vnr a . 17 cj vf ^: cos ,,
HET LAM) YAM REMBRAND
Snelpersdruk van H. C. A. THIEME te Nijmegen
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
LAND
8TUDTEN OVER OE NOORDXEDERLANDSCHE KESCHAVINU IN DE ZEVENTIENDE EEl\'W
DOOR
Cigt;. BUSKEN HUET
TWEEDE, HERZIENE EN BIJGEWERKTE DRUK TWEEDE DEEL
Eerste Helft
HAARLEM H. D. ÏJEENK WILLINK
1886
EERSTE H O O F D S T U K.
HET GELOOF.
I
quot;Weinig dacht de goedaardige Thomas van Cantimpvé, toen hii in de tweede helft der IS\'11\' eeuw uit Aristoteles en Plinius plaatsen omtrent het leven der büen zamenbragt en daarmede eene allegorie van het leven in de kloosters vervaardigde, dat zijn onschuldig Bijeboek driehonderd jaren later in Marnix\' Bije-korf zulk een vijandig tegenhanger bekomen zou. Dezelfde klassieke bronnen worden ook door Marnix geraadpleegd, maar niet in denzelfden geest. Plinius en Aristoteles helpen Marnix persifleren hetgeen door zijn voorganger te goeder trouw bewonderd was. Ook Virgilius levert hem bouwstoffen. Hij ontleent aan het bekoorlijk hoofdstuk over de bijen, in het vierde boek der Georgica, sarkastisehe recepten voor het bereiden van paapsche lapzalven. 1
Het zou Marnix zelf en de protestantsche zaak in hooger mate vereerd hebben zoo hij, in plaats dezer al dan niet bedoelde satire van het Bijeboek, beproefd had eene waarderende kritiek
1 Hollandsche vertaling van liet Bijeboek, gedrukt te Zwol in 14S8. Bij Campbell. Annales Ae Ia Typographic Néerlandaise au 1gt; siècle, 1874, blndz. 472 vg. — Proeven bij Van Vloten. Prozastukken, bladz. 281 vgg.. en hiervóór, I 201 vg.
1,
EEKSTE HOOFDSTUK.
der Imitatio Christi te schrijven, en voelbaar te maken waarom zelfs die dichterlijke openbaring van den roomschen geest in de-lö\'fe eeuw, de ontwaakte behoeften der niet vervullen kon.1
Doch deze hedendaagsche overweging kwam toen niet te pas. Door züne roomsche opvoeding, door zijne kennismaking met Kalvyn, door de gebeurtenissen in zijn eigen land, door zijneaangeboren hartstogtelijkheid, was Marnix er toe gekomen met geheel zijne ziel het katholicisme te verfoejjen. De tjjd der bezadigde wederlegging was voorbij, vond hy. Het was gebleken dat met de roomsche kerk niets viel aan te vangen. Er schoot alleen nog over, de onverbeterlijke\' aan de openbare bespotting prjjs te geven, en de lagchers op de zijde der kalvinisten te brengen. -
Vanwaar dat er zoo ontelbaar vele roomsch-katholieke priesters gevonden worden? Dit komt, zegt Marnix, door de vruchtbaar makende kracht van het Heilig Oliesel. Aanwending van olie, leert de natuurlijke historie, bevordert de vermenigvuldiging der soorten. „Soo wanneer ghy van een Ezel, Kalf, ofte Vereken, het geslachte wilt verwecken, so moet ghy dat selve met Olye wel besmeeren, of anders en soude het geen deech hebben.quot; 2
Welke was, in het jaar 395 onzer Jaartelling, de voorname fout van Nectarius, den vromen patriarch van Konstantinopel? Deze dat hij „de Biechte ginck afsetten, alleen om datter één Diaken was die een vrouwe onder de kleederen ghebiecht hadde.quot; -Latere bisschoppen waren wijzer en toegefelijker. 1
Wat moet de menschen weerhouden te gelooven dat de God van het christendom eigenlijk een Broodgod, en hij inhetsakra-
6
Overzigt en kritiek der Imitatio Christi hiervóór, I 170 vgg.
De Bijen corf der H. Roomscher Kercke. Druk van- IfiOO en vervol gens, f. 234 recto.
■1 Bijekorf, f. 1-17 verso.
HET GELOOF.
ment des Avondmaals tegenwoordig is? Dit „dat de Backers hier teghen mochten protesteren, ende seggen dat sy het van goedt Terwen-ineel, jae van de beste Bloeme met Honde-smeer ghemaeckt hebben.quot; 1
Welke ceremonien worden er al zoo, bij het bedienen der Mis, door den roomschen priester verrigt? Onder meer ziet men dat „raljn Heer de Paep sijne slippen van achter op heft, als oftmen sijnen Almanack wilde bekijcken, om hem een clisterie in te gheven.quot; 2
Do nederlandsche gereformeerden van den ouden tijd moeten zenuwen van ijzer en staal gehad hebben, dat deze pftrortie van het pausdom, in zes boeken en negen en veertig kapittelen met twaalf kapittelen uitlegging als toegift, door hen is kunnen verdragen worden. Men zoeke in den Bijekorf geen vlugge geestig, heden als in Erasmus\' Lof der Bwaashekl. De scherts van Marnix is de scherts van een haai. Zij laat twee rijen scherpgepunte tanden zien, en doet u geen oogenblik vergeten dat haar bin. nenste een kelder is waar de haat op fust ligt. Fijne vormen zfln haar vreemd. Haar kalvinistisch proza is dezelfde schilderachtige straattaal waarin Anna Byns hare papistische refereinen dichtte, en die naderhand, door den invloed der rederijkers op het nederlandsch tooneel, toen de godsdienstige hartstogten tot rust gekomen waren, de taal van het lager nederlandsch blijspel werd. De Bijekorf is eene theologische Klucht van den Molenaar, en Marnix te dezen aanzien een voorlooper van Bredero.
De dweepzucht gaat onvermijdelijk met zekere mate van domheid of verblinding zamen. Zij verbeeldt zich, slechts Rome te bestrijden, en geeft onderwijl voor eene reeks van geslachten Jan Rap en zijn Maat, die z(j aan een onwaardig vokabulair helpt, een wapen tegen het edele in handen. 1 Leen een vernuft als Voltaire of Burns het fanatisme van Marnix, en gij zult, zoo die mannen van smaak voor een keer het van zich verkrijgen kunnen aan den wansmaak te offeren, een Bijekorf van het kal-
7
Bijekorf, f. 75 recto. — 2 Bijekorf, f. 144 verso.
3 Ian Rap en lan Raps Maet zijn typen van het noordnederlandsch
EERSTE HOOFDSTUK.
vinisme Jiien ontstaan welke dien der Hcyligc Roomscher Kerke niets toegeeft. 1 Jieeds bij Vondel wordt de aangebeden God van Marnix een hemelsch koning Herodes die de onnoozele kinderen in het eeuwig vuur smakt; het eerbiedwaardig Dordrecht een Geuze-Trente waar de bastaardzoon van den profeet Smout aan de galg het leven laat; prins Maurits, dien Marnix als den god-vreezenden jongen Salomo van het leidsoh Jeruzalem had aangeduid, de moordenaar van Oldenbarnevelt; Jacob Cats een wellustig Tuingod; zijne echtgenoot of zijne nicht eene fijne zus die bij avond zich in haar katsvel laat knüpen. Vrouwen en mannen kondigen er op los, onder voorwendsel dat zij niettemin tot zaligheid gepraedestineerd zijn. 2
Gedurende al dien tijd dien wij behoeven om vijfhonderd bladzijden theologischen schimp ten einde te brengen, ligt zij, die Marnix met hebreeuwschen spot Onze lieve Moeder de Heilige Kerk noemt, en die ook werkelllk in den voortijd de voedster van zijn volk geweest is, bij hem op de pijnbank. Zij is hem eene heks wier rijden naar den roomschen Bloksberg, op bezem-steelen, door folteren tot bekentenis moet gebragt worden, üit haar bovendrijven, wanneer men daarna haar aan de rivierkuur der grijnzende openbare vrolijkheid onderwerpt, zal dan verder hare schuld blijken.
Was Marnix een wijsgeer, een vrijdenker, dio in naam en in het belang der rede opruiming van het christelijk volksgeloof eischte, en op de puinhoopen der bijbelsche fabel den tempel der geschiedenis en der wetenschappen wenschte te stichten ?
In het minst niet. Wie het christendom bijgeloof noemde, moest Marnix van Sint-Aldegonde als een domper te meer beschouwen. De ongeloofelijkste wonderen van het Oude- en het Nieuwe-Testament, de ondoorgrondelijkste verborgenheden der christelijke kerkleer, werden door dezen bestrijder van het katho-
1 Paskwil der f\'ranscho kalvinisten bij Voltaire, Sièclc do Louis XIV : „Leur seul crime est de prior Dien en mauvais fram-ais.quot; ■— Spotdichten van Burns tegen de kalvinisten in Schotland: Holy quot;Willie\'s Prayer en The holy Fair, bladz. 31 vgg. en 37 vgg. dor Tanchnitz-uitgaaf.
2 Hekeldichten van Vondel bij Van Vloten. Schiedam 1877. — Men-niste Vriiagie in Starter\'s Friesche Lusthof, bladz. 487 vgg. der ntreclii-sehe uitgaaf van 1864.
HET GELOOF.
licisme oven voetstoots aangenomen als door de katholieken zelf. Het eenlg verschil was dat hij te Genève eene opvatting van het christendom had loeren waarderen die hij, naar het licht der bijbelkennis in zijne dagen, de apostolische opvatting noemde en voor de ware leer hield. Deze nieuwe orthodoxie verweet de oudere zwart te zien, maar kon het verwijt niet ontgaan zelf de donkerverwige zwaluw te gelijken die, gastvrijheid met ondank loonend, de goten verontreinigt van het huis onder welks kroonlijst zij een toevlugtsoord gevonden heeft en hare Jongen een nest.
Een zoon die de godsdienst zijner ouders bevuilt geldt in de igde eeuw voor een man zonder opvoeding en zonder hart. Hetgeen in zijne eigen oogen Marnix ontzondigde, en hem moet doen vrijspreken van de beschuldiging zich het plegen eener slechte daad bewust geweest te zün, is dat die moeder, aan welke zijn land en zijn geslacht in vroeger eeuwen zulke groote verpligtingen gehad hadden, allengs eene onbarmhartige stiefmoeder geworden was. meedogenloos in het zoogenaamd teregt-brengen van verdoolde dochteren en zoonen. Gastvrij was niet langer het woord waarmede een dak kon aangeduid worden dat In eene strafgevangenis verkeerd scheen, met een cipier tot huismeester en een schavot tot speelplaats.
En dan, evenals alle opregte kalvinistische dweepers van dien tijd stond ook Marnix in de overtuiging, voor het katholicisme dat hij wegduwde de menschen een beter geloof in de plaats te kunnen geven. Vrü mogt hü het middeneeuwsch heilige voor lt;le honden werpen, meende hij; want het was bij hem vervangen door iets heiligs van eene zuiverder soort, en hy begeerde niets vuriger dan het grootst mogelijk aantal zijner landslieden en medeburgers daarvan deelgenooten te maken.
II
Verschillende redenen hebben mij bewogen, in de voorgaande bladzijden de onoogelijke herinnering van een vermaard kalvinis-tisch schotschrift als voor het venster te zetten.
9
EERSTE HOOFDSTUK.
Vooreerst mu\'ne overtuiging dat de veelzins smakelooze en onhebbelijke Bijekorf in de litteratuur van het tydvak de zeer scherpe uitdrukking is geweest van het negatieve in den oorsprong der noordnederlandsche republiek.1 Den afschuw van het pausdom bedoel ik, voorname mede-oorzaak dat het gemeenebest der Zeven-Provincien de aanzienlijkste kalvinistische Staat geworden is dien in Europa de lö111! eeuw heeft zien opkomen, de ]7tle zien bloeijen, de 18aquot; zien uitbloeden.2
ïen anderen het voornemen, in dit eerste hoofdstuk naar tijdsorde de lotgevallen der kalvinistische gedachte te schetsen, allermeest uit de daden waartoe zij bezield heeft, maar ook uit sommige geschriften die beurtelings hare kracht en hare verzwakking gestaafd hebben.3 Vooraan die vij mag het boek van Marnix niet ontbreken. Het heeft er zyne door de geschiedenis aangewezen plaats.
Eindelijk, de persoon van den schrijver. Waardig vertegenwoordigt Filips van Marnix een geslacht dat onder andere vormen in onze landshistorie nog eene geruime poos erfgenamen heeft voortgebragtmaar in zijne dagen nieuw was; het veerkrachtig ras van den edelman-theoloog en -filoloog, den edelnian-prozaschryver en -dichter, tevens regtsgeleerde, diplomaat, stede-bestuurder, en b(j gelegenheid soldaat. \' Marnix is voor Nederland geweest hetgeen tezelfder tjjd Filips Sidney voor Engeland, Agrippa d\'Aubigné en De la Noue voor Frankrijk waren. Gelijk de krügs-
1 Hiervóór, I 506 vg.
2 Van den Bijekorf zijn in weinig meer dan honderd jaren, 1569—1671, twee en twintig nederlandsche uitgaven verschenen. — Van Toorenen-bergen, Godsdienstige en Kerkelijke geschriften van -Marnix. 1871 vgg. Aanhangsel, 1878, bladz. 195 vgg.
3 „De geschiedenis van onze vrijwording is voor eon groot gedeelte geschiedenis van onze hervorming, en de geschiedenis van onze hervorming is grootendeels geschiedenis van de uitbreiding van liet kalvinisme.quot; Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen, IV 68 vg.
4 Jan van der Does, Cats, Hooft, Huygens, de quot;Witsen\'s enz., de Van Haren\'s, de Huydecoper\'s.
5 Litteratuur over Marnix: Prins, 1782; Wilhelm Broes, 1838—1840; Quinet en Van Vloten, 1857; Theodore Juste, 1858; Motley, 1860; R. Fruin, 1861; Van Toorenenbergen, 1871—1878; Paul Alberdingk Thijm, 1879;. Paul Fredericq, 1881; Brill, 1886.
10
HET GELOOF.
haftige De la Noue in zijne harde gevangenschap zich den tijd kortte met grieksch te lezen en aanteekeningen bij de Levens van Plutarchus te schrijven, zoo is er een hebreeuwsch bijbeltje dat Mamix op zijne zwerftogten nooit verlaat. 1 Hy bestudeert er uit de bron de taal der psalmen, en leert naar hare gangen die zyner tweede moedertaal zich voegen. Wanneer de oudraad van Willem den Zwyger, de oudgezant ter dagvaart van quot;Worms, de oudburgemeester en verdediger. van Antwerpen, partij van prins Alexander Farnese, wanneer hy in zyne laatste levensjaren zich naar het stille Leiden verplaatst, dan gevoelt h\\j in de professorale wereld aldaar, hoewel hij geen leerstoel bekleedt, zich op zyn gemak. Men bemerkt niet dat hij door de nieuwe vakmannen er voor een dilettant wordt aangezien. Zij eeren hem als één hunner. 2
Als staatsman is Marnix in zoover de mindere van Oldenbar-nevelt gebleken, dat hij aan de mogelijkheid van een akkoord met Spanje geloofd heeft, niet aan die eener zelfstandige republiek van zeven provinciën, gescheiden en onderscheiden van de oude zeventien. 3 Maar als lid en mede-ontwerper van het Compromis der Edelen is hy zichzelf voorbeeldig trouw gebleven. Vogelvryverklaring noch goederen-verbeurte heeft ten aanzien van zijn eens gegeven woord hem aan het wankelen kunnen
li
„Adfuit hebraici textus enchiridiolum.quot; Marnix aan B. Vulcanius, 21 November 1580. Correspondance et Mélanges de Marnix door Alb. Lacroix, Brussel 1860, bladz. 302. — De la None is van 1578 tot Mei 1580, tijdstip zijner gevangenneming bij Ingelmunster, maarschalk van het leger der Algenieene Staten geweest. — Nieuwe uitgaat der Tragiques van d\'Aubigné, Parijs 1872, Librairie des Bibliophiles.
Getuigenis van Hugo de Groot, Historiae, op de jaren 159G en 1598: „Maximum academiao lugdano-batavae accessit lumen Aldegondus, otium illic divinae legi in patrium sermonem transferendae quaerens. .. quem Arausionensi indivulsum, urbesque et populos regentem olim qui vide-rant, ad ultimum usque diem literata quiete reconditum mirabantur.quot; — Meursius in de Athenae Batavae; „Philippus Marnixius, nomen eius per Europam totam clarissimum, et in viro genus, ingenium, eruditio, virtus atque industria certabant.quot; — Bijschrift van Scaliger boven Marnix\' portret bij Van Toorenenbergen, Aanhangsel bladz. 239.
Onderhandelingen van Marnix met Noircannes in 1574 te Utrecht met Panna te Antwerpen in 1585.
EERSTE HOOFDSTUK.
brengen. 1 De armoede, de overvloed, de middelmatigheid, vonden hem steeds gelijkelijk op zyn post. 2
Voor de Noord-Nederlanders bestaat er, ongerekend hunne verpligtingen aan het Wilhelmuslied, eene b^zondere reden de nagedachtenis van dezen zuidnederlandschen edele erkentelijk te ■eeren. Om zijne eigen oudtestamentische lievelingstaal te bezigen : Marnix is de bok Azazel geweest dien de Zeeuwen en de Hollanders de woestjjn hebben ingejaagd, beladen met de zonde van Antwerpen\'s verlies, dat bestemd was de opkomst van Middelburg, van Rotterdam, van Amsterdam te worden. Indien dooide koopsteden van het Noorden, na de afzwering weldra tot het inzigt gekomen aan welken prijs hare eigen grootheid hing, ten aanzien van Antwerpen een zustermoord gepleegd is (en, zoo niet uit schuldbesef aan de noordelijke z\\jde, waarom zijn Blois en Marnix naderhand met onderscheidingen vereerd?), dan behoort aan Marnix de lof deze daad niet gewild en, zonder wrok, in zjjn persoon haar odium te hebben gedragen. Om harentwil is h^j gelasterd door toelating derzelfde belanghebbenden die, zoo hy ondanks hunne flaauwe medewerking of hunne voorbedachte onthouding, er in geslaagd was Antwerpen en Brabant te redden, hem een slecht Hollander en een slecht Zeeuw zouden gescholden hebben. 3
Doch het gewigtige van dit punt zal eerst later uiteengezet kunnen worden. 4 Niemand kan twijfelen met welke gevoelens
1 Vonnis van den raad van Beroerten dd. 17 Augustus 1568 bij Th. Juste, Vie de Marnix, bladz. 237 vgg.
2 In 1579 kon Marnix schrijven dat „en dix ou douze ans il ne relt;jut oncques maille de son bien.quot;
3 Getuigenis in renaissancestijl, ten gunste van den belastorde, door zijn voormaligen wapenbroeder De la None, Geneve 9 November 1587: „Le Consul Terentius Varro perdit par sa coulpe la bataille de Cannes; néantmoins quand il retouma a Eomme offrir le resto de sa vie pour ayder a sa Kópublique réduite en extrémité, il ne fut rejetté, ains receu bien pour avoir espéré d\'icelle... En ces tempestes si terribles, comme on doit rigoureusement punir les proditeurs de leur patrie, aussi doit-on honorer les bons patriotes, voire les supporter ès erreurs légers, et tous ensemble s\'entre-accourager a bien faire.quot; Groen. Archives, 2do Reeks, I 79 Vg.
4 Hierachter, 2\',(, Hoofdstuk, § xxx. — Over de „duisterheid\'\' in de
12
HKT GELOOI\'\'.
ten aanzien van het katholicisme Marnix vervuld geweest z\\j; het spreekt te (Undeli)k uit zijn Bijekorf en uit zyn Traité des Diffcrends. Maar uit zijne handteekening onder de oorkonde der Pacifikatie van Gent blijkt niet minder dat hü bereid was, aan zijne zucht naar het behoud der Zeventien-Provincien, zün godsdiensthaat ten offer te brengen. 1
Zwak en onvoldoend heeft hij zich verdedigd, toen men daarna hem verweet op de afgescheidenen onder de gereformeerden vervolgingsmaatregelen van staatswege te willen doen toepassen. Nooit wist hij te dien aanzien zich tot het onafhankelijker inzigt van Willem den Zwijger te verheffen. Echter is het de vraag in hoever hij in zijn strijd tegen de geestdrijvers, gelijk hij met een algemeenen naam alle nederlandsche protestanten buiten het kalvinisme noemde (zonderlinge kwalitikatie in den mond van iemand die op ons den indruk maakt zelf\' in de eerste plaats een geestdrijver geweest te zjjn), de beteekenis zijner eigen woorden doorgrond heeft. 2
Het een bij het ander genomen blijft, onder de personen uit het eerste tijdvak der noordnederlandsche republiek, Marnix eene plaats op den voorgrond innemen. Openbare mannen van die soort had Nederland nog niet voortgebragt; beschikkend over zulk eene groote verscheidenheid van kundigheden, gemeenzaam bekend met zoo vele talen, in verschillende betrekkingen zoo bruikbaar, toegerust met zulk eene vaste eigen overtuiging in het wereldlijke en het godsdienstige, in staat daarvan in het nederlandsch zoo bondig en vernuftig rekenschap te geven. Zulke eerstelingen waarborgden eene toekomst.
zaak vau Marnix «n Blois tiij Van Groningen. Watergeuzen 18-to, bladz. liia: „Misschien is die duisterheid niet zoo zwart, als men bedenkt dat toen reeds begrepen werd hoe de handel van het door Panna veroverd Antwerpen naar Zeelands en Hollands koopsteden moest heenvlugten.quot;
t De oorspronkelijke akte in Den Haag, Rijks-Archief. Handteekening van Marnix.
2 Eóponse Apologétique van Marnix op den aanval tegen zijn werk: Ondersoekinge ende grondelijcke wedeiiegginge der Geestdrijvische Leere, 1595. — Dit laatste in Van Tuorenenbergen\'s verzameling, a1\'1\' Deel, en de voorrede bladz. n—xxi. - Kritiek bij Bayle, Dictionnaire Historique, V 2«. noot L. uitgaaf van 17:5-4.
13
EEBSTU HOOFDSTUK.
Ill
De letterkundige verdiensten dor geuzeliederen, het eerst by-eenverzameld in het Lietboeck van 1620, doch voor het meeren-deel toen reeds eene halve eeuw oud, zijn geringer dan die van Marnix\' Psalm.en Davids en Schriftuerlicke Lofsavgen.1 Voor den geschiedschrijver echter hebben zij meer waarde. In plaats van toespelingen op de gebeurtenissen, vervat in bijbelsche bewoordingen, dichterlek en doorzigtig maar algemeen, geven do geuzeliederen ons de gebeurtenissen zelf.
Ook van den Bijekorf onderscheiden zij te dien aanzien zich gunstig. Ondanks de eigennamen van dezen en genen vermoe-deiyken maker, zijn de geuzeliederen veeleer het werk van een publiek dan van oen persoon. Zij beschrijven niet dit of dat stadium van overpeinzing of nadenken, door een partikulier bereikt in de studeerkamer, te midden der folianten en kwartijnen, maar eene opeenvolging van volbragte handelingen in de open lucht. Reeds is de breuk met Rome en Madrid er onheelbaar. Zij hebben de wezenlijke omwenteling achter den rug. Zr verhalen van de beden die geslaakt, de folteringen die uitgestaan zijn, om deze tot stand te brengen. Van het bloed dat vergoten, en de wraak die daarover genomen werd.\'
Een punt waar de onpersoonlijke populaire geuzepoëzie en het persoonlijk theologisch manifest elkander ontmoeten, is de reeds aangeduide verguizing van het katholicisme.
Verguizing zeg ik, mij regelend naar een eisch der algemeene beschaving,2 en zonder veel te gevoelen voor de roomsch-ka-tholieke priesters in het Nederland van toen, die, zoo zjj verlangden dat de geuzen meer eerbied voor het heilige aan den
14
Beiden, Psalmen en Lofsangen, in Van Toorenenbergen\'s verzameling, lste Deel. — Oordeel bij lï. Fruin, Tien Jaren, XIV.
„De geestelykheit, zoo weederwaardelyk geterght. zoo snood veron-gelykt, zoo onvoorzichtelyk nitgestooten.quot; Hooft, Ned. Historiën, I 233. Uitgaaf van W. Hecker, 1843—1840.
HET GELOOF.
dag zouden leggen, behoord hadden zelf hen daarin voor te gaan, in plaats van, de eenen door hunne wreedheid, de anderen door hunne vulgariteit, hen in het plegen van heiligschennis aan te moedigen of daartoe te tarten. 1 De geschiedenis moet dit oordeel handhaven, ai;erkent zy dat, door het oprigten dei-nieuwe bisdommen in 1558, aan sommige voorname misbruiken een einde is gekomen.2
Ook het Geuseliedboek neemt zijn uitgangspunt in de stelling-dat Rome eene magt gebleven, en tegelijk eene klucht geworden is. De geuzen hebben voor den papenaam, oudtyds een eernaam, elk ontzag verloren. Een paap is volgens hen, zoo hij niet daarenboven kwaadaardig is, in elk geval een smulpaap. In een ironisch troostlied zingen zij, mits hij goeden moed houde en voortga als van ouds zyne abdis te kussen, den pater de belofte toe. voor zyn „buycskenquot; te zullen blijven zorgen.3
Alle vrouwekloosters gelden bij hen voor huizen van ontucht, en spottend roemen zij er in dat vrouwelijke oneerbaarheid door
15
Hendrik van Geldorp over den tijdgenoot Nicolaas van Nieulant, bisschop van Haarlem, benoemd in 1560: „Nicolaus a Nova Terra, homo adeo immersus helluationibus ut etiam Traject!, in media Bacchi et Veneris officina, non alio nomine unquam appellatus sit quam ebrius Nicolaiculus, et quod esset Episcopi suffraganeus vini Episcopus, et pro Ebronensi aeque vel semper distentus; quae Hollandice pro ejus idiomatis allusione elegantius sonant: D ronden Claêsken, Wijnbisschop, Effen rondt.quot; Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen, I 39. — Nieulant, vroeger titulair bisschop van Hebron, werd in 15«8 om zijn wangedrag dooide kerkelijke overheid uit Haarlem verwijderd, en vervangen door den voegzamen Godfried van Mierlo, Haarlems laatsten roomsch-katholieken bisschop.
Martin Philippson, Origines du catholicisme moderne: la contre-ré-volution religieuse au 16e siècle. 1884. — Bakhuizen van den Brink. Studiën en Schetsen, IV 37. — Ranke, Römischen Pilpste, 1878, II «2 vgg
Geuzeliedboek, uitgaaf van Van Lummel. 1872, N0. 11:
O pater, grijpt doch eenen moet.
En cust eens u abdisse.
Al houdt men ons wat onder de voet,
Wy crijghen noch ons misse.
Ic hope, wy zullen — U buycsken noch vullen . . .
Deze en vele volgende plaatsen ook bij Van Vloten. Nederlandsche ■ïGeschiedzangen, uitgaaf van 1864. iste en 2lt;le Deel.
EERSTE HOOFDSTUK.
de priesters met den naam van „geuzerijquot; bestempeld wordt. Zy dichten op rederijkerstrant een satiriek referein waar men een geesteiyke, die een konvent komt bezoeken, tot de nonnen eene on andere vraag omtrent haar levensgedrag hoort rigten. Het blijkt dat „in al de bendequot; er slechts drie gevonden worden, één blinde en twee dooven, die hare geloften niet geschonden hebben. De anderen, voor zoover hare jeugd met zekere mate van schoonheid gepaard gaat, hebben zonder uitzondering óf een kapelaan tot minnaar, óf benijden hare mede-kluizenaressen dit voorregt en verwenschen het celibaat.1
Grievender dan hunne kritiek van het bijzonder leven der priesters, der monniken, en der vestaalsche maagden, droesem der vertellingen van Boccaccio en Chaucer,2 zijn de schimpreden der geuzen tegen de roomsche eeredienst en het roomsch volksgeloof. Van de Tien Geboden en het Onze Vader schrijven zij parodien. Zij laten de roomschen, iederen keer dat de geuzen in den oorlog eenig voordeel behaald hebben, met verbeten spijt klagen dat God een lutheraan geioorclen is. In hunne pittoreske bordeel- en matrozetaal stoffen zij er op het Vagevuur uitgep-st te hebben. De bekoorlijke Moedermaagd, tot wier eer in de mid-
1 Bij Van Lummel, N0 13 :
Een cort, die, vet paterken, laetst zijn nonnékens ondersochte,
Oft sy niet besmet en waren met Geuserije . . .
Onder al wasser drye, twee doove en een blende,
Met groote dicke lippen, d\'oogen uytgeheven,
En die swoeren by Sinte Franeiscus legende,
tEn was haer schuit niet datze maeght waren bleven.
2 Boccacciaan.sche vertelling in Marnix\'Bijekorf: „Soo daer een plompe Hollander ware, of een malle.Brabanter, oft oock een botte Vlaminck, die een bedevaerde wilde gaen doen, hy mochte effen also varen als de goede man van Parijs, die geene kinderen en conde van sijn huysvrouwe gecrijghen, en de nam dierhalve aen, vele devote bed evaerden te doen: want hy ginck eerst nae Compostellen S. Jacob bezoeken, ende van daer reysde hy nae Romen om de heylige Apostelen S. Peter en S. Pan lus aen te spreken, ende voorts trock hy nae onse L. Vrouwe van Loretto ende van daer nae Jerusalem ende ten laetsten nae S. Catharina van Senen. Hy bleef ontrent dry jaren uit; ende doe hy wederomme te huys quam, soo vandt hy dat sijn wijf drye kinderkens gecreghen hadde by hulpe van de goede Sancten, die hy so devotelijc versocht hadde. Is dat niet een groot mirakel?quot; Folio 128 der oude uitgaven, recto.
16
HUT GELOOF.
den-eeuwen zoo vele sehoone liederen gezongen waren, en die aan zoo menige kerk, zoo menig bedevaartsoord, haar Lieve Vronwemiam gegeven liad, noemen zij plompweg Maeykenmoer of Maeyken.\'
Vooral zijn zij gebeten op de Heilige Hostie, van welke zij met toespeling op hare grondstof een persoon maken dien zij ytelis doopen; als ware God in het sakrament des altaars bakkersknecht geworden. „Melis in de halve Maenquot; heet hij, de in de maan gebakken bleeke onwel. Uit den naar hem genoemden winkel geworpen, wordt de te voren hoog vereerde thans met voeten getreden. „Dat heeft de Vive-le-geus gedaan.quot; Hostiekastjes worden „Melisquot; huysenquot; genoemd, onderdeelen van den roomschen inboedel. De geuzen zullen niet rouwig zijn, zingen zij. indien de nederlandsche priesters met die voorwerpen het land verlaten en zoo ver mogelijk wegtrekken: „G-hy meucht met Jlelis nae Spaengien gaen.quot; De hertog van Alva wordt voorgesteld, den Hemel en den paus te vergeefs om bijstand aanroepend : „Melis en helpt hem niet, \'s Paus broot is aen den cant.quot; Men vindt de roomsche priesters nagewezen als marskramers die „met Melis loopen.quot;2
IV
De geuzeverzen op het beleg van Haarlem, van Alkmaar, van Leiden, op het verrassen van Den Briel of het overgaan van Middelburg, zijn zoo goed als zeker uit de pen van noordneder-landsche rederijkers gevloeid. Andere zijn het werk van voormalige noordnederlandsélie priesters die met het katholicisme gebroken, en zich aan de zijde der geuzen geschaard hadden. Van hen, moet men onderstellen, zijn voor het meerendeel, gelijk het met renegaten pleegt te gaan, heden belagchend hetgeen zij gisteren aanbaden, die karikaturen van het Misoffer afkomstig.3
1 Bij Van Lummel, iVJ 55, Nü 58. V 78. - Bij Van Vloten, Geschied-zangen, II aoi vg.
2 Bij Van Lummel, N0 ii. ïs0 54, N0 fl;i. N0 78. N0 79. Nquot; 95,
•i Als auteur van het vermaarde lied: „Slaet opten trommele, van diredonuleynequot; (bij Van Lummel No ;il wordt gedoodverfd Arent Dirks-
11 2
17
HEESTE HOOFDSTUK.
Wij zouden toonen deze lieden niet te begrijpen, indien wii hun ontheiligen van de godsdienst hunner vaderen ons voorstelden als gesproten uit een verslagen hart of een gebroken geest: of uit eene verbittering waarmede verbetering bedoeld werd. Wie zoo lustig van diredomdoes en diredomdeyne zingt, tenvyl hij de voorwerpen der vereering van eeuwen door den modder haalt, die bemint het profane ook óm het profane.
Maar niet daarom alléén werd het door de geuzen bemind. Ton bloede toe vervolgd door eene regteiiyke magt die aan den leiband der geestelükheid liep, brandde in hun binnenste de dorst naar vergelding. Hnn werpen met slijk was slechts eene openbaring van den lust die hen blaakte, het hun berokkend leed met woeker terug te betalen. Oog om oog, tand om tand. Op den bodem hunner liederen gromde een ten Hemel schreiende kreet, even onbarmhartig als de vervolging waaraan sedert vijftig jaren in hun land elk afwijken van de orthodoxie ten doel gestaan had. „Slaet opten trommele, slaet opten trommele!\'\' De ware beteekenis van dit wachtwoord zou eerst openbaar worden wanneer zijzelf, met wapengeweld, zich zouden meester maken van steden; zij van de vijanden die hunne wallen kwamen insluiten de eenen zouden nederleggen met kruid en lood, de anderen loonen met de galg, nog anderen met kokende olie of ziedend kalkwater begieten.
De aktieve geuzen (want er waren ook vele non-aktieven, die de zaak der omwenteling alleen met hunne goede wenschen of met geldelijke bijdragen steunden) zjjn voor een gedeelte edellieden en militairen geweest, voor een gedeelte kooplieden van aanzien, voor een gedeelte poorters en kleine stadsburgers, voor een gedeelte landlieden of boeren. Zelfs schijnt deze laatste klasse, uit welke ook vele watergeuzen aangeworven werdon, zoo talrijk geweest te zijn dat de hertog van Alva met een schijn van regt de Nederlanders als een volk van boterkoopers kon
zoon Vos, dorpspriester in het zuidhoilandsuh Westland, die. wegens schennis der Mis bij het Hof van Holland aangeklaagd door bisschop Van Son, üi Mei ir,70, zeventig jaren ond, met drie andore noordnedor-landsuhe pastoors in Den Haag verbrand werd. — Marcus. Sententien en Indagingen van Alva.
18
HET GELOOF.
aanduiden, die hy uit de verte zich voornam te gaan smoren in hunne eigen melkvaten. 1
Een gelüktljdig historieschriiver, Hadrianus lunius, overleden in 1575, beweert dat de boeren in de Znidelüke-Nederlanden, waar de bodem weliger en vruchtbaarder was, door gehuurde handen den grond lieten bebouwen. „En geven (zegt hij) zich meer over aan gemak en ledigheid, waartoe zij door eene hun erfelyk eigene traagheid (imiata quasique hereditaria segnitiei worden genoopt, en brengen den tü\'d door met feesthouden en brassen (feriantur, pergraecantur), terwüi zij hunne gepachte akkers en weilanden, als waren die hun eigendom, aan hunne kinderen ter bezitting overlaten.quot;
„Die van het Noordenquot; daarentegen, laat lunius voorafgaan, „voeren eene vri] strenge en sobere levenswijs^ minder door armoede daartoe genoopt, dan door zuinigheid, die zij als het beste inkomen beschouwen, terwijl zij zich van grof brood, met kaas en melk of wei, tot levensonderhoud bedienen. Onder dezen zegt men dat er somtijds gevonden worden die een leeftijd van honderd jaren bereiken, terwijl hunne kracht nog ongebroken en hun ouderdom nog bloeüend is; afkeerig van wijn en sterken
19
In een zeeuwsch anti-geuzereferein van 1573 (bij Schotel, hierachter) worden boeren en geuzen in één adem genoemd:
Tfy, Vlissingen, hoe ghy U onteert hebt.
ü zeiven doende die groote scande Dat ghy uwen rock nu omgekoert hebt Met boeren met geusen menigerande.
De geuzevrijbuiter \'t Hoen. die bij liet beleg van Haarlem een vermaard gebleven feit pleegde, was een eenvoudig huisman. De belegerden te Alkmaar staven met welgevallen in het geuzeliedboek (bij Van Lummel. N0 «2: bij Van Vloten. II 58) dat de vijand ook in hen slechts huislieden ziet:
Het was den Spanjaerts groote spyte.
Dat zy kregen geen gehoor;
Zy achten de stad niet een myte
Eer zy daer quamen voor.
Daer zyn niet in dan boeren.
Maakten zy malkander wijs.
..Dat den boer de Nicker haal!quot; klagen in een ander geuzelied (bij Van Lummel. No (54) de belegeraars der noordhollandsche stad.
EERSTE HOOFDSTUK.
drank, altoos bedrijvig werkzaam en hunne arbeiders wakker nagaande. De jongelingschap onder hen gaat gedurende een gedeelte des jaars scheep naar Duitschland of de skandinavisohe kusten, of bezoekt die van Spanje over zee, en vaart in het late najaar ter haringvangst; alleen in den winter zich een weinig meer dan gewoonlijk te goed doende.quot; 1
Wij behoeven dit getuigenis niet te verdenken. Iimlus was een medicus, een archeoloog, die met staatkundige partijschappen zich niet inliet. Hoewel een Noord-Hollander van geboorte, studeerde hij te Leuven, en bleef zijn leven lang goed roomsch. Hij had geen reden de geuzen voor te spreken die zijn geloof belee-digden, en evenmin het te houden met Alva wiens soldaten bij het overgaan van Haarlem, misschien omdat zijne tweede vrouw eene zuster van Kenau Hasselaer was, zijne bibliotheek en zijne aanteekeningen vernielden. 2 Ik wensch alleen te doen uitkomen welk soort van lieden over het algemeen de mannen en de vrouwen geweest ziln aan wier gemoed Alva\'s strafoefeningen vele geuzeliederen kunnen ontperst hebben, en verklaarbaar te maken dat zooveel wreedheid met gelijke wreedheid beantwoord is. quot;Wanneer, in tijden van oorlog of burgeroorlog, soldaten de velden van den vreedzamen landbouwer komen vertreden en zijne oogsten of zijn vee weghalen, dan ontsteekt de boer in eene niets ontziende woede. Wee den militair die bij zulke gelegenheden hem in de kluiven valt! Nog erger indien de boeren onderling de handen ineenslaan, en zij hun bondgenootschap tegen dat der aanvallers gaan overstellen. De lammeren worden dan wolven, elke polsstok een hellebaard, elke dorschvlegel een doodelijk wapen. 3
20
Hadriani lunii Batavia, l.quot;.»», liladz. 2i2. Vertaling hij Koenen Geschiedenis van den Boerenstand, blad/. 47 vg.
Ekama. Beleg en Verdediging van Haarlem, 1872. bladz. 88.
.\'} De boeren van graaf Dirk III hiervóór, I 12», 131, C25. — Constanten Huygens, Korenbloemen, T i:{9 der uitgaaf van 1072. Zedeprint van den Boer:
De wraeck ssitt in sijn hert, de wanhoop in sijn handen,
En elek\' in veder oogh; hy wenschten in sijn\' tanden Noch Room, noch Schaepenkaes voor Menschen vleisch en bloed: Soo wreed is die het is om dat hy \'t wesen moei.
HET tiKI.OOF.
Onze haren rijzon te berge wanneer wy in de onde geschiedverhalen. bevestigd door Alva\'s eigen brieven aan den koning van Spanje, van de slagtingen lezen door \'s hertogs soldaten aangerigt te Meehelen, te Zutfen. te Haarden, te Haarlem; van de hekatomben, geofferd door \'s hertogs Kaad van Beroerten. Eerst in de laatste jaren der vorige eeuw, te Parijs, in de Septemberdagen en onder het Schrikbewind, heeft Europa op nieuw zulke exekutien op groote schaal aanschouwd; zulke verbeurdverklaringen, gevolgd of voorafgegaan door zulk een onthoofden en zulk een verdrinken. Bloedhond was de bii\'naam dien de geuzen den ijzeren hertog gaven; en nooit werd hij beter verdiend. 1
Merkwaardig is het dat in de geuzeliederen Alva niet in de eerste plaats wordt aangeduid als de scherpregter van den koning, maar als „de beul van den paus.quot; 2 Filips II hoort men in die gezangen somtyds verontschuldigen als een misleid of ten kwade geraden vorst, te Madrid door booze lieden onkundig gehouden van hetgeen in de Nederlanden eigenlijk voorvalt. Wij
21
Over Alva bij Van Vloten, Opstand, II l vgg. — Hooft, I vg.: ,.De galghen hingen gerist. Be randen, de staaken, de boomen aan de weeghen, stonden veriaaden met lyken, gewurght, onthalst, gebarnt. Elke dagh hadt zyn deerlijkheit en \'t bassen der bloedtklokke, dat met de doodt van naamaagh den eene, van zwaagher oft vriendt den andere in \'t hart klonk.] Aan \'t bannen, aan \'t verbeurtmaaken der goederen was geen eindt.quot; — Bladz. 275 vg.: .Aldus sloegh men daar voort, met zoo gromviyk een vonnis, als niet lichtolyk bevonden zal worden, van aanbegin der wereldt, over heele volken gevelt te zyn, en schende [hitste] men de moordenaars den Lande op het lyf, om aan een deel vertreeden en in \'t onderspit leggende luiden, den moedt hunner geidt- en bloed-dorstiglu\'it te koelen.quot;\' — Geuzelied bij Van Lummel; No 85:
Hollant, Zeelant, gliy edel prieel.
Al zijt ghy cleyn in u casteel.
Prijs hebt ghy boven schreven;
Dat ghy den Bloedthont. tot sijn deel.
Den thienden niet wilt gheven.
Bij Van Lummel. No 85:
Hy hoeft gheseyt dat hy hier quam,
Van sConinks weghen het lant innam.
Valschelyk heeft hy quot;t geloghen.
■tl\'ans be ml el nas hy, met moede gram.
.sConineks landen bedroghen.
EEESTK HOOFDSTUK.
ontvangen den indruk dat lijj als de erfgenaam van de populari teit zijns vaders beschouwd wordt, die, hoe onverbiddelijk ook in het uitroetjen der ketterij, echter nooit voor een vijand zijner onderdanen was aangezien. Hetzij dit vergoêlijken van \'s konings handelingen een voorwendsel is of niet, de toorn der geuzen keert zich van hem tegen Rome, en al de euveldaden van Alva worden voor een uitvloeisel van pauselijke bevelen gerekend. De paus, met den hertog tot handlanger, ziet er zich voorgesteld als den naneef der romeinsche keizers van weleer, die do eerste christenen vervolgden. Hij drinkt zich dronken aan onschuldig bloed. Hij is de Antichrist in de stad der Zeven Heuvelen, van wlen gesproken wordt in de Openbaring van Johannes. De apokalyptische Draak is zijn bondgenoot. Maar (en dit ziet op den geest van tegenstand, in het leven geroepen door Alva\'s buitensporigheden) het bloed dor martelaren schreeuwt; de heerschappij gaat hem ontvallen. 1
Dit gezigtspunt, kan men zoggen, beheerscht het geheele (tcïj-zeliedboek; en daaraan ontleenen deze zangen, overigens te vaak slechts rethorijkers-kreupelrijmen, hunne historische beteekenis. Door het op den voorgrond stellen van één zijde der omstandigheden en der gevoelens, geven zij menigmaal in eene enkele strofe ons een juister denkbeeld der gebeurtenissen, dan zelfs by de bijzondere geschiedschrijvers van het tijdvak aangetroffei. wordt; mannen die alle officiële bescheiden geraadpleegd hebben, en wier voorlichting niemand overigens ontberen kan.
i Bij Van Lummel, No. Tot den paus:
U vleyschen arm daerop gy betroude,
U vleyschen arm beswijckt u nu,
U vleyschen arm. die u huis boude,
ü vleyschen arm wijckt van u schu.
tOnsi-lmldich bloet en heeft u niet verdroten,
tOnschuldich bloet dronct gy metten Draeck;
tOnschuldich Moet, dat gy hebt vergoten,
tOnschuldich bloet roept over u wraeck.
tZwaert is getrocken, certeyn Gods wraec naect,
tZwaert is getrocken, so Johannes schrijft.
tZwaest-is getrocken, Apocalypsis maect naect,
tZwaert is getrocken. gy wert nu ontlijft.
22
HET GELOOF.
Om een veldslag te kunnen leveren hebt gi,i een leger en een krijgskundig aanvoerder noodig. De soldaten kunnen zeer wel vreemdelingen zijn; en vreemdelingen uit meer dan één land. Het leger van Alva, de legers van prins Willem van Oranje en züne broeders, waren niet anders zamengesteld. Maar voor een oorlog, gelijk dien der geuzen in den eersten tijd, kunt gij dergelijke lieden niet gebruiken, [n znlk een guerilla-krijg behoort ieder man, desnoods bijgestaan door zijne vrouw of zijne dochter, een land-, een stadgenoot te zijn. Zoovele steden of zoovele dorpen, zoovele bevelhebbers. Elk strijder moet met den vijand eene persoonlijke rekening te vereffenen hebben.
Hij is kalvinist, en de zoon of de broeder van iemand die om zijn geloof levend verbrand is: dus haat hij met een onverzoen-Hjken haat den paus van Rome, dio, als een andere Nero of een andere Domitianus, bevolen heeft de volgelingen der nieuwe leer te\' dooden. Het is nu geen tijd z-waarden of lansen te sparen, vindt hij. Babel moet haar loon ontvangen; aan haar moet gedaan worden gelijk zijzelf aan Gods trouwe dienaren gedaan heeft. Van het vleesch der Ontuchtige moet den roofvogels een maaltijd gekookt. De Schrift heeft gesproken. De wraak is een goddelijke eisch.1
Hij is leek, en een belijder van het algemeen priesterdom der geloovigen; dus wil hij langer niet te doen hebben met- eene hiërarchie als die van don paus, welke zich tusschen hem en zijn God komt stellen. Geen middelaar dan Jezus Christus. Geen troost noch toevlugt dan in zijne voldoening. Geen roem dan in zijn kruis, zijn lijden en sterven. Geen andere sakvamenten dan den Doop en het Avondmaal, regt en slegt. 2 Zoo moge hij dan
•23
Bij Van Lummel, No 53. Openbaring, xvn l(i:
Wilt zweert noch spiesse sparen.
Zo Babel heeft gedacn Over Güds iron dienaren,
Laet haer den loon ontfaen.
Den vooglen wilt maeltijt coken Al van der Hoeren vleysch;
tBloet sal worden gewroken Nae der Schrifturen eisch.
Marnix\' Bijekorf, opdragt aan bisschop Van Son : ..Men hoorde anders
EERSTE HOOFDSTUK.
nu op den kop der papen vallen, de steen dien zij zelf opgeworpen hebben! Zalven noch kruiden zullen hen voortaan baten. Met hun rjjk is het gedaan. Verkiezen zij hun neus niet te bergen, men zal de vrijheid nemen hen te hangen by den krop — waaraan door hun toedoen zoovele kalvinisten gehangen z^jn.1 Hij is Nederlander, nedergedrukt door den Spanjaard die hem plukt en scheert: dus zal hij den slaander wéderslaan, den slagter van Mechelen en Zutfen, den belager van Alkmaar, den moordenaar van Naarden, den beul van Haarlem. List en wreedheid: als maatregelen van tegenweer acht hij alle middelen geoorloofd. Hy heeft maar één leven te verliezen. De uitheemsche vorsten die tot heden over hem geregeerd hebben, bewezen hem diensten; gewillig droeg hy hun juk. Zij ontzagen zijn huis en zijn goed, eerden zyne instellingen, stonden hem vrijdommen toe,, gaven hem landgenooten tot plaatselijke overheden. Nu er een vreemdeling komt, omgeven door een bloedraad van vreemdelingen, nu is zyn geduld ten einde. Nederland moge een vlak land zyn, hy zal niet gedogen dat het een galgeveld worde. Tot het uiterste zal hij zich verdedigen, zich en zijn hals en zijne voorregten. Vive-le-geus is nu de leus!2
niet. soo binnen als buyten de steden, noch men las oock anders niet. dan den Bijbel of S. Paulus. Men wilde anders niemant aenbidden dan Godt alleen. Geen en Middelaer hebben dan Jesmn Christum. Geenen troost noch toeverlaet dan in sijne Satisfactie ende voldoeninge. Geenen roem dan in sijn kruyce, ende in sijn lijden en sijn sterven. Geene Sacramenten anders dan den Doop ende het Nachtmael. ende deselve noch seer slecht ende simpel, sonder speeksel, sender sout, sonder smeersel. Men wilde niet meer te Biechte gaen dan aen Godt alleen. Men vraeghd»-na geene absolutie meer. Men wilde het alle weder brengen op tie oude ploye der Apostelen ende Euangelisten.quot;
1 Bij Van Lummel, N® 56:
Ghy papen, u valt opten kop Den steen van u gheworpen op.
Men hangt u vrylick by den krop,
U en baet cruyt noch salve;
Want vive le Geus! is nu de leus;
Bercht uwen neus; theel aenschijn preus tVoorsitten is ghedaen pompeus;
Gaet klaghet vry Ducdalve.
2 Bij Van Lummel, Nquot; :gt;o:
24
HEÏ GELOOF.
quot;Woeste poëzie; maar niet woester clan de daden van wedervergelding die er met welgevallen in bezongen worden. Bi] het beleg van Haarlem lokt een burger, door oen bedriegelijk geschenk, zeven spaansche soldaten in de stad. Zij worden gehangen; en de haarlemsche vrouwen, getuigen van het schouwspel, de vuisten in de zijden, een breede lach om den mond, zeggen gekscherend de eene tot de andere: Het isser effen een (lalrfhe vol. \'
De Spanjaarden hebben over de borstwering het hoofd van een holiandsch hopman naar binnen geworpen, krUgsgevangen gemaakt als bevelhebber van eenige den Haarlemmers te hulp gevoerde troepen. Er is een briefje aan bevestigd met de schimpwoorden : „Dit is het hoofd van Capiteyn Filips Coninck, die u tot outset gezonden is.quot; De belegerden snellen naar de plaats waar zij hunne krijgsgevangenen bewaren; vinden er twaalf die zj] naar den wal voeren en in het gezigt van den vjjand nevens elkander ophangen; slaan den lijken de koppen af; kuipen elf dier hoofden in een vat; en spijkeren op de ton een geschrift waarin zij de belegeraars vermanen „dat zü dit aan den hertog van Alva zouden brengen, en hem hiermede betalen den tienden penning, waarvoor zij reeds lang door den hertog waren gemaand : en daar hij niet op zijn tijd terstond was betaald, zonden zy hem elf voor \'t fret en interest, opdat hij geen reden tot klagen zou hebben.quot; Het vat werd van het bolwerk in de schansen der Spanjaarden geworpen. Den baard en de haven der
NederlancU, ghy /-ijt noder Door de Spaengiaerts — ghedrukt;
Staet op, en slaet hem weder,
Die u soo scheert en pluukt:
Maeckt, met den prins ghepresen.
Een sterek verbondt voortaen :
Voorspoedicli suit i^iiy wesen;
Oorlof, vaet dit verinnen!
De „prins ghepresenquot; is de prins van Oranje on tevens Christus o 1 God de Vader, die hier en in vele andere geuzeliederen, aan het slot als prins of keizer eener rederijkerskamer gedacht wordt,
1 Bij Van Lummel. No r,8.
25
EERSTE HOOFDSTUK.
gehangenen had men na het onthoofden gesneden op de wijs der geuzen.1
Evenals bij de verdediging van Haarlem deden ook bij die van Alkmaar de vrouwen en de meisjes onverschrokken mede. Zjj oenoenschten de kleederen van haer lijf, staat er, zoo ongeduldig haakten zij naar het oogenblik dat de vijand het wagen zou haar in den mond, en storm te loopen : Haer herten verlangden nae \'t spaensche bloedt. Op de wallen hielden zy potten met ziedende vochten in gereedheid, en van pek en werk vervaardigden zij (karikatuur der spaansche mode) eene soort van kragen die, in brand gestoken, den bestormers over het hoofd geworpen werden.2
Toen na het overgaan van Haarlem de exekutien van Alva\'s zoon aanvingen (in het geheel deed hij 1735 militairen en burgers ombrengen, zoodat eindelek de scherpregters zelf, daar van vermoeidheid de armen hun slap by het lijf hingen, verpoozing van bezigheid vroegen, en de noyades moesten voltooijen hetgeen de strop en het zwaard niet afkonden), toen werden er in de stad vier geuzen ontdekt, voor welken eene bijzondere straf moest gelden. Zj] hadden in den omtrek vier priesters aan de wieken van een molen gebonden en, tot zij den adem uitbliezen, hen laten rondslingeren. Men handelde met hen gelijk zij met die priesters gehandeld hadden.\'
V
Wij zien dat er in de geschiedenis der Noord-Nederlanders, totdat zij met het katholicisme voor goed gebroken hadden eu de Staat zelf kalvinist geworden was, twee verschillende perioden geweest zyn.
I-et men alleen op de cijfers, dan bljjkt dat onder Karei V (wel is waar in een grooter aantal jaren) het protestantisme in
26
Bij Eknma, bladz. 117.
Bij Van Vloten, Creschiedzangen, II 5«.
HET GELOOF.
de Zeven-Provincien nóg meer martelaren heeft geteld dan onder Alva.1 Maar in het begin was de overtuiging minder algemeen dat de nieuwe denkbeelden in Nederland eene toekomst hadden. De geloofsregters, door Karei V aangesteld, waren leeken en Nederlanders.2 De keizer had de openbare meening op zijne hand. Het kwam niet tot verzet; deels omdat de groote meerderheid der invloedrijke personen niet gediend waren van de sociaal-demokratische uitspattingen der wederdoopers.3 deels omdat z\\], die in het geheim en ondanks de vervolging het beginsel der hervorming trouw bleven, geringe lieden waren. Als schapen lieten dezen zich ter slagtbank voeren. Niet één werd er onder hen gevonden die aan omverwerpen der bestaande orde van zaken dacht, of een nieuwen Staat als mogelijk beschouwde. Vóór Filips II heeft er nergens in Noord-Nederland eene protes-tantsche kerk, nergens een vereenigingspunt van protestanten bestaan. Het protestantisme was er door Karei V, indien niet met tak en wortel uitgeroeid, althans zoo krachtig onderdrukt dat het oningewijden schijnen moest in de wieg gesmoord te zijn.
Wanneer Alva komt dan is dit veranderd. Eenerzijds heeft de vervolging, — bij het leven des keizers veeleer eene daad van onafhankelykheid tegenover Rome dan van gehoorzaamheid aan
27
„Alva moet bij zijn vertrek (1573) zicli hebben beroemd, 18.60(gt; ingezetenen dezer landen door de hand des scherpregters te hebben laten ter dood brengen.quot; Wijnne, Vad. Geschiedenis, bladz. 91. — Volgens een officieel berigt van een venetiaansch gezant aan zijne meesters (1545) waren onder Karei V „in Holland en Friesland meer dan 30.00ft personen door de justitie ter dood gebragt wegens anabaptistische dolingen.quot; Buckle. I 189 der uitgaaf van 1832, noot 23, uit de Istquot; Afdeeling der verzameling Kelazioni degli Ambasciatori Veneti al Senato, Florence 1847.
„Kaizar Karei eerst, in den jaare 1022. als de leere van Luither loop kreeg, gaf last om op \'t stuk des geloofs door \'t gansche landt onderzoek te doen, aan meester Fransois Van Hulst, Raadsman in Brabandt. Deeze Van Hulst werd in den jaare ló26 door Paus Adriaan VI in zyn beroep gevestight, hoewel hy, gelyk de brief spreekt, een leek was. Hooft. I 54 vg. — Over Van Hulst bij De Hoop Seheffer. Kerkhervorming, bladz. 141 vgg.
Over het wederdoopers-oproer te Amsterdam in lAS.j hiervóór, i3\'* Deel, 4\'\'\'\' Hoofdstuk, § iv.
EERSTE HOOFDSTUK.
Rome geweest, — onder Filips II een zeer verschillend karakter bekomen. Met goedvinden of op aansporen van den koning heeft üe paus, omdat, tot groote schade van het zedeiyk leven, de noordelijke Nederlanden sedert de sekularisatie van het utrechtsch bisdom geen gezaghebbend kerkelijk opperhoofd meer bezaten, een stel nieuwe bisdommen en aartsbisdommen ingevoerd. 1 Enkele der nieuwe titularissen zijn verachtelijke lieden ; de anderen meenen het goed, maar worden door ultramontaanschen geloofsijver vervoerd en doen, bezield met den geest van Loyola en der Societeit van Jezus., dienst als nationale inquisiteurs. De onverbiddelijke noordbrabantsche bisschop Van Son heeft alom in de noordelijke provinciën zijne handlangers. Voortaan zijn het nederlandsche priesters die, in naam van Rome, de nederlandsche ketters aanklagen.
Aan den anderen kant bezitten deze ketters, sedert zij van anabaptisten kalvinisten geworden zijn,3 eene nieuwe leidende gedachte. Zij houden zich overtuigd dat de Staat, naar het voorbeeld van Kalvyn\'s republiek te Genève, ordelijk kan ingerigt worden overeenkomstig „Gods Woord.quot;4 Zij gaan met dit denkbeeld mede, en tasten niet langer in den blinde. De paus moge den hertog van Alva op hen afzenden ten einde hen uit te moorden, zij zien, door den bloedigen sluijer der gebeurtenissen heen, eene betere toekomst dagen. Zy hebben hun bijbel, hun Oud- en Nieuw-Testament, en vatten de daarin verkondigde god-spraken als onfeilbare beloften op, gedaan aan henzelf. Zij beschouwen zich als eene herboren christenheid der drie eerste
i Bijzonderheden bij Hooft, I is vg. — Ranke hiervóór bladz. 15. - Portret van den kettermeester Tapper bij Brandt. Beschrijving van Enkhuizen, bladz. 2iHi. Uitgaaf van 1,|||\' — Zaak van Merula to Heen vliet, 1553 en vervolgens; monografie van Moll, 1851. — Zaak der vier in Den Haag verbrande pastoors, 1570, bij Van Lummel, No alt;j:
De bisschop, onvervaert, van Den Bosch, wijt vermaert,
Met twee abten beneven.
Is comen ongespaert enz.
•\' -Het kalvinisme heeft zich gerekruteerd uit wederdoopers.quot; Bak-huizen Van den Brink, aanteekening bij de hollandsche vertaling van Motley\'s Rise of the Dutch Republic, I 15a.
i Kampschulte. Johann Calvin, seine Kirche und sein Staat in Genf, 18«!». Vierde Boek.
HET GKLOOF.
eeuwen, en vinden het naauwlijks te verwonderen dat zij op hunne beurt voor de wilde dieren geworpen of als levende toortsen gebezigd worden. 1
VI
In al deze opzigten heeft de strijd tegen Spanje het karakter van een godsdienstoorlog gedragen. Dat hij tevens een burgeroorlog geweest is, dit zegt het Geuzeliedhoek niet met zoo veie woorden, maar geeft het den aandachtigen lezer te raden, en laat hem de zorg uit andere gelijktijdige bronnen do leemten der voorstelling aan te vullen.
De verdeeldheid der Schoutisten en Dirkisten te Amsterdam, door Hooft fraai beschreven in liet 2*° Boek zijner Historiën, is eene zuiver binnenlandsche aangelegenheid. Niettemin vertoont zü hetzelfde spel van kerkelijke en staatkundige hartstogten dat men in de geschiedenis van den opstand telkens terugvindt.
Het stuk vangt aan in 1542 en loopt door tot 1578, maar de-eigenlijke krisis had in 1565 plaats. Men ziet er een roomschge-zind burgemeester, nadat hij teleurgesteld is door een van ketterij verdacht schout, dezen de schandelijkste lagen leggen, en te dien einde met een amsterdamsch priester zamenspannen. De priester en de burgemeester koopen met hun beiden een gemeen wijf om, die onder een valschen eed getuigt den schout eeni-verboden zamenkomst van anabaptisten te hebben zien bijwonen, waar hij zich heeft doen doopen, liegt zij. Hieruit ontstaat een proces, geëindigd met den maatschappeUjken ondergang van den godlasterlijk betichten schout, en gekenmerkt door zulk een weefsel van ongeregtigheden dat de jurisprudentie van De Vargas er door naar de kroon schijnt gestoken te worden. 5
t Hugo de Groot, Parallelon Eerumpubliearam, xxvi: Itcrum in chvis-tianos iisurpata Neronis supplicia quorum immanitatem Taeitus descrihit, et hoc carmine luvenalis:
taede lucebis in ista.
Qua stantes ardent, qui fixo gutture fumant.
Et latus mediam sulcus diducit arenam.
2 Hooft, Ned. Historiën, T «.Ml—10«. Bij Hecker.
HEKSTE HOOFDSTUK.
In het-algemeen was Amsterdam, in meer dan één zin, een brandpunt van geloofsvervolging; zoozeer dat men in de geuzeliederen de hoofdstad van Noord-Holland doorgaans als Moorddam vindt aangeduid. 1 Geen schepenbank zoo onverbiddelijk in het vonnissen van kettors, als de bank van Amsterdam.2 Onder den dekmantel van oen plakaat dor hertogin van Parma stelden de wethouders de galg op het prediken der nieuwe leer, en loofden aan booswichten zeshonderd gulden uit voor ieder predikant dien zij dood of levend den schout verstrekken zouden. 3 Een amsterdamsoh ingenieur leverde den spaansohen generaal, by het beleg van Leiden, eene verraderlijke kaart der omstreken.4 Het waren amsterdamsche of door Amsterdam geleverde mariniers die onder Bossu, in den slag op de Zuiderzee, tegen do watergeuzen vochten. 5 B\\j het beleg van Haarlem bevonden zich in tiet spaansche leger afdeelingen amsterdamsche schutters. 0 Onder de elf koppen van krijgsgevangenen, die door de Haarlemmers in de bekende ton gekuipt werden, waren drie hoofden van Amsterdammers. \'
Gedurende het boleg van Middelburg, in t572 en 1573, worstelde in de stad eene nationale party van zeeuwsche katholieken, wien een leek en rederijker als woordvoerder diende. De
Van Vloten. Xed. Ctasohiedzangen, II 4\'.». 7». l l\'ii. — Wagenaar, Amsterdam so, [II :::ti, inn.
„De bitterste Majestraten, zelfs van Amsterdam, die zich in alie pleeghbare wreedthelt uitbundelyk gequeeten hadden.quot; Hooft. I i\'ils.
Hooft. I 149. — Verontwaardiging van amsterdamsche burgers over de felheid van den magistraat: «Een van de Hoofden t*Amsterdam, wiens naakoomeiingen noch berden van de Roomsche gezintheid zyn, voerde zeekeren Scheepen tegemoet, dat by, voor de vierschaar Gods verschy-nende. dien alsdan quot;s Kaizars Plakkaat in de handt moghte zien te steeken, ende gewaar worden, hoe verre by koomen zomv, met zich daar op t\' ontschuldighen,quot; Hooft, I lof».
De ingenieur heette Beeldsnijder en was een voorvader van Nico-lans Witsen. - Hierachter, 4lle Hoofdstuk, § xu.
\'i Wagenaar, Vad. Historie, VI 448.
HET (1EL00F.
zegevierende geuzen werden door hem „vuyle druytenquot; genoemd, en Middelburg was eene te schoone bloem, beweerde hij, om in het knoopsgat van zulke „guytenquot; te prijken. Satanskinderen waren zy, waardig tot ridder geslagen te worden; maar geslagen met een eind touw, op hoop van bevordering in den adelstand der galg. De admiraal Antonie van Bourgondie wordt zalig gesproken, omdat hli bij Middelburg gesneuveld is voor het roorasch geloof en in de dienst van zvjn koning. De tegen de geuzen gerigte patibulaire beeldspraak is aan de zeeuwsche nijverheid of het zeeuwsch schuitevoerdersbedrijf ontleend, en ademt louter wrok.1
Tusschen de burgers van Middelburg en de burgers van het naburig Veere heerschte in 1574 zulk eene hartstogtelijke vijandschap dat bü de schermutselingen die dageliiks voorvielen, indien er aan de eene of de andere zyde krijgsgevangenen gemaakt werden, niemand op lijfsgenade behoefde te rekenen. „Wie lee-vendigh gekreeghen werd moest, zonder in vankenis gebraght te zyn, daatlyk ter galghe. Ende was de verbitteringe zoo byster. dat men zeyt den eenen broeder den anderen, met eyghen handen opgeknoopt te hebben. De verstikte mensohen (een yslyk toonneel) hingen en greenzen in de boomgaarden onder de stadt, en kromden met hun getal en zwaarte, in plaats van \'t vroolyk ooft, de telgen.quot; 2
Bü het amsterdamsch oproer van 1567 waren er vaders die de eene party, zoons die de andere toetrokken; broeders die zich tegen broeders, zwagers die zich tegen zwagers opmaakten. „Jan en Cornelis, beide Pieters zoonen, holpen eikanderen in\'t harnas;
31
Schotel. De legende van den geusen troubele over /eelant. l ,s72. bladz. 12. 16:
Men sal u noch degelyck om hooghe knoopen
En ridders slaen, soo men suleken guyten leert.
Metten sweerdt daer men mede schuyten meert...
U dootcleet werd geweven in die lynbane.
Men spint daer tgaren met stercke drayen:
Daer men u in dende mé sal payen.
Tegen dat ghy klimmen zult in u graftquot;.
Daer ghy met alle winden suit way en.
Hooft. Historiën. I 383.
EERSTE HOOFDSTUK.
en op onderlinghe vraaghe werwaarts liet gemunt was, zeide d\'een: Naa de markt, by die van den ouioden Godsdienst, d\'ander: Naa de straaten, by die van den ouwdsten; dan zoo \'t op een slaan gaat, schoont mij niet; ik zal u ook niet schoonen.quot; 1
le Utrecht wordt een burger verbrand of opgehangen, omdat hij zich een scherp woord tegen de stedelijke regering veroorloofd had. Het was bij gelegenheid dat de kalvinistische beeld-stormers voor zich twee kerken eischten, en de wethouderschap, onder voorwendsel dat enkele harer leden afwezig waren, zeide niet sterk genoeg te zijn voor het nemen van een besluit. „Eet ham met mosterd, zoo wordt gy sterk T riep de kalvinistische onderhandelaar j en door beulshanden werd deze gekruide schimp hem naderhand ingepeperd. - ~
Het waren nederlandsche priesters die, na het verrassen van Gorcuni, naar Den Briel gevoerd, en door landgenooten in Den Briel van het leven beroofd werden; twintig of tweeëntwintig ■n getal.a Een nederlandsch priester was ook de bekende prior van Sint Aagten, te Delft. Nederlanders bragten hem geboeid naar Leiden, spanden in tegenwoordigheid van een geuzepredi-kant eigenmagtig de vierschaar over hem, en martelden den grijsaard op zoo gruwzame wijs, dat zij niet noodig hadden hem ter dood te brengen.4
Gedurende het beleg van Haarlem zijn twee voormalige burgemeesters der stad, Lambert van Roosveld en Quiryn Dirkszoon, alleen omdat zy, hoewel tegenstanders van Alva, roomsch- en koningsgezind waren, met nog een tiental andere personen door het geuzegraauw uit de gevangenis gehaald, naar de wallen ge-bragt, en gehangen. Roosveld was zulk een oud man (vier- of vijfentachtig jaren) dat hij de ladder niet op kon. Men wierp den strik over de galg, en trok op die wys hem aan den hals naar boven. Toen Quiryn\'s dochter, eene bag\\jn, de goedheid in persoon, haar vader in zijne laatste oogenblikken met katholieke troostwoorden wilde by staan, werd zij aangegrepen, in eene
I £ Hooft, Historiën, I 220.
Hooft, Historiën, I 174.
.! Hooft. I 407 vg. Van Zomeren. Gorinchem, 175\'». bladz. .\'U vg. 4 Van Bléyswijck, Delft, bladz. 4 u vg.
:32
11EÏ GELOOF.
gracht geworpen, en doodgesteenigd.1 De kommandant Ripperda liet dit alles liegaan en ongestraft.
Nadat in 1578 Amsterdam eindelijk geus geworden was, werd als ten vervolge ook Haarlem definitief geus gemaakt. Op een schoonen Mei- en H. Sakramentsdag, terwijl de roomsche gemeente de kathedraal vulde, kwam het haarlemsoh garnizoen met zwaarden en pieken de kerkgangers uiteendrijven. De bisschop Van Mierlo bragt voor eene som golds er het leven af. Een priester van minder rang kreeg aan den voet van het hoofil-altaar een doodelijken dolksteek in den rug. De moordenaar werd naderhand gevonnisd, maar de kalvinistische burgemeester Ruyck-haver handhaafde het in bezit nemen van het gebouw. Dit bleef eenige maanden gesloten, werd ontdaan van de katholieke versierselen, en toen overgegeven aan de gereformeerden. 2
De Nijmegenaren hebben in den slag op de Mokerheide, 14 April 1574, niet regtstreeks medegevochten aan de zijde der .Spanjaarden; doch dit wil niet zeggen dat zij goede wenschen vormden voor de zegepraal der geuzen. Integendeel; die van Nijmegen, melclt het Liedboek ■.
Die van Nimegen waren so seer verblijdt,
Als graaf Lodewijck hadde verloren den strijt,
dat zü op het vernemen van \'s graven nederlaag de klokken luidden en vreugdeschoten losten. Vijf op de geuzen buitgemaakte kanonnen, binnen de stad gebragt, werden met spottende bloemkransen versierd; en \'s avonds illumineerde men de markt, opdat de geheele burgerij haar hart zou kunnen ophalen aan het schouwspel van het veroverd en met rosmarijn bestoken geschut. 3
Groningerland en Drenthe, zeggen in onze dagen de vader-landsche historieschrijvers, zijn in den geuzetljd van het katholicisme „gezuiverdquot;; en naar waarheid voegen zjj er bij dat dit vooral geschied is dooi\' de „bemoeijingquot; van den stadhouder van
33
Ekama, Beleg van Haarlem, bladz. 194 vgg.
Hooft, III 138 vg. — Scriverius, Stad Haarlem, 1647, bladz. 70.
:$ Van Lummel, Geuzelied boek, No !)i.
II 3
EERSTE HOOFDSTL\'K.
Friesland, graaf Willem Lodewijk van Nassau.\' Deze jonge prins was inderdaad een ijverig kalvinist. In 1581 schreef hü aan zijn vader er niet aan te twijfelen dat God de Heer het werk der nassausche vorsten in ons midden zegenen, en den lieden in noordoostelijk Nederland „de oogen openenquot; zou. 1 Echter was dit ligten van de roomsche staar meer eene militaire operatie, dan eene heel- of eene zedekundige. Graaf Jan van Nassau, Willem Lodewijks vader, is de hervormde kerkleer en de Unie van Utrecht, die hij als één beschouwde, in het hertogdom Gelderland gaan invoeren aan het hoofd van vijftien kompagnien hollandsche soldaten. 2 Zijn zoon won op geen andere wfls de Groningers en de Drenthenaren. „Het platte land daar ginds werd stelselmatig bekeerd, de pastoors uitgenoodigd zich van de waarheid der nieuwe kerkleer te overtuigen, en dan als predikant aan te blü\'ven, of anders hun bediening neer te leggen en aan regtzinniger opvolgers af te staan. Het aantal, dat op deze wijs door den nood bekeerd werd, was aanzienlijk.quot; \' Nog in 1594 was Groningen eene roomsch-katholieke stad, welke prins Maurits in 1591 van zins is geweest te gaan belegeren. In 1580 vormden in die buurt des lands de kalvinisten eene ondernemende en beeldstormende, maar gemakkelijk te tellen minderheid. In Maart van dat jaar, verhaalt Van Meteren, werd „tot Campen, door middel van de staatsgesinde bergers ende bestellinge van Sonoy, het vendel van Hans Pluyra ingevoert. Die van Deventer stelden haer oock in wapenen, stormden de beelden af, en oock de cloos-teren. Alsoo oock die van Swol deden. Die van Vrieslandt, Ommelanden, ende Drenthe, hadden al van een maendt te voren begonst alomrae de beelden af te breken ende de cloostergoeden
34
Graaf Willem Lodewijk aan graaf Jan. Arnhem 21 December 1581 ;
I rh zweyffel uiclit dass Gott der Hen* Seinen segen darzu verleyhen
werde, undt die arbeyt die E. L. und ihre Brneder volbracht benedeyen. undt diesen landen die augen aiittlmeii.quot; Groen, Archives, ls,t, Reeks. VIII 4(1.
:i M. L. Van Deventer, Gedenkstukken van Oldenbanievelt, I8{i0—1805. 1 3 vg., 5 vg., 8 vgg. Inleiding, bladz. xiv.
HE L\' OELOOF.
te vercoopen, onde ooek sommige papen uyt te leyden.quot; 1 Het invoeren der hervorming in die provinciën is feitelijk de vrucht van een boerekrüg geweest.
Het is van algemeene bekendheid op welke wijs in December 1570 het slot Loevestein voor eene poos overrompeld werd door den onversaagden Herman de Kuyter, geest- en ossedrijver van \'s Hertogenbosch. Onder het herdenken dier gebeurtenis wanen wy in een telegram uit Petersburg of uit Moskou het verhaal van een nihilistischen aanslag te leüen. De vurige hater van papen en monniken heeft zich en de zijnen in franeiscanepijen gestoken. De man die het: „Gü zult niet doodslaan!quot; als het heiligste aller geboden vereert, glipt, dank zij zijne vermomming, in het zit ver trek van den gastvrijen slotvoogd, een Nederlander als hij, en stoot hem een lang mes in de borst. Hij heeft eene kommissie van den prins van Oranje in den zak, en handelt in alles, sluipmoordenaar geworden fanaticus, als de uitvoerder eener zamenzwering. 2
In 1575 zou een luitenant van Alva, zuidnederlandsch edelman, onder de hoede der Amsterdammers een strooptogt in Noord-Holland ondernemen, die echter door de waakzaamheid der westfriesche steden op niets uitliep. Doch hiermede waren de kalvinisten der buurt, tuk op het waarnemen van elke gelegenheid de roomschen in hun midden een heilzamenschrik in te boezemen, niet voldaan. Door betaalde landloopers deden zij uitstrooien dat de katholieke boeren geheuld hadden met den vijand; en de schout van Alkmaar, de schout van Hoorn, en nog een half dozijn andere schouten en baljuws, allen geuzen en werktuigen van den watergeus Sonoy, werden in kommissie benoemd om deze zaak te onderzoeken.
Het is niet mogelijk en niet noodig de wreedheden over te vertellen welke door dezen Geuze-Bloedraad, gelijk hij pleegt genoemd te worden, ten aanzien der valschelijk betichte roomsche boeren vermenigvuldigd zijn. Sedert Bor, bij wien men het echte relaas vindt, werden zij door alle schrijvers naar verdienste ge-
3-5
Van Meteren. Historiën, lo,,e Boek, f. löi recto.
J. G. R. Acquoy, Herman de Ruyter, I ST l.
EERSTE HOOFDSTUK.
laakt. 1 In geen ander tijdperk hunner geschiedenis, ook niet in het heetst der hoeksch-kabeljauwsche burgertwisten, hebben Nederlanders tegen Nederlanders zulk een kannibaalschen aard ten toon gespreid. 2
VU
Het zou ons moeten verbazen dat eene beroemde geschiedenis der nederlandsche marine, in vijf zware deelen, slechts een half dozijn bladzijden aan de watergeuzen wijdt, indien niet die karigheid zelf, een gevolg van het ontbreken van officiële bescheiden, de juistheid onzer voorstelling van den opstand naar één zjjde treffend bevestigde.3
Geen andere geuzen hebben aan de noordnederlandsche zaak zulk eene kapitale dienst bewezen als de watergeuzen; en tevens verkondigen geen andere in dit tijdvak gepleegde daden zoo luid als de hunne, dat de nieuwe orde van zaken geboren is uit eene worsteling van medeburgers onderling. Is het wonder dat van zulk een strijd weinig papieren bewaard gebleven zijn? quot;Wij moeten ons veeleer gelukkig achten zoo de stellige gegevens niet volstrekt gemist worden.
Wie niet met de feiten te rade gaat, stelt zich de zaak ongeveer op de volgende wjjs voor. Toen in het begin van den vry-heidsoorlog de nederlandsche opstandelingen nog niet magtig genoog waren om tegen den spaanschen vijand legers in het veld te brengen, toen hebben zij, party trekkend van hun natuurlijken aanleg voor de zeevaart, zoo goed en kwaad het ging eene vloot uitgerust, ten einde aan zijne eigen kusten hem daar-
1 Bor, I (j24 A vgg. der uitgaaf van 1(579.
2 Uit Alkmaar zond Sonoy naar Schagen, waar liet regtsgeding gevoerd werd, levende ratten. Onder eene steenen of houten stoof, met heetgemaakte koperen bovenplaat, werden deze dieren den gepijnigden op de borst gezet en niet verwijderd vóór zij hun de hartkolk raauw gewroet hadden; waarna de versche wond gesnerkt word met gloeijende kolen. Hooft, Historiën. II 241—252. — Teekening der lade of stoof door Hendrik Goltzius bij Bor, I (»28.
3 De Jonge, Zeewezen, 2\',p Druk, ï U7 vgg.
36
HET UELOOF.
mede te gaan bestoken en onderweg zijne koopvaardyschepen in beslag te nemen.
Dan wel men denkt: er lagen in de nederlandsche havens spaansche oorlogsbodems, gekommandeerd door spaansche zeeofficieren ; en de stoutmoedigheid der watergeuzen heeft hierin bestaan dat zij, ondanks hun klein getal en den geringen omvang hunner vaartuigen ; ondanks hunne gebrekkige ondervinding in het voeren van een militairen zeestrijd; den overmagtigen en geoefenden tegenstander nlet-alleen aangedurfd, maar keer op keer geslagen hebben.
Het eene vermoeden, leert ons het Geuzeliedboel;, is zoo fantastisch als het andere, Vloten naar en tegen Spanje zyn door de Staten-Generaal eerst uitgerust in 159C, 1597, 1599, toen de rol der watergeuzen (1568—1572) reeds sedert meer dan vijfentwintig jaren uit was. 1 In 1568 en vervolgens bevond de geheele beschikbare spaansche vloot zich in de spaansche havens der Middellandsche Zee, ten einde dienst te doen tegen de Turken op wie in 1571 de slag van Lepanto gewonnen werd 2. Nergens in de nederlandsche wateren, aan den mond der nederlandsche rivieren, lag één spaansch oorlogschip. Het waren zeeuwscho, hollandsche, friesche vaartuigen welke naderhand op Alva\'s last tegen de watergeuzen werden afgezonden, in allerül bemand met Nederlanders, onder de bevelen van den zuidnederlandschen admiraal De Bossu of De Boussu en den noordnederlandschen vice-admiraal Van Boshuysen. De schepen droegen nederlandsche namen. Aan boord bevond zich geen enkel spaansch officier, geen enkel spaansch matroos. 3
Nooit hebben de watergeuzen een togt naar Spanje ondernomen of daaraan gedacht. Emden aan de oostfriesche kust. Dover aan de zuidengelsche, Bochelle aan de westfransche, waren tegelijk hunne vlugthavens en de grenzen van hun water- en oorlogsveld. Geen , ander volk heeft overlast gehad van hunne
i M. L. van Deventer, Gedenkstukken, I lxxvi.
\'2 Penningen (waaronder een utrechtsche) ter herinnering van den slag van Lepanto bij Van Loon, Ned. Historiepenningen, 1 142 vgg.
3 Van Groningen, Watergeuzen, bladz. 47 vg. Kenden de .spaansche Miarine-officieren liet verschijnsel der eb ?
37
EERSTE HOOFDSTUK.
invallen buiten de Nederlanders in Groningen, Friesland, Hol land, en Zeeland; en, roofden zij voor oen keer duitsche of fran-sche schepen, het geschiedde in nederlandsche havens. Eene enkele maal, misschien, rantsoeneerden of doodden zy een spaansch soldaat of een spaansch luitenant, dienend onder De Billy, den spaanschen stadhouder in Friesland. Zij hebben eene afleiding bewerkt tijdens het belegeren van Haarlem; hebben medegedaan aan het verdedigen van Leiden, van Alkmaar; en bij de eene zoowel als de andere gelegenheid don buitenlandschen vijand schade toegebragt. Doch dit waren uitzonderingen. Geen andere dan noordnederlandsche kerken, noordnederlandsche abdijen, noord-nederiandsche kasteelen, noordnederlandsche boerehofsteden, werden door hen geplunderd, vernield, of in brand gestoken. Al hunne slagtoffers, kan men zeggen, waren noordnederlandsche edelen, priesters, monniken, landlieden, stedelingen, matrozen, militairen; de eenen in zee geworpen, of gedood aan den wal, de anderen opgehangen, bestolen, gevangen, gebrandschat, of ingewisseld tegen hooge losprijzen. 1
Het toevallige in het bestaan der watergeuzen was hun zeevaren ; het eigenlijk wezen, de uiterste nood waartoe zij gedreven waren door de sententien en de indagingen van Alva.2 Er bevonden zich onder hen zeker aantal bandieten van allerlei nationaliteit, roovers van beroep, zeeroovers bij gelegenheid. Ook nederlandsche smokkelaars, wier vrouwen zich naar Emden of Londen verplaatsten en er een verboden handel dreven, terwijl de mannen op zee zwierven en koopvaarders kaapten, of aan de kust strooptogten ondernamen. De besten echter, zoo niet de meesten, waren martelaren van het spaansch schrikbewind; edelen of burgers die het nieuwe geloof aanhingen, vagebonden geworden door hunne verkleefdheid aan de leer van Kalvyn. Kon men hen slechts zeeschuimers noemen, schuldig aan al de wandaden
38
Van Groningen, bladz. —lo.ï. — Verhaal van het plunderen der abdij van Egmond door de watergeuzen bij Van Wyn, Huiszittend Lee-ven, I 357 vgg. — Twee hoofdstukken over de watergeuzen bij Van Vloten, Opstand, II Ul—198 en do Bijlagen.
\'1 „Nobiles qui egestate adacti non aliud habent anrupiuni.quot; Viglius aan Hopperus bij Van Groningen, bladz. :ï82.
HET GELOOF.
rtie van het bedrijf onafscheidelijk zijn; tot hunne verschooning konden zij aanvoeren dat honger, naaktheid, en onregt, waterwolven van hen gemaakt hadden; zij van hunne landgenooten •slechts terugnamen hetgeen door de bevelen van den souverein dier landgenooten hun ontnomen was; en zij niets anders deden dan. naar den gewonen regel, kwaad vergelden met kwaad.
Velen hunner hadden gediend in het kleine leger van LodewiJk van Nassau, verslagen en uiteengejaagd in Groningen ; vele anderen in het grootere leger van den prins van Oranje, waarmede deze tusschen Maastricht en Luik te vergeefs de Maas was overgetrokken. Hadden het gebrek en de vrijheidsliefde hen toen voor eene poos militairen doen worden, thans waren zij bootslieden voor zoo lang het duurde; of voerden schepen aan, gelijk zij het te voren vendels en kompagnien gedaan hadden. Wat konden z(j, buiten hun leven, nog verliezen, de rampzaligen ? Ligt dat zii, door piraten te worden, korten tijd hun aanz^n rekten; voldoening zochten van hun wrok; en aan den buitge-maakten overvloed zich een laatsten roes dronken.1
Hunne betrekking tot quot;Willem\' den Zwflger was dat zy eene van hem afkomstige aanstelling bij zich droegen, en de prins den band vormde die eenheid gaf aan hunne bandeloosheid en hun vrijbuiten. Aan hem hadden zij het te danken zich eene vloot te mogen noemen, met een admiraal aan het hoofd, een onder-admiraal, en kapiteinen. Tevens gaf het door allen aan den prins toegekend gezag, het door allen in hem gesteld ver. trouwen, de aanvoerders die door hem in dienst genomen waren het regt en de gelegenheid zich te handhaven tegen de woestelingen over welke zij het bevel hadden. 2
Het verband met den prins wees hun ook een doel; maar dit doel werd gemist. Nadat Willem van Oranje voor het uitrusten
] (reuzeliedboek bij Van Lummel, No 65:
Zy spreken: Laet ons dapperlick weeren,
Wy eu moglien niet qnader dan doot.
t Bewijs van \'s prinsen aanzien; zijne bevelen, toen hij in Augustus I;i70 de watergeuzen gelastte de vloot ongemoeid te laten welke de jonge Anna van Oostenrijk overbragt naar Spanje, werden door de zeeschuimers stipt, nagekomen. Van Groningen, bladz. no. — Penningen ter gedachtenis van Anna\'s huwlijk met Filips IT bij Van Loon, I isi vgg.
39
EERSTE HOOFDSTUK.
van zijn eigen Maas-leger, en van het Noorder-leger zijns broeders, op de edelmoedigste wijs al zijne middelen had uitgeput, viel er voor de zaak van den opstand slechts over eene ledige kas te beschikken. Zou de strijd voortgezet worden, dan moest er geld wezen; on de kaperbrieven der watergeuzen waren bestemd in dien nood te voorzien. De „bestellingen,quot; zooals zij met een welgekozen eufemisme genoemd worden, hielden in dat één derde van den te gelde gemaakten buit zou worden afgedragen aan \'s prinsen rentmeester. 1
Ik behoef niet te herinneren dat deze bron van inkomsten eene hersenschim gebleven is. Hadden niet in diezelfde jaren eenige predikanten, eenige kooplieden uit Amsterdam en elders, in het geheele land stille inzamelingen gedaan, het geldgebrek zou, na het uitzenden der watergeuzen, even nijpend gebleven zijn als het daarvóór was. Miet-alleen verbrasten dezen den geheelen buit onder elkander, -of behielden zij hun volle aanleel voor zich en voor de toekomst; maar toen hun eerste admiraal, man en edelman met goede bedoelingen, doch niet opgewassen tegen zijne roofzieke schepelingen en ontbloot van het talent zich te doen eerbiedigen; toen hij te Dillenburg verantwoording van de prijsgemaakte schepen zou komen doen, toen verscheen hij voor den prins met ledige handen en diende nog daarenboven, wegens persoonlijke uitgaven, eene aptekersrekening in. 2
VIII
Hetgeen de watergeuzen naderhand beroemd heeft gemaakt is geweest dat zij in een strijd, waarvan het nog onzeker was of men dezerzijds liom zou aandurven, de spits hebben afgebeten;
40
Bor, Oorlogen, I sJ8!i B, ,i-lB. Uitgaaf van lü7!).
Bor, Oorlogen, I ayo A. — De eerste admiraal der watergeuzen is geweest Adriaan de Bergnes, heer van Dolhain. De tweede, nu.n van meer veerkracht, Guislain de Fiennes, heer van Lnmbres. Beiden waren zuidnederlandsche edelen.
HET GELOOI\'.
en door hen, 1 April 1572, het eerste beslissend voordeel behaald is. Aan de watergeuzen behoort de lof der dwaasheid, vóór alle anderen en met schitterenden uitslag, eene daad verligt te hebben welke in de oogen der wijzen en verstandigen onzinnig moest schijnen. De volksverbeelding bemint zulke waaghalzen, en vlecht hun lauweren. 1
Byron heeft in de eerste helft onzer eeuw Europa weten te doen dweepen met zeeroovers welke wij minder onwaarschynlyk zouden vinden, zoo wij niet van Onno van Haren geleerd hadden die onzer eigen geschiedenis onder een te hoog opgedraaid licht te zien. 2 In de werkelijkheid heeft er maar weinig verschil tusschen Blois of Sonoy en Conrad of Lambro bestaan; en wfl verongelijken onszelf wanneer wij Byron\'s geuzen der Middel-landsche Zee te eenemaal naar het rjjk der verbeelding bannen.
Ik ben eenzijdig Nederlander genoeg om den voorvaderlijken zeeschuimer van het Noorden te beminnen die, wanneer vijanden hem nazitten en hij door het ijs op schier wonderdadige wijs zich en zijn schip bergt, overboord zijn broek strijkt en de vervolgers „achter inquot; laat zien. 3 Ik bemin ook het pittoreske van hun uitzigt, wanneer deze kalvinistische sansculotten, na het plunderen eener friesche abdij, zich in nomiegewaden steken, of uit den Briel bij honderdtallen naar Vlissingen tygon in geroofde monnikskappen. J Het metaal der kalvinistische kanonnen, door hen uit de spijs van roomsche kerkklokken gegoten, heeft voor mijn oor een bijzonder en een aangenaam geluid. 4 Ik verwonder mij over de kortzigtigheid der Spanjaarden die niet begrepen dat uit deze „houten pompenquot;, gelijk zij minachtend het geschut der watergeuzen noemden, eerlang liet saluutschot der noordnederlandsche onafhankelijkheid klinken zou. quot;
41
Aan de watergeuzen bij Van Lummel. N0 48, N0 50.
O.-Z. van Haren. Do Geusen, 1772.
;5 Handeling toegeschreven aan den vice-admiiaal Blois van Treslong. Kritiek bij Van Vloten, Opstand, II is)8.
Bij Van Groningen, bladz. 399.
(« Bij Van Lummel, No 71:
Den Geus kan niet bedrijven;
EERSTE HOOFDSTUK.
Er kan niet aan getwijfeld worden dat onze boekaniers, behalve voor hun hals en hun buik, ook vochten voor hun geloof en tegen eene vreemde overheersching. Een echt stuk van 1568, opgemaakt door vyf of zes edelen uit Holland, Gelderland, Friesland, en Groningen, houdt in dat de onderteekenaren te water en te land alles opzetten: „om ovei\'alle te doen predicken het waeraftige woort Goedes, en alzoe weder te mogen ghenieten onzen vaders landen en vryheden daer wy altans ballinghe af zijn.quot; \'
Uit de bekentenis van een drieëntwintigjarigen Drenthenaar, kleermaker van beroep, die scheepsjongen is geweest b\\i Lancelot van Brederode aan boord, leeren wij van de daden dier kapiteinen ons eene goede voorstelling vormen. Lancelot, onechte broeder van Hendrik, in den bloei der jaren en der manlijke schoonheid te Haarlem onthoofd na het overgaan der stad aan de Spanjaarden, was een der vermaardste watergeuzen, en onderhield briefwisseling met den prins van Oranje. 1
Frederik Hendriksz (zoo heette de knaap, als verspieder den vijand in handen gevallen en gedwongen alles op te biechten); Frederik Hendriksz had Lancelot onder Galais een schip met fransche wijnen zien nemen, die vervolgens te Dover en elders verkocht waren. Hij had hem hollandsche vaartuigen op rantsoen zien zetten en het rantsoen zien uitbetalen te Dover: er woonde daar eene vrouw uit Antwerpen, die met haar man den vrijbuiters allen bijstand deed. Op Lancelot\'s bodem had Frederik Hendriksz de schepelingen dagelijks uit twee in Holland geroofde nachtmaalskelken zien drinken, en daar zelf dikwijls uit meege-plengd. Hy was er bij tegenwoordig geweest dat een groot oorlogschip, voor rekening der stad Hoorn uitgerust tegen de watergeuzen, Lancelot in handen gespeeld was door verraad van
Houten pompen is sijn geschut;
Haer volek is weynigh, haer maght is rut.
Rut; lomp of onervaren. Oudemans. V 91 r,.
1 Bij Van Groningen, bladz. 18 vg., 381.
•2 Zijn leven bij Van Groningen, bladz. 181 vg. — Een zoon van Lancelot van Brederode is getrouwd geweest met de oudste dochter van Oldenbarnevelt. Remonstrantie, 1018, bladz. 2!).
42
HET GELOOF.
den noordhollandschen gezagvoerder, die in het geheim den opstand toegedaan was maar bij de hoornsche burgemeesters zich uitgaf voor koningsgezind. Hij wist dat Lancelot te Amsterdam te Antwerpen, in alle nederlandsche havensteden, aanzegshuizen had, en dat er in deze plaatsen lieden van gezag of vermogen woonden die, onder het mom van koopmanschap te drijven, de watergeuzen bijstonden met geld, hunne spionnen betaalden, en op andere wijzen hen van dienst waren. Ook wist lij] dat een onderbevelhebber van Lancelot, kapitein Vlieger, vóór \'t Spui in Zeeland een vaartuig genomen had met rijnschen wijn, gescheept door een koopman te \'s Hertogenbosch en voor goeden prijs verkocht in Engeland, te Plymouth. 1
Er Is een ander stuk bewaard gebleven waaruit men eonigzins kan opmaken hoe het onder de raatrozen toeging; althans op het papier, en indien de kapiteinen er in slaagden de orde te handhaven. Het zijn de „Articulen geordineert bij Johan van Rinsdorp, capiteyn van wege ons genadighen Heere Wilhem. Prinse to Oranien, grave van Nassau, om op sine schip van Oor-loch te gebruicken ende te onderhouden.quot; In drieëntwintig punten vindt men hier byeen al hetgeen een goed watergeus behoorde te doen en na te laten.
Wie op de wacht slapend gevonden wordt gaat in de boeüen, en daarna voor den mast. Recidivisten zullen driemaal van de ra dansen. Onverbeterlijken worden, met een touw om den hals. achter de sloep naar wal gesleept en voor schelm weggejaagd. Moet er gevochten worden tegen den vijand, en wijkt er iemand uit stand of plaats, dan mogen de anderen hem doorsteken of hem een kogel geven. Twistzoekers, die van leer trekken tegen kameraden, worden met hun eigen mes door de hand aan den mast geklonken, en moeten het mes er zelf uithalen. Wie op eigen gezag kisten met geroofde koopmansgoederen opslaat, verbeurt zjjn buit. Wie het eerst entert krijgt dubbelmans part, en maar halfmans part wordt toegekend aan wie zijn sabel niet blank houdt. Eigenaardig is de huishoudelijke bepaling dat wie uit moedwil meer bier stort dan hij met den voet bedekken kan,
43
Van Vloten, Opstand, II 187—192.
EERSTE HOOFDSTUK.
de ijzers slechts verlaat om een pak voor den mast te gaan halen. Ligt het schip in eene haven, dan moet de kapitein minstens eenmaal s weeks, b(j gunstig weder, de schutters oefenen door een prijs op te hangen en hen „na den boyquot; te laten schieten. Zonder sabbatschennis mag dit ook zondags gebeuren, want de vreeze des Heeren wordt in andere opzigten voldoende gehandhaafd. De kapitein heeft het regt van arbitrale korrektie ten aanzien van overgegeven vloekers, die ijdelijk Gods naam gebrniken. Alle matrozen en alle soldaten moeten lederen ochtend en lederen avond, vóór zü eten of drinken, Gods Woord komen hooren. Van den schelling boete die hierop staat is de eene helft voor de armen, de andere helft voor don provoost; maar opdat de provoost van dit buitenkansje geen misbruik make, moet hg kunnen bewijzen dat het zijnerzijds niet aan vermaningen tot bovenkomen ontbroken heeft. \'
De antipapistische uitgelatenheid was met deze kalvinistische tucht in overeenstemming. De model-watergeus Fokke Abels gebruikte op zjjn schip, b(j zijne drinkgelagen, nooit anders dan heilige bekers, en wel rijkelijk gevuld met bier of wijn. „Een kostbare hostiekas werd door hem aan den steng van den Loog-sten raast met spijkers vastgehecht, en, werden er priesters gegrepen, men wees hen op dat allerheiligste, zeggende: dat hoe hoog zij het ook vereerden, de geuzen nog hooger: daarom plaatsten zij dat op het verhevenste gedeelte van hun schip. Ja, wat alle geloof te boven gaat, sommigen lieten.de gevangen geestelijken, in hun dienstgewaad, de plegtigheden hunner godsdienst uitvoeren, onder het dolle gelach der gemeene schepelingen. De dood door het zwaard of in het water werd hun, bij weigering, bedreigd.quot; 1
Wij moeten deze arme drommels voel ten goede houdeh omdat zy veel geleden hebben, en er, op elke dertig dagen van hun vreugdeloos zwerversbestaan, al was het door geestigheden die op ons den indruk maken duivelachtig geweest te zijn, naauw-
44
De tijdgenoot J. Carolus, fiskaal van den Kaad van Friesland, bic-granf en lofredenaar van De Billy, bij Van Groningen, bladz. :!(: vg.
IIKT GELOOF.
lyks één met een zonnestraal kwam. Kermis in de hel is óók kermis.
Wanneer ik hier bijvoeg dat telkens als een watergeus eene kerk plunderde, eene hofstede in brand stak, of een koopvaarder enterde, hy zjjn leven waagde en, zoo hij gevangen werd, een boomtak of het schavot zijn verzekerd einde was, dan geloof ik het verleidelijk koortsachtige en brooddronken heldhaftige in het leven dezer ballingen zoo veel noodig toegelicht te hebben. 1
TX
Er heerscht in het tijdperk van Nederlands geschiedenis waarover ons onderzoek zich gaat uitstrekken eene merkwaardige eenheid, weerspiegeling van het theologisch karakter dat in de IT\'i» eeuw een kenmerk der geheele europesche zamenleving geweest is. Dezelfde gereformeerde kerk welke wij in 1572 binnen de toekomstige Zeven-Provincien zien opkomen uit water en bloed, staat niet alleen nog in 1713, na bijna anderhalve eeuw; maar gedurende al dien tijd is zij, kerk der oude geuzen, voortgegaan het land de wet te geven, positief en negatief.
De lezer wel is waar moet mij toestaan van dit algemeene mij telkens voort te spoeden naar het bijzondere. De eenheid waarvan ik spreek is niet het leven of de geschiedenis zelf, maar eene af te krabben pleisterlaag. Eerst wanneer wij deze korst zoo omzigtig mogelijk verwijderen, komt de bezielde werkelijkheid aan den dag-
Eenheid was er in de jaren van strijd die de vestiging der Republiek onmiddellijk voorafgingen en voor een deel met haro opkomst zamenvloeiden. Allen wilden hetzelfde doel bereiken, door dezelfde middelen. Er mogt verschil van meening bestaan omtrent de vraag of men de souvereiniteit zou opdragen hetzij aan eene andere vreemde mogendheid dan de spaansche, hetzij aan den prins van Oranje, hetzij aan de Staten-Generaal, — al degenen die aan de beweging hadden deelgenomen, en vooruit i Sententien van watergeuzen bij Marcus.
EERSTE HOOFDSTUK.
moesten omdat zij niet meer achteruit konden, dachten ten aanzien van twee punten eenstemmig. De koning- van Spanje en de paus van Kome zouden voortaan in Nederland geen gezag moer uitoefenen, en Ciods Woord zou de grondwet van den nieuwen Staat zijn. Zoo wilde liet de hollandsche Maagd, gekapt met de frygische muts, gewapend met een speer, en steunend op den Inibel. 1
Eenheid was er aan het slot: eene heerschende kerk, zichzelf gelyk in het uitsluiten van andersdenkenden; naauwgezet in het handhaven harer formulieren; erkentelijk bij het aanvaarden eener bijbelvertaling uit handen der Staten-Generaal; doordrongen van het besef dat het gemeenebest en zij. te zamen van niet tot iet gekomen en groot geworden, één fortuin hadden.
