Lil
O VEI »
DE* iBPill! til MSB 11« BET CilSTEltf LtlEll
DOOR
Hooglceraar in de Godgeleerdheid Stellenboseh. (Zuid-Afrika.)
MET PORTRET VAN DEN SCHRIJVER.
UTRECHT. ,J. W, LEEFhANt; Oudkerkhof, 52.
GUNNING
ii;fRIT£5AN5F£^R j
rr
DEN OORSPRONG EN MRD VAN HET CHRISTELIJK LEVEN
DOOR
Hoogleeraar in de Godgeleerdheid te Stellenboscli. (Zuid-Afrika.)
UTRECHT, J. W. LEEFLANG. 1885.
bibliotheek der ruksuniversiteh UTRECHT,
KAS
DE YRIEOM M YRIMDIMM m NEDERL1ID,
WIER CHRISTELIJKE LIEFDE ,
MIJ TIJDENS MIJN BEZOEK IN 1884 BETOONT), UITERMATE HEEFT VERKWIKT
EN DOOR DE HERINNERING
NOG VERKWIKKEN BLIJFT.
Sedert de oprichting van ons Theologisch Seminarie, heb ik de gewoonte met de Studenten, ivekelijks, eene vrije godsdienstige samenkomst te houden. Bij die gelegenheid spreek ik tot hen een kort woord. Uit deze toespraken zijn de volgende opstellen ontstaan, die, naar ik vertrouw, voor menigen lezer het antwoord bevatten, waarnaar het heilbegeerige hart zoekt.
Dit geve de Heer.
Stellenbosch,
15 April 1885.
EERSTE APDEEL1NG.
□ E BEKEERING.
WIE MOET ZICH BEKEEREN ?
Hand. 2 : 38. Bekeert u !
Laat mij, eer ik u den oorsprong en den aard der bekeering verklaar, het antwoord geven op de vraag: ivie moet zich hekeeren ?
Gij moet ü bekeeren, die weet, dat gij aan de eene of andere zonde zijt verslaafd, maar haar zoekt toe te dekken, door eene uiterlijke godsdienstigheid.
Dit deden velen der Farizeërs, in de dagen van den Heere Jezus. En dit doen velen nog heden.
\'tls eene goddelijke wet, dat elke zonde haar eigen straf met zich brengt. Die zijne zonde toedekt met zijne godsdienstigheid komt allengs er toe, om zich voor iets anders aan te zien, dan hij is, en zich zelfs voor Gods aangezicht te gedragen, alsof ook voor God verborgen ware wat een mensch in hem niet ziet, en hij zelf in zich niet zien wil.
O, de bedwelmende kracht der zonde!
Denk aan den Farizeër in den tempel. Hoe zelfvoldaan en zelfverheerlijkend bidt hij daar tot God, terwijl de tollenaar uitroept: O God, wees mij zondaar genadig!
Hoe is het mogelijk, dat de mensch zich het gezicht zóó kan benemen, het gevoel zóó verharden, dat hij voor de heilige majesteit van God kan verschijnen, zonder van
WIE MOET ZICH BEKEEREN ?
wege zijne zonde te sidderen; en dat — omdat hij daarover den godsdienst als een kleed heeft aangetrokken.
Bewandelt gij dezen weg ? Ontwaak dan uit uwe bedwelming. Scheur vaneen het ellendig omwindsel, dat gij om uwe zonden geslagen hebt. Belijd uwe zonde en vooral uwe huichelachtigheid aan God. Vraag Hem om vergeving en genezing. Laat Zijne gerechtigheid u verschrikken, en Zijne genade u lokken. Verneder u onder de hand Gods, en Hij zal u verhoogen te Zijner tijd.
Daar is een ander, die eerlijk zeggen kan, dat hij, zoo ver hij weet, geen zonde vasthoudt of wenscht vast te houden; doch zijn godsdienst is niet meer dan de uitwendige daad en vorm.
En wat is een van de redenen, dat het met uwen godsdienst niet verder gekomen is ? Gij zijt een zedelijk, maar niet een heilig mensch. De zedelijke mensch houdt de zedelijke geboden afgescheiden van den heiligen God ; de heilige mensch is gewijd aan den heiligen God, die in de zedelijke geboden met heilige majesteit tot hem spreekt. De zedelijke mensch verheerlijkt de wet der zedelijkheid, de heilige mensch verheerlijkt den God der zedelijkheid.
Gij bedekt met uwe zedelijkheid niet een u bekende zonde, maar de innerlijke behoefte van uw hart aan den levenden God. Niet in zijne zedelijkheid, maar in den levenden God, zich aan de ziel openbarende en daarin wonende, vindt de mensch het eeuwige leven.
Niet alleen is uwe zedelijkheid voor u een scheidsmuur, die u verwijdert van den levenden God, niet alleen is zij voor u een sluier, waarachter de diepere godsdienstige waarheden u verborgen blijven ; maar zij vervult u ook met zelfverheffing tegenover den medezondaar, die in zedelijkheid beneden u staat.
Zij doet meer. Zij dooft bij u het diepere gevoel van behoefte aan eene levende gemeenschap met God allengs
10
WIE MOET ZICH BEKEEREN ?
uit; ja, zij verwekt in u haat en vijandschap tegen allen levenden godsdienst, als tegen eene inbeelding en dwe-perij.
En waarom dan houdt gij u nog aan de vormen, die uit den inneiiijken door u verachten godsdienst zijn geboren, en zonder dezen geen beteekenis hebben ? Waarom bidt en zingt en hoort gij schijnbaar eerbiedig aan, wat gij in uw binnenste veracht ? Omdat het goede fatsoen dit medebrengt, omdat gij u schikt naar het u omringend gebruik, omdat gij de eerlijkheid en den moed niet hebt, u zelf gelijk te zijn.
Gij doet ons denken aan den Sadduceër uit den tijd, toen Jezus op aarde was. Uw uiterlijke godsdienst daalt bij u al meer af tot een burgerlijk gebruik, dat behoort tot de goede manieren van uwen stand. Uw godsdienst is een kleed, waarmede gij u dekken wilt, niet voor het oog van God — want Hem wilt gij niet dienen — maar voor het oog van den evenmensch.
O, hoe laag zinkt vaak de zoogenaamde zedelijke mensch, die zijne innerlijke behoefte aan een levend verkeer met den levenden God miskent. Waar het daarop aankomt, zich te vertoonen, zooals hij is, daar durft hij dit niet, en wordt een lafaard en huichelaar, die in zijne betere oogenblikken zich zeiven verfoeit.
Zeg mij, schreit uwe ziel niet tegen de mishandeling, die gij haar aandoet? Zij heeft behoefte aan verwarming door de eeuwige liefde van God, aan den warmen omgang met Hem, aan de warme verbintenis met allen die Hem liefhebben — en gij veroordeelt haar tot die koude zedelijkheid, die den warmen adem des eeuwigen levens mist. Uwe zedelijkheid brengt u niet verder dan tot eene koude en vaak trotsche plichtsvervulling jegens den naaste; terwijl uwe ziel schreit naar den omgang met haren God, als van het kind met zijnen vader.
11
WIE MOET ZICH BEKEEREN ?
Ik bid u, houd uwe koude, verstijfde, stervende ziel niet langer buiten de warme stralen van Gods genade en liefde. Keer terug tot Hem, van wien gij u zoo lang hebt afgekeerd. Belijd Hem uwe koude onverschilligheid en uwe trotsche zelfverheffing. Hij wil u vergeven, en in die vergeving de eerste levenswarmte in uwe ziel verwekken.
Ik denk aan een ander, aan u, die noch om een zedelijk, noch om een godsdienstig leven geeft. Gij hebt het reeds een eind ver gebracht in het wetens en willens dienen van de eene of andere zonde, en in de verwerping van de godsdienstige gewoonten, waarin gij zijt opgegroeid.
Gij zijt, zooals de Verloren Zoon, ver van uwen God verwijderd. Maar zeg mij, is het u gelukt de stem van uw geweten tot zwijgen te brengen, dat u gedurig als in vlammend schrift het vonnis voorhoudt van den Heiligen God?
Terwijl Belsasar met volle teugen den beker van een onheilig genot dronk, kwam eene onzichtbare hand zijn vonnis schrijven aan den wand der feestelijke zaal. Zoo schrijft gedurig Gods vinger op uw hart het vonnis des eeuwigen doods — der eeuwige verwerping van voor het aangezicht van den Heilige en Rechtvaardige.
Te midden van de onheilige gestalten uwer onreine verbeelding, ziet gij soms de gestalte van den Heiligen Rechter — en gij beeft van vreeze.
Te midden van de onheilige stemmen, die u betooveren, hoort gij de stem Gods, die door het ontwakend geweten tot u komt — en het wordt u bang om het hart.
Gi], die in uwe vroolijke gezelschappen zoo onbezorgd schijnt, zoo luidruchtig mede lacht en dartelt, hebt gij ook niet uwe eenzame oogenblikken, waarin gij het niet uithouden kunt tegenover uw geweten en uwen God, en zoudt willen dat er geen God of geweten ware?
En waren zij er niet, wat dan ? Dan zou uwe vaart van ellende tot ellende, van duisternis tot duisternis, nog
12
WIE MOET ZICH BEKEEKEN?
doller zijn. Dan was er geen hoop voor u, om te worden verlost van de tweespalt, die uw binnenste nu vaneen rijt, en te ontkomen aan de satanische machten, die u nu voortdrijven.
O, de bezoldiging der zonde! Als zij hier reeds zoo schrikkelijk is, wat zal zij daar zijn, waar alles wegvalt, wat u nu bedwelmt en verblindt?
Siddert gij niet bij de gedachte aan de heiligheid van God, die zich aan u openbaart in de heilige straf der zonde, waarvan gij u in der eeuwigheid niet zult kunnen loswringen ?
Ontzettende waarheid: de ziel is door haar ooi\'sprong zóó een met den Heiligen God, dat, al komt zij ook tot den allerdiepsten afval van haren God, zij zich in dei-eeuwigheid niet van het heilige beeld des Heiligen zal kunnen losmaken.
Het oog van den Heilige, die u heeft zien zondigen, zal als een pijl u voor eeuwig doorboren — zoo gij u niet bekeert.
Wilt gij, zult gij u niet bekeeren ? In dat heilige oog is ook de vlam der heilige liefde. Laat die liefde u redden, eer de herinnering aan hare verwerping u verplettert. Schrik op, waak op uit de zonde. Rep u om uws levens wil. Hij is in Zijne genade u in dit oogenblik zoo nabij, als Hij aan den moordenaar en die diep gezonken vrouwen en tollenaren was, die zich door Hem hebben laten redden.
Zeg: ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan. En opstaande ga tot uwen Vader. Nog is er plaats. Ga binnen — en er is heden blijdschap over u in den hemel, meer dan over hen, die de bekeering niet van noode hebben.
Ik denk aan een ander, aan hem, wien zooive.l zijne zonde als zijn koude godsdienst een ondragelijke last is geworden ?
Gij smacht naar verlossing van de eene of andere
13
WIE MOET ZICH BE KEEK EX ?
zonde. Gi] hebt er tegen geworsteld. Gij hebt er innerlijk veel door geleden. Gij hebt er onder gekermd, gebeden, gezucht. Maar alles te vergeefs. Het wordt al erger met u. Gij zijt moedeloos. Gi] nadert de wanhoop en de vertwijfeling.
Hoe komt dit ? Gij hebt u zoozeer met u zeiven, met uwe zonde en hare bestrijding beziggehouden, dat gij de voetstappen niet hebt bespeurd, de stem niet hebt vernomen, het gelaat niet hebt gezien van uwen medelijdenden Redder, Jezus Christus. Laat dit uwe bekeering zijn, dat gij uw oog van u zeiven afwendt en Hem aanschouwt, zooals Hij aan het kruis voor u sterft tot verzoening uwer zonden.
Zie Hem aan. Werp u in Zijne armen. Geloof aan uwe vergiffenis. Laat Zijne liefde van nu aan uwe sterkte zijn in allen strijd tegen de zonde. Hij zal Zijne kracht in uwe zwakheid volbrengen.
Of klaagt gij over uw koud hart, waardoor al uw godsdienst in de eenzaamheid en in het openbaar koud en levenloos is ? of wel, dat gij in uw zoeken naar God, op verren afstand van Hem blijft, en hierdoor diep ongelukkig zijt?
Laat dit dan heden uwe bekeering zijn, dat gij ophoudt uw godsdienst, uw bidden en lezen en peinzen te plaatsen tusschen u en uwen Redder, Jezus Christus. Kom uit uwen levenloozen godsdienst. Belijd die levenloosheid. Laat los die doode uiterlijkheid en vormelijkheid. Betreur het dat gij u zoo lang er door hebt laten terughouden van uwen Heiland. Val Hem nu aan het warme hart, dat u alles vergeeft. Vergeet al uw eigen doen, om alleen te denken aan wat Hij voor u is en doet, die voor u stierf aan het kruis, en nu voor u leeft bij den Vader.
Kan de godsdienst nog koud blijven, een last en geen lust, van hem die zich geworpen heeft aan het hart van
14
WIE MOET ZICH BEKEEREN ?
•Jezus Christus, om in zijne verwarmende liefde het leven te vinden?
Komt dit boekje misschien in de handen van een afge-wekene? Gij hebt eens den Heer van harte gediend, en die iienst maakte u gelukkig. Uw hart gevoelde zich aan Jezus Christus en aan die Hem liefhebben gebonden. De eeuwige lingen namen bij u de eerste plaats in. Het verborgen en gemeenschappelijk gebed, gesprekken over godsdienstige vaarheden, de een of andere arbeid tot heil van den naaste: zij varen uw lust en vreugde. Maar gij werdt allengs gevangen •enomen door de u betooverends wereld met haar genot n eere en rijkdom, of door de eene of andere verborgen onde. Niet Gods Geest, maar het vleesch heerscht nu in u. In hoewel uw geweten u blijft beschuldigen, en uw hart aar den levenden God blijft schreien, het wordt al erger iet u. De duisternis en de bedwelming nemen in u toe, n gij zinkt innerlijk van diepte tot diepte.
Hoe zijt gij te beklagen! Tot welk een zegen hadt gij oor de uwen en voor anderen kunnen zijn, als gij waart lijven waken en bidden in elke verzoeking, en u al nauwer m uwen Heiland hadt aangesloten. Welk een kwaad hebt j gesticht door uw woord en wandel, hoe schadelijk zal w voorbeeld misschien tot in verre geslachten nawerken!
Ontwaak op dezen dag. Bekeer u van uwe afwijking eer terug tot Hem, dien gij hebt verlaten, en Hij zal uwe \'keerigheden genezen.
Stel niet uit. Wellicht is er voor u nog maar een korte d over, om eenigszins weer goed te maken wat gij ver-)rven hebt.
Zult gij niet terugkeeren tot uwen Heer, en alzoo tot w verloren heil en vreugde? Zult gij het niet doen in izen oogenblik?
Weigert gij dit, dan zult gij uwe innerlijke ellende ver-eerderen, en met al harder slagen geslagen worden.
15
16 WAT IN ONS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEERING.
Doet gij dit, dan zult gij ondervinden, dat God gaarn. en menigvuldig vergeeft; en uw leven kan van nu aai door Gods genade uitmunten in de kracht, die Hij den terug gekeerde schenken wil, tot een leven van vreugdevol!\' toewijding aan zijnen Redder.
Keer, keer dan onverwijld terug, en leef voortaan to Gods verheerlijking.
II.
WAT IN ONS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEERING.
Hand. 2: 38. Bekeert u!
De bekeering is niet de aanvang van het nieuwe lever, maar de overgang daartoe- De aanvang van het nieuw\' leven is de geloofsovergave aan Jezus Christus; de ovei gang daartoe is de bekeering. De bekeering besluit het ouden met de geloofsovergave begint het nieuwe leven. Zij loopei in elkander en maken alzoo een geheel uit. Wat de be vochtiging en beploeging van den grond is, om daarir het zaad te zaaien van de planten, die er in groeien moeten dat is de bearbeiding door den Heiligen Geest, die de menscl in de bekeering ondervindt,\' met betrekking tot het Chris telijke leven, dat daarop volgt.
Wij hebben een innerlijk zintuig, een oor der ziel, waarmede wij de zinnelijke en bovenzinnelijke dingen waarnemen, ze van elkander onderscheiden om tusschen hen te kiezen, het eene aan te nemen en het andere te verwerpen, het eene lief te hebben en het andere te haten. Dit zintuig noemt Paulus onzen rovs- In den brief aan de Romeinen is dit woord vertaald door gemoed (7 : 26, en 12 ; 2). Dóór middel van den vovg, die de dingen opmerkt, vestigt het zinnelijke hart zich op wat het
WAT IN ONS GEBEUKT TIJDENS ONZE BEKEERING.
gaarne aanschouwt. En wat aanschouwt het gaarne? De aardsche, de zinnelijke, de vergankelijke dingen, in één woord, de tegenwoordige wereld, de wereld van het voorbijgaande, vluchtige oogenblik (2 Tim. 4: 10). Zoodra nu de hemelsche, de bovenzinnelijke, de blijvende dingen, in één woord, de toekomstige, de eeuwige wereld aan den vovs, aan \'toog der ziel, zich vertoonen, en het hart zich daarop begint te zetten, ze begint te zoeken en lief te hebben, dan is de v-srAvoia daar, dat is de verandering (door aangeduid) in \'t voetv, dat de werkzaamheid
van den vovq uitdrukt.
Spreek ik tot iemand, bij wien op dit oogenblik deze innerlijke omkeer, deze nsravoia plaats heeft? Waarop is het oog uwer ziel gevestigd? Waarin is het als vastgenageld? Nog onlangs, nog gisteren, ja wellicht nog dezen morgen, waren God, Gods liefde, Gods toorn, Gods genade, voor u dingen, waarover een dichte sluier ware getrokken — namen zonder beteekenis, klanken zonder kracht. Gij leefdet, gij zondigdet, gij darteldet voort, als was er niets anders dan een voorbijgaande wereld, die u aantrok en uitlokte om van haar te genieten wat gij kondet. Wat waren uwe godsdienstige verrichtingen, uw bidden en zingen bij den huisgodsdienst, in de gemeente, of in de eenzaamheid ? Het werk der gewoonte; de beteekenlooze navolging van anderen ; het onheilig behagen van menschen ; de goddelooze bemanteling uwer verborgen boosheid. Hoe gansch anders is het nu met u! Uw oog is opengegaan voor de eeuwige en hemelsche dingen. En gij kunt uw oog niet meer er van afwenden. Zij trekken\'u aan met een onweerstaanbare kracht. Gij kunt ze niet uit uwe gedachten zetten. Zij zijn op den voorgrond getreden, en de aardsche dingen zijn op den achtergrond verdwenen. Gij zijt innerlijk uit den tijd in de eeuwigheid verplaatst, en aanschouwt daar, in plaats van deze wereld, den hoogen en heiligen God.
2
17
WAT IN ONS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEEKING.
Bij dezen uwen omkeer naar het eeuwige licht, vangt uwe ziel de stralen daarvan op. Het gaat u als den wandelaar, die zoo even, met zijn rug naar de opgaande zon toegekeerd, niets dan zijne eigen donkere schaduw zag; maar op eens, zich omwendende, door de zon bestraald, ja verheerlijkt wordt, en zijne donkere schaduw niet meer ziet.
Grij hebt, tot nu toe, uwen rug naar uwen God toegekeerd. Uw leven daalde al dieper en dieper; van beteekenloos-heid tot beteekenloosheid ; van dwaasheid tot dwaasheid; van lichtzinnigheid tot lichtzinnigheid; van hoogmoed tot hoogmoed; van zonde tot zonde; van boosheid tot boosheid. Maar nu gij u naar de eeuwigheid, naar den eeuwigen God hebt gekeerd, van waar het licht u bestraalt; nu gij dat licht in u hebt opgenomen ; nu ziet gij de dingen anders aan dan te voren. Gij ziet ze in hunne ware gedaante. Zij bedriegen u niet meer. Het deksel is u van de oogen gevallen.
En nu gij, met een geopend oog, op uw voorgaand leven terugziet, nu velt gij daarover het vonnis der veroordeeling. Gij verstaat nu, dat Gods genade op uwen vorigen weg u niet geheel losliet, en dat daaraan menige goede beweging en begeerte des harten waren te danken; maar dit veroordeelt gij, dat uw levensweg tot dusverre niet naar God was gekeerd, maar van Hem afleidde. Gij ziet in, hoe verwerpelijk zulk een leven is. Gij billijkt den heiligen toorn van God daarover. Gij stemt met uwen God in dien toorn samen. Gij zegt amen op het vonnis, dat Hij uitspreekt, niet alleen tegen elke bijzondere zonde, maar tegen geheel het leven, dat niet aan Hem is gewijd. Gij hebt opgehouden u te verschoonen. Gij belijdt met den verloren zoon: „Vader ik heb gezondigd tegen den hemel en voor u, en ben niet waardig uw zoon genaamd te worden.quot; Gij bidt met den tollenaar: „O God, wees mij zondaar genadig!quot;
En het is niet in \'t verborgene alleen dat gij uw voorgaand leven veroordeelt. Gij ziet in, dat uw naaste geleden
18
WAT IN ONS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEERING. 19
heeft door uw verkeerd voorbeeld, en acht u geroepen hem door uw woord en wandel te doen weten, dat gij een nieuwen weg zijt ingegaan. Toen de 3,000 op den Pinksterdag zich in Jezus naam lieten doopen, verklaarden zij daardoor openlijk dat zij hun vorig gedrag tegen Jezus van Nazareth veroordeelden. Johannes de Dooper, die bij uitnemendheid de prediker der bekeering was, eischte van zijne doopelingen, dat zij openbaar bedreven zonden in \'t openbaar belijden zouden. Toen sommige van de toove-naars te Efeze zich bekeerden, gaven zij in het openbaar hunne tooverboeken over om verbrand te worden (Hand. 19: 19).
Naarmate het eeuwige licht u helderder bestraalt, en aan u uw onbekeerd leven in al zijne verfoeilijkheid toont; naar die mate is \'t u behoefte des harten, waar het pas geeft, openlijk uwe verkeerdheid te belijden.
Maar \'t is vooral op uw meest verborgen binnenste, dat het licht uit God is gevallen. In één oogenblik hebt gy nu bij dat licht meer kennis van uw innerlijk verderf opgedaan, dan waartoe eindelooze redeneeringen u hadden kunnen voeren. Wat zeg ik? Geene redeneeringen konden u ooit uw hart hebben getoond, zoo als het nu door u in \'t licht van Gods heiligheid wordt gezien.
Als de zon opgaat en haar licht over de u omringende wereld werpt, dan ziet gij hoe de aarde lijkt, niet door wat gij over haar denkt, maar door wat gij in haar onmiddellijk aanschouwt. Wat gij over de aarde hebt gedacht, wat anderen u van haar hebben gegeven — wat gij nu, in \'t licht dei-zon, in een oogenblik, met bliksem-snelheid ziet. In Gods licht ziet gij het licht, dat op uw hart is gevallen, en vertoont zich uw hart aan u in zijne ware gedaante.
Niet, dat er te voren geen licht tot uw hart is doorgedrongen. Maar gij hebt de onzalige kunst verstaan, uw gelaat van dat licht af te wenden, uw oog voor dat licht
20 WAT IN ONS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEEEING.
te sluiten. Doch nu kunt en wilt gij dit niet langer doen. Gij dankt uwen God, dat Hij zich over u heeft ontfermd, en Zijn licht tot de diepste schuilhoeken van uw hart heeft laten doordringen, \'tls soms iets vreeselijks wat gij ontdekt. Nu beoordeelt gij u niet meer naar menschelijke regelen, die slechts \'s menschen blindheid en onkunde openbaren, maar naar den goddelijken regel; en wat gij nu in eigen oogen zijt, dat kunt gij onder geene woorden brengen.
Het zijn de zondige gedachten, de meest verborgen zondige bewegingen uws harten, die u vooral aantrekken, en die, bi) het licht aanschouwd, dat u nu bestraalt, u onuitsprekelijk walgelijk en gedrochtelijk voorkomen. Als gij u alleen gevoelt met uwen God, en uw hart tot Hem opheft, dan verfoeit gij u diep voor Zijn heilig aangezicht. Wat gij in het verborgene aan Hem belijdt, dat durft gij niet in het openbaar aan den mensch vertellen. Hij alleen is, in den hoogsten zin, uw Biechtvader, \'tls alleen op Zijn wenk, als gij ook aan den evenmensch het een of ander belijdt.
Hoe is u op eenmaal de trotsche kroon van het hoofd gevallen! Hoe gretig, hoe gewillig, plaatst gij u nu op het zondaarsbankje aan de voeten des Heeren. Hoe wel is het u aan het hart, als boeteling, u voor uwen God neer te buigen, en met boetelingen samen te bidden en te zingen.
Wat vooral uw hart vervult, terwijl gij uw vorig leven en uzelven veroordeelt, is smart, beromv, wroeging wellicht. Hoe smart het u, dat uw vorig leven zoo nutteloos is voorbijgegaan, of, wat erger is, dat het zooveel schade heeft gesticht. Welke wroegingen verscheuren uwe ziel, bij de gedachte, dat gij, tegen beter licht en weten aan, Gods hand van u hebt gestooten en uw eigen weg zijt gegaan.
En als gij denkt aan de godzalige ouders of vrienden of leeraars, wier raadgevingen en vermaningen, wier tranen en gebeden, gij hebt verworpen en veracht; dan wordt het u bijna te veel om te dragen.
WAT IN ONS GEBEURT T1JDEXS ONZE BEKEERING.
Uw hart is vermurwd, verbroken, verbrijzeld. Er zijn oogenblikken in uwe eenzaamheid, dat gij langs geen anderen weg lucht kunt vinden voor uw overkropt gemoed, dan in die weldadige tranen des berouws, die gij voor uwen genadigen God uitstort.
Ik zeg niet, dat bij een ieder de smart des berouws even gevoelig is, en op dezelfde wijze zich openbaart; maar die smart is er. Hart en verstand deelen beide in het licht dat u bestraalt. Gij veroordeelt uw leven en u zeiven niet alleen met uw verstand, maar ook met uw gansche hart. Het hemelsche vuur heeft in u hart en verstand inéén doen smelten.
Hoe wonderbaar is deze verandering in u. Gij, die nog onlangs zoo koud en onbewogen de ernstigste woorden kondet aanhooren, zijt nu teerder van hart dan een kind. Gods woord vindt in u een doorweekten bodem. Gij, sterke man, die het eens als kinderachtig en verwijfd zoudt hebben veroordeeld, schaamt u nu niet, met tranen in uwe oogen, het Evangelie aan te hooren, ja zelfs luide te weenen. De steen, die jaren lang de diepe fonteinen van uw hart gesloten hield, is doorboord door het woord van God, en teedere gewaarwordingen zijn, met of zonder tranen, in u ontstaan.
Hier is een zeer treffend verschijnsel, waarin wij Gods diepe wijsheid bewonderen en aanbidden. Ware er geen zonde, dan was ook de smart over de zonde niet denkbaar. Waar geen zonde is, daar is geen plaats voor berouw en wroeging. Zij zijn een pijn die door de zonde is veroorzaakt. Zij zijn een vrucht der zonde. Maar onder Gods genadige behandeling, worden zij de medicijn, waardoor Hij de ziel geneest, haar doorweekt en ontvankelijk maakt voor Zijne barmhartigheid en genade. Er is niets, dat voor den zondaar zoo weldadig is, als de smart der zonde, wanneer hij die gevoelt in de tegenwoordigheid van den ge-
21
22 wat in oxs gebeurt tijdens onze bekeering.
nadigen God. Hoe dieper smart, des te ontvankelijker gemoed voor het Evangelie des vredes, dat het zaad is des eeuwigen levens.
Intusschen heeft alle smart de strekking om ons zelfzuchtig te maken, door ons te zeer met ons zeiven bezig te houden. Daarom toont God ons bij het licht, dat het oog der ziel bestraalt, niet alleen wat ivvj zijn, maar ook wat Hij is ; en terwijl zijne heiligheid ons van Hem doet terugdeinzen, trekt Zijne genade ons naar Hem toe met eene onweerstaanbare kracht-
Treffend is deze dubbele gewaarwording. Gods licht is getemperd, verzacht, door Zijne genade. Ware Hij louter heiligheid, wij zouden, bij het gezicht onzer zondigheid. Hem in der eeuwigheid niet kunnen genaken. Maar, terwijl Zijne heiligheid niets in ons verschoont, tot op den bodem in ons binnendringt, eiken donkeren sluier in ons opheft, wordt Zijne genade ons tevens zóó aantrekkelijk, dat wij niet schromen, met de afzichtelijke en gapende wonden van ons hart tot Hem te gaan, opdat Hij ons geneze en ons opneme in Zijne gemeenschap. Hij toont ons in Zijne heiligheid de zonde, die Hij in Zijne genade wil vergeven, de wond, die Hij, uit ontferming, wil genezen. Hij voert ons naar het kruis op Golgotha en daar, bij het offer der verzoening dat Hij zelf beschikte, toont Hij ons hoe gruwelijk de zonde is, opdat wij haar loslaten, en aan Zijne genadige hand haar ontkomen zouden.
Dat de heilige God, die zelf het licht is, u niet langer afstoot, maar aantrekt, omdat met Zijne heiligheid ook Zijne genade tot u is doorgedrongen, dit is het blijde teeken dat uwe eeuwige genezing is begonnen. Het kranke oog kan het licht niet zien, en zoekt de duisternis op. Het oog, dat aan \'t genezen is, heeft behoefte aan licht, en zoekt het op. Zoo was er een tijd, dat ook gij lichtschuw waart. Het ernstige woord, dat u tot bekeering opwekte, was
quot;WAT IN OXS GEBEURT TIJDENS ONZE BEKEERING. 23
ii niet welkom. Het pijnigde u. Van de waarheden, die u veroordeelden en vernederden, hebt gij oog en oorafkeerig afgewend. Zij waren voor u afstootelijke voorwerpen, onwelluidende klanken. Maar hoe is nu alles veranderd! Gri verstaat dat de genadige God aan u arbeidt om u te verlossen, u van de zonde te genezen, om u met Hem te verbinden. Gij verstaat, dat het de arbeid Zijner liefde is, u aan u zeiven te ontdekken, en u van uwe gewaande hoogte ter neder te werpen.
En nu, terwijl gij u vernedert, diep vernedert, onder Gods hand, die u heeft aangeraakt; nu gevoelt gij dat diezelfde hand u opheft, en u tot de Bron des Levens voert. Gelijk de zon de veldbloemen naar zich toe trekt, terwijl zij haren weg van het Oosten naar het Westen vervolgt; zoo trekt uw God uwe ziel tot Zich.
\'t Is eene gansch nieuwe ervaring in uw leven. Dit hebt gij nooit kunnen denken, dat \'s menschen ziel zoo naar (rod verlangen en smachten, hongeren en dorsten kan. Wat gij eens als dweperij en onzin hebt veracht, dat verslaat gij nu, en \'t is uit uw hart gesproken, wat de vromen in alle eeuwen hebben beleden: „gelijk een hert schreeuwt naar de waterstroomen, alzoo schreeuwt mijne ziel tot U, o God! Mijne ziel dorst naar God, naar den levenden Gcd!quot;
En wat u eens aantrok en van uwen God afstiet, dat heeft nu op eenmaal zijne aantrekkelijkheid voor u verloren. Gij zijt ais de verloren zoon op weg naar uwen vader. En gij zijt besloten niet te rusten, dan in Zijne omhelzing.
Dank Hem, dat Hij niet ver van u is. Hij is hij u, neen Hij is in u, gelijk het woord des Evangelies reeds in u is, en u een voorsmaak geeft van Zijne zoetigheid (Rom. 10; 7-9).
Neem dit woord nu aan. Val uwen Heiland nu in de
24 WAARDOOR GOD DE BEKEERING WERKT.
armen. Zoo waarachtig als uw God ^ heeft geeE
lust in uw verderf, maar in uwe ikJ Hij ver-
Zeg tot Hem: Heere. hiei ^ trokken
zoo neemt1!^ u ook^an^a^ gö tot Hem komt.
III.
WAARDOOR GOD DE BEKEERING WERKT.
Hand 2: 38 Bekeert u.
Hne heerlviker Gods doel is, des te overvloediger en des
n bekoeling gebruikt
SoderHog werken gaie te slaan. Toch weten wjl genoeg om van enkele raderen In het groote raderwerk tot n t
quot;quot;«S quot;quot;f»er o\\rz!!\'JLTt^\'\'rTm SST
irCeiJen^r^odaquot; Zijn wezen en uw wezen 1 elkander passen en sluiten.
WAAKDOOK GOD I)E BEKEEKING WERKT.
God is volmaakt, en daarom houden de meest tegenovergestelde eigenschappen in Hem elkander in evenwicht. Zij bestaan te zamen in volkomen harmonie. Zij veronderstellen elkander.
Zoo is God de Rechtvaardige en de Liefdevolle. Beide te zamen maken Hem tot den Heilige. Zijne liefde beweegt zich in de baan Zijner gerechtigheid. Liefde zonder gerechtigheid was zwakheid; gerechtigheid zonder liefde hardheid.
Die God alleen als den Rechtvaardige of alleen als den Liefdevolle meent te kennen, die kent Hem niet. Die Hem als den Rechtvaardige en Liefdevolle kent, die kent Hem in der waarheid, en vindt in die kennis het eeuwige leven.
Waarom? Omdat de mensch op die kennis is aange-at llegd. Omdat door die kennis de mensch tot zijne eeuwige ie ^bestemming komt.
lie -i Denk u dezen God, en deze kennis van God, en dit is jeeuwige leven weg, en de gansche aanleg van den mensch rs lis u een raadsel, dat u in de war brengt. Maar is zijne us Ibestemming in deze kennis van God en in dit eeuwige leven gelegen, dan valt er een treffend licht op de diepste 3n ontzagwekkendste vermogens van den mensch.
Denk aan dat wonderbare geweten. Daardoor is de mensch iaar Gods gerechtigheid toegekeerd. Het geweten en Gods gerechtigheid sluiten in elkander. Zonder het geweten kan ie mensch Gods gerechtigheid niet kennen, en zou zij voor 3eni niet bestaan. Zonder het geweten bleef, om mij zoo ut te drukken, de helft van Gods wezen, de majesteit Gods, an den mensch onbekend.
-de 1 God laat het licht Zijner gerechtigheid op \'s menschen ) u \'feeweten vallen, en de mensch ontwaart zijne ongelijkheid in If an Gods gerechtigheid, zijne afwijking van het eeuwige echt, en alzoo de tweespalt tusschen hem en zijnen God,
25
es
WAARDOOR GOD DE BEKEERING WERKT.
ja, tusschen hem en zijne bestemming. In dezen strijd kiest het geweten partij voor Gods gerechtigheid en voor \'smenschen bestemming: en het veroordeelt, bestraft, pijnigt, geeselt den mensch van wege zijne ongelijkvormigheid aan Gods gerechtigheid, en van wege zijne afwijking van zijne eeuwige bestemming.
Zoolang de mensch niet tot de baan der gerechtigheid is teruggekeerd, laat het geweten hem geene rust.
Denk u het geweten weg, en millioenen die zich in den loop der eeuwen tot God hebben bekeerd, zouden dit niet hebben gedaan, omdat het in hun binnenste zou hebben ontbroken aan dezen rechtvaardigen en onomkoopbaren rechter.
Hoe ontzettend zijn soms de werkingen des gewetens in den zondigen mensch, als God bezig is, door het geweten hem uit zijne gerustheid en zelfvoldaanheid wakker te schudden.
Er zijn die wenschen, dat er geen geweten ware om hen van zonde te overtuigen en met Gods eeuwige straf te bedreigen. Maar ware dat geweten er niet, dan was er voor hen geen kans om te ontwaken uit de strikken der zonde, en tot God terug te keeren.
En denk, tegenover het geweten, dat u met vreeze voor de gerechtigheid van God vervult, aan uw hart met zijne behoefte aan Gods genade. Uw heilbegeerig hart is naar Gods liefde toegekeerd. Gods liefde en uw naar God smachtend hart passen in elkander.
De wereld kan met al wat zij heeft u niet verzadigen, omdat gij niet alleen een deel der wereld, maar ook van Gods geslacht zijt (Hand. 17: 27,28). Gij zijt door een inner-lijken onweerstaanbaren aandrang naar God toegekeerd. Gelijk de planten zich omhoog heffen om den regen en den zonneschijn van Boven te ontvangen, zoo strekt zich uw hart, met zijne eeuwige behoeften en begeerten, oneindig boven deze lage aarde naar den Eeuwige uit.
26
WAARDOOR GOP DE BEKEERING WERKT.
Het genot, de eere, de vriendschap van dit voorbijgaand leven, kunnen u niet bevredigen. Uw hart schreit in u naar den Eeuwige.
En als onze God het licht Zijner nederbuigende liefde en genade op uw hart laat vallen; als Hij u laat verkondigen, dat Hij u naar Zijn beeld heeft geschapen om in de gemeenschap Zijner liefde te mogen leven; als Hij u laat verkondigen, dat Hij zijnen Zoon in de wereld gezonden heeft tot eene verzoening voor uwe zonden; als Hij u aanbiedt u al uwe zonden te vergeven en u weer in Zijne gemeenschap op te nemen: dan zegt uw ledig en zoekend hart terstond: dit is het Evangelie, dit is de blijde Boodschap, die al mijne behoeften bevredigt. En sloot gij niet, door dwaze redeneeringen, Gods stem; het zou terstond dit Evangelie aannemen. God er voor loven en prijzen, en in Gods liefde het eeuwige leven vinden.
En wat is er niet al, dat God gebruikt om op uw hart en geweten te werken. Denk aan uwe levenservaringen. Gij zijt teleurgesteld in uwe schoonste verwachtingen. Uwe plannen zijn u mislukt. De wereld heeft u bedrogen. Gij durft menigen vriend niet vertrouwen. De dood heeft de gelukkigste verbintenissen vernietigd. De zonden van u of van uwe naaste betrekkingen hebben uwen beker vergald. De wereld is u een akker geworden, waar dè bloemen, die u eens bekoorden, zijn verdord, \'t Is nacht, en de sterren zijn achter de wolken verdwenen.
En nu? Gij zoekt hier geen paradijs meer. Gij verwacht geen heil van den mensch. Uwe levensmoede ziel begint tot God te schreien. Wil Hij zich over u ontfermen; wil Hij u in Zijne liefde opnemen; wil Hij u aan Zijne hand door het leven leiden: dan, o dan kunt gij gelukkig, waarachtig gelukkig zijn; zoo niet, dan is het geluk voor u voor eeuwig verloren.
Zoo werken uwe uiterlijke en innerlijke ervaringen
27
WAARDOOR GOD DE BEKEERING WERKT.
mede, om uw hart tot een akker te maken, die bereid is het zaad des Evangelies te ontvangen, en de vrucht der bekeering ten leven voort te brengen.
En zelfs uwe zonden worden dienstbaar aan uwe bekeering. Zij hadden u voor altijd kunnen bedwelmen en verharden. Wellicht waren zij op weg dit te doen; maar God heeft ze laten dienen om uw geweten wakker te schudden, en u als zondaar voor Zijn rechterstoel te dagen.
Gij zijt in meer dan eene misdaad gevallen. Gij weet het. Gij dekt die voor God niet toe. Gij erkent uwe zondigheid. Laten anderen zich inbeelden, geene bekeering van noode te hebben: gij beeldt u dit niet in, sedert uwe zonden ii dag en nacht dreigend voor den geest staan.
En hoe welkom is u de blijde tijding, dat God menigvuldig vergeeft, en dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonden.
Hart en geweten te zamen dringen u, om tot Gods genade in Jezus Christus de toevlucht te nemen.
En helpt ook niet uive omgeving u om dit te doen? Gij zijt omringd van die God vreezen en liefhebben, en wier voorbeeld u tot navolging opwekt. Gij hebt een vriend of vriendin, die aan u arbeidt. Gij hebt een vader of moeder, die u tot den Heiland leidt. Gij hebt een leeraar, die u trouw het Evangelie verkondigt.
Of gij kwaamt, al was het maar voor een cogenblik, met iemand in aanraking, wiens woord of voorbeeld op u een onuitwischbaren indruk heeft gemaakt.
Of een woord in de Heilige Schrift, of wel in een ander boek gelezen, trof u, en bleef in u voortwerken.
Of een enkel woord bij de prediking drong in u, om als eene stem Gods in u na te klinken.
Somtijds vallen u wonderbare gedachten in, als uit de eeuwigheid. Gij kunt ze niet anders beschouwen dan als gedachten door God zeiven in u verwekt — dan eens inde stilte
28
DE BEKEERING EN GODS WOORD.
der eenzaamheid, dan weer te midden van het woelige bedrijf.
Ja, in menig geval was een treffende droom, oifte plotselinge herinnering aan wat al lang vergeten scheen, de aanleiding tot \'s menschen ontwaking en bekeering.
God werkt vaak zoo in het verborgene, of door vele dingen te zamen, dat de mensch die tot bekeering komt, niet zeggen kan, wat hem het eerst tot bekeering opwekte, of het krachtigst tot den beslissenden stap der bekeering bewoog.
Gij hebt Gode den weg over te laten, langs welken Hij tot u komen wil. Maar is Hij tot u gekomen; is Hij bezig door uw geweten en uw hart tot u te spreken; dan hebt gij maar één ding te doen, en dat terstond, namelijk, u tot Hem te keeren en Zijn Evangelie aan te nemen.
Laat Hem niet op u wachten.
Ontvlucht het oordeel Zijner gerechtigheid, door de omhelzing Zijner genade.
Hij zal u niet verstoeten.
IV.
DE BEKEEEING EN GODS WOORD.
Hand. 2: 38. Bekeert a.
Gods Woord is het middel waardoor God zich aan ons openbaart. Wij openbaren ons aan elkander door het woord. Waar persoonlijk verkeer is, daar is het woord. Zonder het woord is de gemeenschap tusschen twee personen ondenkbaar, het woord, dat tot ons komt in hoorbare klanken of verstaanbare teekenen. Denk u het woord weg, en gij kunt zelfs niet de (/ecZacMe mogelijk achten. Denken is innerlijk spreken. Duidelijk denken is in zich zeiven duidelijk spreken. Versta ik mij zeiven, dan heb ik het woord gevonden, waardoor ik anderen mij verstaanbaar maken moet.
29
DE BEKEEKING EN GODS WOOKD.
In God, die Zich zeiven, die Zijne eigen gedachten kent, is er met de goddeiyke kennis ook het goddelijk woord. In God zijn gedachte en woord één.
En waartoe schiep Hij ons naar Zijn beeld? Opdat wij kennen zouden wat Hij kent, en Zijne gedachten tot de onze zouden maken; opdat wij kennen zouden, gelijk ook wij gekend zijn (1 Oor. 13: 12).
Wij zijn er op aangelegd om God te kennen en, in het licht dier kennis, ons zeiven en de dingen buiten ons te kennen.
En gelijk ik nu mij zeiven, mijne gedachte, door \'t woord aan u bekend maak, zoo maakt zich God door \'t woord aan ons bekend.
Het Woord Gods is iets eeuwigs, niet iets toevalligs, niet iets dat eenmaal heeft uitgediend en ophoudt te bestaan, \'t Is levend en eeuwigblijvend als God zelf (1 Pet. 1: 25). Het blijft het eeuwige middel, waardoor God zich aan ons ontdekt.
Waar men Gods Woord op aarde niet kent, daar kent men God niet, daar is geen levende gemeenschap tusschen Hem en den mensch.
Zonder dit Woord is derhalve de bekeering tot God niet denkbaar. Laat mij u toonen, hoe Gods Woord ter uwer bekeering werkzaam is. Het is voor u
LIGHT IN DE DUISTERNIS.
Het laat zijn licht vallen op God en toont u, wie uw God is. Wat hebben de heidenen van God gekend? Niets! Het was bi) hen een zoeken naar God of zij Hem vinden konden; maar tot een kennen van God kwam het nooit Die Hem kent heeft Hem gevonden; die bezit Hem. Onze kleine kinderen weten u meer van God te vertellen, dan ooit Socrates of Plato konden vermoeden; omdat zij Gods Woord niet hebben gehoord.
30
DE BEKEEKING EN\' GODS WOOR1). 31
Intusschen is het iets gansch anders, of Gods Woord dooiden mensch tot uw oor wordt gebracht, dan wel of God zelf door Zijn Woord, als door een lichtstraal, in u binnendringt.
Hoe vele jaren kent gij reeds Gods Woord, en wat Hij daarin van Zich zeiven getuigt? Gij spraakt het na. Gij deeldet het anderen mede. En toch was het alles donker in u. Gij kendet God niet. Gij kendet Zijne g3rechtigheid niet. Gij kendet Zijne liefde niet. Zijne gerechtigheid deed u het kwaad niet vermijden. Zijne liefde trok u tot Hem niet aan. Gij dacht aan Hem als een zwakken en toegevenden, of als een harden en wreed en God.
Hoe gansch anders is het geworden, sedert uw God, door Zijn Woord, het licht in u laat schijnen om de duisternis uit u te verdrijven.
En hoe zoudt gij u zeiven gekend hebben, zoolang gij uwen God niet hebt gekend? Zonder Godskennis geen zelfkennis. De zelfkennis is daar, waar de Godskennis is. De heidenen leerden zich zeiven niet kennen. Van het oogenblik, dat gij Gods gerechtigheid leerdet kennen, hebt gij uwe ongerechtigheid, uwe ongelijkvormigheid jegens den rechtvaardigen God leeren inzien. En van het oogenblik, dat gij zijt begonnen. God in Zijne liefde, te verstaan, kent gij u zeiven in uwe liefdeloosheid, en verlangt gij tevens aan Gods genadige liefde te mogen deel hebben.
Zoo werpt het Woord zijn licht over de groote gebeurtenissen des heils. Hoe vele jaren hebt gij kerst- en paasch-en pinksterfeest gevierd, zonder waarachtige feestvreugde; omdat die gebeurtenissen voor u, in haar eeuwige boteeke-nis, als een verzegeld boek waren. Hoe gansch anders is het nu. Jezus geboorte en opstanding en de uitstorting des Heiligen Geestes, zijn nu voor u de gewichtigste gebeurtenissen, die ooit op aarde zijn voorgevallen. Ze zijn voor u de openbaringen en waarborgen der goddelijke liefde jegens een zondig en verloren menschengeslacht.
DE BF.KEERING EN GODS WOORD.
\'t Is vooral de dood des Zaligmakers aan het kruis, ter verzoening uwer zonden, die u met onweerstaanbare kracht aantrekt, en dag en nacht bezig houdt. Hoe gansch anders klinken u nu de woorden der Schrift in de ooren, die tot u spreken van de liefde Gods, geopenbaard in Jezus Christus. Welk een muziek is er nu voor u, onder anderen, in dit woord: „alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn Eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar Let eeuwige leven hebbe quot;
En terwijl het Woord zijn licht werpt over de groote gebeurtenissen des heils, verdrijft het (\'e duisternis, die als | een sluier lag over wat in uw eigen ^rt vroeger omging en nu vooral omgaat. Gij verstaat nu uw angst, wegens uwe onvoldaanheid met de wereld ; uwe innerlijke leegte en onrust; uw verlangen naar licht, naar vergiffenis, naar verzoening met God, naar het eeuwige leven.
En zoo laat het Woord zijn licht vallen over Gods genadige leidingen met u. Van achteren ziet gij hoe Zijne goede hand al uwe gewichtige levenservaringen heeft doen uit-loopen op den zoo gewichtigen tijd, waarin gij nu verkeert; terwijl uw hart is ontwaakt om met ernst uwen God te zoeken.
En hebt gij het niet mede aan Gods Woord te danken, dat gij in den ernstigen arbeid, dien God in onze dagen laat verrichten ter behoudenis van anderen, Gods voetstappen in de verte en in uwe nabijheid verneemt.
Er was een tijd dat gij den levenden God nergens met een geopend oog hebt opgemerkt; nu ziet gij in de werkingen van uw eigen hart, en in de gebeurtenissen om u, het veelvuldige getuigenis van Gods levende tegenwoordigheid.
En gelijk nu Gods Woord als licht in u werkt, zoo werkt het tevens in u.
32
DE BEKEERING EN GODS -VVOOED.
ALS KRACHT.
Als kracht komt het tot u nader dan als licht. Ik kan iemand voorlichten om het rechte pad te zien, zonder door mijne kracht hem tot de betreding van dat pad te bewegen.
Intusschen vergeet niet, dat zoo ergens, hier alles een levend geheel is; Gods Woord is een kracht ter zaligheid, omdat het zijn licht werpt op den weg der zaligheid. Paulus moest de volkeren verlichten, door hun het Evangelie te verkondigen, dat de kracht Gods tot zaligheid is, voor een ieder die gelooft (Hand. 13: 47; Rom. 1: 16).
Er is geen 1 vacht te bedenken, die grooter is dan de kracht des Woord.
Dreigt uw hart, oij het besef van uwe groote zondeschuld, tot wanhoop te verzinken? Het Woord spreekt tot u van het bloed van Jezus Christus, dat reinigt van alle zonden, en heft uwe ziel op uit de diepte en bestraalt haar met het licht der eeuwige hoop.
Trekt de wereld met hare verzoekingen u aan, is er gevaar dat gij weer de zonde zult dienen, en tot uwe vorige onverschilligheid terugvallen ? Daar dreigt u het Woord met den heiligen toorn van God en het akelig lot van hen, die voor eeuwig met God gebroken hebben; uwe ziel deinst terug van wereld en zonde, en vlucht tot den genadi-gen God.
Zijt gij bang, terstond alles op uwen God te wagen ; bang u terstond aan den Heiland over te geven ; bang terstond de aangeboden vergiffenis u toe te eigenen ? Gods Woord dringt bij u op aan oogenhlikkelijke aanneming van het toegezegde heil; op oogenilikkelvjke overgave aan Jezus Christus. En wat ook uw verstand en hart en geweten er tegen mogen inbrengen ; en hoe gansch vreemd u ook zulk eene daad moge ziin: gedrongen en gedragen door het Woord, waagt gij het, doet gij den stap uit den dood in het leven, uit de duister-
3
33
DE BEKEERING EN GODS WOORD.
nis in het licht, uit u zeiven in Christus — en gij zijt op de rots, in de ark, behouden, voor eeuwig behouden!
0, wonderbare kracht van Gods Woord ! Laten zij er van getuigen, die, als de drie duizend op den Pinksterdag, door het Woord gedreven en getrokken, eens voor altijd met geheel hun voorleden braken, en een gansch nieuw leven be- • gonnen te leiden.
Hoe dikwijls spannen de aardsche belangen en de dierbaarste betrekkingen samen met de twijfelingen en slingeringen van het hart, om het van de daad der bekeering terug te houden. Maar het machtige Woord laat zich, boven dit alles, als de stem des Almachtigen hooren; en de mensch buigt zich voor de majesteit des Woords, en geeft zich er aan gevangen, kome wat wil, al staat hij ook in het huis en in de maatschappij geheel alleen aan Gods kant.
Het Woord Gods voert de ziel, die zich er aan overgeeft, met goddelijke kracht, door allen hinder en tegenstand tot in de onverbrekelijke gemeenschap met God, waaruit geen schepsel het halen kan.
Ik heb Gods Woord licht en kracht genoemd. Maar \'t té meer dan dit. \'t Is
HET ZAAD,
waaruit het nieuwe leven in de ziel voortspruit. Gods Woord beweegt de ziel in de bekeering, niet als eene kracht, die men zich buiten de ziel denken kan, eene kracht die haar een stoot geeft, waarna zij zich van zelve voortbeweegt.
Gods Woord is eene kracht voor de ziel, naarmate het in de ziel als een levend zaad dringt, en daarmede één wordt, gelijk de spijs, waardoor het lichaam leeft en wordt opgebouwd, één wordt met het lichaam, een onafscheidelijk deel daarvan. Met het oog op deze vereeniging van het voedsel met het lichaam, dat er door wordt opgebouwd, wordt er in den brief aan de Hebreen gezegd, dat het woord
34
DE BEKEERING E\\ GODS WOORD.
der prediking aan de ongeloovigen in de woestijn geen nut deed, „omdat het niet door het geloof vermengd was met degenen die het gehoord hebben.quot; quot;)
G-ods quot;Woord wordt eene kracht in u tot uwe bekeering, van het oogenblik, dat gij het door het geloof in u opneemt en bewaart. Dan worden de gedachten en beschouwingen des woords, uwe gedachten en beschouwingen. En gij weet, dat onze gezindheid en daden geboren worden uit onze gedachten en beschouwingen. Zij zijn de verborgen wortels van ons leven.
Waarom beeft gij terug voor Gods heiligen toorn ? Omdat het Woord met heilige beving er van getuigt.
Waarom haat gij de ongerechtigheid? Omdat het Woord die met een heiligen, haat veroordeelt.
Waarom trekt Gods liefde in Christus u aan ? Omdat
IGods Woord u haar zoo aantrekkelijk voorstelt.Gods Woord u haar zoo aantrekkelijk voorstelt.
Waarom waagt gij het, u aan den Heiland toe te vertrouwen? Omdat het Woord Hem prijst als den Heiland der verlorenen.
In één woord; uwe bekeering nu, en uwe heiligmaking van nu af aan, zijn de onmiddellijke vruchten van de blijvende inwoning des Woords in u (Col. 3: 16).
Wat wij bedoelen bij bekeering en heiligmaking zijn dingen, die de heidenen niet hebben gekend, omdat zij niet Gods Woord hadden, dat deze ervaringen in ons doet ontstaan.
Gods Woord doet hier op het hoogste terrein, wat \'s menschen woord op het lagere terrein des aardschen levens doet. Wat een mensch wordt en is, dat hangt af van de gedachten en voorstellingen, die hij door de woorden, die hij van anderen heeft gehoord, zich heeft toegeëigend.
Zie daarom toe, dat gg alleen Gods gedachten, en niet uwe gedachten, of der menschen gedachten, aangaande de eeuwige dingen, in u opneemt: en Gods Woord zal in u voortbrengen het eeuwige leven, waartoe het u roept.
*) Deze is de juiste vertaling van Hebr. 4 : 2.
35
BEKEERING EN GELOOF.
V.
BEKEEEINÖ EN (iELOOF.
Hand. 2: 38. Bekeert u.
Ik weet dat God heilig is, alleen door het geloof. Met het uiterlijke oog kan ik Gods heiligheid niet zien. Ik moet haar met het innerlijke oog, en alzoo door het geloof aanschouwen. Alleen het geloof ziet wat onzichtbaar is (Heb. 11: 1). Jezus Christus vertoonde in alles het beeld dei-goddelijke heiligheid, en toch hebben duizenden geëischt dat Hij als een onheilige Godslasteraar zou worden gedood. Zij zagen Zijne heiligheid niet, of zij wilden dis niet zien, en handelden niet in het geloof aan Zijne heiligheid.
Die in Gods heiligheid niet gelooft, zal zrjne zonden niet in het licht van Gods heiligheid beoordeeleu, verfoeien en verlaten. Hij zal zich niet van de zonde tot God bekee-ren. Zonder geloof geen bekeering.
En zoo kent gij Gods barmhartigheid niet anders dan door het geloof. Met uw innerlijk oog moet gij haar zien. Onze Heiland was de volkomen openbaring van Gods barmhartigheid; en toch hebben duizenden er op aangedrongen, dat Hij als een verleider der onkundige menigte zou worden veroordeeld. Zij handelden alsof zij zijne barmhartigheid niet zagen, niet geloofden. En als uw innerlijk oog niet is opengegaan, om Gods barmhartigheid in Christus te aanschouwen, zóó te aanschouwen dat zij u tot zich trekt, dan zult gij niet in \'t geloof aan die barmhartigheid handelen, en u van de zonde tot die barmhartigheid niet | bekeeren. Zonder geloof geen bekeering.
Gij moet gelooven, zoowel in Gods heiligheid, als in Gods barmhartigheid. Veronderstel—zoo het mogelijk ware— dat gij waarlijk Gods barmhartigheid door het geloof kendet,
36
BEKEEEIXS EN GELOOF.
en niet Gods heiligheid; can zoudt gij Gods barmhartigheid misbruiken tot dekking en vergoelijking der zonde.
En veronderstel, dat gij wel Gods heiligheid, maar niet Gods barmhartigheid kendet, dan zou de kennis uwer zonden u tegen God verharden, of u tot wanhoop voeren.
Het geloof in Gods heiligheid en barmhartigheid kan u niet van buiten en tegen uwen zin worden aangebracht. Al kwam Gods Zoon andermaal op aarde, om u dag aan dag, jaren achtereen het volmaakte beeld van Gods barmhartigheid en heiligheid te vertoonen; gij zoudt ze in Hem niet door het geloof zien en aanbidden, als gij ze niet zien wildet (Matth. 23; 37).
Wat men ten opzichte dezer hoogere waarheden niet zien, niet gelooven wil, dat kan men niet zien en gelooven— niet zóó zien, niet zóó gelooven, dat men zich daardoor tot bekeering leiden laat.
Is er iemand onder u, wien het Evangelie bekend is, maar die geen open oog heeft voor Gods heiligheid en barmhartigheid, diequot; niet daarop staren blijft, en die zich daardoor niet tot bekeering laat leiden: dan is dit uwe schuld en de mve alleen.
God heeft u geschapen met een oog om in Hem den Heilige en Barmhartige te zien. Hij komt zich in Christus aan u als de Heilige en Barmhartige vertoonen. En als nu Zijne heiligheid u niet van de zonde afschrikt, en Zijne barmhartigheid u niet tot Hem aantrekt, dan is dit daaraan te wijten, dat gij uw oog moedwillig sluit voor het licht Zijner heiligheid en barmhartigheid (Hand. 13; 46).
Zijt gij tegenover Jezus Christus onbewogen en onverschillig gebleven, ziet gij Hem niet met het innerlijke oog, gelooft gij niet van harte de boodschap, die van den Vader door den Zoon tot u komt: dan is dit het bewijs van een ontzettend verzet tegen God en tegen u zeiven (Hand. 28: 27).
U geldt het verwijt van Jezus Christus: „gij wilt tot
37
BEKEEKING EN GELOOF.
mij niet komen, opdat gij het eeuwige leven hebben zoudt.quot; ^ Gij vraagt mij misschien of mijn vonnis over u niet not te hard is. Oordeel zelf. Wat hebt gij gedaan en wat doet iin gij nog met de indrukken, die Gods heiligheid en barmhar- ^ tigheid in u verwekken? Van waar komen die indrukken? Van uwen God. Hij opent uw innerlijk oog, om iets te zien van die eeuwige, die bovenzinnelijke waarheden. Maar wat doet gij? Blijft gij op die eeuwige dingen staren, totdat zij in al hunne majesteit en aantrekkelijkheid zich aan u vertoonen, u gevangen nemen, u beheerschen, en u tot bekeering bewegen? Neen, gij wendt uw oog daarvan af, omdat zij u niet behagen, en vestigt uw oog op wat u in deze wereld aantrekkelijker voorkomt. Zoo treedt op den achtergrond wat, uit den aard der zaak, op den voorgrond behoort te staan. Gij gelooft in de zichtbare wereld en stelt u onder hare macht. Gij zegt in die eeuwige dingen te ge.\'ooven, maar weet gij wat gij doet? Hetgeen de onderdaan doet, die zegt te gelooven dat zijn koning met recht koning is, maar weigert hem te gehoorzamen. Zijn gedrag is meer dan beleedigend jegens zijnen vorst. Die eeuwige waarheden, die u tot bekeering moeten leiden, hebben recht de hoogste plaats bij u in te nemen. Ruim haar eene mindere plaats in, en gij doet hetzelfde als de onderdaan, die zijn koning van den troon stoot, om zijn eigen heer te zijn.
Zoo lang Gods heiligheid en barmhartigheid u niet zoo veel gelden, dat zij u tot bekeering dringen en lokken, maakt gij u schuldig aan opstand en majesteitsschennis tegen God.
\'t Is beter niets van Gods heiligheid en barmhartigheid |tc met uw innerlijk oog te hebben gezien, in uw hart te heb- Lj ben gevoeld, dan, in haar geloovende, u te gedragen als de- j-, genen die haar niet gelooven.
Uwe verborgen geschiedenis is Gode bekend. Hij weet hoe gij in den strijd met uw eigen geloof hebt gehandeld Ziende en gevoelende, dat gij u tot Hem bekeeren moet.
38
uw uit
kei
tro ko: mf
Zij u
de al bu
vs ba gi gi te w
BEKEEKING EM GEI.OOF.
hebt gij dit niet gedaan, omdat gij de wereld met haar genot of rijkdom of eere te lief hadt. Door aan een van deze iingen de eerste plaats in uw hart te geven, hebt gij dat tot uwen God gemaakt.
En door dit verzet tegen uwe betere indrukken, tegen uw beter licht, hebt gij uwe indrukken in eene groote mate uitgewischt, dit licht bijna uitgedoofd.
Bekeer u van deze onverschilligheid, waarin uw aanvankelijk geloof gevaar loopt dood gesmoord te worden.
Laat den koning toe zijne plaats in te nemen op den troon. Het staat niet aan den onderdaan te beslissen, of de koning al of niet zijn koning zijn zal. In \'s Konings gebied mag hij niets anders doen dan gehoorzamen.
Zoo is het niet aan u overgelaten te beslissen, of God in Zijne heiligheid en barmhartigheid al of niet recht heeft in u te heerschen. Dat recht komt Hem toe uit den onveran-derlijken aard der dingen. Gij hebt alleen te beslissen, of gij al dan niet u onder Zijne eeuwige heerschappij vrijwillig buigen zult.
Hebt gij tot nog toe geweigerd dit te doen, doe het dan van nu aan. Geef u dan gevangen aan Gods heiligheid en barmhartigheid, voor zoover uw oog daarvoor open is, en gij daarin gelooft. Geef u gevangen aan mv eigen geloof. Ziet gij, dat de eeuwige waarheden u meer dan alles behooren te gelden; laten zij u dan boven alles waard zijn, hét koste wat het wil.
Als gij in ernst besloten zijt, u met uw gansche hart tot Gods heiligheid en barmhartigheid te keeren, dan zullen zij in haar eigen licht u al helderder bestralen, totdat zij hare eeuwige allesoverwegende macht over u uitoefenen.
Ik heb verondersteld, dat gij, die u nog niet hebt bekeerd, in strijd handelt met uw aanvankelijk geloof, door uwe liefde tot de wereld en wat er in is. Maar zijt gij niet iemand, bij wien het niet komen kan tot het geloof, waarop de be-
39
at.quot;
liet ,oet iar-m? i te aar tot-lan tot )m-eze ;er-ort der aar t te ■ert ïnd be-bij gij len
;oo ikt od. eid eb-le-
3et ld et,
BEKEERING EN GELOOF.
keering volgt, omdat gij da eene of andere zonde vasthoudt ?
Dit is een allertreurigst verzet tegen hetgeen God u innerlijk te zien heeft gegeven.
Zijt gij van één ding zeker, dan is het hiervan, dat gij de zonde moei-loslaten. Gij bedrijft haar met een onrustig geweten. Uw geweten in u is de weerschijn van Gods heilig licht, de weerklank van Gods heilige stem. Gij weet, dat in het vonnis, dat uw geweten over u velt, G-ods vonnis wordt vernomen.
\'t Is u duidelijk, dat het de zonde is, die u van God scheidt en u met schrik voor Hem vervult. Gij verstaat, dat één van twee gebeuren moet: gij moet eeuwig of van de zonde of van God worden gescheiden. Wie de vriend van God is, is de vijand der zonde.
Er is meer, dat uw God aan uw innerlijk oog heeft getoond, en dat gij waarlijk gelooft. Gij twijfelt er niet aan, dat God u al uwe zonden vergeven wil, zoodra gij haar den rug toekeert, en u overgeeft aan Zijne genade in Jezus Christus. Wellicht hebt gij oogenblikken gekend, waarin Gods barmhartigheid u met bijzondere kracht naar Hem trok.
En hoe komt het dan, dat uw geloof niet het geloof is geworden, dat u tot bekeering uitdreef? Omdat gij uwe lievelingszonde eene plaats toelaat tusschen u en uwen God. Zij hield u, tot nu toe, op verren afstand van Eem.
Wat is uw toestand beklagenswaardig. Uw geloof maakt u rampzalig, maar behoudt u niet. De duivelen ge-looven ook, en zij sidderen.
Kondet gij u wijsmaken, dat de ernstige boodschap van Gods heiligheid en barmhartigheid een fabel, een leugen is: dan kondet gij met lust en rust de zonde doen. Maar nu valt op uw geweten, en door uw geweten op uwe zonde, het ontzaglijke licht van Gods heiligheid en barm-
40
BEKEEEIX6 EN GELOOF.
hartigheid. Hoe wenscht gij de zonde in een donkeren hoek te doen, waar alle licht van Boven is uitgesloten! Maar die schuilhoek bestaat voor u nergens in \'tgansche heelal. Komt het bij u niet tot bekeering, dan zal uw geweten, bestraald met het licht dat uit God is, u in alle eeuwigheid verwijten, dat gij telt;reii Gods heiligheid en barmhartigheid hebt gezondigd.
Uwe verbintenis met de zonde kost u uwen vrede, zoowel met God, als met u zei ven.
Kondet gij uw innerlijk oog, uw geweten uitgraven of vernietigen, dan liet de zonde u gevoelloos voortleven. Maar nu pijnigt de herinnering daaraan u dag en nacht. Het geloof, dat gij hebt aan de doemwaardigheid der zonde, en dat gij niet in u kunt uitroeien, laat u geen rust.
De zonde is altijd een schrikkelijk ding; maar zij is allerschrikkelijkst als gij haar blijft doen, nadat het licht der goddelijke heiligheid en barmhartigheid op uw geweten en uw hart is gevallen.
Waarom dan zult gij in de zonde blijven voortleven, daar zij u niets dan onrust en ellende baart ?
Maar, zoo vraagt gij mij, hoe zal het mij gelukken mij van wereld en zonde los te maken, en mij aan mijn God over te geven? Door em enkele geloofsdaad!
Dit is de bekeering, dat gij bij \'t licht dat God in u schijnen laat, terstond, zonder aarzelen, u tot Hem wendt.
Hij, die u iets van Zijne heiligheid en liefde laat zien. Hij komt tot u door het AVoord, als de Heilige en Barmhartige, en smeekt en gebiedt u, dat gij u van alles buiten Hem tot Hem keert. Laat het geloof, dat reeds in u is, maar u slechts veroordeelt en verontrust, in dezen oogen-blik gevolgd worden door de geloofsdaad, waardoor gij u losmaakt van wereld en zonde, en toevertrouwt aan Hem, die een eeuwig recht op u heeft. Uw geloof moet niet alleen wezen een innerlijk zeker zijn, maar ook aan-
41
BEKKERING EM GELOOF.
groeien tot een innerlijk vertrouwen op datgene, waarvan gyj zeker zijt.
Is het uw eerlijke begeerte, dat God zelf den band breekt, die u tot nu toe aan de wereld of de zonde bond? Zonder deze begeerte is uwe bekeering ondenkbaar. Maar is dit uwe begeerte; geloof dan, dat de Heilige en Barmhartige, in dezen oogenblik, door Zijn Woord en Geest, tot u komt,, u bevelende cn biddende, u tot Hem te wenden en aan Hem u over te geven. Geef u over aan Hem door \'t geloof, en Hij neemt de plaats in, waaruit gij Hem tot nu toe hebt gesloten; Hij komt tusschen u en de wereld, tusschen u en de zonde: en de band is gebroken, die u tot nu toe aan wereld of zonde bond.
Laat u niet ontmoedigen door de macht, die de wereld en de zonde over u hadden. Tracht niet u eerst aan hare macht te ontworstelen, en daarna u aan Jezus Christus over te geven. Hare kracht breekt niet, voor Hij zelf de plaats heeft ingenomen, die tot nu toe aan wereld en zonde werd afgestaan. En zoodra gij, door eene enkele geloofsdaad, u aan Hem kwijt raakt, is Hij op den troon uws harten, en drijft Hij, door Zijne heerschappij zonde en wereld naar buiten.
Doe dan één van twee en zeg: ik wil mij niet den Heere geven, en blijf uw ellendig onbekeerd leven voortzetten ; of zeg: ik geef mij in dezen oogenblik aan Hem, die met Zijn bloed mij kocht, en Wien ik toebehoor.
Blijf hierbij door het geloof. Luister alleen naar hetgeen Hij in Zijn woord en door Zijne knechten getuigt, totdat Hij uw hart met Zijne genadige gedachten gansch en al heeft vervuld. —
42
GESCHIEDT DE BEKEEKING IN EENS OF LANGZAMERHAND? 43
GESCHIEDT DE BEKBERING IN EENS OF LANGZAMERHAND ?
Hand. 2: 38. Bekeert u.
Zijt gij onbekeerd? Is dit u duidelijk door het licht, dat Gods Woord in u heeft ontstoken? Ziet en gevoelt gli dat gil voor God staat als een veroordeelde; en dat er een omkeer moet plaats hebben in uw leven, door een omkeer in uwe verhouding tot God\'? Ziet gij, dat gij aan zonde en wereld en aan wat verkeerd is in u den rug moet toekeeren, en dat gij u voor eeuwig aan den levenden God moet overgeven? Dan moet die overtuiging in u op de daad uwer bekeeriug uitloopen.
Uwe bekeering moet de groote, de allesbeslissende daad van uw leven zijn; de daad, waarbij geene andere daad in uw leven in belangrijkheid en gewicht halen kan; de daad, waarvan uw toekomstige levensrichting op aarde, ja voor eeuwig afhangt.
Op die daad wacht\' uw God. Tot die daad dringt en drijft uw God u. Die daad eischt uw God van u. Die daad moet terstond, voor altijd, worden volbracht. Zij moet eene afgedane daad bij u wezen.
