lU
Mr. C. BAKE, V f\\U 12
HET LAND VAN EEMBRAND
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
0650 3324
STUDIËN OVER DE NOORDNEDERLANJDSCHE BESCHAVING IN DE ZEVENTIENDE EEUW
DOOR
O. BUSKEN HUET
TWEEDE, HERZIENE EN BIJGEWERKTE DRUK TWEEDE DEEL
Tweede Helft
HAARLEM H. D. T.TEENK WILLINK
1S80
Snelpersdruk van H. (\'. A. TH1RME te Nijmegen
DEEL) E H O O F l) S T U K.
DE WETENSCHAPPEN EN HE LEÏÏEKEN.
I
Do geschiedenis der wetenschappen in Nederland gedurende de nie eeuw, der natuurkennis inzonderheid, is de geschiedenis van het vreedzaam maar onvrijwillig zamenwonen, onder één dak, van twoe tegenstrijdige wereldbeschouwingen: de aanvan ■ keljk zegevierende welke zich op goddelijke openbaringen beriep, en de aanvankelijk onderliggende van liet waarnemen en het nadenken door den mensch alléén.
Hoe bedriegehjk in den aanvang de schijn der goede verstandhouding tusschen de eene en de andere was, dit viel, geheel Europa door, in de lö\'\'® eeuw op te merken van hot oogenblik dat het protestantisme eene magt werd.
Met do letteren kon de hervorming in de meeste gevallen het zeer wel vinden. Voor haar uitleggen van den bijbel moest zü goed hebreeuwsch en goed grieksch verstaan. Zij behoorde leesbaar latijn te schrijven om met gezag de roomscUe theologen te kunnen wederleggen, de roomschgezlnde regtsgeleerden en ge-schiedvorschers.
Ten einde oor en hart van het algemeen te winnen moest zi) daarenboven zoo niet de studie, althans de praktische beoefening
DERDE HOOFDSTUK.
der verschillende landstalen zich tot taak stellen. Het volk moest geholpen worden aan nieuwe overzettingen der Heilige Schrift, nieuwe geloofshelüdenissen en katechismussen, nieuwe gezangen psalmbundels, eene nieuwe stichtelijke lektuur, eene nieuwe polemische bibliotheek.
Door dit alles bekwam liet protestantisme-zelf een sterkspre-kenden letterkundigen draai of trek; en het is geen wonder dat al de voornaamste hervormers, de eenen in meerdere, de anderen in mindere mate, wat het algemeen snit hunner beschaving aangaat, tevens humanisten geweest zijn; geleerden uit de school der renaissance welke de klassieke studiën weder in eere ge-bragt had.
Maar die zin voor het litterarische was niet hetgeen wij, in onze dagen, met liefde voor de wetenschap bedoelen. Het protestantisme haatte of beklaagde eigenlijk de wetenschap, of wantrouwde haar, en volgde uit de verte het katholicisme daarin na.
Iemand die in ons midden het eerst de wet ontdekte waarnaar in de menschelyke long de bloedsomloop zich regelt, zou, onaf hankelyk van zijne denkwijs in hot godsdienstige, het wijs-geerige, of het staatkundige, voor een sieraad der IJ)116 eeuw aangezien en naar evenredigheid geëerd worden. Kalvyn daarentegen liet In 1553, ter wille van stoute theologische ontkenningen, op het leerstuk der Drieéénheid betrekking hebbende, Michael Servet in Zwitserland levend verbranden, na vooraf hem verklapt te hebben aan de Inciuisitie in Frankrijk. \'
Was het omdat hij voor Servet\'s genie met even weinig eer-
I Flonrens, Journal des Savimt*. April 1854: „Comment une decou-verte de pure et profonde physiologie se trouve-t-elle dans le livre sur la Restitution du Christianisme (Servet, Christianismi Restitutio, 155iJ, Vienne-en-Dauphiné)? Quand on jette un coup-d\'oeil sur les écrits de Servet, on s\'aper^oit bien vite du parti qu\'il a pris, en théologie, de s\'at-tacher uniquement et obstinément au sens littéral. L\'Ecriture dit que Tame est dans le sang, que Tame est le sang mème. Alors, dit Servet, puur savoir comment se forme 1\'ame, it faut voir comment se forme ie sang; pour savoir comment il se forme, ii faut voir comment il se meur. Et \'-\'est ainsi que, a propos de la Restitution du Christianisme, il est conduit a la formation de Tame, de la formation de Tame a celle du sang, ot de la formation du sang a la circulation p»hnonaire,quot;
6
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 7
bied vervuld was als Robespierre daarna voor de muze van André Chénier? Of ontkende hij het bewonderenswaardige in de gaven van zyn slagtoffer niet, maar gevoelde hij des te meer deernis voor den verdoolde, en wilde hij, door hem de gelegenheid tot voortgaan in het zondigen te benemen, voor zoover mogelijk hem van het goddelyk doemvonnis redden? De eene onderstelling maakt het verschil der t\\jden niet minder tastbaar dan de andere.1
Luther en Melanchthon verbazen ons door hun even vijandig als geesteloos en oppervlakkig oordeel over het stelsel van Copernicus, en worden te dien aanzien door Erasmus beschaamd.
Het is waar dat, toen Copernicus\' hoofdwerk, waarvan het eerste exemplaar in Mei 1543 hem op zyn sterfbed werd aangeboden, het licht zag. Erasmus reeds sedert een half dozijn jaren niet meer onder de levenden behoorde. 2 Hij kan alleen het uittreksel gekend hebben dat, geruimen t\\jd vóór den volledigen druk, in een of meer afschriften onder verschillende geleerden van hand tot hand was gegaan.3
Hoewel Copernicus goed roomsch en in het hertogdom Pruis-sen met eene hooge kerkelijke waardigheid bekleed was, gaven zijne denkbeelden over het draayen der aarde om eene stilstaande zon den orthodoxen onder de oudgeloovigen aanstoot. Of hij al
1 Theodore de Bèze (Nicolas Colladoii). Vie et Mort de Maitre lean Calvin. 1563: -Ou est ceste cruauté? Un seul Servet a esté mis au feu. Et qui en fut jamais plus digne que ce malheureux, ayant par l\'espace de trente ans, en tant et tant de sortes blaspheme contre l\'éternité du Fils de Dieu, attribué le nom de Cerberus a la Trinité des trois person-nes en une seule essence divine, aneanti Ie baptesme des petits enfans, accumulé la plus part de toutes les puantises que jamais Satan vomit contre la verité de Dieu, \'seduit une infinite de personnes, et pour le comble de malediction, n\'ayant jamais voulu ni de repentir, en donnant lieu a la vérité par laquelle tant de fois il avoit été convaincu, ni donner esperance de conversion\'?quot;
2 De revolutionibus orbium caelestium, Neurenberg 1543, Bazel ióm, (.Troningen 1617. — Deze en verdere bijzonderheden uit Leopold Pro we, Nicolaus Coppernicus, 1883, I en II. — Over de afkomst van Copernicus, en over het schrijven van zijn naam met pp, in Prowe\'s lstP Deel, is,p Boek. - Emil du Bois-Reymond, Drei Reden. 1884: Darwin und Ko-pernicus.
3 Titel van dit excerpt: Commentariolus de hypothesibus motuum caelestium, i .r»:{i — 1539.
DERDE HOOFDSTUK.
zocht zich te dekken, door het toedenken van zijn boek aan paus Paulus [TI, het baatte niet. Door voormalige roomsche vrienden en boezemvrienden, zijne eigen religionsverwanten, werd hy verketterd. Doch Erasmus, tot wien het gerucht dezer ergernis doordrong, liet zich niet van zyn stuk brengen. Te zeer dilettant in de mathematische wetenschappen om met gezag uitspraak te kunnen doen in het geschil, eerbiedigde h\\] niettemin den buitengewonen geest, en vermaande tot een zachtmoedig oordeel over den voorbarig van ongeloof betichte. 1
Luther daarentegen, hetzij hij inderdaad wetenschappelijke bezwaren had, of alleen duchtte dat het doordringen van Copernicus\' gevoelen bedenkelijke scheuren in het pas weder gaaf geworden volksgeloof zou doen ontstaan, Luther weerde het stelsel hooghartig af. Hij spreekt met geringschatting over „een nieuwen astroloogquot; die bewijzen wilde dat niet de hemel of het firmament, niet de zon en de maan, zich reppen en een kring beschrijven, maar de aarde. \'2 „Even goed zou iemand die in een wagen of aan boord van een schip voortbewogen wordtquot;, draaft hij door, „het er voor kunnen houden dat niet hij van plaats veranderde, maar de aarde en de boomen om hem heen. Doch zoo gaat het tegenwoordig in de wereld: wie den naam wil
8
Prowe, II 371«, noot: -Giese hatte eine Schutzschrift, die nur hand-schriftlich verbreitet war, abgefasst: wir wissen dies durch Broscius. Letzterer hat nümlich in das ihm einst angehörige Exemplar des Werkes J)i: revolutionUms orhimit caelestium, welches gegenwamp;rtig auf der Univer-sitats-Bibliotliek zu Krakau aufbewahrt wird, die Notiz eingetrageu: ..Vide hyperaspisten Tidemanni Gisii Episcopi Culmensis ad Nicolaum Copemicura nondum typis exeusum, ubi etiam sententiam Erasmi Ko-terodami de Copernico ipse Tideman refert valde mansuetain.quot; quot;
Bladz. 22lt;:o van Luther\'s Tischreden, uitgaaf van Walch: „Es ward gedaclit eines neuen Astrologi, der wollte Iteweisen dass die Erde bewegt würde und umginge, nicht der Himmel oder das Firmament, Sonne und Mond; gleich als wenn einer auf einem Wagen oder in einem Schiflfquot; sitzt und bewegt wird, meynete, er silsse still und ruhete, das Erdreich aber und die Bilume gingen und bewegten sich. Aber es gehet jezt also: wer da will klug sein, der muss ihm etwas eigenes machen, das muss das allerbeste sein, wie er\'s machet! Der Narr will die ganze Kunst As-tronomia umkehren! Aber wie die heilige Schrift anzeigt. so hiess Jozua die Sonne still stellen und nicht das Erdreich.quot;
D1. WKTKNSUHAPPEK EN DE LETTEREN.
hebben van knap. die moet voor don dag komen met iets vai: zyn eigen maaksel, en alleen wat hij maakt is puik. De gelieele astronomische wetenschap wil die gek onderstboven koeren! Maar, zooals te lezen staat in de Heilige Schrift, Jozua beval de zon stil te staan, niet de aardequot;.
Bü Melanchthon vindt men deze zelfde spinrokvertoogen, Luther aan tafel in de moedertaal ontsnapt, terug in akademisch latjjn. In een handboek bij de beoefening der fysica wydt h(] een hoofdstuk aan de vraag: Wat heeft men onder wereldloop te verstaan?, en polemiseert daar tegen Copernicus. „Het getuigenis onzer oogen wyst uit,quot; zegt hij, „dat in den tjjd van vierentwintig uren de hemel zich ééns omwentelt; hoewel er lieden gevonden zijn die, uit nieuwigheidszucht of om van hunne schranderheid te doen blijken, hebben beweerd dat het de aarde is die draait. Ook rekenen zjj de aarde onder de sterren; en meer kortswijl van dit gehalte. Het laatste is niet nieuw. Nu, virtuozen staat liet vi\'ü allerlei te verzinnen, ten einde hun vernuft of dat van anderen te scherpen; maar het is noch voegzaam, noch van een goed exempel, stellingen te verkondigen welke klaarblUkeiyk tegen het gezond verstand indruischen.quot; 1
Wetenschappelijke tegenbewijzen worden door Melanchthon niet aangevoerd, zooals daarna door Tycho Bralie gedaan werd, en nog later door Bacon. Behalve het algemeen gevoelen en het getuigenis der zinnen, brengt hü slechts teksten by: plaatsen uit de Psalmen en uit den Prediker, waar uitdrukkelük het tegendeel gezegd wordt van hetgeen Copernicus leerde. - Ook bedient Melanchthon zich van de sluitrede: Het middenpunt van wentelende cirkels is onbewegelijk; de aarde is het middenpunt van
9
Hoofdstuk: Quis est motus mundi? in Melauchthou\'s Initia dootri-uae physicae; „Oculi simt testes coelum circumagi viginti quatuor horis. Sed hic aliqui. vel amore novitatis. vel ut ostentarent ingenia. disputa-runt moveri terrain. Terrain etiain inter sidera collocant, nec recens hi ludi conficti sunt. Etsi etiam artifices acuti multa exercendorum ingenio-rum causa quaerunt, tarnen adseverare palam absurdas sententias non est honestuin et nocet exemplo.quot;
•2 „Psalinus clarissime affirmat moveri solem. Et Ecclesiastes in primo capite inquit: Terra autem in aeternum stat. oritur sol et occidit.quot; — Initia doctrinae physicae.
DKBUU HOOFDSTUK.
den wentelenden oirkel der wereld; derhalve staat de aarde stil.1 Het zonderlingst is dat deze buitengewone raan, zoo geleerd, welsprekend, en spreekwoordelijk gematigd of zachtzinnig, niet alleen zich boos maakt over de nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen zijner eeuw, maar gewenscht zou hebben dat de ontdekkers door de gestelde magt tot de orde geroepen waren.
Zinspelend op de onderstelde nationaliteit van Copernicus, dien hy wegens toevallige betrekkingen met Krakau niet voor een Pruis, maar voor een lJool hield, schrijft hij in 1541 aan een vriend: „Sommigen wanen, gelijk die poolsche anastroom die de aarde laat draaijen en de zon stilstaan, zich bijster te onderscheiden door het opvijzelen van ongerijmdheden. Op mijn woord, w(jze gouvernementen behoorden de geniale buitensporigheid onzer tijdgenooten te fnuiken.quot; 2
Hier spreekt geheel dezelfde Melanchthon die naderhand instemming betuigen zou met het ter dood brengen van Servet door Kalvyn. J De reformatoren, als ik zeide, hadden een afkeer van de wetenschap. -Vaar het voorbeeld der Inquisitie en der jezuïeten beschouwden zy haar als onrein vuur op het altaar. Protestantisme en katholicisme vormden, zoo wij oordeelen de vrije gedachte voor een licht te moeten houden, één korenmaat of domper. God, die voormaals door de profeten en de apostelen gesproken had, had in den jongsten tijd dit nogmaals gedaan dooi\' de weder tot aanzien gebragte heilige boeken van het Oudeen het Nieuwe-Testament. De menschen betaamde het zichdaar-
l „In circuli cimunvolutione constat manere iinmotum centrum. Sed terra est in nuindi medio ae velnt centrum nmndi. Est igitur immota.quot; Initia doctrinae physicae.
i Melanchton aan Burkhard Mithub. 1341: „Quidam putant esse egre-gium katorthoma rem tam absurdiun exornare, sieut il!e Sarmaticus Astronomus qui movet terrain et ligit solem. Frofecto sapientes guber-natores deberent ingeniorum petulantiam eohereere.quot; - Bij Prowe, Nico-laus Coppernieus, lï lül vgg., aanteekeningen.
a Theodore de Bèze (Nicolas Colledon), Leven van Kalvyn, over liet aan Servet voltrokken vonnis: „Et s\'il en faut venir aux jugemens des Egiises. qui ne doit plustot approuver ce que les Eglises de toute TAlle-inngne, et nonnnément Philippe Melanchton renommé ponr sa douceur, en a non seulement diet, mais aussi public par escrit. a Ia louange d\'une telle et si juste execution ?quot;
10
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 11
mede te vergenoegen, en niet quot;wijs te willen zyn buiten of boven hetgeen geschreven stond. quot;Werden er kwanswfls wetenschappelijke nieuwlichters onder hen gevonden, die zoomin door syllogismen als door kwinkslagen te bewegen waren tot zwijgen, men was goddank in protestantsche landen tegen de lieden dezer soort welgewapend. De overheid, zeide de brief van den apostel Panlus aan de Romeinen, droeg het zwaard niet te vergeefs. 1
11
De eerste kiemen van het protestantisme zijn by de Nederlanders door keizer Karei V zoo gewelddadig plat- en doodge-treden, dat onze voorvaderen aanvankelijk niet in de gelegenheid verkeerden zich vóór of tegen het stelsel van Copernicus te verklaren.
Voor de hervormingsgezinden in hun midden was het niet do vraag welke van beiden stilstond, de aarde of de zon, maar hoe zij het zouden aanleggen, de ongelukkigen, om, zonder ontrouw te worden aan hun nieuw geloof, niet aan de galg of op het rad te komen. Dat het draaijend rad onlijdeljike smarten deed uitstaan, dit wisten zy.
Een oudere tijdgenoot van Copernicus, Paulus van Middelburg, astronoom en lijfarts van den hertog van Urbino en vervolgens bisschop van Fossembrone, was een mathematicus van naam. Corpernicus werd uitgenoodigd onder zijn voorzitterschap te Rome te komen zamenwerken aan eene herziening van den kalender. Maar deze zeeuwsche geestelijke heeft Nederland, hetwelk hij niet terug zou zien, zoo jong verlaten, dat hij op de denkbeelden zijner voormalige landgenooten geen noemenswaardigen invloed kan geoefend hebben. Ook is het de vraag tot hoever hij in het
Brief aan de Romeinen, xiii i vgg.: „Er is geene magtdan van God, en de magten die er zijn, die zijn van God verordend. Wilt gij nu de magt niet vreezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben. Maar indien gij kwaad doet, zoo vrees; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs.quot; Staten-vertaling
DERDE HOOFDSTUK.
astronomische met Copernicus medeging, en of Copernicus zelf, toen deze met Paulus van Middelburg korrespondeerde, reeds in allen deele wist wat hy wilde. 1
Een ander Nederlander van dien tyd te Leuven. Gemma bijgenaamd Frisius, naar de noordnederlandsche provincie die hem ter wereld zag komen, wordt nog heden onder de eerste wiskunstenaars der 16^ eeuw gerekend. 2 Een tijdgenoot in Duitsch-land noemde hem een tweeden Copernicus; en wy behoeven deze lofspraak te minder te verdenken, omdat de bedoelde geleerde een groot bewonderaar van Copernicus en met dezen persoonlijk bevriend was.
Gaan wy echter na met welke bezorgdheid de toekomstige groningsche universiteits-professor Ubbo Emmius, die deel heeft uitgemaakt van het kollege der herzieners van den Staten-Bybel, nog in de dagen der aanstaande dordtsche synode, zoo langen tijd na Gemma Frisius, in brieven aan vertrouwde vrienden over diens denkbeelden zich uitliet, dan moeten wij besluiten dat Paulus van Middelburg, Copernicus, Gemma Frisius zelf, en wie
12
Over den middelburgschen kanunnik Paulus (I4r»5—lóM) bij Prcnvo, Nicolaus Coppernicus, II fió vgg. — Van der Aa, B. Woordenboek, XY 125.
„Gemma Frisius (1508—1555) war Professor der Medicin zu Löwen und bei Karl V hochangesehen. Durch seine Beziehungen zu dessen Hofe war er aucli mit Dantiscus bekannt geworden, welcher ihm bereits vor 1533 Mittheilungen ttber Coppernicus und dessen Lehre von der Erd-Bewegung gemaeht hatte. Gemma schreibt an Dantiscus lm Jahre 1541 : Nam et mihi praesenti olim de hoe auctore celebri (i. e. Coppernico) tecisti mentionem, cum de terrae coelique motu inter nos conferremus. — Neben seiner medicinischen Thatigkeit beschaftigte sich Gemma eifrigst mit Mathematik und Astronomie. Im Jahre 1530, um die Zeit da er mit Dantiscus in Verbindung getreten war, hatte er sein Werk Igt;c principiis astromiae et roxmographiae herausgegeben. Mit grosser Begeisterung spricht Kheticus von Gemma Frisius in seinem 1550 veröffentlichten Ephemeri-des Novae und nennt ihn einen zweiten Coppernicus; Hoc cum doctissi-mus vir Gemma Phrysius et ipsum fieri oportere statuat, quasi alteruin hac actate Copernicum, fundamentum huius artis eum iacere intelligo et, ut par est, veneror animo.quot; Prowe, II 272 vg. — Verhandeling over Gemma Frisius door Ekama, in de werken van liet Kon. Instituut ls,a Klasse. VU. Van der Aa. B. W. VII !»3 vgg.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
verder in Europa zich toen met wis- en sterrekund ige studiën bezighielden, te onzent bijna niet opgemerkt zyn. 1
In den volgenden brief wordt alleen gehandeld over Simon Stevin, en over eene fransche of latynsche vertaling van Stevin\'s Wisconstige Gedachtenissen. Doch het voorbeeld spreekt te luider omdat de schrijver van den brief een kundig en scherpzinnig ge-schiedvorscher was, nog door onze beste historici van den tegen-woordigen tijd als een wegbereider geëerd. - Stevin, aan den anderen kant, gaf zich niet uit voor een astronoom. Op dit gebied vulgariseerde hij slechts hetgeen vóór hem Copernicus en Gemma uiteengezet hadden. Dat Ubbo Emmius niettemin aan Stevin het vinden van een nieuw en ongehoord stelsel omtrent de beweging der hemelligchamen toedicht, dit bevestigt de juistheid onzer gevolgtrekking. 2
Emmius schrijft uit Groningen aan zyn vriend Sibrandus Lub-bertus te Franeker, 19 September 1608: „Tk verneem dat er een groot werk is uitgekomen, welks titelblad den naam van onzen prins Maurits vermeldt: \'s prinsen Hyponmemata Mathematica, bezorgd door Simon Stevin, wiskunstenaar, een vriend van den prins, en dat de prins het heeft verbeterd en vermeerderd. Men zegt my dat het verschenen is in drie talen: het latyn, het fransch, en het nederlandsch. Stevin heeft er zyne eigen meer
13
Ubbo Emmius (1517 -i(52ó), sedert 1594 rector der latijnsche school te Groningen, en sedert. 1«14 hoogleeraar in de geschiedenis en in het grieksch aan de groningsche universiteit. — Zijn hoofdwerk: Rerum Fri-sicarum Historia, Van der Aa. B. W. V 129 vgg.. en de daar a a ngehaalde schrijvers.
y Emmius was naderhand de oudere ambtgenoot van denzelfden Mu-1 er ins of Des Muiier, een Franschman van afkomst, die te Groningen in 1017 den druk van Copernicus\'De Revolutionibus bezorgde. — Jonck-bloet, Hoogeschool te Groningen, 1864. bladz. i vgg. en 11 vg. der Levensschetsen, met facsimile\'s van Emmius\' en Mulerius handteekeningen.
DbIKDE HOOFDSTUK.
14
dan onzinnige en ongorymde meeningen ingelascht: dat de aarde draait, zy licht geeft uit zichzelf, zy eene achtste planeet vormt, onafscheidelijk verbonden met de maan, er op de maan nieuwe-aarden en volle aarden worden waargenomen, evenals nieuwe-manen en volle-manen op de aarde, en meer van die praatjes. Ook, dat de maan bewoond is; en dergelijken. Genadige God, wat durft het ongeloof al niet! Wat schroomelljkers kan het onderstaan tot omkeering van al onze wetenschap en onze godsdienst! Want het is om het sloopen der grondslagen te doen. Indien deze dingen waar zijn, en naar ik hoor verdedigt de schrijver ze met hand en tand, dan is Mozes een leugenaar, dan liegt de geheele Schrift. Het smart my dat de naam en de studiën van den prins door dit pek besmet, deuren en vensters voor den laster opengezet, en gelegenheden aangeboden worden om de geheele openbare zaak in kwaad gerucht te brengen. Wilde •Stevin zyne dolhuisdroomen volstrekt venten, hy had ze in een afzonderlijk werk van hemzelf bij elkander moeten stellen. Dit zou het middel geweest zijn, zaakkundigen een vrolijk oogen-blik te bezorgen.quot; 1
rübbo Emmius Sibrando Lubberto, Groningae 19 September i«08. Intelligo grande volumen prodiisse in hieem, habens inscriptum Principis nostri Mauritii, complexum Hypomnemata ejus Mathematica, editum a Simone Stevino Mathematico, qui Principi est familiaris, et cura hu jus politum et auctum. Editum accipio tribus Unguis Latina, Gallica, Belgica. Stevinus asserit et inseruit operi opiniones suas plusquam phanaticas et absurdas, tellurem moveri et [de se] luminare, ac octavam planetam et paria facere cum luna. et esse in ea noviterrea et pleniterrea, velut novilunia et plenilunia, et phaseis caeteras. Lunam quoque habitari et similia. Deus bone, quo abit impietas! Quid magis facere potest ad evertendam universam doctrinam et religionem nostram! Fundamenta enim convellunt. Nam haec si vera sunt, ut vehementer autorem contendere intelligo, Moses est falsus, falsae totae sacrae literae. Doleo Principis nomen et laborcs his inquinamentis contaminari, et calumniatoribus januas et fenestras ad cahunniandum aperiri, et occasionem praeberi diffamandi totae causae publicae. Si Stevinus sua somnia phanatica spargere voluisset, debuisset in peculiare et separatum volumen eas con-terre: ita risus materiem eruditis praebere potuissetquot;. Edema van der Tuuk. Johannes Bogerman, bladz. 317.
DK WETENSCHAPPEN EN DK LETTEREN.
III
In den persoon van Christiaan Huygens hebben de Nederlanders daarna tot de vorderingen der wis- en der sterrekunde in het Europa der I7dl! eeuw zoo overvloedig bijgedragen, dat zü zonder schade voor hun goeden naam erkennen kunnen in het begin niet onder de voorsten geweest te zijn.
De denkwijs van Emmius was, in ons land gelijk elders, de algeraeene van het tijdvak. De leidsche hoogleeraar Jacohaeus, wiskunstenaar van naam, sprak nog in zijne lijkrede op Wille-brordus Snellius (4 November 1626) met geringschatting over Copernicus. 1 Door de tegenspraak van sommige mannen der wetenschap; door den invloed der theologen op het volk; werden de oude voorstellingen bestendigd. lgt;e geleerde kanttoeke-naars van den Staten-Bybel dachten over hot stelsel van Copernicus evenzoo als drie vierden eener eeuw vóór hen door Luther en Melanchthon gedaan was. Wanneer zij genaderd zijn aan de moeilijke plaats in het 10,le Hoofdstuk van het Boek Jozua: „Ende de sonne stout stille ende de mane bleef staen, totdat sich het volck aen syne vyanden gewroken hadde; ende daer was geen dagh desen gelijk, voor hem noch na hem, dat de Heere de stemme eenes mans |also| verhoorde,quot; dan geven zij eene verklaring welke in de hoofdzaak op hetzelfde nederkomt. 5
Des te meer aandacht verdient Simon Stevin, met wien, hoewel hij een Brnggenaar van geboorte, eu van afkomst boekhouder op een koopmanskantoor te Antwerpen was, onze geschiedenis der exakte wetenschappen in Noord-Nederland eigenlijk begint. Hoe belangwekkend Leeghwater schijne, en ofschoon ook deze
1 -Nam solem stare, terrain vero rotari nobis persuadere voluit.quot; — P. van Geer, Ned. Spectator 1881 No 21 bladz. 1(52.
2 Kantteekening bij Jozua x 12 vgg.: „Do sin der woorden Josuae: •Sonne staet stille te C{ibeon? ende ghymanein het dal Ajalons. is: Sonne, on gaet ons niet onder terwyle wy in Gibeon strijden, ende. Mane. brenght ons den nacht niet aen. — Dat de Heere de stemme eens men-schen verhoorde is: dat Godt, om de bede eenes menschen. de sonne ende mane dede stille staen. Ter tijt Ezechiae en is de sonne niet stille gestaen. maer te rugge gegaen.quot;
15
10 . derde hoofdstuk.
wegens zijn hanteren der moedertaal onderscheiding verdient, de vóór hem gekomen Stevin is de groote vlaamsche of holland-sche .schrijver over liet vak. 1
Wij bezitten eene leer der taal van Vondel. - Eene leer der taal van Marnix is gevraagd, 3 Hot trio zou voltallig zijn, indien dezelfde belangstelling zich ten aanzien van Stevin\'s taal openbaarde.
De volgende Tsaemspraeck geeft een denkbeeld van tien trant waarop Stevin wetenschappelijke onderwerpen behandelt. Zij is getrokken uit het opstel : VorateUcke Bouckhouding, en in schrift gebragt nadat de auteur op een ochtend met prins Maurits zich onderhouden had. J Zichzelf duidt hij aan door de afkorting St., den prins door de aanvangletters van Syx Vorstei.icke Ghenade: „S. V. G. My syn gister en t\'and\'er tyden meer rekeninghen hehandicht, daar in ick vinde een duyster manier van doen; nochtans, te wyle het over al in snlck ghebruyck is, soo weet ik dattet syn redenen heeft, lek iieb voor my ghenomen met n daer af te spreken. — Sr. Waren die rekeninghen na coop-mans wjjse, of na styl van rentmeesters? — S. V. fi. Wordt by d\'een oen ander manier ghebruyekt als bij d\'ander? — St. last, daer is groote verscheydenheyt in. De coopman spreekt van debet, credit, balance: hy maeckt peper, gimber, capitael, casse, soo wel debiteurs en crediteurs als menschen: t\'welck by d\'ander in geen gebruyek en is. — S. V. G. Welcke manier is de beste? — St. YTder is op de syne ghewoone. — S. V. G. Maer daer benevens schynet datmen can seggen d\'een of d\'ander best te syn.
1 Stevin\'s .standbeeld Brugge, op het naar hem genoemd plein. — Nieuwere litteratuur over Stevin: Meerman, Aanteekenixjgen achter het
Deel van De Groot\'s Parallelon Rerunipublicarum, 1802. — Van Cap-pelle. Bijdragen enz., 182!, met portret naar het origineel in de univer-siteits-bihliotheek te Leiden. — Goethals, Notice Hiwtorique, 1841, met portret. — Sylvain van de Wever, Steviniana, 1815. — Steichen, Mémoire, 18-17. - Dühring. Kritische (Teschiclite der allgemeinen Principien der .Mfolianik, 1873. — Vanderhaegen, Bibliotheca Belgica, 188a, S l iJ (—S 154.
2 W. L. Heiten, Vondel\'s Taal, 1881. Vormleer.
Prijsvraag der litterarische fakulteit te Groningen, 1 Mei 1383: ..Een fonologisch, morfologisch en syntaktisch onderzoek naar de taal. door Marnix van Sint Aldegonde in zijne werken gebezigd.quot;
l Wisconstige Gedachtenissen, ltïü5—l\'iuS. Tweede Deel.
de wetenschappen en de letteren.
17
Welcke acht ghy die te wesen? — St. Des coopmans. — S. V. G. Wiierom? — St. Ten eersten dat hy altyt weet wat ghelt syn cassiers in casse liebben, of behooren te hebben: dat den Vorst van syn pennincmeesters onbekent is, an de welcke hy al anders syn ghelt moet laten ghebruycken. Ten anderen heeft den coop-man een behendighe sekerheyt van alle goeden daer hy syn facteurs bewint af glieeft: t\'welck den Torst in de gheleverde waren al anders opt segghen van syn officiers moet laten an-commen. Ten derden soo staen den coopman altyt claer voor oogen, niet alleen de resten van debiteurs en crediteurs, maer oock de resten van alle goeden dieder in wesen moeten syn; wat prouffyt of scha hy op elcke soorte van goet gedaen heeft; en dat met eene gewisse corte behendicheyt, sulcx dat dergelycke te doen in groeten handel, deur de gewoonlicke manier van rekening der rentmeesters, voor onmeugelick te houden is. — S. V. G. Te wyle de coopmans bouckhouding de beste is, hoe comt datse de rentmeesters en rekencamers in Domeine en Finance niet gebruyeken? — St. Ick meen onder de voornaemste oirsaken dit een te syn, te weten dattet selden gebeurt ymant in beide manieren dadelick ervaren te wesen, overmits elck gemeenlick blyft by \'t gene daer hy hem in syn joncheyt eerst toe begeeft, en dat daarom het oirdeel vant onderscheyt niet seer gemeen en wort. Ten anderen dat van de selve die in coopmans bouckhouding ervaren syn, en hun dadelick in domeinen meughen oeffenen, niet lichtelick verandering te verwachten en is, om datse misschien hun eyghen baet souden moeten reghenstaen. — S. V. G. Gaetter vant bouckhouden yet in druck uyt? — St. laet by verscheyden schryvers, als van een const welcke ick, hoewelse in barbaro saeculo ghevonden schynt, weer-dich acht onder de vrye plaets te houden. Meyn oock, niet te lilycken datter oyt in Italië, daermen seght datse eerst int ghe-bruyek quam, een ander soo oirboir ghevonden is. — S. V. G. Dunckt u dat ick de bouckhouding wel soude connen leerensoo icker my toe begaat\'? — St. U Vorstalicke Ghenade heeft ander dingen begrepen van veel meerder swaricheyt. — S. V. G. Maer alsoo ick my in coophandel niet en verstae, te weten of het loeren der eyghen woorden en ander noodighe omstandigheden, II2 2
derde hoofdstuk.
welcke de oooplien deur gheduerighe gewoonte weten, niet langer tyt en sonde vereysschen, dan my oirboir waer daer an te besteden? — St. Ick acht datter sulck ongeval uyt volghen mocht, by al dien U Vorstelicke Ghenade alles soo nauwe wilde onder-soucken als hemlien wel noodioh is, die hun als bouckhouders dadelick daer in oeftenen. — S. V. G. Ick sonde voor t\'eerste alleeneliek begheeren te sien int rouwe wat bonckhouden is, en na de genegentheyt die icker dan toe creghe, mocht ick er my meer of min in oeftenen. — St. Ick meen dat ü Vorstelicke Uhenade in twee of drie weken tyts daaraf al veel sonde connen sien. — S. V. G. Hebt ghy yet in schrift of gedrukt daer toe dienende? — Sï. Ia ick. — S. V. G. Als ons algebra ten eynde is, soo moeten wy der an vallen. Maeck daer toghen wat ghe-reetschaps, want icker seer begheerich toe ben.quot;
IV
Het kristalhelder verstand, waarvan deze door niet één bastaardwoord ontsierde taal getuigt, is Stevin\'s voornaamste aanbeveling bj] de tijdgenooten geweest. Bij Hugo de Groot, die hem te Leiden leerde kennen t0L-;i hy nog bijna een knaap was en Stevin leeds naar de vijftig liep. Bij prins Maurits, wiens liefde voor de wiskunde hem in het gezelschap van den geboren mathematicus behagen deed vinden. In het buitenland, waar het de aandacht niet ontging dat sommige van Stevin\'s denkbeelden vatbaar waren voor regtstreeksche toepassing in de praktijk.
Wy hoorden hem het gevoelen ontwikkelen dat, zoo de vorsten slechts wilden medewerken, de gouvernementen de gebrekkige boekhouding der rentmeesters met vrucht door de koopmans-boekhouding zouden kunnen vervangen. De hertog De Sully hoorde hiervan, en op zijn verzoek bezorgde Stevin van zjlne Vorstelicke Bouckhoucling eene fransche uitgaaf die hij den voor-Ireffelflken minister van Hendrik IV opdroeg.1
l Uit een engelsch rapport van 1631 over de komptabiliteit in Frankrijk : „C\'est a ]a fin du seizième siècle qn\'un noramé Simon Stevin, de
18
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
By het aanbreken der 17de eeuw, toen in verschillende landen van Europa door het langdurig oorlogvoeren de vorstelyke schatkisten uitgeput waren, en het in een ryk als Frankrijk te vreezen stond dat de burgers, het sloopen der openbare financiën door trouwelooze rentmeesters moede, geen nieuwe belastingen zouden willen opbrengen, was het invoeren eener verbeterde staatsboek-houding eene zaak van dadelijk en overwegend belang. 1
Ook in Nederland zelf kwamen, ten gevolge der hooge waarde welke Maurits aan des Bruggenaars doorzigt hechtte en door Maurits\' invloed op de Staten van Holland en de Staten-Gene-raal, administratieve hervormingen in het financiële tot stand. Van den naam dien in de 17de eeuw de Zeven-Provincien hadden een voorbeeldig beheer der openbare golden te voeren, behoort een gedeelte aan Stevin.2
Aan de zeevaartkundige wetenschap, voor de Noord-Nederlan-ders dier dagen eene levenskwestie, bewees hij diensten, door, insgelijks op verzoek van Maurits, zijn geschrift over de Havenvinding zamen te stellen hetwelk de jonge De Groot door eene latijnsche vertaling wereldkundig maakte. *
19
Steviniana: „L\'his to ire financier^ des nations offre pen de eircon-stances plus remarquables que celle de rintroduction du système commercial de tenue de livres dans les comptes publics de France. Pendant le règne d\'Henri IV, Sully fut engage a examiner les moyens d\'en faire 1\'application, et si les circonstances eussent été favorables a ce projet. il est probable qu\'on aurait coupé court ii bien des abus. qui bientót après excitèrent d\'une manière si alannante le mécontentement public. Cette disposition des esprits, aigris encore davantage par des vexations t*t des dilapidations incessantes, fut la cause principale de ces terribles convulsions politiques qui agitèrent la France dans le siècle suivant et qui réagirent sur tant de nations avec lours lourdes charges financières.quot;
Van de Weyer, Steviniana: ..Quoique dédié a Sully, le système de Stevin fut particulièrement compose pour l\'usage du prince Maurice-d\'Orange, qui en a appliqué les principes aux comptes publics de Hol-lande avec les plus heureux résultats.quot;
a Hiervóór. 11\' 17«. noot i.
DERDE HOOFDSTUK.
De eerste helft van Stevin\'s levensgeschiedenis is zeer onvolledig bekend.1 Naar liet schijnt heeft hii, óók al uit vrees dat wegens zijne onafhankelijke denkwijs Alva\'s bloedraad hem aan het lijf zou komen, op zijn achttiende of negentiende jaar Zuid-Nederland verlaten, en is, evenals tezelfder tijd (1567) Cornelis Hooft, gaan reizen in Dnitschland. Ook Polen, Pruissen, en Noorwegen, schijnt hij doorkruist te hebben. - Er zyn geen bewijzen dat ooit openlyk door hem gebroken is met het katholicisme. Veeleer wordt beweerd dat hij in zijn voorlaatste levensjaar geld naar eene kerk in Vlaanderen gezonden heeft, voor zielmissen.2 Doch hij was een beslist voorstander van volksverlichting, en moest, vriend der wetenschap, de vrijheid liefhebben welke toen voor vlaamsche ballingen in Noord-Nederland te bekomen was.
Dit schijnt de reden geweest te zijn dat hij ten slotte zich te Leiden is komen vestigen, aangetrokken door de nieuwe universiteit. Zoo hem geen leerstoel is opgedragen, dan lag dit wei-ligt alleen hieraan dat hy geen heksemeester was in het spreken of schrijven der taal van het oude Rome.3 Maar de professoren erkenden hem voor een evenknie, en een hunner, de reeds genoemde mathematicus Willebrord Snel, man der straalbreking en der graadmeting, vertaalde zijne Wisconstige Gedachtenissen in het latijn.4
20
Geboren te Brugge omstreeks 1548, volgens eclite opgaven bij Goet-hals. — Volgens Hendrik Stevin, den zoon van Simon, is de vader (te Leiden of in Den Haag) overleden in 1620.
Steichen, bladz. 210: -Les journaux de Bruges, et après eux l\'Indé-pendance de Bruxelles du 29 Juillet 1846, sont venus nous faire connaitre qu\'un an avant sa mort Stevin a fait une fondation de je ne sais combien de messes a l\'église du village de Westkerke, dans les Flandres, ce qui fournit la preuve qu\'il n\'y a jamais eu abjuration.quot;
rBien qu\'il apprit le latin et le gree, il fut, dès sa jeunesse, entrainé particulièrement vers les mathématiquesquot;. Goethals.
De hiervóór door Ubbo Emmius bedoelde latijnsche tekst (Hypo-mnemata Mathematica) was de vertaling van Snel. De oudste fransche vertaling van dit gedeelte werd geleverd door Jean Tuning, sekretaris
DE WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN.
Het is niet zeker dat Stevin te Leiden, als privaat-docent of als lector, openbare lessen over zgn vak gegeven heeft in de moedertaal. quot;Wel dat, weder door den invloed en den aandrang van Maurits, er ten behoeve van jonge genie-officieren destyds, in het hollandsch te Leiden hooger onderwijs in de vestingbouw-kunde gegeven werd. 1 Bovenal staat vast dat Stevin, in verband met zijne denkbeelden over de levende betrekking welke de wetenschap met de volksontwikkeling behoort te onderhouden, van het bezigen der moedertaal aan de akademien een warm voorstander was.
Nadat Maurits hem achtereenvolgens tot hoofdinspekteur van den waterstaat en tot kwartiermeester-generaal bij het leger der Unie had doen benoemen, zag Stevin zich met eervolle ambten bekleed en had hij eene vaste maatschappelijke stelling. Doch dit alles is eerst later gekomen, nadat h\\i reeds een tamelijk gevorderden leeftijd bereikt had. Indien het waar is dat hy in 1620 is overleden, twee en zeventig jaren oud, en zyn zoon Hendrik toen een zesjarige knaap was, 3 dan ligt het voor de hand te onderstellen dat de omstandigheden hem verboden hebben jong te trouwen. Onwillekeurig verbeelden wij ons dat hij
van Frederik Hendrik. — Over Willebrord Snel hij Van Geer. Album •der Natuur. February 1884.
1 „Sulcke te weten oirboir byvoughsels, nevens de Treflickheden, heeft d\'ervaringh ghenouch betuycht in stof van crychhandel, niette duytsche lessen die in \'t (remeenschool tot Ley den gedaen worden, uyt welke ettelicke commende, en hem totten crychbou dadelick begevende, terstont soo an \'t werk vielen, al of syt te vooren meer gedaen hadden, jae in ander landen tot crychboumeesters versocht en ghesonden wierden, indervougen dat sommige, die hemlien sonder spiegelingh in de daet lange geoeffent hebbende, en siende dat soo niet te connen naedoen, sich eintlick tottet leeren der spiegelingh begavenquot;. Stevin, Onderscheyt van der Raden Oirden. — Met „spiegelingquot; wordt de theorie bedoeld. .jGremeenschoolquot; is de vertaling van universiteit. „Treflickhedenquot; zijn de fakulteiten.
•1 De aanstelling van Stevin tot kwartiermeester-Generaal is uiterlijk van 1H07. Die tot eersten opzigter over\'s lands waterbouwkundige werken is daaraan voorafgegaan, welligt reeds in 1502.
o Een vroeger geboren zoon Frederik stierf jong.
21
nuRDli HOOFDSTUK.
omstreeks 1580 als vrügezel te Leiden is komen aandrijven; 1 hij er door huislessen in zyn onderhoud voorzien heeft; en hfl niet lang daarna, door diezelfde lessen, in aanraking is gekomen met den jeugdigen Manrits, sedert 1582 leidsch student. De herinnering van den genialen repetitor zal den genialen leerling bijgebleven, en, toen de prins naderhand een beroemd veldheer geworden was, dit de aanleiding geweest zijn dat hü Stevin op allerlei wijzen aan zijn persoon verbonden heeft.
Zoo de lezer zich herinnert hetgeen, op eene andere plaats in dit werk, gezegd is over den weldadigen invloed vertegenwoordigd door het Schilderboek van Karei van Mander,2 dan zal hij toestemmen dat hetzelfde in niet minder mate van Stevin\'s Wisconstige Gedachtenissen geldt.
Het tijdperk van Stevin\'s hoogsten bloei en meest erkende vermaardheid valt zamen met de burgertwisten die de twaalf .jaren van het Bestand ontsierd hebben. Hij heeft den val van Oldenbarnevelt beleefd. Het is hem niet onbekend kunnen blijven dat Hugo de Groot tot levenslange opsluiting veroordeeld stond te worden. Hij daarentegen, zoo er al geen termen zijn hem als een vertrouweling van Maurits te beschouwen, had ongetwijfeld \'s prinsen oor. Het geheele land ging toen in twee harts-togtelijk vijandige partijen uiteen. Onzijdig of gematigd te blijven scheen niet denkbaar.
Even vruchteloos nogtans als naai\' onwaardige vleijerijen aan het adres van den vorstelijken beschermer, zal men in Stevin\'s geschriften naar sporen van kerkelijken of theologischen wrok omzien. Den man der wetenschap zijn beide zwakheden gelijkelijk vreemd. Onbewust is hy, by voorbaat of reeds dadelijk, de meerdere van Coornhert, Marnix, Bogerman, Voetius, en wie verder in die dagen den algemeenen gezigteinder beperkt, en het vuur der tweedragt te goeder trouw mogen aangestookt hebben. Met Van Mander staat hij op een terrein waar lieden van de meest uiteenloopende denkwijs, mits de theologie hun
22
Zijn oudste werk, Tafelen van Interest, verscheen te Antwerpen. De voorrede is gedagteekend uit Leiden, 16 Julij 1582.
\'i Hiervóór, iste Deel, liJe Hoofdstuk, bladz. 503 vg.
DK WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
niet het hoogste was, elkander de broederhand reiken konden. 1De nagedachtenis van Maurits zelf wordt door die van Stevin gehaat. De onverzoenlüke prins, dien om De Groot\'s en Olden-barnevelt\'s wil sommige vaderlandsche historieschrijvers zoo hard gevallen zUn, treedt uit Stevin\'s geschriften te voorschün als een voorbeeldig kapitein-generaal, admiraal, en stadhouder; steeds vervuld met de belangen van den burger, den zeeman, den soldaat ; de eenvoud en de degelijkheid in persoon; een sieraad van zijn Huis; de waardige zoon van Willem T en oudoom van Willem III.
V
Eene plaats in Hugo de Groot\'s boek over het genie en de zeden der Hollanders vergeleken by die der Atheners en der Romeinen (werk zjjner Jeugd) geeft regt het er voor te houden dat Stevin weleer een beslissenden invloed op sommige van De Groot\'s denkbeelden geoefend heeft.
„De eerste,quot; schrijft deze in zijn hoofdstuk Over de Taal. „de eerste die met de grootste en algemeenste toejuiching ondernomen heeft onze moedertaal op te luisteren, cn in deeze de mathematische weetenschappen in het licht te geeven, was Stevin.
23
Naar elders te vertrekken was volgens Stevin de gewezen weg voor hen die in eenig land geen vrijheid van godsdienst erlangen kimden en zich naar de staatskerk niet voegen wilden: „Sy die, terplaetsen daer dwanck is, in een ander religie begheeren te oeffenen dan die des landts, meughen sien daer af oirlof te vercrighen van de ghene by de welcke de macht van sulck oirlof te gheven wettelick bestaet. Connen sy daer toe gheraken, gelyck men tot verscheyden plaetsen wel doet, sy commen tot haer begheeren, sonder van onburgerlicheyt te meughen berispt worden, want soodanighe oeffeninghe in een ander religie is \'t ghe-bmyck der vryheyt, die wettelick vergunt is. Maer sulck oirlof niet connende cryghen, men sal sich na \'s landts religie ghevoughen. ist niet in allen punten, doch ten minsten in zoo veel als daermen deur de overheyt ende wetten toe ghedwongen wert. Dus, een van tweon, of daer niet blyven, of d\'uyterste alghemeene eerlicke middel ghebruycken.quot; Vita Politica of het Borgerlyck Leven, 1590.
UERDE HOOFDSTUK.
met wien ik in de naauwste vriendschap en betrekking staa; 1de uitvinder der gewichtigste dingen, tot wiens lof ik hier niet meer kan toevoegen, dan dat, hem de doorluchtige prins Maurits in zijne studiën raadpleegt. 2
„Van deezen Vorst komen nu te voorschijn Commentarien van Wiskunstige Zaaken, een allergewichtigst werk; 3 cn daar nu deeze allerschranderste veldheer die boeken, in onze taal geschreven, in de latynsche en fransche als door een tolk heeft laaten spreeken, ontneemt htf ons allen twijffel, welke onder die taaien het meest geschikt zj], om de eigenschappen van alle dingen uit te drukken.
„En niemand moet van de navolging eenes zoo doorluchten voorbeelds zich hier door laaten afschrikken dat het gebruik, \'t welk tog het meesterschap over de taal voert, de weetenschap-pelüke grondwoorden, uit welke de overigen ontstaan, in deezen (noch latijnschen noch griekschen) vorm tot heden niet heeft aangenomen. Want het gebruik heeft wel het gebied over de woorden, maar wj] over het gebruik.
„Indien wij allen het voornemen hadden om in eene allergeschiktste, en, :t geen ons ten prikkel moest strekken, in onze eigene taal, zaaken van een algemeen belang te boek te stellen, liever dan, door het vernis van vreemde welspreekendheid, ik weet niet wat voor een schün van geleerdheid na te jaagen, zoo zouden wij onze eeuw, de geletterdste die \'er bij mogelijkheid kan uitgedacht worden, ook tevens voor de wijste kunnen verklaren.
24
Amicus et pemecessarius meus. — Uit liet verband, en uit \'Ion te-genwoordigen tijd volgt dat deze bladzijden geschreven zijn uiterlijk omstreeks 160\'». toen De Groot twee en twintig .jaren telde, Stevin zeven en vijftig. — Ik gebruik de vertaling van Meerman, die niet onberispelijk is, maar hare verdiensten heeft.
•2 A studiis est Illustrissimo Principi Mauritio.
De Groot bedoelt de Hypomnemata Mathematica, door Stevin het publiek aangeboden als een werk van Maurits zelf, lü08. De oudste uitgaaf, volledig of onvolledig, zag het licht in Hi05. met den titel: Wis-constige Gedachtenissen, inhoudende \'t ghene daer hem in gheoefteat heeft den Door!. Hooghgeb. Vorst ende Heere Maurits enz.., beschreven door Simon Stevin.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 25
„Alle weetenschappen hebben dan de grootste vorderingen gemaakt, wanneer ze In do dagelijksche landstaal voor allen zyn bloot gelegd. Dit heeft den Grieken, dit den Romeinen behaagd; en ter zeiver tyd dat \\vy ons van hunno taal bedienen, verachten wij evenwel hunnen grondregel!
„Indien \'er iemand, zelfs uit het laagste grauw der Athenien-sers of Romeinen weeder in \'t leven terugkwam,, en hy zag ons schrijven, of,hoorde ons spreeken in die taal, waar aan wij ons geheele leeven besteeden, hij zon ons nitlagchen, en ons geen dwaazen alleen, maar ook Barbaaren noemen. quot;Wat is dan toch de reden, dat wy do Grieken in dit opzicht niet navolgen?
„Vreezen wü misschien dat de weetenschappen te gemeen zullen worden, en zoeken wü, door dit afweeringsmiddel, de ge-ringeren onder onze landgenooten van den toegang terug te houden ? Docli dit zon zijn eene weldaad, waar ieder recht op heeft, aan verscheidenen misgunnen; daar men liever den weg, en wel den koninklijken, baanen moest, om alle verstanden hunne offerpenningen te doen samenbrengen, ten einde de algemeene som van wijsheid te vermeerderen.
.,Of is do geest onzer burgerlieden stomper, dan wel eer die doe-zer olasse van inwooners bij andere volkeren? De zaak zelve bewijst het tegendeel; want het mangelt hun noch aan viyt, noch aan oeffening, noch aan doorzicht.
„Schijnt onze taal niet even geschikt als andere tot het onderwijs? Tn \'t tegendeel, het is allerzekerst dat zy alleen zou kunnen schijnen, in eene aanzienlijke byeenkomst der wijste lieden, uitgedacht en gevormd te zijn opdat de regelen der weetenschappen in de woorden van deeze taal zouden geleerd worden.
„En zoo men omtrent die Eeuw, van welker gedachtenis wy in geen jaarboeken iets zekers ontdekken kunnen, 1 eene gissing mag waagen, wie weet of niet een volkomene kennis der weetenschappen in deeze taal bestaan hebbe, welke, in het eigen-dommelyke van oneindig veel woorden, alle anderen ver achter zig terug laat ?
I De eo yaeculo cujus iu omnium aimalium meinoria nihil certain compertumque habemns. — Elders: Arithmetica scientia, immeusum aueta Arabum iuventis, an Eruditions Saecllli reliquiis.
DERDE HOOFDSTUK.
„Maar, lioe het liier ook mede zg, wij wenschen ons Vaderland geluk, dat men reeds een\' aanvang gemaakt heeft met het lesgeven en sclivijven over de weetenschappen In die taal, die wij niet in de schooien leeren maar in de wieg. Want niet op do Academie slechts en in boeken geraakt door eene scherpzinnige behandeling der stelregels de waarheid tot helderheid ; maar de knapen leeren zelfs in de schooien de nauwkeurige regelen der getallen, en de schippers aan den wal of op de schepen de omwentelingen der Starren en den stand des aardbols. Ook voor bouwkimdigen en landmeeters worden in \'t openbaar, over de vraagstukken die daartoe behooren, in onze moedertaal voorlezingen gehouden. Zo dit voortgaat, zullen wij buiten eenigen twijft\'el eene allervolmaaktste kundigheid van alle weetenschappen \'t zij dan verkrijgen, \'t zij terugbekomen.quot; 1
VI
Stevin zou, indien hij op deze wijs over het latijn-spreken en atijn-schrjjveii in het openbaar zich uitgelaten had, den schyn niet hebben kunnen vermijden de druiven zuur te vinden. Dit bijkomstige is dus niet van hem maar van De Groot, wiens ongeëvenaarde vaardigheid in het bespelen van het klassiek instrument hem het regt gaf op dit zeer zijner dagen den vinger te leggen.
Al de andere denkbeelden echter zijn zoozeer het eigendom van beiden, dat, ware er niet het verschil van leeftijd, men niet weten zou aan wien den voorrang te geven; lievelingsdenkbeelden van den ouderen Stevin, door den jongen De Groot in zich opgenomen en, met hier en ginds zeker voorbehoud, zelfstandig verwerkt.
Die Eeuw, welke voor De Groot tot het gebied der vernuftige
l Hugo de Groot: De eruditioiie omnis generis, en: De lingua, c. xxiv en xxv van: De moribus ingenioque populorum Atheniensium, Romanoruni, Batavorum, liber. Blad/. 17 en cs vgg. van Meerman\'s uitgaaf, 3,\'|■ Deel.
26
DK WETENSCHAPPEN EN DE 1,ETTEREN.
maar daarom niet verwerpelijke gissingen behoort; van welke hij het niet onmogelijk acht dat hare herinneringen de oudste beoefenaars der mathematische wetenschappen den waren weg hebben doen vinden; aan wier denkbeeldige heugenis hij de voorstelling verbindt eener overrijke taal, welke eene volmaakte kennis tot voertuig nal hebben gestrekt en tot die kennis eenmaal terugleiden zal, — zü is de fantastische Wysetyjt waarover door Stevin in een z(jner vertoogen tamelijk uitvoerig gehandeld wordt. \'
Geon van beiden dreven zij de ingenomenheid met hunne moedertaal zoo ver als de geleerde brabantsche medicus, hun voorganger, die in vollen ernst het er voor hield dat Adam en Eva in het paradijs vlaamsch gesproken hebben. 2 Maar dat er mol die dwaling van (ïoropins een grein waarheid vermengd was, dit geloofden zij stellig. De nederlandsche taal beantwoordde volkomen, meenden zij. door haar rijkdom, den eenvoud harer grondvormen, het natuurlijke harer zamenstollingen, aan hetgeen beiden omtrent de verloren gegane taal uit den tyd der wijzen meenden te mogen aannemen.3 Zij kwam in elk geval, ten behoeve van het ónderwijs in de mathematische wetenschap-
1 Wisconstige Gedachtenissen, Book der afdeeling Geographia of Eertdootschrift, zelf een onderdeel der Cosmographia. — Moorman achter Do (vroot\'s Parallelon. III 501 vgg.
2 Over Jan van Gorp of Goropius, en zijno Originos Antwerpianae. bij Jonckbloet, Letterkunde I7,le Eeuw 1881, I 44. Jean Richepin. La chanson de.s Gueux, voorafspraak der uitgaaf van 1880, bladz. n vg.: ..Un moment je m\'arrêtai au choix de la langue hollandaise, qui me semble jouir «rune asse/ suave obscurité. Mais j\'appris qu\'un certain docteur Goropius, dans un livre pubié a Anvers. en 1509, a prouvé qu\'on parlait hollandais au paradis.quot;
:5 Stevin\'s en Do Groot\'s denkbeeld eener Gouden Eeuw der wetenschappen, geborgd bij Plato\'s Atlantis, vindt men in de 18lt;,0 eeuw terug bij Buffon en bij Bailly, den schrijver der Histoire de 1\'Astronomie (Sa in te-Beu ve, Causeries du Lundi, X 279 vgg.). Nog in 1777 en 1779 gaf Bailly. het woord rigtend tot Voltaire, twee studiën over dit onderworp in het licht: Lettres sur l\'origine des sciences, en: Lettres sur l\'Atlan-tide de Flaton et sur Tancienne histoire de l\'Asio. — Anders Bacon, die lang te voren in zijne Nieuw-Atlantis (l C2(i), in plaats van den blik terug te wenden, naar de toekomst ziet en eene denkbeeldige iode eeuw van den vooruitgang schetst. (Taine. Littérature Anglaise, I 407 vgg.)
27
UERDK HOOFDSTUK.
pen, vóór alle andere talen in aanmerking, levende en doode.
Wanneer Stevin, met afwijzing van het latfln, het l\'ransch, het italiaansch, en het spaansch, heeft uiteengezet „hoe onbequaem tot beschrijving van consten qua talen sijn, hoe voorderlick dc goe\'\', en door hem erkend is „datmen om nae goetheyt te trachten sonde moeten weten waer inse bestaetquot;, dan gaat hij voort;
„Hier op segh lek: ton eersten, dat proef vandien beqnamelick ghedaen can worden int beschrijven van vrye consten, en voor-namelick wisconstighen handel. Want geschiedenissen, als hoe Paris Helena ontschaecte en wat groote slagen Achilles slouch, die en derghelijcke stof conden de Mimi te kennen gheven deur grinimatsen sender spreken, maar niet also de wisconsten, — welcke als geseyt is deur fransche, itaiiaensche, en spaensche woorden (ik laet grinimatsen varen), niet en connen uytghebeeit worden, maer stellen in die piaets griecksche. fihelijck oock doet de arme latijnsche tael. Deur welck gebreck oock onder de Romeynen geen wisconstenaers, dlemen deur uytnementheyt wisconstnaers noemen mach, gevonden en wierden; en de selve dieder wat afwisten, mochten de ghene sijn die tot lotteroeffe-ning van hun ouders na Athenen in Griékenlant ghesonden warenquot;.
De hulpbehoevendheid der romaansche talen, en de gunst waarin zij des ondanks staan bij het gemeen, doet Stevin wanhopen „weerom tot een Wysetijt te meughen gheraken; omdat, metten onderganck van veel wetenschappen des selfden Wysen-tijts, oock t\' ondergegaen schijnt s\' menschen kennis of oirdeel van goetheyt der talen, en dattet swaricheyt sal hebben hun dat te doen verstaenquot;. In die omstandigheden is de voortreffelijkheid van het grieksch eene uitkomst.
quot;„Het griecx dan sulcx wesende dattet de wisconsten leeren can, is voor een goe tael te houden. Maer waer in bestaet dese goetheyt? wat verschil heeftse van d\'ander taelen, deur \'twelck sy vermach dat d\'ander niet en connen? Voornaemelick de t\'saem-vouging, daerse rijck af is; want daer me goe constwoorden ghemaeckt worden, deur t\' welck het uytspreken der evereden-heden cort en verstaenlick valt en alle ontmoetende swaricheden licht.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
„Maer sender gheen ander goe talen dan griecx ? laet noch een, die veel beter is, nameliok het, duytsoh, om dattet de t\'saera-vouging corter en ghowisser heeft. Gorter, overmits de duytsche tael tot dien eynde ghemaeckt is uyt louter eensilbigo grontnamen en gront,woorden.
„Dat de eensilbighe grontnamen en grontwoorden, beneven meerder cortheyt, inde t\'saemvouging oock meerder sekerheyt hebben dan de griecxsche, t\'selve blijokt daer an dat de onghe-leerde duytsche gemeente die A noch B en can, de t\'saemvouging doet sonder daer op te dencken, of sender dat syt weten; en dat deur de-talens eyghenschap en de reghels welgheoirdende vasticheyt.
„Als by voorbeelt soo ymant een seker mes eyghentllck ghe-bruyckte om cork me te snijen, hy sal dat sonder hem te be-ilencken noemen corckmes, niet teghenstaende hy die versaemde naem noyt ghehoort en had. Oock verstaent ander, al oft lang inde ghebruyck waer gheweest: te weten datmen meent een mes t\'welckmen eyghentlick besicht om cork te snijen; en yder van heurlien soudet deur de talens eyghenschap niette solve sllben en oirden also noemen. Niemand en seght mescorck, noch en ghebruyckter ander vallen of sllben toe.
„Meer ander voorbeelden soude men hier van de duytsche t\'saemvouging by mengen stellen; maer ghelyckt onnoodich waer deur veel verscheyden redenen te bewljsen waermen locht vint, ghemerckt \\vy nerghens uyt de locht en commen, alsoo ist, benevens corckmes, onnoodich ander voorbeelden te beschrijven, om dattet in de duytsche tael deurgaens al versaemlick is wat ons ontmoetquot;. 1
Stevin is bovendien van oordeel dat het nederlandsch, door zijne zeggenskracht, zich tot eene bijzondere soort van populaire welsprekendheid leent niet slechts, — zoodat volksredenaars welke die taal meester zijn gemakkeiyk de schare kunnen medeslepen. — maar zelfs dat hieruit voor de openbare rust gevaren kunnen voortspruiten.
l Gevoelen van Simon Stevin enz., bij Van Cappelle. Bijdragen iSl\'I. bladz. 37 vgg. — Zamentrekking van Stevin\'s denkbeeld door Hugo de Oroot bij Meerman, 111 i!6 vgg.. 99 vgg.
26
LiKRDE HOOFDSTUK.
„Neomtquot;, zegt hij in eene uitweiding over dit onderwerp, ..neemt voorteelt ande prekinghen, ofte verscheyden leeringhen der ghelooven, die in de dnytsche landen geschien. Waer vindt-men ander contreyen daer de ghemeenten alsoo ghetrocken worden, den eenen tot dit, den anderen tot dat, ende elck tot t\' ghene hy hoort ?
„quot;Wat is d\' oirsaec ? De beweeghlicheyt der dnytsche woorden; al veel heftelicker des menschen sin ende ghemoet tot des rede-naers voornemen dringhende als eenige andere. Want soo hy de tong wel \'tsynen bevele heeft, ende dat hem maer int hooft quaem een besem de bruyt te sijne, hy sal de ghemeente bewo-ghen te bruyloft te oommen.
„Ia noch al slimmer dinghen sal hy haer doen bestaen, strec-kende niet alleen tot ellende van wijf en kinderen, tot verlies van lyf en goedt, maar oock tot gheraeene verderfnis des landts; als metterdaet, dat beolaghelick is, te veel bliict. Ende dit al door die heftighe beweeglicheyt deses taels.
„Daarom waert wel te wenschen dat gheen ander begaefde der dnytsche tong snlck ampt ten deele en viele, dan diens einde tot de ghemeene welvaert street; want soodanlgher menschen dnytsche woorden vaten in de hoorders herten als dissen an wolle. Sy sijn als den breydel des peerts, als \'t roer eens schips, duer t\'welck de ghemeente ghevoert wort daert den stierman belieft.quot; \'
VII
Hetzelfde gevoel van billijkheid dat ons Pilips van Marnix als den stichter der hervormde kerk in Nederland doet eeren, leert ons in zijn maar weinig jongeren tijdgenoot Simon Stevin den man erkennen die voor de Nederlanders der eeuw de baan der wetenschappen ontsloten heeft.
De veelzijdigheid zijner belangstelling en zijner kundigheden,
l Vytspraeck vande weerdicheyt der duytsche tael, achter: Beghin-selen der weeghconst, 158«. — Vanderhaeghen. Bibliotheca Belgica, 1S83, S 131.
30
Igt;E WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
wanneer \\vy op de in zijne geschriften behandelde onderwerpen letten, vaak schynbaar uiteenloopend en schier meer omvattend dan één man aankon, wekt onze bewondering. Zyn zeilwagen is een tweelingbroeder van Hugo de Groot\'s legendaire boekekist geworden. Door zyne leer van het parallelogram der krachten, zyne leer van het evenwigt op een hellend vlak, heeft hl] in de geschiedenis der werktuigkunde, tot ver buiten z\\jn vaderland, drie eeuwen na zyn optreden, zich een bly venden naam gemaakt. 1Zijn roem is onafscheidelijk van dien der leidsche hoogeschool, wier boekerij zyne beeldtenis bewaart. Uit niets blijkt dat zijn devies: Wonder en is gheen wonder, tegen de bybelvergoding van Marnix gerigt was of in het algemeen eene polemische strekking had. De spreuk bewijst alleen voor ons hoe scherp hij in beginsel, zonder het zelf te weten, tegen de anderen overstond, en dat hij instinktmatig eene van do hunne verschillende opvatting der dingen vertegenwoordigde. -
„Onze voorraad van ervarings-waarheden en feiten.quot; heeft een wysgeerig vaderlandsch schrijver onzer dagen juist en aanschouwelijk gezegd, „groeit van eeuw tot eeuw, ja van dag tot dag aan. Het weten der menschheid wordt altoos rijker; ryker aan nuttige schatten. Maar hoe groot is niet de schat van oude wetenschap die door de ervaring vernietigd, en tot leugen, tot on-
31
E. Dühring, Mechanik, 187a, bladz. 61: „Stevinus hat in seiner ge-sammten Behaudlungsart einige Aehnlichkeit mit den Alten, indem er streng gegliederte Beweise gibt. aber die Entstehnngsgründe der Bezie-luingen wenig hervortreten liisst. Die hollandischen Schriften desselben können hier nicht citirt weiden; dagegen liisst sich anf eine französische Uebersetznng seiner Werke durch Girard verweisen, die 1634 zu Leiden in einem Foliobande erschien und aneh die Statik enthalt. Nebenbei bemerkt legte Stevin sehr viel Werth anf die Sprache, nnd der Umstand dass er, in einer lateinisch schreibenden Zeit, gleich Galilei die lebende Volks sprache vorzog, zengt für die Energie seiner Bestrebungen. Auch ist die Zuverlassigkeit und Eigenthümlichkeit seiner statischen Darstel-Inngen so gross nnd so entschieden ausgepriigt, dass man ihm, so weit es sich nm die vor und neben Galilei ausgebildete Statik handelt, den ersten Platz anweisen mussquot;. — Oordeelvellingen over Stevin door vak-genooten in de I7de en de I8dp eeuw in Van de Weyer\'s Steviniana, 1844.
DERDK HOOFDSTUK.
zekerheid, tot fantasieën en hersenschimmen gemaakt is? Waar is de alchymie, waar de astrologie gebleven? Waar is nu al wat de oude mythologie van de natuur, de oude godsdiensten van de goden wisten? Waar is gebleven al wat men geweten heeft van den duivel en zijne hooze geesten, van zijn dienst en van de regelen waaraan zijn heksen en toovenaars zich hielden, waarnaar zij bestreden en overwonnen moesten worden ? Waar is de wetenschap omtrent weerwolven, vampyrs, spoken, gebleven ? Waar is gebleven wat men wist van den hemel en de engelen, on \'t aantal hunner dat plaats zou kunnen nemen op de punt oener naald? 1 Waar is de wetenschap gebleven van de onderwereld en al wat daarin is ? Waar heeft de menschheid gelaten wat zij wist van de qnidditeiten en substantien en de omnibus rebus scibilibus et quibusdam aliis? En waar is de wetenschap omtrent Adam en Eva, en al de wonderen in alle heilige boeken van alle godsdiensten vermeld, en al de leerstukken van \'s men-schen en \'s werelds verlossing, door alle kerken en alle eeuwen in alle landen verkondigd? Weg is al die wijsheid; al dit weten is verdwenen. Ja, de ervaring doet onze wetenschap toenemen; waar zij den voet zet ontkiemt een nieuwe wetenschap, — maar wordt tegelijk een vroegere wetenschap geknakt.quot; -
liet uitzondering der enkele wetten, voor het eerst door hem ontdekt, en waaraan zijn naam verbonden zou blijven, is dit alles ook op de wetenschap van Simon Stevin van toepassing; inzonderheid op zijne nederlandsche taalkennis, en op zijn droo-men van een tot het verleden behoorenden tijd, toen de natuur-menschen, naar een door Hugo de Groot aan Plato ontleend gezegde, aan de dingen hunne alleen ware namen gaven, en men de regte keus der woorden veeleer bij de Barbaren dan bij de Grieken vond. 2
Gasper Schott, een geleerd roomsch-katholiek theoloog der 17,le eeuw, wiens Physica Curiosa in i6(!2 door hein is opgedragen aan den gereformeerden paltzgraaf Karei Lodewijk, berekende het cijfer der engelen op duizendmaal duizend millioen.
De Groot bij Meerman, III tlS: -In nominibus rerum detinitionem
DE WETENSCHAPPEN EN 1)E LETTEKEN.
Tegeiyk is er in de speciflek-nederlandsche beschaving, door Stevin vertegenwoordigd, iets dat weemoedig stemt. quot;Wanneer \\vU in de aangehaalde bladzijden zijne ouderwetsche spelling door onze hedendaagsche vervangen, dan komt er eene taal aan het licht wier zuiverheid in Nederland zelden geëvenaard, nooit overtroffen is. Stevin\'s „duytschquot;, gelijk hij z(jn nederlandsch noemt, is het nederlandsch bij uitnemendheid. Niettemin is hy slechts blijven leven in het latijn. Zijne nederlandsche geschriften zijn oudheden geworden; alleen hunne titels of hunne jaartallen boezemen bibliografen nog belangstelling in.
Bij het beoordeelen onzer 17ii« eeuw mogen wjj dit verschijnsel niet uit het oog verliezen. Het herinnert ons door een sprekend voorbeeld dat de beschaving onzer vaderen in dat tijdvak, krachtige plant in menig opzigt, breed van takken, naar één zijde eene misgeboorte gebleven is. Er is geen nederlandsche taal willen ontstaan wier geslachtsregister, om zoo te spreken, wij van toen tot heden onafgebroken volgen kunnen.
In de eeuw zelf heeft het niet te eenemaal aan letter
kundigen ontbroken die oog hadden voor Stevin\'s verdiensten in dit opzigt. Door den een is hij als een onbewust maar krachtig medewerker der rederijkerskamer In Liefde Bloeijende begroet. \' Een ander noemde hem in één adem met Spieghel en Hugo de Groot onder de nationale taalhervormers. - Door een
habes, ut verissime dixerit Plato, rectam verborum notationem a Barba-ris potius quam Graecis petendam.quot;
i Brief van Bredero (1585—1618) aan de oude amsterdamsche kamer, in don bundel Nederduytsche Poëmata enz., IMS: „\'T zedert dese heer-lycke grondlegghers hebben de taalcundige Nederlanders mannelyck op-betimmert haer voorghenomen werek; in sulcker voegen, datse nu geen talen, spraecken, noch tonghen. hebben te wyeken. Dit mogen alle liefhebbers der vaderlantsche tael u, mijn lantsluyden, met aller billicheyt danck weten. Doch so daer yeis sou mogen ontbreken, sal den gheleer-den en seer constighen Simon Stevyn om het ghemeene beste gaarne volmaacken.quot;
i* Johannes Vollenhove (l»i32—1708):
d\'Onduitschheid en de taelsmet van het Land Week eenigzins voor \'t licht van uw verstand,
O Spiegels, o Stevynen, o De Grooten I
IP 8
33
UEKDli HOOFDSTUK.
derde is zijn nederlandsch nog hooger gesteld dan zijne wetenschap. \' Het heeft niet gebaat. Evenmin zou het baten, indien ivij thans altegadev de Wisconstige Gedachtenissen gingen lezen.
VUT
■Wanneer wij bij Christiaan Huygens aankomen, geboren tien jaren na Stevin\'s dood, maar zoo vroeg rijp dat h\\i veeleer aan oen zoon en jongeren tijdgenoot dan aan een kleinzoon doet denken, dan geraken moedertaal en vaderland vrijwel uit het gezigt. Christiaan leeft meer voor Europa en (door zijne chronometers ten gebruike van oostindievaarders) voor Azie, dan voor de Zeven-Provincien. -
Men heeft hem van gebrek aan vaderlandsliefde beschuldigd omdat in 1672, toen Lodewijk XIV onze Republiek dreigde op te slokken, Huygens in plaats van den prins van Oranje te komen bijspringen rustig te Parijs is blijven wonen, en daarna nog tien jaren voortgegaan een fransch pensioen aan te nemen.
Echter zou het billijker zijn bodewijk XIV te verwijten de aanwezigheid te zvjnent van zulk een „pensionnairequot; niet hooger gewaardeerd, en verzuimd te hebben Christiaan Huygens te vragen hoe deze in het algemeen over het oorlogvoeren dacht, en over zulk oorlogvoeren in het bijzonder.
„Ach,quot; roept de schrijver van den Oosmotheórots zuchtend uit, wanneer zijne gedachten den sterrehemel doorwandeld hebben,
34
D1C WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
on hy van den aanblik van dit verheven zamenstel, zoo dienstig den mensch van zijn kleingeestig wroeten in den aardschen molshoop te doen afzien, een waardig tafereel heeft opgehangen, ..ach, dat onze koningen en onze alleenheerschers wilden leeren en bedenken hoe groot die ligchamen en hoe onmeteliik die afstanden zijn! Z|j zouden beseffen voor eene nietigheid te sloven, wanneer zij met inspanning van alle krachten, en tot verderf van een groot aantal bijzondere personen, oorlog voeren ten einde van dit of dat hoekje der aarde zich meester te maken!\'quot;1
Christiaan Huygens was een in zichzelf gekeerd man en vrijgezel. 2 een protestantsche monnik, wien het, mits hij in zijne geleerde afzondering zich aan de wetenschap wijden en met geleerde vrienden in verschillende landen over zijn vak briefwisseling voeren kon, tameiyk onverschillig toescheen te Parijs of in Den Haag te wonen. 3 Daarby een man van fortuin, of althans bemiddeld genoeg om voor het bevredigen zijner geringe behoeften niemands pensioenen noodig te hebben. Hy is eerst naar Nederland teruggekeerd, moet men gelooven, toen hij aan den horizont daarginds het onweder der herroeping van het Edikt van Nantes uit de verte zag opkomen, en hij niet in Frankrijk had kunnen blijven zonder als eene gunst te vragen hetgeen hem alleen aangenaam was als een regt. 4 Over z\\jne vyftien-
i Christiaan Huygens. Cosmotheoros, 1698: „Quod utinam discant cogitentque reges et monarchae nostri: ut sciant quantilla in re laborent cum de angulo aliquo Terrae occupando totis viribus, magno multoruin malo. contendunt.quot; — Met den aan Fontenelle ontleenden titel: Nouveau traité de la pluralité des mondes, heeft in 1702 van den Cosmotheoros eene fransche vertaling liet licht gezien. Een hollandsche tekst is niet voorhanden.
•J Bijzonderheden omtrent zijne jeugd bij ünger. Dagboek van Con-stantyn Huygens, 1885. Bijlage C.
:gt; Over zijn afkeer van de politiek aan Leibniz, Den Haag 17 September 1093: rLe peu d\'attraction et d\'estime que j\'ay queste canzoni jiolitirhc, comme le P. Paolo les appelloit, me tient hors de commerce pour tout ce qui les regarde. et je souffre mesme avec peine qu\'un esprit comme le vostre y emploie du tempsquot;. Bij Harting, hladz. 55.
4 Over zijn afkeer van de roomsche geloofsvervolging zijner dagen aan Leibniz. Den Haag 12 Januarij i«;93: „Ne pouvant comprendre oom-ment un homme de bien peut approuver la cruauté dont cette religion use a contraindre et forcer les consciencesquot;. Bij Harting. bladz. lt;;s.
I) KR DE HOOFDSTUK.
jarige waardschap te Parys, daarvóór, had hij blijkbaar nooit één oogenblik van gewetensknaging. Door het aanzien der Akademie te helpen verhoogen, van welke zij hem lid gemaakt hadden, betaalde hij de gastvrijheid der Franschen eerlijk terug. 1
Volledige hollandsche geschriften van zijne hand zijn bijna niet tot ons gekomen. 2 Met één uitzondering, en ongerekend eenige becijferingen en eenige aanteekeningen in de moedertaal, weinig meer dan monosyllaben, 3 is alles latijn of fransch. In die talen korrespondeert hij, uit Den Haag of uit Parijs, met Leibniz te Hannover, met den markies De l\'Hospital en den priester De Vaumesle in Frankrijk, met De Duillers te Londen, met zyn verren bloedverwant Huibert Huygens, schepen te Veere, met zijn eigen broeder Cons tan tyn, den opvolger zijns vaders als sekretaris van Willem Ilf.
Het is te bejammeren dat de leidsche hoogleeraar die in de eerste helft onzer eeuw, uit de door Huygens zelf aan de leidsche akademie vermaakte papieren, begonnen is die korrespon-dentie uit te geven, dit goede werk heeft laten steken. Hij is afgeschrikt, naar het schijnt, door de misplaatste aanmerkingen van den overigens voortreft\'elijken Biot in het ■Journal des Savants van 1834.4
Bezaten wy die briefwisseling volledig, Christiaan\'s nagedachtenis zou er by winnen, en wy, bij het schetsen van zyn beeld als mensch, minder vaak omtasten in het onzekere. Geenszins al zijne brieven zyn met algebraïsche formulen of met wiskunstige figuren gevuld; vooral niet die aan zijn broeder Constan-
36
In 1884 is door den gemeenteraad van Parijs besloten aan eene straat den naam van (Jhristiaan Huygens te geven.
Christiaan\'s testament gewaagt van eene „Konst van glaesen tot verrekyckers te slypen, in duyts.quot; Bij Harting. blad/.. 74.
ó Hij üylenbroek, Exercitationes II i(gt;7—170, 184—188.
Sainte-Benve, Nouveaux Lundis, 11 lüO vg., artikel Biot. — Sainte-Benve trekt daar, tegen Biot, partij voor Üylenbroek. en verhaalt dat Biot\'s ongunstige kritiek in het Journal des Savants door onpartijdiger! „une mauvaise actionquot; genoemd is. — De Kon. Akademie te Amsterdam, afd. Natuurkunde, bereidt eene hervatting van üylenbroek\'s arbeid voor. Verslag van 2»: Januarij 1884.
1gt;E WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
tyn, levenslang den vertrouwde zijner wetensohappehike oefeningen. 1
„Le grand verre que j\'ai travallléquot;, schroft hU aan dezen uit Parijs, 9 September 1667. ..est parfaitement bien doucy, et ne scauroit l\'être mieux au .jugomenr de tons les experts qui i\'ont veu. Le Sr Spinosa. a ce ([lie je vols, n\'a pas encore gueres approfondi cette raatiere, et vous ostes peu charitable de le laisser ainsy dans 1\'erreurquot;.2
Pas encore gueres is geen onberispelijk fransch. Niettemin vinden wij het belangwekkend, al wisten wij reeds van elders dat beide mannen elkander kenden en somtijds brieven wisselden. 1 Christiaan Huygens met Spinoza te zien wedijveren in het bereiden van lenzen voor verrekijkers. Beter dan somtijds uitvoerige verhalen of beschrijvingen rloen, verplaatsen zulke kleine trekken in een lang verleden tijd. Terwijl zij toestanden schilderen, doen zij meteen licht vallen op personen. De toon zelf waarop Huygens over den „Sieurquot; spreekt doet ons gevoelen dat het glazeslijpen, — voor Spinoza slechts eeno eervolle broodwinning, afleiding onder het bouwen van een stelsel van bespie gelende wijsbegeerte, — bij den proefondervindelijken Huygens een hartstogt geworden was.4
In een brief van Christiaan aan Leibniz wordt gehandeld over de methode van worteltrekking, indertijd gevonden door den italiaanschen geleerde Bombelli, en na hem door anderen weder
de dood hem verhinderd heeft te volmaken, achter het 2lI\', Deel van üylenbroek\'s Exercitationes.
1 Proeven der latijnsche en fransche briefwisseling van Constantyn en Christiaan achter Üylenbroek\'s Oratio de Fratrihus eet. - De Cosmo theeros werd aan Constantyn opgedragen.
2 Uylenbroek. De Fratrihus eet., hladz. 36. — Spinoza sleep zijne glazen uit de hand, on geloofde niet aan het nut der naderhand door Huygens daartoe gebezigde draaibank. Spinoza\'s Werken door Van Vloten i^n Land. II 131.
3 De brieven xxxiv—xxxvr bij Van Vloten en Land. Van Spinoza aan Huygens.
4 In brieven van Christiaan aan Constantyn bij Van Vloten en Land (Spinoza. II 135) wordt insgelijks eene enkele maal ..le Sieurquot; gebezigd. Voorts „l\'Israélitequot; en ..le Juif de Voorburg.quot;
DUBDE HOOFDSTUK.
in eere gebragt. Ofschoon voor zich een ietwat wederspamüy-worteltrekker, prijst Huygens de vinding van den Italiaan. Maar. laat hy volgen : „Borabelli scait au reste que ces choses servant plus a faire voir Ia force de l\'esprit et de la meditation que l\'utilité, paree (jue ces racines (corame disoit dernièi\'ement un do mes amis fort plaisamment) ne se mangent point.quot; 1
Dit is niet alleen smakelijk gezegd, maar doet een bijzonderen kant van Huygens\' geest tevens onwillekeurig uitkomen. Hij beminde de wiskunde om hare toepassing op de astronomie; de werktuigkunde om hare nuttigheid.
Een zijner latere brieven aan Leibniz (19 December 1690), toen hij voor goed naar Nederland teruggekeerd was en op zijn vader\'s Hofwyck woonde,2 waar de tijd met gestadige wetenschappelijke proefnemingen doorgebragt werd, begint dus; „Monsieur, A cause d\'un voyage de quelques jours, que j\'ay esté obligé de faire a Amsterdam, pour avoir soin de l\'embarquement de mes pendule-! dans les vaisseaux qui vont aux Indes, je n\'ay pu repondre plus tost ii deux lettres que j\'ay eu l\'honneur de recevoir de vousquot;.1 Siet vele Jaren daarna werd Huygens aangetast door eene ziekte die zijne geestvermogens ondermijnde, zegt men; en het is karakteristiek dat hjj tot het laatst met eigen oogen zich heeft willen-overtuigen dat züno uurwerken, aan boord der naar Indie vertrekkende schepen, behoorlijk geplaatst werden.
IX
Stevin, vernamen wij, had in zijne geschriften liet stelsel van Copernicus noch aangenomen noch verworpen ; ofschoon hy, voor zich persoonlijk, het voorstond. In zijn traktaat over de beweging der hemelligchamen gaf hij twee beschrijvingen : de eerste gewoon zintuigeiyk, volgens de onderstelling eener stilstaande aarde, middenpunt der wereld; de andere mathematisch, gebouwd op
-Bij Uylenbroek. Exercitationes. I li.
2 Over Hofwyck hiervóór, 11\' 148 vgg.
3 Bij Uylenbroek, Exercitationes, I 55.
38
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
de ondovstelling eener aarde die zelf eene planeet is en met andere planeten zich om de zon wentelt.
By het toelichten dezer laatste hypothese handelde hij over Copernicus, en kwam daarbij op zyn geliefden Wijzen Tyd terug. Afgezien van enkele bijzonderheden, waarin hy betuigde Copernicus niet te begrUpen of niet te kunnen volgen, hield hi) diens stelsel voor zoo waar dat hij er minder eene nieuwe vinding in zag, dan een terugvinden der volkomen kennis die reeds vroeger, in een idealen voortijd, het eigendom der menschen geweest was. \' Voor het overige weten wU alleen met zekerheid dat Stevin en Maurits ijverige lezers waren van het boek van Gemma Frisius over het gebruik der hemelglobe. 1
Uit de ontsteltenis van Ubbo Emmius en zijne regtzinnig kal-vinistische vrienden zagen wij dat zelfs onder geleerde mannen, maar die zich niet met astronomische studiën bezig hielden, in het begin der 17a\'\' eeuw de naar den Pruis genoemde hemelbe-schouwing nog een schrikbeeld vormde en voor weinig minder dan eeno goddeloosheid doorging. Verschillende nieuwe proeven en nieuwe ontdekkingen zijn noodig geweest om in Europa de openbare meening te verzoenen met eene voorstelling die van de protestantsche orthodoxie niet minder ver afweek dan van de rooinsc\'ne.
Een geduchten stoot gaf in 1610 het ontdekken der manen van Jupiter door Galilei. Het deed niet dat Galilei door de kerkelijke regtbank tot herroepen gedwongen werd; en evenmin dat Descartes de geschriften achterhield waaruit men had kunnen opmaken dat hy met den italiaanschen astronoom in hetzelfde gevoelen deelde. Het vooroordeel was en bleef geschokt; en dat het de jezuïeten waren die Galilei vervolgden, dit baatte Galilei\'s zaak meer dan het haar schaadde. De tijd moest nog komen dat de jezuïeten, als geleerden en als opvoedkundigen, zich aanzien verwerven zouden. 2 Hunne verdiensten als zen-
39
„Syn Vorstelicke Ghenade heeft puntelick doorsien en grontlick verstaen het bouck gheseyt De usu Globi Astronomici van Gemma Frisius.quot; Stevin, Cosmographia of Weereltschrift, korte inhoud.
De onderwijs-methode der Jezuïeten, die naderhand door gerefor-
DERDE HOOFDSTUK.
delingen van het christendom onder de ongeloovigen werden nosr miskend. V oorshands beschouwde men hen hetzij als dweepzieke en verblinde inquisiteurs, hetzy als duisterlingen met voorbedachten rade : en de haat waarin zy bü de protestanten stonden was oorzaak dat dezen vóór Galilei sneller party kozen, dan z;i anders misschien gedaan zouden hebben. 1
Er viel inderdaad tegen de wachters van Jupiter niet veel in te brengen; en, bestonden zij. dan gaven zij overvloedig stof tot nadenken. Zij deden het minder onnatuurlijk vinden dat ook de aarde van zulk een satelliet voorzien was. Er kwam beweging in de algemeene voorstelling van het gestemd uitspansel. Het aannemen van de resultaten der nieuwe wetenschap begon eene kwestie van tyd te worden. 2
Dit is het geluk van Christiaan Huygens geweest, die. hoewel gesproten uit een orthodox-hervormd geslacht en ook voor zich vermoedelijk een goed kalvinist, niet-alleen nooit aan vervolging heeft blootgestaan, maar, voor zoo ver men tot heden weet, zelfs nooit verketterd is. Zonder iemand aanstoot te geven kon hij achtereenvolgens Saturnus\' grootsten wachter en Saturnus\' ring ontdekken; en mogelijk is hij de eerste nederlandsche geleerde van den nieuweren tijd geweest die aan het genoegen de alge-
R. Fruin, Galilei en de Onfeilbare Kerk. Gids 1872, I 233 vgg. Bladz. 267: -De leer van de beweging der aarde wordt heden ten dage met alle magt verdedigd door de kalvinistenquot;, Caramuel iü7(gt;.
„De ontdekking van het manenstelsel van Jupiter was niet eakel op zichzelve gewigtig: zij was ook een steun voor hen die met Copernicus meenden, dat de zon stil staat en de planeten met de aarde daarom heen wentelen. Natuurlijk rees nu het vermoeden dat ook nog andere planeten van manen vergezeld zouden zijnquot;. Harting, Christiaan Huygens, bladz. ifi.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTERI5N\'.
meene menschelijke kennis met een of meer nieuwe feiten te verrijken, onbelemmerd het hart heeft kunnen ophalen. 1
„Den 3den February 1655quot;, verhaalt zijn jongste levensbeschrijver in Nederland, „had Christiaan eene lens voltooid van tien voeten brandpuntsafstand; en toen hy deze als voorwerpglas van een verrekyker den 25sten Maart naar den hemel rigtto en daarmede Saturnus beschouwde, ondervond de zesentwintigjarige eeno der levendigste en aangenaamste aandoeningen waarvoor de menschelyke ziel vatbaar is. Hy zag, op omstreeks drie minuten afstands, ten westen van Saturnus, een zeer klein sterretje, waar in hy dadelyk een wachter der planeet vermoedde. Aan de tegenovergestelde zyde van deze bemerkte hy eene andere kleine ster, die hij meende voor eene vaste ster te moeten houden. Een bepaald oordeel moest echter tot den volgenden dag worden uitgesteld. Wie schetst nu zijne verrukking, toen hij, wederom zynen kyker naar Saturnus rigtende, ten duidelijkste waarnam dat de afstand tusschen de planeet en de laatstgenoemde ster dubbel zoo groot was geworden, tengevolge van de beweging der planeet in hare baan, en daarentegen het eerste sterretje in hare nabijheid was gebleven en zich slechts iets verplaatst had ? Hiermede was het vermoeden bevestigd, de hoop vervuld. Een nieuw hemelligchaam, behoorende tot ons zonnestelsel, was ontdektquot;.
41
Huygons is van de beteekenis zijner wetenschap, en van den graad van zekerheid dien zij in zijn tijd bereikt had, niet onkundig geweest. Aanhef zijner Descriptie automati planetarii in de Opuscula Posthuma van 1728: „Rerum caelestium scientiam, ante bis mille annos inchoatam. magnisque ingeniis exeultani, nostra f/riinnn (lehift iihsoliitam, ut niihi rido-tvr, perfectamqne Jiaheniits; idque ita. ut centum circiter his proximis annis plus profectum sit, quam reliquo omni tempore. Quae enim antea in hac arte praecipua lt;\'i*ant, loca stellarum definiro turn fixarum tuin errantium. anni ac mensium spatia dispescere, eclipses predicere, ea omnia non solum multo melius planiusque nunc facere didicimus, sed quod majus est et praeclarius. ordinem, positum. proportionem et figuram orbium caelestium. quibus circa solem planetae et tellus ipsa circumfertur. summa certitndine comprehensa teneinns; stellas fixas innumeras, ]gt;lanetas-que alios telescopii observationibus perceptos priorum numero addidimus. Quae omnia ante Copernici aevum. qiiatdam et in nnstrmn usque, profun-dis tenebris demersa latebantquot;.
DKUDE HOOFDSTUK.
Tusschen Kepler en (ialilei a.in den eenen, Newton aan den anderen kant, is er in Europa een tyd lang misschien geen beroemder geleerde dan Christiaan Huygens geweest. 1 Zijn ring van Saturnus, zijne slingeruurwerken, zijn vinden van de onrust der horloges en van don baromefcer-kontroleur, zijne theorie van het wezen des lichts, zijne leer der kansrekening, zijn ontdokken der nevelvlek van Orion, — het een was al verrassender dan het ander. Bewonderen wij het dat hij naamvlljks dertig jaren telde toen de meeste proeven die hem onsterfelijk zouden maken reeds door hem geleverd waren, niet minder staan wij verbaasd over de geringe hulpmiddelen waarmede hij zulke uitkomsten bereikte. De methoden en de werktuigen waarvan hij zich bediende zijn sedert overtroffen; andere en betere zijn in do plaats gekomen; doch hetgeen Condorcet omtrent één dier nieuwere doet opmerken kan van allen gezegd worden: dat er minder genie uoodig is geweest om zo uit te vinden en aan te wenden, dan Huygens heeft moeten bezitten om ze te kunnen ontberen.
Het aan de leidsche universiteits-bibliotheek door hem gelegateerd planetarium is oene dagteokeuing. \'\' Even kinderachtig als heden ten dage dit toestel schijnt, vrucht van Huygens\' eigen hande-arbeid, even belangrijk wordt het wanneer men het beschouwt als een hoofdstuk uit de geschiedenis der beschaving-in ons land. Deen wetenschap van don tegenwoordigen tijd die niet aan do astronomische en verdere ontdekkingen der eeuw de grootste verpligtingen heeft. Er zou een rijk van boosaardige domheid aanbreken, indien deze overwinningen van hot mensche-ijk vernuft to niet gedaan konden worden; en, ging die nieuwe onkunde een bondgenootschap aan niet het geweld, de ganzen zouden op aarde een gelukkiger leven leiden dan wij. Wij moeten in het voorgeslacht hot prijzen dat, ondanks het démenti hetwelk dit planetarium aan het kitteloorig en niagtig volksgeloof
42
Over Huygens l,ij Düliring, Muchmiik 1STK, blatlz. 115: „Die Ze:.teii von Huygens und Newton.quot; — Bladz. l -jo: „Gtastaltung der Prineipien bei Huygens.quot; — Bladz. 151: „Huygens\' Beweisftthrung des Hebelgeset-zes.quot; — Blad/. lt!5: „Allgemeine Bedeutung der Huygensehe Verfah-mngsart.quot; — Poggendorff, Geschichte der Pbysik. 137!gt;. bladz. 589 vgg.
•2 Het wordt bewaard in het Fysisch Kabinet.
DU WETENSCHAPPEN EN DE LETTEEEK. i-\\
scheen te geven, de reliek erkentelijk aanvaard en in eene kweekplaats der wetenschap er eene eereplaats aan afgestaan is. Zü is eenigzins een palladium van den nieuweren tijd. Zonder zelfverlaging ware liet niet mogelijk te dalen beneden hetgeen door dezen standaard vertegenwoordigd wordt.
X
Teregt is do opmerking gemaakt dat de verschillende ontdekkingen van Huygens, met name zijn aanwijzen van den ring-van Saturnus, hem niet alleen doen kennen als een buitengewoon naauwkeurig en geoefend waarnemer, maar tegelijk als een mathematischen kop van den eersten rang. 1
Hoe is hij tot die verklaring gekomen? ,.Zijn kijker was wei-ligt iets beter dan die van anderen; maar men wane niet dar het voldoende was hem naar Saturnus te rigten, om dadelijk te ontdekken dat deze zoowel een ring als eene maan had. Voorzeker was het denkbeeld dat Saturnus door een ring omgeven was, toen dit liet eerst bij Huygens opkwam, niet anders dan eene hypothese; en wel eene zeer stoute hypothese. Xiets was er in het geheele overige planetestelsel, dat. door eenige zelfs verwijderde overeenkomst, daarvoor den minsten grond aanbood. Alle andere heraelligchamen, wier gedaante men kende, waren bollen; en het was zelfs tot eene soort van dogma geworden, dat heraelligchamen die gedaante moesten hebben. Maar het gold hier eene hypothese welke aan de waarneming kon getoetst worden. En dit is het wat Huygens deed op eene wijze die, ook nu nog, na twee eeuwen, zijn geschrift leerrijk maakt.quot; 2
l In navolging van (-Jalilei maakte hij zijne ontdekking aanvankelijk alleen bekend in den vorm eener hieroglyf, onverstaanbaar zelfs voor mannen van het vak: „aaaaaaa, ecccc. d. eeeee, h, iiiiiii, 1111, mm, nnnnnnnnn. quot;ou, pp. q, it. s, ttttt, uunuu.quot; Dit beteekende; Anmilo eingitnr, tenui, plano, nusquani cohaerente, ad eclipticam inclinato,quot; of: -Zij is omgeven van een dunnen, platten ring, die er nergens mede zamenliangt en eeu\'-helling op de aardbaan heeft.quot; Harting, Bladz. 18, 21.
- Harting, Bladz. 2-2. - Bedoeld wordt Huygens\' werk: Systenii- S:i-turnium. 1(159.
DEBDE HOOFDSTUK.
Dit herinnert ons dat de groote natuurvorschers der IT11quot; eeuw in twee klassen verdeeld kunnen worden, en Huygens daarvan één vertegenwoordigt.
Er zyn er die door het opmerken van een feit tot do overtuiging geraken dat het schynbaar onregelmatige daarin niet het gevolg van willekeur of wanorde is. maar de openbaring van een ander feit, nog niet vastgesteld. Hunne verbeelding, niet ongelijk aan die der dichters, maar in toom gehouden en gedrild door wetenschap, gaat aan het verzinnen. De eene hypothese voor, de andere na, wordt als onwetenschappelijk verworpen. Eindelijk vinden zij er eene die voor hen het karakter eener wet bezit. Die wet kondigen zij af, en noemen de verschijnselen aan welke de eenvoudigsten haar toetsen knnnen.
Nevens hen staan de waarnemers die, hoewel oven scherpzinnig als de anderen, slechts waarnemers zijn en willen zijn. „Niet dat ik in eeniger wijze verbieden zon over de experimenten te redeneren,quot; zeggen zij Mj monde van één hunner; „want het sou seer lastig, so niet geheel onmogelyk wesen, so heyliglyk sig te onthouden van het gebrnyk der reden.quot; Maar dit is toch slechts eene koncessio aan enkele uitverkorenen. Wat de groote meerderheid der geroepenen betreft, dezen hebben zich het volgende in te prenten: „quot;Waarlvk, als de menschen sig lieten verbidden dat sy sig yveriger overgaven tot de herstelling der natuurlyke philosophie, als de beroemtheid van hunnen naam, ik meen dat sy makkelyk begrypen souden dat sy aan het menschelyk ge-slagt niets voortreffelijker kosten verdienen, als indien sy van het doen van experimenten en het ophoopen van waarnemingen naarstig en vlijtig hun werk mankten; het renkeloos agtende sulke beschouwingen vast te stellen, die op de verklaring van nlle natuurlyke verschynsels gepast worden, eer wy nog het tiende gedeelte van hetgeen te verklaren is hebben nagegaan.\'\'
Dit laatste stelsel is liet stelsel van den medicus Jan Swam-raerdam, Huygens\' jongeren tpgenoot. De woorden die ik aanhaalde werden door Swammerdam zelf, met onvoorwaardelijke instemming, ontleend aan een beroemd engelsch natuuronderzoeker zijner dagen. 1
l Robert Boyle. — Joan Swammerdam. Bybel der Nahinre, bladz.
44
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 45
Swammerdam is een Huygens die, in plaats van zijne vergrootglazen naar de sterren te rigten, er de insektewereld mede gadeslaat, en niet het meest peinst over de onrust in de zakuurwerken, maar over het ingewand van slakken, haften, mieren, bijen, muggen, en my ten.
Aanbidder van het kleine, leeft hij in die wereld en haalt, met de kleine dieren welke hij ontleedt, één adem. Het is tegelijk de eeredienst van den vromen puritein, die in de taal der psalmen Davids zich buigt voor de wonderen van Gods schepping; en de kerkgang van den man der wetenschap, jubelend over de geheimen welke deze voor de oningewyden verborgen houdt, en voor hem ontsluit.
„Men verwondert sigquot;, schrijft hij, woorden aanhalend van een naturalist der klassieke oudheid, „over de toorendragende schouders der olyphanten; over de halzen der stieren en hun woest omhoog werpende kragt; over den roof der tygers; over der leeuwen maanen; terwyl de Natuur nergens meer volkomen is als in de kleinste dingen. Deese waarheidsspreuk heeft Plinius al geuyt, hoewel men toen ter tyt de aanbiddelyke werken van de Natuur niet als van verre maar besag. Daar men thans mid-dagklaer sal bevinden, dat ter soo vele natuurelyke verborgent-heeden in de bekrompo kleenheid van de allergeringste dieren syn opgeslooten, als in de uytgesette colossen van de aldersigt-baarste ingewanden der grootstequot;. 1 Swammerdam heeft naieveteiten die den hartstogtelyken be-
«73. — Titel gekozen door Boerhaave die in 1737, bijna zestig jaren na den dood des auteurs, Swammerdam in liet licht zond. — Latijnsche vertaling van Boerhaave\'s jongeren ambtgenoot Gaubius. — De Bijbel der Natuur is eene uitbreiding der in I66ü door Swammerdam zelf aangevangen Historia Insectorum generalis, ofte Algemeene Verhandeling van de Bloedelooze Dierkens. — Aanteekening van Swammerdam in Bybel der Natuure, bladz. 11!» vg.: -Het bloet, \'tgeen het hart der slak in syne slagaderen voert, is witagtig van couleur, een weynig trekkende mui het blaauw, geheel anders als in de menschen en de dieren, daar het bloet hoog root is; en omdat het bloet die purpure couleur in meest alle de soorten deeser dierkens niet en heeft (de pierwurm alleen uyt-gesondert), soo hebben de autheuren, die niet als door hare speculation geleert syn, deese dierkens de naam van bloedelooze gegeven, l Swammerdam, Bybel der Natuure, bladz. 301.
DliKm: HOOFDSTUK.
oefenaar verraden. Eoven züne verhandeling Van dc Bym schi-yffc hÜ als motto de woorden van Psalm /,xvi, vs. 5: „Komt en ziet Oods daden ; Hy is vreeselyk van werking aan de mensclien-kinderenquot;. \'
Van zyne Ontlading der gemeene en gecouleurde dagkapel zegt hy: ,;De historie die ik ga beschrijven is in alle syneomstandigheden soo wonderbaarlyk, dat men die met regt onder de nooit gebeurde toevallen der Romans zou kunnen stellenquot;. 2
Hij spreekt over zyn vak gelijk een minnaar over zynp aangebedene. Aldus in de inleiding zijner Zeer zeldzaame historie van den neiishoornigen schalbyter, door curieuse afbeeldingen opgeheldert: ..Alle de iinien van Apelles syn grove balken bij de subtiele trekken van de Natuur; en alle dc glans van de kunstige weveryen der menschen die verdooft voor het eenig geweefsel van een long-aderquot;. 3
De gewone kategorion van mooi en leelyk, wanstaltig en oe-vallig, keurig en walgelijk, bestaan niet voor hem. „Hoewel de slak een onreyn ende slymerigh dierken is,*\' zegt hij, „evenwel laat het niet naa aanmerkelyk te weesen voor die de werken des Heeren ondersoeken.quot; 4
Nog sterker. Tn den geleerden franschen edelman Thévenot. oud-gezant van Lodewljk XIV bij de republiek van Genua, heeft Swammerdam een beschermer gevonden wiens vriendelijkheden onuitputlijk zijn. Om züne erkentelijkheid daarvoor te betuigen draagt hij hem eene verhandeling op, en schrijft daarbij: „Door-lugtige Heer, ik presenteer UEd. alhier den almagtigen vinger Gods in de anatomie van oen luys.quot; 5 En deze anatomie is eon meesterstuk van waarneming en analyse.
Boerhaave, wien wij het voorregt danken eene uitvoerige levensschets van Swammerdam en eene overvloedige bloemlezing uit zijne werken te bezitten, doet naar waarheid opmerken dat deze buitengewone jonge man een geboren discipel van Bacon
l Bybel der Natuure, bladz. 362.
igt; Bybel der Natuure, bladz. 571. en Pi. xxxm—xxxvn.
:} Bybel der Natuure. bladz. 301. en PI. xx.\\.
4 Bybel der Natuure, bladz. 97. en PI. iv vgg.
ó Bybel der Natuure, bladz. fi7, en PI. r. n.
4fi
DE WETENSCHAPPEN EN UK LKTTEREN.
was. \' Het zien van den vinger Gods is niet bij Swammerdam eene theorie die zijn oordeel benevelt, maar enkel oen veiligheidsklep om luchtte geven aan zgne bewondering, „(reiyk onder alle veranderingen, in den aart der dingen aanmerkelyk, niet naa het gemeene gevoelen verwonderlyker is als dat een mpse aanneemt de gestalte van een gevleugelt gedierte,quot; leest men in den aanhef van zyn Bijhel der Natuur, „söo is \'t egter, insiende den eygentlyken aart van dese verandering, ende de seer nette overeenkoming van deselve, niet alleen met het aangroeyen der andere dieren, maar ook met het wjtimyleu enclc knoppen der planten ende bloemen, datwe tegen het algetneene gevoelen kla-relyk bevinden, deselve niet verwonderlyker als oenigo andere verwisselingen, ofte de rjenoemde veranderhu/ der planten te wesen.quot;
Tastbaar spreekt hier de onderzoeker die1 tnsschen het een en het ander eene merkwaardige verwantschap up het spoor gekomen is. HU gelooft aan de eenheid van leven en ontwikkeling eener fauna en eener flora, llü zal zelfs de stoutheid hebben een voorbeeld bü te brengen, en in eene prent u opmerkzaam maken up do gelijksoortige en als evenwijdige untplooUing der anjelieren en der kikvorschen. 2
Maar die onderzoeker is tevens er van doordrongen „hoe ellendig ende grof wy komen te dwaalen, alswe, de overredende ondervindintj der maken verlatende, en niet als door speculatien
47
Boerhaave, Leven van Swammordam : -Hy voldeed aan de instelling van Verulamius: syne meeninge sproot llyt ondervindinge: syn gevoelen was magtig te doen voortbrengen hetgeen hy stelde. Dat hy sag dat stelde hy; dat hy stelde bewees hy oogensehyiilyk. Op wat wyse de saken in wesen quamen liet hy sig wys makon alleen door eene op-merkinge, seer gediildig genomen door geoeffende sinnen, geholpen dooide bequaamste werktuygen. Igt;ese weg heyliglyk volgende, maakte hy uyt veelo hysondere saken een algemeen besluyt, dog so omsigtig dat hy dat nooit deed verder gelden dan in die bysondere saken uyt weleke het was opgemaakt en tot een regel gebragt.*\'
a Bybel der Natuure, PI. xi.vi—xi.ix, met het bijschrift: „Langsaame Aangroeyingen van de Kikvorseh en de Tuyn-Anjelier, niet ongelyck aan die, welke omtrent de Insecten bevonden wordenquot;. Tekst, Mad/.
DEK DIJ HOOFDSTUK.
geleort syiide, alleen ons verstant koomen te volgen.quot; 1 Ontdekker eener nieuwe wereld en eener nieuwe wetenschap wapent hy zicli tegen de verleiding een stelsel te verkondigen, en hecht grooter waarde aan het opmerken van één feit meer, dan aan het onderstellen van algemeene waarsuhynlijkheden die welligt door de ondervinding eenmaal gelogenstraft zullen worden.
Swammerdam is voor zijne terughouding beloond. Door steeds alleen datgene te verzekeren wat hij zich sterk maakte met onwraakbare bewijzen te kunnen staven, hoeft hij verkregen hetgeen hij meende zich te moeten ontzeggen: eene plaats in de geschiedenis van zijn vak. 2
XI
Zestig jaren na zijn overlijden zoo beroemd geworden dat hij nog heden onder de grondleggers der nieuwere wetenschappen medetelt,\' heeft Swammerdam bij zijn leven niet veel wil van
1 By bel der Natuure, bladz. 25.
2 Cuvier, Histoire des Sciences Naturelles, 1041—1844, 11 427 vgg.: „Tont rouvrage de Swammerdam a un résultat general: c\'est la compa-ralsuu du développement des animaux avec le développement des plantes. 11 montre surtout qu\'a partir de l\'oeuf jusqu\'a l\'état parfait, 11 se déve-loppe chez les insectes des urganes qui préexistaient en eux. Ce fait particulier: que la metamorphose n\'est qu\'un développement; que la difference entre les insectes et les animaux plus élevés dans réchelle ne consiste qu\'en ce que le développement de ceux-la part de plus loin, — est une vérité capitale que Swammerdam le premier a bien fait con-naitre.... C\'était ime vérité d\'une grande importance pour la théorie du développement du foetus, de la génération, et de tout ce qui y a rapport. Aussi influa-t-elle beaucoup sur le système de revolution, qui régna pendant tout Ie dix-huitième sièclequot;.
^ Biographic Médicale: „Aucun homme n\'a été aussi loin dans l\'étude des petits animaux, ni aussi vral dans tout ce qu\'il a dit. Swammerdam ii donné des détails suffisants sur un nombre considerable d\'espèces, dont quelques-uns présentaient a la dissection des difficultés extremes. Tel est, par exemple, le pou, dont 11 a reconnu les nerts, les viscères, rovaire. II se servalt pour disséquer de petites aiguilles d\'ivoire qu\'il aiguibait lui-mènie au microscope. Tont ce qu\'il a dit est d\'une exactitude scrupuleusequot;.
■18
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
/■iine talenten gehad. Wave hij niet door Boerhaave opgegraven en overeind gezet, hij zou nagenoeg vergeten zijn. en andere geleerden zich met zijne vederen getooid hebben.1
Voor een deel lag dit aan de onbevattelijkheid der Amsterdammers, z\\ine stadgenooten, onder welken na zijn vroegen dood niemand gevonden werd die en bloc zijne kostbare verzameling wilde koopen.\'\' Voor een deel aan de gebrekkige inrigting van liet hooger onderwijs, minder berekend voor het kweeken van vernuften dan voor het vormen van mannen der praktijk. Het lag ook voor een deel aan hem zelf. Zijne teekeningen en zijne handschriften vermaakte hij aan zijn beschermer Thévenot, die met dit hollandsch in Frankrijk niet veel kon aanvangen. 3
Swammerdam is evenals Spinoza weggenomen in de kracht van het leven: de een in 1677, vier en veertig jaren oud, de ander, nog één jaar jonger, in 1680. Maar hij bezat Spinoza\'s gelijkmatige geestkracht niet; en z\\jne methode van onderzoeken, die het abstraheren schuwde, wreekte zich aan zijn gemoed.
Meen niet dat er uit dezen waarnemer, die met behulp zijner vergrootglazen de identiteit van het leven bij dieren, menschen, en planten, zoo digt op de hielen zat, een w(jsgeerig pantheïst gegroeid zy. Onbevredigd gelaten door de kerkelijke orthodoxie, zocht Swammerdam heil in de mystiek van Antoinette Bonrignon, en vond er slechts wanhoop.
Een jonge Deen, met wien hij in zjjn studentetjjd vriendschap had aangeknoopt te Leiden en die vervolgens met hem te Parijs in hetzelfde kosthuis woonde, begaf zich naderhand naar Plo-
1 Geschiedenis van den Bijbel der Natuur bij Harting, Levensschets van Johannes Swammerdam, Album der Natuur, 1 87f:.
•2 „O hard noodlot der vlytige konst! De man had, als een bedelaar, syn kabinet rondom te koop geveild, dog, helaas, te vergeefs. Naa de dood van die groote man wierden alle syne nagelatene saken, tot de ontleedkunst, dierkunst, werktuygen, door do ervgenaamen aangebooden om eens vyv duysend gulden. Daar was geen koopman te vinden, die bet voor sig alleen, nog voor het gemeen, wilde inkopen. O verlies, dat nooit vergoed kan worden. Alles is verstrooid en vergaan, tot schande van onse eeuwlquot; Boerhaave, Leven van Swammerdam.
■i Thévenot-zelf verstond hollandsch; genoeg hollandsch althans om de reisjournalen onzer zeevaarders in het fransch te kunnen overzetten.
Hierachter, hladz. 0\'gt; noot a.
49
ÜEKDE HOOFDSTUK.
rence, waar hij liet protestantisme afzwoer, roomsoh werd, en den titulairen rang van bisschop verwierf.
Nog een vriend der jeugd, Nederlander van geboorte, niet minder begaafd dan de Deen, hoorde zich door Swammerdam in vervolg van tijd voor een afgunstig mededinger schelden. Swammerdam. maakte bü xekere gelegenheid hem zulk eene scène, dat de ander er ziek van werd en stierf.
Men kan zeggen dat die twee betrekkingen Swammerdam\'s levenslot bepaald hebben. De Deen openbaarde hem aan zichzelf, door het aanbod insgelijks naar Florence te komen, zijne verzameling over te doen aan den groothertog van Toskane, Cosmo III de Medici, en op zijne beurt het katholicisme te omhelzen. Do weerzin waarmede Swammerdam dit welgemeend voorstel afsloeg bewijst dat, zoo de orthodoxie van Geneve hem niet voldeed, hij allerminst haar voor die van Rome verruilen wilde.
Door den vroegen dood van den Nederlander, weleer boezemvriend, werd liU zich van eene eerzucht en eene hartstogtelijk-heid bewust, die hem zichzelf leerden haten, en in eenzame godsdienstoefeningen hem naar het middel deden omzien zijn „barschen geestquot; aan zelfbeheersching te gewennen. 1
Op die w\\)s kwam hij, eerst door het lezen van sommige harer geschriften, toen door briefwisseling, weldra persoonlijk, in aanraking met de half roomsche, half gereformeerde Antoinette, voor welke de godsdienst iets zeer levends en verhevens, maar tegelijk iets zeer willekeurigs en, van hare zyde, zeer heerschzuchtigs was.
Ik mag deze bijzonderheden niet vermenigvuldigen.2 In hel afgetrokkene zou het voor Swammerdam\'s geluk bevorderlijk geweest zijn, indien hü een amsterdamsch jong meisje ten huw-lyk had gevraagd, bevallig van uiterlijk, zacht van inborst, en zoo mogelijk met eenig fortuin. Doch allerlei omstandigheden; niet het minst het beoefenen eener geld kostende wetenschap
50
„De ijverige oeffeninge van godsvrugt had syn harsse geest -eer vermuiTuwd. Hy sogt de drivt der onversadelyke eergierigheid, een wortel synde van veel sonden, t\'eeiiemael uyt syn siel uyt te roeyenquot;. Boerhaave.
Het overige liij Boerhaave. — Toelichting liij Halting. — Van Vloten en Land, Spinoza lws:f. 11 -1noot.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
die hem verbood aan het opzetten eener eigen huishouding te denken;\' verhinderden dit. Het stond geschreven dat zjjn omgang met het schoone geslacht zich tot de onoogelijke en weldra zestigjarige jufvrouw Bourignon bepalen zou; en wy kunnen voor het in herinnering brengen dezer bijzonderheid geen andere verontschuldiging aanvoeren dan dat de vermaarde geestdrijfster, tot welke Swammerdam zich wendde om vrede voor zijne ziel, ook heerschappij heeft uitgeoefend over den man des onderzoeks.
Uit dezen tjjd (1675) dagteekent het geschrift Ephemeri Vita: liet laatste dat bij zijn leven en door hemzelf in het licht gegeven is. en welks tweeden titel men slechts heeft in te zien om ton aanzien van de gemoedsstemming des schrijvers uit elke onzekerheid te geraken: Afheeldingh van \'s Menschen leven, vertoont in cle wonderbaerlycke en nooyt gehoorde historie van het vliegent ende een-dag-levent haft of oever-aas.
De zuiver wetenschappelijke anatomie van het insekt is in dit werk met zoo veel godsdienstige bespiegelingen in proza en poëzie vermengd, dat Boerhaave, die vol bewondering de eerste overneemt, niet geaarzeld heeft de laatste weg te snijden. Swammerdam had Antoinette Bourignon geraadpleegd over de vraag, of de zorg voor zijn eeuwig heil hem toeliet voort te gaan met studeren ; voor ditmaal nog, had zy geantwoord, schenk ik u vergunning tot uitgeven, maar op voorwaarde dat gij daarna met ernstiger zaken u zult bezighouden. 2 HIJ nam dien wenk ter harte: leefde daarna nog een vijftal jaren in sombere, on-maatschappeUjke, onvruchtbare gepeinzen; en stierf aan koortsen die men haast even goed gewetensknagingen zou kunnen noemen. \'
1 -Voor het opkopen van tlierkens uit alle hoeken der wereld moest hv tlagelyks geld uyt schieten, en kreeg geen penning daar voor. IMt liegost syn vader te mishagen, die syn soon altyd had tot nu toe de kost gegeven, en hem ook beschikt de kosten tot alles: daar hy, reeds over de dertig jaaren geworden, syn beste leevtyd verloren had in liet waarnemen van saken daar niet een duyt winst van quam, en die niets aenbragten van dat hetgeen noodsakelyk was om te leven.quot; Boerhaave.
2 „Afin de vous donner puis aprez a des choses plus sérieuses. qui regardent réternité.quot; Brief van Antoinette Bourignon aan Swammerdam, vóór de Ephemeri Vita.
a Brief van Swammerdam aan een ongenoemd vriend, achter do
DEHDE HOOFDSTUK.
Dit alles heeft bij Swammerdam met een ligchaamsgestel za-mengehangen, met verhoudingen tegenover bloedverwanten, met zekere ongeschiktheid voor het uitoefenen der geneeskundige praktijk, — z\\jn eigenlijk beroep, — welke niet regtstreeks tot ons onderwerp behooren. Doch ik moet er de aandacht op vestigen dat zyn in verband brengen van het efemeride-bestaan der menschen, met het vlugtig leven der kleine dieren die het laatst door hem ontleed werden, een op zichzelf staand en niets beslissend verschijnsel bij hem is.
Evenmin in de 17ile als in de lödo eeuw is Europa moralisten te kort gekomen, die tegelijk naauwkeurige opmerkers -waren van hetgeen in de mensche-, de plante-, de dierewereld voorviel, en, door het leven der eene orde als een spiegel van dat der andere voor te stellen, eene soort van aanschouwelijke zedekund^ in het leven riepen. Zinnebeelden of Emblemata noemde men die niet altijd even pittige of even smaakvolle litteratuur; en zoowel in als buiten Nederland is de boekemarkt van het tydvak er door overstroomd.1
Ephemeri Vita: -Wanneer als ick mijne ondersoeckingen van de Bijen heb gedaan, die door haar wonderlijckheydt u soo seer behaagen, ende daar iek, eenige maanden lang, het kostelijckste van mijn tijt in heb moeten besteeden; want ick daar van \'smorgens te half sessen, tot den middags ten twalef nuren, sender ophouden aan quam te arbeyden; soo heb ick daar oneyndighmaal mijne gebeeden, ende mijne andere Godvruchtige oeffeningen om moeten versuymen; ende, als ick midden in de selve was. die daarom afbreeken ende verlaten. Dat- met sulck een grooten strijdt somtijds is toegegaan, dat my de traanen van benauwtheydt over de wangen liepen. Want liet was of daar een strijdent heyrleger in mijn geest was, waar van de eene partey my kraehtigh beweeghden om aan Godt te kleeven; ende de andere om in mijne curieusheeden voort te gaan, bybrengende de selve reedenen die ghy doet, ende die mijne vrienden my voorgestelt hebben, met noch oneyndige andere meer. daar ik my doe dwaaselijek aan heb overgegeven, tot verachteringh in de genaade ende liefde Godts, die ick alleen hadt behooren te volgenquot;.
1 Alciati, Emblemata, 1551. — Georgette de Montenay, Embleines Chrestiens, 1571. — D. Heinsius, Emblemata van Minne, irt04.—Roemer Visscher, Sinnepoppen, lüi-i, icis). - P. C. Hooft. Emblemata Amatoria, 1611. — Vondel, Den Gulden Winckel, lüia. — Jacob Cats, Maechden-plicht, aenghewesen door Sinnebeelden. iiilS; Proteus ofte Minnebeelden verandert in Sinnebeelden. 1027: enz.
52
DK WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
De natuurkennis, welke in die geschriften doorstraalt, is dikwijls niet gering. Wie hot niet weet van hooren zeggen zal niet vermoeden dat in Filips van Marnix\' Bijekoif, aan welke slechts ile noodige prenten ontbreken om tot het genre gerekend te worden, eene opsomming van kruiden met nederlandsohe namen voorkomt die de vrucht is van studie: weechbree, koockkoecks-bloemen, ezels-komkommeren, hontstonge, hontsribbe, kalfsneuze, kattensteert, wolfsklauwe, en zoo voorts; te veel om af\' te schrijven. Aan elk dior namen wordt door den satiricus eene zinnebeeldige beteekenis gehecht, in verband met zijn onderwerp. 1
Aan Jacob Cats\' talent op dit gebied behoef ik naauwiyks te herinneren. Een groot gedeelte van Cats\' zededichten zijn, ook wanneer zü een anderen titel voeren, werkelijk emblemata; en vaak moeten wij de gaaf van opmerken bewonderen die, tot in hoogen ouderdom, den geleerden en in allerlei schijnbare nietigheden belangstellenden man bijgebleven is. -
Swammerdam\'s verhandeling over het haft kan doen meenen dat men ook b(j hem niet liefhebberij, valsch vernuft, met toegepaste zedekunde te doen heeft. Maar op die ééne uitzondering na is integendeel elk zedekundig byoogmerk aan zyne onderzoekingen vreemd. „Wel een volle dag was hy besig om het vet uyt een rupse weg te doen, alleen daar toe dat hy mogt leren de ware geschapenheid van desselfs hertquot;, verhaalt Boer-haave. Door dien éénen trek worden wij in eene soort van studiën ingewijd welke onder de Nederlanders daarvóór onbekend geweest waren.
53
Dat ». Capittel van -ie Uytlegginge des Byencorfs. — De overige namen zijn: gansen-dijstel, geyten-baert, bocks-boonen, vercken-gras, pad-den-bloemen, lupaerts-klauwen, dul-kruyt, guychel-heyl, papen-kruyt, papen-hont. draken-bloet, seven-getijden-kriiyt. monicx-kapkens, somer-^ottekens, roomsche-bcete, roomnche-malloten oft melloten, witte ratelen, roode ratelen, joffron-merck. jonekvromven-hayr. kannen-krnyt. kroes-besien.
DKRDli HOOFDSTUK.
Naast Swammerdam\'s traktaat over de bijen gelegd, 1 wordt llarnix\' Bijekorf een sprookje, ...get\'ahuleertquot; in den trant van Virgilius, met twee „geimagineerde koningenquot; tot hoofdpersonen. * In geen tijdperk van zjjn leven heeft Cats de studie der natuur met zulk een ernst ter harte genomen als Swammerdam, die\' reeds toen hij nog vier en twintig moest worden, zijn leven besteed had om „na te speuren, op te vangen, en te onclersoe-ken, de dierkens clie dag en nagt vliegen in Gelderland, in het Stigt van Utregt, en in Hollandquot;. Hij doorzocht „lucht, water, aarde, land, veld, wyde, akkers, woesteny. duyn, rivierkant, strand, rivier, stilstaand water, meeren, zee, put, krnyd, puynhoop, holen, bewoonde plaatsen, jaa selvs geheyme vertrekken: opdat hy de eyerkens, wnrmkens, popkens, capellekens, sogte; haar nesten, voedsel, levenswyse, siektens, veranderingen, en versame-lingen, mogt leeren. En waarlyk hy heeft in syn eerste jeugd in dit alles ontdekt meer sekers en waaragtigs, dan de bekende schrijvers van alle de eeuwen te samenquot;. 2
\\VU zien dat Antoinette Bourignon, het een bij het ander genomen, Swammerdam niet veel kwaad gedaan heeft. Men heeft hem geoordeeld wanneer men hem onder de buitengewone vernuften zonder evenwigt rangschikt, die voor hunne vroege ontwikkeling met ontijdige uitputting boeten. Behalve dit eene, voor hetwelk hjj niet aansprakelijk was, is alles in Swammerdam bewonderenswaardig ; en te naauwernood durven wy betuigen deernis voor den jongen lijder te gevoelen. Het zou -schynen alsof wij geen oog hadden voor het voorregt dat hem te beurt viel, ondanks zjjn kortstondig schitteren zich zulk oen naam te maken,
54
Bybel tier Natuure, PI. xvn x.w. ..Dit boek over tie Byeii is son een werk, dat niemand ligt sal tonen dat van het begin der natuurkunde tot nu toe diergelyk of dat daar by komt geweest isquot;. Boerbaave.
a Boerhaave, Leven van Swamnierdain.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 55
eti van zijne wetenscliap, reeds op zoo .jeugdigen leeftijd, zoo vee! te genieten. 1
XII
Kene bijzonderheid uit liet leven van Swammerdam leidt van zelf tot de opmerking dat door de medici der 1711quot; eeuw in Nederland het natuuronderzoek als de voornaamste der wetenschappen beschouwd is, en tevens dat die mannen meest van al in het vak der ontleedkunde uitgemunt hebben. 2
Door zijne gemeenzame bekendheid met den aanzienleken Thévenot,1 die te Parijs omgang hield met den amsterdamsohen burgemeester en gezant Van Beuningen, bekwam, op Van Beu-ningerfs aanbeveling, Swammerdam vergunning de lijken der in het gasthuis te Amsterdam gestorvenen ten bate der wetenschap te ontleden.4
1 Eene schilderij van Rembrand wordt niet meer of minder regt voor het portret van Swammerdam gehouden. Lithografie en kritiek bij Harting.
2 Boerhaave over Swammerdam. in de opdragt van den Bijbel der .Ni)tuur aan Amsterdam\'s burgemeesters: „Nooit is iemand in Amsterdam geboren, die de kennisse der saken welke de Natuur voortbrengt (dese dog is waarlyk de voorneemste der weetenschappen) gelukkiger doorwrogt. of met meerder vrugt heeft voortgeset.quot;
3 Er bestaat van Melchisédec Thévenot eene verzameling Relations de divers voyages qui n\'ont point été publiés, 1603—1(572. Uit het hol-landscli vertaald komen daarin voor: de reizen van Bontekoe, Maarten Gerritsz Vries, Francois Caron, en Francois Pelsaert. — P. A. Tiele, Navigateurs Néerlandais, bladz. 22ii, 228, 2ii0, 208. — In de laatste jaren van zijn leven was Thévenot „garde de la bibliothèque du roiquot;.
■t Van Swammerdam\'s meesterschap in de ontleedkunde van den inensch wordt de herinnering bewaard door zijne akademische dissertatie over de Ademhaling, 1U67, en zijn Miraculum Naturae, 1672. Hij was de eerste die menschelijke praeparaten vervaardigde waarvan de vaten waren opgespoten met was. — Oordeel van Boerhaave over den Tractatus phy-sico-anatomico-medicus de respiratione usuque pulmonum: „Het lesen daar van toond dat hy enkel syn eygen gedagten, door ondervindinge geboren, en dan door bevindinge van alle kanten gesterkt, volgde, sonder yet te mengen daar by, dat gehaald was uyt andere uytvindersquot;.
DERDE HOOFDSTUK.
Dit feit helpt ongetwijfeld staven, hetgeen ook van elders bekend is, dat de anisterdamsche anatomen voor hunne studiën of hunne lessen somtijds moeite hadden Igken te hekomen, en in die omstandigheden eene alvermogende burgemeesterljike voorspraak geen overdaad was.
Doch wü zouden dwalen indien wij daarin de openbaring van een speoifiek-nederlandsch vooroordeel zagen. Veeleer was Nederland in de l?^\' eeuw, b(j vergelijking gesproken, en in aanmerking genomen de hinderpalen welke in andere landen den ont-leedkundigen in den weg gelegd wérden, met Engeland de snijkamer van Europa. 1
Al spoedig na het oprigten der leidsche hoogeschool in 1575 kwam het onderzoeken der ledematen en ingewanden van men-schelüke lijken aan die universiteit zoo in zwang, dat vijf en twintig jaren later, wol is waar met eenige rhetorische overdrijving, doch voor het overige door opregte bewondering gedreven, Hugo de G-root van een „weldadig woeden tegen de dooden ten bate der levendenquot; spreken, en met zekere deernis gewagen kon van de oude Grieken die geen „folterkamers voor afgestorvenenquot; toelieten. 2
Het heelmeestersgilde te Amsterdam had reeds geruimen tijd vroeger de eerste schrede gezet op dezen nieuwen weg. Waren de Amsterdammers weleer door de Haarlemmers, en andere omringende benjjders, met een populalren schimpnaam „koek-etersquot; genoemd, sedert 1550 heetten zij „menschevildersquot;, 1 omdat de anisterdamsche chirurgijns in dat jaar van de Edel-Achtbare Hee-ren van den Geregte vergunning bekomen hadden het lijk van een beruchten dief te ontleden; toen eene ongehoorde zaak. De
1 Over den staat der engelsclie wetenschap in de eeuw bij Mac-aulay. History of England, alt;le Hoofdstuk S r,0. — Over de beteckenis der Royal Society, gesticht ouder Karei II in ir.tio, bij Buckie, Civilization 1882. I 367—380.
2 De Groot, Parallelon, bij Meerman III 43 vg.: „Haec ut cadaverum carniticinaquot;. — „Quantum interest vivorum ita saeviri in mortuos!quot; — De beroemdste leidsche anatoom van dit tijdvak was Petrus Paaw. banga, Geneeskunde 18ü8, bladz. 198 vgg.
:gt; Oud-haavlemsch of ond-alkmaarsch kreupelrijm tegen de Amsterdammers.
56
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
huid van den ter dood gebragte werd door de chirurgijns „afgeschildquot;, door een looier „bereidquot;, en „ter gedachten van dit hun aangevangen werk nog langen tijd daarna bewaardquot;.
Van dit oogenblik werd Amsterdam, hoewel daar vooreerst noch hoogeschool noch athenaeum bestond, om zoo te zeggen een middenpunt van anatomisch leven. De vroedschap zelf stelde belang in het vak. Een harer leden, tevens praelector der anatomie. verhaalt hoe hö op het stadhuis, tot „groot genoegenquot; der overheid, zijne ambtgenooten, bij zekere gelegenheid een vrouwelijk „wanschepselquot; ontleedde. 1 Het airsterdamsch chirur-gijnsgilde bekwam het karakter eener medische fakulteit; en beroemde schilders van het tijdvak zonden voor het nageslacht de namen en de beeldtenissen der amsterdamsche anatomen op doek brengen. -
Nicolaas Tulp is op deze wijs, ofschoon hij aan de wetenschap geen diensten bewezen heeft welke in vergelijking komen met die van Huygens, Swammerdam, Leeuwenhoek, of Boerhaave, door Eembrand\'s Anatomische Les van 1IÏ32 zulk oene europesche vermaardheid geworden, dat hij in onze galerij niet ontbreken mag. De namen van Tulp, van Dayman, van beider opvolger Frederik Ruysch, zijn van de wetenschappelijke herinneringen der 17^\' eeuw in Nederland onafscheidelijk.2
57
Nicolai Tulpii Amstelredamensis Observationes Medicae, Ltur, :t,!l1 Boek, J8stlt;\' Observatie. — Blad/.. i\'T der hierna te noemen monugrafie van Thijssen. 1881, en de advertentie in de Amsterdamsche Courant van 23 Maart 1720 bladz. 3;ï: ,.Igt;e Professor Anatomiae Fredericus Rnysch is van meeninge, toekomende Maendag den 2r, Maert (zijnde in het 8:1^quot; jaar zijns onderdoms) aanvang te maken met het ontleeden van een vrouwen ligchaem, waarin hij eenigo byzondorheden meent te vertoonen, en dat oj) het Theatrum Anaiomicum .
.lelie Banga, Geschiedenis der geneeskunde, I8(i8.— Frederik linysch Il(i38—1731) wordt genoemd onder de begunstigers van Swammerdam die hem overtrof. ..Frederik Kuysch, sedert mei; professor te Amsterdam, die bij velen doorgaat voor den uitvinder der vaat-injektie, heeft deze
DERDE HOOFDSTUK.
