met den dood straffen wilde. Wat zal ik zeggen e*1quot;1- S2:i-

-ocr page 116-

94

Mum, 12:7 van Aaron, dezen Levitischen priester, die nevens

en 20: 12. \' ^ \'

meer andere zonden het kalf gegoten en de gruwelijke afgoderij bewilligd, ja zelf opgericht heeft? Deut. 34:5. En van Mozes, den eerlijken en treffelijken knecht Gods, dewelke eindelijk in ongeloof vallende in \'t beloofde land niet heeft mogen komen? Of nu deze zonden bij sommigen klein geacht worden, zij laten daarom niet na, zwaar en gruwelijk te wezen voor God, overmits dat ze striks tegen de eerste tafel geschied zijn.

ELIZABETH.

Marc. 16:16 Voorwaar, wij moeten bekennen, dat er geen topzwaarder zonden kunnen geschieden, dan ongeloof en afgoderij zijn. Nochtans zoo geloof ik, dat, al is \'t, dat Aaron en desgelijks Mozes met den lichame-Nnm.20:24.lijken dood, blijvende uit het aardsche land van Deiit.34:5.6.Kanaan, gestraft zijn geweest, dat zij nochtans vergeving van zonden, waarachtige gerechtigheid en Hete n7 24 eeuwige zaligheid door het geloof in Christus verkregen hebben.

DATHENUS.

Daaraan is ganschelijk niet te twijfelen. Maar deze Psalm si; exempelen dienen om te bewijzen, dat er geen zon-

25;11 en

los: 44. den, \'t zij tegen de eerste of tweede tafel, wezen Esa. i: is. kunnen, of de genade is veel grooter, om dezelve

Matt. 18: 27. \' B

Luc. 15:25. zijnen kinderen te vergeven, als zij die bekennen

-ocr page 117-

95

en beklagen, en in den waren geloove om vergeving in Jezus Christus\' naam bidden.

ELIZABETH.

Dat is ook ganschelijk mijn gevoelen, en de eenige1,salm32:1-gewisse troost aller benauwde consciëntiën. Rom. 4:7.

DATHENUS.

Dat is alzoo. Maar om voort te varen. Sim son was ook afgezonderd en een geheiligde des HeerenJud. 13:6. in zijns moeders lichaam; hij wordt ook in \'t Nieuwe Hebr.U:32. Testament onder dezelven geteld, die ons tot exempelen der navolging dienen. Maar wat al wonderlijke stukken zijn in zijn historie. Want dat hij eerst Jud. 14:3 en

15: 6.

Thimnath, de dochter van eenen onbesneden Phi-listijn, tegen den raad zijner ouderen, tot eene vrouw nam, daarna dat hij door den brand, dien hij aanstak, als hij zoo vossen met vuurbranden aan hunneJud-15:6-staarten koppelde, de vruchten en wijngaarden der Philistijnen verdorven, en hun alzoo oorzaak gegeven heeft, dat zijne vrouw en haar vader ook verbrand werden; item, dat hii daarna tot Gaza eeneJu|1-16:1.

29, 30.

hoer tot eene vrouw neemt, en eindelijk zichzelven mitsgaders de Philistijnen ombrengt, zijn dat niet wonderlijke grove stukken? Nochtans was hij een Hebr. n:sa. man Gods, welken de Heere dit alles ten goede gehouden, ja zijns Naams eere en prijs daardoor gevorderd heeft.

-ocr page 118-

96

ELIZABETH.

oen. 1:3. jjoe Wonderlijk en goedertieren is toch onze God, 2 cor. 4:6. die alzoo uit de duisternis het licht en uit het kwade het goede voortbrengen kan.

DATHENÜS.

Sam. 13:14. Dat is alzoo. Maar in \'t exempel Davids is \'t zelve Psalm25:n,noch klaarder te merken, van denwelken God ge-Paaim 38:5.tuigt, dat hij een man geweest is naar zijn harte. 40:13. Nochtans bekent en beklaagt David zelf, dat zijne 19:13\' zonden groot zijn, en dat ze als een zware last op hem liggen, ja, dat ze in \'t getal de hairen zijns hoofds te boven gaan, zonder veel te spreken van zijne inwendige zonden, die de menschen niet hebben kunnen merken, noch straffen, maar Gode en hem alleenlijk zijn bekend geweest. Hierom is \'t niet van noode, de menigvuldigheid en zwaarheid zijner zonden te beschrijven met vele woorden. Maar dit iSam. 16:is.staat alleenlijk te bemerken, dat hij tot een Koning Esa. 7: ia. en Profeet geroepen en daartoe met Gods Geest ge-Psaim 13:2. zalfd en begaafd zijnde, de beloftenis van Christus, Psalm 2:7, welke uit zijnen zade geboren zoude worden, ont-Psaim 16: ii. Yangen, en van Christus zoo heerlijk gepropheteerd isam.25:in.en geschreven hebbende, nochtans zoo vele grove en tastelijke zonden begaan heeft, als namelijk, dat hij van wege de onverstandigheid van Nabal zich zoo vertoornde, dat hij alles wat mannelijk was

-ocr page 119-

97

in den huize Nabals daarom met den zwaarde om-Matth-5; W-brengen wilde, hetwelk voor God een gruwelijkei Joh. 3:15. doodslag was en eene groote wreedheid, om eens mans misdaad zoo vele onschuldige menschen te willen ombrengen.

ELIZABETH.

Maar aangaande deze zonde, hij heeft die bekend, isam.25:32, en God gedankt, dat hij het volbrengen van dezelve verhinderd had.

BATHENUS.

Dit gaat ons propoost niet aan, of hij bekend heeft,

of niet; maar wij bewijzen alleenlijk, wat groote zon-isam.isas. den hij na het ontvangen des H. Geestes begaan heeft. Ten anderen, dat hij Godes hulpe zoo merke-jsam.igao, lijk in zijne bewaring bevonden hebbende, uit klein-si.-22. moedigheid noch loopt tot de vijanden Gods, daar18™.22:22. hij in \'tperijkel komt, en moet zich als een uitzinnig23:31. mensch aanstellen, en doet dat niet alleenlijk een-3i:io. maal, maar ook ten tweede maal, zonder den mond26 =2. des Heeren raad te vragen, niet zonder bedroefenis en ergernis der kinderen Gods, en vreugd der vijanden. Was dat ook niet eene groote misdaad? Maar1 is. dat misbruiken en ontheiligen des huwelijks kan in hem geenszins ontschuldigd worden. Want hij had Michal, de dochter Sauls, getrouwd; daarna nam hij 25;«. Abigail, de weduwe van Nabal, en daar niet mede25:43.

-ocr page 120-

98

Dent. 7;3. te vreden zijnde nam hij ook Achinoam van Israël.

Boven dezen trouwde hij noch tegen Gods Wet eene 2 Sam. 15:3.heidensche vrouw, met name Macha, de dochter des 2 Sam. 3; 4. Konings te Gessur, die de moeder was van Absalom, a5:6. welke alliantie van \'t huwelijk God uitdrukkelijk ver-ii:2, 4. boden had. En hiermede noch niet te vreden zijnde 2Sam.i2;i3.trouwde hij ook Hagith, Abital en Egla. Deze alzoo gerekend zijnde, -heeft hij der bijwijven tien gehad, doch zulks niet tegenstaande heeft hij met Batseba, dc huisvrouw van Urias, zijn getrouwen dienaar, niet alleenlijk overspel bedreven, maar heeft den vromen man listelijk, ja verradelijk en moedwillig, met verderf van velen des volks Gods, doen ombrengen. En in deze misdaad heeft hij zonder eenig leedwezen te betoonen geleefd en gestoken, totter tijd toe, dat hij daarover van Nathan vermaand en gestraft is geweest. Zijn dit niet vele en gruwelijke zonden te zamen gemengd? Nochtans, als hij zijne zonde bekende, werd hij door den Propheet getroost, die sprak: De Heere heeft uwe zonden weggenomen, gij zult niet sterven.

