-ocr page 1-

i

607

______________________JajK

PE

■li

P I ff

;!» WARE DIENSTBODE,

liquot; \' I!

i S-

DOOR DKN

I ^ ■ 5

liquot; E K n W A A 11 ü E X P A T E U

«T

PETERS C. SS. R. J

r,1

Sgt; \' •sj

% ■ •§{

Mri h\'erieiijh\' gneMvurhtj;. J ;

p ®1 i

f i GULPEN. 1887.

fSquot; DÜUK VAN M. ALBERTS EN ZONEN. ^

|lgt; \'S BOSCH,

fe. Ul.I U. MOSMANS ZOON, UOEKIUNDEl.AAR. s\'

r, gg_sfe. A-

—— — eR

ptJ.

-ocr page 2-

■/\'V\' \'■ \'i:

- -\' \'- - . quot; ■ - ■-.\' - c5 ?

- ■-■

-

-ocr page 3-

DE

WARE DIENSTBODE.

-ocr page 4-

T

■p

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

ra x

2944 371 4

-ocr page 5-

Pu

/ oJ

xra Is

E1X Qj

WARE DIENSTBODE,

fj i

UOOH DKX EEK W A ARDE X P A T E R

FETJERS C. SS. ]R.

Kerkelijke goedkeuring.

11

GULPEN, 1887. ^

P DItUK VAN M. ALBERTS EN ZONEN. quot;Sj

[§■ \'S BOSCH, f{

p- HIJ G. MOSMANS ZOON. -ij

^iturg.\'s

Aartabiad^ Voignui

E.K

iipi\'

A.

-ocr page 6-

IJoor den Iloogwaardigon Pater Generaal onzer Congregatie, Nicolaus Mauron. daartoe gemachtigd staan wij toe dat het werkje «de ware dienstbode» door den WelEerwaarden Pater Peters C. SS. R. gedrukt worde, ser-vatis servandis.

Anslerdam 2i April 1887.

P. OOMEN, C. SS. R.

Sup. prov. Holl.

imprimatur.

P. MANNEWS,

S. Thcol, Dcct. et Prof. Lfbr. Censor

Rureemundse, 20 Mali 1887.

bibliotheek dcr RU KSW^ERSlTEiT

utrecht;

coll. thomaatec

-ocr page 7-

— inf—

\'Oa {j ^oc\' !S See\'llt;? uilzondering van personen.

Allen, oversten zoowel als onderdanen, zijn dienstknechten, dienstmaagden des Herren. «Een is uw Meestem , zeide de Zaligmaker, «.en gij allen zijt broeders», (i) Slechts één is wezenlijk meester, God alleen, en te zijnen opzichte zijn wij allen aan elkander gelijk, wij allen zijn broeders en zusters. In het oog der wereld zijn ondergeschikten, zij die anderen dienen, minder in aanzien, maar daarom niet minder dierbaar aan Gods Hart. Kwijten zij zich behoorlijk van hunne plichten, dan kunnen zij groot zijn, niet in het oog der menschen, die vaak uit de hoogte op hen nederzien, maar in het oog van God, dat zeker wel het voornaamste is. Daarom heb ik gemeend, den dienstboden, die zich ïn hunne hoedanigheid godsdienstig en deugdzaam willen gedragen, geen ondienst te bewijzen, met eenige regelen te •1) Matth. 23, 8.

-ocr page 8-

schrijüm voor dm dienstbaren stand. Weit hen betreft, voor wie godsdienst nu deugd als eene bijzaak gelden tieren zullen zich de moeite niet geven, dit klein boekje te lezen, om niet in hun doen en laten verontrust te worden. Dezen mogen dan toezien. Maar zij die God in den persoon hunner oversten willen dienen, en prijs stellen op den naam van goede en brave dienstboden, zullen in dU boekje eene gedragslijn vinden, waaraan ~ij zich moeten houden, om op dien naam aanspraak te kunnen maken. Na in weinige woorden over den dienstbaren stand in het algemeen, over de voortreffelijkheid en de voordeelen van dien stand te hebben gesproken , wordt er gehandeld over de plichten die zij te vervullen hebben. Eerbied, gehoorzaamheid en getrouwheid zijn ze hunnen oversten verschuldigd. Mogen zij zich stipt van die verplichtingen kwijten, dan zal et-vaak meer vrede, geluk en voorspoed in de huisgezinnen heerschen, de dienstboden zullen zich des te gelukkiger gevoelen , en op Gods bijzonderen bijstand voor latere dagen kunnen rekenen.

-ocr page 9-

quot;

rat yd de

n\' ^

l!il CK\'OOFDSTUK I.

rxr

m

m De dienstbare stand.

\\n

n gelijk C1\' verschil is van levensstaat en er

1,1 gehuwden en ongehuwden, leeken en

/lt;? kloosterlingen zijn , zoo ook bestaat er ver-

scheidenheid van stand. Er zijn rjjkon en armen, oversten en onderdanen. ïe vergeefs 3quot; zou men naar een middel zoeken, om de

« armoede uit de wereld to verbannen zoo

dat er geene armen meer gevonden werden. n Dwazen hebben zich met zulk droombeeld

onledig gehouden. uitzinnigen hebben zich verbeeld, dat zulke hersenschim kan verwe-e zenlijkt worden ; oproerlingen verkondigen

van de daken, dat er geen armen meer zou-P den zijn, indien het communismua, of het

11 stelsel van de gemeenschap dor goederen,

en do afschaffing van het eigendomsrecht, in de wereld zegevierde. Dit alles is onzin.

-ocr page 10-

schrijven voor dm dienstbaren stand. Wat hen betreft, voor wie godsdienst en deugd als eene bijzaak gelden dezen zullen zich de moeite niet geven, dit klein boekje te lezen, om niet in hun doen en laten verontrust te worden. Dezen mogen dan toezien. Maar zij die God in den persoon hunner oversten willen dienen, en prijs stellen op den naam rein goede en brave dienstboden, zullen in dit boekje eene gedragslijn vinden, waaraan zij zich moeten houden, om op dien naam aanspraak te kunnen maliën. Na in weinige woorden over den dienstbaren stand in het algemeen, over de voortreffelijkheid en de voordeden van dien stand te hebben gesproken , ivordt er gehandeld over de plichten die zij te vervullen hebben. Eerbied, gehoorzaamheid en getrouwheid zijn ze hunnen oversten verschuldigd. Mogen zij zich stipt van die verplichtingen kwijten , dan zal er vaak meer vrede, geluk en voorspoed in de huisgezinnen heerschen, de dienstboden zullen zich des te gelukkiger gevoelen, en op Gods bijzonderen bijstand voor latere dagen

kunnen rekenen.

---——---

-ocr page 11-

rat

Idle n,

\'st cK\'oofdstuk i.

\'ir m

De dienstbare stand.

n

ii gelijk er verschil is van levensstaat en er

li gehuwden en ongehuwden, leeken en

ia kloosterlingen zijn , zoo ook bestaat er ver-

-t scheidcnheid van stand. Er zijn rijken en

e armen, oversten en onderdanen. ïo vergeefs

zou men naar een middel zoeken, om de « armoede uit de wereld te verbannen zoo

dat er geene armen moer gevonden werden. 11 Dwazen hebben zich met zulk droombeeld

onledig gehouden, uitzinnigeu hebben zich \'\' verbeeld, dat zulke hersenschim kan verwe-

e zenlijkt worden; oproerlingen verkondigen

van de daken, dat er geen armen meer zou-I\' den zijn, indien het communismus, of het

1 stelsel van do gemeenschap der goederen,

en do afschaffing van het eigendomsrecht, in de wereld zegevierde. Dit alles is onzin.

-ocr page 12-

— 8 —

Zoolang de wereld bestaat zullen er armen star

gevonden worden; behoeftigen zal men altijd me1

en overal aantreffen. rijk

Zoo ook behoort het tot de onmogelijkhe- En

den, de verschillende standen in de maat- nie

schappij te willen afschaffen. Zouden allen me

even rijk, en eenieder zijn eigen meester ter

zijn, dan zou men al die uithangborden van res

Mr. timmerman, Mr. kleermaker, Mr. schoen- mc

maker en zoo meer, aanstonds moeten ver- va

wijderen, w ant wat zou dat meesterschap zk

beteekenen, indien er geen spraak kon zijn sti

van ondergeschikten? Wie zou, zelf meester de

zijnde onder een ander willen staan? zou er

hieruit niet volgen, dat elke huisvader ki

alle ambachten moest verstaan? hij moest ei

metselaar, timmerman, kleermaker, smid, h

schoen- en klompenmaker zijn, want wie 61

anders zou hem hierin behulpzaam willen I-

zijn? Zou het iemand zonder betaling doen? v Dit kan men niet veronderstellen; Voor geld?

Ja, maar dan zou de werkman, in de ver- s

onderstelling dat allen even rijk waren, c

weldra veel rijker zijn, immers hij die be- f

talen moet wordt armer, die ontvangt, rij- lt; ker, en dan is er weder ongelijkheid van

-ocr page 13-

stand. Wie zou langer bij een heer of eene mevrouw willen dienen , indien men even rijk ware als zijn meester of zijne meesteres? En zou men liet doen, dan tocli niet voor niemendal; en zoo zouden ten slotte de meesters dienstknechten, en de dienstknechten als zijnde rijker, meesters, de meesteressen dienstmaagden , en de dienstmaagden meesteressen worden, zoodat de ongelijkheid van standen zou blijven bestaan. Zij die zich geleerd wanen zullen met al hun verstand, en zij die zich voor menschenvrien-den uitgeven met al hun vernuft. armoede en den dienstbaren stand niet uit de wereld kunnen verbannen. Vóór 40ÜJ jaren waren er reeds meesters en dienstboden; had Abraham geene dienstknechten? was Agar niet eene dienstmaagd van Sara? diende Jacob Laban niet? Wat altijd geweest is, zal ook wel immer zoo blijven.

Gods wijsheid regelt alles ten beste. «Zij strekt zich krachtdadig uit van het eene einde dnr wereld tot het andere, en bestuurt alles met zachtheid». (1) Zij wil dat do eenen de anderen noodig hebben; vandaar

1) Sap. 8, 1.

-ocr page 14-

dan ook de ongelijkheid van standen. Gode behooren hemel en aarde, alles is zijn eigendom, Hij kan over alles naar welgevallen beschikken. «Armoede en rijkdom,» zegt do II. Geest, «komen van God». (1) Wie zou zich durven verstouten en God vragen, waarom Hij don eenen veel, don anderen minder geeft? zijn zij die minder met aardsehe goederen begunstigd zijn, voor dat weinige Godo geeno dankbaarheid ve:1-schuldigd? Zij die ontevreden zijn in hunnen onaanzienlijkon stand waarin de goede God zo geplaatst heeft, en met afgunst nederzien op de meer gegoeden, zouden het verwijt verdienen den morrenden dienstknechten gedaan , van wie sprake is in het H. Evangelie: «Staat het mij niet vrij te doen wat ik wil ? is uw oog boos, omdat ik goed bon». (2)

Eono maatschappij, waarin allen, even veel te zeggen hadden, zonder oversten en zonder ondergeschikten is niet denkbaar. Om alle wanorde te voorkomen, wijst God eenieder zijne plaats aan die hij in de samenleving moot innemen. Hij bekleedt den eenen •J) Eccli. n. 14. — 2) Matth. 20, 15.