Als lid der arasterdamsche regering, — want behalve praktiserend geneesheer, en praelector der anatomie met den titel van professor, was hi] ook vroedschap, schepen, en meer dan eens burgemeester, - - heeft Tulp in 1642 zich belagchelljk en min of meer hatelijk gemaakt door zijn gezag te misbruiken, en een amsterdamsch sociniaan van de walsche gemeente, die niet ge-looven wildo aan de godheid van Christus en evenmin aan de persoonluke onsterfelijkheid van den mensch, gedurende zeven maanden te doen opsluiten in de duisternis van een tuchthuis-kamertje met digtgespykerde vensters. Zeker geen geschikt middel om dien Francois van der Mers, zoo heette de ketter, hetzij een hoog denkbeeld van do genoegens der persoonlijke onsterfelijkheid te geven, hetzü hein te verzoenen met de voorstelling van Christus als tweeden persoon der Drieéénheid. 1
quot;Doch dit voorval bewijst alleen dat er ook onder de mannen der wetenschap in het Nederland dier dagen kalvinistlsche ijve-raars gevonden werden, die, om een „boefquot; of een „guitquot; als Van der iters tot zwijgen te brengen, niet terugdeinsden voor het verkrachten der justitie. Bovendien gold Tulp niet voor een belhamel. Hü werd gerekend onder de gematigden of weifelaars, die niet zoozeer zichzelf door hunne regtzinnigheid in de vroedschap geholpen hadden, als daarin geholpen waren door anderen, banierdragers eener scherpere orthodoxie. -
Als geleerde is Tulp in zijne eeuw een der schrandere en nuttige opmerkers geweest die, zoo zij hun vak niet eigenlijk vooruitbrengen, nogtans menig tijdgenoot de oogen openen. s Zijne
uiteen zeer verbeterd, en door groote oefening tot eenen graad van volkomenheid gebragt. die het zelfs thans nog moeielijk is te evenaren\'. Harting.
1 Uit een gelijktijdig verhaal van den burgemeester Frans Banning Cocq, opgeteekend door den remonstrantschen theoloog Philippus van Limborch. Bij Kogge, bladz. 102 vgg.
2 In een gereformeerd schimpdicht van itii-\'ii op de zamenstelling der amsterdamsche vroedschap (bij Rogge, bladz. loii} wordt van Tulp en eenige anderen gezegd :
Dit syn de waggelmutsen Die dour de vromen zyn geraeckt op *t kussen.
;j i li.n-les Daremberg, Histoire des sciences médicales, II 9quot;it vgg.. na
58
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Observationes Medicae, versohenen in 1041 en vele malen herdrukt, bezorgden hem ook buiten Nederland eene ongemeene bekendheid. 1 Züne verdiensten als ontwerper der amsterdamsche Phar-macopoea, schild der zieken en gids der apothekers, uitgevaardigd in 1636 en volgens, zya onmiskenbaar. - Laat ons er bijvoegen dat hy als burgemeester in 1672, bij den inval der Franschen, ondanks zyne negen en zeventig jaren met „manlijke cordaet-heidquot; tot tegenstand bieden adviseerde.5 Al moeten wij gelooven dat Hendrik Hooft en de zijnen van het hagchelijke in den toestand dier dagen een helderder begrip hadden dan Tulp, het zal dezen altijd tot eer strekken aan het vaderland niet gewanhoopt te hebben. 4
Merkwaardig is het dat Tulp\'s latjjnsche Observationes Medicae door hemzelf op zijn ouden dag in uitmuntend hollandsch vertaald zijn. Uit den hollandschen woordeschat dezer Insigten over
het opsommen van een groot aantal genees- en heelkundige waarnemer:* der IT\'10 eeuw: ..Cette longue mais incomplete enumeration prouve com-bien il y avait de mouvement en dehors des éeoles, et combien la méthode d\'observation cherehait a se faire jour a cóté de l\'esprit de seete et d\'hj-pothèse. Mais on a lieu de sV\'tonner que tant d\'empressement a récolter les faits, souvent tant d\'exactitude a les reproduire. n\'ait pas plus contribné a écarter de la pathologie et de la thérapeutique générales toutes ees conceptions a priori qui ne reposent absolunient sur rien. Malheureusement les faits sont isolés, sans attache, sans lien, rassemblés presque sans autre but que de satisfaire la curiosité ou le gout pour l\'histoire naturellequot;. Bij Thijssen, Nieolaas Tulp. blad/.. 55 vg.
1 Thijssen, 2(l,gt; Hoofdstuk: Tulp\'s Geschriften, en 4(l(! Hoofdstuk: Tulj» als Patholoog. — „Tulpquot; was eene soort van pseudoniem, ontleend aan een gebeeldhouwd ornament in den gevel van Tulp\'s woning aan de Keizersgracht. Zijn eigenlijke naam was Olaes Pietersz, zoon van Pieter Dirksz, welgesteld amsterdamsch koopman. Bij Rogge, Gids 1880. Ill 79 vg.. 84.
2 Thijssen, 5lt;,0 Hoofdstuk: Tulp als bevorderaar der Pharmaeopoea Amstelaedamensis, bladz. 124 vgg. Uit eene lijst van amsterdamsche apothekers der 1T\'1\'\' eeuw, bladz. 133 vg., blijkt dat Swammerdam\'s vader, lid van dit gild, woonde „In de Star, bij Monckelbaensbruggequot;. — In ngt;37 waren er te Amsterdam, ongerekend de chirurgijns, 58 geneesheeren en ti(J apothekers.
3 Bij Rogge. Gids 1880, 111 lie en de aanteekeningen.
4 Hiervóór, II1 325 vgg.
59
DERDK HOOFDSTUK.
de Geneeskunst mogen wij besluiten dat de sohryver gewoon quot;was, althans vooi\' een gedeelte zijner lessen, zich van de moedertaal te bedienen. Dit wordt daarenboven bevestigd door het getuigenis van een tyd- en ambtgenoot die, in de voorrede van een aan Tulp opgedragen hollandsoh boek, hem prjjst dat hy by zijn onderwijs in do anatomie „de grieksche- en latynsche duys-tere konst-naemcn geluckich en geestich in duytsche woorden verwisselde.quot; 1
Aan den anderen kant blykt, uit het in portefeuille blijven dezer overzetting van welke eerst onlangs uitgebreide fragmenten door den druk openbaar gemaakt zyn, - dat wjj hier nogmaals op hetzelfde verschijnsel stuiten als eene halve eeuw te voron by Stevin. Tusschen de wetenschappen en de landstaal is in de Zeven-Provlncien steeds eene kloof blijven gapen. Aan pogingen om die to doen verdwijnen heeft het niet ontbroken; maar het zijn pogingen gebleven.
Het volgende is eene dier luimige uitweidingen waarmede Tulp somtijds zijne openbare lessen kruidde. „O geluckige hovelingen,quot; moraliseert de republikeinscho professor, na ontvouwd te hebben welk oene krachtige beschutting in het menscheiyk ingewand de darmklep is, 2 „geluckige hovelingen, indien uwe wanklige staet met sulken stut gestijft waere, gij luiden zond van \'t bovenste topie van de mast so ligt niet op \'t boevenet of \'t ruim van \'t schip, maer vlak in zee gesmeten ende gekielhaelt (daer wel wat in de loop blijft) werden: om daer na als Narses met het spinrocken gedreigt te worden, ofte met de veldoverste Belisarius tot de bedelsak te raken. Om daer na ook anderen te sien van \'t hof (daer men \'t eene oogenblik wel, en \'t andere qualik te bouk staet) insgelix nu verheffen tot den hemel, en dan met hunne glinsterige glans en los vertrouwen op anderen, die niet een hair vaster staen als sij, wederom int voedsand
60
V. F. Plemp, hoogleevaar te Leuven, Ontleding des menschelijuken -lichaems, i(i33. Opdragt aan Tulp. — Bij Rogge, Gida 1880, III 87.
Tulp\'s leer van de darmklep is populair geworden. Verschillende anatomen na hem hehtien van de Valvuln Tnlpii gesproken.
DE WETENSCHAPPEN EN DB LETTEREN.
raken. Want hoven huid is geen erf; maer uit het land gedreven en dood gesmeten, dat z\\jn de hulden die hoven geven. Muisie wagt uw staartie, en houd uit de val.quot; •
Even aangenaam vinden wy zyn „tot den nieuwsgierigen lezer,quot; wanneer hy in eene voorrede zinspeelt op het mishandelen van zijn boek, in eene vertaling buiten hem om, door een ontaalkundig landgenoot: „Gelijk een frisse romer, versch voor \'tvolle vat met een schuimtie geschonken, veel verscheelt van een verlept teugie, uit een verschaelde kan traog overgegote; so trekt ook merklik een rok uit, wat bonk in een andere taelword over geset.quot; 2
Met zyne portretten door Rembrand en anderen, in olieverf en in ets; met zijn beeld in marmer door Quellinus; zyn dit de trekken door welke Tulp nog heden tot zijne landgenooten spreekt. 3
Ons klinkt het belagchelyk dat, niettegenstaande in do 17d6 eeuw het land als krielde van universiteiten en athonaea, mannen gelijk Hugo de Groot. Simon Stevin, Christiaan Huygens, Jan Swammerdam, Antony van Leeuwenhoek, Baruch .Spinoza, geen van allen tot hoogleeraar aangesteld zyn. 4
1 Bij Thijssen, Nicolaas Tulp, bladz. 47 vg.
•i Naar het tac»gt;imilé bij Thijsseu. tegenover bladz. 5:5.
•i Over de Anatomische Les en andere portretten van Tulp bij Vos-maer. Rembrand 1877. Bij Rogge. Gids 1880. Ill 101. Bij Thijsseu. bladz. 52.
4 Leeuwenhoek aan Leibniz, 13 Maart I7lü: „Die geene die in onzen landen, om haar kennisse en wetenschappen, vergelding krygen. dat syu Heeren Professoren, Predicanten, en de Meesters in de Latynze schooien, die soo veel Latyn konnen dat ze de jonge luyden in die taal konnen onderwijsen. De groote hem el beschouwer wylen Christiaan Huygens heeft my verhaalt dat sekere persoon, in eene andere provincie, twee duysent guldens heeft bekomen over syn dienst in t maken van tafels. Waar over deselve misnoegt was. seggende: men behoorde hem beter ujt het lant te bannen als dat geit te geven, want hy heeft eerlyke luyden beledigt.quot; Bladz. lis van het hierna te noemen werk van Haaxman.
61
DlïKDE HOOFDSTUK.
Het vorsohvJnsel doet ons twijfelen aan het doorzigt der provinciale of stedelyke regeringen in de onderscheiden gewesten; en de straf, vinden wij, is niet uitgeWeven. De wanden der aka-deraische senaatskamers zjin bedekt met de soratüds botte beeld-tenissen van begaafde middelmatigheden. De portretten der eigenlijke wegbereiders ontbreken.
Dit oordeel is echter te hard. Allerlei omstandigheden maakten de bedoelde ontstentenis verklaarbaar. De jaarboeken der hooge en der doorluchtige scholen bewaren nit de 17dl\' eeuw verschillende officiële namen van den eersten rang. De magthebbers zelf zonden naderhand op moor dan één der uitgeslotenen hebben willen toepassen hetgeen, in de gehoorzaal der Fransche Aka-demie, tot eer van Molière te lezen staat. 1 Ook zal er dikwijls onderscheid zijn tusschen een geniaal man en een goed docent; verschil dat in de nie eeuw, toen men dit laatste niet zjjn kon indien men niet met meer of minder vaardigheid latijn sprak, en in het algemeen niet zoowol een geletterde als een geleerde was, buitengewoon sterk uitkwam.
Ik zeg dit vooral met het oog op Leeuwenhoek, die wel is waar door zijn scheppen (kan men zeggen) van den mikroskoop kapitale diensten aan do wetenschap bewees, 2 maar zoo weinig opvoeding had en zulk eene nederige maatschappelijke betrekking-vervulde, dat hy voor hoogleeraar niet in aanmerking komen kon. Hot decorum verbood te onzent in dat tijdvak, al zou de kandidaat voor hot overige al de voornaamste eigenschappen in zich vereenigd hebben, dat de burgemeesters hnnte-fen zelfs eener stad als Delft professor werd. 3
02
„Kien ne manque a sa gloire: il manquait a Ia nötrequot;.
Haaxman, Antony van Leeuwenhoek. Ontdekker der Infusorien, 1875, bladz. 2J»: -Een der eersten, die het enkelvoudig microscoop zoodanig inrichtte dat het geschikt was voor wetenschappelijke nasporingen, -was onze Leeuwenhoekquot;\'. Met portret, facsimilé, en afbeeldingen.
Thomas Molynenx aan den sekretaris der Royal Society te Londen, 13 Februaiij 1685, na een bezoek aan Leeuwenhoek te Delft: rIk vond in hem een beschaafd, vriendelijk man, en zonder twijfel met groote bekwaamheden voorzien, maar tegen mijne verwachting geheel en al ongeletterd, daar hij noch het latijn, noch fransch of engelsch, of eenige andere der nieuwere talen behalve zijne moedertaal magtig is, hetgeen
DE WETENSCHAPPEN KX llli I.liTTtREN.
Men beweert dat „kamerbewaarder van Heeren Schepenenquot;, zoo luidde de aan Leeuwenhoek\'s baantje verbonden titel, slechts een titel was. De jonge man had geen zin in het opzetten van een lakenwinkel, lezen wij. Onder de delftsche regenten werden er gevonden die, om onbekende redenen, hem genegen waren. Ten eindo niet persoonlijk bij hem in voorschot te komen hielpen zij hem, voor rekening der stad, aan een bezoldigd klein ambt.
Niet onmogelijk. H;j leefde althans mot zjjn gezin in eene af-zonderlyke woning, waar hij eene werkplaats of studeerkamer had die hij zijn „comptoirquot; noemde. Doch bijna veertig jaren, van zijn 28b4® tot zijn 67*\'quot;, is hij in aktieve dienst gebleven; hetgeen niet toelaat aan eene eigenlijk gezegde sinecure te ge-loeven. Aannemelijker is do onderstel ling dat Leeuwenhoek langen tijd inderdaad niets anders dan lakei in burgerkleeding geweest is, en van de mikroskopische diertjes, die hij al vroeg begon waar te nemen, sommigen door hem zullen aangetroffen zijn in het water zelf waarmede hij de vensterruiten of de feestbokalen zijner meesters waschte. 1
Het geheele laatste derdedeel van zijn meer dan negentigjarig leven (1632—1723) is onze Antony een welgestelde kleine burger die, behalve een huis in de stad, ergens aan een delftschen buitensingel een koepel met een tuin bezit. Zijn wijnkelder is niet kwalijk gevuld. Echter is hij bovenal een koffij- en een theedrinker; geen rooker. Burgemeesters hebben hem zjjn eervol ontslag gegeven, met behoud van traktement: en hij kan zich nu onverdeeld aan de studie wijden. Hij wordt eene delftsche, eene nederlandsche, eene europesche celebriteit. üe nieuwsgierige
een gi\'oote hinderpaal is om zich met hem. voornamelijk over zijne waarnemingen, te onderhoudenquot;. Bij Haaxman, bladz. 12 vgg.
1 Kommissie van den „camerbewaarderquot; Leeuwenhoek hij Soutendam, Eigen Haard 1875, hladz. :gt;08 vgg.: „Item deselve Hoeren te betonen alle respect, eere, ende reverentie; de voorz. Camer pertinentelijck te reynigen ende schoon te houden; \'t vuur. soo wanneer den tijd zulx sal vereyschen op syn bequamen tijd aan te leggen enz.quot; — Leeuwenhoek was bovendien te Delft „generael wijkmeesterquot; en ontving, voor beide betrekkingen te zamen, een traktement van f :500 a /\' 400. waarvan bij ƒ 54 uitkeerde aan een helper.
63
DliHUK HOOFDSTUK.
bezoekers stroomen in zulke mate dat zyne dochter Maiia, eenig overgeblevene van vier kinderen, hnnne onbescheidenheid somtijds temperen moet. Bnitenlandsche geleerden doen medaljes slaan te zijner eer. 1 Al vroeg is hy lid der Royal Society te Londen, en korrespondeert met die lieeren. - Czaar Peter noodigt hem in 1698, op de doorvaart van Den Haag naar Rotterdam, aan boord zijner trekschuit.
Niet vele jaren geleden is te Delft de nagedachtenis van den ontdekker der infusorien feestelijk gevierd; en ik kan niet beter doen dan uit eene met liefde zamengestelde redevoering putten, bij die gelegenheid door een bevoegd vaderlandsch geleerde uitgesproken. 2
De redenaar verplaatst ons in Deeuwenhoek s studeerveitiek. „Voor hem staan eenige glazen, \'gevuld met een bruin vocht. Het zijn aftreksels van peper, gember, en andere kruiderijen. Hij laat een weinig daarvan opstijgen in een dun glazen buisje, en brengt dit voor do lens van een zyner mikroskopen: een werktuigje zoo eenvoudig van zamenstelling, zoo plomp van bewerking. dat wy te naauwernood begrijpen boe Leeuwenhoek daarmede zulke uitmuntende waarnemingen kan gedaan hebben. Nu brengt hij dat werktuigje voor zijn oog tegen het licht. Hij ontdekt echter in het vocht, gerezen in het buisje, geen spoor van de puntige kristalletjes waarnaar hij eigenlijk zocht, en wier prikkelen van de smaak-tepels der tong hü onderstelde de oorzaak te zijn van liet scherpe en butende in zijne aftreksels. Maar wel ziet hij een gewemel van rondachtige zeer doorschijnende ligchaampjes die in allerlei rigtingen door elkander zwommen, elkander als het ware vervolgen, van gedaante veranderen, dee-len uitsteken en introkken. Kunnen dit diertjes zün? Zoo jamp;, dan z\\in zij vele duizende malen kleiner dan de kaasmijt, dat bewegend stipje, hetwelk men tot dusverre voor het kleinste
64
Van Loon. Historiepenningen, IV 22i vg.
Toen dit geschreven werd leelde Harting nog.
DE WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN.
evende schepsel hield. Nog twijfelt hii. Hy brengt het met vocht gevulde buis.je voor eene sterkere lens. Maar neen, er is geen twijfel aan: dat zijn diertjes. Ja Mj bespeurt er nog drieërlei andere, nog merkelijk kleiner dan do eerst waargenomene; de kleinste zijn „meer dan flnysent mael cleynder dan het oogje van een luys.quot; Behooren die wezentjes tot de stof waarvan het aftreksel gemaakt is? Neen. want hü ziet ze in de aftreksels van verschillende plantaardige stoffen, ja in regenwater dat eenigen tyd in een ton heeft gestaan. Toen hij zoover gekomen was maakte hü in een brief, gedagteekend 9 Oktober lfi76, de Royal Society deelgenoot van zijne ontdekking.quot; 1
XIV
Leeuwenhoek kende Swammerdam persoonlijk. Men meent zelfs te weten dat Swammerdam\'s twist met Reynier de Graaf, welke voor beiden van zoo noodlottige gevolgen zou zijn. te zijnen huize heeft plaats gehad. - Ook Christiaan Huygons kende hij, en bewonderde hem zeer. Hartsoeker bestreed hem.3
Zonder geheel en al buiten de akademische wereld te staan, eene wereld voor welke het weten te vaak en te ligt in roemzucht of in schoolwijsheid ontaardt, was Leeuwenhoek zich zeer wel bewust niet tot eene kliek te behooren.
Toen de leden van een leuvensch genootschap in 1716 de reeds
1 P. Hal ting. Redevoering bij gelegenheid van het 2oo-jarig feest enz.. Album der Natuur 187(5. met portret. — Brief van Leeuwenhoek aan Constantyn Huygens. universiteits-bibliotheek te Leiden.
2 Brief van Leeuwenhoek aan George Garden. 4lt;lp Vervolg der Send-brieven. — Het was De Graaf die, door het vertalen van een opstel van Leeuwenhoek in het latijn. het eerst op dezen de aandacht der Royal Society vestigde.
3 Hartsoeker (1656—172ó), niet in dezelfde mate bekend gebleven als Huygens of Leeuwenhoek, werd door zijne tijdgenooten voor een man van beteekenis gehouden. In het lstlt;\' deel van Fontenelle\'s werken vindt men zijn -Éloge*quot; als lid der Académie des Sciences te Parijs, waar hij evenals Huygens eene reeks van jaren verblijf hield. — Proeven van Hartsoeker\'s aanmerkingen op Leeuwenhoek bij Haaxman. bladz. 77 vgg.
II2 5
65
DERDE HOOFDSTUK.
genoemde zilveren medal,je met zijne beeldtenis hadden doen •slaan, en dit luildebliik tegelijk met een latynsch vers hem toegezonden was, schreef hy terug: „Als ik gedenk aan de loftny-tingen die in UEd. brief ende in het lofdigt werden gemelt, soo weide ik niet alleen schaamroot, maar myn oogen tranen meermalen. Te meer omdat myn arbeyt, dien ik veel jaren achter een gedaan hebbe, niet geweest is om den lof dien ik nu geniet daar door te bejagen, maar meest uit een drift van weetgierig-heyt, die in my meer woont, geiyk ik merk, als in vele andere menschen.quot; Leeuwenhoek telde op dat tijdstip vier en tachtig jaren.
Als Leibniz (want ook met dezen was hy in korrespondentie) den ouden man op een keer aanmoedigt het geheim zijner kunst van lenze-slijpen mede te deelen aan het opkomend geslacht, dan antwoordt hij: „Om jonge luyden tot het slypen van glazen aan te voeren, ende als een School op te rigten, daer uyt kan ik niet sien dat veel sonde voortkomen. Want door inyne ontdekkingen, en slypen van glasen, syn veele studenten tot Leyden aangemoedigt; ende daar syn drie glase-slypers geweest by dewelke de studenten het glasen slypen gingen leeren. Maar wat is er van voortgekomen? Niets, soo veel my hekent is; omdat meest alle de studiën daarop uytkomen om door de wetenschap • pen geit te hekomen, of wel door geleortheid geacht te syn. Ende dat steekt in het glas te slypen, ende in het ontdekken van de saaken die voor onse oogen verborgen syn, niet. Daarenboven syn de meeste menschen niet weetgierig; ja eenigen, daar men het niet van behoorde te wagten, seggen: Wat is \'er aan gelegen of wy het weten ?\' 1
In hare eenvoudigheid en hare zachtzinnigheid, bij niet ontbrekende ironie, is dit misschien de beste en meest afdoende kritiek van hot hooger onderwijs der l?3» eeuw in Nederland. De bestuurders der Académie des Sciences te Parijs en der lon-densche Royal Society hadden fijner neuzen dan de meeste curatoren onzer universiteiten. Er bestonden te onzent tal van afrigtingscholon waar, met minder of meer omslag, het gemid-
Uit Haaxnmn bij Harting. Iiladz. 304 vs.,
DE WETENSCHAPPEX EN DE LETTEREN.
delde der beschaafde Nederlanders van kundigheden voorzien werden, bruikbaar in de maatschappij; de eenen als theologen, de andoren als filologen, als juristen, als medici. Doch om hetgeen de wetenschappen welbezien vooruitbragt moost men daar in den regel niet komen. Ook op het gebied der natuurkennis waren de geniale uitzonderingen er schaarsch.
Eene dev schitterendsten daaronder is omstreeks het einde van ons tijdvak Boerhaave geweest (1668—1738), die als medicus de teidsche akademie eene vermaardheid bezorgde welke zij daarvóór meest van al aan hare litteratoren dankte. Daarbij, al blijft men binnen de grenzen der medische faknlteit, een van de meest encyklopedische vernuften der eeuw; zoodat men tegelijk hem niet alleen in de ziekteleer ziet uitmunten, maar ook de anatomie beoefenen, de chemie,quot; de botanie. De natuurwetenschappen hebben in de Zeven-Provincien bijna niemand voortgebragt wiens persoon of wiens werk, van nabij of van verre, zich niet op de eene of andere wijs aan de herinnering van Boerhaave laat vast-knoopen. Evenals Oldenbarnevelt de oudere en de jongere staatslieden, De Ruyter de admiralen, Vondel de dichters, Rembrand de schilders, zoo vertegenwoordigt Boerhaave voor het nageslacht de geheele teelt der natuuronderzoekers.
Een klein getal van dezen behooren door ons herdacht te worden, al moeten wü ons beperken tot hen die in de koloniën zich onderscheiden hebben.
XV
Wanneer Jan Pietersz Coen, andermaal tot gouverneur-gene-raal benoemd, in 1627 uit het moederland naar Java terugkeert, dan wordt hij vergezeld door den jongen Bontius of De Bondt,1 een zoon van den eersten hoogieeraar in de botanie, de geneeskunde, en de anatomie, te Leiden; een dergenen op wie wij Hugo de Groot hoorden doelen bij het verheffen van den lof der leidsche snijkamer. \'
1 Hiervóór, s*1\'* Hoofdstuk § xvu. biadz. 233.
2 Hiervóór, bladz. 55 vgg. Naar aanleiding van Tulp.
67
DERDE HOOFDSTUK.
.Tacobus Bontius heeft te Batavia liet niet lang gemaakt: h\\) overleed er vier .jaren na züIle aankomst, niet ouder dan zes en dertig. Maar hu liet onder meer het handschrift na van een nuttig boek over het behandelen van ziekten in de keerkringslanden; de eerste proef van dien aard welke in Europa het licht zou zien. Dit werk, vrucht van kortstondige maar naauwkeurige waarneming, opende nieuwe gezigtspunten en wordt nog heden met onderscheiding genoemd. 1
Eon ander medicus en natuuronderzoeker uit Leiden, \'Wilhelm Piso, volgde den graaf van Nassau als arts naar Brazilië en werd er chef der geneeskundige dienst. Eene zijner eerste zorgen daarginds was het organiseren eener wetenschappelijke expeditie. In 1644 met .Toan Maurits naar Nederland teruggekeerd, gaf hjj met den duitschen Marckgraff (ook Piso was een Duitscher van afkomst) een bekend gebleven werk over het braziliaansch klimaat, de braziliaansche ziekten, en Brazilie\'s natuurlijke historie uit. 2
Engelbert KStnpfer uit Westfalen (1651—1718), gedurende acht jaren heelmeester in dienst der Oost-Indische Compagnie, laatstelijk op Desima, schreef over de geografie en de natuurlijke historie van Japan het eenige boek der 17^ eeuw hetwelk de vergelijking met de beste .japansche monograflen der .jezuïeten kan doorstaan.3 Indien het waar is dat Kitmpfer voor dit werk gebruik gemaakt heeft van aanteekeningen over Japan, hem te Batavia ter hand gesteld door den oud-gouverneur-generaal Camp-huis dien hij nergens noemt, dan bewijst dit dat de afgetreden
68
Levensschets van Bontius door Swnving, Natuurkundig Tijdschrift voov N. I., Deel XXXI, Batavia I8(i0. — Stokvis, rede bij de opening vim het Koloniaal Geneeskundig Kongres te Amsterdam, Septemberissa.
Hist.oria naturalis Brasiliae. in qua et indigenarum morbi et mores describuntur, l «48. — Een hollandsch uittreksel uit de vereenigde werken van Bontius en Piso, verschenen in 1691, heet: Oost- en West-Indische Warande, vervattende de leef- en geneeskunst aldaar. — Stokvis. Openingsrede. September 1883.
Kitmpfer, Beschrijving van Japan, 1729. Hollandsche vertaling naaide engelsche van Scheuchzer. — Het hoogduitsch handschrift werd eerst in 1777 gedrukt, — Studie over Kilmpfer bij De Rosny. Variétés Orien-tales, 1888, bladz. f)8 vgg.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
nederlandsch-indische landvoogd buitengewoon goed ingelicht was.1
Een vonkelnieuw en zuiver botanisch werk was de Malabaarse Kruythof van Van Kheede van Drakestein, van welks latynscho tekst in 1678 het eerste deel verscheen, bestemd gevolgd te worden door elf andere.\'\' Van dezen Van Rheede hoorden w(] reeds. 2 In de dienst der Compagnie opgeklommen tot Raad van Indie en gouverneur der Kust van Malabar, het voormalig ryk der Portugezen met Goa tot hoofdstad,3 bezat hü, hoewel een gewezen marine-officier zonder wetenschappeiyke opleiding, al op zvjn veertiende jaar aan boord gegaan, den aangeboren botani-schen zin van een geniaal dilettant. Hj] is een dor Nederlanders geweest die met niet veel methode, maar met eeno des te harts-togteiyker liefde, binnen een bepaald gebied zich op de tropische flora geworpen hebben. Hetgeen hijzelf verhaalt omtrent de wijs waarop hU aan die honderden fraai uitgevoerde afbeeldingen van boomen, planten, en vruchten gekomen is, verraadt den onverzadelüken beminnaar eener onbekende, geheimzinnig weelderige natuur.s
Eerst klampt hij te Koetsjin, in zijn gouvernement van Malabar, pater Matthaeus van Sint-Jozef aan; een bejaard roomsch zendeling en karmelieter monnik, afkomstig uit Napels, die al sedert, langen t\\jd, zoo goed en kwaad het ging, met indische
69
Onno van Haren, Leven van den gouverneur-generaal Joannes Camp-huis, blaclz. 6a vg. dor uitgaaf van 1772. — Camphuis was in de jaren 1G66—1677, vóór hij gouverneur-generaal werd, herhaaldelijk opperhoofd der Compagnie in Japan.
a Hiervóór, II1 195 vg. Naar aanleiding van Simon van der Stel. gouverneur der Kaap de Goede Hoop.
Onder de Nederlanders werd Goa door Koetsjin vervangen. — Va-lentyn, 8s,e Stuk, Zaken van Malabar.
LIEBDE HOOFDSTUK.
botanie zich heeft bezig gehouden. Daarna krygt hy, hoewel maar voor eene poos, een Nederlander te pakken: Paulus Her-mannus, geneesheer in dienst der Compagnie, weldra te Leiden tot professor benoemd en naar het moederland teruggekeerd. 1Een gezegend toeval voert eindelijk naar Koetsjin een jong gereformeerd predikant, Johannes Casearius, in de wetenschappelijke botanie even onbedreven als Van Rheede zelf, maar bezield met eene even vurige belangstelling.
Nu heeft hy iemand bij de hand die in vloeiend latün, bij de te vervaardigen afbeeldingen, den onmisbaren tekst schrijven kan. De voorraad dier teekeningen groeit dagelijks aan. De Malabaren zijn een volk met eene beperkte maar eeuwenheugende beschaving; en weldra heeft de hollandsche gouverneur uit hun midden vier teekenaars gekozen welke hij aan zijne dienst verbindt, en die hem overal vergezellen. Onder zijne leiding vormt zich een kollegie van vijftien of zestien geleerde bramanen, dienst doende als adviseurs. Er wordt aan alle inlandsche vorsten en hoofden geschreven om medewerking; en daar deze lieden niets liever verlangen dan bü den gouverneur uit de verte hunne opwachting te maken, zenden zij vrachten exemplaren in. De specimens worden door de bramanen onderzocht, geschift, geklas-sificeerd; alles naar de regelen der oude en overgeleverde inlandsche kennis. Somtijds rijzen er tusschen die vakmannen wetenschappelijke geschillen, die echter nooit tot oneenigheid leiden. Het treft integendeel Van fiheede dat er in dezen kring-gedebatteerd wordt met eene voorbeeldige hoffelijkheid en humaniteit.
Enkele boomen en planten zijn zoo zeldzaam dat er in öen loop van een geheel jaar maar één exemplaar van aangebragt wordt. Naar andere wordt door den gouverneur in persoon mede-gezocht. Hij volbrengt of verzint, namens de Compagnie, zendingen naar het binnenland, rivier opwaarts, en doet bij Jeze togten zich 3oor een paar honderd Malabaren vergezellen die, zoo vaak de stroom een bosch aandoet, door hem aan land gezet on de boomen ingejaagd worden. Van den buit, dien zij aan
70
Over Hermannus bij Bunga. blad/.. ü23— «27.
DE \\VETENS(JHAPPJ5N KN DE LETTEREN.
boord brengen, worden aanstonds door de nooit ontbrekende teekenaars afbeeldingen gemaakt, en Ds. Casearius draalt niet met zjjne ontwerp-beschryving. Op die wfls komt de eenmaal beroemde Hortus Malabaricus tot stand. 1
Het eenige nog voortreffelijker nederlandsch werk van dien aard uit de 17do eeuw is het Amboinsch Kruidboek van Rumphius geweest. Ofschoon Rumphius op Amboina niet zulke hooge posten bekleedde als Van Rheede te Batavia of in Malabar, de geschiedenis van zijn boek en zijn persoon is niet minder merkwaardig.
in hem leeren wij naast Kiimpfer den eersten der vele Duit-schers kennen die, toegerust met een opgewekten wetenschap-pelijken zin en eene vastheid van wil die alle ontberingen trotseert, hetzij als ambtenaren in de dienst der Oost- of der West-Indische Compagnie, hetzy als reizigers op eigen gelegenheid, zooveel hebben bijgedragen om onze koloniale kennis te helpen vermeerderen.
Voor het overige had. toen hj] aan zijn werk de laatste hand legde, een vijftigjarig verblijf op Amboina van Rumphius een Hollander gemaakt, die, met hetzelfde gemak als van het latyn en het duitsch bij andere gelegenheden, voor zijne officiële kor-respondentie met de hollandsche Compagnie, zijne wetenschappelijke geschriften, zijne briefwisseling met hollandsche vrienden, zich van de twoede moedertaal bediende.
Te Hanau in Hessen-Kassei, waar zijn vader de vast niet winstgevende betrekking van architekt vervulde, had hij het
t Casearius is U* Batavia .jong gestorven. In /.ijne plaats is Van Uheede er voortgeholpen door den medicus Ten Rhynen. — Het ls,•\' Deel van den Hortus, verschenen toen de auteur zich nog in Indie bevond, is in Nederland aanbevolen door Arnold Syen, een vroeggestorven leidsch hoogleeraar in de botanie. — Te rekenen van het 3,,e Deel is de utrecht-sche hoogleeraar Munnicks de medewerker van Van Kheede geweest, die ook zelf zich te Utrecht nederzette en er lid der ridderschap werd. Aanteekeningen werden geleverd door Johannes Commelin. - In 169; bevond Van Rheede zich op nieuw in Indie, en is 1 :\'I December van dat jaar op eene inspektiereis gestorven. Valentyn, 6,,e Stuk, bladz. 14». Zijne graftombe wordt nog lieden, volgens welwillende mededeeling van den reiziger J. A. B. Wiselius, te Suratte gevonden.
71
DERDE HOOFDSTUK.
gymnasium bezocht en latijnsche verzen leeren maken, toen liij op zijn achttiende jaar, gedreven door een omvederstaanbaar verlangen naar Italië, dienst nam als soldaat bij een duitsch legioen dat bestemd heette, voor rekening van Venetie, ergens in de lonische-Zee garnizoensdienst te gaan verrigten. \'
Die met schoone woorden en beloften hom daartoe overreedde was een jongere broeder van den toen regerenden graaf van Solms; en de jeugdige Jurriaan Rumph luisterde te eerder naar die stem, omdat, daar zjjne familie uit het graafschap Solms afkomstig was, er aanleiding voor hem bestoud aan heusche bedoelingen te gelooven.
De zaak zat echter geheel anders in elkander. De bedoelde graaf Solms Jr., die voorgaf generaal in vonetiaansche dienst te zijn en in Hessen te zijn gekomen om troepen voor die republiek in een oorlog tegen de Turken te werven, stond inderdaad met Nederland in betrekking en werd door de Staten-Generaal, welke op dat oogenblik (1646 of daaromtrent) soldaten voor Brazilië noodig hadden, voor liet vinden daarvan gebruikt, hoe ook.
Reeds had een ander werf-officier, steeds voorgevend dat het eene expeditie naar de Middellandsche-Zee gold, op schandeiy.ie wjjs eenige honderden jonge Franschen naar Texel gelokt. Doch dit cijfer was te gering; en daar tot aanvulling van het ontbrekende (men behoefde in het geheel tweeduizend man) hem geen ander middel bekend was of wilde invallen, was graaf Solms in zyn broeders Staten eenige honderden jonge Duitschers gaan opligten. Uit Hanau marcheerden de bedrogenen ouder krachtig geleide naar Wezel. Van Wezel werden zy rijn-afwaarts in schuiten naar Kotterdam, binnendoor van Rotterdam naar de Zuiderzee, en langs Enkhuizen naar Texel vervoerd, waar men als haringen in de ton hen met hunne fransche inede-slagtoffers aan boord van drie nederlandsche oorlogschepen pakte en op Gods genade naar Pernambuco expedieerde, — zonder den graaf van Solms. Deze bleef in Nederland, en werd voor ziine diensten als hooggeboren ronselaar door de Staten-Generaal ongetwijfeld ruim betaald.
l Dit en het volgende uit Kumphius\' autobiogi-afische Peregrinatio, vóór het li\'1quot; Deel van het Herbarium Amboinense.
72
Di£ WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Zulk een schrikbeeld was het in de 17lt;ie eeuw als soldaat naaide keerkringslanden gezonden te worden, dat Kumphius naauw-lyks woorden vinden kan om den valschen edelman te teekenen die, onder het storten van krokodilletranen, zegt hy, te Hanau beloofd had als een tweede vader voor hem te zullen zorgen. 1Hij kwam er .echter gelukkiger af dan iemand had durven denken. Zyu schip, de Zwarte Raaf, aan de spaansche kust door een storm beloopen, viel op de eene of andere wijs den Portugezen in handen ; en er volgde, schijnt het, wel niet aangenaam, maar toch minder hard dan in Brazilië te worden doodgeschoten of de gele koorts te krügen, een min of meer vrijwillig, meer of min gedwongen driejarig verblijf in Portugal. quot; Maar de zucht naar kennismaken met andere landen en eene andere natuur is by den jongen man niet uitgedoofd. Naar zijn vaderland teruggekeerd ontwaakt bö hem met nieuwe kracht de onde lust. Hij wil door eigen aanschouwen den indisohen plantegroei leeren kennen, en in 1652 zien wü hem, vijf- of zesentwintig jaren oud, naar Amsterdam komen, en als adelborst vrijwillig dienst nemen bij de Oost-Indische Compagnie. Het schrikbeeld is in eene aantrekking verkeerd.
Omtrent den verderen levensloop van Kumphius, niet lang geleden het onderwerp geworden eener voorbeeldige biografische
73
Georgii Everliardi Eumphii Peregrinatio:
Talibus instinctus mox illi jungere lue sum Ausus: puk-fa patri tictnque verba dudit,
Firmam spoudet opem, verique parentis amorem.
Sic patri uatum perfidus ille rapit.
Et vidi lacrimas ouulos profimdere falsas,
O urocodilino sanguine nate Comes.
j In een brief uit Amboiua van September 1680 aan een geleerde in Duitscbland verhaalt Kumphius, intusschen een man van bij de zestig geworden, dat hij in zijne jeugd „door zucht tot onderzoek gedreven, i\'eiif reix naar Portugal deed. van waar hij na een driejarig verblijf naar Hanau terugkeerde.quot; — Met de Peregrinatio, blijkbaar in Portugal geversificeerd, onder den verscheu indruk vau geleden onregt, is die wetenschappelijke „reisquot; slechts overeen te brengen indien men aanneemt dat de schrijver, op later leeftijd, hot uiet iioodig vond aan de groote klok te hangen hoe jammerlijk hij in zijne jonge jaren zich door den graal van Solms had laten beetnemen.
DKRDK HOOFDSTUK.
stAidie, 1 behoef ik maar weinig aan te stippen. Terwijl Humphius op Araboina, overgegaan uit do militaire in de burgeriyke dienst, langzamerhand tot posten van vertrouwen opklimt en, aanvankelijk in historische en topogralische studiën verdiept, eene nog niet overtroffen geschiedenis van Ambon en de Molukken schrijft, 2 houdt hij onafgebroken zich met twee werken over de natuurlijke historie bezig.
Het eene, de moluksche schaalvisschen behandelend, zal hij de Amboinsche Rariteitkamer noemen. Het is bestemd naar Nederland gezonden te worden, en, versierd met toelichtende afbeeldingen, den Nederlanders een denkbeeld te geven van de wonderwereld der horens en schelpen in den Maleischen Archipel. Ofschoon Kumphius de uitgaaf van dit boek niet beleeft, zal het in zijn aangenomen vaderland hem eene groote vermaardheid doen bekomen. 3
Het andere en breedere werk, het eigeniyk hoofdwerk van den schrijver, is het reeds genoemd Amboinsch Kruidboek, vrucht van eindelooze nasporingen in de wereld der boomen en planten daarginds.
Het strekt de Oost-Indische Compagnie tot eer, toen de buitengewone bekwaamheden van Kumphius te Ambon en te Batavia de aandacht getrokken hadden, hem op somtijds ruwe of platte maar steeds welgemeende wfls tegemoet gekomen te zyn. In de kracht van het leven, op zyn drie en veertigste jaar, treft hem de zwaarste van alle rampen waardoor in zijn geval de
1 P. A. Leupe, Georgms Everardus Kumphius, Ambonsch natuurkundige dor 1V\'1, eeuw, 1871. Kou. Akademie van Wetenschappen.
2 De eerste deelen van Valentyn\'s Oud en Nieuw Oost-Indien, handelend over de Molukken en Amboina, zijn, te vaak met verzwijgen \\aii Rumphius\' naam, uit de Ambonse Historie en de Ambonse Landbescbry-ving van dezen, beiden in handschrift, door Valentyn in de hoofdzaak overgenomen. — Ook het werk van Rumphius over de ambonsche dieren is door Valentyn gebruikt. De afbeeldingen van den Slangebljter bij Rumphius (Auctuarium achter het 6\'1\'\' Deel, PI. xxvni) vindt men bij Valentyn {3,le Stuk, bladz. 272) terug.
:t De Amboinsche Rariteit-Kamer door Cr. E. Rumphius, Amsterdam 1705, folio. — Uit het oogpunt der graveerkunst is dit plaatwerk een der fraaiste welke in de eerste helft der 18de eeuw (een herdruk verscheen in IT41I in Nederland het liebt gezien hebben.
74
DE WETENSCHAPPEN\' EN DE LETTEREN.
man der wetenschap bezocht kon worden; hy wordt ongeneeslijk; blind. 1 Doch gelukkig heeft hy een zoon die hem goede diensten bewijzen kan. De Compagnie helpt hem aan oen assistent en aan een teekenaar. Ook ontwikkelen zich op verrassende wijs de tastzenuwen van den blinde; met zijne vingertoppen onderscheidt hy voortaan de aderen en het beloop van stengels en bladen. Nog twee en dertig Jaren wordt aan het Kruidboek voort-gearbeid.
Het handschrift van het werk, naar Nederland gezonden, ver-rtwynt in de golven: het schip, aan hetwelk men te Batavia het medegegeven had, wordt onderweg door de Fransohen in den grond geschoten. Maar de brave oud-generaal Camphuis heeft zorg gedragen dat er vóór het vertrek eene naauwkeurige kopij van genomen werd. Eindelijk geraakt de volledige arbeid van Rumphius in handen der amsterdamsche Bewindhebbers. Uit hun archief wordt dertig of veertig jaren na zijn dood, in zes folianten met meesterlyke prenten, door een amsterdamsch hoogleeraar in de botanie het Kruidboek in het licht gezonden. 2
Men kan over de betrekkelijke waarde van dit werk voor de wetenschap niet verstandiger spreken dan de schryver zelf in zijne Inleiding doet. „Heeft Phnius de Oudequot;, gaat hy voort, na herinnerd te hebben dat hy medicus noch fysicus van professie, maar alleen liefhebber is,\' „heeft Plinius, onder \'t kommanderen
7»
Kumphius; zelf\' verhaalt: „\'t Heeft God belieft (gelyk ik my verzeker na syn wyseu raadt, en tot myn zaligheit dienende) my met een droevig toeval aan myn gesigt te bezoeken; juyst in dat jaar wanneer ik Amboina meende te verlaten, en voor \'t laatste, misschien, al te haastig en onvoor-sigtig, alle stranden en heuvelen doorkroop, geen ongemak nog Sonne-brand, die dog in deze gewesten zeer vinnig is, agtende, om een volkomen kennis der resterende kruiden te bekomen. Door dit wandelen in de hitte der sonne wierd myn gesigt zoodanig getroffen met een Suffusio of Cataracta Nigra, dat ik in drie maanden *t zelve genoegzaam verloor.quot; Amboinsch Kruidboek. Voorrede.
Het Amboinsch Kruidboek door O. E. Rumphius, nagezien en uit-gegeeven door Johannes Burmamms, Amsterdam 1741 vgg. — De latijn-sche vertaling is van Burman: de hollandscbe tekst van Rumphius zelf en van zijne helpers in Indie.
DERDK HOOFDSTUK.
tier roomsche vloot, nog tyt kunnen vinden om zyn loft\'elyk werk te voltoyen, waar van de werelt nog hedensdaags gedient wart, zo heb ik nog al beter tyt en gelegentheit gehad, by myne geruste prefecturen, de planten van deze eylanden te beschryven. Daar lopender ook onder die wel van andere vóór my beschreven zyn; maar ik betrouw dat men er geen vyftig tellen zal in dit gehele Kruydboek, hetwelk over de 700 stuks vertoont. En als men de voornoemde vyftig, in myne en andere geschriften, met opmerking naleest, zal men bevinden hetgeen ik aldaar bj gedaan heb. En noci zal er genoeg overschieten voor de nakomelingen bij te doenquot;. \'
Zoolang de republiek der Zeven-Provincien bestaan heeft is er in Nederlandsch-Indie nooit zooveel aandacht aan de natuurwetenschappen geschonken als in de dagen van Eumphius. Van het eene tot het andere eiland in den Archipel boden toen de geleerde dilettanten tegen elkander op. Camphuis, gouverneur-generaal in ruste, eigenaar van een of twee kleine eilanden \'n Batavia\'s buurt, 2 vischt daar schelpen en horens met denzelfden ijver als Rumphius in de wateren van Amboina; en de eene grijsaard plaagt den anderen met zyn mededingen en met zjine vangst. „Ik hebquot;, schrijft Rumphius lagchend aan Camphuis, „nieuw toegehoort dat UEdelheyt door syne dienaars op de eilanden Edam en Alckmaer soo veel zee-rariteiten van hoorntjes en schulpen heeft opgesogt, datse de Ambonse en Molucse souden kennen tarten, \'t Welck met myn oude gissinge accordeert, en my verseekert dat het ten deele waer zy; vermits ik al ruym 40 soorten van verscheiden vrinden bekomen heb, op de Batavische stranden en eilanden by een gesogt. Dog, ofse in frajigheit en mooyigheyt van soorten de Ambonse souden konnen tarten, dat
leeftijd heeft de eent* of andere duitsche hoogesohool hem eershalve l»e-noemd. Een wetensuhappelijke kring van natuuronderzoekers in Duitsch-land koos hem tot buitenlandsch medelid, en schreef achter zijn naam, in een Album: Plinius Indicus.
1 Amboinsch Kruidboek, Deel, Voorrede.
2 Beschrijving van Camphuis\' woning op het eilandje Edam, en van zijne huishouding aldaar, bij Valentyn, Levens der Opperlandvoogden. — Ook bij Van Haren, bladz. y j vg.
7ö
DE WETENSCHAPPEN EN DE LEITEREN. II
raekt de eer dei\' Ambonse monarghie die wy soo lange jaren over de zee-rariteyten gevoerd hebben. Ick heb dierhalven goedgevonden onder UEdelheyts welnemen een proeff hiervan te doen, en tot dien eynde omtrent hendert soorten uyt de Ambonse voorveg-ters gecommandeert, t\'zamen gepaekt in dit neffens komende tomtommetje, om de Batavische uyt te dagen; hopende van die batallie t\'zyner tyd een goed succes te hooren. Verliesense het spel, soe behoeven ze niet weder te komen, maer mogen in ge-vanckenis blyven.quot; 1
XV1
Ue geneesheer Boerhaave heeft in Nederland een voorganger gehad die als man dor wetenschap niet aan zu\'n schouder kwam, maar om zijne veelzijdige letterkundige ontwikkeling, zijn vernuft, zün schrijftalent, — en ook omdat zijne werken ons een denkbeeld geven van den stand der geneeskundige beschaving to onzent vóór Boerhaave, — in liet voorbijgaan behoort vermeld te worden.
Ik heb Joan van Bevenvyck genoemd, den dordrechtschen geneesheer en schepen, den vereerder van Jacob Cats, den akade-mievriend van Nicolaas Tulp, den stad- en ambtgenoot van Daniel Jonctijs; wiens Schat der Gesontheyt, zoo men wil, meer een lees- en prenteboek dan een leerboek vormde, doch wiens Heelkonste, wiens Hollandtsche Geneesmiddelen, wiens ziekteleer of Schat der Onyesontheyt vooral, het bewijs leverden dat hy voor populair-wetenschappelijk vakschrijver in de wieg gelegd was. Van Bevenvyck (1594—1647) is betrekkelijk vroeg gestorven, slechts twee- of drieënvijftig jaren oud: doch om zulk eene levendige herinnering te hebben kunnen nalaten, moet hij in zijne soort een buitengewoon man geweest zijn.2
Rumphius aan Camphuis, Amboina 2!i Juny liiöö, bij Leupe, Bij-lage vu.
De Schat der Gesontheyt. de Schat der üngesontheyt, de Heelkonste enz., zijn in I6.r»(! gezamenlijk herdrukt te Amsterdam met den algemee--
DERDE HOOFDSTUK.
Wanneer men Bevevwyck lezend zich over zyne naieveteiten verwondert, dan moet niet vergeten worden dat hvj zijne studiën te Leiden reeds voltooid had. en zich gereed maakte verschillendo bnitenlandsche akademien te gaan bezoeken, toen in een te Amsterdam verschenen boek van 1614, opgedragen aan de Staten van Zeeland en geschreven door een medicus van zekeren naam te Middelburg, omtrent het gros der nederlandsche geneesheeren en nederlandsche apothekers dier dagen het volgende kon gezegd worden:
„Hedendaags ziet men verloopen papen, kosters, schoenlappers, kleermakers, toovenaars, zich voor medicyns uitgeven. Do apothekers zijn meest onkundige lieden, kennen naauwlyks de kruiden die zij moeten gebruiken, en verstaan naauwlyks latijn om zich verder te bekwamen. De confectien of zamengesteldu middelen, theriac, mithridaat, en soortgelijken, worden uit Italië ontboden, uit Venetie of Padua, of gebrekkig nagemaakt. Toe-zigt is er niet. Er wordt geen onderzoek naar hunne bekwaamheid gedaan. Ook oefenen zy, door tegen vermeende kwalen geneesmiddelen af te geven, onderhands de geneeskunst uit, en zijn de goede geneesheeren, wanneer dezen de recepten niet aan hun winkel laten gereed maken, vijandig. Vooral na het .jaar 1567, toen de hertog van Alva naar Brussel kwam, zijn kwakzalvers en slechte apothekers uit Vlaanderen de noordelijke Nederlanden komen overstroomen, om daar hunne bedriegehjke kunst uit te oefenen.quot; 1
En zijn niet Molière\'s satiren tegen de artsen en de pharma-ceuten ons ten waarborg dat, langer dan eene halve eeuw daarna, in een land als Frankrijk, het bedrijf even weinig hoogachting verdiende ?
Zy is van 1678 de komedie, waar, by het opgaan van het gor-
nen titel: „Alle de Wercken, zoo in de Medicyne als Chirurgie, van den heer loan van Beverwyck, out-schepen der atadt Dordrecht.\'* — Banga. Geneeskunde, bladz. 28(;—310.
1 Den Leijtsman ende Onderwijzer der medicijnen, ende Bereijdingb-hoek van de inedicanienten. door Matthias de Lobel, ordinaris medicijn der vermaarde koopstad Middelburg. Amsterdam. !(;14. — Bij Banga. Geneeskunde, bladz. 14» vg.
78
DK WETENSCHAPPEN KX UE LETTEREN.
■dyn, een denkbeeldig kranke met welgevallen de rekening van zijn apotheker zit na te cijferen en, terwijl hij de prijzen noemt, de middelen niet onvermeld laat: „Troi« et deux font cinq, et cinq font dix, \'et dix font vingt; trois et deux font cinq. Plus, du vingt-qiiairième, uu petit clystère insinuatif, préparatif el remollient, pour amollir, hamecter et rafraichir les entrailles de monsieur. Ce qui me plait de monsieur I\'lourant, mon apothicaire, e\'est que ses parties sont tonjours fort civiles. Les entrailles de monsieur, trente sols. Oui; mals, monsieur Flenrant, ce n\'ost pas tout que d\'etre civil; 11 faut a us.si ótre raisonnable, et ne pas écoroher les malades. Trente sols un lavement! Je suis votre serviteur. je vous 1\'ai déjii dit; vous ne me les avez mis dans les autres parties que vingt sols; et vingt sols en iangage d\'a-pothicaire. c\'est a dire dix sols; les voilii, dix sols. Plus, dudit, jour, un bon clystère detersif, compose aver vatholicou double rhubarb\'\', miel rosat, et autres, suioant Vordonnau(:e,poar balayer, laver et nettoyer le bas-ventre de monsieur, trente sols. Aveu votre permission, dix sols- Plus, dudit jour, le soir, un julep hcpatique, soporati/ et somnifère. compose pour faire dormir monsieur, trente-ciug-sols. .Te ne me plains pas de celui-lii, car il me fit bien dormir. Dix, quinze, seize, et dix-sept sols six deniers. Plus, du vingt-cinquième, une bonne médecine purgative et corroborative, com-pose\'e de casse récente avec séné leoantin, et autres, suivant 1\'Orel omi an ce de monsieur Purr/on, pour expulser et êvacuer la bile de monsieur, quatrc livres. Ah! monsieur Fleurant, c\'est se mo-quer: il faut vivre avec los malades. Monsieur Purgon ne vous a pas ordonné de mettre quatre francs. Mottez, mettez trois livres, s\'ll vous plaitquot; ....1
Had Beverwyck deze bladzijde kunnen lezen, hij zou gelagchen hebben; doch onder protest. De geneeswijs van Monsieur Purgon hield hy tot zekere hoogte voor aanbevelenswaardig, en het verwonderde hem dat zijne landgenooten haar als een schrikbeeld aanmerkten. 2 Niets loffelijker in zyne oogen, dit spreekt,
l Le Malade Imaginaire. I Bedrijf. ! ■■\' Tooueel. — -Partiesquot; is een koopmansterm voor rekeningen.
i\' Schat der Ongesontheyt. 1 ilad/,. :si) A: ..Hier te lande plagh men voor tl,■sen groote swarigheydt te maken lt;mi een clysteer te laten setten;
7\'.)
NKBDE HOOFDSTUK.
dan de opvoeding vim franscho artsenijmengers als Monsieur Flenrant; vergeleken bi] de onhebbelijkheid hunner standgenooten in Nederland, naar do schildering van wijlen kollega Lobel te Middelburg. Montaigne\'s paradoxen, tot staving van de niagte-loosheid der geneeskunst en de onvermijdelüke kwakzalverij van hen die haar uitoefenden, werden door Van Beverwyck in een afzonderlijk traktaat stuk voor stuk wederlegd. 1 Hij was oen regtzinnig gildebroeder, en geloofde onvoorwaardelijk in zijne kunst. „Al heeft ons leven na den val den meesten giants verlorenquot;, zegt hij, ,soo en is het evenwel soodanigh niet oft is ten minsten noch wel voor de doot te kiesenquot;: en hij herinnert aan -Esopiis\' geestige fabel van den kwansv, js levensmoeden houthakker die, toen de aangeroepen Dood verscheen en vroeg wat er van zijne dienst was, ijlings antwoordde: „Mij dezen takkebos, bid ik u. op den rug te helpen tillen\'\'. -
Uit dit alles leeren wij den man kennen die een tijd van overgang beleeft en aan veel verouderds blijft vasthouden, doch tegelijk een open oog voor het goede in het nieuwe heeft. „Schandelijkquot;, verhaalt hij, puttend uit de reisherinneringen zijner jeugd, „schandelijk werd in 1615 gehandeld Wj de doktorale promotien te Caen, Orleans, en Montpellier. Daarom werd in sommige steden van Frankrijk geen doktor, — waar ook bevorderd, — tot de uitoefening der kunst toegelaten, voor en aleer hij wederom bij de geneesmeesters van de plaats wel ondervraagd en voor bekwaam gokourd was. In Spanje wordt aan de gepromoveerden hun diploma niet eerder afgegeven, voordat zjj nog twee jaren met hunne meesters bij de zieken gaan. Tn Italië wordt zelden
ju men ilcilr de vrifenden daer over vergaderen, als of den hals daeraen gehangen had. Nochtans is \'t de aldersachste geneesmiddel. Waerom wy ooek somtijts, wanneer het gebreck snlcks veveyscht. scherpe dinghen daer by vermengen, die het deel anders niet en sonde konnen verdragen, énde nochtans sonder eenigh letsel geset weidenquot;.
l Berghval, ofte Wederlegginge van Michiel de Montaigne tegens de noodtsakelijekheydt der geneeskonste. In: Allo de VVercken, vóór het 2,l(\' Deel van den Schat der Ongesontheyt. — Een gedeelte van Montaigne\'s aanvallen op de medische fakulteit in het 2,le Boek der Essais, ch. xxxvii; De la ressemblance des enfants aux pères.
-i Schat der («esontheyt. blad/, t.
80
DE WETEXSCHAPPEN ES DE LETTEREN.
iemand gepromoveerd, die niet alle dagen bij de professoren in huis proef geeft van zyne wetenschap en hen in de praktyk volgt. Hetwelk mi, 1641, te Leiden tot groot voordeel van de gemeene zaak alzoo in \'t werk gesteld wordtquot;. \'
Beverwyok verkondigt algenieene beginselen welke den zelfstandigen onderzoeker verraden : „Sommige mensohen eygeuen haer sinnen aan een seker ghevoelen toe, en, door die nootsa-kelijckheyt verbonden blijvende, moeten dickwils ook \'t ghene sy by haerselven niet goet en vinden, oir stantvasris-h te schijnen, voorstaan en beweren. My en behaegt niet in yemandts woorden te sweren, maer de waerheydt alleen voor oogen hebbende, alles vryelijck t\'ondersoeokenquot;. -
Het is hem in het geheel niet onbekend dat sommige zijner ambtgenooten, enkel om het gewin, do menigte m haar bijgeloof bevestigen. „Doctor Crelliusquot;, vertelt hij met smaak, als gold het de beschrijving eener schilderij va» Jan Steen of Gerard Don, „doctor Crellius, voor eenighe .jaren rnedecijn te Dordrecht, die grooten loop van water te besien bad. ghevraegt zijnde wat hij daer nyt sagh. gaf voor antwoort: Ten minsten een ofte twee schellinghenquot;.
Van het toedienen van slaapmiddelen aan krütendo kinderen \'s nachts is Beverwyok een verklaard tegenstander, en schroomt niet de dordrechtsche moeders, onder welke dit expedient ta-melyk algemeen in achting schijnt geweest te zijn. deswege In het openbaar de les te lezen. „Ick en sta nimmer tegens den avont hier in den apotheekquot;, luidt zijne filippica, „of daer wordt van ontalljjcke luyden ghehaelt kinderrust: een conserfken dat syn voornaemste kracht uyt de slaepbollen heeft. Een seerboose, en schadeiycke gewoonte, en die ons metter tijdt het landt wel mocht vol gecken brenghenquot;. *
Ziedaar een praktiserend geneesheer zoo verlicht als in de eerste helft der 17Jc eeuw Europa of Nederland ei\' één had aan
l Beverwyck bij Banga, Geneeskunde, bladz. 291 vy.
ü Beverwyck\'s Steenstuek, bladz. l\'S A. Achter de Hollandtsche Geneesmiddelen.
3 Schat der Ougesontheyt, I (i A.
■! Schat der Ongesontheyt, I S5 A.
81
iS\'J DERDE HOOFDSTUK.
te wyzen; tjidperk van hetwelk men in onze dagen heeft kunnen zeggen: „Hoe heilzaam de stichting der ieidsche, en een weinig later die der franeker hoogeschool, wezenlijk geweest zy; hoe verdienstelök, gedurende de eerste .jaren, de pogingen waren van niet weinige harer leerlingen, — toch bleven de oude gewettigde dwaalbegrippen, astrologie, alchemie, en eene duistere schoolsche wijsbegeerte, de hersenen bedwelmen van schijnbaar niet ongeleerde, doch aan de oude leerstellingen hardnekkig verslaafde geneeskundigen.\'\' \'
XVII
De plaats, door Boerhaave in zijne eeuw vervuld, - wordt best van al afgemeten naar het schijnbaar nietige in de bijzonderheden welke het geheugen der nakomelingschap omtrent zijn levensloop bewaard heelt. Slechts wanneer het zondagskinderen geldt, teekent de geschiedenis zulke banaliteiten op.
Het was braaf en hartelijk dat de Leidenaren in 1722, toer. Boerhaave van eene gevaarlijke ziekte gelukkig hersteld was, te zijner eer eene algemeene illuminatie ontstaken. \' Zij hadden aan den professor, die uit Nederland zelf en uit den vreemde 7,00 vele jongelieden naar de Ieidsche hoogeschool lokte, wezen-
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
UJke verpligtingen. De tudelilke welvaart der stad was voor een deel vastgezet op Boerhaave\'s hoofd. Meer dan één vetpot kon er op overschieten.
De beroemde Von Halier verhaalt met aandoening, in kunstig latün, dat hy den waardigen grijsaard keer op keer, by het krieken van den dag, met klompen aan do voeten eensklaps in den Hortus Botanicus heeft zien verschijnen, aandachtig hetgroeijen en bloeijen zijner medicinale en andere planten gadeslaande. 1 Er was van de ITdi\' op de IS\'1? eeuw geen rentenier in Nederland die, tea aanzien zijner tulpe- of zijner rozebedden, niet dagelijks hetzelfde deed. Doch alleen wanneer het Boerhaave betrof achtte men het de moeite waard de gebeurtenis te boeken.
Wanneer Boerhaave vertrouwelijk naar Weenen schrijft aan zijn vriend Bassand. den keizerlijken lijfarts, dan vinden wij het natuurlijk hem dezen geluk te hoeren wenschen met het bezit van een muzikaal en lievenswaardig dochtertje, dat \'s avonds door haar zang en haar klavecimbaal-spel haar vader de beslommeringen dor praktijk van \'s morgens deed vergeten. ,.Ik spreek bij ondervinding,quot; voegt hij er dankbaar bij; „mijn dochter verpoost zich op dezelfde wys van meer inspannende studiën, waarmede zij haar geest niot ongelukkig, durf ik zeggen, beschaaft.quot; 2
held dat, toen hij in 17^.\' door eene ernstige rheumatisehe ziekte werd aangetast, die hem verscheidene maanden achtereen aan het ziekbed hield gekluisterd, zijn herstel en de hervatting zijner werkzaamheden, zoowel door de studenten als door de burgerij met openlijke vrengdebedrijven en eene feestelijke verlichting der stad gevierd werdquot;. J. A. Boogaard, Toespraak bij de onthulling van Boerhaave\'s standbeeld te Leiden, isïl\'. bladz. 7.
l Hallei- bij G. O. K. Suringar, Tijdschrift voor Geneeskunde isuti. II :!3: ..Saepe vidimus ante auroram optimum senem ligneis calceis per hortum repentem. ut cominus et cultum herbarum perspiceret. et flores fructusque speculareturquot;. — Over Boerhaave\'s verdiensten ten aanzien der botanie en der chemie bij Lubach, Album der Natuur 1377: Boerhaave als Natuuronderzoeker, met portret naar Troost.
■j Boerhaave aan Bassand, Leiden I7::ii: „Intelligo t\'rui te amabili con-victu carissimae filiolae, atque eam solari labores actos diurnos vespertine cantu et cymbala. Quam iliud jucundum domi philomelae suavitate refici! Expertus novi. Gnata mea cantando et cymbala pulsando interpolat aiia. sua magis severa studia. quibns mentem suam «liligenter satis exeolitquot; Suringar. Ti al.
83
UERDiJ HOOFDSTUK.
Zoo beroemd echter was Boerhaave, dat zijne lofredenareu daags na zjln dood op zulke kleine trekken als aangevallen zyn, ten einde ook voor het huiselijk leven van den man, die uitmuntte in de wetenschap en voor het welzijn zijner medeburgers als konsulterend geneesheer zich afsloofde, onzen eerbied en ons medegevoel te vragen.
Dat Mi beminlijk was, dit zagen wij uit zijne schier vaderiyke zorgen voor de nagelaten handschriften en teekeningen van Swammerdam. Niet alleen paste hij uit zijn eigen zak vele honderden guldens bjj, ten einde in het hezit dier verdwaalde papieren te geraken, maar ondersteunde de kostbare uitgaaf van den Bijbel der Natuur met het volle gezag van zijn naam, en van zijn krediet in de wetenschappelijke wereld. 1
Een merkwaardig bewijs van het vertrouwen dat men te Leiden in zijn persoon en zijn karakter stelde, is dat weinige maanden vóór zjjn dood, toen door hemzelf en alle deskundigen aan z{jn herstel gewanhoopt werd, de sekretaris van curatoren en burgemeesteren hem namens dezen over de keus van een geschikt opvolger is gaan raadplegen.
Boerhaave\'s advies luidde, gelijk bekend is, dat meest van al in het belang der akademie gehandeld zou worden indien men geen nieuw hoogleeraar benoemde in zijne plaats, maar zijne lessen onder vier reeds vroeger aangestelden verdeelde, voor wier bekwaamheid en ijver luj meende to mogen instaan. - De termen van het onderhoud, opgeteekend door den sekretaris-zelf die met het overbrengen der kiesche boodschap belast werd, zijn Jdassiok:
„Acces verzogt door een briett\'.
„Tegen vier uuren geadmitteert.
„Geproponeert: dat onnut was dc Heer Boerhaven by intro-
„Nu rustte Boerhaave niet voordat hij dit werk weder aan zijn vaderland had teruggegeven. Eindelijk gehikte het Item. Duverney stoiu\' den schat, dien hij voor 50 kroonen gekocht had, weder voor 1500 fron-sche guldens af, en maakte dus eene niet onaardige winst. In den zomer van 1727 ontving Boerhaave al de papieren.quot; Harting, Leven van Swani-merdnm, hiervóór.
ü Het waren: Oosterdijk Schacht, Albinus Jr.. Van Koven, en Gaubius.
DE WETENSCHAPPEN £N DE LETTEREN.
ductie van de agting van de HH. Curateuren en Burgermeesteren te willen verzekeren,
..Dat die commissie uyt liooge agting van syne merites voort-quam; ende dal de gevoelighoyt van Curateuren en Burgermees-teren over syne seer ongemaklyke toestandt, niet minder was als de veneratie voor syne gedistingueerde diensten.
„Dat de gemeene beschryvingli van syn ongemak mede bragt een bekommerlykheyt, of het Godt behagen zoude hem by \'t leven te behouden, off anders van hem t( disponeren.
„Dat men wel niet gewoon was zulx aan een patiënt voor te houden; maar dat men geconsidereert hadt dat de speculation over de nietigheyt van \'s menschen leven, welke hem duizend malen waren voorgekomen, en de christelijke philosophie welke hy in syn leven daar op geoeft\'end hadt, syne ziel genoeg gesterkt hadt om in dit voorstel niets ongevoegelyox te vinden.
„Dat het ongemak daar zijnde, Curateuren en Burgermeesteren Godt wel baden deze omstandigheyt ten besten te schikken, dogli dat, ingevalle het Godt anders behaagden, door syn overlyden de Universiteit een irreparabele schade zoude lyden.
„Dat daarom Curateuren en Burgermeesteren, willende voor-sien voor zoo ver het aan hun Ed. Gr. Achtb. ende de mensche-lyke wijsheidt gepermitteert was, goedgevonden hadden my te gelasten;
„Hem te versoeken omme de HH. Curateuren en Burgermees-teren volgens syne gewoone opregtigheidt en hartelijke lieffde voor het welsijn van de Universiteit te willen adviseren, wie hy oordeelde dat tot do meeste celebriteifc van d\'Academie na hem •syn plaats zoude kunnen vervullen.quot; 1
Het kenmerkt den tijd, het land, hot hooger onderwijs, de curatoren, en Boerhaave zelf, dat by deze gelegenheid de naam zelfs niet genoemd is van een man, toen in den vollen bloei des levens, Nederlander van geboorte, te Leiden wel bekend, uitne-
85
Memorie tot-het rapport van den -secretaris Van Koyen, als hebbemle ingevolge de resolutie van HH. Curateuren en Burgermeestereu van den 22 April 1738 gelast geweest d\' Heer* Boerhaven te spreken over de «apaeiteit van die geenen welke hem zouden kunnen suceederen. — Siegenheek, Leidache Hoogeschool, lS2!lt; -18.quot;2, II :!;u vgg.
DERDE HOOFDSTUK.
mend leerling en eerbiedig bewonderaar van Boerhaave, in alles aangewezen om dezen op te volgen. Van Swieten bedoel ik, die naderhand te Weenen, door zün reorganiseren van het hooger medisch onderwijs in Oostenrijk, zich eene eervolle stelling veroverd, en door het schrijven van een uitgebreiden kommentaar bij Boerhaave\'s handboek over hot waarnemen en genezen van ziekten, bijna meer dan iemand anders in Europa voor het bevestigen van den roem en den invloed zijns leermeesters gedaan heeft. 1
Doch Van Swieten was roomsch; en b;j de toen heerschende begrippen omtrent godsdienstvrijheid werd ook in Nederland, waar de openbare zeden voor het overige zich betrekkelijk door verdraagzaamheid onderscheidden, dit als een zoo volstrekte hinderpaal voor het bekleeden van een professoraat aangemerkt zü het in de medicijnen, dat noch Van Swieten zelf, noch Boerhaave, noch de bestuurders der leidsche hoogeschool, één oogen-blik aan de mogelijkheid gedacht hebben hem in aanmerking te doen komen. -
Zelfs niet als privaat-docent werd Van Swieten door de curatoren te Leiden geduld, of zag hij kans er zich te handhaven.
86
Gerard Van Swieten, Coimnentarii in Hermanni Boerhavii aphoris-mos de eognoseendis et curandis morbis, —1772. — „Opmerkelijk het dat niet lang na den dood van Boerhaave de Institutiones Medicae door Haller en de Aphorismi door Van Swieten met talrijke aanteeke-ningeu, gedeeltelijk op de lessen van Boerhaave zelve opgeteekend, werden uitgegeven. Beide die zoo uitstekende mannen meenden dus aan de nagedachtenis van hunnen overleden meester geen betere hulde te kunnen bewijzen dan door nieuwe uitgaven van zijn werk.quot; Boogaard, Toespraak, bladz. 8.
BE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Toen hij vier jaren vóór Boerhaave\'s overlijden het beproefde, stuitte hij op een onverzettelijken onwil. Een ambtgenoot van Boerhaave verkreeg van het bestuur der akademie dat aan doctor Yan Swieten het houden van vrije kolleges verboden zou worden; het bestuur deed bji pedels-exploit den privaat-docent zijn vonnis beteekenen; en de magtelooze legde het hoofd in den schoot.1
Het kon bezwaarlijk anders, zien wü, of Nederland moest, bjj het ten einde spoeden van het tjjdvak over hetwelk onze beschouwingen zich uitstrekken, in verval geraken. Met het meeste regt beroemde men er zich op, een man als Boerhaave te hebben voortgebragt; doch bedacht niet dat alleen een gelukkig toeval oorzaak was van Boerhaave\'s gereformeerde orthodoxie, en ook 141 voor de wetenschap te onzent verloren zou z\\jn geweest, indien, naar de spraakwending van den akademischen sekretaris, het God behaagd had op zulke wijs „van hem te disponerenquot; dat hij uit joodsche of uit katholieke ouders geboren was.
De vijandige gezindheid van het protestantisme ten aanzien der wetenschap had zachtere vormen aangenomen; de dagen der regtstreeksche vervolging waren voorbij, en zouden niet terugkeeren. .Maar de gezindheid zelf was niet verflaauwd. Liever dan in Van Swieten\'s persoon te Leiden aan de wetenschap den triomf van een pausgezind professor te gunnen, liet men elders hem een goed heenkomen zoeken, en aan eene vreemde universiteit de krachten wijden met welke zijn geboortegrond hem toegerust had.
Gewis ontsproot deze bekrompenheid uit een eervol vertrouwen in de toekomst van het kalvinisme. Men onderstelde dat God, die ten behoeve van het hooger onderwijs in de Zeven-Provincien reeds zoo vele bekwame geloofsgenooten verwekt had, het niet aan waardige opvolgers zou laten ontbreken. Zijn aangezigt bleef naar het uitverkoren volk gekeerd. Aan een zoo volgeladen
87
Akademisuhu Handelingen bij Sunugar, J1 i\'77 : .,lgt;ie 8 Julii I7a4 petiit Cl. van Royen ut interdiceretur doctori Van Swieten privata insti-tutio. Decrevit senatus prohibitionem per pedellum esse faciendam, qxiod sequenti die faetum, dixitque doctor Van Swieten se obtemperatummquot;.
88 DERDE HOOFDSTUK.
boom konden eén of meer rooinsche pruimen zonder schade ge mist worden.
XVIII
Het voorregt vau Boerhaave is geweest in deze denkwijs van zyn laud en zijn tijd gedoeld te hebben, doch, door eeue hem aangeboren welwillendheid, daarbii zoo gematigd en heusch te werk te zijn gegaan, dat hy er niet dooi- verhinderd werd diensten te bewijzen aan wie het zij, en het evenmin hem belette zijn eigen geest in zeer verschillende rigtingen vrij te ontwikkelen.
Om destijds in Nederland carrière bij het hooger onderwijs te maken moest men vóór alles goed gereformeerd zijn. Boerhaave was liet van nature, als zoon en broeder van gereformeerde predikanten; hij was het met al het gezag van iemand die ook zelf voor de kerkdienst zich voorbereid en aangemeld, en degelijke theologische studiën achter den rug had.\'
Armoede was toen geen hinderpaal. Altijd waren er rijke lieden genoeg die een knappen jongen, mits hij door geen buitensporige algemeene begrippen ergernis gaf en daarbij in het maatschappelijke zijn afstand wist te bewaren, gaarne voorthielpen. Boerhaave heeft op jeugdigen leeftijd, zonder dat z;jne studiën er door geschaad zijn, een vader kunnen verliezen die geen ander fortuin dan een groot gezin naliet. Weldoeners ontbraken uiet; en hij was van zulk een gelukkig temperament dat het aannemen hem noch ondankbaar noch onbescheiden maakte, noch hem verbitterde of in zijne eigen oogen hem vernederde. a
1 Boerhauve\'s vader was predikant te Voorhout bij Leiden. Een zijner broeders studeerde te Leiden in de medicijnen; hijzelf in de theologie. De medicus werd naderhand theoloog, de theoloog medicus. — Bijzonder-heden bij Suringar, 11 1 vgg.. en bij Albert Schultens. Oratio academica in memoriam Boerhavii, 173S.
2 „Dat Boerhaave reeds als student bij Curatoren goed stond aangeschreven blijkt uit de wijze waarop zijn verzoek om ten huize zijnei moeder met het genot eener beurs begiftigd te worden, beantwoord werd. Bij resolutie van a December iüS7 werd besloten „hem uyt singuliere insigten \'t voors. versoeck toe te staen. werdende de Secretaris versoclit
Dli WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Daarbij, als het een luerstoel in do medicijnen gold niot he! minst, latijn kunnen spreken als water. Evenals in het godsdienstige en het staatkundige de Injbelsche tale Kanaans, was in de wetenschappen liet latijn de algemeene dievetaal. Om eene loopplaats te worden waar studenten uit verschillende landen van Europa wijsheid kwamen opdoen, moest eene nederlandsche akademie onder haar onderwijzend personeel docenten tellen welke in het hanteren van dit speeltuig bij niemand achterstonden; en Boerhaave was zulk een goed litterator dat hij reeds als student in de theologie voor een latijnsch opstel eene medalje haalde niet-alleen, \' maar eerlang belast werd met het schiften eener klassieke bibliotheek, door liet bestuur der leidsche hooge-school aangekocht in liet buitenland. \'
Als latijnsch dichter heeft hij niet uitgemunt; en zelfs zyn er door bevoegde regters kwade noten gekraakt over deze en gene proef zyner latijnsche muze.3 Doch als improvisator in latijnsch
ende gelast om van de al bereyts vorloopuii tijt van drie vierendeel,jaary te slaon de noodige ordonnantie, ende daerinne te continueren ter tijt en willen tot de jaren, voor de welcke de benrson ordinair werden vergunt, sullen wesen gcëxpireertquot;. Suringar, II 20.
1 „in November HiDü is besloten om II. Boerhaave, Theologiae et philosophiae studiosus, te vereeren met eene gouden medaille ter waarde van ƒ 50, voor cle eenige maanden vroeger in het openbaar gehouden Oratio academica qua probat bene intellectam a Cicerone sententiam Epicuri de sumnio bonoquot;. Suringar, II 20.
2 In iiïüi werd de akademische bibliotheek te Leiden aanmerkelijk vertimmerd, en gedurende negen maanden het toezigt over de boeken opgedragen aan den student Boerhaave. Provisioneel vereerde men hem daarvoor met een geschenk van /quot;200, op grond dat hij niet alleen zijn pligt gedaan, maar onder de hand zoowel uit de oudere verzameling als uit de in 169o aangekochte boekerij van Isaac Vossius allo doubletten uitgeschoten had. Suringar, II 20 vg. Verkorte geschiedenis van den aankoop der bibliotheek van Isaac Vossius bij Siegenbeek, Leidsche Hoo-gesehool. 11 28—31.
Peerlkanip, De vita eet. Nederlandorum qui carmina latina coinpo-suerunt, isas. bladz. 187. Over Boerhaave: ,.Ex Üelitiis Santenii apparet neque a Musis latinis tantum virum fuisse alienum. Laudanda enim voluntas est in homine tot negotiis districto, non Leidae tantum, non Hol-landiae, non Eui\'opae, sed toti terrarum orbi utilissimis. LTt vere Apollo medicus ei nihil non concessit, ita musicum non habuit faventem, credo quod non magnopere curabat.quot;
89
UEKDE HOOFDSTUK.
bastaard-proüa had hij zijne wedergade niet. .Scharen jongelieden, tot. de meest verschillende nationaliteiten behoorend, hingen in volgepropte kollegekamers aan zijne welbesneden en welsprekende lippen; 1 en daar hij bij het herbehandelen derzelfde onderwerpen nooit dezelfde vormen bezigde, vond men hem altijd nieuw. Volwassen mannen, weinig minder geleerd dan hyzelf, hebben gedurende twintig jaren zijne lessen gevolgd, enkel uit bewondering voor zijne meesteriyke voordragt. ■
De naam van een groot geneesheer zal voor een deel altijd afhangen van het rustige in des geneesheers persoon; het gezag-ademonde daarin, het vertrouwen wekkende, en, hetzij stuurach-heid of vriendelijkheid den grondtoon van zün karakter vorme, het geven van een indruk van meerderheid.
Bij Boerhaave. gezegend met een ijzersterk ligohaam, zoodat in zijn hoogsten bloeitijd, ofschoon de curatoren hem telkens het onderwijs in nieuwe vakken opdroegen, zijne krachten toereikten voor het behandelen te zijnent van veertig patienten daags, was dit in buitengewone mate het geval. 3 Zichzelf altijd meester, stond hi] met eene zich nooit verloochenende gelijkmatigheid aanzienlijken en geringen te woord. Xoch het aan-groeijen van zijn vermogen, noch het besef zijner vermaardheid, deed zijne belangstelling verflaauwen. 4 HU scheen een hooge-
1 _üe lokalen konden nauwelijks de toehoorders bevatten, die bij zijne lessen zich als verdrongen; terwijl sommige van de meest ijverigen of gegoeden dikwerf, naar men meldt, reeds een uur vóór het begin der les door een bediende een goede plaats voor zich open lieten houden.quot; Boogaard, Toespraak, bladz. 7.
2 Van Swieten bij Suringar. ÏI i\'ly: „Rara certe felicitate mihi contigit, forte iinica, viginti fere annorum spatio mugni Boerhaavii institutionibus fmi, tam publicis quam privatis.quot;
;j ..Met een [kloek, welgespierd, ongeloortijk sterk, van kindsbeen af zeer gehard ligühaamsgestel,^van eene rustige en rijzige gestalte, paarde hij groote opgeruimdheid en vlugheid van geest.quot; Suringar, II 7.
l _lt;)p het land geboren en groot gebracht, behield het buitenleven voor hem steeds eene groote aantrekkelijkheid; en in iTi\'l eigenaar geworden van het fraaie landgoed Poelgeest, bragt hij daar meestal een groot gedeelte van het jaar te midden van de doorhem zelf aangekweekte planten en gewassen door; met eerbied wijst men daar ook nog meer dan één boom door hem geplant.quot; Boogaard. Toespraak, bladz. 12. — „Gedurende al «Ie jaren dat hij op Poelgeest, aan de leidsche trekvaart
9Ü
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
priester, geordend om met goddeiyk gezag in den Bijbel der Natuur de plaatsen aan te wijzen waar de lijdende menschheid heul kon vinden. \'
Doch wie gevoelt niet dat zelfs dit zeldzaam harmonische; dit zameukomen van allerlei onontbeerlijke gaven in één man, hetwelk de tijdgenooten moest toeschijnen met eene wereldheerschappij in het klein gelijk te staan; onvoldoende zou zyn geweest Boerhaave eene plaats in de geschiedenis der medische wetenschap te verzekeren, zoo hy, bi) het beoefenen van deze, niet in sommige opzigten een nieuw begin vertegenwoordigd had, en niet met hem een tijdperk aangevangen was verschillend van het voorgaande?
Werkelijk wordt eerst door dezen revolutionairen trek, dubbel verrassend in het zamenstel van zoovele behoudende eigenschappen, Boerhaave\'s beeldtenis voltooid. Opgeleid voor theoloog, niemands leerling in de geneeskunst, - heeft hij met eene mate van gezond verstand welke het genie meer dan opwoog, aan geheel de medicinale santekraam vóór hem den bons gegeven en, tusschen zich en de oudheid geen ander gezag dan dat van één Engelschman erkennend, 3 met al het vuur eener zelfge-vormde overtuiging, op de veroverde vesting van het bijgeloof en der geleerde kwakzalverij, zonder andere hulpmiddelen dan
naar Haarlem gelegen, met zijn gezin woonde, stond hij des morgeus te vijf ure op, ten einde eenen langen dag aan zijne werkzaamheden in de stad te kunnen besteden. Des avonds te zes ure keerde hij dan naar zijne hofstede terug.quot; Suringar, II 7.
1 Schultens bij Suringar, II 31: „Domus ejus templum tuit ^Ëseulapii, artisque apollinei sacrarium. unde hippocratiea quotidie responsa edeban* tui-: in solatium innumerae illur undique nationum regionumque con-Huentis multitudinis.quot;
•2 „Als medicus was Boerhaave grootendeels autodidact, en woonde slechts enkele lessen bij van den toen reeds hoog bejaarden hoogleeraar Drelincourt, en van den als ontleedkundige beroemden Nuck.quot; Boogaard,. Toespraak, bladz. 5.
;ï -Niet moede werd hij om, op het voorbeeld wijzende van den eeni-gen Hippocrates, naast wien hij onder de nieuwere geneeskundigen vooral Thomas Sydenham (1024—1689) meende te mogen stellen, aan te dringen op eene onbevooroordeelde en oplettende waarneming der zlekteverschiin-selen enz.quot; Boogaard, bladz. it.
91
DliRDE HOOFDSTUK.
die der eerlijke waarneming, de vaan der natuurlijke geneeswijs geplant. 1 Na gedurende zeven en dertig jaren dien post verdedigd te hebben kon hij even rustig heengaan, als hij in den eenvoud zijner autodidaktische stoutmoedigheid hem rustig veroverd had.
Vergeleken bij de diensten, door Boerhaave aan de praktische geneeskunst bewezen, verliezen voor het nu levend geslacht zijne nagelaten werken schier elke beteekenis. De latjjnsche daaronder, redevoeringen en handboeken, zyn uit den tijd. Uit het eenige hollandsche werk van zijne hand, het leven van swamnierdam, werden opmerkelijke plaatsen door mij aangehaald. Doch het is niet ter wille van die papieren kinderen dat men te Leiden in 1872 hem een standbeeld heeft opgerigt.2 Met oordeel geplaatst in de nabijheid van een nieuw Nosocomium, verlevendigt het gedenkteeken bovenal de herinnering van den man aan wien de Nederlanders van den tegenwoordigen tijd, gezonden en zieken, niet minder verpligtingen hebben dan aan de veldheeren die weleer hunne grenzen verdedigden of de admiralen die hunne koloniën veroverden. 3
XTX
In een vorig hoofdstuk durfde ik beweren dat de metafysica nooit tot de sterke zijden van onzen landaard behoord heeft. Maar ik voegde er bij dat wij niettemin Spinoza hebben voort-gebragt.
1 „In zijne geheele wetenschappelijke loopbaan was hij steeds naar één doel blijven streven, om namelijk de geneeskunst meer en meer los te maken uit de banden der stelselzucht, en voor hare beoefening een vasten grondslag te leggen in het onbevooroordeeld en naauwkeurig onderzoek der natuur.quot; Boogaard, Toespraak, blad/. 10.
i\' Werk van den beeldhouwer Stracké Sr.
„Wij hebben te doen met de stille en kalme loopbaan van een man die al zijne krachten, al zijne voortreffelijke gaven des geestes, wijdde aan dp kunst om levens te behouden, niet om ze te verdelgen.quot; Boogaard, Toespraak, bladz. 4.
92
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Met hoevele banden Spinoza als oosterling, latinist, geboren Israëliet, aan onze oud-testamentische en lattjnschrüvende zamen-leving der 1711» eeuw verbonden was, daarop heb ik niet- terug te komen. 1 Niet op punten van aanraking moet ik hier wijzen, maar op eene gapende kloof.
Boerhaave heeft in zijne jonge jaren zich een naam gemaakt door, in eene akademische verhandeling over het zelfstandig bestaan der menschelijke ziel, nevens het menscheiyk ligchaam, onder anderen ook Spinoza te bestrijden. Op dit punt was de medicus dualist, en hield hii het met. Descartes. -
Wel is waar zou hij niet lang daarna grootelijks reden hebben zich aan Spinoza verpligt te gevoelen; indien althans de anekdote waarheid behelst dat eene woordowisseling in eene trekschuit, afgeluisterd door een regtzinnige die meende Boerhaave voor een spinozist te moeten houden, aanleiding geworden is dat deze, allerminst naijverig op de betrekking van haeresiarch, van het predikant-worden heeft afgezien en zich voor goed aan de medicijnen is gaan wijden. Op die wijs zou Spinoza, in zijn graf, onwetend oorzaak geworden zijn dat Boerhaave tot zijne ware bestemming geraakte.3
Doch dit is valsch vernuft. De wetenschappelijke rlgting van Boerhaave persoonlijk ; van de Nederlanders die in de 17^« eeuw door natuurkennis hebben uitgemunt in het algemeen; druischte tegen Spinoza\'s lievelingsdenkbeelden regtstreeks in.
De vriend en voornaamste lofredenaar van Boerhaave heeft daags na diens overlijden naar waarheid hem geprezen als een
i Hiervóór, 11\' 11;} vgg., n\'O, 125 vgg.
ï Boerhaave*werd in December uiüo tot doctor in de filosofie bevorderd na liet verdedigen eener Disputatio innuguralis de distinctione mentis a corpore.
„Naar het verhaal van Sehultens deed Boerhaave, die zich toen nog voorstelde eene kerkelijke bediening te bekleeden, aan eenen onbekende dien hij in eene trekschuit met hevige scheldwoorden tegen Spinoza boorde uitvaren, de sarkftstische vraag of hij ooit de werken van dien schrijver had ingezien. Die weinige woorden waren maar al te zeer in staat den jongen man verdacht te maken, vooral in het oog van een zwijgenden bespieder, die buiten den strijd in een hoekje zat, en niet verzuimde den naam des jongelings aan een buurman te vragen en in zijn zakboekje op te teekenenquot;. Suringar, 11
DERDE HOOFDSTUK.
•overtuigd bestrijder van Spinoza\'s pantheisms; aanschouwelijk door den spreker voorgesteld als een atheïstisch labyrinth, knn-stig bouwwerk van een nieuwen Daedalus. 1
De curatoren der leidsohe hoogeschool, tusschen wier denkwijs en die van Boerhaave wjj weten dat van het begin tot het einde overeenstemming bestaan heeft, slingerden reeds in 1678, toen Boerhaave naamvlyks tien jaren telde, tegen Spinoza\'s nagelaten werken den akademisch-kalvinistischen banvloek, en drongen bij burgemeesters aan dat alle exemplaren opgehaald en door beuls-handen vernietigd zouden worden.2
Ongetwjjfeld werd daarin met het loffelijk bijoogmerk gehandeld de studerende jongelingschap voor eene gevaarlijke lektuur te waarschuwen. De leidsohe Minerva trad by het in brand steken van Spinoza\'s Ethica minder als kettermeesteres, dan als bekommerde zoogmoeder op. Niettemin was de daad het tegenovergestelde van vriendschappelUk. De werken van Spinoza moeten den indruk hebben gemaakt vreeseiyke dingen te behelzen, dat men er voor overhad in de oogen van het nageslacht die vertooning te maken.
In zichzelf haatte de kalvinistische schare de voorstelling niet dat God en het heelal onverbrekelijk zamenhangen. Al zou niet ieder Zwingli of Kalvyn hebben willen nazeggen ,.dat In vromen
1 Schultens, Oratio bladz. 15, waar hij Boerhaave\'s verhandeling De distmctione mentis :i corpore prijst: „Jugulat in primis Spinozam. dae-daleum illnm implieatissimi atheïsmi arehitectmn, et quidem tam secantu acie, tam valide rationum nervo, ut in adolescente virilis jam turn brachii ad tales pugnas robur admirari sitquot;.
2 Juny KITS. De Curateurs en Burgemeesters, in ervaring gekomen wesende dat met den druck werden gemeen gemaakt de Opera Posthunia van Spinoza, inhoudende vele seer sehadeiyke, goddeloose, en heterodoxe stellingen ende conclusien, bequaem om de geheele christelijke religie te subverteren, ende voor eenvoudige menschen den weg te banen tot he-: absoluut atbeïsmus enz., verzoeken aan Burgemeesters dat alle exemplaren, die daarvan mogten zijn, op de ignoininieuste wijze, als van een goddeloos en heterodox tractaat, mogen worden verbrandquot;. Bij Suringar, II ao. — Het plakaat der Staten van Holland waarbij de werken van Spinoza als „prophaan, atheïstisch ende blasphemant, op de hooghste straffe ende indignatie wel scherpelijckquot; verboden zijn, in Van der Linde\'s Bibliografie van Spinoza. 1S71. Nu 24. — Land, Ter gedachtenis van Spinoza. 187quot;.
1)4
DE WETENSCHAPPEN\' EN 1)E LETTEREN\'.
zin de natuur God genoemd kan worden\'\'. \' liet was volksgeloof „dat de geheele werelt voor onsen oogen is als een schoon boeck. in welcke alle schepselen, groote ende kleyne, goiyck als letteren zijn, die ons de onsieuiycke dingen Gods geven te aenschouwenquot;. -
Spinoza dacht niet anders, zoo men wil. Daar h;i echter uit het denkbeeld van den onzigtbaren Letterzetter al het werktui-gel^ke verwijderde, en het overblijvende verwerkte tot een stelsel, geraakte by hem het begrip van schepping te eenemaal uit het gezigt. Alles veranderde in een gestadig worden of zUn- 1
Hoe juist was onwillekeurig de gedachte der kalvinisten door Vondel vertolkt, toen h(j den mensch als een uitgestooten armen Gain voorstelde, zwervend en dolend op de aarde, en van zijn weeskindgevoel slechts door het geloof aan een Hemelschen Vader getroost! J Het was onverdragel\\jk dat Spinoza zich op den voet zette dien Vader te derven, en in] niettemin het leven verheerlijkte als een voortgaan in het wel handelen en het vrolijk zijn. 2Nog nooit had één ketter op zoo onbeschaamde wijs den mensch
:gt; Émile Saisset, Introduction critique aux ODiivres de Spinoza, blad/.. 71 en 77 der uitgaaf van 1872: „S\'il est une idee que Spinoza ait rejetée de toute l\'énergie d\'une conviction inébranlable, une idéo a laquelle il ait prodigué ce violent mépris que lui inspire tout ce qu\'il exclut. c\'est l\'idée de la creation.... II a soutenu le système contraire avec tant de hardiesse, de suite et de génie, qu\'il l\'a marqué a tout jamais de sou empreinte et lui a laissé son nomquot;.
rebitur, sod quantum humana fort virtus conabitur hone arjere, ut ajunt, lt;et laetariquot;. Ethica IV, Prop. i., Scholium.
DERDE HOOFDSTUK.
van zijn (iod beroofd, en de werkheiligheid aannevolcn als de bloem der dengden.
XX
Ik moet doen opmerken dat in de zedekunde het stolsel van Spinoza een verklaarbaar gevolg van Copernicus\' stelsel in de natuurkunde geweest is. 1
Is de nieuwe fysische wereldbeschouwing niet verkondigd kunnen worden zonder aanstoot te geven, on moest men liaar verdenken de Heilige Schrift tot eene leugenaarster to willen maken; de nieuwe psychische moest nog vermeteler, ja dc gofldeloos-heid zelf schijnen, üe sterrehemel laat de groote meerderheid der menschen betrekkelijk koel. Des te warmer worden zii wanneer men de onder hen gangbare voorstellingen van deugd en zonde aanrandt.
Doch dit verschil van indruk neemt de gelüklieid van oorsprong niet weg. Onze geest kan niet sedert korter of langer hebben leeren berusten in het denkbeeld dat het op- on ondergaan der zon oen gezigtsbedrog en onze beschrijving dier optische illusie beeldspraak is, of wij gaan te eeniger tijd deze ontdekking ook op het zedelijke toepassen. !
Indien; gewennen wij ons eerlang te vragen; indien wjj ge-looven aan een in den hemel wonend God, die de vader der menschen is en wiens voorzienigheid uit de verte onze \'otge-vallen bestuurt; aan een wilsvennogen in onszelf, hetwelk tus-schen kwaad en good ons de vrije keus laat; aan een geweten dat ons veran twoordeUjk stelt voor onze daden, en op óns alleen de schuld onzer slechte handelingen werpt; aan de kracht van gebeden, waarvan do eenen, ingogeveu door het naberouw, ons
In het Theologisch-politisch Traktaat (hoofdstuk: Over de profeten. ■ ■li hoofdstuk: Over de wonderen) wordt het stelsel van Copernieua, hoewel Spinoza erkent dat liet volk bij voortduring de aurde het stilstaand middenpunt der wereld laat vormen, aangenomen nis eene voortaan on-omstootelljke uitkomst der wetenschap.
•2 Th. Ribot. Les maladies de In volonté, 188:}.
HE WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN.
met God verzoenen kunnen, do anderen, ons afgeperst door den nood, uitzigt geven op redding; aan een toekomend leven, in welks harmonie de wanklanken van het tegenwoordige zich zullen oplossen, — indien wij dit alles gelooven, doen wy dan in den grond der zaak wel anders dan nogmaals voor waar houden dat de aarde het stilstaand middenpunt der wereld is? Verwarren wü niet onwillekeurig onze kennis met onze verbeelding? Ligt het niet voor de hand te meenen dat ons geloot\'zelfbedrog is, en de wetenschap tot roeping heeft hare taal voor onze overgeleverde beeldspraak in de plaats te stellen ?
Spinoza\'s eenige misdaad is geweest, ik herhaal het, met onverstoorbare kalmte en tot de uiterste gevolgtrekkingen dit denkbeeld ontwikkeld te hebben, en op die wijs voor Europa de Copernicus van het zedelijk leven geworden te zijn.
Het was de trots der kalvinisten dat, toen zy voor het gezag van den roomschen paus dat des bybels in de plaats stelden en al het bovennatuurlijke in de Heilige Schrift als werkelijk gebeurd aannamen, zij, naar de bijbelsche zegswijs zelf, geen „kunstig verdichte fabelenquot; navolgden, maar op zuiver historischen bodem stonden.
•Spinoza kwam en paste, zonder aan het Nieuwe-Testament veel te tarnen, zijne historische kritiek op het Oude toe; aan den tp de zorg latend van de eene gevolgtrekking tot de andere te leiden. De wonderdadige geschiedenis van het volk Israël werd onder zjjne handen eene les in de zedekunde, naar de bevatting des gemeenen mans door weldenkende profeten in bovennatuurlijke vormen gekleed. Aan de godspraken des Ouden Ver-bouds ontnam lijj haar absoluut karakter, en toonde aan dat het ,,zoo spreekt de Heerquot; verstaan moest worden als eene lit-terarische formule. De geschiedenis werd geschiedenis, de mozaïsche wetgeving menschewerk. \'
l Tractatus Theologicp-politicus, c. i Du prophetia, c. 11 De proplietis. e. ui De Hebraeorum vocatione. e. iv De lege divina, e. vj De miraculis, e. vu De interpretatione Scriptuvae. — Eejie geschikte proef van Spinoza\'s redeneertrant is de aanhef van het hoofdstuk De Miraculis: „Sicuti scien-tiani iltam quae eaptum hunianuin superat divinam, sic opus eujus eausa vulgo ignoratur divinuni sive Dei opus vocare consueverunt homines: vulgus enim tuin Dei potentiam et providentiam quain clarissime constare 11= 7
97
UEKDE HOOFDSTUK.
Geen afzonderlu\'k God en geen afzonderlijke wereld, evenmin als eene afzonderlijke ziel en een afzonderlijk ligchaam. Al kon desnoods aangenomen worden dat na den dood iets van den mensch overblijft, dit vormde geen noodzakelijk geloofsartikel. 1 In elk geval was de menscli eene eenheid, slechts te beschouwen uit tweederlei oogpunt, geest en stof; onderdeel van het heelal, dat is; onderdeel van God of van het algemeene zijn. Hetgeen men God noemde was het levend verband der dingen; was de bezielde natuur, beurtelings opgevat als denken en als uitgebreidheid. 2
Buiten dit was niets; ook niet de menschelijke vryheid. Vele menschen waanden vrü te zijn, omdat zy bleven staan bij het gevoel van wel- of van wanbehagen dat hen sommige daden deed vlieden, andere daden volbrengen. Hadden zü zich de moeite willen geven op te klimmen tot de eigenlijke oorzaak hunner handelingen, zij zouden ontdekt hebben dat hun wil bepaald werd door hun karakter of hunne natuur, 3 en het evenmin in hun vermogen stond, indien hun karakter zwak was, een krachtiger daarvoor in de plaats te stellen, als zichzelf aan een ge-
put.it. ftiim aliquid in natura insolitum et contra opinionem quam ex consuetudine de iiatuva liabt-t contingere videt... Vulgus itaque opera naturae insolita vocat miracula sive Dei opera, et partim ex devotione. partim ex cupiditate adversandi iis qui scientias naturales colunt. rerum causas naturales neseire cupit, et ea tantum audire gestit quae maxime ignorat quaeque propterea admiraturquot;.
1 „Mens Immana non potest cum corpore absolute destrui, sed ejus aliquid remanet quod aeternum est\'*. Ethica \\, Prop. xxm. — ..Quamvis nesciremus mentem nostram aeternam esse, pietatem tarnen, et religionem et absolute omnia t^uae ad animositatem et generositatem [pertinent prima haberemusquot;. Prop. xli.
■j ..Quicquid est in Deo est. et nihil sine Deo esse neque concip potestquot;. Ethica I, Prop. xv. — -Deus est res cogitansquot;. Ethica II, Prop
^ _ ..Deus est res extensaquot;. Prop. 11. — ..Sequitur mentem humanam
partem esse infiniti intellectus Deiquot;. Prop. xi, Corollarium.
3 ..In rerum natura nullum datur contingens, sed omnia »jx necessitate divinae naturae determinata sunt ad certo modo existendum et operan-dumquot;. Ethica I, Prop. xxix. — ,.In mente [humana] nulls, est absoluta sive libera voluntas, sed mens ad hoe vel illud volendum determinatur a causa quae etiam ab alia determinata est, et haec iterum ab alia, et sic in infinitumquot;. Ethica II, Prop, xlviii.
98
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
zond ligchaam te helpen in ruiling voor het zieke dat zjj met zich omdroegen. 1
De uitdrukking: dit of dat is een kwaad, dit of dat is zonde, was eene oneigenlijke zegswys, voortgebragt door de mensche-lijke verbeelding- 2 Het verband der dingen was in zichzelf on-berispeUjk. het algemeene zijn het algemeen voortreffelijke, God de volkomen goedheid. Waar de zonde heerschte werd dit goede gemist, doch zonder schade voor het geheel. Het volkomene was zamengosteld uit eene oneindige verscheidenheid van toestanden, die in meerder of minder mate het volkomene nabijkwamen.3
Misschien de voornaamste reden van het dwalen der menschen omtrent de wijs waarop de dingen eigenlijk in elkander zitten, was het vooroordeel dat God de wereld geschapen heeft om hen; tot bevordering van hun geluk en hun welzijn.4 Oogen hebbende om te kunnen zien en tanden om hun voedsel te kunnen vermalen, rekenden zij ook in het overige steeds naar zich toe, en onderstelden bij God het doel alle dingen tot hun voordeel te
99
Aan Oldenburg, 7 Februarij lii7ü: „Naturae cujuscumque rei nihil aliud competit quain id quod ex data ipsius causa necessario sequitur.
Quod autem naturae uniuscujusque hom in is non competat ut animo forti sit, et quod in nostra potestate non magis sit corpus sanuin quam men-tem sanam habere, negare nemo potest nisi qui tam experientiam quam rationem negare velitquot;. Bij Van Vloten en Land. Brieven N® lxxviii.
■2 ..li homines qui rerum naturam non intelligunt nihil de rebus affirmant. sed res tantummodo imaginantur, et imaginationem pro intellectu capiunt. Ordinem in rebus esse firm iter credunt. Id omne (juod ad vale-tudinem et Dei cultum conducit houum, quod autem iis contrarium est malum vocaveruntquot;. Ethica I. Appendix.
•.i -Per Naturam Naturantem nobis intelligenduni est id quod in se est et per se concipitur, hoc est Deus quatenus ut causa libera conside-ratur. Per Naturatam autem intelligo id omne quod ex necessitate Dei naturae sequiturquot;. Ethica I, Prop. xxix. Scholium. — ..Het quaat in Adams wil of besluyt was niet dan een berooving van een volmaakter staat die Adam door dat werk most verliesenquot;. Spinoza aan Van Blyenbergh,
DERDE HOOFDSTUK.
doen zamenwerken. Doch aan God een doel toe te schrijven was het goddelijk wezen van zijne goddelijkheid berooven. Het najagen van een doel sluit in dat er aan de volmaaktheid iets ontbreekt. Een onvolmaakte God is geen God.1
Dit naar zich toe cijferen was ook de oorzaak dat de menschen een werkelijk bestaan leenden aan allerlei onwezenlijkheden. Zij spraken van kwaad en goed, orde en chaos, warm en koud, schoon en wanstaltig. Ook, in verband daarmede, van lóf en blaam, schuld en verdienste. 2 Sommige wijsgeeren hadden, in tegenstelling met het wanluidende, zulk eene fantastische waarde aan het welluidende toegekend, dat door hen over „het maatgezang der hemelbollenquot; gesproken was.3
Doch dit alles waren rede-, of juister verbeeldingsgewrochten, ontstaan uit \'s menschen hebbelijkheid zijne eigen indrukken voor den waren maatstaf der werkelijkheid te houden.4 Betere dingen werden geleerd door de wiskunde, die niet vroeg naar hetgeen men zich verbeeldde, maar naar hetgeen was. *
Hetgeen de apostelen der godsdienst en eener oppervlakkige wijsbegeerte in naam van het gezond verstand, het geweten, of het christendom, hiertegen plagten aan te voeren, hield geen steek.
Do protestanten beriepen zicli op de bijbelsche wonderen, doch
1 „Haec de fine doctrina Dei perfectionem tollit. Nam si Deus propter finem agit, aliquid necessario appetit quo caretquot;. Ethica I, Appendix.
2 „Postquam homines sibi persuaserunt omnia quae fiunt propter ipsos fieri, has formare debuerunt notiones quibus rerum naturas explicarent, scilicet honKW, nialuni, ordinem, confimionem, calidnm, frigidurn, pulchritu-dinem, et deformitatem. Et quia se liberos existimant, inde hae notiones ortae sunt, scilicet htus et viluperium, peccutum et meritumquot;. Ethica I, Appendix.
-Nee desunt philosophi qui sibi persuaserint motus coelestes harmo-niam componerequot;. Ethica T. Appendix.
t „Et quia ea entia nomina habent quasi essent entium extra irnagi-nationem existentium, eadem entia non rationis sed imaginationis vocoquot;. Ethica I, Appendix.
„Pro certo statuerunt homines Deorum judicia humamim captum longissime superare: quae sane unica fuisset causa ut Veritas humanum genus in aeternum lateret; nisi Mathesis, quae non circa fines sed tantum circa tigurarum essentias et proprietates versatur, aliam veritatis normam hominibus ostendissetquot;. Ethica I. Appendix.
100
DE VVKTEKSCIIAPPEN EN JjE LEITEKEN. 101
v erwierpen het roomsche wonder der transsubstantiatie. In zoover teregt dat het voor de rede smadelijk was aan eon broodgod te gelooven dien een heer van Chatillon weleer, in het zuidne-derlandseh Tienen, te eten had gegeven aan zöne paarden. 1
Daaruit volgde echter niet dat het geloof der protestanten in al het andere met de rede overeenstemde. Of kon men zich iets ongerymders denken dan dat God, in den persoon van Jezus Christus, do menschelijke natuur had aangenomen ? Klonk dit niet alsof iemand ons kwam verzekeren: Een cirkel heeft heden de natuur aangenomen van een vierkant?2
De kalvinisten aarzelden niet de stelling van den apostel Pan-lus te onderteekenen : dat wij ons in Gods magt bevinden als het leem in de hand van den pottebakker, die naar welgevallen vaten der eere en vaten der oneere kneedt.3 Niettemin bleven zü allerlei valsche voorstellingen omtrent de menschelijke vrijheid aankleven.
■Waarom had God, volgens do Schrift, Adam verboden van den boom te eten, terwijl in zjjn raad besloten lag dat Adam dit nogtans doen zou? Dit was geen ernstige vraag. De Schrift diende bovenal voor het gemeene volk, en sprak daarom gedurig menschel ijkerwijs. Door de hebreeuwsche profeten was eene parabel gedicht, met het heilzaam doel den volke verheven gevoelens ïn te prenten. Het betaamde niet, aan die zinnebeeldige wetgeving argumenten tegen de wijsbegeerte te ontleenen. 4
Aan den jongen Albert Burgh van Amsterdam, die in Italië het kalvinisme afgezworen had. roomsch geworden was, en op zijne beurt uit de verte pogingen aanwendde Spinoza te bekeeren: „Haec absurda toleranda adhuc essent si Denm adorares infinitum et aeternum, nou ilium quem Chastillon in oppido Tienen (sic a Belgis nuncupato) equis comedendum impune dedit. O mente destitute juvenis, quis te fascinavit ut summum illud et aeternum te devorare et in intestinis habere credas?quot; Bij Van Vloten en Land. Brieven N« lxxvi.
•2 Aan Oldenburg: ..Quod quaedam Ecclesiae addunt quod Deus natu-ram humanam assumpserit, monui expresse [in Tractatu Theologico-politico] me quid dicant nescire. Imo, ut verum fatear, non minus absurde mihi loqui videntur. quam si quis mihi diceret quod circulus naturam quadrati induerit.quot; Bij Van Vloten en Land. Brief No lxxiii.
Over de pottebakkers-theodicee van Constuntyn Huygens hiervóór, II1 150 vgg.
i Aan Blyenbergh: rDico Scipturam. quia plebi praecipue convenit
DEltDIi HOOFDSTUK.
Maar, zeiden de kalvinisten, indien de menschen zondigden krachtens eene natuurwet (e^: naturae necessitate), dan waren zij verschoonbaar; en niet alleen mogt in dat geval God niet tegen hen toornen, maar zy bleven des ondanks regt behouden op een aandeel in de zaligheid. 1
Dit was onzin, leerde Spinoza, en zulke redeneringen kwamen alleen hieruit voort dat men de zaligheid zich dacht als eene belooning in de toekomst, den mensch verzekerd wegens het torschen op aarde van het pak der deugd. \'2 l)e zaligheid was niet het loon der deugd, maar de deugd zelf was de zaligheid; en wij werden niet zalig omdat wy onze booze lusten bedwongen hadden, maar w\\i bedwongen deze omdat wy zalig waren.3j
De menschen konden, indien zij zondigden, verschoonbaar zijn, en niettemin de zaligheid verbeuren en op allerlei w;js gekweld worden. Een paard was verschoonbaar geen mensch te zijn, maar een paard; niettemin behoorde het een paard te wezen, geen mensch. quot;Wie aan dolheid leed door den beet van een hond was verschoonbaar, maar werd nogtans teregt gesmoord. Een
ft iuservit, continuo humano more loqui; plebs etenim rebus sublimibus percipiendis inepta est. Et haec est ratio cur mihi persuadeain ea omnia quae Deus prophetis revelavit ad salutem esse necessaria, legum modo scribi. Et hoc pacto integras parabolas prophetae finxemntquot;. Bij Van Vloten en Land, Brieven N0 xix. — Aan liet slot der bewaard gebleven hollandsche redaktie van dezen brief zegt Spinoza: -Ik wenschte wel «lat ik in de taal waar mee ik op gebrocht ben mocht schry ven; ik sow mogelyk myn gedachte beeter konnen uytdrukkequot;. Hij bedoelt het spaansch of het portugeesch, moet men onderstellen.
1 Aan Oldenburg: .,Instas, si homines ex naturae necessitate peccant, sunt ergo excusabiles. Nec quod inde concludere velis explicas; an scilicet quod Deus in eos irasci nequeat, an vero quod beatitudine. h ■ est Dei cognitione et amore, digni sintquot;. Bij Van Vloten en Land, Brieven N0 LXXVIII.
2 .Communis vulgi persuasie alia videtur esse. Nam plerique pietatem et religionem onera esse credunt quae post mortem deponere, et pretium servitutis accipere sperant... Quae adeo absurda sunt ut vix recenseri mereanturquot;. Ethica V. Prop, xli, Scholium.
Ethica V, Prop, xlii : „Beatitude non est virtutis praemium, sed ipsa virtus; nec eadem gaudemus quia libidines coërcemus, sed contra, quia eadem gaudemus, ideo libidines coërcere possumus.quot;
102
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
menscli, niet in staat üüne hartstogten te beheerschcn of door de vrees der wetten ze in toom te houden, was verschoonbaar wegens dat onvermogen, maar kon evenwel noch het genot hebben van den vrede des gemoeds, noch van Gods kennis en liefde. Hij was noodzakeHik verdoemd. 1
XXI
Wij moeten niet denken dat lieden als de leidsche curatoren of de leidsche burgemeesters, omdat zij de praedestinatieleer van Kalvyn aanhingen, daarom gediend waren van Spinoza\'s monisme: of, omdat zü met den Heidelbergsclien Katechismus de „paapsche misquot; voor eene „vervloekte afgoderij\'\' hielden, zij gaarne herinnerd werden aan dat voederen der paarden van den dweepzieken heer van Chiitillon met het roomsche nachtmaalsbrood.
Hunne dogmatische voelhorens waren te geoefend dan dat zij niet beseft zouden hebben dat Spinoza\'s uitval tegen de transsubstantiatie, door haro grofheid-zelf, meteen de bybelsche wonderverhalen en al het bovennatuuriyke wegvaagde. Wat de voorbeschikking betreft, — zelfs do strengste kalvinistische theologen stelden dat, gemerkt Gods ondoorgrondelijke raadsbesluiten, de zondige mensch aansprakelijk blijft voor zijne zonde. Wat zeg ik? het zedelijk kwaad was in hunne oogen zoozeer eene werkelijkheid dat zij, tot verklaring van zijn oorsprong, aan den oenen kant eene leer des Duivels handhaafden, aan den anderen het zoenoffer van Christus als het eenige middel verkondigden waardoor de afgrond der zonde gedempt kon worden.
1 Aan Oldenburg: .,Possimt homines [quia ex naturae necessitate peccant] excusabiles esse, et nihilominus beatitudine carere et multis modis craciari. Est enim equus excusabilis, quod equus et non homo sit; at nihilominus equus et non homo esse debet. Qui ex morsu eanis furit, exeusandus quidem est, et tamen jure suffocatur. Et qui deniquo cupiditates suas regere, et metu legis ensdem coërcere nequit, quamvis etiam ob infirmitatem excusandus sit, non potest tamen animi acquies-eentia Deique cognitione et amore frui, sed necessario peritquot;. Bij Van Vloten en Land, Brieven Nquot; lxxviii.
103
DEliUK HOOFDSTUK.
Er was in de wijs waarop Spinoza\'s historische kritiek het op vernietiging van het wetenschappelijk gezag des bijbels toelegde, iets dat uit kalvinistisch oogpunt aan eene vendetta moest doen denken. Het Theologisch-politisch traktaat, met zyn kwanswjjs eerbiedig zwygen over de Evangelien, 1 scheen de uitgezochte wraakoefening van een fanatiek nederlandsch jood der 17d\'\'eeuw-, die, gastvrijheid met sluipmoord loonend, aan het christendom der Zeven-Provincien de verwoesting van Jeruzalem en de mid-deneeuwsche jodejagten betaald kwam zetten.
Ten onregte heeft men in onzen tijd Spinoza er een verwijt van gemaakt dat zijne meeste korrespondenten en persoonlijke vrienden middelmatige vernuften waren: dilettanten in de wijsbegeerte ; jonge Dageraads-maxmen van toen, die hij, wanneer z(j zwarigheden opperden, gemakkelijk mot een kluitje in het riet sturen kon. -
Het was zijne schuld niet dat bij zijn leven, onder de dignitarissen der nederlandsche wetenschap, of onder de mannen van gewigt die by zjjne begrafenis zich door hunne koetsen deden vertegenwoordigen, 1 niemand openlijk zijne zijde koos. Veeleer verhoogt het zijn aanzien als stichter eener nieuwe godsdienst, mededingster van het christendom, dat van zijne tien of twaalf apostelen de meesten op ons den indruk maken stumperts geweest te zijn. Zoo plegen op aarde de nieuwe gelooven tot stand te komen.
Meer waarde heeft de bedenking dat in Spinoza\'s wijsgeerig stelsel het dusgenaamd wereldraadsel te zeer vereenvoudigd wordt, en men boven zijne Ethica haast even goed Much ado about nothing zou kunnen schrijven, indien werkelijk hot vraagstuk slechts uit één term bestaat, en men de kous vanhetmen-schelijke enkel binnenstbuiten heeft te keeren om te doen ge-
1 „Monere necesse est me de iis quae quaedam Ecclesiae de Christo statmint prorsus non loqui neque ea negare, nam libenter fatecr me ea non caperequot;. Tractatus Theologico-pollticus, c. i,
•i Over Spinoza\'s korrespondenten in Van Vloten\'s monograüe, isïl, •2d\'1 Druk, §§ ui, IV, vu, VIII, xm.
a „Het lijk wierd den 25 Febr. l(J77 met /.es karossen in de Nieuwe Kerk op \'t Spuy begraven, en van veel aanzienelyke luiden uitgeleidquot;. Colerus, Leven van Spinoza, I To.\'i 1380. bladz. S2.
104
DE WETENSCHAPPEN EN UE LETTEREN.
voelen dat smart en wroeging vooroordeelen nijn, dan loonde het bijna de moeite niet daarover een traktaat te schrijven met zoovele Q. E. D.\'s er in, egel met syllogismen in plaats van pennen.
Vermoedelijk moet deze eenzüdiamp;l1®\'^ vau Spinoza uit zijne levensomstandigheden verklaard worden. Ware het jongentje met den steen in de blaas, aau hetwelk hü het regt betwistte God voor zjjne slechte gezondheid aansprakelijk te stellen, zijn eigen zoon geweest, veelbelovend en beminlijk jong mensch, hij zon de klagten van den knaap, krimpend van pijn, niet op één lijn gesteld hebben met het raaskallen van een levenloozen cirkel, die de Voorzienigheid aanklaagt geen bol van hem gemaakt te hebben. 1
Doch, kind noch kraai hebbend en geen andere maagschap dan twee nare zusters ;2 zelf van nature een stoïcijn, door geestkracht verheven boven ligchaamsleed;a man van zoo weinig behoeften dat hü \'sjaars met nog honderd gulden minder toekon dan Swammerdam;3 door meer standvastigheid dan kunstzin ongevoelig voor hetgeen in de schatting van anderen het leven eerst verfraait; eenzaam en huiszittend denker, zoomin gekweld door de aandrift der fllanthropie als door het heimwee naar itali-aansche hemels of oostersche palmen, — kon hij in zijn vrijwillig kloosterbestaan gemakkelijk zekere hoeveelheid ingewanden
105
Ann Oldenburg: ..Sicut absurde eirculus conquereretur quod Deu* ipsi globi proprietates, vel inf\'ans qui calculo cruciatur quod ei corpus sanum non dederit. sic etiam homo animo impotens queri non potes eet.quot; Bij Van Vloten en Land, Brieven No lxxviii.
..De vader van Spinoza overleden zynde, wanneer men \'t erttenis stond te deelen, zogten zyn zusters hem uit te stoten en niet tot d deeling toe te laten.quot; Colenis, bladz. ;jr,.
■1 „De schiedamscbe De Vries bood Spinoza Jaailyks een somma van ■gt;00 gulden aan, dog hy begeerde zoo veel niet, zynde met slegts yoo vergenoegtquot;. Colerus, bladz. — Boerhaave verhaalt dat Swammerdam in den laatsten tijd van zijn leven zijne uitgaven tot /\' 400 \'sjaars beperkte. Het is waar dat Spinoza, door zijn glazeslijpen, er nog iets bijverdiende.
DERDE HOOFDSTUK.
te kort komen. Uit zijne bovenkamers aan de haagsche Paviljoensgracht 1 zag hij in die stille wateren zich eene wereld weerspiegelen even hartstogteloos als z\\1n eigen leven. Hij vermoedde geen anderen strijd dan de wanhoop van onvoorzigtige vliegen, vastgeraakt in het web eener spin.\'
Doch dit en het overige wat men togen Spinoza\'s stelsel zou kunnen inbrengen zijn nietigheden, vergeleken bü de zeldzaamheid van het denkvermogen dat uoodig is geweest om het te bouwen. In onze voorstelling omstuwd door vernuften gelijk wij in de lï\'i\'\' eeuw te onzent achtereenvolgens er zagen opdagen, .schijnt, wat oorspronkelijkheid betreft, Spinoza ons toe ze allen ie ovenaren niet alleen, maar te overtreffen. Ook Hugo de Groot, over wien wij zoo aanstonds zullen moeten spreken, wordt te dien aanzien door hem in de schaduw gesteld. Nevens Rembrand en hem heeft geen ander Nederlander van dien tijd zulk een lichtend spoor nagelaten.
Wij van den tegenwoordigeu, voortgekomen uit radikalo omwentelingen op allerlei gebied, onwetend opgevoed in de ziens-wijs van Spinoza zelf, kunnen naauwlijks ons verbeelden wat het zeggen wilde, toen en in die omgeving, een geloof voor te staan dat door de vrijzinnigsten in den lande voor eene pest werd uitgekreten.2
lOfi
Afbeelding van zijn standbeeld aldaar in Eigen Haard 1880, bladz. 3ö8.
;; Graevius aan Leibniz, Utrecht 12 April i ut i: „Anno superiore pro-diit bic liber pestilentisshnus cujus index est: Discursus Theologico Politicus. Auctor ejus dicitur esse Jndaeus, nomine Spinosa. Propter opinionmn monstra liber proscriptus est ab Ordinibnsquot;. Bij Van Vloten en Land, Brieven Nquot; xi.ix, Aanteekening. — Deze Graevius. toen hoog-
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
quot;Want wij moeten niet vergeten dat de wijsbegeerte van Spinoza voor de eene helft eene nieuwe godsdienstleer was, en wy daaruit de geestdrift te verklaren hebben waarmede zy, honderd Jaren na den dood van haar profeet, in een kring bij wiens levenslust de gelijktijdige nederlandsche beschaving als eene in de pijp gebrande nachtkaars afstak, begroet is door Lessing, Jacobi, Goethe, of Novalis. Wilde ook niet Schleiermacher een haarlok offeren aan de schim van den Heiligen Spinoza? Geen ander nederlandsch kamergeleerde, buiten Erasmus, was ooit in den vreemde het voorwerp van zulk eene hulde.5
Dit enthusiasme is gaan liggen, maar alleen om onder een anderen vorm daarna te herrijzen. Met terzijdestelling al dan niet van het theologische en mystieke of dogmatische in Spinoza\'s leer, hebben in onze dagen wijsgeeren der positivistische school een hunner vaderen naar den geest in hem begroet; en met niet minder regt.2
Het moge onze eigenliefde streelen of krenken, de algemeene denkwys in Europa wordt op dit oogenblik door den amster-
loeraar in de welsprekendheid te Utrecht, is dezelfde die nog heden naam bezit als filoloog.
1 Zamenvattlng van het oordeel over Spinoza door Lessing, Jacobi, Gcethe, Schleiermacher, Fichte, Kegel, Schelling, enz., bij Knno Fischer, Geschichte der neueren Philosophic, I 229 : „In Benedictus Spinoza erhebt die Philosophic ihr Medusenhaupt, vor dessen bloszem Anblick das be-schrilnkte Zeitalter versteinerte, und dessen starre und einsame Grösse alle Watten zu Schande werden liesz, welche das Vorurtheil gegen sie aufhob. Ruhig und erhaben steht der einsame Weltweise vor uns da: ruhig in der Betrachtnng der Substanz, und erhaben über das unklaro und gedankenlose Bewusstsein seiner Zeit die ihn verstiess, weil sie ihn nicht fasstequot;.
2 Ernest Kenan. Spinoza, Conférence donnée a la Haye, 1877. — Taine. De rintelligence, 1878, a,1(! Druk. — Van Vloten, Benedictus de Spinoza, 1871, 2,,,gt; Druk. — J. P. N. Land, Ter gedachtenis van Spinoza, 1877. — Fred. Pollock, Spinoza, his life and philosophy, 1880. — Van Vloten, De blijde boodschapper der mondige menschheid, 1880. — James Darmesteter, Coup d\'oeil sur l\'histoire du peuple juif, 1881. — Paul Bourget, Essais de psychologie contemporaine, 1883. Studiën over Kenan, Taine, enz. — A. Pierson, Wijsgeerig Onderzoek, 1882. — 11. J. Betz, Spinoza en Kant, 1883.
107
derde hoofdstuk.
damschen jood der 17dc\' eeuw in niet geringe mate beheerscht ; en wanneer men in aanmerking neemt welke vorderingen sedert in ons werelddeel, ook wat de wijsbegeerte aangaat, gemaakt zijn door onderzoekers van den eersten rang, dan moeten wii het er voor houden dat Spinoza een genie als weinigen geweest is. Men heeft hem gevreesd, omdat men een voorgevoel had dat eene wereld van gedachten door hem onderstboven stond gekeerd te worden. Daarna is hij bemind, gelijk slechts geesten bemind worden van welke eene verzoenende en opbouwende kracht uitgaat.
Welke karikaturen de tydgenooten van hem gemaakt mogen hebben, Spinoza heeft niets van een Mefistofeles. Hij is het zoo weinig dat zyne wijsbegeerte somtijds een kerklied wordt, en wij geen bladzijde uit de Ethica wanen te lezen, maar uit de Imitatio. 1
Ook wanneer die uitzonderingen terzijde gesteld worden, blijft hij in den verheven zin van het woord een stichtelijk schrijver. Als honig vloeyen van zyne lippen de wetten van ons denken. Hij spreekt, met eene warmte en heftigheid somtijds, maar altijd met eene waardigheid, alsof uit de dooden in zyn persoon een
1 Motto van het Tractatus Theologico-politicus: „Per hoe cognoscimus quod in Deo manomus et Deus manet in nobis, quod de Spiritu suo dedit nobisquot;, l Joh. iv 13. — Ethica V, Prop, xv: „Qui se suosque uflec-tus clare et distincte intelligit Deum amat, et eo magi-s quo se suosque affectus magis intelligitquot;. — Prop. xvi: „Hic erga Deum amor meutem maxime occupare debetquot;. — Prop. xxv: „Summus mentis conatus sum-maque virtus est. res intelligere tertio cognitionis generequot;. — Prop. xxx: „Mens nostra, quatenus se et corpus sub aeternitatis specie cognoscit, eatenus Dei cognitionem necessario habet scitque se in Deo esse et per Deum concipiquot;. — Prop. xxxm : „Amor Dei intellectualis qui ex tertio cognitionis genere oritur est aeternusquot;. - - Prop. xxxv: „Deus se ipsum amore intellectuali infinite amatquot;. — Prop, xxxvi: „Mentis amor intellectualis erge Deum est ipse Dei amor; pars est infiniti amoris quo Deus se ipsum amatquot;. — Prop, xlii, Scholium: „Sapiens, quatenus ut talis consideratur. vix animo movetur. Sui et Dei et rerum aeterna quadam necessitate conscius nunquam esse desinit, sed semper vera aninü acqui-escentia potiturquot;. — Met „intelligere tertio cognitionis generequot; bedoelt Spinoza eene intuitie welke den hoogsten trap van zekerheid bereikt heeft. In het wetenschappelijke staat zij gelijk met liet „schouwenquot; van lt;le nederlandsche mystieken der ló\'10 eeuw
108
DE WETENSCHAPPEN EN Uli LETTEREN.
dier godsmannen van het Oude-Testament was opgestaan, van welke hij zoo overtuigend heeft aangetoond dat zij orakelen der Natuur geweest zijn, eeuwig goed en eeuwig waar. 1
XXII
Te vergeefs, deed ik gevoelen, zouden wij een denkbeeld willen bekomen van hetgeen tot de wetenschappelijke beweging der eeuw door Nederland is bijgedragen, zoo wjj Hugo deGroot\'s Over het regt van oorlog en vrede buiten beschouwing lieten. Den roem der andere werken van De Groot niet te na gesproken, dit boek heeft voor de staatswetenschappen dezelfde betee-kenis als de schriften van Boerhaave eu zijne voorgangers voor de natuurkennis, of die van Spinoza voor de wijsbegeerte.
De (iroot, Spinoza, Boerhaave, - die en zoovele andere vader-landsche namen, welke het niet noodig is te herhalen, vertegenwoordigen halten op den langen weg der wetenschap achter ons; tusschenstations welke hot betaamt tevens nieuwe aanvangspunten te noemen. Nog in de jongste werken over het natuur-en het volkeregt zult gij, evenals den arbeid van mannen als Simon Stevin en Christiaan Huygens in hedendaagsche geschiedenissen der wis- en der werktuigkunde, het boek van Hugo de Groot vinden aangeduid als een mijlpaal. Het opent hoofdstukken. -
l Aanhef van het traktaat De intelleetus emendaticme: „Toen de ondervinding mij geleerd had dat al hetgeen in liet dagelijksch leven meest voorvalt ijdelheid en wuftheid is; ik gewaar was geworden dat in alles waarvoor ik vreesde en wat ik vreesde niets goeds en niets kwaads was, behalve alleen dat het gemoed er door verontrust werd: oen heb ik het besluit genomen te onderzoeken of er eenig ding bestoiul dat waarlijk goed was in zichzelf, en de gaaf bezat zich mede te dealen, en in staat was, met verwerping van al het overige, lt;le ziel te bekoren; neen, iets waardoor ik, wanneer het door mij gevonden en mijn eigendom zou geworden zijn, voor eeuwig in het genot zou treden eener ongestoorde en volmaakte blijdschap enz.quot;
•2 Bulmerincq, Die Systematik des Volkerrechts von Hugo Grotius bis ut\' die Gegenwart, l8ijS. — .1. O. H. Ramaer, School van Herbart en be-
109
LtKRDE HOOFDSTUK.
Spinoza is een behoudsman met eene revolutionaire methode. Zijne weldadige bedoeling is een nieuwen adem te storten in de sohünbaar alledaagsche overweging: de wijze tracht niet naar doods-, maar naar levensbespiegeling. 1 Hü wil de zelfstandige overtuiging in ons doen geboren worden dat, zoo wij niet vrijwillig en met liefde onze handelingen regelen naar de wetten van God in het psycho-fysisch universum, wij te vergeefs het geluk najagen. Ten einde daartoe te geraken vertreedt en vernietigt hij vooraf, de eene voor, do andere na, al onze gewone voorstellingen van het zedelyke, trekt onze ziel hare beste on-zigtbare kieedingstukken uit, en laat haar naakt en van de ge-heele wereld verlaten op den misthoop zitten, evenals de aartsvader Job weleer. Spinoza ontsluit ons zijn empyreum eerst, nadat hy ons geleerd heeft op onze beurt den dag onzer geboorte te vloeken en den dood onzen verlosser te noemen.
Hugo de Groot, weten w|], is óók een behoudsman, maar zonder ten toon gedragen stoutheid of genialiteit. Het bespiegelend gedeelte zijner wijsbegeerte gelijkt de platburgerlijkheid zelf. 2 Hij neemt, indien het geoorloofd is over zulke ernstige zaken sprekend gemeenzame zegswijzen te bezigen, zijn uitgangspunt in een godsbegrip voor huiselijk gebruik. Hetgeen Spinoza naderhand „het toevlugtsoord der onkundequot; noemen zal, is voor De Groot het starting-point der wetenschap. Waartoe zij dient, die hoogste oorzaak welke volgens hem als het begin der dingen beschouwd moet worden. De Groot weet het niet en kan er ook niets van zeggen. In zijn stelsel is God de nul die de cijfers één tot negen voorafgaat; meer niet. 3
ginseien des natnurregts van Grothis tot en met Kant, 18H4. — Ad. Franck, Réformateurs et Pnblicistes de l\'Europe au 17° siècle, 1881. — Ernst Nys, Le droit de la gnerre et les précurseurs do G rot ais 1882. — T. M. C. Asser, Gids 1883, II 141 vgg.
