-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

EEN HUWELIJK ÜIT WRAAK.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

EEN HUWELIJK UIT WRAAK.

HISTORISCHE ROMAN

NAAR HET FRANSCH VAN

ALBERT DELPIT.

TWEEDE DEEL.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

I.

DE STEILE KUST.

Het is nacht.

De zomersche hemel bedekt zich langzamerhand met donkere wolken. De woelige zee klotst tegen de rotsen en deinst wit van \'t schuim terug.

Niets is grootscher dan dit tafereel, \'twelk de Oceaan biedt in een dier warme nachten, wanneer zelfs de zeewind brandend is. \'t Is alsof de gloeiende sirocco of samum (ook Samuel geheeten) der woestijn door de lucht bruist, die nauwelijks door het koude water een weinig bekoeld is.

Dan gelijkt de zee met haar majestueuzen boezem, die zes uren noodig heeft om zich te verheffen en zes uren om te dalen, een kolossalen smidsblaasbalg door een onzichtbaren smid in beweging gebracht.

De lakei van mijnheer Falsbach had gesproken van den weg, die van het dorp naar de steile kust voerde. Die weg loopt uit op den top der rotsen, waar hij een

II. DE WRAAK. 1

-ocr page 8-

pad wordt zoo broed, dat eenige personen naast elkander het kunnen betreden.

Aan beide zijden van dat pad zijn kleine, leelijke, wanstaltige boompjes geplant, van dezulke, welke Edgar Poë «zuchtende plantenquot; heet, als ware de wind, die tusschen hun bladeren ruischt, een eeuwige klacht.

Dien zelfden avond op het oogenblik toen Yorick, na Zeelt stevig gebonden te hebben, uit de villa der Heide snelde, kwamen drie mannen, in de richting der steile kust voorIgaande, langs dat pad. Zij volgden een poos de kust en hielden halt bij een soort van kruisweg, waarop de straatweg uitkwam.

Die straatweg liep van Fecamp voorbij het kasteel van Nodesmes tot aan zee.

Aan dien kruisweg gekomen, legde een der mannen, die de chef scheen te zijn, zich plat op den grond en onderzocht zorgvuldig den aard van den bodem.

Maar om goed de volgende gebeurtenissen te begrijpen, moet de lezer zich een korte beschrijving laten welgevallen.

De straatweg van Fécamp naar zee, waarvan we spreken, is des Zondags gedurende den zomer de geliefste wandeling der inwoners van de stad. Hij loopt regelrecht naar de kust. En ten gevolge van een dier spelingen der natuur, welke zich dikwerf voordoen, loopt die weg uit op het eenig punt van den oever, waar geen rotsen zijn.

Daarentegen verheffen zich rechts en links ontzaggelijke klippen, die evenwel nog beheerscht worden door een grootere, bijgenaamd de steile klip.

Op een breedte van tien meters houdt daar de bodem op steenachtig te zijn. \'t Is een zeer zachte.

-ocr page 9-

steeds vochtige, maar geheel naakte aarde met nauwelijks eenige wilde struiken.

Dien avond gingen de drie mannen, die zich daar bevonden, regelrecht naar die dorre plek, de rotsen ter rechter- en linkerzijde latende. En daar zij te vroeg op de plaats der samenkomst waren, begonnen zij fluisterend een gesprek.

»Zeg eens. Oude,quot; vroeg de kleinste, »weet ge wat de patroon voornemens is?quot;

De Oude glimlachte bij deze vraag. Het nieuwsgierig manneke, dat het voornemen van den patroon wilde weten, was Aardmol, onze oude bekende uit de »Gole Herbergquot;.

De patroon, zooals Aardmol hem noemde, was niemand anders dan de markies von Falsbach.

»Zijn voornemen .. . zijn voornemen ...quot; bromde de Oude; »neen ik ken het niet; ik zou \'t wel kunnen vermoeden... maar geduld, die leeft zal zien !quot;

»Waarom wilt ge het voornemen van den patroon weten ?quot; vroeg Haarbos.

»Aardmol is een man van orde,quot; zei de Oude lachend. »Hij wil het fijne van de zaak weten.quot;

»Nu! waar zijn de bewuste boomen , welke men in het bosch heeft gekapt om ze hierheen te zenden?quot;

sGeduld, mijn jongen,quot; hernam de Oude, de asch uit zijn pijp schuddend, salles heeft zijn tijd.quot;

Het is waarschijnlijk dat die tjjd gekomen was, want toen de Oude deze woorden gezegd had, kwamen de met boomen beladen wagens op den weg te voorschijn.

De markies zelf was de voerman er van. Hij vond waarschijnlijk dat het voldoende was aan geen anderen dan de vier bandieten zijn vertrouwen geschonken te

-ocr page 10-

hebben.

De markies nam den Oude ter zijde, zeggende:

«Hebt ge begrepen?quot;

»Of ik begrepen heb? ge zult \'t zien!quot;

sNu, wat denkt ge van mijn idee?quot;

De oude schurk nam den hoed af, en voor mijnheer von Falsbach een buiging makende, sprak hij met spot-tenden ernst:

»Gre zoudt verdienen onze chef te zijn.quot;

De markies Prudent beschouwde waarschijnlijk dat antwoord niet precies als een kompliment, want hjj maakte een leeljjke grimas. Vervolgens de schouders ophalend, keerde hij op den weg terug, de wagens aan de bandieten overlatend en daarbij zeggende ;

»Ge hebt slechts drie uren voor je; haast je dus!quot; Daarop verdween hij in de duisternis.

»Kom, jongens ! nu aan \'t werk,quot; zei de Oude. Het hield niet lang aan. In een half uur waren de wagens ontladen. Er bevonden zich zestig jonge, overvloedig van bladeren voorziene eikenboompjes, die tot aan de wortel afgekapt waren.

»Geeft nu acht, vrienden,quot; hernam de Oude,quot; en voert nauwkeurig mjjn bevelen uit. Gij, Haarbos, moet de wagens naar de binnenplaats van het kasteel terugbrengen, waar de markies ze verwacht. Dan moet ge haastig terugkomen, terwijl Aardmol en ik het werk zullen beginnen. Haast je! In een half uur kunt ge hier terug zijn; ge zijt op dit oogenblik hier van geenerlei nut; er gaat dus geen tijd verloren. Begrepen? Ga en kom gauw terug!quot;

Haarbos verwijderde zich met de wagens, en de Oude bleef alleen met Aardmol.

jgt;Ge begrijpt, ventje,quot; bromde hij, sdat ik niet zonder

-ocr page 11-

5

reden Haarbos verwijder. We moeten ons haasten elkander te verstaan. Luister naar mijn plan. Wanneer men met vier personen een zaak onderneemt ia \'t om die gemakkelijk uit te voeren, daar vier personen te zamen natuurlijk veel sterker zijn dan één alleen.

ïDat schijnt me wiskunstig waar.quot;

»Gij, die veel lust hebt rentenier te worden, zult dadelijk mijn redeneering vatten. Derhalve, om iets uit te voeren is het gemakkelijker met vier personen dan met twee te zijn. Maar ongelukkigerwijs moet, wanneer alles gelukt is, daar het werk door vier verricht is geworden ..

sHa zoo!quot;

» .... de belooning tusschen vier verdeeld worden...quot;

»Ha zoo!quot;

»Hebt ge me niets anders te antwoorden, vriend?quot; vroeg de Oude vleiend.

»Neen, ik denk er over na. Je gedachte begrijp ik.quot;

«Waarlijk ?quot;

»Zij is helder als de dag.quot;

»Dat meen ik ook.quot;

»Maar zij is niet logisch.quot;

»Niet logisch; waarom, zeg me dat eens?quot;

»Ik zal \'t je begrijpelijk maken. Luister maar aandachtig,quot; voer Aardmol voort. »Gelooft ge dat het niet veel verstandiger zou zijn, na het werk met ons vieren te hebben verricht de winst tusschen ons beiden te deelen?quot;

»Bravo! Een edelmoedige gedachte. Maar...

»Maar ?quot;

»Zooals alle grootsche denkbeelden, waarde Aardmol,

-ocr page 12-

6

schijnt mij die van jou, volkomen onuitvoerbaar.quot;

«Hierin bedriegt ge je. Mijn denkbeeld is niet alleen grootsch en edelmoedig, maar daarbjj zeer praktisch.quot;

sWaariijk? Maar hoe zult ge mij doen gelooven dat Zeelt en Haarbos er in zullen bewilligen geen van beiden de vijftienhonderd franks te ontvangen, welke mynheer von Falsbach ons beloofd heeft.quot;

»De behendigheid moet juist hierin bestaan zoodanig te handelen dat zij goed- of kwaadschiks er in bewilligen.quot;

»Ge zijt een schrandere jongen, Aardmol,quot; zei de Oude koel na eenig zwijgen. »Maar hoe zullen we doen?quot;

»Is de zee ginder diep?quot; vroeg Aardmol onverschillig naar de phosphorisch lichtende golven, die tegen de kust klotsten, wijzend.

Niet alleen is de zee daar zeer diep, maar daarbij ook een bestendige draaikolk.quot;

»Goed, begrepen,quot; mompelde de heülooze schurk. »Aan het werk. Oude, ik geloof dat we een kostbaren tijd met ijdele praatjes verliezen, niet waar? Zeg me wat gedaan moet worden. Ik zal des te ijveriger werken, nu ik weet dat ik dubbel betaald word. Van Zeelt spreken wij niet.quot;

Ik spreek niet van hem, omdat het dringendste is ons van Haarbos te ontdoen. Zeelt zal later een beurt krijgen.quot;

»Best! nu voorwaarts!

De Oude was achterhoudender dan hij scheen. Overigens was het plan van den markies Prudent von Falsbach allereenvoudigst, althans bij den aanvang, en ver-eischte niet veel verbeeldingskracht.

-ocr page 13-

7

Het gold niet anders dan het niet steenachtig gedeelte der kust met de jonge eiken te beplanten om een dicht bladerengordijn te vormen, die het gezicht op de zee beletten kon.

üe Oude en Aardmol hadden spoedig het terrein met houweelen los gemaakt, en er gaten in gedolven zoodat toen Haarbos kwam er niets anders meer te doen was, dan de boomen in den grond te steken.

JSTu was de kolos weder tot zijn gewone werkzaamheid teruggekeerd. Want zooals Herkules, de man der heldendaden, zoo was Haarbos die der daden, welke een forschen arm vereischen.

De reus droeg de boomen in zijn armen met evenveel gemak als een kind een pop.

»Goed!quot; zei de Oude. »Zet nu de eiken in de gaten, welke wij gemaakt hebben. Maar haast je.quot;

Haarbos gehoorzaamde. In tien minuten tijd had hij de boompjes in de, door de nabijheid der zee vochtige aarde gestoken.

In de omstreken van Fécamp ligt de kust hoog boven den zeespiegel. De Oude hoog zich over den afgrond. Twintig meters hoog verhieven de rotsen zich boven den Oceaan.

Maar om te vermoeden, dat de zee zoo dicht in de nabijheid was, moest men zulks weten; want de door do bandieten geplante rij boomen verborg geheel en al den natuurlijken afgrond. Deze groene rjj of gordijn had een breedte van vijftien meters, zooals de bodem waarop zij stond. De jonge boomen waren zeer bladerrijk, zoodat men er niet doorheen kon zien. De voorbijganger die het oord niet kende, kon gelooven dat deze bosschaadje geen afgrond verborg. Rechts en links breidden zich de rotsen uit. Maar des nachts, wanneer

-ocr page 14-

de maan niet scheen, kon niets den ongelukkige waarschuwen, die van deze hoogte in den draaikolk der golven zou storten.

»Goed!quot; grijnslachte Aardmol. »Nu begrijp ik de zaak. Mijnheer von Falsbach wil dat de jongeling den afgrond niet ziet.quot;

ïZooals ge zegt.quot;

»Maar wat ik niet begrijp is het middel, dat hij zal aanwenden, om den kleinen bruine daarheen te lokken.quot;

En hij wees op de geplante boomen.

Je gewoon gezond verstand laatje in den steek, vriend,quot; hernam de Oude. «Het is stellig dat iemand niet uit vrijen wil zich in de zee zal storten. ..quot;

»Dat is inderdaad stellig,quot; viel Haarbos hem in de rede.

».. . Maar,quot; hernam de Oude, »het gebeurt somwijlen dat iemand door van zijn wil onafhankelijke omstandigheden beheerscht wordt. Begrijpt ge?quot;

»Volkomen. Maar welke zijn die van iemands wil onafhankelijke omstandigheden? Ik ken ze niet.quot;

»Er is niets eenvoudiger in de wereld. Onderstellen we een man te paard. ..quot;

»Goed.quot;

d. . . Indien deze ruiter rechts, dat de goede weg is, wil gaan, instede van links, dat de slechte is, dan is het voldoende dat hij een goed ruiter zij.quot;

«Precies.quot;

»Maar het gebeurt wel eens dat een paard op hol gaat.quot;

Zulks gebeurt zelfs veel meer dan men zou kunnen gelooven,quot; zei Aardmol wijsgeerig.

»Dus, zijn paard gaat op hol en voert hem niet rechts,

-ocr page 15-

9

waar de goede weg is..

»Maar links, waar de slechte is.quot;

))Goed!quot; riep Haarbos. »Ik begrijp alles.quot;

«Daar mijnheer von Palsbach evenwel vermoedt dat de jongeling een goed ruiter is en bekwaam om zijn hollend paard te kunnen besturen waarheen hij wil, moet men hem op een dwaalspoor brengen.quot;

«Gevaarlijk en tevens nuttig.quot;

jiJa, gevaarlijk en tevens nuttig, zooals ge zeer goed opmerkt, door hem in den waan te brengen, dat in stede van naar de zee te rijden, hij..

»In een bosschaadje zal terecht komen! Goed berekend,quot; zei Aardmol lachend. «Mijnheer von Falsbach is bekwamer dan ik dacht. En voor iemand die slechts bij toeval ons beroep uitoefent, heeft hij wezenlijk recht op onze bewondering... Ik bewonder hem!quot;

\'t Was inderdaad het plan van den markies aan Brian de Vieulles een wandelrid voor te stellen en derwijze te handelen, dat zijn paard in het gezicht van de bosschaadje op hol ging; de ongelukkige jongeling de eiken ziende, zou natuurlijk gelooven nog ver van de zee te zijn en zich in de diepte storten.. .

Mijnheer von Falsbach een rechte Pruis, was doorkneed in verradelijkheden, en, \'t quot;moet gezegd worden, deze was goed bedacht.

Maar wat zou hij doen om Brian\'s paard op hol te brengen? Hoe zou hij den jongeling er toe overhalen nog te elf uur in den nacht een wandelrid te doen ? Dat was moeielijk.

Aanstonds zullen we zien welk middel hij aanwendde, om dit dubbel en onmisbaar resultaat te erlangen.

Keeren wij tot de drie bandieten terug.

Toen de markies von Falsbach, aan de steile kust

II. DE WKAAK. \' 2

-ocr page 16-

10

gekomen, den Oude terzijde had genomen, beduidde hij hem de noodzakelijkheid, om zoodra de aanslag gelukt was, zijn medeplichtigen uit den weg te ruimen.

De Oude had de gegrondheid van dezen raad beseft. Eerstens was \'t in zijn voordeel al het geld alleen te ontvangen, vervolgens in geval van nood geen getuigen meer te hebben.

De markies wilde wel misdaden begaan, maar voor alles wilde hij dat deze misdaden nooit konden ontdekt worden. Een zeer verstandige redeneering, en daarom spoorde hij den Oude aan, Aardmol en Haarbos van kant te helpen.

De Oude had, zooals men gezien heeft, zijn plan reeds aan den eerste voorgesteld, door wien het goedgekeurd werd. Immers de schurk redeneerde:

»Zoodra ik Haarbos met behulp van Aardmol weggeruimd heb, zal ik alleen wel een middel vinden Aardmol uit den weg te ruimen. Later zullen we zien hoe met onzen waarden Zeelt te handelen.quot;

Ook toen na omstreeks kwart voor twaalven hun werk verricht was, gaf Aardmol den Oude een teeken, hem Haarbos wijzend, die op den grond lag en rustig sliep. De Oude knikte met het hoofd en zei fluisterend: «Ja, \'t is het oogenblik. Hebt ge je mes?quot;

sllier,quot; antwoordde de bandiet, en met een glimlachend gelaat haalde hij een groot dolkmes uit zijn zak.

»Goed; nader hem onhoorbaar, en zoodra ik drie gezegd heb, moet ge hem \'t mes in \'t hart stooten.quot;

iardmol gehoorzaamde: kruipend naderde hij Haarbos.

»Een,quot; zei de Oude. Haarbos verroerde zich niet. »Twee,quot; fluisterde hij wederom, ziende dat de afstand tusschen den moordenaar en zijn slachtoffer vermin-

-ocr page 17-

11

derde.

»Drie!quot; zeide hij koel.

Krachtig trof het mes. ^ ■-■\'...i

Aardraol was zeker van zijn zaak. Haarbos slaakte een gesmoord gebrul en na een korte stuiptrekking lag h|j onbewegelijk. Het mes had het hart doorboord. De bandiet was dood.

»Bravo, Aardmol!quot; zei de Oude met een heilloozen glimlach, »bravo! ge hebt hem goed geraakt!quot;

dNu moeten we hem in zee werpen.quot;

»Ja; maar hoe?quot;

»Haal een zwaren steen... we zullen hem dien aan -den hals binden, en als hij die schapulier op de borst heeft, zal hij, ik verzeker het je, eeuwig op den bodem der zee blijven en met de visschen kunnen keuvelen.quot; sWaar zijn steenen?quot;

»Ginder links... in het kleine bosch.quot;

«Aardmol verdween in de richting van het boschje. Met bewonderenswaardige vlugheid liep de Oude toen naar het lijk van Haarbos, en haalde uit zijn zak een paknaald met een kluwe bindtouw. Een en ander legde hij neer en wachtte op de terugkomst van den bandiet.

Aardmol kwam terug, voor zich uitrollend een bruinen steen die bovenaan eenigszins vierkantig was, \'t geen vergunde hem stevig met een touw te omwinden. Hij knielde bij het lijk neder, bond Haarbos het touw om den hals en wilde nu de steen er aan vastmaken, toen de Oude zeide:

»Neen, wacht. Dit is het moeielijkste; brengen we eerst het lijk op den rand van de diepte.quot;

De twee fielten namen, de een het hoofd van Haarbos, de andere de voeten en droegen hem achter de

2\'

-ocr page 18-

J 2

geplante eiken.

De beenen van het lijk hingen over den rand; er was niets meer te doen dan het een stoot te geven, om het door de golven te doen verzwelgen.

sBinden we nu den steen er aan.quot;

«Doe gij dat,quot; zei de Oude, sik zal hem in evenwicht houden.quot;

Het afgrjjseljjk werk begon. Maar Aardmol bemerkte niet wat de Oude uitvoerde. Men herinnere zich dat de eerste des morgens een langen jas had gekocht. Terwijl Aardmol bezig was het touw om den steen te winden, naaide de Oude, die achter hem zat, met den paknaald en het bindtouw dat hij uit zijn zak had gehaald, den jas van zijn medeplichtige aan de kleeren van het lijk, zoodat de doode vallende den levende met zich in de golven moest meêslepen.

De oude was reeds een paar minuten bezig met zijn akelig naaiwerk, en Aardmol maakte zioh druk met het stevig vastmaken van den steen aan den hals van Haarbos, toen het hinniken van een naderend paard hun ooren trof.

sVerduiveld! daar zjjn zjj!quot; zei de Oude. sHaasten we ons, ten hoogste in tien minuten begint het spektakel.quot;

»\'t Is gedaan,quot; zei Aardmol.

»Goed! sta niet op, maar neem hem met mij bij het hoofd... Een, twee, drie..

Het lijk van Haarbos stortte in de diepte, maar tevens ook Aardmol... Een kreet van woede ging in den donkeren nacht op... Vervolgens sloten zich de golven op de dubbele prooi, die een dubbele misdaad er in geworpen had. Terzelfdertijd naderden, uit het kleine bosch komend, twee galoppeerende paarden den bandiet. Vóór

-ocr page 19-

13

dat de Oude den tjjd gehad had hen te herkennen, sprong een der ruiters van zijn paard, en den schurk bij den hals grijpend, wierp hjj hem ter aarde, zeggende :

»Nu tusschen ons beiden; een woordje als \'t u belieft.quot;

-ocr page 20-

II.

DE LEGENDE DER DOCHTER YAN ELOS.

De vier bezoekers van hot kasteel Nodesmes hadden gedineerd. De markies von Falsbach was altoos even vroolijk; zijn broeder Achille als gewoonlijk bedrukt wanneer een ontknooping naderde. Regina was ongerust; hoe meer het oogenblik naderde des te meer voelde zij het gevaar dat Brian bedeigde, naderen.

Zij had vruchteloos beproefd Prudent uit te hooren.

De markies had zijne gewone verontschuldiging voorgewend. \\

Hij wilde het genoegen hebben volkomen te zegevieren en meende, door zijn plan te openbaren, er een deel van te zullen verliezen.

Regina kende hem te goed en reeds vele jaren lang, om niet zeker te zijn dat hare moeite te vergeefs zou zijn. Daar de markies wilde zwijgen, zou hij zwijgen.

Brian scheen niets te vermoeden. Gedurende den maaltijd had de jongeling al de hulpmiddelen zijner vroohjk-heid en innemend vernuft aangewend.

-ocr page 21-

15

Niet alleen als iemand die veel gezien heeft, maar ook als reiziger die zich veel herinnert, had hij een door hem gedanen reistocht in Egypte verhaald.

Naar hem luisterend, vergat de markiezin het doodelijk gevaar dat hem bedreigde.

Qnder anderen deelde Brian verscheidene geestige en boeiende Arabische verhalen mede, welke hij, zooals hij beweerde, gehoord had onder een tent van muzelman-sche Scheiks, die, hun nargilé rookend, in een kring zaten. De markies nam ter loops een paar woorden waar, die Brian\'s smaak voor dergelijke legenden schenen aan-teduiden, en zulks opmerkende glimlachte hij.

»Daar ge een minnaar van dergelijke legenden zijt, waarde heer,quot; zeide hij, het salon binnentredend, »ver-zoek ik u mij het pleizier te doen een sigaar te nemen en naar de legende te luisteren, welke ik u verhalen zal. Zij behoort in dit gewest thuis.quot;

«Gaarne, mijnheer de markies; want ge hebt goud geraden; ik houd bizonder veel van die zonderlinge verhalen, welke aan vervlogen tijden herinneren. O in die tijden was er meer dichterlijkheid dan tegenwoordig!quot;

))Dat is waar, mijnheer de Vieulles,quot; antwoordde de markies, sliet prozaïsche van onzen tjjd maakt de herinnering aan het sverledenequot; nog behagelijker; de legende, welke ik wil verhalen, is algemeen onder de boeren bekend; de eerste de beste zou ze in zijn eenvoudige landtaal verhalen; veroorloof mij ze u te vertolken.quot;

Brian de Vieulles maakte een hoffelijke buiging. De markies voelde haar ongerustheid terugkeeren, want zij wist niet waarop haar broeder wilde neerkomen. De markies hernam :

-ocr page 22-

16

«Eertijds was in dit land — als ik eertijds zeg be-teekent zulks vijf of zesduizend jaar geleden — een groot koningrijk, dat zich uitbreidde van de eilanden Jersey en Guernesey, destijds tot het vasteland behoorend, tot aan de Loire. Dat koningrijk werd geregeerd door een koning, Elos geheeten. Zoo het schijnt, was Elos^en dapper krijgsman, wiens moed hem geducht voor zijn vijanden maakte. Beurtelings had hij den koning van Zweden, den koning van Engeland en den koning van Germanië overwonnen. Op zekeren morgen ontwaakt hjj vrooljjker dan gewoonlijk; hij had een bekoorlijken droom gehad.

»In dien droom had hij zich op den bodem der zee in een donkere grot gezien en met gouden ketens aan een koraalrots gekluisterd, toen plotseling een schoone jonge vrouw schitterend van diamanten en edelsteenen verscheen, en hem van zijne ketens bevrijdde, zeggende:

»»Ik bemin u. Ik heb u uit uw paleis doen ontvoeren, om mij aan u te geven. Wilt ge mijn gemaal zijn?quot;

»De jonge koning had geantwoord, wat wij allen in die omstandigheden geantwoord zouden hebben:

»»Sclioone dame, ik bemin u ook; laat ons gelukkig zijn!quot;

ïEn waarschijnlijk moet hij zeer gelukkig zijn geweest, want bij de enkele herinnering aan het genoten geluk, voelde Elos zijn hart van vreugd overstelpt.

))De dag kwam den verliefde vorst zeer lang voor; want de onbekende der grot had hem niet gezegd wanneer hij haar zou weerzien; maar hij had een flauw voorgevoel dat zulks den volgenden nacht zou zijn.

»Hij bedroog zich niet:

«Nauwelijks had hij de oogen gesloten en de slaap

-ocr page 23-

17

hem overweldigd, of hij voelde zich door een geheimzinnige hand wegvoeren; hij ontwaakte, maar nu niet geketend, in de grot welke hij den vorigen nacht gezien had. Als ik zeg, dat hij ze reeds den vorigen nacht, gezien had, bedrieg ik mij, want toen was de goede Elos al te verwonderd, over \'t geen hem gebeurde, om nieuwsgierig rond te kijken.quot;

sMaar den tweeden keer, wetende wat hem verbeidde, had hij meer tegenwoordigheid van geest, en onderzocht hij de grot met de nieuwsgierigheid van iemand, die hoewel een beroemd krijgsman, niet algemeen bekend is niet de gewone verborgenheden van den bodem dor zee.quot;

»De grot was wonderbaar schoon. Aan alle zjjden fonkelden edelsteenen, en aan het verwelf hingen vier lampen, ieder uit een diamant gebeiteld, en waarin welriekende oliën brandden. Achter in de grot stond een koralen bed, waarop zachte, dikke purpere kussens lagen: \'t was het leger waarop de schoone en stralende onbekende hem hare liefde had verklaard.

»Hij dacht er nog over na, door welk wonderwerk de vorstin van zulk een heerlijk verblijf op hem het oog had laten vallen, toen zij in den ingang der grot verscheen met op de schouders i:eergolvende haren en een krans van zeebloemen op het hoofd.

»Elos knielde voor haar neder... Maar zjj richt hem op en met hem op het koralen en purpere bed plaats nemend, zegt zij hem na een teederen kus:

»»Voortaan zijt ge mijn gemaal. Ik ben de koningin der watergeesten van de zee en breng u als huwelijks-schat al de edelsteenen die den bodem van mijn rijk bedekken. Ik ben onsterfelijk en was maagd vóór u te behooren. Eeuwenlang heb ik gelukkig en heerlijk mijn paleis, dat ge ziet, bewoond.

-ocr page 24-

18

»»Maar op zekeren dag zag ik u in uw koninglijk vaartuig voorbij varen : ge gingt de Engelschen bevechten. Een maand later keerdet ge als overwinnaar terug. Beurtelings hebt ge den koning van Ierland, den koning van Denemarken, den koning van Germanië en nog tien anderen overwonnen. Toen beminde ik u en bad de goden mij te vergunnen uw vrouw te worden, en de goden vergunden het mij op voorwaarde echter, dat ik moest sterven, in geval ge mij bedriegen zoudt.quot;

»Ik behoef u niet te zeggen,quot; voer de markies voort, dat Elos Neréa — de naam der koningin van de watergeesten — een eeuwige liefde zwoer. Des morgens legde zij hem de hand op het hoofd, en hij ontwaakte in zijn paleis. Deze zonderlinge vereeniging had een maand aangehouden, toen Neréa zwager werd. Zij baarde een dochter, die in het koningrijk van Elos werd opgevoed ; want hare moeder had er in bewilligd zich van haar te scheiden tot den dag dat alle drie voor altoos vereenigd zouden zijn.

«Een zeekalf zoogde het kind, dat opgroeiende een bovenmenschelijke schoonheid werd. In de geheele wereld sprak men van niets anders dan van Elos\' dochter.

»Zij was achttien jaar oud en vermoedde niets van haar schier goddeljjken oorsprong, toen op een dag haar vader ernstig ziek werd. Hij liet zijne dochter aan zijne sponde roepen en sprak tot haar:

jdj»Mijne dochter, bedroef u niet mij te verliezen. Ik keer tot uwe moeder terug.quot;

»En hij verhaalde haar hoe zij geboren was.

»»Ik zelf,quot; voer hij voort, «zal onsterfelijk worden en nooit uwe moeder en u verlaten. »Maar opdat zulks geschiede, moet ge nog zeven jaren lang jongedochter

-ocr page 25-

19

blijven en aan geen man behooren. Anders zou ik oogen-blikkehjk sterven, zooals uw moeder zou gestorven zijn, indien ik haar bedrogen had.quot;

«De jonge dochter zwoer alles, wat haar vader begeerde.

)gt;Want zij beminde innig haar vader, daarbij kende z|j het leven niet en wist niet wat zij te lijden zou hebben om haar eed niet te schenden.

dEIos stierf en zijne dochter volgde hem op. »De jonge koningin werd door hare onderdanen bemind, zoo goed en zachtzinnig was zij. De oorlogen welke zij voerde hadden een gelukkigen afloop. Eindelijk had zij den ouderdom van vier-en-twintig jaren en tien maanden bereikt zonder haar eed geschonden te hebben.

sOp een avond kwam de grootstalmeester berichten dat een onbekende haar verlangde te spreken. Zij gaf bevel dien onbekende binnen te voeren; \'t was de zoon van den koning van IJsland. Voor de dochter van Elos gekomen, wierp hij zich aan hare voeten, en verklaarde haar zijne liefde. De dochter van Elos meende aanvankelijk met een zinnelooze te doen hebben, maar de onbekende zeide dat hij de zoon was van den koning van IJsland, dien haar vader vroeger overwonnen had. Hij voegde er bij: dat hij den troon zijner voorouders had geërfd en hij de gelukkigste sterveling zou zijn, indien zij er in bewilligde zijne gemalin te worden.

»De jonge vorst, die Rambert heette, was schoon en welgemaakt. Schoonheid is zeer welsprekend bij de vrouwen. De koningin werd er door verteederd. Zijn innige lieide, want Rambert beminde haar reeds sedert tien jaren, bewoog haar zoo zeer, dat zij hem hare hand schonk, hem evenwel verzoekende nog twee maanden te wachten, daar zij niet ophouden mocht maagd te zijn

-ocr page 26-

20

voor haar vijf-en-twintigste jaar bereikt te hebben. Dat beloofde Rambert, trouwens met de gewone bereidvaardigheid van verliefden. Ongelukkig was Elos\' dochter wonderschoon en liambert niet minder; zoodat de liefde, welke zij voor elkander gevoelden, allergevoeligst werd.

»Op zekeren zomernacht nu — de jonge koningin behoefde nog slechts twee dagen geduld te hebben — begaf zjj zich naar haar park, om aau de smarten harer verliefde slapeloosheid te ontkomen, toen zij om den hoek van een boschaadje Rambert vond, die een marmeren standbeeld, dat haar voorstelde, omarmde en de ijskoude lippen met gloeiende kussen bedekte.

»Bij dezen aanblik overviel haar een siddering; zij vergat alles, haar eeden, haar eerbaarheid en wierp zich in de armen van haar minnaar. Toen zij tot rede kwam, verscheen haar de waarheid in al haar naaktheid en zij snelde naar den grafkelder, waar haar vader rustte. Daar ontwaarde zij met wanhoop dat de sarkophaag verdwenen was.

«Uitzinnig snelde zij naar de zee, hare moeder roepend . .. Neréa antwoordde niet. Toen de oogen hemelwaarts richtend, wierp zij zich in de golven van de hoogte dier rotsen, welke men tegenwoordig de steile kust heet.

»Alle jaren nu in den nacht tusschen den 4n en 5n Augustus, den verjaardag van haar zelfmoord, komt zij als een bedroefde schim op de rots weenen, van welke zij zich had neergestort.quot;

«Waarlijk, mijnheer de markies,quot; zei Brian de Vieul-les, toen Prudent von Falsbach teneinde was met het

-ocr page 27-

2L

verhaal van de legende der dochter van Elos, »waarlijk ge verhaalt boeiend. Die arme jongedochter! Zij wekt ten zeerste mijn medelijden op,quot; zeide hij met eenig-zins spottenden glimlach. »En komt zij alle jaren terug?quot;

»Alle jaren in den nacht tusschen den 4n en 5n Augustus.quot;

»Maar bedrieg ik mij niet, dan zijn we juist in den nacht, wanneer zjj op de steile kust komt weenen en bidden?quot;

«Een idee!quot; zei de graaf, een blik van verstandhouding, dien de graaf hem toewierp, opvangend.

«Laat hooren, welk idee, mijnheer de graaf?quot; vroeg Brian. »\'t Is een fraaie nacht. . . Indien we eens gingen kijken ..

»Heerli)k!quot; onderbrak hem de markies, sik begrijp u, waarde Achille. Ge wilt zelf tens gaan onderzoeken of Elos\' dochter op haar post is? Indien deze wandeling mijnheer de Yieulles aangenaam mocht zijn . .

De markiezin begreep alles. Zij wilde een weigerend gebaar maken, als om aan Brian te zeggen;

» Weiger!quot;

Maar het was te laat: de jongeling antwoordde :

ïlk neem uw voorstel aan, mijnheer von Falsbach. Een heerlijke gedachte, welke gij gehad hebt, mijnheer de graaf; waarlijk ik weet niets dichterlijker dan het tooneel te gaan bezichtigen van een legende, welke men zoo even gehoord heeft.quot;

Regina sidderde. Zij begreep dat deze wandeling het plan van mijnheer von Falsbach verwezenlijken moest. En z|j wist niets, volstrekt niets!

Met geen woord, geen gebaar kon zij aan Brian de Yieulles zeggen:

-ocr page 28-

2,-Z

«Daar is het gevaar: wees op uw hoede!quot;

Brian begaf zich naar zijn kamer terwijl de markies de paarden deed zadelen. Gedurende de korte oogen-blikken, waarin de zuster en de twee broeders alleen waren, zei mijnheer von Falsbach:

)jViktorie! viktorie!quot;

»Ik bid u, verklaar u nu, Prudent?quot; vroeg de markiezin ongerust.

»Nog niet; maar daar ge met ons meegaat, lieve Re-gina, zult ge bij de ontknooping tegenwoordig zijn. Mijne legende vau Elos\' dochter kon niet beter gevonden zijn, wat zegt ge? Ge moet erkennen dat ik de dingen goed weet voor te bereiden.quot;

Brian kwam terug: hij was in ruiterskostuum. Hij nam de hand der markiezin, die na de laatste woorden van haar broeder naar haar kamer was gegaan om haar amazone aan te leggen, en nu in het salon terugkeerde. Gezamenlijk begaf men zich naar den tuin, waar de vier gezadelde paarden wachtten. Lakeien met harts-toortsen in de hand verlichtten de vertrekkenden; het was omstreeks elf uren \'s avonds.

De markies wierp een haastigen blik op de lakeien en stalknechts en ontsteld prevelde hij;

«Waarom is die kerel niet gekomen?quot;

Die kerel was Zeelt.

De lezer weet beter dan de markies de reden, die den bandiet verhinderde op dat oogenblik in het kasteel te zijn. Maar Yorick moest hem vervangen, en Yorick was er niet: waarom ?

Brian was onbekend met de gebeurtenissen van dien dag, maar wist evenwel dat hij op de hulp zijner vrienden rekenen kon.

quot;Waarom waren zij niet tegenwoordig, en hoe kwam

-ocr page 29-

23

het dat hij nog niets van hen vernomen had.

De teleurstelling van den graaf was zoo groot, dat hij toornig zijn paard de sporen in de zijden stak, zoodat het dier van pijn hinnikte. Hij bedwong het met de karwats, en een oogenblik later verlieten alle vier het park van Kodesmes en kwamen op den grooten weg.

Tot hiertoe was het door den markies von Falsbach beraamd helsch plan volkomen geslaagd. In den door zijn vijand gespannen strik gelokt, was Brian de Vieul-les in het doodelijke weefsel gewikkeld.

Hoe kon hij zich er uit redden?

De onvoorzichtigheid was begaan. Hij had do uitnoo-diging van den markies moeten weigeren. Na die aangenomen te hebben, kon hij niet meer ontvluchten.

Daarbij stiet het den edelen, fleren jongeling tegen de borst de vlucht te nemen. Het behaagde hem het gevaar, zonder terug te deinzen in de oogen te zien.

Had hij begrepen, dat de markies door het verhaal der legende van Elos\' dochter, hem midden in den nacht in gevaar wilde brengen?

Misschien.

Hij wist zich geen rekenschap te geven van den toestand, waarin hij geworpen was. Een toestand die hem evenwel vreeselijk scheen.

Daarbij kwam in Brian steeds deze gedachte terug.