ELIZABETH.

De Heere heeft voorwaar hiermede de waarheid Ezech.18:33.zijns woords wel bewezen, daar Hij spreekt: Waarom wilt gij sterven, o huis Israëls? Want ik heb geen welgevallen aan den dood des stervenden, spreekt de Heere; daarom bekeer u, zoo zult gij leven.

-ocr page 121-

99

Doch het schijnt niet, dat zich David in vele andere zonden, als alleenlijk in \'t misbruiken des huwelijks, vergrepen heeft.

DATHENUS.

Of dit schoon alzoo ware, had God door deze zonde niet oorzaak genoeg, om hem van zijn aangezicht te verstoeten en eeuwig te verdoemen?

ELIZABETH.

Ja Hij, voorwaar, zoo Hij met David naar zijne ge-Psalm 6;i rechtigheid had willen handelen. En hierom heeft 38 ;i. David zoo ootmoedelijk om genade en niet om recht ^ ^ . gebeden.

DATHENUS.

Doch zijn in David noch al veel meer zonden geweest, alzoo eensdeels boven bewezen is. En was dat ook niet onder andere eene merkelijke onge-5 Sain-4: rechtigheid, ja eene specie van tyrannie, Mephibo-1 Sam18-seth, den zoon Jonathans, die hem zoo getrouwelijki»:i-liefgehad heeft en met perijkel zijns lijfs en levens20:i6. gediend had, alle zijns vaders goederen en akke-38:9, 7. ren eens gegeven hebbende, denzelven Mephiboseth16:4-wederom genomen en geconfiskeerd heeft, zonder Mephiboseth eens aan te hooren, alleenlijk op de

valsche beschuldiging van zijnen knecht of dienaar?

7*

-ocr page 122-

100

ELIZABETH.

Deut. 17:6. Voorwaar, hierin heeft David op tweederlei wijze 19:15. gezondigd, ten eersten, omdat hij tegen de Wet Gods, op het getuigen van eenen, sententie geeft. Num. 35:30.en ten anderen, dat hij hem, die beklaagd was, Deut. 13:4. niet eerst in zijne verantwoording gehoord heeft, het-I4:i8. welk \'t officie van alle rechteren is; want met deze 9:18. wijze, wie zoude ter wereld kunnen ontschuldigd, of zijns levens zeker zijn?

DATHENÜS.

De heidenen zeiven hebben dit wel verstaan, dat God den mensch daarom twee ooren heeft gegeven, omdat hij niet alleenlijk de eene, maar ook de Psalm 19:13.andere partij aanhooren zoude, en alzoo in de ge-Psaim 38:5. rechtigheid oordeelen. Maar mijn voornemen is niet, Psalm40:is.aiie de zonden Davids te verhalen, die hij zelf niet 2Sam. 24:1.heeft kunnen tellen of bemerken, daarom zijne vele andere gebreken onderwegen latende. Was dat ook ijGhron. niet eene gruwelijke zonde, dat hij, door het ingeven ssam. 24:2.des Satans zich op zijne macht verlatende, zijn volk icfaron.21:3.heeft doen tellen, niet tegenstaande dat zijne dienaars hem \'t zelve zoo getrouwelijk en grondelijk ontraden 2sam.24:is.hadden? De straf, die daarom over het arme volk gekomen is, heeft de grootheid dezer zonde wel ai0!™quot;\' bewezen, als van wege derzelve zeventig duizend personen aan de pestilentie in Israël gestorven zijn,

-ocr page 123-

101

aan derwelker dood David voor God voornamelijk schuldig is geweest.

ELIZABETH.

Dat was voorwaar eene gruwelijke zonde, hetwelk de zware straf wel te kennen geeft. Maar het volk moest ook tegen God zich verzondigd hebben, alzoo dat het de schuld Davids niet alleen was.

DATHENÜS.

Des volks misdaad ontschuldigt David niet; want de vermaning, die hem de Propheet Gad gedaan had, en de keure van drie straffen, die hem voor-gesteld was, bewijst genoeg, dat hij de oorzaak was van zulke gruwelijke straffe, die onder het volk gekomen is, waarom hij ook het arme volk als schapen ontschuldigt, en de schuld alleenlijk op zich neemt, bekennende, dat hij zeer zottelijk gedaan had.

ELIZABETH.

Dewijl David, zulk een ellendig zondaar zijnde, noch zalig geworden is, zoo is hij voorwaar wel een klare spiegel van de onuitsprekelijke barmhartigheid en genade Gods, waaruit wel blijkt, dat God zich als een Vader over zijne boetvaardige kinderen ontfermt.

-ocr page 124-

102

DATHENUS.

David is niet alleenlijk, o Elizabeth, eindelijk zalig geworden, maar niet tegenstaande dat hij met zoo vele zonden en misdaden bezwaard was, nochtans is hij een van de voornaamste Koningen, Propheten

1 Reg. en dienaren Gods geweest, zoodat er zeer weinigen

15:3,11. 0 \'

2 Reg. 14;s onder de navolgende Koningen zijn geweest, die

eu 16:21.

zelfs tot zulke volkomenheid, die in David was, ge-

2 ehroiK komen zijn. Daarom worden die, zooals men leest, llil/j

34:2 eu28;2. gep^g^en, die in zijne voetstappen gewandeld hebben.

En ter contrariën worden die misprezen, die in zijne voetstappen niet gewan\'deld hebben. En om de materie van David te besluiten, merk toch, o Elizabeth, niet tegenstaande de menigvuldigheid zijner zonden (zooals eensdeels bewezen is), nochtans ge-Psaim 38:5. tuigt je H. Geest, dat hij gedaan heeft wat deh

Psalm 40:13. amp; gt; J o

i^ehron. Heere wel beviel, en niet geweken was van al dat de 2sam.11:15. jjeere geboden had, alle zijne levensdagen, behalve alleen den handel met Uria, den Hethiter. Hier wordt David maar van eene misdaad beschuldigd. Psalm 19:13 daar hij nochtans van zichzelven veel anders betuigt,

en 25:11. J

zooals boven bewezen is. En elders wordt hij gansch en al van God gerechtvaardigd, daar God Jerobeam i chron. straffende door den Propheet Ahia zegt: Gij zijt

14:8. ^

niet geweest als mijn knecht David, die mijn gebod hield en wandelde mij na van ganscher harte, dat hij deed wat mij slechts wel beviel. Is dit niet won-

-ocr page 125-

103

der boven wonder, dat God in David niets straffe-lijks of verdoemelijks vindt en hem zoo hoogelijk prijst, daar David zichzelven zoo menigmaal beschul-Psalm 0^1^ digt en veroordeelt? 142;3.

ELIZABETH.

O Dathenus, de ondoorgrondelijke goedheid Gods overtreft aller menschen, ja aller engelen verstand. Nu merk ik wel, waarom dat David de zaligheid Psalm 32 :i. des menschen in de vergeving, bedekking en niet-toerekening gesteld heeft. Voorwaar, Paulus heeft ook recht en wel geconcludeerd, sprekende: ZooR™. 8:31, God voor ons is, wie is tegen ons? Item, God is \'t, die rechtvaardig maakt; wie is die verdoemt? Maar zeg mij doch, Dathenus, gemerkt dat David een zoo ellendig arm zondaar is geweest, waarom noemt hem God een man naar zijn hart? Waarom worden 1Sam-13:14-zij geprezen, die in zijne voetstappen gewandeld hebben? Waarom ontschuldigt en prijst hem de Heere4ct-3; 12-alzoo? Wat heeft de Heere in hem voor zonderlinge deugden gezien, om welker wille hij Hem zoo groo-telijks behaagd heeft.