! Ethica IV. Prop. lxvii: „Homo liber de nulla re minus quam de morte cogitat, et ejus sapientia non mortis sed vitae meditatie estquot;. •2 De Groot. Bewys van den waeren godtsdienst, 1quot;quot;\' Boek:
..So is \'er dan een God, alsoo, gelyk wy weten,
\'t Gunt is en noit en wierd met dien naem werd geheetenquot;.
:l Het natuuiTOgt blijft geldig, volgens De Groot, ook al wilde men toegeven dat er noch God noch Voorzienigheid bestaat: -Haec quae jam
110
DK WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Wacht u echter te gelooven dat Hugo de Groot daarom geweest zij hetgeen men in onze dagen, op zijn duitsch, eene koud-bloedige natuur noemt. Hy tintelt integendeel van menschemiii ; en zoo wij slechts vrijgevigheid genoeg bezitten om hem zijne gebrekkige metafysica ten goede te houden, dan gaan wij, uithoofde van zijne groote liefde voor ons geslacht, hem hoe langer hoe lievenswaardiger vinden.1
Spinoza\'s ideaal is zoo verheven dat wij er schier niet bijkim-nen. Ook hij, het is zoo, doet zijn best rekening te houden met de werkelijkheid, en zich te herinneren dat er eene menschelijke zamenleving bestaat. Hü loochent niet dat de groote maatschappij der stervelingen een organisme van natiën vormt. Hij is overtuigd dat die volken, door eene ingeschapen zucht tot zelfbehoud, de neiging hebben Staten te vormen en staatsbesturen in liet leven te roepen. Hy weigert niet een onderzoek naar den besten regeringsvorm in te stellen. - Hij ontdekt dat de vrijheid de politieke waarborg by uitnemendheid is, en het gedijen dei-staatshuishoudingen niet beter verzekerd kan worden dan dooide heerschappij van algeineene wetten, die, terwijl zy een ieder tot gehoorzaamheid verpligten, tevens aan ieders byzonderen aanleg gelegenheid openen zich in de verschillendste rigtingen te ontwikkelen en te uiten.2Maar dit alles raakt toch bij Spinoza slechts van ter zijde
111
Pradier-Fodéré. Essai sur Grotius et son temps, IS77 : ..Aux clameurs des champs de bataiUe, Grotius ose opposer los mots Justice et hnmaniU, et s\'adressant a la conscience des rois et des peuples, fait descendi-e au milieu de tant de fougueux capitaines la sévère majesté du droit.quot; Bladz. 21.
Het Theologiscb-politiscb Traktaat wil betoogen dat de vrije gedachte niet slechts zonder schade voor de godsdienst en do openbare rust kan toeuelaten worden, maar dat men haar niet onderdrukken kan zonder tevens afbreuk te doen én aan de openbare rust én aan de godsdienst.
DKRÜIi HOOFDSTUK.
\'s menscheu eigenlijke Bestemming. Spinoza is en blijft een metafysische Thomas a Kempis, eon eenzaam godsdienstleeraar. Zyn hemel op aarde is eene vrijwillige kloostercel. Volken, Staten, regeringsvormen, in niets daarvan steekt het hoogste geluk. Het hoogste geluk en de volmaakte wijslieid is, tot den derden graad der kennis te geraken; bij intuitie God te aanschouwen; en, verdiept in die bespiegeling der bespiegelingen, zich deelgenoot te gevoelen van het eeuwig zalig leven des heelals.
Het ideaal van De Groot is praktischer. Niet aan de Voorzienigheid te gelooven, dit zon aan den eenen kant hem eene strafbare monstruositeit schijnen. Zoo zeker als tweemaal twee vier is bestaat er voor hem eene eerste oorzaak. Hi] houdt het zelfs voor uitgemaakt dat dit begin van alle dingen niets of niemand anders is dan de God van het Nieuwe-Testament. \' Doch naarmate dit stelliger voor hem vaststaat gevoelt hij minder behoefte er over te redeneren. Waar het bi) hem vooral op aankomt is dat, in den God van Jezus Christus, alle mensohen broeders z;in, en althans de christenvolken van Europa oen stel groote huisgezinnen vormen, bestemd tot een vriendschappelijk zamenleven.
Hij stuit daarbij op eene schreeuwende tegenstrijdigheid. De menschen en de volken leven niet overeenkomstig hunne roeping. Zij doen niets dan oorlogvoeren. De christennatien, van welke men reden zou hebben betere dingen te verwachten, volgen de anderen daarin na of gaan hen voor. In den boezem der christenheid zelf heerscht afschuwlüke verdeeldheid. Reeds langer dan eene eeuw, sedert het protestantisme begonnen is het hoofd op te steken, woeden er in Europa godsdienst- en burgervoeten.: Duitscliland is platgetreden; in Engeland is kerkroof gepleegd; Frankrijk bloedt aan de naweeën zijner partijschappen; Nederland heeft den krijg tegen Spanje naar Duitsch-land helpen overbrengen.
l Hiervóór, II1 72 vgg., kritiek van lie Groot\'s Brwys van don waeren godtsdienst.
ü De jure belle ac pacis, Prolegomena § 28: „Videbam per Ghnstianum orbem vel barbaris gentibus pudendum belli licentiam; levibus aut nullis de causis ad arraa procurri: quibus semel snmtis nullam jam divini. nullam humani juris reverentiam, plane quasi une edieto atl omnia sc^Iera emisso furorequot;.
112
DE WETENSCHAPPEN EN DU LETTEREN.
quot;Wat is daartegen te doen? Zijn alle oorlogen onregtvaardig? Neen, ofschoon allen voor het minst onmenschelijk zijn. Ze onvoorwaardelijk tegen te houden ware onuitvoerbaar, en zou somtijds tot bestendiging der willekeur of der onderdrukking leiden. 1 Doch, men zou voor vorsten en volken een gemeenschappelijk wetboek kunnen zamonstellen, hetwelk den oorlog aan zekere door allen erkende en geëerbiedigde regels bond. Dat wetboek zou tegelijk eene soort van onzigtbare regtbank vormen, voor welke de koningen voortaan hunne zaak zouden moeten bepleiten. Alleen regtvaardige oorlogen zouden in het vervolg bestaanbaar geacht worden met de eer. Door het verdwijnen der on-regtvaardige zou ten bate der menscheliikheid het aantal der oorlogen verminderen, en zouden dezen meteen een ander karakter bekomen. Zij zouden ophouden barbaarsche rooftogten te zijn, en de algemeene onveiligheid in de hand te werken. -
De moeilijkheid een algemeen beginsel te vinden hetwelk tot aannemen dezer weldadige internationale politie bewegen kon, was niet onoverkomelijk. Al lang geleden waren er theologen geweest die, ten einde aan soortgelijke bezwaren in het godsdienstige te gemoet te komen, hadden uitgevonden hetgeen zij de natuurlijke godgeleerdheid noemden ; eene soort van theologische filosofie welke, ten einde het kerkelijk dogme van een aannemelijken nieuwen ondergrond te voorzien, haar uitgangspunt nam in de rede of het gezond verstand, en, omdat zij van te voren besloten had geen andere gevolgtrekkingen toe te laten dan die overeenstemden met de openbaring, dan ook ten slotte
1 De jure belli au jiacis, allfl Boek. 3\'\'11 Hoofdstuk: Over den regtvaar-digen oorlog. — Kegtvnardig zijn volgens Igt;e Groot, in het algemeen slechts die oorlogen welke of tot zelfverdediging gevoerd worden, of ten einde weder in het bezit te geraken van het ons wederregtelijk ontno-mene. - Vrede is liet doel der zamenleving, en de oorlog mag alleen dienen om dit doel nader te komen. De oorlog als ambacht is een gruwel; -Non est inter artificia belliun, imo res est tam horrenda, ut earn nisi summa necessitas aut vera caritas honestam efficere queat,quot; a\'1\'\' Boek, -5S,quot; Hoofdstuk, § ix 3.
2 De jure belli ac pacis, 2,I\'■ Boek. 22stlquot; Hoofdstuk: Over valsche redenen tot oorlogvoeren. — Daarmede worden de strooptogten en veroveringsoorlogen bedoeld die, volgens den H. Augustinus, gelijkstaan met reoversbedrijf op groote schaal, -grande latrociniumquot;, § in N0 •*.
IP 8
113
DERDE HOOFDSTUK.
met deze, voor zoover het dogmatische betrof, in één zog kwam. 1 Welnu, om in zekeren zin het nieuwe volkeregt op zyne beurt aan eene wysgeerige voering te helpen, en de vorsten van beide belydenissen, de roomsche en de protestantsche, met het nieuwe internationale wetboek te verzoenen, was niets anders noodig dan, in navolging der natuurlijke theologie, zich te beroepen op liet natuurllik regt. Waren partyen handelbaar, niet weerbarstig, dan kon op den grondslag van dit natuurregt aan een nieuwen modus rlvendi der volken gedacht worden; zeer tot profijt der krijgvoerende koningen, die niet langer behoefden te vreezen voor vandalen te zullen doorgaan, en nog meer tot profijt dei-volken zelf, die voortaan de hoop mogten koesteren slechts in fatsoenlijke of toonbare oorlogen te zullen gewikkeld worden. 2
XXIIl
Dit algemeen overzigt van De Groot\'s denkbeelden over het onderwerp leert welke buitengewone aktualiteit in die dagen zyn stelsel bezat, en maakt de anekdote verklaarbaar dat een weldenkend koning, gelijk de zweedsche Gustaaf Adolf, met De Groot\'s boek als het ware opstond en naar bed ging. Onze landgenoot was geenszins cle eerste europesche jurist die een werk over het regt van den oorlog of het regt der volken schreef. Hyzelf vermeldt gestadig de namen en de meeningen van voorgangers. 3 Maar op een gelegen oogenblik gaf hij in trettenden
1 De Groot\'s Bewys van den waeren godtsdienst is eene populaire navolging der Theologia Naturalis van Raymond Sebond of de Sebonde, gedrukt te Deventer in 1487. — Hiervóór, lij 73, noot l.
2 Ad. Franck. Eéformateurs et Publicistes de 1\'Europe. 1881: -Le* luttes intellectuelles et politiques, tant du moven age que de la renaissance. ont eu pour résultat suprème la constitution de la société moderne, c\'est-a-dire d\'une société laïque, souveraine, indépendante de toute autre, ii\'admettant que dans 1\'ordre de la foi ou dans le domaine de la conscience 1\'intervention d\'un pouvoir spiritual, et par conséquent obligée de demander a la raison. au droit naturel, les institutions et les lois appelées a la gouvernerquot;. Bladz. 3.
;j K. Fruin, Een onuitgegeven werk van De Groot, Gids i8«8, IV 240 vgg. — Nys. Les précurseurs de Grotius, 1882.
114
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
vorm de oplossing van een vraagstuk dat op de vorsten den indruk bleef maken eener doodloopende straat. Hjj wees hun op welke wys zij, in stede van telkens met het hoofd tegen denzelfden muur te komen bonzen, uit den doolhof der zelfzucht in het vrye veld der redelijkheid geraken konden. Het had opgehouden naar het orakel eener egyptische sfinx te zweemen, dat de vorsten er zijn om de volken, en niet de volken om de vorsten. 1
Tevens begrijpen wy door dit middel hoe het komt dat in het Begt van oorlog en vrede niet over één onderwerp gehandeld wordt, maar over twee. Heden ten dage moge het waar zijn dat het natuurregt met het volkeregt niet naauwer zamenhangt dan met het strafregt of het handelsregt, in De Groot\'s tyd was het anders. Ten einde tot vaste bepalingen omtrent het regt der natiën onderling te komen, was het toen volstrekt noodig tus-schen het roomsche of kanonieke regt, welks grondslagen geschokt waren, en het protestantsche of gereformeerde, dat zijne plaats onder de zon nog veroveren moest, alvast een middenterm te vinden. Uit de wetgevingen der oudheid, uit de Heilige Schrift zelf, in zoover beide partijen deze voor eene goddelyke openbaring erkenden, moest door onwederlegbare citaten het bestaan van een natuurregt gestaafd, en het gezag van dit nieuwe regt boven iederen twijfel verheven worden. \'2
115
De snelheid waarmede de oudste uitgaven van De Groot\'» boek elkander zijn opgevolgd, getuigt van den diepen indruk dien het op de tijdgenooten maakte: 1625, löai, Ui32, i(gt;42, u;46, i«47. 1650, 1651 tweemaal, enz. — Rogge. Bibliotheca Grotiana, 188a.
Kamaer, Van Grotins tot en met Kant, bladz. »5 vg.: „Nadat, tegen het einde der middeleeuwen, de kerk reeds lang hare pogingen meer en meer had zien mislukken, om den staat, gelijk vroeger, ook op wereldlijk gebied aan hare opperheerschappij te onderwerpen; nadat daarop Luther, tier gewaHige Ma nu mif lt;legt;- Axt, in pauselijk en uitwendig kerkelijk gezag den beslissender» slag had geslagen; en Europa, vooral door de hervorming, gedurende een eeuw aan aanhoudende twisten en oorlogen had ten doel gestaan, — was het natuurlijk dat men, daar ook het leenstelsel in de toenemende magt der koningen zijn ondergang had gevonden, dringende behoefte begon te gevoelen aan de groote onzekerheid, die door dit alles in de onderlinge verhouding der volken ontstaan was, zoo mogelijk een einde te maken door het zoeken naar vaste, niet van willekeur aihankelijke grondslagen, die bij het grootendeels verdwijnen en onhoud-
JO DEKDK HOOFESTUK.
Men zegge niet dat elk ander onroomscli jurist van dien tyd, in De Groot\'s plaats, gemakkelijk hetzelfde had kunnen doen Er moet eene reden geweest zijn waarom zij het altegader nalieten. Het kwam in dit geval niet enkel op het overeind zetten van het ei van Colombus aan, maar ook op het bezitten der noodige kennis; en ten aanzien van dit laatste was De Groot zoo buitengewoon, dat wy hem als Vhomme prédestiné zijner eeuw beschouwen moeten. Tijdgenooten laten zich door geusui-peerde reputatien lijmen; het nageslacht houdt zich alleen met wezenlijke verdiensten op.
Zelfs gaven zoo zeldzaam als die van Spinoza zouden hier te kort geschoten zijn. Spinoza\'s werken getuigen van scherpzinnigheid, niet van belezenheid; of, laten zij boekekennis doorschemeren, het is de omgang met auteurs die voor het schrijven van Het regt van oorlog en vrede niet dienen konden. Geheele bibliotheken grieksche wijsgeeren en romeinsche regtsgeleerden moesten verslonden worden; grieksche en latynsche kerkvaders, redenaars, dichters, historieschrijvers; auteurs der midden-eeuwen en auteurs der Ki110 eeuw; juristen, theologen, kommentatoren. Ten einde niet op onkunde te worden betrapt moest men lezen, lezen, lezen, alsof er de zaligheid der ziel en de toekomst der mensch-heid aan hing.
Gewis zou Hugo de Groot niet reeds vóór z\\jn veeitigste jaai een boek als het bedoelde schier uit de mouw hebben kunnen schudden, 1 zoo hij niet het wonderkind geweest was bij het herdenken van welks vroege ontwikkeling, om met Bilderdijk te spreken, de veder der verbaasde historie de fabel in den schoot valt. Slechts de zuigeling die, met welgekozen bijbelteksten, zijne roomsche moeder als aan de borst tot het protestantisme bekeerde; slechts de dertienjarige leidsche student die op de pro-
baar worden der oude, in de plaats van deze de ware steunpunten voor de vorming en ontwikkeling eener nieuwe regtsordening zouden
moeten zijnquot;. , , ,
i Over de snelheid waarmede liet werk uitgevoerd werd, en de hulp-middelen welke den schrijver ten dienste stonden, bij De Burigny, Vie ,1e Grotius, 1750, il\'1\' Boek, §§ vn en tx. - Bij B. Fniin. Gids 1808, IV 235 Vgg.. 2ó0.
DE WETENSCHAPPEN EN DK LETTEREN.
fessoren den indruk maakte .een geboren manquot; te zijn; slechts de zestienjarige doctor in de regten, toen reeds schrijver van beroemde latjjnsche verzen en uitgever van bedorven grieksche handschriften; was daartoe in staat.
Geen ander werk der l?1\'» eeuw, tien betrekkelijk geringen omvang in aanmerking genomen, onderstelt zulk eene geleerdheid; vrucht eener iektuur van honderd jaren, zaamgedrongen binnen de helft van één menscheleven. Geen ander kon om die reden zulk een opgang maken. Alleen wie in staat was het nieuwe stelsel, enkel op de praktijk gerigt, in dit harnas te steken, kon er op rekenen de praktijk eene nieuwe rigting te zullen doen uitgaan. Er was daartoe niets minder noodig dan het ver-eenigd getuigenis van alle autoriteiten der voorgeslachten, sedert de grondlegging der wereld. 1
■Ia zeker, Hugo de Groot is een idealist geweest, een droomer, een advokaat. Onze sceptische eeuw meesmuilt, wanneer zij den pleitbezorger van Holland, welks vloten in Indie de zeeën monopoliseerden en van hare wettige bezitters de eenen gewelddadig onteigenden, de anderen uitmoordden of te gelde maakten, als met een opgestreken zeil nu Portugal dan Engeland in het aan-gezigt ziet varen, en zij met klem van redenen hem hoort be-toogen dat de vrye zee een primordiaal beginsel is, heilig als de vrjjheid zelf, eerwaardig als de Voorzienigheid. 2
Zij kan voor don praktizijn der Oost-Indische Compagnie, die
1 Ad. Fianck. lléformateurs et Publicistes. 1881, bladz. 7: ^Ehtre les utopistes (Cnmpanelia. Harrington) et les restaurateurs impuissants du passé (Snares, Mariana. Selden), la veritable science du droit naturel poursuit son chemin, s\'empare de toutes les intelligences droites, asseoit son empire sur les hommes pratiques, sur les diplomates et les hommes d\'Etat aussi bien que sur les penseurs. Fondée ou plutót régénérée par Hugo Grotius, dans un esprit tout a la fois d\'indépendance et de piété onvers lo passé, a la double lumière de la philosophie et de l\'histoire, de la conscience et des faits, elle est développée et fécondée par une longue suite de continuateursquot;.
2 Hugonis Grotii Mare Liberum, 160!) enz. Aanhef: „Fundamentum struemus hanc juris gentium, quod primarium vocant, regulam certissi-mam cujus perspicua et immutabilis est ratio: licere cuivis genti quam-vis alteram adire cumque ea negotiari. Deus hoc ipse per naturam loquitur eet.quot;
117
DERDE HOOFDSTUK.
apologien van den zeeroof schrijft en het opbrengen van portu-gesche kraken minder onbillijk acht naarmate de lading rijker is; 1 den begunstiger der slavernij, die in het prijsverklaren der persoonlijkheid niet veel kwaad ziet; 2 den tegenstander der vrije gedachte, die met uitzondering der doodstraf eiken maatregel tegen de ongeloovigen goedkeurt. 3 — zij kan voor hem in den wijdluftigen tempel der algenieene welwillendheid en algemeene regtvaardigheid, dien hij voor de volken en de vorsten optrekt, geen plaats vinden.
Vorsten en volken schijnen haar toe De Groot\'s stelsel slechts te hebben aangenomen ten einde, evenals hijzelf, er niet naar te handelen. Of, zoo zij noch zijne eerlijkheid wantrouwt, noch zyne gemoedelijkheid in twyfel trekt, zij meent in zijn persoon den Heiligen Antonius van Padua, en in zijne europesche koningen de haaijen en de snoeken te zien herleven, aan welken die franciskaan weleer met zoo grooten ernst het christendom verkondigde. 4
Met woorden hebben de koningen en de republieken Hugo de Groot in het geiyk gesteld. Aan alle hoogescholen van Europa is zijn boek een handboek bij de beoefening van het volkeregt geworden. De edelmoedige beginselen, die het ademt, zijn verkondigd van de daken. Maar, pas had de evangelieprediker den rug gekeerd, of door de Hollanders werd de verovering van Java
1 Hugonis Grotii de Jure Praedae commenturius, uitgegeven door H. G. Hamaker, 1868. — Over de aanleiding tot het zamenstellen van dit pleidooi door den jongen De Groot (het roeven der portugesche Sint Catharina in de Straat van Malakka door den admiraal Jacob van Heems-kerek, 1003) bij K. Fruin, Grids I8ö8. IV 7—31.
2 De jure belli ac pacis, Ji\'1quot; Boek, S\'1*\' Hoofdstuk. § xxvn 2: „Est ser-vitus perfecta quae perpetuas operas debet pro alhnentis et aliis quae vitae necessitas exigit. Quae res, si ita accipiatur in terminis naturalibus, nihil habet in se nimiae acerbitatis eetquot;.
;; De jure belli ac pacis, 2,,,gt; Boek, 20s,\'\' Hoofdstuk, § xlvi 4: „Has notitias [Deum esse, et unum esse; a Deo curari res humanas, cet.J qui primi incipiunt tollere, sicut in bene constitutis civitatibus coërceri solent, ita et coërceri posse arbitror nomine humanae «ocietatis, quam sine ratione probabili violantquot;.
i Sermoen van Antonius van Pad na tot de visschen bij Van Vloten Prozastukken, blad/. 196 vgg. — Hiervóór. 1 438 noot 1.
IIS
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 11?!
hervat; door de Engelschen het schrikbewind van Cromwell toegejuicht; door Lodewyk XIV naar de alleenheerschappij in Europa gestaan. De kleinere visschen verdwenen als van onds in de magen der groote. Alles bleef onveranderd; behalve dat de aka-demische bibliotheken voortaan een kwartijn of een groot- oktavo méér telden.
Er is een grein waarheid in deze satire, maar ook niet meer dan een grein. Geluk boven den roman van Cervantes de lichtglans der ridderlijke edelmoedigheid, zoo zweeft boven de l?quot;1® eeuw in Europa de menschlievende gedachte van Donquiiote de Groot. Telkens heeft in den loop des tyds de werkelijkheid haar gelogenstraft. Zoo vele oorlogen er sedert den dood van haar ontwerper in de vijf werelddeelen gevoerd zjjn, zoo vele malen ging uit de kabinetten der diplomaten een ongeloovig lagchen op. Niettemin heeft De Groot eene uitkomst verkregen welke den roem zijner gaven waardig is. Sedert zijn boek het licht zag, is elk zich verwijderen van het vrederijk, door hem gedroomd, voor ontrouw aan de roeping van het menscholiik geslacht erkend. Niemand heeft het ideaal durven schenden, zonder voor te wenden het te eerbiedigen. 1
Bij Machiavelli\'s Vorst vergeleken maakt Hugo de Groot\'s Hegt van oorlog en vrede den indruk een werk van minder rang te zijn, geschreven door een „Herr Doctorquot; geworden diplomaat, man der katheder en van het huisvertrek.
Werkelijk heeft niemand ooit Machiavelli overtroffen in het schilderen van de eigenlijke mechaniek der regeerkunst. Het staatsleven is door hem op de daad betrapt. Nevelen noch vrome wenschen geeft hij, maar legt de volkshartstogten en volksbe-
i ..Grotius parait. 11 publie en 1625 son traité du Droit de la Guerre et de la Paix, et bientót la scène change. L\'influence de Grotius s\'intro-duit dans les conseils et dans la conduite des nations. Les documents de la diplomatie du i?\'1 siècle se remplissent d\'appels faits non-seulement aux considerations de politique, mais aussi aux principes du droit, de la justice et de l\'équité, et a Tautorite des oracles du droit public, a ces régies et a ces principes généraux par lesquels les droits du faible sont protégés contre les envahissements de la force supérieure, par l\'union de tous ceux qui sont intéressés dans le danger communquot;. Pradier-Fodéré-Grotius et son temps, bladz. 75.
120 DERDE HOOFDSTUK.
✓
hoeften bloot die gelegenheid tot regeren openen, en wijst aan. welke bekwaamheden de vorst in zich vereenigen moet, zal hij van die gunstige kans een nuttig gebruik kunnen maken. 1
Niets is natuurlijker dan dat in den loop der 16de eeuw Machi-avelli\'s geschrift het handboek der europesche vorsten geworden is, en men ook Willem den Zwjjger heeft kunnen nageven een ijverig lezer van den Principe geweest te zijn. 2 Alle andere schrijvers over dit onderwerp draaijen om de zaak op welke het aankomt heen: Machiavelli gaat regt op haar af, en vat de koe bij de horens.
Des ondanks verkeerde het Italië zijner dagen, met het oog op welks behoeften hij schreef, zoozeer in een staat van uitzondering, dat aan het toepassen zijner denkbeelden, in alle landen van Europa zonder onderscheid, niet gedacht kon worden. Aan den anderen kant had, toen De Groot verscheen, Europa sedert Machiavelli zoovele oorlogen aanschouwd, en was de wensch naar eene minder barbaarsche orde van zaken zoo levendig geworden, dat eene nieuwe handleiding welkom moest zijn. Ons werelddeel ging het tijdperk der edelmoedige hersenschimmen te gemoet, dat nog heden voortduurt, en hetwelk ontsloten te hebben niet de geringste eeretitel van onzen landgenoot is.
XXIV
De Groot zelf vond niet dat zijn werk meest van al door oorspronkelijkheid uitmuntte, maar door volledigheid en door eene geschikte verdeeling der stof. „Velen vóór mij,quot; zegt hij in zijne inleiding, „hebben beproefd op de regtswetenschap den kunst-
Pasquale Villari, Niccolo Machiavelli et 1 suoi tempi. Florence, issi — Macaulay\'s studie over Machiavelli in de Critical and Historical Essays. 1S27. — Hallam, Litterary History etc., 1837—
•l Strada, Be Bello Belgico, Decas I, bladz. :h; vg. der uitgaaf van 1049: ..Id quod a perversa Machiavelli institutione didicisse creditum est. cujus lectioiü Orangium addictum sedulo fuisse, in litteris ex Hispaiüa Alexandre Parmensi Principi transmissis, Granvellus affirmatquot;.
DK WETENSCHAPPEN EN DE J,ETTEREN.
vorm toe te passen; door niemand is dit volvoerd.quot; 1 Zyne eerzucht. was, de anderen daarin te overtreffen.
Wu zijn genoodzaakt te erkennen dat uit dit oogpunt z|jn Regt van oorlog en vrede eene gelukkiger proef was dan het vroeger geschreven traktaat over de Oudheid der Hollandsche Republiek, op welks grondslag naderhand zjjne vermaard gebleven Inleiding tot de Hollandsche Hegtsgeleerdheid rijzen zou. -
Niettemin moeten wjj aan dit traktaat aandacht schenken. Ofschoon meer een historisch dan een juridisch geschrift, wii leeren er de denkbeelden over staatsregt uit kennen die gedurende twee eeuwen, door De ftroot\'s invloed, in Nederland gangbaar geweest zijn. \'
De opstand van 1572 had in niet minder mate den afkeer van het monarchaal gezag tot springveer gehad, dan van het pausdom. Het duidelijkst was dit gebleken in 1584, toen in alle provinciën de stedelijke regenten van het sneuvelen van den prins van Oranje partij trokken om, met verwijdering van Leycester, zich tot een stel aristokratische republieken te vormen. Daar\' mede waren de laatste overblijfselen der „souvereiniteitquot;, gelijk de gehate benaming luidde, vernietigd. 2
Hemelsbreed waren de borden verhangen sedert de midden-eeuwsche Filips van Leiden de vorstelijke alleenheerschappij als het middel bij uitnemendheid tegen de plagen en elenden van het leenstelsel had aanbevolen.3 De alleenheerschers waren, van Filips van Bourgondie tot Karei V en Filips II, elkander in Nederland onafgebroken opgevolgd; maar niet tot bevordering dei-nationale onafhankelijkheid. Welke diensten door hen als bedwingers der burgertwisten en invoerders eener toonbare staats-
121.
De jure belli ae pacis, Prolegomena § xxx: „.Turisprudeutiae artis formom impouere multi antehac destinarunt, perfeoit nemoquot;.
R. Fruin, Tien Jaren, 4\',,\' Hoofdstuk.
Over Filips van Leiden hiervóór, I \'l.ln. 15;}, yay. — Overzigt van zijn stelsel hij !i. Fruin, Verslagen Kon. Akademie 1858, VIII 111 214 vgg.
DERDE HOOFDSTUK.
regeling mogten bewezen zijn, voor de vorming van het neder-Umdsch volksbestaan was in de praktijk niets door hen verrigt. Zij waren vreemde overheerschers gebleven die Nederland als een wingewest beschouwden, en alleen om zijne hulpbronnen hot ontzagen.
Vandaar b;j de openbare meening te onzent oene natuurlijke neiging tot mededoen aan de kritiek van het absolutisme; kritiek welke sedert het uitbarsten der hervorming overal als in de lucht zat. Fn Duitschland, in Engeland, in Frankrijk, alom gingen in den loop der lfiJ« eeuw protesten tegen den roofzieken en schrikverspreidenden arend op, — beeld door Erasmus gebezigd tot aanduiding van den europeschen tiran züner dagen. 1
De f\'ransche kalvinist Hubert l.angnet schrijft een latijnsch boek: Vindicwe contra tyrannos, dat nog in hetzelfde Jaar (1581) door een zijner landgenooten vertaald wordt met het opschrift: De la puissance legitime clu prince. 2 In het staatkundige als in liet godsdienstige is Languet een vurig radikaal. Er bestaat een kontrakt tusschen den vorst en liet volk, leert hij: en wanneer de vorst zijnerzijds de verbindtenis schendt, dan mag het volk de wapenen tegen hem opvatten, hem van de regering ontzetten, hem om het leven brengen.
Dit laatste is een lievelingsdenkbeeld der eeuw. Onder den invloed der renaissance is men vertrouwd geraakt met de geschiedenis der klassieke vrijheidshelden; en in navolging van Griekenland en Home wordt nu door velen de tirannemoord in het pantheon der nationale deugden toegelaten.3
122
Adagia van Erasmus, bij Le Clorc, II 8»;fl A: „Ex universis avibus una aquila viris .sapientibus idonea visa ast quae Regis imaginem re-praesentet: nee formosa. nee eanora, nee esculenta, sed camivora, ra pax, praedatiix, populntrix, belhitrix, solitaria, invisa omnibus, pestis omnium; quae cum plurhnum nocere possit. plus tarnen velit quam possit.quot; Scara-baeus quaei-it aquilam.
Studie over Languet bij de broeders Haag, France Protestante. — Over de waarde van Languet\'s korrespondentie l»ij Grroen, Archives, islft Keeks, I 2,,,, üruk.
:i Over engelsche en fransclie advokaten van den tirannemoord in de IC\'1quot; eeuw bij Hallam, Literary History of Europe during tin* ióth, lGtJgt; and J7,h Centuries. II iv § a.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
De koningen van Frankrijk z\\jn overweldigers: deze overtuiging is bü den franschen kalvinist Frangois Hotman zoo diep geworteld dat hij, uit charters en oude kronyken, de fransche geschiedenis van den grond af herbouwt. Vooroordeelen en staatkundige hartstogten benevelen zijn blik, en vaak leest hü in zijne teksten het tegenovergestelde van hetgeen de oude schrijvers zeggen willen. Doch zijne goede trouw is volkomen. De Gallo-Pranken, betoogt hy, hebben het absoluut koningschap niet gekend. De souvereiniteit berustte bij hunne volksvergaderingen. De koningen werden gekozen door de stenden. 1
Geenszins beweer ik dat aan Hotman onder de fransche publicisten der 16(le eeuw de eerste plaats toekomt. Misschien was -Tean Bodin een man van meer beteekenis dan hij.2 Maar nie-mands denkbeelden, dunkt mjj, hebben nevens die van Languet op de Nederlanders dier dagen zulk een indruk gemaakt als de zjjne. Naar de beginselen van Languet is Filips II door de Nederlanders afgezworen; naar de beginselen van Hotman hebben in de onderscheiden provinciën de Staten zich souverein verklaard.
Uit deze school is Hugo de Groot voortgekomen. quot;Wanneer men in zijne Oudheid der Holhmdsche Republiek hem de geschiedenis onbewust binnenstbuiten ziet koeren, en hem instemming hoort betuigen met het krankzinnig gevoelen der Staten van lüSV, — dat Holland en Zeeland gedurende acht eeuwen geregeerd zijn door graven en gravinnen die hunne souvereiniteit aan eene opdragt der edelen en der steden dankten, — dan doet hij niets anders dan den droom van Hotmail\'s Franco-Gallia op Nederland toepassen.3 Voor de magt van den nieuwen feitelijken
123
Overzigt v;m Francois Hotmail\'s Fl-anco-Öallia sive tractatus isago-gicus de regimine regum Galliae eet., liiT-t, bij Aiigiistin Thierry, l*\'quot; Hoofdstuk der Considerations sur rbistoire dè France. 1810. - R. Dareste. Essai sur Francois Hotman, 1850. — Eil. Cougny. Étude sur Hotman, 1875.
■J Over Jean Bodin bij Ad. Franck, Réformateurs et Publicistes de i\'Europe (Moven lige—Renaissance) ihi; i, bladz. 395 vgg,
;gt; Verklaring van 1587 door de Staten van Holland bij Bor, Oorlogen.
Igt;KKDE HOOFDSTUK.
souverein is een kwanswijs aan de geschiedenis ontleende grondslag geyonden. Er wordt ontkend dat door het afzweren van den koning van Spanje eene revolutionaire daad gepleegd is. De edelen en de steden hebben slechts hunne vrijheid van handelen hernomen. Vinden zt) goed zichzelf te regeren, met alle godde-Hjke on alle menschelijke wetten verkeeren zij zoodoende op den besten voet.
De populariteit van den bjibel deed het hare om de Nederlanders in hunne anti-monarchale gezindheid te bevestigen. Komt Jacob Cats, bij het openen der Groote Vergadering van 1651, tot aanbeveling der stadhouderlooze regering argumenten te kort, het Oude-Testament helpt hem gereedelijk uit den brand. „Het aanstellen van een nieuwen stadhouder en kapitein-generaal wordt door de Staaten van Hollandquot;, zogt hij namens dezen, „tegenwoordig bedenkelyk gehouden. Eerder zonden de Staaten neigen tot eenen vorm van regeeringe in krygszaaken, geschikt naar het voorbeeld van Gods oude volk, de Jooden; die, van den uittogt uit Egipte tot op den tyd der koningen toe, nooit vaste rigters of kapiteinen-generaal gehad hebben, maar gewoon waren by eiken togt een legerhoofd aan te stellen: welk voorbeeld ook, van ouds en tegenwoordig, door andere vrye Staaten gevolgd is.quot; \'
De Heilige Schrift, de klassieke letteren, de vaderlandsche overlevering, het voorgaan van geloofsgenooten in het buitenland, —
124
Dli WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN. 125
alles werkt zamen tot het doen ontstaan eener nieuwe staats-regtelljke theorie, welke in Hugo de Groot haar geleerdsten en welsprekendste!! tolk vindt.
XXV
De O root\'s geschriften over natuur-, staats- en volkeregt worden treffend aangevuld door de staathuishoudkundige van zjin ouderen tijdgenoot Willem Usselincx die hem overleefde. De Uroot stierf in zyn drie eu zestigste; Usselincx werd meer dan tachtig.
Er bestaat ten aanzien van De Groot een vooroordeel hetwelk mji toeschijnt tegen een nader onderzoek niet bestand te zün; ik bedoel dat hij ijdel of een schoolvos was, geboren met een baard. Grotius vit\' nalus est, herinnert men elkander met de woorden van Daniel Heinsius.
Sedert zyne benoeming tot zweedsch ambassadeur te Parijs, wel is waar, nam hy het kinderachtig kwalijk indien hollandsche vrienden, in brieven aan zijn adres, verzuimden hem „Excellentiequot; te noemen. Zelfs toespraken van den goeden Vondel, die nog wel sedert jaar en dag in hot eeren van De Groot zich uit-presloofd had, werden wegens het ontbreken of verminken dezer titulatuur knorrig en minachtend terzijde gelegd, zoo niet in een hoek gesmeten of verbrand.1
Men moet echter deze gevoeligheid van den miskenden vaderlander, schier raaiend op het punt dat een ieder in Holland het er op toelegde hem te vernederen of te grieven, niet verwarren met het karakter van den mensch.
Uit De Groot\'s ingenomenheid met Stevin, man zonder akade-mische vorming of akademischen rang, hebben wij het regt te besluiten dat de verwaandheid hem wezenlijk vreemd was. Slaat
Hugu de Groot ;uiu Willem (le Groot, Parijs April 1641: „Aliter scriptis ad me litteris non modo nihil respondebo, sed et eas exuram, ut ,iam feci Barlaeanas et Vondelianasquot;. Nc .r)42 der Epistolae van li!87. Appendix.
DERDE HOOFDSTUK.
men voorts in zijn Begt van pryjsverklaren de plaatsen na waaruit blijkt hoe gaarne hij zich in betrekking stelde met knappe mannen der praktijk, zeevaarders of kooplieden, dan verdwijnt de pedant voor goed uit het gezigt. Er blijft slechts plaats voor den belangstellenden weter, tuk op het vermeerderen zyner kennis.
Dit tot mijne regtvaardiging bij lezers die er zich over verwonderen mogten dat ik den ongeletterden en schier vergeten üsselincx niet slechts in één adem met Hugo de Groot noem, maar te verstaan geef dat De Groot zaken over het hoofd heeft gezien welke door üsselincx opgemerkt zyn. Al ontbreekt het bewijs dat de twee mannen elkander ooit ontmoet hebben, wy kunnen ons verzekerd houden dat geen eigenwijsheid De Groot zou hebben verhinderd üsselincx aan te hooien.
In het staatkundige en het kerkelijke, dit moet toegegeven worden, waren zij onverzoenlijke tegenstanders, üsselincx behoorde tot de party der uitgeweken Vlamingen in wier oogen de strengste kalvinisten naauwlijks streng genoeg, en mannen als Oldenbarnevelt en De Groot jammeiiijke vrijdenkers waren. Wegens het dwarsboomen zijner plannen tot oprigting eener West-Indische Compagnie haatte hij Oldenbarnevelt persoonlijk. In eene zijner memorien verhaalde hij naderhand met welgevallen en ophef, prins Maurits te hebben aangespoord Oldenbarnevelt met de wapenen omver te werpen, en dat de prins naar dien raad met instemming geluisterd had.\'\'
1 üsselincx aan de Staten-Generaal, Oktober li;3ü: «Als syn Exc. den Prince van Oragnien Mauritius hoogloffelycke gedachtenis met de Advocaet van Hollandt Bernevelt in uwe Ho: Mo: vergaederinge harde woorden gebat hadde, soo quam ik snamiddachs by hem om te spreken, maer vont hem seer gestoort in syn earner over en weder wandelende, ende liet my tegens syne gewoonte lange staen sonder spreken. Waer-over ik ten lesten tvvoort nam seggende: Genadige Heer, my dunckt dat uwe Exc. seer ontstelt is. Hy antwoorde: \'t Is waer, maer hebbe ick daer geen reden toe? Ick seyde niet te weten wat reden hy hadde. Daer op hy antwoorde: Omdat ick vreese dat wy sullen over hoop liggen. Ick seyde al lacchende: Vreest uwe Exc. dat? en het. is tgene dat ick hope. Wel, seyde syn Exc., warom hoopt gy dat? Ick antwoorde: Om dat ick sien dat de disordre te wyt is ingebroken om met ordre geholpen te worden; wy moeten daer met disordre uyt. of uwe Exc. en \'t landt is verloren. Waer op syn Exc. vragde: Wat dan? Ick antwoorde: Ick ben
126
DE WETENSCHAPPEN EN L»E LETTEKEN.
Het nageslacht echter heeft het regt, personen en stelsels te beoordeelen onafhankelijk van zulke kleingeestigheden. Hetzij men Usselincx wegens zijn miskennen van Oldenbarnevelt ver-foeye of liefhebbe, zyn naam vertegenwoordigt de nederlandsche staathuishoudkunde der 17,,e eeuw; wetenschap toen belangwekkender dan eenige andere misschien, omdat zij zich nog niet bewust was eene wetenschap te zijn, zy van niet één katheder aan niet één hoogeschool onderwezen werd, niemand vooralsnog er op bedacht was geweest haar tot een handboek te herleiden, en zy in pittige vlugschriften over aangelegenheden van den dag hare natuurlijke uiting vond.
Men heeft in onzen tijd beproefd eene geschiedenis der nederlandsche staathuishoudkunde in de IT1\'0 eeuw te schrijven; en, gaan w\\j enkel met de redenering te rade, dan was het ondernemen geregtvaardigd. Volgens Usselincx zelf vormden de Zeven-Provincien „een florissanten Staat, welcks gel\\jcke in Europa toen niet en was.quot; 1 Niets natuurlijker dan te onderstellen dat die bloei de vrucht was van een in Nederland aangenomen eko-nomisch-politisch stelsel, en er wetenschappelijke werken der IT41\'1 eeuw bestonden waarin men deze tot het verleden behoo-rende ekonomisch-politische beginselen, beter dan in eenige andere litteratuur van dien tijd, opsporen en bestuderen kon. -
Do uitkomst heeft echter geleerd, als ik zeide, dat dit eene
geen ciygsman. maer haddc ick :i of i duysent .soldaten, lek suit remediëren of daer by sterven. Syn Exc. begonde te lacchen. seggende: Wat wondt gy doen? Ick seydo: Soo ende .soo sonde ick doen. Waerop syn Exc. weder seydo: Ghy hebt gelyck, t\'moet soo gedaen worden, maer ghy moettet niet seggen. - - Ick gaff hem stoffe om de saecke te konnen antwoorden soo t\'noot ware geweest, die hy daer na schriftelyck van my voorderdequot;. Bij O. van Koes, Staathuishoudkunde, TI 107 noot -J.
1 Usselincx, Waerschouwinge over den Treves, luao. Bij O. van Rees. II 136.
2 Etienne Laspeyres, Geschichte der volkswirthscliaftlicben Anschau-ungen der Niederlünder und ihrer Litteratur /.ur Zeit der Repnblik, Leipzig 1803. Bekroond antwoord op de prijsvraag: „Quellenmassigo Dar-stelluiiir der nationalöconomischen Litteratur in Holland bis zum Anfang des xvni. Jahrhundertsquot;.
127
DERDE HOOFDSTUK.
vergissing was. 1 üe staathuishoudkunde werd aan de nederland-sche universiteiten der 17ll,gt; eeuw niet onderwezen. Er waren geen Juridische professoren met staathuishoudkundige systemen. Be litteratuur over het onderwerp was eene pamfletten-litteratuur. - De wetenschappelijke 4jde van het vraagstuk werd in wijsgeerige geschriften over staatsbestuur slechts ter loops aangeroerd. 1
Men neme Leeghwater\'s plannen tot droogmaking der Haarlemmer-meer. Deze eu dergelijke ondernemingen rustten, zoo men wil, op wetenschappelijke onderzoekingen. A Keeds Stevin had er op gewezen dat men, door putboringen in veenachtige gronden, niet alleen tot het bekomen van dieper liggend drinkbaar water geraken, maar ook omtrent de geschiktheid van verschillende bodems voor den landbouw zich aldus afdoend vergewissen kon. Stevin rekende deze nieuwe kennis onder de merkwaardige veroveringen der eeuw.5
Doch, uit de ondervinding der droogmakerijen eene leer van den nationalen rijkdom voor de scholen af te leiden, daaraan werd niet gedacht. Jien bepaalde er zich toe, in geschriften als liet Haarlemmer-Meer-boek, op de winsten te wjjzen, afgeworpen door het bedijken van de Schermer, de Purmer, de Beemster, en vijfentwintig andere plassen.quot;
Dat het slagen dezer ondernemingen aan zekere wetten hing, en het om rijk te worden niet genoeg was geld in het uitmalen
l „Ich bemühte mich in einer lüngereu -Einleitung den Beweis zu erbringen, dass die Starke der iiiederlandischen Nationalöconomik nicht in grosseren wissenschaftlichen Werken, sondern eben in den Gelegen-heitsschriften berulitequot;. -Laspeyres, Voorrede, bladz. ix.
Hare bibliografie bij Laspeyres, bladz. vgg. — Aanvulling bij O. van Rees, 11 -194 vgg.
j Over ekonomisch-politisehe denkbeelden in Nederland van Be Groot tot Bynkershoek bij Laspeyres, Inleiding, bladz. 28. Ook Spinoza en De la Court worden daar herdacht.
4 Over Leeghwater bij Laspeyres, bladz. al 2.
b -Sulcx dat ick acht dit te meugen gerekent worden onder de groote vonden, die niet alleen t\'onsen tyden, maer over veel hondert jaeren, tot \'smenschen kennis gekomen zyiv\'. Stevin, Ondergcheyt van de Oir-deningh der Steden.
\'i Hiervoor, 11\' aoi» vgg.
12M
DE WKTENSOHAPPEN EM DE LETTEREN.
der Beemster te wagen, dit wist niemand beter dan Usselincx. Hij stak in die naak een goed gedeelte van zijn fortuin, en deed de jammerlijkste ondervinding op. Een bankroet was het gevolg; zoodat Oldenbarnevelt naderhand met reden van hem zeggen kon dat de plannemaker Usselincx „zeer veel duysenden meer schuldig was als hij conde betalen.quot; 1
Usselincx\' gedachten toch waren levenslang vervuld met eene becijfering van anderen aard, en te kwader uur had liü zich de Beemster voorgesteld als eene belegging die met gesneden brood gelijkstond. In de digte gelederen der brochures van het\'tijdvak, die betrekking hebben op het stichten van maatschappijen ter exploitatie van overzeesche gewesten, beslaan niemands geschriften zoo veel plaats als zijne prospektussen en memorien handelend over het oprigten eener West-Indische Compagnie. Voor dit denkbeeld, zeer verschillend van dat hetwelk naderhand door de Maatschappij van dien naam verwezenlijkt is, heeft Usselincx gestreden, geleden, zestig jaren lang, tot martelaanvordens toe. Het is zijne opkomst en zijn ondergang geweest; en vooral uit dit oogpunt verdient hy naast De Groot gesteld te worden. 2
Beiden waren buitengewone mannen met utopien, en vertoonden de gewone ongelijkheid aan zichzelf welke men bij utopisten aantreft. Ongehoord noemden zij het dat de paus van Kome zich aanmatigde pachter van alle zeeën der aarde te zijn, eu ook ten aanzien der volken in beide Indien souvereiniteitsregten te bezitten. 3 Zijzelf echter handelden niet anders. De Groot is advo-kaat eener Oost-Indische Compagnie welke de aziatische zeeën beoosten de Kaap de Goede Hoop als hare regtmatige prooi beschouwt, 4 en niet verdragen wil dat zelfs Nederlanders, al ontdekken zü nieuwe zeestraten, met hunne eigen schepen naar Java stevenen en er handel drijven. 5 Met magt van redenen
1 Verhooren van Oldenbarnevelt. 1850, bladz. 74.
2 Geschiedenis van Usselincx bij O. van Rees. Staathuishoudkunde, 2°\'\' Deel. Squot;\'0 Hoofdstuk.
;» Hugo de Groot. De Mare Libero. 1609.
i Oktrooi der O. I. Compagnie bij O. van Kees.
5 Het geval van den jongen Lemaire. in Bakhuizen van den Brink\'s •Studie over Lemaire den Vader. I86;i
129
DERDE HOOFDtiïUK.
gaat liü in Engeland betoogen dat de Hollanders bevoegd zijn in de Molnkken juist datgene te verrigten wat zij schennis der Vrije Zee noemen wanneer de Engelsohen in Europa het nadoen. 1
Usseiim-x vraagt oktrooi, eerst in Nederland, daarna in Zweden, voor eene Westindische of Zuidzee Maatschappij wier monopolie (wU geiooven naauwljjks onze oogen wanneer wy eene wereldkaart raadplegen) zich zal uitstrekken van Afrika\'s oosten westkust, den Atlantischen Oceaan over, tot New-Foundland; en vandaar, met inbegrip van alle tasachenliggende eilanden, in zuidelijke rigting tot Kaap Hoorn. \'\'
Wanneer de Hollanders aarzelen dit handelsgebied met de Zweden te deelen, dan vindt XJsselincx hen happig en zichzelf liberaal. De wereld, zegt hij, is groot genoeg voor meer dan één Alexander. s Hü noch De Groot zijn zich bewust dat hunne leer der vrije zee eene impertinentie, en het regt der Hollanders evenzeer eene luchtverheveling is als dat der Portugezen of van den paus.
üsselincx\' droom is, ten einde den koning van Spanje af breuk te doen en het rijk der gereformeerde kerk op aarde uit te breiden, in Zuid-Amerika kalvinistische nederlandsche koloniën te stichten, die alle niet-gereformeerden volstrekt zullen afwijzen (niet slechts roomschen en joden, maar ook doopsgezinden en remonstranten), en in den antieken zin van het woord volkplantingen zullen zvjn. \' Het moederland zal op die koloniën handel kunnen drijven zonder iemand uit te sluiten ; doch de soort van vrijheid welke üsselincx hierbij op den voorgrond wil gesteld zien, is nogmaals eene klucht. De kolonisten, verlangt hij, zullen
130
De Groot\'s engelsche kommissie van 1(J13.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
slechts landbouwers mogen zijn, geen kooplieden of industriëlen. Of zü al dan niet gouddelvers willen worden, dit staat aan hen.1Zij moeten in de eerste plaats produkten telen voor de fabrieken in het moederland. Het: moederland moet die grondstoffen fabriekmatig verwerken, en de voortbrengselen in de koloniën verpassen aan de inlandsche bevolking.
Doch er is in dit denkbeeldige iets waardoor Usselincx van De Groot zich gunstig onderscheidt.
Eene inlandsche bevolking aan gene zijde der linie, gewelddadig onderworpen aan het nederlandsch gezag, heeft voor De Groot nooit bestaan. Op geen enkele plaats in zijn Regt van oorlog en vrede brengt hij de kwestie ter spraak, welke verplig-tingen eene koloniale mogendheid ten aanzien van hare wingewesten, of in het bijzonder een land als Nederland met betrekking tot den Maleischen Archipel heeft na te komen.2 In z\\jne verhandeling over Be vrije zee pryst hy het werk van een spaansch theoloog en jurist der 16de eeuw, die in een traktaat over De Indiërs had aangetoond dat geen pauselijke bullen den spaan-schen veroveraar het regt konden verleenen, daarginds de inlandsche souvereinen te vervangen.3 Den Portugezen wordt door De Groot zelf de bevoegdheid ontzegd, zich in Azie als heeren en meesters te gedragen. De onverm\\jdelijke gevolgtrekking ech-
131
?gt;Het ghemeen ghevoelen is. dat den meesten ryekdom van dyen handel sonde ghelegen zijn inde ryeke gondt ende silvere mijnen die Indien heeft. T\'selve is een groot misverstant. Den meesten ryekdom bestaet inde verscheyden vruchten ende ghewassen die in die landen van Indien vallenquot;. Usselincx. in het hierna te noemen Vertooch van lfi08.
De § 10 van het Jus Belli ac Pacis 2llc Boek. !gt;\',e Hoofdstuk, handelt alleen over volkplantingen in don grieksch-romeinschen zin van het woord.
De Mare Libero, c. u: „Indi. cum ad eos Lusitani venerunt. etsi partim idololatrae, partim mahumetani erant. gravibusque peccatis invo-luti, nihilominus publice atque privatim rerum possessionumque suarum dominium habnerunt, quod illis sine justa causa eripi non potuit. Ita eertissimis rationibus post alios auctores maximi nominis concludit his-panus Victoria eetquot;. — Francesco de Victoria (1480—1546) was hoogleeraar te Salamanca en gaf een bundel Relectiones Theologicae in het licht Het .v1\'\' der traktaten in die verzameling handelt De Indis.
DEIiHE HOOFDSTUK.
ter dat dan ook, toen zü van Ambon zich meester maakten en met bloedig geweld den specerijhandel monopoliseerden, de Nederlanders zich als tirannen gedroegen en verdienden by de openbare meening in den ban gedaan te worden, — dit punt roert hij, hetzü nationale zelfzucht zijn oordeel benevelde, hetzij hij als advokaat het niet van zijne roeping achtte slapende honden wakker te maken, met geen woord aan.
Anders Willem Usselincx. Niet dat deze ten aanzien van het geoorloofde der slavernij, by voorbee\'d, gevoelens voorstaat welke van die van Ue Groot wezenlijk afwijken; maar hy is tot het inzigt gekomen dat in elk geval de slaven slechte werklieden zijn, en vrije kolonisten verweg de voorkeur verdienen. Hij brengt er het spreekwoord bij te pas : „Met ongewillige honden is qnaet hasen vangenquot;. 1
Bovenal echter wint hy het van De Groot in zoover hij beseft welken beschavendon invloed de handel, in eene vreedzame kolonie, zal kunnen uitoefenen op volken als de inboorlingen van Zuid-Amerika, die niet, gelijk de overwonnen natiën van het Oosten, reeds geordende Staten vormen, maar het leven van natuurkinderen leiden, en dooi\' de minachting van Spanjaarden of Portugezen blijven die zij zijn.
„T\'is wel waerquot;, zegt hij, „datter oock veel ghelts wt Portu-gael derwaarts wordt ghevoert; maer dat comt om dat daer anders gheen manufacturen en worden ghesleten als die de Portugesen selfs van doen hebben. Have slaven, die veel duy-seiiden zijn, on hebben niets, want die meest naeckt loopen; ende alsoo en trecken sy daer gheen ander voordeel wt als den aerbeyt. Van de quot;Wilde of Bresilianen en hebben sy oock gheen gheniet of voordeel, dewyle sy die veracht, fonder, ende onghe-oeffent houdenquot;.
Evenzoo zouden de Spanjaarden in Mexico en Peru veel meer voordeel behalen, indien z\\] de inboorlingen weleer goed behan-
132
O. van Kees. Staathuislioudkunde, II !)S vg. — Deze en de volgende plaatsen zijn ontleend aan een van Usselincx\' belangrijkste geschriften : -Vertoogh, hoe nootwendich, nut ende profytelick het sy voor de Ver-eenighde Nederlanden, te behouden de vryheyt van te handelen op de quot;Westindien, ifjos.quot;
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
deld en minder onderdrukt hadden: „dewyle d\'Indianeu wat borghelijcker souden gheworden en, om te genieten de vrucht die van den aorbeyt compt, haer tot den aerbeyt ghewent hebben. Twelck in tijt van Vrede of Treves beter ende bequamer, met minder onoosten ende perijckels sal connen gheëffectueert worden, als in t\\jt van oorlogequot;. 1
Hersenschimmig en onpraktisch moeten wy deze denkbeelden noemen, wanneer w(j uit oen vorig hoofdstuk ons herinneren welke bloedige middelen door de Nederlanders dor l?\'1\'quot; eeuw zijn moeten aangewend worden om vasten voet op Java te bekomen, en dat zij in West en Oost overal het onderspit gedolven hebben waar zij niet, naar het beginsel van Jan Pietersz Coen, de wapenen door den handel, of den handel door do wapenen steunden.
Niettemin verdient de man met eere herdacht te worden die gedurende al de .jaren van een lang en moeilijk leven, zijne eeuw vooruit, eene edelmoedige gedachte is blijven voorstaan. quot;Waren de nederlandsche kalvinisten enkel kalvinisten geweest; hadden de omstandigheden en de hartstochten er hen niet toe gebragt tevens als oorlogvoerende kooplieden op te treden; Usselincx zou in hun midden den idealen koloniestichter vertegenwoordigd hebben. Gelijk Hugo de Groot voor Europa, was hij de man des vredes voor Amerika en voor Azie. Wij kunnen het slechts aan de tijden wijten zoo beider stem die eens roependen in de woestijn gebleven, en de schipbreuk van den een ook de schipbreuk van den ander geweest is.
XXVI
Over het leven van Hugo de Groot ligt een dichterlijk waas dat aan zijne verzen te zeer ontbreekt. De latijnsche daaronder zijn zinledig, of breiden slechts gemeenplaatsen der zedekunde en der geloofsleer uit. De hollandsche doen, op een paar uitzonderingen na, weinig anders; zij behooren tot de school van -Jacob Cats, en blijven beneden de beste catsiaansche modellen.
1 Uit hot Vertoogh van 1608, hij O. vmi Kees, II :m vg.
138
DEKDK -HOOFDSTUK.
Het was De Groot niet gegeven de poëzie van zijn bestaan poëtisch uit te drukken. Hetzelfde geldt van zijn hollandsch proza, dat slechts bij uitzondering en als in onbewaakte oogenblikken den kanselarijstul te boven komt.1
Hetzij men hem echter als Nederlander beschouwt, als jurist, als staatsman, als godgeleerde, — uit elk dier oogpunten is hij belangwekkend niet-alleen, maar zijne lotgevallen in al deze karakters doen keer op keer aan een treurspel denken; aan ime tragédie sous un crdne, zon men in onze dagen zeggen.
Hoewel hy een man van krachtigen ligchaamsbouw is, en hij evenals Cats, evenals Vondel of Constantyn Huygens, gemakkelijk tachtig of negentig had kunnen worden, 2 begint hij reeds op zyn acht en vijftigste aan het einde te denken. Het verbaast hem dat zyn vader nog leeft. 3 Hij vervaardigt alvast zyn eigen grafschrift. 4 Zyn broeder Willem en den uitgever Blaeu port hij in brief op brief uit Parijs, opdat zij spoed maken met het in proef brengen en korrigeren van sommige werken waarvan hij de kopij heeft achtergelaten of overgezonden.
Er is een tijd geweest dat hij het regt had zich als een gelukkig echtgenoot te beschouwen, en den Hemel voor het bezit /.(jner zeeuwsche Maria te danken. Doch jufvrouw Van Keigers-bergh is er met de jaren niet beminlijker op geworden. Goed
134
Brill, De Groot als auteur van staatkundige strijdschriften. In Hugo «le Groot herdacht 188;), bladz. 74 vgg. — Vquot;quot; de Caix de Saint-Aymour. Notice sur Hngues de Groot, suivie de lettres inédites. Parijs. Charavay, 1884.
..De gestalte van zyn lichaam was ryzig, zyne leden gesloten, en zoo stark, dat hy in *t wandelen, loopen en springen, onder luiden van zyn jaren weinig weergade vondquot;. Brandt en Van Cloppenburgh, Leven van Huig tie Groot, 1727. 11 429. — Eene herinnering van De Groot\'s zorg voor ligchaamsbeweging leeft voort in de zweep en den drijftol op tie prent bij Wagenaar, Yad. Historie X 414.
-Ego, mi Frater, jam annum implevi quinquagesinuim et octavuni. Patrem adhuc tanto seniorem viventem babeo\'quot;. Aan Willem de Groot, 14 April 1Ü40. No 491.
1 Aan Willem de Groot, 2 Maart l«4l, No : ..Ulii Deus ]ne voca-verit sca\'ibi mihi volo epitaphilini:
Grotius hie Hugo est, Batavuin eaptivus et exul,
ƒ A-gat us Regni, Suedia magna, tui.quot;
Igt;E WETEXSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
rond, naar borst en naar inborst, overdryft zij do openhartigheid, [n zijn byzün tobt zij over het uithuwlijken eener dochter; is zij afwezig, zii klaagt over den onwil of het wangedrag van drie zoonen. In hare brieven anaauwt zij hem af. 1 Hare meerderheid wat het konfijten van vruchten betreft is onmiskenbaar; doch zij gaat zijne meerderheid hoe langer hoe twijfelachtiger vinden. ZU is de vrouw niet die hem op den duur bevredigen kan. Het is niet om haar dat hij aan het leven hecht.
Twee- of drieëntwintig jaren geleden waren er voor hem termen geweest, na de vlugt uit Loevestein, een dankbaren blik te werpen op de boekekist waarin hij een benaauwd paar uren had doorgebragt, maar aan wier engte hy de vrijheid dankte. Tus-schentijds had do gelegenheid niet ontbroken over dit voorval te leeren schertsen, en alleen met welgevallen de kordaatheid der echtgenoot te gedenken, de gevatheid der dienstbode, of den langen neus van kapitein Deventher. De zwaarmoedige Be Groot integendeel neemt alle dingen levenslang ernstig op. quot;Wanneer hij te Parijs, twaalf maanden vóór zijn dood, verneemt dat de fameuse kist zoek, of te Delft in het ongereede geraakt is, dan trekt hij zich dit aan. De profeet Mozes, een man geworden, had niet met meer aandoening de biezen korf zijner uitredding als kind kunnen gedenken. 3
Weinig Hollanders hebben zulk een hollandsch hart met zich omgedragen. Spreekt De Groot over de Batavieren, dan bedoelt hij eene enkele maal de Zeeuwen, doorgaans de Hollanders, en hen
l Maria van Reigersbergh aan Hugo de Groot, Don Haag it: April 1640: ÜE. doet my noch lachen, hoe qualyc het my lust, als hy zeidt dat men immers Pieter naer Amsterdam zoude laeten gaen woonen. Als UE. iet in t\' hooft heeft, geen reeden en connent daer wt brengen ... Ic bidde UE., zedt toch die lorren wt u hooft, dat ghy meendt • lat als Pieter maer tot Amsterdam en is, dat het dan inerveljes zullen /.ynquot;. Bladz. 1S5 der Brieven door Vollenhoven en Schotel, iSaquot;.
l\' K. Fruin, Hugo de Groot en Maria van Reigersfoergh, Gids is\'iö, 11 2811 vgg., tl? vgg.
:t „De area miror quae dieisquot;. — „De area nihil?quot; — „De area repe-rienda volo adhuc bene sperarequot;. — „De area doleo ita neglectum habitum documentum divini in nos favorisquot;. Aan Willem de Groot, Augustus, Oktober en November l(i44. Na 719, 720, 727. 7:t:!. Bij Brandt en Van Cattenburgh, II :i8:i.
135
DEHDK HOOFDSTUK.
alleen. Voor de andere gewesten der Unie gevoelt hij niets. Zjjne liefde voor die ééne provincie zou met dat al volstaan hebben voor hot omvademen van een groot rijk. Zoo hartstogtelük is zy, dat hij in de eerste parüsche ballingschap tien jaren behoeft om aan het denkbeeld der scheiding te gewennen.
Doch, verflaauwt eenmaal zijne genegenheid, dan is het ook voor goed gedaan. „Holland,quot; schrijft hij ten laatste, „Holland is eene republiek met welke geen verstandig man zich inlaten kan, zonder of haar of zichzelf te schaden.quot; 1
Al de werken zijner jeugd ademen de warmste vaderlandsliefde. Noch de Grieken noch de Romeinen, vindt hjj, kunnen de ver-gelüking met de Hollanders uit de eerste jaren der IT11\'\' eeuw doorstaan. De hollandsche regtsgeleerdheid is een model. De oorsprong van het gezag der hollandsche Staten moet in de Ca-pitularien van Karei den Oroote, neen in de Commentarien van lulius Caesar gezocht worden, zeventien eeuwen terug. - AI hetgeen de Hollanders doen is welgedaan. Bovenal hun tuchtigen der Portugezen in het Oosten, wanneer zij zich gaan verzekeren van een aandeel in den indischen buit.
In het Beat van oorlog en vrede, korte jaren daarna, worden de Hollanders niet genoemd. De schryver heeft opgehouden hun landgenoot te zijn, en verloochent met voorgewende wetenschappelijke onzijdigheid zijne republikeinsche herkomst.3 Van mede-
l -Hollaudortun eji respublicu est cui nemo mediocriter sapiens mi-scere se debeat; nam ant süti nocitnms est ant patriaequot;. Aan quot;Willem de Groot, igt; November ly-tl. N0 57:i. — Uit een brief aan Willem van 2i: Noyember l(jS9, Nu 173: ,.Prodiit in Anglia tragoedia nostra Christus Patiens, optimis in ea lingua versibus expressa. Vir illustrissimus elogium proposuit cujus initium sic me alloquitur:
Our ages Wonder, by thy birth the fame Of Uelgia, by thy banishment the shame.
•J Oudtheydt vande Hollantsehe Republique. bladz. 36 der uitgaaf van UiM: „Dit kort verhael, beginnende voor Julius Cesar ende op dese tijdt eyndigheude, betoont dat ghedurende meer als 1700 .jaren de Bataviers, nu Hollanders genaemt, gebruyekt hebben deselve regeeringhe. waer van de hooghste macht geweest sy by de Staten, ende noch isquot;.
„Injuriam mihi faciet .si cjui.s me ad ullas nostri seculi controveraias, aut natas aut quae nasciturae praevlcleri possunt. respexisse.arbitratui*quot;. — De jure belli ac pacis, Prolegomena § r.vnr.
136
DE WETENSCHAPPEN EN UE LETTEREN. 13 7
burger is lijj wereldburger geworden. Uit zfliic hollandsclie Jaarboeken en Historiën schrapt hy vaderlandlievende bladzijden die hem toeschijnen van jeugdige brooddronkenheid te getuigen, en stelt er andere voor in de plaats vol afgemeten loftuitingen aan het adres van zulken die men anders hem zou kunnen nageven als persoonlijke vijanden bejegend te hebben. Hij wil niet dat het handschrift vooreerst onder iemands oogen kome. 1
Meer en meer wordt het eene idee fixe bi) hem dat de Voorzienigheid, toen üij hem aan zijn vaderland ontscheurde en bewerkte dat hij te Parijs tot gezant van Zweden benoemd werd, daarmede een bijzonder oogmerk gehad heeft. 2 Zij heeft gewild dat hij, als onschendbaar ambassadeur eener koningin bij een koning, buiten het bereik der pijlen van den laster, zijn verder leven zou kunnen wijden aan één groot en edelaardig doel: het bevorderen van den vrede der christenheid door het verzoenen van katholicisme en protestantisme en het hereenigen van beiden in eeno ideale kerk naar den type der anglikaansche.
Van zijne vijanden noemen do eenen hem een vrijdenker, de anderen een geheim papist. Beiden bedriegen zich : hü is een episkopaal. Maar dit is waar dat er, ten aanzien van den paus, bij de protestanten één dwaling heerscht die volgens De Groot vóór al het andere moet uitgeroeid worden; het vooroordeel dat het roomsche Rome het romeinsche der Openbaring van Johannes is en het pausdom bet Uroote Beest. 3 Eene oneindige waarde hecht hü aan het verschijnen van een traktaat waarin hij aantoont dat deze meening op averegtsche schriftverklaring rust, en do paus ten onregte door de protestanten voor den Antichrist gehouden wordt.
Historisch-grammatikale schriftverklaring, onafhankelijk van het dogma, daarop komt alles bij hem aan. Om die reden moeten
l ,,Zoo lang ik myn laatste liand aan myii Historie niet golegt heb, wil ik die van niemaut gezien hebbenquot;. Woorden van De Groot bij Brandt en Van Cattenburgh, 11 298.
i „Ego me existimo in hoc asylo legationis a Deo uolloeatum, ut ipsiu* veritati et concordiae duni vivo inserviamquot;. Aan Willem do Oroot, 14 April 1 (gt;40, No 491.
3 Von Döllinger. Lectures on the Reunion of the Churches, 1872, hoofdstuk: Reaction towards union quot;n the Continent in the 17th century.
DERDE HOOFDSTUK.
ook binnen den kortst mogolijken tijd zijne bübelsehe Aantee-keningen hot licht zien. Daaruit zullen de menschen leeren dat de scheuring in den boezem der christelijke wereld eene verderfelijke nieuwigheid is; de christelijke oudheid der vier of vijf eerste eeuwen één Heer en één geloof beleed; de Heilige Schrift beurtelings ftenève en liome gelijkgeeft; en tot haar terug te koeren, gelijk zij door de groote kerkleeraren van alle tyden is uitgelegd, een onfeilbaar middel tot herstel aanbiedt. Met de gejaagdheid van een man die zijn einde voelt naderen, wil hg zijn panacee bekend gemaakt hebben. 1 Hora ruit. -
Niet dat hij zich voorstelt reeds aanstonds de tijdgenooten te zullen winnen. Do zaden die hij uitstrooit, daarvan is h\\j zich bewust, zullen eerst onder een volgend geslacht boomen worden. Maar de tijd dringt, de eeuw vermaant, het water is aan de lippen. Hij moet werken zoolang het dag voor hem is. J
Ook bedriegt hij zich niet; en weldra zal door kardinaal Spi-nola namens den paus, door Bossuet in Frankrijk, door Calixtus en Leibniz in Duitschland, De Oroot\'s denkbeeld als een wachtwoord erkend worden. Koningin Christina van Zweden wordt roomsch, prinses Louise Hollandine roomsch, de landgraaf van Hessen roomsch, een zoon van den Winterkoning roomsch. Vondel roomsch. Dryden roomsch. Wil Nederland aan het godege-vallig werk verder niet mededoen, het zal De Groot smarten, niet weerhouden. Hij heeft Nederland uitgeschrapt. Zoo slechts de nederlandsche drukpersen zijne geschriften vermenigvuldigen,
138
Aim zijn zwager Keigersbergli, Augustus ttMl: „In myne Loevesteiu-sche gevangenis heb ik Oodt belooft, myn best te doen om al hetgeen ik in myne gevangenis aan \'t Nieuwe Testament helt gearbeid gemeen te maken voor de nakomelingenquot;. Bij Brandt en Van Cattenburgh. 11 -101. — Over De Groot als uitlegger van het Oude Testament bij Kuenen, Hugo de Groot herdacht lS8:J, bladz. 12 vgg.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
liet is hem genoeg. Dralen y.ij te zeer, hij heeft de fransche persen bj) de hand. 1
Zijne beste nederlandsche herinnering is zijne bedevaart naar het standbeeld van Erasmus, toen hü in 1631 voet aan wal zette te Rotterdam, en zyn eerste gang, vóór hij nog wist of de burgemeesters en de Staten zijne tegenwoordigheid zouden dulden, die bronzen beeldtenis gold.\'\' Erasmus, dit weet hij, Erasmus en alle weidenkenden die met en vóór Erasmus de hervorming der kerk in de kerk gewild hebben, hebben de goddelijke goedkeuring weggedragen. Te midden dier wolk van trouwe getuigen voelt hu zich op zijne plaats.2
Daarom schrijft hij tegen den oorlog, en vermaant hü de vorsten tot regtvaardigheid en menschelükheid.J Daarom predikt hij de hereeniging van al degenen die in alle kerkgenootschappen Christus voor hun zaligmaker erkennen. Daarom beschouwt hij, sedert van de voornaamste geschriften die op dit onderwerp betrekking hebben de persrevlsien door hem nagezien werden, zijne levenstaak als vervuld. Of hij te Parijs, te Amsterdam, te Stockholm, te Rostock, te Munster sterft, het is hem onverschillig. Zijne vrouw heeft hem nooit noodig gehad, en zal ook zonder hem zich weten te redden. De wateren van Spa, hoopt hy, zullen zgne dochter goed doen. Züne zoonen moeten zelf zich een weg door de wereld leeren banen, evenals hun vader gedaan heeft. 3
139
„Si ibi [AmstelodamiJ non eduntur. liilt;- [laitetiae] edanv\'. Aan Willem de Groot, 21 Maart 1042, N0 592.
:t ..Die. in de Kerke zynde, de abuisen hebben tegengesproken, zonder een afgezonderde party te maken, en daar over hebben geleden, zullen hun loon van God ontfangenquot;. Woorden van De Groot bij Brandt eu Van Cattenburgh. II 322.
Films me imitetur sitque suae fortunae faberquot;. Aan Willem de Groot, 22 Oktober 103!», N« tü». — De tijding van De Groot\'s overlijden te Rostock, op de terugreis uit Zweden na zijn ontslag, is door de huis-genooten ontvangen te Spa, waar mevrouw De Groot zich heenbegeven bud met hare dochter Cornelia, die de baden gebruiken moest.
DERDK HOOFDSTUK.
He teruggeroepen ambassadeur van Zweden is oen partikulier persoon geworden, en beveelt zijne ziel in de handen van God.\'
Ik zou geen juiste voorstelling geven indien ik onvermeld liet dat ook de uitgaaf der Grieksche Anthologie, met zijne vertaling in latijnsche verzen, T)e Groot in de laatste levensjaren aan het hart gelegen heeft. * Do filoloog was in den dweeper niet volstrekt ondergegaan. Echter wijzigt dit niet noemenswaardig de beeldtenis van den man in wien de Nederlanders al vroeg, door een juist oordeel gedreven, een tweelingbroeder van hun Erasmus herkend hebben. 1 Ook Erasmus bleef tot het einde zijne liefde voor de letteren getrouw.
Slechts dit had De Groot tegen zich dat hij niet vrolijk wist te zijn, en hij het voorregt dierf in eene andere Lof der Dwaasheid de nachtmerrie zijner eeuw zich van de beklemde borst te kunnen wentelen. Zijne grootheid was met te veel deftigheid vermengd. Hy doet te zeer aan een Monsieur Prudhomme uit den voortijd denken. Hij geloofde te vast dat zekere eeresabel de schoonste dag zijns levens was.
Maar dit is ook het éénige. In alle andere opzigten zal het den roem onzer 17lle eeuw steeds verminderen dat er, voor zulk een hoofd en zulk een hart, in het Nederland dier dagen geen plaats
140
;l Vondel bij Van Lennep, IV ii30. üitvaert van Huigh de Groot: Men steil\', gelijck den Rotterdammer,
Een beelt den wyzen Delvenaer:
Men paer\' die grootc nageburen ...
Elizabeth Wolff, 4 Maart 1771. aan Gallandat: ..Kent gy Rousseau? Zyn beeld hangt op myn boekekamer in eene vergulde lyst en tusschen De Groot en Erasmusquot;. R. H. .1. Gallandat Huet, Van en over Betje Wolff 1881.
DE WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN.
%vas, en wederzljdsche vervreemding het einde geweest is van zulk een schoon begin.
Ons verwondert het teregt dat De Groot, hater der puriteinen, in het kerkelyke aartsbisschop Laud de hand reikte.1 Doch in liet wetenschappelyke, ongetwijfeld door zijne vereering voor de nagedachtenis van Stevin, deed hij het Galilei; en dit strekt hem tot groote eer. Had de ouderdom den geplaagden Italiaan het ondernemen eener zoo verre reis niet verboden, Galilei zou, dooi\' toedoen van onzen landgenoot, te Amsterdam het hoofd zijn komen nederleggen.2
XXV IT
Het uitweiden in den lof van Hugo do Groot maakt den overgang gemakkelijk tot hetgeen, — als aanhangsel van dit hoofdstuk over do wetenschappen, — in de volgende bladzijden gezegd moet worden over de nederlandsche letteren, over de klassieke studiën, en in de eerste plaats, ter eere van De Groot zelf, over de latynscho verzen. Het schrijven eener litteratuur-geschiedenis van dit tijdvak ligt buiten mijn kader. Ik heb alleen op de meest in het oog springende feiten te wijzen.
Uit de latijnschc poëzie van meer dan honderd Zuid- en Noord-Nederlanders is in het begin der 17lt;i» eeuw, door een in het buitenland gevestigd kweekoling der leidsche hoogeschool, eene bloemlezing in het licht gezonden welke in vier dikke deeltjes ruim honderdduizend versregels bevat.3
Had deze antholoog, die in 1627 overleed, in de tweede helft
141
Over Laiul in brieven van Hugo aan Willem, Appendix No ö:i 1, No No 551. — Uit No 5:i2, -2 Februari] lli ll : „Arcliiepiscopi vicein iloleo, viri optimi, eruditissimi, pacis ecclesiastieae amantissimiquot;.
Brandt en Van Cattenburgh, II 47 vg.. 148 vgg.
:! Delitiae Poetarum Belgicorum, collectore Ranutio Ghero, Frankfort 1614. — Ranutius Gherus is de pseudoniem van lanus Grruterus, den nog heden geëerden zaïnensteller der Inscriptiones antiquae totius orbis Ro-mnni. — Hij gat\' ook bloemlezingen uit de latijnsche poëzie der Italianen en iler Fransehen.
DJiUDE HOOFDSTUK.
•der eeuw een opvolger en voortzetter gevonden; zoodat in dit latere tijdvak nogmaals eene genoegzaam volledige verzameling Delitiae Poctarum Belgicorum de persen had verlaten: dan zouden de honderdduizend regels stellig verdubbeld z\\jn, zoo niet aangegroeid tot een kwart millioen. Deze cijfers mogen een denkbeeld geven van den \\iver, bijna zeide ik de hardnekkigheid, waarmede door onze voorouders de latijnsche dichtkunst beoefend is.
Bat er onder dit koren veel kaf liep, is een voor de hand liggend vermoeden. Ware het tegendeel hot geval, het gerucht dier zeldzaamheid zou tot ons doorgedrongen zijn. Wij hebben het regt de woorden van een engelsch schrijver dezer eeuw tot de onze te maken; „Voor zoo ver mijne wetenschap reikt heeft nooit iemand, tenzij in de taal welke hij leerde zonder te weten hoe of wanneer, en die hem van de lippen vloeide vóór hij nog ooit over hare wetten had nagedacht, een koninklijk werk dei-verbeelding het aanzijn geschonken. Bekwame liomeinen hebben giieksche verzen geschreven ; doch hoe velen dier verzen verdienden te leven ? Door geniale mannen zijn in den nieuweren tijd latijnsche dichtstukken zamengesteld; voor zoover ik echter zien kan behoort niet één daaronder, de latijnsche dichtstukken van Milton medegerekend. tot de hoogste, of ook maar, in tamelijke verhouding, op één na de hoogste orde van kunst.\'\' \'
142
Alleen moet niet vergeten worden dat zelfs in Frankrijk, hoewel sedert Corneille daar te lande de letteren van eigen bodem een rang stonden te bereiken welke eerlang voor geheel ons werelddeel maatstaf worden zou. tot diep in de IV^- eeuw latijnsche verzen geschreven en door smaakvolle tijdgenooten bewonderd zijn. Nog in 1660 kon Chapelain, van wien de kardinaal De Retz zeide gu\'après tout il avait de Vesprit, de latijnsche dichtproeven van den geleerden bisschop van Avranches in vollen ernst met eene lofspraak begroeten welke in onze ooren naar kortswijl zweemt.\' „C\'est dommagequot;, zeide hj], „que notre Conine soit aussi fine dans la bonne latinité que celle d\'Auguste; mus y tiendriez la place d\'Horace, non-seulement pour le génie
l Macsmly, Biographical Essays, bladz. ll der Tmichnitz-uitgaaf,
DE WETENSCHAPPEN EN DE EETÏEKEN. 148
lyrique, rnais encore pour Tépistolairequot;. 1 Wie echter leest in onze dagen de verzen van den bisschop van Avranches, of durft na voltooide lektuur beweren in vervoering gebragt te zijn ?
De Nederlanders hebben in de latijnsche poëzie al spoedig eene vaardigheid verworven die\'zij wel, gedurende eene eeuw en langer, konden handhaven, maar welke door een volgend geslacht niet overtroffen is.
Reeds onder de jongere tijdgenooten van Erasmus ontmoet men een Martinus Dorpius, die ten behoeve van twee komedien van Plautus, onder zijn toezigt en op zijn aandrang vertoond door leerlingen van een gymnasium, op geestigen trant en met ongemeene heerschappij over het latijn, prologen en supplementen wist te dichten. -
Deze Dorpius, betrekkelijk jong gestorven in 1525, heette eigenlijk Maerten Bartelmeeszoon. en was het kind van een landbouwer uit Naaldwijk, in de buurt van Delft.2 Om zijn ongemeenen aanleg voor de studie zond men hem naar Leuven, schijnt het, waar hy rector eener latijnsche school en daarna hoogleeraar in de letteren bij het nieuwe Collegie van de Dry Tonghen werd. Ondanks die verplaatsing bleef hij een goed Hollander. Aan zijne liefde voor den geboortegrond heeft men het te danken dat do aangename hollandsche reis-indrukken van twee vreemdelingen, een Napolitaan en een Milanees, die in het begin der 16dü eeuw (1514 of daaromtrent) Noord-Nederland bezochten, niet verloren z\\jn gegaan.3
Kort na Dorpius kwam, en met één sprong vooraan, do haag-sche lanns Secundus (1511—1536). Deze is eigenlek vóór en nevens Hugo de Groot bij uitnemendheid de latijnsche dichter der Nederlanders geweest. Ook voor de schilderkunst, de graveerkunst, de beeldhouwkunst, had h\\] aanleg. Eene proef daarvan is bewaard gebleven. Maar zijne eigenlijke roeping was het
Saiute-Beuvo, Causerie» du Lmidi, II l ■
:( Deutsche stedebeschrijving door Van Bleyswijck, bladz. T.-.(i vgg.
l Belde reisherinneringen zijn lierdrnkt in Scriverins\' Batavia Illn-strata, liinü. bladz. lil vgg., 127 vgg.
DERDE HOOFDSTUK.
schrijven van latijnsche verzen ; en hoewel hü slechts vijfentwintig jaren oud mogt worden maakte hij als erotisch latynsch dichter zich zulk een naam, dat nog in onze eeuw zyne beknopte letterkundige nalatenschap op nieuw uitgegeven is.1
Negentien van Secundus\' minnedichtjes, beroemder dan alle verdere proeven van zijn talent, dragen den algemeenen titel van Basta en zijn aan de verheerlijking van het kussen gewyd.\' Om één voorbeeld te noemen: in het herinnert de dichter zijne Neajra dat hij haar duizend malen gekust, en zij zyne duizend kussen hem eerlijk teruggegeven heeft. Doch welbezien vindt hy dit tellen hinderlijk afgepast, en kwalijk vereenigbaar niet de bezieling eener warme genegenheid. Telt Nea?ra ook de tranen welke zijne liefde voor haar hem langs de wangen doet stroomen? Zij acht die integendeel zoomin als zijne zuchten. Welnu, het evenwigt worde hersteld. Talloos als zijne tranen, mogen voortaan Neaera\'s kussen zijn.
Lezers, vertrouwd met de elegische poëzie der Homeinen uit den bloeitijd, zullen beweren dat die van lanus Secundus eene vernuftige pastiche is, en één elegie van Ovidius zelf, één carmen van Catullus, alle navolgingen dofschynt. 2
144
P. Bosscha, Johanuis Nicolui Secundi Hagaui opera omnia, 1831. — Alle voornaamste levensbijzonderheden omtrent den dichter vindt men
in deze uitgaaf bijeen. — In 1833 is door N. C. Kist de door Secundus
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Zoo is het; maar dit oordeel, tevens in zijne soort eenehulde, treft de geheele school van welko wü spreken. lanus Secundus verdient wegens zijn gebrek aan oorspronkelijkheid zoo weinig berisping, dat wij integendeel dit niet-oorspronkelijke als zijne hoofddeugd beschouwen moeten. De latijnsche dichters van dien tjjcl zyn nooit middelmatiger dan wanneer zij op eigen wieken pogen te drijven.
[anus Gruterus, de zamensteller der hiervóór genoemde anthologie, aanbidt zekere Harmosyne. Hem wordt nagegeven in ile werkelijkheid een koel echtgenoot geweest te zijn, en omtrent vlei1 vrouwen die hem achtereenvolgens hare hand schonken niet één herinnering opgeteekend te hebben. Doch dit in het voorbijgaan. Het beeld zijner Harmosyne, zegt hij, staat op-gerigt in zijn hart, te midden der vlammen zijner liefde. Nacht en dag worden door zijn bloedsomloop de voeten der godin besproeid. De beweging zyner long vormt eene sprakelooze eere-dienst. Züne lever is een tweevoudig altaar, voortdurend nat gehouden door het vocht in tallooze adertjes.
In een vers ter eere van koningin Elisabeth van Engeland noemt Gruterus de otters welke die uitnemende vorstin waardig is te ontvangen. Voor het ontsteken daarvan komt de sterre-hemel toortsen te kort, verzekert hy. De aarde is te klein. De zee bevat niet genoeg water. Stieren komen niet in aanmerking. Lammeren evenmin. Aan het oogmerk beantwoorden alleen de rjemoederen der koningen en hertogen, voor de koningin verteerd door eene eerbiedige liefde. 1
Op de rekening van Josephus Scaliger, den leermeester van Hugo de Groot, staat een gedichtje dat de Vloo heet, doch eigenlijk de schoonheden eener geleerde en gedekolleteerde jonge dame bezingt, op wier boezem, bij gelegenheid van een openbaar banket, zulk een diertje zich was komen nederzetten. De jufvrouw wordt door den dichter uitgekleed; hare vloo nagezeten tot in de verborgenste schuilhoeken. Het valsch vernuft pijnigt zich om binnen de grenzen der welvoegelükheid te blijven. \'■=
1 Peerlkamp, De poëtis latiiiis, blad/.. 279 vgg,
2 In pnlicem Catharinae des Roches, elegantissimae poetriae. Nquot; vi der Carmina in Scriverius\' uitgaaf der gedichten van Scaliger, 161 ö.quot;quot;—
II2 10
145
DERDE HOOFDSTUK.
Bekend is de kortere latynsclie brief van professor Van Baerlo waarin hij, weduwnaar geworden, over de terughouding der weduwe Maria Tesselschade Crombaich de onordentelijkste dingen zegt. 1 Nog bekender de eindelooze, gewijd aan de herinnering zijner overleden Barbara. Zonder moeite heeft men in onzen tijd voelbaar kunnen maken dat dit dichterlijk proza tegelijk een uiterste van wansmaak, en eene onvoldoende bedekking van Barbara\'s alkoofgeheimen is. -
Voor hetgeen er van dien aard mag bovengekomen zijn by Hugo de Groot heeft deze eene heilzame afleiding gevonden in het vertalen der Grieksche Anthologie. Overzetters zijn niet verantwoordelijk wanneer het een kunstwerk der oudheid geldt. Met uitzondering van het nu en dan aan het humoristische grenzend Hollandsch Huisraad, zijn al De Groot\'s oorspronkelijke la-tijnsche verzen ernstig. Sommige zijner epigrammen, gelijk men in navolging der klassieken deze dichtsoort pleegt te noemen, verdienen om de kunstvaardigheid van welke zij getuigen de hoogste bewondering. 3 Doch wanneer hij, op het ééne schrale onderwerp van Simon Stevin\'s zeilwagen, er twee en twintig dicht en aaneenrijgt, dan leeren wij beseffen met eene poëzie te doen te hebben tegen welke de goede smaak in verzet, en die meer uit de pen of de hersenen dan uit het gemoed en de verbeelding komt.\'
In eene overigens fraaije toewijding of opdragt aan Jan van der Does, den beroemden curator der leidsche hoogeschool, overleden in 1604, ontwikkelt De Groot het denkbeeld dat hij voortaan
Ander vloo-gedicht, uit het engelsch van Donne, bij Constantyn Huygens. Korenbloemen !\'w L\', II 538.
1 Uit Van Baerle\'.s Epistolae Variae, I6117, bij Van Vloten, Tesselschade Koemers 185-2, blad/. 25 noot.
2 Vertaald fragment bij Jacob Geel, Het Proza, 1830.
3 Die latemische Versification der Niederlimder, in het aanhangsel tot Lucian Müller\'s Geschichte der klassischen Philologie in den Niederlan-den, I8ti!), bladz. 195 vgg. — Het beroemde epigram op het beleg van Ostende bij Peerlkamp, blac^z. 322. — Een ander, niet minder fraai, op den dood van Anna van Veenhuysen, bij Lucian Muller, bladz. 201 vg.
4 De xxii epigrammen op den zeilwagen in de Poëmata Omnia van 1670, bladz. 26r vgg. — Het Instrumentnm Domesticum, bladz. 287 vgg.
146
DE WETENSCHAPPEN EN DK LETTEREN.
minder werk wil gaan maken van de geschiedenis der klassieke oudheid, meer van die des vaderlands. Het is misschien een zijner beste verzen.
In den droom, verhaalt hy, zijn hem twee bovenaardsche vrouwegestalten verschenen. Het gewaad der eene (blijkbaar waren het geen Muzen) was beschilderd met de geografie van Griekenland en met tafereelen uit de lotgevallen van Athene; het gewaad der andere met soortgelijke tableaux-vivants uit do geschiedenis van Rome.
De twee bleven niet zonder toespraak. Eene derde zuster verscheen op het tooneel: de Hollandsche Maagd, kenbaar aan hare blondheid, aan een neptunischen drietand, aan golven waarop zij trad, aan een verbroken juk nevens haar, aan eene frygische-muts, en op hare beurt aan de beeldtenissen van helden, nas sausche en oudhollandsche, op het kleed. Zij ziet ontevreden, als eene die, aanspraak hebbend op vereering, reden heeft over verwaarloozing te klagen.
Men raadt het overige. De Maagd van Holland vaart togen die van Rome en die van Athene uit. De Groot hoort haar de anderen verwijten dat zij, de eene met haar Aratus, de andere met haar Martianus Capella (twee door hem uitgegeven teksten), den Nederlander nu lang genoeg van zijne manlijke roeping hebben afgehouden. Sedert hy geen kind meer is, zegt zy, behoort hij zich aan de studie der lotgevallen van zijn geboortegrond te wijden. Door die bezigheid moge hij zich beroemd maken. De einden der aarde mogen vernemen dat hij uit Holland is. 1
Wie prijst niet de gevoelens van welke dit dichtstuk getuigt; het vernuftige der voorstelling; het levendig zelfbewustzijn van den nog zoo .jeugdigen maker, toen vast niet ouder dan achttien of twintig?
Zoo wij echter zulke verzen poëzie noemden, zouden wjj de
147
Ad Dousam, pro sua Republica Batava. Atheniensi, atquo Romana, comparata. Poëmata Omnia, bladz. 123 vgg. — Dit vers, dat in naamv verband staat met de hiervóói herhaaldelijk genoemde Vergelijking der Gemeenebesten, moet geschreven zijn vóór het heengaan van Van dei-Does. in 1604. toen De Groot hoogstens een en twintig jaren telde.
DERDE HOOFDSTUK.
maat te buiten gaan. Het zijn verlepte rederijkersbloemen, gestoken op lattjnsch tjzerdraad. Een volgend geslacht, deze soort van dichtkunst in hare waarde latend: en erkennend dat zij in één rigting eene buitengewone mate van beschaving onderstelt, heeft teregt voor de studie der bronnen het ontcijferen der navolgingen verlaten. Het was eene kunst zonder verleden of toekomst, welke noch in den bodem van het nationale leven hare wortelen had, noch voor de tastende nationaliteit nieuwe wegen openen kon.1
De scepter der lilologie, die bestemd was uit de handen der Nederlanders over te gaan in die van Engeland, uit Engelands handen in die van Duitsèhland, is van de stichting der leidsche hoogeschool in 1575 tot den vrede van Utrecht in 1713, door geen ander volk van Europa, bijna anderhalve eeuw aan één stuk, gevoerd met meer gezag of meer regt dan door hen. Dit was van de zijde onzer vaderen eene wezenlijker verdienste dan latijnsche verzen te schrijven.2
Onmiddellijk vóór 1575 waren de eerste filologen van Europa noch de -Italianen, die hun bloeitijd toen reeds achter den rug hadden. quot; noch de Noord-Nederlanders zelf, wier hoogescholen nog gesticht moesten worden. Het waren de Franschen; * en
1 Lucian Muller: -Es berulit die lateinische Poesie der Neuzelt weit, mehr noch als die des Mittelalters auf Kachahmung der klassischen Muster. Etwas Originelles zu leisten würde ilir unmöglioh. und im besten Falie undankbar gcwescn sein. Der grosse Ruhm ihrer vorzüglichsten Vertreter basirt eben darauf, dass sie die freie (ja nicht die sklavischeü Nachbildung der Alten als ihre Aufgabe crkannt und meisterlieh durch-geführt habenquot;. Bladz. 181.
2 Lucian Miiller, bladz. G: -Durch eine seltsame Fügung der Dingen seschah es bald dass Holland, welches bis 7.um letzten Viertel des sech-zehnten Jalirhundcrts für die klassische Studiën neben Belgien kr.uni in Betracht gekommen war, auf reiohlich hundert fünfzig Jahre der be-deutendste, zeitweilig fast der einzige Sitz jener Bestrebungen wurdequot;.
3 Burckhardt, Eonnissance in Italien, I in § 11: Sturz der Humanis-1 ril im !(!. Jahrhundert.
4 Karl Hillebrand. Apenju Historique, in: Étude snr Otfried Muller
143
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
niet het toeval deed den fransohen Scaliger en den franschen Salmasius achtereenvolgens naar Leiden beroepen: het gold voor eene uitgemaakte zaak dat Frankrijk bovenaan stond. Geen werk der Nederlanders is zoo beroemd gebleven voor de studie van het grieksch als de Thesaurus van Henri Estienne. Ween hunner gaf uit die taal eene zoo fraavje overzetting als de Vies de Plu-tarque van Amyot. 1 Uit hunne koelheid ten aanzien der middeneeuwen volgt van zelf dat zij daarna evenmin de wedergade van Ducange\'s Glossarium hebben voortgebragt. \'\'
Toenemende verwaarloozing van liet middeneeuwsche, bij onvoldoende kennis van het grieksch, \' was eene van de kenmerkende eigenschappen hunner bijzondere soort van geleerdheid. Naarmate hunne wetenschap ten aanzien der letteren en geschiedenis van het oude Rome zich uitbreidde, werden er al minder onder hen gevonden \'Ue aan het frankisch, het angel-saksisch, het gothisch deden. ■* Niemand wijdde zich aan de wetenschappelijke studie van het nederlandsch,en eerst omstreeks het einde van het tydvak zou deze fout verholpen worden door een eenvoudig amsterdatnsch huisonderwijzer nog wel. quot; Van het arabisch, korten tijd met liefde beoefend, werd daarna weinig werk gemaakt. De studie der talen van Indie, doode of levende, bleef overgelaten aan het dilettantisme der Baelden\'s
et sou école, 2(,,, Druk. - Salomon Keinach, Manuel de philologie
classique, 1880.
1 Egger, rHéllénisme en France. I8i»n, s)\'10 en li\'1® Les. I ine vgg.. 259 vgg.
2 Ducange\'s Glossarium ad scriptores mediae et infimae latinitatis. i(»78, is een sleutel tot de geheele historische litteratuur der middeneeuwen.
3 Over de latere herleving van het grieksch te Leiden, onder Tiberius Hemsterhuis, bij Lucian Müller, bladz. 70 vgg.
4 Castricomius en Merula waren de eenigen die zich het frankisch aantrokken, Franciscus Junius de eenige die zich met het friesch. het gothisch, en het angelsaksisch bezighield.
5 De belangstelling van Jan van der Does in Melis Stoke gold meer de geschiedenis dan de taal.
h Lambert ten Kate\'s Aanleiding tot de kennisse van het verhevene deel der Nederduitsche sprake, is verschenen in 1723.
149
DEEDÜ HOOFDSTUK.
der Leydekker\'s, der Valentyn\'s, en verdere oost-indische predikanten. 1
Dit voor zoo ver sommige leemten betreft; tekortkomingen welke door de tüdgenooten of niet opgemerkt werden, of in ver-gelijking der algemeene vermaardheid en der bewezen diensten niet mederekenden.
En kon liet anders? Zoo wü heden ten dage uitgaven der romeinsohe klassieken bezitten, welke uit technisch oogpunt de volmaaktheid nabykomen; teksten, vastgesteld overeenkomstig do béste handschriften; kommentaren, ontleend aan het getuigenis der oudheid zelf; woordenboeken die elke schakering der uitdrukking toelichten; spraakleeren die ons het zamenstel der doode taal ontvouwen, — voor een niet klein gedeelte hebben wy liet aan de onverflaauwde belangstelling onzer filologen der 17lt;ilt;! eeuw te danken; aan hunne uitgebreide kennis, hunne scherpzinnigheid, hunne werkkracht, hunne vijlt.
Daarnaar beoordeele men hetgeen zij bij hun leven voor Europa waren; toen de gemeenzame kennis van het latijn veel uitgebreider was dan tegenwoordig, de nieuwe tekstuitgaven der klassieken eene veel algemeener geestdrift wekten, en er met niet minder ijver dan wij het thans naar eene nieuwe editie van Dante, van Shakespeare, of een nieuw boek van Max Muller over het indo-ger maansch doen, naar een verbeterden Tacitus gegrepen werd, een op nieuw gekollationeerden Cicero, een in zijne eer herstelden Yirgilius, of Ovidius, of Horatius.
Elke eeuw heeft hare hobbelpaarden, waaronder edele. Het edel hobbelpaard der ITquot;16 was de vereering van het romeinsche; en dit in zich opnemen, voor zoo ver toen de hulpmiddelen reikten, eener wetgevende beschaving uit het verleden, deed der. horizont der nieuwere zich naar evenredigheid uitzetten.
Uit dit oogpunt gezien bestaat er tusschen de historische en de taalstudiën van het voorgeslacht en die van onzen tijd, hoe verschillend de namen mogen luiden, eene wezenlijke overeenkomst. Er is naamvlyks één andere eigenschap waardoor de mensch zich van de lagere dieren zoo kenmerkend onderscheidt, als de belangstelling in het verleden. Wel lezen wij van engel-
1 Hiervóór, ii\'1\'\' Dee], w Hoofdstuk. § xx aanhef.
150
DE WEIENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
sche honden uit de 17d\'! eeuw, die, overgebragt naar Zuid-Ame-rika, door het leven in de busschen aldaar, en door de noodzakelijkheid waarin zij verkeerden hetzij op eene nieuwe wys hun voedsel te veroveren, hetzü tegen een wilder ras hun leven te verdedigen, w^jz.gingen van zamenstel ondergaan hebben welke in hun geslacht erfelijk gebleven zijn. Een krachtiger ligchaamsbouw, scherper tanden, sterker maag, nieuwe reukzenuwen, nieuwe grlipmiddelen. Doch wij vernemen niet dat de nakomelingen dezer honden van dit erfelijke of zijne wording de herinnering bewaard hebben, en evenmin dat zich bij hen de gaaf ontwikkeld heeft die heugenis op prijs te stellen of daarvan verstaanbare rekenschap te geven. 1
Onder de menschen hebben er in datzelfde tijdvak filologische diktaturen bestaan; en geen andere zorg heeft de Staten van Holland, sedert zij voor rekening van den koning van Spanje de leidsche akademie gesticht hadden, nader aan het hart gelegen, dan in den persoon van den brabantschen uitgewekene Justus Lipsius aan de nieuwe universiteit zulk een dictator te verbinden. 2
Het is waar dat Lipsius, door zijne onvastheid van beginselen in het kerkelijke en staatkundige, voor Leiden niet al de vruchten heeft afgeworpen die men zich voorgesteld had. Van roomsch was hij indertijd luthersch geworden, van luthersch gereformeerd; en het stond geschapen dat hij zijne stelling in het aangenomen vaderland onmogelijk maken zou, door ten laatste zoowel Genéve als Wittenberg nogmaals voor Rome te verlaten en uit de handen der jezuïeten een professoraat bij de katholieke universiteit van Leuven te aanvaarden.
Jlen begrijpt hoe sedert in het anti-papistisch Noord-Nederland de schotschriften en de schimpdichten regenden, toen het bekend
1 Th. Kibot, De l\'Hérédité, 1876. — Samuel Butler, Life and Habit, 1878. bladz. 211 vg.
2 Leven van Lipsius door Keiffenberg, I82i5. — Onuitgegeven brieven door Delprat, 1858. — Charles Nisard, Le trhunvirat littéraire au 160 siècle. 1852. — Overzigt door Schotel bij Van der Aa, B. W. XI 507 vgg. — Lucian Müller. bladz. 24: ..Lipsius. der erste Gelehrte von europiiischen Kuf. den Leyden besessen hatquot;. — Over Lipsius\' strijd met Coornhert, hiervóór, 11\' 52 en noot 2.
151
DERDE HOOFDSTUK.
werd dat de groote Justus Lipsius, hersteld uit eene krankheid, Onze Lieve Vrouw van Halle eene zilveren pen als dankoffer had aangeboden, met een latynsoh bijschrift in dichtmaat. Zulke onschuldige handelingen waren toen voldoende om, bij kerkelijke tegenstanders welke met déze soort van bygeloof voor goed gebroken hadden, de slechtste hartstogten te doen bovenkomen.
Doch groot was hjj, in de oogen zijner tijdgenooten; en maar één of twee vernuften werden er toen in Europa gevonden die met Lipsius naar het lltterarisch driemanschap der eeuw durfden staan. Al op zijn achttiende jaar had hij, door weetlust gespoord, zich naar Italië begeven, en geruimen tijd te Rome zich met het kollationeren van klassieke handschriften bezig gehouden. Onder meer was door hem eene uitgaaf van Tacitus bezorgd, welke alle vroegere in de schaduw stelde. Als een tweede Erasmus stond hij in briefwisseling met de aanzienlijkste personen van zijn tijd, en gold voor eene algemeene vraagbaak in zaken van oudheidkunde. De twaalf of dertien jaren die hij als hoogleeraar in do regten en de geschiedenis te Lelden vertoefde, volstonden om in de oogen der wereld de jonge hoogeschool een rang to geven, die haar met de oudste europesche akademien al dadelijk op één lijn deed komen.
Een der mededingers van Lipsius naar het zooeven genoemd europeesch triumviraat was Josephus Justus Scaliger; en het strekt de Staten van Holland zeer tot eer, toen zij Lipsius aan Onze Lieve Vrouw van Halle hadden moeten afstaan, moeite noch kosten gespaard te hebben om in de plaats van den beroemden Brabander den niet minder beroemden Franschman te overreden.1
Ook Scaliger leed in zekeren zin aan bijgeloof. Zijn geleerde en ijdele vader, eerst op rijpen leeftijd uit Italië naar Frankrijk gekomen, had al zijne vijftien kinderen den waan ingeprent dat zij in regte lijn uit het verdreven vorstelijk huis van Verona stamden; en niet het minst bjj den genialen Josephus Justus
152
Leven van Scaliger door .laeob Bernays, LS-h\'u — Siegenbeek, Leid-sehe Hoogeschool, I 57 vgg.. 86 vg. — Charles Nisard: hoofdstuk Scaliger, in Triumvirat littéraire au Iti1\' siècle. Overzigt door Schotel bii Van der Aa, B. W. XVII l«l vgg.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
was dit trotsche zaad in vruchtbare aarde gevallen. Ondanks de hevigste tegenspraak van letterkundige en kerkelijke vtfandeii is hij gestorven in de overtuiging een wettig kroonpretendent te zijn.
Doch. aan de opregtheid van zvjn kalvinisme kan niet getwijfeld worden; en voer de Staten van Holland was dit het voornaamste. De tijd bragt mede dat men dezerzijds iemand toen onteerd achtte indien hy een ex-voto aan de Heilige Maagd offerde; niet alzoo. indien hij goedvond zich uit te geven voor een vermomd prins. Aan Hendrik IV, dien men wist de Republiek een goed hart toe te dragen, werd met aanbevelingsbrieven der Staten en van prins Maurits een wetenschappelijk gezantschap afgevaardigd, met verzoek er in toe te stemmen dat de gevierde fransche onderdaan, reeds wereldvermaard door tal van geschriften (hy was een half dozyn jaren onder dan Lipsius), naar Leiden beroepen wierd.
Over de redenen welke den koning bewogen de bede goedgunstig in te willigen, wordt verschillend geoordeeld; 1 in elk geval, de onderhandeling slaagde ten laatste. Daar het bekend was dat Scaliger\'s gaven als spreker zyn talent als schrijver
i Charles Nisard bladz. 223, uit de Scaligeraiui: ..Henri IV u\'aiinait pas Scaliger; il n\'était pas dupe de cette liberté de langage oü, sous rinexpérience et la rudesse du savant, parfait rorgueil du soi-disant prince: 11 le lui avait mème fait sentir un jour en l\'interrompant au milieu d\'un discours par cette apostrophe toute royale: „Taisez-vous! monsieur de l\'Escale, vous ne savez ce que vous ditesquot;quot;. — Bladz. 227, uit de Menagiana: „Quand Scaliger vint prendre congé de Henri IV, et que tout le monde s\'attendait a quelque chose d\'important de Ia part du roi, on fut bien surpris lorsqu\'après lui avoir dit: „Eh bien, monsieur de l\'Escale, les Hollandais vous veulent avoir et vous font une grosse pension : j\'en suis bien aisequot;, ce prince changeant tout-a-coup de discours, se contenta de lui demander: „Est il vrai que vous-avez été de Paris a Dijon sans aller a Ia selle?quot; Et il lui tourna le dos. Scaliger. malgré sa gravité, dut sourire a cette raillerie qui lui rappelait Ia plus facheuse de ses infirmités.quot; — Scaliger\'s oordeel over Hendrik IV was even ongunstig als dat van den koning over hem. -Il hait les doctesquot;. zeide hij, „il ayme les légers et les bizarres. Le roy ne sauroit faire deux choses; tenir gravité et lire. Si César vivoit, il le mépriseroit, et Alexandre paree qu\'il étoit disciple d\'Aristotequot;. Fransche vertaling der Scaligerana 1HH6—1695. op Henri Quatre.
153
DERDE HOOFDSTUK.
niet opwogen, en hij uit dien hoofde weinig lust had professor te worden, werd goedgevonden dat hij geen openbare lessen geven, geen eigenlijken leerstoel bekleeden, en er zich toe bepalen zou, door zijne tegenwoordigheid in de Sleutelstad lets van den luister die zyn naam omgaf op de hoogesohool te laten afstralen.
Bij zijne aankomst te Leiden, in Augustus 1593, — Lipsius was in 1591 vertrokken, — word hij niet minder feestelijk ingehaald dan de burgers van Verona weleer, meende hij, bü plegtige gelegenheden het zijne voorvaderen gedaan hadden, sonvereinen van dat gewest. Ten einde de ongehuwde op zijn gemak zich zou kunnen inrigten, werd alvast voor zeven maanden bij een aanzienlijk leidsch ingezetene, die zich daarvoor ruim liet betalen, zijn kost gekocht. Men schonk hem ƒ1200 vast traktement, en eene jaarlijksche toelage van ƒ800; sommen die de wedden der gewone hoogleeraren toen ver overtroffen. Het is waar dat hij, meer dan één hunner, de akademie voordeel aanbragt door het lokken van belangstellenden uit het buitenland. Zyn overlijden in Jannarü 1609 werd als zulk eene ramp beschouwd, dat de akademische Senaat aan zijne nagedachtenis de hulde bragt gedurende zeven dagen allo openbare lessen te doen stilstaan.
Het was noch de Franschman dien men bovenal in Scaliger eerde, noch de al dan niet gewaande italiaansche vorstezoon, maar de veelzijdig ontwikkelde geleerde die schier .alles wist wat één man toen weten kon, en wiens scherpzinnige onderzoekingen over tijdrekenkunde, wiens uitgaaf van den historieschrijver Eusebius en honderd andere teksten, op een gebied dat destijds voor het hoogste gold de wetenschap of vooruitbragten, of op waardige wijs haar vertegenwoordigden.
Hot kenmerkt de Nederlanders van toen en daarna, dat voor Lipsius, voor Scaliger, voor Boerhaave, voor wetenschappelijke mannen en instellingen in het algemeen, door hen sommige dingen gedaan zijn van welke hunnerzijds de kunst, ofschoon zij door deze bij het nageslacht nog meer eer zonden inleggen, geen enkele maal het voorwerp geweest is.
Dit Is eon der trekken door welke het Noorden des lands bestemd was zich blijvend van het Zuiden te onderscheiden. Scali-
154
DE W1SÏEUSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
ger\'s maatschappelijke stelling te Leiden was die van Rubens en Van Dyck na hem te Antwerpen, van Teniers te Brussel. Aan geen kunstenaar zijn ooit in Noord-Nederland zulke onderscheidingen te beurt gevallen. Ook niet Jacob van Campen. ofschoon de burgemeesters van Amsterdam trotsch genoeg waren op zijn stadhuis, is door de tijdgenooten als een persoon beschouwd die, in het zamenstel der algemeene beschaving, noemenswaardig medetelde.
Stadhuizen, kerken, schilderijen, graftomben, andere beeldhouwwerken, werden geacht tot de klasse der dingen te behooren welke men desverkiezend ieder oogenbük zich aanschaffen kan. Men bestelde en betaalde ze, gelijk men voor den ntrechtschen Dom of voor den kerktoren van Scheveningen het een slingeruurwerk volgens de uitvinding van Christiaan Huygens deed ; voor de Oude Kerk te Amsterdam, of voor Sint-Bavo te Haarlem, een klokkespel van Hémony.
Alleen voor de wetenschap maakte men eene uitzondering. Zij alleen werd, nevens de godsdienst, als eene regeringszaak aangemerkt, onderdeel van het publiek belang.
XXIX
Niet de geringste verdienste van Scaliger was dat hij bezielend op anderen werkte. Zoo stond hii de latijnsche opschriften, in zijne jeugd door hem in Italië verzameld en nageteekend, aan lanus Grutems af, en werd oorzaak dat diens Corpus Inscriptio-num het licht kon zien. Zijne oostersche handschriften vermaakte hij aan de bibliotheek der akademie. Van de curatoren verkreeg hij dat de jonge Erpenius tot hoogleeraar in het arabisch aangesteld werd, onafhankelijk van het hebreeuwsch. Indien Erpenius voor eigen rekening naderhand te Leiden eene oostersche drukkerij heeft opgerigt, welke tot zekere hoogte aan de universiteit is kunnen overgaan; indien ten behoeve eener reis naaiden Levant en het aankoopen van arabische handschriften gelden zijn toegestaan aan fiolius, die den to vroeg gestorven Erpenius
155
IJEEDIi HOOFDSTUK.
opvolgde; indien nog later, uit erkentelijkheid voor genoten onderstand uit Leiden, Levinus Warner, nederlandsch resident te Konstantinopel, aan de hoogeschool eene tot heden met onderscheiding bekende verzameling orientalia heeft nagelaten; dan komt de eer, aan deze soort van studiën den stoot gegeven te hebben, Scaliger toe. In geen geval was het zijne schuld, indien zij naderhand eene poos verwaarloosd werden. 1
Een nieuw voorbeeld cfer belangstelling van regeringswege, waarop ik zooeven doelde, is de geschiedenis van Gerard Vossius.
In de jaren dat Vossius professor te Leiden is wordt hem door do Staten van Holland het zamenstellen eener lattjnsche spraakleer voor schoolgebruik opgedragen. Een zak guldens was het gewone honorarium voor het verrigten van zulke jobs, als de Engelschen zeggen. Gedurende tweehonderd jaren heeft geen Nederlander in züne jeugd latjjn geleerd, tenzü uit deze grammatica. En liet land bleef op die w(js in zijn geheel. Voor het geloof was er een Staten-bijbel; voor het latijn eene Staten-spraakleer. 2
De dynastie der Vossiussen, vader en zoonen, is om zoo te zeggen het nationaalste stuk werks geweest dat door de neder-landsche filologie in de 17\'ie eeuw is afgeleverd. In een anderen kring van voorstellingen denkt men er bü aan de zeven zoonen van den schipper der Zaan, wiens herinnering in het geslacht Hooft bewaard bleef. De zeven schippers zijn vijf geleerden geworden, aangevoerd door een aartsgeleerd vader, patriarch van latyn en grieksch. Dionysius Vossius, Matthaeus Vossius, Isaac Vossius, men struikelt in deze familie over de letterhelden. De Jaarboeken van Matthaeus zijn geschreven in zulk fraai latljnsch
15«
Over Erpenius, Golius. en Levinus Warner, bij Siegenbeek. Leidsche Hoogeschool. — Het legaat van Warner, ontvangen in IG«8, bleef tof 1729 ongebruikt liggen (223 gedrukte boeken, 14 grieksche handschriften, 958 oostersche van verschillende herkomst). — Nieuwe berigten omtrent Warner bij W. N. Durieu. Levini Warneri de rebus turcicis epistolae ineditae, 1883.
Over Gerard Vossius bij Siegenbeek. Leidsche Hoogeschool. — E;ii D. J. van Lennep, Memorabilia Illustris Athenaei Amstelodamensis 1832. — Overzigt door Schotel bij Van der Aa. B. W. XIX 403 v£g.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
proza, \'dat zij te dien aanzien welligt alleen door de Jaarboeken van Hugo de Groot overtroffen worden. 1
Scaliger en Salmasius kwamen uit Frankrijk, vernamen wij; Lipsius uit Zuid-Nederland. Gronovius en Graevius zullen uit Duitschland komen. De Vossiussen daarentegen, evenals na hen de Burmannen, zijn zuivere Hollanders, gewonnen en geboren te Dordrecht of te Leiden, overgeplant naar Amsterdam. Men moet tot den grootvader in het land van Loon teruggaan, of tot de toevallige geboorte van den vader te Heidelberg, om in de aderen dezer familie verwijderde sporen van niet-hollandsch bloed aan te treffen.
In sommige opzigten is het leven van Gerard Vossius, leven van een voorbeeldig huisvader, tegelijk een leven van zware beproevingen geweest. Door een onzinnig toeval verloor hij in den bloei harer jaren eene lievenswaardige dochter. 2 Misschien de begaafdste zijner zoonen stierf jong. \' Al de anderen op één na overleefde hij. ïe Leiden had hij het verdriet, wegens zijne gematigde denkwijs in het godsdienstige, in 1619 te worden afgezet als bestuurder eener kweekschool voor aanstaande predikanten. Ook daarna schatte men te Leiden hem niet op zijne volle waarde.
Er waren echter, behalve do reeds genoemde, vele vergoedingen. Nadat hij voor een beroep naar Cambridge bedankt had viel hem de onderscheiding te beurt eershalve tot kanunnik van Canterbury benoemd te worden; een bewijs dat men althans buiten zijn vaderland hem op prjjs stelde. Aan dit kanunnikaat was voor de leden in Engeland een jaargeld verbonden, dat den vreemdeling bij uitzondering werd toegestaan te zijnent te verteren,
Nadat hij gedurende zestien of zeventien jaren de lioogeschool
157
Fragment uit de Jaarboeken van Matthaeus Vossius in li. Fruin\'s studie over Albert Beilinc, Nijhoff\'s Bijdragen 186!) VI i 19. — Over De Groofs Jaarboeken bij Boot. Hugo de Groot herdacht 188a, bladz. 41 vgg.
i Kornelia Vossius door Jacob van Lennep. K. W., XIV.
;[ Vondel\'s lijkzangen op den dood van IHonysius Vossius bij Van Lennep, III 180, 181.
l\'KRDE HOOFDSTUK.
van Leiden had gediend, bood Amsterdam in 1631 hom een leerstoel bij het athenaeum aan. De burgemeesters bezorgden hem een huis van ƒ 900 huur, en legden hem daarenboven een traktement van ƒ 2500 toe. Dit was meer dan zelfs Scaliger ontvangen had. Had er daarvóór te Amsterdam geen andere inrigting van hooger onderwas dan het chirurgijns-gildc bestaan, door de overkomst van Vossins bekwam in de wetenschap, zoo niet in de praktijk, het athenaeum den rang eener akademie. Vossius zag zich geëerd als den vader der nieuwe instelling, en smaakte de voldoening dat om zijnentwil studenten uit den vreemde naar Amsterdam kwamen, gelijk vroeger om anderen naar Leiden, nok haatten of benvjdden de voormalige leid.sclie ambtgenooten hem niet. Dat Amsterdam zoo diep in de beurs tastte, gaf aanleiding dat te Leiden de traktementen verhoogd werden.
Men komt in verzoeking eene idylle te gaan schrijven, wanneer men zulk een bestaan herdenkt. Geen hartstogten, geen zorgen, een aangename werkkring, eene degelijke vermaardheid, Weinig bloemen misschien, weinig velden, weinig leeuwrikken; maar des te meer beminde boeken. Een geacht vaderland; eene woonplaats waar het voor den wind gaat; liet schilderachtig en bedrijvig Amsterdam der \\lie eeuw. Te midden dier drukte, eene rustige studeerkamer; de kalmte van den Monte Cassino en zijn benediktijner-klooster, grenzend aan het mastbosch in het Y. Door het geopend venster stroomt, met de warme zomerlucht, de specei\'ijgeur der Molukken naar binnen. Een godsdienstig geloof zoo vast als een anker in den grond. Eene wandeling naar het graf tusschen twee rijen vreedzame folianten, met in de toekomst het verzekerd uitzigt dat alle nog overgebleven kornipte plaatsen daarginds verbeterd zullen worden.
Veel minder gelijkmatig dan het leven van den vader, en ook in sommige opzigten minder stichtelijk, was dat van Isaiic, den zoon. Onze tijd heeft een geslacht van litterarische kunstbeoordeelaars zien verrijzen, die tevens kunstkoopers zijn of met kunstkoopers in betrekking staan. Een geoefende smaak doet hen in de achterbuurten van groote steden, op rommelzolders ten platten lande, by eenvoudige lieden die gaarne een vod te gelde maken, verloren gewaande werken van oude meesters
158
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
onklekken, of werken van meesters wier namen niet zün doorgedrongen. Zy begrijpen dat het nutteloos ware die verborgen schatten aan te koopen, zelfs voor spotprijzen, zoo niet van tn voren het publiek wakker en graag gemaakt werd. Er worden oude kunstgeschiedenissen nageslagen; wormstekige archieven doorzocht voor het vinden van nieuwe gegevens; de onbekende meester verkeert in een miskend genie; de schilderylievende mlllionairs beginnen warm te worden; er gaat zich eene openbare meening vestigen. Is eindelijk, door veel over hem te schrijven, de vergetene in de mode gekomen, dan verschijnen in kleinen getale zijne werken ten toon; de rijke liefhebbers bijten; en de makelaar-letterkundige oogst in bankbiljetten hetgeen stuiversgewijs door hem gezaaid werd.
Zulk een soort van man, geleerd en kunstminnend koopman in boeken en handschriften, is Isaiic Vossius geweest \'. Toen hy, één en zeventig jaren oud, in 1689 te Windsor overleed, liet hü eene bibliotheek na welke door een neef en eene nicht in Nederland, erfgenamen van den kinderlooze en ongehuwde, voor ƒ33.000 aan de leidsche akademie verkocht werd. De aanneme-lykste gissing omtrent den oorsprong van dien boekeschat; zonderlinge en lastige bezitting voor een zwerver zonder fortuin, iemand die beurtelings in Italië en in Zweden vertoefde, nooit n Nederland eene openbare betrekking bekleedde, in Frankrijk een pensioen van Lodewijk X[V trok, in Engeland een pensioen van Karei II, — is dat de verzameling oorspronkelijk bijeenge-bragt werd met het doel, tegen hooge prijzen aan de zweedsche Christina gesleten te worden.
Iets van dien aard straalt door in ophelderingen van Isaac\'s erfgenamen, gegeven bij gelegenheid van een door de leidsche hoogeschool hun aangedaan proces. „Isaiic Vossiusquot;, lezen wij, „eenig overgebleven zoon van den uitmuntenden Gerardus Jo-
1 Ei\' bestaat geen atV.omlerlijk Leveu van Isaiic Vossius. Behalve in de voorredenen van door hem uitgegeven werken, vindt men verspreide bijzonderheden in brieven van en aan hem. Onder meer in do korres-pondentie van Saint-Evremond, die in zijne langdurige ongelschc ballingschap (l6iu—Vossius persoonlijk gekend heeft. — Overzigt door Schotel bij Van der Aa, B. W. XIX nu vgg.
159
DERDE HOOFDSTUK.
hannes, wiens boekerij reeds zeer aanmerkelijk was, had, in dienst der vermaarde zweedsche koningin Christina, vele jaren achtereen Europa doorgereisd, ten einde voor haai- van overal handschriften en zeldzame boeken bjjeen te brengen. B\\] die gelegenheid had hij ook veel kostbaars voor zichzelven verzameld ; en. toen naderhand de zaken der genoemde vorstin, door hare veranderlijkheid en andere driften, merkelyk in verwarring waren geraakt, zoodat Vossins zyne uitgeschoten penningen niet kon terug bekomen, had hij gezorgd zich door boeken schadeloos te stellenquot;.1
Deze type van den filoloog-industrieel of -brocanteur is aan den eenen kant, zoo men wil, ofschoon er voor het volhouden der rol buitengewone bekwaamheden noodig waren, eene ontaarding, een bastaardtype. Tevens echter vormt hij een in den tijd passend geheel met de reeds genoemde varieteiten: den tiloloog-triumvir, den filoloog-boekdrukker, den filoloog-wetenschappelijk reiziger, den filoloog-resident, den filoloog-kamergeleerde en professor. De 17de eeuw heeft den naam de eeuw der filologie geweest te zyn; en uit de bijgebragte voorbeelden zien wij dat Nederland zich niet onbetuigd heeft gelaten. Liepen er verschillende vreemdelingen en verschillende broeders uit het Zuiden onder; was Lipsius een Brabander, Grnterus een Brabander, Daniel Heinsius een Vlaming, Van Baerle een Vlaming,2Zevecote een Vlaming; de Hollanders ontbraken niet. Meursius kwam uit .Loosduinen, Erpenius uit (lorcum, Golius uit Den Haag. Over het zuiver hollandsche in de Vossiussen sprak ik reeds. Nog één woord over Heinsius den zoon, een geboren Leidenaar. *
Het kan naauwliiks bevreemden dat in het buitenland, Hugo
Siegenbeek, Leidsche Hoogeschool, II 24. Uit H. W. en B. F. Tyde-man\'s Geschiedenis van den aankoop der bibliotheek van Is. Vossius voor de Akademie te Leiden, Mnemosyne V 25!» vgg.
Nieuwe bijzonderheden omtrent Van Baerle in Oud-Holland isss, bladz. 241 vgg. Monografie van J. A. Worp.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
ile (Jroot niet medegerekend, deze Nicolaas Heinsius eenigzlns voor het model van den nederlandschen geleerde der 17de eeuw doorgaat: bevallig latynsch dichter, scherpzinnig uitgever van latijnsche teksten, man van de wereld en man der school in óén persoon. Geheel zijn maatschappelijk bestaan zette hem zekere oorspronkelijkheid by. \'
Raadpleegt men de lange lijst der latijnsche dichters en prozaschrijvers die hij met aanteekeningen in het licht zond, dan waant men te doen te hebben met de letterkundige nalatenschap van een huiszittend en by het kollege-geven vergrijsd universi-teitshoogleeraar. In de werkelijkheid echter is nooit iemand, die zich met dergelyke studiën bezighield, in minder mate professor geweest. Geen uithuiziger man, gedurende eene reeks van jaren, dan Nicolaas Heinsius.
Dat ook hij, in de dienst van Christina van Zweden, eene poos tusschen Stockholm en Rome heen- en wedervliegt en aan de koningin geld te kort komt, spreekt schier van zelf. Alle buitengewone mannen van dien tjjd, Hugo de Groot, Descartes, Pascal, zyn door deze geniale vorstin aangezocht of met haar in betrekking gekomen. Enkel om haar en om Descartes te zien, wilde de jonge Christiaan Huygens aan eene reis naar het Noorden deelnemen. Europa telt op dit oogenblik niet één gekroond vrouwelijk hoofd van zoo onbetwiste vermaardheid.
Uit de schipbreuk zijner reizen voor rekening van Christina redt Heinsius niets anders dan eene benoeming der Staten-(ieneraal tot resident te Stockholm: hü is diplomaat geworden. Zoon van een orthodox-gereformeerd vader en ook zelf orthodox, staat hij, bij de gestelde magten te huis, goed aangeschreven. Allerlei diplomatieke zendingen worden hem opgedragen: naar Pmissen, Denemarken, Rusland, Oostfriesland, Bremen, nogmaals
161
DERDE HOOFDSTUK.
naar Zweden. Tussclientyda is lijj, steeds voortgaand latynsche verzen te schrijven en latijnsche teksten uit te geven, sekretaris van Amsterdam geworden; doch maar voor eene poos. In een familie-proces doet Amsterdam te zynen nadeele uitspraak; en dit verdriet hem. Hij gaat stil wonen te Utrecht, te Vianon, en sterft eindelijk in Den Haag (1681).
Het bedoeld proces liep over eene vrouw, de skandinavische Margareta quot;Wullen, bij wie hü twee zoonen had en die volhield lunvlijksbeloften van hem ontvangen te hebben. Hy beweerde van neen, zij van ja; en zoowel het Hof van Holland als de stad Amsterdam gaven haar gelijk. Voor de nagedachtenis dezer Margareta is het te hopen dat zü niet als model gezeten heeft voor het portret dat in den roman van haar jongsten zoon: De vermakelyke avanturier, de held van zijne moeder ophangt. Volgens Nicolaas Heinsius, den vader, was zü een zedeliik monster. Fallait pas cju\'il y aille! zeiden de tijdgenooten, en lieten met dit blok aan hot been hem zitten. \'
Dit alles is minder lachwekkend dan het scliynt; en zoo ik er de aandacht op vestig geschiedt het alleen met de bedoeling iets van de kalklaag der pedanterie te verwijderen welke, ten gevolge van haar latijnschrijven, onze l?1® eeuw te zeer bedekt en on-zigtbaar maakt. Nicolaas Heinsius is een geniaal man geweest en een man van eer. Heeft h(j in zijne jonge jaren, door in den vreemde zich te vertuijen aan eene vrouw met welke hij niet gelukkig kon zijn (voor het overige was zy de schoone en begaafde dochter van een zweedsch predikant); heeft hij eene on-voorzigtigheid begaan, meer dan naar verdienste is h(j er voor gestraft. Voor hem en voor de vaderlandsche letteren is het te betreuren dat hü geen enkele maal, bij het dichterlijk uitstorten van hetgeen in hem omging, zich van zijne moedertaal bediend heeft. Hij zou belangrijker hollandsche verzen hebben kunnen
102
T1\'1\' eeuw, issi. II u 1 vg. — Monografie door Jan Ten Brink; De liol-landscbe schelmenroman der eeuw, 1885.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
schrijven, stellen wij ons voor, dan Van Baerle of Van Broek-I mizen.
Uit een paar latynsche regels van Helnsius, in Italië gedicht, is door vijanden opgemaakt dat hij een afkeer had van zijn land; cn het is waar dat hy daar ter plaatse over Nederland spreekt als over een ander Slikdorp, met boersche manieren. \' Er zijn echter geen termen, aan die boutade meer waarde te hechten dan ztj verdient. 5 De geheele openbare loopbaan van Heinsius bewijst dat hij er eene eer in stelde voor Holland op te komen :5 en niet zijne landgenooten ziin het meesr door hem venvenscht, maar de stamvaders zflner Margareta.
XXX
Tot lof van den historieschrijver Hooft heb ik reeds vroeger gezegd dat wjj nog heden met welgevallen zijne verzen, zijne brieven, en zyne geschiedenissen lezen. 4
Ofschoon Hooft niet onder de eigenlijk gezegde filologen kan gerekend worden, moeten wij hera op dezen onmiddellijk laten volgen. Hetgeen hem meest van al kenmerkt is dat. b\\j het schrijven over vaderlandsche geschiedenis, een klassiek voorbeeld hem aanhoudend voor den geest gestaan heeft. Ook te dezen aanzien is z\\jne eerzucht geweest de vader der nederlandsche renaissance in het nederlandsch te worden.
De nationale historieschrijvers vóór Hooft, te rekenen van het doordringen der renaissance te onzent in de eerste helft der IB3\'\' eeuw, gaan uiteen in twee klassen. De eenen zijn kronijk-schrijvers in het latijn, de anderen kronijkschrijvers in de landstaal.
1 In den bundel Italica, verschenen te Padua in 1Ö48:
Di facerent, tractn nasci iiquisset in ülo!
Patria. da veniam: rustica terra tua est.
2 Eene soortgelijke scherts van De Génestet hiervóór, II1 190 noot l.
:t De opschriften voor het standbeeld van Erasmus en voor het graftee-
ken van De Ruyter zijn van hem.
1 Hiervóór, lil 96.
163
DERUE HOOFDSTUK.
Kronjjksohrijvers noem ik hen in den technischen zin van het woord; niet om eene blaam te werpen op auteurs aan wier na-.sporingen wij voor onze kennis van het verleden groots ver-pligting hebben, maar alleen om hunne plaats aan te duiden in de geschiedenis van het vak.
Reynier Snoy, Willem Hennansz, Lambertus Hortensius, Ha-drianus lunius, Jan van der Does, Ubbo Emmius, bezigen wel is waar het lalijn, maar stellen zich niet ten doel, wat den vorm betreft, dezen of genen auteur der oudheid na te volgen. Hun oogmerk is alleen de ware toedragt en den juisten zamenhang van nederlandsche gebeurtenissen op te sporen, de eene voorgevallen niet lang geleden , de andere vergeUikendenviJs tot de hooge oudheid behoorend. Zij bezigen daarbij een idioom verschillend van de moedertaal, en ook toen algemeener verstaan dan deze. Dit is al. 1
Van Reyd, Van Meteren, Bor, en wie daarna verder in aanmerking mogen komen, hebben geen klassieke opleiding ontvangen. Van Reyd is een gewezen militair, overgegaan in de burgerlijke staatsdienst; Van Meteren een koopman; Bor een voormalig apteker. Hunne kennis aan het latyn reikt niet verder dan de onze tegenwoordig. Zij schrijven hollandsch evenals wij, regt en slegt. Hun hoofdonderwerp is de oorlog met Spanje, voor zoo ver z\\] dien beleefd hebben. 2 Hunne wijsbegeerte der geschiedenis ontleenen zy aan den bybel, toegepast op de lotgevallen der in opstand gekomen nederlandsche provinciën. Zij zijn kalvinisten, in elk geval warme protestanten; en zoowel personen als zaken worden daarnaar door hen beoordeeld. Maar hunne gemoedelijkheid in het opsporen der waarheid, hunne vlijt bij het verzamelen van bouwstoffen, hun toeleg zooveel mogelijk slechts authentieke stukken mede te deelen, zijn voorbeeldig.
1 De Wind, Bibliotheek der N. Geschiedschrijvers, 1835. — Over Willem Hermansz hiervóór, I 220, 228 noot 1, 274. — Over Hadrlanus lunius, Ui l!gt; vgg. — Over Ubbo Emmius, II3 12 vgg. — Snoy beweert in bet hollandsch geschreven te hebben, doch men kent alleen den latijnschen tekst. - Monografie over Lambertus Hortensius door Ct. Mees. 183(j.
2 Van Reyd\'s verhaal is inzonderheid belangrijk voor de kennis der jaren i:gt;83—1601, — Van Meteren geeft den geheelen strijd tot en met lull. — Bor\'s kronijk omvat de jaren 15.15—itfoo.
DE WETENSCHAPPEN EN I)E LETTEREN.
Ook gebeurt het eene enkele maal dat zü in hunne eenvoudigheid, ondanks hunne rederykersvormen, den waren dichterlijken toon gelukkiger treffen dan wel eens gedaan wordt door dichters van beroep. 1
In dit laatste punt ontmoeten hunne kronijken de historiën van Hooft, insgelijks overvloeijend van dichterlijke trekken;2 maar verder reikt de overeenkomst niet. Zü behooren tot eene geheel andere school dan hij. Hooft is bovenal een schrijver, de anderen z\\in bovenal onderzoekers.