«Indien lord Pérégode en Robert de Morton-Chivray niet bijtijds hadden kunnen komen?quot;

Hij was zonder tijding van hen. In de wachtzaal te Parijs, had hij Yorick gezien, sedert had geen woord, geen teeken hem van de tegenwoordigheid zijner vrienden verwittigd.

En zij waakten toch, zooals we weten.

Maar Brian de Yieulles moest er noodlottigerwijze

-ocr page 30-

24

niet mede bekend zijn.

De vier ruiters waren te zamen in de groote dreef van het kasteel van Nodestnes: Rogina bleek en zenuwachtig, de markies vertrouwend, Brian rustig. Zoo beschouwden zij elkander. Mijnheer von Falsbach zocht in de oogen van zijn vijand te lezen of ook de minste achterdocht in hem ontstaan was.

Maar het kalm gelaat van den jongeling ziende, was hij overtuigd dat Brian niets wist en niets vreesde.

»Welaan! mijnheer de Vieulles,quot; zeide hij, avoort-waarts! Ge hebt een volbloed paard, een engelschen harddraver van den eesten rang. Ik kan hem u aanbevelen.quot;

Het door Brian bereden paard was een prachtig dier van vier of vijf jaar oud, zwart en met neusgaten vol vuur. De jongeling was een voortreffelijk ruiter. H|j was overtuigd dat, indien de markies op zijn paard gerekend had, hij zich bedroog.

Brian kon niet weten dat Prudent von Falsbach zoo goed zijn maatregelen had genomen, dat wat hij mocht doen, hij toch verloren was.

Regina had haar paard, aan de zijde van Brian\'s paard gebracht.

Zij meende hem op die wijze te kunnen waarschuwen.

Op hen volgden de markies en de graaf von Falsbach, die niet vermoedden dat achter hen, misschien tien meters verwijderd, drie mannen die op al hun bewegingen acht sloegen, hen volgden.

Gedurende een halt der ruiters, om aan den horizon een maan-effekt te aanschouwen, hadden de drie mannen \' den tijd vooruit te snellen.

Toen Regina en Brian hun rid weder voortzetten,

,

gt;

.

-ocr page 31-

waren de drie mannen ten minste honderd schreden vooruit.

Plotseling steigerde het paard van den jongeling en trad achteruit; het schrikte voor iets dat midden op don weg stond : \'t was niets anders dan een bedelaar.

»Een aalmoes, als \'t u belieft,quot; sprak hij met galmende stem.

Brian ontroerde deze woorden hoorend; hij had de stem van den hertog de Morton-Chivray herkend.

»Een bedelaar hier te half twaalf \'a nachts? dat is sterk!quot; zei de markies lachend.

Onder het voorwendsel hem een muntstuk te geven, had Brian zich reeds gebogen, en de bedelaar had hem gezegd:

sWees op uw hoede bij de steile kust.quot;

In vollen draf voortrijdend, hadden zij in een oogenblik den ;andlooper ver achter zich. Het bruisen der zee, dof en gesmoord zoo als men het van uit het kasteel van Nodesmes hoorde, werd nu duidelijker naarmate men de kust naderde.

»\\Ve zijn niet ver meer van de steile kust, als ik mij niet bedrieg?quot; vroeg Brian zich tot den markies wendend.

»Het bruisen van de zee doet u dat gelooven,quot; antwoordde Prudent, »we zijn er ten minste nog een uur van verwijderd.quot;

De markiezin bezwijmde schier, dat antwoord hoorend. De zee was hoogstens slechts zeven honderd meters verwijderd.

Evenwel kon zjj hoe licht de nacht ook was. de kust niet zien. Zij zag wel de jonge hoornen, die den weg bezoomden, welke naar de steile kust voerde, maar aan het einde van den weg onderscheidde zij flauw een groep jonge eiken.

II. de wraak. 3

-ocr page 32-

26

Misschien bedroog zij zich en waren zij inderdaad verder van de zee dan zij geloofde. Toch begreep zij dat daar het gevaar was. Brian had zich tot haar gebogen om haar de weerkaatsing der boomen tegen de lucht — een zonderlinge fata morgana van zekere zomernachten — te toonen, toen zij hem met schier onhoorbare stem toefluisterde:

»Wees op uw hoede bij de steile kust.quot;

Met haar vrouwelijk instinkt had zij de nadering van het gevaar gevoeld. Brian begreep dat, daar de hertog de Morton-Chivray en de markiezin von Rothneim zich wegens dezelfde zaak van dezelfde woorden bedienden, die plaats inderdaad te vreezen was.

Evenwel vermoedde hij geen oogenblik zich zoo dicht bij de zee te bevinden. En zoo hij het vermoed had, zou de groep boomen waarop de weg uitliep, hem toch misleid hebben.

Eensklaps waren de ruiters niet verder van de kust meer dan vijftig meters, toen Prudent tot den jongeling zeide:

»Pas op, mijnheer de Yieulles, de kinketting van uw paard is los.quot;

En voorover buigende om ze vast te maken, stak hij in het oor van het paard een stukje brandende zwam in stevig papier gewikkeld.

Zoodra het paard geweldige pijn voelde, steigerde het, sprong en ging eindelijk met duizelingwekkende snelheid op hol, zijn ruiter regelrecht naar de diepte meevoerende.

Die vreeselijke rid duurde nauwelijks vijf minuten.

De halve kilometer, die de ruiters van de zee scheidde, werd als in een sprong door het razende dier afgelegd.

-ocr page 33-

\'t Was een vreeselijke aanblik: in den zadel voorover gebogen, bleek, de lippen opeen gedrukt, staarde Brian de Vieulles voor zich. De mensch heeft het voorgevoel van een hem dreigend gevaar, zelfs dan nog wanneer hij niet weej, waarin dat gevaar bestaat. En wat Brian, trots zijn groote geestkracht, verschrikte was dat hij zich hulpeloos, weerloos aan een naderenden dood overgeleverd zag.

Want hij begreep dat er iets gebeurde, waartegen hij niets vermocht, omdat \'t iets onvermijdelijks was.

Hij dacht met die groote snelheid, welke in vreeselijke oogenblikken de gedachte verkrijgt:

»Zoolang ik de kust niet zie, zal ik mijn paard laten hollen. Maar zoodra ik deze boomen niet meer zie en ik ze voorbij ben, zal ik mij neerwerpen mocht ik mij in mijn val dooden.quot;

Maar hij kon deze bedriegelijke boomen niet voorbij rennen zonder in de zee te storten.

Daardoor was bet helsche plan van mijnheer von Falsbach onfeilbaar. Hoe deze massa bladeren werkelijk te mistrouwen? De boomen groeien niet precies op den rand der zee!

Met koortsige spanning volgden de markies en de graaf met hunne blikken de bijzonderheden van dit drama.

Wat Regina betreft, zij was bezwijmd. Al haar moed had haar verlaten en den aanblik van den vermoord wordenden jongeling had zij niet kunnen verdragen.

Brian\'s paard verslond hollend den afstand.

Nog een minuut en alles zou gedaan zijn.

De rid was afgelegd, de weg ten einde; hij zou de boomen bereiken, ze voorbij rennen en...

En \'t was de afgrijselijke, onvermijdelijke wreedc

3*

-ocr page 34-

28

dood , de dood in den stillen nacht, zonder eenige mogelijke hulp!

Red nu eens iemand te paard die van een hoogte van vjjf-en-twintig meters in zee valt! Red hem, terwijl die zee bestendig hare woeste golven draaiend, met woede tegen de onwrikbare rots breekt 1

Somber, wreed, bleek van angst volgde de markies met zijne oogen deze fantastische steeple chase \\ iedere sprong van het paard, dat de diepte naderde, deed een rilling door zijn hart loopen.

Zijn vijand, Brian de Yieulles zou verdwijnen, verpletterd, voor altoos vernietigd! Hij, de markies von Falsbach had \'t gewild, en \'t was oogenblikkeljjk geschied .,.

Brian wist nog niet dat de dood zoo nabij was.

Evenwel had Inj er een voorgevoel van en op \'t oogen-blik toen het paard bij de bedriegelijke boomen was, slaakte hij een angstkreet, die in den nacht weergalmde... als de snik van een wanhopend mensch ...

Hij was verloren!

-ocr page 35-

III.

WAAROM YORICK NIET GEKOMEN WAS.

In een verhaal zoo vol gebeurtenissen en personen, als het onze moet men al de akteurs van het drama duidelijk doen uitkomen, om den lezer niet in verwarring te brengen.

Evenwel zijn eenige bizonderheden in de vorige hoofdstukken duister gebleven, en alvorens verder te gaan, moeten we een oogenblik op onze schreden terugkeeren en onderzoeken, waarom Yoriek niet op de plaats der samenkomst van den markies verschenen waa.

Men herinnere zich, dat de groom, na Zeelt in den kelder opgesloten te hebben, uit de villa der Heide was gestormd, om lord Pérégode van het gebeurde te gaan verwittigen.

De edele indiër had den groom gewaarschuwd, dat hij hem op een vooraf bepaalde plaats tot negen uren \'s avond verwachten zou. Hij had dus nauwelijks den tijd zich daarheen te spoeden.

Gelukkig stond het rijtuig nog ingespannen. Uit voorzichtigheid had Yoriek het paard er voor gelaten en

-ocr page 36-

30

er zich bij bepaald het hoofdtuig af te nemen. In een minuut reed hij naar de stad.

Lord Pérégode en de hertog verwachtten hem. Eobert de Morton-Chivray was doodsbleek. Een vreeselijke doodsangst folterde hem. Yorick ziende, snelde hij op hem toe.

»Wel! hoe is het? wat gebeurt er?quot;

»Kom, vriend, wees bedaard,quot; zei lord Pérégode. »In-dien we niet koelbloedig zijn, zal ons niets gelukken. Spreek, Yorick.quot;

»Niet gedraald, mylord,quot; antwoordde de groom, 5gt;het drama begint.quot;

»Waar? Hoe?quot;

))Te tien uren in het kasteel van Nodesmes.quot;

»Hoe weet ge dat?quot; vroeg de hertog Robert.

Met weinige woorden maakte Yorick hem den toestand bekend. Hij verhaalde hoe zijne zuster en hij zoo duchtig den dichterlijken Zeelt dronken hadden gemaakt, dat hij nu op een bed van gebroken tlesschen sliep: Een weeke matras waarop hjj van liefde kon droomen.

«Goed bestuurd, Yorick,quot; zei lord Pérégode. igt;Ik ben over u tevreden. Ik zou zeker niet beter gedaan hebben.quot;

Yorick boog, blozend van vreugd, lord Pérégode\'s kom-pliment hoorend.

sMaar men moet hem van den dood redden!quot; riep hertog Robert buiten zich zeiven van wanhoop.

sik zeg je nog eens, vriend, we hebben den tijd.quot;

»Ach! ge foltert mij,quot; zeide de hertog zacht.

j)Ge hebt Brian de Vieulles dan zoo lief?quot; zei de nabab met zonderlinge stem. »\'t Is slechts een pion op ons schaakbord. Buitendien ben ik de meester, mijnheer de hertog, vergeet dat niet, en ik beveel hier.\'

-ocr page 37-

31

Robert boog het hoofd. De koelbloedigheid vau den edelen Indiër deelde zich aan hem mede: onwillekeurig onderging hij den invloed van deze machtige natuur.

»Yorick, mijn vriend,quot; hernam lord Pérégode, »open het venster en zie of de paarden, welke ik besteld heb, aangekomen zijn.quot;

De groom gehoorzaamde.

ïMylord, de paarden zijn er,quot; antwoordde hij.

»Goed. Dan op weg; galoppeerend zullen we praten.quot;

»Waarheen gaan we?quot;

»Wel, naar het kasteel van Nodesmes.quot;

De drie mannen gingen naar buiten, toen de nabab Robert tegenhield, zeggende:

»Ge vergeet uw doos, waarde hertog!quot;

»De doos, waarvan lord Pérégode sprak, was van zwart marokijn, lang vijftig centimeter en veertig breed, Zij bevatte een geweerkolf en loop. Maar dat geweer geleek niet een gewoon geweer. De kolf was hol en van staal, de loop van gegoten ijzer.

»\'t Was een wiudroer. De nabab en de hertog hadden er ieder een. Lord Pérégode zeide:

«Spreek me van deze wapens! Op honderd meters afstand raakt een goed schutter als ik het doel, zonder dat het gehoord wordt.quot;

ïwee minuten later verdwenen de drie ruiters in de nachtelijke duisternis. Robert en Willie hadden hunne marokijnen doozen voor op den zadel.

«Luister nu goed,quot; zei lord Pérégode, »we zullen onder ons de rollen verdeelen. Het oogeublik van het gevaar is gekomen. Er moet onverwijld gehandeld wordeu. De schurk, dien Yorick beet genomen heeft zal den ge-heelen nacht blijven, waar hij is, morgen zullen wij zien

-ocr page 38-

32

met hem te praten.

«Moet Yorick hem nu op de samenkomst met den markies von Palsbach vervangen ? Volstrekt niet. Eerstens zou \'t ons met niets nieuws bekend maken, en door op hem te wachten, zouden we een kostbaren tijd verliezen. Overigens is \'t nutteloos. AVe weten, dat er voor Brian niet eerder dan tegen tien uren van avond gevaar bestaan zal.

»We hebben dus nog driekwart uur voor ons, om den loop der gebeurtenissen van nabij te zien.

))Wat we moeton weten is het eigenlijke gevaar, dat Brian de Vieulies bedreigt, \'t Is blijkbaar vergift noch staal. Zoo Brian moedig genoeg is geweest zich geheel aan zijn vijand over te leveren, dan wist hij dat niets dergelijks te vreezen was.

«Mijnheer von Falsbach hoeft bijzondere hulpmiddelen om zich van iemand te ontslaan, zonder eenig spoor achter te laten. En vergift en staal hebben het groote bezwaar voor hem, die er gebruik van maakt, zeer praatachtig te zijn, zoodat de markies er zich niet van bedienen zal.

«Indien ge nu mijn oprechte meening wilt weten, dan moet het middel zoo eenvoudig zijn, dat Brian het offer van een ongeluk wordt, zoodat de justitie evenmin als wij het recht zal hebben wraak te nemen!quot;

«Indien mylord nuj wil veroorloven een woord te zeggen,quot; onderbrak Yorick.

«Spreek.quot;

«Welnu, mylord heeft mijns inziens volkomen gelijk.quot;

«Zijt ge ook van deze meening, Robert?quot; vroeg op zachten toon de nabab den hertog.

«Ja, waarde lord.quot;

-ocr page 39-

33

»Welnu! Ziehier wat gedaan moet worden. Wij komen aan het kasteel van Nodesmes. Daar behoeven we den markies, zijn broeder of Brian niet in \'t oog houden. Dat zou onnoozel zijn. Maar we moeten schrede voor schrede de vier bandieten volgen, welken de markies von Falsbach van Parijs heeft doen komen. Ik zeg vier, maar er zijn slechts drie, doch dat doet er niet toe.

»\'t Is niet zonder reden dat hij hen \'s nachts uit de dievenkroeg, de »Gele Herbergquot; geheeten, gehaald eu hen in een kleerenmagazijn kleeren bezorgd heeft; kortom, \'t is niet zonder reden dat hij met hen op den zelfden trein van Parijs gekomen is. Derhalve is bij hen het gevaar. Zoeken wij hen, en als we hen gevonden hebben, welnu, dan verzeker ik u dat het gevaar zoo goed als verhoed zal z|jn.quot;

Er was op het betoog van den nabab niets te antwoorden. Het was verpletterend logisch. Ook antwoordden de hertog en Yorick niet.

Zij bepaalden zich er bij te wachten. Het zou zeer kurieus zijn geweest de gewaarwordingen onzer drie personen in dit oogenblik te ontleden.

Robert do Morton-Chivray had veel van zijn geestkracht verloren: ware het Perdita, Perdita het voorwerp zijner liefde geweest, wie de dood aldus bedreigd had, hij zou zekerlijk niet meer aangedaan zijn geweest, dan hij het nu wegens Briau de Vieulles was. Hij gehoorzaamde, maar was niet in staat persoonlijk iets uit te voeren.

En hij was toch moedig! Hij, de soldaat van Gaëta, had twintigmaal den dood in \'t gezicht gezien en twintigmaal onbevreesd. Maar dat negentienjarig kind, \'twelk om een heilig werk te verrichten, zoo moedig het gevaar getart had, bewoog hem innig.

-ocr page 40-

a4

Die iizersterke zielen hebben heerlijke zwakheden.

Zonder te aarzelen ging Yorick recht voorwaarts.

»Een zonderlinge aard als die van dezen groom, die fijn en schrander, eerlijk en moedig, onbekwaam tot verraad, zijn meester diende met zooveel verhevene toewijding en beleid.

Wat lord Pérégode betreft, men wist niet of iets ter wereld op hem indruk kon maken. Zijn ijskoude natuur had nauwelijks een oogenblik gewankeld, toeii hij in het park van Livry a/d Maine de liefdebekentenis had gehoord, welke Perdita den hertog de Morton-Chivray deed.

En we zullen later zien, dat hij dien dag vreeselijk geleden had.

Hij. die op zjjn gezicht had kunnen lezen, zou er zij u eeuwigen, koelen, spottenden glimlach opgegrift hebben gezien. Hij scheen naar een pleizierpartij te gaan, anders niet! En wanneer hij een dergeneu, dien hij lief had redden moest, loosde de edele Indiër een zucht van tevredenheid en hoop, terwijl hij prevelde:

«Eindelijk ga ik mij eens vermaken!quot;

De drie ruiters ontwaarden het kasteel van Nodesmes verscholen in zijn hoog geboomte op eenige meters afstand voor hen. De hertog deed zijn paard stilhouden. Zijn twee gezellen deden hetzelfde.

»Wat zullen we nu doen?quot; zeide hij.

«Yorick,quot; zei lord Pérégode kort en gebiedend, «posteer je aan de poort van het kasteel, mijn vriend. Verroer je niet. We zullen onze paarden in het geboomte vastbinden eu hun een muilband aanleggen om hen te verhinderen te hinniken, en dan wachten we tot Yorick terugkomt.quot;

De nabab bad dit bevel gegeven, maar bedacht zich.

-ocr page 41-

35

»Neen — Yorick gaat naar de gezegde plaats, maar gij, waarde hertog, begeeft u te paard als veldontdek-ker op dezen weg, terwijl ik zal afstijgen en hier wachten.quot;

Yorick verdween ter linkerzijde en Robert, zijn paard in een korten galop brengend, reed den weg op. Na vijfhonderd meters ver gereden te hebben, had hij nog niets ontdekt, maar in een kromming van den weg zag hij de vier met jonge boomen beladen wagens, welke mijnheer von Palsbach daar had doen plaatsen.

Onverwijld keerde hij op zijn schreden terug en verwittigde lord Pérégode van \'t geen hij gezien had.

»IIa ha!quot; prevelde Willie, »ik geloof dat wij\'t einde van den draad hebben. Laat ons wachten. Het is ontwijfelbaar dat die wagens daar om zekere reden staan : men zal ze komen halen.quot;

Inderdaad, Yorick kwam juist terug: een man die langzaam voortschreed en dikwijls omzag om zeker to zijn, dat men hem niet volgde, was uit het kasteel gekomen en ging den weg op, dien de hertog onderzocht had.

»Blijft hier en verroert u niet!quot; zei de nabab gebiedend. »Legt u plat op den grond tusschen de beenen der paarden terwijl ik den kerel op de wijze der Indianen volgen zal.quot;

Inderdaad, Willie volgde kruipend even snel den man als deze ging. Zij waren op dezelfde linie; de man op den weg, hij verborgen achter de jonge boomen aan den kant van den weg. Aan de wagens gekomen, dreef de man de paarden voort en zette zijn weg voort.

Het geraas der wielen verdoofde de voetstappen van lord Pérégode, die gaan kpn zonder te moeten vreezen gehoord te worden.

-ocr page 42-

ab

Juist toen de voerman der wagens bij de steile kust aankwam, bescheen het maanlicht ten volle zijn gelaat, en quot;Willie herkende hem.

«Kijk! \'t is de markies,quot; mompelde hij ; 2gt;dat wordt kurieus.quot;

De lezer weet dat de markies, na met den Oude gesproken te hebben, naar het kasteel was teruggekeerd. Willie was een oogenblik voornemens hem te volgen, maar bet was te ver: drie kilometers, \'t Was beter, nu bij do bandieten gevonden had, hen niet uit \'t oog te verliezen. Zooals men weet, ontving Haarbos toen de wagens ontladen waren, bevel ze weg te brengen.

Nu \\olgde Willie hem. Bij den hertog en Yorick gekomen, keerden alle drie te paard in de richting van de steile kust terug. Daar deed het werk der bandieten hen alles begrijpen, Het gold voor Brian de Vieulles den afgrond te verbergen; maar hoe zou men hem er in storten? In het kleine bosch verscholen, woonden zij nu het vreeselijk tooneel bij, toen Aardmol Haarbos vermoordde. Zij geloofden een oogenblik ontdekt te zijn, toen zij den moordenaar uit het boschje zagen komen ; maar den zwaren steen ziende, dien hij voortrolde, begrepen zij alles. Het lijk van den bandiet moest verdwijnen.

De woedende kreet door Aardmol geslaakt, toen hij in den afgrond stortte, in hun ooren dringend, deed hen sidderen.

Na in galop het boschje verlaten te hebben, hadden zij zich op den Oude geworpen, en lord Pérégode hem bij den strot grijpend, had hem neergeworpen, zeggende;

»Nu tusschen ons beiden, en praten wij als \'t u belieft!quot;

Bij dezen plotselingen aanval had de bandiet zich

-ocr page 43-

37

willen verdedigen, maar de ijzersterke vuist van den nabab hield hem als vastgenageld op den grond, zonder dat \'t hem mogelijk was zich te bewegen. Zelfs zoo hij de kracht had gehad tegen te worstelen, zou hem zulks niet gebaat hebben, daar zijn aanvaller niet alleen was: de hertog vergezelde hem en hield bij den toom het paard, van \'t welk de nabab afgestegen was. Daarbij niet gerekend Yorick die, zijn kleinen zakrevolver in de hand, te voet naderde.

»Haast je!quot; kommandeerde Willie, »pak dien vent bij de haron, Eobert, en sleep hem in het boschjo.quot;

De Oude sidderde.

«Genade, genade!quot; brulde hij wanhopig.

«Jfeen, geen genade! naar het boschje!quot; herhaalde Willie.

Do hertog greep den bandiet bij de haren, stak de sporen in de zijden van zijn paard, dat mot een sprong, onder het gebladerde was. Lord Pérégode en Yorick waren hem gevolgd.

»Luister, snaak,quot; hernam de nabab, »ge zult mij zeggen wat je meester tegen mijn vriend onderneemt.quot;

«Ha! Is de kleine bruine uw vriend?quot; zei de Oude ontsteld.

»Ja, ge begrijpt dus dat ik onmeedogend voor je zal zijn, indien hem een ongeluk overkomt.quot;

»Ik weet niets! ik weet niets,quot; stamelde de Oude.

»Des te erger voor je, zoo ge niets weet,quot; hernam Willie, »want ik zal je een onaangename operatie doen ondergaan.quot;

»Wat?quot; stamelde de bandiet, akelig bleek wordend.

sYorick, hebt ge je mes?quot; vroeg lord Pérégode.

»Ja, mylord.quot;

»Nu, Robert en ik zullen hem op den rug neerleg-

-ocr page 44-

38

gen en stevig vast houden, en gij zult mij pleizier doen, dien snaak netjes te scalpeeren.quot;

»Mij scalpeeren, dat is afgrijselijk!quot; brulde de bandiet.

»Yorick, gehoorzaam!quot; gebood quot;Willie.

De Oude begreep dat hij in handen was, die hem niet meer zouden los laten; hij was verloren, en zeker zou \'t niet zijn meester de markies von Falsbach zijn, die hem kwam bevrijden.

Willie geloovend dat Yorick aarzelde, herhaalde zijn bevel.

De Oude sidderde van angst en stamelde:

«Genade! genade! ik zal spreken!quot;

-ocr page 45-

IV.

HET EINDE VAN HET DKAMA.

»Goed! ik wil je vergiffenis schenken,quot; hernam Willie, »maar onthoud, dat, zoo ge het ongeluk hebt ons te bedriegen of niet alles zegt wat ge weet, ik je levend laat villen.quot;

»Ik zal u niet bedriegen!quot; zei de Oude talmend. »Maar go zult mij immers vergeven, niet waar?quot;

»Dat zweer ik.quot;

»Zult ge mij vrij laten zoodra ik alles bekend heb?quot;

))Ja, maar spoed je. quot;We hebben haast.quot;

»Nu! des te erger voor mijnheer Palsbach, ik wil u niets verzwijgen. Verneem, dan dat de jongeling uw vriend, hier in een oogenblik te paard met den markies zal aankomen.

»Zooals ge waarschijnlijk begrepen hebt, zjjn deze boomen bestemd, om hem den afgrond te verbergen. Zijn paard zal aan \'t hollen gaan en dan.. .quot;

»0! de schurk! ik begrijp alles,quot; mompelde lord Péré-gode. »Ja \'t is een tevens eenvoudig en vreesehjk plan.quot;

-ocr page 46-

40

sWat te doen ?quot; vroeg Kobert.

sLaat ons verzinnen!quot;

»Mcn iroet Brian waarschuwen; ik zal gaan,quot; hernam de hertog.

»quot;VYat!quot; riep Willie, »zijn wij kinderen, om ons nauwelijks begonnen werk te staken. Moed, vriend Robert I De hemel beschermt ons, want we zijn de werktuigen zijner kastijding! Brian heeft zich op edele wijze aan het gevaar blootgesteld; door een oogenblik van zwakheid zouden wij hom al de verdienste er van ontnemen!quot;

»Maar wat te doen? wat te doen? Ik vraag het u, want indien hij niet gewaarschuwd wordt. .

»Wio zegt u, dat ik hem niet zal waarschuwen om hem te verhinderen daar heen te gaan, waar de markies von Falsbach hem wil voeren? Neen, dat zou lafhartig zijn!quot;

»Wat dan?quot;

»Stijg te paard, rijd van hier achthonderd meters ver den weg op; daar gekomen verbergt ge uw paard, zooals we reeds gedaan hebben, wentel u in het stof, om uw kleeren vuil te maken, en...quot;

»Ik begrijp,quot; zei de hertog.

En hij vertrok in galop.

Men heeft gezien dat hij zijn rol goed had gespeeld en aan Brian deze veel beteekende woorden kunnen zeggen:

»Wees op uw hoede bjj de steile kust!quot;

Het bewaken van den Oude, was aan Yorick toevertrouwd.

De groom haalde eenvoudig een zijden zakdoek uit zijn zak en stak hem in den mond van den bandiet, die geen weerstand bood. Vervolgens zette de groom hem tegen een boom, zeggende :

-ocr page 47-

41

De beweging, welke Yorick hierbij maakte, scheen duidelijk te zijn, want hij behoefde niets meer te zeggen. Met een verstaanbaar gebaar gaf de bandiet te kennen, dat hij al hét gewicht zijner waarschuwing besefte.

Na een oogenblik zwijgens wendde hij zich zacht tot Yorick.

De groom zag hem onnoozel in \'t gezicht en vroeg hem:

»Zoudt ge mij iets te zeggen hebben, meester schurk ?quot;

De Oude knikte met het hoofd.

Daarop nam Yorick hem den doek uit den mond en dacht: wat hij te zeggen heeft, kan misschien gewichtig zijn.

Zijnerzijds meende de Oude, dat het niet zeer gemakkelijk zou zijn den groom tot datgene over te halen, wat hij verlangde, en de meester van den dichterlijken Zeelt nam het woord, zeggende:

«Luister, kameraad.quot;

»Wat wilt ge?quot;

»Zal uw meester mij vrij laten, zooals hij beloofd heeft?quot;

»Ja.quot;

»Dan zal ik aanstonds vrij zijn?quot;

»Ja.quot;

«Volkomen vrij ?quot;

»Op een voorwaarde.quot;

»Ha! er zijn dus voorwaarden?quot;

«Er zijn altoos voorwaarden,quot; deed Yorick wjjsgeerig opmerken.

Het gezicht van den Oude drukte eenige bezorgdheid uit.

«Begrijp mij goed,quot; hernam de groom. «Alles hangt af van \'tgeen gebeuren zal. Als alles goed afloopt, des te beter voor je. Zoo integendeel. .

II. DE WRAAK. 4

-ocr page 48-

42

»Nu .. . ?quot;

»Stelt ge er belang in?quot;

»Veel! Ik beken het.quot;

»WeInu! wat zeide ik . .

»Ge zeidet: zoo integendeel. .. een veelbelovend woord voorwaar.quot;

«Ja! zoo integendeel alles verkeerd afloopt, dan...quot;

»quot;Wat dan?quot;

»Dan mijn vriend, zal je iets vreeselijks overkomen. Wat het zijn zal, weet ik niet. Maar ik kan je op mijn woord verzekeren dat in je afgrijselijkste droomen nooit zulk een foltering is voorgekomen.quot;

Het gelaat van den Oude verwrong zich vreeselijk. Hij voelde zich door angst overweldigd; een langzaam grooter wordende zinnelooze angst, \'t Is waar, in het midden van den nacht, op een eenzame plaats, de handen en voeten gebonden, zulk een taal te hooren is juist niet geruststellend.

Hij wilde moed toonen en zei:

»0, o! en de policie! denkt men er niet aan?quot;

Yorick liet een frisschen helderen lach hooren.

»Ge zjjt een groot man, meester schelm! De policie zou zeer verblijd zijn kennis met je te maken.quot;

De Oude zuchtte treurig.

Yorick hernam:

»Maar verliezen we niet uit het oog de belangrijke inlichting, welke ik je wilde geven. Ik zeide je dan, dat indien alles verkeerd mocht afloopen, mijn meester onmeedogend zal zijn . .. maar wees gerust, hij is mensch-lievend, zachtzinnig, edelmoedig en oprecht.. . Hij zal je do keus laten.quot;

sKiezen?quot; bromde de Oude.

»Ja, zeker.quot;

-ocr page 49-

43

»Ik begrijp niet.quot;

»Ge zult later begrijpen.quot;

slice?quot;

»Door hetgeen men iu de natuurkunde do proefneming in anima vili heet.quot;

»Met uw verlof!quot; riep levendig de Oude. «Maar go hebt zeer onaangename manieren, namelijk, u elk oogen-blik aan even zoo nuttelooze als onverwachte uitweidingen over te geveu.quot;

»De mensch is niet volmaakt,quot; zei Yorick meesterachtig.quot;

«Nu ter zake. Waarin, voor den duivel, zal uw meester mij de keus laten ?quot;

»De keuze der straf, welke hij je zal opleggen: na-mehjk jo te scalpeeren, te villen, te trepaneeren en andere vermakelijkheden van dien aard.quot;

Op dat oogenblik doorkliefde een verwijderde kreet het luchtruim.

»Dat is \'t oogenblik,quot; fluisterde Yorick.

Groote zweetdroppels stonden op het voorhoofd van den Oude.

Op de rots gezeten, scheen lord Pérégode even kalm als ware hij in zijn paleis te Bombay geweest; evenwel werd nu en dan zijn lichaam door een lichte siddering bewogen, en indien men nauwkeurig het gelaat van den edelen nabab beschouwd had, zou men onder zijne matte bleekheid den angst, die hem verteerde, gezien hebben.

«Niet mogelijk,quot; prevelde hij voor zich, szulk een misdaad kan niet volbracht worden.quot;

Een verwijderd gerucht trilde opnieuw in zijn ooren. Ditmaal was \'t het hinneken van een paard^ dat verwoed voortholde.

Toen besteeg hij den hoogsten top der rots.

4*

-ocr page 50-

u

Daar was hij op twintig meters afstand van de be-driegolijke boomen.

Hij nam zijn windroer uit de zwartmarokkodoos en zonder zich te overhaasten, schroefde hij zorgvuldig den geweerloop aan den kolf.

«Gelukkig ben ik een goed schutter,quot; mompelde hij.

Uit zijn v stzak haalde hij twee gewone geweerkogels en na ze zorgvuldig onderzocht te hebben, laadde hij er zijn geweer mee.

Yervolgens wachtte hij.

Nauwelijks waren deze toebereidselen gemaakt, toen andermaal een woedend hinniken in de lucht klonk en zijn oor bereikte.

De nabab ontroerde: een klam zweet vloeide langs zijn voorhoofd.

»Wat! ik ontstel zoo heftig, ik!quot; zeide hij op een toon van de diepste verachting. ))Kom, Engelsch lord, heer van New-Osborn, gij onbeweegbaar man, vat een weinig moed; of degene, die ge redden wilt is verloren !quot;

Een derde hinniken, veel dichter b|j, bereikte hem,

Hij staart in -de duisternis.

Van de hoogte der rots bestrijkt hij niet alleen de rij bedriegelijken boomen, maar ook den weg en ziet toen door het bleeke licht van den nacht heen het schrikbarend schouwspel;

Brian, somber, het hoofd recht, de tanden opeengeklemd op het paard, dat, hem met geweldige sprongen meevoerend .. . den afgrond nadert.

De nabab legt zijn geweer aan... hij is gereed te vuren, maar het paard springt ter zijde ...

Nog een paar seconden en alles is ten einde: de dampende neusgaten van het razende dier raken reeds de

-ocr page 51-

45

voorste bladeren der boompjes.

Maar Willie heeft den tijd waargenomen; hij mikt op het hoofd van het razende dier, schiet, en het paard stort ter aarde, schier door zijn gewicht den bezwijmden Brian de Yieulles verpletterend.

\' De markies, het paard ziende storten, had een kreet van woede geslaakt. Eensklaps was al zijn hoop vernietigd!

Spoorslags rent hij voorwaarts om beter te zien wat gebeurd is; want op zeshonderd meters afstand waren de voorwerpen moeilijk te onderscheiden.

Hij was nog slechts op een korten afstand van de rij boomen, toen het paard in de diepte rolde?

»Brian is dus dood!quot; dacht Prudent.

Het paard was niet doodelijk getroffen geworden ,■ Brian de Yieulles, bezwjjmd in den zadel gebleven en de voeten in de stijgbeugels, was waarschijnlijk met het dier in den afgrond gestort.

sVictorie, victorie! broeder!quot; riep Prudent tot den naderenden graaf, door llegina gevolgd, die nauwelijks van haar bezwijming bijgekomen was.

«Ellendeling!quot; riep zij, »ge hebt hem Vermoord!quot;

»Hoe! zijt gij \'t, die zoo spreekt!quot; zei Prudent.

«Ellendige moordenaar! verrader! ik haat je, ik haat je! Ge hebt hem gedood, ge hebt hem mij ontnomen!quot;

«Regina, ge zijt zinneloos! hij, je vijand!quot;

»Brian! mijn vijand? Ach, ik beminde hem...quot;

En van het paard springend, liep zij sidderend, van wanhoop, hijgend naar den kant van den afgrond en zich er over buigend riep zij:

«Brian! Brian! Ik ben hier! Hoort ge mij?quot;

-ocr page 52-

46

Maar niets antwoordde haar. De afgrond was even stom als diep. Men hoorde niets anders dan het dof en bestendig bruisen der golven.

Zij is zinneloos!quot; zei Prudent tot haar broeder, liegina richtte zich op. Zij wilde zich wreken.

-ocr page 53-

DE BLONDE DAME

Yeertien dagen zijn verstreken sedert do verhaalde gebeurtenissen.

Het is te Baden vol in de speelzaal van het Conver-sationshaus. Zooals men weet was daar vóór de opheffing der hazardspelen in Duitschland, de gelief-ste plaats van samenkomst der touristen van alle natiën.

Ook in de maand Augustus van dat jaar was Baden vol fransche dames en heeren.

Den 26en Augustus, des Vrijdags te zeven uren \'s avonds trad een jongman, den hoed op een oor, en het vest op bespottelijke wijze open naar de laatste mode van I860, in het meest gezochte hotel. Hij ging regelrecht naar do table d\'hote en naderde de deur der eetzaal, waarin schaterend gelachen werd.

-ocr page 54-

48

»Bravo\'! bravo Corcelet!quot; riep een jeugdige Franc-Comtois, die rustig bezig was zijn vaderljjk erfdeel te verteren.

De binnentredende was inderdaad de jeugdige en reeds vermaarde Corcelet, zoon van Corcelet amp; Co. passementfabrikanten in de straat Saint-Dénis, die de zwakheid hadden hun telg vroohjk een vijftigduizend frank te laten verteren, welke zij hem :s jaarlijks edelmoedig toewierpen.

Yader Corcelet, die geheel zijn leven gewerkt en veel ellen lint en passement bij den meter verkocht had vóór een groot fabrikant te worden, was zeer gevleid bij de gedachte dat zijn zoon gemeenschappelijk met de zonen van 2ijn begunstigers verkeerde.

En Corcelet zoon had waarschijnlijk iets roemrijks uitgevoerd, want de troep jeugdige gekken, die aan het eene einde der tafel zaten, juichten hem oorverdoovend toe.