-ocr page 15-

— il —

met liet gezag, terwijl Mij den anderen do plichten van onderdanigheid voorschrijft. Even geljjk Hij de voeten aan het mensohelijk lichaam beneden plaatst, en deze zoowol als de handen dienstbaar maakt voor hot hoofd, zoo hoeft Hij ook eenige personen beneden de anderen geplaatst, opdat zij der maatschappij, dat groote lichaam ten dienste zouden zijn. Waarom moet ik dan juist andoren dienen, zult gij misschien denken, kon ook ik geen meester of geene meesteres zijn, dan zouden er nog dienstboden in overvloed ■\\\\czen? Maar wanneer allen zóó dachten, dan waren er geene meer, en wio zou u dan dienen? als heer of mevrouw zoudt gij toch ook gaarne dienstboden hebben. Yt-agen, waarom de eene moot dienen en de andere gediend worden, waarom sommigen oversten, anderen ondergeschikten moeten zijn. staat bijna gelijk met de vraag, waarom eenigen uit rijke, anderen uit moer behoeftige ouders geboren worden, daar het gebrek aan fortuin doorgaans do reden is waarom men gaat dienen. Wie zal deze vraag kunnen beantwoorden, wie anders dan God ? omdat Hij hot zoo gewild heeft, daarom is liet ge-

-ocr page 16-

— 12 —

sohied. Veronderstelt eens: In eene woning zijn dienstboden in menigte, en de heer des huizes zou het aan een eenieder vrijlaten dat werk te verrichten, hetgeen het meest met hunne neiging overeenkomt, al zouden ook allen dezelfde genegenheid hebben, hoe zou het er dan uitzien in dat huis .\' zou er geene groote ongeregeldheid en verwarring heerschen. Allen zouden bijv. de bovenvertrekken willen verzorgen, wie zou dan koken? wie de deur openen? wie beneden vegen en schrobben? Eenieder begrijpt dat in zulk huis geen orde kan en voortdurend verwarring moet zijn. Welnu de goede God is de huisvader van het menschelijk geslacht, Hij is de lieer des huizes, dat is, van deze wereld, wit allen zijn in zijnen dienst. Welke onbeschrijfelijke wanorde zou er dan in de wereld heerschen, indien allen dezelfde bediening zouden willen waarnemen, eenieder overste, niemand onderdaan wilde zijn, eenieder gebieden, niemand gehoorzamen wilde, in één woord, indien het aan eenieder vrijstond , eene plaats in de maatschappij naar goedvinden uit te kiezen. Wat dj menschen onderling nimmer tot stand konden brengen,

-ocr page 17-

— i3 —

dit heeft de goede God door zijn alwijs bestuur geregeld. Indien nu elkeen tevreden ware met de plaats door Gods voorzienigheid hem of haar aangewezen, dun zou de samenleving gelijken op een groot wel geregeld huis, waarin de beste verstandhouding zou bestaan, onderlinge liefde gepaard met wederzijdsche behulpzaamheid heerschen. en welvaart bloeien zou. Eenigen beschouwen den dienstbaren stand, als eenen onder vele opzichten ongelukkigen of althans alles behalve benijdenswaardigen stand, sommigen zelfs schijnt het juk der dienstbaarheid schier ondragelijk. Ik wil niet ontkennen dat deze stand zoo wol als elke andere zijne onaangenaamheden en moeielijkheden heeft, maar de vraag is, of zij die in overheid geplaatst zijn en aan anderen hunne bevelen moeten geven , niet met meer zwarigheden te kampen hebben? Men gelooft het in het algemeen niet en mon kan liet zich ook moeilijk verbeelden, indien men het niet heeft ondervonden. Het is nochtans voor een schaapherder veel gemakkelijker zijne schapen te hoeden en te geleiden, dan voor een overste zijne onderdanen te bestieren. Al zijne scha-

-ocr page 18-

pon bevredigen, zoodat zij rustig grazen is niet nioeieljjk, maar wie is do overste die al zijne onderdanen tevreden kan stellen , zoodat er altijd onder hen rust en vrede lieerscht? Vele dienstboden bevinden zich dan ook veel gelukkiger in hunnen stand, dan de oversten die zij dienen. Meer dan eens heeft eene dienstmaagd mij gezegd: ik zou mot mevrouw niet willen ruilen. Wellicht zou hun getal nog grooter zijn, indien zij do verhevenheid van hunnen stand beter begrepen.

•Hoofdstuk n.

De voortreffelijkheid van dan dienstbaren stand.

Jjftet betrekking tot de verschillende staten des levens, bestaat er een groot onderscheid. De eene is volmaakter dan de andere. Het geloof leert ons dat de maagdelijke staat verhevener is dan de gehuwde, dat de oversten verhevener zijn dan de onderda-jftet betrekking tot de verschillende staten des levens, bestaat er een groot onderscheid. De eene is volmaakter dan de andere. Het geloof leert ons dat de maagdelijke staat verhevener is dan de gehuwde, dat de oversten verhevener zijn dan de onderda-

-ocr page 19-

nen; doch met al den eerbied, dien wij aan personen, om hunnen hoogeren rang in de maatschappij verschuldigd zijn, bestaat er bij God geen wezenlijk onderscheid tus-schen personen van verschillende standen; bij God zjjn allen gelijk. Wanneer do Apostel I\'aulus de hoeren aanspoort tot welwillendheid jegens hunne dienstknechten, bedient hij zich van do volgende beweegreden: «daar gij weet, dat en hun èn uw lieer in den hemel is, en dat er bij Hem geene aanneming van personen is», (i) Doch is er bij God , met betrekking tot den rang dien iemand in de maatschappij bekleedt, eigenlijk geene aanneming van personen , loch heeft Mij eene zekere voorliefde voor hen die minder van stand en ondergeschikt zijn, mits zjj zich de dienstbaarheid getroosten , en geene heerschappij over anderen willen uitoefenen. De kiem van heersch-zucht ligt in \'s mensehon bedorven h?.rt, en eenieder is volgons zijne natuur genegen zich boven anderen te verheften. Ten tijde des Zaligmakers kenmerkten zich de heidensche regeerders door heerschzucht en onderdruk-•1) Ephes. 6, 9.

-ocr page 20-

kende heerscliappijvoering. Zoo iets mocht volgens zijn voorschrift, onder zijne leerlingen niet plaats hebben ; integendeel Hij maande hen aan tot dienstbare ootmoedigheid: »A1 wie onder u,» zeide Hij, «groot wil worden, zij uw dienaar». (1) Wie in het henielsch koninkrijk van Christus groot wil zijn en uitsteken, moet hier niet heersch-zuchtig zich boven anderen verheffen, maar veel meer zich zoo gedragen, als ware hij hun dienaar: «Wie onder u de eerste wil wezen zal uw dienstknecht zijn,» zoo voegde Hij er bij en Hij wees hen op zijn eigen voorbeeld: «Gelijk de Zoon des menschen niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen.» «Wie is grooter,» zoo sprak Hij zijn leerlingen toe «die aanzit, of die bedient? Is het niet die aanzit? Ik echter ben in uw midden als een die bedient». (\'2) Als wilde Hij zeggen: gij moet als mijne leerlingen ook het voorbeeld volgen , dat Ik u gegeven heb; Ik, uw Heer en Meester ben in uw midden, als wave ik uw dienaar. En in waarheid: heeft Hij , wicn duizendmaal duizend Engelen dienen , zijne schop-1) Matth. 20, 26. — 2) Luc. 22, 27.

-ocr page 21-

— 17 —

selen niet gediend op aarde? Heeft Hij in het huisje van Nazareth Maria en Jozef niet gediend? Heeft Hij daar de vernederendste werkzaamheden niet verricht? Heeft hij met zijne goddelijke handen, niet de voeten ge-wassehen van zijne apostelen? Is het dan voor een dienstbode niet eervol te kunnen zeggen : mijn leven als ondergeschikte is aan dat van mijn Verlosser gelijkvormiger dan het leven van hen die door mij bediend worden. Dit begreep de H. Paschalis Bay-lon. Zijn meester, dien hij getrouw diende , was zeer met hem ingenomen. Getroffen door zijne buitengewone godsvrucht, wilde hij hem tot zijn zoon aannemen en algemeen erfgenaam maken van al zijne goederen. Met den meest mogelijken eerbied bedankte Paschalis zijn meester voor zulk vereerend aanbod, overtuigd, dat hij hierdoor meer gelijkvormigheid zou erlangen met zijn goddelijken Meester, die op aarde waa gekomen , niet om gediend te worden, maar om zelf te dienen. Vandaar dat de heiligen, die met den geest Gods bezield waren, ongaarne heerschappij uitoefenden over anderen, en zich met innige voldoening hieraan zouden

2

-ocr page 22-

— 18 —

hebben onttrokken, ware het dat Gods wil of de gehoorzaamheid hen hiertoe niet verplichtte. Anderen te dienen en onder de gehoorzaamheid te staan, was in hun oog verkieselijker en verdienstelijker tevens, dan te gebieden en gediend te worden. Dat God eene zekere voorliefde heeft voor eenvoudige menschen die niet tot den gegoeden stand behooren en door handenarbeid in hun onderhoud moeten voorzien, blijkt hieruit reeds dat Hij eene , niet door de fortuin rijk begiftigde Maagd tot Moeder, en een eenvou-digen ambachtsman tot pleeg- of voedstervader heeft uitgekozen, in wier gezelschap Hij steeds een eenvoudig leven leidde op aarde, immer er op bedacht hun in alles te gehoorzamen. Toen Jesus zijn openbaar leven begon, koos Hij leerlingen uit, die Hem zouden volgen, en wie waren deze? Behoorden zij niet tot de eenvoudige volksklasse? Waren zij niet meerendeels armoedige vis-schers? Hij had eene rijke en vorstelijke Maagd tot Moeder, machtige en hoog geplaatste personen tot zijne leerlingen kunnen uitkiezen, maar Hij liet zijne keuze Vallen op menschen van geringeren stand,

-ocr page 23-

deze had iets aantrekkelijks voor Gods Zoon op aarde. Uitgenoodigd door een hofbeambte om zijn zoon die op sterven lag te komen bezoeken en te genezen, genas Hij hem van verre door dit enkel woord «ga! uw zoon leeft,» maar Hij ging hem niet bezoeken. Toen echter een dienstknecht van een zekeren hoofdman op sterven lag, was Jesus aanstonds bereid met de ouderlingen dei-joden die tot Hem gezonden waren, mee te gaan om den dienstknecht te genezen. Het is waar. de Heere Jesus heeft de rijken en machtigen der aarde niet verstooten, maar in gansch zijn sterfelijk leven straalt tocli eene zekere voorliefde door die Hij den armen en nederigen van stand toedroeg. Arme herders waren de eersten die Hij tot zijne kribbe riep, na hen kwamen de koningen. Riep Hij ook een tolbeambte met name Mattheus tot zijn leerling, de -eersten door Hem geroepen waren toch arme visschers die met handenarbeid in hunne tijdelijke behoeften moesten voorzien. Ontving Hij met groote minzaamheid den raadsheer Nicode-mus die zich bij nacht tot Hem begaf om te worden onderwezen, het waren toch meestal

-ocr page 24-

eenvoudige menschen uit het volk in wier midden Hij zich bevond, en die Hij op eeno wondervolle wijze voedde door het brood te vermenigvuldigen nadat zij drie dagen lang naar de woorden die van zijne goddelijke lippen vloeiden, geluisterd hadden.

Telt men onder de eerste Christenen door God tot het geloof geroepen voorname personen zooals een N icodenius. een Jozef van Arimathea en andere, verreweg het grootste getal waren menschen uit de volksklasse. Dit zien wij in den eersten brief van den Apostel Paulus aan de Korinthiërs: «Ziet op uwe roeping, broeders,» zoo schrijft hij, «dat er niet velen wijzen naar den vleesche zijn, niet velen machtigen, niet velen edelen; maar het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, om de wijzen te beschamen»,:\'!) Als wilde Hij met andere woorden zeggen: merkt eens op hoedanigen gij zijt, die tot het geloof in Christus Jesus geroepen wordt, dat er onder u niet vele wereldwijzen zijn, niet vele hooge staatsbeambten en veel vermogende personen, niet velen van aanzienlijke geboorte, maar wel dezulken, op welke

1) I Corinth. 1, 26.

-ocr page 25-

— 21 —

men als onbeschaafdon, onkundigen en dwazen , met minachting nederziet; zulko men-schen heeft Hij tot zijne geroepenen gemaakt, om de wijzen te beschamen. Ook de II. Apostel Jacobus, wanneer hjj den rijken hunne onmeêdoogende handelwijze met betrekking tot de armen onder het oog brengt, wijst hen op Gods gedrag jegens hen, met de volgende woorden: «Hoort, mijne \'/fcv geliefde broeders! heeft God niet de armen in deze wereld uitverkoren, om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat God beloofd heeft aan die Hem liefhebben». (1)

Bestaat er bij de menschen onderscheid tussohen standen, tusschen heeren en dienstboden zoodat de eersten in den regel meer geëerd en geacht, de laatsten vaak geminacht worden; bij God is geene aanneming van personen, partijdigheid bestaat bij God niet, Hij is de heer én der heeren én dor dienstboden. Beiden zijn Hem dierbaar, beiden zijn het maaksel zijner handen, niet slechts als menschen, maar ook in hunne hoedanigheid als rijke en arme menschen.