Slechts twee nederlandsche werken der l?11quot; eeuw, de latj]quot;-sche Geschiedenissen van Hugo de Groot en de latynsche Jaarboeken van Matthaeus Vossius, kunnen, wat den vorm betreft, met Hooft\'s Historiën vergeleken worden ; en meer is niet noodig om ons te doen beseften hoe ver Hooft aan den eenen kant van de kunstelooze annalisten in de landstaal staat, hoe digt hij aan den anderen hunne konfraters uit de filologische school nadert
Daar het boek van Vossius Jr over een veel ouder tijdperk der vaderlandsche geschiedenis loopt en onvoltooid gebleven is, behoef ik er niet verder over te spreken. Genoeg dat Vossius, geheel in den geest zijner eeuw, den romeinschen historieschrijver Livius tot model gekozen had, en zijn latijn daarvan doorgaans eene décalque is. Betwistbare verdienste naar het oordeel onzer dagen, maar toen eene krachtige aanbeveling.3
Veel sterker is de overeenkomst met De Groot. Onafhankelijk van elkander stellen beide mannen zich voor, de geschiedenis van den opstand te schrijven; onafhankelijk van elkander wijden zü hunne beste krachten aan het bestuderen van zeker aantal gewigtige .jaren; onafhankelijk van elkander bootsen zij, de een in het latijn, de ander in het hollandsch, den stfll van Tacitus na.4 Toen Hooft zich aan het redigeren zette wist hij niet dat
1 Hiervóór, II1 iiiii en noot s.
2 „Taafereele\'n vol leevens, daer zich de geest der poGzye, op verschelde plaatzen, met veele schrandere slaagen laat zien en Uooren.quot; C4. Brandt, Leven van Hooft.
a De Annates van Matthaeus Vossius behandelen in twintig boeken de oorsprongen der nederlandsche geschiedenis tot eu niet 1433, einde der regering van .Tacoba van Beijeren.
■I Hooft\'s Historiën gaan van 1555 tot 1587 en waren bestemd vervolgd
165
DERDli HOOFDSTUK.
De Groot, wiens arbeid in portefeuille gebleven was, reeds eenige jaren te voren hem eene vlieg had afgevangen. Toen De Groot te Parys in 1642 de eerste twintig boeken der Nederlandschc Historiën ontving, kon hij met den besten wil, al zou hij lust hebben gehad. Hooft niet van plagiaat beschuldigen. 1
Ook was er van plagiaat geen kwestie; en onze tyd doet onregt, wanneer wy Hooft verwijten zich naar een antiek histo-rieschryver geregeld te hebben. 2 Wy zelf handelen niet anders, al verschillen do namen onzer afgoden. De eenen volgen wij Hallam of Macaulay of Carlyle na, de anderen Ranke, de anderen Augustin Thierry, Michelet, of Taine. Teregt betwisten wij het nageslacht de bevoegdheid, alleen op dien grond ons te veroor-deelen.
XXXI
Geiyk men zien kan uit de twee proeven van minder omvang, het leven van Hendrik IV en de lotgevallen van het Huis Medici, werd Hooft by de keus zijner onderwerpen door een juisten
te worden tot het Bestand van mos». Met lüOO eindigen ook de Historiën van De Groot, overigens veel beknopter.
1 Hugo de Groot aan Willem de Groot, 24 January 164:;, over de Historiën van Hooft. Brieven N0 63«, Appendix: rHistorian! Hoofdii legere coepi, est opus egregium. Non placebit forte aliis dictio antiquaria. Sed praecessit in tali scribendi genere eum Thucydides, et Sallustius... et nullo minor Tacitusquot;. Over zijn eigen navolgen van Tacitus geen woord. — Hooft aan Hugo de Groot, over den historiestijl, Muiden v.gt; Mei 1618. Bij Van Vloten, N® 75.
2 Groen van Prinsterer: „Peut-ètre les admirateurs de Hooft nous reprocheront de n\'avoir presque jamais fait mention de celui qu\'ils appel.» lent le Tacite des Pays-Bas ... Nous aimons beaucoup plus la rude et naïve simplicité des écrivains a la manière de Bor, que cette composition au style prétentieux et aux couleurs éblouissantes, oü la forme souvent emporte le fond. Quelque grand que puisse être le mérite de Hooft sous le rapport littéraire, nous ne voyons pas que l\'histoire ait beaucoup pro-tité de son travailquot;. Archives iste Reeks, iquot;\'\'\' Deel, 2,llt;\' Druk, 1841. Pro-légomènes bladz. as*.
166
DE WETENSCHAPPEN EX DE LETTEREN.
historischen blik geleid. Eene natuurlijke neiging deed hem zyne belangstelling rigten op hetgeen deze bovenal verdiende. In de nieuwere geschiedenis van Europa, onmiddellijk vóór hem, was buiten Nederland niets zoo nieuw geweest, zoo verrassend, of van zoo ver uitzienoe gevolgen, als het rijk der Medici in Ttalie en daarna de wordende nationale eenheid der Franschen.1
Het staat bij hem vast dat sedert de woelingen en den worstelstrijd der midden-eeuwen, gevolgd op het ineenzakken van het romeinsche rijk, de ordelijke geschiedenis van Europa eigenlijk eerst begonnen is met de opkomst van den franschen koning wiens leven hij gaat vertellen en wiens jongere tijdgenoot hij was. ■
B(j weinig historieschrijvers van toen, in en buiten Nederland, zal men zulk een veelbeteekenend woord als dat van Hooft aantreffen, waar hij op het roomsch worden van Hendrik IV terugkomt. ,,\'t Geen op zijn lóf te zeggen valtquot;, schrijft hij van den koning, „is dat hy eens door dwang, andermaal willens, der Gereformeerde belijdenis versaakt heeft: daar hy Gode alleen reekening van schuldigh was ende geene mensdien zich qualijk hy bevonden hebbenquot;. \'
Hooft besefte dat Europa in zyne dagen met liet oplossen van een nieuw vraagstuk te doen had, en de vorsten, buigend voor het beginsel dat het algemeen welzijn de hoogste wet is, liever dan ijzer met handen te willen breken en voor het kleiner kwaad der verdraagzaamheid het grootere der geloofsvervolging in de plaats te stellen, naar die wet zich hadden te voegen.
Nieuw was het onderwerp niet, voorwaar, welks behandeling de taak van Hooft s leven worden zou; de nederlandsche vrij-
1 Hendrik de Groote is afzonderlijk verschenen in 1026, en in één Imndel met het Huis Medici herdrukt in 1671. — Uit den zamenhang blijkt dat dit laatste werk opgesteld of althans voltooid is kort na het bezoek van Maria Medici aan Amsterdam in 1638.
2 ..Na zó lange verwarringen dunkt ons dat hu mans leven de geregeltheit zich weder heeft begost te zetten in de Staten van Europe\'. Hendrik de Groote, aanhef. — Reis-Heugenis van P. C\'. Hooft, uit de Jaren 1598—1601, achter het 2^° Deel der Brieven door Van Vloten, Bijlage I.
o Henrik de Groote. bladz. 182 der uitgaaf van 1671.
167
DERDE HOOFDSTUK.
heidsoorlog. Weinig minder dan vijftig pennen, erkende de sohry-ver in zijne opdragt aan den regerenden Stadhouder, hadden er zich reeds op afgesloofd. Zelfs meende hj) verschooning te moeten vragen dat hü het nogmaals aandurfde. 1 Maar eene soort-gelüke overweging als wij in de prolegomena van het Regt van oorlog en vrede aantroffen, zweefde ook Hooft voor den geest, en schier met dezelfde woorden had hjj De Groot kunnen nazeggen : „Velen vóór mU hebben beproefd op de historische wetenschap den kunstvorm toe te passen; door niemand der onzen is dit volvoerdquot;.\'\'
Werkelijk bestond er voor zijn navolgen van Tacitus geen andere reden ; al had hij even goed, zooals De Groot opmerkte, zich naar Thucydides of Sallustius kunnen rigten. Eene fraaije geschiedenis wilde hij schrijven; een boek van letterkundige waarde; iets van beteekenis voor de taal van zijn land; een werk hetwelk den nakomeling er roem op zou doen dragen tot den nederlandschen stam te behooren.\'
Bovendien had hij het oog op de tijdgenooten; ik bedoel op de leden zijner eigen kaste, de nieuwe aristokraten, door de omwenteling souvereinen geworden.
W;j kinderen der 19\'\'« eeuw, opgevoed in de vreeze van den kleinen man, zonder het te willen of te weten hovelingen van het gemeen, nemen ligt aanstoot aan Hooft\'s vrijmoedig oordeel over dezen lageren stand der maatschappij. 2 Blijkbaar echter is hvj slechts door een hoogeren willen gelezen worden. De fout der Spanjaarden was geweest, ondanks hun onmiskenbaren aan-
168
..Zommighen moghte het wel vreemdt voorkoomen enz.quot; Opdragt aan Frederik Hendrik.
Historiën, lste Boek: „Groot voedsel zonder twyfel vonden deeze klappernyen onder \'t graamv en schuim der gemeente, dat oft van den bedelzak leeft, oft dien tot voorlandt heeft: gelyk \'t meestedeel der armen van quaade opvoedinge, woesten wandel, en stout in den bek isquot;. Bij Hecker, I r.o.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN. 169
leg voor het regeren, niet geweten te hebben op welke wys „poorteriyke ontsteltenissenquot; moeten behandeld worden. Een klein getal nederlandsche stadsregenten, meestal niet-wddermatige en niet-edelboortige mannen, hadden getoond daarvan meer verstand te hebben dan zij. 1 Voor die hollandsche regenten was de opstand eene bron van magt geworden: voor het land de bron der vrijheid, der orde, en der welvaart. Deze les mogt niet in het vergeetboek geraken. De zoonen moesten levendig beseffen dat „ook heedensdaeghs niet de minste kunst der steedsche re-gheeringhe in \'t handelen en gerusthonden der meenighte bestaat/quot; -
Van een gedrukt en gids bij het uitoefenen dier kunst, zonder aanzien des persoons en zonder zwakheid, 2 wenschte Hooft hen te voorzien; en dit doende verpligtte hij meteen de algemeene zaak. De ondervinding had geleerd dat de Nederlanders misschien door dwang, maar zeker niet door gewetensdwang te regeren waren. Begeerden de burgemeesters in het bezit te blijven hunner magt; wilden z\\] niet „by aanstichting oft immers dapper toedoen des gemeenen mansquot; op hunne beurt van het kussen gestoo-ten worden, dan hadden z\\] vóór alles de vryheid te eerbiedigen,
Schaduw- en lichtzijden van den spuanschen landaard: ..Van de manieren der Spanjaarden, zoo stoffende, zoo opgeblaazen, —- immers onder vreemden, zoo bedekt van harten, ongemeenzaam en belghziek, stak yder de walghe. Daarentegen hunne altydts nuchtere bequaamheit, stemmighe deftigheit, ernstighe wakkerhelt. gestadighe vlytigheit, beleggende zorghvuldigheit, moesten den naam van grimmigheit, grootsheit, schalklieit, baatzucht, eindtlioudenheit, en, omdat ze den Nederlanderen niet zoo eighen of in den weghe waren, de deughden gelyken last van haat dragen, als de gebreekenquot;. Historiën, ls,e Book; lgt;ij Hecker, I ti.
Klagt over het weifelen der amsterdamsche regering ten aanzien 4an de dagbladpers dier dagen: ..De schotschriften en faamsmettende gedichten ginghen op alle straaten, markten, en maaltyden om: een waapen dat, zonder voordeel op zynen vyandt te haaien, genie rekt dat het eenen yghelyke eeven naa is, niet^dan quaadt ..bloedt en verbittering maakt; maar {van eenen wereldwyzen man deezer eeuwe met recht voor teeken van zwakheit der regeeringe geschomven) in onze stadt altyds verhoeden, en altyds gebruyekt znl wordenquot;. Historiën, iquot;1quot; Boek; bij Hecker. I ion.
DERDE HOOFDSTUK.
do orde te handhaven, en de welvaart der republiek te bevorderen Moest ik do algemeenste dienst noemen, door dit werk van Hooft aan de studie der geschiedenis in Nederland bewezen, — want het zooeven aangeduide raakt enkel de in\'aktijk, — ik zou zeggen : Hooft heeft, voor zyne i^euw en voor het vervolg, door de eerbiedige soort van -scepticisme die hom eigen is, onze his-toriografle van den preektoon verlost, en voor de oudtestamentische opvatting onzer schrijvers van het tijdvak, welke nooit meer dan één kant der dingen ziet, de veeloogigo der renaissance in do plaats gesteld.
Aitzema, de meest beteekenende na hem, heeft óók een eigen blik op de menschen en de dingen. Maar welk een blik! Braafheid, goedheid, geestdrift, — lil) gelooft er niet aan. Alles op aarde draait volgens hem in den plompsten zin van het woord om het eigenbelang, en daarom alléén: „zijnde,quot; zegt lijj, „na-tuerlick dat een yder jaeght en janckt na \'t geen hy bemindt, ende een yder bemindt zijn interest. Ondertusschen is de beste raedt, dat men \'t houdt met de sterckste: want allo macht is van fiodt, ende die do macht heeft, die ghebruyckt se.\'\' \'
Zonder de beteekenis te willen verminderen der bekende plaats bij Hooft, waar deze een tamelijk volstrekt wantrouwen omtrent het bestaan eener onzigtbaro zedelijke wereldorde aan den dag schijnt te leggen, - moet ik toch doen opmerken dat dit bij hem in geen geval er veel toe doet. Zijn geloof in de zigtbare is des te vaster. Boven do lotgevallen van het Huis Medici ziet hij eene wet zweven, krachtens welke de misdaden en noodlottige slagen, in de geschiedenis dier geïmproviseerde italiaansche dynastie, tot heil des volks op de zedelijke verbetering der vorsten uit-loopen.3 Zyn eerbied voor de inenschelijke goedheid in het algemeen is onbegrensd. Daden van die soort worden met ingenc-
l Liemve van Aitzema, Silken van Staet en Oorlogh 1653—liiGö, lilquot; 811. H. Fruin, NijluitTs Bijdragen, N. R., 111 218 vgg.
•i -Voorwaar, hoe ik dit en gelyk beloop [liet oprigteu van Alva\'s bloedraad] dieper in zie, hoe ik min gronds in de oordeelen Gods vind. en de tuimelende ongestaiidigheit der menschelijke zaaken in allerley handel my meer voor de ooghen komtquot;. Historiën, r\'quot; Boek; bij Heek er, I 2»:7.
:5 Slot van «1«\' Hamp/iuiliglieden verheffinge van den Hnize Medicis:
170
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
menheid door hem vermeld. Zelfs de ambtspligb moet volgen.1» hem voor den pligt der barmhartigheid wijken. \' Het tegenovergestelde der leer van Aitzema.
Alles komt eigenliik hierop neder dat Hooft, die de uitdrukking hero-worship niet kent en deugd noemt hetgeen wij genie heeten, in iedere orde van grootheid sympathie voor deze aan den dag legt. Hij verheft schamele lieden die voor de vrijheid hun brood en hun leven overhebben; wakkere vrouwen, wonderen van huwlyksliefde verrigtend; mannen van welstand, die, zonder zich een naam in de geschiedenis te maken of te willen maken, stille\'daden van zelfopoffering voor het vaderland plegen.2 Niets trekt in Hendrik IV hem zoozeer aan als dat de koning veel minder aan de fortuin te danken heeft dan aan zijne uitstekende bekwaamheden. \'s Willem de Zwijger is zyn held, omdat de prins van Oranje, ter tinne toe, het gebouw van den jongen Nedeiiandschen Staat heeft opgetrokken niet-alleen, maar „alles met zoo gering eenquot; hulpe van anderen, en onder \'t geduurigh rammeyen des vijands op \'t onbestorven metselwerk.quot; 4
„Met zoo meiiigherlei ramp van wederstreeviug, verjaaging, ballingschap, hoon, berooitheit, anxfc, kommer, verraadt, vlught, vankenis, vermoordt te worden oft moorden, \'t welk by de vroomen eeven ellendigh is, heeft de fortuin do verheffing van \'t huis Medicis opgewogen; tot dat het, verouwlykt in de vorstlykheidt, allenskens verdraaghlijk werdt, en zijn voorspoedt draagen leerdequot;.
1 Uit den tijd van Alva\'s sententien en indagingen: ..Twee Schouten bevind ik inzonderheit, die, versmaadende in deezen alle gevaar, om der goedhartigheit wille, eenen eeuwighen naam aan de nakomelingen verdient hebben: den eenen van Leide, Jan van Beerend recht; den anderen van Monnikendam; maar niet, hoe hy geheeten werdquot;. Historiën, l\'1quot; Boek; bij Hecker, I 275.
2 .,.Jaa daar waaren\'er, die \'t verdaadighen der vry- ende gerechtig-heeden zoo heyligh hielden, dat het hun troost en gloory docht, daar voor naa schavot oft galgh te treeden. Ende kan ik met kennisse zeggen, dat by mangel van juiste aanteekening, de heughenis gespilt is van verschelde doorluchtige daaden door donkere persoenen bedreevenquot;. Historiën, 6,le Boek; bij Hecker, I ö78.
:) Henrik de Groote. bladz. l: rAls die ongelijk meer lichts van ile deught dan van \'t geluk ontfangen had.quot;
4 Opdragt aan Frederik Hendrik. — Karakterschets van Willem I in het 20sle Boek; bij Hecker, IV :}37 vgg.
171
DERDE HOOb\'DSTC\'K.
XXXII
De Nederlandsche Historiën zouden mislukte kunst zün, eene historische schilderij zonder waardigheid van koloriet of van toon, indien zij niet van het begin tot liet einde, ook wanneor het aanbreken van een nieuwen en blyder dag er in doorschemert, zonder afwisseling een somber tafereel ontrolden. 1 Zoo eischte het de stemming in Nederland gedurende de moeilijke jaren over welke het verhaal zich uitstrekt, 1555—1587; jaren van strijd en van lijden, van haat en van vertwijfeling, van wanhopigen moed, welke door een nederlandsch dichter onzer eeuw met één meesterlijken trek geteekend worden, wanneer hij zegt dat de zon dio zo bescheen eene bloedkleur vertoonde. 2
Hooft zelf echter wordt niet enkel uit dit geschiedwerk, maar ook (over zijne verzen heb ik kort geleden elders gesproken) uit zijne brieven gekend; en met grond kau beweerd worden dat. zoo alleen de Historiën ons van de tweede helft der leJe eeuw een juist denkbeeld geven, alleen de Brieven dit van de eerste helft der 17de doen. Wij zouden eene valsche voorstelling van den schrijver bekomen, indien wij de eenen te zeer van de anderen scheidden.5
Wanneer men van Hooft\'s brieven zegt dat zij naar de lamp rieken, dan bedoelt men wezenlijk dat hij de eerste Nederlander geweest is die in het nederlandsch heeft gedaan hetgeen vóór hem alle groote auteurs der renaissance, Italianen, Franschen. Engelschen, Duitschers, en ook de Nederlanders zelf, vaak in het latyn deden: brieven schrijven die bestemd waren als stijl-proeven te dienen, kleine gedichten in proza, droefgeestig, ernstig, luimig, al naar de geest getuigde, of door de omstandighe-
172
Plaatsen uit de Historiën hiervóór. II1 21 noot I. bladz. 27 noot 2 en 3, bladz. 28, 29, 30, 36 enz.
Da Costa. Slag by Nieuwpoort, 1858. Aanhef:
Hoe zag in Nederland de zon zoo rood ?...
DE WETEXSCHAPPEX EN DE LETTEREN.
den, ten einde den persoon aan wien men sohreef in zekere stemming te brengen, geëischt werd.1
Teregt houden wy ons overtuigd dat Hooft in het leven noch zoo gemaakt was, noch zoo gezocht, noch altijd op die wys met de pnnten der schoenen naar buiten liep. Het is by hem, zoodra hij de pen opvat, een tot tweede natuur geworden aanwensel. Zelden dreef een schrijver de zorg voor zijn eigen proza verder dan Hooft. Z;jne meeste brieven zijn enkel tot ons kunnen komen omdat wij er de minuten van bezitten, door hem en de zijnen bewaard. Niet alleen huwiyksaanvragen (gelük aan de dame welke hij voor züne tweede vrouw begeerde) stelde hy vóór het overschrijven tot in bijzonderheden vast. - maar ook knorbrieven aan eene voormalige keukenmeid ; \' ook, in kwaliteit als baljuw van CTOOiland, dienstbrieven aan Maurits. Of het eene novelle ware vertelt hij den prins de geschiedenis van een gratie vragenden kerel uit quot;Weosp, die, gesard door een gemeenen waard in die stad, aan dezen een manslag begaan heeft en voortvlugtig, by verstek gevonnisd is. Er zijn er een half dozijn van die soort.2
De beroemde brief aan ilaria Tesselschade, over het verlies /.yner eerste echtgenoot, is eene kleine zielkundige verhandeling. Het verschijnsel der smart wordt er met aandacht beschreven en wysgeerig beoordeeld. Elke uitdrukking is afgewogen.s
Niet minder kunstig zijn vrolijker epistels, aan dezelfde en aan anderen. Figuurlijke gezegden worden volgehouden op eene wijs die van nadenken getuigt. Aardigheden hebben een begin, een midden, en een einde. Te bekwamer plaats verschijnen toespelingen op de oude cf de nieuwere lettoren: „U E. heeft hier haere muilen geiaeten. Dit \'seen leelijke vergetelheit. Want het waer beter dat\'er ü E. de voeten vergeten had, en \'t geen daer
173
Brieven van Erasmus hiervóór, I 2H7 vgg., 277 vgg. — Brief van Hooft aan C\'onstantyn Huygens, 29 December 1C28. Bij Van Vloten. Nquot; 191.
Aan prins Maurits. Bij Van Vloten No 83. lil, 118, 130.
:gt; Aan Maria Tesselschade. Bij Van Vloten No 132.
DERDE HOOKDS TUK.
aen vast is. De vloer (acht jck) heeft U E. willen houden, ende ghy zljt haer ontslipt geiyk Corisca den Satyr, daer de perrujk in den loop bleef. En zeeker. steenen en planken leggen en treuren. om dat ze niet langer van die zoete treedt.)ens gestrookt worden. Niettemin, deze achteloosheit Uwer E. doet ons hoopen dat wy noch eenigh ander overschot zullen vinden, ende mo-ghelijk ü E. hart hier in eenighen kamerhoek zal vergeten zijn.quot; 1
De straks vermelde brief aan Eerbaere Aelt.ien de Lange tot-Delft, dien wij te danken hebben aan de nasporingen van een nog te vroeg aan de wetenschap ontvallen geleerde onzer dagen,2is eene merkwaardige proef. Hooft daalt er af tot de bevatting eener wispelturige vrouw uit liet volk, vroeger zijne getrouwe dienstbode, maar door de tegenspoeden van een doorgedreven huwlijk eene kwaadspreekster geworden, ook van de zjjnen en van hem, en die hij daarom met opzet vermeden had te gaan bezoeken.
rNo,jt heb ick U geraeden Peel te trouwen,quot; schrijft hij haar, „maer ter contrarie hebt ghy, tegens mijnen raedt ende zin, schrijvens van hem aen gen omen. ende hem verdaghvaert en gesproken ten hu.jze van mijnen zalighen vaeder, terwijl ick in de Beemster was... Indien Peel u gebonden of mishandelt heeft,
dat is geschiedt bujten raedt ende daedt van my____Kiettegen-
staendo alle weldaeden lastert ghy my achter mijnen ruggo; tegens uwe vrienden met woorden; tegens Adriaen Cornclissen niet schrijven; ende in mijn aenzicht met uwen brief ende t\'el-kenmaele als ick met 1\' spreek; ende loont alsoo goedt mer \'luaedt. Hebt daerom niet vreemt to vinden dat ick ü ongaerne bezoek; want ick en kan U niet helpen ende moet onverdient verwijt hooren.quot;
In een historischen roman uit de 17li« eeuw in Nederland, gelijk onze leeftijd ze Walter Scott leerde afzien, zou het beeld dezer Aaltje, uit Hooft\'s filippica naar voren getreden, de ge-
174
V;m den Huize to Mtliden aan Maria Tesselschade. l Augustus Bij Van Vloten No 4:J7.
Verschillende onuitgegeven brieven van Hooft zijn het eerst tei im-irevonden door wijlen Igt;r. vim Vloten.
DE WETENSCHAPPEN EN DE L KT TEKEN.
schikte stof eener episode leveren kunnen. Ik goof slechts zooveel trekken als noodig zijn om to doon gevoelen dat de man der Nederlamlsohe Historiën stilist en geoefend prozaschrijver blyft, ook wanneer hij voor een keer zijne renaissance-sieraden er aan geeft, en zijn best doet eenvoudig sterveling te schijnen.
Zonder overdrijving kan niet beweerd worden dat de geheele verdere nederlandsche letterkunde van het tijdvak door Hooft\'s brieven in de schaduw gesteld wordt. Maar er is toch iets van aan.
XXX111
Vondel looft zoo lang, en is zoo overvloedig, dat men zijn arbeid niet gemakkelijk overziet. Hot komt ons echter te stade dat hy, oven ligt aandoenlijk als rijk begaafd, aan zeer verschillende aandriften gehoorzaamt en niet minder verschillende invloeden ondergaat. Vandaar lij] hem tamelijk scherpe lijnen van afscheiding; lijnen die in onze voorstolling allengs beelden en groepen worden.
Één hoofdgroep vormen de navolgingen van het klassieke, die zijne hollandsche poëzie aan de latijnsche van Daniel Heinsius en Hugo de Oroot verbinden en in het algemeen aan de filologische school.
Het is zoo dat de resultaten, waartoe in de dagen van Vondei\'s opkomst te onzent de wetenschap der filologie geraakt was, door hem slechts verdietscht worden. Op te gevorderden leeftijd gaat hy latijn en grieksch leeren, en blijft in de studie der oude talen te zeer dilettant.
liet dit vulgariseren echter is het hem ernst. Niet alleen vertaalt hij stukken van den tragedieschrijver Soneca,1 de heldinne-brieven en de herscheppingen van Ovidius. - de oden van Hora-tins, en tweemalen den geheelen Virgilius, — eerst in proza
175
Troas of Amsteldamscho Hecuba, KJSö: Hippoiytus. ItiiS.
■_gt; Het kenmerkt Vondel dat op zijne Heldinnebrieven naar Ovidius. 1642, door het ineenvloeijen van bet klassieke en liet christelijke bij hem.
DERDE HOOFDSTUK.
dan in verzen, — maar hij schrijft ook eene tamelijk geleerde verhandeling over hetgeen vroeger en later is aangevoerd voor de stelling dat Homerus een grooter dichter dan Virgilius, Vir-gilius een grooter dichter dan Homerus geweest is. Hoewel hij geen namen van leidsche of andere professoren noemt, uit wier werken deze kennis door hem geput is, geeft hy zich toch geenszins voor haar vinder uit. Hij wil enkel referent zijn. \'
Ook grieksche dichtwerken worden door hem overgezet; tra-gedien, of brokstukken uit tragedien : - en het een bij het ander blijft van het begin tot het einde zijn tooneelarbeid behèerschen, die onder zijne werken zulk eene voorname plaats beslaat. Met uitzondering alleen der Leeuwendalers is al hetgeen Vondel voor den schouwburg schrijft onveranderlijk gevormd naar één model. Hetzij hij onderwerpen behandelt uit de nieuwere geschiedenis van Engeland of van China: 1 hetzij hij bij de christelijke kerkgeschiedenis aanklopt, A do jaarboeken van het middeneeuwsch Amsterdam opslaat, of Tacitus over Claudius Civilis;2 hetzij Flavins Josephus hem zyne stof levert,r\' of het Oude Testament. r of de sage der antieke helden.3 altijd zijn het tooneelstukken
176
Deel van Van Lennep\'s Vondel, blad/. 17—23. — De prozavertaling van Virgilius is van ic-io; de vertaling in verzen van ii;60. De vertaling der Oden en der Ars Poëtica van Horatins (proza) dag-teekent van 1 (i\'öl.
Gysbrecht van Aemstel, 1637; Batavische Gebroeders, 1662.
Palamedes, u;25; Salmoneus. i«57; Faëton. 1663.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
van grieksoh-romeinsch snit. Nergens worden de koren gemist; overal wijkt de handeling voor de redenering of het- gesprek, of\' treedt voor telden nu de alleenspraak in de plaats, dan het verhaal. denken er bij aan een cliché of een patroon.
Daarna komen in aanmerking. - niet de hollandsche schrijvers of dichters uit den voortijd, die nevens de klassieken Von-del\'s geest of Vondel\'s smaak helpen vormen. — maar de hollandsche gebeurtenissen zijner eigen dagen.
Dit is een voornaam punt. Evenals Hooft uit zichzelf zon proza haalt, doet Vondel het de taai zyner poëzie; en daaraan danken voor een niet klein gedeelte züne gelegenheids-, zijne geschied-, zijne hekelzangen, en evenzoo de reijen zijner spelen, hunne bekoring. üit niets blijkt dat ook maar één leermeester, dood of levend, een beslissend overwigt op hem uitoefent. Niemand kan het hollandsch boek noemen waaruit Vondel hollandsch zal geleerd hebben.2
Leermeesters onder den blooten hemel, daarentegen, hij telt ze bij de vleet. Het geheele tijdvak der vaderlandsche geschiedenis, hetwelk van den val van Oldenbarnevelt in 1619 zich uitstrekt tot den val van Jan de Witt in 1672, beleeft hij en maakt het mede als een veldtogt. Onder zijne oogen wordt Amsterdam de hoofdstad des lands. Hem persoonlijk treffen slagen der fortuin. Zün vaderhart wordt bedroefd. Ook in zijn hoofd stormt het bijwijlen; tot hy van onroomsoh roomscli wordt, en daar vrede bij vindt. Het eenige wat aan zijne openbare vorming ont-
2 In de Aenleidinge ter Nederduitsche Dichtkunste, 1650 (bij Van Lennep, VI 11 vgg.), worden goen vroegere vaderlandsche auteurs met name genoemd. Vondel stelt hunne werken, voor de kennis der taal. op één lijn met de oude stedelijke keuren enz.: „Wat onze spraeck belangt, die is, sedert weinige jaren herwaert. van bastaertwoorden en on-duitsoh allengs geschuimt, en gebouwt... Zoo men uit hunne [der taalzuiveraars] gedichten en schriften, ook uit Neerlantsche hantvestboecken. do eige manieren van spreecken by een zamelt, en zich eigen maeckt. daer Ik een schat van welsprekenheit by der bant.quot; Met deze verwijzing naar de charters stemt overeen hetgeen van de middeneenwsche poëzie gezegd wordt: ..In oude Hollantsche liederen hoort men noch een natunr-lijcke vrypostigheit. vloeientheit, en bevallijcken zwier.quot; Geschreven in het li:[squot; levensjaar.
\'I2 12
177
DERDE HOOFDSTUK.
hreekt, is les in de opgeruiradheid. De man der meer dan dertig treurspelen schrijft niet één blijspel.
De theologie echter, welke bij hem als bij De Oroot de plaats der vrolijkheid vervangt, doet zijne taalkennis geen schade. Deze schflnt too te nemen, naarmate zijne geloofsverandering hem noodzaakt, in lierzangen, in eene epische proef, in leerdichten, een grooter aantal vierkante roeden godgeleerdheid vol te schrijven. 1 Zijne heerschappij over taal- en dichtkunde groeit ten slotte zoozeer aan, dat zjj eene eeuw na zijn dood de stof eener lijvige monografie leveren zal. - Onze eeuw zal woordenboeken op Hoof! en eene spraakleer van Vondel zien ontstaan.
Eindelijk: de invloed der levende talen van het buitenland, voornamelijk van het fransch.
Kort vóór Vondel werd te onzent aan de mogelijkheid geloofd dat do nederlandsche taalzuivering zou kunnen uitgaan van Duitsch-land. Bü Coornhert vindt men aanduidingen van dien aard. \' Duitschland echter stond door den dertigjarigen oorlog eerlang in zulke mate geteisterd re worden, dat met de kunst ook de letteren er tijdelijk moesten ondergaan. Er vallen uit Vondel\'s werken geen afdoende bewijzen bij te brengen dat hoogduitsche auteurs door hem bestudeerd of nagevolgd zijn.
Evenmin had de skandinavische of de engelsche litteratuur vat op hem. Van de beweging op tooneelgebied in Engeland, uit welke Shakespeare was voortgekomen, is Vondel zich niet bewust geweest; of, heeft hij er van gehoord,, noch zij wekte zijne belangstelling, noch daarna de poëzie of het proza van Milton. 2
178
Altaargeheimenissen, llt;;45, bijna vijfduizend tweehonderd verzen.— Bespiegelingen over Godt en Godtsdienst. Ifi62, ruim zevenduizend driehonderd verzen. — Joannes de Boetgezant. 1(;62. ruim drieduizend driehonderd verzen. — De Heerlijckheit der Kercke, 1063, bijna drieduizend driehonderd verzen.
l Over Milton\'s onderstelde bekendheid met verschillende werken van
DE WETENSCH-APPEN UN DK LETTEREN.
Aan zyne gemeenzame bekendheid met sommige Italianen kan niet getwijfeld worden. De eene helft z(jner Leemvendalers trok hj) uit Guarini, de andere helft uit Tasso. Zeker, de herders en lt;le herderinnen van Aminta (1581) en van den Pastor Firfo (1-585) zijn eigeniyk overbeschaafde jongelieden van het hof, die in keurige taal de keurigste gevoelens voordragen; terwijl in Von-del\'s landspel al dit uitgezochte vervangen wordt door boersche hartelijkheid. Doch Vondel had te rekenen met de amsterdam-sche schouwburgbezoekers van 1648, die, zonder deze of eene soortgelijke overzetting in het aarlanderveensch, het stuk niet zouden begrepen hebben.\'
Nog veel vertrouwelijker in elk geval dan zyn omgang met lt;le Italianen was zjjn verkeer met de Franschen, wier taal hij al vroeg zoo goed kende dat er van zyn drieëntwintigste jaar oen tamelijk uitgebreid fransch vers zijner vinding bewaard gebleven is. 2
G-elyk men zien kan uit de klagten van verschillende holland-sche dichters over franschc navolging in het begin der l?\'11quot; eeuw,3 gaven ook in dit tijdvak de letteren van dat land te onzent den toon. De brekebeenen overdreven slechts hetgeen personen van gezag door hun voorbeeld wettigden. Coornhert volgde bij het overzetten van Boccaccio eene fransche vertaling; denkelijk die van Le Magon. De Homerus dien Van Mander zijne landgenooten aanbood was de navolging eener fransche navolging. 4 Spieghel,
Vondel bij George Edmundson. Milton and Vondel, a enriosity of litera-tiire, Londen 1885.
1 De Leeuwendalers zijn in Mei en Junij n:48 herlmnldelijk te Amsterdam vertoond bij de feesten ter eere van den Munsterschen Vrede. — C. N. Wybrands, Het Amsterdamsch Tooneel, 1873. Bijlage Z. liladz. 259, en Dietscbe Warande 1874. X 423 vgg.
2 Opdragt van Het Pascha aan Jan Midiiels van Vaorlaer. 1610. Bij Van Lennep, I 42 vgg. Nalezingen, bladz. 17. — Twee vierregelige fransche epigrammen van Vondel, beiden van 1(119, verschenen onlangs op nieuw in Oml-Holland, 1883, bladz. 17 vgg.
3 Scriverius, 1618. Het hollandsch verdedigd :
Tael ongelooflick soet, princes van alle taelen.
Oiheboren om de croon van anders hooft te haelen, enz.
4 Haarlem, Ifill. Het zijn de eerste boeken der Ilias, naar de franscte
179
BERDE HOOFDSTUK.
Hooft, Beverwyck, kenden Montaigne van buiten. Hooft werd door zijne vrienden de nederiandsche Amyot genoemd, excerpeerde de militaire gedenkschriften van Montiuc, schreef rijmpjes bj) de tragische historiën van Belleforest, en voerde bij ons de rhythmen van Ronsard en der Pléïade in. Bredero ontleende verschillende tooneelstnkken aan het romantisch drama in Frankrijk. en trok zijne beste komedie uit de hollandsch-fransche vertaling van een spaanschen roman. 1 Anna Roemers verdietschte de Emblemen Chrestieim van Georgette do Montenay.4 La Semaine of rh Scheppingsweek, van Du Bartas, werd door een vriend van Constantyn Huygens in hollandsche verzon overgebragt. Vondel vertolkte breede fragmenten gt;iit la Seconde Semaine van denzelfden.
Niemand zal beweren dat de italiaansche letterkunde op onze nederiandsche der eeuw geheel zonder uitwerking gebleven is. Een voldoend aantal op zichzelf staande proeven bewijzen liet tegendeel. Van bekendheid met de spaansche kunnen rit Beverwyck, uit Cats, uit Huygens, beslissende getuigenissen aangevoerd worden.\' Doch veel sterker was de fransche invloeit. Geen sprekender voorbeeld, nevens de poëzie van Hooft, dan de treurspelen van Vondel.
XXXIV
Ik laat mijne lezers slechts regt wedervaren wanneer ik bij hen eene zoo gemeenzame bekendheid met Vondel\'s werken
180
Bredero\'s Spaansche Brabander, mis, is gevolgd naar de avontu-riersgescliiedenis van Lazarilio de Tormes door Diego Hurtado de Men-doza, l.i.u. Jan Ten Brink\'s monografie over Bredero. 1871. — Studie van O. H. den Hertog, in den Grids van Maart 188\',.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
onderstel, dat een half woord genoog- is om hen te doen gevoelen welke soort en welke graad van overeenstemming er bestaan mag tusschen zijne treurspelen en die der fransche school uit cle tweede helft der IG^\' eeuw, welke hem onmiddellijk voorafgegaan is.
Corneille en Racine hebben die auteurs, van Jodelle tot Mont-chrestien, in het vergeetboek doen geraken. By hun leven echter en tot kort na hun dood zijn zy zoo beroemd geweest, dat sommigen hunner werken in het engelsch vertaald zyn: ofschoon Engeland in dien tyd aan invoer van dramatische produkten uit het buitenland voorwaar geen behoefte had. Het treurspel Gov-nélie en het treurspel Mare Antoine, — beiden van Robert Gar-nier, — te Parijs verschenen in 1585. zagen in 1500 en 1594 vertaald te Londen het licht. 1
Dit tot mijne verontschuldiging indien ik willekeurig schijn aan te nemen dat Vondel, die alleen erkent onder den invloed van den leerdichter Du Bartas gestaan te hebben, 54 ook kennis zal hebben gehad aan Robert Garnier en verdere fransche too-neelschryvers, Du Bartas\' tijdgenooten of voorgangers.
Doch, ook Du Bartas zelf mag niet over het hoofd gezien worden. Aan zyne Semaine; tot in onze eeuw vermaard gebleven door de beteekenis welke Goethe hechtte aan de plaats waar God, in de voorafspraak van den 7do» Dag, vergeleken wordt by een landschapschilder die zich nederzet voor den ezel en met welgevallen zich in de beschouwing van zyn gelukkig voltooiden arbeid verdiept; aan die Semaine is eene Judith in zes zangen voorafgegaan, van welke ik niet weet of ook zy indertyd door een of meer Nederlanders overgezet is. Ziehier het gebed dat
181
Gervinus, Shakespeare, 1872, -t,,p Druk, 1 «2: „Die Lady Pembroke war schon 151)0 mit einer Uebersetzung des Antonius von Garnier vor-ausgegangen; and eben dieses Franzosen Cornelia erschien. von Kyd tibersetzt, 1594 im Druckquot;.
DEKDE HOOFDSTUK.
de dichter zyne heldin ton Uemel laat zenden, wanneer zij zich gereed maakt haar laatsten nacht in de tent van Holofernes te gaan doorbrengen en daarna de vreeselijke daad te plegen :
O bon Dieu, qui tousiours a eu soin paternel De ton aiiné Jacob, fortifle ma dextre, i Alin que cette nuict d\'une vigueur adextre ,
Elle puisse égorger ce Prince audacieux,
Qui pour te desceptrer » veut escheler » les Cieux.
Et puisque ta bonté, nonobstant mille orages,
A fait voir a ma nelquot; les desirez rivages,
Permets-lui d\'y surgir d\'un pavot sommeilleux Engourdissant le sens de cc Prince orgueilleux:
Alin (|ue Je redonue :i Jacol» sa franchise,
A ton noiii son honneur et sa paix a I\'Egllse. «
Dit zijn de fransche alexandrijnen welke in het treurspel, in het zededicht, in het leerdicht, den nederlandschen versbouw zijn gaan bepalen. By onze rederijkers worden z\\j of nog niet aangetroffen, of slechts bij zeldzame uitzondering. Die ze in bescheiden hoeveelheid regtstreeks by ons uit Frankrijk invoerde, en van een nederlandschen stempel voorzag, was Filips van Marnix.7 Doch eerst by Cats, eerst bij Vondel, gaan zy vloeyen in die breede golven van welke wy somtyds wenschen zouden dat zij minder moeite hadden het strand te bereiken, of, op haar weg door den atlantischen oceaan, zij menigvuldige!* een eiland of een rotspunt mogten ontmoeten.
l Regterliand of regterarm. — 2 Geoefend of behendig. - :5 Ontschep-teren of onttroonen. — \\ Hetzelfde als escalader. — rgt; Hetzelfde als aborder.
t; Studie over Du Bartas (1544—1590) bij Sainte-Beuve, Tableau histo-rique et critique de Ia poésie fran^aise et du théiUre francais au lü-\' •siècle, l«28. Bladz. 380 vgg. der uitgaaf van 1842. — Fragmenten uit Du Bartas bij Arsène Darmesteter en Adolphe Hatzfeld, Le KJ\'* siècle en France, Tableau et Morceaux choisis, 1883, 2de Druk.
7 Opdragt van Marnix\' Psalmen Davids aan de Sta ten-Generaal. 1580 —1591. Van Toorenenbergen, I 185 vgg.:
De selve God heeft nu in desen laetsten tijt Sijn ■ wonderlicke hulp. sijn trou gebenedijt,
Hier over sijn gemeynt\' end Christnen uytvercoren.
8o claerlick laten sien, als ymmers oyt te voren.
Want hy in Israel een lamp altoos bewaert
182
DE WETENSCHAPPEN EN I)E LETTEEEN.
Er bestaat van Gerard Vossius een latijnsch work dat over de ontwikkeling van het drama en het heldedicht bij de Grieken; van Daniel Heinsius een ander latijnsch geschrift dat over den bouw der treurspelen handelt. Eene soort van Ars Poëtica.1
Toen echter, naar het voorgaan der rederijkers, maar in de vormen der grieksche tragici en van Seneca, Vondel den bijbel, de joodsche geschiedenissen, de christelijke, op het nationaal tooneel bragt, toen waren het niet Heinsius of Vossius die hem den weg wezen, maar de Franschen der 16J|J eeuw. Zijne kunsteer was de kunstleer van Vauqueliu de la Fresnaye, overleden in 1606. „Portezquot;, had Vauquelin de mededichters toegeroepen, die ter wille van antieke onderwerpen de christelijke en de joodsche verzuimden, in plaats van de eenen te versieren met de bloemen der anderen:
Portez done en tropbé les despouilles payenues Au sommet des clochers de vos citez Chrestieunes.
Si les Grecs, comme vous, Chrestiens eussent escrit,
lis eussent les hauts faits cbanté de Jesus-Chiist.
Die in de duyster nacht der werelt ons verclaert... O grondeloosen raedt! O hooge wonderdaden I O wijs en diep gericht I O schatten der genaden!
Wie soude doch dijn werek end t\'spoor van dijne baen Doorgronden kunnen. Heer! oft weerdlick overslaen ? Ons verclaert is hetzelfde als ons bijlicht. — Overslaen beteekent: overzien, of een overzigt geven van.
1 G. J. Vossius, Institutionum Poëticarum libri tres, lG-47. — Daniel Heinsius, De tragiediae constitutione liber, i(5lü—1lt;U3. — Jonckbloet. Letterkunde Eeuw, 1882, II 212 vgg. — Jan Te Winkel, Vondel als treurspeldichter, 1881, 8S,\'Ï en O\'10 Hoofdstuk.
2 Vauquelin de la Fresnaye (1567—1606) is herdrukt door Julien Travers, Caen 186S)—1872. Hetgeen hij in zijn Art Poétique onmiddellijk laat volgen breidt het boven aangeduid denkbeeld nog nader uit:
Doncques a les chanter ores * je vous invite,
Et tant que vous pourrez a despouiller TEgipte *}-,
Et de Dieu l^s autels orner a qui mieux mieux De ses beaux paremens et meubles precieux:
Et des autheurs humains **, coinine l\'utile avette -j.,
Prenons ainsi des fleurs la manne et la üeurete,
* Thans. — y Toespeling op Exodus m !{• vgg. •* Heidensche dichters.»—Oud»-vorm van abeille.
183
DEEDE HOOFDaïUK.
Maria Stuart heet bij Montchrestien l\'Ecossaise, en koningin Elisabeth wordt bij hem in mindere mate dan by Vondel aan hare mededingster opgeofferd. Doch Vondel zelf zou niet ge-wenscht hebben dat de bode, die in het 5dü Bedrijf het verhaal van Maria\'s godvruchtig uiteinde komt doen, anders gesproken had:
Celle Dame constante et nulletnent troublée,
Fuisant lire en ssa face un courage constant,
Descend au lieu mortel 011 le bourreau rattend.
Par Paulet. son geolier, la Reine estoit conduite,
Ses femmes se plaignoient et rnarchoient a sa suite,
Mais elle qui sans crainte a la mort se hastoit,
Leur redonnoit courage et les reconfortolt.
Que ma mort ne soit point, disoit-elle, suivie
De pleurs ni de soupirs; me portés-vous envie, i
Si pour perdre le corps je m\'acquiers un tel bien,
Que tout autre bon-heur aupres de luy n\'est rien?
II nous faut tous mourir. Suis-je pas bien-beureuse
De revivre avec gloire en ceste rnort honteuse?
Si la fleur de mes jours se flestrit en ce temps,
Elle va refleurir en l\'éternel Printemps,
Oü la grace de Dieu, comme une alme * rosée,
La rendra toujours gave et des èmes prisée, »
Luy fuisant respirer un air si gratieux
Qu\'il embasmera % tout dans le pourpris » des Cieux » . ..
Jean de la Taille\'s bybelsche tragedie La famine on les Gn-buoniteSj Kobert Garnier\'s Troeide, Robert Cfarnier\'s Hippolyte,
Pour coiifirmer de Dieu les avertissemeas,
Coutenus aux secrets de ses deux testamens.
Hé! quel plaisir seroit-ce a cette heure de voir Nos poëtes chrestiens les famous recevoir Du tragique ancien! f Y De antieke tragische kunst.
l Misgunt gij mij het voomjgt Uat ik enz. - s Hetzelfde als bien-t\'aisante. — o Gewaardeerd.
•i Thans embaumera. — 5 Hetzelfde als renceinte.
a Van Montchrestien, overleden in 1620, zijn te Kouaan in lülO zes tragedien verschenen, waaronder Aman ou la Vanité (geschiedenis van Esther) en het bovengenoemd stuk ter eere van Maria Stuart: l\'Ecossaise ou le Desastre. — Vondel\'s Maria Stuart is van iCiO. Het verhaal van den bode wordt bij hem gedaan door den lijfarts Burgon. Van Lennep, V 48ö vgg.
184
DE WETENSCHAPPEN EN DE LEITEBEN. 183
Robert Gamier\'s Juives, Jodelle\'s Cléopdtre, Jodelle\'s Didon ae nacriflant, het zyn of even zoo vele nummers welke eerlang Vondel\'s répertoire zullen zamenscellen, of, indien liet onderwerp verschilt, even zoo vele vormen welke door Vondel zullen na-gegoten worden. Daar ook dezen poëten het latijn gemeenzamer is dan het grieksch, — en het hun gemakkelijker valt naar Seneca\'s voorbeeld welsprekende tiraden of zangerige koren te dichten, dan op de wijs van Sofokles of Euripides karakters te boetseren of handelingen te bouwen en eene krisis te doen ontstaan, — z(jn zij evenals Vondel in hooger mate lier-en sententie-zangers dan dramaturgen. Doch, in welk opzigt zy te kort mogen schieten, onveranderlijk werken zjj, en hij met hen, naar één type.
Een dialoog in Jodelle\'s Diilou, waar het koor der Peniciers of Karthagers met Jineas redetwist over het verraad dat deze door zijn heengaan aan Dido staat te plegen, is geschreven in zuiver vondeliaanschen stijl. Wist men niet beter, men zou meenen dat Vondel door Jodolle vertaald was:
knee.
O bienheureux depart! 6 depart malheureux ! \'
le chceur.
Quel heur * en ton depart?
enee.
L\'heur que les miens allendont.
le cu(eüi{.
Les Dieux uous out fait tiens.
ENEE.
Les Dieux aux miens me rendent.
ee chceur.
La seule impieté te chasse de ces lieux.
enee.
I-.a picté destine autre siege a mes Dieux.
LE CHffiüK.
ouiconque rompt la toy encourt des graus Dieux Tire. •
enee.
De la foy des amans les Dieux ne tont que rire.
le chceur.
I-a pieté ne peut raettre la pitié bas.
1 Ongelukkig voor de verstooten Dido, gelukkig voor Jiueas diu zijuü bestemming ging volbrengen. — 2 Voor bonheur. — :i La eoléro Latijn: ira.
DKRDE HOOFDSTUK.
ESEE.
I^a pitié m\'assaut i bien, vaincre ne me peult pas.
LE C\'HtEÜR.
Par la seule pitié les durs destins s\'esmeuvent.
EN EE.
Ce ne sonl pas destins, si flecbir ils se peuvent.
I.E CUiEU».
Un regne acquis vaul mieux que l\'espoir d\'estre Roy.
KNEE.
Xoii cestuy, - mais un autre est destine pour moy.
EE CHtEÜR.
Quel pais se rendra, scachant ta decévance? 4 ENEE.
J\'ay non pas au païs, ains «• au Ciel ma fiance. 5
LE CHXEUK.
Que la Heli^ion est souvent un grant Tart! quot;
ENEE.
La Religion gert sans art et avec art. 7
LE CHlt;EUK.
Sans la Religion vivroit une Iphigene.
ENEE.
Sans Hie aussi vivroit et Troye et Polyxene,
LE CHlt;EUR.
ijue d\'autres meurdres. las! elle a mis en ce rang !
ENEE.
Le Ciel aussi requiert obeissauce on sang. \'J
LE CHlt;EUK.
Tu feras que Oidon en augmenle la bande.
ENEE.
Ha Dieux! ha Dieux ! tav toi; un remors me comtnande,
Bien qu\'il soit sans efTet, de rompre ce propos. quot;
Anders Robert Gamier; wiens Juices (het treurspel is getrokken uit de geschiedenis der verwoesting van Jeruzalem door
i Hetzelfde als m\'attaque. — 2 Thans celui-ci. — :gt; Hetzelfde als traliison. -- I Hetzelfde als mais. — 5 Hetzelfde als conliance. — »; Thans fard. -7 De godsdienst baat of schaadt, naarmate zij opregt is of voorgewend wordt. — 8 Later Iphigénie. — De schuld ligt aan de goden die de ongehoorzaamheid straffen met den dood. — 10 Hetzelfde als la liste.
li Studie over .Todelle (15;J2—1573) en zijne opvolgers bij Ad. Ebert, Entwickelung.sgeschichte der französischen Tragödie vornehmlidi im xvi. Jahrhundert, is.\'(7. — Uittreksels en kritiek van Jodelle bij Darmesteter on HatzfV\'ld.
DK WHTENSCHAPPEN EN DE LETTEREN.
Nebukadnezar, gekroond dooi\' hot deerniswaardig uiteinde van den koning Zedekia) 1 misschien met meer regt dan één der andere fransche stukken waarvan ik spreek bij Vondel\'s treurspelen vergeleken kan worden. In zijne koren, aan het slot der strofen, heeft Garnler van die vallen welke wij met reden onder de schoonste en eigenaardigste kenmerken van Vondel\'s versbouw plegen te rekenen. 2 Las Vondel hem, of hoorde hij van hem, dan begrijpen wij dat van die vond zoo golukkig door hem partij getrokken is. „Nous te pleurons,quot; heften de Joodsche vrouwen schreijend aan:
Nous le pleurons, lamentable cité,
Qui eut jadis tant de prosperity Et maintenant, pleine d\'adversité,
Gis abatue.
Las! au besoing tu avois eu tousiours La main de Dieu levée h ton secours,
Qui maintenant de rempars et de tours T\'a devestue.
il t\'a laissée au milieu du danger.
Pour estre esclave au soudart estranger Qui d\'Assyrie est venu saccager Ta riche terre.
Coimnc Ton voit les debiles moutons Sans le pasteur courus des loups gloutons:
Ainsi chacun, quand Dieu nous reboutons, \'
Nous fait la guerre. \'•
Vondel heeft op (larnier\'s schouders gestaan en vaak eene hooger vlngt genomen. Niet zelden ook is hij zinrijker. Nogtans is het niet naar Sofokles of naar Seneca dat men hem beoor-
187
i\'1\'\' Boek der Koningen, ■i5s,\'\' Hoofdstuk. Staten-vertaling.
■2 Studie over Robert Garnier (1545—1601) bij Wendelin Förster, 1883, in Karl Vollmöller\'s Sammlung Französischer Neudmeke. — Bij Förster vindt men de volledige verzameling van Garnier\'s treurspelen naar de uitgaaf van 1585.
Hetzelfde als dédaignons of méprisons.
■t Robert Garnier, Les .Tuifves, a\'1quot; Bedrijf. Bij W. Förster, 111 95 vgg.f
DEKDE HOOFDSTUK.
deelen moet; en evenmin naar eene wijsgeerige theorie omtrent de eischen van het drama in het algemeen; maar naar deze fransche wegbereiders. Woord voor woord geldt van Vondel hetgeen een duitsch geleerde onzer dagen van Garnier zegt: dat. men hem slechts regt kan laten wedervaren wanneer men zich rekenschap poogt te geven van de wijs waarop hij geworden is die h\\i was.1 Het ligt niet aan Vondel, maar aan hot onvermogen dergenen die na hem gekomen zgn, indien te onzent op zyn Jeftha of zyn Noach niet een andere Cid gevolgd is of eene andere Anrlromaqae.
XXXV
Mijn voornemen is geweest ook over de hulpmiddelen te handelen die in dit tijdperk de wetenschappen en de letteren bij ons ten dienst gestaan hebben.
Niet zoozeer de muziek bedoel ik die Vondel\'s koren begeleidde, of de prenten bg de verzen van Cats, — waarover nader, — maar de drukkersen die boeken - en atlassen 3 vermenigvuldigden. Couranten, in den zin van dagbladen, bestonden nog niet, en eerst tegen het einde der eeuw of in het begin der volgende zouden de tijdschriften geboren worden.4 De boekhandel daar-
1 W. Förster, Robert Garnier, IV. Bladz. xxxv der Inleiding: ,.Die gerechte Würdigung Garnior\'s ist nur niöglich, weiin man sich nicht als Aesthetiker auf den Kadamanthysstuhl der leichten Kritik set/t, und ihn mit dein Masstab moderner Aesthetik, sei es mit den jetzigen oder den Klassikern des 17. Jahrhunderts vergleicht [Comeille, Kacinaj. son-dern wenn man sich auf den Standpunkt der historischen Entwickelung stelltquot;.
2 Alphonse Willems, Les Elzevier; liistoire et annales typographiquo.s, 1880. — P. A. Tiele, Gids 1880. IV ^85 vgg.
Baudet, Leven en Werken van Willem Jansz Blaeu, 1871. — P. A. Tiele, Gids 1872, Bibliogr. Album. — Over den deventerschen kaartema-ker der 1 (j\'1\'\' eeuw, Jacob Koelofs, voorganger van Willem Blaeu, bij Ch. Kuelens, Atlas topographique des Pays-Bas au li:quot;\' siècle ])ar Jacques do Deventer, 1884.
4 Jean le Clerc\'s Bibliothèquo Universelle en Jean-le Clerc\'s Biblio-thèque Choisie die, hoewel in het fransch geschreven, als de oudste
188
DE WETENSCHAPPEN EN PE LETTEREN.
entegen vormde een bloeijeml bedrijf.1 De Waesberghe\'s te Rottert am, de Blaeu\'s te Amsterdam, de Elzeviers te Leiden, tallooze andere drukkers en uitgevers, schonken den geleerden de voldoening hunne werken te zien verschijnen in een voegzaam gewaad. Van de zorg welke aan al dit latijn en grieksch besteed werd kwam een gedeelte ook de nationale dichters en de nationale prozaschrijvers ten goede.
Liever echter kom ik met een enkel woord nog eens op Vondel terug, wiens beteekonis in de voorgaande bladzijden slechts onvolledig door mij aangeduid is.
Hooft en Vondel hebben gedaan wat zij konden om het aan de rederijkerij ontwassen hollandsch tot eene wereldtaal te verheffen, en de voortreffelijkste geesten onder de andere volken zedelijk te dwingen voortaan ook het nedeiiandsch te beoefenen. Dat zij daarin niet geslaagd zijn moet voor een deel aan hun minder genie worden toegeschreven, voor een deel aan dezelfde omstandigheden die, in het staatkundige, Nederland hebben doen overvleugelen door Engeland.2
Ons tijdvak was voor de onroomsche volken van Europa ook in de poëzie een gewigtig oogenblik, en stelde eene zware taak. Het lutherdom, het kalvinisme, al de openbaringen van het pro-testantsch leven zonder onderscheid, waren uit volksbewegingen voortgekomen en verrieden een onbeschaafden, landelijken, boer-schen oorsprong. Er was veel hebzucht bij in het spel geweest, veel eerzucht, veel haat; hartstogten die den natuurlijken inslag der vrijheidsliefde vormen, en de waarde van deze niet verklei-
nederlaiidscho tijdschriften kuinu-ii aangemerkt worden (invloed van de overkomst der jfransche réfugiés door de herroeping van het Edikt van Nantes in I(i85), zijn begonnen te verschijnen in 1686 en voortgezet tot 1713. — lgt;e tweemaal \'s weeks uitkomende Courante Nouvellen waarvan spraak is in Hooft\'s Wareietr. 11:17 (bij Leendertz, II 302), schijnen eene soort van bulletins of vliegende blaadjes geweest te zijn.
J A. gt;1. Ledeboer, Het geslacht Van Waesberghe, bijdrage tot de geschiedenis der boekdrukkunst en van den boekhandel in Nederland, 1809, .jUe Druk. — Over hollandsche boekdrukkers in Italië bij De Jonge, Nederland en Venetie. 1852, bladz. .\'iaó vgg.
2 Hiervóór, TI1 271 vgg.. 27;\'» vgg.. öi2 vg.
189
UKKLI]! HOOFDSTUK.
nen, maar evenmin beschouwd kunnen worden als eene geschikte voorbereiding om tot eene veelzijdige poëzie te komen. Zü leeren kreten slaken, geen liederen zingen.
Overdragtelijk gesproken vorkeerden de protestantsche natiën altegader in het geval van den aankomenden hebreeuwschen Saul, den zoon van Kis; rustiek .jongeling. Te zamen door de Voorzienigheid uitgezonden om eene kroon te zoeken, stond het to vreezen dat meer dan ééne van de reis slechts nuttige ezelinnen medebrengen zou. 1
Noch de Duitschers hebben in de Uie eeuw den protestant-schen letterpalm gewonnen, noch de skandinavische volken. Ook de Zwitsers of de Nederlanders niet, maar de Engelschen. Theologie, pedanterie, valsch vernuft, wansmaak, breedsprakigheid, langwijligheid, — van geen der gebreken, welke de nederlandsche letteren van het tijdvak ontsieren, is Milton geheel vrygebleven. Niettemin heeft hij Europa bewogen naai\' z()n engelsch te luisteren, en het protestantisme voor eene tiende Muze te erkennen. 2Ik kan niet zien dat het roorasch-worden van Vondel er toe heeft bijgedragen hem het vervullen dezer roeping te doen missen. Zijn horizont is door zijn overgaan veeleer uitgebreid, en het verzaken van het geloof zijner .jeugd heeft zijnp kundigheden, die reeds niet gewoon waren, nog doen toenemen, fn elk geval is hij van het begin tot het einde, wat zjjne algemeene denkwijs aangaat, dezelfde bijbelsche theoloog gebleven. s
Vondel heeft met de kathedraal van Utrecht gemeen dat, wanneer men hem bij dc grootste dichters zijner eeuw en vóór hem in het buitenland vergelijkt, hij den indruk maakt een vernuft van den tweeden rang geweest te zijn. 3 Werken van adem of omvang, die thans nog een volkomen genot aanbieden, zijn niet door hem voortgebragt. Hij heeft de europesche ge-
190
tsquot;1 Boek van Samuel, i!ln Hoofdstuk. Stilten-vertaling.
•2 Macaulay\'s studie over Milton, 1825. — David Masson, The lite of John Milton, 1859 vgg. — Alfred Stern. Milton und seine Zcit, 1877—ISTii.
■1 Hiervóór, I 3-28. Hoofdstuk : Lucas van Leiden.
DE WETENSCHAPPEN EN DE LKTTEÜEN. 191
dachte niet verrijkt met bijdragen die door do volken van on,s werelddeel allengs als eene gemeenschappelijke bezitting zyu gaan aangemerkt worden. Hij en Hooft, vergeleken by Stevin, Christiaan Huygens, Swammerdara, Spinoza, en de overigen, leveren het bewijs dat de Nederlanders der IT1\'\'\' eeuw meer in de wetenschappen dan in de letteren hebben uitgemunt.
Beschouwt men hem daarentegen als nationale reliek, onderonsje in den besten zin van liet woord, clan vindt men Vondel zeer buitengewoon. Evenals Hooft heeft hij onze taal schoone geluiden leeren voortbrengen, welke vóór hem uit haar mond nog niet vernomen waren. Op veel van het alledaagsche, in zjjn tijd en in het verleden, had hij een dichterlijken blik. Het politiek pamflet wordt bij hem eene ode. Van de Innvlijkstrouw en van de nachtegalen, van het menschelijk leven en van den sterre-hemel, van de ligtzinnige zwanen en van het gevoelig ouderhart, van het geloof, de hoop, en de liefde, heeft hij onvergetelijke dingen gezegd. Hjj is een dier dichters geweest aan welke binnen zijne eigen landpalen, van het eene geslacht op het andere, zoo vaak de standaard der kunst onzigtbaar wordt of te zeer daalt, een volk zich weder oprigten kan.
VIERDE HOOFDSTUK.
ZEDEN EN PERSONEN.
Ergens in Hooft\'s Warenar, het eerst gegeven te Amsterdam in 1617, treedt eene moeder uit den welvarenden amsterdam-schen burgerstand ten tooneele, die in een onderhoud met haar jongen verschillende meisjes noemt, dochters van stad-en stand-genooten, uit welke zij wenschen zou hem eene keus te zien doen. De zoon, die allerlei bezwaren heeft, verwerpt de eene voor de andere na de aan de hand gedane partjjen, en voert onder meer tegen zekere Mensje aan (afkorting van Clementia, onderstel ik) dat zij eene overdreven sombere levensbeschouwing toegedaan is. „Mensje is zoo puriteinsch,quot; zegt de knaap met weerzin, „als ware zij ter wille van dat geloof weggeloopen uit Engeland.quot; \'
Zulk oen diepen indruk had aan den eenen kant, door den geloofsijver der kalvlnistische predikanten, het puritanisme op de nationale verbeelding gemaakt; en zoo weinig verandering was er tevens door te weeg gebragt in de nationale zeden.
Trouwens, hetzelfde kan van den invloed der humanisten ge-
i Warenar, iquot;1\'\' Bedrijf\', Tooneel. Leendertz. II 314,
ZEDEN EN PERSONEN.
zegd worden. Noch de grieksch-romeinscho levensbeschouwing van de mannen der wetenschap, noch de hebreeuwsche der kanselredenaars, hebben do zeden der Nederlanders in noemenswaardige mate zich doen wijzigen. De nationale karaktertrekken zijn voor en na de hervorming dezelfde. Er ontstaat geen nieuwe hoogere beschaving, uitgedrukt door eene schoons litteratuur. Maar van het goede in den landaard gaat niets verloren.
De kerkelijke tucht van Kalvyn heeft wezenlijk in Nederland even weinig wortel geschoten als twse- of driehonderd jaren te voren de kerkelijke tucht van Geert Groote. Eene natuurlijke nationale neiging kwam er tegen op. Het Kerstfeest is door de puriteinen uit Nederland verdreven kunnen worden; maar noch Driekoningen, 1 noch het Paaschbrood, noch de Paasch-eiieren, noch het Sint-Nikolaasfeest. 2 De Nederlanders der 17a« eeuw waren dezelfde hartstogtelyke schaatserjjders als de Nederlanders uit de 16(le, 3 en de vroegere Jaarmarkten te Utrecht of in Den Briel trokken minder menschen dan daarna de Haagsche Kermis. 4
Vóór de hervorming geloofden onze vaderen aan het mirakel van Amsterdam, en begaven zij zich naar Delft ten einde Geer-
1 Overwintering op Nova Zembla. Journaal van Gerrit de Veer op rgt; Jamiarij 1597.
2 Amsterdamsche keur van 1600. Daarin wordt verboden ^opten Nico-laesavond cramen te setten in welcke verkoft worden goederen die men den kinderen dyets maeckt dat den zelffden Nicolaes hen geeft; \'twelck eene saecke is nyet alleen teghens alle goede ordre ende politye, maar oock de luyden afleidende van de ware Godesdyenst en streckende tot waengelooff, superstitie en afgoderye, dewelcke in eene gepolitierde Chris-telieke gereformeerde Stadt niet en behoort getolereerd te worden.quot; Volks-Almanak I8ö0, bladz. ns.
3 Keisaanteekening van een Milanees, 1514; „Quid admirabilius videri potest qnam uno gelu totam concretam hyeme Batavorum insulam cer-nere ? ultroque citroque luie illuc virorum, fit\'minannn, puerorum examina fen-eis neseio quibusdam pedibus tam rapide ferri, ut muitos Icaros volantes putes et Daedalos?\'\' Batavia Illustrata 1609, bladz. 122. Deze uitgaaf is een herdruk van het honderd jaren ouder oorspronkelijke.
4 Over de haagsche kennis der l7dl! eeuw in E. Fruin\'s Aanteekenin-gon op Coenraet Droste, 1879, bladz. 423 vg. — Over eene brielsche kermis van 1445 bij Soutendam, Oude Tijd 1870, bladz. 371 vgg.
IP 1.3
193
VIERDE HOOFDSTUK.
truida van Oosten te eeren. \' Bij storm op zee werd er door de schepelingen geloot wie hunner, in geval van redding, eene bedevaart zou ondernemen naar een of meer heiligen aan den wal. 2
De vereering van den bijbel, welke daarvoor in de plaats kwam, was weinig redelijker, zoo mon wil. Het bijgeloovig hechten aan teekenen van goddelijk misnoegen of goddelijke ingenomenheid bleef even populair. Doch in geen geval kan men zeggen dat het verheven gevoel, hetwelk inzonderheid bjj zeevarende volken aan zulke buitensporigheden der verbeelding wijding geeft, bü de Nederlanders door het afzweren van het katholicisme verzwakt is. Allés kwam hierop neder dat aan de schepen geen namen uit den kerkehjken kalender meer gegeven werden, en zü voortaan die van steden of provinciën droegen, van buitenplaatsen, van vogels, van viervoetige dieren, van vorsten of bijzondere personen.
In de middeneeuwsche geschiedenissen leest men vau eene vrome en rijke poortersvrouw uit Middelburg, die, gedreven door christelijke liefde, een slagveld gaat bezoeken, waar zij de gewonden verbindt en door vriendelijke toespraak de laatste oogen-blikken van stervenden verzacht. 3 Van oen vermogend echtpaar te Hoorn, zoo liefdadig dat de herinnering hunner mededeelzaamheid eene plaatselijke legende wordt.1 Van eene weduwe van aanzien te Gouda, die zelf het bestuur over een door haar gesticht hospitaal voert 5
Wel is waar heeft het tamelijk lang geduurd eer de hervormden op hunne beurt rijk genoeg waren om zulke voorbeelden te kunnen navolgen. 0 Maar de schade is ingehaald. In alle steden van het land hebben de gasthuizen, de weeshuizen, de hofjes, de oude man-, de oude vrouwehuizen, zich vermenigvuldigd. Een
1 Over Geertruyt van Oosten bij Van Bleyswijck, Delft 16B7, bladz 308 vgg.
2 Over lootgelt bij Goudsmit Jr., Ned. Zeerecht, 1882, bladz. lal vg Nieuwe verklaring.
3 Hiervóór, I 201 vg., uit Jan Matthijssen, Regtsboek van Den Briel.
4 Over Trudeman en zijn Wijf bij Velius, Kronijk van Hoorn. — Historische novelle van Bakhuizen van den Brink, 1843.
5 Over Bertha van Heyen hiervóór, I 256 vg. Jeugd van Erasmus.
6 Het burgerweeshuis te Amsterdam is niet ouder dan 1680.
194
ZEDEN EN PERSONEN.
type van persoonlijke puriteinsohe zelfverloochening ten bate der armen was de Delftsche Wonderdokter, wiens herinnering in onze dagen verlevendigd is door een voortreffelijken historischen roman. 1 Door ;!ün oudsten levensbeschrijver is Graswinckel „een gereformeerd eremijtquot; genoemd; en geen andere uitdrukking had korter of sprekender in het licht kunnen stellen hoe op dit gebied de overlevering zich trouw gebleven was. In Jacob Jansz herleefden de roomsche weldoeners uit den voortijd. 5
Op Java zelf ziet men onder de daar gevestigde Nederlanders de traditie voortgezet worden. De bataviasche hoofdambtenaar Anton Paulo, dien sultan Ageng te Mataram voor de krokodillen doet werpen, is een puriteinsch oefenaar van de edelste soort. Hij wordt de weldoener en de biechtvader zijner medegevangenen, die tegen hem opzien of hy een heilige ware. s
Een gevolg van het rijker worden, door het bezit van koloniën en de uitbreiding die de handel bekwam, is geweest dat de voorvaderlijke eenvoud plaats is gaan maken voor een betrekkelijk kostbaren trant. Te dien aanzien was de verandering groot. Vóór 1572 leefde men in de noordelijke provinciën, ten platten lande althans, nagenoeg van den wind. Ongeloofelijk gering klinken in onze ooren sommige westfriesche prijzen uit dien tijd. 4
Heeft de jonge republiek vijfentwintig of vijftig jaren bestaan, dan doet haar stijl van leven niet onder voor dien der burgers van Vlaanderen en Brabant weleer, in den tijd der bourgondische hertogen. De kostbare kleeding van vrouwen en mannen op de schilderijen van het tijdvak, de fraaije meubelen, het blinkend keukengerei, het gedreven vaatwerk van edel metaal, teekenen eene buitengewone welvaart. In Warenar\'s kleine wereld wordt over armbanden gesproken waaraan voor honderd daalders goud xit; over ebbenhouten salonstoelen van dertig gulden het stnk.1
1 Mevr. Bosboom, de Delftsche Wonderdokter, 1883, Druk.
2 Van Bleyswijck. Delft, bladz. 7!)6. Kantteekening.
3 Ryklof van Goens. Corte Beschrijvinge van \'t Eyland Java, l(i56. Episode van Anthonij Panlo.
4 Cijfers bij Leeghwater, in de Klevm- Cbronyke achter bet Haarlemmer Meerboeek.
5 Tirade van Rijckert 3,ie Bedrijf .V1quot; Tooneel Leendertz. II ;joo.
195
VIERDE HOOFDSTUK.
Door de verbeurdverklaringen van Al va, en door in liet algemeen niet te willen afdalen tot het koopmansbedrijf, was de adel snel verarmd. Jlilitaire bedieningen bij het leger of de vloot waren eerlang zijne eenige toevlugt; en dit was het middel niet, millionair te worden. De burgers benydden met dat al het geboorteregt, en zochten voldoening voor hunne afgunst door berooide edellieden op het tooneel te brengen. 1
Te Amsterdam of in Den Haag een staat te voeren gelijk de Nassau\'s, de Culemborg\'s, de Egmonden, in vroeger tijd te Brussel gedaan hadden, daartoe was in het Noorden, of het moest deze of gene natuurlijke zoon van een Stadhouder zijn, niemand bij magte. Leven op een voi-stelljken voet werd door de Nederlanders der 17ae eeuw alleen in het buitenland gedaan, wanneer zÜ aan voorname hoven als ambassadeurs te verschijnen hadden. Groots sommen besteedde de Republiek voor het ophouden van den rang harer diplomaten. quot;Wij staan verwonderd wanneer wij lezen uit hoeveel koetsen, paarden, lakeljen, de trein van een gezant der Staten-Generaal bestond; welk een sleep jonge edelen zulk een ambassadeur vergezelden; en welke kostbare geschenken voor vreemde ministers werden medegegeven.2
De weelde te huis was aanmerkelijk, maar ging zekere grenzen niet te buiten. Oldenbarnevelt\'s zoogenaamde hofhouding stak in de oogen, en droeg er toe bij het gemeen aan zijne veilheid te doen gelooven. Een ideaal was de weelde van Jan de Witt, met zijn éénen livreiknecht. Massieve eenvoudigheid die, wanneer het zulk een man gold, de waardigheid van het karakter nog meer deed uitkomen, doch aan het bestaan van meer gewone burgers iets vrekkigs gaf.
196
loncker Bareut van Grevelinckhuysen en zijne -luffrouquot;. in Samuel Coster\'s Bnere-KIncht. 1C27. — De edelman Ian Hen, in de Isabella van denzelfden, 1619.
Vreede, Nederland en Cromwell, 1853, bladz. 20 vg. — Vreede, Inleiding enz., 1858. II i, Bijlage ix. Aandeel van Holland in de kosten der diplomatie 1671—1678: f 2.241.293. — Levensschets van Pieter de Groot door Comets de Groot, 1847. — Train en Equipage van de extraordinaire Ambassade wegens de Hoogmogende Heeren Staten-Generaal aan den Roomsehen Keizer, 1668. Medegedeeld door Soutendam, Delft-sche Courant.
ZEDEN EN PERSONEN.
Onder ongemanierde rijken nemen de uitspanningen ligt het karakter van uitspattingen aan; en dit is de voorstelling die wy ons te vormen hebben van het meerendeel der vermaken in dien tüd.
Inzonderheid te Amsterdam werd op bruiloften en dergelijken onbehoorlijk veel gegeten en gedronken. Uit gargantua-bokalen moesten de genoodigden plassen naar binnen slaan; en wie aan het „moegelijke melkenquot; dezer „opgedrongen kelkenquot; niet mede-deed, werd geacht züne wereld niet te kennen. Varkensvreugde noemde Hooft die slemppartijen; en hij vergeleek Amsterdam bü eene andere haven van Circe, waar de mensehen in zwijnen verkeerden. 1
De schilderijen zelf vertoonen nog heden eene herinnering dier onoogelijke overdaad. Op sommige haarlemsche schuttersmaaltijden van Frans Hals hebben al de aangezetenen een oliebol, en de gloed hunner door den wijn verhitte wangen wedijvert met de karmozünroode sjerpen en sautoir over hunne borst. Bekend is, op den schuttersmaaltijd van Van der Helst in het Rijksmuzeum te Amsterdam, het beeld van den liefhebber die ter eere van den munsterschen vrede eene goede kluif met de handen aan den mond brengt. Men verkeert in eene wereld van lieden wier tronien glimmen van het vet; wier buiken gespannen staan als trommels, leder oogenblik verwacht men dat zij hunne broeken op eene kier zullen zetten.
In Den Haag gaat het anders toe, maar niet stichtelijker. Het ontbreken van een magtig hof, talryk genoeg en nationaal genoeg om de hoogere standen te noodzaken zekeren toon aan te nemen, doet zich in de geschiedenis onzer beschaving zeer gevoelen. Ten paleize der Stadhouders heeft nooit een vreemdeling verkeerd die één woord hollandsch verstond; en al het nadeel dier verhouding is aan onze zijde geweest. Het haagsche hof der 173« eeuw spreekt fransch; slechts fransche manleren gaan voor opvoeding door; en teregt. Maar jammerlyk Is de karikatuur van
1 Rijmbriefwisseling van Hooft en Constantyu Huygens uit itiJ3. Bij Leendertz, I 203 vgg., 383 vgg. — Beschrijving der bruiloft van Constan-tyn Huygens\' dochter in een brief van den vader aan de hertogin De Lorraine, 22 April iüüo. Bij R. Fruin, Goenraad Droste, bladz. 294 vgg.
197
VIERDE HOOFDSTUK.
het hofleven waarmede de ryke burgeifl zich geneert, vrouwen en mannen.
Er bestaan voor de kennis der zich noemende nederlandsche groote wereld van dit tijdvak tamelijk overvloedige historische bronnen. \' Indien iemand de ware geschiedenis der mevrouw Buat begeert te weten, wier man Jan de Witt ter dood deed brengen, hij vindt daartoe gelegenheid. Hoewel niet fraai, zij is maar weinig onbetameltjker dan de geschiedenis harer moeder, eene jufvrouw Cats. De griffier Mnsch, wien deze dochter van den raadpensionaris om het geld hare hand schonk, is een der grootste openbare dieven geweest die de hoogere ambtenaarskringen te onzent vroeger of later ontsierd hebben. Eleganter,, maar voor het overige een schelm van dezelfde kracht, was de heer \'Van Odijk, zoon van een bastaard van prins Maurits by de jonkvrouw Van Mechelen. Mogt ik uit deze chronique-scandaleuse eene keus doen, zü zou zich vestigen op de avonturen der dames Caron, moeder, zuster, en spruiten. Doch ik moet my beperken. Constantyn Huygens Jr teekent de zeden der hooggeplaatste vrouwen van toen in ons land vi\'U juist, wanneer hij prins Willem III op zyne doorreis naar Venloo in 1673, onder heeren en aan tafel by den Rijngraaf, zonder omwegen laat verhalen: „Toen Dykveld zich te Utrecht bevond zette hij daar, door de dames. Borneval, Schadé, en Hamel, die hem alle drie in haar bed ontvingen, alles naar zijne hand.\'\' 1
Ik geloof dat w;j deze toestanden ons te binnen moeten brengen, zoo vaak de verzoeking ons bekruipt over het boersche of
198
Constantyn Huygens Jr, 22 Oktober 1673: „Je disnay auec sou Altesse, qui conta it table au Rhingrave que Dyckvelt a Utrecht auoit gouverné toute la Province par le moyen de trois temmes qu\'il baisoit: a scavoir Mesdames de Borneval, Schadé, et Hamel.quot; — Over de dames Caron, over mevrouw Buat en hare moeder, over Odijk enz., in R. Fruin\'s Aanteekeningen op Droste, biadz. 319 vgg., 407 vgg., 470 vgg.,. 506 vgg.
ZEDEN EN PEKSONEN.
plompe in de beschaving onzer vaderen een hooghartig oordeel te vellen. Het zwelgen in de poorterlyke binnenkamers was een minder kwaad dan de verdorvenheid van vrouwen zonder geest, wier mannen eene eereplaats in het staatsbestuur vervulden, en die, omdat zij op averegts fransehe wijs hare rolletjes lieten af-loopen, zich groote dames waanden. Aan haar vooral lag de schuld der omkoopbaarheid harer echtgenooten. Vreemdelingen maakten de juiste opmerking dat onze vrouwen en dochters uit den burgerstand zich van hare meer aanzienlijke zusters gunstig onderscheidden.1
De voorspoed der Nederlanders wekte in het buitenland eene ligt verklaarbare jaloezie; niet het minst bij de Duitschers. Gedurende de geheele IT136 en een groot gedeelte der 18lt;l1\' eeuw-was Duitschland in het ongeluk. Donker stak de algemeene berooidheid daarginds, bron van staatkundig onvermogen, tegen de magt van het rijke Holland af. Voor vele duitsche schooijers waren de hollandsche koloniën en het hollandsch moederland eene toevlugt.
Daaraan schrijf ik het toe dat in de duitsche volksvoorstelling destijds zich de typen zijn gaan vormen van den hollandschen scheepskapitein Mynheer van Koek, van den scheepschirurg Dokter van der Smissen, wier herinnering voor ons bewaard gebleven is in een beroemd gedicht van Heinrich Heine. 2
Voor den Duitscher der ITf» eeuw is de Hollander wezenlijk een slavehaler; een koopman in menschevleesch. Het bezetten van Elmina aan de afrikaansche kust, op last van Joan Manrits van Nassau in Ki-SV, met het doel Brazilië aan werkkrachten te helpen; de daden van Jan Pietersz Coen daarvóór, op Java en in de Jlolukken; het exploitatie-stelsel in Suriname daarna; waren feiten die het begrip tot zekere hoogte regtvaardigden. Zelfs was
199
Histoire amoureuse et badiue du Congres d\'Utrecht, bladz. 87 r „La beauté et l\'esprit sont assés communes en Hollands, ma is elles ne Ie sent pas autant entre les personnes de qualité que parmis les femmes d\'un rang inférieur etc.quot; E. Fruin op Droste, Aanteekeningen bladz. 511. De schrijver maakt „espritquot; vrouwelijk.
a Romancero 18H3, bladz. 25S vgg.
VIEKDE HOOFDSTUK.
de verovering van het slavenest Elmina, door Joan Maurits, gevierd met een dag van openbaren dank aan Grod.
Maar kapitein Van Koek en scheepsdokter Van der Smissen üijn geen gewone wreedaards, bü wie de gouddorst elk gevoel van menschelUkheid heeft uitgedoofd. Op hunne wijs zijn ook zfl gemoedelijk en vroom. Het leven hunner negers en negerinnen is hun een voorwerp van ernstige zorg. Aan de om het schip zwemmende haaijen betwisten zij het grootst mogelijk aantal zwarte lijken, en organiseren aan boord een gezondheidsbal. De dokter blaast daarbij lustig de trompet. De kapitein zendt schietgebeden ten Hemel.1
Alleen de verbittering en de wangunst hebben zulk eene charge het aanzijn kunnen geven. Onze vaderen waren niet gehouden braver te zijn dan de andere koloniale mogendheden van Europa. Het eenige wat men zeggen kan is dat werkelijk hunne bijbel-sohe taal en hun schermen met het geloof eene min of meer schreeuwende tegenstelling vormden met hunne winzucht. Het was een kenmerk onzer nationale zeden dat men aan de meest wereldsche handelingen een godsdienstige!! glimp of draai poogde te geven, en zichzelf daardoor in verdenking van tartufferie bragt.
In weinig oude boeken of papieren van vreemdelingen over Nederland ontmoet men zulk eene verzoenende schildering als in de reisaanteekeningen van den zwitserschen Albrecht Haller,
1 Laatste strofen van Das Sklavenscliiff bij Heine :
Ein Schiffsjung\' schliigt die Trommel dazu.
Der Dokter Mitst die Trompete.
Am Foekemast stelit Mynheer van Koek Und faltet betend die Hande:
,.üm Christi willen verschone, quot; Herr.
Das Leben der sclnvarzen Sünder!
Erzürnten sie dich, so weisst du ja,
Sie sind so dumm wie die Kinder.
..Verschone ihr Leben um Christi willn,
Der für uns Alle gestorben!
Demi, bleiben mir nicht dreilumdert Stuck.
So ist mein Geschaft verdorbenquot;.
200
ZEDEN EN PERSONEN.
den vroeger genoemden leerling en bewonderaar van Boerhaave. 1
Haller is jong, onbemiddeld, argeloos; en dit alles vermindert zün gezag. Maar aan buitengewone weetgierigheid paart lij] een dichterlijken aanleg. Zijne herinneringen, geredigeerd in 1732, dagteekenen eigenlijk van 1725 en de twee of drie volgende jaren. Het is jammer dat omtrent het verblijf in Frankrijk en in Engeland, waarmede dat in Holland besloten werd, bijna niets op het papier gebragt is. Wij moeten ons tevreden stellen met zeer enkele gelegenheden tot vergelijken.
De hollandsche letteren maken op Haller, ofschoon hij er allengs mede in kennis komt, geen indruk. Zij ontdokken geen nieuwe landen, openen geen nieuwe vergezigten, vindt hij; zoo-als Swift, Addison, Steele, en anderen, toen in Engeland doden. * Voor zoover hij kan oordeelen is Engeland over het algemeen het meest ontwikkeld europeesch land van dien tijd.
Over de inrigtingen van hooger onderwijs to Groningen, Fra-neker. Utrecht, Amsterdam, spreekt hij met geringe onderscheiding, doch prijst des te meer de medische fakulteit te Leiden. Van Boerhaave\'s uiterlijk hangt hij een zonderling tafereel op: „Ofschoon, door een rijk huwlijk en eene winstgevende praktijk, sedert lang een man van fortuin, loeft hij nog steeds als een bierbrouwersknecht. Niet groot, breedgeschouderd, katte-oogen, een stompe neus, donkere gelaatskleur, ongekamde haren, een versleten hoed, kale grijze bovenkleederen, grove schoenen, geen degen.quot; Dit zijn echter maar eigenaardigheden van een buitengewoon vernuft. „Sonst ists wegen Medicis, Chemicis, Botanicis, Latinitat, Theologie, Physic, Mathematic, so ein gelehrter Mann als man ihn sehn wil.quot; Om zijnentwil bevinden zich te Leiden honderd twintig studenten in de medicijnen : Hollanders, Fran-
1 Albrecht Hallers Tagebücher seiner Keifsen nach Holland u. s. w.. 1723—1727. Uitgaaf\' van Ludwig Iliizel. tsss. — Haller, geboren te Bern in 1708, is mettertijd een vermaard natuuronderzoeker en een dichter van zekere beteekenis geworden, trots zijner vaderstad. — Hiervóór. II-83 en noot 1.
2 .. Uir Spectator, Butler\'s Hudibras. Rochester, Swift, und andere Sitten- und Hekelschriften, sind ganz none und von andern Vólkern nie berührte Lander, und solche Einsichten in das wahre Wesen der Saclien die man sonst nirgend tindt.quot; Bladz. 133.
201
VIERDE HOOFDSTUK.
schen, Denen, Zweden, Grieken, twintig Duitschers, veertig En-gelschen.
In alle akademiesteden, ook te Leiden, vliedt de jufferschap den omgang der studenten. Over het algemeen verkeeren in Nederland de jonge mannen niet met het schoone geslacht. In leidsche gezelschappen treft men op twaalf vrouwen niet meer clan één of twee jongelieden aan. De zeden van dezen zijn dientengevolge dikwjjls ruw.
Veel boeken over talen en wetenschappen te bezitten is eene büzondere liefhebberij der rijke Hollanders. Hunne partikuliere bibliotheken bevatten er vaak meer van dien aard dan hunne nakomelingen ooit zullen lezen. Eene stad als Leiden is eigenlijk één groote boekwinkel. De uitgevers en de drukkers verdringen er elkander.
Halier is vol bewondering voor de schilderyen der Oranjezaal in het Haagsche Bosch; de marmers in het amsterdamsch stadhuis; de groote oorlogsbodems in het Y en by de Admiraliteits Werf of het Oostindisch Huis, zwemmende kasteelen. Zijn bezoek valt in den tijd dat het tanen des lands reeds begonnen, maar vooreerst niet waarneembaar is. Alles glimt nog.
Geen boer of boerin uit Leiden\'s omtrek zal op marktdagen verzuimen in stad het Theatrum Ariatomicum te gaan bezigtigen, of het blankgeschuurd Planetarium van Christiaan Huygens. „In alle wetenschappen, in alle kunsten,quot; zegt Halier, „hebben de Hollanders zonder veel ophef te maken het ver gebragt. Hunne boeken putten in den regel het onderwerp uit. Hunne huizen, hunne schepen, hunne dijken, hunne kanalen, alles is wel aangelegd of wol gebouwd. Het leidsche Rapenburg by maneschijn, — met boomen beplante gracht tusschen twee ryen statige huizen, — is een lust der oogen. Daar kunnen zelfs de amsterdam-sche koopmanspaleizen niet tegen aan. De openbare veiligheid is te Leiden zoo goed verzekerd dat men er zich ongewapend en in een huisjapon op de straat vertoont.quot;
Alleen de gezelligheid en de feestelijkheid ontbreken; en ook, voor een deel, de opvoeding. \' „Zij ontzien zich niet allerlei din-
1 Voor de volgende bijzonderheid kan ik geen plaats vinden. Hallev
\'202
ZEDEX EX PEKSONEN.
gen te doen en te zeggen die elders voor onwellevend zouden doorgaan,quot; beweert de schrijver. Over het algemeen zijn zij tevens goed van vertrouwen \' en schriel. Zij leven armoedig; doen maar één maaltijd daags; en zitten \'s avonds, de welgestelde zoo goed als- minvermogende, altijd zonder vuur. Ondanks hunne fortuinen gaan zij sober gekleed en voeren zij een geringen staat, behalve alleen dat de rijken iets voor hoven of buitenplaatsen overhebben. Alle logementen zijn siecht. Nergens wordt men goed gevoed of goed bediend; en geen wonder. De Hollanders brengen op reis hun eigen eten mede in de herbergen, en bestellen zelden eene warme kamer. Hun rijkdom wekt de gestadige verwondering van den vreemdeling, die niet. weet welk een uit-gebreiden handel zij drijven. Melk en kaas zijn de éénige voortbrengselen van het land zelf. Sparen is eene hoUandsche hoofddeugd, en zijne koetjes op het drooge te hebben menigeens hemel op aarde.1
Haller\'s opmerking omtrent het verkeer der seksen klopt met hetgeen de vadeiiandsche litteratuur van het tijdvak deels aanduidt, deels onderstelt. Bij de kerkelijke huwlijkslnzegening wordt de hollandsche vrouwen ingeprent dat zij „stillequot; behooren te zijn en zich als „het zwakkere vatquot; te beschouwen hebben.
203
,,In der Handlung sind sie fleiszig, ordentlich, aufrichtig, übei-bieten nichts, tragen auch ihre Waaren nicht an, gelangen aber dadurch mit ihrer Sparsamkeit zu grossen Gütern, und begeben sich manchmal, wann sie sich bemittelt genug vemieinen, zur Ruhequot;. Bladz. 29.
VIERDE HOOFDSTUK.
Onderdanig moeten zij wezen „geljjckerwijs Sara gelioorsaem geweest is haren Imys-weert Abraham, hem noemende haren Heero.quot; 1 Van het kroost dat zij ter wereld brengen wordt bil de doopsbediening gezegd dat het „kinderen des toornsquot; zijn. 2 Alles in overeenstemming met de tragische opvatting van ons bestaan door het kalvinisme, volgens welke de mensch „niet dan een slave der sondequot; en dit leven „doch niet anders is dan een gestadige doot.quot; s
De vrouwen worden door de mannen niet bijzonder hoog gesteld; en de mannen spreken niet over de vrouwen op eene wvjs die haar aanleiding geeft het hen te doen. .Jacob Cats\' Selfatrijt, ■Jacob Cats\' Ilomvelick, zijn analysen der liefde welke do men-scheiyke zamenleving naar eene stoeterij doen zweemen, en het huwlijksbed naar eene tafel van vermenigvuldiging. Het is waar dat de toon waarop eene vrouw als Anna Roemers over haar eigen maagdelijken staat uitweidde, die plompheid verontschuldigde.
Hooft gaat bij het detailleren van het schoon zijner eerste echtgenoot de maat zoozeer te buiten, dat wij de Danaë\'s van Titiaan eerbaar beginnen te vinden. Twee lieve amsterdamsche meisjes worden door Vondel met een pijnlijken Kuischheidskamp nagezeten. Bredere draagt aan Maria Tesselschade een tooneel-stuk met bordeelgevoelens op.
En dit alles in naam der ingetogenheid. De heldin van Huy-gens\' Klucht, type der deugdzame Nederlandsche uit de volksklasse, is geen vrouw maar eene merrie. Over de gedekolleteerde dames in de haagsche komedie spreekt de dichter alsof het koeijen zijn, die hare uijers ten toon dragen. Het nachtgewaad zijner haagsche meisjes, in Voorhout, ziet groezelig en riekt. Al deze jonge jufvrouwen worden voorgesteld als vuilpoetsen met valsche haren, valsche boezems, en ongelijke schouders of heupen. Zij geeuwen en fniezen.
Het mag ons niet verwonderen indien de vrouwen van het tijdvak zich over die miskenning onwillekeurig wreken, en hare
1 Formulier van den Houwelijcken Staet, löl9.
2 Formulier van den H. Doop, 1619.
Belijdenisse des Geloofs. 1619, Artt. vu, xiv.
ZEDEN EN PEKSOMEN.
harten de stille wateren met diepe gronden worden welke onder eene effen oppervlakte (van overspel of ligtzinnigheid is by den burgerstand geen spraak) eene groote mate van heerschzudit verbergen.
Wrj hoorden den burgemeester Hendrik Hooft met nadruk de stelling verdedigen dat de man goed-af is in Nederland wiens huisvrouw, terwijl zij de teugels voert, hem niet te gevoelig op de stang rijdt. 1 Hugo de Groot\'s beroemde echtgenoot zagen wtJ door bazigheid tot eene dier vrouwen vorgroeijen welke niets vrouweUjks meer over zich hebben.2 En welk eene minachting voor de mannen spreekt er uit het vermaarde woord der burgemeesters-grootmoeder tot haar kleinzoon : „Ben je mal, jongen, .je zoudt van je leven niet gelooven hoe weinig verstand er noo-dig is om het land te regeren\'\'.1
De krasheid van geest in deze aanzienlijke oude vrouw, — eene van haar die wü op de portretten van het tijdvak, door Mierevelt, door Frans Hals, door Rembrand, zien afgebeeld in stemmige zwarte z\\ide, nu met eene vlakgeplooide witte muts op het hoofd, dan een kerkboek met gouden sloten in de hand, — treft meer dan hetgeen Halier van de jongeren zogt: dat zü door frischheid van gelaatskleur uitmunten, maar te spoedig na het huwlijk aanleg tot dik-worden toonen.
Ook vele mannen blijven tot in hoogen ouderdom eene buitengewone werkkracht bezitten. Ten aanzien van Gysbert Voetius en Constantyn Huygens vond ik reeds vroeger gelegenheid dit op te merken.4 Frans Hals portretteert op zijn tachtigste jaar regenten en regentessen. De raadpensionaris Antonie Heinsius, van wien gezegd wordt dat hy de laatste hooge nederlandsche ambtenaar was die den ouderwetschen mantel en de ouderwet-sche bef droeg, blijft na den dood van quot;Willem JII, die tien jaren jonger was dan hij, er nog achttien aan het hoofd van den Staat en geneest onderwijl van de pest. De griffier Frangois Fagel vertelt, aan een maaltijd ter eere van zijn eenentachtigsten ver-
1 Hiervóór, II1 322 vgg.
2 Hiervóór, 11« 134, 135 en noot 1.
3 O. Z, van Haren, De Geusen 1772, Aanteekeningen l0l,e Zang.
4 Hiervóór, II1 99, 150 en de aanteekeningen 1 en 2.
205
VIEEDE HOOFDSTUK.
jaardag, dat lij] nooit ziek geweest is. Maetsuycker vervult vierentwintig jaren aan één stuk het gouverneur-generaalschap van Nederlandsoh-Indie.1 Joan Maurits van Nassau is nog op zyn ouden dag, zeventig welgeteld, een wakker aanvoerder.2 Het cijfer van admiraal de Buyter\'s dienstjaren grenst aan het fabelachtige.3 Jacob Cats berijmt zijn tweeëntachtigjarig leven met niet minder gemak dan hij eene halve eeuw te voren het zijne emblemata deed. Vondel schrijft op ztjn vijfenzeventigste een bruiloftsdichtje tintelend van levenslust, en schildert op zijn tachtigste de dartelheid der zwanen op de wijs die men kent.4 Toen Haller in 1725 en 1726 te Amsterdam Frederik Ruysch bezocht, vond hij hem wat beverig en wat doof: en aan dit oordeel herkent men den overmoed der ongeduldige jeugd.5 Professor Ruysch liep op dat oogenblik naar de negentig; en hem heugde hoe wijlen kollega Tulp, zijn negenenzeventigste bereikt hebbende, in 1672 zijne gouden bruiloft als lid der amsterdamsche regering gevierd had.6 Bij de Ruyschen zat de adem in het bloed. De schilderes Rachel, dochter van Frederik, bragt tien kinderen ter wereld en werd zesentachtig jaren oud. Iemand beweert een bloemstuk van haar gezien te hebben, uitgevoerd op haar tachtigste 7 Antony Leeuwenhoek, weten wij, werd eenennegentig; Aalbert Cuyp zesentachtg.
Ondanks tijdelijke uitbarstingen van theologisch-politischen wrok, tusschen Nederlanders en Nederlandera onderling, was de grondtrek van het nationaal karakter zeker flegma, gepaard met onmiskenbare goedhartigheid. Hadden de hollandsche huismoe-
206
Over Maetsuycker, Heinsius, eu Fagel, in de aanteekeningeu achter Van Haren\'s Geusen.
Over Joan Maurits in 1672—1G74 (hij was van 1604) bij Groen, Ar-chives, 2de Reeks, nde Deel, 1861.
De Kuyter\'s grafschrift geeft er hem acht en vijftig.
Het bruiloftsdichtje van 1662 is eerst onlangs weder aan het licht gebragt door den te vroeg gestorven A. D. de Vries Az. — Oud-Holland 1883, bladz. 22 vgg.
Haller\'s Tagebüchor, bladz. 51 vg., 101.
Beschrijving van dit feest hij Rogge, Gids 1880, HI 115 vgg.
Over Rachel Ruysch bij Kramm, bladz. 1417, en bij Van der An, B. W. XVI 583 vg.
ZEDEN EN PEESOKEK.
ders geweten hoeveel tranen en bloed er aan do moluksche sj^e-certjen kleefden, zij zouden rljstesoep zonder foelie voorgezet, en de keukenmeid verboden hebben de runderribben met kruidnagelen te besteken. Zonder iemands persoonlijke schuld, enkel door den geest des tyds, was ten aanzien van zulke dingen het nationaal geweten als toegesehroeid. Er werd niet aan gedacht. Het sprak van zelf. God, die den zwarte geschapen had om voor den blanke te werken, hart tusschen de keerkringen ook den rotan geplant, ten einde bij den onwilligen arbeider daarginds het peinzen over persoonlijke aangelegenheden, op oogenblikken dat dit geen pas gaf, tegen te gaan en hem aan zijne eigenlijke roeping te herinneren. Hot leven was eene ernstige zaak: dit moesten ook do negers leeren gevoelen, en in het gemeen de volken welke in Oost en West onze schatpligtigen geworden waren.\'
Van dergelijke dichterlijke pasmunt stroomen, bij ontstentenis eener hoogere poëzie, do gelijktijdige bundels over. Het ideaal van den Nederlander is: goud uit schuim te puren, of, als een bakkersknecht met opgestroopte hemdsmouwen, tot den elboog in het edel metaal te roeren. Elk zijn glas, elk zijn wijf. Indien u iets medeloopt, neem het na en houd u stil. Om noten te smaken, moet men zo kraken. Die arm is, zy voorzigtig. Hetgeen gU zijt en wezen moet, wees dat gewillig. Wie met gemak plukken wil, moet naar rijpe poeren tasten. Hebt gü eeno schoone kat ? breng dan geen bontwerker in uw huis. Goed maakt moed. Veel kals, veel ontvals.
Als apen hooge klimmen willen,
Dan siet men strax haer kale billen.
Bladzijde aan bladzyde zouden wij op die wys kunnen afschrijven. \'l Het in de laatste plaats aangehaald rijm is uit het hart
1 De gereformeerde oost-indische predikanten der I7,,e eeuw waren slavehouders, en deden den weerbarstigen of vrijpostigen onder hen dooide dienaren der schouten stokslagen toetellen. — Autobiografie van Francois Valentyn in zijne eerste en tweede Uit- en Thuisreis, op nieuw uitgegeven door A. W. Steil wagen, 1882. — Van Troostenburg de Bruyn, Herv. Kerk in O. I., 1884, bladz. 255, 630.
2 Twee der bovenstaande zegswijzen zijn van Vondel; al do overige van Jacob Cats.
207
V1EKUE HOOFDSTUK.
van den landaard genomen, en schildert voortreffelijk den natio-nalen afkeer van het meer willen schijnen dan men is, of het verder willen springen dan de stok reikt. Zonder twee of drie toepasselijke bijbelteksten evenwel ware het programma niet volledig. Zijt met ootmoedigheid bekleed, want God wederstaat de hoovaardigen. Ziet, ik stel voor ulieder aangezigt den weg des levens en den weg des doods. Daar wandelen velen,*welkei\' God is de buik. Die uwe wet beminnen, Heer, hebben grooten vrede.
II
Het geslacht Oranje-Nassau, dat in den loop van ons tydvak aan de republiek der Zeven-Provinciën niet minder dan vijf stadhouders leverde en, met uitzondering alleen der nog geen twintig jaren van De Witt\'s tusschenbestuur, onafgebroken aan het hoofd der zaken stond, biedt het zeldzaam verschijnsel eener regerende familie aan, in quot;welke gedurende langer dan eene eeuw ile opvolging der mannen van buitengewone bekwaamheid door niet één binnengeslopen mediokriteit verbroken of gestremd wordt.
De zooeven geschilderde landaard en zeden als tooneeldeko-ratie beschouwd, is er in de digte drom der bijzondere personen die wij tegen dezen achtergrond onzer 17J» eeuw van tusschen de schermen zien opkomen en voor het voetlicht elkander verdringen, geen tweede groep die de anderen in zulke mate over-schijnt; Willem de Zwijger vooraan.
Een welgelijkend portret van dezen vorst werd niet lang geleden bij het onthullen van Spinoza\'s gedenkteeken ontworpen, toen de feestredenaar aldus de stad Den Haag toesprak : „Gelukkige gemeente, die reeds elders binnen uwe muren, te voet en te paard een eerebeeld van dien Geuzeprins en opstandeling ziet prijken, dat niet ophoudt u van volkszin en vaderlandsliefde te spreken, en die er thans dat van den Wijze aan ziet toegevoegd, die boven geloofsverdeeldheid en vooroordeelen u beschaving en veredeling predikt.quot; \'
l Van Vloten, Toespraak enz. 1880, bladz. IT
ZEDEN EN PERSONEN.
Eigenlijk had de hoofdrol in do geschiedenis onzer omwenteling niet door den prins van Oranje, maar door den graaf van Egmond moeten vervuld worden; en dit zou ook ongetwijfeld gebeurd zijn, indien Lamoraal in voldoende mate een man uit één stuk geweest was. Hoewel prins quot;Willem als burggraaf van Antwerpen en heer van Breda regtstreeks sommige nederland-sohe belangen vertegenwoordigde, bij de Egmonden vergeleken waren do Nassau\'s in Nederland zoo niet vreemdelingen, althans nieuwaangekomenen.
Alleen een landgenoot van het hoogste aanzien kon de orde van zaken, welke te onzent uit den opstand moest geboren worden, redden van de anarchie. Indien niet de andere edelen hem vrijwillig als hun natuurlek hoofd erkenden ; de Staten hem niet als den aangewezen persoon voor gouverneur hunner provinciën beschouwden; het niet geacht werd van zelf te spreken dat hem het opperbevel toekwam over do beschikbare strijdkrachten te land en ter zee; hij niet verzekerd kon zijn, bj] het aanknoopen van onderhandelingen met Engeland, Frankrijk, of Duitschland, door die mogendheden als eene medemogendheid te zullen bejegend worden : dan viel er niets aan te vangen.
En dit niet alleen. Groot heer onder de nederlandsche groeten moest de leider van den stryd voor de onafhankelijkheid tevens het vertrouwen bezitten van de meest revolutionaire groep onzer maatschappij; bosch- en waterbandieten, beeldstormers, theologische energumenen en jakobijnen; lieden die wij voor de eene helft, zoo zy in onze dagen leefden, onder politietoezigt stellen of in een krankzinnigegesticht zouden opsluiten, voor de andere naar eene cellulaire gevangenis of eene bedelaarskolonie bannen. Zy waren oen onmisbaar werktuig. Zonder deze „brootdroncke en moetwillighe kindersquot; kon het land geen drie dagen bestaan.1
1 Apologie van den prins van Oranje: Wy willen ulieden wel vry waerschouwen dat den staet ende de ghelegentheit des landts sulcks is, dat sonder d\'exercitie van de Religie l\' landt t/eeti ilry daghen en hoi hestaen... Al is \'t saeke dat onder do gene die in desen landen de Roomsche kereke volgen ende aenhangen veel luyden van eeren ende lief-hebbers des vaderlandts sijn, metgaders die hun eerlick ende lovelick in haer devoir gheqxieten hebben; so is men nochtans versekert van de ghene die de Keligie sijn toeghedaen, dat men onder hen niet ernen en
II2 14
209
VIERDE HOOFDSTUK.
Voeg daar de tusschenklasse der duizenden kleine ■winkeliers, ambachtslieden, fabriekarbeiders, haringvisschers, zeemtouwers, vetweiders bij, die, getroffen door de sententien van Alva, om des geloofs wil Nederland verlaten hadden. Reken in elke stad de tien of twaalf schrandere koppen mede, die over eene nieuwe orde van zaken peinsden en voor haar hunne bezittingen en hunne veiligheid overhaddon. 1
Voor zulk eene taak was de nuffige Egmond niet berekend, te zeer edeldenkend leenman (in den middeneeuwschen zin van het woord) om naar het oordeel der wereld deloyaal onderdaan te kunnen worden, en te eerbiedig roomsch-katholiek om in het kalvinisme iets anders dan eene openbaring van den Booze te zien. Ware het spel niet door Alva\'s overijling bedorven, Egmond en Hoorne zouden op nieuw en voor goed door Panna aan Spanje verbonden zjjn. =
Om den nedeiiandsohen opstand te kunnen leiden was de man noodig dien wij uit de Apologie van den prins van Oranje leeren kennen;1 verachter van den koning, hater van den pans, bespotter van den kardinaal, staatsgezind met de staatsgezinder;, van de religie met die van de religie, geus met de geuzen, bereid voor de algemeene zaak zijne lepels en zijne vorken te verkoo-pen. Daarbü diplomaat uit de school van Machiavelli, generaal uit die van Karei V, en op de oudheid van zgn geslacht zoo trotsch dat hij de Habsburgen, bü de Nassau\'s vergeleken, parvenus heette.
Alleen zulk een radikaal tegenstander, overtuigd dat zijne be-
210
Hiervóór, II1 159—163.
ZEDEN EN PERSONEN.
weerde félonie met eene hulde aan de deugd gelijkstond,1 kon voor het oogmerk dienen. Bij hem geen zweem van aarzelen omtrent de kie^chheid of onkieschheid zünei\' handelingen. Niet hij vindt het ungentlemanlike kontanten te slaan uit den roof der watergeuzen, of pamfletschrüver te worden, en zich tot echo te maken van spinrokpraatjes omtrent het bijzonder leven van Fi-lips II. Niet ongaarne noemt hij de hertogin van Parma eene giftmengster, en hitst met welgevallen Spanjaarden, Sioilianen, en Italianen, tegen hun wettigen koning op.2 Hetgeen hjj in ka-naiinstaal van zijno bekeering tot het kalvinisme verhaalt, moest op zijne vijanden den indruk maken naar eene bedevaartsredevoering van Reinaert den Vos te zweemen; niettemin ontziet hü zich niet die taal te bezigen. quot; Staatsman in het godsdienstige: Proven^aal in het laten klinken zijner afkomst; fameus libellist in het kolporteren der madridsche schandaalkronijk van den dag, — is het in al die opzigten hem ernst. Er is eene zaak aan welke hij zyne goederen verpand heeft, zyn leven, en zijne eer. Mede te gevoelen met eene wederregtelijk onderdrukte partij is een hooger pligt, vindt h(j, dan een onwaardig leenheer trouw te blijven.
Hij vereenigt in zich de eigenschappen welke een openbaar
211
„Hetwelck \\vy achten de schoonste blomme van den crans der eeren te wesen, waermede wy noch voor den eynde onses levens wel begheert hadden verciert te werden.quot; Apologie, bladz. 3.
1567 bij Groen, Archives, bladz. 191* vgg. der Prolégomènes van het l3t,! Deel. lste Reeks, 2,lP Druk, 1841. — Bakhuizen van den Brink, Willem, van Oranje en Anna van Saksen. 1853.
VIERDE HOOFDSTUK.
persoon van rang btf de smalle gemeente populair maken.1 Moet men aannemen dat eerzucht hem drijft, het is er eene van zoo fiere soort dat het volk er nooit door benadeeld zal kunnen worden. Zijne vijanden zelf durven hem niet van baatzucht betichten. Het eerste artikel van zijn politiek programma luidt dat het geld stinkt. 2 Wordt er door den kleinen man leed geleden, het gaat hem aan het hart. 3 Komt men hem doodschieten, zijne laatste gedachte, ofschoon hy een huis vol onverzorgde dochters heeft, is niet voor zijne vrouw of zijne kinderen, maar voor dat volk hetwelk hy misschien onbedachtzaam in zyn verzet gestyfd en in een te ongelyken stryd geworpen heeft. Hij gevoelt zich den verantwoordelijken persoon.4
Het andere wat in zyne eigen oogen (ook hij moet iets voor zijn engelebak doen) den onfatsoenlijken toon zijner Apologie verontschuldigt, is de overtuiging dat zyne politieke gedachte eene toekomst heeft. Vóór Hendrik IV van Frankrijk toont hij door zijne daden eene hoogere wet dan den gewetensdwang te eerbiedigen. Van roomsch wordt hij in het algemeen belang ge-
212
Bij Silvius, bladz. 136: „Wat kan men anders segghen, of wat sullen de vremde natiën anders oordeelen. dan dat t\'volek jet sonderlicks aen ons gesien ende bemerekt heeft, dat weerdigh was so lieftalligh ghehou-den te wesen? So bekennen wy dan dat wy sijn, ende alle ons leven langh blijven willen, ghemeynsaem ofte den volcke toeghedaenquot;.
Bij Silvius, bladz. 87 en 88 der Apologie: „Wy hebben, Gode lof, al van over langhen tijdt dese lesse gheleert, dat de ghene die eenigh bevel heeft, voor alle dingen behoort suyver handen te hebben. D\'welck is d\'oorsaecke gheweest waerom dat wy, noch sijnde in onser jonckheit, de handen af trocken van de superintendentie van de financien... Wy dancken Godt dat selve doer onses vyandts stilswijghen ghyliedcn ghe-noegh moeght bekennen, Myne Heeren, hoe dat men selfs gheen achter-dencken van ons en heeft, als dat wy souden eene de gheringhste mijte wt de ghemeene penninghen tot onsen prolijte toegheeygent hebbenquot;.
Bij Silvius, bladz. 73 der Apologie: „Wie sonde sender hertsweer on treuren konnen verhaelen alle dat verbannen, ontweldigben van goede, vanghen ende spannen, alle die geleden pijne ende smertén. soo menigherhande soorte van afgrijselicke ende jammerlicke dooden, daer dese bloetgierighe luyden de arme ondersaten der landen van herwaerts-over, so langhe mede gequelt hebben?quot;
Over de echtheid der woorden: „Mon Dieu, aye pitié de moy et du pauvre peuplequot;, bij R. Fruin, Gids 1881, II 244 vgg.
ZEDEN EN PERSONEN.
reformeerd, gelijk na hem de fransche koning van gereformeerd roomsch worden zal. Moet hy het zamenwonen van verschillende gelooven^ met gelijke regten onder één dak, in de praktijk alsnog voor onmogelijk houden, hy ziet althans in dat de gouvernementen „de coorde van haer eyghen verdervenisse draeyen,quot; wanneer zij, om tot eenheid in het godsdienstige te geraken, „den wegh van die wreede ende barbarische vervolginghe nemen.quot; 1 Hem is de hoofdzaak nier welk geloof er beleden, maar of er afstand gedaan wordt van het heilloos beginsel door „\'t middel van den vyere ende sweerdequot; de menschen van meening te doen veranderen. 2 Hem is zij of de Staten al dan niet eone nuttige kontróle over het monarchaal gezag uitoefenen;3of het volk op zijne beurt waakt dat de gewaarborgde grondwettige bepalingen geen doode letter blyven; 4 of tusschen de verschillende deelen des lands de onmisbare zamenhang heerscht.5
Dit is het geheim zyner zedelijke meerderheid. Egmond, Hoorne, Pallandt, Brederode, Lumey, Blois, Sonoy, Boisot, Marnix, Van der Does, Van der Werf, Coornhert, Loyseleur, Oldenbarnevelt, — alle Nederlanders of Franschen die met hom in den opstand betrokken zijn geweest zien wij hem voorbijtrekken. Hij overtreft ze allen; zyne eigen broeders in kluis, en Alva noch Parma uit-
213
Bij Silvius, bladz. 148 der Apologie.*
Bij Silvius, bladz. 95 der Apologie.
Bij Silvius, bladz. 56 der Apologie: ..Van de oprechte Coninghen ende Princen ende goede vaderen des voleks wert do edel vergaderinghe der Staeten bemint, gheeert, ende gerespecteert, als sijnde het reglit-sinnigh fondament ende versekeringhe van alle policyen, ja het eenigh steunsel daer de Vorsten vry ende vaste op moghen berustenquot;.
Bij Silvius, bladz. 107 der Apologie: „Wat is den volcke daermede gheholpen dat se schoone privilegien hebbe in reyn perckement geschreven in een coffer liggende, so se doer \'t middel ende toedoen van de Staeten niet onderhouden ende ter executie ghestelt en werden, opdat men de kracht ende werkinghe der selven moghe bevinden?quot;
Bij Silvius, bladz. 1-13 der Apologie: „Onderhoudt uwe Unie wel, Myne Heeren, bewaert uwe Unie wel. Siet neerstigh toe dat ghy niet alleene met woorden of by geschrifte, maer oock met der daet, ter executie ende in \'t werck stelt t\'ghene dat het bundelken pijlen met eenen handt t\'samen gheknoopt ende ghebonden, het welcke ghy in uwen seghel voert, mede brenght ende beduydtquot;.
VIERDE HOOFDSTUK.
gezonderd. Hu bezit de kleine hoedanigheden die den volksheld,, de groote die den staatsman en den statestichter maken. Zyn dictatorschap (want een ieder weet dat hy slechts voor de leus de Staten-Generaal zijne souvereinen noemt \') is de alleenheerschappij der rede. De omstandigheden zijn van dien aard dat geen staatsbladen hem verhinderen uitvoering te geven aan het goede dat gedaan moet worden.
Maurits is de Oranjevorst van wien de meeste kwinkslagen in de moedertaal tot ons gekomen zijn; hetzij omdat hy werkelijk, ondanks zijn duitsch accent, zich vaardig wist uit te drukken in het hollandsch, hetzij alleen omdat de ruchtbaarheid van zijn strijd met Oldenbarnevelt hot de historieschrijvers van beide partijen gemakkelijk maakte nu dezen dan genen zet hem in den mond te leggen.
In een onderhoud met den franschen gezant Buzanval zou door den prins op een keer betuigd zjjn zich liever van den toren van Den Raag te willen praecipiteren, dan graaf van Holland te worden op de beperkende . voorwaarden die in 1584 wijlen zijn vader gesteld waren. 2
Mogelijk is de hollandsche oorsprong van andere gezegden even denkbeeldig als van dit. Hoe het zij, den prins wordt nagegeven van de praedestinatie beweerd te hebben dat hy niet wist of zij groen dan blaauw zag; dat het do orthodoxen waren die zyn vader op den stoel gebragt hadden, en hij in Den Haag hen helpen zou aan eene kerk, al zou hij er zijn stal toe leenen; dat dit different niet zou worden gedecideerd dan door de wapenen; dat er twee faktien in het land waren, de faktie van Oranje en de faktie van Spanje; dat de partij van den Advokaat naar Spanje wilde, maar men haast zien zou loie de stijfste bears had; dat
1 Opdragt der Apologie aan de Staten-Generaal: „Nademael dat wy ulieden alleene in dese weerelt voor onse overheeren bekennenquot;.
2 Verhooren van Oldenbarnevelt, 1850, bladz. 22a vg.
214
ZEDEN EN PERSONEN.
hü den Advokaat en zyn aanhang zou vermalen zoo fijn als stof; dat alles in orde zou komen mits men eerst platte for men scheerde over sommigen; dat het afdanken der waardgelders eene goede zaak was, maar dit nu ook (doelend op Oldenbarnevelt, De Groot, en Hogerbeets) met den kolonel en de voornaamste officieren moest plaats hebben; dat de schuld van alles aan den Advokaat la;r, die van Holland de Staten-Generaal wilde maken. „Het is met vele oratien en verbloemde redenen niet te doen,quot; zou de prins gezegd hebben, „maar (kloppend op het gevest van zijn rapier) hier-, hiermede zal ik de religie, die mijn vader in deze landen geplant heeft, verdedigen; en ik zal zien wie mij dat beletten zal. Monsieur Barneveid, ik heb müne eer zoo lief als gij de uwe.quot; 1
Niet kwaiyk past deze militaire toon bij \'s prinsen konterfeitsel door een buitenlandsoh historieschrijver onzer dagen. „Tafelgenot,quot; zegt deze, „was hem onverschillig, maar de minnaar in hem haakte naar afwisseling en erkende geen teugel. Zijne huishouding dreef hij naar een vast plan en was in geldzaken eer schriel dan gul. Al züne brieven, rekeningen, depeches, en andere papieren, onbelangrijk of gewigtig, las hij zelf, maar eigenhandig schreef hö weinig, zoodat züne korrespondentie, in onderscheiding van die zijns doorluchtigen vaders, niet veel karakteristieks aanbiedt. Hij ging eenvoudig maar niet slordig gekleed, altyd eender: wambuis en broek van eene bruine wollen stof, een zijden vest, een korte mantel geboord met fluweel, eene kleine geplooide halskraag, en buitengewoon wijde stevols. De modezieke fransche officieren die, om te pronken met hunne fraaye beenen, laarzen droegen zoo naauw dat het zweet hun op het voorhoofd parelde van het aantrekken, wekten zijn spotlust; en hij predikte door leer en voorbeeld dat op elk uur van den dag en den nacht een officier in zijn schoeisel moest kunnen glijden en te paard stijgen. De eenige sieraden die hij zich gunde, — officiële gelegenheden uitgezonderd, — waren een goud gevest aan zijn beroemden degen, en een koord van diamanten om zijn vilten hoed.quot; 2
1 Plaatsen uit Brandt, Uytenbogaerfc, Carleton, ïrigland, enz., bij Van der Kemp, Maurits van Nassau, 4,le Deel.
2 Motley, John of Barneveid, 1874, I 32 vg.
\'215
VIERDE HOOFDSTUK.
Een engelsch wapenbroeder van Maurits, die onder hem en aan zijne zyde by Niemvpoort streed in 1600, maakt de opmerking dat men op hem aankon, maar /jij niet gemakkelijk tot een hesluit kwam: „Lo Comte est de nature tardif a résoudre, quoi-que senr.\'\'1
Op dit Hamlet-achtige in \'s prinsen aard, een verschynsel der eeuw, is nog te weinig de aandacht gevestigd. Maurits kon niet wijs worden uit de voorbeschikking. Uit eigen beweging Olden-barnevelt gratie van de doodstraf te schenken, hy kon er niet toe komen. Het was hem te veel de koningskroon, die hy slechts voor het grijpen had, zich op het hoofd te zetten. Te veel schier, na 1621 op nieuw het zwaard te trekken dat hij in 1609 zoo ongaarne opgestoken had. 2 Evenmin kon hij van zich verkrijgen de jonkvrouw Van Mechelen hetzij tot zijne wettige gemalin te verheffen, hetzü haar weg te zenden. Hij wist met de bra-bantsche Ophelia niets anders aan te vangen dan haar ongelukkig te maken.3
Het komt mij voor dat wy deze besluiteloosheid van den prins uit zijne hooge wetenschappelijke ontwikkeling verklaren moeten. Door zün omgang met Simon Stevin leerden wij zijne onafhankelijke denkwijs kennen.4 Zijn aanleg voor de wiskunde was zoo buitengewoon, dat reeds op zijn negende jaar onderwijzers zijn divinum ingenium roemden. 5 Hij is buiten vergeluking de kundigste van alle leden zijner begaafde familie geweest.
216
Uit Francis Vere\'s verhaal van den slag bij Nieuwpoort.— Van Kees bij Arend, 1112 l-U noot.
Hiervóór, II1 7ü vg. Aanhef van § xiv.
Over Margaretha van Meclielen bij .T. G. Frederiks, Gids 1879, IV 242 vgg. — Hugo de Groot, Klachte der Vrouwe van Mechlen over de min des Princen van Oranje, bladz. 286 vgg. van Jeronimo de Vries\' iiitgaaf der Nederduitsche Gedichten, 1844.
Hiervóór, 11- 16 vgg., 23.
Jan van Nassau aan Willem den Zwijger, April 157«, toen de negenjarige Maurits, onder toezigt van een gouverneur, met vier van graaf Jan\'s zoenen te Heidelberg vertoefde: „Hoff Moritz soil E. G. und den gantzen Vatterlandt nützlieh dliienen. Es kann ihnen meine:.- kinder hofmeister nicht gnugsamb rhümen. Schreibt mir für wenig tagen von Heydelberg, das er ein divinum ingetiium bey ihme spürequot;. Groen, Archives, l3te Reeks, V 345, Nü dxc.
ZEDEN £N PERSONEN.
Zulk oen geost moest in eeno theologische eeuw gelijk de 17iii-zich [misplaatst gevoelen, en neiging hebben om, als de volksuitdrukking luidt, aan het gezanik door geweld een einde te maken.
Zoolang Maurits leefde hebben zyne veldheerstalenten hem in de oogen zijner landgenooten met een krans getooid. Men sprak over hem, en met het volste regt, gelijk men tegenwoordig in Duitschland het over den maarschalk Moltke doet. Hij was de wetenschappelijke veldheer zijner eeuw, en daarbij in zoover een echt kind van den renaissancetijd dat liij, tot vermeerdering zijner bijzondere kundigheden, militaire détails der romeinsche geschiedenis bestudeerde.1 De minsten onzer zouden hem gemakkelijk de proef nadoen, het geleerde latijnscho boek van professor Lip-sius over dit onderwerp in den grondtekst te raadplegen.2 De Staten-Generaal lieten Maurits regt wedervaren toen zij hem een exemplaar ten geschenke zonden in het leger. Had hij verplig-tingen aan de leidsche akademie, geen ander vorst uit het Huis van Oranje heeft zijne schuld aan die inrigting met zoo veel roem terugbetaald. De dichter Hooft vleide naauwlijks toen hij, in eene profetie van Amsterdam\'s opkomst, Maurits tot den eersten persoon van het onlangs vrijgevochten Nederland bevorderde. 5 Evenmin toen hij, tot eene gedachtenis aan het Bestand, op een metalen beeld in den vijver van het Stadhouderlijk kwartier der hofstad, \'s prinsen hoofd geplaatst wilde.\'
Naderhand meer en moor kooplieden geworden, minder gehecht aan het leger dan aan de vloot, hebben de Nederlanders de her-
1 R. Fruin, Tien Jaren, 3\'le Druk, bladz. 8!)—96.
2 Justus Lipsius, De militia romana, Antwerpen 1595.
3 Tirade van den stroomgod De Vecht, S\'111 Bedrijf van Geeraerdt van Velsen, 1612—1013. Bij Leondertz, II 262—270.
4 Bij Leendertz, I 88 vgg. Op hot Bestant des jaers l(}0igt;:
Smeedt een Colos van goud, soo grot\' en hooch, dat hij, Halfwassen, van het Hof do Vijver overschrij ...
Da er ghij dit opschrift om suit stellen met uw handen Beschekmer vak de Vry Vekeesde Nederlanden.
En als het swaere werck voltoyt is tot den top,
Soo set \'er \'t hooft van. \'t Hooft des Huis van Nassau op.
Over Samuel Coster\'s hulde aan Maurits bij zijne komst te Amsterdam in 1618, hiervóór II1 85 en noot 3.
217
VIERDE HOOFDSTUK.
innering van Maurits bij toeneming verwaarloosd. Zij zijn hem als den onopgevoeden troupier gaan beschouwen die, in den stryd tusschen theologische staatspartijen, te hoog voor zijn begrip, het gewigt van zyn degen in de schaal werpt en, met zijn stalen kling, de domme zwichtende van^haar bukken voor de schrandere triomferende troost. 1
Dit zijn echter louter geestige paskwillen geweest, uitgedacht door den antiklerikalen hartstogt. Veeleer dan aan den onont-wikkelden Agamemnon, met wien hij in Palamedes op één lyn gesteld wordt, doet Maurits aan den buitengewonen saksischen hertog en grootvader van moederszijde denken, wiens naam hjj droeg en wiens geest, met overspringen eener onwaardige dochter, in den veelbelovenden kleinzoon gevaren scheen. De grootvader brak de heerschappij van Karei V over Duitschland; de kleinzoon maakte in Nederland een einde aan die van FilipsII.2
IV
ilet Frederik Hendrik begint het Huis van Oranje zich te onzent op zijn gemak te gevoelen. Frederik Hendrik trouwt, bouwt, meubelt, plant. 3 Van z(jn geslacht is hij de eerste die den titel van Hoogheid, en daarbij een vorstelüken staat voert. De stadhouderlijke raagt bekomt tijdens zijne regering eene niet verwerpelijke uitbreiding. Zij wordt ten bate van zijn zoon binnen zekere grenzen erfelijk verklaard.4
Tegenwoordig zijn er in Europa geen vorsten meer die, twintig jaren aan één stuk, ieder voorjaar hunne residentie verlaten ;
218
Vondel, de Waeg-Schael van Heiland,
Doctor Gommar, arme knecht, enz.
Over Maurits van Saksen, gesnenveld in 1553, slechts twee en dertig jaren oud, en over zijn aandeel in bet doen keeren der fortuin van Karei V, bij Jiunke. Histori-scii-Politische Zeitschrift, lste Deel. — Prolégomènes van (rroen\'s Archives, lste Reeks, lst,i Deel, 211\'- Druk, bladz. 124* vgg.
„Tout passionné \'ju\'il étoit d\'aucuns de ces plaisirs des Princes, et
nommément de ceux des bastimens et du plantagequot;. Constantyn Huygens.
ZEDEN EN PERSONEN.
zich aan het hoofd van een leger gaan stellen; daarmede voor de eene of andere versterkte stad het beleg slaan; en, is die onderneming gelukt, \'s winters in den schoot van hun gezin komen uitrusten van de doorgestane vermoeijenissen, of, tusschen twee aanvallen van podagra, inet hunne generaals het noodige beramen voor den veldtogt van het jaar daaraanvolgende.
Gewigtige belegeringen waren in de nie eeuw eene soort van internationale openbare vermakelijkheden, en namen te gemakkelijker dit karakter aan omdat er in den regel, naar het oordeel van den oppervlakkige)! waarnemer, niet veel bloed b;) vergoten werd. Een beleg was in de eerste plaats een proefstuk van strategische bekwaamheid, en de troepen die het uitvoerden behoorden tot zoo vele verschillende nationaliteiten dat minstens een half dozün landen er belang in stelden. Uit alle oorden van Europa zyn, in 1600 en de twee of drie volgende jaren, nieuwsgierigen van min of meer beteekenis, als gold liet een uitstapje naar eene badplaats, het beleg van Ostende komen bezigtigen. Weinig minder deelneming wekte in 1629 het beleg van \'s Hertogenbosch, in 1(332 het beleg van Maastricht, in 1637 het beleg van Breda. Frederik Hendrik bezat als militair schaakspeler eene europesche vermaardheid, en gaarne kwam men met eigen oogen zich overtuigen op welke wijs en door welke zetten hij de party gewonnen had. 1
Het boek waarin de prins deze dingen eigenhandig heeft op-geteekend bezit minder wetenschappelyke waarde dan de militaire en wiskunstige geschriften van zijn broeder Maurits, en laat ook als letterkundige arbeid te wenschen over. Eigenlijk zijn het meer jaarboeken dan gedenkschriften, en zelden of nooit komen er van die algemeene opmerkingen in voor, welke den buitengewonen geest verraden. Niettemin is het, ondanks de slordige chronologie, een werk van beteekenis voor de intieme krijgsgeschiedenis van ons land in de jaren 1621—1645. Sedert men uit de nagelaten papieren van Constantyn Huygens weet
1 Mémoires de Frederic Hemi, 1733, bladz. 114, 148, 218. — Deze uitgaaf is bezorgd door Beausobre, fransch predikant te Berlijn, wien het handschrift werd toevertrouwd door een kleinzoon van Frederik Hendrik, den prins van Anhalt-Dessau, pruissisch veldmaarschalk.
219
VIERDE HOOFDSTUK.
dat de Mémoires cle Frédéric Henri werkelijk door den vorst zelf zün opgesteld, Is het aanzien van \'s prinsen geslacht door deze bydraag nog vermeerderd. 1
Huygens\' levensschets van Frederik Hendrik, bestemd geweest de Mémoires als voorrede te dienen, doch om onbekende redenen in portefeuille gebleven, 2 is eene minder onkritische lofspraak dan zij bij den eersten oogopslag schynt. Blijkbaar had Huygens het karakter van den vorst, dien hij gedurende zoo vele jaren als sekretaris diende, bestudeerd. 3
Nieuw is zijne opmerking dat de stadhouder, dien men gewoon is zich voor te stellen als een man van gelijkmatige gemoedsbewegingen, ook in hot veld zich door zelf beheersching onderscheidend, somtijds wegens het niet of kwalijk uitvoeren zijner bevelen zich zoo driftig maken kon dat hij de schuldigen mot zijn stok of het plat van zijn degen te lijf ging. In zu;ke gevallen spaarde hij zelfs de doodstraf niet. 4
Hoewel de prins geen grootspreker was, heeft zijne weduwe niettemin door sommige plaatsen der Mémoires, die naar zelfverheerlijking schenen te zweemen, wgsselijk de pon doen halen.5
Snedig was zijn gezegde bij het beleg van Maastricht in 1632, toen namens den spaanschen generaal een onderhandelaar hem vroeg wat hy voornemens was aan te vangen wanneer de stad door hem zou genomen zijn, en op welke wfls hij dan met zijne troepen naar Holland dacht terug te keeren. Er stonden name-
220
Théod. Jorissen, Mémoires de Constantin Huygens, 1873, bliulz. xxxn vgg., er, ygg.