Er was ook eenheid tusschentijds, zoo men wil, indien op de algemeene belangstelling in het theologische gelet wordt, daareven aangeduid; belangstelling zoo buitengewoon dat de geschiedenis van het tijdvak naar eene kerkgeschiedenis zweemt, en wij geen getrouw beeld zouden kunnen ontwerpen zoo wij godgeleerde geschillen en synodale vergaderingen beneden onze aandacht rekenden.
Hier echter begint de verscheidenheid. Blijven aan den eenen kant, in den boezem der bovendrijvende party zelfs de afwijkende meeningen, zelfs de staatkundige, zelfs de wijsgeerige. een kerkelijk of theologisch aanzien vertoonen; het gaat al spoedig openbaar worden dat onder die gelijkmatige oppervlakte dezelfde hartstogten woelen die te allen tijde de menschen in beweging gebragt hebben. Er komen stelsels op, indruischend tegen de orthodoxie, maar die beweren de orthodoxie te overtreffen; of voor het minst aanspraak te kunnen maken op een gelijk regt van bestaan. Er treden personen te voorschijn van wie niemand ontkent dat zij goede geuzen zijn, of geweest zijn, maar die gehoor vragen voor eene andere opvatting der verbindtenis tus-schen Kerk en Staat dan de algemeen aangenomene.
Aan Willem den Zwijger wordt instemming toegeschreven met het menschkundig gezegde van een monnik die beweerde
l Beeldenaar van de hollandsche guldens der 17\'1quot; eeuiv. — .lac. Scheltema. Staatkundig Nederland. IT 314.
HET GELOOF.
dat, wanneer de pot der kalvinisten even lang te vuur zou gestaan hebben als die der katholieken, hy nagenoeg even zwart zou zien.1
Zwart is een sterk woord; en misschien zou vaal, zooals wij by tegenstelling met den groenen boom des levens van graauwe theorien plegen te spreken, de voorkeur verdienen. Een vale theologische draad was in elk geval bestemd, gedurende honderd-vijftig jaren, jaren waarin de republiek eene voorname zeemogendheid worden zou, door al haar touwwerk te loopen. De historieschrijver mag zijn best doen dien tot het verledene behoorenden geleider zoo veel doenlijk verborgen te houden; doch geen oogenblik mag hij vergeten dat de draad bestaan heeft; geen oogenblik dat de Nederlanders der 174« eeuw een volk van kooplieden ja, maar ook, de vrijzinnigsten niet uitgezonderd, van theologanten geweest zijn.
X
De oudste hseresiarch dien wij onder de noordnederlandsche kalvinisten aantreffen is Dirk Volkertsz Coornhert; een buitengewoon man wiens bijzondere lotgevallen, niet minder dan zijne geschriften, ons een denkbeeld geven van den geest van onafhankelijkheid die bij het aanbreken van den nieuwen tijd over de Nederlanders gekomen is.2
Ondanks den tegenstand zijner moeder, amsterdamsche weduwe van gold en van fatsoon, huwt Coornhert nog vóór zijn twintigste jaar; reeds teruggekeerd van een bezoek aan Spanje en
47
Filips van Marnix aan Caspar Verheiden, Dordrecht 31 Maart i:,77. verslag van een onderhoud met den prins: „Laudavit princepsillustrissi-mus dictum monachi qui nuper hie adfuit, excipientis ad ea quae tunc sibi objiciebantur: hand aequo diu nostrorum ollam calefactam fuisso atque illorum quos tantoper© incesseremus.quot; Alb. Lacroix. Correspondanoe de Marnix, blad/,. 228.
Portret in olieverf door Cornelis van Haarlem, Rijksmuzeum No 107. — Meesterlijke folio-gravure door Hendrik Goltzius. Cabinet des Estam-pes te Parijs.
EERSTE HOOFDSTUK.
Portugal. Het meisje zyner keus is jong. schoon, deugdzaam, en heeft hem liet\'. Dat zjj arm is, en een kind des volks, kan hem niet schelen. 1 Evenmin dat zij op het Huis te Kleef bij Haarlem eene zuster heeft wonen die daar, buiten echt, de huishouding van een heer Van Brederode drijft. Handhaaft om die reden zijne moeder eene harde testamentaire bepaling des vaders (zonder moeders toestemming, in geval van trouwen, voor den zoon geen huwlyksgoed), hij berust er in met een rijmpje: Verkiezen doet verliezen. Om te toonon dat hy de openbare meening weet te trotseren, en voor zijn onderhoud geen erfenissen behoeft, aanvaardt hij eene nederige betrekking in de dienst van den edelman die met zijne schoonzuster leeft en wiens natuurlijke kinderen hem „oomquot; noemen. Daar hy echter een jonge man is die gaarne onder zijn eigen dak slaapt en met de voeten onder zyne eigen tafel zit, verdriet hem weldra het vreemde trappen klimmen. Zal hy onderwijs in het schermen gaan geven? hij is meester op de punt. In de muziek ? hij speelt de luit, de fluit, en het klavecimbaal. Zal hy reizend komediant worden ? weinig rederykers evenaren hem. Het einde der overwegingen is dat hy van zijn aanleg en zyne liefhebberij voor de kunst partijtrekt, en in het naburig Haarlem een plaatsnijders-atelier opzet. Ondanks de verscheidenheid zijner talenten acht hy voor het eene bedrijf zich geschikter dan voor het andere. Het rustig etsen en graveren strookt best van al met zijne nadenkende plooi van geest; en daar er geen kleine familie komt kan hij des te ongestoorder zich aan het peinzen overgeven. Gedurende twintig jaren (op het laatst wordt hij er ook nog boekdrukkei bij) verdient hij op die wijs, man van weinig behoeften, den kost voor zyne vrouw en zich. 2
Onder de hand leert hy, man van geestkracht daarenboven,
1 Een treffend voorbeeld harer gehechtheid gaf zij in 15G8. toen /ij, meenend dat hij in Den Haag op den dood zat, zich de pest op dan hals wilde halen, ten einde hem niet te overleven. — Zijne hulde aan hare nagedachtenis in No 13 der Honderd Brieven. Werken. III f. «gt;4 recto.
2 Deze en al de volgende biografische bijzonderheden zijn ontleend juin Coornhert\'s Leven, door een ongenoemde, vóór de uitgaaf der Werken. Amsterdam 1680, Isquot;\' Deel.
48
HET GELOOP.
latijn vau zijn regtsgeleei\'den stadgenoot en vriend Mr. Toiian Baes, als betaalmeester der watergeuzen namens den prins van Oranje daarna een bekend persoon geworden; en deze nieuwe vaardigheid, want de theologische vragen van den dag boezemen i.\'oornhert meer en meer belangstelling in, en lüj wil tot de bronnen kunnen gaan; deze nieuwe sleutel der kennis opent liem den toegang tot de kerkvaders der latijnsch-christeiyke oudheid.
Het heeft ook nog andere gevolgen. Dc stad Haarlem henoen.t hem eerlang tot notaris, daarna tot gemeente-sekretaris; en zoo komt hu aan de politiek. In eene vergadering der Staten van Holland trekt hij de aandacht van Willem den Zwijger, en gi\'-durende eene reeks van jaren bedient de prins zich van zjjne pen voor het stellen van memorien, of van zijn persoon voor het overbrengen van boodschappen.
Van gewigt voor zijn inwendig leven is het dat behalve een dilettant-theoloog, het lat\\jn bovendien een dilettant-fllosoof van hem maakt. Door of ondanks den Heiligen Augustinus geraakt hij aan de wijsgeerige geschriften van Cicero, van Seneca vooral, en die kennismaking heeft grooten invloed op do verdere vorming van zijn geest. Zijn nadenken sluit eene bewuste of onbewuste schikking met zijn bijbelgeloof, en hij wordt een dier christelijke stoïcijnen, gelijk na hem de lquot;»1» eeuw in Nederland er vele anderen tellen zou.
Coornhert is door de kalvinisten zijner dagen overschreeuwd, als honderd jaren later andere kalvinisten Spinoza overschreeuwen zouden, en vijfenzeventig jaren vroeger Erasmus door de lutheranen overschreeuwd was. De luidruchtigen waren in hun regt voor zoover zij eene kerk wilden, en Coornhert\'s beginsel van den onzigtbaren heelmeester die alle menschen zonder onderscheid, den eenen iets luider, den anderen iets minder luid, het hoogste gebod influistert, er toe leiden moest iedere kerk als een sta-in-den-weg te doen beschouwen. 1 Maar zij hebben niet
l Coornhert\'.s Zodekunst of Wei-levens Kunste l^te Boek, i511\'\' Hoofdstuk. § : -Dat God solve een recht Leermeester deser kunsten van wel leven is belijdt elek: oock ontkent nyemandt, (latter menschen /.ijn endt* geweest zijn (hoewel seltsaam) die deze kunste sulcx van den eenigen
4i)
KERSTE HOOFDSTUK.
kunnen verhinderen dat Coornhert aanhangers gevonden heeft. De denkbeelden zijner Wellevenskunst zijn naderhand een wachtwoord der remonstranten geworden 1; en indien wij met de geschiedenis te rade gaan, en met haar alleen, dan moeten w;) erkennen dat in dit boekje, nog vóór in 1619 te Dordrecht de gereformeerde kerkleer definitief vastgesteld was, de kiem eener oppositie schuilde die het kalvinistisch stelsel te eeniger tyd uiteen zou doen springen. 2
Coornhert liad erasmiaansche neigingen. Meer dan eens heeft hy tot regtvaardiging zijner gevoelens zich op Erasinus beroepen, en men vindt aangeteekend dat het vertalen van Erasmus\' latijnsche parafrase van het Niemve-Testament zyne laatste bezigheid geweest is.
Men kan hem ook min of meer als oen voorlooper van Spinoza beschouwen, in zoover Spinoza\'s Ethica menig hoofdstuk behelst dat Coornhert\'s Zedekunde onwillekeurig herhaalt of toelicht. Doch dit is het eenige. Coornhert was schier het tegenovergestelde van een geboren metafysicus. Slechts in geringe mate bezat hü de gaaf van abstraheren. Het zou voor de rust van zijn leven of vaii zijne pen en zijn inktkoker bevorderlijk zijn geweest, indien bij in ruimer hoeveelheid haar zijn eigendom had mogen noemen.
Ofschoon reeds in 1590 overleden, nog geen twintig jaren na de opkomst der nieuwe noordnederlandsche staatskerk, heeft Coornhert aanleiding gevonden tot het vullen van drie zware folianten, voor een niet klein gedeelte zamengesteld uit later bijeengevoegde vlugschriften en traktaten tegen de kalvinisten en hun navolgen der roomsche ketterjagt. Wat zeg ik ? Alleen aan
i-ndi! waren Leermeester geleert hebben gehadt, dat -sy wel, dats (leugli-delijek. leven ende geleeft hebben.quot; Werken, 1 1*. -\'ï l verso. —De oudste uitgaven der Wellevenskunst zijn van 1586 en ISUli. — Vanderhaeghen, bibliografie van Coornhert\'s werken in Bibliotheea Belgica, 18H-2, C I4;t. 19—20.
J Coornhert\'s meeste werken zijn in 1 (;:i0 uitgegeven mut eene voorrede van den remonstrant C. Boomgaert, en met aanbevelende plaatsen uit brieven van Hugo de Groot. — Deel I. achter het Leven.
■j Herschrijving van Coornhert\'s Wellevenskunst door Jan Ten Brink l Sfio. inet Inleiding en Aanteekeningen. Aan deze laatsten zijn inijm-meeste verwijzingen ontleend.
50
[IET CfELOOP.
■ lo persoonlijke bescherming van Willem den Zwüger heeft Coorn-liert het te danken gehad dat hi) door de kalvinisten niet van kant gemaakt, of minstens voor het leven in den kerker geworpen is.
WiJsselijk balling geworden in 1568, toen de speurhonden van Alva\'s bloedraad hem op de hielen zaten, werd hij het andermaal en even wijsselijk in 1572 uit vrees voor Lumey, die züne watergeuzen beval hem den kogel te geven. 1 In 1577 teruggekomen, had hij eene werkzame rust tot 1587, toen hij, ten eindo een letterkundigen arbeid van langen adem in de eenzaamheid te gaan voltooijen, zich van Haarlem naar Delft verplaatste. Nieuwe herhaling van een bekend wedervaren. De delftsche kalvinisten .joegen hem uit de stad, en hij mogt gaan sterven te Gouda. „Eenigen sochten hem in een\' eeuwige gevangkenisse te doen opsluiten, op den huise te Muiden, of elders: inaer de hooge Overheid, noch Prins Maurits, was daartoe niet gesint.quot; 8
Vijftig jaren na zijn dood werd hij in liet latijn, door een kal-vmistisch hoogleeraar te Utrecht, 2 aangeduid als „een halve heiden, halve onnoozele, vloekwaardig banierdrager der predikantehaters en predikantekwellers.quot; Iets vroeger karakteriseerde hem een kalvinistisch hoogleeraar te Leiden3 als „een van de grootste vijanden die de Gereformeerde leer en kerk ooit gehad hebben; die de Christelijke religie op het hoogste gehaat en op het gemeenste gelasterd heeftquot;. Bij zijn leven werd hü door kalvinis-tische predikanten, wetkundige priesters en levietsche schriftgeleerden, gelijk een biograaf ze nader omschrijft4, in re- en duplieken genoemd „hollandsche boef, razende hond, onbesneden Goliath, aanblazer des Satans, prins der libertijnen, kerkuil, droomei\', smid van alle ketterijen, oproerige Teudas.quot; Volgens een zijner gematigdste beoordeelaars, nogmaals een utrechtsch-
51
G. Brandt, Historie der Reformatie, n;71. I jjar».
hebben de nagedachtenis van Coornhert altijd geëerd. Zijn portret op het Huis ten Bosch.
;) Gijsbert Voetius. — t Trigland.
Werken. Voorrede 2\'1quot; Deel. f. y recto.
KERSÏE HOOb\'DSTUK.
leidsch professor in de gereformeerde theologie was hij „oen entliusiastquot; die „vrijheid van profeterenquot; beoogde.
De waarheid is dat zoo Coornhert, na als een goed burger tol betaald te hebben aan de publieke zaak, weder plaatsnijder geworden of met het opmaken van hnwlijksakten voortgegaan was, hem door niemand iets in den weg gelegd zon zyn. Doch dezelfde man die geen ketterjagers verdragen kon, deed onder een anderen vorm ijverig aan de ketterjagt mede; en weldra kon omtrent Kerk of Staat in den lande geen meening voorgedragen worden welke hem, Coornhert, niet aanstond, of er volgde eene strafbrochnve-
Doorgaans spreidde hij in dien oorlog met de pen eene bintengewone zeggenskracht ten toon. Hoewel in vergelijking van den leidschen hoogleeraar Lipsius een man van weinig kundigheden en bijna een scholier, ontzag hij zich niet dien smaakvollen geleerde in den baard te varen; en zelfs legde hij hom het vnnr zoo na aan de scheenen, dat Upsius post hoe, zoo niet propter hm-, Leiden vaarwel zegde. 1
In 1582 verdedigde hij in Den Haag tegen den leidschen hoo^-leeraar Sara via, ten aanhoore van vijftien heeren uit den Hoogen Haad, het Hof. en de Staten van Holland, zijn traktaat over den heidelbergschen katechismus. Zonder grieksch, zonder he-breeuwsch, alleen gewapend met bijbelteksten uit de Vulgata of uit eene hollandsche vertaling, hield luj van einde Oktober tot einde November, vier weken aan één stuk, den woordestrijd vol; vertrok toen voor een paai\' dagen naar Haarlem, om zijne zieke vrouw te gaan verplegen; was vóór 1 December in Den Haag terug, en hervatte het openbaar dispuut, — tot do vijftien
52
Coornhert\'s regtvaardiging wegens zijn strijd niet Lipsius in No
its en ion. der Honderd Brieven. Werken. Ill f. 146 verso, 117 verso, ir.l recto. — Eervol getuigenis van Lipsius, het jaar na Coornhert\'s dood: -Het misbaeght ray dat ick eens met Coornhert getwistet hebbi-enz.quot; Brief van l Maart l.vn. - Over Justus Lipsius hierachter, 3\'2quot; Hoofdstuk. $ xxviu.
Hoornbeek. Summa Controversiarum. Plaatsen bij Bayle. Woordenboek. artikel ..Koornhert.quot;
HET HELOOl!.
scheidsregtevs, door zoo veel theologie tot wanhoop gedreven, er een einde aan maakten. 1
Al nam hj] somtijds de party der katholieken, dezen konden den vertaler van den halven Decamerone bezwaarlijk als een vollen bondgenoot beschouwen.4 Het moest hen grieven roe-mend van hem te hoeren getuigen, hoe „allen die hem kenden wel wisten dat hij een groot deel der roomsche leeringen en exerdtien voor schadelijke logenen hield, voor grove afgoderijen, voor IJdele superstitiën; immers de meeste hoofden [of herders der roomsche kerk voor verslindende wolven.quot; \' i)e volgelingen van David Jorisz of Hendric Nielaes moesten het kwalijk nemen dat hij den een het „spiegelkenquot; zijner „ongeregtigheidquot; voorhield. den ander betichtte slechts „volbladige vügeboomenquot; tot discipelen te hebben; discipelen alleen belust op „hoogvliegend vernuftlizeren.quot; 4 De gematigde doopsgezinden hadden aan hunne gematigdheid de handen vol, wanneer zij Menno Sinionsz hoorden aanduiden als „den voornaamsten lapzalver in de apteek, daar uithangt de imisterling.quot;s Geen kalvinist kon bedaard blijven terwijl zijne zwakheid op het stuk der tolerantie „het bedekte schurft der gereformeerde religie\'\' genoemd werd. 6 Verontwaardiging moest hem tot tegenspraak drijven, en de pen doen trillen in zijne hand, wanneer hij las: „Do roomsche kerken, hoe besmet, zijn de kerken van Christus. De vuilheid kleeft de substantie acw, maar neemt haar niet weg. De kerken der gereformeerden daarentegen zijn niet dan enkel schuim zonder goud.quot; \'
1 Stukken betreffende do Haagsche Disputatie in bet Deel der Werken, f. las vgg.
l Vijftig van de honderd „Lustige Historiën .Toliannis Bocc-atiiquot; werden door Coornbert in het hollandsch overgezet.
;ï Plaatsen uit Ampzing, Stad Haarlem, bij Jan Ten Brink, Inleiding bladz. i.xxx.
l Werken, III I\'. u verso: Kort Besluyt van het traktaat Kleyn-Munster, tegen David Jorisz. — Folio 58 vgg.: Spiegelken van de Onghe-rechtigheyt, tegen Hendric Nielaes.
\'t Werken, I t\'. 17:5 recto. In de zamenspraak: Aertzenij der Zielen, t; Werken. Ill f. 32:; recto. Voorrede van het vlugschrift: Tweede V erantwoording.
7 Werken, 1 f. isn verso. Laatste bladzijde van het Ander ende Gorter Bewys.
53
eerstk hoofdstuk.
Deze hoofdelooze praatjes komen zeer in liet credit der vIh-nigheid van Coornhert\'s bestrijders. Het was zijne kleine zijde op dien toon zijn beter inzigt te luchten, en ik gaf reeds te kennen dat de opkomst der verdraagzaamheid door hem eer tegengewerkt dan bevorderd is.
Verbeeld u een jongen Staat die eigenlijk eene kerk is, of wiens wording althans met het ontstaan eener nieuwe kerk ten naauwste heeft zamengehangen. Zijn palladium is eene goddelijke openbaring, vervat in heilige boeken. De éénige ware leer der zaligheid voor toekomst en tijd, de eenige godebehagelijke wellevenskunst, staat in die gewijde bladen duidelijk aangewezen. Om haar te doen erkennen heeft men de wapenen opgevat tegen eten wereldlijken vorst van weleer en den oppersten kerkvorst. Men heeft er alles voor getrotseerd: de armoede, het zwerven, de gevangenis, den dood- Door eene opeenvolging van onverdiende en onvolprezen goddelijke zegeningen is men overwinnaar gebleven in dien strijd. Tot verbazing van Europa heeft het kleine Nederland zich niet-alleen losgescheurd van het magtige Spanje, maar is er bijna in geslaagd al dadelijk op eigen voeten te staan. „Dit is van den Heer geschiedquot;, zeggen de kalvi-nisten den psalmdichter na, „en het is een wonder in onze oogen.quot; 1
En nu komt er een valsche broeder, een geloofsgenoot kwans-wijs, een zich noemend medestrijder voor do goede zaak, -wiens mededoen intusschen meest in uitwijken bestaan heeft; een man van do pen, in elk geval, geen man van de daad of van het zwaard, - hij komt en verkondigt, wat? Dat er volyens Seneca vier kardinale deugden bestaan, de matigheid, do standvastigheid, do regtvaardigheid, en de wijsheid Van dio deugden, beweert hij, is do liefde de moeder; de liefde komt van God; en
i Psalm 118, vs. 23. — Bor, Oorlogen, 167!». 1 lt;a;i B: „Dat God des« landen altijds, in den meesten en uittersten nood. uit hare grote zwarigheden, de mensehelijke Imlpe falgerende, heeft verlost en geholpen, en ter contrarie, so wanneer wy ons verlatende op de hulpe en grote macht van menschen en onse grote geweldige heyrlegers, dat wy dan minst hebben uitgerecht; opdat waeraehtig I.lijve \'t gone iek gheseid hebbe, dat God alleen den lof. prys, eere toekomt van onse verlossinge. voorspoed en welvaart.quot;
54
HET GELOOF.
de mensch is in meerdere of mindere mate met haar vervuld, naar gelang hij bevoegd is God in mindere of meerdere mate als zijn regtstreekschen leermeester te beschouwen. 1 Alles buiten den. bijbel om, zonder aanhalen van één tekst uit Oud- of Nieuw-Testament, ja terwyl de schryver in eene voorafspraak berigt, om bijzondere redenen, die hy niet noemt, alle schriftuurplaatsen opzettelijk achterwege gelaten te hebben.2 Eene moraal dus, zonder geloof; een toegepast christendom zonder Christus; eene eigenwillige godsdienst met eene inwendige stem als éénig orakel. Over de Schrift, over de Kerk, over de Sakramenten, geen woord. Niets dan menschelijke redeneringen, gevolgd naar heidensche filosofen.
De twee rigtingen ziet men hier fel tegen elkander indruischen. Coornhert is het onverschillig, hetzij er al dan niet eene zigtbare kerk gevonden worde. Hij houdt zich aan het bybelsche: „Waar twee of drie vergaderd zijn in Mijn naam.quot; 3 Alles daarentegen is hem gelegen aan de inwendige stem; en wat door hare kracht hem naar liet hart welt, dat moet er af. Daarover te zwijgen zou hij eene daad van zelfzucht achten.4 De anderen moeten voorge-
Coornherts\' Wellevenskunst, l/1\'\' Boek, 7\'1\'\' Hoofdstuk. § 2(5,30:-Dat Ofod is het opperste goedt en loochent nyemant. Dit opperste goedt sta-delijc na te volghen is wel leven. Nu ist de Liefde die den mensche, -gelijc de goutbloem de sonne volght, — t\' opperste goedt stadelijc doet na volghen. So is dan ooc de Liefde een moeder vant wel leven, in d\'een mensche meer, in d\'ander minder.quot; Werken, I f. 275 verso.
Wellevenskunst. Voorrede: „Want het my gheen groote moeyten ghevallen soude zijn al t\'ghene hier bewesen is met Redene, oock te bevestighen met de H. Schrifture. Dit waar oock gheschiedt. ten waar dat icx om sonderlinghe oorzaken met voorraat hadde gelaten.quot;
Werken, III f. 12 recto, met verwijzing naar Mattheus xvm, 20. -In het vlugschrift: Van \'t Kerck-bouwen der Dooperen.
Aan H. L. Spieghel, No. 07 der Honderd Brieven: „Noyt heb ick sulek verwanet ghevoelen van my self ghehadt, dat ick soude willen alles te recht brenghen, maer hebbe oock al eenige jaren wil ghehadt. die ick noch hebbe. om mijn kleyn pondeken te ghebruycken om soo veel hinders voor anderen te voorkomen als my moghelijck te zijn dunckt. Dat denck ick te doen soo langhe ick met redens ghebruyck atheme.dat is: een ander, niet my selve alleen te leven.quot; Geschreven in het laatste of het voorlaatste levensjaar.
EERSTE HOOFDSTUK.
licht worden. Hij wil liever sterven dan den mond houden. 1Die anderen echter zyn van zijne voorlichting niet gediend. Den Staat beschouwen z\\\\ als eene godsdienstige gemeenschap, en de Kerk als het zout van den .Staat. Zonder tucht, zonder formulieren van eenigheid, zonder handhaving der ware leer, zou die kerk te gronde gaan, en de Staat met haar. „Indien het zout smakeloos geworden is, waarmede zal men het zulten?quot; Weg daarom met de ketters die het gelooven tot eene zaak van persoonlijk goedvinden maken. Zij zijn vijanden van het land, en van den God des lands.
XI
Dertig of tweeëndertig jaren zyn voorbijgegaan. Oldenbarne-velt\'s hoofd is gevallen op het schavot. Hugo de Groot zit te Loevestein in de staatsgevangenis en schryft er, ten einde van zgne vroomheid te doen blijken, het theologisch leerdicht: Bewijs van de ware Godsdienst. 2
Zijn Filips de Tweede en Alva herleefd? Was het zooveel erger Willem den Zwijger vogelvrij te verklaren, dan zyn vriend Olden-barnevelt ter dood te veroordeelen ? Ziin ook niet de goederen van Hugo de Groot hem thans ontnomen, en staat hij niet balling \'s lands te worden evenals de watergeuzen? Gij die niet hooren wildet van het trentsch koncilie, kunt gij niet zalig worden tenzij de dordtsche synode bijeenkomt?
Deze vragen op te werpen is te herinneren aan den albeheer-schenden invloed van liet godsdienstige te onzent in de 17Je eeuw.
5(i
Aan H. L. Spiegliel, No üt der Honderd Brieven: „Nyemaiult wil ick leet, veel min schade doen; eick nut zijn daer ick mach. Dit sal ick yemanden (al dunckt u anders) in desen sijn: ick die liever dene iti-e doodt mtre, dut: unj self alleen te leren. Dit schrijve ick om te voorkomen der vrunden moeyton van my yet af te raden met voorhouden van mijn schade of ongemack. Want sulcx is my door recht doen liever, dan rust ende weelde door mijn onbehoorlijk rusten.quot;
•2 De Wellevenskunst is van 158«, het Bewijs van — Geschiedenis van Loevestein bij Van Lennep en Hofdijk, Merkwaardige Kasteelen iquot;1\'* Druk, 111 !•!• vgg.
HET liHI.OOF.
ïwyfel ev niet aan dat lie Groot en Oldenbarnevelt om tteen andere reden liet onderspit gedolven hebben, dan omdat zij evenals Coornhert met één voet op den bodem der theokratie en van liet kalvinisrao stonden. Wie dit toen niet met beide voeten deed, of voorgaf te doen, was een bedorven man. De voormalige haar-lemsche gemeente-sekretaris werd met dood of gevangenis slechts gedreigd; de twee anderen, zooveel hooger geplaatst, zooveel later gekomen, toen de krisis reeds zooveel langer geduurd had en intusschen zooveel beslissender geworden was, hebben ondervonden dat het by dreigementen niet blijven zou. De pot zag zwart.
Werkelijk zijn de twee en dertig jaren waarvan ik spreek, dus wreed en bloedig geëindigd, de jaren van Oldenbarnevelt\'s dictatorschap geweest; en geen ander nederlandsch staatsman heeft aan zijne medeburgers ooit meer of grooter diensten bewezen dan hij in dat tijdvak. Tegelijk minister van Oorlog, van Marine, van Koloniën, van Financien, van Binnenlandsche, van J luitenlandsche Zaken, is hij na Willem van Oranje de eigenlijke grondlegger en, nevens prins Maurits, de redder van den neder-landschen Staat geweest. Zonder zijne veeljarige alleenheerschappij, — die ten laatste hem persoonlijk topzwaar deed worden, maar topzwaar op een leeftijd dat in het algemeen belang het er niet veel toe deed hetzij hij zijn natuurlijken dood of een anderen stierf, — zouden de Nederlanders er nooit gekomen zijn. 1
Door het dichterlijk genie van Vondel is ten aanzien van Oldenbarnevelt eene andere légende napole\'onienne ontstaan, aan wier bekoring wij, nog na zoovele jaren zelfs, moeite hebben ons te onttrekken. Niettemin zijn de legendaire bestanddeelen der voorstelling tastbaar genoeg.
Reeds de dagteekening dier beroemde kleine gedichten (deuzi-
l Getuigenis van den engelschen gezant Carleton. Oldenbarnevelt s bestrijder; ..1 knew him well; and malice itself must confess tliat never man did more faithful and powerful service to his country than he.quot; -Overzigt van Oldenbarnevelt\'s leven tot 1U01gt; bij M. L. Van Deventer, Gedenkstukken. Inleidingen van het lstt-gt;. iMe en ::de Deel. Vreede, Inleiding tot eene geschiedenis der Ned. Diplomatie, - K. Fruin, Tien Jaren, li\'1\'quot; Hoofdstuk. — Motley. The life and death of John of Bar-neveld, 1971. Twee Deelen. -Groen, Maurice et Barnevelt, is?:..
KEBSTli HOOFDSTUK.
Vesper, Jaer-yetijde, Het Stockske, Op de afbeelding, Tsamempraeck, De. waegschael van Holland) wijst uit dat zg niet geschreven zijn onder den oniniddellüken indruk der gebeurtenissiiii, maar eene poos daarna, toen er in de openbare meening eene wending had plaats gehad. Allen of de meesten, en evenzoo Palamedes, zyn van 1625 en 1(526, de twee eerste regeringsjaren van Frederik Hendrik.1 Men herinnerde zich toen niet meer, of\' wilde niet weten, door welke geweldenarijen Oldenbarnevelt beproefd had zich en de hem aanhangende hollandsche steden te handhaven. Men was vergeten hoe de remonstrantsche partü, door den aanslag van Oldenbarnevelt\'s zoonen op Maurits\' ieven, zich gekom-promitteerd had.2 Men deed het voorkomen alsof, met uitzondering van zeker aantal ultra-kalvinistische duisterlingen, het geheele land .altijd op de hand van den Advokaat geweest was, en oldenbarneveltsgezind of welgezind op hetzelfde nederkwam. Men herdacht alleen de vroegere vaderlandsliefde van den man „in alles singulierquot;, die in Maart 1586, toen het water aan de lippen en dooi\' de overkomst van Leycester do vreemde heerschappij opnieuw schier binnen de muren was, den moeilüken post van Advokaat van Holland slechts op de fiere voorwaarde aangenomen had: dat hij „dadelijk van den voorzeiden dienst ontslagen zoude wezen, ingevalle van handelinge omme het land aan den Spanjaard te brengen.quot;1
Xiet weinig ook heeft Vondel tot Oldenbarnevelt\'s apotheose bijgedragen dooi- volgens het verhaal van zijn knecht hem enkel te schilderen als iemand gebukt onder den last der jaren en dei-staatszorgen; een schier afgeleefd grijsaard, die bij het gaan behoefte had aan een „derden voetquot;; een denkbeeldig stokoud • ■riek, „gemat van ouderdom en veertigjarigh worstlenquot;. Dit gaf gelegenheid de jongere regters, en meteen den jongeren Maurits. aan te duiden als „vadermoordenaren.quot;
1 Kronologisch Register bij Van Lemiep. XII ;;2!i vgg. — Kritiek bij De Vries en De Roever, Oud-Holland, 1S82, I laï).
2 „De Conspiratie van Bij Joannes Tideman, Stichting der Ke-monstrantsche Broederschap, ISTl—1872, I 241) vgg., II 4 vgg.
JJ Remonstrantie aan de Staten van Holland. l(ïl8. Hladz. \'j.
4 VondeI\'s Palamedes bij Van Lennep, vs. 203a, 2042. — De griekscha legende doodverft Palamedes niet als een grijzen Nestor, maar als een
58
MKT GELOOF.
De Oldenbamevelt der werkelijkheid heeft met den Oldenbav-nevelt van dit sprookje der staatkundige en kerkelijke hartstog-ten geen andere overeenkomst vertoond, dan dat hy op het tijdstip zijner gevangenneming, in 1618, inderdaad meer dan zeventig-jaren oud was. Zoo weinig gebroken of afgesloofd voelde zich de grijsaard met dat al, dat hij even te voren aan de Staten van Holland en quot;West-Friesland schreef: „Als ik tot de Westindische-Compagnie, evenals tot de Oostindische, apparentie zal zien van goed succes^ zal ik daarop mede wél letten, en deze calumnia-teurs ook diesaangaande beschaamd maken.quot; 1 Z\\jne rustelöoze werkzaamheid, gedurende al de jaren van zijn advokaatschap; zijne onuitputtelijke vindingrijkheid als diplomaat; zijn buitengewoon talent van zelfvermenigvuldiging, schier aan alomtegenwoordigheid grenzend; zoodat hjj. zonder Den Haag of het land te verlaten, tezelfder tijd zich te Parijs, te Londen, te Amsterdam, te Utrecht bevond; verbieden te eenemaal hem ons slechts voor te stellen als uit een proveniershuis naar het schavot gestrompeld.
Vondel, moeten wij geJooven, zag in het tragisch uiteinde van Oldenbamevelt bovenal eeno aanleiding blijk te geven van zijn gemoed, zijne fantasie, en zu\'ne heerschappij over de taal. Maakt hij van prins llaurits weinig beter dan een kleinzoon van keizer Nero of een vooiiooper van keizer Sapoleon TH, den man der Decemberdagen, wij willen niet vergeten dat er onder zijne Chdtiments gevonden worden die Victor Hugo zonder aarzelen onderteekenen zou. 2
Laat mij er mogen bijvoegen dat de tydgeuooten, onbekend met de stukken van het proces, meest oordeelend naar aantijgingen vervat in naamlooze pamfletten van hartstogtelijke vijan-
tijdgenoot van Achilles, Ajax. Ulysses, Agamemnon, mannen in ile kracht des levens. — Jan Francken, Verhaal iler gevangenschap van Oldenbar-nevelt, door li. Fruin. Kroniek van het Historisch Genootschap. 1875, bladz. 7;( i vgg. Een gedeelte van dit handschrift werd afgedrukt in l iIi\'ik
l Oldenbamevelt\'-s Remonstrantie, bladz. 50.
a Over het trio bij Anna Bijns: Maarten Luther. Maarten van Rosseni. en de Duivel, hiervóór I 347, #7. 90. Toen het bovenstaande geschreven werd leefde Hugo nog.
59
EERSTE HOOFDSTUK.
den, meer dan eens van de grieven tegen den Advokaat eene karikatuur gemaakt hebben. 1 De „pistoletten van het verraadquot; worden in de akte van beschuldiging niet genoemd. Slechts het verkrachten der regteiijjke magt; slechts het in dienst nemen van utrechtsche en andere waardgelders; slechts het verstrekken Nan den last aan de bevelhebbers dier huursoldaten, desnoods geweld te gebruiken tegen den prins en tegen de Staten-G ener aal: vinden \\vy er als eene halsmisdaad aangeduid. 2 Eigenlijk is die akte van beschuldiging weinig meer dan eene door staatkundige tegenstanders opgemaakte lijst van willekeurige handelingen, gepleegd door iemand die gedurende twee en dertig jaren zonder kontrole heerschappij uitgeoefend, en van eene kleine moderne ivpubliek gemaakt heeft hetgeen men in de oudheid eene tyrannis noemde. Bij het openen van zulke boekjes komen er natuurlijk allerlei vrijpostigheden aan het licht, en daaronder kunnen er zich schuldige bevinden.
Ik durf verder gaan. Oldenbarnevelt is door de pamfletschrjj-\\ers die het op zyn inaatschappe 1 \\jken ondergang hadden toegelegd, en wier boosaardigheid Vondel naar de lier van Juvenalis deed grijpen, meer gebaat dan geschaad. Deze \'lieden hebben be-quot;sveerd dat hy niet van adel was; zijn vader een dubbelzinnigen manslag begaan had ; zyne zusters voor courtisanes gezeten hadden ; zijn eene broeder een dronkaard was; de andere een beul van dorpssehouten en boeren : zyne zoenen, door aan den weg te timmeren, geld en glazen stuksloegen; hij getrouwd is om de penningen met een onecht kind; zijne vrouw de erfdochter
i Gerard Brandt\'s Historie van de Kechtspleging, overigens even dubbelzinnig als De Groots Verantwoording van l(i22. verscheen eerst in 1708. - Sedert worden uitgegeven: In 1850, door het Historisch Genootschap te Utrecht, «Ie Verhooren van Oldenbarnevelt. In 1871, door H. Fruin. de Verhooren van Hugo de Groot. In 1875, door den rijksarchivaris Van den Bergh, het Intendit tegen Oldenbarnevelt. — Over de behandeling van Oldenbarnevelt en zijne medebeklaagden in de gevangenis, zie het opstel in Nijhoff\'s Bijdragen, 1883. II 125 vgg., insgelijks door den rijks-archivaris Van den Bergh.
- „Crimen laesae Majestatis. \\ erklaringe van de sententien ghepro-Jiuncieert jeghens Jolian van Oldenbarnevelt eudc zijne sompliccn, bij li. Fruin, Verhooren isïi. blnilz. 3:.:!. He Groot. Veiantwoording lii22, blad/, ic 7 vu.
«iO
HET GÜI.OOb\'.
was van een rijken broeder, in bloedschande gewonnen bij eene rijke zuster; hij een pensioentje plag uit te keeren aan een ver-loepen matroos, die onder een valschen eed verklaard had üe eigenlijke vader van Maria van Utrecht te zijn; hebzucht en eerzucht zijne voornaamste karaktertrekken waren; biütenlandschi-souvereinen kennis droegen van zijne veilheid; de godsdienst hem toescheen slechts bestemd te zijn beurtelings als dekmantel en als hefboom te dienen; en hij van overgrootvaderszijde, naar zijne eigen bekentenis, een volslagen atheïst was. \'
Wat hebben deze cancans vermogt? Tnclien zij waarheid behelsden, wat anders is er door gestaafd dan het buitengewone in Oldenbarnevelt\'s grootheid? Zijne aantijgers zijn met hunne namen liever niet voor den dag gekomen; hy is-een wereldberoemd minister geworden. Heeft hü medegedaan aan laagheden, van het staatsmansleven onafscheidbaar; hebben er in zijn binnenste hartstogten gewoeld; niemand heeft ooit het bewijs kunnen leveren dat zijn vaderland ev door benadeeld is. Heeft hij in zijne laatste levensjaren eene fout begaan, zijne regters zelt, getuige het achterhouden der verhoeren, zijn zich bewust geweest dat de straf niet evenredig was aan de schuld. Inderdaad. Oldenbarnevelt blijft belangwekkend genoeg als mensch, en do panegyristen hadden niet noodig gehad een averegtschen ongel van hem te maken.
XII
Oldenbarnevelt en Hugo de Groot zijn te streng, maar regt-vaardig veroordeeld. Of zü al zich beroepen konden op eene bij-
1 Noodtwomligh eudn levendigh discours, liilti. naamloos. Geschrovun na de Schei-pe Resolutie, vüir de gevangenneming. — Gulden legende van den nieuwen St. Jan, mis. naamloos. Geschreven na de gevangen, neming, vóór het regtsgeding. — Beide pamfletten gehouden voor het werk van Francois van Aerssen, den teruggeroepen gezant te Parijs. -R. Fruin. Over de Historie van het Loven en Sterven, in NijhofTs Bij-draquot;en. iSTii, N. R.. IX 11!gt; vgg. Oldenbarnevelt\'s Remonstrantie, bliidz. -J1 vg.: „Hebbende ghepractiseert een spreucke, achtergelaten by mijn over Groote Vader, inhoudende: Nil scire tutissima fides.
61
EKR3TE HOOFDSTUK.
üoiKlere uitlegging van sommige artikelen der Unie; op hunne goede bedoelingen; op hunne zucht kwade bedoelingen te keer te gaan ; dir had alleen stof voor het pleiten van verzachtende omstandigheden kunnen; opleveren, en naar zulk pleiten wilden de opgewekte hartstogten toen niet luisteren. 1
Feitelijk hebben Oldenbarnevelt en De Groot de eene helft hunner medeburgers willen wapenen tegen de andere helft; en ;ian het hoofd dier andere bevonden zich de Staten-Generaal en lt;Ie «ettigo militaire opperbevelhebber. Indien hunne voorschriften gevolgd waren, of onder hunne huurlingen zich een ondernemend condottiere bevonden had (doch zij waren te zeer advo-katen om op het aanstellen van een kontra-legerhoofd bedacht te zjjn), dan zou er burgerbloed gestroomd hebben. -
WU echter zijn allerminst bevoegd „hot zeer van Achttienquot; op te krabben: gelijk, veertig jaren na Achttien, een prinsgezind en orthodox-gereformeerd vaderlandsch dichter het noemen zou.2Al was liet kiezen ons niet verboden, wij zouden niet kunnen. Wij kunnen alleen meeningen voordragen. 3
62
Do root\'s .Memorie van mijne intention enz.quot; Wj K. Fruin. bindz. i vgg. der Verhooren.
Constantyn Huygens, 1c72, Korenbloemen, i :jm. Uit Hotwyck:
Staefc uyt, Arminiaen,
Die op den Goniarist uw\' tanden meent te slijpen;
En staet uyt. Goniarist, die desen meent te grijpen En krabben d\' oude roov\' van \'t seer van Achtien op.
Brill bij Arend, 18(i3, III.- n vgg. - Wijnne, Vad. Geschiedenis. Oquot; Druk. bladz. 141 vgg. — Volgens 1{. Fruin (Gids I85s, II :a2| heeft bij Oldenbarnevelt het voornemen bestaan Frederik Hendrik aan het hoofd der waardgelders te stellen, tegen zijn broeder Maurits.
HKT GJiLOOF.
Zekei- is Willem de Zwüger (ik goot\' de voorkeur aan een pad niet minder voetangels) geen hartstogtelijk kalvinist geweest. Alleen zijns ondanks heeft de prins berust in de kalvinistischc staatskerk en in de uitsluiting der katholieken. 1 H(j heeft de wreedheid van sommige watergeuzen afgekeurd, en tranen gestort óver het gruwzaam uiteinde van den delftschen prior. 2 De erasmiaansche dokter Hadrianus Innius, onderdanig roorasch gebleven, was een zijner lijfartsen.3 Don latitudinarist Coornhert hield hij do hand boven hot hoofd.4 Met welgevallen woonde hij te Utrecht eene predikatie van den gemoedelijken Huibert Duifhuis bi), nog half pastoor.5 In zijne jonge jaren was hij een man van de groote wereld, gastvrij, toegankelijk, praehtlievend, en bleef voor eene enkele maal, ten einde toe, beminnaar van een „duitschen dronk.quot; quot; Als staatsman deinsde hij voor geen der diplomatieke hulpmiddelen van den dag terug, hetzij van om-koopen, hetzi) van spioneren of onderscheppen. Een oven verachtelijk als rampzalig sekretaris van Filips 11 te Madrid, die hem al de geheimen z;jns meesters verklapte, heeft tien .jaren in zijne soldij gestaan.6 Hooft prijst zijne mefistofelische gevatheid in het ontdekken en verijdelen van de lagon zijner vijanden. 7
Doorblader nogtans, bü Groen van Prinsterer of bij Gachard. de omvangrijke korrespondentie van den vorst; raadpleeg, onder de authentieke stukken by Bor, zijne pamfletten: en naarmate gij hem ziet toenemen in leeftijd schijnt hij meer en meer een bflbelsoh theoloog te worden. HU heeft „met den alderoppersten Potentaat der Potentaten een vast verbond gemaakt,quot; zegt hij.\' Hjj schrijft aan zijn broeder Jan van Nassau: „Het voegt ons onder het welbehagen van God ons te schikken, en Zijne hemel-
K. Fruin. Tien Jaren, 14\',p Hoofdstuk.
Van Bleyswijck, Stad Delft, bladz. 445.
Van der Aa. Biografisch Woordenboek, IX 235 vgg.
Leven van Coornhert. Hiervóór, bladz. 4ö noot 2.
G. Brandt. Reformatie, 1 656 der uitgaaf van
Bor en Hooft bij Motley, Dutch Republic, 1877, bladz. 902,
Hooft. Ned. Historiën, 1 188: „Zyne Doorluchtigheit, zonderling eunjer om \'t brouwen haarder vyanden t\'ontdekken.\'
EEKSTK HOOFDSTUK.
sche Voorzienigheid aan te vertrouwen dat, heeft Hij voor Zijne Kerk liet bloed Zijns Eengeboren Zoons uitgestort. Hij nooit iets doen zal, hetwelk niet zou strekken tot handhaving derzelve Kerk en tot bevordering van Zijne eer.quot; 1 Men zon zweren dat zulke zinsneden hem in de pen moeten gegeven zijn door zijn raadsman en huiskapelaan Loyseleur, heer van Villiers, don edel-man-predikant. Doch zü zijn wel degelijk van hem zelf. -
Prins Maurits maakt eenerzijds den indrnk slechts voor militaire belangen hart gehad te hebben. Hij die voor het hoofd dei-orthodoxen doorgaat, stelt den liberalen Uytenbogaert tot zijn hofprediker aan. 3 Hij aanvaardt de opdragt van een werk van. Simon Stevin, vol kosmografische stoutigheden. 4 Hij beweert geen kennis te hebben aan het gereformeerd leerstuk bij uitnemendheid, en niet te weten van welke kleur de voorbeschikking is.5 Niettemin knielt hij op het slagveld, na de overwinning bij Nieuwpoort, omdat dit nu eenmaal behoort bij de zienswijs welke hij vertegenwoordigt.0 Hendrik van Navarre heeft het hem voorgedaan, Gustaaf Adolf zal het hem nadoen. Een der gewig-tigste dagen van Maurits\' leven is de derde zondag van .July 1617, wanneer hij te paard, aan het hoofd zijner gepluimde adjudanten en gegalonneerde kamerheeren, van hot haagsche Binnenhof naar de haagsche Kloosterkerk komt rijden, en hij, trots Oldenbarnevelt, de godsdienstoefening bijwoont onder het gehoor van een predikant, regtzinniger dan Uytenbogaert. Die kerkgang is eene gebeurtenis geweest. Hy gaf het sein eener omwenteling.7
Oldenbarnevelt is door de groote meerderheid zijner land- en tijdgenooten een godloochenaar genoemd, een libertijn, een vrijdenker. Doch lees in zijne Remonstrantie de bepaling welke hij van de praedestinatie geeft; in zijne jeugd door hem onderworpen aan het oordeel van regtzinnige heidelbergsche theologen, verhaalt hij, en aan welke hij op zijn ouden dag plegtig betuigt
1 Vertaling van Broes. — Groen. Archives, Isquot;- Reeks, IV 38\'» vgg.
2 Over Loyseleur bij mevr. Bosboom-Toussaint, Westhoven. 1882.
3 Van der Kemp. Maurits van Nassau. 1843, IV 402. Noot.
4 Hyponmemata Mathematica a Simone Stevino conscripta. hjos.
5 Van Kampen bij Motley, Bameveld, I 3fl5 vg.
lt;: Zijn gebed bij Van der Kemp. II. 7«. 2»n.
7 Motley. Barneveld, II I4r» vg.
HET GELOOF.
evenslang trouw gebleven te zün- d®1 tegenwoordigen tijd kunnen alleen godgeleerden van beroep, zoo fijn is liet onderscheid, uitmaken in hoever Oldenbarnevelt omtrent dit dogme regtzinnig was of niet. 2 In zijne kerkgangen maakte liü geen onderscheid tusschen remonstrantsche en kontraremonstrantsche voorgangers;2 en zoo hij eene geruime poos bet Avondmaal meed, het was niet om de leer, maar omdat hij niet velen kon dat de predikanten zich als demagogen aanstelden.3 In do praktijk der diplomatie evenaart hij de loosheid en geslepenheid van den Zwgger. By het onschadelijk maken der eerzucht van koningin Elisabeth, door het prikkelen van koning Hendrik IV, is hy de gewetenlooze schaakspeler dien het nederlandsch staatsbelang hem gebiedt te zijn. 4 Niettemin schrijft hij nit Antwerpen aan Pranvois van Aerssen te Parijs, wanneer in April 1609 het Twaalfjarig Bestand eindelijk geteekend is: „Wy moeten God den Heere bidden, en alle uyterste devoiren doen, om \'tselve tot Syne eer en glorie en tot \'s Lants welvaren te doen strecken. De swa-rieheyt sal wesen om het wel te practiseren, daartoe gearbeit moet worden, en vooral God den Heere gebeden daartoe syne genade te geven.quot; 5
Dit is noch de taal der zuivere vroomheid noch die van een gereformeerd jezuïet, mededinger van pater Neyen. Het is de taal der eeuw.0 Een ieder bediende zich toen van dit cant;
65
5
.,Dat een goedt Christen moet ghelooven, dat hy door Oods ghenade. ende om de voldoeninge onsos Heylants ende Salighmaeekers .Tesn Christi voor sijni\' sonden, ghepredestineert is om saligh te wesen: ende dat by dat gheloove, daer door hy vast gelooft dat sijn salicheydt is gefondeert alleen op Godes ghenade ende de verdienste onses Salighmaeckers Jesxi Christi, heeft door de selve ghenade Gods; ende of hy in groote sonden inochte komen te vervallen, dat sijn vaste hoope ende vertrouwen moet wesen, dat God den Heere hem daer inne niet en sal laten volharden, maer, om ghenade biddende, hem ghenadelijck hekeeren, tot herou bren-ghen, ende uyterlijck int gheloof ten eynde sijns levens doen volharden sal.quot; Remonstrantie, bladz. 21.
•2 Tideman, Brooderschap. I 251 vg. Noot.
:i R. Fruin, Tien Jaren, 3de Druk, blad/. (»(gt;.
t M. L. Van Deventer, Gedenkstukken, II xvi—xxi.
\'» M. L. Van Deventer, Gedenkstukken, III 308 vg.
c Motley: -To mix habitually the solemn phraseology which men
EERSTE HOOFDSTUK.
evenals, wanneer in een konstitutioneel land een ministerie tot aftreden gedwongen wordt, in onze dagen een ieder op ziine beurt zegt „dat er voldoening geschonken is aan het beleedigd regtsgevoel der natie.quot; Elke leeftijd heeft van die stopwoorden.
Xltl
Dene uitweiding was noodig ter wille van het geschrift van Hugo de Groot dat ik nog slechts in het voorbijgaan genoemd heb. Over Do Groot als jurist en als filoloog zal eerst in een volgend hoofdstuk kunnen gesproken worden; maar het is hielde plaats iets over den christendenker te zeggen. Na Coorn-hert\'s Wellevenskunst komt geen ander werk zoozeer in aanmerking als De (!root\'s Bewijs der ware Godsdienst, door hemzelf onder den titel: De ver it ate religionis Christiana e, uit zijn hollandsch rijm in latljnsch proza vertaald en. dank zjj die vertolking, buitengewoon vermaard geworden.\'
De partijlegende heeft, hoewel zjjne zachtzinnigheid in het godsdienstige en zijne verkleefdheid aan den hollandschen bodem gereede aanleidingen waren, van Hugo de Groot niet in dezelfde mate een martelaar kunnen maken als van Oidenbarnevelt. Het schrijnen z\\jner ballingschap werd te zeer verzacht door den roem zijner geleerdheid en door het aanzienlijk ambt van zweedsch ambassadeur te Parijs. Om niet te zeggen dat de avontuurlijke wijs waarop hij Loevestein verliet het tragische zijner lotgevallen gedeeltelijk uitwischte. De eigenlijke handhaver van zijn vonnis daarenboven (Maurits stierf reeds in het voorjaar van 1625) was de populaire oranjevorst bij uitnemendheid, Frederik Hendrik.
love to reserve for their highest and most sacred needs with the familiar slang of politics and trade seems to our generation not a very desirable proceeding.quot; Barneveld, I 387.
i Over de geschiedenis der latijnsche bewerking bij J. T. Bergman, inleiding der leidsche uitgaaf van 1831. — Hot hollandsch gedicht in do amsterdamsche uitgaaf van Jeroniino de Vries, 1844. — In de National»-Bibliotheek te Parijs wordt van het Bewijs een oud geschreven exemplaar gevonden, dat van den gedrukten tekst op vele plaatsen afwijkt.
66
HET GELOOF.
op wiens instemming De Groot te voren gemeend had te mogen rekenen. 1 Dat hij daarin teleurgesteld word is een bewijs te meer welk een vijand der gevestigde orde van /aken men in hem zag, en welk eene magt intusschen de kalvinistische Staat geworden was.
Aan den eenen kant zegge men niet dat wg van den tegen-woordigen tijd Hugo de Groot begrijpen kunnen, zoo wij ook zijne denkbeelden niet in de eerste plaats als eene schakering van het kalvinisme ons voorstellen en hemzelf als orthodox beschouwen; voor het minst als een geboren theoloog, zoon eener theologische eeuw. De geschiedenis eischt dit. Nooit hebben de remonstranten toegegeven dat zij geen goede hervormden waren ; en zy waren het inderdaad. - De Groot zelf heeft een boek tegen de socinianen geschreven, waarin hij ton aanzien van den vrede door het bloed des Kruises de rogtzinnige kerkleer handhaaft ; met het doel, gelijk in de voorrede gezegd wordt, „opdat niet te eeniger tijd schadelijke dogmatische kruiden in Nederlands bodem wortel schieten en zich vermenigvuldigen mogten.quot; In zijne kantteekeningen bij de Evangelien betuigt hij,.als ongeschreven te beschouwen, en onmiddellijk te willen terugnemen, al hotgeen in zijne verklaringen blijken mogt in te druischen legen de Heilige Schriften, gelijk deze van oudsher met eenparige stemmen door de Christelijke Kerken zijn uitgelegd.\'\'
87
Fmlerik Hendrik is de eerste persoon geweest aan wien Do Groot, uit Parijs 23 April 1021. konnis heeft gegeven van zijne behouden aankomst aldaar na de vhigt uit Loevestein. — Tekst van den lu-ief bij H. Vollenhoven, Broeders Gevangenisse, 18Li\', bladz. 270.
•2 Seholten, Leer der Hervormde Kerk, 1801, t\'1quot; Druk. II 008.
:l Defensie fidei catholicae do Satisfactione Christi adversus F. Soci-num. 1017. — Gerard Vossius. die dit geschrift van De Groot uitgaf, prijst hem in de Voorrede als .qui vel princeps vel inter primes eo eonsilio componit sua et eomposuit semper ut ne unquam noxiae dog-matum herbae in Bataviae solo pullulent et succressant.quot; — Uittreksels bij .T. van Voorst. Letterkundige verdiensten van Hugo de Groot, 1820. bladz. -48 vgg.
^ Voorrede der Annotationes, 1041: „Si quid usquam a me scriptum est pugnans cum iis sacrae sclpturae sensibus quos Ecclesiae Christianao a prima aetate acceptos perseverante consensu tenuere, testor me id pro non scriptum habere ac mutare paratissimum.quot;
KERSTE HOOFDSTUK.
Zijne berijmde uitbreiding van het Doopformulier, bestemd go weest als katechismus voor z^nc dochter, klinkt zóó regtzinnig dat in onze dagen de Afgescheidenen of de gemeenten Onder het Kruis haar desnoods konden overnemen. 1 Z^jne latynsche verzen bestaan voor een groot gedeelte uit joodsch-christeiyke treurspelen over bybelsche onderwerpen: Adam in Ballingschap, Jozef aen yt Hof, De lijdende Christus. 2 Met verwaaiioozing van bijna elke andere stof zyn geheele hoofdstukken der bijbelsche geschiedenis en van het bijbelsch onderwijs door hem berijmd, in het laty\'n en in de moedertaal. 3 Zijn schoonste hollandsch vers, inderdaad een gedenkteeken, draagt tot opschrift: Klachte over \'t verdeelde Christendom. 1 Ter loops herinner ik dat ook zijn groot juridisch werk : Over het oorlogs- en vrederegt, krielt van bijbelplaatsen, en hy op de wijs der kalvinisten er dc profeten en de apostelen aanhaalt zonder hen heiligquot; te noemen.
Slaat men zijne Jaarboeken op, men ontmoet er dezelfde theologische wijsbegeerte der vaderlandsche geschiedenis. Tot verklaring van den triomf dien het zeer gemengd en hoogst onstichtelijk gezelschap der watergeuzen behaalde, wordt gezegd: „Van zulke uitvoerders wilde toen de goddelijke Voorzienigheid zich bedienen; ja in den regel behaagde het Haar, by het beleid der hollandsche zaken, met het zelfvertrouwen en de raadslagen der menschen dus te spelen, dat op groote verwachtingen geen enkele maal eene gelukkige uitkomst volgde.quot;\' 5
Stel nogtans om dit alles de oudgeloovige kalvinisten niet in het ongelijk, die Hugo de Groot, spottend door hen het Nieuwe
i Latijnsche tekst (Baptizatorum Puerorum Institutio) in de Poëmatji Omnia, uitgaaf van 1670. bladz. 4in vgg. — Onderwysinge der gedoopt\'? kinderen, bladz. HJ8 vgg. der Nederduitsche Gedichten door Jeromino de Vries.
- Adamus Exul, Sophompaneas, Christus Patiens.
3 Geschiedenis van den profeet Jona enz., in de Poëmata Omnia.
In de Nederduitsche Gedichten: Het Onze Vader, de Thien Geboden. d.lt; Bergrede, Uiterste Wille des Heeren Jesus Christus enz.
4 Bij Jeromino de Vries, Nederduitsche Gedichten, bladz. 277 vgg.
5 Hugo de Groot, Annales et Historiae op 1571—1572 : ..His tunc mi-nistris uti Supremae Providentiae visum, cui fere placuit Belgicis in rebus ita bumanam fiduciam et consilia illudere, ut numcjuam simul esset spes magna et bonus eventus.quot;
68
HET GELOOF.
Licht der Nederlanden genoemd, in het godsdienstige als een onvaderlandlievend neoloog beschouwden; kotter voor eigen re-koning, en daarenboven advokaat van den aartsketter Oldenbar-novelt, den Haagschen Atlas, die van De Groot\'s welversneden pon zich bediende om zyn: Niets te weten geeft het zekerste geloof aan den man en in praktijk te brengen. 1
Niets te welen 1 En de Kepubliek steunde op den bijbel, goddelijke openbaring der hoogste, der volmaakte kennis. En er stond geschreven: Do vreeze dos Heeren is het beginsel der wetenschap.2 En omdat zij door het geloof, dat een vaste grond is der dingen die men hoopt en een bewijs der zaken die men niet ziet, 1 oene onwrikbare zekerheid bezaten, daarom hadden, door Gods genade, in den strijd tegen Rome en Spanje de oude genzen gedurfd wat niemand anders durfde; hadden zü gezegevierd waar de geheele wereld, desgevraagd, hun eene wisse nederlaag voorspeld zou hebben.
Er moet eene reden geweest zijn, en eono afdoende reden, waarom de onschadelijke Hugo de Oroot; de beminlijke kamergeleerde; als man der daad zoo weinig te duchten, en voor praktisch staatsman zoo ongeschikt, dat wanneer wij hem zich in den strijd der partijen zien werpen, wj] ons bijna niet weerhouden kunnen te vragen; Que, (liable, allaü-il faire dans cette galère\'t\', de man wiens zacht gemoed en alles omvattende kunde ons beurtelings aan Thomas a Kempis en aan Erasmus doen denken; bü zijn leven door de groote meerderheid van het neder-landsche volk zoo onverzoenlijk gehaat is, dat zelfs de gunst van den schier alvermogenden Stadhouder hem niet weder aan een openbaar ambt heeft kunnen helpen, ook niet na eene tienjarige ballingschap.
Frederik Hendrik, niet vervaard voor een klein gerucht, heeft
69
De regtzinnige leidsche predikant Hommius juin den regtzinnigen franeker hoogleeraar Lubbertus, .Tamiarij Ifill: „Atlas ille Hagensis ursit formulam aliquam eoncordiae, a novo illo Belgicamm Lumine conceptam.quot; Bij Edema van der Tuuk, Johannes Bogerman, I8t;8. bladz. 33«.
■l Het Boek der Spreuken, toegeschreven aan koning Salomo, r T.
KEESTE HOOFDSTUK.
veel gedurfd. Schepen heeft hij durven zenden aan Richelieu, ten einde de kalvinisten van La Rochelle ten onder te helpen brengen; in die buitenlandsche aangelegenheid den toorn der kalvi-\' nisten van Nederland zich op den hals durven halen; de woede trotseren van den amsterdamschen predikant Smout, die namens vele honderdtallen ambtgenooten moord en broedermoord riep. 1Voor Hugo do Groot heeft hy niets kunnen doen, niets wagen te doen. Dit was het heilig huisje der binnenlandsche staatkunde, aan hetwelk zelfs de prins niet raken mogt. Frederik Hendrik is genoodzaakt geweest De Groot over te geven aan z\\jn lot, en ten tweede maal balling te doen worden. Te Rostock heeft hij hem moeten laten sterven als een hond. 2
De Groot namelyk beleed in orthodoxe bewoordingen eene vergelijkenderwijs moderne theologie op eigen hand, en wilde, door het gezag der Staten van Holland, deze kerkleer verbindend maken voor alle gereformeerde staatsburgers in die provincie en, door haar invloed, elders. Wij slaan de handen van verbazing ineen wanneer wij hem in April 1616, als vertegenwoordiger dei-bovendrijvende partij in den boezem z\\jner Staten, naar Amsterdam zien komen, ten einde de amsterdamsche regering over te halen tot zijn gevoelen, en wij in de volle vroedschap der hoofd-
70
Groen, Handboek, a\'1quot; Druk, blad/.. 2a2. — Wijnne, Vad. Geschiedenis, óquot;1\'\' Druk, bladz. icó. — Uit Smout\'s biddagpreek van 28 Januarij i(52(; bij J. C. Verhoeff, Stemmen voor Waarheid en Vrede 1883, II 1 vgg.: „De oorzaken, waarom de luiden en steden geplaagd worden, is dat men nu luiden in de Regering indringt die voorstanders zijn van \'t Pausdom. De exempelen en vruchten ziet men dagelijks in de Staten, dat zij hun schepen gezonden hebben naar Rochel, om de ware gereformeerde religie te verdrukken, en assisteren het kind der Duivelen, den Draak, den Leviathan, den eersten Tak daar de Antichrist uit gesproten is, daar de Hoere van Babel op het Beest met Zeven Hoofden zit. Eu opdat gij weet van wien ik spreek, ik meen den koning van Frankrijk. Louis den XIIIquot;\'quot;, zoon van Hendrik IV den Apostaat.quot;
\'1 Frederik Hendrik aan De Groot, Den Haag i Augustus luia: ...Ie souhaiterois de pouvoir estre utile en vos affaires par de^a, et nvy em-ployerois de tout mon coeur; mais vous savez la constitution des affaires estre telle que ny moy, ny vos autres amys, ne pouvons vous y servir comme nous désirerions bien. Je veux espérer que le temps y pour ra apporter du changement.quot; In H. Coccejus\' uitgaaf van het De Jure Belli ac Pacis, 1751.
HET OELCOF.
stad hem met den ineesten ernst de gedrochtelijke stelling hoeren voordragen dat „verscheydenheydt van publiqup religie, ten hooghsten schadelick in coningh-ryeken selve, voor de republi-\'iuen t\'eenemael rnineux is.quot; 1 De praemisse was ;,dat den Hee-ren Staten het hooghstc opzicht, beleid, en bestier toequam over kerkelyke persoonen en zaaken.1\' 2 De konklusie „dat leeringen, strijdende met het algemeene geloove der gereformeerde kercken, met eendracht geweert souden werden.quot;
Dat iemand die zoo spreekt de vrijheid van denken niet aandurft. en, ten einde tegenspraak te overwinnen, de hulp van den sterken arm inroept, dit zou als meening van een privaat persoon aan zijne plaats kunnen blijven. De Groot bewees bij die gelegenheid alleen dat Oldenbarnevelt en hij, evenals de regt-zinnigen onder de kalvinisten. de staatskerk wilden, ofschoon niet dezelfde staatskerk. 3 Maar wanneer een pensionaris van Rotterdam zulke gevoelens voordraagt, en hü de woordvoerder is van een Staten-kollegie hetwelk de magt bezit en het voornemen koestert door regtbanken, deurwaarders, schutterijen, waardgelders, de eenmaal opgevatte meening door te drijven, dan komt de zaak onder een ander licht. Er ontstaat dan, in naam der verdraagzaamheid, eene nieuwe soort van ketterjagt en geloofsvervolging; en met verwondering, betuigde ik, zien wy mannen, die geen theologen beweren te zijn, in zulke mate door
71
Wagenaar. Amsterdam 80, IV 2«il vg. Echte stukken. — Overzigt. Vad. Historie, X 115, 137.
Evenzoo Oldenbarnevelt: -Opt stuck vande authoriteyt van uwe Mo. Mo. over kerckelijcke persoonen ende saecken, bekenne ik de selve (als ten alder-hooghsten noodich, soo voor den dienst ende verseeckeringe van uwe Ho. Mo. Staet, als selfs tot behoudenisse vande religie ende religions ver wanten) altijdts voorghestaen te hebben, als eene principaelste ende nootelicxste hooeheyt en recht van den landen: t\'welck ick eedt-ende ampts-halven schuldich, verplicht, ende ghehouden ben voor te staen.quot; Remonstrantie, bladz. 2!».
De anglikaansche was ook Oldenbarnevelt\'s model. Aan Noêl de Caron, 8 Julij li!i8: „In Engelant, daer die ordre van de Puritainen ofte cruyskercken geen plaet.se en mach hebben; nochte oock die ordre van de synode van Vranckryck; in Engelant, tmJe hier, behoort die ordre by de Hoge Overicheyt gemaeckt te worden; gelyck aldaer is.quot; L. Ph. C. van den Bergh, Intendit, bladz. 108 vg.
EERSTE HOOFDSTUK.
de theologie beheerscht worden dat zij hunne Staten-vergadering in eene Synode gaan herscheppen; zelf gaan bepalen van welke kleur de praedestinatie is; en, hebben zij eene keus gedaan, op geld- en lijfstraffen anderen gaan dwingen in die voorkeur te berusten, zoo al niet haar te aanbidden. 1
De voortzetting van mijn verhaal zal weldra moeten doen zien tot welke buitensporigheden, in de praktijk, De Groot\'s en Oldenbarnevelt\'s theorie geleid heeft. Hier kan ik alleen als mijn gevoelen voordragen dat de onpartijdige geschiedenis den bijna zeventigjarigen arnhemschen predikant Johannes Fontanus on-vooi waardel ijk in het gelijk heeft te stellen, die uit den grond van zijn orthodox gemoed aan een ambt- en geloofsgenoot schreef: „Vierenveertig jaren ben ik in de evangelie-bediening werkzaam geweest; vijfendertig daarvan heb ik te Arnhem door-gebragt, met gevaar voor leven en goed; de overige in den Ryn-Paltz, onder den keurvorst Frederik III. Maar nooit heeft de regtgeloovige kerk in\\j zulk een aanblik vertoond als heden ten dage. Hoe nu? De beslissing over de verhevenste vraagstukken der godgeleerdheid zal aan de wereldlijke overheid staan. Wij die te voren herders over de kudde van den Heer Christus walen, wij zullen voortaan schapen onder de magt der overheid wezen.quot; 2
En ziedaar om welke reden De Groot\'s Bewijs der ware Godsdienst. hoewel er in het kleine geschrift verblindend vele bijbelplaatsen aangehaald worden, in onze oogen, wanneer wy ons op zuiver historisch terrein stellen, voor een vijandig boekje gelden moet. 3
72
Kauwenhoff. Hot Protestantisme. 1871, I 22»;—
Johannes Fontanus aan Sibnuulus Lubbertus. Arnhem 1 Janna-ij 1(gt;13: -Domine Frater. Fungor nunc saerosancto ministerio in xi.iv an-nos. Hic substiti cmn sinnnris periculis in annum xxxv. reliquos in Palatiani-Rheno sub Electore Frederico III. Sed nunquam facies ortho-doxae ecclesiae mihi apparuit atque hodie. Quidni ? Penes magistrat un politicum erit .indicium de summis Tlieologiae apicibus. Nos qui antea super gregem Christi Domini fuinms pastores, in posterum erimus oves sub potentia magistratus.quot; Bij Van der Tuuk, Bogerman, bladz. 340.
:{ Aan den voet der bladzijden, in do door Jeronimo de Vries gevolgde uitgaat, vindt men uit liet Oude- en het Niemvo-Testament ruim achthonderd teksten aangeteekend.
HET GELOOF.
Voor mijne lezers persoonlijk lieeft deze aanbeveling van hot ware geloof geen beteekenis meer. Als wysgeerig theoloog of theologisch wijsgeer was de schrijver een heksluiter; niet, zoo-ais in de regtswetenschap, een wegbereider. Hij droog een stolsel voor, door Montaigne bij voorbaat wederlegd, althans on-dermünd. 1 Aan de nieuwe ervaringswijsbegeerte van Bacon schonk hü geen aandacht. Kort na hem zou, door den invloed van Descartes, eeno belangstelling in de natuurwetenschappen gaan ontwaken, die de opmerkzaamheid moest afleiden van be-toogen, zoogenaamd ontleend aan de rede en bevestigd door de Schrift.
De klassieke taal was omstreeks 1627, het jaar waarin de latjjnsche bewerking voor de eerste maal het licht zag, in Europa nog zoo populair, dat, evenals te voren de Imitatio Cliristi, ook het Dc verilate religionis christianae, omdat liet boekje op bevat-telijken trant wéder de godsdienstige beschaving eener eeuw zamenvatte, buiten Nederland groeten opgang maken kon. Ik zeide reeds dat het door overzetten uit het iatijn in eene menigte andere talen tot verschillende werelddoelen doordrong, en des schrijvers naam eene bekendheid deed verwerven als sedert Erasmus geen nederlandsch auteur ten deel gevallen was. 2 Eene ongetelde schaar lezers in tal van landen vonden er ieder iets in terug van hetgeen zij vaak bij zichzelf hadden overlegd, maar niet zoo klaar hadden kunnen uitdrukken, of staven met zoo vele geleerde bewijsplaatsen.
Ten onregte heeft men in onze dagen, hoewel met de zuiverste oogmerken, beweerd dat Hugo de (Jroot eene verdediging van het christendom togen de ongeloovigen in den boezem der christenheid heeft willen schrijven. 3 Uit brieven van Gerard Vossius aan Maria van Reigersbergh kan men zien dat hel Bewijs der ware godsdienst met geen ander doel is zamengesteld
73
Montaigne\'s h-onische apologie van Raymond Sebond (dien De Groot. De Veritate Lib. I § 1, populariserend navolgde) in het 2\'\'\' Boek der Essais. c. xii. — Uitgaaf van Victor Leelere, 1878, :Vlp Druk, T -tfgt;i vgg.
Bibliografie van De Groot\'s werken door Rogge, 18S3.
Wijnmalen, Hugo de Groot als verdediger des ohristeudonis beschouwd, isiiit. Kritiek door Wolters. Gids 18C9. Ill -in: vgg.
KERSTE HOOFDSTUK.
dan om ten opzigte van den auteur bij de schare in Nederland eene gunstige meening te doen ontstaan, of deze te versterken. Vossius had met welgevallen opgemerkt dat De Groot\'s berymd Doopformulier, geschreven tijdens de voorloopige gevangenschap in Den Haag, vele personen genezen had van het vooroordeel dat Mn Hugo niet christelijk dacht; en nu wendde hij zich tot Maria van Reigersbergh met het verzoek dat zij haar man, thans op Loevestein. zou aansporen nogmaals zulk eene stichtelijke proef in de moedertaal te leveren, weder liefst op rijm. 1 De Groot knoopte zich dien wenk in het oor; en ten einde zichzelf te dwingen tot duidelijkheid en eenvoud, nam hij zijne toevlugt tot de onderstelling voor zeelieden te schrijven. 2
Dit was geen slechte inval. De geheele nederlandsche natie vormde destyds eene theologische debating-society : en ik geloof dat wtf van onze scheepskapiteinen dier dagen ons een verkeerd denkbeeld zouden maken, indien wij weigerden aan te nemen dat velen onder hen, en ook onder het gewone bootsvolk de tamelyk afgetrokken redeneringen van De Groot\'s leerdicht in verloren oogenblikken met ingenomenheid gevolgd kunnen hebben. 3
1 Brieven van Gerard Vossius bij Jeronimo de Vries, blad/. 30!» vgg.: „Wensche daarom dat ÜE man wederom iet diergelykx schreve, inson-derheyt zoo \'t zelfde in Nederlantschen rijm geschiede: welk boven dien daer toe ook strekken sal. dat den gemeynen man een groot en goet gevoelen van UE maii meer ende meer krijgen mogen.quot;
2 Hierop doelen, in den aanhef en aan het slot. onder meer de volgende verzen:
Trouwhartig Hollandscli volk, vermaert van meenig eeuw.
Die nu al over langh de vlagge van do Leeuw Doen vliegen hebt soo verr\' de wind heeft konnen dragen... \'t Is om een meerder saeck, \'t is om een grooter goed Dat God geboden heeft dat voor u soude wyken In \'t ploegen van de zee des gantsche werelts ryken...
Neemt niet onwaerdig aen dit werkstuk myner handen,
O des aerdbodems Merkt, o bloem der Nederlanden,
Schoon Holland : laet dit sijn in plaats van my by u.
Mijn Koningin. —
Verschoon veel liever \'t werk dan dat gy \'t bitter laekt En denk: och heer, het is te Louvesteyn gemaekt.
3 Ongunstig oordeel van den aalmoezenier Johannes Snoupius (1663)
74
HET GELOOF.
Maar, hefc moesten goede remonstranten zyn! Welonderlegde kontraremonstranten althans waren genoodzaakt anders te oor-deelen; en De Groot heeft zich vergist, indien hjj op deze wijs meende de tegenstanders te kunnen overtuigen van zijne orthodoxie. Ten opzigte der triniteit is hij in zjjn leerdicht (zoo drukten in die dagen de gereformeerde theologen zich uit) een sabelliaan *; in de anthropologic een pelagiaan2; in de christologie een ariaan, zoo niet een samosateniaan. 3 Aan alles herkent men den geheimen vereerder van Arminius, den voorstander van Vorstius, den bestrijder van Beza en Kalvyn. Zijn Bewijs der ware Godsdienst is een stelsel van natuurlijke godgeleerdheid, in welks aanhef uit de rede betoogd wordt dat er eene hoogste oorzaak moet zijn; waarna, met een logischen sprong die ons van De Groot\'s aanleg voor de metafysica geen buitengewonen dunk doet koesteren, als bewezen wordt aangenomen dat de God des Ouden en Nieuwen Testaments van die hoogste oorzaak niet verschilt; de heidenen afgodedienaars zijn; de joden en de mohammedanen om deze en gene redenen niet gehoord verdienen te worden; en alleen de christenen het ware geloot bezitten. Alles uit de rede of het gezond verstand, gelijk ik zeide, en met aanwending eener zeer onafhankelijke, het kerkgezag versmadende methode van Schriftverklaring, historisch en grammatikaal.
Ontegenzeggelijk is door den invloed van dit dichtwerk zekere hoeveelheid rationalisme de kalvinistische vesting binnengedrongen. Het veroordeelt de regtzinnigen dat z\\j voor den vromen
over de matrozen der O. I. Compagnie bij Van Troostenburg de Brnyii. Herv. Kerk in Ned. O. L, 18S4. bladz. «ia vgg. — De eigenlijke naam van Johannes Snoupius was Jan Snoep.
1 Ware Godsdienst. C\'1\'quot; Boek. bij J. de Vries, bladz. 103. Doopformulier, bladz. 109: .,Maor hoe is dry dan een?quot; — Over het sabellia-nisme bij Scholten, Hervormde Kerk, II 250, 344.
2 Ware Godsdienst, l84\'1 Boek, bij J. de Vries, bladz. i:J: -Want tus-schen God en \'t quaed komt vryheit tusschen beyden.quot; — Kritiek van het pelagianisme bij Scholten, Hervormde Kerk, II 12S.
Ware Godsdienst, 2(,,, Boek, aanhef. — Doopformulier bij J. de Vries, bladz. 170. — Over het arianisme en over Paulus Samosatenus bij Scholten. II 343, noot 2; II 375—300.
EERSTE HOOFDSTUK.
fjeesl dien De Groot\'s boekje des ondanks ademt, door het bui tenland hoog gewaardeerd, zoo weinig gevoeld hebben. Doch de religionsvenvanten 1 wilden nu eenmaal niot dat de schrijver, namens de Staten van Holland en West-Friesland, hun zijne ware godsdienst bij deurwaarders-exploit zon doen beteekenon. Met de hunne, die van God kwam, een beter orakel dan het delftsche, waren zij tevreden. Haar wilden zij, dankbaar en voldaan, vry kunnen uitoefenen. Ook de vrijheid anderen buiten hunne gemeenschap te sluiten, en zoo uoodig hen te vervolgen, begeerden zij zich gewaarborgd te zien.
XIV
Al de tijdgenooten hebben geloofd, en het had er den schijn van, dat Maurits naar het koningschap stond. Maar wanneer Oldenbarnevelt uit don weg geruimd en de baan schoon is, dan taalt hij er niet naar. Allen hebben gezegd dat hij het Bestand verwenschte en hervatting van den oorlog wilde. Is echter de termijn van het Bestand verstreken en de oorlog weder aan den Kang, dan slaat hij geen onkelen grooten slag. Hij brengt de drie laatste jaren van zijn leven schier werkeloos door.
Hot blijft jammer dat dit gebeurd is. De prins had gewigtige diensten kunnen bewijzen, zoo hij van zijne populariteit gebruik had gemaakt om verbeteringen in het algemeen staatsbestuur te brengen. Doch wij kunnen er niets aan veranderen. Er heerscht in zijn doen en laten eene tegenstrijdigheid, welke de geschiedschrijvers nog niet hebben weten op te lossen.2
Op eene soortgelijke tegenspraak stuiten wij bij het overwegen
76
lieligionsverwant beteokendc toen hetzelfde als kalvinist. Wanneer Oldenbarnevelt ia zijne Remonstrantie, bladz. ai), spreekt van „de religie endo do religionsverwantenquot; lt;lan bedoelt hij do hervormde kerkleer en hare aanhangers.
Van der Kemp, IV 174, !n;;. — Groen. Maurice et Barnevelt, bladz. ifil*. Ne jfi, en liet hoofdstuk; „Récit de M. R. Fruinquot;, bladz. Tsquot; vgg.— Over het karakter van Maurits hierachter, r1\'1 Hoofdstuk. S ui.
HET UELOOF.
der binnenlaiidsche staatkunde van Oldenbarnevelt. De advokaat gelooft dat Nederland te gronde zal gaan indien er oene predikanteregering ontstaat. Alles zet hij op het spel, z(]n hoofd niet uitgezonderd, om deze ramp te koeren. Liever verkeerd dan verknecht. is zijne leus; zoo duidelijk meent hi), indien hij toegeeft, aan den horizont het gouvernement van den kerkelljken Jan Hagel te zien rijzen. 1
Maar het stelsel van Oldenbarnevelt is verlaten; de puriteinen zijn voor goed aan hot bewind gekomen, on geen der boozr-verschijnselen, door Oldenbarnevelt geducht, heeft zich voorgedaan. Integendeel, nooit heeft de republiek der Zeven-Provincien oene betere vertooning in Europa gemaakt, dan nadat de orthodoxe predikanten hun zin gekregen hadden en de synode van Dordrecht bijeengekomen was.
Ook voor dit raadsel staan de bijzondere historieschrijvers nog. Het glansrijkst tijdperk der nederlandsche geschiedenis, na den geuzetijd, is mot do ■wittebroodsweken der theokratie zanienge-trotfen. De regering van Frederik Hendrik, van Jan de Witt, van Willem III; de eeuw der Trompen en der De Ruyters; do eeuw der Oost-Indische Compagnie; de eeuw van Nicolaas Heinsius, Vondel, Rembrand, Boerhaave; is ook de eeuw geweest dat, met verwerping van De (ïroot\'s Ware Godsdienst en C\'oornhert\'s Wellevenskunst, beiden te Dordrecht in beginsel veroordeeld, di-Heidelbergsche Kathechismus het nederlandsche volk nis met de moederborst aan den mond gebragt werd.
En niet bij toeval! Hadden reeds Hendrik IV en Elisabeth het met leede oogen aangezien dat Nederland geen monarchie wilde worden, maar eene republiek verkoos te blijven; zoodat er van die zijde bij Oldenbarnevelt en bij de Staten-Generaal ondershands is aangedrongen Maurits tot regerend vorst te ver-
l Verhooren van Oldenbarnevelt, 1850, bladz. 10: „Hebbende altijd gebonden, gelijk hij nog bont bet alderbeswaerlickste, schadeliekste en ruinenste dat den staat van don landen ofte steeden mag overkomen, dat tgemeene volk de overhelden de wetten willen geeven: hebbende over meer als vijftig jaaren geleert [in zijn studentetijd, bedoelt bij waarschijnlijk, van Cujas te Bourges] dat beter is verbeert als verknegt te zijn, gebruyekende de beeren altijd eenige discretie, maar lt;le knegten geen.quot;
EEKSÏE HOOFDSTUK.
heffen1; nog veel scherper doren was ons gemeenebest- en ons kalvinist-zijn in het vleesch van Lodewgk XIV.
Zoo deze monarch en ijverige roomsche in 1672 Nederland aan den rand van den ondergang heeft gebragt. het geschiedde vooral mot het doel, door het tuchtigen eener kettersche republiek, eene Gode behagelljke daad te verrigten. Is Willem III koning van Engeland willen worden, het was in de eerste plaats ten einde den franschen viiand van het kalvinisme des te beter te kunnen weerstaan. 2
Ik kan hier alleen aanstippen dat de regtzinnige predikanten, op den achtergrond der nederiandsche politiek van het tijdvak, eene voorname rol vervuld, en zonder hen de staatslieden en de zeehelden te vergeefs geleefd zouden hebben. Uit hun docden van Oldenbarnevelt; hun handhaven der ballingschap van De groot; bleek dat zij eene magt vertegenwoordigden met welke men rekening te houden had. Zij wildon dat do strijd met Spanje, onafscheidelijk van dien tegen Home, tot lederen prijs zou voortgezet worden. Zij ondersteunden Maurits, zij Frederik Hendrik in den dertigjarigen oorlog, zij Willem ITT in het tweegevecht met Lodowijk.
Dit was hun triomf; en zoo wij de feiten wenschen te eeren, dan moeten wij oen oogenblik verwijlen bij den staat van vernedering waaruit in 1618 de predikantepartij zich heeft opgeheven. In hunne schatting vertegenwoordigde de regering van lt; lldenbarnevelt een tweede spaansch-ogyptisch diensthuis; en Maurits was hun een andere Mozes, verlosser van Gods volk uit deze nieuwe slavernij.
In Den Haag-, zetel des stadhouders, waren in 1617, toen Oldenbarnevelt zijne Scherpe Resolutie uitvaardigde, de kontvare-monstranten zoozeer in den achterstand, dat zij het als eene gunst beschouwden te mogen vergaderen in een gasthuiskerkje. Hadden de haagsche geloovigen, feitelijk zoo niet de meerderheid vormend, althans eene aanzienlijke, tot alle klassen der za-
1 M. L. van Deventer, Gedenkstukken, II i.xix. noot ■!, en bladz. 21s. — R. Fruin. Tien Jaren, ;;\'1, Druk, bladz. :J72 vgg.
2 Macaulay, History of England, aanhef van hot 7\'1quot; Hoofdstuk. Gevoelens van den prins van Oranje ten aanzien van Frankrijk.
78
HET GELOOF.
•menleving behoorende minderheid; hadden zij hieraan niet genoeg, dan mogten zii naar R\\jswyk; knijeren en daar, in stallen of schuren, hun evangelie Ho oren verkondigen.1
Er bevond zich in Den Haag eene geschutgietery, aangelegd in de overeind gebleven kapel van een gesloopt dominikane-klooster uit den ouden roomschen tijd. 2 Alleen door den bijzonderen invloed van prins Maurits verkregen zij dat de gietery naar elders werd overgebragt, en zij in de ontruimde kloosterkerk banken en een kansel mogten timmeren. Eerst nadat dit alles (niet zonder medewerking van door ijver vervoerde kalvinistische jonge dames) had plaats gehad,3 konden zij in voegzamen getale weder te kerk gaan in de stad hunner inwoning. Vandaar de beteekenis welke in Julij 1617 Maurits\' demonstratie kreeg.4
Oldenbarnevelt heeft ten stelligste ontkend, te hebben voorgesteld dat men een viertal hunner „in Den Hage van \'t bedde behoorde te haaien, en zonder forme van proces een voet te cor-ten.quot; 5 Deze wijs van „exempel statueerenquot; strookte echter zoozeer met zijn stelsel, en de voornaamste geschiedschryver der kontraremonstranten verhaalt de zaak zoo omstandig, dat wij aan de waarheid bijna niet kunnen twijfelen. 6
Hadden zy in Den Haag ten minste nog één predikant van hunne rigting, te Rotterdam, onder Hugo de Groot, geen enkelen. 7 Eeu orthodox makelaar daar tor stede, die zich in het
79
Trigland. Kerkelijk»- Geschiedenisseii, lüyO. bladz. ooüa. — Van der Kemp, Maurits, IV 27 vgg. - Groen, Handboek, druk. bladz. 205 vgg. - Motley, Barneveld, II U:gt; vgg.
■2 De Riemer, \'s Graven hage, I 39G vg. — In de buurt dezer doniini-kanen en van hun klooster plantte Keizer Karei V omstreeks 1530 het Voorhout, om die reden door Constantyn Huygens, in den aanhef van zijn Batava Tempe, monnikstuintje genoemd. Korenbloemen. ifi72, I 8\'.«: Daer mé ydelen uw\' scha\'uwen. Haeghs-Voorhoutsche juffrourack,
Monick-tuyntje, bl ad er dac k.
Baudart, Memoryen, 1020. Op het jaar Kill, IX sr».
Hiervóór, bladz. 64.
Verhoeren 1850. bladz. 81: „Seyt, hier van in\'t allerminste nyet gesproken, nog ook oyt gehoort te hebben.quot;
« Trigland. Kerkelijke Geschiedenissen, bladz. 907 vg.
Do Groot, Verantwoording 1622, bladz. 18«.
KERS TE HOOFDSTUK.
huwiijk wensohte to begeven, ontdekte tot /.ijne ergernis dat hij liet inzegenen van zijn echtverbond aan niemand met een goed geweten kon toevertrouwen.
Het was wansmaak dat hij in liet openbaar betuigde „liever van een varken te willen getrouwd worden dan van een dei-dienstdoende predikanten.quot; Evenzeer ging de rotterdamsche regering alle perken te buiten, toen zij wegens dit gezegde den man voor oen jaar van zijn burgenegt beroofde en voor het leven van zijn makelaarschap.1 Het feit bewijst alleen dat de aanhang van don veroordeelde in die volkrijke stad destijds weinig had in te brengen.
Aan een ketellapper, onwillig zich te voegen naar de bevelen der wethouderschap in het kerkelijke, werd het verblijf binnen Rotterdam kortweg ontzegd.2
Aan den eenen kant schijnt dit vonnis onpartijdigen aanstoot gegeven te hebben. Er zou in dat jaar te Enkhiiizen eene loterij gehouden worden; en een drukker te Schiedam zond daarvoor als prjjs een hekelrijmpje in, doelend op des ketellappers avontuur. 3 Doch die vermetelheid bekwam hem deerlijk. Het lekte uit dat hij de maker van het kleine schimpdicht was, en hij werd er voor gestraft niet veertien dagen water en brood. ■\'
Op den naam van baljuw en schepenen van Schieland, verscheen 21 .Iun(j 1616 eene „rigoureuse keurequot;, in de pen gegeven door de rotterdamsche regering. Alle godsdienstoefeningen der rogtzinnigen, zelfs buiten de stad, werden daarbij op eene bij lijfsdwang te verhalen boete van driehonderd gulden, voor eiken predikant die het woord gevoerd, de sakramenten bediend, of een kapittel uit den bijbel zou voorgelezen hebben, verboden: „verclarende voor verbeurt hays, schuyr, berch, schip, schuyt, velt ofte andere plaetsen daer soodaenige oeft\'eninge soude mo-
SU
Trigland, Kerkelijke Geschiedenissen, bladz. s ; i vgg. Wagenaar, Vad. Historie. X «I vg. - Motley. Barneveld, I 3!tl vg
Resolution van Holland, Bij Wagonaar, Vad. Historie. X 82. :l Het onaanzienlijk distichon luidde:
Zeg my. trekker frisch, ter eere van Oranje, Wat onderscheid daar is tnsschen Rotterdams inquisitie en Spanje, ■i Wagenaar, Vad. Historie, X slgt;.
MKT GELOOF.
ge» werden gedaen.quot; 1 Kortom, de zuivere herhaling, min de doodstraf, van Margareta van Parma\'s plakaten tegen de hage-predikers eene halve eeuw te voren.2
Pensionaris van Botterdam was in die dagen Hugo de Groot, herinnerde ik; en wij weten naar welk beginsel hij, bondgenoot van Oldenbarnevelt, dus handelde. 3 Ook weten wij hoe dit beiden opbrak, en moest opbreken. Als in een Staat, die eene goddelijke openbaring to.t grondwet heeft aangenomen, eene vrijzinnige overheid in het godsdienstige de wet gaat stellen, dan ploegt •/,[] met het kalf der orthodoxie en wordt partij. Party geworden is zij zwak, maakt zich hatelijk, neemt omdat zij humaan is halve maatregelen, en wordt bij do eerste gelegenheid omvergeworpen.
Zoo in dien strijd de overwinning aan de regtzinnigen gebleven is. het was omdat zij de logica op hunne hand hadden, en zy geen zwarigheid maakten het beginsel ten volle toe te passen. Voor niets deinsden zij terug, ten einde hun puriteinsch ge-ineenebest te handhaven. Evenmin waren, toen het er op aankwam die theokratie te grondvesten, hunne vaderen wat de middelen betreft kieskeurig geweest. Kenmerkte aan den eenen kant, nadat de reaktle ingetreden was, de handelwijs der zoonen ten aanzien der remonstranten zich door eene veel feller vervolging dan waaraan zijzelf onder De Groot en Oldenbarnevelt blootgestaan hadden, zij was te gelijk in hare onbeschaamdheid rond-borstiger. Tweehonderd remonstrantsgezinden, waaronder zeventig leeraars, zijn door hen, de eenen afgezet, de anderen met ballingschap of verbeurte van goederen gestraft. 4 Toen de zucht, over geleden onregt zich te wreken, had uitgewoed, hebben zij de
81
De Groot. Verantwoording 1622. bladz. 181» vgg. — .Sententie van
De Groot bij R. Fruin. Verhooren 1871, bladz. Andere voorbeelden
hij Groen, Handboek ó\'5 Druk, bladz. 20»;.
i\' Levendige schildering der oude fransche hagepreeken bij Langnet,
II lt;gt;
EERSTE HOOFDSTUK.
remonstranten weder toegelaten, maar tevens hen tot oen pariaschap veroordeeld.
Ons die nu leven vervult dit schouwspel met eene zeer getemperde bewondering; en het verbaast ons niet dat in de IS1\'\'-eeuw, naarmate de theologische beschaving van Europa voor eene meer wysgeerige plaats is gaan maken, de godgeleerde republiek der Zeven-Provincien allengs ineengezakt is. Zulk eene kuriositeit kon niet tot in het oneindige blijven voortbestaan. Maar in zichzelf beschouwd was het eene merkwaardige inrigting; en clie haar het langst in stand hebben gehouden kunnen de meeste regten op eene plaats in de geschiedenis doen gelden.
XV
De zuiverste type van den orthodoxen nederlandschen theoloog der l?\'1\'\' eeuw is Johannes Bogerman geweest, voorzitter der Dordtsche Synode, tevens voorzitter der kommissie voor den Staten-Bjjbel.
Friesland, zgn geboorteland, was een bolwerk van hot kalvinisme; en lustig stookte men er, aan de hoogeschool te Praneker, het heilig vuur. 1 De kleine maar welvarende provincie telde in het begin der 17d» eeuw elf steden en driehonderd veertig dorpen. Een gedeelte der bevolking was roomsch gebleven; maar dank zij den kalvinistischen geloofsijver van den stadhouder, graaf Willem Lodewijk van Nassau, had de gereformeerde kerk er groote en snelle vorderingen gemaakt. Er waren honderd tachtig predikanten, allen regtzinnig. In geen ander gewest vond het liberalisme van Oldenbarnevelt en Hugo de (Jroot minder weerklank dan in Friesland. -
82
\\\\. B. S. Boeles, Frieslands Hoogeschool, l s7s vgg.. met portretten van Sibiandus Lubbertus enz., en eene afbeelding van het voormalia klooster waarin bij de oprigting de akademie gevestigd werd. Uitgaaf van het Friesch Genootschap.
HET OELOÖl!\'.
Hoeveel orthodox-gereformeerde predikanten mogen er geweest zijn in de Zeven-Provincien te zamen ? Ik geloof niet dat daaromtrent stellige opgaven bestaan ; maar zeker overdrijven wij niet wanneer wij hun getal op twee duizend stellen. In de kleine nederlandsche republiek tweeduizend woordvoerders die, in zon-dagsche en in veelvuldige weekbeurten, allen dezelfde leer verkondigden en met hand en tand haar verdedigden. Tweeduizend mannen en vaders, die deden wat z\\] konden opdat hunne huisgezinnen zich den eernaam van kalvinistische model-familien waardig zonden toonen. Tweeduizend weionderwezen theologen, onder wier toezigt dubbel zooveel school- en katechiseermeesters de jeugd van beide seksen en van alle standen op dezelfde wjjs de Tien Geboden, het Onze Vader, en do Twaalf Artikelen uitlegden.
Dit zijn feiten. Door de zorg der dordtsche synode is de Hei-delbergsche Katechismus het nationaal onderwijsboek bij uitnemendheid geworden, en het geheele land als voor eene telefoondienst van verklarende predikatien ingerigt. De synode verkrijgt van de overheid dat bii het aanstellen van onderwijzers gelet zal worden op hunne geschiktheid als hulppredikanten. De predikanten zelf schrijft zij aan. overat in hunne gemeenten namiddag-godsdienstoefeningen te organiseren, enkel gewijd aan het toelichten van den katechismus. Vindt dit misschien bij het volk weinig bijval, de predikanten moeten zich daardoor niet laten ontmoedigen. Al zouden bij de namiddagbeurten de kerken aanvankelijk ledig staan, of in het begin hunne eigen huisge-nooten de eenige toehoorders vormen, de zaaijers mogen niet verslappen in het uitstrooijen van het goede zaad. 1 De synode.
! Christiaan Sepp, Het godgeleerd onderwijs in Nederland gedurende de IG\'10 en lï\'10 eeuw, 1873—1874. IT 14 vgg. Uit de Acten der Synode van Dordrecht: ..Dat men op de Son da ge, des namiddaeghs. altijt cate-chetische predicatien sal doen in dewelcke de Heydelberghsché Catechismus na die ordre verclaert worde----al ist dat de Predieanten in
\'t eerste voor weinige toehoorders, ja maar alleene voor hare familien souden moeten predicken.quot; — J. I. Doedes: 1° De Heidelbergsche Katechismus iu zijne eerste levensjaren, 18»gt;7. Met facsimiles van de oudste drukken der vertaling in het nederlandscli; 20 Nieuwe bibliograpbisch-bistorischo ontdekkingen. 187«, bladz. :)ó vgg.
83
EERSTE HOOFDSTUK.
zelf eene theologische club, doet in alle steden en dorpen des lands, overal waar zich gereformeerde kerken bevinden, clubvergaderingen uit den grond schieten. Het zou onnatunriyk zijn geweest zoo de Nederlanders op die wijs niet een godgeleerd volk geworden waren.
Het doen en laten der predikanten, met name der friesche, wordt door een goed historicus van den tegenwoordigen tijd met levendige trekken dus geschilderd: „Zij verafschuwden de vele nog bestaande misbruiken, herkomstig uit liet pausdom. Zelfs het onschuldige kinderfeest van Sint Nikolaas, waardoor de uuperstitien in de harten der jeugd onderhouden worden met groote onkosten en schade der ingezetenen, trof hunne veroordeeling. Geen provinciale synode ging voorbij of er werden klagten geuit over de voortdurende ontstichting van den sabbath; want de bewoners van Friesland hadden toen in het geheel geen jood-schen eerbied voor den zondag; zjj schenen integendeel dien dag bijzonder geschikt te oordeelen voor sommige werkzaamheden van het maatschappelijk leven. Dat het volk aan wereldsche vermaken deel nam; dat de jeugd naar den bal sloeg, om den meiboom danste, of kransen ophing en aan rijen daar vleesche-lijke liederen om zong, wras voor de predikanten eene groote ergernis. Gestreng waren hunne zeden, en zij deinsden niet terug om op den broeder, die misdaan had, do meest onteerende straffen toe te passen. In onze oogen zijn zü geen beminlyke personen. Hunne levensbeschouwing was somber en stemmig als hun kleed. Zij geleken monniken die hunne cel verlaten hadden, en het booze menschdom wilden overreden om, boete doende, de wereld voor zich tot een klooster te maken. In hunne brieven verloochenden zij hun aard evenmin. Wij vinden daar hunne pedante manier van schrijven, welke hunne boeken kenmerkt, terug. Zelden lieten zij zich een woord van warme vriendschap ontvallen; koud vooral was hunne taal, en bitter, als zij over ketters spraken. Ook Bogerman onderscheidde zich niet van de regtzinnige mannen die in de harde school van Kalvyn waren opgevoed.quot; 1
\\ Van fier Tiuik. Johannes Bogerman. Mini/, i •gt;-, vg.
84
II£Ï 0KLOOI\'.
Bogei\'man\'s toekomstige vader was in het Ijegiu van den geu-zetijd roomsch-katholiek priester geweest, te Kollum; had, wegens zijn omhelzen der hervorming, het land moeten ruimen; was daarna, toen door don stadhouder Willem 1 .odewijk de noordelijke provinciën kunstmatig bekeerd waren, gehuwd teruggekomen; had in verschillende steden van het Noorden de betrekking van predikant vervuld, en voor de geleerde theologische opleiding van zijn veelbelovenden zoon zich groote moeite gegeven.