1) Jac. 2, 5.

-ocr page 26-

22 —

Immers er staat geschreven: «Rijk en arm ontmoeten elkander; de Heer heeft ze beiden gemaakt». (1) Met andere woorden; daar er geene maatschappij bestaat zonder dit verschil in stand onder de menschen. hoeft do Voorzienigheid dit verschil gewild, tot heil der maatschappij. Behalve de rijken die leven van hunnen overvloed en de armen die door liefdadige personen ondersteund worden, zijn er ook die door den arbeid en door anderen te dienen in hun onderhoud moeten voorzien. Dezen vormen een tusschenstand die meer gelijkvormig is aan het leven van Christus op aarde die gekomen is om te dienen, en aan dat dor Apostelen. Immers de II. Paulus zeide: «voor hetgeen ik behoefde en zij die bij mij waren, zijn deze handen dienstbaar geweest». (2) De gedachte alzoo dat de Godmensch zelf heeft gediend op aarde, dat de apostelen en zoo vele heiligen die hunne voetstappen drukten bij voorkeur gediend hebben, en dat zij allen liever gehoorzaamden dan aan anderen to gebieden, moet de dienstboden hunnen stand doen hoogschatten en bemin-1) Prov. 22, 2. — 2) Act. Apost, 20, 34.

-ocr page 27-

nen, temeer omdat aan dezen stand meer tijdelijke en vooral geestelijke voordeelen verbonden zijn.

||oorDSTUK ra. De voordeelen van den dienstbaren stand.

r zijn er niet weinigen, die het dienen moede, vurig verlangen op hunne beurt ook eens bevelen te kunnen geven. Het is don mensch, die van natuurswoge hoovaardig is eigen, liever overste dan onderdaan te zijn, te gebieden dan te gehoorzamen. Maar het is de vraag of\' het overheidsambt den mensch wel het geluk en genoegen verschaft, dat menigeen zich hiervan voorspiegelt. liet is waar, een overste heeft onder menig opzicht meer vrijheid, maar deze wordt vaak belemmerd door de onwilligheid der onderdanen. Door hen zijn gezag miskend te zien, veroorzaakt hem niet zelden eene bittere smart. Wil hij den vrede bewaren dan moet hij zich soms menig offer

-ocr page 28-

— 24 —

getroosten, de grillen en luimen der onder-dnnen dikwijls onopgemerkt laten voorbij-gnan. zoodat het spreekwoord ; «die baas is, doet wat hij wil,» maar zeer zelden bewaarheid wordt, althans indien hij een overste wil zijn zooals het behoort. Dikwijls hoort men dan ook oversten bitter klagen over hunne dienstboden, wellicht meer dan de dienstboden over de oversten. En ondanks de moeite die men zich geeft, de offers die men zich getroost, de toegevendheid die men zich laat welgevallen, kan men allen niet tevreden stellen. De verschillende karakters der ondergeschikten , de jaloerschheid die vaak onder hen heerscht, de praatzucht van dezen, de trouwloosheid van genen, zijn niet zelden zware kruisen waaronder een overste gebukt gaat. Een onderdaan echter verricht zijne hem voorgeschreven bezigheden, en behoeft zich over dat alles niet te bekommeren. Na den verrichten arbeid begeeft hij zich zonder zorg te rust, terwijl een overste hoogst zelden bij het eindigen van den dag dien van morgen zorgeloos te gemoet ziec. Beslommeringen van allerlei aard veroorzaken hem vaak gedurende den nacht, sla-

-ocr page 29-

pelooze uren. Hij moet op alles letten, allen bewaken, voor alles zorgen. Zijn heer of zijne schuldenaren op zijn tijd te kunnen voldoen vordert overleg en spaarzaamheid, terwijl hij tevens den dienstboden het door hen verdiende loon en het noodige voedsel geven moet. Wat dit laatste betreft, hierover bekommert zich een dienstbode niet. Velen die thans gebieden moeten zich met een tamelijk karig voedsel tevreden stellen, dat hun vroeger in overvloed werd gegeven. Was weleer een botrekkelijk schoon en zindelijk huis, een ruim vertrek hunne woning, met een onbeduidend huisje en eene bckrompe woning moeten zij zich thans behelpen , terwijl hunne kleeding met die van weleer niet meer kan vergeleken worden. Het lijdt derhalve geen twijfel of het is, ik zeg niet met alle, maar toch met vele dienstboden, betrekkelijk de zorgen, de woning , de kleeding en het voedsel heter gesteld , dan met anderen die zelf hunne bevelen moeten geven.

Dit weinige moge voldoende zijn, om te doen zien dat do dienstboden, bij vele oversten vergeleken, wat het tijdelijke on licha-

-ocr page 30-

melijke betreft, niet altijd op den achtergrond geplaatst zijn. Het geestelijk voordeel echter der dienstbaarheid overtreft verreweg het tijdelijke.

Zeker is het dat wij allen eens zullen staan voor den rechterstoel van Christus, en een iegelijk van ons, aan God rekenschap zal geven voor zich zeiven. (1) Het is schrikkelijk voor dien goddelijken en on-verbiddelijken rechter te verschijnen, wiens oog alles gezien, wiens oor alles gehoord, wiens hand alles heeft opgeteekcnd. Wie onzer zou niet vroezen rekenschap te moeten afleggen van allo zijne persoonlijke daden, daar Hij zelf die ons oordeelen moet gezegd heeft: quot; ik zeg u: van alle ijdel woord, hetwelk de nienschen zullen gesproken hebben , zij zullen rekenschap daarvan geven op den dag des oordeels». (2) Wie onzer zou met den H. Man Job niet uitroepen: wat zal ik doen als de Heer zal zijii opgestaan om te oordeelen? en met David: indien gij de ongerechtigheden gadeslaat Heer, Heere, wie zal bestaan. Maar indien het oordeel dat Hij, die de harten en nie-

1) Rom, 14, 10, 12. — 2) Matth. 12, 3B.

-ocr page 31-

ren doorgrondt, zal vellen, reeds streng is voor eenieder, strenger en schrikwekkender zal het zijn voor hen die in overheid geplaatst zijn. Zij moeten niet alleen rekenschap geven van hunne persoonlijke daden, maar ook van die hunner onderdanen. Immers zij misdoen grootelijks, zegt de H. Al-phonsus; (1) 1° indien zij zonder eene wettige reden hunne dienstboden beletten op zon- en feestdagen de H. Mis bij te wonen, of hen slavelijken arbeid doen verrichten; 2quot; hun dat bevelen, hetgeen zonder groote zonde niet geschieden kan; 3° de gelegenheid tot zonde dulden die ze beletten kunnen; 4° hen die zwaar misdoen, niet verbeteren , of hen niet vermanen of berispen, die, hetgeen ter zaligheid noodig is ver-■waarloozen; 5° wanneer zij hem of haar, die do kinderen of andere dienstboden door woorden, door het voorbeeld of slechte zeden zou bedorven, en na gewaarschuwd te zijn zich niet betert, in huis houden en niet wegzonden. Van dat alles, en van het stipt nakomen van hunne plichten als oversten , zal hun eene strenge rekenschap gevraagd 1) Mor. 2, l. 4. Tract. 3. No. 312.

-ocr page 32-

worden in het oordeel. En wat zal het hun baten oversten geweest te zijn, indien het verzuimen van hunne plichten juist de oorzaak is van hunne verwerping? Vele oversten gaan verloren, die als ondergeschikten hunne zaligheid zouden hebben bewerkt. Niet de arbeid, de zorg, do vermoeienis aan het overheidsambt verbonden deden de heiligen hiervoor terugdeinzen, immers den arbeid zochten zij, maar de verantwoordelijkheid eens oversten was de eenige reden waarom zij het ambt van overste vreesden en den voorkeur gaven als een ondergeschikte hun leven te slijten. De gehoorzaamheid alléén was in staat hen aan anderen te doen gebieden, indachtig hetgeen er geschreven staat «zij die over anderen gesteld zijn zullen een allerstrengst oordeel ondergaan.» (1) Maar al zou een overste zieh ook behoorlijk kwijten van de plichten aan zijn staat verbonden , hij is toch altijd meer dan een onderdaan aan bekoringen van hoovaardij blootgesteld. De duivel, do hoovaardigheid zelve, zal niet nalaten hem op zijne bediening te wijzen om hem hoo-i) Sap. 6. «.

-ocr page 33-

■— 29 —

1

vaardige gedachten van zich zeiven te doen opvatten, en, een hoovaardig mensch zegt de H. Augustinus, is eene groote ellende. l)o lioovaardigheid is volgens den II. Grego-rius (I) het zekerste teeken der verworpelingen. God immers weerstaat don hoovaardige, terwijl Hij den ootmoedige zijne genade schenkt. Uit dit weinige kan men gemakkelijk afleiden dat een ondergeschikte. én wat het tijdelijke én wat het geestelijke betreft, vaak een geruster en gelukkiger leven leidt, dan hij die over anderen gesteld is. Het is waar; onder zeker opzicht geniet hij meer vrijheid, maar ter oorzake van verschillende bijkomende omstandigheden, van de onophoudelijke zorg die op hem rust, en de voortdurende waakzaamheid die van hem gevorderd wordt, moet een goede overste niet zelden het offer brengen van zijne vrijheid, en zich eene zekere ondergeschiktheid getroosten in het midden zijner ondergeschikten. Zouden derhalve do voordeelen die een overheidspersoon geniet, grooter en menigvuldiger schijnen, dan die welke een ondergeschikte ten deel vallen, meestal be-1) Mor. I. 31. c. IS.

*

M

A

-ocr page 34-

staan ze in de verbeelding, niet in werkelijkheid. De dienstbare stand is alzoo niet te versmaden. Men mag met eene zekere minachting niet neerzien op een stand, dien Christus zelf op aarde uitgekozen en waarvoor Hij eene zekere voorliefde aan den dag heeft gelegd. Meer dan eens heeft een huisgezin zijn geluk te danken aan een goede dienstbode. Heeft God niet het huis van Putiphar gezegend ter oorzake van den deugdzamcn Jozef die hem diende? Was dit ook niet het geval met Laban, zoolang de brave Jacob hem diende? Hetgeen plaats vond in het huis van Putiphar en in dat van Laban, geschiedt nog in onze dagen, zoodat sommige huisgezinnen hun tijdelijk welvaren en soms hun geestelijk welzijn, grootendeels aan eerbiedige, getrouwe en gehoorzame dienstboden verschuldigd zijn. Eerbied, getrouwheid, en gehoorzaamheid zijn immers de plichten waarvan zij zich met betrekking tot hunne oversten moeten kwijten.

-ocr page 35-

r^OOFDSTUK IV.

De Plichten der dienstboden.

r bestaan verschillende staten des levens waaraan afzonderlijke verplichtingen verbonden zijn. Is de eene levenstaat verhevener dan de andere, allen zijn in zich goed. Het voornaamste is, dat eenieder zich behoorlijk kwijte van de plichten die zijn staat meebrengt. Zoo zijn er ook verschillende standen, waarin God, tot handhaving der maatschappij de menschen geplaatst heeft, en elke stand brengt weder zijne verplichtingen mede. Den rijken heeft God geene aardsche schatten geschonken, om volgens goedvinden er over te beschikken, maar om er een goed gebruik van te maken, zooals God het verlangt, wiens rentmeesters zij zijn. Op de armen rust de plicht, zich in hun lot aan Gods alwijze beschikking te onderwerpen. Moet eenieder zijn evenmensch door een goed voorbeeld stichten, dan moeten hooggeplaatste en invloedrijke personen , wier slecht voorbeeld

-ocr page 36-

— 32 —

een allerverderfelijksten invloed uitoefent op het gewone volk, uitmunten in godsdienst en deugd. Van do werklieden wordt trouw en eerlijkheid, van de meesters waakzaamheid, rechtvaardigheid en billijkheid gevorderd. De oversten moeten zorg dragon voor het geestelijk welzijn hunner onderdanen, hen met liefde en eene vaderlijke goedheid behandelen. Van het min of meer stipt vervullen van zulke plichten hangt het af, of zij hunnen stand eer aandoen, en hunne waardigheid naar behooren weten te beseffen. Ook de dienstbare stand heeft zijne verplichtingen, en wil een dienstbode oen goede, een ware dienstbode zijn dan moet hij zjjne meesters en meesteressen eerbied, getrouwheid en gehoorzaamheid bewijzen.