De dischgenooten aan de andere zjjde der tafel schenen van dat geraas geen notitie te nemen, want zij spraken niet.

»Kom, Corcelet,quot; zei onze oude bekende Eugène de Péruzac, sverhaal ons je heldendaden.quot;

«Later, mijnheeren.quot;

»\\Vat later?quot;

«Ja, want ik heb geweldig veel honger.quot;

))Ge zult niet eten als ge ons niets verhaalt.quot;

»quot;Welnu, dan zal ik niets verhalen als ik niet eet,quot; hernam Corcelet, zich latende bedienen.

Zijne vrienden moesten zich onderwerpen. Als Corcelet hongerig was had geen leeuw hem kunnen weerhouden aan tafel te gaan.

De daar aanwezige jongelieden behoorden allen tot

-ocr page 55-

49

voorname familiën. Een hunner Leopold Derrieu was do zoon van een beroemd advokaat; een ander, Eugene de Féruzac, de voormalige minnaar van de markiezin von Eothneira, had een senator tot oom. Een derde, Louis de Yilleray, verteerde lustig zijne inkomsten.

Corcelet zoon hield zijn woord. Hij had aan de hee-ren gezegd, dat hij hun niets verhalen zou vóór gedineerd te hebben. Hij at op zijn gemak en duchtig ook. Zij moesten geduld nemen en wachten tot Corcelet zoon een kop sterke koffie en een glas Champagne gedronken en een sigaar aangestoken had.

ïVriend Corcelet,quot; zei Eugene de Féruzac, ))\'t zal slecht met je afloopen. Ge doet geen eer aan je hand-teekening, zooals je vader!quot;

»Ik zal mijn woord houden, wat ook mijn vriend Eugene de Féruzac, hier tegenwoordig beleedigendenvijs van mij zeggen kan. Maar ...quot;

»Wat maar?quot;

»\'t Is onverdragehjk!quot; riep Louis de Villeray.

»Zoo ge me liet uitspreken, mijnheeren,quot; antwoordde Corcelet, szoudt ge u de vermoeienis van te schreeuwen, en mij de onaangenaamheid van u te hooren, sparen. Ik ben volkomen gereed mijn woord te houden; maar wat ik u te zeggen heb is zoo ernstig, dat ik u verzoek met mij naar onze gemeenschappelijke zaal boven te gaan.quot;

«Goedgekeurd!quot; zei Eugène de Féruzac. »Gaan wij naar boven, mijnheeren.quot;

De jonge losbollen hadden een zaal naast hunne slaapkamers gehuurd, zoodat zij daar altoos zoo goed als thuis konden zijn.

Villeray liet zich in een armstoel neer, na het ven-

-ocr page 56-

50

ster geopend te hebben, en zeide tot Corcelet:

sBegin, mijn vriend, de zitting is geopend.quot;

»Ik begin,quot; antwoordde Corcelet niet zonder eenige deftigheid; »maar ik moet u op iets opmerkzaam maken, mijnheeren, namelijk dat ge hier ten getale van vijf zijt en daarbij een, die geheel onbekend is met het in den loop van den dag gebeurde.quot;

«Juist,quot; zei Leopold Derrieu. »Villeray was er niet.quot;

Inderdaad, Louis was niet bij ons,quot; voer Corcelet voort, — sook verzoek ik u mij te vergunnen de dingen van vroeger op te halen.

«Zooals ge u herinneren zult, zaten we allen voor het Conversationshaus toen een tevens elegante en eenvoudig gekleede dame ons voorbij ging. Féruzac, die nog al galant is, riep, haar ziende:

»0 welk een bewonderenswaardig wezen!quot;

Ieder onzer had een woord in te brengen. Kortum, men was \'t eens dat sedert de wereld wereld is, men nooit zulk een aanbiddelijk wezen als dit gezien had; wat toch mogelijk is.quot;

«Alles is mogelijk!quot; bevestigde Derrieu.

«Als men mij bestendig in de rede valt, zwijg ik,quot; zei Corcelet.

«De eerste die weder in de rede valt wordt beboet!quot; stelde Villeray voor.

«Bravo! Goedgekeurd! Ga voort, welsprekende Corceletquot;\'

«Goed. In het midden der verwarde uitroepen over de heerlijk schoone onbekende, uitte een onzer den wensch door haar bemind te worden, waarop ik antwoordde, dat de bewuste onbekende een eerbare vrouw was. Féruzac beweerde het tegendeel; ik stelde hem

-ocr page 57-

51

een weddenschap van dertig louis voor. Hij nam ze aan.quot;

»En?quot;

»Eu Féruzac heeft verloren!quot;

))Hoe weet ge dat?quot;

»Ik heb daartoe het eenvoudigste middel van de wereld gebezigd. Op hare wandeling volgde ik de onbekende. Omstreeks anderhalf uur zette zij peinzend hare wandeling voort, terwijl ik haar niet uit het oog verloor. Tegen kwart over vijven ging zij het Maintzer hotel binnen. Ik ging haar na, voornemens het avontuur te vervolgen. Ziende dat men do dame een brief ter hand stelde, naderde ik de meesteres van het hotel en vroeg haar met de keurigste beleefdheid:

»«Vergeving, madame, »zou de dame die is binnen gekomen toevallig mevrouw de barones de \'** kunnen zijn?quot;

»»Neen, mijnheer,quot; antwoordde zij met bevallige naïe-veteit: azij heet mevrouw Leroy.quot;

»Ik wilde mij verwijderen, maar ziende dat de meesteres van het hotel mij den rug toekeerde, naderde ik de trap en ging naar boven. Een knecht kwam mij tegen, en ik vroeg hem:

»»De kamer van mevrouw Leroy, als \'t u belieft?quot;

»»No. 7 op de tweede verdieping, links,quot; antwoordde hij.

»»Wees zoo goed haar mijn kaartje te brengen,quot; hernam ik, »en haar te verzoeken mij wegens een dringende zaak te willen ontvangen.quot;

»Ik volgde hem. Hij voerde mij een klein salon binnen. Na daar vijf minuten gewacht te hebben, trad de schoone onbekende binnen.

»Nu, vrienden, verklaar ik u uitdrukkelijk dat zij wel

-ocr page 58-

fyÓ Ü rj

het heerlijkst schepsel is, dat ik van mijn leven gezien heb. Verbeeldt u rijk blond, schier aschkleurig haar, zwarte wenkbrauwen boven blauwe als de zee heldere oogen.,.quot;

»Genoeg dichterlijkheid, Corcelet! Genoeg, Corcelet!quot;

«Goed. Hoort verder. Mevrouw Leroy wees mij met den vinger een stoel en vroeg mij welke dringende zaak mij tot haar voerde.

«Waarachtig, ik beken dat ik over mijn onderneming half berouw en gaarne de dertig louis der weddenschap betaald had, zoo ik er mij aan had kunnen onttrekken.

»Maar ik kon niet meer terugtreden, nam derhalve plaats op den stoel en zeide:

»»Mevrouw, de dringende zaak, waarover ik u spreken wil, kan u van weinig belang schijnen ; maar in mijne oogen is zij, ik verheel quot;t u niet, van het hoogste belang. Ziehier de waarheid in drie woorden, mevrouw : ik bemin u-quot;

»«Mijnheer,quot; antwoordde zij mij koel, «waarschijnlijk zoudt ge mij die beleediging niet gedaan hebben, indien een broeder of echtgenoot bij mij was geweest. Verwijder u!quot;

«O! ge hadt moeten zien met welk een majestueus gebaar zij mij de deur wees! Ik zweer u, ik bewonderde haar, zonder in staat te zijn verstoord op haar te wezen.quot;

«Zij had recht, vriend,quot; zei Louis de Villeray ernstig; «een vrouw moet men altoos eerbiedigen.quot;

«Ik ben van je meening, waarde Louis,quot; antwoordde Corcelet. «Ook kon ik de begeerte niet weerstaan mij te verdedigen. En gereed mij uit de kamer van mevrouw Leroy te verwijderen, hernam ik:

-ocr page 59-

53

»«Mevrouw, gelieve mij dit bezoek te vergeven, dat geen beleediging, maar slechts een ongepaste lichtzinnigheid is. Jongelieden hebben somwijlen verkeerde gedachten; ik bid u daarom ootmoedig mij vergiffenis te willen verleenen.quot;

»Z|j scheen niet weinig verwonderd. Ik hernam, maar nu voor haar de knie buigend:

»»Zooals ge mij voor u ziet, mevrouw, ben ik noch een verdorvene zooals... (ik dacht aan jou, Féruzac) noch een twijfelaar zooals... (ik dacht aan jou Derrieu) helaas, zelfs niet een nobel edelman zooals mijn vriend Villeray. Ik ben de zoon van een fabrikant in de straat Saint-Dénis, die millioenen gewonnen heeft en ze mij laat verkwisten. Maar vermits ik noch een domkop noch een lafhartige ben, weet ik zonder er over na te denken, dat ik u erg beleedigd heb, mevrouw, en ik zal niet eerder van hier gaan, dan wanneer ge u verwaardigd hebt alles te vergeten!quot;

»Goed gesproken, vriend Corcelet,quot; riep Louis de Yilleray; «ofschoon ge burger zijt hebt ge als een edel-man gesproken. Wat antwoordde zij ?quot;

»Zij antwoordde mij: »»Verwijder u, mijnheer. Overigens weet ik niet waarom ik verstoord op u zou zijn. Ik vergeef u, maar doe mij het pleizier u te verwijderen.quot;

»Ik ging heen, maar op de trap hoorde ik een kamenier den knecht deze geheimzinnige vraag doen:

»»IIebt ge den brief van mevrouw Leroy aan mijnheer den hertog Robert de Morton-Chivray gebracht?quot;

slloe! Is Robert hier, en we weten er niets van?quot; riep Eugène de Péruzac.

»Niet alleen is hij hier,quot; zei Corcelet, »maar hij is

-ocr page 60-

een bekende van de schoone dame. Dat is iets gewichtigs.quot;

»En daaruit besluit ge dat ik de weddenschap verloren heb?quot;

«Daarvan ben ik zeker. Ge kent mij genoeg om mij op m|jn woord te gelooven, niet waar? Overigens kent men genoeg mijne bekwaamheid om bij den eersten aanblik te weten wie ik voor mjj heb. Welnu, mevrouw Leroy is een eerbare dame.quot;

»Ik ben van Corcelet\'s meening,quot; zei Villeray.

»0! als men je geloofde ...quot;

Het gesprek was tot hier gekomen, toen Eugène de Féruzac, die uit het venster keek, riep:

«Robert! Robert!quot;

»Roept ge den hertog?quot; vroeg Derrieu.

))Ja,quot; antwoordde Féruzac. »Ik ga hem halen. We zullen hem inlichting vragen.quot;

Maar hoe Eugène de Féruzac zich ook haastte: op de straat gekomen was de hertog verdwenen.

Wij willen hem volgen, misschien komen we dan te weten, wie de schoone madame Leroy is, die in zoo hoogen graad de club onzer intelligente, het leven genietende jongelieden bezighield.

De hertog de Morton-Chivray schreed haastig voort, en ofschoon hij zeer goed den roep van Eugène de Féruzac gehoord had, meende hij het toch raadzamer zijn weg te vervolgen.

Na eenige minuten kwam hij aan het Rijn-hotel, en vroeg, het binnen gegaan zijnde, of er iemand voor hem geweest was.

Men antwoordde hem, dat een dame tweemaal gekomen was, om hem te spreken, doch, hem niet vindende, teleurgesteld zich weder verwijderd had. Die daem zou

-ocr page 61-

55

terugkomen.

De hertog betoonde zich ten zeerste verwonderd. Hij kende weinig menschen te Baden, waar hij wegens zaken gekomen was. In allen geval was onder zijn hekenden geen enkele vrouw, die hem op die wijze bezoeken zou.

Hij bekommerde zich er echter niet verder om.

Doch nauwelijks in zijn kamer gekomen, hoorde hij aan de deur kloppen. Hij opende ze. \'t Was een knecht, die een brief bracht.

»De hand eener vrouw,quot; prevelde hij het adres beschouwend. sik ken ze niet. AVat kan \'t zijn?quot;

Hij opende den brief en las:

3)Mijnheer de hertog,

^Verontschuldig de vrijheid die ik neem u te storen, «zonder bij u bekend te zijn; maar ik moet u heden svolstrekt spreken, welk uur u deze brief ook ter hand sgesteld zal worden. Wees dus zoo goed, zoodra ge hem ^ontvangen hebt naar mijn hotel te gaan. Het geldt uw sleven.

))J. Leroy, Maintzer-hotel.quot;

»Wie is mevrouw Leroy?quot; vroeg zich Robert, na dezen brief gelezen te hebben. »Ik heb nooit van haar gehoord. Om \'t even; ik zal gaan.quot;

Robert was een echt edelman. Hij aarzelde niet, waar een ander geaarzeld zou hebben om een dienst te bewijzen.

Maar eene zinsnede van den brief had hem ten zeerste verwonderd; namelijk deze: »het geldt uw levenquot;.

»Wat kan dat beteekenen ?quot; dacht hij.

-ocr page 62-

56

En hij haalde de schouders op met de diepe verachting van iemand, die weet dat zijn leven niet bedreigd is, zoolang zijne hand een degen of pistool kan houden.

Hij ging de trap van het huis af en na zich het Maintzer-hótel te hebben doen wijzen, begaf hij zich daarheen.

Eenige minuten later was hij in het zelfde salon, waar de jonge Corcelet de schoone mevrouw Leroy een bezoek had gegeven.

Een deur opende zich en zij verscheen.

Robert maakte een buiging voor haar.

Zij wees hem met de hand een stoel en toen hij plaats genomen had, sprak zij:

)jlk dank u, mijnheer, mijn verzoek niet afgewezen te hebben. Maar een man als gij weet niet wat vrees is. Ge zijt gekomen omdat ik het wenschte, maar niet om te weten welk gevaar u kon bedreigen.quot;

»\'t Is waar, mevrouw, want...quot;

»Want ge gelooft waarschijnlijk niet dat het gevaar, waarvan ik spreek, werkelijk bestaat? Dat denkt ge, niet waar?quot;

jJa, mevrouw.quot;

»Dan bedriegt ge u. Ik weet niet hoe groot het gevaar is, maar stellig bestaat het. Wat ik weet is dit: Gisteren avond kwam ik, na een kleine wandeling gedaan te hebben, te voet in het hotel terug, toen ik een man, die achter mij ging, deze woorden hoorde zeggen:

sZoo de hertog de Morton de Chivray mij hindert, dood ik hem.quot;

»Ha 1quot;

ïKent ge te Baden iemand, die uw vijand is, mijn-

-ocr page 63-

57

c

heer?quot;

jNeen, mevrouw.quot;

«Kortom, mijnheer, ik heb u gewaarschuwd en gedaan wat ik moest doen; ik verzoek u in mijn handeling niets anders te zien dan de begeerte u van dienst te zijn.quot;

Het vertrek waar mevrouw Leroy den hertog ontvangen had, was een weinig duister, want het werd schemeravond. Hij had haar dus weinig, of beter gezegd, in \'t geheel niet gezien. Ook was Robert ten hoogste verwonderd over de belangstelling die een vrouw hem betoonde, welke hij nooit gezien had.

»Zou ik de eer hebben bij u bekend te zijn, mevrouw?quot; vroeg hij de onbekende.

sWeinig, mijnheer de hertog, ik heb u slechts eens gezien ...quot;

«Eens?quot;

»Een maand geleden ten huize van lady Péré-gode.quot;

Even trad een knecht met licht binnen.

Het gezicht der onbekende was nu in \'t volle licht.

»Mósange!quot; riep hij uit.

»Mésange is dood, mijnheer,quot; antwoordde de jonge dame koel. »Op zekeren dag kwam een man bij mij en zeide mij dat hij mij naar mijne moeder zou voeren. Want ik heb een goede, schoone, edele moeder, zooals ik mij die ia mijne droomen voorstelde. Maar helaas, zij kon mij in haar huis niet behouden ...quot;

«Maar ik meen, mejuffrouw,quot; zei de hertog, «dat lady Pérégode u de gastvrijheid aangeboden had.quot;

«Aanvankelijk had ik ze aangenomen, doch later geweigerd.quot;

II. de wraak. 5

-ocr page 64-

58

» Waarom?quot;

»Omdat.,. maar vraag mij de reden niet, mijnheer do hertog, »ik zou ze u niet kunnen zeggen.quot;

»Ik onderwerp mij aan uw verlangen, mejuffrouw.quot;

»Ik wendde mij tot mijne moeder, die mij een goever-nante gaf en mij een vermogen schonk, grooter dan ik kon verlangen. Ik wensch aan het tooneel te komen en wil reizen vóór mij aan de kunst te wijden.quot;

«Ge verlaat dus Parijs voor een geruimen tijd?quot;

sSlechts voor eenige maanden, mijnheer.quot;

De hertog begreep dat het bezoek een einde moest nemen; hij stond op en groette zeer eerbiedig Mésange, zeggende:

»Dank, mejuffrouw, voor den stap dien ge ten mijnen behoeve gedaan hebt; ik verzoek u te gelooven dat ik er zeer bewogen door ben.quot;

))Spreken wij daarvan niet meer, mijnheer.quot;

»Zoo ge mij ooit noodig mocht hebben . ..quot;

»quot;Wees verzekerd dat ik mij dan tot u zal wenden,quot; antwoordde Mésange. «Iets echter verzoek ik u voor den kleinen dienst dien ik u bewezen kan hebben, \'t Is, Mésange van vroeger te vergeten en u slechts mejuffrouw Francine Leroy te herinneren.quot;

Robert boog andermaal en verwijderde zich.

Toen Mésange alleen was — wij zullen haar dien naam blijven geven — riep zij haar goevernante, misstress Worms, die in de aangrenzende kamer was.

»Roept ge mij, mejuffrouw?quot; vroeg deze.

»Ja, madame,quot; antwoordde de jonge dame. »Ik had u vcrzocht de koffers te pakken. Maar ik ben van gedachte veranderd. Wij vertrekken niet.quot;

»Zoo!quot;

»Wc blijven te Baden.quot;

-ocr page 65-

59

Hoewel een weinig verwonderd, zei de goevernante niets. Zij wist dat Mésange\'s wil altijd onveranderlijk was.

»Ik ben zeker, dai hem gevaar bedreigt,quot; prevelde zij. «Maar ik zal hem redden . .. dan zal hij haar wel moeten vergeten en mij beminnen!quot;

-ocr page 66-

YI.

EEN BRIEF.

Lord Willie Pórógodc aan den hertog de Morton Chivray, in het Rijnhótel te Baden.

«Parijs, 24 Augustus 18G5.

))Ge hebt mij om nieuws gevraagd, waarde vriend, ziehier:

»Niets heeft nog haast; ik zal u aanstonds de reden zeggen. Gisteren avond ben ik van Livry a/d Maine aangekomen; het kasteel is geheel gereed om de ge-noodigden te ontvangen.

»Maar de gewichtige gebeurtenissen, die te Nodesmes hebben plaats gehad, dwingen ons van het plan, dat wij beraamd hadden, voorshands af tc wijken.

«Derhalve is door lady Pérégode en mij het volgende besloten:

-ocr page 67-

61

»Van heden binnen acht dagen moet ge met den baron de Mortdieu een einde hebben gemaakt. Mocht het kosten wat het wil, ge moet goedschiks of met geweld te weten komen wat de baron eertijds met den markies von Falsbach gedaan heeft.

sEr bestaat een geheim tusschen die mannen, en dat geheim moeten we kennen. Prudent is een ellendeling die medelijden noch vergiffenis verdient. Zijn leven is een reeks van misdaden en schandelijkheden, derhalve moet de straf volkomen en vreeselijk zjjn.

»Aan die ziel der gevloekte familie moet iets vreese-lijks opgelegd worden; hem de eer te ontnemen, zou te weinig zijn. Gij die al de door hem bedreven misdaden kent, moet zoo veel en zulke onweerlegbare bewijzen vinden, dat de ellendeling de waarheid er van niet kan loochenen en ontkennen.

»De baron de Mortdieu is zooals ge weet te Baden, en we hebben hem daar opgezocht. Ik geef u al de inlichtingen, welke ik omtrent hem heb kunnen erlangen.

»Na de belegering van Gaëta was de baron, vroeger zeer arm, in eens rijk geworden. Van dat tijdstip af dagteekent zijn vertrouwelijkheid met den markies von Falsbach.

»quot;Wat zijn adeldom betreft, die is denkbeeldig.

»Zijn vader heette Jean-Nepomcène Lerat en was notaris te Parijs.

»Na den dood zijns vaders vond Edouard Lerat een vermogen van ongeveer veertig duizend francs rente in staatspapieren en spoorweg-obligatiën.

sjegen het einde van 1842 verkreeg hij die erfenis, ^^dens de revolutie van \'48 had hij er tweederden van verteerd.

-ocr page 68-

62

«Hij leefde tamelijk ordelijk, tot aan het begin van 4855, toen hij kennis maakte met een snaak, die zich kolonel Montenegro y Sabellini laat noemen.

»Die kerel is eenvoudig een voormalige tuchthuisboef, Stritmann geheeten en Pruis van geboorte, maar in België genaturaliseerd.

»Jozef Stritmann, of liever, de kolonel Montenegro, onder welken naam ge hem zult leeren kennen, bracht Eduard Lerat geheel ten onder door hem tot spelen te verleiden.

»In 1858 bleef den notariszoon niets meer over dan een zeer vervallen landgoed, in het Zuiden van Frankrijk, den wijdschen naam van «Kasteel van Mortdieuquot; voerende.

»Ge weet, welke diensten hij den koning van Italië heeft kunnen bewijzen; welke diensten Victor-Emmanuel beloond heeft met hem den titel van baron te geven.

«Sedert dien tijd laat Eduard Lerat zich baron de Mortdieu noemen.

»Dat nu is de man dien ge te bevechten en in drie dagen te overwinnen hebt; want wacht zelfs niet tot de week verstreken is. Aanstaanden woensdag moet ge te Parijs zijn. Zaterdag 5 September komen de genoodig-den te Livry a. d. Maine aan en, zooals ge weet, zal daar de ontknooping plaats hebben.

»De baron de Mortdieu heeft schier alles verteerd wat hij na den val van \'t koningrijk Napels van het Ita-liaansche goevernement ontvangen heeft.

»Hij brengt zijn leven te Baden, Homburg, Spa en Monaca door, kortom overal, waar speelhuizen te vinden zijn. De schurk is bloodhartig, maar hij weet tamelijk goed den degen te hanteeren en is een voortreffelijk

-ocr page 69-

03

schutter.

»Hoed u voor hem, hij is tot alles instaat.

»Zijn vriend, de kolonel Montenegro y Sabellini, alias Jozef Stritmann, is ook een zeer gevaarlijk sujet. Hij is schrander, moedig en onbedwingbaar van aard; op den baron oefent hij veel invloed uit. Hij is een hartstochtelijk speler en vooral zeer galant.

»De baron houdt niet veel van de vrouwen.

»Welke betrekking heeft nu bestaan tusschen den markies von Falsbach en mijnheer de Mortdieu sedert de belegering van Gaëta? Dat weten wij niet, maar zullen het spoedig door u weten.

»In allen geval kan ik u verzekeren dat het in geen verband is met hetgeen wij weten.

»Er is door hen een misdaad tegen het algemeen recht gepleegd, welke de menschelijke gerechtigheid bereiken kan. Dat behoeven wij. De bewijzen bestaan. Ik ben er zeker van en mijnheer Papinois is er van overtuigd.

»Ge weet dat mijnheer Papinois, lang vóór dat hij ons kende, het leven der twee Falsbachs bestudeerd heeft. Zoo werd hij in zekeren nacht getuige van een tooneel tusschen den markies en den baron de Mortdieu.

»\'t Was in 1863 te Arcachon in een salon van het Casino.

»De markies von Falsbach was plotseling des Zatur-dags avonds van Parijs met den sneltrein naar Bordeaux vertrokken. Mijnheer Papinois was hem gevolgd. Zij kwamen des Zondags morgens te 8 uren te Arcachon aan.

»De markies liet zich naar het Grand-Hótel voeren; mijnheer Papinois stapte daar ook af, voornemens zijn

-ocr page 70-

64

vijand niet uit het oog te verliezen. Ziehier wat in den loop van dien tijd plaats had.

«Nauwelijks aangekomen, zond de markies een brief naar het hótel-Legallais (ge ziet dat mijn inlichtingen nauwkeurig zijn) aan het adres van den baron de Mort-dieu met de aanbeveling den brief terug te brengen indien de baron niet aanwezig was.

»Een uur later werd hem dan ook de brief teruggebracht. Mijnheer de Mortdieu was des morgens te tien uren in gezelschap van den onmisbaren kolonel Montenegro y Sabellini wegens zaken uit de stad gegaan.

»Zij kwamen eerst te zeven uren \'s avonds terug.

«Mijnheer Papinois was zeer gespannen te weten wat tusschen hen geschieden zou — destijds vermoedde hij slechts een deel der waarheid — toen hij te zeven uren \'s avonds de volgende woorden van een hotel-bediende tot den markies hoorde:

»«Mijnheer de baron verzoekt mijnheer den markies hem te verontschuldigen en bericht mijnheer dat hij van avond te tien uren in het salon van het Casino zal zijn.quot;

«Kwart vóór tien uren wachtte mijnheer Papinois op de plaats der samenkomst, veinzende zeer aandachtig een groot Engelsch dagblad te lezen.

«Mijnheer de markies von Falsbach was de eerst aangekomene.

«Eenige minuten later trad ook de baron, maar alleen en zonder zijn onmisbaren gezel binnen.

«Beiden verwijderden zich uit het salon van het Casino en gingen naar het park, waar mijnheer Papinois, begunstigd door de nachtelijke duisternis, hen volgen kon

-ocr page 71-

65

zonder gezien te worden.

»Ziehier wat hij hoorde:

»»Ik heb u driemaal geschreven,quot; zei mijnheer de Mortdieu, swaarom hebt ge mij niet geantwoord?quot;

»»Omdat ge mij met uwe eischen verveelt.quot;

»De baron lachte spottend, zeggende:

»»Waarlijk, verveel ik u met mijn eischen? Ge doet mij lachen. Heb ik u niet gezegd, dat ik wilde?quot;

»»En als ik niet wil?quot;

»»Dan, waarde markies, zult ge mij in de noodzakelijkheid brengen u zeer onaangenaam te zijn.quot;

ssGij?quot;

»3gt;Ik! Verwondert u dat. Zijt ge dan vergeten...quot;

»»Ik heb niets vergeten. Ge hebt mij een dienst gedaan.quot;

«sDienst... een zeer zacht woord.quot;

»»En ik heb u goed betaald.quot; ♦

»»Het schijnt van neen, want ik verzoek u nog om geld. We hebben ieder onze eigene zienswijze. Gij die geeft, zegt: te veel; ik die ontvang, antwoord: niet genoeg! Begrijpt ge?quot;

»»Ik begrjjp zeer goed, mijnheer do baron. Ook antwoord ik eenvoudig: Neen.quot;

»»Waarlijk? Wees voorzichtig!quot;

» «Bedreigingen!quot;

»))Ge dwingt er mij toe.quot;

))»Het schijnt toch dat ge ze een weinig vreest, omdat ge zoo spoedig van Parijs hier gekomen zijt. Evenwel was ik toch niet zeer verstaanbaar, mijnheer de markies, want ik had mij vergenoegd te zeggen: Drijf mij niet tot het uiterst.quot;

»Toen, waarde hertog, antwoordde mijnheer Prudent von Falsbach eenige woorden zoo zacht, dat mijnheer

-ocr page 72-

(56

Papinois ze niet hoorde.

»Daarop hernam mijnheer de Mortdieu:

»»Roza Sturm is niet dood!quot;

»Wat beduidden die woorden; ik weet het niet, want mijnheer Papinois heeft \'t niet kunnen ontdekken, in-weerwil van talrijke en geduldige navorschingen.

»\'t Behoort u de verborgenheid te ontsluieren en helder te zien in dezen doolhof van misdaden en schandelijkheden.

»De markies von Palsbach moest deze vrouw vreezen, waarmede de baron de Mordieu hem bedreigde, want hij zeide haastig met een door ontsteltenis bevende stem:

»«Hoeveel wilt ge?quot;

»»Veertig duizend frank \'s jaara,quot; antwoordde de schoelje onbeschaamd.

»Het schijnt dat hij die som vooraf bepaald had! Keem hierbij in aanmerking, dat mijnheer von Palsbach, daarop niet af te dingen had en den baron alles toestond wat hij wilde.

«Inderdaad, van dat oogenblik af ontvangt mijnheer de Mortdieu alle maanden bij de gebroeders Stokel, in de straat Taitbout, de bankiers der familie Palsbach, 3,312 frank, voor rekening van den markies en wel sedert de maand April 1863, dus op heden reeds langer dan twee jaar.

«Te vergeefs heeft mijnheer Papinois getracht te weten wie die Rosa Sturm was.

»Hij heeft \'t niet kunnen ontdekken.

»Woont zij in Frankrijk, Engeland of Amerika? \'t moet in een dier drie landen zijn, zooals hij verzekert.

»Ge zult misschien vinden, waarde hertog, dat als ik

-ocr page 73-

67

u drie dagen geef om dat kunststuk uit te voeren, ik u tot een onmogelijken Herkules-arbeid veroordeel.

»Maar ik ben niet van uwe meening.

»Ge weet, wat mijn zinspreuk is: Met veratand en geld doet men wat men wil.

»En gij zijt beter dan een ander instaat ondernemingen, zoo moeilijk als deze, tot een goed einde te brengen.

»Maar vergeet niet — ik had schier nagelaten u te waarschuwen — dat het nutteloos is iets na te vor-schen van \'tgeen tusschen den baron en den markies bjj de belegering van Gaëta heeft plaats gehad. Zooals ge weet hebben wij te dier zake alles wat te wen-schen is.

ïïïelaas! misdaden als die, welke deze twee mannen te Napels en te Palermo hebben begaan, vallen niet onder het bereik der justitie.

»We behoeven derhalve slechts dit te vinden: het bewijs van een misdaad tegen het algemeene recht door den markies gepleegd, om hem aan de justitie over te leveren, die hem straffen zal.

»Bij den aanvang van ons werk hebben we gezworen nooit bloed te. plengen — vergeet dat niet! Onze zending bestaat eeniglijk hierin: het bewijs der misdaad te vinden en die te doen straffen door haar, die er het recht toe heeft.

»\\Vanneer de graaf von Falsbach in een gekkenhuis opgesloten en de markies als moordenaar voor de rechtbank verschenen is, zullen we gewroken wezen!

»De oude hertog de Nodesmes, uw vriend de edele en schoone Etienne, en andere offers dezer monsters wachten ook op hunne wraak. Moed dus!

-ocr page 74-

68

)ilk spreek niet van do markiezin von Rothneim. Sinds men het paard van Brian de Vieulles dood op de rand van de diepte teruggevonden heeft, en Brian verdwenen is, bestaat zij niet meer voor ons.

«Voortaan hebben de gebroeders Falsbach een doode-lijke vijandin die hen op de hielen volgt. Zij haat den markies, omdat hij haar minnaar gedood, zij haat den graaf, omdat dezen hare dochter onteerd heeft.

»De arme vrouw — ja, ik beklaag haar — lijdt vree-selijk. Maar de hemel is rechtvaardig, zij wordt voor de vermoording van den hertog de Kodesmes gestraft.

sMésange heeft ons verlaten, zooals 1« verwachten was. Zij heeft aan lady Pérégode een tamelijk koele afscheids- en dankbetuigingsbrief geschreven.

»Vaarwel, waarde hertog, houd moed en keer als overwinnaar terug, ge weet waar de vijand is.

»De uwe, »\\V. Pérégode.quot;

Na dezen langen brief gelezen te hebben, bleef de hertog de Morton-Chivray eenige oogenblikken in gedachten.

Nadat hij Mésange verlaten had, was hij naar zijn hotel teruggekeerd, waar men hem dien terhand stelde. Zijn hart sidderde toen hij het schrift herkende.

quot;Want het was niet lord Pérégode, die hem geschreven en gedacht had.

\'t Was Perdita.

Willie nam nooit een pen in de hand; en de jonge vrouw die den hertog nooit onder haar naam zou heb-

-ocr page 75-

69

ben willen schrijven, deed zulks onder dien van haar gemaal.

Robert kuste het schrift en met een gebaar van toorn en trotsche geestkracht, riep hij uit:

»Nu met mijnheer de Mortdieu !quot;

-ocr page 76-

VII.

DE VOOROUDERS VAN DEN WELEDELEN HEER DEN KOLONEL MONTENEGRO Y SABELLINI.

Bij het verlaten van zijn hotel, sloeg Robert den weg naar het Conversationshaus in.

Het kon omstreeks half tien \'s avond zijn, dus nog niet te laat om reeds dien zelfden avond, gewapend met de ontvangen inlichtingen, den strijd te beginnen.

Even toen hij de speelzaal binnentrad, groette hem een dame: \'t was Mésange, op wie in de verte Louis de Villeray, Eugène de Féruzac en Corcelet-zoon hunne blikken strak gericht hielden.

De hertog wilde zijn weg door de menigte spelers, die elkander om de TouleUe-ia.{e\\ verdrongen, voortzetten, toen hij aangesproken werd door een vijftigjarig man met krachtig gezicht, sprekende maar vermoeide

-ocr page 77-

71

gelaatstrekken, \'t Waa iemand, die blijkbaar het leven had genoten.

Hij droeg een kostuum dat elegant kon geweest zijn, indien het niet zoo veel militairachtigs had vertoond; in het knoopsgat prijkte een veelkleurige roset, waarin blijkbaar al de vreemde ordeteekens der wereld waren vertegenwoordigd.

Die man had lang zjjn blik gericht gehouden op Mé-sange, die een oogenblik in de speelzaal binnen getreden was. Aan verscheidene hem bekende personen die zich daar bevonden, had hij te vergeefs haar naam gevraagd.

Allen hadden hem geantwoord dat zij \'t niet wisten. Ook opgemerkt hebbende dat zij den hertog gegroet had, dacht hij:

»Dcze gentleman zal mij kunnen onderrichten.quot;

En met een allervriendelijksten glimlach op de lippen zei die man, Robert naderend:

»Duizendmaal vergeving, mijnheer, indien ik de vrijheid neem u toe te spreken, zonder de eer te hebben bij u bekend te zijn; maar ik zou u willen verzoeken mij den naam te zeggen der dame, die gij gegroet hebt.quot;

Een weinig trotsch van aard zou Robert waarschijnlijk een tamelijk vinnig antwoord gegeven hebben, maar de man zeide hem met een onvergelijkelijke lieftalligheid :

ïlk begrijp uw aarzeling, mijnheer. Ik zal meer zeggen, zij vereert u en boezemt mij veel sympathie voor uw karakter in. Maar daar men in gezelschappen, als dit waar we zijn, zich dikwerf blootstelt aangezien te worden voor \'t geen men niet is, zal ik de vrijheid nemen u met mjjn naam, mijn titel en mijne hoedanigheden

-ocr page 78-

72

bekend te maken! Ik ben de kolonel Montenegro y Sabellini, kommandeur der orde van Sint Maurits en Lazarus, grootkruis der orde van den Zwarten Olifant van den keizer van Cambodje, grootofficier der orde van den Nicham van Marok, hoofdofficier op nonactiviteit in dienst van Z. M. den koning van Siam.quot;

In andere omstandigheden had de hertog zeker moeten glimlachen deze opsomming van namen en titels de eene al meer zeldzaam en vreemd als de andere, hoorende. Maar hij had op niets anders gelet dan op den naam van het personaadje.

\'t Was de vriend van den baron de Mortdieu, dien hij voor zich had!... Jozef Stritmann, de voormalige tuchthuisboef en associé van Eduard Lerat.

\'t quot;Was een zeldzaam geluk op die wijze kennis te maken met die twee schoeljes, welken hij in drie dagen overwinnen moest.

Ook beantwoordde hij het verzoek van den kolonel met veelbelovende vriendelijkheid.

Hij boog zeer beleefd zeggende:

»Ik ben waarlijk verheugd u aangenaam te kunnen zijn, kolonel. Niet alleen kan ik u den naam noemen der dame welke ge verlangt te kennen, maar ook kan ik u aan haar voorstellen, als ge \'t begeert.quot;

De kolonel Montenegro werd rood van vreugd, en Kobert\'s hand nemende, drukte hij die met jeugdige warmte.

))Gre zijt allervriendelijkst, mijnheer,quot; antwoordde hij. «Geloof mij, ook mij zal \'t verheugen u aangenaam te zijn. Ik zal u niet verzwijgen dat deze dame veel succes te Baden heeft, waar zij drie dagen geleden is aangekomen. Ik vermoed dat zij er om iemand geko-

-ocr page 79-

73

men is. Maar zou \'fc een onbcschoidonlicid van mij zijn u te vragen, met wien ik de eer heb.. . ?quot;

»Volstrekt niet, kolonel,quot; antwoordde Kobert. sik ben de hertog Robert do Morton-Chivray.quot;

Dien naam hoerende, trad de kolonel drie schreden achteruit en kon een kreet van verwondering niet weerhouden.