Petrus drong bij de ontwaakten op den\'dag van Pinksteren er op aan, de daad der bekeering als eene afgedane zaak terstond te volbrengen. Die het Grieksch verstaat, weet dat hij daarom niet zeide iibtolvoslts, maar fisravorjaats. Laat mij in dezen oogenblik op deze oogenblikkelijke daad der bekeering aandringen, ook bij u, ontwaakte ziel. Gij moet niet als in een droom de bekeering inglijden. Gij moet niet in het onbestemde en in het onzekere wachten, totdat gij als met een golfslag ingeworpen wordt in Gods koninkrijk. Gi/, gij zelf moet u bekeeren. Al is uwe bekeering de vrucht van wat God door Christus voor u,
44 GESCHIEDT DE BEKEERING IN ÉÉNS OF LANGZAMERHAND?
en door den Geest in u gedaan heeft, zij moet tevens uive daad zijn, en wel nu, voor eeuwig en altijd.
En gij moet het verantwoorden, als gij weigert deze daad te doen. \'t Is voor uwe rekening, dat gij u niet al lang tot God hebt bekeerd. Het zal voor uwe rekening zijn, als gij dit dezen dag niet doet. En als gij, door u dezen dag niet te bekeeren, nooit tot bekeering komen mocht, dan zult gij dit u zeiven, u zeiven alleen, tot in alle eeuwigheid moeten verwijten.
Daarom bid ik u, ontwaakte ziel, gelijk Petrus de ontwaakten bad: hekeer u terstond. Doe de daad der bekeering nu. Kom eindelijk er toe om de gewichtigste daad te doen, die een mensch doen kan.
Bekeer u in dezen oogmhlik, want de bekeering is de daad van een enkel ondeelbaar oogenblik. Onze God heeft het zoo verordend, dat de allergewichtigste daden der ziel tevens de allereenvoudigste zijn. Wat is gewichtiger dan de overgave aan Jezus Christus; maar wat is tevens eenvoudiger? Wat is gewichtiger dan de bekeering, waarbij de ziel aan zonde en wereld den rug toekeert; maar wat is tevens eenvoudiger dan dit?
Daar holt gij in uwe dwaasheid voort op een weg, die u naar eenen afgrond voert. Maar een vriend holt achter u aan, en roept u toe: Keer u om naar mij, eer gij u in den afgrond stort. Gij hoort zijne stem, keert u om, en ligt in zijne armen.
Dit geschiedt in een oogenblik, en op het allereenvoudigst.
Zoo zijt gij tot nu toe voortgehold naar het eeuwig verderf, maar gij hoort de stem van uwen Heiland, die u toeroept : wend u naar mij en word behouden. Eén enkel, één ondeelbaar oogenblik is genoeg: en gij hebt u omgewend, en ligt in Ziine armen.
Daarom bid ik u; bekeer u nu; wend nu aan wereld en zonde den rug toe, en val nu in Jezus armen.
GESCHIEDT DE BEKEERING IN ÉÉNS OF LANGZAMERHAND? 45
Eén oogenblik was voor Zacheüs genoeg, om van zijn vroeger leven afscheid te nemen, en den voet te zetten op eene nieuwe baan. Zoodra hij Jezus zag en hoorde, was hij, eer hij het zelf wist, voor Jezus gewonnen. Niets is sneller, dan de omkeer des harten naar den levenden God.
Pas had de Heiland zijn gebed aan \'t kruis geëindigd, of Hij had den boetvaardigen moordenaar voor eeuwig aan zijn persoon verbonden.
Hoe veel tijd had de Heiland noodig om den kranke te genezen, den bezetene te redden ? Eén woord, één enkele aanraking met de hand, en de kranke was genezen, de bezetene verlost. Zóó redt Hij de ziel.
Denk aan den Pinksterdag. Ik zeg niet dat éénepreek, maar dat één woord op dien dag den allergewichtigsten omkeer in duizenden werkte.
Zoo ging het overal, waar de apostelen predikten : denk onder anderen aan Lydia en aan den stokbewaarder.
Gij verneemt niet, dat er in de dagen der apostelen menschen waren die, zooals men het in onze dagen noemt, een langen tijd den Heer moesten zoeken, preek na preek moesten hooren, eer zij Hem vonden. De Heiland zocht hen door Zijn woord, en wist ze terstond tot zich te trekken.
Dit is de apostolische regel. Zoo moet het zijn uit den aard der zaak. Als uw God Zijn licht in uw hart laat schijnen, waarbij gij ziet dat uw weg verkeerd is, en als Hij u door het woord der prediking toeroept: bekeer u, wend u om naar mij toe; dan moet gij terstond gehoorzamen, gelijk Paulus terstond bij de poort van Damascus Gods stem gehoorzaam was (Hand- 26 : 19).
Gij vraagt mij, of er dan niet aan de bekeering een strijd moet voorafgaan. Niet een strijd, die uit ongeloof en ongehoorzaamheid wordt geboren. God veroordeelt alle ongeloof en ongehoorzaamheid, als de wortel van alle zonde. De Heilige kan het onheilige niet gedoogen. Als gij derhalve met
J
4(3 geschiedt de bekeeuixg in ééns of langzamerhand ?
uw innerliik gehoor Gods stem hebt vernomen, die u opwekt tot bekeering, en gij weigert die stem te gehoorzamen, en u terstond aan den levenden God over te geven ; dan hebt gij aan u zeiven te wijten al de duisternis en onrust en angst die in uwe ziel heerschen. De weg des onge-loofs en der ongehoorzaamheid, is de iveg der ellende.
Ik kan niet begrijpen hoe menschen, die een open Bijbel hebben, er toe zijn gekomen om zich zeiven en anderen wijs te maken, dat de ziel geen recht en roeping heeft, om bij den eersten lichtstraal, die in haar valt, terstond ova te wenden en den Heer zich over te geven. Alsof de ziel door haar onrust en angst, door haar zuchten en schreien, door haar berouw en wroeging, door haar zelfveroordeeling en verfoeiing, zich een tijdlang moet geschikt maken voor den gezegenden omkeer, waartoe de Heer haar roept; alsof de ziel in haar eigen jammer en ellende moet blijven wroeten, om zich zelve voor te bereiden tot de openharing der goddelijke genade.
Weg met deze dwaling! Nooit sprak God tot de ziel: bekeer u en geloof in Jezus Christus, of Hij bedoelde er mede; bekeer u nu en geloop nu ! Hierin bestaat, onder anderen, de kracht van het woord, dat u tot bekeering roept, dat het u, zoodra gij ontwaakt zijt om dat woord maar eenigszins te vatten, niet een enkel oogenhlik uitstel geeft, maar op eene oogenblikkelijke \'bekeering aandringt.
En weigert gij u terstond te bekeeren, dan verzet gij u tegen Gods Geest, en maakt gij voor u zeiven de bekeering al moeielijker. En al komt gij dan ook later — wat niet zeker is — tot bekeering, hoeveel kostbare tijd is dan niet verloren gegaan. Had de kamerling niet terstond het woord van Phi-lippus gehoorzaamd, in welk een innerlijke duisternis en machteloosheid zou hij hebben voortgeleefd, terwijl hij nu met blijdschap zijne reis vervolgen mocht.
Ontwaakte ziel, kies één van twee: terstond u van uw
GESCHIEDT DE BEKEERING IX ÉÉNS OF LANGZAMERHAND ? 47
eigen weg tot Gods weg te bekeeren, terstond u tot Hem om te wenden en aan Jezus Christus u toe te vertrouwen, en alzoo terstond vergiffenis en licht en kracht te ontvangen ; of op uw eigen pad voort te wandelen, Gods bevel ongehoorzaam te zi]n, Gods genadig aanbod te weigeren, en alzoo van ellende tot ellende te verzinken.
Kies zonder aarzelen het eerste, en word terstond een krijgsknecht van Jezus Christus; en vang den strijd aan, die uit geloof en gehoorzaamheid ivordt geboren.
Dit is een gansch andere strijd, dan de strijd die uit uw ongeloof en uwe ongehoorzaamheid ontstaat. Grijp het Woord des Heeren aan, en houd er aan vast, tegenover allen twijfel en elke verzoeking. Zijn Woord zal voor u de rots zijn, waarop gij staat, het licht waarin gij wandelt, de kracht die u sterkt, het kompas, dat u bestuurt. Dit is een edele, Gode welgevallige strijd ; de eenige strijd, die Hem behaagt, waardoor uw innerlijk leven tot den vollen wasdom rijpt; en waarin gij meer dan overwinnaar zijt.
Besluit dan, in dezen zelfden oogenblik. u tot uwen God en Heiland te keeren, en u voor eeuwig aan te sluiten bij de krijgsbende des Heeren. Strijd niet langer tegen Hem, maar strijd, voor en met en door Hem, den goeden strijd des geloofs.
Intusschen, terwijl de bekeering bij u,, onbekeerde, de daad van het oogenblik behoort te zijn, zoo wil ik hiermede niet zeggen, dat ieder bekeerde zich zulk eene daad weet te herinneren. Er zijn er, die van de vroegste jeugd af, hoe zwak ook. God hebben gevreesd, Jezus hebben liefgehad. Zij kunnen zich den tijd niet herinneren, dat deze vrees en liefde niet in hun hart hebben gewoond.
Was de gemeente des Heeren in een gezonden toestand, dan zou dit de regel zijn bij hen, die godvreezende ouders hebben.
Daarom, verontrust u niet, zoo gij maar weet, dat de
48 GESCHIEDT DE BEKEERING IN ÉÉNS OF LANGZAMERHAND?
gezindheid uws harten die is, welke met de bekeering aanvangt. Johannes de Dooper was, van de geboorte af, vervuld met den Heiligen Geest. En zoo zijn er nog zeer velen, die, van de vroegste jeugd af, het nieuwe hart hebben, dat God in de bekeering ons geeft.
Dit neemt niet weg, dat ook zulke kinderen soms een of ander keerpunt in hun leven hebben, dat wel niet de bekeering is, maar toch veel overeenkomst er mede heeft. Zi] groeien op zoncler de macht der wereld en der zonde te kennen; totdat zij op een zekeren leeftijd, naar aanleiding van het een of ander, die macht ervaren. Dan worden zij geroepen tot eene daad van meer besliste overgaaf en toewijding aan den Heere. Doen zij dit, dan breekt Gods genade-werk met nieuwe kracht in hen door, en wordt het hun duidelijker, dan ooit te voren, dat zij het eigendom des Heeren zijn.
Mocht ik iemand toespreken, bij wien thans deze zifting plaats heeft, dan bid ik u, toe te zien, dat gij u niet laat blinddoeken en begoochelen. Houd vast aan wat uw God u, van uwe vroege jeugd af, heeft geleerd; volg het voorbeeld uwer godzalige ouders en vrienden; houd u aan hunne goede raadgevingen; bewaar het pand u toevertrouwd; en gij zult uit deze zifting te voorschijn komen, met een nooit te voren gekenden toevloed van leven en licht, van vreugde en kracht.
Ook zijn er die, vooral in hunne joüge jaren, tot bekeering komen, zonder den dag en de ure van hunnen omkeer tot God te kunnen noemen. Wat zij weten is, dat zij op zekeren tijd ernstig over een en ander begonnen na te denken, en meer dan gewoonlijk in het gebed met God te ver-keeren. Het kan zijn, maar het kan ook niet zijn, dat zij zich zekere dingen weten te herinneren, die heilzaam op hen werkten — de dood van een hunner dierbare betrekkingen, eene bittere teleurstelling, de bekeering van een vriend of vriendin, de arbeid van een of ander Evangeliedienaar. Hoe het
GESCHIEDT HE BEKEERING IN ÉÉNS OF LANGZAMERHAND? 49
zij, ongemerkt ontstond in dien tijd eene verandering in hen ; en zij rekenen dat zij van dien tijd af, tot de dienstknechten en de dienstmaagden des Heeren behooren.
Ook tot u zeg ik, bekommer u er niet over, als gij u niet het juiste oogenblik weet te herinneren, dat gij het oogenblik uwer bekeering noemen moet. Moogt gij, met dankzegging tot God, belijden, dat gij u Hem lieht overgegeven, en alleen in Zijne wegen wenscht te wandelen, dan zijt gij op het pad, waarop de bekeering den mensch voert.
Niet een ieder kan een oogenblik in zijn leven aanwijzen, waarin het nieuwe leven aanving, dat hij nu door Gods genade leeft.
De bekeering is soms het ongemerkt opkomen van de plant uit het levende zaad, dat wellicht jaren lang verborgen was in de ziel.
En dit leidt mij ten laatste tot de opmerking, dat hoewel wij ons de bekeering der ziel als een oogenblikkelijken omkeer moeten denken, het gansche voorafgaande leven de ziel daartoe heeft voorbereid.
Wat de geboorte van Gods Zoon, in de geschiedenis van het menschdom was, dat is uwe bekeering in uwe eigene levensgeschiedenis.
Al kunnen wij het niet, in alle bijzonderheden, als met den vinger aanwijzen, toch regelde God den loop der dingen zóó, dat eindelijk de rechte tijd er was, voor de geboorte van Jezus Christus. En zoo heeft uw God, in al wat u uiterlijk en innerlijk is wedervaren, van den beginne uwe bekeering op het oog gehad.
Gij hebt dit te voren niet geweten, maar van achteren verstaat gij, hoe al uwe levenservaringen zoovele draden waren, die God in Zijne hand hield, om eenmaal daaraan uwe bekeering vast te knoopen.
Hij maakte uw gansche voorafgaande leven diensubaar aan uwe bekeering.
50 GESCHIEDT DE BEKEEKING IN ÉÉNS OF LANGZAMERHAND ?
Hoewel gij u veel eerder hebt moeten bekeeren, dan gij hsbt gedaan, toch trok uw God Zijne hand van u niet af; maar weefde Hij den eenen draad aan den anderen, totdat uwe bekeering de hoofdgebeurtenis van uw leven werd.
Wij doorgronden de diepten onzer levensgeschiedenis niet; konden wij dat doen, dan zouden wij zien, hoe onze bekeering in later tijd ten nauwste samenhing met den indruk, dien een of ander woord of gebeurtenis op ons maakte, toen wij nog kleine kinderen waren. Die indruk, al lang door ons vergeten, of wel nooit door ons opgemerkt, werkte krachtig mede om het hart voor de bekeering, die najaren volgde, voor te bereiden.
De moeder is bezig haar kind op haren schoot te onderrichten. Hoe gretig luistert het. Hoe blijde neemt het elk woord in het hart op. Het ontvangt nu het zaad, waaruit eerst na twintig of meer jaren de bekeering wordt geboren. Wist de moeder dit, met hoeveel meer vreugde zou zij die kinderlijke ontvankelijkheid in het gemoed van haar kind opmerken en haren God er voor danken.
Als eenmaal de sluier wegvalt, en God ons ontdekt, wat nu verborgen is, dan zien wij met verbazing en aanbidding, hoe Gods verborgen hand, van onze geboorte af, alles zóó heeft bestierd, dat het eindelijk uitliep op de blijdste aller gebeurtenissen — onze bekeering tot God.
Ontwaakte ziel, waarom brengt uw God heden dit woord tot u? Ts het niet, omdat Hij wil dat gij in dezen oogenblik naar Zijne stem zult hoeren, en u aan Hem overgeven ?
Laat Hem niet langer wachten. Bekeer u en geloof de boodschap der goddelijke liefde.
ONTWAKING EN BEKEERING.
VII.
ONTWAKING EN BEKEERING.
Hand. 2: 38. Bekeert u.
Aan de ontwaking gaat de slaap vooraf. In uwen slaap weet gij van niets, al gebeuren ook de gewichtigste dingen rondom u. Gij ziet en hoort niets. Niets trekt uwe aandacht. Gij ontvangt geene indrukken. Geen enkel vermogen in u wordt opgewekt.
Zoo waart gij, zoo lang de geestelijke slaap in u voortduurde. Terwijl God in andere zielen rondom u het allergewichtigste werk der bekeering en der heiliging voortzette, Ibespeurdet gij er niets van. Gij zaagt uw God niet in de voorvallen van uw leven. Gij hoordet Zijne stem niet, die door Zijn woord en anderszins tot u kwam. Uw gevoel van zonde; uw dorst naar God; uwe behoefte aan gemeenschap met God — zij werden in u niet opgewekt. Voor u was er niets eeuwigs. De wereld, waarin al uw denken en wenschen len begeeren besloten was, was deze zichtbare en snel voor-| bijgaande wereld.
Misschien hebt gij in uwen geestelijken slaap soms ge-1 droomd. Die droomt slaapt niet rustig en vast. En zoo werdt I gij nu en dan in uwen slaap gehinderd. Iets uit de eeuwig-; heid scheen u aan te raken. Gij zaagt voor een oogen-blik, maar verward, dof, onbestemd, iets van Gods heilige ; majesteit, van Gods nederbuigende genade, van het gewicht der eeuwigheid en van het oordeel Gods. Dit maakte u , onrustig, maar dit maakte u niet wakker; en uw slaap i bleef jaren lang voortduren.
Eindelijk echter is het bij u tot ontwaking gekomen. | Het oog uwer ziel is opengegaan, en gij ziet de dingen, | waarvan anderen tot u gesproken hebben, maar die gij tot
51
ONTWAKING EN BEKEERING.
nu toe alleen bij hunne namen hebt gekend. Hoe anders wordt het u, nu zij zich duidelijk aan uw innerlijk oog vertoonen.
De zonde is voor u de schrikkelijkste werkelijkheid van uw leven, en de vraag houdt u dag en nacht bezig; hoe kan zij mij worden vergeven, en hoe kan ik er va,n worden verlost ?
Gij vangt aan er tegen te strijden, aan uw eigen kracht te wanhopen, en te vragen, van waar de kracht ter overwinning komen zal.
Het woord genade krijgt nu eerst beteekenis voor u. Gij ziet het in, dat gij alleen door genade kunt zalig worden, en wilt weten hoe gij haar ontvangen kunt.
Jezus Christus is voor u de aantrekkelijkste aller wezens. Zijn naam klinkt in uw oor liefelijker dan de schoonste muziek.
Zijn kruis vooral, waaraan Hij voor u stierf, trekt u aan met eene onweerstaanbare kracht. Nergens vertoeft gij liever dan bij het kruis.
De eeuwigheid is voor u niet meer eene onbekende en ver verwijderde zaak. Gij begint er in televen. De eeuwige dingen wegen u zwaarder dan de tijdelijke. De tijdelijke wereld is voor u geworden het voorportaal, de voorbereidingsplaats der eeuwigheid.
De hemel trekt u aan als uw eigenlijk vaderland. En gij wilt u overgeven aan Jezus, en den weg bewandelen, die ten hemel leidt.
Neen gij begeert meer dan dit. Wat maakt den hemel tot hemel? De gemeenschap met God, de innerlijke verzekering Zijner liefde, het licht van Zijn aangezicht! En het is dit, waarnaar gij verlangt, en waardoor in u het hemel-sche leven op aarde reeds zal aanvangen.
En verneemt gij, welk een vrede en vreugde God in Zijne gemeenschap geeft aan de ziel, die Hem toebehoort,
52
ONTWAKING EN BEKEERING.
dan zegt uw hart: \'t is die vrede, \'t is die vreugde, waarnaar miine ziel begeert — och dat ik ze kende!
Gij zijt als de ontwaakte uit den slaap, die onder allerlei indrukken en gewaarwordingen, de wereld rondom zich aanschouwt, waarvan de slapende niets ziet en hoort.
Deze ontwaking, die den mensch tot de aanschouwing, en onder den indruk der eeuwige dingen brengt, vindt plaats op allerlei leeftijd.
Tot de merkwaardigste verschijnselen van het men-schelijk leven behoort de ontwaking van kleine kinderen. Zij zijn nader aan God en aan de eeuwigheid, dan de volwassenen en komen eerder dan dezen, onder de indrukken der eeuwige dingen. (Matth. 21:16).
Vele ouders hebben zich verbaasd over hunne kleinen, die meer over de eeuwige dan over de tijdelijke dingen schenen te denken ; en in wier vragen en gesprekken de h emel zich weerspiegelde. Hoe treffend was vaak het sterfbed van zulke kleinen.
Dan weer ziet men het kind voortleven onder de be-tooverende macht der zinnelijke wereld, totdat het als jongeling of jonge dochter tot ontwaking komt.
In menig geval ontwaakt de ziel eerst op hoogen leeftijd.
Dat de mensch op eiken leeftijd uit den geestelijken slaap ontwaken kan, zegt ons, dat hij zeer na aan de eeuwige dingen is, dat deze hem van nabij omringen, dat God hem daarmede ten nauwste verbonden heeft.
Daarom zien wij ook allerlei karakters tot ontwaking komen.
De zedelijk onbesproken mensch ontwaakt om behoeften te gevoelen, die niet door een deugdzaam leven kunnen worden bevredigd.
Wie roekeloos de zonde heeft gediend, ontwaakt om den afgrond te zien, die voor zijn voeten gaapt, en dien te ontvluchten.
53
ONTWAKING EN BEKEERING.
Wie van den godsdienst niets meer dan eene uiterlijke gewoonte heeft gemaakt, ontwaakt om naar iets beters te verlangen, en den godsdienst des harten te zoeken.
Wie aan geen godsvrucht heeft geloofd en met haar heeft gespot, ontwaakt om te zien, dat zij eene werkelijkheid is, en om zelf naar een godvruchtig leven te streven.
Wie van de jeugd af onder godsdienstige invloeden is opgevoed, maar die invloeden niet heeft gevoeld, althans niet daaraan zich heeft onderworpen, ontwaakt om daarover bitter berouw te gevoelen, en aan den godsdienst in zijn hart de plaats te geven, die hem toekomt.
Die buiten alle godsdienstige invloeden is opgegroeid, en het nooit der moeite waard heeft geacht, zich op eeni-gerlei wijze met den godsdienst te bemoeien, ontwaakt om het ledige in te zien van een leven zonder God en naar den levenden God te verlangen.
Dat menschen van de meest uiteenloopende karakters ontwaken om dezelfde behoeften en begeerten te gevoelen, en hare bevrediging in God te zoeken, zegt ons dat de dienst van God niet iets toevalligs is, maar tot het wezen behoort van den mensch, die naar Gods beeld is geschapen.
En daarom kan de ontwaking plaats hebben onder de meest uiteenloopende omstandigheden.
Men ontwaakt, terwijl men onder de aangenaamste omstandigheden verkeert. Men is gezond; heeft huiselijk geluk; leeft in vrede met zijnen naaste; wordt geëerd; is welvarend. De wereld is betooverend schoon. Maar hierbinnen wordt de stem gehoord: uwe ziel heeft behoeften, die niets ter wereld kan bevredigen; en men ontwaakt uit zijn zoeten droom, om de leegte te zien, die hier binnen gaapt en naar den levenden God te verlangen.
Een ander verkeert in droefenis of tegenspoed. De dood heeft een teederen band verbroken; de gezondheid begint te kwijnen; schoone verwachtingen zijn teleurgesteld; ge-
54
ONTWAKING EN BEKEERING.\'
wichtige ondernemingen mislukken; de voorspoed wordt met tegenspoed verwisseld; de wereld wordt een donkeren somber verblijf. In dezen toestand klinkt de oude uit-noodiging met nieuwe kracht; ,,Kom tot Mi], vermoeide en belaste, en Ik zal u rust geven,quot; en de ziel ontwaakt om zich op te maken, en de beloofde rust bij haren Redder te zoeken.
• Soms komt de mensch tot ontwaking door iets, dat hem met geweld aangrijpt. Wellicht een ontzettend voorval in zijn eigen leven of in dat van een ander. Of wel, hij verkeert te midden eener godsdienstige ontwaking, die als een golfslag hem krachtig medevoert.
Dan weer komt hij tot ontwaking in zulk eene stilte, zoo ongemerkt, dat zijne naaste betrekkingen er niets van bespeuren. Het is dan bij hem, zoo als de profeet zegt; Niet in den stormwind, niet in het vuur, niet in de aardbeving, maar in het stille suizen van een zachten wind is de Heer.
Soms komt de ontwaking door iets, dat op zich zelf beschouwd, een onbeteekenend toeval is. Zoo kwam een roekeloos mensch eens tot ontwaking door een paar woorden, die hem troffen in een blaadje, dat hij van plan was niet te lezen, en waarmede hij bezig was zijn pijp aan te steken. Een ander werd tot ontwaking gebracht door een woord, dat hij las in een blaadje, dat hij in het vuur had geworpen, en dat op het punt was tot asch te vergaan.
Een zeventigjarige grijsaard in Amerika ontwaakte uit zijn levenslangen slaap, bij de plotselinge herinnering door een droom, aan de laatste preek, die hij, als jongeling, daags voor zijne afreis uit Engeland, in Londen had gehoord; vaarna hij in onverschilligheid in zijn nieuw vaderland was blijven voortleven.
Een ruwe en roekelooze matroos — de zoon van godzalige ouders - werd al vloekend, in een storm, door een
ONTWAKING EN BEKEERING.
golfslag over boord geworpen. Hij werd bewusteloos uit het water gered, en kwam tot bewustzijn met het woord op de lippen, dat hem bij het wegzinken door de ziel was gegaan: „het bloed vair Jezus Christus reinigt van alle zonden,quot;—en hij is van stonde aan een nieuw mensch.
Gods paden, waarlangs het licht der eeuwigheid het menschelijk hart bereikt, zijn ontelbaar en onoverzienbaar in verscheidenheid. Zyjn oog alleen ziet hoe Hij de diepten onzer harten bereikt.
Wat gaat in dit oogenblik in u om? \'t Is mogelijk dat gij gedachteloos, ja onverschillig, ja afkeerig, naar het woord dat wij in Gods naam spreken, ziit begonnen te luisteren ; maar gaandeweg begon het hemelsche licht in u xe schijnen, en nu zijt gij ontwaakt, om uwe ellende in te zien, en naar een omkeer in uw leven, naar uwe bekeering tot God, te verlangen. Laat dit oogenblik uwer ontwaking ook het oogenblik uwer bekeering zijn.
Alle ontwaking moest iiitloopen op bekeering; maar dit geschiedt niet altijd.
De mensch, die uit zijnen slaap is wakker geschud, vindt den slaap soms zoo zoet, dat hij liever weer insluimert, dan op te staan, al is ook de zon hoog ten hemel gestegen. En zoo, helaas! vindt soms ook de ontwaakte ziel haren geestelijken slaap te zoet, om er uit tot een nieuw leven op te staan. Gelijk het zonnelicht het kranke oog pijnigt, zoo dat het zich er voor sluit, zoo sluit in dit geval de ontwaakte ziel haar oog voor het haar te lastige licht der eeuwigheid, en sluimert voort onder den bedwelmenden invloed van wereld en zonde.
En gelijk soms de mensch, na herhaaldelijk te zija wakker geschud, telkenmale weder insluimert, zoo gebeurt het ook, dat God menige ziel slag op slagj weer ontwaken doet, terwijl zij telkenmale weigert om tot bekeering op te staan, en alzoo den ouden slaap weer inslaapt.
56
ONTWAKING EX BEKEERING.
Is hier misschien iemand, die zijn beeld hierin terugvindt? Hoe dikwijls zijt gij ernstig gestemd geweest, en hebt gij u voorgenomen een nieuw leven te beginnen. Maar het is met u niet zoo ver gekomen, omdat gij telkenmale u weer hebt overgegeven aan de oude zondige gewoonten en daden, die u van uwen God terughielden.
Hoe ging het u heden ? Heeft Gods hand u weer genadig aangeraakt? Zijn de goede indrukken, die verloren schenen, weer teruggekeerd? Zoo ja, dan bid ik u, dat gij ditmaal niet weer speelt met deze heilige dingen. Geef, o geef u in dezen oogenblik, onvoorwaardelijk en voor eeuwig, aan den Heiland over.
Waarom was het, dat menige ontwaakte ziel zich niet terstond aan den Heiland overgaf? Omdat zij den weg der bekeering niet kende. De bekeering loopt uit op de overgave aan Jezus Christus. Zij is niet voltooid zonder deze overgave. En de ontwaakte moet zich terstond tot God bekeeren en aan Jezus Christus overgeven.
Het gebeurt, dat menschen maanden en jaren lang in een toestand van ontwaking verkeeren, zonder tot de rust te komen, die de mensch vindt, die zich tot Gods liefde in Christus keert, en daaraan zich overgeeft.
Het is een pijnlijke toestand om daarin te blijven. De ontwaking moet tot bekeering en de bekeering moet tot de omhelzing van Gods liefde in Jezus Christus leiden; maar het is onnatuurlijk, tegen Gods verordening, en daarom pijnlijk, een ontwaakte te zijn en niet verder te komen.
Behoefte te gevoelen aan verlossing, aan vrede met God, en op allerlei wijze de bevrediging dezer behoefte te zoeken; maar als een gejaagde in onrust voort te leven; ik beklaag u, als ik met deze woorden uwen toestand mocht hebben beschreven.
En waarom zult gij u niet nu uit dezen toestand laten redden, door u nu tot Gods genade in Christus te keeren, en Hem in de armen te vallen?
57
BEKEEKING EN GELOOFSOVERGAAF.
Er zijn ook gevallen geweest, waarin, zoo ver de mensch kon oordeelen, de ontwaking en de hekeering tot God, en de overgave aan Jezus Christus, in denzelfden oogenhlikplaats vonden.
Daarom heb ik de vrijmoedigheid, een ieder van u, die ontwaakt zijt om uw gevaar en behoefte in te zien, op te wekken, u zonder aarzelen aan uwen Heiland toe te vertrouwen.
Zacheus wachtte geen oogenblik, eer hij zich aan de liefde van Jezus Christus toevertrouwde. Zoo deed de moordenaar aan \'t kruis. Ook Lydia en de Stokbewaarder te Filippi. En duizenden na hen.
Wie is er onder u, die hun voorbeeld heden, in dezen oogenblik, volgen wil?
Veronderstel, dat gij voor \'t eerst in uw leven, in dezen oogenblik, onder het lezen dezer looorden zijt ontwaakt; en dat een zeer flauwe lichtstraal in uw hart schijnt; nauwelijks eenig gevoel in u is opgewekt. Zeg mij, is het uwe eerlijke begeerte, aan de zonde en de ijdele wereld, aan uw eigen wil en zin, den rug toe te keeren, en Jezus Christus te dienen en Hem toe te behooren ? Wacht dan geen oogenblik langer, maar geef u terstond aan uwen Heiland over.
Hij wacht reeds lang op u. Hij verzekert u, dat u uwe zonden zijn vergeven, en dat Hij voortaan in uw hart zal wonen; zoo gij Hem maar gelooft, en Hem toelaat zijn intrek in uw hart te nemen.
Laat Hem niet langer wachten, ontwaakte ziel; maar geef u nu, voor eeuwig en altijd, aan Hem over.
BEKEERING EN GELOOFSOVEBGAAF.
Hand. 2: 38. Bekeert u.
Uwe bekeering is niet mve geloofsovergave, en moe geloofs-overgave is niet uwe hekeering.
58
BEKKERING EN GELOOFSOVERGAAF.
Bij uwe bekeering treedt op den voorgrond uwe verhouding tot wat voorbij is.
Achter u is een leven van vervreemding van God, van ongeloof, misschien van onverschilligheid. Het is mogelijk dat gij aan de eene of andere bepaalde zonde verslaafd waart.
En bij den terugblik op uw voorbijgegaan leven, veroordeelt en verfoeit gij het, en keert gij het den rug toe, vaste-lijk besloten door Gods genade, van nu af aan, een ander en nieuw leven te leiden.
Bij uwe overgave treden op den voorgrond uwe verhouding tot Jezus Christus, en het leven dat gij, van nu af, in zijne gemeenschap leven wilt.
Bij uwe bekeering denkt gij vooral aan wat voorbij is. Bij uwe overgave denkt gij vooral aan wat volgen moet.
Gij geeft u aan Jezus Christus over, en sluit alzoo met Hem het. oude leven af. In Hem ontvangt gij de vergiffenis van alle zonden, die aan het oude leven eigen waren, en het onderpand, den aanvang, van een nieuw leven.
Gij geeft u aan Jezus Christus over, om in Hem een door en door nieuw leven te beginnen. Een nieuw leven, op grond van de nieuwe betrekking, waarin gij in Hem tot God komt te staan, als een kind tot zijn vader.
In uwe bekeering breekt gij uwe oude betrekking met de zonde, de wereld en het vleesch, om door overgave aan Jezus Christus in eene nieuwe betrekking te treden tot God en die Hem liefhebben.
Omdat bekeering en geloofsovergave twee- onderscheidene dingen zijn, daarom worden zij in de Schrift naast elkander genoemd. „Bekeert u en gelooft het Evangelie,quot; zoo predikten Jezus en de apostelen. „Bekeert u en laat u doopen in den naam van Jezus Christus,quot; zoo sprak Petrus tot de ontwaakten op den Pinksterdag.
Maar vergeet ook niet, dat bekeering en geloofsover-
59
BEKEEKIN\'G EN GELOOFSOVERCiAAF.
gave, hoezeer ook van elkander onderscheiden, te zamen ah twee helften van een geheel bij elkander behooren.
De bekeering zonder geloofsovergave is iets onvolledigs. Zij is bestemd als van zelf in de geloofsovergave uit te loopen, en daarin tot haar eindpunt te komen.
Uwe bekeering doelt van het begin af op uwe overgave aan den Heere Jezus, als zij namelijk, zoo als het behoort, is ontstaan uit de prediking die u Jezus Christus voorstelt als Zaligmaker van zondaren.
God maakt u van de zonde los, om u in Jezus Christus aan Hem te verbinden.
De hand, die u van de zonde en de wereld en het vleesch aftrekt, is dezelfde, die u naar God toetrekt.
Zonder uwe geloofsovergave mist uwe bekeering hare beteekenis.
Zij was dan als een beeld, waaraan het hoofd ontbreekt.
Of wilt gij het anders, zij was dan als een weg die op niets uitloopt.
Eerst in uwe geloofsovergave, vindt uwe bekeering hare verklaring. Daarom komt gij niet in uwe bekeering, maar eerst in uwe geloofsovergave, tot rust.
En gelijk nu uwe bekeering zonder geloofsovergave een onafgewerkte zaak, een aanvang zonder voltooiing, een streven zonder doel is : zoo is omgekeerd, uwe geloofsovergave zonder uwe bekeering ondenkbaar.
Gij kunt door onkunde of halfslachtigheid in de bekeering blijven steken, zonder tot de geloofsovergave door te dringen, maar tot de geloofsovergave te komen zonder bekeering, dit is iets ondenkbaars.
Uwe geloofsovergave veronderstelt uwe bekeering.
Gij kunt u, uit den aard der zaak, ten eenemale niet aan den Heiland overgeven, als gij nog aan zonde, wereld en vleesch vasthoudt.
BEKEERING EN GELOOFSOVERGAAF.
Het klinkt Godslasterlijk te zeggen, dat gij met de eene hand de zonde, en met de andere uwen Heiland kunt aangrijpen.
Gij grijpt Hem of niet of met beide handen aan.
Omdat de geloofsovergave zoo van zelve de bekeering veronderstelt, daarom wordt die niet altijd er bij genoemd. Paulus zeide aan den ontwaakten stokbewaarder: „geloof in den Heer Jezus Christus en gij zult zaiig worden.quot; De Heiland zeide meermalen, dat die in Hem cjelooft, het eeuwige leven heeft.
En zoo wordt niet altijd bij de bekeering het geloof genoemd, omdat de bekeering van zelve de geloofsovergave aan Jezus Christus veronderstelt (Hand. 17; 30; Lukas 24: 47).
Het is goed dat gij vasthoudt aan het onderscheid tus-schen uwe bekeering en uwe geloofsovergave.
Laat uwe bekeering bij uwe geloofsovergave niet op den achtergrond treden.
Zij moet grondig zijn. Zoo niet, dan is ook uwe geloofsovergave niet grondig.
In uwe bekeering moet gij u zeiven grondig leeren kennen. En dit geschiedt onder anderen, door een diep inzicht in de hooge eischen, en in de goddelijke majesteit dei-wet.
Bij uwe bekeering moet gij diep ingaan in uwe zondigheid, zooals die u in den spiegel der wet wordt vertoond; vooral nu de Heere Jezus in zijn leven de wet volbracht, en de wet alzoo in al hare majesteit en heiligheid aan ons geopenbaard heeft.
Leer u, tegenover de wet, zooals gij haar in Jezus ziet, diep verfoeien. En leer, in aanschouwing van Hem, tot welkeen heiligen wandel gij in Hem geroepen zijt.
En als gij u dan aan Hem overgeeft, onder eendiepen indruk van uwe zondigheid, en van uwe heilige roeping.
61
BEKEERING EN GELOOFSOVEKGAAF.
dan zal die overgave niet eene oppervlakkige daad zijn, om maar tot eene oppervlakkige rust te komen.
En, gelijk gij in uwe bekeering naar grondigheid hebt gestreefd, streef alzoo naar grondigheid in uwe overgave aan Jezus Christus.
Geef u geheel en al aan Hem over.
Zonder twijfel.
Zonder iets terug te houden.
Niet maar om vergiffenis te ontvangen, maar om Hem in Zijn heilig leven na te wandelen.
In één woord, om in Hem geheel en al Gods eigendom te zijn, en alzoo te behooren tot de heiligen, tot de in Christus geheiligden hier op aarde.
Maar, terwijl gij vasthoudt aan \'t onderscheid tusschen de bekeering en de geloofsovergave, laat nooit hare eenheid los.
De bekeering vindt hare beteekenis en hare voltooiing in de geloofsovergave; maar niet zóó, dat uwe bekeering een tijd lang moet hebben geduurd, eer gij u aan uwen Heiland moogt overgeven. De bekeering is tegelijkertijd een keeren tot Hem.
Die zich van de zonde afkeert, doet dit, terwijl hij zich naar Jezus Christus toekeert. En die zich naar Jezus Christus toekeert, doet dit, terwijl hij zich van de\'zonde afkeert.
Die u in uwe bekeering van de zonde aftrekt, is Jezus Christus, die u naar zich toetrekt.
Bekeert gij u, zonder uw oog op Jezus Christus te vestigen, tot Hem te gaan, en u aan Hem over te geven, dan kan de oude band niet breken tusschen u en de zonde, en de nieuwe band tusschen u en uwen God in Christus Jezus niet worden aangeknoopt.
U van de zonde en de wereld en het vleesch te willen bekeeren, zonder u aan Jezus Christus over te geven, is een hopeloos werk.
62
BEKEERING EN GELOOFSOVERGAAF.
Gij zijt van de zonde niet los, hare schuld blijft u drukken, hare macht u overheerschen, zoo lang gij niet verbonden zijt aan Jezus Christus.
En evenzoo zou uwe overgave aan Jezus Christus, zonder uwe bekeering, een hersenschim, een zelfbedrog zijn.
Is uwe overgave aan Hem niet metéén uwe loslating van de zonde, dan bouwt gij op een zandgrond. „Een iegelijk die den naam van Christus noemt, sta af van alle ongerechtigheid (2 Tim. 2 : 19).
Jezus Christus geeft ons geen rust, zonder den band tusschen ons en de zonde voor eeuwig te breken. o
Scheid en scheur niet van elkander, wat God tot één geheel heeft te zamen gevoegd. Laat uwe bekeering en uwe geloofsovergave, hoe ook van elkander onderscheiden, niet van elkander gescheiden zijn.
Laat ze, als een dubbele draad, in elkander, tot éénen draad worden.
Bekeer u van al wat verkeerd is, als een die zich aan Jezus Christus heeft overgegeven; en geef u aan Jezus Christus over, als een die zich van al wat verkeerd is tot God bekeerd heeft.
In Jezus Christus vloeien bekeering en geloof in één punt te zamen. Zij vloeien soms ook in de ervaring zóó samen, dat men niet zeggen kan, van de bekeering tot de geloofsovergave met bewustheid te zijn overgegaan.
Uwe bekeering was uwe geloofsovergave, en uwe geloofsovergave uwe bekeering.
Anderen hielden zich eerst een tijd bezig met het ver-oordeelen en verfoeien, misschien ook met het bestrijden der zonde, eer zij zich den Heere Jezus overgaven; maar gij gaaft u terstond aan Hem over, toen het u duidelijk werd, dat gij van uwen God verwijderd waart, en alleen in Jezus Christus tot Hem kondet terugkeeren, met Hem kon-det verbonden worden.
63
BEKEERING EN GELOOFSOVERGAAF.
Uwe overgave aan Jezus werd niet, zooals bij anderen, voorafgegaan door een diep gevoel van zonde, door inner-lijken strijd, door kommer en angst. Gij naamt terstond het aanbod der goddelijke genade in Jezus Christus aan, gaaft u terstond aan Hem over, en vondt terstond rust en vrede voor uwe ziel.
Maar, zoo zoudt gij mij kunnen vragen, lijdt dan de ziel niet er onder, als zi) zoo terstond en zoo gemakkelijk ertoe komt, zich aan den Heiland over te geven ? Is hare zelfkennis niet oppervlakkig; en moet haar Christelijk leven e niet oppervlakkig zijn ?
Laat dit mijn antwoord zijn, dat bij een ieder die blijft waar hij is, bij zijne overgave aan den Heer Jezus, het Christelijk leven zeer oppervlakkig zijn moet, al is hij ook, vóór zijne overgave aan den Heere Jezus, de schokkendste ervaringen doorgegaan.
Gij moet, in de c/emeenschap met den Heere Jezus, levenslang vorderen, niet alleen in de geloovige overgave aan Hem, maar ook in meen afkeer van de zonde.
Ik zeide u, dat bij de overgave aan Jezus Christus, de bekeering en het geloof in Hem in één punt samenloopen. Maar zü loopen niet dood in Hem.
Nu gij door het geloof in Jezus Christus zijt, moet uw innerlijk leven zich bij toeneming ontwikkelen, als het leven van een bekeerd en een geloovig mensch; dat is, de afstand tusschen u en de zonde moet al grooter, en de verbintenis tusschen u en den Heere Jezus al inniger worden.
Eerst waar dit geschiedt, is de bekeerde eene geloovige ziel in een gezonden toestand.
Hoe staat het met u tegenover de zonde en tegenover den Heere?
Is er nog de eene of andere zonde, hoe gering ook, die gij niet wilt loslaten ? Vlei en bedrieg u dan niet, met te zeggen, dat gij aan Jezus Christus vasthoudt.
G4
de bekeering en de krachtdadige roeping.
Maak Hem geen dienaar van de zonde.
Noem Hem niet uw Verlosser, zoo Hii u niet van de zonde verlost. Hij wil in geen anderen zin Verlosser heeten.
Zonder bekeering geen geloofsovergave!
Maar kunt gij eerlijk getuigen, dat gij Jezus Christus wenscht toe te behooren, omdat gij van de zonde vrij ge maakt wilt zijn, laat u dan door niets tegenhouden, maar geef u terstond aan Hem over.
Gi) hadt dit al lang moeten doen.
Doe dit nu.
Hij roept u.
Gehoorzaam Zijne roepstem.
IX.
de bekeering en de krachtdadige roeping.
Hand, 2 : 38. Bekeert u.
Uwe bekeering en Gods krachtdadige roeping vallen in denzelfden tijd te zamen. Gods krachtdadige roeping kwam tot u, toen uw God in uwe levensgeschiedenis op den voorgrond trad, en haar in Zijne handen nam; en uwe bekeering was de aanvang van den tijd, waarin gij u zeiven en uw volgend leven aan uwen God en Zijne beschikking overgaaft.
Vóór uwe krachtdadige roeping was uw God op een afstand van u, in een nevelachtig, donker verschiet.
Gij hadt van Hem gehoord. Gij hadt een indruk van Ziin bestaan. Hij kwam soms na aan uw hart. Maar tus-schen Hem\'en u was de zichtbare wereld, en waren uwe eigen gedachten, begeerten en plannen.
Deze wierpen een sluier voor uw oog, verwekten een nevel, waarachter uw God u een verborgen God bleef.
65
66 DE BEKEERING EN DE KRACHTDADIGE ROEPING.
Gij leefdet gebonden, niet aan uwen God, maar aan de wereld en aan u zeiven.
Dit duurde voort totdat uw God in Zijne majesteit zich boven dat alles verhief, en aan uw zielsoog zich vertoonde.
Toen hoordet gij, niet zoo zeer wat anderen u aangaande uwen God verhaalden, maar wat Hij zelf onmiddellijk tot u sprak.
Van toen af hadt gij onmiddellijk te doen met Hem, die onmiddellijk met u te doen had.
Toen verstondt gij de stem, die u tot Hem riep, en gaaft gij u over aan Hem.
En de grondige verandering, die toen in u plaats greep, bestond, onder anderen, hierin, dat. uw God u zei ven en uwe innerlijke en uiterlijke levensgeschiedenis in Zijne hand nam, om in en door u Zijne heilige plannen uit te werken.
Denk aan den aartsvader Abraham. Hoe gansch anders werd zijn leven, van het oogenblik dat zijn God hem had geroepen om zijn land en maagschap te verlaten. Toen vielen zijne eigen plannen\' weg, om voor die van zijnen God plaats te maken. Toen stelde hij zich ter beschikking in Gods hand. Toen werd zijne levensgeschiedenis eene heilige geschiedenis, omdat zij een deel werd van de heilige geschiedenis van Gods Koninkrijk.
En hij handelde als iemand, die God altijd zag en hoorde, Geheel zijn leven, met al zijne bewegingen en wisselingen, was aan God onderworpen. Overal, waar hij zich vestigde, bouwde hij God een altaar, en wandelde hij als de priester des Allerhoogsten.
En die hem leerden kennen, zagen in hem den van God geroepene en aan God gewijde. Zij konden hem in zijn doen en laten niet gadeslaan, zonder aan zijnen God te denken. Zij zagen God in zijn leven en levensgeschiedenis.
Dit alles was begonnen met zijne roeping. En sedert uwe krachtdadige roeping, dagteekent uwe heilige levens-
DE BEKEERING EN DE KRACHTDADIGE ROEPING.
geschiedenis, waarin God op den voorgrond is getreden, en als uw Heer en Leidsman zich gelden laat.
Ik zeide u, dat deze krachtdadige roeping samenvalt met uwe bekeering. Waarom is dit alzoo? Omdat uwe bekeering uit deze krachtdadige roeping is ontstaan.
Gelijk de bloemen hare kelken openen, als de zon over haar opgaat, zoo bekeert de ziel zich, als haar God haar met kracht uit de wereld tot zich roept.
Uwe bekeering was de keerzijde der goddelijke roeping.
Geene bekeering zonder krachtdadige roeping, en geene krachtdadige roeping zonder bekeering.
Uwe bekeering ontstond uit de krachtdadige roeping, gelijk de weerklank uit den klank, en de weerschijn uit den schijn wordt geboren.
Uwe bekeering was de natuurlijke uitwerking, die niet achterblijven kon, op Gods krachtdadige roeping.
Gij bekeerdet u, omdat gij krachtdadiglijk geroepen werdt.
Had God zich eerder, zoo duidelijk, aan uw innerlijk oog vertoond, had Hij eerder zoo luide tot uw innerlijk oor gesproken, was Hij eerder zoo in Zijne majesteit op den voorgrond getreden, als hij in uwe krachtdadige roeping deed, dan hadt gij u eerder tot Hem bekeerd.
Toen uw God in uwe krachtdadige roeping zich zoo duidelijk openbaarde, zoo luide tot u sprak, toen waart gij reeds in Zijne genadige macht, en kondet gij niet anders dan u tot Hem bekeeren.
Gods macht ter uwer behoudenis ging tot u uit, en maakte zich van u meester, door de krachtdadige roeping.
Toen Paulus voor de poort van Damascus den Heer zag en hoorde, was hij de gevangene des Heeren; en riep hij onwillekeurig uit: Heere wat wilt gij, dat ik doen zal ?
Zijne bekeering was de weerklank op zijne krachtdadige roeping.
Alle wetten zijn uit God. Hij schiep alle dingen naar zijnen
67
68 DE BEKEERING EN DE KRACHTDADIGE ROEPING.
aard. En het is naar den aard der zaak, en naar eene eeuwige wet, dat de krachtdadige roeping van Gods kant, de bekeering van \'s menschen kant voortbrengt.
Alle bekeerden zijn Gods geroepmen. Het is opmerkelijk,, dat in het Nieuwe Testament de bekeerden niet hekeerden, maar geloovigen, geheiligden, heilige (/eroepereen en (/eroe^ewe heiligen genoemd worden.
Waarom? Omdat de Schrift liefst op de goddelijke zijde let, daar het menschelijke uit het goddelijke ontstaat, en er door gedragen wordt.
De mensch bekeert zich; maar God roept hem, daarom bekeert hij zich.
En verkeert gij levendig onder den indruk dezer waarheid, dan denkt gij niet in de eerste plaats er aan, dat gi] u tot God hebt bekeerd; maar dat God u genadiglijk tot zich heeft geroepen.
Het Grieksche woord voor gemeente is ekklesia, dat is het lichaam der ekkleten of uitgeroepenen, dat is geroepenen uit de wereld.
Het is een uwer eeretitels een geroepene te heeten. Terwijl uwe bekeering laat denken aan het donker verleden, dat achter u is, laat uwe roeping denken aan de heerlijke toekomst die vóór u is.
Uwe toekomst in dit leven is heerlijk, omdat gij gwoepe» zijt tot een nieuw leven, waarin God u en al uwe lotgevallen in Zijne hand neemt, om Zijne eigen gedachten in en door u uit te werken.
Abrahams geschiedenis werd verheerlijkt, toen zij in Gods hooge plannen tot heil der wereld werd opgenomen.
Zoo ook Israels geschiedenis, tegenover die van de overige volkeren.
Zoo die van Paulus, en van een ieder die, zoo als hij, •door God krachtdadiglijk geroepen wordt.
Versta deze waarheid. Weet, dat God u geroepen heeft
DE BEKEERING EN DE KRACHTDADIGE ROEPING.
met het plan, om door uwe levensgeschiedenis Zijne eigen hooge gedachten uit te werken; en buigu ootmoedig onder het gewicht der eere, dat ook gij tot de geroepenen behoort.
En wie kan u zeggen tot welk eene heerlijkheid gij geroepen zijt, als Jezus Christus verschijnt, en u, met alle geroepenen, Zijne heerlijkheid binnenleidt.
God riep u uit de wereld tot zich, en zal niet rusten totdat Hij u met Jezus Christus tot deelgenoot Zijner heerlijkheid heeft gemaakt.
Wandel dan waardiglijk uwer roeping.
Wandel als een erfgenaam van God en mede-erfgenaam met Jezus Christus.
Ik heb u gezegd, dat er geene bekeering is zonder Gods krachtdadige roeping. Nu zou iemand in zijne oppervlakkigheid mij kunnen vragen, waartoe dan nog de bekeering gepredikt, als toch niemand zich zonder de krachtdadige roeping bekeeren kan. Mijn antwoord aan u is, dat de krachtdadige roeping hare verborgenheden heeft, maar dat die verborgenheden nooit met onze eeuwige verplichtingen in strijd kunnen zijn.
Wat bedoel ik, als ik spreek van onze eeuwige verplichtingen? Zij zijn verplichtingen, die ontstaan uit den eeuwig-onveranderlijken aard der dingen, zooals God die geschapen heeft. Hij heeft den mensch in zulk eene betrekking tot zijnen God geschapen, dat uit die betrekking van zelf de verplichting ontstaat, dat de mensch God moet liefhebben en dienen.
Dit is eene eeuwige verplichting. En eer uw God u van deze verplichting kan ontslaan, moet Hij u vernietigen. Zoolang gij als mensch bestaat, zijt gij als mensch verplicht God lief te hebben en te dienen; en als een van God afgeweken mensch, zijt Gij verplicht tot Hem terug te keeren. Niets kan u van deze verplichting ontslaan.
Het is Godslasterlijk te zeggen, dat de mensch, omdat
69
de bekeering en de krachtdadige roeping.
hij zonder de krachtdadige roeping zich niet kan bekeeren, ook van de verplichting om zich te bekeeren ontslagen is. Ware dit mogelijk, dan zou u uw onbekeerd leven niet tot zonde kunnen worden toegerekend.
In plaats dat de krachtdadige roeping de verplichting om u te bekeeren vermindert of wegneemt, wat doet zij? quot;Wat gebeurt met u juist door de krachtdadige roeping ?
Het is juist dan, dat Gods Geest u overtuigt van de zonde moer onbekeerdheid, en daardoor uw hart breekt.
Het is juist dan, dat Gods Geest u met zulk eene kracht uwe onbekeerdheid verwijt, dat gij het niet langer in uw onbekeerdheid kunt uithouden.
Het is juist in de krachtdadige roeping dat God u, zooals nooit tevoren, overtuigt van de waarheid, dat gij u al,
lang hadt moeten bekeeren.
Neem weg de verplichting om u te bekeeren, waaraan ieder onbekeerde is gebonden; en — zoowel de krachtdadige roeping als de bekeering zelve is ondenkbaar.
In uwe krachtdadige roeping grijpt God u aan bi] uwe verplichting om u te bekeeren, en laat Hij u daar niet los, totdat gij die verplichting hebt erkend, en u waarlijk tot uwen God bekeert, belijdende de zonde uwer onbekeerdheid.
Op dit punt legt Gods Geest bij uwe bekeering den hefboom aan, waardoor Hij bi] u alles uit zijne oude voegen rukt, om uit den ouden een nieuwen mensch te scheppen.
En gelijk de krachtdadige roeping u van geen enkele verplichting ontslaat, 200 maakt zij geene enkele ivaarheid te niet.
Bij uwe krachtdadige roeping begon niet uwe verplichting om u te bekeeren : zij was er. En God liet zijn eeuwig licht er op vallen. Zoo begonnen niet, bij uwe krachtdadige roeping, Gods liefde tot u, en de aanbieding der goddelijke genade. Zij waren er. En God liet er Zijn licht op vallen-
70
I)E BEKEERING EN DE KRACHTDADIGE ROEPING.
Er zijn dwazen, die in hunne dwaasheid meenen, dat het niet zeker is, of God wel de ziel liefheeft, en uit liefde haar Zijne genade aanbiedt, zoolang Hij haar niet krachtdadig roept.
Intusschen, wat gebeurt bij de krachtdadige roeping? Gods Geest overtuigt de ziel, dat haar God haar niet als een yeroepene, maar als een zondaar lief heeft; en dat dit hare zonden verergerde, dat zij zoo vele jaren liet voorbijgaan, zonder in Gods liefde te gelooven en de aangeboden genade aan te nemen.
\'t Is juist door de prediking van Gods liefde jegens den zondaar, en het geloof in die liefde, dat de krachtdadige roeping tot stand komt.
Laat mij derhalve aan u, heilbegeerige, dezen raad geven, door wat u verborgen is geen oogenblik u te laten ophouden, maar terstond te handelen naar wat u duideli/jk is.
En wat is u duidelijk ? Dat gij u hoe eer hoe li ever-moei bekeeren, en dat God u in dezen oogenblik laat verzekeren, dat Hij u liefheeft, en dat Hij u in dezen oogenblik Zijne genade in Christus aanbiedt.
Gij zondigt door u niet te bekeeren, en u niet aan Jezus Christus over te geven.
Gij hebt u er van laten terughouden door uwe eigen gedachten.
Houd u niet langer met moe gedachten bezig. Luister naar Gods stem. Doe naar Gods Woord.
Wend u nu tot uwen Heiland, en geef u nu aan Hem over.
In Hem grijpt gij ook de genade der krachtdadige roeping aan. In Hem ontvangt gij alles. In Hem bezit gij alles.
Hij geeft zich aan u. Neem Hem aan en gij zijt behouden.
71
DE BEKEERING EX DE VERZOENING.
X.
DE BEKEERING EN DE VERZOENING.
Hand. 2 : 38. Bekeert u.
Er is scheiding tusschen God en den zondaar. Als uw God tot u komt, dan veronderstelt Hij dit. Hij sluit Zijne oogen er niet voor. Het is Hem er om te doen, die verwijdering te doen ophouden; Hij wil verzoening tusschen Hem en u teweegbrengen.
Daarom laat Hij u de waarheid prediken, dat er eene verwijdering is tusschen u en Hem; laat Hij Zijn Geest in u werken om uwe oogen te openen voor het feit, dat er eene klove, een scheidsmuur is tusschen u en uwen God.
Zonder de overtuiging uwer verwijdering van uwen Godgt; is uwe bekeering niet denkbaar.
Van Gods kant ivordt de eerste stap gedaan, om aan deze verwijdering een einde te maken. Hij is altijd, waar het uw heil geldt, de eerste. Hij is u altijd voor.
Gij denkt aan Hem, omdat Hij aan u denkt. Gij zoekt Hem, omdat Hij u zoekt.
Hij trekt u tot Zich.
Niemand komt tot den Zoon zonder de trekking des Vaders.
Niemand komt tot den Vader dan door den Zoon.
Alles is uit God, door God en tot God.
Nergens wordt dit duidelijker, dan in uwe verzoening met God.
Zonder voldoening geen verzoening en voor die voldoening heeft God gezorgd.
Als God tot u komt, om de verzoening te bewerken, komt Hij tot u op grond der volbrachte voldoening.
Hij komt tot u, terwijl Hij u wijst op Zijnen Zoon, dien
72
DE BEKEERINÖ EN UE VERZOENING.
Hij gegeven heeft tot eene verzoening voor uwe zonden.
Hij komt tot u cloor Zijnen Zoon. Zijne liefde tot u komt, om mij zoo uit te drukken, tot u over Golgotha.
Het aanbod der vergiffenis, dat in Gods naam tot u komt, is geschreven met het bloed van Jezus Christus.
Hij gaf, naar :s Vaders beschikking, zijn leven tot een losprijs voor u.
Hij heeft uwe zonden aan het kruis geboet.
Hij stierf als hetLam Gods, dat de zonde der wereld droeg.
Het pardon dat God u aanbiedt, vloeit voort uit den dood Zijns Zoons.
Uw ontwaakt geweten eischt zulk eene voldoening. God handhaaft door uw geweten in u Zijne gerechtigheid; en laat u door het geweten verstaan, dat er geene vergiffenis is zonder bloedstorting —zonder de opoffering van het leven des onschuldigen in plaats van den schuldige.
Heidenen en Joden hebben hunne bloedige offers vermenigvuldigd; maar die brachten hun niet den vrede, dien zij zochten.
De offers in Israël waren de door God verordende voorafschaduwingen van het offer, dat voor ons aan het kruis werd volbracht.
Daarom zal uw geweten u niet met rust laten, totdat gij u de voldoeningt oeêigent, die God zelf voor u heeft beschikt.
Welaan dan, eigen u deze voldoening, dit zoenoffer, toe.
\'t Is bij het kruis, dat God u inwacht en u ontmoeten wil, om de verzoening te bewerken.
\'t Is bij het kruis, dat Hij de hand der vriendschap naar u uitstrekt, en gij die moet aannemen.
\'t Is bij het kruis, dat Hij uwe hand in Zijne hand wil leggen, om van nu voortaan niet meer van elkander gescheiden te raken.
Eigen u Jezus Christus als uw zoenoffer toe, en leg uwe hand in \'s Vaders hand.
73
DE BEKKERING EN BE VERZOENING.
Zie in Jezus dood uwen dood. Laat het u zijn of de dood — de straf der zonde — aan is voltrokken. Want Gods Zoon stierf in uwe plaats.
Zie in \'s Vaders aangezicht. Zijn welgevallen in de liefde des Zoons, die voor u zijn leven gaf, en daardoor uwe schuld voor God uitwischte.
Neem bij het kruis, de liefde Gods aan, die in den dood van Jezus Christus zich openbaart.
Aarzel niet. Leg uwe hand op den stervenden Heiland, gelijk de offeraar in Israël zijne hand leide op het offerdier, en zeg: \'t Is mijn offer, dat om mijnent wil en myj ten beste wordt geofferd.
En weet, dat God u dit offer toerekent, van het oogen-blik dat gij u het geloovig toeeigent.
Gij doet dit niet willekeurig, niet op eigen gezag.
God zelf beveelt u dit te doen, door Zijn Woord. En Hij zelf dringt u tot deze daad door Zijn Geest.
Zeg: het is geschied; ik heb mijne hand in Gods hand gelegd, die bij het kruis mij wordt toegereikt—en mve verzoening met God is volbracht. De verwijdering tusschen God en u is vernietigd. Uw geweten is stil. Het berust in het offer aan het kruis geschied, omdat Gods gerechtigheid er in berust.
Nu de scheidsmuur tusschen n en uwen God is gevallen, nu uw schuldregister is verscheurd, nu het bloed van Jezus Christus van Gods genade u verzekert; nu is alles veranderd in uwe verhouding tot God.
Zoo even nog getuigde uw geweten van de scheiding tusschen u en God, en Gods geest getuigde samen met uw geweten. En wat gij ook al van uwen kant deedt, om dat dubbele getuigenis tot zwijgen te brengen, \'t was alles eene mislukking.
Ja, het werd met u al erger en erger. Gods aanklacht en de aanklacht van uw geweten werden al luider en luider.
74
ÜE BEKEEKING EN DE VERZOENING.
Het werd u al banger en banger.
Een ander kon van God als van zijn Vader spreken, gvj niet; want gij beefdet voor Hem, als voor uwen Rechter. Een ander kon met vreugde tot Hem naderen, en voor Hem zijn hart uitstorten, gij niet; want gij vreesdet Gods aanblik, en durfdet het schuldige hart niet voor zijn vlammend oog blootleggen.
Gij herinnert u misschien oogenblikken, dat de vreese-lijke gedachten in u opkwamen: was er toch maar liever geen God, was ik toch maar liever niet geboren.
Maar nu gij in den dood van Jezus Christus de uitdel-ging van uwe schuld, en dat naar Gods eigen bestel, hebt gezien; nu gij bij het kruis Gods hand, die ter verzoening naar u was uitgestrekt, hebt aangenomen; nu gij uwe hand in Gods hand hebt gelegd: nu verstaat gij in het diepst uwer ziel wat het is, met God verzoend te zijn.
God zelf getuigt in u, dat uwe zonden zijn vergeven; en uw eigen geweten getuigt dit, samen met den Geest van God.
En nu valt op u het vriendelijke licht van Gods aangezicht — liet schijnsel van Gods eeuwige liefde.
Nu eerst leert gij Hem kennen, in Zijne liefde tot u, en in Zijne nabijheid aan uw hart.
Nu vervult zijne liefde uw hart, uwe gedachten, uwe begeerten.
Nu heerscht Hij in u, door Zijne liefde.
Als twee vrienden, door de verkeerdheid van een van beide, zijn gescheiden geweest, en door eene hartelijke verzoening weer met elkander worden verbonden, dan is de vreugde, die uit elkanders liefde wordt geboren, grooter dan die ooit is geweest. En zoo laat de vreugde zich niet uitspreken, die soms de ziel vervult, als zvj zich met God laat verzoenen-
Intusschen breekt die vreugde niet altijd terstond door. Ook is zij bij allen niet even levendig.
75
DE BEKEERING EN DE VERZOENING.
Maar tot de treffendste ervaringen, waarvoor een mensch ■ vatbaar is, behoort de plotselinge overgang van den diepsten angst tot de hoogste blijdschap, in het oogenblik dat de ziel in de gekruiste liefde de voldoening voor hare zonden aangrijpt, in den Gekruiste haren Redder omhelst.
De Evangeliedienaar kan niets aantrekkelijkers aanschouwen, dan een gelaat, waarop zoo even nog de bangste vrees was te lezen, alsnu te zien blinken van de hoogste vreugde, geboren uit de verzekering: mijne zonden zijn mij vergeven, ik ben gered.
Maar ik zeide u zoo even, dat die vreugde niet altijd terstond doorbreekt. Waar het dan ook meer, oneindig meer op aankomt is, dat de ziel, door toenemende gemeenschap met Gods verzoenende liefde, toeneme in eene diepe en blijvende vreugde in God.
En nu, zeg mij, zoudt cjy u tot God hébben kunnen hekeeren zoo niet dit de weg der verzoening ivas\'t
Gij kunt u niet tot God wenden, indien Hij zich niet eerst tot u wendt. De beleediger heeft geen vriimoedigheid tot den beleedigde terug te keeren, zoo hij niet weet of deze vergevensgezind is. Hoe zoudt gij kunnen terugkeeren tot den heiligen God, tegen Wien gij op zoo velerlei wijze hebt gezondigd, had Hij u niet overtuigd van Zijne vergevensgezindheid, en van Zijne begeerte naar uwe verzoening met Hem ?
En hoe heeft Hij u hiervan verzekerd ? Door een woord ? Neen, door eene daad—de goddelijkste van al zijne liefdedaden. Hij gaf Zijnen Zoon voor u tot in den dood des kruises!
Wat zal er niet in het hart van den nadenkenden Israëliet zijn omgegaan, als hij, met zijn beschuldigend geweten en Godzoekend hart, daar bij het geslachte offerdier stond. Zoo even legde hij de bevende hand op het hoofd des diers, in het besef zijner schuld; en toen dat
76
DE BEKEERING EN DE VERZOENING.
onschuldige dier, in zijne plaats, werd geslacht, was het hem als ging hem het offermes door het sidderend hart. Toen het bloed van het offer op het altaar, of op hem werd gesprengd; welk een vrede vloeide hem toe, terwijl de priester hem verzekerde, dat hem zijne zonden waren vergeven.
Er blijven onpeilbare diepten voor ons bestaan. Wat zeg ik? Bij het kruis wordt het ons meer dan elders getoond, dat de diepten der goddelijke gerechtigheid en genade zoo onpeilbaar zijn als Gods wezen. Maar hier durven wij ons in deze diepten verliezen, en daardoor een vrede ontvangen, die aan deze diepten geëvenredigd is.
Hier zien wij hoe er geen vergiffenis is zonder bloedstorting, en wel van het bloed van den Zoon van God.
En Hij zelf gaf zich over in dezen dood voor ons, omdat de Vader het wilde.
Hoe zouden wij dan kunnen aarzelen, tot onzen God terug te keeren, die, eer wij aan terugkeer dachten, reeds Zijn Zoon in de wereld had gezonden, tot verzoening van onze zonden; en door Zijnen Geest ons trok naar die wonderbare liefde, ons in het kruis geopenbaard?
Gij hebt andere wegen beproefd, om tot God terug te keeren, en met Hem te worden verzoend; maar eindelijk moest gij alles opgeven, en de vergiffenis aannemen als het geschenk der gekruiste Liefde.
Gij hadt gemeend, dat uwe tranen en gebeden, uw berouw en ernst, uw strijd om de zonde te overwinnen, uw toeleg om goede werken te doen, u nader tot uwen God, of, wilt gij liever. Hem nader tot u zouden brengen; en zoo hebt gij u afgemat en gemarteld, om de verzekering van Gods genade en liefde te verwerven; maar alles te vergeefs!
Wat was het een blijde oogenblik in uw leven, toen gij uw oog afwenddet van u zeiven, om te zien wat God voor u heeft gedaan, en te hooren wat Hij van u eischt;
77
BEKEERING EX VERGOEDING.
en toen gij zaagt hoe na Hij tot u is gekomen in liet bloed van Christus, en hoordet dat gij u aan Hem moest toevertrouwen, die door Zijn bloed uwe schuld heeft geboet.
Toen ontdektet gij, dat gij in de diepte en in de hoogte, verre van u, hebt gezocht, wat u reeds lang in het Evangelie nabij was gebracht, als de vrucht van des Heilands sterven voor u (Rom. 10 : 6, 7).
Toen gij, zonder langer te wachten, de aangeboden vergiffenis aannaamt, was terstond de verzoening met God in uwe ziel volbracht; en van toen af leerdet gij, buigen u, in Christus, den grond te zoeken uwer rust, uwer kracht, en uwer hope.
Daarom, is hier iemand die zich nog van God vervreemd gevoelt, en toch gaarne tot Hem wil terugkeeren, om met Hem te worden verzoend: laat mij u bidden, om bij het kruis, Gods hand aan te grijpen, aan Jezus Christus u toe te vertrouwen, en het woord der eeuwige liefde te ontvangen : „uwe zonden zijn u vergeven, ga henen in vrede.quot;
Vergeet u zeiven. Laat los wat ^ gemeend hebt te moeten doen. En zet uwen voet op het onwrikbare fondament uwer zaligheid, dat God zelf heeft gelegd in het bloed van Christus.
XI.
BEKEERING EN VERGOEDING.
Hand. 2 : 38. Bekeert u.
Uwe bekeering valt samen met een Godsgericht in uwe ziel. Het is een heilig Godsgericht. Het doet de ziel soms op •ontzettende wijze aan.
In dit Godsgericht neemt de heilige God u bij de hand,
78
BEKEERING EN VERGOEDING.
en daalt met u in de donkere diepten van uw leven en van uw hart. Toen ik in 1880 Parijs bezocht, ben ik met vele anderen afgedaald in de onderaardsche Katakomben. Daar zagen wij de doodsbeenderen van duizenden, rechts en links opeengestapeld. Twee aan twee, ieder met eene brandende kaars, stapten wij voort in den langen, bangen, onder-aardschen gang. \'t Was alles stil. Men sprak niet anders dan fluisterend. Eerst aan het einde van den gang, toen het vroo-lijke daglicht weer doorbrak, en de doodsbeenderen achter onzen rug waren, hoorde men weer den vroegeren luidruch-tigen toon van het gezelschap. Zulk een donkeren gang gaat de mensch aan Gods hand in zijne bekeering door, de een snel, de ander langzaam. Dien gang moet gij door. Gij moet, als uit uw donker leven, vluchten naar het licht der goddelijke genade in Chistus Jezus.