Ik haal dit op omdat deze lotgevallen van den vader, en zyn afzweren van het katholicisme in het heetst van den vervol-gingstii\'d, ons het warme geuzebloed in de aderen van den zoon doen begrijpen\'. Zulke herinneringen werden toen als eervolle familie-overleveringen zorgvuldig bewaard; zelfs door mannen die met de kerk liever niet te maken hadden. De amsterdamsche medicus en tooneel-direkteur Samuel Coster, humanist en predikantehater, getuige zijne treurspelen Iflgenia en Polyxena, droeg er levenslang roem op dat zijn vader onder I,odewijk van Nassau, den broeder des Zwijgers, had medegevochten bij Heiligerlee.1Maurits vereerde hij als een halven god. Toen de prins in Mei 1618, een paar maanden vóór het gevangennemen van Oldenbar-nevelt, onverwachts een bezoek aan Amsterdam bragt, organiseerde de vrijzinnige Coster in allerijl, op schuiten met gekostumeerde rederijkers aan groepen, oene reeks allegorische voorstellingen van Maurits\' voornaamste wapenfeiten.2
Zoo beschouwde ook Bogerman Jr zijne afkomst als een adelbrief. Het vechten met woord en pen, voor hetzelfde geloof dat de oude geuzen op het pausdom veroverd hadden met het zwaard, vatte hij als oene levenstaak op. Rod, vond hij, had hem en zijne ambtgenooten in hot bijzonder daartoe aangesteld. Het was hein niet ongevallig zich door do nieuwlichters slijkgeus te hooien noemen; liberale scheldnaam, in zwang gekomen te Hotterdam
85
i\' Jonckbloet, Letterkunde 17,lc Eeuw, 18h1, I uk; vg.
Vertoninghen tot Amsterdam dooi- de Nederduytsche Academie, -24 en 2.:» Mei 101«. Bij Kollewijn, Coster\'s Werken, 1883, bladz. 57» vgg. -— Nadere biograiisclie bijzonderheden omtrent Coster bij Unger, Ned. Spectator 1883, No. 18, bladz. 143.
K.ERSÏK HOOKUSTÜK.
eu in Den Haag, toen wegens de keuren van Oldenbarnevelt en üe Groot de orthodoxen vaak op den modder der landwegen hunne stichting moesten gaan veroveren. Bogernian achtte dit een eernaam. Het rotterdamsche onde vrouwtje sprak naar zijn hart, houd ik mij overtuigd, toen zij het remonstrantsch gepeupel daar ter stede, hetwelk de regtzinnigen kwelde, toeriep: „Bedenk dat de prins óók een siykgeus is!quot; 1
Maurits is niet zonder invloed gebleven op Bogerman\'s loopbaan. Toen de jonge predikant, na- eenigen tijd werkzaam te zijn geweest te Sneek, een beroep naar Enkhuizen had aangenomen en de Staten van Friesland verlangden dat hij de gemeente te Leeuwarden zou komen opbouwen, toen schreef graaf Willem Lodewijk- hierover aan zijn neef, en verkreeg door Maurits\' tus-schenkomst dat de magistraat van Enkhuizen Bogerman losliet.2Bogerman wilde wel zoo; en de eervolle redenen die hem bewogen zijn eene nieuwe bijdraag tot kenschetsing van den tijd. De Staten van Friesland hadden niet alleen zyne studiën bekos
.
tigd, maar hem ook in de gelegenheid gesteld naar Oxford en Cambridge, naar Zurich, naar Genève te reizen, waar hij den tachtigjarigen Theodore de Béze, Kalvyn\'s opvolger, met groote ingenomenheid kollege had hooien geven. Zoo fokte destijds in Friesland het gouvernement knappe kalvinistische predikanten; en Bogerman was erkentelijk voor de ontvangen gunsten. Ook
hield hij, als alle goede Nederlanders, bijzonder veel van zijne provincie. 3
Ettelijke jaren daarna, in het felst van den strijd tusschen den prins en den advokaat, verlangde Maurits dat Bogerman voor eene poos naar Den Haag zou komen. Hij gebruikte hen voor sommige diplomatieke onderhandelingen met den engelschen gezant. Geschiedschrijvers der tegenpartij hebben beweerd dat Bogerman, op den dag van Oldenbarnevelt\'s exekutie, in de
Uit C\'arleton lgt;ij Van der Tmik, Bogerman, Mad/. I5.quot;i vg.
Bij Groen, Archives, a\'1\'\' Reeks, II 2lt;J1 vi:. No cccxin.
■\' Lofrede op Friesland, uit Bogerman\'s latijn. bij Van der Tuuk. bladz. iit!: „Deze kleine provincie bevat zooveel goeds, dat ik niet ligt zou gelooven dat er eenig andere landstreek met dit ons Friesland kan vergeleken worden.quot;
HET GEI,OOF.
tlorcltsche synode een extra-dankgebed aan fiod geofferd heeft. 1 Zelfs is door hen te verstaan gegeven dat Oldenbarnevelt eigenlijk op het schavot, Hugo de Groot in de gevangenis geraakt is, door Bogerman\'s inblazingen aan Carleton en Maurits. 2 Dit klinkt echter niet waarschijnlijk; en men heeft er met grond tegen aangevoerd dat, indien het waar was, het lot der Zeven-Provincien, tijdens het Twaalfjarig Bestand, in de hand van één friesch predikant gerust zou hebben. 3
Nogmaals eenige jaren daarna, toen Maurits zijn einde voelde naderen en Bogennan tot herstel van gezondheid (want ofschoon een welgemaakt man van rijzige gestalte en met een prachtigen baard, was hij allesbehalve sterk op nieuw zich tijdelijk in Den Haag bevond, gaf de prins het verlangen te kennen hem te zien en te spreken. Op die wijs hoeft Bogennan de eer gehad Maurits bij te staan in zijne laatste oogenblikken en, voor zoover men van een kalvinistisch predikant dit zeggen kan, hem de heilige sakramenten der stervenden toe te dienen. s
Betwistbaar voorregt! hebben de vijanden van den predikant en van den prins gemeesmuild. Wjj moeten echter gelooven dat onder deze ironie eenigo theologische afgunst liep en, zoo Maurits te elfder ure zich gewend had tot een leeraar der remonstranten, de geroepene dit vleiend zou gevonden hebben.
XVI
Tien der rijpste jaren van zijn leven heeft Bogennan, te dien .
1 Van Kampen, Ned. Karakterkunde. 182(5—1828, 11 iü vgg.
2 G. Brandt, Rechtspleging, 1723, 3,,,, Druk, blad/.. 227 vg.
3 Van der Tunk, Johannes Bogennan, bladz. 351.
•t Brill bij Arend, lil1\' 795. Portret van Bogennan. — Hetzelfde bij Henry Havard, Histoire de la faience de Delft, 1878. In oud-blaamv.
5 Bogerman\'s gesprekken met don prins zijn door hem uitgegeven. Titel: Het christelijk overlijden van den doorluehtichsten en hooghghe-booren prince Mauritius van Nassau, lü25. — Uittreksels bij Van der Tnuk, bladz. 251 vgg. - Prins Maurits op zijn praalbed door Van de Venne, Rijksmuzeum te Amsterdam, volgens Van de Venue\'s biografie door D. Franken Dz.. is7s.
S7
KERSÏE HOOFDSTLK.
einde tijdelük naar Leiden verplaatst, aan het vertalen van üen bijbel besteed; en liet is niot meer dan billik zoo wy voor dit gedonktoeken, waartoe door hem zoo ijverig en zoo overvloedig is bijgedragen, in het voorbijgaan den hoed afnemen. De Staten-Bijbol is een der goede hoofdstukken uit het nationaal leven der Nederlanders in de 17\'1quot; eeuw; tevens de beste en strek-üaamste vrucht welke do regtzinnigheid in dat tijdperk afgeworpen heeft. \'
Bogerman was op dit gebied de voortzetter van Marnix, gelijk in het theologische Marnix en hij vogels van één veèren waren. 2Marnix onderhield briefwisseling met Sibrandus Lubbertus, hoogleeraar te Praneker, Bogerman\'s voornaamsten leermeester. \' Waren beiden ketterjagers,1 beiden bezaten ook, ofschoon Marnix een man van aanmerkelijk veelzijdige!\' ontwikkeling was, het genie der vroomheid. De schoonste psalmen van Marnix zijn niet schooner dan het latynsch gebed waarmede Bogerman. 13 November 1018, de synode van Dordrecht opende.s Marnix\' hol-landsch proza is bij het vertalen van den bijbel Bogerman\'s model geweest; en niet van Bogerman alleen, maar van al zijne medewerkers.\'\'
Aan den Staten-Bjjbel is, door een kollege van zes overzetters en dubbel zooveel herzieners, gearbeid van 162B tot 1637. Stierf een der aangewezenen (aangewezen door de doi-dtsche synode), altijd stond er een plaatsvervanger op de voordragt. Al de vertalers, en bijna al de korrektoren, waren theologen; de eenen leeraren bij verschillende gemeenten, de andoren hoogleeraren
*8
Monogralu\' van NicohuiM Hinlópeu, 1777: Historie van de Nederland-sclio Ovorzettinge des Bijbels.
Over de ojulragt der Staten ;ian Marnix in bij Hinlópen, blad/. 1- vgg., 101. — Hiervóór, bladz. 11 noot -J. — Van Toorenenbergen, Geschriften van Marnix. II xxxi vgg.
HET GELOOF.
aan verschillende imiversiteiteu. Het provincialisme, in den Staat zulk eene voorname aanleiding tot verdeeldheid en naijver, bleet vreemd aan dit werk der Kerk. Uit alle oorden des lands zonder onderscheid waren de boste krachten te hulp geroepen. Sommige regtzinnige professoren in de geschiedenis, sommige legt-zinnige rectoren van gymnasia, verleenden hunne medewerking. De regtzinnige deventersche predikant lïevius, goed hebraïcus, bekend gebleven als dichter van sommige karaktervolle geuzeliederen der tweede periode, was de eenige bellettiist \\an liet gezelschap. 1 Eigenlijk gezegde letterkundigen namen aan den arbeid niet deel.
De onvermijdelijke kosten zijn door Ue Staten-Generaal gedekt met eene mildheid die bewijst dat de Kepubliek destijds in goeden doen verkeerde. De vertalers werden te Leiden gekoncen-treerd en ontvingen, de oenen ruime toelagen, de anderen, die zich moesten verplaatsen, ruime vergoedingen wegens huishuur met behoud hunner traktementen elders. Bovendien werden hun van tijd tot tijd buitengewone vereeringen toegekend, in geld of in boeken, en zij mogten het hun verleend oktrooi, voor de uitgaaf, te hunnen voordeele verkoopen aan een of meer drukkers. Het eenige wat de Staten niet verkozen, was dat de vertaling zou doorgaan voor eene onderneming der Kerk of van partiku-lieren. Zij magtigden tot uitgeven, en liet titelblad vermeldt nog heden het „op lastquot; Hunner Hoogmogenden.-
Het volgende is een sprekend voorbeeld der zorg die aan het verwijderen van drukfouten besteed is, ook lang nadat het werk zich reeds in aller handen bevond. In 1670 ontdekte een utrechtsch professor dat in het 13dquot; hoofdstuk.van het Boek Jozua, het 2ae vers, door de schuld der eerste drukkers of door eene vergissing der overzetters, het woord grenzen weggelaten was; en zoo werd gehecht aan het denkbeeld dat ook de vertaling zelf als eene andere Heilige Schrift zou beschouwd worden, — door niemand ligtvaardig te wijzigen of aan te vullen, - dat eerst in 1686, zestien jaren later, na het hooren van verschil-
1 Bloemlezing uit Kevins\' Ovenjssclsdie Gezangen, dooi- Van \\ l\'.tou. in hot K. L. Pantbeon, 18U3. — Hinlópen, bladz. 7\'.i.
2 Bij Hinlópen, bladz. 17«;.
89
EERSTE HOOFDSTUK.
lende provinciale synoden en den griffier der Staten-Generaal, die zoekgeraakte grenzen teregtgebragt zijn.\'
Eigenaardig was de tegenstand dien liet invoeren dor nieuwe overzecting te Amsterdam ondervond. Vóór den Staten-Bijbei en sedert 1572, of al vroeger, hadden de ongeletterde nederlandsche gei etoi meerden zioh vaneen tamelijk gebrekkig surrogaat bediend. Het was do door Bogerman en do zijnen als Vulgata aangeduide liollandsche vertaling uit het duitsch van Luther, indertijd te Emden vervaardigd door een dilettant. Echter hadden de gebreken van \'lit wei k, door Jlarnix scherp gegispt, zijne verspreiding niet in den wog gestaan. Voortdurend werd hot gevraagd; en toen het door den .Staten-Bijbei eindelük vervangen zou worden, zat de hollandsche boekhandel in de maag met tachtig duizend exemplaren; stapelplaats Amsterdam. Men weet niet door welke schikking er oen einde is gekomen aan den tweestrijd, hierdoor ontstaan tusschen de vroomheid en den handelsgeest; maar het pleit hield geruimon tijd aan, en slechts met leede oogen heeft Amsterdam die waardeloos geworden tachtig duizend Oude- en Nieuwe-1 estamenton naar den papiermolen zien verhuizen.2
Bene groote voldoening was het voor de kontra-remonstrant-sohe vertolkers dat, toen zij met hun werk gereed waren on het met lynx-oogen door vijandige remonstranten onderzocht werd, dezen hen geen enkele maal op vervalsching betrappen konden. Niet één plaats, betrekking hebbend op den vrijen wil of op de voorwaardelijke genade, bleek anders vertaald dan do grondtekst oischte. Be goede trouw der onderneming was onverdacht. Ook besloten de remonstranten den Staten-Bijbei bij hunne gemeenten in te voeren; en zij leverden daardoor een nieuw bewijs da; zij in hunne soort even goede gereformeerden waren als de ai -deren.3
Ik gat reeds te verstaan dat deze beroemde nederlandsche bijbel niet ten doop gehouden is door de mannen die bij uitnemendheid geacht worden de nederlandsche letteren der IT3® eeuw vertegenwoordigd te hebben. Behalve om hunne orthodoxie, wer-
1 Hinlópen, hlad/. 2117 vggt;j.
2 liinlópen, bhidz. S2. l,s2 vgquot;.
3 Ilinlópen, bljulz. 17$ vg.
90
HET GELOOP.
den de theologen die hem vervaardigden enkel gekozen met het oog op hunne bedrevenheid in het hebreeuwsch en hetgrieksch; en zij bezaten van die twee talon, al is het waar dat na hen. in do 17\'10 eeuw zelf en in de 1811\'\', door sommige nederlandsuhe filologen een hooger trap bereikt is, oene niet te versmaden hoeveelheid gemeenzame kennis. Gezwegen van hetgeen de kant-teekeningen staafden omtrent hunne vorderingen in de bijbelsche aardnjkskunde en de Israëlitische oudheden, naar den toenmali-gen stand dier wetenschappen. Dat zij noch aan historische noch aan tekstkritiek deden, of, indien zij op dit gebied zich waagdeh, dogmatische vooroordeelen hun den goeden weg deden missen, spreekt van zelf. 1
Is het, voor de nederlaudsche letteren winst of schade geweest dat do Staten-Bljbol op die wijs ontstond? Do geschiedenis kan slechts antwoorden dat de Nederlanders over het algemeen, sedert hun loskomen uit do middon-eeuwen en uit do rederijkerij, in het schrijven hunner eigen taal aanmerkelijk moeten vooruitgegaan zijn, om, zonder de hulp van letterkundige genieën of letterkundige specialiteiten, een vergelijkenderwijs zoo voortreffelijk werk te hebben kunnen tot stand brengen. Sommige gedeelten van den Staten-Bijbol stoeten ons af door eene wartaal wier heiligheid wij niet langer eerbiedigen kunnen, of door eene bar-baarschheid aan welke wjj ontgroeid zijn. Maar andere en voornamer gedeelten — en na derdhalve eeuw is dit eene benijdenswaardige hulde — zijn tot heden door niemand in Nederland overtroffen. In elk geval levert, omdat de vertalers (jeen letterkundigen waren van beroep, bij het beoordeelen van den standaard van beschaving waartoe zjj en hunne kalvinistische gemeenten destijds zich opgewerkt hadden, hun arbeid een des te geschikter maatstaf.
Een hunner hoofdbeginselen is geweest, vooreerst allo erkende bastaardwoorden ter zijde te stellen, en ten anderen, met ver-mijdon zooveel mogelijk van hetgeen te zeer tegen het hollandsch taaleigen zou ingedruischt zijn, het oorspronkelijk hebreeuwsch en oorspronkelijk grieksch overal te volgen op den voet; nier, 1 J. K N. Land, Stiiiit en Godsdienst in Israël, Gids 1S71, IV 2;»!». noot
91
EERSTE HOOFDSTUK.
alleen wat betreft de woorden, ieder op zichzelf, maar ook ten aanzien van den periodebouw. 1
Deze stoutigheid had bezwaarlijk kunnen slagen, zoo het hol-landsch toen niet in een kneedbaren staat van overgang verkeerd had. Een gevolg van haar doorzetten is geweest, dat de taal met een groot aantal nieuwe wendingen verrijkt is. Over de gepastheid of liet nut van sommige dier neologismen staat het ons vrij te redetwisten; maar wy kunnen niet ontkennon dat zy voor het meerendeel door het publiek aangenomen, door do nakomelingschap bekrachtigd, en nederlandsche householdworch geworden zijn.
Noch Hooft, noch Huygens, noch Vondel, noch zelfs de populaire Cats, zijn in zulke mate de taalmeesters van het nederlandsche volk geweest als de overzetters van den Staten-Bijbel.2Men kan zeggen dat uit dit boek de groote menigte der Hollanders voor het eerst hollandsch geleerd heeft, in onderscheiding van middennederlandsch; en ik behoef slechts aan de autochtho-nische poëzie van Da Costa te herinneren, om te doen toestemmen dat voor het uitdrukken eener bepaalde soort van dichterlijke gedachten, de taal van den Staten-Bijbel een der nationaalste voertuigen is gebleven welke in Nederland ooit bestaan hebben.3
Zelfs de huishoudelijke gebreken onzer hedendaagsche holland-sche spraak laten zich herleiden tot die bron. Zoo wy geen tooneelspelen en bijna geen romans kunnen schrijven; wij alleen
Bij Hinlopen, bladz. 0«!: -Dit afgedaen zijnde heeft men de overzetters aen de volgende regelen gebonden: dat zy, zoo veel de klaerlieid en de eigenschap onzer moedertale lyden kon, by den oorspronklyken tekst blyven, en de manieren van spreken der Hebreeuwen en Grieken behouden moesten, enz.quot; — Bijlagen, bladz. Sit; -Actum fuitde vocabulis exoticis in genere, et quibusdam in specie. Conclusum est omnia ista devitanda esse, quoad ejus fieri potest, nisi sint usitatissima, civitate quasi donata, et peculiariter emphatica.quot;
Wijnne, Vad. Geschiedenis, 5\',e druk, bladz. 154: „Op de latere taal heeft de Staten-Bijbel een onberekenbaren invloed geoefend.quot; - Potgieter in 1839: „Het mannelijkste hollandsch dat ooit geschreven werd.quot;
o J. Van Leeuwen Jr., Ned. Spectator 1882, No 4: „Onwillekeurig zoekt de moderne nederlandsche vertaler van een antiek drama, in do taal van onzen bijbel, in de boeken van \'t Oude Testament vooral, een hulpmiddel tot verrijking van zijn wooudenscliat.quot;
HUT GELOOF.
uitmunten in het lyrische en het oratorische; ■wij de üunst der gemeenzaamheid niet verstaan, en onze spreektaal met onze schrijftaal voortdurend in onmin leeft; het komt voor een deel doordat onze voorouders, gedurende eene reeks van geslachten, te ijverig den Staten-Bijbel gelezen hebben. 7,\\] leerden er goed hollandsch uit; maar alleen de soort welke bij verheven aandoeningen en plegtige gelegenheden voegt.
ik sta niet alléén met de meening dat zoomin de staten-over-zetters zelf, als hunne tijd- en geloofsgenooten, voor de schoonheden van den bybel het ware oog gehad hebben, on dat tor. nadeel voor de vorming van onzen smaak liet kinderlijke der gewpe legenden in den regel door hen uitgewischt is. Maarzoo zij ons die bedenking hadden hooren voordragen, dan geloof ik dat zu hen koel zou gelaten hebben. Ongetwijfeld beseften zij de poëzie van het oud- en nieuwtestamentisch epos; en met ingenomenheid vonden zij in de lotgevallen van hun eigen gemeene-best die van het volk Israël terug. Met te grooter welgevallen, moeten wij aannemen, omdat zij niet gelijk de Portugezen een Camoëns hadden voortgebragt, door wien hunne nationale geschiedenis op muziek gezet was. Maar voor het overige bekommerden zij zich meer om klare godspraken, dan om letterkundige verdiensten. Den waren weg naar do Eeuwige 8tad daarboven te kennen was de hoofdzaak 1; en zij achtten het, eene geruststelling te meer, in het goddelijk oordeel te kunnen verschijnen gedekt door Hunne Hoogmogenden, de Staten-Generaal der Ver-eenigde-Nederlanden.
XVII
De tijd gevolgd op Oldenbarnevelt en De Groot, tot het overlijden van Willem III in 1702 en den vrede van Utrecht in 1713, is in Nederland de bloeitijd geweest der gereformeerde kerk, dei-gereformeerde theologen, en van al het overige.
l Brief aan ile Hebreëli, xin: 14: «Want wij hebben hier geen Mij-vend». stad, maar wij zoeken de toekomende.quot;
98
quot;94 EERSTE HOOFDSTUK.
Met hot aanbreken der 18d|- eeuw slaat het uur der remon-strantsche revanche. De heterodoxie van weleer wordt dan meer en meer de heerschende denkwijs; en wanneer de eeuw ten einde gaat spoeden, dan ziet men in de romans der jufvrouwen Wolf} en Deken den regtzinnigen predikant Heftig eene karikatuur vertoonen, den arminiaanschen professor Maatig eon ideaal. Maatig is niet alleen verlicht en vroom, hij is bovendien hoogleeraar; terwijl de arme Heftig het vooreerst niet verder dan leeraar brengen kon. Het tij is verloopen, de bakens zijn verzet. 1
Uit chauvinistisch of nationaal oogpunt echter was dit eene schrale vergoeding; liever, het was eene waarschuwing dat wij ons hadden voor te bereiden op het gaan vervullen eener andere rol in Europa. Sedert 1572 had Nederland medegegeten aan de tafel der groeten; na 1713 zou het telkens nadrukkelijker zich naar die der kleinen zien verwijzen.2
Het is een feit in welks verklaring ik mij thans niet te verdiepen heb dat, na den dood van den laatsten regtstreekschen afstammeling van Willem den Zwijger tot 1795 toe, ons land heeft opgehouden vrouwen en mannen van den eersten rang voort te brengen. 3 Geen zeehelden meer, geen stededwingers, geen kolonie-veroveraars, geen groote stadhouders, groote minis-tors, groote diplomaten, groote letterkundigen; niet één groot schilder. Eene schitterende uitzondering op den regel hebben alleen de filologen gevormd.J
Niet de theologen. Wie de moeite wil nemen een biografisch woordenboek te raadplegen, zal bevinden dat op het geslacht
Historie van den Heer Willem Leovend, 17«.\'».
- Fabelen van Lafontaino, li)*lp Boek. No 7;
Jupin pour rhaque état mit deux tables au monde;
I/adroit, Ie vigilant, et Ie fort, sont assis A la première; et les petits Mangent leur reste a la seconde.
0 Zelfde opmerking bij De Bosch Kemper, Staatkundige Partijen in Noord-Nederland, l s;;7.
1 ï. Hemsterhuis, Scliultens I, Scliultens II, Schuiten.-. III. Buiman 11. C. Valckenaer, Huhnkenius, AVyttenbacli. — Diensten aan de natuur-en verwante wetenschappen bewezen \'s Gravesande. Camper, Van Swindell P Niemvland.
HET (JELOOI\'.
der nedeiiaudsch-gereformeerde godgeleerden hetwelk in 1713 de verkeerde zyde der vijftig genaderd was, of naar de zestig en de zeventig liep, geen nieuw ras van evenknieën gevolgd is. Al hetgeen er over de zaak te zeggen viel was vóór den utrecht-schen vrede door die mannen gezegd.
Een hunner, een groningsch professor en walsch predikant, die Des Marets heette doch door zijne tijdgenooten Maresius genoemd werd, had reeds in 1678, kort vóór zijn scheiden uit het aardsche loven, met profetische voorbarigheid wel is waar, het einde van den kalvinistischen Staat aangekondigd.
„Toen,quot; schreef de grijsaard, doelend op een strijd waarin hij dertig jaren te voren (1lt;)42) gewikkeld was geweest, ..toen gold het een zweer in den top van den vinger, nu den kanker in het onderlijf. Eigenlijk behoorden de Staten-Oeneraal alles te regelen wat de eenheid in de godsdienst bevorderen kan, gelijk hunner het regt is en toekomt om op staatkundig gebied over vrede of oorlog te beschikken; vandaar dat ook aan hen, in de Unie, de zorg voor de godsdienst allersterkst is aanbevolen. De God des vredes wake er voor dat niet in ons Nederland de hoogste magten zich te veel vermenigvuldigen, en langs dien weg het vaderland ziju rang verlieze?\' 1
Maresius haalt met welgevallen de woorden van een leidsch advies aan. gegeven in 164.\'); ..Het is een oud gezegde dat men bevestigde (jronzen niet verleggen moet. En zoo men in eenige zaak voor de nieuwigheidszucht zich moet wachten, dan dient men dit vooral bij de artikelen des geloofs ter harte te nemen. Want niet luid genoeg kan gezegd worden wat kwade dienst zij aan de kerk bewijzen, die hunne eigen meeningen zoo liefhebben dat zij daaraan boven die van al hunne broederen de voorkeur geven.\'\' 2
Van plaatselijk theoloog tot plaatselijk theoloog was dit niet.
9-gt;
Uit het vlugschrift: Tractatus Brevis de aftlicto statu studii theologie! iu Focderato Belgio. liiT:;. Vertaling van Sepp. Godgeleerd Onderwijs. II Min vgg, — Studie over Des Marets in het Woordenboek van Baylo.
Citaat uit een latijnsch geschrift van den leidsclien theoloou Kive-tns. liij Sepp, C»pdgeleerd Onderwijs. II 482.
96 KKKSTE HOOFDSTUK.
kwalijk geredeneerd ; ill moesten de vrüe gedachte en liet wetenschappelijk onderzoek, die slechts werelddeelen voor hun vaderland erkennen, er door belemmerd worden. Maar allen liepen toen aan den godgeleerden leiband. Niemand in Nederland wilde zuiver wetenschappelijk onderzoek; niemand de volstrekt vrije gedachte. Zelfs de vrijzinnigsten waren vermomde theologen ; Spinoza in persoon had een slag van den molen weg. De historieschrijver Hooft is een der weinige onbevooroordeelde vernuften van dit tijdvak geweest; en niet het minst om die reden lezen wy nog heden met welgevallen zijne geschiedenissen, zijne brieven, en zijne verzen.
Noch Rivetus, noch ilaresius, noch (zoo men den vreemdeling Bayle uitzondert) een van de verdere staatsgodgeleerden der ITJ» eeuw in Nederland, is een man van enropesche vermaardheid gebleven. Hunne boeken worden alleen nog geraadpleegd dooide meesters in het vak, die met bijzondere historische studiën zich bezig houden.1 Bayle\'s heugenis is blijven leven, omdat Bayle in de letteren een nieuw kritisch beginsel vertegenwoordigde. \' De overigen waren in de hoofdzaak slechts epigonen van Kalvyn, wiens stelsel zij ontvouwden en toepasten. De algemeene geschiedenis bewaart maar zelden zulke namen. Zij houdt alleen de herinnering van ontdekkers aan.
Maar het waren voor het meerendeel geleerde en scherpzinnige mannen, door hunne tydgenooten ook buitenslands medegeteld onder do eersten. Op het intellektueel leven hunner landgenoo-ten hebben zU een overwegenden invloed uitgeoefend. Door-kneede theologen, bedreven in de oostersch, in de klassieke talen, in de oudheden, werden in eene eeuw welke niet slechts de filologie en de regten, maar ook de natuurwetenschappen en
i Letterkundige bijzonderheden omtrent Gomaius, Alting. Amesius, Walaeus, Cloppenburg, ïrlglai.d, Maresius, Rivetu», Maccovius, Voetius, Vrnoldi. Essenius, Hoornbeek. Coccejns, Heydanus, Momma, Bunnan. Mastrieht, Binunins, Van der Waoijen, Witaius, A Brake], RoSll. Gurtler, Vitringa. Levdecker. A Marck. Kyssenins, Van Til. Van den Honert, De Moor. bij SchpJten. Hervormde Kerk 4\'1» ilnik. I 51 vgg. Hoofdstuk:
Bronnen. „..
■2 Over Bayle bij Romvenhoff. Protestantisme. II vgg. — Bij Sepp. «odgeleerd Onderwijs, II 134 vgg.
HEÏ GELOOF.
■ Ie wijsbegeerte door de godgeleerdheid beheerschen zag, van zelf als waardige vertegenwoordigers der algemeene ontwikkeling aangemerkt. In Nederland te eer, omdat onder de heer-schappü van het kalvinisme te onzent vyf universiteiten ontstonden : te Leiden, Praneker, Groningen, Utrecht, Harderwyk; en acht doorluchtige scholen; te Dordrecht, Middelburg, Breda, \'s Hertogenbosch, Nymegen, Deventer, Rotterdam, Amsterdam. De wereldlijke vakken waren nergens geweerd; al voerde. Arasterdam uitgezonderd, de theologie (somtyds haars ondanks) overal den boventoon. In de laatste jaren der \\lie eeuw waren er orthodoxe theologische professoren die vonden dat er op te ceel plaatsen hooger theologisch onderwijs gegeven werd. Zy zouden gewenscht hebben dat het aan één akademie, met zeven theologische leerstoelen, zich gekoncentreerd had. „Een leeuw \'lie zulk een pijlbundel toonde,quot; zeiden zij watertandend, „zon zelfs den helbewoners ontzag inboezemen.quot; 1
XVIII
Daar uit dit tydvak in het geheugen der nakomelingschap een groot aantal populaire sekte-namen zijn blijven hangen, en wij in de vaderlandsche geschiedenis te naauwernood de arminianen achter den rug hebben of wfl zien de cartesianen komen opdagen, de voetianen, de coccejanen, de labadisten, de spinozisten, zoo stellen wij ons voor dat geen andere eeuw in zoo hooge mate zich door kerkelyke verdeeldheid gekenmerkt heeft. Inzonderheid de strijd tusschen Voetius en Descartes, waarbij ten laatste zelfs de fransche gezant in Den Haag te pas gekomen is, neemt onwillekeurig in onze verbeelding homerische evenredigheden aan.
97
Ik durf echter volhouden dat dit alles, by het drama van 01-denbarnevelt\'s schavot en De Groot\'s ballingschap vergeleken, niet vee! meer dan pseudo-homerische muis- en kikvorsch-oorlogen geweest zijn. en het tweegevecht tusschen Descartes en Voetius
t 5T;;i-esius hij 8epp. Godgeleerd Onderwijs. II 1S7. 11
EERSTE HOOFDSTUK.
alleen bewijst hoe wél de gereformeerde Kerk en de gereformeerde Staat destüds, na het uiteengaan der synode van Dordrecht, gevestigd waven.
Men streed niet omdat men zich zwak, maar omdat men zich krachtig gevoelde. Het lawaai maken was eene openharing der veroverde rust binnenslands, gepaard met eene merkwaardige inspanning naar huiten. Er werd door de regtzinnige leeraren en hoogleeraren veel gekeven, omdat er iets was dat de moeite van liet kijven loonde: eene republiek welke met de kerkleer stond of viel, eene welvaart welke met het aanzien van den Staat ten naauwste zamenhing, met zijn blijven medetellen of niet medetellen in Europa. En de uitkomst, zeide ik reeds, heeft bewezen dat deze orthodoxe theologen tamelijk fijne neuzen hadden. Naarmate het kalvinistisch hart der Nederlanders flaauwer is gaan kloppen, en er in hunne eigen oogen beter menschen uit hen groeiden, of althans in den algemeenen zin van het woord beschaafder Europeanen, is Nederland allengs eene mogendheid van den tweeden rang geworden, en zelfs, voor zijne pekelzonden, hoewel maar eene poos, in de nadagen van professor Maatig, uit de rij der europesche natiën geschrapt. 1
Door zijn scepticisme, zijn roomsch-hlijven, zijne bewonderenswaardige zelfbeheersching, zyn niet minder bewonderenswaardig fransch proza, vertegenwoordigde Descartes een vorm van geestbeschaving welke met de degelijke maar boersche opleiding van iemand als Voetius naauwlijks één punt van overeenkomst aanbood. Alleen door eene schakeling van misverstanden, en omdat er in dien tijd naast Voetius te Utrecht een jong professor in de medicijnen was die met Descartes korrespondeerde, zich daarop verhoovaardigde, en op winderige wijs eene halfslachtige carte-siaansche wijsbegeerte verkondigde, 2 hebben die twee ouderen
1 Van Vloten. Opstand tegen Spanje, I ;: „Wat liet licht voor oils oog, de lucht voor onze longen is, dat is eenmaal het kalvinisme voor ons vaderland geweest: zijne levensvraag, de bron zijner sterkte en van zijn bestaan.quot;
3 Over Le Roy of De Roy, gezegd Regius, hougleeraar in de medicijnen te Utrecht (KJSit vgg.). bij Van der Aa, Biografiseh Woordenboek, XVI liis vgg. — Lniid. Philosophy in the Dutch Universities. Tijdschrift „Mindquot;. Januarij 1S7S. bladz. 87—mi.
98
HET OELOOF.
liet met elkander aan den stok gekregen. Alleen zflns ondanks heeft Descartes ten laatste tegen Voetius de pen opgevat. Alleen omdat de denkbeelden de.s anderen een gesloten boek voor liem waren, en hj] zoomin het stelsel als den man begreep, is Voetius tegen man en stelsel te velde getrokken. 1 Niemand verdiende minder dan Descartes, die met angstvallige nauwgezetheid vermeed de orthodoxe kerkleer in het openbaar te bestrijden, door een orthodox theoloog als een vyand aangemerkt, en nog wel van overhelling tot atheïsme beschuldigd te worden. In de toepassing waren zu\'ne en Voetius\' zionswijs veeleer twee handen op één buik. 5
Zoo wij den utrechtschen godgeleerde regt willen laten wedervaren, dan moeten wij hem niet beschouwen als de ongelijke partij van den franschen filosoof die hem gemakkelijk aankon, maar als een dei\' nederlandsche theologen uit den kalvinistischen bloeitijd die, na Johannes Bogerman, den bijbelvertaler en syno-dalen voorzitter, gedurende eene lange periode van binnenland-■schen kerkvrede (Voetius werd bijna negentig jaren oud) zuilen van don nederlandschen Staat geweest zijn.
De amsterdamsche volkspoëet Jan Vos, aan zgn katholicisme eene onafhankelijkheid van oordeel en van spreken verpligt welke het publiek somtijds ten goede kwam, heeft op Voetius (die hem overleefde) een epigram gemaakt, bedroevend van uitdrukking maar overigens niet slecht. Het komt hierop neder:
Er was een kunstkooper, Nederlander of vreemdeling, die zeshonderd gulden bood voor één voet van een Mercuriusbeeld op eene beroemde schilderij van Cornells Corneliszen te Haarlem. Nutteloos: de Haarlemmers verkozen van hun voet niet te schelden, — anders dan de Utrechtenaren die don hunnen, want hy wilde „uit de Kerk tot in het Raadhuis treden,quot; gaarne voor niet zouden weggegeven hebben. 2
Dukei-, Voetius en Descartes, ISlil. Hoofdstuk: De Strijd.
Gedichten van Jan Vos, lt;ti2 liiTl. i 43\'.. — Compo Woyerman,
EERSTE HOOFDSTUK.
Hot is onwaar dat de Utrechtenaren ooit gewenscht hebben van Voetius verlost te zijn. Zij droegen hom integendeel op de handen. Maar juist is het dat Voetius, die met de volle geest-drift der jeugd de overwinning van 1618 op het staatsalvermogen had medegevierd (pas dertig woonde hü in kwaliteit de synode van Dordrecht bij), geen andere Kerk dan de gevestigde, en geen anderen Staat erkende of kende dan een welke de regten dier Kerk eerbiedigde. Dit denkbeeld werd het stokpaard van zjin leven; en hi] heeft, daar het een denkbeeld van zijn land en van z\\)n tijd was, er al z(]n gezag aan te danken gehad.
Zulk een man moest ten aanzien der begrippen van andersgevoelenden noodwendig een beeldstormer zijn; en zoowel in den eigenlijken als den overdragtelyken zin van het woord is Voetius dit geweest. Toen prins Frederik Hendrik in 1629 \'s Hertogen-hosch vermeesterde, laatste bolwerk van het katholicisme binnen de repnblikeinsche en gereformeerde grenzen der Sta ten-Generaal was Voetius predikant te Heusden. Hj] maakte deel uit van het stel kalvinistische leeraren in \'s prinsen leger, en trok met den vorst de veroverde stad binnen. Niemand heeft meer dan hij er voor geijverd, niet alleen dat de noordbrabantsche hoofdkerk zou worden overgegeven aan de hervormden (dit was het lot van den oorlog, en zelfs de prins kon het niet beletten, hoewel de bevolking bijna geheel uit roomsohen bestond), maar dat men, in strijd met \'s prinsen wenschen en bevelen, de kerk van hare voornaamste sieraden berooven zon. -
Er gaat een gerucht dat, toen de fraaüe kathedraal, die ten gevolge van het bombardement vol puin lag, daarvan gereinigd was en Voetius voor een keer er eene predikbeurt vervulde, hij bi) het gewaar worden van een overgebleven Crucifix, boven het oksaal, van ontsteltenis en toorn door eene flaanwte of beroerte getroffen werd, zoodat hij binnen den kansel in elkander zakte. \'
Indien deze anekdote verzonnen is door roomschen, die de
1 „Den Bosch, het Nederlimdsche Rome.quot; Uitdrukking van den tijdgenoot Revius, Overijsselsche Zangen, lu;io vgg,
2 Over de hoofdkerk te \'sHertogenboscli hiervóór, I ;)!(:. :i;iu vgg.
:t Duker, Voetius en Descartes, bladz. 1noot 2. — Hezenmans. De Sint-.lanskcrk. I si:»;, bladz. üm:.
100
HET GELOOF.
101
schare voelbaar wilden maken hoe tegenstrijdig het kalvinisme handelde door slechts den Gekruisten Christus te prediken, en tevens voor des G-ekvuisigden aanblik terug te deinzen, dan hebben zij er eer van. Yoor de geschiedenis is alleen de opmerking van belang dat het tijdperk der beeldstormerij in Noord-Neder-land, hetwelk men gewoonlijk aanneemt niet verder dan van 1566 tot 1572 gereikt te hebben, feitelijk eerst voor goed is gesloten tegelijk met den vrede van Munster. Het staat althans vast dat in de jaren 162! 1—1630 de Sint Janskerk te \'s Hertogenbosch door de gereformeerden stelselmatig geplunderd, en G\\js-bert Yoetius de hoofdbewerker van dezen zuiveringsraaatregel geweest is. Frederik Hendrik kon, zoo lang hü leefde, verhinderen dat zeker Sanctuarium of Sakramentshuis, een beeldhouwwerk van naam, ten minste slechts voor twee derden vernield werd. In het eigen jaar van zyn dood, 1647, moest ook het overgebleven één derde zwichten; en vooral op dit «sakraments-huyskenquot; had Yoetius het van den beginne voorzien gehad.1
Op zijn ouden dag, in 1672, beleefde Yoetius het verdriet de domkerk van Utrecht door Lode wijk XIY te zien teruggeven aan de roomschen; in 1673 de vreugde, haai- weder te zien toewijzen aan de gereformeerden; en het een bij het ander heeft ongetwijfeld hem gesterkt in den waan, te \'s Hertogenbosch in 1629 en vervolgens niets onbehoorlijks verrigt te hebben. Echter prijzen wij de goddelijke Nemesis die, vóór zijn dood, hem eene poos deed ondervinden hoe onaangenaam het is voor een godsdienstig raensch, beroofd te worden van zijn kerkgebouw. Alleen gevoelen wij tevens hoogachting voor den man die, als predikant te Heusden, twintig jaren lang, acht malen iedere week den kansel beklom, en gedurende zijn meer dan veertigjarig utrechtsch professoraat een onnoemelijk aantal uren kollege gaf; altijd voortgedreven door de overtuiging dat „de gebreide rok Christi de minste scheure niet verdragen kanquot;; altijd onder de wapenen tegen de roomschen, de remonstranten, de cartesianen, de coc-cejanen, en verdere ketters. Daarbij was, hoe vreemd het klinke, de oorlogzuchtige tegelijk een vredestichter. Yoetius is de eerste
Brief van Yoetius dd. !\' Febr. lii:u bij Hezenmam, blaclz. -\'T-s.
EERSTE HOOFDSTUK.
gereformeerde theoloog van wien men opgeteekend vindt dat hij de hnitatio Christi van den monnik Thomas a Kempis voor een gulden boekske hield, waardig de gemeente van Kalvyn te worden aanbevolen.1
Bewezen zulke mannen diensten aan de wetenschap? De beroemde Voetius heeft, hoewel hij een bekwaam godgeleerde was, op zijne wijs bedreven in het hebreeuwsch, het arabisch, en het syrisch, zijn bijzonder vak niet vooruitgebragt. Aan het denken? Ztjne kalvinistische scolastiek ging den kreeftegang en voerde naar de midden-eeuwen terug. Aan de letteren? Hg schreef middeneeuwsch latijn, doorweven met eene bastaardsoort van renaissance-sieraden.2 Zijne hollandsche geschriften staan beneden het beste wat in do eeuw de nederlandsche moedertaal heeft opgeleverd.3
Maar, zullen wy begrijpen dat hij gedurende vijftig of zestig jaren zulk een invloed op zijne tijdgenooten uitgeoefend heeft, dan moeten wij aannemen dat hy eene eigenaardige hollandsche welsprekendheid te zijner beschikking had. Eene ongetelde schaar geestverwanten hing aan zijne lippen. Hij had het onbeperkt vertrouwen der vroedschap en der provinciale Staten van Utrecht. De groote meerderheid zijner akademische ambtgenooten was op zijne hand.4 Ondanks klerikale fouten, die in bijzaken hem zijne
102
Over de beteekenis van Voetius bij Sepp, Godgeleerd Onderwijs, 11 i .».h vgg. Biografische en andere bijzonderheden bij Glasius, Neder-hindsehe Godgeleerden, 1852—1856, 111 520 vgg.
Een pamflet van Voetius heet: Lacrymae Crocodilli, i(j27. — Een ander: Thersites Heautontimorumenos. hoe est Remonstrantium Hyper-aspistes refusus. — Eene hiervóór, blad/. 51. van hem aangehaalde plaats over Coomhert luidt: „Cornhertistae, quorum maledicus magister inter omnes ministro-misos ministro-mastigas aquilifer merito eluxit, ipse semi-paganus, semi-idiota.quot;
Een billijke maatstaf is zijne preek bij het weder ontruimen der utrechtsche domkerk door de roomschen in 1157a. — Het zooeven aangehaald gezegde uit eene lijkrede op hem door Gentman: „De gebreide ruk Ohristi kan de minste scheure niet verdragen,quot; geeft een denkbeeld van zijn stijl. — Gentman ging meer dan twintig jaren vertrouwelijk met Voetius op en neder, en werd de Boswel! van den utreehtschen •b\'hnson. Lijkrede, i(i77.
■i. Duker, Voetius en Descartes, bladz. ioy.
HET GKLOOF.
toevlugt deden nemen tot dubbelzinnige middelen, was zijn karakter op de hoogte zijner vermaardheid. Bij een publiek dat, niet verder zag dan der, gereformeerden horizont, moest hij doorgaan voor een groot en een goed man.
XIX
Er bluft van de halten waarnaar de heerschappij der neder-landsch-hervormde kerk gedurende de 11^ eeuw zich in tijdvakken of afdeelingen laat splitsen, nog één te schetsen over. Het is hot stadium vertegenwoordigd door Balthazar Bekker, den auteur der Betooverde Wereld.
Dit boek verscheen van 1691 tot 1693, twintig jaren na den val van Jan de Witt, toen de stadhouder Willem III reeds eene poos geleden den engelsohen troon beklommen had. Wij zien er de veelvermogende staatskerk, van buiten zoo bloeijend en veilig als ooit, inwendig ten prooi aan een kwaad waartegen Becker, die evenals Voetius en Bogerman met hart en ziel haar toegedaan is en op waardige wijs haar dient, uit alle magt strijd voert.
Op de theologie der 17de is in Europa de verlichting der 18,ie eeuw gevolgd, en Bekkers Betooverde Wereld behoort tot den tusschenliggenden overgangstijd. Het strekt de hervormde kerk in Nederland tot eer den man te hebben voortgebragt die al de beste krachten van een schranderen geest, gevoed door eene tamelijk uitgebreide \\ektuur \', aan het bestrijden van een onredelijk en onmaatschappelijk duivelgeloof dienstbaar maakte. Het vereerde den magistraat van Amsterdam, toen Bekker door kollega\'s die hem van overmoed en liefdeloosheid beschuldigden eerst geschorst en daarna afgezet was, den uitgeslotene te handhaven in het genot zijner bezoldiging en de onafhankelijkheid te verzekeren van zijn aanbrekenden ouden dag. Het strekt ook tot oer van Bekker persoonlijk, do tegensprekers te hebben
l Bekkers bescheidenheid doet hem zichzelf moedwillig verkleinen en /.eggen: -Met d\'eere van een grote boekwolf geacht te zijn hen ik weinig gediend.quot; Betooverde Wereld, 1 de.
103
HEKSTE HOOFDSTUK.
laten kraajjen en tot liet einde zijn eigen weg gegaan te zijn.
De geschiedenis der monschelyku denkbeelden vormt zoozeer eene spiraal, en regtvaardigt in zulke mate het „niets nieuws onder de zonquot; van den bijbelschen Prediker, dat men naauwlyks te voorzigtig kan zyn by het aanduiden van grenzen. Men behoort althans telkens te waarschuwen dat dit klassificeren slechts een huis- en hulpmiddel is om het verledene toe te lichten en duideiyk te maken.
In den grond der zaak bestaat er geen verschil tusschen de gereformeerde theologie der l?*1*\' eeuw en de middeneeuwsche scolastiek. \' De eene was, onder een nieuwen vorm, slechts eene herhaling der andere. In beide tijdvakken ziet men de menschen, met magt van redenen en van gewijde of ongewijde teksten, eene van te voren vaststaande waarheid verdedigen. Hetzij zij de bewijzen putten uit Aristoteles, uit Kalvyn, of regtstreeks uit den bijbel, het is steeds om het regtvaardigen eener gezaghebbende kerkleer te doen2
Evenmin kan men met grond beweren dat de verlichting dei 18Je eeuw, bij de renaissance der IS*3*4 of 16rt\'* vergeleken, eigenlijk iets nieuws geweest is. 3 Telkens wanneer in eene gegeven zamenloving, gelijk de europesche, de eene of andere vorm van scolastiek gedurende korter of langer tijd heerschappij uitoefent, stapelt zich tot zekere hoogte een voorraad kerkelijk, wetenschappelijk, of maatschappelijk bijgeloof op, en ontstaat er, door eene natuurlijke kracht van terugwerking, een algemeen protest daartegen. Het is niet een ontwikkelingsgeding, aanvangend met tastbare duisternis en geleidelijk voortschrijdend naar het lich\':. Het is veeleer eene als door het zenuwgestel der eeuwen loopence zigzagbeweging van aktie en reaktie.
Een steeds naar zich toe rekenend nageslacht stelt zich Balthazar Bekker voor als een apostel van den nieuweren tijd, die,
104
Over de wijsbegeerte der midden-eeuwen hiervóór, I 143 vgg.
•1 Duker, Voetius en Descartes, blad/.. 173 vgg.
Burckhardfc\'s beschrijving der italiaunsche renaissance, 1 21!« vg».
haal der Aufklarung in den ü\'1011 Brief van Ein Gana: durch die christ-liehe Welt. 1«5».
HET GELOOF.
door zyn ondermynou van het geloof in den persoonleken Duivel, onbewust en onwillekeurig den weg tot het loslaten van een persoonlek God heeft helpen banen. 1
Inderdaad echter was hy een door en door regtzinnig gereformeerd theoloog, auteur van volksboeken over de Nederlandsche Geloofsbelijdenis en den Heidelbergschen Katechismus, waarin zelfs het argus-oog van synodale vergaderingen, gedeeltelijk uit persoonlijke vyanden zamengesteld, geen noemenswaardig spoor van ketterij heeft kunnen ontdekken. - Eene der redenen waarom sommige friesche ambtgenooten (evenals Bogerman een Fries van afkomst, stond ook Bekker aanvankelyk in dit gewest) hem tegenwerkten, was dat hij het voorschrift der synode van Dordrecht omtrent het houden van afzonderlijke katechismus-predi-katien eeriyk en ernstig nakwam. 2 Men moet hem als een kalvinist niet alleen, maar als een kalvinistisch yveraar boschouwen. A
Te dezen aanzien is er aan hem niet veel bijzonders. H^i is slechts een orthodox amsterdamsch predikant nit de laatste jaren der 17de eeuw; niet geleerder dan het gunstig gemiddelde der nederlandsche theologen van dien tijd. Verder dan de ouden nieuwtestamentische begrippen zyner opvoeding reikte nooit zijn gezigteinder. Als schrijver verdient hy hoogachting, in zoover hij regelmatig zich van zyne moedertaal bediende, niet van een min of meer onbedorven latyn. Doch daar blyft het bij. Zyn proza is kunsteloos in den berispelyken zin van het woord, en te zelden ontmoet men bij hein stellingen of uitdrukkingen die onwillekeurig in het geheugen blijven hangen.
Daarentegen wordt Rekker in zijne soort een man van betee-
105
Yan Vloten, Bloemlezing IS\'1\'\' eeuw. 1S71, bladz. I. Proza. — Vau Vloten bij Arend, 187!», IV3 555—56\'».
Hiervóór, bladz. 8:$ vg.
•4 A an teek en in gen achter Diest Lorgion: Bekker te Franeker. ISIS; Bekker te Amsterdam, 18.quot;» I. Met portret.
Geschriften van Bekker uit de jaren n;.*»7, u»70: Gerijmde Kinderleer of Kort Begrip van den Nederlandschen Catechismus, — Ge-sneeden Broodt voor de Kristenkinderen, — Vaste Spijze der Volmaakten of Grondige en Schriftmatige verklaring van de leer die begrepen is in den Heidelbergschen Catechismus.
KURSTli HOOFDSTUK.
kenis, wanneer men bedenkt dat, toen hij tot jaren van onderscheid gekomen was, de gereformeerde staatskerk in Nederland sedert eene volle eenw een zoo goed als onbetwistbaar gezag over de geesten had uitgeoefend; een groot aantal bügeloovige meeningen, door die alleenheerschappij bestendigd, intusschen diepe wortelen geschoten hadden; het maatschappelijk gevoel daardoor verstompt \'geraakt was; en Bekker den moed heeft gehad tegen de magtige en noodlottige vooroordeelen, daaruit ontstaan, namens zijne kerk-zelf in verzet te komen.
Schreef ik eene vergelijkende geschiedenis van het bijgeloof der l?1- eeuw in Europa, ik zou het hatelijk onderwerp der hekseprocessen bij verschillende volken moeten aanroeren, room-sche en protestantsche. 1 Doch ik heb nu alleen met Nederland te doen. Voor de ontwikkelden onder ons werd in de eerste helft der eeuw het noodige gezegd door Heemskerk, in zijne Batavische Arcadia; en Van Baerle maakte zich verdienstelijk door op dit punt Heemskerk aan te vullen. - Die de kwestie het eerst voor het gereformeerde volk durfde brengen was Balthazar Bekker.
Het zou streelend zijn voor onze nationale eigenliefde indien de Betooverde Wereld in dezelfde liefelijke kringen verplaatste als Spenser\'s Koningin der Feeën, Shakespeare\'s Midzomernachts-droom, de Sprookjes van Moeder de Gans, of de Arabische Nacht-vertellingen. Doch van dit vermoeden moeten wij scheiden. De Betooverde Wereld is „een grondig ondersoek van \'t gemeen gevoelen aangaande de Geesten, derselver aart en vermogen, bewind en bedrijf; als ook \'t gene de menschen door derselver kraght en gemeenschap doen.quot; Eene populair-wetenschappelijke
100
Over liet doodeit van heksen in de Zuidelijke-Nederlanden bij Charles Potvin, Albert et Isabelle, ism. Over de jurisprudentie op dit stuk in Diiitschland bij Bekker. Betooverde Wereld. i(59a, •t\'1\'\' Bock. blad/. 204 vgg. Jae. Scheltema, Heksen-processen 1828. en Mengelwerk IV1 177 vgg., 20-t Vgg.: IV2 sta vgg.
Batavische Arcadia, bezorgd door Wolters en Kogge. 1872, bladz. o2 vgg. Voorrede, bladz. v vgg. — De oudste uitgaven der Arcadia zijn van ngt;:\\t en Over de uit het engelsch van Reinald Scot vertaalde Ont-decking van Tovery, uitgegeven te Leiden in n!09 en 1037, bij Unger hiervóór, bladz. 8.\') noot :j.
HUT OKLOOP.
ijestrijdiiig van het spiritisme, als men ziet; maar van eon dat in den loop des tijds volksgeloof geworden was, de zeden be-heersohte, onheilen stichtte, en oogluiking of bescherming vond, soms bij de wet, menigvuldiger bij de kerk.
Zulk een boek zou onverstaanbaar geweest zijn, of onverschillig gelaten hebben, indien het zich niet tot cene door do staten-overzetting in hare voorvaderlijke schriftvereering onlangs met welgevallen bevestigde schare gerigt had. Welk ander publiek ook zou belang hebben gesteld in de analyse van talrijke bijbeltoksten ten betoogo dat de geestewereld een afzonderlijk, voor den mensch niet waarneembaar bestaan leidt; de Duivel, indien hij nog regeert, enkel in de Hel gezocht moet worden; en de schriftuurplaatsen die van met de menschen in aanraking komende goede en kwade engelen gewagen; van een opperste der daemonen door wien z(j gezocht of verzocht, bezeten of bereden worden, — eene overdragtelijke verklaring eischen?
Wanneer men het volgende leest dan vindt men aanvankelijk niet dat het zich door duidelijkheid onderscheidt. Allengs echter gaat men bemerken dat er spraak is van iets ergerlijks (volgens den schrijver) hetwelk in 1685 en 1686 is voorgevallen te Kampen, en waarin naar zijne meening de gereformeerde herders en leeraars aldaar, zyne zich noemende ambtsbroeders, minder goed gehandeld hebben dan Kampen\'s stedelijke regering. Bekker zegt:
„Veel beter heeft de magistraat gedaan, die voor de veiligheid dan gesorgd, en tot ontdekkinge van \'t snood bedrogh geijverd heeft. Wat predicant heeft sig also geqneten? 8y hebben liever \'t blinde volk tot onderdrukkinge van die onnosele arme vrouw noch in de dolinge gestijfd; en sig ook niet gebeterd nadat dit boos bedrogh was uitgeborsten; dan, zgn daarna verhard gebleven, als hebbende noch na verloop van seven jaren slch opentlik gewapend tot verdoemen van mijn boek, waer in ik \'t gruwelijk gevoelen dat sy nopende dat werk des Duivels hebben, tegen spreke. Dat hebben sy doen blijken in de Synodus \'t voorleden jaar gehouden binnen Kampen. En gedenkt gy niet, broeders, hoe schandelik gy onlangs van een kind bedrogen zilt geweest ? Leest nu dit boek eens door en oordeelt, — tegen uwe gewoonte, — wanneer gy \'t suit geleseu hebben, of ik geen reden
107
KKBSÏE HOOFDSTUK.
Iiebbe mij te stellen tegen deze bose sotheid, die so groten liin-der aan het menschelijk welleeven. en betrachtinge der waarheid tot godsaliglieid veroorzaakt heeft.\'\' 1
De geheele laatste afdeeling van Bekkei\'s werk waaraan ik deze plaats ontleen, — op zichzelf een geschrift van bijna driehonderd kwarto-bladzijden. — bestaat uit eeno vr(j digte massa voorbeelden van geloof aan duivelsche invloeden, soms uit de geschiedenis opgeteekend. meestal uit persoonlijke ervaring. Bij elk afzonderlijk geval geoft de schrijver zijne kritiek.
Slechts kort verwijlt hij bij hetgeen in 1595, niet vele jaren na de zegepraal der gereformeerde kerk op het katholicisme, te Utrecht is voorgevallen: wreede vonnissen en doodvonnissen voltrokken aan een boeregezin uit den omtrek, welks vader oj) de pijnbank beleed \'s nachts in een wolf veranderd te zijn en andermans schapen doodgebeten te hebben. - Bekker\'s hoofdtoeleg is te doen uitkomen hoe, onder de heerschappij der betrekkelijk zachtere zeden daarna, doordat de bron van het bijgeloof allengs onzuiverder en dit ten laatste enkel schelmerij geworden is, de Duivel in Nederland en elders dezelfde schandelijk voordeelige zaken is blijven doen als voorheen.
Uit gelijktijdige processtukken toont hij het bedriegelijke van den toeleg aan, indien men verhaalt dat een soldaat, door eene gemeene meid te Harlingen, met een anti-minnedrank betooverd; een beschonken opperman te Bolsward, onder het uitslapen van zijn roes, door den Duivel in brand gestoken is; eene kinder-looze jonge vrouw te Abbekerk, door toedoen eener heks, een-en andermaal monsterachtige kleine wezens ter wereld heeft ge-bragt. \' Uit zijne pastorale ervaring in Friesland en te Amsterdam brengt hij treffende bewijzen bij van geveinsdheid, hebzucht, luiheid, geestelijken hoogmoed, onder gemeenteleden die voorgaven bezeten te zijn van den Duivel. 4
1 Betooverdo Wereld, IV. lo\'1\' Hoofdstuk. I)liidz. 77 vgg.
•J Betooverdo Wereld, 4lt;l11 Boek, l\'7quot;1\' Hoofdstuk, bladz. vjiir. Uit Simon van Leemven\'s Batavia Illustrata.
3 Betooverde Wereld, i1\'» Boek. 20»11\', 26s», eu Hoofdstuk, liladz.
160 vgg., 217 vgg., 258 Vgg.
4 Betooverde Wereld, 411quot; Boek, bladz, 36, 3it—43, 45—50, 64—77, De plaats 45 -50 nok in Van Vlr,ten\'s bloemlezing, bladz, lit vgg.
108
HET GELOOF.
Eene enkele maal neemt hij een loopje met bijgeloovige weleerwaarden, zijne kollega\'s. In de gedenkschriften van Sir quot;William Temple wijst Irrj gaarne op het voorbeeld van een nederlandsch predikant, vroeger behoord hebbende tot het gevolg van Joan Maurits van Nassau, den gouverneur van Brazilië; welke leeraar, sedert hil daarginds, aan \'s graven koloniaal hof, een papegaai braziliaansch had hooren spreken, voor deze vogels een onver-winlijken afkeer was gaan koesteren, zeggende ,dat zij altegader den Duivel in hadden.quot; Het is waar dat de bedoelde pagegaai eene buitengewone mate van geleerdheid ten toon gespreid had. 1
Ik herhaal dat Balthazar Bekker, wegens al deze gedeelten van zijn boek, onder de sieraden der gereformeerde kerk verdient genoemd te worden. Do onberispelijk orthodoxe herder treedt op als de voorvechter van hei gezond verstand niet-alleen, maar tevens als de advokaat der goede trouw en der geplaagde weerloosheid. Hij is niet doorgaans luimig, uiet somtijds ligtzin-nig, zooals in een soortgelijk tweegevecht, toeu het de bijgeloovige vereering van den Heiligen Cristoffel of de Heilige Barbara gold, Erasmus indertijd geweest was. 2 Bekker aardt veeleer naar Bogerman en Voetius; mannen wier strakke aangezigten ons van de men.schelijke roeping eene gewigtige maar ongezellige raeening doen koesteren. 1 Hij verloochent echter Erasmus
l Betooverde Wereld, l\'1\'quot; Boek. T1\'1\' Hoofdstuk. Mud/. 50 vgg. — Temple, Works 1770, II 270 vg.: „When the old prince Maurice of Nassau came to visit me upon his return to the Hague (1074), and before lie went to his government of Cleve, it came in my head to ask him an idle question, because 1 thought it not very likely tor me to see him again, and I had a mind to know, from his own mouth, the account of a common, but much credited story, that I had heard so often from many others, of an old parrot he had in Brasil, during his government there, that spoke, and asked, and answered common questions, like a reasonable creature: so that those of his train there generally concluded it to be witchery or possession; and one of his chaplains, who lived long afterwards in Holland, would never from that time endure a parrot, hut said, they all had a devil in them.quot;
■l Hiervóór, 1 282—285.
;j Portret van Bogerman hiervóór, bladz. ST noot 4. Portret van Voetius, door Nicolaas Maes, in de akadeinische senaatskamer te Utrecht. Beschrijving door mevr. Bosboom-Toussaint, Gids lHii7, III 514 vgg. — Portret van Bekker bij Diest Lorgion. hiervóór.
109
hicksïe hoofijstuk.
üiet. Onder andere vormen is liet tegen dezelfde betooverde wereld dezelfde stryd, in beide gevallen ondernomen door een geloofsgenoot tegen geloofsgenooten.
Ook te Kampen was hij eene boerebedriegerij op het spoor gekomen; en zij is het wier beteekenis wij hem zoo breed zagen uitmeten. Een dertienjarige kamper kwajongen, met weinig leerlust, had zich belangwekkend weten te maken door vol te houden dat eene met den kruiwagen loopende groenvrouw hem behekst had; ten gevolge waarvan hij spelden, naalden, paknaalden, spijkers, potscherven, haarvlechten, en zelfs latflnsche thema\'s opgaf.
Do ouders, buitengewoon kerksche lieden, en die niets liever verlangden dan hun geloof aan den Duivel door bewezen gestaafd te zien. werden de speelbal of de medi-pligtigen van den knaap. Daar zij het vertrouwen hunner medeburgers bezaten (de vader was een meester leidekker of meester pompemaker), duurde het niet lang of de halve stad hield met hen de doodonschuldige en met tijdelijke middelen schaars gezegende groenvrouw voor eene kol.
Ten einde bij een oploop hare schamele woning, wier glazen reeds stukgeslagen waren, tegen geheele plundering, en haar persoon tegen doodslag of mishandeling te beschermen, waren de burgemeesters genoodzaakt dienders en soldaten er op af te zenden. Kadat de vrouw ondervraagd was, en de overheid zich verzekerd had dat de goede ziel van den prins geen kwaad wist, werd zij op een stilgehouden vergevorderd avonduur heimelijk buiten de stad gevoerd, uit vrees dat het gepeupel (het was December) haar in den nabüstroomenden Ussel aan de koudwaterkuur onderwerpen zou. Dus blaakten de hartstogten, dat zelfs de woning harer zoo mogelijk nog onschuldiger zuster te quot;Winsum, een dorp op een uur afstand van Kampen, aangevallen werd en schade leed.
De kleine deugniet intusschen ging steeds voort zijne kunsten te vertoonen. Ten huize dor ouders stroomde het bezoekers die hunne deelneming betuigden, en voor den patient lekkernijen medebragten. Predikantsvrouwen gingen bij liet plegen dezer liefdewerken de anderen voor. Met grooten ijver baden hare
lio
HET ut LOOF.
echtgenooten op den predikstoel voor de verlossing van den jeugdigen bezetene. De lust in den Duivel te gelooven was zoo algemeen en zoo levendig, dat de christelijke barmhartigheid er schade bü leed en, terwijl allen vol bekommering waren over het zieleheil van den .jongen die blijde was van het schoolgaan en het werken op den winkel ontslagen te zijn. niemand aan de beroofde, belasterde, en balling geworden groenvrouw dadit.
Natuurlijk waren, toen de magistraat ten laatste den knaap preventief in hechtenis genomen, hem tot bekentenis gebragt. en zijn vader bevolen had hem eigenhandig een duchtig pak te geven, de predikanten der buurt niet weinig boos op hun amster-damschen kollega Balthazar Bekker — die dit kamper stukje onverbloemd uitbragt, en er zijn voordeel mede deed by het verdedigen zijner lievelingsstelling: dat de aarde het rijk van den heiligen Koning Jezus is, en de Duivel voor goed zit te brommen in de Hel.\'
Toen Bekker de Betooverde Wereld uitgaf had hij reeds naam gemaakt door een geschrift over de staartsterren. Doch wij kunnen dit oudere werk laten rusten.2 Wie hem uit het latere kent begrijpt aanstonds dat zijn schrijven over de kometen insgelijks alleen diende om het volksvooroordeel ten aanzien dezer verhevelingen, als boden van naderende algemeene rampen, op bijbelsche en kerkleergronden te bestrijden. Do Betooverde Wereld blijft zijn hoofdwerk.
Bekker\'s zwakke zijde is zijne bijbelverklaring. Wij begrijpen niet hoe zulk een regtziunig theoloog heeft kunnen beweren dat nergens in het Oude- of Nieuwe-ïestament gesproken wordt over een persoonlijken Duivel die of zelf, of door middel zijner dienaren, de menschen tot het kwade verlokt. De schrijver heeft deze stelling alleen kunnen volhouden door het aannemen van verkeerde hypothesen ; en ligt vatten wij dat ambtgenooten, door hem in opspraak gebragt of van bijgeloof beschuldigd, niet verzuimd hebben in de exegese hem tot de orde te roepen. Mogelijk
1 Kwinkslag in de voorrede der Betooverde Wereld, bladz. !t: „Ik han den Duivel uit de Weereld en bind hem in de Hel. op dat de Koning Jesus dew te vryer heersche.quot;
2 Ondersoeck van de betekening der Cometen. IijhS.
ill
EERSTIC HOOFDSTUK.
zijne stoutste onderstelling was: dat de verzoeking [van Jezus in de woestijn, waarbij de persoonlijke Duivel zulk eene voorname rol schijnt te vervullen, als een visioen moet opgevat worden. 1
De overlevering beweert, en portretten staven, dat Bekker een ■ der leelijkste Nederlanders is geweest die ooit geleefd hebben. Vervaardigers van bijschriften hebben zonder veel overdrijving zich de goedkoope geestigheid kunnen veroorloven: dat de Duivel eerst volkomen van de aarde verdwenen zal zijn, wanneer er geen konterfeitsels van zekeren Ds. Balthazar meer bestaan zullen. Holle kaken, en een eindelooze, over den mond reikende neus. 2
Niettemin hebben twee friesche echtgenooten hem hartelijk liefgehad; en zelfs weigerde de laatste om zijnentwil de hand van den naderhand beroemd geworden Coehoorn. Hechten wi] waarde aan het oordeel der friesche vrouwen, gehjk niet meer dan betamelijk is, dan moeten wij het er voor houden dat Bekker, evenals Sokrates en Rabelais, denken deed aan een uitgezocht reukfleschje in satyr-gedaante. 1
XX
Indien de lezer verwachtte dat in dit hoofdstuk ook nog ge-
1 Betooverde Wereld, Inlicmd dei- vier Boekt-n. bladz. 14: „Aiuigesien dat men dan wil dat ik sal seggen hoe ik \'t versta: so neem ik het voor een C-Jesigt.quot;
2 Van der Aa. Biogratiseh Woordenboek, II 233. — Van Loon, Historiepenningen. IV 225. — Lnngendyk, Gedichten III 444:
Wie Bekkers weezen ziet. bestaande in neus en ooren,
Begrypt dat hy tot schrik der spooken is gebooren.
Vind Heeroom dan geen baat door wyquast ot\' het kruis, Hy hang dit bakkes als een molyk in zyn huis.
3 Proloog van Gargantna: „Alcibiades, au dialogue de Platon intitulé Ie Hantjuef, louant sou précepteur Socrates, entre nul tres parolles le diet estre semblable es Silenes. Silenes estoient jiidis petites boytes. telles (pie voyons tie présent es boutiques des apothecaires. peinetes au dessus de figures joyeuses et frivoles, comme de harpyes. satyres. etc.: mals, au dedans, Ton réservait les fines drogues, comme baulme, ambre gris. amo-mon, muse etc.quot; - Het is niet verboden te gelooven dat Rabelais hierbij tevens aan zichzélf gedacht heeft.
112
HET OELOOK.
handeld zou worden over de gereformeerde predikanten dor 17\'ie eeuw die op het gebied der praktijk of der wetenschap zich verdienstelijk gemaakt hebben in NederJandsch-Indie, — Antonius Hambroek op Formosa, Abraham Rogerius aan de kust van Ko-romandel, Philippus Baidaeus op Ceylon, Melchior Leydekker en Francois Valentyn op Java en in de Molukken, — dan zal hij tot mün leedwezen zich tydelijk teleurgesteld vinden. Doze verbrei-\'lers van het kalvinisme in het verre Oosten, half zendelingen, iialf taalgeleerden en historieschrijvers, zijn zonder invloed gebleven op den gang der denkbeelden in het moederland. Wij zullen hen elders moeten herdenken. 1
Die hier één oogenblik onze aandacht vragen, zijn de wijs-geeren wier opkomst in Nederland met den bloeityd der gereformeerde kerk is zamengetroffen, en van wier stelsels wij wel is waar slechts in zoover melding kunnen maken als zy zelf niet ile leer van Kalvyn in aanraking of in botsing zijn gekomen, maar over wier personen of wier denkbeelden het ons niet geoorloofd is geheel te zwijgen. Ik heb Descartes, heb Spinoza genoemd.
De Nederlanders hebben strikt genomen niet het minste regt Descartes als een landgenoot te beschouwen. Hü verstond bijna geen woord hollandsch, schreef het fransch gelijk men alleen zijne moedertaal schrijft, en was zoo goed roomsch dat er in de hervormde Zeven-Frovincien (ik spreek van deze of gene niet-militaire openbare bediening) voor hem te naauwernood plaats was zijn hoofd neder te leggen.
Echter heeft h(j zulk een groot aantal der beste jaren van z\\jn leven in Nederland doorgebragt,quot; — en zulk eene menigte Nederlanders der eeuw zijn gestorven in do overtuiging geloefd
1 Hierachter, 4,,,, Hoofdstuk, § xxvui.
2 Descartes\' zwerven door Nederland laat zich aldus ordenen: I62y Amsterdam en Franeker; i«;3u Amsterdam; l«33 Deventer; 1«34 Amsterdam; ic35 Deventer; n;3c. Leeuwarden. Amsterdam, Leiden; i(i37 bij Utrecht, Egmond-Binnen; UI39 Harderwijk; 1lt;!40 Leiden, Amersfoort: i«;4i en l({42 Leiden, Endegeest; n;43 Egmond op den Hoef; Hi44 Leiden: 1lt;;45—H»49 Egmond-Binnen. Uit Baillet bij Duker, bladz. 44, noot 2. -De eerste kennismaking dagteekende van n;i7: Bezoek van den jongeling iian Breda, on daaroj) gevolgde tweejarige dienst in het leger van Maurits.
113
EERSÏIi HOOFDSTUK.
te hebben als goede cartesianen, - dat wij met de geschiedenis van ons eigen land niet kunnen medegevoelen zoo wg niet in gedachte Descartes tot zekere hoogte annexeren: bereid, b(i do eerste opeisching, hem weder af te staan aan Frankriifc. \'
Ten opzigte van Spinoza\'s aanhechting kunnen wij van ieder gemoedsbezwaar ons ontheven achten. Nederland was werkelijk het aardsche vaderland van don geboren Amsterdammer die, het is zoo, in het schrijven der landstaal nooit zich eenman van den eersten rang toonde, maar evenmin, voor zoover wij met zekerheid weten, uitmuntte in liet hanteren van het portugeesch of het spaansch. Het hollandsch sprak hij als een Hollander: was burger en vereerder van den nederlandschen Staat; en maakte, onafhankelijk van zyn breken met de synagoge, in dezelfde matr-deel uit van de nederlandsche nationaliteit als alle nederlandsche Israëlieten vóór en na hem. 2
Indien van Descartes gezegd kan worden dat hi), door den strijd dien de regtzinnige kalvinisten tegen hem aanvaardden, aan eene bladzijde in do jaarboeken der nederlandsche gedachti\' zijn naam verbonden heeft, van Spinoza geldt dit in nog sterker mate.
Een zoo voornaam geschrift als zijn Theologisch-po/itisch tral;-taat, het eenige zijner grootere oorspronkelijke werken waarvan de uitgaaf door hemzelf bezorgd werd, kon alleen ontstaan, en voor een deel al dadelijk gewaardeerd worden, in het godgeleerd Nederland der 17\'t» eeuw. In onze 19ll•■ althans zou een latijnseh staatkundig betoog, gestoffeerd met oud-testamentlsche bijbelplaatsen in den hebreeuwschen grondtekst, bulten den kleinen kring der geletterde joden bijna niet opgemerkt worden. ■■1
114
Portret van Dcscarte.s door Frans Hals in het Louvre-musceuni. Kü-talogus Duitsch-Vlaanisch-Hollandsche Kun.st 1881, Nn. l!»o.
HET OKI,OOF.
Hoe onvoonvaardeUjk afgekeurd, Spinoza\'s boek werd te onzent opgemerkt, en zeer opgemerkt, omdat hij leefde in een tijd toen onder de Nederlanders het geheele middelbare en het geheele hooger onderwijs beheerscht werd door het latyn niet alleen, maar ook door de godgeleerdheid, 1 Zoovele filologen er aan het hoofd van gymnasia stonden, of aan do hooge en de doorluchtige scholen leerstoelen bekleedden; zoo vele deugdelijk onderleide predikanten er in de gereformeerde en niet-gereformeerde kerken gevonden werden ; zoo vole personen ook in den lande, — zelfs al rekent men deze en gene geleerde dame niet mede, — kenden latyn, kenden tamelijk goed hebreeuwsch, en peinsden over soortgelijke onoplosbare kwestien als Spinoza bezighielden.
In weerwil zijner afwijkende meeningen was de geheimzinnige Baruch onder die vrouwen en die mannen op zijne plaats; geen Saul onder de profeten zoozeer, maar een latijnschrijver onder de latinisten, een oosterling onder de oosterlingen, een halve jood onder de christenen uit de joden, eon republikein onder de republikeinen, een theoloog onder de theologanten.
In ruimer mate theoloog en oosterling dan Descartes, — moet ik er bijvoegen, — die in den bijbel niet veel belang stelde en met name omtrent het Oude-Testament tamelijk onverschillig was. De fransche landaard, naamver verwant aan het jafetische dan het semitische, dreef te dien aanzien zeer by hem boven.2
Toen hy op zekeren dag, in of omstreeks 1640, te Utrecht een bezoek aan Anna Maria van Schurman bragt, en hy de ne-derlandsche sauante in een hebreeuwsehen bijbel vond lezen, toen wekte hy niet weinig hare ergernis door den toon waarop hij in hare tegenwoordigheid over die uitspanning sprak. Eene vrouw van zooveel geest, haar tyd verdoende aan zulke beuzelingen!3
l Een land- en tijdgenoot zegt: „Spinoza\'s schriften zijn overal te vinden, en worden in dese jeukerige eeuw, om hare nieuwheid, in alle Boekwinkels verkocht.quot; Bij Sepp. Godgeleerd Onderwijs, 11 374.
Even weinig als de talen beminde Descartes de geschiedenis. Verhalend van de studiejaren zijner jeugd: „Je croyais avoir déjii doniié asse/ de temps aux langues, et mème aussi a ia lecture des livres anciens, et ii leurs histoires, et a leurs fables.quot; Discours de la Méthode, n;37. lr(\' Partie.
:( Deze bijzonderheden, en de onmiddellijk volgende, uit Otuhrauer\'s
115
EERSTE HOOFDSTUK.
Anna Maria bleef liet antwoord niet schuldig, en wees hem op het hooge belang dezer studie voor de naauwkeurige kennis van den geest Gods. Maar Descartes zeide: „Vroeger dacht ik even-zoo, en leerde met dat doel de kwanswys heilige taal. Ik las het eerste hoofdstuk van het boek Genesis, handelend over de schepping der wereld. Ondanks mijn ingespannen nadenken echter kon ik niet tot een klaar en duidelijk begrip van het voorgevallene geraken. Ik vatte niet wat Mozes eigenlijk had willen zeggen ; en toen ik bemerkte dat z\\iii verhaal, in plaats van mij een licht te ontsteken, slechts diende om mij nog meer in verwarring te brengen, zette ik de lektuur niet verder voort.quot;
Do overlevering beweert dat de jonkvrouw Van Schurman daarna nooit weder met Descartes in betrekking is willen komen. In eene soort van dagboek teekende zy aan, onder het hoofd Weldaden des Heeren: „God heeft van den onheiligen man mijn hart afgewend en, om de vroomheid bij mij te verlevendigen, en te bewerken dat ik aan haar mij des te onverdeelder overgeven zou, zich van hem bediend airs prikkel.quot;
Kr was in haar afkeer van Descartes niets personeels. Niot den man of den mensch haatte zy, maar zijne denkwijs; en niet do zyne alleen, maar de denkwijs van lederen tijdgenoot, hoe beroemd overigens, die hare kalvinistische bijbel vereering niet ook voor zich als het hoogste beschouwde.
116
Wanneer zij verneemt dat Hugo de Groot moeite doet de rooraschen en de protestanten met elkander te verzoenen, dan laat deze onpraktische maar edelmoedige poging, welke men gemeend zou hebben voor het vrouwelijk hart iets aantrekkelijks te bezitten, haar even koel als do fraaije mozaïsche scheppings-legende het Descartes deed. Het eenige waarvoor zij oog heeft in Do Groot\'s streven is het onschoone; dat hij, door de verdiensten van Luther en Kalvyn als betrekkelijk voor te stellen, de hervorming lastert of verkleint. Het voormalig Ucht der Xo-
vfirslag vjui het Abrégé sincêro de la vie lU* Labadio bij Schotel, Anna Maria van .St-bnrnian, 185:1. blad/, iti der Annteekeningen, en bij Fouchei de Caroil, Doscartes, Ia princesso Elisabeth et la reine Christine, .1879. Mad/. I ./(i vjje.
HUT GELOOF.
derlanden is in hare schatting advokaat van kwade zaken geworden, en heeft opgehouden zichzelf te zijn.
„Tot heden,quot; schrijft zij in het fransch aan den orthodoxen leidsohen theoloog Rivetus, geboren Franschnian. „tot heden koesterde een ieder een hoogen dunk van JJe Oroot\'s genie en geleerdheid. Maar sedert hij de rede den rug heeft toegekeerd; zijne studiën zich op een ander voorwerp zijn gaan rigten; hij door grievende uitvallen de hervorming en al de voornaamste hervormers in het aangezigt heeft geslagen; sedert zoekt een ieder bij De Groot naar De Groot. Niets is belagchelijker en onzinniger dan den man. van wien door U zeer goed is aangetoond dat hij noch weet wat anderen willen, noch wat hij zelf wil, ongevraagd de zorg onzer verzoening met de roomschen te zien op zich nemen, en hem te hooren uitmaken dat wij daartoe kunnen en moeten overgaan.quot; 1
Het is niet enkel uit beleefdheid dat ik zoo omstandig het woord geef aan eene nederlandsche vrouw der 17lt;ie eeuw. Kven-min alleen met het doel, te staven dat jonkvrouw Anna Maria zoo weinig in het fransch als in het hebreeuwsch op haar mondje gevallen was. Het is ook en vooral omdat de billijkheid eischt den tegenstand, waarop steeds in Nederland de bespiegelende wijsbegeerte is komen stuiten, voor te stellen van eene eervolle zijde.
Indien eene vrouw als Anna Maria van Schurman, blaauwkous zooveel gij wilt, 2 maar blaauwkous van europesche vermaard-
l Brief aan André Kivet li ij Schotel, bladz. L1 [ vg.: -Jusqu\'ii présent tuut le monde a en une grande idéé du génie et de l\'érudition de O rutins. Mais depuis qn\'il s\'est éloigné de la raison; que ses études ont changé d\'objet; et qn\'il a insulté par ses invectives atroees toute la reformation et les principanx auteurs de la réforme, tout le monde cherche Grotius dans Grotius. II n\'y a rien de plus ridicule et de plus insensé (jue de voir un homme qui ne s\'aecorde ni avec les autres ni avec lui-mème, -- comme vous l\'avez très-bien fait voir, — entreprendre sans que nous Pen ayons prié, de no\'us réconcilier avec les catlioliques-romaius et de decider que nous Ie pouvons et le devons faire.quot;
i\' Vertrouwelijk schrijven van Jacobus Scheltema aan De Wal lgt;ij Schotel. Aanteekeningen bladz. i\'h : ,.Ik heb plan gehad hare biographie te bewerken: dan, niet alleen dat het oordeel van Hooft die haar van schoolvosserij beschuldigt waar is. was zij blijkens vele stukken van
117
EEBSTE HOOFDSTUK.
heid, in eene eeuw toen eene zweedsche koningin en meer dan één duitsche of fransche prinses door hare mededinging het ophouden van dit karakter dubbel moeilijk maakten 1; indien zulk eene vrouw, vervoerd door het kalvinisme en rabbinisme harer omgeving, Hugo de Groot voor een halven gek en Descartes voor een godloochenaar heeft aangezien, dan kunnen wij begrijpen hoe het destijds bij het groote publiek te onzent met het inzigt in de metafysica geschapen stond. De friesche hoofden onzer puriteinen waren ten aanzien van het abstrakte ondoordringbaar als yzeren potten.
Tot eer van Descartes moet gezegd worden dat hij het óndergaan onzer beroemde landgenoot in de theologie, hartelijk bejammerde; hoewel hy ten onregte de geheele schuld op Voetius wierp die, zoo Anna Maria het niet zelf gewild had, niet zulk eene heerschappij over haar zou uitgeoefend hebben. „Ce Voetiusquot;, schryft hy met weerzin aan een vriend-in Frankrijk, „ce „Voetius a gaté aussi la demoiselle De Schurman; car au lieu „qu\'elle avait l\'esprit excellent pour la poésie, la peinture, et „autres telles gentillesses, il y a déja cinq ou six ans qu\'il la „possède si entièrement qu\'elle ne s\'occupe plus qu\'aux controverses de la théologie, ce qui lui fait perdre la conversation de „tous les honnètes geus.\'quot; *
Anne de Rohan en de paltzgravin Louise Hollandine in Frankrijk; de paltzgravin Elisabeth in Duitschland. Over Anne de Rohan b.j Sainte-Beuve, Causeries du Lundi. XII 27(; noot. — Over Louise Hollandine bij Saint-Simon, Mémoires iSfift, IV 209 vg. Over Elisabeth en de zweedsche Christina bij Foucher de Careil. hiervóór bladz. 1 \'» noot :j.
HET GELOOF.
Vrij mogen wij aannemen dat in een kring waar Descartes bij de ontwikkeldsten zulke ondervindingen opdeed, het cartesianisme geen diepe wortelen geschoten heeft, en, zoo er niettemin in Nederland een groot aantal zich noemende cartesianen gevonden werden, dit voor het meerendeel onechte kinderen geweest zyn.
Behalve twee utrechtsche professoren, — waarvan de een voor Descartes in aanbidding op de knieën lag en hem z^jn licht, zijne zon, zijn god noemde, de ander op andere wys hem kompromit-teerde, \' — onderwees niemand het cartesiaansch stelsel. De hoogleeraren in de wijsbegeerte en de godgeleerdheid aan de universiteiten; de theologische studenten vooral; verbeeldden zich aan cartesiaansche filosofie te doen wanneer zij Descartes luidruchtig nazegden dat men „in de eerste plaats aan alles behoorde te twijfelen, en daarna alleen aan de evidentie gelooven.quot;\' Door het getuigenis van tijdgenooten weten wij dat dit kwasternij was. Het evidente: dat de bijbel Gods quot;Woord en de formulieren van eenigheid de Ware Leer behelsden, stond bij deze jongelieden van te voren vast; en zij twijfelden slechts bij w\\jze van verstandelijke kamer-gymnastiek, uit tijdverdrijf. 3 Niemand hunner
francais, qui est la langue de mon pays, plutot qu\'en latin, qui est celle «le mes précepteurs. c\'est a cause que j\'espère que ceux qui ne se servent que de leur raison naturelle toute pure jugeront mieux de mes opinions que ceux qui ne croient qu\'aux livres anciens: et pour ceux qui joi(/)ient Ie \'hou sens (tree V ét mie, lesquels seals Je .soiihaite jxmr mes Jiif/es, lis ne seront point, je m\'assure, si partiaux pour le latin, qu\'ils retusent d entendre mes raisons pour ce que je les explique .en langue vulgaire.
i Over den laatste hiervóór, bladz. !i8, noot i. — Over Renery, gezegd Renerius, bij Duker, bladz. .*»4 vgg. — Eenery was het die aan Mersenne schreef, sprekend van Descartes: „Is est mea lux, meus sol, erit ille mihi semper deus.quot; — Land. Philosophy in the Dutch Universities, bladz. 92.
i\' Eerste der vier regelen die Descartes beweerde zich gesteld te hebben: „Le premier précepte était de ne recevoir jamais aucune chose pour vraie que je ne la connusse évidemment ètre telle.quot; Discours de Ia Méthode, 2\'\' Partie.
Witsius, Twist des Heeren met sijn wijngaerdt, lüü\'J: „Is het niet • •en hard woord en uytermaten aenstotelijk voor godtvruchtige ooren, dat al wie met ernst en ordre na de waere Wijsheydt staet, in twijfel moet trecken offer oock een Godt zy ? En dat leydt men evenwel tot
119
UKKSÏK HOOFDSTUK.
besefte, zoomin welko leemten het stelsel van Descartes vertoonde, als door welke deugden het zich aanbeval. Allen ontleenden er slechts zooveel aan als zij voor hun oogmerk gebruiken konden.
Balthazar Bekker is een cartesiaan geweest, zoo men wil, en een ernstiger cartesiaan dan de ineesten; maar in welken zin en tot welko hoogte? Descartes laat eene volstrekte scheidingheer-schen tusschen Uod en wereld, ziel en ligchaain, geest en stof; en van dit, dualisme, hetwelk voorwaar de sterke zijde van zijn stelsel niet was; van dit mode-denkbeeld der IT\'1® eeuw trekt Bekker partij om als bewezen te stellen: „Er bestaat een afzonderlijk rjjk der geesten, booze en goede.quot; Maar onmiddellijk daarna laat hij Descartes weder los, en gaat met willekeurig uitgelegde bijbelteksten staven dat die geesten geenerlei invloed uitoefenen op du menschen.
Alle filosofische begrippen kunt gij aan den schrijver der Be-tooverde Wereld kwijtraken, mits zü passen by zijne theologie. Het overige bestaat niel voor hem. Hetzij cartesiaan een eernaam of een scheldnaam is, hij geeft er niet om.
Hij Jubelt : „D\'een roept dat de cartesiaansche filosofie mji verleid heeft: d\'ander zegt dat ik de filosofie van Descartes niet versta. Dog wat ik versta of niet, ik spreke tot verstandiger!: laat die oordeelen wat ik leere. quot;Ware \'t so dat al hetgene ik van den aart der geesten zeggen wil weerleid kon worden, mijn boek soude evenwel mijn boek en mijn gevoelen mijn gevoelen zijn.quot;\'
XXI
Bekker, die Descartes herdacht, heeft ook over liet stelsel van Spinoza zijne meening gezegd. Zelfs i.s er van zijne liand eeno
120
Betooverde Wereld. Algemeene Inlioud. blad/., lu.
HEÏ GKLOOF.
bladzijde bewaard gebleven waar hij verhaalt, by gelegenheid van een bezoek aan Den Haag. Spinoza ontmoet, en uit Spinoza\'s eigen mond vernomen te hebben dat deze werkelijk de schrii-ver was van het Theologisch-politisch traktaat, aanvankelijk naamloos in het licht verschenen.1
Belangrijker echter dan Bekker\'s oordeel is dat van Bayle, die Spinoza niet persoonlijk gekend,, maar. zoover zijn doorzigt reikte, hem des te aandachtiger gelezen heeft. Vijfentwintig kompres gedrukte folio-bladzijden, in twee kolommen. z\\jn door Bayle aan het bestrijden van Spinoza gewyd.
Het komt mij voor dat ik dit niet over het hoofd mag zien. Bayle is een getrouw vertegenwoordiger der denkwijs van velen in Nederland geweest; en al heeft de nakomelingschap zich gewend enkel den kritischen historieschrijver der menschelijke meeningen in hem te waarderen, wij behooren in het oog te houden dat hy vóór alles een gereformeerd theoloog was, weinig minder regtzinnig dan Balthazar Bekker.
Eenerzyds niets natuurlijker dan de bedoelde polemiek. Opgevoed in het kalvinisme; na een kortstondigen overgang tot het katholicisme op nieuw protestant geworden; bekleedde Bayle by de gereformeerden, eerst te Sedan, daarna te Rotterdam, het half wetenschappelijk, half herderlijk ambt van hoogleeraar in de wijsbegeerte en de geschiedenis. Het christendom was hem eene goddelijke openbaring welke hij wel is waar erkende niet te kunnen begrypen met zijn verstand. doiVh wier uitspraken ini o nvoorwaardelyk eerbied i gde.
Iemand die zoo dacht kon niet anders dan in opstand komen legen Spinoza, die al hetgeen door de verschillende kerken openbaring genoemd werd verwierp, het volksgeloof van joden en christenen als beeldspraak beschouwde, en door zijn denken het wereldraadsel beweerde opgelost te hebben.\'2
i Historia Ecclesiastic;! It Politica van Hornhis. lüüü, vertaald en bijgewerkt door Bekker, ics:;: „Hy was van Amsterdam tot Rijswijk woonen gegaan; en van daar in Den Hage: daar hy, met my sprekende, \'t voorseide boek voor \'t sijne bekende; en bevond aan hem, in \'t bijzijn, geenen mangel van sediglieid nocli beleefdheid.quot; B^j Scpp, 11 45)4.
Over Spinoza\'s stelsel bij Sclioltcn. Godsdienst en VN ijsbegeerte, 3*\'i\'
121
KERSTE HOOFDSTUK.
Docli aan den anderen kant, hoe is het mogelijk dat zulk een geleerd en scherpzinnig man als Bayle; in de geschiedenis der wijsgeerige stelsels zoo bedreven; zelf beschuldigd van twijfelzucht; zelf verketterd, — niet veeleer tegen een bevooroordeeld publiek Spinoza\'s verdediging op zich genomen heeft? Hij die, met een soortgeUik talent als dat van Sainte-Beuve in onze eeuw, doorgaans aan alle fraaije boeken en alle buitengewone menschen regt liet wedervaren; hoe kon hii ten aanzien van Spinoza en zijne werken in zulke mate met blindheid geslagen zyn?
Dit is eene dier tegenstrijdigheden welke niemand verklaren kan, omdat zij, vreemd aan den menschelyken hartstogt, zamen-hangen met het verschillend maaksel van den menschelijken geest bij verschillende personen. Ik heb alleen te verhalen hoe in het Nederland der 17*\'« eeuw door een der schranderste kal-vinisten over Spinoza gedacht werd.
Beiden, de regtzinnige Bekker en de regtzinnige Bayle, leden overlast van de ketterjagers. Beiden werden, door nóg regtzin-niger kollega\'s, van hun ambt beroofd. Voor beiden was er reden zachtmoedig te oordeelen over lieden met afwijkende meeningen in het godsdienstige. De een noch de ander verdacht Spinoza van bijoogmerken. Om strijd erkenden zij dat hij geleefd had als een heilige. \'
Niettemin houdt Bekker het er voor dat Spinoza krankzinnig geweest is. Mij spreekt van Spinoza\'s „razenquot;, van Spinoza\'s „dolle doling.quot; 2 Van zijn overlijden gewagend weet hij tot lo: van den betrekkelijk jonggestorvene, hoewel een vroege dood
Druk, blad/. 1«:}—18«». — Van Vloten bij Arend, isTi», IV- iu9». Met Spinoza\'s portret, verschillend van dat in de Opera.
! Bekker bij Sepp. II 13 4 : rHy geneerde sieh met allerley glazen, ten behoeve van de gesichtkunde. meetkunstig te bereiden, en sleet zijn leven in .stilligheid, buiten echt.quot;
2 Bekker: «Invoegen dat meteen de dulle doling Jvan Spinoza, die God en Waereld onder een vermengt, ten krachtigste weersproken word.quot; Betooverde Wereld, Voorrede bladz. si. — .,Niet dat Gods
wesen geest en lichaam beide is. of in denking en uitstrekkinge bestaat, gelijk Spinoza raast.quot; Betooverde Wereld. 2,,•■ Boek. 2,lquot; Hoofdstuk, § 4.
122
HET GELOOF.
als van zelf tot verheerlijken, althans tot verontschuldigen stemt en in de meeste gevallen iets dichterlijks heeft, alleen te zeggen dat Spinoza „in den j are 1677 deser wereld verliet, achterlatende noch ongeremder schriften dan hij had uitgegeven.
Bayle vindt zulke uitdrukkingen te zwak, moet men gelooven. Hij noemt Spinoza .,cet Impicquot;, met eene groote i. Het theoloyisch-poütisch traktaat acht hij „un livre pernicieus et détestablequot;; den auteur .,un athée de systèraequot;. Wanneer Bayle, op grond van het algemeen getuigenis in den lande, geboekt heeft dar Spinoza „fort régie dans ses moeursquot; was,-dan laat hi) de impertinentie volgen: „C\'ela est étrangequot;. Hij vergelijkt hem bi) twee fransche ketters uit het begin der 13\'\'» eeuw, David van Dinant en Amaury, predikers van een pantheïsme hetwelk op verheerlijking van alle booze lusten uitliep; bedervers dor pa-rijsche akademiejeugd. - Dan weder gaat hij den oorsprong van Spinoza\'s Ethica in Indie zoeken en schrijft: „Le spinozisme n\'est qu\'une méthode particuliere d\'expliciuer un dogmequiaun grand cours dans les Indes; le dogme de l\'ame du monde.quot; Fluks bevinden wij ons weder in Europa en onder de tydgenooten: „Plusieurs personnes m\'ont assure que sa doctrine, considéréo mème indépendamment des intéréts de la religion, a paru fort méprisable aux plus grands mathématloiens de notre tempsquot;. Men moet niet beweren dat hij, Bayle, Spinoza niet begrijpt. „Cela sorait bien étonnant,\'\' regtvaardigt hij zich, „puisque je ne me suis attaché qu\'a réfuter la proposition qui est la base do son système et-qu\'il imprime le plus clairement du mondequot;. Hij bedoelt dezelfde stelling als Bekker, wanneer deze het waanzin noemt dat het goddelijk wezen bestaan zou in „denkingquot; en in „uitstrekkingquot;. Het eene oogenblik beweert Bayle dat Spinoza\'s stelsel is „la plus absurde, la plus monstrueuse hypothese qui se pnisse imaginerquot;; het andere dat „de toutes les hypotheses d\'athéisme celle de Spinoza est la moins capable de tromper.quot; Waarom in dat geval woorden verspild aan hare wederleggingquot; vraagt men. Docli beide malen geeft Bayle dezelfde reden. Die
1 Bekker bij Sepp, II 434.
2 Over David van Dinant en over Amaury bij Hauréau. Histosre de Ia philosophie scolastique. 188«», 2,,\'■ Partie. 1 73—107.
1-23
EERSTE HOOFDSTUK.
hypothese, zü is „diamétralement opposée aux notions les plws évidentes de notre espritquot;. Dan wel „elle combat les notions les plus distinctes qui soient dans l\'entendement de 1\'homme.quot; 1
De lezer behoeft mijne aanwijzing niet om te bemerken dat Bayle te zeer een geboren cartesiaan en dualist was, om hi Spinoza\'s denkbeelden te kunnen komen. Tevens staaft Bayle\'s voorbeeld dat de Nederlanders de eenige kalvinisten der eemv niet waren, wier hersenen gesloten bleven voor het afgetrokkene. De fransche geloofsgenoot, van wien wü spreken, verkeerde in hetzelfde geval.
Doch ik mag hierin nu niet verder doordringen. Het ergste (tevens niet weinig vrolijke) was dat Baylo, anders zoo welwillend, Spinoza voor een verdoemde hield, en beweerde dat men hem dit kon aanzien. quot;Wanneer hy van eene in druk verschenen anekdote omtrent Spinoza de eene helft als fabelachtig verworpen heeft, dan laat hvi in vollen ernst volgen; „La dernière partie de ce récit peut passer pour très-certaine.quot; Deze „partie très-certainequot; luidde: „11 était petit, jaunatre, 11 avait quelque chose de noir dans sa physionomie, et il portalt sur son visage un caractère de réprobation.quot;
Men zou wenschen te gelooven dat met deze persoonsbeschrijving slechts een gipsy of zigeuner bedoeld is. Doch de woorden caractère de reprobation wyzen te duidelijk een ontsnapt helbewoner aan. Wij zien er uit dat Bekker, toen hy de\' Betoovenle Wereld schreef, alles behalve een overtollig werk verrigtte.
Indien mijne lezers aan Bayle even groote verpligtingen hebben als ik, en zij even veel van hem houden, dan zal het oin zijnentwil hen spijten dat deze dwaasheden door hem op het papier gesteld zijn. Doch de fout is onherstelbaar. Ons moge de gedachte troosten dat Bayle zelf, voor zijne straf, door anderen met niet minder nadruk voor een hoozen geest is uitgemaakt dan Spinoza door hem. 2
lïi
Woordenboek van Bayle, 1731, V 201—221!. Artikel Spinoza.
Wellevende maar scherpzinnige bestrijding van Bayle\'s meeste denk-beelden door Leibniz, in Paul Janet\'s Extraits de la Theodicee, 187a, S\'1quot; Druk, bladz. 10 vgg.. ir. vgg., 21« vgg. Bayle\'s portret bij Rauwenlu.ff, Protestantisme, hiervóór bladz. ö(j noot 2.
HKT GELOOF.
XX n
i. Het is geen ondankbaar werk, uit Spinoza\'s geschriften de
plaatsen bijeen te zoeken waarnaar wij eenigzins beoordeelen kunnen in welke verhouding hijzelf, afgezien van de wijs waarop anderen hem beoordeelden en veroordeelden, zich tot die gereformeerde staatskerk heeft voelen staan welke in het land zijner inwoning, en bij zijn loven, in zoo buitengewone mate de goheele nederlandsche zamenleving beheerschte.
Reeds Descartes had, in zijn Discours de la Methode van 1637 en in brieven aan zijn vriend Balzac van 1631, allerlei voor Nederland en inzonderheid voor Amsterdam zeer vleijende dingen gezegd. 1 Veertig jaren na hem, in 1670, doet Spinoza hetzelfde; en niet als een heusch ontvangen vreemdeling die buiten zijn vaderland eene vrijheid van denken vindt welke hem daarbinnen,
i Discours de la Méthode, 3u,e Partie: ,,11 y ji justement hu it ans [iü29] que ce désir me fit résoudre a me retirer lei, en un pays oü la longue durée de la guerre a fait établir de tels ordres, que les armées qu\'on y entretient ne semblent servir qu\'a faire qu\'on y jouisse des fruits de la paix avec d\'autant plus de süreté; et oü parmi la foule d\'uu grand peuple fort actif et plus soigneux de ses propres affaires que eurieux de celles (l\'autrui, saus manquer d\'aucune des commodités qui sunt dans les villes les plus fréquentées. j\'ai pu vivre aussi solitaire que dans les déserts les plus écartés.quot; — Aan Balzac, uit Amsterdam : „Quelque accomplie que puisse être une maison des champs, il y manque toujours une infinite de commodités qui ne se trouvent que dans les villes, et la solitude ne s\'y trouve jamais toute parfaite ... Au lieu qu\'en cette grande ville oü je suis, n\'y ayant aucun homme excepté moi qui n\'exeree la inarchandise. chacun y est tellement attentif a son profit, que J\'y pourrais demeurer toute ma vie sans être jamais vu de personne. Je me vais promener tous les jours parmi la confusion d\'un grand peuple, avec autant de liberté et de repos que vous sauriez faire dans vos allées, et je n\'y considère pas autrement les hommes que j\'y vois, que je ferais les ar bres qui se rencontrent en vos forèts, ou les animaux qui y paissent.