DATHENUS.

In David waren ganschelijk geen deugden van zijnent wege, dewijl hij in zonde ontvangen en ge-Psalm 51:7-boren was. Maar de Heere, door zijnen H. Geest,120:U\'

-ocr page 126-

104

Ps. i32:ii, heeft in hem uit genade vele heerlijke deugden ge-

3:7. daan en geplant, als namelijk zijne zaligmakende

23:4\' kennis door den Messias Jezus Christus, eene reine

102-34 liefde Gods, een sterk, vast en onbewegelijk geloof,

69.10. vertrouwen op God met eene brandende liefde, en 41:i:- .. ..

38:i4,;i5. ijver zijns Woords, en reinen godsdienst, geduldig-35:13, it. heid en lijdzaamheid in het kruis, ongeveinsde liefde zijns naasten, ootmoedigheid en nederigheid in zijns zelfs oogen, ook in den tijd zijner hoogheid en heerlijkheid, en meer diergelijken. Doch alle deze stukken, en wat David meer voor deugden gehad heeft, zijn hem uit genade van God gegeven geweest; Eph. 1:6. maar God heeft David liefgehad om Christus Jezus\' wil, alzoo Hij alle zijne uitverkorenen daarom lief heeft, ja Hij heeft hem om zijns zelfs wil liefgehad, wit4:3engelijk Mozes ook getuigt, dat God daarom de Israëlieten lief heeft gehad, en hun zaad, maar hem Gen. 25:22. verkoren heeft. Wat heeft God bewogen, om Jacob Mai. i:S. ijef te hebben en te verkiezen, als hij noch in zijner moeder lichaam was, eer hij goed of kwaad gedaan Kom. 9:ii. ]la(p7 jjven alzoo schrijft ook Paulus van ons, dat ons God heeft zalig gemaakt en geroepen met eene heilige roeping, niet naar onze werken, maar naar 2 Tim. i:9. zijn voornemen en genade, die ons gegeven is in Christus Jezus voor de tijden der wereld.

ELIZABETH.

O onuitsprekelijke goedheid Gods, die ons niet

-ocr page 127-

105

om iets, dat in ons is, maar om zijns zelfs wil liefheeft. Zoo merk ik dan wel, dat God in zijne kinderen alles begint, doet en volbrengt, alleenlijk om zijns naams wille, opdat zijne goedigheid en barmhartigheid in dezelven geopenbaard, bekend en geprezen zouden worden.

DATHENUS.

Dat verstaat gij wel, en hierom is \'t, dat Paulus de kinderen Gods noemt vaten der genade, in dewel- iiom. 9; 23. ken Hij den heerlijken schat zijner genade en rijkdom zijner ontferming heeft willen bewijzen. Maar de tijd zoude ons te kort vallen, zouden wij de exempelen of geschiedenissen van Salomon, Abihu, Asa, Josaphat, Act. 15:U. Ezechia, Manasse, Josia, Jeremia, Jona en andere kinderen Gods alle op zulke wijze examineeren en 5.°™-13:30-

1 J Hebr.ll:S,9.

verklaren, dewelke alle, omdat zij uit genade GodsRo,u-3:27-kinderen waren, om Christus\' wil, door het geloof EPh-2:8-

Esa. 64:6.

alleen en niet door de werken zalig geworden zijn,

niet tegenstaande dat zij met vele zware zonden be-Dan- s. laden geweest zijn, alzoo de prophetische schriften klaarlijk getuigen.

ELIZABETH.

Dat is onwedersprekelijk. Daarom is \'t ook, dat Johannes de Dooper recht spreekt, zeggende, dat Joh. 1:16. wij allen van Christus\' volheid ontvangen hebben

-ocr page 128-

106

genade voor genade. Maar zeg mij toch, Dathenus, hoe komt het toe, dat gij ook Salomon onder de uitverkorene kinderen Gods stelt en rekent, dewelke schier alle geleerde lieden voor verdoemd houden?

DATHENUS.

Gij , o Elizabeth, verwondert u daarover. Maar waarom is \'t toch, dat ze den voorz. Salomon onder de verdoemden rekenen? Wat reden hebben zij daartoe?

ELIZABETH.

Och, broeder, gij zoudt mij wel schier ongerust Deut. i7:i7. maken. Vraagt gij mij zulks? Wilt gij zulk eenen 1 Res \' \'man onder Gods kinderen rekenen, die tegen Gods Woord en uitgedrukt bevel \'t getal zijner huisvrouwen en concubijnen alzoo vermenigvuldigd heeft? Want hij heeft 700 huisvrouwen als Koninginnen gehouden, en daarboven noch 300 bijwijven gehad, en in zijnen ouderdom neigden of bewogen de vreemde vrouwen zijn hart tot de afgoden, denwelken hij hoogten of tempelen gemaakt heeft. Daarom is de Heere over hem toornig geweest, en heeft het rijk van de hand zijns zoons gescheurd, en dewijl men van Salomons bekeering niet leest, wat hope kunt gij hebben van zijne zaligheid?

-ocr page 129-

107

DATHENÜS.

Het is waarachtig, o Elizabeth, alles wat gij van Salomons gruwelijke zonden verhaald hebt; want Salomon heeft in \'t nemen van zoo vele vrouwen Deut. 17:17. zeer zwaarlijk gezondigd. Maar wij hebben bovenGen-39-:i-bewezen, dat Jacob en ook David daarin niet kunnen ontschuldigd worden. Doch was de misdaad 2Sa\'n l6;16-van Lot al veel gruwelijker, zooals boven verklaard Gen. 19; 33. is, en nochtans werd hij rechtvaardig genaamd. En2 Pet- 2:7. aangaande dat hij zich door zijne vrouwen heeft laten bewegen tot afgoderij , dat was voorwaar eene schrikkelijke zonde. Maar hebben wij hiervoren niet gehoord, dat Aiiron ook in dezelve zonde ge-82;24-

amp; Psalm 99: 6

vallen is? Nochtans werd hij onder Gods kinderen611 105:26\' gerekend, en zooveel de afgoderij aangaat, is Ma-nasse hierin Salomon niet verre te boven gegaan?2Keg.21 ^

2 Chron.

Want hij heeft niet alleenlijk den afgoden altaren 33 :B6. opgericht, maar ook allerlei waarzeggerij en too-verij ingevoerd, zijne kinderen door het vuur den afgoden opgeofferd, ja heeft ook Jeruzalem en geheel Juda verleid, dat zij erger werden dan de heidenen zeiven. Nochtans heeft hij genade en vergeving zijner zonden verkregen, of hij schoon boven alle deze zonden noch veel onschuldig bloed vergoten heeft, \'twelk Salomon nooit gedaan heeft.

ELIZABETH.

O diepe afgrond der barmhartigheid, die God

-ocr page 130-

108

over Manasse bewezen heeft. Met recht mag Paulus Rom, 6:2i. spreken, dat daar de zonde vermeerderd was, daar ook de genade overvloediger geworden is. Doch in 2 chron. Manasse is dit zoo zeer niet te verwonderen, want

33:3. ...

van zijne boete en bekeering getuigt de Schrift. Maar wat reden hebt gij, om van Salomons zaligheid iets zekers te verhopen?