„Preface de ma fa(;on sur les Mémoires de Son Altesse Mons-oignenr Ie Prince Henry, lorsque Madame Ia Princesse Douairière avoit résolu de les faire imprimer, qui ne fut pas exécuté pour considerations. L\'an l ulOquot;. In de verzameling van Th. Jorissen, 1873.
„Le Prince dont nous grifi\'onons Ie divin portraict avec ce mauvais charbonquot;, zegt Huygens van zijn eigen werk. Echter blijkt uit het stuk „A mes Filsquot; (bil Th. Jorissen, bladz. 129 vgg.) dat de schets vervaardigd is „comme disent les bons peintres d\'Italie, con studio, con amore, e con diligenzaquot;.
„La cbose du monde qui estoit Ia plus capable d\'esmouvoir cetto bile ii laquelle il estoit subject de complexion etc.quot; Huygens bij Th. Jorissen, bladz. 72 vg.
ü Bij Th. Jorissen, Inleiding bladz. xlv vgg.
ZEDEN EN PERSONEN.
lijk niet ver van Maastricht een spaansch en oen oostenryksch leger, dio hem don pas meenden af te snijden. Wat drommel, bromde de prins tusschon zijne tanden, voortgaand met het teo-kenen van stukken, mijn plan is er mij door heen te slaan. Maar overluid zeide hij met een glimlach; Vraagt de generaal dat inderdaad ? Wij sullen zien, wij zullen zien. In elk geval zullen wij eerst beproeven de stad te nemen. En hij nam haar eerlang. 1
Dit leuke stemt overeen met het hem toegeschreven gezegde, toen Hugo de Groot het jaar te voren ondanks een nooit herroepen vonnis zich te Rotterdam was komen vertoonen: „Indien ik De Groot moet doen vertrekken, dan zal hij nog lang in het land blijven.quot; 2
Prederik Hendrik was te zeer wereldling of staatsman dan dat hjj, hetzij zijne denkwijs met die van Do Groot al dan niet overeenstemde, 3 ter wille van één wijsgeer den openbaren- vrede in den pas weder tot rust gekomen Staat er aan gewaagd zou hebben. Maar het mishaagde hem niet van zijne onafhankelijkheid te doen blijken door zich te onthouden.
Tijdgenoot van Richelieu en van Gustaaf Adolf besefte hy zeer wel het gewigt van zijn land in die dagen. Evenmin als hij schitterende veldslagen wist te leveren, — zoodat hij naar onze mee-ning te weinig oog had voor het talent van den jongen Condé in den slag van Rocroy, 4 — evenmin muntte hij uit door een genialen politieken blik.5 Als Jantje Sekuur echter had hij naauw-
221
Mémoires de Frederic Henri, bladz. 146 vg. — Mémoires de Huygens. bladz. 82.
Brandt en Van Cattenburgh, Leven van Huig de Groot, I 408.
:J Bij de mannen zijner dagelijksche omgeving gold Frederik Hendrik voor een materialist of ongeloovigen Thomas, die slechts voor waar hield hetgeen hij kon zien en tasten. — Kronijk van het Historisch (renoot-sehap, I 187 vg.
■t Bladz. 315 der Mémoires de Frédéric Henri, Mei 1643, wordt zonder verwondering gezegd: „En ce mesme temps arriverent advis a Ia Haye de Ia bataille que le Due d\'Anguien, jeune Prince agé de vingt ans qui eommandoit tarmée de France, avoit gaignée prés de Roeroy sur celle d\'Espagnequot;. Anguien .staat voor Engbien.
Van kortzigtigheid getuigt het oordeel over den in Maart 1Ö43 overleden Richelieu: ..Personne de grande reputation etc.quot;, bladz. 315. — De hierbij behoorende woorden: -Peu plaint et regrette de ses subjectsquot;
VIERDE HOOFDSTUK.
lijks zijne wedergade; en dit nemen van het zekere voor het onzekere was b\\j hem te opmerkelijker, omdat hij by belegeringen met aan roekeloosheid grenzenden moed zich blootstelde. 1 De «ene voor, de andere na, ontrukte hij Spanje aan den kant der Zuidelijke-Nederlanden de gewigtigste plaatsen. Het land heeft onder zyn bestuur in 1620 schynbaar aan den rand van den ondergang kunnen staan, zonder dat er (en dit wist hij) wezenlijke gevaren dreigden. Zijn ondersteunen van Tromp\'s onderneming tegen de spaansche vloot bij Duins, in 1639, strekt hem zeer tot eer.2
De nederlandsche letteren der 17dü eeuw hebben voor Frederik Hendrik in zulke mate op den buik gelegen, dat wij ligt in verzoeking komen den vorst te doen boeten voor zyne vleijers. Vermoedelijk evenwel begreep of verstond de prins zoomin de verzen van Vondel als het proza van Hooft.3 Hooger dan den kron^jk-styl zijner eigen Mémoires reikte naar alle gedachten zijn litte-rarisch doorzigt niet. Niet de letteren waren zijne lievelingsuitspanning, maar de schilder- en de bouwkunst.4
Indien, bij het bekend worden van zijn huwlyk met Amalia van Sol ma, weldenkende personen in Nederland hun hart vastgehouden, en uit belangstelling in de toekomst dier jonge vrouw
zijn met goedvinden van Amalia van Solms door Constantyn Huygens geschrapt. Th. Jorissen, bladz. xliii.
1 D. Veegens, De Oranjezaal, 187(5, N0 i der Aanteekeningen en Bijlagen. — Frederik Hendrik\'s dolle doodsverachting werd toegeschreven aan bijgeloof omtrent zijne onkwetsbaarheid.
2 „II est a considérer comme, par les bons ordres de 1\'Estat et Ia promptitude de tons ceiix a qui il touchoit, un si grand nombre de navires puet estre prest en si peu de temps et envoié au Lieutenant-Amiral, car en quinze jours tout cela fut effectué. Par oü ^e peut co-gnoistre la grande force et puissance de cette Republique qui en si peu de jours peut mettro une si grande quantité de navires de guerre en nier. Ce que nul Prince ne S9auroit faire quelque puissant qu\'il soitquot;. Mémoires de Prédéric Henri, bladz. 260.
3 Opdragt aan Frederik Hendrik der Nederlandsche Historiën door Hooft. — Vondel\'s Geboortklock, Verovering van Grol, Zegezang, Stede-kroon, enz.
4 P. A. Leupe, Uit de ordonnantieboeken van Frederik Hendrik, 1637 —1650. — Ned. Spectator 1875, No 14, No 31.
222
ZEDEN EN TERSONEK.
meewarig het hoofd geschud hebben, dan moet tot Erederik Hendrik\'s lof gezegd worden dat hij die onheilspellende voorgevoelens treffend beschaamd heeft.
De prins was hetgeen men in dageliiksch nederlandsch een doordraaier noemt. Maurits en hy, zoggen onze historieschrijvers beminden zoozeer het gemeen onder de vrouwen of de vrouwen in het gemeen, dat het hun aan opgewektheid haperde zich voor het leven met één fatsoenlijke te vergenoegen. ! Daarbij kwam dat de aanstaande prinses eigenlijk niet veel meer dan gezelschapsjufvrouw der berooide koningin van Boheme was- Hare armoede, hare verlatenheid, hare betwistbare schoonheid, hare te rijpe jeugd, hare betrekkelijk geringe afkomst,1 alles moest doen vreezen dat zij aan de zijde van den ontgoochelden kavallerie-generaal, die Maurits\' opvolger in het stadhouderschap stond te worden, zoo niet een hel tegemoet ging, althans een betrokken hemel.
Niets van dit alles is gebeurd, üit Frederik Hendrik is in zyn natijd, met uitzondering van een of twee zwakhoofdige laatste levensjaren, een goed en verstandig huisvader gegroeid, en weinig vorstinnen van Oranje zijn in een lang huwlijk zulke gelukkige vrouwen geweest als Amalia van Solms.
V
Tot hiertoe loopt het Huis alles mede.
Naarmate met de jaren de jonge Republiek meer regt krijgt zich als eene europesche mogendheid te beschouwen, gaat om het hoofd van Willem den Zwijger zich eene telkens lichtender aureool vormen; tot, in 1609, daags na het sluiten van het Be-
223
Ofschoon in de Mémoires de Frédéric Henri, bladz. 30, Amalia slechts ..Mademoiselle de Solmsquot; genoemd wordt, kan hiermede geen verkleining bedoeld zijn. De prinses althans eerbiedigde bij het nazien de uitdrukking.
VIERDE HOOFDSTUK.
stand, \'s lands Staten het een pligt der dankbaarheid rekenen hem to Delft, waar hy als offer voor de nationale onafhankelijkheid viel, een praalgraaf te stichten. De leider van den opstand is, in de gevoelde beteekenis van het woord, vader des vaderlands geworden. 1
Op de afdoendste wijs regtvaardigen de twee zoonen die hem opvolgen het in hunne herkomst gesteld vertrouwen. De vader schijnt slechts weggenomen, opdat in het algemeen belang hunne bijzondere talenten zich des te vrijer ontwikkelen zouden. Op het oogenblik zelf dat Nederland aan niets zoozeer als aan bekwame legerhoofden behoefte heeft, levert het Huis van Oranje er aan de Republiek een tweetal van de beste soort. Het grenst aan het providentiële. Maurits en Frederik Hendrik dringen zich niemand op. Hunne aanwezigheid is de algemeen verlangde waarborg; hunne populariteit evenredig aan hunne geschiktheid. Zij zijn twee aangewezen kapiteinen-generaal.
Het staat echter geschreven dat het geslacht ook een ongeluksvogel voortbrengen, en er uit het arendsnest één kuiken over don rand tuimelen zal.
De tijdgenooten zelf bedienen zich van dit beeld. De jonge Willem II is naauwlijks gestorven, of zU laten een penning slaan waar men, hoog in de lucht, Faëton de bekende onvri)-willigo nederdaling ziet volbrengen. Omlaag is de haagsche Vijverberg afgebeeld, en daarnevens de begrafenisstoet, op weg naar Delft. 2
Het minste ongeluk van Willem 11 is niet dat de haat, dien hij bij zeker aantal Nederlanders opwekt, in dergelijken wansmaak een uitweg vindt. Hem en zichzelf maken zij ridikuul door tot in het kerkezakje zich op zijne nagedachtenis te wreken. 3 Vondel in persoon raakt de klus kwijt. Met eene walge-
224
Eor, Netl. Oorlogen, slot van liet 18\'le Boek, II 437 vg.
Van Loon, Historiepenningen, II .T.\'iS. Met het randschrift uit Ovi-dilis: Magnis excidit ausis, on den sterfdag: vi Novembris sidcl. — Van Lennep\'s Vondel, VI 77.
Uit Aitzema bij Wagenaar. Amsterdam go, V 149:
De Prins is doodt, — Mijn gaef vergroot.
Geen blyder maer, — In tachtig jaer.
ZEDEN EN PERSONEN.
Ujke toespeling op \'s prinsen ziekte1 verbindt hij de voorstelling van een zoon die zijne moeder de borst afsnijdt.2 Die borst is Amsterdam.
Teregt ontkent het nu levend geslacht dat er voor den on-goddelijken wrok, waarvan deze schimpdichten, spotmedaljes, en kreupelrijmen getuigen, termen bestonden. De dusgenaamde aanslag van Willem II op Amsterdam was de ten uitvoerlegging van een besluit der Staten-Generaal.3 Het gevangenzetten op Loevestein van een half dozijn stedelyke regenten had de betee-kenis van een gewonen politie-maatregel; meer niet. ^ Ware Willem II bluven loven, de zaak zou geen andere gevolgen gehad hebben dan een soortgelijk standje tusschen Amsterdam en Willem III, dertig of vijfendertig jaren daarna, hetwelk afliep met een sissert en eindigde met eene verzoening.
Maar het pikante der gevallen van den jongen vorst ligt, gelyk ik zeide, aan (hoe zal men het noemen?) zijn voor den weer-spoed geboren zijn, en aan de scherpe tegenstelling van dit noodlottige met de populariteit van zijn geslacht en met zijne schitterende persooniyke vooruitzigten.
Er is in het nederlandsch leger van dien tyd geen kraniger aankomend officier dan hij; zoo onverschrokken,zoo chevaleresk.
Over het kerkezakje en de nedeiiandsche zeden in BiMerdijk\'.s vertelling De Vloek:
Hy koopt haar een katoenen jakjen; — En, week aan week.
Steekt hy zijn leège hand in \'t zakjen — By d\'avondpreek.
1 Vondel\'s Eaetsel, lliöl:
Maer Izegrim ging t\'huis, gezuivert door de pocken ...
2 Vondel\'s Monsters onzer Eenwe, 1051:
Oranje, in \'t harnas opgezeten, — Rnkt Hollant in.
Op Amsterdam te helsch gebeten, — \'s Lants nootvriendin... Verbeet oit wolf een lam verwoeder? — Waer baert de tijt Een zoon, zoo boos, die zijne moeder — De borst afsnijt!
3 ,Le 4 Juin la Hollande, passant outre, cassa les troupes. La réponse de la Généralité, ponssée ii bout, fut immediate: les États-Généraux auto-risèrent le Prince a sauvegarder la tranquillité publique et a faire respecter rünionquot;. Groen, Archives, 2,le Keeks, 18ófl, IV xi.iv.
4 Brief van Jacob de Witt aan zijne kinderen bij D. Veegens, Gids 1880, II 1« vg.
5 Hiervóór, III ;jo7 vgg. Hoofdstuk: De Handel, S xxxm.
II2 15
225
VIERDE HOOFDSTUK.
zoo innemend van voorkomen. quot; Zijn vader echter beschouwt hem als een kwajongen, en maakt in het laatste levensjaar zich boos wanneer men hem voorstelt dien knaap voor een tijd het opperbevel toe te vertrouwen. -
Hij doet een aanzienlüker huwlijk dan vóór hem door één prins van Oranje gedaan was. Doch zijne Maria Stuart is niet op de hoogte van hare taak. 3 Zy en hare schoonmoeder gaan daags na zijn dood over zijno erfenis krieuwen, en verspelen in een proces over eene voorshands doellooze voogdijschap het aanzien der oranjeparty. 1
Het hindert hem, uit meenens of voor de leus, dat de Nederlanders eene met Frankrijk aangegane overeenkomst schenden, eu hij zoekt door een geheim verdrag met Mazarin die oneer uit te wissohen. s Intusschen heeft zijn vader, overreed door ztjne moeder, alvast in een afzonderlijken vrede met Spar je toegestemd. 0 En wat het ergste is: al hetgeen hij aanvangt om de schadelijke gevolgen van het traktaat van Munster te keeren, of hetgeen h\\j daarvoor houdt, moet hem in verdenking brengen slechts eigen grootheid te zoeken en het algemeen belang op te offeren aan zijne persoonlijke eer- en vechtzucht. \'
1 Constantyn Huygens aan Amalia van Solms, Eergen op Zoom 4 en 5 September 1c43. — Bij Groen, N° dcccx—dcccxii. en het antwoord der prinses.
2 D\'Estrades aan Mazarin, Den Haag 29 Augustus 161«: ..La proposition qui luy fust faitte par quelqu\'un des Députés de donner un acte a M. Ie prince Guillaume de commander 1\'armée dans son absence, et que messieurs les Estats eussent désiré qu\'il se reposast, l\'a tellement irrité qu\'avec la foiblesse do son esprit il est dans une rage continuelle. II respondit a celuy qui luy en paria que son fils estoit un jeune gargon qui n\'avoit rien fait et qui ne slt;jauroit rien faire etc.quot; Bij Groen, Nc dccclii.
3 Over Maria Stuart bij D. Veegens, De Oranjezaal, bladz. 25\'; vg.
4 Overzigt van dit proces bij Th. Jorissen, Mémoires de Constantin Huygens, bladz. l—xc.
5 Het fransch-nederlandsch traktaat van 1G35 hield in dat geen van beide partijen zonder de andere vrede met Spanje sluiten zou.
6 Amalia van Solms was van oorlogs- en franschgezind allengs spaansch-en vredesgezind geworden, en Frederik Hendrik liep in de laatste levensjaren aan den leiband der prinses.
7 Het algemeen gevoelen was dat Willem II met zijn ijveren voor het leger slechts verhooging van eigen aanzien bedoelde.
226
ZEDEN EN PERSONEN.
Tegen Amsterdam bindt hij een strijd aan, kwanswijs op leven en dood. 1 Maar de tydsgelegenheid is van dien aard dat alles op eene geldkwestie nederkomt. In stede van bloed vloeit er slechts water, en de tegenpartij werkt met burgemeesters in plaats van legerhoofden. Als raadpensionaris van Holland fungeert de bloode en breedsprakige Jacob Cats. Een hoofdtegenstander is de rijmelaar Jacob de quot;Witt, oud-penningmeester der dordtsche synode, onlangs liberaal geworden. 2 Amsterdam meent zich uit te sloven, wanneer het twee Bicker\'s ten offer brengt.3 Loevestein wordt de karikatuur eener Bastille, waar Jan de Witt straffeloos praatjes met zijn vader gaat maken.4 Er stroomt eene dommekracht van vredesgezindheid waartegen niemand oproeijen kan. Daarbij heeft de prins de familie zijner vrouw aan denhals,
1 Constantyn Huygens, Korenbloemen, xix No 225:
Hoe quam \'t, dat Amsterdam soo gramm was.
En waeroxn was \'t niet voor den Prins?
In seven woorden gaet veel sins:
Om dat de Prins voor Amsterdam was.
2 -Jacob de Witt werd (met liet oog op \'s mans latere loopbaan klinkt het vreemd en wordt dan ook. om ligt te bevroeden redenen, zelfs door Brandt niet vermeld) den 19 November KJlS door de Staten-Generaal tot penningmeester der dordtsche Synode benoemd.quot; D. Veegens, Gids 1880. — Zijne verzen zijn uitgegeven in 1074, kort na zijn dood: „Eenvoudige uytdrucksels van godtvruchtige gedachten, naei\'gelaten bij d\' heer Jacob de Wittquot;.
3 Vondel. De Bickers in Marnier en Aen de blockhuizen van Amsterdam, 1651. — Servien aan De Brienne en aan Mazarin over een dezer Bickers (Andries of Comelis), Den Haag 1 April en 28 Mei 1647 : „Le plus puissant et le plus violent de tous nos contretenans est un nomnu-Bicker de la ville d\'Amsterdam oü il a beaucoup de crédit. Son humeur inflexible et bizarre ne m\'a pu donner aucun accez auprez de luy, nv aucune voye pour le ramener. II y a apparence que, sy Philippes-le-Roy a fait icy quelque distribution de deniers, c\'a esté a luy et au greffier Musch... J\'ay trouvé le moyen d\'entretenir Bicker qui est le plus sau-vage de tons les hommes. C\'est asseurément l\'homme de tout l\'Estat qui a le plus de crédit. Si nous eussions eu ordre de fréter des vaisseaux. on se fust pu adresser a luy ou a son frère qui en font commerce, et peult-estre les gaigner tous deux par le proffit qu\'ils y eussent trouvéquot;. Bij Groen. No dccct.xxv en No dccclxxxi.
4 Johan de Witt aan zijn broeder Cornelis, Loevestein 5 Augustus 1650. Bij D. Veegens, Gids 1880, II 10 vg.
227
VIERDE HOOFDSTUK.
en kan hij nocli liet nieuwe engelsoh gemeenebest erkennen zonder te schijnen zijn onthoofden schoonvader te verloochenen, noch hulp verleenen aan z(]n onttroonden zwager zonder andermaal het met Amsterdam aan den stok te krijgen, welks burgemeester Schaep naar Londen gezonden is om met de puriteinen te onderhandelen. \'
De zaak is dat Nederland het Huis van Oranje voor eene poos missen kan, en de Republiek rijp is voor eene eerste stadhou-derlooze regering. In niets wezenlijks zal Jan de Witt\'s aanstaande politiek van die verschillen, welke casu quo door Willem IT gevolgd zou zijn. De Witt beyvert zich vrede met Cromwell te sluiten. De Witt komplimenteert Karei II met zijn herstel op den troon der Stuarts. De Witt levert twee Engelschen, die het doodvonnis van Karei I onderteekend hadden en in Nederland zich veilig waanden, over aan den nieuwen koning en aan de londensche galg. 2 De Witt onderhandelt met Lodewijk XIV over dezelfde verdeeling der Zuidel\\)ke-Nederlanden, welke het onderwerp van Willem U\'s gedachtewisseling met Mazarln had uitgemaakt. Doch wanneer twee hetzelfde doen, dan is dit niet altijd hetzelfde.
Het langdurig regeren en kostbaar oorlogvoeren van Frederik Hendrik had den waan doen geboren worden dat de Staat rust behoefde. Voorloopig staken den Amsterdammers de broodkruimels niet. Het werd tijd, vond men, dat de eerste stad des lands, die eigenlijk altijd alles betaalde, op hare beurt zich gelden deed. Sedert Oldenbarnevelt waren de raadpensionarissen van Holland, voor zoo ver men hen niet uit het bestuur verwijderd had, stum-perts en zetbazen geweest, alleen aangesteld voor het opnemen van stemmen.\' Het oogenblik scheen gekomen het gewigtig
1 Vondel\'s Raetsel, 1651:
Een Schaep in \'t schapelnndt gezonden door de golven enz.
2 Vreede, Nederland en Cromwell, 1853, bladz. 36, 41.
3 Jacob Cats, Twee en tachtig jaerig leven. Omschrijving van het raadpensionarisschap door hem zelf:
l)e Staet. gaf my de macht om voor te mogen stellen,
En op den lantdagh selfs de stemmen op te tellen.
En na dat yeder lidt zijn reden had geuyt.
Ten dienste van het lant te maeeken het besluyt.
228
ZEDEN EN PERSONEN.
ambt nogmaals op to dragen aan een man van beteekenis, en deze burgerlijke dictatuur op nieuw voor de militaire eens stadhouders in de plaats te stellen.
Het eigenaardige in Willem 11, — dat zijne hoofdverdienste geweest is het aanzijn gegeven te hebben aan \'Willem III, — verklaart zich op die wijs niet kwalijk. Naar het eenparig getuigenis van tijdgenooten die in de gelegenheid waren hem van nabij gade te slaan, was hij voor het overige, ondanks een brooddronken en ligtzinnig bijzonder leven, eene eer van zijn geslacht.\' De omwenteling, waartoe zijn dood het sein gaf, heeft den roem van zijn Huis niet verminderd. Zjjn verzet tegen het afdanken van het leger in 1650 is in 1672 ten volle geregtvaardigd, en de groote dingen welke onder l)e Witt\'s bestuur intusschen de vloot uitrigtte waren een vervolg der stadhouderlijke overlevering.
VI
Er was voor het geslacht nog één onderscheiding weggelegd, hooger dan vele vroegere te zamen. Tegelijk met zijn vijfden stadhouder aan de Republiek, stond het Huis aan Engeland een koning te schenken van wien engelsche geschiedschrijvers naderhand getuigen zouden : dat het voor de engelsche kroon eene eer is door hem gedragen te zijn.quot; Alleen de fortuin der Medici\'s daarvóór, en der Bonaparte\'s daarna, heeft die der Oranje\'s nog overtroffen.
Willem III was in zulke mate een geboren wereldburger, en het kinderloos blijven van zijn echt maakte ten aanzien van Nederlands toekomst hem mettertijd zoo onverschillig, dat de Nederlanders nooit regt geweten hebben wat zij van hem denken moesten.
Er kan met aan getwijfeld worden dat hij eigenschappen bezat
1 Brassot en De Brienne bij Groen, bladz. xxx en cxxvm.
a Hallam. Constitutional history of England, 1827, III -120: „It must ever be an honour to the English crown that it has been worn by so great a manquot;.
229
VIERDE HOOFDSTUK.
waardoor enkelen onder zyne omgeving zich met onverbrekelijke banden aan hem verbonden gevoelden. De hartstogtelijkheid die in brieven aan Waldeck hem van ces coquins d\'Amsterdam deed spreken,1 in brieven aan Fagel hem deed opstuiven tegen Van Beuningen, 2 was slechts de keerzyde van een aangeboren vermogen tot liefhebben. Koning van Engeland geworden betuigde hij te Londen, op een schoenen Meidag, honderd, neen tweehonderd duizend gulden te willen geven zoo hij als een vogel door de lucht naar de haagsche kermis kon overvliegen.3 De gehechtheid aan zyn geboortegrond bragt hem somtijds buiten zichzelf.4De vriendschap welke hy Bentinck inboezemde grenst aan hetgeen schryvers of dichters der oudheid verhalen. * In de brieven, der engelsche Maria straalt, nevens een onbegrensd vertrouwen,-eene warme genegenheid voor hem door.ö Wederkeerig was hij zoo aan haar verkleefd dat bij haar dood de droefheid hem overmeesterde. 5 Voor den jongen Keppel, den jongen Huygens, voor de kinderen van Bentinck, toonde hij eene treffende genegenheid. 0 Den ouden Waldeck troostte hy, in dagen van verdriet, gelijk een zoon het zyn vader doen zou.6 Hoewel een man van
•230
Bij P. L. Muller, I 272, Xo cxlix.
Bij Groen, Archives 2de Reeks, No mcdxcii.
Journaal van Huygens Jr, 1876, I 122, 10 Mei 1689.
Zelfde vervoering als in Bilderdijk\'s Aan den Hollandschen Wal. 1806
\'k Heb dan met mijn strammen voet,
Eindlijk uit d\'onstuimen vloed,
Hollands vasten wal betreden! enz.
Bij Groen, Archives 2de Reeks, V cxxxvi noot 3.
y Bij P. L. Muller, Kensington 7 February 1690, No cclxxxvui: „Si vous aves des mortifications, je vous asseure que je n\'en ai pas de moin-dres tous les jours, qu\'il faut que je suporte patiamentquot;. — Hamptoncourt 16 September 1689, No ccLin; „J\'avoue que vostre employ est fort dificile et vous donne souvent de tres justes raisons de chagrin, et si ce n\'estoit pas un devoir que Ton doit a Dieu, il y a deja longtemps que j\'aurois eu la mesme pensee que vous aves quoyque je ne sois point de vostre age etcquot;.
ZEDEN EN PERSONEN.
den dag, zoodat aan de amsterdamsche beurs de kansen van zijn leven drie tegen één stonden, en ten platten lande geloofd werd dat in zijne plaats een wassen beeld het leger vergezelde, snelden zyne gedachten het tegenwoordige steeds vooruit. 1 Geen ondeugd was hem zoo vreemd als de kleingeestigheid.
G-eheel anders de indruk dien de prins op de groote menigte zyner land- en tijdgenooten maakte.
Het kenmerkt hem dat zijn gebeente, in plaats van te Delft, zich te Londen bevindt; doch met zoo weinig goed gevolg, dat zelfs belangstellenden onder ons, bij het uitgeven van engelsche reisherinneringen, bedevaarten naar de abdij van Westminster gedenken zonder hem te noemen, of alleen met vermelding zijner vreemdelingschap. 2 Karei V, zou men zeggen, staal minder buiten onze vaderlandsche geschiedenis dan hi). \'
Vóór zijne verheffing tot stadhouder, by gelegenheid van den vrede met Engeland in 1668, danst hij mede in een haagsch hofballet. Doch de party is er niet vrolijker om. Zij duurt van \'s avonds achten tot \'s morgens zessen; tien onhebbelijk lange uren. Voor lucht en ververschingen is zoo kwalijk gezorgd, dat van honger, dorst, en benauwdheid, sommige genoodigden in zwijm vallen. Anderen doen, om zich „wat te soulageren,quot; dooide vensters der danszaal geworden manege zich bier of wijn aanreiken. 3 Nooit gaf een achttienjarig vorst een vervelender, vreugdeloozer, minder levenslustig feest.
Dit ongezellige in de grootheid van den beroemden stadhouder heeft tot reden dat zijn levensdoel zuiver staatkundig is, en staatkundige veroveringen in de heugenis van den nakomeling niet zulke diepe sporen achterlaten als maatschappelijke hervormingen.
Van zijn geslacht is Willem III de eerste die Nederlands hulp-
231
Huygens, Journaal, I 343, 10 October 1090.
S. Vissering, Westminster en St. Pauls, 1847. — J. J. van Oosterzee, Een bezoek aan Westminster-Abbey, 1850.
Uit den Hollandschen Mercurius van 1G68, in Oude Tijd 1869, bladz. 235. — Fragmenten uit het tekstboekje van het Ballet de la Paix in Van Vloten\'s vervolg op Arend, IV1 840 vgg.
VIEKDE HOOFDSTUK.
middelen regtstreeks aanwendt voor het bereiken van een algemeen europeesch oogmerk. Hy is een kalvinist die het tevens opneemt voor de lutheranen en de anglikanen. Onder zijne bond-genooten telt hl] een roomschen hertog, een roomschen keizer, een roomschen paus. Op een gegeven oogenblik is Frankrijk zoo oppermagtig, dat de veiligheid der andere Staten van Europa er door bedreigd wordt. Dit kwaad wil hij beteugelen, en tracht daarom ook zelf een magtig vorst te worden; zoo veel mogelük een magtig alleenheerscher. De binnenlandsche staatkunde van Engeland, de binnenlandsche der Zeven-Provincien, alles offert hji op en maakt hij aan zijn hoofddoel dienstbaar- \'
Het toeval wil dat hij\' tien of twaalf jaren geleden eene prinses getrouwd heeft, die daarna maar door één hinderpaal van den engelschen troon gescheiden wordt. Dat die hinderpaal leeft, en haar vader is, dit maakt voor den prins niet uit. „Wie vader of moeder meer bemint dan Mij,quot; zegt de Schrift, „is Mijns niet waardig;quot; en het ontbreekt niet aan geloofsgenooten die den bijbelvasten stadhouder op dien grond vrijspreken.1
Hij doet het daarenboven zichzelf, om dezelfde reden,2 Eene goddelijke Voorzienigheid zonder goddelijke Voorbeschikking acht hij ongeremd. Met mohammedaansche doodsverachting stelt hij, dertig jaren lang, ondanks eene zwakke gezondheid, lederen dag zich aan de dreigendste gevaren bloot.\' Hij weet zich in de wieg
232
Groen van Prinsterer: „Qui osera nier que, dans pareille alternative, ia declaration de l\'Evangile n\'ait dü être et n\'ait été en effet la règle de sa conduite: Quiconque aime son père ou sa mère plus que Moi. n\'est pas digne de Moi?quot; Archives, 2de Reeks, V cxv.
Aan Waldeck, bij het vertrek naar Engeland in November 1681): „C\'est sur la Providence que je me repose et de sa grace que j\'attens le tout.quot; Bij P. L. Muller, II 116, N0 clxxxv.
ZEDEN EN PERSONEN.
gelegd voor het volbrengen eener bepaalde taak. 1 De knaap die meer dan eens door zijn hooggeleerden katechiseermeester verrast wordt, knielend en biddend dat hy eene zuil voor de godsdienst en een voedsterheer der Kerk mag worden, is de vader van den man die in 1688 zijn schoonvader gaat onttroonen.2
Schii\'nbaar onbeduidende voorvallen in het bijzonder leven van den prins teekenen van jongs af den eenzelvige, steeds vervuld met één puriteinsche gedachte. Hij moet nog vijftien worden wanneer hy een voormalig page in zijne dienst, ligtzinnig luitenant van drie en twintig, met zyne ongenade dreigt indien de nathals niet ophoudt verdachte vrouwen na te loepen.3
Is hij zelf drie en twintig, dan keert hy met vorstelijke minachting den rug aan den arminiaanschen Pieter de Groot, die zich vernederd heeft tot het overbrengen van lafhartige boodschappen aan den vijand.4
Zyne vrouw haat hy in den beginne, en mijdt hare sponde, omdat hij het denkbeeld niet verdragen kan dat zij eenmaal
233
Aan Waldeck uit Engeland, St. James u Januarij 1689: ..Si vous aves besoin de patience en Hollande, je vous asscure quo je n\'en ay pas moins besoin icy; et si vous saviez la vie que je fais, asurément vous auries pitie de moy. La seule consolation que j\'ay e\'est que Dieu scait que ce n\'est pas mon ambition qui me fait agirquot;. — Whitehall, 21 Februari)\' l(!8!): „Je n\'ay pas voulu tarder a vous dormer part qu\'apres la priere que ceus du Parlement m\'ont fait dc vouloir estre leur Roy je l\'ai accepte et nous venons [Maria en hij] d\'estre proclame. Je vous asseure que ce n\'est pas un petit fardeau, et que je le considere tres bien; mais je n\'ay peu m\'cn dispenser. Dieu veuille me donner la force de le supporter et de la sagesse a me conduirc en une conjoncture si delicate.quot; Bij P. L. Muller, II 128, 137, No cxcix en ccxx.
Groen, Handboek 5lle Druk, bladz. 30ii.
Groen uit Van Sypesteyn, Archives 2,lquot; Keeks, V xxxvn vg.: „J\'es père que vous n\'este pas devenu débauché a boire. Pour les femmes j\'ay fort grand peur que vous Testes devenu bien d\'avantage... Assteur que vous este a vous-mesme, je croi que vous vous en donnez a cceur joye... Apstinez vous, autant que vous pouvez, du boisson. et princi-palement des femmesquot;.
Wagenaar, Vad. Historie, XIV 125 vg.
VriIRDE HOOFDSTUK.
koningin en hy haar onderdaan zou knnnen worden. De vrede tusschen de echtgenooten wordt eerst gesloten wanneer de zachtzinnige Maria, schreiend van aandoening, betuigd heeft geen andere wenschen dan hi] te koesteren. 1
Uit de romeinsohe geschiedenissen, met wier studie de leermeesters zijner .jeugd hem lastig vallen, blijft bij hem geen andere herinnering zoo levendig als die van Hannibal, schynt het wel.\' Het is of hij een stillen eed gezworen heeft, op het fransche Rome de vernedering van zijn vaderland in 1672 te zullen wreken. Om die reden alleen matigt hij in Holland zich het dictatorschap aan, met versmading van den koningstitel, en eischt hij dien titel in Engeland, waar een mindere hem magteloos maken zou. Niet om Engeland of om Holland is het hem te doen, maar om de vernedering van Frankrijk.2
Met uitzondering van den maarschalk Waldeck, en van twee of drie liollandsche staatslieden die zyn vertrouwen bezitten, Bentinck, Fagel, Heinsius, is hij voor do geheele wereld een ondoorgrondelijk raadsel. 3 Zijn eigen sekretaris, Constantyn Huy-gens .Tr, gaat jaar en dag met hem om, zonder dat ook maar het vermoeden bjj hem rijst dat Willem III een man met politieke denkbeelden is. „Eerder zou men hier en daar in Huygens\' dagboek, al wordt dat oordeel nergens in zooveel woorden uitgedrukt, een spoor knnnen vinden waaruit af te leiden ware-dat Willem Hf in zijn oog niet veel meer was dan een lastige en grillige meesterquot;.4De prins is eene soort van gekroonde barbaar, die weinig be-
234
Jïacaulay uit Burnet\'s gedenkschriften.
Macaulay; „The chief object of his care was not our island, nor even his native Holland, but the great community of nations threatened with subjugation htj one too powerful memhér.quot;
-i Aan Waldeck uit Engeland over den dood van Fagel, Hungert\'ort 19 December lfi88: „Je suis si etourdi de la mort du povre Pensionaire que .je ne scai que dire.quot; Bij P. L. Muller, II 120 No cxci.
ö J. H. Hora Siccama, Gids 1878, II 40.
ZEDEN EN PERSONEN.
lang in de wetenschappen stelt, en niet veel meer in de letteren of de kunsten. Hetzij hi] eene voorstelling van Andromaque of eene voorstelling van Tartuffe bijwoont, hy keert zich bij voorkeur om, en praat met lieden van zijn gevolg over staatszaken. De grond van zijn vernuft is minachting, \' en met verwondering zien wij hem smaak vinden in de ironie en de makke satiren van Boileau. - Zonder in woestheid ten aanzien der menschen naar czaar Peter te aarden, doet hij het ten aanzien der dieren. Slechts eene enkele maal, in den veldslag, geeft hij met zyn degen een vlugteling eene snede over het gelaat en zegt: „Schelm, ik zal u teekenen om u te,doen ophangenquot;. Ook verstrekt hü in 1673 aan Joan Maurits den stelligen last, indien de friesche gedeputeerden voortgaan het onder water zetten hunner provincie tegen te houden, deze onvaderlandlievende landratten zonder vorm van proces den kogel te geven. 1
Zijne lievelingsuitspanning echter is de jagt — niet op hazen of konijnen, maar op herten met zestien takken, op zwijnen, op wolven. Engeland, waar in de buurt van Windsor dit wilde wild niet aangetroffen wordt, noemt hij ce vilain pays en snakt naar het woestere Loo. Daar alleen is hij in zijn element. 2
Willem III is vóór alles een geniale prins van Oranje. Leert zijne geschiedenis dat de beschaving van dit opmerkelijk geslacht leemten vertoonde, zij leert niet minder dat het door zeldzame, schier erfelijke talenten uitmuntte. Hij vertegenwoordigt het op de waardigste wijs, met verrassende oorspronkelijkheid. Het prinsdom naar hetwelk hij zich teekent komt in zijne dagen voor
235
Groen, Archives 2(le Reeks, V 320 vg., No MCCXXIII.
Willem III uit Engeland aan Heinsius in Den Haag, Mei 109!); „Eindelijk heeft de ongelukkige sessie van het Parlement een einde genomen, ende ik maeck staet met Gods hulp in liet beginsel van de aen-staende maent van hier naer Hollandt te vertrecken, waemaer ick ver-
ang als een visch naer het water.quot; Groen, 2l,p Reeks, V cxxvii.
VIEEDE HOOFDSTUK.
goed aan Frankrijk, en met hem daalt ook die grootheid ten grave. Maar de naam blijft, en behoudt niet het minst doorhem in Europa een goeden klank. \'
VII
Het beeld van Francois van Aerssen in Vondel\'s Palamedes, waar lij] Ulysses heet en voorgesteld wordt als een zedelijk monster. 2 steekt, zoo men wil, zeer af bij de bekende hulde hem gobragt door Richelieu, die, met en boven Oxenstiern en Guiscardi, onzen landgenoot onder de beste staatkundige koppen zijner eeuw telde. s
Ik spreek over Francois van Aerssen omdat hij als een type beschouwd moet worden. Willem I en quot;Willem III, Oldenbarne-velt en Do AVitt, zijn hunne eigen ministers van Buitenlandsche Zaken geweest. Zij hadden niemand noodig om hen in die kwaliteit te vertegenwoordigen. Maurits en Frederik Hendrik niet alzoo; en dit bepaalt het bijzondere in Aerssen. Gedurende meer dan dertig jaren was deze het factotum van twee militaire stadhouders die geen van beiden diplomatisch gonie bezaten, en ook ten aanzien der binnenlandsohe aangelegenheden leiding be-
1 Orange werd in IU85 door Lodewijk XIV verbeurdverklaard en bij Provence gevoegd. De officiële inlijving had plaats in l 703, na het overlijden van prins Willem. — Pineton de Chambrun, Histoire do la persecution des protestants dans la principauté d\'Orange par le roi de France, depuis I\'année luöo jusqu\'a Tannée 1GS7. Londen, 1089, in het engelsch. — Chambrun was predikant te Orange en hofprediker van Willem 111. — Ad. Régnier, Lettres de Mquot;1quot; de Sévigné, 1872, XI xlix vgg.
2 In den eersten druk werd hier verwezen naar eene obsceene anekdote in het Journaal van Oonstantyn Huygens Jr. De hoogleeraar R. Fruin heeft de beleefdheid mij te doen opmerken dat de door Huygens bedoelde Van Aerssen niet was de ambassadeur, maar een jongere Francois, zoon van Van Aerssen van Wernhout en Anna Cats.
3 Uit de Memorie Recondite van Siri bij R. Fruin, Bijdragdii 1832, I 310. De drie tijdgenooten welke Richelieu, wat politiek doorzigt betreft, hooger dan alle anderen schatte, „erano Arsens, ambasciadore in Francia molti anni e in altre ambascierie, il cancelliere Oxenstern, e questo Guiscardi Monferriuo.quot;
236
ZEDEN EN PEESONEN.
hoefden. Voor Willem II wave liet te wensclien geweest dat de oude raadsman in 1650 nog geleefd had. 1
Aerssen\'s buitenlandsche staatkunde verschilde niet, wat de praktijk betreft, van die welke vóór Willem III onveranderlijk door de Republiek gevolgd werd. Evenals Willem I, evenals 01-denbarnevelt, stond Aerssen het bondgenootschap met Frankrijk voor. 2 De omstandigheid dat in Engeland op de beslist protes-tantschgezinde Elizabeth de aarzelende Stuarts gevolgd waren, maakte dit dubbel natuurlijk. Naarmate er op Engeland minder te rekenen viel, was het van meer gewigt het op Frankrijk te kunnen doen. 3
Maar het kenmerkt Aerssen dat deze staatkunde by hem, hoe- . wel hij in de binnenlandsche tot de orthodox-gereformeerde partij behoorde, vrij was van de theologie. Eene goede verstandhouding met het roomsche Frankrijk werd niet door hem voorgestaan in weerwil van dit roomsch-zijn, maar óp grond daarvan, en omdat hij den gemeenschappelijken strijd tegen Spanje bovenal als eene politieke worsteling opvatte. 4
Godsdienstoorlogen, meende htj, konden niet tot staatkundige vrijheid leiden. Eene koalitie van enkel protestantsche Staten of vorsten mogt de zegepraal van hefc protestantisme verzekeren,
1 De Aerssen die eene rol gespeeld heeft onder Willem II, en op wien gedoeld wordt in Vondel\'s kleinere hekeldichten, was een zoon van Francois.
2 Willem Lodewijk aan Maiu-its, 1593: „Pom- faire mi vray contre-poix centre un ennemi le plus puissant de l\'Europe, vostre père, eomme le premier et plus sage prince de son temps, a jugé nul moyen plus pro-pre que de mettre la France en picque contre rEspaigne.quot; Bij Groen, Archives ^11, Keeks, HI cxxxix.
3 Vreede, Lettres et Négociations de Paul Choart seigneur de Buzan-val et de Francois d\'Aerssen. 184«. — Groen, Archives 2,1,\' Reeks, 3,le Deel, 1859. — Van Deventer, Gedenkstukken van Oldenbarnevelt, istJO— 1865. — Brill bij Arend. 18(13, III3 109, 206.
4 Aerssen aan Duplessis-Mornay, 1613: „J\'ay peur que par de petits degrés on nous veuille embarquer en une ligue de religion, laquelle, de i/iielque part qu\'eïle vienne, procurera la myne de l\'Europe. Le seul remède \'■ontre eet inconvenient seroit si cette conronne [Frankrijk] se vouloit joindre a nostre union générale, laquelle [conronne], la Uiverftité de .ia religion, contiendroit les humeurs et les affaires dans la borne des intéréts purement d\'estat.\'quot; Bij Groen. III cxiv en de noot.
237
VIERDE HOOFDSTUK.
in zichzelf kwam men daarmede niet verder. Instede van bevorderd, moesten zulke eenzijdige bondgenootschappen bestreden worden, althans vermeden. En dit doel was bereikbaar door ge-meene zaak te maken met Richelieu, die wel is waar in Frankrijk zelf, omdat zij onder de hand het met Spanje hielden, de kalvinisten wederstreefde en het laatste bolwerk eener onvaderlandlievende zelfstandigheid hun ontrukte, maar des te krachtiger in Duitscbland de protestantsche zaak ondersteunde. 1
Vandaar de onvoorziene wending welke door Aerssen\'s invloed in de eerste helft der 17de eeuw de politiek der Zeven-Provincien nam, toen men Maurits en Frederik Hendrik namens het gereformeerd Gemeenebest Richelieu zag bijstaan in het ten onder brengen van La Roebelle, 2 en omgekeerd een fransch leger, aangevoerd door twee fransche maarschalken, zich onder de bevelen kwam stellen van een nedeiiandsch stadhouder. 3
Het grootste gevaar dat van nederlandsche zijde deze staatkunde dreigde was hetquot; te onzent heerschend provincialisme. Er kon niet aan gedacht worden haar te verwezenlijken, indien de gewesten onderling verdeeld waren, en één van de zeven, mag-tiger dan al d\'e andere te zamen, haar tegenwerkte. He; te bereiken doel eischte voortzetting van den oorlog; de oorlog geldelijke offers; het opbrengen van geld zamenwerking van al de leden der Unie. Er mogt in dit geval geen spraak van zijn, de gewestelijke souvereiniteit op den voorgrond te stellen. 4
Aerssen onderscheidt zich van Oldenbarnevelt zoowel als van De Witt door zijn geloof aan de souvereiniteit der Staten-Gene-
\'238
„Absorber les hainos religieuses clans 1\'unité des intéréts politiques, cette idéé, constamment présente a l\'esprit de Guillaume I, fut Jgalemont l\'idée dominante de Henri IV et de Richelieu; idéé qu\'exprimait avec clarté et force Francois d\'Aerssen, proclamant qu\'une ligue de religion seroit la mine de l\'Europe etc.quot; Groen, III cxlii.
Hiervóór lij 70 en noot l. Hoofdstuk: Het Geloof.
In 1635. Mémoires de Frédéric Henri, bladz. 173 vg.
Aerssen aan Heufft. na het sluiten van het traktaat van 1635 niet Frankrijk: „Maintenant nous sommes surs de rompre toutes les menées et d\'avoir nostre recours ii la continuation de la guerre, laquelle, si elle se mesnage avec Ia foy et vigueur qu\'il eonvient, nous peut affranchir de toutes noz incommodités et craintes.quot; Bij Groen, III lxi.
ZEDEN EN PERSONEK.
raai. Gewigtige kwestie, door welke in de 17lt;iquot; eeuw onze ge-heele staatkundige geschiedenis beheerscht is. 1 De souvereiniteit dor Staten-Generaal was een wachtwoord der kerkeljjken: om die reden hield Aerssen het met de gereformeerde orthodoxie. Indien de stadhouders de souvereiniteit der Staten-Generaal loslieten, dan geraakten zij onder de provinciale voogdij van Holland; daarom koos Aerssen de stadhouderlijke zijde. 2
Ware hij een man van niet meer dan gewone bekwaamheden geweest, hij zou als zoo vele andoren, die dezelfde meeningen toegedaan waren, onopgemerkt gebleven en zijn naam niet of naauwlijks tot ons doorgedrongen zyn. De feiten dwingen ons te gelooven dat de groote meerderheid der personen die de republiek der Zeven-Provincion bestuurd hebben, niet anders dachten dan hij. Zoo de stadhouderlijke regering telkens weder boven is gekomen, het was omdat zij de openbare meening op hare hand had. De voorstanders van het stadhouderloos bewind, ofschoon eene minderheid vormend met welke gerekend moest worden, vermogten slechts bij tusschenpoozen te zegepralen. 3
Hoe zeldzamer echter Aerssen\'s gaven waren, des te gemakkelijker verklaren wij ons dat er onder zijne medestanders-zelf gevonden zjjn die niet aan zijne goede trouw geloofden. 4
Was hij werkelijk de schrijver der Gulden legende van den nieuwen St. Jan en van het Noodtwendigh en/Ie levendigh diacours, beiden van 1618, dan begrijpen wij dat sommige vijanden hem
239
Aerssen aan Frederik Hendrik: ..L\'L\'nion n\'est autre chose qu\'un corps compose entre et dans les provinces, avec authority et pouvoir d\'ad-ministrer souverainement toutes les affaires qui touchent a i\'Union.quot; — -La question n\'est pas petite; on sappe les fondomens de I\'Estat, qui ont leur ferme sur I\'Union, a laquelle se doiht rapporter la souveraine authorité du gouvernement.quot; — Bij Grroen, No dxxxi en dxxxii.
Maurits: ..Dat de schuld van alles aan den Advokaat lag, die van Holland de Staten-Generaal wilde maken.quot; Hiervoor 11- 215.
■1 De nederlagen van H!18, Ui72. en 1717. bewijzen dat de staatsgezin-den eene minderheid vormden; hunne overwinningen in 1 en 1702 dat die minderheid aanzienlijk was.
\'1 Hijzelf achtte het noodig of nuttig Richelieu te verzekeren: .,.Ie suis homme sans fard ny artifice.quot; Bij Groen, III ux.
vierde hoofdstuk.
doodelijk gehaat hebben. Laatstgenoemd boekje is misschien het beste pamflet dat ooit in Nederland van de pers kwam. De zwakke zijden der binnenlandsche staatkunde van Oldenbarnevelt worden er in bloot gelegd op eene wüs die elke wederlegging van Hugo de Groot\'s Verantwoording van 1622 bjj voorbaat overbodig maakte. 1
Nog meer kwaad bloed moest het onmiskenbaar talent doen zetten waarmede Aerssen bij den staatsgreep van 1618 de gangen van Maurits bestuurde. Aan Aerssen was het te danken dat de stadhouder bij die gelegenheid, toen het er op aankwam van provincie tot provincie zich snel te verplaatsen en overal de vroedschappen te verzetten, niet één noemenswaardigen misslag beging.2
Bi] het aan do regering komen van Frederik Hendrik was andermaal Aerssen de man die beter dan iemand de kaart van het land toonde te kennen. Hij bezat het vertrouwen van den nieuwen stadhouder in nog hooger mate dan van den vorigen.3 De niet altijd edelmoedige maar altijd wyze en nooit sentimentele binnenlandsche politiek van Frederik Hendrik was zjjn werk. De draden der buitenlandsche bragt hjj in \'s prinsen hand, door het raadpensionarisschap van Holland stelselmatig klein te helpen houden. Het koddig maar nuttig denkbeeld Jacob Cats tot die waardigheid te doen verheffen kwam van hem. \'\'
Te huis als lid der hollandsche ridderschap en raadgever der prinsen, in den vreemde als vertegenwoordiger der Staten-Gene-raal, te Venetie, te Londen, vooral te Parijs, bewees hy zjjn land gewigtige diensten. De voorwaarden, door de Zeven-Pro-
240
Over liet Koodtwendigh Discours, en uittreksel uit de Gulden Legende, hiervóór II1 go, 61 en noot 1.
Antwoord van Maurits aan Cornelis Hooft, bij het verzetten der regering van Amsterdam in lüis, hiervóór lil 317.
D\'Espesses aan de fransche regering: „Je ne vouw diray rien de nouveau de Aerssen, sinon qu\'il a beaueoup plus de part auprès du prince moderne, qu\'il n\'en ent jamais vers Ie défuntquot;. Bij Groen, III
( XXJV.
ZEDEN EN PERSONEN.
vincien in 1648 te Munster bedongen, waren niet in de laatste plaats eene vrucht zjjner staatkunde. HU heeft er veel toe bijgedragen dat in Nederland eene orde van zaken ontstaan is die in de praktyk, hoewel de IT^e eeuw noch het denkbeeld wilde noch zyne volledige toepassing gedoogde, met scheiding van Kerk en Staat gelökstond. \'
De grondlegger der nieuwere historische studiën te onzent heeft aan Francois van Aerssen een honderdtal bladzijden gewyd die my toeschijnen de beteekenis van dezen ongemeenen man tameiyk naauwkeurig te bepalen. 2 Aerssen is buiten vergelijking de grootste diplomaat dien Nederland in de ITJe eeuw heeft voortgebragt. Van zijne byna zonder uitzondering in het fransch gestelde depeches kunnen de volgende proeven een denkbeeld geven.
In 1605 klaagt hij Oldenbarnevelt, met wien hij op dat oogen-blik nog in de beste verstandhouding leeft, zyn nood dat men aan het hof van Hendrik IV, waar hy sedert 1598 aangesteld is, hem niet-alleen laat voortsukkelen met den ondergeschikten titel van agent, maar, wat erger is, hem zoo kort houdt dat eene bevordering tot ambassadeur hem allesbehalve welkom wezen zou: „Je suis en une grande cour, chère, et ii peu de gages, tousjours en voyage, et sans aucune recompense. Mes services sont fldèles, mes peines inflnies, et mes plaintes véri-tables. Vous êtes mon patron, et je n\'en espère rien que par vous. I.e Roy me demandoit a l\'arrivée si j\'avays la qualité-dAmbassadeur ... Je ne la désire pas si ce n\'est avec plus de gages, car je ne souffre que trop en ceste petitesse, et le lustre m\'accableroit sans plus d\'appuy. Je m\'attends donq a vous comrae a mon Maecenas.quot; 3
Vele jaren daarna, in 1640, bevindt hy zich in Engeland en
1 Over de fransehe alliantie hiervóór, bladz. 237, noot 4: ..Laquelle eontiendroit les humeurs et les affaires dans la borne des intéréts pure-ment d\'estatquot;.
a Groen van Prinsterer, Archives aquot;10 Reeks, 3\'ll! Deel, Prolégomènes bladz. xli—cXLiv; -l1\'6 Deel, Prolégomènes bladz. ixxi - i xxxvn. — Kritiek bij E. Fruin, Konst* en Letterbode 1859, No 26—28.
3 Aerssen aan Oldenbarnevelt, Parijs 11 February 1605. Bij 31. L. van Deventer, Gedenkstukken, III 14 vgg. No clvi.
II\' 16
241
VIEEUE HOOFDSTUK.
moot zich van eene dubbele opdragt kwijten: vooreerst de pil van 1639 vergulden, toen de admiraal Marten Tromp trots koning Karei I do spaansche vloot had aangetast onder het engelsch geschut van Duins, 1 en ten anderen de hand der jonge Maria Stuart voor den aanstaanden prins Willem II verwerven.
Het kenschetst de zeden van den tijd in de hoogste kringen, wanneer Aerssen bij die gelegenheid, in een brief aan Frederik Hendrik, verhaalt dat mevrouw Do Chevreuse, die met het doel Kichelieu tegen te werken zich op dat oogenblik te Londen bevond, bij koningin Henriette eensklaps in ongenade gevallen is. Ten aanhoore van den franschen gezant heeft de engelsche koningin haar uitgemaakt voor eene „brouillonne, factieuse. menteuse, proraetteuse, fardée, anx dentz pourries, folie.quot; 2 „Je ne S(;ay point au vray le subject de «a disgrace,quot; schrijft Aersfcen drie weken later aan den prins, op de zaak terugkomend; „les qualités de prometteuse et trompeuse ne conviennent point ii l\'amour; son aage et beauté ne sont aussy plus pour donner de la jalousie. Mals l\'occasion de l\'esclat fut, qu\'entrant en Ia chain-bre de la Royne, qu\'elle trouva assez sérieuse, avec plusieurs dames, Mm« de Chevreuse s\'estoit mise a crier, haut et de plaine voix, s\'adressant a Sa Majesté: „Madame! Madame! vous ne SQavez? il y a bien des nou velles; la Royne vostra mère [de zes en zestigjarige Maria Medici] a change de galand et accepté Digbyquot;. Ce qu\'elle réitéra plus de quatre fois, pressant toujours la Royne qui s\'en destournoit, mais enfln, n\'en pouvant plus s\'échapper, toutte esmue et rougie luy reprocha; „Vous pensez parler de Craft et de vousquot;.quot; 3 Ondanks dit incident bekwam de zoon van Frederik Hendrik zijne bruid.
Ook in zvjne andere zending slaagde Aerssen naar wensch, hoewel het geen geringe zaak was „d\'endormir,quot; bj] een op het punt van eer zoo gevoelig vorst als Karei I, „le faict de Duynsquot;.
1 Over den slag bij Duins hiervóór, II1 264 vgg.
2 Aerssen aan Frederik Hendrik, Londen 27 Januarij lfi40. Bij Groen N\'1 dlxxiv.
3 Aerssen aan Frederik Hendrik, Londen 17 Februari} 1640. Bij Groen, No dlxxxv. — Over Craft bij Victor Cousin, Madame de Chevreuse, 1856: „Gentilhomme anglais suspect ïi Louis XIII et a Richelieu, et que nous avons presque toujours rencontré :i Ia suite de Madquot; de Chevreusequot;.
242
ZEDEN EN PERSONEN.
Sommige leden der Staten-Generaal vonden dat Aerssen, bij het geven van ophelderingen aan \'s konings regering, de maat te buiten was gegaan en te nederig verschooning gevraagd had. Maar hj] schreef aan Prederik Hendrik gehandeld te hebben in overleg met zijne mede-gezanten, en van oordeel te zün dat de waardigheid van den Staat in allen deele door hem gehandhaafd was. „Nous avions concerté les termes par ensemble,quot; voegt hij er bij, „pour les approprier au temps, en addoucissant la pillule contre l\'amertune, et pensions que l\'honneur demeuroit a celuy qui avoit le proffit. Sous avons déduict la justice de notre action, et en paroles convenablës ii notre condition. C\'est lii oü est le fond de l\'affaire. Et ne doibt retourner a reproche d\'accompagner un soiifflet d\'un cloux langage.quot; 1
Dit laatste teekent met één trek Aerssen\'s opvatting van de taak der diplomatie, en den hoogen rang dien in zijn tyd de nederlandsche gezanten het gevoel hadden te bekleeden.
VIII
In een vorig hoofdstuk heb ik reeds te kennen gegeven dat men den stadsregent der 174e eeuw te onzent best van al een hourgeois-gen tilhomme noemt. Is hy een man daar bijzit, dan verhindert die hoedanigheid hem niet, op verschillende wüzen uit te munten. Er kan een goed burgemeester uit hem groeijen, een goed ambassadeur, een goed gedeputeerde te velde, een goed raadpensionaris der voornaamste provincie. Maar in de oogen des volks, nog meer dan in die der vorsten of der mannen van geboorte, moet h\\j door zijn stand zich gehaat maken. De geweerkolven, waarmede officieren der haagsche schutterij in Augustus 1672 Johan de Witt den schedel insloegen, hebben het bewezen. \' De
1 Aerssen aan Freclerik Hendrik, Londen i\' l February lfi40. Bij Cxroen No dxc.
2 Hiervóór, IIi 315. § xxxv.
3 Van Vloten bij Arend IVi, laatste hoofdstuk. Volledig verhaal van het uiteinde der broeders De Witt.
243
VIIÏRDE HOOFDSTUK.
onverdragelijkste aller vormen van den adeltrots, leert de geschiedenis, is de adeltrots van den parvenu. Alleen de domme heerschappij der sabel is vergelijkbaar bij de tirannie van den tot aanzien gekomene, wiens grootvader kruidenier was. \'
Door deze regenten is De Witt als werktuig gebezigd, en zij wederkeerig door hem als springplank. Te vergeefs had sedert 1584 de stedelijke aristokratie eene gelegenheid verbeid, haar denkbeeld eener republiek te verwezenlijken. De dood van Willem I was te- dien aanzien eene teleurstelling geweest, en Mau-rits had den prijs weggedragen die den republikeinen beloofd scheen. 1 lieer dan veertig jaren had dit geduurd, en daarna, onder Frederik Hendrik, nog ruim twintig. Het scheen of de dag van het zuiver aristokratisch Gemeenebest nimmer aanbreken zou. Eindelijk stierf de jonge Willem II, geen anderen erfgenaam nalatend dan een kind dat nog geboren moest worden. Nu was voor de regenten de kans schoon, en zij sloegen spijkers met koppen. \'
Hen hoore op welke w(js De Witt In 1654 de Staten van Ho\'-land verdedigt, wanneer men hem en hun verwijt den kleinen Willem III aan Cromwell opgeofferd, en jegens het Huis van Oranje zich aan ondankbaarheid schuldig gemaakt te hebben Friesland, (rroningen, en Zeeland, hadden beweerd dat, als be looning voor de diensten door vroegere vorsten uit dit Huis aan
2U
.,Le fer d\'un assassin trancha le cours de la vie de Guillaume I, et des magistrats ambitieux en profitèrent habilement pour consommer le projet que de leur cóté ils avaient formé, pour changer la niarche entière du gouvernement, et pour substituer leur autorité ii celïe du Princo d\'Orange. Comme aucun n\'avait assez de pouvoir pour y prétendre a 1\'exclusion des autres, ils préférèrent démembrer cette autorité et s\'em-parer chacun d\'une partie; ce qui fit naitre une république que personne ji\'avait eu en vuequot;. J, D. Meijer, IV 131.
ZEDEK EK PERSOKEK.
de Republiek bewezen, hunne waardigheden nu ook op het driejarig prinsje moesten overgaan. Neen, zegt De Witt namens Holland:
„Indien den yver van de voornoemde Provinciën, omtue haer Ed: Groot Mo: de Heeren Staten van Holland ende West-Vries-land te oulperen van ondanckbaerheydt, haer tot noch toe hebben beleth de contradictie inde voorsz. argumentatie residerende te bemercken, soo versoecken haer Ed: Groot Mo: dat deselve eenmael hare gedachten gelieven te arresteren ende t\'overwegen of dieselve last ende charge, over welckers support ende uyt-voeringe niet alleenlijck bejaerde Vorsten op wiens schouders die is geleyt gheweest, maer oock haere naekomelingen recompense ofte belooninge meriteren, tot voldoeniuge van deselve ghemeriteerdo recompense wederomme billücfcUjck op de teere schouderen van een soo jongen spruyte afcomstich van de voorsz. Vorsten kan werden geschoven. quot;Wie hoorden ooyt van soodanige manieren van recompensen? wie sach ooyt sorge met surcharge van nieuwe sorge, moeyte met accablement van nieuwe moeyte, bekommeringe met oplaedinge van nieuwe bekommernissen be-loonen? Ende voorwaer, al \'t gene selfs belooninge waerdich is, kan niemandt tot voldoeninge van belooninge werden toegeree-ckent.quot; \'
De Apologie van quot;Willem den Zwijger, de Remonstrantie van Oldenbarnevelt, de Verantwoording van Hugo de Groot, en De Witt\'s Deductie aan welke ik deze plaats ontleen, zyn vier gedrukte stukken uit den ouden tijd die do studie van vele archieven, sedert toegankelijk geworden, byna overbodig maken. Een groot gedeelte van Nederlands geschiedenis in de 17de eeuw wordt er door verklaard. Jammer alleen dat deze merkwaardige proeven niet fraaüer geschreven zyn.
Iemand van iets culperen. Eene argumentatie waar eene contradictie in resideert. Het arresteren van gedachten. Eene geme-riteerde recompense. Zorgen met eene surcharge. Moeite met een
1 Bladz. 73 der Deductie ingestelt tot justificatie van \'t verlenen van seeckere Acte van Seclusie, 1054, — Overzigt van dit pamflet bij Kluit. Hollandsche Staatsregering, III 278 vgg. — Korte inhoud bij Wagenaar. Vad. Historie, XII 346 vgg.
VIEKDE HOOFDSTUK.
accablement. De quot;Witt\'s regering is de bloeitijd dezer soort vaiï liollandsch geweest. De welsprekende haagsohe advokaat Simon van Middelgeest, De Witt\'s tijdgenoot, die in een vermaard politiek regtsgeding Pieter de Groot verdedigde, drukte zich niet anders uit. 1 Pieter de Groot zelf evenmin.2
Doch nu de groote zijde. Er waren, in de 17dl, eeuw, de republieken van Zwitserland en van Italië. Er was Genève; er was Venetie. Maar nergens in Europa bestond iets zoo eigenaardigs als de republiek van De quot;VVitt, na hem door Heinsius met eene tussohenpoos van dertig jaren voortgezet. Oldenbarnevelt, hoewel door zijne tijdgenooten teregt beschouwd als de man om wien alles in Nederland draaide, had nogtans het rijk\' niet alleen. Man-rits evenaarde, Maurits overschaduwde hom. Een stadhouder betimmerde zijn licht.
Elders regeerden de Stuart\'s, de Bourbon\'s, de Habsburgen, de Wasa\'s; bjj ons de dynastie der Oranje\'s. In de oogen van het buitenland verschilden de Zeven-Provincien niet wezenlijk van eene gewone monarchie. Aziatische vorsten kenden slechts den koning van Holland. 3 Ofschoon in Europa de vreemdeling den stadhouderlijken titel ledebraakte en van zijne afleiding zich geen rekenschap gaf, ook hij stelde dien ongeveer met den koningstitel gelijk. In den prins van Oranje zag men den doge van Amsterdam. 4
Het was eene weergalooze stoutheid dat De Witt, zonder bloed te vergieten, zonder eene van te voren beraamde omwenteling, alleen door den vasten wil eene stadhouderlooze regering voor
1 Pleidooi van Middelgeest bij Jac. Scheltema, Mengelwerk II m blad;:, l vgg. — Bij Van Vloten, Proza 17d\'\' Eeuw, bladz. 52!» vgg.: „Het aantal stadhuis- en bastaardwoorden dat er, naar de hebbelijkheid van den tijd, in voorkomt, volstaat niet enz.quot;
2 Pieter de Groot aan de magistraat van Rotterdam, Antwerpen 1 Augustus l ij 7 2 : „comportementen, violentien, perikelen, victime, retraite, conduite, occasiequot;, enz. — Levensschets 1847, bladz. vg.
;j Hiervóór, II1 ico noot 3.
l Het republikeinsch gezag waarmede in Hi47 te Napels, na het oproer van Mas Aniello, de hertog De Guise bekleed werd, heette gevolgd naar dat der prinsen van Oranje in Nederland. — Von Kaumer, Briefe aus Paris, 1831, II 29, .11. — Jules Loiseleur et Baguenault de Puchesse, L\'Ex-pédition du due de Guise ii Naples, I87rgt;.
246
ZEDEN EN PERSONEN.
de stadhouderlijke in de plaats te stellen, 1 deze geheele orde van zaken, toen zijne mederegenten hem eenmaal in den stoel getild hadden, met één gebaar als in de doos deed en zyne eigen alleenheerschappy daaruit te voorschijn tooverde. De Witt is geen opstandeling hoegenaamd; geen Zwijger die een koning doodverklaart, geen Cromwell die er een onthoofdt. Hy is alleen een vrijpostige. Party trekkend van een onvoorzien vorstelijk sterfgeval, komt lijj in zjjne volle breedte zich nederzetten onder den vakanten troonhemel. Op zijn acht en twintigste jaar is hy Maurits en Oldenbarnevelt in één persoon; raadpensionaris van Holland en feitelijk admiraal-generaal der Unie. 5
Veel van het nederlandsche dat reeds vóór den dood van Willem III door overdrijving of eenzijdigheid potsierlijk begon te worden, — zoodat sommigen zich gingen afvragen of het niet betaamde eerst mensch, en daarna Hollander te zijn,3 — veel daarvan was onder De quot;Witt nog toonbaar niet alleen, maar trof door iets ongemeens, aangenaam verpoozend van het eeuwig eenerlei overal elders. Het Broek-in-Waterland der toekomst was nog niet het levenloos japansch kamerschut, met trekschuitvaarten boven den beganen grond of mandjes onder de staarten der paarden. Het was een Broek dat militaire vloten uitrustte, oorlogen verklaarde, zeeslagen won, koloniën veroverde, steden stichtte. Het komische ging schuil in magt.
Het volgende is een treffend verschijnsel. Bijna al de berekeningen van De Witt zijn verkeerd uitgekomen. Hij vleide zich de aristokraten op het kussen te hebben gebragt, maar moest ondervinden dat zij, zijne dictatuur eerlang meer dan moede, hem er afstieten en zijn broeder Cornells wegens hoogverraad op de pijnbank legden. 4
ï Knottenbelt, Johan de Witt, 1801, l0\'1\' Hoofdstuk. — J. C. Naber, staatkunde van De Witt, 1882, bladz. 192; ..De proeve van zelfregeering welke De Witt aan de geschiedenis vermaakt heeftquot;.
2 -Het gemis van een admiraal-generaal gedeeltelijk vergoed door den ijver van De Wittquot;. Groen, Handboek ö\'1\'1 Druk, bladz. :Jl\'i vg. — Over De Witt\'-s verdiensten ten aanzien der vloot bij De Jonge, Zeewezen, 1 U!I2, l!3-J Vg., 71!) Vgg.; II 32 vg.. llll Vg.
3 Hiervóór, II1 320 vgg. — Hendrik Hooft.
4 Van Vloten bij Arend, IV1 9lt;J7 vgg.
247
VIERDE HOOFDSTUK.
Wanneer, tot verheerlijking van zün bestuur, een boek het licht ziet waarvoor hijzelf bou-wstoffen heeft geleverd, dan moet hij den storm, hierdoor opgewekt, daags na het verschynen bezweren door intrekken van het privilegie en strafbaar stellen van het venten. 1
Hy heette de burgerlijke en staatkundige vryheid der Nederlanders gegrondvest te hebben; en onder niemands bestuur is ooit in Nederland zulk een scherp plakaat tegen de drukpersvry-heid uitgevaardigd; eene Loi des Suspects zoo nabijkomend, of zulke premien uitlovend aan mouchards.2 De militaire insolentie van quot;Willem III op dit stuk was verdragelijker.3
Engeland meende hij in 1654 tevreden te hebben gesteld door Cromwell de Akte van Seklusie in handen te spelen; en, gekomen onder Karei II, wiens troonsbestijging door De Witt met eene fransche aanspraak begroet was, verklaarde in 1665 hetzelfde Groot-Brittannie de Republiek den oorlog.4
Hy schreef aan Pieter de G-root over het gebrek der Hollan-
1 Geschiedenis van De la Court\'s Politieke gronden en maximen in O. van Eees\' monografie, 1851. — Het oktrooi was van December I6ü8; de intrekking had plaats in Mei 16(59. Boete op den geheimen verkoop f 600.
2 Resolutie van Holland, 3 Augustus 1652. — Last aan den prokureur-generaal en de andere officieren: 1 o in de veerschuiten en anderzins door expresse personen te informeren op hen die seditieuse propoosten voeren of verbreiden, 20 de seditieuse personen aan de poorten der stéden te doen aanhouden, o» de drukkerijen te bezoeken, en daar waar zij merkelijke SHspicie vinden de letters en persen nu zich te nemen, 40 alle goede ingezetenen bij notificatie te animeren en te waarschuwen op zoodanige personen regard te nemen en ze hekend te waken, met belofte van recompense. — Kluit, Hollandsche Staatsregering, III 265 vg.
3 Brief aan den Amsterdamschen Courantier, namens Willem III. door \'s prinsen sekretaris: „Monsieur, Dese is om geen anderen eynde als om UE bekent te maecken dat Syn Hooght my expresselyk heeft gelast UE uyt des selfs naem aen te schryven dat UE sig sal hebben te waghten in UE volgende Couranten eenige de minste mentie te maecken van de persoenen van Hare Hoogheden enz... Willende hooggedagte Syne Hoogh1 UE gewaerschouwt hebben dat indien UE sigh sal veroorloven daervan yetwes te schryven, \'t sy in \'t goede oft quade, dat Syn Hooght seeckerlyk UE seer qualyk sal doen tracteeren, enz. Den Haag. 19 Maart 1679. 0. Huygensquot;. — Wagenaar, Amsterdam 80, VI 35.
4 De Witt\'s fransche aanspraak tot Karei II, Den Haag 26 Mei 1660, bij Simons, I 259 vgg. Bijlage C.
248
ZEDEN EK PERSONEN.
ders alles altijd te laten aankomen op het laatst, en nooit, gedurende deu vrede, zich op den oorlog te willen voorbereiden.1Maar hijzelf had, zoo vaak het de landmagt betrof, van die neiging in zulke mate het voorbeeld gegeven, dat in 1665 en 1666 de nietige bisschop van Munster straffeloos Oost-Is\'ederland kon platbranden, en liOdewijk XIV hulptroepen zenden moest om den strydlustigen prelaat tot rede te brengen.2
Het was geen geringe zaak den vrede van Breda geteekend te krijgen. De oude prenten van 1667, die de herinnering van dit feit en van de feesten waarmede het gevierd werd bij ons levendig houden, liegen niet. 3 Maar na zoo vele geweldige zeeslagen was het hard den vijand in het bezit van Nieuw-Amster-dam te moeten laten. Alleen misplaatste opgewondenheid kon De Witt bjj die gelegenheid aan zijne eigen vreugde zich een roes doen drinken.J
H(j dwaalde niet of pochte niet, indien hy geloofde in 166S. bij deu vrede van Aken, Frankrijks koning een knip op den neus gezet te hebben. Niettemin kwam het naderhand uit dat toorn over die vernedering, hem bezorgd door zijn zich noemenden bondgenoot, eene voorname aanleiding tot Lodewijks veldtogt van 1672 was, die de Republiek voor eene poos tot een wingewest van Frankryk maakte.4
De Triple Alliantie, door de Witt voor oen meesterstuk van diplomatie gehouden, smolt als sneeuw voor den gloed van Frankrijks goud en Frankrijks schoone vrouwe-oogen. De nederlandsche staatsman, die op alles bedacht geweest was, had eene averegt-
249
De Witt aan Pietur de Groot, 30 Oktober 1670: „De aerdt van de Hoilanders is soodanigh, gelijck UE mede ten boste bekent is, dat als haer de noodt en de periculen niet seer kiaer voor oogen comen, sij geensins gedisponeert connen werden om naer behooren te vigeleren voor haer eijgen securiteijt.quot; Levensschets van Pieter de Groot, bladz. ïü.
Floris der Kinderen, De Republiek en Munster, 1871, 6;\'quot; en 7,,e Hoofdstuk.
Van Vloten bij Arend, IV1. Titelprent.
Kluit, Hollandsche Staatsregering, III 322.
VIliRDK HOOFDSTUK.
sche zuinigheid betracht. Engeland en Zweden, zijne bondge-nooten, waren om strjjd te koop. Hij deed een te laag bod, en liet door Lodewijk XIV zich verschalken. 1
Bitterder ironie dan al het overige: toen op de teruggenomen Akte van Seklusie in 16fi7 het Eeuwig Edikt gevolgd was, toen bieken voor het verslinden dier eeuwigheid vijf jaren voldoende. Het uitgesloten stadhouderschap werd ten bate van quot;Willem III hersteld niet alleen, maar erfelijk verklaard. De Witt\'s eigen aanhangers schrapten uit de resolutien der Staten-Generaal het hoofdgedenkstuk zijner volharding en het getuigschrift hunner beginselloosheid. -
Weinig europesche staatslieden van den ouden of den nieuwe-ren tijd, Guizot uitgezonderd, hebben hunne loopbaan in die mate zich door eene reeks nederlagen zien kenmerken. Maar het bijzondere in De Witt is, dat ook hem die teleurstellingen niet verkleinon. Gelijk Willem III op Ue slagvelden weinig overwinningen behaalde, en niettemin door zijne krijgsbewegingen zich een geboren veldheer toonde, zoo muntte ook De Witt allermeest uit door het keeren der booze gevolgen die, onder het bestuur van ieder ander, uit zijne tegenspoeden zouden voortgekomen zijn.
Met den franschen minister onzer eeuw, dien ik zooeven noemde, en die insgelijks in één dag zijn schijnbaar alvermogen zag vernietigen, vrucht eener inspanning van vele jaren ; met Guizot heeft De Witt de eigenschap gemeen dat het vuile werk der staatkunde, waarmede hij zich inlaat, hem niet bezoedelt. Hij weet dat dit bedrijf nu eenmaal niet uitgeoefend kan worden door heiligen. J Hij draait, intrigeert, koopt, knoeit, konkelt.
1 Het traktaat van Dover, door hetwelk Karei II zieli aan Lodewijk XIV verkocht, bij Mignet, Succession d\'Espagne, III 117 vgg., 187 vgg., lyi vgg. De artikelen v enz. hebben betrekking op Holland. — Nieuwe voorbeelden van Zweden\'s veilheid bij Wijnne, Négociations de D\'Avaux, 1882, brieven van Februari) Itiya en volgende maanden.
2 Bilderdijk, Vad. Geschiedenis, IX 233—230.
3 Guizot, Mémoires pour servir ;i l\'histoire de mon temps, op het .jaar 1837: „Mème pour les plus honnètes gens la politique u\'est pas une ojuvre de saints,... et quiconque n\'est pas decide a porter sans trouble le poids de ces complications et de ces imperfections inhérentes a la vie publique la plus droite, fern bien de se renfermer dans la vie privée et dans la speculation purequot;.
250
ZEDEN EN PERSONEN.
Maar zyn bu\'zonder leven biyft de waardigheid zelf, en zijne per soonlijke onbaatzuchtigheid is boven verdenking.
Eene aristokratische toegevendheid voor de scharequot; gaf in zijne eigen oogen hem vrijheid anderen, grover van maaksel dan hijzelf, lokazen voor te houden die hij voor zich .steeds versmaad zou hebben. Te naamvernood droeg hij er roem op, voor zulke verleidingen levenslang ongevoelig geweest te zjjn. Hy had niets anders gedaan dan de inspraak zöner hoogere natuur volgen. Zelf arm gebleven, ondanks zijn uitoefenen van het hoogste gezag, keurde hü het niet onvoorwaardelijk af dat anderen, in dezelfde omstandigheden, zich verrijkt hadden. Zij waren niet ontrouw geworden aan de gangbare eerlijkheid; maar hem was die pasmunt te min. Op die wijs verklaart het zich dat hij, zonder op zijne deugd zich te verhoovaardigen, niettemin regt had zich te gevoelen. 1
In spijt van zijn familietrots was Ue Witt wezenlijk een kind van hetzelfde volk dat in eene vlaag van razernij de ligchamen van hem en zijn broeder aan stnkken scheurde. Hy en de Zwager zijn van alle personen die in den ouden tijd over Nederland geregeerd hebben het populairst gebleven: Willem I bü het leger, hy bij de vloot. Met den Prins over de Mms geweest of een jongen van Jan de Witt te zijn, geldt nog heden in de volkstaal voor de omschrijving van een beproefd karakter. Beter hollandsche soldaten of hollandsche matrozen, wil men zeggen, zijn er niet.
IX
Niet vele zeevarende volken van Europa hebben een admiraal voortgebragt wiens leven, gelijk dat van De Ruyter bij Brandt, duizend folio-bladzijden vult en waardig is te vullen. Een marineofficier die in den loop van acht en vijftig dienstjaren aan veertig gevechten deelneemt, vijftien groote zeeslagen bijwoont, en
251
Gaucher over Ouizot, Revue politique et littéraire 1S84, No 2-2.
VIERDK HOOFDSTUK.
in zeven daarvan zelf het opperbevel voort, wordt teregt als een fenomeen beschouwd. 1
Naar de schatting zyner land- en tydgenooten heeft, in twee verschillende oorlogen tegen Engeland, De Euyter beide raaien de openbare vaderlandsche zaak gered. Het tot stand komen van den vrede van Breda in 1667, van den vrede van Westminster in 1674, is bovenal do vracht zijner inspanning geweest. Geen nederlandsch admiraal en burger bewees ooit aan zyn geboortegrond gewigtiger diensten. 2
De stoom, de pantserplaten, do rammen en de torens, de torpedo\'s, hebben de militaire vloten in zulke mate van bestemming, toerusting, en uitzigt doen veranderen, dat in onze ooren de verhalen van De Kuyter\'s zeeslagen, en van de zeeslagen der 17\'\'i\' eeuw in het algemeen, als middeneeuwsche legenden klinken. 3 Prenten van het tydvak, die het opschrift Vierdaagsche zeeslag of Zeeslag van Kykduijn voeren, en waar wij eenige honderdtallen vuurspuwende zeilvaartuigen zien wedijveren „boven den windquot; te komen of „in elkanders linie te brekenquot;, verbijsteren ons zonder ons voor te lichten. Alleen uit hetgeen omtrent de snelheid van het vuren der Hollanders berigt wordt, — dat zü „met hun kanon zoo ras als met musketten schoten, driemaal tegens de vijanden eensquot;, — geeft ons eenig denkbeeld van De Ruyter\'s betrekkelijke meerderheid. 4
De Ruyter en De Witt behooren b;) elkander. Reeds door sir William Temple, die beiden persoonlijk gekend heeft, is de opmerking gemaakt dat de raadpensionaris en de luitenant-admiraal-generaal, — „den eeneu by d\'uytheemsche volken geacht voor
252
Gerard Brandt, Leven en bedrijf vau den Heere Michiel de Ruyter, HJ87, bladz. £gt;86. — Niet al de drukproeven van dit werk zijn door den schrijver kunnen verbeterd worden, doch het volledig handschrift is onder zijne nagelaten papieren gevonden.
Oordeel van het nageslacht hiervóór. II1 274.
Militaire marine der Peruanen en der Chilianen in den jongsten oorlog tusschen beide volken. — Over de maritieme taktiek der 17 \'\' eeuw bij De Jonge, Zeewezen, lquot;1\'\' en 2lt;Ie Deel.
Woorden van Brandt, bladz. 857 vg. — De nederlandsche vloot van Augustus leus telde !gt;3 zeilen, 4337 vuurmonden, en was bemand met J9.C35 matrozen, mariniers, en landsoldaten.
ZEDEN EN PERSONEN.
zoo groot een\' zeeheldt, en den ander voor zoo groot een\' poli-tyk, als eenigen in hunne eeuwe,quot; — in het dagelijksch leven op dezelfde wijs zich door zekere spartaansche eenvoudigheid onderscheidden. \' Ook na De quot;Witt\'s aftreden, en tot het laatste oogenblik, is i)e Ruyter met hem in briefwisseling gebleven; 1en zelfs heeft hij, wegens zijne verkleefdheid aan Johan en zyn broeder, nadat beiden om het leven waren gebragt, van de zijde des gepeupels te Amsterdam aan persoonlijke aanrandingen blootgestaan. 2 „Inzonderheit,quot; verhaalt Brandt, „jammerde hem het omkomen van den Heere Johan, die ontrent de beleiding der zeezaken den vaderlande onbedenkelyke diensten gedaan; door zyn raadt en aanpryzen hem, De Ruyter, tot den dienst van Hollandt getrokken; te weegh had gebraght dat hem eerst het vice-admiraalschap, daarna het luitenant-admiraalschap en \'t opperbevel over \'s lands vloot werdt opgedragen; hem altydts in hooge waarde hadt gehouden, tederlyk bemindt en begunstight, en, in Den Haage komende, hem in zyn huis geherberght en vriendelyk onthaalt hadt.quot; \' Niemand verstond in zoo hooge mate de kunst den admiraal te bepraten als de raadpensionaris; en veilig kan beweerd worden dat, zonder de overredingskracht van den een, de ander aan niet half zoo veel uitrustingen zou deelgenomen hebben.
De Ruyter bezat de aangeboren slimheid welke met zaken die haar niet aangaan zich niet bemoeit. Naar den oorsprong van De Witt\'s sekrete resolutien werd door hem niet gevraagd.3 Zyn
253
Bij Brandt, bladz. 687, 71S, 720.
Bij Brandt, bladz. 741 vgg., 762.
Geschiedenis der Sekrete Resolutie van 7 Augustus 1064 bij Wagenaar, Vad. Historie, XIII 121 vgg. — Tekst bij Brandt, bladz. 204 vgg.
VIERDE HOOFDSTUK.
de Staten-Generaal van oordeel dat: na het behalen eener afdoende overwinning in den Sont, Denemarken niet bovenmatig tegen Zweden behoeft versterkt te worden, De Ruyter voegt zich met zijne vloot naar hunne politiek. 1 Evenzoo onthoudt hij zich van leder onderzoek naar de redenen der verheffing van \'Willem III. Ka gelijk vóór de omwenteling Is hy de algemeene zeevoogd, en dient het stadhouderlijk bewind met dezelfde trouw als het stadhouderlooze. - „D\'eerzucht om naar grooter te staan, en door dappere daaden rykdom en gloory te winnen, hadt op dit gemoedt, dat niet oorlogsgezint en met nooddruft te vreeden was, geen vat,quot; zegt z(jn levensbeschrijver-s
Wanneer een man der diplomatie De Euyter vraagt of het niet vreeselijk is aanhoudend zulke zware zeeslagen bjj te wonen, dan antwoordt hij: Het is wel wat heet, maar het gaat haast over. 4 Nogtans kunnen wü er niet aan twijfelen dat het bloedige worstelingen ■ waren. „De gansche zee,quot; luidt eene bladzijde uit het verhaal van den slag bij Kykduin, 21 Augustus 1673, „stond in vuur en vlam, die, docr den dikken rook, gelyk blixemstraalen uit een donkere loeht borst. Elk verging \'t hooren en zien dooide duisterhelt der buskruidtdamp, en door de donderslagen van zoo veel duizenden stukken geschuts, en \'t balderen van zoo groot een menighte van musketten als \'er geduurigh vuur gaven. Hier vertoonde zich de schrikkelykheit van den ooiiogh ter zee aan alle kanten. De koegels, bouten, schroot en splinters vloogen aan alle zyden, met een yselyk gekraak en geknars van al wrat getroffen wlerdt. De zee werd met llchaamen, door geen eene soorte van doodt omgekoomen, bezaait. Zommlgen moesten door \'t scherp, anderen door splinters, anderen door \'t vuur, anderen in \'t water sterven, \'t Gekryt en \'t gejammer der gequetsten en stervenden vervulde verschelde scheepen, en hy moest een hert
1 Over de zweedsch-deensche staatkunde dei- Republiek in den Sont, lliSS, bij Brandt bladz. 157.
2 Zijn brief van 11 Julij 1672 aan Willem III bij Brandt, hladz. 694: ..Dat hem fDe Ruyter] in doeze bekommerlyke tyden bnitenmaaten liaiit verheugt enz.quot;
3 Woorden van Brandt, bladz. 60.
4 Uit het verhaal van den spaanschen gezant Do Lira aan De Ruyter\'s schoonzoon Somer. Bij Brandt, bladz. 1001.
254
ZKÜEN EN PERSONEN.
van steen of harder dan metaal hebben, die \'t vergieten van zoo veel Christen bloedts met drooge oogen kon aanschouwen.quot; 1
Deze beschrijving verraadt te zeer den litterator, te weinig lt;len deskundige; maar haar godsdienstige toon, aan het slot, is èen getrouwe echo. G-elijk er in geen ander tijdperk der vader-landsche geschiedenis hooger premien aan scheepskapiteinen en matrozen werden uitgeloofd, zijn er ook nooit meer bidstonden gehouden dan bij gelegenheid der oorlogen met Engeland waarin De lluyter zich onderscheidde.
Wie een vijandelijk schip buit maakt, mag hot als zijn eigendom beschouwen, en krijgt bovendien ƒ 6000. De premie stijgt naarmate het te nemen vaartuig gekommandeerd wordt door oen officier van hooger rang. Voor liet schip van een vlagofficier des vijands wordt ƒ10.000, wordt ƒ 20.000, wordt ƒ 30.000 betaald. Voor het schip van den bevelvoerenden admiraal ƒ 50.000. 2 Er verschijnt een tarief van schadeloosstellingen voor al wie in den strijd een oog, een arm, een voet, een been, eene hand verliest. Geheel het ligchaam der zeelieden on zeesoldaten wordt tegen kontante betaling in onderdeelon getaxeerd. Do weduwen en de weezen van gesneuvelden zien zich in het genot van extrapensioenen gesteld. 3
Dezelfde resolution dor Staten echter, waarin tot opwekking van dapperheid en vaderlandsliefde aldus op de nationale bedachtzaamheid gerekend wordt, doen ook keer aan keer op de nationale vroomheid een beroep. Somtijds krimpen de wekelijksche bedestonden tot maandelljksche; by andere gelegenheden zwellen en vermenigvuldigen zich de maandelljksche tot wekelijksche. Op den dag van 21 Augustus 1673 vormen zij zich van zelf, uit inwendigen aandrang; en terwijl niet ver van de vaderlandsche kust de zeeslag woedt, mengt aan den wal, onder het dreunen van het geschut, zich het begeren der kerkklokken die de gemeente naar het heiligdom roepen. 4 Het gouvernement zelf
255
Uit Brandt op het jaar l(;73, bladz. 861.
Plakaat der Staten-G-eneraal van 10 Maart lU(i5.
Plakaat der Staten-Oreneraal van 17 Maart 1«65.
„Tor zeiver tijdt werden in verscheide Hollandtsohe stedon. daar men door \'t grouwzaam geschiet of door hysondore middelen kennisse
VIERDK HOOFDSTUK.
schijnt elke andere taal voor die van het godsdienstig gevoel verleerd te hebben. Geen der admiralen, beweert het, heeft zich aan lafhartigheid schuldig gemaakt; door geen der burger-gedeputeerden, aan boord der vloten, zijn verkeerde bevelen gegeven. Alles is „alleen en puir een kastyding die de goede Godt deezen .Staat en den ingezetenen van dien, weegens haare mee-nighvuldige zonden, oogenschynlyk heeft gelieven toe te zenden.\' 1De brief waarin Cornells fie Witt, aan boord van de Royal Charles op de rivier van Chattam, 22 Junij 1667 aan de Staten kennis geeft van het bevochten voordeel, is de brief van een predikant, meer dan van een staatsman. 2
Het kenschetst De Ruyter dat, niet vele jaren na zijn dood, zijne lotgevallen zoo uitvoerig en zoo goed verhaald zijn kunnen worden door een beoefenaar der kerkgeschiedenis. 1 Brandt\'s merkwaardige monografie is in zulke mate een model van stichtelijke lektuur, dat orthodox-gereformeerde katechiseermeesters onzer dagen, zonder aan de officiële stukken In iets ontrouw te worden of geweld te plegen, er een leesboek voor het christelijk gezin uit trekken konden. 1 De nederlandsche „Hercules der zeeën,quot; gelijk De Ruyter te onzent door een tijdgenoot genoemd wordt, 3 is een oudtestamentische held. Hij is zoo sterk als Simson, en vouwt met gemak in eene trekschuit (de trekschuit
256
Eesolntie der Staten van Holland, 25 September 1 \'iti\'i. Bij Brandt, bladz. 441.
..Op huyden heeft Oodt-Almachtigh de wapenen van den Staet soo goedertierentlyek ghelieft te zegenen, dat wij en alle de ingezetenen Syne Goddelyke Majesteyt over desselfs genade niet genoeghsaern konnen daneken ... Danckende Oodt-Almachtigh dat Hy door Syne Ooddelycke Voorsienigheydt den hoogmoet van de Engelsche Natie door de glorieuso Wapenen van X,\' Hoogh ilog. soodanigh gelieft heeft te vernederenquot;. Van Vloten bij Arend, IV1 808, uit het Verbael van Cornelis de Witt.
..Xostre Hercnle marinquot;. Constantyn Huygens Sr. aan De Beringhen. 8 April H;77. — .lonckbloet, Letterkunde l7\'le eeuw 1882, II 7!( noot 3.
ZEDEN EN PERSONEN.
vervangt in de 174« eeuw de jakobynsche dub van eeu later tydvak) een oneerbiedig prinsgezinde in tweeën, die zich vermeet tegen de regering der Staten uit te varen. 1 Evenals de rigter Gideon is hij een Zwaard des Heeren. Evenals Jozef, de zoon van den aartsvader Jacob, klimt hij uit de nederigste klasse der maatschappü tot de hoogste waardigheid in den lande, de vorstelijke stadhouders uitgezonderd. Zijn leven vormt eens aaneenschakeling van goddelijke uitreddingen. Veertig malen in liet vuur geweest bekomt hij op zijn negen en zestigste jaar voor het eerst eene gevaarlijke wond. 2 Er vallen in zy\'n schip donderslagen die alles doorboren en niemand kwetsen. 3 Te midden van geweldige stormen blijft alleen zyn vaartuig gespaard, terwijl van de hem vergezellende schepen de eene maal zes, de andere zestien of zeventien, straks zes en twintig of acht en twintig, in de golven verdwijnen. 4 „Zyne voorsichtigheit, dap-perheit en geluk, of, om christelyker te spreeken, de goddelycke bystandt, schoenen altydt t\'zaamen te spannen om hem aan goede uitkomsten te helpen, en in de grootste gevaaren te redden.quot; 5 Xaar zijne eigen meening is hij slechts een werktuig in Hooger hand. „Als d\'almaghtige Godt kloekmoedigheit wil geven,quot; luidt zijn devies, „dan verkrygt men d\'overwinning. Dit werk is van Godt soo bestierdt, zonder dat wy daar reeden van kennen geven.quot; 0
Het is eene schaduwzijde onzer eeuw dat wij opgehouden hebben deze soort van mannen te begrijpen. Wij bewonderen de dapperheid der kaapsche Boeren; en wanneer hunne gedelegeerden in Nederland verschijnen, dan verdragen wij dat zij kalvi-
257
Bij Brandt, bhldz. !I88 : „Als \'t alles vergeefs was, heeft hy dien oproermaker aangetast, opgenoomen, en, alsoo hy zeer sterk was, t\'zaa-mengevouwen, en bniten boordt gezet, niet verre van \'t landt, daar hy zich berghde.quot;
Brandt op De Ruyters sterfjaar, bladz. ilTC: „Dit waaren d\'eerste quetsuuren van eenig belang, die hy in den gantschen tydt zyns levens hadt ontfangeixquot;.
y Keede van Dantzig, itiöü. Bij Brandt, bladz. 100 vg.
Drie orkanen in West-Indie. Bij Brandt, bladz. 1»,
Woorden van Brandt, bladz. 16.
t; Woorden van De Rnyter bij Brandt, bladz. 28.
IP 17
VIERDE HOOFDSTUK.
nistisohe godsdienstoefeningen gaan bijwonen in de kerken dei-Afgescheidenen ; wy dulden dat zij met luide stem aan openbare maaltijden tafelgebeden opzeggen. Docli hen vertrouwen, dit doen wy niet verder dan onze oogen reiken. Vragen zij geld te leen, wij nemen voorzorgsmaatregelen- Wij beschouwen hen als zonderlingen, tegen wie men op zijne hoede moet zijn.
Het lezen van den bijbel en van theologische boeken was levenslang De Ruyter\'s eenige ontspanning. Zijne fraaije zangstom gebruikte hij nooit anders dan voor het aanheffen van psalmen, aan boord of in den huiselijken kring.1 Zijn wij zenuwachtig, of kunnen wij niet slapen, dan slikken wij chloraal; wjl drinken valeriaan. De Ruyter bad. Niet eens maar tienmalen, wanneer de gewigtigste oorlogsbelangen op het spel stonden en hij den moed zich voelde ontzinken, is het hem gebeurd in zyne kajuit of zijne binnenkamer zich op de knieën te werpen, God om bijstand aan te roepen, en daarna, alsof een pak hem van het hart genomen was, met de oude bedaardheid zijne bevelen te geven, en met de oude dapperheid zijn leven te wagen. - De vroomheid deed hem goed, naar ligchaam en geest, gelijk ons eene badkuur.
Wy moeten gelooven dat hij voor de Hollanders zijner dagen ongeveer geweest is hetgeen in onze eeuw Garibaldi voor de Italianen was. Zijn Cavour is Johan de Witt ; zijn Victor Emmanuel heet Willem III. Gedurende eene reeks van jaren is hij een der populairste personen van Europa. De koning van Spanje maakt hem hertog; de koning van Engeland verzoekt hem te logeren ; de koning van Denemarken en de koning van Frankrijk verheffen hem in den adelstand en vragen zijn portret, of zenden hem het hunne.3 Bij de Nederlanders geldt hij te zelfder tijd voor een zondagskind, beschermeling der goddelijke Voorzienigheid.
1 „Behalven de heilige Schrift las hy weinige en byna niet dan theologische boeken- Hy betoonde zich ook als een voorzanger in de chris-telyke scheepsoeffeningen, en zong gaarne psalmen; wau\'; hy was een goedt zingerquot;- Brandt, bladz. 615, 987.
2 Bij Brandt, bladz- 459, 819: -Op dit bidden streek alle zwaarigheit van zyn bert - - - en hy zeide daarna dat hy naa \'t bidden als een ander man was opgestaanquot;.
3 Bij Brandt, bladz- 533. (J20, 907 vgg.
258
ZEDEN EN PERSONEN.
259
Er is geen tweede voorbeeld van zulk een onbeperkt vertrouwen als door het geheele nederlandsche volk, zonder onderscheid van provincie, in De Ruyter\'s fortuin gesteld werd. Was het de mist die in 1665, toen hij te Delfzyl kwam binnenvallen, hem aan het waakzaam oog der kruisende Engelschen deed ontsnappen ? Ongetwijfeld. „Gelyk luiden die langs den weg gaan met hunne mantels om d\'ooren geslingert, ten einde \'t gezelschap te myden der geenen die ze niet gaarne willen ontmoeten, zoo slipte hij voorby d\'engelschc vloot lieenenquot;. Maar „de mantel die De Ruyter en de vloot bedekte was de goddelyke voorsorge van boven, die hen behoedde; die de duisterheit by nacht en den mist by daagh, als een kleedt gebruikte dat hen voor d\'Engel-schen onzichtbaar maakte; die de veranderlijke winden uit zulke hoeken liet waayen dat zj/ den Engelschen en d\'Engelschen hun telkens ontzellden; en die eindelyk door de zelve winden, beter dan door de beste lootsluiden, langs den streek die ter behoudenis leidde hen voortdreef.\'\'1 Achter den mist waakte God.
Mogelyk is dit het oogenblik van De Ruyter\'s leven geweest, 6 Augustus 1665, dat hjj van de liefde welke zjjne landgenooten hem toedroegen de hartelijkste bewijzen ontvangen heeft. Alles stroomde naar Delfzyl. „Zoo groot als de vrees was geweest dat De Ruyter met zyne vloot in de handen der Engelschen zou vallen, zoo groot was nu de blydschap over beider behoudenis. De menschen, mannen en vrouwen, quaamen by honderden, .la by duizenden, van uur tot uur, in de vloot, en op De Ruyter\'s schip (daar veele engelsche vlaggen, tot eereteekenen van overwinning, achter uitstaaken), om hem te groeten en te verwel-koomen. Men voer van \'s morgens vroegh tot \'s avondts laat, etlyke daagen naa elkandere, aan zyn boordt, uit steden, uit dorpen, en van \'tplatte landt. Eedel en oneedel, burgeren boer, quam te voorschyn, en poogde De Ruyter en de vloot t\'aan-schouwen, met ongelooffelyke betooning van gunst. De harten gingen open van vreuhgde; de blydschap blaakte ten aanschyn nlt; en gelukkig hieldt zich die hem genaaken moght. Meenighte van deftige en eerlyke vrouwen vielen hem om den hals, en
Woorden van Brandt, bladz.
VIERDE HOOFDSTUK.
kusten hem, naar \'s landts wyze, als of ze hunnen vader of broeder, uit gevaar des doodts ontkoomen, bewellekoomden; en een yder viel zyn deel te kort in \'t aanschouwen des mans dien ze voor een der grootste zeehelden zyner eeuwe hielden. Al de verslaagentheit, die de gemoederen der ingezetenen sedert de ramp van \'s Landts vloot in Junius hieldt beklemt,1 streek van \'t harte, en men schepte nieuwen moedt.quot; 2
Iemand die een verhandeling over de hartstogten schreef, en daarin eene paragraaf aan De Ruyter wijden wilde, zou verlegen staan met de keus. De Ruyter kent de heerschzucht niet, en is echter onafhankeliik genoeg van karakter om, van zjjn aangeboren bevelhebberstalent zich bewust, zijne voorwaarden te stellen. Hij wil noch naar zee indien de Staten hunne vloot niet versterken,3 noch aan den wal blijven indien men zijne dapperheid verdenkt. 4 Om het geld geeft hij niet; evenwel getuigen zjjne uiterste wilsbeschikkingen van zorg voor zyne nalatenschap. s Het hollandsch spreekt hij met een zeeuwsch accent, en schrijft heer voor eer, heerlijk voor eerlijk; maar het ware zijne eigenliefde te na geweest zich niet te kunnen redden in het fransch of het engelsch, het portugeesch of het spaansch.5 Hoewel hij in voldoende mate zijne wereld verstond om koningen en maarschalken bij zich aan boord te noodigen en hen voegzaam te onthalen, leefde hij te huis als een schipper, droeg de kleeding van een stuurman, de knevels van een pikbroek, en
260
Toespeling op den nootllottigen slag van 14 Junij 1065 tegen de Engelschen. Wassenaar in de lucht gevlogen; Kortenaar, Auke Stellingwerf, Johan Bankert, en andere vlagofficieren, gesneuveld; de Nederlanders op de vlugt,
Woorden van Brandt, bladz. 38i) vg. — Deels gevolgd naar het portret van den Zwijger bij Hooft.
Bij Brandt, bladz. 51. — 4 Bij Brandt, bladz. 912.
5 De Ruyter\'s testament in P. Scheltema\'s Oud en Nieuw. — Bij T.
Eigenhandig schrijven van De Ruyter na zijne zeeuwsche benoeming tot schout-bij-nacht, 11 Augustus 1641 : -lek sal mij als een heerlijck capeteijn in mijn harte gedraghen, in de hoope dat Godt het werek daar wij om wt zijn gezonden sal segenen tot heere van ons lieve vaderlandt.quot; De Jonge, Zeewezen, I ;J70.
ZEDEN EN PEESONEK.
voedde zich met pekelvleesch.1 Aan de geliikmatigheid van zijii humeur kan niet getwijfeld worden, en het staat vast dat de zeemanshebbelijkheid van het vloeken hem vreemd was. Niettemin krügt hy met een deensch generaal voor een keer het in zulke mate aan den stok, dat hy van boosheid zich de haren uit het hoofd trekt.2 De liefde is hem eene vaderlandsche sloot of wetering, uit welke hij achtereenvolgens drie huisvrouwen vischt, waaronder één halfsleetsche. Met dat al dwingt dit verschijnsel ons aan te nemen dat de gevoeligheid voor het schoone geslacht niet te eenemaal bij hem ontbrak.3
Zijne eenige groote drift, schijnt het wel, was zijn hartstogt voor de zee. Geen ander voorwerp van kunst heeft ooit zoozeer zijn oog gestreeld als een oorlogscheepje uit een olifantstand gesneden, drie voet lang, in een rariteitekabinet van den koning van Denemarken. \'\' Dezelfde Eepubliek, aan wier hoofd hij niet op zyne plaats geweest zou zijn, is tegen aanranders van de zeezijde by meer dan één gelegenheid door hem voor den ondergang behoed; en niet ten onregte heeft men te Vlissingen, bü het oprigten van zijn standbeeld in 1840. hem met zijn rug naar den Grooten Oceaan geplaatst, van welken in de amsterdamsche Nieuwe Kerk zijn grafschrift spreekt.5 Nederland tegen de aanmatiging van Engeland te beschermen, — dit achtte hij zijne levenstaak; en zoo één leed gezegd kan worden zijne dagen verkort te hebben, het waren de bevelen der Staten omtrent het toelaten der visitatie door engelsche kapiteinen, of het strijken zijner geliefde driekleur voor de engelsche koningsvlag.
De Ruyter\'s eigenlijk testament zijn niet geweest de notariële bepalingen van December 1675, waarbij hij aan zijn zoon Engel, alsof een voorgevoel hem zeide dat hij zijn laatsten scheepstogt ging aanvaarden, zijne deensche adelbrieven, zijne ridderorde van
1 Temple hiervóór. — Brandt, bladz. 98i).
2 Uit De Haan Hettema, in de Kronijk van het Historisch Genootschap. Bij T. M. Looman, bladz. 7».
3 De Ruyter huwde in 1631 Maria Velters, in 1636 Kornelia Engels, in 1652 de weduwe Anna van CTelder.
4 „\'tWelk den vice admiraal, onder alle d\'ougemeene fraajicheeden die men hom toonde, best gevielquot;. Brandt, bladz. 203.
5 Immensi. Tremor. Oceani.
261
•26\'2 VIERDE HOOFDSTUK.
.Saint-Michei, en liet met diamanten omzet portret van Lodewijk XIV vermaakte, dat de koning in 1666 hem vereerd had. 1 Het is de brief geweest dien hu in December 1666 uit Texel aan de amsterdamsche heeren van den Raad der Admiraliteit rigtte, toen eene geheime orde van henzelf, waarby zu hunne vlootvoogden toestonden den Engelschen het onderzoeken der hol-landsche koopvaardijschepen te beletten, uit menschevrees of om redenen van Staat op nieuw door hen ingetrokken was. De Ruy-ter\'s onvergankelijkste eer is, het moorddadige dier intrekking voor de toekomst der Republiek beseft, en in „een zeeraansstyl,quot; gelijk Brandt zegt, de Heeren daarop gewezen te hebben. Zijne taal is die van den idealen nedeiiandschen zee-offleier:
„quot;Wy zullen op d\'eene of andre tydt een groot affront lyden,-tot schande voor onzen Staat, en alzoo zullen wy by onze koopluiden en onze gemeente voor eerlooze schelmen uitgemaakt worden. Want niemant kan zoo zyn konvoy beschermen. De minste van den Staat van Engelandt zal ons zoeken t\'affrontee-ren, en onze scheepen tot haar contentement visiteeren, en dan op de minste pretensie met onze koopvaardyscheepen doorgaan, en ons noch voor Jangats uitlacchen. Dat voor eerlyke dienaars van den Staat zeer droevig is te verdraagen.quot; 2
X
Eene gelukkige aanvulling van De Ruyter\'s wapenfeiten in de zeeën van Europa en Amerika zyn die van den gouverneur-gene-raal Cornelis Speelman geweest, op Java en in de wateren van. Celebes.\'
Er heeft een levend verband bestaan tusschen den voorspoed der Oost-Indische Compagnie, en de zegepralen der Republiek te
1 Brieven van Lodewijk XIV en Lionne bij Brandt, bladz. 530 vgg.
2 Tekst bij Brandt, bladz. lui;.
3 Valentyn, 4,lft Stuk. Macassaarsche Zauken, Hoofdstuk. — Valen-tyn. 5,le Stuk. Levens der Opperlandvoogden. — Van der ChijsJr., Kapitein Jonker, 1883, Eerste Gedeelte. Tijdschrift van liet Bataviaasch Genootschap, XXVIII v.
ZEDEN EN PERSONEN.
huis. Niet alleen waren De Ruyter\'s vloten voor een deel uit oostindievaarders zamengesteld, maar nooit zou het moederland de kosten hebben kunnen goedmaken, verbonden aan het oorlogvoeren tegen Engeland en Frankrijk, zoo de voordeelen van den indischen handel niet in staat hadden gesteld de bressen In \'s lands financien aanhoudend te stoppen.
.Speelman bezat een soortgeiyk administratief genie als Johan de Witt. Ook van hem wordt verhaald dat hij, al voortschrij-vend aan ontwerpen van hemzelf, tegelijk sekretarissen de stof voor andere in de pen gaf en onderwijl audientie verleende aan den gaanden en komenden man. 1
Bestond er van hem eene volledige levensbeschryving, misschien zonden wij kunnen beoordeelen op welke wijs die gaven zich by hem ontwikkeld hebben. Doch het eenige schier wat men van hem weet, tot hü in een zee-oorlog tegen de Makas-saren eensklaps zich doet kennen als een volleerd admiraal, is dat hij in zyne jonge jaren, bekleed met eene ondergeschikte burgerlijke betrekking, uit Rotterdam naar Java is komen stevenen. Van assistent der rotterdamsche kamer bragt h(j het tot gouverneur-generaal van Xederlandsch-Indie, evenals De Ruyter van Hjndraaijersjongen te Vlissingen tot luitenant-admiraal-generaal van Holland en West-Friesland. Nederland heeft hem nooit teruggezien. \'
Toevallig is de lijst van het ceremonieel bewaard gebleven waarmede men te Batavia, in Januarij 1684, Speelman ter aarde
263
_Iu de bediening van Directeur Generaal van den handel was hy een ongemeen, ja weergadeloos vaardig man, schryvende niet alleen menigmaal een boek papier in een etmaal af. maar op dien zeiven tyd te gelyk ook anderen dat zy schryven moesten voorzeggende, en dan nog tusschen beiden wel met een derden ergens over sprekende, zonder dat liy door de verscheidenheid dezer werken van zyn stuk afgebragt wierd; gelyk ik verscheiden maaien van lieden, die dit bygewoond hadden, Ijeb hooren verhaalenquot;. Valentyn.
VIERDE HOOFDSTUK.
heeft besteld; programma eener weinig minder dan koninklijke lykstaatsie. \' Alleen De Ruyter\'s begrafenis op last der Alge-meene Staten, in Maart 1677, is misschien nog plegtiger geweest.
Batavia had in die dagen, wat den bouwtrant der huizen en den aanleg van straten of grachten betreft, geheel het voorkomen eener hollandsche stad. De hoofdplaats van Nederlandseh-Indie geleek eene tweede uitgaaf van Amsterdam. 2 Alleen was de levenswijs der bijzondere personen er overdadiger; deels omdat de verveling meer werk deed maken van den opschik, deels ten gevolge van het klimaat dat het nahouden van een stoet bedienden onvermijdelijk maakte. Zelfs de rijke burgemeestersvrouwen in het moederland sloegen gaten in de lucht, -wanneer zy vernamen dat hare jonggetrouwde nichtjes daarginds vijftig of zestig slaven en slavinnen den kost gaven. Zy verwonderden zich dat de bruiden fluweelen slepen over satijnen ondergewaden droegen, en de behangsels harer ledikanten met gouddraad geborduurd waren. Zoovele diamanten op het kleed, zoovele parelsnoeren over de borst en in het haar, schenen met den voorvaderlijken eenvoud te schreeuwen. 3
Hoewel Speelman een kind des volks was, werd ztjne betrekking geacht hem in den adelstand verheven te hebben.4 Burgerlijke en militaire officieren droegen by zijne begrafenis de een zijn schild, de ander zijn wapenrok, de derde zijn helm, de vierde zijn degen, de vijfde zijne handschoenen of zijne sporen. ïfog minder dan in het moederland hadden in Indie de republikein-sche staatsinstellingen de gelijkheid der standen wortel doen schieten.
Al het demokratische van ónzen tijd was toen aan het open-
1 Valeutyn, achter Speelman\'s leven.
2 Beschrijving van het Batavia der 17,1*: eeuw bij Valeutyn, .V1, Stuk, hladz. 229 vgg.
3 Uit den Utreehtsehen Volksalmanak voor 18-12. — Bij Hofdijk, Voor geslacht V 188 vgg.
4 Evenzoo Coen, omtrent wiens begrafenis (22 September l62y) bijzonderheden voorkomen in het Journaal van Pieter van den Broecke, 163-1. Coon\'s sporen werden bij de lijkstaatsle door Van den Broecke gedragen.
264
ZEDÜN LN PERSONEN.
baar tiederlandsch leven vreemd. Waart gij in een hoogen militairen rang gesneuveld voor het vaderland, dan bouwde men op staatskosten u een praalgraf. Hadt gij een stout stuk bedreven of eene schitterende overwinning behaald, het regende premien, jaargelden, gouden ketenen, penningen, bokalen, lampetten. Doch de waarde dier nationale onderscheidingen werd door niemand overschat. Alleen wie door een buitenlandsch vorst tot ridder geslagen en met een familiewapen begiftigd was, of door zijne eigen daden de bevoegdheid tot het voeren van een fantasiewapen zich veroverd had, gold wezenlijk voor bevoorregt. Het begrip van aanzien was zich blijven regelen naar de beginselen van den ouden feodalen en monarchalen tijd. \'
De Oost-Indische Compagnie moet een vermogend ligchaam geweest zyn, dat hare landvoogden op geheele volken den indruk hebben kunnen maken bekleed te zijn met vorstelijk gezag. Is het reeds moeilijk, ver van huis on onder een anderen hemel, zulk een rang te handhaven, hem te behalen eischt eene inspanning die de maat van het gewone overtreft. Coen, Van Diemen, Maatsuycker, Van Goens, Speelman, komen, wat zeldzaamheid van gaven aangaat, met de groote nederlandsche stadhouders en raadpensionarissen der 17de eeuw op één lijn.
Onafhankelijk van al het overigo leveren de daden en overleggingen dier mannen nuttige bijdragen voor de kennis van het karakter en de talenten.
Onder Speelman heeft op Java een luitenant Maurits van Hap-pel gediend, uit wiens eigen mond door Valentyn eene merkwaardige bijzonderheid opgeteekend is. Deze subalterne officier sprak zoo vlot arabisch, en droeg het arabisch kostuum met zoo veel gemak, dat een geboren Arabier zich door hem liet verschalken. Zich uitgevend voor een mohammedaansch geloofsgenoot, die reden had zich te verheugen over zijne vrijwillige onderwerping aan üe Compagnie, wist Van Happel den ander te belezen zijn voorbeeld te volgen en zich in handen dor Hollanders te gaanstellen. De niets kwaads vermoedende Sheik Yoesoef,
1 Marten Tromp bekwam een familiewapen van den koning van Frankrijk, De Ruyter van den koning van Denemarken, enz.
l\' Groot-Java, bladz. 123 A. — Valentyn, 5lt;iL\' Stuk. op lysj
265
VIERDE HOOFDSTUK.
aan wien de Compagnie sedert lang een lastig en gevaarlijk vijand gehad had, leende aan de voorstellen van den vermomden luitenant te kwader uur het oor. Toen hü te Batavia verscheen hielden de Hollanders hem een tijd lang aan den praat, en zonden hem daarna onder behoorHik geleide in ballingschap naaide Kaap de Goede Hoop. 1
Omstreeks het midden van den door Speelman aangevangen oorlog tegen Troeno-Djojo, in 1676 en vervolgens, 2 wordt een onderbevelhebber van den .javaanschen rebel, met twee- of driehonderd der zijnen, nieu ver van Japara omsingeld door zekeren kapitein Sloot.\' De trouwgebleven javaansche hoofden onder Sloot\'s kommando springen uit eerbied voor Kadjoran\'s hoogen rang (Kadjoran is de naam van den schuldige, javaansch edelman uit vorstelijk bloed) te zynen voordeele in de bres. Zij adviseren dat hij in het leven gelaten en opgezonden worde naar Batavia, opdat de gouverneur-generaal over hem beslisse. Maar Sloot zegt: Haar Ed. op Batavia zyn niet eens benieuwd om zoo een moedwüligen schelm, die het heele land tot duslange. in roer gesteld heeft, te zien; en hü maakt aanstalten hem en den zijnen, waaronder eene zuster en twee zoons, op eigen gezag het hoofd te doen afslaan. Vinden de Javanen dit niet goed, dan mogen zjj ter zijde treden en het beulswerk aan de Boegies overlaten, wier radja dit reeds verzocht heeft als eene gunst. Zoo gebeurt het. De Boeginezen, inlandsche bondgenooten der Compagnie, dooden Kadjoran\'s volgelingen, Kadjoran\'s zoonen, Kadjoran\'s zuster, Kadjoran zelf; en de hollandsche kapitein schrijft aan zijn chef: „Alle degene, bestaende in omtrent 30 stucx persoonen, die ons gevankelyk opgebracht zyn geworden, hebben wy ter dood doen brengen, en met het innemen van de pagger zynder omtrent 240 stucx dood gebleven, zoodatter wel ruym over de
266
Over Sheik Yoesöef, van Celebes naar Ba*ntam geraakt makassaarsch opperpriester, bij De Jonge Jr., Opkomst, VII cxv, cxliii, ci.vm, 314, 379.
Over Troeno-Djojo hiervóór, II1 237—2-u;.
ZEDEN EN PERSONEN.
270 mensohen, te weten manspersoonen, van den vyand gesneuveld zyn, die wy selver met eygen oogen hebben zien liggen en geteld\'quot;. 1
Wanneer Speelman zelf, in de wateren van Celebes, op de Makassaren en hunne bondgenooten eene der schitterendste overwinningen behaald neeft die ooit door de Nederlanders in Indie bevochten werden,2 dan is er aan boord der hollandsche schepen ruimte noch mondkost genoeg voor de schaar der krijgsgevangenen. Geheele leger-afdeelingen des vijands zijn den holland-schen admiraal in handen gevallen. 3 Hoe daarmede te handelen? Speelman\'s aan de regering te Batavia ingediend verslag van den scheepstogt tegen Makassar zwijgt over dit incident. Of er krijgsraad over belegd werd en. zoo ja, welke gevoelens daar voorgedragen werden, itnen weet het niet. Uit officiële berigten, voor het moederland bestemd, biykt alleen dat nagenoeg 5500 ontwapende vijanden op een onbewoond eilandje, tusschen Boeton en Moena, aan wal gezet werden: „daerse oock meest alle van honger (vermits deselve geen genoegsame quantiteyt rjjs conde werden bestelt) syn comen te vergaen, excepto die met swem-men aan \'t landt van Moena nog geraeckt, ende ook veele die verdroncken sljnquot;.4
267
„Zoodra waren de Javaanse grooten niet opgereesen, of een van de Bougys haar radja\'s versoeht of hy Cadjorangh \'t hooft moehte afslaan, \'t welck hy oock volgens last ten eersten gedaen heeft en daarinne niet traag is geweest. De twee zoons van Cadjorangh hebben mede dien zelfden gang gegaen, gelyck er wel meer zyn geweest enz.quot; Sloot aan Marchier. — Marehier aan de regering te Batavia : „Wat dan van dien oorlog zy, sullen UEdh. uyt zyn [Sloot\'s] schryven nader sien en ontwaer worden. De bloetdorstige sal tot het eynde syner dagen niet comen.quot;
Hiervóór, Hl 207 vg. Hoofdstuk : de Handel. — Van der Chijs Jr., Kapitein Jonker, bladz. 392 vgg. — Speelman\'s vloot bestond uit niet meer dan 20 grootere en kleinere vaartuigen ; zijne krijgsmagt uit slechts 560 europesche militairen en 300 inlandache. De makassaarsche vloot was zamengesteld uit 400 a 450 vaartuigen met nagenoeg 10.000 opvarenden.
„Niet min dan u.000 coppenquot;. Van der Chijs Jr., bladz. 411 noot.— Oerlach, Fastes Militaires, 1859, bladz. 91 vgg.
Brief der regering te Batavia aan de bewindhebbers in Nederland. — Valentyn, 4lt;le Stuk, Macassaarsche Zaaken, bladz. 153 A en B. — Van der Chijs Jr., Kapitein Jonker, bladz. 409 vgg.
VIERDE HOOFDSTUK.
De gruwelen of verraderijen van den oorlog in het algemeen worden door deze bijzondere gevallen niet wezenlijk overtroffen. Van de bevolking van Atjeh, met welk rijk de Nederlanders nu sedert 1873 in oorlug zijn, kwamen tot heden volgens eene gematigde berekening 10.000 personen om het leven. Enkel in den den zeeslag bü Duins, in 1639, sneuvelden door don aanval der Hollanders 5200 Spanjaarden of spaansche bondgenooten.1 Hetgeen omtrent het bloedig karakter der groote zeeslagen van De Euyter verhaald wordt, zeven in getal, dwingt ons aan te nemen dat in het geheel vast niet minder dan 40.000 of 50.000 vijanden van den nederlandschen Staat door De Ruyter\'s bevelen den dood gevonden hebben. Wanneer De Rnyter zich aan de Goudkust bevindt, met last te verhinderen dat onze slavemarkt aldaar te gronde gerlgt worde door de Engelschen, dan looft hij, ton einde de dapperheid zijner matrozen en soldaten te prikkelen, eene enkele maal vrije plundering uit; en wü kunnen ligt nagaan wat dit in die dagen zeggen wilde. quot;
Doch do oorlogen der Nederlanders in Indie zi;n in zoo ver een getrouwer spiegel, als wij er duidelijker de algemeene wet zien blootliggen, volgens welke het heerschappij voeren van liet eene volk over het andere voornamelijk afhangt van het inboezemen van vrees of schrik. \'\' Te dien aanzien zijn Speelman\'s tydgenooten billijker beoordeelaars geweest dan wij. Noch de historieschrijver Valentyn die niet vele jaren daarna op Java aankwam, noch de regering te Batavia van welke Speelman zijne volmagt had, noch de Bewindhebbers in het moederland, hebben gemeend dat de onverbiddelijke gouverneur-generaal, hetzij in den javaanschen, hetzij in den makassaarschen oorlog, berispelijke handelingen gepleegd, of het plegen daarvan door ondergeschikten straffeloos geduld heeft. Naar aller oordeel kwam liet in de eerste plaats er op aan, den nederlandschen naam in den Archipel geducht te maken. Makassaren of Javanen ten onder
\'268
Hiervóór, 11\' 270. Hoofdstuk: De Handel.
ZKDEN EN PERSOXEN.
te brengen werd eens even heilige zaak geacht als Engeland of Frankrijk te wederstaan.
„Om het geheele Javaense land vol goud,quot; zeide Speelman tot keizer Amangkoerat II, „sonde de Compagnie haer niet willen mengen in het mainoteneren van een zaecke die niet \'t eenemael het recht ende de billyckheyt aen hare zyde had; alsoo God de Heere, sonder wiens hnlpe wy met al onse crachten niets vermogen, de Compagnie daarin niet zou connen of willen segenen.quot; \'
Dit klompemakersgeloof, indien men meent het zoo te mogen noemen, was, aan gene gelijk aan deze zijde der linie, het geloof der eeuw. Noch de losse zeden waarmede het in het bijzonder leven bij Speelman gepaard ging, 5 noch de wreedheid of de on-kie.schheid der openbare handelingen die hij er bestaanbaar mede achtte, maken zijne kracht onzeker. Het was een te bruikbaarder werktuig naarmate men voor zichzelf het als een voller aflaat beschouwde, en als een waardiger vrijbrief om ten aanzien van anderen niets te ontzien.
XI
De vermaardheid welke sommige noordnederlandsche kooplieden der XT\'1® eeuw bekomen hebben is geen toeval geweest. Evenmin de politieke beteekenis van den handelsstand in het algemeen. Nederlands veroveringsoorlogen in Azie, zijne verde
1 Hiervóór II1 244. Hoofdstuk: De Handel.
2 ..Hy kon vry sterk drinken, en zoo wel een nagtje, tot dat liy ze alle van de bank geholpen had, overzitten. Daar beneven was hy ook een groot liefhebber van vrouwen, en om dat daar zoo veel levende getuigen van op straat liepen, die hem zeer wel geleken, en dit al vry wat verre met hem ging, vond zyne verstandige gemalin, vrouw Petro-nella Wonderer, dogter van den heer Zebald Wonderer, algemeen ont-fanger. zich genoodzaakt, om (niettegenstaande zy een zoon by zyn Ed. had, Johan Speelman genaamt, dien ik hier te lande zeer wel gekent heb) vrywillig van hem. nog maar gemeen Raad van Indie zynde, te scheiden, en hoewel hy naderhand altyd nog zeer groote agting voor haar heeft betoond, heeft dat haar Ed. egter noit konnen doen besluiten, om weder by hem te komen.quot;\' Valentyn.
269
VIERDE HOOFDSTUK.
digingsoorlogen in Europa, waren zonder uitzondering handels-oorlogen. Ondernomen door kooplieden, wier stem in Statenvergaderingen den doorslag gaf, moesten zü, betaald uit de voor-deelen der negotie, dienen om andere voordeelen van dien aard te beschermen, te bevorderen, of te herstellen.
In liet begin, toen Willem de Zwijger aan het hoofd kwam, waren de handelsbelangen op sommige punten met de godsdienstbelangen in strijd, \'s Prinsen gereformeerde watergeuzen worden door de kooplieden als eene plaag beschouwd. Amsterdam achtte het doodslaan dier piraten pligt, en hielp Alva zooveel zjj kon b(i het goede werk. De handelsstand als stand was op de hand van Spanje. 1
Een man als de amsterdamsche Adriaan Pauw is een goed vertegenwoordiger dergenen die toen de minderheid vormden en aan de mogelijkheid eener nieuwe orde van zaken geloofden. Van het varen op Indie was destijds nog geen spraak; evenmin van het varen naar de Middellandsche Zee. Pauw\'s handel bepaalde zich tot mededingen met steden als Hamburg. Lubeck, Bremen, Dantzig, en verdere oostzeehavens. =
Hij had een talrijk gezin (negen kinderen), en zijn plan schijnt aanvankelijk geweest te zijn Nederland, waar hij uithoofde zijner bekende gevoelens sedert de aankomst van Alva zich niet langer veilig achtte, voor goed te\'verlaten. Hijzelf althans heeft aangeteekend, in het begin alleen zijns ondanks Amsterdammer gebleven te zijn. 2 Doch uit Emden, waar hy eerst gemeend had eene toevlugt te zullen vinden, voerde het lot hem naar Hamburg; en hetgeen hij daar aanschouwde moest bjj hem de overtuiging levendig doen worden dat de kans op eene omkeering
270
Hiervóór, II1 30 vgg. Over Amsterdam als Moorddam.
„Dat hij niet vóór zijn laatste verblijf te Antwerpen tot het voornemen is gekomen om het land te verlaten, en dat hij daardoor de gelegenheid had gemist om zijne bezittingen, door middel van zijn krediet, naar elders in veiligheid over te makenquot;. Koenen.
ZEDEN EK PERSONEN. 21 i
in zijn vaderland, de hoofdstad van Noord-Holland niet uitgezonderd, minder hopeloos stond dan hi] gemeend had.
Hamburg was eene luthorsche vrije rijksstad. Men had er vier burgemeesters, vier syndicussen, vier en twintig vroedschappen, een raad van twaalf gemeensmannen. Eene bloedende handelsrepubliek van het nieuwe geloof alzoo; met een regeringsvorm die van sommige amsterdamsche idealen en amsterdamsche werkelijkheden maar weinig verschilde. \' Een kalvinistisch Amsterdam was even denkbaar als een luthersch Hamburg; en Pauvr\'s vereering voor Filips van Marnix, die tegelijk met hem zich te Emden bevond, moest hem verhinderen hot een schrikbeeld te achten, indien te eeniger tijd de onverdraagzaamheid der liam-burgsche lutheranen door de amsterdamsche kalvinisten nagevolgd werd.
Ook is hot de vraag of Pauw, aan wiens persoonlijke ortho-lt;loxie niet getwijfeld kan worden, voor het overige er de man naar was het advies van oen lid der hamburgsche regering in den wind te slaan, die in een vertrouwelijk onderhoud, toen het zich liet aanzien dat de staatszaken in Holland een anderen draai zouden nemen, hem aanbeval „zich wel te wachten voor ■de klip daar zich die van Hamburg en andere Oosterlingen aan verzeilden, en te Amsterdam niet te gedoogen dat zich de predikanten verder dan met hun predikambt zouden bemoeyen.quot; 1
Toen, na het geus-worden van Amsterdam in 1578, Pauw en de overige ballingen naar hunne stad teruggekeerd waren, zag hij, intusschen twee en zestig geworden, evenals de jonge Cornells Hooft zich tot lid der vroedschap kiezen, Kort daarna stierf hvj. Maar het was eene voldoening, met eigen oogen vóór ■zijn dood de verwezenlijking te aanschouwen van hetgeen, tien jaren te voren, door de groote meerderheid zijner standgenoo-ten, de amsterdamsche kooplieden, voor een verderfelijk droombeeld was uitgemaakt.
- Koenen uit Cornells Hooft. ~ Het lid der hamburgsche vroedschap, van wieit Pauw dezen raad ontving, heette Johan Huigen.
VIERDK HOOFDSTUK.
Hebben Pauw en de y.ijnen begrepen of vermoed dat, naar het voorbeeld der Portugezen, de volken van Hoord-Europa het in hunne magt hadden den handel eene te voren ongekende uitbreiding te geven? Er zijn noch gronden om dit te beweren, noch om het tegen te spreken. Het staat alleen vast dat vóór de omwenteling, zoomin in Noord- als in Zuid-Nederland, pogingen zijn aangewend om van dat nieuwe handelsgebied een zelfstandig deel te veroveren. Sedert eene halve eeuw wonnen de Portugezen schatten door hunne uit Azie aangevoerde artikelen te Antwerpen ter markt te brengen. Antwerpen liet hen begaan ; het rustte geen eigen oostindievaarders uit. 1 Amsterdam was nog niet r(]p. Rotterdam en Middelburg evenmin. Eerst het geslacht hetwelk op dat van Adriaan Pauw gevolgd is zou voor de ketters, tegenstanders van Rome, de groote vaart in het leven roepen.2
Balthazar de Moucheron is de eerste der vele zuidnederlandsche handelaren die men om het geloof naar het Noorden zag wijken, waar zij met den algemeenen naam van Vlamingen werden aangeduid. Strikt genomen is hij een Brabander, schijnt het, een Antwerpenaar, en van afkomst een Franschman.
Van den grooten voet waarop hij zaken dreef geven de voorwaarden een denkbeeld die hij, na eerst zich te Middelburg gevestigd te hebben, aannam na te komen bij zijne verplaatsing naar Veere in 1597 of 1598. De regering dier stad deed te zijnen behoeve afstand van een groot huis met pakhuis en kantoor,-en zijnerzijds verbond zich Moucheron „gedurende zeker aantal jaren ongeveer 18 schepen jaarlijks uit Veere te doen vertrekken en in die haven weder te doen binnenvallen; welke schepen hij in de vaart had op Senegal, Kaap Verd, Guinea, Cosra de la Mina, het eiland Principe, Frankrijk, Spanje, en de landen Westwaarts gelegen ; terwijl van elders blijkt dat hij bovendien op
272
Van Brnyssel, Commerce et Jlarine en Eelgique, 2lle en 3\',e Deel. — Het regtzinnig Antwerpen ontzag, uit eerbied voor den pans, liet monopolie der even regtzinnige Portugezen.
Adriaan Pauw\'s zoon Reynier, ijverig kalvinist, is mede-oprigtei-der Oost-Indische Compagnie van H!02 geweest, en een invloedrijk voorstander der West-Indische van 1C21.
ZEDEN EN PEESONKN.
Amerika, op Terre-Neuve, en zelfs op Tripoli liet handelenquot;.\'
Daarenboven was hj] tie grondlegger van Noord-Nederlands aandeel in het varen naar de Witte-Zee, vóór hem een monopolie der Engelschen, onbeschreven maar profijtelijk. Ten onrogte hebben in later tijd onze historieschrijvers somtijds de omgekeerde stelling volgehouden, en het doen voorkomen alsof de Nederlanders in deze russisehe wateren door de Engelschen onderkropen waren.2 Al komt De Moucheron de eer niet toe te dezen aanzien alle anderen voorgeweest te zijn, het getuigde van een opgewekten ondernemingsgeest en van ongemeene wilskracht, dat een zijner broeders namens hem nieuwe handelswegen opende voor de Russen zelf. Eeeds vóór 1584 was Melchior de Moucheron aan den mond der Dwina gevestigd. Men spreekt van eene rivier daarginds, aan welke de naam van Moucherons-rivier zou gegeven zijn. Het verrijzen van Archangel wordt voorgesteld als een gevolg van deze onderneming der Nederlanders. 3
Balthazar was ook de ziel der oudste nederlandsche noordpoolreizen, beraamd met het doel langs het Noorden een wegnaar China en Indie te vinden. Hij onderhandelde daarover met de Staten van Zeeland; met de Staten van Holland; met Mau-rits. Bij twee proeftogten van dien aard, ondernomen in 1594 en 1595, was hij geldeiyk regtstreeks betrokken. Naderhand vermaard geworden noordnederlandsche schippers en reizigers, — Jan Huyghen van Linschoten, Willem Barendsz, — maakten deze
1 De Jonge Jr., Opkomst, 1 HO. — Met de landen Westwaarts worden Engeland en Schotland bedoeld.
2 ..Het is eene onbetwistbare waarheid dat de Engelschen de eersten zijn geweest die de vaart op de Witte Zee hebben geopend, gelijk zij onze zeelieden zijn voorgegaan in zoo vele verre togten, als het zeilen om de aarde, in de ondernemingen op Guinea, op een gedeelte van Amerika, zelfs in het omzeilen van de Kaap de Goede Hoop naar Oost-Indiequot; De Jonge Jr., Opkomst, I 13.