* Le bruit même de leur tracas n\'interrompt pas plus mes reveries que
ferait celui de quelque ruisseau. Que si je fais quelquefois reflexion sur leurs actions, j\'en re^ois le même plaisir que vous feriez de voir les paysans qui cultivent vos campagnes; car je vois que tout leur travail sert a embellir ma demeure et a faire que je n\'y aie manque d\'aucune chose.quot; - - Korrespondentie van Descartes in de uitgaaf van Cousin.
EUBSTE HOOFDSTUK.
vreest lio, ontzegd zou worden, maar als een burger en landgenoot onder landgenooten en medeburgers, sprekend over zyne geboortestad en over zijn vaderland-zelf, patrio mea.1
Niet onduidelijk veroordeelt of betreurt Spinoza te dier plaatse de fout van Oldenbarnevelt en De Groot die, b;j het uitbreken der oneenigheden tusschen remonstranten en kontraremonstran-ten weleer, do tweedragt erger maakten door liet afkondigen van wetten op het stuk des geloofs; in plaats van, zonder tus-«chenkomst van den Staat, de kwestie door partijen in volle vrijheid te laten uitvechten.2 Tevens idealiseert hü den amster-damschen magistraat zijner dagen, en denkt zoowel de heer-schende orthodoxie weg. als de uitsluiting der katholieken en der protestantsche dissenters. Amsterdam is hem do stad dei-steden, waar een ieder, mits hij een braaf man zij, denkon mig wat hij wil en zeggen wat li(j donkt.\'
Op eene andere plaats in hetzelfde traktaat is lijj tot zekere hoogte vóór De Groot en vóór Oldenbarnevelt. in zoover luj als uitgemaakt aanneemt en omstandig betoogt dat het beheer der godsdienst toekomt aan de overheid.4 Doch dit strijdt bij hem niet met het vorige. De godsdienst van welke hij hier spreekt is de openbare eeredienst, anders gezegd de godsdienstige praktijk, bestaande in het nakomen of betrachten van twee beginse-
i Tractatus Theologico-Politicus. c. xx. Bij Van Vloton en Land. Opera, I «09.
„Cum olim Remonstrantinm et Contraremonstrantium controversia de Religione a Politicis et Ordinibus Provinciarum agitari incepit. tandem in schisma abiit; et multis turn exemplis constitit, leges, quae de Religione conduntur, ad dirimendas .scilicet controversias. homines magis irritare quam corrigere.quot;
:» „Urbs Amstelodamnm exemplnm sit, quae tante cum suo incremento. «it omnium nationum admiratione, libertatis fructus experitur. In Iia4-enim Üorentissima republica et urbo praestantissima omnes cujuscunque nationis et sectae homines summa cum concordia vivunt, et ut alien i bona sua credant, id tantum scire curant. nnm dives an pauper sit. et num bona tide an dolo solitus sit age re. Caeterum Religio vel secta nihil eos movet.quot;
4 Tractatus Theologico-Politicus, c. xix, met het opschrift: „Ostenditur. jus circa sacra penes summas potestates omnino esse, et Religionis cultum externum Reipublicae paci accommodari debere si recte Deo obtemperare velimusquot;. Van Vloten en Land. I r»92 vgg.
HET GELOOF.
len : de regtvaardigheid en de goedheid, justiiia et charitas. Het oppergezag over deze twee moet de regering aan zich trekken en may zij niet uit hare handen geven, — ook niet aan een ker-keliik bestuur. Beider vasthouden bepaalt niet alleen de roeping der regering, maar haar bestaan zelf. Waar het regt en het goede omvergeworpen of straffeloos geschonden worden, daar heeft het gouvernement plaats gemaakt voor de regeringloosheid.1Spinoza\'s Staat, merken wij, is met een godsdienstig karakter bekleed; en wij moeten verwachten dat ook door hem, evenals door de kalvinisten, maar op eene wijs strookend met zijn stelsel, eene leer der theokratie zal voorgedragen worden. Werkelijk zien wü dit gebeureli. Als hij in het Politisch traktaat, onderscheiden van het Theologisch-politische, achtereenvolgens over verschillende regeringsvormen en, zonder de Zeven-Provincien te noemen, ook over de aristokratische republiek handelt, dan schildert hg eene staatskerk.
„Alle regentenquot;, zegt hij, „moeten dezelfde godsdienst belijden de bij uitnemendheid eenvoudige en algemeene bedoel ik over welke gesproken is in mijn Theolocjiscli-politisch vertoog, waar ik aan het hollandsche: Geen ketter zonder letter herinner, en uiteenzet dat in God te gelooven en God te gehoorzamen de hoofdinhoud zoowel der christelijke als der joodsche openbaring is.2„Vóór alles moet gewaakt worden dat niet de regenten zelf verschillende sekten aanhangen ; want een gevolg daarvan zou
127
„Sublato imperio, nihil boni potest consistere. sed omnia in discri-inen veniunt, et [pro jnstitia et charitate] sola ira et impietas maximo omnium metu regnat.quot; Bij Van Vloten en Land, I 5J)5.
Tractatus Theologico-Politicus, c. xiv: ..Quis nou videt hanc maxime esse causam cur sectarii tot tamque contrarias opiniones tanquam tide documenta doceant multisque Scripturae exemplis conlirment; undo apud Belgas dudum in usum Proverbii abierit: peen ketter sou fier letter. Evangelica autem doctrina nihil praeter simplicem fidem continet: nempr Deo credere eumque revereri, sive, quod idem est. Deo obedire. Non opus igitur habeo, ad rem manifestissimam demonstrandam. textus Scripturae, qui obedientiam commendant, et quorum perplures in utroque Testamento reperiuntur. coacervare.quot; Bij Van Vloten en Land, 1 536.537.
KERKTE HOOFDSTUK.
kunnen /.(ju dat de eenen de eeue voortrokken, de anderen de andere; dan wel dat /.!} onder den invloed van bijgeloof het er op toelegdon hunne onderhoorigen van de vrijheid van spreken te berooven. \'
„Een ander voornaam punt is dat, al blijft de vrijheid van spreken een ieder gewaarborgd, echter het zamenkomen in groeten getale verboden moet worden. Niet dat de dissenters niet zoo vele kerken zullen mogen bonwen als zy goedvinden; maar het moeten kloine zijn, overeenkomstig voorgesi-hreven afmetingen, en tamelijk ver uiteengelegen. 1
„Daarentegen is het va» belang dat de aan delandsgodsdienst gewijde kerken groot zijn en weelderig ingerig\'t; alleen de regenten of oudsten bij plegtige gelegenheden het regt hebben ■ Ie godsdienstoefeningen te leiden; zij alleen den doop mogen bedienen, huwlijken megen inzegenen, handen opleggen; en een ieder hen beschouwe als aangesteld om voor de landsgodsdienst te waken en op te komen, ja in zekeren zin als de priesters van het heiligdom. 2
„Voor het predikambt, de kerkekas, liet dagelyksoh beheer, moeten door de regenten zelf enkele personen uit de schare worden aangewezen, die als plaatsvervangers der overheid optreden, en van alles aan de overheid rekening en verantwoording doen.quot; A
128
■l Tractatus Politicus, vm 4,1: ..Qiianivis nnicuique libertas dieendi en quae sontit danda est, magni tamen conventus iirohibendi sunt. Atqm adeo lis qui aliae Religioni addicti sunt concedenduin quidein est tot quo: velint templu aedificare; sed parva, et certae cujusdam mensurae, et in locis uliquantuluin ab inviuem dissitis.quot;
:l Tractatus Politicus, vm 10: „Templa quae patriae Keligioui dicantui-multum refei*t ut magna et suinptuosa sint. et ut praecipuo ipsius eultui soils Patriciis vel Senatoribus manus admovere liceat: atque adeo ut solis Patriciis liceat baptlzare, matrimonium conaecrare, manus imponere, et absolute ut temploi-um veluti Sacerdotes patriaeque Religionis vindices et interpreten agnoscantur.quot;
Tractatus Politicus, vm ui: „Ad coiicioiianduni autem, et ecclesiae
Tractatus Politicus, vm Jt;; ., Apprinu- eavendum ust na ipsi Pati-icil in sectan diviilautur, ut no alii bis, alii aliis faveant; et deinde, no su-perstitinne capti libertatein Mlinfitis dieendi ea quae .sentiunt adimei-o stndeant.quot;
IIEÏ ÖELOOP.
De werkelijke stand van zaken in de 17d\'-\' eeuw, te Amsterdam en overal elders in Nederland, verschilde in bijzonderheden van hetgeen hier door Spinoza als wenscheiyk en voegzaam voorgesteld wordt. De burgemeesters doopten niet; de landsker-ken waren niet versierd. Maar er bestonden voorname punten van overeenkomst. De groote menigte der kalvinistische predikanten behoorden, maatschappelijk gesproken, tot de klasse der plebejers. Zij vormden noch eene priesterkaste, noch een geestelijken stand. De Staat hield de koorden der beurs: beheerde de kerkelyke goederen ; bekostigde de openbare eeredicnst; voorzag in het hooger theologisch onderwijs. De joden, de roomschen. de lutherschen, de doopsgezinden, de remonstranten, alle niet-gereformeerden, vergaderden in uiteengelegen onnaspeurlijke heiligdommen. 1
Spinoza\'s kwanswijs denkbeeldige beschrijving is noch eene ■harge, noch een welgelijkend portret. Onder een anderen vorm is zij eene nieuwe hulde aan de aristokratische republiek der Zeven-Provincien. Hoeveel er aan het objektieve der voorstelling ontbreken moge, in geen ander land van Europa buiten Nederland zou zulk eene kerkinrigting, zulk eene verhouding van godsdienst en regering, in dien tijd door de lezers begrepen zijn.
XXIU
Eene belofte bij den aanvang van dit hoofdstuk5 zal nageko-
129
De lutherschen waren de eersten die, in lil;.-, zich te Amsterdam „eene aanzienlyke openbaare kerk bestonden te stigten.quot; In UÏ7I volgde de tweede. Wagenaar, Amsterdam so, VIII ;;—21. — Be amsterdamsche roomschen hadden nog in lT:i7 zich het regeringsvoorsclirift te laten welgevallen dat van eene toen door hen volbouwde kerk ..de ingang maar zeven voet hoog, drie voet vier duim wijd. en met eene efFen.deur gesloten moest zijn.quot; Wagenaar, bladz. too vg.
KERSTE HOOFDSTUK.
men wezen, wanneer ik de lotgevallen der kalvinisfcische gedachte In Nederland, gevolgd tot hare uitdrukking in de wijsbegeerte toe, ten slotte ook nog naav haar optreden in lt;le poëzie geschetst zal hehben; of, minder eerzuchtig gesproken, naar de nalatenschap van den nederlandschen dichter der VIA« eeuw die mij toeschijnt uit dit oogpunt, veel onwezenlijks niet medegerekend, bovenal in aanmerking te komen ; Constantyn Huygens.
Men is aan Huygens in de laatste jaren, nadat sedert het aan den dag komen van zijn Cluys-ioerck in 1841 eene soort van staking was ingetreden. \' te onzent weder veel gaan doen. Eene nieuwe tekstuitgaaf zijner Korenbloemen is ondernomen,\' nadat reeds vroeger eene nieuwe volksuitgaaf bezorgd was.1 Zijn leven is tot onderwerp eener wel is waar nog niet voltooide monografie gekozen.2 Onuitgegeven fransche stukken van zijne hand hebben het licht, gezien.quot; Zijne werkzaamheid als toonzetter heeft de stof geleverd voor een afzonderlijk boekdeel.quot; In een herdruk onzer beste litteratuur-geschiedenis is een geheel nieuw hoofdstuk aan hem gewijd.\' Zijn dagboek, naar het afschrift van een kleinzoon, werd onlangs voor het eerst naar de pers gezonden. \' Zijne briefwisseling staat op de voordragt.
Dit alles moet ik als bekend onderstellen, en mij vergenoegen met het aanduiden van maar één gezigtspunt.
De oudste proeven van kalvinistische nederlandsche poëzie, of hetgeen ik mij verstout zoo te noemen, worden gevonden in een dichterlijk aanhangsel van het doopsgezind martelaarsboek: Het Offer des Heeren : volgens eene nadere omschrijving op het titel-
130
:l Door Van Vloten in het K. L. Pantheon, 18(i.\'i—iS7;i.
l Constantin Huygens, Studiën door Theod. Jorissen, 1871.
HET CiliLOOK.
blad dus geheeten omdat het inhoudt: belijdenissen, zendbrieven, testamenten, van zeker aantal „slaohtschaepkens Christi\' of ,;op-gheofferde kinderen Gods,quot; doopsgezinde eerstelingen onder de tolbetalers der geloofsvervolging. Een achteraan gevoegd Liet-boecxken behandelt nogmaals, in verzen, de reeds in proza verhaalde levens dezer protestantsche heiligen, of omgekeerd; en het is aan die gedichten dat ik denk. 1 Ik onderscheid namelijk tusschen de oorlogzuchtige Geuzeliederen, — óók vol theologie, maar tevens vol politiek, — en de meer zuiver godsdienstige zangen tot eer van ter dood gebragte mennonieten.
Het moet niet verwonderen deze mennonieten in één adem te hooren noemen met mede protestanten die hen verloochenden. Er bestaat een doopsgezind, en er bestaat een gereformeerd Martelaarsboek; en de lezer van den tegenwoordigen tijd kan bijna niet nalaten te glimlagchen wanneer hij bemerkt, nu, hoe de zamenstellers van het laatste, ton einde niet in verdenking te komen gemeene zaak met de anabaptisten te maken, do martelaren die in liet eerste vermeld worden hooghartig doodzwijgen;2dan, hoe onder de doopsgezinden-zelf sommige meer regtzinnigen er zich op toeleggen den ietwat minder regtzinnigen medebroeders hunne martelaren afhandig te maken. 3 Het is als een opbieden met brandende menschetoortsen tegen brandende men-schetoortsen. Alleen onze martelaren tellen mede; de uwe niet. Die cnj martelaren doopt zijn het wel is waar geweest, deugdelijk en smartelijk; maar alleen wij hebben het regt ons naar hen te noemen.
Dit kleingeestige echter vermindert naauwlijks de waarde van het feit dat in de doopsgezinde Historie vaii 1615, uitbreiding van het in 1562 en 1567 verschenen Offer, meer dan zeshonderd mennonieten genoemd worden die in en buiten Nederland voor hun geloof het leven lieten. Evenmin neemt het weg dat in
131
Over de oudste diukken van liet „Offerquot; bij J. 1. Doedes, Nieuwo bibliograpliisch-historischo ontdekkingen. ISÏü, blad/.. (Jl vgg.
i Over het gereformeerd martelaarsboek van Adriaan C. van Haeni-stede bij Sepp, Geschiedkundige Nasporingen. 18T5, II » vgg.
:j Over „Onze Martelaarsboekenquot; bij De Hoop Scheffer. in Doopsgezinde Bijdragen ISTip, bladz. i:. vgg.
KEHSTE HOOFDSTUK.
Noord- en Zuid-Nederland de oudste kalvinisten, hoe nadrukkelijk dit in later tijd door hunne zoonen ontkend zjj, evenals de doopsgezinden uit de anabaptisten zfln voortgekomen, en beider vereenigrde geschiedenis met eene breede rij bloedgetuigen aanvangt. 1
Men verbaast zicli soms in onze dagen dat er nog altijd lieden worden gevonden die het op prijs stellen de eenen mennoniet, de anderen remonstrant, dezen gereformeerd, genen luthersch te heeten; en het is waar dat voorouders gesneuveld in den oorlog, omgekomen op ontdekkingsreizen, als priesters der wetenschap of der kunst gestorven in hun bed. niet minder hoogachting verdienen dan anderen die geworgd of gebannen werden om hunne trouw aan eene godsdienst.
Maar de eene vereering sluit do andere niet uit. TJe sterke band van te zamen doorgestaan leed of gevaar blijft nog eeuwen daarna züne werking doen gevoelen. Het ontzet van Leiden, in 1574, is nu reeds meer dan driehonderd malen verjaard; nogtans zal men altijd op nieuw getroffen worden door het verhaal bij Hooft, hoe, in den ochtend van zondag 3 Oktober, de eerste gang der aan wal gestapte geuze-admiralen, gevolgd door het scheepsvolk en de na langdurig hongerlijden in allerijl weder verzadigde burgerij, een kaivinistische kerkgang was: „Daar smolten dege-rnoeden in hun eighe vuurigheit, en was de beweeghnis zoo weldigh, dat de harten van vroolykheit, de ooghen van traanen ooverlie-pen, en de sleur can den zang der psalmen deeden haaperen.quot; -
(leen nederlandsch dichter was dit ooit in voldoende mate om aan de geheele stof van den strijd voor de nationale onafhankelijkheid regt te kunnen doen; en het proza der oude historieschrijvers van liet tijdvak wint het in dit opzigt niet zelden van de verzen der zangers. 2 Er was in de gebeurtenissen zelf meer
132
Hiervóór, bladz. 2H, noot
Zelfde opmerking bij K. Fruin. Beleg en Ontzet van Leiden, 1874, blad/.. \'.»8: „Geen dichter 7.011 dat tooneel [er is spraak van het bezoek der lei cl sch e boden aan den Zwijger te Rotterdam] treffender beschrijven kunnen dan Bor het doet in de eenvoudige woorden die ik daar nif zijne geschiedenis aanhaalde.quot;
HET UEI.OOF.
poëzie dan de poëten aankonden. Niettemin is door sommigen er iets van gevoeld, on zij hebben de regie uitdrukking gevonden.
Het krenpelrüni van 1555 of 1560 krijgt vleugelen wanneer, van een martelaars- en martelaresselied in het Hffer desHeeren. lt;le laatste strofe de lijken van drie vrouwen uit het volk te Antwerpen schildert, in de rivier geworpen nadat men in de gevangenis haar om het leven had gebragt. Met maar één trek wordt het blank der doode ligchamen aangeduid, in het maanlicht (zou men zeggen) wegdrijvend op den stroom. Doch men vergeet do getrouwe Kiaartje niet spoedig, zoomin als hare arme zusters. Zij doet aan Paul Delaroche\'s in den Tiber geworpen christenmeisje uit de dagen van het romeinsch keizerrijk denken. 1
Er is de Pieter Witses van Leeuwarden die, als mon aan den paal, ten einde zijne lastige vrijmoedigheid te fnuiken, hem een bal in den mond gaat stoppen, het gezegde van Jezus tot den apostel Petrus te pas brengt: „Toen gij jonger waart gorddet gij uzelf, en wandeldet waar gij wildet; maar wanneer gij zult oud geworden zijn, zoo zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en leiden waar gij niet wilt.quot; De friesche getuige moet in zijne soort een dichter geweest zijn dat hij deze spreuk op zich durfde toepassen, want hij telde pas zeven en twintig jaren en liet eeno jonge vrouw achter. -
133
Uit liet Offer des Heeren bij Van Vloten, N. Oesdiiedz.. I act: Margriet Jeroons huysvrouwe.
En Janneken op Dexterlaer,
Claerken was oock getrouwe.
Op den Steen verdroncken, niet openbaer,
In de Scheldt geworpen daernaer :
Daer heeft inen.se sien drijven,
Op \'t water, met sehoone witte lijven.
Dat Iileeek wel alsotp claer.
i\' Evangelie ven Johannes, sxi is. — Uit het Offei-des Heeren bij Max Rooses. Nieuw Schetsenboek las-i. blad/. vg.:
Als hy so aenden pale stout.
In smerten ende pijnen.
Met eenen bal in zynen mout.
splili k noch in sulcker schijnen:
EERSTE HOOFDSTUK.
Er is de friesche Elisabeth, eene voormalige kloosterzuster, overgegaan tot de doopsgezinden, en door den frieschen regter op zulke wijs nog eens herdoopt dat zij het nimmer heeft kunnen navertellen. Hare grootste droefheid is niet het pijnigen vóór het verdrinken, maar dat voor het eerst van haar leven mannehanden het wagen hare leden te betasten. Wanneer zij ontwaakt nit de bezwyming, waarin het folteren haar hoeft doen wegzinken, dan schaamt z\\j zich bijna dat zij nog leeft. 1
Er is de vlaamsche Margareta, met drie lotgenooten te Gent ter dood geleid. Z\\j roept de regters toe kosten te sparen, de zuinigheid te betrachten, en voor vier slagtoffers zich te verge-noegen met één staak. Alle vier, herinnert zij, belijden zij één geloof, en gaan met dezelfde verwachting één eeuwigheid in.2
Ick baiidt my self\'s, doen ick jonck was.
Wandelde werwaert my gaf pas,
Maer out, my ander bijnen.
htijnen staat voor hinden. Oudemans, 1 702,
i-v Uit het Offer des Heeren bij Van Vloten, 1 i\'-ts vgg.:
tWas een maechdeken van teeder leden.
Elisabeth dat was haren naem.
De welcke was woonachtich ter steden Van Leeuwerden, een stede bequaem...
Noch twee schroeven setten sij op haer schreenen. ..Beschacmt mij niet,quot; heeft sij doen geseyt,
„Want van eenich mannen mij noch geenen Sijn hant aan mijn bloot lijfquot; heeft geleyt.quot;
Mits dien beswijmde sij onder de handen.
Dat men seyde: „Sij is doot by geval?quot;
Maer sij ontwekt zijnde in de banden.
Sprack: „Ick ben niet doot, maer leef noch al.quot;
Srhreeiu\'ii. hetzelfde werkwoord als scJnüeneu of schrijnen. Omlenums. VI 22«;.
2 Uit het Offer des Heeren bij De Hoop Scheffer. blad/. 1:2:
Sonder worgen * zijn sy verwesen Te branden, elk aan eenen staeck.
Doen seyde de vrouwe gepresen:
„Wy dancken u, lieer, van dese saeck.quot;
* yVreeseliJker straf dan de gewone, daar de martelaren imders, oer de brandstaj»»-! was aangestoken, geworgd worden.quot;
134
HET GELOOF.
Er is Wendelmoet, de in Den Haag verbrande weduwe uit Monnikendam, die onvervaard naar de houtmijt treedt, en zelt den beul het barmhartig zakje buskruid haar in den boezem helpt steken. Uit verlangen thuis te zijn sluit zy blijmoedig de oogen, en laat zich blindelings het koord om den hals klemmen. 1
De Noord-Nederlanders door wie, uit de vliegende prozablaadjes van den dag, naauwlijks te onderscheiden van de schuitepraatjes-en blaauwboekjes-litteratuur eener latere eeuw, deze verhalen zijn overgebragt in verzen vol snikken en stoplappen, zijn ondanks hunne gebrekkige kunst dichterlijke waarnemers der werkelijkheid geweest. In den maalstroom der godsdienstige aandoeningen, meestentijds vermaagschapt, aan het alledaagsche of ondergaand in het platte, is door hen nu het grootsche en verhevene opgemerkt, het karaktervolle, het stoute; dan het aandoenlijke of het zachte en het fijne, en al hetgeen, in haar gebonden z\\jn aan het stof, de arme menschelijkheid meest vereert. Kinderen eener groote eeuw hebben zij, hoewel slechts liedjes- en straatliedjeszangers, half voor het kerk-, half voor het draai-orgel of de schalmei werkend, zich de niet onwaardige zoenen hunner moeder getoond. Er klopt in hunne watersnood- en citadel-poözie, indien men meent haar zonder heiligschennis dus te kunnen aanduiden, een hart. Wij gevoelen dat zij hunne pen
Grietken sprack met goeder meenen:
„Spaert drie staeken, raetsheeren bemint;
Alle vier sterven wy wel aan éénen Want geestelick zijn wy alleens gesint.quot;
i Uit het Offer des Heeren bij Van Vloten. 1 I8quot;i vgg.:
Sy holp den pulver steken .Self tot haren bosem in;
Siet wat daer is gebleken:
Van selfs is sy gestreken Tot den pael, als een heldin.
De beul tradt aen om worgen,
Doen sloot sy haer oogen fijn.
Hebbende in \'t hert verborgen Een trooster, niet om sorghen,
Verlanghende tlmys te zijn.
135
EERSTE HOOFDSTUK.
gedoopt hebben in het bloed en de tranen der ongelukkigeii wier lijden zü verheerlüken.1
XXIV
Dwaze kerk van Rome, zouden wjj willen uitroepen; gj] die zelf by duizenden uwe martelaren teldet en in hunne nagedachtenis het zaad der kerk vereerdet; hoe weinig kendet gij rnv belang toen gu met eigen hand een soortgelijk kweekbed rooide protestanten aanlegdet, en tusschen u en de halve christenheid, op de lijken dezer nieuwe teelt, een onoverkomelijken scheidsmuur ryzen deedt I Of meendet gjj, omdat de Albigonzen door u uitgeroeid, de Hussieten ten onder gebragt waren, tot het nemen van nieuwe proeven geregtigd te zijn, en dat het een godegevallig werk was tot lederen prijs uwe eenheid te handhaven ?
Laat ons evenwel niet vergeten dat aan de kruistogten tegen Albigenzen en Hussieten door Nederlanders medegedaan is;\' het nederlandsche regters waren die, onder Karei V en onder Alva. eene breede schaar anabaptisten en kalvinisten om het leven deden brengen; 3 het tuchtigen der ketters naderhand dooide kalvinisten-zelf als een pligt der overheid is voorgesteld ; 1 advokaten van het pausdom daaruit aanleiding hebben kunnen nemen een boek over de kalvinistische wreedheid te schrijven;5
1 Over de waarheid der verhalen in de doopsgezinde en geretormeerde martelaarsboeken bij Sepp. Nasporingen, II 12« vg.
Over Nederlanders die in 1420 de Hussieten zijn gaan beoorlogen bij Boxhorn, Nederlandsche Historiën, 1644, bladz. ll\'.K — Bij Schotel, Watergeuzen, bladz. vg. — Bij Groen, Handboek r.\'1quot; Druk, bladz. 4(;. — Over den kruistogt tegen de Albigenzen hiervóór, I tü—48.
■ i Hiervóór, bladz. 27, noot l.
4 Traktaat van Theodore de Bèze over het regt en de ver pligting van den Staat de ketters te dooden. in liet hollandseh vertaald door Boger-man. Hiervóór, bladz. 88, noot 4.
5 Richard Rowman Verstegan. Theatrum crudelitatum haereticoriun nostri temporis, Antwerpen 1587. Uittreksels by Sepp, II 101» vgg.
136
HET UELOOF.
de remonstranten reden hadden hierop maar weinig af te din gen; 1 en hot Rome tot zelfvoldoening moest stemmen, iuther-schen, gereformeerden, doopsgezinden, de eenen de martelaren der anderen te zien verduisteren of hunne goede diensten onzeker maken.\'\'
Om tot mUn onderwerp terug te keeren: op de eeuw van het weerloos lijden is bij de Nederlanders de niet minder groote eeuw der overwinning door strijd gevolgd; en zoo weinig dich-teiijjke krachten kunnen er in den toezem der natie niet gesluimerd hebben, of het besef dier inspanning heeft in bezielde woorden zich een weg moeten banen.
quot;Wanneer ik zeg dat dit het stadium is hetwelk voor Huygens en de anderen door de poëzie van Filips van Marnix vertegenwoordigd wordt (1538—ISOS), dan heb ik moteen het beeld genoemd welks trekken men schier onveranderd in het meerendeel der dichterlijke uitingen van het tijdvak terugvindt.
Door de nieuwheid en do bekoring van liet bijbelsoh spraakgebruik, in den mond van het kalvinisme als bestorven; door het moeilijke van tijden die het gemoed der menschen van het klaaglied naar de hymne, en even onwillekeurig van de hymne naar het klaaglied drongen, beiden even hooggestemd; door de toevallige overeenkomst tusschon dezen en genen trek van twee nationale geschiedenissen, treffender gemaakt door eene half mystieke, half allegorische Schriftverklaring, - is de nederland-sche poëzie van toen in dezelfde bedding als de hebreeuwsche van twintig eeuwen te voren gaan vloeijen en onze dichterlijke taal eene tale Kanaans geworden.
Men kent in Nederland voortaan geen andere leven.spsahnen dan de psalmen Davids. Aan lofzangen heeft men niet genoeg: het moeten schriftuurlijke lofzangen zijn 2. Het Wilhelmus zelf
137
Verantwoording van Hugo do Groot. Hekeldichten van Vondel. Traktaten van Paschier de Fyne (ISSS—Ifilïl).
:ï Marnix\' Psalmen Davids en Schriftuurlijke Lofgangen Iiij Van Too-
KERSTK HOOFDSTUK.
wordt eene .joodsch-ohristelljke geloofsbelijdenis op i\'ijm; en, hoe de inhoud moge strijden met do melodie van keizer Kareis wereldsch jagtlied, de schoonste strofen zijn die welke best van al met de liederen Hammaaloth kunnen vergeleken worden, aangeheven door do Hebreeën van weleer bij het opgaan naar den jeruzalemschen tempel. Te naauwernood wordt hier en ginds eene bijzonderheid ingevoegd die uit Palestina naar Nederland verplaatst, of uit de babylonische gevangenschap naar de spaan-sche overheersching. 1
Hoewel aan deze poëzie in den loop der jaren is overkomen hetgeen niet uit kon blijven, en zij thans alleen nog verkwikken kan geschept uit de bron en zonder knielen met de hand aan den mond gebragt, — zooals in den ouden hebreeuwschen tijd de soldaten van den rigter Gideon dronken quot;. bezit zij toch eigenaardige schoonheden. In elk geval is zij een te nationaal verschijnsel geweest om in het vergeetboek te mogen blijven.
Ongetwijfeld erken ik dat het in zekeren zin op hetzelfde 113-derkomt hetzij men zich tot den oenen of den anderen der bedoelde vaderlandsche dichters wendt. Het tooneel verbeeldt, van het begin tot het einde, steeds een gereformeerd land, in eene eeuw die van de Scheppingsweek van Du Bartas zich naar het Verloren Paradijs van Milton bewogen heeft. Alles theologie.
ileent men dat Oamphuysen, die de kontraremonstranten te orthodox, de remonstranten niet liberaal genoeg vond, daarom uit een anderen toon zingt, men vergist zich. De sociniaan Camp-
138
Zesde strofe van bot Wilhelmuslied naar de uitgaaf van r.isi. bij Van Lummel Xquot; :tl :
Mijn schilt ende betrouwen Sijt ghy. o Godt mijn Heer.
Op li soo wil ick bouwen.
Verlaet my nimmermeer;
Dat ick doch vroom mach blijven.
U dienaer talier stondt.
De tyranny verdrijven,
Die my mijn hert doorwondt.
- Hoek der Rigterfn. vu l 7.
HEÏ GELOOF.
huysen (1586—1627) is een psalmist als de overigen. Zijne vereerders noemen ook hem een „tweeden Davidquot;. Zijne rijmen bieden zicli als stichtelijk aan, en houden woord. Zij vormen een kerkboek waaraan alleen de synodale goedkeuring ontbreekt. 1 Op grond dat Vondel het nooit met de kalvinisten vindon kon, en ton laatste zelfs roomsch geworden is, zon men geneigd zijn te gelooven dat hij niet aan den algemeonen bijbelschen leiband liep.
Het tegendeel is waar. Geen rederijker der lü\'18 eeuw bragt meer bijbelstoffen op het tooneel dan Vondel in de IT1\'8 (1587— 1B79); gezwegen van Johannes den Boetgezant, de Altaargeheimenissen, de Bespiegelingen van God en Godsdienst, en Lucifer. Alleen zekere heer Van Boetzelaer was nog overvloediger in het vertalen van den hugenoot Du Bartas. Vondel\'s tragische eersteling, ■ Het Pascha, — heeft liet nederlandsch Israël tot hoofdgedachte, en kon door Marnix geschreven zyn. -
Bovendien behoedde het roomsch-zijn, of roomsch-worden, toen voor niets. De priester Stalpaert van der Wiele (1579—1630) was een even theologisch dichter als de oefenaar Camphuysen, en heeft evenmin veel anders dan geestelijke lofzangen voort gobragt.3
Daniel Heinsius hiald aanvankelijk veel van Hugo de Groot, en heeft naderhand, ter wille der orthodoxie, hem bitter gehaat. Doch men leide daaruit niet af dat die beroemde mannen twee soorten van poëzie beoefenden. De regtzinnige Heinsius (1580—
l 1). K. Cimiphuysen\'s Stichtelijke Rymen, om te lezen of te zingen, Uitgaaf van 1658. Met kerkmuzieknoten. — De voorredenaar Van den Tempel tot don Dood, die Camphuysen vóór zijn tijd wegnam, verwijtend ;
Hooft ons die ons door sijn reen Als een tweede David scheen.
j Verghelyukinghe van de Verlossinghe der Kind\'ren Israels met de Vrijwordinghe der Vereenichde Nederlandsche Provinciën, achter Von-dol\'s Pascha. Bij Van Lennep, 1 11« vgg. — Vertalingen van Vondel uit de Tweede Week van Du Bartas bij Van Lennep, I:;i!)—:!a7. —386.— Andere fragmenten uit Du Bartas in do Helden Godes dos Ouden Ver-bouds bij Van Lennep, II 23—H8.
;[ Ovor Stalpaert bij Alberdingk Thijni, Verspreide Verhalen in proza, ls7!t vgg., I löf. Bloemlezing uit Stalpaert door Van Vloten in het K. L. Pantheon, isd.j.
139
EliKSTE HOOFDSTUK.
1B55) heeft, behalve een schriftuuiiljk treurspel, — De Bdhlehem-sche Kindermoord — een uitgebreiden Lofzang van Jezus Christus op zijne rekening, zestig kwarto-bladzijden : en wij vonden reeds gelegenheid aan te stippen dat de muze van den vrijzinnigen De Groot (1583—1645), in nog sterker mate dan die des anderen, onder den last van bgbelsche en kerkelijke namen gebukt gaat.\'
Het eenige wat wij zeggen kunnen is dat Heinsius, die oen Vlaming van afkomst was en wiens ouders, om het schrikbewind van Alva, Gent verlaten hadden, voor den haat dei- Nederlanders tegen de Spanjaarden uit do vaderlijke nalatenschap eene welsprekender formule geërfd heeft dan mogelijk één ander nedei-landsch dichter der IT\'1® eeuw. -
Evenzoo schreef de steil-orthodoxe Jacob Revius (1581—165*). de vriend van Bogerman en mede-herziener van den Htaten-Bljbel, een drie- of viertal geuzeliederen die schier alles overtreffen wat het tydvak te onzent van dien aard heeft voortgebragt; en zelfs het gewonnen zouden hebben van hunne voorgangers uit 15G(i en vervolgens, indien het mogelijk was sommige aderen tweemaal te ontginnen.3
Blijft over: .lacob Oats (1577—1660); wiens werken zoozeer do Heilige Schrift naderen dat zij de Tweede Bijbel genoemd zijn.
Niemand zal Cats de eer betwisten het stelsel van Kalvyn gepopulariseerd, en de hebreeuwsche wijsheid voor de eenvoudigste nederlandsche verstanden toegankelijk gemaakt te hebben.
1 Hiervóór, bladz. lt;»quot; vg.
2 Nederduytsche Poëmata, 1(»18.- bladz. 15 vgg. Tot de Spanjaarden na liet sneuvelen van den admiraal Heemskerk in Mei 1607 :
AI daer Gluj niet en sijt, (hier is ons vaderlandt.
De voghel is alleen gheboren om te .snijden Met vleughelon de locht, de peerden om te rijden De muylen om het pack te draghen, of de lijn Te trekken met den hals, en iri/ om vri/ te sijn.
Tot Heemskerk\'s schim persoonlijk :
Ghestorven voor u volck, vol lof, vol eer, vol weerde.
Begraven en bedeckt i-an vryghevochten eerde.
a Biechte des Coninghs Van Spangiën. — Op het vergaen van \'tSpaen-sche schip genaemt Den Heyligen Geest. Gebedt voor de verovering^ van \'s Hertogenbosch. De verloren Graef Johan. Allen in Van Vloten\'s bloemlezing uit Revius, Schiedam is»:;,.
140
IliLÏ OKI.OOF.
Niemand ontkennen dat sommige trekken van den landaard scherpzinnig door hem waargenomen, sommige nationale krachten treffend door hem geschilderd zijn. Er zijn hier oogenblikken dat hy Hoinsius\' zeggonskracht nabijkomt. \'
Zoo ik niettemin zelfs Cats aan Constantyn Huygens opoffer lt; 1596- 1687), het is omdat deze mij toeschijnt al Cats\' deugden bezeten te hebben, vermeerderd met eene beknoptheid van uitdrukking wolke hem tot den aangewezen man der nakomelingschap maakt. Wie der ouden de minste woorden gebruikt, vindt b(j de haastig gebakerde en kort aangebonden jongeren het ge--willigst oor. 1
Welnu, de heer van Zuylichem is juist znlk een bewonderaar der Mjbelsche psalmen geweest als vóór hem ook de heer van Sint-Aldegonde was. (ioen werk züner eigen kunst voldoet hem zoozeer, of staat bjj nader inzien hem minder tegen, dan zijne melodlen voor de harpo Davids Üe eonige kans op onsterfelijkheid welke h(j in stilte gelooft voor hem weggelegd to zjjn, is dat hij er in slagen mogt, vleit hij zich, iets van de liefelijkheid en de kracht des israëlitischen konings voelbaar te maken. Do godsman, de man naar \'s Heeren hart, mogo hierboven dit zelf getuigen. Het is in Slon bekend ^
UI
t Korenbloemen, UïV--\', I :ï24. Uit Hofwyck:
Daer is, ten minsten, wat verdraeg\'licks in mijn* snaer:
En d\'een nakomelingb of d\'ander sal \'t gestanden:
JiEKSÏE HOOFDSTUK.
Wij moeten niet meenen dat Huygens zoo sprekend andoren slechts naschrijft. Het is de taal van zijn inwendig leven; muziek en poëzie. Al op de knieën zijner moeder, toen hij nog driejaren oud moest worden, verhaalt hü ergens, had hü de Tien Geboden leeren zingen\'. Een man geworden berijmde hü ze; en daarenboven de Twaalf Artikelen, het formulier des Avondmaals, en al de christelijke feesten en kerkplegtigheden quot;.
Zoozeer is de geest van zulk een dichter der IT\'1® eeuw niet liet Oude-Testament zamengegroeid, dat hij de nederlandsche jnstellingen van zijn tijd zich onwillekeurig in liebreeuwsche vormen ziet kleeden en zelf er in verward geraakt. Het eene oogenblik heeten de gereformeerden Israël, de roomschen Babylon ; het andere zijn het, op dezelfde bladzijde, de roomschen die Israël genoemd worden, de gereformeerden Juda; en de dichter verkwikt zich aan de voorstelling, - zoo het onverhoopt tot eene hereeniging tnsschen de twee groote afdeelingen der gescheurde christenheid komt, — dat .Tnda dan, op he.breeuwschen trant, over Israël zich vrolijk maken zal3.
Hef was de eeuw dat toongevende orthodoxe predikanten in Nederland aan stichtelijke lektuur voor de huiskamer den naam van Balsem GileacU over Zions wonde gaven. Er bestaat een lofdicht van Jacob Cats op dit boek\'1, en de schrijver was een man van aaivzien en naam. Hij en zijne ambtgenooten worden door Huygens als gezanten van Omhoog toegesproken, bazuinen ■can Gods Woord.5 Bij eene plegtige gelegenheid omschrijft Huygens
Somwijlen heb ick yets gebaert uyt hoofd of handen.
Dat tegens d\'opspraeck moght. En daer weet Sion van.
En dien ick \'t heiligh lied heb na gebootst. Gods mann.
De mann na \'s Heeren hert.
i Theod. Jorissen. Constantin Huygens. 1871. bladz. aii\'. •i Korenbloemen. I 1» vgg. Afdeeling: Bibel-stof en Gods-dienst. :j Korenbloemen, I 7. Uit Biddaghsbede:
Oh! sal de son noch rijsen Van soo gewenschten dagh.
Dat Juda dit belev\' en Israël belacch?
i Cats\' Werken. I8G1\'. 1 033: «Op het boeck des weerden, eerwaerden en godsaligen dienaer des woordts Mr. Willem Teeling, genaemt: Balsem Gileads over Zions wondequot;.
Korenbloemen n;7-\'. 1 .quot;n\'i vgg. Aen sommige Predikers.
142
HET \'-\'KLOOI\'\'.
üjjne eigen gebeden tot Uod als pijlen van zijn hurl ou kalveren zijner lippen. Dit laatste is geen drukfout. Het is de kronispraak van een aartsvaderlijk hollandscli c^ichtel, die in den kring der zünen, bü het ontb(jt en het avondbrood, gewoon is een kapittel uit de joodsche Profeten voor te leüen of aan te hooren
Ofschoon van afkomst een Brabander, is de bubelsche IIuy-gens een Noord-Nederlander in zijn hart.\' Ue bescheidenheid en de edelmoedigheid zouden welligt voorgeschreven hebben zich te herinneren dat Amsterdam haar bloei te danken had aan hei kwijnen van Antwerpen; het Zuiden in do kunst even hoog stond als het Noorden; en de brabantsche taal minder achterlijk ware gebleven, zoo de geloofsvervolging en de oorlog niet zoo vele goede brabantsche krachten Brabant uit- en naar Zeeland of Holland gedreven hadden.
Doch zulke bedenkingen rezen toen niet. of wogen niet. Met welken eerbied het latün der leuvensche en andere zuidneder-landsche geleerden hem vervullen mogt, Huygens beschouwde de Brabanders in het algeineen als eene soort van barbaren, half gothisch, half spaansch. De taal welke hjj in Trijntje Kor-nelis de volksklasse te Antwerpen laat spreken is eene ketelmuziek, in vergelijking waarvan zelfs het plat noordhollandsch der heldin en van haar knecht naar hemelval zweemt.1
Hetzelfde tooneelstuk. — intusschen minder eene komedie
148
t/tii/f? voor zijt gij liet?, htuldeirer voor hadden wij er, ickick voor ik. enz. — Korenbloemen I ri.M\' vgg. Tiende Boek: Klucht.
KERST K 110OrDST U K.
dan eene novelle in zamenspraken. — helpt bovendien Huygens\' antipapisme staven.
Men behoeft in \'s dichters onlangs verschenen muzikale kor-respondentie de stukken van 3640 en vervolgens die op don haarlemschen aartspriester Ban of Bannius betrekking hebben slechts in te zien, om zich te vergewissen dat Huygens sommige roomschen persoonlijk een goed hart toedroeg. 1 Ook had hy, door zijne betrekking bij de diplomatie, reeds op jeugdigen leeftijd zich moeten aanwennen andersdenkenden in het godsdienstige regt te laten wedervaren en te dien opzigte zich te gedragen als een man van de wereld. Te Venetie, te Londen, kwam het niet altijd te pas, of was het niet altijd geraden, den kalvi-nist op den voorgrond te schuiven.
Maar een hater van het katholicisme als theologie was hij met zijne ziel; \' en Maria Tesselschade is eene ongomeene vrouw moeten zijn dat zijne vaak smakelooze plagerijen met de roomsche Mis, gerigt aan hare zuster en haar, steeds met een gelijk gemoed doorquot; haar verduurd zijn. Trouwens, zij kon hem aan.2
In sommige zijner ernstige verzen, als Biddaghsbede en voorname gedeelten van Hoftvyck, trekt hij tegen het pausdom te velde met eene hartstogtelykheid die Bogerman of Revius bekoren moest, en welke Gijsbert Voet hem niet verbeteren kon 3
144
Jonckbloet en Land, Correspondance etc.. blad/, xxxvi—clxv. — VVederkeerige hulde van Ban aan Huygens, bladz. xxxn vg., noot. — Lofspraken op pater Daniel Seghers onder de Sneldichten.
y Verschillende sneldichten in het en volgende Boekeu der Korenbloemen. ..... In bet ls,fi Boek. I 17:
Komt, Tessel, uyt de Mis. en uyt het misverstandt:
Ick weet een rechter pad naer het beloofde Land. enz.
Korenbloemen. I 5 en I 355. — Over de zonden der roomschen. vergeleken bij die der protestanten, in Biddaghsbede:
Du bist gerechtigh, Heer;
Maer van twee sondaren waerom is \'t d\'eene meer?
Meer zijn sy \'t, die den schat van dijn\' bevolen Wetten
Den hoeftigen ontsetten;
HET OELOOF.
Nergens, voor zoover ik weet, noemt hij Marnix\' Bijekorf: maar hij had dien in merg en been, én als boetrede én als satire.
De toon waarop hij van Tryntje\'s eerste vooiioopige kennismaking met het roomsohe Antwerpen verhaalt, is bijna zuiver bijekorfsch. quot;Wanneer het rinkelen eener schel de kalvinistische Zaandamsohe, in haar zondagspak alvast onverzeld de stad bin-nengedrenteld, doet meenen dat het Hoogwaardige nadert en zij daarvoor zal moeten knielen, dan vlugt 7.\\j ülings in eene steeg. Doch het is maar eene mistkar, en een paard met bellen.
In eene kerk gaat zjj een pater hooien wiens wit bovenkleed haar denken doet aan het servet om aen hals van haar man te Zaandam, als de barbier dezen komt bedienen.
Van de predikatie, in antwerpsch dialekt, verstaat zij te weinig om een oordeel te durven vellen; maar uit het overdreven roeren van mond en armen besluit zij dat heeroom niet veel zaaks verkondigt.
Zij zou wel lust hebben den hoogen toren van Onze Lieve Vrouw te beklimmen en zichzelf op een panorama van den omtrek te onthalen: hare beurs is goed gevuld, en op een fooitje ziet zij niet. Maar zij wantrouwt den torenwachter (óók al een persoon die aan wijwater doet); wil in de enge kooi dei-smalle trap niet misschien door hem gedwongen worden vóór te gaan; en stelt voor het offer zich schadeloos door het gaan bezigtigen van een nonneklooster.
Wanneer zü daar te kennen geeft gereformeerd, eene getrouwde vrouw, en op het kloosterleven niet belust te zijn, dan knipt de Mater met de oogen alsof zij zeggen wilde: Zoo naauw wordt het hier niet genomen.\'
Meer zijn sy \'t, die bestaen
De meesterlicke hand aan dijn Gebod te slaen...
Meer zijn sy \'t. meer, en meest, die dy, hunn\' grooten Voeder.
Doen sterven in himn\' voeder.
Doen leven, naer den nood.
En maken die quot;t haer geeft haer (higeliclse brood.
In navolging van Marnix gebruikt Huygens hier fhi, lt;/;/, dijn, wanneer hij van God spreekt. Ook vervoegt hij: dn hist, dn hehat, du irilstt, dn .sufst, «lu sittest enz.
i Korenbloemen. 1
II 10
HEKSTE HOOfDSl\'UK.
Allerlei kwansvvjjs ubjektieve, maar in het geheel niet ob.iek-tief bedoelde epigrammen op het katholicisme, in één woord, met welgevallen voorgedragen door een ijverig protestant die niet beseft dat hy, door dit schenden van het aangezigt van anderen, het tegelijk zijn eigen neus doet.
Huygens had zijne vroege plaatsing en snelle bevordering bij de diplomatie aan Francois van Aerssen te danken, den vermaarden ambassadeur die gemeenlijk als de bewerker van Oldenbar-nevelfs ongeluk wordt aangeduid. \' Misschien is dit eene dei-redenen dat Huygens den gesneuvelden Advokaat nergens roemt of noemt; het had don schijn kunnen hebben van ontrouw jegens den levenden weldoener. Van Hugo de Groot maakt hij in het voorbijgaan gewag. 1 quot;Welligt ook beschouwde hij evenals Cats den storm waaruit de synode van Dordrecht voortgekomen was als eene godlof overgedreven bui, wier noodlottige herinnering best begraven bleef.» Dat hij het genezen zeer van Achttien ongaarne hoorde opkrabben, hetzij in gesprekken of in de kerk, dit vernamen wij reeds.2
Des te warmer prinsgezind is bij. De groote zaal op het Binnenhof staat niet voor hem in de eerste plaats met den hoofdingang naar het plein gekeerd waar in 1525 over Jan de Bakker
146
Echter kan hier ook op Strafford gedoeld zijn, II Si\'.t.
.lacoli Cats, Werken lbei\'. II Nationale Synode:
Daer is, onlanghs geleèn, een tuymel-geest gevlogen In \'t midden van het land. Die heeft daer uyt-gespogen Verwarringh diep-gesocht. Ken doehter van de Nacht.
Hiervóór blad/.. l!2. noot :i.
HKT OKI.OOF.
het doodvonnis uitgesproken, \' in 161!i aan Olüenbarnevelt het doodvonnis voltrokken werd. Zelfs is jïü hem niet bovenal het lokaal waar in 1581 de koning van Spanje werd afgezworen, in lö51 de Grooto Vergadering gehouden. Z\\j is hem een eeuwenheugend nationaal \'WalhaUa zonder beelden (beelden zouden den puritein niet gevleid hebben), vroeger het gewelf van Hollands oude Heeren, daarna getooid met vlag aan vlag veroverd in den vrijheidsoorlog door de graven van Nassau :
Daer (lack, en niuiou toe, gekropt zijn mei den pracht Van Spaensche vendelen by Wilhem t\'huys gebracht,
By .Maurits nieniglunael, by Frederick om quot;t beste,
By Wilhem ander inael. »
Na de godsdienst heeft geen ander onderwerp Huygens 7.00 gelukkig bezield als deze vereering voor de oranjevorsten, van wier diensten aan de openbare zaak de voorspoed van zyn geslacht en zijne eigen eervolle loopbaan de verkleinde afbeelding waren. Zijne ballade in den volkstoon, op den dood van Maurits, stelt iievius\' geuzeliederen nog in de schaduw. Scheeps-Praet is misschien, Vondel\'s Prince-Lied niet te na gesproken, bet beste vaderlandsch gedichtje dat in de Zeven-Provincien geschreven werd. Al had Maurits een pleitbezorger voor het uitzoeken gehad, een beteren dan den raad en sekretaris zijns broeders had hjj niet kunnen vinden.3
i Hiervóór, l*quot;\' Deel. Hoofdstuk. § 111. blad/.. 21.\'» vg.
Korenbloemen, I :;i6. üit Hofwyck:
Denckt aen liet hoogh gebouw van baicken verr gebrocht Dat geen vervuyl en kent van spinnewebs gedrocht:
Denckt aan het trots gewelf van Hollands oude Heeren.
Daer duysend menschen daeghs en duysend in verkeeren ...
Afbeelding der Groote Zaal in lüól bij Ising, Binnenhof I8»a, atlas. Teekening van Stortenbeker en Heijliger».
Korenbloemen, I löa vg. Laatste strofe:
Wee ran, riepen de matroosen.
\'tls een man oft Mouringh waer!
Eu de reeërs die hem koosen :
Weeran. \'t is de jonge Vaer! -Heintgie peurde strack aan \'t stuer, en Haelde \'t ancker uyt de grond.
\'fc Scheepje ginck door \'t zee-sop schueren Offer Mouriugh noch au stond.
147
EEKSTE HOOKDSTUK.
By Cats, Hooft, Vondel, bü al de voornaamste nederlandsche dichters van dit tijdperk, wordt men telkens getroffen door eene verkleefdheid aan de woonstede of den geboortegrond die de onverschilligheid van een later geslacht beschamen zou, indien niet elke liofde op den duur wederliefde tot voorwaarde had, en het hechten van een volk aan zijn land zich niet onveranderlük regelde naar do heusohheden van het land voor het volk. Bij Huygens is de vaderlandsliefde een ware hartstogt, en van do edelste soort.
Wanneer hij in l(i52 Hofwyck uitgeeft, man van bjj de zestig, en hij bij al wat heilig is zijne kinderen en kleinkinderen bezweert de boomen te ontzien door hem daar geplant en gekweekt. 1dan laat hji drie gevallen toe waarin van deze testamentaire bepaling zijnentwege raag afgeweken worden.
Het zou kunnen gebeuren dat zijne nakomelingen en erfgenamen, buiten eigen schuld, tot armoede vervielen of in den achterstand geraakten. Xood, die wet breekt, mag ook eiken vellen.
Eiken worden oud, maar zijn niet onsterfelijk; en het averegts onsterfelijke staat somtijds in den weg. Voor den groei van een jonger geslacht kan het opruimen van een ouder nuttig zijn en noodig worden. Ook dit zü zoo! Als de menschen, zoo mogen de boomen komen en gaan, gaan en komen.
Wat het derde geval betreft, — reeds meer dan vijfentwintig-jaren geleden, toen hij als gezantschaps-sekretaris te Londen vertoefde en dienstpligt, terwijl het onzeker was of Maurits daarginds al dan niet er in slagen zou Bergen-op-Zoom te ontzetten, in den vreemde hem aan de plaats bond; reeds toen, uitlandig herder, gelijk hij in virgiliaanschen bucolica-stijl met ongeduld zich noemde, had hij gekookt en er de psalmen Davids by aangehaald. Zou God gedogen dat Bergen-op-Zoom in spaansche handen viel? Zou het gezegd kunnen worden dat de Magtige Israels de nederige Sioniete ontrouw geworden was?... Ik geloof
us
Korenbloemen, 1 .i 1 \'■ vg.:
lek segg\' het eew voor eew, kinds kinderen laet. staen En brandt of warmt n niet aen hout dat lek liet wasschen; Ondanekbaer\' erffeniss en is niet af te wasschen.
HET GELOOF.
niet dat ééuig Nederlander van den ouden tijd ooit onstuimiger hebreeuwsch gevoeld heeft, of zuiverder daarbij. 1
Maar zoo vele jaren daarna, in 1652, wanneer door de aderen niet langer het bloed van den jongeling bruischt en het woord aan den vader van vijf volwassen kinderen is,2 dan klinkt de ingehoudener taal des te krachtiger. Is het in Gods raad besloten dat Nederland andermaal het juk der vreemde overheersching dragen zal, zoo moge dit erf, betaald van \'s dichters nederig fortuin, ledig staan; dit plantsoen, met eigen hand door hem aangelegd, eene woestijn worden; deze berken en deze linden, door wier stammen zyn hartebloed stroomt, onder den hamer komen. Verdoemd is de vracht by het zinken der schuit; en, gaat het vaderland te gronde, de kraaijen mogen dan hunne nesten bouwen in de esschekroonen hunner keus. 3
1 Korenbloemen. 1 i\'T vgg. D\'Uytlandige Herder, December lü\'Ji, met liet motto uit Psalm cxix naar de Vulgata: „Haee est consolatio mea in afflictionibus mei.s, psallendi argumenta esse mihi statutu tua in loco peregrinationum mearumquot;. Blad/.. vgg.:
Hoe smottelicker smert verettert- nu de leden Van Dijn\' gesalfde, Heer. nu die gespreide wolck Dijn erve, Dijn besit, Dijn lot. Dijn eigenheden Verstolpet met een\' zee van mis-geloovigh volek!...
Laet liever dese brand de volckeren verslinden Die Dijn\' almachtigheit al siende niet en sien.
Die aen Dijn\' wille-keur haer\' willen niet en binden.
En d\'eere Dijnes naems haer\' plichten niet en bièn ...
Laet Dijn\' gedachtenis Dijn\' wraeck niet vergelijcken Met onser vaderen misdadige wei-eer,
Maer Dijn\' barmhertigheit voorkomen ons beswijcken: Ons* krachten leggen docli wanliopelick ter neer...
En wy, Dijn eigen volck, de kudde Dijner weiden.
Wy sullen Dijnen naem de wereld maken kond :
Ter eewen eewigheit Dijn roein-gerucht verbreiden En stadigh leven doen in kinders-kindren mond.
2 Huyghens en zijne kinderen door Van Dyck, vier jongens en één meisje, in het haagsche Mauritshuis. Katalogus 1881. No 205. Schilderij van mto.
Korenbloemen, 1 air» vg. Uit Hofwyck:
Staen die bebloedde tijden In \'t eewige beschick van Gods voorsienigheit;
149-
EEHSTE HOOFDSTUK.
Ue ontembare en fijnbewei\'ktuigde Huygens, meer dan negentig jaar geworden, en nog op zijn taclitigste zoo flink ter been dat hij vijfdhalt uur aan één stuk achter de lijkbaar van den admiraal De Kuyter ging. 1 doet, wanneer htf dus spreekt, aan den ouden en ontembaren kleinen Thiers denken, als lij] in het barst van den winter, ten einde voor Frankrijk de nuttelooze hulp der mogendheden te winnen, naar Weenen en Petersburg: reist, of, om Bismarck te gaan vermurwen, op den tender eener lokomotief naar Versailles stoomt en Belfort, het ééne Belfort, den overwinnaar ontwringt. 2 Alleen landen die zoo bemind worden en waardig zijn bemind te worden, door oud en jong, hebben beteekenis.
Eigenaardig is het uit welke bron by Huygens dit alles welt.. Zyne onwrikbare overtuiging, bedoel ik, dat er een God bestaat, die evenals aan de lotgevallen van het israëlitisch monotheïsme weleer, in den strijd tegen de afdwalingen en gruwelen van het veelgodedom, ook aan het wedervaren van het kalvinisme, in het tweegevecht met Rome, zich bijzonder laat gelegen liggen. Ken (-lod die met de gereformeerde Zeven-Provincien het buiten-
Moet Holland een* niet zijn. of Niet zijn: is \'t geseit —
By diens sien seggen is, en seggen doen, en heden
En morgen \'t selfde punt. — dat Holland weer bestreden.
Weer overstreden zy. weer werdde soo het was.
Doe \'t in sijn kolen smoockt\' en smoorden in sijn ass;
Moet dat rad noch eens om; broeyt Spagnen noch een\' toelegh
Van thiende-penningh-dwangh: en leght liet maer de roe wegh
Tot dat het onvoorsiens sijn geesselingh hervatt*.
En drijv\' ons tot den keur .van mutsaerd en van rad,
Of van versweren trouw en van versaeckt gevoelen;
Sal sich dat heete bloed noch eens op \'t onse koelen:
(God zy genadiger, en weer den droeven dagh), —
Dan is mijn will geen will: en, als heel Holland lagli.
En waer \'t niet redelick dat Hofuu/ck overend stond.
Van nu af schrab iek uyt wat in mijn testament stond.
Als \'t Vaderland vergaet zijn mijn\' voor-sorgen uyt:
\'t Is reden dat de vracht versincke met de sclmyt.
1 Jonckbloet, Letterkunde i?\'10 Eeuw. 11 ?(♦ noot
2 Verhaal van Thiers zelf in Enquête Parlementaire sur les actes ilu gouvernement dc la Defense Nationale. Dquot;\' Deel.
1.50
HKÏ GELOOF.
gewoon goed meent, en meermalen, ten aanzien der Nederlanders, zich niet onbetuigd liet; maar tevens in zyne raadsbesluiten zoo ondoorgrondelijk en, met allen eerbied voor zijne wijsheid en zijne liefde, zulk een aziatisoh despoot, dat de sterveling in liet algemeen, en ook de nederlandsche geloovigo, nooit regt weet hoe hy het met hem heeft, of, heeft hij iets aan hem, zeggen kan wat. De bijbelsche pottebakker, om kort te gaan, te wiens overstaan de mensch slechts klei of leem is; die niet antwoordt van zijne daden ; naar welgevallen vaten ter eere kneedt en vaten ter oneere; zijne zuivering enkel verwacht van het Jongste Gerigt; en intusschen onvoorwaardelijk wil aangebeden worden als de driewerf heilige bron van alle waarheid, deugd, en schoonheid.
Wy zien hieruit welk oen uitnemend en schrander discipel Kalvyn in Constantyn Huygens bezat: evenals in Filips van Marnix. Beider pottebakkers-theodicee, door Huygens in het beroemd gedicht Oogen-Troost met geestdrift ontwikkeld, is uit liet hart der geneefsche loer gegrepen en heeft van oudsher, door een schijnbaar tegenstrijdig mengsel van rationalisme en fatalisme, meteen de kracht van het stelsel uitgemaakt en zijne populariteit verzekerd. Het zelfvertrouwen, waarmede Huygens zijne bejaarde vriendin vermaant in hare halve blindheid te berusten, verschilt niet van het: „Allah Is groot!quot; des midden-eeuwschen muzelmans die zijne stad ziet innemen en plunderen door de kruisvaarders. 1 Doch tevens brengt de dichter zulk eene overstelpende hoeveelheid aan de rode en de ervaring ont-loondo gronden bij, dat het godsbestuur volkomen geregtvaardigd, en do eenoogige Partheninne ten slotte eene bevoorregte onder ile vrouwen schijnt. 2
151
Hiervóór, 1 lt;17 vgg. Hoofdstuk: Olivier van Keulen.
i\' Korenbloemen. 1 i\'!)0. Slotverzen van Oogen-Troost:
Dus, Parthenine (want wy zijn nialkand\'ren moe (ieprevelt). weder nae den Pottebacker toe!
Hein volgen voeght de kley; en breeckt hy ons tot scherven. Ons hopen staet in hem, al soud\' hy ons doen sterven ;
En sluyt hy ons een oogh of twee eer *t avond is,
\'t Is om een schooner licht, \'k Weet dat iek niet en miss;
EEHSÏE HOOf\'DSTUK.
Dezelfde veer heeft ook het kleiner dichtstuk G-eboort-Dagh naar voren doen springen dat men in alle bloemlezingen aantreft, Ligt het eerbiedigst, ootmoedigst, dankbaarst, godsdien-stigst vers uit de geheele nederlandsche letterkunde der 17,i\'■ eeuw. 1
Indien wy onderstellen dat iemand, die zoo gevoelde en dacht, een daarmede overeenkomend uitwendig optreden van den mensch in de zamenleving verlangde, dan oordoelen wjj juist. In zijn Kostelick Mal, levenslang in z^ne oogen de getrouwe uitdrukking zijner zienswijs op dit punt gebleven, boekstaaft de puriteinsche Huygcns, eens voor al, dat men den kleimensch moet kunnen aanzien uit welke stof hij werd genomen en tot welke hij we-derkeeren zal. Geen kwikken, geen strikken. De vrouwen be-hooren, zooals zij op de regentesse-stukken van het tydvak werkelijk doen, hofjesjufvrouweu te geiyken. De mannen betaamt het mantel en bef te dragen evenals hij., op zjjn portret door Netscher vóór de Korenbloemen van 1672. 2 Naar dit stelsel is het voldoende dat de mensch met ootmoed bekleed zij.
Omstreeks het einde van \'t Kostelick Mal doet de maker het voorkomen alsof hij slechts paradoxen heeft willen verkondigen, en neemt hij, in zestien versregels, een paar honderd zijner argumenten terug. \' Doch men moet door dit hinken der logica
lek spreeck een heiligh woord. Luet ons op \'t hoogste l«»t sien I Blind en onblind is een: de vrome sullen God sien. i Korenbloemen, I Op mijnen Geboort-Dagli:
Noch eens September, en noch eens die vierde dagh.
Die my verschijnen sagh?
Hoe veel Septembers, Heer, en hoe veel\' vierde dagen Wilt ghy my noch verdragen? enz.
In dit vers van later dagteekening heeft het trilt ijhij van den Staten-Bijbel het vroegere wilxt ilu vervangen.
i Korenbloemen, I 75—88. \'t Kostelick Mal. Verwijzingen naar \'t Kostelick Mal in Oogen-Troost, t 285; in Hofwyck, I 3(51. Het portret door Caspar Netscher. JEt. lxxvi, in het Rijksmuzenm te Amsterdam, Katalogus 1885, No i\'ót.
;i Korenbloemen, I 87:
Maer jocken buy ten boort. Om \'t wijse woord te spreken: De Reden komt te !aet om \'t ongelijck te wreken Dat haer Oewoonte doet enz.
152
MET OEI.OOF.
zich niet laten misleiden. In den vorm eenor erasmiaansche satire tegen geldverspilling cn opschik, is het gedicht een kalvi-nistisch pleidooi ten gnnste van de ondermaansche nietigheid, het raadzame der handreiking aan armen en ongelnkkigen, en de volstrekt eenige waarde van het godsdienstig geloof.
Toen Huygens te I.onden in 1622 deze strafpredikatie schreef telde hij pas zeven en twintig jaren; en wy komen in verzoeking het den leerling-diplomaat euvel te duiden, zoo hy lust gevoelde zich met onderwerpen uit do zedekunde en de wijsbegeerte bezig te honden, dat hy daarbij niet meer aandacht schonk aan het in 1620 verschenen Nocwm Organum van lord Bacon, dien hij in de salons dor groote wereld lederen dag ontmoeten kon. Wat ervaringsfilosofio, denken wij onwillekeurig, zou den jeugdigen dogmaticus goed gedaan hebben. 1
Dit is echter de maatstaf niet waarnaar een geest als de zijne beoordeeld wil worden. Hy was oen veelweter, geen geschied-vorscher; een opmerker, geen denker; een moralist, geen man der wetenschap of der metafysica.
Evenmin mag op het weinige dat volgens mij van zijne poëzie schijnt over te blijven, uit de hoogte neergezien worden. Voor den goeden naam der Zeven-Provincien en dor ITti»\' eeuw in het godsdienstige is het genoeg don Staten-Bijbel en de Koreii Bloemen voortgobragt te hebben; en zoo Huygens op ons den indruk maakt te weinig een wijsgeer of een dichter geweest te zijn, te zeer een predikant, des te beter past hij in de lijst zijner eeuw en van zijn volk. *
Over Bacon bij Phüarète Chasles. l\'Angletei-iv Politique, bladz. lir, vgg. Bij ïaine. Littérature Anglaisse. I 4o;j vgg. Bij Scholten, Godsdienst en Wijsbegeerte, 202 vgg. Bij A. Pieison, Gids isss. I :);il vgg.; aankondiging van Spedding\'s Evenings with a Reviewer.
T \\V E E D E HO O F D S T ü K. DK HANDKI..
I
Van één der in het vorig hoofdstuk verkregen uitkomsten wil aanteekening gehouden worden. Ik bedoel dat de stoot, die van de Noord-Nederlanders een afzonderlijk volk maakte, is gegeven door Zuid-Nederland, en, gelijk Antwerpen van Amsterdam, evon-y.oo Brussel de moeder van Den Haag geweest is.
Waar is het dat ook Hollanders, Friezen, Utrechtenaren, zich naar Genève begeven hebben, ten einde op de plaats zelf kennis te gaan maken met de loer en de instellingen van Kalvyn. Maar toen zü die reis ondernamen was de henegouwsche Guy de Bres of Guy de Bray, auteur van het eerste nederlandsch-gereformeerd belijdenisgeschrift, door hem bezegeld met zijn bloed;1 warende brabantsche Jan en Filips van Marnix, Jan gesneuveld in de dienst der kerkbrekers, Filips hun advokaat geworden; reeds sedert geruimen tijd hen voorgeweest. - Geen Noord-Nederlander
1 Over Oruy dt* Bray bij Vinke, Lihri Symbolici Ecclesiae Retormatae Neeiiandicae, Is-Ui, Voorrede bladz. xi vgg. — Bij Bakhuizen van den Brink, Willem van Oranje en Anna van Saksen. I8rgt;a, bladz. 1 :-\'7 vg. en Bijlage E. — Monogratie door 1.. A. van Langeraad: Griiido de Bray. zijn leven en werken,
2 Levendige schildering van liet sneuvelen van -1 au. heer van Thou-louze. bij A. S. C. Wallis, In Dagen van Strijd, 1873, III 129—i to. — K. Kruin, Voorspel van den tachtigjarigen oorlog, Gids isiio, I 1 -\'i vg. — Aldegonde, in Van de Beelden atgheworpen in de Nederlanden in Au-gxisto l _Het is een vermeten ende opgheblasen oordeel van degenen die lu-n niet schroomen de levende beelden Oodts des Heeren, haere evghene broeders, wreedelick te verdoemen, bv dien slechts lt;)at sv de
DK HAXD;!I„
van beteekenis heeft Kalvyu persoonlijk gekend. Arminius, Uyten-bogaert, Bogerman, hoorden alleen Theodore de Beze. 1 De broeders Thoulouze en Sint-Aldegonde waren eenmaal Kalvyn\'s hnis-genooten, en hadden zijn onderrigt uit de eerste hand. 2
Er is in 156fi wat woester of wat minder woest gebeeldstormd te Middelburg, Leiden, Delft, Amsterdam, Den Bosch, Utrecht. Geen andere daad heeft, in dezelfde mate, het revolutionair karakter der beweging aan het licht doen komen; getuige de ontsteltenis der landvoogdes, die voor hare persoonlijke veiligheid uit Brussel naar Bergen vlugten wilde, en \'s konings wraak over de godlasterlijke heiligschennis. Het was eene besmettelijke razernij die met de snelheid van een elektrieken schok van de eene stad oversloeg naar de andere. Maar de galvanische battery werd geladen te Antwerpen, en het waren de beeldstormende Antwerpenaren die de onoverkomelijke kloof groeven.3
De gen ze-scheld naam, in de geschiedenis een eeretitel geworden, is het eerst te Brussel vernomen. Zijne etymologie wjjst naar het fransch-sprekend Zuiden: in het Noorden zou men schooijer of landlooper gezegd hebben.4 De admiralen der watergeuzen, Dolhain, Lumbres, Lumey, waren znidnederlandsche edelen. 5 Één beroemd vice-admiraal, Blois van Treslong, evenzoo. Blois was een afstammeling van den half henegouwschen graat •lan die in de tweede helft der l-l\'1\'\' eeuw Schoonhoven en Gouda regeerde; Treslong eene henegouwsche heerlijkheid, indertijd
houte emU- steene leoliose blocken entle jifgodenbeeldeii ott kinderpoppen moghen eenichsins vorschooiieii ende verdedighen.quot; Bij Van Toorenen-bergen, I :»4.
1 .1. de Wal, Neclerlandsche .Studenten Heidelberg en te Genève. M\'i van Letterkunde 1865, blad/., r.9 vgg. der Mededeelingen.
•i Veritable récit des choses passées ès Pays-Bas, Leuven, 1578. Bij Tb. Juste, Vie de Marnix, blad/, ó.
:» Berijmd overzigt, door een rooniscli-katholiek tijdgenoot, bij Van Vloten, Ned. Gesehied/angen, 1 280 vgg.
■i De tijdgenoot Kiliaen op G-heus: „Dictiogalliea, sivepotius walonicji, olim obscura et Teutonibus ignota, nunc vero eet.quot; — Geu/enappen, en geu/epenningen met fransebe randschriften, bij Van Loon. Ned. Historie-penningen, 1723—1731, 1 8:5, 85.
5 Hiervóór, blad/. 40, noot 2.
155
TWEEDE HOOFDSTUK.
geschonken aan den oudsten natuurlijken zoon van dien vorst.1Men kan er Lodewijk en Karei van Boisot by voegen.2
Gewigtige diensten werden aan Zeeland en Holland bewezen door de kalvinistische vlugtelingen uit Vlaanderen, Brabant, en verdere zuidelyke provinciën. Met achterlaten van de asch hunner trouwe Klaartje\'s en trouwe Margareta\'s, zijn deze ballingen in het Noorden hunne walsche gemeenten komen stichten, die voor de tweede maal, door de herroeping van het Edikt van Nantes oene eeuw daarna, het hare voor de algemeene nederlandsche beschaving zouden doen. Zij schonken aan de Zeven-Provlncien schrijvers als Van Meteren en Van Mander;3 aan Dordrecht den stamvader der Vossiussen; aan Amsterdam en Leiden geleerden als Heinsius, Stevin, Plancius, Van Baerle; aan Amsterdam en Middelburg geniale koopliodon als De Moucheron, Isaac Lemaire. Jaques Lemaire, en Usselincx.4 En dit niet alleen. Tengevolge hunner gebreken zelf, of hetgeen in gewone tyden daarvoor zou doorgegaan zijn: hunner kalvinistische onverzettelykheid. harts-togtelykheid, haatdragendheid, en dweepzucht; is tot het vestigen der nieuwe en revolutionaire orde van zaken in het Noorden, krachtig door hen bygedragen.5
Dit blinken echter was niet alles goud, en onze hulde aan her Zuiden moet binnen grenzen blyven.
Was het omdat het Noorden vóór 1572 zulk eene weelde nog
Iö6
Hiervóór, i*quot;\' Deel, lquot;,p Hoofdstuk, § i vgg.
•2 Over Louis do Boisot bij R. Fruin, Beleg en Ontzet van Leiden 1874, blad/. 955 vgg.
y Van Mander volgde meer dan hij voorging. Hiervóór I 41)8 vgg.
■i De Jonge Jr., Opkomst van het Nederlandsche Gezag in Oost-Indie, 18(gt;2—1878, I 57: „Het springt in \'t oog dat bijna in elke groote onderneming dier dagen in Noord-Nederland, onder de eerste aanloggors minstens één Zuid-Nederlander wordt aangetroffen; en het aandeel der uitgewekenen in de beoefening der wetenschappen was niet minder groot.quot;
:» Znidnederlandsche kalvinisten als Daniel Heinsius, Usselincx, Plancius, Johannes Lemaire, waren onder de vurigste tegenstanders van 01-denbarnevelt en De Groot. — Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen, II ló: „De oude geuzen splitsten zich in twee partijen: dt-vreemdelingen, van elders hier gekomen, kozen voor het grootste gedeelte met ijver de zijde der kon tra remonstranten, en tot zelfs in. de laagste klassen drong de verbittering door.quot;
DE HANDEL,
niet gekend had als waarvan sedert honderd jaren en langer,, onder de graven van Vlaanderen en de hertogen van iiourgondie,. de zuidelijke gewesten overvloeiden? 1 Had onder het volk daarginds de rgkdom verwijfdheid doen ontstaan? Waren de Noor-deiyken boerscher, maar tegelijk kloeker, soberder, geharder?quot; Iets van dien aard vernamen wy reeds, of werden op weg ge-bragt het te vermoeden. -
Zagen in het Zuiden de burgers en de edelen tegen de toepassing van liet kalvinisme in het leven op? Vreesden zij dat door de puriteinsche tucht van Genève hun bestaan te mistroostig worden zou, te vreugdeloos, te grijs? Sommige verwijten van Filips van Marnix aan de eenmaal vurige maar weldra verflaauvvde kalvinisten van Brabant, Vlaanderen, en Henegouwen, zouden het bjjna doen gelooven.3
Mogelijk ook zat by de Zuidelijken de schrik voor de beeldaf-
1 (Jommynes, over de landen van den in 147«! gesneuvelden Karei den Stoute: „Je cuyde avoir ven et congneu la ineilleure part d\'Europe: toutesfois n\'ay je congneu nulle seigneurie, ne pais, tant pour tant. ny de heaueoup plus grant estendue encores, qui feust si hal»onlt;lant en richesses, en moubles et en ediffices, et aussi en toutes prodigalite/. lt;1 esp en ces, testyemens, chieres, comme je les ay veu pour le temps que j\'y estoye.quot; Mémoires, a\'1quot; Boek. Hoofdstuk, bladz. :U8 van C\'liante-lauze\'s uitgaaf. 1881.
2 Hiervóór, bladz. is» vg. Opmerkingen van Hadrianus lunius. — In een brief van Karei V aan zijn broeder Ferdinand, 1531, wordt het volk van het graafschap Holland aangeduid als nog ttiwjjfe, r/rosstcr, W rural, en dus eene te ligter prooi voor de revolutionaire denkbeelden van den dag. — Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam. IV iel. Uit Yssel de Schepper.
„Bevinden wy in ons dat wy. na de ontfangen kennisse des Euan-geliums, in den geest onzes verstants vernieut zijn geworden tot den evenbeelde des nieuwen menschen, die na God geschapen is in gerech-ticheyt ende waerheyt? Ter contrariën, wy hebben even seer met den kinderen der werelt geloopen in alle dertelheyt, begeerlicheyt, droncken-se.hap, gulsicheyt, ongebondenheyt, brasserijen. bancketterijen, pomperijen ende wulpsieheyt; so dat tüssehen de allerongebondenste kinderen der wereld ende ons schier geen onderseheyt van alsodanige dingen geweest en is. behalve alleene so wanneer het ons aende macht ende middelen ontbroken heeftquot;. Filips van Marnix, Trouwe Vermaninge aen de Chris-telicke Gemeynten van Brabant, Vlanderen, Henegou, ende andere omliggende lauden, l/iSti. Bij Van Toorenenbergen, I rgt;:w! vg.
157
TWEEDE HOOFDSTUK.
werpers en de boschgeuzen er te zeer in, en bleef men daar, onder het juk van welopgevoede lieden, in godsnaam liever roomsch, dan de anarchie te gemoet te gaan onder het wanbestuur van gereformeerde vandalen en vagebonden. 1
Hoe dit zy, betrekkelijk spoedig gaf het Zuiden de voorkeur aan een vergelijk met Spanje, en ging naar de verleidelijke voorstellen van Parma luisteren. De burgers van Antwerpeii verduurden in 1585 voor hunne stad niet half zoo veel leed als in 1574 de burgers van Leiden voor de hunne uitgestaan hadden. 1 De meeste onderteekenaren van het Compromis der Edelen, vooraan de mannen van het Zuiden, werden hunne eerste liefde ontrouw.2Zonder de volharding van het Noorden zou de tachtigjarige oorlog reeds vóór het twintigste jaar geëindigd zgn; en geëindigd met het muilbanden der opstandelingen.3
Het land van Rubens, wilde ik zeggen, kan slechts tot zekere hoogte, wanneer men enkel met de eerste opwellingen rekening houdt, het vaderland der geuzen genoemd worden. Door andere
158
„Zou dit niet toe te schrijven zijn aan de rechtmatige vrees voor nieuw geweld van de zijde der kalvinisten? aan den haat van alle. zelfs gematigde katholieken tegen de onverdraagzamen, die voor vrijheid van godsdienst heetten te strijden, maar alleen vrijheid voor zich verlangden en haar niet aan anderen gunden? En gaf niet hetgeentusschentijds was gebeurd aanleiding om ze in die vrees, in dien haat. te stijven? Wat was liet hoofdwerk der ballingen geweest, die op naam van den Prins den nationalen strijd heetten voort te zetten? Behalve plunderen: kerk-verwoesting en priestermoord. Hoe waren niet in Holland en Zeelami de katholieken weldra beroofd van alle gezag, zelfs van vrije godsdienstoefening; hoe hadden zelfs niet de Staten van Holland, die toch waarlijk niet tot de onverdraagzaamste kalvinisten behoorden, maar al spoedig voor libertijnen doorgingen, aangedrongen op het weren der katholieke religie, alsof elk katholiek een vijand der natie, een vriend van Spanje en der inquisitie was!quot; P. L. Muller, Gids 187:}, I ;{«« vg.
;5 „Entscheidnng in den Niederlandenquot; bij Ranke, hiervóór bladz. 21 noot 1. — K. Fruin, Voorspel, Gids 18«0, I 4urgt;.
Oordeel der Noordelijken over de waarde van Span.je\'s aanbiedingen bij Van Lummel, Geuzeliedboek N0 «l:
Een Spaensch pardoen dat hout som vast Als een open hant vol vlieghen.
DK IIANÜKI..
middelen en langs andere wegen is liet, in later tyd. op zijne beurt tQt aanzien gekomen. Het eenig volledig geuzeland der 16de en 17\'111 eeuw, Indien men er roem op draagt daarvoor te boek te staan. Is liet land van Rembrand geweest.
Doch reeds te veel over één onderwerp, missuliieij. Was uit-den aard der zaak de religie eene der hoofdzenuwen van den kalvinistischen Staat, om geografische redenen, en door den loop dien de gebeurtenissen namen, was de negotie dit niet minder. Na de lotgevallen der godsregering, de lotgevallen der handels-inrigting.
Men vindt opgeteekend dat In 1503 twintig duizend Nederlanders, als protest tegen de spaansohe vervolging, naar Londen uitgeweken waren. 1 Vermoedelijk waren dit voor het meeren-deel Vlamingen en, -Brabanders, inzonderheid Antwerpenaren, en bij voorkeur kooplieden of industriëlen. Onder de laatsten behoorde het geslacht van Van Moteren, wiens vader te Antwerpen eene boekdrukker^ bestuurde.\'\'
Toen in 1567 Willem de Zwijger, met het oog op de aanstaande komst van Alva, Antwerpen en Breda verliet, toen volgden, beweert men, honderdduizend personen hem naar verschillende plaatsen in Dultscliland.1 Het is van algemeene bekendheid dat onder hen zich de anisterdamsche koopman Adriaan Pauw, de noordbrabantsche veehandelaar Herman de Knyter, de leidsche zeemtouwer Adriaan van der Werf bevonden, en zü den prins van Oranje in zijne ballingschap diensten bewezen hebben.4 De koopmansfamilie Semein, te Enkhuizen, ging daarbü zoo krachtig
1 M. L. van Deventer. Het jaar kmü». Historische Proeve, 185«, l»Iad/.. 7. noot.
- Leven van Van Meteren door ïjtiiieuii Huytiiick. predikant te Londen. Aeliter de Ned. Historie, uitgaatquot; van li!t4.
y Wynne, Vad. Geschiedenis, ü\'le Druk. Mad/, si. ill.
1 Adriaan Pauw door Koenen, 1842. ~ Herman de liuyter door Acquoy, ls7l. Van der Werf door Te Water. lal t.
159
TWEEDE HOOFDSTUK.
vooi-, dat de prins naderhand om harentwil eene zeldzame uitzondering maakte. Hij bepaalde dat, bij het vergeven van posten te Enkhuizen, steeds onvoorwaardelijk aan bekwame leden van dit geslacht de voorkeur zou geschonken worden.1
Wanneer wij de verzameling Sententien en Indagingen van den hertog van Alva ter hand nemen, bijna uitsluitend op Noord-Nederland betrekking hebbend, dan vinden w;) er de vonnissen van nagenoeg tweeduizend personen die om him geloof, tusschen de jaren 1568 en 1572, met verbeurte hunner goederen het land verlaten hadden. 2 Velen hunner zijn bakkers, slagers, kleermakers, goud- en zilversmeden. De meesten behooren tot de klasse der neringdoenden. Het zjjn er 44 uit Vianen, 42 uit Edam en Monnikendam, 39 uit Middelburg, nogmaals 40 uit Middelburg, 62 uit Utrecht, 47 uit Leiden, 135 uit Amsterdam, 83 uit Den Briel en Heenvliet, 43 uit Enkhuizen, 42 uit Leeuwarden, 46 uit Kollum, 79 uit verschillende dorpen in Friesland, 60 uit (Troningen, weder 8(gt; uit Groningen.
Na Parma\'s overwinningen en den val van Antwerpen in 1585, herinnerde ik reeds, zijn duizenden Brabanders en Vlamingen de eenen naar Holland gekomen, de anderen naar Zeeland 3. Voorname kooplieden in hun midden bragten uit het Zuiden lumne huizen naar het Noorden over. Voor een deel werden zij mede-oprigters van oostindische of westindische compagnien. 4
Al in de eerste maanden van 1566, toen het Compromis der Edelen de hertogin van Parma nog aangeboden moest worden, was te Antwerpen een Compromis der Kooplieden ontworpen; programma van een burgerliik eedgenootschap welks zaamge-zworen onderteekenaren in bijbelstijl voor de vrijheid van geloo-ven en kerkgaan opkwamen, deze te veroveren een pligt noem-
l Over liet. ge.sl;iclit Stint-in bij Centen, vervolg op Brandt\'s Enk-huizen, 1717. bladz, : vgg.
x Deze Sententiën en Indagingen zijn. naar een gewaarmerkt hand-schrift, in l7ar» voor het eerst uitgegeven door den amsterdamschen koopman Jacob Marcus.
:i Wynne, Vad. Geschiedenis, .v1*1 Druk, bladz. 104.
4 Van Bruyssel. Histoire du commerce et de hi marine en Belgique, ItMi 1— 18ti111 113, l4!t. Ook de antwerpsdie Pieter van den Brnecke wordt daar herdacht.
1(50
DE HANDEL.
den hun opgelegd door God, en betuigden om harentwil hunne personen en hunne goederen in de waagschaal te willen stellen.1
Zeer waarschijnlijk waren dit dezelfde lieden die een half jaar later, in Oktober 1566, koning Filips drie millioen aanboden, op voorwaarde dat hij de niet-katholieken vrijheid van openbare eeredienst zou toestaan.2 Dit stuk is uit het waalsch of fransch der Zuidelijken door Coornhert in het hollandsch der Noordelijken vertaald. In Zeeland. Holland, Utrecht, Gelderland, werden aan de overheid adressen ingediend, eensluidend met het antwerpsche. In eene bijeenkomst te Amsterdam kwam het dokument ter tafel.
Hebben bij die gelegenheid de amsterdamsche hervormden ten slotte geweigerd het hunne bij te dragen, het was niet omdat zij wat ijver betreft bij de antwerpsche achterstonden, maar omdat zij bemerkten dat toen de koning van Spanje het aanbod der dertig ton, ten onregte door hem als eene poging tot omkoopen beschouwd, versmaad had, de verbondenen dit geld voor het organiseren van een gewapenden opstand gebruiken wilden. Eensdenkend met den prins van Oranje, achtten de Amsterdammers het oogenblik zich op die wijs te weer te stollen toen nog niet gekomen. 3
Evenals er te Enkhuizen kalvinistische visschers en reeders gevonden werden die, aangegrepen door de denkbeelden der eeuw.
161
Tekst van het Compromis «Ier Kooplieden bij M. L. van Deventer. Het Jaar I5ü(», bladz. 7:» vg.: -Nous Marchans soubsignez, conseillé au faict de notre conscience, nous nous sommes bien voulu donner la main d\'association. pour empescher quelque loy laquelle contrevient au d eb voir qu\' avons a Dieu . .. Nous promectons et jurons par solempnel et inviolable serment a Dieu, que a 1\'advenir n\'endurerons. en fa^on que c« soit, que aulcune moleste ou recherche nous soit t\'aicte pour le faict de la religion de notre conscience... Prenans Dieu pour témoin de nostiv intégrité, lequel nous prions nous vouloir pourveoir de conseil, force et dextérité, pour la maintenir non seullement d\'escript et parolles. mays y employer noz propres corps et biens.quot;
Marco Perez, Gilles de Grave, Karei van Bomberghen, Gilles van der Baengerye, Franchoys Goddin, Henry van den Broecke, Cornelis van Bomberghen, Thomas van Gheer, Johan Carlier, Nicolas du Vivier, Nicolas Selin. — M. L. van Deventer, Het jaar iógg. bladz. 45 vgg.
ö M. L. van Deventer. Het jaar ió66, bladz. 55.
JT 11
TW11E0E HOOFDSTUK.
naar zelfregering haakten en in cle nieuwe Kerk het beginsel van den nienwen Staat begroetten. 1 was er te Leiden eene kern van kalvinistische volders en kalvinistische wevers; lieden die voor hunne gedachte aHes overhadden, en de zegepraal hunner zaak met de komst van het godsiflk vereenzelvigden. Bij ontstentenis van soldaten was er eene uit die burgers geworven schutterij, bereid haar leven te laten; zoo onvoorwaardelijk dat zelfs een wakker man als de president-burgemeester Van dei-Werf. ook zelf een industrieel, in hunne oogen bijna voor een tlaauwert doorging.
Te Leiden ziet men daarenboven hoe het een zich aan het ander schakelde, en van de lagere klassen der zamenleving, fabriekarbeiders, kleinhandelaren, winkeliers, do stoot zich aan de hoogere mededeelde. Er was een persoon van aanzien. Dirk .Tacobsz van Montfoort, de omwenteling in stilte warm toegedaan : na het ontzet nam de prins van Oranje bij hem ztin intrek. Er was de oude Jacob van dér Does, lid der ridderschap, die geen anderen eed dan zijn eed aan den stadhouder kende. Er was Jacob\'s jongere neef Jan, man van letteren als van studie zoowel als van geboorte en fortuin, dien de eisch der r.yden in een ervaren komraandant der burgerwacht herschiep. Er was een stads-sekretaris als weinigen, Jan van Hout, blakend van eene oude liefde voor gemeentelijke onafhankelijkheid. Er was de prins van Oranje, wiens denkbeeld i.eiden\'s omstreken onder water te zetten werkdadige ondersteuning bij de Staten van Holland vond. Er waren de noord- en zuidnederlandsche edelen in \'s prinsen omgeving en aan boord der vloot, die niets onbeproefd lieten wat eene onderneming kon doen gelukken aan welke de toekomst hing.2
Men bewere niet dat het varen op Indie en het stichten der Oost-Indische Maatschappij, vijfentwintig jaren daarna, met deze gebeurtenissen of dit personeel weinig te maken heeft gebad. Onder de hollandsche edelen in het gevolg van Boisot bevond
l Gerard Brandt, Historie der vermaerde zee- en koop-stadt Knkliui-sen. liioii. bladz. li!6 vgg. van den herdruk van IH7.
■2 H. Fruin. Beleg en Ontzet van Leiden. 1871. Oude Verhalen, door K. Frnin. Hooft van Iddekinge. en 1!. Elsevier, l.t74.
162
HL HANDEL.
zich Oldenbarnevelt, de toekomstige doopvader der Compagnie. 1De hollandsche admiraal, die, in 1599, hel eerst op den Atlanti-schen Oceaan de vlag vertoonde bestemd op Java geplant te worden, was een lid derzelfde familie Van der Does aan welke het beleg van Leiden voor een niet klein gedeelte zvjne vermaardheid dankt.\'\' Van honderd andere noordnederlandsche geslachten, betrokken geweest bij den opstand, kan hetzelfde gezegd worden. Maurits in persoon zon niet door de inlandsche vorsten van den Maleischen Archipel uit de verte als koning van Holliind toegesproken en voor den vertegenwoordiger van een europeesch rijk erkend zijn, indien zijn vader de handeldrijvende Hollanders en Zeeuwen minder vertrouwen had ingeboezemd, of hun geloof in het goed gesternte van Willem I door \'s prinsen schranderheid en toewijding in mindere mate geregtvaardigd was.1
fll
Het is met hot oog op de Oost-Indische Compagnie, meer nog dan op de in West en Oost aangehechte bezittingen in het algemeen, dat ik van eene inrigting sprak.
Wie Oost-Indische Compagnie zegt, zegt Java; en aan liet langzaam veroveren van dit eiland is de geheele IT\'2\' eeuw nesteed. Maar hot handelsligchaam hetwelk die daad volvoerde
163
„Geweest zijnde die in \'t jaar ir.74 hem ook geëmployeert heeft totte vorderinge van \'t ontset van Leiden, zoo in \'t deursteeken van de dijken als het datelijk ontset totte brugge van Soetermeer toe.quot; Verhoeren van Oldenbarnevelt ISiil», bladz. 127.
1 Het verhaal van den togt van Pieter van der Does bij Van Meteren, Ned. Historie, 1\'. 131 verso tot 4S5 verso. De wimpel van het .spaansch galjoen St. Mattheus. in 158S door Pieter van der Does veroverd op een van de hoofdbevelhebbers der Armada van Filips 11. werd opgehangen in de leidsche Pieter- en Pauhis-kerk. Afbeelding van een fragment bij .Tac. Scheltema Onoverwinlijke Vloot 1825, bladz. 220.
^ Traktaat der bantamscbe Javanen met de Hollanders, II October -Wy gouverneur, welgeboorne ende heeren dezer stede van Bantam. sweeren van wege onsen Ooninck aan den Heer fwesende) Coninek van Hollant enz.quot; !gt;e Jonge Jr.. Opkomst, Tl *72.
TWEEDE HOOFDSTUK.
was tegelijk eene staatsinstelling; zijn fonds had de waarde van een staatsfonds. De bloei der Republiek werd afgemeten naar het rijzen of dalen van de aktien der Compagnie. De kolonie was de pols dien men raadpleegde bü het bepalen der gezondheid van het moederland.
Het kan niemand verwonderen op dit zich uitzetten tot koloniale mogendheid zooveel nadruk te hooren leggen. Het was liet nieuwe waardoor de Republiek van zichzelf en hare voorgangsters zich onderscheidde. De italiaansche, vlaamsche en duitsche steden van een vroeger tijdperk, welke Amsterdam bestemd was op te volgen. 1 hadden zelfs niet in de dagen-van haar hoogsten bloei koloniën in andere werelddeelen bezeten: Pisa niet, Venetie niet. Genua niet, Gent of Brugge niet, Antwerpen niet, Lubeck niet, Hamburg niet. Evenals Portugal, Spanje, en Engeland, be-magtigde do republiek der Zeven-Provincien voor het eerst over-zeesche gewesten. Naar evenredigheid breidde haar horizont zich uit, vermenigvuldigden zich hare betrekkingen, wies haar rijkdom, en won zij aan invloed naar buiten. Van eene buurtmarkt werd zü eene wereldmarkt.
Of weet iemand eene juister formule van onderscheiding tus-schen het tijdvak dat op de omwenteling van 1572 gevolgd is, en de eeuwen welke den opstand tegen Spanje voorafgegaan zijn ?
Ook zonder op te klimmen tot het begin der IS2\'1, toon door hun mededoen aan den togt naar Damiate de bewoners dezer gewesten voor het eei\'st door eigen aanschouwen en in groeten getale -kennis maakten met den Levant. 3 zal het niet ongeoorloofd zijn aan te nemen dat onder de graven uit het henegomv-sche, het beijersche, het bourgondische Huis, de zee eene bron van welvaart voor de noordelijke provinciën geweest is, zooniet de hoofdbron. Men vindt de Noord-Nederlanders van dien tyd geschilderd als een haringkakend en zoutziedend volk van vis-schers, scheepsbouwmeesters en vrachtvaarders. \' Zelfs in de
164
Hiervóór, 1 \' Deel lsTquot; Hoofdstuk, bhulz. -j vg.
(tude handels- en scheepvaartberigten hiervóór, I loc vg.. io:» vgg. — Volledig nverzigt I\'ij R, Friiin. Tien .laren, i;\'1 Druk, blad/. l»l vgg.
Over de Nederlanders te Damiate in 1217 hiervóór, I vg
DE HANDEL\'
namen die zü aan hunne staatkundige partyschappen gaven, -spiegelde hun vischvangende aard zich af. 1
De ligging van het land aan den mond van twee groote rivieren, met eene zeekust die van Oost-Friesland tot Vlaanderen reikte, bragt dit vanzelf mede. Zulke gegevens beteekenen eene roeping.
Het wordt bovendien gestaafd door historische teksten betreffende het oude zeeregt in Noord-Europa. Een groot gedeelte der vroegere internationale wetgeving op dit stuk, geheeten naar het snel uitgebloeid zweedsche Wisby, is getrokken uit amsterdam-sche bepalingen; wier redaktie, gevolgd naar nog oudere vlaanv sche bescheiden, evenals het regtsboek van Den Brie! teruggaat tot de eerste jaren dei\' 15110 eeuw. 2
Ordonnantiën als die oude amsterdamsche zijn oen doorslaand bewijs. Eene stad moet onder de zeevarende steden reeds medetellen; de buitenlandsche zaken moeten er zeker gewigt in de schaal werpen: zal het pas geven namens haar eene soort van waterwetboek te ontwerpen, regelend het varen op vreemde havens, de verhouding van schippers tot reeders, van schepelingen tot schippers, en het overige. 3
Doch dit alles behoort tot de geschiedenis van het aandeel der noordnederlandsche steden in het Hanzeverbond. 4 Wij herinneren hier alleen dat in den loop des tijds, door zich niet aan te sluiten bij de nieuwe beweging voortgekomen uit het mededingen met Spanje en Portugal, dit verbond door Engeland en de Zeven-Provincien overvleugeld, en van vrijzinnig reaktionair, ot wil men liever, van zelfstandig een werktuig geworden is. Eerlang zou Alva te Frankfort de Hanze van het verkeer met Rusland afhouden. 1 Filips TI haar tot mededoen aan het uitrus-
1 Hoekscheu en Kabeljauwsc-hen. Opmerking van Lu/.ac, Holland* Hijkdom. 1780—1783, I 112.
a Over het regtsboek van Den Briel hiervóór, l lol. lol.
3 Over de Vonnissen van Damme, de Ordinancie van Amsterdam, de Compilatie van Wisby. de Plakaten van Karei V en Filips II. bij M. Tb. Goudsmit, Geschiedenis van het Ned. Zeerecht, 1882. Inleiding.
1 O. van Rees. Geschiedenis der Staathuishoudkunde in Nederland tot het einde der l8,lf\' eeuw, I !)5 vgg. Hiervóór. I 107.
3 Altmeyer, Relations commereiales et diplomatiques des Pays-Bas
165
TWEEDE HOOFDSTUK.
ten der Onoverwinlijke Vloot bewegen, 1 Wallenstein op haar verzoek den titel van Generaal der Oostzee aanvaarden. 2
En de eerste helft der eeuw was het varen naar het Noorden voor Zeeuwen en Hollanders eene levenskwestie. Een stadhouder van Karei V in Den Haag betoogde in 1532 aan de landvoogdes te Brussel dat de akkerbouw, in verhouding tot het cijfer der bevolking, niet volstond om in de nooddruft van Holland en Zeeland te voorzien. Er werd ja ook op Engeland, Frankrijk, Spanje, en Portugal gevaren, zeide hij, doch dit verkeer leefde alleen van het aannemen van goederen voor de Baltische-Zee. Er moest in de eerste plaats gewaakt worden dat de noordelijke vrachtvaart den Hollanders en Zeeuwen niet afgesneden werd. 3
160
Bij Koenen, blad/. 52: ..Later sloten de Hanzesteden zich bij Wallenstein aan, die, om Denemarken en Zweden te vernederen, /ieh den naam van Generaal der Oostzee gaarne liet welgevallen.quot;
Antoine van Lalaing, graaf van Hoogstraten, aan de landvoogdes Maria : ..Que ladite navigacion est trés fort nécessaire aux pays de par decha, et principalement a ceulx de Hollande et Zellande, tellement que, sans elle, le pays ne peut demourer en estre, subsister, ni soy entretenir, vu que lesdits pays de Hollande et Zellande sont fondez sur ladite navigacion et ne savent point partie des inbabitans du pays autremeut aydier; car il // lt;i pen de ter res et beauconp de people. En cas que les navires ne peuvent continuer Ia navigacion vers Oistlandt, est tout clei-et notoire que aussi cessera la navigacion devers le West, assavoir en Engleterre, France, Espagne, Pourtugal, et ailleurs. Gar d\'aller audit lt;piartier du West ne sauroit-on faire avec quelque proffit, quand on ne
pourroit les inarchandises qui en viengnent, admener audit Oistlandt.quot; Altmeyer, Relations Comimrciales, idad/. 207 vgg.
l\'E HASDKL,
De graaf Van Hoogstraten had er zich toe kunnen bepalen over Engeland te spreken i inzonderheid over Frankrijk. Uit de verhalen van Linschoten, uit de onlangs verschenen gedenkschriften van 8teven van der Haghen, weet men met zekerheid dat vóór 1585, toen het afzweren van Filips II reeds sedert eenige jaren tot do geschiedenis behoorde, ik zeg niet het zeilen naar Portugal en West-öpanje, maar naar de havensteden der Middel-landsche-Zee, eene den Noord-Nederlanders onbekende zaak was. Gelijk zy de laatsten waren die (niet vroeger dan 1K12) door den sultan van Turkije tot den regtstreekschen handel op den Levant toegelaten werden, duurde het ook geruimen tijd vóór zij het eerst door de Straat van Gibraltar naar die van Messina stevenden. Voor steden als Haarlem, Leiden, Amsterdam, die in de 14d8 en de 15dquot; eeuw handel op het Zuiden dreven, liep de weg over Keulen, Frankfort, Augsburg, en Tirol. Over zee ging men niet verder dan Calais of Bordeaux, in geen geval veel verder dan Lissabon. Daar werden door hollandsohe en zeeuwsche vaartuigen do levantijnschc artikelen afgehaald, en naar de havens van het Noorden overgebragt. 1
■Straks zullen wij Van der Haghen, uit eigen ondervinding, deze voorstelling hooron bevestigen. Aanvankelijk hebben onze vaderen meest door den Sont gevaren. quot; Hunne voornaamste handelskorrespondenten noemden zij Oosterlingen. Het Oosten was toen een begrip hetwelk zoomin met Indie als met Klein-Azie verband hield. Men bedoelde er by voorkeur de verwijderde noordduitsche handelsteden mede, gelegen aan den grooten plas die de bekende binnenzee vormt. Oostersche huizen te onzent waren gebouwen waar de goederen voor en uit de Oostzee in
1H7
Koenen, Xederlandsche Handel. Mai!/. t;lt;i vj;g. - 1J. A. Tiele, Avonturen van Steven van der Haghen (1575—ir,!l7) door hem selven verhaald, l ss.\'i. Bijdragen van het Historisch Genootschap te Utrecht, Deel VI. -Over Linschoten bij De Jonge Jr., Opkomst, ï lit vg., 28, 177; II 184. — B. \\V. van Van der Aa, XI 4!\'o vgg.