DATHENUS.

Zeer gewichtige en zekere redenen. Eerstelijk Gods beloftenisse en groote genade. Wat acht of meent gij, Elizabeth, dat Salomon daarom in onboetvaardigheid gestorven is en vervolgens verdoemd is, omdat zijne boetvaardigheid nergens geschreven staat? Waar vindt gij iets van de boetvaardigheid van Lot, Jacob, s chron. 33 Samson, ja van de bekeering van Josia, die Gods

611 22: 23.

volk in groot perijkel en zichzelven moedwilliglijk tegen alle waarschuwing in den dood geworpen heeft? Maar ik wil de redenen verklaren, die mij bewegen, om Salomons zaligheid vastelijk te verhopen en zekerlijk te gelooven. Ten eersten, zoo is het boek Ecclesiastes genaamd of de Prediker Salomonis ge-wisselijk van Salomon geschreven, hetwelk uit vele redenen onwedersprekelijk is. Hij is Koning over Eed. i:i2; Israël tot Jeruzalem geweest, en ging in huizen, lust-

2:56 en 8:9. 0 . \'

hoven, rijkdommen, schatten en heerlijkheid alle die te boven, die te voren koning te Jeruzalem geweest Ecci. 12:3. waren. Maar als hij bekent, dat alles wat in de

-ocr page 131-

109

wereld is ijdelheid is, en na vele heerlijke vermaningen tot geduld, afsterving van de wereld en tot godzaligheid des levens eene heerlijke bekentenis van den oorsprong en onsterfelijkheid der zielen doet, wel daarna zijn boek met deze woorden besluit: Vreest God en houdt zijne geboden, want dat behoort alle menschen toe; en betuigt, dat deze vermaning de hoofdsom aller leering is; — wie kan daaraan twijfelen, of hij was van zijne ijdelheid en boosheid bekeerd, als hij dat boek geschreven heeft?

ELIZABETH.

O broeder, hiermede hebt gij mijn hart zeer verkwikt en getroost; want dit heb ik nooit alzoo gehoord, noch zoo grondelijk bedacht. Maar vaar toch voort.

DATHENÜS.

Ten anderen, de beloftenissen, die David van2sam. 7:12. zijnen zoon gegeven zijn, te weten, die na hem Psalm 89; 27 op zijnen stoel zitten zoude; ofschoon zij voorna-en melijk van Christus, den waarachtigen Salomon,

verstaan en verklaard worden, nochtans deze woor-Matt. 12;24. den, namelijk, wanneer hij eene misdaad doet, zoo 1 sam. 7: u. wil ik hem met menschen-roeden en met der men-schenkinderen slagen straffen, die kunnen niet van Christus, die niet gezondigd heeft, verstaan worden, 2 Pet. 2:22 maar moeten noodzakelijk van Salomon genomen

-ocr page 132-

110

3 Sam, 7: is. en verstaan worden, gelijk ook de navolgende: Doch Psalm 89:34. mijne barmhartigheid zal van hem niet gewend noch gekeerd worden, gelijk ik ze gewend heb van Saul, die ik voor u heb weggenomen. En dat dit alzoo is, geeft de H. Geest genoegzaam te kennen, daar Hij getuigt, dat God tot Salomon sprak, zeggende: iKeg.si;li.Dewijl dat zulks bij u geschied is, en hebt mijn verbond en geboden niet gehouden, die ik u geboden heb, zoo wil ik ook het koninkrijk van u scheuren en uwen knecht geven; doch bij uwe tijden 2sam.7:14.wil ik zulks niet doen, om uws vaders Davids wil, maar van de hand uws zoons wil ik \'t scheuren. Dit zijn der menschen roeden en slagen der men-schenkinderen, daarmede God Davids zoon gedreigd had, doch belooft God, dat Hij zijne barmhartigheid Paaim 89; 34. van hem niet weren wil, alzoo David ook \'t zelve elders verhaalt.

ELIZABETH.

Die redenen zijn voorwaar grondig en gewichtig. Waarom willen sommigen Salomon Gods genade ontzeggen en weigeren, naardien hem God zijne genade en barmhartigheid zoo vaderlijk toegezegd heeft? Deze redenen, mitsgaders de voorgaande, dat het boek, geintituleerd Ecclesiastes of Prediker Salomonis, na zijne bekeering (zooals gij boven genoegzaam bewezen hebt) geschreven is, dewijl hetzelve een open bekentenis zijner schuld en zulke vermaning tot

-ocr page 133-

Ill

zaligheid inhoudt, bewegen mij ook om vastelijk te vertrouwen, dat Salomon godzalig gestorven en alzoo ook zalig geworden is. Maar waartoe meent gij,

broeder, dat ons dit exempel van Salomon voornamelijk behoorde te dienen?

DATHENUS.

Eerstelijk hiertoe, Elizabeth, dat wij onder de Rom, 11:2 mogende hand Gods ons leeren verootmoedigen en6quot;

onze zwakheid, ia nietigheid, meer en meer leeren 1 Pet. 5:6.

J 0 \' Psalm 62; 10.

bekennen. Want zoo haast de Heere zijne hand van ons doet, hoe heerlijk en rijkelijk dat wij van God Joh. 15; 4. begaafd zijn, zoo vallen wij gruwelijk, alzoo dit voor-2 Cor. 3^5. gaande exempel van David en dit tegenwoordige2 4 van Salomon wel leeren. Daarom heeft David wel en recht gesproken: De menschen zijn toch niets,Psalm62;10-groote lieden falen ook, zij wegen weiniger danPsalm 51:4-niet, zooveel als hun aangaat. Maar haastelijk leert ons dit exempel, dat, hoe groot de zonden der kin-Psalm los; 4. deren Gods zijn, Gods genade al veel meerder is,Esa. i:8. om hun dezelve te vergeven, als zij zich bekeeren, Jer. 3; 1, en Hem door Jezus Christus om vergeving bidden, Ezech. 18:21

ö amp; \'en 32:33.

gelijk het exempel van den vader des verloren zoons Esa- 65:24. zulks wel te kennen geeft. Want de vader zag zijnen Mare. 9; 3.

Luc. 15 : 30.

zoon noch aan, als hij noch verre was; bewogen door barmhartigheid liep hij tot hem, en viel hem om den hals en kuste hem.

-ocr page 134-

112

ELIZABETH.

Och, dit zijn ook (zooals ik merk) heerlijke leeringen, die ons het exempel van Salomons val en bekeering geeft. Nu hebt gij mij, lieve broeder, door Gods genade en Woord mijne gebreken en gevangen harte verbonden en vrij gemaakt, en mijn treurig gemoed met olie der vreugde rijkelijk overgoten Rom. 8:3i. en verkwikt. Is deze goede God met ons, wie kan tegen ons zijn? Maar eene zaak moet ik noch van u bidden. Zou ook God in het Nieuwe Testament zulke genade aan zijne kinderen bewijzen, gemerkt, dat Hij hen met meerder kennis van zijnen wil en geboden begaafd heeft, en heeft men daarvan ook eenige exempelen?

DAÏHENUS.

Joh. 2:12. Maar wat vraagt gij toch, Elizabeth? Zou Gods gè-Gai. 4:6. nade door Christus\' toekomst verminderd zijn? Zou Joh.i:i6,i9.Hij nu zijn vaderlijk hart van ons afgewend hebben, Rom. 8:i7. naardien Hij ons in Jezus Christus tot kinderen uit Hebr. i: 14. genade en barmhartigheid, ja tot medeërfgenamen Joh. 27:23. in Christus, aangenomen heeft? Wie wil of kan aan zijne volkomene liefde t\' onswaart eenigszins twijfelen, dewijl dat ons de Vader met dezelfde liefde bemint en liefheeft, waarmede Hij Christus, zijnen eenigen Zoon, liefheeft?