»Hoe! Zijt gij de hertog de Morton-Chivray? Bjj don baard van mijn overgrootvader Enguerrand die in don veldslag van Pontenoy sneeuvelde, dit is een zeer zonderlinge ontmoeting!quot;

»Wat zegt ge, kolonel?quot; vroeg Robert een weinig bevreemd. «Zoudt ge mij bij toeval kennen? Ik dacht evenwel niet..

»Of ik u ken? Ik wilde u doodenlquot;

»Mij dooden? Ge zijt kort van stof!quot;

»Ja, zeer kort. Weet dat de jónge dame, aan wie go mij wilt voorstellen, hier vier dagen geleden aangekomen, is.\'

«Tegelijk met mij,quot; dacht Robert.

»Den dag na hare aankomst ging zij in een rijtuig uit en verliet Baden juist toen ik er inging. Maar ik moet bekennen dat, deze heerlijke schoonheid ziende, ik niet aarzelde en instede van mijn weg voort te zetten, haar volgde.quot;

»Ge zijt zeer galant, naar het schijnt, kolonel.quot;

s\'t Is een deugd in mijn familie, waarde her-

i _ 3 J

tog.

De kolonel van den koning van Siam werd spoedig gemeenzaam en met zjjn verbazende onbeschaamdheid hernam hij:

»Om u er een denkbeeld vau te geven, zal ik u mededcelen wat Paus Leo X tot mijn ovcr-overgrootvader

II. de wraak. 6

-ocr page 80-

74

van moederszijde zeide. Deze heette Sosthène Montenegro y Sabellini en was verliefd op een beruchte courtisane te Rome. Paus Leo X vernam dat en zeide hem;

»»Sostlicne, mijn vriend, als ge zulk een losbandig leven leidt, gaat ge regelrecht naar de hel!quot;

Do hertog begon den man te leeren kennen. De onbeschaamdheid, waarmede Jozef Strittmann sprak over zijn overgrootvader, die te Pontenoy gesneeuveld was, en over zijn over-overgrootvader, die zoo vertrouwelijk met Paus Leo X keuvelde, was waarlijk in staat iemand te verstommen.

Hij hield zich echter alsof hij veel belang stelde in de voorouders van den hooggeboren edelman.

Na zijne historische uitweiding over de galanterie in zijne familie hernam hij:

sZooals ik zeide, waarde hertog, volgde ik haar op de wandeling zoolang tot ik \'s avonds niet zonder innige vreugd bespeurde, dat ik hartstochtelijk verliefd op de schoone onbekende was. Als ik «innige vreugdquot; zeg, is \'t omdat ik tot nu weinig weerstand bij de schoenen ontmoet heb!quot;

En de kolonel krulde trotsch zijn knevel, over zijn geluk en zijne minnanjen sprekend.

AVelk een onweerstaanbaar man was de kolonel!

»Ik betwijfel niet dat ge onverwinnelijk zijt,quot; hernam Robert zeer beleefd. sMaar wees nu zoo goed mij te zeggen, waarom u mij het leven wilde ontnemen, want tot nu, hebt ge mij dat nog niet uitgelegd.quot;

«Een weinig geduld, waarde heer,quot; zei de edelehecr Montenegro y Sabellini; xieen weinig geduld, ik wilde u dooden, omdat ik u voor den minnaar dezer dame hield.quot;

-ocr page 81-

75

»IIoe kondt ge mij voor haar minnaar houden, daar u mij niet kende?quot;

»Juist, daar begint do geschiedenis. Luister met al do aandacht, waartoe ge instaat zijt. Den dag na dien toen ik haar voor het eerst zag, ontmoette ik haar andermaal. Zooals den vorigen dag, ging zij in de omstreken van Baden een wandeiing in rijtuig doen. Ik behoef u niet te zeggen dat ik mijn paard in galop do kales deed volgen, die haar meevoerde. Deze vervolging hield ongeveer een uur aan. Overigens, \'t moet tot haar lof gezegd worden, zij werd niet eens gewaar dat ik er was. Zooals mijn voorouder Guy Arthur, een der doorluchtige ridders van Karei den Grooten zeide: mijne schoone bleef onbekend met mijne liefde!quot;

»Ge hebt een fraaien geslachtboom, kolonel!quot;

»Dat is mijn eenige rijkdom, hertog. Maar hoor verder. \'t Was reeds een uur dat ik de dame volgde, toen bij een kromming van den weg naar Maintz, en op het oogenbük dat wij aan het geboomte kwamen, dat den weg bezoomt, krak!quot; de kolonel slaak!e een vloek — »stort het paard neer, en mijne schoone ligt bezwijmd met de armen onder den boom van -het rijtuig.

»Van de roemrijke deugden welke mijne edele voorouders bezaten, heb ik er ten minste eene in haar geheel overgeërfd, \'t Is mijn volstrekte toewijding aan ongelukkige vrouwen.

«Ook dit ongeval ziende, spring ik van mijn paard, snel toe om haar te helpen; maar een oude dame, die haar vergezelde, weigerde mijne diensten aan te nemen. Daarop opende de schoone de oogen; men bracht het paard weder op de boenen, en vóór ik haar een enkel woord kon zeggen, was zij reeds ver.quot;

»Ik beklaag u hartelijk, kolonel.quot;

(J*

-ocr page 82-

76

»Dank.quot;

»Geen dank waard.quot;

sik bleef dus wanhopig staan, toen een glinsterend voorwerp mijn oog trof. Dat voorwerp was ni?ts anders dan een gouden medaillon \'t welk zjj waarschijnlijk aan een zeer fijne ketting aan den hals droeg, want de ketting was in den val gebroken. — Ik opende het medaillon.quot;

»0, o! kononel,quot; zei de hertog, »mij dunkt dat was onbescheiden. Ik zie hierin niet uw gewone edelmans manieren.quot;

»Wat zal ik zeggen! Mijn oudoom, die de minnaar van een Duitsche koningin was, stierf liever dan zijne geliefste te verraden; maar die heldhaftige mannen zijn uitgestorven.

sik opende het medaillon en vond er in... Wat? Een mansportret! Des avonds vertoonde ik het aan eenige vrienden en een zeide mij:

»Zie! \'t is het portret van den hertog de Morton-Chivray!quot;

Robert wist niet wat hij hoorde!

Waarom droeg Mésange zijn portret in een medaillon?

\'t Was toen dat ik door minnenijd overweldigd, u dooden wilde.quot;

»Ik hoop dat ge van dat, hoe zal ik \'t noemen, van dat een weinig overijld opzet afgezien hebt, kolonel?quot;

»Ik heb er van afgezien, wijl het duidelijk voor nuj is, dat, wanneer ge mij aan die dame voorstelt,

gÜ • • •quot;

»Ik haar minnaar niet ben! Ja, dat is duidelijk.quot; \'

»Maar waarom had zij uw portret?quot;

-ocr page 83-

77

»Dat zal ik u zoggen. De jonge dame heet Leroy de l\'Etang en is gehuwd geweest met mijn eigen neef, die mij sprekend gelijkt; begrijpt ge?quot;

»Volkomen. Zij is dus gehuwd?quot;

»Pardon, zii is weduwe.quot;

»Ha!quot;

»En zij zou niet ongenegen zijn weer to huwen,quot;

»Hemel! hertrouwen Iquot;

»Zooals ge zegt.quot;

ȕweede huwelijken zijn zoo slecht niet,quot; hernam de kolonel wijsgeerig.

De kolonel voegde er schier onverschillig bij:

»Is zij rijk?quot;

»Hm, hm!quot;

Des kolonels gezicht werd lang.

»Niets meer dan een bescheiden vermogen.quot;

Des kolonels gezicht werd iets minder lang.

sZoowat dertig duizend franks ...quot;

«Dertig duizend franks...?quot;

«Rente.quot;

Nu verhelderde des kolonel\'s gezicht zich geheel en al.

«Waarlijk, waarde hertog, ?t is voor mij een onuitsprekelijk genoegen u ontmoet te hebben. Zoo ge \'t mij vergunt, zal ik mijn vriend, baron de Mortdieu gaan zeggen, dat hij mij buiten in den tuin kan wedervinden. En ik verzoek u mij onverwijjd aan mevrouw Leroy du Lac .. .quot;

«Leroy de l\'Etang, kolonel.quot;

«Duizendmaal vergeving! Etang, lac... Och dat is bijna het zelfde.quot;

«Maar \'t zou beter zijn,quot; hernam de hertog, «zoo ik haar eerst ging spreken; ge kunt van hier mevrouw

-ocr page 84-

78

Leroy zien zitten. Ga uw vriend verwittigen en voeg u dan bij ons. Maar gun mij een kwartieruurs, opdat ik don tijd hebbe, haar ten uwen gunste in te nemen door met den grootsten lof van u te spreken.quot;

»Ge zijt mijn redder! Tot aanstonds.quot;

Toen de avonturier hem verlaten had, fronste Robert de wenkbrauwen en maakte een gebaar van afkeer.

«Gedwongen te zijn,quot; mompelde hij, smet ellendelingen als deze in aanraking te komen ! Kom, Eobert de Molènes, hertog de Morton-Ghivray, moed gehouden! \'t Is een strijd voor de gerechtigheid, de waarheid . . . en voor haar!quot; voegde hij er zachter bjj.

Hij begaf zich in de richting van den tuin, waar Mé-sange zat in \'t gezelschap van hare goevernante.

ïArm kind! Zij bemint mij dan! En ik had het niet opgemerkt. Zal ik haar nu, omdat zij mij bemint, nemen en haar ook in die worsteling, welke ik onderneem, werpen? Dat zou eeu slechte daad zijn.quot;

Mésange, Robert ziende, bloosde een weinig.

Hij nam hare hand, drukte ze zacht eu zette zich bij haar neder.

Mésange, die hem altijd koel jegens haar gezien had, begreep niets van deze verandering.

«Waarom droegt ge mijn portret op uw borst, Mésange?quot; vroeg hij haar met zachte stem.

Het meisje slaakte een kreet en zonder te antwoorden verborg zij haar hoofd in hare handen.

«Luister goed, lief kind,quot; hernam Robert met zachte stem. »Ik heb een geweldigen strijd te voeren tegen twee mannen. En een dezer mannen bemint u. Wilt ge mijn bondgenoote tegen hem zijn?quot;

Eeu weerlicht van toorn schoot uit haar oogen.

»Ge hebt mij verkeerd begrepen, Mésange. Ik vraag

-ocr page 85-

79

u niets andera dan jegens dien man koel genoeg te zijn om hem te beletten vrijpostig te worden, maar hem toch niet te ontmoedigen. Neemt ge \'t aan? Als ik u zeg dat het voor mij een heilige zaak betreft, het wreken van een vermoorden vriend? Antwoord mij oprecht !quot;

Mésange zag Robert aan. Er ontstond eenige stilte.

«Eindelijk antwoordde zij:

«Ik neem aan.quot;

Juist toen de jonge dame dit zeide, naderde de kolonel opgetogen en haastig. Robert wees met een oogwenk de goevernante aan Mésange,

»Zij spreekt en verstaat niets dan Engelsch,quot; antwoordde zij glimlachend.

Dfr hertog stond op en met een ernst, waardig een held van Homerus, of van Tasso, den avonturier voorstellende, sprak hij met plechtige stem:

«Veroorloof mij, lieve nicht, u een man te presenteeren, die u aanbidt. Mijnheer de kolonel Montenegro y Sabei-lini, hoofdofficier op nonactiviteit van zijne majesteit deu koning van Siam, kommandeur .. .quot;

De hertog zweeg, hij herinnerde zich niet meer de lange lijst der hoedanigheden, orden en titels,, welke de dappere soldaat van den vorst van Siam bezat.

Zulks bemerkende, kwam Montenegro y Sabellini hem bereidvaardig te hulp.

«Kommandeur der orden van Sint Maurits en Lazarus, grootkruis der orde van den Zwarten Olifant van Carabodje, grootofficier van den Nicham van Ma-rok.quot;

Zoomin Mésange als de hertog konden een glimlach bedwingen.

-ocr page 86-

De verliefde avonturier zag er niets dan verrukking in.

»\'t Is een onuitsprekelijk geluk voor mij, mevrouw, u te leeren kennen, want, zooals ik den waarden hertog gezegd heb, ik sterf werkelijk van liefde voor u.quot;

De hoofdofficier op nonactiviteit van den koning van Siain ging haastig te werk.

«Wat trouwens geschiedde met een mijner voorouders den dag vóór den slag van Cannes. . .quot;

»Hoe? dagteekent uw adeldom van zoo lang, kolonel?quot; vroeg Robert onverstoorbaar.

«Wij stammen in een rechte linie van David, koning der Joden, door Bathseba, Uria\'s vrouw, af!quot; antwoordde de kolonel.

«Wilt ge mijn stamboom zien?quot; hernam hij, «de hand aan zijn portefeuille slaande. »Die verlaag mij nooit.quot;

»Niet noodig, kolonel,quot; antwoordde Robert, «mannen als gij zijn gekenmerkt, dat weet men!quot;

Montenegro y Sabellini begreep de spotternij van dat woord niet. Trotsch hernam hij :

«Zooals ik zeide, gebeurde zulks aan een mijner voorouders, Mons Teneger, den dag vóór den veldslag van Cannes! Hij was luitenant van don konsul Paul Emi-lius, en stierf van liefde voor eene edele Romeinscho dame, die aan hem boven Julius Cesar, den toekom-stigen overwinnaar der Galliërs, de voorkeur had gegeven.quot;

De dwaze onbeschaamdheid van den kolonel vermaakte Roljert, zelfs Mésange. Maar zij zorgden er niets van te laten blijken. Hun gesprek werd onderbroken door een man iets kleiner dan Montenegro y Sabellini, maar wiens gelaat al de kenteekenen van losbandigheid

-ocr page 87-

81

en uitputting droeg.

Hem ziende, stond de kolonel op en zeide:

»Mevrouw, mijnheer de hertog, ik stel u beiden mijn boezemvriend, mijnheer den baron Edouard de Mortdieu voor.quot;

-ocr page 88-

80

De verliefde avonturier zag er niets dan verrukking in.

»\'t Is een onuitsprekelijk geluk voor mij, mevrouw, u te leeren kennen, want, zooals ik den waarden hertog gezegd heb, ik sterf werkelijk van liefde voor u.quot;

De hoofdofficier op nonactiviteit van den koning van Siain ging haastig te werk.

»AVat trouwens geschiedde met een mijner voorouders den dag vóór den slag van Cannes .. .quot;

»Hoe? dagteekent uw adeldom van zoo lang, kolonel?quot; vroeg Robert onverstoorbaar.

»Wij stammen in een rechte linie van David, koning der Joden, door Bathseba, Uria\'s vrouw, af!quot; antwoordde de kolonel.

sWilt ge mijn stamboom zien ?quot; hernam hij, »de hand aan zijn portefeuille slaande. »Die verlaag mij nooit.quot;

»Niet noodig, kolonel,quot; antwoordde Robert, «mannen als gij zijn gekenmerkt, dat weet men!quot;

Montenegro y Sabellini begreep de spotternij van dat .woord niet. Trotsch hernam hij :

»Zooals ik zeide, gebeurde zulks aan een mijner voorouders, Mons ïeneger, den dag vóór den veldslag van Cannes! Hij was luitenant van den konsul Paul Emi-lius, en stierf van liefde voor eene edele Romeinsche dame, die aan hem boven Julius Cesar, den toekom-stigen overwinnaar der Galliërs, de voorkeur had gege-

jj

ven.

De dwaze onbeschaamdheid van den kolonel vermaakte Roljert, zelfs Mésange. Maar zij zorgden er niets van te laten blijken. Hun gesprek werd onderbroken door een man iets kleiner dau Montenegro y Sabellini, maar wiens gelaat al de kenteekenen van losbandigheid

-ocr page 89-

81

en uitputting droeg.

Hem ziende, stond de kolonel op en zeide:

»Mevrouw, mijnheer de hertog, ik stel u beiden mijn boezemvriend, mijnheer den baron Edouavd de Mortdieu voor.quot;

-ocr page 90-

vin.

WAARIN DE STRIJD BEGINT.

Robert ontroeide geweldig, den baron hoorende noemen.

Hij stond tegenover zijn vjjand.

Hij wierp op hem een blik, een dier blikken, welke zooals Balsac zegt; «iemand ontkleeden.quot;

Het aangezicht van mijnheer de Mortdieu is flets. Men ziet dat buitensporigheden hem vóór den tijd uitgeput hebben. Zijn blik is valsch, hoewel zjjn oog een weinig glinstert.

De hertog begreep dat zulk een ellendeling niet anders kon strijden dan door list en derhalve ook door list bestreden moest worden.

Wanneer de Arabier zich tegenover den leeuw bevindt is hij moedig; maar als hij een hyena ontmoet.

-ocr page 91-

S3

is hij listig. Do baron de Mortdieu had wel iets van een hyena.

De doorluchtige kolonel Montenegro y Sahellini had mevrouw Leroy de l\'Etang zijn arm aangeboden. Zij had oprecht en geestig de rol aangenomen, welke Robert de Morton-Chivray haar had opgedragen.

»Wilt ge mij veroorloven, nicht, u te verzoeken met ons te soupeeren?quot; vroeg de hertog.

«Dat veroorloof ik u, neef,quot; antwoordde Mésange.

»Ik reken er op, de heeren er bij te zien.quot;

Vóór dat mijnheer de Mortdieu den tijd had de uit-noodiging aan te nemen of te weigeren, had de kolonel reeds ja geantwoord.

De drie mannen kwamen met de jeugdige dame aan den meest bezochten restaurant van Baden.

Uit het oogpunt der betamelijkheid van de voorname wereld beschouwd, liet zulk een uitnoodiging wel wat te wenschen over. Maar Robert begreep, en niet zonder reden, dat de baron en de kolonel weinig of niets van de gebruiken af wisten, om zich over een vergrijp er tegen te ergeren. Overigens was het soupé allerbetame-lijkst. Mésange kwam nauwkeurig de bedoelingen van den hertog na. Zij was niet koel genoeg om haar verliefde te ontmoedigen en niet gemeenzaam genoeg om hem den eerbied voor haar te doen vergetèn.

]Na het soupé zette Mésange, op verzoek van R bert, zich aan een piano. Montenegro slaakte een vreugdekreet.

»Ge zijt een minnaar van muziek, kolonel?quot; vroeg de hertog, een glimlach verbergend.

»\'t Is een familiedeugd,quot; antwoordde de soldaat van zijne majesteit den koning van Siam. »A1 mijne voorouders hebben smaak voor muziek gehad. Om er slechts

-ocr page 92-

S4

een voorbeeld van aan te halen moet ge weten dat do overgTootvader van mijn overovevgrootvader van moeders zjjde in den veldslag van Créey sneuvelde.

»Och kom! in den veldslag van Crécy?quot;

»Ja, gedood door het eerste kanonschot van de En-gelschen. Gre weet waarschijnlijk, waarde hertog, dat men nooit vóór dat tijdstip gebruik had gemaakt van dat ver-melingswerktuig!quot;

»\\Vat ik in u bewonder, kolonel,quot; hernam Robert, »is uw grondige geleerdheid en uw ontzaggelijke historische wetenschap.quot;

))Ge zijt wel goed, waarde hertog. Wat zal ik zeggen, mijn opvoeding is bewonderenswaardig geweest. Mijne moeder, een vrome vrouw en in haar leven boezemvriendin van hare majesteit de koningin douairière van Denemarken...quot;

De woorden van Montenegro y Sabellini werden onderbroken door de akkoorden, welke Mésange uit de piano lokte.

De baron de Mortdieu, die niet zooals zijn vriend ver- \' liefd was en daarbij geen voorouders had die in den veldslag van Crécy of elders gesneuveld waren, scheen zich geweldig te vervelen.

»En het einde van uw geschiedenis, kolonel?quot; vroeg Robert de Morton-Chivray.

»Hij zal ze u een andermaal verhalen,quot; viel de baron hem driftig in de rede. »Ik heb een ander voorstel te doen, dat is kaarten te vragen en te spelen.quot;

«Aangenomen,quot; antwoordde Robert.

En terwijl Mésange den kolonel in verrukking bracht zoowel door hare zoetluidende akkoorden als streelende blikken, begonnen de baron en de hertog een partij écarté van duizend franks.

-ocr page 93-

S3

Binnen twee uren hadden Mésange vijftien walzen van Chopic, zeven sonaten van Mozart en twee-en-dertig stukken uit opera\'s gespeeld.

Zijnerzijds had de baron honderd duizend franks verloren.

llobert die speelde om een overwicht op den baron te erlangen, was volkomen bedaard gebleven. Mijnheer de Mortdieu, daarentegen, was als razend.

\'t Is waar dat de kolonel Montenegro\' y Sabellini geheel verliefd was, wat een vergoeding aanbood.

sMorgen vóór den middag zult ge betaald zijn, mijnheer de hertog,quot; zei de baron met bevende stem.

))Ge hebt al don tijd, mijnheer de baron,quot; antwoordde llobert. »Ge zijt nu mogelijk niet bij kas, en moet gelden uit Parijs ontbieden.quot;

»Neen, morgen vóór den middag zult go betaald zijn.quot;

.Robert boog.

Tien minuten later kwam Mósange, begeleid door haar drie lijfwachten, in het hotel van Maintz terug.

Do baron en de kolonel wilden Robert tot aan de deur zijner woning vergezellen en verwijderden zich vervolgens op hunne beurt.

De straten waren nog vol menschen. Het was niet later dan een uur na middernacht. Mijnheer de Mortdieu was zeer neerslachtig. Zoodra zij alleen waren zag Montenegro een oogenblik zijn vriend aan en schaterde \'t uit van \'t lachen.

»Lacht ge, kerel!quot; zei Mortdieu. ))Weet ge dan niet dat ik dien hclscheo hertog honderd duizend franks schuldig ben?quot;

-ocr page 94-

Sf)

»Wat komt dat cr op aan ?quot;

»Wat moet ik cloon om hem te betalen?quot;

«Hoe jong zijt ge nog, arme vriend? Ik heb een middel gevonden.quot;

n Welk ?quot;

»Een heerlijk middel.quot;

»Yoor den duivel, verklaar je.quot;

»Dat zal ik doen. Gij hebt met het écarté verloren, ik heb met hot liefdespel verloren. Gij hebt verloren omdat ge honderd duizend franks moet betalen; ik heb verloren omdat ik verliefd ben. Welnu, ik zal zoodanig handelen dat onze beider verliezen winsten zullen worden.quot;

»Ik begrüp niet.quot;

»Dat is natuurlijk! Hot spel verstompt je.quot;

»Kom, spreek.quot;

sWelk een haast!quot;

sJozef ik bid je .,.

»Ik heb je reeds verzocht mij nooit Jozef te noemen, \'t Is precies hetzelfde als of ik je mijnheer Lerat noemde. Zou je dat behagen?quot;

»Ge breng me op do pijnbank.quot;

sWees gerust, ik zal je er afhelpen. Begrijp nu goed. Hoe handelen zij die drie of tien millioen schuldig zijn pn geen kans zien die tc betalen? Merk op, edele vriend, dat het \'tzelfde is drie millioen of honderd duizend francs schuldig te zijn, als men geen stuiver bezit!quot;

gt;:gt;Kolonel!quot; viel Mortdieu hem toornig in de rede.

sBest!quot; hernam deze onverstoorbaar. »Ge gaat vooruit! Van neerslachtigheid .gaat ge tot toorn over en in plaats van Jozef noemt go mij kolonel. Dat heb ik liever. Heb dus geduld, driemaal duivelsche speler! Maar antwoord

-ocr page 95-

87

\\

eerst op mijn vraag: Wat doen zij die drie miliioen schuldig zijn en ze niet kunnen betalen?quot;

»Dat weet ik niet.quot;

»Waarlijk, weet ge dat niet? Nu dan zal ik \'t je zeggen. De bankiers die gewoonlijk te Parijs woonachtig zijn, stijgen in hun coupé en rijden naar het spoorwegstation. Daar vertoonen zij zich aan het loket en nemen een eerste klas Brussel.

»Zoodra zij hun biljet hebben, laten zij hun bagaadje aanteekenen; dit gedaan hobbende, gaan zij naar do wachtkamer en van daar nemen zij den exprestrein no. 3 als die van \'s ochtends is, en no. 7 als \'t de avondtrein is.quot;

Onverdragelijke babbelaar!quot;

»Geen zoo groot babbelaar als ge wel gelieft te onderstellen. Er bestaat een duidelijke overeenstemming tusschen \'tgeen ik je zeg en onzen tegemvoordigen toestand. quot;Want, neem dit in aanmerking, de handelwijze der bewuste personen is alleen verstandig omdat zij zorgden hun portefeuille mot bankbiljetten te vullen. Met een woord, omdat zij de kas meenamen. Welnu wat zoudt ge zeggen iudien wij beiden hetzelfde deden?quot;

» Hetzelfde?quot;

»Ja, zoo wij, gij en ik, met een sneltrein naar buitenlands vertrokken?quot;

»En dan?quot;

«Hoe beneveld is je verstand van nacht. Opdat deze haastige reis ons bevoordeele, moeten we volstrekt de kas meenemen. En voor jou bestaat de kas in de honderd duizend] franks, welke de hertog van je gewonnen heeft. Voor mij is zjj . . . mevrouw Leroy do l\'Ló-tang.quot;

-ocr page 96-

88

«Kolonel, je bent een geniale vent!quot;

Wien zegt ge \'t? Dat weet ik reeds sinds vijftig jaar!quot;

«Maar hoe zullen wc doen, opdat ik met mijn schuld en gij met je vrouw aan den haal kan gaan ?quot;

))Ik heb nog achttien uren den tijd om er over na te denken,quot; antwoordde Montenegro y Sabellini. »Dat is zeventien uren en drie kwartieruurs meer dan Napoleon I te Marengo had, daar vijftien minuten voor dien groo-ten man voldoende waren om een nederlaag in een overwinning te veranderen.quot;

»Ge zult dus morgen je plan beraamd hebben ?

»En morgen avond verlaten we dit oord.quot;

De twee fielten keerden naar hun hotel terug. De kolonel Montenegro y Sabellini sliep, met den glimlach op de lippen, aan de bekoorlijke mevrouw Leroy de l\'E-tang denkende.

Den volgenden dag deed de baron de Mortdieu zich tegen den middag bij den hertog Robert aandienen.

»Ik verzoek u mij te verontschuldigen, mijnheer de hertog,quot; sprak hij, »ik ontvang niet eerder geld van Parijs dan morgen ochtend, en \'t zou mij leed doen..

»Geen woord meer, mijnheer de baron,quot; antwoordde Robert. »Ik ben geheel tot uw dienst.quot;

Mijnheer de Mortdieu boog.

In den loop van den dag vonden Mésange en Robert do twee avonturiers in het Conversationshaus terug.

De kolonel bood aan mevrouw Leroy de l\'Elang den arm en de baron en de hertog volgden hen zooals den

-ocr page 97-

89

den vorigen dag.

Het was zeer levendig in de straten van Baden. De straat-negotianten waren talrijk.

Mésange hield stand voor een vergulde kooi, waarin een prachtige wit en zwartgepluimde duif zat.

»0 welk een fraaie vogel!quot; zeide zij; vervolgens verwijderde zij zich.

Onder een nietsbeduidend voorwendsel verliet kolonel Montenegro y Sabellini den arm van zijn gezel, en terwijl de twee mannen, de jonge dame vergezellende, verder gingen, keerde hij op zijne schreden terug en de kooi met de duif koopende, beval hij den koopman die naar zijn hotel te brengen.

Vermoeid verwijderde zich Mésange des avonds te negen uren. Ook de hertog verwijderde zich.

«Nog slechts twee dagen om dien man in mijn macht te hebben!quot; mompelde hij in zijn hotel teruggekeerd. »Hoe hem zijn geheim te ontrukken!quot;

Voor de vermoeienissen van dien dag zwichtend, kwam Robert in dien zwaren slaap, die zich meester maakt van door onrust bewogen gemoederen, omstreeks hetzelfde uur, toen twee mannen in reisgewaad op den weg naar Maintz bij den ingang der stad uit een postsjees stegen.

\'t Waren de kolonel en de baron.

Zij gingen de groote straat van Baden in en na een kwartieruurs voortgeschreden te zijn, stapvoets gevolgd door de postsjees, hielden zij voor het door Mésange bewoonde hotel stil.

De wakende knecht sliep half. Hij meende een huisbewoner te herkennen en zeide niets.

Haastig stegen de twee mannen, de voordeur van het hotel open latend, de trap op.

ii. de wk aak. 7

-ocr page 98-

90

Aan de deur van Mcsange\'s kamer gekomen, zei de kolonel fluisterend tot den baron:

«Yergeet vooral niet zoo min mogelijk geraas te maken, om de oude goevernante niet te wekken. Mocht zij ontwaken, stop haar dan den mond met je zakdoek en dan voeren we haar weg.

sik beken evenwel dat ik het liever niet deed,quot; voegde hiji er met een spotlach bij; swant zulke oude gezichten verschrikken jeugdige liefde.quot;

»De deur is op \'t slot,quot; antwoordde Mortdieu. »Dat komt er niet op aan ? Heeft de blinde justitie van mijn land mij niet vroeger veroordeeld wegens het openbreken van een slot? Zie!quot;

En als om het voorbeeld bij het voorschrift te voegen, haalde Montenegro y Sabellini uit zijn zak een haak om sloten te openen.

En dien in het slot stekende, deed hij het openspringen.

Dit verricht zijnde, luisterde hij.

Niets duidde aan dat Mósange iets gehoord had. Toen een gebaar makend als iemand die een vast besluit genomen heeft, trad hij de kamer binnen.

In het aangrenzend vertrek sliep madame Worms, de goevernante. Een dik tapijt smoorde het gerucht zijner voetstap. Zoo kwam hij midden in het salon. Daar opende hij behoedzaam de deur van Mésange\'s slaapkamer en ging er binnen.

De jonge dochter sliep: bij het zwakke licht van het nachtlampje, getemperd door een rooskleurigen glazen ballon, aanschouwde hij haar.

\'t Was een bekoorlijk tafereel, iets frisch en dichter-terhjks als het koepiet van een oude ballade.

liet zachte licht bescheen het lage, smalle bed, waarin

-ocr page 99-

91

Mésangc lag. Zij sliep, de handen op hare borst saam-gevouwen, haar blonde haren verspreid op hare schouders , glimlachend misschien aan hare liefde denkend.

Haar gezicht waarvan geen enkele onrustige gedachte de diepe kalmte stoorde, was onbewegelijk als het strak gelaat van een marmeren beeld.

Jozef Stritmann, verborgen onder don naam van kolonel Montenegro y Sabellini, stond eenige oogenblikken in verrukking voor deze onschuld en rustigen slaap.

quot;Vervolgens streek hij met zjjn koortsige hand over zijn bleek voorhoofd.

»Kom, kom!quot; mompelde hij, »geen dwaasheid on aan \'t werk! Ik zal genoog tijd hebben, haar later te zien slapen!quot;

Deze schandelijke gedachte wekte in hem het sluimerend dierlijke.

Hij zag in dit heerlijk wezen, dat zich als aan een vriend aan den slaap toevertrouwd had, niets anders dan eene vrouw, welke hij begeerde en wilde bezitten.

HU naderde het bed en een flescbje chloroforme uit zijn zak halend, goot hij er den inhoud van op een zakdoek, vervolgens legde hij de hand op den schouder der jonge vrouw.

Mésange opende de oogen.

Maar vóór dat zjj den tijd had een kreet te slaken, had de kolonel den zakdoek op den half open mond van de arme Mésange gelegd.

De chloroforme deed haar machtige uitwerking.

Aanvankelijk beproefde zij met geweld den vreeselij-ken doek te verwijderen, maar vruchteloos. Zij was geheel de prooi van haar aanrander.

Na eenige oogenblikken kreeg het lichaam der arme

7*

-ocr page 100-

92

slaapster die lijkachtige strakheid der gevoelloos gemaakte wezens aan.

De kolonel verwijderde zijn zakdoek.

«Opgepast!quot; zeide hij, »ik zou haar kunnen dooden.quot;

Bekommerd voelde hij den pols der jonge vrouw.

»Er is niets te vreezen,quot; dacht hij. «Zij heeft niets meer dan om vijftien minuten te slapen. Haasten wij ons dus, er is geen tijd te verliezen.quot;

Toen had een afgrijselijk prozaïsche en ellendige werkelijkheid plaats.

Haastig wierp hij de bedsprei ter zijde, en de jonge vrouw in zijn armen nemende, kleedde hij haar. Hij wierp een warm kleedingstuk op de schouders van Mésange, opdat de eenigszins koude nachtlucht haar niet deeren zou; vervolgens voor haar neerknielend, stak hij behoedzaam aan haar voeten de witten muiltjes welke de jonge vrouw op het tapijt voor haar bed gelaten had.

«Waarachtig,quot; prevelde hij, »ik voer niet slecht dit kamenierswerk uit. Ik ben tamelijk tevreden over mij zeiven.quot;

Er was een eerlooze gedachte in hem opgerezen; maar de zorg voor zijne veiligheid beheerschte alles. Men kon komen, een vertraagde knecht kon hem overvallen, en ten spijte van zijne doorluchtige voorvaders, zou de edele kolonel Montenegro y Sabellini e\'en leelijk oogenbiik met de justitie doorgebracht hebben.

Voornamelijk indien een al te nieuwsgierig rechter in hem Jozef Stritmann, den vooormaligen tuchthuisboef vermoed had.

Het tooneel dat hier in weinige regels verhaald wordt, luid niet langer dan vijf minuten aangehouden.

Hij trad in het salon, door welks half openstaande deur

-ocr page 101-

93

de baron de Mortdieu die wacht hield, zichtbaar was.

De onderneming was dus geslaagd. Een afschuwelijke onderneming, welke Mésange in de handen van een man overleverde, die tot alles in staat was.

Door een ongelukkig toeval, stiet de kolonel voorwaarts gaande tegen een meubelstuk, waarop een beeldje van blauw porcelein stond. Het beeldje viel hoorbaar op den grond aan stukken.

De kolonel bleef dadelijk staan.

Dat toeval kon huisgenooten lokken: hij wenkte den baron de Mortdieu, die ook in het salon trad en de deur achter zich sloot.

Niemand daarbuiten had iets gehoord.

Maar vermits het bespottelijke veelal met het dramatische gepaard gaat, werd madame Worms, de oude goevernante door het vallen van het beeldje gewekt. Het hoofd met een nachtmuts bedekt, blootvoets, het wit slaapjak op haar gerimpelde borst dichthoudend, verliet zij haar kamer en kwam op hare beurt in het salon.

»Moest de oude heks dat hooren,quot; zei de kolonol toornig; «men moet haar nu wel meenemen: kom, baron, aan \'t werk!quot;

Mijnheer de Mortdieu aarzelde niet; hij wierp zich op de oude vrouw die, ontsteld, den tijd nog niet gehad had een geluid te geven, en haar de nachtmuts afrukkend, stopte hij haar den mond met een doek dicht.

»Ge moet de oude vrouw vooral niet kleeden,quot; bromde de kolonel.

sWees gerust,quot; antwoordde Mortdieu grijnslachend; »een omslagdoek dat is voldoende.quot;

En terwijl Montenegro y Sabellini voorging, aan zijn arm de nog altoos slapende Mésange voortsleurend, volgde de baron de Mortdieu, de achtenswaardige matrone, ma-

-ocr page 102-

94\'

dame Worms in hemd en zoo bespottelijk als een oude zestigjarige vrouw, die men plotseling ontvoert, wezen kan in zijn armen dragend. Een voorwaar allergrappigst tooneel.

De twee paren gingen voorbij den slapenden knecht, tot wien de kolonel niets te zeggen had.

Zij hadden de koetspoort aan een kier gelaten en uit vrees van iemand te wekken, hoedden zjj er zich voor die te sluiten na er uitgegaan te zijn.

De postsjees wachtte voor het hotel. De twee vrouwen werden op de achterbank geplaatst, en de twee mannen namen plaats op de voorbank.

Toen verwijderden zich do paarden in snellen draf.

Baden sliep.

-ocr page 103-

VUL

EEN ZEER ONGELUKKIGE ECHTGENOOT, OMDAT ZIJNE VROUW OP STERVEN LIGT EN ZIJNE SCHOONMOEDER KRANKZINNIG IS.

Onder een wreed uiterlijk verborg kolonel Montenegro y Sabellini de goedhartigste ziel.