TWEEDE HOOFDSTUK.
magazijn lagen. 1 Geen der oudste dokumenten betreffende het nederlandsch zeeregt onderstelt een anderen dan den Oostzeehandel, met inbegrip van dien op Engeland en Noord-Frankrijk.
Deze opmerking is van belang, zullen wij van de daarna genomen vlugt ons een juist denkbeeld vormen. Niet dat de vroegere beweging weinig om het lijf had; maar handelshuizen van den eersten rang zijn in Noord-Nederland eerst ontstaan ten gevolge van het gaan mededoen aan de groote vaart.
Het is niet geheel zeker welke waarde men te hechten heeft aan de cijfers voorkomend in de koning Jacob I aangeboden memorie welke tusschen de jaren 1604 en 1616 Walter Raleigh in de gevangenis herzag of opmaakte. - Daar de schrijver zich ten doel stelde Engeland uit don slaap te wekken, kan het zijn dat hjj den voorspoed der Nederlanders overdreven heeft. Dit was zeker een geschikte prikkel. Aan den anderen kaïit moer Raleigh, zelf een zeevaarder en wegbereidend koloniestichter, als een bevoegd zegsman aangemerkt worden.3
Volgens hem waren Elbing, Koningsbergen, Dantzig, schier de eenige havens dor Oostzee op welke de Engelschen toen, met niet meer dan honderd schepen \'s jaars, handel dreven; terwijl de Nederlanders, zegt hij, ieder jaar er drieduizend derwaarts zonden, gecharterd voor vele andere Oostzee-ha\'vens daarenboven, en zij met tweeduizend \'sjaars naar Frankrijk, Spanje, Portugal, en Italië voeren, als overbrengers van het bijeenverzamelde.4
1 Oosterliughuis te Antwerpen met liet opschrift: -Sacri Komam Imperii Domus Hansae ïeutonicae, 1564.quot; Biideker, Belgien imd Holland. 187.\'). bladz. !»8.
2 ..Observations touching trade and commerce with the Uoihinders, and other nations, presented to King James. Wherein is proved that our sea and land commodities serve to enrich and strengthen other nations against our own.quot;
a Over Kaleigh als grondlegger der kolonisatie van Amerika door de Engelschen bij Payne, Voyages of the Elizabethan Seamen, J sso, bladz. ■liT) vgg. — R. Fruin. Tien Jaren, y,ie Druk, bladz. J - li; „Raleigh\'s beschrijving kan niet dienen om de mate aan te wijzen van onzen rijkdom destijds, wel om de voorstelling te doen kennen die de vreemdelingen er zich van vormden.quot; — S. Muller Fzn.. Mare Chiu.sum. I87st i;\'1\'\'Hoofdstuk.
4 HaU-igli l»ij Koenen, Ned. Handel, hlad/. 17.\'. noot 15: ..We «ent to
16S
Dt HANDEL.
De Nederlanders alléén, verzekert hy, bezaten even veel grootere en kleinere vaartuigen als elf andere europesche Staten te zamen, met inbegrip van Engeland; en hoewel honderd volstaan zouden hebben om de gezamenlijke voortbrengselen van den nationalen bodem op eenmaal te verschepen, werden er ieder jaar weinig minder dan duizend aangebouwd. 1
Deze getallen wijzen naar het nieuwe tydvak, ontsloten toen door Filips III in 1598 de handel op Spanje den Nederlanders verboden werd, en de Staten-Generaal, vreezehd dat de neder-landsche matrozen, zonder werk, in de dienst van andere natiën zouden overgaan, eene vloot van meer dan zeventig schepen uitrustten, met volmagt aan den admiraal Van der Does Spanje\'s quot;westindische koloniën en de spaansche havens in Europa regt-streeks aan te randen.2 Dadelijke baten heeft die expeditie wel
the East Countries yearly but one hundred ships and our trade chiefly depends on three towns there, viz. Elbing, Koningsberg and Dantzick; but the Low Countries sent thither about 3000 ships, trading into every city and port town. They sent into France, Spain, Portugal and Italy about 2000 ships yearly with these East Country commodities, and we none in that course.quot;
i Kaleigh bij Koenen. Ned. Handel, Mad/., is:» noot. I: rTho Low Countries have as many ships and vessels as eleven kingdoms of Christendom, let England be one. They build every year near looo ships, although all their native commodities do not require loo ships to carry them away at once.quot;
;J Van Meteren. Ned. Historic. 2lst0 Bock, f. li\'.quot;» verso der uitgaaf van 1614: „Also nu met het verbodt van de navigatie op Spaengien de zee ofte coopvaert meest viel in de handen van de Fransoysen, Schotten, Emdenaers, Oostersche ende Deneinerckers, dat welcke hun schipvolck dat op Spaengien plach te varen, mochte wechlocken. so hebben de Staten Generael. om die int werek te houden, geresolveert een vlote ofte armade ter zee op te rusten van ontrent 70 schepen van oorloge, ende daermede Spaengien te gaen bezoeken, de Indische vloten gaende ofte comende te bespringhen ende aen te tasten, ende voorts alle de spaensche eylanden, met vollen lasten ende bevel.quot; — -Eene onderneming door welke de Kepubliek als zeemogendheid voor het eerst hare vloot op den Grooten Oceaan vertoonde.quot; De Jonge Jr.. Opkomst, I 5:5. — O. van Rees bij Arend, lil* 124 %-gg. — Collot d\'Escury. Hollands Koem, II To. — Instruktie van Pieter van der Does bij M. L. van Deventer, Gedenkstukken, II .\'Tl vgg.
169
TWEEDU HOOFDSTUK.
is waar niot opgeleverd, maar zij is niettemin eene dagteekening geweest. Zij opende eene sluis welke daarna niet weder digt-gedaan is kunnen worden, en ontketende krachten die slechts eene gelegenheid verbeidden los te komen.
Men houde in liet oog dat vóór 1599 de nederlandsche opstandelingen den strijd tegen Spanje meest verdedigendenvijs gevoerd hadden, zonder daarvan voor zichzelf andere voordeelen te plukken dan dat zij niet langer een gehaat koning dienden of vervolgd werden om hun geloof. Voor her bevredigen der harts-togten, opgewekt door de omwenteling, was dit niet genoeg; en wij moeten toestemmen dat zelfregering en gewetensvrijheid, verkieselijk boven alles in het begin, eenmaal verkregen weinig tot het levensgeluk bijdragen, indien zij niet aangewend worden als hulpmiddelen of hefboomen om tot magt en welvaart te geraken. Er was slechts eene halve overwinning behaald zoolang men den ouden leenheer, aanvankelijk met goed gevolg wederstaal! en afgeslagen, gelegenheid liet zich ongemoeid te herstellen. Kon hu niot vernietigd, liü moest beziggehouden, geplaagd, uitgeput worden. Te zijnent, en in zijne overzeesche wingewesten, moest men te vuur en te zwaard hem gaan bestoken. Zoo men hem verarmen en zichzelf verrijken wilde, hem verzwakken en zichzelf sterker maken, dan was dit het aangewezen middel. \'
i Ivor het onchristelijke dezer gevoelens spreken wij niet. Wjj leerden het kalvinisme kennen als een oud-, meer dan als een nieuwtestamentisch geloof, en het bevreemdt ons niet dat een kalvi-nistisch volk, gelijk het nederlandsche der 17de eeuw, het rooven en wraakoefenen, onafhankelijk van het oorlogsregt, als eene natuurlijke, geoorloofde, en pligtmatige zaak beschouwde. Zoo hadden in Mozes\' dagen de Hebreen weleer ten aanzien hunner egyptische onderdrukkers gehandeld; en eene godsdienst welke aan zulke opwellingen van hot menscheltjk gemoed goen voldoe-
l Geheime instruktie van medegegeven tmn den admiraal Ste
ven van der Haghen, bij P. A. Thiele, Documenten enz., ] HS.\'J. bladz. oS vgg.: ..Sullen haer met onse vlote transporteren nae Ooa, ende aldaer aen de Portngesen ende vasallen vanden Coninck van Spanien doen ende bewijsen alle liostiliteyt, met haer schepen ende middelen eer see te vernielen, te verdelgen, inden brandt ofte inden grondt te schieten.quot; Bijdragen Historisch Genootschap, VI.
170
de handel.
ning schonk, had niet populair kunnen worden.1 Wij weten alleen dat het besluit der Staten-Generaal de werking van een algemeenen kaperbrief gedaan heeft, en van dit oogenblik de reizen der Noord-Nederlanders naar West en Oost, toen nog slechts ingeleid door één of twee togten naar Java en de Mo-lukken, en voorbereid door verschillende mislukte pogingen om langs het Noorden naar China te komen, het oorlogzuchtig karakter hebben aangenomen dat van het begin tot het einde der I7de eeuw de Oost-Indische Compagnie eigen gebleven is. 2
Thans daagt de merkwaardige tweede ochtendstond der va-derlandsche geschiedenis, waarin wij de geïmproviseerde admiralen die met grooter en kleiner vloten naar Java of Brazilië reizen, of de wereld omzeilen en nieuwe zeestraten ontdekken, aan de kaden der noordnederlandsche handelssteden als tusschen de steenen zien opschieten. In den rug hebben zij vlaamsche en hollandsche kapitalisten, tuk op geld verdienen, van niets anders droomend dan een aandeel te bekomen in de schatten der spann-sche en portugesche Indien. Zijzelf zijn voor een deel (Van den Kerckhove) voormalige watergeuzen of zoonen van watergeuzen, opgevoed in de overleveringen van het boekaniersbedrijf. 3 Voor een deel (Verhoeff) zyn zij gouvernements marine-officieren, of
1 Exodus, in 2i vg.: -Toen zeide God tot Mo/.es: Aldus zult gij tot de kinderen IsraOls zeggen: Ik zal dit volk genade geven in de oogen der Egyptenaren; en het zal geschieden, wanneer gijlieden uitgaan zult. zoo zult gij niet ledig uitgaan, maar elke vrouw zal van hare naburin. en van de waardin haars huizes, eischen zilveren vaten, en gouden vaten, en kleederen; die zult gijlieden op uwe zoonen en op uwe dochteren leggen, en gij zult Egypte berooven.quot; - Ezeehiel, xxxix !• vg.: ..!)lt;• inwoners der steden Israëls zullen uitgaan, en vuur stoken en branden van «Ie wapenen van Gog, zoo van schilden als rondassen, van bogen en van pijlen, zoo van hand stok ken als van spiesen; en zij zullen daarvan vuur stoken zeven jaren; zoodat zij geen hout uit het veld zullen dragen, noch uit de wouden houwen, maar van de wapenen vuur stoken: en zij zullen berooven degenen die hen beroofd hadden, en plunderen die hen geplunderd hadden, spreekt de Heere Heere.quot; Staten-vertaling.
2 Overzigt der reizen naar het Noorden bij Motley. United Netherlands, 1800, €h. xxxvi. — Nova Zembla-relieken in Den Haag. ministerie van Marine. —- Afbeeldingen in Eigen Haard 1877, bladz. ;)8 vgg.
;; Over Van den Kerckhove bij De Jonge, Nederland en Venetie. bladz. 4o;;. Brief d«*r Staten-Generaal aan den doge M. Grhnani, i.i Maart usoo.
171
TWEEDE HOOFDSTUK.
hetgeen wij thans zoo noemen zouden.1 Voor een deel (Mateliof) tot schipper en hooger bevorderde voormalige kommiezen of koop-manskinderen. Allen wien het geluk dient (Heemskerck) maken zich een naam by hunne tjjdgenooten door huiswaarts te keeren met een rijken oorlogsbuit.
Met maar één uitzondering is omtrent de .jeugd dier mannen, ook wanneer wij ons alleen tot hen bepalen die van 1595 tot en met 1609 als admiralen naar hot tegenwoordig Nederlandsch-Indie gevaren zijn en wy de overigen buiten rekening laten, ons zoo goed als niets bekend. Zelfs van den beroemden Jacob van Heemskerck weten wij weinig meer dan dat zjlne reis in 1601, toen liU het bevel over eeue indische vloot voerde, het midden heeft ge-gehouden tusschen zijne noordpoolreis in 1596 en zjjn sneuvelen bij Gibraltar in 1607, eerrijker gedachtenis. Wij hooien hem en de anderen eerst noemen wanneer zij den vollen manlijken leeftijd, en tevens het toppunt hunner vermaardheid bereikt hebben. Al hetgeen daaraan voorafgegaan is ligt voor ons in het duister. 2
Ties te welkomer zjjn ons de door hemzelf verhaalde Avonturen van Steven van der Haghen, zoo langen tijd ongedrukt gebleven. Zij behoeven veel aanvulling en veel toelichting, doch hebben het voordeel dat wü in deze heugenissen, zich uitstrekkend over twee en twintig leer- en wandeljaren (1575—1597) een maatstaf bezitten tot beoordeeling van het ontstaan der talrijke
l \\ erhoeff was vice-admiraal geweest op de gouvernementsvloot va onder Pieter van der Does. - Over de militaire rangen der fteheeps-bevelhebbers in den tijd der Kepubliek bij De\'Jonge. Zeewezen, I 295 vgg. — AI hetgeen de murine betreft is vastgesteld bij de ..Instructiequot; van 1 ■\' Augustus iriflï, die twee eeuwen van kracht bleef. De Jonge, I 19a vgg.
- Met Jacob van Heemskerck en Steven van der Haghen komen ia ■aanmerking: Jan Jansz Moelenaer, Sebald de Weerd, Pieter Both. Paulus van Caerden, Jacob Wilkens, Jacob van Neck. Cornells van Foreest, Casper Groesbergen. Jean Crrenler, Jan Pauwels/., Wolfert Hannensz, Hans Hendricksz Bouwer. Joris Spilbergh, Guyon Lefort, Wybrand van War-wyck. Cornells Matelief, Pieter Willemsz Verhoeftquot;, Simon Jansz Hoen. Allen zijn. met uitzondering van Moelenaer. die hoewel bevelhebber over vier schepen slechts den rang van kapitein of schipper bekleedde, admiralen en vice-admiralen van oost-indische vloten geweest. — De Jonge Jr., Opkomst Isquot;\'. en Deel.
172
DE HANDEL.
klasse van noordnederlandsclie oostindievaarders uit den ovev-gangstijd.
IV
Zijn vader woonde te Brugge en was van ouder tot ouder een Vlaming, neem ik aan, maar had een meisje uit Amersfoort getrouwd, in den schoot van wier familie, om welke reden weet. men niet, de kleine Staven zijne eerste levensjaren doorbragt. 1 lie moeder bezat eenig fortuin, en de amersfoortsche grootvader liet don knaap latijn leeren. Toen met het aanbreken van zijn elfde jaar zijne ouders hem naar Brugge ontboden, sprak hü hollandsch als een Hollander. Ook is hij daarna zich steeds als een Noord-Nederlander, en de provincie Utrecht als zijn vaderland blijven beschouwen. 5
Oom Willem van der Haghen hield een kommissionairs-kantoor te Vperen, en was de tusschenpersoon van wien verschillende huizen te Antwerpen zich bedienden voor het drijven van handel op Spanje over Calais. Bü dezen werd Steven, nadat hij een jaar lang te Doornik bij een koopman in fijne lakens verwijld hads in de leer gedaan.
Het kind echter had geen zin in kantoorwerk. Keizen was zijn lust; en hetgeen hij in zijne nieuwe betrekking hoorde verhalen door kooplieden die uit Spanje kwamen, deed een onwederstaan-baren trek naar het Zuiden by hem ontwaken. 1 Overtuigd dat
1 Over den Willen» van der Haegen uit Brugge, die omstreeks zijn vaderland verliet en op een der Azorische-eüanden zich als kolonist nederzette, bij Van Bruyssel, Commerce et Marine, II Uit vgg. — De Azorische-eilanden hebben in Nederland langen tijd de Vlaamsche-eilan-lt;len geheeten. -omdat die eerst ontdekt zijn hij lt;le Bruggelingenquot; (Or-telius).
■_* Deze en al de volgende bijzonderheden uit F. A. Tiele\'s tekst der Avon hl ren, naar het bandschrift van liet Rijks-Archief.
a Zelfde reislust als bij Linschoten. die in 1584 uit Goa op de kust van Malabar aan zijne ouders te Enkbuizen schrijft: -Mijn hart denct anders niet nacht ende dach dan om vreemde landen te besien; so weetmen wat te vertellen alsmen ondt is. Daer en is geen tijt qnader-
173
TWKEDE HOOFDSTUK.
zijii oom, een ongemakkelijk heer, er niet van zon willen hooien hem naar Spanje te zenden, en beducht dat zyn vader te Brugge, indien hij dezen met züne wenschen bekend maakte, hem eene dragt slagen toedienen zon, nam hy liet besluit stil weg te Iod-pen. Op zyne voeten bragt hij het, aan kontanten slechts eene kleinigheid ryk, van Vperen tot Dninkorken, van Duinkerken tot Calais, en verkreeg daar van eenige vlaamsche kooplieden en schippers dat hy als jongmaatje (hij moest nog dertien worden) hem naar Spanje medenamen.
Het strekt de familie Van der Haghen tot eer dat noch do vader, noch de ooms, noch de neven, toen Steven eenmaal gedrost was, hem verloochend of zuur nagekeken hebben. Vermoedelijk vonden zij hot aardig dat een spruit van hun geslacht al zoo vroeg er zoo veel prys op stelde met eigen oogen te gaan opnemen hoe het elders in de wereld toeging, en dat hij met zulk oen vasten wil zijn eenmaal opgevat voornemen uitvoerde. Het is waar dat zy niets anders voor hem konden doen dan in do goede zorgen der schippers te Calais hem aanbevelen.
Het gevolg was dat Steven drie jaren in Spanje bleef, schyn-baar zonder andere voldoening dan vlot spaansch te loeren spreken. Onafhankeiyk van aard voorzag hy er in zyn eigen onderhoud. eerst door zich te San Lucar als winkelbediende te verhuren bij een vlaamsch koopman in lijnwaden, daarna door huiswerk te verrigten by een spaansch edelman to Xeres en bij eene nederlandsche familie te Cadix.
Een tweede zwerftogt, nadat hy by zyne bloedverwanten ti Brugge en te Amersfoort eene poos was komen uitrusten, zou ton slotte hem andermaal in Spanje doen belanden, doch ving aan met een verbiyf van vier jaren in Italië; weder met geen andere vrucht, vooreerst, dan dat hij in het sproken van het
versleten als een iongimm op sijn moeders kueekeu te blijven, geiijck een babock, ende weet niet wat armoede noch weelde ia, noch wat de werelt in sieb heeft, twelek dickwils oorsaeck is van haor verderffenia.quot; — Gevonden door P. A. Tiele in het Provinciaal Archief van Utrecht, en mij door dien geleerde hulpvaardig medegedeeld. — Een bahok is iemand zonder opvoeding, een bok die ba zegt. Ondemans. I l1 sl.
174
OK UANDKI..
italiaansch dezelfde vaardigheid zich eigen maakte ais vroeger ten aanzien van het spaansch.
Zonderlinge oefenschool voor een toekomstig nederlandsch-indisch vlootvoogd en lid in den indischen Haaci, — te liome zocht hij eene plaats onder de daar gevestigde Spanjaarden van aanzien, en werd knecht bij een spaansch kanunnik, afkomstig uit Burgos. Een oude trek naar de zee. onderstel ik. deed hem een jaar later Konie en den kanunnik er aan geven en zich naar Napels wenden, waar hij oppasser werd van oen spaansch marineofficier, belast -met het konvooijeron van siciliaansche galeflen die voor gouvernementsrekening de Straat van Messina op- en nedervoeren.
De marine-officier verpaste hein aan een spaansch hofbeambte, verbonden aan een onderkoning of gouverneur-generaal, spaansch edelman van den hoogsten rang, die te Napels koning Fiiips II vertegenwoordigde. Op verzoek van den beambte (aangeduid als opperkamerheer) werd hij knecht hij diens schoonvader, eiviel-kommandant van Gaöta, en ten laatste b\\j den onderkoning zelf, die hem twee jaren in zijn dienst hield en toen, bil het overdragen van het bestuur aan een opvolger, hem met zich mede-nam naar Spanje.
Igt;e uitdrukkingen knecht en oppasser worden door Van der Haghen, wanneer liy over zijn eerste on tweede verblijf in liet Zuiden spreekt, niet gebezigd. Hij gewaagt alleen van ..wonen bjjquot; en van „dienenquot;. Doch welk ander dan huiswerk kan hij verrigt hebben bij betalende personen die geen van allen tot de bankiers- of de handelswereld behoorden en, daar zij hem niet noodig hadden of niet gebruiken konden als sekretaris, hoogstens hem belast zullen hebben met het byiiouden of in het net schrijven hunner keukenboekjes?
Wj] kunnen in doze periode van ziin leven den jongen Steven ons bezwaarlik anders dan als livreibediende voorstellen; en daar hij in liet geheel zich niet beklaagt over dit nederig maatschappelijk ambt, en evenmin kwaad spreekt van ziine verschillende meesters (hij verzekert integendeel dat allen goed voor hem geweest zijn, en inzonderheid de spaansdie onderkoning te Napels uitmuntte door vriendelijkheid), zoo moeten wij gelooven
TWEEDE HOOFDSTUK.
dat dit lakeijebedryf de vorm was waaronder zijn smaak in •sreemde landen, zeden, en talen, bij voorkeur bevrediging zocht.
Doch intnsschen is hij een en twintig geworden; en nn komt er, - laat ons er bijvoegen in overeenstemming met zijne eigen wenschen, — eene groote verandering in zijne lotgevallen.
Wanneer hi] in 1084 voor de tweede maal uit Spanje naar Nederland teruggekeerd is, en zijn vader, die onderwijl uit Brugge, schijnt hot, naar Yperen verhuisd was, voor het beredderen van sommige zaken hem naar Calais gezonden heeft, dan ontmoet hij daar een schipper uit Hoorn, en geraakt met dezen aan de. praat over het handeldrijven op Ttalie.
Reynier Pietersz van Twisch, varend voor rekening van hoorn-sche reeders, zijne stadgenooten, was een man met buitengewone stmirmansbekwaamheden. In 1597 verleenden do Staten-Generaal hem oktrooi op een door hem uitgevonden zeevaartkundig instrument; in 1599 stond Simon Stevin, aan eene teekening naar dit werktuig, eene plaats in zijne Havenvinding af. Van Twisch was ook bevriend of bekend met Plandus, den zeevaartkundigen kalvinistischen predikant en ijveraar te Amsterdam, geweken uit Vlaanderen.\'
Jn 1584 of 1585 evenwel reikte zijne wetenschap nog niet zoo ver. Niet alleen had hij op dat tijdstip of geen of slechts schemerachtige begrippen omtrent de vaart op Tndie, maar hij wist zelfs geen middel, in of door de Middellandsche-Zee te komen, en was blijde voor het eerst van zijn leven in Van der Haghen een hollandschen knaap te ontmoeten die omtrent het negotie doen in die wateren hem op grond van eigen aanschouwen voorlichten kon. Zoo verzekert de schrijver der Avonturen, en de
i Over Reinier Pietersz van Twisch bij De Jonge Jr., Opkomst. I ! 7«; vg. — Bliulz. 85; „Gewoonlijk aan Simon Stevin toegeschreven, schijnt het boekje der Havenvinding eigenlijk niet anders te zijn dan een verslag, op last van prins Maurits door Simon Stevin opgesteld, waarin uitvoerig wordt uiteengezet en beschreven welke denkbeelden Reynier Pietersz en Petrus Plancius voorstonden om de lengtebepaling te verkrijgen door middel van de miswijzingen van het kompas.quot; — Latijnsche bewerking der Havenvinding door Hugo de Groot: Limenheuretiea, sive portuum investigandorum ratio. Leiden Bij Rogge, Bibliotheca
Grotiana, 1883, I t:c vg.. 74.
176
DE HANDEL.
inwendige bewijzen vooi\' de waarheid van zfln verslag spieken luid. 1
Steven verhaalde Eeynier Pietersz van de Straat van Messina, van Napels, Gaëta, Civita-Vecchia, Spezzia, Genua, en hoe, in het gevolg van den spaanschen onderkoning, de italiaansche, fran-sche, en spaansche kust langs, tot Barcelona toe, hü in alle havensteden aangelegd, en overal de kansen en gelegenheden opgenomen had. DenkeUik verzweeg hij dat zyne kennis, aan hetgeen in de handelskringen dier havens voorviel, niet verder reikte dan hetgeen een jonkman in zijn staat te hooi en te gras daarvan te weten had kunnen komen. Welligt ook had hij inderdaad er meer aandacht aan geschonken dan in zijne gedenkschriften door hem erkend wordt, en was daarginds de koopmanszoon nooit geheel by hem ingeslapen. In elk geval had hü, het een li;) het ander, er bijna negen jaren vertoefd, en zijne gemeenzame bekendheid met de beide hoofdtalen der Middellandsche-Zee was eene ernstige aanbeveling.
Schipper Van Twisch althans vatte het zoo op; bescheidde hem te Hoorn; stelde hem aan zijne reeders voor; en verkreeg van dezen dat Van der Haghen, die uit het te Amersfoort beheerd nalatenschapje zijner moeder óók eenig kapitaal in de onderneming steken zon, werd benoemd tot kommies aan boord van het schip de Witte Leeuw, waarmede hij, Van Twisch, naar ftenua stevenen zou.
Stokvisch, had Van der Haghen gezegd, was een artikel dat met voordeel derwaarts plag uitgezonden te worden door Engeland; en daar de Engelschen toen door de Spanjaarden stelselmatig uit de Middellandsche-Zee geweerd werden, kon men zoo goed als zeker zijn niet kwalijk te zullen varen bij het innemen hunner plaats en het volgen van hun voorbeeld. Hoe meer leng, hoe profijtelijker; vooral indien men zorg droeg te Genua aan te
I Remonstrantie van Steven van der Haghen aan de Staten-Generaal bij 1\'. A. Tiele, Documenten enz.. 188«, bladz. n;: „Dwijle hij requestrant den eersten inventeur ende aenvanger is geweest vande navigatie dooide -strate van Gibraltar op de cust van Valencen. Catalonie ende Genua, waerdoor de scheepvaert op Italien seer aengewassen ende gemeen is geworden, tot groot voorde! ende pronfijt vande Hollantsclffi ende Zee-lantsche schepen, dio aldaer noch dagelicx trafycqueoremle sijnquot;. mn.
II 12
177
TWKKDE HOOFDSTUK.
komen eem» week of zes vóór Paschen, in het begin der Groote Vasten.
Het kan ons onverschillig zijn hoe het met die oudgeloovige lading afgeloopen is. Van der Haghen voldeed de hoornsche ree-ders zeer, en gedurende tien of twaalf jaren verrigtte hij weinig anders dan heen- en wedervaren van Texel naar en door de Straat van Gibraltar. Er moet toen zekere naam van hem uitgegaan zijn; zoodat er voor amsterdamsche reeders, konkurrenten of vennooten der hoornsche, in 159T aanleiding bestond hem te bevorderen tot opperkommies over twee schepen naar de (roud-■ kust. Dit was nogmaals de aanvang van een nieuw begin. In 1599 maakte eene amsterdamsche oost-indische compagnie hem admiraal van de Zon, de Maan. en de Ster, en in die kwaliteit kwam hü voor het eerst om de Zuid naar Java. \'
V
Hier eindigt Van der Haghen\'s autobiografie; en hij zelf verwijst voor de kennis zijner latere verrigtingen, toen hem in 1603 de onderscheiding te beurt viel eene vloot van twaalf schepen met eene bemanning van weinig minder dan twaalfhonderd koppen aan te voeren, en met verschillende inlandsche vorsten van den Maleischen Archipel en in Indie namens de definitieve Oost-Indische Compagnie overeenkomsten te sluiten, naar hetgeen bj) zijn leven daaromtrent elders en door anderen geboekt is. 2
i Over de verschillende oost-indische compagnien vóór de Algemeene Geoktrooijeerde van 1002. bij Van der Chijs .Tr.. De stichting der V. O. t. C.. 1856. — Bij de Jonge Jr.. Opkomst. I 111 vgg. — Bij O. van Rees. Staathuishoudkunde, II i—-üi.
- Historisch verhael van de voyagie der Hollanderen met dry schepen gedaen naer de Oost-Indien, onder het beleydt van den admirael Steven van der Hagen, inden jare lómi ende volghende, beschreven door Jan Sas van der Goude. Begin en Voortgang. I l vgg. — Kort ende warachtich verhael van de heerlicke victorie te weghê gebracht by de twaelf schepen afghevaren uyt Hoilandt onder \'t ghebiedt van den gene-
ITS
DE lIAKDIif..
AVat ons betreft, wi] hebben alvast op de klasse van geschriften te letten tot welke deze persoonlijke herinneringen behooren. Ten einde te doen uitkomen hoe er allengs uit Van der Haghen een zeevaarder gegroeid is, kies ik eene bladzijde waar hij van zijne eerste kennismaking met het jjs gewaagt; want hoewel hij noch Spitsbergen hielp ontdekken, noch op Nova-Zembla overwinterde, het stond geschreven dat de beminnaar van het Zuiden op zyne beurt met het Noorden in aanraking komen zou.
Het was toen hij, in January 1588, met een tamelijk groot vaartuig, zegt hy, een schip van honderd twintig last, als gewoonlijk naar Spanje varen zou, en tegenwind, bü het uitloopen te Texel, schipper en stuurman deed besluiten het die zee houdt wint de reis te gedenken, en dé koers benoorden Schotland te nemen.
Deze plaats geeft een denkbeeld van den toon der Avonturen in het algemeen. Men ziet er uit dat de steller, in z(]ne amers-foortsche kinderjaren, niet genoeg latjjn geleerd had om voor zijn volgend leven hem aan een akademischen stijl te helpen, maar die oefeningen zijner jeugd evenmin bij hem de gaaf gedood hebben zich naderhand aangenaam In het hollandsch uit te drukken. Men komt veeleer tot het besluit dat dit grein humanisme. gevoegd bij de latere kennismaking met het italiaansch en het spaansch, op zijne w(js van schrijven onwillekeurig van gunstigen invloed geweest is.
„Om het lant comende,quot; verhaalt hij, „begonnen daer alsulcke affgriselicke stormen te crigen dattet niet te seggen is: ende daer beneffens boven twee ofte drie uren dag niet. Want door die gestadige suydelicke winden seer noordelick gedreven waren, dwelck tverdrietlchste varen vande werelt was. ende twas so cout met al gestadige vorst ende sneu, also dat alle twater dat
rael ende admiraal der selve schepen Steven Verhaghen (iGOa—100«), in de eylanden vande Moluckes, alwaer zy twee steden en een kasteel ingenomen ende ses kraken verbrandt hebben. Rotterdam, 160«. — Uittreksels uit het dagboek gehouden door Hendrik Jansz Craen. aan boord van het schip Gelderland, gezeild op den 18 December 1003 uit Texel, in ♦■ene vloot van twaelf schepen, onder bevel van den admirael Steven van der Haghen. De Jonge .Tr.. Opkomst. III i«4 vgg
170
TWEEDE HOOFDSTUK.
int schip ende ant schip sloech metter haest al ijs worde, also itat alle tscheepsvolck genoech te doen hadden met bü\'len, dissels, hantspaken, het ys aan stucken te slaen ende vant schip breken, dat wonder was dattet schip niet en sonck van die swaerte van alle tüs datter om zat, want het schip anders niet en geleeck als een clippe van ijs, also dat het zeer schrickelick was om aensien die int schip waren. Ende die seylen waren als dueren so stijff bevroren.\'\'
Er komen in de journalen der oude noordnederlandsche zeevaarders honderd zulke plaatsen voor, teekenachtig of karaktervol, of beiden ; en het is niü somtijds toegeschenen dat onze zamenstellers van nederlandsche litteratuur-geschiedenissen en bloemlezingen, daarop nog te weinig gelet hebben. Het gaan mededoen der Hollanders aan de groote vaart is niet alleen eene dagteekenlng geweest in do jaarboeken van hun handel, hun scheepsbouw, hunne zeemanschap, maar ook in de lotgevallen hunner letteren en hunner taal.
Hen ziet van de ie\'1\'\' op de 17\'\'« eeuw de Nederlanders van het Noorden zich voor hunne taal veel moeite geven. Eene rederykerskamer te Amsterdam ontwerpt voor het eerst eene .hollandsche spraakleer. 1 De bijbelvertaler Filips van Marnix legt in z.yne afzondering to Leiden er zich op toe zuiver nederlandsch te schrijven. Er wordt een kruistogt ondernomen tegen de bastaardvormen en bastaardwoorden van bourgondische herkomst.
Uit deze beweging ontspruiten twee stroomen. Aan den eenen kant komen de stelselmatige humanisten opzetten; dezelfden die naderhand algemeen erkend zullen worden als de grondleggers der nederlandsche letterkunde in de 17,llt;■ eeuw. Zij zijn de oudere of jongere tydgenooten der groote zeevaarders, en houden uit de verte hen in het oog. Heinsius en Hooft herdenken Jacob van Heemskerck; Vondel de noordpoolreizigers in het algemeen, en sommige Indische landvoogden persoonlijk. Antonides zal de
Twe-spraeck van de Nederdiiltsclie Lctterkonst, ofte vant spellen ende eyghensehap des Nederduitschen taais, nytghegeren by de Kamer In Liefde Bloeyende. — Hnygh-Bewerp vande Redenkaveling, ofte Neder-(Uiitsehe Dialectike. — Kort Begrip des Redenkavelings. in slegten rvm vervat. — Rederyek-kunst in Rym. — Alles gedrukt te Amsterdam. Klti.
DE HANDEL.
Oost-Indische Compagnie bezingen. Hugo de Groot schrijft voor hare matrozen het Bewijs der ware Godsdienst. \'
Maar zü zjjn mannen der studeerkamer, die deels zich regt-streeks vormen naar klassieke modellen, deels Italianen, Spanjaarden, eu Franschen de kunst afzien het klassieke eeue verjongingskuur te doen ondergaan. Zij ontleeuen hunne taalkennis aan hun eigen brein, aan boeken, aan handschriften. De Groot duikt, uit middeneeuwsche charters, in onbruik geraakte oud-hollandsche regtstermen op.\' De handwerkslieden, door Vondel geraadpleegd, zijn huiszittende stedelingen. Stedelingen of boeren vormen ook de dusgenaamd spraakmakende gemeente wier taal men in ongezouten kluchten op het tooneel brengt.
Ik beweer niet dat de schrijvers der oude hollandsche reis-en scheepsjournalen aan dezen vorm van ontwikkeling vreemd gebleven zijn. Veeleer zouden wy dwalen zoo wy hen ons voorstelden als lieden zonder opvoeding, pikbroeken kwanswijs. Allen zijn voortgekomen uit de toen bestaande inrigtingen van l_ager en middelbaar onderwijs in Nederland. Linschoten en Van der Haghen vormden zich praktisch tot beschaafde mannen. Barentsz was een wiskunstenaar van beteekenis. Gerrit de Veer, die de overwintering op Nova Zembla; Frank van der Does, die den eersten togt der Nederlanders naar Java beschreef; waren jongelieden van goeden huize. Men heeft te doen met zoonen wier vaders, wanneer men naar den algeraeeneu stand hunner ontwikkeling vraagt, niet beter kunnen aangeduid worden dan als leden derzelfde rederijkerskamers in welke ook de humanisten van beroep zich gevormd hebben. 1
1S1
Oordeel van Payne over de engelsche scheepsjournalen, van Hawkins tot Raleigh: „The narratives reflect, with the closeness and fidelity which only belongs to contemporary records, the aspect presented to English eyes by the great field of new entreprise which was opened beyond the sea to Englishmen of Elizabeth\'s reign: and they also show with what
IWEEDE HOOFDSTUK.
Maar behoef ik te zeggen dat liet een groot verschil maakte de tweede en voornaamste helft van zijn leven door te brengen te midden van geheel nieuwe omstandigheden? Onder een te voren onbekenden hemel, bij natiën geplaatst in eene andere natuur, eene andere lucht inademend, eene andere maatschappij vormend, met andere zeden? Avonturen te beleven gelijk daarvóór door de landgenooten niet beleefd, deel te nemen aan handelingen zooals door het volk waaruit men voortkwam nog niet gepleegd waren? Ontberingen en gevaren te trotseren, genoegens te smaken, ondervindingen op te doen, over ontmoetingen te kunnen medespreken, over aandoeningen, gewaarwordingen, herinneringen, welke, op het papier gesteld, den indruk moesten maken in eene wereld van arabische nachtvertellingen over te brengen, maar van nachtvertellingen bi) het volle daglicht, opgeschreven door dichterlijke boek- en logboekhouders?
In April 1601 verlaat Jacob van Heemskerck Nederland, als aanvoerder der schoonste vloot die toen nog naar Imlie gezonden was. H(] kommandeert dertien schepen. 1 ZuidelUk van de Azoren stuit hy in Mei op een spaansch eskader, en slaat er zich doorheen. In Junij, wanneer hi) de linie begint te naderen, ontmoet hij nogmaals een schip, maar een nederlandsch. Het is een der vier notedoppen waarmede Olivier van Noort, door de Straat van Magallaans, de wereld is gaan omzeilen. \'\' Deze Oli-
182
Schip-vaerdt by de Hollanders ghedaan naer Oost Indien, onder \'t beleydt van den admirael lacob Heemskerck, in den iare 161)1. — Begin en Voortgang, I 2« vgg.
I)K HANDEL.
vier is een volmaakt waaghals en zeeschuimer. ïe Rotterdam, waar hij uit Utrecht zich is komen nederzetten, was hij door zijn onbesuisd varen in zulke mate aan lager wal geraakt, dat liU om aan den kost te komen zich met het herbergierschap had moeten generen.1 Doch ondernemende landgenooten hebben hem in staat gesteld nogmaals hunne fortuin en de zyne te gaan beproeven; ditmaal is het hem medegeloopen; uit deFilip-pUnen keert hij nu huiswaarts. Heemskerck praait hem, en Van Noort snoeft. HU beweert in Chili of Peru zes millioen aan ongemunt goud gekaapt te hebben, en vertoont monsters van dit or oierge. De oogen spalken zich, en glinsteren. Maar beide partijen hebben haast, en de twee admiralen scheiden. Van Noort krijgt van Heemskerck brieven mede naar het vaderland. Hij heeft kans dat te zijner eer, bij zijne thuiskomst, de stadsklokken zullen geluid worden.2
Het is aan zulke trekken dat de oudhollandsche journalen voor de tijdgenooten eene bekoring dankten welke zjj nog op dit oogen-lilik niet geheel verloren hebben; evenmin als, in eene andere ■ irde van gevoelens, de geuzeliederen. Blaauwboekjes geweest, zijn die journalen een wezenlijk onderdeel der nationale letteren
gt;mi te j^aen door lt;le Strato van Magellaues, te handelen laughs de uusten van Ciea, Chili ende Peru. om den gantschen Aerden Cloot om te zeylen, ende door de Moluckes wederom thuys te comen. Te zeyl ghegaen van Rotterdam, den tweeden July 1598, ende den generael met het schip Mauritius is alleen vvederghekeert in de maent van Augusti, Anno 1601.
1 -In een Imys daer de Sleutel uythlngh.quot; P. A. Tiele. Navigateurs Néerlandais, 1 7. Mad/- ;7. - De Jonge Jr., Opkomst, 1 1 1 vg.. 244 vg., 11 iin vgg.
2 Brief van Jan Pouwels, vice-admiraal in tie vloot van Jacob van Heemskerk, 4 Maart 1 liöi\': „Seventien Junij is ons ghemoet ep -2 gr. be-noorde de liny, Olyfier, van Rotterdam, comende uit de Zuytzee. Soe hy ons zeyde, was syn buyt tio tonne schats, ende dat meest in onghe-mundt gliout, waervan wy het monster in syn schip zaaghen. Godt gheeve behouden well overgliecoomen mach weesen. tot welvaart vant lant ende die daer van herydeeren.quot; De Jonge Jr., Opkomst, 11 noot — Kritiek bij P. A. Tiele, De Europeërs in den Maleischen Archipel, iï\'1\'\' Gedeelte, ü\'1\'\' Hoofdstuk. Bijdragen tot de Taal-, T-and- en Volkenkunde van Ned.-Indie.
TWEEDE HOOFDSTUK.
blijven vormen. Z\\j werden niet geschreven met hot doel stijl-proeven te leveren, maar de algemeene kennis met nieuwe naken te verrijken. Indien zij op de verbeelding werkten, het geschiedde huns ondanks. Schoolsche vormen en uitdrukkingen werden van zelf gemeden. De taal moest alleen als voertuig van regtstreeks gedane waarnemingen en regtstreeks ontvangen indrukken dienen. Wie de vreemdste dingen gezien, met de vreemdste men-schen gesproken, de meest afwijkende natuurtooneelen aanschouwd, de grootste elende uitgestaan, den langsten tijd op zee gedobberd had en op de wonderbaarlijkste wijs thuisgekomen was, vond do meeste lezers. Vele malen werden die journalen gedrukt en nagedrukt. Zij drongen door in kringen die voor de filologen gesloten bleven. De gothische letter, het graauwe papier, de slordige korrektie, de onmogelijke geografische kaartjes, de oven onmogelijke houtsneden ter illustratie, sommige uitzonderingen niet te na gesproken, getuigen nog heden dat de boekverkoopers, ten einde aan de vraag te kunnen voldoen, ze behandelden gelijk zij het den middeneeuwsclien roman der Vier Heemskinderen of dien van Flor is en Blanoefloer deden; helden eener litteratuur mot welke de moderne argonauten en guldenvlies-veroveraars eerlang wedijverden in populariteit. \'
Gevoegd bij het insgelijks kinderlijk doch van hellenismen en hebraïsmen overvloeijend hollandsch van den Staten-Bijbel, -vertegenwoordigen de scheeps- en reisjournalen, gelijk dezen ten slotte voor een aanmerkelijk gedeelte in de statige verzameling
Begin en voortzetting der Oost-Indische Compagnie (1644) een on-•
J Het was een denkbeeld van den tijd dat men cle griek.sche argonauten op zijde streefde. — Penning ter gedachtenis van den togt van Pieter van der Does in löö» bij Van Loon, I 582 vg., met het randschrift uit Virgilius; En altera quae vehat Argo. Dezelfde rotterdamsche firma Van Waesberghe, welke in 15118 en volgende jaren Olivier van Noort\'s reis om de wereld het licht deed zien, had daarvóór te Antwerpen proza-bewerkingen van verschillende ridderromans uitgegeven: De vier Heemskinderen, Floris en Blancefloer, Amadis van Gaula, Pal-ineryn van Olyve, enz. - Monogratie over de Van Waesberghe\'.s door A. M. Ledeboer, 18«:!».
■j Geschiedenis van den Staten-Bijbel hiervóór, bludz. .S7 vgg.
184
DK HANDEL.
derdak gevonden hebben, de eigenlijk gezegde nederlandsohe volkstaal van het tijdvak. \'
VI
Ik deed nog maar half uitkomen dat Steven van der Haghen eigenlijk roomsch was. quot;
Hoewel hjj te Amersfoort opgroeide tijdens het eerste woeden van den binnenlandschen oorlog, en zijne kinder-ooren getuit moeten hebben van den moord van Naarden, het beleg van Haarlem, het ontzet van Leiden, — uit niets blijkt dat Steven\'s bloedverwanten, hetzij van moeders- of van vaderszijde, in den theologisch-politischen strijd partij gekozen en het oude geloof verlaten hadden.
Hij zelf evenmin. Wanneer hij als twaalfjarige knaap te Calais zich bij de vlaamsche kooplieden vervoegt, dan -wendt hij voor dat zijne ouders „om die groote cnjch die daer was in Hollantquot; de wijk hadden moeten nemen, ï)e kooplieden bemerken terstond dat dit een sprookje is, en lagchen er om. \'
In Spanje gebruikt een roomsch-katholiek priester den knaap als tolk, ten einde de biecht te kunnen afnemen aan acht of tien
1 Wetenschappelijke bibliogralie dezer litteratuur in I\'. A, Tiele\'s Journaux des Navigateurs Nóerlanclais. 1867. Aan het slot: Facsimilé van den titel der eerste ~Rey.sequot; van Cornells de Houtman, iquot;1quot; Druk. Middelburg 159S. Trento titres et planches d\'anciens,voyages hollandais. lithographies par E. Spanier. 1867. In J. H. van Lennep\'s Op de Zt\'e. i860 vgg.. zijn populaire bewerkingen opgenomen van: De noordpool-reizen van Willem Barentsz, Cornells de Houtman\'s eerste reis naar Oost-Indie. De reis van Bontekoe, De reis van het jagt Terschelling naar Bengalen, enz. — De teksten van Begin en Voortgang zijn niet jdtijd in alles gelijk aan de oudste drukken.
■_gt; Verweerschrift aan de Bewindhebbers der O. I. Compagnie, tus-schen 1606 en 1611 namens Van der Haghen opgesteld door den utrecht-schen advokaat Arnold van Buchel. — Tekst in den Utrechtschen Volks-Almanak voor 1867, blad/.. 170 vgg.
3 ..Wat dunckt u van dat gesellekenquot;? Theeft ons wijs gcrnaeckt dattet van Amersfoort was. ende dat sijne ouders om die crijchs wille hadden moeten vluchtenquot;.
185
TWEEDE HOOFDSTUK.
zieltogende hollandsche schippers, aangetast door eetie besmettelijke ziekte, nadat zij in dienst van den koning van Portugal troepen hadden overgebragt naar en uit Barbarije. De .jonge ■Steven laat met de meeste hulpvaardigheid zich dit welgevallen, en is trotsch op zijne goede werken.
Hy noemt Balthazar Geiards, die in 1584 Willem den Zwijger doorschoot, een .verraderquot;; maar van zijn voormalig dienen btj den spaanschen onderkoning van Napels weet hij zeer goed partij te trekken om in Spanje zich van do bescherming van Filips U te verzekeren. 1 Het uitrusten dor Armada daarginds, in 1588, wordt door hem meer met het oog van een belangstellend reiziger en dilettant, dan van een bekommerd volgeling der leer van Luther of Kalvyn gadegeslagen.
Wil men een nieuw bewijs dat hij het tegenovergestelde van haatdragend was: in 1592 bepleitte hij to Madrid de zaak van hollandsche zeelieden die, onder voorwendsel van ketterij, op de galeijen gesmeten waren. Van den burger-oorlog in Nederland bad hij geen andere persoonlijke ondervinding dan dat h;j in 1579, met een kameraad uit Amsterdam de duitsche grenzen zullende overtrekken, bij Zutfen op een troep vrijbuitende geuzen stiet die zijn jongen vriend en hem achterdochtig maar gastvrij onthaalden.1
186
-Frhlcipale coopluydcn van ilie statlt Valensen getuiehden datse voornoeindeii Van der Hagen al gekent hadden omtrent 4 jaren ende niet anders aen hem bevonden hadden als eere ende duecht, ende liem altijt hadde gedragen als een goet christen thoe staet.quot; — Een goed christen te heeten. stond toen in .Spanje gelijk met een certifikaat van rooinsche orthodoxie.
a -Ontrent een mijl weges voor bij Sutphen weesende, en een out huis siende. meenden daer herherge te hebben alsoo tavont was. So was dat huis vol soldaten, die welcke die twee gesellen daer in huis deden comen, ende sij waren al ontrent :to man sterek, die so alst scheen daer lagen en wachten op een goede buit. Ende in huis ooinende so laehter een groot lanek spit vol gebraen ant vier. daer een boer sat en winden. Den oversten van dit geselschap seyde datse niet en soude bevreest weesen, want haer geen quaet sonde gedaen worden, nifter mochten die nacht bij haer blijven ende met haer eeten ende drincken, so goet ende quaet alsse hadden. Ende waren nochtans al in grote sorge, niet wetende uft .i 1 s. weesen sonde, want het snlcke rouwe gasten
UE HANDEL
Zoo, ondanks dit verleden, en zonder dat er spraak van was eerst het katholicisme af te zweren, Van der Haghen naderhand het vertrouwen van aanzienlijke readers in het orthodox gereformeerd Noord-Nederland winnen, en hij in de dienst der Oost-Indische Compagnie tot de hoogste rangen opklimmen kon, dan bewijst dit dat in het Noorden de handelsbelangen niet minder zwaar dan de godsdienstbelangen wogen; of wel dat onder de kalvinistische kooplieden, toen zij van het hoogste gezag in den Staat zich eenmaal meester gemaakt hadden en dit menschelij-kerwjjs hun niet gemakkelijk weder ontglippen kon, meer verdraagzaamheid heerschte dan onder de predikanten.
Ook kan hot zijn dat men de Indische dienst aanvankelijk niet zoozeer als staatsdienst, meer als bijwerk beschouwde. Daarvoor werd aangenomen wie zich ter beschikking stelde en bruikbaar was; en de toekomstige admiraal van wien wij spreken was meer dan bruikbaar. Van der Haghen mogt zonder grootspraak naderhand er zich op beroemen dat het bezit der Molukken, geen kleinigheid voorwaar, door hem voor het eerst aan den Staat en de Compagnie verzekerd was.1
VU
Vijfentwintig jaren, deed ik opmerken, zijn noodig geweest, om van de Zeven-Provincien, in het begin van 137\'2 nog een
187
„Welcke veroveringhe van Ambone, niet de archipelage, met goede redenen de eerste conqueste ende memorabile victorie van de Geconfedereerde Nederlanden in Indien genoempt mach worden... .Die weleke remonstrant, gelijck alle de werelt kennelicken is, soo hecrlicke ende signale iae royal exploict, met soo weynich belmlps, door Goods gratie te weege gebracht, ende vaste voet aldereerst in Indien op een soo be-quame gelegen iae noodelicke plaatse voor onse natie geseth hadde.quot; Remonstrantie van Steven van der Haghen aan de Staten-Generaal (i lt;ii 11 bij P, A. Tiele, Documenten 18«;$. bladz. :»2. :)ii.
TWEEDE HOOFDSTUK.
onderdeel van het spaansche rijk. eene weldra zelfstandige koloniale mogendheid te maken.
Betrekkelijk was die tijd zeer kort. In de midden-eeuwen heeft niemand gedacht of kunnen denken dat de bewoners van ^oord-Nederland eenmaal eigenaars van een land als Java worden zouden, met do Kaap de Goede Hoop als marine-werf of gezondheids-etablissement, en door het bezit van Straat Soenda pachters van voorname takken van den aziatischen handel.
Destijds scheen dit volk zoo weinig in de wieg gelegd heerschappij over andere natiën te voeren, ver van huis, dat het te ziynent naauwlyks zichzelf besturen kon, — of eigenlyk in het geheel niet besturen. Het verstond in het politieke geen andere kunst dan door burgeroorlogen zyne krachten uit te putten; boog zich onder het juk van vreemde overheerschers wier hoofdargument de nuttige sabel was; en werd door zjjne tirannen geacht meest van al te deugen voor het opbrengen van belastingen of het leveren van transportschepen
Nog by het naderen der 16de eeuw heerschte er in Noord-Nederland zulk een slaafsche geest, dat Amsterdam er roem op droeg van Maximiliaan van Oostenrijk, die als altijd geld noodig had, in 1489 de bevoegdheid tot het voeren der roomsch-konink-lijke kroon in haar stedelijk wapen verkregen te hebben; hoewel-inderdaad dit regt weinig verschilde van dat hetwelk in onze dagen de eerste de beste pruikemaker eener residentiestad kan doen gelden, wien het gelukte zich als hofleverancier te doen aannemen. -
Laat ons thans daarenboven nog vijftig of vijfenzeventig jaren
i ..Holland wordt geacht als een bastaard of een afgesneden lid.quot; Klagt der afgevaardigden van Amsterdam in de Staten van Holland onder Karei V. 22 November 1523. Bij Ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam. 188:». V «o. - In 15»9 moest Amsterdam den keizer zesenvijftig schepen van oorloge leveren voor eene (afgesprongen) onderneming üegen Turkije. In 1554:. toen Holland nogmaals f 100.000 moest opbrengen, bewilligde Amsterdam onder de eersten. Van 156« tot 157«» betaalde Amsterdam f 257.000 aan Filips II. waaronder de afkoopsprijs eener citadel. Bij Wagenaar, Amsterdam 8°, III 59, 97, 308—310, 320, 403.
- 1^* Meijer, Institutions Judiciaires des principaux pays de l\'Eu-rope. 18-io. IV 59. - Ter Gouw, III 187 vgg., 445 vgg.
188
DE HANDEL.
verder zien, on beproeven wi), door in gedachte ons op een van Nederland ver verwijderd punt te plaatsen, — den zooeven genoemden uithoek de Kaap de Goede Hoop, — een overzigt te bekomen van het, koloniale riik in verschillende werelddeelen over hetwelk, tijdens haar hoogsten bloei, de republiek der Zeven-Provincien verdeeld of onverdeeld heerschappij voerde.1
Onder nederlandsch bestuur heeft de europesche bevolking der Kaap-kolonie, met inbegrip der aangeworvenen of achtergeblevenen van allerlei nationaliteit, en der zoonen en dochters van met inlandsche vrouwen of met uitheemsche slavinnen gehuwde Europeanen, nooit veel meer dan één duizend zielen bedragen; en, ware het niet om ons bijzonder doel, de geschiedenis van zulk een uit Nederland naar de zuidpunt van Afrika overgeplant dorp zou de moeite van het opschrijven niet loonen.2
Die geschiedenis, zij is een veilig baken voor den historieschrijver van heden, zoo h\\j in den waan mogt verkeeren dat reeds toen (de drijfveer der godsdienst uitgezonderd) zich bij de volken van Europa in noemenswaardige mate de zucht heeft geopenbaard, in een ander werelddeel en onder een anderen hemel een nieuw vaderland te gaan zoeken. De landverhuizing op groote schaal, en om maatschappelijke redenen, is een verschijnsel van den nieuweren tijd.
Door haar zacht klimaat, zweemend naar het italiaansche: door de vruchtbaarheid van haar bodem, den rükdom van haar plantegroei, de schoonheid harer dalen en harer bergen, was de Kaap als uitgezocht om de Nederlanders der 17d\'\' eeuw, — de eersten onder de zeevarende natiën van Europa die er zich eene soort van veste bouwden, — te verlokken, te bekoren, en \' tot het stichten eener uitgebreide volkplanting te bewegen.
I Ovevzeesche bezittingen der Republiek op *t einde der l7lt;le eeuw l\'ij Mees, Historische Atlas, isttï, S\'1\'\' Kaart, met de Beschrijving. — Van Kampen, De Nederlanders buiten Europa,1831—18S:t, lste en 2*11\'Deel. — P. A. Tiele, Ontdekkingsreizen sedert de I -V1\' eeuw, 1874, 1l4d\'\' Hoofdstuk. Naar Vivien de Saint-Martin.
- Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indie, I7ï4. »su\' Stuk. — Mc Call Theal, Chronicles of Cape Commanders, Cape Town 1882. Ik dank mijne kennis aan dit boek. dat niet in den handel is. aan de vriendschappelijke luededeeling van Dr. E. J. P. .Torissen.
18»
TWEKDE HOOFDSTUK.
Hier was eene barmhartige wijkplaats voor alle neclerlaudsclie gestellen die, in het land der maartsche buijen en der donkere dagen vóór Kerstmis, kwijnden door moeraskoortsen, door een bewolkten hemel, door gebrek aan warmte en zachte lucht, door vochtigheid of guurheid.
Doch ook dit z;in overwegingen van jonger dagteekening.1Slechts een klein getal nederlandsche huisgezinnen zijn indertijd zich aan de Kaap gaan nederzetten. De vrouwen zyn er boerinnen geworden. Op aansporen der Oost-Indische Compagnie uit de dienst van deze getreden, hebben de mannen er het vrijburgerschap aanvaard; zijn voor eigen rekening den grond gaan bebouwen; in het bezit van eigendomsbrieven geraakt; en op de maatschappelijke ladder eene sport genaderd die zij in het moederland misschien niet bereikt zouden hebben. Uit noordneder-landscho weeshuizen heeft op kleine schaal aanvoer van .jonge vrouwen plaats gehad, en de bijslag der uitgeweken fransche kalvinisten, in de laatste jaren der eeuw, is dit bestanddeel der kaapsche zamenleving komen versterken. -
Hetgeen echter thans bovenal van ons gevraagd wordt, is aan te toonen dat door het bezit van koloniën het volk der Zeven-Provincien zich de gelegenheid heeft zien aanbieden nieuwe bekwaamheden op te doen en, meer dan te voren, karakter ten toon te spreiden. Eene enkele anekdote uit de jaarboeken onzer vestiging aan de Kaap moge dit in het licht stellen.
Gedurende de jaren 1672 en vervolgens hebben Nederland zelf en zijne aziatische bezittingen voor eene poos in hagchelijker toestand verkeerd dan wij heden ten doge ons gemakkelijk denken kunnen. Lodewijk XIV had Karei II ontrouw weten te
De Génestet, Eerste Gedichten, 18(50. blad/. 282 vg. Boutade: Uw kliemerig klimaat maakt my het bloed in de aderen
Tot modder; \'k heb geen lied, geen honger, vreugd noch vreè...
Trek overschoenen aan, gewijde grond der vaderen,
Gy — niet op mijn verzoek — ontwoekerd aan de zee!
D1C HANDL\'I.
maken aan Jan de Witt\'s Triple Alliantie; de Zeven-Provincien hadden het hoofd te bieden aan Frankrijk en Engeland tezamen; liet moederland moest onder water gezet worden ten einde den aanloop van het fransclie leger te stuiten; er bestond geen waarborg dat eene engelsche vloot niet beproeven zon Java te vermeesteren. Het was de tijd dat engelsche gezanten keer op keer tot den jongen Willem III zeiden: „Ziet ge dan niet dat de Republiek verloren is?quot;, en hij antwoordde: -..Ik ken een zeker middel om haar ondergang niet, te aanschouwen, het sterven b(j de verdediging der laatste grachtquot;.
De bestuurders der Oost-Indische Compagnie, doordrongen van het gewigt der omstandigheden, en beseffend dat de Kaap de nationale grensvesting in het Oosten was, hadden de noodige bevelen en de noodige middelen gezonden voor het herbouwen van het fort de (roede Hoop. Onder toezigt van den gouverneur Isbrand Goske, honorair lid in den Baad van Indie, oud-hoofdambtenaar op Ceylon en aan de kust van Malabar, oud-kaapsch kommissaris tot tweemalen toe, was op een door Goske zelf aangewezen punt terstond een begin gemaakt met het herscheppen der voormalige onvoldoende aarden wallen in eene weerbare citadel van steen.
Het moederland zond gereedschappen en een gedeelte der ma-lerlalen. In de kolonie werden alle handen aan het werk gezet; van de voorbijvarende schepen der Compagnie, naar Java en terug, al het bootsvolk en al de militairen aangehouden die aan boord maar eenigszins gemist konden worden. Toen aan de Kaap tijding ontvangen werd dat onder prins Willem de zaken onverhoopt een gunstigen keer genomen hadden, was één voornaam vijfde gedeelte van het kasteel voltooid, cn de gouverneur Goske (vergefelijk in een ijverig ambtenaar) niet ontevreden ove zichzelf.
Doch wat durfde bjj die gelegenheid een konstabel beweren, gedetacheerd door den bevelhebber van een der langsgevaren bodems? 1 Vermoedelijk belast geweest met het toozigt op eene
l De konstabels waren zee-kanonniers, belast met du zorg voor bt-i geschut; zij behoorden tot het kader der dek- of onder-officieren. Igt;e .Tonge. Zeewezen. I 77. -115 vg.. cüs. «73 vg. „Een Constapel dient
191
TWEEDE HOOFDSTUK.
ploeg schansdelvers, en door nieïnand aangeschreven /.yne oogen in den zak te houden, üeide hij op zekeren dag onder het werk of in de cantine, Inid en duidelijk genoeg om door de halve kolonie verstaan te worden: „Indien nu de Engelschen of deFran-schen eene landing komen doen, en zij zich meester maken van de glooijing der Puivelspiek, dan zullen hunne bommen juist ver genoeg reiken om het nieuwe kasteel plat, en de bezetting aan flarden te schiéten.quot;
Hetzij dit onverkwiklyk gezigtspunt voor den gouverneur en vestingbouwer (ioske werkelijk nieuw, hetzy het vraagstuk door hem ook van die zijde reeds overwogen en zijn wetenschappelijk geweten als artillerie-officier in partibus gerust was, hij wilde niet dat de propoosten van den konstabel, indien zij onder de kolonisten geloof vonden, hun zelfvertrouwen ondermijnen zouden. Uen ongeluksprofeet deed hij in hechtenis nemen en ging, met een luitenant der infanterie en een ingenieur, in persoon den afstand tusschen het nieuwe kasteel en de Duivelspiek opnemen.
De ingenieur, de luitenant, en hy, kwamen eenparig tot de slotsom dat geen stuk geschut, van het kaliber dat toen de grootste schepen voerden en van boord aan land wisten te brengen, ver genoeg droeg om het kasteel te kunnen beschadigen.
Daar kwam, bü de thuiskomst van den gouverneur, \'s konstabels vrouw aangedribbeld, en gratie vragen voor haar Nabal. \' Hij was een langtong, biechtte zg; goedhartig, maar een langtong. Algemeen stond hij daarvoor bekend, en om die reden hechtte niemand aan zijne praatjes. Voor het overige oon matig, oppassend, en werkzaam man. Indien Zijne Edelheid hem de vrijheid teruggaf, dan durfde zij er voor instaan dat hü van \'s Compagnie\'s citadel nooit weder kwaad zou spreken.
moedigli en dapper te zijn, wel geoetfent in zijne konst. Hem moet de groote van zijn bussen, nevens de kracht van zijn kruyt, wel bekend zijn. Dezen alleen staat het toe \'t geschut te hanteren en in de krnyt-kamer te gaen.quot; Nicolaas Witsen. Aloude en Hedendaagsebe Scheepsbouw en Bestier, luTl.
l Mij behoorde tot eene vloot der Compagnie. Over vrouwen op de vloten der Republiek bij De Jonge, Zeewezen, I .\',07, noot l; JI 19. noot 1. Dezen waren echter vermomd als matrozen.
192
111!. HANDEL.
De gouverneur zeide, gaarne te gelooven dat de gearresteerde zoo min een luijaard als een dronkaard was, maar dat hii zich schuldig had gemaakt aan een te ernstig vergrijp om daarop zonder meer een bevel tot slaking te laten volgen. Daarmede moest Abigail ongetroost heengaan.
De konstabel werd voor den Raad gebragt, en de Haad deed genadig regt. Men wilde hem niet ongehoord veroordeelen, luidde het vonnis, maar men eischte dat hijzelf den boozen indruk zijner woorden uitwisschen zou. Te dien einde werd hem gelast uit het ter plaatse aanwezig gesehut de twee volgens hem verst-dragende stukken te kiezen, en daarmede zich te begeven naar het punt hetwelk hij volhield de nieuwe vesting te bestrijken. De stukken moesten geladen worden met de volle lading, en indien het hem gelukte een of meer kogels binnen de citadel te brengen, dan zou h\\j boete noch straf beloopen,
De proef werd genomen; het kasteel bleef ongedeerd; en de spraakzame konstabel zag zich uitgemaakt voor een babbelaar, llgtzinnig en onkundig. Men kortte hem drie maanden gagie, ten einde de kosten, geloopen op het brengen der twee kanonnen naar de Duivelspiek, de rekening der kolonie niet bezwaren zouden.\'
VIII
De Oost-Indische Compagnie is niet enkel geweest eene kunstmatig in het leven getreden naamlooze maatschappij op aandee-len, bestemd, met voorbijgaan der eenen, voor de anderen buitensporige baten af te werpen. Zij is ontstaan gelijk men zegt dat in de natuurlijke historie, naar de wet van den strijd voor het leven, wijzigingen in het zamenstel van sommige dieren plaats hebben.
In den ouden grafeliiken tijd was de nederlandsche leeuw bovenal een dier uit do wereld der heraldiek geweest, geschilderd op grafelijke borden, of geborduurd op de wapenrokken van grafelijke pages. Een leeuw van sajet. De nood kwam, en eischte
I M. C. Thciil. Cape Commanders, bladz. 174.
II
193
13
TWEEDE HOOFDSTUK.
dat dit symbool zooveel mogelijk eene werkelijkheid wierd. 1
Of wil men een zediger beeld? De republiek der Zeven-Provin-cien was eene huiskat die, zoo zy niet spoedig van tanden wisselde en eene bosch- of eene tijgerkat werd, gevaar liep afgemaakt, gevild, en verkocht te worden aan den poelier. Zij was een vogel zonder zwemvliezen, die of van honger sterven, of leeren moest te draven en door eigen kracht zich over het water te bewegen. Zij was een paard aan een touw, dat langs den rotsachtigeu oever eener rivier eene zware schuit moest voorttrekken, en doodgebloed zou zijn aan de gekwetste voeten in-ilien niet eene beschermende hoornen korst over zijne arme nagels was komen groeien.
Voor het paard der Republiek is de Oost-Indische Compagnie die weldadige hoef geweest; voor den vogel der Zeven-Provin-den dat reddend zwemvlies; voor het noordnederlandsch huisdier dat weerbaar gebit. Zulke instellingen bedenkt of verzint men niet. Zy worden. Zjjn zij er eenmaal, dan bljjven zij juist zoo lang in stand als voor hetzelfde doel dezelfde diensten van haar geêischt worden.
Dezelfde wet ook die, onder begunstiging derzelfde fortuin, van do Compagnie zulk een magtig en nuttig handelsligchaain maakte, vormde In Indie de personen welke zij voor het oefenen harer werking noodig had, en rustte de eenen met de wreedheid of de sluwheid toe die voor het onderwerpen van aziatische volken onmisbaar waren, de anderen met het doorzigt noodig om voor-deellge overeenkomsten van minder voordeelige te onderscheiden, allen of de meesten en de besten met de gaaf der bruikbaarheid.
Zelfs op een zoo bescheiden arbeidsveld als de Kaap-ko!onie ziet men eene soort van mannen bezig, gelijk Nederland daarvóór er geen had aan te wijzen ; lieden geroepen tot het vervullen eener taak waaraan door hunne voorouders nooit gedacht was; voor welke hunne vaders hen niet hadden kunnen opleiden ; waarin zij aan geen instelling des moederlands onderwezen waren; die zü vervullen moesten uit eigen aandrang, naar eigen
l Filips van Bourgondie gaf omstreeks i uo schertsend vergunning aan de steden van Holland die dit ernstig opnamen — „dat sy den lemv uyten banden souden doen springen.quot; Ter Gouw, Amsterdam, III Sii.
194
DE HANDEL.
inzigt, zonder andere dan algemeene voorschriften, enkel met op de plaats zelf verzamelde kundigheden lot gids; en van welke zij niettemin zich kwijten alsof zij hun leven lang dit werk bi) de hand gehad hadden.
Heeft de Compagnie omstreeks 1650 iemand noodig, geschikt om aan de Kaap, waar niets dan Hottentotten wonen,1 on nog door geen ander enropeesch volk een station is opgerigt, zulk een station voor haar te gaan vestigen, aanstonds vindt zij het verlangde in Jan van Riebeeck, scheeps-chirarg van zijn ambacht, maar, ofschoon nog jong, een beproefd zeereiziger, in Azie tehuis of het Nederland ware. HU is een klein kereltje, opvliegend, kordaat, met eene ijzeren gezondheid. Tien jaren staat h(j aan het hoofd der wordende volkplanting, en spreidt, naast tien gebreken, minstens twaalf deugden ten toon.
Behoeft de Compagnie in 1672 een indisch hoofdambtenaar aan wien z\\j, in de moeilijkste omstandigheden, met volle gerustheid het bouwen eener citadel te Kaapstad kan opdragen, heeft, wy vernamen het, de hand slechts uit te strekken. Niemand heeft ooit gehoord of beweerd dat Isbrand Goske onderwgs in de vestingbouwkunde ontvangen had. Maar hij metselt oen kasteel van stavast, en levert het proefondervindelijk bewijs dat geen kogels uit het gebergte zijn burgt bereiken kunnen.
Acht in 1679 de Compagnie het raadzaam beter ingelicht te worden omtrent het zuid-afrikaansch Thule, het is voldoende dat zij Simon van der Stel tot kommandeur benoeme. Deze kreool, geboren op Mauritius, opgevoed te Amsterdam, bedient haar op hare wenken, twaalf jaren lang. Het bewijst misschien niet veel dat hi) Stellenbosch in het leven riep, zijn voornaam gaf aan Simon\'s Baai, en aan do vruchten van zijn wijnstok den voornaam zijner vrouw. Ten minste, het bewijst niet dat Inj een genie was. Nogtans staat het vast dat door zijne reizen in het binnenland,2 door zijn aanhechten van Natal en van Delagoa-
195
Over de Hottentotten, en hunne verhouding tot de Kaffers en dt-hoschjesmannen, bij Albert Réville, Les religions de« peuples non-civilisés. 188-\', 1 1:gt;I —1!I0.
Het dagregister zijner reis naar het Amaquas-land in Kift.\'), bij Vn-lentyn. Kaap de G-oede Hoop. blad/. rgt;4—si».
TWKEDK HOOFDSTUK.
baai, deze Van der Stel aan de Kaapkolonie den omvang gegeven heeft dien zjl nog heden bezit. Daarbij goed hoveling; zooals wij hieruit kunnen opmaken dat hij tot eer van den heer Van Kheede tot Drakestein van Mydreoht (een Raad van Indie die tijdens Van der Stel\'s bestuur als buitengewoon kaapsch kom-missaris eene poos boven dezen stond) eene andere nieuwe landbouwkolonie zijner vinding Drakestein doopte. Drakestein, Si-mons-Baai, Stellenbosch, Constanüa, — al die namen zijn gangbare uitdrukkingen gebleven. En zii niet alleen. 1
Vele andere hollandsche namen uit de 164« en 172quot; eeuw gaan om soortgelijke redenen voort tot de algemeene geschiedenis te behooren: Spitsbergen, Jan Mayen-eiland, Staten-eiland, Compag-nieland, Nieuw-Holland, Nieuw-Zeeland, Van Diemensland, Tasmania, Mauritius, Straat Lemaire, Kaap Hoorn. Ongerekend de hollandsche plaatsnamen in den Maleischen Archipel, met Batavia aan de spits.
IX
Op Mauritius zijn, in goed vertrouwen op de Oost-Indische Compagnie, omstreeks 1672 een veertigtal nederiandsche gezinnen zich komen vestigen, allen landbouwers. Zij hadden er het rijk alleen, en een goed leven. Zoo goed dat, toen door een magtwoord in 1710 de vestiging dor Compagnie op dit eiland voor goed ingetrokken werd, en de kolonisten, wilden zij niet onbeschermd en zonder verkeer met de buitenwereld achterblijven, naar de Kaap verhuizen moesten, dit hun zeer aan heth;.rt ging. „Aan de Kaap treurden deze menschen,quot; verhaalt een tijd-
19H
Biografische en andere bijzonderheden omtrent Jan van Kiebejek, Isbrand (ioske, en Simon van der Stel, bij M. C. Theal, Cape Gomman-inanders, 9\'lft en li\'1\'1 Hoofdstuk. — Dagverhaal van Jan van Riebeeck
in de Werken van het Historisch Genootschap. 1818. — Twee brieven (pij Leupe, Kronijk H. Genootschap, l 8ö:j, bladz. 4M vgg. -- De bedoelde van Kheede is de schrijver van den Hortus Malabaricus, ifiïs vgg. Over hem hierachter, Hoofdstuk. § xv.
DE HANDEL.
genoot die hou daar persoonlijk ontmoet lieeft; „en schoon er onder waren die liefsteden van 8, 10, en \'20,000 guld. gekogt hadden, zoo verklaarden zy egter dat zy dit alles zeer gaarne zonden willen missen om maar weder op \'t Eiland Mauritius to zyn, alwaar zy zeiden een zeer gezegent en voorspoedig leven, en alles wat zy wenschen konden gehad te hebben; doch hadden hunne schoone lunzen, boomgaarden, heerlyke korenakkers, moeslanden, beesten enz., daar moeten verlaaten. alzoo het on-mogelyk was om die goederen mede te voeren: daar zy aan de Kaap nu alles weder van voren af aan beginnen moesten, \'t Geen ook de reden was dat vele van deze lieden, die ten uiterste te beklagen waren, van droefheid stierven.quot; 1
Eene nog schooner aziatische bezitting dan het bloeijend en vruchtbaar maar onbewoond Mauritius, was Formosa. Eene ligging zonder wedergade voor den handel op China en Japan; eene uitgezochte luchtstreek; eene inlandsche bevolking zoo zachtzinnig dat men zonder geweld alles van haar gedaan kon kragen. Nergens in den Maleischen Archipel, of het moest zyu onder de Alfoeren in later tyd, is ooit het christendom zoo gewillig aangenomen. In minder dan vijfendertig jaren vonden op Formosa twee en dertig predikanten een nuttigen werkkring. 2
China zou daarna, door zijn invoeren van alkohol en opium, die bevolking niet stelselmatig hebben kunnen uitroeijen,3 zoo het eiland nederlandsch gebleven was; en het had dit kunnen blijven, indien men het ernstig gewild had. In 1624 door de Nederlanders in bezit genomen, werd Formosa reeds in 1662. door een coup de main van een piraat geworden voornaam Chinees, hun weder ontrukt. Nederlandsche burgers en hunne vrouwen, voor zoover zij den moord ontkwamen, bleven er meer dan twin-
,l Valentyn, 8*\'quot; stuk. Kaap de Goede Hoop, blad/.. 155.
ü Een hunner was de voorbeeldige Antonius Hambroek. — Nog eeue halve eeuw daarna, in 1711, troffen, onder de inlandsche bevolking van Formosa, geleerde jezuïeten overblijfselen der kalvinistische propaganda van Hambroek en de zijnen aan. Van Haren, Joannes Camphuis, bladz. 2-1 vg. der uitgaaf van 1T72. Noot. - Van Troostenburg de Bruyn, Herv. Kerk in Ned.-Indie, 1884.
3 F. vonHelhvald,Culturgeschichte 1»T7, II vg.—Edmond Plauehut, Les armées de la civilisation. I87igt;. Madz. 15, 51.
m
TWEEDE HOOFDSTUK.
tig jaren zuchten in chinesche gevangenschap en slavevverk ver-rigten. 1
Even snel was, onder nederlandseh gezag, het lot van Brazilië beslist. Reeds droeg er het tegenwoordig Paraïba den naam Frederikstad; reeds had Pernambuco voor Maiiritsstad plaats gemaakt, en was er door den nederlandschen gouverneur een paleis gebouwd, Vrjjburg geheeten. Maar voor het hernemen der hoofdstad St. Salvador waren troepen uit het moederland noodig, en die troepen kwamen niet. Joan Maurits van Nassau, die den aanval op St. Salvador niettemin ondernam, moest het beleg opbreken. Met het aanzien der Nederlanders in het veelbelovend Brazilië was het van dat oogenblik gedaan. Olinda was door hen genomen in 1630; in 16(31 sloten zü in Den Haag een traktaat waarbö Portugal, tegen betaling van acht millioen gulden, Brazilië terugbekwam. 2
In 1BH4 ging Nieuw-Nederland voor hen verloren; hoewel onder het bestuur van Stuivezant, en ondanks de aanvankelijke tegenwerking van dien direkteur, do bevolking van Nieuw-Amsterdam toen allengs tot tienduizend zielen gestegen was, - tienmaal meer dan ooit die van Kaapstad bedroeg. Hier had de kolonist zoomin met een half-tropisch, als met een tropisch klimaat te streden. Hier kon hjj leven en werken, als in zyn eigen land. Hier eene nieuwe nederlandsche maatschappij aanleggen, nederlandseh van zeden en van taal. Ook liet de toekomst zich niet ongunstig aanzien. Maar in weerwil dat de admiraal Evertsen in 1673 het verlorene voor een poos heroverde, moest de Republiek er zich bij nederleggen dat in 1674 de vrede van West-minster den bredaschen van 1667 bevestigde, en Engeland in
198
Valentyn, Oud ,-ii Nieuw Oost-Indien, li\'J\'1 Stuk, •i\'11\' Boek, ï11\'\', en H1quot;\'quot; Hoofdstuk. — De mandarijn Coxinja, die zieli Hoogheid liet noemen, was een aanhanger der in 1644 verdreven Meng-dynastie, en zocht als vrijbuiter, te land en ter zee, zich tegen de in hetzelfde jaar opgekomen mantsjoe-tartaarsche dynastie van Tsin te handhaven. Formosa diende hem als wijkplaats.
Netscher, Les Hollandais au Brésil, Met kaart, en portret van Joan Maurits van Nassau. — Karton van nederlandseh Brazilië hij O Mees, Historische Atlas, .v1\'\' Kaart.
UE HAKDEI,.
liet bezit van het weggenomen Nieuw-Amsterdam gehandhaafd werd. 1
Het is niet noodig bij al de oorzaken dezer vernederingen en misslagen afzonderiyk stil te staan. Nieuw-Nederland was als eene enclave van Nieuw-Engeland, en moest den Engelsohen toeschijnen zich te kwader uur tusschen hunne volkplantingen in Hoord-Amerika te hebben ingenesteld. Tot het verlies van Brazilië zal veel hebben bijgedragen dat zich daar eene kolonie van door jezuietepaters ten strijd gevoerde roomsch-katholieke Portugezen bevond, die de kalvinistische Nederlanders niet wel verdragen konden. 2
Indien te huis, na 1619, de vervolging der remonstranten of andere niet-kalvinisten een bloedigen keer genomen had, dan zou er voor een groot aantal Jsoord-Xederlanders aanleiding geweest zyn den geboortegrond en corps te ontwijken, en vrijheid van godsdienst en godsdienstoefening te gaan zoeken in andere we-relddeelen. Sedert echter de synode van Dordrecht, tevreden het hoofd van Oldenbarnevelt te hebben zien vallen, alle verdere hoofden ongemoeid liet, was dit niet noodig. De noordneder-landsche dissenters berustten er in, te Amsterdam en overal elders oogluikend toegelaten te blijven. In het oord hunner inwoning ontbrak de gelegenheid niet levensonderhoud te vinden, of zelfs tot welvaart te komen en zich te verrijken. Slechts in geringen getale werden zij landverhuizers. Niemand week uit om het geloof.
Eene algemeener oorzaak was, dat zoomin de West-Indische als de Oost-Indische Compagnie het stichten van nederlandsche volkplantingen ooit als hare eigenlijke roeping beschouwd hebben. Zij waren maatschappijen tot exploitatie van overzeesche staats-gewesten ; handelsligchamen. aangelegd op het doen schuimen
1 Over Niemv-Nederhmd en Nieuw-Amsterdam. uit amerikamische bronnen, bij O. van Rees, Staathuishoudkunde, II 832 vgg. Karton van Nieuw-Nederland bij G. Mees, Historische Atlas, 5\'1\' kaart.
2 De welsprekende jezuiet Antonio Vieyra predikte den opstand te Bahia. — Over den eigenlijken aanvoerder der in verzet gekomen Portugezen, den vrijheidlievenden koopman Joam Fernandes Vieira te Mauritsstad, hij Netscher bladz. 130, I4.\'t vgg.. l.\',7 vg. — Vieira\'s handteekening onder «le facsimiles aan het slot.
199
TWEEDE HOOFDSTUK.
van kapitalen. Het snel behalen van ruime winsten was hoofdoogmerk. Heeft de Oost-Indische Compagnie, gelijk w\\i zeiden, door het veroveren van -lava eene blijvende vrucht voor de nakomelingschap afgeworpen, dan is dit onwetend geschied, ten gevolge van omstandigheden welke niemand voorzien kon. De Wc-st-Indische is wezenlijk nooit iets anders geweest dan eene naamlooze vennootschap voor het rooven van spaansche retourvloten. \' Zoolang de vrede van Munster niet geteekend was, behaalde deze Compagnie aanzienlijke voordeelen. Nieuwe schatten putte zij daarna uit Suriname, haar voor Nieuw-Nederland in ruil gelaten eu namens haar door negerslaven bearbeid.3 Doch gebloeid heeft zij alleen van hare oprigting in 1621, — toon tegen het verstrijken van het Twaalfjarig Bestand de oorlog met Spanje hervat ging worden, — tot IM» toen het met déze kaapvaart van zelf gedaan was. 3
X
Echter is het niet door bij zulke negatieve uitkomsten zich op te honden dat men best van al eene voorstelling van Nederlands koloniale magt en koloniale .staatkunde in de 17de eeuw bekomt. Het verlorene ging verloren, en bleef verloren, zonder dat of de Staat er door geschokt werd in zijne grondvesten, of de handel onherstelbare schade leed.
Evenmin kunnen de bijna idyllische toestanden der Kaapkolonie als algemeene maatstaf dienen. Er zijn met de Hottentoiten of hunne verwanten sommige overeenkomsten gesloten die de erkende baatzucht der Oost-Indische Compagnie geen oneer schijnen aan te doen. Van tijd tot tijd heeft men door barbaarsche inlandsche strafoefeningen den eenen stam den anderen laten
l De spaansche zilvervloot van l«28 bemagtigd door Pieter Pietersze Heijn. Buit: elf en een- half millloen.
i\' Wolbers, Geschiedenis van Suriname,
s Geschiedenis der quot;West-Indische Compagnie bij lt;gt;. van Kees, Staathuishoudkunde ÏI, lï\'1\'\' Hoofdstuk.
200
DE HANDEL
tuchtigen. Doch dit waren zeldzaamheden; en de uitzondering kon geen regel worden omdat de Hottentotten geen geregelden Staat vormden. Werkelijk is de omgang der Nederlanders met deze nomadische inboorlingen meestal een toonbeeld van zachtzinnigheid en langmoedigheid geweest, en naanwiyks kan gezegd worden dat van tien hottentotsche trouweloosheden één door hen gewroken is. amp;een enkele maal waren zy de eersten deze groote kinderen leed te doen. Zelfs wanneer zij schenen hen te bedriegen, door voor een spotprijs uitgebreide landstreken van hen te koopen, waren zij eigenlijk de bedrogenon ; want het verkochte kon strikt genomen niet geleverd worden, en dit wisten de verkoopers.1 Behalve tegen de moordzieke Boschjesman-nen zijn door de kommandeurs en gouverneurs der Kaap geen noemenswaardige veldtogten ondernomen. Het nageslacht vereert hen bovenal als goede liollandsche burgemeesters uit den ouden tijd, tevens goede veehoeders en goede landbouwers.
Geheel anders de taak welke in den Maleischen Archipel du hollandsche admiralen voor den boeg vonden, wier bestemming het was kwaadschiks of goedschiks, in die wateren, liet gezag van prins Maurits en der Staten-Generaal te vestigen.
Toen Steven van iter Haghen in Mei KiOO de eerste maal voor Ambon verscheen, zag hij zich onmiddellijk in oen levendigen strijd gewikkeld. Bijgestaan door een deel der inlandsche bevolking van het eiland, belegerde hij twee maanden lang de Portugezen in de stad, en bouwde, toen hij het beleg had moeten opbreken, aan de kust een fort dat hij Kasteel eau Verre doopte en waarin hij eene kleine bezetting achterliet.
BU zijne terugkomst, in February 1605, ging het nog veol barscher toe. Hij had toen drie zoonen van ambonsche hoofden bij zich, te Bantam aan boord genomen;quot; jongelieden die op Java de komst der Hollanders hadden afgewacht om met de gewapende hulp van dezen de portugesche overheerschers herstel
201
M. C. Theal. Cape Commanders, bladz. 1Ts vgg. — De hollaudsohr, tekst van het 1!gt; April l(iT2 met den hottentotschen prins Schacher ge-teekend traktaat, bladz. 3-Jü vgg.
TWEKDE HOOFDSTUK.
van grieven te gaan afdwingen. Van der Haghen\'s middelen waren bjj deze gelegenheid veel overvloediger dan in 1600. Het portugeesch kasteel bezat meer dan tachtig stukken en was voorzien van de noodige aniunitie. Niettemin moest de bevelhebber zich overgeven. Er werden op de reede eenige portuge-sche schepen verbrand, en Ambon ging voor Portugal verloren. 1
Voor het eerst, hoewel nog maar oppervlakkig, maken wij hier kennis met één der tegenstrevende magten op welke de Hollanders der eeuw de hunne in Indie hebben moeten veroveren.
Sedert zestig jaren waren de Portugezen, toen Van der Uagheu er met hen in botsing kwam, te Ambon gevestigd, en in de overige Molukken al veel langer. \' Natuurlijk werden zij gehaat door den inboorling, gelijk elke vreemde het gedaan wordt die ongeroepen en door geweld, met zelfzuchtige bijoogmerken, zich komt nederzetten ouder volken die hij zijne minderen acht, op wier ras en wier beschaving hij uit de hoogte nederziet, en Jie Inj dwarsboomt in hunne belangen. Maar hetgeen van den kant der Portugezen de maat deed overloopen, was dat hun handelsijver met bekeeringsijver gepaard ging, en hunne kapiteinen overal op hot kleed getreden werden door jezuietepaters; onverschrokken predikers van het Kruis, als menschen en geloo-vigen onberispelijk, maar (,en de Molukken wemelden van isla-mieten) onverdrageiyk in de oogeu der voorstanders van de Halve Maan. Francisco Navier was in persoon op Ambon het Evangelie komen verkondigen. Toen de plaats door de Hollanders bezet werd vonden dezen er eene christengemeente, deels zamengesteld uit tot het katholicisme bekeerde inlanders, deels uit portugesche kolonisten gehuwd met inlandsche vrouwen.3
l Deze en de volgende byzonderheden uit Van der Haghen\'s Verweerschrift en uit zijne Kemonstrantie. — Volledig overzigt bij P. A. Tiele, De EuropeGrs in den M. Archipel, VI, n, vu.
Over de Portugezen in Voor-Indie bij De Jonge Jr., Opkomst, II 7(1—sy, 165—IS;}. — Hunne eerste kennismaking met de Molukken dag-teekende van ir,ll, hunne eerste vestiging van lóil. Ambon werd door hen genomen in iriiïs.
:ï Deze en de volgende bijzonderheden uit P. A. Tiele. De Europeörs in den M. Archipel. II vi. III vr. IV i m, VI ti vu.
202
DE HANDEL.
Wat Van der Haghen persoonlijk aangaat troffen de Portugezen het dat, ondanks zijn overgaan in de dienst der Oost-Indische Compagnie, hij de geloofsgenooten zijner jengd een goed hart was blijven toedrager... De oenige vrijheid welke de admiraal zich veroorloofde was dat hij van de vier roomsche kerken te Ambon er eene liet afbreken, en de materialen medenam naar het naburig Banda om voor het bouwen eener vesting te dienen. Het is waar dat de hollandsche manschappen, die hij onder Frederik de Houtman te Ambon in garnizoen liet, warmer kalvinisten waren dan hij, en deze lieden, in strijd met de belofte van den vlootvoogd dat ieders eeredienst ongemoeid zou blijven, gedurende zijne afwezigheid ook de drie andere roomsche kerken omverhaalden en de gewijde voorwerpen vernielden. Doch deze proef van gereformeerde beeldstormerij, onder do keerkringen, bleef nagenoeg op zichzelf staan.
De Hollanders werden door de volken van den Archipel met blijdschap ingehaald; niet slechts (hoewel ook dit in aanmerking kwam) omdat onder alle hemelstreken verwisseling van bezem den mensch bekoort, maar ook en vooral omdat, in onderscheiding der Portugezen, zij zich uitdrukkelijk of stilzwijgend verbonden geen propaganda te zullen maken. Het akkoord van Van der Haghen met de ambonsche mohammedanen in February 1605 hield onder meer de bepaling in: „Een yder sal leven in zijn gelooft\', gelyck hem Godt in \'t herte stiert ofte meent saligh te worden;quot; en voorts; „Niemandt zal don anderen molestie nogh overlast doen.quot; 1 Hadden deze lieden geweten dat hunne hollandsche beschermers eene halve eeuw daarna hollandsche meesters worden zouden, strijdhaftiger en gestrenger dan de Portugezen, zij zouden zich tweemalen bedacht hebben eer zij hunne kennismaking zochten.
De Portugezen hadden, zeide ik, toen onze vaderen in Azie zich aan gene zijde der linie kwamen vertoonen, de stof van Camoëns\' heldedicht daarginds reeds achter den rug; en Ben-jamin-af verweerde zich wat hij kon tegen Benjamin-op. 2 Aan
1 Tekst van het verdrag bij De Jonge Jr., Opkomst, III i\'OS vg.
2 Os Lusiadas van Camoëns, Lissabon 1572, zijn niet enkel het epos van Vasco de Gania, maar tevens een dichterlijk verhaal der verovering
203
TWEEDE HOOFDSTUK.
den wal van Java, waar Portugal geen vestingen bezat, slechts kantoren, kon het zwaard der nieuw aangekometien aanvankelijk in de schede biyven. In de Molukkun niet.
Nog minder op het schiereiland, en minst van al op Ceylon of aan de tegenoverliggende kust. De inneming van Malakka door de Hollanders in 1641 onder Minne Willemsz Caartekoe; de strijd om Colombo en om Koetsjin in 1656 en 1663 onder Huift en onder Rijklof van Cioens; zijn epische worstelingen geweest. 1 Twee europesche natiën dongen hier, ver van huis, om de heerschappij over aziatische zeestraten en de sleutels van aziatische markten. Honderd twintig jaren was Malakka, honderd vijftig jaren Colombo, honderd zestig Jaren Koetsjin, in de magt der Portugezen geweest; en hardnekkig verdedigden dezen, tegen kettersche republikeinen en parvenus, een erfdeel gedrenkt met hun bloed, dierbaar aan hunne beurs, nog dierbaarder aan hun adeltrots en hun geloof. Om één handelsbelang zag het tweegevecht tussohen Pvome en Genève zich overgebragt van Europa naar de tropen. In den Portugees bevochten do Hollanders den Spanjaard; 2 in den Hollander de Portugezen den vereenigden vijand hunner religie en hunner negotie. Het leven beider natiën stond aan het bezit dezer plaats onder de zon. Was de zon er warm. zeiden zij ieder voor zich, de plaats ook. En dit was zij.
van Voor-lndie door de Portugezen. .Studiën over Oamoérs dlt;Kgt;r Richard F. Burton. Londen 1880—1884. zes deelen. Vertaling tn kom-mentaar. — J. R. Seeley. Expansion of England 1884. bladz. !» t der Tauch-nitz-uitgaaf. maakt de juiste opmerking dat toen de Engelschen (en do Hollanders) hunne eerste kantoren in Indie nog vestigen moesten, Ca-moëns en de Portugezen uit hunne nationale en koloniale geschiedenis reeds een indisch heldedicht getrokken hadden.
1 Baldaeus, Malabar en Choromandel, i«j7i. - Leevens en Daden der Doorluchtigste Zeehelden, los». — Valentyn, Oud en Nieuw Oost-Indien, 7d\'quot; Stuk. — A. J. A. Gerlach. Pastes Militaires des Indes-Orientales Néerlandaises, 18rgt;9, hladz. 58 vg., i gt;. 74 vgg.
2 Door het komen van Portugal aan Spanje in l.vsi.
BE HASUEL,
XI
Slechts éénmaal hebben weleer, buiten Java, nog zwaarder proef clan de vorige, de Hollanders in Indle een krijg gevoerd die met dezen meer dan veertigjarigen portugeschen vergeleken kan worden.
Stel in den vreemde, onder welken hemel het zij, Europeaan tegen Europeaan; de gelijkheid van taktiek en van wapenen zal, bij gelijke dapperheid en volharding, de overwinning slechts aan de gunsten der fortuin en aan de kansen van den oorlog doen hangen. Geef den Europeaan in het Oosten een strijdbaar Oosterling tot wederpartij, en de hagchelijke ontmoeting zal met een sprong in het onbekende gelijkstaan.
Het voorgeslacht is daarginds eene handelspolitiek gevolgd waarop in later dagen, bij het verdedigen der meening dat de Nederlanders der 17de eeuw vruhandelaren en in do toepassing ernstige voorstanders van het leerstuk der vrije zee geweest zijn, dikwijls te weinig gelet is. 1
Hnn stelsel was; indien gy, na de Portugezen verdreven te hebben, u duurzaam verzekeren wilt van den alleenhandel der moluksche speoeryen, — zoodat gij ten aanzien van dit artikel, op hetwelk voorshands meer kapitalen te verdienen vallen dan op eenig ander, in Europa de markt kunt stellen, - dan moet gij zorg dragen uit de eilandwereld, welke die vruchten voortbrengt, alle andere natiën te weren, europesche zoowel als azia-tische. 1 Dreigt, door te ruime oogsten, de europesche specerij-markt overvoerd te geraken, — op de eilanden waar gy niet wilt dat het gewas zich vermenigvuldigen zal moet gij, onder toezigt uwer plaatselijke gouverneurs, het van jaar tot jaar uit den
1 Over het niet de geschiedenis strijdige dezer zienawijs bij O. van Rees, Staathuishoudkimde, II 221—300.
2 Last aan Pieter Both, eersten gouverneur-generaal, loos», om ..de specerij-eilanden t\' eenexnale vast te maken aan de Vereenigde Compagnie, /niks dat geen andore natie van de wereld daarvan iets in handen vallo als ons.quot; — P. Mij er. Verzameling van Instructien, enz. 1848. — Van der rhijs Jr., Kapitein Jonker, 1S83, bladz. 363. Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap.
20r.
TWEEDE HOOFDSTUK.
grond doen nikken. Omtrent de andere moet gjj bepalen waar enkel kruidnagelen zullen mogen geteeld worden, waar enkel muskaatnoten; en aan dit voorschrift streng de hand houden. De onvermijdelijke gevolgen zullen tweederlei ziin, on gij dienovereenkomstig twee verschillende wegen hebben in te slaan. Een gedeelte der inlandsche bevolking zal, ten einde niet tot gebrek te vervallen, uwe maatregelen zoeken te ontduiken door het organiseren van een uitgebreiden sluikhandel, gepaard met zeeroof. Dezen zullen de meerderheid uitmaken. Eene ongezeg-lv)ke minderheid zal openlijk tegen u in opstand komen, en,door na schijnbare verzoeningen telkens op nieuw naar do wapenen te grijpen, u handen vol works geven. Het eenig afdoend middei zal zijn, tegelijk met hun gewas of in zijne schaduw, hen uit te roeijen. Wat do zeeschuimers en de smokkelaars betreft, hen moet gij bestoken in hunne schuilhoeken, en u van hunne roofnesten, hoe ongenaakbaar of hooggelegen, meester maken.
De admiraal Jacques L\'Hermite, van 1607 tot 1611 hoofdkom-missaris van den hollandschen handel te Bantam, heeft, in eene nota van 1612 aan de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie te Amsterdam, het eerst in groote omtrekken het denkboeld aan de hand gedaan, door ontvolken van het eiland Banda. aan den daar geboden tegenstand voor goed een einde te maken. Door den gouverneur-generaal Coen is dit plan, waarbij behoorde het vervangen der omgebvagte of als slaven weggevoerde Ban-danezen door europesche perkeniers, in 1621 volvoerd. De uitkomst was dat omstreeks 1630 van Banda naar Batavia in vijf jaren ruim 3.000.000 pond noten en bijna flOO.OOO pond foelie gingen, die in Holland en Zeeland (produktiekosten 7; cent. marktprijs in het moederland f 3.25) met vijftig kapitalen winst verkocht werden. In 1636 kon de Indische regering na.ir Amsterdam schrijven: „Met UE- waarde pand Banda (geprezen zij de Albestierder) staat het naar wensch, on wordt door den gouverneur Acolye wel en vredig naar onze ordre gegouverneerd.quot; \'
i N. P. vjin den Berg, Tijdschrift van het Bataviaasch Genootschap 1st:!, uittreksels van Wurffbain\'s journaal. — Ontwerp van .Taeques L\'Hermite bij De Jonge Jr., Opkomst, III 3fto vgg.: „Indien het de Bandanesen altyt vry sal staen. als \'t haer te passé eompt de vroede te broecken
206
DE HANDKL.
Het scheelde echter veel dat hetgeen van Banda gezegd kon. ook van al de andere eilanden gold. Uitgeweken Bandanezen, piraten geworden, hielden tegen den hollandschen vijand, in bondgenootschap met andere verongelijkte stammen der Moluk-ken en van Celebes, gedurende jaar en dag een wanhopigen strijd vol; en meer dan eens was liet de vraag of de watergen-zen van het Westen blijken zouden, tegen hunne mededingers in het Oosten opgewassen te zijn. üe toglen van den gouverneur der Molukken Arnold de Vlaming tegen de Ambonezen en de Ternatanen in 1649 en vervolgens; de zeeslagen van den toe-komstigen gouverneur-generaal Cornells Speelman tegen de Ma-kassaren in 1669; behooren tot de roemrijkste bladzijden der nedeiiandsch-indische krijgsgeschiedenis. Er is aan beide zyden in dien oorlog eene somtijds bovenmensclielijke dapperheid ten toon gespreid.1 Hollandsche officieren en onder-officieren hebben zich laten begraven onder het puin hunner wallen; zijn met
ende in noot synde henluyden denselven op luier versouck weder lich-telyck wert geconsenteert, sal [dit] naer myn cleyn verstant niet als schade ende quade consequentie inne brengen. Ende daerenboven connen haer in weynige maenden vrede soe veel veratereken, dat daerop wederom me een jaer ofte meer connen oorloge voeren. Derhalve men myns bedunckens niet naer eenige vreede ofte handel en hoorde te trachten, voor ende aleer dat men haer geheelick overwonnen ende met goede verseeckeringe tot redenen gebracht, ofte gansch wtgeroyt hadde. Gedwongen ofte wtgeroyt synde (dwelck wel het sekorste sonde syn, al soe dit schelmachtich gedrocht nemmermeer soe wel in toom en sal connen gehouden worden als men wel gaerne soude). soe sal men middel moeten soecken om dese eylanden wederomme te peupleren ende met inwoonders te versieu.quot; 1«gt;12. — De gouverneur-generaal Coen aan de Bewindhebbers.