-ocr page 135-

113

ELIZABETH.

Och, waarom ben ik dan zoo twijfelmoedig, ongerust en krank? Maar ik bid met den vader desMaiC-9-24-kindekens, dat bezeten was: Ik geloof, Heere, kom mij, ongeloovige, ter hulpe; en met de Apostelen van Christus: Vermeerder in mij, Heere, het geloof.Luc- w••6-

DATHENUS.

Dat is recht gebeden, zulk gebed klimt tot God, Psalm ui: 2. en dringt door de wolken; zulke verslagen en ge-Esa-66; 2-broken harten roept en begeert Christus, en nietPsa,ml5:19-die zichzelven heilig en volmaakt acht. Maar opdatMatth-5--6;

11; 28 gn

wij ons propoost eenmaal besluiten en bewegen, gij12:20-

weet wel, lieve Elizabeth, zooals boven verklaard

is, dat het voornemen des H. Geestes in \'tbeschrii J0,1quot;,.7\'17-

\' J-Joh. 7: 9 en

ven van de H. Schrift nooit eigenlijk geweest is, de18:9-zonden en gebreken der kinderen Gods te beschrii-Ps H:8,9

J en 147: 14,

ven, maar ons tot de kennisse Gods en van Jezus20 Christus te brengen, en daarenboven ons op \'t aller-vlijtigste te vermanen tot een christelijk godzaligLuc- 24:27-leven. Nochtans wil ik tot uwe gerustigheid ook^h\'3j:39; kortelijk doen, dat gij van mij tot meerder troostRom- 3:16, begeerd hebt. Ziet en merkt gij niet, hoe dat Zacha-Luc- i-6. rias, de vader van Johannes den Dooper, dewelkeLuc-1: ^0-heilig en voor God onstraffelijk genaamd wordt, van stonden aan in ongeloof (\'t welk de zwaarste zonde van al is) vervallen is? Daarom hij ook vanJoh -3:se.

8

-ocr page 136-

114

God met stomheid negen gansche maanden geslagen

Hebr. n: 6. -werd. Hebt gij ook niet gezien, hoe dat de geloovi-

gen in de kerk te Corinthen (die Paulus de geheilig-

den en de geroepen heiligen noemt) niet alleenlijk

in twist en sekten, maar ook met een schandelijke

icor. i;2. en ergerlijke vermenging met de afgodendienaars,

7:6,7. ja met een schandelijk misbruik des Nachtmaals be-

i^cof. lai.j-oedeld en bevlekt geweest zijn, en dat gruwelijk

3 6. was? Zulke hoererij werd ook bij hen geduld, die bij

iCor,in;si,(jg heidenen ongehoord was, namelijk, dat iemand

onder henlieden zijns vaders wijf gehad heeft. Het

ii:i2. ig Wel waar, dat Paulus bevolen heeft denzelven 6:1.

Lev. 18:8. af snijden. Maar overmits dat hij zich bekeerd i Cor. 6:5. heeft) zoo ig \'t niet geschied; maar ter contrariën, hij beveelt, dat men denzelven opnemen en vertroosten zal. Hoe groot waren ook deze zonden en 2Cor.2:6,7.gebreken, die de H. Geest in dezelve gemeenten van Apoe. i: 2. Asia beschrijft en straft, als namelijk, dat die van 2:4,6. Ephesen de eerste liefde en hunne goede werken verlaten hadden; die van Pergamus onderhielden 2:16. sommigen, die de schandelijke leer der Nicolaïten dreven; die van Thyatiren onderhielden valsche Pro-pheten en Prophetessen, die God bij Jesabel ver-2:20. gelijkt, hetwelk eene gruwelijke groote zonde was. 3:W. Somma, die van Laodiceën waren koud noch warm, doch roemden zij zich, als die zeer rijk waren en geen 3:17, is, 19.gebrek hebbende; nochtans waren zij ellendig, arm, blind en naakt. Doch niet tegenstaande deze taste-

-ocr page 137-

115

lijke zonden en gebreken zoo verwerpt de Heere de £rquot;JC- 3;20. voorschrevenen niet, maar Hij vermaant ze tot boete en betering, houdt ze en bekent ze noch middelertijd voor zijne gemeente en zeer lieve kinderen, roepende dezelven tot volstandigheid door het voorhouden van verscheiden schoone beloftenissen en vermaningen.

En als gij der Apostelen brieven naarstig overleest,

gij vindt diergelijke zonden in de geloovige kinderen Gods zeer veel, daarom zij ook vermaand worden,

om den ouden mensch af te leggen en hunne aard- ^p\'1- ^ 22. sche leden te dooden, als hoererij, kwade begeerten, gierigheid en diergelijke zonden, welke vermaningen Cui. 3:5. bij de voorschrevenen geen plaats zouden gehad beb-Eph. 1:5. ben, ware \'t dat in dezelven zulke en diergelijke zonden niet geweest waren. Doch zulks niet tegenstaande worden zij door den H. Geest heilige, ge- Col. 1:2. loovige en Gods beminde kinderen genaamd.

ELIZABETH.

Wat zal ik hiertoe zeggen? Waar wij ons keeren en wenden, wij vinden ook in de allerheiligstenJ°b.4:18-met dien gebreken en groote zonden. Voorwaar,

David heeft wel te recht gesproken; Zij zijn allen Psnim u.-s.

53 : 2, 4.

afgeweken, daar is niemand die goed doet, ja ook niet een.

DATHENUS.

Dat is \'t gene wij boven verhandeld hebben; want

8*

-ocr page 138-

116

Luc. i7:io. zoo hij, die daar alles doet wat hem zijn Heere beveelt noch bekennen moet, dat hij niet dan een jac. s; io. onnutte knecht is, wat moeten wij van onszei ven houden, die niet een gebod onzes Heeren oprech-telijk volbrengen? Maar om onze samenspreking te verlaten, merk Petrus en in zijnen persoon alle de Ma\'tii.^4:is; Apostelen. Ziet gij in hem niet, nadat hij beroepen I6;i6,i7. was eil door de predicatie den weg van Christus zeiven bereid had, ja Hem zoo heerlijk beleden en 16:25 en bekend had, daarom hij ook van Christus zalig genaamd werd, dat hij, van stonden aan afwijkende. Satan genaamd werd, vol van aardsche en vleesche-Matt^26^74 lijk® opiniën geweest is; hoe hij Christus verzaakt Mare. i6;4. en verlaten heeft, en na Christus\' opstanding met de anderen zoolang in ongeloof gestoken heeft; en nadat hij den H. Geest ontvangen had, heeft hij zich niet zeer schandelijk en ergerlijk gedissimu-Gai. 2:ii. ieert en geveinsdelijk aangesteld? Wat heeft hij dan, daarvan hij zich roemen kan?

ELIZABETH.

Ganschelijk niet. Daarom spreekt hij ook wel recht, daar hij zegt, verwerpende het ondragelijk Act. i5:ii. juk van (Je yan Mozes; Wij gelooven dan door de genade des Heeren Jezus Christus zalig te worden, gelijkerwijs de voorvaders ook zalig geworden zijn.

-ocr page 139-

117

DATHENUS.