Hij geleek hierin den leeuw van het Atlasgebergte, die, volgens mijnheer de BufFon, dikwerf zijn prooi spaart. Een verheven gelijkenis! Nauwelijks had de postsjees omstreeks een kilometer ver over den straatweg naar Maintz gerold, toen de kolonel, zich tot zijn vriend wendend, zeide:

«Waarde baron, wees zoo goed madame den prop uit den mond te nemen, \'t Is niet noodig die achtenswaardige dame nog langer te doen lijden.quot;

Het eerste gebruik dat madame quot;Worms van hare

-ocr page 104-

9G

vrijheid maakte was in tranen los te barsten; het tweede was den baron bij den kraag van zijn jas te nemen en hem voor een eerlooze uit te schelden.

))Zoo ge niet stil zijt, lieve dame,quot; zei de kolonel op zachten toon, szal ik gedwongen zijn op nieuw uw mond met den prop te vullen. En ge zoudt hem niet kwijt raken, dan om te eten, dat zeg ik u. Geef dus acht!quot;

Miss Worms begreep, het gezicht van Montenegro y Sabellini ziende, dat het oogenblik niet goed gekozen was om tegen te stribbelen.

Zij zweeg.

Maar vermits de vrouwen altijd iets moeten doen, ging zij weder weenen.

De baron boog zich over Mésange, die nog altijd sliep en greep haar bij de hand; de pols klopte eenigszins driftig; het was stellig dat de jonge vrouw in weinige minuten zou ontwaken.

»Wat zullen we doen?quot; vroeg hij zijn vriend.

»Wees gerust, ik heb alles vooruit gezien. Niet later dan morgen vertrekken wij met den trein naar Aken. Van daar kunnen wij in een halven dag te Brussel en van Brussel te Antwerpen zijn.quot;

Madame quot;Worms, die deze weinige woorden niet verstaan had, maakte een beweging van schrik, ziende dat de twee mannen zacht zamen spraken.

De kolonel wendde zich tot haar en zeide met een eenigszins spottende vriendelijkheid:

»Lieve dame, praten wij een oogenblik.quot;

De oude goevernante begon nog meer te weenen.

»Maar,quot; hernam de doorluchtige officier van zijne majesteit den koning van Siam, »houd op met te weenen. Tranen dienen tot niets en zouden erg de frischheid uwer

-ocr page 105-

97

wangen kunnen schaden.

Madame Worms zuchtte

»Wees niet nuffig,quot; hernam de onverstoorbare schurk. »0 in uw jongen tijd moet ge meer dergelijke avonturen gehad hebben, madame Worms.

»Yerduiveld! enkel in een hemd zjjt ge met twee hee-ren in het midden van den nacht in een postkoets! Weet ge wel dat ge daardoor voor altoos uw goeden naam kondt verliezen?quot;

Madame Worms zuchtte zwaarder.

»Ik heb u verzocht uw droefheid te matigen, lieve, achtenswaardige vriendin,quot; zei de kolonel. »Zoo ik dat niet van u mocht erlangen, zou ik gedwongen zijn — ach hemel ja! het rijtuig te doen stilhouden, en u in uw hemd te midden van den weg op twee uren afstand van de goede stad Baden achter te laten.quot;

Madame Worms bibberde van kou. bij de eenige gedachte dat zulk een ongeval gebeuren kon.

»De hemel weet evenwel,quot; voer de kolonel voort, dat ik wanhopig zou zijn tot zulk een uiterste te moeten overgaan. Want hoe ik ook onder mijne voorouders zoek, ik geloof niet dat een hunner zich ooit in zulk een toestand heeft bevonden als waarin ik ben. Zelfs niet Ala-ric Montenegro, boezemvriend van Pharamond eerste koning van Frankrijk, welke Alaric Montenegro toch wonderbare dingen uitgevoerd heeft!quot;

.Nauwelijks had de avonturier dit gezegd toen Mé-sange ontwaakte.

De arme jonge dochter meende in \'t eerste oogenblik het speeltuig van een akelige nachtmerrie te zijn.

Maar madame Worms, weenende en de twee avonturiers tegenover haar ziende zitten, overtuigde zich van de treurige werkelijkheid. Zij richtte zich overeind

-ocr page 106-

en slaakte een kreet van schrik en wanhoop.

«Jammer niet, mevrouw,quot; zei Montenegro y Sabellini glimlachend. »Green gevaar bedreigt u, want ge zij hier met. .

Hij zweeg en hernam zachter:

» ... met een man die u bemint!quot;

Deze woorden herinnerde Mésange aan \'tgeen Robert baar den vorigen dag gezegd had.

De kolonel beminde haar, en weerloos was zij aan den hartstocht van dien ellendeling overgeleverd.

Zij was een energiek, sterk wezen. Zij wilde tegenwerken en \'t gelukte haar. Zij drong de tranen terug, die haar smoorden en zonder een woord, zonder een gebaar zette zij zich weder op de bank neder.

»Ja, met een man die u bemint,quot; voer de kolonel y Montenegro y Sabellini op steeds zachter toon voort, »u hartstochtelijk bemint. Zie wat ik gedaan heb om u te bezitten. Kiets heeft mij kunnen weerhouden. Ik heb bet tuchthuis getart om u te ontvoeren!quot;

Die brave Stritmann! Hij had het reeds vroeger voor iets anders getart; maar vergetelheid is een fraaie zaak!

Hij verhaalde aan Mésange wat hij gedaan had om baar uit het hotel weg te voeren, vervolgens hoe hij gehandeld had om haar in \'t midden van den nacht in een postkoets in vollen galop naar een onbekende bestemming te brengen.

Nu en dan staarde de rampzalige madame Worms haar met van ontzetting uitpuilende oogen aan.

Arme madame Worms!

De Engelsche cant (fijmelarij) ontwaakte in haar, en zij kon zich er niet over troosten in zulk een licht kostuum in \'t gezelschap van mannen te zijn.

-ocr page 107-

99

O vrouwelijke ijdelheid!

De arme goevernante zou zich nog aan nieuwe losbarstingen van droefheid overgegeven hebben, maar kon de bedreiging niet vergeten, welke de kolonel Montenegro y Sabellini haar gedaan had.

Mésange sprak niet. Na de eerste zeer natuurlijke ontsteltenis, waarin dit vreeselijk avontuur haar geworpen had, was zij nu volkomen koelbloedig.

Zij overwoog dat alleen kalmte haar kou redden. Indien zij verward geraakte zou niets haar kunnen bevrijden. En zij moest bevrijd worden!

Yervolgens zou Kobert de Morton-Chivray haar verdwijning vernemen en niet dralen haar op te sporen. Zij kende hem geuo?g om zeker te zjjn dat hij alles in \'t werk zou stellen, om haar aan het gevaar te ontrukken.

Een oogenblik had zij voor hem gevreesd; maar naarmate de kolonel haar het avontuur verhaalde, begreep zij dat de hertog zelfs niet had kunnen vermoeden wat er voorbereid werd.

Nu moet den lezer met weinige woorden gezegd worden wat de postsjees was, waarin de twee avonturiers Mésange en haar verschrikte goevernante opgesloten hadden.

\'t Was wel het klassieke rijtuig der ontvoeringen. Zij hadden het gekocht bij een stalhouder van Baden, die niet geaarzeld had deze ouderwetsche kast voor eed goeden prijs af te staan.

De eenige aangebrachte verandering was de vervanging der oude wielen en as voor nieuwe.

Hef rijtuig was zeer groot en er was plaats genoeg in voor zeven personen : vier achter en drie voor. Men begrijpt dus dat de twee mannen en de twee vrouwen

-ocr page 108-

iOO

er volkomen op hun gemak in waren.

Tegen den morgen toen de zon aan de rechterzijde opging, opende de kolonel een -wezenlijke kist, waarin de noodige proviand geborgen was. Hjj haalde er een groote pastij en flesschen ouden wijn uit. In weerwil van haar diepe droefheid, kon madame Worms een gebaar van blijdschap niet weerhouden toen zij die heerlijke voedingsmiddelen zag.

»Komaan! ge begint u met uw toestand te bevredigen, lieve dame,quot; grijnslachte Montenegro y Sabellini. »Dat is zeer lief van u; \'t is ook verstandig. Lief, omdat de reis er des te aangenamer door zal zijn; verstandig omdat ge door zoo te handelen geenerlei gevaar loopt. Bravo, madame Worms.quot;

Mésange was zeer rustig geworden.

Zij had het besluit genomen een gejrag te volgen dat haar een spoedige bevrijding moest verzekeren,

In niets de wenschen van haar ontvoerder tegen te werken, schier tevreden in haar lot te schijnen ; maar wanneer zij zich te midden van personen, die haar hulp konden verleenen, mocht bevinden, hen te hulp roepen en zich door hen laten bevrijden.

Dat was trouwens alles wat zij doen kon.

Waarschijnlijk zou zij niet altijd in dit postrijtuig opgesloten blijven, en er een oogenblik komen dat haar cipiers gedwongen zouden zjjn hun waakzaamheid te verslappen.

Te negen uren had het rijtuig hier en daar nauwelijks eenige minuten stilgehouden om van paarden te verwisselen. Te twaalf uren \'s middags zou men te Aken aankomen en de twee avonturiers zouden dan met den sneltrein naar Brussel vertrekken.

Aan een der laatste wisselplaatsen steeg de baron uit

-ocr page 109-

101

liet postrijtuig, en zijn vriend wenkende, fluisterde hij hem eenige woorden toe, die door de twee vrouwen niet gehoord werden.

sik vrees dat mevrouw Leroy de l\'Etang een hevi-gen weerstand onder haar schijnbare kalmte verbergt,quot; fluisterde de baron zijn vriend in \'t oor. »Het zou voorzichtig zijn daarvoor raad te schaffen. Wat zegt ge ervan?quot;

»Dat ge gelijk hebt!quot; antwoordde de kolonel zich voor het hoofd slaande. ))I-Iet bekoorlijk schepsel is tot alles in staat om ons te ontsnappen. Daartegen moeten we waken. Gelukkig is het geval vooruitgezien.quot;

»Hoe?quot;

»Uit vrees voor \'t geen gebeuren kon, heb ik mij van eenige greinen opium voorzien, die, behendig ineen glas water geworpen, dat zij mocht verlangen om zich te ververschen, haar een even zoo aangenamen als nuttigen en diepen slaap bezorgen zullen.quot;

»Ge zult dan je leven gaan doorbrengen, met haar in slaap te maken?quot; vroeg de baron de Mortdieu met een groven lach.

»Wees gerust. Ik heb een onfeilbaar middel om haar te wekken als \'t zijn moet,quot; antwoordde de kolonel.

Zij stegen weder in het postrijtuig.

»Ik begrijp zeer goed, mevrouw, dat uw geweldige ontvoering u den eetlust ontnomen heeft,quot; zei Montenegro y Sabellini buigend. »Maar ik kan u niet verheelen, dat wij bestemd zijn om lang bij elkander te blijven. Ge zoudt derhalve goed doen uw kracht te ontzien. — Maar ik vergat u nog te zeggen, dat al uw wenschen, uitgezonderd één, bevelen voor uw onderdanigen dienaar zijn.quot;

-ocr page 110-

102

Mésange antwoordde niets anders dan:

»Ik ben dorstig.quot;

Als het arme meisje den verheugden glimlach, die de lippen van den kolonel plooide, had kunnen zien, zou zij zich wel gewacht hebben het glas water te drinken dat hij haar aanbood.

In het volle daglicht, dat is buiten de schemering in het rijtuig, zou zij een bruine kleur aan het haar geboden water gevonden hebben. Maar verhit door de koorts dronk zij het gretig.

»Dat water heeft een zonderlingen smaak,quot; prevelde zij.

Do kolonel antwoordde niet.

Madame Worms was ingeslapen.

De arme Mésange ontstelde.

»Wat hebt ge in dat water gemengd?quot; vroeg zij van angst sidderend den ellendeling.

sWees niet ongerust, schoone dame,quot; zei de kolonel, s\'t is slechts een weinig opium om u een aangenamen slaap te bezorgen. O, het middel is oud, maar goed, en dat is het voornaamste.

»Door middel van dit water zult ge twaalf tot vijftien uren lang een zoeten slaap genieten. En als ge ontwaakt zult ge zijn... waar ik wil.quot;

De arme poogde, maar vruchteloos, te worstelen tegen de wezenloosheid die haar overweldigde. Zacht ontspanden zich haar spieren door het haar toegediend krachtig slaapmiddel.

Zij wilde nog altijd weerstand bieden, maar eindelijk overwonnen, uitgeput, slaakte zij een zachten kreet en sliep.

De baron de Mortdieu kon zich niet weerhouden luid te lachen, toen hij de twee vrouwen in slaap zag. •

-ocr page 111-

103

»Ze zijn niet moeielijk te ontvoeren,quot; prevelde hij. slleerlijk zijn die goede oude middelen in de romans. Zij zijn slechts in de boeken versleten. In het wezenlijke leven kan men er zich vol zekerheid van bedienen.quot;

De kolonel zag op zijn horloge.

»Elf uren!quot; zeide hij. »In veertig minuten zijn we te Aken; het zou nu tijd wezen ons met die achtenswaardige madame Worms te verstaan. Er is geen oogen-blik te verliezen.quot;

En zonder den slaap der cluegna te ontzien, greep hij haar bij de schouders en schudde haar. Kermend ontwaakte de oude dame.

xAch, mijn God, wat gebeurt er toch?quot; vroeg zij.

»Niets ongewoons. quot;Wees gerust, lieve dame. Ik wek u eeniglijk omdat het noodzakelijk is dat ik met u spreek. Luister goed naar \'tgeen ik u vraag, madame Worms, en tracht mij daarop zoo verstaanbaar mogelijk te antwoorden. Let op. We zullen aanstonds te Aken aankomen, madame Worms. En Aken is een stad waar veel menschen zijn. Nu kon \'t misschien gebeuren dat ge om hulp riept, om u te doen bevrijden. Weet nu dat zulks volkomen nutteloos zou zijn.quot;

Het gezicht der oude Engelsche vrouw werd nieuwsgierig.

«Begrijpt ge nog niet! Ik zal mij verstaanbaarder maken. Bezie dit paspoort.quot;

Madame Worms bezag het paspoort, liet bevatte deze volgende woorden, die de goevernante van angst deed sidderen.

De kolonel Montenegro y Sabellini met zijne zeer kranke vrouw.

Onder het paspoort had do direkteur van policie te

-ocr page 112-

104

Baden de volgende regels geschreven:

»De kolonel wordt den agenten der openbare macht aanbevolen.

»Hij wordt vergezeld van zijne schoonmoeder, die aan seene niet gevaarlijke krankzinnigheid lijdt.quot;

«Vat ge \'t nu, madame Worms?quot;

Der gouvernante brak het zweet uit.

»Ge weet misschien niet aan welke soort van krankzinnigheid ge lijdt?quot; voer de kolonel Montenegro y Sa-bellini voort, met dien ernst waarmede hij gewoon was de wonderbaarste dingen te verhalen. ))Ik zal dus de eer hebben \'t u te zeggen.

))Stel u voor, lieve schoonmoeder, dat ge behebt zijt met die ongenezelijke ziekte, welke de prinsen der wetenschap door hardnekkige monomanie aanduiden. En deze hardnekkige monomanie bestaat bij u in den waan dat een schurk u bij nacht uit uw woning heett ontvoerd.quot;

Madame Worms duizelde. De bekwaamheid waarmede de baron en de kolonel het plan ontworpen hadden verontrustte haar geweldig.

»Maar,quot; liet Montenegro y Sabellini er op volgen, sik wil u niet langer verheelen dat ik een innig toegenegen schoonzoon ben, lieve schoonmoeder, en ik voor alles terwereld niet van u zou willen scheiden, tenzij evenwel...quot;

Hij zweeg een oogenblik om het gelaat der duegna, dat groenachtig van ontzetting was geworden, te beschouwen.

»Tenzij evenwel dat ge u aan uw monomanie overgevende, schandaal veroorzaaktet door iemand te hulp te roepen. Verstaat ge?quot;

»Ach God! ik ben verloren!quot; zeide zij weenend.

-ocr page 113-

105

»Verloren? Integendeel!quot; hernam de kolonel. »Ge zijt volkomen gered. Maar wees indachtig dat zulks op een uitdrukkelijke voorwaarde is. .. nameljjk dat ge zult zwijgen. Begrijpt ge?quot;

»Ik zal niets zeggen,quot; stamelde de ongelukkige; smaar zij ... zij?quot;

En zij wees naar Mésange.

«quot;Wees gerust, lieve schoonmoeder. Uwe dochter, mijne vrouw,quot; zei Montenegro, »is in een allerslecht-sten toestand — \'t staat op het paspoort — en zij ligt in een diepen slaap.quot;

Vermoedde madame Worms een deel der waarheid? wij weten \'t niet, maar zij boog het hoofd en zweeg.

De postkoets snelde voorwaarts, Aan den horizon over de vlakte heen, gloeiend van de heete zomerzon, verscheen Aken, de leeuwin der middeneeuwen in het verleden neergehurkt.

sWij komen aan,quot; zei Mortdieu tot zijn vriend. »Gij blijft in het rijtuig, terwijl ik de stad binnenga om de noodzakelijke inkoopen te doen.quot;

De oude dame beangstigde zich, deze woorden noodzakelijke inkoopen hoorend. Montenegro lachte en zei:

»Ge hebt niets van ons te vreezen, madame quot;Worms, mits ge gehoorzaam zijt. Mijn vriend de baron de Mortdieu zal de, u en mijne vrouw noodzakelijke, reisvoor-werpen gaan koopen. Ge hebt immers geen andere kleeding dan een hemd en sjaal: dat is te weinig, ja al te weinig. Ge hebt noodig: lo. een paar kousen; 2o. een paar laarsjes; 3o. een robe; 4o. een hoed. Vervolgens de toiletvoorwerpen die mijne geliefde gezellin ontbreken. Dat alles nu gaat de baron koopen. Inmiddels II. de wraak. 8

-ocr page 114-

106

zullen wij, lieve schoonmoeder, te zamen ontbijten.quot;

De trein vertrok te twee uren. Het was nu twaalf uren. Dus was er nog genoeg tijd voor de twee schurken.

Toen de baron na verloop van een uur met de klee-dingstukken voor de twee vrouwen terugkwam, vond bij madame Worms geheel door den kolonel beheerscht. Hij had haar dan ook onder het ontbijt verhaald, wat eigenlijk een krankzinnigengesticht is.

Hij had haar van den kelder tot den zolder de getraliede cellen, de] mechanische bedden, de dwangbuizen cn de vreeselijke stortbaden van ijskoud water, die op het hoofd van den kranke vallen, beschreven, cn wel zoo duidelijk, dat de arme vrouw van kou bibberde — we moeten niet vergeten, dat zij niets dan een hemd aan had — zich zulk een behandeling voorstellend.

Ook was zij besloten het diepste zwijgen in acht te nemen en door niets de onderneming dezer twee mannen te belemmeren, die met een enkel woord haar konden overleveren aan de getraliede cellen, de mechanische bedden, de dwangbuizen en stortbaden van ijskoud water!

Toen de baron de velerlei soort van kleedingstukken welke hij bracht had uitgespreid, steeg de kolonel uit de postkoets, zeggende;

AVees zoo goed u te kleeden, lieve schoonmoeder, en tegelijkertijd het toilet uwer dochter in orde te brengen. Ik eerbiedig te veel de eerbaarheid der vrouwen, om u in zulk een ernstig oogenblik lastig te vallen.quot;

Kwart vóór twee uren hield de postkoets voor het station te Aken stil.

-ocr page 115-

107

Mésaoge was nog altoos in dien diepen, wezenloozon slaap dien slaapmiddelen veroorzaken. De baron was onverschillig, de kolonel veinsde diep bedroefd te zijn, en madame Worms scheen half onderworpen in haar toestand.

Door de voorwerpen, welke de baron gekocht had, was het toilet van de twee vrouwen zeer betamelijk.

Montenegro y Sabellini, altoos meer en meer treurig, liet zich het bureel van den stationschef\'wijzen. Hij trad er binnen met zijn fameus paspoort, en vertoonde het aan den dikken Duitscher, die er wacht hield.

In het oude Duitschland heerscht zulk een slaafsche geest, dat de stationschef, den kolonel waarschijnlijk voor een Duitschen officier houdende, gereed was hem in alles te gehoorzamen.

«Mijnheer,quot; zei de avonturier met ernstige stem, szoo-als ge op mijn paspoort zien kunt, heeft mij een groote ramp getroffen. Mijn vrouw is dood ziek .. .quot;

»Hoe! mevrouw Montenegro?quot; onderbrak hem deelnemend de stationschef.

»Ja, mevrouw Montenegro ligt op het uiterste. Helaas, ik bemin haar zoo teeder. en zoo mijn leven . .. o!quot;

«Kom, kolonel, houd moed ...quot;

.»Moed! O, ik heb moed, mijnheer; maar zoo te zien lijden een arm schepsel, dat men lief heeft... o, dat is afgrijselijk, weet ge!\'\'

En de kolonel slaakte een wanhopigen zucht, dien de stationschef met een dergelijken zucht beantwoordde.

Die Duitsche stationschef was zeer goedhartig.

«Wat meer is,quot; hernam op den zelfden toon de hoofdofficier in nonactiviteit van Z. M. den koning van Siam,

-ocr page 116-

108

»\\vat meer is, mijne schoonmoeder is krankzinnig ..

»En ge behoudt haar bij u?quot;

»Wat zal ik zeggen. Zij is do moeder van mijn arme geliefde vrouw.quot;

»Ge zijt zeer edelaardig, kolonel,quot; antwoordde de stationschef, de hand van den avonturier nemend.

sik doe mijn plicht, mijnheer,quot; hernam Montenegro y Sabellini met zijn gewone deftigheid.

)AVaarmede kan ik u aangenaam zijn? Spreek, ik verzoek u; weet dat ik geheel te uwer beschikking ben.quot;

»Dank, mijnheer; ik verlang niets dan een geheele waggoncoupó voor mij alleen, opdat ik zoo naar Brussel kan reizen. Daarbij zou ik u verzoeken om mij reeds nu in dien waggon toe te laten, zoo zulks mogelijk is.quot;

In Duitschland is alles mogelijk als men zijn meerderen wil behagen.

Ook beschouwde de stationschef het verlangen van Montenegro y Sabellini als een bevel.

Na verloop van een kwartieruur waren de baron, de kolonel, Mésange en madame Worms, met den voorraad en de bagaadje der postkoets op den trein, die naar Brussel vertrok; de stationschef kwam den kolonel een paar woorden zeggen:

»Zoudt ge mij niet een getuigschrift willen geven?quot;

Montenegro y Sabellini, wien het even weinig kostte een getuigschrift te geven als een cigarette te rollen, schreef met groote letters de volgende verklaring :

»W ij ondergetee kenden, verklaren ons ten uiterste voldaan over den stationschef

-ocr page 117-

109

van Aken en bevelen wij hem aan zijne majesteit Willem.

sKolonel Montenegro y Sabellini, Kommaadeur der orde van Sint Maurits en Lazarus, grootkruis van den Zwarten Olifant van Cambodje, grootofficier van den Nicham van Marok.quot;

Met de grootste statigheid overhandigde de kolonel zijn declaratie aan den stationschef.

Het scheelde weinig of deze, zinneloos van blijdschap er over aan Z. M. Willem aanbevolen te ziju, had de voeten van den reiziger gekust.

De trein vertrok.

»Wie is toch die vreemdeling?quot; vroeg een voorbijganger den stationschef.

»Een edelman, adjudant van Z. M., onderstel ik. Hij heeft veel familierampen, want zijn vrouw is stervende en zjjne schoonmoeder krankzinnig.quot;

En met gesmoorde stem voegde hij er bij:

»Door den direkteur van policie van Baden was hij aanbevolen, \'t Is stellig een doorluchtig personaadje. Door zjjne tusschenkomst zal ik bevorderd worden .. . Ik ben daarom ook zeer nederig geweest.quot;

Dien zelfden avond kwamen onze reizigers te Brussel aan; het was omstreeks middernacht.

Mésange was niet ontwaakt.

Nu en dan klaagde zij in haar slaap, wat een spoedig ontwaken aanduidde. Madame Worms had op haar gemak gedineerd en overvloedig gesoupeerd. Vervolgens had zij op hare beurt, het voorbeeld harer gezellin vui-\' gend, willen slapen; maar de kolonel had zulks geweigerd.

gt;

-ocr page 118-

110

»Lieve schoonmoeder,quot; had hij gezegd, »wij komen te Brussel de hoofdstad van Belgie aan. Maar vermits we ons daar slechts een poos zullen ophouden om vervolgens per spoor naar Antwerpen te vertrekken, geef ik u den raad van niet te slapen.quot;

Na een kort oponthoud te Brussel, werd Mésange zorgvuldig naar het station vervoerd, waarna alle vier weder op reis gingen.

Het kon omstreeks vijf uren \'s morgens zijn geweest, toen de fluit der lokomotief aankondigde dat men aan het station te Antwerpen aangekomen was.

Het zelfde komediespel werd herhaald. De kolonel verkreeg door zijn verbazende onbeschaamdheid, dat de waggon, waarin zijn twee zieken zich bevonden kon blijven totdat al de reizigers vertrokken waren, waarna Mósange terstond in een rijtuig gedragen zou worden.

Een Waalsch officier bood zeer beleefd zijn diensten aan. De kolonel Montenegro y Sabellini nam \'t met genoegen aan, en toen een andere officier zijn kameraad vroeg wie die vreemdelingen waren, antwoordde deze:

»\'t Is een Duitsche kolonel, die veel familierampen ondergaat. Zijne vrouw is stervend en zijne schoonmoeder krankzinnig.quot;

Terwijl men Mésange uit den waggon in het aan den ingang van het station wachtend rijtuig droeg, was de kolonel de stad binnengegaan, en in de Jozefstraat ontmoette hij een rtian in zeemansgewaad, die waarschijnlijk op hem wachtte, want zoodra hij den avonturier gewaar werd, liep hij op hem toe en reikte hem de hand.

»Troun de l\'air! neef! zijt ge er eindelijk!quot; riep de

-ocr page 119-

Ill

nieuw aangekomene, die Mathias Castelbajac geheetea werd. »Gre past goed op je tijd.quot;

»Ja, oude vriend Mathias, de zaak is te gewichtig om niet nauwkeurig te zijn. Ge begrijpt dat ik niet te laat mocht aankomen, na je verwittigd te hebben.quot;

«Natuurlijk!quot; antwoordde Mathias. «Maar zeg me, is er veel meê te verdienen?quot;

«Wees gerust.quot;

«Hoeveel wel?quot;

«Minstens twintig duizend.quot;

De oogen van Mathias Castalbajac fonkelden van begeerte.

«We zijn neven, Mathias,quot; hernam de kolonel, «want mijne moeder was jou moeders eigen zuster. ïwee vrome vrouwen.quot;

«Ja, twee vrome vrouwen, waarachtig!\' onderbrak hem de zeeman, of beter gezegd de kapitein, want Castelbajac was de eigenaar van het vaartuig de Belle Marseille geheeten, welk vaartuig voor Antwerpen lag. «Ja, twee vrome vrouwen! De mijne is in Saint Lazare (gevangenis) aan de zijde van jou moeder gestorven.quot;

En deze afgrijselijke woorden zeggende, barstte de ellendeling in een schaterlach los. Maar de kolonel was even ernstig als vroeger.

Mathias Castelbajac hernam:

«Zeg me nu, welke zaak is \'t, die mij twintigduizend frank moet opbrengen? Laat hooren, spreek!quot;

«Hoeveel verdient ge \'s maands om met je vaartuig-te smokkelen?quot; vroeg de kolonel.

«Och! \'t is een slecht beroep, voornamelijk \'s zomers. Ik win niet veel meer dan vijf of zes duizend frank

-ocr page 120-

112

\'s maands voorwaar.quot;

»Ge bewilligt er dan in mij je vaartuig te verhuren?quot;

»De Belle Marseille verhuren? Waarom dat, alsjeblieft?quot;

»Om er een maand of vier in te blijven. Begrijpt ge, oude? Ik heb een jonge erfdochter ontvoerd. Ik wil het huwelijk noodzakelijk maken, en opdat ze me niet kan ontsnappen, moet ik haar in een plaats houden van waar zij niet in rijtuig kan ontvluchten. Jou vaartuig is dus het best daartoe geschikt; want ais zij zich op een paar mijlen afstand \'van de stad bevindt, zal de lust om zich te verwijderen niet in haar opkomen.quot;

»Goed geredeneerd, waarachtig!quot;

»Bereken nu eens, Mathias,quot; hernam de kolonel, »in stede van gedurende vier of vijf maanden je matrozen te betalen, zult ge niet weinig sparen, als ge ze hun afscheid geeft. Gij zelf zult rust kunnen nemen en daarbij nog twintig duizend francs winnen, betaalbaar alle maanden, de eerste maand vooraf. Lijkc je dat?quot;

De zeeman dacht een oogeublik na en zeide vervolgens :

»\'t Lijkt me... precies niet erg, waarachtig... maar ik wil er toe overgaan... Wanneer begint het spel?quot;

»Van daag!quot;

»Goed! Ga dan meê naar het vaartuig. Toen ik heden morgen je brief ontving, vermoedde ik wel dat er iets te verdienen zou zijn.quot;

»Ge moet hier een oogenblik blijven. Inmiddels ga ik het jonge dametje en hare goevernante halen, om ze in zekerheid te brengen, in afwachting dat alles aan boord gereed zij, om ons te ontvangen.quot;

»Ga, maar blijf niet lang weg... hoort ge!quot;

-ocr page 121-

113

De kolonel Montenegro verwijderde zich in de richting van het station, waar de geëraploijeerden zich haastten hem van dienst te zijn.

Wat is natuurlijker dan dat een man wiens vrouw stervende en wiens schoonmoeder krankzinnig is, aan iedereen veel deelneming inboezemt.

Er was geen tijd te verliezen. Hij bracht Mésange en madame Worms in een hotel. De baron werd aangesteld als haar bewaker.

De kolonel vergezelde Mathias Castelbajac naar het vaartuig.

De kapitein kondigde zijn bemanning aan, dat zij voor vijf maanden verlof had, uitgezonderd een kajuitsjongen en een matroos, daar de kolonel beiden in zijn dienst nam.

Vervolgens ging hij de kajuit bezichtigen, die voor Mésange bestemd was.

In drie uren tijds was deze kajuit, de grootste van het vaartuig, veranderd in een tamelijk bewoonbare kamer voor een elegante dame als Mésange.

Des avonds te negen uren was de kolonel terug in de stad. Hij vond Mésange geheel ontwaakt. Deze gedwongen slaap had hare denkbeelden opgehelderd en \'t was haar vast besluit alles voor haar bevrijding te doen.

Maar zij wilde tegelijkertijd voorzichtig zijn en zich door niets in de war laten brengen.

Steeds vol vrees voor het gekkenhuis, bood madame Worms geen weerstand.

Wat den baron betreft, wien deze rol van cipier hartelijk begon te vervelen, hij wachtte geduldig naar het einde van dit avontuur.

De kolonel nam Mésange bij den arm, dien hij vast-

-ocr page 122-

114

hield om haar allen lust om te ontsnappen te benemen. De baron volgde hem met de goever-nante.

In een paar minuten waren zij aan de kade, die dicht bij het hotel lag.

Een bootje wachtte. De kolonel nam Mésange in zijn armen en droeg haar in de boot, vervolgens riep hij Mortdieu toe, hetzelfde te doen.

Maar madame Worms, tot nu zeer lijdelijk, bood wanhopig weerstand.

Zij omklemde brullend den arm van haar ontvoer-\' der. Gelukkig was voor onze avonturiers de kade eenzaam en niemand hoorde het wanhopig gekerm der oude vrouw.

De kolonel lachte, de bespottelijke worsteling tusschen madame Worms en den baron Mortdieu ziende. Maar weldra verloor hij zijn geduld; ook wanneer het langer aanhield, kon dit spel gevaarlijk worden.

Hij bedreigde de oude vrouw zijn belofte te zullen uitvoeren.

Zij hoorde niet.

Gelukkig voor den kolonel en ongelukkig voor haar kwam de Waalsehe officier voorbij, die des morgens den kolonel zijn dienst had aangeboden.

Hij herkende de reizigers en hielp Mortdieu den weerstand der oude vrouw te overwinnen. De boot van Ma-thias Castelbajac verdween in een oogenblik in de nachtelijke duisternis.

-ocr page 123-

IX.

HOE ROBERT BEGINT TE BEGRIJPEN.

Men herinuere zich dat de hertog do Morton-Chivray, na met den baron de Mortdieu en den kononel Montenegro y Sabellini Mésange huiswaarts te hebben begeleid, tegen negen uren \'s avonds in zijn hotel teruggekeerd was.

Toen hij des morgens ontwaakte, overwoog hij dat hij nog slechts twee dagen had om lord Pérégode\'s plan uit te voeren.

\'t Is waar dat de nabab de zonderlinge gebeurtenissen die plaats moesten hebben, niet vermoeden kon.

Na het dejeuné ging de hertog te een uur uit.

Tegen twee uren begaf hij zich naar het C o n v e r-sationshaus, waar hij hoopte Mésange te ontmoeten.

-ocr page 124-

116

quot;Was het de liefde der jonge dame voor hem, die hem aantrok ?

Neen: Zijn hart behoorde geheel en onveldeeld aan Perdita; en wanneer mannen als hij zich eenmaal overgeven, is \'t voor altoos.

Maar \'t is een zekere waarheid dat een zelfs niet gedeelde liefde een groote kracht op een menschelijk wezen heeft.

Daarbij herinnerde de jonge dame hem haar die hij beminde.

Niet omdat er de minste lichamelijke of zedelijke gelijkenis tusschen Mésange en lady Pérégode bestond. Met hare kalmte en schitterende schoonheid beheerschte de edele Engelsche geheel en al de bleeke, droefgeestige schoonheid van het jonge meisje,

Maar beiden hadden elkander gekend.

In het hotel der avenue van de keizerin, had Perdita aan Mésange een wijkplaats gegeven. En de dochter van de markiezin von Rothneim weder ziende, kwam het den hertog voor als zag hij Perdita met die oogen des geestes, die sterker en doordringender zijn dan die van het gezicht.

Robert doorwandelde verscheidene keeren de salons.

Mésange was er niet. Hij wierp zelfs een blik in de speelzaal, waar hij tot zijn verwondering opmerkte, dat de baron de Mortdieu niet als gewoonlijk aanwezig was.

Dat was meer dan zonderling.

Eduard Lerat, door Victor Emmanuel baron en schier rijk gemaakt, bracht zijn leven aan de speeltafel door.

\'t Was onbegrijpelijk dat hij zijn strijdpost verlaten

-ocr page 125-

117

had, waar heldhaftig het geld verloren werd, dat een misdadige medeplichtigheid alle maanden den markies von Palsbach wist te ontrukken.

Aanvankelijk een weinig verwonderd, merkte de hertog op, dat de kolonel Montenegro y Sabellini ook afwezig was.

Toen vermoedde hij dat de kolonel smoorlijk verliefd op Mésange zijn vriend had meegetroond, om bij mevrouw Leroy de l\'Etang een bezoek af te leggen.

Regelrecht begaf hij zich naar het hotel van Maintz.

Naarmate hij dat hotel naderde, bespeurde hij dat de wandelaars eerst schaars, talrijker werden. Zij vormden groepen, waarin men over ernstige zaken scheen te redetwisten.

Robert baande zich een weg door het gedrang zonder zich om de gesprekken die gevoerd werden te bekommeren; immers, wat raakte hem dat alles? Het was zijn oogmerk niet op de straat over het nieuws van den dag met den eersten den besten te praten, maar te komen waar hij wezen wilde.

Op korten afstand van het hotel was hij toch gedwongen stil te blijven staan; een zeer dichte groep versperde hem schier den doorgang.

Toen hoorde hij eenige woorden, die hem op zonderlingen wijs troffen, zonder dat hij ze nog begreep.

»Men zegt dat alleen de jongste verdwenen is,quot; verhaalde ontsteld een fraai jongeling, stoutmoedig van voorkomen, met galmende stem, en die niemand anders dan onze oude kennis Corcelet zoon was.

Degene die met hem sprak, een winkeler uit Baden, antwoordde met overigens zeer practische naïveteit ;

-ocr page 126-

118

)gt;Hoe kan men dat weten, mijnheer, daar de oude dame er niet is om het te zeggen?quot;

Dit betoog, hoe logisch ook, voldeed niemand. De al-gemeene stemming heeft bewezen, dat de menigte niets minder dan verstandig is.

Plotseling baande zich een jongman met de vuisten door de menigte een weg. Robert zag hem.

»Villeroy! Yilleroy! \' riep de hertog.

Louis de Yilleroy zag om en Morton Chivray herkennend, snelde hij op hem toe.

»Een woordje, vriend!quot; zei Robert haastig. sWat is er van die ontvoeringshistorie, van die verdwijning eener vrouw, waarvan men sedert een oogenblik rechts en links spreekt?quot;

\'t Is waar ook,quot; zei Villeray met treurige stem ; »ge kent haar.quot;

j Wie?quot;

»Mevrouw Leroy de l\'Etang.quot;

»Wat! zou z|j het zijn?quot;

3gt;Zij is verdwenen.quot;

Robert werd vreeselijk bleek.