§ I-

De eerbied den oversten verschuldigd.

Tn eene burgerlijke maatschappij waaruit alle verschil van stand en elk gezag zouden verbannen zijn, kan niets ar.ders dan wanorde heerschen. Zulke maatschappij is zelfs niet denkbaar. Daarom heeft de goede

-ocr page 37-

— 33 —

God, om het algemeen welzijn te bevorderen, overheden aangesteld, dat is, eenigen personen oene zekere macht over anderen verleend, hen mot eenig gezag bekleed dat zij over anderen uitoefenen. Zij die staan onder de door God aan sommigen verleende macht, worden onderdanen genoemd. Dezen zijn verplicht het wettig gezag te erkennen, en degenen die over hen gesteld zijn te eerbiedigen. «Immers, er is geene macht», zegt de H. Paulus, «dan van God, en de bestaande machten zijn van God verordend. Derhalve wie zich tegen de macht verzet, die verzet zich tegen Gods verordening.» (1) Daar nu de meesters en de meesteressen gezag uitoefenen over hunne dienstboden, moeten deze dat door God verordend gezag eerbiedigen; doen zij zulks niet, dan verzetten zij zich niet slechts tegen hunne oversten als menschen, maar tegen do verordening van God van wien de oversten die macht ontleend hebben, en dus tegen God zeiven, die, terwijl Hij den oversten de macht verleent, ook tevens den onderdanen den plicht oplegt, die macht te eerbiedigen. Hieruit volgt dus dat de dienst-1) Rom. 13. 1. 2.

3

-ocr page 38-

boden hunnen oversten eer bewijzen moeten, niet ter oorzake van louter burgerlijke beleefdheid. of om wille des vredes, maar omdat zij hiertoe in geweten verplicht zijn; want, zegt de H. Puulus: «die zich tcijen de macht verzetten, brengen een strafoordeel over zich zelven». Zonder zonde kunnen dus de dienstboden het gezag der oversten niet miskennen, en die zonde is zwaarder naarmate de oneerbiedigheid grooter is. Lij niet weinigen laat de eerbied den oversten verschuldigd veel te wenschen over. Zijn zij van de groote gave des geloofs verstoken, dan kan het niet anders of zulke dienstboden blijven vaak te kort aan den eerbied den oversten verschuldigd. Immers hun eerbied steunt op louter menschelijke beweegredenen. De eenen zullen hunnen meesters of meesteressen eerbied toedragen uit eene natuurlijke toegenegenheid, waartoe de goede hoedanigheden der oversten aanleiding geven; de anderen in de hoop op eene ruimere geldelijke belooning; sommigen uit vrees van uit hunnen dienst ontslagen te worden. Dewijl deze beweegredenen geen vasten grondslag hebben, en naar omstan-

-ocr page 39-

diglieden veranderen, zal de eerbied niet steeds dezelfde zijn. Katholieke onderdanen moeten zich hoven zulke natuurlijke beweegredenen verheffen, en hunne oversten eerbiedigen, niet omdat zij deze of gene goede hoedanigheid in hen bespeuren, ook niet uit tijdelijk \'winstbejag, maar omdat God het wil. Gods H. Wil moet de eenige reden zijn van hunnen eerbied, en daar deze steeds onveranderlijk blijft, moet hun eerbied ook steeds dezelfde zijn, met betrekking tot allen die over hen gezag uitoefenen.

Gaarne wil ik toegeven, dat niet allen die in overheid geplaatst zijn, zich voorbeeldig gedragen; helaas! er zijn er maar al te veel, wier godsdienstigheid alles behalve stichtend is, wier zedig gedrag den toets niet kan doorstaan; maar daarom zijn hunne onderhoorigen niet van den hun vor-sclmldigden eerbied ontslagen. Niet alles wat de oversten doen, kunnen of mogen de dienstboden goedkeuren; maar, al zouden de gepleegde daden ook nog zoo afkeurenswaardig zijn, de overheidspersoon die ze verricht moet toch geëerbiedigd worden. Immers do ware dienstboden beschouwen

-ocr page 40-

- 36 —

hunne oversten niet als menschen maar als plaatsbekleeders van Christus, wien zij in den persoon van hunne meesters eerbiedigen. Een aardsehe Koning vordert dat men zijne gezanten eerbiedige, en de oneer hun aangedaan. beschouwt hij als eene beleediging tegen hem zeiven gepleegd, omdat zij zijnen persoon vertegenwoordigen. Zoo ook beschouwt God de oneerbiedigheid der onderdanen met betrekking tot hunne oversten, als eene beleediging Hem zeiven aangedaan, omdat zij in hunne hoedanigheid van oversten zijne plaats bekleeden. Dit verliezen die dienstboden maar al te veel uit het oog, wier gedrag ten opzichte van hunne oversten alles behalve eerbiedig is. En hun getal is helaas! vooral in onze dagen maar al te groot. Niet zelden moeten de oversten, in plaats van te bevelen, de onderdanen vriendelijk verzoeken, dit of dat werk te verrichten, en bevalt het hun niet, dan -wordt het of wel geweigerd, cf wel, niet dan na veel tegenspreken en grove oneerbiedigheid verricht. Zouden de oversten, zooals het hun plicht is, hen vermanen over hunne niet stichtende levenswijze , dan luidt

-ocr page 41-

— 37 —

vaak liet antwoord: als wij ons werk maar verrichten, dan behoeft gij u niet met ons te bemoeien, en wij zullen ons aan uwe opmerkingen niet storen. Wordt hun het verlof geweigerd zekere plaatsen of personen te bezoeken of tot zeer laat in den avond, ja schier tot middernacht uit te blijven, dan dreigt men aanstonds den dienst te verlaten, en men wil op deze wijze de oversten dwingen datgene toe te staan wat zij vaak in geweten niet mogen veroorloven. «Geeft aan allen,» zegt de H. Paulus, «wat gij schuldig

zijt..... ontzag, wien gij ontzag, eerbied,

quot;vvien gij eerbied schuldig zijt.v (1) Den Koning zijn de onderdanen, den ouders de kinderen. den oversten de dienstboden eerbied verschuldigd. Eenige dienstboden mee-nen zich aan dien, door hen verschuldigden eerbied te mogen onttrekkèn, onder voorwendsel dat de handelwijze der oversten ten hunnen opzichte, alles behalve loffelijk is. Mijn meester, zeggen de eenen, gaat zich te buiten aan den drank ea gedraagt zich soms als een waanzinnige ; mijne meesteres, zeggen anderen, is een lastig monsch, zij kan 1) Bom. 13. 7.

-ocr page 42-

— 38 —

geene dienstboden houden, nooit is zo tevreden, altijd knort ze en niet zelden scheldt ze ons uit voor onrechtvaardige, vadzigo en luie dienstboden, dikwijls beticht ze ons nu met dit, dan met dat, waaraan wij volkomen onschuldig zijn. Hoe kunnen wij haar eerbiedigen? Ik wil eens toegeven dat de overste is, zooals gij voorgeeft, lastig, grammoedig, wispelturig, onverdraagzaam en wat nog al meer is, dan kunt gij, volgens de gemaakte voorwaarde wol den dienst verlaten, maar zoolang gij in haren dienst zijt, moet gij het gezag erkennen en dus ver-sehuldigden eerbied bewijzen, niet alsof gij dien toondet aan een louter menscli, maar als aan Christus zeiven, wiens plaats zij bekleedt. Maar hoe! zult gij vragen, kunnen zulke meesters en zulke meesteressen wier gedrag veel te wenschen over laat, de plaatsbekleeders zijn van Christus die de heiligheid zelve is? Moeten dan allen, zoo vraag ik op mijne beurt, die de plaats van Christus bekleeden, uitmunten in dougd en heiligheid? Waar staat dit geschreven? De oversten wien, volgens den II. Paulus, de dienstknechten eerbied moesten bewijzen

-ocr page 43-

waren meestal joodsohe of heidenaolie meesters. on dus ver van de heiligheid verwijderd. De H. Apostel spreekt van do oversten iu het algemeen zonder onderscheid te maken van godsdienstige of ongodsdienstige overheden, en daarom moet gij uwe oversten niet als mensch beschouwen, maar als uwe oversten: en in deze hoedanigheid bekleeden zij de plaats van Christus. Als zoodanig hebben dan ook de heilige dienstboden, zooals oene 11. Zita, eene heilige Nothbergis en anderen hunne oversten steeds beschouwd, en hen mot den moesten eerbied bejegend.

Aan dozen eerbied, door de dienstboden hunnen oversten verschuldigd, blijven zij to kort, die hunne meesters of hunne moes-teressen met stugge en bitse woorden toespreken , altijd een kort en stuursch antwoord geven, hun ja of \' neen toesnauwen zonder den titel van mijnheer, mevrouw, mejuffrouw, baas of vrouw die hun toekomt er bij te voegen; die eene gepaste opmerking niet kunnen verdragen, zich hierover wrevelig toonen, en al mompelende heengaan; die uren en soms dagen lang mot een zuur en onvriendelijk gelaat

-ocr page 44-

— 40 —

door het huis gaan, zonder nauwelijks een enkel woord te spreken: die hunne werkzaamheden met een zichtbaren weerzin en op gramstorige wijze verrichten; die nu dit dan dat weten af te keuren en de handelwijze der oversten gestadig gispen, zich altijd ontevreden toonen nu eens over het eten en drinken dan weder over hun werk, ofschoon dat meer dan voldoende, en dit niet te zwaar is. Sommige dienstboden gaan nog verder, en durven den oversten smaad-en scheldwoorden naar het hoofd slingeren. Het is waar, zoo iets gebeurt meestal in een staat van opgewondenheid; maar moeten zij deze altijd onderdrukken, vooral tegenover hunne oversten wien zij steeds eerbied verschuldigd zijn. Nog zijn er anderen die hunne oversten niet alleen niet eerbiedigen, maar ook over hen in do tegenwoordigheid van anderen zeer oneerbiediglijk spreken. Zij vertellen hunne gebreken aan al wie het hooren wil, en niet zelden worden deze vergroot, om niet te zoggen dat zij zich aan lastertaal schuldig maken. En gaat men ook zóó ver niet, dan gebeurt het toch niet zelden, dat, waar meerdere dienstboden

-ocr page 45-

zijn, zij zich onderling op eene oneerbiedige wijze over hunne oversten uitlaten, waardoor zij elkander opwekken en tot verzet aansporen. In mijn vorigen dienst, zegt de eene werd niet gelet op het eten en drinken, wij hadden alles in overvloed. Hier kijkt men u op de vingers, en wij hebben juist genoeg om te leven; waar ik vroeger woonde, zegt de andore, begreep men nog wat eene dienstbode toekomt, hier wordt u niets gegund; hadde ik van te voren geweten, zegt een derde, hoe hier de dienstboden behandeld worden, dan ware ik hier niet gekomen, er waren toen tien diensten voor een, waar ik het beter zou gehad hebben dan hier in dezen akeligen dienst. Dergelijke gesprekken hebben helaas! maar al te dikwijls onder dienstboden plaats, waardoor de verschuldigde eerbied gekrenkt en het gezag miskend wordt. Gebeurt het nu dat eene jonge dienstbode die voor het eerst het ouderlijk huis verlaat, ongelukkiger wijze, zulke kameraden aantreft, dan loopt ze gevaar nooit eene ware dienstbode te zullen worden, dat is, vol eerbied voor hare overheid. Zeker er zijn vele dienstboden die

-ocr page 46-

— ii —

hunnen plicht beseffen, zich voorbeeldig gedragen , en loffelijke getuigschriften toonen kunnen. Maar ook anderen verliezen hunne verplichting schier geheel en al uit het oog, zoodat zij ieder oogcnblik van dienst veranderen en ton slotte geen fatsoenlijken dienst meer krijgen kunnen, ter oorzake van hunne oneerbiedige handelwijze. En als gij mij nu vragen zoudt, wat toch wel de oorzaak is waarom sommige dienstboden dien verschul-digden eerbied weigeren, dan luidt het antwoord; Do eerste en de voornaamste oorzaak is, gebrek aan geloof.