TJive hekeering is de vrucht van dit Godsgericht. Gij bekeert u tot uwen God, omdat Hij Zijn heilig licht laat vallen op de zonden van uw hart en leven, en op den donkeren afgrond, waarheen de zonde u voert. Uw God weegt u in Zijne weegschaal, en laat u verstaan, dat gij te licht bevonden wordt. De Heilige staat u tegen op uwen weg, met het zwaard der gerechtigheid in Zijne hand. In dat zwaard moet gij vallen en omkomen; tenzij gij u omwendt op uwen verkeerden weg, en in den Heilige den Genadige aanschouwt; en aan Zijne genade u toevertrouwt.
En waarover gaat het Godsgericht? Niet alleen over uwe verhouding en uw gedrag jegens uwen God; maar ook over moe verhouding en uw gedrag jegens muen naaste. Debetrekking tusschen u en uwen naaste is uit God. Geen mensch kan die veranderen, of vernietigen. Gij zelf kunt er niets aan doen. Die betrekking is er, omdat God die wil; zoolang gij die betrekking schendt, schendt gij de eeuwige wet van God en is het u onmogelijk waarachtigen vrede te hebben.
79
BEKEERING EN VEKGOEDING.
Uw naaste is uw broeder, wie hij ook zij. Hij is, als gij, naar Gods beeld geschapen. Gods liefde gaat tot hem uit, gelijk die tot u uitgaat. God waakt over zijne belangen, gelijk Hij over uwe belangen waakt. Wee u, als gij zijne belangen aanrandt. Wee u, als gij zijne belangen zelfzuchtig aan de uwe ten offer brengt. Die dit doet, draagt niet in zich om de wet des hemels, die de wet der liefde is, die allen te zamen bindt; maar verzet zich tegen deze wet, veracht en vertreedt haar. Hij is daardoor zoo ongeschikt voor den hemel, als de satan zelf.
Dit toont de heilige God u aan, als Hij het heilige Godsgericht over u houdt; \'en in uwe ziel het ontzaglijke vonnis uwer veroordeeling uitspreekt. Hoe is het u, nu gij u onderwerpt aan deze veroordeeling, en tot Gods genade in Christus de toevlucht neemt? Wat gij vroeger onverschillig en roekeloos hebt gedaan, dat begint in u als een vuur te branden, en als een worm te knagen. Hoe meer Gods genade en liefde u duidelijk wordt, des te afschuwelijker worden u de woorden en daden, die gij, in uwe zelfzucht, tegen den naaste gesproken en gepleegd hebt.
Daar komt u voor den geest de bittere brief door u tegen uwen naaste geschreven, misschien in de dagbladen openbaar gemaakt; uw onbillijk oordeel; uw lichtvaardig geloof aan den laster, wellicht uwe verspreiding er van; het beleedigende woord; de koude en te harde bestraffing; de grievende ondank. Hoe afzichtelijk, hoe verfoeilijk, worden u die woorden en daden, in het licht van Gods heilige liefde. Zij zijn u als dolksteken in het hart van uwen naaste; en de dolk komt tot uw eigen boezem terug. Gij weent voor Gods aangezicht bitterlijk over hetgeen gij den naaste hebt aangedaan.
En nu gij u herinnert, de leugen, het bedrog, de list, het kan zijn den-diefstal, door u gepleegd, om utebevoor. deelen ofte verrijken; en nu Gods heilig licht, zooals het
80
BEKEEEING EN VERGOEDING.
van het kruis tot u komt, er op valt; nu is liet u als wilt gij u, van schaamte voor God, voor den naaste, voor u zeiven, versteken. Zijt gij iemand, die een levensbestaan hebt gezocht, dat uit zijn aard moet medewerken tot verderf van den naaste; dan laat gij het heilige Godsgericht ook over uw beroep gaan; laat gi) u leeren door het kruis, welk een onuitsprekelijke gruwel het is, uw levens onderhoud te zoeken, ten koste van het verderf van anderen : dan kunt gij niet beschrijven, hoe de gedachte uw hart doorvlijmt, dat uwe nering oorzaak is geweest, dat gij zoo vele levens hebt verwoest.
Hoe gansch anders hebt gij, door het heilige Godsgericht in u, leeren oordeelen over uwe betrekking tot den naaste, dan men in de lichtzinnige en zelfzuchtige wereld er over oordeelt.
En nu gij u aan het Godsgericht overgeeft, met de bede, dat de heilige God op de grondigste wijze Zijnen heiligen wil aan u mocht bekend maken, nu toont Hij u de icet der vergoeding, die geboren wordt uit de onverbrekelijke betrekking tusschen u en den naaste.
Wat is deze wet der vergoeding? Toen Zacheus uit de duisternis der zelfzucht overging tot het licht der goddelijke liefde, ontdekte hij deze wet terstond. Waar hij kon, daar zou hij den bedrogene vierdubbel vergoeden wat hij hem ontvreemd had. Hield hij, als zelfzuchtige gierigaard, levenslang zijne hand gesloten tegenover den nood der armen; nu zou hij het hun vergoeden, en hun de helft van zijne goederen schenken.
En was uwe bekeering geen zelfbedrog; was zij geene oppervlakkige, bijna beteekenlooze, bekeering; liet gij Gods heilig licht vallen tot op den bodem van uw hart en leven: dan hebt ook gij de wet der vergoeding leeren verstaan. Dan hebt gij uw berouw over de bittere grief beleden aan den door u gegriefde. Was die grieve hem in het open-
6
81
bekeerikg ek vergoeding.
baar aangedaan, dan was ook uwe belijdenis eene openbare.
Dan hebt gij, als zij nog leven, of binnen uw bereik zijn, aan hen, wier goeden naam gij door uwen laster hebt aangerand, en aan hen, die gii met uwe onbillijke en te harde woorden hebt gepijnigd, uw berouw daarover beleden.
Dan hebt gij, zooveel mogelijk, de schade hersteld, die gij door bedrog en anderszins aan anderen hebt aangebracht.
Dan hebt gij dat beroep vaarwel gezegd, waardoor gij niet anders, dan het verderf van den naaste bevorderen moest, om ook langs dezen weg het vroeger gepleegde kwaad te vergoeden.
Het is mogelijk, dat bij uwe bekeering deze wet der vergoeding niet als met vlammend schrift in uw hart werd geschreven. Men kan zich tot G-od bekeeren, terwijl het -licht, dat in ons schijnt, nog zeer gering, en het Godsgericht daardoor zeer oppervlakkig is. Veel kan tot uwe oppervlakkigheid samenwerken, zooals uwe omgeving, uwe gebrekkige opvoeding, de oppervlakkige prediking, die gij hoort, en niet het minst de oppervlakkige vroomheid dei-vromen. Maar het geestelijk leven in ons kan niet, op gezonde wijze, al dieper wortelen en al krachtiger zich ontwikkelen, als niet, in het licht des kruises, de wet der liefde ons al duidelijker wordt. De wet der vergoeding is één met
de wet der liefde.
En wat ziet men meermalen gebeuren ? De wet dei-vergoeding, die aan den geloovige bij zijne bekeering niet duidelijk was, wordt hem later met groote kracht door Gods Geest op het geweten gebonden; en hem wordt geene rust gegeven, tot hij, van ganscher harte, zich aan die wet heeft onderworpen.
Tijdens mijn bezoek in Amerika in 1880, woonde ik te Northfleld een gedeelte bij van de tiendaagsche Conferentie, waartoe Moody de arbeiders en arbeidsters in den wijngaard des Heeren had bijeengeroepen. De vorige dagen
82
83
waren vooral besteed, om Gods dienstknechten en dienstmaagden tot eene diepere zelf- en zondekennis te leiden. Het waren dagen van een diepgaand Godsgericht over hun gedrag jegens den naaste. Dien eersten morgen, dien ik er doorbracht, waren de mannen en vrouwen voor het eerst afgescheiden van elkander, in afzonderlijke bijeenkomsten. De mannen kwamen bijeen in eene groote tent. Er waren geen zitplaatsen. Wij brachten de morgenbijeenkomst in die tent door, zittend, half-zittend, halt-liggend op het ruwe stroo, dat er voor ons was uitgespreid. De harten waren zeer verteederd. Met gulheid beleed men aan elkander, wat men in dat heilige Godsgericht had -ondervonden. Onder anderen troffen mij twee belijdenissen. Iemand verhaalde hoe hem voor den geest was gekomen een te hard woord, eenigen tijd geleden tegen eenen broeder gesproken, en hoe het hem onmogelijk was te rusten, voor hij eenen brief op de post had gedaan, waarin hij deze zonde aan den broeder beleed. Toen brak de vreugde des Heeren in zijne ziel door, en vervulde die gansch en al. Een ander verhaalde, dat hij zich herinnerde wat hem sedert jaren ontgaan was, namelijk dat hij, voor hij een onthouder was geworden, aan een drankhandelaar zijne rekening niet had willen betalen, omdat de drank te slecht was, alhoewel die door hem was gebruikt. Ook hij kon niet rusten, voor hij den crediteur per post het geld had toegezonden, met de verschenen rente ; en ook zijne vreugde was groot na zijne blijmoedige gehoorzaamheid aan deze wet der vergoeding.
Er is niets, waarover Godnauwgezetter de wacht houdt, dan over ons gedrag jegens den naaste, over wat wij aan den naaste te doen, en aan den naaste te vergoeden hebben. En ik kan begrijpen, dat God waakt over de belangen van den verongelijkte, den onschuldig veroordeelde, den verdrukte ; als ik zie, hoe de Zoon van God aan het kruis Zijn leven geeft tot behoud van den naaste.
BEKEERING EN VERGOEDING.
Het zLj verre van mij, een hard oordeel uit te spreken over een ander. De Heere weet hoe ik wellicht zelf, zonder het te weten of te willen, schuldig ben aan de overtredingvan deze wet der vergoeding jegens den naaste. Maar ik mag het woord niet terughouden, dat mij op het hart brandt. Het wordt mij al onverklaarbaarder, dat een mensch, die zegt tot God bekeerd te zijn, nadat hij in Gods naam er op gewezen is, kan voortgaan met eene broodwinning, die uit haren aard het verderf van den naaste in de hand werkt.
Ik bid u, onttrek u niet aan het heilige Godsgericht. Ga naar het kruis, leer daar wat het beteekent den naaste lief te hebben; en laat het heilige licht, dat van het kruis u bestraalt, u aanwijzen wat verkeerds is in u, in uw woord, in uwen wandel, en in uwe nering, tegenover den naaste; en vergoed aan hem, wat gij nog aan hem vergoeden kunt, eer het voor eeuwig te laat is.
Zijt gij bevreesd u ten grondigste te laten oordeelen door het heilige licht, dat door het kruis op aarde is doorgebroken; zijt gij bevreesd het al te nauw te nemen met uwe woorden, uwe daden en uwe broodwinning tegenover den naaste; sluit gij uit eigen belang uw oog voor de rechten, die God den naaste tegenover u gegeven heeft; weigert gij, aan Gods heilige hand, af te dalen in de donkere gangen van uw zelfzuchtig leven: dan vrees ik dat gij u inbeeldt bekeerd te zijn, of dat uwe bekeering zoo oppervlakkig is, dat zij, zoowel voor u. als voor den naaste, van weinig beteekenis is.
Was Zacheus tegenover den naaste de zelfzuchtige man gebleven, die hij vóór zijne kennismaking met Jezus Christus geweest is, dan zou Jezus niet hebben gezegd: heden is aan dit huis verlossing geschied; en dan had Zacheus niets bijgedragen, om anderen te doen gelooven aan \'s menschen bekeering, en om anderen voor Jezus te winnen.
84
BEKEERING EN VERGOEDING.
De koninkrijken der aarde zijn gesticht op eenen zelf-zuchtigen grondslag; zoo ook de aardsche maatschappijen. Naarmate uwe bekeering eene grondige is, naar die mate wordt uw levensregel een andere, dan die in de wereld algemeen is. Maar juist die levensregel zal de wereld overtuigen, dat de zelfopofferende liefde door Jezus Christus aan het kruis geopenbaard, door Gods Geest ook wordt voortgeplant in Zijne geloovigen.
Verlangt gij van die liefde vervuld te worden? Laat dan uwe bekeering tot God te gelijk uwe bekeering tot den naaste zijn. Heb God uit den grond uws harten lief, en den naaste evenzoo. Wijd u als een offer aan uwen God, en wijd een offer aan uwen naaste.
Herinner u het woord van Jezus, waarin Hij ons leert dat Hij zich zeiven toerekent, wat wij aan den naaste doen (Matt. 25: 40, 45). Flet recht dat Jezus, uw Redder, op u heeft, dat brengt Hij op den naaste over. In den naaste eischt Jezus zelf, de liefde tot den naaste van u.
Veronderstel dat Jezus op aarde was, en dat Hij binnen uw bereik zich bevond, zoudt gij dan iets kunnen doen ten Ziinen nadeele? Laat deze vraag u als een pijl door het hart gaan. En vraag dagelijks, bij elke verzoeking, om iets ten nadeele van uwen naaste te doen: hoe zou ik met Jezus handelen?
Daarom bid ik u, om Jezus wil, vermijd alles wat den naaste grieven of benadeelen of verwoesten moet- Vergoed aan hem, zooveel mogelijk, wat gij aan hem verkeerds gedaan hebt; leef zoo, dat gij hem tot een voorbeëld en tot een zegen zijt.
Daartoe raad ik u aan, af te zien van de gewone manier van spreken en doen, zelfs bij de geloovigen, en dag aan dag te letten op het gedrag van Jezus tegenover den naaste. Wil, boven alles, veel vertoeven bij het kruis van Jezus. Laat daar Gods Geest in u overgieten de liefde van Jezus;
85
8(5 BEKEERING EN WEDERGEBOORTE.
opdat uwe bekeering tot God en den naaste allergrondigst zij, en in uw leven, tot Gods verheerlijking, de allerover-vloedigste vruchten voortbrenge.
XII.
BEKEERING EN WEDERGEBOORTE.
Wat is uwe ivedergeboorte? Zij is uwe geboorte van Boven. 1
Zij is de aanvang van uw nieuw leven, door de neder-daling des Geestes in u, om in u te heerschen. Van dien oogenblik af aan zijt gij een nieuw, uit den Geest geboren mensch (Joh. 3: 8). Wat u nu onderscheidt van hetgeen gi} te voren waart, dat is uit den Heiligen Geest.
Gij zijt dezelfde mensch gebleven. Door de inwoning van Gods Geest in u is niets uit u genomen, wat u tot mensch maakt. Wat zeg ik? Eerst door de inwoning van Gods Geest in u, zijt gij aanvankelijk geworden wat elke mensch naar zijne bestemming wezen moet. Gods Geest kwam in u, niet als iets dat vreemd is, of vijandig aan wat menschelijk is. Omgekeerd, hoe meer vervuld gij zijt van den Geest, hoe geestelijker gij dus zijt, des te menschelijker zijt gij. De volkomen mensch -wordt van Boven geboren uit den Heiligen Geest.
Wie was menschelijker dan Jezus Christus ? In gedachten, in woorden, in manieren, in alles was Hij doorendoor mensch. Hij was het voorbeeld voor alle menschen, voor alle geslachten, voor alle tijden. Dit was Hij, omdat Hij vol
In het oorspronkelijke leest gij in Joh. 3: 3 niet, zooals onze vertalers het hebhen, vjederom, maar van Boven.
BEKEEBING EN WEDER6EB00KÏE.
was des Heiligen Geestes, zooals geen raensch voor of na Hem geweest is.
Niet alleen, dat gij eerst door den Heiligen Geest mensch wordt, zooals de mensch naar Gods eeuwige gedachte en plan wezen moet; ook wat u onderscheidt van uwe even-menschen, dat wordt eerst recht ontwikkeld, door den invloed des Heiligen Geestes. Zijt gij teêr van hart, dan wordt die teederheid nog teederder. Zijt gij warm van gevoel, dan wordt die warmte nog warmer. Zijt gij van eene levendige verbeelding, dan wordt die verbeelding nog levendiger. Bewegen uwe gedachten zich snel, dan worden zij nog sneller. Hebt gij een krachtigen wil; dan wordt hij nog krachtiger. Uwe scherpzinnigheid wordt scherper. Uwe diepzinnigheid wordt dieper. Uw talent, wat het ook zij, komt sterker uit. De stempel uwer eigenaardigheid, uwer individualiteit, staat duidelijker op u afgedrukt. Gij wordt zelfstandiger dan ooit. Gij zijt meer u zelf, dan ooit te voren. De lijnen van uw eigenaardig karakter worden niet uitgewischt, maar dieper ingegrift.
Paulus was na zijne bekeering meer dan ooit Paulus; Petrus meer dan ooit Petrus; Johannes meer dan ooit Johannes; en Jakobus meer dan ooit Jakobus. Is de wedergeborene in een innerlijk gezonden toestand, dan is het waarvan hem, dat hij, hoe meer hij van den Geest wordt vervuld, des te meer zich zeiven gelijk blijft, en geen ander naspreekt of nadoet. En toch, terwijl gij na de wedergeboorte blijft, die gij te voren waart als mensch en als individu, zoo wordt gij tevens door de wedergeboorte een gansch nieuw mensch, een gansch nieuw individu. Waardoor geschiedt dit? Door de nieuwe betrekking, waarin gij tot God komt te staan. Die nieuwe betrekking is de oude betrekking, waarin de mensch eens tot God stond, vóór hij door de zonde van God afweek. In deze nieuwe betrekking is uwe ziel voor altijd naar God toegekeerd; is Hij het groote
87
BEKEEKING EK WEUERGEBOOKTE.
voorwerp uwer liefde en ontvangt gij uit Zijne liefde de verborgen kracht, die geheel uw wezen doordringt, en u naar God loe in beweging zet. De Geest van God in u, is de band die u aan God bindt. Door den Geest openbaart God Zijne liefde, en de gedachten Zijner liefde aan u; terwijl door dienzelfden Geest uw geest zich verheft tot God, soms in onuitsprekelijke verzuchtingen (Rom. 5:5; 8: 26).
Daar nu uwe wedergeboorte ontstaat door deze nieuwe betrekking, waarin de Heilige Geest u met God verbindt; zoo begrijpt gij, bij een weinig nadenken, dat uwe ivederge-ioorte samenvalt met inve bekeering. In de wedergeboorte bindt de Heilige Geest u aan God; in uwe bekeering wendt gij u tot God.
Uwe bekeering eu uwe wedergeboorte zijn van elkander niet te scheiden. Zij maken te zamen één geheel uit. De eene is zonder de andere niet te denken. Geene wedergeboorte zonder bekeering; en geene bekeering zonder wedergeboorte. In uwe wedergeboorte treedt de Goddelijke, in uwe bekeering de menschelijke zijde van dezelfde gebeurtenis op den voorgrond. Zij zijn niet twee gebeurtenissen, maar twee zijden van dezelfde gebeurtenis. Daar uwe bekee-ring, zonder wedergeboorte, niet denkbaar is, is zij even zoozeer aan God te danken als uwe wedergeboorte. Uwe bekeering is iets menschelyjks, eene menschelijke daad, maar de daad van een mensch, die in de wedergeboorte door God in beweging wordt gezet.
En uwe wedergeboorte, hoewel zij uit God en een goddelijk werk is, is even zoozeer, als de bekeering, saamge-vlochten met de menschelijke bewegingen in u. Uwe wedergeboorte is Godmenschelijk, en uwe bekeering is Godmen-schelijk; terwijl bij de eerste het goddelijke, en bij de tweede het menschelijke op den voorgrond treedt. In de wedergeboorte beweegt zich God tot den mensch; en in de be-
88
BEKEERING EN WEDERGEBOORTE.
keering beweegt de mensch zich tot God. Om mij zoo uit te drukken, de wedergeboorte is uit God; en de bekeering is door en tot God.
Zoo ziet gij dan, dat de groote zaak, waarom het God bij de bekeering van den mensch te doen is, de wedergeboorte is uit den Heiligen Geest. Hij wil u tot de oude, tot de oorspronkelijke betrekking tusschen God en mensch terugvoeren. Hij wil in deze, voor u nieuwe betrekking, u het nieuwe leven invoeren, het leven, namelijk, der gemeenschap met God. Intusschen, zooals u bij eene vroegere gelegenheid is gebleken, moet er eerst iets uit den weg zijn geruimd, eer deze nieuwe gemeenschap met God kan worden aangeknoopt. Die hinderpaal is uwe zondeschuld. Gij weet dat God zelf dien hinderpaal te niet gedaan heeft, door het bloed van Jezus Christus. Zoodra uwe ziel bij de bekeering zich de volbrachte verzoening toeëigent, kan niets den Heiligen Geest verhinderen u in te leiden in deze nieuwe gemeenschap met God; en alzoo u het leven van den wedergeborene te doen aanvangen.
Maar verwar nu niet middel en doel. Het doel uwer bekeering is, het leven van den wedergeborene; het middel tot dit doel is, onder anderen, de vergiffenis uwer zonden op grond van Jezus\' vérzoening. Wacht u derhalve voor een groot gevaar dat u hier dreigt.
Gij vraagt mij, welk gevaar? Ik antwoord u, het gevaar, van te blijven staan bij de vergeving uwer zonden, en te vergeten, dat die vergeving slechts het middel is, om, u in te leiden in de heilige gemeenschap met God, dié met de wedergeboorte aanvangt.
Uw schuldgevoel beangstigt u. Het doet u vreezen voor die donkere eeuwigheid, waarvoor gij terug huivert. De nood van het oogenblik, is uw drukkend schuldgevoel, uw zware schuldenlast. Die nood houdt al uwe gedachten, begeerten en gebeden bezig. Och, kon ik van dezen druk wor-
89
BEKEEKING EN WEDERGEBOORTE.
den verlost! Zoo roept uwe geperste ziel uit. En wat doet de medelijdende God ? Hij voert u naar het kruis; toont u daar het offer voor uwe zonden; beveelt, bidt, dringt u, den gekruisigde als uw Verlosser u toe te eigenen. Gij doet het, en, zooals het den pelgrim ging in Bunyans Pelgrims Reis, valt u terstond de last van de ziel. Nu maakt in u de duisternis plaats voor het licht; smart voor vreugde; moedeloosheid voor opbeuring. Gij voelt u gelukkig, zooals nooit tevoren. Een nieuw leven stroomt in u, dat gij nooit tevoren hebt gekend.
En hoe ging het velen, na zulk eene ondervinding ? Zij meenden, dat de vergeving de hoogste weldaad is, die God den mensch bij zijne bekeering schenkt. Zij meenden, dat de vreugde der vergiffenis, de hoogste vreugde is, waartoe God den geloovige roept.
Wacht u voor dezen strik, voor dit gevaar. De hoogste weldaad is niet de vergiffenis moer zonden, maar de genade tot een nieuw leven. Denk aan den verloren zoon, vóór zijne vernieuwing. Toen was hem het gezelschap van zijne vrienden aantrekkelijker dan den omgang met zijn vader. Toen was hem de wil van zijn vader een ondragelijk juk. Toen kende hij noch de gehoorzaamheid, die uit de liefde, noch de vreugde, die uit zulk eene gehoorzaamheid wordt, geboren.
Veronderstel nu, dat de vreugde der vergiffenis voor hem de hoogste gave was, die hij kon ontvangen. Veronderstel, dat zijne diepste behoefte bevredigd was, nu hij wist dat hem zijne zonden zijn vergeven. Veronderstel, dat het hem genoeg was, ontkomen te zijn aan het gevaar van den hongerdood, die hem in het vreemde land had bedreigd. Dan zou hij zijn vader, als een huurling, om loon, hebben gediend. Dan was het brood, dat hij bij den vader at, hem meer waard dan de gemeenschap met zijnen vader. Dan was hij nooit doorgedrongen tot het geheim der
90
BEKEEKING EN WEDERGEBOORTE.
innerlijke gemeenschap met zijnen vader. Dan diende hij zijn vader zonder gloed en zonder geestdrift. Dan zou hijmeermalen den ouden wrevel tegen zijnen vader weer hebben gevoeld en zelfs gekoesterd; hoewel hij het niet zou hebben gewaagd zijnen vader weer te verlaten, omdat hij het gevaar kende, dat hem in het vreemde land dreigde. In één woord, zijne bekeering was voor hem dan geene wedergeboorte. Dan geleek hij op zijn oudsten broeder. Deze diende den vader en arbeidde in het veld, maar om des broods wil. maar om loon. Er was geen innerlijke gemeenschap tusschen hem en zijn vader. Hij was niet één met zijn vader. De vreugde van zijn leven was niet de liefde zijns vaders, die van zelve hern tot wederliefde opwekte. Het loon, waarvoor hij werkte, was hem meer waard dan de liefde zijns vaders. Daarom begreep hij zijnen vader niet. Hij kon zijnen vader niet begrijpen; want alleen liefde kan de liefde verstaan. En toen de knechten de liefde zijns vader met ingenomenheid en opgetogenheid aanschouwden, toen ergerde hij zich aan die liefde; toen stiet die liefde hem van zijn vader af; toen bleef hij buiten de gemeenschap van die liefde ; toen gaf hij lucht aan den smeulenden wrevel zijns harten, en werd de openbare vijand van zijnen vader.
Ik bid u, wees hier op uwe hoede. Als gij tot bekeering wordt opgewekt, dan wordt gij daartoe uitgelokt door de vergiffenis uwer zonden; maar uwe bekeering is geene bekeering, zoo zij niet uw terugkeer is tot de gemeenschap met God. En daar God de Liefde is, en alleen de liefde met de Liefde gemeenschap kan hebben, moet uw oude afkeer van God, door Zijne liefde tot u, verzwolgen worden in uwe liefde tot Hem. Door deze gemeenschap der liefde tusschen God en u, moet gij een nieuw, een wedergeboren mensch worden. Deze wedergeboorte is de stempel der waarachtige bekeering. Uit deze wedergeboorte ontspringt dan, als van zelf, het nieuwe leven der gehoorzaamheid, dat uit de liefde, en der vreugde.
91
BEKEEKING EN WEDERGEBOORTE.
dat uit deze gehoorzaamheid geboren wordt. Zie dit bevestigd in den verloren zoon, na zijne bekeering. Hij is gansch en al een nieuw mensch geworden. Dat kleed, dat zijne lompen vervangt, die schoenen aan zijne voeten, die ring aan zijnen vinger, zij zijn de uiterlijke teekenen van zijne innerlijke verandering, van zijne waarachtige wedergeboorte.
Zie hem daar naast den vader gezeten, \'t Was hem, op dat oogenblik, toen de vader hem den kus der verzoening gaf, of er geen grooter weldaad zijn konde dan de vergeving zijner zonden. Maar hoeveel grooter weldaad geniet hij nu, daar hij als zoon naast den vader aan tafel gezeten is, en als zoon met den vader mag omgaan.
En nu, van achteren, blijkt, dat de vergiffenis der zonden de weldaad was, waardoor de grootere weldaad der gemeenschap met zijnen vader mogelijk werd ; nu is de weldaad der vergeving hem te dierbaarder, nu klimt hare waarde des te hooger.
Eerst in die gemeenschap met zijnen vader, verstaat hij waartoe hem zijne zonde is vergeven, en waarop zijne bekeering moest uitloopen. Vóór hij de liefde zijns vaders kende, eer hij zijnen vader had ontmoet, was zijne gedachte bij den vader als huurling te wonen, en hem als huurling te dienen. Was dit geschied, dan had er wel een verandering, maar geene icedergeboorte in hem plaats gevonden. Dan was hij niet van voren af aan kind geworden, met den echten kinderzin in hem. Dan was hij niet wedergeboren tot kind, zooals hij nooit te voren kind geweest was. Dan had de vader in hem geen zoon herwonnen.
Van nu aan is zijn vader, vader voor hem, zooals nooit te voren. Van nu eerst verkrijgt de vadernaam de rechte beteekenis voor hem. Van nu aan sprak hij het Abba, Vader! uit, zooals nooit te voren. En met deze zijne wedergeboorte tot een nieuw leven wordt voortaan alles -nieuw tusschen hem en zijnen vader. Het is voor hem de
02
BEKEERING EX WEDERGEBOORTE.
hoogste eer, dat zijn vader aan hem zijne plannen mededeelt, en hem gebruikt om die ten uitvoer te brengen. Hij wil het en wenscht het niet anders, dan dat de vader, die alles is voor hem, geheel en al over hem beschikt. De liefde des vaders, die in hem woont en werkt, is de macht die hem regeert; en hem geheel en al tot het eigendom van zijnen vader maakt.
Zoo konden de engelen in den hemel en de menschen op de aarde aan hem zien, dat zijne bekeering met zijne wedergeboorte gepaard ging.
Vlei u niet dat gij bekeerd zijt, of dat uwe bekeering is, wat zij wezen moet, als zij niet ook uwe wedergeboorte-is. Uwe bekeering voert u in Christus, in wien gij de vergiffenis des Vaders ontvangt, en, zooals Paulus zegt, die in Christus is, die is een nieuw schepsel, het oude is voorbij gegaan; ziet, het is alles nieuw geworden.
De vergeving voert tot de gemeenschap met God. Daarom moet het u, in uwe bekeering, er niet om te doen zijn, alleen te weten dat u uwe zonden vergeven zijn; maar moet het uwe hoogste begeerte zijn, opgenomen te worden in de eeuwig onverbrekelijke gemeenschap met God, en het leven te leiden dat uit die heilige gemeenschap geboren wordt. Eigent gij u toe de vergeving uwer zonden, zonder u in de eerste plaats te bekommeren over uwe wedergeboorte tot een nieuw leven, dan eigent gij u toe wat u niet toekomt, dan ontheiligt gij het heilige.
Wat beteekent toch de bekeering van menschen, die God met dezelfde lusteloosheid dienen als anderen; zich zeiven, noch voor God, noch voor den naaste willen verloochenen ; door de zelfzucht zich laten bestieren ; als de wereld-ling rijkdom, eer en genot najagen; beleedigen, als zij be-leedigd worden; zich laten beheerschen door hun slecht humeur; in iets hun bestaan zoeken, dat den ondergang van den naaste met zich brengt; in tegenspoed murmu-
93
94
reeren; over den gevallene niet treuren; voor het heil van -den naaste niet ontgloeien; voor Jezus hunnen Redder nooit in geestdrift ontvlammen? Waar is het merk dei-wedergeboorte, dat hunne bekeering dragen moet? Waaide kracht tot behoudenis van anderen, die van hen moet uitgaan? Waar het bewijs, dat zij leveren moeten aan een ongeloovige wereld, dat waarlijk door Jezus Christus.de mensch wordt wat hij wezen moet?
Ik mag, ik wil geen te hard woord spreken; maar met het Woord van God in de hand vraag ik, of er niet velen zijn, die onder de bekeerden worden geteld, terwijl in hun dagelijksch leven de vrucht der wedergeboorte wordt gemist. Zij zijn de hindernissen voor de uitbreiding van Gods koninkrijk. Zij houden Gods werk tegen. Zij dooven den gloed uit van anderen. Zij zijn de struikelblokken, waartegen anderen stooten en vallen. En zulke bekeerden missen ook de rust, den vrede, de vreugde, die de wedergeborenen in de ongestoorde gemeenschap met God genieten. Hun godsdienst maakt hen zoo min gelukkig, als de oudste zoon gelukkig was in den dienst van zijnen vader.
Daarom bid ik u, om Gods wil, om uwentwil, om des naasten wil, niet te rusten voordat de Geest van God u gebracht heeft onder de macht van Gods heilige liefde, en u fllzoo in waarheid tot eenen nieuwen mensch heeft gemaakt. Laat God, en mensch, en engelen, aan uw dagelijksch leven zien, dat uwe bekeering met uwe wedergeboorte samenviel.
TWEEDE AFDEELING.
DE OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS.
WIE MOET ZICH AAN JEZUS CHKISTUS OVEEGEVEN ?
Hand. 16: 31 Geloof in den Heere Jezus.
Gij moet u aan Jezus Christus overgeven, die overtuigd svjt, dat gij Jezus Christus als Zaligmaker behoeft, \'t Is Gods eerste doel, in de ziel aan welke Hij het Evangelie laat prediken, de behoefte te wekken aan een Zaligmaker, zooals Jezus is. Waar die behoefte niet wordt gevoeld, daar kan Hij door het Evangelie geen stap verder doen tot behoudenis der ziel. Wat trok de zielen naar Jezus Christus, om door Hem te worden gered? \'t Gevoel hunner behoefte aan Hem-Zoo kwamen de kranken, de lijdenden, de door de zonde neergedrukten, tot Hem. Hij was hun Heiland. Zij waren degenen, voor wie Hij leefde en leed en bad. Jezus Christus en de ziel, die in Hem haar eenigen Redder ziet, behooren bij elkander. De Zoon des menschen is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. Komt tot Mij — zoo spreekt Hij nog door het Evangelie — allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
Gelukkig de mensch, wien het Evangelie zóó wordt gepredikt, dat Jezus Christus hem wordt voorgesteld in al Zijne gewilligheid en macht om den verlorene te redden.
7
98 WIE MOET ZICH AAN JEZUS CHRISTUS OVERGEVEN ?
Nog gelukkiger de ziel, die tot de ontdekking is gekomen: ik ben die verlorene, wien Jezus alleen redden kan.
Tot u komt de uitnoodiging tot overgave aan Jezus Christus, als aan uwen eenigen Eedder. Gods oog is op u. Gods hart gaat uit naar u. Hij onderscheidt u van alle anderen. Daarom vergeet alle anderen; vergeet hem, die naast u is; laat het u zijn, als of gij nu alleen zijt met uwen God; en hoort met het oor uwer ziel Gods uitnoodiging, om u aan Jezus Christus over te geven.
\'t Is niet iets toevalligs, dat gij dielehoefte aan Jezus Christus gevoelt. Die behoefte aan Hem, behoort tot uw wezen. God heeft u geschapen om in Zijnen Zoon uwe bestemming, uwe rust, uwe zaligheid te vinden. En het behoort tot het eeuwig wezen, en de eeuwige bestemming van Gods Zoon, om al uwe behoeften te verzadigen. Toen God de wereld schiep, was het zijn plan, door den Zoon zich aan den mensch te openbaren en zich aan den mensch te geven, en alzoo den mensch gelukkig te maken, die zich overgeeft aan den Zoon. Herinner u het woord des Heeren: „niemand kon.t tot den Vader, dan door Mij ; die Mij ziet, die heeft den Vader gezien; die in Mij gelooft, die heeft het eeuwige leven.quot;
\'t Is natuurlijk en niet toevallig, \'t is overeenkomstig de natuur der dingen, zooals God die gemaakt heeft, het is naar Gods vaste verordening, dat, bijvoorbeeld, de magneetnaald naar het Noorden getrokken wordt, en niet naar het Zuiden. En zoo is het iets natuurlijks, en niet iets toevalligs, iets overeenkomstig met uwe natuur, zooals Goc1 die geschapen heeft, iets dat eene eeuwige verordening God is, als uwe ziel naar Jezus Christus wordt getroï .en, en alleen in Hem rust en bevrediging vindt.
Denk hierover na, en verlies u in deze heerlijke waarheid. Gij bestaat voor Gods Zoon, en Hij bestaat voor u. Er zijn in het gansche heelal geen twee dingen, die zoo in elkander passen als Jezus Christus en uwe ziel. Gods
WIE MOET ZICH AAN JEZUS CHRISTUS OVERGEVEN?
Geest heeft u dit innerlijk laten verstaan, door de trekking die gij naar Hem gevoelt, als naar uw eenig rustpunt. Als Hij zegt: Ik zal u rust geven, dan antwoordt uwe ziel terstond : Ja, Heere Jezus, Gij, en Gij alleen kunt dit doen.
De rust der menschelijke ziel in den Zoon van God, is de weerspiegeling van de rust, die de Zoon in den Vader vindt. Verstaat gij wat wij zeggen ? Wat de Vader voor den Zoon is, dat is de Zoon voor ons. Gelijk de Zoon zijn leven vindt in de liefde des Vaders tot Hem, zoo vindt de mensch nergens het leven, dan in de liefde des Zoons tot den mensch. Komt u niet in de gedachte dit woord, door Jezus Christus tot zijne discipelen gesproken: „gelijkerwijs de Vader myj heeft liefgehad, heb ik ook u liefgehad, blijft in deze mijne liefde.quot; Er is voor u, Gode zij dank! geene andere rust dan het blijven in de liefde van Christus.
Wellicht gevoelt gij al jaren lang een onuitsprekelijk heimwee naar Jezus Christus. Het is mogelijk, dat gij van uw\'in kant veel hebt gedaan, om die vlam der begeerte naar Hem uit te blusschen. En toch is die er nog, en wordt zij eer sterker dan zwakker. Waarom\'? Gij hebt het gehoord, üwe ziel is, uit haren aard, bestemd in Jezus Christus tot rust te komen. Elke poging om buiten Hem bevrediging te vinden, om aan iets buiten Hem u vast te klemmen, is niets minder, dan een zelfmoord aan de ziel gepleegd. Dat uwe ziel schreit naar Jezus Christus, dit is te wijten aan Gods genadige verordening dat geen mensch anders dan in ■Jpsv\' Christus, het waarachtige leven hebben zal. God heeft aa™quot;\' ve ziel de hooge bestemming gegeven, om zich te beweg .\'U in de liefde des Zoons, gelijk de Zoon zich beweegt in de defde des Vaders!
Denk aan de preek van Paulus tot de heidenen te Athene. Wat verkondigde hij hun ? Dat zij den onbekenden God zochten of zij Hem vinden mochten ; omdat zyj van Gods geslacht waren, en daarom in niets minder, dan in God be-
99
100 WIE MOET ZICH AAN JEZUS CHRISTUS OVERGEVEN ?
vrediging vinden konden. Alles buiten God, waaraan de mensch zich, als aan iets dat boven hem is, vastklemt, is hem een afgod, in wiens dienst hij zijne verwantschap aan God verloochent, en zijn oorspronkelijken adel verliest. (Hand. 17: 26—28).
Maar God is ons onbekend en verborgen, totdat Hij zich aan ons openbaart; en die openbaring is in Jezus Christus tot raid-daghoogte gestegen. Hij, Gods Zoon is mensch geworden, om God volkomen aan ons te openbaren. (Joh. 1: 14. 18; 14: 6, 7). In Hem aanschouwen wij God als onzen Vader en Redder. In Hem komt de volle liefde Gods tot ons. Die zich aan Hem overgeeft, geeft zich aan de liefde Gods over, om daarin het eeuwige leven te vinden.
Welk een waarheid\'. Ik ben van Gods geslacht! En gelijk de Zoon zijne gelukzaligheid vindt in de eeuwige aanschouwing en omhelzing van de liefde Zijns Vaders; zoo moet ik het eeuwige leven ingaan, door in den Zoon die liefde Gods te aanschouwen en te omhelzen.
Is het wonder, ontwaakte ziel, dat niets van dat alles, waarin gij buiten Jezus uwe verzadiging zocht, u langer wil bevredigen, en dat uwe ziel, hongerend en dorstend, uitgaat naar Jezus Christus ?
En wat ik u nu bidden wil is, aan de opivekking tot overgave aan Jezus Christus, terstond gehoor te geven. Zijt gij er van overtuigd, dat gij Jezus Christus als uwen Redder behoeft? Gij zegt, ja! Niets is u duidelijker, dan dat uwe innerlijke ellende is te wijten aan uwe verwijdering van Jezus Christus; en dat niets er aan een einde maken\'11 al, dan uwe overgave aan Hem. Welaan dan, geef u terstond aan Hera over. Nu God die overtuiging in u heeft gewrocht, laat Hem geen oogenblik op u wachten. Zoodra de kranken in Israël inzagen, dat Jezus Christus hen kon en wilde verlossen, gingen zij naar Hem, of lieten zich naar Hem brengen; en niet één werd teleurgesteld.
WIE MOET ZICH AAN JEZUS CHRISTUS OVERGEVEN ? 101
Het is eene groote dwaasheid te meenen, dat er een zekere tijd moet verloopen, eer de heilbecjeerige zich den Heiland durft overgeven. De oogenblikkelyjke overgave aan Jezus Christus is voor velen eene verloren gegane waarheid. Lees met aandacht de Handelingen der Apostelen. Elk geval van overgave aan den Heer, is een geval van oogenhlikkelijke overgave, dat is: het oogenblik, waarin de ziel hare behoefte aan Jezus Christus inzag, werd terstond gevolgd door de ■overgave aan Jezus Christus. De 3,000 deden din terstond. De kamerling deed dit terstond. Lydia deed dit terstond. De stokbewaarder deed dit terstond. De discipelen van Johannes, die Paulus te Efeze ontmoette, deden dit terstond. Allen die in de Synagoge, of waar dan ook, van Paulus of een ander het Evangelie hoorden, en inzagen dat zij Jezus Christus van noode hadden, gaven zich terstond aan Jezus over.
Eerst toen men de volle kennis verloor van Jezus Christus, en niet wist hoe Hem, als een cottoweK quot;Verlosser te prediken, toen sloop de allernoodlottigste dwaling in de kerk, dat het een waagstuk, eene vermetelheid, een aanmatiging is, terstond, op de eerste uitnoodiging tot overgave, zich aan Jezus Christus over te geven. Het gevolg was, dat heilbegeerige zielen jaren lang tusschen hoop en vrees bleven dobberen. Er ontstond de klasse der zoogenaamde zoekende zielen, die soms tot in de stervensure zoekend bleven.
Goddank! dat Hij overal mannen, die Hij uit deze dwaling heeft verlost, opwekt om eene oogenblikkelyjke redding te prediken, en tot eene oogenhlikkelijke overgave uit te noodigen.
Laat deze uitnoodiging in dezen oogenblik door u, heilbegeerige, worden gehoorzaamd. Vraag niet hoe diep gij overtuigd zijt van uwe behoefte aan uwen Heiland. Wacht niet naar meer licht. Zoek niet naar gevoelige aandoeningen. Werp u op dezen oogenblik in de armen van uwen Heiland. Hij is u van den Vader gegeven. En de Vader gaf u aan
WAAROP RUST DE OPWEKKING
Hem. Hij behoort u toe. Gij behoort Hem toe. Laat God niet langer wachten. Hij wacht wellicht al jaren op u. Hij noo-digt u in dezen oogenblik, tot overgave aan Jezus Christus. Laat dit de oogenblik zijn uwer overgave aan uwen eeni-gen Redder.
II.
WAAROP RUST DE OPWEKKING TOT OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS ?
Hand. 16 : 31. Geloof in den Heere Jezus,
De opwekking om u aan Jezus Christus over te geven, rust op de liefde Gods. Zij gaat uit van Gods liefde. Zij wordt gedragen door Gods liefde. Zij is de verstaanbare stem van Gods liefde.
In de uitnoodiging om u aan Jezus Christus over ie geven, komt tot u de verstaanbare stem van Gods liefde. Gods liefde is voor u iets onbestemds, een onbekende grootheid, een onbegrepen klank, totdat Hij door het Evangelie tot u spreekt: geef u over aan mijnen Zoon.
Reeds vroeger zeide ik u, dat het de uitwerking van Gods eeuwig plan is, dat de mensch zulk eene natuur, zulk een aard heeft, dat hij alleen rusten kan in Gods liefde, aan ons geopenbaard in Gods Zoon. En wat is nu de uitnoodiging tot overgave aan Jezus Christus, wat anders, dan de stem dier eeuwige liefde Gods, in een hoor- en verstaan-baren klank, doordringende tot de ziel.
Denk hierover na en verlies u hierin, \'t Is u onbekend wat eeuwig in Gods hart omging; waartoe Hij u formeerde ; hoe Hij u wil gelukkig maken: totdat Hij zelf door het Evangelie tot u komt, den sluier ligt van deze verborgenheden, en met de stem zijner eeuwige liefde tot u spreekt: geef u over aan mijnen Zoon, en ga door die overgave het eeuwige leven in.
102
TOT OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS?
De uitnoodiging tot overgave aan Jezus Christus, is de kern van het Evangelie, \'t is het Evangelie: en dit Evangelie is uit G-ods eeuwige liefde geboren. Het is de stem des Vaders tot den verloren zoon en tot de verloren dochter: keer weder tot mij!
Ja, heilbegeerige, elk oogenblik, dat gij onder het ge-klank van het Evangelie verkeert, weerklinkt in u de duidelijke stem der goddelijke liefde, en elk oogenblik, dat gij nadenkt over het Evangelie, denkt gij na over Gods eeuwige liefde tot den mensch ; elk oogenblik dat gij u door het Evangelie getrokken gevoelt, gevoelt gij de trekking van Gods wonderbare liefde. En in de uitnoodiging tot overgave aan Jezus Christus, verneemt gij de uitnoodiging dier liefde.
Welk een waarde, welk een heerlijkheid, welk een kracht geeft dit aan het Evangelie. Er is niets in het gansche heelal, dat in de verte er mede te vergelijken is. Er is niets, waardoor Gods liefde zich zoo duidelijk uitspreekt en zoo krachtig werkt, als het Evangelie, dat u tot de overgave aan Jezus opwekt (Rom. 1: 16).
En gelijk deze uitnoodiging rust op Gods liefde, zoo rust zij vooral op de tusschenkomst van Gods Zoon. Zij wordt daardoor gedragen. Zij is er uit geboren.
Waarhenen brengt u het Evangelie, eer het u uitnoodigt tot de overgave aan Jezus Christus? Naar Golgotha! Daar klimt de liefde van Gods Zoon voor u ten toppunt. Hij nam uwe redding geheel en al voor zijne rekening. Hij onderwierp zich aan den dood, omdat gij er aan onderworpen zijt. Hij werd zoo één met u, dat Hij afdaalde in de duisternis, die van wage de zonde, door Gods heilige verordening, over het gansche menschdom is gekomen: totdat Hij moest uitroepen: mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten ?
Nu keert gij tot God terug, nadat Zijn Zoon door dezen bangen dood uwe schuld heeft geboet. En gij keert tot God
103
WAAROP RUST DE OPWEKKING
terug aan de hand van Zijnen Zoon, door de overgave aan Hem.
Zeg mij, kan er iets betamelijker, en tevens zoeter zijn voor de ziel dan zich aan zulk eenen Heiland toe te vertrouwen? Gij wordt opgewekt om u over te geven, niet aan iemand die niet weet wat u van God scheidt, of die in de verte, en van de hoogte, uw leed aanschouwt. Neen, Hij is in uwen toestand ingegaan. Hem, die geene zonde gekend heeft, heeft God zonde gemaakt voor u. Hij is een vloek geworden voor u. Wie kan meer medelijden met u hebben dan Hij? Is het dan niet waar wat ik zeide, dat niets betamelijker en zoeter zijn kan dan zich aan zulk eenen Heiland over te geven ?
Het Evangelie is het voortklinken in uwe ziel van de stem der liefde, waarmede Hij van het kruis ook voor u bad: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. In het Evangelie staat Hij zelf voor u, zeggende: geef u, heilbegeerige, over aan mii, uwen Redder, die voor u zijn leven gaf.
Wat ben ik. Evangeliedienaar, wat anders dan de gebrekkige tolk van wat uw Redder tot u spreekt, terwijl Hij voor u lijdt en sterft.
En wie voert u naar het kruis, om daar het Evangelie te verstaan? De verhoogde Heiland zelf, door den Heiligen Geest, die in u werkt.
Ziedaar een derden grond, waarop de uitnoodiging tot overgave aan Jezus Christus rust. Terwijl wij het Evangelie u verkondigen, rekenen wij er op, dat de verhoogde Heiland zelf, door den Heiligen Geest, u tot zich trekt.
Gij herinnert u, niet waar, dat Hij gezegd heeft, dat Hij allen tot zich trekken zal, als Hij van de aarde verhoogd zal zijn.
Eer ik in dezen oogenblik u uitnoodigde, tot de overgave aan Jezus Christus, was de Heilige Geest in u bezig.
104
TOT OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS ?
om u tot deze overgave te bewerken en voor te bereiden.
De liefde van God tot den mensch was geene werke-looze gedachte. De geschiedenis van het menschdom is daarnaar ingericht. Gods liefde is de sleutel ter verklaring in de geschiedenis van Israël en de volkeren, het oog op de komst van Jezus Christus. Alles werkte samen om zijne komst op aarde voor te bereiden.
En zoo is de liefde van Gods Zoon tot u de sleutel die u verklaart wat, tot nu toe, in uwe gewichtigste levenservaringen is voorgevallen, en in de diepte uwer heilbe-geerige ziel is omgegaan. Zijn Geest bereidde van der jeugd af in u den weg voor Hem, om er in te komen, en voor eeuwig er in te wonen.
Waarom kon, wat gij in de wereld hebt gezocht, uw hart niet bevredigen en tot rust voeren ? Omdat Gods Geest Jezus Christus er in wil hebben.
Waarom ging uw hart, te midden van de aangenaamste genietingen, uit naar iets, dat meer is en beter dan het beste der schepselen? Omdat Gods Geest het trok en dreef naar Jezus Christus.
Waarom maakte de eenvoudige Evangelieprediking dieper en blijvender indruk op u dan iets anders, dat gij u herinnert? Omdat Gods Geest in u samen getuigde met den prediker.
Waarom treft u het woord dat gij leest in dezen oogen-blik? Orrtdat Gods Geest er door tot u spreekt.
Wat schepsel zal u den band verklaren, die \'s men-schen ziel, ook in haren val, aan God bindt, en haar vatbaar maakt voor de velerlei werkingen van Gods Geest, die met de Evangelieprediking gepaard gaat?
Het Evangelie treft u niet aan in een onzijdigen en gevoelloozen toestand. Gij draagt in u de verborgen tee-kenen van de macht der zonde; maar niet minder de verborgen teekenen van de macht der voorkomende en voor-
105
WAAROP RUST DE OPWEKKING ENZ.
bereidende genade Gods. Terwijl het Evangelie in de zonde, in u zijn tegenstander vindt, treft het tevens in Gods Geest, in u werkende, zijn bondgenoot aan.
Als Evangelieprediker reken ik er op, dat Gods Geest mij is voor geweest, en voor mij heeft gewerkt. En \'t is Gi-ods Geest, die door ons werkt, en ons woord, dat tot u komt, in u spreekt. Gods Geest in u bidt u, door het Evangelie, dat wij onder Zijne leiding tot u brengen, u aan Jezus Christus over te geven. Wij zijn bedienaren des Geestes, die levend maakt (2 Cor 3: 6).
Welk eene waarheid! Daar is eene verborgen heilige geschiedenis, bestaande in wat Gods Zoon, nu Hij verhoogd is, in u doet, om u tot Hem te trekken en tot overgave aan Hem te bewegen. En omdat er zulk een verborgen heilige geschiedenis is, daarom werdt gij in dezen oogen-blik er toe geleid dit boek in handen te nemen, en dit stuk te lezen, waarin uw God u laat uitnoodigen, u aan Jezus Christus over te geven.
Heilbegeerige, is ons woord de weerklank van wat Gods Geest misschien al lang in u spreekt; maak het u duidelijk wat in de verborgen diepten uwer ziel omgaat: luister dan naar ons woord, als naar de stem van God, die zelve in u tot u spreekt. Vergeet ons. Vraag niet wie de mensch is die tot u spreekt. Keer tot uw hart in. Luister naar de stem Gods in u, terwijl die in u, door ons woord, wordt opgewekt en versterkt. En als wij u bidden: geef if in dezen oogenblik aan Jezus over; doe het dan, niet uit gehoorzaamheid aan ons, maar aan Hem, die in dit oogenblik, in u, tot u spreekt.
106
DE BEWUSTE OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS.
III.
DE BEWUSTE OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS.
Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus Christus.
Ben ik mij bewust, weet ik, dat ik mij nog niet aan Jezus Christus heb overgegeven, dan moet ik naar Gods wil, mij aan Jezus Christus overgeven, wetende dat ik dit doe.
Door de verachtering van \'t christelijk leven, en daardoor ontstane ontaarding van de Evangelieprediking, is het daartoe gekomen, dat er tal van heilbegeerige zielen zijn, die door Gods Geest tot de overtuiging zijn geleid, dat zij zich nog niet aan den Heer Jezus hebben overgegeven en die, instede van, wetens en willens, terstond dit te doen, wachten op iets waarvoor zij wellicht geen naam hebben. Zij wachten op de eene of andere bijzondere gewaarwording of ondervinding, als een teeken waaraan zij weten kunnen, dat zij zijn overgegaan in Gods Koninkrijk.
Eene vrouw, die eene Conferentie had bijgewoond, en onder het woord van een der sprekers zeer aangename gewaarwordingen had ondervonden, zeide een tijd daarna: was ik toen gestorven, dan was ik zeker naar den hemel gegaan, maar moet ik nu sterven, dan ben ik niet zeker van mijne zaligheid. Zij openbaarde, door dit te zeggen, eene groote onkunde aangaande den weg des heils, eene onkunde, die bij duizende waarlijk heilbegeerige zielen wordt gevonden.
Mijne indrukken en ervaringen openen mij den hemel niet, en zij brengen mij er ook niet heen. Jezus Christus opende mij den hemel door Zijn dood en hemelvaart, en brengt mij er henen door Zijne inwoning in mij. Maar ik moet Hem tot deze inwoning in mijn hart toelaten, door mijne overgave aan Hem. Ik moet, wetens en willens, mij aan Hem overgeven, terwijl Hij door het Evangelie aan mij
107
108 DE BEWUSTE OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS.
als mijn Redder wordt aangeboden. De overgave aan Hem moet eene zoo bewuste daad zijn, als maar eenige daad van mijnen wil tegenover mijn evenmensch zijn kan.
De drie duizend op den Pinksterdag wisten dat zij zich nog niet aan Jezus Christus, als aan hunnen Heer en Zaligmaker hadden overgegeven, toen zij in grooten angst vroegen wat zij doen moesten. Wat antwoordde Petrus hun? Dat zij. met berouw over wat zij tegen Jezus gedacht en gedaan hadden, zich op, dat is, in het vertrouwen op, zijnen naam1) moesten laten doopen, tot vergeving der zonden. Ten aanschouwe van gansch Israël, dat Jezus als een vervloekte haatte, moesten zij, in den doop, zich aan Hem, als hun Heer, en Zaligmaker, overgeven. Zij deden het, wetende wat zij deden. En zoo was het met allen, die, hetzij in Israël, hetzij onder de heidenen, het Evangelie aannamen: zij gaven zich, en dat in het openbaar, ivetens en willens, voor iifö en eeuwigheid, over aan Jezus Christus. En van dien oogen-bhk af aan, wisten zij, dat zij door den Geest Gods teerden geleid naar den hemel, waar hun Heer hen inwachtte.
De overgave aan Jezus geschiedde, naar het bevel des Evangelies, en wetens en willens ; voortaan wisten zij dat zij des Heeren waren. Nergens in de brieven der Apostelen, vindt gij het minste spoor, dat er eene klasse van heilbegee-rigen was, die niet wisten of zij zich al of niet den Heer hadden overgegeven, en Hem toebehoorden. Zij hadden, zoodra zij hunne behoefte aan Jezus inzagen, terstond, het goddelijk bevel gehoorzaamd, en wetens en willens, zich aan Jezus overgegeven.
Alles wat aan deze beivuste overgave aan den Heer voorafgaat, behoort nog tot Gods voorbereidende genade. Eerst met de bewuste overgave aan Jezus Christus, bezitten wij
) lu het Grieksch slaat niet en of eis maar epi.
DE BEWUSTE OVERGAVE AAN JEZUS CHKISTUS.
Hem in den vollen zin des woords, en weten wij wat het is, te zijn overgegaan in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde.
Er kan bij den mensch, vóór het tot deze bewuste overgave is gekomen, eene meerdere of mindere mate van geloof in Jezus Christus zijn, met eene meerdere of mindere mate van zegen voor de ziel. De ziel blijft naar Hem verlangen en zoeken; roept Hem aan; neemt tot Hem in bepaalde nooden de toevlucht; vindt bij Hem troost; en, in meerdere of mindere mate, bewaring van de zonden. Maar de rust, die Hij geeft is haar onbekend. Zij leeft buiten den vrede en de vreugde van het Koninkrijk Gods (Rom. 14: 17). Zij zwerft in het voorportaal, maar woont niet in het heiligdom. Zij is niet doorgedrongen tot den kern des heils.
Gods Zoon is vleesch geworden, en wordt aan ons gepredikt, opdat wij Hem bezitten zouden, en weten, dat wij Hem bezitten, en tot dit bewust bezitten van Hem en \'t heil, dat in Hem is, leidt ons alleen de bewuste overgave aan Hem. In alles wat God heeft gedaan aan u, eer u het Evangelie duidelijker werd, of sedert het u is duidelijk geworden, mikte God op dit namp;meWjk. moe beivuste overgave aan Jezus Christus. Daarheen trok en dreef Hij u, reeds lang wellicht, en trekt en drijft Hij u nu. Daarom zijt gij een gejaagde, die niet rusten kunt, waar gij zijt.
Geef u, en dat in dezen zelfden oogenblik, ivetens en willens, aan Jezus over; en uwe voortgedreven ziel valt in de armen, en aan den boezem, van Hem, in wien zij hare rust voor eeuwig vindt.
Laat het heden de dag zijn, waarin gij maar één ding doet in uw verkeer met den Heiland, namelijk u ivetensen ivillens aan Hem over te geven. Zeg aan Hem: Heere Jezus, op uw bevel geef ik mij, met lichaam, ziel en geest, met al wat ik ben en heb, voor tijd en eeuwigheid, aan u over- Teeken het aan, vergeet het nimmer, dat deze ure de
109
DE BEWUSTE OVERGAVE AAX JEZUS CHRISTUS.
ure, deze dag, de dag, uwer bewuste overgave aan den Heer
Jezus is geweest. Blijf met dankzegging, voor eeuwig, op dezen allerbeslissendsten dag van uw leven terugzien; gelijk de drieduizend, de kamerling, Lydia, de stokbewaarder en allen, die zich onder de prediking der apostelen aan Jezus hebben overgeven, voor eeuwig met dankzegging teiugzien op den dag en de ure hunner overgave aan Jezus Christus.
Terwijl deze bewuste overgave de kroon en het eindpunt is van Gods voorbereidende genade, wordt zij, van onze zijde, het fondament, waarop de Heilige Geest het Christelijk leven in ons voortbouwt. Weet ik niet, of ik mij den Heere Jezus heb overgegeven, dan kan niet eene enkele Christelijke deugd in mi] tot rijpheid komen; dan is er in mij,hoe verborgen ook, eene onrust, die aan alles knaagt, en allen gezonden voortgang onmogelijk maakt.
Versta mij. \'t Is mogelijk, dat quot;gij den dag en de ure niet weet, waarin gij u voor altijd, met bewustheid, den Heere hebt overgegeven, en toch weet gij dat gij Hem zvjt ovei-gegeven. en als een Hem overgegevene voor Zijn aangezicht leeft. Indien het zoo is, dan is het wel met u; want de bewuste overgave aan den Heer, is de inleiding en de aanvang van een leven van onophoudelijke oveigegevenheid aan Hem. MTi/j geven ons aan Hem, om altijd aan hem overgegeven te zijn. Al weet gij niet, wanneer de deur van het huis openging, maar weet gij, dat gij een der huisgenooten
zijt, dan is het wel met u.
Maar weet gij het niet heilbegeerige, en wilt gij een der huisgenooten zijn, dan is de eenige weg voor u, om te weten dat gij een huisgenoot zijt, dat gij u met bewustheid overgeeft aan Jezus Christus, den Heer des huizes. Voor u is geen waarachtige voortgang denkbaar, zonder eene bewuste overgave aan den Heer. Hierin legt de H. Geest het fondament, waarop Hij voortbouwt, om u in te leiden ir. al de zegeningen van het koninkrijk der hemelen.
de bewuste overgave aan jezus christus.
Hebt gij al, bij het lezen der Schrift, nagedacht over deze ontzaglijke beteekenis der bewuste overgave aan Jezus Christus? Onze God wil en kan u niet opnemen in de gemeenschap aan de zaligheid, die Hij u in Jezus Christus heeft toegedacht, zonder uwen wil, zonder uwe gewillige overgave aan Jezus Christus. Te vergeefs is de overgave van Jezus Christus voor u, te vergeefs het werk des Geestes in u, te vergeefs het innerlijke geschrei uwer ziel naar den levenden God en den levenden Redder, zoolang gij u niet geeft aan Jezus Christus. De liefde des Vaders, de tusschenkomst des Zoons, het werk des Geestes, de honger en dorst uwer ziel naar God — zij kunnen u niet behouden, zoolang gij u niet overgeeft aan uwen Heiland, zoolang die overgave niet mt-\'e daad, en wel de allergewichtigste daad van geheel uw leven is geworden.
Daarom trekt het Evangelie al zijne kracht op dit punt te zamen. Het lokt u, en drijft u, en dringt u, en bidt u, en smeekt u, en beveelt u, en eischt van u dat gij u wetens en willens aan Jezus Christus overgeeft.
Komt niet, in dezen oogenblik, de eisch tot overgave aan Jezus Christus, met goddelijken nadruk tot u?
Dringt niet God zelf u tot deze overgave?
Drijft uw eigen hart u niet daartoe?
Buig u voor Gods Woord; geef plaats aan Zijne liefde; laat uwe ziel de ure harer verlossing beleven ; geef, o geef u nu, Ja nu, aan uwen Heiland over.
111
wat hij doet, die zich overgeeft.
IV.
wat hij doet, die zich overgeeft.
Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus.
De overgave aan den Heere Jezus, is de daad der on-derwerping aan Hem. Hij werd op den Pinksterdag aan Israël gepredikt, als Israels Heer. De duizenden, die beangst vroegen, wat zij doen moesten, deden die vraag in \'t besef van de zonde, die zij hadden gepleegd, door Hem, hunnen Heer, te verwerpen. Hunne overgave aan Jezus Christus was de daad, waarin zij de wapenen hunner vijandschap tegen Hem nederlegden, en zich aan Hem als aan hun eeuwigen Koning, aan Gods rechterhand gezeten, overgaven.
De \'overgave van den stokbewaarder te Filippi was de onderwerping aan Jezus Christus, wiens naam hij, nog weinige uren geleden, had verfoeid, als van een verachtelijken Jood, die door verachtelijke Joden aan de heidenen werd gepredikt, als ook hun Heer en Zaligmaker.
Bedenk, dat in die eerste apostolische dagen, de gansche Israëlietische en heidensche maatschappij zelfs van den naam, Jezus Christus, een afkeer had, en gij kunt begrijpen welk eene beteekenisvolle daad het was, als iemand uit de Christus* verwerpende maatschappij, en uit het Christus-verwer-pende huisgezin, trad, en zich aansloot bij die weinige gehate Nazareners, die Hem als Heer aanbaden.
Dezen waren zoo gewoon aan Hem als aan hunnen Heer te denken, dat zij Hem eenvoudig den Heer noemden, zonder den naam Jezus, of Christus, er aan toe te voegen.
Gij leeft in eene maatschappij, die in het feersiwA: gelooft, dat Jezus Christus onze Heer is; terwijl zij in de praktijk die leer verloochent, en eigen wil en zin volgt. Is het u duidelijk geworden, dat ook gij tegenover Jezus Christus dit hebt gedaan, en dat gij u aan Hem moet overgeven; dan moet die overgave uwe onderwerping zijn aan Hemv
112
WAT HIJ DOET, DIE ZICH OVERGEEFT.
om voortaan Hem en Hem alleen, als uwen rechtmatigen Heer te gehoorzamen.
In uwe overgave aan Hem zweert gij uw eigen wil en zin af, en onderwerpt gij u aan Zijnen wil en zin. Hii zegt tot u: „Neem Myjn juk op uquot;; en gij buigt u gewillig onder dat juk.
Alle daden van uw leven, wilt gij voortaan geregeld hebben door de vraag; wat wil Jezus Christus, mijn Heer? Wat gij doet of laat, dat doet of laat gij om Jezus\' wil. Gij keurt goed, wat Hij goedkeurt; en keurt af, wat Hij afkeurt.
In één woord: in de overgave aan den Heers Jezus, gaat gij uit den dienst der wereld, en van uw eigen ik, over in den dienst van Jezus Christus. Hebt gij tot nu toe gevraagd: wat wil de wereld, wat wil mijn eigen belang, dat ik doen zal; van nu aan ademt uwe ziel onophoudelijk deze bede tot uwen Heiland uit: Heere, wat wilt gij dat ik doen zal?
Zalig oogenblik, waarin de ziel niet alleen ontdekt, dat Jezus Christus haar Heer is, maar zich ook aan Hem voor altijd onderwerpt, uitroepende: mijn Heer en mijn God!
Zalig leven, dat hierop volgt, waarin de ziel niet meer door de tirannen, die zij vroeger heeft gediend, heen en weder wordt getrokken ; her- en derwaarts wordt gedreven ; maar rust onder de heerschappij van haren Heer.
Die zich, eens voor altijd, aan Hem heeft onderworpen, ondervindt wat Hij heeft beloofd, toen Hij zeide : „neemt Mijn juk op u, en leert van Mij, omdat Ik zachtmoedig ben en nederig van hart; en gij zult rust vinden voor uwe zielen; want Mijn juk is zacht en Mijn last is licht.quot;
Maar de daad der overgave aan Jezus, is meer dan de daad der onderwerping aan Hem, als uwen Heer. Zij is ook de daad, waarin gij u aan Hem toevertrouwt.
De drie duizend op den Pinksterdag gaven zich aan Jezus over, om door Hem gered te worden. Heeft Petrus
8
113
114 WAT HIJ POET, DIE ZICH OVERGEEFT.
hen niet herinnerd aan de profetie van Joel, die met het oog op Gods naderend oordeel had verklaard, dat die den naam des Heeren zal aanroepen, gered zal worden ? Jezus Christus was door den Vader verordend tot hun Heer en Christus (Hand. 2 : 36). Die zich aan Hem onderwerpt en tot Hem de toevlucht neemt, die zou van dat aangekondigde oordeel worden gered (Hand. 2: 21).
Stel u de drie duizend ontwaakten voor. \'t Was hun duidelijk dat de Heilige Geest op de apostelen is uitgestort door Jezus, die als Heer en Christus aan \'s Vaders rechterhand is verhoogd. Niet vele weken geleden hadden zij Hem gezien, gebonden, bespot: voor Kajafas, Herodes en Pilatus: hadden zij Hem zijn eigen kruis naar Golgotha zien dragen, en aan het kruis zien sterven, onder de verguizingen en vervloekingen der menigte. En zij hadden dit met onverschilligheid, ja met instemming aangezien. En ook sy hadden deelgenomen aan het helsche geschreeuw: kruisig hem! weg met hem 1
En ziet, terwijl hunne aangezichten bleek zijn en hunne knieën knikken van vrees, alsof de aarde zich openen zou, om zulke booswichten, als zij waren, te verslinden — daar verzekert hun Petrus, dat Jezus Christus, hun Heer, op hen wachtte, om hun genadig te zijn, en hun\'alles te vergeven, wat zij tegen Hem hadden gedacht en gedaan., Een iegelijk van u — gij herinnert u dit liefelijk woord dat hij hun toesprak — bekeere zich, en worde gedoopt op den naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden\'\'
Zal ik mij aan Jezus Christus toevertrouwen? Durf ik verwachten, dat Hij mij niet zal toerekenen, wat ik tegen Hem heb misdreven ? Deze en dergelijke vragen hielden velen nog terug, zich met hun zwaren zondelast aan Jezus toe te vertrouwen. Maar de apostelen verzekerden hun in hunne gesprekken, op zoo liefderijke en nadrukkelijke wijze, van de genade des Heeren Jezus, dat zij alle ongeloof lieten
WAT HIJ DOET, DIE ZICH OVERGEEFT.
varen, en met vertrouwen zich in Zijne armen wierpen.
En weldra had een onuitsprekelijke vrede den angst verbannen, die hen, zoo even nog, had doen sidderen en beven.
Zoo was sedert den Pinksterdag, alle eeuwen door, de overgave aan Jezus Christus de daad, waarin de schuldige zich aan Hem toevertrouwde, en waarop hij innerlijk de verzekering ontving, dat hem zijne zonde was vergeven. Denk aan den stokbewaarder, die in grooten angst uitriep: lieve Heeren, wat moet ik doen, opdat ik gered worde ? en kort daarna zich verheugde, dat hij met al de zijnen aan God geloovig geworden was. Maar hoe komt het, dat hij Gods toorn niet langer vreest? Omdat hij zich aan Jezus Christus heeft toevertrouwd, op het woord van Paulus : geloof in den Heer Jezus Christus, en gij zult gered worden, gij en uw huis.
Wie zijt gij, die nog met angst den dood en het eeuwig oordeel tegemoet ziet, omdat gij niet weet of uwe zonden u zijn vergeven ? Vertrouw u toe aan Jezus Christus, en Hij zal u door Zijnen Geest verzekeren, dat u uwe zonden zijn vergeven; en alzoo zal Hij u van uwen angst verlossen.
Heb ik de overgave aan Jezus, de daad van onderwerping en vertrouwen genoemd, dan heb ik nog niet alles gezegd. Zij loopt ook van zelve uit op toewijding aan Hem.
Versta mij. Als de ziel, vol angst en vreeze, zich aan Jezus Christus toevertrouwt, dan denkt zij aan geene toewijding aan Hem. Slechts ééne vraag houdt haar bezig : hoe zal mij mijne schuld worden vergeven, en ik verlost worden van\'t dreigende oordeel Gods? Maar zoodra heeft zij zich niet aan Hem onderworpen en toevertrouwd, en innerlijk de verzekering ontvangen, dat haar hare zonden zijn vergeven, of het is haar duidelijk, dat zij door hare overgave aan Jezus Christus, het eigendom is geworden van haren Heer.
Denk nog eens aan de drie duizend. Petrus had hun
115
116 WAÏ HIJ DOET, DIE ZICH OVERGEEFT.
verzekerd, dat zij, als zij zich aan Jezus overgaven, met de vergiffenis ook de gave des Heiligen G-eestes zouden ontvangen. En zoo was het ook. In de innerlijke verzekeringdat hunne schuld hun was vergeven, vernamen zij terstond de stem des Heiligen Geestes in hen. En die Gfeest vervulde hen terstond, niet alleen met eene nooit gekende vreugde over dezen nieuwen zegen, maar ook met eene nooit gekende liefde en toewijding jegens Jezus Christus, hunnen Redder.