Door zijn smart getroffen, herinnerde Villeray zich wat Corcelet hem den vorigen dag verhaald had. En aan den brief van Mésange aan den hertog denkend, geloofdê hij dat deze het meisje beminde.

Hij greep Roberts hand en drukte ze.

»Gre lijdt, mijn vriend,quot; zeide hij.

»Neen, ge kunt niet weten,quot; antwoordde Robert, »het zou vreeselijk zijn. Arme jonge vrouw! maar wat is er gebeurd? Ik bid u, Louis, spreek!quot;

»Wat zal ik u zeggen? De justitie is op dit oogenblik met den franschen consul in het hotel van Maintz. Een uur geleden is het onderzoek in dat huis begonnen.

-ocr page 127-

119

Ik onderstel dus, dat het nu afgeloopen is. Zoo wc onderzoek deden?quot;

»Ach, verhaal mij eerst wat ge weet.quot;

»quot;Welnu dit is alles: Heden morgen tegen elf uren kwam een bediende van het hotel in den gang en zag dat de deur van het appartement, door mevrouw Leroy de l\'Etang bewoond, open stond.

))Hij wilde ze sluiten, maar het slot was gebroken. Toen trad hjj binnen en vond het appartement ledig. Men geloofde dat de dames uit waren. Maar beneden zeide men, dat niemand ze gezien had. En zoo bespeurde men dat zij verdwenen waren.quot;

«Ontvoerd! zij! Mésange!quot; zei Robert opgewonden. »Maar \'t is onmogelijk! Wie had...quot;

De hertog zweeg als had een plotselinge gedachte hem ingelicht.

»Wat is er?quot; vroeg Villeray.

»Kom mede!quot; antwoordde Robert. »0 mogen mijne vermoedens ongegrond zijn.quot;

Robert voerde Louis de Villeray mede tot aan het huis waar de twee avonturiers gelogeerd waren. Het was op tien minuten afstand van het hotel van Maintz en stond in een weinig bezochte straat.

De hertog ging het hotel binnen en vroeg of mijnheer de baron de Mortdieu en mijnheer de kolonet Montenegro y Sabellini te huis waren.

Bij deze vraag naderde een jonge vrouw.

söisteren,quot; antwoordde zij, «hebben de heeren Baden verlaten. \'

Robert verbleekte; zijn vermoeden werd sterker en verschrikte hem.

«Vergeving, madame, dat ik u lastig val,quot; hernam hy, «maar hoe laat zijn de heeren vertrokken?quot;

-ocr page 128-

120

»Des namiddags te drie uren; maar zij moeten de stad niet eerder hebben verlaten dan in den avond, want men heeft hen te zeven uren nog op straat ontmoet.quot;

»Kunt ge mij geen juistere inlichtingen geven, madame,quot; vroeg Robert weder.

En daar de verwonderde jonge vrouw draalde te antwoorden, nam hij een visitekaartje uit zijne portefeuille.

»Ik ben de hertog de Morton-Chivray, madame,quot; zeide hij het haar overhandigend, »en verzoek u te gelooven dat het geen ijdele üieuwsgierigheid is, die mij deze vragen ingeeft. Het betreft een vreeselijke zaak.quot;

De jonge vrouw werd getroffen door den toon, waarop Robert dit zeide, maar voornamelijk door zijne bleekheid.

sik zou u meer zeggen, zoo ik meer wist, mijnheer de hertog,quot; antwoordde zij.

»Ik dank u, madame.quot;

En hij verwijderde zich met Louis de Villeray, die het woord van het raadsel nog niet wist, maar onder dat alles een vreeselijk drama vermoedde.

-ocr page 129-

X.

DE BRIEF.

De hertog de Morton-Chivray was de man van het gevaar; als het kwam richtte hij moedig het hoofd op en trad het zonder te verbleeken tegen.

En het gevaar was aanwezig.

De twee avonturiers, die hij moest overwinnen, waren, Mésange medevoerende, verdwenen, hiervan was hij zeker. Arme Mésange! Hij had haar in het raderwerk geworpen, en hij gevoelde schier wroeging.

Er was niet te dralen: zij moest gered worden!

Maar waar was zij ?

In Robert rees een gedachte op; hij zeide tot Louis de Villeray ;

»Hebt ge vrienden te Baden?quot;

II. DE WRAAK. 9

-ocr page 130-

123

»Ja; eenigon.quot;

»Wie?quot;

))Eugcne de Féruzac, Leopold Derrieu en Corce-let.quot;

»Dus mannen op wie men rekenen kan?quot;

»Volkomen zeker.quot;

»lk heb hun iets te verzoeken.quot;

«Ge weet, vriend Eobert, dat mijne vrienden, zonder u te kennen, ook bijna de uwe zijn en zjj het aanstonds zullen zijn, ook als zij u kennen.quot;

«Dank, waarde Louis; gelooft ge dat de heeren genegen zullen zijn mij een dienst te bewijzen ?quot;

»Ik geloof niet, maar ben er zeker van.quot;

sHeerhjk. Laat ons dan hen opzoeken.quot;

Een kwartieruur later kwamen de hertog en de Vil-leray aan het hotel, waar onze lezers de jonge Panjze-naars terzake der schoone onbekende blonde dame vergaderd hebben gezien.

Gelukkig waren zij allen bijeen.

»Mijnheeren,quot; zei Louis binnentredend, «zie hier mijn vriend, de hertog Robert de Morton-Chivray, die u iets te verzoeken heeft. Hij is mijn vriend, derhalve ook do uwe.quot;

«Veel eer voor ons, mijnheer de hertog,quot; antwoordde Corcelet.

«Eobert kent mijn vriendschap voor hem,quot; zei Eugene de Féruzac; »hy weet dat hij op mij rekenen kan.quot;

Leopold Derrieu had nog niets gezegd. Hij naderde.

«Ik heb de eer niet bij u bekend te zijn, mijnheer de hertog: maar ik zal verheugd zijn u aangenaam te wezen.quot;

-ocr page 131-

123

Brave jongelieden. Dwaas, een weinig losbandig, zeer traag, maar edelaardig en dapper.

Kobert was getroffen door de eenparigheid dezer gevoelens.

sik dank u uit den grond van mijn hart, mijnehee-ren,quot; sprak hij, »en ik neem uw diensten aan. Overigens is \'t een eervolle taak, welke we te vervullen hebben.quot;

De jongelieden zagen elkander aan, een weinig door den ernst dezer voorrede bewogen. Zij begonnen te vermoeden dat het komediespel van hun leven wel een dramatische wending kon nemen.

«Hoort, mijnheeren. Hier te Baden is een jonge dame geweest, wier vriend ik ben; die dame heet Francine Leroy. Heden nacht is zij ontvoerd geworden. En ik weet door wien.quot;

Nu werd de belangstelling der heeren levendig. Zij zouden te weten komen wat aan iedereen te Baden nog onbekend was. Wat een geluk!

))Maar laat mij u eerstens verzoeken de vojstrekste geheimhouding in acht te nemen omtrent \'tgeen ik u zeggen zal; ik stel geen vertrouwen in de Duitsche politie en geloof niet dat zij instaat is ons in een of ander nuttig te zijn. Zie hier wat gebeurd is. mijnheeren: Mevrouw Francine Leroy en hare goevernante zjjn heden ontvoerd door twee mannen, welken ge meermalen ontmoet moet hebben: de een is de baron Edouard de Mortdieu, de andere de kolonel Montenegro y Sabel-lini.quot;

Slechts één kreet van verbazing beantwoordde Robert.

»De baron en de kolonel!quot; zei Eugène de Fé-ruzac.

»Zij zelf.quot;

9*

-ocr page 132-

124

«Maar \'t is niet mogelijk!quot;

»Gisteren htb ik u nog met hen ontmoet,quot; zei Cor-celet meer en meer verstomd.

»Ge neemt toch aan, mijnheer, dat ik iemand ben die gezond verstand en oordeel bezit?quot; zei Robert. »Welnu, bjj mijn eer als edelman zeide ik dat de arme jonge vrouw ontvoerd is geworden door de mannen van wie ik spreek.quot;

»We gelooven u, hertog,quot; antwoordde Eugène de Pé-ruzac. »quot;Welken dienst verwacht ge van ons. Wij zijn ter uwer beschikking.quot;

sHoort, mijnheeren: Deze jonge vrouw is verloren; zij moet wedergevonden worden... Begrijpt ge?quot;

Juichend antwoordde de jongelieden hierop:

»Wc zullen de rollen verdeelen,quot; hernam Morton-Chivray. «Ieder onzer stijgt te paard, om navorschingen te doen. Maar eerst moet ik mij naar het station begeven. Daar zal men mij misschien op het spoor brengen.quot;

Robert vermoedde met recht dat de twee avonturiers niet langs den spoorweg Baden verlaten hadden. Men ontvoert geen vrouw met den spoortrein, en zij moesten stellig in rijtuig vertrokken zijn. Maar zij hadden zeker hun bagaadje langs den spoorweg verzonden. Daarheen begaf hij zich en verzocht de lijst der verzendingen van den vorigen dag to mogen zien.

Maar niets gaf hem eenige inlichting.

Een beambte herinnerde zich tegen vijf uren \'s avonds een man gezien te hebben, wiens signalement eeaigs-zins met dat van den baron overeenkwam. Hij heette Mathias Castelbajac en vertrok naar Antwerpen.

Moedeloos verliet Robert het station.

Hij wist niet dat Mathias Castelbajac een neef van

-ocr page 133-

125

den kolonel was en dat de twee avonturiers hunne koffers aan dat adres gezonden hadden.

Hij keerde naar het hotel terug. Hjj werd in zijn idee versterkt naarmate hij er over nadacht. Het was stellig dat de ontvoering in rijtuig geschied was.

Hij en zijn nieuwe vrienden bezochten al de rijtuigverhuurders der stad. Geen hunner herinnerde zich den vorigen dag een postkoets verkocht of verhuurd te hebben.

\'t Is waar dat de stalhouder Herkules Lamb zich wachtte iets te zeggen, daar hij daarvoor door den kolonel voorzichtigheidshalve ruim betaald was geworden.

ïe tien uren \'s avonds wist de hertog niets bepaalds, ook niemand was verder gevorderd. Toen besloot hij zich tot de Duitsche politie te wenden, niet om hare hulp in te roepen, maar om ten minste het resultaat van het onderzoek te weten.

De politiebeambte ontving zeer vriendelijk den hertog, niet wegens de zaak, maar om zijn rang. Met eenige woorden deelde hij hem mede dat de jonge vrouw met chloroform in slaap moest zijn gemaakt, want op haalbed had men het ledig fleschje met een zakdoek gevonden, die nog dien appelreuk bezat, welke het linnen dat met chloroform bevochtigd is geweest, uitwasemt.

Dat was een licht, \'twelk een weinig het geheim begon op te helderen. Aan zijne vrienden ging hij berichten wat hij vernomen had.

De veldtocht opende zich nu op deze twee feiten gegrond:

lu. Mésange en madame Worms waren met geweld ontvoerd geworden;

2°. De ontvoering was in rijtuig geschied.

-ocr page 134-

126

sYergeet nu dit niet, mijneheeren,quot; zei Kobert; seen postkoets verdwijnt niet zonder sporen achter te laten. Welke richting hebben de schurken nu genomen? Dat is moeielijker te ontdekken. Met een weinig geduld en veel list zullen we ons doel bereiken.

»quot;We zijn vijf, ieder onzer zal een verschillenden weg nemen, en recht voorwaarts gaan tot hij eenig spoor vindt of vijf-en-twintig uren heeft afgelegd. Wij hebben heden den !2Gen Augustus. Morgen ochtend den 27en vertrekken we te tien uren, en overmorgen ochtend den 28en moet ieder onzer weer terug zijn.quot;

sBravo!quot; antwoordde -Pcruzac in naam der jonge lieden. «Eindelijk zullen we dan iets goeds en nuttigs uitvoeren. Op mijn woord van eer, dat is niet ongelukkig.quot;

Men vertrok inderdaad den volgenden morgen bij het aanbreken van den dag.

Maar ten gevolge van een verwonderlijke noodlottigheid ging Leopold Derrieu, aan wien ten deel was gevallen de weg naar Aken, dien juist de twee avonturiers genomen hadden, bij vergissing links, en toen hij aan de eerste wisselplaats links kwam, dat Spursheim is, verklaarde men niets gezien te hebben. Zoo hij zich naar de andere zijde, waar de eerste wisselplaats rechts, Schardglass, had gewend, zou men hem daar gezegd hebben, dat er een postkoets was voorbijgereden, waarin twee vrouwen, een jong en de andere oud, en twee mannen gezeten waren.

Den 28en kwamen de jongelieden in het Eijnhutel terug.

Villeroy was de eerste, Leopold Derrieu de tweede; eindelijk Féruzac de derde, Kobert de vierde en Corce-let de laatste. Zij wisten niets.

-ocr page 135-

127

Robert was zeer bedaard. Hij behoorde tot dezulken, wier koelbloedigheid vermeerdert in ernstige omstandigheden en die niets aan het toeval overlaten.

Nu deze eerste poging mislukt was, moest men een tweede beproeven. De jonge lieden namen een anderen weg. Nu was het Villeroy die den wegnaar Aken nam; maar zooals Leopold Derrieu ging hij naar Spursheim in plaats van naar Schardglass.

Het resultaat was de tweede maal zooals de eerste: nul.

Robert gaf zich aan geen moedeloosheid over.

Men was op den eersten September, en lord Pérégodo -had hem sedert drie dagen te Parijs moeten verwachten. Hij schreef en verzocht hem de feesten, die in bet kasteel van Livry a. d. Maine zouden gegeven worden, twee weken uit te stellen, hem .verbalende alles wat te Baden plaats gehad had.

Drie dagen gingen wederom voorbij zonder nieuws en ontdekkingen. Men was op den 4en September: er waren toen negen dagen verstreken sinds Mésange verdwenen en zeven dagen, indien de lezer \'t zich herinnert, dat zij te Autwerpen aangekomen was.

Een onverbiddelijke noodlottigheid had tot nu bestendig do ontvoerders der jonge vrouw beschermd.

Gelukkig zou de kans verkeeren.

Den vijfden September des namiddags te twee uren had Robert bij zich vereenigd Péruzac, Corcelet, Leopold Derrieu en Louis de Villeroy, om met hen een of ander plan te beramen, toen een man uit het volk, een brief aan den hertog de Morton-Chivray in de hand houdend, binnentrad.

Deze brief was driekantig dicht gevouwen tn op het adres stond: vijfhonderd franks belooning voor

-ocr page 136-

128

dengene, die dezen brief aan het adres bezorgt. Eobert beschouwde den brief en slaakte een \'t Was Mésange die hem geschreven had. Hoe was die brief in zijn handen gekomen?

-ocr page 137-

XI.

HOE ROBERT ALLES BEGRIJPT.

Vóór den lezer te verklaren hoe Mésange\'s brief in de handen van den hertog de Morton-Chivray was kunnen komen, zullen wij zien wat hij bevatte.

Hij was op ongemeen dun papier geschreven en meermalen samengevouwen geworden om hem een kleinen omvang te geven.

In een twintigtal regels verhaalde Mésange wat we reeds weten, de wijze welke de kolonel had aangewend om haar te ontvoeren; de bizonderheden der reis, en eindelijk hunne aankomst te Antwerpen.

De brief eindigde aldus:

»De boot legde aan bij een klein vaartuig dat op anderhalf uur der stad in het midden der Schelde lag.

»Dit vaartuig heet de »Belle Marseillequot;. Kom, mijn

-ocr page 138-

130

vriend, kom spoedig of ik ben verloren!quot;

Na de eerste minuut van verstomming verzocht Robert zijn vrienden zich eenigo oogenblikken te verwijderen, en hij wenkte den man, die den brief gebracht had te naderen.

Deze had een onrustig voorkomen.

»Wees gerust, vriend,quot; zei Robert; »men heeft u vijf honderd franks beloofd, zoo ge dezen brief aan het adres bezorgt, ik geef u het dubbel, op deze voorwaarde dat ge mij zult zeggen hoe de brief in uw handen is gekomen.quot;

De man lachte hartelijk en verheugd.

»0 gaarne, mijnheer,quot; zeide hij, «want de zaak is zoo grappig, dat zij verdient verhaald te worden. Ik bea een arme drommel, weet ge, die vroeger welgesteld was...

»Ik bid u, kom ter zake!quot; onderbrak Robert hem, »\'t betreft een gewichtige omstandigheid en de oogenblikken zijn kostbaar.quot;

»Nu, luister. Twaalf dagen geleden kochten vier wandelaars van m|j het juweeltje mijner vogels. Ik ben vogelkooper. En mijn juweeltje heette Melusine.

»Wat is Melusine?quot;

»Het juweeltje mijner vogels.quot;

»Nu ja, maar wat is Melusine?quot;

»Een duif, zwart en wit gepluimd en zacht als zijde glinsterend en glad, kortom een prachtige vogel.. Ik had er vijftig franks voor geweigerd en welgedaan, want nu twaalf dagen geleden, zooals ik zeg, kwamen drie heeren en een dame voorbij mijn stalletje. De dame zeide, Melusine met bewondering aanschouwend.

»»0! welk een prachtige vogel!quot;

»Bij die woorden bleef de minnaar der jonge dame

-ocr page 139-

131

een weinig achter en beval mij de duif naar zijn hotel te brengen.quot;

«Goed,quot; antwoordde Eobert, »maar wijl ge de duif naar het hotel van dien heer gebracht hebt, moet ge zijn naam weten?quot;

»Ja, hij had mij zijn naamkaartje gegeven.quot;

»Hoe heet hij?quot;

«Montenegro y Sabellini.\'

Robert slaakte een vreugdekreet.

))Ga voort, vriend,quot; zei hij tot den koopman.

»Ik ontken niet dat het scheiden van mijn duif, hoewel ik er een goeden prijs — honderd franks — voor ontvangen had, mij toch treurig maakte. Maar ik troostte mij eindelijk. Nu zag ik heden morgen te acht uren een duif op het dak tegenover mijn duiventil, die zoodra zij mij zag opvloog en zich op de til plaatste.

»\'t Was Melusine; mijn duif behoorde tot de reisduiven. Zij was dengene ontsnapt die ze van mij gekocht had en keerde tot mij, haar eersten meester, terug.quot;

Robert kon niet genoeg zich verwonderen over het wonderbaar toeval, dat de arme Mésange beschermde.

»En,quot; hernam de koopman, »ik had ze in mijn handen genomen om ze te streelen, toen Melusine klapwiekte en ik onder haar vleugel een papiertje voelde. Nieuwsgierig nam ik het; maar hoe groot was mijne verwondering ziende dat het een brief was en er een belooning van vijfhonderd franks beloofd werd aan den-gene, die hem aan het adres bezorgde. Vijfhonderd franks, denk eens, dat is een fortuintje voor een armen drommel zooals ik. Ik draalde niet en was in een sprong hier.quot;

-ocr page 140-

132

De hertog haalde een bankbillet van duizend franks uit zijn portefeuille en gaf het den man, die, zich verwijderend, hem monseigneur noemde.

Daarop verzocht hij zijn vrienden weder binnen te komen.

»Ik dank u voor u edelmoedige hulp,quot; sprak hij. »Nu ben ik gedwongen er niet langer gebruik van te maken.quot;

«Verlaat ge ons, Robert?quot; vroeg Louis de Villeray verbaasd.

»Ik weet waar mevrouw Francine Leroy zich bevindt.quot;

Een kreet van verstomming antwoordde hem.

»Hoe weet ge dat?quot;

»Door den man die zooeven hier was.quot;

»Door den straatnegotiant?quot;

«Ja.quot;

ïOnmogelijk.quot;

»\'t Is waar.quot;

))IIoe! de brief dien hij bracht...quot;

» — was een brief van de arme jonge vrouw.quot;

»\\Vat is van haar geworden ?quot;

»Zij is gevangen.quot;

«Gevangen?quot; zei Villeray met toornige stem.

»Aan boord van een schip.quot;

»0, waarde hertog, wat beteekent die scherts?quot; vroeg Eugène de Péruzac.

»\'t Is, helaas! geen scherts,quot; antwoordde de hertog de Morton-Chivray. »\'t Is ongelukkiglijk de treurige waarheid.quot;

«Welaan, verstaan we elkander, als \'t mogelijk is,quot; zei nu Corcelet. «Mevrouw Francine Leroy is gevangen aan boord van een schip. Ofschoon mij dat verhaal

-ocr page 141-

133

ongelooflijk schijnt, wil ik het toch gelooven omdat het van mijnheer de Morton-Chivray komt.quot;

»Ook wij!quot; riepen de anderen.

»Maar,quot; hernam Corcelet, »ik wensch te weten in welk oord der wereld de zee of do rivier ligt, waar het schip in drijft.quot;

«Waarom ?quot;

ïWel om haar te bevrijden!quot;

Al de jonge lieden juichten dat besluit toe.

Allen waren goedhartig en edelmoedig, en de gedachte de ongelukkige jonge vrouw te bevrijden wond hen op. Alleen Robert was bedaard gebleven. Louis de Villeray begreep dat die stilte een reden had, en hij ondervroeg zijn vriend.

«Luistert, waarde vrienden,quot; antwoordde Robert. »Ik ben u innig erkentelijk voor den bijstand, dien ge mjj verleend hebt sedert het begin van dit treurig avontuur. Maar vergun mij heden uw verdere hulp te weigeren. Zulks is mij des te onaangenamer, daar het mij onmogelijk is u de reden mijner weigering te zeggen.quot;

Louis de Villeray nam Robert\'s hand.

»Welke die redenen ook zijn mogen, waarde hertog,quot; sprak hij, »wij laten ze gelden, zonder dat wij ze behoeven te weten. Zonder eenig bijoogmerk hadden we u den bijstand onzer vriendschap gebracht; ons eenig leedwezen is nu, u dien niet langer te kunnen bewijzen.quot;

Ja, al deze jongelieden waren goed en edelaardig. Bezield voor het goede, lieten zij zich slechts door werkeloosheid of traagheid tot het kwade vervoeren.

Zij hadden zich met vreugd toegewijd aan deze bevrijding, welke Robert hun had voorgesteld, want voor

-ocr page 142-

134

hen was \'t iets ridderlijks en edelmoedigs te doen wat hen een weinig uit het prozaische van hun gewoon leven trok.

De gedachte hunne navorschingen te moeten staken, bedroefde hen.

-ocr page 143-

XII.

NAAR ANTWERPEN.

Toen Robert alleen was, wilde hij een weinig de zonderlinge gebeurtenissen, welke plaats gehad hadden, rangschikken. Om daartoe te geraken, moest hij al de kracht van zijn opmerkingsvermogen aanwenden.

Al die avonturen vervulden zijn geest. Hoeveel onrustige dagen, sinds het oogenblik toen hij onder de lompen van een bedelaar het hotel Meurice binnentrad.

Zijn vernietigde fortuin eensklaps herstel^, de wraakneming welke hij voortzette, vereenigd met die van lady en lord Pérégode, daar zij dezelfde vijanden hadden.

Vervolgens die zonderlinge liefde, welke hem vervulde, een liefde welke de eerste aanblik van Perdita in zijn hart

-ocr page 144-

136

had doen ontvlammen. En nu wederom, na het drama van Fecamp, waar hij Brian de Vieulles had willen redden, de ontvoering van Mésange, in zulke ernstige en romantische omstandigheden uitgevoerd.

Door een bizonder toeval wist hij waarheen hij gaan moest, om de jonge vrouw te bevrijden.

Een ander in zijne plaats zou oogenblikkelijk naar Antwerpen zijn vertrokken, om de tusschenkomst der Belgische policie in te roepen en Mésange in vrijheid te doen stellen.

Maar hij, die de plannen van den nabab ten aanzien van den baron de Mortdieu kende, aarzelde dit middel aan te wenden.

Zoodra de avonturier in de handen der justitie was, ontkwam hij den edelen Indiër, en Mésange\'s bevrijding kon dus het mislukken van hun plan ten gevolge hebben.

Intusschen moest men zich haasten.

Ook na eenige minuten van overpeinzing draalde hij niet langer en besloot hij oogenblikkelijk naar Parijs te vertrekken, ten einde lord Pérégode naar Antwerpen mede te nemen, zoomede Yorick, wiens schranderheid en beleid hij zoo dikwijls had kunnen waar-deeren.

Den bijstand zijner jeugdige vrienden had hij geweigerd, omdat hij geen vreemden tusschen zich en de twee avonturiers wilde hebben.

Zoodra Robert, zooals alle energieke mannen, zijn besluit genomomen had, weifelde hij niet het uit te voeren.

Dienzelfden avond vertrok hij naar Parijs en den volgenden morgen kwam hij in het hotel der avenue de Vimpératrice aan.

-ocr page 145-

ia?

»Wat! gij hier, waarde hertog?quot; zei lord Pérégode hem ziende.

»Ik in persoon, vriend,quot; antwoordde de hertog, xllebt ge de feesten, die het kasteel Livry a/d Marne moesten opluisteren verdaagd ?quot;

»Ja, voor veertien dagen.quot;

»ïïeerlijk!quot;

sGe blijft met ons aan het ontbijt. Dan hebben we den tijd op ons gemak over alles te spreken.quot;

»Ik neem u mee.quot;

»Wat zegt ge? quot;Waarheen?quot;

»Naar Antwerpen.quot;

»Daar is dan Mósange?quot;

Bij deze laatste woorden van haar echtgenoot trad Perdita in het salon. Kobërt werd bleek.

Glimlachend en rustig naderde Perdita hem.

»Van avond vertrekken wij, Robert en ik, lieve vriendin,quot; zei Willie tot zijn vrouw.

»Zoo!quot;

»Ja, we gaan naar Antwerpen. Daarheen is Mésange gebracht door hen, die haar ontvoerd hebben.quot;

»Arme jonge vrouw!quot; murmelde Perdita.

))Ge waart begonnen mij te verhalen hoe ge haar verblijfplaats ontdekt hadt,quot; zei lord Pérégode tot Robert. »Verhaal verder, vriend.quot;

Met weinige woorden verhaalde de hertog aan de twee edele Indiërs wat wij reeds weten. Goedkeurend glimlachte Willie bij de historie van de duif, welke historie hem ten zeerste behaagde.

»Dat geeft me een goed denkbeeld van het meisje,quot; zei lord Pérégode.

»Welnu, de hertog heeft gelijk,quot; zei Perdita. «Alleen bedriegt hij zich, zoo hij gelooft dat ge met u drieën

II. DE WRAAK.

-ocr page 146-

138

voldoende voor het werk zult zijn; ik moet met u vertrekken, en ik zal met u vertrekken.quot;

»Waarom?quot; vroeg Willie.

ïWe moeten door list en niet door geweld overwinnen,quot; antwoordde de jonge vrouw. »Ik moet er bij zijn en zal er bij zijn.quot;

»Ik wil dat ge te Parijs blijft, mevrouw,quot; zei Robert met vaste stem. ))Het gevaar kan ginder zeer groot zijn; het betaamt niet dat gij het loopt. Ge blijft te Parijs.quot;

»Ge bedriegt u, mijnheer de hertog,quot; hernam lady Pérégode. »Ik zal naar Antwerpen vertrekken. Gevaar? \'t is mij onverschillig. Ge moest weten, dunkt mij, dat ik er niet voor terug deins. En wanneer degenen, die ik lief heb in gevaar zijn is mijne plaats bij hen in het gevaar, als het hen bedreigt, in den dood als zij sterven moeten.quot;

Betooverd door de schoonheid van deze edele vrouw, beheerscht door haar krachtige taal, boog de hertog.

Willie was onbewegelijk gebleven.

Naar Brussel waren twee treinen daags die met Antwerpen korrespondeerden, de eerste te twee uren \'s namiddags, de tweede te acht uren \'s avonds. Lord Pérégode gaf Yorick bevel met den trein van twee uren te vertrekken en twee appartementen in het Noor-der-hótel op de kade te Antwerpen te nemen.

Des avonds te acht uren verlieten Willie, Perdita en llobert op hunne beurt Parijs.

Robert verlangde eenige inlichtingen van den nabab cmtrent de rol, welke de baron de Mortdieu in het treurspel hunner wraak vervulde.

Bij deze vraag glimlachte Willie, \'t Was voor hem

-ocr page 147-

139

een gelegenheid om zich vroolijk te maken.

»Het schijnt dat ik verstaanbaarder ben met mijn tong dan met mijn brieven,quot; zeide hij. »Nu goed! Luister, waarde hertog. quot;Wat wij willen is den markies von Falsbach te straffen. De misdaden, die ons betreffen, behooren niet tot het gemeene recht. Maar de markies Falsbach heeft er begaan, die de rechter straft wanneer zij bekend zijn. Het geldt deze misdaden aan het licht te brengen, zoodat de justitie gedwongen zal zijn te zeggen: Deze man is een moordenaar.

»En de baron de Mortdieu is zijn medeplichtige. Mijnheer Papinois heeft zulks ontdekt.

»Men moet weten wie die Rosa Sturm is, wier naam alleen de markies deed sidderen. En dat zoudt ge geweten hebben zoo Mésange niet ontvoerd ware geworden, waardoor ook tegelijkertijd mijnheer de Mortdieu verwijderd is.

Te vijf uren \'s morgens kwam de trein aan het station te Antwerpen aan. Yorick was trouw op zijn post en wachtte op de reizigers.

Ingevolgde de van lord Pérégode ontvangen bevelen had de groom twee appartementen in het hotel du Nord op de kade besteld; voor de edele Indiërs op de eerste en voor Robert op de tweede verdieping.

De zon was opgegaan.

Een heldere dag bescheen de Schelde; lord Pérégode bevond zich op de eerste verdieping met Robert, terwijl Perdita in hare slaapkamer was om eenige uren rust te nemen.

Lord Pérégode had een verrekijker uit zijn koker genomen en tuurde er door alsof hij de namen der schepen op hun spiegels had willen lezen.

10*

-ocr page 148-

140

Plotseling legde lord Pérégode den verrekijker op de do tafel neer en riep Yorick.

De groom naderde.

ïYorick,quot; hernam de lord, »ik ben over u tevreden.quot;

En daar de hertog verwonderd Willie wilde vragen, welke de roden van dezen lof was, die den bescheiden Yorick deed blozen, wees lord Pérégode hem een vaartuig, dat op verren afstand in de Schelde ten anker lag.

»De Belle Marseillequot; zeide hij.

-ocr page 149-

XIII.

EEN SCHREDE TERUG.

Voortgesleept door den loop van ons verhaal, hebben wij eenige der voornaamste personaadjes dezer geschiedenis eenigszins in vergetelheid gelaten.

Sinds hot vreesehjk oogenblik toen Brian de Vieulles in den afgrond verdween, hebben wij uit het oog verloren de markiezin von Rothneim en hare broeders, van welken de markies Prudent voornamelijk de spil is, waar omheen ons drama draait.

De lezer herinnero zich de geweldige wanhoop dei-ongelukkige vrouw, toen Brian met het paard stortte.

Dreigend had zij zich opgericht, tot haar broeders zeggende:

«Brian was mijn vijand niet... ik beminde hem!quot;

Na deze woorden den moordenaars in \'t gezicht ge-

-ocr page 150-

142

worpen te hebben, had Regina hare krachten, een oogen-blik vernietigd door den slag, die haar trof, plotseling voelen herleven.

Een onverzoenbare haat had haar overweldigd. Evenwel was \'t een twintigjarige medeplichtigheid die haar aan haar broeders bond.

De lezer weet dat zij, nog zeer jong, deel had genomen aan de vermoording van den hertog de Nodes-mes. Maar sedert den dag op welken deze misdaad begaan was, had de markiezin von Rothneim afgescheiden van haar broeders willen leven.

Doch de misdaad is een keten, en degenen die met deze keten gekluisterd zijn, kunnen ze niet meer breken.

Nooit had zij den markies lief gehad.

De wreede aard van Prudent von Falsbach beangstigde haar en maakte haar van hem afkeerig. Zij had Achille altoos de voorkeur gegeven, waaruit de waarheid blijkt dat de vrouwen zich nooit dan door zwakken verleiden laten.

Maar van den dag af toen zij te weten was gekomen dat Achille haar dochter onteerd had door zijn gemeene lage liefde; den dag toen zij wist dat de arme Prancine door den eigen broeder van haar, Regina, geschonden was, dien dag was haar haat ontstaan, een haat die moest losbarsten, toen diezelfde mannen haar zouden ontnemen wat zij beminde.

Hierin lag nu het schrandere plan tusschen Robert, lord Pérégode en mijnheer Papinois; namelijk om tweedracht tusschen hun vijanden te veroorzaken.

We zullen zien dat zoodra deze verdeeldheid ontstaan was, de bondgenooten zicb die nmtttig zouden weten te maken.

-ocr page 151-

143

\'t Is lang geleden sinds we mijnheer Papinois, dien buitengewonen man, gezien hebben.

Hij was een uitnemend, bekwaam komediant. Beurtelings had hij den markies, de markiezin en graaf Achille weten te misleiden,

Den dag na dien, toen Regina van wanhoop stervend te Parijs teruggekomen was, had mijnheer Papinois zich bij haar laten aandienen.

Met een blik het vreeselijk ontsteld gezicht der markiezin ziende, begreep hjj wat hare nieuwe gevoelens waren. Nu haatte Eegina haar broeders: den eenen die haar beur kind had ontnomen, den anderen, die haar minnaar gedood had.

Mijnheer Papinois was een geniaal man; hij was zonder eenig bepaald plan aan het hotel-Eothneim gekomen, nog niet wetende wat eigenlijk de gevoelens der markiezin waren.

Zoodra hij haar ontwaard had, half verborgen in de duisternis barer slaapkamer, legde hij terstond een to-genmyn aan.

Regina, mijnheer Papinois ziende binnenkomen, glimlachte treurig.

Hij herinnerde haar Brian.

Maar haar tweede gedachte was den man, die aan den dood van den ongelukkigen jongeling mede had gewerkt, weg te jagen.

Mijnheer Papinois was geheel in \'t zwart gekleed; hij scheen treurig. Een gelegenheids treurigheid, waarnaar mijnheer Papinois wonderbaar zijn aangezicht wist te verwringen.

Een zekere Jules Proyez beweert, dat er slechts één manier is om iemand de hand te drukken, wanneer men hem hetzij wegens zijn huwelijk of een sterfgeval in zijn

-ocr page 152-

144

familie een kompliment wil maken.

»Zulks gebeurt over \'t algemeen in de kerk,quot; zegt Jules Proyez. »Men gaat regelrecht naar den persoon, wien het betreft, namelijk tot dengene die trouwt of de naaste bloedverwant van den overledene is.

Bij hem gekomen drukt men hem in beide gevallen de hand op dezelfde wijs.

Maar de glimlach die bij dezen handdruk gepaard gaat, verschilt natuurlijk.

Als het een huwelijk betreft, is de glimlach eenigs-zins schalksch en beteekent:

»Bravo, guit!quot;

Zoo het een begrafenis geldt, behoort de glimlach tot de soort der bedroefde lachjes en beteekent:

«Arme vriend! arme vriend!quot;

Deze kleine afwijking vergunt mij met een woord uit te leggen wat het gezicht van Papinois afspiegelde toen hij bij Regina binnentrad.

Het was een begrafenisglimlach.

«Mevrouw de markiezin,quot; zeide hij buigende, zoo diep een dikbuikig man als hij buigen kan, »doe mij de eer van dezen brief te lezen.quot;

Aanvankelijk verwonderd, aarzelde Regina den brief, dien Papinois haar toereikte, aan te nemen; maar op een dringend teeken van hem, stak zij de hand uit:

»Deze brief zal u mijn droefheid verklaren, mevrouw de markiezin,quot; hernam mijnheer Papinois, «zoomede mijne tegenwoordigheid alhier. Want deze oorden herinneren mij te treurige omstandigheden, om er niet over te zuchten, mij weder hier te bevinden.quot;

Mijnheer Papinois wischte bij deze woorden met zijn rechterhand een afwezigen traan weg, deed behendig uit zijn rechterhand in zijn linkerhand een kleim me-

-ocr page 153-

145

daillon overgaan, dat hij uit zijn vestzak had genomen ; vervolgens naar de markiezin een stoel schuivende, zette hij zich er zuchtend in neder.

Regina hield den open brief in haar hand.

Mijnheer Papinois legde zijn hand op haar schouder : een goede vaderlijke beweging, welke de gemeenzame mijnheer Papinois zich dikwerf met haar veroorloofde.

Hij heeft mij gelast u dit medaillon te geven,quot; voegde de dikke man er met zalving bij.

En andermaal vertoonde hij niet zonder succes den begrafenisglimlach.\'\'

Regina verbleekte Papinoi\'s woorden hoorende. Met bevende hand nam zij het medaillon en richtte zich angstig op, na het geopend te hebben.

Dit medaillon bevatte het portret van Brian de Yieulles.