Dat verstaat gij recht. Johannes de Dooper, vol lm. 23 .-is. zijnde des H. Geestes in moeders lichaam, en de Matt. 11; 11. meeste zijnde onder allen, die van vrouwen geboren Joh. i6;i6. zijn, begrijpt zichzelven mede in \'tgetal van dezen,

die uit louter genade zalig worden, en spreekt: Wij hebben van zijne volheid allen ontvangen genade,oh-1: S4-voor genade. En wederom begrijpt hij zich onder het woordeken: Die de zonde der wereld wegneemt. In zulken verstande verblijdt zich ook Maria, de moeder van Christus, in God, haren Zaligmaker, en11:45-heeft ook op \'tgebenedijde zaad, dat aan Abraham beloofd was, door geloove gezien. Daarom wordt zij Luc. 11:28. ook van wege haar geloof zalig genaamd. Want ofschoon om de oorzake, boven verklaard, aller heiligen zonden niet geschreven zijn, doch zijn alle menschen van nature kinderen des toorns en desenl3:9\' doods, en de geheele wereld is voor God verdoe-RoD1- 6;23\' melijk. Daarom allen, die zalig worcTen, verkrijgenEPh\' 2:8. 9-de zaligheid uit genade, gelijk ook Christus van allen, die zijne schapen zijn en door Hem (die de deur is) ingaan, spreekt: Ik geve hun het eeuwige : 9 ea leven, en zij zullen niet vergaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit mijne hand trekken.

ELIZABETH.

Dit punt is zoo rijkelijk bewezen, en zoo over-

-ocr page 140-

118

vloedelijk, dat het schande ware, breeder bewijs te begeeren. Ik dank u, Dathenus, hartgrondelijk voor uwe groote moeite en trouwe naarstigheid. Maar zou \'t u niet verdrieten, de somma des gespreks tot versterking mijner zwakke memorie, en dat tot mijnen troost, in eene korte somma te verhalen?

DATHENUS.

Dat wil ik mij geenszins laten verdrieten, maar Phi0^3{s\' ^611 S6*16®!611 grond in twee punten begrijpen. Joh. 15^4. namelijk; gij moet voor het eerste verstaan en weten, dat alle de spreuken en sententiën der H. Schrift, die ons iets zijn eischende, dat in ons vermogen of in onzen vrijen wil niet staat, \'t zij ook, dat zij in \'t Oude of in \'t Nieuwe Testament bevonden worden, 2 Oor. 3:2i. en van Mozes, Christus en Paulus gesproken en ge-Phii. 3:9. dreven zijn, die houden de leer der Weten dienen ons voor eenen«ieidsman tot Christus; daarvan moeten a cor. 5:2).wij (Je volkomenheid van \'tgene zij van ons eischen niet in ons, maar in Christus, zoeken en vinden, of Pbii. 3:i9. anders, wij hebben nimmermeer bestendigen troost. 2 cor. 12:9 Maar wij moeten ons te vreden houden met de mate der genade Gods, die Hij ons gegeven heeft, al is \'t dat wij met den vleesche, dat is, met het deel, dat in ons noch niet wedergeboren is, tegen onzen wil de Wet der zonde dienen, verzekerd zijnde,

Rorn. 7: 15 \'

en 3:16. dat er nochtans niets verdoemelijks in ons is, omdat

-ocr page 141-

119

wij in Jezus Christus zijn, die het einde der Wetifcm. 8:i en is, ons van de macht en de vervloeking verlost heeft,

ja heeft dezelve vernietigd en aan \'t kruis gehangen Gal. 3:13. en genageld. Dies zijn wij derzelve Wet door de WetCo1- 2:U-gestorven en hebben met haar niet meer te doen,»™. 7:4. maar wij zijn eens anderen mans, te weten, van Jezus2 Cor- 11:2-Christus, om Hem in de liefde vrijwillig te dienen,

naar de gave en genade, die ons God geeft door zijnRom- 7:fi\' H. Geest, niet in het oude wezen der doodslaandes Cor-3:9-en verdoemende letter, maar in een nieuw wezen,Rom-8:15-door den geest der aanneming tot kinderen Gods.

ELIZABETH.

Daar hebt gij voorwaar de somma des eersten punts, belangende de Wet en het Evangelie, kor-Rom. 7:is. telijk en grondelijk begrepen. Want voorwaar, de mensch tegen de Wet Gods zich examineerende vindt EPh-2:14\' in zich niet dan den dood en verdoemenis. Daarom moet hij den vrede en gerustheid zijner consciëntie buiten zichzelven, alleen in Jezus Christus, zoeken,

want Hij onze vrede is, Ephes. 2 : 14.

DATHENUS.

Dat is voren Waarlijk en genoegzaam uit Paulus5; 1 m bewezen. Daarom is \'took, dat hij elders spreekt,

dat ons God met Christus alle ding gegeven heeft,

Waarvan kan hij gebrek hebben, die \'tin Christus al

-ocr page 142-

120

Eph. 2:8. bezit? — Het tweede punt is aangaande de eeuwige 2 Tim. i:9. zaligheid. Deze komt ons noch in \'t geheel, noch ook eensdeels uit onze werken toe, maar alleenlijk uit Gods genade, door \'t geloof in Jezus Christus. Leer 16:36. dit uit het exempel van beide de moordenaars verstaan, die met Christus gekruisigd waren. Zij waren Luc. 23:29. beiden om gelijke misdaad veroordeeld ter dood; Luc. 23:«, doch niet tegenstaande de gelijkheid in de zonde en in de wel verdiende straf der zonde, zoo handelt God met henlieden ongelijk en toch naar zijnen wil recht-vaardelijk. Want den eenen laat Hij door zijn rechtvaardig oordeel verstokt blijven en alzoo sterven, den Eph. 2:6. anderen buigt Hij door zijne genade tot een hartelijk leedwezen over zijne zonden, tot kennis en waarachtige aanroeping van Jezus Christus, en vervolgens tot de eeuwige zaligheid. Alzoo handelt God Kom. 9:17, ook met de menschen, welke in zichzelven areliikeliik

18 en 7:16, \' 6 J J

is. doodwaardige zondaars zijn voor God; maar som

migen laat Hij, volgens zijne verborgene rechtvaardige oordeelen, in zonde en ongeloof blijven en sterven; de anderen ontvangt Hij in genade en maakt Joh. 17:9, die zalig. Dit wil ons Christus ook leeren, sprekende , dat Hij voor de wereld niet bidt, ja offert zichzelven voor diegenen, die Hem van de wereld gegeven zijn, opdat zij geheiligd zijn mogen in der eeuwigheid, niet tegenstaande dat zij in zichzelven, zoolang zij hier leven, altijd arme zondaars zijn en blijven. Somma, gelijk tusschen beide de voorschre-

-ocr page 143-

121

ven moordenaren geen onderscheid was, zoo is er geen onderscheid tusschen Adams kinderen, zooveel de verdorven natuur aangaat. Maar zooals de een,

volgens Gods rechtvaardig oordeel, halstarrig en verstokt bleef, en de ander uit louter genade toticor. 4:7. kennis zijner zonden en tot het geloof aan JezusRom-quot;12. Christus gebracht werd, alzoo gaat het noch toe met het geheele menschelijke geslacht.

ELIZABETH.

Dit gevoel ik ook ganschelijk alzoo, en ik acht dat even gelijk \'t zelve exempel van Jacob en Ezau,Gen- 2h:22. \'t welk gij boven verklaard hebt en ons ook geleerd Kom. 9:12. is. God is een vrijwillig ongedwongen uitdeeler en gever zijner goederen. Want Hij heeft hem, dieMatth. 20:8. maar een uur gearbeid had, zoowel ook uit genade het volle loon gegeven, als dengeen, die de hitte en den last des daags gedragen had.