3 Nicolaes Jansz van Wassenaer, Historisch Verhael, enz.. 1G22—irgt;30, 8stc Deel. — Jac. Scheltema, Rusland en de Nederlanden, 1819. Istquot; Deel. — Van der Chijs Jr., Stichting der V. O. I. C., 185«. — J. H. De Stoppelaar, Jacob Cats te Middelburg, 1860. — De Jonge Jr., Opkomst Deel I—III.
273
VIEKDE HOOFDSTUK.
expedition mede. De ondervinding, opgedaan door het varen naar Archangel, kwam by dit zoeken naar den Pooiweg zeer te stade.
Uit de door Moucheron aangeknoopte betrekkingen met Rusland en den czaar, zijn de moskovische handelsrelatien voortge komen, die, van het begin tot het einde der H»1» eeuw onderhouden, ten laatste tot de overkomst van Peter den Groote geleid hebben. Het plan van den czaar de Russen hollandsch teleeren, en te dien einde zich van een in Holland gedrukten bybel te bedienen, hield er verband mede. 1 Van 1600 tot 1635 vindt men af en toe te .Moskou een Haarlemmer werkzaam, wiens itali-aansch klinkende familienaam hem niet verhindert zich een goed Nederlander te toonen. Het ware overdreven de moskovische omgeving van Isaac Massa, voor zoo ver zij uit Nederlanders bestond, eene hollandsche kolonie te noemen. Niettemin staven Massa\'s geschriften, Massa\'s bemoeyingen. Massa\'s verslagen aan de Staten-Generaal, Massa\'s overleggingen met kocplieden te Amsterdam, dat de russische handel dezerzijds als eene gewigtige zaak beschouwd werd, en men het mogelijke beproefde om met uitsluiting van andere natiën zich daarvan meester te maken. -
Wat Massa\'s voorganger betreft, — toen het by de uitkomst eene hersenschim bleek het Oosten op die wijs te willen bereiken, toen was weder Moucheron de man die aanried den weg om de Zuid te beproeven: en niet aanried alleen, maar kapitalen bijeen en schepen in de vaart bragt. Er waren geen termen, vond hy, dit over te laten enkel aan Amsterdam of Rotterdam-Zeeland moest mededoen. Veere zou liet voorbeeld geven. 3
Het pleit voor De Moucheron\'s aanzien en voor de goede gedachte welke men van hem koesterde, dat Maurits hem in het
1 Geschiedenis van dezen bijbel bij Th. J. I. Arnold, Nieuwsblad van den Boekhandel 1878, bladz. 277 vgg.
2 Obolensky et Van der Linde, Histoire des guerres de Ia Moscovie (1C01—imo) par Isaac Massa de Haarlem. 18ü«, twee Deelen- — De bovenstaande bijzonderheden omtrent Massa zijn ontleend aan Van der Lmde\'s biografische studie vóór het 2,lP Deel.
3 Merkwaardige instruktien van De Moucheron voor Cornells Houtman (Maart In\'.is) en Joris Spilbergh (April 1G00) bij De Jonge Jr., Opkomst I 222 vgg.
274
ZEDEN EX PERSONEN.
geheim ondersteunde, terwyi de prins wederkeerig voordeel van hem trok. Een schip met huiden en een schip met tabak, beiden door Moucheron\'s kapiteinen in 1600 de Spanjaarden of de Portugezen afhandig gemaakt, kwamen grootendeels den Stadhouder toe, die op deze wjjs, en over het algemeen door zijn aandeel in de buitgelden, den grond van een aanzienlijk vermogen legde. 1 Het zou ongeloofelljk zijn dat Maurits aan Frederik Hendrik in 1625 vijf millioen dukaten nagelaten heeft, indien dit voorbeeld de mogelijkheid niet leerde. 2
Minder vruchten plukte Moucheron zelf. Hetzü een gevolg van noodlottige tegenspoeden, of van het laden van te veel hooi op één vork, wanneer hü tot vier malen toe als bewindhebber eener zeeuwsche Oost-Indische Compagnie een smaldeel heeft uitgerust, dan ziet men eensklaps in 1603 hem met de noorderzon uit Veere verdwijnen, vlugtend voor schuldeischers die tot in Frankrijk, waarheen hij de wijk genomen heeft, hem hunne vervvenschingen nazenden. Voor den chef van een handelshuis dat op de verschillendste zeeën en in de wijdst uiteengelegen havens zijne eigen vlag gevoerd had, — een bourgondisch kruis in een groen veld, — was dit geen roemrijk einde. 3
Dezelfde oorzaak die in 1585, bij het overgaan van Antwerpen aan Parma, Moucheron uit die stad naar Middelburg dreef, deed het Isaac Lemaire naar Amsterdam. In mindere mate dan Usse-lincx, doch overigens even onverholen, waren beiden, Moucheron en Lemaire, kalvinistische geloofsijveraars. Zy werden ballingen, omdat zö tot geen prijs zich verkozen te onderwerpen aan Parma\'s voorwaarden omtrent de uitoefening der ware christelijke religie.
In sommige opzigten verschilden deze Vlamingen, de Usse-lincxen, de Lemaire\'s, de Moucheron\'s, weinig of niet van de Langrand-Dumonceau\'s, de Philippart\'s, de Strousbergen. en verdere financiers onzer eigen dagen. 4 Evenals deze spoorwegko-
1 Uit stukkeu op het Rijks-Archief en uit de resolutien der Admiraliteit vim Zeeland dd. l Augustus KiOO enz., bij De Jonge Jr., Opkomst. I 116.
2 Uit Bentivoglio bij Van Kampen, Vad. Karakterkunde, 182(;, I 471.
3 Over De Moucheron\'s ondergang te Veere en zijn uitwijken naar Parijs bij De Jonge Jr., Opkomst I 111 vgg., III lló vg.
•I „Deze persoon doet denken aan den hedendaagschen Mirèsquot;. De
275
VIERDE HOOFDSTUK.
ningen zijn zij spekulanten op groote scliaal. Jlet hunne eigen kapitalen wagen zij, in stoute ondernemingen, die hunner mede-menschen. iloucheron gaat bankroet; Usselincx wordt een bedelaar ; Lemaire beroemt zich het hoofd boven water te zijn bly-veu honden, ondanks een verlies van meer dan anderhalf milioen. Maar dit onderscheidt hen van hunne konfraters der 19ae eeuw, dat zij hun handelsgenie dienstbaar maken aan een algemeen belang van hun land en hun tijd. Terwijl z(j al hunne krachten inspannen om rijk te worden, helpen zij meteen in Europa de gewetensvrijheid aan eenige voorloopige burgerschapsregten.
Een vermaard gebleven opstel van 1865 heeft ons met het beeld van Isaac Lemaire zoo gemeenzaam gemaakt, dat wij de oogen slechts behoeven te sluiten om te wanen hem vóór ons te zien. Hem en zyn strijd tegen de bevoorregte O. I. Compagnie van 1602; de paragraaf zijner instruktie van 1615, waarin hij zyn zoon Jaques aanbeveelt het hof te maken aan de dochters van den gouverneur-generaal Eeynst; zijn opstuiven tegen Oldenbar-nevelt; zijn onderhandelen met de gezanten van Hendrik lY; zijne geniale gedachte, onafhankelijk van de Straat van llagel-laan, zijn zoon het vinden eener andere, eener eigen zeestraat aan te bevelen; zijne twee en twintig kinderen ; zijn karaktervol grafschrift in de dorpskerk te Egmond Binnen, 1
Een treffend voorbeeld hoe destyds de nederlandsche handelszaken in de staatszaken grepen, is de tegenstand dien Lemaire in 1609 te Parjjs bij Francois van Aerssen vond, den vroeger genoemden ambassadeur der Staten-Generaal. Alleen een diplomaat van Aerssen\'s kracht vermogt bij Lemaire den geldduivel te temmen, die, door winzucht tot wraakzucht gedreven, zijn nieuw geloof eu zijn nieuw vaderland aan den meestbiedende verkoopen wilde. 2 Het bleef bij de opwelling.
Aerssen\'s kleinzoon Cornells, gesneuveld als gouverneur van
276
Uil en de noot.
1 Isaac Lemaire door Bakhuizen van den Brink, Studiën en Schetsen. iV —2H0. — Crids 1863, IV.
Overzigt van Francois van Aerssen\'s brief aan de Staten-Generaal. 2\'t December l-init. bij De Jonge Jr., Opkomst, III 12U—12y.
ZEDEN EN PERSOXES.
\'Suriname in 16SS, kan in zoover tot de klasse der kooplieden gebragt worden, dat hij evenals de stad Amsterdam voor één derde eigenaar was dor Societeit welke in 1683 van en met de nieuwe West-Indische Compagnie die kolonie overnam. Voor liet overige was hij een hoofdofficier der kavalerie. In de wandeling werd hij, naar de weleer door zijn grootvader gekochte heerlijkheid, Sommelsdijk genoemd. 1
Toen hij in 1683 naar do quot;West vertrok had hl) door z\\)ne eigen schuld, hoewel nog in de kracht der jaren, een min of meer gebroken loven achter don rug. Er bestaat een brief van Sommelsdijk aan den raadpensionaris De ^Vitt. geschreven In 1667, waaruit men zien kan dat deze afstammeling van eene der meest oranjegezinde familien In Nederland, verblind door De Witt\'s fortuin en wanhopend aan die van den teekomstigen Willem III, op een gegeven oogenbiik bij de stadhouderlooze partij In onderworping gekomen is. Wel werd hij na 1672 door den prins weder aangenomen in de oude gunst van zijn geslacht, maar niet van harto. Het vertrouwen In zijn persoon was geschokt. 2
Ook vertoont Nederlands koloniale geschiedenis der 17\'\'« eeuw geen tweede voorbeeld van zulk eene averegtsche loopbaan. Een zoo vermogend partikuller; In zijne eigen oogen zulk een aanzienlijk edelman; door zijn huwlijk met eene adellijke Fransche vermaagschapt aan geslachten van zulk een rang in het buitenland ; zou het beneden zijne waardigheid geacht hebben gouverneur eener volkplanting te worden. Indien er niet het een of ander op hom ware aan te merken geweest.3 Al de beroemdste
277
Over Sommelsdijk bij Van Kampen, Nederlanders buiten Europa; Hartsinck. Beschrijving van Guiana; Teenstra, Surinaamsche Landbouw ; ■C. A. van Sypesteyn, Beschrijving van Suriname. — Zijn portret, en de tokst van het oktrooi der nieuwe West-Indische Maatschappij dd. 23 September HiS2, iu de Geschiedenis van Suriname door J. Wolbers, 1861. — Biografische en andere bijzonderheden bij Coenraad Droste, Over-hlytsels van G-eheugchenis J\'1quot; Druk. 1879, vs. 4370 vgg., vs. 524ti vgg. — Over Sommelsdijk den admiraal, zoon van den gouverneur, bij De .Tonge, Zeewezen 2\',•\' Druk, IV 52 vgg.. 757. Met portret, tegenover bladz. 145.
Tekst van Sommelsdijk\'s brief aan De Witt bij K. Fruin, Aanteeke-ningen op Droste, bladz. 456 vgg.
Aerssen moet meer dan millionair geweest zijn, dat zijne weduwe
Vierde hoofdstuk.
nederlandsche koloniebestmirders van liet tijdvak waren van afkomst des hommes de rien, of weinig meer. Enkel door hunne daden of hunne talenten maakten zij zicli een naam. De vroeger genoemde adelliike Van Rheede van Drakestein zou nooit gouverneur van Malabar geworden zijn, ware hy niet reeds als knaap, uit smaak in de militaire zeedienst, het ouderlök huls ontloopen. 1
Met dat al heeft Sommelsdijk, wat er voorts aan moge zijn van hetgeen omtrent zyn bijzonder leven verhaald is,2 aan de west-indische hoofdkolonie, bestemd geweest de Republiek schadeloos te stellen voor het verlies van Nieuw-Amsterdam. J sommige gewlgtige diensten bewezen. Vóór hem eene verzameling krotten, werd Paramaribo door zijn toedoen eene stad •\' Het cijfer der plantages klom, onder zyn bestuur, van vijftig tot twee honderd. Fransehe kalvlnisten en friesche labadisten hielp hij in de kolonie een onderkomen vinden, en bevorderde er meer dan iemand den bloei der israëlitische Savanna. 3 Door zyn yver werd Suriname voor het eerst van militaire verdedigingswerken voorzien, en hy was het die de grondslagen eener behoorlijke regts-pleging legde. Veel geestkracht werd vereischt om in 3ene koloniale zamenleving van die soort, zoo verwilderd en enkel door stoffelijke belangen in beslag genomen, eenige algemeene be-
278
Over Van Eheede van Drakestein, schrijver van den Hortus Mala-baricus, hiervóór IIi 190, II2 69 vgg.
In de Mémoires van Jean Rou, weleer huisonderwijzer in de familie Aerssen (uitgaaf van F. Waddington, 1857), worden voorbeelden aangehaald van Sommelsdijks ruwheid en losbandigheid.
Wolbers, Geschiedenis van Suriname, bladz. 65—73.
ZEDEN EN PEKSONEN.
grippen van eerlijkheid en regt wortel te doen schieten. Voor fijnere vormen van beschaving, wetenschappen, kunsten, letteren, was Paramaribo vooralsnog volstrekt ontoegankeiyk.1
Sommelsdijk is vermoord door een dozijn beschonken muitelingen van zyn eigen garnizoen, en meer dan veertig kogels gaven antwoord op \'s gouverneurs toeleg eenige tucht te brengen onder deze te zeer uit voormalige boeven zamengestelde troepen. Roemloozer dan de broeders De Witt, wier heerschappij hem eenmaal toegeschenen was voor goed in Nederland gevestigd te zjjn, verloor hy op soortgelijke wijs het leven. Dit was een ander en tragischer einde dan hij zich voorstelde, toen hij op een keer aan de Staten-Generaal, wier kramergeest hen vaak tot tegenwerken dreef, uit Paramaribo durfde schrijven: „My verkopen kunt ghy wel; maar de leverantie zal je zwaarder vallen dan geïmagineert werdt.quot;2
Ook de bijzondere Staten van Zeeland legden hem bijwijlen moeilijkheden in den weg; en hunne aanmerkingen waren te bitser omdat Zeeland beweerde dat zijne oude regten ten aanzien der kolonie, bij het opmaken der met Sommelsdijk getroffen overeenkomst, te weinig geëerbiedigd waren. Twee of drie vermomde zendelingen der jezuieten, die gezegd werden de geheele kolonie aan te steken, moesten, schreven de Staten aan Sommelsdijk, overwijld naar het moederland teruggezonden worden. Daar die mannen intusschen gestorven waren, kon zelfs een zoo orthodox-gereformeerd gouverneur als hij den last niet uitvoeren, en moest hij zich tevreden stellen het mogelijke te verrigten. 3Hij deed de doode zendelingen der Propaganda opgraven, en
279
Rijmbrief van tien lateren westindischen gouverneur Joan Jacob Mflimcius (1742 vgg.) aan Willem van Haren, bij Wolbers bladz. 184: Sprong daar de Hengstebron, — Zij droogde van de zon.
Hen zou de Zanggodinnen — Katoen daar leeren spinnen.
En zoo \'t Gevleugeld Paard — Daar neerstreek in de vaart. Men zou hem onbeslagen — In suikermolens jagen.
\'i Uit Teenstra bij Wolbers. bladz. 77.
Sommelsdijk gold voor regtzinnig hervormd. Een der oudere sclirij-vers over Suriame zegt van hem: „Hij was een uitnemend vriend van lt;Tod en godsdienst, en zij die hem hierin het meest volgden waren zijne beste vrienden, onaangezien hun staatquot;. Pistorins bij Wolbers, bladz. (ïo.
VIERDE HOOFDSTUK.
zond hunne overblijfselen naar Zeeland met den volgenden brief aan de mannen wien het aanging: „Edele Groot Achtbare Hee-ren ! Met schipper Johannis Plas hebbe ik aan de Heeren Staten van Zeelandt toegezonden de beenderen van de drie alhier overledene papen, welcke sy gelieven geestelycken te noemen. Ick gelove dat soo een kist vol ducaten liaar beter coiitentement ende vergenoegen sonde doen. Maar, dat syn vrughten die tot nogh too hier niet en wassen. Doch hope dat, by faute van dien, d\'abondantie der suyekeren haar schreeuwende keelen sal versoeten en versachten, en met syroop en jalep haar van hare rasende koortsen genesen, en haar dan betere kennisse van saken doen bekomen van hetgeene hier passeertquot;. \'
Sommelsdijk had geen onregt, de winzucht zijner landgenooten bij eene ijlende koorts te vergelijken. Had men de nederlandsche kooplieden van dien tijd in de koloniën hun gang laten gaan, — justitie, politie, defensie, alles zouden zij aan hun hartstogt opgeofferd hebben. Zco maar hunne schatten aangroeiden, en het pausdom geen proselieten maakte, dan was het overige hun onverschillig. Gelukkig voor het nageslacht kwamen er in de kolonien-zelf somtijds mannen aan het hoofd, die ookalgemeene belangen wisten voor te staan.
Uit de levens van De Ruyter en De quot;Witt leeren \\vü dat Nederland in de eeuw naauwer betrekkingen met het Noorden van Europa onderhouden heeft dan wij geneigd zouden zijn aan te nemen. Het verwondert ons thans de Baltische Kwestie dier dagen te hooren mederekenen onder de groote vraagstukken welke jaren lang de geheele europesche politiek beheerscht hebben, 2 of in één adem te hooren spreken over Zweden en over de Republiek der Zeven-Provincien als landen van dezelfde soort.J De opkomst van Engeland en Frankrijk aan den eenen, van
1 Uit Hartsinck, Teenstra, enz., bij Wolbers, bladz. 74 vgg.—Kicolaas, Witsen over Sommelsdijk aan de burgemeesters van Amsterdam. Den Haag 8 November 1684, in .T. F. Gebhard Jr\'s monografie, ] 862, II
107 vgg.
2 P. L. Muller, Ned. Spectator 1884, N0 28, bladz. 211» B.
3 Seeley, The Expansion of England, 1834. l51*1 Hoofdstuk: rSoino countries, such as Holland and Sweden, might pardonably regard tlieir history as in a manner wound up. They were once great, but the con-
280
ZEDEN EN PERSONEN.
Kusland en Pruissen aan den anderen kant, heeft zoowel Zweden als de Eepubliek naar den achtergrond doen wijken.
Er is een tijd geweest dat dit anders was; en tot die meer verwijderde periode der nieuwere geschiedenis van Europa heeft de merkwaardige fortuin van den amsterdamschen koopman Lo-dewljk do Geer behoord, wiens hollandsch klinkende naam ons niet mag doen vergeten dat hij eon geboren Luikenaar was, opgevoed to Dordrecht en pas in 1615 naar Amsterdam gekomen. \'
Moucheron, Lemaire, TJsselincx, De Goor, — al die hoofdpersonen en aartsvaders van don noordnedorlandschen handel en de noordnederlandscho nijverheid, zijn Zuid-Nederlanders van afkomst geweest. Uit hen is in de Hollanders en do Zeeuwen do geest der groote ondernemingen gevaren. Zoo de Zuidelijken zich in het vak door meer oorspronkelijklieid onderscheidden, de Noordolijkon verstonden in hooger mate de kunst, nadat de anderen de kastanjes uit hot vuur gohaald hadden, met het veroverde hun voordeel te doen en bezitters te blijven. Zij werden hoe langer hoe rijker, de Vlamingen hoe langer hoe armer.
Dit laatste ziet niet op De Geer, die bovendien ook in andere opzigten eene uitzondering vormde. Den kolonialen handel overlatend aan lien die reeds in Oost on West voor zich do beste gelegenheden veroverd hadden, 1 wendde hij den blik naar Zweden en, zich herinnerend welke voorname plaats zijne vaderstad Luik zich door de ijzersmedorij en hot geschutgieten veroverd had, werd hij te rade uit Zweden de grondstoffen te trekken
281
Eerst in 1617, weinige jaren vóór zijn dood, stichtte De Geer eene Zweedsch-Hollandsche Compagnie voor het handelen op de westkust van Afrika.
VIERDE HOOFDSTUK.
voor het vestigen eener .soortgeiyke industrie te Amsterdam. 1Gelukkig voor De Geer leefde hij in een tijd dal Europa vele kanonnen verbruikte. De dertigjarige oorlog was in vollen gang, en nog lang zou het duren eer de vrede van Munster gesloten werd. Voor iemand die het noodige doorzigt en de noodige kennis bezat om de Krupp der 17lt;I,! eeuw te worden, viel er toen veel geld te verdienen.
Gelukkig ook waren de Zweden zeer primitieve mijnwerkers gebleven, vergeleken bij de hoogte waartoe de Luikenaren het gebragt hadden. Zij wisten noch uit hunne yzermünen al het voorhanden erts te halen, noch het te voorschijn gebragte geschikt en voordeelig te bewerken.
Zeer ten bate van De Geer deed Gustaaf Adolf hetgeen, drie vierden eener eeuw daarna. Peter de Groote hem onder andere vormen voor anderen zou nadoen. De koning van Zweden verpachtte aan den amsterdamschen koopman al de mijnen die door dezen verlangd werden; en beide partijen voeren daar wel bij. De verhoogde pachtsommen stijfden de zweedsche schatkist; en hoe ruimer de ijzerproduktie uitviel, des te gemakkelijker kon de oorlogzuchtige vorst tegen billijke prijzen aan veel geschut en vele kogels geholpen worden. De prijzen echter waren niet zóó laag of er schoten voor De Geer, ten gevolge der breedvoerige leverantie, schoone winsten over. Ook aan kopersmederij liet hij zich gelegen liggen. 2
fn 1644 droeg Oxenstiern hem op, voor rekening van Zweden in Holland eene hulpvloot aan te schaffen. De Geer bezorgde het zweedsch gouvernement twee en dertig hollandsche oorlogschepen, met ruim 3000 koppen. En niet alleen die vaartuigen leverde hy, bemand en gewapend, maar ook een hollandsch admiraal, een hollandsch vice-admiraal, een hollandsch schout-
282
Uit »le in 183-1 verschenen en sedert herdrukte monografie ovei-Lodewijk «Ie Geer, dooi* een afstammeling in Nederland. Aan te vullen uit Pierre de Witt, Un patricien au I7e siècle, Louis De Geer. Parijs, 1885. — De Geer\'s wegwijzer in Zweden was insgelijks een Luikenaar, Willem Gillisz DeBesche.
Over de luikerwaalsche smederij in Zweden, ingevoerd door De Geer. bladz. iil vgg. der monografie en No is der Bijlagen.
ZEDEN EN PERSONEN.
bij-nacht, destijds allen te huur of te koop. 1 Het is waar dat het half millioen rijksdaalders, ten behoeve dezer uitrusting door hem voorgeschoten, slechts langzaam en gedeeltelijk terugbetaald werd.
Militaire bekwaamheden zijn door De Geer persoonlijk niet ten toon gespreid. Hij voerde noch smaldeelen aan, noch sloeg, bü aanneming, het beleg voor vestingen. Al hetgeen niet regtstreeks tot de bemoeijingen van don industrieel en den leverancier behoorde, liet hij aan anderen over. Voor het overige was zijne verhouding tot den koning van Zweden geheel dezelfde als vóór hem die van Spinola tot den koning van Spanje; 2 en zelfs is het niet onmogelijk dat het voorbeeld van den roomschen Genn-ees en condottiere bij den gereformeerden Amsterdammer de gedachte heeft doen rijpen, op soortgelijke wijs zich te onderscheiden. Spanje maakte van Spinola een prins. Zweden van De Geer een ridder.3
Het verdient opmerking dat De Geer\'s invloedrijke stelling daarginds hem In de oogen der Zweden, tenzij bij personen van minder beteekenis, niet tot een voorwerp van afgunst gemaakt heeft, zooals in dien zelfden tijd met Hugo de Groot het geval was. 4 Vele zweedsche staatslieden haatten De Groot, en konden moeilijk verdragen dat aan zulk een voornaam hof als dat van Frankrijk, de zweedsche kroon te hunnen koste door een vreemdeling vertegenwoordigd werd. Had Oxenstiern hem niet voortdurend beschermd, zy\' zonden den hollandschen indringer, gelijk zij De Groot noemden, al vroeger uit zijn post hebben doen ver
283
De admiraal heette Maerten Thyssen, de vice-admiraal Hendrik Oemtsen, de schout-bij-nacht Blom. — Thyssen werd naderhand admiraal in zweedsche dienst en in den adelstand verheven. — Gerritsen, insgelijks Zweed geworden, vocht in HÏ5S tegen de Hollanders onder Obdain in den Sont.
Over Spinola bij Motley, History of the United Netherlands, 1872,. bladz. 1085, 1108, enz. — Van der Aa, B. W. xvn yio vgg.
;( De Geer werd 1 Augustus 1611 in de ridderschap van hot zweed-sche rijk beschreven.
l Er bestaan memorien van De Geer uit de jaren Hï30 en 1033, in Zweden door hem tot zijne zelfverdediging ontworpen.
VIERDE HOOFBSTUK.
wijderen.1 De Geer daarentegen; want kanongieters en geweermakers zün somtijds bruikbaarder lieden in de oogen der vorsten, dan zü die geleerde boeken schreven waarin het regt van oorlog en vrede aan banden gelegd wordt; De Geer was te Stockholm eene persona grata. Bezitter van uitgestrekte zweedsche goederen, opgenomen in don zweedsehen adelstand, zag hij zijn geslacht er wortel schieten. Nakomelingen van De Geer zijn aan-zienlüke Zweden geworden, en nog in het begin dezer eeuw werden te Stockholm, in eene akademische redevoering, I.ode-wijks vordionsten feestelijk herdacht. 2
De nedorlandsche emigranten, door De Geer naar Zweden go-lokt, waren bij voorkeur Walen. Eigenlijk gezegde hollandsche landverhuizers vond men reeds vóór hem te Gothenburg, waar koning Karei IX de stedeiyko regering inrigtte op hollandschon trant, en hij in 1609 den amsterdamschen koopman Abraham Cabeljaauw tot burgemeester aanstelde. Niet lang daarna, bij het herbouwen van Gothenburg door Gustaaf Adolf, kwam voor het hoilandsch stadsregt het zweedsche in de plaats, en moest de haarlemsche Jacob van Dyck, die eerst den hoogeren rang van stedelijk burggraaf bekleed had, zich mot den minderen van kommissaris vergenoegen. 3 Dit bewijst dat de hollandsche kolonisten spoedig door andere, en door de Zweden zelf, over-vervleugeld zyn. Niettemin bleef hun invloed zich doen gevoelen. Er word bepaald dat de wethouderschap, zamengesteld uit twaalf leden, voor één vierde uit Hollanders bestaan zou.
De betrekkingen onzer landgenooten met de europesche Staten van het Zuiden hebben zolfs niet by uitzondering dit koloniaal karakter vertoond.
Om van Rusland en Denemarken niet te spreken, men kan zeggen dat Zweden in sommige opzigten, door de overkomst van nederlandsche volkplanters, Nederlands verder gevorderde bescha-
28\'t
De Caix de Saint Aymour, Notice sur Hugues de Groot. Revue Libérale, 1881.
Franzén, Lofrede op Lodewijk De Geer, 1829. Verhandelingen der Zweedsche Akaderaie van Wetenschappen, XIII.
S Deze Van Dyck is dezelfde dien men herhaaldelijk door de noord-nederlandsche letterkundigen van het tijdvak genoemd vindt.
ZEDES EN PEESOXEN.
ving in \'zich opgenomen heeft; taal en letterkunde medegere-kend. 1 Frankrijk niet. Nooit heeft er in Frankrflk eene holland-sche kolonie bestaan; tenzü men dien naam aan de hollandsche wevers geven wil, die, luisterend naar de aanbiedingen van Colbert, hun vaderland verlieten en zich gingen nederzetten in Picardie. -Alleen zijdelings^ door den buitengewonen omvang dien toen de nederlandsche vrachtvaart bekomen had, en door de mededinging waartoe die voorspoed prikkelde, is dezerzijds op de Franschen invloed uitgeoefend.2
In den aanvang, toen het gold den Portugezen het werktuigelijke van den indisclien handel af te zien, werd met Portugal eene levendige gemeenschap onderhouden. 3 Geruimen tijd bleef het portugeesch eene der talen wier praktische kennis de Nederlanders, voor liet besturen hunner aziatische wingewesten, niet ontberen konden. 4 Op Java ging een deel der gemengde euro-pesche bevolking voort, Portugezen te heeten. Maar in Europa vervreemdden beide volken meer en meer van elkander.
De toenadering tot Spanje, na den vrede van Munster en gedurende de oorlogen met Engeland en Frankrijk, was enkel van diplomatieken aard. De Spanjaarden namen van de Nederlanders geen enkele instelling over; of het moest zijn dat de spaansche
285
Glistaïli\' Adolf en zij nu dochter Christina verstonden en spraken hollandseh, beweert men. Een hollandsch letterkundige van den tweeden rang, Van Naarssen, werd door Gustaaf Adolf naar Zweden geroepen en tot rijksgeschiedschrijver aangesteld. — Vondel\'s meening over de beschaving der Denen is bekend uit het rijmpje: -O Heer, wil my verlossen — Van deze Deensche ossen, — En breng my, naar mijn wenschen, — In Holland by de menschenquot;. — Van Lennep, VII 610.— lt;t. \\V. Vreede, Nederland en Zweden, 18-11 vgg.
j Brief van Colbert aan den franschen gezant in Den Haag, icoa. Hiervóór, II1 283 en noot 1.
Portugesche opleiding van Jan Huygen van Linschoten. — Portu-gesche reizen\'van Steven van der Haghen.
Van Troostenburg de Bruyn, Herv. Kerk in O. 1., 1884. bladz. 453—4(i3. — De predikant Valentyn leerde portugeesch aan boord, op de reis naar Indie. Een javaansch-portugeesch bediende was zijn onderwijzer. — De admiraal De Ruyter sprak portugeesch.
V1EKDE HOOFDSTUK.
koning, ten einde hen met hunne eigen wapenen te bestrijden, te Duinkerken eene op nederlandsche leest geschoeide admiraliteit deed oprigten, zeerooversnest tegen zeerooversnest. 1 Een wetboek van strafregt, ingevoerd door Alva en sedert in zwang gebleven, was in Nederland de voornaamste spaansche herinnering. 2 De spaansche architektuur, naar welke men in Brabant en Vlaanderen voortging sommige bouwwerken te noemen, drong door in Holland noch in Zeeland. 3 Op weinig uitzonderingen na bleef de regtstreeksche kennis der spaansche letteren den Noord-Nederlanders vreemd. \' Slechts eene poos bedienden z(j zich van sommige spaansche munten. 4 De bloem der spaansche beschaving, geruimen tp de fijnste in Europa, werd te onzent niet overgeplant. Alleen de spaansche kleeding. Onze voorouders leerden de Spanjaarden, vreemde overheerschers en vervolgzieke pausgezinden, slechts van hunne schaduwzijde kennen. Gelijk de volksuitdrukking luidde: zij konden niet vergoten het spaanscli gehad te hebben. Geen andere tijd in het verleden was hun zulk een schrikbeeld, quot;
Veel vriendschappelijker was de verhouding tot Venetie, en in het algemeen tot Italië. \' Ofschoon ook te Venetie nooit eene hollandsche volkplanting bestaan heeft, ging er niettemin geen jaar voorbij of zeker aantal Hollanders begaven zich derwaarts, de eenen tot bevordering hunner handelsbelangen, de anderen
286
Over Duinkerken hiervóór, II1 2(:o vgg.
Alva\'s Criminele Ordonnantiën van 1570.
De onde beurs te Antwerpen, in onze dagen herbouwd, was gevolgd naar een spaanscli model,
De oudste hollandsche oostindievaarders namen naar Azie spaanscli geld mede. De spaansche mat bleef langen tijd in onze oost-indische bezittingen eene standaardmunt. — Netscher en Van der Chijs Jr., bladz. 2.
ZEDEN EN PERSONEN.
tot uitbreiding hunner kundigheden en mot liet oog op de vene-tiaansche universiteit van Padua; ongerekend de in Nederland ten behoeve van. Venetie geworven troepen, en de door neder-landsche zee-officieren aangevoerde schepen die onder venetiaan-sche vlag tegen de Turken streden. Vooral geldt dit van het tweede en derde vierdedeel der 17\',e eeuw., nadat in 1620 do twee Republieken een bondgenootschap aangegaan hadden, en er in Den Haag zich af en toe een venetiaansch gezant ophield, gelijk te Venetie een gezant der Staten-Generaal.1
Een venetiaansch patriciër, Domhüco Molino, lid van den vene-tiaanschen senaat en curator van Padua\'s hoogeschool, is van dit alles de voorname tusschenpersoon geweest.quot; Van Daniel Heinsius tot Petras Francius bewaart de latijnsche poëzie en het latynsche proza der Nederlanders van het tijdvak Moliuo\'s herinnering. 3 In liet jaar van zijn dood, 1635, werd in de akade-mische gehoorzaal te Leiden eene lyk- en lofrede op hem uitgesproken.4 Alle nederlandsche diplomaten, geleerden, reizigers van aanzien, welke bij Molino\'s leven Venetie bezochten of daar en te Padua vertoefden, waren het voorwerp zijner belangstelling. Heinsius en Graswinckel werden door zijn toedoen tot ridders van St. Marco benoemd, en lieten op die onderscheiding zich niet weinig voorstaan.5 Schier met de geheele wetenschappelijke
1 Monografie van De Jonge: Nederland en Venetie. 1852. —Distichon van Hooft. 1620:
Waar is paar, van vernuft en van krachten zoo kloek.
Als de Leeuw met het Zwaard en de Leeuw niet het Boek? Toespeling op de wapens van Holland en Venetie.
2 Over Dominico Molino bij De Jonge, bladz. 37i! vgg.
3 D. Heinsius, G-ratulatio do Foedere eet., iö2(). — Ad Serenissimum Venetonun Reipublicae Ducem ac Senatum. — Ad illustrissimum M. Antonium Moresinum. — Ode ad illustrissimum et excellentissimum vimm Dominicum Molinum. — In expeditionem Indicani eet. — Petrus Francius, Victoriae Venetae, in de Poëmata van 1680, 1682. 1697.
4 Door den hoogleeraar M. Z. Boxhorn. — Titel: Oratio funebris in obitum illustrissimi herois Dominici Molini, Patricii et Sanatoria Veneti, 1635, 1651. — Uittreksels bij De Jonge, bladz. 383 vg.
5 De jurist Dirk Graswinckel schreef tot Venetie\'s eer: Libertas Ve-neta, sive Venetonun in se ac suos imperandi jus, 1634; en: Dissertatie de jure praecedentiae inter Serenissimam Vent\'tam Rempublicam et Serenissimum Sabaudiae Ducem, 1644.
287
VIERDE HOOFDSTUK.
wereld te onzent wisselde lüj brieven. „Door de vruchten van den geest der nederlandsche geleerden in het Zuiden meer bekend te maken, wist hij tusschen hen en de italiaansche beoefenaren dor wetenschappen en letteren een band te doen ontstaan, gelijk nimmer te voren en nimmer daarna bestaan heeftquot;. 1 Van de wederkoerigo sympathie der Nederlanders voor Venetie was reeds in 1000 door don jongen Hugo de Groot blijk gegeven, toen hij den venetiaanschen doge zijne latijnsche vertaling van Stevin\'s Havenvinding opdroeg. - In hetzelfde of hot vorige jaar werd Venetie door den jongen Hooft bezocht.3
Verschillende fraaije verzen van Vondel zijn aan Venetie\'s we-derstaan der Turken gewijd, en vieren het aandeel van sommige Nederlanders in dien strijd. \' De Groote Heer maakte zich boos genoeg dat onderdanen van de republiek der Zeven-Provincien, met welke hij in vriendschap leefde en wier handelsbelangen hij bevorderde, züne vfanden de Venetianen met schepen sn wapenen bijstonden. 5 De nederlandsche vrijbuiters evenwel stoorden zich weinig aan die protesten, en hun hoofdaanvoerder Coert Siewerts verwierf in de dienst van Venetie zich een naam als admiraal. 8 Deze Coert Adelaar, gelijk Inj in de wandeling genoemd wordt, is niet de minst pittige persoon uit de geschiedenis onzer betrekkingen met de adriatische republiek. Noor van afkomst trad hij op jeugdigen leeftijd bij de nederlandsche marine in dienst, tot hij, fortuinzoeker geworden, Venetie zijne hulp tegen de
1 Woorden van De Jonge, bladz. 380 vg.
2 Over de Havenvinding van Stevin, vertaald door De Groot, hiervóór II1 176 en noot 1, 112 19.
;i Hooft\'s italiaansche Reis-Heugenis, 1598—lOOi, achter liet 2,,fi Deel der Brieven door Van Vloten, bladz. 42(5 vg.
1 Venetiaansche gedichten van Vondel: De doorluchtighste heerschap-pye van Venetie. — Op de neèrlaegh der Turksche vlote; aan Venetie, Ki ii». — Op den Zeetriomf der Heerschappye van Venetie, 1(55«;. — Nootweer tegens den inbreuk van Turkye, 1(561. — Kandia op haar uiterste, 5 Uit. de brieven (1646) van Cops, nederlandsch resident te Konstan-nopel, bij De Jonge, blad/. 227 vgg.
(5 Bijzonderheden omtrent Coert Siewerts bij De Jonge, bladz. 253 vgg. — Sedert verscheen de deensche monografie: Chr, Bmun, Curt Sivertsen Adelaer, en historisk Undersógelse, Kopenhagen 1 872. Met portret.
•288
ZEIDEN EN PERSONEN.
Turken ging aanbieden. Van de buitengewone gaven, in die betrekking door hem ton toon gespreid, spreekt de rang weike bij zijne terugkomst in Nederland, toen Johan de Witt den veertigjarige het opperbevel over de vloot der Staten aanbood, voor hem weggelegd scheen. 1 Om onbekende redenen wees Coert Adelaar dit voorstel van de hand, en werd admiraal-generaal in dienst van Denemarken. 2
De jongste levensbeschrijvers van Nioolaas Witsen maken zwarigheid dien amsterdamschen burgemeester uit de laatste jaren der IT\'1» eeuw een groot man te noemen. Volgens hen heeft hij noch in de wetenschap uitgemunt, noch in de staatkunde, en is hij niet meer geweest dan een achtenswaardig middenman. \'
Dit belet niet dat wij hem als den representative man eener kaste te beschouwen hebben. Ware Witsen verbonden geweest aan eene universiteit, hij zou niet doorgegaan zijn voor een hoogleeraar van den eersten rang. Als minister van een alleen-heerscher zou hy in de geschiedenis van zyn land of van Europa geen diepe sporen van zUn bestuur nagelaten hebben. Minstens vijfentwintig ambtgenooten, burgemeesters van Amsterdam gelijk hij, afgevaardigden ter Staten van Holland en ter .Staten-Generaal, bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie, gezanten van Nederland bij verschillende Hoven, waren in hunne eigen oogen lieden van dezelfde beteekenis. Mogelü\'k zelfs werden er onder hen gevonden die zich als zijne meerderen beschouwden. Doch Witsen alleen verbond in zijn persoon, met de
1 In — Brandt, Leven van De Ruyter, bladz. 378.
2 Overleden in i«75, drie en vijftig jaren oud, na negen jaren in Denemarken aan liet hoofd der zeemagt gestaan te hebben.
ó .1. F. (Rebhard Jr., Het leven van Mr. Nicolaas Cornelisz Witsen, 1881 —1882. Twee Deelen. — J. G. Frederiks, Ned. Spectator 1882, N0 37 —40. — Witsen\'s eigen levensbeschrijving is uitgegeven door P. Scheltema in het Deel van Aemstels Oudheid, 1872.
ir2 19
289
VIERDE HOOFDSTUK.
magt of den invloed van een amsterdamsch regeringslid, de kundigheden van een wetenschappelijk dilettant. Zijn kollega Hudde en hij waren de volledigste exemplaren eener belangwekkende soort; eu Witsen had op Hndde vóór, dat zyne geografische en overige studiën minder ver buiten het bereik der geletterde schare lagen. 1
Witsen\'s kaart van Tartarüe, gereed gekomen in 1691, werd in het buitenland door sommige geleerden zoo bewonderd dat de president der Royal Society haar maker een tweeden Columbus noemde. „Indien gij er in slaagt de juistheid uwer aanduidingen te staven,quot; schreef sir Robert Southwell hem, „dan behoeft gij niet langer aan uw roem te denken, maar zult alleen om nederigheid te bidden hebben.quot; 5
Algemeen wordt aangenomen dat Witsen\'s boek over den scheepsbouw en het scheepsbestier, dat in 1671 het licht zag en niet vele jaren daarna in het russisch vertaald werd, den stoot gegeven heeft aan Peter den Groote\'s voornemen met eigen oogen zich te gaan vergewissen omtrent de inrigting der neder-landsche militaire en handelsmarine. 1 Het werk bewees dat de schrijver juiste denkbeelden had ten aanzien van het bijzondere in de geschiedenis van zijn land, beschouwd uit amsterdamsch oogpunt. De handelsvloot en de oorlogsvloot: twee slagaderen van Amsterdam en van de Republiek. Witsen werd de natuurlijke gids van den czaar in Nederland. 2
Willem III achtte hem een man van zoo veel gewigt dat, toen Witsen in 1688 zich bereid had verklaard den aanslag des stadhouders op Engeland te ondersteunen, de hagchelijke onderneming als gedekt beschouwd werd door het krediet der hoofdstad
290
Johan Hudde. Witsen\'s ambtgenoot, heeft als mathematicus uitgemunt. — Van der Aa, B. W. VIII 1395 vgg.
Uit .Tae. Scheltema bij Gebhard, I 417—U7.
ZEDEN EN PERSONEN.
zelf. 1 Witserfs optreden in Engeland als gezant \'der Ötaten-Generaal, daarna, was niet een gevolg van zijn diplomatiek genie: ook niet van zijne staatsmansbekwaamheden in liet algemeen. 2 De post werd zyns ondanks door hem vervuld, en hy reikhalsde naar liet einde van zjjn mandaat. 3 Door het afwijzen eener verheffing in den adelstand toonde hij een verstandig man te zijn. zonder hersenschimmen omtrent zijne persoonlijke bevoegdheid.4 Doch ook dit wegcijferen van zichzelf kon niet verhinderen dat hij voor het beligchaamd Amsterdam gold. Geen ander burgemeester dier stad heeft in de geschiedenis van Europa zulk eeno voorname rol vervuld. Door zijne betrekking tot Willem Hl aan den eenen, tot Peter den Groote aan den anderen kant, behoort Witsen met Van Beuningen en Van Beverningh tot de hoofdpersonen van zyn tijd. 5 Voltaire liet hem slechts regt wedervaren, toen hij op zijne wijs in dit verband hem eervol vermeldde. *
1 Wagenaar,. Vad. Historie, XV 424 vgg. Uit Witsen\'s eigenhandige aanteekeningen. — Van Lennep, almanak Holland I8fi5: Mijmeringen in en over Amsterdam. — Gebhard, I 310—334.
2 Uittreksel uit Witsen\'s Bijzonder Verbaal bij Jac. Schel te ma. Mengelwerk 1823, III II 131 Vgg.
3 Witsen aan Hudde. 12 Mei icso uit Londen: „Kom ik eens uit «le galej, niemant krijgt er mij weder in.quot; Gebhard. I 352 noot 2. — Witsen aan burgemeesteren van Amsterdam, 12 Julij 1(189 uit Londen: ..Ik ben noode tot deze deputatie gekomen.quot; P. Scheltema, Aemstels Oudheid, .rgt;,,e Deel. — Bijzonder Verbaal: „Ik vervloek de uur dat ik herwaards kwam.quot; — Slot van het Bijzonder Verbaal: „Dus is deeze deputatie en ambassade naar Engeland ten einde, in welke ik in mijn persoon klaar gezien heb dat een vergeten burger best is.quot;
4 „Een adellijke titel wordt hem aangeboden; maar de kinderloos\' patriciër lijdt niet aan de zucht tot verheffing die onze burgerlijke regenten een paar eeuwen lang belachelijk deed zijn aan de vreemde hoven.quot; Frederiks.
5 Van Beuningen en Van Beverningh behooren tot de groep neder-landsche diplomaten der I7,,e eeuw, als wier type ik Francois van Aerssen voorstelde. Hiervóór, bladz. 23ü vgg.
(gt; „Pierre le Grand s\'instruisait dans la maison du bourguemaitre Witsen, citoyen recommandable a jamais par son patriotisme et par l\'emploi de ses richesses qu\'il prodiguait en citoyen du monde, envoyant a grands frais des hommes habiles chercher ce qu\'il y avait de plus rare dans toutes les parties de l\'univers, et frêtant des vaisseaux a ses dépens pour découvrir de nouvelles terresquot;. Uit Voltaire\'s Essai sur les Moeur*.
291
VIERDE HOOFDSTUK.
Ofschoon Witsen niet zoozeer een wegbereider was in de wetenschap der 17,,e eeuw als een voorlooper der vele liefhebbers welke «le l^lt;lw in Nederland zou zien opstaan, verdient het niettemin onze aandacht dat een zoo vermogend en zoo aanzienlijk man zulk een belangeloozen yver ten toon spreidde. Gedurende de vijfendertig jaren dat hij ten behoeve zijner tartaarsche landen plaatsbeschrijving bouwstoffen verzamelde, zijn voor dat doel groote sommen door hem uitgegeven. 1 Hij behoorde tot het geslacht der nederlandsche mannen van rang, zoo niet van geboorte, hetwelk ik vroeger zeide na Filips van Marnix nog eene geruime poos erfgenamen voortgebragt te hebben. 2 Amsterdammer met hart en ziel droeg hij er roem op, dat du tweede echtgenoot zijner overgrootmoeder ingenieur en architekt geweest was en zich als kaartemaker onderscheiden had.3 Dat deze Joost Jansen Bilhamer of Beeldsnijder in 1574 tegen den prins van Oranje de spaansche zijde had gehouden, en ten dienste der belegeraars van Leiden door hem eene kaart der leidsche omstreken was vervaardigd, dit telde Witsen niet of bedacht het niet. 4Amsterdam ging bij hem boven Nederland. Gelijk zijne persoonlijke eerzucht was zyne geboortestad waardig te vertegenwoordigen, zoo erkende hij gaarne den man als zijn voorvader wien door burgemeesters dier stad, nog eer zij geus werd, hei vol-
Voorrede van Noord en Oost Tartarye, 1705, 2\',A Druk ; „Nimmer zoude ik dit werk hebben derven opvatten, \'t en ware op mijne jengel in de nabuurschap veeier gewesten in dit werk begrepen hebbende ge-reist, aldaer der geschapentheit kundig ware geworden: tot dat eindelijk ... de kaarten, hier achter ingevoegt, ter goeder trouwe van mij zijn gemaekt, zoo als ook alle de prenten na het leven zijn getekent, en de beschrijvinge der plaetzen, na een arbeid en vlijt van meer als vijf\' en dertig jaren, en niet zonder zeer groote kosten, hebbe ontworpenquot;. — In l»!64 vergezelde de jonge Witsen den gezant Boreel naar Moskoii. Uittreksels uit Boreel\'s brieven aan burgemeesters van Amsterdam bij Gebhard, I 33 vgg.
Hiervóór, lquot;1\'\' Hoofdstuk, § u.
:j Aanmerkingen van Witsen op Commelin\'s Amsterdam. Bij Gebhard, 11 47!l vg.
Hiervóór, i8*\'\' Hoofdstuk, § vi. — R. Fruin, Beleg en Ontzet van
ZEÜEK EK l\'LKSUNEN.
brengen van een gewigtig werk toevertrouwd was eu clie er zich met eere van gekweten had.
XIU
Er praktizeerde in Den Huag, toen Peter de Gruote in lö9T voor de eerste maal Nederland bezocht, een .jong advokaat uit Zeeland, van wiens regtskennis en talent voor de pleitzaal reeds toen zekere roep uitging ; zoodat de czaar, naar verhaald wordt, pogingen in het werk deed stellen hem voor Kusland te winnen. Cornells van Bynkershoek echter, hetzij dergelijk aanbod werkelijk tot hem kwam of niet, bleef Nederlander en zou daarna, eerst als lid vau den Hoogen Raad van Holland, Zeeland eu West-Friesland, vervolgens als voorzitter van dat kollegie, in de geschiedenis dor nederlandsche magistratuur zich een blijvendeu naam maken. 1 Ongerekend de lof dien hij door zijne juridische geschriften ook in het buitenland oogstte. 2
In den regel grijpt de regterlyke magt noch in de loopende staatszaken, noch in de belangen van leger of vloot, noch regt-streeks in die van den handel of de nijverheid. Hare werking in het verleden ontsnapt de aandacht, of wordt alleen door de bijzondere historieschrijvers opgemerkt. s Reden te meer Bynkershoek te gedenken. In het gemeenebest der Zeven-Provincien werden even veel regterlijke kollegleu gevonden als de bijzondere plaatsen schepenbanken telden. Er waren pronvinciale Hoven:
Ueboren te Middelburg. Mei LliTj. en vuil ouder tot ouder een Zeeuw zoon van een zeilmaker en reeder, tevens kapitein der middeLburgsche schutterij. — Het verhaal van czaar Peter\'s voorstellen aan Bynkershoek is afkomstig van .Tac. Scheltema. Peter de Cxroote in Holland en te Zaandam, 1814. II »11. — O. W. Star Numan\'s monogratie over Bynkershoek. iscy, bladz. «7 vg.
a Eene volledige uitgaaf van Bynkershoek\'s werken, bezorgd door Vicat. hoogieeraar in de regten te Lausanne, is verschenen te (relieve in 17lgt;l.
;i G. \\V. Vreede. Jaarboekje van de Kegterlijke Magt, —1342.
Opstellen over den Hoogen Raad vau Holland, Zeeland, eu West-Friesland.
VIERDE HOOFDSTUK.
in Ben Haag bevond zich bovendien een Hooge liaad. De voorzitter van dit laatste ligchaam, zamengesteld uit tien leden, werd voor den invloedryksten regterlijken ambtenaar van het land gehouden. Tegenover het nageslacht vertegenwoordigt hy de breede schaar der vereenigde regters uit het tijdperk der Republiek. \'
Na Hugo de Uroot heeft in kwestien van publiek regt geen ander nederlandsch jurist in den vreemde zulk een gezag verworven als Bynkershoek. Toen in 1720 een gezant van Sleeswijk-Holstein in Den Haag, zekere graaf De Piohr, door spekuleren in aandeelen der engelsche Zuidzee-Compagnie een bedorven man geworden was en hij tegen schuldeischers zich poogde te dekken door een beroep op zijn karakter als extraordinaris-envoyé, toen schreef Bynkershoek naar aanleiding van dit geval eene studie over het gezanteregt in het algemeen, welke nog heden met onderscheiding genoemd wordt.2 Graaf De Flohr trof eene schikking met zvjne krediteuren, en werd vergeten. De naam van den hollandschen regtsgeleerde bleef leven. 3
In drie werken van meer omvang behandelde Bynkershoek een aantal kwestien uit het romeinsche, het staats-, en het burgerlek regt. Alles in het latyn. Vele punten kwamen ter spraak naar aanleiding van zaken, den schrijver voorgekomen als raadsheer en president. Studie van het oudhollandsch regt, gelijk in onze dagen aan de orde is, was alle nederlandsche juristen toen vreemd. Men bemerkt niet dat op De Groot\'s Inleiding door Bynkershoek voortgebouwd is. De nationale wetgeving uit den gra-vetijd beschouwde ook hij als in zichzelf onbruikbaar door onvolledigheid en tegenstrijdigheid. s Alleen door het romainsche
1 Beijnen, Staatsregeling, 3lt;lc Druk, bladz. 74 vgg.
2 Liber singularis de Foro Legatorum, 1721.
3 Star Kuman, bladz, 235—30-1, 328.
4 Observationum Juris Romani libri quatuor, 1710. — Nogmaals vier boeken over hetzelfde onderwerp, 1733. — Quaestionum Juris Publiei libri duo, 1737. — Juris Privati libri quatuor, 1744.
5 „Excute Comituin et Ordinuin edicta, decreta, rescripta, excute pri-vilegia, statuta locorum, consuetudines, et oberrabis saepe incertior quam dudumquot;. Uit de opdragt der Obsei-vationes Juris Romani J. bij Star jN\'umau bladz. 243 vg.
294
ZEDEN EN PERSONEN.
regt viel er orde in dien chaos te brengen. 1 Komt aan de landswetten, indien zy er zijn, bij het uitspraak doen in. geschillen tusschen Nederlanders de voorrang toe. telkens als die wetten zwijgen of ontbreken, moet tot de regtswetenschap der Romeinen de toevlugt genomen worden. -
Eene uitzondering maakt Bynkershoek omtrent kwestien van volkeregt. Te Home kon eene vrouw geen gezantschap bekleeden omdat de Homeinen het in een gezant een onmisbaar vereischte achtten te kunnen optreden in regten: eene bevoegdheid welke de romeinsche vrouwen niet toekwam. \'Maar noch de rede noch het gebruik, leert Bynkershoek, dulden in dit geval de toepassing van den romeinschen regel. 2 Hem is het bekend dat in 1700 de koning van Denemarken tot agent van dat rijk te Amsterdam eene weduwe heeft aangesteld, bijgestaan door haar zoon; en er is geen reden waarom hetzelfde niet plaats zou hebben met diplomatieke ambtenaren van hopger rang. Indien vrouwen den troon beklimmen kunnen, waarom zou eene vrouw niet benoemd kunnen worden tot gezant, inzonderheid bij eene koningin? BJj gezantschappen komt het niet aan op kracht, zooals in den oorlog, maar op verstand, beleid, vaardigheid, kunst van dreigen, van vleijen; hoedanigheden die de vrouwen dikwijls in hooger mate bezitten dan de mannen.\'
Dit humoristische schijnt in tegenspraak met den deftigen aanblik van Bynkerskoek\'s in perkament gebonden werken en klassieke taal. Het strüdt ook met zijne pogingen tot vernietigen der exemplaren van een in zijne jeugd door hem uitgegeven spotblaadje in de moedertaal. Er kwamen in den Haagschen Mercurius sommige onstichtelijke bladzijden voor, die een president van den Hoogen Raad op later leeftijd afkeuren en verloo-
295
„Absque Jure Romano soixlet omne Jus Patriumquot;. Bij Star Numan 1\'hlil/. 242.
:( Quaestiones Juris Publici, 2lIf\' Boek, ó\'1\'\' Hoofdstuk.
VIERDE HOOFDSTUK.
chenen moest. 1 Toch behoeven voor ons doel, bij het beoordee-len van Bynkershoek, die O^ewaeriyesCzoo werden in de wandeling de afzonderlijke nummers van het blaauwboekje genoemd) niet geheel bniten rekening te blijven.
Vergelijken wg het voortreffelijk latijn des auteurs met zijn hollandsch, dan zien wij eene kloof\' gapen die tot de kenmerken van het tydvak behoort. Somtijds is er geest in den toon waarop de haagsche Mercurius nu de zeden van den dag berispt, dan uitvaart tegen de haagsche advokaten,quot; dan aanteekening houdt van sommige gebeurtenissen te onzent of in den vreemde. Maar het is eon geest die zonder uitzondering den toon van hot oud-vaderlandsch kluchtspel nadert, en waarop, ondanks de geleerdheid door den jongen schrijver ten toon gespreid, de klassieke vorming zonder invloed gebleven is. Te dien aanzien behoort Bynkershoek tot de groep dor vroeger genoemde nederlandsohe filologen. Twee folianten vult hij met latijnsche opstellen die om strijd van belangstelling, oordeel, doorzigt, en vernuft getuigen. Beproeft hij hollandsch te schrijven, dan weet hij slechts kwinkslagen voort te brengen over wier dubbelzinnige vrolijkheid li(izelf naderhand zich schaamt.\'
Gunstiger moet onze meening over de hollandsche brieven luiden, in 1722 en volgende jaren door Bynkershoek met den zoeuw-schen raadpensionaris Van Citters gewisseld, toen hot er op
296
Volledige titel; Nieuwe Oprechte Haegse Mercuur, behelsendc* .-afy-rique, politique en academische rertexien, Klöö. Hei-drukt in 1711. — Bij .Star Numan, bladz. r,o vgg.. 44» vg.
* „Op de Advocaten had Themis het ook niet groen, om dat/0, in plaats van regt, haer raisonnementen zoo duur verkoopen, «laer nogtans het regt ten geen anderen oorsaek is gemaekt. als om de zelve te couperen, dewyl ieder, die macr wat Decoctum Philosophicum gedronken heeft, ligt een dozyn raisons kan opdissen, die zoo wat na de acquiteit gefatzoeneert zyn.quot; Haegse Mercuur, bij Star Numan, blad/, iyi vg.
a „Nadat het de Hooge Overigheyd behaegt had de voortzetting van het buitensporige blaadje te verbieden, werden wel de verschenen noni-mers door Van Bynkershoek in één band vereenigd eu met eene voorrede verrijkt, maar op meer gevorderden leeftijd (zijn naam wa-s niet onbekend gebleven) liet hij de exemplaren overal opkoopen, en vindt men getuigd dat hij somtijds wel een dukaat voor het stuk besteeddequot;. Star Numan, bladz. i;:;.
üfcDIiN\' LK PEKSONKN.
aankwam hom van raadsheer tot president te duen bevorderen. Op geestigheden wordt in die korrespondentie geen jagt gemaakt, en het wemelt er in den trant des tyds van stadhuistermen en bastaardwoorden. Doch de brieven zijn belangrijk als bijdrasren tot de geheime geschiedenis van Bynkershoek\'s benoeming. 1
Hoewel er geen termen siün hem niet voor goed rond of goed zeeirwsch te houden, en hü, eenmaal gekomen waar hij wezen wilde, ons toeschijnt volle regt gehad te hebben tot het voeren van dit devies, kuipte Bynkershoek bij die gelegenheid trots den volleerdsten intrigant.
Bijna anderhalve eeuw was hot geleden dat men in den uit Zeeuwen en Hollanders zamengestelden Hoogen Kaad het voorzitterschap niet aan iemand uit Zeeland opgedragen had. Altijd heette liet dat voor die waardigheid de bekwaamste en meest regthebbende persoon in aanmerking was gebragt: maar de Zeeuwen gingen het bedenkeHik vinden dat deze hoogste prils nooit elders dan in Holland viel. ïeregt hielden zü het er voor dat dit een gevolg was der heerschende Korrespondentie of Vriendschap. 3 Wanneer in de .Staten, aan welke de benoeming stond, de afgevaardigden der zuidhollandsche en der noordhol-landsche steden het er op gezet hadden elkander te believen en aan het hoofd van den Hoogen Kaad oen voorzitter van hun fabrikaat te brengen, dan schoot er voor Zeeland niet veel anders over dan het gelag te betalen. Al was de hollandsche kandidaat een afgeleefd man, het deed niet. Ook door het bevorderen van grijsaards kon in Holland aan bloedverwanten en vrienden eene dienst bewezen worden.
Na zoo langen tijd is het niet mogelijk in bijzonderheden na to gaan welke grooter en kleiner liaagsche laagheden de zeouw-
1 Bij Star Numaii, bladz. 91—li».
2 Opdragt der Quaestiones Juris Publici: „Animi candidi et vere Zelandi est aperte agerequot;. Bij Star Numan, bladz. 494.
ö Opstellen van De Witte van Citters over de Korrespondentie en de Traktaten van Vriendschap. Nederlandschu Spectator, 18«3—18«7.
4 Mr. Simon Admiraal, om wiens wil Bynkershoek bij eene eerste sollicitatie achtergesteld werd, was» op het tijdstip zijner verheffing tot president zijn «2slft levensjaar ingetreden. — Bynkershoek aan Van Citters, bij Star Numan bladz. !)7.
297
VIEHDE HOOFDSTUK.
298
scha raadsheer heeft moeten bedruven om het tot zeeuwsoh voorzitter te brengen. Dat de prijs ten laatste door hem gehaald werd is een bewüs dat ook de Zeeuwen hunne Vriendschap hadden, en de eene hand somtyds de andere waschte. Van vijfentwintig stemmen behoorden er minstens dertien door Bynkers-hoek gewonnen te worden; en die meerderheid, hij moest haar verwerven door trappen klimmen, door het platloopen van deuren in de haagsche logementen van afgevaardigden, door het voorspiegelen van wederdiensten, door het fnuiken van invloeden regts, het versterken van invloeden links, en hetgeen in eene aristokratische republiek, waar alles aan familie-regering hangt, verder onvermijdelijk is. 1
De Hooge Raad trof het dat Bynkershoek niet enkel met de stroopkan wist rond te gaan. Van zijne mededingers naar het voorzitterschap was hij zonder tegenspraak de bekwaamste regts-geleerde. Alleen begrijpen wjj dat hjj daarna geen lust gevoelde als schrijver der Oyevaertjes bekend te staan. Hadden de tijd-genooten geweten op welke wys men toen in eer en deugd president van den Hoogen Raad werd, en had een satiricus dit geheim geestig aan de groote klok gehangen, het publiek zou van oordeel zijn geweest dat de door Bynkershoek zoo scherp gehekelde balie niet de eenige zwakke zijde der vaderlandsche regtsbedeeling vormde.
Bynkershoek aau Villi Citters uit Den H.iag lö Oktober 1722 : „Dt* heeren ordinavis-gedeputeerden van Zeeland hebben met my de ronde gedaan aan alle de Logementen, en wy syn overal met seei veel vrien-delykheid en heusheid ontfangen, hebbende verschelde leden opentlyk betuigt dat se seer veel redelykheid vonden in het versoek van de Heeren Staten van Zeiand, en te gelyk dat se inclinatie hadden om my dienst te doen. Dog gelyk generale bewoordingen en complimenten het werk niet doen, soo apprehendere ik seer de sollicitatie van myn confrater Admiraal, ml dat ik gisteren in \'t sekere heb ontdekt dat de seven steden in het Noorder-qnartier sig al by het leve van onse gev/ese President [Mr. Hnybert Rosenbooin, overleden 4 Oktober 1722] voor syn WEdp [Mr. Simon Admiraal] hebben geëngageert. Het sonde derhalven daar op aankomen, wie de meeste vrienden in het Znyder-qtiartier sonde konnen vinden enz.quot;* — Star Nnman, bladz. !I7.
ZEDEN EN PERSONEN.
XIV
Toen Bynkershoek in zülle VerhandeHugen van Staatszaken, wier latijnsclie tekst het licht zag in 1737, de vraag opwierp in hoever de nederlandsohe israëlieten van spaansohe afkomst regt hadden zich te beroepen op Art. 4 van het vredestraktaat van Munster tusschen de Republiek en Spanje: „De onderzaten en inwoners van de landschappen der voorzegde Heeren, Koning en Staten, zullen ook mogen komen en verblijven in de landen de een van de anderen, en daar hunne trafieken doen en hun koophandel drijven, zoo ter zee en op andere wateren als te land\'\', — toen vertoefde hü bi) eene kwestie welke op dat oogen-blik reeds grootendeels tot de geschiedenis behoorde. Spanje was tusschentijds de bondgenoot van Nederland geworden. Een spaansch hulp-eskader had onder den admiraal De Buyter tegen de Fransohen gevochten in de Straat van Messina. In de Zui-delijke-Nederlanden hadden spaansche troepen onder Willem III gediend. Het geval der spaansch-portugesche joden van Amsterdam en Rotterdam was in Bynkershoek\'s dagen schier uit den tijd, en het kan ons by na onverschillig zijn in welken zin de volkeregtskwestie door den beroemden jurist opgelost werd. \'
Des te meer verdient de geschiedenis der joden in Nederland daarvóór onze aandacht. Inzonderheid de stad Amsterdam heeft in de 17lt;i» eeuw eene rol in de lotgevallen van Israël vervuld. De joodsche geleerden zelf noemden Amsterdam een ander en grooter Jeruzalem, en lieten van hunne vestiging in de Zeven-Provincien een nieuw tijdperk dagteekenen. Amsterdam werd de joodsche moeder-volkplanting, die met de door haar gestichte dochterkolonien te Hamburg, in Denemarken, in Engeland, voortdurend de levendigste betrekkingen onderhield.2
1 Bynkershoek\'s oplossing luidde ontkennend: -Si me audlas, Judaeus in Hispaniam venire non potent, nam, qua .Tndaens, diu ante § 4 pro-scriptus est; nee proscriptis favet ille g 4.quot; Quaestiones Juris Publici, 2\'\'^ Boek, 2üsl*gt; Hoofdstuk. — Koenen, Geschiedenis der Joden in Nederland, 1843, bladz. 151 vgg.
2 Graetz, Gesehichte der Juden, l0Je ÏJeel. 1882, 2,le Druk. Hoofdstuk: Das holliindisehe Jerusalemquot;.
■299
VIEKDK HOOFDSTUK.
Men kan de stelling dezer oude joodsche gemeente in Nederland, bij underscheidir.g van de groote kalvinistisehe staatskerk, best van al vergelijken met die der mennonieten, der lutheranen, der remonstranten, inzonderheid der roomsch-katholieken. Een klein getal welklinkende namen, — namen van priesters of theologen voor het meerendeel, waaronder dichters, — Stalpaert van der Wiele, Marius, Van der Cruyssen, Kanning, Rosweyde, Van Heussen, — bewaren uit het Nederland der 17d\'- en het begin der 18lt;ie eeuw de herinnering der roomschen. J Met die van eenige schilders en eenige musici zetten xij de overlevering van een vroeger tijdperk voort. Hunne dragers verdedigen liet pausdom, en houden de voorvaderlijke kudde zoo goed mogelijk bijeen. Pastoor Marius wordt een persoon van gewigt voor het inwendig leven van Vondel. Rosweyde (1569 — 1629) gaat to Antwerpen de grondslagen van het groote werk der bollandisten over de Levens der Heiligen leggen. quot; Van Heussen (1654-1719) redt van onder de puinhoopen van don geuzetijd de heugenis der middennederlandsche kerkgeschiedenis. 1 Twee vrouwen, twee zusters, Anna Koemers en Maria Tesselschade, nemen de honneurs van het oude geloof in de vaderlnndsche letteren waar.
Iets dergelijks verrigten op hunne wijs de amsterdamsche joden, hoewel zij met de vaderlandsche roomschen voor het overige niet één punt van aanraking hebben. Hunne hoop is op de kalvinisten gevestigd. De oudste synagoge te Amsterdam is naauwlijks jonger dan de oudste walsche kerk.quot; Eer eene halve eeuw verloopen is wonen er te Amsterdam, in meer dan
300
1597.quot; Graetz, IX fiiis vgg.
ZEDEN EN PERSONEN.
flriehondevd vaak deftige huizen, vierhonderd israëlitische fami-lien, voor het meerendeel afkomstig uit Portugal. Zij hebben even buiten de start hunne eigen begraafplaats. 1 Er vormt zich, ook door het overkomen van geloofsgenooten uit Duitschland, eene amsterrtamsche Jodebuurt ; en die buurt is niet, zooals te Frankfort en te Kome, een Ohetto, maar eene aan het overige in alles gelijke wijk der stad. Deze Israëlieten worden als neder-landsche staatsburgers beschouwd, en in 1657 door de Staten-Generaal openlijk daarvoor erkend. 2
Zeer verschilde die stand van zaken van hetgeen vroeger gezien was. Onder de regering van Karei V en van Filips II, vóór de afscheiding, bevond zich in Nederland geen enkele jood, tenzji bij oogluiking hier of daar. In 1532 en 1540 werd door het Hof van Holland aan alle joden het verblijf in die provincie en in Zeeland by plakaat ontzegd. Niemand mogt hen innemen; ieder moest hen aanbrengen. \' Het ontstaan der amsterrtamsche kolonie na 1572, met hare zustergemeenten te Rotterdam en later in Den Haag, was een nieuw verschijnsel. Te Middelburg had men de neerstrijkende Israëlieten aanvankelijk niet willen toelaten. Evenmin daarna te Haarlem.
Byna al de spaansch-portugesche joden, die zich in Nederland kwamen vestigen, waren Marranen of gewezen roomsch-katho-lieken voor den vorm. Krachtens eene soort van vergelijk met de Inquisitie hadden zij, zonder hun voorvaderlijk geloof geheel en al te verzaken, in Spanje het katholicisme aangenomen en hunne joodsche namen tegen spaansche of portugesche verwisseld. \' In dien onhoudbaren toestand kwam het opstaan der Noord-Nederlanders tegen den gemeenschappelijken spaanschen onderdrukker hun onverhoopt een uitzigt openen. Stil maakten zij zich uit de voeten, en velen hunner werden eerst op vol-
1 Henriquez de Castro, Keur van Grafsteenon der Portugesche Israëlieten te Ouderkerk aan den Amstel, 1883. — De Hoop Schetter, Gids 1880, 1 331 vgg.
2 Besluiten der Staten van Holland en der Staten-Generaal van 12 en 13 .hilij 1057 bij Koenen, bladz. 153 vg.
3 Koenen, Üe joden in Nederland, bïadz. 129.
4 Graetz, IX 233 vgg. Tweede gedeelte van liet, 7\'le Hoofdstuk: Di;.* Marranen nnd die Inquisition.
801
VIERDE HOOFDSTUK.
wassen leeftijd, door de plegtigheid der besnüdenis, te Amsterdam ingelijfd bij de joodsche gemeente.
Voor het meerendeel behoorden zij tot don gegoeden middenstand en hadden eene geletterde opvoeding ontvangen. De kooplieden in hun kring werden aandeelhouders van oost- en west-indische compagnien. De eenen staken uit Amsterdam naar Brazilië over, 1 de anderen gingen zich naderhand in Suriname vestigen. 2 Wat hunne algemeene ontwikkeling betreft, — men kau niet zeggen dat onder hen, Spinoza uitgezonderd, vernuften van den eersten rang opgestaan zijn. Hunne artsen hadden vermaardheid als praktiserende geneesheeren, niet als -wetenschappelijke wegbereiders. Hunne theologen waren orthodoxe rabbijnen, letterknechten van dezelfde soort als de regtzinnig-gere-formeerde predikanten van het tijdvak. De kennis van het Oude-Testament in Nederland is door hen niet wezenlijk vooruitgebragt. De fransche priester Richard Simon was een beter hebraïcus, en had meer vorstand van historische kritiek, dan zij. s Misschien de nuttigste hunner was Joseph Athias, de geleerde amsterdam-sche boekdrukker, die voor een\' fraaijen hebreeuwsciien bijbel, goedgekeurd door leidsche professoren en amsterdamsche rabbijnen, in 1677 van wege de Staten-Generaal met een gouden halsketen en penning vereerd werd. 3
Zoo oordeelden echter de tijdgenooten niet. Mannen als Hugo de Groot, als Kaspar van Baerle, als Gerard Vossius en zijne zoonen, beschouwden de amsterdamsche rabbijnen als doorgeleerde lieden. Zij raadpleegden hen, en geloofden in hen, bij hel behandelen van vraagstukken omtrent de hebreeuwsche oudheid. Evenmin werd, regtstreeks of zijdelings, hunne voorlichting dooide regtzinnige vertalers en kantteekenaars van den Staten-Bijbel versmaad. Onze christenen van onderscheiden rigting hielden het met den medicus-theoloog Samuel da Silva, die tegen den twij-
302
Graetz, X a(i vgg.: Die Judeu in Bi-asüien.
Over de joden in Suriname bij Koenen, bladz. 284 vsg. — Hiervóór, bladz. -Ti; vgg., over Sommelsdijk te Paramaribo.
Koenen, De .joden in Nederland, bladz. yati.
ZEDEN EK PERSONEN.
f\'elaar Uriel Acostu de onsterfelukheid der ziel verdedigde. 1 Het werk van Manasse Ben-Israël, over sommige oud-testamentisehe profetien betreffende een duizendjarig rük,\'\' werd aan Isaac Vos-sius opgedragen, en deze liet zich de hulde welgevallen. Rembrand etste voor dit boek vier prenten, en vervaardigde ook des auteurs portret.2 Manasse Ben-Tsraël was een populair man. De soort van studiën dezer geleerde amsterdamsche .ioden vielen zoo in den smaak, dat hun stadgenoot, de gereformeerde theoloog Surenhuys, een gedeelte van den Talmud met hunne hulp in het latün vertaalde, en hij de kalvinistische studenten aanmoedigde, liever dan hun tijd aan klassieke oefeningen te verdoen, zich in deze voorbereidingschool tot de kennis van den uit Israël voortgekomen Christus te begeven.quot;
Sprekend over Spinoza vond ik reeds vroeger gelegenheid de hebreemvsche tint te doen opmerken welke in die dagen over de nederlandsche zamenleving lag.s Uit het spinozisme zelf zijn in den boezem der hervormde kerk volksketterüen voortgekomen die daarvan de duidelijkste sporen vertoonen. Tot in Indie toe drongen sommige spinozistische stellingen door, vastgeknoopt aan het Oude-Testament. Onafhankelijk van Spinoza heeft in Zeeland eene kalvinistische sekte gebloeid wier aanhangers zich Hebreeën noemden, omdat zij zich toelegden op het ontcijferen der oud testamentische bijbelboeken in den grondtekst. 3
Levendig moest te Amsterdam, bij hen die als Rembrand en Vondel de gaaf van opmerken bezaten, de indruk der nieuw aangekomen joodsche wereld zijn. Bij het behandelen van sommige
303
Samuel da Silva, praktiserend geneesheer te Amsterdam: Tratado da immortalidade da alma, I62a. Graetz, X 439. — Acosta antwoordde lgt;a Silva in: Examen das tradu\'Ocns Phariseas.
a Ch. Blanc, Rembrandt isso, N0 vm en N0 cxxxxiir.
C /Kni. W. Wybrands, Marinus Adrinansz Booms en de Spinozisterij in Nederland, 18S4. — Glasius, III rgt;oo vgg.. artikel Verschoor.
VIERDE HOOrDSTVK.
onderwerpen openden zich daardoor gezigtspunten aan welke te voren door niemand gedacht was. Gemakkeliik herkent men in Vondcl\'s bijbelsche treurspelen de plaatsen-waar hij zijne personen uit het Onde-Testament, somtijds tot schade der tragische werking, eene taal in den mond legt welke de amsterdamsche Jode-buurt als afgeluisterd werd.\' Rembrand\'s etsen en Rembrand\'s schilderyen vertoonen vaak oostersche fantasie-tronien die wij zweren zonden portretten te zyn. De grootste dichter en de grootste schilder van het tijdvak vullen elkander in dit opzigt aan. In de kunst en in de poëzie hielpen zij eene herinnering levendig houden welke in de kerk noch in de school ongerept blijven kon.
Ten onregte heeft men somtijds de denkbeelden van Spinoza met die van den zooeven genoemden Uriel Acosta in verband gebragt. 1 Indien de laatste aanspraak heeft op onze deernis niet alleen, maar ook op onze belangstelling, het is voornamelijk omdat wij hem als een slagtoffer beschouwen moeten der buitensporige waarde welke in de 17\',p eeuw aan het godsdienstige gehecht werd. Acosta\'s ongeluk is geweest dat hij, misleid dooiden afstand, meende te Amsterdam een spiritualistisch jodedom te zullen aantreffen. Daarnaar haakte zijne ziel, toen hij in Portugal zich tot het belijden van een niet-gemeend katholicisme gedoemd zag. Dit waren edelmoedige droomerijen. Hij vond te Amsterdam eene synagoge welke aan de talmudische overlevering vasthield, en die, op kalvinistischen trant, hem wegens ketter-sche gevoelens aanklaagde bij de wereldsche overheid. De synagogale banvonnissen, die langer dan twintig jaren hem bniten de gemeente sloten, waren meer dan zijn verdeeld gemoed dragen kon; en na het doorstaan eener liefdelooze openbare vernedering maakte hij door een pistoolschot een einde aan zijn leven. Doch in niets was hij een wijsgeer of een man der wetenschap, zooals Spinoza; ook niet in zijne ontkenningen. On-
§04
Anerbaeh\'s roman; Barach Spinoza, Ein Denkerleben. 2,!e Di-nK — Gntzkow\'s drama: Uriel Acosta, lMo.
ZEDEN EN PERSONEN.
danks dezen heeft Acosta in den grond zijns harten nooit opgehouden een overtuigd jood te zijn. 1
Het fraaiste beeld uit dezen kring blijft Manasse Ben-Israël. Hem behoort do eer, aan eene toekomst voor het nieuwere Volk lt;iods in Noord-Europa geloofd, en door zijne onderhandelingen met Cromwell voor het ontstaan eener engelsch-joodsche kolonie den weg gebaand te hebben. Had hij Spinoza\'s opstaan tegen de synagoge beleefd, hjj zou den renegaat in den ban gedaan hebben; en slechts zgne toevallige afwezigheid was oorzaak dat hij niet deelnam aan het vonnis dat Acosta\'s kelk deed over-loopen. De synagoge was zijn één en zijn al, evenals de hervormde kerk dit voor Bogerman en Voetius was. Doch aan eene onkreukbare orthodoxie en eene niet te versmaden geleerdheid paarde Manasse eene buitengewone overredingskracht, voortspruitend uit een welgeplaatst hart en een beminlyk karakter. Daardoor deed hij, begunstigd door de denkwijs der puriteinen, voor zijne geloofsgenooten Engelands deur zich openen, en verwierf hij voor Amsterdam den lof de wieg der israëlietische volkplanting aan gene zijde der Noordzee te mogen heeten. \'
XV
Bij het beoordeelen der vrouwen van het tijdvak moeten wij aanvullen hetgeen hiervóór gezegd is over de nederlandsche vrouw der eeuw in de letteren. 3 De letteren zijn niet de geschiedenis zelf, maar zij leveren bijdragen.
In 157\'2 en de eerstvolgende jaren is Badeloch aan het woord.4 „Bestel mij een zwaard; ik ben bereid te vechtenquot;: zoo spreken
1 Over Uriel Acosta of Dji Costa bij Graetz, X iy2 vgg., 439 vgg. — Outzkow\'s Uriel Acosta is een fantasiebeeld. Historische waarde heeft alleen Gutzkow\'s amsterdamsche rabbijn, de man van het telkens her-haald: -Schon dagewesenquot;.
a Over Manasse Ben-Israel bij Graetz, 10lt;,e Deel, ii:\'\' Hoofdstuk. — Bij Koenen, bladz. 157—161, 3al—335. 434—440.
3 § l van dit Hoofdstuk, bladz. 203 vgg.
4 Vundel\'s Gysbrecht van AmsteL Onderhoud der heldin Badeloch met Broer Peter.
II2 20
305
VIERDE HOOFDSTUK.
de noordnederlandsclie vrouwen die een werkzaam aandeel inde verdediging van Haarlem, van Alkmaar, van Leiden nemen, en wier mannen onder de aanvoerders der watergeuzen dienen-Kenau Hasselaar en hare zusters.
Het strekt Vondel zeer tot lof, het heldhaftige in den natio-nalen vronwelijken type zoo zuiver gevoeld en zoo sprekend voorgesteld te hebben. TJit dezelfde ader wellen in Hooft\'s treurspelen die reizangen waar de vrouwen en de meisjes zulk eene hartelijke liefde voor den geboortegrond uitspreken. \'
Aan Hugo de Groot behoort de eer, een toestand uit de groote wereld zijner dagen tot den rang eener ballade verheven, en in zijne Klachte fier Vrouwe van Mechlen de heugenis eener verwaarloosde vorstelijke minnares voor ons opgeteekend te hebben. - Het pleit voor De Groot\'s talent, niet minder dan voor zijn hart, dat hjj een eigen blik had op het leven dier meer ongelukkige dan schuldige Margareta, welke tot in haar ouderdom beminnenswaardig bleef en van eene goede moeder eene goedhartige grootmoeder werd. \'
Een ander dichterlijk beeld rijst uit het volkslied en uit de baren; de als matroos vermomde jonge hollandsche dochter die dienst gaat nemen op \'s lands vloot- 1 De fantasie van den zeeman maakt van dit voorval uit de werkelijkheid zich meester, en hult het in een romantisch kleed. Tot Grietje\'s eer blijft een kruiszeil haar naam dragen. 2 Het is de eenige proef uit dn 17de eeuw welke zich aan het lied der midden-eeuwen laat vast-knoopen, en waar men de nederlandsche schare der Republiek onafhankelijk ziet voortdichten in de rigting en den toon va]i den ouderen gravetijd. quot;
306
Koren in Hooft\'s Bato en Hooft\'s Gerard van Velsen.
J. H. van Lennep, Op de Zee, 18G0, IV 15.
(J G. Kalftquot;, Het Lied in de middeleemven. 1881, \'i\'1\' Hoofdstuk.
ZEDEN EX PERSONEN.
Het feit dat uit de geschiedenis der nedei\'landsche joden, zoo-even geschetst, niet één joodsche vrouwenaam in het geheugen der nakomeliagschap is blijven hangen, kan tot zekere hoogte voor een spiegel gelden. 1 In het algemeen zijn de vrouwen der Zeven-Provincien meer naar den achtergrond getreden, naarmate de strijdvoerende Republiek eene triomferende geworden is. De heerschappij welke zy uitoefenen wordt allengs minder opgemerkt. Eerlang gaan zU eene groep vormen welke men gelukkig prijst omdat zij geen geschiedenis heeft.
Het verdwijnen van den adel, opmerkelijk onder de mannen, is het niet minder onder de vrouwen. Het geslacht waartoe in het begin van den renaissancetijd de Anna van Borssele behoorde die aan de toekomst van Erasmus zich liet gelegen liggen, - is als uitgestorven. Buitengewone gaven komen voortaan slechts onder de vrouwen uit den burgerstand aan hot licht. Ringen de grafzerken, de gelegenheidsdichten, de regentessestukken, niet voort sommige aristokratische namen te bewaren, wij zonden het er voor moeten houden dat niet één noordnederlandsche edelvronw van dien tijd, tot eene oude hollandsche familie be-hoorend, door geest of kunst geschitterd heeft.
In een vroeger hoofdstuk heb ik zoo uitvoerig over de uit Brabant stammende Anna Maria van Schurman gesproken, dat het niet noodig is op haar terug te komen.3 Sommige tijdge-nooten zijn uitbundig in het prijzen haror geleerdheid en harer kunstvaardigheid. Bij Cats en bij Huygens geldt zij voor een wonder harer eeuw. \' Aan hare scherpzinnigheid kan niet ge-
1 To Venetië bloeide in de 17(,P eeuw de joodsche dichteres Sara Stillam, geboren Copia of Coppio. — Graetz, X i kï vgg.
•i Over Anna van Boi\'ssele, I 2fï!gt; vgg. Hoofdstuk: Erasmus. ;i Hiervóór, II1 uü vgg. Hoofdstuk: Het Geloof. — Anna Maria van Schurman, geboren te Keulen in 1(107. was de kleindochter van een vermogend zuidnederlandsch edelman uit Antwerpen, dio in I5fi7 om het geloof naar Duitschland week. — Schotei\'s monografie, lslquot; Hoofdstuk.
■I Sneldichten van Huygens ter eere van Anna Maria van Schurman. Korenbloemen XVI xvl—xx: „Als het Haeghje wandelloos enz.quot; —Haar portret in Cats\' Trou-Ringh, II xiv van Van Vloten\'s uitgaaf, met hquot;t ónderschrift:
Wie oyt dit aerdigh heelt suit komen aen te schouwen.
Hout vast dat ghy hier siet een roem voor alle vrouwen.
Vf!
VIERDE HOOFDSTUK.
twijfeld worden. Het nageslacht echter heeft moeite haar regt te doen. Uit hare geschriften kunnen geen plaatsen worden bij-gebragt die van smaak of oordeel getuigen, of in het algemeen van een groeten geest. Indien het kalvinisme te onzent niet somtijds bewezen had geestdrift te kunnen wekken en dichterlijk te kunnen bezielen, wij zouden in verzoeking komen het voor jufvrouw Van Schurman\'s onvruchtbaarheid aansprakelijk te stellen. 1 rieen Abélard heeft deze Heloïse uit hare voegen vermogen te brengen.2 Men struikelt in hare geschiedenis slechts over theologische sektenamen. Voetius af, Labadie aan.3 Van de ontwikkeling harer eeuw hebben meest van al het hebreeuwsch en het chaldeeuwsch of het syrisch haar bekoord. ^
Het is niet zonder beteekenis dat de twee eenige hollandsche vrouwen uit dien tyd, van wier buitengewone gaven wij nog heden ons eenigzins rekenschap geven kunnen, slechts zijdelings den invloed der leer van Kalvyn ondervonden hebben, en zij bij het klimmen der jaren zich meer en meer aan die van Rome zün gaan hechten. Wu moeten er uit afleiden dat de renaissance-opvoeding, welke zy van haar roomschgebleven vader ontvingen, met een buigzaam katholicisme zich gemakkelijker verdroeg df.n het geval geweest zou zijn met de onverzettelijke orthodoxie der
308
Schotel. Anna Maria van Schurman. ISóJ, bladz. 7: -Nog had zij haar derde levensjaar niet bereikt, of zij las reeds de Heilige Schrift en den Catechismus.quot; — Uit de autobiografische bijzonderheden in Anna Maria\'s Eukleria, Altona 1673.
Anna Maria\'s zinspreuk waren de woorden van Ignatius: „Mijne liefde is gekruisigd.quot; Bij Schotel, bladz. S\'gt; vgg.
Van Berkum, Labadie en de Labadisten, 1831. — Schotel. Anna Maria van Schurman, 8ste Hoofdstuk.
ZliDEK IlK PERSONEN.
synode van Dordrecht. 1 De nederlandsche vrouwen der 17de eeuw waren in het algemeen kwalijk onderleid, omdat berijmde litur-gien het eenig tegenwigt harer gemeenzame bekendheid met de bijbelsche geschiedenissen vormden. Dochters van remonstranten, dochters van kontra-remonstranten, van lutheranen, van doopsgezinden, aller geest werd enkel over dien éénen kam geschoren.
Dansen, paardreden, zwemmen, muziek, teekenen, borduren, boetseren, schoonschrijven, glassnijden, talen en geschiedenis, — de meisjes Roemer Visscher leeren van alles.2 In herinneringen uit zijne jeugd verhaalt Jacob Cats van een fraai huis te Middelburg, met een op zijn italiaansch aangelegden tuin.3 Zoo zag de woning van den amsterdamschen koopman er aan de binnenzijde uit.4 Het gezin deed aan eene italiaansche artisten-familie denken, overgeplant naar het Y: in een tijd toen de groote kunstontwikkeling der Italianen-zelf reeds tot het verleden was gaan behooren en vervangen zou worden door de wijsbegeerte en de wetenschappen.quot;
Ik geloof dat wij de nagedachtenis van Anna Roemers en Maria Tesselschade ongerept laten, wanneer wij beweren dat zü als beeldende kunstenaressen, wat schilderen, graveren, borduren, schoonschrijven betreft, door Anna Maria van Schurman of over-
SÖ!»
Roemer Visscher had eene protestantsclie vrouw getrouwd, en twee zijner vier kinderen waren gereformeerd. De dochters Anna en Maria volgden het geloof des vaders.
Over liet paardrijden van Tesselschade bij Van Baerle, Poëmata 1(gt;55, II 43a: In Tesselam eqnitantem.
Geplant door de zich noemende Hortensia del Prato, echtgenoot van den rijken middelburgschen ingezetene Pieter Courten. — Jacob Cats, 2\'lR Reel van liet Christelyok Huyswyf, bij Van Vloten I 507 Bvg.:
lek weet een weerde vron hier binnen dese mueren enz.
Igt;e Stoppelaar, Cats te Middelburg. 18(i0. bladz. 43.
Het huis van Roemer Visscher aan de Londensche Kaai. — Ailier-dingk Tbijm. Verspreide verbalen in proza, !S79, 1 214. — De Roever, Navorscher t87!t, bladz. 557 vgg.
VIERDE HOOFDSTUK.
troffen werden, of aan deze jongere niets te verwijten hadden. 1Zij leefden niet in een tijd dat kunstwerken van wezenlijke waarde, eenmaal opgemerkt, verloren konden gaan; en, zijn uit hare fraajje handen slechts knutselwerken tot ons gekomen, de onderstelling dringt zich op dat aan geen andere door haar het. aanzijn gegeven is. Ook moeten wij niet vergeten dat de bui-lengewone mannen door welke zij het warmst bewonderd werden, — Cats, Hooft, Huygens, Vondel, Van Baerle, — hunne zwakke zijde en van kunst weinig verstand hadden. Alleen voor zoover de twee beroemde zusters ook de letteren beoefenden kunnen wij over hare talenten een oordeel vellen.
Niet in alle opzigten zijn Anna en Maria zusters geweest. De oudere was bestemd een voorloopig denkbeeld te geven van hetgeen, onder het herhalen der proef bij eene volgende gelegenheid, tien jaren later door de natuur zou voortgebragt worden.2
Men heeft het dikkertje maar aan te zien, zooals zij door Hendrik Goltzius meesterliik is afgebeeld,quot; om het koddige in de geschiedenis van haar hart natuurlijk te vinden. Gelijk haar lieve rijmbrief aan Rubens bewijst, toen zij bezig was aan eene kopij naar zijne zogende Heilige Maagd, stroomde er meer minnemoeders-melk dan Saffo-bloed in hare aderen.J Haar voorkomen verzoent met den wansmaak van haar luim, wanneer zij in een klein gedicht een pensionaris van Middelburg, die op eenezeeuwsche kermis tegelyk met haar zich had laten wegen, schertsend herinnert dat zjj het in zwaarte van hem won.3
Aan al Anna\'s gedichten, zoolang zij tegen verschillende aanzoeken haar maagdelijken staat verdedigt, is iets manlijks. Met
310
Kunstwerken van Anna Maria van Schurnian in het stadhuis te Franeker. — Lijst bij Schotel, Bijlage B. — Facsimilé van haar schoonschrift in Schot el\'s aanteekeningen, blad/. 4.
-I Nicolaas Beets, Gedichten van Anna Roemers, 1881. — Naar deze tekst-uitgaaf verwijzen de cijfers in de volgende aanteekeningen. — Kritiek bij De Hoop Scheffer, Gids 1882, I 401 vgg.
.r» Aan Simon van Beaumont. 1622, II 121 der Gedichten.
ZEDEN EN PERSONEN.
onjutterlyke jokkeruij berijmt /ij hare „inuiteryquot; tegen Cupido; haar „plukharenquot; met Amor. 1 Met studentikoze hartelijkheid apostrofeert zij in den geest de fransche dichteres wier Emblêmes zij vertolkte en als broddellap bezigde. * Plagen de Zeeuwen haar met haar ongehuwd blijven, zij plaagt hen terug met hun dichtbundel het Zeeuwsche Nachtegaaltje, en hare ironie prijst het in hen dat zy de kikkergeluiden hunner polders, andere moedertaal, in Filomele-liederen weten te herscheppen.3
De verzen van Anna Roemers missen al de eigenschappen die, jds wij jong zijn, de keur der bundels van gelietde dichters ot dichteressen ons op de wandeling doen mededragen in het hart, of, als wy op jaren beginnen te komen, ze ons naar ons nestje doen slepen en in hunne beminde bladen naar eene vergoeding voor het proza der dagelyksche bezigheden zoeken. Zonder bijzondere historisch-litterarische en kunststudiën kunnen wij niet begrijpen hoe de jonge Heemskerk en zijne leidsche medestudenten het optreden van Anna Roemers als het aanbreken van een nieuw tydperk konden begroeten, sein van Nederlands toelating in den tempel der moderne beschaving. Hoe de leidsche professor Daniel Heinsius met dien lof kon instemmen. Hugo de Groot het de moeite waard achtte een versje van haar op zijn ontsnappen uit Loevestein door eene latynsche vertaling wereldkundig te maken. Rubens aanleiding heeft kunnen vinden haar met de op-dragt der gravure naar eene zyner schilderijen te vereeren. Cats en Constantyn Huygens haar genie hebben kunnen bezingen. Hooft heeft kunnen meenen dat zy hare gedichten eeuwig leven wist in te storten.4
Alleen dit moet gezegd worden: het zijn geen verzen die door hunne aanmatiging, hunne inbeelding, of hun eigenwaan, u ont-
1 Gedichten. II 120—138: Plockhaertje met Cupido en Muytery tegen Cup ulo.
2 Emblêmes Chretiens van Georgette de Montenay, 1571, vertaald door Anna Roemers, 1002—1614. — Bij Nicolaas Beets, 1 1 —112.
Aen de Zeeusche Poëten, Gedichten II 170:
Cunt ghy u Nachtegael doen soetjens tureluren.
Die in sijn moeders tael roept kick, borr kick, kick, kick.
4 Bij Nicolaas Beets, Anna Roemers, i5-\'\'\' Deel, Inleiding; 2,,4\' De« l bladz. «7—72, 81.
811
VIERDE HOOFDSTUK.
stemmen. Anna Roemers\' klokhen-poëzie is de uitdrukking van een gelijkmatig, maar zuiver gevoel. Haar sprekend invoeren van parelen om den hals eener schoone vrouw, — van wier aanminnigheid zij bekennen haar besten glans te ontleenen, — getuigt van smaak.1 Er is zeggenskracht in de hulde aan een goed burger: „baatzoekig voor \'t gemeen.quot; 1 Bevalligheid in het schilderen van haften: „gewiekt ligt goedquot; dat men „grijptin \'t snorrend zwierenquot; om het te vatten op een gesneden glas. 2 Het is niet alledaagsch, te zeggen dat de alledaagsche mensehen „de wiegeleer der sleurquot; volgen. 3 Men heeft met een kunstenaarsblik het zeeuwsch landschap gadegeslagen, wanneer men van de ontluikende zeeuwsche lente weet te getuigen dat „de wj)n-gaard oogen krijgt,quot; en „aan der boomen toppen temet eer blad uit dikgezwollen knoppen berst.quot; ^ „Kust hem aan zyn gladden mond!quot; is een goed woord wanneer men, van goede vrienden scheidend, hun tot eene gedachtenis een fljngeslepen roemer zendt. r\'
Wordt een groot man door kleine medeburgers onregtvaardig vervolgd, dan is er verheffing in eene toespraak als deze tot de zon:
Bedek uw gulden hool\'d, o Zonne, want dees lièn Beminnen duisterheid en willen \'t licht niet zien. 7
Men bezit een dichterlijk talent uit de goede school, wanneer men met twee trekken eene schreijende Diana dus weet af te beelden:
Mits vouwde zy haar kleed, opdat zy zoude droogen De peerlde tranen van haar schoone droeve\' oogen. •
Er steekt beproefde menschekennis in de sprenk:
Die onderdaan zijn wil verliest In Godes wil. en niet verkiest
312
Gedichten. II 285. Aan mevrouw Edelheer.
Gedichten, II 177. Aan Coridon.
Gedichten. II 93. Aan de vier vrienden enz.
ZEDEN EK PERSONEN.
Zijn eigen zinlijkheid, die wint Dal hy den zoeten vrede vindt. 1
Werden Maria Tesselschade\'s verzen en brieven op dezelfde wijs als die van Anna bijeenverzameld (niemand ondernam dit tot heden), zij zonden een bundeltje van minder omvang dan de werken harer zuster vullen. Zijn er van Tesselschade\'s hand we! meer dan een doz|jn stukjes, alles en alles, die een denkbeeld van hare meerderheid geven kunnen? 2
Wij bezitten het kleine gedicht waarin zij de kunst van eene zangeres harer kennis boven het lied van den nachtegaal poogt te verheffen, maar ondanks zichzelf het den wildzang gewonnen geeft.3 AVij kennen den fraaijen versregel waarin Huygens door haar van een smartelijk verlies getroost werd. 4 Haar strijden met geiyke wapenen tegen Huygen\'s bekeeringstiver. * Haar zegevierend antwoord op de prijsvraag der amsterdamsche Akade-mie-quot; Hare raadselachtige zinspreuk: Elck syn waerom.5
Hare schrijftaal, in proza en poëzie, is de taal der précieuses van haar tijd en haar kring. „Tck heb,quot; meldt zij Van Baerle,
813
Gedichten, II 255 vg. Aan Pater Johannes Mantellius.
Redevoering van Jac. Scheltema. 1808. — M. D. de Bruyn, Gedichten van Maria Tesselschade Visscher. 1851. — Van Vloten, Tesselschade Roemers en hare vrienden, 1852.— Alberdingk Thijm. Maria Tesselschade Roemers. 1853. Verhalen in Proza, lst0 Deel.
Ter eeren van de jonck-vrouwe Maria Pilt. uytnemende Zangster. — Bij M. D. de Bruyn. blad/.. 135 vgg.:
Pryst vry den Nachtegael.
Als hy ii menighmael
Verlust en schatert uyt.
Een zingend veedertje en een gewieckt geluyt enz.
•l Tesselschade aan Constantyn Huygens:
rHeer, stelt uw leed te boeck, zoo lioeft ghy \'t niet te onthouwenquot;.
Uit Huygens\' handschriften in de verzameling der Kon. Akademie bij Nicolaas Beets.
Facsimilé hij Jac. Scheltema, bladz. 211.
VIERDE HOOFDSTUK.
.vanneev Huygens haar allerlei latijnsclie verzen heeft gezonden waaruit zij niet wel wijs worden kan, „ick heb een heel festoen van vrught en bladeren van sijn handt, en ben daerop als by de Vos en Kraen te gast: ÜE gelieve het my genaecbaer te maecken.quot; 1
Wanneer zij door één slag haar man en haar oudste dochtertje verloren heeft, dan beproeft zij in hooftiaanschen sttjl de hoofti-aansche denkwijs dor stoïoijnen na te bootsen: „my troostende,quot; zegt z\\i, „met de Opperwille. tegens welke niet te willen is.quot; In het diepst harer droefheid, en terwijl tranen haar papier bevochtigen, vangt zij een kommunikatie-brief naar Minden aan, wiens concetti men zweren zou uit oen van Hooft\'s eigen brieven weggeloopen te zijn: „Mijn Heere, Hoe het wrange noodlott, door een dolle, herde slach, — in teyken noyt smart alleen komt over die, die God beproeven wil, — myn gedult op lijdens toetssteen op het uyterste getoetst heeft, sullen ervaeren gedachten leevendigher sich konnen indrucken als mijn pen uitdrucken kan.quot;\'
ilen heeft de juiste opmerking gemaakt dat het onnatuurlijke in deze schrijfwijs eene scherpe tegenstelling vormt met den toon van Maria van Eeigerbergh\'s brieven.5 Even ongekunsteld als de eene Maria hare gedachten onder woorden brengt, even gezocht vinden wij den stijl der andere. De vrouw van den ambassadeur Do Groot is somtijds eene geestige huismoeder;quot;1 die van den zee-officier Crombalch blijft altijd eene letterkundige en schoonschrijfster. Zelfs Anna Maria van Schurman\'s hollandsche brieven zijn natuurlijker,s
1 Bij Van Vloten, bladz. sa vg. — Aan Van Baerle, iiiss».
2 Bij Van Vloten, bladz. n vg. — Aan Hooft, 15 Junij 1034.
3 R. Fmin, Gids 1858, II 291. Over Maria Reigcrsbergh.
-i Maria van Reigersbergh aan Hugo de Groot te Parijs. Middelburg, 1024: -Ick wil.de wel dat Elsken eens tot joffrouw Anne Chrestien ginck, en op haer versoght dat zy op een memorie wilde stellen hoe men abrikosen, prumen. persen, druven, appelen ende peeren konfyt... Vergeeft mij dat ick ÜE. met dese beuselingen moeilijck valle, maar UE. suit me eten.quot; — Vollenhoven en Schotel, Brieven van Maria van Reigersbergh, 1857, bladz. 29. — Met Elsken wordt Elsje van Homveilingen bedoeld.
5 Proeven van Anna Maria\'s briefstijl in Sehotel\'s monografie, bladz. 230 vgg. Bijlagen, bladz. 108 vgg., 113 vgg.
314
ZEDEN EN PERSONEN.
Tesselschade\'s schildering der liefde is bij de herdersklachten van Frankrijk en Italië geborgd. Men ontmoet bij haar eene troostelooze Phyllis die, in hare wanhoop over Philander\'s ontrouw, zich den rozekrans van de slapen rukt. Bij den dans hadden die bloemen haar getooid, en zij strooit ze hare lammeren voor de voeten. Mogelijk zal het gerucht harer droefheid den meineedige tot inkeer doen komen.1
Men ontmoet eene onervarene die door Amor zich laat verschalken. Hij heeft haar wijsgemaakt dat vergeten best van al door uitrukken geleerd wordt; doch, hoe dieper zij graaft, en hoe hooger zij daarbinnen den muur optrekt, des te onfeilbaarder bouwt zij er den vijand van hare rust een toevlugtsoord. Te laat bemerkt zij dat hij wil wonen daar men hem niet hebben wil.2In den grond van haar hart was Tesselschade geloovig en vasthoudend katholiek;3 haar sprekendste trek is hare roomsche verbeelding. Niet zij zou uit eigen beweging sonnetten ter eere van den kalvinist Bartas geschreven, of de emblemata eener fransche hugenote vertolkt hebben.4 Haar boeit in de bijbelsche geschiedenis meest van al Maria Magdalena aan de voeten van Jezus.5 Zij verstaat dien schaamteblos, die tranen, die paerlen
315
Bij M. D. de Bruyn, blad/.. 138 vgg.:
\'t Is beter dat de bloempjes voeden Mijn lamm\'ren, die ick stervend hoede.
Als datse, van haer eer berooft Door suehten die mijn leven quellen En heete traentjes trouw versellen,
Onschuldigh dorren op mijn hooft, enz.
■j Bij M. 1). de Bruyn, bladz. 142 vg.:
De min my leeren wou Hoe ick best vergeten sou Het geen ik niet vergeten kost,
Dat icker staegh om dencken most enz.
Van Baerle aan Huygens, s Junij lü-12: -Haar geloof in de kerk staat onwrikbaar als op een rots enz.quot; — Bij Van Vloten, bladz. 45 vg.
Gedichten van Anna Roemers. I i vgg.; 11 10!).
ó Bij M. D. de Bruyn, bladz. 161 vgg.:
Ontoyt of toyt ghy u, Maria Magdalene,
Als ghy uw hayr ontvlecht, verwerpt de luyster steenen,
Verbreeckt het perlen-snoer. versmaet het schijnbaer goet,
VIERDE HOOFDSTUK.
van het oog ten toon op root scharlaken. Zichzelf noemt zij de alkmaersche Eusébia, 1 en schijnt behagen te vinden in door te gaan voor de persoon aan welke de roomschgeworden Vondel een zyner meest anti-protestantsche treurspelen opdroeg. 2 Haar lievelingsdichter in het buitenland is de roomsche Tasso. De eenige strofe harer vertaling van Jeruzalem Ontzet welke tot ons gekomen is, vertoont een gekruisten Christus uit wiens wonden het bloed der verzoening stroomt. Het minst wat de menschen doen kunnen om voor zoo veel liefde zich erkentelijk te toonen, is dat bij het aanschouwen van het Crucifix wegsmelten iu tranen van berouw. Waeckt dat ghy aUiyt weent, soo ghy 7 nu niet en doet ! 3
Nooit, moeten wy erkennen, nooit maakte met minder kosten eene vrouw naam in de poëzie. Nogtans kunnen wij er niet aan twijfelen dat Maria Tesselschade door een talent van den eersten rang heeft uitgemunt. 1 Zij bemint het zoute. * Zij heeft een eigen blik op de geschiedenis van haar land.11 Ook wanneer zjj stamelt vindt zij uitdrukkingen die haar alleen toebehooren.7
En keurt voor vuyl en vals al wat dat voordeel doet Om deez\' uw malsse jeucht liet eeuwich te beletten? enz.
1 Tesselschade en haar dochter aan Van Baerle, iri-li (?) — Bij Van Vloten, bladz. 3S vg.
2 Opdragt van Vondel\'s Peter en Pauwels aan Eusebia. — Alberdingk Thijm. bladz. 242 vgg.
3 Uit een brief van Tesselschade aan Van Baerle. — Bij Van Vloten, bladz. 35 vg.
4 In Hooft\'s brieven (No «03) wordt haar genie boven de ..school-meesteryequot; van Anna Maria van Schurman gesteld.
rgt; Haai- oordeel over Huygens\' aanvallen op het katholicisme; Het nerpend heyl van ons hoogh Hofwijckse poëet Behaeght my echter noch.
Uit een brief van Tesselschade aan Van Baerle, 1(542, bij Van Vloten bladz. 40 vgg. Facsimilé bij Jacobus Scheltema.
6 Uit Tesselschade\'s antwoord op de prijsvraag van Samuel Coster\'s Akademie, 1G30:
De roomsche geus het smekent blad Tot Brussel ondertekent had Soowel als d\'ander. en versochter \'s Lands vryheit by aen \'s Kaizars dochter.
7 Zinnebeeldt op Maria Magdalene:
ZEDEN EN PERSONEN.
Haer dek syn toaerom heeft een diepen zin. Zij is zioii bewust dat op den bodem van ieder hart wenschen sluimeren die naar liet onbereikbare zich uitstrekken, en van welke niemand rekenschap geven kan.1
Hetgeen de tijdgenooten van haar zingen verhalen is daarmede in overeenstemming.2 Hen behoeft hare verzen aan den haar-lemschen priester Ban maar te ontcijferen, om zich te overtuigen dat zij smaak had voor muziek.3 De wereld der toonen opent haar ongekende aandoeningen en vergezigten. Het is haar of haar geest boven zijn vermogen zich zon moeten inspannen en zich oertillen, indien hij dit raadsel verklaren of deze verborgenheid ontsluijeren wilde.1
Voeg daar hare schoonheid bij; en het gaat verklaarbaar worden dat eene geheele kleine mannewereld, — mannen die zich als niemands minderen beschouwden, roomschen, gereformeerden, vrijdenkers, — voor Maria Tesselschade op de knieën gelegen heeft. Door spijtige vriendinnen zyn op hare zuster Anna somtijds satiren geschreven; op haar nooit. Het portret der achttienjarige door Goltzius is buiten vergelijking het bekoorlijkst vaderlandsch vrouwebeeld der IT11\'- eeuw.5 Zelden ging in de uitdrukking zooveel aanminnigheid met zooveel zedigheid ge-
Hoe meerder liefd hoe meer gewin.
Vergiffenis zoo groot als min.
Bij M. 1». de Brnyn, blildz. vg.
1 Alberdingk Thijm. I Tegen Jac. Scheltema.
;i Hooft in itïaa, na liet voordragen van een kerstlied door Tesselschade. Bij Leendertz, I :J:jó :
O lofrijk keeltjen, enz.
3 Bij 31. 1gt;. de Bruyn, bladz. 151. 153. — Over den haarlemsehen aartspriester Ban in de muzikale korrespondentie van Constantyn Huy-gens door Jonckbloet en Land, 1882.
4 Aan Joan Albert Ban:
Ais het vernuft begreep het zangrigh hoogh gesehal
Van u gerijmt geluydt, \'t wierdt boven maght gedreven
T* omhelzen meerder kracht als \'t lijff was kracht gegeven:
\'T vertilden zigh aen quot;t geen de vlugge geest beval;
En, denkend\' dat hier is te wachten in dit dal
Niets beters, woud\' de ziel ten hemel zigh begeven, enz.
5 Teekening in het Mnzenm Fodor te Amsterdam.
817
VIERDE HOOFDSrUK.
paard. Wij herkennen er zoowel de Maria uit, die ten laatste enkel voor „heilige betrachtingenquot; leefde, als de jonggehuwde en levennlustige wier glimlach alle harten won. 1
Zij had iets onwederstaanbaars over zich, dat nog heden nawerkt. Dochter van Roemer Visscher, vereenigde zii tegelijk in haar persoon al hetgeen de vrouwen eener geheele eeuw voor het nu levend geslacht tot eene liefelijke herinnering maakt.
318
Hooft, op Tesselschade\'s bruiloft:
Blos vari kaeken, en don slagh Van die liefolijke lach.
V I.l F D E HO O F 1.) S T U K. DE KUXHTEX.
I
Daar er onder de Republiek geen parlement bestond, ontbrak de gelegenheid zich in de parlementaire redenaarskunst te oefenen en vormden er zich geen parlementaire sprekers. Willem dn Zwjjger, Oldenbarnevelt, Johan de Witt, worden gezegd onder vier oogeu of binnenskamers door zeldzame overredingskracht te hebben uitgemunt. De voordragten van \'Willem III, in de Sta-ten-Generaal of de Staten van Holland, maakten op de aanwezigen somtijds indruk. Evenwel, tot eigenlijk gezegde debatten kwam het niet; en de vergaderingen waren zoo weinig talrijk dat er geen oratorische triomfen te behalen vielen. De vroedschappen verstonden geen scherts. De leden der Staten stemden overeenkomstig het mandat impératif der steden, en evenzoo, in do Staten-Generaal, de afgevaardigden der provinciën.
Do advokaten bij de verschillende geregtshoven, moeten wü onderstellen, bepaalden zich tot het, indienen van memorien of droegen uit de hand niets bijzonders voor. 1 Het stond althans met de balie evenzoo geschapen als met de tribune. Het plei-
Bynkershoek over de advokaten in Den Haag hiervóór, H- 2!»« en noot 2.
VIJFDE HOOFDSTUK,
dooi van Jlr. Simon van Middelgeest, regtsgeleerd raadsman van Pieter de Groot, verraadt eene buitengewone warmte van overtuiging, maar staat op zichzelf. In meer dan honderd .jaren slechts één vermaarde pleitrede! En, hoorden wy die rede thans voordragen, wij zouden, bij het vernemen van zooveel stadhuiswoorden en zooveel bastaardtermen, moeite hebben ons goed te houden. \'
Aan de hooge en doorluchtige scholen werden by plegtige gelegenheden latijnsche redevoeringen uitgesproken. Wij vernamen dat Zweder Boxhorn in die taal, te Leiden, eene lijkrede hield op den venetiaanschen maecenas Dominico Jlolino; Albert Hchultens eene lijkrede op Boerhaave.\'\' Bij het begin der nieuwe eeuw, in 1700, bragt professor Francius in het koor der Nieuwe Kerk te Amsterdam eene toepasselijke oratie ten gehoore, ins-geiyks in het latijn. 1 Eene hollandsche rede van den jongen Brandt werd te Amsterdam gedeklameerd door een aktenr, bij het overlijden van den historieschrijver Hooft. Al vroeger schreef Hooft-zelf in de moedertaal eene redevoering over de waardigheid der poëzie, van welke men niet weet of zy ooit voor eene openbare voordragt gediend heeft.
Kortom, waren de predikanten er niet geweest, het zou een onbegonnen werk zijn de geschiedenis der welsprekendheid in ons land gedurende de 17d•\' eeuw te willen schrijven; en zelfs moeten er, al rekent men hen mede, enge grenzen getrokken worden.
De hoogere soort van redenaarskunst, ten toon gespreid door den franschen uitgewekene Jaques Saurin, dien de herroeping van het Edikt van Nantes ten slotte zich deed verplaatsen naai\' Den Haag, heeft onze predikanten van het tydvak, gereformeerde en niet-gereformeerde, zonder uitzondering ontbroken.2
Hebben de geleerden of de gemoedelijken onder hen een ver-
a Petrus Francius, Kerkreden van \'t jubeljaar, in *t koor der Nieuwe Kerke, tien l Jan. 1700 in \'t Latijn uitgesproken en door hem, ten dienste der Nederlanderen, overgezet. Amsterdam, 1700.
1 Over Saurin bij de broeders Haag. France Protestante.
Dï KUNSTEN.
heven onderwerp behandeld op den kansel, dan geven zij hun werk naderhand uit in den vorm van traktaten. Eene omvangrijke studie van Johannes Bogerman over het wezen der boete, eigenlijk eene reeks te Leeuwarden in de moedertaal gehouden leerredenen over de zonde van koning Davld, heeft het licht gezien in het latyn. 1 Camphuysen vat een groot aantal zijner predikatiën zaraen in eene verhandeling Van \'t onbedrieglyk oordeel over zaken van godtsdienst- - De amsterdamsche predikant Roelof Pietersz van Nledek draagt zijn Scherm en Schilt der kinderen Godes aan prins Maurits op: eene reeks geestelijke meditatiën over den 91stequot; Psalm. 2 Johannes Vechovius, predikant te Tiel, zoekt uit het Oude- en het Nieuwe-Testament straffende of troostrijke plaatsen over hongersnood bijeen, en stelt daarmede zijne Nodige boet-prediking in dieren iijt zamen. Jacobus Bor-stius schrijft in twee deelen eene Geestelicke Geneeskonst, inhoudend raad tegen den dood en middelen tot eene eeuwigdurende gezondheid. Redelijke Godsdienst is de titel van drie lijvige kwartijnen waarin Wilhelmus a Brakel eene christelijke geloofs-en zedeleer ontvouwt. 0
Evenals quot;Willem Teeling, de vriend van Jacob Cats, van wiens stichtelijk huisboek ik reeds vroeger melding maakte, 3 waren al deze mannen bij hun leven gevierde kerkredenaars. Doch in geen der geschriften die ik aanhaal neemt de styl eene noemenswaardige vlugt. Het zijn leerdichten in proza. De redenaars
Praxis verae Poenitentiae, sive meditationes in historian) lapsus Davidis. Anthore -Joanne Bogermanno, ecclesiae Leowardianae in Frisia pastore. Herhom, n; 11;. — Overzigt in Van der Tuuk\'s monografie, bladz. 128 vgg.
In i()44 verscheen van dit werk de 7\'1quot; Druk.
Hiervóór, II1 142 en noot 4.
11* , 21
VIJFDE HOOFDSTUK.
zelf schijnen van oordeel }re«\'eest te zijn dat tiuiine denkbeelden geschikter waren voor den didaktischen vorm, dan voor den oratorisclien. 1
Toch heeft de nederlandsche kanselwelsprekendheid dier dagen, wanneer wij het zoetsappige of den omhaal eener smake-looze geleerdheid wegdenken, in één opzigt een eigen aard vertoond. De predikanten beproefden volksredenaars te zyn, en voor Iran oogmerk zich te bedienen van het aanschouwelüke in de volkstaal. Hagchelijk genre, maar prijzenswaardig in zichzelf.
De remonstrant Paschier de Fyne laat in een zijner traktaten een orthodox predikant tot een veenboer zeggen; „Ja, lieve Thomas, of gij al sterven wilt of niet, of gij al de geleerdste doctoren en de allerbeste medicijnen van de wereld gebruikt, gij zult daarom geen dag langer leven dan God in zijn eeuwigen raad besloten heeft. Daarom zeit men in den tijd der pest wel te recht: Die staat op \'trolletjen, \'tkost hem zijn bollet,ien.quot; -
Ik geloof dat Simon Stevin deze soort van populaire welsprekendheid bedoelde, toen hy tot lof van het hollandsch en van de hollandsche predikanten zeide: „Soodanigher menschen dnytsche woorden vaten in de hoorders herten als ciisse an wolle. Sy sijn als den breydel des peerts, als \'t roer eens schips, duer t\'welck de ghemeente ghevoert wort daert den stierman belieft.quot; 3
Vandaar de opgang dien de kerkredenaars maakten. Toen Gijsbert Voetius als .jong predikant te Vlijmen stond, in het land
1 Aanhef van Borstius\' Geestelicke Genees-Konst: „Gelijük het leven seer aengenaem en lietiick is, soo is de doodt in haer self hatelick en schriekelick: dat gaet vast, volgens dien onwedersprekelicken regel, dat contrarie dingen hebben contrarie gevolg. Siet dat in alle strijdige saken, ghy suit bevinden dat\'et eene altijdt de maet en de marckt set aen het ander, en dat liet eene so seer gehaet wordt als \'t ander bemintquot;.
2 Uit de reeks van Paschier de Fyne\'s pamfletten aanvangend met Veenboers Wegkorting, 1642—1(U4. Blad/,. 311 van Van Vloten\'s monografie, iss;!. — Joannes Tideman. Remonstrantsche Broederschap. 1872, Register. — Igt;e ouders van Paschier waren uit Fransch-Vlaanderen afkomstig en heetten, naar het schijnt. Dn Fin of Du Fyn.
3 Hiervóór, II- 29 vg. Uit Stevin\'s vlugschrift: Vande weerdicheyt der duytsche tael. — Plaats nit eene biddagpreek van den amsterdamschen kalvinist Smout. Ifi2tgt;. hiervóór l\'1quot; Hoofdstuk. S xin, bladz. 70 en noot t.
322
DE KUNSTEN.
van Heusden, eu hij te Rotterdam, waar door den invloed van Hugo de Groot de orthodoxie stelselmatig geweerd was, eenige beurten had waargenomen, toen namen de opgetogen Rotterdammers niemand minder dan Maurits in den arm, ten einde van den noordbrabantschen kerkeraad te verkrijgen dat Voetius door Vlijmen aan Rotterdam wierd afgestaan. Het optreden van een begaafd prediker was voor de kerkelijke schaar een soortgelijk genot, als wanneer heden ten dage in de provincie een beroemd tooneelspeler gastrollen komt vervullen. 1
In eene leerrede voor het volk over het berouw van koning Herodes, door den hofprediker üytenbogaert, wordt in denzelfden halfliunioristischen trant de stem van het geweten en het geheim der wroeging verklaard: „Wie dikteert Herodi dit? \'t Is dat manneken dat daar binnen zit! \'t Is dat wroegerken, dat lang geslapen hebbende nu wakker wordt! Dat komt scherp maanen, en wil precys betaald zijn, beide van kapitaal en interest met parate executie. Dat manneken volgt hem, en houdt hem al telkemaal dat papierken voor zijn neus.quot; \'\'
De reeds genoemde .Tacobus Borstius, die vele jaren te Dordrecht en te Rotterdam gestaan heeft, en bekend gebleven is door eene strafpredikatie tegen het lange haar dat in zijn tüd de mannen begonnen te dragen (fransche krulpruiken, steeds langer geworden onder Lodewjjk XIV), trekt ergens tegen het nationaal gebrek der geldzucht zoo onverbloemd te velde, dat hj] ons toeschijnt de maat te buiten te gaan. „\'t Zy hy ten huwlyk geeft of neemt,quot; schildert hij den vaderlandschen gierigaard, „altyt bekrachtigt hy dat spreekwoord: ben je hoer of dief, heb je c/elcl ik heb je lief! Al hadde hem, die om zyn dochter quam, een stomme en doove duivel bezeten, heeft hy slechts klinkende redenen van goud en zilver, hy zal \'t jawoord kriigen.quot; quot;
Weinig minder fel is Borstius\' aanval op den nationalen hui-
l Maurits aan lt;len kerkeraad te Vlijmen, uit Den Haag l\'O April u;t7. Bii Soutendam, Eigen Haard 1883, N3 45.
a Uit Collot d\'Escury, Hollands Koem. IV n 731 vgg.
;[ Deze en de volgende plaats uit Ypey\'s Kerk. Geschiedenis der is*1quot; eeuw bij Sincerus, Kansel-Ontluistering, 1853, hladz. l\'.i vgg. — Het rijmpje -ben je hoer of dief enz/* wordt ook in Bmlero\'s Lueelle aangetroffen Is1quot;* Bedrijf. 2,,\'! Tooneel.
323
VIJFDE HOOFDSTUK.
chelaar: „Onder een weldadige tabbeït draagt hy een baatzuchtig hart. Meestentijds geeft hy -woorden voor zaken. Doet hy een duit profyt, hy doet wel weer een oortje schae. Zyn giften zijn vergiften, zy slachten de leugens en verrotte appelen : hoe meerder hoop, hoe kwader koop. Men is er altjjd aan bekocht, hoe goedkoop men ze krijgt.quot;
Dikwijls vervallen de predikers, bij het afkeuren der nationale fouten, tot zulk eene overdrijving, dat hunne gispingen voor de kennis van de ware zeden des tijds elke waarde derven. Hunne boetredenen zijn die der boetredenaars van alle eeuwen. Wilden wij den middelburgschen predikant Smytegelt gelooven, dan waren de Zeven-Provlncien een tempel der Zeven-Hoofdzonden, en vormde het leven der Nederlanders van dien tijd eene aaneenschakeling van ongeregtigheden en saturnaliën. 1 Sommige trekken echter zijn de werkelijkheid blijkbaar afgezien.
Bij het inwijden der Nieuwe Kerk In Den Haag, waar Spinoza begraven ligt, sloeg de predikant Eleazar Lotlus de plank ongetwijfeld slechts ten halve mis, toen hij beweerde dat de kerken vaak alleen bezocht werden voor het aanknoopen of voortzetten van volksminnarljen. 2 Op het invlechten van een enkel woord latijn (zelfs het hebreeuwsch en het grieksch kwamen somtijds voor den dag) werd toen niet gezien: „Spectatum veniunt, veniunt spectevtur ut ipsae, daer men de religie tot een ooppelaresse maeckt en des Heeren huys (wee my, goede God! dat lek tot schaemte van ons christenen dit suchten moet) tot een hoerekot. Tck weet wat ick segge. Heeft dien ertz-passevolant niet genoeg, dat hij een capelle heeft aen de domkereke? Moet Bethel selver tot een tempel van Venus en Cupido verstrecken ?quot; En cot hen die het huis des gebeds voor minder schuldige doeleinden bezigden: „Het huis moet gebruickt worden om te bidden, niet om te slapen. Vele maken het tot een dormi secure, setten haer daer ghemackelijk toe, en gebruyeken \'t geluijt van den sprekenden
324
Plaatsen uit de Catechismus-Predieatien van Smytegelt in Oude Tijd 1873, bladz. 29« vgg.
ij Leerrede over de woorden: „Mijn huis zal een bedehuis genoemd worden voor alle volken,quot; Jesaja I V1 7. — Plaatsen bij Sincerus, Kansel-Ontluistering, bladz. 12 vgg.
DE KUNSTEN.
predikant als een suse-norre, om te beter te snorcken. Deze lubden hebben in vier-en-twintig uren menige midde-nacht I Yemand sal een nacht wacker doorbrengen by teerling en charteblad, sonder van vaeck te klaghen, en sevenmael kniekkebollen in een uyr predikens. noch voor den middagh.quot;
Ten onregte doet men het voorkomen alsof de leeraars der remonstranten, ten aanzien van dit platte in de predikwijs, zich van hunne kontra-remonstrantsche ambtsbroeders gunstig onderscheiden hebben. In het didaktische is er geen verschil tus-sohen de Enghe Poorte van den gomarist Koelof Pietersz en de Enge Poorte van den arminiaan Poppius. 1 Beide partijen schrijven dezelfde kanaiinstaal. Het snaaksche in de prediking van Borstius en Lotius wordt by Uytenbogaert teruggevonden. Ook Paschier de Fyne weet niet van uitscheiden. Op zijne Zilveren Naald volgt zijne Zilveren vergulde Naald: op zijne Veenboers Wegkorting zijne Winterturf en zijn Zieke Veenhoer. Eerst geeft hij zijn Kamper Steurtjen van harde eijeren, sterke boter, en bittere mos-tert; dan zijn Wittebrood om het Kamper Steurtjen bekwamelijk op te eten; dan zijn Frisschen Vronck op het gesotden Kamper Steurtjen om dat te beter te verswelgen. \' Op den bodem ligt, evenals bij de kalvinistische medebroeders, een ernstig streven; de taal is op het nationale leven betrapt; maar het valsch vernuft en de langwijligheid komen ieder oogenblik om den hoek gluren.
Wanneer predikanten als Johannes Vollenhove, als Arnold Muonen, als de remonstrantsche Johannes Brandt in Den Haag, naderhand beproeven edeler vormen in zwang te brengen, dan gaat hun dit niet goed af. „Nog steekt ze \'t hoofd ten grafzerk uitquot;, zegt in 1695 Johannes Brandt bij het houden eener lijkrede op de engelsche Maria, gemalin van \'Willem III, „en moediger ge-
325
lgt;e 4lie Druk van Roelof Pietersz\' Englie Poorte verscheen iu l(i32.— Poppius\' Enge Poorte zag voor liet eerst iu Ituu het licht en werd herdrukt in 164«.
a Plaatsen uit al deze pamfletten van Paschier de Fyne in Van Vlo* ten\'s monografie. — Voor de kennis der vervolging van de remonstranten door de kontra-remonstranten, in 1019 eu daarna, komt vooral Paschier\'s Klein Monstertjen in aanmerking.
VIJFDE HOOFDSTUK.
biedt zij ons om haar gedachtenis te eeven, niet met uiterlijke omstandigheden van rouw, bü menschen kunnende waargenomen worden, die onwaardig zijn dat ze haar betreuren; maar met het navolgen van hare deugden. Wordt dit van Engelschen en Nederlanders behartigd, dan zal haar asch zich nog vrolük bewegen, en tot hi de zielen stuwen van vrienden en vreemdenquot;. 1 In zijne bedoelde deftigheid is dit laatste beeld zoo quot;wanstaltig, dat wij aan den kapucüner-toon van Uytenbogaert en de anderen onwillekeurig de voorkeur geven. Wij gevoelen dat het verhevene de zaak der nederlandsche evangeliepredikers niet was, en zij uit hunne rol vielen zoodra zi] ophielden zich naar de lagere standen te schikken.
Door den amsterdamschen hoogleeraar Petrus Franoius is in 1699, bü het uitgeven eener redevoering van den kerkvader Gre-gorius Nazianzenus, eene tamelijk scherpe kritiek der nederlandsche kanselwelsprekendheid van het tijdvak in het licht gezonden. Hij klaagt dat de meeste predikanten in de kennis hunner moedertaal vreemdelingen waren; er onder de ouderen gevonden werden die, vervoerd door den schijn eener valsche gemeenzaamheid, in hunne gebeden tot God zich van de vormen je jij jon bedienden; en, tot bevordering van hetgeen zij dierbaarheid of Innigheid noemden, nu eens Godtje dan Jesusje zeiden.2
Hoewel de smaak van Francius-zelf te wenschen overliet,J hij was in zoover een man van gezag dat hij met goed gevolg de latijnsche poëzie beoefende. Demosthenes en Cicero waren zijne oratorische modellen ; en hij besefte zeer wel dat door Bourdaloue,
.Johannes Brandt, Lykrede over het ontijdig afsterven enz., uitgesproken te \'s Cravenhage den 11 Februari]\' Hi!)5. — Plaatsen uit deze rede van Brandt, en uit de lijkredenen van Vollenhoven en iloonen op Willem III, in Van Vloten\'s Vervolg op Arend, IV2 «31 vg., 733 vg.
a Gregorius Nazianzenus, Van de Mededeelzaamheidt. Uit het Grieks in \'t Neerlands overgebragt door Petrus Franclus, 169!). — Jae. Scheltema, Mengelwerk 1823, III II 171 vgg. — Van Vloten, Prozaschrijvers 17\',■\' Eeuw, 1870, bladz. «07 vgg.
DE KUNSTEN.
Bos.suet, Fénelon, de gewijde welsprekendheid in Frankrijk eene hoogte bereikt had bij welke de methode der Nederlanders toen ongunstig afstak.1
Met dat al maken de redeneringen van Prancius op ons den indruk, naar de filosofische eieren eener bekende vertelling te zweeraen. Niet die vertoogen weerkaatsen een getrouw beeld van den tyd, maar de preek over het Lang Hair van Jacobus Borstius. Eene tot het verleden behoorende zamenleving moet karakter gehad hebben, dat onder hare toongevers er gevonden zijn die aldus het woord tot de menigte rigtten:
„Vrouwen moeten lang hair hebben en dat nooit laten afscheren, tenzy in dringenden nood. Zoo moeten zy ook daaraen «enigen tyd besteden, om dat te kammen, rein te houden, en te vlegten ilaer den man, zegt de Apostel, is het een oneer lang hair te dragen, want de man heeft van de nature eenige agt-baarheid en heerlykheid boven de vrouwe. God heeft geordineert dat de vrouw den man zal onderdanig zyn, zeggende : hy sal mo Heer wesenNu is hét lang hair een teeken van onderdanigheid en mindere heerlykheid, en daerom zeit do Apostel dat het de vrouw en niet den man past, want daar God gezegt heeft dat de man zal heersohappy hebben over de vrouw, daar gaat zulk een man zyn heerlykheid veranderen in de gelykenisse des beelts eener vrouwe, omdat hy het teken en levery van de vrou-welyke onderdanigheid draagt. Hoe lang het hair der mannen moet zyn en welke zyn mate? Dat behoeft u do Schriftuur niet te zeggen, de nature zal u dat genoeg leeren. Wie is zoo dom dat hy niet weet hoe lang zyn nagels moeten zyn? Nu, gelyk lt;le nagels de teedere einden van de vingers moeten bedekken en beschermen, en een natuurlyke sierlykheid en bevalligheid geven, zoo moet het, hair doen aan de harsse-pan. Zoo gy slegts u hant aan u hooft steekt of in den spiegel kykt, de natuur zal u toonen de gezette palen van het hair, voor welke zich moeten nederleg-gen al zyne wilde takken, alsof de natuur tot haar zeide, gelyk (rod tot, de zee: Tot hiertoe zult (jy komen en verder niet- Al wat
i -Dffezen voet hout men tegenwoordig in Vranknjk; en dit\'s de rede dat die natie, in \'t wel schryven, boven alle andere volkeren uitmunt.quot;
827
VIJFDE HOOFDSTUK.
over de wangen en op de rngge hangt is over zyn bestek, en daarom overtollig en onnut; en die het zoo lang dragen, kunnen hare dwaasheid ligtelyk bemerken, als \'t hair over de oogen waait en het gezigt belet. Of, zo haar dat niet genoeg is, zo konnen zy \'t proeven, als \'t hair in den mond slingert: want, al staat het als een wyngaert op haer hooft, zy zullen w^el bemerken dat de smaak daarvan niet zeer vermakelyk isquot;.1
11
De hollandsche tooneelspeelkunst had in de tweede helft dor IS\'1quot; en het begin der 19\'1\'j eeuw buitenaf zulk oen naam, dat, ofschoon uit de 17d5 eeuw-zelf niet veel berigten omtrent dit onderwerp tot ons gekomen zijn, wij onwillekeurig die latere deugden als het uitvloeisel eener oudere overlevering van do goede soort beschouwen.