„Do inwoonderen zijn meest alle door den oorloch. armoede, en go-breck. vergaen; seer weynich isser op de omliggende landen ontcomen : ende werden als nu de voors. landen weder met ander volck gepeupleerdtquot;. Kronijk van het Historisch Genootschap te Utrecht, X 105. — „Schelmachtich gedrochtquot; ziet op den moord van -ii\' Mei l(gt;0i», door hoofden van Banda gepleegd op den admiraal Verhoeft\' en zijn staf, dertig personen van rang. De Jonge Jr.. Opkomst, III 07 vg.
i Bij het overgaan van het fort Laala op Ceram aan de Hollanders, in i (ir»4. bleken de Ma kassa ren zich tot op zestig man te hebben doodgevochten en zevenhonderd Ambonezen gesneuveld te zijn. — (Jerlach Fastes Militaires, bladz. cs.
207
208 TWEEDE HOOFDSTUK.
verlies van meer dan de helft hunner manschappen langs naakte rotswanden ontoegankelijke citadellen binnengedrongen; hebben de lont in het kruid gestoken en met hunne gewapende sloepen zich in de lucht doen vliegen.1 Van de verbittering waarmede gestreden werd geeft de daad van den gouverneur De Vlaming een denkbeeld, die na het innemen van hot ceramsch fort Assa-hoedi en het vangen van den inlandschen bevelhebber, bloedverwant van een sultan van Ternate, hem met eigen hand en tot driemalen too het zwaard in de borst stootte.5 Speelman\'® wapenfeiten tegen de Makassaren grenzen aan de fabelwereld. De overwonnenen eerden hem als een wezen van hoogei oi de, en liU maakte onder de Boeginezen met hun radja Aroe Palakka, wiens zaak door Speelman omhelsd was, zich een onverganke-lijken naam. 2
XU
l)e ontluisterde staat der meeste inlandsche vorsten van het liedendaagsch Nederlandsch-Indie bewijst niet dat hunne voorvaderen, toen zij door de Compagnie onderworpen werden, eene ligt te achten partij vormden. De geschiedenis van Java\'s verovering staaft het tegendeel. Alleen leert die geschiedenis bovendien dat de Oost-Indische Compagnie, ten einde de meerdere te blijven, wreedheid tegen wreedheid heeft moeten stellen, list tegen list, verraad tegen verraad.
Dit feit is door twee nederlandsche historieschrijvers kort geleden zoo omstandig en zoo overvloedig toegelicht dat, nu voor
Over dei) generaal Jan van der Laan, den kapitein .laceb Vcrheyden, .■li den adelborst Casper Buitendijk, bij Gerlach. Fastes Militaires. Idadz.
ii« vgg., vg., 72 vgg. .. , t
Leven van Speelman bij Valentyn, .V- Stuk. Van der Chij» .Ir..
DE HANDEL.
my hot oogenblik gekomen ware hunne voetstappen te drukken en een overzigt van den strijd om Java te laten volgen, ik volstaan kan met naar hunne uitmuntende monograficn te verwijzen. 1 Alleen wil ik beproeven, door het trekken van twee of drie concentrieke kringen, een onderwerp, hetwelk ondanks zijne uitgebreidheid ons niet ontglippen mag, te noodzaken den lezer nader te komen.
Wanneer straks een enkel woord over Java\'s voorgeschiedenis volgt, dan raag het ons niet bevreemden büna niets dan gemeenzame bekenden te ontmoeten, en den toestand van drie- of vierhonderd jaren geleden, daarginds, betrekkelijk zoo weinig van Jen hedendaagschen te zien verschillen. Wij staan voor een exemplaar der maatschappijen-soort welke met den tropischen plantegroei, — die schier geen wisseling van jaargetijden kent,— het nagenoeg onveranderlijke en altoos vrijwel eenerlei gemeen heeft. -
Zoo heeft ook, bij liet veroveren van Java, de Oost-Indische Compagnie van het begin tot het einde geen andere staatkunde dan de gewone der overweldigers in alle eeuwen en onder alle luchtstreken gevolgd, slechts gewijzigd naar de plaatselijke omstandigheden, als in overeenstemming met het tropisch klimaat en met de aziatische zeden.
Het streven der Compagnie was niet, onder de keerkringen eene nederlandsche republiek, in den trant der Unie van Utrecht, of eene nederlandsche monarchie te stichten. Zij wilde enkel het hoofd zijn van een ligchaam zamengesteld uit al de volken des
I lgt;e Jonge Jr., het lquot;1, en de drie volgende Deelen der onderafdeeling: Opkomst van liet Nederljmdsch Gezag over Java, l«70—1875, Hoofdstuk VIII—XVIII. — P. J. Veth, Java, lR7igt;—1 ssi\'. Tweede Deel. het i\'11\' eu de vier volgende Hoofdstukken, met de daarbij behoorende Historische Kaart.
\'2 Katalogus der amsterdamsche Tentoonstelling van 18ö3. Seetion des Colonies Néerlandaises, redakteiir P. J. Veth. Opstellen over verschillende onderwerpen uit den hedendaagschen toestand door W. B. Bergsma, Buys Ballot. R. Everwijn, K. W. van Gorkom, P. Heering, F. M. Jaeger, Jentink, C. M. Kan. Lameris. Van der Lith, I). Maarschalk, Van Mus-schenbroek, Niemann. Perelaer, Post. Prange, Janssen van Raay. Yon Kosenberg, Serrurier. W. F. R. Suringar. Verbeek. H. J. Veth. P. J. Veth, Wilken, Wijnmalen. Zaaijer.
II 14
209
TW13EDK HOOFDSTUK.
eilaucls: Soendanezen, Javanen, Madurezen. Gemeenschappelijke onderwerping was de eenige band. Aan de vazallen liet zij het regt, en behield de magt voor zich.
Zorgvuldig hoedde zij zich, de fout vermijdend waarin ten aanzien van MeKico, van Peru, van de Filippijnen, van de Molukken, Spanje en Portugal vervallen waren, aan de overwonnen volken van Java de instellingen des moederlands op te dringen. Van zielen winnen voor de Hervormde kerk, op groote schaal, is nooit ernstig spraak geweest. Nederlandsche taal of nederland-sche wetten werden niet ingevoerd. Do Preanger, eerste provincie van naam welke onder regtstreeksch bestuur der Compagnie kwam, ontving eene op javaansche leest geschoeide organisatie, met een javaansch prins aan de spits.
Heerschen door te verdoelen was haar vaste regel. Bantam mogt niet te zwak, Mataram niet te magtig; beiden moesten, dooi\' liet tentoonspreiden van overmagt harerzijds, verbijsterd worden. Een ouden sultan van Bantam voerde do Compagnie gevankelijk naar Batavia, on zond een jongen keizer van Mataram voor het leven naar Ceylon. 1
210
Het stelsel van verdeeleu om te Ueersehen, door de Compagnie in den Archipel overal in praktijk gebragt, werd in liiïl met ingenomenheid dooi- Antonides bezongen (Ystroom, I 51 van Bilderdijk\'s uitgaaf). Hetgeen Antonides van Makassar zegt, met de hulp der Nederlanders klein-gehouden door Tematanen en Boeginezen, is ook op Java en de Javanen van toepassing:
Men hoort
Gedruisch van wapens en gekrijsch van brant en moort.
Men kan bescheidelijk de troepen onderscheien Der krijgsliên aen hun zwarte en witte livereien;
Die winnen \'t velt: daer barst al \'t leger met één slag Des vijands heirtoght in. De Nederlantsche vlag Vermengt zich met Ternaetsche en Boegische standaerden. De vlugtelingen staen ten doel der wreede zwaerden.
En storten als een bui ter neer in \'t bloedig zant.
De Vrees en Doot vervolgt hen even snel. Al \'t lant Rookt van \'t vergoten bloed, \'k Zie de overwinners zwieren Met afgeslagen buit. en \'s vijands rijksbannieren.
Ik ken ze. Dit\'s \'t beroemt Makasser daer wy staen.
Door zijn Leenvorsten en lantzaeten steets verraên,
Die wy. door ons beleit, hun grootheid leeren bouwen
DE HANUEI.
Zij scheen de inlandsche vorsten slechts ten onder te brengen om henzelf of linnne zoonen, hunne neven of hunne ooms, inliet bezit hunner rijken te laten. Evenwel, de teugels der opper-heerschappij bleven n hare handen.
Nooit trad zü als veroveraarster op. Was een veldtogt vol-bragt, dan keerden de troepen naar hunne haardsteden. Maar langzaam-aan leerden de inlandsche volken haar gehoorzamen, en zij waren hare onderdanen geworden zonder dat men het .jaar kon noemen waarin de overheersching aangevangen was.
In de traktaten der Compagnie was nooit spraak van zich aan haar te onderwerpen. Zij ging alleen bondgenootschappen aan i bedong alleen privilegiën en leverantien.
Had in een burgerkrijg een Inlandsch vorst zyne kroon verloren, dan hielp zjj hem die heroveren, en rigtte daarna, door het opleggen van oorlogslasten die hem hatelijk maakten in de oogen zjjner onderdanen, zijn aanzien en zijne financien te gronde. Op lt;lie wijs is zij meesteres van Midden-Java geworden.
Zocht ergens een niet-regerend prins van den bloede, die door zijn souverein vervolgd of onderdrukt werd, heil in de vlugt, dan nam de Compagnie hem als bondgenoot aan, en plaatste te gelegener tyd den afhangeling op den troon. Soenan Mas, regerend neef, .joeg zij uit het bewind, en benoemde in zijne plaats, onder den naam van Pakoeboewono, zijn balling geworden oom tot keizer.
Wanneer de Compagnie een overwonneling haar «-oord gaf, dan kwam het somtijds uit dat men daaronder het woord van een vijand verstaan moest; en op Java beteekende het woord van een vijand: verlies van vrijheid, staten, en bezittingen. Zoo beslisten de raden van Indie dat de Compagnie niet gebonden was aan eene belofte van haarzelf, welke de kommandeur Govert Cnol, een ondergeschikte, namens haar aan den zwervenden Soenan Mas gedaan had ; en Soenan Mas, voorheen adipati Anom,
Met dit te trappen en geduurig kleen te homven.
„Diequot;, in den voorlaatsten regel, ziet op de Boeginezen en de Tenia t:inen. ..Ditquot;, in den laataten. op Makassar.
211
TWEEDE HOOFDSTUK.
■werd, na overgaaf der rijkssieraden, met behoud- zijner kris tot hallingschap veroordeeld.
Dipati Soerabaya dankte aan de Compagnie ztfne handhaving in het regentschap van dien naam; \' en toen hij door keizer Pakoeboewono werd aangeschreven in de hofstad Kartasoera eene generale vergadering van rijksgrooten te komen bijwonen, toen kon hij naauwlijks onderstellen dat genoemde veldheer Cnol, regeringskommissaris, de gelieime aanschrüving uit Batavia bij zich droeg den keizer tegen hem, Dipati, op te zetten, en het dus aan te loggen dat hij, genoodigd tot de eer van een mondgesprek met den suzerein onder vier oogen, terwijl het geheole verdere hof met opzet gelokt was naar een tijgergevecht buiten, aan den ingang van het paleis door \'s keizers lijfwacht vermoord werd. Doch de regent van Soerabaya lag onder zware verdenking, in den oorlog tegen Soerapati, gemeen e zaak met dezen gemaakt te hebben; en hoewel de Compagnie hem niettemin voorloopig in zijne betrekking gelaten had, zulke bondge-nooten waren, al voerden zij oen titel gelijkstaande met dien van regerend hertog of regerend graaf, niet van hare gading. Lag het niet op haar weg, zelf hen af te snijden, zü maakte er geen gewetenszaak van daartoe mataramsche krissen te bezigen. 2
XIII
Men kan dit naar welgevallen eene romeinsche of klassieke.3 eene middeneemvsche of feodale, eene napoleontische of moderne staatkunde noemen. In Europa hebben niet lang geleden de
1 Hij heete Djageng Kono. Gewoonlijk wordt hij. n;i:ir zijn vorstt\'lyki-a rang on naar de dooi* hem beheerde landstreek, als wan- dit zijn familienaam, Dipati Soerabaya genoemd,
2 Do/.e on de voorgaande bijzonderheden in de genoemde hoofdstukken van Veth\'s Java, IT. — Ook te vinden, en te toetsen, door raadplegen van .1. Meinsma\'s register op De -Jonge .Tr\'s Opkomst, I—VII. en van de Onuitgegeven Stukken in VIII.
3 Montesquieu, ö,,\', Hoofdstuk van Grandeur et Decadence des Romains, naar hetwelk bovenstaande trekken meest gevolgd zijn.
212
I)K HANDEL.
Piemontezen haar ten aanzien van [talie in praktijk gebragt, de Pruisseri ten aanzien van Duitschland. De Engelsehen volgden haar van oudsher in Britsch-Indie. en doen het nog op dit oogen-blik in Egypte; gelijk de Franschen in Tonkin, en wij in Atjeh. 1
Wat de Oost-Indische Compagnie betreft was die staatkunde in de hoofdzaak eene uiting der krachten, welke bij de Nederlanders van het tjjdvak, sedert zy het er op gezet hadden bezitters van Java te blijven, van zelf zicli ontwikkelen moesten. Op even ongezochte wijs werd zij aan don anderen kant te voorschijn geroepen door den bijzonderen aard der vorsten en volken waarmede Java hon in aanraking bragt.
quot;Wij vernamen van Hottentotten en van Boschjesmannen; van Formosanen; van Bandanezen, Ambonezen, Makassaren; van Singalezen en Malejjers ; volken geplaatst op zeer verschillende trappen van beschaving, en waarvan de eenen nog bijna aan don natuurstaat behoorden, de anderen reeds sedert korter of langer geordende maatschappijen vormden. - Stonden de verst-gevorderden in sommige opzigten beneden de verstgevordorde natiën van Europa, het feit zelf dat er termen waren de eenen met de anderen te vergelijken had beteekenis.
Van de Javanen is het bekend genoeg dat zij, bi) het aanbreken dor 17gt;i» eeuw, toen de Hollanders voor het eerst met hen in kennis kwamen, reeds eene niet te verachten beschavingsgeschiedenis doorleefd hadden. Oorspronkelijk, in den strikten zin van het woord, was op dat tijdstip noch hunne architektuur, noch hunne letterkunde. Niettemin zijn en worden de gedenk-
1 „De achtereen volgende verovering, eerst van de kostbare bovenlanden van Sumatra\'s Westkust en van vier der belangrijkste residenties van Midden-Java; daarna van het uitgestrekte Paletnbang; de meer vreedzame onderwerping van Sumatra\'s Oostkust: de des te bloediger verdelgingsoorlog in Atsji; dit alles geschiedde in een tijdperk van zestig .jaar... De beide expedities tegen het rijk van Boni: de langdurige oorlog in Balijennassili; de herschepping van Slak en onderhoorige Staten; eindelijk, de kostbare en bloedige overweldiging van Atsji met zijne talleoze vazalstaatjes, — bewijzen te over hoezeer de nederlandsche macht in den Indischen Archipel ook in de laatste twintig jaren is toegenomen.quot; Eöbidé van der Aa, Indische Gids ISSi\'. I 131 vg., 156.
2 G. A. Wilken, Over de verwantschap, en het huwelijks- en erfrecht, bij de volken van het Maleisebe ras. Indische Gids 1883. 1 li;\',Ij—71:4
TWEEDE HOOFDSTUK.
teekenen der laatste, door europesche geleerden van naam, waaronder nederlandsche. ijverig bestudeerd; en de overblijfselen der Javaansche hindoetempels zijn vermaard. 1 Zelfs de smalle gemeente was gevoelig voor litterarische indrukken. Eerlang zou de Oost-Indische Compagnie, aan eene tegen haar gerigte politieke gelijkenis welke javaansche hoofden onder het volk verspreid hadden, door den kleinen man meer waarde zien hechten dan haar aangenaam kon ztjn. 2
Eene satire van meer omvang stond op het getouw. De ongenoemde schrijver van een javaanschen ridderroman, in verzen, zou weldra de verovering van Jakatra door Jan Pietersz Coen bezingen, en, door te verzinnen dat Coen de Jakatranen met dnkatons en rijksdaalders beschoten had, van den gedachten gouverneur-generaal hen en zichzelf lagchend wreken. 3
Er bevonden zich, onmiskenbaar teeken van betrekkelijke meerderheid boven andere volken van den Archipel, javaansche nederzettingen op Sumatra, op Banka, op Borneo; soorten van koloniën die met het javaansch moederland een somtijds leven-dig verkeer onderhielden.4 Te Malakka, aan de zuidpunt van het maleisch schiereiland, was eene uitgebreide, enkel door Javanen bewoonde wyk of voorstad. Toen Albuquerque in 1511 meester
i Kaffles, W. von Humboldt. K. Friederich. Taco Eoorda. Neubronner van der Tuuk, A. B. Cohen Stuart. Kern. — Veth\'s Java. ls,,\' Deel. Vierde Hoofdstuk: Talen en Litteratuur; vijfde Hoofdstuk: Kunsten en \\V etenschappen.
„Onder de velerlei pogingen, aangewend om de bevolking tegen tien Soesoehoenan en de Compagnie op te ruien, verdient vooral een geschrift vermelding, dat tot in het leger van Amangkoe-Kat werd rondgestrooid, en waarin, met treffende beeldspraak, de Hollanders vergeleken werden met landbouwers, die. een bosch voor de paditeelt kappende, één boom in het midden lieten staan, om in zijne schaduw te kunnen arbeiden, maar met plan, als /ij de schaduw niet meer behoefden, dien evenals de andere uit den weg te ruimen. Couper begon bevreesd te worden dat deze inblazingen ten slotte ook op den Soesoehoenan indruk zouden maken.quot; De Jonge Jr.. Opkomst, VII cvn, 308. N0 i.xvin der O. Stukken» — Veth, Java, II 389.
3 Episode van Moer Djang Koeng in het javaansch verhaal: Geschiedenis van Baron Sakendher, bewerkt door A. B. Cohen Stuart, isr»i. — Overzigt bij Veth, Java, I 427 vgg.
i Veth, Java, II 312, 33S.
214
DE HANDKL.
van Malakka geworden was, hield hij met deze Javanen rekening; en onder zyne opvolgers in het bestuur der stad werden er gevonden, die gewenscht zouden hebben dat de javaansche kolonisten minder talrijk waren en minder in te brengen hadden. Honderd jaren lang stonden zij te Malakka als goede zeelieden en goede geweermakers bekend. 1
Keeren wij naar het eiland zelf terug, dan bevinden wü dat door sommige steden der noordkust druk handel gedreven werd met de aziatische buitenwereld, en iu het binnenland de landbouw op een vergelijkenderwijs hoogen trap stond. Voor de al-gemeene markt werd meer dan één produkt geteeld, en de rijst-kultuur was in hare soort een model. De nijverheid, schijnt het, bepaalde zich voornamelijk tot het vervaardigen van kleeding-stukken en van wapenen, beiden voor nationaal gebruik.2 De krissen bewezen dat, zoo men eene natie was welke brood noch kaas verorberde, men in de praktijk geenszins bedoelde, naar het zeggen der Hollanders, zich straffeloos de eene van het ander te laten eten. De sarongs staafden dat men zekere welvaart genoot; want het klimaat eischte weinig bedekking, en de armoede liep naakt.
De zamenleving bestond in hoofdzaak uit één tamelijk digte massa lijfeigenen, of hoe men hen noemen wil; altegader, voor zoo ver zij kooplieden noch zeevaarders waren, kleine grondbezitters. 3 Ieder ontlaadde zjjne vruchtboomen of bebouwde züu akker; teelde daarop of daarnevens hetgeen de lust ingaf of de vorst eischte; smaakte zooveel huiselijk geluk als het huiselijk leed gedoogde; werd, gelijk ambtenaren der Compagnie het naderhand noemden, door den souverein min of meer „in den rug geredenquot;;4 hield voor het uitwendige het met Mohammed,wiens
l F. A. Tiele, l)e Europeffrs in den Maleischen Archipel, I i n. — Veth.
•lava. II 214 vgg,
- Javaansche munten en penningen uit het hindoe- en uit liet over-gangstijdvak bij Netscher en Van der Chijs Jr., De Munten van Ned.-Indie. PI. XII—XX, XXVIII—XXX. Tekst, bladz. 130 vgg., 215.
3 Veth. Java, ls\'\'\' Deel. i\'\'\'\'- Boek. a11\'\' Hoofdstuk; Voorkomen en karakter der bevolking.
4 „De aanhoudende oorlogen van den panembahan van Mataram waren voor de bevolking van Java uiterst verderfelijk geweest. De aangerichte
215
TWEEDE HOOFDSTUK.
dienst een minder gestadigen aanvoer van trachietblokken eischte dan de vereering van Boeddha of Shva; doch bleef in het hart de meening toegedaan dat bosschen en bergen bewoond worden door booze geesten, aan welke bij ontstentenis van liefde of vertrouwen de voorzigtigheid gebiedt beleefde zoenoffers te brengen.1 Op kosten van dit ongeleerde javaansche „dietquot; leefde eeno evenmin door geleerdheid uitmuntende javaansche aristokratie, maar aan wier regten des ondanks door de schare niet getwijfeld werd. Een aan slaafsheid grenzend ontzag voor zyno meerderen was een karaktertrek van den javaanschen mindere. -
Ons oordeel over de beschaving van dien hoogeren stand, met inbegrip der eigenlijk gezegde vorsten, zou eer gunstig dan ongunstig moeten luiden, indien ons vrijstond het enkel te regelen naar den invloed dien de vrouwen uitoefenden; de oenen door hare schoonheid, de anderen door hare schranderheid of hare onverschrokkenheid. Men leest van bedaagde javaansche prinsessen, die hare mannen of hare zoenen wijzen raad gaven. Yan eene, in den bloei der jaren, die verkleed te paard steeg en het leven van haar door vyanden bedreigden echtgenoot redde. 3 Meer dan één episode der oorlogen, in de 17de eeuw door de
verwoestingen brachten schrale oogsten, de opeenhooping van volk iii groote legers en liet nijpend gebrek epidemische ziekten te weeg, die duizenden ten grave sleepten. Handel en verkeer waren schier geheel tot stilstand veroordeeld, en toch werd in i(;25 van de verarmde bevolking eene buitengewone schatting in geld gevorderd.quot; Veth, Java, II n 7.
i „Met betrekking tot den inwendigen toestand van het Banteiischo rijk. op het oogenblik dat de Nederlanders zich hier vertoonden, verdient opmerking dat, naar de getuigenis onzer landgenooten, ook destijds d»\' bekeering tot den Islam nog verre van algemeen was. Men leest ir. hunne reisverhalen uitdrukkelijk, dat de bevolking der binnenlanden nog hei-densch was, aan de zielsverhuizing geloofde, en zich van dierlijk voedsel, onthield.quot; Veth. Java, II -21-2.
•2 „De Javanen zijn de grootste aanbidders van het succes. De gewe-tenlooze schurk die zich door bloed en verraad een weg tot den troon baant, wordt in hunne oogen de uitverkorene der Voorzienigheid.quot; Veth. Java, II 2(55. — „Wanneer zij de nagedachtenis van sultan Ageng eeren en liefhebben, schijnt het ons bijna toe dat zij toonen voor de slavernij geboren te zijn.quot; Bladz. S10.
» Ratoe Wandan Sari. Bij Veth. Java. II
216
Uli HANDKL.
Compagnie op Java gevoerd, heeft zioh om den persoon eener javaansche Helena bewogen. De harem, in één woord, speelde in deze maatsdiappy eene voorname rol; doch slechts bi) uitzondering- was het de schuld dor vrouwen, — „donkergele koninginnen en staatsjuffers,quot; gelijk oneerbiedig genoeg een toekomstig opperlandvoogd dier dagen ze omschreef, - indien het gemoed overschreeuwd werd. Het gemoed beurtelings te overschreeuwen en te onderdrukken; de menscheliikheid uit te schudden; aan de boosaardigste neigingen den teugel te vieren; was in Java\'s groote wereld de specialiteit der mannen.
De billijkheid eischt te vragen: waren, in de eeuw van welke wij spreken, de Javaansche edelou en geringen woester, listiger, valscher, wreeder, verachtelijker, dan de middeneeuwsche of half-middeneeuwsehe Nederlanders weleer?
Mogt er uitspraak gedaan worden naar dit of dat op zichzelf staand feit, deze of gene legendair geworden daad van barbaarsch-lieid, gepleegd door een Geuze-Bleedraad aan weerlooze room-schen, door een Bourgondie aan een Brederode, door een Borssele aan een Amstel, door een Hoek aan een Kabeljauw of omgekeerd, ik zou neen zeggen. Wij weten door welke godsdiensten burgerveeten Oud-Nederland verscheurd is, en dat meer dan eens daarbij de uiterste grens der onmenschelijkheid bereikt werd. 1
Maar in het algemeen gesproken, met het oog op den landaard, de willekeur van het vorstelijk gezag, de minachting voor het leven en de belangen van onderdanen, het cijfer der misdaden ten aanzien van grooten, de afwezigheid van hetgeen w{i vaderlandsliefde noemde, het kaliber of do soort van het in top ge-heschen godsdienstig fanatisme, ja.
217
In geen dezer opzigten, moeten wjj erkennen, was er aan de keizers of sultans van Oud-Java veel verbeurd. Er bevonden zich onder hen enkelen voor wier persoon wij, ofschoon zy slechte inenschen en slechter souvereinen waren, op den dag hunner vernedering medelijden gevoelen. Denken wij ons in hunne plaats, dan begrijpen wij dat de Compagnie onverzoenlijk door hen gehaat
Hiervóór, I IS8 v^g.. uu vgg., I8s vg.: II1 :irlt; vg,
TWKHDB HOOFDSTUK.
is. Doch verder mogen wij niet gaan. In onze demokratische eeuw ware het eene monstruositeit, voor deze monsters partij te trekken en onze landgenooten in Tndie aan hen op te offeren. 1
XIV
Zelfs niet aan den ouden koning van Bantam, wiens lot een vaderlandsch dichter der 1K\'\'gt;- eeuw de stof voor een treurspel geleverd heeft, - en die in 1()82 naar Batavia gevoerd werd waar hij tien jaren later in zijne gevangenis overleed; zelfs niet aan dien bantamschen sultan Ageng is schijnbaar door de Compagnie zulk een krijtend onregt gepleegd als in 1708 aan den boven-genoemden mataramschen Soenan Mas, oudsten zoon van der-derden der vorsten uit dat Huis met wie zij, sedert de dreigende aanvallen op Batavia van 1628 on 1629, achtereenvolgens in aanraking kwam.
Geen treffender bladzijde in de sekrete resolution van Gouver-neur-Cieneraal en Kade, dan waar men leest hoe de pangérang-adipati Anom, zooals in deze stukken Soenan Mas\' met opzet verkleinde titel luidt, nadat hij 28 JuliJ 1708 op do grens van Soerabaya en Modjokerto den militairen opperbevelhebber dei1 Compagnie in Oost-.Tava zijne onderwerping heeft aangeboden, 8 September aan boord van het schip Reygersdael ter reede van Batavia verschijnt, en hij met zijne stiefmoeder de keizerin-weduwe, drie zoonen, één dochter, twee wettige vrouwen, achttien onwettige, en verder gevolg, door twee regeringskommis-sarissen met stille trom naar de voor hem ingerigte woning geleid wordt.
Adipati Anom\'s onderwerping is voor het herstel der rust in Oost- en Midden-Java, na twee kostbare oorlogen, eene zaak van gewigt; ook omdat hij de „ryxornamentenquot; onder zich heeft,
1 -Er is niet vt-el te betreuren in den val der heerschappij van willekeurige tirannen, die liet bloed hunner onderdanen als water en stroomen, fii voor wier vuige begeerten de vrouwen en dochters van edelen noch geringen veilig waren.quot; Veth,. Java, II 402.
2 Onno van Haren, Agon, sultan van Bantam, 176».
■218,
DE HANDEL.
drie jaren geleden door hem medegenomen uit Kartasoera, toen door de wapenen der Compagnie zijn oom daar op den troon geplaatst was en hijzelf, nagezeten door eene bende ruiterij, naaiden Oosthoek had moeten vlugten.
Die sieraden zijn op geheel Java een voorwerp van buitengewone, schier bygeloovige vereering. Daaronder bevindt zich de kroon van Modjopait: het hindoerijk dat honderd en meer jaren geleden voor het mohammedaansche van Mataram plaats had moeten maken, en zoo beroemd was ge\\Veest dat de mataram-sche overweldigers de wettigheid hunner opkomst bij voorkeur tooiden met Modjopait\'s geleenden glans. \'
Er wordt bepaald dat adipati Anom vrijdag 14 .September, \'s morgens te zeven ure, zal worden afgehaald door vier gekom-mitteerden, in wier handen hij de kroonsieraden stellen zal, en bovendien zijne kris. B(j het binnentreden in den vollen Raad van Indie wordt de kris nedergelegd op eene tafel vóór den gou-verneur-generaal Van Hoorn. Niemand rijst op. De gouverneur-generaal steekt den keizer de regterhand toe, welke door Anom eerbiedig gevat wordt: waarna hij „volgens do vertolkinge van den capitayn Van der Horst uit de javaense tale, zig uyt dat hy vergittenise versogt van \'t geene begaen hadde tegens de ernstige recommandatlen van syn overleden vader, om sig aend\'Ed. Compagnie te houden, en op niemant anders syn hoop en vertrouwen te stellen, en dat nu syn persoon en leven aen d\'Ed. Compagnie overgaf, met vorsoek van in de gunst derselve te worden aen-genomen.quot;
Met eene korte toespraak geeft de gouverneur-generaal, namens den Raad, don keizer zijne kris terug. Zij wordt hem overhandigd met de aanbeveling „online deselve voortaan van Com-pagnie\'s wege te dragen.quot; Vervolgens ontvangt hij uit handen van den gouverneur-generaal een banaan; betuigt „voor\'t tegenwoordig niet anders te seggen ofte versoekeu te hebben dan Haar Ed.s gunst\'\'; en wordt met het vorig ceremonieel naar zijne woning teruggeleid. 2
1 Opkomst van het Huis van Miintaram bij Veth. Java, i\'1*\' Deel. .i\'1\'* Hoofdstuk.
2 De/e en de volgende bij/onderheden uit de sekreet resolutie» v.ni
219
ÏWEEDK HOOFDSXL\'K.
Die pisang of banaan doet den souverein niet zonder reden in den waan verkeeren dat hij, waar dan ook, op Java zal mogen blijven en men hem niet in ballingschap zenden zal. Één lid in den Baad heeft daags te voren in een schriftelük advies de juiste opmerking gemaakt dat „de meeste inlanders van dit eyland haer veeleer en liever het uyterste, ja de dood selve sullen onderwerpen, als soodanig een versending voor altoos van het land van Java.quot; Anom stelt zich voor dat hem vergund zal worden ergens in de Preanger zijne dagen te gaan eindigen, mogelijk in eene ondergeschikte betrekking. Waarom anders kreeg hij zijne kris terug?
Doch hij misrekent zich. Uit een nader onderzoek blijkt dat, behalve in een toen door hem verworpen pardonbrief van 1706. de keizer nooit van de Compagnie de stellige belofte heeft ontvangen „niet versenden\'\' te zullen worden. Heeft de militaire kommandant in den Oosthoek hem in dien zin eene nadere schriftelijke verzekering gegeven, dan is de gouverneur-generaal Van Hoorn van meening dat die bevelhebber buiten zijne vol-magt gegaan is. In „sooda.-iigen point van hoog noodige secnri-teytquot; mag hetgeen door „de overheytquot; met de meeste omzigtig-heid is overlegd, niet overhoop geworpen worden door beloften van „minderequot; bedienden, verschillend, ruimer, of tegenstrijdig.
Vruchteloos beroept Anom zich op brieven van den veldheer (iovert Cnol aan hem. HU legt de papieren over; doch zü behelzen niets van hetgeen zijne oostersche verbeelding daarin gelezen heeft. Met eenparige stemmen wordt besloten hem voor het leven naar Ceylon te bannen. „Tot te meer fatsoen,quot; wel is waar, zullen gekommitteerden van den Raad, aan boord van het schip waarmede de overtogt zal geschieden, hem uitgeleide doen. „Ten zynen rospectequot; zal men „van de groote steng een wimpel laten waaü\'en.quot; Maar dit is ook de eenige gunst.
Maandag IT September, slechts drie dagen na de bljjde verwachtingen opgewekt door het kris- en banaan-tooneel, gaan kommissarissen den keizer zijn vonnis aanzeggen. Daar hi; een\'
7, 14 en 17 September 170S bij I)e Jonge Jr., Opkomst, VII! ;t:to vgg. — Viirianten bij Vulentyn. .v1quot; Stuk. blad/. 198A—2U3B.
Igt;K HANDEL.
jonge man van zes en dertig jaar is, kan men nagaan hoe zijn binnenste bij die tiding koken moest. Maar hy houdt zich in als een grijsaard; en zoo uit zijne woorden geen andere liefde voor den geboortegrond spreekt dan ook sommige dieren aan den dag leggen voor hunne holen, het is niettemin een doordringende, bijna aandoenlijke kreet.
Hij antwoordt dat „zyne versending van Java, als niet misdaen hebbende, onredelyk was; hy sig met een nedrig en weenend gemond herwaerts hadrle begeven, om do gunst van dese rego-ring te versoeken ende te erlangen, ten eynde weder na Java\'s oostcuste te mogen keeren en sig aldaer of elders, daar het Haer Ed. sonde behagen, onder Oompagnie\'s bescherming neder te zetten en stil te houden, sender ooyt tot do Mataramscho kroon meer te aspireeren, en dat hy sulx met allen ernst nog nader was versoekende; dog dat byaldien Haer Ed. daartoe niet geliefden te treden, hem alsdan mogt worden toegestaen sig met syne familie en stiefmoeder, de Ratoe Tboe, geboortig van Same dang in de Priangse landen, derwaerts te begeven, om aldaer, als Oompagnie\'s land synde, in alle stilligheyd syn verblyf to nemen ende houden met planten en saeyen; — onder een- en andermael gedane betuyging van liever te willen sterven dan n«er Cenlou te gaen.quot;
XV
Ik herhaal dat, wanneer men slechts de eene helft der bescheiden raadpleegt, de regering te Batavia — voorwaar geen hulde aan beschaving of christendom — de mindere moet schijnen van den gebannen ex-keizer en blinden moor. Het lijkt het tooneel uit Theodore Barrière\'s Faux Bonshornmes, waar men den onaan-genamen hoofdpersoon, op woordbreuk betrapt, zegevierend hoort uitroepen: „Après tout, il n\'y a rien d\'écritrquot;
1 Komedie van 18511. Péponet, I x: ..II eat vrai qu\'il n\'y a rien d\'éeritquot;: II xu ; .Permettez. monsieur, permettez, il n\'y avait rien d\'écritquot; HI v: ,Vous avez raison: quand il n\'y a rien il\'éeritquot;; III \\iv: _Apii» tont. il n\'y ;i rien d\'éerit!quot;
■221
TWKKhi. 11 uOFDSTL\'K.
Inzonderheid geldt dit van één lid in den Raad. den lateren gouverneur-generaal Van Swoll, die 14 September de kwanswijs gemoedelijke bedenking oppert dat \'s keizers verbanning ,,voor het toekomende wel eenigermate soude konnen krenken of verbreken liet zoo noodige vertrouwen dat doorgaans alle Indianen tot nog toe op het woord en de belofte der Nederlanders hebben gestelt,quot; maar, wanneer 17 September de opperlandvoogd Van Hoorn hem onder het oog brengt dat er -geen zwart op witquot; bestaat, zich gewonnen geeft en met de overigen vóór de ballingschap stemt.
Het stuk had echter in Anom\'s „boos en tyranniek naturel en lt;le qnade gestalte zyns lichaems, waerom hy tot de successie onwaerdig en onbevoegd was,quot; zijne leerzame keerzyde. De regering te Batavia beging geen andere misdaad, zullen wjj zien, lt;lan dat zü, moetende kiezen tusschen een nietswaardig mata-ramsch oom en een nietswaardig mataramsch neef, den meer onderdanigen Pakoeboewono aan het bestuur bragt, en den meer tot opstand geneigden Anom naar Ceylon deed verhuizen.
De Compagnie bezat een onderschepten brief van 1705, waarin Anom haar doodvijand Soerapati voorstelde gezamenlijk haar te beoorloogen. Al b(j het leven zijns vaders, in 1697 of 1698, had Anom den ouden Amangkoe-rat aangespoord zijne geldschuld aan de Compagnie in eens af te doen, ten einde vrfl te zijn deze uit Kartasoera te verdringen en in hare plaats zich tot Engeland te wenden. In 1704 rigtte hU zich tot den kapitein der Baliërs te Bataria, en wilde hem en zijne volgelingen tot afval van de Compagnie bewegen- In 1707 zette hy in de Preanger oen strijdlustig priester uit Cheribon1 tegon haar op, en ondersteunde hem. In hetzelfde jaar schreef hij regtstreeks aan de Engelschen om hulp; en het eigen oogenblik dat hu in 1708 te Batavia in onderwerping kwam, was hij „daerop bescheid verwachtendequot;. 2
Do eerste maal dat Anom in de geschiedenis vermeld wordt, vindt men hem reeds dadelijk aangeduid als een tegenstander. Op dat tijdstip, in 1691, is hij nog slechts kroonprins, en leeft
•222
Rnden Perwata Sari.
•2 De Jonge Jr.. Opkomst. VIII y:i:5 vg.
IHi flANDEI,.
aan liet-hof te Kartasoera. „De rijksbestuurder Sindo Kedjoquot;, lezen wij, „en de pangéran van Sampan meenden het, z(j liet dan ook in hun eigen belang, eeriyk mét het gouvernement, en gaven daarvan het bewjjs toen /y het heimelijk tegen de plannen van adipati Anom, den oudsten zoon des soesoehoenans, waarschuwden. De groote vriend van Soerapati was de genoemde prins, die reeds lang met vlammende oogen op de kroon van n(]n afgeleefden vader had gestaard, en hoopte met de hulp van den Balinees zich op Matarams troon te plaatsen en de Hollanders van Java te verjagen.quot; 1
Anom bezat geen waarborg zijn vader in de regering te zullen opvolgen. Zijn ligchaarasgebrek (eene heupontwrichting of een klompvoet) moest hem doen vreezen dat mededingers sommige regtsbepalingen van den Islam omtrent gebreken die onbekwaam maken tot het uitoefenen der souvereiniteit, met heerschzuchtige bijoogmerken tegen hem inroepen zouden. Onder de rijksgrooten waren er niet velen op wie hy rekenen kon. Zelfs zij die hom niet openlijk durfden wederstreven beschouwden hem, uithoofde van zijn woesten aard en zijn verachten der adat, ook al ware hij een welgemaakt man geweest, al.s een verwerpelijk vorst.
Dit was ongetwijfeld de reden dat hij al vroeg zich als den beschermer van Soerapati opwierp, toen deze, Batavia en de Compagnie ontvlugt, ondanks de traktaten, te Kartasoera ondersteuning vond. Naarmate in den Oosthoek Soerapati\'s aanhang zich uitbreidde, en de voormalige bataviasche huisbediende een geduchter vijand der Compagnie werd, wiessen Anom\'s kansen om met Soerapati\'s hulp zich eenmaal als keizer van Mataram te handhaven. Dat hij door zijn bondgenootschap met den hin-doeschen slavekoning een voorwerp van afschuw voor alle goede mohammedanen werd, daaraan stoorde hy zich niet.
In November 1703 overleed zijn elendeling van een vader, die op zijn sterfbed hem als zijn opvolger had aangewezen; en in December gaf hij van zijne troonsbestijging kennis aan de regering te Batavia. Doch te Kartasoera zelf had hij de openbare meening zeer tegen zich. en te Batavia beschouwde men zijne
Vefch, Jiivii. II 417
TWKEDK HOOFDSTUK.
kennisgeving als niet, ontvangen, omdat zijn brief met geen enkel woord hetzij van eene bekrachtiging der met de Compagnie aangegane overeenkomsten gewaagde, hetzij van het nakomen dei-op de keizers van Mataram rustende geldelüke verpligtingen. Anderhalf jaar lang was hij keizer, zonder het te zijn. Reeds in •Tulij 1704 had de Compagnie den toekomstigen Pakoeboewono, zijn oom, als den eenigen wettigen opvolger erkend, en in Sep-tember 1705 deed zij dezen door den regeringskommissaris De Wilde te Kartaaoera op den troon plaatsen. Nu was het korte ryk van Anom uit. Hom bleef geen andere toevlugt dan in den Oosthoek, bij Soerapati.
Wat hy daar, van September 1705 tot het tijdstip zijner overgaaf in Julij 1708, ondernomen heeft, weet men niet met zekerheid. Troepen had hij niet te zijner beschikking: de medegenomen vijksoraamenten waren zün éénig prestige. In Soerapati\'s oogen moest hij voor een nutteloos kostganger gelden, en het schijnt dat do avonturier hem dit op onaangename wys heeft doen gevoelen. Het eenige wat hij doen kon was, door het aan-knoopen van briefwisseling met de Engelschen, te Bantam of op Sumatra; door het stoken van ontevredenheid, te Batavia zelf en in de Preanger; zich gevreesd te maken.
Daarbij wilde het ongeluk dat de herinnering en het gerucht zijner uitspattingen, in vroeger jaren, hem overal vergezelde. „Aan Soenan Masquot;, lezen wij, want gedurende zijn kortstondig keizerschap voerde hij dien naam, .aan Soenan Mas kleefden in hooge mate de erfelijke smetten van zijn huis: bloeddorst en wnlpsohheid. Nog bü het leven van zijn vader had hij een zijner vrouwen, de dochter van zijn oom Poeger, den lateren Pakoeboewono, verstoeten. De prinses troostte zich door een minnehandel met zekeren Soekro, een jongeling van groote schoonheid, zoon van den rijksbestuurder. Toen dit ontdekt werd ontstak de soesoehoenan, Anom\'s vader, in groote woede. De vader der verstootene, om zyns broeders toorn van zich en de zijnen af te wenden, gelastte zijne eigen zoonen hunne zuster te worgen. Soekro onderging op last van den soesoehoenan dezelfde straf, nadat men, door verraderlijke beloften van vergiffenis, hem in handen had gekregenquot;.
224
DE HANDEL.
Dit was echter Anom niet genoeg. „Dadelyk na zijne troonsbeklimming liet hy de geheele maagschap van Soekro, wien hü zijne welgemaaktheid benijd had, wreedaardig van kant maken. Valentyn voegt hier nog andere trekken bij. HU zegt dat geen Javaan, die eene schoone vrouw of iets anders had dat de begeerlijkheid van Soenan Mas opwekte, van zijn leven zeker was; en dat de keizer in het midden van zijn hof een veilig steenen huisje liet maken, vanwaar hij zich verlustigde in het schouwspel van naakte vrouwen, die hij in grooten getale met tijgers liet vechten.quot;
Ook het volgende bewijst dat men omtrent Anom\'s „boos naturelquot; te Batavia niet kwalijk onderrigt was:
.ïwee zoonen van Poeger, oom en schoonvader van Soenan lias, die het lijk van den overleden soesoehoenan naar de vorstelijke begraafplaats gevolgd waren, keerden vandaar niet naar Kartasoera terug, maar weken naar Bagelén, waar zij hunne aanhangers verzamelden. De oudste dezer prinsen, raden Soerjo Koesomo, nam vorstelijke titels aan, maar werd door de troepen van Soenan Mas verslagen, en door list gevangen gemaakt. Hij boette zijn aanslag met het leven. Zijn vader, pangóran Poeger, en verdere familie, moesten zich onderwerpen aan de vernederende straf van het kabetèk: een arrest binnen eene met gevlochten bamboe omturnde ruimte, waarin de opgeslotene het voorwerp is van openbaren spot.quot; 1
XVI
Indien men het onbetamelijk noemt zoo lang te verwijlen bij een in ballingschap gezonden mataramsch keizer van den ouden tijd; man zonder zeden, karakter, bekwaamheden, of eer; ik zou mij kunnen verantwoorden door te wijzen op het nog ruim zoo gruwzaam leven van Anom\'s vader, grootvader, en overgrootvader. 2 De lezer heeft verpligting aan mijne soberheid.
1 Veth, Java, 11 4lit vgg.
2 Over de wreedheden vau den mataramschen sultan Ageng (1612 — 1645), en van de mataramsche keizers Amangkoe-rat I (Iti-tr,— i.ilTI en
11 15
225
TWEEDE HOOFDSTUK.
Doch genoeg. Ook Java heeft zijn dertigjarigen, zü\'n tachtig-jarigen oorlog gekend; en, moest dit onderwerp uitgesloten blijven, ik zou het oon onbegonnen werk achten de talenten te willen aanduiden welke in den loop der 11^ eeuw bij de Nederlanders zich ontwikkeld hebben.
Hunne eerste aandacht viel op de Molukken, weten wil. Niet Bantam of Jakatra was hun oudste kantoor, maar Ambon. Het is de verdienste van Steven van der Haghen dit in het licht gesteld te hebben, en het nageslacht moet den admiraal daarvan akte geven.\'
Dat zü bovendien Java zochten was aanvankelijk het gevolg van een misverstand. Uit Linschoten\'s boek hadden zij vernomen dat op Java geen Portugezen gevestigd waren, maar het eiland rijk was aan produkten voor de europesche markt, en de Javanen-zelf die artikelen, b(j gebrek aan europesche opkoopers ter plaatse, naar Malakka bragten. Naar de voorstelling der amster-damsche kooplieden, oprigters der oudste oost-indische compa-gnien, was dit eene uitstekende gelegenheid op Java zaken te doen, zonder ook daar aanstonds het met de Portugezen aan den stok te krijgen en van leer te moeten trokken. 5
Men herinnert zich hoe geheel anders dit uitgekomen is. Al hadden de Portugezen te Bantam slechts kantoren, zü verzuimden niet uit G-oa de noodige eskaders naar Java\'s noordkust te
Amangkoe-rat II (IC77—1703), bij Veth, Java, II ais vgg., 3-U vgg., .\'187 vgg. — Van deze drie vorsten was Amangkoe-rat I de bloeddorstigste. Amangkoe-rat II de verachtelijkste. — Sultan Ageng hield langer dan vijftien jaren een vijftigtal Nederlanders in eene met slavernij gelijkstaande hechtenis, en deed in 1«42 den bataviaschen onderkoopman Antonio Paulo voor de krokodillen werpen.
1 Verklaring van den admiraal Van der Haghen hiervóór, Mad/. 1S7 noot l : _Die welcke remonstrant, gelijck alle de werelt kennelicken is, vaste voet aldereerst in ;Indien op een so bequame gelegen iae noode-licke plaatse voor onse natie geseth hadde.quot;
2 Itinerario van Jan Hnygen van Linschoten. bladz. 2.7 der uitgaaf van 1590: -Men sonde daer traffiqueren mogen sender yemandts belet, want de Portugesen daer niet en comen, omdat de Jauwen zelfs tot Malakka comen veylen en vercoepen.quot; Bij P. A. Tiele. De Europefra in den M. Archipel, V v.
226
DE HANDKL.
zenden; en zelfs werd reeds in het najaar van 1601, zoodra men te Goa kennis bekomen had dat eenige Hollanders zich te Bantam waren komen nederzetten, eene volledige armada derwaarts afgevaardigd, met last de herbergzame .iavaansche stad te blokkeren. \'
Ik zinspeel hierop te liever omdat de zaak een voor onze nationale eigenliefde zeer vleijenden keer genomen heeft. Toen Wolfert Hermansz, admiraal over een smaldeel van Jacob van Heemskerck\'s vloot van 1601, in December van dat ,iaar voor de eerste of tweede maal van zyn leven in Straat Soenda verscheen, en liem een Chinees te gemoet kwam roeijen met de tijding van Bantam\'s blokkade, toen nam hij het kort besluit dóór te zeilen en zUn pligt te doen.
Schünbaar niets natuurlijker. Het was eene volmaakte gelegenheid de Bantammers, verbolgen over het insluiten hunner stad door de vrijpostige Portugezen die niets over hen te zeggen hadden, het hof te maken. Dropen de Hollanders nn af, dan zou men voortaan op Java weten waaraan te hunnen aanzien zich te houden. Slaagden zij er in, de Portugezen tot opbreken van het beleg te noodzaken, dan zou dil hen niet alleen zeer doen ryzen in de schatting der Javanen, wat dapperheid betreft, maar ook zeer de zaken der Compagnie bevorderen voor wier rekening Hermansz uitgezonden was.
Doch doen was hier minder gemakkelijk dan voornemen. De uit Goa gekomen vloot, onder den admiraal Don Andrea Fortado Mendosa, bestond uit twee en twintig welbemande kleinere schepen, en acht kapitale galjoenen van gemiddeld 500 last; te zamen dertig zeilen. Wolfert Hermansz had onder zijne bevelen — behalve twee jagten, de Wachter van 60 en het Duyffken van 25, — slechts drie schepen van meer omvang: de Utrecht van 140 ii 150 last, de Zeelant van 200, de Gelderlant van 250.
Omtrent de echtheid dezer cijfers is geen twijfel mogelijk. Men kan de opgaaf nog heden kontroleren in de stukken op het Rijks-
227
TWEEDE HOOFDSTUK.
Archief, vastgesteld bü het uitzeilen te Texel in April 1601, toen niemand wist welken ongeUjken strijd deze boderas eenmaal zouden hebben vol te houden.
Het wapenfeit van Wolfert Hermansz staat overal geboekt: hoe hy van 25 tot 31 December 1601, met zijne drie halfvolwassen schepen en zijne twee notedoppen, den portugeschen admiraal in Straat Soenda bü tusschenpoozen zeven dagen slag leverde; zijn tegenstander zwaar beschadigd de wijk nam; de blokkade daardoor vanzelf verviel; en de hollandsche bevelhebber, 2 Janu-arij 1602, door de Javanen te Bantam „seer vruntlyckquot; ontvangen werd. 1
Ik wys alleen op de algemeene z\\jde der gebeurtenis; want niet alleen Straat Soenda, en de kust van Java, maar ook de Molukken en Celebes hebben de Hollanders overwinningen van die soort op de Portugezen zien behalen.
Wanneer in 1660 zes groote portugesche schepen ter reede van Makassar liggen, en, uitgerust tegen de Makassaren, er van Batavia eene veel sterker hollandsche vloot komt aanzetten, dan achten de Hollanders het beneden zich hunne volle kracht te ontwikkelen. De vloot van Batavia draait op een afstand bij, en slechts twee vaartuigen van minder rang, het jagt Mars en de fluit Breukelen, worden uit haar raidden tegen do Portugezen afgezonden.. Rustig ligt de hollandsche hoofdmagt toe te zien hoe die twee kleine dingen het vijandelijk admiraalschip in do lucht doen vliegen, zij twee andere galjoenen in brand steken, het vierde en het vijfde galjoen dwingen te stranden, en het zesde medenemen.2
Deze aangename zeemans-crowene der Hollanders van het tijdvak heeft meer dan iets anders hun krediet in den Archipel
1 Hugo de Groot, De hire praedae, ](i05, bladz. 107 der uitgaaf van isii8 door Hamaker: „Wolplmrdus Hermannus, honoris causa summo lure nominandus, ut quo vix quisquain, non dico de societate Indica, sed de nomine Batavo melius umquam meritus sit.quot; — Van Meteren, Historie, 1(114, f. ;\',07 reeto, A. — Loeven en Daaden der doorluchtighste zeehelden, msa, op Wolfert Hermansz. — De Jonge Jr., Opkomst, II 530 vgg. Veth, Java, II 28:J vgg.
2 Leeven en Daaden der doorluclitighste zeehelden, I(J83, op Van Dam. — Gerlach. Pastes Militaires, bladz. S9.
228
Di: HANDEL.
gevestigd. Zy sproot voort uit een onbepaald zelfvertrouwen, en ging gepaard met een onvoorwaardeliik opkomen van don persoon voor zijne zaak. Het waren do liollandsche hoofdbevel-hebbers welke in het gezigt der kust van Celebes de verbaasde Makassaren oii deze proef hunner meerderheid onthaalden. Admiraal Van Dam kommandeerde zelf het jagt Mars, admiraal Truit-man zelf de fluit Breukelen; en het was de Breukelen die, met de prjjsgcraaakte Nostra Senhora di Remedio op sleeptouw, parmantig naar het- gros der vloot terugkeerde.
De spreekwoordelijke dapperheid en beproefde zeemanschap der-Portugezen in aanmerking genomen, kunnen zulke feiten alleen hieruit verklaard worden dat het hollandsch geschut verder droeg dan het portugesche, of vaardiger bediend werd. Mogelijk was juist de omvang der galjoenen oorzaak dat zij niet uit de voeten konden, en gemakkelijker overrompeld werden. AVelligt ook waren er te veel militairen aan boord, te weinig matrozen.
Kr kwam b;j dat de groote kracht der Portugezen — in den Archipel de oudste brieven te bezitten, en er de Hollanders langer dan eene eeuw te zün voorgeweest — eigenlijk het tegenovergestelde eener aanbeveling was. Nergens elders; op onze beurt hebben wij het ondervonden sedert Nederlandsch lndie door Britsch-Indie overvleugeld werd; nergens slijt de Europeaan sneller dan in de keerkringslanden. Toen de Hollanders in Indie kwamen was de magt der Portugezen als rijp voor pensioen; niet omdat zij werkelijk had uitgediend of in éénig opzigt achterstond, maar omdat zij oud was, en de magt der hollandsche Compagnie nieuw.
XV11
Met onze gedachten thans voor goed naar Java teruggaand, waar wij de Portugezen voortaan slechts eene ondergeschikte stelling zien innemen, bevinden wij dat, van 1619 tot 1707, hoofd-zakeiyk door drie verschillende worstelingen met de inlandsche bevolking. — deze somtijds bijgestaan door inlandsche bondge-
229
TWEEDE HOOFDSTUK.
Archief, vastgesteld bij het uitzeilen te Texel in April 1601, toen niemand wist welken ongelijken stryd deze bodems eenmaal zouden hebben vol te houden.
Het wapenfeit van Wolfert Hennansz staat overal geboekt: hoe hij van 25 tot 31 December 1601, met zijne drie halfvolwassen schepen en zijne twee notedoppen, den portugeschen admiraal in Straat Soenda by tusschenpoozen zeven dagen slag leverde; zijn tegenstander zwaar beschadigd de wyk nam; de blokkade daardoor vanzelf verviel; en de hollanrlsche bevelhebber, 2 January 1602, door de Javanen te Bantam „seer vruntlyckquot; ontvangen werd.1
Ik wys alleen op de algemeene zyde der gebeurtenis; want niet alleen Straat Soenda, en de kust van Java, maar ook de Molukken en Celebes hebben de Hollanders overwinningen van die soort op de Portugezen zien behalen.
Wanneer in 1660 zes groote portugesche schepen ter roede van Makassar liggen, en, uitgerust tegen de Makassaren, er van Batavia eene veel sterker hollandsche vloot komt aanzetten, dan achten de Hollanders het beneden zich hunne volle kracht te ontwikkelen. De vloot van Batavia draait op een afstand bij, en slechts twee vaartuigen van minder rang, het jagt Mars en de fluit Breukelen, worden uit haar midden tegen do Portugezen afgezonden.. Rustig ligt de hollandsche hoofdmagt toe te zien hoe die twee kleine dingen het vyandeiyk admiraalschip in de lucht doen vliegen, zö twee andere galjoenen in brand steken, het vierde en het vijfde galjoen dwingen te stranden, en het zesde medenemen. 2
Deze aangename zeemans-mmeWe der Hollanders van het tijdvak heeft meer dan iets anders hun krediet in den Arch\'pel
1 Hugo de Cxroot, De iure praedae, 1005, bladz. 197 der uitgaaf van 18(18 door Hamaker: „Wolphardus Hermannus, honoris causa smnmo hire nominandus, ut quo vix quisquam, non dico de societate Indica, sed «le nomine Batavo melius umquam meritus sit.quot; — Van Meteren, His-orie, 1014, f. .rin7 recto, A. — Loeven en Daaden der doorluchtighste zeehelden, lusy, op Wolfert Hermansz. — Igt;e Jonge Jr., Opkomst, 11 530 v^g. Wtli. Java, II 283 vgg.
2 Leeven en Daaden der doorluchtighste zeehelden, 11183. op V.ni Dam. — Cïerlach. Fastes Militaiivs. bladz. S9.
228
DE HANDEL.
gevestigd. Zy sproot voort uit een onbepaald zelfvertrouwen, en ging gepaard met een onvoorwaardelijk opkomen van don persoon voor zijne zaak. Het waren de hollandsche hoofdljevel-hebbers welke in het gezigt der kust van Celebes de verbaasde Makassaren op deze proef hunner meerderheid onthaalden. Admiraal Van Dam kommandeerde zelf het jagt Mars, admiraal Truit-man zelf de fluit Breukelen; en het was de Breukelen die, met de prijsgemaakte Nostra Senhora di Remedio op sleeptouw, parmantig naar het gros der vloot terugkeerde.
De spreekwoordelijke dapperheid en beproefde zeemanschap der Portugezen in aanmerking genomen, kunnen zulke feiten alleen hieruit verklaard worden dat het hollandsch geschut verder droeg dan het portugesche, of vaardiger bediend werd. Mogelijk was Juist de omvang der galjoenen oorzaak dat zjj niet uit de voeten konden, en gemakkelijker overrompeld werden. Welligt ook waren er te veel militairen aan boord, te weinig matrozen.
Kr kwam by dat de groote kracht der Portugezen — in den Archipel de oudste brieven te bezitten, en er de Hollanders langer dan eene eeuw te zün voorgeweest — eigenlijk het tegenovergestelde eener aanbeveling was. Nergens elders; op onze beurt hebben wij het ondervonden sedert Nederlandsch lndie door Britsch-Indle overvleugeld werd; nergens slijt de Europeaan sneller dan in de keerkringslanden. Toen de Hollanders in Indie kwamen was de magt der Portugezen als rjjp voor pensioen; niet omdat zij werkelijk had uitgediend of in éénig opzigt achterstond, maar omdat zij oud was, en de magt der hollandsche Compagnie nieuw.
XVII
Met onze gedachten thans voor goed naar Java teruggaand, waar wij de Portugezen voortaan slechts eene ondergeschikte stelling zien innemen, bevinden wij dat, van 1619 tot 1707, hoofdzakelijk door drie verschillende worstelingen met de inlandsclie bevolking. — deze somtijds bijgestaan door inlandsclie bondge-
229
TWEEDE HOOFDSTUK.
nooten uit de Molukken of van Madura en van Bali, - Java met drie ruime tussohenpoozen allengs nedeiiandsch geworden is; nederlandsch in den zin dien de Oost-Indische Compagnie aan lt;le uitdrukking hechtte, bepaald door hare staatkunde.
In het midden: de oorlog van 1676 en vervolgens tegen Troeno Djo.io, geëindigd met het nemen van Kediri, het nemen van Kappar, het nemen van Giri, en het hernemen van Mataram. Aan het einde: de oorlog van 1705, ingeleid door het verheffen van Pakoeboewono, ten koste van Soenan Mas, en besloten met 8oerapati\'s nederlaag in den Oosthoek. Vooraan: de verdediging van Batavia in 1628 en 1629 tegen den mataramschen Sultan Ageng door Jan Pietersz Coen.
Geweld tegen geweld is in al deze ondernemingen de leus dei-Nederlanders geweest. Op vierduizend mijlen afstand zien wij er hen dezelfde geestkracht ten toon spreiden, als zi) gedurende de eeuw in het moederland deden. Men waant eene geantidateerde bladzijde van Jan de Witt of Willem III te lezen wanneer men Coen in 1614, nog slechts direkteur-generaal van den handel, uit zijne bantamsche afzondering, tot de bewindhebbers der Compagnie in Nederland de vaak aangehaalde woorden hoort rigten die ook steeds zijne gedragslijn als gouverneur-geueraal bepaald hebben: „Per experientie behoorde den Heeren wel bekent te wesen dat in Indien de handel gedreven ende gemainteneert moet worden onder beschuttinge ende faveur van U eygene wapenen; ende dat de wapenen gevoert moeten worden van de proffyten die mot den handel syn genietende. Invoege dat de handel sonder d\'oorloge, noch d\'oorloge sender den handel, niet gemainteneert connen worden.quot; 1
Men moet door sommige schijnbaar hiermede strijdige gezegden,
230
Jacques L\'Hermite evenzoo, in zijne Corte Remonstrantie van Hjl2: „(jfenierckt het stuck van de oorloge in alle manieren aen de negotie hoorde geprefereert te worden.quot; De Jonge Jr., Opkomst. Ill ;i8l: IV 21 vg. — Rijklof van Goens, Vertooeh aen de Bewinthebberen, lü5a: „Werden van alle natiën in Indie doodelijck gehaet. De Mooren op de Gust [van Coromandelj derven rondelijck seggen : U ordre is, met ons in vrint-schap te leven en alles te verdraegen. Soodat. mijns oordeels, vroech ofte laet den oorloch eenmael sal scheijtsmau wesen.quot; Bij Leupe, Bijdragen T. L. V. van N. I., igóo.
DE HANDEL.
in latere nota\'s of brieven van Coen aan de Bewindhebbers, zich niet van het spoor laten brengen. Het is zoo dat hij, op de terugreis van Java in 1623 te Sint Helena vertoevend, van daar naar Amsterdam schreef: „Na de staet van de Compagnie tegen-woordich is, is \'t ongelyck beter en veel noodiger dat veel schepen met jonge dochters en eerlycke vrouwen, dan vol soldaten naar Indien gesonden werden.quot; Maar dit waren geen hersenschimmige koloniesatieplannen. 1 De soldaten, van welke Coen Kenoeg had, waren soldaten uit Europa; harderw|)ksche en andere kolonialen der 17de eeuw; wildemannen, die in de overzee-sche garnizoenen, in plaats van de inlanders ontzag in te boezemen, hen door hun „quaet levenquot; tot opstand prikkelden, en vaak geen andere dienst verrigtten dan „droncken en vqllquot; de wacht waar te nemen.
Coen bedoelde dat men, naar het voorbeeld van Portugal en Spanje, in Indie-zelf eene soort van regimenten moest zamen-■stellen uit gekochte of buitgemaakte slaven, te oefenen door europesche officieren. In vredestijd moesten deze slaven den grond bebouwen en produkten telen voor de europesche markt; terwijl zij hunne zeden zouden leeren regelen naar de voorbeeldige van een klein getal onberispelijke nederlandsche gezinnen in hun midden, door de Compagnie uitgezonden om tot „pilaren en voorgangersquot; te dienen. In het onderhoud en de toekomst dier nederlandsche pioniers (doch hiervan is nooit iets gekomen noch kunnen komen) moest voorzien worden door hun een aandeel in \'s Compagnie\'s handel toe te staan.1
Coen\'s Batavia van 1628 en 1629 beantwoordde eenigzins aan dit ideaal. 3 Wel waren de ingevoerde slaven nog op ver na niet voldoende om geheel Jakatra, in 1619 door hem ontvolkt,4 op
1 Notulen van het verhandelde enz., liJ23—lti-\'ii. Onuitgegeven Stukken bij De Jonge Jr.. Opkomst, V l—22.
2 N° xi.iv der O. Stukken achter liet 4de Deel van De Jonge Jr\'s Opkomst. — Art. 6 en Art. 1 9—28 van Coen\'s ..Advysquot; aan De Carpentier. Uitgegeven door Leupe in de Kronijk van het H. Genootschap, ISóS, bladz. a? vgg.
3 Coen is tweemalen gouverneur-generaal geweest. Eerst van itilS tot lt;2:i. daarna van l(i27 tot zijn dood in 102!).
4 -Den lO\'\'*111 Mei l nl !l roeide eene sloep, niet twee raden van ïndie
231
ÏWEEDE HOOFDSTUK.
nieuw, gelijk de aangenomen zegswijs luidde, te „peupleren;quot; maar hun getal was toch aanzienlijk. \' Aan vrUe vreemde Oosterlingen geen gebrek. Eene kolonie van Japanners had een afzonderlijk oktrooi voor het plukken van siribladen. Die der Chinezen was zoo sterk dat men haar een eigen hoofd, en aan dien chineschen kapitein zitting in de schepenbank gegeven had. Er was ook eene kleine kolonie Engelschen, wier voornaamsten uitspraak mogten doen in geschillen tusschen landgenooten onderling. De gemengde europesche bevolking, vooraan de Nederlanders, vormde zulk een woesten hoop, dat Batavia reeds toen in het moederland een „eerlijk tuchthuisquot; genoemd werd. 1 „De meeste part volck van de vilste en slechtste soort,quot; boekstaafde Coen in een plakaat, „daer (God beter \'t) weynige jae geene redelyckheyt, geschicküieyt, of politie by gevonden wordt,quot; Maar het cyfer der knappe of nette Nederlanders volstond toch om uit hun midden, voor eenige vendelen schutterij zamengesteld uit zwarten. Japanners, en hollandsche vrijburgers, de noodige ka-piteinen, luitenants, en vaandrigs te kiezen. Met inbegrip dei-soldaten, in garnizoen op het kasteel, konden ruim 2800 man onder de wapenen gebragt worden. 2 Het kasteel, negenmaal
232
•gt; Uitdrukking gebezigd in Usselincx\' Nootwendicli Discours van Kïü, bij O. van Kees, Staathuishoudkunde, II 112 noot.
Het garnizoen telde 529 man. In Augustus l(i28 werd het versterkt met 200 gewapende matrozen van de reede. Al de overigen waren schutters of vrijwilligers, waaronder 700 Chinezen met «00 bijloopers. — Coen aan de Bewindhebbers, 3 November 1(;28.
jje handel.
grootor dan liet aanvankolijk jakatraasuh fort, was niouw, betrekkelijk sterk, en onderhield met de gewapende vaartuigen op de reede eene heilzame gemeenschap. Jk zeide reeds dat er eene regtsprekende bank van schepenen gevonden werd, naderhand Raad van Justitie. Men had ook, voor het opmaken van huw-lijkskontrakten, testamenten, en handelsovereenkomsten, een notaris aangesteld. Uit vrijwillige bijdragen was eene nieuwe gereformeerde kerk gebouwd, en de predikant Hurnius, biechtvader van den gouverneur-generaal, gold voor oen persoon van gewigt. De medische praktijk werd uitgeoefend door dokter Bontius. Een baljuw was hoofd der politie, eu was dit niet voor spek enjboo-nen alleen. Hij moest orde houden onder de chinesche dobbelaars en hunne klanten; de europesche dronkaards op de openbare straat in blokken doen sluiten, en hun roes hen daar laten uitslapen; moest de europesche ongehnwden, die in hunne woningen met slavinnen leefden, of elders de vrije liefde huisvesting verleenden, opmerkzaam maken op zijn regt van „arbitrale correctie.quot;
Te dezen aanzien was de wetgever Coen eenigzins de Kalvyn van het Oosten, en zijn Batavia een ander Genéve, overgebragt uit Zwitserland naar Straat Soenda. De „viezevaze der mynner-scapquot; was er even streng verboden als in het Meester Geertshuis te Deventer weleer. Op overspel stond niets minder dan de doodstraf, en verbeurte van goederen. 1
Gouvernement was het hooge kollegie van Gouverneur-Generaal en Rade, omstuwd door ambtenaren die de namen van opperkoopman en onderkoopman voerden.
XVI11
Op die wijs was „onse nieuwe, met de wapenen geconques-teerde, aenwasseude republicqne van Jaccatraquot; zamengesteld, -
1 Uit de bataviasehe Statuten en Plakaten van 1 G2igt;—1()22. liij lgt;o Jonge .Jr., Opkomst. IV 221—2-lït. — Het geval van Pieter Jacobsz Cor-tenhoeff en Sara Speex, Opkomst V i.xxxn vgg.
2 „Jaccatra Olimquot; zeide men na het herdoopen in Batavia.
TWEEDE HOOFDSTUK.
tegen welke de mataramsche Sultan Ageng tot tweemalen toer met slechts één jaar tusschenpoos, zijne legerbenden afzond. 1
Benden is in zoover het woord, dat beide legers buitengewoon talrijk waren; ook al houdt men het voor overdreven dat het eerste 30.000, het tweede 80.000 man geteld zou hebben.
Vergelijkenderwijs waren het geoefende troepen, herhaaldeiyk overwinnaars gebleven in oorlogen tegen mede-inlanders. Te Batavia werd het door de onzen bewonderd dat Sultan Ageng\'s generaals, heel nit Midden-Java, sommige stukken geschut op karren, do eenon voortgetrokken door twaalf, de anderen door achttien buffels, het gebergte over, naar de Soenda-landen en tot vóór de stad hadden weten te brengen. \'\'
Al wisten de Hollanders van hooren zeggen dat vaak eenige honderden Spanjaarden of Portugezen in Indie, door hunne geoefender krijgskunst, ontelbare inlandsche legers verslagen hadden; en al liet hun zelfvertrouwen geen twijfel toe, of zij zouden Portugezen en Spanjaarden dit kunnen nadoen; het was niettemin een liagchelijk oogenblik. 2 Aan het leveren van een veldslag viel, met nog geen 2900 man, niet te denken. Hadden de Javanen op dat oogenblik een generaal met genoeg militair talent bezeten, de „nieuwe repnblicque van Jaccatraquot; zou oven snel weder verdwenen zijn als zjj snel was aangewassen.
Doch de Hollanders deden wat zij konden. Een vooniitgescho-
234
De mataramsche keizer van en de gevankelijk naar Batavia
gevoerde bantamsche koning van HJ82, heeten beiden in de javaausche geschiedenis de Groote Snltan of Snltan Ageng. De lezer kan niet twijfelen wie van tweeën hier en vervolgens bedoeld wordt.
„Hadden het volck van den Mataram d\'een opt casteel ende d\'ander oj) de stadt aengevallen {21 September), souden een groote moort gedaen hebben, ende Batavia hadde peryckel geloopen.quot; Coen.
DE HANDEL.
ven vijandelijk korps van middelmatige sterkte werd bij een uitval door hen geslagen; en zij hadden het voorregt dat de ja-vaansche aanvoerder in dit gevecht sneuvelde. Zijn opvolger beproefde, door het verleggen der rivier, de plaats uit gebrek aan water te doen verlaten. Maar de duizend man daags, die hij daartoe aan het graven stelde, werden daags duizend zieken; en hij moest het beleg opbreken. Ten einde don toorn van Sultan Ageng wegens dit terugtrekken en liet sneuvelen van zün voorganger te bezweren, rigtte hij vóór zijn vertrek eene hekatombe van subalterne .javaansche officieren aan. 1
Bij het andere beleg \'2 kwam het zelfs niet tot een treffen. Zoodra Coen met zekerheid onderligt was dat Sultan Ageng een tweede leger tegen Batavia uitrustte, nog veel talroker dan het vorige en gekommandeerd door een zijner neven en twee zijner ooms, deed hij opnemen door welke middelen, gedurende de maand of maanden die met het overbrengen dezer menigte olifanten, buffels, paarden, en menschen, gemoeid zonden zijn, voorzien moest worden in het onderhoud van zoovelen.\' De twee rivieren waarlangs dit geschieden kou liet hij scherp bewaken, en zond naar Gabang en Tagal, aan de noordkust, waar zich voor menschen en dieren de „-spyscamel\' ende vergaderingquot; van het onmisbaar voedsel bevond, gewapende kruisers. Twee hol-landsche officieren, belast met het verwoestingswerk, volbragten zonder deernis hunne taak. Beide voorraadschuren, éénige toevlugt van het reeds verzameld javaansch leger, werden door hen in brand geschoten- 3
235
Verhael [door een ooggetuige] van de belegeringhe der stadt Battavia in \'t uoninckrijck van Jaeati-a, anno lö28, den 22 Augustij. In Bijdragen T. L. V., 1855, bladz. 2öil vgg., door Leupe: „Be doode lichamen tot een speetakel van syn wreede executie boven d\'aerde latende. Hadden wy zei lis de lichamen niet gesien, souden \'t niet wel connen geloven: 714 doode lichamen syn daer by een van d\'onse getelt.quot; — Coen aan de Bewindhebbers, 10 February
Verhael [dooreen ooggetuigej van de 2,,c belegeringhe, A0 1029. — Bij Leupe. Bijdragen T. L. V.. 1855, bladz. 21»0 vgg.
„Verstonden door sebryven van den commandeur Blocq \'t geluckig
TWEEDE HOOFDSTUK
Het was de schuld der Hollanders niet dat Sultan Ageng des ondanks zijn opzet doordreef. Het stond geschreven dat zijne grande armee eene dier roemloos vreeselijke nederlagen lijden zou welke door het ééne woord hongerdood duidelijk genoeg aangeduid worden. In de ommelanden van Batavia heeft niemand ooit de duizenden van gebrek bezweken Javanen kunnen tellen, slagtoffers van dit tweede beleg. Op de lange berg- en binnenwegen oostwaarts, van Batavia tot Midden-Java, nog minder. 1 De Hollanders gaven zich zelfs de moeite niet, het rampzalig overschot achterna te zetten. Zij wisten dat de afstand en het gebrek hun meer diensten bewijzen zouden dan het zwaard van een Slaanden Engel had kunnen doen, of de latten van een regiment kavallerie. 2
„Tis gedenckweerdich,quot; schreef, toen alles gedaan was, de waarnemende gouverneur-generaal Specx naar Amsterdam, „t\'is noterens weerdich dat desen jongsten oorloge, daervan soo opgegeven wiert, soo weynich alteratie in de stadt onder alle de inwoonende natiën gecauseert heeft. Alles heeft s\\jn voege ende ganck gehadt ofter geen vijandt waere geweestquot;. 3
succes dat Zyn E. don 4(lei1 July op Tegal gehad hadde. Naementlick, dat hy in omtrent vijf uijren tijts, die hy daer aen lant was, omtrent 200 prauwen en 400 huijsen, mitsgaders eeuen padiberch van 12 roeden lengte ende 4 breet, geheel verbrant en gedestrueert hadde sonder een man verloren te hebben.quot; — ..Den 20stPquot; July vertrock den president Wagensvelt, om den commandeur Blocq te vervangen. Omtrent Cheribon is hy mede gelandt, ende heeft seecker dorp, Gobang genaompt, atfge-loopen. verbrandt, ende soo groote quantiteit pady geruineert a\'ts den commandeur Blocq in Tegal.quot; Jacques Specx aan de Bewindhebbers, 15 December 1620. — Coen was in den nacht van 20 op 21 September onverwachts overleden, en door Specx voorloopig opgevolgd.
1 „Gelyck onses oordeels \'t getal der afgecomen levende is vergroot, achten dat insgelijcx mette doode geschiet. Doch is apparent dat vrij eenige duysenden menschen achter laeten sullen.quot; Specx.
2 «Om hun vertreck te verhinderen, ofte op den wech te vervolgen, conde niet goetgevonden werden. Maer wiert roor best geoordeelt den vijant silvere bruggen te leggen, ende sich op den wech, sonder ons ha sart. selver te laeten consumeeren.quot; Specx.
a Deze en al de vorige bijzonderheden uit de twee oude „Verhaelenquot;
236
DE HANDEL.
XIX
Het mededoen der Hollanders aan den oorlog tegen Troeno Djojo, in 1676 en volgende jaren, is, na langdurig en voorzigtig minnekozen der Compagnie met de overmagtig gewaande keizers van Mataram, 1 — wier gunst zij voor het provianderen van Batavia en de Molukken niet missen kon, - do gebeurtenis geweest welke meer dan eénige andere over Java\'s lot beslist heeft. 2Omtrent den persoon zijn de berigten niet overvloedig. Zoo aanstonds zullen wy de Compagnie militaire expeditien zien uitrusten tegen een inlandsch opstandeling uit de laagste gelederen der maatschappij, Soerapati. Van den rebel Troeno D.jojo weten wij dat hij van vaderszijde een madureesch edele was, van groot-moederszijde een mataramsch prins van den bloode, en dat hü tot den vollen manlyken leeftijd aan het hof van Mataram vertoefde, waar hij was opgevoed. Hetgeen naderhand door hem beweerd is, ten einde zijn regt op de keizerlijke waardigheid te staven, — dat hij van een vorst der dynastie van Modjopait afstamde, — was een verzinsel. 2
Ten gevolge van dezen oorlog zelf is, door de keizers van Mataram, de hofplaats van dien naam als een ander Ongeluks-Troje aan de vergetelheid prijsgegeven, en hebben zij hunne residentie naar een nieuw middenpunt verlegd, door hen Karta-soera gedoopt.
•237
„Om de vreede te carresseeren ende aen te houden.*\' K. van Ooens, Corte Beschrijvinge enz.. Itlöti. Bij Leupe, Ijladz.
Omstandig bij De Jonge Jr., Opkomst, VI xc—xcm, c—cv; Vil li—cxn, en NJ x—i.xxni der O. Stukken. — Overzigt bij Vefch. Java, II —3!»!. Gerlaeh, Fastes Militaires, bladz. 95—y;t.
:j Troeno Djojo tot een zendeling der Compagnie, Februarij liïïquot;: „Dit voorstaande hebbe iek u verhaalt, opdat ghy daar nyt sien moogt wat iek voor de gerechtigheyt van inyne wapenen nytrechte, alsoo ick liet naeste tot het Mataramsche ryck ben; want iek ben uyt de stamme van Madjapijt, gelyck u suiex door elff geslachten staat aengeweesen te werden.quot; De Jonge Jr., Opkomst, VIII ;i2. Nu xiv der Stukken.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Toen de oorlog aanving bestond niet alleen Mataram nog, doch vertoonde schijnbaar, indien men alleen naar het uitwendige oordeelde, het dubbel karakter eener onneembare vesting en eener mohammedaansche hoofdstad; tevens arsenaal, kazerne, hooggeregtshof, jagtveld, tournooiveld, paleis, en serail.
Er woonden te Mataram eenige honderdduizend menschen, waaronder legerbenden; de eenen aangevoerd door zoonen van den keizer, de anderen door afstammelingen van ten onder ge-bragte .iavaansche en inaduresohe vorston. De plaats vormde het centrum eener groep vazalstaten die geheel Madura en geheel Java omvatt\'en, met uitzondering alleen van Bantam en van het Jakatra der Compagnie.
Wanneer vóór 1676 te Mataram de komst van een of meer hollandsche gezanten was aangekondigd, dan werden er .iavaansche kommissarissen naar Samarang gezonden om hen af te halen, te begroeten, en op \'s keizers kosten in al hunne benoo-digdheden te voorzien. De afstand van de kustplaats naar het binnenland bodroeg niet meer dan dertig mijlen; doch het was eene reis met hindernissen. Van berggroep tot berggroep leidde de éénige gebaande weg door eene reeks versterkte plaatsen, poorten genaamd en verdedigd door garnizoenen. Z\\i waren vier in getal; en eerst wanneer de vierde poort, onverlet was doorgegaan, bevond men zich in de eigenlijke hofstad.
De eenige verpoozing van het schouwspel dier militaire voorzorgsmaatregelen, — maar zij was niet gering, — werd aangeboden door de menigte dorpen die men voorbükwam; de treffende digtheid der bevolking; de zware stammen der hoog opgaande djatibosschen; den aanblik der bebouwde velden; bovenal, dooide vergezigten.
Dit begon al in Samarang\'s buurt, te Oenarang, en werd er niet minder op wanneer men den Merbaboe naderde. „AUe deze bergen,quot; verhaalt Rijklof van Goens, die in de jaren van z|jn opperkoopmanschap, vóór zijne ceylonsche kommissie en vóór hij tot gouverneur-generaal verheven werd, tusschen 1648 en 1654 vijfmalen door de regering te Batavia met eene zending naar Mataram belast werd; „alle deze bergen en heuvelen geven soo overvloedigen waeter van hare hooghten neerwaerts, dat
238
DK HANDEL.
\'t selve soncler zich in Godes milde gootheijt aen ons ondanck-baere menschen te verwonderen, niet eau aengesien werden. De berch Oenarang, die veeltyts met z\\jn top door de woleken steeckt, is niettemin meest tot boven toe gecuitiveert ende met swarte suijeker ende andere vruclitboomen beplant, die van \'tatt- ende utjtvloeijendo waeter altoos connen bevochticht werden. Aliiier begint zich \'t eyiand als een wonder ende sieraet van de nature op te doen, met soo schoone en heerlijcke rijsvelden, item aller-lej) boom- ende aardvruchten, dat sulx niet te plaisant can afgebeeld worden.quot; 1
Als tienjarige knaap in 1629 uit Nederland op Java gekomen, had de .ionge Van Goeus met geringe afwisseling twintig jaren te Batavia vertoefd, steeds werkzaam in de regerings-bureaux. Toen hij de eerste maal naar Mataram werd gezonden, was het schoone javaansche landschap hem eeue openbaring. Wij danken er de mededeeling van een frisschen, genot ademenden indruk aan ■2
De uitgebrande mataramsche keizer Amangkoe-rat I, in het voorlaatste jaar van wiens eindelooze regering de opstand van Troeno Djojo losbrak, is door Van Goens gekend als krachtig man van tusschen de dertig en veertig. In die dagen was hij goed lachs, en kon men hem, als een groot kind, vermaken met eene nietigheid. De Compagnio, die dit wist, zond hem met opzet snuisterijen ten geschenke; en wanneer Van Goens iets bijzonders van hem wenschte te verkrijgen, — het openen eener
1 Rijklof van Goens, üijt Samarangh nac Mataram, Ui.v;. Uitgaat\' van Leupe in Bijdragen T. L. V. van N. I., 1S56, bladz. 308 vg. — Bij de oorspronkelijke uitgaaf behoort eene afbeelding van het mataramsch paleis.
2 De Van Goensen, Rijklof I en lïijklof II. waren van ouder tot ouder uit Friesland, en de toekomstige gouverneur-generaal heette eigenlijk Boycke, zoon van Volkert Boyrkesz, zoon van Boyeke Rijklotsz, enz. De moeder stamde uit Harlingen. Goens, hetwelk denken doet aan den frieschen plaatsnaam Goënga of Goinga, schijnt de wieg der familie to hebben aangeduid. De vader had de Staten-Generaal als kavallerie-officier gediend, en ging in 1U2!) sterven te Batavia, waar zijn jongere broeder Boycke Boykesz fortuin \'gemaakt had. — Autobiografische Memorie van 165«, in l sr.ii medegedeeld door Leupe, Berigten van het H. Genootschap te Utrecht, V2.
239
TWEED li HOOFDSTUK.
haven, het vrijstellen van een uitvoerartikel, het bijspringen mot hulptroepen, — dan bragt hij den tiran vooraf in een goed humeur door hem het middenrif te doen schudden en hem eene vereering-extra aan te bieden.
In 16.V2 of 1653 bestond deze onder anderen „in een orgeltjen, dat (in een huysken bedeckt synde) al spelende voor hem ge-dragon wierd, daerin hy sulcken geneucht nam dat hy verclaerde nooyt gelooft te hebben sulcken aengenaem gehoor te vinden was.quot; Toen dit vermaak was uitgeput, verzon Van Goens een ander. „Onder onse soldaten,quot; verhaalt de gezant der Compagnie, had de ik twee goochelaers die verscheyden wonderlycke potsen aenrechten, onder anderen één die naer schyn wel ses pond ca-pock at ende gedurich vuur ende eyndelyck veel gecoleurde linten, naalden, spelden, ende geldt, uyt syn hals spooch. Dit alles behaechde den Sonsouhounan soo, dat dickmael seer hartelyck daerom lachte.quot; \'
Men doet Amaugkoe-rat I onregt, wanneer men hem slechts een tiran noemt. Daar hij in zijne domheid zich. als een gedwongen alleenheerscher beschouwde, uit zelfbehoud in do verpligting de personen on de bezittingen zijner onderdanen als zyn bijzonder eigendom aan te merken. 1 was zijne regering noodzakelijk een beulebewind, en moest zij gaan wankelen van het oogenblik dat bij het onthalzen on doorsteken zekere grens overschreden werd.
Van \'s keizers wandaden, tot en met 16ö4, vindt men bij Van Goens een onvolledig maar leerzaam overzigt dat ik niet af te schrijven heb. 2 Tk kan volstaan met naar eene andore, kortere
240
,\'k Hel) mij eens verstout den Koninck aen te raden, dat hij behoorde sijn onderdaenen te laten varen om rijck te -worden, ende dat hij dan van hen conde treeken grooter gereehticheden, ende sijn land mettor tijd sonde rijck werden. Doch creech tot antwoord: mijn voiek heeft als ghijlieden niets eijgen, nnier alle \'t hunne comt mij toe, ende solider strenge regering sonde i«k geen dag koninck zijn.quot; Van Goens. C\'orte Besebrijvinge van \'t Eijland Java, liirpü ; laatste bladzijde van Lenpe\'s uitgaaf.
:) Van Goens. Uijt Samarangh nae Mataram, bladz. a2!j—1141 van Lenpe\'s uitga»f.
DE HANDEL.
plaats van denzelfden ooggetuige te verwijzen. 1 In 1659 dringt nogmaals tot Batavia het gerucht eener door Amangkoe-rat aan-gerigte slagtiug door. 2 In 1667 verneemt men er dat hij by wjjze van lykoffer honderd vrouwen den hongerdood heeft doen sterven. 3 In 1672 dat hij een regent, vader van eene uitverkorene des harems, met haar en met hunne geheele maagschap in zyne tegenwoordigheid heeft doen krissen. 4 Dit blijft zoo gaan, tot daags vóór het uitbreken der rebellie.
De Compagnie spaart den bloedvergieter wanneer zij, bij het opmaken van zijn signalement in 1676, nadat hij meer dan dertig jaren keizer was geweest, hem beschrijft als een man „wiens hooge jaren, ongeregeld leven, zoo in \'t misbruiken van den amphioen, sterk vrouweeren, en drinken van sterken drank, hem zoo caducq hadden gemaakt; voorts zijn verstand en lichamelijke krachten zoodanig verzwakt; dat het groote ontzag, dat hij voor dezen over zijne hooge en lage onderdanen plag te hebben, present door voorz. ondeugden tot eene verachtinge geworden was.quot; 5
XX
Ook Troeno Djojo was een deugniet. Uverig in het ligten
1 Van Go ens. Corte Beschrijving^, bij Leupe bladz. 35»7: ..Hor streng desen barbaer zij, gelieve UEd. daer nijt te oordeelen, dat present [165.% tien jaren na \'s keizers aanvaarden der regering] buiten pangeran Porbaya on tommagan Singeranou. niemant van sijn vaders oude raetsheeren en grooten leeft, niaer zijn alle, wel tot 1000 in \'t getal, daer onder mede sijn broeder ende Wiera Goena, omgebracht, behalve noch wel 2000 pae-pen, daer hij suspitie op hadde dat se met sijn broeder t\'samen spanden, ende niet min als 18 a 20.000 vrouwen, kinderen, ende dienaers deeser grooten, alle door beuls handen.quot;
2 De Jonge Jr., Opkomst, VI 81, N0 xvm der O. Stukken. — Veth, Java, II 350.
3 De Jonge Jr., Opkomst, VI xcvu vg. — Veth, Java. II 350 vg.
4 De Jonge Jr., Opkomst, VI xcvin vg. — Veth. Java, II 351.
5 Instruktie der Compagnie aan Speelman, 28 December 1676. — Over Amangkoe-rat\'s „keizerswaanzinquot; bij De Jonge Jr, Opkomst. VI xcix, — Veth, Java, II 351.
II 16
241
TWEEDE HOOFDSTUK.
der brandewUnkelk voor zichzelf, spaarde hij, het is naderhand gebleken, anderen den giftbeker niet. Maar de waaghals durfde; en bij enkele mataramsohe grooten, niet het minst by het overschot der door Amangkoe-rat uitgemoorde mataramsche priesters, vond hy geheime of openbare onderstelling. Van geen der vier zoonen des keizers, die elkander de aanstaande nalatenschap betwistten, was verbetering van toestand te verwachten. 1 Troeno Ujojo vlugtte naar Madura, de wieg van zfln geslacht, en verzamelde er een leger.
Niettemin had zelfs het inwendig verzwakt rijk den aanslag gemakkelijk kunnen wederstaan, indien de rebel enkel op zyne Madurezen en op zijne eigen onbeschaamdheid had moeten rekenen. De strijd was te ongelijk. Een te groot aantal lieden te Mataram hadden er belang hij, de bestaande orde van zaken te helpen handhaven.
Doch van eene zijde, jan welke door niemand van te voren gedacht was, bekwam Troeno D.jo.jo werkzame hulp. De gewelddadige triomf der Compagnie op Celebes, kort geleden onder Speelman.2 had tot gevolg gehad dat verschillende overwonnen makassaarsche hoofden, boven bukken en blijven de voorkeur gevend aan oen zwervend zeerooversleven, — tot zij elders in den Archipel een nieuw vaderland zouden gevonden hebben, — vrijwillig outlaws geworden waren; en het duurde niet \'ang of deze polynesische vikings, mogelijk niet meer dan duizend man sterk, maar strijdhaftig van aard en niets te verliezen hebbend dan hun leven, kwamen met hunne schepen aan Java\'s noordkust nederstrijken.
Met deze gasten stelde Troeno Djojo zich in betrekking; lokte hen naar den Oosthoek, tegenover Madura; gaf hun hoofdaanvoerder, den kraëng van Galesoeng, zjjne dochter ten huw-
•242
Een der vier zoonen, pangéran Martasana, zeide in Maart U!77 tot een ambtenaar der Compagnie: „Myn broeders syn niet eens. D\'een wil Sousouhounan wesen, d\'andere hout liet met move vrouwen, ende den derde met een toebackjen, latende de saacken van \'t ryck verloeren gaan.quot; De Jonge Jr.. Opkomst, VII 98, N0 xvi der 0. Stukken. — „Een toebackjenquot; is de opiumpijp.
Hiervóór, bladz. 207 vg.
DE HANDEL
Ujk; \' en opende, oostelijk van het onvoorbereici Mataram, in de javaansche provinciën een veldtogt dio, door de vereenigde onversaagdheid van Madurezen -en Makassaven, eerlang een ware zegetogt werd.
De eene stad voor, de andere na, viel de gestadig westwaarts dringende overwinnaars in handen, Vergezeld door zijn oudsten zoon, zocht^de versufte Amangkoe-rat I zijn heil in de vlugt, en stierf onderweg van ouderdom en elende. Troeno D.jojo drong tot binnen Mataram door; roofde er de gewijde i\'ijksornameuten ; nam die en de keizerlijke olifanten mede naar Kediri; en maakte van deze stad eene zoo sterke citadel dat. ware de Compagnie den nieuwen keizer Amangkoe-rat If niet uit -berekening te hulp gekomen, het met de mataramSche dynastie voor goed gedaan geweest, en Kediri de zetel van een nieuw .javaansch keizerrijk zou geworden zijn. 2
Niet aan Maetsuycker, den overdreven voorzigtigen, destijds regerenden gouverneur-generaal; zelfs niet aan Maetsuyker\'s opvolger Rijklof van Goens; maar aan Cornelis Speelman, toen lid in den Raad van India, komt de eer toe vóór alle anderen beseft te hebben welke partij er voor de Compagnie te trekken viel van Mataram\'s vernedering door Troeno Djo.jo. Pas in Midden-Java op het terrein verschenen, was Speelman aanstonds gereed met het vaststellen eener nieuwe nederlandsch-mataramsche politiek, geheel verschillend van de oude.
„In minder dan vier maanden tijds, tusschen Oktober 1677 en •Tanuarü 1678, wist hij, in ruil der aan den balling geworden soe-soehoenan te verleenen hulp, voor de Compagnie te verwerven ; bekrachtiging der kontrakten met Amangkoe-rat T; uitbreiding van \'s Compagnies grondgebied tot Pamanookan;. de steden en stranden van Java\'s noord- en Java\'s oostkust in pand, met de aldaar vallende inkomsten en regten; het gebied over Saraarang; geheele tolvrijheid; het monopolie van den invoer van kleedon
1 Kraëng is op Celebes nog heden de titel van sommige inlnndsche vorsten.
2 De inneming van Mataram. door de Madurezen van Troeno Djojo, verhaald door een inlandsch ooggetuige bij De Jonge Jr.. Opkomst. VTl 137 vgg.. N0 xxx der O. Stukken.
243
TWEEDE HOOFDSTUK.
en amfloen ; liet vooixegt van opkoop van ryst, en het monopolie van den opkoop en uitvoer van suiker, te Japara en omliggende landen.quot; 1
Maken te Batavia de andere leden in den Haad van Indie. en do gonverneur-generaal, zich bekommerd over Speelman\'s stoutmoedigheid; schrüven zü hem, te vreezen dat hij de Compagnie in een oorlog boven hare krachten gaat wikkelen; hy antwoordt uit Midden-Java, door zelfgevoel humorist; „In UEds. brieven van 23 Augustus tot 9 September gevonden zyn zoovele zwarigheden aen elkander geschakeld, dat daeraen byna niets schynt te gebreken als het nedervallen van den Hemel, waaronder nood-zakelyk liet heele.menschelyk geslacht zou moeten versmoren.quot;
Komt de jonge Amangkoe-rat II, wien h() op het punt staat de gewigtigste diensten te bewijzen, hem aan de ooren rellen over eene ontvoerde javaansche prinses die hij met de wapenen der Compagnie wil gaan heroveren, Speelman voert den keizer te gemoet dat het thans geen geschaakte prinsessen, maar het opstaan of zinken van het rijk van Mataram geldt, en „dat de Compagnie, om het heele Javaense land vol goud, haer niet sonde willen mengen in het maincteneren van een zaecke die niet \'teenemael het recht ende de billyckheyt aen Uarezyde had.\'\'
Hebben in den strijd tegen Troeno Djojo de zorgelooze javaansche troepen zich al de door hen behaalde voordeelen weder afhandig laten maken; maar doet dit, wanneer de eerste schrik voorbij is, op Amangkoe-rat II en zijne generaals geen andere uitwerking dan dat zij op nieuw „Rogier Bontempsquot; gaan zingen; Speelman stuift op. „Met grooten ernst reprocheert en verclaert hy Syne Hoogheyt en syne presente ministers, uiet gecomen te wesen om altyt te blyven, en de dingen die eens gereed\'en weder verwareioosd waren telkens te herstellen. Zulx dat, indien zy haer niet evertueerden om deese geleden schade te verbeteren, hy sender uytstel al de onsen te samentrecken, op. breecken, en naar Batavia keeren zoude, mitsgaders haerjaen hare vyanden ten beste geven; naerdien zij lieten blijken als
•244
Igt;1- Jonge Jr., Opkomst, VII XXXvi. Kontrnkten met Amongkoe-rat II, Nquot; xxxvi en xxxvn der O. Stukken.
HE HANDEL.
geboren te wesen om Troeno Djojo als slaven te dienen. Meiquot; uytdrucking aen Syn Hoogheyt dat dit niet gesegd werd om maer gehoord en in den wind geslagen, maer om wel aendach-tig ter harte getrokken te worden, zoo zy zich zeiven niet wilden bedriegen. Uefuseerende resoluut één enkel man van d\'onsen nyt le senden, voor dat van hunnen yver gebleken was.quot; \'
Thans grijpt op Java iets soortgelijks plaats als onder Maurits en Frederik Hendrik in het moederland gebuurd was. Er ontstaat voor het eerst, zamengesteld uit inlandsche hulptroepen -en uit eone kern van europesche soldaten, aangevoerd door hol-landsohe kapiteinen, luitenants, en vaandrigs, een nederlandsch-indisch leger; en dit leger, alles en alles nog geen 3000 man sterk, waagt voor het eerst zich in het javaansch binnenland.
Aan zijn hoofd ziet men, de eenen wegens overladen of uitputting afgelost door de anderen, achtereenvolgens vier personen van beteekenis verschijnen ; voorop Cornelis Speelman, daarna Antonio Hurdt, dan Christiaan Poolman, dan Jacob Couper; mannen, voor een deel, opgevoed by den handel en het burgerlijk bestuur, maar, door dezelfde praktijk die te gelegener tijd admiralen van hen maakte, nu ook tot veldheeren gevormd.
Zes jaren duurt liet, eer met ijzer en vuur de laatste sporen van Troeno Djojo\'s opstand zijn uitgewischt; en van de meeste hollandsche officieren welke in dezen oorlog zich van hun pligt gekweten hebben, hoort men daarna niet weder gewagen. Die niet gedood worden door het klimaat, sneuvelen door madure-sche of raakassaarsohe lansen. Doch zij smaken de voldoening, terwijl op de vloten van Jan de Witt of in de legers van Willem [II hunne wapenbroeders de onafhankelijkheid der Republiek tegen Engeland en Frankrijk helpen verdedigen, Java te veroveren.!
1 De .Fongc Jr.. Opkomst. VII 173, 170 vg. No xxxiv en xli der ■O. Stukken.
- Onder de hulptroepen voor ééns behoorden Palakka\'s Boeginezen. — Over radja Aroe Palakka bij De Jonge Jr.. Opkomst, VII x.xni. xcni,
XCV, C, 10, 27. 251. 270, 27ü—27Ö. 28;J vg.
a De majoor De Saiut-Martin. de kapitein Tak, en de luitenant Gre-vinck. zijn van de niet-kommandereude hollandsche officieren welke in lt;leu oorlog tegen Troeno-Djojo gediend hebben, de drie eenigen wier namen men nog na lns-j genoemd vindt.
245
TWEUUK HOOFDSTUK.
Het glanspunt van dezen oorlog is de inneming van Kediri geweest door Antonio Hurdt, 25 November 1678. Na een veld-togt die in iedere algemeene krijgsgeschiedenis der europesche volken verdienen zou onder de buitengewone genoemd te worden, in het hart der door den vijand bezette landen, werd door eene stoute daad het bolwerk van Troeno Djojo\'s opstand bezet. 1 Men vond er de ontvoerde javaansche kroon vanModjopait terug, en reikte haar den het leger gevolgden keizer van Ma-taram. Met dwaze zelfvoldoening zette Amangkoe-rat II zich de kroon op het hoofd; Tiiet bedenkend dat uit die handen haar aan te nemen, en er mede te pronken, gelükstend met te erkennen dat de heerschappü over Java aan do Compagnie was overgegaan.
XXI
Er zijn geen termen Coen te verwijten dat hj) Java indertyd met slaven overvoerd heeft. Veeleer kwamen er volgens Coen steeds slaven te kort. Niettemin zou, vijf en zeventig jaren na hem, het voorbeeld van Soerapati leeren dat z\\] talrijker waren dan men meende, en gevaarlijker daarbij.