DATHENUS.

Gij verstaat dat recht; want de bekeerde moorder,Luc. 23:43. had hij ooit in zijn leven een oogenblik tijd in \'t goede gearbeid? Neen hij, voorwaar. Nochtans spreekt Christus: Heden zult gij met mij in \'t paradijs zijn. Rom 3:28. Want de mensch wordt gerechtvaardigd door het geloof, zonder de werken der Wet. Daarom werd hij Matt. 20 14. ook, die zich op zijne werken en arbeid des daags

-ocr page 144-

beroemde, uitgestooten. Dies zegt Paulus zeer wel: Rom. il.-?. Dat Israël zoekt heeft hij niet verkregen, maar de uit-Matt. 18;24. verkorenen hebben \'t verkregen; denwelken God, als luc. 7:«. zjj zie}! van harte verootmoedigen, alle misdaden uit genade kwijt scheldt, hetzij tienduizend talenten of i\'\': vijfhonderd penningen, of alleenlijk vijftig. Daarom moet zoowel Johannes de Dooper, als de bekeerde moordenaar, Gods genade en barmhartigheid bekennen, roemen en prijzen, zooals uit het voorgaande genoegzaam kan verstaan worden. Hebt gij iets meer, mijne lieve zuster, dat u in deze materie de consciëntie noch drukt of benauwt?

ELIZABETH.

Aft. 11:14. Neen ik, God lof, gij hebt mii met Gods Woord

I.uc. 3:1!), \' \' OJ J

si. volkomelijk genoeg gedaan, dat mij alle oorzaak van

kleinmoedigheid benomen is. Ik bid God, dat ik 10:42 en dit zijn Woord, om \'t welk te verstaan Hij mijn Matt, is: 19 harte geopend heeft, wel mag bewaren, dat mij de Satan \'t zelve uit mijn harte niet wegneme, maar Paaimsi:u.dat het overvloedige vrucht in mij moge voortbren-

Psalm 61:13. 0

gen, alzoo dat ik met een vroolijken geest mijne Eph 2* lï kinderlijke schuldige dankbaarheid Gode moge be-Gai. 5:13. wijZen, en mijne christelijke vrijheid in de liefde godzaliglijk, tot stichting mijns naasten, wel moge gebruiken.

DATHENUS.

Luc. 1:17. Dat wil Hij niet alleen ons, maar allen zijnen uit-

-ocr page 145-

123

verkoren kinderen verleenen, die eeuwige God, vanRom. 13 s.

welken alle gaven komen, zooals Jacobus zegt, doch

alzoo, dat wij altijd bekennen, dat wij schuldenaars

zijn en blijven, zoolang wij hier leven; dat wij ook

van onze schulden verlost en ontslagen wordende,

dat middel gebruiken, \'t welk ons Christus leert Matth, 6:12

0 \' iln 18:26.

\'t welk is, dat wij Hem ons door \'t geloof toeëigenen,Luc. 11:4.

I\'jSil, : 6.

die onze schulden op zich genomen heeft, en vol-komelijk betaald, en het handschrift aan het kruis1 Pet-gehecht , in welken Christus wij uit genade gerecht-1 Cor- 5:2S\' vaardigd zijn, en hebben de rechtvaardigheid, diePhil 3:9 voor God geldt en bestaat.

ELIZABETH.

Hierbij verhope ik, door Gods genade, heide te leven en te sterven, ja mij vastelijk te houden.

DATHEKUS.

Dat begeert ook Christus van ons, als Hij zich vergelijkt bij de metalen slang, in de woestijn ver-xum si 8. heven, en leert ons, dat gelijk de Israëlieten doode-lijk gewond zijnde niet door kruid of pleisteren,

maar alleen door het aanschouwen der slange, volgens Gods bevel, gezond gemaakt en geheeld werden,E8a- 13; 3-dat wij alzoo nergens door verlost of zalig gemaakt kunnen worden, dan door het geestelijk aanzien desJ\'jhoR:4 ™ gekruisigden Christus alleen, dat is, door het vastHebr-11:1 :i-

Joh. 3:15,

en hartelijk vertrouwen op Hem, aldus lange gezegd.ie.

-ocr page 146-

124

Gai, 2:20. want Hij is alleen de weg, de waarheid en \'t leven, Joh. 14; 6. en nienian(j komt tot den Vader, dan door Hem

Act. 4:2. \'

alleen, omdat den menschen geen andere naam gegeven is op aarde, daardoor zij zalig worden, dan alleen Jezus Christus. Daarom Paulus ook recht i Tim. 2: e. spreekt, dat er een God is en een Middelaar tus-schen God en de menschen, te weten Jezus Christus.

ELIZABETH.

i Cor. i:30. Mijn lieve Christus alleen is mij alles in allen.

Hij is mijne wijsheid en gerechtigheid, verlossing en heiligmaking in der waarheid. Daarom alzoo David joh. i7;io, van zijnen God spreekt, denwelken hij in Christus, den Messias, aangezien heeft en gekend, zeggende; Wanneer mij ook ziel en lijf versmachtte, zoo zijt gij toch, o God! altijd mijns harten troost en mijn deel. Alzoo spreek ik ook, wanneer ik versmacht, of ver-Es». 3:26, derf, of te gronde ga: Christus is mijn eenige troost en mijn groot gewin.

DATHENUS.

In dit geloof en vast vertrouwen wil u de Heere onbewegelijk en volstandig bewaren en tot den einde i Tim 4:5. versterken, dat gij eindelijk spreken moogt: Ik heb 2Tim.4:7,8. eenen grooten kamp gestreden en den strijd behouden, den loop voleind en \'t geloof behouden, opdat gij de kroon der rechtvaardigheid ook ontvangen moogt.

-ocr page 147-

125

ELIZABETH.

Amen, amen, ik weet, wien ik geloofd heb, en ik^\'-^^-ben verzekerd, dat Hij machtig is, mijne bijlage of erfdeel te bewaren tot dien dag, vertrouwende, dat Hij, die in mij het goede begonnen heeft, datzelveAct-20:32-volbrengen zal tot op den dag van Jezus Christus.

DATHENUS.

Blijf dan, mijne lieve Elizabeth, Gode en den1 Tim-8i20-Woorde zijner genade bevolen, en dat u vertrouwd is, bewaar dat naarstelijk. ,

ELIZABETH.

Vaar ook wel, mijn geliefde vriend. De Heere wil u deze moeite rijkelijk vergelden. Te huis komende wil ik met vreugde den lofzang van Maria lue. i: 46. zingen, en mij in den Heere mijner zaligheid ver-Phii. 4:4. blijden altijd en eeuwiglijk. Amen.

Pinis, 24 Junij 1584, tot Ghent.

Gedruct tot Leijden,

Bij Jan Claesz. van Dorp, in de vergulde Son, 1624.

NASCHRIFT

-ocr page 148-

NASCHRIFT

VAN DEN UITGEVER.