Eigenlyk bestond er, gedurende het tijdperk dat ons bezighoudt, in het geheele land maar één schouwburg. Wel werden ook te Haarlem, te Utrecht, te Leiden, in Den Haag, van tijd tot tjjd voorstellingen gegeven, doch meest alleen bij gelegenheid der kennissen, daar en elders; en de reizende tooneelgezelschappen welke in die behoefte voorzagen, zouden of hunne beste krachten eerlang afstaan aan Amsterdam, of waren reeds vroeger aan de amsterdamsche Akademie verbonden en gaven in andere steden enkel gastvertooningen -. Amsterdam was de eenige stad des lands welke een voldoend getal welvarende inwoners telde om op den duur, al werden er slechts twee voorstellingen \'s weeks gegeven, het bestaan van een blijvenden schouwburg mogeljlk te maken.2
323
Borstius\' leerrede, uitgesproken te Dordrecht in lü45, had tot tekst: „Of leert ii ook de natuur zelve niet, dat /00 een man lang haar draaft, het hem eene oneer is?quot; ls,? Brief aan de Korinthiers, xr 11. Statenvertaling.
i Een schouwburg van 1623 te Rotterdam, insgelijks Akademie ge-
UK KUNSTEN.
Van Elfeu\'s ourdeel over do amsterdamsclie toonoelisten dag-leekont van 1732, en luidt ongunstig.
„Kan \'er wel iots aanstotelyker voor een verstandig toeziener uitkomen,quot; vraagt hü, „als een held of koning, op het cierlykst uitgedost, die het toneel komt betreden met voor uit stekende kniën, binnenwaards gekeerde voeten, smalle borst en ronde rug; die niet weet hoe luiden van fatzoen een ongedwongen groet maken; die, om den hoed af te nemen, met het hooft zyn hand te gemoet komt; die twyfelt, waar een dame aan te vatten om haar uit te leiden; die, zyne boersheid bewust, de toezien-deren deel dwingt te nemen in zyne verlegentheid, en, niet wetende waar zyne armen te bergen, dezelve gebruikt tot onoiv houdelyke. onbesuisde, en niets beduidende gebaarden? Vry nog walgelyker is die andere, die, deze dorperheid eu do daar uit spruitende verlegentheid door ongegronde verwaandheid en onbeschaamdheid willende overwinnen, met een uitgestrekte hals en borst, met ingebogene lendenen, den arm in de zyde, mei opgesparde blikken, trotsch gelaat, valsche en gemaakte swier. voor den dag komt; met zyne gedwonge schreden door het toneel dreigt heen te trappen; en, in plaats van oen verheven man to vertonen, een zwetzende en windbrekende quakzalver volmaak-telyk nabootst.quot; 1
Niet minder scherp zUn Van Eften\'s aanmerkingen op het stemgeluid der akteurs; en hij spaart daarbij de aktrices niet. „Indien onze vertoners op den grondslag eener wel geredeneerde declamatie wel hadden leeren bouwen,quot; gaat hj) voort, „men zoude op ons toneel zulke onverwagte uitvallen, die kant noch wal raken, zo dikwyls niet horen; onze toneelspeelers van beide de sexen zouden zich wachten voor een onmanierlyk geschreeuw, \'t welk in de eerste bedryven, daar in \'t gemeen de hevige harts-togten nog geen plaats hebben, reeds begind; waar door de stem, heesch en schor geworden, wanneer t\'er op aan komt, versche en onaangename pogingen doet om de vinnigste ge
329
Hollandsche Spectator. I 217 vg. K0 28.
VIJFDE HOOFDSTUK.
moedsbewegingen te beantwoorden. Men moet zioli doen verstaan, dat is waar; maar dat geschied beter met duidelyk- te spreken, als met gillen en bulderen; en men tracht luiden van aanzien, die doorgaans niet schreeuwen, af te beelden, en geen kruijers en appelwyven. Tot noch toe heb ik reden ora te hopen dat \'t gene ik omtrent deze stofte voorgedragen heb, door den lezer zal goedgekeurd worden; doch ik twyfel of hetgeen ik \'er by zal voegen wel \'t zelfde geluk zal hebben. Ik ben van gevoelen dat het volstrekt onmogelyk is een goed acteur te zyn, zonder geest en oordeel te hebben.quot; \'
Lieden zonder oordeel, lieden zonder geest, kruijers, appelwijven: dit klinkt hard. Ook is het niet overeen te brengen met het gunstig getuigenis van enkele andere zegslieden. Wy moeten niet uit het oog verliezen dat Van Effen, die als prozaschrijver lof verdient, een aanmerkelijk pedant was. Zijne spreuken zijn vaak magtspreuken.
Eene vrolijke beschrijving van den aanblik der komediezaal, wanneer vóór het begin der vertoonhig de eerste rang zich met gedekolleteerde .jonge vrouwen vulde, hebben wij aan hangen-lyk te danken.
Hü laat een gehuwden noordhollandschen boer verhalen van eene voorstelling van Aran en Titus, die hij in den amsterdam-schen schouwburg op de Keizersgracht is gaan bijwonen met, zijne Maartje. De laag uitgesneden keurslijven der jufvrouwen in de loges hebben hem verbaasd, en één oogenblik heeft hij gewaand bij ongeluk in een slecht huis verdwaald te zijn. Door een aanzienlijk Amsterdammer aan zijne zijde is hij daaromtrent gerust gesteld. Deze heeft hem medegedeeld dat de bedoelde schoonen inderdaad tot den hoogsten stand der zavnenleving behooren, en z(] niets anders doen dan zich regelen naar de kleedwijs van den dag. 1
330
a Langendyk\'s Gedichten, 1701, 2\'i» Druk, III 41U vgg,:
Ik had wel hooren zeggen Dat ze in het Spenlhnis ook zo vlaais op taefel leggen; En *k docht: hier zyn wy by geval nou in zoo\'n huis. „\\Iit speldden z\'op de veel. Toen docht ik: Dat\'s niet pluis.
DE XUNSTEX.
Uit Langendyk\'s schildering, en even/,00 uit de veel oudere van Huygens in het Kostelick Mal, moeten wij opmaken dat de nederlandsohe vrouwen destijds in de groote steden, al waren zij kraakzindelijke huismoeders, en al werden de dochters opgevoed in dezelfde overlevering omtrent het schoonmaken, geenszins, ■wanneer zij in het openbaar verschenen, zich door overdreven zedigheid kenmerkten. Jaap (zoo heet de boer) is maar half bevredigd. Het hindert hem dat zijne Haartje ondersteld wordt eene minder frissche of minder bevallige vrouw te zijn dan de andere; en hij doet haar het voorstel, dat zij wysselyk afslaat, met de stukken het tegendeel te bewijzen.
Deze onvoltooid gebleven proef van Langendyk moet uiterlijk van 1715 zijn. Hen vindt er ook eene boertige beschrijving van het ontsteken der kaarsen die bij avond (in het begin der XT\'1» eeuw hadden de vertooningen bij daglicht plaats) de duisternis verdrijven moesten. Daarnevens eene aanduiding omtrent het scherm, dat aanvankelijk openging bij wijze eener portière, doch later een op- en nedergaand gordijn werd, beschilderd met mythologische figuren op een donkeren achtergrond:
Daar hong ien zwarte doek, zoo bried as de slellaezies Waer op een Doofpot stong, en ook twee Jamportaezies.
D\'ien, die Neef Teun hiet (\'k loof \'t is al ien ouwe SangfK Jleê op ien walvisch mit ien hooijvork in zen hangd.
En de angder hiet Malkuur, zo as ik hoorde praeten.
Ik docht: ze zeilen strak die keerels spreeken laeten,
Of kunstjes laeten doen. Mit vielen er terstongd Vyf kerrickkroonen, hiel vol kaersen, nae de grongd;
Nou loof ik /ekerlyk zei al dat goedje dangsen.
Maar an myn zy zat juist ien van de grootste hangsen.
Die onderrigtte me de zaaken net van pas,
En zaai me dat ik hier niet in een Vlothuis was,
Maar dat de ryke Lui nou duske mode hadden.
Ik kreeg myn Maeretje toen aenstongs by de kladden,
En zaai: Haal jy dan ook jou prammen voor den dag.
As deuze Juffers, wangt we zyn in ien gelag:
\'k Ben op jou prammen al zo grootseh as deuze Jonkers
Op heur lui Maaisjes, en ik lach iens met die pronkers.
Maer Maertje wou niet.
331
VIJFDE HOOFDSTUK.
Daer quam ien kaerel om die kaersen op te steekeri,
Puur of \'l de koster was, en dat ze zouwen preeken :
\'k Zocht nae den preekstoel, maer dien kreeg ik niet in \'t oog. De kaersen gongen toen van zelf weer nae om hoog,
En toen de kaerels mit de doofpot. \'
Uit Van Effen weten wij dat die v(]f koperen krooneu niet lang daarna door twee „lustres van glazen kralenquot; vervangen zyn; doch zonder dat het publiek daardoor bewogen werd meer decorum in acht te nemen. Nog in 1732 hadden er in den „bakquot;, bij iedere drukbezochte voorstelling, min of meer heftige toonee-ien plaats, wanneer personen die tijdig „lootjesquot; genomen en plaatsen besproken hadden, dezen bij het binnentreden reeds bezet vonden. Het bestuur werd gevoerd door kommissarissen van liefdehuizen, die in het belang der hulpbehoevenden niet schroomden tweemalen geld aan te nemen voor dezelfde zetels. „Zo je lui miend dat je verongelykt bintquot;, zeiden do bezittende buitenlieden tot de nakomende stedelingen, „dan kan je nae boven veur de Heeren gaen. We hebben hier al vroeg eweest, en ien drie gulden betaald; want we dochten op de gallery te gaan zitten; maer daer was et vol. Toen wouwen wy ongs geld weerom hebben, maer ze wouwen \'t ongs niet geeven, en zaiden : As jy \'er nog drie gulden bylegt, dan kunje op de beste plaets kommen, anders zeilen we jou een briefje langen teugen margen. En margen motten we weer tuis wezen; daerom waeren we gedwongen, zo we dat spul zien wouwen, nog iens zo veul geld te verkyken. Nou was hier ook niet open as deuze plek; en daer bin we op gaen zitten, en we sellender niet ofgaen, ,1e mag doen wat je wildquot;.
Al deze boersche taal doet duidelijk genoeg zien welk soort van publiek doorgaans in den schouwburg den boventoon voerde, ïusschen de bedrijven liep in Van Effen\'s dagen een vrouwspersoon heen en weder, die met eene groote kan en een glas in de hand gedurig riep: Motje hier ook ter?Een ander schreeuwde daar tegen in; Belieft er ook iemand van hoekjes gediend te wee—zen ? „Behalve ditquot;, verhaalt hj), of verhaalt ziin zegsman, „kreeg ik altemet eens een hagelbui notedoppen en appelschillen
i Langendyk\'s G-e dicht en, III ■itgt;4 vg.
332
DE KUNSTEN.
op het hoofd; zo dat ik my verbeeldde op een dorp in een re-denrykers tent te zijn.quot; 1
Honderd jaren vroeger bruide het niet anders. Van oudsher was de amsterdamsohe schouwburg de uitgelatenheid ten prooi. „In den bak stonden of zaten ouden en jongen, kinderen en volwassenen, knapen en meisjes, dooreen. Er werd gevrijd, gekust, gegeten, gerookt, gelagchen, geschreeuwd, getierd, met schillen en doppen geworpen. Ten minste, zoo ging het in de Oude en de Brabantsche Kamers, en waarschijnlijk ook nog in de Akademie toe.quot; 2
Het is niet gemakkelijk van de verdiensten der spelers en speleressen, wier roeping het was deze dartele schaar beurtelings te boejjen en te vermaken, ons eene voorstelling te vormen. De aard der vertoonde stukken, kluchten van Bredero, treurspelen van Vondel, en hetgeen verder naar deze twee typen zich vermenigvuldigde, eischte niet dat do tooneelisten in de eerste plaats zich beligchaamden in een karakter buiten zich. Na het grimeren en kostumeren kwam in het treurspel alles op het fraai opsnyden der verzen, in de klucht alles op het gelukkig nabootsen der platte volksspraak aan. Echter vindl men aan-geteekend dat de tooneelschrijver Blasius, bij het vertalen eener latijnsche komedie in 1070, voor een bejaard vader eene bejaarde moeder in de plaats stelde, „omdat op deese amsterdamsche schouwburg geen manspersoon bij verdeeling van de rollen so bequaam voor een vader speelt, als Jeuriaan Baat voor een oude vrouw.quot; De akteur Baat, moet men gelooven, legde dus wel degelijk er zich op toe een karakter zamen te stellen. 3
Tk herhaal dat de opgang, dien onze troepen niet lang daarna in het buitenland maakten, verbiedt voetstoots al het kwade aan te nemen wat door Van Eden daarvan gezegd is. Hollandsche komedianten zouden niet te Weenen, te Berlijn, te Frankfort, te Lubeck, te Hamburg, te Kopenhagen, geld verdiend hebben; er zon niet voor eene poos te Stockholm een hollandsche schonw-
333
HolIiUldsclle SpeL-tator, IV I -*y vgg. Xo 107.
.Tonckbloet, Letterkimde Eemv. issi, I 381.
;s .lan Te Winkel. Mr. Joan Blasius, \'.881, bladz. 100 vg.
VIJFDE HOOFDSTUK.
bui-g hebben kunnen bestaan; zoo er onder deze vertooners en vertoonsters, — want vrouwelijke hollandsohe tooneelisten waren geen zeldzaamheid. — zich niet althans enkelen bevonden hadden die hetzij als akteurs, hetzij als aktrices of als danseressen, door een wezenlijk talent zich onderscheidden. In Frankrijk waren zij misschien niet opgemerkt; in Duitschland, in Zweden, in Denemarken, blonken zjl uit. 1
Sommigen hunner hadden schik in hun vak. Valentyn verhaalt in zijn leven van don gouverneur-generaal Maetsuyckor (1606— 1678): „Hy heeft een zusters zoon gehad, Heere de Boer ge-naamt, die lange .jaren te Amsterdam een vermaard tooneelspeel-der geweest is. Dezen heeft hy menigmaal na Indien ontboden, om door hem gevorderd te werden. Dog hy schreef zynen oom weer; dat het voor hem veel beter was, dan eens prins, dan eens koning, en dan weer eens keizer, en, na daar voor te hebben gespeelt, weer vry te zyn, dan altyd een slave in Indien te\' werden.quot; Heere de Boer erfde in 1678 van zjjn oom ƒ 100,000, en liet zich daarvan te Haarlem een fraai huis bouwen. quot;
Er zyn uit onze 17\'!« eeuw een betrekkelijk groot aantal namen van dramatische kunstenaars en kunstenaressen in het geheugen bljjven hangen, en van sommigen woei de roem tot naar Java over.3 Niemand echter is nog heden zoo algemeen bekend als de amsterdamscho Adam Karelsz, die zijn franschen geslachtsnaam De Germes op zijn hollandsch Van Zjermes schreef.4
Wanneer wy bedenken dat Adam Karelsz in 1617, b;j het openen der Akademie van Samuel Coster, mans genoeg was om de hoofdrol in een toen gegeven treurspel te vervullen, en tevens dat hij onderwijs in de welsprekendheid heeft gegeven aan Petrus Francius die geboren werd in 1645,5 dan zjjn wij genoodzaakt
1 Ferd. von Hellwald, bladz. 77 vgg.: ..Hnlliindischc Komedianten im Auslande\'\'. en; „Fremde Urthoile über das Spiel der holliiiidischen Scliau-spieler.quot;
2 Valentyn, Stuk, Levens der Opper-Landvoogden.
3 N. P. van den Berg. Het Tooneel te Batavia, 1830.
1 De naam eener tragische heldin van Jean Rotron. — Cléagénor liïso, — werd evenzoo door Adam Karelsz „Kleazjenorquot; geschreven. — Katalogns Mü van Letterkunde, 1877, Tooneelstukken No 4141 en 4142. r. In les!» vervulde Adam Karelsz eene rol in de (Jebroeders. — Van
334
OE KUNSTEN.
liem mode te tellen onder de krasse ouden over welke hiervóór door mvj gesproken is: Jacob Cats, Constantyn Huygens, Joost van den Vondel, Antonie van Jjeeuwenhoek, en de overigen. 1 Hij doet denken aan sommige sociétaires van het Theatre Francais onzer eeuw, die, na dertig- of veertigjarige aktiove dienst, zich van liet tooneel terugtrekken en ten behoeve van oen jonger geslacht een openbaren cursus over de kunst van sproken eu voordragen openen.
In eene latynsche redevoering van 1696 of daaromtrent roemt Prancius dezen amsterdamscheu akteur als een buitengewoon man, dien vele tödgenooten zich toen nog levendig konden voorstellen; zoo volleerd in het uitdrukken, door stem en gebaren, van hetgeen geacht werd om te gaan in het hart zijner tragische personen, dat men er door herinnerd werd aan hetgeen de klassieke oudheid omtrent den tooneelspoler Roscius verhaalt, den onderwijzer van Cicero. \' Franciua droeg er roem op, zeide hij, ovenzoo den man tot leermeester gehad te. hebben die in 1647 op onovertrefbare wjjs, in de stadskoniedie, Brandt\'s lijkrede op Hooft voorgedragen had. ^
Do amsterdamsche Akademie, die de voormalige rederijkerskamers opvolgde en zelf naderhand de amsterdamsche Schouwburg werd, had aanvankelijk eene vinnige anti-klerikale strekking. Kalvinistische kraaijers en liberale tegenkraaijers, dezen met dokter Samuel Coster aan de spits, boden in den eersten tüd tegen elkander op. Iedere hatelijkheid van het tooneel werd van den kansel met eene wederkeerige hatelijkheid beantwoord, ■on omgekeerd. Hot was oen onedele wedstrijd. Ons walgt, wan-
335
Hoofdstuk: Zeden eu Personen, Hiervóór, bladz. 205 vgg.
ï Petrus Francius, Pro Eloquentia : -Mirattilelu hominem eujus voceni fjestum, incessuin, et univorsi corporis nioruni. studui imitari; quern cum audirem ac viderem antiquos ipsos audh-e et adspicere visus sum. Nun-ijnam ego acivissem quid veterum eloquentia, quid Cicero, quid Rosciugt; osset, uisi istum ego hominem audivissem, qid ista me simul omnia docuitquot;.
;; Ford. von Helhvald, hladz. 26 vg^.
VIJFDE HOOFDSTUK.
neer %vü de buitensporigheden herdenken waartoe van heide zijden vervallen werd. 1
Echter had de volharding van Coster en de zijnen dit goede, • lat het nationaal tooneel er door gered is van den ondergang. De regtzinnige predikanten zouden, indien men voor hen gezwicht was, te Amsterdam verworven hebben hetgeen, door den invloed van den frieschen stadhouder quot;Willem Lodewijk, Boger-inan te Leeuwarden verkreeg.\' Het kalvinisme was in beginsel tegen iedere tooneelvoorstelling gekant. Doof voor de overweging dat ook de kerk gesloten zou moeten worden, indien nergens op aarde de onedele driften een schuilhoek vinden mogten, zagen de bedienaren der godsdienst in don schouwburg slechts een tempel der zonde. 2
In Frankrijk waren de priesters het tooneel niet minder vijandig dan de predikanten in Nederland. ïe onzent, waar van de onderliggende katholieke gemeente geen uitspattingen te duchten waren, toonden de roomsche herders zich welwillender. Vondel is onder den invloed van jezuietepaters kunnen geraken, zonder dat dit den tooneeldichter in hem benadeeld heeft. Zijne biechtvaders (beschouwden zij welligt zjjne bybelsche tragedien als eene voortzetting der passiespelen en andere mysterien uit den middeneeuwschen voortijd?), zijne biechtvaders verboden hem niet-alleen het werken voor den schouwburg niet, maar hielpen hem meer dan eens aan nieuwe bouwstoffen.3
,Mon kan met weinig moeite het volk eene andere godsdienst doen aannemen,quot; heeft honderd jaren geleden een vaderlandsch geschiedvorscher gezegd; „maar het de vreugde en de feesten van het oudere geloof doen afleggen, gaat zoo ligt niet.quot; 1 De
336
Oallée, Academie en Kerkeruad (m 17—HJ32), 1878.
a Jn lyi!) werden te Leeuwarden de tooneelvertooningen volstrekt verboden. — Starter\'s leven door Van Vloten vóór den Frieschen Lusthof van I sr.-l, bladz. xn-
Jan Te Winkel, Vondel als Treurspeldichter, 1881.
Van Hasselt. Eerste Vad. Klugt-pel.-n. 1780, blad/. 103.
DE KUNSTEN.
Amsterdammers der l?38 eeuw, verwend door de voorstellingen in de kerken en de rederijkerskamers uit den tijd vóór de hervorming, kozen de partij der Akademie. De naavnvgezetten onder hen paaiden hun geweten met de overlegging dat alles een weldadig doel beoogde: de weezen werden er door gebaat, de oude stok voer er wel bij. De meer luohthartigen vroegen alleen naar vermaak. Het kon in de oogen van God niet schuldig zgn een stichtelijk treurspel te zien vertoonen. Wat de vuile praat der kluchten betreft, sloegen ook niet op den kansel-zelf de predikanten bijwijlen een toon aan, die den schouwburg nabijkwam ? 1Zij die zoo dachten waren geneigd, indien er een godsdienstleer-aar gevonden werd die aan sommige naaktheden zich ergerde, hem met ilolière\'s Dorine toe te voegen:
Kt je vous verrois nu, du haut jusques en bas,
Que touts votre peau ne me tenteroit pas. -
Hetgeen de geschiedenis onzer muziek in de 17ai! eeuw belangwekkend maakt, is de liefde der beschaafde vrouwen voor deze kunst. Van de kerk was voor het schoonheidsgevoel der vrouwen niet veel te wachten. Van het tooneel nog minder. De meesten harer werden van het schilderen afgehouden door de ruwe zeden der zoonen van Sint Lucas. Des te onverdeelder konden zij aan de muziek zich wijden.
Men is in den laatsten tjjd te onzent tot de ontdekking gekomen dat bij het ten einde spoeden der midden-eeuwen, eer met het aanbreken der l?1^ eeuw Italië een nieuw tijdvak openen zou, de toonkunst in Europa gedurende honderd jaren door de Nederlanders beheerscht is. Kiesewetter en Fétis hadden reeds
337
Borstius en Bredero hiervóór, bladz. 323 en noot 3.
VIJFDE HOOFDSTUK.
in 1829 daaromtrent het een en ander aan het licht gebragt. 1De onderzoekingen van den Oostenrijker en den Belg werden in 1851 bevestigd door Franz Brendel, te Leipzig.2 Het duurde echter tot 1869 eer er, door het bezielend woord van Ambros te Praag, in Amsterdam eene Vereeniging voor Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis tot stand kwam. Zij koos de uitspraak van den genialen muziek-historicus tot motto: „Das Jahrhundert ven 1450 bis 1550 verdient in der Musikgeschichte recht eigentlich den Namen des Jahrhunderts der Niederliinder. Die Niederiande galten für die Hochschule der Musik selbst noch dann, als Ita-liens musikalischer Ruhm schon in vollem Glanze strahlte.quot; \'
Ten aanzien dezer oudere nederlandsche toonkunstenaars, wier werken niet alleen, maar ook wier namen, voor eene poos bii den nakomeling in het vergeetboek geraken zouden, valt ongeveer hetzelfde op te merken als wij vroeger zagen gebeuren met hunne tydgenooten de nederlandsche schilders.
Evenals Hubert en Jan van Eyck, evenals Van der Weyden en Memlinc, zijn de bedoelde komponisten onderdanen der hertogen van Bourgondie, en hun bloeijen in de kunst va!t zamen met den hoogsten voorspoed van hun vaderland als h£:ndeldri)-vende natie. Ofschoon onder hen zeker aantal Noord-Nederlanders aangetroffen worden, de Zuid-Nederlanders geven den toon. Niet naar Holland of naar Zeeland worden zü bü voorkeur genoemd, maar naar Brabant en Henegouwen.
Dufay is uit Chimay; Joannes Okeghem uit Termonde in Oost-Vlaanderen, naar het schtJnt; Josquin Desprez uit Vermand bii
338
Prijsvraag uitgeschreven door liet Kon. Instituut te Amsterdam, en beantwoord door Kiesewetter en Fétis: -Welke waren de verdiensten der Nederlanders omtrent de Toonkunst in de l i\'1\'1. I5,le. en eeuw 1823.
Franz Brendel. Geschichte der Musik in Italien, Deutscbland, und Frankreich, Leipzig 1851, a\'1quot; Druk 1860, bladz. 30: -Orlardo Lasso be-schloss die Epoche der Niederliinder, die in einen Zeitraum von 200 Jahren der Welt wol an 300 Tonsetzer geliefert batte. Die Musik, durch dieses Volk in ganz Europa verbreitet. begann .jetzt, namentlich in Italien uiitl Deutscbland, eine einbeimische Kunst zu werdenquot;.
DE KUNSTEN.
Saint-Quentin; Adriaan Willaert uit Brugge; Orlando Lasso uit Mons. Aan de geboorteplaats van Clemens-non-Papa wordt ge-
Itwyfeld. Men verneemt niet dat door Ghiselinus Danckerts die uit Zeeland stamde, door Sebastiaan de Hollander die uit Dordrecht. door Christiaan de Hollander die uit Leiden, door Jossen ■Tunckers die uit Rotterdam was, eene andere dan de zuidneder-landsche methode gevolgd is. \'twyfeld. Men verneemt niet dat door Ghiselinus Danckerts die uit Zeeland stamde, door Sebastiaan de Hollander die uit Dordrecht. door Christiaan de Hollander die uit Leiden, door Jossen ■Tunckers die uit Rotterdam was, eene andere dan de zuidneder-landsche methode gevolgd is. \'
Anders dan de vlaamsche schilders, wier geboortegrond tevens het voornaamste tooneel hunner werkzaamheid bleef, vestigden I de toonzetters zich meestentijds in den vreemde- Men ontmoet
hen te Weenen, te Munchen, te Parys, te Madrid, te Parma. te
IVenetie, bovenal te Eome. De thuisblijvenden hebben hun middenpunt te Antwerpen. Zii zijn kapelmeesters, leiders van koorknapen, direkteuren van mnzieksoholen, In Nederland bestonden zulke inrigtingen toen niet; of niet in genoegzamen getale om de groote menigte der zich aanbiedenden van eene voegzame maatschappelijke stelling te kunnen voorzien.Venetie, bovenal te Eome. De thuisblijvenden hebben hun middenpunt te Antwerpen. Zii zijn kapelmeesters, leiders van koorknapen, direkteuren van mnzieksoholen, In Nederland bestonden zulke inrigtingen toen niet; of niet in genoegzamen getale om de groote menigte der zich aanbiedenden van eene voegzame maatschappelijke stelling te kunnen voorzien.
Op het muzikaal leven der lagere standen te hunnent is door deze virtuozen en hunne meesters geen merkbare invloed uitgeoefend. Voor een deel lag dit aan hun verblijf houden in het buitenland, en aan hunne betrekking als dienaren van hoven. Voor een ander deel aan het eenzijdig theoretische in hunne ontwikkeling. Zjj lieten het volkslied over aan zichzelf. Hunne roeping was niet, de hoogere toonkunst reeds dadelijk tot de schare te brengen, maar eene hervorming voor te bereiden, wier vruchten het algemeen eerst later ten goede zouden komen. 1
Tusschen dien zaaitijd en dien oogst viel in Noord-Nederland
333
Ulibischeff bij Franz Brendel, bladz. 24: „Was hiltten die grossen Tonkttnstler der Harmonie, Bach, Handel, Mozart, angefangen, wenn nicht geschickte nnd ansdanernde Arbeiter Jahrhunderte lang die Steinbi*iiche ausgebrochen, die Minen ausgebeutet, nnd das solide Material hergerichtet. behauen, geformt nnd geschmiedet hiitten?quot;
VIJFDE HOOFDSTUK.
de storende heerschappij van het kalvinisme, en met die heerschappij kwam de oorlogsverklaring aan alle muzikale vormen zonder onderscheid, op het psalmgezang na. Professor Voetius loofde in algemeene bewoordingen, bij het inwijden der ntrecht-sche hoogeschool in 1636, de muziek als eene gave Gods. 1 Maaide aangeprezen toonkunst was de toonkunst van het Oude-Tes-tament en van sommige kerkvaders. Er werd niet bedoeld dat de muziek een zelfstandig bestaan leiden zon. GelUk te voren de orthodoxe Filips van Marnix verketterd was om een goed woord over het dansen, evenzoo werd het de orthodoxe Constantyn Hnygens gedaan wegens het aanbevelen van sommige verbeteringen in het orgelspel. 2
Vandaar dat de muzikale beweging te onzent in de ITquot;16 eeuw, sterk kontrasterend met de opgewekte deelneming van het voor-kalvinistisch tijdperk, enkel aan een klein getal op zichzelf staande verschijnselen gekend wordt.
Constantyn Huygens komt in brieven aan buitenlandsche vrienden er rond voor uit dat h}] in Nederland, wat zyne liefde voor de hoogere kunst betreft, vrywel alleen staat.3 H(] wil niet dat men aan zijn doorzigt of z(]ne belangstelling waarde hechten zal; in het land der blinden, zegt h\\j, is éénoog koning.4 Hem zou het niet verwonderen zoo men in Frankrijk, wat het muzikale betreft, de Hollanders en de Russen voor barbaren van dezelfde soort hield.3 Het is hem eene dageljjksche grief dat in zijne omgeving er wel overvloed van lieden aangetroffen worden
340
„De Musyke of Sang-konste heeft Godt de Heere haar plaatse gegeven in den eeremonieelen Godtsdienst des Ouden Testaments. Dit werk was den Levyten aanbevoolen, enz.quot; Uit Voetius\' oratie Van de auttich-heydt der Academien ende Schooien, 1636.
Constantyn Huygens, Gebruyck of ongebrnyck van \'t orgel inde Kercken der Vereenigde Nederlanden, 1641. — Jonckbloet, Letterkunde 17,lP\' Eeuw 1882, II Kif) noot.
Huygens aan De Villiers, 2(1 Oktober 1656: ..II n\'y a que moy en ees Provinces qui se mesle de ce beau mestier jusques a la compositionquot;.
„C\'est un roy borgne qui vous parle au païs des aveugles\'.
DE KUNSTEN.
Uie gaarne het geluid van een instrument vernemen, maar zeer weinigen die onderscheid weten te maken tusschen goed en slecht.1 Eerlang werden er in Nederland zelfs geen drukkers meer gevonden, schijnt het, die muziekwerken wisten te behandelen. Huygens althans nam zijne toevlugt tot een uitgever te Parijs.
Verwijdert men uit Constantyn\'s klagten de overdrijving waartoe, bij het schreven aan vreemden, de eigenliefde of de valsohe nederigheid ligt vervoerd wordt, dan blijft er eene getrouwe schildering van don toestand over. Door het zingen in de gere-lormeerde en andere protestantsche kerken, zoo men het zingen noemen wil, was bi) de groote menigte het muzikaal gevoel verstompt. Aan de bruiloftsmaaltijden, in de gezelschappen der kleine burgers, weerklonken liederen genoeg; maar het waren, voor zoover de melodien betrof, middeneeuwsche herinneringen. .Slechts eene gemakkelijk te tellen minderheid van beschaafde personen uit den hoogeren stand, vrouwen en mannen, beminden de muziek om de muziek.
Huygens zelf was een der voornaamste dilettanten van het tijdvak. Hij bespeelde verschillende instrumenten; was bedreven In de theorie; en mogt er roem op dragen de komponist van vele honderden motieven te zijn. 2 Zijne onlangs uitgegeven muzikale korrespondentie doet hem als een vurig liefhebber kennen; vuriger en hartstogtelijker dan iemand onzer te voren vermoedde.\'
In 1631 werd te Utrecht een muziekgezelschap opgerigt, navolging van het nog ouder Caecilia-koncert te Arnhem. Ziel dor
Aan De .St. Lxic. 27 Mei 1075: A vous parler franchement, c\'ost eu ces matières le plus grand de mes deplaisirs de ne trouver ii qui parler, c\'est a dire, a qui me faire entendre. 11 est vray qu\'il se trouve peu de gens qui n\'ayment le son de quelqu\'instrument, muis combien en rencontrons nous de capables de discerner le bon d\'avec le mauvais ?quot;
a Huygens aan Johan Maurits van Nassau, 2 Oktober u;7o: „Vous entendez parler lm homine, Monseigneur, qui, a son propre estonnement. se trouve avoir compose plus de 800 pieces de musique, sur divers instrumentsquot;.
VIJFDE HOOFDSTUK.
utrechtsche muzikale wereld van dien tijd was de blinde klokkenist, organist, fluitist, en komponist, jonkheer Jacob vanEyck, omtrent wiens gaven men nog heden, op grond van zijn Flwjten Lusthof, zich een oordeel kan vormen. Het utrechtscli Collegium Musicum trok zijne stichters en bestuurders uit de wereld der aanzienlijken. \'
ïe Haarlem telde de kunst een waardig vertegenwoordiger in den priester en begijnen-vader Joan Albert Ban, wiens lof wij in de verzen van Maria Tesselsohade aantroffen. Ban wisselde brieven met Huygens, en ontving menigmaal het bezoek van Descartes, tijdens deze te Egmond-Binnen woonde. Zijne alge-meene begrippen over muziek vonden tegenspraak bu Descartes-zelf en bij den gemeenschappelijken korrespondent van beiden in Frankrijk, den franciskaan Mersenne. Niettemin staafde Ban zijne bevoegdheid tot medespreken in tal van geschriften. \'1
Karakteristiek is een gedichtje dat de ernstige fransche monnik in 1648 aan den niet minder stemmigen hollandschen pater zond, opdat deze er noten bij schreven zou:
Me veux-tu voir mourir, insensible Climaine?...
Viens donner fi tes yeux ce funeste plaisir!
L\'excez de mon amour et celui de ta haine S\'en vont en un moment contenter ton desir;
Mais au moins souviens-toi, cruelle,
Si je meurs malheureux, que j\'ay vescu fidelle! . ..
Het voorbeeld van Cornells Schuyt, organist en komponist te Leiden, bewijst dat reeds bü het aanbreken der eeuw de soort van muziek welke by zulke teksten behoorde, in Nederland aan het doordringen was. Uit Italië teruggekeerd, waar de leidsche burgemeesters hem in staat gesteld hadden zijne studiën te gaan voltooijen, droeg Schuyt in 1600 hun een bundel Madrigali op, met eene italiaansche voorrede aan hun adres. In 1603 volgde een bundel Hollandsche Madrigalen; in 1611 een bundel Madrigali Nuptiali. Dezelfde italiaansche kunst, welke in Frankrijk
342
W. Moll over Ban, in Bonwsteenen II. bladz. 77 vgg. — .Tonckbloet en Land, Correspondance, bladz. xxxvi—cxlv.
DE KUNSTEN.
reeds aangenomen was, zou ook te onzent opgang maken. 1Uit Italië kwam, maar op jeugdiger leeftijd dan Schuyt, ook de Jan Sweelinck terug die thans algemeen als het grootste muzikaal vernuft vau Noord-Nederland geëerd wordt. Duidelijker dan één ander voorbeeld welligt staven de lotgevallen zyner werken te onzent^ dat wy ondanks de belangstelling van sommigen buiten de muzikale beweging der eeuw stonden. -
Drie Sweelinoks, vader, zoon, en kleinzoon, zijn door onze voorouders als virtuozen geëerd. De kleinzoon Dirk was zóó vermaard dat, toen Maria Médici in 1838 te Amsterdam zou komen. Hooft liet orgelspel van meester Dirk als het uitgezochtst onthaal beschouwde hetwelk de koningin kon aangeboden worden.2 Nog-tans is niet Dirk een man van beteekenis in de geschiedenis der muziek; evemnin de grootvader Pieter; maar alleen de Jan Pietersz dien zijne tijdgenooten met de twee anderen op één Hjn stelden. Het eigenlijk buitengewone in Jan Pietersz is door de meeste Nederlanders van toen over het hoofd gezien. Eerst veel later hebben wij van de Duitschers vernomen dat de man van het Regina Cwli sis de vader eener nieuwe school te beschouwen is. *
„In de 1611quot; eeuW voert in liet rijk der tonen de veelstemmige vokaalmuziek nog steeds de alleenheerschappij. Muziek-instru-menten worden wel gebruikt, doch meer om de menschelijke
343
Over Cornells Sflmyt bij Heije, Bouwsteeneu II 128 vgg., met Aan-teekeningen van Hallin|elimn Elsevier. — Drie van Sehuyt\'s „Madfi-galenquot; zijn op nieuw uitgegeven door (le Vereeniging voor N. N. Muziekgeschiedenis.
No 694 der Blieven in Van Vloten\'s uitgaaf.
VIJFDE HOOFDSTUK.
stem aü\'unisono te ondersteunen, of die te vervangen bij gebrek van eene voldoende bezetting der vokaalpartüen. De zangwerken worden voor de luit en het orgel in partituur gezet; daarnaar begeleidde de instrumentalist, of bragt hij op die instrumenten de kompositien tot uitvoering. Op den titel van vele zangstukken van dien tijd vindt men dan ook vermeld, dat zij bestemd zgn om gezongen of gespeeld te worden (per cantare o somré). Langzamerhand treden de instrumenten meer zelfstandig op. Bji voorkeur worden zij gebruikt voor de uitvoering van dansmuziek. Het rythmlsche element, dat die danswijzen beheerscht en de afgerondheid harer vormen, dragen het meest tot de verdere ontwikkeling bij. De omwenteling die op hot einde der le^ en het begin der 174e eeuw plaats vindt, en die den muzikaal-dramati-schen styl in het leven roept, dringt do veelstemmige vokaal-muziek op den achtergrond. Het eenstemmig (solo-) gezang, mot instrumentale begeleiding, treedt al meer en meer op den voorgrond.quot; 1
Ongetwijfeld is dit de reden dat op zulk een groot aantal liol-landsche schilderijen der 17\'\'e eeuw, door meesters als Ter Burg, Netscher, of Metzu, muziek-makende jonge mannen en jonge vrouwen worden voorgesteld, die, naar de kleeding te oordeeleni gescheiden zijn van het volk; jufvrouwen in met bont omzoomde peignoirs van satyn of fluweel, jonkmans in fransch modegewaad. De peervormige guitaar, waarop zy zichzelf of elkander begeleiden, is de luit: het instrument van den dag. Wij bewonderen die doeken om de treffende waarheid en buitengewone kunstvaardigheid van welke zij getuigen; de zuivere teekening, do bevallige schikking, de schoone kleuren. Maar zij hebben tegelijk eene historische beteekenis. Hetgeen thans ouderwetsoh schijnt was toen nieuw. Zoo staafden in hunne binnenkamers de welgestelde Hollanders der 17«\'\'-\' eeuw dat de muziek een ander tijdperk ingetreden was.2
344
Van Riemsdijk, Stads Musiecq Coilcgie te Utrecht, bladz. 74.
Ambros, Geschichte der Musik, IV 342: .Ju den Niederlanden, welche wenigstens ihren grossen inusikalischen Weltmf jetzt verloren, wurdo die Musik, statt wie in Italien zur vornehmen Academia, zum gemütlj-lichen Familienconcert. Die Bilder der vortreffliehen («enremaler David
DL KUKSTKN,
Hooft, wiens eerste vrouw in hare meisjesjaren eene leerling-van den groeten. Sweelinck geweest was, had naderhand eene trits nieuwmodische dames-dilettanten van niet minder kracht aan zijn snoer: eene ongenoemde uit Rotterdam, wie hij verweet te zelden naar Amsterdam te komen; 1 de alkmaarsche Fran-cisca Duarte, spruit (naar het schijnt) eener muzikale familie te Antwerpen\'2 de nooit ontbrekende Maria Tesselschade.
Huygeus verliest do muzikale Anna Eoemers slechts uit het oog, om met andere talentvolle vrouwen soortgelijke hetrekkin-gen aan te knoopen. Zijne Pathodia Sacra et Profana van 1647 draagt hij aan de stichtsche Utricia Ogle op, onlangs Utricia 8waim geworden door haar huwlijk met den engelschen kapitein en ridder van dien naam. HU korrespondeert met eene jufvrouw Seullyn te Dordrecht, welke kennis heeft aan een Medicinae Doctor te Hamburg; met eene andere dordrechtsche jufvrouw Hoo-gendijk, aan welke hij een pakje snaren zendt; met eene mevrouw Van Albransweort; met de ntrechtsche jonkvrouw Van Amerongen, luitspeelster en komponist; met de utrechtsche jonkvrouwen Anna en Maria van Boetzelaar, die zyne psalmen zingen ; met mevrouw Van Warmond, by Leiden, die buitengewoon fraai op de harp speelt; met de jonkvrouw Van Schurman, die bij al het overige ook als musicienne uitmunt.
IV
Gerard Lairesse zegt in zijn Schilderboek van 1714. een werk dat ook over de bouwkunst en de beeldhouwkunst handelt: ,,In
Teniers, Netscher, und Anderen, erziililen davon in sein- anziehender Weisequot;. — Jonckbloet en Land. hiadz. cclxvii.
1 Brieven van Hooft bij Van Vloten. K® o\'.M.
2 Aanteekening betreffende de Duarte\'s te Antwerpen lgt;ii Nieotaas Beets, Anna Roemers II 215 vgg. — Bij Jonckbloet en Laud, hladz.
CLXXIV Vgg.
3 Brieven aan en over de genoemde personen, eu transkriptie der Pathodia Sacra et Profana, bij Jonckbloet en Land.
3«
VIJFDE HOOFDSTUK.
deze lauden word de beeldhouwery niet veel geacht. Hier is geen of weinig voordeel te niaaken met marmer noch andere steen; en schoon hier of daar een tuin, of zo iets is, daar men nu en dan een beeld of kindtje van hartsteen te maaken vind, dat is te gering voor oen braaf meester. Wegens welke reden het ook uooclzaakelyk is dat een beeldhouwer alhier wat schilderen kan, om, gelyk men zegt, van de nood een deugd te maaken. Ik heb \'er een gekend die om deze oorzaak zyn zin zodanig op het schilderen stelde, dat hy de steen in doek en de bytels in palet en penceelen veranderde; want de menschen willen naauwelyks, zeide hy, hier de doek betaalen, laat staan dat zy zoo veel geld voor een blok marmer zouden verschietenquot;. 1
Ondanks de juistheid dezer opmerking voor zoover de bijzondere personen betreft, is er in onze l?»1quot; eeuw, wanneer men op de praalgraven in de gereformeerde kerken let, op de gesteenten der israëlitische begraafplaats bij Amsterdam, en op de rijke versiering van het in 1648 aangevangen amsterdamsch stadhuis, inwendig en van buiten, betrekkelijk veel in marmer en brons gewerkt.
Alleen blijft het waar dat er geen speuiliek noord-nederlandsche skulptuür bestaan heeft, voortzetting van die van Klaus Sluter uit de eerste jaren der lö»2quot; eeuw. Het was italiaansche nakunst uit de school van Bernini; - en de kunstenaar die daarvan te Amsterdam de schoonste proeven leverde, Artus Quellyn, werd uit het roomsche Antwerpen ontboden.5 Ontstaan uit beelde-braak, zou het nieuwe geloof met zichzelf in strijd gekomen zijn indien het de beeldhouwkunst aangemoedigd had. Het was reeds veel dat in de kerkgebouwen, door de hervormden gezuiverd, graftomben in renaissance-stijl toegelaten werden. Slechts
34t)
Genu-d de Lairesse (1610—1711), Groot SchiUIerboek, KI\'1\'\' Boek, 3\'lgt;! Hoofdstuk, II 232 vg. der uitgaaf van T7-10. I)e lslft Druk is van 1714.— Studie ..\'ver Lairesse bij Alberdingk Thijm. Verhalen in Proza, 188::. Ill 161 vgg.
Bernini (1598—16S0I heeft ouk voor Lodewijk XIV gewerkt. Verschillende marmergroepen te Versailles zijn van hem.
i)E KUNSTEN.
onder levendige tegenspraak kon op de markt te Rotterdam het standbeeld van Erasmus verrijzen. 1
Strikt genomen is dit werk van Hendrik de Keyser de eenige welgeslaagde, zuiver noordnederlandsche proef, uit liet tydvak dat ons bezighoudt; en het moet ons verwonderen dat dit goed begin een op zichzelf staand verschijnsel gebleven is,2 Erasmus wordt afgebeeld zooals de beeldhouwers der oudheid het een\' redenaar deden. Zijn tabberd is het gewaad van zijn stand; zijn kapsel de voorgeschreven doktorale muts. Het boek in zijne hand duidt den grooten hartstogt van zijn leven aan. Een buitengewoon maar eenvoudig man uit de eerste helft der ie1\'0 eeuw, in de kleeding van zijn land en zijn Ujd, ziet men voorgesteld op de ongezochte wijs die een kenmerk en de voornaamste bekoring der groote beeldhouwkunst is.2
Fraai in zichzelf zijn ook dikwijls de liggende beelden in het \'harnas, op de sarkofageu der mausoleums. Ik noem alleen de tombe van den admiraal Van Gendt in de domkerk te Utrecht, de tombe van den admiraal De Ruyter in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, beiden toegeschreven aan Rombout Verhulst uit Den Haag, — een beeldhouwer dien men met niet minder regt dan den utrechtschen Hendrik do Keyser voor een zelfstandig gevormd Noord-Nederlander houdt, indien het waar is dat hij uit Breda stamde en hij ten behoeve zijner studiën regtstreeks naar Italië toog. \'
Uit De Keyser\'s vermaarde Faam aan het gedenkteeken van den Zwijger te Delft; 3 uit eene andere Faam in het door Ver-
347
Litteratuur over dit onderwerp bij Jac. Schéltema, Mengelwerk 1817. I1 101 vgg., I1 258 vg. — Van Lennep\'s Vondel, 11 1^2—130.
Over Hendrik de Keyser bij Kramm, Kunstschilders enz., bladz. 8t;2 vgg.
rgt; Beschrijving dezer Faam bij Van Bleyswijek, bladz. 2ti7: „De metale Fiuna aen het voeten-eynde, recht achter het sittende Princeu-beeldt, staet niet nytgespreyde vleugelen en ontstekene basuyne op een wit
VIJFDE HOOFDSTUK.
hulst ontworpen monument voor Hugo de Groot; 1 uit de Triton\'s van Verhuist aan het graf van De Ruyter; kan men zien dat deze meesters, wanneer liet er op aankwam sommige fantasiebeelden te scheppen, de kunst verstonden daarin beweging te brengen. Zulk eene vaart was de middeneeuwsche beeldhouwwerken vreemd geweest. Zij kenmerkte een niouw tijdvak. 2
Er is echter in die grafmonumenten, en evonzoo In do marmers van Artus Quellyn aan en in het amsterdamscli stadhuis, bij veel dat wij bewonderen moeten, ook veel dat ons koel doet blijven, omdat wij met de nu heerschende begrippen over skulp-tuur het niet overeen kunnen brengen. 3
„Ziet eens den beroemden Bernini te Rome,quot; juicht Lairesse. „hoe verre hy zich aan de grieksche oudheden heeft laaten gelegen zyn, en zich daaraan verbonden! Hy heeft ze voorby gestapt door zyn vernuft: ja hy is zo verre gekomen, dat het hem niet scheelde wat hem voorkwam, vliegende, loopende, leggende, staande, naakte of gekleede beelden. Alles, wat het ook mogt wezen, voerde hij uit: niet als de Grieken op oen steenachtige wyze, maar met vliegende kleêren, spartelende en slingerende, anders niet dan of het loevende menschen waren; niet als daymen gekronkeld, maar schoone en vlakke ploojjen, dan slap, dan styf, dik of dun. Maar wat zeg ik ? Wy behoeven zo ver niet te gaan. Daar is die vermaarde beeldhouwer De Keyser; wat
84S
Afbeelding van dit ontwerp in Brandt en Van Cattenburgh\'s Leven van Huig de Groot, 1727, II 411!.
a Over Alberthus Vinckenbrinck, den beeldhouwer van den predikstoel in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, een werk van lfi40, bij Kramni, bladz. 1758 vgg.
■gt; Afbeelding van het grafteeken van Frederik Willem van Oranje door Canova bij Gollot d\'Escury, Hollands Roem, II 38n. Het monument bevindt zich in eene der kerken van Padua. en werd omstreeks 1813 besteld door de erfgenamen van den stadhouder Willem V.
Da KUXSTEX. 349
heeft die niet al fraaije kleedingen gemaakt ? Zekerlijk heeft hy de antieken niet gevolgd ; maar wel gedagt dat het geen braaf meester, gelyk hy was, betaamde de gemeene sleur na te volgen : hy zocht het plus ultra, om verder te geraakenquot;.1
Zoo niet in alles de leer van Lairesse zelf (want op andere plaatsen maakt hij voor zich meer dan één voorbehoud), dit was de leer van het door hem beschreven tijdperk. Het werd voor eene schrede voorwaarts gehouden dat de beeldhouwkunst het gebied dor schilderkunst, der letteren, der wijsbegeerte, der godsdienst, betrad. Afgetrokken begrippen moest zij uitdmkken; voorwerpen buiten haar bijzonder gebied afbeelden; symbool en allegorie worden. De smaak der eeuw wilde het zoo. „Ik weetquot;, verzekert Lairesse, „dat wanneer aan zommighen voorgesteld wierd een Praxiteles of een Phidias te zyn, dan wel de vrije keus van hen en van den hollandschen Keyser of roomschen Bernini te mogen hebben, zy zich aan de laatsten houden zoudenquot;. Uit het verband blijkt dat hij tevens aan Quellyn dacht.
Wanneer men de beeldhouwwerken onzer IT\'\'» eeuw naar tijdsorde volgt, dan ziet men de kunstenaars zich in deze rigting met telkens beslister keus voortbewegen. De oudere grafmonumenten van Jacob van Heemskerck, van Cornells Jansz bijgenaamd Het Haantje, van Pieter Pietersze Heijn, kenmerken zich nog betrekkelijk, evenals de tombe van den Zwijger, door zekeren eenvoud. 2 Met de jaren nemen de niet-skulpturale motieven, de ketterijen, al toe. Het zyn doodshoofden met een lauwerkrans om de slapen; trofeeën van vlaggen in steen; steenen wolken waarop de kinnen van fluitblazende engelkopjes rusten.3 De zinnebeelden vermenigvuldigen zich in zulke mate dat, zonder toelichting, de voorstelling onverstaanbaar wordt. Er ontstaat eene overeengekomen kunst, het nationaal verleden en de nationale
l Groot Schilderboek, m\'1\'\' Boek, óquot;,e Hoofdstuk. II iül vg. a Grafteekens van Jacob van Heemskerk en van Cornelis Jansz in de Oude Kerk te Amsterdam. Wagenaar, Amsterdam So, VII 310 vgg.. 343 vgg. — Tombe van Pieter Heijn in de Onde Kerk te Delft. Van Bleys-wijck. bladz. 178. — In dezelfde kerk bevindt zich Marten Tromp\'s graf-monument door Jacob van Campen.
;t Grafstede van Abraham van der Hulst in de Oude Kerk te Amsterdam.
350 VIJFDE HOOFDSTUK.
■9
toekomst haast even vreemd als de latijnsche verzen welke haar gezelschap houden.
Niemand zou ooit gedacht hebben dat eenmaal do amsterdam-sche Vierschaar bijna geheel bestaan zou uit eene zaal van wit marmer.1 Voor den schout en do negen schepenen, als er doodvonnissen uitgesproken worden, eene marmeren regtbank, drie treden boven den grond. Voor den sekretaris een marmeren gestoelte, op welks voorzijde de Stilzwijgendheid is afgebeeld door eene vrouw met den vinger op den mond, bij oen doodshoofd en eene vliegende gans met een steen in den bek. De zaal bevat drie toepasselijke historische basreliefs: een uit hot leven van Salomo, een uit het leven van Brutus, een uit het leven van Seleucus. Vier vrouwelijke karyatiden stellen de veroordeelde misdadigers voor. Twee van haar bedekken uit schaamte hare aangezichten met de handen; de handen der twee anderen zijn op den rug gebonden. Men ziet pijlbundels, gekruiste zwaarden, gekruiste palmtakken, medusahoofden, boomstammen omwoeld door slangen,, zinnebeelden der verleiding. In de hoogte troont eene amsterdamsche Stedemaagd, geflankeerd door den Amstel en het Y, in den vorm van langgebaarde stroomgoden. Hier en ginds prijken gedenksteenen met latijnsche opschriften, en festoenen van burgemeesterlijke familiewapens. De geschilderde zoldering verbeeldt een luchtruim met eene vlugt vogelen, en twee engeltjes met een wimpel waarop te lezen staat: Audi el alteram partem. 2
Pit alles bevindt zich in de eerste verdieping, gelijkvloers met den hoofdingang aan den Dam. De beeldhouwwerken boven, in de Groote Burgerzaal en de haar omringende galerijen, zijn on-
..Ht1\' geheel van deze prachtige marmeren kamer is nu nooit meer te genieten, dank zij de betimmering die men, op de hoogte van liet paleisbalkon, heeft aangebrachtquot;. Alberdingk Thijm, Een misbruikt kunstwerk, Dietscbe Warande 1884, IV 521.
Platen bij Hubert Quellyn, Eerste en tweede deel van de voor-naemste statuen ende ciraten vant konstrijck Stadthuys van Amstelredam. tmeeste in marmer gemaeckt door Artus Quellinus, 1655—1663. Cabinet des Estampes te Parijs. — Hubert was de broeder van Artus. — Over Symon Bosboom, die met de Qnellyn\'s de beelden en festoenen hielp bewerken, bij Kramm bladz. 12!» vgg.
1)K KUKSTEK.
telbaar. Er is eeno Diana, eon Mercurius. een Jupiter, een Apollo, een Mars, eene Venus, een Saturnus. Zj] stellen de zoogenaamde zeven planeten voor, aangevoerd door Cybele. Deze heeft de gedaante eener matrone in een mot bloemen en vruchten omzoomd opperkleed. Venus is „eene schoone naakte vrouw, die alleenlyk een lugtigen sluijer voor den middel houdt.quot; Op dezelfde wijs zijn voor het meerendeel de tweemaal vier beelden uitgedost die de Elementen vertoonen. Voor het vinden der toepasselijke attributen ten behoeve van dit dubbel viertal heeft de kunstenaar verschillende geloerde boeken nageslagen. Het zijn bliksems en fakkels, arenden en raven, parolen en zeegewassen, zuigelingen aan de borst, paauwen in den arm, een brandende feniks in een schotel, een by den staart gehouden schildpad, eene Aarde in de gedaante eener Flora met een sikkel in de regterhand en een bloemkrans op het hoofd. Boven de vier bogen die de acht nissen dezer grondstoffen verbinden staan de modellen der voornaamste beelden die aan den voor- en achtergevel op de kappen der frontispiesen prjjken; de groote Vrede die het stichtingsjaar, de groote Atlas met den wereldbol die Amsterdam\'s handel symboliseert. 1
quot;Welk een meester toont zicli niettemin, ondanks deze drukte, de beeldhouwer die dit alles ontwierp en het onder zijne oogen deed uitvoeren! Het schreeuwde met de nationale overlevering der midden-eeuwen, met het gereformeerd temperament van den Uidgenoot, met den Katechismus en met den Htaten-BUbel. Des te beter voegde het bij den neo-romeinschen mantel dien de Republiek zich om de leden geslagen had; bij het bewustzijn der burgemeesters dat zij opvolgers der romeinsche consuls waren, cn vonnisten naar het romeinsche regt. 2
351
Platen bij Hubert Quellyn. Voornaemste statuen enz. — Beschrijving bij Wagenaar, Amsterdam so, VII 2i~a8, 39—4ii.
Artns QuellyiTs fries van den schoorsteenmantel in (ie nieuwe burgemeesterskamer: „sjjncle dl\' triomph van Fabius Maximus, borger-mees-ter van Roomenquot;.
VIJFDE HOOFDSTUK.
V
Sen blik, reeds vroeger door ons in het voorbijgaan op het bouwkunstig Amsterdam der IT\'i» eeuw geworpen, was er tevens een op gehee! het bouwkunstig Nederland van dien tijd. 1 Op sommige uitzonderingen kom ik terug. De stijl der voorname burgerwoningen, verrezen in vele andere welvarende steden en daarvan nog heden een sieraad, — Haarlem, Leiden, Den Haag, Kotterdam, Middelburg, — was de stijl van Amsterdam.
De gothische bedehuizen van den voortijd zagen wij uitwendig óf onveranderd blijven, óf geflankeerd worden door renaissance-torens. De nieuwe protestantsche kerken gaven ons verflaauwde roomsche herinneringen te aanschouwen. In de meeste plaatsen konden nieuwe stadhuizen gemist worden, want de 16ai! eeuw had in die behoefte reeds voorzien. 2 De 1711quot; vroeg naar admiraliteitshuizen, oost-indisch huizen, heerelogementen, en der-gelijken.
Het Oude Hof in Den Haag, door Frederik Hendrik gebouwd of herbouwd, geleek maar weinig op een paleis, of was er een van de zedigste soort. 3 Meer karakter vertoonde, in het Haag-sche Bosch, de Oranjezaal. * Wij overdrijven maar weinig wanneer wij de Oranjezaal het fraaist gedenkteeken noemen, hetwelk in de archltektuur het Nederland der l?110 eeuw ons vermaakte-Indien mag aangenomen worden dat het haagsche Mauritshuis bij de herstelling zijn oorspronkelijk karakter bewaard heeft, dan verdient ook dit gesticht eene eervolle vermelding. 1
1 Hiervóór, 2\'1\'1 Hoofdstuk. 11\' 294—afl2.
2 Hiervóór, 1 l.i:l noot J. Lijst van noordnederlandsche raadhuizen, en andere openbare burgerlijke gebouwen met stijl, vóór en uit de l\'il,p eeuw.
3 Afbeelding van het Oude Hof bij De Rieiner, Beschrijving van \'s Graveuhage, 173», I 750. — Van de door Frederik Hendrik gebouwde buitenplaatsen, te Baren, te Rijswijk, te Honselaarsdijk, is niets overgebleven.
i Ouvrages d\'Architecture de Pierre Post. architecte de leurs Altesses les Princes d\'Orange, 1655—1715. Cabinet des Estanipes te Parijs. — Over Pieter Post by Kr. mm. Madz. 1305.
5 Afbeelding bij Igt;e Riemer. I 752. — Het Mauritshuis, gebouwd oni*
352
DE KUNSTEN.
Het nieuwe stadhuis van Amsterdam, — dit bltjkt, — is liet groote bouwwerk der eeuw geweest; 1 en wjj zouden de bedoeling der tijdgenooten miskennen, indien wi) hun ten kwade duidden het als een regtstreeksch vervolg op de zeven wonderen der klassieke oudheid beschouwd te hebben.2 Zulke uitdrukkingen waren toen niet in dezelfde mate als thans grootspraak of snorkerij. Het was de letterkundige taal van den dag. Schreeft gij fraaije verzen en waart gij uit Keulen, dan noemde men u den agrippijnschen stroomzwaan. Munttet gij in de beeldhouwkunst uit, gij werdt op staanden voet Artus Fidias gebombardeerd. In geen anderen zin is Jacob van Campen als de bouwheer van het achtste wereldwonder aangeduid. 3 Alleen aan het toeval had zyn ambtgenoot Daniel Stalpaert het te danken dat hij een soortgelijken bijnaam gelukkig ontkwam.
De volle naieveteit van dit gezigtspunt vindt men uitgedrukt in een onstuimig lofdicht van Vondel, geschreven bjj de inwijding in 1655.4 Meesterlijk is door hem van den nieuwen raadhuisbouw partij getrokken om het geheele amsterdamsche leven van zijn tijd, en tevens, bij elke schrede voorwaarts, by eiken blik om zich heen, Amsterdam\'s verleden te gedenken. Zijne beschrijving van den Dam, dien hij het Marktveld noemt; van de tegenspoeden welke door de bouwmeesters zijn moeten overwonnen worden; van het saizoen waarin de plegtigheid der inwijding viel,—
353
Afbeelding van \'t Stadthuys van Amsterdam, in dartigh coopere plaaten, geordineert door lacob van Campen, en geteekent door lacob Vennekool, 1661. — Cabinet, des Estampes te Parijs.
IP 23
Vondel\'s grafschrift op Jacob van Campen, 1657: „DAertsbouheer, uit de stam — Van Campen, rust bier onder. — Igt;ie \'t raadthuis t\'Amsterdam — Gfebout heeft, \'t achtste wonder.quot; — Over Jacob van Campen bij Kramm, bladz. 20!)—213. — Kritiek bij Alberdingk Tbijm in de hierna te noemen studie.
l Vondel bij Van Lennep, VI 659 vgg.: Inwydinge van \'t Stadthuis f Amsterdam, toegeeigent den E. E. Heeren Burgemeesteren en Rogeer-deren der zelve Stede. 1655.
VIJFDE HOOFDSTUK.
al die schijnbare hors-d\'oeuvre\'s worden bü hem tafereelen vol geest en leven.
Zelfs wanneer zijn vers in een vertoog schynt te ontaarden blyft de bezieling hem trouw. Zegevierend wederlegt hy de aanmerking van hen die aan een raadhuis met houten vloeren, houten zolderingen, en houten trappen, de voorkeur zouden gegeven hebben. Het vorig stadhuis ivas op die wijs ingerigt; en wat is het gevolg geweest? vraagt hy. De vlammen hebben het vernield; de ratten het doorknaagd. 1
Echter heeft men de beteekenis van Vondel\'s tijdzang niet in dit bywerk te zoeken. Evenmin in hetgeen door hem als hoofdzaak beschouwd werd, toen hij het uit Schotland aangevoerd marmer, de uit Bentheim en uit Bremen afkomstige blokken, de heipalen uit Noorwegen, levende wezens deed worden: andere Atlassen, andere Elementen, andere Planeten.2
Tijdens de eerste steen gelegd werd regeerde er een jonge prins van Oranje, wien reeds in zyne kinderjaren de waardigheid van erfstadhouder opgedragen was. Zoolang Willem II leefde, en er in de schatting van Europa en van Azie een koning
854
Inwydinge, vs. 12411 vgg.:
Om \'t out stadthuis te noemen By zijnen rechten naem, en zonder te verbloemen Die rotte vuiligheit van \'t afbreek, och, wat was \'t?
Een ijslijek rottenest, zichzelf een overlast.
De schrijver en de klerck verschrickten voor de dieren,
Wanneerze menighmael de boeeken en papieren By avont knaeghclen, of, niet zonder meer gevaers Van brant. al brandende het einde van de kaers.
En leeker op dat aes, in hun doorboorde kloven Versleepten, zonder schroom, naer onder en naer boven.
■J Inwydinge, vs. 559 vgg.:
Het Noortsche mastboseh neemt het Eaethuis op den rugh. De rots van Benthem danst. De Wezerstroom wordt vlugh. De Wester marmerklip den maatzang volgt van Gampen En Stalpaert, die. bezweet, noch arbeit vlièn noch rampen Noch opspraeck nu en dan gesprongen voor hun scheen.
Te vrede datze zich verbouwen voor \'t Gemeen.
Over Daniel Stalpaert, die met Van Campen het plan van het stadhuis ontwierp en deed uitvoeren, bij Kramm, bladz. 1558 vg. — Bij Alberdingk Thijm, Verhalen in Proza, 1881, II 49 vgg.: Jacob van Campen.
Dli KUNSTEN.
van Nederland bestond, zetelend in Den Haag, kon het bouwen van een nieuw amsterdamsch stadhuis niet als eene gebeurtenis aangemerkt worden. Het was eene plaatselilke aangelegenheid. Zoo werd iederen dag de kiel van een of ander nieuw .schip gelegd, om voor rekening der stad naar Indie te varen.
In de voorstelling der tijdgenooten deed het overladen van Willem II dit alles zeer veranderen. Johan de Witt kwam aan het bestuur; en Vonders Inwyding werd geschreven in den roes der eerste stadhouderlooze regering. Twee- of driemalen zinspeelt de dichter op \'s prinsen aanslag van 1650; en, wist men niet beter, men zou wanen dat er spraak was van eene bloedgierige onderneming tegen het nederlandsoh volksbestaan door een anderen hertog van Alva. 1
Van het Huis van Oranje wordt in Vondel\'s dithyrambe, ofschoon deze bijna veertien honderd verzon tolt, overigens geen melding gemaakt. Het is alsof Willem I, Maurits, Frederik Hendrik, nooit bestaan, nooit diensten bewezen hebben. Trouwens, de prinsgezinde Huygens-zelf vond het in die dagen natuurlijk zijn kompliment bij de komplimenten der overigen te voegen, en de stadhouderlooze burgemeesters met hun stadhuis geluk te wenschen. Zij deden Constantyn\'s voortreffelijk gedicht, met vergulde schrijfletters in eene zwart marnieren tafel gebeiteld, ophangen in de nieuwe burgemeesterskamer, en gaven door die handeling niet onduidelijk te verstaan dat zH de hulde van den maker als eene bekentenis aanmerkten. \'J
Bü Vondel zetelt in 1655 het nederlandsche hof te Amsterdam, in het „burgerhofquot; tegenover de Waag. 3 De vorstelijke zaal in het nieuwe gebouw wordt „de groote burgerzaalquot; genoemd.1 Den achtergevel vindt hil zoo fraai dat hij de ondergaande zon haar loop laat vertragen, ten einde van het schouwspel zoo lang
1 Vs. ^05 vgg., vs. 1055 vgg., vs. 1 a 11 vgg.
2 Wagenaar, Amsterdam so, VII 52 vgg.
3 Inwydinge, vs. «(13 vgg.:
Hier hout het burgerhof de wateren in toom,
•Geplant op Aemstels gront, gelijck een hooge boom enz.
l Inwydinge, vs. 1)75 vg.:
Nu roept de bovengront my boven naer de praal Van \'t heerelijck gewelf, de groote burgerzaal.
355
VIJFDE HOOFDSTUK.
mogelijk te genieten.1 De zeven ingangen aan den voorgevel verbeelden de Zeven-Provincien. * De Ystad is de „schatkist van den Staatquot; geworden. Voor het Je maintiendrai der Nassau\'s kwam God en Amsterdam in de plaats. Eene beeldegroep in een frontispies, waar men Europa, Azie, Afrika, en Amerika, de am-sterdamsche stederaaagd gaven ziet aanbieden, ontlokt den dichter het stout gezegde:
Dus schijnt de weerelt heel om Amsterdam gebout.2Er is eene soort van gouden eeuw aangebroken. De amster-damsche burgemeesters geven het voorbeeld van goede eigenschappen die te voren somtijds verwaarloosd werden. Met het jagt maken op andermans eigendom is het gedaan. Er wordt voortaan naar edeler doeleinden gestreefd.3
Doch genoeg- Deze historische en zedekundige beschouwing van den opgetogen Vondel, by welke het ons moeite kost ernstig te blijven, behoort tot het verleden. Zy is de vrucht geweest eener voorbijgaande verdwazing. Toen in 1672 Willem III aan het bewind kwam, en Amsterdam erkende dat naast God haar heil enkel aan de edelmoedigheid des jongen stadhouders hing,1 toen deed het trotsch stadhuis eene schrede rugwaarts. Uit vaderlandsliefde schaarde het zich in het gelid waaruit het nooit bestemd geweest was in zulke mate naar voren te treden. Het
356
Inwydinge, vs. 8G9 vg.:
De westerzon verzinckt ontrent de westkim zachter.
Om zich te spiegelen in \'s gevels prael van achter.
;j Inwydinge, vs. 875—888.
Inwydinge, vs. 1363 vgg.:
De deugden draven hoogh, op \'tvoortreèn van den Heer. De boosheit smilt allengs. Geen gout gaet boven eer.
De kunsten winnen velt. De nutte wetenschappen Geraecken op den troon. Geen averechtze stappen Misleiden nu de kiel in \'t. zogh van snooden buit.
Men koestert pais en vre, tot daer de zeevaert stuit;
Hout ieder een ten vrient, en acht de baetzucht schande, r» Hiervóór, 2\'1\'\' Hoofdstuk, II1 325 vg.
DE KUNSTEN.
■werd een raadhuis gelijk andere stedelijke raadhuizen, en van dat oogenblik tot lieden zou slechts naar zijne technische en zijne kunstverdiensten gevraagd worden.
Sedert de opkomst der romantiek te onzent, in de eerste helft dezer eeuw, is ten aanzien dier verdiensten de algemeene denkwijs zeer veranderd. Er worden op dit oogenblik maar weinig personen in Nederland gevonden die niet aan het stadhuis van Middelburg, boven dat van Amsterdam, de voorkeur geven.1 Het is alsof men genoeg is gaan krijgen van dien zwaarmoedigen dobbelsteen met de vele oogen, wiens aanblik noch aan de geschiedenis van Nederland vóór do hervorming doet denken, noch aan zijne geschiedenis daarna, maar alleen aan de teeken-porte-feuiiles van vaderlandsche bouwmeesters die geruimen tijd in Italië hadden vertoefd, geboeid door den Arno of den Tiber, en het eigenaardig vonden aan de boorden van het Y een palazzo-Farnese, een palazzo-Borghese, of een palazzo-Strozzi over te planten.
Schrijvers onzer dagen in het buitenland, die van de geschiedenis der architektuur in Nederland werk gemaakt hebben, achten dat daarin geen leemte ontstaan zou indien over het amster-damsch stadhuis gezwegen werd.2 Vreemdelingen, die zich voorstellen een bezoek aan Amsterdam te gaan brengen en een degelijk reisboek raadplegen, vinden er zonder opgaaf van redenen beweerd dat ofschoon de groote kubus, zonder hoofdingang, eene zonderlinge vertooning maakt als koninklijk paleis, hij niettemin als raadhuis een aanmerkelijken indruk teweeg brengt.3 Met deze schroomvallige hulde moet de schepping van Van Cam-pen en Staipaert zich tegenwoordig vergenoegen.
De beteekenis van het gebouw als kunstwerk is naar den achtergrond geweken voor zijne beteekenis als openbaring van
1 Hiervóór, I 3J8 vg.. Hoofdstuk: Lucas van Leiden.
2 Georg Galland, Die Renaissance in Holland, 1882, bladz. 85 noot: „Das colossale ehemalige Kathhaus in Amsterdam liess sich, ohne Beein-triichtigung der l)augeschichtliclien Hauptentwicklung, t\'ortlassenquot;.
S Biideker, Belgien uud Holland, 1875, bladz. 259: „Als Kathhaus macht der kriiftige emste Quaderbau einen trefflichen Eindruck, als königlicher Palast ohne Haupteingang auf offenem Markt nimmt or sich seltsam ausquot;.
357
VIJFDE HOOFDSTUK.
Amsterdam\'s voormalige welvaart. Hetgeen in de schatting der vereerders van liet sohoone weleer een voorwerp der hoogste bewondering was, doet thans de wikkende en wegende badau-derie, welke zich aan geldsommen vergaapt, eene uitdagende houding aannemen. Men zet eene hooge borst, en noemt het merkwaardig dat één hollandsche stad toen voor een raadhuis meer millioenen durfde uitgeven, dan Frederik Hendrik tonnen besteden kon voor een paleis. \'
De waarheid zal wel zijn dat Jacob van Campen en Daniel Stalpaert, meesters in hun vak als Artus Quellyn en Symon Bosboom in het hunne, discipelen waren eener eeuw die in de kunst gelijk in de letteren met het romeinsche dweepte. 1 ZIJ, konden eene volmaakte kennis van alle regelen der bouwkunst bezitten; konden een werk voortbrengen dat, na nogmaals tweehonderd jaren, evenals nu de oppervlakkigheid en de wuftheid beschamen zal. Doch daaruit volgt niet dat zij vernuften van den eersten rang geweest zyn, of uitgemunt hebben door een zuiveren smaak.
Hoeveel bevalliger dan het amsterdamsch stadhuis schijnen ons, in hun nationalen tooi en ondanks bescheiden evenredigheden, openbare gebouwen zooals er in het begin der 17lt;ie eeuw te Haarlem, te Nijmegen, te Schoonhoven, te Bolsward, te Zwol, verrezen zijn! Somtijds is het maar eene vleeschhal of eene hoofdwacht; somtijds, gelijk te Hoorn, niet meer dan een Staten-logement. De twee eenige stadhuizen in de reeks zijn die van Bolsward en van Schoonhoven, beiden betrekkelijk klein. Maar zij vertoonen, vinden wij, een nederlandsch karakter. De familie uit welke zij stammen woont in Vlaanderen of in Brabant. De bodem-zelf schijnt hen voortgebragt te hebben. 2
358
Hiervóór, a11\'* Hoofdstuk. II- löo.
De vleeschhal te Haarlem is van 1000—1603; het stadhuis te Sthoon-
DE KUNSTEN.
Laat ons Van Campen en de zijnen niettemin geluk wenschen. Bestaat er in geheel Nederland één gebouw dat in rijkdom of sierlijkheid de Oranjezaal evenaart? 1 In Europa één stad der 17de eeuw, wier woonhuizen wedijveren kunnen met die van welke Amsterdam aan de andere groote steden van Nederland het model geleverd heeft? - Dit is de onvergankelijke lauwer dier mannen. Nadat over al het middeneeuwsche in de hoofdstad der .Republiek de geuzeploeg was heengegaan, hebben zy eerbied afgedwongen voor hetgeen, in de plaats daarvan, door hen in het aanzijn geroepen is.
VI
Wij zijn den kunstvorm genaderd waarin de Nederlanders der 17^ eeuw meest van al uitgemunt; de bladzijde der algemeene geschiedenis van Europa\'s beschaving aan welke zij meer dan aan eenige andere hun naam verbonden hebben. 3 Tegen één vreemdeling die heden ten dage naar Nederland komt om het amsterdamsch stadhuis te bezigtigen, staan er duizend die het Rijksmuzeum willen zien, het Mauritshuis, het muzeum Boymans, de stadsmuzeums te Haarlem en in Den Haag, het westfriesch
1 Het is onzeker of Pieter Post dan Jacob van Campen als de bouwmeester der Oranjezaal moet aangemerkt worden. — D. Veegens, bladz. 232 vg.: .,Ook nu weder was het Van Campen die de bouwkunstige ideën aanduidde, Pieter Post die ze uitwerkte en hielp uitvoerenquot;. — Over den oorsprong van den naam „Oranjezaalquot; bladz. 242 en Aanteeke-ning xi.
2 Amsterdamsche huizen vóór 1648 in de verzameling: Afbeeldsels der voornaamste gebouwen uit alle die Philips Vingboons geordineert heeft. Te Amsterdam, by Philips en Joan Vingboons, mdcxlviii. — Buitenplaatsen na l»i48 in de hiervóór genoemde verzameling van Pieter Post. 1655 en 1713.
3 Hiervóór, I 410: „Zoolang het katholicisme de algemeene godsdienst der Nederlanders was, heeft onder zijne hoede de beeldende kunst te onzent zich veelzijdig ontwikkeld. Onder de heerschappij van het protestantisme bloeide alleen, onafhankelijker en rijker dan te voren, de schilderkunstquot;.
359
VIJFDE HOOFDSTUK.
muzeurn te Hoorn, en waar verder de overblijfselen der oude hollandsche schilderschool bewaard mogen worden.
Eaadplegen wj) de eeuw-zelf, dan blijkt dat zij van die meerderheid zich niet bewust geweest is. „De konst klimt in top,quot; schrijft Samuel van Hoogstraeten in een boek van 1678, „wanneer de Prinsen zig in de zelve verlustigen: geiyk men tans in Vrankrük gewaar wort, daer men de schilderkonst niet simpeiyk oeffent, maer met ordre en toeverzigt te werk gaat; daermen in een hooge schoole behoorlijke lessen geeft; daer De Bruin als hoogleermeester of professor bevolen is, die prijzen aen de geene die best vorderen uitdeelt, en oen yvervier onder de konstlief-dige leerlingen aenstookt.quot; 1
Eene inrigting gelijk de in 1667 door Colbert gestichte Écolo de Rome bestond in Noord-Xederland niet. 2 Evenmin waren er, Frederik Hendrik uitgezonderd, die reeds in 1647 overleed, vorsten die zich in de kunst verlustigden. Echter had men de oogen moeten sluiten om niet te zien dat het een zoo min als het ander een onoverkomelijke hinderpaal verdiende te heeten.
„Ons Nederlandquot;, erkent Hoogstraeten, „ons Nederland heeft, in \'t midden van den woesten oorlog, in deeze laetste tijdt over-vloet van treflijke geesten gevoed. Braband mach zich verho-vaerdigen op den grooten Rubens en zijnen edelen discipel Antony van Dyck; op den beezigen Jordaens, den graselijken Wil-leboorts, op Jan van den Hoek en Theodoor van Tulden, Schut en ontellijke andere die ik om kortheyt voorby gae.quot;
Holland kon misschien niet mot Vlaanderen vergeleken worden, maar het was tóch evenmin misdeeld. „Om te toonen dat de konst, sedert de Beeltstorming in de voorgaende eeuw, in Holland niet geheel vernietigt is, — schoon ons de beste lo^p-baenen, naementiyk de kerken, daerdoor geslooten zijn, en de meeste schilders zich dieshalven tot geringe zaeken, ,jae zelfs tot beuzelingen te schilderen geheelljk begeeven, — zoo zal ik
360
Samuel vim Hoogstraeten, Inleydiiig tot de Hooge Schoole der Schilderkonst, 1(J78, 7lt;ie Boek, l8te Hoofdstuk, bladz. 256 vg. — Met De Bruin wordt Charles Lebrun bedoeld.
Over den invloed van Colbert op de kunst van Lebrun en andereu bij Mevr. Pattison, Claude Lorrain 1884, I*quot;quot; Hoofdstuk.
DK KUNSTEN.
eenige met naemen aenv,quot;ijzen die meest op \'t gros der konst en de edelste verkiezing hebben gezien. Als daer is geweest: Strazio Voluto of Gilliam Fermout, 1 Lastman, Mlerevelt, Theodoras Ba-buere; Pieter Fransen de Grebber, die d\'eer heeft dat hy nevens andere tot discipel gehadt heeft den edelen en volmaakten Pieter Leely, die in \'t hof te Withal van koning Karei den Tweeden tans als een alderuitgeleezenste bloeme bloeit; Hondhorst, Kave-steyn, don verzierlijken Rembrant, nae de dood van mijn vader Theodoor in(jn tweede meester; Jaques de Bakker, Govert Flink, Gerrit Douw, Stokkade, Jan Lievens, Mieris, Doudelns, De Baen 1 Maer holla, ik wil de tans nog levendige, om geen jalouzie te verwekken, overslaenquot;.
Op grond dezer proef hebben wy regt te beweren dat de kunstkritiek toen in Nederland niet hoog stond. Boeken te doorlezen als die van Lairesse, van Houbraken, van Hoogstraeten, is onzer-ziids eene daad van zelfverloochening. Het zjjn schrijvers die met hun land en hunne eeuw de fout gemeen hadden dat zji noch zich wisten uit te drukken, noch beseften dat zü bij andere beschaafde volken daarin achterstonden. Het wezen van hun stijl is eene naïeve soort van pedanterie. ZU zijn rederijkers gebleven.
Toch zouden wij Hoogstraeten, die zelf erkent een leerling van Rembrand geweest te zijn, onregt doen indien wij uithoofde van zjjne bewondering voor Lebrun, zijn eenzijdig verheffen der Zuidnederlanders, zijn dooreen hutsen van noordnederlandsche namen, — waaronder er gevonden worden die voor ons elke be-teekenis missen, — hem voor een onbevoegde hielden.3 Waarom noemt hij Frans Hals, Cuyp, Ruysdael, noch Potter? Waarom werpt hij eene blaam op de schilders van hethollandsch stilleven of het hollandsch binnenhuis ? Meende hij inderdaad dat De Hoogh en Vermeer, in den minachtenden zin van het woord, tot geringe
1 Krainm, Mad/,. 4S4: „Ik heb met geeue mogelijkheid tot nog ton kunnen ontdekken wie eigenlijk deze kunstenaar is geweest, noch iets van zijne werken gevondenquot;.
2 Over De Baen, Doudeins, Jaques de Bakker, Theodorus Babuere enz., bij Kramm. — Pieter Leely of Lely heette eigenlijk Pieter van der Faes.
a Over Hoogstraeten\'s verhouding tot Rembrand in Vosmaer\'s monografie, 1877, blad/. 23S Vgg., 345, 382 vgg.
361
VIJFDE HOOFDSTUK.
saeken afdaalden ? Hielden Heda, de De Heem\'s, Jan Weenix, Hondekoeter, volgens hem zich met beuzelingen op ?
Niets van dit alles treft onzen Samuel persoonlijk. Om welke reden is voor het versieren der Oranjezaal vlaamsche hulp gevraagd, zoodat men daar thans allermeest de witte paarden van Jordaens bewondert? 1 Hoe komt het dat het dekoreren van landsgebouwen in Den Haag, is opgedragen hetzij aan vreemdelingen, hetzij aan vaderlandsche schilders die wij voor het mee-rendeel als kunstenaren van den tweeden rang beschouwen ?2 Waaraan is het toe to schrijven dat te Amsterdam een stadhuis gebouwd werd hetwelk zich het achtste wereldwonder noemde, en waar men Van der Helst en Rembrand alleen door hunne afwezigheid opmerkt? Hoe is Eembrand\'s zonnig schutterstuk beroemd kunnen worden als Nachtwacht?
Deze wedervragen te stellen is eene vrijspraak. Naar het algemeen gevoelen van toen bestond er eene hooger soort van kunst dan in den regel door de landgenooten beoefend werd. De nationale school telde in den aanvang naauwlijks mede. Het is twijfelachtig of Constantyn Huygens, die voor het konterfeiten zijner kinderen en van zichzelf aan het penseel van Van Dyck de voorkeur gaf, zich met Rembrand zou ingelaten hebben indien Fre-derik Hendrik het. hem niet bevolen had.3 By Hooft, en bjj de dames en heeren van den Muiderkring, ontmoet men alleen sympathie voor Rubens. ^ Evenzoo bij Vondel, wiens dichterlUk talent met sommige zijden van Kubens\' kunst eene natuurlijke overeenkomst vertoonde. 5 Het eigenaardige in Rembrand persoonlijk
1 Op tie keus der schilders die voor de Oranjezaal gewerkt hebben is invloed geoefend door Constantyn Huygens. Monografie van D. Veegens, bladz. 240 vgg.
2 De Trèveskamer, do vergaderzaal der Staten-Generaal, de vergaderzaal der Staten van Holland. — Afbeeldingen in kopergravure bij De Riemer, \'s Gravenhage, I 13«, 148. — In kleurdmk, naar teekeningen van Stortenbeker en Heyligers, bij Ising, Het Binnenhof.
3 Constantyn Huygens en zijne kinderen, door Van Dyck. in het ,MauritshuIs. — Constantyn\'s portret van later dagteekening, door Xet-scher. in het Rijksmuzcmn.
4 Anna Roemers bij Beets, II 85. — Hooft bij Leendertz, I 177.
r, Voorrede der Gebroeders. Bij Van Lennep, III 635: „Hier word iek belust om door Rubens, de glori der penseelen onzer eeuwe enz.quot;
362
DE KUNSTEN.
was Vondel meer tegen de borst dan het hem aantrok. 1 Den aanzienleken Six nam hij het bijna kwalijk zich door Rembrand te hebben doen nitschilderen. 2 Het is bekend genoeg dat een dichter van den tweeden rang, de kleine burger Jeremias de Decker, in onze 17^« eeuw met zijne hulde aan Rembrand alleen staat. 3
Ook moeten wj] niet vergeten dat, gelijk het nationale niet altijd het nationaalst is in zjin eigen land, evenzoo b;i alle volken en in alle tijden het oorspronkelijke in den aanvang ligt miskend of over het hoofd gezien wordt. De vreemdelingen zijn in het eenparig bewonderen der hollandsche schilderschool de Hollanders-zelf voorgeweest. Hare populariteit te onzent, thans ongemeen en heuchelijk, is betrekkelijk een nieuw verschijnsel. Het dagteekent van 1852 of daaromtrent, toen ter eere van Rembrand te Amsterdam een standbeeld verrees. Nog in 1828 werd daar ter stede aan Rembrand\'s schilderijen zoo weinig gehecht, dat, ware koning Willem I niet tusschenbeide gekomen, de Anatomische Les in Engeland te gelde gemaakt zou zijn; verkocht door hetzelfde chirurgijnsgilde voor welks vergaderzaal zij indertijd geschilderd en door Nicolaas Tulp ten geschenke aangeboden werd. \' Dat dit doek zich in Den Haag bevindt, niet te Amsterdam, is eene vermaning tot bescheidenheid.4
363
Op Filip Koninck\'s Slapende Vernis. Bij Van Lennep, VII li::
Dus baert de schilderkunst ook zoons van duisternissen. Die gaerne in schaduwe verkeeren, als een uil.
Op Rembrand\'s portret van Six. Bij Van Lennep, VII 728:
Zoo maelt men Six, in \'t bloelenst van zijn jeught enz.
Dekker, Alle de Rym-Oeffeningen, 1726, II 3G8 vgg. Dankbewys aen den uitnemenden en wytberoemden Fembrant van Rhijn:
Zijn kimst-faem over \'t spits der Alpen heen gevlogen Tot in \'t roemmchtigh Room,
Doet zelfs Italian staen zien als opgetoogen Aen zijnen Tiberstroom.
Daer doet \'et duizenden de vlagge voor hem strijken;
Daer mag \'t zijn streken vrij
Bij dio van Raphael en Angelo verlijken.
In 1854 maakte de stad Amsterdam, hoewel de suecessieregten niet
VIJFDE HOOFDSTUK.
De schilderende voorvaderen zelf hebben van hunne toekomstige vermaardheid geen weet gehad. Er is door hen in hunne eenvoudigheid deugdelijk werk geleverd. Van over het paard getild te worden door den land- en tijdgenoot was voor de besten hunner geen spraak. De hen omringende zamenlevlng stelde hen maatschappelijk niet hoog. Hun gilde werd als eene broederschap van ligtzinnigen beschouwd, met deftige uitzonderingen.1
Een der laatst aangekomenen, Campo Weyennan, geboren in 1677, heeft in de voorstelling der Nederlanders dien niet zeer edelen type het sprekendst uitgedrukt. 2 Weyerman\'s moeder, eene noordbrabantsche boeremeid uit fransche ouders of grootouders, speelde in hare jeugd eene historische rol. Vermomd als soldaat maakte zü onder Willem III verschillende veldtogten medo, en trouwde ten slotte een voormalig lakei met wien zij te Breda een logement opende. De zoon, opgeleid voor schilder (dit scheen best van al bij zulk eene geboorte te passen), werd een losbol en zwerver; een Vermakelijk Avonturier der werkelijkheid. 3 Het heette dat hy geest, en eene groote verscheidenheid van kundigheden bezat. Tijdens hy te Amsterdam woonde gaf czaar Peter het verlangen te kennen hem te zien. De tien of twaalf laatste jaren van zijn leven bragt hij in de gevangenis door, op de haagsche Voorpoort. Uit den schilder was een libellist gegroeid die de publiciteit zijner blaauwboekjes aan den meestbiedende verkocht, en voor wien niemands goede naam veilig was. In zijn graf werd door een ongenoemd biograaf en bewonderaar (denkelijk een lichtmis van dezelfde soort) hem het getuigenis nagegeven: „Zonder te kort te doen aan zyne vloei-
meer dan één halve ton bedroegen, zwarigheid het muzeum Ven dei-Hoop te aanvaarden.
1 Havard\'s studie over Mierevelt in l\'Art et lea Artistes Hollandais, 187!)—1881, I 11 vgg. — De familie Adriaan van Ostade, Louvre-muzeum No 3Gi).
2 Zeldzaam»! Levens-gevallen van J. C. Weyennan, ITo\'ö, 2\'ie Druk. De eerste uitgaaf is van 1756. — De ongenoemde zamensteller van dit boekje beweert geput te hebben uit verhalen of papieren van quot;Weyer-man zelf.
3 Studie over den \\reyinaï-e1ijken Avunttiyier van N. Heinsius Jr. door •Tan Ten Brink: Do hollaudsche schelmenroman der 17lt;lc eeuw, I88ö.
364
DE KUNSTEN.
baare schryfstyl, en aan de geestryke invallen die in de meeste zyner geschriften uitblonken, kan men in \'t algemeen van zyne werken zeggen dat er nimmer iets uit zyn pen kwam of het was met het fenyn van gruwelyke lasteringen en eerroovende uitdrukkingen bevlekt.quot; \'
Arnold Houbraken\'s Groote Schottburgh der Nederlantsche Konstschüders van 1718 is eene doorloopende schandaal-kronijk; eene niet bedoelde inleiding totWeyerman\'s leven. Campo schijnt slechts gebreken overdreven te hebben, die geacht werden tot de natuur der anderen te behooren. Honderd jaren na Bredero stelt Houbraken den bentgenoot van Sint Lukas juist zoo voor als Bredero zelf dit indertijd gedaan had, sprekend over zich. 1Een schilder is nog altijd iemand die zijn meesten tjjd in kroegen en taveernen doorbrengt. Leidt hij zooals Bembrand bij uitzondering een ingetogen bestaan, clan is hjj een gierigaard. Hij bukt naar dubbeltjes of schellingen welke door zjjne leerlingen, ten einde hem te plagen of te bespotten, op den vloer geschilderd zijn. 2
Rembrand-zelf heeft door den zwier, waarmede hij in olieverf of met de etsnaald zijn persoon en zijne omgeving plag uit te dossen, er toe bijgedragen de schare aan het buitensporige in het leven der schilders te doen gelooven. Zijne Saskia tooide hij met juweelen die haar eene aziatische vorstin deden gelijken. Over zyne eigen borst en die zijner jonge zuster slingerde hij allerlei gouden ketenen. •\' Men vindt hem afgebeeld door zichzelf als een tartaarsch opperhoofd, als een oostersch keizer. 3 De eerzame kleine burgers konden niet aannemen dat iemand die met zulke voorstellingen omging een ordelijk lid der zamenle-
365
Hiervóór. ls« Deel, .V4\' Hoofdstuk, S xvm.
A. Houbraken, De Groote Scbouburgh enz., 1718, 1 272. — In 172!) is Weyerman eene navolging of herhaling van dit werk beginnen uit te geven: De Levens-beschryvingen der Koderlandsche Konst-sohilders enz. — Op den titel noemt hij ook zichzelf ~Konst-schilder\'.
Facsimiles van Rembrand\'s etsen bij Charles Blanc. 1880. No 231. No 232. gt;1« 233.
Uit liet Aanhangsel van I7lt;i3, bladz. 87 vg.
VIJFDE HOOFDSTUK.
ving was. De legende welke Honbraken voor geschiedenis hield wortelde in het volksgeloof.
Van de zijde der gestelde magten werd niets gedaan wat de kunstenaars in de schatting der menigte aan meer aanzien helpen kon. Nooit zou een burgemeester van Amsterdam, alleen omdat hij weduwnaar zijnde eene poos met zyne dienstbode geleefd had, voor den kerkeraad geroepen zijn. Nooit zou men op die vrouw de ouderlingen der buurt afgezonden, en haar van het Avondmaal geweerd hebben. Waar het slechts een schilder gold werd zoo naauw niet gezien. Zyn wangedrag sprak min of meer van zelf. Men moest alleen zorg dragen dat het de spuigaten niet uitliep. 1
In de oogen der aanzienlijken was hy een leverancier als een ander. Vermogende Amsterdammers legden indertijd, ten einde den organist Jan Pietersz Sweelinck te bevoordeelen, een sommetje van/200 bijeen, maar stelden het hem niet ter hand. Zy staken het geld in hunne handelsondernemingen, en hielden er zoo eerlijk boek van dat over zeker aantal jaren de ƒ 200 tot ƒ40.000 waren aangegroeid. Tevens eene proef van hetgeen zy voor zichzelf onder „beleggenquot; verstonden. 2
Kwam echter iemand geld bij hen leenen en verzuimde hij op z\\jn tijd de schuld af te doen, dan lieten zij, al zou hij honderdmaal Rembrand van Rijn geheeten hebben en al erkenden zij het ongemeene in zijn talent, hem exekuteren. Werd hij op die wijs bankroetier, en bleef hy dit zijn leven lang, daar haalden zij de schouders over op. De voornaamste schuldeischer van Rembrand
1 ..Hendrickie Jaghers voor de vergadering verschenen zynde bekent dat se met Rembrant de schilder hoererye heeft ghepleecht, is da er over ernstelyk bestraft, tot boetvaerdicheyt vermaent en van de tafel des Heeren afghehoudenquot;. Protocol van den gereformeerden kerkeraad te Amsterdam, 23 Julij 1(!54. — Deze en andere plaatsen bij Kramm, Aanhangsel, bladz. 123. — Honbraken en Weyerman, die van Rembrand\'s huwlijk met Saskia van Uylenburg geen kennis dragen, beschrijven Hen-drikje Jaghers aldus: „Hy had ten huisvrouw een boerinnetje var. Kaarei» of Ransdorp in Waterlant, wat klein van persoon maar welgemaakt van wezen en poezel van lichaamquot;. — Hendrikje Jaghers wordt in sommige andere echte stukken ook Hendrikje Stoffels genoemd.
2 Artikel „Sweelinckquot; in Henri Viotta\'s Lexicon der Toonkunst, IT
366
DE KUNSTEN.
was Cornelis Witseu, dieh men op den Schuttersmaaltijd van Van der Helst als kapitein vindt afgebeeld.1 Hij had den schilder ruim ƒ 4000 geleend. Eene schuld aan Johan Six bedroeg ƒ 1000. Een lid der familie Tulp had eene kleinigheid te vorderen. Andere personen van fortuin kwamen insgeiyks voor nietige bedragen op. Niet de kunstkcopers zoozeer hebben Rembrand te gronde gerigt, maar de Tulpen, de Sixen, de quot;Witsen\'s, zijne zich noemende patronen. Ware hu met een aalmoes te redden geweest, misschien hadden zü niet geweigerd hem gezamenlük ,/\'200 aan te bieden, evenals aan Sweelinck weleer. Tegenover een persoon die schuldbekentenissen voor duizenden afgaf, en als man van zaken zich tot betalen verbond, gevoelden zij wederkeerig zich mannen van zaken. Bleef hjj in gebreke, dan moest hij in godsnaam aan de Desolate Boedelskamer. -
Een aannemer zagen zij in hem, niet een man van staat ; vooral niet van gelijken staat als züzelf. Het vleide hunne IJdelheid, door hem geschilderd te worden, de eenen in hunne dage-lijksche kleeding als regenten van een gesticht of meesters van een gilde, de anderen in hunne montering als offlcieren der schutterij. Inzonderheid die uniform, en het martiale dat zij hun voorkomen bijzette, bekoorde hen. In overleg met den kunstenaar bepaalden zij eene ronde som, voor welke hij niet alleen hunne aangezigten leveren moest, maar ook hunne fraaije wambuizen, hunne bandelieren, hun vaandel, hunne pieken, en de gevesten hunner zwaarden. Pondspondsgewijze sloegen zü daarna de kosten over, en ieder betaalde zooveel guldens als de schilder tijd en verf aan hem besteed had.1
867
Cornelis Witseu, Kembrand\'s schuldeischei-, is du hoofdofficier op den voorgrond, met den beker vau het Sint Jorisgilde op de knie.
VIJFDE HOOFDSTUK.
VII
Een kenmerk der hollaiidsche school in de 17Je eeuw is de ondergeschikte plaats welke het allegorisclie daarin beslaat, het symbolische, en in het algemeen het akaderaische. Wel vinden W(j in verschillende openbare gebouwen te Amsterdam en in Den Haag dit genre door landgenooten vertegenwoordigd, maar niet schitterend. Hunne proeven laten ons in den regel onverschillig. Wij gevoelen dat zij zich niet in hun natuurlijk element bewegen. Onder de bü honderden getelde kompositien van Rembrand komt maar één groote allegorie voor. 1
In den loop der eeuw begeven zeker aantal hollandsche schilders zich naar Rome.2 Zij vormen er eene eigen bent, omtrent wier zeden men in het werk van den ooggetuige Sandrart vermakelijke staaltjes geboekt vindt.3 Zij leggen er zich op het landschap toe. Zij komen er in kennis met Nicolas Poussin en gaan voor een deel regtstreeks bij Claude Lorrain ter school. Doch meen niet dat hun borgen bü die meesters ook omvat hetgeen de Pranschen le paysaye héroïque noemen: de italiaansche natuur en de italiaansche zon gebezigd als hulpmiddelen om
Ravesteyn wegens het schutters* en niagistraatstuk van 1617. Bij Servaas van Rooijen, Kunstbode 1881, 15 Oktober. — De prijs van het geheel was f öiio, en burgemeesters verbonden zicli zorg te dragen dat ..de selve penningen wederomme gecollegeert sullen werden van de persoonen die int voorn, stuk sullen werden geconterfeijt, volgens de repartitie daervan te maecken naer advenant van \'tgeene aan een yeder bij gissinge sal wesen verdientquot;.
1 Rembrand, L)e eendracht van het land, ontworpen in 1648. bij gelegenheid van den vrede van Munster. Rotterdam, Muzeum Boymans.
2 A. Bertolotti, Artisti Belgi e(l Olandesi a Roma, nei Secoli XVI e XVII. Florence, 1880. — Aanhangsel tot dit werk; Giunte agli Artisti Belgi ed Olandesi enz., Rome 188:).
3 Joachim Sandrart, Teutsche Academie enz., Neurenberg 1675—l67y.
— Latijnsche vertaling: Academia nobilissimae artis pictoriae eet., 1683.
— Sandrart, die uit Frankfort was, beeft eenige jaren te Rome door^e-bragt, waar hij vertrouwelijk omging met Claude Lorrain en de hollandsche schilders.
368
DB KUNSTEN.
tafereelen uit de oude geschiedenis of de heldesage voor te stellen.
Integendeel, zij stofferen bet italiaansch landschap met typen uit de italiaan\'sche volksklasse van toen; typen geiyk men nog heden, iederen marktdag, er \'s morgens vroeg in de straten van Rome ontmoet. Het zijn romeinsche landlieden met broeken van geitevel aan, het haar naar buiten; romeinsche boerinnen die schrijlings of overdwars voorttrippelen op een ezel; schaapherders, mniklierdrijvers, doedelzakspelers, kwakzalvers. Tot in den vreemde en onder een anderen hemel breken onze kunstenaars met het denkbeeldige, en zien wij hoe zü de werkelijkheid daarvoor in de plaats stellen.1 Die oudromeinsche waterleiding op den achtergrond, die gebroken marmerzuil links, dat beschadigd standbeeld regts, — zü schilderen er nevens hetgeen op hunne uitstapjes in de omstreken van Rome het dagelijksch leven hun iederen keer te aanschouwen geeft. Den nationalen aandrang kunnen zü geen weerstand bieden.-
Neem de delftsche plateelbakkunst die, in de IT110 en de 18\'1» eeuw, zulk eene buitengewone hoogte bereikt heeft. Nevens de motieven door de delftsche dekorateurs ontleend aan Japan, aan China, aan Indie, aan de klassieken en aan de renaissance, ontmoet gy talrijke vaderlandsche van den dag en uit den voortijd: hollandsche stadsgezigten, eene beroemde graftombe, landschappen, familiewapens, binnenhuizen, zedetafereelen. Men kan er de vermaarde personen bijvoegen: het portret van Johannes Boger-man, den voorzitter der synode van Dordrecht. Meer dan één bladzijde der nederlandsche beschavingsgeschiedenis is te Delft in oud-blaauw gebragt, of in kleuren en verguld.\'
369
Emile Michel, Deux-Mondes 1 sst, 15 Januarij. Aankondiging van Mevr. Mark Pattison\'s werk over Ciaude Lorrain.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Nog opmerkelijker zyn de voorwerpen waarop deze kunst-industrie hare keus vestigde, en naar welke zü, om hunne schoone vormen en bevallige lijnen, het publiek graag maakte.
De Delvenaars der 17de eeuw nemen hun uitgangspunt in het vaderlandsch kwispedoor, den vaderlandschen trekpot, de vader-landsche theestoof, de vaderlandsche bier- of wijn- of koffljkan, en halen uit het nuttige het elegante. De smaak der nederland-sche huismoeder wordt gevormd en gestreeld door hetgeen hare binnenkamer, hare slaapkamer, haar pronkvertrek, tooiien kan: schotels om aan den wand te hangen, vazen om bloemen in te kweeken of ruikers in te bevestigen, pullen voor de gebogen kroonlüst der linnenkast. Ten behoeve der bruiloften worden dessertborden met toepasselijke liedjes vervaardigd, wier onzedigheid ons somtijds bevreemdt. Zoo in Nederland de kunstnijverheid der 17ae eeuw die der 16aii in eenig opzigt overtroffen heeft, het was door dit aardewerk. Nooit had op dit gebied het land iets zoo nationaals voortgebragt. Zoo vele bierbrouwers er te Delft voorheen oen ruim bestaan gevonden hadden, zoovele plateelbakkers bloeiden er nu. Het aangeboren kunstgenie van den landgenoot-had een uitweg te meer gevonden.1
Wie was de beste teekenaar van het tijdvak ? Er verlengt zich, van Cornells Visscher tot Jacobus Houbraken, eene reeks namen van graveurs die ons doet aarzelen te kiezen.2 Sommige prenten van Rembrand bezaten al vroeg zulk eene vermaardheid, dat zij zü\'n lof deden verkondigen in landen waar zijne schilderijen nog
370
Ook te Arnhem heeft eene plateelbakkerij gebloeid. Fabriekmerk: een haan. — Te Delft herleeft sedert eenige .jaren deze kunst onder Thooft amp; Labouehere, plateelbakkerij De Porceleyne Fles.
Over de nederlandsche graveurs der IGquot;10 eeuw hiervóór, I 3it7 vgg.
DE KUNSTEN.
bekend moesten worden. Bepalen wij ons tot Nederland zelf, dan komt de palm der populariteit Adriaan van de Venne toe; den man die de verzen van Jacob Cats illustreerde.1
De tijdgenooten zijn in het pryzen dezer teekeningen, of van de wijs waarop zij door verschillende meesters in koper gebragt werden, met woorden even karig geweest als ten aanzien van het delftsch blaauw. Maar, al zwegen de kunstgeschiedenissen en de kunstkritiek, er was een publiek van koopers. Wij staan verbaasd wanneer wü lezen dat reeds in 1655 door één uitgever vüftigduizend exemplaren van enkele werken van Cats verkocht waren; bij voorkeur van de kostbaai-ste, waarin het grootst aantal prenten werden aangetroffen. 2
Er heeft in de laatste tweehonderd jaren geen Nederlander geleefd die niet met sommige van Van de Venne\'s teekeningen, ook al wist hij niet dat de teekenaar tegelijk een uitmuntend schilder was, 3 van jongs af vertrouwd geweest is. Allen hebben w;i de herinnering bewaard van eene kunst die in enkele opzig-ten slechts de miniaturen der middeneeuwsche handschriften voortzette, in enkele andere te kwader uur de allegorien dor renaissance vervolgde. 4 Het letterkundig genre der emblemata bragt dit mede. Maar levendiger dan al onze andere heugenissen aangaande de prenten in Jacob Oats zijn de veelvuldige voorstellingen uit het hollandsch leven in Cats\' tijd. De dichter wiens werken het gretigst gekocht en gelezen werden had in Van de Venne een teekenaar gevonden die Ostade en Steen aankondigde. Zij behoorden bij elkander ; die verzen vol aanschouwelijke
371
D. Franken Dz., Adriaen van de Venne, 1878. —• De Jonge van EUemeet. Museum Catsianum, 1870, bladz. 168 vgg. — Onder zeshonderd teekeningen voor of naar de prenten in Cats, allen in het bezit van Dt* .Tonge van Eilemeet, bevinden er zich 93 echte van Van de Venne.
Uit een voorberigt van den amsterdamschen uitgever Jan Jacobs/ Schipper, 1655. Museum Catsianum, bladz. 10 noot.
Van de Venne in het Rijksmuzeum: Kermis te Rijswijk, Praalbed van Maurits, enz. — In het Louvre-muzeum; Het Twaalfjarig Bestand.— Volledige opgaaf bij D. Franken Igt;z. — Gedichten van Van de Venne bij De Jonge van Eilemeet, bladz. 10. Daaronder: Adriaen Van de Venne\'s Tafereel van de Belacchende Werelt.
■1 Zielen-visscherij, Rijksmuzeum No 374.
VIJFDE HOOFDSTUK.
moraal, waar men den Duivel de voorspoediger! ziet byliohten die prenten vol karakter, waar de naweeën der liefde worden voorgesteld door eene uijesclnllende dienstmaagd wie de tranen over de wangen loopen. -
Hoe veel rijker en veelzijdige!\' is, sedert de 153« en de eerste helft der 16,ll!,\' eeuw, het leven der Nederlanders geworden ! Er is een volk geboren dat in de zeeën van het Noorden de walvis-sohen gaat opzoeken; op de eilanden van het Oosten gaat uitrusten onder kokospalmen. Te huis is de hoogtijd der burgerklasse aangebroken. Aan elk voorwerp in de keukens en de zitkamers; aan den overvloed der maaltijden; aan de kleeding der mannen en der vrouwen; aan het speelgoed der kinderen; aan de bloempotten in de vensters; aan de wandelpaden der tuinen; aan den vrede der buitenplaatsen; aan alles herkent men een land over hetwelk de hoorn der welvaart is uitgestort. Teeken-stift en graveernaald vermenigvuldigen om strijd dit aangenaam schouwspel. De raadselen van het leven hebben hunne oplossing gevonden in eene door allen beaamde geloofs- en zedeleer. In de geschiedenis van Noord-Nederland is eene eigen burgerlijke poëzie ontstaan, die, zich van hare platheid niet bewust, met ongeëvenaard gemak de algemeens denkwijs op rijm brengt en munt slaat uit eene beeldrijke taal- \'
1 Jacob Cats, Kinder-Spel, bij de prent van dien naam;
Wy hebben God als by den voet Soo langh\' wy zijn in tegen-spoet;
Maer als de roede is van den eers.
Ban hout de Duyvel weer de keers.
2 .Taeub Cats, Sinne- en Minnebeelden. No xxvm:
Een wateriantsche Trijn sat eens ajuyn en schelde. En klaeghde dat de lucht haer oogen dapper quelde enz.
3 Jacob Cats, Voorafspraak van den Trou-Ringh, 1IJ37 :
Al wat op der aerden leeft, — Al wat om den Hemel sweeft. Al wat in het woeste diep — God in oude tijden schiep; Al tot aen de naeckte pier, — Al tot aen de kleinste mier. Al tot aen den minsten vis — Dieder in het water is:
Al de kruyden in het wout, — Al tot aen het quastigh hout. Al tot aen den harden steen, — Heeft dit uytter aert gemeen:
372
DE KUNSTEN.
De republiek der Zeven-Provincien achtte liet nuttig dat er eene vertegenwoordiging der wetenschap, niet dat er eene vertegenwoordiging der kunst gevonden werd. Maurits\' pogingen Vredeman de Vries te Leiden tot hoogleeraar in de architektuur en het perspektief te doen aanstellen, leden eens voor al schipbreuk. \' Er bestond geen kweekschool voor de zeevaart, geen militaire akademio, niet één handel-, niet één industrie-, niet één landbouwschool. quot;Waarom zou er eene kunst-akademie bestaan hebben ? De kunsten werden als een handwerk beschouwd waarvoor men werd opgeleid in den boezem van een gilde, of waarin ieder beproeven moest zich den bijzonderen weg te banen dien zijn talent hem wees.
Aan geen nederlandsch kunstenaar der eeuw is door de ttidgenooten eene nationale hulde gebragt. 1 Over de borst van Adrlaan van der quot;Werff zien wj] eene gouden keten slingeren; maar zy draagt het portret van een buitenlandsch vorst, en met den ridder Van der Werff begon het verval.2 Lampetten, gedreven bekers, gedenkpenningen, gouden ketenen, ridderiyke juwee-
373
a Hiervóór, 11-2 154 vg. Hoofdstuk: Wetenschappen en Letteren.
Van der Werffs portret door hemzelf, Rijksmuzeum N0 396.
VrJFDE HOOFDSTUK.
leu (tenzij men, zooals Rembrand, ze aanschafte uit smaak voor het schoone), werden geacht voor admiralen te passen, niet voor schilders. Heette men Michiel Janssen of Jacob van Campen, en had men voorspoed, dan kocht men eene boerdery waarnaar men zich Meester van Mierevelt of Heer van Randenbroek noemde. Maar het waren heerlijkheden waarvan er zes en dertig in het dozijn gingen. Naar het openbaar gevoelen behoorde een kunstenaar een selfmade man te zijn, en kon hij op niets staat maken dan hetgeen in zijne eigen krachten was.
De vrijheid welke uit dien toestand voortvloeide is somtijds het verderf der schilders geweest,1 maar kwam de schilderijen steeds ten goede. Stonden de kunstenaars buiten de zamenle-ving, - dit onthief hen van de verpligting roomscher of geref\'or-meerder te schflnen dan de natuur hen gemaakt had. Voor hen geen moeilijke keus, ook, tusschen prinsgezind en staatsgezind. 2 „Ik ontleed,quot; schreef Samuel van Hoogstraeten, „noch de haestgeraeckte godsdienst, noch de teedere staetkunde, nooh de bitsse philosophie, en breng mijne lezers, onbesmet van partijschap, meer vermakelijkheden dan duistere twistredenen toe.quot;3Hetgeen de theorist zeide van zijn boek, de mannen der praktijk hadden met hetzelfde regt het van hunne doeken en paneelen kunnen zeggen. 5
Deze onzijdigheid der schilders, in onderscheiding der dichters
374
Slecht einde van Pieter van Laar en Hercules Seghers; behoeftige ouderdom van Frans Hals. van Euysdael, van Hobbema; bankroet van Rembrand; verlegenheid van Vermeer en van Jan Steen,
Ook Hoogstraeten was een man der praktijk. — Sehilderijen^van zijne hand in het Mauritshuis, het Rijksmuzeum, het muzeum Van dei-Hoop. — Charles Blanc. École Hollandaise, 2\',ft Deel.
Hooge Schoole der Schilderkonst, 1078. Slot der voorrede.
DE KUNSTEN.
en der schrijvers, is eene voorname reden waarom zij nog heden in ieders smaak vallen. Zyn Frans Hals en Jan Steen roomsch geweest? Is Jacob van Campen het op later leeftijd geworden? quot;Was Rembrand welligt doopsgezind? Een ieder gevoelt dat deze vragen of geen zin hebben, of dat ons oordeel over de kunst dier mannen steeds onafhankelijk zal blijven van het antwoord der levensbeschrijvers.
Maar het was eene karaktervolle onzijdigheid, en die, zoo zü bij sommigen niet schroomde in de esthetiek revolutionair te worden, bij allen met vaderlandsliefde gepaard ging. Zelfs al telt men de werken mede die in het buitenland vervaardigd werden, één blik op de hollandsche school der 17\'1(- eeuw volstaat om ons te doen beseffen dat deze bij de eenen harer discipelen uit bewondering voor het vaderlandsch natuurschoon geboren werd, bij de anderen uit ingenomenheid met de vaderlandsche historie van den dag, bij allen uit schik in de nationale zeden, in het pittige der omringende zamenleving, het schilderachtige van kleeding, woning, huisraad, onder alle standen der maatschappü. Het was eene school tot wier lof gezegd kan worden dat zij in hare onafhankelijkheid, vrö van iedere kunstmatige bescherming, zonder anderen aandrang dan den natuurlijken eener krachtige sympathie en van een opgewekten levenslust, ten spiegel verstrekt heeft aan de geschiedenis van het land en den tijd die haar zagen ontstaan: aan het kleine, het plaatselijke, het luimige daarin, en niet minder aan het stoute, het breede, of het verhevene.1
Wanneer in het voorstellen van het lager leven de tooneel-dichters van het tijdvak met de schilders pogen te wedijveren, dan moeten wij niet aarzelen de laatsten de voorkeur te geven. Al hadden de kluchtspelschrijvers talent genoeg bezeten om op de wijs van een italiaansch voorganger hier of ginds in den drek een robijn te doen vonkelen, hunne onderneming zou niettemin eene zonde tegen den goeden smaak geweest zijn.1 De letteren
375
Hiervóór, I 4; „De schilderkunst zette al dit bijzondere de kroon op, en bewaarde voor de nakomelingschap, in de lijnen en kleuren eener nationale .school, die eervolle herinneringenquot;.
VIJFDE HOOFDSTUK.
gaan buiten haar boekje wanneer zij beproeven In gemeene taal gemeens onderwerpen te behandelen, en zy niettemin geestig willen blijven.
Geestig is Cornells Troost wanneer hU de klucht van Jan Claesz illustreert, en ons vertoont hoe Saartje Jans door den femelaar Eeinier Adriaanszen ten huwlyk gevraagd wordt.1Slaat men daarentegen het spel van Asselyn op, dan heeft men dadeiyk genoeg. Saartje Jans is eene schande van haar land, hare stad, en hare kunne. 2
Naar dien maatstaf moeten wu in de hollandsche school der 17dl-\' eeuw de talrijke proeven van het lustige beoordeelen. De laagste klasse der zamenleving bestond, in veel grooter getale dan wü op grond van den rijkdom der burgerij gelooven zouden, uit armlastigen.3 In eene stad als Amsterdam werd, bjj wijs van spreken, de eene helft der inwoners door de andere helft bedeeld. „Alles geschiedt in zulk eene orde en met zoo veel vaardigheid dat het der beschouwing dubbel waardig isquot;, durft Wagenaar zeggen by het schilderen der wekelijksche uitdeeling op donderdag in de Nieuwe Kerk. De bijzonderheden waarin hjj omtrent den president-diaken treedt, wijzen op een in zijne dagen overoud gebruik. Wanneer de behoeftigen bij vijftigtallen zijn binnengelaten (de zeshonderd eersten in eene grootere, de overigen in eene kleinere zaal), dan wordt die halfkerkeliike, halfwereldlijke ambtenaar een hoofdpersoon: „De Praeses, zig voorsien hebbende van een vierkante bak in vakken verdeeld, — in welken drieguldens, daalders, guldens, pakjes van tien en vyf stuivers, en de broodloodjes gelegd zijn, — heeft de bedieningbriefjes in do ééne hand. Hy roept de partyen by naame op, en de folio die zy in \'t grootboek hebben, terwyl hy met de andere de bediening
376
Teekeningen van Troost in het Mauritsliuis, No 14S, No U9, No 150. — Monografie over Comelis Troost door Alexander Ver Huell, 187;;.
Studie over Thomas Asselyn door A. Worp, Tijdschrift der M1\' van Letterkunde, IV 45 vgg. — Analyse van Jan Claesz bij Jonckbïoet. Letterkunde l ï\'1*1 eeuw, 1882, II -i\'i l vgg.
De Bosch Kemper, Geschiedkundig onderzoek naar de armoede in ons vaderland, 181:0, 2\'1lt;\' Druk.
DE KUNSTEN.
grypt, opnoemt, en voor elke party op een houten bordje legtquot;. Dit werd als vaderlandsche geschiedenis beschouwd. 1
Vormden deze bedeelden voor het meerendeel eene tamme kolonie, opgegroeid by het gebrek of mak geworden door den tegenspoed, wtj onderstellen teregt dat een klein getal ondernemender gasten, vrouwen en mannen, de bedelarij tot een handwerk verheven hadden. Ten platten lande waren de bedelaars zoo magtig en onbeschaamd, dat de openbare veiligheid gevaar liep en er van regeringswege drjjfjagten tegen hen georganiseerd werden. Men stelde met dat oogmerk afzonderiyke drosten aan, die gewapende ruiters en voetknechten onder hunne bevelen hadden. Zij mogten de hulp van schouten en schepenen inroepen, en wederkeerig aan dezen vrijheid geven de boeven, gelijk zij genoemd werden, hetzU neer te schieten, hetzij met knuppels onschadelijk te doen maken. 2
Uit deze landloopers, voor zoo ver zü er armen of beenen af-bragten, rekruteerde zich de bedelarij in de steden; en zy zijn het die aan de graveerstift van Cornells Visscher, van Adriaan van de Venne, bovenal aan Kembrand\'s etsnaald, zoo menigen type van haveloosheid geleverd hebben;3 muzikanten, kiezetrek-kers, artsenüventers, rattevangers, gelijk er in de europesche zamenleving thans niet meer gevonden worden, maar die het schetsboek der kunstenaars van het tijdvak in Nederland, en niet in Nederland alleen,\'\' met ontelbare bijdragen vulden. Natuurlijk
377
Wagenaar, Amsterdam 80, VII 537 vg.
Plakaten van 1607, 1611, 1612, 1614, 1626, 1651, 1655, 16S2. 1695. Bil
de Bosch Kemper, bladz. 92—107. — Het plakaat der hollandsche Staten
VIJFDE HOOFDSTUK.
vestigde de keus zich op de teekenachtigste exemplaren, maar de soort was een verschijnsel van den dag.1
Waaraan is het toe te schrijven dat, bij Adriaan Brouwer of bii Adriaan van Ostade en zijne discipelen, de feestvierende boeren, op sommige stukken van Frans Hals en van Jan Steen het lagchend uitschot der stedelingen, — kerels en wijven die herbergen bezoeken, bruiloften of kermissen vieren, — zulk een sprekenden familietrek met deze nationale zigeuners vertoonen ? Wat althans schilderachtige gemeenheid van tronien betreft, schijnen de eenen ons toe de anderen maar weinig te verwijten te hebben. Het gelijkt één schelmewereld.
Ongetwyfeld moet hierbij tot zekere hoogte de bloedwijziging in rekening gebragt worden, die het natuurlijk gevolg geweest is van het dienen van zoo vele vreemde soldaten onder de vanen der Republiek gedurende den tachtigjarigen oorlog. Do wilde echtverbindtenissen dezer Engelschen, Duitschers, en Zwitsers, met noordnederlandsche vrouwen uit het volk, hebben het aanzijn gegeven aan een geslacht zooals daarvóór in ons land niet bestaan had. Op hetzelfde oogenblik dat de voorvaderlyke zedigheid afnam, week ook voor een deel de voorvaderlijke onnoozel-heid. Het uitwendig voorkomen bleef misschien bot, maar Jiende iets guitigs, iets doortrapts, iets uitgeslapens, tot masker.
De schilders, waarvan sommigen ook zelf welligt aan zonderlinge huwlijken het bestaan dankten, 2 merkten bij de lagere standen der, maatschappij, in de achterbuurt en onder de dorpelingen, dit eigenaardige op. Niet alleen trokken zij er partij van, maar zij deden dit met de in den aard der kunst liggende over-
878
j,Gebrek aan kleeding was vroeger oneindig sterker dan tegenwoordig. Men bedekte zich naamvelijks het naakte ligchaam. De teekeningen en schilderijen der 16lt;,*Ï en I7,lc eeuw stellen ons de armen overal als halfnaakt voor. Men moge de voorstelling om liet schilderachtige wat overdreven hebben, liet is niet te denken dat bijna allen zich aan dezelfde overdrijving zouden hebben schuldig gemaakt. De duurte van liet linnen deed bijna overal wollen kleederen dragen, waardoor de lazarij zeer werd bevorderdquot;. De Bosch Kemper, Armoede 2lt;,e Druk, bladz. 137 vg.
Over de ouders van Campo Weyerman hiervóór.
DE KUNSTEN.
drijving en verhieven, zeer tot vermeerdering van ons genoegen, de uitzondering tot regel. Hadden zij niet op dit humoristische den klemtoon gelegd, er zou noch voor de boersche nederland-sche Venus, noch voor den nederlandschen Bacchus met de bolle wangen, overgegeven aan bokkesprongen, uitzigt bestaan hebben in goed gezelschap toegelaten te worden.
De scherpte van het kontrast draagt er toe bij, ons dit buitengewone dubbel te doen waarderen. Wij leven in eene eeuw wier kunstenaren, wanneer zij tot het landvolk afdalen, bij voorkeur aandacht schenken aan zijn lijden of zijne nooden. Zij bestuderen de poëzie van het zwoegen, en speuren een geheimzinnig verband tusschen het hijgend menschdom en het hijgend vee. 1 Van alle schilderscholen die ooit bestaan hebben wisten alleen de vlaamsche en de hollanclsche der l?2® eeuw in dit genre eene plaats aan de vrolijkheid te verzekeren. \'
Nog uit een ander oogpunt is het verschijnsel belangrijk. WJ) leeren er door, welke zeden in Nederland, aan deze zyde van den Moerdijk, toen geduld of bestaanbaar geacht werden met de strenge denkwijs van den Staat in het godsdienstige. AI houden wij de in beeld gebragte uitgelatenheid slechts binnen zekere grenzen voor eene kopij naar het leven, wy moeten gelooven dat de groote meerderheid van het nederlandsche volk toen geen andere soort van vreugde gekend heeft, ilet denzelfden ijver als naar de kerken, stroomde men naar de kroegen. De katechismus-predikatien namen toe, de drinkgelagen niet af. Onder de welgestelde burgerij llalt;i zich eene regtzinnig-gereformeerde en pu-riteinsgezinde kern gevormd; maar Wyntje en Tryntje bleven de godinnen der schare.
379
Quack, Gids 18S4, IV i-n; vgg. Over Jean-Francois Millet (1815— 1875): ..Wat al droeve ernst is op zijn schilderijen verspreid! De dag-looners en veldarbeiders, door Millet voorgesteld, waren povere, grove lieden, hijgend onder het wicht van het werk. Het was de boer wor. stelende met de aardequot;.
soit le seid qui ait eu une veritable école de peintres de comédiequot;
VIJFDE HOOFDSTUK.
IS
Hier moet ik op eene scliijnstrUdiglieid wijzen.
De geschiedenis kent geen twee neigingen van den mensche-lijken geest die minder punten van aanraking vertoonen dan het kalvinisme en de kunst. Eene soort van oud-testamentische poëzie, met hebreeuwsche zielekreten tot grondtoon, was, nevens de psalmwijzen van Gtoudimel, de eenige hoogere vorm waarin het christendom van Kalvyn zich wist te beligchamen. 1 Daarbuiten, geen Hefde voor iets wat tot de orde van het sohoone behoort. Een stelselmatig verwoesten van den smaak der menigte. Het verkondigen der leer dat Gods Woord een boek is; daarover predikatiën te houden de goddelijke openbaring aan den gang doet blijven; en de waarde van den mensch bepaald wordt door hetgeen hij, naar de in dit boek vervatte godspra-ken, wezen zal aan gene zijde van het graf. Er moge plaats zijn voor de kunst naast zulk eene denkwijs; zijzelf, zou men zeggen, is onbekwaam kunstwerken het aanzijn te geven.
Toch schreeuwt inderdaad het een en het ander niet sterker dan het de kleine beelden uit de grieksch-romeinsche mythologie en uit de bijbelsche geschiedenis deden, welke een dichter onzer eeuw verhaalt in den droom aanschouwd te hebben op de wanden derzelfde sarkofaag. De twee groepen gingen aan het redetwisten; er werd gekeven; Büeam\'s ezel voerde een hoogen toon. Maar het basreliëf was één. 2
Zoo is door het genie van Rembrand uit het kalvinistisch Nederland der 17d\', eeuw eeue nieuwe heilige kunst voortgekomen.3 Do
380
Hiervóór, II1 lafi—153. Hot kalvinisme in de poëzie. — Over Gou-dimel bij Viotta, Lexicon der Toonkunst, I 613.
Laatste gedicht van Heinrich Heine: Für die Mouche. Bomancero 1S63, bladz. 345 vgg.
Hiervóór, I 400; -Het altaarstuk van weleer zou vervangen worden
DE KUNSTEN.
oude bybel werd nogmaals jong. De hollandsche schilderschool van het tijdvak vond eene ader die nog heden niet uitgegraven is. 1
Aan sommige leerlingen en sommige jongere tijdgenooten van Rembrand komt een aandeel in deze verdienste toe; maar de vinding was van hem, en van hem alleen. De Zegenende hak van G-overt Flinck ol\' van Jan Victor,2 de Maria bij Elisabeth van Jan Lievensz, 1 het Huisgezin van Cornelius door Bernart Fabritins, de Overspelige Vrouw en de Aanbidding der Drie Koningen door Eeckhout,3 de Bethlehemsche Herders door Adriaan van Ostade,quot; — het gelijken even zoovele antwoorden op door Rembrand uitgeschreven prijsvragen. Zijn Simeon in den Tempel, zijn Gezin van den Timmerman, zijn Gezin van den Houthakker, zyn Zegenende Jacob, waren wegbereidend voorgegaan.\'
Het eigenaardige van al deze voorstellingen is dat z|j, met voorbijgaan van het akademlsche hetwelk de nederlandsche schilders der 16lll! eeuw van de Italianen hadden overgenomen, door hare naieveteit naar de middeneeuwsche Vlamingen terugvoeren. De bybelsche geschiedenis wordt opgevat van hare menschelijke, hare huiselijke zijde. Het bovennatuurlijke dient alleen voor het aanbrengen van meer licht. Voor de antieke standbeelden, naar welke de Italianen hunne heilige personen gevormd hadden, profeten en apostelen draperend in romeinsche gewaden, komen modellen uit den familiekring en van de openbare markt in de plaats. Waar het kostuum niet hollandsch is, is het oostersch.
Dit laatste is een voornaam punt, reeds door mij aangeroerd toen ik gewaagde van den indruk teweeggebragt door het ontstaan der israëlitiscbe kolonie te Amsterdam.8 Wjj hebben met
381
Bijbelsehe kunst van Eugène Delacroix. — Bijbelsche kunst van Ary Schetfer. — Mimkaesy\'s Christus voor Piiatus, 1880 ; Munkacsy\'s Uolgotha, 1883.
Rijksmuzeum No 87. Louvre No 168. — 3 Louvre No 207.
Carré). Kassei No 36«, No 3G7.
VIJFDE HOOFDSTUK.
een plaatselijk verschijnsel te doen. Hoewel de schilderkunst toen ook in vele andere nederlandsche steden bloeide, alleen te Amsterdam kon de nieuwe bijbelsohe school ontluiken. Zou deze eene toekomst hebben, dan moesten haar de sprekende gelaatstrekken der joden van het spaansoh-portugeesch schiereiland geleend worden. De half-arabische half-turksche mantels, daags te voren aangebragt uit de Middellandsche-Zee, moest men die jongere teelt van Abraham om de schouders doen golven. Amsterdam was de eenige stad van het land welke het vervullen van beide voorwaarden mogelijk maakte. Alleen de amsterdamsche Rembrand kon dit begrijpen, en er zijn voordeel mede doen.1
Uit Eembrand\'s korrespondentie met Constantyn Huygens over eene reeks bijbelsche historiestukken; bestemd voor het kabinet van Frederik Hendrik, blijkt dat er onder de tijdgenooten sommigen gevonden werden die in de nieuwe opvatting behagen schepten. \'\' Overvloedig evenwel kunnen zij niet geweest zijn. De meester volhardde tot het einde, maar de discipelen verlieten hem. Zij werden gewaar dat er vooralsnog met de neo-israêliti-sche kunst eer noch voordeel te behalen viel. De eenen gingen Rubens of Aran Dyck navolgen, do anderen keerden naar het akademische terug.J
Wij mogen deze jonge mannen deswege niet hard vallen. Zelfs al raadpleegt men enkel Rembrand\'s etsen, — Jezus geneest de zieken, De opwekking van Lazarus, Jezus voor Pilatus, De kruisiging, De kruisafneming, — dan gevoelt men dat voor znlk eene
1 „In der That sind Rembrandts Kostüme, wie wir sie in seinen biblisehen Compositionen kennen lernen, gar nicht so weit hergeholt, wie wir gewöhnlich meiuen; im Weaentlichen suchte und fand sie dei-Meister im Judenviertel zu Amsterdam, aus dem er audi seine Modelle nahmquot;. W. Bode, Galerie zu Cassel, 1872, bladz. 18 B.
2 Voor Frederik Hendrik schilderde Rembrand eene Kruisoprigting, eene Kruisafneming, eene Graflegging, eene Opstanding, en eene Hemelvaart; thans allen te Munchen in de Pinakotheek. W. Bode, Studiën 1883, bladz. 434 vg. — Korrespondentie met Huygens bij Vosmaer, hladz. 180 vgg. — Bij Charles Blanc. bladz. xxxi vgg.: Lettres de Rembrandt.
3 De Bray, Jan Lievensz, Ferdinand Bol, Govert Flinck, Nicolaas Maes, enz. — Fraaije houtgravure naar Govert Flinek\'s [zah zegpnt Jacob in Eigen Haard 187\'. bladz. 33.
382
DK KUNSTEN.
taak het talent niet volstond, en alleen het genie bij magte was de wereld voor dit ongehoorde te doen bukken.
Men heeft tegengesproken dat het eigenaardige in deze aan het Nieuwe-Testament ontleende voorstellingen verband zou ge-honden hebben met de toen in Nederland heerschende godsdienstige begrippen. 1 Echter hoorden wj) reeds Samuel van Hoog-straeten in herinnering brengen hoe, sedert de zegepraal van het kalvinisme te onzent, de kerken voor de noordnederlandsche schilders gesloten waren; - en ofschoon Hoogstraeten dwaalde toen hi] er bijvoegde dat dit gelijkstond met het versperren der beste loopbaan, het is niettemin onwederlegbaar dat eene kunst, als de bybelsche van Rembrand, slechts ontstaan kon in een theologisch land waar elke andere uitweg gewelddadig afgesneden was. De stoutheid-zelf kan zulke hulpmiddelen niet ontberen. Er is altyd eone aanleiding die haar doet ondernomen hetgeen zy bestaat.