Eerst in 1683 is deze persoon eene rol beginnen te spelen. Doch reeds in 1678 en 1679 was hij mede-aanvoerder eener roo-versbende in het gebergte; en men zegt. dat onder de lieden die hem gehoorzaamden, altegader evenals hij weggeloopen slaven uit Batavia, ten getale van honderd of honderdviiftig, er zicli bevonden die toen reeds tien of vijftien jaren dit nieuwe bedrijf bij de hand gehad hadden.
Rekent men dat ook Soerapati tot die averegtsclie keurbende van oudsten behoord heeft, dan moet hij bij zijn overlijden in November 1706 een man van betrekkelük hoogen leeftyd en, toen zijn naam voor het eerst te Batavia vernomen werd, reeds niet jong meer geweest zijn.
1 ïogt van Hurdt op de Historische Kaart bij Veth, Java, achter liet ü Deel. — Kaart van HJ78—H!7!l bij De Jonge Jr., Opkomst. VII. Behoort bij -V i.ui der O. Stukken.
246
DE HANDEL.
Van zulk een levensloop heeft men in eene moderne maatschappij geen voorstelling. Geboren op het eiland Bali, wordt Öie Oentoeng, de toekomstige slavekoning, als jongeling of als knaap op de markt te Batavia gekocht door een burgerlijk ambtenaar der Compagnie. 1 Hü loopt weg, en wordt bandiet.
quot;Wanneer hü, ^ich schuilhoudend in rotskloven of spelonken, doortrekkende Chinezen of Javanen aanrandend, een twintigtal jaren achtereen door moord en diefstal in zijn sober onderhoud heeft voorzien, maar liet water eindelijk aan de lippen is, dan gaat hij met zijne bende een liollandsch officier, die als aanvoerder van een klein observatie-korps in do buurt op post gesteld is, zijne onderwerping aanbieden.
De officier, een kapitein, benoemt Soerapati tot luitenant over zijne mede-struikroovers; gebruikt, bij het aanknoopen van onderhandelingen met een voortvlugtig en zwervend bantamsch vorst, hem als tusschenpersoon; en doet door de regering hem te Batavia bescheiden. -
De deugd juicht. Reeds ziet zij den Balinees en verloren zoon to Batavia in genade aannemen, en de Compagnie hem handhaven in zijne eervolle nieuwe betrekking. Er is eene ziel gered van den maatschappelijken ondergang.
Doch Soerapati vertrouwt dit spel niet, en teregt; want het oogmerk was, wanneer zijne kameraden en hij te Batavia zouden gekomen zijn, door „het een of ander te praktiseren middel allen van kant te maken.quot; Hij wist te goed dat er bij de Oost-Indische Compagnie voor ketjoe-hoofdliedon geen genade was, al lokte zij hen met zoet gefluit.
247
Valentyn, ö\',,i Stuk. Itladz. l l\'j A, noemt den opperkoopman Knol. Het blijkt niet of deze burgerlijke ambtenaar een oudere bloedverwant was van Oftrvert Knol of Cnol, den lateren militairen hoofdofficier. — De expeditie tegen Soerapati van 170i: is door Valentyn medegemaakt in kwaliteit van veldprediker of aalmoezenier. Zijn verhaal (5ae Stuk. hladz. i:.l A tot BI bezit de waarde van een op het oorlogsterrein hijgehouden dagboek door een niet-militair, met eene inleiding en een slot.
_* Blief van kapitein Kuijs c. s. aan de regering te Batavia, gedagtee-kend Tjikalung 31 Maart Hi83. — Bij De Jonge Jr., Opkomst. VIII ifiö vg.. No xxvi der O. Stukken.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Tusschen hom en een hollandsch oföcier van minder rang en minder leeftijd, die hem uit Batavia het opontbod is komen overbrengen, rjjst een dier twisten welke niet bijgelegd kunnen worden, Al Soerapati\'s slechtste neigingen komen weder boven. Van de negenendertig enropesche soldaten die den overmoedigen jongen vaandrig vergezellen, worden er twintig door hem vermoord. Voor het leven is hij nu vogelvrij; hij vlugt. Te Kartasoera, aan het hof van den keizer van Mataram, vindt hij voor zich en zijne bende eene wijkplaats en, wederregtelijk, bescherming. 1
Francois Valentyn beweert, op het gezag van mannen dio Soerapati persoonlijk gekend hebben, dat deze zich anders altijd betoond heeft te zijn „een zedig, buitengewoon wakker, en god-vrugtig soldaat, die noit gewoon was iemand te verongelyken.quot;
Dit trouwhartig opnemen der partij van den bon larron strekt pater Valentyn, gelijk de gouverneur-generaal Van Hoorn don evangelieprediker schertsend plag te noemen, tot eer. 2 Doch Valentyn moet ons ten goede houden dat wij in zijne romantische voorstelling niet komen kunnen, en Soerapati\'s éénige loffelijke eigenschap, overigens dubbel loffelijk in een gebondene, ons toeschijnt zijne ontembare vrijheidsliefde geweest te zyn.
Daarbij kwam, zoo men wil, zekere mate van opvoeding en beschaving, verwonderlijk in een highwayman of Fra Diavolo. daar en toen. 3 Had de bataviasche opperkoopman, wiens eigendom Soerapati verhaald wordt geweest te zijn, hem onderwijs in het lezen en schrijven doen geven ? Bezat hij die vaardigheid reeds toen hij gekocht werd? Het laatste is niet waarschijnlijk, fieen auteur van gezag heeft ooit beweerd dat er edel bloed in
1 Omstandig bij De Jonge Jr., Opkomst. VIII xix—xci. — Overzigt bij Veth, Java. II 1=02 vgg., 416—431.
2 „De heer opperlandvoogd Van Hoorn zeide: Pater Valentyn, ik zi dat gy zeer mager geworden, en zwak zyt, enz.quot; — -Wel, Pater, was er in \'t gansche leger dan niet een braaf man, die zulken openbaren schelm den hals kon breken?quot; — Valentyn, óde Stuk, bladz. 191 B, 192 B.
3 Plutarchus. in het leven van Crassus, omtrent de beschaving van den voormaligen slaaf en gladiator Spartacus: ,,Thrace de nation, mais de race numide, il joignait, ii une grande force de corps et a un courage extraordinaire, une prudence et une douceur bien supérieures a sa fortune, et plus dignes d\'un Grec que d\'un Barbare.quot; Vertaling van Michelet, Histoire Romaine, II 238, Druk, 1871».
248
DE HANDEL.
Soerapati\'s aderen stroomde. Alle historische berigten stemmen hierin overeen dat hjj een Balinees van den geringsten stand was; een kind des volks. Bestaat er niettemin nog hedem van 21 December 1683, een uitmuntende verontschuldigingsbrief van hem aan de Compagnie, en is of was die zelfverdediging inderdaad zijn werk. eigenhandig door hem geschreven of door hem zelf ontworpen, dan moeten wy erkennen dat hy ook nitmnntte door buitengewone natuurlijke gaven des verstands. 1
De javaansche legende, - die hem laat geboren worden op Java uit een vorstelijk javaansch geslacht, en in zgne jeugd door kinderdieven naar Bali voeren, vanwaar een Arabier of een Chinees vervolgens den aangekochten knaap te Batavia ter veiling gebragt zou hebben, — maakt van hem op later leeftijd ook een mohammedaansch geloofsheld; een .strijder voor do Halve Maan.
Dit schijnen echter fabelen te zijn. - Aannemelijke!\' is de onderstelling dat, krachtens zijne balische afkomst, Soerapati een hindoe was, en men hieruit voor een deel den opgang te verklaren heeft dien hij naderhand in den Oosthoek maakte, grenzend aan het hindoe gebleven kleinere eiland. De mohamme-daansche vorsten van Midden-.Tava gebruikten hem slechts zoolang zij meenden dat lijj hun van dienst kon zijn. In den grond van hun hart verachtten zij hem, niet minder als heiden dan als gewezen koopstuk.
Hiermede strijdt niet hetgeen men vermeld vindt, doch mogelijk niet waar is, dat javaansche prinsen daarna Soerapati\'s dochters het hof gemaakt hebben; zijne zoonen getrouwd zijn met javaansche prinsessen; en hijzelf, reeds gedurende zijn tweejarig verblijf te Kartasoera, van 1683 tot 1685, eeno dochter van den
249
Hgt; t heugt my zeer wel dat ik een van de ordinaris Haden van Indien hebbe hooren /eggen dat Soerapati kort daaraan zyne verdediging schrifteiyk aan haar Edelheden gezonden, en dezelve zeer wel en net opgesteld, dog dat zy weinig ingang toen gehad heeft.quot; Valentyn, 5\';o Stuk, bladz. 125 B. — Do Jonge Jr.. Opkomst, VIII xxi, noot.
TWEEDE HOOFDSTUK.
keizer van Mataram tot vrouw bekwam. Gelukkige soldaten zijn, in de oogen van regerende vorsten niet wankelende troonen, altijd en overal gewild vleesch geweest.
Ito geschiedenis van Soerapati behoeft echter geenerlei versiering. In zichzelf klinkt het fabelachtig, wel is waar, dat een weggeloopen slaaf stichter wordt en eene geruime poos meester blijft van een rijk, zoo groot dat tijdgenoot en nakomeling het niet ondienstig achten daarvan op landkaarten aanteekening te houden. 1
Dit kan het gevolg geweest zijn van de bijkomende omstandigheid dat Soerapati eene op Java door de mohammedanen ter neder geworpen, maar niet uitgeroeide staatspartij vertegenwoordigde. Geestdrift voor het oude geloof, bij een gedeelte van het volk en bij sommige vorsten, kan medegewerkt hebben.
Doch misschien is het, met terzijdestelling van godsdienst en staatkunde, voldoende aan te nemen dat hij een javaansch con-dottiere uit de nadagen der IT1!» eeuw was; aanvoerder van een hoop vogel vrij verklaarden als hij; lieden die, omdat zij niet kwader dan dood konden, eene wanhopige dapperheid ten toon spreidden, en, omdat zij niets vermogten zonder een bekwaam aanvoerder, zich onderwierpen aan eene militaire tucht welke bij de gewone javaansche legers te zeer gemist werd.
250
Was voor een betalend mataramsch keizer zulk een legioen een niet te versmaden bijslag, evenzeer lag het in de rede dat ■Soerapati en de zijnen het voor hunne halzen veiliger vonden, — nog veiliger dan huurlingen in de dienst van Kartasoera te blijven, — ergens buiten Mataram hunne eigen heeren en meesters le worden. Volkomen gerust waren zij eerst toen de partijganger de geheele toekomstige residentie Pasoeroean veroverd, en hij voor zichzelf den koninklijkpii titel Raden Adipsti Wiro Negoro aangenomen had.
Kaart van Java in liet ü1\'0 Stuk van Vak-ntyn, rt\'1\'\' en ti\'1quot; Bestek. — Historische Kaart achter het Deel van Veth\'s Java.
DE HANDEL.
XXTI
Ik behoef niet te herinneren dat toen in 1685, namens do Compagnie, de ge;;ant en veldheer Tak of Tacq van Batavia naar Kartasoera kwam, — onder meer met den geheimen last de uitlevering van den „moordenaar Soerapatiquot; te eischen, 1 — Soera-pati, niet lang daarna, andermaal onder de hollandsche soldaten een geducht bloedbad aanrigtte. De majoor Tak, de kapiteinluitenant Grevinck, de luitenants Vonk en Van der Meer, de opperkoopman Van Vliet, een vaandrig en honderdtwintig minderen, sneuvelden. Met moeite werd Tak\'s lijk ongeschonden naar Samarang gevoerd.
Twintig jaren zun voorbijgegaan zonder dat men te Batavia, beziggehouden door andere zorgen, niet het minst door de gevolgen van den strijd tegen sultan Ageng van Bantam, in staat was deze vernedering te wreken; en misschien zou de tijd ten slotte haar hebben doen afschreven als een kwaden post, ware niet Soerapati intusschen, steeds voorspoedig met de wapenen, sedert zijne vlugt uit Kartasoera, waar hij door het bloed der Nederlanders zich een weg gebaand had, allengs in den Oosthoek meester geworden van uitgebreide provinciën, wier hulpmiddelen hij, onder den nieuwen keizer Pakoeboewono, aanwendde tegen hetzelfde hof van Mataram waar hij weleer eene wijkplaats gevonden had en kommandant der keizerlijke lyfwacht geweest was. De heerschappij dei\' Compagnie over Midden-Java hing aan het breken van Soerapati\'s magt en verzet in den Oosthoek; en dit besef leidde in 1700 tot den veldtogt onder Govert Cnol, we\'.ke door den predikant Valentyn is bijgewoond.
Gedurende het eerste en het tweede beleg van Batavia onder Jan Pietersz Coen, bekomt men van Java nagenoeg niets te zien. Men hoort er alleen over spreken. Alles valt voor binnen de jurisdiktie of in de onmiddellijke nabijheid eener door een europeesch kasteel beschermde stad, waar Europeanen het hoogste gezag uitoefenen en onder de bevolking Chinezen de ineer-
251
Secreet Appendix der instruktie van Tak bij De Jonge Jr., Opkomst, VIIl 195 vgg., Ni xxviii der O. Stukken.
TWEEDE HOOFDSTUK.
derheid vormen. Do eenige maal dat wjj, in 1628 en 1629, aanleiding vinden to gelooven aan het bestaan van een spreekwoordelijk vruchtbaar eiland, is wanneer wjj de kruisers van don kommandeur Blocq en den president AVagensvelt naar Tagal en Choribon volgen, de kust langs. Er liggen daar op de roede tweehonderd schuiten vol rijst. Aan den wal staan vierhonderd ,ja-vaansche hulzen. Daarachter verheft zich eene goudgele padi-schelf, vier roeden in het front, twaalf diep. Doch dit visioen duurt maar één oogenblik, gelijk visioenen plegen. Schelf, schepen, huizen, alles verzinkt, of gaat in rook en vlammen op. Het is eerlang dezelfde woestenij als in den avond van den dag toen •Jakatra genomen word.
Niet alzoo wanneer wij in 1648 en volgende jaren Kjjklof van Goens op de reis van Samarang naar Mataram vergezellen, en evenmin wanneer de oorlog van 1706 begint. Nadat Valentyn zich te Samarang bij den veldheer Cnol gemeld, en hü in die stad eeno partij ten huize van den kapitein-chinees bijgewoond heeft, leidt hij er ons do woning van den regent Soera di Meng-gala binnen; te Japara de woning van den regent Sedjana Poera; te Grissee die van den onder-regent Poespo Negoro; te Soorabaya die van den dipati Djageng Bono, en de woning of de veldtent van den madureschen prins Tjakra-ning-Eat, den meer dan tacli-tigjarigen regent van Sampang. Javanen en Madurezen zijn op dezen togt de bondgenooten der Compagnie, en zetten gezamenlijk haai\' 26 a 27.000 man bij. Soerabaya is de loopplaats waar allen allengs aankomen en feestelijk ingehaald worden; ook de hollandsche opperbevelhebber.
Eene volle maand worden hier, eer tegen Soerapati wordt opgetrokken, \'s morgens wapenschouwingen of races gehouden, \'s avonds gastmalen waarbij javaansche danseressen de hoofdrol vervullen. Het is de eerste reis dat een stemmig hollandsch burger, verkondiger van den Heidelbergschen Katechisraus, deze oefeningen en uitspanningen bijwoont. H\\j gaat dc geleerde olifanten der javaansche prinsen zien; bewondert hunne mena-gerien, hunne renpaarden, hun schoonen zit in den zadel, hunne hoofdstellen en sjabrakken, hunne krissen, de martiale houding hunner troepen; der maduresche vooral. De geheele javaansche
•252
DE HASDEI..
wereld ziet hfl in nationaal kostuum gedost. Van de vaste spijzen, vlsch en vleesch, kan hij maar weinig naar binnen krijgen; alles is toebereid met kokos-olie. Doch hij verhaalt zyne schade op de blanke rijst, en op de nageregten- Er worden kopjes thee van eene fijne soort gepresenteerd (koffij is nog onbekend) waarvoor de Compagnie de aanzienlijke inboorlingen het pond met vijftig gulden laat betalen. Eene ruime verscheidenheid van suikergoed en gebakken doet de ronde, alles het werk van de echt-genooton en slavinnen der grooten. Inzonderheid munten die vrouwen, vooraan de hoogsten in rang, door hare kunst van vruchten schikken uit. De tafels bezwijken schier onder den overvloed der inlandsche Pomona, en het koloriste-oog van den Hollander gaat te gast aan zoo vele beurtelings zachte en frissche kleuren. 1
Doch de ontberingen van den oorlog zullen met dit levenslustige eerlang eene schrille tegenstelling gaan vormen: en zelfs zal de expeditie, aangevangen in de eerste dagen van September, door het invallen van den regentijd vóór einde Oktober gestaakt en het volgend jaar hervat moeten worden. Het einddoel is Pasoeroean, de hoofdplaats van Soerapati\'s rijk; en ditmaal kan men het niet verder dan binnen Bangil brengen. Het is waar dat de bejaarde Soerapati, die bij het verdedigen van Bangil de zijnen onverschrokken aanvoert, in het gevecht drie kwetsuren bekomt, en binnen weinige dagen aan eene wondziekte sterft. Doch hij laat volwassen zoonen na, en zoolang ook dezen niet lot rede gebragt zijn is maar het halve werk verrigt.2
„Op den middag van 16 Oktober,quot; verhaalt Valentyn, .reed ik
253
-Had ik van de voor-maaltyd niut. veel. zooveel te meer van de natafel, die in oen gerecht van wel honderd schotels van de schoonste en heerlykste vrugten die ik oit in Indtén by een gezien heb, bestond. Het was een tafel met fruit, waar op men den grootsten Prins van de wereld had mogen nodigen... Onder het eeten viel het gesprek over de heerlyke schikking en de menigte van allerlei keurlyke vrugten. die deze princes had weten by een te zamelen, en ons zoo cierlijk op te dissen.quot; Valentyn, maaltijd bij Dipati Soerabaya.
1 De kapitein Willem Sergeant aan de regering te Batavia, Soerabaya 24 November l7u«i. — Igt;e Jonge Jr.. Opkomst, VIII 301 vg.. No xi.v der O. Stukken.
TWEEDE HOOFDSTUK.
(schoon ik van zwakte naulyks op myn paart kon zitten, en ray vasthouden\' moest) door de bres in Bangil; bevond dat stedeken groot en zeer fraei, gelyk er voor Soerapati, en ook voor andere, oenige sohoone steene dalams ofte hoven waren, waar in wy de gebrade visch, en \'t vleeseh, nog op de kooien, en de rystpotten, die ons volk wonder wel quamen, te vyer, en van alles grooter voorraad vonden dan wy gedagt hadden.quot;
B(i dit berigt, dat waarde heeft voor onze onkunde omtrent den inwendigen toestand van Java\'s Oosthoek destijds, voegt Valcntyn er een ander omtrent eene andere plaats van gewigt. Kali An jar, wier beschrijving ons van do hulpbronnen van Soe-rapatrs rijk eenig denkbeeld geeft. „Een dorp,quot; zegt hü van Kali Anjar, „gelegen ontrent een groote halve rayl van Bangil. aan wederzyden van een sohoone rivier, waar aan \'t zich wel een half uur verre uitstrekte, en zynde wel van drieduizend huizen voorzien geweest, die, alleen om ons den voorraad af te snyden, alle in brand gestoken waren. Dit was een van de voornaamste handelplaatzen die Soerapati aan de zee had, daar \'t niet verre van lag. Hier waren twee tollen, eene van Bangil en eene van Pasoeroean, die ieder jaarlyks aan Soerapati wel duizend ryx-daalders opbragten. Men vond hier eene menigte van p?.di, ryst, en tamarinde, die daar In eenige vaartuigen reeds afgeladen waren, en die de vyand, te schielyk van ons overvallen, niet had kunnen vernielen.quot;
Gemakkelijk vermoeden wy uit zulke bijzonderheden met welke tegenspoeden, onder eene tropische zon, in een land zonder go-baande wegen, eene legerschaar van 30.000 man te worstelen heeft, waaronder zich slechts 80O europesohe soldaten bevinden.
Het gebeurt dat men, om anderhalve myl vorder te komen, „in de grootste miserie en verdriet twaalf dagen verspilt.quot; 1 Moerassen aan treffend waar het een harden bodem dacht ts vinden, schiet liet leger niet op. De teerkost raakt uitgeput; er is gebrek aan drinkbaar water; de zieken vermenigvuldigen zich; de dragers loopen weg; er ontstaan panieken; de vijand dreigt beurtelings met omsingelen en met afsnijden.
1 Brieven van Govert Cnol hij |)c Jonge Jr., Opkomst. Vin. No xi.n —xr.iv der O. Stukken.
254
rgt;K HANDKL.
Wat het ergste is: het vertrouwen op Dipati Soerabaya, den aanvoerder der javaansche hulptroepen, is geschokt. Hij die in zjjne hoofdstad zich zulk een gul gastheer toonde, en wiens vrouw zulke fraaye desserten schikte, ligt. nu dc oorlog aan den gang is, teregt of ten onregte onder verdenking met Soerapati te heulen en de Compagnie in eene hinderlaag te willon lokken. Of hü al zweert van neen, men gelooft hem niet. Den eenen dag wordt er door zijne Javanen dapper medegevochten; den anderen blijven zij op hunne hurken zitten, en laten do Hollanders en de Madurezen het werk doen. Bij den aanval zijn zij nu onder de voorsten: dan bemerkt men dat hunne pieken en die van den vijand elkander slechts kruisen als bü eeno schermles. Door manschappen en door officieren van het hollandsch leger wordt het aan Dipati Soerabaya geweten, zoo men op poelen en bosschen stuit, in plaats van geregeld te kunnen voortrukken. Overeenkomstig si/in advies is de door het leger te volgen weg afgebakend: want het onbekende land waarin men zich ging wagen grenst aan het zijne, en hij heeft zijne diensten aangeboden. Ware niet, door Cnol\'s beleid, of den somtijds dollen moed zijner hollandsche brigade-kommandanten en de onverschrokkenheid eener kleine afdeeling hollandsche matrozen onder zijn bevel, ten slotte Bangil genomen, de demoralisatie van het leger der Compagnie zou ten top gestegen, en de eerste togt tegen Soerapati met een vernederenden aftogt geëindigd zijn. \'
Eene als schennis bedoelde hulde aan Soerapati, na zijn dood, voltooit den algemeenen indruk dien de karige berigten bij ons achterlaten.
1 Roemrijk, verhaalt Vaieutyn, sneuvelden in dézen veldtogt aan de zijde der Hollanders een ambonsch luitenant en een ambonsch vaandrig, vader en zoon: „Igt;ifc was het einde van den dapperen Niereboelak, en zynen niet min dapperen zoon, Inlanders van geboorte, maar die in kloekmoedigheid den besten held onder de Hollanders niet behoefden te wyken. Ik heb hen holde op het veld. eenige dagen \'er na, wanneer ik na Bangil reed, verslagen zien leggen, en kon niet zonder traanen. en een groote ontroering van myn hert, de lyken dezer helden, die ik zoo wel gekent had. aanzien: hoewel ik innerlyk verheugt was over do weergadelooze wyze op welke zy aan bun einde geraakt waren. Lgt;o zoon, die niet heel verre van den vader lag. had veertien, en de vader tien lyken ontrent en meest voor sieh loggen.quot; Biadz. isi A. B.
25-\'
TWEEDE HOOFDSTUK.
Toen, onder het opperbevel van Herman de Wilde, met Cnol als onderbevelhebber, een jaar daarna de stqjd hervat, Pasoeroean genomen, en de provinciën van Soerapati\'s zoonen door de Compagnie verdeeld waren onder vazallen van den keizer van Mataram, toen beval de zegevierende hollandache veldheer Soerapati\'s graf te verstoren.
Met vele andere graven, van bloedverwanten en gesneuvelde wapenbroeders, lag ook het zijne te Pasoeroean achter het paleis waai- hij twintig jaren de vergelding der Compagnie getrotseerd had. Er wordt niet gezegd of een tempel, in de nabijheid, hetzij een hindoetempel was, hetzij eene moskee. Moskeen werden door do Compagnie in den regel geëerbiedigd,1 pn niet onmogelijk had Soerapati te Pasoeroean zich een heiligdom doen bouwen, aan de eeredienst zijner balische vaderen gewijd.
Tempel, paleis, graven, alles werd op last van Herman de Wilde omvergehaald, en de overblijfselen der dooden naar hetzelfde exercitieveld gebragt waar Soerapati wapenschouwing\' plag te houden en steekspelen te geven of wedrennen by te wonen. Een brandstapel ontving de vergane of halfvergane gebeenten, en in de rigting der zee strooide men de asch op den wind, — een en ander ppdat de javaansche wereld weten zou dat de Compagnie, wier hoofdzetel in het westen des eilands stond, en namens welke Midden-.Tava door de van haar afhankelijke keizers van Mataram bestuurd werd, nu ook meesteres was van het oostelijk gedeelte.
Doch Soerapati\'s schim kon tevreden zijn dat twee veldtogten en twee legers noodig waren geweest om hem ten onder te brengen, en de Compagnie, voor het uitwisschen zijner nagedachtenis, noodig vond de hulp van wind en golven in te roepen. \'
IK* gonveraeur-geiieraal Kan-1 Keiiiierwz werd door de Bewimlheb-liers teruggeroepen, omdat hij in Itïyl, uit hervonnd-christelijieugeloofsijver, te Batavia de tempels der Chinezen en de moskeen der Inlanders had doen afbreken. — Valentyii, ö\'1\'\' Stuk, bladz. 297, Leven van Rei-niersz.
•l Valentyn, .V1*\' Stuk, bladz. I9(! B. — Over hetgeen na 1708, en tot
DE HANDEL.
XXITJ
Wil keeren naar Europa en naar Nederland terug.
De tachtig jaren van den vrijheidsoorlog zijn vergelijkender-wijs voor de republiek der Zeven-Provincien even zoo vele wittebroodsweken geweest; en welbezien is de Nederlandsche Maagd eerst in de zorgen gekomen, nadat die bruidsdagen verstreken waren. 1
Tegen liet uitgebloeid Spanje, door Filips II ontredderd aan zijne opvolgers vermaakt, had de Republiek getoond met het beste gevolg den strijd te kunnen aanvaarden. ■ Bedorven kind der openbare meening, waren Engeland en Frankrijk haar, te hunnent beziggehouden door belangen die dit toen niet verhinderden, bj) meer dan één gelegenheid te hulp gekomen. Zij had verpligtingen aan Elizabeth, aan Jacob I, aan Karei I. Zelfs werd in Engeland gezegd dat, indien de dochter van Hendrik VIII haar in hare opkomst niet beschermd had, de Kepubliek verschrompeld zou zijn als eene bloem in den knop. 3
Nog opregter bondgenooten had zü in den franschen Hendrik IV gevonden, in Lodewyk XIII, in Richelieu. Door Richelieu gesteund en gesterkt was zij, na afloop van het Bestand, aan den dertigjarigen oorlog kunnen gaan mededoen; vrijbrief om, bij het
omstreeks liet einde der is\'1\'\' eeuw. door de Compagnie voor hot bevestigen der verovering van Java\'s Oosthoek gedaan is, bij M. L. van Deventer. U\'1** en 3gt;eel van De Jonge Jr*s Opkomst, 1883—1884. — Voor Java\'s geografie en topografie, en die van den Archipel in het algemeen, op welke in de §§ x—xxn hierboven en hiervóór gedoeld is, verwijs ik naar het lstfi en het 3quot;iP Deel van Veth\'s Java, en naar mevr. Van den Bergli van Eysinga\'s Aardrijkskundig en Statistisch Woordenboek van Nederlandsch-Indie, 1859—1869.
I Kluit, HoUandsche Staatsregering, 1802—1805, III 323: „Dit waren dan wel de gouden dagen der Republiek enz.quot;
■2 O. van Rees bij Arend, III2 70. Toestand van Spanje bij den dood van Filips 11 in 1698.
;t Walter Raleigh: „Certainly the Hollanders had withered in the bud. and sunk in the beginning of their navigation, bad not Her Majesty assisted themquot;.
II 17
257
sluiten van don grooten vrede, zich uitnemende voorwaarden te bedingen. Zelfs de jonge Lodewyk XIV was baar in het begin niet ongenegen, en beval als kleinzoon van ziin grootvader zich in haar vriendschappelijk aandenken. 1
Belangrijke en kostbare krijgstoerustingen had zy in dat lange tijdsverloop zich moeten laten welgevallen; offers gaarne door haar gebragt, omdat zij begreep dat aan het volhouden van den oorlog haar bestaan hing. Oldenbarnevelt was de stokebrand van Europa geworden, en had tot lederen prijs Maurits in staat gesteld met de onvrijwillige misslagen van den hertog van Parma zijn voordeel te doen. Er was een noordnederlandsch leger ontstaan, aangevoerd en bedwongen door een geboren veldheer. 2
Toen Frederik Hendrik aan het bestuur kwam behoefde hij het zuiveringswerk. begonnen door zijn broeder, wel is waar slechts voort te zetten; maar het eischte veel geld en groote inspanning, eer het zoover kwam dat, door het overgaan van \'s Hertogenbosch in 1629, de laatste tegenstand van dien aard gebroken werd. 3
Het gebouw van den nederlandschen Staat in Nederland was voltooid, en aan gene zijde der linie waren de grondslagen gelegd
258
Gezegde van Lodewijk XIV. in een schrijven van den gezant Boreel, Parijs 8 Junij ina-J: „Hadden him Hoog Mogenden zijn grootvader liefgehad als hun vader, Zijne Majesteit begeerde dat hun Hoog Mogenden hem nu ook zouden beminnen als hun zoonquot;.
a Over de veldtogten van Maurits tot l59ii bij K. Fruin, Tien Jaren, ;(dp Druk bladz. S3 vgg., 32S vgg. — M. L. van Deventer, Gedenkstukken. II xl: ..Meer dan één vreemde diplomatie te ceniger tijd geweest is, was die der Republiek onder Oldenbarnevelt de stokebrand van Europa Eiken sprank vuur, tegen Spanje aangeblazen, achtte zij gewin voor liet vaderlandquot;.
Over het nemen van \'s Hertogenboscli bij Groen. Handboek :gt; Druk, bladz. 2:i;l vg. — Spaansch-oosteurijksch leger over den I.Tssel. Julij 1029. Friesland en Groningen bezet, Amersfoort genomen, Kaarden bedreigd, sluizen bij Vreeswijk en té Muiden geopend, het zeewater tot onder de muren van Utrecht. - 19 Augustus lii29, verrassing van Wezel, wapenhuis en magazijn des vijands. Zegezang van Vondel. Ill 9 vgg. bij Van Lennep. - U September 1629, overgang van Den Bosch. Ultimo December, de Eaad van State in Den Haag: -Dus eindigt het gelukkig jaar van l(i29. daarvoor niet ons, maar God Alniagtig zij lquot;t. prijs, eer, eu dankbaarheid, in eeuwigheid.quot;
DE HANDJiL.
van oen tweeden neclerlandschen 8taat in Indie- Ook dit had moeite gekost. Vloten hadden moeten gezonden worden naar Spanje, ten einde in hare havens zelf de spaansche marine zooveel mogelijk afbreuk te doen ; vloten naar de West, ten einde den toevoer uit de spaansche koloniën te onderscheppen; vloten naar de Oost, ten einde Spaansch-Portugal in Indie den voet te iigten ; vloten naar Duinkerken, digt in de buurt maar daarom niet minder geducht, ten einde de vlaamsche kapers, welke in de dienst van Spanje uit die gunstig gelegen oorlogshaven de Noordzee onveilig maakten, te gaan bevechten. 1
Deze laatste inspanning was de minste niet geweest, want het scheen of geheel de overgebleven energie der Zuid-Nederlanders in de Duinkerkenaren zich samengetrokken had, en de dagen uit den oudgrafelyken tijd herleefd waren, toen Vlamingen en Hollanders met onverzoenltJken haat elkander bestreden. „Nieuwe Geuzenquot; noemden zich de noordnederlandsche kapers, tegen do zuidnederlandsche naar het waterveld gezonden. Stamverwanten bragton tegen stamverwanten dezelfde wilde wreedheden in praktijk, waarvan weleer op de Zuiderzee de friesohe Pier van Heemstra het voorbeeld gegeven had. By eede werden door de Staten-Generaal de hollandsche kapltelnen verpligt den Vlamingen de voeten te spoelen. Langer dan vijftig jaren duurde deze wanhopige mededinging, laatste overblijfsel van den in 1572 ontketenden godsdienst- en burgeroorlog. Het was er op of er onder. \'
Dank zij echter de oefenschool welke der noordnederlandsche marine door het varen op de beide indien ontsloten was; \' dank
259
Over tie beteekenis van Duinkerken bij Groen, Handboek .v1\'\' Druk, Itladz. 2:18 vg., 212.
i\' Volledig overzigt van den strijd tegen Duinkerken (dat sedert 135!i op nieuw aan Spanje behoorde) bij Do Jonge, Zeewezen, 1 225—37T. — De admiraliteit te Duinkerken, ontstaan in iögïj, was een denkbeeld van Parma. Van Bruyssel, JU 12igt; vg. De oudste bevelen der Staten-Generaal omtrent bet voeten spoelen zijn van Augustus I;\'i87; in April l(;27 werden zij vernieuwd: in September llt;;;;L nogmaals aangedrongen. — Over Pier van Heemstra hiervóór. I 221 vgg.
„De zeemagt der Oost- en Westindische Compagnien was de kern uit welke eene groote menigte bekwame zeelieden voor \'s Lands vloot voortsproot, en was de kweekschool waarin vele onzer grootste zeehelden
TWEEDE HOOFDSTUK.
mede tie ondervinding opgedaan in den strijd tegen de Duinker-kenaren zelf; 1 de Republiek had ook deze proef gelukkig doorstaan. De schitterende overwinning, in 1639 door Tromp den Ouderen bij de engelsche Downs behaald, had aan de spaansche zeemagt, door Duinkerken voorgelicht en ondersteund, een knak gegeven waarvan zU zich niet weder herstellen zou. Met de inneming van \'s Hertogenbosch, tien .iaren te voren, rondde de uitkomst van dien schoonsten zeeslag welke ooit door de Noord-Nederlanders geleverd is, de stelling der Republiek voor goed af. Deze was aangekomen bij het punt dat men tijdens het sluiten der Unie van Utrecht schemerachtig zich voorgesteld had, maar van hetwelk in 1579 niemand had durven droomen dat liet ooit bereikt zou worden.2
XXIV
Het tegenwoordig Duinkerken is eene fransche koop- en fabriekstad aan de Noordzee, met 33.000 inwoners. Eene arron-dissements-hoofdplaats van het Département du Nord, waar alle openbare instellingen geschoeid zijn op fransche leest, en het, fransch de officiële taal is.
In de diepten echter van het maatschappelijk leven worden er nog vele vlaamsche overblijfselen gevonden. Uit een ernstig onderzoek, ingesteld in 1858, is gebleken dat van de 59 gemeen-
van dit en het volgende tijdperk zijn opgevoed en gevormd gewordenquot;. De Jonge, Zeewezen, 1 223.
1 -Met den val van Duinkerken werd liet Gemeenebest der Veree-nigtle Nederlanden van een lastigen en schadelijken vijand bevrijd die gedurende hijkans zestig jaren aan den handel, de zeevaart en de vis-schery dezer gewesten ontelbare nadeelen had toegebragt, en aan het zeewezen oneindige vermoeienissen en zeer veel bloeds gekost had; maar die ook door zijne gedurige ondernemingen niet weinig had toegebragt om de nederlandsche zeelieden die bekwaamheden zich eigen te doen maken, waardoor zij boven alle overige uitmuntten.quot; De Jonge Zeewezen, I 377.
2 P. L. Muller, De Unie van Utrecht, 1»78, 2l\'« Druk.
260
DE HANDEL,
ten des ammdissements toen slechts 2 niets dan fransch spraken, 5 fransch en vlaamsch doch meest vlaamsch, 12 vlaamsch ■en fransch doch meest fransch, de 40 overige enkel vlaamsch. 1
Men kan er bijvoegen dat de roomsch-katholieke geestelijkheid te Duinkerken de mannen der wetenschap, die de studie van het vlaamsch op prijs stellen, onwillekeurig voorthelpt. Zij beschouwt het kweeken der oude landstaal als het beste voorbehoedmiddel tegen het doordringen van fransche denkbeelden bij eene bevolking die, haars inziens, dezen niet verdragen kan en er noodeloos door geschokt zou worden in haar voorvaderlijk geloof.
Dat de Duinkerkenaren van oudsher goede roomschen waren, of althans goede monarchalen, kan niet geloochend worden. Hetzjj hun souverein graaf van Vlaanderen heette, koning van Spanje, of koning van Frankrijk, zekere loyaliteit was hun niet minder gemeenzaam dan bet. vlaamsch-spreken en het zeevaren. Het griefde hen, in 1658 te worden overgedaan aan Cromwell, ketter, republikein, scherpregter van een vorst door Gods genade. Gelukkig duurde de ergernis slechts drie of vier jaren.
De laatste maal dat men de Duinkerkenaren in de gelegenheid vindt gesteld van hunne bijzondere koningsgezindheid te doen blijken, is wanneer zü Jean Bart voortbrengen (1650—1702). In de tweede helft der 17lt;,e eeuw krijgt de stad grooto verpligtingen aan Lodewyk XIV. die door Vanban haar van monumentale vestingwerken doet omringen en haar tot eene fransche oorlogshaven van den eersten rang verheft.\' Van hare erkentelijkheid voor die onderscheiding is haar beroemdste telg. .lean Bart, de uitdrukking.2
261
Linguistischt\' Kaart in het a\'10 Deel der Aimales \'lu Comité Flamand de France, 1833 vgg.
Over Jean Bart bij De Jonge, Zeewezen, 11 itnj vgg., 111 -f;i vgg..
IWKEDK HOOFDSTUK.
Ik laat echter dezen jongeren Vlaming thans rusten, en lier-denk Gilles Cornells Wittebolle, Willem Pietersz Hopsack, Adriaan Dierixsen, Jan Wïlshuzen, Michel van Zoendale, Hatthys lacup-sen, Jacob Colaert, Michel laoopsen (biigenaamd Zeevos), Frans lacopsen, Jan Damvere, Cfilles Bellinck, Jan Dunneiibroot, Jlat-thijs de Putter, Jacob vanVooren, Mattliy\'s Rombout. Al deze, en vele andere Duinkerkenaren die ik onvermeld laat, hebben van de laatste jaren der 16\'iquot; tot het midden der ITd*\' eeuw in dienst van Spanje tegen de Hollanders gestreden: en hen bedoelen do historieschrijvers van ons zeewezen, wanneer zij zeggen dat onze vaderen, vóór en na het Twaalfjarig Bestand, aan Duinkerken eene zware tegenpartij gehad hebben.
Heeds die nederlandsche eigennamen, met geen enkelen niet-nederlandschen er onder, wijzen op nederlandsche bloedverwantschap. Wanneer men leest dat Pieter Pietersze Heijn gesneuveld is in een zeegevecht tegen Matthijs Rombout; Jan lacopsen zich geweerd heeft als een leeuw tegen Harnien Cleuter en onmiddellijk daarna tegen ilooi Lambert; dan kan men de Hollanders en de Vlamingen te naauwernood uit elkander houden. Het is alsof zij, één taal sprekend, altegader uit één nest zijn. 1
ook hunne daden vertoonen een sprekenden familietrek. Er is geen onderscheid tusschen den heldemoed waarmede lieijnier (\'laeszen, en waarmede deze of gene duinkerksche kapitein of admiraal tot den laatsten man zich doodvecht of de lont in het kruid werpt. Aan beide zijden hetzelfde zeemansgenie, dezelfde onverschrokkenheid en toewijding.
Eveneens gelijken zij op elkander in hunne minder loffelijke eigenschappen. De Dninkerkenaren zijn juist zulke geboren kaapvaarders en waterbandieten als de oude Amsterdammers en de oude Zeeuwen. 2 Geheele visschersvloten slepen zij moedig naar
262
Onder Marten Tromp dienden in Februarij leao de volgende noord-nederlandsche kapitemen; Jan Antonisz Sluis, Thijs Jeliszen. Voorens, Keert de Koe, Lieven de Zeeuw, Dorrevelt, Groote Tjaert. Willem van Colster, Sijbert Vyeli. Ktngers, en Hollaer. Er was ook de kapitein Pieter van don Brouek. en de komniandeur Cornelis Jol, genaamd Houtebeen. — Brill bij Arend. Hl\'\' 178 vg.
Bellamy\'s Lof der Zeeuwen :
DE HANDEL.
hunne stad; en geen haringbuizen alleen, maar alle hollandscho Oostzee- en Oostindie-vaarders die zij bemagtigen kunnen, de konvooüerende noordnederlandsche oorlogschepen inkluis. Evenals te Vlissingen, te Veere, en te Middelburg, worden er te Duinkerken reederijen en groepen van reederijen gevonden, die den geoorloofden zeeroof tot een bloedend middel van bestaan verheffen. Het bedrijf is zoo winstgevend dat van de noordnederlandsche vloot-zelf een groot aantal manschappen uit hare dienst in die des vijands overgaan, en er carrière maken.
Zijn de Duinkerkenaren begonnen de hollandsche matrozen, die op zee hun in handen vielen, over boord te werpen? Waren het de Hollanders die, door het ophangen van geheele risten gevangen Duinkerkenaren, te Rotterdam en elders, de anderen het eerst tot wederwraak prikkelden? Genoeg dat van beide zijden de oorlog met de meeste onmenschelvjkheid gevoerd werd. De duinkerksche Admiraliteit en de hollandsche Staten gaven in wreedheid elkander niets toe. Bij gelijke vrijheidsliefde en olfer-vaardigheid, was aan beide zijden de geloofshaat even fel. \'
Had ik de geschiedenis van dezen oorlog te schrijven, ik zou ook melding moeten maken van Ostende, van het tegenwoordig Bergues, van nog andere vlaamsche steden, die daarbij metharts-togtelijke voorkeur de zijde van Spanje en van het katholicisme hielden.2 Doch ik vergenoeg mij onder één algemeenen naam al de Vlamingen zamen te vatten die destijds met de Hollanders in hetzelfde tweegevecht gewikkeld waren. Voor mijn oogmerk is het voldoende te hebben aangeduid welke schade, gedurende eene reeks van jaren, op deze wijs door de broeders van het
263
TWEEDE HOOFDSTUK.
Zuiden aan die van liet Noorden berokkend is; 1 en hoe natuurlek wij het moeten achten dat dozerzyds op een gegeven oogen-blik alle vereenigbare krachten zyn ingespannen, om zoo mo-gelyk met één slag aan den onhoudbaren toestand een einde te maken.
XXV
Die slag was de slag bij Üuins, en daaraan ontleent in de goschiedenis van een volk als het noordnederlandsche, bestemd meer groote admiralen dan groote veldheeren voort te brengen, de populaire Marten Tromp zijne beteekenis. -
De dorre notulen der Staten van Holland en der Staten-Generaal gaan bloeijen, wanneer zy in de tweede helft van September 163fi boekstaven met welke gevoelens, in Den Haag, de tijding ontvangen werd dat by Duins, aan de engelsche kust, de spaansche vloot door Tromp in de engte was gedreven, — die vloot over wier uitrusting men sedert drie vierendeel jaars had hooren spreken, omtrent wier bestemming men al dien tijd in het onzekere verkeerd had, wier zamenstel tevens de geheele strüd-magt der Duinkerkenaren omvatte, 2 en die nu eindelijk zich was komen vertoonen in het Kanaal, waar zy door Tromp was aangetast en hij by helderen maneschijn, in den nacht van den
264
Alleen Enkhuizen verloor in liet oei\'ste Jaar na het Bestand honderd schepen. Het cijfer der in de eerstvolgende jaren buitgemaakte noordnederlandsche koopvaarders wordt op zeshonderd geraamd, ongerekend twaalf grootere en kleinere oorlogsbodems. De Jonge. Zeewezen, 1 235 vg., uit Faulconnier.
Sterkte van Duinkerken\'s zeemagt in 1(53!»: 23 koningschepen, en 28 van partikuliere reeders. Vijftien dezer vaartuigen voerden tgt; tot 15 stukken, negen en twintig 18 tot 30, zeven 34 tot 44. De Jonge, Zeewezen, Bijlage xix van het is,e Deel. — Het grootste schip der europesche marine in dit tijdvak, de spaansche Mater Teresa, éénig in hare soort, was met niet meer dan (58 .stukken gewapend.
D1-: HANDEL.
164»quot; op den IT^quot;, nadat bü het drinken van een beker de bemanning zich verbonden had trouw haar pligt te zullen doen, haar eene eerste nederlaag bezorgd had. \'
Werkelijk was, sedert die van 15b8, door Spanje zulk eene geduchte Armada niet in de vaart gebragt; zeven en zestig zeilen, aangevoerd door de bloem der spaansohe marine-officieren, met eene bemanning van 24.000 militairen en matrozen. De Staten hadden grond tevreden te zjjn over hun admiraal, dat hy en Witte Cornelisz de With, vertrouwend op do zeilvaardigheid hunner vereenigde smaldeelen, terwijl dat van Banckerts eerst in de ochtendschemering van den IT11\'\'11 was komen opdagen, met slechts zeventien bodems den aanval hadden durven ondernemen.\'\'
In den avond van den 121st,,h. onnnddellijk na het inkomen van dit berigt, werd op voorstel der gedeputeerden van Holland dooide Stateu-Generaal besloten Tromp alles te zenden waar zijn boodschapper om vroeg: meer schepen, meer araunitie, meer matrozen en musketiers. Naar de verschillende admiraliteiten werden daartoe personen afgevaardigd. De militaire konvooyen voor visschersvloten, voor eene handelsvloot naar Noorwegen, voor nog andere handelsvloten naar de Middellandsche en de Oostzee, zouden uitgesteld; er zouden kruisers en koopvaarders gehuurd; aan de Oost- en de West-Indische Compagnie zou geld geboden worden voor schepen ter leen. Tevens werd goedgevonden Tromp te prijzen „om zijn manlijken moed, en hem aan te manen tot vertrouwen dat Ciod, de Heer Almagtig, daarover zijn genadigen zegen zou geven. Hy moest, zoodra mogelijk, de spaansche vloot vernielen, zonder eenige acht te slaan op de\' havens, reeden, of baaijen, van de koningrijken waar zij te achterhalen zou zijn. Achtte hij zich den sterkste, en meende hij
Journaal van Tromp bij Du Jonge, Zeewezen, I :i5k vg,
TWEHDE HOOFDSTUK.
voordeel te kunnen behalen op de spaansche of andere vijandelijke schepen, dan zou hij tot den aanval overgaan. En in geval Pranschen, Engelschen, Schotten, Zweden, Denen, Polen, of Oosterlingen, zulks poogden te beletten, zon hij zich daardoor niet van zijn goed voornemen laten terughouden, maar met de wapenen zich tegen die natiën verdedigen.quot; 1
Deze hutspot van even aangeduide nationaliteiten had eene beteekenis, en getuigde van eene scherpzinnigheid welke de Staten-Generaal dier dagen, onder het aanroepen van G-od Al-magtig, zelden begaf. Reen haar op het hoofd van Oosterlingen, Polen, Denen, Zweden, of Schotten, dacht er aan de spaansche armada te ondersteunen. De Pranschen juichten Tromp\'s onderneming hartelijk toe, en zouden Tromp-zelf eerlang met onderscheidingen overladen. - Alleen de Engelschen, onder Karei I, waren niet, te vertrouwen; en daar de Staten noch openlijk Engeland voor het hoofd wilden stooten omdat Engelands koning hun vriend en hun bondgenoot heette, noch verkozen dat Tromp niet weten zou hoe te handelen ingeval bij Duins de marine van Karei I de spaansche marine bijsprong, goochelden zij tusschen de niets zeggende namen van andere volken, op welke hij indien het spande schieten mogt, behendig dien der Engelschen.
De hollandsche admiraal, die een pik op do engelsche „roo-rokkenquot; \' en, als goed verstaander, aan een half woord genoeg had, begreep terstond dat dit hebreeuwsch hem carte blanche gaf. *
Ik twijfel of er in de geschiedenis van Oud-Nederland eene tweede maand kan aangewezen worden, getuige van zulk eene
266
Sekrete Kesolutie tier Staten-Genoraal van il September 163!», *s nachts. — Brill bij Arend, lil\'\' 191 vg.
DE HANDEL.
levenslustige nationale inspanning en maritieme bedrijvigheid als toen gezien is.
Terwijl de spaansohe vlootvoogd met de ministers van Karei I langwijiige onderhandelingen voerde over het al dan niet ver-pligt strijken der spaansohe vlag, en Tromp alvast naar Calais stevende om door den franschen plaatskommandant zich voor-loopig van de onmisbaarste krijgsbehoeften te doen voorzien, — een uitstap zoo ondernomen, zoo volbragt, en gevolgd door een vernieuwd en dubbel waakzaam post vatten aan den mond van het slop van Duins, — waren in de Republiek alle oogen op dit ééne punt gevestigd; alle gedachten vervuld met het bereiken van één doel. Duins scheen in een muizeval verkeerd; de Republiek in eene kat, loerend op hare prooi. Tromp, die tegen de zeven en zestig zeilen van den vyand er nog slechts dertig kon overstellen, en een gedeelte dier dertig missen moest om de Engelschen in het oog te houden; Tromp behoorde tot lederen prijs in staat gesteld te worden, wanneer de admiraal D\'Oquendo zich in het ruime sop vertoonen zou, hem slag te leveren.
„Gansch Holland één scheepstimmerwerf.quot; 1 „Onzen gezant te Rarijs werd opgedragen, te weeg te brengen dat den aartsbisschop van Bordeaux, opperbevelhebber der fransche zeemagt, gelast wierd zich in allerijl met zijne vloot naar Duins te vervoegen, om met Tromp tot vernieling der spaansche scheeps-magt mede te werken. Zelfs de haringvisschers moesten tijdelijk hunne konvoojjers missen. Dezen werd aangezegd dat in weerwil van vroeger order, van wien het ook zijn mogt, en op straffe van der Staten hoogste verontwaardiging, zij zich voor het oogenblik onder Tromp\'s vlag zouden begeven. Do Staten van Zeeland presten zestien schepen, en oogstten hiervoor den hoog-sten lof der Staten-Generaal. Het Noorder-Kwartier zond zes
(rroeii, Handbuek iV1\'\' Druk, bladz. 2;[8 vg. — Archives, i,le Reeks, UI 153 noot: -Le 7 Octobre iGuiilnume de Lyeie, ambassadeur de la Képublique ii Paris, écrivant a Richelieu, le remercie de ce qu\'on a prêté a Tromp des munitions; demande que I\'arcbevOque de Bordeaux joigne sa Hotte a celle des Hollandais a Duins; et s\'adresse a Son Éminence „comme a ce très-grand ministro qui, par sa constance et prudence, aflermit ie roi sur le tröne.quot; quot;
TWEEDE HOOKDSTL\'K.
oorlogsbodems af; en de gezamenlijke provinciën toonden zich genegen bovendien twintig kloeke schepen van bijzondere ree-deryen te huren. Van alle kanten stroomde het bootsvolk toe, gelokt door de zekerheid dat er werk voorhanden, en door de hoop dat er rijke buit te behalen zou zijn. Invallende schepen werden dadelijk opgezonden. Daar de landmagt in dit saisoen niets groots meer uitrigten zou, lag het voor de hand het half millioen, haar toegestaan, te gebruiken voor de uitrustingen ter zee. Dadelijk na ontvangst der gewigtige tijding van 21 September waren, met goedvinden van den stadhouder Frederik Hendrik, duizenden ponden kruid uit het leger ontboden.quot; 1 „De kaijon, havens en scheepstimmerwerven van Holland en Zeeland woelden en grimmelden van nieuwe toerustingen te water en te land. Het scheen niet dat men van alle kanten schepen timmerde, maar of ze van zelve groeiden. Men zag geen opbod van matrozen, maar hen van zelve in de schepen vallen. Een iegelijk achtte dat men op niemands bevel behoorde te wachten, nu de algemeene haat tegen Spanje, en de vurige liefde voor het Vaderland, hem aanvoerden. Elk dacht daar zijn hopman to vinden, waar Tromp was; ordre om te vechten te ontvangen, waar Tromp was; buit te halen, waar Tromp was. Zoo groot een aanzien had deze zeeheld, dat elk zich do zege toeschreef waar hij slechts tegenwoordig was.quot; - Den 2l5teii Oktober kon de hulp van den aartsbisschop van Bordeaux ontbeerd worden. Tromp\'s dertig schepen waren aangegroeid tot zes en negentig, waaronder elf branders. 3
Onder de incidenten vóór den strijd zijn er twee die afzonderlijk willen medegedeeld worden; niet in het levendig en druk renaissance-hollandsch van een akademisch feestredenaar der
1 Kesolutien van Holland en de Staten-Generaal, 2-gt;—S9 September
Brill hij Arend, IIP lWynne, Vad. Geschiedenis, rgt;\'ln Di-nk, hladz. Ui 7 vg.
2 Uit de hollandsche vertaling eener latijnsche redevoering vsin den amsterdamschen hoogleeraar Van Baerle, ia November Aangehaald door Nicolaas Witsen, Aeloude en Hedendaegsche Scheepsbouw en Bt-stier, 1071, bladz. 457. — De Jonge. Zeewezen I 358 en de noot.
3 Bijzonderheden omtrent de zamenstelling van Tromp\'s vloot op i\'i Oktober I03y bij Do Jonge, Zeewezen. 1 :)i;2 noot
268
DE HANDEL.
IT\'1» eeuw, maar in den kronijkstijl onzer dagen, niet kwaiyk voegend bij het onderwerp:
,,De spaansohe vlootvoogd, hoezeer de Nederlanders in krachten overtreffende, zocht het verlaten der roede van Dnins door allerlei verontschnldigingen te ontwijken, ilet dat inzigt gat hij voor, verhinderd te zyn het ruime sop te kiezen, alvorens zeker aantal masten en stengen, welke te Dover lagen, bekomen te hebben. Tromp, om deze verontschuldiging te ontzenuwen, deed die masten 0)i stengen door oen zy\'ner oorlogschepen halen, en aan boord van den spaanschen admiraal brengen; doch desniettegenstaande verliet D\'Oquendo de reede van Dnins niet.
..Kort daarna klaagde de spaansche opperbevelhebber over gebrek aan kruid, en betuigde zee te zullen kiezen zoodra hij daarvan voorzien zoude zijn. John Pennington, de engelsche vlootvoogd, kon van zich verkrijgen om aan Tromp, in naam van D\'Oquendo, het voorstel te doen dezen eenige duizende ponden kruids te verschaffen.
„De nederlandsche admiraal bragt dit zonderling en misschien in de geschiedenis éénig voorstel in den krijgsraad, welks leden, in de hoop eindelijk aan hunne vurige begeerte voldaan te zien, nevens hem het kloekhartig besluit namen den vyand uit eigen voorraad het verlangde buskruid toe te zenden, of gelijk de woorden van Tromp\'s dagboek luiden; Zij verstonden dat men dat kwaad zou loillen doen. Dan, het bleek welhaast dat ook deze klagte niet meer dan eene uitvlugt was; want na de inwilliging van zijn verzoek om het buskruid vroeg D\'Oquendo niet meer, en verliet de reede van Duins niet.quot; \'
Men ziet dat de Nederlanders hunkerden naar het waarnemen der zeldzame gelegenheid. De uitslag van het gevecht, — toen eindelyk besloten was het misnoegen der Engelschen er aan te geven en, met trotseren hunner welgeplaatste fierheid op de onschendbare Britsche Zee, «en spaanschen admiraal onder het geschut zelf der duinsche batterijen aan te tasten, — was even-
269
Do Jonge, Zeewezen, I atu vg. — Aai» De Jonge komt de eer toe, in i ft3li, uit het onuitgegeven journaal van Tromp, deze kenschetsende bijzonderheden het eerst aan liet licht gebragt te hebben.
ï WE li\'DE HOOFDSTLK.
i\'edig lt;ian D\'Oqnoiido\'.s voorgevoel eener hem boven het hoofri hangende ramp.
Alleen h(jzelf, met tien of twaalf bodems, ontkwam de vernietiging der te kwader uur in de engte door hem opeengehoopte armada. Veertien werden in Nederland door de overwinnaars opgebragt; meer dan veertig leden schipbreuk, of werden inden grond geschoten, of vlogen, aangestoken door de hollandsche branders, in de lucht. Vijfduizend tweehonderd Spanjaarden vonden den dood in de golven, en van de levenden zagen achttien honderd zich in gevangenschap naar Holland en Zeeland voeren, of, waar in de kerkers dier provinciën ruimte te kort kwam, over de andere gewesten verdeelen. De Hollanders boetten voor -hunne vermetelheid met het verlies van nog geen honderd man, en van maar één schip.
De Staten-Generaal zonden last tot illumineren aan de vertegenwoordigers der Kepubliek in alle europesche hoofd- en handelssteden, van Dantzig tot Konstantinopel. Hoog vlamden in het moederland de vreugdevuren der teertonnen. Zoo had men. tien jaren te voren, op Java de verlossing van Batavia gevierd, en zou, veertig jaren daarna, het er de inneming van Kediri doen. Tromp en zijne onder-admiralen werden ingehaald in Den Haag, zooals de oudheid het hare overwinnaars in de olympiasche spelen deed. \'
270
Persoonlijk hadden de Duinkerkenaren het getroffen dat, dooide oogluiking van Engeland, het grootste gedeelte hunner zee-magt de vernieling b(j Duins nog juist ontkwam. Doch veel baatte dit hun niet. Door de nederlaag der marine van Spanje was ook de magt der spaansche marine van Duinkerken gebroken, en zeven jaren daarna zou de spaansch-vlaamsche stadr van de landzijde ingesloten door Condé, terwijl in zee Tromp met eene vloot de wacht hield en don toevoer van levensmiddelen belette, aan Lodewijk XIV komen. 1
Adolphe -lonnne. Itinéraire general de la France. Afdeeling: Le Nquot;id.
m; HANDEL.
XXVI
Onder liet bestuur van Frederik Hendrik, bemerken wij, was de zorg voor de landmagt op gelukkige wijs met die voor de zeemagt zamengegaan, \' en aan do vereenigde inspanning van beiden was het te danken dat in den Maleischen Archipel, ongerekend de zekerheid welke in Europa verkregen werd, de Republiek eerlang tusschen zich en de Spanjaarden het vredestraktaat van Munster stellen kon.1
Dit zou echter niet altijd zoo blijven. „N\'a het sluiten van den munsterschen vrede.quot; lezen wy bji een vaderlandse!) historieschrijver der ISquot;\'1\' eeuw wiens woorden ik voorloopig tot de mijne maak, „is er ongelukkig in Nederland een staatsbeleid opgekomen, hetwelk de noodzakelijkheid van liet aanhouden eener toereikende krijgsmagt, en van verbondschappen met vreemde mogendheden te onderhouden, uit het oog verloor of minder doorzag. Dus werden wij door Cromwell aangerand in oen tijd dat wij geen verbindtenissen hadden, ten minste geen verbindtenissen ter onzer bescherming, en dat wij ook van eene genoegzame magt ontbloot waren om dien overweldiger met kans van voordeel te bestrijden. Op dezelfde wijs hebben wij ons aangevallen
ISUO, bladz. 1;M. - In liJ4(; tijdens de miuderjitrigheid van Lodewijk XIV genomen door Cuudó, werd Duinkerken in l(ir,8, tegen (Jonde en Spanje, nogmaals door de Franschen genomen onder Turenne. Deze laatste verovering. beroemd gebleven door de Bataille des Dunes, was niet liet minst te danken aan do dapperheid der Ironsides van Cromwell, wiens hulp in den oorlog tegen Spanje aan Frankrijk was toegezegd op voorwaarde dat. in geval van welslagen, Duinkerken zou worden uitgeleverd aan Engeland.
1 Valscbe maar ouderrigtende voorstelling van hetgeen onder Frederik Hendrik tegelijk voor het leger en voor de vloot gedaan is. in het hoofdstuk: Beveylinge der Zee, van De la Court\'s Heilsamo Politike Gronden en Maximen, 11171. bladz. ir,;,—_- 7. - Den 12\'1quot;11.September u;:;l militaire zeestrijd op het Slaak bij Tholen. Verlies aan de spaansche zijde: :t.quot;gt; fregatten, hmio gevangenen. - Geuzelied van Revius: ..De verloren graaf Johan.quot; - Vondel\'s -Triomftoorts.quot; Van Lennep, 111
2 iliervóór I .1. E. De Sturler, Het grondgi,bied van Ned. Oost-Indie in verhand met de tractaten met Spanje, Engeland en Portugal, 1SS1, bladz. 5,1 vgg.
271
TWEEDli HOOFDSTUK.
gezien in üe oorlogen tegon den bissclioy van Munster, tegen Karei II, en Lodewyk XIV. Om zich tot de heerschappij over de zee te verheffen, werd bij do Engelschen de beruchte Akte van Navigatie gemaakt, welke gelegenheid lot onzen eersten engelschen oorlog heeft gegeven, die wederom de eerste wond aan onze scheepsmagt en scheepvaart heeft toegebragt; niet zoozeer uithoofde van de groote schaden welken wjj door dien oorlog leden, als wel door den schandelijken en nadeeligen vrede welken wij met Cromwell sloten, en die onzen roem en ons aanzien in de vier werelddeelen, daar do Staten-vlag zich zoo geducht had gemaakt, geweldig deed dalen, en aan de Engelschen den invloed deed erlangen welken wij ons in den spaanschen oorlog hadden weten te bezorgen.quot; \'
Luzac denkt hierbij aan onze voorspoedige scheepsgevechten in beide Indien; aan het vernietigen der spaansche zeemagt in IBSQ. Het zou inderdaad onverklaarbaar zijn dat reeds in 1654, zoo kort daarna, de Nederlanders genoodzaakt waren zich dooide Engelschen onder Cromwell de wet te laten voorschrijven, indien de geschiedenis niet leerde dat te allen tijde slechts die volken in de eenmaal door hen veroverde stelling zich wisten te handhaven, wier toenemen in zedelijke en wetenschappelijke beschaving hand aan hand is gegaan niet voortdurend uitbreiden hunner militaire magt, ter zee en te land.
Heen ander feit, heeft een engelsch wijsgeer onzer dagen gezegd, springt den waarnemenden geschiedvorsoher zoo duidelijk in het oog, als het vooruitgaan van het menschelijk geslacht in de kunst van oorlogvoeren. 2 In welk opzigt men de beschaving der Grieken en Romeinen boven de onze stelle, te dien aanzien stond zij ongetwijfeld lager. Het is buiten kijf dat, zoo Alexander van Macedonie zich met Napoleon had moeten meten, hij de nederlaag zou geloden hebben. Xenofon\'s terugtogt der Tien Duizend schijnt eene geringe zaak, vergeleken bi) sommige wapenfeiten van het britsch-indisch of liet nederlandsch-lndisch leger. Invallen der barbaren zijn niet langer te duchten; de barbaarsche
l Luzac, Hollands Rijkdom, IV 102, -M.
•j Walter Bagehot. Physios anil Polities, l87!l, .j\'1quot; Druk. Hoofdstuk: The use of conflict.
■272
DK HANDKL.
volken welke nu nog leven denken aan alles, behalve aan het gaan overstroomen der niet-barbaarsche. De militaire ondeugden nemen af, naarmate de beschaving over uitgebreider militaire magt is gaan beschikken. Stedelingen konden of wilden oudtijds in het open veld niet vechten: heden ten dage (men heeft het gezien in Hoord-Amerika, in Pruissen) worden er landen gevonden waar de groote steden hare poorten slechts te ontsluiten hebben- Stroomen burgers trekken uit, en behoeven niets dan de praktijk der dienst om goede soldaten te worden, dapper en gehard. Onder alle hemelstreken en in alle tjjden ziet men de door militaire tucht sterkere volken de minder sterke overmo-gen; en de sterkere hebben, wat eene bepaalde soort van eigen-■schappen betreft, aanleg de beste te worden.
Tot dus ver Bagehot. Daarbij komt de geheimzinnige invloed der fortuin; andere naam voor het vertrouwen der menschen op de goddelijke Voorzienigheid, en voor die Voorzienigheid zelf. ..De fortuinquot;, herinnert Machiavelli in een beroemd hoofdstuk van zijn Principe, „de fortuin is eene vrouw; en wie haai\' zich iinderwerpen wil, moet haar slaan en kneuzen; want de ondervinding leert dat zij door dezulken zich gemakkelijker laat winnen, dan door de koelheid van anderen. Als vrouw bemint zij bovendien de .jonge mannen, omdat dezen minder wikken en wegen, ondernemender zijn, en zij met meer _ zelfvertrouwen haar gebieden.quot; 1
Zeker, de volken kunnen op die wijs, onafhankelijk van elke godheid, tot zekere hoogte hun lot beheerschen en hunne zaak naar hunne hand zetten. Het rijk der hemelen is niet het eenig koningrijk van hetwelk geldt dat het aan de stoutmoedigen behoort. - De geschiedenis van den oudnederlandschen geuzetijd.
1 Machiavelli, li Principe, L\'.v! Hoofdstuk. — Hugo de Groot, Paral-lelon Eerumpublicarxim, Til ii7: ..Cum vero his tantis Batavorura virtu-tibus talique ingenio accedat a natura munita regio et incumbens marl, optime ordinata respublica, iustissmia belli caussa, res militaris consum-matissima. aerarium phis qua III mediocre, fortuna adhuc andit\'H*, (jU is non spe animosa res olim maximas audeat sibi polliceri?quot; l t;oii—1604.
2 Mattheus xi 12. Luka-s xvi 16: -De wet en de profeten zijn tot op Johannes; van dien tijd af wordt het koningrijk Gods verkondigd, en een iegelijk doet geweld op hetzelve*\'. Staten-Bijbel.
11 1«
27S
TWEEDE HOOFDSTUK.
in Europa en in Azie, vloeit over van ondernemingen of daden die roekeloos hadden moeten hoeten, waren de ondernemers niet gesterkt nu door een onverzettelljken wil, dan door een even vastbesloten onwil. \' Doch Machiavelli zelf erkent dat, indien voor de helft of lüjna de helft onzer handelingen de fortuin ons vrj] laat, zij de beschikking over al het overige, dat dikwijls het belangrijkste is, aan zich houdt.
Hetzij onze wetenschap ook dit onnaspeurlijke eenmaal doorgronden zal, hetzii wij van elke hoop op onthulling b;) voorbaat afstand moeten doen, er zijn wendingen in het leven der natiën die slechts uit eene gril van den kant der Hemelsche Magten verklaard kunnen worden. - Waarom werd sedert 1648 Nederland allengs verworpen, terwijl, om van Pruissen niet te spreken, Engeland en Frankrijk zich zagen aannemen? - Voorshands zonden wij te vergeefs beproeven van dit verschijnsel afdoend rekenschap te geven.
Uit den gang der gebeurtenissen blijkt alleen dat, na afloop van het tijdvak 1572—1648, hetwelk ik mij verstout heb den hoogtijd van den tachtigjarigen oorlog te noemen (laat ons erkentelijk zijn: by menig ander klein volk bleef de speelman minder lang op het dak), de Zeven-Provincien in hare twee oude bondgenooten twee onverbiddelijke en voorspoedige mededingers hebben zien opstaan. Hebben zü den strijd tegen Engeland en Frankrijk op zulke wijs volgehouden dat die zestig jaren liet glanspunt in de geschiedenis des vaderlands zijn gaan vormen, deze schijnbare zegepralen der Republiek zijn wezenlijk zoovele nederlagen geweest. Van de eerste botsing is zy de mindere gebleken.1
274
Willem de Zwijger tot do afgevaardigden van Don Juan te (joer-trnidenberg In Mei 1577: „Gijlieden wilt ons uitroeijen, doch wij verkiezen dit niet.quot; Groen, Handboek ó\'iquot; Druk. bladz. 12-. Gachard. Correspondance du Tacitume, III 450 (Groen, Archives a*1*\' R.. Ill cxi.iv).
DK HANDEL.
Nederland zon in de tweede helft der eenw Jan de quot;Witt en Willem den Dorde voortbrengen; mannen niet minder buitengewoon dan indertijd Oldenbarnevelt en Manrits zich getoond hadden. Doch het was van De Witt te veel gevergd dat hij, aan het roer van een Staat die slechts een door vloten beschermd koopmanskantoor vormde, goheel alleen en achter elkander Cromwell en Colbert het hoofd zon bieden.1
Willem de Derde heeft aan de algemeene europesche zaak diensten bewezen welke nooit vergeten zullen worden. Maar hy kon het van Lodewijk XTV slechts winnen door Nederland los te laten, of, hetgeen op hetzelfde nederkwam, het schuitje der Republiek vast te maken aan het groote engelsche linieschip.
XXV TI
Ik schrijf cen buitengewoon nederlandsch geschiedkenner en staatsman onzer dagen na, wanneer ik het loven van Jan de Witt on Willem III een strijd tegen het noodlot der Republiek noem. 2
Of de raadpensionaris en de stadhouder, voor de zaak van hot rogtsgenootschap der volken, in dien strijd de spits hebben afgebeten, dit kunnen wy niet beoordeelen. Het regtsgenootsohap der volken was geen begrip hunner eeuw; dan wel, zjj zonden desgevraagd niet geloochend hebben dat Frankrijk onder Lode-
275
„Do Staten van Holland waren reeds aan Ahquot;;1, als een gezelschap van kooplieden afgeschetst, en later werden zij aan Leycester in dat zelfde licht voorgesteld. Do politiek, welke bij de vergadering der Staten-(Tenoraal, in welke Hollands invloed heerschend was. gold, moest dus wel in den meest eigentlijken zin eene handelspolitiek wezen.quot; Koenen, Ned. Handelspolitiek, 1857. bladz. :(!gt;.
Thorbocke, Historische Schetsen, I8ti0, bladz. IT: „De Witt stond op een scherpen post. Zijn leven was een strijd tegen het lot der Republiek ; een strijd, waarin zij hot spits afbeet voor de zaak van het regts-genopfcscliap dor volkenquot;.
TWEEDE HOOFDSTUK.
wijk XIV, Engeland onder Karei II en Jacob 11, van het genoot-scliap deel uitmaakten, even goed als Nederlands medestanders of Nederland zelf.
De hoofdzaak echter is dat wü, van den eersten engelschen oorlog in 1652, tot den vrede van Utrecht in 1713, Nederlands lotgevallen ons hebben voor te stellen als eene met waardigheid volgehouden worsteling tegen een onvermüdelijken ondergang, waarbij het Gemeenebest ten slotte toonbare voordeelen wegdroeg, maar niet één der schitterende waarop zijn verleden het aanspraak scheen te geven, niet één dat voor het begin eener tweede jeugd gelden kon.\'
Een geschikt middel ons van het zeldzame in Jan de quot;Witt en Willem III rekenschap te geven, is te letten op het even zeldzame in hunne tegenstanders, en in het genie der door deze mededingers vertegenwoordigde volken.
Engeland had in den dertigjarigen oorlog zich bijna niet gemengd. Het zou in dien strjjd gewigtige diensten aan de Hervorming hebben kunnen bewijzen, zoo het zich met Turkije verbonden, en het katholiek Oostenrijk door den turkschen sultan had doen aanvallen in den rug. Doch, ofschoon protestantsche vorsten, Jacob I noch Karei I wilden eene politiek begunstigen die in hunne oogen naar een bondgenootschap van Christus met Belial zweemde. - Zü lieten dus de protestantsche zaak op het Vasteland nagenoeg voor hetgeen zij was, J of verrieden haar onwillekeurig, 4 — maar niet tot vermeerdering hunner persoonlijke rust in Engeland zelf.
I „Omtrent ten tien uuren des morgens, 12 April 1713. werdt te Utrecht de vrede den volke aangekondigd door \'t lossen van eenige ligte stukjes die voor \'t Stadhuis stonden. De afkondiging geschiedde daarna door \'t gansche land. De vreugde was klein onder \'t gemeen, en groot de verbittering tegen de engelsche staatsdienaars, dien \'t alleen geweeten werdt dat men. na \'t voeren van eenen roemryken en voorspoedigen oorlog, zig met eene schandelyke en niet zeer voordeelige vrede vergenoegen moest.\'quot; Wagenaar, Vad. Historie, XVII 515.
•2 Van Oordt, Nederland en Turkije, Gids 187a, 111 uo, 44ti.
;( Over de flaauwe ondersteuning, door Jacob I verleend aan zijn schoonzoon Frederik van den Paltz, bij Schotel, De Winterkoning en zijn gezin, 1S59, 7lt;l,\' en Hoofdstuk.
l Over Karei I\'s heulen met Spanje in hiervóór.
276
DE HANDEL.
Geprikkeld door \'s konings kwade trouw en zyne autokratische neigingen, was onder Karei I bü de Engelschen, met eene ongekende kracht, de voorvaderlijke hartstogt der zelfregering ontwaakt. Met zijn leven had de koning geboèt voor zUn weerstand bieden aan het parlement. De Republiek was uitgeroepen; en bij het sluiten van den vrede van Munster telde Europa een gekroond hoofd minder.
Gedurende al den tyd dat in Engeland deze nationale worsteling aanhield, waren de belangen van handel, njjverheid, en scheepvaart, er verwaarloosd. Toen het pleit tegen den koning beslist was, en Engeland zijne welvaart mot die van Nederland vergeleek, toen bespeurde men dat er een achterstand viel bij te werken. De nieuwe engelsche Republiek was verloren, zoo zij niet ijlings tegen de royalistische vrijbuiters, aanhangers van den gevallen souverein, militaire vloten in zee bragt. Zij kon het niet winnen, zoo zy hare eigen handelsmarine en haar eigen handel niet tegen de nederiandsche konkurrentie beschermde.
quot;Vandaar dat wü omstreeks dezen tjjd in den persoon van Blake, overwinnaar der royalisten en zee-cavaliers, voor het eerst een dier engelsche admiralen zien opstaan welke daarna, evenals de nederiandsche, de wereld met den roem hunner wapenfeiten vervullen zouden. \' Vandaar ook de regtstreeks togen de Hollanders gerigte Akte, 1 welke uit andere werelddeelen voortaan geen invoer in Engeland tenzij met engelsche schepen toeliet; uit andere landen van Europa geen invoer tenzü of met engelsche, of met schepen van het land waaruit de goederen afkomstig waren. Doze protektionistische maatregel heeft den grond van
277
Ranke, in het hierna te noemen hoofdstuk zijner Englisclie Ue-schiehte vomehmlich im 17quot;\'\'quot; Jahrhundert.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Engelands handelsmagt in de toekomst gelegd, en is tot in het laatst der 18lU\' eeuw door beroemde engelsche ekonomisjten met warmte verdedigd. 1
Eigenlijk kwam hij meer van Vane, lid van liet uitvoerend bewind der engelsche republiek, dan van Cromwell, die toon nog Protector moest worden. a Voor de Hollanders evenwel, wier vrachtvaart voor een niet klein gedeelte van den invoer in Engeland leefde, maakte dit geen verschil. Wie Henry Vane was wisten zij niet, of ging hen niet aan. Het handhaven van den maatregel, door Cromwell, bragt hun meer schade toe dan het vinden door hém. Cromwell bellgchaamde in hunne schatting de gehate Akte.
Uit dezen stryd van handels- en scheepvaartbelangen, tusschen Engeland en Nederland, is een der hevigste en minst logische internationale antipathien geboren, van welke de geschiedenis der IT1\'11 eeuw aanteekening heeft gehouden.
Cromwell scheen in de wieg gelegd om het hart nijner neder-landsche tydgenooten te winnen. De engelsche omwenteling van 1048 was do vleljendste hulde aan die der Nederlanders van 1572. Dezen hadden toen met niet minder nadruk tegen hun wettigen vorst de wapenen opgevat, als de Engelschen zeventig
l Adam Smitli. Wealth of Nations, 177ii: ..It is not impossible that souK\' of the regulations of this same Act may have proceeded from national animosity. They are as wise, however, as if they had all been dictated by the most deliberate wisdom. National animosity, at that particular time, aimed at the very same object which the most deliberate wisdom would have recommended: the diminution of the naval power of Holland, the only naval power, which could endanger the security of England.quot; Blad/., lis der uitgaaf in één deel. — „Vo.i allen Acten, die in dem Parlement durchgegangen sim], ist die Navigations-acte vielleicht die, welche die umfassendsten Folgen für England mid die Welt herbeigeführt hat.quot; Kanke, Englische Oeschichte, ü\'1*\' I ruk, IV im, hoofdstuk: Machtstellung der Hepublik zu Land und See.
a ..Vane\'s aim was to raise in the navy a force devoted to the House and to eclipse the glories of Dunbar and Worcester by yet greater triumphs at sea. With this view the quarrel with Holland had been cure-fully imrsacl; a Navigation Act, prohibiting the importation in foreign vessels of any but the products of the countries to which they belonged, struck a fatal blow at the carrying trade from which the Dutch drew their wealth.quot; Green, A short history of the English peojde. I ssu\'. Iihidz. jcü.
278
HE HANDEL.
jaren later den hunnen voor de parlementaire jury daagden en ter dood veroordeelden. Pilips II was met dezelfde geestdrift afgezworen als Karei I onthoofd. Milton, in zijne beroemde Pro Propulo Anglicano Defensie, beriep, tot zijne en Cromwell\'s vrijspraak, zieh bij de vierschaar van Europa op het door de Hollanders kloekmoedig gegeven voorbeeld. 1 Sedert Willem den Zwöger was in dat werelddeel niet zulk een onverschrokken opstandeling te voorschijn getreden als Cromwell, met zulk een organiserend genie. Na \'s prinsen dood, in 1584, had Nederland eene republikeinsche orde van zaken het aanzijn gegeven, welke, in dezelfde mate als Cromwell dit verlangde, de vrijheid aan de orde verbond. Een Nederlander van naam, in Engeland gevestigd, sloot met hart en ziel zich by den engelschen opstand aan.quot; In Cromwell\'s puriteinsche talc Kanaans herleefden de nederlandsche Geuzeliederen en de nederlandsche Staten-Bijbel. Zijn gemeenebest en dat der Zeven-Provincien wortelden in hetzelfde kalvinistisch geloof.
Maar de engelsche vloot, — die in 1603, het stertjaar van koningin Elisabeth, slechts 42 bruikbare schepen telde, — bestond na niet meer dan vier jaren republikeinsch bestuur, in 1651, uit 106 sterk bemande bodems. Nadat Marten Tromp in December 1652 haar eene zware nederlaag had toegebragt, wies zij in één jaar tot 136. Eene pressing van zeevolk deed in hetzelfde jaar hare bemanning stijgen van 15.000 tot 30.000 koppen.
Dit, en de krachtiger bouw harer schepen, maakten haar on-
i De ^illustrious States of Hollandquot; zijner dagen worden door Milton genoemd „the genuine offspring of those deliverers of their country.\' In eene apostrofe bezweert hij de Staten te overwegen wat er in Holland gebeuren zou, indien zij prijsgaven „that liberty of yours, asserted and vindicated by so many years war and toil.quot; Ui.M. — Engelsche vertaling van
\'l Isaac Doreslaer, van Enkhuizen, sedert u;^s hoogleeraar in de geschiedenis te Cambridge. Hem wordt nagegeven in het regtsgeding van Karei 1 eene rol gespeeld, en het zijne bijgedragen te hebben om den koning op het schavot te brengen. Vermoord in Den Haag door een uitgeweken engelsch royalist, Mei 1049. Zijn lijk naar Londen overgebragt ■ ■li op staatskosten begraven; zijn zoon en zijne dochters door het Parlement geëerd. Van der Aa. B. W.. IV i- 7. - Van Vloten bij Arend, IV1 8;1, met Doreslaer\'s portret.
279
TWEEDE HOOFDSTUK.
wederstaanbaai\'. Toen In 1654 Jan de Witt den vrede verlangde, schreef Cromwell onze Kepubliek de wet voor. Daar hij het Huis van Oranje verdacht één lyn met de Stuarts te trekken, eischte hji dat de Staten-Generaal den kleinzoon van Frederik Hendrik van het stadhouderschap zouden uitsluiten. „Of dit,quot; zeide hij, „of geen vrede.quot; 1 In plaats dat lijj de Akte van Navigatie zou hebben ingetrokken, dwong hij met het mes op de keel Nederland ook nog de Akte van Seklusie af.
De hieruit ontstane vervreemding is nooit bijgelegd. Veeleer ging, toen Karei II naderhand op zijne beurt Nederland den oorlog aandeed; en nogmaals toen Willem III, met de beste bijoogmerken, van de nederlandsche admiralen engelsche vice-adiniralen maakte; de kloof telkens wilder gapen.-
XXVIII
Evenmin als Engeland heeft Frankrijk, al zou bij Lodewyk XIV of Karei II het plan of de lust één oogenblik bovengekomen zijn, stelselmatig er naar gestreefd de Republiek der Zeven-Pro-vincien te gronde te rigten. Het was niet om onze vernietiging of onze schade te doen, maar om de nijverheid van Frankrijk zelf op zulke wijs te versterken, dat zij van Nederland onafhankelijk wierd.
Onder Lodewyk XIH en Richelieu had Frankrijk naauwlijks tijd gehad aan zijne stoffelijke welvaart te denken. Door heimelijk mededoen aan den dertigjarigen oorlog, ver van huis, had
1 ..Cromwell weigerte sicli den Frieden zu ratificiren, ehe ihrn die Acfe van Seclus ie eingehandigt wurde.quot; Ranke. Englische Geschichte, IV 121 en de noot.
2 Bagehot over Carlyle\'s Cromwell, naar welken bovenstaande trekken meest gevolgd zijn: ..Whatever may be the fate of his fame, Mr. Carlyle has taught the present generation many lessons, and one of these is that Godfeariny armies are the best armies. Before his time people laughed at Cromwell\'s saying: Trust in God, and keep your powder dry. But we now know that the trust was of as much use as the powder, if not of more. That high concentration of steady feeling makes men dare everything and do anything.quot; Physics and Politics, 5\',,! Druk, bladz. 7« vg.
280
DE HANDEL.
het met alle kracht moeten beproeven de dreigende alleenheer-schappü van het spaansch-oostenrUk.sch Huls te breken. 1 In het binnenland was een strijd op leven en dood moeten gevoerd worden tegen de naneven der groote vazallen, die de wordende eenheid der koninklijke magt in den weg stonden, en tegen on-vadeiiandlievende hugenoten die met de vijanden van het koningschap zamenspanden. \'\'
Verademing was er eerst gekomen na het sluiten van den vrede van Munster, onder Mazarin. Eerst na Mazarin\'s dood, toen Lodewijk XIV zelf de teugels van het bewind in handen nam en hij Colbert zyn volle vertrouwen schonk, kon Frankrijk, om zich heen ziende, vrijaf vinden om met het onderzoek zijner hulpbronnen zich onledig te houden. Toen het de verscheidenheid en den rijkdom dier bronnen ontdekte, en gewaar werd hoe schromelijk zü veronachtzaamd waren, toog het met koorts-achtigen ijver aan hot ontginnen. Dat men Nederland daardoor van zijn ongezocht en winstgevend monopolie ontzette, was eene zaak waaraan in Frankrijk of niet gedacht werd (chacwi pour soi, et Dim pour tons), of die men er als een aandrang te meer beschouwde om den pas ingeslagen weg vooral niet weder te verlaten.
Onder de groote europesche ministers uit verschillende tijden is Colbert een dergenen geweest wier genie liet best uitkomt wanneer men het onder cijfers brengt.
Toen hij in 1661 Fouquet verving, gingen van de K millioen franken welke op dat tijdstip de belastingen opbragten, 52 millioen aan rente on pandlossingen hoen, zoodat er slechts 32 beschikbaar bleven. In 1683, het jaar van Colbert\'s dood, waren do renten en de lossingen tot 23 millioen verminderd; en hoewel er ten bate der minvermogenden voor 22 millioen aan belastin-
281
Over Frankrijks strijd tegen Fenliiiaud van Styrie l»ij Caillet, L\'ad-ministration en France sous Richelieu, isiii. - Avenel, Lettres. Instructions et Papiers d\'État du cardinal de Richelieu. Collection des Documents Historiques, Is;,a vgg. — Sainte-Benve, Causeries du Lundi, VII 176—208.
TWEEDE HOOFDSTUK.
gen waren afgeschaft, leverden dezen toen 112 nnllioen uit. Dit vertegenwoordigde voor de schatkist eene zuivere winst van 57 miilioen \'s jaars. 1
Weinig minder dan 40.000 welvarende burger-huisvaders in Frankrijk hadden gedurende de jaren der Fronde voor spotprijzen adellijke titels gekocht, en misbruikten dezen ten einde vry-slelling van sommige lasten te bekomen.
Ue koopmanszoon Colbert, van oordeel dat er in Frankrijk reeds adellijke voorregten genoeg bestonden, dwong de valsohe edelen hunne adelbrieven over te leggen. Veertigduizend Messieurs de 1\'Isle werden overtuigd van regtswege slechts Gros-Pierre te heeten, en zagen bij het groote korps der belastingschuldigen zich op nieuw ingelijfd.
I)e landbouw werd door Colbert van knellende banden bevrijd; stoeterijen aangelegd; de veestapel, door kruising van rassen, vermeerderd en verjongd; eene wetgeving op de rivieren en de bosschen afgekondigd; moerassen drooggemaakt; oude straatwegen verbeterd; een net van nieuwe gespannen.
Hij was het die hot kanaal van Bourgogne en het kanaal van Orleans ontwierp. Tusschen 1664 en 1681 zag hij onder zijne oogen dat van Languedoc uitvoeren, hetwelk (de haven van Toulouse aan het eene uiteinde, de haven van Cette aan het andere) den Atlantischen-Oeeaan met de Middellandsche-Zee verbond.
In 1663 schiep hij de Académie des Inscriptions, in 1666 de Académie des Sciences, in IMiiT de École de Rome, in 1671 de Académie de Musique en de Académie d\'Architecture. Ieder jaar betaalde liij 75.000 franken aan „pensionsquot; voor geleerde vreemdelingen, door hem naar Farijs gelokt. Christiaan Huygens liet op die wijs zich vijftien jaren aan Frankrijk binden.
Hij riep de fransche militaire marine in het leven, en voerde de zee-konskriptie in. De ligting van 1671 bragt slechts 36.000 mariniers en matrozen aan boord; doch in 1683 telde men er, dank zij een goed pensioenfonds, 77.852.
l Deze en de volgende bijzonderlmlen nit Pierre Cléineiit. Histoire de Colbert et de son iUhniliistr;iT ion. 1875. - Vicrtor Duruy, Hl stol re de TEnrope (nuo—IT.siM, 1877.
282
DE HANDEL.
In 1661 bestond de fransehe oorlogsvloot uit niet meer dan 30 schepen: in 1678 waren er 120, die in 1682 tot 176 waren aangegroeid. Negen jaren na Colbert\'s dood kon Lodewyk XTV beschikken over 1.31 linieschepen, 138 fregatten, en 101 andore vaartuigen.
In Maart 1669 schreef Colbert aan den franschen gezant in üen Haag: „De handel over zee wordt in Europa gedreven door ongeveer 25.000 schepen; en het zou in de rede liggen dat ieder land daarin, naar evenredigheid van zijne magt, zyne bevolking, en de lengte zijner kustlijn, een aandeel had. Maar van die vyf-entwintigduizend behooren er veertien- ii vijftienduizend aan de Hollanders, en niet meer dan hoogstens vyf- a zeshonderd aan Frankrijk. \' De koning begeert alle denkbare middelen aan te wenden, ten einde het cijfer op hetwelk ziine onderdanen regt hebben een weinig meer nabij te komenquot;.
Om de mededinging te kunnen aanvaarden met de Indische Gompagnien der Engelschen en der Nederlanders, werden door Colbert\'s toedoen vijf koloniale handelmaatschappijen opgerigt; en opdat Frankrijk niet langer voor zyne spiegels en zyne goud-smidswerken van Italië zou afhangen, voor züne aardewerken en zijne kristallen van Duitschland, voor zijne kanten en züne tapeten van Vlaanderen, voor zijne lakens en zijne linnens van Holland, voor zyn staalwerk en zyne wollen stoffen van Engeland, dwong hij de fransehe nijverheid zich aan een beschermend stelsel te onderwerpen, aannemelijk gemaakt door het toekennen van voorregten aan elk inlandsch fabrikaat, en mogelijk geworden door het trekken van bekwaam werkvolk uit den vreemde.1
Colbert\'s voorbeeld bewijst dat onder gunstige omstandigheden de ijzeren wil van één staatsman, helder van hoofd, een geheel volk noodzaken kan zijns ondanks maar voor zijn best zich in zekere rigting te gaan bewegen. De meeste instellingen die ik
283
Overziet van Nederlands handelsbetrekkingen met Frankrijk in de 17\'!\' eeuw tot 1078, bij \\V. K. .7. Berg, IKéfugtés, ists, bladz. si lal
TWEEDE HOOFDSTUK.
noemde hebben thans tweehonderd jaren bestaan, en aan haar dankt de fransche nijverheid hare ontwikkeling.
XXIX
By het beoordeelen van Lodewyk XIV persoonlijk, zoowel als in verband met de talenten zijner ministers, moeten wij van de gangbaar geworden beschouwing, sedert Napoleon hem un rot de theatre genoemd heeft, ons losmaken.
In de oogen zijner tijdgenooten was de koning, althans in het begin, een even geducht als degelyk vorst. Ook moeten wij niet meenen dat de verarming, de uitputting, de gedeeltelijke ontvolking, de beginselen van ondergang, op welke Lodewijks onafgebroken oorlogvoeren Frankrijk nog vóór zyn dood te staan gekomen is, destijds algemeen bekende zaken waren.1
Voor zoover er in het Frankrijk dier dagen eene openbare meening bestond2 kwam deze hierop neder dat de hulporonnen van het land, geopend door Colbert, onuitputtelijk waren, en do koning, indien hij gedurende de dertig jaren, gevolgd op Colbert\'s overlijden, aan zyne veroveringsplannen gedurig meer uitbreiding gaf, niets ondernam wat zijne krachten te boven ging. Evenals de geheele wereld waren ook de Franschen van oordeel dat. sedert de vermindering der magt van het spaansch-oostenryksch
284
„L\'oppression et la misère commencent vers i;(!72. D\'après les memoires des intendants, la population de la France en lOOS était encore de 19.094.14« habitants. De 1(598 a 1715 elle va toujours baissant. Selon For-bonnais, il n\'y avait plus en France, sous le Régent, que n; a 17 millions d\'habitants.quot; Taine, L\'ancien Régime, lste Deel der Origines de la France contemporaine, I87»i, bladz. 130, noot 1. Plaatsen uit Locke, Temple, Addison. Lady Montague enz., bij Buckle. Civilization 1882, II -\'11 vg. noot 85.
■2 „Le règne de Louis XIV éteignit toute opinion politique. Les lettres, favorisées par le souverain, se renfermèrent dans la sphere de 1\'ima-gination. et leurs chefs-d\'oeuvre suffirent aux besoins intellectuele de la France.quot; De Barante, Études Littéraires et Historiques. I 158. Uitgaaf van 1859.
DE HANDEL.
Huis, hun land onder Lodewiik XIV de eerste mogendheid van Europa geworden was. 1
De onthullingen in Saint-Simon\'s Mémoires, betreffende de voosheid van \'s konings aanzien in de laatste levensjaren, waren onthullingen in portefeuille.2 De wereld droeg daarvan geen kennis. Evenmin besefte zij dat de vlugge satiren van Montes-«(uieu de vrucht van naauwkeurige waarneming en ernstig nadenken waren. Toen de Lettres Persanes het licht zagen was de koning reeds overleden, en de lezer had met kunstmatig geantidateerde brieven te doen.3
Treffend schilderde en bespotte Lafontaine, in zijne fabelen, sommige misbruiken van het koningschap ; en wy zouden verbaasd willen staan dat onder eene zoo volstrekte en zoo jwille-keurige alleenheerschappij, bij het leven van den vorst, een vrijmoedig onderdaan in zijne eenvoudigheid zoo veel durfde, en straffeloos zoo veel mogt. Doch het bleven fabelen. Er werd aan deze uitspanningslektuur niet meer beteekenis gehecht dan zij scheen te verdienen.4
285
„La royauté sous Louis XIV, dans les premières aunées, était coinme Tame de Ia nation; chaque mouvement concourait a raccomplissement de sa volonté; elle n\'a pas trouvé un empêchement. pas une opposition; elle a été respectée, adorée.quot; De Barante, I 133.
„Tout périssait pen a peu, ou plutöt a vue d\'oeil: le royaume en-tièremeut épnisé; les troupes point payées et rebutées d\'etre toujours mal conduites et par conséquent si malheureuses; les finances aux abois; nulle ressource dans la capacité des généraux ni des ministres; aucun choix que par goiit ou par intrigue; rien de puni, rien d\'examine, rien lt;le pesé; impuissance égale de soutenir la guerre ou de parvenir a la paix; tout en silence, en souffrance; personne qui osat porter la main a cette arche chancelante et préte a tomber.quot; Saint-Simon.
No 24 der Lettres Persanes, Parijs 1711: „Le roi de France est Ie plus puissant prince de I\'Europe. 11 n\'a point de mines d\'or comme le roi d\'Espagne son voisin; mais il a plus de richesses que lui, paree qu\'il les tire de la vanité de ses sujets, plus inépuisable que les mines. On lui a vu entreprendre ou soutenir de grandes guerres, n\'ayant d\'autres fonds que des titres d\'honneur a vendre; et, par un prodige de I\'orgueil humain. ses troupes se trouvaient payées. ses places munies, et ses llottes rquipées. D\'ailleurs. ce roi est un grand magicien.quot; De oudste uitgaaf der Lettres Persanes is van 1721.
Hoofdstuk -Le Roiquot;. in Taine\'s Lafontaine et ses Fables, •r\'\'\' Druk.
T W K E DE 1100 FDST Lquot; K.
Wanneer men mevrouw De Öévigné in hare brieven over Willem den Derde hoort spreken, koning van Engeland geworden, dan gaat men voor het eerst aan hare schranderheid twijfelen, 1 en vraagt ongeloovig of de dochter der Fronde allengs in de vereering van den Zonnekoning geheel is opgegaan ?2 Evenmin als mevrouw De Sévigné aan het goed regt van Lode-wjjk XTV één oogenblik twyfelt, evenmin aarzelt zij in den prins van Oranje slechts een gelukkig overweldiger te zien, een schaamteloos schoonzoon dio, niet tevreden met zijne dubbelzinnige souvereiniteit in Holland als stadhouder en kapitein-generaal der Unie, uit voorgewenden godsdienstijver den vader zyner vrouw gaat onttroonen en in Engeland van een ernstig vorstelijk hoofddeksel zich meester maken.
Nog sterker Labruyère. Deze ziet in den prins van Oranje het
1883. blad/. 75 vgg.: „Certes on ferait lort au pauvre fabuliste, sujet res-pectueux. si Ton trouvait dans son lion le Louis XIV des bêtes. Lafon-taine est moraliste. et non pamphlétaire; il a représenté les rol*, et non le rol. Mals il avait des yeux et des oreilles; et faut-il croire qu\'il ne s\'en soit jamais servi?quot;
. i Lettres de Madp de Sévigné, 88tquot; Deel der uitgaaf van Ad. Hegnier, I8r)2 (Grands Ecrivains de la France). — 13 Oktober 1G88: „On espère que le prince d\'Orange a pris de fausses mesures, et que le roi d\'Angle-terre le recevra et le battra fort bien.quot; — 26 Oktober: „Il a fait nn horrible temps ces jours passés; mais comme il dérangeoit un pen les desseins dn prince d\'Orange, tont le monde en étoit ravi.quot; — 3 November: -On croit le prince d\'Orange embarqué; mais le vent est si bon catholique, que jusques ici il n\'a pu se mettre a la voile.quot; — 10 Januarij l(i89: „Le prince d\'Orange. paroit-il, n\'a point voulu faire périr son beau-père; il est dans Londres a la place du roi, sans en prendre \'e nom. ne voulant que rétablir une religion qn\'il croit bonne, et maintenir les lois du pays, sans qu\'il en coüte une gontte de sang. Voilji l\'envers tout juste de ce que nous pensions de lui.quot; — \'23 Februari) 1680: rOn parle étran-gement des affaires d\'Angleterre. Après de grandes contestations, ils ont élu roi eet enragé de prince d\'Orange, et Tont couronné. On croyait le contraire il y a buit jours; mais ce sont des Anglois.quot;
2 Proef van de doorgaande onafhankelijkheid barer denkwijs; „C\'est cinq millions deux cent mille livres; et nous avons percé la nue des cris de Vive le Roi; nous avons fait des feux de joie et chanté le Te Deum, de ce que Sa Majesté a bien voulu prendre oette somme.quot; Aan hare dochter, 5 Januarij 1674.
286
DE HANDEL.
model van don gewetenloozen eerzuchtige, en dicht op dit thema, in zijne Garactères, een aantal variatien in proza. Voor zoover de heerschende klasse der fransche zamenleving destijds een eigen gevoelen toegedaan was, zeide ik reeds, vindt men dit hier uitgedrukt. 1 Lodewijk XIV verschijnt op den achtergrond als de met majesteit bekleede regtvaardige. die slechts regtvaar-dige zaken voorstaat, en wien voor zich de eerzucht vreemd is. Al de wereldsgezindheid bevindt zich aan den kant der tegenpartij. \'
Bij den vromen en fijngevoelenden liacine ziet men dit onbeperkt vertrouwen in de zuiverheid van \'s konings bedoelingen eene wezenlijke eeredienst worden. De Groote Liga van Holland, Engeland, Pruissen, Oostenrijk, Portugal, en Savoye, tegen Frankrijk, is hem een monsterverbond van ketters met valsche geloo-vigen, en met smart ziet hij den paus zelf, uit wrok tegen den regtzinnigen koning, bij dit gedrochtelijk zamenstel zich aansluiten. Bij Racine is de zaak van koning Lodewijk de zaak van God, en geen ander europeesch souverein verdient volgens hem
\'287
Labruyère, Oaractères ou les Moeurs du Siècle, 1(588—115 119 van het hoofdstuk Des Jugements: -li y a de tels projets. que toute la gloire et toute la fortune d\'un homme y sont commises. II ue peut pas avoir paru sur la scène avec uu si bel appareil. pour se retirer saus rien dire.quot; — „Dans un méchant homme il n\'y a pas de quoi faire un grand homme.quot; — rll y a des hommes naturellement odieux. et dont l\'aversion devient populaire.quot; — ..Un homme dit: Je passerai la mer. je dépouillerai mon père de sou patrimoine. je le chasserai. lui, sa femme, son héritier, de ses terres et de ses Etats: et comme il l\'a dit il I\'a fait.quot; — Brill. Het oordeel van Labruyère over Willem III, 1865. — Van Vloten bij Arend IV2 529, spotprent op de vreugde der Parijzenaren over het gewaand sneuvelen van Willem III: ..Folies extravagantes de la France etc.quot;
Labruyère, hoofdstuk Du Souverain ou De la République, § 35: rQiie de dons du Ciel ne faut-il pas ponr hien régner!... ün jugement ferme, solide, décisif, dans les affaires... Un esprit de droiture et d\'é-quité. .. Une vaste capacité... Donner, par son autorité et par son ex-emple, du crédit a la piété et la vertu... De grands talents pour la guerre... Une puissance très-absolue... Une profonde sagesse... Un génie supérieur et puissant... 11 me semble qu\'un monarquo qui ras-semble en sa personue toutes ces admirables vertus est bien digne du nom de Ou and.quot;
TWEEDE HOOFDSTUK.
zoozeer als de fransdie dat de zegen des Allerhoogsten op hem nederdale.1
Ik zwijg over de ministers, Lionne en Louvois; over de maarschalken, Tmenne en l.uxembourg; over de admiralen, Duquesne en Tourville. Deze mannen werken of strijden niet als nieuwaan-gekomenen, ten einde zichzelf op het kussen te houden, maar enkel voor de eer huns konings en voor hun eigen roem. ZU zijn in hunne hovelingschap zich bewust eene uitverkoren monarchie te dienon, en voor hare verdediging, hare bevestiging, hare uitbreiding, met inbegrip van het onregt der overweldiging en de wreedheden van den oorlog, over de andere volken van Europa elk kwaad te mogen brengen.