Den dienstboden is men het verdiende loon schuldig, men mag het hun niet onttrekken; voor niets behoeven zij niet te dienen, en verhuren zij zich waar hooger loon te verdienen is, dan hob ik er vrede mee, mits die oversten godsdienstig zijn en daar goene gevaren bestaan voor hunno ziel, en zij evon goed als elders hunne godsdienstige plichten kunnen waarnemen; maar het tijdelijk voordeel of do vrees van eene winstgevende betrekking te zullen verliezen, mag de oenigo drijfveer niet zijn van hunnen betoonden eerbied , want zoodra die eene reden ophoudt

-ocr page 47-

- 43 —

te bestaan, dat is, als hun de huur is opgezegd, dan laat gedurende die drie maanden of dat halfjaar dat zij zich nog in dien dienst bevinden, de eerbied dikwijls veel te wen-sclien over. In dit geval staan zij mot ongodsdienstige of ongeloavigo dienstboden gelijk; ook dezen zullen zich eerbiedig toonen zoolang hun tijdelijk welzijn zulks vordert. Maar katholieke dienstboden moeten hunne meesters en hunne meesteressen beschouwen met de oogen des geloofs, als plaatsbekleeders van Christus, en hun, zooala de H. Paulus zegt, eerbied bewijzen als aan Christus zeiven. Doen zij zulks, dan zullen zij ook altijd hunne oversten eerbiedigen , immers de reden van hunnen eerbied is en blijft altijd dezelfde, namelijk Christus te eeren in den persoon der oversten. Dit verliezen overigens brave dienstboden maar al te vaak uit het oog; vandaar dat men er aantreft die wel ijverig en werkzaam, maar zeer eigenzinnig zijn, zoodat zjj geene aanmerking kunnen dulden zonder tegenspreken en boos te worden. Toen de H. dienstmaagd Zita door haren meester eens zeer hevig berispt werd, bewaarde zij het stilzwijgen, hoorde met eerbiedige nederig-

-ocr page 48-

heid naar het haar gedaan verwijt, en deed den mond niet open, dan om schuld te bekennen en beterschap te beloven. Dit was Gode welgevallig, en op hetzelfde oogenblik bracht een engel in de gedaante van een vreemdeling, den mantel van haren heer terug dien zij een armen man, bevende van koude had omgehangen, terwijl zij in eene kerk zat te bidden, en waarmede deze zich inmiddels verwijderd had; dit was de reden waarom de heer zoo boos op haar was. Met den mantel kwam ook tevens eene geur in huis die zich als een welriekende balsem door het gansche huis verspreidde.

Eene tweede oorzaak van die oneerbiedigheid die men bij sommige dienstboden bespeurt, is gebrek aan nederigheid, eene deugd die het sieraad is van een ondergeschikte. Iloovaardige dienstboden zijn zóó zeer met zich zeiven ingenomen, dat zij zich verbeelden meesterlijk hunne werkzaamheden te verrichten, en daarop niets valt af te keuren; van daar dat zij geene opmerking kunnen dulden, deze met wrevel en met eene zekere minachting aanhooren. Gebeurt het dat hun meester of hunne meesteres vroeger tot een

-ocr page 49-

— 4-5 —

minder gegoeden stand behoorden, maar thans hetzij door een huwelijk, hetzij door vlijt en spaarzaamheid, hetzij door eene erfenis wat hooger in aanzien staan, dan is hunne vermaning voor hen schier ondragelijk. Wat verheelden zij zich, luidt het dan; omdat zij wat meer geld hebben , zijn zo trotsch geworden , en zien met verachting op de dienstboden neder. Die zoo spreken zou men kunnen antwoorden met de woorden van den H. Paulus: waar gij een ander over oordeelt, daarin veroordeelt gij u zeiven. (i) Immers het is do hoovaardigheid, die hen zóó doet spreken , en niet zelden in hooge mate de jaloesohheid opwekt, wanneer zjj twee , drie of moer in getal zijn. Zou in dit geval een overste aan een hunner een zeker voorrecht gunnen, hem of haar meer dan naar gewoonte vriendelijk bejegenen, dan steken zij de hoofden bijeen, en maken hem het leven verdrietelijk. Evenzoo wanneer er slechts twee dienstboden zijn, dan kan de eene zijn wrevel niet verbergen, en loopt dagen lang norsch en ontevreden door het huis, zoodi a men zich verbeeldt dat de andere (1) Rom. 2. 1.

-ocr page 50-

onder dit of dat opzicht meer begunstigd wordt. En van eerbied voor zijne oversten is geen spraak meer. Ook worden er dienstboden gevonden die eenigermate aan den eerbied den oversten verschuldigd, te kort schieten, niet omdat zij do oversten niet met de oogen des geloofs beschouwen, niet omdat zij met eenen hoovaardigen geest bezield den eerbied weigeren, maar omdat zjj, het dienen moede, zich steeds ontevreden toonen. Zij linken naar eeno zekere vrijheid , en be-sohouwen de dienstbaarheid als oen zwaar juk, waarvan zij zich willen ontdoen. Die ontevredenheid mot hunnen stand, dat verlangen naar vrijheid, die gedrukte en neerslachtige stemming welke er het gevolg van is, zijn vaak oorzaak dat in geheel hunne handelwijze zich eeno zekere onverschilligheid vertoont, die niet strookt met den ver-schuldigden eerbied. Zij beschouwen het dienen als een zwaar juk, maar vergeten dat hun, na het to hebben afgeschud, vaak nog een zwaarder staat te wachten; getuigen onder anderen, zoo vele vrouwen die, na in het huwelijk te zjjn getreden, een last moeten dragen, zwaarder dan ooit. Het is waar,

-ocr page 51-

— 47 —

eenieder moet zijne roeping volgen, en meent gij tot den huwelijken staat geroopen te zijn, dan zal ik u dien niet ontraden, maar vergeet niet dat een brave man, eene goede vrouw een schat is, die u van den goeden God gegeven wordt. En de eerbied dien gij aan uwe oversten als aan Christus zeiven bewijst, zal er veel toe bijbrengen zulken schat van God te bekomen, zoowel als de gehoorzaamheid en deze is uw tweede plicht.

§ n.

De gehoorzaamheid.

quot;■f^at er. tot instandhouding der maatschappij, \' oversten en onderdanen moeten zijn. ligt in de plannen der goddelijke Voorzienigheid, die, wel verre van zich met hot bestuur dor wereld niet te bemoeien, zooals eenige god-deloozen durven beweren, alles regelt en bestuurt. God wil dat er oversten. God wil dat er ondergeschikten zijn. God verleent den eenen macht over den anderen. God is het, die eeni-gen een zeker gezag schenkt waardoor zij bo-

-ocr page 52-

ven anderen geplaats worden; immers elke macht zegt de H. Paulus komt van God. Stond hot nu den onderdanen vrij die macht te miskennen , aan dat gezag zich te onttrekken, dan ware die macht bespottelijk, het ware alsof God tot iemand zeide; ik stel u als overste aan , maar uwe onderdanen kunnen handelen volgens goedvinden. Door de daad zelve, dat God iemand als overste aanstelt, legt Hij don onderdanen den plicht op, de macht dos oversten te erkennen, en zich aan zijn gezag te onderwerpen. Die zich tegen de macht verzet, verzet zich tegen Gods verordening. De onderdanen die zich tegen de bevelen hunner oversten verzetten, weigeren zich te onderwerpen aan Gods verordening , hetgeen zij niet zonder zonde en strafloos kunnen doen. De H. Apostel Paulus gebiedt den onderdanen dat zij hunnen meesters moeten gehoorzamen. «Gij dienstknechten», zegt hij, «weest uwen hoeren naar het vleesch onderdanig, trant, naar den geest is de Heer Jesus ons aller Heer». (\'1) Do H. Paulus door wiens mond de H. Geest zelf spreekt, geeft den dienstboden niet 1) Ephes. 6. 5.

-ocr page 53-

slechts den raad hunnen oversten te gehoorzamen , maar hij gebiedt liet hun uitdrukkelijk «weest onderdanig.» Tevens voegt hij er de wijze bij waarop de dienstboden naar de bevelen van hunne oversten luisteren eu ze volbrengen moeten. Hoe moet zulks dan geschieden? «niet vreeze en beven»; dat is, zegt de geloerde Beelen, met allen eerbied on ontzag, «in eenvoudigheid uvvs harten» opreehtelijk, zonder geveinsdheid; «als aan Christus» zoo oprecht, alsof gij aan Christus zeiven uwo gehoorzaamheid beweest; «niet voor het oog dienende als menschenbehagers: niet doende gelijk dezulken, die zich in de tegenwoordigheid van hunne meesters geheel anders gedragen, dan wanneer deze hunnen rug gekeerd hebben; «maar als dienstknechten van Christus»; gelijk het dienstknechten van Christus betaamt, «den wil van God», die gebiedt, dat do dienstknechten hunnen Hoeren zullen gehoorzamen, «doende van harte,» gaarne; niet als daartoe gedwongen, maar «met welwillendheid», uwen heeren «dienende,» alsof gij den Heere Jezus zeiven «en niet menschen» diendet. De H. Paulus wil der. halve dat de dienstboden hunnen meester»

4

-ocr page 54-

— 50 —

eu hunne meesteressen gehoorzaam zijn, als aan Christus zeiven, niet om den oversten als mensohen, maar om aan Christus te behagen, niet om een goed getuigschrift te bekomen wanneer zij den dienst verlaten, maar om een goed getuigenis des gewetens, dat hun getuigen zal, door de bevelen der oversten op te volgen, den wil Gods te hebben volbracht. Indien Christus in persoon den dienstboden iets gebieden of verbieden zou, met welken eerbied en ontzag zouden zij dan naar Hem luisteren; met welken spoed met welke bereidvaardigheid en liefde zijne bevelen volbrengen. Geen tegenspraak zouden zij zich veroorloven, geen scherp antwoord geven, geene ontevredenheid toonen. Dit nochtans gebeurt helaas, maar al te dikwijls. Hoe vele dienstboden worden er niet gevonden, die, wanneer hunne oversten hun iets gebieden of verbieden wat redelijk maar niet volgens hunnen zin is, aanstonds blijken geven van hunne ontevredenheid, al morrende heengaan en zich daarover bij anderen beklagen alsof hun groot onrecht geschiedde. Zij zouden willen dat de oversten zich voegden naar hun believen, en niets ge-

-ocr page 55-

boden of \\erboden wat zij ongaarne doen of laten.

Ware dienstboden ontvangen de bevelen van hunne oversten met eerbied, volbrengen ze niet welwillendheid. Hoe aangenaam Gode zulke gehoorzaamheid is, toonde Hij door een wonder. Toen de H. Zita, dat voorbeeld der dienstmaagden, eens werd uitgezonden onder een hevige regenbui, viel er niet een droppel regen op die zoo gehoorzame dienstmaagd. Na de haar opgedragen boodschap te hebben volbracht keerde zij onmlddelijk huiswaarts, en tot groote verwondering van allen bespeurde men op hare kleederen niet één droppel van den gevallen regen. Zij keerde, zeg ik, onmiddelijk huiswaarts, en deed niet zooals sommigen doen, wanneer zij worden uitgezonden om de eene of andere boodschap te verrichten. Wanneer zij uitgaan , weet men niet wanneer zjj terug-keeren, en om zich te verontschuldigen verzinnen ze vaak een leugen. Eene ware dienstbode maakt geen omweg, verbeuzelt den tijd niet met andere vriendinnen, wel wetende, dat zij over den tijd niet naar willekeur mag beschikken, ook dan niet wanneer het

-ocr page 56-

— 52 —

godsdienstige oefeningen geldt, waartoe men niet gehouden is, zooals bijv. het bijwonen der II. Mis gedurende de week. Is haar zulks toegestaan, dau maakt zij, mits do vereisohte nachtrust haar niet ontbreke. hiervan een gretig gebruik, alsmede van de godsdienstige namiddagoefeningen op zonen feestdagen. Maar komt zoo iels niet goed overeen met de werkzaamheden of wordt het haar door de overste om welke reden dan ook , ja zelfs zonder reden verboden. dan onderwerpt zij zich hieraan met allen ootmoed. En maakt ze gebruik van liet baar gegeven verlof, dan zal ze er geen misbruik van maken, en zorgen op den bepaalden tijd thuis te zijn. Ware het dat zij bij het aanvaarden van haren dienst, zulke voorwaarden bedongen hadde. dan is ze wel gerechtigd hiervan gebruik te maken; maar zouden, om bijzondere omstandigheden, dc huiselijke bezigheden het niet gedogen, dan brengt ze, uit liefde tot den naaste, toch gaarne hare vrijheid ten offer; overtuigd dat het Gode aangenamer is nu en dan hare godvruchtige oefeningen waartoe ze niet verplicht is, achter te laten, dan

T

m

-ocr page 57-

don vrede te storen en onaangenaamheden te veroorzaken. Door zoo te handelen zal ze op dan weg der deugd niet achteruit, wel vooruit gaan.