Het was voor hen niet noodig, door een tweede overgave zich aan Jezus Christus te wijden. In hunne eerste overgave hadden zij zich gansch en al aan Hem kwijt geraakt. De toewijding werd van zelf uit de overgave geboren. Dezelfde Geest, die hen naar Jezus had uitgedreven, had ze ook, door hunne overgave aan Jezus, aan Hem verbonden, met teederder banden, dan zij zich aan iemand op aarde verbonden gevoelden.
quot;Wat was de groote verandering, die hunne huisgenoo-ten en anderen in hen bespeurden, toen zij dien dag van den tempel naar huis waren teruggekeerd ? Niet, in de eerste plaats, hunne vreugde over de vergiffenis hunner zonden, maar hun toegewijd zijn aan Jezus Christus. Hart en mond, gedachten en woorden, het innerlijke en het uiterlijke leven, waren van nu aan vol van dien Eenen Naam. Met vreugde spraken zij van Hem, werkten zij voor Hem, leden zij voor Hem.
Hunne dierbaarste betrekkingen en gewichtigste belangen konden hen van Jezus niet scheiden. In de school des Heiligen Geestes, die ze tot de overgave aan Jezus had bewogen, leerden zij, terstond na deze overgave, wat het beteekende, alles te verlaten en Jezus na te volgen, en Hem lief te hebben boven hunne liefste betrekkingen en vrienden.
Is het niet een droevig teeken van het ziekelijke leven, dat er in onze dagen onder de geloovigen is, dat hunne overgave aan den Heere Jezus zoo vaak zoo gebrekkig is,
WAT VELE ONTWAAKTEN VAN DE OVERGAVE TERUGHOUDT. 117
dat zij, na jaren lang geloovigen te zijn geweest, nog eerst leeren moeten, wat de algeheele toewijding is aan den Heer?
Laat uwe overgave metéén uwe toewijding zijn aan uwen Heer.
Gelooft gij, dat u uwe zonden zijn vergeven, zie u dan ook als het eigendom uws Heeren aan. Wees met toenemende vreugde geheel en al aa n Hem gewijd.
V.
WAT VELE ONTWAAKTEN VAN DE OVERGAVE TERUGHOUDT.
Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus.
Vele ontwaakten weten niet, dat zij terstond, onder het hooren des Evangelies, zich aan Jezus moeten overgeven. Zijt gij niet iemand, van wien dit waar is ? Gij gevoelt uwe behoefte aan Jezus als uwen Redder, \'t Is u duidelijk, dat het komen moet tot de overgave aan Hem. Maar gij verstaat niet, dat gi] u terstond, bij het hooren des Evangelies, nu, juist nu, aan Hem moet overgeven.
Gij meent, dat dit eene vermetele daad zou zijn. Gij wacht totdat, op een gunstig oogenblik, Gods Geest zoo krachtig aan u werkt, dat Hij u met onweerstaanbare kracht tot deze overgave dwingt. Gij zijt aan den ongelukkige gelijk, die met één stap uit het brandende huis gered kon zijn, en ook met ernst wordt vermaand dien stap te doen; maar wacht, totdat iemand hem met geweld er uit rukt. Hij heeft gehoord, dat dit aan anderen is geschied; en daarom meent hij, dat het in hem eene vermetele daad zou zijn, maar zoo terstond uit het brandende huis te stappen.
Zoo hebt gij gehoord, hoe anderen door Gods Geest, als met geweld, zijn overgebracht in Gods Koninkrijk; en
118 WAT VELE ONTWAAKTEN VAN DE OVERGAVE TERUGHOUDT.
nu meent gij te moeten wachten, totdat God, met goddelijk geweld, u voert in de armen van Jezus Christus.
En terwijl gij op dien gunstigen oogenblik wacht, zijt gij ongehoorzaam aan het Evangelie, dat u beveelt terstond u aan Jezus over te geven; en maakt alzoo het Evangelie tot eene doode letter voor u.
En helaas, de manier, waarop gij wellicht het Evangelie hebt hooren prediken, heeft u in uwe ongehoorzaamheid aan \'t Evangelie bevestigd. Want, ik zeg dit met droefheid, er zijn vrome Evangeliedienaren, die in dit opzicht hunne roeping niet verstaan. Instede van den ontwaakte te smee-ken en te bevelen, zich terstond aan den Heere Jezus over te geven, spreken zij tot hem van andere dingen, en zeggen zij hem, dat hij moet wachten en bidden, totdat er meer licht in hem opgaat, en Gods Geest in hem nederdaalt.
Zoo deed Petrus niet. Hij drong bij de drie duizend er op aan, terstond aan Jezus Christus zich over te geven. Hij verzocht ze niet, tot den volgenden dag over de zaak na te denken. Hij raadde hun niet aan, vooreerst nog meer licht te zoeken. Hij beval hun niet naar huis te gaan, daar zich af te zonderen en meer licht af te smeeken, eer zij tot een besluit komen. Maar onder den warmen indruk van den oogenblik, eer zij uit elkander gingen, daar waar zij bij elkander waren, moesten zij zich aan Jezus, als hun eeni-gen Heer en Redder onderwerpen en toevertrouwen.
Paulus preekte als Petrus. Bij den stokbewaarder en bij allen, wien hij het Evangelie verkondigde, drong hij op. eene oogenblikkelyjke overgave aan den Heere Jezus aan.
Eerst de overgave aan den hun in die eerste preek verkondigden Heiland, daarna het levenslange onderwijs, dat ze in hunne keus bevestigen, en dieper in de waarheid leiden moest.
Ziet gij in, dat gij door Jezus Christus moet worden gered, dan smeeken en bevelen wij u, in den naam des
WAT VELE ONTWAAKTEN VAN DE OVERGAVE TERUGHOUDT. 119
Heeren, dat gij op dezen ooyenblik, terwijl gij ons woord aanhoort, u aan Jezus Christus overgeeft. Wij mogen u niet één oogenblik zonder den Redder laten voortleven. En Hij wordt uw Redder niet, zoo gij u niet aan Hem onderwerpt en toevertrouwt.
Geef u dan over aan Hem. Zoo gij dit nu niet doet, dan zijn de noodlottige gevolgen, die uit uwe ongehoorzaamheid kunnen ontstaan, voor uive rekening. Komt de dood tot u, eer wij weer samenkomen, en vindt hij u buiten Jezus, dan is het uwe schuld. Ontvangt gij nooit weerden goeden indruk, die u nu naar Jezus Christus uitdrijft, dan hebt gij dit u zeiven te wijten.
Heilbegeerige, hoor de opwekking tot overgave aan Jezus aan, alsof een engel uit den hemel, in Gods naam, u toeriep: nu of nooit!
Het kan gebeuren, dat gij na dezen weer de gelegenheid hebt en den drang gevoelt, u aan Jezus over te geven ; maar niemand kan u dit verzekeren.
Waag, o waag het niet, op eene onzekere toekomst, op een misschien] maar geef u, naar Gods bevel en verordening, nu, ja nu, aan Jezus Christus over.
Doe dit door het eenvoudig geloof. Menige ziel wordt van de overgave aan Jezus teruggehouden, omdat zij niet iveel, dat deze overgave eene eenvoudige geloofsdaad is.
Waarom noem ik haar eene eenvoudirje geloofsdaad ? Omdat het geloof, uit zijn aard, het eenvoudigste is, dat de ziel doen kan. Het kind, dat zich aan de moeder, de kranke, die zich aan den geneesheer, de reiziger,\'die zich aan den gids overgeeft, beoefent eene allereenvoudigste geloofsdaad. En zoo geeft gij u, door een allereenvoudigste geloofsdaad, aan Jezus Christus over.
Wat wekt in het kind, in den kranke, in den reiziger, het geloof op ? De verzekering van de moeder, dat zij haar kind liefheeft; van den geneesheer, dat hij weet hoe de
120 wat vele ontwaakten van de overgave terughoudt.
kwaal van zijn patient te behandelen; en van den gids, dat hij al do paden en zijpaden kent. En zoo wordt in de heilbegeerige ziel het geloof geboren, door de verzekering in Gods naam, dat Jezus Christus voor haar is gestorven, en voor haar leeft bij den Vader.
En niet alleen is de overgave aan Jezus Christus, de daad van het eenvoudig geloof, zij is ook de daad van \'t geloof en niets meer. De kranke moet den geneesheer, en de reiziger den gids betalen, en beiden hebben recht volgens akkoord, te worden geholpen; maar het kind betaalt niets voor de liefde, waarmede de moeder het bewaakt, er voor lijdt, en het verzorgt. En zoo moet gij Jezus, in zijne liefde, aannemen, zonder geld en zonder prijs.
De eenige voorwaarde, om Jezus Christus te ontvangen is, dat gij, geheel zoo als gi] zijt, met al uwe schuld en onkunde en onmacht, u meer aan Hem toevertrouwt. Hij werd op aarde de Geneesmeester en Redder van allen, die niets deden, dan zich aan Hem toe te vertrouwen.
Velen laten zich van de overgave aan Jezus Christus terughouden, omdat zij dezen eenvoudigen weg des heils niet verstaan. De drie duizend gaven zich op het woord van Petrus, zoo als zij waren, aan Jezus Christus over. Aan den ontwaakten stokbewaarder zeide Paulus: geloof, geloof nu, kom tot het geloof, zoo als gij zijt, geloof alleenlijk, in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden.
Luister naar dit woord, heilbegeerige! Vraag niet naar wat voorbij is, vraag niet naar wat nu in u omgaat, vraag alleen naar wat in het hart van Jezus Christus omgaat; en op de verzekering, die nu in Zijnen naam tot u komt, dat Hij u liefheeft, geef, o geef u nu, ja nu! geloovig aan Hem over.
En laat, in die overgave, alles los om Jezus\' wil. Waarom is het voor vele ontwaakten onmogelijk zich aan Jezus Christus over te geven ? Omdat zij niet, om Jezus\' ivil, alles willen loslaten.
wat vele ontwaakten van de overgave terughoudt. 121
Herinner u het woord des Heeren; „die niet verlaat alles wat hi] heeft en mij navolgt, die kan mijn discipel niet zijn.quot; En het andere woord: „die vader of moeder liefheeft boven mij, is mijns niet waardig.quot; Hij gaf zich geheel en cd over voor u; en erkent geene overgave aan Hem, dan eene algeheele overgave van den ganschen mensch met al wat hij is en heeft. Het eenvoudige woord, geloof in mij, sluit zulk eene overgave in. Jezus Christus is voor u, of alles, of niets. Hij eischt, als de Zoon, wat de Vader eischt. Gij moet Hem eeren, gelijk deVaderteeeren is. Hij moet onbepaald, als uw Heer en uw God, over u beschikken. In de overgave aan Hem, wordt deze uitroep mijn Heer en mijn God! eer hij tot een woord op uwe lippen wordt, vanzelf, onbewust, in uw hart geboren.
Denk aan de drie duizend op den Pinksterdag. Toen het den grijsaard duidelijk werd, dat hij zich aan Jezus Christus, zijn Heer en Redder, moest overgeven, moest hij kiezen tusschen Jezus Christus en zijne kinderen en kindskinderen, die dien naam vervloekten, en de discipelen des Heeren, als van God vervloekten, verafschuwden. En de man moest kiezen tusschen Jezus Christus en zijne vrouw, die in dien algemeenen haat tegen Jezus deelde. En de vrouw moest kiezen tusschen Jezus Christus en haar man, die, voor weinige weken, had uitgeroepen: kruisig hem, weg met heml En het kind moest kiezen tusschen Jezus Christus en zijne ouders, die bittere vijanden van Jezus en Zijne discipelen waren, en van wie het, om zijn onderhoud, geheel en al afhing. En allen moesten kiezen tusschen Jezus en de Synagoge, waar zij, als discipelen van Jezus, zich niet meer op hunne plaats gevoelden, en waaruit zij weldra zouden gebannen worden.
Welke offers! De zwaarste, die van een mensch konden worden geëischt! En het kon niet met minder. Voor de rneesten, zoo niet voor allen, beteekende de overgave aan
122 WAT YELE ONTWAAKTEN VAN DE OVERGAVE TERUGHOUDT.
Jezus, het loslaten van wat den mensch het dierbaarste op aarde is.
En zoo was het overal, waar het Evangelie doordrong tot de heidensche maatschappijen en huisgezinnen.
Waarlijk, het was geen kleine zaak voor den stokbewaarder, den Christus als Heer aan te nemen, die hem door die twee verachte en verworpen Joden werd gepredikt en door die twee gevangenen zich met de zijnen te laten doopen. Van die ure af aan, zou het uit wezen met de eere en de vriendschap, die hij van de zijde zijner medeburgers en bekenden had genoten.
Maar ook hij was, evenals de drie duizend, bereid, alles los te laten, om Jezus als zijn Eedder te bezitten.
Zijt gij ook hiertoe bereid? Wilt gij Jezus Christus, van nu af, de eerste plaats laten innemen in uw hart; Hem laten intreden tusschen u en al wat gij hebt en zijt, en op zijn wenk alles, ook het allerdierbaarste. Hem ten offer brengen ?
Zoo lang er nog één touw is, dat het vaartuig aan den oever bindt, kan het de zee niet doorklieven, om ginds een rijke vracht te gaan halen, al is de wind gunstig en de zee kalm ; maar zoodra het touw aan stuk is gehakt, glijdt het daarheen, onder het gejuich der aanschouwers en der schepelingen.
Zijt gij nog aan het een of ander gebonden, dat gij om Jezus\' wil moet loslaten ? Is er iets, dat gij tot nu toe aan uwen Heer niet hebt willen overgeven, opdat Hij Zijn Naam er op schrijve ? Of zijt gij bereid, met u zeiven, uwe eer, uwe bezitting, uwe toekomst, uw alles, in zijne handen toe te vertrouwen ?
Zeg, o zeg, ja Heere Jezus, ik laat alles, alles, in Uwe handen los; ik laat los, wat ik tot nu toe niet heb willen loslaten ; Gij wilt geheel en al de mijne, ik wil geheel en al de Uwe zijn.
Gods Geest spreekt, op deze volkomen overgave, in uw hart zijn amen; en de engelen des hemels juichen overu.
DE OVERGAVE EX HEÏ WOORD VAN GOD.
VI.
DE OVERGAVE EN HET WOOED VAN GOD.
Hand. 16: 31. Geloof iu den Heere Jezus.
Door Gods Woord wordt Jezus Christus aan u voorgesteld. Door Gods Woord komt Jezus Christus zelf tot u,en vraagt Hij u, aan Hem u over te geven. Denk aan den Pinksterdag In den aanvang trokken de geweldige wind en de vlammen vuurs de aandacht der duizenden, maar weldra was het alles één hooren naar Gods Woord, dat Petrus hun predikte, en dat, van het begin tot het eind, vol was van Jezus Christus, Zijn kruis op aard en Zijn kroon in den hemel.
\'tWas Gods Woord, dat Petrus predikte, omdat hij niemand nasprak, noch zijne eigen meening uitte; maar verkondigde wat God zelf hem had geleerd, en wat God hem in dezen oogenblik beval te spreken. Hij werd, in dezen oogen-blik, door Gods Geest gedreven ; en Gods Geest getuigde met zijnen geest, dat hij de waarheid sprak, zooals God wilde dat hij haar spreken zou.
En de hoorders bespeurden, nadat zij er voor vatbaar waren, dat Petrus hun in Gods naam Gods Woord verkondigde. Zijn woord voerde hen terstond in Gods tegenwoordigheid. Zij hoorden, uit zijnen mond, Gods eigen getuigenis, aangaande Zijnen Zoon Jezus Christus. Er was eene stem in hun binnenste, die zeide: \'t is heilig gebied, waar wij nu staan ; God, de levende God is hier.
Zoo is het nog heden ten dage. Als de Evangeliedienaar u waarlijk Gods Woord aangaande Jezus Christus verkondigt, dan spreekt hij geen mensch, ook geen apostel na, maar dan getuigt hij wat hem door Gods Geest, uit de heilige Schrift is duidelijk geworden. Terwijl hij bestraald wordt door het licht der eeuwige waarheid, en haar aanschouwt
123
124 DE OVEKGAVE EN HET WOOKI) VAN GOD.
in hare eigen heerlijkheid, wordt het woord, dat hij u predikt, een levend, uit G-od geboren woord.
En ook gij bespeurt, dat God zelf door het woord van Zijn knecht tot u spreekt, en de plaats, waar gij zijt waarlijk wijdt tot een goddelijk heiligdom. Ook in uw binnenste is er een diepe weerklank op het Woord Gods, dat u wordt verkondigd, en u zegt: God is hier!
Bedenk, welk een gewichtig oogenblik het voor u is, als God door Zijn Woord Jezus Christus aan u voorstelt; gelijk het voor de duizenden was, toen zij Petrus aanhoorden. Op dien dag verkreeg het menschelijk woord, als drager en verklaarder van Gods gedachten, zijne hoogste betee-kenis, en oefende het zijn hoogste kracht. De vele ceremoniën en beelden der tempeldienst, die zelve eene nadere verklaring door het Woord noodig hadden, maakten plaats voorliet naakte woord, dat zijne eigen verklaring is. De iiries-ter verdwijnt, en de prediker neemt zijne plaats in.
Maar versta mij niet verkeerd. Wacht niet naar het woord van den ambtelijken prediker, eer gij u aan Jezus Christus overgeeft. God heeft Zijn Woord in het hart van alle geloovigen gelegd, een ieder van hen is geroepen, naar het licht dat hij heeft, en waar de gelegenheid er voor is, van Jezus Christus te getuigen, en Hem aan anderen voor te stellen. Na de prediking van Petrus deelden waarschijnlijk de honderd-en-twintig, zoo mannen als vrouwen, in het voorrecht, om door bijzondere gesprekken, de drie duizend ontwaakten nader met Jezus Christus bekend te maken. Wat hadden de twaalf apostelen op dien dag gedaan, zonder hunne hulp?
Niets is meer apostolisch en naar de Schrift, dan de gewoonte van Moody en anderen, om onmiddellijk na de prediking, de geloovigen te gebruiken, tot terechtwijzing dei-ontwaakten.
En gelijk nu Jezus Christus, door Gods Woord, u wordt
DE OVERGAVE EN HET WOORD VAN GOD.
voorgesteld, zoo icordt gij door Gods Woord naar Hem gedreven en getrokken. De kracht Gods, die u beweegt tot overgave aan den Heere Jezus, werkt in u door het Woord.
Petras nam tot niets, buiten het woord, zijne toevlucht, om zijne hoorders tot overgave aan Jezus Christus te bewegen! \'t Is waar, wind en vuur hadden samen gewerkt, om ze te stemmen tot een eerbiedig luisteren naar het woord; maar hadden zi] dat woord niet gehoord, dan was het gebleven bij eene stomme verbazing, die spoedig weer zou zijn verdwenen. Onze Heiland wekte óók de aandacht door Zijne wonderen, maar Hij veroordeelde het in zijne hoorders, dat zij liever wonderen wilden zien, dan naar het woord luisteren, waardoor Gods Koninkrijk in hen moest worden gesticht. Het is den prediker vergund, door beta-mende middelen tot aandacht te wekken, zooals Moody door Sankey\'s fraaie stem; maar \'t is alleen het Woord Gods dat de ziel naar Jezus drijft en trekt; gelijk dan ook het Evangelie, dat Sankey zingt, en niet zijne welluidende stem, een tal van zielen tot Jezus heeft geleid. Tt Was Gods Woord, allereenvoudigst gepredikt, dat op den Pinksterdag de harten doorboorde, en hun de vraag ontperste: wat zullen wij doen, mannen broeders? En \'t was het Woord, dat in Gods naam, in vertrouwelijke gesprekken, door de 120 tot de 3,000 werd gesproken, voerde hen in de armen van Jezus.
Het Evangelie — en niet iets daarbuiten of daar naast, is de kracht Gods tot zaligheid. Zoo was het op den Pinksterdag, en zoo was het overal waar het sedert als Gods Woord werd gepredikt. Lukas zegt ergens van Paulus, dat hij zóó predikte, dat velen geloofden (Hand. 14: 1). Paulus zelf schrijft aan de Thessalonicensen ; „ons Evangelie is onder u niet alleen in woorden geweest, maar ook in kracht en in den Heiligen Geest, en in vele verzekerdheid des geloofs.\'\' Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor door het Woord van God (Hom. 10: 17).
125
DE OVERGAVE EN HET WOORD VAN GOD.
Getuig zelve, gij ontwaakte ziel! Men weet niet altijd, wat al samenwerkt om de ziel te stemmen tot een aandachtig luisteren naar Gods Woord. God beschikt hiertoe over vele openbare en verborgen wegen en middelen. Maar wat u regelrecht naar Jezus Christus trekt en drijft, en Hem al nader brengt, is het niet het duidelijke Woord, dat u in Gods naam aangaande Jezus Christus wordt verkondigd ?
Al komt dit woord ook uit den mond van een kind, Gods kracht is er in, en kan den wijsgeer er door tot Jezus leiden, zooals reeds meermalen is geschied.
Daarom bid ik u, zie niet buiten Gods Woord om naaide eene of andere kracht, om u in de armen van Jezus te voeren. Stel uw verstand en hart en geweten open voor Gods Woord. Vang Zijn licht in u op. Hoor naar Zijne vermaning. Volbreng Zijn bevel. Laat u als een kind leiden door het Woord van God.
Welk een aandoenlijk gezicht was het, onder die drie duizend, ouden, geleerden en aanzienlijken te zien luisteren, naar wat die eenvoudige visschers en vrouwen hun hadden te zeggen, in den naam des Heeren; en om hen naar dat Woord te zien handelen!
Welk een triomf was het voor het Woord van God, toen die duizenden, met opoffering van het dierbaarste, met vooruitzicht van het ergste, zich gedwee, door de apostelen en hunne helpers, lieten doopen op den gehaten naam van den Gekruisten Nazarener.
En Gode zij dank, dat Hij door Zijnen Geest ook ons Zijn Woord wil toevertrouwen, en door het Woord, ook heden ten dage, de stugste harten aan Jezus Christus wil onderwerpen.
En ontwaakten! zullen niet in dezen oogenblik de engelen zich verblijden, dat ^ ook u aan Jezus Christus hebt overgegeven ?
Neemt Jezus Christus aan, door het Woord aan te nemen dat u nu aangaande Hem is gepredikt. Geeft u aan Jezus
126
UK OVERGAVE EN HET WOORD VAX GOH.
Christus over, door u aan het u gepredikte Woord over te geven. Laat Gods Woord voor u het houvast zijn, waaraan gij Jezus Christus zeiven aangrijpt en vasthoudt.
Laat u doopen op den naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonde — zoo had Petrus tot de drie duizend gesproken. En zij stegen af in het water, vasthoudende aan het Woord dat hun verzekerde, dat zij in den naam van Jezus Christus, in dien oogenblik, de vergiffenis zouden ontvangen. Zij geloofden niet in eene verborgen kracht, die aan het water zou worden medegedeeld, om hunne schuld uit te wisschen; maar, op het woord van Petrus, geloofden zi] in den naam van Jezus Christus. Zij verstonden hem toen hij zeide, dat Jezus aan G-ods rechterhand verhoogd was, om aan Israël te geven de bekeering en de vergevinrj (Hand. 5: 31). En aan dit woord hielden zij vast. Hunne overgave was die door het geloof aan het woord, hun door Petrus in Gods naam verkondigd, en alzoo was het de overgave aan Jezus zeiven, hun genadigen Heer aan de rechterhand Gods. Die Zijn ivoord gaarne aannamen, zuerden gedoopt (Hand 2: 3).
En nog was het water niet van hunne lichamen afgedroogd, of zij ondervonden de waarheid van het hun gepredikte Woord. Want terstond gaf Gods Geest aan hun geest getuigenis, dat hunne schuld was uitgedelgd, of zij gevoelden zich één met Christus, en hun hart ging in vurige liefde naar Hem uit, en zij werden vervuld met groote vreugde.
En dit is de koninklijke weg gebleven, waarlangs de ontwaakte zich aan Jezus Christus overgeeft- Zij grijpt het haar in Gods naam gepredikte woord aan, en houdt daaraan vast. Herinner u het woord van Paulus: „zoo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Jezus u vergeving der zonden verkondigd wordquot; (Hand. 13; 38). Zijn Evangelie was de proclamatie van God uit den Hemel, waarbij aan ieder, die Jezus aannam, de vergiffenis zijner zonden werd aangeboden. En het wordt ons gezegd, dat de heidenen, dit hoorende,
127
128
zich verblijdden en het Woord des Heeren prezen. (Hand. 13: 38 —48). Hoe hadden, onder anderen, de Thessalonicensen den Heere Jezus aangenomen? Door het Woord Gods aan te nemen. Hoor wat Paulus aan hen schrijft: „daarom danken wij ook God zonder ophouden, dat als gij het woord der prediking van God van ons ontvangen hebt, gij dat aangenomen hebt, niet als des menschen woord, maar gelijk het waarlijk is, als Gods Woord (1 Thes. 2; 13).
Ik bid u daarom, ontwaakte ziel! neem het Woord aan, dat God zelf, naar uwe behoefte, door den prediker, in dezen oogenblik, tot u gesproken heeft. Laat het Woord niet los, om in uwe eigen ervaring, in eene aangename aandoening, in een droom, in een gezicht, in eenig teeken, wat het ook zij, een houvast te vinden, waarop gij u verlaten kunt.
Is het er u eerlijk en in der waarheid om te doen, aan Jezus uw gansche hart te geven, opdat Hij het gansch en al in bezit neme; neem dan, onder anderen, dit woord, dat Hij zelf gesproken heeft, in uwen mond; „die tot mij komt, zal ik geenszins uitwerpenquot; (Joh. 6: 37). Zeg, en zeg het weer, en nog eens weer, aan Hem: „Heere Jezus, Gij alleen kunt mij redden, in U alleen is vergiffenis en vrede en kracht;, ik begeer door U te worden gered ; Gij laat mij tot U noodi-gen; Gij laat mij bevelen U aan te nemen; Gij hebt zelf gezegd, dat gij geenszins zult uitwerpen die tot U komt. Ik geloof Uw Woord. Ik neem het aan. Ik houd het vast. Ik geef mij er aan over. Gij doet wat Gij zegt. Hemel en aarde zullen voorbijgaan; maar uwe woorden zullen geenszins voorbijgaan. Ik geef mij aan U, zoo als ik ben. Gij wilt dat ik het doen zal. Ik doe het op uw eigen bevel. Ik verlaat mij op U. Gij neemt mij aan. Gij zult mij geenszins uitwerpen. Hallelujah, Amen!quot;
OVERGAVE EN BEKEERIXG.
VIL
OVERGAVE EN BEKEERING.
Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus.
Geen overgave zonder hekeering. In den doop der drie duizend, werd de overgave aan Jezus Christus voltooid. Zij werden gedoopt in, liever op den naam, dat is, vertrouwende op den naam van. Jezus Christus. Maar aan die overgave ging de bekeering vooraf. Petrus zeide aan de ontwaakten: bekeert u en een ieder van u worde gedoopt op den naam van den Heer Jezus Christus.
Er is geen overgave aan den Heer Jezus zonder voorafgaande bekeering.
De bekeering, waartoe Petrus de drie duizend opwekte, was niet de aanvang van het nieuwe, het waarlijk Christelijke leven. Het nieuwe leven, waartoe het Evangelie u roept, volgt eerst op de overgave aan Jezus Christus, ontstaat eerst uit de gemeenschap met Jezus Christus.
De bekeering voert tot overgave aan Jezus Christus, en alzoo tot gemeenschap met Hem, maar is zelve die gemeenschap nog niet. Door de overgave aan Jezus Christus, en niet door de bekeering, vangt die gemeenschap aan.
Wat is dan de bekeering? Zij is bij \\x de verandering van zin omtrent God en Jezus Christus, en alzoo de over-yang van een leven buiten, tot een leven in de gemeenschap met Jezus Christus. Gij denkt bij uwe bekeering\' anders over God en Christus, dan gij te voren gedacht hebt. Gij veroordeelt niet slechts enkele daden van uw voorgaand leven; maar dat heele leven, omdat het niet aan God en Christus was gewijd. Gij veroordeelt, om deze reden, u zeiven, uwe geheele persoonlijkheid.
Denk aan de drie duizend op den Pinksterdag. Zij ver-
9
129
OVERGAVE EN BEKEERING.
oordeelden hun vroeger leven tegenover God en Christus ; en vooral veroordeelden zij de verwerping van Jezus Christus, omdat in niets zoo zeer hun verkeerde zin openbaai was geworden, als in die snoode verwerping van den Heilige en Rechtvaardige. Zij zochten geen verschooning meer voor die daad. Zij rechtvaardigden zich niet langer bij God of mensch. Zij erkenden, dat zij schuldig waren, en verdienden door God en Christus te worden verworpen, voor eeuwig verworpen.
En terwijl zij hun vroeger leven, zooals het tegenover God en Christus was, veroordeelden, begeerden zij aan God en Christus zich over te geven en toe te wijden, \'t Is hun duidelijk, dat hun leven God en Christus verheerlijken moet, en dat zij in geen ander leven rust en zaligheid vinden zullen. Zij gevoelen zich naar God en Christus, al sterker en sterker, aangetrokken.
Door den een werd meer de verwerpelijkheid van zijn vorig gedrag, bij den ander meer de aantrekkelijkheid van het nieuwe aan God gewijde leven gevoeld. De een is meer onder het besef van zijne zondigheid, de ander meer onder den indruk van Jezus\' aantrekkelijkheid ; maar allen beseffen, ieder in zijne mate, zoowel het een als het ander.
In hunne bekeering, werkten het drijven en \\\\Qi trekken tot Christus te zamen. Terwijl hunne ellende hen uitdreef naar Jezus Christus, trok de genade, die hun in \'t Evangelie is toegezegd, hen naar Jezus toe.
Terwijl de een nagenoeg niets voelde, dan den druk zijner zondeschuld, werd de ander krachtig opgebeurd dooide zoete beloften, die hij uit den mond van Petrus had gehoord.
Hoe gaat het u ontwaakte, in wien het Evangelie deze bekeering, deze verandering van zin, die aan de overgave aan Jezus voorafgaat, heeft gewrocht ? Gij keurt uw leven van ongehoorzaamheid en ongeloof af. Gij verschoont
130
OVERGAVE EX BEKEERING.
liet niet langer. Gij veroordeelt het. Gij noemt u schuldig voor Gods aangezicht.
En terwijl uw vroeger leven, en misschien de eene of andere bepaalde zonde, u met droefheid vervult, gevoelt gij, dat gij aan Jezus toebehoort, die u met Zijn bloed heeft gekocht, en wordt uw hart al sterker aangetrokken naar het leven in Zijne gemeenschap, waarin gij alleen rust en verzadiging verwacht.
Dan eens drukt de herinnering aan uw vorig leven u ter neer, dan weer wekt het Evangelie in u de blijde hoop eener naderende uitredding. Bij het zelfverwijt van uw geweten, en de donkere gedachten uwer ziel, is niets u bekoorlijker, dan de stem van Jezus; „komt tot mij allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.quot; Niets zinkt dieper in uw hart, dan de aanblik van Hem, die daar aan het kruis sterft, ter verzoening uwer zonden, en die nu van den troon zijner heerlijkheid u vergiffenis aanbiedt.
Deze bekeering gaat onmiddellijk vooraf aan de overgave der ziel aan Jezus Christus. Gij kunt u niets denken tusschen beide. De bekeering is de overstap tot de overgave aan Jezus.
Geen wonder. In de bekeering staat de ziel als voor den Heer Jezus Christus. Er is eene bekeering, noem het berouw, die tot den dood voert. Zoo was het berouw van Judas. Want dat berouw was ontstaan, alleen door de goddelijke veroordeeling, die onuitwischbaar in zijn hart was geschreven. Hij zag niets dan zich zeiven; hoorde niets dan zijn zelfverwijt, totdat hij het niet meer uithouden kon, en zich van benauwdheid om het leven bracht.
De bekeering, het berouw, dat door het Evangelie wordt gewerkt, voert niet tot den dood, maar tot het leven; niet naar het meedoogenlooze geweten, maar naar den genadigen Heiland; niet naar de duisternis van het eigen hart, maar naar het licht, dat van Jezus\' aangezicht den heilbegeerige bestraalt.
131
OVERGAVE EN BEKEERING.
Niet, dat het Evangelie de heilige wet Gods voorbijziet, en Gods toorn verzwijgt. Petrus\' woord ging dieper tot de gewetens zijner hoorders, dan ooit een woord in hun leven is gegaan. Toen hij hun de schrikkelijke verwerping van den Heilige en Rechtvaardige aldus verweet: „Dezen hebt gij genomen en door de handen der onrechtvaardigen aan het kruis gehecht en gedoodtoen ging hun een zwaard door het hart. En toen hi] aldus, met den ernst van een Elia, besloot: „zoo wete dan zekerlijk het gansche huis Israels, dat God hem tot eenen Heer en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gyj gekruist hebt,quot; toen zonk het zwaard tot in de diepste kern van hun wezen. Toen werden zij verslagen in het hart; maar zij ontvloden Petrus niet; zij zeiden tot hem en de andere apostelen: „watzullen wij doen, mannen broeders ?quot;
Zi] liepen niet in hun angst van de apostelen weg, zooals de radelooze Judas heeft gedaan, maar vloden wee-nend tot hunne medelijdende liefde.
En die liefde, wat was zij anders, dan de medelijdende liefde van Jezus Christus, die Petrus hun van den beginne had verkondigd, en nu weder allerteederst betuigde in het woord: „bekeert u en een ieder van u worde gedoopt op den naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonde, en gij zult (evenals wij) de gave des Heiligen Geestes ontvangen.quot;
Het Evangelie verzwijgt de rechten der geschonden wet, Gods toorn en oordeel, niet; maar gebruikt ook niet de wet als eene tuchtroede, om u van Jezus Christus te verbannen. De wet is, in de hand des Evangelies, een prikkel, waarmede gij naar Jezus Christus uitgedreven wordt, tot gij vlak voor hem staat, om, door eene enkele daad des geloofs in Zijne armen, uwe redding te vinden.
Juist omdat de Heiland door het Evangelie u van Gods toorn en oordeel komt verlossen, daarom toont H;j dien
132
OVERGAVE EX BEKEERING.
toorn en dat oordeel u zoo duidelijk, opdat gij die te eerder in Zijne omhelzing ontvluchten zoudt.
In het Evangelie klinkt het verwijt, dat, in Jezus\' naam, tegen u, om uwe zonden, wordt uitgesproken, als de stem der eeuwige liefde; daarom stoot het u niet van Jezus af, maar trekt het u naar Hem toe.
En als dan de ziel, die door\'t Evangelie tot de bekeering komt, onmiddellijk voor den Heiland staat, die tot haar in het Evangelie is genaderd; wat dunkt u, hoeveel tijd moet er dan verloopen, eer de berouwhebbende zich aan Hem overgeeft ?
Hier mag van geen tijd sprake zijn. Hoe krachtiger het Evangelie werkt, des te sneller is de doorgang van de bekeering tot de overgave aan Jezus Christus.
Eene enkele prediking is genoeg, om de ziel beide tot de bekeering en tot de overgave te brengen. De eerste prediking van het Evangelie des verheerlijkten Heilands geschiedde op den Pinksterdag. En de vrucht van die eerste prediking was de bekeering en de overgave aan Jezus van drie duizend hoorders.
Velen van hen, die in den aanvang der prediking nog met bitteren haat tegen Jezus en zijne apostelen waren vervuld, hadden zich, nog eer de prediking ten einde was, van harte aan den Heer overgegeven.
Wie ook het Evangelie in die dagen predikte, hetzij Petrus, hetzij Paulus, zij ondervonden, keer op keer, dat aan \'t einde eener enkele prediking, velen die nog nooit het Evangelie hadden gehoord, met veroordeeling en verfoeiing van hun vorig leven, zich aan Jezus Christus werkelijk hadden gegeven.
En zoo was het in alle eeuwen, en is het nog, waar het Evangelie met apostolische klaarheid en kracht wordt gepredikt.
Ik zeide u, dat ééne^recftTawf/genoeg is, om de ziel beide
133
OVEKGAVE EN BEKEEKING.
tot berouw en tot overgave te bewegen. Ik ga verder en zeg, dat een enkel icoord daartoe voldoende is. Ik twijfel niet, of er waren onder de drie duizend, voor wie een enkel icoord in de prediking van Petrus genoeg was, om ze te doen inzien dat zij schuldig waren, en ze te bewegen zich oogenblikkelijk aan Jezus over te geven. Zoo was de ééne blik, waarmede Jezus Zacheus in den vijgeboom aanzag, genoeg, om hem te overtuigen, hoe verkeerd hij over Jezus had gedacht en gesproken, en om ziin hart voor altijd voor Jezus te winnen.
Ja! er zijn velen, voor wie de bekeering en de overgave in een enkelen oogenblik samenvallen, zoodat zij zich niet kunnen herinneren, dat bij hen de bekeering — het berouw — aan hunne overgave is voorafgegaan. Zoo was het met Paulus. De aanschouwing van den Heer Jezus, te midden van zijn ongehoorzaamheid en vijandschap, werd zoo onmiddellijk gevolgd door zijne overgave, ja zijne overgave viel zóó samen met die plotselinge aanschouwing, dat hij nooit heeft kunnen spreken van een toestand van berouw, voorafgaande aan zijne overgave.
Gij vraagt mij, of het dan niet iemand in de war en aan \'t twijfelen zou kunnen brengen, wel te weten, dat hij zich den Heer heeft overgegeven, maar zich niet eene voorafgaande bekeering te herinneren? Wij antwoorden : geenszins! Immers, de overgave wortelt in de bekeering, niet als in een voorbi/jgaanden toestand maar in de eemvige waarheden, die in dien toestand aan de ziel worden geopenbaard, de eeuwige indrukken, die de ziel dan ontvangt. Die waarheden en indrukken leven eeuwig voort in de aan Jezus overgegeven ziel, en worden, bij toenemenden innerlijken wasdom, haar al duidelijker, en gaan in haar al dieper.
Het komt er niet op aan, of gij de bekeering, als toestoncZ, vóór de overgave u herinnert, maar dat in u de waarheden en indrukken leven, die in dien toestand tot de ziel komen
134
OVERGAVE EN BEKEERING.
en in haar ontstaan. Die waarheden en indrukken zijn de bodem, waarin de overgave aan Jezus voor eeuwig wortelt.
Laat mij u de zaak met een beeld ophelderen. Gij wandelt, hoewel gewaarschuwd, op een onreinen grond, en langs een gevaarlijken afgrond, in de duisternis van den nacht. Een vriend zoekt u op met een lantaarn in de hand. Zoodra hij bij u komt, ziet gij, bij het licht der lantaarn, uwen bezoedelden toestand, en den voor u gapenden afgrond. Maar datzelfde licht toont u ook het medelijdende gelaat van den vriend, die de hand helpend naar u uitstrekt. Zoo snel als de bliksem ziet gij zoowel het een als het ander, veroordeelt u zeiven, en valt uwen vriend in de armen, om liem nimmermeer te verlaten, en nimmermeer door hem verlaten te worden. Levenslang herinnert gij u uwe overgave aan uwen vriend, en ziet gij met toenemende verfoeiing op uw vorig gedrag terug, maar gij kunt u niet herinneren, dat een toestand van zelfveroordeeling aan uwe overgave is voorafgegaan.
Al wat Paulus zich kon herinneren was, dat hij bij de aanschouwing van den Verheerlijkte, in éénen oogenblik, met de snelheid van den bliksem, zich aan den Verheerlijkte had overgegeven, in het woord, dat onwillekeurig uit de diepte der ziel was opgerezen: Heere wat wilt Gij, dat ik doen zal ?
Laat de Heiland, in dezen oogenblik, door het Evangelie, als door een lantaarn in Zijne hand, het licht op u vallen ? Ziet gij bij dit licht Zijne aantrekkelijkheid ? Geef, o geef u dan terstond, met vreugde, aan Hem over, al denkt gij niet eens aan uwe zonde, en al weent gij geen traan er over. Uwe overgave aan Hem zal het bewijs zijn, dat gij het veroordeelt, dat gij zoo lang geleefd hebt zonder overgave en toewijding aan Hem. En later zult gij, hoe meer gij de heerlijkheid van Jezus Christus ontdekt, te dieper uw vroeger leven van ongeloof en zelfzucht veroordee-
135
OVERGAVE EN BEKEERING.
len en verfoeien. Zoo ging het Paulus (1 Tim. 1: 18, 15).
Zeg mij, is zelfs zonder dat een bepaald woord in u werkt, het licht in u opgegaan, waarbij gij ziet, dat gij niet zijt wat gij behoort te zijn, en dat gij u aan Jezus overgeven moet: geef, o geef u dan, zoo als gij zijt, terstond aan Hem over, eer het licht weer in uwe eigen duisternis wordt verzwolgen. Geef u aan Hem over, en gij zijt voor altijd de Zijne.
AANHANGSEL.
Het woord in het Nieuwe Testament, dat in onzen Bijbel door bekeering is vertaald, is (iBtavoia, dat is, zinsverandering. Er is een ander woord, èm-arQsysia, dat omkeer, terugkeer beteekent. In Hand. 3 : 19, komen beide woorden naast elkander voor. Toen waren onze vertalers in verlegenheid, omdat zij gewoon waren beide woorden door bekeering te vertalen. Het gevolg hiervan was, dat zij aldaar bekeering door i;eröe£erm(7 vertaald hebben. Daar zegt Petrus: tisravoriaazt Kal ETtLGVQEipctTEi dat is, wordt veranderd van zin (komt tot andere gedachten en bekeert u, keert u om, keert terug). De fisrdvoia of zinsverandering doet ons denken aan wat in het gemoed plaats heeft, en de Im^etQicpsici doet ons denken aan den ommekeer in den wandel, die uit de (Iiravoia geboren wordt. De psravoia sluit de imargsgisia in, daarom wordt die, in den regel, niet er bij genoemd. De Engelsche vertalers zijn gelukkiger geweest dan de onze, daar zij f^rcïvoia niet dooj conversion, maar door repentance hebben vertaald. Als wij in onze opstellen van bekeering spreken, bedoelen wij in de eerste plaats de ^stamp;voia met inbegrip van de JjncreÉqpfta.
136
DE OVERGAVE EX DE OPENBARE BELIJDENIS.
VIII.
DE OVEEGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS.
Hand. 10: 31. Geloof in den Heere Jezus.
Gij weet, welk een gewicht de Heiland aan de openbare belijdenis heeft gehecht. Die Hem beleden zal hebben voor de menschen, dien zal Hij ook belijden voor Zijnen Vader, die in de hemelen is. Paulus ziet het geloof des harten aan, als iets dat onvoltooid is, en niet den vollen zegen brengen kan, zonder de belijdenis met den mond. Met het hart — zegt hij — gelooft men ter rechtvaardigheid, en met den mond belijdt men ter zaligheid (Hom. 10: 10).
\'t Is van \'t hoogste gewicht, dat gij, die u aan den Heiland hebt overgegeven, het gewicht der openlijke belijdenis van den beginne goed verstaat. Luister daarom met aandacht naar het gewichtig onderricht der Schrift op dit punt.
Toen de drie duizend tot berouw kwamen, schaamden zij zich niet, dit openlijk aan Petrus en de overige discipelen te belijden, door in het openbaar hun te vragen; „mannen broeders, wat zullen wij doen ?quot;
Hunne harten hadden behoefte, zich in dien oogenblik te ontlasten in andere harten, die voor hen gevoelden, hen verstonden, en hen konden te recht helpen. Hadden zij, wat in hen omging, voor anderen verborgen gehouden, en waren zij naar huis gegaan, om daar alleen, in de eenzaamheid, met God over hunnen toestand te spreken, dan was hun ontwaakt gevoel doodgesmoord, de vlam uitgebluscht, in die koude wereld, en in dat koude huisgezin, waar niemand hen begreep, wat zeg ik? waar ieder, met hetgeen in hen omging, als met eene overspanning en dweperij zou hebben gefepot.
137
138 DE OVERGAVE EN DE OPENBAKE BELIJDENIS.
Waartoe waren de honderd en twintig discipelen en discipelinnen daar; waartoe waren himne harten door den Heiligen Geest vervuld van Jezus\' medelijden en liefde jegens zondaren; waartoe waren zij zoo verlicht door den Geest, dat zii heilbegeerigen konden onderrichten ? Was het niet, om terstond de ontwaakten in de armen van Jezus te kunnen voeren? Alleen zvj konden, en wel het best terzelfder plaatse, waar het woord was gepredikt, de ontwaakten tot Jezus leiden.
De medelijdende blik, het liefdevolle gelaat, het warme woord, de teedere behandeling, de verstandige raadgeving, alles naar ieders afzonderlijke behoefte, moest, in de bii-eenkomst, die daarna plaats had, noodzakelijk het algemeene woord aanvullen, dat in de openbare prediking tot allen te samen was geschied.
Maar hoe konden de honderd en twintig tot zegen voor hen zeiven en voor de ontwaakten dit doen, als dezen den mond gesloten hielden, en niet heieden wat in hen omging ?
Niemand had noodig hun te zeggen, om na de prediking achter te blijven, ten einde uit te spreken wat hunne harten, tot op den diepsten bodem, bewoog. Er was eene liefde, wijsheid en kracht in het woord van Petrus, die de ontwaakten van zelf gevoelden: hij en de overige discipelen en discipelinnen, zijn de mannen en vrouwen, aan wie wij onze harten moeten ontlasten; wij moeten, eer wij van hier gaan, hen vragen, wat wij in onze verlegenheid doen moeten.
Hoe zullen zij God gedankt hebben, dat zij hunne harten hebben uitgesproken, want dit was de eerste stap tot den vollen zegen. Hadden zij dit niet gedaan, dan waren zij dien dag niet, naar hunne woningen, hun beroep en hunnen strijd teruggekeerd in de vreugde des Heeren — vol van \'t licht en \'t vuur des Heiligen Geestes.
Helaas, wat is in den loop der eeuwen in de meeste gevallen de plaats der prediking geworden? De prediker predikt,
DE OVERGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS. 139
wellicht met kracht, ja met groote kracht. Zijn woord gaat als een zwaard door menig hart, en verwekt daar de vraag: wat moet ik doen om gered te worden ? Zoo was het op den Pinksterdag. Maar verder gaat het niet. Hier wordt Gods Geest in zijnen loop gestuit. Na de prediking wordt geene gelegenheid gegeven aan den ontwaakte, om zijn angstig hart uit te storten in het hart van een christen of christin die hem verstaat, voor hem gevoelt, en met liefde en wijsheid hem tot Jezus voeren kan. De prediker stapt van den preekstoel, gaat naar de consistoriekamer, wandelt naar huis, en met hem is de gansche gemeente verdwenen.
En wat is het gevolg hiervan? Dat het licht, dat Gods Geest in de ontwaakte harten begon te ontsteken, weldra in de dompige atmosfeer der wereld en van het huisgezin weer wordt uitgebluscht. De ontwaakte durft aan niemand zeggen, wat hij gevoelt, en zoo is weldra alles in hem doodgesmoord. Of, in plaats van terstond tot de overgave aan Jezus Christus te komen, zooals de drie duizend te Jeruzalem, gaan er jaren, soms een leeftijd om, eer hij door deze overgave tot rust komt — indien het al daartoe met hem komt.
Ik acht u gelukkig, ontwaakte ziel; als gij tot eene gemeente behoort, waar de Evangeliedienaar, benevens onze gewone samenkomsten, ook vrijere bijeenkomsten heeft ingevoerd, waar eene warme atmosfeer is, en gij uitgenoodigd wordt, en het gemakkelijk vindt, uw bekommerd hart te ontlasten in de harten van anderen.
Naar den Pinksterregel, die uit den aard der zaak is geboren, en de regel in den a,postolischen tijd is gebleven, was de plaats der prediking, niet alleen de plaats, waar de ziel tot ontwaking kwam, maar ook hare ontwaking beleed, en terstond door warme harten en teedere handen naar Jezus werd geleid.
DE OVERGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS.
Ga ontwaakte ziel, en belijd, aan den een of ander ervaren christen, wat in u omgaat en vraag hem om raad en onderricht; al is het, dat dit het gemis van zulk eene vrije godsdienstige samenkomst, als ik u beschreven heb, niet vergoeden kan.
En als gij u overgeeft aan Jezus Christus, belijdt dit terstond aan den vriend of de vriendin, die u daartoe geholpen heeft.
De discipelen en discipelinnen des Heeren waren zóó vol van liefde tot de ontwaakten, en zoo verzekerd dat die liefde een uitvloeisel was van de oneindige liefde des Heeren, dat zij, met groote kracht, den twijfelende, den zwaarmoedige, den bijna wanhopende, moed inspraken, en hen bewegen om zich terstond aan Jezus Christus toe te vertrouwen.
En welk eene vreugde was het voor hen, uit den mond der ontwaakten, en dat voor de eerste maal in hun leven, de belijdenis te vernemen: ik heh mij aan Jezus Christus overgegeven, \'t Was eene nieuwe vreugde voor de honderd en twintig, om deze in \'t Koninkrijk pas geborenen, aan het liefhebbend hart te drukken, gelijk het voor de moeder eene nieuwe vreugde is, haar eerstgeborene aan het moederhart te leggen.
En hoe werd hunne vreugde veihoogd, toen zij onder die drie duizend dierbare vrienden en betrekkingen zagen, aan wie zij in de laatste dagen veel gedacht, en voor wie zij veel gebeden hadden.
Wij denken hier onwillekeurig aan de tooneelen, die nog dagelijks voorvallen, waar het Evangelie, op apostolische manier, wordt verkondigd, en bij het nablijven ouders en kinderen, soms zonder van elkander te weten, openlijk zich aan den Heiland overgeven; en waar de ouders hunne kinderen, en de kinderen hunne ouders, voor \'t eerst hunne overgave aan den Heer zien belijden. Welk eene vreugde wekte dit in de harten, die zoo even met kommer
140
DE OVERGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS.
over hunne dierbaren ter prediking waren gekomen. In die oogenblikken smolt de dankzegging der pas geredden samen met die der geloovigen, wier gebeden en woorden, den prediker, in zijnen arbeid, heboen bijgestaan.
De drie duizend voltooiden de belijdenis hunner overgave in den openbaren doop, waardoor zij zich voor aller oog aan de gemeente des Heeren aansloten.
\'t Was voor hen geen kleine zaak, door den doop aan de gemeente te verklaren: van nu aan zijn wij één met u, uw Heer is onze Heer, uwe zaak onze zaak, uw smaad onze smaad; wij plaatsen ons met u onder hetzelfde kruis, kome wat wil!
Die openbare belijdenis zette een geweldige kracht bij aan het geloof huns harten. Aan hen werd in die ure het woord des Heeren vervuld: die mij belijden zal op aarde, dien zal ik ook belijden voor mijnen Vader en Zijne engelen. De Heer in den Hemel schaamde zich niet, hen aan te nemen als leden van het lichaam — de gemeente — waarvan Hij het hoofd is, en waarin Hij woont door Zijnen Geest; en Hij maakte ze terstond de deelgenooten van de gave des Geestes, vooral van de vreugde, die door den Geest, de harten der honderd en twintig geheel en al vervulde.
Van den oogenblik, waarop zij openlijk, voor allen, dooiden doop, hunne overgave aan Jezus bezegelden, waren zij gansch nieuwe menschen. Wat geen oog heeft gezien, geen oor gehoord, en geen hart gedacht, dat werd hun in die ure geschonken, in de vreugde, die zij smaakten in de gemeenschap met Jezus Christus en Zijne discipelen en discipelinnen.
Al hebt gij u in \'t verborgene den Heiland overgegeven, die overgave moet gij ook belijden, niet alleen aan degenen, die persoonlijk aan u hebben gearbeid, maar ook aan de geloovigen in \'t openbaar.
Gelukkige gemeente, waar de geloovige kern, gelijk de
141
DE OVERGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS.
honderd en twintig, die de geloovige kern in Israël waren, zich in den arbeid aan, en \'t gebed voor zielen, aan elkander in \'t openbaar aansluiten; en waar zij, die zich aan Jezus overgeven, in \'t openbaar tot dien kring toetreden, om met de geloovigen, van nu af aan, hun lief en leed te dealen.
Doch is er voor u niet zulk een kring, toch zijt gij geroepen, tot versterking van uwe eigen kracht, en de vermeerdering uwer eigen vreugde, in \'t openbaar te doen blijken, dat gij u ten eigendom aan den Heer hebt overgegeven.
Maar de belijdenis der drie duizend, voor \'t aangezicht der gemeente, ware eene onvolledige gebleven, zoo zij niet tevens eene belijdenis was voor \'t aangezicht der wereld.
De doop geschiedde, zoo als die van Johannes den Dooper en van Jezus Christus, in het openbaar. De wereld aanschouwde de prediking van Petrus, de ontwaking der drie duizend, de gesprekken der honderd en twintig met hen, en hun doop in den naam van Jezus Christus.
De Heere Jezus wilde niet dat deze dingen in het verborgene zouden geschieden. Sommigen zouden er mede spotten, zooals zij met de apostelen, ja met Jezus Christus gespot hebben. Gewis, in \'t oog van velen, was het eene verachtelijke zwakheid in die drie duizend mannen en vrouwen, weenend en sidderend, aan de apostelen te vragen, wat zij doen moesten. Het was, in veler schatting, louter dweperij, toen dezen, de een na den ander, met onuitsprekelijke vreugde beleden, dat zij in Jezus Christus geloofden, en toen zich in Zijnen naam lieten doopen. Gewis, sommigen hebben zich zoo aan deze dingen gestooten, dat zij, van dien dag af aan, met die dweperij niets meer wilden te maken hebben.
Maar anderen konden deze dingen niet zien, zonder er door te worden aangegrepen, er ernstig over na te denken, en zich weldra ook aan Jezus Christus over te geven en bij Zijne verachte discipelen zich aan te sluiten.
En toen de drie duizend den moed hadden, ten aan-
142
DE OVERGAVE EN DE OPENBARE BELIJDENIS. 143
schouwe van met hen spottende Sadduceën, en hen verachtende Farizeën, en hen vervloekende priesters, zich in Jezus\' naam te laten doopen, gevoelden zij hoe hunne innerlijke kracht wonderbaar aangroeide. Zij werden dien dag moedige en onverwinnelijke helden. En de moed van den een, sterkte dien van den ander.
Welk eene zwakke en beteekenlooze zaak zou de overgave aan den Heer zijn gebleven, ware zij wel aan de gemeente beleden, maar voor de wereld daar buiten zorgvuldig verborgen gehouden. Zij werd, door deze openbaarheid, de man-nelijkste en moedigste daad, die men in die dagen verrichten kon, en maakte terstond de gemeente des Heeren, als eén lichaam, onverwinnelijk sterk.
En was niet de Heer, Dien zij beleden, de Heer van hemel en aarde, de Heer der volkeren, de Heer van Israel, de Heer van eiken mensch? Moesten niet allen zich aan Hem onderwerpen? Was niet eene zoo openbare belijdenis van Hem, de machtige wekstem, die in die dagen tot alle volkeren uitging, om zich aan Jezus Christus te onderwerpen ?
Als onder de opstandelingen tegen een koning, zij die zich aan hem onderwerpen, dit niet in het openbaar voor allen willen belijden, schamen zij zich dan niet over hunnen koning, en zijn ze daardoor niet te machteloos oman-deren voor hunnen koning te winnen?
Hebt gij u aan Jezus Christus met het volle hart overgegeven, dan zult ook gij u niet schamen, waar God u daartoe roept, dit door woord en daad, ook aan de vijanden van uwen Heer, te belijden. Dit zal uwe belijdenis voltooien en daaraan eene kracht geven, om ook hen, die u nu verachten of bespotten, voor uwen Heer te winnen; en intus-schen zal uwe vreugde aangroeien voor het aangezicht van uwen Heer, Dien gij u niet schaamt voor allen te belijden. Met den moed des Christens groeit ook zijne vreugde aan.
144 OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
IX.
OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
♦ Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus.
Toen Petrus aan de drie duizend verkondigde dat zij schuldig waren voor Gods aangezicht, aan de grootste zonde, ooit door een volk gepleegd — de kruisiging van den Heilige en Rechtvaardige — toen twijfelden zij niet meer aan hunne schuld, maar waren zij zeker er van, dat zij schuldig, strafwaardig, verdoemelijk waren. Op dit punt was er volle verzekering. Hun geweten sprak zoo duidelijk, als God zelf door het woord van Petrus gesproken had. Gods Geest getuigde met hunnen geest, dat zij verwerpelijke zondaars waren. Onder de prediking van Petrus, waren alle verontschuldigingen als spinrag yaneen gereten, was het kleed der eigengerechtigheid hun van de ziel gescheurd, weerklonk slechts het vonnis der goddelijke veroordeeling in hen. Een kranke zeide mij eens: al zeggen allen in deze kamer dat ik niet een verwerpelijke zondaar ben, dan zeg ik, dat zij een leugen spreken. En zoo zouden de drie duizend hebben gesproken: al zegt gansch Jeruzalem, dat wij brave Joden zijn, dan zeggen wij dat het leugen spreekt. Toen zij radeloos en beangst vroegen: mannen broeders, wat zullen wij doen? — zagen zij den gapenden afgrond, dien zij in den weg der zonde genaderd waren, en waarin zij moesten neertuimelen, als geen redding van boven kwam opdagen.
Toen Petrus hen in zijne rede toesprak, zag hij ze aan als de door God veroordeelden. Hij zelf was doordrongen van het besef hunner schuld, en kondigde hun die aan met trillenden ernst. Bij hem was geen twijfel aan. hun schul-
OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
digen toestand. Bij hem was op dit punt volle verzekerdheid. En hunne overtuiging werd gewekt door zijne overtuiging. Hunne gewisheid was de weerklank zijner gewisheid.
En wat tot deze overtuiging bijdroeg was, dat Petrus in zijne overtuiging niet alleen stond. Zij zagen aan het gelaat der honderd twintig, dat zij allen met Petrus samen-stemden, en voor hen, als schuldigen, een onuitsprekelijk medelijden gevoelden.
En wat vooral samenwerkte, om de ontwaakte overtuiging allerkrachtigst te versterken, was de aanschouwing van zoovelen, die te gelijkertijd in dienzelfden toestand verkeerden. Er is eene verbazende kracht in een gemeenschappelijk gevoel, als het van velen te gelijk zich meester maakt. Stel u het tooneel voor van dien, voor alle volgende eeuwen, zoo merkwaardigen dag. Terwijl de een innerlijk begon te beven, zag hij die innerlijke beving rondom zich op het gelaat van velen, van honderden, van duizenden geteekend. Dit versterkte veelvoudig, honderdvoudig, duizendvoudig, wat in hem omging. En wat hij ondervond, dat ondervond een ieder van de drie duizend, totdat hunne harten tot één hart samensmolten, en in één geweldigen kreet zich lucht gaven; mannen, broeders, wat zullen wij doen?
Wie kan beschrijven, welk een tooneel Jeruzalem dien dag te aanschouwen gaf, toen drie duizend, die dien morgen nog onverschillig en zelfvoldaan aan de kruisiging van Jezus Christus dachten, eer het middag was geworden, door die misdaad als door een ondragelijken last werden ter neer gedrukt, en met gebroken, met verpletterde harten, om genade tot God riepen. Desgelijks was nog nooit op aarde gezien. De woorden van dien eenvoudigen visscher waren als de pijlen des Almachtigen daarhenen gevlogen, en hadden drie duizend in het geweten getroffen. Mannen en vrouwen, grijsaards en kinderen, geleerden en onkundigen, aanzienlijken en geringen, Joden en Jodengenooten, baden,
10
145
OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKEKING.
weenden, snikten, schreiden om ontferming. Het was een tooneel waaraan Petrus en de honderd twintig, ja Jezus Christus en Zijne Engelen, nog met vreugde denken, en tot in alle eeuwigheid met vreugde zullen blijven denken.
Ik stond eenigszins uitvoerig bij deze eerste overtuiging der drie duizend stil, omdat de geloofsverzekering op dit punt, de weg was tot geloofsverzekering op elk ander punt. Gij begrijpt, dat ik ditmaal het woord cjeloofsverzekering, in een ruimeren zin gebruik, dan gewoonlijk geschiedt. Immers men beperkt de beteekenis van dit woord tot de geloovige zekerheid zijner schuldvergiffenis en zijner aanneming tot kind bij God. Maar het is hier alles één geheel van het begin tot het eind. Zonder de volle gewisheid uwer verwerpelijkheid buiten Jezus, komt gij nooit tot de volle gewisheid uwer aanneming in Jezus.
Maar gaan wij voort. Wat kon deze ontwaakten tot rust brengen? Niets minder, dan datzelfde bloed, dat aan hunne conscientiën kleefde, en hen des eeuwigen doods schuldig verklaarde. Immers ditzelfde bloed pleitte voor hen bij God, en riep over hen in, niet Gods wraak, maar Gods genade; omdat Jezus Christus, dien zij verworpen hadden, aan Gods rechterhand is om voor hen te bidden. Daar bidt Hij voor hen wat Hij aan het kruis voor hen bad; Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen.
En als de ontwaakte, aan Petrus, of Johannes, of een ander der honderd twintig vroeg: ka,n dit waar zijn? bidt Hij ook voor mi/j, die Hem, toen Hij aan het kruis hing, vervloekte? bidt Hij ook voor ondankbare die, hoewel ik door Hem van een zware krankheid ben genezen, luider dan anderen heb uitgeroepen: niet dezen, maar Barabas! weg met hem, kruisig hem! Kan het waar zijn dat zijn bloed, dat ik van mijn geweten niet kan afwasschen, niet de wraak, maar de genade Gods, over mij inroept? Op deze vragen was het antwoord: Ja, \'tis waar; een van zijne laatste bevelen aan ons
146
OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
was, om aan alle zondaren, die door hunne schuld worden neergedrukt, in Zijnen naam de vergiffenis aan te bieden. Hij staat er voor borg, dat die zich aan Hem als zijn Redder toevertrouwt, terstond de vergiffenis heeft in Zijnen naam. Zijne tegenwoordigheid aan \'s Vaders rechterhand, is het onderpand van dezen zegen. En dat Hij daar is, dit is u heden gebleken in de uitstorting des Heiligen Geestes. Neem deze boodschap aan, alsof Hij zelf die van den hemel u brengt.
Het waren zoete woorden voor de ontwaakten. Zulk een Evangelie der liefde Gods hadden zij nog nooit gehoord. Het ging alle menschelijke vinding oneindig te boven.
Maar ook niets minder, dan zulk een Evangelie, kon het gebroken hart genezen. Zij konden geen vergiffenis aannemen, dan die hun werd aangeboden, in den Naam van den Gekruisigde. Hij, Hij zelf moest tot de ziel, die Hem verworpen heeft, spreken: Mijn zoon. Mijne dochter, uwe zonden zijn u vergeven.
Velen zeiden terstond amen! op dit Evangelie, dat zoo volmaakt aan hunne behoefte beantwoordde. De storm werd stil. Er kwam groote vrede in hun hart en het was hun zeker dat die vrede, die alle verstand te boven ging, uit God was, door Jezus Christus, hunnen Heer.
Maar sommigen konden dit Evangelie niet terstond aannemen. Hunne gedachten bleven vastgenageld aan hunne ontzettende schuld, en het was of het Evangelie bij hen geen weerklank vinden kon. Toen echter Petrus en Johannes en anderen ze met teederheid aanzagen, en hun verzekerden, dat Jezus hun hunne schuld vergeeft; toen Petrus verhaalde hoe hij zelf met eede en vervloeking zijnen Heer had verloochend, en hoe Hij hem na Zijne opstanding opzettelijk was verschenen, om hem te zeggen dat zijne zonde vergeven was; toen weldra de een na den ander, die nauwelijks tot vrede was gekomen, zich bij hen voegde en hen bomoe^
147
148 OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
digde om het Evangelie aan te nemen; toen zij, dan hier, dan daar, uit den mond van iemand, die tot ruimte was gekomen, een vreugdevol Hallelujah vernamen; toen konden zij niet langer toegeven aan den twijfel en het ongeloof, en riepen ook zij uit: Heere Jezus, ik geloof!
Geloovig zich op Hem werpende, was het hun alsof meteen een zware last van de ziel afviel, en alsof zij meteen op een vaste rots den voet vestigden. Nu werd het vrede in hun binnenste, en zij wisten, dat het de stem was van den Heiland, op Wien zij zich geworpen hadden, die hun toeriep: Mijn zoon, Mijne dochter, wees welgemoed, uwe zonden zijn u vergeven.
Sommigen hunner herinnerden zich, dat de Verheerlijkte in de dagen Zijns vleesches, in hunne tegenwoordigheid dit woord aan menigen zondaar en zondares had toegesproken, die daardoor grooten vrede had ontvangen.
Hebben niet sommigen hunner den angst, die op het gelaat van een der moordenaren aan het kruis was te lezen, plotseling zien veranderen in eenonbeschrijfelijken vrede, toen de stervende Heiland hem verzekerde: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn!
Het had niet lang geduurd, of voor de drie duizend ontwaakten, was het blijde Evangelie van vergiffenis door Jezus Christus, het middel, om een diepen, vasten vrede in de ziel te vestigen. De vrede des eenen versterkte dien van den ander. Allen wisten het met volle zekerheid, dat die vrede geen droom, geen inbeelding was, maar het werk van Hem, die dien morgen onder zulke verbazende teekenen den Heiligen Geest op de honderd twintig had uitgestort. Alle bange twijfel was verzwolgen, door eene zalige zekerheid. Gods Geest getuigde met hunnen geest, dat hunne zonden vergeven waren.
Ook voor u, ontwaakte, is er geen andere weg om tot geloofsverzekering aangaande de vergiffenis uwer zonden
i
OVEKGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
te komen, dan te luisteren naar de blijde boodschap van vergiffenis, en die aan te nemen, als de boodschap, die in den naam van den verheerlijkten Heiland tot u komt. Door het geloof alleen wordt het Evangelie u Gods kracht ter zaligheid. Het geloof is uit het gehoor, en het gehoor is door het Woord van God. Neemt gij in het u verkondigde Woord, de van God u aangeboden vergiffenis aan, dan zal het u innerlijk duidelijk worden, dat gij niet op \'s menschen woord, maar op het Woord van den levenden God, Die in uw binnenste tot u spreekt, u hebt verlaten. Dan wordt het u zoo zeker, dat gij vergeven zijt, als het u zeker is, dat gij schuldig zijt. Dan getuigt Gods Geest met meen geest, dat u uive zonden zijn vergeven.
Intusschen is hiermede de verzekerdheid des geloofs nog niet voltooid. Dezen vrede, ontstaan door de gewisheid, dat de zonden vergeven zijn, hebben ook de geloovigen des Ouden Verbonds gekend, en hebben velen ervaren, tot wie Jezus in de dagen zijns vleesches had gezegd: uwe zonden zijn u vergeven. Maar een nog rijkeren zegen zou de Nieuw-Testamentsche bedeeling inwijden.
Hoor nog eens het woord van Petrus: bekeert u, en een iegelijk van u worde gedoopt (vertrouwende) op den naam van Jezus Christus tot vergeving der zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen.
De drie duizend, bemoedigd door het Evangelie des vre-des, dat hunne harten met zulk een zoeten vrede had vervuld, namen ook dit woord van Petrus,gaarne aan, en verklaarden zich bereid om op Jezus\' naam gedoopt te worden.
Welk een besluit! In dien doop waagden zij letterlijk alles. Geen stap was denkbaar, die in de verte hiermede kon worden vergeleken.
Zij waagden hiermede hunne eeuwige zaligheid. Zij lieten alles los, het bloed der offerdieren, en hunne eigen goede pogingen om, door gebeden en werken, vergiffenis.
149
OVERGAVE EN GELOOFSVERZEKERING.
van zonden te verkrijgen. Zi]quot; verklaarden door den doop, de vergiffenis alleen als een genadegeschenk, hun in Jezus\' naam aangeboden, aan te nemen. Zij wierpen zich, als schuldigen voor Gods aangezicht, op de tusschenkomst van Jezus Christus aan \'s Vaders rechterhand. In die daad maakten zij zich los van de oude bedeeling, met hare vele middelaren en offeranden, en vertrouwden zij zich, met hunne eeuwige behoeften, aan Jezus Christus.
En met dezen stap vertrouwden zij al hunne aardsche, ook de dierbaarste belangen, aan Jezus Christus. Door zich aan Hem over te geven, die door Romein en Jood als een valsche Messias was gekruisigd, stelden zij zich tegen de wereld, hun volk, hunne vrienden en betrekkingen, en liepen zi] gevaar, alle burgerlijke, maatschappelijke en huiselijke voorrechten en genoegens te verliezen.
Ja, zij waagden hun leven door dezen stap. Want het was mogelijk, dat zij als de volgelingen van een valschen Messias, evenals hun Heer, door den Joodschen Raad zouden worden ter dood veroordeeld.
quot;Welk een ontzaglijke stap! Niets, dan alleen de vaste overtuiging, de innige geloofsverzekering, het getuigenis van Gods Geest met hunnen geest, dat God het ivü, kon hen bewegen tot het hoogste waagstuk, waartoe ooit de mensch op aarde was geroepen.