Wat den koning betreft, hij is een vooiiooper van Napoleon in zoover ook h;j zich als een anderen Charlemagne beschouwt, geroepen tot de waardigheid van keizer van Duitschland en tot de heerschappij over Europa. 2 Zoo hij Oostenrijk en Spanje be-
1 Proloog van Racine\'s Esther. ICS!). De biddende Piété tot God. dat Hij om zijne vroomheid den koning zegene:
Du zêle qui pour Toi l\'enflamme et le dévore La chaleur se répand du couchant a l\'aurore.
Tu le vois tous les jours devant Toi prosterné,
Hnmilier ce front de splendenr couronné,
Et, confondant Torgneil par d\'augustes exemples,
Baiser avec respect le pavé de tes temples.
De ta gloire animé. lui seul, de tant de rois,
S\'arme pour ta querelle. et combat pour tes droits.
Le perfide intérêt, 1\'aveugle jalousie.
S\'unissent contre Toi pour l\'affreuse hérésie;
La discorde en furenr frémit de toutes parts;
Tout semble abandonner tes sacrés étendards;
Et Tenter, couvrant tont de ses vapeurs funèbres.
Sur lea i/enx les sfiintff a jeté ses ténèbres.
Lui seul, invariable et fondé sur la foi,
Ne cherche, ne regarde, et n\'écoute que Toi;
Et. bravant du démon l\'impuissant artifice.
De la religion soutient tont l\'édifice.
Met „les yeux les plus saintsquot; schijnen de oogen van den paus bedoeld U\' worden.
2 Deze en de volgende trekken naar Von Döllinger\'s studie over de staatkunde van Lodewijk XIV in Allgemeine Zeitung 1882, Beilage N 127 —Overzigt in Saturday Review van 20 Mei 1882, N0 1380.
388
DE HANDEL.
vecht, het is omdat hij in hen onwaardige mededingers naar don rang van eerste roomsch-katholieke mogendheid ziet. Zijne bondgenootschappen met het protestantsch Engeland verbergen een bijoogmerk: hij leeft op hoop dat door Karei II en Jacob II het katholicisme in het Vereenigd-Koningrjjk weder ten troon ko. men zal. Voor het overige breekt hij met de staatkunde van Hendrik IV en van Richelieu, die, tot bevordering der grootheid van hun vaderland, buiten Frankrijk de protestantsche zaak met geld en wapenen ondersteund hadden. Lodewyk XIV keert zijnr-wapenen tegen het gereformeerd Nederland; tegen zijne eigen niet-roomsche onderdanen in Frankrijk ; en gebruikt zijn geld om in Nederland, in Engeland, in Denemarken, in Zweden, in Italië, alle personen om te koopen van wie hij verwacht dat zjj niet weigeren zullen de plannen zijner vijanden tegen, en de zijne in de hand te werken.
Hij gevoelt zich daarbij in zulke mate Franschman dat het de Franschen zijn, zegt hij, wier bereidwilligheid voor hem hun bloed te storten de eenige oorzaak van zijn roem en zijne overwinningen is. Komen de .tegenspoeden, zijn volk laat hem niet in den steek. Geen wonder dat na de herroeping van het Edikt van Nantes, in 1685, zijne zon in de schatting van het buitenland ten ondergang begint te neigen. Naar verschillende landen van Europa, - Engeland, Nederland, Fruissen, — brengen de réfugiés de booze tijding der dragonnades, en staven in hun eigen persoon de barbaarschheid van haar bewerker. Wordt daardoor de stoot gegeven aan eene koalitie tegen den tiran, en dreigt deze zamenspanning hem met de ernstigste gevaren, — diegenen zijner onderdanen welke met hem hetzelfde geloof belijden, gevoelen zich met nieuwe banden aan hem verbonden, en nooit beschaamt hij het in hem gesteld vertrouwen.
Bij het klimmen zijner jaren, en het uitsterven van zijn geslacht, klimt ook het getal zijner nederlagen. Op slagveld bij slagveld worden zijne legers in de pan gehakt of overhoop geworpen, zijne maarschalken op de vlugt gedreven, zijne veroveringen hem ontwrongen. Pas is de eene vernederende vredesvoorwaarde door hem aangenomen, of eene andere, nog vernederender, wordt ter teekening hem voorgelegd. Oud en der dagen
II 19
289
TWEEDE HOOFDSTUK.
zat staat hij ten slotte geheel alléén. Ken vflfjarlg achterkleinkind is zu\'n vennoedeliike troonopvolger. De droom van het duitsche keizerrijk, van de alleenheerschappij in Europa, van den allerchristelijksten koning aan het hoofd van den magtigsten roorasch-katholieken Staat, is verijdeld.
Maar van keizer Hadrianus heeft hij geleerd dat een souverein staande behoort te sterven, en de leerling toont op zijne beurt zicli een meester. Onvervaard, ongebroken, na gedurende zeventig jaren in zijn land het hoogste gezag te hebben uitgeoefend, bl\\jft hü tot het einde de stormen het hoofd bieden; en alsof de fortuin voor zoovele teleurstellingen en bittere bekers hem eene vergoeding meende schuldig te zjjn, schenkt zij vóór zijn dood een lid van zijn geslacht de kroon van Spanje, en helpt hem onverhoopt, voor Frankrijk en zichzelf, te Utrecht aan een eervollen vrede.
XXX
Aan mijne lezers zich voor te stellen hoe ongemeen Jan de Witt en Willem III moeten geweest zijn dat zü, — van het begin tot het einde der eindelooze regering van Lodewijk XIV, — tegen hem, Cromwell, Colbert, togen de beroemdste fransche .maarschalken en engelsche admiralen, ongerekend de engelsche en fransche diplomaten, de Republiek verdedigen konden, — op zulke wijs dat nog gedurende achttien jaren na het overlijden van Willem III in 1702, onder het bestuur van den raadpensionaris Heinsius, de gedachte van den prins van Oranje een bolwerk der nationale onafhankelijkheid gebleven is.
Aan hen zich te herinneren welke inspanning, al waren Frankrijk noch Engeland in de eeuw zoo magtig als zij daarna geworden zijn, van den kant der Zeven-Provincien noodig is geweest om in dien ongelijken strijd eene goede vertooning te maken. Welken omvang onder Jan de Witt de nederlandsche vloot, onder Willem III het nederlandsch leger bekomen heeft. Hoe voortreffelijk, door de veldheeren onder den prins van Oranje
290
DE HAND KL.
en door hem zelf, de overlevering der militaire bekwaamheden van Frederik Hendrik, Maurits, en den Zwijger, gehandhaafd is. Hoe op Marten Tromp de homerische De Ruyter is gevolgd, en om de Ruyter\'s naam en persoon zich een staf marine-officieren is komen scharen wier daden in den loop des tijds eene nationale legende geworden zyn. 1
Mtfne taak, aan het slot van dit hoofdstuk, is op het lovend feit te wijzen tot welks wording al die daden zaamgewerkt, en welks middelen er toe in staat gesteld hebben.
Naast de eenheid van het kerkelijke of godsdienstige heelt er. in de Zeven-Provincien, nooit eene andere algemeene dan die der handelsbelangen voorgezeten. Nemen Holland en Zeeland de eerste plaatsen in; worden de overige gewesten der ünie som-tyds beschouwd als struikelblokken of sta-in-den-wegs, onveranderlijk als bijloopers; blyven de Staten-Generaal een overtollig rad aan den wagen; komt het evenmin tot eene nationale dynastie ; beweegt van het begin tot het einde der eeuw het openbaar leven zich in eene gelegenheidspolitiek; kan Nederland aan de hoogere staatkunde van Jan de Witt en Willem IEI niet gaan mededoen zonder het kind der rekening te worden, — al de voor- en al de nadoelen dier orde van zaken ontstaan hieruit dat de zeven provinciën zeven afzonderlijke republieken vormen; -
1 Overzigt van het tijdvak l«al—17UJ bij Jacob van Lennep, Voornaamste Geschiedenissen, Deel der uitgaaf van 1857. — Geschiedenis der nederlandsche vloot in die jaren bij De Jonge, Zeewezen, Deel I— III. — Nieuwere litteratuur over De Witt: P. Simons, Johan de Witt en zijn tijd, 1832—18-42; Thorbecke. Historische Schetsen No i. 183«; Knottenbelt, Geschiedenis der staatkunde van Johan de Witt, 18(51; F. der Kinderen Fzn., De Republiek en Munster. 1871; Van Vloten bij Arend. 1879, IV1: James Geddes, Leven en Bestuur van Johan de Witt. 1880, hollandsche vertaling door J. C. van Deventer; J. C. Naber, De staatkunde van Johan de Witt, 1882; Lefèvre-Pontalis, Vingt annéesde répu-blique parlementaire au nne siècle, 1884. — Over Willem III: Groen, Archives, 2,|p Reeks, r»\'10 Deel, 1861; Brill. Voorlezingen, 18G8 vgg.; Bosscha, Oorlogen der Republiek tegen Frankrijk, iquot;\'0 Deel der Heldendaden, uitgaaf van 1872; Van Vloten bij Arend, 1879, IVa; H. J. van der Heim, Archief van Heinsius, 1867—1880 : P. L. Muller, Wilhelm III von Oranien and Georg Friedrich von Waldeck, 1873—1880. — Verspreide opstellen van R. Fruin en W. J. Knoop, in den Gids.
2 Old en barn e velt: -De Vereenichde Nederlanden en syn nyet één
291
TWUEDK HOOFDSTUK.
zeker aantal koopsteden van dit zamenstel van gemeenebesten de levendste kracht vertegenwoordigen; en onder die steden Amsterdam de kroon spant.
Doch het is niet over de schaduwzijden dat ik te spreken heb. Een boeijender schouwspel nog, dan waartoe de lezer in deze bladzijden genoodigd werd toen ik de werkzaamheid der Oost-Indische Compagnie aan gene zyde der linie poogde te schetsen, wordt te zelfder tijd in het moederland aangeboden. Amsterdam wint het van Batavia.
Hoewel geruimen tijd vóór 1572 Amsterdam by de Noord-Nederlanders voor eene stad van naam begon door te gaan,1 — en wij reeds honderd en meer jaren vroeger, nadat zij de vier watersteden van Noord-Holland beschreven heeft, haar niet alleen een bondgenootschap tegen Frankrijk hoeren afkondigen, maar ook tot beveiliging van haar handel haar zien mededoen aan het uitrusten eener vloot tegen heerschzuchtige medeleden van het Hanze-verbond in de Oostzee, 2 — dagteekent toch Amster-
Republique, maar seven verscheyden Provintien, hebbende elcx hare verscheydene forme van regeeringe, mit malcanderen (naedat sy nu nyet meer een gemeen leger hebben) nyets gemeen hebbende dan alleen \'t geent by contract totte gemeene defensie gelooft isquot;. Memorie van u;07 in M. L. van Deventer\'s Gedenkstukken, III 142 vg. — In do toekomst, na den oorlog, beschouwde Oldenbarnevelt dit als een dreigend gevaar.
1 Geuzelied van 1573. Bij Van Lummel, Nquot; 7»;:
Och Amsterdam, och Amsterdam.
Ghy zijt zoo schoenen stee...
tllooft hebdy altoos wtghesteken Boven alle steden in Hollant...
Waer is u neeringh, u welvaren,
U triumpheren, u cyraet?
Waer siet men de schepen paren By u, vol rogghe ende ander zaet?
\' Fortuna is u al ontvloghen...
ü specerij ende u juweelen Leggen versmoort en half vergooit,
ü schoone huysen en casteelen Werden altemet verstoort.
Ook bij Van Vloten, Ned. Geschiedzangen. II 87 vgg.
2 Hiervóór, bladz. 164 vg. Wagenaar. Amsterdam s0. II 2:18 vge..
292
DE HANDEL.
dams grootheid eorst van het terugkeeren van Antwerpen onder .Spanje in 1585. De opkomst der eene stad j had don val der andere tot voorwaarde.
Dit is zoo waar dat, van het begin tot het einde van den tachtigjaren oorlog, de inogelUkc herleving van Antwerpen\'s bloei voor de Amsterdammers een schrikbeeld geweest is, — hetzij omdat te dien aanzien, gelijk ik vroeger zeide, hun geweten niet rustig was, 1 of enkel omdat ■/.[] bet als donquichoterie beschouwden naast hunne deur, zonder noodzaak, eene gevaarlijke mededinging uit de doodon te doon opstaan.
Geen oranje-stadhouder kan, om militaire redenen, over een aanslag op Antwerpen peinzen, of de Staten van Holland, in wier vergadering de Amsterdammers don boventoon voeren, weten altijd te bewerken dat die plannen in de wieg gesmoord worden.
Geen enkele maal lezen wij dat Maurits, dien men in 1000 zich niet ontzag zijns ondanks naar Nieuwpoort te zenden, - door Amsterdam is aangemoedigd Antwerpen te gaan heroveren. Aan Frederik Hendrik, kregel over de tegenwerking der Amsterdammers, ontvalt in 1C39 de uitroep: „Kryg ik Antwerpen eens, ik zal Amsterdam zoo vernederen dat het zich nimmer weer op-rigten zal.\'\' 3 De amsterdamsche kronykschrijver der ISquot;1® eeuw, opgevoed in do plaatselijke overleveringen, teekent bij de jaren 1645 en 1646 aan: „Meer dan eens liadt de prins van Oranje toegelegd op het bemagtigen van Antwerpen. Doch \'t was telkens mislukt. Men meende dat Amsterdam het winnen dezer stad ongaarne gezien zou hebben, uit vreeze dat de koophandel, die
■j70 vgg,, op de jaren 1410 en 1475, - Ter üouvv, Amsterdam, lgt;eel; De eosterscho oorlog, en: Onder hertog Karei. ■ - De vier watersteden waren: Hoorn, Enkhuizen, Edam, Monnikendam. — Do legende van Amsterdams huiswaarts kceren uit den Oostzee-oorlog van 1410 met den bezem op den mast by Antonides, Ystroom 1671, 4*,e Boek. I 1 - - van Bildordijks uitgaaf.
1 Hiervóór, bladz. 12 en noot 4. over het in den steek laten van Kilips van Marnix door de Noord-Nederlanders in irgt;8S.
2 O. van Rees bij Arend. IIIa lafi vgg.
;( Groen, Handboek 5dquot; Druk. bladz. -\'o-i. Uit de brieven van den fransehen gezant D\'Estrades.
29a
TWEEDE HOOFDSTUK.
haar van Antwerpen toegevloeid was, wederom derwaarts keeren mogt, waarom zy, zo men wil, \'t bemagtigen deezer stad altoos tegenhieldt, of wist te beletten.quot; 1
Te Munster, in 1648, wordt door het sluiten der Schelde den Antwerpenaren van Amsterdams wege de keel voor goed toegebonden, 2 en den historieschrüvers onzer dagen de stelling in de pen gegeven: „Het handelsvermogen der Republiek was op den ondergang van dat der spaansche Nederlanden gebouwd.\'\' 1 Beproeft, daags vóór het sluiten van den vrede, de zoon van Fre-derik Hendrik dien te verhinderen en tegen Spanje met Mazarin eene overeenkomst omtrent het verdoelen der zuidelijke gewesten aan te gaan, de Voorzienigheid schijnt party te kiezen en, door in tyds den jongen Willem II te treffen, Amsterdams handelspolitiek goed te keuren.
Nog eenmaal zal daarna, door Jan de Witt, met Frankrijk over zulk eene verdeeling onderhandeld worden ; doch niet uit mee-nens. 1 De Witt doorziet het gevaar dat voor de Kepubliek ontstaan zou indien de Zuidelyke-Nederlanden veroverd werden door Frankrijk alléén, en met fransche voortvarendheid een minister als Colbert daar aan het beschermen der nijverheid en het ondersteunen van den handel ging. Hy houdt Lodewijk XIV zoo lang mogelyk bezig, en bereikt voor de toekomst in zoover zijn doel dat Belgie ten slotte, met een gefnuikt Antwerpen en een mag-teloos Brussel, Belgie blijft.
XXXI
Niemand meene echter dat Amsterdam op hare beurt de roem van Nederland zou geworden zijn, indien de stad niets anders
1 Uit Aitzema bij Wngenaar, Amsterdam »0, V 59.
2 Koenen, Ned. Handelspolitiek. 1859, bladz. 53.
3 Thorbecke over Johan de Witt, 1836. Hist. Schetsen, bladz. :i.
4 Over de geheim\'\' onderhandelingen van Willem II met Mazarin by Groen, 1859, Archives Reeks IV i.ii vgg. der Inleiding en No nccccvur vgg. der Brieven.
5 Knottenbelt, Cresehiedenis der staatkunde van .Toban de Witt, isiil, bladz. 119—118.
29-t
DE HANDEL.
gedaan had dan de wederopkomst eener afgetreden voorgangster tegenhouden. Door beletten komt niets tot stand, en het Amsterdam der 17de eeuw was eene stichting.
In 1672 heeft deze schepping haar toppunt bereikt, zedelijk en stoffelijk. quot;Wel bouwt men in de eerstvolgende vijftig of vijfenzeventig jaren nog twee- a driehonderd huizen bij, maar op terreinen die reeds binnen de veste getrokken zijn. Sedert de vierde vergrooting, aangevangen in 1657, wordt Amsterdam gedurende dit tydvak niet weder uitgebreid.
Ongerekend den Ykant ziet men haar door eene gebogen lijn van fortiflkatien omgeven worden, ter lengte van vier uren gaans. Binnen die wijde halve maan staan zesentwintig duizend woningen, de eenen ter weerszijde van «traten, de anderen van grachten, of met het aangezigt naar de Zuiderzee. Tvveeëntwin-rig duizend gezinnen wonen in huizen; achttienduizend op kamers, in kelders, of in achterhuizen. In 1622 wordt er een totaal van 105.000 ingezetenen bevonden. Eone halve eeuw daarna heeft dit cijfer zich nagenoeg verdubbeld, beweert men. 1
„Onse burgerij,quot; informeren in .rnlij 1672 de burgemeesters den .jeugdigen Willem III, „bestaet uit sestlg compagnlen, ende maeckt uyt een aental van 10.000 koppen. Onse militie, geren-geert onder 14 capiteinen, bedraagt 2200 koppen, ende vier com-pagnien paerden; waaronder twee vrywillige van de jonkheid van\'deze stad. Haken uit 260 ruiters. Sulks in alles 12.460 man.quot; 2 Deze amsterdamsche schutters en vrijwilligers hebben van oudsher den naam een knap slag van lieden te zijn: hoog van gestalte, schoone gelaatstrekken, een krachtige ligcliaamsbouw. 3
1 Wagenaar, Amsterdam 8°. 1 160—172.
2 Tekst bij Wagenaar, Amsterdam 8«, V 355 vgg.
Gedicht van 1560 op Amsterdam door den rector der latijnsche school Pieter van Afferden, aan liet slot van Wagenaar\'s litterarisch-historische Voorrede:
Proceritatem nunc quoque civinm,
Formam venustam et fort ia corpora Horum, puto omnino tacenda :
Nam periergon id esse dicas.
De door Van Afterden aangeduide type is de friesche of westfriesche, wetenschappelijk beschreven door Lubach. Grondtrekken eener vader-laridsche ethnologic. 18«:». Hoofdstuk.
295
TWEKDE HOOFDSTUK.
De waterige en moerassige grond, in en om de stad, maakte voor personen die er niet aan gewend waren, de amsterdamseho lucht min of meer zwaar en dampachtig. Ook gaven, bij vochtig weder vooral, de grachten een onaangenamen wasem uit. Reeds sedert langer dan eene eeuw was dit zoo geweest; als blijkt uit den in 1540 aan keizer Karei V gegeven raad, voor het behoud der gezondheid van hem en z(jn gevolg, eene te Amsterdam beschreven dagvaart liever naar Haarlem te verleggen. De vier elementen heetten toen te Amsterdam „gecorrumpeertquot;, inzonderheid het water; en men vreesde dat van \'s keizers omgeving de eenen zich ziek, de anderen dood zouden drinken.
„Nogtans,quot; zegt quot;Wagenaar, aan wien ik deze bijzonderheden ontleen, geljjk zij door hemzelf ontleend werden aan een neder-landsch staatsdienaar der 16,Ie eeuw, „nogtans bevindt men niet dat er te Amsterdam, het groot getal van ingezetenen in aanmerking genomen zynde, meer menschen sterven of ziek zyn dan in andere steden van Holland.quot; 1
Buitengewoon merkwaardig werd door alle bezoekers uit den vreemde de weeke en waterige grond gevonden waarop de stad gebouwd was; onderdeel van het laag, moerassig, broek- en veenachtig Amstelland. Gemakkelijk kon men zien dat, in de stad zelf, de straten en erven met allerlei stoffen kunstmatig opgehoogd waren.
Uit den ouden tyd, toen er binnen de wallen nog vee geweid werd, was eene laag losse aarde overgebleven van iets meer dan één voet dik. Maar eerst daaronder ving de eigenlijke bodem aan, en welk een bodem ! 2
Drie voeten harde klei; daarna tien of elf voeten veen, en, aan dien veengrond hangend, eene pijpaardachtige stof, in zichzelf ligter dan het water, zoodat, wanneer men deze derrie van het veen losmaakte, zij ging drijven. 3 — want Amstelland had overal water onder zich.
296
Beschrijving van Amsterdam I jIll vg. Uit het Uegiater van Van der Goes.
•2 Harting. De bodem onder Amsterdam, 1852. — Overzigt bij W. C. H. Staring, De bodem van Nederland. 1856. 1 301 vgg.
^ Over derrie bij W. C. H. Staring. I 5y vg.
DE UANDEli.
Op twee of\' drie voeten dei\'rie volgde nogmaals klei; meer klei naarmate men digter het Y naderde; negentien, twintig, zelfs twee en twintig en drie en twintig voet. 1 Eindelijk kwam oen harde zandgrond; en in dit zand werden, met de punt naar omlaag, de stammen geheid welke te Amsterdam de muren van alle bijzondere woningen en alle openbare gebouwen droegen, — stammen uit Noorwegen, van welke gevoelsdichters der 19l1quot; eeuw-gezegd zouden hebben dat zij met weemoed don tyd herdachten toen z(j daarginds pijnboomen waren, en die Amsterdam door de noordnederlandsche renalssanco-diehters slechts een „onzigl-baar boschquot; deden noemen, gelogen „met zyn toppen averegt.quot; -Nogtans haperde het deze uitdrukking niet aan tcekenachtig-heid. -
In de laatste jaren der vorige eeuw is het, door een neder-landsch auteur van naam, in twijfel getrokken of Amsterdams ligging eigenlijk wel als het geheim van don buitengewonen bloei haars handels, en als de ware oorzaak van haar in de plaats komen voor Antwerpen beschouwd moet worden. ,.Het is bekend,quot; zegt hü, „dat Amsterdam door de natuur niet is begunstigd, en dat er verscheiden plaatsen in Uolland z(jn, welke oneindig beter gelogen zijn dan deze heden ten dage (1781») zoo inagtige stad.\'\'1
Dit was in do 17\'1\'1 eeuw geenszins het algemeen gevoelen.4 Het Y gold voor de noordnederlandsche haven bij uitnemendheid. Had men er anders over gedacht. Holland zou in de laatste jaren der lO\'1\'\' zich zooveel moeite niet gegeven hebben de langen
1 Wagenaar. Amsterdam s0. 1 aói» vg.
Hooft aan Huygeus, Milicien Itiiio, bij Leendertz. 1 2«gt;:gt;:
Meer nochtans als t\'halvcr weghe Van \'t onsighbaer bos. goleghe\'
Met sijn toppen averecht.
Hoorde jek roepen over Vecht.
6 Luzac. Hollands Rijkdom. Voorrede bladz. xi.
4 Evenmin geloofde men toen dat de handel van Amsterdam, gesticht op de puinhoopen van dien van Antwerpen, — gelijk de orangist Luzac zijne politieke tegenstanders zich in patriottetaal laat uitdrukken, — moest worden aangemerkt als een geschenk „hetwelk de Vrijheid aan de Tyrannij verschuldigd wasquot;. Niemand schreef in de IT\'1\'\' eeuw zulk een stijl.
297
TWEEDE HOOFDSTUK.
tijd spaansch on loomsch gebleven stad op het katholicisme en de koningsgezindheid te veroveren.1
Het eenige wat niemand loochenen kon was dat, ,b\\i Utrecht, Tiel, Nijmegen, Dordrecht, Staveren, Groningen vergeleken, Amsterdam onder de noordnederlandsche koopsteden vergeiykender-wijs eene niemvaangekomene, en haar Y eene haven van gisteren was. Het is zelfs de vraag of, tegen het einde van den lotha-ringschen tijd, toen Tiel en Utrecht eene lange handelsgeschiedenis achter den rug hadden, het Y al bestond. 2
Wanneer de amsterdamsche burgemeesters in l(i72 met quot;Willem III korresponderen, dan heeft, zondert men een paar kerken uit, de stad niet slechts eiken feodalen, maar ook haar na-mid-deneeuwschen aanblik voor goed afgelegd.3 Alleen in de oudere wijken hielpen sommige huizen en sommige gebouwen de herinnering der noordnederlandsche renaissance levendig houden. 4 Al hetgeen thans voor oud doorgaat, — do Westerkerk, het paleis op den Dam, de fraaije gevels der Heere en der Keizersgracht, — was toen nieuw.
Het scheen wel alsof sedert den munsterschen vrede te Amsterdam de regel gold: Quand le hdtiment oa, tout va. In steen werden thans de profijten der scheepvaart- en handelsbeweging omgezet welke, meer dan het bouwen, in de eerste helft der eeuw de aandacht der buitenlanders getrokken had. Men denke aan het verhaal van den hertog De Rohan, die, het is zoo, toen
t Over liet ontweldigen van Amsterdam aan de roomschen bij Wage-naai- op de jaren l.j76—1 ais. Amsterdam s0, III lo-l—481 en de Bijlagen. — 1). C. Meijer .Ir., De zegepraal der Hervorming te Amsterdam, Gids 1878, II 7(i vgg., in;) vgg. — Roomsche noodmunten van het in I Ti78 dooide hervormden omsingeld Amsterdam hij Van Loon, I ^53.
2 Hiervóór. I 100 vg. — Historiselie Kaart (tjoo—1200) hij L. Ph. C. van den Bergh, Middol-Nedorlandsche Geographie, 2lt;lc Druk, quot;.872.
:( Een van de oudste gedenkteekenen der feodale militaire architek-tuur te Amsterdam, de Sint-Antoniswaag, eene voormalige stadspoort, gaat niet verder terug dan U88. Hiervóór, I 321. — Van denzelfden tijd, of weinig jaren vroeger, is de Schreijerstoren.
i Woonhuis van P. C\'. Hooft, den historieschrijver, in liet Hooftnum-iner van Eigen Haard, 18S1. — Amsterdamsche gevels der ltitie eeuw in Oude Tijd 1872, Mad/. 270; 1S73, hladz. 300. - BijWagenaar. Amsterdam 8°, Vil li, 104, 107, Uil, 127, 128. 142. 247.
29.ft
DE HANDEL.
hij in 1600 Amsterdam bezocht niet veel meer dan twintig jaren telde, maar reeds heel wat van de wereld gezien had en, na eene reis door Italië en Duitschland, op grond van eigen aanschouwen medespreken mogt. 1 Of men herinnere zich de ingenomenheid van Descartes, die bovenal er zich over verbaasde dat het oorlogvoeren der Nederlanders slechts tot gevolg scheen te hebben de lieden to Amsterdam des te volkomener in hunne zaken te doen opgaan, en hun daartoe des te moer tijd en rust te laten.
In le-tö brandt op den Dam de Nieuwe-Kerk af; fraaiste exemplaar der gothiek op welks bezit de stad roem mag dragen, en zelfstandige kopy, beweert de overlevering, der kathedraal van Amiens. \' Doch, voorspel der aanbrekende bouw-epidemie in de tweede helft der eeuw: bewijs tegelijk dat de amsterdamsche architekten dier dagen in de oudere geschiedenis van hun vak geen vreemdelingen waren; niet meer dan drie jaren daarna is liet geblakerd heiligdom van den grond af in zyu vorigen staat hersteld.
Nog meer. Van een toren, honderd jaren te voren aangevangen maar niet boven den grond gebragt, worden de fundamenten opgegraven en versterkt. Ter halve hoogte verrijst weldra, op meer dan zesduizend onderst boven gekeerde masten, het
299
Voyage tlu Due de Kohim t\'aict en l\'aii 1000, hij K. Fruin. Tien Jaren, Druk, bladz. 220 vg.; „Amsterdam bovenal wekt de bewondering van den reiziger. De hertog De Rohan, dequot; beroemde hugenoot, die, na Italië en Duitschland doorreisd te hebben, in Liioü Nederland bezocht, was door geen andere stad zoo aan Venetie herinnerd als door Amsterdam. Het is ongelooflijk voor die het niet gezien heeft, zegt hij: drie-tot vierduizend vaartuigen liggen er tegelijkertijd op dereede; tweemaal \'s jaars komen er vloten aan van tusschen de vier- en vijfhonderd sche pen. deels met koren bevracht van Dantzig. deels met wijn en zout van Frankrijk en Spanje; buitendien nog een aantal andere uit Indie en de nieuw ontdekte landen, rijk beladen met specerijen en kostbaarheden.
TWEEDE HOOFDSTUK.
voetstuk van een klokkehuis. Wy moeten het bejammeren dat dit onvoltooid gebleven werk ten slotte enkel gediend heeft om het aantal der kerkelyke bouwvallen te vermeerderen, over wier eigenaardigen aanblik te midden van het noordnederlandsch landschap, of der openbare pleinen in Noord-Nederlands oude steden, wy reeds gelegenheid vonden te spreken. 1
Terwijl de kerk naauwlyks voltooid en men aan het bouwen van den toren nog druk bezig is, wordt in de onmiddellüke nabijheid, op nog meer „houts van onderquot; dan reeds by den toren te pas gekomen was, in Oktober 1648 de eerste steen van het nieuwe stadhuis gelegd; 13.659 masten welgeteld. Daar in 1652 het oude raadhuis bü ongeluk door de vlammen verteerd wordt, en de burgemeesters het onaangenaam vinden zich tusschentyds te moeten generen met een onvoldoend hulplokaal, reppen de steenhouwers zich wat zj] kunnen. Eeeds in Julij 1655 doet de wethouderschap in het zjjne voltooijing naderend gebouw hare Intrede.
Bij het nieuwe stadhuis voegt eene nieuwe beurs, vindt men; want die van 1613 is intusschen te klein geworden. Men gaat aan het uitbreiden, en in 1668 komt een gebouw tot stand waarmede Amsterdam het een paar honderd jaren zal kunnen stellen. 2
Een kapitaal werk is de in 1671 ondernomen Amstelsluis; een nog kapitaler de in 1682 voltrokken waterkeering die aan den Ykant tweeduizend huizen tegen don hoogen vloed verzekert. In 1690 vindt een amsterdamsch ingenieur de ligters uit, en helpt schepen van den diepsteij gang over de Pampus-droogte.
Het aantal bruggen in de stad, houten en steenen middelen van gemeenschap tusschen zoovele nieuwe grachten en nieuwe straten, groeit sedert 1628 met vijftig aan, en komt van twee-, op derdhalf honderd. De Nieuwe Brug van 1681 wedyvert met de Amstelsluis in omvang, en vormt evenals deze eene massa baksteen die aan de moppestapels van het Muiderslot doet denken.
Achtereenvolgens verrijzen, van 1655 tot 1662, het Admirali-
800
Hiervóór, I ais»-au;.
-2 De beurs van IMS bij Wagenaar, Amsterdam »-•. Vil 04. — In hetzelfde Tquot;\'0, en in het 8-,p deel, afbeeldingen van de meesten der hierna te noemen bouwwerken. Ook van de Nieuwe-kerk, en van het stadhuis van iilt;is.
DK HANDEL.
teits-hof, het Admiraliteits-magazijn en scheepstiniraenverf, de Admiraliteits-lijnbaan, het Oostindisoh-huis, het Oostindisch-zee-maRazijn, de Oostindische-werf, de lijnbaan dor Oost-Indische Compagnie, de dokken der Compagnie en der Admiraliteit. Twee dezer gebouwen staan in het midden der stad, en dienen als ver-g-aderplaatsen van besturende kolleges. Al de andere, in eene nieuw aangetrokken buitenwijk gelegen, vormen eene wereld op zichzelf waar het krielt van ankersmeden, blikslagers, zwaardvegers, timmerlieden, metselaars, loodgieters, schuite-, maste-, blokke-, spille-, riem- en boommakers. Op de werf der Oost-Indische Compagnie wordt het model van het schip Zuidpolsbroek bewaard, het eerste dat in 1663 hier van stapel loopt.
Het cijfer der gereformeerde kerken vermeerdert in den laatsten tijd slechts met drie, en twee dezer drie zijn van hout, — mogelijk omdat voor het stadhuis en verdere wereldlijke gebouwen zooveel was uitgegeven dat ten behoeve der godsdienstige niet genoeg overschoot, doch waarschijnlijker omdat de goede kerkbouwers allengs ten grave waren gedaald en er geen nieuw geslacht op de voordragt stond. Hetgeen omtrent de inwendige versiering der Oosterkerk van 1669 verhaald wordt, doet er ons gemakkelijk in berusten dat de Eilandskerk en de Amstelkerk geruimen tüd loodsen blijven. 1
Bovendien telt Amsterdam reeds acht andere hervormde bedehuizen, en zes daaronder zijn of gesticht door de gereformeerden zelf, of, met behoud van kap en zuilen en buitenmuren, door hen voor de gereformeerde eeredienst op zulke wijs ingerigt dat niemand er voormalige roomsche tempels of kapellen in herkennen zou. Voor den vreemdeling, die naar den weg vraagt, onderscheiden de zuiver kalvinistisohe heiligdommen zich in voldoende mate van de overige door de standvastigheid waarmede zij naar de windstreken genoemd zijn: de Ooster-, de Wester-.
301
„\'t Gewelf der Ooster-Kerk rust op vier vierkante pilaren van dB .Ionische orde. in quot;t westen, tusschen twee derzelven. staat de predikstoel, die vierkant, en, in elk der drie voorste paneelen, met een bijzonder zinnebeeld bewerkt is: doc-h alle zinnebeelden zyn omringd van een slang, het afbeeldsel der eeuwigheid. Men ziet \'er een brandend hert met vleugels, op een lelieuik. enz.quot; Wagenaar.
302 TWEEDE HOOFDSTUK.
de Noorder-, de Zuiderkerk. Zou eene dagelyks minder steil regtzinnige overheid, in een onbewaakt oogenblik, aan een dezer plaatsen van aanbidding de herinnering van Joannes den Dooper of Joannes den Apostel willen verbinden, tegen deze afwijking van de ware christelijke religie gaat nog tydig uit de gemeente eene stem op. \'
Amsterdam\'s fysionomie in de 17^ eeuw dankt aan de torens dier kerken, en evenzoo aan den in denzelfden stijl voltrokken Regulierstoren. Jan Roodenpoortstoren, Haringpakkerstoren, Montalbaanstoren, haar sprekendsten trek. De laatsten zijn overblijfselen van een ouder stads bolwerk. Door architekten uit do school van Hendrik de Keyser, of door Hendrik de Keyser zelf. worden in bastaard-renaissancestijl op deze rompen twee of meer verdiepingen gezet, die bij het bouwen der kerktorens, in hetzelfde tijdvak of kort daarna, op hare beurt als model dienen. 1De gelukkigste proef der soort is de toren der Westerkerk, en de roomsch-koninkUjke kroon die zijne lantaarn dekt stempelt hem meteen uit de verte tot een amstordamsch bouwwerk by uitnemendheid.
Alleen de Schreijerstoren, die van hetzelfde stel fortifikatien deel heeft uitgemaakt, is zijne middeneeuwsche kap blijven behouden. Kaart van Kornelis Antoniszoon. 1544, in liet ls,e Deel van Wagenaars Amsterdam. 8°. — Fotografisch facsimilé der kaart van Kornelis Antoniszoon, welke Wagenaar deed verkleinen, bij het ó^e I)eel der Geschiedenis van Amsterdam door Ter Gouw, 1885.
Üli II AN DLL
XXXff
Over de gesticliten van liefdadiglieid, - hofjes, weeshuizen, oude marine- en vrouwehuizen, gasthuizen. — behoeft niet in bijzonderheden getreden te worden. Te dien aanzien onderscheidt het Amsterdam waarvan wij spreken zich niet kenmerkend van andere welvarende steden in Nederland, — of het moet zfln door een Begijnhof waar men, in het hart der hervormd geworden stad, onder de schuts van twee of drie dozijn ongehuwde room-sche vrouwen, met een pastour en een kapelaan aan het hoofd, het onschadelijk gemaakt katholicisme zich aan een voortbestaan ziet helpen.
Een goed algemeen denkbeeld van den toenemenden omvang der stad, en het klimmend cijfer harer bevolking, geven de ontvangsten en uitgaven der gereformeerde diakonie. In het eerste jaar van Amsterdams overgaan tot de nieuwe orde van zaken, 1578, deelen de hervormde diakenen ƒ 174-quot;) uit, en komen zJJ ƒ275 te kort. In 1648 bedraagt de uitdeeling ƒ 235.501, en wordt f 546 overgehouden. In 1672 is er een te kort van ƒ 4186 tegen eene uitdeeling van ƒ312.967. In 1713 wordt ruim ƒ 320.000 uitgedeeld en bijna ƒ2800 overgehouden.
In vroedschapsbesluiten van 1632 leest men voor het eerst dat de stad als meter staat over eeu buitenlandsch prinsje, en zij den pasgeborene in eene doos van zekere waarde eene lijfrente van zeker bedrag doet aanbieden, vergezeld van een klinkend geschenk in de kraamkamer. Ditmaal geldt het een zoontje van den rampspoedigen koning van Boheme, Frederik van don Faltz. Later komen in aanmerking een prinsje van Holstein, een van Brandenburg, een van BrunswvJk-Lunenburg, een van Nassau in Friesland. Het is een wederkeerig dienstbetoon. Geen der spruiten van die kleine duitsche vorstehuizen komt ter wereld met zooveel gouden lepels in den mond, of er blijft plaats voor een van dat metaal uit Amsterdam; en Amsterdam wint er bij dat zö de eenige onder de nederlandsche steden is welke in den vreemde geliJkop met souvereinen geëerd wordt, zjj het alleen om haar geld.
TWEED 15 HOOFDSTUK.
Evenmin in het water geworpen zijn uit dit oogpunt de aanzienlijke sommen, uitgegeven voor twee stadsherbergen en twee stedelijkr! heerelogementen; voor de ontvangst van Maria Medici in 1638; van do engelsche koningin Henriette en hare dochter, de bruid van Willem 11, in 164\'2-, van den keizer aller Russen in I(i97, of, in 1089, voor het krooningsfeest van Willem TIT. Amsterdam gewent op die wijs de Republiek en Europa aan het denkbeeld haar als do hoofdstad van Nederland te beschouwen, en als het kort begrip van Nederland zelf.
Eene voorname reden van den rijkdom harer kooplieden is dat deze mannen tevens leden van haar bestuur zijn, en het burgemeesterschap van Amsterdam allengs één geworden is met het bewindhebberschap der Oost-Indische Compagnie. \' De stad leeft onder eene familie-regering, zamengesteld uit al wie Hooft, Bicker, Huydecoper heet, of aan die geslachten verzwagerd ;s; en in den schoot van dezen vloeijen de uit Tndie getrokken voordeelen bijeen. Andere hollandsche en sommige zeeuwsche steden bekomen een deel van denzelfden overvloed, maar niet in noemenswaardige verhouding. Wanneer wij zeggen dat de Oost-Indische Compagnie Java veroverd heeft, dan bedoelen wij eigenlijk dat dit gedaan is door Amsterdam. Bijna het geheele kapitaal der Maatschappij bevindt zich in amstordamsche handen, en, al hee-ten de oost-indische zaken somtijds te kwijnen, steeds blijven, door een beheer welks geheim ons ontsnapt, de dividenden aanzienlijk. \' Te rekenen van 1683 is de stad bovendien eigenares van een derde gedeelte der kolonie Suriname.
304
DE HANDEL.
Sedert 1609 bestaat er eene amsterdamsche Bank, wier aanwezigheid-zelf uitgebreide zaken onderstelt Handel in wissels wordt er vooreerst nog weinig gedreven, want de oudste keur daarop dagteekent van niet vroeger dan 1651. Des te uitgebreider is al dadelijk de handel in geld. Aan het slot van ons tijdvak gaat Amsterdam in Europa voor de plaats door, waar de algemeene koers wordt vastgesteld;1 een gevolg van het algemeen geloof in de bekwaamheid der amsterdamsche kooplieden, of van de veelzijdigheid hunner betrekkingen. \'J
Nationale efïekten worden te Amsterdam het eerst verhandeld in 1672. Het zijn obligatien ten laste van verschillende provinciën der Unie, welke de Staten-Generaal aan den keizer van Duitschland in betaling willen geven ter vervanging van een subsidie in geld. Door den geweldigen schok dien in dat .jaar het openbaar krediet van Nederland bekomt, ten gevolge der verovering van het land door Lodewyk XIVj daarna door het snel en gelukkig herstel der zaken onder Willem III: ondergaan deze schuldbrieven beurtelings zulk een dalen en rijzen dat de gezant des keizers in Den Haag, van April 1672 tot April 1673, ten behoeve van zijn sonverein dagelijks aanteekening houdt van den stand der amsterdamsche beurs.2
Echter heeft in dit tijdvak de effekten-handel nóg minder te beduiden dan de wisselhandel. Hy is pas in zijne opkomst, en de schrandersten bevroeden te naauwernood welke vlugt hij eenmaal nemen zal.
Zoo de Amsterdammer der 17lt;ll! eeuw niet rijk genoog is om aktien der Oost-Indische Compagnie te koopen, dan belegt hij züne spaarpenningen in stedelijke leeningen voor het uitbreiden der stad, of voor het graven van trekvaarten en het hard maken van wagenwegen naar Haarlem, Gouda, Weesp, Naard\'en, Muiden,
305
Montesquieu, Esprit (les Lois, 17-üt, XXII x noot 1: „Les Ilollandais règlent le change de presqne toute l\'Enrope par une espèce de deliberation entre eux, selon qn\'il convient ii lenrs intéréts.quot;
H 20
TWEEDE HOOFDSTUK.
Hoorn, en andere nabijgelegen plaatsen. 1 L)e rgke kumuleert liet bewindhebbersohap der Compagnie met de voordeelen van oktrooljant eener droogmakerij. Alleen in West-Friesland worden, van 1608 tot 1641, zevenentwintig plassen of moerassen ult-gemalen en bedekt, vooraan de Purmer, de Schermer, en de Beemster. - Oktrooyanten der Beemster. 7545 morgen zuiver land, zijn de zes Amsterdammers: Dirk van Os, zijn broeder Hendrik van Os, burgemeester Boom, de broeders Arent en Hans Grootenhuüs, en de goudsmid Jan Claaszen Krook.\' Het eerste jaar het beste oogsten Dirk en Hendrik van Os te zaraen van hun land 7753 zakken koolzaad. De totale opbrengst van den polder wordt binnen weinige jaren op ƒ250.000\'sjaars geraamd, vrü geld.
Jan Adriaansz Leeghwater, bij wien ik deze bijzonderheden borg, is overvloedig in den lof der onderneming.1 „Den Almo-genden fiodquot;, schrijft hij, „heeft De Beemster van alles zo overvloedig gezegent, dat \'et nu genoegsaam het groote lusthof van Noord-Holland is, zoo in weiden, bouwlanden, boomgaarden, huizen, enz. Daar werd ook gezeid en voor waarheid gehouden dat \'er geen vermaakelyker ende lustzinniger weg in Holland en is, als den Volgerweg in de Beemster, daar alle die schoone heerlyke huizen en boomgaarden gebouwd zynquot;.
De ingenieur en molenmaker van De Ryp gevoelt tevens dat
30(1
Wagenaar, Amsterdam 80. V 4. 40, -\';i l. 252; X 378—391.
rgt;K HASDEL.
lt;leze droogmakerijen in Amsterdam\'s nabijheid, uitgevoerd voor rekening van amsterdarasche kapitalisten, wederkeerig tot den bloei der stad niet weinig bijdragon. „Wat waren meest alie^ die steden ir. Noord-Holland ?quot; vraagt hü de tegenstanders van zijn donkbeeld, ook de Haarlemmer-meer droog te malen. „Wat was Amsterdam over drie hondert en vijftig jaren ? Maar een visschers dorp, het welke nu door Godes zegen, door verscheiden middelen endc nieuwlgheit, zoo treffelyken koopstad is geworden, daar nu alle de heerlyke, sehoone, treffelyke gebouwen getimmert zyn, ende is nu byna die beste gelegentheit van de scheepsvaart die in Europa te vinden is, met nog daar by alle die sehoone, heerlyke, ende clerlyke plantazië, op de straten ende burgwallen, gelyk een konincx warande, waar van Amsterdam nu wel een nieuwe werelt, of een we velt op zyn zeiver genoemt mag werdenquot;. \'
XXXT11
In don loop der bijna twintigjarige regering van Jan de Witt wordt Holland eene zoo magtigo provincie dat al de andere gewesten der Unie zich overschaduwd zien, en Amsterdam aan het hoofd van Holland zulk eene magtige stad dat onder het bestuur van Willem III aan haar de beslissing over vrede of oorlog staat.
Al bewegen de Staten-Generaal hemel en aarde; al vallen, in de Staten van Holland, de afgevaardigden van alle andere steden de Staten-Generaal bij; indien Amsterdam, meesteres van de koorden der beurs, neen zegt, dan blijft de buidel gesloten. Er is geen geld voor de vloot; geen geld voor het leger. De stadhouder moge praten als Brugman; Amsterdam Iaat, met zijne handen in het haar enz\\)ne veldheersplannen in portefeuille, hem zitten.
307
fn lfi83 en 1684 komt het tusschen haar en hom tot eene
l Leeghwatei-, Haarlemmer-Meerboeck, bladz. -1. :in.
TWEEDE HOOFDSTUK.
spanning; zoo sterk dat eene herhaling van het konflikt Olden-barnevelt-Maurits te gemoet gezien wordt, of minstens eene nieuwe uitgaaf van den aanslag van Willem TI. Doch Amsterdam geeft niet toe. \' Willem III eischt 16.000 man, ten einde de veroveringsplannen van Lodewflk XIV met nadruk te kunnen dwarsboomen. Amsterdam weigert niet alleen het werven der verlangde troepen, doch onderhandelt op eigen gelegenheid met Frankrijk over den vrede. Willem III beschuldigt de stad van hoogverraad. Amsterdam beweert slechts het algemeen belang voor te staan, en krijgt haar zin.
Het is waar dat bij andere gelegenheden Amsterdam den stadhouder naar hartelust te wille is, en hij het aan haar te danken heeft zoo hij in 1688 koning van Engeland worden kan. Nog na zijn dood vereert zij hem, door, bü het uitbreken van den spaan-sohen successie-oorlog, zijne tegen Lodewyk XIV gerigte politiek tot do hare te maken. „De vereenigde Staat,quot; boekt op het jaar 1702 de regtmatig trotsohe stadskronjjkschrijver, „werdt, in den aanvang dezer eeuwe, in eenen nieuwen en zwaren oorlog ingewikkeld, die van don lande, voornaamlijk door den bystand van \'t vermogend Amsterdam, eenige Jaren met roem, schoon niet zonder zware kosten, gevoerd werdt.quot;
XXXIV
Hoewel de levenswijs van den amsterdamschen burgemeester der 17\'1» eeuw, allengs europesohe mogendheid au petit pied ge-•worden, wat kostbaarheid betreft niet haalt bij die der fransche
308
üe fransche gezant D\'Avanx afin Lodewijk XIV, l(ï84: „Dat de i-aad-pensionaris Fagel, gesterkt met het vermogen des prinsen van Oranje, zulk een besluit kon doen nemen als hy goedvnndt, zelfs tegen de -wetten van den Staat; doch dat by, op deze wyze doende besluiten tot de wei-ving, geen genot zou kunnen trekken van zulk een beshiit, zo lang Amsterdam er niet in bewilligd had; idzo niemant den solliciteuren-militair geld zou willen verstrekken tot het doen der wervinge.quot; Uit een hollandsch pamflet van den tijd. met onderschepte brieven van D\'Avanx.
1)E HANPKI..
of engelsche edelen van den hoogsten rang, zyne tydgenooten, is zij toch betrekkelijk somptueus.
Na afloop eener demokratisohe en sociale beweging in 1696, welke in de geschiedenis van Amsterdam den lachwekkenden naam van bidders- of aansprekersoproer zal blijven dragen, vergoedt de stad f 28.750 aan een burgemeester Boreel, wiens inboedel door het graauw kort en klein geslagen is. Aan een toen insgelijks geplunderd kapitein der militie, bezitter eener verzameling fraaije schilderijen, wordt eene schadeloosstelling van ƒ 20.000 toegelegd. Deze sommen geven een denkbeeld van hetgeen toen te Amsterdam voor weelde gold: want men kan er staat op maken dat beide heeren geïndemniseerd zijn voor de volle waarde. Heeft misschien kapitein Spaaroog lots minder ontvangen dan hem strikt genomen toekwam (omdat hij maar kapitein was liet men hem de geleden schade door een eed bevestigen), kollega Boreel, wees des verzekerd, kreeg zonder eed het zijne breedvoerig terug. De gemeentekas was er goed voor. 1
De leden der amsterdamsche regering waren in het algemeen gesproken regtscliapen mannen, doch blonken niet door eene ridderlijke soort van eerlijkheid uit. Altegader parvenu\'s en kooplieden, of zoonen van kooplieden, stond bij hen het eigenbelang zeer op den voorgrond, en zjj waren vergefelijk ijdel liet in de wereld zoo ver gebragt te hebben. Meer en meer verloren zij uit het oog hetgeen in 1618 boetpredikend op het papier was gesteld door den oud-burgemeester Hooft, wien hot overigens evenmin aan zelfgevoel haperde: „Wy weten dat de coningenvanVranck-ryok nu soo lange jaren d\'een d\'ander bjj wettige successie zijn gevolcht; daer ter contrarie onse tegenwoordige regieringe so-danich is, datter over vijftich jaren geen apparentle was dat yemandt van allen dengeenen, bü denwelcken die nu ontrent ses en veertich jaren heeft bestaan, met dese forme van religie t\'eeniger tijt tot regieringe sonde sijn gecomen.quot; !
Bij de vergrooting der stad in 1615 waren er heel wat leden der vroedschap, en daaronder oud-burgemeesters, die, misbruik
1 Wagenaar, Amsterdam 8°, VI vg.
a Memorlen en Adviezen van Cornells Pieters/. Hooft, 1871. Mad/, i\'i;— Werken van het H. Genootschap te Utrecht, N. S.. NIJ n:.
4
310 TWEEDE HOOFDSTUK.
makend van den hun verleenden toegang tot het voor de burgers gesloten stedelijk archief, zich vergewisten omtrent de waarde der te onteigenen gronden, en voor lage prijzen uitgebreide terreinen kochten die zij de stad daarna peperduur aansmeerden. Zelfs drie van de vier regerende burgervaders waren in deze zaak betrokken.
-Niet tevreden dat men hun ƒ 17 bood voor hetgeen indertijd op ƒ i\'25 getaxeerd en weinig duurder door hen betaald was, eischten zij nog meer dan ƒ 17 en dagvaardden de stad voor het Hof van Holland. Zoo schrijft althans een voornaam amster-damsch mederegent dier dagen, en hij noemt drie perceelen voor welke do burgerij noodeloos met eene uitgaaf van ruim ƒ 142.000 belast werd. 1
De hard gevallen burgemeesters en raden beweerden teregt dat, ware er niet op die wijs gespeknleerd dooi\' hén, andere spe-kulanten hun het werk uit de handen zoude genomen, en de voordeden voor zich behouden hebben. Doch die verontschuldiging zelf stelt te duidelijker in het licht hoe waar het was dat de bovendrijvende klassen te Amsterdam de nieuwe orde van zaken ook wel uit geloofsijver en uit liefde voor do zelfregering waren gaan aankleven, maar toch vooral, gelijk hun beschuldiger zich uitdrukte, op hope van „in plaetse van doornbosschen, oly-bomen te becomen, vijgebomen, ofte wtjnstocken.quot; De nadruk waarmede Vondel, in beroemd gebleven lofdichten, de eerlijkheid van wijlen den oud-burgemeester Hooft prijst, is opgevat als eene hulde aan den regel, maar vierde inderdaad eene zeldzame uitzondering. \'\'
l C. [V.n Hooft, Sommior Discours op (it- laatste vei\'grotinge van de stadt, Af 1G15. — Bladz. lol—lL\'t; der Memorion en Adviezen.
^ Vondel in 1630 aan Pieter Czn Hooft, bij Van Lennep III ït\'. aanhef van Roskam:
Soo was uw vader niet, die burger-vader, neen:
Van binnen was hy juist, gelijck by buyten scheen ...
Hoe heeft hem Amsterdam ervaren, wijs en simpel:
Ken hoofd vol kreucken, een geweten sonder rimpel,
O beste Bestevaër I wat waert ghy Holland nut.
Een styl des raeds, doen \'t lijf van \'t stocxken werd gestut.
DE HANDEL.
Ik onderstel dat enkel de zucht, op politieke tegenstanders eene klad te werpen, door de liberalen in 16-20 de beschuldiging heeft doen uitdenken dat de amsterdamsche burgemeester Reinier Pauw, met z\\jn vriend den ambassadeur Francois van Aerssen, medepligtig waren aan het fabriceren van min of meer vervalscht brandenburgsch geld in dat jaar te Amsterdam. \' Niettemin is de verdenking leerzaam. Wij zien er uit tot welke praktijken, indien er voordeel te behalen viel, do partijen elkander in staat achtten. Even vast als de regtzinnig-hervormden zich overtuigd hielden dat Oldenbarnevelt in de soldij van Spanje stond, even stellig geloofden de vrijzinnigen aan de veilheid van den orthodoxen Van Aerssen en den nog orthodoxer Pauw. Het met de synode van Dordrecht te houden en een valsch munter te zijn gold naauwlüks, in de schatting dor toen onderliggende remonstranten, voor eene tegenstrijdigheid.
Hoe minder waarde evenwel wy aan dit kwajongensachtig overgaan van den bal des lasters hechten, des te gemakkelijker begrijpen wü dat Amsterdam in Nederland zulk eene magt is kunnen worden. Eene koopstad, waar veel geld verdiend wordt, is de natuurlijke hartader eener zamenleving welke de geoorloofde eigenbaat tot grondslag heeft. Slechts waar allen het naar zich toerekenen als de roeping of voornaamste bestenimmg van den mensch beschouwen, en zoo veel te meer waar het welslagen van dit rekenen bij allen voor een onderpand van den goddeHj-ken zegen doorgaat, slechts daar vinden buitensporigheden geloof als de zooeven aangeduide. De eenen houden de anderen voor niets te goed, omdat men aan beide zijden zich bewust is door
Op Oornelis Pzn Hooft\'s overlijden, 1 Januarij liii\'ti. bij Van Lennep 11 52-, vg.:
Hangt aen de wand van \'t koor dien Burgemeestersrock,
ttien tabberdt, wijd van baet- on staetsucht afgescheyen,
.Dien Deeglijckhcyd hem ging soo onbesproken breyen :
Hier aen heeft Eygebaet niet d\'aldenninste vloek.
Portretten van Cornells Hooft bij Wagenaar, Vad. Historie, X - Ts.— Bij Koenen, De beide staatspartijen enz., lSti8.
I Brill bij Arend, III3 -108—473, uit de Resobitien van Holland en der Staten-Oeneraal van April i t;i*o enz.
311
TWEEDE HOOFDSTUK.
dezelfde neiging gedreven te worden, en dagelijks in gevaar te verkeeren voor dezelfde verzoeking te bezwijken.
Het klinkt ongeloofelük dat Amsterdam in 1644, namens de Oost-Indische Compagnie, de Staten-Generaal te gemoet durfde voeren dat zij „de overwonnen plaatsen en sterktens in Oost-Indie niet aangemerkt wilde hebben als wingewesten van den Staat, maar als een eigendom van bijzondere kooplieden, welke die plaatsen konden verkoopon aan wien het hun goeddacht, al ware het zelfs aan den koning van Spanje of aan andere vijanden van de Vereenigde-Gewestenquot;. 1 Wisten wij niet dat woorden slechts woorden zijn, wü zouden dit voor de revolutionaire taal der majesteitsschennis houden.
Doch zoo boos was de uitval niet gemeend. De hedendaagsche geschiedschrijver althans kan er enkel de schaamteloos kinderlijke openbaring der verborgen gedachte in zien, welke toen op den bodem van alle harten lag. Nederland draaide in de 17\'\'«
eeuw om Amsterdam, en Amsterdam om het geld. L\'e West-Indischo Compagnie werd uitgejouwd omdat zij arm en eene bankroetierster was,2 de Oost-Indische voor onschendbaar en alvermogend gehouden omdat zü in de zakken der hoofdbestuurders ruime winsten bragt. Het regt. en het publiek belang, kwamen onder cijfers; want de Staat zelf was niets buiten den handel, en, stond de handel stil, de staatsmachine evenzoo.
In een beroemden parallel tusschen Home en Karthago, dooreen fransch wijsgeer en historieschrijver der IS1\'1, eeuw, wordt gezegd dat „zoolang handelsrepublieken onopgemerkt blijven,
niets haar voortduren in den weg staat; maar het uitblinken
312
Historisch Verhaal der O. I. Compagnie, 11 m». - O. van Kees, Staathuishoudkunde. 11 l :»:i.
•J Over het plan van u; 1L tot vereenigitig van beide Compagnk-n bij Luziic, Hollands Rijkdom, I „De West-Indische Maatschappij, om die vereeniging te doen doorgaan, bood aan, hoven alle andere bezittingen, ^
ook 3« tonnen gouds te /.uilen inbrengen. Waarop die van de Oost aanmerkte dat de West tonnen gouds minder dan niets hnd. Kn toen deze daarop zelde dat, zij die som zoude opneemen. wierp de Oost weder daartegen in: dat niemand haar dat geld zoude opschieten anders dan uit aanmerking en op \'t credit van zoodanige vereeniging, - waartoe de Oost. hoe \'t ook ging. nooit zoude bewilligen.quot;
ue handel.
haar noodlottig i.s. Dan komen er andere Staten, wieu dat licht in do oogen steekt, en zoeken haar te berooven van eene meerderheid welke enkol by overrompeling verkregen schijnt.quot; \'
In zoover het wassend Engeland en het wassend Frankrijk de stichting onzer vaderen allengs verdrongen hebben, is dit met korte woorden de geschiedenis van Oud-Nederland. Zoolang de Zeven-Provincien slechts haar zelfbestaan verdedigden, gaven zij niemand aanstoot. Toen zij op hare benrt eene magt geworden waren, golden zij voor te veel.
Welbezien echter vormt dit meer oen hoofdstuk der vader-landsche geschiedenis, dan die geschiedenis zelf. Wie op do geduchte vloten let, uitgerust in den eersten en tweeden engelschen oorlog; op de niet minder geduchte legers waarmede daarna de strijd tegen Frankrijk gevoerd is; die betwist ten slotte Luzac het regt te beweren dat reeds gedurende dit tijdvak door de Nederlanders te weinig verbonden gesloten of te weinig krijgstoerustingen gemaakt zyn.2 Veeleer moeten wij het bewonderen dat de Republiek langer dan eene halve eeuw zulke oorlogslasten heeft kunnen dragen, en al dit geld uit Amsterdam gekomen is. 3
Natuurlijk zouden, met de Amsterdammers aan de spits, de Nederlanders der 17Jquot; eeuw niet rijk geworden zijn, zoo zij niet inhalig geweest waren, of zij niet bij tusschenpoozen, de eenen zonder schade voor hunne menisterij of hunne arminianerü, de anderen met handhaving van hun kalvinisme, zich met eene mindere soort van loyauteit vergenoegd hadden. Reeds alleen
1 Moutesquieu, Grandeur et Decadence des Romains, 4lle Hoofdstuk: „Les puissances établies par Ie commerce peuvent subsister longtemps dans leur médioerité; inais leur grandeur est de pen do durée. Blies s\'élèvent peu a pexi, et saus que personue s\'en apenjoive; car elles ue tont aucun acte particulier qui fasse du bruit et signale leur puissance; muis. lorsque la chose est venue au point qu\'ou ne peut plus s\'empêclier de la voir, cliacuu cherche a priver cette nation d\'un avantage qu\'elle n\'a pris, pour ainsi dire, que par surprise.quot;
2 Hiervóór, blail/. ü7i vg.
a In 1704, onder den raadpensionaris Antonie Heinsius, teide liet leger der Republiek, aangevoerd door Marlborougli en prins Eugenius. 150.000 man: de kosten waren dat jaar f iiü.ooo.ooo. — Van Vloten bij Arend, IV- tot.
TWEEDE HOOFDSTUK.
314
hun meeilogenloos exploiteren van West en Oost, ongerekend het inwilligen hunner zeeschuimersnatuur en de drogredenen waarmede zjj het leveren van oorlogsbehoeften aan den vijand vergoèlijkten, geeft ons het regt hen voor geboren woekeraars, dienaren van den Mammon, en hun godzalig bi.ibelsoh spraakgebruik voor een aanwensel uit de katechisatie-kamer te houden.1Het is er echter zeer ver af dat eene eeuw als de onze, die zelf don dollar tot koning heeft uitgeroepen, hen om die reden zou mogen verachten. Hunne kwade trouw ging ontegenzeglijk met zekeren eerbied voor iets heiligs gepaard; hunne baatzucht met vaderlandsliefde, of liefde voor de stad hunner inwoning; hunne hardvochtigheid met ondernemingsgeest; hun niet opstaan voor een ton, met geloofsvertrouwen. Zelfs houd ik het er voor dat het; ..Uit genade zijn wij zalig geworden,quot; hetwelk in onze ooren, uit den mond van lieden onzer wereld, als eeno maar half te vertrouwen kerkelijke formule klinkt, voor hen eene gevoelde maatschappelijke beteekenis had. Zij waren met zoo weinig begonnen! Hunne grootvaders waren, sommige uitzonderingen niet te na gesproken, zulke arme duivels geweest! De kans had vaak zoo hagchelijk gestaan! Op den uitersten nooc\' was zulk een voorbeeldelooze voorspoed gevolgd, in zulk een onge-loofelijk korten tijd! Niemand kende beter dan zij den prijs van een bril, en het was hen zoo medegeloopen!
KUigt van de lit-wimlin-bbers der O. I. Compagnie in 1708 over de oneerlijkheid Jiarer ambtenaren in Indie: rHet stelen en plunderen van onze goederen wil tot ons leedwezen nog steeds niet ophouden.quot; — Opmerking van den amsterdamschen advokaat der Compagnie P. van Dam, 170;.\': -Daar zijn wel gedaghten geweest of men derzelver gagie niet sonde kunnen en behooren te verhoogen. om daardoor de orders stricter te doen onderhouden en naekomen. Maer men heeft altijd geoordeeld dat sulx de begeerlijkheid niet sonde verminderen of stremmen, noch de luyden daardoor te meer tot hun devoir gehouden worden.quot; De Jonge Jr., Opkomst, VIII cxxlv. — De gouverneur-generaal Van Hoorn keerde in l 709 huiswaarts met een fortuin dat op ƒ10.000.000 geschat werd. — Over de goochelkunst der bewindhebbers in Nederland zelf. hiervóór bladz. ::o:i. noot 2.
DK HANDEL.
XXXV
Twoe algemeen bekende leden der familie Hooft, met eene tusscheniuimte van zeventig jaren elkander opgevolgd in het bewind, zijn van het eigenaardige in de Messieurs Jourdain, wier talrijke dynastien van burger-edellieden gedurende anderhalve eeuw Amsterdam en het land geregeerd hebben, een juiste en eervolle maatstaf.
Den oudsten der twee, Cornelis Pieterszoon, zoon van Pieter Willemszoon, kleinzoon van Willem Janszoon, vader van den historieschrijver Pieter Corneliszoon, troffen wij reeds aan. Van zijn geslacht is hij de eerste geboren Amsterdammer. Zijn vader was van de Zaan, waar zijn grootvader het bedrijf van reeder en schipper uitoefende; ook dat van scheepstimmerman niet onmogelijk, want de Zaan was van oudsher één werf, reeds vóór in 1596 de eerste zaagmolen daar begon te draaijen. \'
Aan de herinnering van dien grootvader knoopt zich de sprekende anekdote dat hij omstreeks 157\'2 in den Sent verscheen als gezagvoerder over een eigen schip, omstuwd door zeven andere hem toebehoorende schuiten, elke gekommandeerd door een zijner zeven zoonen. De koning van Denemarken, wien dit zeldzaam geval ter oore kwam, vroeg voor de aardigheid deze geheele teelt westfriesche water-makkabeën te Elseneur ten eten. 2
Cornelis Pieterszoon, de toekomstige burgemeester, geeft zichzelf eene geleerde opvoeding en is de eerste rentenier der familie. De wijsgeerige Coornhert en de wijsgeerige 8pieghel staan als zijne geestverwanten en persoonlijke vrienden bekend. 1
Twintig jaren oud, wykt hü in 1567 naar Eraden en zwerft tien jaren in Duitscliland. Is hij geen kalvinist, slechts een by-belsch vrijdenker, hij weet dat zulke onderscheidingen door Alva\'s bloedraad niet toegelaten worden, en het voor die regtbank ge-
l Koenen, Scheepsbouw en Zeevaart-, 1851, blailz. 7it vg. — De eerste molen heette Het Juffertje en dreef op een vlot.
■J Uit een geslachtsregister, in de familie Hooft bewaard gebleven.
;; I.eeven van Spiegbel door P. Vlaming, I7i:!. bladz.
315
TWEEDE HOOFDSTUK.
noeg is dat men in reuk van kettei\'ü sta- Daags na de verovering van Amsterdam door de Staten van Holland in 1578, keert hij naar zijne geboortestad terug en wordt in de regering gekozen.
Voor geheel zijn volgend leven is dit eene beslissende gebeurtenis. HU ontleent zün gezag noch van den Spaansohen monarch, noch van den stadhouder Willem van Oranje, noch van de hol-landsche Staten, maar enkel van zyne medeburgers de amster-damsche schutters, die „representerende hot corpus ende ryckdom derselve stadquot;, het na de omwenteling „raedsaem ende nodichquot; bevinden zesendertig nieuwe gemeente-raadsleden en daaronder vier burgemeesters te „eligerenquot;. 1 Deze vertegenwoordiging eener plaatselijke burgerij is voor Hooft, bij de gratie Gods, bekleed met het hoogst gezag. In haar eerbiedigt hij de bron van het zijne, en erkent geen andere souvereiniteit. Had het van hem afgehangen, hij zou het denkbeeld der roomsche burgemeesters zijne voorgangers in praktijk gebragt hebben, die van Amsterdam eene republiek in de republiek wilden maken, onderscheiden van Holland en slechts in naam met Holland verbonden. -
HU leeft onder den Zwijger en onder Maurits, en komt achtereenvolgens met beiden in botsing. In 1584 geldt hot de verheffing van Willem I tot graaf. Hooft (niemand kou toen onder stellen dat do prins nog in hetzelfde .jaar vermoord zou worden) kant zich ten sterkste tegen dit opdragen van het monarchaal gezag, hoe ook beperkt, aan een nieuwen meester. Onwetend is hij de vader van het denkbeeld der stadhouderlooze regering, naderhand het shibboleth van alle staatsgezinder! in den lande. Voor zich is hij nog meer stads- dan staatsgezind, en zou heden ten dage, in den etymologischen zin van het woord, voor een communard doorgaan. Van een nederlandsehen Staat, zamenge-steld uit verschillende provinciën onder één hoofd, verwacht hy
316
D. C. Meijer Jr., (rids 1878, II 258 vgg.
•2 Filips van Maniix aan Jan van Nassau, Julij i 5T 7: „Ceulx tl\'Amsterdam se veullent joindre avecq Holiande de noiii. mais en affect ne veul-lent avoir riens de commun, sinon le trafftoq et négotiacion.quot; Uit Groeu\'s Archives Reeks, nccxxxix, VI 117) bij D. C. Meijer Jr., Uids 1878.
DK HANDEL.
geen heil. De gedachte dat in de toekomst, tot behoud der deelen, een geheel do onmisbaarste aller voorwaarden za! kunnen blijken, komt niet hij hem op. Liever dan een nieuwen graaf te /.ien aan-, zou h(j een weder ingevoerd lastgeld in den Sont op nieuw zien afschaffen. Voor Amsterdam is dit eene levenskwestie ; het overige niet,. Ten einde de scherpte zijner kleinsteedsche oppositie wat te iemperen voert hij den schijngrond aan; dat Amsterdam de kat uit den boom moet zien, en afwachten wat Zeeland doen zal. 1
Dit is Hooft\'s kleine zijde, en een bewijs zijner amsterdamsche kortzigtigheid. Hij kent de kaart van het land zoo kwalyk dat, wanneer In KilS Maurits te Amsterdam de regering komt verzetten, de twee en zeventigjarige oud-burgemeester daartegen niets dan doktrinaire gemeenplaatsen weet aan te voeren en op te halen van oude dorpsvoorregten. De prins scheept hem af met het bekende woord : „Bestevaer, \'t moet nu voor deez\' tyd zo zyn. De nood en dienst van het land vereischen het.\'\' -
Hooft\'s jongere tyd- en stadgenooten hebben hem zoo dikwijls „den Cato onzer dagen\'\' genoemd, dat zij er eentoonig door geworden en niettemin duister gebleven zijn. Daar h\\] de opkomst der vrijheid beleefde, waren er geen termen hem met Cato van Utica te vergelijken, die om haar verlies zich den dood gaf. Evenmin viel er toen, naar het voorbeeld van den anderen en ouderen Cato, op het verwoesten van oen Nederland naar do-kroon stekend Karthago aan te dringen. De val van Antwerpen was sedert lang beslist, en het mededingend Londen kwam vóór 1626, Hooft\'s sterfjaar, niet in aanmerking. Denkelijk doelde de bijnaam alleen op zijne bekende fllosoflsche gevoelens, en op de vrijmoedigheid zijner redevoeringen in de vroedschap, wanneer het gold de „eygensoeckentlickheydtquot; van kollega\'s te berispen (de uitdrukking is van hem). Het overige deden de mode en het jargon van den tijd, die geen Nederlander toelieten door eene deugd of een talent uit te munten, of de grieksche fabel-
317
Hooft\'s. redevoering van onder de Authentieke Stukken bij
Bor. — Ook luj Koenen. De beide Staatspartijen. 1868, bladz. .\'gt;4 vgg.
•2 Uit Brandt bij Wagenaar, Amsterdam 8*. IV 301».
TWEEDi; HOOFDSTUK.
leer en de roineinsche geschiedenis werden er om beurten bij te pas gebragt.
De vijanden van Hooft in de vroedschap vonden zijne redevoeringen lang; en wij mogen te dien aanzien, enkel op grond dat zij er in doorgestreken werden, hun oordeel niet wraken. Z\\j waren bevoegder regters dan wij, in zoover het ons vrijstaat het boek voor eene w(jl te sluiten, zij het voorgelezene of van buiten geleerde zonder verademing moesten aanhooren. Zelfs de heden-daagsohe uitgevers, hoewel zij aan Hooft\'s karakter en bekwaamheden onverbloemd hulde brengen, zijn genoodzaakt te erkennen dat sommige langwijligheden door hen weggelaten zijn, en „de herhaling derzelfde gronden en bewijzen, de steeds terugkomende gedachtenloop, ook bij de lektuur soms eenig geduld noodzakelijk maakt.quot; \'
Niettemin zijn die Memorien en Adviezen een gedenkteeken, en zij zouden eene grondiger en uitvoeriger studie verdienen dan ik mij hier veroorloven mag. Zy beslissen niet of de steller eene akademische opleiding ontving, doch staven dat zijne geletterde rederijkersvonning niets te wenschen overliet. Zonder inspanning haalt hij uit zijne moedertaai wat in zijn tijd er uit te halen valt: 11 fait de la prose sans le savoir. Zijne denkwijs is geheel en al de stolcijnsch-christelijke zijner vrienden Spieghel en Coornhert. Livius en Cicero leveren hem zijne meeste bewijsplaatsen ; en wanneer hij warm wordt, dan verschijnt ook de bijbel in het veld. Buitengewoon snedig is zijn aanvoeren van den profeet Jesaja tegen de raden en medeburgemeesters die, bij het naderend uitleggen der stad, tot schade der burgerij, met hebzuchtige bijoogmerken zich meester maakten van veelbelovende perceelen: „Wee dengenen die huis aan huis trekken, akker aan akker brengen, totdat er geene plaats meer zij, en gijlieden alléén inwoners gemaakt wordtin het midden des lands!quot; 1Men begrijpt hoe de orthodoxen in de vroedschap op den neus
318
Jesaja, v S. Staten-vertaling.
l)K HANDEL.
keken, wanneer de libertijn met zulke wapenen uit luui eigen tuighuis voor den dag kwam.
Kenmerkend is liet voor den geest, waarin Uornelis Hooft werkzaam was, dat na zijn optreden in 1578 liet misdrijf van enkelvoudigen diefstal te Amsterdam niet langer met den dood gestraft is. En men boude dit niet voor eene ironie zijnerzijds, alsof, zoo in de stad zijner inwoning alle kleine en alle grootere dieven aan de galg gekomen waren, hij voor ontvolking gevreesd zou hebben. Enkel menschlievendheid bestuurde in deze zaak zijne handelingen. Er verrees een tuchthuis, tevens verboterhuis, en de humanist was er naderhand trotscli op het bewijs geleverd te hebben dat hü de humaniteit niet slechts in de boeken beminde, maar ook in het leven. 1
Een schitterend bewijs zijner verdraagzaamheid gaf hü in 1597, toen hij de am\'sterdamsche predikanten verhinderde eene wreede vervolging in te stellen tegen zekeren Gooszen Vogelsang, een onwetend en onschadelijk dweeper uit het volk, wiens eenige halsmisdaad bet uitgeven van een boekje was, waarin hij beweerde dat God een hoofd en beenen heeft, evenals Adam weleer. Levenslang is het wederstaal! van gereformeerde leeraars en leeken, die de hulp van den sterken arm tegen andersdenkenden inriepen, Hooft\'s specialiteit geweest. Hü schuwde de gedachtenis van Ellips van Marnix, door wien tot vervolgen der geestdrijvers was aangespoord; en het strekt hem zeer tot lof, in eene eeuw als de zijne, te hebben ingezien dat men op die wijs niets anders verrigtte dan liome en de Inquisitie nadoen. Voor zichzelf behoorde hij, tegenstander der praedestinatieleer, niet tot de publieke kerk, maar wilde, zoowel aan deze als aan Vogelsang en aan ieder ander, vrijheid van overtuiging gewaarborgd zien. -
Hooft\'s voornaamste eeretitel evenwel was zijn onbaatzuchtig voorstaan van do zaak der burgerij. Het zij zoo dat hij aan zyne denkbeelden eene even overdreven waarde hechtte als de anderen aan hun geld, — al maakte zijne belangeloosheid noch zülie IJdelheid onzeker, noch het zelfbehagen dat in zijne redevoeringen
1 Wagenaar, Amsterdam so, IV 115, i
•2 Het geval Vogelsang bij Wagenaar, Amsterdam IV liu —lil.
TWEEDE HOOPDSTL\'K.
doorstraalt, het bleef waar dat zijn hartstogt van eene minder lage soort en voor de ingezetenen profijtelijker was.
Andere arasterdarasche regenten, orthodoxer dan hij, grooter financiers, bekwamer kooplieden, bruikbaarder diplomaten, hebben tot den roem der stad naar buiten meer bijgedragen; en misschien zon Amsterdam nooit Amsterdam geworden zijn, indien hare vroedschap, door zijn invloed, in eene Akademie van Zede- en Staatkundige Bespiegeling ontaard was. Doch een trouwer bestuurshoofd heeft Amsterdam\'s smalle gemeente nooit bezeten, en wij moeten het natuurlijk vinden dat het nageslacht, zij het ook dat, eenige staatkundige partijschap daarbij in het spel was, in hem den idealen burgervader gespeurd en herkend heeft.
XXXVI
Mr. Hendrik Hooft, oomzeggerskind van Cornelis Pieterszoon, leeft, onder Jan de Witt, doch komt eerst onder Willem III op den voorgrond.
Uit den burger doop- en den burger geslachtsnaam zijner moeder, Haasje Houtloock, bemerkt men dat ook hij van afkomst tot, de breede middenklasse der zamenleving behoort welke in 1578 te Amsterdam de bovendrijvende en heerschende geworden is.
Tevens bewijzen de goederen, welke twee vrouwen hem achtereenvolgens ten huwlijk brengen, dat het volle aanzien van den uitgestorven of verarmden adel, in een vroeger tijdperk vermogend en talrijk, op dozen nieuwen stand is overgegaan. De kleinzoon van den zaankautschen schipper wordt heer van Oud-Karspel, heer van Koedijk, heer van Schoterbosch. Het onderscheid tusschen den poorter en den geboren edelman is uitge-wischt. Hendrik Hooft vervult geen andere maatschappelijke betrekking dan van nature lid der arnsterdamsche regering te zijn. It se dtiiiii\'- la peinn Oe naitre; en die inspanning is vol-
S20
DE HANDEL.
doende om hem op het yredeskongres te Nijmegen in 1678 tot een persoon van gewigt te maken.1
Zijne karakterschets door Sir William Temple doet in weinig woorden hem kennen als niet gewoon; rijpe en schier overrype vrucht eener nieuwe beschaving. 2
„Er warenquot;, verhaalt in zijne herinneringen van 1672 tot 167(i de engelsche gezant, „er waren in dien t\\)d te Amsterdam twee regerende burgemeesters die in deze stad alles naar hunne hand zett\'en, gelijk zijzelf het de zaken van het land deed. Ue een was de heer Hendrik Hooft, een man van gemoed, braaf, zeer rijk, wel onderwezen, geestig, luimig, zonder eerzucht. Alle staatsambten had hij stelselmatig afgewezen, en vergenoegde zich met op zijn tijd het burgemeesterschap der stad zjjner inwoning waar te nemen; nog wel zooveel mogelijk op zyn geraak. Hy had een zeer oorspronkelijken draai van geest, en ik hoorde hem op een keer twee dingen zeggen die nieuw voor mij waren. Het eene, dat een gezond man, die weet dat hij morgen moet sterven van pijn, niettemin genieten zal van den dag van heden; doet hij dit niet, dan is hij geestelijk krank of op. Het andore, dat men een stumpert moest zijn om meer dan ï., sfig jaren oud te willen worden, en dat wat hem betrof, als hij dien leeftijd bereikt zou hebben (waarvan hij toen niet ver af was), de eerste gunstige gelegenheid tot heengaan hem welkom zou wezen. En hij maakte dit zeggen waar; want kort daarna is hij zonder omslag gestorven aan een aanval van podagra, zich met zijne vrienden onderhoudend tot hij niet meer kon, en hen verzoekend
321
Bijzonderheden omtrent de afkomst en «le loopbaan van Hendrik Hooft bij Van der Aa. B. W. VIII 10!)7 vg. — Wagenaar, Amsterdam Sii, V en VI. - Hij is dezelfde Hendrik Hooft tot wien zijn vriend Jan 8ix (de Six van Rembrand) zegt, in de opdragt van het gedicht Mnider-lierg. 1 \'i 7 fl:
U zal hy weigelukkig noemen.
Die koning zijt door uw gemoed, \'
Veel meer, dan edel door uw bloed.
Over Temple bij Maeaulay, Critical and Historical Essays, lil 147 vgg. der Tauchnitz-uitgaaf. — History of England, 2,lp Hoofdstuk, over Temple\'s plan tot hervorming der engelsche staatsinstellingen onder Karei II. Taine, Littératnre Anglaise, 11 fil-i vgg.
11 21
TWEEDE HOOFDSTUK.
zich te verwijderen ten einde hun het schouwspel van zijn doodstrijd te sparen. Toen hij zich een weinig voelde bijkomen, ontbood hij hen op nieuw in zyne bovenkamer, zeggende qu\'il y avail encore pour une demi-heurc de conversation. Zoo dacht en gevoelde de heer Hooft, met wien ik het zeer goed vinden kon. hoewel hü den naam had een wispelturig man te zü\'n, en ik naar zijne verzekering de eenige ambassadeur was wien hl) iu al ziin leven een bezoek had gebragt. Zijn gezag te Amsterdam was onbeperkt, maar zonder dat hij het zocht, of er zich aan gelegen liet liggen, of er gebruik van maakte.quot; \'
Elders in Temple\'s boek wonen wü ten huize van Hendrik Hooft een heeren-diner bij. Telkens als de gezant, die het op de borst heeft, achter zijn stoel op den grond spuwt, ziet h;i tot z\\jne verbazing eene in het vertrok op post gestelde jonge dienstbode toeschieten, die met een .schoon servet den vloer reinigt. Een buurman vraagt naar zijn welstand, en hfl antwoordt dat hetgeen in zijne verkoudheid hem het meest hindert, de moeite is welke hij die gedienstige geeft, — G)j treft het, roept de gast-
1 «There were two ruling burgomasters at Amsterdam at this timw (1672—167!»). who had the whole sway of that town (as this has a great one in Holland): Hoeft and Valkenier; the first a generous, honest man. of great patrimonial riches, learning, wit, humour, without ambition, having always refused all employments the state had offered him. and serving only in that of burgomaster of his town in his turn, and as little busy in it as he could; a true genius, and that said two things to me in conversation, I had not heard before: one, That a man, who were to die to-morrow in torment, would yet enjoy to-day, if he were sound: and that it was some disease or decay of spirits that hindered it; the other, That a man was a sorry wight who desired to live after threescore; and that for his part, after that age, which he was then approaching. he should be glad of the first good occasion to die: and this he made good, dying with neglect upon a fit of the gout, talking with his friends till he was just spent, then sending them away that he might not die in their sight; and, when ho found himself come a If.ttle again, sending for them up, and telling them qu\'U // avnit encore pour mu-dennj hen re (Je conversation. This was the character of M. Hoeft, who was a great intimate of mine, though he passed for a humorous man: and told me, 1 was the only ambassador he had ever visited in his life. He had all the credit that could be in his town, without seeking, or minding, or using it.quot; Temple, Works 1770. II 4-is.
322
DE HANDEL
heer hem lagchend toe, dat mevrouw Hooft afwezig is; want zü had u, ambassadeur of niet, wegens huisbesmetting buiten de deur gezet. Er zijn hier twee kamers waar ik nooit een voet waag: ik geloof niet dat z\\j meer dan tweemaal \'s jaars opengaan, om schoongemaakt te worden. — Temple hervat dat hü hem houdt voor een goed patriot, die niet alleen de belangen van zu\'n land ter harte neemt, maar ook de zeden zyner stad eerbiedigt, waar de huisvrouwen, naar hij heeft hooren verzekeren, het opperbewind voeren. — Hooft geeft dit toe; erkent dat eene zachtaardige bazin, une clmice patronne, voor een getrouwd man te Amsterdam de hoogste prijs uit de loterij is; en zegent zijn gesternte hetwelk er hem zulk eene ten deel deed vallen. — Een deftiger burgemeester zegt dat de gastheer schertst, en de amsterdamsche vrouwen niet baziger zün dan hare zusters in andere voorname steden; maar Hooft houdt zyno stelling vol. Het is zoo, beweert hij, en het kan niet anders zijn, want het rust op eene oude gewoonte; en de man die er verandering in wilde brengen, zou met eene ongelijke party te doen krijgen. Niet alleen de amsterdamsche vrouwen zouden en corps tegen hem zamenspannen, maar ook al de getrouwde amsterdamsche mannen die door hunne vrouwen op den kop gezeten werden. 1
i „Dining one day at monsieur Hoeft\'s. and having a great cold, I observed, every time I spit, a tight handsome wench (that stood in the room with a clean cloth in her hand) was presently down to wipe it up. and rub the board clean: somebody at table speaking of my cold. I said, the most trouble it gave me was to see the poor wench take so much pains about it: monsieur Hoeft told me, \'T was well I escaped so, and. that if his wife had been at homo, though I were an ambassador, she would have turned me out of doors for fouling her house: and, laughing at that humour, said, there were two rooms of his house that he never durst come into, and believed they were never open but twice a-year, to make them clean. I said, I found he was a good patriot; and not only in the interests of his country, but in the customs of his town, where that of the wife\'s governing was, I heard, a thing established. He replied. \'T was true, and that all a man could hope for there, was to have une dönrc patronne, and that his was so. Another of the magistrates at table, who was a graver man, said, monsieur Hoeft was pleasant. but the thing was no more in their town, than in any other lu* knew of. Hoeft replied very briskly, it was so, and could^not be otherwise. for it had long been the custom ; and whoever offered to break it
323
T WEK DE HOOFDSTUK.
Sa tafel brengt Temple met zjine zuster een bezoek aan eene andere amsterdamsclie familie, waar, naar aanleiding van het gesprokene ten huize van Hendrik Hooft, zoo vele staaltjes vau buitensporige amsterdamsclie zindelijkheid verteld worden, dat de zuster ongeloovig het hoofd schudt. Ten oinde haar te overtuigen verzoekt haar de stedelijke sekretaris, die deel uitmaakt van het gezelschap, te willen uitzien en letten op een huis aan de overzijde. Het is gebeurd, mevrouw, verzekert hij, dat een burgemeester de eigenares van dat huis een bezoek is gaan brengen. Hem wordt opengedaan door eene lange noordholiandsche meid, wie hy vraagt of haar mevrouw geen belet heeft; zij ant-woordt van neen, en hij wil binnentreden. Maar z(j bemerkt dat er slijk aan zijne schoenen kleeft, pakt hem aan, neemt hem op haar rug, draagt hem twee kamers door, zet hem neder onderaan de trap, trekt züne sc^gpnen uit, schiet hem een paar gereedstaande muilen aan, — alles zonder spreken, — en zegt ten slotte dat mevrouw zich in de opkamer bevindt, waar zij hem gaarne ontvangen zal. 1
Deze verhalen hebben iu zoover beteekenis dat zij ons verplaatsen te midden eener beschaving welke, als men pleegt te /.eggen, op hare laatste beenen loopt en op weg is hare eigen
would have banded against Iiim, not only all the women of tlie town, but all those men too that were governed by their wives, which would make too great a party to be opposedquot;. Temple, Works ittm. II 450.
] „In the afternoon, upon a visit, and occasion of what iiad been said at monsieur Hoeft\'s, many stories were told of the strange and curious cleanliness so general in that city; and some so extravagant that my sister took them for jest; when the secretary of Amsterdam, that was of the company, desiring her to look out of the window, said, Why madam, there is the house where one of our magistrates going to visit the mistress of it, and knocking at the door, a strapping North-Holland lass came and opened it; he asked. Whether her mistress was at home? she said. Yes; and with that he offered to go in: but the wench, marking his shoes were not very clean, took him by both arms, threw him upon her back, carried him cross two rooms, set him down at the bottom of the stall\'s, pulled off his shoes, put him on a pair of slippers that stood there, and all this without saying a word: but, when she had done, told him, lie might go up to her mistress, who was in her chamber\'quot; Bladz. irgt;9.
324
DE HANDEL.
karikatuur te worden. Wi) ontvangen den indruk dat Hendrik Hooft, wat liet maatsohappelUke betreft, genoeg heeft van zyn kring, en liet iieni naauwlyka verwonderd zou hebben indien de bestaande orde van zaken in Nederland, nog b(i zijn leven, plaats was gaan maken voor eeue andere.
In dat gevoelen worden wij versterkt wanneer wü den als mede-burgemeester door hem onderteekenden brief van S Jnlij 167\'2 aan Willem lil herlezen, waaruit reeds eene en andere plaats door nuj aangehaald werd. Hetzelfde bl\\jkt, vinden wij. uit Hooft\'s in de vroedschap gedaan verslag van een bezoek, weinige dagen later namens Amsterdam door hem aan den prins gebragt, — toen een jongeling van naauwlijks twee en twintig jaren, Hooft een man van diep in de vijftig.
Met verwondering hooren wg liehi den prins vragen of indien, sedert de legers van Lodewyk .\\\' IV meer dan het halve land waren komen overstroomen, men te Amsterdam „by de gemeene zaak goed en bloed 7,011 opgezet hebbenquot;, er zijns oordeels „eenig middel ware uit te denken om het overige te behouden en verdere verderfelyke onkosten te voorkomenquot;.
Dacht de prins dat „de Staat door de wapenen in zijn voiigen toestand te herstellen warequot;, dan gat Amsterdam de verzekering „met hem alles veil te hebben, zelfs de personen der regentenquot;. Vond hij daarentegen de zaken „zoo verre verloopen dat zy niet te redden waren dan door een verdrag op redelyke voorwaardenquot;, en achtte hij, om het een en ander tot een goed einde te brengen, noodig „op syn persoon hooger digniteiten te toen confereeren, ende syne authoriteit en gesagh te doen vermeerderenquot;, dan was Amsterdam genegen ..daartoe van goeder herte het haare toe te brengenquot;. \'
De anglikaansche bisschop Burnet verzekert, in eene Geschicdeniu van mijn leeftijd, uit den eigen mond van Willem III vernomen te hebben dat Amsterdam in 167-2 den prins zulke aanbiedingen deed „omdat zy alles voor verloren hieldt, en zy de schande van haaren ondergang liever over hem dan over zigzelve brengen wildequot;.\'\'
1 Uit de resolution der amsterdamsche vrpedscliap van lit -Tnlij jijtl*. — Bij Wagenaar, Amsterdam V 360 vg.
3 Burnet. History of my own times, I t :l-II. Wagenaar.
Amsterdam so, V :in3 vg.
[I 21*
TWlililIK HOOFDSTUK.
Het ware doelloos, over de echtheid dezer aanteekening van den engelschen historieschrijver te redetwisten. Ons raakt alleen Amsterdam\'s houding in die dagen tegenover Willem HI. En dan verbaast het ons, ik herhaal het, Hendrik Hooft en de zijnen, na eene meer dan twintig jaren met hartstogt gehandhaafde stadhouderlooze regering; na mededoen aan de Akte van Sekln-sie; na bezweren van het Eenwig Edikt; zwart op wit den prins in handen te zien geven hoe zij „van de gedeputeerden deses stads met sonderlinge aongenaeniheit verstaen hadden dat Syn Hoogheid had gelieven do goedheid- te hebben van aen deselve verseekeringe te geven van de onverdiende toegenegentheld die Syn Hoogheid hadt om dese stadt ende de goede ingesetenen vandien met raed en daed te willen byspringen ende van alle oppression en vyandtlyke attaquen, door alle bedenkelyke pre-cantien, beschermen en protegeren.quot;
Er rijst twijfel aan Amsterdams identiteit, wanneer burgomees-teren en regeerders voortgaan: „Wy vinden ons gemoedigt uw Hoogheids wyse raed in veele importante saeken (daer voor wy geerne bekennen dat ons verstandt stille staet, en die onse capaciteit by manquemont van ervarentheid verre overtroffen) ge-dienstelyk to requireren. Onder protestatie. Doorluchtige Hoogh-geboren A\'orst en Heere, dat wy hier inne gaen met de openhartigste confidentie van de wereld, en dat wij hebben dat vertrouwen in u Hoogheids eedelmoedigheid, dat naest Godtons heil daervan totaliter dependeert, ende dat wy uw Hoogheid considoreren nis die geene de welke van Godt Almaghtig met do vereischto qnalitoiten is begaaft, om de vervallene sake door syn wys beleyt to kunnen herstellen, ende by dese bekommer-lycko constitutie van tyden den Staet voor verder onheil behoedenquot;. 1 Alles aan een baardeloozen, kugchenden knaap, die op dat tijdstip nog geen enkel openbaar blijk zijner persoonlijke meerderheid gegeven had.
Het strekt den staatsgezinden Hendrik Hooft in het minst niet tot schande, — door dit zwichten voor de onmisbaarheid
lirief Viin s .1 uiij hiTl\', Eclite Stukken liij Waueujar. Ainsterdam
so, V 385 vgg.
DE HANDEL.
der stadhoudersgezmden op dat oogenblik, — bestevaer Cornells Pieterszoon, den tegenstander van het opdragen der grafelijkheid aan den Zwijger in zjine kist eene zonderlinge vertooning te hebben doen maken. De nood sprak, en het algemeen belang ging voor.
Ook is Hendrik Hooft daarna door Willem Hl steeds hoog gesteld, en keer op keer heeft de prins getoond de eervolste waarde aan zün oordeel en aan zijne goedkeuring te hechten. 1Ik wil alleen te verstaan geven dat een burgemeester van Amsterdam in 1672 zoo niet spreken en schrijven kon, of hü moest aan zyn hart gevoelen dat Noord-Nederland by een keerpunt in zijne geschiedenis aangekomen, en eene ader in de nationale mijn uitgeput was.
327
EINDE VAX HET TWEEDE DEEL. EERSTE HELFT.
-Soon nfter tlu- prince\'s return | uit het leger in L»en Haag, na den slag bij Saint-Denis, Augustus n:7s] he went to Bieren to hunt in the Velmve, like a person that had little else to do: anil, I having occasion to go at the same time at Amsterdam, he desired me to remember him kindly to monsieur Hoei\'t, the chief burgomaster there, and tell him. that he desired him to be no longer in his interests than lie should find his highness in the true interests of the State. I did so: and monsieur Hoeft very frankly and generously bid me tell the prince, he would be just what his highness desired, and be ever firm to his interests while he was in those of his country: but, if ever his highness departed from them, he would be the first man to oppose him; till then, ho would neither censure nor distrust his conduct; for lie knew very well, without mutual trust between the prince and the States, his country must be rained. — From this time to that of his death, monsieur Hoeft continued in the same mind, and by his example that groat and jealous town began to fall into much more confidence, not only of the prince, but of his whole conduct in the administration of the affairs of this Statequot; Temple. Works 1770, II 457 vg. — Uitvoeriger, over het/elfde • •ndorworp, in Temple\'s brief aau den Lord Treasurer te Londen. Den Haag 7 Oktober u:7s. Works 1770. IV 4HS vgg.
IN HO II) VAX HET TWEEDE DEEL.
kerstk helft.
EKKSTE HOOFDSTUK.
Het Geloof.
i\'.lailz.
I -De Bijen corf tier H. Roomscher Kerckequot;..............5
II De kalvinistische gedachte. -- Filips van Marnix..........igt;
III Het -Geuzelietboeckquot;. — Verguizing van het katholicisme . 14
VJ De godsdienstoorlog en de burgeroorlog........
VU De watergeuzen. — Hunne roeping..........80
VIII De watergeuzen. — Hun bedrijf...........40
IX Het theologisch karakter der 17\'1\'\' eeuw........45
X Coornhert. — Zijne „Wellevenskunstquot;.........47
XI Oldenbarnevelt. - De ketter.............ö(gt;
XIJ Oldenbarnevelt en het ..cantquot;............01
XIII Hugo de Groot. — Zijn „Bewijs der ware godsdienstquot;. . . (56
XVI Johannes Bogerman. Dt; Staten-Bijbel........87
XVII De orthodoxie en de Republiek............98
XVIII Gijsbert Voetius. — Zijn strijd met Descartes......07
XIX Balthazar Bekker. - Zijne „Betooverde Wereldquot;.....103
XX Descartes in Nederland...............112
XXI Spinoza. - - Bayle over Spinoza............120
XXII Spinoza. Zijne staatskerk.............125
XXHI Het kalvinisme en de poëzie. Het „Offer des Heerenquot; . 129
XXIV Het kalvinisme en de poëzie. — Constantyn Huygens. . . 18(1
iXHOl\'h.
TWEEDE HOOFDSTUK.
DE Handei..
Hl adz.
I Zuid-Nederland en Noord-Nederland.........154
TI Compromis der Kooplieden.............15U
MI D«gt; noordnederlandsche buurt- en «Ip noordnederlandsche
wereldmarkt..................1(gt;3
1\\\' Steven van der Hagheu. Zijne „Avonturenquot;.....173
V Steven van der Haghen. Oudhollandsche reis- en
scheepsjournalen.................178
VI Steven van der Haghen. Zijn katholicisme.....185
VII De Zeven-Provincien koloniale mogendheid geworden.
Kaap de Goede Hoop...............187
VIII De Zeven-Provincien en de O. I. Compagnie......103
IX Verloopen noordnederlandsche koloniën: Mauritius.
Formosa. Brazilië. Niemv-Amsterdam.....: . . . 11Mgt;
X De O. I. Compagnie in den Maleischen Archipel. — De
Nederlanders en de Portugezen...........2lt;Mgt;
XI Het specerij-monopolie der O. I. Compagnie. - Strijd in
de Molukken en op Celebes............205
XII De staatkunde der O. I. Compagnie.........208
XIII De verovering van Java. — Java\'s voorgeschiedenis . . . 212
XIV. XV De verovering van Java. — Adipati Anoin......218
XVI De verovering van Java. — Zeestrijd van Wolfert Hermansz,
1601 — 1602 ......................................225
XVII. XVIII De verovering van Java. Batavia. — Nederlaag van
Sultan Ageng, 1628—1620.............220
XIX. XX De verovering van Java. — Nederlaag van Troeno 1\'jojo,
1676—1682 ......................................237
XXI. XXII De verovering van Java. — Nederlaag van Soerapati.
1706—1707 ......................................216
XXIII De gouden dagen der Republiek...........257
XXIV De strijd met Duinkerken.............260
XXV De slag bij Duins, 1630 ............................264
XXVI Vóór en na den vrede van Munster.........271
XXVII Cromwell....................275
XXVIII Colbert......................................280
XXIX Lodewijk XIV..................................28^
iNiiori».
XXX Amsterdam en Antwerpen.............
XXXI Amsterdam. Haar bodem. Haar bouwen.....201
XXXII Amsterdam. Haar rijkdom. Droogmakerijen .... 303
XXXIII Amsterdam. Hare magt in den Staat........307
XXXIV Amsterdam. Winzucht barer kooplieden......308
XXXV Amsterdam. Cornelis IMeterszn Hooft.......315
XXXVI Amsterdam. — Mr. Hendrik Hooft..........320
~\'r
^affiaea^a^aaaiMa^j^jsiBsBMBg^wgiBBEaBi