Zoo ontvangt gij hier dan, Christelijke lezer, een geschrift van Petrus Dathenus, dat u tot heden wel niet in handen is gekomen, en veel minder nog door u is kunnen gelezen worden. Ofschoon het toch nu drie honderd jaren geleden geschreven is, en voor twee honderd zestig jaren het eerst in druk is uitgegaan, hebt gij hoogst waarschijnlijk de gelegenheid nog niet gehad om er kennis mede te maken. De lotgevallen van dit boekske zijn niet alledaagsch. In zeer onrustige tijden (1584, te Gent) opgesteld, is het niet bij het leven des auteurs gedrukt, maar veertig jaren later, in 1624, alzoo geruimen tijd na zijn heengaan. Van den eersten druk is, zoover men weet, slechts éèn exemplaar hekend. Daarna is het driemalen herdrukt. Waar en wanneer het gedrukt is voor de tweede en derde maal laat zich niet bepalen, omdat van den tweeden en derden druk geen enkel exemplaar tot ons is gekomen. De vierde druk (Hoorn, bij M. Gerhrantsen) is van 1648, en deze is, zoover wij weten, door slechts één overgebleven exemplaar vertegenwoordigd. Het eenig bekende exemplaar van den eersten en van den vierden druk is in mijn bezit en werd eenige jaren geleden door mij beschreven in de „Stemmen voor Waarheid en Vredequot; (1871, Juni en December\').

-ocr page 149-

127

Voordat dit boekske in 1624 uitgegeven vjerd, had de Rotterdamsche Predikant Franciscus Lansbergius het in 1613 gedeeltelijk in het licht gezonden naar een geenszins correct handschrift, onder den titel van „Peerle der Christelycker Vertroostinghequot; (Rotterdam, bij Mathijs Bastiaens). Door deze uitgaaf leerde men echter het in zoo menig opzicht voortreflijk opstel van Datheen volstrekt niet goed kennen, en wij zijn ook daarom werkelijk dank schuldig aan den Haagschen boekverkooper Anthony Jansz., dat hij dit boekske van Datheen aan de vergetelheid heeft ontrukt. Wat de uitgaaf van Fr. Lansbergius aangaat, ook hiervan is slechts één exemplaar bekend, dat mede behoort tot mijne verzameling van oude min of meer zeldzame boeken.

Terwijl ik den geéerden lezer nu verder naar het vroeger door mij geschrevene verwijs, heb ik thans alleen mede te deelen, hoe ik bij deze nieuwe uitgaaf ben te werk gegaan. De lezer ontvangt hier Datheens opstel geheel naar den eersten druk, met al het voorwerk, dat er hij behoort en dat niet in zijn geheel in den vierden druk voorkomt. Alleen heb ik, om het gemakkelijk lezen en volgen van de ons hier aangeboden Samenspreking te bevorderen, de interpunctie gewijzigd, en zooveel mij dit noodig scheen de hedendaagsche spelling gevolgd. Ook moest ik nu en dan een ivoord invoegen of verplaatsen, ten einde den zin geregeld te doen ajloopen. Het handschrift, door den eersten uitgever gebruikt, schijnt toch 6f hier en daar ook niet volmaakt geweest te zijn, óf door den

-ocr page 150-

128

uitgever niet zonder enkele vergissingen in het licht te zijn gezonden. Hoe dit zij, ik héb mij geen enkele verandering veroorloofd, dan die strekken kon, om het oorspronkelijke stick den hedendaagschen lezer goed te doen kennen.

Uit het in 1871 door mij over dit hoekske geschrevene blijkt, dat ik er hoogelijk mede ingenomen hen. Ik acht, dat Datheen\'s nagedachtenis schade lijdt, wanneer men dit zijn opstel niet kent. Ik houd het voor eene zeer belangrijke bijdrage tot de hennis en juiste beoordeeling van dezen merkwaardige/n man, dien men in deze Christelijke Samenspreking in een voor hem zeer gunstig licht ziet optreden. Door de lezing er van zal men, geloof ik, ongeveer denzelfden indruk ontmngeii, als dien ik er reeds vroeger van ontving en uitdrukte in deze woorden {„Stemmen voor W. en Fr.quot; 1871, bl. 505): „Zoo bemoedigt en vertroost dan Datheen door dit geschrift hen, die, ofschoon zij in den Heer Jezus gelooven, toch door het blijven staan op een wettisch standpunt den eenigen troost des Ekangelies niet smaken. Hij doet dit niet door transactie met den onverbiddelijken eisch van het Evangelie, dat heiligheid des levens voor den belijder van Jezus Christus predikt. Dien eisch laat hij in zijne volle kracht op den voorgrond treden. Hij doet het door Wet en Evangelie in hunne eigenaardigheid te schetsen, door de rechtvaardigheid uit de werken der wet en de rechtvaardiging door het geloof in Christus juist te onderscheiden. .. Datheen toont door dit geschrift, dat hij op een zuiver evangelisch standpunt

-ocr page 151-

129

staatquot; (waarmede ik bedoelde, dat het wettische standpunt volstrekt niet het zijne is)... De geest van den Heidelberg schen Catechismus spreekt door geheel dit opstel henen. Het sluit zich ongedwongen aan den „Ziekentroostquot; (van Corn, van Hille)quot; aan, op welk geschriftje Datheen zelf in zijn Dedicatie-brief wijst. Den geëerden lezer verwijzen wij nu ook naar dien Dedicatie-brief, en achten, nu men hem zelf lezen kan, alle verder spreken over Datheeen\'s bedoeling overbodig. Uit de Voorrede, waarmede Fr. Lansbêrgius in 1613 iets van Datheen\'s geschrift bij het publiek van zijnen tijd inleidde, neem ik nog het hier volgende over, waarbij men bedenke, dat hij het uitgaf onder den titel van ,, Peerle der Christelijcker Vertroosting he.quot; Na gezegd te hébben, dat hij „een present van eene kostelijcke Peerlequot; komt aanbieden, gaat hij aldus voort: „Ten is gheen Peerle, die uyt den modderighen grondt der Zee opghehaelt is: Maer uyt de diepe gronden des Goddelycken icoordts, inde Canonycke boecken des Ouden ende nieuwen Testaments begrepen: Eene Peerle, die de ziele verquickt ende t\' herte verheucht.. . De salich-gedachte Petrus Dathenus, eertijdts mijn mededienaer in de verkondinghe des Woorts binnen Gent, heeft haren giants in deze syne troostelijcke Vzaemen-sprekinghe zeer heerlyck geopenbaertquot;... Als men dit boekske van Datheen zal gelezen hebben, zal men, naar ik vermoed, kunnen begrijpen, dat Fr. Lansbêrgius er zich zoo over heeft laten hooren.

Wat nog het jaartal 1585 op den titel, in de Voorrede

-ocr page 152-

130

van den Haagschen uitgever (hl. x), en in het onderschrift van Datheens Dedicatiebrief (hl. xiv) hetrefj, wij hebben dit te verbeteren naar het jaartal, dat aan het einde van het boekske voorkomt: „Finis, 24 Junij 1584 tot Ghent.\'\'\'\' Dit laatste heeft geen bezwaar. Maar dat Datheen in 1585 een geschrift te Gent zou voltooid hebben, is geheel in strijd met hetgeen wij uit zijne levensgeschiedenis weten. „Datum in haest tot Ghent, desen xxvi Junij 1585quot; moet zonder hvijfel veranderd ivorden in „Datum in haest tot Ghent, desen xxiv Junij 1584.quot; Zeer korten tijd daarna verliet hij de genoemde stad. Ik heb echter gemeend, het jaartal 1585 niet te moeten veranderen.

Schrijft men in het vervolg over Datheen, men zal over hem als stichtelijk schrijver meer kunnen zeggen, dan hetgeen tot heden over hem gezegd worden kon. Leest men dit boekske in zijn geheel, men zal het niet uit de handen leggen, zonder te moeten erkennen, dat de schrijver wakker gestreden heeft voor „de rechtvaardiging alleen uit het geloof,quot; tot vertrossting van godvruchtige bekommerde zielen.

Utrechl\' J. 1. DOEDES.

Jauuari 1884.

-ocr page 153-
-ocr page 154-
-ocr page 155-