En wat gebeurde, toen zij dezen stap des geloofs hadden volbracht ? Niet alleen werden zij bevestigd in de zekerheid, dat hunne zonden zijn vergeven, maar het woord van Petrus werd aan hen met goddelijke kracht en heerlijkheid vervuld: gy zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen-
Toen de Heiland Zijn Nieuw-Testamentisch werk begon, werd Hij niet alleen met water, maar ook met den Heiligen Geest gedoopt. Door den Heiligen Geest sprak de Vader tot Hem : Gij zijt Mijn Zoon, Mijn geliefde, in Wien Ik Mijn welbehagen heb. En zoo werden ook de drie duizend bij den
150
OVERGAVE EN OiELOOFSVERZEKERING. 151
aanvang van hun Nieuw-Testaraentisch leven, niet alleen met water, maar ook met den Heiligen Geest gedoopt. Zij werden, evenals eens hun Heer op aarde, gezalfd met den Heiligen Geest (Hand. 10 ; 38; 2 Cor. 1 : 21, 22 ; Efeze 1 : 13). De Vader sprak cok in hunne harten: gij zijt Mijne kinderen, Mijne geliefden,, in wie Ik mijn welbehagen heb. Gods Geest getuigde ook met hunnen geest, dat zij kinderen Gods waren.
Dit was de hoogste denkbare zekerheid, aangaande het hoogste voorrecht, waarvoor een mensch vatbaar is. Zij werden, van nu aan, door Gods Geest, en niet door een woord van een mensch, zelfs niet van Petrus, geleid om met God om te gaan, als een kind met zijn Vader. Niemand kan dit doen dan alleen door de onmiddellijke leiding van Gods Geest.
Welk eene vreugde was het in \'s vaders huis, toen de jongste zoon, niet alleen vergiffenis had ontvangen, maar ook als kind, met den ring aan den vinger, aan\'s vaders rechterhand aan tafel zat. En wie zal ons beschrijven de vreugde die er was in den Vader, en in Jezus Christus, en bij de Engelen, en bij de honderd twintig, en bij de drie duizend, toen op dien dag, voor het eerst, na eene heilsgeschiedenis van duizende jaren, de tot God teruggekeerde zondaren, door den Heiligen Geest ingingen in de betrekking van kinderen Gods (Gal. 4: 4— 6). Geen pen kan dit beschrijven. Die vreugde, die alle denkbare vreugde oneindig overtrof, was de eersteling van de gaven des Heiligen Geestes, toen Hij voor eeuwig kwam wonen in de harten der gedoopten (Hand. 2 :11,47 ; 13: 48,52).
Als ik de zon zie schijnen, zal ik dan nog vragen, of zij wel schijnt? Zie ik haar niet in haar eigen licht? Als de blijdschap der aanneming tot kind — de blijdschap die uit den inwonenden Heiligen Geest komt (Rom. 15\': 13), in mijn hart is: zal ik dan nog vragen, of ik Gods kind en erfgenaam ben?
OVEKGAVE EN GELOOFSVEKZEKERING.
En zie hier ook op dit hoogste punt, de volle verzekerdheid des geloofs, die volgt op de overgave aan Jezus Christus. De vergiffenis, die Hij schenkt, mag niet worden afgescheiden van de gave des Heiligen G-eestes.
Hoe komt het dan, dat men gesproken heeft van de volle geloofs verzekering, als van iets, dat niet volgt op de onmiddellijke overgave aan Jezus Christus, en waarop men soms jaren wachten moet? Het is een wanbegrip, dat ontstaan is, toen het Christelijk leven afdaalde van zijne oorspronkelijke hoogte, en men het Evangelie niet meer met apostolische helderheid verstond, en derhalve ook niet meer met apostolische kracht verkondigde.
Ik zeg dit, hoe beslist ook, met diepen ootmoed.
De eenige gemeente, die in de apostolische geschriften wordt vermaand, om voort te gaan tot de volle verzekerdheid des geloofs, was eene gemeente, die slappe handen en trage knieën had, en zoo diep was afgezakt, dat er zelfs gevaar was, van af te vallen van het Christendom (Hebr. 6: 11; 12: 12, 13).
Ik bid u, houd u verzekerd, dat uw Christelijk leven zwak en ziekelijk blijven moet, zoo lang het u ontbreekt aan de volle geloofsverzekering, dat gij niet alleen vergiffenis hebt ontvangen, maar ook met den Heiligen Geest zi/jt gedoopt.
En ontbreekt u deze doop, wil dan van voren af aan uwe schuld belijden, en, met loslating van alles, geloovig u aan Jezus Christus toevertrouwen.
Hij, Die op het woord van Petrus den Heiligen Geest in de drie duizend uitstortte, zal dien gewis ook aan u niet onthouden.
Hem zij de eer!
152
OVKRGAVE EN AFZONDERING.
X.
OVERamp;AVE EN AFZONDERING.
Hand. 16: 31. Geloof in den Heere Jezus.
De overgave aan Jezus Christus was voor de drie duizend de innerlijke afzondering van de wereld. Zij gingen tot Jezus uit, buiten de legerplaats, zijne smaadheid dragende (Heb. 13: 13). Zoo sloeg Mozes eens zijne tent buiten de legerplaats op, om daarmede te getuigen tegen den afval van God, waaraan het gansche volk zich had schuldig gemaakt.
Deze afzondering was grondig, diep, eeuwig. Zij werd niet door aardsche, maar door eeuwige belangen en waarheden te weeg gebracht. Door de overgave aan Jezus Christus verklaarden zij, met Petrus en de honderd twintig, dat Jezus Christus de Heer is, en dat die Hem verwerpt schul. dig is aan rebellie tegen God.
En Jezus zelf was als opstandeling, door Jood en Romein, tot den smadelijken dood des kruises veroordeeld! De klove tusschen Jezus en de wereld was eene eeuwige. Die tot Hem overging, scheidde zich daardoor innerlijk terstond van de wereld af en werd de erfgenaam van den smaad, waarmede Jezus op aarde was overladen. Hij werd een kruisdrager, achter den kruisdragenden Jezus.
De drie duizend wisten, dat ze door Jezus te kiezen, smaad en hoon, vervolging en dood kozen.
Jezus Christus is voor de toongevers dezer wereld nooit de populaire man geweest. Wat dunkt u, werd Hij door ons verkondigd, zooals wij Hem moesten verkondigen, zouden de geloovigen en de wereldlingen zoo vreedzaam naast elkander in hetzelfde kerkgebouw, ja aan dezelfde Nachtmaalstafel kunnen zitten ?
153
OVERGAVE EN AFZONDERING.
Wie door en door een Christen is, geldt, nog heden ten dage, bij de wereld, voor een bekrompen drijver en dweper, en moet onder betrekkingen, vrienden en vreemden, zijn aandeel hebben aan den smaad van Christus.
Wie zich door den smaad der wereld laat afschrikken van de algeheele overgave aan Jezus Christus, die is Zijns niet waardig, en kan Zijn discipel niet zijn.
Bereken dit en laat u door niets afschrikken, om gansch en al het eigendom van den Heere Jezus te worden.
Zij die zich, door overgave aan den Heere Jezus, afzonderen van de wereld, zonderen zich af van haar schuld en oordeel. Mozes had zich uit de legerplaats verwijderd, omdat zij liet tooneel was van schuld en oordeel. Alle Israëlieten, die aan de afgoderij bij het gouden kalf hadden deelgenomen, waren kinderen des doods; en ware het niet, dat Mozes voor hen tusschenbeide was getreden, dan zouden zij allen in de woestijn zijn vergaan. Zoo drukten, vooral sedert Jezus\' kruisiging, een zware schuld en oordeel de wereld ; en er was geen ontkomen aan, dan door zich innerlijk van de wereld af te zonderen, en zich aan Jezus Christus, den Middelaar tusschen God en mensch, over te geven. Dit beteekende, onder anderen, de doop op den naam van Jezus Christus tot vergiffenis der zonden.
Gelijk de passagiers het brandend schip verlaten, om zich in de reddingsboot te werpen, zoo zonderden zich de drie duizend van eene aan Gods oordeel onderworpen wereld af, om tot Jezus Christus, als tot de ark der behoudenis, de toevlucht te nemen.
Het laatste en allerernstigste vroord, dat Petrus tot de ontwaakten sprak, was: luordt behouden {door u af ie zonderen) van dit geslacht — laat u redden, door u innerlijk af te scheiden van dit Messiasmoordend geslacht, en u over te geven aan Jezus Christus, uwen Zaligmaker.
Toen zij dit deden, waren zij als degenen, die, bij een
154
OVERGAVE EN AFZONDERING.
overloopenden watervloed, op een hoogen vluchtheuvel waren ontkomen, van waar zij, gansch veilig, neerzagen op de ongelukkigen, welke de wateren elk oogenblik dreigden te verslinden.
Zoo hebt gij, die u hebt overgegeven aan den Heere Jezus, u voor eeuwig gescheiden van eene wereld, die door Gods oordeel gedrukt wordt. Omdat dit oordeel, zoo lang het niet door Jezus Christus wordt opgeheven, in het verborgene alle waarachtige rust en vrede onmogelijk maakt, daarom jagen zoo velen eene vreugde na, die hen bedwelmt, en het knagend gevoel van onrust smoort. Zij zijn als degenen, die huppelen langs een afgrond, en dartelen over een graf, dat met bloemen is bedekt. Maar, bij eigen ervaring weet gij, dat alle wereldsche vreugde prikkelt en verdooft, maar nimmer verzadigt. Eerst sedert gij u innerlijk van de wereld hebt losgemaakt, en u in de armen geworpen van den eenigen Middelaar Jezus Christus, hebt gij de ware rust en vreugde gevonden. God heeft u een nieuw lied in het hart gegeven. Het laat zich niet beschrijven, wat gij gevoel-det, toen ook gij zeggen mocht: Jezus neemt de zondaars aan, mij ook heeft Hij aangenomen.
Zulke ervaringen behooren tot de eeuwige werkelijkheden, die haren eeuwigen wortel in God hebben. God zelf heeft u, toen gij u aan Jezus Christus overgaaft, van de wereld met haar schuld en oordeel losgemaakt, om in Jezus Christus eene eeuwige vrijspraak en verzoening te vinden.
Hij heeft meer dan dit gedaan. Hij heeft u afgezonderd van de wereld met hare onheiligheid door u met Zijnen Zoon te vereenigen.
Waarom heeft de wereld Jezus Christus verworpen, en aan het kruis gedood? Niet omdat Hij getuigd heeft, dat Hij de Christus, de Zoon van God is; maar omdat Hij de Rechtvaardige en de Heilige ivas. Had Hij naar hare onheilige vooroordeelen en begeerten willen handelen, dan zou
155
OVERGAVE EN AFZONDEKING.
de wereld bij duizendtallen zich hebben geschaard om den Man, die machtig was in woord en wonder, en de grootste genieën, die de aarde ooit heeft gezien, oneindig overtrof. Nooit kwam de onheiligheid der wereld tegenover Hem, den Heilige, sterker uit, dan toen zij tot list en leugen, tot verraad en verkrachting van alle recht de toevlucht moest nemen, ten einde, onder den schijn van recht, Hem te ver-oordeelen en ter dood te brengen.
In de gansche geschiedenis des menschdoms is er nooit sterker kontrast gezien, dan tusschen de heiligheid van Jezus Christus en de onheiligheid der wereld.
De drie duizend waren ook in die onheiligheid verstrikt. Daarvan overtuigde hen het geweten, die onpartijdige rechter door God in ons aangesteld. Daarom billijkten zij het vonnis van den heiligen God, dat hen tot eene zelfverterende onrust had veroordeeld, zoolang zij vereenigd zouden blijven met de,onheilige wereld.
Toen zij in hunne zinsverandering, hunne bekeering, de onheiligheid van hun eigen leven veroordeelden en beweenden, veroordeelden en beweenden zij ook die der wereld. En toen zij, in de overgave aan Jezus Christus, Zijne heiligheid en rechtvaardigheid goedkeurden, en Hem, den Heilige en Rechtvaardige, tot hunnen Heer verkozen, toen zonderden zij zich voor eeuwig van de onheiligheid der wereld af, toen werd er eene eeuwige klove gevestigd, tusschen hen en de onheilige wereld.
Alleen geheiligden kunnen met den Heilige gemeenschap hebben. Zoo iets, dan was dit op den Pinksterdag voor de drie duizend duidelijk geworden. Sommigen van hen hadden reeds vroeger, terwijl zij Jezus zagen en hoorden, zulk een indruk ontvangen van Zijne heiligheid, dat zij die nooit geheel en al hebben kunnen uitroeien. En hoe heiligend werkte reeds de gedachte in hen, dat zij in den heiliger, kring der honderd twintig werden opgenomen, om van nu aan,
156
OVERGAVE EN AFZONDERING.
met hen in het innigste verkeer met den Heilige te leven.
Was er één woord, dat dieper nog dan alle andere, in hunne harten was ingezonken, dan was het de verzekering van Petrus, dat zij, als de gedoopten op den Naam van Jezus Christus, de gave des Heiligen Geestes zouden ontvangen. Niet de satan, de overste dezer wereld, maar de Heilige God, zou, door den Heiligen Geest, van nu voortaan, in hen wonen!
Laat de. waarheid diep in uwe harten ingaan, dat gij, door uwe overgave aan den Heilige, eene eeuwige klove hebt gevestigd tusschen u en de onheilige wereld. Niet in éénen dag wordt het u duidelijk, welke gewoonten en neringen, welke praktijken en vermaken, in de wereld, uit den onheiligen geest der wereld zijn geboren. Maar zoodra, bij uwen toenemenden wasdom in heiligheid, uwe oogen opengaan, om te zien wat onheilig is, vlied, o vlied het, als iets dat den Heilige mishaagt, en daarom u niet past.
Gij zijt door Gods Geest in den dood en in het leven van Jezus ingegaan, in Zijn dood ter oorzake van de zonde, en in Zijn leven ter heerlijkheid Gods. Gij zijt de geheüigden in Christus Jezus.
Welk eene eer is u beschoren, om tot Gods edelen op aarde te behooren. Wees liever, duizendwerf liever, een bedelaar, die, door gemeenschap met den Heer Jezus, tot de heiligen behoort, die weldra met Hem zullen heerschen, dan tot de grooten der aarde, die de slaven zijn van de onheilige wereld, en vaak ook van hunne onheilige lusten.
Ik spreek van de heiligen, en dit brengt mij er toe, om ten slotte te zeggen, dat gij, door uwe overgave aan den Heere Jezus, van de wereld zijt afgezonderd, om één tezyjn met de Gemeente des Heeren.
De drie duizend werden niet opgewekt tot de overgave aan den Heere Jezus, om dan als eene ongeordende menigte aan zich zeiven te worden overgelaten. Wat zou van de
157
OVERGAVE EN AFZONDERING.
Gemeente des Heeren geworden zijn, als dit geschied ware ? Dan bestond zij niet meer. Wat zeg ik? Dan zou er nooit eene gemeente des Heeren op aarde geweest zijn.
De gemeente des Heeren bestond voordat Petrus het Evangelie was begonnen te prediken. Zij bestond als een welgeordend lichaam. De drie duizend zag haar voor zich. De twaalven, die bi] elkander stonden onder de prediking van Petrus, waren de voorgangers onder de honderd twintig, de twaalf pilaren in den tempel, de twaalf fondamentstee-nen in het gebouw, de twaalf patriarchen van het geestelijke Israël. Door den bijzonderen arbeid van den Heere Jezus waren zij geschikt geworden, om als leidslieden onder de geloovigen, op te treden.
En ook onder de twaalf was er eene volkomen orde. Zij erkenden en eerbiedigden elkanders gaven. Zij lieten aan Petrus de eervolle en verantwoordelijke taak, om onder hen de voorman te zijn. Doch hij had behoefte aan aanvulling in de gaven van den stillen, peinzenden Johannes. Beiden hadden elkander tot aanvulling noodig. Zij gevoelden zich dan ook tot elkander aangetrokken. Zoo zien wij ze in de eerste dagen na Pinksteren altijd bij elkander.
En zoo vond een ieder der twaalven, en der honderd twintig, van zelf, als door een heilig instinkt, weldra uit, welke plaats hij innemen, welke taak hij volbrengen moest, ten beste van het geheel.
De vrucht van den driejarigen arbeid des Heeren aan de twaalven, en van Zijn verkeer met hen, sedert de opstanding tot de hemelvaart, en van hun gemeenschappe-lijken gebedsomgang met Hem, van Hemelvaart tot Pinksteren, was, dat zij innerlijk tot één lichaam waren samengesmolten, zoo als nog nooit op aarde was geschied.
De uitstorting van den Heiligen Geest was de plechtige wijding tot dat lichaam, waarvan Jezus Christus het Hoofd is, en waarin Hij woont en werkt, door den Geest.
158
OVERGAVE EN AFZONDERING. 159
En wat naam kreeg dit lichaam? Den naam twlrjaia door de onzen met Gemeente vertaald, maar dat liever vergadering had moeten heeten; want het Grieksche woord ÉKKfojctK beteekent eene vergadering uit het volk — eene vergadering bestaande uit hen, die uit het volk te zamen zijn geroepen door den heraut. Petrus was de eerste heraut, die hen, welke zich aan Jezus wilden overgeven, uitriep uit het vólk om zich hij de honderd twintig aan te sluiten. Herinner u zijn woord tot hen : u komt de belofte toe, en uwen kinderen, en allen, die daar verre zijn, zoo velen als er de Heer, onze God toeroepen, dat is door de roepstem van zijnen heraut toeroepen, en aan de reeds bijeen vergaderden toevoegen zal. En Lukas besluit het Pinksterverhaal aldus: en de Heer deed dagelijks tot de gemeente, tot de uit het volk bijeengeroepenen, degenen die zalig werden. (Hand. 2 : 39, 47).
Herinnert gij u niet dat Paulus de geloovigen (/eroepewew noemt (Rom. 1:6)?
Wat zou er zijn geworden van de drie duizend, ware dit lichaam er niet geweest, waaraan zij zich hadden kunnen aansluiten ?
Hoe zou het aan de wereld hebben kunnen blijken, dat zij zich aan Jezus Christus hadden overgegeven, als zij zich niet bij het openbare lichaam, waarvan Jezus Christus het hoofd is, hadden aangesloten ?
En hoe zouden zij, één voor één, hebben kunnen staande blijven, in eene hun vijandige wereld, als zij zich niet sterk gevoeld hadden in hunne vereeniging met de duizende me-degeloovigen, en in de gemeenschap met hen, aan de liefdemalen en aan het avondmaal des Heeren (Hand. 2; 42, 46)?
Hoe onkundig waren zij nog en hoevele vragen rezen dagelijks op, die beantwoord moesten worden; wie zou hen onderwijzen en raden, als zij niet dagelijks het onderricht der voormannen, der apostelen, genoten (Hand. 2: 42)?
Nog meer. De drie duizend moesten zich van de wereld
OVERGAVE EN AFZONDERING.
afzonderen, en bij de gemeente des Heeren aansluiten, niet alleen om hun zelfs wil, maar ook om den wil der wereld. Had Petrus, alleen zijnde, op zich zeiven staande, in zijn eigen naam tot het volk gesproken, hoe gering zou de vrucht van zijne prediking zijn geweest. Hoe anders was het, toen hij daar stond te spreken, in naam der overige Apostelen, en van de honderd twintig? Dit vermeerderde de kracht zijns woords, meer dan honderdvoudig.
En vergeet niet, dat die honderd twintig, door en door één waren met elkander. Zij waren de Spartaansche bende, de Thebaansche phalanx, die met aaneengesloten gelederen, de macht der wereld doorbreken en overwinnen moest.
En toen weldra duizenden zich bij hen aansloten en al die duizenden te zamen één gemeenschappelijk getuigenis voor de waarheid, tegen den leugen, aflegden, toen kwam dat getuigenis met duizendvoudige kracht tot de gewetens der menschen.
Helaas, hoe is alles in dit opzicht veranderd in den loop der eeuwen! De Gemeente week af van hare apostolische heiligheid, zoodat de onheilige wereld zich gemakkelijk bij haar aansloot, en alzoo den geest der wereld met zich meebracht in de Gemeente. Weldra was ook de Gemeente, evenals de wereld^ door partijzucht en partijbelang, door sekten en kerkgenootschappen, tegen elkander verdeeld, en ging haar vroegere kracht jammerlijk verloren.
Men weersprak en veroordeelde elkander, niet alleen over godsdienstige, maar ook over de allergewichtigste zedelijke vraagstukken. En dit deden zij, die tot hetzelfde Kerkgenootschap behoorden!
Terwijl de een, bijvoorbeeld, de slavernij veroordeelde, omdat zij in strijd is met den Geest van Christus, en den naaste in zijne dierbaarste rechten aantast, verdedigden zelfs vrome mannen haar, omdat het eigenbelang hen verblindde.
OVERGAVE EX AFZONDERING.
Zoo veroordeelt de een in onze dagen den drankhandel, omdat deze strijdt met de christelijke liefde, duizenden verwoest, terwijl zelfs zeer vrome mannen dezen handel verdedigen, omdat zeer velen er van leven.
Gij betreurt deze innerlijke verdeeldheid in de Gemeente des Heeren. Intusschen kan ik ook hierin Gods wijsheid bewonderen en aanbidden. Hij verhinderde die verdeeldheid niet. omdat Hij haar dienstbaar wilde maken aan de waarheid zelve. De triomf der waarheid zou daardoor te heerlijker worden. De maatschappij neemt geene waarheid in de diepte van het hart en het geweten op, als zij haar niet eerst bestreden heeft. Niet ééne groote waarheid is het eigendom der maatschappij geworden, dan na een langen en bangen strijd. Men spreekt van burgerlijke vrijheid. Zij bestaat niet zonder godsdienstige vrijheid. En er zou geene godsdienstige vrijheid zijn geweest, indien Paulus niet had gestreden voorde vrijheid der heidenen van de wet van Mozes. In dezen strijd werd hij tegengestaan, binnen en buiten de Gemeente — eens zelfs door Barnabas en Petrus. (Gal. 2; 12, 13). Toen stond hij gansch alleen, met niets anders dan de overtuiging: ik heb de waarheid en den God der waarheid aan mijne zijde. Hij werd door dezen strijd gevormd, tot den grootsten man zijner eeuw, en hij had eindelijk de vreugde te zien, dat de gansche Apostolische Kerk met hem samenstemde — ten minste al hare apostolische woordvoerders en leidslieden. De waarheid, en die haar liefhebben, gaan, ook in de Gemeente des Heeren, door lijden tot heerlijkheid.
Daarom, gij die u aan de Gemeente des Heeren hebt aangesloten, wordt niet ontmoedigd, omdat zij niet meer is, wat zij eens was en wezen moet. Jezus is dezelfde gebleven : de waarheid is ook dezelfde; al veranderde ook de Gemeente. Zij verloor hare eerste heerlijkheid; opdat gij leeren zoudt, uwen geest te laten bestralen, door de ver-
11
161
OVERGAVE EN HEILIGING.
borgen heerlijkheid van Jezus Christus, en van de waarheid, die Hij u door Zijnen Geest openbaart.
Zonder u van alle leugen en van alle schijnheiligheid af. Voeg u, in den geest, bij allen, die van eeuw tot eeuw de waarheid liever hebben gehad, dan de vriendschap dei-wereld, ja ook der geloovigen. En hoort gij anderen de waarheid belijden, voeg u bij hen. Wees één met hen; hun steun en hunne vreugde.
Zoo gij nu deelneemt aan den heiligen krijg voor de waarheid, dan zult gij ook deelen in de vreugde der eeuwige overwinning.
XI.
OVERGAVE EN HEILIGING.
Hand. 16 : 31. Geloof in den Heere Jezus.
Die zich aan Jezus Christus hebben overgegeven, worden in de Schrift de heiligen, de geheiligden in Jezus Christus genoemd. Waarom? Om vele redenen. Vooreerst omctai zifj zijn afgezonderd tot dm dienst des Heeren.
God zonderde Israël en Kanaan van de overige volken en landen af, tot Zijn heiligen dienst. Daarom werden zij het heilige volk en het heilige land genoemd.
De planken, staven en bekleedselen voor den tabernakel, de steenen en balken voor den tempel, de vaten tot gebruik bij den offerdienst bereid, waren heilig, omdat zij tot den heiligen dienst van God waren afgezonderd.
Priesters, koningen en profeten, moesten de heiligen onder het volk zijn, de uit het volk tot den heiligen dienst van God afgezonderden.
De Nazireërs heetten afgezonderden, omdat zij zich van
162
OVERGAVE EN HEILIGING.
hunne broeders tot den bijzonderen dienst des Heeren hadden afgezonderd.
Het offerdier was heilig, omdat het van de overige dieren tot den heiligen offerdienst was afgezonderd. Hierop had de Heiland waarschijnlijk het oog, toen Hij, op het punt van zich ten offer overtegeven, tot den Vader zeide: „ik heilig mij zeiven, opdat ook de mijnen geheiligd mogen zijn.quot;
Gelijk nu de Vader Zijnen Zoon van de wereld heeft afgezonderd, om door Hem de redding der wereld uit te werken, zoo heeft Hij ook u van haar afgezonderd om, in de gemeenschap met Jezus Christus, in dezen heiligen dienst — de redding der wereld — bezig te zijn.
De gedachte reeds moet heiligend op u werken, dat God u met Jezus Christus, tot heil der wereld, van de wereld heeft afgezonderd. Daar dient men zich zeiven. Daar bouwt men zijne eigene heerlijkheid op. In de gemeenschap met Jezus Christus dient gij God, en bereidt gij de aanstaande openbaring der heerlijkheid Gods voor.
En wat heeft het Gode gekost, u tot dezen heiligen dienst af te zonderen? Het heilige bloed van Jezus Christus. Gij zyjt door dat bloed geheiligd.
Ik noemde u zoo even eenige heilige dingen op. Maar er was niets zoo heilig, als het bloed des offerdiers. Het was zoo heilig, dat niemand het bloed van eenig dier tot iets gewoons gebruiken mocht. Het moest in de aarde wegvlieten en alzoo tot God terugkeeren, van Wien het kwam.
Het was heilig, omdat het de drager was van het leven, dat aan God behoort gewijd te zijn. Daarom is het zulk eene schrikkelijke zonde, als de mensch het leven, dat Gode toebehoort, en waarover God alleen beschikken moet, in zich, of in anderen, eigenmachtig verspilt. Moord en zelfmoord behooren tot de vreeselijkste zonden. God zelf waakt over \'s menschen leven.
163
OVERGAVE EN HEILIGING.
Daarom was er geen grooter zonde denkbaar, dan het leven aan Gods Zoon te ontnemen. Welk een heilig leven was het. En dat werd verspild door \'s menschen moorddadige hand.
Maar ziet, wat de mensch aan Jezus Christus ontnam, dat gaf Jezus Christus aan God, voor den mensch. Hij stierf, als het offer voor onze zonde. En stervende bad Hij: Vader, vergeef het hun!
Terwijl Zijn bloed aan de consciëntiën der drie duizend kleefde, tot God om wraak roepende, kwam tot hen de wonderbare tijding, dat God een welbehagen had in de liefde des Zoons, die in den dood voor zijne moordenaren ten toppunt was gestegen, en dat Hij zijne stervende voorbede heeft verhoord.
Datzelfde bloed, dat. naar heilig recht, wraak e:.schte, riep, in liefde, om genadige vergiffenis. Het sprak betere dingen, dan het bloed van Abel.
De drie duizend namen dit goddelijk Evangelie aan, en wierpen zich in de armen van Hem, die ook daarboven voor hen bidt: Vader! vergeef het hun. En nu sprak het bloed, dat nog altijd aan hunne consciëntiën kleefde, wat de stervende Heiland en verheerlijkte Jezus tot God spreekt: Vader, vergeef het hun! En de schuld is verdwenen. De zonde als verdoemende kracht is vernietigd. En het is mogelijk God te dienen. Zij kunnen nu vrijmoedig tot Hem naderen, in stede van op dien afstand van Hem te blijven, waarop de voor God bange wereld van Hem verwijderd leeft. Zij kunnen Hem dienen in Zijn heiligdom. Zij zijn Gode tot priesters gewijd.
En als zij zonden en gebreken ontdekken, dan belijden zij die voor den Heer, en stellen zich voor Hem als hun Hoogepriester, opdat Hij ze opnieuw met Zijn versch en levend bloed besprenge, dat is, opnieuw ze dompele in de eeuwige liefde, die zich voor hen in den dood tot zoenoffer
164
OVEKGAVE EX HEILIGING.
heeft gegeven, en stervende voor hen bij God is ingetreden.
Onder het Oude Testament, werden het boek des Ver-bonds, de tabernakel en de priester, met bloed besprengd, om ze te heiligen tot den dienst van God; zoo wordt ook gij, door het bloed der verzoening, waartoe gij de toevlucht hebt genomen, en onder welks bedekking gij eeuwig blijft verkeeren, tot den dienst van God geheiligd. Gij dient God, als de gereinigden door het bloed Zijns Zoons.
Het moest zoo zijn, dat wij het bloed van Jezus Christus niet noemen, en er niet aan denken kunnen, zonder innerlijke huivering, van wege den vreeselijken dood, waarin Hij dat bloed. Zijn leven, voor ons heeft vergoten. En de gedachte aan ons zeiven, als de met Zijn bloed vrijgekoch-ten, moest het ons onmogelijk maken, één oogenblik, ter wille van het onheilige vleesch, of de onheilige wereld, uit den dienst van God en de waarheid te treden.
Er zijn slaven en onderdanen geweest, die met vreugde hunne heeren en koningen hebben gediend, en elk uur bereid waren, hun leven voor hen te laten. Hoe moesten wij dan niet aan Jezus Christus zijn gehecht, die door Zijnen dood voor ons het leven heeft verworven!
Maar het bloed is van Gods Geest niet te scheiden. Gij, die u aan Jezus Christus hebt overgegeven, gij zijt niet minder door Gods Geest dan door Jezus bloed geheiligd.
Terwijl de Heiland voor u de vergiffenis verwierf, verwierf Hij ook voor u de vernieuwing van uw hart, door den Heiligen Geest.
Gij ontvangt geene vergiffenis, dan door uwe vereeniging met Jezus Christus. Was het niet dat de drieduizend zich in den doop op Jezus Christus hadden geworpen, om van nu af aan éen te zijn met Hem, dan was het voor hen geen doop tot vergiffenis. Er is geene verdoemenis voor degenen, die in Christus zijn (Rom. 8 : 1). Ware het niet, dat wij door het geloof met Jezus één werden, dan verkregen wij niet
165
OVERGAVE EN HEILIGING.
de rechtvaardiging, door het geloof en alzoo de vergiffenis. Maar is het mogelijk met Jezus Christus één te zijn, één van hart en zin, één in den heiligen dienst Zijns Vaders, zonder dat heilige leven, dat wij in Zijne volmaaktheid in Hem aanschouwen ?
Dat heilige leven ademt ons toe in de vrome aartsvaderen, in de psalmen, en in de profetische geschriften. Wij gevoelen den polsslag van dit heilige leven, in de belijdenis van Petrus: Heere, tot wien zullen wij gaan, dan tot U, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens; en in de betuiging van Zacheus : Heere, de helft van mijne goederen geef ik aan de armen, en indien ik iemand iets door bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder.
\'t Is wonderbaar, hoe terstond, na de overgave der ziel aan den Heere Jezus Christus, een nieuw, een heilig leven, naar den aard van het heilige leven des Heeren, in de ziel opwast. Zij ontvangt den vrede der vergiffenis, heeft God lief, heeft Jezus lief, heeft den naaste lief en haat de onheilige dingen, die zij vroeger heeft bemind en gezocht.
Waar twee zulke zielen elkander één oogenblik hebben leeren kennen, daar gevoelen zij terstond hare eenheid met elkander, met alle heiligen Gods, en vooral met den heiligen Zoon van God.
Beschrijf ik niet de ervaring van u, die u den Heere Jezus hebt overgegeven, en in Hem de vergiffenis hebt gevonden ? Hoe zijt gij terstond anders begonnen te denken, over uwen God, uwen Heiland, uwe vrienden en uwe vijanden. Gansch nieuwe gewaarwordingen namen u in, die voor u de sleutel werden om den Bijbel te verstaan, en die dezen u tot een nieuw boek maakten. \'! Waren de nieuwe levenservaringen van den uit God geborene.
Deze heiliging door den Geest en het bloed werd in \'t Oude Verbond afgeschaduwd, door de zalving des tabernakels en zijn gereedschap, en van Aaron en zijne zonen, met de
166
OVEKGAVE EN HEILIGING.
geivijde olie, die niet mocht worden nagemaakt, en tot gewone doeleinden gebruikt. Die zalving, die het gansche leven van den persoon dekte, was iets anders dan de zalving tot eene of andere bijzondere en voorbijgaande taak.
Zoo zijt gij, door den Heiligen Geest, één met Jezus Christus, en blijft gij één met Hem; daarom wordt gij genoemd „de geheiligden in Christus Jezus-quot; daarom ook is uwe heiliging niet te scheiden van de inwoning des Heiligen Geestes in n.
Deze inwoning des Geestes werd door den Heiland aan de Zijnen beloofd, als de vrucht van Zijn heengaan tot den Vader en ving terstond aan bij de drieduizend, bij hunne bekeering en overgave aan Jezus Christus. Dit voltooide voor hen den Pinksterzegen.
Wat wijdde den tabernakel en later den tempel tot Gods woning? Niet het bloed, niet de olie, maar de nederdaling van het heilige vuur uit den hemel.
De twee heiligste oogenblikken in Israels geschiedenis, waren eerst de inwijding van den tabernakel, en daarna de inwijding van den tempel, door het heilige vuur, tot eene woning Gods.
Dat vuur op de hoofden der honderd en twintig herinnerde aan \'t heilige vuur in den braambosch, in de vuurkolom, en op Sinaï, waarin God woonde, en waaruit God sprak
Toen de schriftkundige Israëliet dat hemelsche vuur zag, moest hij terstond denken aan het heilige vuur, dat met den eersten tempel was verdwenen en Gods vingerwijzing verstaan, dat namelijk die honderd en twintig als Gemeente des Heeren, nu tot Gods tempel, Gods woning, werden gewijd; en dat de schaduwachtige en vergankelijke heerlijkheid des Ouden Verbonds, nu plaats maakte voor de wezenlijke en eeuwige heerlijkheid der Gemeente van Jezus Christus.
En wat beteekende dan deze inwoning Gods door den Heiligen Geest in de Gemeente? Dat ieder geloovige, van
167
OVERGAVE EX HEILIGING.
nu aan, elk in zijne mate, den Heiland die in hem woont, aan de wereld moest verkondigen en openbaren, gelijk Jezus, sedert de nederdaling des Geestes op Hem bij den doop, den Vader aan de wereld heeft verkondigd en geopenbaard.
God kan een mensch tot geen hooger doel heiligen en gebruiken; daarom durft de mensch dit werk niet aanvatten, vóór hij het hoogste heeft ontvangen, waarvoor hij vatbaar is, namelijk, den c/oqp des Heiligen Geestes.
Er was gevaar voor de discipelen, nog vóór dezen doop, hun werk aan te grijpen, en dan alles te bederven. Daarom werd het hun allernadrukkelijkst geboden, bij elkander te blijven, totdat zij zouden gedoopt zijn met den Heiligen Geest.
Hoe de doop des Geestes zou plaats hebben, en wat zij er bij zouden ondervinden, dit konden zij vooraf niet weten. En toen eindelijk de groote belofte aan hen werd vervuld, ging de werkelijkheid al hunne verwachting oneindig te boven.
Het was hun sedert den Pinksterdag duidelijk, dat Gods Geest in hen woonde, niet om een eind te maken aan eigen overleg en wederkeerige hulp en leering; maar otndievan oogenblik tot oogenblik onder Zijne leiding te nemen, en hun uit de volheid van Jezus Christus, moed, wijsheid en kracht mede te deelen, al naardat zij die van noode hadden. Zij wisten, dat zij van stap tot stap, door Gods Geest, in eenen weg werden geleid, waarvan zij zeiven den voortgang en het einde niet konden zien, maar waarop zij, met zalige berusting in God, vroolijk mochten wandelen.
Zoo werd Mozes in de woestijn door God, door middel van de wolkkolom en van Gods openbaringen geleid; en toch bediende hij zich van den verstandigen raad van zijn ervaren zwager, en liet hij zich de wegen aanwijzen tot de fonteinen in de woestenij.
Zoo heiligde en gebruikte Gods Geest al wat menschelijk goed kon heeten, om dat aan Zijne hoogere plannen dienstbaar te maken, en daardoor uit te werken, wat de mensche-
168
OVEKGAVE EN HEILIGING.
lljke gedachte en de menschelijke kracht oneindig te boven ging.
En deze leiding des Geestes eischte algeheele toewijding aan God en een nauwkeurig letten op alle wenken des Hee-ren, in wat er in en om ons omgaat, zoodat niemand tegen zonden gewaarborgd was, enkel en alleen omdat hij met den Heiligen Geest was gedoopt. Denk aan het gedrag van Barnabas en zelfs Petrus, tegenoverPaulus, en aan de klachte der Grieksche weduwen over partijdige miskenning in de Pinkstergemeente (Hand. 6: 1; 15: 39. Gal. 2: 11).
Intusschen. bij alle besef van eigen onvolmaaktheid, verheugden zich de 120 en de 3,000, sedert den Pinksterdag, dat zij onder de leiding des Heiligen Geestes waren. En in \'t leven, dat uit deze leiding des Geestes werd geboren, was er bij hen een toenemende wasdom, tot aan het einde toe.
In deze leiding des Geestes deelden allen, ieder in zijne mate, die in dien dag zich gansch en al aan Jezus overgaven. Van die yeheele overgave hing de doop dei Geestes af. Aan den berouwhebbende werden de vergiffenis en de gave des Geestes, op zijn geloof en overgave aan Jezus Christus, toegezegd. Gaf hij zich in den doop aan Jezus over, greep hij in die overgave de vergiffenis en de belofte des Geestes aan ; dan alleen zou daarop de vergiffenis volgen, gepaard met de gave des Heiligen Geestes.
Let op de woorden van Petrus. Hij belooft aan den doo-peling, in éénen adem, zoowel de vergiffenis, als de gave des Geestes. Op dien dag bond God die twee aan elkander, om nimmermeer gescheiden te worden. Wie leeft in de vreugdevolle verzekering van de vergiffenis zijner zonden, leeft ook in den zegen van den doop des Heiligen Geestes. al zou hij dit met zijn verstand niet weten, en huiverig zijn dit te belijden, \'t Is alleen, waar er nog iets ontbreekt aan de algeheele overgave, dat men niet leeft in de volle vreugde
169
OVERGAVE EN HEILIGING.
der vergiffenis, en van den doop des Heiligen Geestes.
Al de geloovigen werden door de apostelen genoemd, de geheiligden, de gezalfden, de verzegelden. Men kon zich, in die dagen, geene geloovigen denken, die, toen zij zich aan Jezus overgaven, wel de vergiffenis, maar niet de g ive des Geestes ontvingen (1 Cor. 1: 2 ; 2 Cor. 1: 21, 22 ; Efez. 1: 13).
Zoo ziet gij, dat alles aankomt, op uwe algeheele overgave aan Jezus Christus. Waar zij gebrekkig is, is alles gebrekkig. Ziedaar, waarom er zielen zijn, die niet terstond bij hare overgave aan Jezus Christus, de blijdschap ondervinden, die de eerste vrucht is van de inwoning des Heiligen Geestes.
En ziedaar, waarom sommigen, die zich toch aan den Heiland hebben overgegeven, hun levenlang nooit tot de Pinkstervreugde komen.
En vraagt gii mij, wat de voorname reden is van deze gebrekkige overgave, die de ziel onvatbaar laat voor de volle inwoning des Geestes? Dan is mijn bescheiden en ootmoedig antwoord: de gebrekkige overgave bij geloovige leeraren en leden der gemeente, waardoor de Geest in zijn werk aan anderen wordt gehinderd. Want de Geest werkt. door de geloovigen, op hen, die zich bekeeren. Had het den apostelen, en de honderd en twintig, ontbroken aan de vreugde en de kracht, die uit de inwoning des Geestes ontstaan, dan waren ook de drie duizend niet er toe gekomen. Eene ziekelijke moeder heeft ziekelijke kinderen. Zooals de leermeester is, zijn zijne leerlingen. Zooals de geloovigen zijn, worden de bekeerlingen, die zich bij hen aansluiten.
Maar Gode zij dank! voor de Pinkstergeschiedenis. Wij zijn geroepen ons te houden, niet aan het voorbeeld der hedendaagsche, maar der toenmalige geloovigen, niet aan de woorden van de leeraren van onzen tijd, maar van de Apostelen des Heeren.
Daarom bid ik u, vergeet uwen leeraar, vergeet den geloovigen kring om u, en hef uw oog op tot uwen Heer,
170
OVERGAVE EN TOEWIJDING.
Die zich geheel en al aan u geeft, en wil, dat gij u, geheel en al aan Hem geven en wijden zult. Zoo gij dit doet, zal Hij u den vollen Nieuw-Testamentischen zegen schenken, en u met den Heiligen Geest doopen.
XII.
OVERGAVE EN TOEWIJDING.
Wat bij de overgave in ons geschiedt, dat loopt van zelf uit op de toewijding aan God. In de toewijding keert tot God terug, ivat van Hem tot ons is gekomen. Dit is de regel in het gansche heelal. Wat uit en door God is, dat is ook tot God. Boom en bloem wijzen naar boven, van waar alle groeikracht nederdaalt. Als de koornhalmen door den wind in golvende beweging zijn, dan is het of de aarde hare vrucht aan den Heere wijdt. Op den dag der opstanding werden de eerste garstaren, en daarmede de gansche oogst, in den tempel Gode gewijd; daarna sloeg de mensch den sikkel in den aan God gewijden oogst. Op dien dag werd Jezus Christus, door Zijne opstanding uit de dooden, de eersteling, in Wien de gansche oogst van geredde menschen aan God werd gewijd. Op den Pinksterdag offerde de priester aan God de eerste brooden van den ingezamelden oogst; daarna voedde de mensch zich met heilig aan God gewijd brood. Zoo wijdde Jezus Christus op dezen dag de Gemeente, die Hij door Zijnen Geest tot de woning Gods op aarde bereidde, aan Zijnen Vader.
Maar Hij deed dit niet, zonder dat de geloovigen dit wisten of wilden. Zij hadden zich aan Hem, en, in Hem, aan den Vader gegeven. Hunne overgave liep van zelf uit op hunne toewijding.
171
172 OVERGAVE EN TOEWIJDING.
En gelijk de Geest hen vormde tot hetgeen zij nu waren, zoo wijdden zvj zich door den Geest aan God. Hunne toewijding was de vrucht van den Geest, die hun was medegedeeld, en bleef de levende vrucht van den in hen altijd levenden Geest. Gods Geest werd hun niet medegedeeld, om een stoot te geven aan het menschelijke in hen, en zich dan er aan te onttrekken; maar om, door eene eeuwige inwoning, dat menschelijke voor eeuwig Gode te wijden. Die inwoning was en bleef de mogelijkheid hunner toewijding. Zonder die inwoning, offerden zij Gode eene doode en onheilige, niet eene levende heilige, en alzoo Gode welbehagelijke offerande (Eom. 12: 1).
De Heilige Geest is in ons de levende band tusschen ons en den Heiligen God, het levende kanaal, waardoor hetgeen uit God is tot ons stroomt, en weer uit ons tot Hem terugstroomt, de levende bron waaruit alle geestelijk leven in ons opwelt. Paulus noemt ons eigen bidden, het bidden van Gods Geest in ons, en al wat er goeds in ons is, de vrucht des Heiligen Geestes (Rom. 8: 26; Gal 5: 22).
Door de inwoning des Geestes zijn wij gewijd tot pries ters, die Gode geestelijke offeranden offeren- Door den Geest offeren wij Gode, onophoudelijk, ons geheele leven als een onafgebroken offer.
Gelijk het hemelsche vuur, in tabernakel en tempel, niet werd uitgebluscht, en daarin geen vuur, dan aan dit heilig vuur, werd ontstoken, zoo blijft Gods Geest in de geloo-vigen, als een onblusschelijk vuur, onophoudelijk branden.
Met een ander beeld dezelfde zaak uitsprekende, zegt de Heiland, dat de Geest in ons wordt een fontein van water, springende tot in het eeuwige leven (Joh. 4; 14).
Wat wij bij onze overgave ontvangen, dat wordt het fondament waarop God voortbouwt. Niet, door van buiten af, steen aan steen toe te voegen, maar door het gebouw uit het fondament te laten opwassen, totdat het geheel voltooid
11
I
I
OVERGAVE EX TOEWIJDING.
is. Fondament en gebouw zijn beide een levend geheel. En zoo is de toewijding, waarop de overgave uitloopt, de ivor-tel, waaruit het leven der toewijding van zelf voortspruit.
Eer Paulus ons, tot öe bijzondere daden van het Ciiris-telijk leven opwekt, wekt hij ons op tot de fondaraenteele daad der toewijding aan G-od, waaruit van zelf het Christelijk leven in zijne bijzonderheden wordt geboren (Rom. 12 : 1).
Elders, in dezen brief, zegt hij. dat de geloovigen in hun doop, waarin zij zich aan Jezus Christus hebben overgegeven, in eene betrekking tot G-od en de zonde zijn getreden, die zich in geheel hun leven openbaren moet CRom. 6 : 4-7).
Aan de Colossensen — om nog eene plaats te noemen — zegt hij, dat zij heilig leven moeten, omdat zij uitgedaan hebben den ouden, en aangedaan hebben den nieuwen mensch (8: 1, 3, 9, 10). De altijd voortgaande ontwikkeling van het Christelijk leven rust op de, eens voor altijd, volbrachte toewijding aan G-od en Christus. Waar deze toewijding ontbreekt, of gebrekkig is, daar is het Christelijk leven öf niet, öf in gebrekkigen toestand.
Eerst zweert de soldaat trouw aan zijn generaal of vorst, dan volgt de trouwe dienst.
\'t Is voor eeuwig, dat de ziel, in de overgave aan Jezus Christus, de zonde afzweert en zich Gode toewijdt.
Van de overgave aan Jezus Christus komt men van zelf tot deze toewijding aan God. Zonder deze toewijding is de overgave eene onvolkomen daad.
Op den Pinksterdag was het niet noodig dit met vele woorden aan de drieduizend duidelijk te maken. In hunne overgave scheidden zij zich feitelijk af van de aan Jezus vijandige wereld, en wijdden zij zich geheel en al aan Hem. als hun Heer. Op de vraag, wat van hen worden zou, als hunne naaste betrekkingen den naam van Jezus bleven haten, en hen voor de rechtbank mochten slepen, had Petrus slechts
173
174 OVERGAVE EN TOEWIJDING.
dit te zeggen: Daarop zal uw Heer zijn antwoord geven; Hij heeft alle macht in hemel en op aarde, zoo Hij wil, zal geen kwaad u deren, zoo Hij anders wil, is het mogelijk, dat deze de laatste week is van uw leven. Zij verstonden dien dag het woord des Heeren, nog eer een apostel het hun verklaarde; „die niet verlaat alles wat hij heeft en Mij navolgt, die kan Mijn discipel niet zijn.quot;
In den Pinkstertijd waren geene afzonderlijke en opzet-teliike toewijdings-vergaderingen van noode, want elke onderlinge samenkomst was eene vernieuwde en voortgezette toewijding aan den Heer. Elk liefdemaal, dat, naar apostolisch gebruik, met \'s Heeren avondmaal eindigde, was eene onderlinge toewijding aan elkander, en eene gemeenschappelijke toewijding aan den Heer. Elke belangrijke gebeurtenis in de gemeente, wekte van zelf tot eene vernieuwde toewijding aan elkander en aan den Heer (Hand. 4: 23—37). Elke gewichtige onderneming was hun een wenk, om zich, van voren af aan den Heere te wijden (Hand. 13: 2; 2 Oor-8: 5).
Veroordeelen wij dan de bijzondere bijeenkomsten, die men in onze dagen houdt, om de yeloovigen te leeren quot;Mat de toe-wijding is, en ze daartoe op te wekken ? Geenszins. Wij wen-schen dat zij zeer mogen vermenigvuldigen. Gelijk eens de waarheid der rechtvaardiging uit het geloof, in de Gemeente, verloren scheen, zoo schijnt de Gemeente, in groote mate, ook de waarheid te hebben losgelaten, dat ieder geloovige een aan den Heer toegeivijde is.
Hierin bestaat het groote onderscheid tusschen de ge-loovigen en de niet-geloovigen. En er is niets, dat de laatsten van de waarachtigheid van het geloofsleven, zoozeer kan overtuigen, als dit leven van toewijding aan den Heer.
Waar deze toewijding ontbreekt, daar zijn de geloo-vigen met machteloosheid geslagen. Waar zij daarentegen bestaat, daar geeft God hun groote kracht.
OVERGAVE EK TOEWIJDING.
Er was nog nooit te voren een zoo streng zedelijk lichaam op aarde, als de Gemeente van den Pinksterdag. Maar die zedelijkheid had haren wortel in de toewijding aan God. En wat was het, dat de niet-geloovigen met vreeze, met ontzag vervulde ? Niet de aanschouwing van menschen, die van een onbesproken wandel waren, maar van hen die vol waren van God. Die in God geloofden, konden den indruk niet weren: daar, in die Gemeente woont God.
Versta mij. Waren de geloovigen niet van een onbesproken zedelijken wandel, dan zoude men terecht hunne godsdienstige opgewektheid, als eene onheilige dweperij hebben veracht. Nu dwong hun zedelijke wandel eerbied af. Maar wat de aanschouwers met vreeze, met ontzag vervulde, was de overtuiging dat God zelf in hun midden ivoonde. De onheil igen durfden zich niet bij hen voegen. Zij waren bang voor den heiligen God (Hand. 5:13).
Helaas, hoe is de Gemeente van deze hoogte neergedaald ! Als ieder geloovige, door en door, een aan God gewijde was, dan zou er van ons eene verbazingwekkende kracht, tot overtuiging, van zonde en tot bekeering, uitgaan. Hoe is het nu ? Ons hart weent en zinkt in ootmoed neer, terwijl het den werkelijken toestand gadeslaat. Hoe koud is menig geloovige in de dingen van Gods koningrijk. Welk een slecht humeur openbaren sommigen. Aan welke ijdele vermaken nemen anderen deel. Hoe zijn anderen verward in de oneerlijke streken, waarvan menige handelaar zich bedient. Hoe velen leven van den dood van anderen, door eene nering te drijven, die, uit haren aard, medewerkt tot de verwoesting van den naaste.
Gode zij dank, een betere dag is aangebroken. Overal wekt Gods Geest mannen en vrouwen op, die hunne mede-geloovigen vermanen, tot een leven van algeheele toewijding aan den Heer. De opzettelijke prediking der heiligmaking, die van zelve voortvloeit uit dealgeheele toewijding.
175
OVERGAVE EN TOEWIJDING.
en de opzettelijke samenkomsten om elkander tot deze toewijding te voei\'en of daarin te bevestigen; zi] zijn de teekenen van een steeds machtiger wordend werk des Heiligen Geestes, in de gemeente des Heeren.
Ik geloof, dat ik den dageraad beleef van een beteren dag. Bii de toenemende ongerechtigheid der onbekeerlijke wereld, zal Gods Geest de geloovigen tot eene steeds diepere zondenkennis schuldbesef en schuldbelijdenis, maar ook tot een steeds voller overgave en toewijding aan Jezus Christus voeren. Zij zullen hem liefkrijgen, met eene nooit gekende liefde, en zich aan het behoud der verlorenen wijden, met een nooit gekenden ernst, en God zal in en door hen groote dingen doen.
Gij, die u in deze laatste dagen aan den Heer hebt overgegeven, gij hebt dit gedaan in een belangrijk tijdsgewricht.1) Overal, ook in onze Kolonie, zijn de gemoederen zeer in beweging. Alles roert en kookt en schuimt. De Gemeente des Heeren wordt door de bewegingen des tijds. mede aangedaan. Zij moet als het vuurbaken zijn, dat, in den donkeren nacht, den zeevarende, den rechten weg, op de stormachtige zee, aanwijst- In uw binnenste moet een helder en vroolijk licht schijnen, dat zijne stralen, rondom u, in de donkere wereld uitschiet. De kring der geloovigen moet het toevluchtsoord zijn, waarheen de zielen worden aangetrokken, die smachtend uitzien naar verlossing.
Dit was de Pinkstergemeente voor de wereld, in eenen allerdonkersten tijd, toen het oude aan het instorten was,, zonder dat men wist, wat het nieuwe zou zijn, dat daarop volgen moest. De wanhoop had alom de plaats, der hoop ingenomen.
Zoo wordt het meer, in onze dagen. Al het oude. dat niet iets levends is, met een levenden wortel, in den leven,
\') Ik sprak dit woord in den Pinkstertijd van 188:i.
176
OVERGAVE EN TOEWIJDING.
den God, is snel aan het verdwijnen. Zatheid, vermoeidheid des levens en wanhoop vervullen de harten van de kinderen der menschen.
Maar Jezus Christus is nu, wat Hij was in de Pinksterdagen: de weg, de waarheid en het leven. Laat uwe overgave aan Hem volkomen zijn, en uitloopen op eene volkomen toewijding; dan zal Hij zich steeds meer in Zijne heerlijkheid aan u openbaren, en u met vreugde en kracht vervullen. Terwijl alles om u veroudert, zal eene eeuwige jeugd uw deel zijn; en de ongelukkigen, die u omringen, zullen het gevoelen en het u aanzien, dat cjy hebt wat zyj missen. Zij zullen ontwaken en zich aan uwen Heer overgeven, en alzoo zal de Heer dagelijks, ook aan u, toedoen degenen die zalig worden (Hand. 2:47).
Verhoogde Heer en Heiland, hoor de bede Uwer heiligen, om eene rijke uitstorting des Heiligen Geestes, en de toebrenging van velen uit eene verloreng aande wereld.
177
DERDE AFDEELING.
DE HEILIGING DER GELOOVIGEN
I.
INLEIDING.
Het hoogste werk, dat God hier op aarde doet, wordt gezien in uwe heiligmaking.
het gansche verlossingswerk bedoelt uwe heiligmaking.
Zonder heiligmaking geene verlossing. En als gij nu bedenkt, dat al wat God in schepping en voorzienigheid doet, ondergeschikt en dienstbaar is, aan wat Hij doet als Verlosser, moet het ons dan niet met heilig ontzag vervullen, nu wij ons opmaken, om God gade te slaan, en te aanbidden, zooals Hij zich als onze Heiligmaker aan ons openbaart? In de Heiligmaking beweegt zich God in Zijn binnenste Heiligdom. Hier wordt Zijne hoogste majesteit en heerlijkheid getoond.
Niemand mocht den tempel binnentreden en God daarin aanbidden, dan alleen de priester. Deze wet is niet opgeheven. Zij is eeuwig en onveranderlijk. De vorm, waarin God die wet in het Oude Testament kleedde, is te niet gedaan, omdat het wezen er van in het Nieuwe Testament, door Jezus Christus, in het leven trad. Gij, die Jezus Christus toebehoort, zijt een Priester Gods. Gij moogt ingaan in Zijn heiligdom, om Hem daar van nabij te aanschouwen. Gij zijt, door den Geest des Heeren, gewijd tot priester.
Ik vertrouw dan ook, dat gij, naar de mate der ontvangen
1NLE1D1KG.
genade, met priesterlijken eerbied heden het Heiligdom gaat betreden, waarin wij onzen God willen aanschouwen, zooals Hij zich als onze Heiligmaker aan ons mededeelt.
Ik zeide u, dat de Heiligmaking de hoogste kroon is van al G-ods werkzaamheden, dat het gansche verlossingswerk onze heiligmaking bedoelt.
De Evangeliën getuigen dit. Waarom heet het kind van Maria, Jezus ? O\'ndat het Zijn volk verlossen za\\ van de zonde. Wat is de inhoud van Jezus\' eerste openbare rede? Zij is de tegenstelling tusschen het heilige leven van den discipel des Heeren, en de oppervlakkige godsdienstigheid, ook der godsdienstige kringen van die dagen. Snijdt zijn Woord niet door merg en been, als Hij u gebiedt, uw rechteroog uit te rukken en uw rechterhand af te houwen, als zij u hinderen? Tot welk een leven wekt Hij u op, als Hij u beveelt, volmaakt te zijn, gelijk uw Vader, die in de hemelen is, volmaakt is? Welk eene gedachte! Het beeld, waarvan uw leven het afbeeldsel zijn moet, is de volmaakte God, zooals Hij zich, in den volmaakten Zoon, aan u heeft geopenbaard.
Uw Heiland zegt u elders, dat gij Zijn discipel niet kunt zijn, als gij niet alles verlaat, uw kruis dagelijks opneemt en Hem navolgt — als gij niet Zijne geboden bewaart — als gij niet veel vrucht draagt, waardoor Zijn Vader verheerlijkt wordt. Hij wil, dat gij anderen zult liefhebben, gelijk Hij u liefheeft.
En weliïen naam geeft u de apostel Paulus ? Hij noemt u heiligen, geroepen heiligen in Jezus Christus.
Aan de Galatiërs geeft hij dezen naam niet, maar in den aanvang van zijnen brief (1 : 4) zegt hij hun, dat Jezus Christus zich gegeven heeft voor onze zonden, opdat Hij ons trekken zou uit deze tegenwoordige booze wereld, naar den wil van God.
Ook de Thessalonicensen noemt Hij wel niet heiligen,
182
INLEIDING.
maar beschrijft hij toch als heiligen, als „navolgers des Heeren en voorbeelden voor al de geloovigen in Macedonië en Achaje,quot; wier „geloof zeer wast en wier onderlinge liefde overvloedig wordtquot; (1 Thes. 1: 6, 7 ; 2 Thes. 1 : 3).
En loat is het hoofddoel der apostolische vermaningen ? Is het niet de heiligmaking der geloovigen ? Roep u enkele van hunne treffendste woorden te binnen.
De Romeinen worden opgewekt, zich als een levend en heilig offer aan God te wijden (Rom. 12: 1).
De Gorinthiërs worden er aan herinnerd, dat hun lichaam is een tempel van den Heiligen Geest, die in hen is, en dat zij zich zeiven niet toebehooren ; dat zij duur gekocht zijn, en God verheerlijken moeten, beide in lichaam en in geest (1 Oor. 6; 19, 20).
En als Paulus tot hen spreekt van de uitnemendheid des Nieuwen Verbonds, dan zegt hij, dat de geloovigen door de aanschouwing van Jezus\' heerlijkheid, naar datzelfde beeld, in heerlijkheid, van mate tot mate worden veranderd (2 Oor. 3; 18).
Hij herinnert de Galatiërs^ die den Heiligen Geest hadden bedroefd, en weer onder de macht des vleesches waren gekomen, dat de vrucht des Geestes is „liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, goedertierenheid, goedheid, geloof, zachtmoedigheid, matigheid\'\' (Gal. 5 : 22).
Aan de Efeziërs zegt hij, dat zij uitverkoren zijn, vóór de grondlegging der wereld, „opdat zij zouden heilig zijn en onberispelijk voor God ir. de liefdequot; (Ef. 1: 4).
Hij wekt de Filippensen op „onberispelijk en oprecht te zijn, kinderen Gods zijnde, onstraffelijk in het midden van een krom en verdraaid geslacht, onder welken zij schijnen als lichten in de wereldquot; (Filip. 2: 15). Welk eene gedachte, dat gij geroepen zijt, een schijnend licht te wezen, wier stralen, in den donkeren nacht rondom u naar alle kanten uitschieten!
183
INLEIDING.
Hij vermaant de Colossensen, om als uitverkorenen Gods heiligen en beminden, aan te doen de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid (Col. 3 : 12).
Dit bidt hij den Thessalonicensen toe: „Onthoudt u van allen schijn des kwaads, en de God des vredes zelf heilige u geheel en al; en uw geheel oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispelijk bewaard, in de toekomst van onzen Heer Jezus Christusquot; (1 Thess. 5 : 22, 23). Hij begeerde voor hen, dat zij „in alle goed woord en werk mochten versterkt wordenquot; door den Heer (2 Thess. 2:17).
Hoor zijne ernstige vermaning aan Timotheus: „maar gij, o mensoh Gods, vlied deze dingen; en jaag naar gerechtigheid, godzaligheid, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Ik beveel u voor God, die alle dingen levend maakt, en voor Jezus Christus, die voor Pontius Pilatus de goede belijdenis betuigd heeft, dat gij dit gebod houdt, onbevlekt, onberispelijk, tot op de verschijning van onzen Heer Jezus Christus.quot; En waartoe is Timotheus in de Heilige Schrift onderwezen ? Opdat hij een mensch Gods zou zijn volmaakt, tot alle goed werk volmaaktelijk toegerust (1 Tim. 6 : 11 ; 2 Tim. 3 : 16, 17).
Aan de Cretensen schrijft hij, dat Gods genade hun verschenen is, opdat zij, de goddeloosheid en de wereldsche begeerlijkheden verzaakt hebbende,1) matig en rechtvaardig en godzalig zouden leven (Titus 2 : 11, 12).
De Hebreeuwsche geloovigen worden opgewekt den vrede na te jagen en de heiligmaking, zonder welke niemand den Heere zien zal (Hebr. 12 : 14).
184
De brieven van Jacobus, Petrus, Judas en Johannes, ademen dezen zelfden heiligen toon. Wie is, naar het oordeel van Jacobus, waarlijk godsdienstig ? Hij, die weduwen en weezen
\') Dit is eene betere vertaling, dan verzakende.
INLEIDING.
bezoekt in hunne verdrukking, en zich zeiven onbesmet bewaart van de wereld (Jac. 1 : 27).
Petrus vermaant de geloovigen. om heilig te zijn, gelijk Hij, die hen geroepen heeft, heilig is, en herinnert hen aan Gods woord tot Israël: weest heilig, want Ik ben heilig. Hij wil, dat zij met alle naarstigheid zich zouden beijveren, bij hun geloof moed te voegen, en bij den moed kennis, en bij de kennis ingetogenheid, en bij de ingetogenheid lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid godzaligheid, en bij de godzaligheid broederlijke liefde, en bij de broederlijke liefde» liefde jegens allen (1 Pet. 1 : 15 ; 2 Pet. 1 : 5—7).
Johannes herinnert er aan, dat God een licht is, waarin gansch geen duisternis is, en verklaart, dat wie zegt, dat hij gemeenschap met Hem heeft, en in de duisternis wandelt, liegt, en de waarheid niet doet. Dit is de liefde — zegt hij — dat wij wandelen naar Gods geboden. Die goed doet is uit God, die kwaad doet heeft God niet gezien (1 Joh. 1:6; 2 Joh. 6 ; 3 Joh, 11).
Hoe treffend besluit Judas zijnen brief aldus: Hem nu, die machtig is u van struikelen te bewaren, en onstraffelijk te stellen voor Zijne heerlijkheid, in vreugde; den alleen-wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen (24, 25).
Op de laatste bladzijde der Openbaring hoort gij dezen heiligen stroom, die bij den troon van God is ontsprongen, voortruischen in deze zaligspreking: zalig zijn zij, die Gods geboden doen, opdat hunne macht zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad.
En als wij nu het doorgaande leven der geloovigen toetsen, aan wat de Heer en de apostelen van ons eischen, is de uitkomst niet bedroevend en rernederend ?
Hoe vaak ziet men niet, dat de prediking tot de geloovigen tekort schiet, bij de hooge en diepe opvatting van
185
INLEIDING.
het Christelijk leven, die wij In het Nieuwe Testament aantreffen.
Hoe droevig is het soms, den geloovigen prediker, en het geloovige lid, te hooren bidden, als de ongeredden, die nog zuchten onder de macht der zonde. De vroolijke toon des triorafs en des lofs ontbreekt hun. Of als zij dien aanslaan, dan is hij zoo gemengd met wat er mede niet te vereenigen is, dat de echte klank aan het gebed wordt gemist — gelijk aan de gebarsten klok de heldere toon ontbreekt.
Hoe veel is er in de praktijk der geloovigen, vooral in hun huiselijk leven, te midden van de kleine dagelijksche kwellingen, dat in treurigen strijd is met hunne heilige roeping: terwijl zij er aan gewoon zijn geworden, als aan iets, dat nu eenmaal zoo is, en niet meer veranderen kan.
De leer wordt uit het leven geboren. Is het leven der geloovigen zoo gebrekkig, geen wonder, dat hunne aanschouwingen van de waarheid der heiligmaking zoo gebrekkig zijn Velen verstaan nagenoeg niets van deze waarheid — ik zeg dit met diepen ootmoed. Zij hebben nooit met ernst deze zaak onderzocht. Ja, is \'net niet waar, dat men soms achterdocht heeft tegen een prediker, die eene hooge opvatting heeft van de heiligmaking, en met hoogen ernst op eene apostolische heiligheid aandringt?
Hoe gaat het u ? Steek uwe hand in uwen boezem. Keer tot u zeiven in. Verklaart uw geweten u schuldig, verontschuldig u dan niet. Ook hier is schuldbelijdenis de voorwaarde uwer verlossing.
Gij vraagt mij, hoe het dan er toe gekomen is, dat het leven van zoo vele geloovigen in onze dagen, zoo droevig afsteekt, bij het leven, dat wij uit de apostolische geschriften leeren kennen ?
Hoor mijn bescheiden antwoord. Men is van lieverlede er toe gekomen aan de rechtvaar digmaking eene te over heer-
186
INLEIDING.
schende plaats in te ruimen. In de zestiende eeuw leefde de vraag in het vrome gemoed, hoe kom ik tot de zekerheid dat mij mijne zonden vergeven zijn ? Deze vraag was zoo diep in de zielen ingedrongen, dat zij het niet langer konden uithouden, zonder een duidelijk antwoord er op te ontvangen. Niemand gevoelde de behoefte aan dit antwoord dieper, dan Luther. Had God hem niet tijdig het antwoord gegeven, dan was hij omgekomen in de afmattende worsteling der ziel, terwijl zij zocht naar vrede met G-od. En toen hij het antwoord: „de mensch wordt alleen door het geloof gerechtvaardigdquot; uitsprak, met eene kracht, zooals niemand het sedert Paulus heeft gedaan, toen vielen tienduizenden de schellen van de oogen, en stroomde Gods vrede hunne harten binnen.
En er ontstond een geweldige kamp tusschen de nieuwe aanschouwing en de oude leer. En \'t was de groote roeping der Hervormers, eiken aanslag op de nieuw ontdekte waarheid af te weren, haar met aanhalingen uit de Heilige Schrift te bevestigen, en als een zwaar gewonnen schat aan het nageslacht over te leveren.
Maar ook in Gods koninkrijk geldt de regel: „wilt gij uw kapitaal behouden, dan moet gij het vermeerderen.quot; En het geslacht na de Hervormers verstond dezen regel doorgaans niet. Men teerde in den regel van het overgeleverde kapitaal. Men schreed alzoo niet vooruit, om met denzelfden ernst de leer der heiligmaking na te vorschen en te ontwikkelen, zooals de vaderen dit ten aanzien van de leer der rechtvaardigmaking gedaan hadden.
De frissche aanschouwing van de waarheid der rechtvaardigmaking, die aan de zestiende eeuw eigen was, en de belijders dezer waarheid met den vroolijken moed van getuigen — van martelaren — vervulde, week allengs voor een oppervlakkig naspreken van de geformuleerde leer der rechtvaardigmaking. Het leven schoot geen dieper wortels
187
INLEIDING.
en zoo miste men de voorwaarde tot de diepere aanschou-wing en, waartoe men, ten opzichte van de waarheid der heiligmaking, had moeten doordringen. Ik heb natuurlijk den algemeenen toestand op het oog, als ik dit zeg.
Het gevolg was dat er stilstand, weldra achteruitgang, kwam, in het frissche, kloeke, moedige leven der zestiende eeuw. En tot op dezen dag lijden wij er onder. Waar er niets aan de prediking ten opzichte van de rechtvaardig-making schijnt te ontbreken, daar is zij vaak zeer gebrekkig, ten opzichte der heiligmaking. Bij niet weinigen is de rechtvaardigmaking uit genade, eene schuilplaats voor hunne gebreken, in plaats van een prikkel, om er van te worden verlost.
Laat mij u het volgende verhalen. Ik sprak eens met de dochter van een van Schotlands uitstekendste predikanten. Zij was eene geloovige en telde tusschen de 30 en 40 jaren, zoodat haar oordeel betrekkelijk gerijpt was. Zij verhaalde mij, dat haar vader, levenslang, gekweld was, door een haastig en opvliegend humeur. En toen ik haar zeide, dat het niet zoo had behooren te zijn, daar de genade des Heeren hem er van had kunnen verlossen, keek zij mij heel vreemd aan, alsof ik haar eene nieuwe leer verkondigde Ik vroeg haar, onder anderen, wat haar vader zou hebben geantwoord aan een dronkaard, wien hij de genade des Heeren had gepredikt, als deze hem de vraag had gedaan: indien de genade des Heeren machtig is mij van mijne dronkenschap te verlossen, hoe komt het, dat zij u niet van uw slecht humeur, heeft kunnen verlossen ?
Als deze uitstekende leeraar, in prediking en wandel, de leer der heiligmaking, zooals wij die in het Nieuwe Testament vinden, aan zijne gemeente en kinderen had duidelijk gemaakt, hoe gansch anders zou zijne dochter er over hebben gedacht en gesproken.
Wij moeten niet Gods Woord neertrekken naar ons ge-
188
eerst vrijgemaakt, dan geheiligd.
brekkig leven, maar ons leven door Gods Woord laten oor-deelen, en laten opheffen tot dat heilige terrein, waarop het leven van den verloste zich bewegen moet. Dan gaan wij een gezegenden tijd in. Dan voert de Heer ons naar de begeerte onzer harten, tot den zegen der heiligmaking, Zijnen naam ter eere.
II.
eerst vrijgemaakt, dan geheiligd.
Eom. 6. 22: — En nu van de zonde vrijgemaakt zijnde, en Gode dienstbaar gemaakt zijnde, hebt gij uwe vrucht tot heiligmaking.
Eer de heiligmaking, in Nieuw-Testamentischen zin, bij u beginnen kan, moet gij vrijgemaakt zijn van de zonde. TJive heiligmaking is de vrucht moer vrijmaking van de zonde. Uwe heiligmaking vangt aan, als de zonde ophoudt in u te heerschen. Ik zeg niet te bestaan, maar te heerschen.