»Ja, zoo was zijn glimlach,quot; fluisterde zij; «zijn vroo-lijke, fiere glimlach! Zooveel schoone, heerlijke jaren voor zich te hebben, en zoo te sterven!quot;

»Ach ja, zoo te sterven!quot; herhaalde Papinois.

gt;; Afgrijselijk!quot;

s\'t Is afgrijselijk bejammerenswaardig;quot; hernam weder mijnheer Papinois, die onveranderlijk Regina\'s woorden herhaalde op de wijze der vertrouwelingen in het treurspel.

«Waarom brengt ge mij dit medaillon, gij, die hem gedood hebt?quot;

»Ge zijt wreed, mevrouw de markiezin.quot; antwoordde hij... »Ge beschuldigt mij en weet niet..

»Zijt ge niet hier gekomen?...quot;

»Ik zal u slechts dit zeggen, Regina,quot; zei mijnheer Papinois met onverstoorbare rust — »lees den brief,

-ocr page 154-

14G

dien ik u gegeven heb; lees, goede, dierbare Re-gina.quot;

De markiezin nam den brief en sloeg terstond haar blik op de handteekening.

»Van hem!quot; prevelde zij.

-ocr page 155-

XIV.

DE BRIEF VAN ROSA STURM.

»»Waarde, oude vriend...quot;

sik ben de waarde, oude vriend,quot; onderbrak mijnheer Papinois haar. »Ach, de arme jongen had mij lief, dat verzeker ik u.quot;

Regina hernam;

»»Waarde oude vriend!

»«Morgen vertrek ik met haar en hare broeders naar Nodesmes. Ge hebt uw rol goed gespeeld en de markies noch de graaf vermoeden iets van onze heimelijke verstandhouding. Ofschoon ge mij deze reis hebt willen ontraden, vind ik ze toch onvermijdelijk en wil ik onze vijanden • bestudeeren. Wat zal ik u overigens zeggen? De gedachte e^nige uren met haar door te brengen

-ocr page 156-

148

brengt mij in vervoering. Indien ik mocht sterven, breng haar dan met mijn laatste gedachte dit medaillon dat ik u zend. Tot wederziens, of vaarwel, oude vriend, zooals het den hemel behaagt, dat het \'t eene of andere zij.

»»De uwe.

»»Briant de Vieulles.quot;

De markiezin liet den brief vallen en werd peinzend.

Hoe innig was zijne liefde voor haar geweest.

Hij had zijn leven gewaagd om eenige uren bij haar te zijn.

Dat vervlogen geluk verscheurde haar liet hart.

Regina bleef een kwartieruurs zwijgen, vergetende dat mijnheer Papinois bij haar was. O had zij den ze-genvierenden blik kunnen zien, dien hij op haar wierp, toen hij de uitwerking zag, die de nagelaten brief van Brian de Vieulles voortbracht.

Toen zij het hoofd oprichtte, had de dikke man zijn treurig voorkomen weer aangenomen en wandelde, de handen op den rug gevouwen heen en weer in het klein salon.

«Vergeef mij u beschuldigd te hebben,quot; zeide zij vervolgens, »maar de schijn beschuldigde u.quot;

«Welken schijn?quot;

»Waart ge ons niet komen voorstellen..

»En ge kondt gelooven dat men iemand als Brian de Vieulles verraden zou 1quot;

Eegina antwoordde niet.

«Luister,quot; hernam mijnheer Papinois langzamerhand levendiger; «toen ik hier voor de eerstemaa) kwam was mijn hart vol van zulk een geweldigen haat, dat ik

-ocr page 157-

149

vreesde mij niet te kunnen bedwingen. Mij dunkt, ik heb goed mijn rol gespeeld, en ge hebt mij op mijn woord geloofd, niet beseffende dat ik te veel geleden had om het verleden te vergeten!...

\'t Is waar, zij die kwaad doen gelooven immer, dat zij \'t vergeten zijn, wien men het gedaan heeft. Men denkt er niet aan dat men een vijand, een onverzoen-hjken vijand heeft, die in de duisternis waakt, de minste gelegenheid bespiedend om u in het hart te treffen.

«Waarlijk, ik begrijp niet hoe ge daaraan niet gedacht hebt. Ge verbat wat gij en uw broeders mij gedaan hadt, en wel zoodanig dat ge u niets meer herinnerdet, om mij te vreezen!quot;

Verwonderd over den plotselingen toorn van mijnheer Papinois, zag de markiezin hem verwonderd aan.

Want de dikke man speelde geen komedie meer. Zijn woorden vertolkten wel degelijk zijn gedachten.

Zijn grijze oogen vlamden nu en dan en schoten weerlichten.

sMaar,quot; hernam hij op zachter toon, »toen ik kwam, had ik u reeds vergiffenis geschonken, omdat ge genoeg door mij geleden hadt; den dag toen ik uwe dochter ontvoerde, heb ik u den wissel van haat doen betalen, dien ik op u op twintig jaren zicht getrokken had. . . Maar uw broeders .. .quot;

«Waarom zegt ge mij dat, mij, hun zuster?quot; vroeg zij.

»Omdat ik hen wil straffen en u daartoe noodig heb; begrijpt ge? O thans zijt ge wel degelijk mijn bondgenoot. Ge zoudt willen dat het anders was; maar ge zoudt niet kunnen, mevrouw de markiezin. Denk aan hot leed dat deze twee mannen, die ge uw broeders noemt, u berokkend hebben. De een hoeft uw dochter

-ocr page 158-

150

geschonden, dc andere heeft uw minnaar gedood! Genoeg om hen te beminnen, niet waar? En gij bemint hen, ik ben er zeker van!. .

»Wat wilt ge van mij ?quot; zei Regina, wier toorn vermeerderde, naarmate mijnheer Papinois met zijn groot-talent van komediant, haar het leed herinnerde, dat Prudent en Achille haar veroorzaakt hadden.

»Wat ik van u wil zal ik u aanstonds zeggen. Hoor mij vooraf, want een dom gevoel van broederliefde zou u in den waan kunnen brengen, dat ge die mannen nog te ontzien hadt.

sBrian is dood, onwetend dat ge medeplichtig aan de misdaad van Nodesmes waart. Dank mij, mevrouw de markiezin; ik kon het hem niet verzwegen hebben.

»Maar wat behoefde ik de ziel van den jongeling met haat te overladen?quot;

»Twee wraaknemingen zijn een te zware last voor een negentienjarig hart. Waarom hem met een derde bezwaard? Ja, \'t was hem onbekend, dat ge in de kamer waart, in een sekretaire het testament van den hertog zoekend, terwijl uw broeder Prudent hem smoorde en uw broeder Achille buiten de kamer wacht hield..

Regina had het hoofd op haar kniën neergebogen als verplet onder het gewicht dezer wrekende woorden.

Mjjnheer Papinois hernam;

»Sinds is uw leven van dat dezer mannen gescheiden. De markies en de graaf hebben misdaden bedreven, die u onbekend zijn, uitgezonderd één.quot;

Regina richtte het hoofd op.

«Uitgezonderd eene?quot; stamelde zij.

-ocr page 159-

151

»Ja, ik zal u niet spreken van \'t geen zij te Napels gedaan hebben. De toekomst zal zeggen of zij er voor gestraft zijn. Maar herinner u de eerlooze daad, welke ik bedoel... Op zekeren avond kwam uw lakei u berichten, dat een armoedig gekleede vrouw u verlangde te spreken.

»Ge gaaft bevel haar binnen te laten. Toen kwam het ongelukkig, schoone schepsel, verbleekt door smart en tranen, zich aan uw voeten werpen en verhaalde een afgrijselijke geschiedenis.

jjAangedaan wildet ge haar bijstaan, toen de markies von Falsbach binnen tradt; ge wildet deze jonge vrouw tegen hem verdedigen. Maar hij nam haar op in zjjn armen, en sedert hebt ge de ongelukkige niet weder gezien.

sïwee weken later evenwel vraagt ge de markies von Falsbach, wat van die jonge vrouw geworden was, en bjj antwoordde:

»»Ik west niet wie ge bedoelt.quot;

»Hemel, hoe weet ge ..?

sik weet dat en nog veel meer,quot; antwoordde mijnheer Papinois rauw. »Evenmin gij als iemand in de wereld zal ooit weten... Maar laat ons kort zijn. Het is tijd u te zeggen, wat ik van u verwacht.quot;

sSpreek!. ..quot;

»Ge hebt een brief van Rosa Sturm? Ik wil dien brief!quot;

Verschrikt, ontsteld richtte Regina zich overeind.

Mijnheer Papinois, die verwonderlijk goed zijn vrouwelijk klavier kende, begreep dat de markiezin te veel herhaalde aanvallen had doorgestaan, om niet een weinig ontzien te moeten worden. Hij werd weder plotseling de goede man Papinois.

-ocr page 160-

153

sBedaar, bedaar 1 wees niet zoo ontsteld,quot; zeide hij tot Regina, zacht op hare hand, die in de zijne lag kloppende en haar dwingende weder te gaan zitten.

»Heb ik u dan iets zoo vreeselijks gezegd? Ik heb u over de arme Eosa Sturm gesproken. . . Daarin zie ik toch niets akeligs.

»Ja, ja, haar geschiedenis met den markies!

»Mijn hemel, deze geschiedenis is gevaarlijk voor hem ; ik beken het; maar ook!...quot;

De markiezin von Rothneim was een weinig bedaard geworden. Zij voelde haar ontzetting verminderen.

»Hoe weet ge dat ik een brief van Rosa Sturm heb?quot; vroeg zij.

Mijnheer Papinois wist zulks op zeer natuurlijke wijze door gevolgtrekking en afleiding. Zoo Rosa Sturm nog in leven was, had zij aan de markiezin, die goed voor haar geweest was, moeten schrijven. Dat was duidelijk.

Mijnheer Papinois had, zooals altoos den spijker op den kop geslagen.

Maar hjj kon niet aan de markiezin zeggen op welke wijze hij \'t vernomen had. Men moet altoos zijn invloed behouden.

»Ik heb \'t u reeds gezegd, lieve dame,quot; antwoordde mijnheer Papinois. sik weet alles en men kan mij niets verbergen. Zeg mij dus de waarheid.quot;

»Nu ja, ik heb een brief van Rosa Sturm,quot; zei Regina, »en ik zal hem u geven.quot;

Van haar hals nam zij een aan een gouden keten hangend sleuteltje en opende daarmede een meubelstuk, waarin een kasette was. Zij drukte op een veer en het deksel der kasette sprong open en vertoonde eenige dooide markiezin zorgvuldig bewaarde voorwerpen, onder

-ocr page 161-

153

anderen een van ouderdom geel geworden papier.

Zij nam het en overhandigde het mijnheer Papi-nois.

Nu verhief Papinois zich als genie tot de hoogte van Talma of van Prederik Le Maitre. Een paar uren vroeger zou hij een pint van zijn bloed gegeven hebben om dien brief te bezitten. Nu hij slechts de hand behoefde uit te steken om hem te nemen, veinsde hij schier onverschilligheid.

Koel nam hij hem en koel las hij hem.

Overigens bevatte deze brief slechts weinig beteeke-nende bijzonderheden. Jlosa Sturm dankte de markiezin voor de goedheid welke zij haar betuigd had, en zeide voorts dat, zoo zij uit haar gevangenis kon ontsnappen, zij haar toevlucht tot haar liefdadigheid zou nemen — overigens bittere, scherpe klachten tegen den markies von Falsbach uitende.

Mijnheer Papinois had nu wel den brief, maar las er niet in wat hij gehoopt had er in te zullen vinden.

Evenwel liet hij niets blijken van hetgeen hij gevoelde en stak haastig het papier in zijn zak.

Toen rees in Regina de gedachte op dat het plaats gehad hebbend tooneel eigenlijk niets anders kon geweest zijn, dan een vermetel komediespel. Zulks bemerkte mijnheer Papinois; hij staakte zijn gestadige wandeling, en haar in \'t gezicht ziende, zei-de hij :

»Ik zou u kunnen zeggen: ruilen wij: ik heb u een brief gegeven, gij geeft mij een anderen; wij zijn vereffend; maar dat wil ik niet. Geloof mij, ik ben nu wezenlijk uw bondgenoot, op voorwaarde evenwel, dat ge, de mijne zult zijn. Ge mistrouwt

II. DE WRAAK. 11

-ocr page 162-

154

mij. Ik was toch de vriend van hem, dien gij be-mindet.quot;

»\'t Is waar, ik mistrouwde u,quot; antwoordde de markiezin. »Maar \'t is goed dat ge me aan Brian herinnert ____ want nu zal \'t niet meer het geval

zijn.quot;

Mijnheer Papinois nam hare hand en kuste ze.

Hij wilde zich verwijderen toen de deur openging eu iemand binnentrad.

De markiezin wilde niet dat men zonder vergunning bij haar binnenkwam.

Maar instcde van verstoord te zijn, slaakte zij een vreugdekreet.

\'t Was Mósange.

Zij Enelde op haar dochter toe en drukte haar aan haar hart.

A7ergeving, dat ik hier kom, moeder,\' zei Mesange, ernaar men zeide mij dat ge met mijnheer waart, derhalve met een vriend...quot;

»Ge zijt immers altoos zoowel hier als elders welkom, mijn kind!quot;

»Ge begrijpt mij niet, moeder,quot; hernam de jonge dochter; »ik vrees bij u personen te ontmoeten die ik niet wil zien...quot;

»Die personen zult ge niet meer bij mij zien, mijn kind,quot; zei de markiezin.

» Waarom ?quot;

»Omdat ik hen weggejaagd heb.quot;

Inderdaad, dien zelfden morgen had graaf Achille het hotel-Rothneim verlaten.

»Maar ik kom u herinneren aan een belofte, welke ge mij gedaan hebt, moeder;quot; hernam de jonge dochter; »een belofte, die mij van u verwijdert. Ik zou

-ocr page 163-

155

op reis willen gaan. Ge weet, ik heb veel neiging voor de kunst. Ik wil mij in Duitschland en Italië oefenen. Ge hebt mjj een reisgezellin, een goevernante beloofd.., quot;Wilt ge mij er een bezorgen?quot;

»Wilt ge mij verlaten, mijn dochter?quot;

»Ik moet,quot; antwoordde Mésange zacht.

»Ik zal doen wat ge begeert, mijn kind,quot; zei Regina met gebroken stem.

Mésange knielde voor haar moeder neer en fluisterde teeder:

»Ik heb u lief.quot;

Na de markiezin teederlijk gekust te hebben, voegde Mésange er zacht bij :

»Wilt ge mij uw avond geven, moeder?quot;

Deze kinderlijke vraag deed Regina tusschen haar tranen door glimlachen.

»IIoe alleen zal ik mij bevinden, als go weg zijt, arme lieve Francine.quot;

»Een weinig moed, »zei mijnheer Papinois zacht; »vergeet niet dat ik, vertrekkende u nog zeg; men is nooit alleen met een gedachte van haat!quot;

ir

-ocr page 164-

XV.

ROBERT KWARTIERMEESTER, EN YORICK MATROOS.

Op de kade van Antwerpen zijn groote en fraaie hotels, zooals dat waarin lord Pérégode, Perdita en Robert hun intrek genomen hadden.

Maar men vindt er ook lage, berookte huizen, waar de matroos zijn ledigen tijd doorbrengt tusschen veile deernen en faro. Een dezer holen heet de koningin van Saba.

\'t Is zeker niet de fraaie opera van Gounod, die aan deze kroeg dien naam heeft gegeven.

De matrozen van Brest, Londen, Lissabon of New-York; die zich te Antwerpen bevinden, kennen allen ten minste bij naam de koningin van Saba, berucht in de drie werelddeelen.

-ocr page 165-

In het midden van den storm, als hij in de stille Zuidzee kruist, in het midden van wilden, als hij op de kusten van Australië aan land gaat, in het midden der ijsbergen van de Noordpool als hij op de walvisch-vangst is — welke zee het ook zij, die hij bevaart, overal droomt de zeeman van de koningin van Saba.

Hij sluit de oogen en ziet voorbij zich een zwerm van vuile en onzindelijke schoonheden gaan, die de godinnen van dit volksparadijs zijn. En dan de Faro. En de tabaksdamp! En de vuistgevechten tusschen de kameraads!

En op den avond van den dag toen de edele Indiërs en de hertog de Morton-Chivray te Antwerpen aangekomen waren, was er meer volk dan gewoonlijk in de kroeg de koningin van Saba.

liet gerucht was verspreid in de «matrozen-w e-reldquot; dat de zeekapitein Mathias Castelbajac, eigenaar van de Belle Marseille een kleine erfenis verkregen en zijn matrozen vijf maanden verlof gegeven had. Daarbij zeide men dat Mathias Castelbnjac domicilie had gekozen in de herberg de koningin van Saba en voornemens was daar zijn erfenis tot den laat-sten franc te verteren of liever te verdrinken.

Ook al de matrozen die hoopten deel te hebben aan de mildheid van den kapitein, hadden niet nagelaten daar bijeen te komen.

\'t Is negen uren \'s avonds, Mathias Castelbajac zit op de eereplaats.

De eereplaats is eenvoudig een ruime met trijp be-kleede leunstoel die tegen den met schilderstukken bedekten wand staat.

Deze schilderstukken zijn van Rubens.

-ocr page 166-

15S

\'t Is baas Ilagedoorn, de gelukkige eigenaar dei-herberg, die zulks beweert. Velen gelooveu het niet.

In allen geval of zij van Rubbens of niet van Rub-bens zijn, het onderwerp dat zij voorstellen is onmiskenbaar.

\'t Is de komst der koning van Seba bij den wijzen koning Salomo.

Baas Ilagedoorn beweert dit eveneens, en niemand wil zich schuldig maken er aan te twijfelen, schoon men toch eenige aanmerkingen maakt. Op de schilderij namelijk ligt de koningin van Seba haar been tot de hoogte van haar schouder op. — Maar iedereen weet dat de koninklijke minnares van den vorst der joden niet precies een fijmelaarster was.

Integendeel.

Zoo merkt men nog op dat de figuur, die koning Salomo voorstelt, als twee droppels water elkander, eeu pikzwarten neger geljjkt. Maar wie weet, misschien was Salomo een neger. Men heeft in de geschiedenis ontdekkingen van nog zonderlinger aard gedaan.

Hoe het zij, baas Hagedoorn wilde dat zijne schilderijen van Rubbens waren. Hij wilde bovendien dat zij de komst van de koningin van Seba bij den wijzen koning Salomo voorstelden.

Sommige ongeloovigen zouden misschien overtuigd zijn geworden, indien de figuren joodsche kleêren hadden gedragen . . . maar ongelukkig waren zij in het kostuum uit den tijd van het Directoire.

Het doet er niet toe. Dit is de kwestie niet.

Kapitein Mathias Castelbajac zat dan in zijn armstoel, onder de schilderijen van Rubbens.

Gelukkige kapitein. Sedert tien dagen dat hij met zijn

-ocr page 167-

159

edelen neef den kolonel Montenegro y Sabellini in onderhandeling trad, is hij geen oogenblik nuchter geweest.

De hoerims der herberg- zijn zeer voorkomend jegens hem, jen de matrozen, die hem vroeger vreesden, zijn nu op hem afgunstig.

Maar laten wij dien gelukkigen sterveling een oogenblik zijn geluk genieten en werpen wij een blik op twee nieuwe gasten die de herberg binnentreden.

De een is kwartiermeester, de andere matroos dei-eerste klas. De kwartiermeester is groot, fraai en forsch; de matroos is klein, maar elegant en fijn.

»Wat drinken de heeren?quot; vroeg baas Hagedoorn dienstvaardig.

»Twee flesschen champagne, baas,quot; antwoordde de kwartiermeester rustig, »en van de beste.quot;

Er ontstond stilte.

Uitgezonderd de twee nieuwe gasten was er niemand dan de kapitein Mathias Castelbajac, die zich verstoutte champagne te drinken. De kapitein, hoe dronken hij was, begreep dan ook dat de even aangekomenen met hem konkurreerden in overdadigheid, en hij richtte op hen een wezenloozen blik.

De stilte was nog niet gestoord, toen de kleine matroos op zijne beurt zijn stem verhief en zeide:

»\\Vij zouden gaarne met den beroemden kapitein Mathias Castelbajac, gezagvoerder op de brik de Belle Marseille willen spreken.quot;

ïWie wil mij spreken?quot; stotterde de kapitein. »Als ik drink, spreek ik met niemand. Kom binnen vijf maanden terug.quot;

Het antwoord van den kapitein was geweldig onvolledig, want het wilde eigenlijk zeggen dat de kapitein

-ocr page 168-

160

voornemens was vijf maanden lang zonder op te houden te drinken.

Waarschijnlijk had de fraaie kwartiermeester het antwoord van Mathias Casteibajac niet gehoord, want hjj wendde zich tot baas Hagendoorn zeggende:

«Baas, breng den champagne bij den kapitein, maar geef drie glazen inplaats van twee. Wij zullen met hem drinken, dan praat men beter.quot;

»Ik heb je immers reeds gezegd dat ik niet praten wil,quot; hernam Mathias met heesche, stotterende stem.

«Daar stoor ik mij niet aan!quot; hernam de kwartiermeester. »Ik heb je niet gevraagd of ge woudt praten, kapitein; ik heb gezegd dat ik wilde. Dat is niet hetzelfde.quot;

Een algemeene stilte volgde op het onbeschaamd antwoord van den kwartiermeester.

De kapitein Mathias Casteibajac was te zeer gevreesd in de herberg de koningin van Saba, dan dat een der aanwezigen zich verstoutte zjjn tegenstander gelijk te geven.

Overigens kende baas Hagendoorn waarschijnlijk de gewoonte van zijn begunstiger, want hij beval terstond :

üMaakt plaats, mannen, gaat terzijde staan!quot;

Men gehoorzaamde en rangschikte zich langs de wanden, zoodat er ruimte bestond voor hen die een boks-partij wilden beginnen.

De kwartiermeester wist waarschijnlijk wat de bedoeling was, want zonder zich te overhaasten en met bewonderenswaardige bedaardheid, stroopte hij de mouwen van zijn wambuis op en stelde zich in postuur om te vechten.

Eenige matrozen voelden sympathie voor den kwartiermeester, ziende hoe gerust hij zich voor het gevecht

-ocr page 169-

IGl

gereed maakte. Want kapitein Mathias Castelbajac was een geducht vechter, en meer dan een daar tegenwoordig had zjjn brutaliteit ondergaan, zonder er hem voldoening voor te kunnen of te durven vragen.

Buiten de vijanden, welken hjj zich door zijn ruwheid gemaakt had, telde de kapitein nog die, welke zijn plotselinge fortuin hem op den hals gehaald had.

O, men vergeeft niet iemand gemakkelijk, den heer uittehangen en zooveel te drinken als hij wil in gezelschap der Odalisken der Koningin van Saba!

Hoe dronken Mathias Castelbajac ook was, hij had niettemin nog besef genoeg om te weten dat hij ging vechten.

Ook na een oogenblik nadenkens, waggelde hjj door de omstaanders heen naar een groote kuip met water, die in een hoek der herberg stond.

Tweemaal achtereen stak hij er zijn hoofd in en liet zich vervolgens een weinig ammoniac in een glas schenken , waardoor hij aan zijn brein al zijn helderheid terug gaf.

De koelbloedigheid, waarmede de kapitein deze dubbele handeling uitvoerde, schonk hem weder de een oogenblik geschokte genegenheid zjjner aanhangers.

Men juichte hem oorverdoovend toe..

«Welaan! beginnen wij!quot; zei Mathias.

En de daad aan de woorden parend, wierp hij zich met kracht voorover, de knieën buigende, zoodat zij schier den vloer raakten, en bracht zijn gebalde vuisten, voor zijn hoofd.

De kwartiermeester had de klassieke houding, zooals de onderwijzers in het boksen die leeren, aangenomen : het lichaam een weinig voorover gebogen, en de twee vuisten, de een vóór den andere, de rechtervuist het

-ocr page 170-

1Ö3

hoofd eu de linker de borst verdedigend.

Er ontstond een minuut diepe stilte en algenieene opmerkzaamheid.

Alleen de kleine matroos onderbrak ze en sprong plotseling op een ledig staande tafel.

«Opgepast! ik tel de slagen!quot;

De kleine matroos had zulk een grappige houding aangenomen op de tafel in het midden van glazen faro en ledige fiesschen, dat al de aanwezigen het uitschaterden van \'t lachen.

Ue twee vechters stonden tegenover elkander, rustig, onbevreesd en zonder toorn.

»Ik zal het sein geven,quot; hernam de kleine matroos. »De dans zal beginnen... Verroeren we ons niet... Een!... Opgepast!.. . Twee !... Drie!. . .

Zoodra de kleine matroos drie had gezegd, wierp de kapitein Castelbajac, de vuist opgeheven, zich tegen zijn vijand om hem een geweldigen slag toe te brengen.

Maar de kwartiermeester ontweek hem en bracht den kapitein nu, op zijn beurt, een geweldigen slag in \'t gezicht toe.

«Geraakt! nummer 2,quot; zei de kleine matroos, Mathias Castelbajac ziende wankelen.

«Geraakt! ja! herhaalde de woedende kapitein, »ja, maar ieder heeft zijn beurt. Nu aan mij om te lachen 1quot;

En hij viel weder op dezelfde wijs zijn tegenpartjj aan. Maar hij was niet gelukkiger dan de eerste maal daar de vuistslag van den kwartiermeester hem nu midden op de borst trof.

Men applaudisseerde nog meer toen de kleine matroos van de hoogte zijner tribune uitriep;

«Wederom , geraakt, No. 2,quot; en de kapitein Mathias

-ocr page 171-

163

Castelbajac wankelde weder.

De woede van den kapitein veranderde in. rasernij. Na deze tweede nederlaag herstelde hij zich een oogen-blik en trok uit zijn zak een smal, tandig mes.

»Ha, ha! ge wilt slachter spelen?quot; zei de kleine matroos. «Opgepast nummer Een!quot;

Maar de kwartiermeester had geen enkele beweging van zijn vijand onopgemerkt gelaten. Toen hij hem de hand in zijn zak ;:ag steken, had hij hetzelfde gedaan, en terwijl de een een mes greep, nam de andere een revolver van zes schoten.

»Bij de eerste schrede die ge nadert, verbrjjzel ik je \'t hoofd,quot; zeide hij en hief zijn arm ter hoogte van het voorhoofd van kapitein Castelbajac op.

De beweging van den kwartiermeester was zoo elegant en zoo edel geweest, dat de aanwezigen op nieuw in de handen klapten.

ïHebt ge een vertrek waar men ongestoord praten kan, baas Hagedoorn?quot; vroeg de kwartiermeester den baas der herberg de koningin van Saba.

»Om u te dienen, meester,quot; antwoordde de waard. »IIet salon staat voor u open.quot;

Dat de baas salon heette was een hok van twee vierkante meeters groot, tamelijk zindelijk, maar voor gewone klanten niet genaakbaar. Een tafel van zwart hout en een half dozijn matten stoelen was het geheele ameublement.

»Geef acht op \'tgeen ik zeggen zal,quot; hernam de kwartiermeester, tot zijn vijand sprekend. »Als een moordenaar hebt ge het mes tegen mij opgeheven, terwijl ik als een echt en eerlijk matroos met je bokste. Is \'t waar, mannen?quot;

))Ja, \'t is waar!quot;

-ocr page 172-

lól.

Het gestarnte van Mathias Castelbajac begon te tanen.

«Derhalve zou ik het recht hebben je te straffen, maar dat zal ik niet, mits ge je mes op den grond werpt en daar in het salon je op een stoel neerzet.quot;

En terwijl een gemurmel van bewondering opging, hernam de kwartiermeester:

»Ik heb immers gezegd dat ik met je te spreken had ?quot;

Zoowel het ontzag inboezemend voorkomen als de dreigende revolver van den jongen zeeman maakten indruk op den kapitein Mathias Castelbajac. Hij wierp zijn mes weg en zette zich in het salon op de plaats neder, welke de kwartiermeester hem aangewezen had.

Toen wendde deze zich tot de matrozen, die hem omgaven en sprak met galmende stem:

»Mannen, ik verzoek u ons alleen te laten!quot;

Daarop volgde hij, steeds den revolver in de hand, Mathias Castelbajac in het salon, en sloot zorgvuldig de deur.

Zoodra de twee helden verdwenen waren, ontstond weder een verward gedruisch van stemmen in de gelagkamer der herberg. De kleine matroos was geheel omsingeld.

»Zeg eens, maat, je meester heeft goede vuisten!quot;

»En hij is niet malsch,quot; zei de matroos.

«Hoe heet je schip?quot;

»De Indische Perdita.quot;

))Van waar kom je?quot;

. »Van Bombay.quot;

»quot;Wel, zulk een kwartiermeester zal orde op het schip

-ocr page 173-

i 65

weten te houden!quot;

»Ja, de bemanning is gehoorzaam als een lam. Hij heeft allen in zijn macht, zoodat niemand zich durft verroeren.quot;

sHij heeft dikwijls gevochten, wat?quot;

»Hij? Driehonderd elf maal.quot;

Bij het noemen van dit cijfer steeg de bewondering tot den hoogsten graad. Men zou waarschijnlijk den kleinen matroos verzocht hebben, het verhaal van die driehonderd elf gevechten te beginnen, toen het gesprek door een nieuw en onverwacht voorval onderbroken werd.

De deur van het salon werd geopend en de kwartiermeester verscheen op den drempel. Bij zijn verschijning ontstond weder stilte.

»Kom bij ons, baas Hagendoorn, als ik u verzoeken mag,quot; zeide hij: »we hebben ook u iets te zeggen.quot;

\'t Was eigenlijk baas Hagendoorn\'s zaak niet, met dien vreeselijken kwartiermeester in aanraking te komen. Maar hij had tegoed de kracht zijner vuisten kunnen waardeeren om niet terstond aan het hem gegeven bevel van den eigenaar der vuisten te gehoorzamen.

Andermaal sloot zich de deur.

))Wat gebeurt toch daar binnen?quot; vroeg een oude zeeman, wiens gelaat verweerd was door een dertigjarig zwerven op zee.

Hoe algemeen de nieuwsgierigheid ook was, men moest geduld hebben. Na verloop van een kwartieruurs, werd weder de deur geopend; maar nu verschenen de drie mannen.

Mathias Castelbajac, wiens gelaat straalde, had in de hand een papier waarop eenige regels en drie handtee-

-ocr page 174-

166

keningen stonden.

Baas Hagendoorn scheen niefc minder tevreden en wreef zich de handen van pret.

De kwartiermeester had zijn rustig voorkomen behouden.

»Van heden avond af, jongens,quot; sprak baas Hagendoorn, met luide stem, »ben ik geen eigenaar meer van de herberg de koningin van Saba. Ik heb zever-kocht aan kapitein Mathias Castelbajac, die er eigenaar van wordt.quot;

Een kreet van verbazing beantwoordde deze onverwachte verklaring.

«Welnu, kapitein, en de Belle Marseille 1quot; vroeg een der matrozen van Mathias.

sDe Belle Marseille behoort mjj niet meer, mijn jongen. Ik heb het schip verkocht aan den kwartiermeester hier tegenwoordig, ja waarachtig!quot;

Een nieuwe verwonderingskreet beantwoordde deze tweede verklaring, die niet minder verbazend was als de eerste.

De kwartiermeester gaf een teeken dat hij wilde spreken.

«Hoeveel koppen zijn er aan boord van de Belle Marseille?\'quot; vroeg hij op bevelenden toon.

«Tien, meester,quot; antwoordde naderend de matroos van Mathias, die nu matroos van den kwartiermeester was geworden.

«Hoeveel zijn er noodig om het schip te sturen ?quot;

«Drie, meester.quot;

«Welnu, mijn jongen, binnen een uur moet ge mij twee van je kameraden brengen, en dan gaat ge aan boord van het schip den matroos en den kajuitsjongen aflossen, welken meester Mathias Castelbajac er achter gela-

-ocr page 175-

167

ten heeft... hoort ge... Maar.quot;

En hij wenkte den matroos te naderen; de matroos gehoorzaamde.

»Maar ge moogt op het schip met geen levende ziel spreken, uitgezonderd met den matroos en den kajuitsjongen die er achter gebleven zijn. Indien de twee daar zijnde mannen je uit-eg vragen, hebt je hun eenvoudig dezen brief te geven.

))Goed, meester; men zal gehoorzamen,quot; antwoordde de matroos. «Is \'t alles?quot;

))Nog niet. Ge moogt van nacht niemand aan boord toelaten dan die je zeggen zullen: «Bombay.quot;

«Goed, meester. Begrepen!quot;

«Zou je op je beurt ook gaarne kapitein wezen?quot;

Het gezicht van den matroos gaf een lang gekoester-den wensch te kennen.

))Nu, dat hangt van je zelven af. Indien ge mij naar mijn zin gehoorzaamt, zal de Belle Marseille in acht dagen je eigendom zijn. En nu geen woord, verstaat ge? Ga — men zou eindelijk gaan luisteren — en zoek de twee mannen op.quot;

Keeien wij eenige oogenblikken terug en zien wij wat in het salon tusschen den kwartiermeester en den kapitein Mathias Castelbajac voorgevallen was.

Zoodra de twee mannen gezeten waren, reikte de kwartiermeester zijn vijand de hand, zeggende:

»Wat gebeurt is, was uw schuld, kapitein. Wat wilde ik? niets anders dan met u te spreken. Ik kwam eenig-lijk daarom hier, en vond een bedronken man — gij waart dronken kapitein, en erg dronken ook — die mij naar de maan zondt.quot;

»Ge zijt de sterkste, ik heb niets te zeggen,quot; zei de eigenaar der Belle Marseille norsch.

-ocr page 176-

168

Zijn nederlaag bezwaarde hem en hij was er verre van ze den kwartiermeester vergeven te hebben.

»Toen,quot; hernam deze, swas ik gedwongen met u tot middelen over te gaan, waarvan ik over \'t algemeen weinig houd, ik wil zeggen tot geweldige middelen. Neem daarbij in aanmerking, dat wat ik gedaan heb, eenighjk uit genegenheid voor u was, kapitein.quot;

Deze zonderlinge woorden deden den kapitein opspringen. \'t Was duidelijk dat hij moeiljjk begreep waarom de kwartiermeester hem uit genegenheid zoo deerlijk geslagen had.

»Ja, uit genegenheid,quot; hernam hij; »en als bewijs dient dat ik kwam om uw fortuin te maken. Voor hoeveel wilt ge mij de Belle Marseille verkoopen?quot;

»De Belle Marseille is niet te koop.quot;

jEn zoo ik er een goeden prijs voor bied?quot;

»\\Vat noemt ge een goeden prijs?quot;

«Luister, kapitein, waaraan geeft ge de voorkeur: aan de herberg de koningin van Saba met zestig duizend franks, of aan uw schip?quot;

»Wel aan de herberg!quot;

Kapitein Castelbajac kon rekenen. Alleen was de Belle Marseille niet veel meer dan zestig duizend franks waard.

sWelnu, ruilen wij. Ik geef u de herberg, de som, bovendien een geschenk, en gij geeft mij de Belle Marseille. Lijkt u dat?quot;

»Ja. Maar wat zal baas Hagedoorn zeggen?quot;

»Dat zult ge hooren.quot;

Toen had de kwartiermeester de deur geopend en baas Hagedoorn verzocht binnen te komen.

-ocr page 177-

169

De zaak was spoedig besloten geworden.

De kwartiermeester had voor de herberg het dubbele der waarde betaald en er waren twee actes onderteekend, de eene krachtens welke de «koningin van Sabaquot; voortaan aan Mathias Castelbajae en de Belle Marseille aan den kwartiermeester behooren zou.

De kapitein dacht er volstrekt niet meer aan dat hij zijn vaartuig voor den tijd van vijf maanden verhuurd had, of veinsde zulks vergeten te zijn, wat op hetzelfde neerkomt, zoo men wil.

Baas Hagedoorn wilde uit een oude kast het noodzakelijke papier voor het opmaken der twee verkoopacten nemen-; maar de kwartiermeester had reeds uit zijn zak twee geheel gereed zijnde papieren gehaald, waarop reeds een handteekening geplaatst was.

»Ge hebt een raren naam!quot; zei Mathias de ondertee-kening lezende.

\'t Was Willie Pércgode\'s naam.

De kwartiermeester nam uit zijn portefeuille een pakje bankbriefjes en betaalde kontant, wat baas Hagedoorn en den kapitein geheel en al in verrukking bracht; vooral den voormaligen eigenaar der Belle Marseille, die voortaan een anderen eigenaar had.

Ziedaar waarom de kwartiermeester het recht had gehad aan den matroos van het vaartuig bevelen te geven.

Toen deze zich verwijderd had, wenkte de kwartiermeester zijn kameraad en beiden verlieten de herberg de koningin van Saba.

«Wel, Yorick, hoe heb ik de zaak behandeld?quot; vroeg de kwartiermeester zijn gezel.

«Mijnheer de hertog is bewonderenswaardig geweest,quot;

II. de wraak. 12

-ocr page 178-

170

antwoordde Yorick.