Sommige dienstboden verbeelden zich, dan alléén gehoorznanihcid verschuldigd te zijn als het •werkzaamheden betreft: dat het hun overigens vrijstaat, te gaan waar en met wie ze willen, dat hunne oversten hieromtrent niets te bevelen hebben. Deze zijn in dwaling. Immers, als de II. Paulus spreekt van do gehoorzaanflieid den oversten verschuldigd, maakt hij geen onderscheid, en beveelt, hun in het algemeen onderdanig te zijn. Hij beval zijnen leerling ïitus dat hij de Christenen van Kreta zou vermanen aan overheden en Machten onderdanig te zijn. aan bevelen te gehoorzamen tot alle goed werk bereid te zijn. (1) Ook de II. Petrus zegt in het algemeen «gij dienstknechten weest uwen Heeren in allo vreoze onderdanig». (\'2) Indien het den onderdanen vrij stond zich aan do bevelen hunner oversten te onttrekken, telkens als hot geene werkzaamheden gold, dan zou het gezag door ■1) Tit. S. 1. — 2) II Petr, 2. 13.

-ocr page 58-

God den oversten geschonken al zeer weinig beteekenen; dan zouden zij over oneerbare zaken kunnen spreken, halve of heele nachten uitblijven en zoo verder, zonder dat hunne meesters of hunne meesteressen het konden verbieden. In dit geval zouden de oversten bitter te beklagen zijn. Verondersteld alzoo dat de oversten den dienstboden zouden verbieden, zooals het hun dure plicht is, slechte boeken of dagbladen te lezen, gevaarlijke of nachtelijke bijeenkomsten bij te wonen, zich naar omliggende plaatsen te begeven en van daar \'s avonds huiswaarts te keeren, of in de eenzaamheid te verkee-ren, dan zijn de onderdanen in geweten verplicht de bevelen hunner oversten stipt na te komen. Nochtans worden er zoo velen gevonden, die, betrekkelijk dergelijke zaken, het verbod der oversten stoutweg met voeten treden en aan zulke verordeningen zich niet het minste storen. Zij weten of althans zij moeten weten, dat do oversten verplicht zijn over hen te waken, dat zij als in de plaats der ouders optreden . dat God hun eenmaal eene strenge rekenschap zal vragen omtrent het gedrag hunner ondergeschikten, en des-

-ocr page 59-

— 55 —•

ondanks verbitteren zij door hunne ongehoorzaamheid het leren der oversten, doen ze hen vaak bittere zuchten slaken, en halen zich zeiven door hun ergerlijk gedrag menige ramp op den hals. Immers God, wiens gazag zij in den persoon dor oversten miskennen, zal zulke -weerspannigheid niet ongestraft laten. Dienstboden die aanspraak willen maken op deugd, als ware en deugdzame dienstboden doorgaan, onderwerpen zich met groote welwillendheid aan dergelijke bepalingen, overtuigd dat zjj in hunnen verderen levensloop op Gods bijzonderen zegen kunnen rekenen. Eerbiedigen zij hunne oversten als plaatsbekleeders van Christus, zij volbrengen ook hunne bevelen alsof Christus zelf zo hun gegeven had, zij zijn geene loutere oogendienaren die buiten weten der oversten hun gebod of verbod overtreden, immers zij zijn overtuigd dat zij het alziende oog van God wiens wil zij in dien der oversten erkennen, niet kunnen ontgaan van daar ook dat zo niet zoozeer letten op de persoonlijke hoedanigheden van hem of haar die gebiedt, noch op de wijze waarop het gebod of verbod gegeven , maar

-ocr page 60-

op de zank zelve die geboden of verboden a

■wordt. Om liet even hoe hunne oversten v

mogen zijn, zacbtzinnig of grammoedig, me- h

delijdend of meedoogenloos, zacht of streng v

in liun bestuur, zij zullen altijd met dezelfde b

stipte onderhouding zieh aan hunne bevelen u

onderwerpen, omdat zij ze beschouwen als t

bevelen Gods. Zij brengen in beoefening ii

hetgeen de II. Petrus hun voorschrijft met e

deze woorden: «Gjj dienstknechten! weest g

uwen heeren in alle vreeze onderdanig, niet d

alleen den goeden en bescheidenen, maar v

ook den harden.» (1) Het is niet te oitken- A

nen dat er oversten gevonden worden, die l

de dienstboden altijd uit de hoogte toespre- 1; ken, hen nooit of althans zelden op minza- / ( men toon gebieden; zoo iets is alles i d

behalve aangenaam. Doch men moet hunno 1

handelwijze daarom niet aan hoogmoed of g

verwaandheid toeschrijven; soms ligt liet 1

aan hun karakter of hunno manier van doeu. e

Somtjjds ook zijn de dienstboden wat al te \\

gevoelig, en men kan hun nauwelijks een 5

min liefderijk woord zeggen, of zij geven r

aanstonds blijken van hun misnoegen. Maar f 1) I. Petr. 2. 18.

-ocr page 61-

al zou ook ecne wave dienstbode, in den waven zin des woovds, stiefmoedevlijk doov haven meestev of liave meesteves behandeld worden, zij zal zich toch niet tegen hunne bevelen verzetten zoolang haav diensttijd niet ten einde is. indachtig dat het haar thans aan geene gelegenheid ontbreekt, veel, is hot niet voor dit leven, dan toch voor de eeuwigheid te winnen. Met het oog op zulke gelegenheid trad de Eerbiedwaardige I!voeder Gevavdus Mujella, voovaleev hij lid wevd van de Congvegatie des Allevheiligsten Vevlossers in dienst bij een zeer lastigen heer, bij wien het niet één dienstbode kon uithouden , en diende hem zeven jaren lang. Om zoo iets te doen, zou men de deugd van dien vromen en verstorven bvoedev moeten bezitten: maav ook dit wovdt van allen niet govevgd; wel echter, dat zij ook aan harde en onmeedoogende oversten moeten ondevdanig zijn, mits hun niets geboden of verboden worde, wat in strijd is met Gods geboden of die der 11. Kerk. lu dit geval moet men eevdev Oode dan den menschen gehoorzamen.

Het gebeurt soms helaas 1 dat men over-

-ocr page 62-

sten aantreft, die, in plaats van te waken over hunne dienstboden, als een goede vader, eens bezorgde moeder over hunne kinderen en hun een stichtend voorbeeld te geven, hun tot ergernis zijn. den jeugdigen personen vooral strikken spannen om hen do heilige en engelachtige deugd dor reinheid, die kostbare parel , het voornaamste sieraad eener jonge dochter te doen verliezen. Vreeselijk is de verantwoordiging van zulke plichtver-geten oversten, maar ook strafwaardig de dienstbode, die, hetzij uit zinnelijkheid, hetzij uit geldzucht of om welke reden dan ook gehoor zou geven aan zulke verleiding. Immers als er spraak is van zonde, dan mag men niet gehoorzamen, en door zulke gehoorzaamheid zou men zich aan eene verfoeilijke zonde plichtig maken. Deugdzame dienstboden, indachtig het woord des H. Geestes «wie het gevaar bemint, zal er in vergaan,» (-1) verlaten zoodra mogelijk dien voor hen zoo gevaarvollen dienst. Inmiddels beijveren zij zich, niet alleen om geen aanstoot te geven, maar ook om zien door eene verdubbelde waakzaamheid en een vurig ge-1) Ecol. 3. 27.

-ocr page 63-

— 59 —

bed te wapenen in den strijd. Het is waar, zooals de H. Phillippus Nerius zegt, dat over het vleesch, dien vreeselijken vijand, de lafaards zullen zegenvieren, dat is, zij die hem ontvluchten; maar in de veronderstelling dat, met goedvinden des biechtvaders dien men zeker in zulk geval moet raadplegen, zulks niet aanstonds geschiede, dan moet men, gewapend met het gebed, elk aanzoek tot de zonde onwrikbaar en zelfs op een ruwen toon van de hand wijzen, en uit al zijne krachten zijnen oversten weerstand bieden. Zoo deed de kuische .Tozef, toen de vrouw van Putiphar hem strikken spande. Het huis ontvluchten kon hij niet, immers hij was een slaaf; maar hij vluchtte toch naar een ander vertrek en liet zijn mantel achter, ofschoon hij wellicht voorzag dat zij, hierover gebelgd, zich wreken zou; hetgeen dan ook gebeurde. Maar God verliet zijn trouwen dienaar niet, toen deze ter oorzake van haren laster in de gevangenis geworpen werd. Evenzeer ondervond eene brave dienstmaagd Gods bijzondere bescherming, zooals ik van een achtenswaardig Priester vernomen heb. Zoodra zjj in een dienst gevaar ont-

-ocr page 64-

dekte voor liare onschuld, verliet zij dezen onmiddelijk om zich in een anderen te begeven. Dewijl zij ook hier niet veilig was, ontvluchtte zij insgelijks de strikken die men haar spande; steunende op Gods bescherming , zag zij zich niet te leur gesteld. Zonder onderkomen, was zij buiten do plaats onder een boom gezeten, toon er een godsdienstig en rijk heer voorbij ging. Verwonderd, bij den avond eene jonge dochter onder dien boom te zien, vroeg hij naar do reden waarom zij zich daar bevond. Nu maakte zij den heer met haren toestand bekend; ge-troifen door hare deugd en door medelijden bewogen , nam hij haar in zijnen dienst alwaar zij als eene dochter des huizes en mot een zekeren eerbied steeds behandeld werd. Maar al zou men ook honger en dorst Ijjden, ouder den blooten hemel slapen, ja zelfs zijn leven verliezen moeten ; in geen geval mag men de boozo lusten zijns oversten involgen. Ecu treffend voorbeeld van eene zeldzame standvastigheid onder dit opzicht vinden wij opgeteckend in het leven van den II. Vin-centius van Paula. Een jongeling van twee en twintig jaren, als slaaf verkocht, zoo

-ocr page 65-

schreef hem een zijner Paters uit Tunis in Afrika, had meer dan oon jaar lang de aanzoeken van zijne zedelooze meesteres met eene onwrikbare standvastigheid van do hand gewezen, ondanks do vijf honderd stokslagen die hij ontvangen had ter oorzake van hare vuige lastertaal. Om do zuiverheid te bewaren en zijn God niet te beleedigen had hij zijn loven veil. Na veel lijden verduurd, vele vervolgingen te hebben geleden, werd hij veroordeeld tot don dood, dien hij onverschrokken onderging. (1) God gave dat er onder de katholieken niet oen meestor niet eene meesteres gevonden worde, die den dienstboden door een al te vrijen omgang of zedelooze gesprokken tot ergernis strekte. Moge God althans u, die deze regelen leest, voor zulk ongeluk bewaren, van, na uwe dierbare ouders te hebben verlaten, zulke meesters aan te treffen, die in plaats van over uwe onschuld te waken, de eersten zijn om u te verleiden. Zoudt gij echter van God de weldaad ontvangen hebben bij brave en , godsdienstige oversten te dienen , dank er God voor, en verlaat uwen dienst niet zonder 1.) Rochbacher I. S7. vol. 25, pag. 349.