Hoe anders helaas! denkt gij wellicht, over de heiligmaking. Gij wilt eindigen waar gij beginnen moet. Gij hoopt het eenmaal zoo ver te brengen, dat gij, als vrucht van veel strijd en gebed, vrij gemaakt zijt van de zonde, die u nu te machtig is. Gij hoopt dat het. eenmaal komen zal, tot uwe verlossing van de macht der zonde, die u nu kwelt. Gij kunt niet met vreugde belijden, dat gij van de zonde zijt vrijgemaakt, dat gij van hare macht zijt verlost. Gij kunt u nog niet noemen de vrijgemaakte, de verloste des Heeren.
En hoe ver hebt gij het gebracht in uw streven, om eenmaal zoo ver te komen, dat gij vrij zijt van de macht
189
EEKSÏ VRIJGEMAAKT, DAN GEHEILIGD.
der zonde? Helaas, \'t is al droeviger met u geworden. G-ij treedt eiken dag in met het droevig vooruitzicht, weer, gelijk gisteren en eergisteren, in de ure der beproeving, in den strijd ten onder te liggen. Er drukt een looden gewicht op uw hart. Er drijft een donkere wolk boven uw hoofd. En niets zal u uit deze stemming verlossen, dan de vreugdevolle gewisheid ; ik, ja ook ik ben vrijgemaakt van de zonde, en nu is de vrucht daarvan, mijne dagelijks voortgezette heiligmaking.
Gij vraagt, hoe gij dan komt tot deze vrijmaking van de zonde? Ik doe u de wedervraag: hoe zijt gij gekomen tot de vergiffenis uwer zonde ? Gij hebt wellicht, zooals vele anderen, gemeend haar te moeten uitwerken ; gij hebt gedacht er toe te zullen komen, als tot de vrucht van uw strijden en bidden en weenen ; gij hebt gedacht, uwen God de vergiffenis te moeten afdwingen. En wat was het einde van dit pijnlijk zoeken, streven en dwingen ? Vermeerdering-van uw onrust, verzwaring van uw druk: totdat het u duidelijk werd, dat de vergiffenis der zonde, u, als eene vrije gave, om niet, wordt aangeboden, dat zij de vrucht is. niet van uw doen, maar van het doen en lijden van Jezus Christus voor u. Door u geloovig aan Hem toe te vertrouwen, werdt gij één met Hem, en werd het Zijne het uwe. De Vader nam u op in Zijne gemeenschap, gelijk de Zoon voor eeuwig er in leeft, alsof gij, evenals zijn Zoon, nooit hadt gezondigd. Gij werdt gerechtvaardigd uit het geloof.
Welk eene ontdekking was dit voor u ! En wat was terstond de vrucht er van ? Vrede met God, vrede in het hart, blijdschap in de gemeenschap met God.
Nu, gelijk de vergiffenis uwer zonde, zoo komt ook de vrijmaking van de zonde, tot u, als de gave der goddelijke genade. Gij werkt en worstelt u niet vrij van de sonde. Dit zal u nimmer gelukken. God zelf maakt u vrij, en dan zijt gij een vrijgemaakte des Heeren. En dan is er een
190
191
onwankelbaar foiidutneiu gelegd voor de dagelijksche heiligmaking. „ Vrij gemaakt zijnde ran de zonde, hebt gijuwe vrucht tot heiligmaking.quot;
Paulus wekt wel de geloovigen op, om de eeue of andere bepaalde zonde af te leggen, maar dan wordt bet altijd verondersteld, dat dit de vrucht is van de vrijmaking van de zonde als heerscheres. en dat deze vrijmaking eene voor altijd afgedane zaak is.
Lees Roin. 6 : 18. Vrij gemaakt zijnde van de macht der zonde, zijt gij gemaakt dienstknechten der gerechtigheid. Ziet gij, het tijdperk der dienstbaarheid aan de zonde is voorbij. De heiligmaking is niet een zich vrij vechten van den ouden tiran. Zij is vrucht uwer vrijheid.
Lees Rom. 7:6; „Nu zijn wij vrijgemaakt van de wet, overmits wij dien gestorven zijn, onder welken iv j gehouden waren, alzoo dat wij dienen in nieuwigheid des geestes, en niet in de oudheid der letter.quot;
\'t Is geen levenslange worsteling, om vrij te worden van de wet der zonde.
Lees Rom. 8 : 2: „De wet des Geestes des levens in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.\'-\' De vriiraaking is geschied. Zij is aan den ingang der heiligmaking. Zij is daarvan de aanvang en het fondament. Zoo lang ik niet op deze vaste rots sta, en niet zeggen durf: ik weet dat ik van de zonde ben vrijgemaakt, zoo lang is bii mij de heiligmaking niet de vroolijke en triomfeerende gang des Heiligen Geestes in mij; maar een wettisch jagen en drijven, dat afmat, uitput en ter neer werpt
Gij vraagt mij, hoe God dan den geloovige vrijmaakt van de zonde ? Wij antwoorden u: door den geloovige met Jezus Christus te verbinden.
Gij, geloovige. zijt één met Christus, zooals de rank met den wijnstok. Hoe kwam de zonde over n te heerschen?
192 EERST VRIJGEMAAKT, DAN GEHEILIGD.
Door de verbintenis te verbreken, die er oorspronkelijk was tusschen God en mensch. Die aan Jezus Christus zich overgeeft, wordt samen met Hem weer een met den Vader. Jezus Christus komt tusschen u en de zonde, scheidt u van de zonde, en vereenigt u met den Vader; en zoo is de oorspronkelijke verhouding tusschen u en uwen God weer hersteld. En nu kan ongehinderd Gods Geest in u wonen, en wat heilig is in u voortbrengen.
Maar, ziet gij wel, eer Gods Geest in u wonen komt, wordt gij verlost van de oude dienstbaarheid der zonde, en door Jezus Christus met den Vader vereenigd.
Met Jezus één zijnde, zijt gij ook één met den Vader.
Wat leert Paulus ons, in het zesde hoofdstuk van den brief aan de Romeinen? Is het niet, dat de geloovige tot een heilig leven is geroepen, omdat Hij één is geworden met Jezus Christus, en alzoo niet meer éen is met de zonde, met andere woorden, vrijgemaakt is van de zonde ?
Paulus wijst altijd de geloovigen terug naar deze, in hen, volbrachte daad van God, als hij hen bestraft, en van de eene of andere zonde afmaant. Aan de Corinthiërs, in wier midden de ontucht zich was begonnen te openbaren, schrijft hij: „weet gij niet dat ulieder lichaam een tempel is van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij u zelfs niet zijt. Want gij zijt duur gekocht, zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, welke Godes zijn.quot; Zij moesten niet door eigen pogen het lichaam maken tot een tempel des Heiligen Geestes, wat hun nimmer zou gelukken; maar moesten handelen, in overeenstemming met het feit, dat hun lichaam reeds de tempel is des Heiligen Geestes.
Aan de Galatiërs, bij wie menige zonde begon door te breken, schrijft hij : die van Christus zijn, hebben het vleesch gekruist met zijne begeerlijkheden.
Gij vraagt mij, hoe kunnen deze twee dingen samen-
EERST VRIJGEMAAKT, DAN GEHEILIGD.
gaan ? Hoe kan iemand van de zonde zijn vrijgemaakt, en toch nog zondigen?
Laat mij u de zaak reet een beeld ophelderen. Iemand, die levenslang onder ruwe en ongemanierde menschen heeft verkeerd, wordt tot zoon en erfgenaam des konings aangenomen. In één dag, laat hij niet zijn oude manieren af. En als hij tot deze terugvalt, clan vermaant of bestraft gi] hem zeggende : vergeet niet dat gij van uw vroeger gezelschap zvjt verlost, en een koningszoon zijt geworden.
Zoo zegt Paulus aan de geloovigen, als de zonde die vroeger de heerschende macht in hen was, in hen op de eene of andere wijze voortwerkt: gij zijt vrijgemaakt van de zonde, waarom doet gij dan alsof gij nog haar dienstknecht zijt?
Er is een woord in den brief aan de Efeziërs, dat dit zeer duidelijk maakt, waar Paulus zegt, zooals het in het oorspronkelijke luidt, „daarom afgelegd hebbende de leugen, spreekt de waarheidquot; (-i: 25). Bij hunne vereeniging met Jezus Christus hadden zij de leugen afgelegd, en toch moesten zij nog vermaand worden de waarheid te spreken. ^
Zoo zegt Paulus aan hen (lees het oorspronkelijke vers 22), dat de geloovige den ouden mensch eens voor altijd aflegt, terwijl hij hen van vers 26 niettemin tegen verschillende zonden, waarschuwt. Wel leeft de oude mensch nog en kan hij zich nog laten gelden; maar dit moest niet, daalde oude betrekking tot hein niet meer bestaat.
En als ik nu versta, dat ik door mijne verbintenis met Jezus Christus, en door de inwoning des Geestes in mij, in de kern van mijn wezen, voor eeuwig van de zonde ben vrijgemaakt; hoe verandert mijne beschouwing van de voortwerkingen der zonde in mij. Ik verafschuw die, omdat zij mij niet pas-
\') liet voovtdureil\'l Kordtn, moet zijn grond hebben in een beslenrlig zijn.
13
193
194
sen, daar ik een tempel des Heiligen Geestes ben ; ik zie haar als de laatste voorbijgaande werkingen, in dit aardsche lichaam; ik weet dat Gods Geest in mij machtiger is, dan den ouden tiran; en moedig zeg ik, in den naam des Heeren, aan den verzoeker, neen! en ga ik met vreugde mijnen weg.
Het zou een ellendig leven zijn, als telkenmale de oude strijd, tusschen God en de zonde, in mij weer moest worden overgestreden, opdat beslist zou worden wie in mij heerschen zal, wien ik zal dienen en toebehooren: God of de zonde. Neen, God zelf heeft bij mijne bekeering, toen Hi] mij met zijnen Zoon vereenigde, de zaak voor altijd beslist. Mijn wandel moet zijn de wandel van een vrijgemaakte des Heeren.
Wat wordt hierdoor de heiligmaking? Niet de aa.nhou-dende strijd tusschen mij en den ouden mensch, die mij te machtig is; maar de voortgezettte verlossing van den ouden mensch, en de vreedzame wasdom in de genade, en het steeds overvloediger voortbrengen van de vrachten des Geestes — geloof, hoop en liefde.
Welk een onderscheid is er, tusschen het leven van den mensch, die eiken dag doorbrengt met de ijdele pogingen om zich van de zonde los te worstelen, en den mensch, die weet, dat God hem er van heeft vrijgemaakt, opdat hij God zou dienen, en Gods werk zou doen. De eerste doet zijn werk verdrietig en al zuchtend, in het besef zijner machteloosheid, en in het vooruitzicht zijner nederlaag. De laatste doet zijn werk, kalm en blij, wetende dat die God, die hem, in de kern van zijn wezen, van de heer-
lappij der zonde heeft vrijgemaakt, hem ook van uur uur zal vrij maken van de wet der zonde (Rom. 7: 23, verg. 8:2) in zijne leden. Hij wandelt in Gods licht, is gewapend met Gods macht, en weet vooruit dat de strijd, in den eenen of anderen bepaalden aanval, hoe bang ook soms voor
VRIJGEMAAKT.
het oogenblik, met de overwinning gewis eindigen zal. Of liever, hij weet dat de Geest Gods, die hem Jezus Christus heeft ingeplant, in het dagelijksch leven, de overwinning voortzet, die als heerscheres God zelf bij zijne bekeering in hem over de zonde heeft behaald. En, zoo gaat Gods Geest in hem voort, de vruchten des Geestes in hem aan te kweeken.
Hier ontstaat menige vraag bij u. Wij hopen haar later te zullen beantwoorden. Intusschen bid ik u, onderwerp u aan de Heilige Schrift, die u leert, dat gij, als geloóvige, u ■ niet moet vrijvechten van de zonde, maar u tegenover haar gedragen als een, wien de Heer van dezen tiran heeft vrijgemaakt.
Eerst, als gij in de waarheid, dat gij van de zonde zyjt vrijgemaakt, staat, en leeft, en werkt, kan de heiligmaking in het dagelijksch leven ongestoord haren gang gaan.
De Heer brenge u tot de vreugdevolle belijdenis; ik weet, dat ik van de zonde vrijgemaakt, en Gode dienstbaar gemaakt ben, en dat de gezegende vrucht daarvan de heiligmaking is.
IH.
VRIJGEMAAKT.
Kom. 8: 2. Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet dei-zonde en des doods.
Gij vindt in ieder mensch, zoowel den bekeerden als den onbekeerden, twee tegenovergestelde wetten; zooals Paulus ze noemt, de wet des gemoeds in den inwendigen mensch, en de wet der zonde in de leden (Rom. 7 : 22,23).
195
VRIJGEMAAKT.
De wet des gemoeds is de wet, die één is met het gemoed, één met het vermogen, waardoor wij zien en ook begeeren wat goed en recht is.
Dit gemoed is in den imoendigen mensch, dat is, het behoort tot de innerlijke zijde van den mensch, die naar de onzichtbare dingen is gekeerd. Tot dit gemoed behoort, onder anderen, wat Paulns de tafelen des harten noemt, waarin God, van nature, Zii\'ne wet heeft geschreven (Rom 2 ; 15). Daartoe behoort inzonderheid het geweten, waai\'door wij goed en kwaad van elkander onderscheiden, het eene goed — en het andere afkeuren.
Gij hebt de werkingen van deze wet des gemoeds gekend, reeds vóór uwe bekeering, toen gij nog in het vleesch waart, dat is, toen gij nog niet door Gods Geest van de macht des vleesches verlost waart (Rom. 8 vs. 9).
Hoe werkte zij in u ? Gij zaagt in wat goed was, begeer-det het te doen, naamt u voor het te doen, en badt God om Zijne hulp.
Er zijn, die jaren lang vóór hunne bekeering, he\'der zien en ernstig begeeren wat goed is, en, met groote gewe-tenstrouw, doen wat goed is.
Maar hun streven gelukt niet, en hun leven is een leven van teleurstelling en verdriet. Denk terug aan uw eigen leven, zooals het was vóór uwe bekeering. Gij hadt een slecht humeur, begeerdet er van verlost te worden, en badt dagelijks om verlossing; maar er ging zelden een dag om, dat uw slecht humeur u niet te sterk was, en over u de -overhand had.
Of gii waart licht geraakt, en werdt gij beleedigd dan vatte uw hoogmoed vlam, en gij werdt toornig, en belee-digdet die u beleedigde.
Of gij waart in lijden, en zaagt in, dat het u paste uw lijden met geduld te dragen, en gij begeerdet dit te doen; maar als de pijn u kwelde, dan was het ongeduld op den
106
VRIJGEMAAKT.
troon, en sprak de ongeduldige ziel: waarom kastijdt mijn God mij zoo hard ?
In zulke oogenblikken, lang vóór uwe bekeering, werd u het woord van Paulus duidelijk: als ik het goede wil. dan ligt het kwade mij bij.
Eu hoe meer, door het voorbeeld van een godzalige, ■door Gods Woord, door uwe innerlijke ervaringen, God Zijn licht u mededeelde, des te helderder werd uw inzicht in dat wat goed en recht is, en des te vuriger uwe begeerte, des te •ernstiger uw voornemen, des te inniger uwe bede, om het te doen. Maar uw weg liep, van teleurstelling tot teleurstelling, van smart tot smart.
Hoe kwam dat\'? De wet der zonde in uwe leden was u te machtig. Zij heerschte over de wet uws gemoeds. Zij ■streed niet alleen tegen die wet, maar was haar ook te sterk, en nam u alzoo, tegen uwen wil en zin, gevangen.
Toen gij nog maar een kind waart, werkte reeds de wet des gemoeds in u, en dreef zij u tot gehoorzaamheid aan uwe ouders. Het was uwe eerlijke begeerte en bede, die wet te volbrengen. Herinner u dien morgen, toen gij hartelijk hebt gebeden, dien dag als een gehoorzaam kind te mogen doorbrengen. Met vreugde en blijde verwachting tradt gij den dag in. Gij dacht niet aan die andere wet in uwe leden, die zich stil hield, alsof zij haar kans afwachtte, ■om u in hare macht te krijgen. Zij liet zich niet merken, maar was als een wakende vijand, die zoodra hij zijn tegenstander ziet, op de been is, hem bespringt, en hem gevangen neemt. Wat gebeurde? Pas hadtgij de ouderlijke woning, met uwe goede voornemens, en vol van vreugde verlaten, of ziet, daar ontmoette u een makker, die u uitnoodigde ■om iets te gaan doen, dat uw vader u verboden had. En waarlijk! nog eer gij hem neen kondet zeggen, werkte reeds de wet der zonde in u, en prikkelde zij u, om met •den verleider mede te gaan, en uw tegenstreven was zóó
197
vrijgemaakt.
flauw, dat gij, binnen een paar minuten, op den verkeerden weg waart. En, gedurende dien dag, was de vreugde geweken, waarmede gij dien morgen waart ontwaakt. Hoewel de diepte van zijn woord nog niet peilende, kondet gij reeds als kind Paulus nazeggen: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods?quot; Met uwe vreugde week het echte leven van u, met uw zelfverwijt en angst kwam de innerlijke dood binnen. De wet der zonde is de wet des doods.
Maar waarom zegt Paulus, dat deze wet der zonde, deze kracht die u tot zonde prikkelt, in uwe leden is? Omdat, gelijk het gemoed, inzonderheid het geweten, tot het innerlijke van \'s menschen wezen behoort, deze wet der zonde meer in het uitwendige van den mensch haar zetel heeft. Terwijl het geweten meer van binnen naar buiten iverkt, zoo werkt de zonde meer van buiten naar binnen. Het geweten zit dieper
dan de zonde in ons.
Zoo, bijvoorbeeld, is de stem, die tot wellust, tot eerzucht en tot wraakgierigheid aanport, oppervlakkiger in den mensch, dan de stem des gewetens, die den wellust en de eerzucht en de wraakgierigheid bestraft. De stem des gewetens, de wet uws gemoeds, die u als kind tot gehoorzaamheid jegens uwe ouders opwekte, kwam uit het binnenste heiligdom in u, waar de zonde niet heeft kunnen doordringen, om uwen God daar van den troon te stooten. Terwijl de wet der zonde in uwe leden, de weerklank was van de wet der zondige wereld rondom u, was de wet uws gemoeds de weerklank van de eeuwige wet des levenden Gods, die door uw geweten tot de binnenste kern van uw wezen sprak. Daarom zinkt de mensch zoo diep, die, in strijd met de wet zijns gemoeds, de slaaf wordt van de wet der zonde, die in zijne leden is. Hij handelt in strijd met de onvernietigbare kern van zijn wezen. Hij is, in den diep-sten zin, een zelfmoordenaar.
198
VRIJGEMAAKT.
En wat is de eenige weg, om vrij te worden van de wet der zonde, die in uwe leden is, en te leven overeenkomstig met de heilige wet, die God in uw gemoed heeft geschreven? Dat de tegenstelling, die van nature in u is, plaats make voor de hoogste en diepste tegenstelling, waarvoor gij vatbaar zijt en waartoe Gods genade u brengt; met andere woorden, dat het niet meer heete de wet des (jemoeds tegenover de wet der zonde, maar de icet des Gees-tes des levens in Christus Jezus tegenover de wet der zonde en des doods.
De wet uws gemoeds moet worden opgenomen in de wet des C-feestes des levens, die in Jezus Christus is, dat is. door de inwoning in u van den Geest, die in Jezus Christus woonde, moet in u de kracht werken, van het over de zonde triumfeerende leven, dat in Jezus Christus is geopenbaard. Gij moet niet meer in het vleesch zijn, dat is, overgelaten aan uw eigen streven, maar in den Geest; want in het vleesch wilt gij wel, maar kunt gij God niet behagen (Rom. 8 : 8).
Gij moet niet meer gebonden zijn aan de onmacht des vleesches, maar worden gedragen door de macht des Geestes, die in Christus Jezus is.
Welk eene onuitsprekelük heerlijke tegenstelling! Onder het oude machteloos streven van het vleesch, dat is, van den verlosten en den onverlosten mensch om de wet uws gemoeds te doen heerschen over de wet der zonde in uwe leden, zuchttet gij: „Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen?quot; Maar nu galmt gij den juichkreet uit van den vrijgemaakte : „Ik dank God door Jezus Christus onzen Heer!quot; (Rom. 7 :25).
Er is, In den ganschen omvang der blijde ervaringen van den geloovlge, niets dat In de verte haalt, bij deze goddelijke en genadige vrijmaking.
De wet des Geestes is de wet des levens. De Geest is de Geest des levens. Hij zegt niet: leef, maar Hij maakt levend.
199
VRIJGEMAAKT.
In Hem is het leren. Waar Hij komt wonen, daar wijkt de dood voor het leven — machteloosheid voor kracht, gedruktheid voor opbeuring, vrees voor hoop, zwakheid voor moed, droefheid voor vreugde. Waar de Geest des Heeren is, daar is vrijheid (•2. Cor. 3: 17)
Laat mij u de zaak ophelderen. Een kind mat zich te vergeefs af, om met zijn pijl het mikpunt te treffen, totdat de vader de armen om hem slaat, zijne handen in de zijne neemt, den pijl africht, en het mikpunt treft. Ditzelfde kind vermoeit zich vruchteloos, om twee hollende paarden in te houden, en is op het punt, om in zijne wanhoop de teugels van zich te werpen. Daar komt de vader weer van achteren, slaat zijne armen om het kind, neemt zijne handen in de zijne, en brengt terstond de hollende paarden tot staan.
Ziedaar oene zwakke opheldering van wat Paulus bedoelde, toen hij aan de Galatiërs schreef „ik leef niet meer; maar Christus leeft in mijquot;; en toen hij aan de Romeinen verklaarde: „de wet des Geestes des levens in Christus Jezus — en niet de wet mijns gemoeds — heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.quot;
De vader neemt niet de handen van het kind van pijl en teugels af, maar deelt daaraan zijne kracht mede; zoo ben ik het, en geen ander, die heerscht over de zonde in mij, maar het is, omdat ik, wanhopende aan eigen kracht, plaats geef aan de kracht van Gods Geest in mij. Ik laat den Geest van Christus, naar welgevallen in en door mij werken; — niet ik, maab christus.
Gij vraagt, hoe de geloovige deze triomfeerende kracht in zich geiuaar wordtquot;? Zij is niet eene kracht, die van buiten af op hem werkt, en hem alzoo voortdrijft. Dan zou hij geenszins van de wet der zonde verlost zijn. Door de verlossing, die in Jezus is, keert de oorspronkelijke orde der dingen in hem terug. Veronderstel, dat de mensch niet onder de macht
200
VRIJGEMAAKT.
der zonde was gekomen, en was blijven leven, overeenkomstig de wet zijns gemoeds: dan zou hij onder de macht van G-ods G-eest zijn gebleven; maar dan zou hij die macht niet hebben gevoeld, als iets dat hem innerlijk vreemd was, en dat hem, van buiten af, met minder of meerder geweld voortdreef tot wat goed is. De mensch, die niet is, wat hij moet wezen, moet door een prikkel van buiten af voortgedreven worden, en wordt de prikkel weggenomen, dan is hij traag en lusteloos in zijnen gang. Die is, wat hij wezen moet, doet wat hij doen moet, zonder dat iets van buiten af hem daartoe drijft. De geestelijk gezonde mensch is als de lichamelijk gezonde mensch. Gelijk de lichamelijk gezonde, al wandelende, aan geen inspanning denkt en geen buitengewone kracht in zich bespeurt, zoo denkt de geestelijk gezonde aan geene inspanning, en bespeurt hij in zich geene buitengewone kracht, terwijl hij rustig wandelt in de wegen des Heeren.
Laat mij u de zaak ophelderen uit het werkelijke leven. Toen de geloovige geen hooger prikkel kende, dan de wet zijns gemoeds, zeide hij tot zich zeiven: ik moet verdraagzaam zijn jegens hen die mij kwellen, ik woei geduldig zijn, als ik in lijden ben, ik moet, die mij haten, liefhebben. En hij zocht kracht in zijne gebeden, plannen en voornemens. Hij zag met angst elke beproeving te gemoet, en spande zich in om te overwinnen. Maar die angst en inspanning waren de teekenen zijner onmacht, en verried de groote macht van de wet der zonde in zijne leden. Me-nigmalen was de nederlaag het allersmartelijkst na den bangsten strijd. Hoe gansch anders werd het, nadat hij inzag, dat de triomf langs dezen wég niet wordt behaald, en hij, in wanhoop aan zich zeiven, aan Gods Geest zich toevertrouwde. Toen begon, bij al het gebrekkige dat nog voortduurde, de Geest rustig in hem te wonen, als de Geest der verdraagzaamheid, des gedulds, en der liefde. Van toen
201
VRIJGEMAAKT.
af werd hij zich al meer bewust, dat zi/jm verdraagzaamheid, zijn geduld en zijne liefde, voortvloeiden uit Jezus Christus, die door Zijn Geest, Zijn hart tot zijn heiligdom heeft gewijd. Van toen verdween het angstige wettische leven, dat in Rom. 7 zoo treffend wordt beschreven, en leerde hij verstaan wat Paulus bedoelde, toen hij aan de geloovigen te Rome schreef: „Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods; want gij hebt niet ontvangen den geest der dienstbaarheid, wederom lot vreeze, maar den Geest der aanneming tot kinderen, waardoor wij roepen: Abba Vader!quot;
Als gij alzoo leeft in de vrijheid, die Gods Geest met zich brengt, waar Hu de plaats inneemt van de wet des gemoeds, tegenover de wet der zonde; dan zijt ook gij verlost van de bange en verlammende slavernij onder eene wet, die u drijft, en die gij moei, maar niet kunt gehoorzamen.
Dan geniet gij, te midden van uw werken, uw strijden en lijden, de rust, die de kracht en de gezondheid der geheiligde ziel is.
of welke van die twee paden wandelt gij ? 203
IV.
op welke van die twee paden wandelt gij?
Rom. 7 : 23. — Ik zie eene wet in mijne leden, welke strijdt tegen de wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet dei-zonde, die in mijne leden is.
Kom. 8 : 2. — De wet des Geestes des levens in Christus Jezus, heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.
Wij hebben, toen wij naar de beteekenis van Rom. 8 : 2 vroegen, gezien, dat de geloovige niet in Rom. 7 : 22 blijven moet. Hij moet niet een gevangene blijven, maar een vrijgemaakte worden. Niet de keten achter zich aan slepen, die telkenmale aan een struikelblok blijft hechten, of er zich om vast strengelt: maar wandelen als het vrije kind van God.
En nu bidden wij u, met deze twee teksten, die u twee verschillende paden aanwijzen, voor het aangezicht des Heeren u af te vragen, op welke van deze twee paden gij wandelt. Zijt gij een gevangene of een vrije? Zucht gij in den kerker, of zingt gij het lied der bevrijding?
Laat mij het een en ander noemen, waaraan gij weten kunt op welken weg gij wandelt. Liet de ruimte dit toe, dan liep ik al de hoofdpunten van het Christelijk leven door. Ditmaal bepaal ik mij bij ééne zaak, en vraag ik: hoe
staat het tusschen u en de zonde ?
Wordt de ivet in uw gemoed, die de zonde veroordeelt al duidelijker of al dofferquot;? Waar de Geest verlost van de wet der zonde, daar wordt de wet, die Gods vinger in het gemoed heeft geschreven, al duidelijker. Was de wet dei-zonde niet in u, dan zou er geen sluier wezen voor uw oog, die u belet de wet des gemoeds in u in haar heiligheid en majesteit te zien, en u voor haar. onbepaald, neer te buigen. Als Gods Geest u van de wet der zonde verlost..
204 OP WELKE VAK DIE TWEE PADEN WANDELT GIJ ?
dan neemt hij dezen sluier weg voor uw oog, en dag aan dag schiet Gfods eeuwige wet hare stralen al schitterender uit, en buigt gij u al dieper voor haar neder. Zij is Gods stem, Gods beeld, de weerspiegeling van Gods wezen.
Als Gods Geest in u heerscht, en zijn licht u onbelemmerd bestraalt, dan hebt gij nu een dieper inzicht in het gebod der naastenliefde, dan gij er onlangs in had en zal uw inzicht morgen dieper zi]n, dan \'t dit heden is.
Dan breidt het licht des Geestes zich in u uit, en bij dat licht ontdekt gij, dag aan dag, verkeerdheden in uw leven, die gij vroeger niet hebt opgemerkt; en veroordeelt gij gedachten, woorden en daden, die gij vroeger toegevend hebt toegelaten.
En wat gij vroeger hebt veroordeeld, dat veroordeelt gij nu met veel meer ernst en nadruk.
De wet uws gemoeds is dan eene kaars in u, die al helderder brandt, en haar licht al meer over den ganschen innerlijken en uiterlijken mensch vallen laat. En de bron, waaruit deze kaars haar licht ontleent, is de Heilige Geest, Die in u woont. Gods Geest houdt die kaars in de hand, terwijl hij het huis doorzoekt en reinigt.
Zijt gyj de man, de vrouw, iemand, bij wie het helaas niet alzoo is gesteld? Toen gij pas tot God waart bekeerd, was de wet uws gemoeds u veel duidelijker dan nu. Maar gij hebt u niet laten verlossen van de wet der zonde, door de wet des Geestes in Jezus Christus, en er zijn nu dikke nevelen, die rusten op de wet uws gemoeds, en haar glans en majesteit voor u bedekken, en hare stem, die eens zoo luide sprak, verzwakten.
Gij schrikt nu minder voor verkeerde gedachten, of woorden, of daden, dan toen gij in de eerste dagen na uwe bekeering onder de zoo teedere bewerking waart des Heiligen Geestes.
Gij laat nu zelfs toe, gij doet nu zelfs wat gij toen bij
op welke van die twee paden wandelt gij ? 205
het teedere licht des Geestes. onvoorwaardelijk hebt veroordeeld.
Tengevolge hiervan wordt de eeuwige tegenstelling tusschen de wei mos gemoeds en de wet der zonde u niet steeds duidelijker.
Waar Gods Geest Zijn licht laat vallen op de wet des gemoeds, daar valt meteen zijn licht op de wet der zonde. En er is in het gansche heelal geen grooter contrast dan tusschen deze twee. Hoe steekt de walgelijkheid, de verfoeilijkheid, de verdoemelijkheid van de wet der zonde af. bij de aantrekkelijkheid, de beminnelijkheid, de heerlijkheid van de wet uws gemoeds, die één is met de wet des Geestes des levens in Jezus Christus.
De eene wet toont u het beeld des Satans, de andere het beeld van God.
Er is een oneindige afstand, tusschen de wet des gemoeds en de wet der zonde.
Ze zijn in eeuwig-onverzoenlijken strijd met elkander.
Als Gods Geest in u heerscht, dan wordt u deze tegenstelling al helderder van dag tot dag. De wet uws gemoeds en de wet der zonde staan al beslister tegen elkander, en sluiten steeds beslister elkander uit.
Helaas, bij u geschiedt dit niet. Gij hebt u niet, door Gods Geest, laten vrijmaken van de wet der zonde, en nu kunt gij, gemakkelijk en zonder pijn en zonder wroeging, doen, wat Gods Geest met nadruk veroordeelt en verfoeit.
\'s Morgens, als gij uit uwe binnenkamer\' komt, schijnt Gods vrede in u te heerschen, en zijt gij vriendelijk en verdraagzaam. Eer het acht of twaalf uur, eer het avond is, heeft uw onvriendelijk en onverdraagzaam humeur, meermalen, over u geheerscht, en anderen gekweld. En gij zijt er aan gewoon geworden. En gij meent dat het nu eenmaal niet anders kan; want bij anderen is het ook niet beter. En gij vleit u. dat het bloed van Jezus u van deze zonde reinigt; en daarmede is het afgedaan.
206 OP WELKE VAN DIE TWEE PADEN WANDELT GIJ?
En als men u een anderen, een hoogeren eisch stelt, dan waarnaar gij leeft, dan hindert en ergert dit u, en dan meent gij, dat men het overdrijft.
\'t Ontbreekt u, doorgaans, aan vrede, vreugde en kracht en gy wilt niet weten, dat de oorzaak hiervan is: dat gij u niet door Gods Geest hebt laten verlossen, van •de wet der zonde, die uw onvriendelijk en onverdraagzaam humeur prikkelt, en over u heerschen laat. Ik zwijg van andere verkeerdheden, die gij als zwakheden in u zoekt te ver-schoonen.
Als gij de zonde in u als zivakheid verdraagt, dan spreekt gij als iemand die niet inziet de absolute tegenstelling ^us-schen goed en kwaad — den onverzoenlijken strijd tusschen de wet der zonde in uwe leden en de wet, die Gods vinger in uw gemoed heeft gegrift.
Laat Gods Geest u in de engte drijven, waar gij, uit de diepte uwer ellende uitroept: nu niet langer geslingerd tusschen de wet des Geestes, en de wet der zonde, maar eenig en alleen de wet des Geestes gediend\'
Laat er een einde komen aan alle toegeeflijkheid, ook de allergeringste. Zoo lang het daartoe niet gekomen is, leeft gij, al zijt gij een geloovige. in eene treurige bedwelming tot uwe eeuwige schade.
Menig geloovige was op \'t punt tot dezen allerheiligsten ernst in zijne verhouding tot de zonde te komen, toen hij Gods Geest weerstreefde, en bedroefd van hem wijken liet.
Ik spreek dit met huivering uit, maar het is waar wat ik zeg. God opende het oog des geloovigen voor de eene of andere verkeerdheid in hem, en voor de eeuwige tegenstelling tusschen die verkeerdheid en Gods heiligen wil. Gods Geest eischte niets minder dan het afleggen dier verkeerdheid, waartegen een flauwe en al flauwer wordende strijd werd gestreden (Col. 3:8; Efez. 4: 25). En de ziel gevoelde den drang des Heiligen Geestes, om een ander mensch te
Or WELKE VAN DIE TWEE PADEN WANDELT GIJ? 207
worden, wiens doorgaande wandel van nu af aan God verheerlijkt. Welk een licht viel er niet op de woorden G-ods, die het heilig leven beschrijven, waartoe de geloovige wordt geroepen. Hoe duidelijk toonde Gods Geest dien heiligen weg aan het oog der ziel. zeggende: daar is het heilige pad, waarop ik met u samenwandelen wil.
En wat is, in die ontzaglijk gewichtige ure des levens, met sommigen gebeurd: zij hebben, voor altijd, aan het oude leven den rug toegekeerd, de brug achter zich afgebroken, en uitgeroepen: O mijn God, terug ga ik niet, gij moet mij verder brengen, of ik verga!
Maar wat deden anderen: tot deze engte genaderd, waaide ziel, door het oude, dat zij verwerpt, en liet nieuwe, dat zij begeert, geperst, vreeselijk geperst werd, braken zij de punt van den pijl, die door hen henen boren wilde, weerstonden zij de dieper gaande overtuiging des Heiligen Geestes, vlijden zij zich, als op betooverden grond, weer bij het oude leven neder, — en de goede kans ging voor altijri verloren 1
Laat mij u de zaak, uit het leven, ophelderen. Uw humeur belette u, om God altijd te verheerlijken, van den morgen tot den avond. Maar Gods Geest bond de waarheid op uw geweten, dat dit niet het leven van een verloste is. Hij leidde u tot menig woord, dat een heilig leven van u eischt, en vroeg u, is dit uw leven ? Zijt gij, door den Geest des levens, verlost van de wet der zonde ? Hij deed u diep gevoelen, welk een smaad gij op den naam van Jezus, als Verlosser, werpt, zoo menigmalen uw slecht humeur over u heerscht; en hoe gij een hinder zijt voor anderen, om tot Jezus te komen, en te verstaan wat de wil des Heeren is aangaande onzen wandel.
En wat hebt gij moeten doen ? Gij hadt u, geheel en al, moeten overgeven aan de leering en bestraffing des Geestes: gij hadt moeten zeggen: daar staat geschreven, al had dat
OP WELKE VAN DIE TWEE PADEN WANDELT GIJ quot;?
woord ii verpletterd. Gij hadt moeten zeggen; het moet, anders worden, omdat God het wil.
Maar wat hebt gij gedaan ? Gij wenddet uw oog af van de waarheid, omdat die voor u te schitterend was: gij meendet, dat haar eisch te hoog was ; gij vergeleekt u met andere Christenen, en meendet zelfs dat het met u beter was gesteld, dan met velen van hen.
En zoo hebt gij den Geest bedroefd, en Hem van u doen wijken; en is uw leven, sedert, een ellendig leven geweest.
Maar anderen deden niet als gij. Zyj besloten in den naam des Heeren: het moet en zal anders worden met mij: wat ook gebeure, Gods wil moet en zal geschieden!
En wat is met hen gebeurd? Ziende, hoe onmogelijk het is, zich van de wet der zonde vrij te worstelen, leerden zij aan zich zeiven te wanhopen, zooals nooit te voren. Toen begonnen zij den kreet der wanhoop te vatten door Paulus geslaakt. ,,Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods ?quot; Een kreet, dien de verstgevor-derde te ernstiger slaakt, als hij Gods Geest buiten rekening laat, en alleen aan de wet des gemoeds denkt, die hem wel tot het goede prikkelt, maar niet de macht daartoe geeft.
Alleen hij kent deze wanhoop, die met onwankelbaren en onverbiddelijken ernst heeft besloten; Gods wil moei geschieden.
Laat gij het tot eene onderhandeling komen tusschen Gods wil en het zwakke vleesch, besluit gij: ik zal Gods wil doen zoo ver ik kan; dan komt gij niet verder, en gaat gij, naar gewoonte, in uw ellendig leven voort.
\'t Wordt niet anders, voor gij hebt gezegd: Gods wil moet geschieden, het koste wat het wil. Dan eerst vindt gij uit, dat die in uwe kracht niet kan geschieden. En dan ontstaat bij u die heilzame wanhoop aan u zei ven, waarin Gods Geest u geschikt vindt, om u van de wet der zonde te ver
208
OP WELKE TAN DIE TWEE PADEN WANDELT GIJ ? 209
lossen, en met Zijne kracht in u te wonen, en u, als Gods kind, vreedzaam voort te leiden (Rom. 8: 2, 14).
Gelijk gij de blijde vergiffenis der zonde hebt ontvangen, eerst nadat gij hebt leeren wanhopen om zelf die uit te werken, zoo ontvangt gij de bevrijding van de wet der zonde, eerst als gij leert wanhopen aan u zeiven, den strijd voor altijd opgeeft, en u vastklemt aan Jezus Christus in u, Die in u leeft (Gal. 2: 20).
Hoe weinig, helaas, wordt dit, zelfs door uitstekende vromen, begrepen. Ik had eens een gesprek over den wandel, dien God van den geloovige eischt, toen een der uitstekendste Christinnen, die ik gekend heb, zuchtend antwoordde: ja maar dit is moeilijk; waarop ik haar zeide: wat moeilijk is, dat kan men, met inspanning, doen: maaide eisch der heiligmaking is voor de menschelijke kracht eene onmogelijkheid, men kan dien niet volbrengen anders dan door de kracht Gods, Die niet dooi- krachtsinspanning, maar door \'t geloof in ons werkt.
Herinner u wat ik zeide over de heiligmaking, toen ik u de waarheid ontvouwde, dat onze heiligmaking eerst begint nadat wij, uit genade, van de zonde zijn vrijgemaakt.
Bij eene andere gelegenheid klaagde een uitstekende broeder, dat eene lieve Christin, wegens hare ziekelijkheid, vaak ongeduldig en ontevreden was. „En toch,quot; zoo sprak ik, „verwacht de Heer dit van Zijne kinderenquot;\'. En wat antwoordde hij mij: „Ja, maar dan moet men ver in het Christelijk leven gevorderd zijn.quot; Mijn hart zonk in mij, toen ik dit van hem hoorde. Ik dacht als hij zoo weinig den weg der heiligmaking verstaat, hoe zullen anderen dit verstaan; en daarbij is hij een Evangeliedienaar. Hoe moet hij anderen door zijne onkunde aan het dwalen helpen. Had een pasbekeerde, die klaagt over zijn slecht humeur, hem dit woord hooren spreken, hij zou van dezen broeder
\'210 op welke van die twee paden wandelt gij?
de allernoodlottigste dwaling hebben geleerd, dat zijne kracht eerst moet aangroeien om de zonde te overwinnen, en heilig te wandelen.
Neen, de voorwaarde tot de verlossing door Gods Geest van de wet der zonde is: wanhoop aan eigen kracht, al is men ook de verst gevorderde in het Christelijk leven.
Uit die wanhoop heft God den geloovige op, door hem tot eene nieuwe daad des geloofs in staat te stellen. Die nieuwe geloofsdaad voert de ziel onmiddellijk tot de alge-heele afhankelijkheid van Jezus Christus, als van onzen Heil[gmaker, en alzoo tot de vrijmaking van de wet der zonde door den Geest van Christus. Jezus Christus is niet alleen onze rechtvaardigmaking, maar ook onze heiligmaking.
Kent gij dit geloof, waaruit de heiligmaking geboren wordt ?
\'t Is meer dan het geloof, dat slechts de vergiffenis der zonde als genadegave ontvangt.
\'t Is meer dan het geloof, dat slechts de bijzondere hulp des Heeren in een bijzonderen nood aangrijpt.
\'t Is het geloof, dat zich aan Jezus Christus toevertrouwt, om door Hem te worden verlost van de macht der zonde, en in die verlossing van uur tot uur te worden beivamd.
\'t Is het geloof, dat leert steunen op de altijd tegenwoordige en altijd overvloedige genade des Heeren, die de ziel als de lucht omgeeft, als de adem des winds haar instroomt, en zich stelt tusschen haar en de haar zoo licht omringende zonde.
\'t Is het geloof, dat de ziel rust laat vinden in Jezus Christus, haar Heiligmaker, gelijk zij in Hem rust gevonden heeft, als in haren Verzoener.
\'t Is het geloof, waardoor de ziel, in den strijd tegen de zonde, uit haar eigen kracht treedt en wonen gaat in Jezus Christus, en van nu aan deze les al beter leert: niet ik, maar Christus.
DE VOLBRACHTE EN DE VOOKÏGEZEÏTE VRIJMAKING. 211
Waar de ziel aldus, gestorven aan eigen kracht, zich laat opwekken tot een hooger leven : daar ontbrandt soms de allerhevigste strijd, waarin de ziel wordt geroepen, niet, om hare kracht met die der zonde te meten, maar, om door het geloof aan de alles overwinnende tegenwoordigheid van Jezus Christus vast te houden.
En naarmate zij zich door \'t geloof vasthoudt aan Hem, als ziende den Onzienlijke; naar die mate mag zij, van oogenblik tot oogenblik, belijden: ik ■vermag alle dingen door Hem, die myj kracht geeft.
V.
DE VOLBRACHTE EN DE VOORTCtBZETTE VRIJMAKING.
Kom. 6 : 11—13. Alzoo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in Christus Jezus, onzen Heer. Dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen in de bogeerliikheden des-zelven lichaams; en stelt uwe ledon niet dei-zonde tot wapenen der ongerechtigheid ; maar stelt u zeiven Gode, als uit de dooden levende geworden zijnde, en stelt uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Vergl. Gal. 5: 16—18. Efeze 5* 22—82.
Zijt gij tot God bekeerd ? Hebt gij u aan Jezus Christus overgegeven? Gij antwoordt: Ja! Weet gij wat toen tusschen u en de zonde is gebeurd? De oude betrekking tusschen u en de zonde is toen voor altijd verbroken.
En hoe kwam die te breken ? Niet door uwe krachtsinspanning. Hebt gij, tijdens uwe bekeering, al uwe kracht ingespannen om de tooverkracht der zonde te breken ? Dan heeft die inspanning u geleerd, dat geen menschelijk ver-
212 DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING.
mogen de diepgezeten en snelwerkende kracht der zonde breken kan. Dan hebt gij in die dagen leeren verstaan, de zucht der heilbegeerige ziel; hoe dieper ik poog te delven, hoe meer bederf ik ontmoet, ach ! ik wanhoop aan mij zeiven.
En toch, gij kondet niet de dienstknecht of de dienstmaagd des Heeren worden, zonder de verbreking van de-oude heerschappij der zonde.
Gij kunt niet twee Heeren dienen. Ja, het klinkt Godslasterlijk te zeggen, dat gij, tegelijkertijd, een slaaf der zonde en een dienstknecht van God kunt zijn. Er is een onverzoenlijke strijd, een eeuwige afstand, tusschen God en de zonde. Om God in geest en waarheid te dienen, moet gij, eerst van de slavernij der zonde worden verlost.
Dit is in uwe bekeering en geloofsovergave geschied, maar niet door uwe krachtsinspanning. Hoe dan?
Door uwe verbintenis met Jezus Christus. Laat mij u de zaak ophelderen. Daar is een kind, dat de gewoonte heeft leelijke woorden te gebruiken. Het begeert en bidt en strijdt er tegen. Maar alles te vergeefs. Het woont in een huisgezin, waar het die verkeerde gewoonte heeft aangeleerd, en waar die dagelijksch wordt versterkt. Wat doet gij? Vermanen en straffen helpen niet. Gij neemt het kind uit dit huisgezin, waar het is opgevoed, en verplaatst het naar een gezin, waarin het innerlijk een welgevallen heeft, en waar de gewoonten heerschen, die het wenscht aan te leeren.
Wat is met dit kind gebeurd? Gij hebt het verlost van de macht, die dat eerste huisgezin jaren lang over die kind heeft uitgeoefend, en omdat het voor altijd van het eene gezin gescheiden en aan het andere gebonden is, daarom is deze vrijmaking eene afgedane, eene voor altijd volbrachte zaak.
Laat mij een ander beeld gebruiken. Er is een dronkaard, die hartelijk begeert zich van den bedwelmenden drank te onthouden. Hij kent geen grooter zegen, dan van de
DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING. 218
heerschappij des dranks te zijn verlost. Maar hij is, van den morgen tot den avond, tusschen matige en onmatige drinkers; en hun invloed over hem is zoo machtig, dat zijne goede voornemens, niettegenstaande zijn bidden en smeeken, ■eiken dag als spinrag verbroken worden. Hij begint reeds moedeloos te worden, en wil allen strijd opgeven.
Wat doet gij? Hem de wet met hare bedreigingen voorhouden? Neen, uw medelijden jegens hem wordt opgewekt, en gij haalt hem uit den kring, waarin hij sinds jaren was, en brengt hem in eenen kring van onthouders, wier gewoonten hij al jaren lang begeerig was zich aan te wennen. Hij is hierdoor, voor altijd, van de heerschappij van den eersten kring verlost. De vrijmaking van den invloed, dien die kring eens op hem uitoefende, is eene volbrachte zaak.
Ziet, zoo heeft God ook u vrijgemaakt van de heerschappij der zonde. Hij heft de oude betrekking tusschen u en de zonde op, door eene nieuwe betrekking tusschen en Hem te laten geboren Vjorden.
Uwe nieuwe betrekking tot God door Jezus Christus, is de dood der oude betrekking tusschen u en de zonde. Zij kunnen in der eeuwigheid niet samengaan. Zoo was de nieuwe betrekking, waarin dat kind en die dronkaard, tot dat andere gezin en dien anderen kring traden, de dood van de oude verbintenis met dat eerste huisgezin en die eerste omgeving.
Maar, waar gij vooral op letten moet is, dat beiden wilden en wisten wat zij deden toen zij aan uwe hand dat oude huis, en dien ouden kring, met een ander gingen verwisselen.
Hebt gij geweten wat gij deedt, toen gij u aan Jezus Christus overgaaft? Was het u duidelijk verkondigd, en hebt gij het duidelijk begrepen, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is, om u onder de heerschappij der zonde uit te nemen, en onder die van den Heiligen Geest te plaatsen?
214 DE VOLBRACHTE EN DE VOOKTUEZETTE VRIJMAKING.
Of hebt gij u, bij uwe bekeering, slechts met deze ééne gedachte bezig gehouden, dat Jezus Christus in de wereld gekomen is om uwe schuld uit te delgen, en voor u de vergiffenis van uwe zonden te verwerven?
Dan moet gij nog het verzuimde inhalen, en leeren verstaan, dat de overgave aan Jezus, het algeheele breken is met het oude leven, om een gansch nieuio leven te beginnen. Die in Christus Jezus is, die is een nieuw schepsel; het oude is voorbijgegaan; ziet, het is alles nieuw geworden (II Cor. 5: 17).
In de dagen der Apostelen hebben de geloovigen dit als vanzelf begrepen, zoodat Paulus in zijne brieven altijd veronderstelt dat zij dit weten. Het was eene geweldige en doortastende, een in alles ingrijpende daad, als iemand zich door den doop losmaakte van de Joodsche en Heidensche gewoonten, om die der Christenen aan te nemen. Het verschil tusschen geloovigen en niet-geloovigen was toen grondig en in het oogloopend. En dit maakte, meer nog dan het woord der onderrichting, het aan eiken doopeling duidelijk, dat hij van nu aan, door de verbintenis met Jezus Christus, aan Wien hij zich geheel en al overgeeft, een gansch nieuw mensch wordt, om een gansch nieuw leven te leiden.
Helaas, hoe is het nu?Er zijn geloovigen, die schijnbaar hunne heilige roeping niet verstaan, en in woord en daad soms dingen doen, die zelfs de niet-geloovigen veroordeelen. Zij zijn er de oorzaak van, dat velen, die zich werkelijk aan den Heere Jezus hebben overgegeven, niet weten wat die overgave met zich medebrengt: het breken, namelijk, met alle zonden, om een gansch en cd geheiligd leven te leiden.
En laat mij, met ootmoedige bescheidenheid, dit hierbij voegen; dat de prediking noodzakelijk lijdt, door dit gebrek-kig leven der geloovigen. Want de prediker is meermalen niet beter, dan den kring van geloovigen, waarin hij heeft verkeerd, hij leeft zelf niet in alles voor anderen tot een voor-
DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING. 215
beeld, heeft een oppervlakkig inzicht in cle beteekenis der bekeering en der geloofsovergave, en predikt haar op oppervlakkige wijze.
Daarom bid ik u niet te rusten totdat gij grondig verstaat, wat het is, door de overgave aan Jezus, /oor altijd te zijn vrijgemaakt van de heerschappij der zonde, en overgebracht tot de heerschappij des Heiligen Geestes.
Ik heb u gezegd, dat die dronkaard en dat kind wetens ea willens uit de oude tot de nieuwe verbintenis over-g.ngen. Anders kon men niet zeggen dat zij van die om-gsving zijn vrijgemaakt.
Wat onze God aan u doet in de overgave aan Jezus Christus, betreft vooral uwen wil. Tegen uwen wil kan Hij u niet verlossen. Gij kunt u gemakkelijk voorstellen, lioe in den regel, in de dagen der apostelen, de wil van ieder bekeerling allerkrachtigst werd aangegrepen. Was de begeerte naar verlossing niet zeer sterk, dan kon men tegenover de ontzaglijke gevolgen der overgave, niet beslist zeggen: ik wil, en er bij volharden. Men had soms het gansche huisgezin, de gansche buurt, de gansche stad tegen zich; maar zoo machtig werkte de begeerte naar dat nieuwe leven, dat men onder de Christenen zag, dat duizenden aan dat leven, met de vervolgingen er aan verbonden, van harte de voorkeur gaven, boven het oude leven, met zijne genoegens en gemakken.
Hoe ging het nu? Hebt gij, bij uwe overgave aan Jezus Chriamp;tus, uwe oude levenswijze vergeleken, niet met die der geloovigen die u omringden, maar met die van Jezus Christus en Zijne apostelen? Hebt gij eerlijk en grondig gezegd, dat gij met geene enkele zonde, met geen enkelen afgod langer verbonden wilt blijven ? Hebt gij gebeden om, het koste wat het wil, gansch en al, met lichaam, ziel en geest, Gode te zijn gewijd, heilig te zijn, gelijk Jezus heilig was? Was dit voor u de beteekenis uwer overgave,
21ö DE VOLBRACHTE EN\' DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING.
dat gij u, door Jezus Christus, in alle dinym, steldet onder de heilige leiding des Heiligen Geestes?
Of was het ook u, zooals anderen, niet duidelijk, dat gij, door de overgave aan Jezus, vaarwel zeidet aan elke zonde en aan eiken afgod? Dan moet gij het verzuimde nog inhalen. Dan moet gij, met uw gansche wezen, met uwen ganschen wil, u onder de heilige leiding des Heiligen G-ees-tes plaatsen. Dan bid ik u, bij de ontfermingen Gods, da:-gij uwe lichamen stelt, tot eene levende, heilige en Gode-welbehagelijke offerande.
Onlangs zeide een uitstekende broeder in de bediening\' aan mij, dat het hem toeschijnt\'dat vele geloovigen bang zijn voor deze algeheele toewijding aan God. Ik vrees, dat hij de zaak goed heeft ingezien. Van waar dit verschijnsel? Het leven van den gezonden mensch is zoo gansch anders als het leven van den kranke; en deze ziekelijke geloovigen zijn aan hun kwilnend leven zoo gewoon, dat de voorstelling-van een flink en wakker en door en door gezond leven, voor hen te veel is, en hen afschrikt. Om een ander beeld te gebruiken: die wegens zijne kranke oogen aan een half-verlichte kamer gewoon is, kan het volle licht niet verdragen.
Dit verklaart u het allerdroevigst verschijnsel, dat men:g-malen juist de geloovigen, den aandrang des predikers tot een ten volle geheiligd leven, als overdreven, van zichstoo:en.
Wat zegt Paulus aan de geloovigen? Dat zij der zonde dood zijn. Welk een woord! De oude betrekking tusschen hen en de zonde is voor eeuwig vernietigd. Zoo min de vrouw aan eene verbintenis hier op aarde met haar overleden man denken kan, zoo min konden zij denken aan eene verbintenis met de zonde. Ze zijn als dooden, tegenover de zonde. De zonde is als een doode, tegenover hen. Zij hebben in der eeuwigheid niets meer met elkander te maken.
En hoe is het daartoe gekomen ? Door hunne vereeniging
DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING. 217
met Jezus Christus. Zij leven in Hem Gode. Wat zij zijn, dat behoort Gode, dat is Gode gewijd. Zij zijn een offer op het altaar, en hun leven is de vlam, die ongestoord opstijgt naar boven.
En wat is nu de vrucht van deze volbrachte vrijmaking-van de heerschappij der zonde? De dagelijks voortgezette vrijmaking.
Denk u het kind, waarvan ik bij vergelijking gesproken heb. Moest het zich nog beschouwen, als behoorende tot het vroegere huisgezin, twijfelde het er aan, of de oude betrekking-wel vernietigd was, vreesde het eiken oogenblik weer teruggehaald te zullen worden: hoe kon het dan, geheel en al, aan de gezegende invloeden van dat betere huisgezin zich overgeven? Om ongestoord onder die invloeden te verkeeren, en den vollen zegen er van te ondervinden, moet het in het allerminst niet er aan twijfelen, dat het, met lichaam en geest, dat betere gezin toebehoort, en er mede één is geworden. Zijne vrijmaking van het andere huisgezin moet hij nooit, voor een oogenblik, in twijfel trekken.
Zoo moet het ook met u zijn. Het moet bij u gewis en zeker zijn, dat gij door uwe overgave aan Jezus Christus, aan de zonde gestorven zijt, en dat gij nu Gode leeft door Jezus Christus. Gij moet voor geen oogenblik er aan twijfelen, dat Hij u door den Heiligen Geest uit de macht dei-zonde heeft gehaald, opdat gij onder de leiding des Heili- ■ gen Geestes leven zoudt. Gij moet tegenover alle tegenwerpingen, zooals Paulus zegt; het daarvoor houden, liever het daarvoor rekenen, dat dit zoo is. In al uw begeeren, bidden, werken, strijden en lijden, moet gij aanvangen met dit onomstootlijk feit: dat Jezus Christus zich geplaatst heeft tusschen u en de zonde, u van de zonde heeft vrijgemaakt, en u onder de leiding des Heiligen Geestes gesteld; dat gij niet meer verkeert en leeft in de macht der zonde, maar In die des Heiligen Geestes.
218 DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING.
Zoo lang gij dit niet gelooft, en niet door het geloof er mede rekent; zoo lang gij niet, in al wat u wedervaart en in u omgaat, zegt: ik ben voor eeuwig uit de banden der zonde los gemaakt, om eeuwig Gode alleen en Gode geheel en al te leven — zoo lang zijt gij als een scheepje, dat op de baren der zee heen en weder drijft, in stede van met volle zeilen regelrecht naar de haven te varen.
Al uw pogen naar een heilig leven, zal niets dan teleurstelling, kwelling en verdriet baren, zoo gij niet er toekomt met een blijmoedig geloof te belijden, „de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods.quot;
Gij vraagt mij, of de zonde dan hierdoor ophoudt te werken in u? Geenszins. Maar het zijn de der oude betrekking tusschen u en de zonde, niet de voortzetting ervan. De oude betrekking is voor altijtl vernietigd. Laat mij u de zaak ophelderen.
Het kind zuchtte n dat eerste huis, omdat het geen behagen had in de gewoonten van dat huis. Intusschen leerde het die gewoonte aan. Zij werden als een tweede natuur. Zoodra het /-.het betere huis is, wordt het een gansch ander men , zoo weldadig werken die betere invloeden van dat betere huis. Maar het is niet, als met een tooverslag, van al zijne verkeerde gewoonten verlost. De oude betrekking tot dat eerste huis is wel voor altijd te niet gedaan; de invloed, die van die betrekking uitging is wel vernietigd, maar de nawerkingen er van zijn er nog. En hoe wordt het kind van die oude gewoonten, die zich telkens weer, als nawerking van het verledene willen doen gelden, verlost? Door er aan vast te houden, dat het één is met het betere huis, en door zich al inniger aan de inwoners en de gewoonten van het betere huis over te geven en toe te wijden.
En wat volgt dan als vanzelf? Dat het oude allengs
DE VOLBRACHTE EN DE VOORTGEZETTE VRIJMAKING. 219
wijkt voor het nieuwe, en dat het kind, hoe langer hoe meer, de gewoonten zijner omgeving aanneemt, en die aan anderen vertoont. Dit is de voortzetting zijner vrijmaking van de macht, die eenmaal het eerste gezin over hem heeft uitgeoefend.
Zoo stelt Paul us de zaak voor in de verzen, die wij u hebben voorgelezen. In uw sterfelijk lichaam blijft de zonde altijd nawerken. Gij wilt met haar niets te maken hebben, en weet met vreugde en dankzegging, dat de oude band tusschen u en haar voor eeuwig is gebroken. Maaide zonde werkt toch na in u, door verkeerde neigingen en begeerten. Hoe hebt gij u daartegenover te gedragen ? Blijf het daarvoor houden, dat gij er niets meer mede te doen hebt; sluit u te dichter aan uwen Heiland; open uw hart te gelooviger voov de heilige werkingen des Heiligen Geestes, Die heilige neigingen en begeerten in u werkt en sterkt. Weet vooruit, dat de zondig neigingen en begeerten wijken moeten, voor de heiige neigingen en begeerten, die Gods Geest in u onderhoudï Wees u bewust dat gij in de nabijheid des Heiligen Ger,- t zijt, die u oneindig nader is, dan wat in uw vleesch . -.\'It. Adem door het geloof de invloeden des Heiligen Geestes in, zoo natuurlijk en zoo onwillekeurig als gij de lucht inademt. Die God, Die u in deze zichtbare wereld inleidde, waar Hij deze aardsche levenslucht voor u heeft geschapen, voerde u ook bij uwe \'overgave, die verborgen wereld in, waar Hij geestelijke levenslucht u heeft toebereid, die de ziel, door hare verbintenis met Jezus uit Gods Geest inademt.
Het moge u eene lange oefening kosten, eer gij, door een kalm en vast geloof, Gods Geest in u de eens volbrachte vrijmaking, van oogenblik tot oogenblik, laat voortzetten. Gij moogt in dien tusschentijd, en ook later in menige beproeving voor een oogenblik feilen. Maar, vasthoudende aan de eens voor altijd afgedane vrijmaking, en dieper en altijd
DEK ZONDE DOOD, MAAR GODE LEVEND,
dieper ingaande in de gemeenschap des Heiligen Geestes, wordt uw leven waarlijk een voortgezette triomftocht; en kunt gij, in de gewisheid van de zegepraal des Heiligen Geestes over de zonde, rustig en kalm het werk doen, dat u de Heer te doen geeft; en het lijden verduren op het pad, waarop Zijn vaderhand u voert.
Kust niet, totdat uw innerlijk en uiterlijk leven hierop een vroolijk amen is.
VI.
DER ZONDE DOOD, MAAR GODE LEVEND, IN CHRISTUS JEZUS.
Bom. 6: 11. Alzoo ook gijlieden, houdt liet daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Go\'le levende zijt in Christus Jezus.
Ik heb reeds, naar aanleiding van dit vers, tot u gesproken over het fondament der heiligmaking. Het is van het uiterste belang dat wij hier niet mistasten. Die een fondament heeft, en wel een goed fondament, kan daarop een goed huis bouwen. Die het vaste fondament niet kent, waarop hij bouwen moet, bouwt op zandgrond, en ziet dat al zijn werk verloren is, als de storm losbreekt, en de stortvloed tegen het huis aanslaat. Het is mij vooral er om te doen. u het fondament der heiligmaking duidelijk te maken. Hebt gij eenmaal de zaak gevat, en geeft gij u over aan den machtigen drang des Geestes in u, dan weet gij op welk fondament gij bouwen moet. Dit bewaart u voor nuttelooze, moedbenemende, uitmergelende inspanning. God alleen weet,\'
220
IN CHRISTUS JEZUS.
hoevelen van zijne dierbaarste kinderen zich jaren lang hebben afgemat, om een vasten gang in de heiligmaking te vinden. Die afmatting was niet noodig, hadden zij verstaan wat Paulus, onder anderen in Rom. 6, over de heiligmaking leert. God alleen weet, welk voordeel de Satan heeft in de ure der beproeving over vele geloovigen, omdat zij in het duister verkeeren omtrent den weg der heiligmaking.
Het is Gode bekend of grt/, geloovige, met blijmoedigheid zeggen kunt, dat gij het fondament der heiligmaking gevonden hebt, en er steeds vaster op gebouwd wordt door den Heiligen Geest. Hij weet hoe ik er naar begeer, zelf pal te staan op dit fondament; maar ook u, geloovige, bij de hand te vatten, en u van allen zandgrond af te voeren. Verdraag mij daarom, dat ik andermaal tot u spreken ga, over de zoo gewichtige verklaring van Paulus in Rom. 6: 11.
Geene heiligmaking in Apostolischen zin, zoo gij niet dood zyjt aan de zonde — een doode, een lijk, ten opzichte van de zonde. Het Grieksche woord vs^óg doet ons denken aan de lijken der gestorvenen, aan de dooden in hunne graven.
Gij herinnert u de redeneering van Paulus in den aanvang van Rom. 7. De wet houdt man en vrouw aan elkander gebonden, totdat een van beide gestorven is. Eerst dooiden dood van man of vrouw kan een nieuw huwelijk worden gesloten. Daar is tusschen u, als nakomeling van Adam, en de zonde, eene huwelijksverbintenis. In die huwelijksverbintenis is menig kind geteeld, menige zondige begeerlijkheid, menige zondige hebbelijkheid ontstaan. De zonde is als verborgen macht, als verborgen beginsel in u binnengedrongen. Zij is met u, gij zijt met haar vereenigd. Aan die vereeniging moet een einde komen, door den dood van een van twee. Paulus zegt, gij zijt gestorven, gij zijt de doode, in u is eene verandering ontstaan, die een einde gemaakt heeft aan de verbintenis tusschen u en de zonde.
221
DER ZONDE DOOD, MAAK GODE LEVEND,
Gij zijt tegenover de zonde, als het lijk van een overleden man tegenover de vrouw.
Paulus kwam, in dit zesde boofstuk, op de gedachte om van u, als van een doode, een lijk te spreken, omdat Jezus Christus zelf ten opzichte van de zonde een doode, een lijk geworden is. Zoolang Hij niet was gestorven had de zonde, als macht des doods, vat op Hem. Naar eene eeuwige wet zijn zonde en dood niet te scheiden, komt met de zonde de dood in de wereld. De zonde had op Jezus geen vat als op een zondaar, zij kon Jezus niet tot zonde verleiden. Maar zij had vat op Hem als des zondaars plaatsvervanger, die zich in des zondaai-s plaats aan den dood onderwierp. Dit is ook eene eeuwige wet van God, dat Jezus Christus, om waarachtig één te zijn met ons, zich plaatsen moest onder de macht der zonde, als macht des doods (Hebr. 2: 14).
Zoolang Hij nu den dood niet was gestorven, had de zonde een eisch tegen Hem, had zij vat op Hem, had z:j macht over Hem. De zonde kreeg als het ware Hem, den Levende, beet, om uit Hem, tot den laatsten ademtocht toe, het leven te halen.
Toen Jezus nu daar aan het kruis hing, als een doode, als een liik, was Hij aan de zonde gestorven, dat is, was Hij voor eeuwig aan de zonde, als macht des doods, ontkomen. Zijn innerlijk leven, de kern van zijn leven, ziine ziel, zijn geest, ging tot den Vader terug. Over den eeuwigen levensband tusschen den Zoon en den Vader had de dood geene macht. De heerlijke opstanding maakt dit weldra openbaar.
En toen nu Jezus, eenmaal voor altijd, door zijn dood aan den eisch der zonde had voldaan (vers 10), bleef er niets meer voor de zonde over, om als macht des doods daarop vat te hebben, daarin te wroeten, daaraan zich te verzadigen.
222
IN\' CHRISTUS JEZUS.
Zijt gij tot eene boete veroordeeld, dan heeft de wet, die straf eischt, macht over u, totdat gij de boete betaald hebt. Misschien is de boete al wat gij bezit. Hebt gij betaald al wat gij bezit, dan heeft de strafeischende wet niets meer van u te eischen en uit u te halen. Dan zijt gij als een doode tegenover haar. Alle levende betrekking tusschen u en haar heeft opgehouden te bestaan.
Zoo is Jezus aan de zonde gestorven, zoo is alle betrekking tusschen Hem en de zonde vernietigd, toen Hij daar als een doode, als een lijk, aan het kruis hing, en in het graf gelegd werd.
Zoo, zegt Paulus, zijt ook gij tegenover de zonde als een doode, als een lijk. Er is zoo min eene levende betrekking tusschen de zonde en u, als tusschen den man en het lijk der overleden vrouw.
Houd hieraan vast. Is niet de betrekking tusschen u en de zonde gansch en al vernietigd, dan is er in Aposto-lischen zin geene heiligmaking. Zoolang niet die betrekking is vernietigd, behoudt de zonde hare macht over u, zijt gij wettiglijk in hare macht vervallen.
Maar hier ontstaat de gewichtige vraag: hoe breekt de oude betrekking tusschen u en de zonde\'? Paulus zegt, dat die oude betrekking gebroken is, van het oogenblik dat er eene nieuwe betrekking tusschen u en Jezus Christus is ontstaan. Gij zijt een doode, een lijk, tegenover de zonde, omdat gij een levende zijt tegenover God in Jezus Christus.
Zonder de betrekking, waarin gij nu tot God staat door Jezus Christus, bleef de oude betrekking tusschen u en de zonde voortleven.
Buiten de macht der Goddelijke genade, die door Jezus Christus aan u is geopenbaard, is er geene macht in hemel of op aarde te denken, die u van de zonde losmaken, en met God verbinden kon.
Gij vraagt: waarom niet? Jk antwoord: uit den aard
223
DER ZOXDK DOOD, MAAK GODE LEVEND,
der zaak. Het is niet iets toevalligs of iets \\villekeurigsr dat gij Gode levende zijt in Christus Jezus. Er is geen andere weg denkbaar, waarlangs de betrekking tusschen u en de zonde kon gebroken worden, dan dezen weg. Geen mensch, geen engel, heeft dien weg vooraf kunnen uitdenken. God alleen, die zich zeiven kent, die alle dingen kent, kon zulk een weg uitdenken. Maar van achteren, nadat God ons dezen weg heeft geopenbaard, verstaan wij, hoe volkomen deze weg past, in de allerdiepste diepten van het Goddelijk en van het menschelijk wezen.
Juist langs den weg uwer verlossing in Jezus Christus, leert gij en God en mensch kennen, zooals langs geen anderen weg. Hoe meer gij Gods genadeweg met u verstaat, des te dieper zinkt gij in aanbidding voor Hem neder, en des te hooger stijgt uwe ziel in lof en dank tot Hem op.
Laat mij trachten u de zaak op te helderen. Denk u den Vader en het kind. Het kind laat zich verlokken om den Vader te verlaten, en zich over te geven aan een ander, die het de schoonste belofte doet. Het kind breekt alzoo zijne natuurlijke betrekking tot zijnen Vader, om eene onnatuurlijke betrekking aan te knoopen met dien vreemde. Het vindt uit, dat die een wreede tiran is, die het niet verzorgt, maar verwaarloost, zijne kracht uitmergelt, en het van ellende doet vergaan.
Eer nu het kind kan worden gered, moet deze onnatuurlijke verbintenis met den vreemde worden verbroken, en de verbroken verbintenis met den Vader hersteld. Is die verbintenis hersteld, dan volgt het andere vanzelf. De verlossing van het kind begint met de herstelling der natuurlijke betrekking tusschen den Vader en het kind.
Gelijk het aan het kind, toen de kinderzin ontwaakte, al duidelijker werd, dat de onatuurlijke band met den vreemde,, het steeds ongelukkiger maakte, zoo ging het ook u. Hoe meer Gods licht in u doorbrak, tijdens uwe bekeering, des te
224
IN CHRISTUS JEZUS.
duidelijker werd liet u, dat de zonde een tiran is, die u kwelt en verwoest. Het werd u duidelijk, dat er niets te bedenken is in hemel of op aarde, dat meer in strijd is met uwe natuur, zooals God die geschapen heeft, dan de zonde.