\'t Waren inderdaad Yorick en de hertog de Morton Chivray.

-ocr page 179-

XVI.

WAT AAN BOORD VAN DE BELLE MARSEILLE VOORVIEL.

Dank zij den plotselingen bijstand door den quot;Waal-schen officier verleend, was de laatste weerstand van madame Worms overwonnen. Kermend was de arme vrouw in de boot neergevallen. i

En toen de twee forsche roeiers, door kapitein Castel-bajac gezonden, de boot door een krachtigen stoot met de riemen deden schommelen, om ze van den oever te verwijderen, meende madame Worms bepaald dat haar laatste uur geslagen had, en zij viel in zwijm.

Altoos koelbloedig dacht Mésange slechts aan iets dat haar bestendig bekommerde, namelijk: Hoe zij aan Robert kon berichten waar zij was en wat met haar gebeurde ?

12*

-ocr page 180-

172

Robert! om hem bewogen zich al haar gedachten, tüt hem wendde zich geheel haar wezen. De liefde, die zij voor hem gevoelde vermeerderde nog door de hoop die zij op hem stelde.

Zij kende Robert; hij zou alles doen om haar te redden.

Zoo is do liefde der vrouw: zij verwacht alles van hem, die haar onder allen onderscheiden heeft. —

Evenwel was het een zonderling avontuur, en een minder moedige vrouw dan zij, zou zich beangstigd hebben.

Deze zoo vermetel uitgevoerde en zoo spoedig geslaagde ontvoering in den gedwongen slaap, waaraan hare ontvoerders haar hadden onderworpen, en eindelijk deze nachtelijke inscheping na een vlucht door een vreemd land, dat alles moest een minder energieke natuur dau de hare verschrikken.

Daarbij vermeerderde nog de ernst van haar toestand, daar zij niet wist waar zij zich bevond.

Vruchteloos zocht zij door het berekenen van den verstreken tijd te bepalen welke deze onbekende haven kon zijn; Mósange voelde haar denkbeelden zich verwarren.

De boot gleed stil over het rustige water. Niemand in de boot sprak.

Na verloop van een klein uur begreep Mésange niets meer. De boot was voorbij een aantal schepen gegleden die langzamerhand verminderden, tot men eindeljjk een kleine brik ontwaarde, die stil midden in den stroom geankerd lag.

Er scheen licht door een der geschutpoorten van die brik.

Do boot legde aan. Een man verscheen op het dek

-ocr page 181-

173

en wierp een touwladder naar beneden in de boot, waarin hjj bleef hangen; een matroos legde ze vast tegen den wand van het vaartuig en de overscheping begon.

Tien minuten later trad Mesange in de haar be-Etemde kleine, maar geheel nieuw gemeubileerde en behangen kajuit, waarbij een aangrenzend vertrekje of hut.

Madame Worms, die eindelijk tot haar kennis had willen komen werd naar haar »domiciliequot; vervoerd, gelegen aan de voorsteven van het schip. De oude juffrouw, zich van Mésange gescheiden ziende, was buiten zich zelve. Zij wierp zich aan de voeten van den kolonel, omklemde ze uitroepende:

«Genade! Genade!quot;

Het gelaat van den edelen kolonel werd ernstig

»Mij genade verzoeken, madame,quot; zeide hij, «waar denkt ge aan ? \'t Is schier een beleediging, welke ge mij doet; heeft een vrouw slechts behandelingen te vreezeu als zij in de handen van een Montenegro y Sa-bellini is?

»Ben ik dan zoo ontaard van mijne roemrijke voorouders, dat men zulk een taal tot mij kan voeren ? Dat had ik nooit gedacht.quot;

Madame was schier wanhopig, ziende dat haar ootmoedig verzoek den wreeden kolonel vergramde iustede van hem te vermurven.

»Mijn grootvader de markies van den zwarten berg...quot;

Hier onderbrak zich de kolonel om een verklaring te geven aan de achtenswaardige Engelsche vrouw, die er trouwens niet op gesteld was.

»Ge moet dit weten, madame,quot; zeide hij, «de jongste

-ocr page 182-

174

tak van onzo familie had om zich van den oudsten te onderscheiden, zijn erfelijken naam gefranciseerd. Hij heette Zwarteberg inplaats van Montenegro. Maar komen wij tot mijn grootvader den markies den den Zwarten berg terug. Welnu, deze zeide eens den Don Qui-chotte van sArioostoquot; lezende, (arme kolonel!); »Ik had die ridder willen zijn om Dulcinea te bevrijden.quot;

»Een andere mijner voorouders, eigen neef van den Duitschen keizer Hendrik IV, die in ballingschap stierf, bleef vijf dagen zonder voedsel, tengevolge van een gelofte door hem gedaan, toen hij zjjne minnares te hulp snelde.

»Een derde voorvader verkoos liever den dood dan de vrouw te verraden, die hij beminde.

«En terwijl ik zulke familieherinneriagen heb durft ge iets van een Montenegro y Sabellini vreezen. O, madame Worms!quot;

En zonder haar eenige verdere verklaring te geven, verwijderde zich de kolonel, na de deur der kajuit zorgvuldig op \'t nachtslot gedaan te hebben.

Daarop ging hij naar de kajuit van Mésange.

De jonge vrouw zat op het rustbed, dat daar voor haar geplaatst was.

Den kolonel ziende, richtte zy zich haastig overeind.

Montenegro y Sabellini boog eerbiedig voor haar.

»Ge moet vermoeid zijn, mevrouw,quot; sprak hij, sen ik zal u dus verlaten; morgen zal ik de eer hebben u te verzoeken, mij te willen ontvangen.

Daarop verliet hij Mésange\'s kajuit, zooals hij die van madame Worms verlaten had. Op het dek was Mathias Castelbajac in vriendelijk gesprek met den baron Mort-dieu. Zijn neef ziende, wierp hij zich in zijn armen met

-ocr page 183-

175

teedere gemeenzaamheid, waaraan de zuidelijken gewoon zijn. Vervolgens op den nu reeds bekenden matroos en kajuitsjongen wijzend zeide hjj.

»Deze mannen laat ik je. Veel geluk!quot;

En hij steeg af in de boot, die zich verwijderde.

Alleen gebleven versmolt Mésange in tranen. Zij voelde niet meer de blikken van haren ontvoerder op haar rusten, en haar geestkracht verliet haar.

Wat zou van haar worden ?

Zoolang de kolonel en de baron de Mortdieu daar waren geweest als een bedreiging, had haar aangeboren fierheid de overhand behouden, en zij had zich verstaald tegen haar vrouwlijke zwakheid. Maar nu zjj zich alleen met hare gedachten bevond, was zij bevreesd.

Ja zij was bevreesd! want niets kon haar voortaan tegen haar dwingeland verdedigen. Aan wien hulp te vragen ? De wanden van het schip waren zoowel doof voor haar tranen, als zij \'t zouden z|jn voor haar beden; waarheen te vluchten?

Rondom haar water! overal water!

En had zij al kunnen vluchten, dan was het waarschijnlijk dat kolonel Montenegro y Sabellini om haar heen een menigte bespieders zou hebben geplaatst die van al haar bewegingen kennis gaven.

De arme voelde zich door een zinneloozen angst overweldigd; tranen echter verruimden het gezwollen hart der arme vrouw. Echter was zij steeds verzekerd dat, wanneer zij zich te veel aan haar angst overgaf, zij wezenlijk en onvermijdelijk verloren zou zijn.

Haar geestkracht had de overhand. Eerstens moest

-ocr page 184-

176

zij weten waar zij zich bevond.

Dat was niet zeer moeilijk. In weinige oogenblikken was Mésange deswege ingelicht. Drie kisten waren in haar kajuit opeengezet en op alle drie stond het woord Antwerpen gemerkt.

Zij herinnerde zich ook, eenige oogenblikken na haar ontwaken, den naam der stad door de twee avonturiers te hebben hooren noemen. Daarop onderzocht zij de kajuit. Een gewone scheepskajuit, slechts in orde gebracht, naar den vorm van het schip: vooraan wijd, aan het achtereinde eng.

Zij wilde het vertrekje dat aan de kajuit belendde binnengaan: het was ledig. Zij zag er een kast in, waarin boeken waren. Haastig had Mésange haar gevangenis in oogenschouw genomen.

Toen opende zij het venster en zag verschrikt dat dit venster te eng was om er haar lichaam door te laten, ingeval zij zich door den dood voor een schandelijke beleeding wilde vrijwaren.

Eindelijk gebroken door haar aandoeningen en dooiden gedwongen slaap, een slaap die geen rust is, uitgeput, sluimerde zij in.

-ocr page 185-

XVII.

OP HEÏ DEK.

De kolonel Montenegro y Sabellini was naar het dek teruggekeerd waar de baron de Mortdieu hem verwachtte.

De haron rookte zijn derde sigaar en stierf werkelijk van verveling.

De kolonel, het akelig gezicht van zijn medeplichtige ziende, kon zich niet weerhouden in een schaterenden lach los te barsten.

»Zult ge me hier nog langer houden?quot; vroeg de baron op een tevens grappigen en grimmigen toon.

»Dat hangt niet van mij af, waarde vriend,quot; antwoordde de kolonel, op de verschansing gaande zitten.

-ocr page 186-

178

sWilt ge misschien zeggen dat het mjjn schuld is?quot; hernam de Mortdieu.

»Neen, dat is mijn bedoeling niet. Integendeel! Ge zijt hier om mij dienst te bewijzen en omdat ik uw bijstand verzocht heb. O, baron, gelooft ge dat ik vergeetachtig ben?quot;

sNu, antwoord mij dan.quot;

» Waarop ?quot;

»Zijn we hier voor langen tijd?quot;

»Hm!quot;

»Ge zegt?quot;

sik zeg hm.quot;

»Wat beteekent dat?quot;

«\'t Is duidelijk.quot;

»Dat kan ik niet zeggen.quot;

j)IIet beteekent: Ik weet niet.quot;

«Hoe! weet ge \'t niet?quot;

»Neen, op mijn woord, \'t Is nauwelijks twee uren geleden dat we aan boord van de Belle Marseille zijn; hoe wilt ge nu dat ik reeds zal weten, wanneer we het zullen verlaten. Ge eischt waarlijk te veel.quot;

»Nu eisch ik weder te veel!quot;

»Ja.quot;

»Kolonel,quot; zei de baron lachend, «gij hebt alleen meer onverstoorbaarheid dan al je voorouders te zamen.quot;

»\\Vat ge zegt, is des te meer waar,quot; antwoordde Montenegro y Sabellini, «daar ik, onder ons gezegd, geloof; dat mijn voorouders die in \'t geheel niet hebben.quot;

De baron lachte.

«Waarover beklaagt ge u?quot; hernam de kolonel; »ge zijt van avond ongemeen vroolijk.quot;

-ocr page 187-

179

sik heb toch weinig lust om vrooljjk te zijn.quot;

»Men zou \'t niet zeggen.quot;

«Mogelijk, men ziet toch wat beter is. Maar ge hebt mijn vraag nog niet beantwoord.quot;

»Ja wel.quot;

sHoe! durft ge in ernst volhouden dat ge niet weet wanneer we van hier zullen gaan?quot;

»Waarom zou ik \'t niet volhouden, daar het de uitdrukking der waarheid is?quot;

»Ik zal van verveling sterven.quot;

»Ge overdrijft.quot;

»Een eeuwigheid zonder te spelen.quot;

»0 ze zal wel eindigen.quot;

»Ge bespot me, kolonel.quot;

»Ik zou niet durven.quot;

))Nu, geef me dan opheldering; want zoo ge gezond verstand hebt, moet ge weten wanneer een einde aan onze vrijwillige opsluiting moet komen.quot;

»\'t Hangt niet van mij af.quot;

))Van wien dan, als \'t u belieft?quot;

»Van de schoone blonde.quot;

))Jou schoone blonde! Wilt go weten wat ik zou doen indien ik in je plaats was?quot;

»Gaarne.quot;

»Welnu ik zou haar met geweld nemen.quot;

«Niet slecht geredeneerd!quot; zei de kolonel koel.

«Ge zult dus mijn raad volgen, hoop ik.quot;

«Nooit.quot;

«Waarom ?quot;

«Omdat je middel voortreffelijk zou zijn, indien ik slechts op haar schoonheid verliefd was; maar ik ben ook verliefd op haar vermogen.quot;

«Welnu?quot;

-ocr page 188-

ISO

»Daar ik haar . alleen door vrees beheerscli, zal zij als ik haar verkracht, niets meer van mij te vreezen hebben en ik verlies alle hoop haar te huwen.quot;

»Ja; maar ik zal hier sterven van verveling.quot;

«Integendeel, ge blijft hier eenigen tijd zonder te spelen. Dus niets dan voordeel voor je.quot;

»Die ontvoering heeft ons veel gekost.quot;

))Ja, maar zij zal ons veel opbrengen.quot;

Gedurende dit onderhoud was het laat in den nacht geworden toen do twee avonturiers scheidden.

De baron begaf zich tusschendeks. De kolonel bleef op het dek en riep den matroos en den kajuitsjongen.

))Ge weet wat bevolen is, jongens,quot; zeide hij. »Ge moet waakzaam zijn en, mocht iemand aan boord willen komen, dan moet ge mij roepen. Beurtelings moet ge van nacht wacht houden ; overdag kunt ge slapen: iederen morgen krijgt ge een goeden slok brandewijn; zorgt dat ik over je tevreden ben.quot;

En de kolonel verwijderde zich op zijne beurt.

De nacht was rustig, en de wacht houdenden, nu de matroos dan de kajuitsjongen, behoefden geen allarm te maken. Wie had ook Mésange te hulp kunnen komen? Deze wachten waren slechts een onnoodige voorzorg.

Trouw aan zijn besluit den loop der dingen niet te dwingen, liet de kolonel Montenegro y Sabellini den morgen voorbij gaan zonder zich tot zijne gevangene te begeven. Evenwel was hij, bij het opgaan der zon, onmeedogend madame Worms gaan wekken en haar verwittigd dat zij zich gereed moest houden mevrouw Leroy de l\'Etang als kamenier te bedienen. Deze hoedanigheid van kamenier deed de oude dame van veront.

-ocr page 189-

181

waardiging opspringen.

»Ge zijt afschuwelijk!quot; riep zij woedend. »En \'t is een beleediging der Engelsclie natie, welke ik vertegenwoordig, gedaan. Ik ben goevernante, mijnheer!quot;

»üat wist ik zeer goed, lieve dame,quot; antwoordde de kolonel rustig; «maar aan boord van dit schip kondt ge geen goevernante meer zijn, omdat ik alleen hier «goe-verneerquot; en gij integendeel door mij sgegoeverneerdquot; zijt. «Derhalve gebied ik u mij te gehoorzamen.quot;

» Nooit!quot;

»Ge hebt eetlust, niet waar, madame Worms?quot;

«Waarom die vraag?quot;

»Omdat het u slecht bekomen zal, zoo ge niet gehoorzaamt.quot;

jgt;Ik begrijp u niet, mjjnheer,quot; zei de duegna met majestueuze waardigheid.

«Aanstonds wanneer ontbeten wordt zult ge mij begrijpen.

»Als ontbeten wordt,quot; herhaalde madame Worms, een weinig huiverend, ofschoon zij nog niet de geheele beteekenis der woorden van den kolonel vatte.

»Ja, onbevredigde eetlust maakt over het algemeen Let karakter zeer buigzaam.quot;

»Hoe! mijnheer, zoudt ge mjj laten verhongeren!quot; riep de juffrouw wanhopig. j

«Madame Worms,quot; antwoordde de kokmei, »ik bemerk met verdriet dat ge ongelukkiglijk een karakter hebt dat tot bedroevenswaardige overdrijving overhelt. Dat is eeu groot gebrek, madame Worms.quot;

»Ge doet mij veel leed, mijnheer.quot;

«Altijd overdrijving, madame. Waardoor doe ik u leed ?quot;

En zich naar do aan een kier staande deur van do

-ocr page 190-

183

kajuit wendende, riep hij naar buiten :

»Baron, baron! kom even hier als \'t u belieft.quot;

De baron de Mortdieu kwam.

«Doe ik madame leed, baron?quot; vroeg de kolonel zijn vriend koel.

»Ik zie \'t niet,quot; antwoordde Mortdieu.

»Gre hoort, lieve dame,quot; voer de officier van den koning van Siam voort, »uw ongerechte beschuldiging valt van zelf voor deze verklaring van een onpartijdig scheidsrechter. Welaan, madame Worms, dwing mij niet eenerzijds door mijne zachtmoedigheid, anderzijds voor uwe maag tot bedroevenswaardige middelen over te gaan. Begeef u naar de kajuit van mevrouw Francine Leroy de l\'Etang en stel u daar als kamenier tot hare beschikking. Gelieve haar daarbij te zeggen, dat ik de eer zal hebben mij binnen een half uur aan haar voor te stellen.quot;

Nauwelijks was het half uur verstreken, toen de kolonel bij Mésange binnentrad, in de hand eene groote vergulde kooi houdend. Die kooi bevatte eenige vogels, waarbij de duif, welke do jonge dame te Baden bewonderd en welke, zooals men zich herinneren zal, de kolonel zich gehaast had te koopen.

»Hebt ge een rustigen nacht gehad, mevrouw ?quot; vroeg de kolonel zijn gevangene.

Mésange antwoordde niet:

»Veroorloof mij u deze vogels aan te bieden, mevrouwquot; voer hij voort, zonder den schijn te hebben haar zwijgen op te merken. »Ge zult er de duif bij vinden, welke ge zoo fraai vondt.quot; Mésange gaf madame Worms een teeken; deze verwijderde zich.

sMijnheer,quot; zeide zij koel tot den kolonel, »ik gevoel

-ocr page 191-

183

mij heden morgen volkomen uitgerust en bedaard. Zoo ge wilt, kunnen we een oogenblik te zamen spreken.quot;

»Ik ben tot uw dienst, mevrouw.quot;

«Ik ben uw gevangene en heb weinig hoop op bevrijding. Wie zou mij hier zoeken? Wie kan zelfs weten dat ik in uw macht ben? Derhalve zijt ge meester te doen wat ge wilt. Zou \'t u behagen te zeggen wat ge van mij verwacht?quot;

«Uw liefde, mevrouw,quot; zei de kolonel rustig, als had hjj een zeer natuurlijk antwoord op Mésange\'s vraag gegeven.

«Ge hebt mij dus ontvoerd om er toe te komen door mij bemind te worden?quot;

«Ja, mevrouw, dat beken ik.quot;

»Maar zoo ik u nooit beminde?quot;

jDat zal niet zijn.quot;

«Waarom ?quot;

«Omdat!... begrijp mij goed, mevrouw, omdat ik u tot aanbiddens toe bemin, en zonder te aarzelen, u mijn geheel leven zou wijden. Wat ik wil, is mij met u aan den voet des altaars te vereenigen.quot;

»En als ik weiger u te huwen?quot;

»Ge zult niet weigeren.quot;

«Ge rekent er dus op geweld te gebruiken, om mij te dwingen ?quot; zei Mósange met trotschen glimlach.

»God beware mij daarvoor, mevrouw. Mijn eerbied voor u evenaart mijne liefde. Nooit heb ik voor eene vrouw gevoeld, wat ik voor u gevoel. Ik heb gezworen dat ge mijne gade zoudt zijn.quot;

«En ge zult mij gevangen houden zoolang ik niet bewilligd heb?quot;

-ocr page 192-

181

))Ja, mevrouw.quot;

Na dit antwoord, boog de kolonel voor Mésange en ging heen. Het was zijn plan niet de jonge vrouw tot het uiterste te brengen. ,

Den geheelen dag keerde hij niet tot haar terug.

Den volgenden dag liet hij zich wederom zooals den vorigen dag aandienen.

«Begint ge mij te beminnen?quot; vroeg hij.

Mésange antwoordde hem niet.

Montenegro y Sabellini verwijderde zich, altoos rustig, zonder dat een toornig gebaar de volkomen kalmte van zijn gedrag logenstrafte.

-ocr page 193-

xvur.

NA VIJF DAGEN.

Wederom verstreken vijf dagen. Hij kwam als naar gewoonte des morgens weder bij Mésange.

«Mevrouw,quot; sprak hij, » t zijn nu zeven dagen, dat ge aan boord van dit schip zijt. Ge hebt mij niets te verwijten en mijn geweten zegt mij, dat mijn edele voorouders mijn ridderlijke handelswijze ten uwen aanzien niet zullen afkeuren. Maar aan alles moet een einde komen.quot;

Mésange hief het hoofd op. Sedert zeven dagen had de bewonderenswaardige kalmte der edele jonge vrouw zich geen enkel oogenblik verloochend.

»Ik begrijp, mjjnheer. De rol van cipier begint u te walgen, en ge wilt de rol spelen van..

»Neen, mevrouw, ik heb u gezegd, dat ik u bemin

II. de wraak. 13

-ocr page 194-

18G

cn u eerbiedig, zooals ieder eerzaam man verschuldigd is aan haar, die den naam zal dragen, dien zijn voorouders hem zuiver en onbevlekt nagelaten hebben.quot;

»quot;\\Vaarom dan uw bedreiging?quot;

»\'t Is geen bedreiging, mevrouw, \'t is een waarschuwing. Ik verwittig u eeniglijk dat wanneer ge binnen vijf dagen het besluit niet hebt genomen mij te huwen..

»Gij mij dooden zult, mijnheer!quot;

»0, mevrouw, zulke woorden tot een Montenegro y Sabellini!quot;

«Wees oprecht, mijnheer,quot; hernam Mésange met de grootste kalmte. »Een duidelijke toestand is mij lief. Ge wilt mij huwen ; ik wil \'t niet. Er blijven u dus twee keuzen: óf mij te onfeeeren of mij te dooden. Ge kunt mij onteeren als \'t u behaagt; maar ik zweer u bij God dat ik mij zal laten verhongeren.quot;

»IIet moet toch!quot; zei de kolonel toornig.

Maar hij herinnerde zich zijne rol en bedwong zich.

»Ge bedriegt u, mevrouw, noch het eene noch het andere zal geschieden. Indien ge weigert mij te huwen^ zal ik eenvoudig het anker ligten en u naar een of andere Spaansche kolonie overbrengen, waar een goede priester ons in den echt zal verbinden. Ziedaar mijn besluit, mevrouw.quot;

Daarop verwijderde hij zich.

»Ik ben verloren,quot; zuchtte Mésange, toen zij haar dwingeland had zien verdwijnen. »Yijf dagen! Wat zal van mij worden? En hoe Robert te verwittigen? Niets! Niets! Niemand aan wicn mijn vertrouwen te schenken- Niemand wieu ik zou kunnen zeggen: Ga daar

-ocr page 195-

187

heen, en ge zult beloond worden! ge zijt arm en ge zult rijk worden!quot;

))Het middel mij te laten verhongeren blijft mij over!quot; zeide zij. »\'t Zou afgrijselijk zijn. Zoo jong te sterven? Maar het zij zoo. De dood is beter dan oneer!quot;

Mésange\'s blikken rustten op de kooi, welke de kolonel haar gebracht had. »Zij zullen niet zooals ik gevangen blijven, die arme gevleugelde zangers; weest gij ten minste vrij!quot;

Zij opende het deurtje van de kooi.

Zij zijn gelukkig en kunnen vluchten ... zij...

Zjj hield op. Een gedachte was in haar opgekomen. Indien deze duif den hertog de Morton-Chivray een brief kon brengen? Inweerwil harer treurigheid deed deze gedachte haar glimlachen.

Waarom niet?

Het is moeieljjk de verschillende gedachten te schetsen die in Mésonge oprezen, naarmate dit schijnbaar dwaas denkbeeld zich in haar geest ontwikkelde.

Zij herinnerde zich dat duiven naar haar duiventil terugkeerden en dus tot gevleugelde boden konden dienen.

De lezer weet dat het voornemen der jonge vrouw door haar uitgevoerd was geworden en \'t gelukt was.

Zij schreef den ons bekenden brief en hond dien onder den vleugel van den lieven koerier. Aanvankelijk scheen de duif niet te willen wegvliegen; z|j zette zich op den rand van het kleine open venster der kajuit... eindelijk nam zij haar vlucht en steeg recht in de lucht op zooals de leeuwriken.

Mésange oogde haar lang na.

\'13*

-ocr page 196-

188

Duidelijk verdween zij in de wolken.

De vijfde door den kolonel bepaalde dag was schier ten einde.

Het was half negen \'s avonds en donker geworden.

Mósange wachtte. •lt;

Niets was gekomen. Geen woord, geen teeken van bevrijding. Mésange wachtte!

»Ach! ik was dwaas,quot; dacht zij, »te gelooven dat de duif mijn brief aan Robert zou brengen!quot;

Het arme meisje was er reeds toe gekomen om zich zelve ^e lachen en de hoop, welke zij een oogenblik gekoesterd had, dwaas te vinden.

De vijfde door den kolonel bepaalde dag was gekomen. En evenwel zag zij hem niet verschijnen.

Montenegro y Sabellini was op het dek der Belle Marseille met mijnheer de Mortdieu.

De baron was in den luim van een dollen hond,

»De grap moet toch een einde hebben,quot; zeide hij tot zijn vriend. sZiedaar reeds twaalf dagen dat we om deze preutsche verliezen. Ge zijt op haar verliefd! Welnu, neem haar, en dat er een einde aan komt.quot;

sGe schijnt zeer spoedig moedeloos,quot; zei de kolonel.

DLuister, waarde vriend,quot; zei de baron, »ik wil niet langer wachten. Indien ge morgen niet de bezwaren van deze nuf overwonnen hebt, ga ik op mijn woord van Mortdieu heen en laat je alleen.quot;

De twee avonturiers zaten voor een tafeltje, waarop twee flesschen jenever, hun geliefkoosde drank, stonden.

»Ik zou je in mijne plaats willen zien!quot; zei de kolonel driftig, «indien ge gelooft dat deze jonge vrouw ge-

-ocr page 197-

189

makkelijk te overwinnen is; \'t is een onbedwingbaar wezen.quot;

De flesschen jenever waren spoedig ledig.

«Onbedwingbaar! Gre zijt een domkop. Ik ken geen onbedwingbare vrouw, wanneer men baar in zijn macht op een schip heeft, wanneer men haar kan verkrachten en met haar doen wat men wil.quot;

»Zij zal zich laten verhongeren.quot;

«Gelooft ge nog aan die praatjes! Waarachtig ge zijt een ezel! Wees gerust, die bedreiging zal zjj niet verwezenlijken. Zij zal misschien twee dagen lang zich houden alsof zij niet eet; maar den derden dag zult ge u verwonderen haar om een kotelet te hooren vragen. Vrouwen zijn altoos vrouwen, parbleu!quot;

De kolonel wilde antwoorden, toen de wacht aan den voorsteven riep :

»Wie daar in de boot?quot;

\'t Was \'t eerste alarm in twaalf dagen.

Hoewel eenigszins door den drank beneveld, richtte de kolonel zich op en ging wankelend naar de bak.

»Wat is daar?quot; vroeg hij den matroos.

»Een boot.quot;

«Hoeveel man?quot;

«Drie.quot;

«Vrienden!quot; riep een stem uit de boot, «een brief van kapitein Mathias Castelbajac.quot;

Het waren de matroos en de twee zeelieden, welke Robert zond om hen af te lossen die aan boord gebleven waren. De brief was van den graaf.

«Laat hen aan boord!quot; beval de kolonel.

De wacht liet de touwladder neer. Een minuut latei-waren de mannen, vlug als apen, op het dek.

De matroos, aan wien Robert ingeval van welslagen

-ocr page 198-

190

de Belle Marseille beloofd had, hield den brief van kapitein Castelbajac in de hand.

Het spreekt van zelf dat de kapitein zijn neef iets te verzoeken had.

Argeloos opende Montenegro y Sabellini den brief.

Hij was zeer kort. Mathias schreef den kolonel dat, gereed om een groote sluikerij te ondernemen, hij den matroos en den-kajuitsjongen, die hij het meest vertrouwen kon, noodig had, dat hij in hunne plaats aan zijn neef drie fiksche matrozen zond, die hem aan land, tot last waren, daar hij hen betaalde, om niemendal uit te voeren.quot;

De kolonel had niets tegen dit zeer natuurlijk verzoek te zeggen.

Hij gaf den nieuwaangekomene het consigne; de matroos en de scheepsjongen stegen in de boot af, en hij keerde tot den baron de Mortdieu terug, die voortgegaan was, met even gemoedeljjk te drinken alsof zyn vriend hem niet verlaten had.

Montenegro y SabelÜni was geen drinker. Zoo hij dien avond het voorbeeld van den baron volgde, was het omdat het oogenblik gekomen was om voor de laatste maal, vóór zijne bedreiging ten uitvoer te brengen, naar Mésange te gaan.

De jonge vrouw boezemde hem ontzag in.

Zooveel energie aan zooveel schoonheid gepaard liet niet na indruk op dien man te maken. En zooals alle gemeene naturen voelde hij behoefte zich te vermannen, vóór in hare tegenwoordigheid te komen.

Drie uren verstreken nog met te drinken.

Te een uur des morgens was de kolonel dronken. Hij had een geweldig besluit genomen. Zijn brutale verliefdheid beheerschte eindelijk zijn belang. Hij wilde niet

-ocr page 199-

19 i

langer wachten met de vurige begeerten, die Mesange hem inboezemde, te bevredigen.

Drie uren lang had hij naar de raadgevingen van zijn vriend geluisterd. En naarmate hij luisterde dacht hij:

»Ik ben een domkop: hij heeft gelijk. Zij zal zich het leven niet benemen. Dooden de vrouwen zich.quot;

De baron de Mortdieu zou nog verder voortgegaan zijn vriend te raden niets te ontzien, maar hij was op den vloer neergevallen en sliep.

In weerwil van zijn dronkenschap zag de kolonel dat; hij wenkte den wachthebbenden matroos.

De man begreep; hij nam den baron de Mortdieu bij de schouders en droeg hem naar zijn hut; Mortdieu liet zich op zijn bed rollen, en zette zijn een oogenblik gestoorden slaap voort.

De kolonel was alleen en herhaalde: »Zij zal zich het leven niet benemen. Dooden de vrouwen zich?quot;

Hij aarzelde nog een oogenblik.

Vervolgens een beweging makende als van iemand die plotseling een laatste bezwaar van zich verwijdert, zeide hij: »Kom, ik heb reeds te lang gewacht.quot;

Zooals in den nacht toen hij voor de eerste maal in de kamer der jonge vrouw, in het hotel van Maintz te Baden was gekomen, sliep Mésange.

De kolonel opende de deur, bleef een oogenblik op den drempel en aanschouwde haar lang.

De frissche buitenlucht trof Mésange in het aangezicht. Zij ontwaakt, slaakt een angstkreet den ellendeling ziende, die met knikkende kniën, smoordronken voor haar stond.

»Help! help!quot; ^reet de ongelukkige.

-ocr page 200-

19£

De kolonel schaterde \'t uit van \'t lachen.

«Help! Ik zou willen weten wie u te hulp zou kunnen komen,quot; stotterde hij met heesche stem. «Niets kan h meer te hulp komen!quot;

Het meisje sidderde. De afstand tusschen haar en de kolonel was niet verminderd. Hij stond nog altoos op dezelfde plaats, wankelend, haar met zijn blik verslindend, met zijn hand bedreigend, \'t Was het dier, het men-schelijk dier ia al zijn afgrijselijkheid, in al zijn wreedheid.

Vergetend dat het venster te eng was om haar door te laten, naderde zij het om er zich uit en in de golven te werpen en ten minste door den dood aan de haar dreigende schandelijkheid te ontkomen.

Montenegro omvatte haar. Zij maakte zich los en stiet hem met geweld terug. In oogenblikken van doodsgevaar hebben zwakke wezens bovenmenschehjke kracht.

De kolonel greep haar weder en wierp haar op het bed terug. Mésange zag om zich heen... Zij was verloren. Toen verliet haar al haar moed. Zij riep: «Genade! genade!quot;

Andermaal schaterde hij \'t uit van \'t lachen.

«Genade! Zijt ge dwaas, ik bemin u en ik zal u bezitten. Ik heb \'t gezworen! Niemand kan u meer aan mij ontrukken. De zee wil u niet. De menschen zullen u niet redden. Ge behoort mij, ge behoort mij weerloos.. . Ge behoort mij... Ik bemin u!quot;

Mésange schaamde zich als \'t ware voor de oogen-hlikkelijke zwakheid die haar als vernietigd had. In een sprong was zij overeind, rukte de klammen die het rustbed aan den wand hielden los, en schoof het tusschen haar en den kolonel. Vervolgens nam zij een dei-drie kisten die in haar bereik waren, en beproefde zich daar achter te verschansen.

-ocr page 201-

19a

De ellendeling stond nog op de zelfde plaats en staarde met een wezenloozen lach naar de rampzalige, die poogde te ontsnappen aan haar onteering. Verzekerd te zullen zegevieren, wilde hij zich het gruwzaam genot verschaffen den weerstand te overwinnen. Misschien wist hij ook niet precies door zijn dronkenschap wat eigenlijk plaats had.

Maar eensklaps overweldigde hem een zweem van toorn. Met een vuistslag wierp hij de kist omver, waar achter Mésange zich verschanst had, vervolgens voorwaarts springend, greep hij de jonge vrouw bij de handen, en trok haar met geweld tot zich.

Mésange slaakte een vreeselijke kreet, een dier wanhoopskreten van den mensch in doodsgevaar. De bandiet had de waarheid gezegd. Niets kon haar redden, haar bijstaan.

Maar op het oogenb\'ik toen Mésange krachteloos zich onvermijdelijk verloren zag, dwong een geweldig stooten van het vaartuig haar los te laten.

Een tweede nog hardere stoot dan de eerste, schokte de Belle Marseille in al zijn voegen.

De bandiet wankelde; de dronkenschap overweldigde hem.

Een derde stoot, zooals de eerste stooten, wierp hem krachteloos en onbewegelijk op den vloer. Zijn val maakte de deur der kajuit vrij. Zonder zich rekenschap te geven van de onverwachte hulp die kwam, begreep Mésange toch dat haar eenige kans van redding overbleef.

Zij snelde het dek op, voornemens zich in de golven te werpen. Reeds was zij de verschansing genaderd en wilde haar opzet uitvoeren, toen een onbekende hand haar greep.

Zij wendde zich om. Een man hield haar bij den

-ocr page 202-

194

arm. Zij slaakte een ontzettenden kreet van vreugd, waanzin, geluk. Die man was Robert!

De lezer begrijpt wat geschied was ... De aan den matroos gegeven belofte houdende, was Robert dien nacht te twee uren \'s morgens, vergezeld van Perdita, lord Pérégode en Yorick aan het schip gekomen.

De wacht had met gesmoorde stem geroepen: Halt! wie daar in de boot!

En de hertog had geantwoord: «Bombay!quot; wat het wachtwoord was.

In hetzelfde oogenblik toeu de vier personen den voet op het dek zett\'en, begon de kolonel zijn worsteling met Mésange.

Met twee woorden verwittigde de matroos den hertog dat do twee avonturiers zich smoordronken verwijderd hadden.

Robert geloofde dus dat Mésange niet het minste gevaar liep. Slechts ééne gedachte pijnigde hem: had z|j den ellendeling weerstand kunnen bieden ?

Nu was het belangrijkste den baron de Mortdieu en zijn medeplichtige te verhinderen de vlucht te nemen.

De matroos had schielijk het anker geligt, terwijl de twee andere zeelieden de zeilen spanden.

Plotseling aan zijn veertiendaagschen slaap ontrukt, stootte het schip driemaal, wat het begin der redding van de arme jonge vrouw was.

Het was ebbe, de wind was gunstig en in korten tijd was de Belle Marseille de Schelde uitgezeild en bevond zich in volle zee.

Einde van het tweede deel.

-ocr page 203-

INHOUD.

Bladz.

Hoofdst. I. De steile kust........1

» II. De legende der dochter van Elos . 14 ï III. Waarom Yorick niet gekomen was . 29 » IV. Het einde van het drama .... 39

» V. De blonde dame.......47

» VI. Een brief..........60

» VII. De voorouders van den weledelen heer

den kolonel Montenegro y Sabellini. 70

» VIII. Waarin de strijd begint.....82

» VIII. Een zeer ongelukkige echtgenoot, omdat zijne vrouw op sterven ligt en zijne schoonmoeder krankzinnig is . 95 » IX. Hoe Robert begint te begrijpen . .115

» X. De brief..........121

» XI. Hoe Robert alles begrijpt . . . .129 » XII. Naar Antwerpen ....... 135

» XIII. Een schrede terug.......141

» XIV. De brief van Rosa Sturm .... 147 » XV. Robert kwartiermeester, en Yorick

matroos..........156

» XVI. Wat aan boord van de Belle Marseille voorviel........171

» XVII. Op het dek.........177

» XVIII. Na vijf dagen........185

-ocr page 204-
-ocr page 205-