-ocr page 66-

gewichtige redenen, tenzij er, van den kant der overige huisgenooten voor u gevaar moge ontstaan de deugd te verliezen. Immers, al zijn de oversten nog zoo waakzaam en godsdienstig, toch kan een dienstknecht, eens dienstmaagd, een zoon, eene dochter, een kostganger, een arbeidster, een werkman, iemand die daar meermalen in huis komt, of daar nu en dan logeert, voor u een steen des aanstoots worden; ook in dit geval moet gij uwe veiligheid zoeken in de vlucht. Hebt gij echter een goeden dienst, ik herhaal het nogmaals, waar er geen gevaar bestaat voor het geloof of de zeden, en gij uwe godsdienstige plichten kunt waarnemen, verander! dan niet spoedig van dienst. Het is waar; overal vindt men kruisjes, en wie heeft er geene ? maar elke verandering is geene verbetering ; weet gij welken dienst gij hebt, gij weet niet welken gij krijgen zult. Inmiddels moet gij u beijveren uwe oversten in woorden en daden te eerbiedigen, hun in alles wat geene zonde is te gehoorzamen, opdat zij over uwe handelwijze tevreden, u niet wegzenden, en gij, als het te laat is, met treuren moget over uwen geringen eerbied, en uwe

-ocr page 67-

herhaalde onwilligheid, zooals dit met ee-nigen het geval is, die bitter treuren omdat zij eenen goeden dienst verbeurd hebben. Voegt bij den versohuldigden eerbied en uwe kinderlijke gehoorzaamheid, nog eeno trouw die onder alle opzichten den toets kan doorstaan, en gij zult den naam van ware dienstboden waardig zijn, en u van uwe plichten hebben gekweten.

§ UI.

De getrouwheid.

TT\'olgeiis eene gemaakte overeenkomst, of plaatselijk gebruik ontvangen werklieden hun daggeld dat grooter of kleiner is naar gelang zij zonder of met den kost werkzaam zijn. Dienstboden verhuren zich voor eene zekere som gelds, volgens gestelde voorwaarden wederzijds goedgekeurd. Maar behalve de uitdrukkelijk vastgestelde, bestaan er ook stilzwijgende voorwaarden waartoe én oversten én dienstboden gehouden zijn. De meesters of meesteressen moeten den dienstboden voldoende te eten en te drinken geven. de dienstboden moeten zich met een ge-

-ocr page 68-

noegzaam Yoedsel te vreden stellen, zonder zich het recht aan te matigen alles naar goedvinden te gebruiken. De oversten mogen hun niet zulkon zwaren of aanhoudenden arbeid opleggen dat deze, redelijker wijze gesproken, hunne krachten te boven gaat, maar ook de dienstboden mogen hunnen tijd niet nutteloos doorbrengen. De oversten moeten den dienstboden voorzien van hetgeen noodig is om hunne werkzaamheden te kunnen verrichten, naar gelang hunne bediening, maar de dienstboden moeten met do hun toevertrouwde zaken spaarzaam omgaan, en de belangen hunner meesters behartigen alsof liet de hunne waren, üm den naam van trouwe en eerlijke dienstboden te verdienen, mogen zij 1° heimelijk geen eten of drinken gebruiken wat de oversten met recht verbieden zouden. 2° den tijd niet in ledigheid verspillen, 3° de hun toevertouwde zaken of de tijdelijke belangen huns meesters niet verwaarloozen.

Wat hel e\'.en cn drinken betreft. Do dienstboden hebben aanspraak op een volgens hunnen stand geëvenredigd onderhoud. Zij die werken hebben behoefte en recht

-ocr page 69-

op een voldoend voedsel. Maar eene andere is de voeding der rijken, eene andere die der dienstboden. Zij moeten zich niet laten voorstaan recht te hebben op alles wat hunne oversten of de kinderen des huizes gebruiken. Wordt hun iets van meer dan gewone spijzen, of buitengewonen drank aangeboden, dan gebruiken ze het met dankbaarheid en matigheid; zoo niet, dan geven brave dienstboden hierover hunne ontevredenheid niet te kennen, veel minder zullen ze heimelijk er iets van wegnemen, overtuigd . dat God, wien ze rekening van het ontvreemde verschuldigd zijn al hunne wegen gadeslaat. Zoo doen helaas 1 alle dienstboden niet. Immers hoe velen worden er gevonden, die, niet te vreden met het gewone voedsel dat hun in ruime mate wordt verstrekt, zicli heimelijk met duurder en smakeljjker spijzen voeden, om hunnen snoeplust te bevredigen. Wat meer is, eeni-gen zelfs zijn zóó vrij, zóó onbeschaamd, zóó onverstorven, dat zij wijn drinken, dien zij in het geheim uit den kelder nemen; en opdat hunne kameraden het niet overbrengen aan de oversten, willen ze dat ook zij.

-ocr page 70-

— 66 —

er van drinken. Dat dienstboden zonder godsdienst tot zoo iets in staat zijn, begrijp ik, want wat zou hen kunnen terughouden hunne zinnelijkheid te voldoen? niet hunne oversten, immers alles geschiedt in het geheim, noch hun geweten, want zij hebben geen geloof. Maar hoe dienstboden die geloof hebben, en zell\'s voor deugdzaam en godsdienstig willen doorgaan, zoo iets niet hun geweten kunnen overeenbrengen , begrijp ik niet. Iets anders ware het, als liet zaken gold, welke zij even goed zouden gebruiken in ile tegenwoordigheid huns meesters, wiens goedkeuring zij met grond kunnen veron-doratellen. Maar als het lekkernijen betreft die men buiten weten der oversten wegneemt. vooral zoo dit dikwijls gebeurt, dan zou men schier gewetenloos moeten zijn om zich dat alles te kunnen veroorloven. Zou men slechts eenmaal aan suikergoed ot\' andere lekkernijen zijn snoeplust voldoen dan eigent men zich iets toe, waarop men geen recht heeft. Maar als men zoo iets dikwijls, schier bij elke gelegenheid, en bjjna het gansche jaar door, ploegt te doen, dan zal de som gelds die de oversten zich moeten

-ocr page 71-

getroosten, ten slotte niet onaanzienlijk zijn. llooger nog wordt die som, wanneer men hierb\'j de suiker en den wijn rekent, (waarop snoepachtige dienstboden niet zelden belust zijn,) die zij, zonder vrees van hun geweten te bezwaren, heiinelijlc ontvreemden. Ik zeg ontvreemden : want aanspraak te hebben op zulke spijzen zal eene dienstbode bij het aanvaarden van haren dienst wel niet bedongen hebben, ook was het de meening niet der meesteres haar zulke zaken te geven, en daarom begrijp ik niet welke verontschuldiging zulke dienstbode zou kunnen doen gelden om niet tegen het 7\'\'quot; gebod te misdoen. Ik wil gaarne aannemen dat gij die deze regelen leest, u aan zulke oneerlijkheden niet schuldig maakt, en evenmin buiten weten der oversten , eetwaren geeft aan vreemde personen , zooals aan familieleden, werklieden, arbeidsters of armen. Immers ook dit is u niet geoorloofd, tenzjj gij datgene voor hen bestemt, wat u gegeven is. en gij het uit uwen mond besparet, dat wil zeggen; wanneer gij u eene bijzondere spijs, die u gegeven wordt, ontzegt, of u van eene be-

-ocr page 72-

— 08 —

paalde hoeveelheid onthoudt die gij anders zoudt gebruikt hebben. met het doel, die den armen te geven; maar niet in dien zin, dat het u geoorloofd is, alles wat van het u voorgestelde overblijft, weg te geven; dit immers kan de bedoeling der oversten niet zijn. Uan alleen zouden zij onredelijk zijn, als ze u verbieden zouden datgene den armen te geven, wat niet bewaard kan worden, en bepaald bederven zou. Eenigen, gedreven door eene groote liefde voor de behoeftigen, geven eten en drinken weg, onder voorwendsel, dat de heer of da meesteres die zij dienen, rijk zijn, en dat hetgeen zij met een goed doel weggeven, hen niet arm zal maken; doch het doel wettigt de middelen niet; over hetgeen een ander toebehoort , mag men niet beschikken. Sommige dienstboden klagen, omdat de mevrouw die ze dienen, alles opsluit, alsof zij hen niet vertrouwde. Dit middel zou ik in den regel niet aanraden, maar gebeurt het nu eenmaal, omdat zij door vroegere dienstboden misleid is geworden, die misbruik maakten van het vertrouwen hun geschonken, dan mag men haar die handelwijze niet hoogst

-ocr page 73-

~ 09 —

kwalijk nemen. Dat gij boeten moet voor hetgeen anderen misdaan hebben, kan zij niet helpen. Tracht inmiddels, haar, door anderen geschokt vertrouwen, door uwe stipte getrouwheid te winnen.

Honger behoeven de dienstboden niet te lijden , hetgeen dan ook in den rege\' niet het geval is; maar zij moeten zich tevreden stellen met een volgens hunnen stand genoegzaam voedsel, overeenkomstig de plaatselijke gebruiken, en de werkzaamheden die ze moeten verrichten. Hier is geen spraak van de hoeveelheid die ze gebruiken, maar wel van bijzondere en duurdere spijzen die ze heimelijk zouden wegnemen onder welk voorwendsel ook. Zulke dienstboden die zich hieraan schuldig maken kan ik niet onder de trouwe rekenen, noch hen van zonde vrijpleiten : doch veel schuldiger zijn zij , die hunne kameraden zouden aansporen hetzelfde te doen, of het ontvreemde in hunne tegenwoordigheid gebruiken, ter oorzake van de ergernis die zij hun hierdoor geven. Vervult gij trouw uwen plicht als dienstbode dan zult gij misschien menig hard woord van uwe kameraden die min-

-ocr page 74-

— 70 —

«Ier eerlijk zijn , te verduren liel)beii, wellicht zullen deze met uwe nauwgezetheid den spot drijven, en u den naam van kwezel geven, maar vrees God meer dan de men-schen. stoor u aan die praatjes niet, indachtig hetgeen de li. Paulus zegt. «Allen ook die godvruchtig willen leven in Christus Jesus. zullen vervolging lijden;» (1) en de woorden van Christus zeiven. «Zalig zijn die vervolging lijden om de rechtvaardigheid, want hunner is het rijk der hemelen.» \'2) Vervul uwen plicht; bespotten u de mensohen, God zal u zegenen. Maar tot uwe plichtsbetrachting behoort ook het goed besteden van den tijd.

\'2° Dcii lijd iür.1 in leditjheid verspillen. Wanneer dienstboden zich bij iemand aanmelden om in zijn dienst te treden , dan wordt er eene wederzijdsche verbintenis aangegaan. Van beide zijden worden er voorwaarden gesteld , waaraan men zich dan ook houden moet, in de veronderstelling, dat er in zulke voorwaarden niets zondigs is gelegen. Is de overeenkomst gesloten bijv. voor een jaar, dan verplichten zij zich dat jaar 1} Timoth, 3. 12. — 2) Matth. 5. 10.

-ocr page 75-

— 71 —

in dien dienst door te brengen. Hieruit volgt, dat zij niet meer naar willekeur over hunnen tijd kunnen beschikken. De vereisshto tijd tot eten, drinken en slapen, alsmude ora hunne godsdienstige plichten te vervullen, moet hun door de oversten verleend worden» die hen overigens ook niet met werkzaamheden mogen overladen, die hunne lichaamskrachten te boven gaan. De oversten moeten redelijk zijn, maar de dienstboden ook billijk wezen. Zouden deze bijv. bedongen hebben eiken morgen de H Mis te mogen bijwonen, dan zouden zij als er zich omstandigheden voordoen, waarin hunne tegenwoordigheid in huis vereischt wordt, onredelijk handelen, als ze het verzoek der oversten van op dien werkdag thuis te blijven niet zouden inwilligen : evenzeer wanneer zij weigeren zouden eenige uren van de nachtrust op te offeren om bijv. bij zieken in het huis te waken, of bij andere dringende omstandigheden. Het is zeer moeilijk onder dit opzicht eene overeenkomst te sluiten die niet éénc uitzondering duldt. Men kan zich niet slaafs houden aan de letter der overeenkomst, uithoofde van onvoorziene en buitengewone ora-

-ocr page 76-

standigheden die zich kunnen voordoen, eu daarom moet men niet onbillijk zijn, en van beide kanten weten te geven en te nomen.