De betrekking tusschen u en de zonde was nooit eene levende betrekking, en kon dit ook in der eeuwigheid niet zijn geworden. Waarom niet? Omdat die betrekking niet past, en in der eeuwigheid niet passen kan, in den onver-anderlijken aard der dingen, zooals God die geschapen heeft.
Zoolang de mensch mensch blijft, zoo lang gij, als mensch, niet vernietigd wordt, zóó lang kan de zonde in u niet wonen en werken, als eene vriendelijke en weldadige macht. Zij is in u een vloek, eene macht der duisternis en des doods. Zij laat in u geboren worden al wat leelijk, afschuwelijk, verfoeielijk is. Toen gij u zaagt, zooals de zonde u had mismaakt, en bezig was u te mismaken, deins-det gij terug voor uw eigen beeld, wildet gij uw eigen beeld ontvluchten, wildet gij u zeiven ontloopen, wildet gij u versteken voor het aangezicht van uwen God.
En toen uw God u liet zien, dat de zonde en de men-schelijke natuur niet te zamen passen, toen ging uw oog open voor het heerlijkste gezicht dat de mensch ooit ontdekken kan. Toen openbaarde zich Jezus Christus aan u, als uio Broeder en Heer.
Ik sprak van den vader en het kind. De vader heerscht over het kind niet toevallig, niet willekeurig. De heerschappij van den vader over het kind volgt uit de betrekking, die er van nature is tusschen vader en kind. Waar de vader als vader, en het kind als kind zich gedraagt, daar is het kind gelukkig onder de heerschappij des vaders, daar wordt het opgevoed door den vader, daar ontwikkelt het zich onder de verpleging des vaders, van kind tot man.
Zoodra nu het kind terugkeert uit de dwingelandij van
15
225
DER ZONDE DOOD, MAAR GODE LEVEND,
den vreemde, tot de heerschappij van den vader, is de band hersteld, die een natuurlijke en ongedwongene band is, en is het kind verlost van den onnatuurlijken en gedwongen band, die het eens aan den vreemde bond. De herstelling van den natuurlijken band tusschen het kind en zijn vader, is van zelf de vernietiging van den onnatuurlijken band, tusschen het kind en den vreemde. En, van nu af aan, kan het kind, onder de koesterende zorg van den vader, zich ongedwongen, vrij, gelukkig, van kind tot man ontwikkelen.
Ziedaar wat met u, geloovige, is geschied, door uwe overgave aan Jezus Christus. G-od schiep u naar Zijn beeld. Gij zijt van Gods geslacht. Uw aard, uw wezen, zooals God dit geschapen heeft, \'t is wat het zijn moet, alleen in en door gemeenschap met God. Het kind kan zich niet als kind ontwikkelen, anders dan in en door gemeenschap met zijn vader, en gij kunt als mensch u niet, zoo als het behoort, ontwikkelen, anders dan in en door de gemeenschap met God, als uwen Vader. In die gemeenschap worden uwe innigste behoeften vervuld. In die gemeenschap komen krachten en vermogens aan den dag, die anders in u blijven sluimeren of wel verloren gaan.
Welk een leven hebt gij leeren kennen, sedert uwe gemeenschap met God. Welke heilige begeerten en aandriften zijn in u opgewekt. Welke krachten bewegen u tot toewijding aan God en den naaste. Welke gezegende aanschouwingen hebt gij, door het oog der ziel, van den onzichtba-ren God, in Zijne menigvuldige openbaringen aan u. Welk eene beteekenis heeft het gebed voor u ontvangen. Met welk eene verbazing hebt gij ontdekt, wat uwe hoogheerliike bestemming is in dit leven en voor eeuwig. Nu eerst verstaat gij eenigzins wat het is, naar den wil van God, mensch te zijn. De ware mensch is kind van God.
Veronderstel, geloovige, dat, met de overgave aan Jezus Christus, niet zulk een heerlijk leven in u was begon-
226
IN CHRISTUS JEZUS.
nen; veronderstel, dat Jezus Christus u niet de rust, den vrede, de kracht, de vreugde had geschonken, die gij nooit te voren hebt gekend; veronderstel, dat Jezus Christus u niet in liefde aan uwen God en uwen naaste had verbonden, zoodat het uw lust is geworden, voor God en uwen naaste te leven; veronderstel, dat het, sedert uwe geloofs-overgave aan Jezus Christus, u niet is gegaan, als een boom die geplant is in vetten grond, en die van zelf goede vrucht draagt — wat dan ? Dan had uwe ziel nooit gezegd: nu ben ik, nu word ik, door Jezus Christus, wat ik zijn en worden moet. Dan had uwe ziel nooit gezegd: nu eerst heb ik, door Jezus Christus, het leven gevonden; nu eerst weet ik, wat het eeuwige leven is, dat uit God wordt medegedeeld aan den mensch, die met God in gemeenschap leeft. Dan hadt gij nooit gezegd: nu de wanhoop plaats heeft gemaakt voor hoop, de angst voor vreugde, de zwakheid voor kracht, de zelfzucht voor liefde, de duisternis voor het licht, ben ik waarlijk overgegaan uit den dood in het leven.
En hadt gij dit niet kunnen zeggen, dan hadt gij niet heu leven gevonden, dat volkomen past in uwe mensche-lijke natuur. Zoo als God, die heeft geformeerd. Dan was de band, die u aan Jezus bond, niet een vrije, een natuurlijke, een ongedwongen band. Dan kondet gij u niet met geheel uw wezen overgeven, toewijden, kwijtraken aan Jezus Christus. Dan kondet gij niet u één met Hem gevoelen, van één aard, van één natuur met Hem. \') Dan was de nieuwe betrekking tot Jezus Christus niet de dood, niet de vernietiging van de oude betrekking tot de zonde, van den ouden band met de zonde.
227
Ziet gij nu dat het niet iets willekeurigs, niet iets toevalligs is, dat de band, die u aan Jezus Christus bindt, de
1) In Rom. 6: 5 moet ovficpvroi vertaald worden : van ééne natuuri en niet eene plant. Voor dit laatste zou Paulus geschreven hebben oviicpvtsvzos.
DER ZONDE DOOD, MAAR GODE LEVEND,
dood is van den hand, die u eens aan de zonde bond ? Als bij het kind de kinderzin ontwaakt, dan roept het, terwijl het zucht onder de macht van den vreemde, onwillekeurig-uit: ik zal opstaan en tot mijnen vader gaan. En als de vader het alles vergeeft, en het weer in zijne vaderliefde opneemt, dan gevoelt het kind zich tehuis bij zijn vader, en ademt de ziel zoo vrij als de visch in het water en de vogel in de lucht.
Zoo is het u gegaan, door uwe verbintenis met Jezus Christus. In Hem kwam de Vader u opzoeken. Door Hem kwam de Vader uwe schuld uitdelgen. In Zijne liefde tot u, stroomde des Vaders liefde tot u uit. Van eeuwigheid was het Gods gedachte, dat geen mensch worden zal, wat hij worden moet, dan door Zijn menschgeworden Zoon. Hij heeft uwe ziel er op aangelegd om in de ontmoeting van Jezus Christus, in de aanschouwing van Jezus Christus, in de overgave aan Jezus Christus, haren God te vinden, met haren God gemeenschap te oefenen, en alzoo het eeuwige leven te hebben.
Gij hebt het niet geweten, dat uwe ziel er op is aangelegd, om in Jezus Christus dit alles te vinden. Maar toen Hij tot u kwam, u lokte, u tot zich trok, u met zich verbond, toen riep uwe ziel uit: ik heb het gevonden! Ik ben waar ik wezen moet! ik bezit wat Ik hebben moet 1 Vaarwel, gij wreede en verwoestende macht der zonde! \'t Is uit tusschen u en mij! Ik ben aan u gestorven, sedert ik Gode leef in Jezus Christus!
Ik weet niet, of het mij gelukt is, u onder den indruk te brengen van wat mijn eigen hart vervult. Ik wilde u doen verstaan, dat de hand met de zonde van zelf hreekt, zoodra loy aan Jezus Christus gehouden worden. De aard der dingen brengt dit mede. Zooals God u en mij geschapen heeft, met het verlangen, en de behoefte, en de begeerte, naar den eeuwigen God, en de eeuwige zegeningen Zijner
228
IN CHRISTUS JEZUS.
gemeenschap, is het eene eeuwige onmogelijkheid in den dienst der zonde tot rust te komen. Zij blijft eeuwig iets, dat vreemd, dat onnatuurlijk is in uwe menschelijke natuur, zooals God die geschapen heeft. Uw inwendige mensch, uw inwendige kern, wrijft, en schuurt, en schaaft zich, tegen het juk der zonde. Zij wringt zich onder den vurigen voet der zonde, zij spartelt in hare klauwen, zij bloedt en ■sterft onder hare slagen, zij heeft in der eeuwigheid geen vrede in hare gemeenschap.
Dit hebt gij, geloovige, in mindere of meerdere mate, ondervonden. Maar zoodra gij u aan Jezus overgaaft, met geheel uw wezen, bracht die overgave, vergiffenis, genezing rust, vreugde, kracht, licht, in één woord — het eeuwige leven.
Van toen af begon zich uwe ziel te bewegen in een leven, dat strookt, dat overéénkomt, dat samenstemt, met haren a,ard, hare bestemming, hare behoeften, hare verlangens.
Alle dwang doodt het leven. Was uwe overgave aan Jezus Christus, in strijd met uwe natuur, zoo als God die geschapen heeft, was Jezus Christus niet, door wat Hij voor u deed en voor u is, de eeuwige vervulling uwer eeuwige behoeften: dan maakte uwe overgave aan Jezus u ongelukkig. Dan werd de dienst van Jezus u een ondragelijk juk. Dan verbrijzelde uwe ziel zich aan dat juk. Maar nu Hij en uwe ziel naar Gods eeuwige verordening, bij elkander passen, nu leeft gij Gode in Hem, en is het u innerlijk onmogelijk, van Hem tot de zonde terug te kee-ren, om daar bevrediging te gaan z;oeken. Gij zijt der zonde gestorven, sedert gij, door Christus Jezus, uwen God en het eeuwige leven gevonden hebt.
Wij stamelen van deze diepe verborgenheid, uwe éénheid namelijk met Jezus Christus. Maar het wordt u, hoe meer gij vooruitkomt in het christelijke leven, al duidelijker, dat deze éénheid de sleutel is, die het christelijk, ja het menschelijk leven, en alzoo uwe heiligmaking, verklaart.
229
IN CHRISTUS JEZÜS.
Gij kunt u en Jezus niet uit elkander denken. Ziet gij Hem aan de zonde sterven, dan zegt gij: ik ben met Hem aan de zonde gestorven. Ziet gij Hem in het graf gelegd, dan zegt gij: ik ben met Hem begraven. Ziet gij Hem opstaan tot de heerlijkheid des Vaders, dan zegt gij : ik ben met Hem opgewekt tot de heerlijkheid G-ods. Ziet gij Hem zittend aan de rechterhand des Vaders, dan zegt gij: ik ben met Hem gezeten in de hoogste hemelen. Rom. 6:46; Efeze 2 : 5, 6.
Heere Jezus, openbaar het steeds meer en meer aan ons, uwe geloovigen, wat het is der zonde te zijn gestorven, en Gode te leven in U.
VIL
IN CHRISTUS JEZUS.
Rom. 6: 11. Alzoo ook gijlieden, houdt het daarvoor, dat gij wel der zonde dood zijt, maar Gode levende zijt in/ Christus Jezus, onzen Heer.
Ons laatste onderwerp bracht ons tot den wortel, waaruit het Christelijk leven, en alzoo de heiligmaking opgroeit.
Die wortel is onze vereeniging met Christus. Zij is zoo-innig, dat zij niet anders kan worden uitgedrukt, dan door het woord : In Christus.
Deze uitdrukking komt zeer menigvuldig voor in de brieven van Paulus. Zij behoort tot de eigenaardig Christelijke taal, die in de dagen der apostelen, uit den Heligen Geest, is geboren. Hoe is die taal ontstaan ? De Hsilige Geest bewoog den geloovige de diepten Gods te onderzoeken (1 Cor. 2: 10—12). En niet zoodra had hij het eene en het andere gevat, of het woord was er, om uit te drukken wat hij gevat heeft. Zoodra hij begreep, hoe innig en
230
IN CHRISTUS JEZUS.
diep zijne verbintenis met Christus is, kwam hem dit woord van zelf van de lippen: ik ben in Christus; en werd het hem duidelijk, dat zijne verbintenis met Christus de verklaring is van zijn verborgen en openbaar Christelijk leven.
Deze verbintenis met Christus draagt, doorloopt, verklaart, het gansche Christelijke leven. Ja, zy verklaart u, wat in u omging, nog eer gij, door het geloof, met Christus verbonden werdt. Vanwaar kwam uwe behoefte aan Christus, uwe begeerte naar Christus, uwe trekking tot Christus ? Zij was niet iets toevalligs of willekeurigs. Zij was te verklaren uit den aard der dingen, zooals God die geschapen heeft. Zij kwam overeen met Gods oorspronkelijke verordening. Uwe ziel is zóó geschapen, dat zij niet is wat zij wezen moet, zonder hare verbintenis met Christus. God heeft het zoo verordend, dat de menschelijke ziel, zonder deze verbintenis, iets onvolkomens is, iets onvolmaakts, iets waaraan juist datgene ontbreekt, wat haar alleen maken kan, wat zij wezen moet.
Was niet de zonde daar, die uw oog benevelde, uw hart bedwelmde, clan zou uwe ziel, zoodra Jezus Christus haar werd voorgesteld, hebben uitgeroepen; Hyj is het, W ien ik hebben moet, Wien ik zocht zonder het te weten, in Wien ik word wat ik wezen moet! Gelijk het oog van het kleine kind de moeder zoekt, als zij de kamer heeft verlaten; gelijk het de handjes naar haar uitstrekt, zoodra het haar weer ontdekt: zoo zou de menschelijke ziel, was zij niet dooide zonde ontaard, den Christus zoeken, Dien zij mist, en zich aan Hem overgeven, zoodra Hij zich voor haar plaatst en zegt: kom tot Mij, Ik zal u rust geven.
En gelijk uwe ziel naar Christus zoekt, zoo zoekt, de Christus naar uwe ziel. Uwe ziel kan, wat hare bestemming aangaat, niet zonder den Christus gedacht worden; en de Christus kan, wat Zijne bestemming aangaat, niet gedacht worden zonder de menschelijke ziel. Gij zijt geschapen voor
231
IN CHRISTUS JEZUS.
Hem, en Hij bestaat voor u. Naar Gods eeuwige verordening trekt Christus u aan, en trekt gij Hem aan, omdat gij alleen in Hem zijt wat gij zijn moet; en omdat Hij, alleen dooide menschelijke ziel te bezitten, heeft wat Hij hebben moet. Als Hij u aanziet, dan gaat zijn hart naar u uit als naar zijn eigendom (Joh. 1 : 11). Als Hij uwen nood aanschouwt, dan wordt Hij over u met innerlijke ontferming bewogen. Nog sneller dan zijn oog zich bewoog, toen Hij de ongelukkige schare aanzag, bewoog zich in Hem zijn medelijden jegens haar (Math, 9 : 36). De diepst gezonkenen, trokken Hen het eerste (Luk. 15).
Men kan zeggen, dat de menschelijke ziel, die daar beneden in de duisternis verloren lag, den Christus uit de heerlijkheid tot zich trok, totdat Hij tot haar was afgedaald, in de benauwdheid van Gethsemané, en in de duisternis van Golgotha. En toen Hy van daar weer tot Zijne heerlijkheid was teruggekeerd, toen begon Zijn woord in heerlijke vervulling te treden: „als ik van de aarde verhoogd zal zijn, zal ik hen allen tot mij trekken\'\' (Joh. 12: 32).
Deze wederkeerige aantrekking, van uwe verlorene ziel naar Christus en van Christus naar uwe verlorene ziel, vindt hare verklaring in Gods oorspronkelijke, eeuwige verordening, dat de menschelijke ziel bestaat om den Christus, en de Christus om de menschelijke ziel. En als ik u nu, in uw verloren toestand, niet denken kan, zonder deze wederkeerige aantrekking tusschen uwe ziel en Christus, hoe kan ik dan, nadat gij in Christus geloofd hebt, u denken, zonder uwe verbintenis met Hem. Waarom werd zijn rechtvaardigspre-king door den Vader ook u toegerekend? Omdat uw geloof u met Hem verbond, u één maakte met Hem. „Er is geene verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn\'\' (Hom. 8: 1). Zonder verbintenis met Jezus Christus geene rechtvaar digmaking, geene schuldvergiffenis, geen vrijspraak.
En zoo is het met uwe heiligmaking. Gij zijt Gode-ge-
232
IN CHRISTUS JEZUS.
heiligden in Christus Jezus (1 Cor. 1: 2). Al wat er heilig is in uw denken, spreken of doen. vloeit voort uit uwe verbintenis met Christus. Hij leeft in u. Uw Christelijk leven is te verklaren uit uwe geloofsverbintenis met Hem, die u heeft liefgehad, en zich voor u heeft overgegeven (Galaten 2: 20). In één woord, alles wat een heilig leven mogelijk maakt, vloeit onmiddellijk voort uit uwe verbintenis met Christus. Laat mij u enkele bijzonderheden bij name noemen. Uwe verbintenis met Christus verklaart uwe onafgebroken gemeenschap met Hem. Zoolang uwe verbintenis met Christus door u niet begrepen werd, was u het geheim eener onafgebrokene gemeenschap met Hem onbekend. Het was u meermalen, alsof Hij op een afstand van u was, verre van u, op eene, voor u, onbereikbare hoogte. Was uw gevoel niet bewogen, stonden uwe innerlijke gemoedsbewegingen stil, was het in uw binnenste koud en levenloos, woelden allerlei verkeerde gedachten in u, waren ongeloof en twijfel in u: dan was het als waart gij zonder Christus, en gij wildet Hem voor u, terugvinden door uw ernst, door uwe tranen, door uwe gebeden. En hoe meer gijuin-spandet tot het ernstig gebed, en hoe meer gij u er op toe-legdet, u het hart verteederd en gebroken te krijgen, des te meer ontweek de ernst, en werdt gij gevoelloos. Dan was het u, alsof elke band tusschen u en Christus verbroken was. Dan was het u een raadsel, hoe de gemeenschap tusschen Christus en u weer zou worden hersteld. O, de donkere dagen en weken en maanden, die gij alzoo, verre van Hem, in uwe eigene ellende doorbracht! Gij waart alsdan, in uw oog, een der beklagenswaardigste schepselen.
Hoe gansch anders is het geworden, sedert u het heerlijk geheim uwer eeuwige verbintenis met Christus is ontdekt. Gij zijt in Hem, en Hij is in u. Al gwoeW gij het niet, dat gij in Hem zijt, toch is Hij in u. Hij is in u, zooals gij zijt, van oogenblik tot oogenblik. Hij komt met Zijne volheid
233
IN CHRISTUS JEZUS.
in uwe ledigheid; met Zijn leven in uwen dood; met Zijne warmte in uwe koude; met Zijne kracht in uwe zwakheid; met Zijn licht in uwe duisternis; met Zijn liefdegloed in uwe liefdeloosheid. Hij is in u, en daalt in u af, in el-ken zielenood, en eiken zielekamp. Hij klimt in u, al is ook Zijne werkzaamheid zoo diep en zoo stil, dat gij die niet bespeuren kunt.
En omdat Hij alzoo onafgebroken in u\'is, en leeft, en werkt, daarom zijt gij onafgebroken in Hem. Door uwe verbintenis met Hem duurt de gemeenschap tusschen u en Hem onafyebroken voort, ook al merkt gij dit niet op. Uw innerlijk leven duurt voort, omdat gij in Hem zijt, al voelt gij dit leven niet. Gij leeft in Hem, omdat Hij leeft in u. Uw leven is de gemeenschap aan Zijn leven.
Nu gij dit verstaat, nu weet gij dat het niet uwe tranen en gebeden en geloofsuitingen zijn, die Christus van boven naar beneden, uit de verte nader tot u, brengen; maar dat, omgekeerd, uit de onafgebrokene, uit de eeuwige tegenwoordigheid van Christus in u, uw verlangen naar Hem, uw aangrijpen van Hem, uwe uitboezemingen tot Hem, uw gevoelig verkeer met Hem, geboren worden.
En zoo is u het geheim ontdekt uwer onwrikbare vastheid. Zoolang gij uwe vastheid zocht in uw eigen gevoelsleven, bouwdet gij op een zandgrond, had uw huis geen fondament. Wat waart gij te beklagen in die dagen, toen gij gewoon waart angstvallig uw hart te bespieden, om, door wat er in omging, uit te vinden, hoe het stond tusschen u en uwen God, tusschen u en Jezus Christus. Was het hart in eene blijmoedige stemming, was het gevoel levendig, vloeide het gebed, kwelde u geen twijfel, was het alles helder in u: dan meendet gij dat het alles wel was met u. En toch, door de droevige ondervinding geleerd, wist gij, dat het geen vaste bodem was, waarop gij bouwdet. Gij wist, dat in uw gemoedsleven op den vloed de ebbe
234
IN CHRISTUS JEZUS.
zou volgen. Gij wist, dat gij van de hoogte weer zoudt moeten afdalen tot de diepte. Gij wist, met één woord, dat gij niet kondet rekenen op het ongestoord voortduren uwer zóó gelukkige stemming. En dit verwekte in u een bang voorgevoel, van wat gewis zou komen. En dit bange voorgevoel was als de donkere wolk, die het vroolijk licht dei-zon afkeert, als de worm, die aan den stengel der schoone bloem knaagt.
Hoe gansch anders is het, sedert gij geleerd hebt, dieper af te dalen dan uw gevoelsleven, tot op den Christus in u — het eeuwige fondament, dat u, met de gansche schepping, draagt. Nu drijft gij niet meer op de golvingen van uw gemoedsleven; dan eens in de hoogte, dan weer in de diepte. Nu voelt gij u, onbewegelijk en voor eeuwig, gegrond in den onbewegelijken Christus. Laat veranderen wat wil rondom u en in u, Hij verandert niet; op Hem kunt gij bouwen en vertrouwen tot in alle eeuwigheid.
En dit verklaart het geheim uwer rust in Hem. Eens waart gij een zwerveling, zoekende naar rust, maar gij vondt die niet. Nu is de Christus in u uwe rust geworden. Hij draagt u door alle stormen heen. Hoe meer alles, om en in u, in beweging, in beroering is, des te dieper zakt gij af in Hem, des te inniger wortelt gij in Hem. Gelijk de boom, die zijne wortelen geslagen heeft in de scheur der steenrots, wel heen en weer zich buigt, als de winden loeien, maar toch uit zijne standplaats nimmer wordt gerukt; zoo rust gij, met de wortelen uwer ziel, onbewegelijk in Christus, onder al de beproevingen van dit leven, en in al den strijd waartoe uw God u roept.
En met uwe rust dankt gij uwe kracht aan uwe verbintenis met Jezus Christus. Eens zocht gij kracht in u, in uwe voornemens, in uwe gebeden, in uwen ernst. Maar alle inspanning liep uit, op uitputting en teleurstelling. Zoo duurde het voort, totdat uw oog werd geopend.
235
IN CHRISTUS JEZUS.
om in te zien, dat gij niet geroepen zijt, uit u zeiven kracht te halen, maar uit den levenden Christus in u, van Wien, van oogenblik tot oogenblik, u de kracht toevloeit, die gij behoeft. Wat was het eene heerlijke ontdekking, toen deze waarheid u duidelijk werd; hoe meer rust in Christus, des te meer kracht in Christus.
Met welk eene kalmte treedt gij nu eiken dag in; hoe gemakkelijk wordt u uw werk, hoe licht uwe beproeving, hoe dragelijk uw strijd. En gij weet, dat gij niets hebt te vreezen, omdat gij, nooit en nergens geroepen wordt, in uwe kracht te werken, te lijden of te strijden; maar in de kracht van den levenden Christus in u.
En met dit geheim uwer kracht, hebt gij ook ontdekt het geheim uwer vruchtbaarheid. Gij zijt vruchtbaar, omdat gij zijt in Christus, uit Wien alle vruchtbaarheid is. Gij, rank, draagt vrucht, veel vrucht, omdat de wijnstok zoo vruchtbaar is.
Zoo natuurlijk, zoo van zelf, als de rank aan den wijnstok vrucht draagt^ zoo natuurlijk, zoo vanzelf, is uwe vruchtbaarheid, naarmate gij u met vertrouwen en toewijding overgeeft aan den Christus, Die in u woont en werkt.
Er was een tijd, nadat gij in Christus geloofd hebt, dat gij u dacht niet buiten, niet zonder Christus, maar naast Christus, wellicht zeer nabij Christus. Gij meendet, met Zijne hulp, in neiging, in woord, in daad, de vruchten van het Christelijk leven te moeten voortbrengen, \'t Was eene maatschappij tusschen u en Christus, \'t Was ik en Christus. En toen het u allengs bleek, hoe uw pogen en streven uitliep, op de eene teleurstelling na de andere, toen begont gij van Christus meer en van u zeiven minder te maken. Gij werdt in eigen schatting kleiner, en Hij grooter. Uw ik en Christus veranderde in : Christus en ik- Hij nam in de maatschappij, die er bestond tusschen u en Hem, de eerste en ruimste plaats in. Maar ook dit kon u op den duur niet bevredigen.
236
geheiligd ix christus.
Het werd u allengs duidelijk, dat het geheim tot een vruchtbaar leven dieper lag, en voor uw oog alsnog verborgen was. Eindelijk werd het u duidelijk, dat gij den Christus in u tot een hinder waart, zoodat Hij niet alles voor u zijn, en in u werken kon, wat Hij zoo gaarne wilde.
\'t Blijft u een onvergetelijk oogenblik in uw leven, toen uw oog open ging voor het diepliggend, ondoorgrondelijk geheim uwer verbintenis met Jezus Christus ; en uw: Christus en ik, veranderde in het uit God geboren niet ik, maar christus. Dit sneed zoowel uwen overmoed als uwe moedeloosheid bij den wortel af. En van toen af gaaft gij u, al ootmoediger en al blijmoediger, aan Jezus Christus over, opdat Zijn G-eest, in u zou voortbrengen, de vruchten, niet van uwe wijsheid en liefde en kracht, maar van Zijne wijsheid en liefde en alvermogen. En zoo ziet gij, in alles wat gij als Christus zijt en doet, niet uwe heerlijkheid, maar de heerlijkheid van den Christus in u.
Laat de wortel van uw Christelijk leven al dieper ingaan, in den vetten bodem dezer heerlijke waarheid, dat gij voor eeuwig leeft in Christus, omdat Hij voor eeuwig leeft in u.
VIII.
geheiligd in christus.
1 Cor. 1 : 2. Aan de Gemeente Gods, die te Corinthe is, den geheiligden in Christus Jezus.
Gij zijt in Christus geheiligd. Gij zijt geheiligd, omdat gij in Christus zijt. Gij kunt niet in Christus zijn, zonder in Hem geheiligd te zijn. Gij weet misschien niet wat het is, in Christus te zijn; gij gedraagt u misschien niet, als iemand die in Christus is; en zoo kan men het a niet aanzien, dat gij in Christus geheiligd zijt; maar zijt gij in
237
geheiligd in christus.
Hem, dan zijt gij in Hem geheiligd. De gemeente des Heeren is in Christus, en is in Hem geheiligd, en omdat gij een levend lid zijt van de gemeente, zijt ook gij in Christus, en in Christus geheiligd.
Paulus had veel te bestraffen in de geloovigen te Corinthe; toch noemt hij ze, omdat zij geloovigen zijn, de geheiligden in Christus Jezus. Versta wat het is, in Christus te zijn; versta wat het is, gemeenschap met Hem te hebben; versta dat al het zyjne het uwe is; leef, in de kracht Gods, een leven in overeenstemming met dit voorrecht; en de heiligmaking is bij u in bloeienden toestand.
De heiligmaking zal nimmer in u bloeien als gij, afziende van Christus, u inspant en afmat, om iets te doen, wat gij niet kunt doen, of iets te worden, wat gij, door uzelven, nooit worden kunt. Versta wat gij bezit; versta wat gij vermoogt; versta, waartoe gij geroepen zijt. omdat gij in Christus geheiligd zijt; en wat gij anders te vergeefs uit u zei ven zoekt voort te brengen, groeit als van zelf in u op.
Er is voor den geloovige geen heerlijker ontdekking, dan deze dat hij een in Christus geheiligde is. Komt, betreden wij met elkander dit heilig gebied, met de bede dat God zelf ons het oog verlichte, om te verstaan, waarom wij geheiligden in Christus heeten.
Gij zijt in Christus geheiligd, omdat gij met Hem deel hebt aan den Heiligen Geest. De Vader had aan Jezus Christus den Heiligen Geest gegeven, niet met mate (Joh. 3: 84). Bij Zijnen doop werd hij met den Heiligen Geest gezalfd (Hand. 10: 38). Hij werd door den Geest geleid. Zijne woorden en werken werden uit den Geest geboren. Door den Heiligen Geest in Hem, was Hij de geheiligde des Vaders (Joh. 10: 36). Zijn naam is de christus, d.i., de Gezalfde met den Heiligen Geest.
Jezus Christus deelt u, die door het geloof één zijt met Hem, den Heiligen Geest mede, Die in Hem woont. Wat
238
geheiligd in christus.
Hem en alle geloovigen tot één lichaam raaakt, is de ééne Geest die in Hem en in alle geloovigen -woont. Hieraan herinnert ons op schoone wijze ons Nachtmaalsformulier.
Er is geen heerlijker gave, dan de gave des Heiligen Geestes, waardoor gij met Jezus Christus aan God den Vader zijt geheiligd. En deze gave hebt gij, omdat gij in Christus zijt, en omdat zij uit Christus aan alle geloovigen, naar de mate hunner ontvankelijkheid, toestroomt.
Zit neder voor Gods aangezicht, en zeg tot uzelven: ik ben in Christus; uit Hem vloeit mij toe de Heilige Geest Die in Hem woont; ik ben in Hem Gode geheiligd; ik wandel hier op aarde als een aan God gewijde, gelijk Hij hier eens als de Christus, de aan god gewijde, heeft gewandeld. Op welke hoogte heeft Hij mij geplaatst! Welk eene bestemming heb ik door Hem ontvangen ! Hierbij haalt in de verste verte geen geboorte of stand, waarop een mensch zou kunnen roemen. O mijn God, schrijf Gij het zelf in mijn hart, dat ik, in Christus, een aan U geheiligde ben.
In Christus deelt gij in de heilige afzondering van eene onheilige wereld. Kanaan werd een heilig land, omdat God het voor zichzelf afzonderde van de overige landen der aarde. Israël werd een heilig volk, omdat God het voor zich afzonderde van de overige volken in de wereld. De stam van Levi werd een heilige stam, omdat God dien voor zich afzonderde van de overige stammen Israels. Het geslacht van Aaron werd een heilig geslacht, omdat God het voor zich afzonderde van de overige Levieten. De Hoogepriester bekleedde een allerheiligst ambt, omdat het afgezonderd was van de gewone priesterlijke bediening. Jezus Christus was bij uitnemendheid, de Heilige, omdat Hij van de gan-sche menschheid was afgezonderd tot iets, waartoe geen mensch in staat was (Hebr. 7 : 26).
Waarlijk, \'t is geen ledige klank, te zeggen, dat gij in
239
GEHEILIGD IN CHRISTUS.
Christus zijt. Gij zijt in den Heilige. Gij zijt in de gemeenschap met den Heilige. Gij hebt deel aan de heilige afzondering, waarin Hij op aarde geleefd heeft, \'t Is Godslasterlijk, te denken aan eene gemeenschap met Christus, die samen gaat met eene gemeenschap met de onheilige wereld. Door u met zich te verbinden, in Zijne gemeenschap op te nemen, heeft Jezus Christus u van de onheilige wereld, en van alle zonde voor eeuwig afgezonderd.
O, wonderbare en toch zoo waarachtige geheimenis! Ik, geloovige, ben één met de zondige menschheid; ik draag in mij de merkteekenen van iemand, die uit een zondig geslacht ben geboren; ik sta bloot voor elke zonde; de zonde is het vleesch, dat ik in mij omdraag, en waarvan ik mij niet losmaken kan; ik gevoel de bijna betooverende en bedwelmende macht, nu van de eene, dan van de andere verzoeking ; ik ben in gevaar van te struikelen en te vallen, zoolang ik in dit leven ben ; ik roep uit, als ik hieraan denk, ik ellendig mensch t wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods? En toch, ik ben, in Christus, aan God geheiligd. Door in Christus te zijn, ben ik gekomen onder de macht Gods, die mij heeft afgezonderd van al wat zonde is, en aan Hem den Heilige mij heeft gewijd. Hoe meer ik mij bewust word, dat ik in Christus ben, des te meer wordt het mij duidelijk,, dat er eene eeuwige klove is, tusschen mij en de zonde dat ik niet der zonde en der zondige wereld, maar den heiligen God toebehoor; dat ik niet met de zonde en de zondige wereld, maar met den heiligen God één ben; dat ik lotgemeen ben, niet met de zonde en de zondige wereld, maar met Jezus Christus, den Heilige Gods.
Gij zijt ook een in Christus geheiligde, omdat gij dee\'. hebt aan Zijne heilige toewijding aan God. Gelijk de Vader Zijnen Zoon had afgezonderd van de onheilige wereld, zoo zonderde Hij zichzelf er van af, en wijdde zich Zijnen Vader. Door deze toewijding, ging de levenstroom, die Hem uit den Vader
240
OEHEILIGI) IN CHRISTUS.
was toegevloeid, tot den Vader terug, \'t Was voor Hem iets natuurlijks, eene van-zelfheid, zich te vergeten, de eer des Vaders te zoeken, en den wil des Vaders te doen. De aantrekkingskracht, die zijn Vader op hem uitoefende, was alvermogend. Zijn liefhebbend hart leefde en bewoog zich in den Vader. De bede in Gethsemané, waardoor zijne toewijding aan den Vader ten toppunt steeg, werd geboren uit het hart, dat den Vader liefhad boven alles. In den dood, dien Hij, naar \'s Vaders wil, voor u stierf, voltooide zich zijne toewijding aan den Vader (Heb. 5 : 8).
Ik zeide u, dat het geen doode klank is, te zeggen, dat gij een in Christus geheiligde zijt. In Hem . komt gij in den naar God gewenden stroom, uit Wien alle leven ontstaat. Sedert gij in Christus zijt, hebt gij geleerd, u zeiven Gode te wijden, Gode te heiligen. Gij vreest niet de heilige hand, die u afzondert van al wat onheilig is. en u naar den heiligen God toe trekt! \'t Is, bij toeneming, de diepe, de diepste bede uws harten, om met lichaam, ziel en geest aan God te zijn gewijd. Als gij ziet, hoe Jezus Christus, in alles aan God was gewijd, dan gevoelt gij in u, den machtigen aandrang, om Hem na te volgen; dan smacht gij om Hem hierin gelijkvormig te zijn. En wetende, dat het vermogen om zulk een Gode toegewijd leven te leiden, niet in u woont, geeft dit u eene onuitsprekelijke vreugde te weten, dat gij in Christus een\' aan God gewijde zijt. Hij heeft u met zich vereenigd. Gij zijt het eigendom des Vaders, gelijk Hij het eigendom des Vaders is. En dit verklaart u de werkingen van Zijnen Geest, die u dringt, en al sterker dringt, tot een leven van algeheele toewijding aan God.
Er zijn oogenblikken in uw leven, dat het u is, alsof uwe ziel wegvloeit in het niet uit te spreken verlangen, dat elke ademtocht, elke polsslag, aan God zij gewijd! \'tls vooral in zulke oogenblikken, dat gij het woord van
16
241
GEHEILIGD IN CHRISTUS.
Jezus verstaat, dat Hij zich voor u heiligt, opdat ook gi) geheiligd moogt zijn (Joh. 17 : 19). \'tls eene zalige ontdekking, dat door uwe verbintenis met Jezus Christus, uw leven al meer wordt wat het Zijne was. eene heilige vlam, die, door God ontstoken, opstijgt naar Boven.
Met welke voorzichtigheid betaamt het u, deze teedere vlam in u te onderhouden. Als een geheiligde in Christus, zijt gij ook deelgenoot aan Gods heilige inwoning in Zijnen Zoon. God is alom, in de gansche schepping, tegenwoordig. Hij vervult de gansche schepping. Maar in gansch anderen zin, woont Hij in het hart dat Zijne liefde verstaat, en Hem wederkeerig liefheeft. God heeft het menschelijk hart geformeerd, naar den aard van het eeuwige hart des eeuwigen Zoons, om Zelf er in te wonen, gelijk Hij eeuwig woont in Zijnen Zoon. Toen Jezus Christus op aarde was, getuigde Hij van die inwoning. Hij zeide meermalen dat de Vader in Hem is (Joh. 10: 88). Toen Zijne discipelen op het punt waren Hem te verlaten, zeide Hij, dat Hij niet alleen was, omdat de Vader met Hem was. Jezus Christus is niet te denken afgescheiden van Zijnen Vader. Zijn hart was de tempel Gods. Wat Gods inwoning in den tempel in Israël afschaduwde, dat was allerheerlijkst in Hem vervuld. Terwijl Hij wist, dat de Vader daar Boven woonde, en, als Hij bad, naar Boven de oogen ophief, sprak Hij tevens tot den Vader, als iemand, die altijd Hem nabij, ja, in Hem is, en woont. In Ziln Hoogepriesterlijk gebed, hoort gij Hem zóó met den Vader spreken, alsof gij den Vader bij Hem ziet.
Jezus Christus heeft nooit gekend dat gevoel van verwijdering van God, en dat zoeken naar den onbekenden God, waardoor menig menschenhart verkwijnt en vergaat. Van jongs af woonde Zijn Vader in Hem, en woonde Hij in Zijn Vader. Denk aan \'t woord, dat Hij, op twaalfjarigen leeftijd, tot zijne moeder, in den tempel, sprak, \'t Was, als droeg Hij overal den Vader met zich mede, zoo-
242
GEHEILIGD IN CHRISTUS.
dat het licht Zijns Vaders op alles viel, en van alles werd teruggekaatst, waarmede Hij in aanraking kwam. Hij zag zijn Vader boven alles, door alles, in alles. Hij leefde in onafgebroken gemeenschap met Zijn Vader, omdat de Vader in onafgebroken gemeenschap met Hem leefde. Het was Hem zoo gemakkelijk, zijn hart tot den Vader op te heffen, omdat Hij wist dat het hart des Vaders altijd naar Hem uitging. Hij wist, dat Hij altijd gedragen werd, doordrongen en omgeven was, van de liefde des Vaders; en daarom ademde Hij, als van zelf, onophoudelijk die liefde in. In de donkerste uren van zijn leven, klom deze heilige inwoning Gods in Hem. tot de hoogste werkelijkheid. Nooit tevoren had Hij er zoo aan vast gehouden, h ad Hij de werkelijkheid er van zoo diep ervaren, als in Gethsemané en op Golgotha, waar Hij, van allen verlaten, vasthield aan God, als Zijn God, en Zijn Vader. Geheel zijn leven was eene on. afgebroken openbaring aan Zijn hart, dat de Vader het tot Zijne eeuwige woning had uitverkoren.
Door uwe vereeniging met Jezus Christus, deelt gij in den zegen dezer heilige inwoning van God in uw hart. Door Zijne inwoning heeft Hij uw hart tot een heiligen tempel gewijd. Door Zijnen Geest openbaart Hij u Zijne gedachten, met name. Zijne eeuwige liefde tot u (1 Oor. 2: 12; Rom. 5: 5). Hij heeft u vooral deze waarheid geopenbaard, dat Hij uw hart beivoont. Hij bezocht u, ja, nu en dan, met eene bijzondere vermeerdering van Zijne genade en liefde, maar Hij woont tevens in u als de blijvende oorzaak van uw hooger leven. Hij onttrekt zich nooit aan u. Hij is u nabij in de donkerste, en schijnbaar meest dorre oogenblikken van uw innerlijk leven. Elke goede gedachte in u, elk waarachtig gebed, elke goede beweging des harten, alle innerlijke kracht en licht — ze zijn de openbaringen van Gods heilige inwoning in u. Het groote doel Zijner inwoning is, door de openbaring Zijner liefde, uwe liefde op te wekken; doorde
243
GEHEILIGD IN CHRISTUS.
openbaring Zijner nabijheid, u nabij Hem te honden; dooide openbaring Zijner onafgebroken verbintenis met u, u er van te verzekeren, dat niets u van Hem scheiden zal (Rom. 8 : 38, 39).
Zoo houdt Jezus woord. Hij heeft u toegezegd, dat Hii en de Vader zullen komen wonen, in het hart dat Hem liefheeft (Joh. 14 : 28). God zoekt in Zijne liefde naar harten, die Hem verstaan. Alleen de liefde verstaat de liefde. En als uwe liefde tot God, door de liefde van Jezus Christus, is opgewekt, dan heeft God in u het hart gevonden, dat Hij zoekt; dan kan Hij voortaan Zich ongehinderd aan u openbaren (1 Oor. 2:9, 10). De gemeente is bestemd de woonstede Gods te zijn, waarin de liefde Gods hare blijvende rust vindt, gelijk zij eeuwig rust in Gods Zoon (Efeze 2 : 22).
Sta stil bij dit geheim Aanbid God in de diepte Zijner nederbuiging tot u. Toen de Tabernakel bereid, met bloed gereinigd, en met olie gezalfd was, daalde God er in neder in Zijne heerlijkheid, en wijdde het tot Zijne woning. Zoo heeft Hij uw hart geformeerd, gereinigd met het bloed van Zijn Zoon, vernieuwd door Zijnen Geest, en in bezit genomen tot Zijne eeuwige woning.
En nu zijt ook gij in Christus geheiligd tot een werktuig, waardoor God Zijn reddenden arbeid aan anderen voortzet. Jezus Christus zeide, dat de Vader Hem geheiligd en in de wereld gezonden heeft (Joh. 10 ; 86). Gij weet wat Hij bedoelde, bij Zijne zending in de wereld. De Vader die in Hem woonde, wilde door Hem onze harten winnen en die Zich tot woningen bereiden. Zijn leven op aarde was niet, een zelfzuchtig genieten van Gods inwoning in Hem; Hij wilde anderen de deelgenooten maken van Zijne gelukzaligheid. \'t Was Hem een pijnlijke weg, waarlangs Hij uw heil heeft uitgewerkt; maar in het gansche heelal is er geene vreugde zoo groot, als de vreugde van Hem, den
244
GEHEILIGD IN CHRISTUS.
Goeden Herder, zoo menigmaal Hij het verloren schaap tot de kudde terugvoert.
Door Gods inwoning in u, woont ook deze liefde tot den naaste in u, en heiligt Hij ook u, om door u de zaligheid van anderen uit te werken. Gelijk de Vader den Zoon gezonden heeft, alzoo zendt Hij ook u (Joh. 20 : 21).
Dit heet gemeenschap met den Vader en den Zoon, dat u de gedachten van Vader en Zoon bekend worden gemaakt, en gij geheiligd wordt, opdat de Vader en de Zoon die gedachten, door u, aan anderen zouden bekend maken. God gaat u niet voorbij, in het allerheerlijkst werk dat Hij doet. Juist daartoe woont Hij in U, opdat Hij, door u. Zijn werk voortzetten zou, zoowel aan uwe medegeloovigen, als aan hen, die niet gelooven (Efeze 4 : 12; Phil. 2 : 15, 16).
Gij moogt in dit werk, waartoe gij in Christus geheiligd zijt, geroepen worden tot gemeenschap aan het lijden van Jezus Christus (Col. 1 ; 24); maar gewis zult gij ook gemeenschap hebben, hier en eeuwig, aan de vreugde en de eere, die Jezus Christus als Redder geniet (1 Thess. 2 ; 19).
Ontwaak uit alle bekrompen zelfzucht; versta dat gij gered zijt, omdat God anderen, door u, redden wil, en dat gij daartoe in Christus Gode geheiligd zijt. Aanvaard het werk waartoe God u roept, in en buiten uw huisgezin, in en buiten Zijne gemeente, en verwacht daarvan veel vrucht (Joh. 15 : 16).
245
GELEID DOOE DEN HEILIGEN GEEST.
IX.
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
Kom. 8 : 16. Zoo velen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.
De hoogste zegen, dien Jezus aan Zijne discipelen beloofde, was de leiding des Heiligen Geestes (Joh. 16 : 13). De hoogste gave, die God den mensch heeft geschonken, is de gave des Heiligen Geestes. Zij is niet af te scheiden van onze vereeniging met Jezus Christus door het geloof. Toen voor den mensch de heerlijkste aller dagen was aangebroken, en de Heilige Geest in het menschelijk hart was neergedaald, toen verzekerde Petrus, dat allen die in Jezus gelooven, evenals zij, de gaven des Geestes zouden ontvangen (Hand. 2 : 38). In de dagen der Apostelen behoorde het tot het a, b, c, der Christelijke kennis, dat ieder geloo-vige een tempel is des Heiligen Geestes.
Is er iets, dat de geloovigen in de nieuwe bedeeling onderscheidt van de geloovigen in de oude bedeeling, dan is het de leiding door den Heiligen Geest. Niet dat in de oude bedeeling de geloovigen aan zich zeiven waren overgelaten; maar de leiding door Gods Geest kwam eerst in de nieuwe hedeeling tot hare hoogste openharing.
Paulus is op dit punt zeer duidelijk. Hij leert ons, dat eerst na de komst van Jezus Christus, de geloovige den Geest der aanneming tot kind heeft ontvangen, waardoor hij roept Abbal Vader! (Gal. 1:1—ü). En Johannes getuigt mede, dat de Heilige Geest in deze Christelijke volheid, eerst na de verheerliiking van Jezus Christus, ons geschonken is (Joh. 7 : 38, 39).
Let op de manier, waarop Paulus zich uitdrukt, in het hierboven aangehaalde vers. Hij zegt niet: Zoo velen als Gods kinderen zijn, worden door den Geest Gods ge-
246
GELEID DOOK DEN HEILIGEN GEEST.
leid; hoewel elk kind van God er recht op heeft, er toe geroepen is, en met dit doel ook waarlijk Gods Geest ontvangen heeft. Wij ontmoeten hier een dier verschijnselen, die ons, bij nadere overdenking, in verlegenheid zouden kunnen brengen. Niet ieder kind van God verwerkelijktzyjne roeping, en laat zich leiden door den Heiligen Geest. Paulus heeft juist dezulken hier en elders op het oog gehad. Er waren er, die in slaafsche vrees en niet in kinderlijke vr\'j-moedigheid voor Gods aangezicht wandelden; en aan dezen zegt hij bestraffend: gij hebt niet ontvangen den Geest dei-dienstbaarheid, wederom tot vreeze, maar den Geest der aanneming tot kind (Rom. 8:lö). Er waren er, die wel dooiden Geest waren levend gemaakt, maar niet door den Geest wandelden. En tot dezen zegt hij elders bestraffend: indien wij door den Geest leven, laat ons ook door den Geest wandelen (Gal. 5 : 25).
Waar dit gebrek bestaat, daar is de geloovige wel een kind van God, maar daar wordt de gedachte Gods, het plan Gods. niet verwerkelijkt. Daar komt het leven van zulk een kind van God, met de goddelijke gedachte, met het goddelijke plan. niet overeen. Daar wordt het niet ten volle ondervonden, daar wordt liet niet openbaar, wat liet beteekent, kind van God te zijn.
Wij zijn niet alleen kinderen Gods, maar wij verwerkelijken ook wat God er bij gedacht heeft, toen hij ons tot Zijne kinderen maakte, als wij ons laten leiden door den Heiligen Geest. Dan eerst zijn wij kinderén Gods, in den vollen zin van het woord. Dan eerst dekken de goddelijke gedachte en de menschelijke ervaring elkander, en beantwoorden zij aan elkander. Dit meent Paulus als hij zegt: zoovelen als door den Geest Gods geleid worden, die zijn — zijn in hunne ervaring - kinderen Gods.
Zoo sprak ook Jezus eens van hen, die Zijne discipelen zijn. Men kan Zijn discipel zijn, en toch een zeer onvrucht-
247
GELEID DOOK DEN HEILIGEN GEEST.
baar leven leiden. Men kan Zijn discipel zijn en weinig vrucht dragen. Maar dati komt men niet in de ervaring, tot de volle beteekenis van het discipelschap; dan verwerkelijkt men niet de goddeliike gedachte en het goddelijk plan, waaruit het discipelschap is ontstaan. Dan is men niet in den vollen zin, discipel des Heeren. Ik heb hier op het oog dit woord des Heeren; „hierin is mijn Vader verheerlijkt, dat gij veel vrucht draagt, en gij zult mijne discipelen zijn (Joh. 15 : 8).
Vraagt gij mij, wat het hoogste is, dat van des menschen bestemming kan worden gezegd, dan antwoord ik u : dat God hem door Jezus Christus tot Zijn kind maken wil. Vraagt gij mij, wat de hoogste daad der genade is, die God den mensch bewijzen kan, dan antwoord ik u : dat God hem door het geloof verbindt met Jezus Christus Vraagt gij mij wat het hoogste leven is, dat de mensch op aarde leven kan, dan antwoord ik u : het heilige leven dat de geloovige, in navolging van Jezus, leven moet. En vraagt gij wat den Christen tot dit hooge leven in staat stelt, dan antwoord ik u: de leiding des Heiligen Geestes
Denk u uwe verbintenis met Jezus weg. en er is geene leiding des Heiligen Geestes. Denk u de leiding des Heiligen Geestes weg, en de Christelijke heiligmaking bestaat niet.
Ik herinnerde u zooeven er aan, dat gij een kind van God kunt zijn, zonder u door Gods Geest te laten leiden. En zoo kunt gij een kind van God zijn, zonder in de Christelijke heiligmaking te wandelen.
De leiding door Gods Geest, is de leiding in de Christelijke heiligmaking. Die aan de hand, in de kracht, in het licht des Heiligen Geestes wandelt, wandelt in de baan der Christelijke heiligmaking. Uwe heiligmaking is één, met uwe leiding door den Heiligen Geest Uwe liefde, uwe blijdschap, uw vrede, uwe lankmoedigheid, uwe goedertierenheid.
248
249
uwe goedheid, uw geloof, uwe zachtmoedigheid, uwe onthouding, 1) is vrucht des Heiligen Geestes (Gal. 5 : 22).
Het is derhalve van het hoogste gewicht, dat gij, ge-loovige, weet wat het is, u door den Heiligen Geest te laten leiden. Laat mij trachten u dit in twee tegenstellingen duidelijk te maken.
De vriendelijke leiding dwr den Heiligen Geest slaat tegenover het hardvochtig drijven door de wet. De wet staat op een oneindige hoogte boven u, ziet van uit die hoogte op u neder, en beveelt u meedoogenloos hare bevelen te volbrengen. Gehoorzamen, dit moet gij, of gij het kunt of niet. De wet spreekt tot u, bekleed met goddelijke volmacht en majesteit. Die de wet aanrandt, randt Gods majesteit aan.
En als gij, in uwe machteloosheid, het eene of het andere bevel niet houden kunt, als gij het eene of andere bevel overtreden hebt, dan spreekt de wet, zonder barmhartigheid, in Gods naam, uw vonnis uit. Zij veroordeelt u. Zij dreigt u met Gods toorn. Zij laat u Gods toorn gevoelen. Zij leidt u als naar een donkeren kerker, waar het vroolijke licht niet doorbreekt, en geen vroolijke stem wordt gehoord.
Dit is u geschied, terwijl Gods Geest, die de handhaver is van Gods heiligheid, uw oog opende voor de majesteit der wet, en voor de eeuwige, de onveranderlijke verplichting, die u bindt aan Gods heilige wet.
Maar, nu gij met Jezus verbonden zijt, nu komt de Geest van God tot u in eene andere, hoewel niet minder heilige gestalte. Nu komt hij tot u, als de vriendelijke Leidsman, en nu ook weerspiegelt de wet Zijne vriendelijkheid.
1) Het Grieksche woord ByAQCczzicc dat hier voorkomt, moest liever vertaald vvordeu door zelfbeheer of onthoudinggt; zooals onze vertalers gedaan hebben in 1 Cor. 9: 25. Het is jammer dat zij zich niet op beide plaatsen gelijk gebleven zijn. Wat wij bedoelen door matigheid en ingetogenheid drukken de Grieken uit door het woord ocoQQOOvvrj, dat meermalen in het Nieuwe Testament voorkomt.
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
Tevoren wees Gods Geest u met Zijnen heiligen toorn op de wet, die door u verbroken werd, en weerkaatste de wet dien heiligen toorn. Nu voert Gods Geest u naar Golgotha, Daar laat Hij u zien, hoe de Onschuldige zijn leven geeft tot eene verzoening voor uwe schuld. Daar leert Hij u, om tegenover de wet te staan, niet als de schuldige, maar als de begenadigde. De wet zelf spreekt u vrij. Zy verblijdt zich in die vrijspraak. Hare geschonden majesteit, is meer dan gehandhaafd door Jezus Christus uw zoenoffer.
En nu de wet zelve u vrijspreekt, nu is zij uwe vriendin geworden. Gij vreest haar niet, maar hebt haar lief, gelijk de begenadigde den rechter niet vreest, maar bemint, die in den naam des rechts hem vrij van straf verklaart.
ÏSTog meer, Hij, de Zoon van God, die uwe schuld heeft geboet, is door Zijn leven en sterven de vervuiler der wet geweest. Hij was de levende wet. Hij was de vleesch geworden wet. Is niet de inhoud der wet de liefde? Is niet God de Liefde? Is niet de wet daardoor het beeld van den vriendelijken God ? En is niet Jezus Christus het levende beeld van God, omdat Hij is het beeld, de weerspiegeling, de openbaring der goddelijke liefde ?
Hoe is de wet in uw oog veranderd, sedert de Heilige Geest u met Jezus Christus heeft vereenigd, en u in Hem het tegenbeeld der wet heeft laten zien. Tevoren sidderde uwe schuldige ziel, toen de wet bestraffend en veroordeelend tot u zeide: Gij moet God liefhebben boven alles, en uwen naaste als u zeiven. Nu gij deze wet in Jezus ziet afgedrukt ; nu gij haar in Jezus aan het kruis leert, duidelijker dan ooit te voren ; nu gij daar aan het kruis, in Hem, eene openbaring ziet van de liefde tot God en den naaste, die engelen in verrukking moet brengen ; nu gij met een hart, waarin door den Geest de liefde is uitgestort, uit den mond van uwen stervenden Redder hoort: volg mij na, en heb God lief boven alles, en uwen naaste als u zeiven; nu treft het
250
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
u, hoe de Geest van God, door de gekruisigde Liefde, zulk eene algeheele verandering in u heeft gewrocht; nu kunt gij niet uitspreken wat eene macht dit woord van uwen stervenden Heiland op u uitoefent, terwijl het vroeger, als het bevel der onbarmhartige wet, uwe schuldige ziel deed sidderen en beven.
En wat is nu de vriendelijke taak van den Geest ? Met alleen verwekt Hij in u de alles beheerschende begeerte, om lief te hebben, gelijk Jezus liefhad; maar Hij laat het u verstaan, dat Hij in u is komen wonen, om die begeerte in u te vervullen. Hij houdt u niet de liefde voor, als een koude plicht, dien gij hebt te volbrengen, maar Hij ontsteekt in u de vlam der liefde, en gebruikt uwe da-gelijksche ervaringen om die vlam te voeden. Groeide niet in Jezus Christus de liefde aan, zelfs onder omstandigheden, die haar bij een ander zouden hebben uitgebluscht ?
Was het u vroeger onmogelijk uwen vijand lief te hebben; schrikte dit gebod u af; nu laat de Heilige Geest het licht der liefde, die u heeft gered, toen gij Gods vijand waart, op dit gebod vallen, en door dit licht verheerlijkt, wordt dit gebod het schoonste, het goddelijkste, het aantrekkelijkste der geboden. Uwe ziel verlangt uwen vijand lief te hebben, gelijk Jezus u liefhad. En door Gods Geest wordt dit verlangen tot eene werkelijkheid. De liefde tot uwen vijand wordt eene heilige drift in u. Zij voert u naar Gods troon, en laat u daar bidden en weenen voor uwen vijand, gelijk Jezus voor zijne vijanden bad en weende.
\'t Is, onder anderen, in zulke oogenblikken, dat God u laat verstaan, wat het beteekent, dat Jezus Christus u tot heiligmaking geworden is. Wat aan alle menschelijke inspanning onmogelijk is, dat vloeit van zelf uit u, terwijl de Geest van God u inleidt in de liefde van Jezus Christus.
Zoo vervulde Jezus Christus de wet niet alleen voor u, maar vervalt Hij haar ook in u.
251
GELEID HOOK DEX HEILIGEN GEEST.
Zoo wandelt gij, niet naar het vleesch, maar naar den Geest. Wat ik u zeide van de liefde tot uwe vijanden, was slechts een voorbeeld, waarin ik u toonen wilde, hoe de Heilige Geest u leidt op elk pad, dat Gods gebod u aanwijst. Zal ik u nog een voorbeeld noemen? Gods wet beveelt u den naaste lief te hebben als u zeiven. Maar ziet, uw slecht humeur vervoert u om den naaste te behandelen, zooals gij niet wilt, dat hij u behandelen zal. En de prikkel, waarmede de wet u, onder anderen, tot verdraagzaamheid prikkelde, was machteloos om u tot die verdraagzaamheid te voeren. De wet maakte u slechts ongelukkig, door u van uwe onverdraagzaamheid te overtuigen. Wat verlost u van uw slecht humeur? De vriendelijke leiding des Heiligen Geestes. Hi] opent uw oog, voor uwe ongelijkvormigheid aan Jezus; Hij wekt in u op de liefde tot Jezus, uwen Redder; Hij doet u smachtend begeeren naar de verdraagzaamheid, die gij in Jezus aanschouwt; Hij laat u verstaan, dat Hi] in u woont, om u, met vriendelijke hand, in den weg dier verdraagzaamheid te leiden; gij geeft u geloovig, blijmoedig, dankbaar aan Zijne vriendelijke leiding over, en ziet, gij wordt dag aan dag veranderd, naar het beeld van den verdraagzamen Jezus. De tegenwoordigheid van Jezus wordt u, door den Heiligen Geest, al meer zulk eene werkelijkheid, dat het u allengs zoo gemakkelijk valt verdraagzaam te zijn, als het u zijn zou, indien gij met lichamelijke oogen Jezus, den geliefden Redder, bij u zaagt.
Er is niets zoo zacht, zoo zoet en zalig, als de weg der heiligmaking, waarop de Heilige Geest den geloovige leidt, die zich door Hem laat inleiden in de liefde van Jezus Christus.
Ik zeide u bij den aanvang, dat ik u op twee tegenstellingen wilde wijzen. De tweede tegenstelling, die ik op het oog had, is verwant aan de eerste, en vloeit er
252
GELEID DOOK DEN HEILIGEN GEEST.
uit voort. Zij is de tegenstelling tusschen de harde kastijding des gewetens, en de teedere bestraffing des G-eestes.
Het geweten is hard, onbuigzaam, onverbiddelijk. Het is dit üit zijn aard. Het kan niet anders. Het vertegenwoordigt in ons de onveranderlijke ivet, het onbuigzame recht. De troon van God is op wet en recht gegrond. Week G-od — ik spreek deze gedachte met huiverenden eerbied uit — week Clod, één enkel oogenblik, af van wet en van recht, dan was alles verloren, voor eeuwig verloren. Door wet en recht te handhaven, handhaaft God Zijn eeuwig wezen, en de onverbrekelijke, de eeuwige orde der dingen, die in Gods wezen gegrond is.
Deze ontzaglijk verheven, deze goddelijke taak, heeft het geweten in ons te vervullen. Het handhaaft, in Gods naam, de eeuwige wet, het eeuwige recht in ons. Liet het geweten zich van het recht afkeeren, liet het zich ombuigen, liet het zich omkoopen: dan was het uit, met alle orde en regel in ons, en er bleef niets anders over in ons, dan een chaos van verwarring.
Het geweten in ons, is het fondament, dat alles dragen moet, wat God in ons bouwen wil. Het is het fondament van Gods troon in ons. Het laat zich door niets bewegen. Het laat zich geen haarbreed verroeren van zijne plaats. Het is harder dan de hardste diamant. De eeuwen kunnen daarvan niets afdoen. Het behoudt zijne scherpe omtrekken tot in alle eeuwigheid. Gij kunt er u tegen verwonden; gij kunt er u tegen verpletteren; maai zelf blijft het ongedeerd, gelijk Gods wezen in storelooze majesteit ongedeerd blijft, tegenover alle menschelijke en duivelsche aanvallen.
Er was een tijd, waarin dit geweten u nauwelijks meer dan in naam bekend was. Nauwelijks hoordet gij zijne bestraffingen. En als gij die hoordet, dan stoordet gij u er niet aan. De wereld leeft alsof geen God in haar en over haar
253
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
heerscht; ja, alsof er geen God ware. Zoo leefdet gij eens, alsof er geen geweten in u ware, waardoor God in u en over u heerscht. Wat was de stem des gewetens voor u, in vergelijking met de liefelijke lokstemmen, die u vervoerden tot een leven naar uw eigen wil en zin? Niet wat het geweten sprak, maar wat de zinnelijke lust, de zucht naar genot, naar rijkdom, naar eere in u sprak, dat was voor u de machtige werkelijkheid van het voorbijgaande oogenblik, waarbij de eeuwige stem des gewetens, als in de verre verte wegstierf.
Hoe anders werd het u, toen Gods Geest de nevelen liet verdwijnen, en u, in het geweten, den ontzagwekkenden troon der goddelijke heerschappij in u zeiven deed aanschouwen. Hoe anders werd het u, toen Gods Geest uw innerlijk oor opende, en u van dien troon, bij elke overtreding, met siddering Zijne bestraffingen liet hooren.
Zoolang u Gods vergevende en reddende genade onbekend bleef, zoolang gij God alleen kendet door het geweten, zoolang waren de bestraffingen van het geweten, voor u niets anders, dan harde, onverbiddelijk harde kastijdingen. Gij vreesdet die bestraffingen als scherpe prikkels, die u mee-doogenloos door de ziel gingen. Zij pijnigden u als snerpende geeselslagen. Zóó zeer kwelde u het geweten, dat gij wensch-tet dat uw oog nooit was opengegaan voor dien troon van God in u ; en uw oor voor de stem Gods, die van dien troon tot u kwam. Geen wonder, want het geweten bestrafte wel uwe zonden, maar kon u niet verlossen van de geheime macht, die u tegen uw willen en bidden tot de zonde voortdreef.
Eindelijk werd u Gods genade bekend, die door Jezus\' bloed uwe schuld uitwischte, door Zijnen Geest u als kind met zich verbond, en als uw Vader door den Geest in u wonen kwam. Wat is van toen af het geweten voor u geworden ? Het bleef in u voortbestaan als Gods troon in u.
254
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
Zijne uitspraak bliift voor u de stem Gods. Uwe ziel juicht er in, dat de Heilige Geest^ door het geweten, al meer, tot in de kleinste bijzonderheden, aan u toont wat recht is, en elke afwijking bestraft. Hoe dieper de Geest van God u in deze waarheid leidt, des te ontzagwekkender wordt u het feit dat God, door het geweten, Zijne heerschappij in u op het fondament der eeuwige wet en van het eeuwig recht heeft gegrond.
Maar gij schrikt niet voor deze heerschappij ; gij wilt het niet anders; omdat God die heerschappij in u voert, \'t is waar, niet zonder uw geiveten, doch niet in de eerste plaats, door uw geweten, maar door den Geest, Die in u Gods liefde heeft cjeopenbaard. De heerschappij des gewetens is veranderd in de heerschappij des Geestes; de heerschappij der wet in de heerschappij der liefde.
Gods Geest in u wil, wat het geweten wil; Gods liefde in u wat de wet wil, maar op eene gansch andere manier. De in zijn leven uitstekende zendeling in Burmah, Dr. Jud-son, verhaalt, dat hij als student tot ongeloof was verleid, en dat hij, in de vacantie naar huis teruggekeerd, door zijnen vader met onverbiddelijke strengheid werd bestraft, terwijl zijne moeder over hem weende. De tranen van zijne moeder gingen in hem dieper, dan de woorden van zijnen vader. Het wordt ons verhaald van de uitstekende Fidelia Fiske, dat zij soms, als zij iets verkeerds zag in de Nesto-riaansche meisjes onder hare zorg, haar gelaat van haar afwendde, en aan het weenen ging, en dat die tranen menig hard hart hebben verbroken. Zóó bestraft Gods Geest u, sedert gij u door Hem laat leiden in de wegen des Heeren. Terwijl Hij door het geweten onverbiddelijk het eeuwig recht in u handhaaft, bestraft Hij u tevens, in den toon der eeuwige liefde, met meer dan moederlijke teederheid. Hij zelf maakt u innerlijk al vatbaarder om die teederheid in Zijne bestraffingen op te merken en te gevoelen en gij kunt het
255
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
niet uitspreken hoe diep vaak de teedere stem des Geestes indringt door geheel uw wezen, en u gansch en al vermurwt voor het aangezicht des Heeren.
In zulke oogenblikken verstaat gij het, waarom Paulus aan de geloovigen niet zegt vertoornt, maar bedroeft den Heiligen Geest Gods niet, door wien gi] verzegeld zijt tot den dag der verlossing (Efeze 4: 30). Hoe volmaakt toch zijn al Gods werken! Naarmate gij vatbaar wordt voor de heerschappij des Geestes in u, naar die mate is de aller-teederste wenk van den Geest, voor u genoeg om, als gij iets verkeerds gedaan hebt, uw hart te breken en u in het rechte pad te leiden, \'t Is niet, als door de stem der\' bazuin op Sinaï, maar door een innerlijk, aan anc.eren onbekend gefluister, dat Gods Geest u Zijne bestraffende stem hooren laat.
Men zegt, dat de cavallerist door eene zeer zachte drukking met den top van zijn vinger het geoefende paard bestiert, zoo komt het met u, hoe meer gij u gewent aan de leiding des Heiligen Geestes, steeds meer daartoe, dat de teederste druk des teederen Geestes voor u genoeg is, om naar Zijne liefdestem te luisteren, en u te wenden wer-waarts Hij u stieren wil.
Laten wij ons onbepaald aan den Heiligen Geest overgeven, opdat Zijne teedere kastijdingen in ons de harde bestraffingen des gewetens mogen vervangen.
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
De leiding des Geestes is zoo gewichtig, dat ik het wenschelijk acht, nog meer er van te zeggen. Die haar niet
•256
GELEID DOOK DEN HEILIGEN GEKST.
verstaat, verstaat de Christelijke heiligmaking niet. Het is juist in de leiding des Heiligen Geestes, dat aan den ge-loovige duidelijk wordt, wat de groote zegen is, die hem te beurt is gevallen, door den dood en de verheerlijking van Jezus Christus.
Zoolang het bij den geloovige niet zoo ver komt, dat hij onder de dagelijksche leiding des Heiligen Geestes verkeert, zoolang zijn de vermaningen aan de geloovigen, voor hem, zware geboden, drukkende lasten, in plaats van aanduidingen van de liefelijke paden, waarin Gods Geest hem, met onuitsprekelijke teederheid, voeren wil.
Er zijn geloovigen, voor wie de vermaningen van Jezus en de apostelen harder, oneindig harder bevelen zijn, dan de wetten van Mozes voor de Israëlieten waren. En wat doen zij, althans velen van hen ? Zij breken de spits af dier vermaningen; zij maken daarvan zulke machtelooze bevelen, als de bevelen der wet waren. Daar zij de leiding des Geestes niet kennen, moeten zij zich verlaten op hun eigen ernstig en biddend streven. En daar, wat te verwachten was, hun leven, niettegenstaande dit streven, meer in strijd is dan in samenstemming met die vermaningen, zoo troosten zij zich met den onheiligen troost van den onbekeerde, dat God hun hunne zwakheden vergeven zal, daar Hij weet welke zwakke menschen zij zijn.
Gij herinnert u den tijd, dat het evenzoo met u gesteld was. Hoe meer gij uw oor sloot voor wat zelfs geloovigen van het Christelijk leven spraken en predikten, en uw hart en wandel open leiddet voor het Woord van God, hoe meer gij u liet oordeelen door het Woord van God, des te duidelijker en te pijnlijker werd u de tegenstelling tusschen het leven, waartoe Jezus en de Apostelen u opwekken, en uw. eigen leven en dat van anderen, die, als gij, onder de geloovigen werden geteld. Misschien heeft de Heer u een geloovige doen kennen, wiens leven u een beeld was van
17
257
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
het Christelijk leven, zooals de Heilige Schrift het u voor-teekencle. Hoe stak uwe onrust af bi) zijne rust; uwe neerslachtigheid bij zijne blijdschap; uwe flauwheid bij zijnen ernst; uwe traagheid bij zijnen ijver; uwe koudheid bij zijne warmte; uwe zelfzucht bij zijne zelfverloochening; uwe lichtgeraaktheid bij zijne verdraagzaamheid; uwe vrees voor de publieke opinie bij zijne vrees voor God alleen; uwe gehechtheid aan de aarde bij zijnen hemelschen zin.
Welk een zegen bracht u deze kennismaking. Zij deed u verstaan, dat ook voor u mogelijk was, wat voor u, tot nu toe, onmogelijk scheen. Van toen af hebt gij u geene rust gegeven, totdat ook gij, door het geloof, u overgaaft aan den Christus, Die in u heerscht, gelijk gij u al lang hadt overgegeven aan den Christus, Die voor u stierf en voor u leeft.