Eene dienstbode die, volgens de vooraf bepaalde overeenkomst, of wel met verlof barer meesteres, op de gewone dagen in de week de H. Mis mag bijwonen, zou misbruik maken van den haar verleenden tijd, indien zij nog eene tweede H. Mis hoorde, of een ge-ruimen tijd na den H. Dienst in de kerk bleef, terwijl hare tegenwoordigheid thuis vereischt wordt. Zulke godsvrucht is God niet aangenaam, en strookt niet met een waar godvruchtig leven. Veel minder zou ze den naam van eene godvreezende dienstbode verdienen , als zij, uitgezonden om de eene of andere boodschap, van deze gelegenheid gebruik zou maken, een geruimen tjjd te besteden aan noodelooze bezoeken of nuttelooze gesprekken met hare vriendinnen of kennissen. Niet altijd zonder reden klagen dan ook soms de oversten dat de dienstboden telken male als ze buitens huis gezonden worden, zoolang uitblijven, ondanks de vele werkzaamheden die hen wachten. Schuldiger nog zouden die dienstboden zijn, welke ach-

-ocr page 77-

tor den rug deï\' oversten, hunnen tijd vaak in ledigheid doorbrengen, en ter oorzalte van hunne luiheid do oversten noodzaken eens of tweemaal in de week eone werkster te nemen, om dat werk te verrichten, hetgeen zij, met een goeden wil bezield, gemakkelijk konden doen. Ik zeg gemakkelijk: want zijn de werkzaamheden zóó zwaar, zóó menigvuldig dat do gewone krachten eeuer dienstbode ontoereikend zijn om ze allen te verrichten, dan zal eene overste in zulk geval niet onbillijk zijn, en weigeren eene werkster te nomen. Doch luie. vadzige, en trage dienstboden die de oorzaak zijn dat eene overste zich grooter uitgaven moet getroosten, kunnen zich in geweten niet vrij pleiten van ]ilicht-verzuim. Ook zij die de belangen hunner oversten niet behartigen , ze verwaarloozen . of op welke wijze ook hun schade berokkenen , kunnen geene getrouwe dienstboden genoemd, noch van zonden vrijgepleit worden.

Dn liclantjen hunner oversten nicl bu-harlii/cii. Er zijn belangen op geestelijk, er zijn belangen op stoffelijk gebied. Godsdienstige oversten zijn overtuigd, dat hunne kin-

5\'

-ocr page 78-

deren dierbare panden zijn door God hun toevertrouwd, voor welke zij bij üod in liet oordeel eene strenge rekenschap moeten afleggen, en daarom zijn ze hoogst bezorgd, zooals het hun dure plicht is, ze van slechte cu ondeugende kinderen verwijderd te houden. Veel minder zouden zij dienstboden in hunnen dienst opnemen, wier zedig en godsdienstig gedrag den toets niet kan doorstaan. Zij gaan dus, bij het opnemen eener dienstbode in hun huis, van de veronderstelling uit, dat zij voor de kinderen des huizes geen steen des aanstoots zullen zjjn. Zouden nu dienstboden door hun ergerlijk gedrag, door oneerbare of dubbelzinnige gesprekken, den kinderen des huizes aanleiding geven tot zonde, dan maken zij een schandelijk misbruik van het vertrouwen hun geschonken. Gave God dat zoo iets nimmer plaats vond, maar de ondervinding helaas! leert het maar al te duidelijk, dat de slapende hartstochten bij kinderen vaak door dienstboden worden opgewekt, dat sommige kindermeisjes , in plaats van voor de onschuld der kinderen bezorgd te zijn, hen tot slachtoffers maken van hare zinnelijkheden, en ze reeds

-ocr page 79-

— 75 —

bederven voor aleer ze liet gebruik der rede hebben. Om derhalve onder het getal dei-trouwe dienstboden gerangschikt te kunnen worden, moet men zich wel in acht nemen. de kinderen des huisgezins door woorden of daden fe ontstichten; wat meer is , men moet hen zorgvuldig bewaken opdat zo hunne onschuld niet verliezen, en tevens een oog in het zeil houden om hen voor lichamelijke ongelukken te vrijwaren. Wat nu de tijdelijke belangen der oversten betreft, ook deze moeten de dienstboden naar hun vermogen behartigen. Soms rust er een bijzondere zegen des hemels op de tijdelijke zaken eens oversten, ter oorzake van de deugd eener trouwe dienstbode zooals dit het geval was, toen Jozef Putiphar, en Jacob Laban dienden. Dit behoort, wel is waar , tot de zeldzaamheden, maar het is niet zeldzaam dat door trouwe en bezorgde dienstboden de geldelijke toestand der oversten verbeterd, door oneerlijke en zorgelooze verergerd wordt. 11c noem oneerlijke, onrechtvaardige dienstboden die zich het goed van hunne meesters of meesteressen toeeigenen, daarover ten voor-deele van anderen naar willekeur beschikken,

-ocr page 80-

of zaken aan hunne zorg bijzonder toevertrouwd laten bederven of verloren gaan.

Er zijn dienstboden die , zonder tegen liet 7do gobod te willen zondigen, buiten weten der oversten, zicli gold of zaken uit den winkel toeeigenen met liet doel het later terug te geven of te betalen. Dit staat hun niet vrij, en daarenboven loopen zjj gevaar, onder het een of ander voorwendsel het later niet te willen of te kunnen teruggeven. Velen leenen geld, en ondanks zjj herhaalde malen gemaand worden, het terug te geven, wordt het immer verzuimd. Dienstboden die heimelijk iets wegnemen niet do meening het te zullen vergoeden, kunnen niet gemaand worden , immers de oversten weten er niets van, en daarom is voor hen het gevaar, van het ontnomene nimmer te vergoeden, veel grooter. Als dan ooit de gedachte bij u opkomt iets weg te nemen , niet het vaste voornemen het later te zullen herstellen, beschouw dan zulke gedachte als eene bekoring satans die er reeda velen in dien strik gevangen heeft. Plichtiger zoudt gij zijn en tegen de rechtvaardigheid zondigen, als gij u zelve , iets wat waarde heeft, zoudt toe-

-ocr page 81-

— 77 —

eigenen, niet bij wijze van leenen maar bij wijze van stelen. Tevens zoudt gij een schandelijk misbruik maken van het vertrouwen u geschonken. Voor vreemde personen kan men zich in acht nemen, voor dieven deuren en vensters sluiten, maar tegen huisdieverij vermag een overste in den regel niets, omdat den dienstboden vele zaken moeten worden toevertrouwd. Aan misbruik van vertrouwen en onrechtvaardigheid tevens, maken zij zich schuldig die bij het koopen van eene zaak den prijs hooger opgeven dan hij werkelijk is, en het overschot voor zich zeiven nemen, zij die meer vorderen dan zij in werkelijkheid hunnen meesters of meesteressen hebben voorgeschoten, alsmede zij, die, wanneer een overste hun bij vergissing te veel gegeven heeft, het verzwijgen en behouden, en die in gewicht of ellemaat minder koopen dan hun is opgelegd, en alzoo een gedeelte van het ontvangen geld, voor zich nemen. Mag men zich het goed van een ander niet toeeigenen, evenmin mag men het aan anderen schenken. Die dienstboden loopen gevaar hiertegen zwaar te misdoen welke behoeftige ouders, broeders of zus-

-ocr page 82-

ters liobben, te meer als deze hun om onderstand vragen. BraTe dienstboden ondersteunen hunne arme ouders met het door hen verdiende loon, zooveel in hun vermogen is, maar zij zullen hen niet verrijken met liet goed hunner oversten, hetzij met geld, kleeding, voeding of winkelwaren. Hoe deerniswaardig de toestand hunner ouders ook moge w-ezen, zij zullen zich toch niet door een verkeerd medelijden laten meeslepen: liever, als hetnoodig is, zullen zij door nachtelijken arbeid er in voorzien, en ze verder den goeden God aanbevelen. Andere dienstboden daarontegen, even medelijdend, maar met minder godsdienstige gevoelens bezield, maken soms van ■de gelegenheid, die hun als dienstboden gegeven wordt, gebruik, hunnen behoeftigen ouders, het door hen ontvreemde goed te bezorgen, ondanks de stem des gewetens die hun toeroept: gij zult niet stelen; en uit vrees dat hunne godsdienstige ouders geen gestolen goed zouden aannemen, maken zij dezen wjjs, het niet ontvreemd maar ontvangen of met hun eigen geld gekocht te hebben. Even verkeerd en zondig is het mede-Ijjden van die dienstboden, welke den armen

-ocr page 83-

— 79 —

meer geven dan hun geoorloofd, den be-hoeftigen meer uitreiken dan hun toegestaan is, en. opdat de meester of meesteres het niet merken, die ongeoorloofde aalmoezen, onder cene andere soort van uitgaven rangschikken: ook die den armen, tegen den wil der oversten , kleodingstukken of eetwaren geven, die in het huisgezin goed kunnen gebruikt worden.

Eindelijk kunnen ook zij niet onder getrouwe dienstboden gerekend worden, die, zaken met wier zorg zjj belast zijn, door hunne schuld laten ontvreemden, bederven of verloren\'gaan. Ik zog: door hunne schuld; want geschiedt zoo iets buiten hunne schuld dan zijn ze niet verplicht dat met hun eigen geld te vergoeden, bijv. wanneer ze iets zonder schuld zouden breken, tenzij men hieromtrent eene overeenkomst gemaakt hadde. Zoo zou dan eene keukenmeid, die voor keuken en kelder zorgen moet, geeno trouwe dienstbode zijn, als zij zou gedoogen of oogluikend toelaten, dat anderen drank of eetwaren wegnemen hetzij voor zich zei-ven of voor aan- en bloedverwanten bijv. wjjn, bier en snoeperijen. Zulke zaken mag

-ocr page 84-

— 80 —

ze ook niet aan het quot;werkvolk geven; noch (lulden dat deze door anderen gegeven worde, tenzij niet uitdrukkelijk of althans stilzwijgend verlof der oversten. Vele zaken gaan vaak verloren of worden bedorven ter oor-zake van eene verregaande zorgeloosheid van dienstboden aan wier zorg ze zijn toevertrouwd. Indien het zaken gold die hun eigendom waren, die zij zich moeten aanschaffen, dan zouden zij vaak niet zoo nalatig, maar zuiniger zijn. Om eene trouwe dienstbode te zijn, moet men de tijdelijke belangen der oversten behartigen, als waren deze zjjn persoonlijke.

Heb ik vele zaken aangaande de dienstboden aangestipt, alles, tot in de kleinste bijzonderheden te bespreken, is mij niet mogelijk. Het geweten zal dan trouwens den dienstboden wel zeggen , hoe zij zich in alle voorkomende omstandigheden moeten gedragen, om onder het getal van goede , dat is, eerbiedige , gehoorzame en trouwe dienstboden te kunnen gerekend worden. Mogen allen zich zóó gedragen, dat zij eenmaal uit den mund van Christus, dien zij :\'n den pei-soon hunner oversten gediend hebben, die

-ocr page 85-

troostrijke woorden hooren: welaan getrouwe dienstknecht welaan getrouwe dienstmaagd , treedt binnen in de vreugde des Heoren.

-ocr page 86-

n,

Di

D

D L L 1

w

-ocr page 87-

I ll IlO II lt;1.

Bladz.

HOOFDSTUK I.

T)c dienstbare stand.......7

HOOFDSTUK II. De voortreffelijkheid van den dienstbaren

stand...........\'li

HOOFDSTUK UI. De voordeelen van den dienstbaren

stand...........^3

HOOFDSTUK IV.

De plichten der dienstboden . . . 31

§ I-

De eerbied..........32

§ n.

De gehoorzaamheid.......47

§ III.

De \'jetroiiwheid ........C3

-ocr page 88-
-ocr page 89-

■ -5 -■ ^ r.

^gt;.4-quot;■-

gt;•)».; • wlt;

■ -. • V^\' \'

l\'-;- T-

-ocr page 90-

Van Ocnztifderi srhrjver zijn. hij (Jo uilgew* ilczes vertichnien rn nlom vo-hrjrjhuaf:

LIJDEH im DSBISWS,

een leerschool •Ier voornaamste eJcuKcïeii.

Prijs franco per post /

HEILZAME WENKEN

betrekkelijk de roeping en voorbereiding tot den huwelijken staat

Prijs f 0,34.

•^LICHTEN Dm GEHUWDEN.

Prijs /\' 0,34.

HEILZAME RAADGEVINGEN

aan Katholieke ouders betrekkelijk de opvoeding hunner kinderen.

Prijs f 0,34.

GOEDE RAADGEVINGEN

aan eene jonge dochter in de wereld.

Prijs /\' 0,30.