Laat mij, om u duidelijk te maken, welk een zegen u in de leiding door den Geest is te beurt gevallen, rog twee tegenstellingen voegen, bij de twee die ik in \'t vorige hoofdstuk genoemd heb.
Hoe treffend is de tegenstelling tusschen het koude licht des ver stands, en den warmen gloed des Geestes. Er was een tijd, dat uw verstand niet was gekeerd naar de dingen van Gods Koninkrijk, en zich niet er mede bemoeide. Uw verstand was aardsch, beheerscht door aardsche machten. Het diende uwe lagere, uwe tijdelijke, uwe voorbijgaande belangen. De eeuwige waarheden, de heerlijke feiten uwer verlossing gingen u voorbij als gestalten, die geene gedaante of heerlijkheid hadden. Zij behoorden tot eene andere wereld, dan waarin gij u te huis gevoeldet en uwe vreugde hadt. Zij schenen u niet te raken of te roeren, en lieten u ongestoord uwen gang gaan.
Het werd anders met uw verstand, toen de Heilige Geest het opwekte, om van nabij die waarheden en die feiten, die vroeger door u niet gerekend werden, gade te slaan
258
GELEID DOOK DEX HEILIGEN GEEST.
en te bepeinzen. Toen zij- gij begonnen hunne heerlijkheid te aanschouwen. Toen werdt gij van hunne werkelijkheid overtuigd. Toen gaaft gij u aan hunne macht gevangen. Neem. onder anderen, de waarheid en het feit, dat Jezus Christus, tot uwe verzoening, voor u gestorven is. Toen Gods Geest, door middel van uw verstand, zoowel als van uw hart, u dit liet vatten, hebt gij het tot uwe behoudenis omhelsd. Doch ziet. wat is met u geschied ? Hoe eerlijk gij het ook meendet, bracht dit licht, dat in uw verstand was, u toch niet waar gij wezen moest. Hebt gij het niet a! meer en meer betreurd, dat gij, bij al uw inzicht in deze groote waarheid, toch te weinig van hare groote macht in uw leven kendet. Gij zaagt in, dat zi] waar is ; gij kondet haar verdedigen tegenover anderen ; gij hieldt u daaraan vast, als aan het anker uwer behoudenis ; en toch wordt gij door deze waarheid niet zoo gedreven tot een leven van toewijding aan uwen Redder, als uw verlicht verstand u zeide dat het wezen moest.
Hoe meer gij u, door Gods Woord, liet overtuigen, dat deze waarheid eene gansch andere macht over u moest uitoefenen, dan gij kendet; des te duidelijker werd het u, dat er nog een hooger licht is, waarbij gij deze waarheid moest aanschouwen, dan het licht van uw door Gods Geest verlicht verstand.
Gij zijt een prediker. Met volle overtuiging prediktet gij de liefde Gods, geopenbaard in de verzoening door Jezus Christus En toch werd het u, op eene pijnlijke wijze, al duidelijker, dat uwe kennis van deze waarheid, zoowel u als uwe hoorders, koud liet. Gij ontdektet dat gij vreemd waart aan dien heiligen gloed, waarvan de Apostolische brieven getuigen. Gij verkondigdet het Woord, met het koude verstand. Het ontbrak u, daar binnen, aan het heilige vuur des Geestes.
Gij zijt een onderwijzer, eene onderwijzeres, in de Zon-
259
GELEID DOOK DEN HEILIGEN GEEST.
clagsschool. Ook uw oog werd geopend, om te verstaan.. Ye]
dat als uw werk onder de leiding des Heiligen Geestes werd nai
gedaan, er in u eene levenswarmte zou zijn, waaraan het ne-
u, tot uwe smart, ontbrak. ■W3
Als moeder spraakt gij soms met uw kind over uwen VOl
Redder, en den weg waarlangs Hij ook de kinderen redden „ie
wil. Maar ach, het was de taal van het koude verstand. en
De gloed des Geestes ontbrak er aan. En hoe dieper gij dit en
gebrek gevoeldet, des te treuriger werd uwe ziel deswege v0
gestemd. Gij kondet niet anders, dan u te rekenen onder WE
de geloovigen; maar zoo koud was uwe kennis aangaande ya
Jezus Christus, dat gij geen lust hadt, uwen mond voor Hem ge open te doen. En als gij in het verborgene, of in het huis-gezin, of in den bedestond, badt, dan was uw gebed de
taal van het oude verstand, en niet van het gloeiende hart. w
Zoo duurde het in u voort, totdat uw God uwe ellende (ic
aanzag, uw geklaag hoorde, uit uwen nood u verloste. Van n.
toen af, begon het vuur des Geestes bestendig in u te Vl
branden. Niet dat uw verstand voor het hart moest plaats u
maken. Niet dat de behoefte minder werd, om over de waar- z
heid na te denken, en u er heldere begrippen van te vor- g
men. Neen, van toen af werd uw verstand levendiger dan a
ooit te voren. Van toen af begon het eerst recht de y taak in u te vervullen, waartoe God het bestemd heeft.
Uw verstand, dat op zichzelf een koud licht is, werd ^
gedragen, doortrokken, in beweging gezet, door den war- v
men gloed, die bestendig uitging van het heilige vuur des g
Als gij nu, met dit vuur in u, de waarheid bepeinst, dan j,
worden uwe heldere gedachten gedoopt in den warmen gloed j
uws harten. Uwe gedachten zijn niet meer regelmatige, g
koude, stijve vormen, maar levende spranken en vuur- ■, vlammen.
Hoe raakt uw hart aan \'t gloeien, en hoe zet het uw .
2ö0
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST-
verstand in beweging, als gij in stilte peinst, of tot den naaste spreekt, of tot God bidt, over de dingen die uw innerlijk oog aanschouwt! Versta mi] niet verkeerd. De warmte des Geestes in u, is niet te verwarren met den voorbijgaanden gloed, dien de opgewondene ondervindt. Die gloed komt van een doornen vuur, dat weldra is uitgebrand, en niets dan asch achterlaat. Het vuur des Geestes daarentegen kan in u bestaan, en wel op zijn allerzuiverst, zonder voel- en merkbaren geestdrift en opgewektheid. De weldadige warmte des Geestes in u laat mij denken aan de warmte van een schoonen lentedag. De warmte des Geestes is niet gevoels- maar levenswarmte. Deze levenswarmte, zooals die van ons lichaam, blijft zich altijd gelijk.
Onderscheiden van deze, zich gelijk blijvende, levenswarmte, is de gevoelswarmte, die er door gedragen en er door geheiligd wordt. De gevoelswarmte rijst en daalt, naar de invloeden, waaronder gij verkeert; maar deze levenswarmte, die uitgaat van den eeuwigen Geest, die in li woont, blijft altijd dezelfde. Gods Geest is, om mij zoo uit te drukken, de eeuwige levensadem; en die door Hem wordt geleid, verkeert altijd onder den warmen levensadem des Heiligen Geestes, in den gloed van dit eeuwige vuur.
Verkeert gij onder bijzondere omstandigheden en stijgt bij u het innerlijk leven tot eene bijzondere hoogte; dan wordt gij in die oogenblikken, niet zoo zeer door den Geest geleid, als wel met den Geest vervuld. Dan beleeft gij de hoogtijden, de feesttijden, de glanspunten van uw innerlijk leven. Zulke oogenblikken beleefden de apostelen op den Pinksterdag; toen zi] voor den Joodschen raad te recht stonden ; en toen zij, na hunne verlossing uit de gevangenis, met de gemeente te zamen kwamen (Hand. 2:1; 4: 8; 4: 31). Als wij bij elkander komen, om met den Heer en met elkander gemeenschap te hebben, en onze harten dan, meer
261
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
dan gewoonlijk, aan het gloeien gaan, en onze blijdschap boven de gewone niaat stijgt, dan beleven wij eenen toestand, dien Paulus niet de leiding door den Geest, maar eert vol tvorden van den G-eest noemt. G-ij herinnert u zijne opwekking : wordt niet dronken — wordt niet vol — van den wijn, waarin overdaad is; maar wordt vervuld met den Geest; sprekende onder elkander met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende en psalmende den Heere in uw hart (Efeze 5; 18, 19).
Welk eene verlossing was het voor u, en hoe menigmaal hebt gij uwen God er voor gedankt, dat Hij u geleerd heeft, wat het is u. door Zijnen Geest te laten leiden en dat, van toen af, het koude licht van uw verstand, heeft plaats gemaakt voor den warmen gloed des Geestes.
De tweede tegenstelling waarop ik ditmaal mijn oog heb, is: uw eigen machteloos pogen, en het krachtig werken des Geestes.
Geen mensch weet hoe gij u hebt afgemat, om zoo te leven, als de Heer het wil, en als uwe eigen wedergeboren ziel het begeerde. Toen uw oog open ging voor dat beter, dat heiliger, dat hooger leven, waartoe God eiken geloovige roept, en toen bij de innerlijke aanschouwing van dat betere leven, zooals de Schrift het teekent, uwe ziel ontvlamde van verlangen, om zulk een leven te leiden; toen naamt gij u voor, het kostte wat het wilde, tot dat leven door te dringen. Het werd u zoo begeerlijk, dat daarbij, in uwe schatting, niets te vergelijken was. Al wat de r^.ensch gewoon is, heerlijk te noemen, kunst, wetenschap, ri kdom, eere, verbleekte in uw oog, van wege de heerlijkheid van het echt christelijk leven. Kondet gij het geheim, ontdekken, hoe zulk een leven te leiden, dan hadt gij den schat aller schatten gevonden! Hierbij kwam deze gedachte; gij hadt uwen Heiland lief; gij begeerdet Hem te behagen, en Hem anderen aan te prijzen; gij wist dat gij dit niet beter kon-
262
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
det doen, dan door dien echt Christelijken wandel, waartoe de Schrift u opwekt. Daarom, om Christus\' wil, die u zoo uitnemend heeft liefgehad, brandde uw hart van een niet uit te spreken verlangen, om naar Zijnen wil te wandelen.
Wie beschrijft de smart uwer ziel, dat, bij al uw pogen, en jagen, en drijven, elke dag nieuwe mislukkingen en teleurstellingen bracht. Het was u, alsof de prijs, waarnaar gij greept, u al verder ontweek ; alsof dat leven, dat gij leven moest, u al onmogelijker werd.
Gij ontwaaktet in den morgenstond, met de vurige begeerte en de hartelijke bede, dien dag in de wegen des Heeren te wandelen. Maar ziet, nauwelijks waart gij uit uwe binnenkamer gegaan, pas hadt gij uw dagelijksch werk begonnen, of uw ongeduld, uw wrevel, uw ongeloof, uwe moedeloosheid, gaf u gedachten in en deed u woorden spreken, die uwen naaste niet konden aantrekken naar uwen Redder. Hoe ongelukkig waart gij dan, voor het overige van den dag. Hoe onuitsprekelijk ellendig. Al uwe vreugde in den Heere, waarmede gij mocht zijn ontwaakt, was uitge-bluscht. Gij waart niet als het vroolijke licht van de kaars, die het huis verlicht; er ging van u geen vroolijk licht uit om uwe donkere omgeving op te klaren. Gij verminderdet niet, maar vermeerderdet de duisternis dezer droevige aarde.
In dien toestand dreigde u een ontzettend gevaar. Het kon u zijn gegaan, gelijk het, helaas, velen gegaan is, en nog gaat. Gij hadt kunnen wanhopen aan de mogelijkheid, om den schat te vinden dien gij zocht. Dan hadt gij gezegd: dat schoone en aantrekkelijke leven, waarnaar ik zoo lang te vergeefs heb gezocht, was alleen mogelijk in de dagen der apostelen. Of gij hadt gezegd : dat leven is niet mogelijk voor voor mij, zwakke, machtelooze ; maar voor die weinige uitverkorenen, onder de--uitverkorenen, die een uitne-mender karakter en een krachtiger wil hebben dan ik. Dan hadt gij alle streven naar iets beters laten varen. Dan hadt
263
GELEID DOOE DEX HEILIGEN GEEST.
gij u gevleid met de noodlottige gedachte; mijn Christelijk leven, hoe ook door de Schrift bestraft, is toch niet slechter dan het leven van andere geloovigen ; ik zal maar tevreden zijn met mijn gebrekkig leven, eens word ik verlost van het lichaam der zonde, en dan zal het daar Boven beter zijn.
Is er iets, waarvoor gij uwen God tot in alle eeuwigheid danken zult, dan is het, dat Hij dit gevaar van u afgewend, en u van uw sukkelend leven verlost heeft. Hij opende uwe oogen, om te zien, dat yyj tot stand wildet brengen, wat zijn Geest werkt in ieder, die zich aan de leiding des G-eestes heeft toevertrouwd. Toen u dit innerlijk duidelijk werd, zijt gij machteloos gevallen in de armen van uwen Heiland, zeggende: laat van nu af uwe genade mij genoeg zijn, en uwe kracht in mijne zwakheid worden volbracht. En Hij verhoorde u, en nam uit uwe handen het u zoo afmattend werk, en hij voerde u in de vaste en blijvende rust, die sedert uw deel is.
De geloovigen, die dezen zegen vinden, komen niet allen op dezelfde wijze er toe. Er zijn er die, van hunne eerste geloofsovergave aan, door Gods Geest zich laten leiden, in hetgeen andere geloovigen jaren lang, langs een verkeerden weg, te vergeefs zoeken. Anderen komen tot dien zegen, zoodra zij verstaan, dat deze voor hen bereid is. Anderen weer brengen een bangen en soms bitteren tijd door, tusschen het weten dat er zulk een zegen voor hen is, en het vinden van dien zegen. Allen echter kwamen, eer zij den zegen vonden, er toe, om te wanhopen aan eigen streven, dat streven op te geven; en geloovig, door den Heiligen Geest zich op den beteren weg te laten leiden.
Hoe is het u gegaan ? Herinnert gij u niet, hoe al uw begeeren en bidden, en zuchten, al meer in deze ééne bede werd samengetrokken: O, Heere, verlos mij van mijn ellendig leven, en toon mij den beteren weg tot het beter leven !
-264
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
Dag en nacht ging uwe ziel, met een onuitsprekelijk verlangen, uit naar dezen schat. Wat gij vooral begeerdet, was de onafgebroken gemeenschap met uwen God. Die gemeenschap werd voor u al meer uw leven, het leven van uw leven. Wat hebt gij a afgesloofd, om dan het eene. dan het andere uit te denken en aan te grijpen, ten einde uwe ziel nabij uwen God te houden, en uwen God nader tot uwe ziel te brengen. Maar juist dat geweldig streven scheen uwe kracht uit te putten, uw licht uit te blusschen. En toch, gij kondet de zekerheid niet loslaten, dat gij, naaide Schrift, tot zulk een onafgebroken gemeenschap met God zijt geroepen. In de diepte uwer ziel was eene behoefte ontwaakt, die alleen door zulk eene onafgebroken gemeenschap kon worden bevredigd. Uwe verlossing door Jezus Christus, kon door u niet meer uwe verlossing worden genoemd, zoo gij niet verlost werdt, van wat u verhinderde, tot deze onafgebroken gemeenschap door te dringen.
De ernst, om den begeerden zegen te vinden, maakte zich allengs meester van geheel uw wezen. En wetende, uit de Schrift, dat deze zegen door God den geloovige is toegedacht, hebt gij, in den geweldigen ernst uwer ziel, gezegd: al zouden er maar twee of drie gevonden worden, die dezen zegen vinden, dan moet ik er één van zijn.
Deze spanning kon niet lang voortduren. Geen mensch kan op den duur in zulk eene spanning leven. Was Jezus Christus, in dat keerpunt van uw leven, niet als uw Redder opgedaagd, dan waren ziel en lichaam bezweken. En hoe redde Hij u ? Hoe voerde Hij u naar de onafgebroken gemeenschap met God, waarnaar uwe ziel zoo smachtend verlangde?
Hij nam uwe moede, matte, afgestreden ziel in Zijne armen. Hij bracht u er toe, om de zaak, van uwen kant, als hopeloos te laten varen, maar die aan Hem geloovig toe te vertrouwen, en in stilte op Hem te wachten.
265
GELEID DOOR DEN HEILIGEN GEEST.
G-ij wierpt u in Zijne armen. Gij vondt daarin eene onuitsprekelijke rust. En weldra ging uw oog open voor de waarheid, dat Jezus Christus, door Zijnen Geest in u, en niet gij door uw pogen en streven, de gemeenschap bewaart tusschen God en u, en alzoo tusschen u en uwen God. Van toen af leerdet gij te wandelen, door het geloof, in de onafgebroken gemeenschap met God, waarin niet gij, maar Jezus Christus u bewaart, door de leiding des Heiligen Geestes.
Uw vertrouwen in den Heiligen Geest, dat uit uwe wanhoop aan u zeiven werd geboren, is niet beschaamd uitgekomen. In het licht des Geestes, en niet in de donkerheid van uw eigen hart, wandelende, wordt het u van dag tot dag al duidelijker, dat Jezus Christus, door den Heiligen Geest, u nader is dan alle schepselen, dan al uwe moeie-lijkheden, dan al uwe verkeerdheden, ja, nader dan gij aan u zeiven zijt. En dat dit het geheim is uwer onafgebroken gemeenschap met God.
Gij wordt, dag aan dag, al dieper ingeleid in de ervaring, dat uwe sterkte is in uwe stilheid en vertrouwen, en niet in uw pogen en streven. Gij laat Gods Geesr. uw stil en geloovig gemoed leiden tot de navolging van Jezus Christus ; niet alleen de navolging van Zijne gemeenschap met den Vader, maar ook de navolging van Zijne liefde tot den naaste. Niet, dat uwe ziel aan traagheid zich overgeeft. Omgekeerd; Gods Geest doet in u dieper begeerten en verzuchtingen ontstaan, dan gij ooit gekend hebt; het aan Jezus gelijkvormig leven wordt u dag aan dag a1, aantrekkelijker ; wat gij nog niet gegrepen hebt, daarnaargij, met een onweerstaanbare aandrift, of gij het ook grijpen mocht (Phil. 3 : 12). Maar in deze beweging uwer ziel, wordt de rust des geloofs al dieper en vaster. De beweging uwer ziel, terwijl zij zich uitstrekt naar wat nog boven haar bereik ligt, is het teeken van haren gezonden toestand en niet, zooals vroeger, van hare koortsachtige onrust.
267
Ik sprak van het krachtig werken des Geestes, tegenover uw machteloos pogen, sedert gij u onder Zijne leiding hebt geplaatst. Die kracht is zoo gansch anders dan gij haar eens hebt gedacht. Gij hebt gemeend, dat zij eene kracht is, die op ■ buitengewone wijze werkt, en die men daarom altijd voelen moet. Maar het is juist omgekeerd. Zij laat zich niet gevoelen, zooals gij het u hebt voorgesteld. Als gij gezond zijt, en u gemakkelijk en levendig en vroolijk beweegt, en lust gevoelt tot huppelen en springen, gevoelt gij dan, dat er eene bijzondere kracht is, die u er toe in beweging zet ? Geenszins! Die beweging en die vroolijkheid zijn de natuurlijke en ongedwongen uitingen van het gezonde leven uws lichaams. Is dit, wat de Heilige Geest doet: Hij brengt uwe ziel in een gezonden toestand, door haar te leiden in de gemeenschap met God. En niets is natuurlijker, eenvoudiger, stiller, onmerkbaarder, dan de gemeenschap tusschen Gods Geest en uwen Geest, als zij haren ongestoorden gang gaat. Zu is het gezotoe leven der ziel.
De Heere leide en beware u, door Zijnen Geest, in deze gemeenschap met God, en doe bij u aangroeien het gezonde leven, dat er uit geboren wordt 1
XL
gelijkvormigheid aan jezus christus.
Joh. 13 : 15. Ik heb u een voorbeeld gegeven, opdat, gelijkenvijs ik u gedaan heb, gijlieden ook doet.
Jezus Christus vertoonde ons, als Zoon des menschen, het menschelijk leven in zijne volkomenheid. Dit vertoonde Hij ons ten duidelijkste aan het kruis. In het licht des krui-
GELIJKVORMIGHEID AAN JEZUS CHRISTUS.
ses verstaan wij het leven van Jezus Christus, en alzoo wat het volkomen menschelijk leven is.
Aan het kruis wordt het ons openbaar, dat het menschelijk leven, naar den aard en de bestemming, die G-od er aan gegeven heeft, heilige liefde is. Het volmaakt menschèlijk leven is de volmaakte liefde.
Zij is eene heilige liefde — eene liefde, die zich niet verblijdt in de ongerechtigheid, maar in de waarheid (1 Cor. 13: 6). Omdat de liefde van Jezus Christus de heilige liefde was, kon de onheilige wereld Hem niet verdragen, en eindigde Hij Zijn leven aan het kruis.
Daar aan het kruis, werd de liefde in hare volkomenheid gezien, en wel als volkomen zelfverloochening, en toeicvj-ding aan het voorwerp der liefde.
Gij zijt, als geloovige in Christus, geroepen Hem na te wandelen, in het spoor der heilige liefde. Uwe heiligmaking is één met deze navolging van Jezus. De opwekking tot een heilig leven, die tot eiken geloovige komt. is de opwekking tot de navolging van Jezus Christus.
Het zijn niet maar enkele uitverkorenen onder de ge-loovigen. die Jezus moeten nawandelen in het spoor dei-heilige liefde. Die zich niet verloochent, en zijn kruis niet dagelijks opneemt, en Jezus niet navolgt, kan Zijn discipel niet zijn; hij verloochent het karakter van den waren discipel des Heeren (Luk. 9: 23).
De apostelen vermanen alle geloovigen, evenals zij, navolgers Gods te zijn, als geliefde kinderen, en in de liefde te wandelen, gelijk Christus hen heeft lief gehad (1 Cor. 11: 1; Efeze 5: 1). Zij richten dezelfde vermaningen tot alle Christenen. Allen hebben naar niets minder te streven, dan algeheele gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Die met iets minder tevreden is, wandelt niet in de baan der Christelijke heiligmaking.
Welk een licht ging er in uwe ziel, en over de Schrift
268
GELIJKVORMIGHEID A AX JEZUS CHRISTUS. 269
op, toen u deze waarheid duidelijk werd. Sedert het kruis van Christus voor u de sleutel geworden is, tot het recht verstaan van het Christelijk leven, is het ook voor u de sleutel geworden tot het recht verstaan der Heilige Schrift.
Mozes was geen Christus. In hem was het volmaakte leven niet. Hij zag er iets van, maar het bleef voor ons bewaard, dit leven in Christus Jezus te aanschouwen.
En zoo was de wetgeving van Mozes. Zij was de vingerwijzing naar de heilige liefde, zooals Jezus ons die in zijn leven en vooral aan het kruis openbaren zou. Maar zij was nog niet de beschrijving van dit volkomen leven. Zij was gebonden aan veel dat onvolkomen was, zooals onder anderen de veelwijverij. Zij was het onvolmaakte, met de aanduiding slechts van het volmaakte. Vergeleken bij wat ons in Christus is geopenbaard, noemt Paulus de instellingen van Mozes, zwakke en arme eerste beginselen; wyj zouden zeggen, lessen voor de laagste en niet voor de hoogste klasse der school (Gal. 4:9; Col. 2: 20).
Jezus getuigde, allernadrukkelijkst, dat hij oneindig hoo-ger eischen stelde dan Mozes, en dat hij kwam voltooien, wat de Wet en de Profetie slechts in omtrekken hadden aangeduid (Matth. 5: 17 — 48).
Ik sprak van Mozes en de profeten, maar hoever zijn ook wij. geloovigen, er nog van verwijderd, om in Christus het volmaakt menschelijk leven als van aangezicht tot aangezicht duidelijk te aanschouwen, en wat wij aanschouwen over te brengen in ons eigen leven. Zonder dat wij het weten, zien wij Christus aan, niet louter in Zijn eigen licht, maar ook in het gebrekkige licht van den tijd, waarin wij leven; en noemen wij Christelijk wat niet Christelijk is.
Laat mij u ophelderen wat ik bedoel, door u te wijzen op de afschaffing der slavernij. Onder onze voorouders waren gewis teeder godvruchtige mannen en vrouwen. En toch, zoo verblind waren die vromen, dat zij niet konden
GELIJKVORMIGHEID AAN JEZUS CHKISTUS.
270
inzien, dat de slavernij in strijd is met de heilige liefde, zooals het kruis van Christus ons die leert. Het was iets onheiligs, ouders en kinders, die God te zamen gevoegd had, door koop en verkoop, vaneen te scheuren, en ver van elkander te verwijderen. Ik zwijg van andere gruwelen, verbonden aan den slavenhandel. En toch, gelijk nog voor weinige jaren in de Vereenigde Staten van Amerika is geschied, verdedigden ook onze vrome voorouders de slavernij, op grond van de wetgeving van Mozes, die haar toeliet en regelde; en op grond daarvan, dat Jezus en de apostelen, die in eene slavenhoudende maatschappij leefden, er geen woord tegen gezegd hebben, en gewis zeiven van den dienst van slaven en slavinnen hebben gebruik gemaakt. Van achteren kunnen wij nauwelijks begrijpen, hoe het Christelijk hart eener weduwe en harer dochters, aan den avond eener slaven-verkooping. God danken kon, voor den voordeeligen uitslag der verkooping, in plaats van te weenen met die weenende ouders en kinders, die wreed uit elkander waren gescheiden. Wij zouden meenen, dat het geld, op die wijze bijeen gebracht, haar in de handen als een vuur had moeten branden, instede van haren dank en lof tot God op te wekken. Heeft Jezus haar niet geleerd, dat die slaven en slavinnen hare broeders en zusters zijn ? Heeft Hij haar niet geleerd, dat zij niet aan anderen moeten doen, wat zij niet willen, dat aan haar geschieden zal? Heeft Hij haar niet aan het kruis getoond, dat wij tot heil van den naaste, tot elk offer, al was het ook ons leven, bereid moeten zijn ? En toch, zoo zeer waren onze voorouders in de macht van de vaderlijke overleveringen, van de maatschappelijke instellingen, van den geest van hunnen tijd, en vooral van hun eigen zelfzuchtig belang, dat hun geweten niet ontwaakte, en zij, toen de afschaffing der slavernij eene vraag van den dag werd. niet begrepen, wat God bedoelde, en niet juichten van vreugde, dat de tijd der
GELIJKVORMIGHEID AAN JEZUS CHRISTUS. 271
verlossing uit de banden der slavernij voor anderen was aangebroken.
Wij veroordeelen wel den slavenhandel, maar niet onze slavenhoudende voorouders, alsof wij betere menschen zijn dan zij. Hadden wij toen geleefd, dan zouden wij als zii gedacht en gedaan hebben. Maar ik wilde u doen zien hoe uiterst langzaam het gaat, te verstaan wat in onze maatschappelijke, huiselijke en individuëele gewoonten, in strijd is met de heilige liefde des kruises, die de eenige levensregel voor den Christen is.
Zoo zie ik, duidelijk en klaar, den dag naderen, dat het nageslacht zich over ons verbazen zal, dat wij ons leveas-bestaan hebben kunnen zoeken door eenen handel, die uit zijnen aard, op al ruimer schaal de vreeselijkste verwoestingen, aan lichaam en ziel aanricht. G-ii weet dat ik den drankhandel bedoel.
En zoo zal het voortgaan, dat volgende geslachten zich over de voorgeslachten verbazen, ook over u en mij en onze tijdgenooten, totdat eindelijk de dag aanbreekt, dat alles wordt afgeschaft, dat niet de proef kan doorstaan van de heilige liefde, waardoor Jezus Christus ons aan het kruis heeft gered.
Laat ons derhalve ootmoedig zijn, en ons niet verheffen boven onze voorouders of tijdgenooten, alsof wyj het aireede gegrepen hebben.
En laat het ons streven zijn al beter te verstaan wat de Christelijke heiligmaking is; dan wordt het dag aan dag, al meer en meer, de eenige begeerte en bede van ons hart: „O Heere, toon mij uwe heilige liefde, en geef mij de genade haar in alles na te volgen!quot;
Hierin ziet gij de kracht des Heiligen G-eestes, dat Hij niet alleen deze begeerte en bede, uw hart vervullen laat; maar ook dat Hij die, in uwe mate, in uw leven weet te vervullen.
272 (iEUJKVOKMIGHEIl) AAN JEZUS CHRISTUS.
God is groot, door de eenvoudigheid, waarmede Hij de-grootste dingen tot stand brengt. Onder alles wat de mensch vermag, is er niets, dat in de verste verte kan vergeleken worden, bij de navolging der heilige liefde. Gods wezen is heilige liefde. Jezus Christus, Zijn Zoon, Zijn Beeld, kwam ons die heilige liefde openbaren. Er is in God niets heerlijker dan de heilige liefde. Er is in Jezus Christus niets heerlijker dan de heilige liefde. Er kan in het gansche heelal niets heerlijker zijn dan de heilige liefde. God kan in u, geloovige, niets heerlijker werken dan de heilige liefde.
En hoe werkt Hij die? Langs den aller eenvoudig sten tveg- Hij openbaart aan u de liefde van Christus, en wekt u daardoor op tot wederliefde jegens uwen Redder. Uwe natuur is door God zoo ingericht, dat de liefde van een ander tot u, zoodra gij, en naarmate gij die liefde verstaat, in u wederliefde wekt. Uw wil heeft er niets mede te doen. De wet der wederliefde is door God u ingeplant, en kan in der eeuwigheid niet er uit worden gewischt. Zoodra gij onder den invloed komt van de liefde eens anderen tot u, moet gij, of gij wilt of niet, hem wederkeerig liefhebben. Hebt gij hem niet lief, dan is het, omdat de liefde van hem tot u niet doordringen kan. Is zij tot u doorgedrongen, dan ontwaakt terstond in u de liefde tot hem, naar de eeuwig onveranderlijke wet der wederliefde. Gij kunt u afkeeren van zijne liefde, maar hebt gij u eens gekeerd tot zijne liefde, dan zijt gij in hare macht; dan is uw wil dooi Zijne liefde gevangen genomen.
Deze wet der wederliefde, zien wij dag aan dag werkzaam, tusschen mensch en mensch. Op deze wet der wederliefde, die God in u, geloovige, geplant heeft, rekent Hij, als Hij u opwekt tot de navolging van Jezus Christus. Dit is de aard der liefde, dat gij Hem gaarne wilt behagen. Wiens liefde uw hart heeft gewonnen. Vóór gij in het licht en in den gloed Zijner liefde verkeerdet, was Zijn wil voor u
GELIJKVOKMIGHEIÜ AAN JEZUS CHRISTUS. 278
iets lastigs, een juk dat u hinderde, en dat gij niet dragen wildet. Maar nu drijft Zijne liefde u met zachte, maar veel vermogende kracht, om te doen al wat Hem behaagt.
Daar was een tijd in uw leven, zelfs nadat gij in Jezus Christus geloofd hebt, dat de navolging van Hem u moeie-lijk viel, en menigmalen waarlijk tot een last was. Hoe ongelukkig waart gij toen. Gij moest, maar kondet Hem niet navolgen. Hoe gansch anders is het geworden, sedert Gods Geest u van uw eigen pogen en van u zeiven heeft vrijgemaakt, en u gebracht heeft onder de macht van Jezus\' liefde ? Onder de leiding van Gods Geest, gaat uw oog al meer open, niet voor uwe liefde tot Jezus, maar voor Zijne liefde tot u. En hoe meer gij ontdekt wat die liefde voor u voor u heeft gedaan en nog voor u doet, des te meer wordt zij in u de stille, zachte, zoete kracht, die u steeds meer beweegt tot Zijne navolging. Die navolging is u niet pijnlijk; zij verwekt in u geen smart. Zij is uwe hoogste eer, en leidt u op eenen weg der hoogste vreugde, waarvoor een mensch vatbaar is.
Gij kunt niets anders. Hoe meer Gods Geest u inleidt in de liefde van Christus tot u, des te vuriger verlangt gij Hem na te volgen, en des te gemakkelijker wordt u die navolging, \'t Is Gods werk in u, daarom gaat het daar binnen in u zoo stil, zoo eenvoudig, zoo natuurlijk toe.
Die navolging brengt, \'t is waar, een eigenaardig lijden met zich maar dat lijden verhoogt uw waarachtig geluk. Juist omdat de heilige liefde van Christus u tot heilige liefde jegens den naaste opwekt, lijdt gij smarten, die anderen niet kennen, in wie deze heilige liefde niet heerscht. Maar door dit lijden komt gij het naast aan uwen Heiland; en wat is grooter eer, wat geeft grooter vreugde, dan, in de navolging van Hem, dicht, zeer dicht bij Hem te zijn.
Inderdaad, zonder dit lijden, dat uit de heilige liefde wordt geboren, is de navolging van Jezus ondenkbaar. Zijn weg
18
GELIJKVORMIGHEID AAN .JEZUS CHKISTUS.
was de lijdensweg. Zijn leven was een kruisdragen. De voleindiging van Zijn leven was het kmislijden. Hij is door lilden geheiligd (Hebr. 2 : 10).
Nooit hebt gij Jezus nader bij u, en u nader bij Jezus gevoeld, dan in die oogenblikken, toen gij eene waarheid uitspraakt, die u door het kruis was geleerd, maar den tegenstand opwekte van anderen, zelfs van uwe broeders en zusters in den Heere. Er is niets zaligers, dan met Jezus alleen gelaten te worden, met het getuigenis in uw hart: ik versta Hem. en Hij verstaat mij.
Of, denk aan die oogenblikken, waarin gij, terwille van anderen, u hebt verloochend, en tot hun heil u aan hen hebt gewijd, terwijl uwe bedoelingen werden miskend, gij zelf werdt veroordeeld, en gij, voor liefde haat, en voor vriendschap vijandschap, hebt ingeoogst. Hebt gij niet in die oogenblikken, terwijl gij uit dezen lijdensbeker dronkt, een dieperen blik dan te voren in het lijden van uwen Heiland geworpen ? Hebt gij niet in die oogenblikken u, met eene heilige onuitsprekelijke vreugd, in uwen God verblijd, dat gij waardig gekeurd werdt, met Jezus uit denzelfden beker te drinken ? Maakte dit uw lijden voor Hem, den Geliefde, niet zoet, onuitsprekelijk zoet ? Of, denk aan die oogenblikken, toen uwe liefde uitging tot den naaste, en gij innerlijk weendet van smart over die ongelukkigen, die, door allerlei verzoekingen omgeven, struikelen en vallen en verloren gaan, en toen gij weendet van smart ook over geloovigen, die zoo weinig schijnen te verstaan, dat God hen heeft gered, om door hen die ongelukkigen te redden. Was het niet in die oogenblikken, dat gij, beter dan te voren, de teederheid van Jezus voor de zijnen, en Zijne tranen over Jeruzalem kondet begrijpen ? En werd niet uwe ziel alzoo door dit lijden dieper ingeleid in de gemeenschap met Jezus Christus ?
Ik noemde de wet der wederliefde. Er is nog eene an-
274
GELIJKVOKMIGHKID AAN JEZUS CHRISTUS. 275
dere wet, die de Heilige Geest in werking brengt, als Hij u opwekt tot de navolging van Jezus Christus. Zij is de wet der bewondering.
Geen .kunstenaar kan een anderen kunstenaar bewonderen, zonder den machtigen aandrang om hem na te volgen. Een ander te bewonderen, beteekent voor hem, een ander na te volgen.
Geen redenaar kan een anderen redenaar bewonderen, zonder de onweerstaanbare begeerte om hem na te volgen. Een ander te bewonderen, is ook voor hem, een ander na te volgen.
De kunstenaar en de redenaar zijn hierin lijdelijk. Zij is eene der goddelijke wetten, die in de menschelijke natuur zijn ingeplant.
Ik kan iemand bewonderen, zonder hem te willen navolgen; namelijk, als ik vreemd ben aan het talent, waardoor hij uitmunt. Heb ik geen kunsttalent, en weet ik dit, dan zie ik een meesterlijk kunstgewrocht aan, misschien met den wensch dat ook ik een kunstenaar ware, maar zeker niet met den drang, om den talentvollen kunstenaar na te volgen. Ben ik geen redenaar, en weet ik, dat ik geen redenaarstalent heb, en hoor ik eenen uitmuntenden spreker, dan mocht mij de zucht ontglippen; och, had ik het talent van dien man! maar ik zou mij .zeker niet gedrongen gevoelen, om dien voortreffelijken spreker na te volgen.
Deze laatste bewondering mist den drang, den gloed, het vuur, die de eerste bewondering bezit.
Zoo kan ik God bewonderen, zonder den drang tot navolging te gevoelen, omdat ik Hem mij te ver, te verheven, te onbereikbaar denk. Deze bewondering eindigt in eene koude aanbidding, en niets meer.
Maar in Jezus Christus ziet gij het Beeld Gods in menschelijke gestalte; in Hem ziet gij het goddelijke in men-schelijken vorm. In Zijne menschelijke liefde herkent gij
GELIJKVORMIGHEID AAN JEZUS CHRISTUS.
de goddelijke liefde. In Hem is het goddelijke niet meer oneindig ver verwijderd van het menschelijke, maar één met het menschelijke. Het menschelijke in Hem is de spiegel, de openbaring, van het goddelijke. In Hem is het goddelijke voor u zichtbaar, hoorbaar, tastbaar geworden (Joh. 1 : 14, 18; 14: 9; 1 Joh. 1: 1).
En terwijl gij in Hem het Beeld Gods aanschouwt, aanschouwt gij tevens in Hein uw eigen beeld. In Hem ziet gij voor het eerst, wat God er bij bedoelde, toen Hij den mensch schiep naar Zijn beeld en gelijkenis. In Hem ziet gij den waren mensch, ziet gij u zeiven, vooral sedert uwe vernieuwing door den Heiligen Geest. Gij gelijkt op hem (Efeze 2 :10). In Zijne liefde tot God en den naaste, herkent gij uwe liefde tot God en den naaste; in Zijne roeping, om zich aan God en den naaste te offeren, herkent gij uwe roeping, om u Gode en den naaste te wijden (Rom. 12 : 1; Efez. 5 :1,2).
En nu gij in Hem uw beeld aanschouwt, ziet gij in Hem tevens uw voorbeeld. En dit ziet gij niet met koude gevoelloosheid aan. Gij zijt ontwaakt, om te verstaan, dat uwe heerlijke roeping is, in de heilige liefde te wandelen. Gij kent geen dieper begeerte, geen geweldiger drang, dan heilig te leven. En nu gij dit heilige in Jezus aanschouwt, zijt gij gekomen tot de aanschouwing van het heerlijkste en begeerlijkste aller voorwerpen. Gij kunt u niets denken, in hemel of op aarde, dat, in de verste verte, te vergelijken is, bij dit schoone, dit goddelijke leven van Jezus Christus. In dat leven ziet gij de heerlijkheid Gods, geopenbaard in menschelijke gestalte. In dat leven, ziet gij het goddeajkste aller gewrochten.
En nu gaat het u, gelijk het den kunstenaar gaat, als hij het meesterstuk van een grooten kunstenaar aanscnouwt. Bij die aanschouwing ontvlamt in hem de kunstzin, en doet hem gloeien van begeerte, om den voortreffelijken kunstenaar na te volgen. De aanblik van het meesterstuk werkt
27ö
GELIJKVORMIGHEID AAN JEZUS CHRISTUS.
in hem als met tooverkracht. Hij is er aan vastgenageld. Hij kan er zijn oog niet van afwenden. Dag aan dag blijft hij er op turen, en ontdekt hij er nieuwe schoonheden en voortreffelijkheden in. Hij moet, zoo machtig is de aandrang, den meester trachten te evenaren. Hij doet dit, bewust of onbewust, in elk kunststuk, dat hij vervaardigt. Hij is, zonder zich dien naam te geven, de leerling, volgeling, van dien grooten meester. En hoe meer zijne kustgave zich ontwikkelt, en hij in staat is het talent des meesters te waar-deeren, des te meer ontgloeit hij tot bewondering, ik had bijna gezegd, tot aanbidding des meesters.
Zoo gaat het u. Hoe meer, onder de leiding des Heiligen Geestes, uw oog zich opent voor de heerlijkheid van Jezus Christus, geopenbaard in de heilige liefde, die aan het kruis ten toppunt steeg; des te geweldiger wordt in u de machtige aandrang, om Hem in uw dagelijksch leven na te volgen. Die drang neemt in u toe, hoe meer uw oog open gaat voor de heerlijkheid, die zich openbaart, in elk woord door Hem gesproken, in elke daad door Hem verricht. Daar gij u in het gansche heelal niets heerlijkers denken kunt, dan u in Zijn leven is geopenbaard, werkt die heerlijkheid zoo krachtig op u, komt gij zoo zeer onder hare macht, dat gij Jezus Christus, al bewonderende, als uwen Heer zoudt aanbidden, al kwam er ook eene stem uit den hemel, om u dit te verbieden. Jezus Christus te bewonderen, is voor u, Jezus Christus te aanbidden. De heidenen aanbaden hunne helden, als goden ; gij aanbidt in Jezus Christus den Held der Menschheid, uwen Heer en uwen God (Joh. 20 : 28). In die aanbidding worden de edelste vermogens en gaven, die God in u heeft gelegd, machtig in u aangedaan en opgewekt, en stijgen zij op tot den aangebedene, als een offervlam der innigste hulde.
En als het waar is van den kunstenaar, dat bij hem de bewondering van een anderen uitstekenden kunstenaar,
277
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
de machtige prikkel tot navolging is, hoeveel te meer is het waar van u, dat uwe bewondering en aanbidding van Jezus Christus, u met onweerstaanbare kracht aandrijft, tot de navolging van Hem op de baan der heilige liefde. Te meer, daar Hij, die door Zijn karakter en leven u tot navolging opwekt, u niet overlaat aan uwe machtelooze pogingen, maar als Redder uw hart heeft geopend voor den Heiligen Geest, die het aanschouicen, het iciUen en het volbrengen in u iverkt.
Dezelfde Geest Die uw oog opent voor de heerlijkheid van Jezus Christus, om haar te bewonderen, is de Geest Die u achter Hem aantrekt, en in uw leven zijn heerlijk beeld teekent (2 Cor. 3 : 18).
Hoe nader de planeten aan de zon zijn, des te meer weerkaatsen zij haar licht, en des te sneller bewegen zij zich om haar. Zoo zij uw leven een al nader komen tot uwen Heer, om in steeds ruimer mate Zijn licht te weerspiegelen, en onder de macht Zijner aantrekkingskracht te verkeeren.
(GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
1 Cor, 11 : 1. Weest mijne navolgers gelijk ook ik van Christus.
Hoe meer gij, geloovige, door het beeld van Jezus Christus wordt aangetrokken, en hoe meer gij met bewondering en aanbidding er op staart, des te duidelijker worden u de bijzondere trekken van dat beeld. Als gij zegt, dat Jezus Christus de Volmaakte is, dan heeft dit woord voor u niet een onbestemden klank. Gij zijt gereed de bijzondere trekken te noemen, waarin Zijne volmaaktheid zich aan u openbaart.
Ik wil u vragen om u, in den geest, in dit oogenblik vóór het beeld van Jezus te plaatsen, en mij te wijzen op
278
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
die trekken in zijn volmaakt karakter, die u in bijzondere mate boeien, en tot navolging wekken.
Gij wijst mij terstond op het plichtbesef van Jezus Christus. Daar was een tijd in uw leven, dat het woord plicht voor u een onaangenamen klank had. Uwe plichten waren voor u strenge wetten, in een wetboek geschreven. Zij lieten uw hart koud en onbewogen. Zij hadden voor u geene gedaante of heerlijkheid. Zij waren voor u lastige banden, die gij menigmaal hebt willen verscheuren, zoo gij het hadt kunnen doen. Zij waren voor u een ijzeren juk, waaronder gij den stijven nek krommen moest.
Hoe anders is Jezus Christus. Hij maakt zich van geene enkele wet los, die \'s menschen gedrag regelen moet. Hij alleen heeft ze volkomen vervuld. Van Hem alleen kan gezegd worden, dat de wetten waarnaar Hij Zijn leven inrichtte, tevens de volmaakte beschrijving waren van Zijn volmaakt karakter. Die wetten waren voor Hem geen koude levensregelen, maar de uitdrukkingen van den heiligen en liefderijken wil Zijns Vaders. Hij gevoelde zich niet aan de onpersoonlijke wet, maar aan den persoonlijken wil van Zijnen Vader gebonden. Hij volgde nooit de eene of andere wet, anders dan als den wil van Zijnen Vader, \'t Was Hem, van oogenblik tot oogenblik, duidelijk, wat Hij doen moest, omdat Hem, van oogenblik tot oogenblik, de wil van Zijnen Vader duidelijk was.
En nooit boog zich een kind gewilliger en dieper onder den wil van een aardschen vader, dan Jezus Christus zich boog onder den wil van Zijn hemelschen Vader. Er was in Zijn hart geene plaats voor de begeerte, om Zijn eigen wil tegenove: den wil van Zijnen Vader te stellen. kinderlijk plichtbesef ivas zoo volkomen, dat dit onmogelijk ivas.
Gij kunt niet uitspreken hoe verheven de gestalte van uwen Heer is, en welke majesteit op Hem is afgedrukt terwijl Hij, te midden van eene eigenzinnige en eigenwillige
279
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
wereld, zich binden en leiden laat, alleen door den heiligen wil van Zijnen henielschen Vader. Zoo volkomen is de heerschappij des Vaders over Hem, dat niets Hem voor een oogenblik bewegen kan, een haarbreedte af te wijken van \'s Vaders wil.
Zijn kinderlijk plichtbesef is op de allerzwaarste proef gesteld, eene proef die ons denken oneindig te boven gaat. Maar in elke beproeving, zoowel in de woestijn, als in Gethsemané, en op G-olgotha, was hetde ademtocht Zijner Ziel: „niet Mijn, maar Uw wil geschiede.quot; Hij wandelde altijd in het licht van Zijns Vaders aangezicht; Hij wist altijd wat de wil Zijns Vaders was, en Zijn antwoord aan den Verzoeker was altijd kort en bondig: de Vader wil het, en daarmede was het afgedaan.
Hij drijft met heilige verontwaardiging een ieder van zich, die Hem wil aftrekken van den weg, waarop Zijn plicht Hem gebiedt te wandelen. Als Petrus Hem van den lijdensweg wil terughouden, dan ontgloeit Hij van heiligen toorn, en bestraft Hij den geliefden discipel met het harde woord; ga weg achter Mij, Satan! En als dezelfde discipel Hem andermaal, in Gethsemané, tot een hindernis is op Zijnen lijdensweg, dan bestraft Hij hem met de vraag: „den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken ?quot;
Door Jezus Christus wordt u volkomen geleerd, wat het is, zich één te gevoelen met den wil van God, in welken plicht die zich ook uitdrukt. En gij verlangt er naar, aan Jezus gelijk te worden op den weg van trouwe plichtsvervulling Gij hebt het aan Hem te danken, dat uwe oogen zijn open gegaan voor de majesteit en de heerlijkheid van elke goddelijke wet. Elke plicht, nu Christus die in Zijn leven verheerlijkt heeft, is in uw oog van een goddelijken stralenkrans omgeven. De schennis van een plicht is, in uwe schatting, eene majesteitsschennis.
280
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
Dit mag verlossing heeten, dat gii nu niet meer, zoo als vroeger, bevreesd zijt, dat God u, door het Woord en het geweten, zoude aanwijzen wat uw plicht is, maar dat gij verlangt dit te weten, en dat uwe gedurige bede is; Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal, en dat gij soms jubelt van vreugde, als u Gods wil duidelijk is geworden, en gij triomfeert over uwen menschelijken zin, en over vijanden en vrienden, die u willen terughouden van eene heilige plichtsvervulling.
Er is niets in uw oog, wat \'s menschen leven meer verheerlijkt, dan dit kinderlijk en blijmoedig zich buigen onder den wil van God, als van den hemelschen Vader.
Een andere trek in het beeld van Jezus, die u steeds meer boeit en tot navolging opwekt, is Zujn vertrouwen op God. Zijn vertrouwen wankelt zoo min, als Zijn plichtbesef. Die twee zijn van elkander niet te scheiden. Zi] zijn door elkander-geslingerd. Juist omdat voor Hem elke wet de uitdrukking is van den wil Zijns Vaders; juist omdat Hij geen voetstap zetten wil, waar Hij niet weet dat Zijn Vader Hem leidt, is Hij verzekerd, dat Zijn Vader met Hem is, al gaat Zijn weg ook tot in de diepte der hel en dat Zijn Vader Hem weder uit de hel ten hemel heffen zal.
Hij gaat naar de woestijn, omdat de Vader het wil; en Hij blijft in de woestijn zoolang de Vader het wil. Rustig en kalm wacht Hij op den wenk des Vaders, om weelde woestijn te verlaten. En de Vader laat Hem niette vergeefs wachten. Hij kan het vertrouwen van Zijn kind niet beschamen, en leidt Hem als overwinnaar uit de verzoeking.
En zoo werpt Jezus zich, biddende, in de armen van Zijn Vader in Gethsemané, en houdt Hij aan in het gebed, tot dat de Vader Hem uit de doodsbenauwdheid verlost (Hebr. 5: 7). Dan treedt Hij ook uit deze beproeving als overwinnaar, en gaat kalm en waardig Judas en de bende te gemoet.
En als aan het kruis Zijne ziel tot in zulk eene duis-
281
GtELIJKVOEMIü AAN JEZUS CHRISTUS.
wereld, zich binden en leiden laat, alleen door den heiligen wil van Zijnen henielschen Vader. Zoo volkomen is de heerschappij des Vaders over Hem, dat niets Hem voor een oogenblik bewegen kan, een haarbreedte af te wijken van \'s Vaders wil.
Zijn kinderlijk plichtbesef is op de allerzwaarste proef gesteld, eene proef die ons denken oneindig te boven gaat. Maar in elke beproeving, zoowel in de woestijn, als in Gethsemané, en op Golgotha, was het de ademtocht Zijner Ziel: „niet Mijn, maar Uw wil geschiede.quot; Hij wandelde altijd in het licht van Zijns Vaders aangezicht; Hij wist altijd wat de wil Zijns Vaders was, en Zijn antwoord aan den Verzoeker was altijd kort en bondig: de Vader wil het, en daarmede was het afgedaan.
Hij drijft met heilige verontwaardiging een ieder van zich, die Hem wil aftrekken van den weg, waarop Zijn plicht Hem gebiedt te wandelen. Als Petrus Hem van den lijdensweg wil terughouden, dan ontgloeit Hij van heiligen toorn, en bestraft Hij den geliefden discipel met het harde woord: ga weg achter Mij, Satan! En als dezelfde discipel Hem andermaal, in Gethsemané, tot een hindernis is op Zijnen lijdensweg, dan bestraft Hij hem met de vraag; „den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken ?quot;
Door Jezus Christus wordt u volkomen geleerd, wat het is, zich één te gevoelen met den wil van God, in welken plicht die zich ook uitdrukt. En gij verlangt er naar, aan Jezus gelijk te worden op den weg van trouwe plichtsvervulling. Gij hebt het aan Hem te danken, dat uwe oogen zijn open gegaan voor de majesteit en de heerlijkheid van elke goddelijke wet. Elke plicht, nu Christus die in Zijn leven verheerlijkt heeft, is in uw oog van een goddelijken stralenkrans omgeven. De schennis van een plicht is, in uwe schatting, eene majesteitsschennis.
280
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
Dit mag verlossing heeten, dat gij nu niet meer, zoo als vroeger, bevreesd zijt, dat God u, door het Woord en het geweten, zoude aanwijzen wat uw plicht is, maar dat gij verlangt dit te weten, en dat uwe gedurige bede is; Heere! wat wilt Gij dat ik doen zal, en dat gij soms jubelt van vreugde, als u Gods wil duidelijk is geworden, en gij triomfeert over uwen menschelijken zin, en over vijanden en vrienden, die u willen terughouden van eene heilige plichtsvervulling.
Er is niets in uw oog, wat \'s menschen leven meer verheerlijkt, dan dit kinderlijk en blijmoedig zich buigen onder den wil van God, als van den hemelschen Vader.
Een andere trek in het beeld van Jezus, die u steeds meer boeit en tot navolging opwekt, is Zijn vertrouwen op God. Zijn vertrouwen wankelt zoo min, als Zijn plichtbesef. Die twee zijn van elkander niet te scheiden. Zij zijn door elkander geslingerd. Juist omdat voor Hem elke wet de uitdrukking is van den wil Zijns Vaders; juist omdat Hij geen voetstap zetten wil, waar Hij niet weet dat Zijn Vader Hem leidt, is Hij verzekerd, dat Zijn Vader met Hem is, al gaat Zijn weg ook tot in de diepte der hel en dat Zijn Vader Hem weder uit de hel ten hemel heffen zal.
Hij gaat naar de woestijn, omdat de Vader het wil; en Hij blijft in de woestijn zoolang de Vader het wil. Rustig en kalm wacht Hij op den wenk des\'Vaders, om weer de woestijn te verlaten. En de Vader laat Hem niette vergeefs wachten. Hij kan het vertrouwen van Zijn kind niet beschamen, en leidt Hem als overwinnaar uit de verzoeking.
En zoo werpt Jezus zich, biddende, in de armen van Zijn Vader in Gethsemané, en houdt Hij aan in het gebed, tot dat de Vader Hem uit de doodsbenauwdheid verlost (Hebr. 5: 7). Dan treedt Hij ook uit deze beproeving als overwinnaar, en gaat kalm en waardig Judas en de bende te gemoet.
En als aan het kruis Zijne ziel tot in zulk eene duis-
281
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
ternis afdaalt, dat Hem geen lichtstraal meer van \'s Vaders vriendelijk aangezicht bereiken kan, dan klemt Hii zich vaster dan ooit aan Zijnen Vader en roept uit van de bodem-looze diepte: mijn God, mijn G-od, waarom hebt Gij Mij verlaten? En ook uit deze verzoeking komt Hij voort, aan\'s Vaders hand, als overwinnaar, en rustig beveelt Hij, stervende, Zijnen Geest in \'s Vaders handen.
Altijd wetende, dat Hij in \'s Vaders weg wandelt en \'s Vaders wil volbrengt, en dat de Vader Hem niet alleen laat, was Hij de eenige op aarde. Wiens vertrouwen in God nimmer, zelfs niet voor een oogenblik, heeft gewankeld. Als anderen rondom Hem van vreeze beven, dan is Hij stil en rustig. Als anderen in zijn wedervaren niets dan duisternis zien, dan wandelt Hij in het licht. Voor Hem was het donkerste pad, de doorgang, aan \'s Vaders hand, tot de hoogste heerlijkheid. Met vertrouwen zag Hij, aan gindsche zijde van dien donkeren doorgang, de heerlijkheid, die Hem daar boven bij den Vader wachtte (Hebr. 12 : 2). Als Hij Zijn allerbitterste lijden voorspelt, dan eindigt Hij in den regel, met te spreken van Zijne opstanding ten derden dage. Hij had zich onbepaald, tot in den dood des kruises toe, aan Zijnen Vader toevertrouwd, wetende, dat de Vader is de Heer des hemels en der aarde, die over alle dingen, tot de kleinste toe, regeert. Over die heerschappij des Vaders heeft nooit een mensch gesproken, zooals Hij. Hij zag in het neervallen van het muschje, den wil des hemelschen Vaders. Hij leerde de discipelen in het vergrijzen hunner haren, den wil des Vaders te erkennen.
\'t Is eerst door de aanschouwing van het kinderlijk vertrouwen op God, zooals het zich in Jezus openbaart, dat gij uw eigen gebrek aan dat vertrouwen recht hebt leeren verstaan. Maar gij dankt het tevens aan die aanschouwingr dat gij meer en meer moed vat, om, als Jezus, uwen God en Vader, in alles te vertrouwen.
282
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
\'t Is vooral in uwe beproevingen, in oogenblikken, als het donker wordt rondom u, en in u, dat het voorbeeld van Jezus u onuitsprekelijk aantrekkelijk is. Dan kunt gij uw oog niet afwenden van Hem, die Zijnen Vader zoo volkomen vertrouwd heeft, in de woestijn, in Gethsemané, en op Golgotha. En als gij dan ziet, hoe de Vader Hem telkenmale uit de beproeving voert, hoe Hij Hem eindelijk uit het donkere graf doet te voorschijn komen, en Hem niet eere en heerlijkheid in den hemel kroont, dan groeit ook uiv vertrouwen aan, dan zingt ook gij Gode lofzangen, in den nacht.
Is er iets, dat in uw oog Jezus verheerlijkt, dan is het Zijn volmaakt vertrouwen op Zijnen Vader; en is er iets dat, naar uw oordeel, den geloovige van de wereld onderscheiden moet, dan is het, datzelfde geloofsvertrouwen, tot in de allerbitterste beproeving.
Daarom is er niets, dat gij meer vreest, dan, in uwe beproevingen, uw vertrouwen in uwen Heiland, en in uwen hemelschen Vader, los te laten. En, Gode zij dank! de Heilige Geest, onder Wiens leiding gij u gesteld hebt, laat het u, in uwe beproevingen, niet ontbreken aan bemoediging en opbeuring. Gelijk de Vader, door den Geest, aan Zijnen Zoon openbaarde dat Hij met Hem was, terwijl Hij van stap tot stap, van oogenblik tot oogenblik, afdaalde in de diepte der beproeving; zoo openbaart uw Heiland, door den Geest, aan u, dat Hij met u is, op al uwe donkere paden. In de donkere oogenblikken van uw leven, klinkt u Zijn woord onuitsprekelijk zoet: Zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding der wereld.
Als gij er aan denkt, hoe zich de Heiland jegens zijnen Vader gedroeg, dan treft u ook Zijne toewijding aan den Vader.
Zoolang het leven in den mensch niet stijgt tot toewijding aan een ander, mist het zijne beteekenis en heerlijkheid.
Wij spraken van het plichtbesef des Heeren jegens Zijnen
288
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
Vader. Dat plichtbesef was gegrond in zijne toewijding aan den Vader. Het ontving daardoor zijne wijding. Het werd daardoor verheerlijkt.
De krijgsman zou allernauwkeurigst, en zelfs met lust, eiken krijgsmansplicht kunnen vervullen, zonder persoonlijke toewijding aan zijn krijgsoverste. Hij is dan altijd dezelfde, wie ook krijgsoverste zijn mocht. Hoe gansch anders vervult hij zijnen plicht, als hij aan den krijg deelneemt, uit persoonlijke toewijding aan den krijgsoverste. Zijn krijgsmansleven is dan het offer dat hij, met groote vreugde, den krijgsoverste brengt.
Het opent een nieuw tijdperk in het leven van een mensch, als hij voor het eerst zich zeiven, zijn leven, aan een ander wijdt, ter wille van een ander begint te leven, te werken en te lijden, zooals de bruid voor den bruidegom, en de moeder voor haar kind.
De aantrekkelijkste en bekoorlijkste levensbeschrijvingen zijn die, welke u het beeld teekenen van menschen, die zich gansch en al vergeten hebben, in hunne toewijding aan hun volk en den naaste. Al deze toewijdingen zijn vingerwijzingen naar de diepste toewijding, die het leven tot zijne hoogste beteekenis brengt, namelijk, de toewijding aan God.
De aanschouwing dezer toewijding, in al hare volkomenheid, in Jezus Christus, heeft u doen ontwaken tot het besef dezer waarheid, en in u de allesverslindende oe-geerte opgewekt, gansch en al aan Hem, en, in Hem, aan den Vader te zijn gewijd.
Gij kunt het in Jezus Christus niet aanzien, hoe Zijn leven al meer een machtige stroom is, die naar God toevloeit, tot het zich in den kruisdood in God verliest, zonder dat gij de machtige aantrekkingskracht van zulk een leven gevoelt, en bij u het verlangen wordt versterkt, dat uw leven, als dat van Jezus Christus, de onuitblusscheiijke
284
GELIJKVOKMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
offervlam zij, die al hooger tot God opstijgt, en zich eindelijk in Hem verliest.
En vraag ik u, hoe Jezus zijne volmaaktheid tegenover den naaste openbaart, dan zijt gij ook hier terstond gereed, mij op enkele trekken te wijzen, die u het krachtigst boeien en tot navolging opwekken.
Zijne nederbuiging tot den diepst gezonkene treft u ; te meer, als gij haar vergelijkt met de trotschheid der wereld, waarin Hij leefde. De Romein verachtte den Jood, en de Jood verachtte den Romein. Het eene volk verachtte het andere volk. De rijken verachtten de armen; de aanzienlijken de geringen; de vrijen de slaven; de geleerden de onkundigen; de mannen de vrouwen.
Hier staat Hij voor u, die oneindig alle menschen overtreft, en die getuigt dat Hem, met den Vader, dezelfde eere toekomt. Maar verheft Hij zich nu in het besef van eigen grootheid boven Zijne minderen ? G-eenszins 1 Hij zoekt ze op; gaat met ze om; is jegens hen vriendelijk en toegenegen. Hij rekent het zich eene eere, als men schimpend zegt, dat Hij met tollenaren en zondaren eet en drinkt. Het zijn juist de gevallenen, die Hij oprichten wil, en tot wie Hii zich het vriendelijkst nederbuigt. \'t Is juist de onkundige en dwalende menigte, die Zijn medelijden opwekt, en aan wie Hij, dag aan dag met onuitputtelijk geduld, arbeidt. Als Hij de, door de aanzienlijken verachte schare aanziet, dan wordt Hij met innerlijke ontferming over haar bewogen. Hoe vriendelijk spreekt Hij de overspelige toe. Hoe welkom is Hem de zondares, die zijne voeten met hare tranen wascht.
Hoe hoog klimt Jezus in uwe achting, juist door deze diepe nederbuiging. Uw oog is geopend, om de grootheid te bewonderen, die Hij juist in deze nederbuiging openbaart. Nergens is Hij in uwe schatting grooter en goddelijker, dan waar nij zich het diepst neerbuigt tot de verlorenen, om ze te redden.
285
GELIJKVORMIG AAX JEZUS CHRISTUS.
Die nederbuiging uws Heeren tot den diepst gezonkene wordt, onder anderen, verklaard uit de waardij, die elke menschelijke ziel in zijn oog had (Matth. 16 ; 26). En dit herinnert u aan een anderen trek, dien gij in Jezus bewondert, namelijk, zijne achting jegens al wat mensch heet.
Jezus heeft nooit een mensch veracht of kunnen verachten. Hij zag in elke menschelijke ziel, een paarl van groote waarde. Waar anderen niets dan onkunde, onreinheid, walgelijkheid zagen, daar zag Hij, achter dit alles, de ziel, met hare eeuwige vatbaarheden. En ook dan, als de ziel zich door Hem niet wil laten redden, dan veracht en vertrapt Hij haar niet; maar dan weent Hij over haar (Luk. 19 ; 41), en wordt met ontroering over haar vervuld (Joh. 13: 21).
G-ij hebt het aan uwen Heer en Heiland te danken, dat gij den mensch, wie hij ook zij, naar zijne eeuwige waarde hebt leeren schatten. Helaas, hoe heerscht niet nog in onze dagen de geest, die er heerschte in de dagen van Jezus. Met welk eene verachting hoort men vaak spreken van de laagste klasse in de maatschappij, en van de ons omringende heidenen.
Tegenover die koude zelfzucht, wordt uw oog geboeid door de toewijding aan den naaste in Jezus Christus. Hij had noch lust, noch tijd, iets voor zijn eigen eer en naam te doen. Hij had de zorg voor zijn eer en naam aan den Vader toevertrouwd. Dat goddelijk rijke leven zijner ziel, dat in de verborgen gemeenschap met Zijnen Vader werd gekoesterd, bracht Hij aan het welzijn van den naaste, gansch en al, ten offer.
Zijn hart, waarin de liefde des Vaders was uitgestort, en dat geleerd had lief te hebben, gelijk de Vader lief heeft, gloeide van liefde tot den naaste. Niemand heeft ernstiger dan Hij de zonde in den naaste bestraft. Maar ook niemand heeft, ijveriger dan Hij, aan de redding van
286
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
lt;len naaste gearbeid. Hij wijdde niet iets van zijn tijd, iets van zijne krachten, iets van zijn leven, maar al zijn tijd, al zijne krachten, al zijn leven aan den naaste. Zijn biddende omgang met den Vader, en met de Heilige Schrift, diende om Hem te sterken in den ontzaglijken strijd, dien Hij strijden moest, ter redding van den mensch. Denk aan het bange Gethsemané.
Zóó volkomen was Zijne toewijding aan den naaste, dat Hij niet leven kon, zonder het heil van den naaste te zoeken, was Zijne spijze, aan de redding van anderen, al was het maar van ééne ziel, te arbeiden. (Joh 4 :33, 34). Eens was hij, den ganschen dag, zóó bezig in dezen liefdearbeid, dat Hij zich geen oogenblik verademing gunde, en zijne naaste betrekkingen zich over Hem begonnen te bekommeren, als over iemand, die krankzinnig was geworden (Mark. 3 : 21).
Gelijk eene moeder, als het de redding van haar kind geldt, geen gevaar berekent, en zich door vuur en water waagt, zoo heeft Jezus Christus, gedrongen door Zijne liefde, zich door het zwaarste lijden ooit geleden, eenen weg gebaand tot waar de menschel ijke ziel verloren lag. Hij is, achter de verloren ziel aan, afgedaald tot in die diepe duistérnis, waar Hij zijn hart moest lucht geven in den schrikkelijken kreet: Mijn God, Mijn God, waarom hebt gij Mij verlaten!
Er is geene smar; te bedenken, die Hem niet door de wTereld en zijne discipelen is aangedaan, eer Hij dit uiterste punt van den lijdensweg bereikte en dezen laatsten droppel uit den lijdensbeker dronk.
Door Jezus Christus hebt gij geleerd, wat de naastenliefde beteekent. En al is het, dat de drang om u aan het welzijn van den naaste te wijden, ook ten koste van smart en smaad, steeds machtiger in u werkt en gij al beter verstaat, hoe gij Jezus hierin hebt na te wandelen; toch
287
GELIJKVORMIG AAN JEZUS CHRISTUS.
schaamt gij u voor het aangezicht van uwen Heer, dat uwe liefde tot den naaste nog zoo koud en zoo flauw is.
Intusschen verheugt gij u er over, dat gij waardig geacht wordt, als Jezus, u aan het welzijn van den naaste te mogen wijden. Die toewijding brengt hare smart, maar ook haar loon. Waar anderen u beklagen, daar gevoelt gij u allergelukkigst. Dit reeds verzoet alle bitterheid, en ver-go edt alle smart, dat gij weet, dat ook in uw hart, door Jezus Christus, de onuitblusschelijke vlam der liefde is ontstoken.
\'t Is mij, of ik, na alles wat ik gezegd heb over de heiliging der geloovigen, nog maar even deze zaak heb aangeroerd. Maar ik durf, om mijne opstellen niet te zeer te vermenigvuldigen, niet verder over deze zaak uitweiden. Ik heb echter het vertrouwen dat ik u, naar de Heilige Schrift, het fondament, waarop het heilige leven des geloovigen rust, den wortel waaruit het opwast, duidelijk heb aangetoond.
Maar vergeet niet, dat wij tot dit heilige leven niet komen, door onze juiste opvatting van wat de Schrift er van leert, maar door de ervaring die de Heilige Geest in ons werkt, \'t Is alleen door geestelijke ervaringen, dat wij verstaan wat het is, door verbintenis en gemeenschap met Jezus Christus, aan Hem gelijkvormig te worden.
288
Onderwerp u, wat het u ook kosten moge, aan de tucht des Heiligen Geestes, die er op uit is, uw eigen ik aan het kruis te nagelen, opdat Jezus Christus in de kracht van Zijn dood en opstanding in u heersche; totdat Gods Geest, als met gulden letteren, deze belijdenis in uw innerlijk en uiterlijk leven heeft gegrift:
NIET IK, MAAR CHRISTUS. AMEN.
EERSTE A F DEELING.
DE BEKEERING.
Bladz.
I Wie moet zich bekeereu?............................9
II Wat in ons gebeurt tijdens onze bekeering........16
III Waardoor God de bekeering werkt..........24
IV De bekeering en Gods Woord............29
V Bekeering en geloof................3G
VI Geschiedt de bekeering in eens of langzamerhand?.....43
VII Ontwaking en bekeering..............51
VIII Bekeering en geloofsovergave.............58
IX De bekeering en de krachtdadige roeping........65
X De bekeering en de verzoening............72
XI Bekeering en vergoeding..............78
XII Bekeering en wedergeboorte.............86
TWEEDE A F D E E L I N G.
DE OVERGAVE AAN JEZUS CHRISTUS.
I Wie moet zich aan Jezus overgeven ?..........97
II Waarop rust de opwekking tot overgave aan Jezus Christus ? . 102
III De bewuste overgave aan Jezus Christus.........107
INHOUD
Bladz.
IV Wat hij doet, die zich overgeeft...........112
V Wat vele ontwaakten van de overgave terughoudt......117
VI J)e overgave en het woord van God..........123
VII Overgave en bekeering...............129
VIII De overgave en de openbare belijdenis..........137
IX Overgave en geloofsverzekering............144
X Overgave en afzondering..............153
XI Overgave en heiliging...............162
XII Overgave en toewijding ..............171
DERDE AFDEELING.
J)E HEILIGING DER GELOOVIGEN.
I Inleiding...................181
II Eerst vrijgemaakt, dan geheiligd...........189
III Vrijgemaakt..................195
IV Op welke van die twee paden wandelt gij ?.......203
V De volbrachte en de voortgezette vrijmaking.......211
VI Der zoude dood, maar Gode levend, in Christus Jezus .... 220
VII In Christus Jezus................230
VIII Geheiligd in Christus...............237
IX Geleid door den Heiligen Geest...........246
X Geleid door den Heiligen Geest............256
XI Gelijkvormig aan Jezus Christus...........267
XII Gelijkvormig aan Jezus Christus...........278