Rembrand bezat onder meer het volledig graveerwerk van Maarten van Heemskerk en het volledig graveerwerk van Lucas van Leiden.2 Met de prenten van den laatste was hij zoo ingenomen dat hü voor sommige fraaye afdrukken buitensporige sommen besteedde. 3 Van de twee Ecce Homo\'s die onder zijne eigen etsen aangetroffen worden, en daarvan een voornaam sieraad uitmaken, is de eene met blijkbaar opzet en welgevallen naar Lucas van Leiden gevolgd. *
383
Herman Riogel, Beitrage znr niederlaudiselien Kunstgescliiclite, 1SS2. I 71 vg.: „Man blattre doch nnr einmal die neutestamentliche Kadimn-gen Rembrandt\'s durch: wo ist da irgend ein Anhalt, urn diese Werke konfessionell-protestantisch zu nennon? Sie sind doch vielmehr, indem sie den Gegenstand rein thatsachlich nehmen und gestalten, konfessi-onslosquot;.
Inventaris van Rembrand\'s boedel. „Op de Kunstcaemer, verzameling Kunstboecken: Een boeck van Heemskerck, sijnde al \'t werk van denselven; Een boeck met houtprinten van Lukas van Leyden; Een boeck met kopere printen van Lukas van Leyden, soo dubbelt als enkeltquot;.
Sand ra rt verhaalt in zijne Teutsche Academie dat Mayr, een duitsch leerling van Rembrand, den meester op eene veiling ƒ1400 zag besteden voor veertien proefstukken van Lucas van Leiden, waaronder de Ecce Homo. — Latijnsche vertaling, folio 229 A recto.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Dit kan als bewijs dienen dat hy met zijne realistische opvatting der bijbelsche geschiedenis geenszins uit de lucht is komen vallen. Maar het neemt niet weg dat het joodsche daarin, weerspiegeling van het gastvrij Amsterdam der IT\'1» eeuw, hem alleen toebehoort. Het eenige wat Lucas van Leiden doen kon was: hem op het vruchtbaar denkbeeld te brengen den vijanden van Jezus boosaardige tronien uit de heffe des volks te leenen, of uit de verdorvenste en fanatiekste groep der hoogere standen.
Er kan niet aan getwijfeld worden dat Rembrand den bijbel bemind en bewonderd heeft. 1 Evenzoo staat het vast dat hij de bijbelsche wonderverhalen voor geschiedenis hield. Het eenige wat hem onderscheidt is dat het goddelijke, zooals ik reeds aanduidde, bovenal volgens hem aan het uitstralen van overvloediger licht gekend wordt. Hij beschouwt den Heiland der wereld als een fosforescerend wezen, niet slechts getooid met eene aureool en voor het overige vleesch en bloed, maar lichtgevend in zichzelf. Wanneer zijn Jezus is opgestaan uit de dooden, dan is elke bovenaardsche trek den verrezene vreemd. Hü gelykt een martelaar uit de joodsche achterbuurt, die, uitgeput, ongekamd, ongeschoren, niet gevoed, drie dagen in het graf gelegen heeft. Alleen bespeurt men dat hij op de knielende Magdalena, tegenover hem, een schijnsel werpt. Men denkt aan eene levende vaas van albast, met eene brandende lamp er in. -
Bit begint reeds wanneer Jezus nog een kind aan de borst is. De zuigeling doet den boezem zijner moeder als baden in de zon. \' De vriend van Lazarus deelt door het opheffen van één
384
Rembrand\'s bibliotheek bevatte slechts drie bekende boeken: de Medea van Six (met eene ets van hemzelf), een duitschen Flavins Jose-pluis (met prenten van Tobias Timmerman), en een ouden bijbel. — Onder de „15 boecken van verschelde formaetenquot;, in één pak. kan zich bevonden hebben de Warachtigbe Historie van Doctor Johannes Fanstns, 159ii, in 12°. — Charles Blanc\'s tekst bij No 84 der etsen.
DE KUNSTEN.
hand den gestorvene zooveel levenslicht mede, dat het graf er vol van is en den overvloed terugkaatst. Boven het hoofd van den gekruisigde schiet de hemel breede bundels stralen. De god-delüke heelmeester van kreupelen en blinden doet de uitwerking van een liefderijk en weldadig kustbaken op schipbreukelingen, aandrijvend en voortkruipend. 1
Een andere beslissende trek is Rembrand\'s oog voor het eerwaardige in de bijbelsche verhalen omtrent het leven der aartsvaders, en voor het standhouden daarvan tot in de dagen van het Nieuwe-Testament. De aartsvader Abraham, de aartsvader Jacob, de aartsvader Tobias, de aartsvader Simeon, zijn door hem getroffen op eene wijs die zelfs de vertalers van den Staten-Blj\'oel, waren de meesten hunner niet reeds vóór hem heengegaan, bekoord of vertederd zou hebben. Indien kalvinistische kunst denkbaar is of bestaan kan, dan is dit kalvinistische knnst. 1
De uitkomst werd verkregen door toepassen der methode die ik zeide. Ga de rariteitewinkels rond en koop, van hetgeen in den ruimsten zin des woords betrekking heeft op het Oosten, wat gij bekomen kunt. De bybel is een oostersch boek; en uw doel moet zgn hem in een oostersch gewaad te steken. Amsterdam staat met zoo veel oostersche landen in betrekking, dat het noodige er te vinden moet wezen. China, Japan, Indie, Klein-Azie, Turkije, — al hetgeen daar vandaan komt is van uwe gading. 3
Oostersche modellen? In de stad uwer inwoning heeft men
1 No 48, No 4:1 en No .riii tier etsen, bij Charles Blanc. — No 49 is de Honderd guldensprent.
2 Abraham en de engelen enz.. No 2 vgg. der etsen bij Charles Blane. — Jacob zegent de zoonen van Jozef, No 3ti7 der galerij te Kassei. — Het gezin van Tobias, Louvre No 404, en No 14—l(i der etsen. — Simeon in den tempel, Mauritshuis No 114.
3 Voorwerpen behoord hebbend tot Rembrand\'s inboedel; ..Een oost-indische nap. met een Sineesie; een oostindische poeyerdoos; een indies koppie; een oostindische naeydoos; een japans helmet; een moor, nae \'t leven afgegooten : een tnrcxe kruytfles ; 60 stncks indiaense puntgewe-ren, pijlen, schichten, asegaijen en bogen; 13 stucks soo bambuysen als duyl-instrument en; een groote pertye handen en tronien op \'t leven afgegoten, niet een harp en een tnrcxe boogh; 20 stucks helbaerden, slach-swaerden. en indiaensche waijers; een indiaense mans en vrouwe cleet.quot;
II2 25
385
VIJFDE HOOFDSTUK.
eeue wijk gebouwd die er vol van is. Vestig u in die bunrt, en oefen er uw oog in het opmerken van dit buitengewone.. Indien gil uwe bybelsche patriarchen, uwe farizeeën en uwe Sadduceeën, indien gij hun de baarden en de gelaatstrekken van geneeshee-ren of rabbijnen uit uwe eigen dagen leent, dan zullen zij doen denken aan de amsterdamsche synagoge-mannen die Acosta vernederden en gereed stonden Spinoza uit te werpen. Maar de anachronismen zullen karakter hebben. Behoeft gij voor uwe voorstellingen naar het Nieuwe-Testament typen uit de smalle gemeente, bedelaars, melaatsohen, jichtlijders, idioten, bezetenen door een dooven of een stommen duivel, — gelijk de predikanten uwer eeuw zich uitdrukken, — sla den hoek der straat om. ZU krielen in de stegen. 1
In beginsel is dit eene der groote diensten welke de holland-sche school dei\' 17110 eeuw aan de kunst in Europa bewezen heeft. Die school vermogt en deed iets wat, nevens de spaansche en de fransche scholen van haar tjjd, nevens de vlaamsche, de duitsche, en de italiaansche vóór haar, haar eene eigen plaats verzekerde. Kunstvaardigheid is van alle landen en alle tijden. Om regten te kunnen doen gelden op eene paragraaf in de geschiedenis moet eene kunst den reeds bestaanden voorraad van het schoone vermeerderen met nieuwe bijdragen, en dit nieuwe moet van dien aard zijn dat ook de toekomst er iets aan heeft.
X
De talrijke hollandsche portretten der 17lt;ie eeuw in alle mu-zeums van Nederland en Europa, — Mierevelden, Ravesteynen, Frans Halsen, Thomas de Keysers, Rembranden, Van der Heisten, Govert Flincks, Ferdinand Bols, — wjjzen er oj dat vele personen te onzent zich destijds mannen en vrouwen van betee-
386
Rembrand woonde tusschen lt:40 en 1656 in de Jodebreestraat. Afbeelding van liet huis, zijn eigendom, naar eene teekening van Jozef Israels, bij Vosmaer tegenover den titei.
DE KUNSTKN.
kenis gevoelden. Nooit zouden in de 16dgt;\' eeuw, hoewel ook toen de schilders reeds overvloedig waren, zulk een groot aantal lieden zonder maatsohappelöken rang het met beurs of zedigheid vereenigbaar hebben geacht hunne beeldtenis te doen vervaardigen.
Het is waar dat men, door zich te laten konterfeiten, geen gevaar liep financieel te gronde te zullen gaan. De prijzen in Noord-Nederland waren aanmerkeliik geringer dan hetgeen in Vlaanderen aan Rubens of Van üyck betaald word. Maar men had er dan toch zekere som voor over, en getroostte zich gaarne do verveling en de moeite van het zitten. Er was veel eigenliefde bü in het spel.\'
Aan den anderen kant staven die konterfeitsels het buitenge-■woon talent der kunstenaren. De haarlemsche predikant Tegu-larius zou op dit oogenblik eene onnaspeurlijke theologische grootheid zyn, indien hij niet geschilderd was door Frans Hals. Thans hangt te Parijs eene gravure naar dit portret door Suy-derhoef bü de kunstkoopers voor het raam, en kost tachtig franken. -
Wie is de goede vriend van Rembrand geweest wiens konterfeitsel voor dat van Le Doreur doorgaat? 3 Hoe heette de hol-laudsche admiraal door Frans Hals, te Petersburg ? 4 Welke waren de verdiensten van den heer Willem van Heythuysen die dooiden haarlemschen meester zich driemalen liet schilderen, en dien men levensgroot te Weenen aanschouwen kan, de eene hand kranig in de züde, de andere op een reusachtig zwaard ? ! Wel-
1 „De conterfeytsels van den waagdrager en zijn vrouw versierden don wand van liet onaanzienlijke huisvertrek, en \'t is geenszins ongewoon, in een kelderwoning van dien tijd de bewijzen te vinden van het genoegen dat men er in had, om — gelijk een oud liedje zingt — -zich zelf te zien op het doek geteykentquot;quot;. N. de Roever, Oud-Holland 1885, bladz. 182 vg.
2 Met het grafdicht, geteekend I. C.:
Dit\'s Tegularms, die Haarlem heeft gesticht •
De tijd van dertien jaar met \'t onvervalschte licht Dos Goddelyken Woords. Zijn ijver konmen hooren Zoolang zijn donderstem klonk in der dooven ooren enz.
3 Kabinet De Morny te Parijs. — 4 Ermitage-galerij N» 773.
5 Kabinet Lichtenstein te Weenen, Nn 150.
387
VIJFDE HOOFDSTUK.
ligt waren zijne zeden van dezelfde soort als die van den haar-lemschen jonker Eamp, den held van; Leve de trouw!\'1 In geen geval weet men iets anders van hem dan dat hi), evenals de heer Nioolaas van Beresteyn, zijn naam gegeven heeft aan een haar-lemsch hofje.2
De amsterdamsche vendumeester Haring en zijn vader,1 de jonge sekretarls der desolate boedelskamer Nicolaas Bruynlnk,4 lieden om niets van te zeggen, zijn door Rembrand in zulk een dichterlijk waas gehuld, dat men in verzoeking komt hen aan te zien voor personen van gewigt. Vermoedelijk was alleen de ongelegenheid waarin de kunstenaar zich bevond, en het raadzame in zijne omstandigheden zich van hunne hulpvaardigheid te verzekeren, oorzaak dat hunne beeldtenissen het licht aanschouwden.
Rembrand\'s geschilderd portret van Johan Six stelt een geheimzinnig wezen van hooger orde voor, by welks aanblik wij ons afvragen wat er in het hoofd en -het hart van dezen buitenge-wonen man mag omgegaan zijn. Beurtelings doet hij aan een wijsgeer denken, peinzend over wereldraadselen; aan een dichter als Hilton; aan een wetgever, gebukt onder zorgen als die van Oldenbarnevelt of Johan De Witt; aan een zwaarbeproefde, wien het leven al vroeg meer dan één bitteren beker mengde.5
Dit lykt echter maar zoo. Six was een niet onverdienstelijk litterarisch dilettant; een gelijkvloersch moralist in den trant van Jacob Cats ; een amsterdamsch schepen en burgemeester als vijftig anderen; een vermogend rentenier die op zijn tijd eene dochter van professor Tulp trouwde en, wanneer hij aan één buitenplaats niet genoeg had, eene tweede kocht. Dacht hij aan zijn ouderen tijdgenoot Hendrik Hooft, dan erkende hü gereede-Ujk zijne minderheid.0 De aangeboren neiging van zijn geest
1 Kabinet Edmond de Pourtalès te Parijs.
u Van de twee kleine portretten van Heythnysen bevindt het eene zich in het kabinet Rothschild te Parijs, liet andere in het rijks-nuzeinn te Brussel.
a Etsen van Rembrand bij Ch. Blanc, No 178 en No 17:t.
4 Bruynink\'s portret te Kassei No
5 Kabinet Six van Hillegom te Amsterdam.
*i Opdragt van liet gedicht Muiderberg, — Over Hendrik Hooft
Jiiei-vóór. 11\' £ xxxvi.
38S
DE KUNSTEN.
was, uit het natuurschoon van Muiderberg lessen van praktische levenswijsheid te trekken.1 Uit zijne geschriften leeren wy hem kennen als een volgeling der „bedaarde redequot;, niet ingenomen met het fantastische. 2 De sage van Medea, gelijk zij door de tragici der grieksche oudheid behandeld is, vond hy te akelig. Hij lengde haar met zoo veel gemoedelijks aan, dat, voerde zyn treurspel niet Medea\'s naam, quot;\\vy er haar niet terstond uit herkennen zouden.3
Mierevelt\'s meeste portretten vormen, vergeleken met de artistieke van Frans Hals en de dichterlijke van Rembrand, tot zekere hoogte eene tegenstelling. Mierevelt\'s prinsen uit het Huis van Oranje missen in ons oog het grootsche dat hunne daden eigen was. Beter voldoen ons zijn Jacob Cats, zyn Hugo de Groot, zijn Pieter Cornelisz Hooft. Naauwlijks kunnen wij ons die mannen anders voorstellen dan zij door hem afgebeeld werden.
In brieven van Hooft aan en over Mierevelt maken wij kennis met het ongeduld der tijdgenooten, wanneer naar hun zin een besteld portret niet spoedig genoeg voltooid wordt. Achter z\\]n rug beschuldigt men den kunstenaar een tweede Plinius te zijn
380
Uit de opdragt van Muiderberg:
Do voetstap die men vint op \'t strant Wordt uitgewischt eer dat wy keren;
De domme snip, de meew aan lant.
Zal ons des tijts verwis\'ling leren.
In \'t kort al wat m\' \'er ziet. het zeit:
Niets zeker als d\'onzekerheit.
Uit de opdragt van Muiderberg:
Hier woont een Heer, gansch vry van tochten,
In \'t stil geboomte dicht en dik.
Zij keren bly die hem bezochten:
Dewijl hy \'t zorgen stelt een peil;
En voorsmaak geeft van ewig heil.
„Volg \'t oordeel van bedaarde redenquot;,
Dus spreekt by.
De eerste uitgaaf van Six\' Medea, treurspel, is van KJ 18. Daarbij behoort de vermaarde ets van Rembrand, die echter geen tooneel uit het stuk-zelf voorstelt, maar eene achter de schermen voorvallende handeling (het huwlijk van lason en Kreüze in den tempel te Korinthe). — Fragment uit de Medea bij Van Vloten. Dichters lquot;\'1quot; Eeuw. — Overzigt bij Charles Blanc, in den bij No 82 der etsen behoorenden tekst.
VIJFDE HOOFDSTUK.
„in den tydt op geldt te houdenquot;. Men klaagt steen en been over zijn „lankzaam leveren van werkquot;. Ten einde echter zijn humeur niet te bederven spreekt men hem als „doorluchtigh schilderquot; toe, eu noemt hem „Monsieur van Miereveltquot;.1
Intusschen kan Houbraken\'s gravure, naar deze afbeelding van den schrijver der Nederlandsche Historiën, nog heden een denkbeeld geven van de zorg die men toen aan een konterfeitsel besteed wenschte. De mantel moest in breede ploojjen over het gevest van den degen komen vallen. Kanten kraag noch kanten lubben mogten ontbreken. Allerminst de gouden keten waaraan de buitenlandsche ridderorde hing.-
Eene eigenaardige plaats wordt in de portret-galerj] der eeuw door de vrouwen ingenomen, te beginnen met de kleine meisjes: Emerentia van Beresteyn door Frans Hals. 2 het hollandsch meisje in herderinnegewaad door Govert Flinck. 3 Van een leerling van Rembrand, Jan Victor, is eene bekoorlijke volwassene bewaard gebleven, die een vensterluik komt sluiten. 4 Rembrand.zelt was onuitputtelijk in het weergeven zjjner Saskia. Van Frans Hals en van hem, van Jan Kavesteyn,11 van Thomas De Keyser,1 bestaan voortreffelijke beelden van hollandsche vrouwen in den bloei der jaren.quot;
Maar vooral komen de vrouwen van leeftijd in aanmerking: de drie en zestigjarige Maria van Utrecht, Oldenbarnevelt\'s echtgenoot, door Paul us Moreelse, den leerling van Mierevelt; 5 de
390
Hooft\'s brieven bij Van Vloten, N\'» int. No No JU». — Kramm, bladz. 1120 vgg.
Kabinet Kothschikl té Parijs. — 1 Louvre No n-j.
5 Louvre No 169. De studie genaamd: Portrait de jeune fille.
(i Muzeum te Kijssel, No 437. Portret van mevrouw Vrydags van
Rijksmuzeum No 240.
DE KUHSTKN.
vijftigjarige Maria vau Reigersbergh;1 Rembrand\'s AnnaWymer, moeder van Jolian Six; 2 Rembrand\'s weduwe van den admiraal Swartenhont;\' de dame met het kerkboek in de hand, door Frans Hals;3 de dames-regentessen van het haarlemsch Oümanhuis, insgelijks door Frans Hals.4
Indien de burgemeesters van het tijdvak gaarne aan romein-sche consuls denken deden, — van deze bejaarde liollandsche vrouwen in het zwart, met geen andere versierselen dan eene liggende of eene opstaande witte kraag van de eenvoudigste soort; van haar kan men zeggen dat zij in de IT3» eeuw, getrouwer dan hare zusters in eenig ander land van Europa, het denkbeeld der huiszittende en wolspinnende romeinsche matrone vertegenwoordigd hebben, gelijk men deze zich toen voorstelde. Het gelaat der eenen vertoont de herinnering van doorgestaan leed, en predikt onderwerping; uit de oogen der anderen straalt vastheid van wil, of schranderheid, of beproefde menschekennis. Van tederheid is niet veel te bespeuren; maar allen zijn uitgedrukte beelden van trouw in het zedelijke, netheid in het huishoudelijke, eenvoud in het maatschappelijke. Aller aanblik maakt de anekdote omtrent de weduwe van den admiraal De Ruyter geloofwaardig: dat zij te Amsterdam met eene hengselmand aan den arm gewoon was zelf op de openbare markt hare inkoopen voor de keuken te gaan doen, en zij op den dag van \'s admiraals begrafenis den vertegenwoordiger van den prins van Oranje, die in last had haar de hulde des stadhouders aan te bieden, niet wol ontvangen kon, omdat zij bö het te droogen hangen van haar blaauw voorschoot een val gedaan en zich bezeerd had.5
391
Vroeger m liet kabinet van Mr. Joan van Crheel. Gravure door Houbraken.
Kabinet Six van Hillegom te Amsterdam.
Kijksmuzeum No SI-P. Legaat Van de Poll.
r» Staclsmuzeum te Haarlem, No 61.
dvof/en op te hanfjen. Vostre Altesse peut juger quelle sorte de duchesse douarière ce pent estre, qui eneor depuis la mort de son mary a tons*
VIJFDi: HOOFDSTUK.
Van de echtgenooten dier vrouwen, voor zoover zü in dienst der Republiek tot de marine behoorden of in de koloniën zich onderscheidden, leeft eene reeks konterfeitsels die met eon hoofdstuk uit de geschiedenis der Republiek gelijkstaan. Moreelse\'s admiraal Swartenhont; 1 De Keyser\'s admiraal Piet Hein; 2 De Keyser\'s gouverneur-generaal Lourens Reaal; 3 Rembrand\'s admiraal Filips van Dorp; 4 Pieter van den Broecke, door Frans Hals;5 Egbert Cortenaer, Aart van Nes, Ryklof van (roens, door Van der Helst; 0 Marten Tromp en Johan van Galon, door Jan Lievensz; \' Michiel de Ruyter, Engel de Ruyter, Hiob de Wildt, door Ferdinand Bol, a — te veel om te noemen. In de herinnering van het nageslacht is de roem der schilders met dien der vlootvoogden en der gouverneurs-generaal ineen gevloeid. De schilders-zelf hadden daarvan geen voorgevoel. Evenmin de graveurs die het werk der schilders vermenigvuldigden. Beiden streelde alleen de bewustheid, eer te behalen door het afbeelden van mannen die als de volkshelden van den dag beschouwd werden; en hunne kunst deed haar voordeel met de vrijheid en liet teekenachtige der militaire zeemanskleeding.
Jacobus Houbraken, die toen pas twintig jaren telde, heeft voor zijn vaders Grooten Schouburgh een honderdtal kopjes van bijna zonder uitzondering noordnederlandsche kunstenaars ge-
392
Rijksmuzeum No 2-14\'. Legaat Van de Poll. — Moreelse\'s portret-van den gouverneur-generaal Coen is omgekomen in den brand van het muzeum Boymans, I8(i4.
Rijksmuzeum Nquot; 184. — y Kabinet S. Backer. Amsterdam.
4 Vosmaer, Rembrandt, bladz. 147, 505. — W. Bode, Studiën 1883,
bladz. 603, N0 349 en 350.
Uit het kabinet Wilson. Tentoonstelling der Cent Chefs-d\'QSuvre te Parijs, Junij 1883.
DE KUNSTEN.
sneden, die omtrent het talent van dezen graveur de gunstigste meening doen opvatten. 1 Niet al de doeken of de teekeningen waarnaar deze kleine borstbeelden genomen zijn bestaan op dit oogenblik nog, en niet in ieder bijzonder geval kunnen wü nagaan tot hoever wij met portretten naar het leven te doen hebben. Wij weten alleen dat zelfs deze rijke verzameling leemten vertoont. De schilders der hollandsolie school zijn in het afbeelden van zichzelf en van hunne kameraden zoo overvloedig geweest, dat Jacobus Houbraken in persoon hen niet heeft kunnen bijhonden.
Een kleine Adriaan van de Venue, ten voeten uit, wordt op zyn Trèves-feest van 1016 gevonden. 2 Afbeeldingen van Frans Hals en van G-overt Flinck ontmoeten wjj op sommige hunner schutterstukken. 3 Er bestaat eene familie van Adriaan van Os-tade, 1 en meer dan één familie van Jan Steen. 4 Frans Hals en echtgenoot, quot; Michiel van Musscher en echtgenoot, Kasper Net-scher en echtgenoot, Frans van Mieris en echtgenoot, 7 Adriaan van de Velde en echtgenoot. 8 zjjn in den loop des tijds vermaarde schilderijen geworden. Pieter de Hooghe schilderde zichzelf, negentien .jaren oud.quot; Ferdinand Bol, Gerard Dou, Gerard Ter Burg, quot; Adriaan van der Werft\', 12 Cornelis Troost, 11 bleven niet in gebreke. Wat Rembrand betreft houden wij maat wanneer wij aannemen dat er van hem, etsen en doeken bijeen gerekend, vijftig afbeeldingen zijner eigen gelaatstrekken bestaan. Er heeft nooit een Hollander geleefd wiens gezigt in Europa zoo bekend is als het zijne-
1 Jacobus Houbraken 1780) is twee eu tachtig jaren oud geworden, en werkte tot weinige maanden vóór zijn dood. — Kramm 754 vgg.. — Monografie van Alexander Ver Huell.
2 Louvre No 546. Dit half allegorisch stuk schijnt eeji huwliik tus-schen Zuid- en Noord-Nederland voor te stellen.
y Haarlemsch Stadsmuzeum K« 58, Rijksmuzeum Nquot; 88.
4 Louvre No — 5 Mauritshuis 138.
6 Rijksmuzeum No 111. — 7 Mauritshuis No 87, loü, lol.
8 Muzeum Van der Hoop, No 120. — !\' Rijksmuzeum No 158.
10 Rijksmuzeum No 72. — 11 Mauritshuis No 145, Rijksmuzeum No 352.
12 Rijksmuzeum No 39«.
13 Mauritshuis Ko Rijksmuzeum No 358.
14 De etsen No 203—No 235 bij Charles Blanc. — Olieverfportretten in
393
VIJFDE HOOFDSTUK.
Xog noemde ik de veelvuldige doeken met levensgroote beelden niet, bestemd geweest voor de nakomelingschap de herinnering te bewaren der personen die in deze of gene voorname stad, op een bepaald tijdstip, het bestuur van een gesticht of van een gild vormden. Hot ligt in de rede dat deze mannen (er loopen ook een betrekkelijk groot aantal vrouwen onder) door hunne tijdgenooten geacht werden tot de voornaamste ingezetenen te behooren en klinkende namen te voeren. Voor ons evenwel zijn het meerendeels even zoo vele onbekenden, en alleen door nadenken leeren wij inzien dat wij met portretten te doen hebben.
Toen de weduwe van Henri Quatre haar bezoek aan Amsterdam bragt was zij eene jammerlijk ontluisterde vorstin; een bouwval naar het ligchaam, een bouwval van Staat, berooid en niet achtenswaardig. 1 Dat de amsterdamsche burger-edellieden er trotsoh op waren haar te ontvangen, — eene koningin-moeder, oene Medici, — dit strookte met hun karakter. Kwam zij geld opnemen, des te streelender voor hun gevoel van eigenwaarde. Uit hun oogpunt hadden zij gelijk, het feit te doen vereeuwigen door Thomas de Keyser; hoe op een schoenen Septemberdag 1638 zij met hun vieren bijeenzaten in burgemeesterskamer, met ongeduld de dingen verbeidend die komen zouden, en hoe een persoon dien z(j op den uitkijk gesteld hadden, de advokaat Cornelius van Davelaer, met den hoed in de hand en met oene diepe buiging Hun Edel GrootAchtbaren was komen aankondigen dat Hare Majesteit in het gezigt was. 2
Mauritshuis, No i;2. — Thoré, Musées de la Hollande, 18r.,s, 1 ^31
vgg. — Voor een scliutterstnk van Sandrart bij dezelfde gelegenheid, waar men de koningin vertegenwoordigd ziet door haar marmeren borstbeeld (Rariteitskamer te Amsterdam, No 71), schreef Vondel in een onbewaakt oogenblik de verzen :
DE KUNSTEN.
Die gebeurtenis heeft echter nooit zin gehad. Oetgens van quot;Waveren, Albert Burgh, Pioter Hasselaer, Abraham Boom: wij beminnen in die vier burgemeestersnamen slechts vier kleine beelden die ons toeschijnen met verwonderlijk veel talent geschilderd te zijn en, ondanks hunne geringe afmetingen, eene de historische kunst waardige groep te vormen. Doch wij zouden spreken over schilderijen van meer omvang.
Onafhankelijk van Rembrand\'s Anatomische Les zou de roem van Nicolaas Tulp de grenzen der medische fakulteit niet overschreden hebben. De roem van dokter Deyman evenmin. 1 De geneesheeren en aptekers van Cornelis Troost, uitmakend de Enspectores van het Collegium Medicum te Amsterdam, hebben geen van allen, hetzy als artsen, als chirurgen, of als chemici, eene europesche vermaardheid bekomen. ■ Opmerkelijk is alleen dat, van het begin tot het einde van ons tijdvak, het zich doen konterfeiten zulk een nationale trek gebleven is. :l
Op dezelfde wijs zijn de amsterdamsche lakenwaardijns der 17lt;le eeuw, nadat voor eene poos Rembrand hen in 1661 uil de duisternis aan het licht gebragt had, in de vorige vergetelheid teruggezonken.A Daarna gelijk daarvóór waren zy dezelfde brave en nuttige mannen, moeten wij gelooven; en zonder hunne ingenomenheid met zichzelf zouden wij hunne beeldtenissen niet
De vaen van Swieten wacht om Medicis t\'onthalen;
Maer voor soo groot een ziel valt Dam en merckt te kleen, En \'t oogh dei* bnrgery te swack voor sulcke stralen.
Die Son van Christenrijck is vleesch, noch vel. noch been :
Vergeef het dan Sandrart dat hy haer maelt van steen.
Swieten was de schutterij-kapitein Andries Bicker, door koop lieer van die plaats. Hij had aangenomen de koningin niet zijne schutters te ge-moet te trekken en haar als eerewacht te dienen. Wagenaar, Amsterdam So. V i!) vgg. — Van Lennep\'s Vondel, III 157. — Katalogns P. Schel-tema, 187!». bladz. 38.
i Fragment van Rembrand\'s gildestuk ter eere van dokter Deyman in het Kijksnuizeum.
■1 Katalogns P. Scheltema, bladz. 40, No 10(J.
3 Tusschen Rembrand\'s Anatomische Les (isgt;32) en het Chirurgijns-gildestuk van Cornelis Troost (172:) of daaromtrent) liggen nagenoeg honderd jaren.
•I Kijksmuzenm No 313. De Staalmeesters.
395
VIJFDE HOOFDSTUK.
bezitten. Doch, wave de kunst niet tusschenbeide gekomen, het zou ons thans niet mogelyk zijn belang te stellen in hunne personen of hunne korporatie. Het laat ons koel hunne lotgevallen niet te kennen.
Van verschillende doelen- en verschillende schutterstukken vindt men in katalogussen de namen der uitgesohilderden vermeld, maar zonder noemenswaardig profijt voor onze wetenschap. De eigenlijke hoofdpersonen dier breede doeken, gevoelen wij, zijn de schilders wier onderteekening zij voeren. Vóór alles vertegenwoordigen zij eene nieuwe soort van historische kunst, zeer nationaal. 1 Vielen er, sedert de zegepraal der hervormde godsdienst, in Nederland geen altaarbladen meer te schilderen, wier zijdeuren gelegenheid aanboden dankbare donateurs of vrome donatrices af te beelden, waar stond geschreven dat de Nederlanders op geen andere wijs van hunne erkentelijkheid jegens God mogten doen blijken? Dat votieftafelen slechts in de kapellen van kerken pasten? Er waren de regentekamers der liefde-lunzen en der gilden; de burgemeesters-, de schepen-, de krijgsraad-, de boedelkamers, in de stadhuizen.
Aan de noordnederlandsche schutterijen waren uit de eerste jaren van don vrijheidsoorlog de eervolste herinneringen verbonden. De leidsche van 1574 had aan de algeraeene zaak onvergetelijke diensten bewezen; de haarlemsche, de alkmaarsche, niet minder. 2 De schutterij van Breda kweet zich, bij het beleg van 1625, elf maanden aan één stuk, met onbezweken trouw.1 Hoewel in 1650 die van Amsterdam zich min of meer belagohelijk maakte door hare blokhuizen tegen Willem II, het goede oude
396
Hiervóór, I 104: „Men moet op Cornelis van Haarlem\'s schuttersmaaltijden letten: eerste rijpere vrucht eener soort die, naderhand overvloedig en fraai vertegenwoordigd, de nationale specialiteit bij uitnemendheid worden zouquot;.
Siegenbeek. Burgerwapening in Nederland, 1831.
DE KUNSTEN.
vuur was daarom niet uitgedoofd. 1 Nog in 1672 pleegde het schutterdom in Nederland een wapenfeit dat de beste legeraf-deeling tot eer verstrekt zou hebben. Honderdzesentachtig schutters in het zeeuwsoh-vlaamsch Aardenburg, gesteund door naauw-lijks veertig soldaten, wederstonden in dat .jaar den aanval van een fransoh korps van 6000 man en maakten ten slotte, nadat uit Cadzand en uit Sluis een paar honderd militairen te hulp gesneld waren, 620 krijgsgevangenen. 2
Dit moeten wy by het beoordeelen der groote werken van Hals, Ravesteyn, Rembrand, Flinck, Van der Helst, en de overigen, in het oog houden. Persoonlijk hebben de mannen wier krijgshaftige beeldtenissen wij aanschouwen, mannen zoo martiaal dat zij Vondel toeschijnen in het harnas geboren te zijn,\' — geen ander kruid geroken dan het losse hunner schietoefeningen. Hunne opregtheid te dien aanzien is volkomen. Men ziet hen niet in zegewagens rijden, met geboeide overwonnelingen tot nasleep. Hunne eenige krügstrofeeSn zijn vreedzame goudsmids-werken: een met zilver beslagen ebbenhouten scepter, een gouden keten, een gedreven gouden beker. 3 Beleefd komen zij hunne opwachting maken bij een populair aanvoerder. s Gezamenlijk gaan zy een luchtje scheppen.quot; Bjj voorkeur scharen y.ij zich om een welvoorzienen disch, en drinken een stout glas.4 Zjj poséren
897
Afbeelding der weldra verdwenen blokhuizen van l(!öO in Van Lennep\'s Vondel, VI )i2.
Jac. Sclieltema, Mengelwerk V\'2, Verhaal van burgemeester Anthony Peursens, Mei 1G7-1. — Bosscha, Heldendaden 2,le Druk. II G7 vgg.
Van der Helst, Hijksmuzeum No 11— Louvre No I \'\'7.
Frans Hals, Stadsmuzeum te Haarlem, No 54—56. — Van der Helst, Rijksmuzeum No 118 (Schuttersmaaltijd). — Rymer, in Pieter Langendyk\'s
VIJFDE HOOFDSTUK.
voor den schilder gelijk muziekgezelschappen, Tum-Voreine, groepen uit Tableaux-vivants, dankbare getuigen bij een hmviyk, het heden voor den fotograaf doen. Hun krügsmansgewaad is niet hunne dagelijksche kleeding ; het is een gelegenheidsdos. Maar onder die zyden sjerpen en die fluweelen of lakensche wambuizen klopt het hooge hart eener republikeinsche aristokratie van gisteren. Het zijn voormalige winkeliers, zich bewust thans de hoogste magt in den Staat te vertegenwoordigen. Zy weten zich eigenaren eener gewapende koopvaardijvloot, wier admiralen wel is waar schippers gelijken, maar Holland tot eene zeemogendheid gemaakt hebben. Zjjzelf gevoelen zich aan het hoofd eener soort van landweer staan die, zoo de nood nogmaals aan den man kwam, zich niet onbetuigd laten zou. 1
XI
Schilder, gelijk het treilt en zeilt, uw eigen land; de huizen uwer steden, hare grachten, hare marktpleinen; de zee aan uwe kust, met uwe eigen schepen er in; uwe duinen, met kerkdaken in het verschiet; de koeijen uwer weiden, en, boven die weiden, den btjzonderen aanblik van het uitspansel te uwent; schilder de maan, gelijk zij in de stille of de woelige waters uwer eigen rivieren zich weerspiegelt; de zon, zooals zij de binnenplaatsen uwer woningen verlicht;2 schilder de bloemen uwer tuinen,* de
398
Aanbod der burgemeesters van Amsterdam aan Willem III in zestig kompagnien schutters, te zamen lo.ooo man. Hiervóór. Hi 2!)r).
Over de toenemende Intensiteit van het licht in Europa, hoe noordelijker men komt. en over den invloed daarvan op de hooger kleur van verschillende voorwerpen in de natuur, bij Honigh uit Schübeler. Gids 188-1 IV 2!)li Vg.
DE KUNSTEN.
•vruchten uwer boogaarden, het wild uwer .iagtvelden, do vogels uwer buitenplaatsen, het gouden en zilveren dryfwerk uwer buffetten; schilder hollandsohe herbergen, holiandsche keukens, hol-landsche bezemsteelen, de vlam en het schijnsel van hollanclsche vetkaarsen.
Dit nationaliteitsbeginsel, thans ook elders dan op staatkundig gebied een wachtwoord in alle landen van Europa, is door de Hollanders der IT1\'1, eeuw het eerst veelzijdig toegepast; en zijne opkomst heeft verband gehouden met de komraunale en provinciale orde van zaken te onzent.
quot;Waarom hebben Engeland en Duitschland, in dat tijdvak, maar weinig voorname schilders zien geboren worden ? De Zweden, de Denen, de Noren, de Zwitsers, geen enkelen? De Hollanders een paar honderd op zyn minst ?
De geschiedenis der kunst in [talie, de geschiedenis der kunst in Vlaanderen, de geschiedenis der kunst in het middeneeuwsch Frankrijk, leert dat, bij het heerschen eener buitengewone mate van algemeene welvaart, de kunstenaren zich het gereedelijkst vermenigvuldigen wanneer er in hetzelfde land een groot aantal gewesten of steden gevonden worden die ieder voor zich een eigen bestaan leiden. 1
Zoo heeft bij ons de kunst liet sterkst gebloeid te Amsterdam, omdat Amsterdam de grootste stad van het land en het gemeentelijk zelfbewustzijn er zeer ontwikkeld was. Uit Lelden zien wy Rembrand en Lievensz, uit Den Haag Potter, zich naar de hoofdstad van Holland verplaatsen. Maar dit neemt niet weg dat aan de school van Den Haag fiatnen als die van Ravesteyn en Van Goyen verbonden zijn. Te Leiden zelf bloeiden de Van Mierissen eu Jan Steen. Te Delft De *ïiooghe, Pabritius, Van der Meer,, de Palamedeszen. Dordrecht bragt Cuyp, Zwol bragt Ter Burg voort. Dou en Hobbema waren Friezen van afkomst. Rubens ging te Utrecht een bezoek aan Honthorst brengen, Van Dyck te Haarlem een bezoek aan Frans Hals. Over het algemeen ■was Haarlem, na Amsterdam, de groote schilderskolonie ; de stad der
- I Viollet Leduc, Dictionnaire de KArchitecture, IX 13:1. — Ernest Kenan, Mélanges 1S7S, blad/. -iüB vu.: L\'art du moyen age et les causes lie sa decadence.
399
VIJFDE HOOFDSTUK.
voor den schilder gelijk muziekgezelscliappen, Turn-Vereine, groepen uit Tableaux-vivants, dankbare getuigen bij een lunvlijk, het heden voor den fotograaf doen. Hun krijgsmansgewaad is niet hunne dagelijksche kleeding ; het is een gelegenlieidsdos. Maar onder die zijden sjerpen en die fluweelen of lakensche wambuizen klopt het hooge hart eener republikeinsche aristokratie van gisteren. Het zün voormalige winkeliers, zicli bewust thans de hoogste magt in den Staat te vertegenwoordigen. Zij weten zich eigenaren eener gewapende koopvaardijvloot, wier admiralen wel is waar schippers gelijken, maar Holland tot. eene zeemogendheid gemaakt hebben. Zijzelf gevoelen zich aan het hoofd eener soort van landweer staan die, zoo de nood nogmaals aan den man kwam, zicli niot onbetuigd laten zon. 1
XI
Schilder, gelijk liet treilt en zeilt, uw eigen land; de huizen uwer steden, hare grachten, hare marktpleinen; do zee aan uwe kust, met uwe eigen schepen erin ; uwe duinen, met kerkdaken in het verschiet; de koeüen uwer weiden, en, boven die weiden, den bijzonderon aanblik van het uitspansel te uwent; schilder de maan, gelijk zij in de stille of do woelige waters uwer eigen rivieren zich weerspiegelt; de zon, zooals zij de binnenplaatsen uwer woningen verlicht;2 schilder de bloemen uwer tuinen,quot; de
398
Aanbod der burgemeesters van Amsterdam aan Willem III in 1H72: zestig kompagnien schutters, te zamen 10.000 man. Hiervóór, Ui sor,.
Over de toenemende intensiteit van het licht in Europa, hoe noordelijker men komt. en over den invloed daarvan op do hooger kleur van verschillende voorwerpen in de natuur, bij Honigh uit Schübeler, Gids 1884 IV 296 Vg.
DE KUNSTEN.
vruchten uwer boogaarden, het wild uwer jagtvelden, de vogels uwer buitenplaatsen, het gouden on zilveren drijfwerk uwer buffetten; schilder hoilandsche herbergen, iiollandsche keukens, hol-landsche bezemsteelen, de vlam en het schijnsel van hoilandsche vetkaarsen.
Dit nationaliteitsbeginsel, thans ook elders dan op staatkundig gebied een wachtwoord in alle landen van Europa, is door de Hollanders der IV\'1» eeuw het eerst veelzijdig toegepast; en zijne opkomst heeft verband gehouden met de kommunale en provinciale orde van zaken te onzent.
Waarom hebben Engeland en Duitschland, in dat tijdvak, maar weinig voorname schilders zien geboren worden ? De Zweden, de Denen, de Noren, de Zwitsers, geen onkelen? De Hollanders een paar honderd op zyn minst ?
Do geschiedenis der kunst in Italië, de geschiedenis der kunst in Vlaanderen, de geschiedenis der kunst in het middoneeuwsch Frankrük, leert dat, bij het heorschen ooner buitengewone mate van algemeene welvaart, de kunstenaren zich hot gereedeiijkst vermenigvuldigen wanneer er in hetzelfde land een groot aantal gewesten of steden gevonden worden die ieder voor zich oen eigen bestaan leiden. 1
Zoo heeft by ons de kunst het sterkst gebloeid te Amsterdam, omdat Amsterdam de grootste stad van hot land en het gemeen-telük zelfbewustzijn er zeer ontwikkeld was. Uit Leiden zien wij Rembrand en Lievensz, uit Den Maag Potter, zich naar de hoofdstad van Holland verplaatsen. Maar dit neemt niet weg dat aan de school van Den Haag flaraen als die van Ravosteyn en Van Goyen verbondon zijn. Te Leidon zelf bloeiden de Van Mierissen en Jan Steen. Te Delft De quot;ïiooghe, Fabritius, Van der Meer, de Palamedeszen. Dordrecht bragt Cuyp, Zwol bragt Ter Burg voort. Dou en Hobbema waren Friezen van afkomst. Rubens ging te Utrecht een bezoek aan Honthorst brengen. Van Dyck te Haarlem een bezoek aan Frans Hals. Over het algemeen was Haarlem, na Amsterdam, de groote schilderskolonie ; de stad dei\'
• l Viollet Leduc, Diotionnaire de 1\'Archltecture, IX \'33. — Ei-nest Kenan, Mélanges 1878, bladz. 238 vg.: L\'art du moyen age et les causes de sa decadence.
399
VIJFDE HOOFDSTUK.
Halsen, der Ostade\'s, van Adriaan Brouwer, van Filips Wouwer-man, van Euysdael, van verschillende waardige leerlingen dier meesters. Het moest do eigenliefde prikkelen dat Frans Hals naar Amsterdam en naar Delft ontboden werd om doelenstukken te schilderen.
Elke provincie gevoelde zich eene republiek in de republiek, elke voorname stad vorstin in eigen kring. Die het land regeerden waren de afgevaardigden der vroedschappen ; bron van de magt der vroedschappen waren de schutterijen. De inrigting van den Staat bragt mede dat bij de gemeenten een plaatselijk gevoel van eigenwaarde ontwaakte, en dit was van gunstigen Invloed op de kunst. Een schilder die voor een burgemeester werkte, werkte zoo goed als voor een gekroond hoofd. Bij uitzondering werd ook hijzelf somtijds tot burgemeester gekozen. 1
Ingenomenheid met den bodem en de zeden van den geboortegrond was een natuurlijk uitvloeisel van dit souvereiniteits-gevoel. De noodzake:ijkheid deed het verdere. Niet anders te kunnen; door de omstandigheden gedwongen te zijn eene bepaalde rigtingj te volgen; onder den invloed der logica van een beginsel te staan: de kunst-zelf, hoe ook verwant aan de fantasie, kan van zulke wetten zich niet vrijmaken.
Onze schilders der 17|I|, eeuw, discipelen van een geslacht dat maar zelden van oorspronkelijkheid had doen blijken doch de kunst ernstig beoefend had, waren het technische volkomen meester. Het perspektief, de evenredigbeden, het ligchamelijk zamenstel van dieren en menschen, had voor hen geen geheimen. Geboren koloristen, waren zij tevens Volleerde teekenaars. -
Voor het overige trof bij hen het kunstgenie zamen niet eene bijna volstrekte afwezigheid van hetzij letterkundige, hetzij wetenschappelijke beschaving. Die wetenschappen bedoel ik welke aan de hoogescholen onderwezen werden, in de verschillende fakulteiten, of op welke mannen als Spinoza en Leeuwenhoek zich toelegden in de eenzaamheid. Jan van der Heyden U637—
1 Moreelse wordt gedoodverfd als burgemeester van Utrecht, Ter Burg ids Imrgemeester van Deventer, Cuyp als burgemeester van Dordrecht.
i* Hiervóór. I 3!gt;3, -105, 41G. Hoofdstuk: Lneas van Leiden.
400
DE KUNSTEN.
1712) is de eenige beroemde hollandsche schilder van het tijdvak omtrent wien men aangeteekend vindt dat hij, door zijne verdiensten als -werktuigkundige, tevens in de wetenschap uitmuntte. 1
Brengt onze schilderswereld der 17lt;ïe eeuw dichters van betee-kenis voort, deze witte raven doen als Bredere en Camphuysen. Het gilde weldra ontrouw, wordt de een kluchtspelschrijver, de ander psalmist. 1 Komen er daarna die aan kunsttheorie of aan kunstgeschiedenis doen, zij staan achter bij Van Mandor. 2 Wij verdenken hen, schrijvers geworden te zijn uit onvermogen, omdat zij zich schilders van minder rang gevoelden.\' De pen voegde onze groote mannen van het penseel niet. De besten hunner zjjn ons het liefst wanneer- zij, zooals Rembrand, in pakkedragersstyi brieven aan Constantyn Huygens rigten, of, gelijk de meeste anderen, zonder veel acht te geven op de spelling van doop- of geslachtsnamen, met blljetletters hunne doeken onderteekenen. Zij behooren tot het ras van De Ruyter en andere zeevoogden van dien tijd, evenmin schoonschrijvers of stilisten.
Mannen die geen ander handwerk verstaan dan goed te kunnen schilderen, zullen in eene zamenleving gelijk onze noord-nederlandsche der 17gt;ie eeuw, wanneer zij aan den opgang dei-portretten en der schuttersmaaltijden bemerken dat er voorde kunst in hun land een nieuw tijdperk aangebroken is, hun best doen die gunstige gelegenheid aan het schuimen te houden.
401
Wagenaar, Amsterdam so, X 142, 153.
Over Van Mander\'s Schilderboek hiervóór, I 100 vg., 498 vgg.
VIJFDE HOOFDSTUK.
Indien liet een vooroordeel is, zullen zij redeneren, dat er minder genie noodig zou zijn voor het uitvoeren van een goed doelen-of een goed gilde- dan van een goed altaarstuk, wat let ons deze valsche orthodoxie ook in al het overige te wederstaan ? Desnoods potten en pannen zullen wy schilderen, zoo maar het publiek ons niet verlaat. Nog meer, wij zullen onzen wil voor het publiek tot wet verheffen; en gelijk wij de natuur, wij de menschen, wij de dingen zien, zoo zal voortaan de schilderkunst zijn.
Het voeren dezer padvinderstaai, zeide ik reeds, het in praktijk brengen dezer kettersche leer, bekwam niet al onze schilders even goed. Pieter van Laar is zelfmoordenaar geworden; Hercules Seghers heeft zich van gebrek doodgedronken; Frans Hals is moeten eindigen met het aannemen eener toelaag uit de haar-lemsche gemeentekas; Jan Steen kon ondanks vijfhonderd schil-derijan niet tot welvaart komen; goede vrienden hebben Jacob Ruysdael in een proveniershuis besteed; Hobbema is begraven van den arme; toen Vermeer stierf stond hij voor ƒ 617 bij den bakker in liet krijt; Rembrand bleef tot het einde, maatschappelijk gesproken, een dubbelzinnig persoon. Dit waren de moeilijke leerjaren van het nationaliteitsbeginsel.1
Verkregen is: dat de hollandsche school der l?3» eeuw in al hetgeen tot het landschap behoort, en in het landschap zelf, eene nog heden voortwerkende en wetgevende omwenteling tot stand gebragt heeft. Vee in eene westlandsche weide door Potter, * koeijen in de zuidhollandsche zon door Cayp, 3 een amster-damsch stadsgezigt door Van der Heyden,4 een geldersche watermolen door Hobbema,s gezigten op Haarlem door Ruysdael,quot; op de Maas vóór Dordrecht door Aart van der Neer7 of door Van Goyen,quot; een gezigt op Delft door Van der Meer,\' een oor-
1 Over Van Laar bij Houbraken; over Seglicrs bij Hoogstraeten; over Frans Hals bij Van der Willigen; over .Tan Steen bij Van Westhreene: over Ruysdael en Hobbema bij Kramm; over Vermeer en Rembrand bij De Roever en Bredius (Oud-Holland).
2 Louvre No 400, La Prairie. — 3 Louvre No 101, Paysage.
4 Louvre No 202. No 204. — rgt; Louvre No 674, Le moulin a eau.
1: Louvre No 472. — 7 Louvre Nquot; 354. — 8 Louvre No 181—No 184.
Mauritshuis No 72.
402
DE KUNSTEN.
logschip in het Y door Willem van de Velde Jr, 1 — deze en zoovele andere voorstellingen (ik zonder noch de paarden van Wouwerman uit,! noch de loofhutten der Ostade\'s of van Steen; hebben voor de kunst de waarde eener aangehechte provincie; vroeger uitgesloten, sedert een onderdeel geworden van het algemeen vaderland. Men denkt thans niet meer aan den tijd toen die meesters nog buitenstonden. Men zou er een eed op doen dat zij altijd toegelaten zijn geweest. Men zweert bij hen, en rigt zich naar hen. De geuzen der kunst zjin klassieken geworden. 3
XI i
In 1852, dertig jaren geleden, had een bestuurder van het Louvre-muzeum, gereed gekomen met een katalogus onzer oude kunst in die verzameling, het regt met harde woorden ons te verwijten dat wj] door onze nalatigheid hem zijne taak zeer moeilijk gemaakt hadden. Het was de tyd toen er in Nederland nog geen enkel of hoogstens één stedelijk kabinet bestond, en de katalogussen der ryksmuzeums, zamengesteld door de overlevering en de liefhebberij, meer dan door de wetenschap, het licht der openbaarheid niet wel verdragen konden.
„Laat,quot; riep hij uit, „in de verschillende gemeenten van Nederland de geleerden het voorbeeld der kleinste steden van Italië volgen. Dat zü met liefde zich toeleggen op de studie van het leven en de werken hunner schilders. Dat zij de geboorte- en de sterfregisters raadplegen, de verspreide brieven bijeenverzamelen, hunne archieven doorsnuffelen, een naauwkeurig onderzoek instellen naar de namen en de jaartallen op de schilderijen in hun bezit. Zullen tot in het oneindige de Hollanders het aan andere
1 Rijksmuzeum No 303.
2 Wouwerman\'s vele ruitergevechten (Louvre X0 572 enz., Maurits-lulis N0 18«) nemen niet weg dat hij bovenal in het landschap uitmuntte.
3 Igt;e fransche school onzer eeuw, welke zich naar Kousseau en Trnyon noemt, is eene gewilde voortzetting van Ruysdael, Potter, en de overigen.
403
VIJFDE HOOFDSTUK.
volken overlaten den roem te verkondigen van Rembrand, Potter, Cuyp, Ostade, Kuysdael, Ter Burg, Metzu, Van de Velde ? Zullen zij achter willen blijven bi] de Vlamingen, die van de Van Eyoken tot Rubens zulke belangwekkende gegevens omtrent hunne meesters aan het licht gebragt hebben, en dagelyks voortgaan dit te doen?quot; 1
Deze strafrede, en andere van denzelfden aard, hebben gewerkt. Wij zjjn gaan inzien dat er eene reden bestaat waarom de muzeums te Florence, te Rome, te Weenen, te Petersburg, de openbare en de bijzondere verzamelingen in Engeland, als het geldt schoone proeven van hollandsche kunst der eeuw te kunnen aanwijzen, er prijs op stellen niet onder te doen voor Parijs of Dresden, voor Berlijn, Kassei, of Brunswijk. Het is ons duidelijk geworden dat geen andere herinnering omtrent ons volksbestaan in het geheugen van Europa zoo levendig is gebleven, als de indruk teweeggebragt door de naar ons genoemde kunst. Dank zij het voorgaan en de volharding van Frankrijk en Duitschland, 2 verzamelt men sedert ook in Nederland-zelf aanhoudend bouwstoffen voor eene geschiedenis onzer schilders uit het gulden tijdperk.3
Het loven der natuur en der menschen op zulke w\\js voor te stellen dat het alledaagsche ongemeen wordt, het gemeene geestig, het huiselijke dichterlijk, het onbezielde schilderachtig, het aardsche waar het pas geeft bovenzinlijk, is het geheim dier kunst geweest. Niemand kan het haar aanzien dat de bodem
4IH
Frécléi-io Villot, destijds aan den Lonvre verbonden als Conservateur des Peintures. Voorrede van 1852 bij den katalogus der duitsche, vlaam-selie, en hollandsche kunst.
Thoré, Mus (\'-es de Ia Hollande. — Charles Blanc, Peinture Hollan-daise, (Euvre de Rembrandt. — Fromentin, Maitres d\'autrefois. — Havard, Faiences de Delft, Arts et Artistes Hollandais, Peinture Hollandaise. — W. Bode, Casseler Galerie, Der jugendliehe Rembrandt, Hollilndische Malerei.- — Herman Riegel, Niedertóndische Kunstgesohichte. — Etsen van William ünger.
Kramm, Veegens, Van der Willigen, Van Vloten, Leupe, Van Westli-reene, P. Scheltema, Alberdingk Thijm, Ver Huell, Vosmacr, Taurel, Van der Keilen, Fr. D. O. Obreen, -S. Muller Fzn. t-n de redaktenren van liof tijdschrift Ontl-Holland.
DE KUNSTEN.
van een klein land het beperkt tooneel haver werkzaamheid vormt; de bevolking van een gering aantal steden en dorpen haar eénig personeel. Al hare beste uitingen hebben het verkwikkelijke van het leven-zelf, en zjj bezit, hetzij zü sticht of vermaakt, zich beweegt of uitrust, bij uitnemendheid de gaaf nooit te vervelen.
De delftsohe Jan Vermeer\'of Van der Meer, van wien wij dat schoone gezigt op de stad zijner inwoning bezitten, genomen van de overzijde eener trekvaart of van een singel, 1 munt evenzeer in het schilderen van de binnenzijde der steden uit. Naast een openstaand poortje, toegang verleenend tot een gang of slop met eene oude vrouw aan cle wasohtobbe, laat hij de zon den gevel eener delftsche burgerwoning verlichten: roode bak-steenen omhoog, beneden eene blanke pleisterlaag. Er valt een straal op de witte muts eener vrouw van minder leeft;1d, bezig met brei- of naaiwerk in het voorhuis. In de schaduw eener bank, aan de straat, spelen twee kinderen. Verder niets. 2 De hoogte der figuurtjes wordt bij millimeters berekend. Dit stuk, in 1696 te Amsterdam verkocht voor 72 gulden en 10 stuivers, zou thans, indien het onder den hamer kwam, vele honderde malen dien prijs opbrengen.
Van hem is ook de keuken of de kleine woonkamer waar, onder een hoog venster, aan eene tafel met een brood er op, eene dienstbode, of eene vrouw uit het volk, melk staat over te gieten. Dit figuurtje is grooter.3
Dezelfde of eene soortgelijke vrouw, bij een soortgelijk venster, treedt elders als moeder ten tooneele. In een kinderstoel slaapt eene kat. Onder een schoorsteen zit een man zich te warmen by het vuur. Een voorovergebogen kleine jongen houdt het hoofd op de knieën. De moeder leest voor uit een boek.4
Eenzaam, maar niet ongelukkig, is Van der Meer\'s kantwerkstertje. Het blaauwe kussen, waaraan zij haar speldewerk zit te verrigten. is aangenaam verlicht. Haar kamertje ziet er gezel-
405
Mauritsliuis No 72.
•1 Kabinet Six van Hiliegom. Gravure door Kaiser.
Kabinet Six van Hiliegom. Gravure door Kaiser.
■i Muzeum te Rijssel N0 344. Niet vermeld bij Thoré.
VIJFDE HOOFDSTUK.
lig uit. Misschien verdient zij niet meer dan haar dagelijksch brood, maar zij verdient het met eere. 1
Hetzelfde kan noch gezegd worden van de ligte jonge vrouw In het muzeum te Brnnswijk, 2 noch van hare ligte zuster in het muzeum te Dresden. 3 Met nog een meisjesportret, elders,4 is dit laatste stuk onder Van der Meer\'s werken het eenige waarop leveusgroote beelden voorkomen. Weder is aan het onderwerp niets buitengewoons; andere hollandsche genreschilders der lï11® eeuw hebben het insgelijks vaak behandeld. Doch men ziet er uit, welk een groot aantal snaren Van der Meer\'s speeltuig telde, en dat hij niet minder in het voorstellen van het elegante en wereldsche zich onderscheidde, dan van het binnenhuis of het stadsgezigt.
Ik maak opzettelijk gewag van dezen meester, omdat hy in zekeren zin als nieuwste bewijs kan gelden van de beslissende overwinning welke onze kunst in de lO\'11, eeuw op het buitenland behaalde. Tot weinig jaren geleden had de groote meerderheid der Nederlanders den delftschen Van der Meer nooit afzonderlijk hooren noemen. Wij hadden hem verward met haarlem-sche of utrechtsche naamgenooten. Alleen onze voornaamste nieuwere kunsthistorieschr(]ver wist in welk jaar ongeveer de Delftsche gestorven was, en welke stukken van zijne hand er in zijne nalatenschap aangetroffen waren. 1 Op dit oogenblik bezit, dank zij de kennis en de liefde van een Franschman aan wien onze kunstgeschiedenis groote verpligtingen heeft, quot; Jan van der Meer eene europesche vermaardheid.
Vele andere voorbeelden zou ik kunnen bijbrengen, moest ik mij niet beperken. Verwonderlijk is de veelzijdigheid van Jan Steen, dien men te vaak zich enkel voorstelt als den schilder van drinkgelagen. Na Rembrand heeft welligt niemand in het
1 Louvre 2sTo 695. Vroeger te Rotterdam.
2 Hertogelijk Muzeum No 611.
a Gevonden door Thoré, Musées de la Hollande. II 7« vgg.
4 Kabinet Aremberg te Brussel.
5 Kratnm, bladz. 1725 vgg. Op Vermeer.
« Thoré, Musées de la Hollande, I 272 vg., II 07 vgg. — Nieuwe biografische bijzonderheden omtrent Vermeer bij Bredius in Oud-Holland 1885, bladz. 217 vgg.
406
DE KUNSTEN.
Nederland der IVquot;1» eeuw zulk eene buigzaamheid van talent ten toon gespreid a!s hij. 1 Zijne geschiedenis ran den jongen Tobias, zijn Simson onder de Filistijnen, zijn twaalfjarige Jezus in den tempel, zijne Bruiloft te Kana, z()n Verloren Zoon, zün Ananias en Saffira, zijn festijn van Ahasvcrus, zijn Lazarus en de Eijke Man, zijne aanbidding van het kind Jezus door de bethlehemsche herders, zijn offer van Iflgenia, zijn Cleopatra en Antonius, bewijzen hoe hij de gaaf bezat het kostuum van zijn tijd zich naar historische onderwerpen te doen voegen.
Hot is waar dat van zijne moderne stukken het grootste en schoonste, de dusgenaamde Verloving, zich niet in ons vaderland bevindt. 2 Doch, ook wanneer wij ons bepalen tot proeven welke ieder onzer elk oogenblik kan nagaan, welk eene menschekennis in die twee voortreffelijke doeken van een onzer populairste mu-zeums: de geneesheer die naar de ongesteldheid eener jonge vrouw komt vernemen, \' en het dronkemanstooneel in de korte-gaard. 3 Ik sta niet alléén met het gevoelen dat deze laatste schilderij, onder de vele stoute stukken der hollandsche school, een der stoutste is.
In eene fraaije amsterdamsche woning uit den renaissancetijd heeft Gerard Dou met welgevallen een boogvenster opgemerkt, steunend op een kozijn met beeldhouwwerk in hoog of laag relief. Hetgeen in dat vensier hem hindert, - het styve steenen kruis, — neemt hij er uit en vervangt het door eene gordijn van smirna\'sch tapijtwerk of gebloemd damast, schuin opgenomen. In do schaduw dier draperie plant hy een fraai gekleed trom-pettertje met eene pluim op de muts, het speeltuig aan den mond. Aan de trompet wappert eene kleine vlag. \'
Dezelfde gordijn, in een soortgelijk kader, dient hem een anderen keer om ons een bescheiden blik in het ziekvertrek eener
407
Lijst der werken bij Van Westhreene: Jan Steen, Étude sur Tart en Hollande, 185«.
Muzeum te Brunswijk No 59!).
l Muzeum Van der Hoop: ..Wat baet or Kaers of Bril, — Als den (Jiji niet sien en wil?quot;
VIJFDE HOOFDSTUK.
dame te gunnen. Zij Ijjdt aan waterzucht, beweert de overlevering, doch is er niet minder belangwekkejid om. Zij en hare dienstmaagd, en de medicus die haar een bezoek brengt, schonen (zoo artistiek zien zij er uit) weggeloopen uit het atelier van fiembrand. Maar weinig salons der IQ\'1\'-\' eeuw vertoonen zulk een schilderachtigen aanblik. Het boudoir eener fransche tragédienne van den tegenivoordigen tijd, zou men zeggen; eener Rachel, of eener Sarah Bernhardt. 1
Te vergeefs maken wij ons hersenschimmen omtrent de eigenlijke kostwinning dier twee dames onder een kopje thee, door Frans van Mieris;2 dier schoone jonge vrouw met de kontrabas, door Netscher,3 dier andere in gezelschap van een officier, door Ter Burg. 1 De goudstukken in zijne vlakke hand, het ledikant op den achtergrond, heffen lederen twijfel op.
Misschien, indien zy zich omkeerde, zou Ter Burg\'s jonge jufvrouw in het wit satijn, met het zwart fluwèelen lint in de blonde haren, door haar blos ons den aard der vermaning doen begrijpen, haar toegediend door een man en eene vrouw van leeftijd. Doch wij zien haar op den rug; de oude dame drinkt eens; de oude heer heeft platvoeten; onze liefde denkt geen kwaad. AVii kunnen slechts oog hebben voor den bouw en de kleeding der tengere kokette, die nog met één kleinen schoen in de kinderwereld schijnt te staan.a
Voor ons behoort zij tot dezelfde schilderachtige klasse als gindsche estafette in hel blaauw en zilver, die den blondgelokten zoon van Mars de wreede depêche komt overhandigen. Hoe\'goed kleeden hem zijne stevels, zijne sporen, zijn degen, zijn bandelier, en, op zijne regterheup, het lange en slanke blaasinstrument met den dikken kwast! Het uitgesneden keurs dev bedroefde jonge vrouw die aan de voeten van den officier ineengedoken ligt, den elboog op zijne knie; haar gewaad van rood satijn, te fraai voor eene wettige gade; vormen met het armoedig vertrek eene leerzame tegenstelling. Dit is een opkamertje der vrije liefde.0
1 Louvre No 121. Salon Carré. — J Louvre Nquot; 32-1. Lu Thé.
3 Louvre No 359. — 4 Louvre No 52«. Salou Carré.
5 Ter Burg, Vaderlijke Raadgeving. Rijksmuzeum No 354.
(J Ter Burg, De Boodschap. Mauritshuis No 141.
408
DE KUNSTEN.
Gewis kunnen wij, uit zedelijk oogpunt, voor dezen neclerland-schen demi-monde der 17de eeuw maar weinig gevoelen. Doch wy leeren op die wijs begrijpen dat Van der Meer, Ter Burg. Netscher, Van Mieris, Metzu, buiten Nederland even veel opgang zijn gaan maken als heden in verschillende landen door gevierde fransche romanschrijvers gedaan wordt. De nederlandsche schilders van het tijdvak hebben in Europa den algemeenen toon beheerscht, en zijn aangemerkt als tolken eener beschaving die, zonder de kieschheid te kwetsen, aan de galanterie regt liet wedervaren.
Aelbert Cuyp, dien de Hollanders der en der 18de eeuw zoo weinig gewaardeerd hebben dat h\\j in de openbare muzeums van Nederland thans alleen te Rotterdam tamelijk goed vertegenwoordigd is, terwyl tweehonderd zijner schilderijen zich in Engeland bevinden, 1 had reden in het gevoel zijner meerderheid zich op te sluiten en aan zijne landgenooten zich niet te storen.2Niet in hunne verzen of hun proza scheen de meeste zon, maar in de landschappen door hem gestoffeerd met hollandsche heeren te paard, en op de ruggen zijner staande en liggende koeijen. Hij zag de hollandsche buitenwereld als in een visioen van warm-tegevend licht.3
409
Maurit.sliuis No 21. — Kijksmuzeiun No «3, No 04. — Muzeum Boy-mans No 59—No «ü. — Louvre No 104 Paysage, No 105 Depart- pour la promenade, No iog La Promenade. — De nummers 107—10!) zijn: Kinder-portretten. Mansportret, Woelig water.
Het kabinet Six van Hillegom bezit van Aelbert Cuyp twee schoone werken.
Fromentin, bladz. 262 vg.: ,.ün peintre qui d\'une part touche a Hondekoeter, de I\'autro a Ferdinand Bol. et sans imiter Kembrandt, — qui peint des animaux aussi aisément que Adriaan Van de Velde, des ciels mieux que Both, des chevaux et de grands chevaux plus sévèremont que Wouwerman ou Berghem ne peignent les leurs en petit, — qui sent vivement la mer,. les fleuves et leurs rivages, qui peint des villes, des bateaux au mouillage et de grandes scènes maritimes avee une ampleur et une autorité que Guillaume Van de Velde ne possédait pas. — un peintre qui de plus avait une manière de voir a lui, une couleur propre et fort belle, une main puissante, aisée, le goüt des matières riches, épaisses, abondantes, un homme qui s\'étend, grandit. se renouvelle et se fortifie avec l\'age, — un pareil personnage est un homme vaste.quot;
VIJFDE HOOFDSTUK.
Ruysdaei\'s blik op zijn geboortegrond is de blik van een denker, evenzeer als van een dichter. Onze zee, onze duinen, onze boekweitvelden, onze eikestammen, onze sneeuw, de kleur onzer wolken en de kleur onzer rivieren, alles geeft hy zooals het is en zich weerspiegelt in een peinzenden geest.1 Er is plaats bij hem voor alle aandoeningen van het gemoed, voor iederen vorm van lotgevallen. Voorspoed en vreugde zijn niet uitgesloten; de vrede en het mijmeren worden ingehaald; komen de arbeid, het leed, de wanhoop, zij zullen schijnen bü de omgeving te behoo-ren. Ruysdaei\'s eerbied voor het landschap, achtergrond van het menschelijk leven, is buitengewoon. v
Veel dank zijn wij Bartholomeus van der Helst schuldig dat hij, weinig maanden vóór Potter\'s dood, zulk een uitnemend portret van dezen vervaardigd heeft. Rubens, Van Dyck, Rembrand, Potter, zijn uit de vereenigde vlaamsche en hollandsche scholen de vier schoonste typen in ons bezit.2
Gemeenlijk wordt het in Van der Helst, wiens broeder kastelein van den amsterdamschen Doelen was, schijnt het, en wiens schoonzuster burgemeesters bediende, natuurlijk gevonden dat
410
Muzeum Van der Hoop, De windmolen. — Rijksmuzeum N0 307, legaat Dapper (Mauritshuis N0 124). — Louvre No 470 La Forêt, N0 471 Une Tempète, N0 472 Paysage, No 473 Pay.sage.
Mauritshuis No 42. — Thoré, Musées de la Hollande, I 21!) vgg.: ..Ce précieux portrait, d\'une execution superbe, a été peint par Van der Helst, de premier coup sans doute, d\'un jet tout magistral, comme fai-saient les peintres de ce temps-la. On y admire la certitude et la simplicité du dessin, la franchise calme de Ia touche, la justesse du ton, et, dans 1\'expression générale, une sorte de sincérité éloquente, qui communique au spectateur l\'émotion intime que le portraitiste a ressentie devant la nature. II faut que Van der Helst, pen chaleureux d\'habitude, ait été vivement remué ce jour-la, en contemplant Ie jeune et glorieux artiste qui allait mourir.quot;
DE KUNSTEN.
zou werk sporen van zekere afhankelijkheid vertoont. Men noemt hem een koel schilder, meer teekenaar dan kolorist, meer leverancier dan kunstenaar, meer dienaar van het publiek dan van het schoons.
Aan ziin portret van Potter kan men zien hoe onjuist die voorstelling is, en dat Van der Helst op zijn tijd zich wist los te maken uit de boeijen hem aangelegd door een eigenzoekend en ijdel patronaat. Al zijne vereering voor het genie van den Jongen kunstbroeder; zijn leedgevoel over het ontijdig doodvonnis in die trekken; zijn geloof\' in de ondanks alles den veroordeelde gewaarborgde onsterfelijkheid; staat uitgedrukt in liet beeld van den jongeling met de lange goudblonde haren, den zwartfluweelen mantel, en die blanke hand welke aan de hand eener vrouw zou doen denken, indien men niet wist tot welken cyklopischen arbeid zij al vroeg in staat was.1
Is tiet mogelijk dat een teringlijder, nog geen dertig jaren oud geworden, al dien arbeid verrigt, bij het nageslacht al dien roem behaald heeft? Dat, alleen door vastheid van wil en aangeboren genie, een schilder van twee en twintig een dier werken heeft voortgebragt, welke, wanneer de oudheid dit deed, spreekwoorden werden ?\'\'
Rembrand\'s roem is, van den eersten tot den laatsten deze meesters geëvenaard, de besten hunner bezield, allen overtroffen, en daarenboven iets bezeten te hebben hetwelk hun ontbrak en hem alleen eigen was. 2
Hen kan twijfelen of eene schilderij hier en ginds, welke van zUne hand sciiijnt te zijn, hem regtstreeks toekomt. Sommige voortreffelijke leerlingen, portret-, landschap-, historieschilders,
411
Katalogus van Potter\'s werken (lOfï bekende schiUlorijen, 10 teeke-ningen, Lil etsen) in Van Westhreene\'s monografie, bladz. i -1.1 vgg.
ó Herman Kiegel, Beitriige I 74: „Kembrandt\'s Darstellungen ist ein Zug dichterischer Erfindung eigen, der sicli sonst in den Werken der holliindischen Malerei nur selten findet und der alléin dem Genius de» grossen Meisters entstammt.quot;
VIJFDE HOOFDSTUK.
hebben van zijn onderwas zulk een diepen indruk ontvangen en hem zoo gelukkig nagevolgd, dat onder onze tijdgenooten zelfs geoefende oogen door een gezigtsbedrog misleid kunnen worden.1
Twijfel omtrent het rembrandtieke in zichzelf is niet mogelijk; en de vaardigheid der navolgers is eene nieuwe hulde aan het voorbeeld. Alleen stichters van scholen deelen van het hunne op die wijs mede.
Pieter Lastman heeft Elsheimer sommige licht-eftekten afgezien waarmede Rembrand, bij Lastman in de leer, al vroeg zyn voordeel kan gedaan hebben.2 Cal lot heeft vóór Rembrand het etsen tot eene nieuwe soort van kunst verheven, de plaats der studie en der schets vervangend.3 Door Frans Hals is somtijds eene stoutheid van penseelbehandeling in prakttfk gebragt welke Rembrand nabijkomt. 4 Van de genreschilders hebben de eenen Rembrand\'s kunst van verlichten, de anderen zijne kunst van kleuren of van draperen, zelfstandig toegepast. Sommige landschappen van Ruysdael zijn Rembrand waardig; sommige dieren van Cuyp en Potter handhaven zich met eere nevens hem of vullen hem aan; sommige stillevens behoeven voor zjjne jmvee-ien en zijn goudsmidswerk niet onder te doen. Maar niemand heeft in dezelfde mate als hij alles in zich vereenigd; even diep op alles z\\jn merk gedrukt; aan alles dien zekeren glans uit hooger sfeer gegeven waaraan het dichtvermogen der fantasie
412
Geschiedenis van liet aan Rembrand toegeschreven mansportret door Carel Fabrltius in het muzeum Boymans, No 80. — Verschillende landschappen van Filips Koninck (Mauritshuis No 64) hebben groote overeenkomst met bekende van Rembrand.
Elsheimer\'s Vlugt naar Egypte, Louvre No 159. — Hetzelfde onderwerp evenzoo behandeld door Rubens, Louvre No 430. — Pieter Lastman\'s Kerstnacht in het stadsmuzeum te Haarlem, No S2.
Edouard Meaume, Recherches sur la vie et les ouvrages de Jacques Callot, i860.
Stadsmuzeum te Haarlem No 60 en No 61, Regenten en Regentessen van het Oümanhuis. — Rijksmuzeum No 112, De Nar. — Brussel, Kabinet Aremberg, De Drinkebroer. — Louvre, Salle Lacaze Nlt;\' 65, Lagchende jonge vrouw. — Rijssel No 257, Oude vrouw uit het volk. — Kassei No 226, Jonge man met flaphoed. — Berlijn, Kijksmuzeum No 801 C, Hille Bobbe.
DE KUNSTEN.
herkend wordt. 1 De Vliegende Hollander, welke in onze letteren ontbreekt, wordt bij Rembrand aangetroffen. 2
Re mbrand\'s .geval was in de werkelijkheid, naar één zijde, het geval van Julien Sorel, den jongen held van Henry Beyle\'s fantasie. Konden onze vaderen hem niet uitstaan, althans hem niet begrypen; liet hij hen koel, of noemden zij hem een zonderling; liet was niet omdat zij altegader stumperts waren, en hy alleen een genie, maar omdat h\\] te zeer van hen verschilde; te anders was. 3 „Wenscht gij door te gaan voor een helderen kop,quot; hoeft Swift gezegd, „dan moet gü de meeningen voordragen van den persoon met wien gij op een gegeven oogenblik in gesprek zijt.quot; 4 In de kunst deed Rembrand dit niet. Evenals Spinoza was hij ondanks zijn hollandsch hart te weinig een Hollander, een Amsterdammer, der 17de eeuw. De bewonderenswaardige Vondel kon te goeder trouw den lichtbrengenden Rembrand bij een uil vergelijken; en zeer waarschijnlijk zouden de meesten onzer, zoo wij in die dagen geleefd hadden, met Vondel het tegen den zoon der duisternissen gehouden hebben. 5
1 W. Bode, Studiën 1883, bladz. 25: ..So offenbart sich ein dem Meister ganz eigenthümliches ZuSammenwirken von Eigenschaften: der realistische Sinn namlich, der alles Leben in der Wirklichkeit sieht und findet, wie sie vor den Augen sich abspielt, verblinden mit einem tieten malerischen Hang zum Phantastischen, der um die Realitat doch wieder den schmückenden priichtigen Mantel eines marchenhaften Zaubers zu werfen liebt. Dies eben: das Wunderbare — ein Stuck gleichsam von den Schiitzen von Tausend und Einer Nacht — Einem greifbar nabe zu bringen, wie wenn es mit voller Gegenwart vor den Augen lebte, und dann wieder das alltiiglich Wirkliche in eine zauberische Ferne zu rücken, in der es, gelöst von der Last irdischer Schwere, wie in dem schimmern-den Lichte einer idealen Welt erglanzt, auftauchend gleichsam aus dem umhüllenden Dunkel, — dies eben macht einen guten Theil von Rembrandt\'s eigenthümlicher Kraft aus.quot;
2 Gaidoz over den Vliegenden Hollander in het tijdschrift Mélusine, 5 October 1884. Les vaisseaux fantastiques.
3 „Julien ne pouvait plaire; il était trop différent. J\'ai assez vécu pour voir que difference engendre haine, so disait-il un matin.quot; De Stendhal, Le rouge et le noir. 1857, 2\'}p Druk, xxvit, xxviu.
4 ..If you want to gain the reputation of a sensible man, you should be of the opinion of the person with whom for the time being you are conversing.quot;
5 Hiervóór, ll2 :5(52, 3»;3 en noot l. — Nieuwe proef van hot buitenge-
413
VIJFDE HOOFDSTUK.
Antony Leeuwenhoek, de man van den mikroskoop, geloofde dat de natuur hem met eene bijzondere soort van oogen toegerust had, zoodat hetgeen anderen kleiner zagen, door hem groo-ter gezion werd. 1
Een soortgelijk voorregt heeft Eembrand bezeten. Aan zijne etsen en zyne teekeningen kan men zien hoe volledig en scherp op het netvlies van zjjn oog de voorwerpen zich afbeeldden, en welk een buitengewoon voorstellingsvermogen daarbij hem eigen was.
De anatomie van den leeuw, geen dier uit zijne dageliiksche omgeving, had hij vast. Verschillende leeuwen van hem, met rood krijt of in waterverf, worden nog heden in de portefeuilles der liefhebbers gevonden. 2 Beroemde etsen stellen zoo natuurlijk verschillende leeuwejagten voor, alsof hij zelf er bij tegenwoordig geweest was. 5
Wordt er op de amsterdamsche kermis een olifant vertoond, het beest verschijnt lomp en levend op een blad papier. De indrukken van een groot aantal bezoekers schijnen in den éénen indruk van den teekenaar zamengevat. Hij zag al hetgeen de anderen zagen, en zeer veel dat hunne aandacht ontsnapte. 4
Eembrand\'s afbeelding der amsterdamsche Westerkerk is de Westerkerk zelf, vierkanter dan Hendrik de Keyser in persoon haar ooit aanschouwd heeft. Do toren schijnt een natuurpro-dukt. a
wone in Vondel bij Unger, Oud-Holland 1Ö8-1, bladz. 1*30: Vondel\'s vers op het verjaren van Poter de Wolf. mot facsimilé van het handschrift, dos 85jarigen dichters.
1 Leeuwenhoek aan den delftschen burgemeester Jan Meerman, 28 February 1713: ,.AlIe dese figuren syn door een en lietselve vergrootglas geteykent, die de teykenaar soo groot heeft getoykent als by die quam te sien. Dog wanneer ik die na mijn oog soude uytbeelden. sonde ik die veel grooter uytbeeldenquot;. Haaxman, Antony van Leeuwenhoek, bladz. 23.
2 Teyler\'s muzeum te Haarlem. — Louvre, Salle des Dessins, Salie des Nouvelles Acquisitions.
a No so—No 88 der etsen bij Charles Blanc.
4 Teekening met zwart krijt, 1637. Albertina-galerij te Weenen.
5 Teekening in het muzeum Fodor te Amsterdam, toren der Westerkerk. — Gravure bij Havard, Art et Artistes. I 90
DK KUNSTEN\'.
Züne geringe wetenschappelijke en letterkundige beschaving nam zijn groot verstand niet wog. Aan zijne allegorie van dei. vrede van Munster kan men zien dat de politieke gebeurtenissen zijnor dagen voor hem eene beteekenis, en eene schilderachtige beteekenis hadden. Op hetzelfde oogenblik behandelt hij in zijne Eendragt van het land hetzelfde onderwerp als Vondel in zijne Leeuwendalers, en op even onafhankelijke wijs. Maar hg vervalt niet in de fout den tachtigjarigen oorlog zich te laten oplossen in een twist tnsschen boeren over een verdronken schaap, of den gebroken poot van een haan 1 Er blijft een leeuw bij te pas komen, eene Geregtigheid, drommen ruiters, een pijlbundel, een wapenschild, eene herinnering der geuzen van 1566. 2
Ravesteyn en Roodtseus, Flinck en Van der Helst, weten van een doelen- of een regentestuk niets anders te maken dan eene min of meer statige groep, de eene helft de andere komplinien-terend, of vereenigd aan één tafel, den beker op de knie. Zij zijn voortreffelijke prozaschrijvers, maar komen het proza niet te boven.3
Eembrand\'s Anatomische Les, zijn üittogt naar het schietter-rein, zijn gedichten. Zelfs de beroemde Oümanhuisregenten van Frans Hals hebben het onnavolgbare van Eembrand\'s Staalmeesters niet. De gewone menschen en de gewone dingen zag hij op eene bijzondere wijs. Zijne kunst is de aanhoudende toepassing van een verheerlijkingsprocédé. Hetzij gij hem Saskia te schilderen geeft, Hendrikje Jaghers, een professor in de chirurgie, een officier der amsterdamsche schutterij, e01quot;1 rabbijn in eene studeerkamer, 4 hij maakt er bovenaardsche wezens van.
Meer dan de vrouwen, het spel, of den wijn, beminde hij ziin vak en bevond zich daar wel WJ. Ondanks een grijzen knevel en grijzende haren ziet hij op zijn portret van 1660 er nog kras
415
Vonders Leeuwendalers, vs. 851 vgg. Van Lennep, V (i3:i
— Dat tuight dees arme haen, met zijn gebroken poot.
— En wat getuiglit dit lam ? Ick vischte \'t uit do sloo:.
t Louvre No 11)8 en No 40it: Lo philosoplie en meditation.
Schntterstukken van Roodtseus of Eotlus in het Westfriesch Muzeum to Hoorn.
VIJFDE HOOFDSTUK.
uit. 1 Jongeren mogen indertijd sommige eigenaardigheden zijner kunst hem afgezien hebben, tot in zijn ouderdom blilft hy nieuwe kleuren en eene nieuwe soort van lichtende schaduwen zoeken. \' Kenners onderscheiden bij hem verschillende tijdperken, allen van dezelfde kracht getuigend. Alleen de dood heeft hem verhinderd tot in het oneindige te blijven voortbrengen.
Over de grenzen van zijn talent is het nutteloos te redetwisten. Dat hij niet zulke ideale madonna-typen geschilderd heeft als Rafael; niet zulke herkulisch gebouwde naakte mannen als Michelangelo of Rubens; niet zulk een groot aantal elegante vrouweportretten als Van Dyck, — een ieder geeft dit toe. Toch zou niemand zjjne Suzanna\'s of zijne Bathseba\'s willen missen. 2Hetgeen bij hem het vrouwelijk schoon aan adel van lijnen of tederheid van uitdrukking te kort komt, wordt door andere eigenschappen vergoed. Men bemerkt terstond dat het hem niet te doen geweest is om het voorstellen van een bevalligen omtrek, maar om het toepassen van zijn licht en bruin op nieuwe vlakken. Hij boezemt zulk een vertrouwen in dat, ook wanneer wij hem niet begrijpen, wij ons overtuigd houden van zijn goed regt. Had het anders behoord, denken wij, hij zou anders gedaan hebben, want hij kon alles.
XIII
Met dit woord over Rembrand zijn wij aan het einde.
Geen ander uitspruitsel onzer beschaving heeft in de IT11quot; eeuw zoo sterk gebloeid als onze kunst. Om iets te vinden wat daarmede vergeleken kan worden, moeten wij met onze koloniale
416
Louvre No iir,. Portrait de Rembrandt agé, met het cijfer IfiCO. — Jn (tii;o telde de kunstenaar 53 jaren.
muzeum Van der Hoop. — Deze twee stukken worden voor werken uit
DE KUNSTEN.
geschiedenis to rade gaan. Java en de Staalmeesters zijn eigen-l.ijk onze twee beste aanbevelingsbrieven.
Onze letteren hebben voor Europa geen noemenswaardige vruchten gedragen. De dichters en de historieschrijvers bleven opgesloten binnen dezelfde grenzen welko de schilders gemakkelijk overschreden.
Zoodra in Europa andere politieke denkbeelden de overhand bekwamen, moest de republiek der Zeven-Provinclen langzaam ineenzakken. Staatkundige instelling zonder toekomst, kon zij noch uit zichzelf zich vernieuwen, noch de mededinging met de haar omringende natiën volhouden. Z\\i is den weg gegaan van liet nederlandsch leger, den weg der nederlandsche vloot, die, na nog gedurende zeker aantal jaren te hebben voortgekwijnd, 0 Augustus 1781 bij Doggersbank den adem uitblies.1
Hugo de Groot, Spinoza, Boerhaave, zijn fakkeldragers der wetenschap geweest; maar wetenschappelijke scholen van betoe-kenis, zooals de hollandsche schilderschool, hebben zicli niet gevormd. De filologie is het eenige vak van hetwelk men zeggen kan dat het eene nationale specialiteit gebleven is.
Met onze ie111\' eeuw vergeleken, onderscheidt onze 17\'in zich vooral hierdoor dat zy een zoo veel grooter aantal belangwekkende personen heeft voortgeljragt. Terwijl Erasmus mot paus Adriaan, Lucas van Leiden met Schoorl en Mor, Sasbout en Leeninus mot Van der Goes, Maximlliaan van Buren met Maxi-miliaan van Bonrgondie, zamen als op één vaatje zitten kunnen, vermenigvuldigen in het tijkvak 1572—1713 do staatslieden en de veldhoeren, de vloot- en de landvoogden, de geleorden en de lotterkundigon, zich in zulke mate dat wij er schier geen oog op kunnen honden.
Ook in dit opzigt is, met haar talrijk en nog altijd niet naauw-keurig geteld legioen discipelen, do hollandsche schilderschool eene getrouwe vertegenwoordiging; en Tiembrand maakt, aan het hoofd dier schaar, eene uitmuntende vertooning. Zeer veel-eischend zouden wij zijn, indien wij tegenover Europa een ander wapenheraut dan dien landgenoot verlangden, die, met zijn tromv-
417
Di- .rouge, Zeewezen li1\'\'\' !gt;ruk, l\'1\'\' Deel.
VIJFDE HOOFDSTUK.
hartig gezigt, zijne baret op één oor, de mantel om de schouders, er zoo gedistingeerd uitziet. 1 Hij is de knapste Hollander die ooit geleefd heeft, evenals Maria Tesselschade de schoonste hol-landsche vrouw.
Waren de hollandsche geleerden van den tegenwoordigen tijd te bewegen, bij het zamenstellen hunner geschriften minder zelden zich naar Rembrand te rigten, onze geschiedenis althans zou er bij winnen. De beste historiestijl, heeft men in onze dagen naar waarheid gezegd, is nog altijd de stijl van Rembrand: veel weglaten, veel overdrijven, en op een klein getal feiten of beweegredenen veel licht doen vallen. 2
EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL. TWEEDE HELFT.
418
N0 234 der etsen bij Charles Klanc: Kenibrandt apjmyé.
~ Bagehot, Physics and Politics, bladz. »;2: „The best history is hut like the art of Rembrandt; it casts a vived light on certain selected causes, on those which were best and greatest; it leaves all the rest in shadow and unseen. To make a single nation illustrate a principle, you must exaggerati- much and you must omit muchquot;.
Tweedk Helft.
DERDE HOOFDSTUK.
De Wetenschappen en de Letteren.
Bladz.
I Hot protestantisme 011 do wetenschap................ó
11 De wiskunde. Paul us van Middelburg, (romiua F ris i us.
Simon Stevin. .................H
111, IV Stevin en Maurits..............15
V, VI Stevin en Hugo do Groot...........23
Vil Beteekeuis van Stevin..............30
VIII, IX Do sterrekuude. Christiaan Huygons.......34
X, XI Hot natuuronderzoek. Jan Swammordam..........13
Xll Do ontleedkunde. Nicolaas Tulp..........55
XVI Do geneeskunde. Joan van Beverwyck.......77
XVII. XVIJ1 Do geneoskundo. Boerhaave.........82
XIX, XX, XXI Do metafysica. Spinoza.........ï)2
XXII. XXm Het volkeregt. Hugo de Groot........109
XXIV Hugo de Groot en het staatsregt..........120
XXV Hugo de Groot on de staathuishoudkunde. Willem Usse-
XXVI Loven van Hugo de Groot............133
XXVII Latijnscho dichters. Martinus Dorpius, lanus Secundus.
XXX, XXXI P. C. Hooft. De geschiedschrijver.......163
inhoud.
Hlatk.
XXXII P. O. Hooft. Do briefschriivor...........172
XXXIII Vondel en de klassieken.............175
XXXIV Vondel en de Franschen.............180
XXXV Betoekenis van Hooft en Vondel..........188
VIERDE HOOFDSTUK.
Zeden en Personen.
I De /.eden van het tijdvak: tucht, onafhankelijkheid, liefdadigheid. weelde, de burgers, de aanzienlijken, afgunst van het buitenland, Albrecht Haller\'s nederlandsche reisherinneringen, de vrouwen, de mannen, nationale karak
tertrekken ......................
II Het geslacht Oranje-Nassau. Willem de Zwijger .... 208
III Maurits....................214
IV Frederik Hendrik................218
V Willem de Tweede................223
VI Willem de Derde................221)
VII Francois van Aerssen...............23«
VIII Johan de Witt.................213
IX Michiel de Kuyter................251
X Cornelis Spoelman................2(52
XII Ni colaas Witsen................281)
XIII Cornelis van Bynkershook.................293
XIV De joodsche kolonie te Amsterdam.........2^),.)
XV Anna Koemers en Maria Tesselschade........805
I De welsprekendheid II De tooneelspeelkunst III De muziek ....
VIJFDE HOOFDSTUK.
De Kunsten.
310 328 337
INHOUD.
Bladz.
IV De beeldhouwkunst.................345
V De bouwkunst...................352
VI De schilderkunst. Oordeel der tijdgenuoten........359
VII Hollandsche schilders in Italic. — Delftsche plateelbakkunst.
— De prenten in Cats................3(58
VIII De hollandsche school en het lager leven........373
IX De hollandsche school en de bijbel...........380
X Portretten, Doelenstukken, Schuttersmaaltijden......380
XI Het landschap. Stads-, Kivier-, Zeegezigten........398
XII Vermeer, Steen, Dou, Ter Burg, Cuyp, liuysdael, Potter. —
Keinbrand aan het hoofd der hollandsche school.....403
XIII Besluit..........................416
ALFABETISCH REGISTER.
ALGEMEEN
DEK
behandelde of vermelde historische personen.
|
Abêlard, I, 154, 427, 433. Acosta (Uriel), II2, 303, 305. Ai ia in Karelsz de Germes, TI2, 334. Adela of Athele (Gravin), I, 91. Adelbold, bisschop van Utrecht, I, 92 vgg. Adenes Ic Roy, I, 513. Adgil (Koning), I, 34. Admiraal (Mr. Simon), TI2, 297. Adolf van Bourgondië, I, 335. Adriaan Floriszen van Utrecht, Paus Adriaan, I, 127, 343 vgg. Aelst (Willem van), II2, 401. Aerssen van Sommelsdi/k (Frangois van), TI\', 146, 311; II2, 236, Vgg, 276. Aerssen van Sommelsdi/k (Cornells), TI2, 276 vgg. Aerisen (Pieter) of Lange Pier, I, 380, 387. Ageng, sultan van Bantam, IT1, 218. „ sultan van Mataram, II1, 225, 234. Agricola (Rudolf), I, 230, 233,246. Ahmed al-Makrizi, I, 49, 50. Aitzema (Lieuwc van). Tl2, 170. Albert van Oudexualer, I, 385, 386. A lb recht van Btij er en (Hertog), I. 78, 80, 110, 119, 124, 188, 365,584. Tl2 |
Aleid van Kleef (Gravin), I, 128. Aleid van Poelgeest, T, 188. Alfonso X van Leon en Kastielje, I, 424. A Hard van Amsterdam, T, 230. Aha, I, 347; TI1 21, 27, 105 vg. Amalia van Solnis, TI2, 222 vg., 226. Amangkoe-rat /, TI1, 225, 239 vgg., 243. Amangkoe-rat II. II1, 226,243,244, 246. Amanry, II1, 123. Ainbros, TT2, 338. Amyot, TI2, 149. Anna van Borssele, I, 270 vgg. Anna Komnêna, I, 45, 56 vgg. Anna Alaria van Schnrman, TI1, 115 vgg-; H2. 307 Vgg., 314. Anna Roeiners Visscher, T, 401, 490 ; TI2, 180, 309 vgg Anont (Adifati), zie : Soenan Mas. Ansfried (Graaf), I, 85. Antonie van Bourgondië, TI1, 31. Antonins van Pa du a, I, 438. d\'Antville of de Hanvil(Jean), T, 155. Arend van Hoorn, bisschop van Utrecht, I. ]27. Arkels (De),\' I, 133. Amant, abt van Citeaux, T, 45, 46. Arnold van Brescia, I, 170. Asselijn (Thomas), II2, 376. |
28
ALFAI5RTISGH REGISTER.
426
|
Athias (Joseph), II2, H02. Aver roes, I, 144 vg. Bacon, II1, 153; II2, 27. Badens (Frans), I, 387. Baerle (van), 11\', 106; II2, 146, 160. Baerte van Ysselstein (Vrouw), I, 139, Baes (Mr. Johan), IP, 49. Bailly, II2, 27. Bakhuizen, I, 390. Baldaeus (Philippus), II1, 113. Balderick, graaf van Hameland, 1,91. Baldnïnus de Haga Comituin, I, 239. Ban of Bannins (Joan Albert), 11\', 144; II2, 317, 342. Barentsz (Willem), II1, 181; II2, 273. Bart (Jean), 11\', 261. Bartas (du), II2, 180, 181 vgg. Bartholoinens van Keulen, I, 239. Battus (Jacobus) I, 272 vgg. Bayle, 11\', 96, 121 vgg, Behemond van Tarente, T, 45, 57. Beilinc (Albert of Allaert), I, 140. Bekker (Balthazar), II, 103 vgg.. 120 vg., 122 vg. Benedictus (Sint-), I, 488. Benozzo Gozzoli, I, 144. Benvenuto Cellini, I, 275. Bergnes (Adriaan de), heer van Dol- hain, IP, 40. Bernard van Clairvaux, I, 64 vgg., 158,438,471. Bernini, II2, 346. Bernlef I, 468. Bernulf (Bisschop), I, 94, 319. Beuningen (van), II2, 291. Beverningh (van), II2, 291. Beverwyck (Joan van), II2, 77 vgg., 308. Bicker van Swieten (Andries), II2, 395. Bijns (Anna), I, 347, 348,483, 484, 485 vgg., 494, 495 vg. Blake, II1, 277. Blasius (Mr. Joan), II2, 383. Blaeu (Willem Jansz.), II2, 188. |
Bloaj (Commandeur), IP, 235 vg., 252. Bloemaert (Abraham), I, 385, 387, 404, 501. Blois (Graven van), zie Gwy, Jan, Lodewijk. Blois van Treslong, II1, 41, 155. Blokland (Antonie van Montfoort), I, 385. Boccaccio, I, 191, 197. Bodin (Jean), II2, 123. Boendaele, I, 460, 515. Boer (Heere de), II2, 334. Boerhaave, II2, 45, 46, 49, 67, 82, vgg., 88 vgg., 93 vgg., 201. Boetzelaer (Van), IP, 139. Bogerman (Johannes), 11\', 82, 84 vgg., 109; II2, 321, 336. Bol (Ferdinand), II1, 392. Bonaventura, I, 171 vg., 174. Bonifacius, I, 15 vgg., 281. Boutins (Jacobus) of de Bondt, II2, 67, 68. Bor, I, 491, 504 vgg.; II2, 164. Borssele\'s (De), I, 133, 361. Zie: Anna van B., Frank van B. en Wolferd van B. Borstius (Jacobus), II2, 321, 323, 327. Bosboom (Symon), II\', 350. Boshnijsen (Van), IP, 37. Bossu of Boussu (De\'i, IP, 37. Both (Pieler), IP, 205. Boudewijn van Bouillon, I, 58. ,, ,, Vlaanderen, I, 63. Bondewijns Catharina), I, 490. Bourignon (Antoinette), II2, 50 vg. Bouts (Dire), I, 383, 403. Boxhorn (Zweder), II2, 287, 320. Brakel (Wilhelmus a), II2, 321. Brand (Sebastiaan), I, 300. Brandt (Gerard), II2, 252 vgg. Brandt (Johannes), II®, 325. Bredero, I, 387. 388,502; II2,180, 204, 401. Brederode\'s (De), I, 132. Zie : Gijs- brecht, Jan en Lancelot van B. Brendel (Franz;, II2, 338. Brugman (Johannes), I, 471. Buat (Mevrouw), II2, 198. Burman (Pieter), II2, 157, 336. |
ALFABETISCH REGIS I ER.
427
|
Burns, JI8. Bussche (Herman von dem), I, 329. Bynkershock (Cornelis van), It2, 293 vgg- Caartekoe (Minne Willemsz), II1, 204. Cabeljaamu (Abraham), II2, 284. Caedmon, I, 467. Cue sarins van Heister bach, I, 475. „ „ \'Keulen, zie: Keyzer (De). Callot (Jaques), II2, 377, 412. CamJgt;en (Jacob van); II2, 155, 353, 358, 359, 374. Camjthuis (Joannes), II2, 68, 75, 76. CamJgt;huysen, II1,138 ; It2, 321, 401. Carolus (J.), II1, 44. Caron (De dames). It2, 198. Casearius (Johannes), II2, 70 vg. Casteleijn (Matthijs de), I, 486,491. Cats (Jacob), II1, 140,142; II2 53, 124, 204, 206, 227, 240, 309, 371 vgg., 380. Chambrun (Pineton de), II2, 236. CJi ape lain, IP, 142. Chaucer, I, 117 vg , 101, 197. Chevreuse (Madame de), II2, 242. Christiaan II, koning van Denemarken, I, 221, 342. Christina van Zweden, II1,118; II2,\' 159, 160, 161, 285. Clemens VII (Paus), J, 235. Cletnens-non-Pafa, It2, 339. Check (Cornelis), I, 376. Clouefs, De stamvader der, I, 372. Cnol of Knol (Govert), II1, 211, 220, 247, 251 vgg. Coehnan (Egidius), I, 331. Coen (Jan Pietersz), It1, 206, 230 vgg, 285, 246; It2, 264, 286. Coert Adelaar, zie : Siewerts (Coert). Colbert, II1, 281 vgg. Colevelt (Claas Arentz), II1, 306. Coornhert (Dirk Volkertsz), I, 386, 493, 504 vgg ; It1, 47 vgg., 63, 315; II2, 179. Copernicus, It2, 7 vgg. Cornelis Anthonisz, I, 387, 404. |
Cornelis Corneliszen of van Haarlem I, 386, 404 vgg. Cornelis Engelbrechtscn, I 387, 394, 398, 410. Coster (Samuel), I, 454; It1, 85; II2, 335 vg. Couper (Jacob), II1, 245. Coxinja, It1, 198. Crabeth (Dirk en Wouter), I, 376 vgg- Cromwell, It1, 278 vgg. Cussens (Cornelis IJsbrandsz), I, 376. Cu\\p (Albert), I, 390; It2, 390, 402, 409. Dalem (Sophia van), I, 478. Dan cherts (Ghiselinus), II2, 339 Dandolo (Hendrik*, doge van Venetië, I, 72 vg. Dante, I, 145 vgg., 172, 269, 281, 422 vgg., 427, 433 vgg., 444, 446, 448, 450, 400, 514. David van Bourgondic, 1,161 vgg., 230. ,, van Dinant, II1, 123. „ Jorisz. I, 215, 494 vgg. Decker (Jeremias de), It2, 363. Descartes, II1, 97 vgg., 113, 1H, 116, 118 vgg., 125, 299; II2, 39, 342. Desprez (Josquin), It2, 338. Dideric van Assenede. I, 426. Dipati Soerabaya, zie: Djageng Rono. Dirk I (Graaf), 1, 89 vg. „ III (Graaf), I, 90 vgg., 101, 461 vgg. Dirk IV (Graaf), I, 90. ., VII (Graaf), I, 352. „ Bar ent sen, I, 387. „ ya cobs, I, 387. Djageng Rono of Dipati Soerabaya, II1, 212, 255. Does (Frank van der), 11\', 181. ,, (Jan van der), 11\', 162; II2, 144, 146, 149, 164. Does (Jacob van der), 11\', 162. „ (Pieter van der), II1,163, 184. Dominicus (Sint-), I, 438- |
ALFAUE\'l ISCll REGISTJiK.
|
Doove Barend, I. 887. Doreslaer (Isaac), II1, 271). Dorpins (Martinus) II2, 148. Don (Gerard) 11\', 407 vg. D nar te (Francisca), II2, 345. Dncange, II2, 149. Dnfay, II2, 338. Dnhamel (Alarcl), I, 331 vg. Dnifhnis (Huibert), I, 253. Duifke of Dyvcke, minnares van Christiaan II, I, 221. Dnrer (Albrecht), I, 228, 303 vgg.. 384, 394. Dyck (Antony van). II2, 3G0, 416. Dyck (Jacob van), II2, 2S4. Edwifi, koning van Northumberland, 1, 13. KJfen (van), II2, 329 vgg. Egmond (Lamoraal van), II2, 201), 210. Elba (Prinses) te Coldingham, I, 1G. Elisabeth van Engeland, II1,77,257. Elisabeth (De Paltzgravin), II1, 118. Elisabeth, friesche martelares, II1, 134. El ter Indenoert, I, 28. Emo J, stichter der abdij van Bloemhof, 1, 21. Emo II, abt van Bloemhof, I, 18 vgg., 28, 31, 32, 50 vgg., 374. Engelbert, aartsbisschop van Keulen, I, 0. Engelbert I van Nassau, I, 362. » // „ „ I, 302. Erasmus (Desiderius), I, 4 vgg., 11lt;), 205 vgg., 228, 232, 243, 24(5, 249, 251 vgg., 332, 335, 344, 345, 491, 512; II2, 7, 8, 122. Erasmusquot; standbeeld, II2, 347. Erasmus (De Heilige), 1, 300. Eric van Brunswijk, heer van Woerden, 1, 379. Erjtenius. II2, 155, 160. Estienne (Henri), I. 307; II2, 149. „ (Robert), I, 307. Ethelger. abt van St. Mariëngaarde, 31 vg. |
Eudes (Kardinaal), I, 159. Eyck (Jonkheer Jacob van), II2, 342. „ (De broeders van), I, 382 vg. Fabri, I, 245. Fagd (Francois), II2, 205. Falstaff (Sir John), I, 168. Fanlconnier (Pierre), II1, 261. Fiennes (Guislain de), heer van Lum- bres, II\', 40. Filelfo, I. 203. Filvps van Bourgondi\'é (Hertog), I, 161 vgg., 167 vg. FHips de Stoute, hertog van Bour- gondiö, I, 364, 867. Filips II van Spanje, I, 379 ; II\', 21, 27 vg., 1(35. Filips van Leiden, I, 130, 153, 308. 427, 449; II2. 121. Filips August, koning van Frankrijk, I, 150. Flinch (Govert), II2, 390, 415. Floris IV (Graaf), I, 352. „ V I, 100, 130,229, 325, 360, 430, 513. Fokke Abels, de watergeus, II\', 44. Folcker, I, 84 vgg., 4(38. Fontanus (Johannes), II1, 72. Franciscus van Assist, 1, 50, 438. Francius (Petrus), II2, 320, 326, 334, 335. Frank van Borssele, I, 133, 361. Frans Hals, II2, 387, 390 vgg., 399, 402, 412, 415. Frederih II (Keizer), I, 148 vgg. Frederih. abt van St. Mariëngaarde, I. 25, 28 vgg Frederih Barbarossa I, 319. „ van BlankenJieim, I, 164 vgg. Frederih Hendrik (Prins), II1, 66 vg. 69, 100, 101, 258. 294; II1. 218 vgg., 352, 360, 362. Frederih Hendriksz, scheepsjongen bij de Watergeuzen, II1, 42 vg. Frideswida, I, 16 vgg. Froissart (Jean), I, 77, 110, 119, 137 vgg., 140, 261 vg. |
ALFABETISCH REGISTER.
429
|
Frye (Antonius), zie : Vrye. Gamier (Robert), IP, 181, 184 vg., 186 vgg. Geer (Lodewijk de), II2, 281 vgg. Geert Groote, I, 153, 230 vg., 330, 375. Gemma Frisius, IP, 12, 39. Gentman, II1, 102. Gerard III van Gelderland, I, 360. Gerard David, I, 383, 403. „ van Leiden, I, 329. Gerrit van Sint Jan^ I, 385 vg. Gerritsen (Hendrik), II2, 283. G ijsb recht van Breder ode, I. 1 til vg. „ „ Ysselstein, I, 139 vgg. Gisela (Keizerin), I, 94. Godefrid van Lotharingen, I, 94. Godfried von Straatsburg, I, 452 vgg. Goens (Rijklof van), II1, 204, 238 vgg. Golius, II2, 155, 160. Goltzius (Hendrik), [, 384, 386, 401 vgg., 406. Gorp (Jan van) of Goropins, II2, 27. Goske (Isbrand), 111. 191 vgg., 195, 196. Gossaert (Jan), I, 372, 384 vg. Gotijon (Jean), I, 393. Graaf {Keyxntx de), II2, 65. Graevius, II2. 106. Grasioinckel (Dirk), II2, 195, 287. Groen van Prinsterer, I, 265. Groot (Pieter de), II2, 233, 246. — Hugo de G. zie: Hugo. Groote Pier (Sappier van Heemstra of van Sylt), I, 221 vgg., 346. Gruterus (Janus), II2. 141, 145, 155, 160. Gustaaf Adolf, IP, 114, 282, 285. Guillaume de Tnd\'ele. I, 45 vgg. Guizot, II2, 250. Guy de Brés, II1. 155. Gwy, graaf van Blois, I, 76 vgg.,, 108 Ngg., 114 vg., 118, 120, 372. II2 |
Haegen (Willem van der), uit Brugge, IP, 173. Haghen (Steven van der), IP, 167. 173 vgg., 185 vgg. 201 vgg.. 226. Haller (Albrecht), II2, 200 vgg. Hambroek (Antonius), II1, 197. Happel (Maurits van), II2, 265. Hartsoecker, IP, 65. Heemskerck (Jacob van), IP, 172, 182; IP, 118. Heemskerk, schrijver van de Batavi- sche Arcadia, IP, 106 vgg. Heemstra (Sappier of Pier van) zie: Groote Pier. Hegius (Alexander), Meester Sander, I, 237, 247, 258, 255, 350. Heijns (Jan), I, 331. Heinsius (Antonie), IP, 205. „ (Daniel), II1, 139 vg., 181 ; IP, 183, 287. Heinsius (Nicolaas), II2, 160 vgg. Heist (Barth. van der), IP, 392, 410 vg., 415. Hendrik IVvan Frankrijk, It1, 77 ; IP, 153, 107. Hendrik van Bommel, I, 251. „ „ Nassau (Graaf), 1,225, 226. Her drie, stichter en abt van Sint Mariengenade te Schildwolde, I, 31 vgg., 105. Herman de Rnyter, IP, 35, 159. Hermannus (Paulus), IP, 70. Heussen (Van), IP, 300. Heuyter (Jonker Jan de), I, 341. Hey den (Jan van der) IP, 400, 402. Hey en (Bertha van), I, 257 vg. Heynszoon Adriaanszen, I, 493. Heytkuisen (Willem van) IP, 387 vg. Hilda (Prinses), te Whitby, I, 16. Hildelida, abdis van Barking, I. 16. Hobbema, IP, 402. V Hoen, II1, 19. Holbein, I, 144, 296. Holberg, I, 301. Hollander (Sebastiaan de), IP, 339. ,. (Christiaan de), II2, 339. 28\' |
Al.FABETISCH REGISTER.
430
|
Honorius III (Paus), I, 9 vg. Hooft (Corn. Pietersz), 11\', 309, 310, 315 vgg. Hooft (Mr. Hendrik), II\', 320 vgg. „ (PieterCornelisz), II\', 96,180; II, 163, 165 vgg., 189,204, 217, 288, 306, 320, 345. Hoogstraeten (Samuel van), II2, 360 vgg., 374, 383. Hoorn (Van), Gouv. Gen, II1, 219, 222, 248, 314. Hoppen (Jan Claasz van), I, 380. Hortensius (Lambertus), I, 351 ; ll2, 164. Hofman (Frangois), II2, 123. Houbrakcn (Arnold), II2, 365. „ (Jacobus), II2, 392 vg. Hout (Jan van), I, 108; II1, 162; IP, 144. Htidde (Johan), II2, 290. Hugo de Groot, II1, 50, 01 vg., 66 vgg., 81, 116 vg., 140, 181; II2,18, 23 vgg,. 56, 109 vgg., 123 vgg., 129, 131, 133 vgg., 14lt;) vgg., 157, 105, 166, 221, 283, 288, 306. Httlfl, II\', 204. Hulst (Frangois van), II1, 27. Hurdt (Antonio), II245, 246. Huygeits (Christiaan), II1, 282; II2, 34 vgg., 40 vgg. Huygens Sr. (Constantyn), II1, 62, 79, 130 vgg., 141 vgg.; 112, 3^, 37, 204, 313, 340 vgg., 345,355, 362. Huygens Jr. (Constantyn), IP, 198, 234. Ihn-Haiyan van Cordova, I, 37. Innocentius III (Paus), I. 8, 9, 46, 63, 170. Jacob I, koning van Engeland, II1. 276. quot;Jacob Cornelisz. I. 387. „ Jansz, 112, 195. Jacoba van Be if eren, I, 131,133, 361. |
Jaghers (Hendrikjex, 112, 366. Jakob van Kampen, de wederdooper, I, 217 vg. Jan /, graaf van Holland, I, 134, 138. Jan /, hertog van Brabant, I, 428. ,, Beukelsz van Leiden, I, 494. ,, de Bakker, I, 2\'! 5 vgg. ,, z/rt» I, 103,113, 117. „ „ Bei/eren (Hertog), I, 188. ,, „ Blois (Graaf), f, 76 vgg., 103, 110 vgg., 135 vgg., 141,372, 430, 478; II1, 155. Jati van Brederode, I, 165. „ „ der Dom, I, 329 vgg „ „ Heelu, J, 514. ,, „ Leiden, de kroniekschrijver, I, 77. Jan van Nassau (Graaf), II1, 34. ,, „ Polanen, I, 428. „ „ Schoonhoven, I, 115. „ Zonder Vrees, I, 364. Jan Joosten van Calcar, I, 384. Janssen (Michiel), 112, 374. Joan Alaurits van Hassan, II1, 198; 111 199, 206. Jodelle, 112, 185 vgg. Johannes di Tambaco, I, 172 vgg. „ van Schoonhoven, I, 174. „ van Virnenburch, bisschop van Utrecht, I, 127. Johannes van Xanten, I, 9. Weent, abt van Egmond, 1,109. Johan Steven van Calcar, I, 384. Joinville, I, 62, 69 vgg., 573, 427. Jonctys (Daniel). 112, 14-4. t Jonge (Aart), I, 342. Jonker (C. de), I, 355. Joost Jansen Bilhamer of Beeldsnijder, II2, 292. Julius II (Paus), I, 202, 305. June kers (Jossen), II2, 839. Junius (Hadrianus), II1, 19 vgg., 63 ; II2, 164. » Ka dj or an, II2, 266 vg, Kaïtsjili Saïdi, II1, 208. |
ALFABETISCH REGISTER.
431
|
Kali (Jan van), I, 359. Kalvyn, I, 305 vg.; II1, 6. Kampfer (Engelbert), II2, 68. Karei /, koning van Engeland. II1, 266, 276 vg. Karei V (Keizer), I. 240, 243, 264, 323, 329; II1, 20 vg., 79. Karei de Groote, I, 64. Karei van Eg mond, I, 220, 302 vgg., 846, 464 vgg. Praalgraf, I, 361 vgg. Karei Martel, I, 64. Kate (Lambert ten), II2, 149. Kats (Nicolaas van), I, 429. Kelderman (Anthonis) de oude, I, 336. Kerckhove (Van den), II1, 171. Ketel (Cornelis), I, 387. Keyser (Hendrik de), II2, 347. (Thomas de), II2. 390, 392, 394. Key ze r (De) of Caesarius te Keulen, I, 245. Kiesewetter en Fétis, II2, 338. Kiliaen, I, 506. Knol (Govert), zie: Cnol. Koenraad II (Keizer), I, 94. Koninck (Filips), II2, 412. Laar (Pieter van), II2, 402. Labé (Louise), I, 294. Labruyère, II1, 286 vg. Lafontaine, II1, 285. Lairesse (Gerard), 112, 345, 346, 348. Lancelot van Breder ode, II1, 42 vg. Langen (Rudolf von), 1, 238, 245. Langendijk (Pieter), 112, 380 vgg. Lange Pier, zie: Aertsen (Pieter). Languet (Hubert), 112, 122. Lastman (Pieter), J, 887 ; IP, 552. Leeghwater (Jan Adriaansz), II1. 306 ; 112, 15, 128. Leely of Lely (Pieter), 112, 361. Leeuwenhoek (Anthony van), 112, 02 vgg.. 206, 414. Lent aire (Isaac), 112, 275 vg. Ley dekker (Melchior), II1, 113. Lievens (Jan), 112, 392. V Her mi te lt;Jacques), 11\', 206. |
Linschoten (Jan Huyghen van), IP, 167, 173, 181; 112, 273. Lioba, I, 16. Lipsius (Justus), II1, 52 vg.; 112 ,151 vgg. Listrins (Gerard\\ I, 243, 245. Lodewijk de Jonge (Keizer), I, 85. Lodewijk IX de Heilige, I, 43, 70, 147 vg., 438. Lodewijk XIII, II1, 257, 266,280 vg- Lodewijk XIVf II1, 78, 258, 261, 280, 284 vgg. Lodewijk van Blois, I, 125. „ „ Velthem (Pastoor). 1, 153, 421, 449, 484. Lonk (Dirk Jansz), I, 876. Lotharius (Keizer), I, 91. Lotins (Eleazar), 112, 324. Louise Hollandine (De paltzgravin), Loyola, I, 212. Loyselenr, heer van Villiers, II1,64. i Lubbert us (Sibrandus), II1, 88. Lucas van Leiden of van Holland (Lucas Huijgenszen), I, 310, 314, 355, 376, 384, 387 vg., 393 vgg. 403, 404, 409, 451; 112, 883, vg. Ludger, I, 18, 34, 86, 468. Luther, I, 210 vgg., 217, 292, 305 vg., 347; II2, 7 vgg. Maarten van Heemskerk, I. 885 vg., 391, 394 vgg., 481. Maarten van Ros sum, I, 346 vgg. \\ Machiavelli, 112, 119. Machte ld van Lancaster, 1, 124. 1 Mderlant (Jacob van), I, 33, 61 vgg., 67, 374, 421, 425 vgg., 435, 437, 441 vg., 447, 457,475,484,485, 508. : Maetsuycker, TI1, 243; TI2, 206, 334. i Malatesta (Sigismondo), I, 348. i Manasse Ben-Israel, 112, 303, -\'305. Mande (Hendric), I, 199 vgg,, 373. Mander (Karei van), I, 386, 400 vg.. 482 vgg., 498vgg.; 112, 179, |
ALFABETISCH REGISTER.
432
|
Mandcville, I, 301, 513. Alaresius, II1, 95 vg. Margareta, gravin van Vlaanderen, Margareta, vlaamsche martelares, II1, 134. A/aria, vrouw van Prins Willem III, 112, 234. Maria Medici, [1*2, 894. „ van Hongarije. I, 381. MarianuSj I, 58 vgg. Maria Stuart, vrouw van Prins Willem 11, IP, 226. Maria Tessclschade, 1, 402; II1, 144; [I2, 309 vgg., 418. Marim (Pastoor), II2, 300. Marnix (Jan van), heer van Thou- louze, II1, 154 vg. Marnix van Sint-Aldegonde (Filips van), I, 485, 504 vg., 506 ; II\', 5 vgg., 16, 23, 88, 137, 155, 157, ISO; II2, 53, 182. Massa (Isaac), II2, 274. Matthaeus van Sint-Jozef (Pater). II2, 69. Matthijssen (Jan), I, 104, 201, 447. Matiricius (Joan Jacob), II2, 279. Maurits (Prins). II1, 64 vgg., 76, 79, 86 vgg., 258, 293, 317; II2, 18 vgg., 214 vgg., 274. Manrits van Saksen {\\(i\'^ eeuw), II2, 218. Maximiliaan van Bour go n dié, I, 359. „ „ Oostenrijk, I, 412. Mechelen (Margareta van), II\', 216, 306. Meer (Jan van der), of Vermeer, II2, 405 vgg. Me[a)ichthon. \\, 284; II2, 7, 9 vgg. Melis Stoke, I. 130, 139, 229, 428, 430, 440 vg., 484, 508. Memling (Hans), I, 383, 403. Menko, abt van Bloemhof, I, 32. Mers (Frangois van der), II2, 58. Meteren (Van), I, 491, 492, 504 vg.; II1, 159; II2, 164. Metirs (Bernhard van), I, 465. Meursius, II2, 160. Michelangelo, I, 363, 368. Middeldouck (Jacob van), I, 493. |
Middelgeest (Simon van), II2, 246. 320. Mierevelt quot;Jr. (Michiel), 1,386,402; II2, 389 vg. Mieris, (Frans van), II2, 408, 409. Mierlo (Godfried van), II\', 15, 33. Millet, II», 379. Milton, IP, 279; 11«, 190. Moelenaar (Jan Jansz), II\', 172. Molino (Dominico), 112, 287 vgg. Montaigne, II1, 73; 112, 80. Montchrestien, 112, 184. Montesquieu, li1, 285. Montfoort (Antonie van), zie : Blokland. Montfoort (Dirk Jacobsz van), II1. 162. Montfoort (Lodewijk van), I, 367. Moonen (Arnold), II2, 325. Mor van Dashorst (Annonis), 1,297. 356, 385, 892, 406 vgg. Moreelse (Paulus\\ II2, 390, 392, 400. Mostaert (Jan), I, 383, 391. Moucheron (Balthazar de), II2, 272 vgg- Moucheron (Melchior de), 112, 273. Mountjoy (Lord), I, 261, 272. Mulerius of Des Muiier, 112^ 13 Munnicks, 112, 71. Mnrmellius (J.), I, 220, 236 vgg.. 241 vgg. Musch (De griffier), 112, 198. Musrus (Kornelis), I, 341, 386. Naarssen (Van), 112, 285. Napoleon /, I, 330. Netscher, 112, 408, 409. Nicétas, I, 44, 54 vgg. Nieulant (Nicolaas van), bisschop van Haarlem, II1, 15. Nikolaas van Pisa, I, 371. Noord (Lambert van), I, 376. Noue (De la), II1, 11, 12. Odijk (Van\\ 112, 198. |
ALFABETISCH REGISTER. 433
|
Okeghem (Joannes), II-, 338. Oldenbarnevelt, IF1. 56 vgg.. 04 vgg., 71, 72, 77. 79, 81, 163; 112, 190, 319. Olivier de la Marc he, I, 77. j67. Olivier van Keulen (Meester), 1 7 Vgg., 18, 22, 25 Vgg,, 34 vgg., 45, 48, 58, 07 vgg., 71. 149. Olivier van Noort, 11\', 182 vg Oosten (Geertruida van), 112, 194. Orlando Lasso, II2f 339. Os (Dirk en Hendrik van), II1, 300. Pakoeboeiuono (Poeger), II1, 211,224 vgg. Paschier de Fyne, 112, 322, 325 Paulo (Anion), II2? 195. Paul us van Middelburg, 112, H. Pauw (Adriaan), II1, 159; 112, 270 vgg. Pauw (Reinier), II1, 311 ; II2? 272. Perroz de Saint-Cloud, I, 458. Peter Cristus, I, 383. Petrarca, I, 208, 231, 427, 447. Petronella van \'Saksen, I, 128. Petrus Co/nestor, J, 427, 434. Piet er PVitses v. Leeuwarden, li\', 133. Piso (Wilhelm), 112, 08. Plancius, II1, 170. PJiug (Andreas), I, 220. Poolman (Christiaan^, II1, 245. Pof pel (Jan van), I, 331, 332. PoJ)Jgt;ius, 112. 325. Post (Pieter), 1[2, 352, 359. Potter (Dire), I, 153, 161, 183 vgg., 203 vg., 425, 429 447,478,491. Potter (Paulus), 112, 402, 410 vg. Pour bus (Pieter), I, 383. Praedinius (R.), I, 350. Prevos tin (Kanselier), I. 159. Quellyn (Arlus), 112, 340, 350. » (Hubert), II® 350. Quiryn Dirks zoon, II1, 32. |
K. Rabelais, I, 292, 300 vg.; 111, 112. Racine, III, 287 vg. Radboud (Koning), 1, \'13, \'14. Rafael, 112, 410. Raleigh (Walter), IP, 108. Ra nut ins G her us, 112, 141. Ravestcyn (Jan van), 1, 380; 112, 308, 390, 415. Reginald, bisschop van Béziers, I, 40. Regius, zie: Roy (Le). Reigersbergh van Cortgene, I, 271. Reigersbeigh (Maria van), 112, 134 vg. 314. Reiniersz (Karel), 11\', 250. Rembrand, I. 317, 387, 390, 397 ; 112, 303 vg., 362. 303, 305 vgg., :i70, 380 vgg., 387 vgg. 31)3 vg., 395, 402, 411 vgg. Renery, It1, 119. Renesse (Jan van), I, 113, 133. Rev ins (Jacob), IP, 89, 140. Reyd (Van), 112, 104. R he ede tot Drake stein van Mijdrecht (Hendrik van), 11\', 190; 112, 09 vgg., 278. Richard Simon, 112, 302. Richelieu, IP, 257, 200, 280. Riebeeck (Jan van), IP, 195. Rinc van Marcellum, I, 29. RinsdorJ) (Johan van), IP, 43. Rivetus, II1, 96, 117. Roelof Pie tersz van Niedeck, 112, 321, 325. Roelofs (Jacob), 112, 188. Roemer Visscher, I, 505, 506; 11\'-309 vg. Zijne dochters, zie: Anna Roemers en Maria Tesselschade. Roger ins (Abraham), II1, 113. Rohan (De Hertog de), IP, 298 vg. „ (Anne de), 11\', 118. Romein de Hoog he, 112, 374. Roodtseus of Rotius, 112, 415. Roosveld (Lambert van), IP, 32. Rörich (Broeder) uit den Bosch, I, 115, 123. Rosiveydel 112, 300. Roy (Le of De), gezegd Regius, IP, ■ 98. |
ALFABETISCH REGISTER.
|
Rudolf van D iep holt y I, 163 vgg. Rumphius (Jurriaan), 11*2, 71 vgg. Ruysbroeck (Johannes), 1,174, 509 Ruysch (Frederik), 11*2, 57, 206. — Rachel R., 200. Ruysdacl (Jacob), 112, 402, 410 vgg. Ruyter (M. Azn. de), II2, 206, 257 vgg., 2(38, 285. — De weduwe van De R., IP, 391. Saint-Evremond, 11*2, 159. Saint Omer (Jan van), 1,115, 382. Saint-Simon, 11\', 285. Salet (Hugues), II1, 180. Salmas ins, Il\'2, 157. Sandrart (Joachim), 112, 308, 394. Sana to (Marino), I. 50. Saurin (Jaques), 112, 320. Scaliger (J. J.), 112, 145) 152 vgg. Schenck (Otto). I, 226. Schoorl (Jan), J, 385, 391,394, 395 vg., 404. Schott (Gasper), 112, 32. Schultens (Albert). 112, 93, 94, 320. Schuyt (Cornelis), 11*2, 342. Secundus (lanus), 11*2, 143 vg. Seghers (Hercules), 112, 402. Semein (Het geslacht), II1. ]59 vg. Servet (Michael), 112, 6. Sévigné (Madame de), II1, 286. Siardy abt v. St. Mariengaarde, 1, 31. Siewerts (Coert)^ 112, 288 vg. Siger de Brabant, I, 140, 147. Synions (Gerrit), I, 331. Sikko, broeder van Dirk III, 1, 96. Silva (Samuel da), 112, 302. Six (Johan), 112, 388 vgg. Six/us IV (Paus), I, 232. Skelton, I, 292. Sloot (Kapitein), 112, 266. Sinter (Dire die), I, 366 vg. „ (Klaus), 1,141, 354, 864 vgg. Smytegelt, 112, 324. Smout, 11\', 70. Snel (Willebrord). 112, 21. Snoy (Reynier), 112, 164. Soenan Afas of Adifiati Anom, II1, 211, 218 vgg., 222 vgg. |
Soerapatie (Sie Oen toe ng), 11\', 223, ^ 246 vgg. Soerjo Koesomo (Raden), IL\', 225. Sommelsdi/ky zie: Aerssen van S. Son (Van), bisschop van\'s Hcrtogen- bosch, IP, 28. Speelman (Cornelis), IP, 207, 208, 243 vgg.; 112, 262 vgg. Speelman (Johan), 112, 263, 269. Specx (Jacques), 11\', 236. Spiegkel, I, 505,506; IP, 315. Spinola, 112, 283. Spinoza, lll, 96, 114 vgg., 120 vgg., 125 vgg.; 112, 37, 49, 92 vgg., 116, 303 vgg. Stalpaert (Daniel), 112, 353 vg., 358. Stalpaert van der Wielt, IP, 139. Steen (Jan), 112, 402, 406 vg. Stel (Simon van der), 1P; 195 vg. Stevenson (Jacob), I, 353. Stevin (Simon), IP, 64, 176; 112, 13, 15 vgg, 26 vgg., 38,40,125, 128, 322. Stuivezant, IP, 198. Sullajn (Sara), IT\'2, 307. Sully (Bisschop Maurice de), 1,471. „ (De hertog de), 112, 1amp;. Surenhnys (Willem), 112, 303. Susanna Gerhardsdr., I, 388. Sustris, zie : Zustris. Suys (Govert), I, 378. Swammerdam (Jan), 112, 45 vgg., 65, 105. Swanenburg (L.). I, 376,379,387. [ Sweelinch (J. Pz.), 112, 343 vgg., 366. „ (Dirk), 112, 343. : Swieten (Gerard van), 112, §0 vgg. Swell iVan), III, 222. ! Sydenham (Thomas), 112, 91. Syen (Arnold), 112, 71. Sylt (Sappier v.), zie : Groote Pier. Taille (Jean de la), 112, 184. Tak (Kapitein), II\', 245, 251. Tanchelm, I, 20. Tassoni (Alessandro), 112, 309. Tec ling (Willem), III, 142 ; 112, 321, Temple (Sir William), 11\', 321 vgg. |
ALFABETISCH REGISTER.
435
|
\'Ier Burg (Gerard), I, 390; 112. 399, 408 vg. Thêvenot, II2. 46, 40, 55. Thybaut (Willem), I, 37C. Thyssen (Maerten), IP, 283. Thomas a Kemps, I, 143, 160 vgg., 232, 233, 419, 449. Thomas van Aquino, I, 144, 438. Thomas van Can timpré, I, 201, 202, 471 ; IP, 5. Tit hard, I, 28. Tombcrg (Willem), I, 370. Trocno Djojo, ID, 237 vgg., 241 vgg. Tromp (M. H.), IIgt;, 264 vgg . II2, 265. Troost (Cornelis), II2, 376, 395. Tulbach (Ryk), III, 190. Tulp (Nic.), II2, 57 vgg., 206, 395. Tivisch (Reynier Pz. v.), ID, 176 vgg. Ubbo Emmius, II2, 13 vgg. Ulrichi van Hutten, I, 262, 286. Usselincx (Willem), II2, 125 vgg., 129 vgg., 281. Uytenbogaert, II2, 323, 325. Valentyn (Francois1), 11\', 113, 247, 248, 252 vgg.; II2, 74, 285. Vane (Henry), 11278. Vasari, I, 503. Vauquelin ds la Fresnaye, II2, 183. Vechovius (Johannes), II2, 321. Veer (Gerrit de), 11\', 181. Velleda, I, 468. Venius (Otto), I, 383. Venne (Adriaan van de), li2, 371. Vereyck (Adriaan Cz.), T, 378. Verhoeff (Pieter Wz ), ID, 171, 172. Verhuist (Rombout), II2, 847. Vermeer of Van der Aleer (Jan), II2, 405 vgg. Verineyen (Jan), J„ 371, 385, 392. Victor (Jan), Ha. 390. Victoria (Francesco de), II2, 131. Vieyra (Antonio), II\', 199. J ifira (Joam Fernandesquot;), III, 199. |
Villehardouin (Geoffroi de), I, 44, 71 vgg., 427. Vincent van Beamais, I, 427, 433, 442, 443 vg. Vinckenbrinck (Albertus), II2, 348. Virgilius (De toovenaar), I, 194 vg. Vlaming (Arnold de), II\', 207, 208. Vlieger ^Kapitein), 11\', 43. Voetius (Gysbertus), ID, 97 vgg., 109, 118; II2, 322, 340. Vogelsang (Gooszen). ID, 319. Vollen hove (Johannesquot;), II2, 325. Vol/aire, II\', 7 vg. Vondel, II\', 8, 57 vgg., 139, 180, 310; II2, 95, 125, 175 vgg., 204, 206, 224 vg , 285, 288,304, 306, 316,, 316, 336, 353 vgg., 362, 304, 397, 415. Voorne (Albrecht van), I, 429. Vos (Arend Dirksz), 11\', 17 vg. „ (Jan), volkspoëet, II\', 99. Vossius (Dionysius), II2, 156. ,, (Gerard), II\', 67, 73 ; 11\', 156 vgg., 183. Vossius (Isaflc), II2, 159. Vossius (Komelia), 112, 156. ,, (Matthaeus), II2, 156, 1G5. Voyssei (Jehan de), I, 70. Vredeman (Gerrit), 112, 373. „ de Vries (Hans), I, 3S3 ; 112, 373. Vrije (Adriaan Gerritsz de), I, 376. Vrye of Frye (Antonius;, T, 239, Waesberghe (De firma van), 11\', 184. Wagenaar, I, 7, 138; II2, 376. Wallenstein, II\', 1 ()6-Walther van der Vogelweide, 1,479. Warner (Levinus), 112, 156. Wassenaer\'s, burggraven van Leiden, Wat Tyler, I, 170. Weert (Jan de), I, 484. Wendelmoet van Monnikendam, martelares, ID, 135. Werf (v. d ), burgem., II\', 159. Werff (Adr. v. d.), schilder, 112. 373. Wessel Gansfoort (Johannes), I, 230, 232, 246. |
ALFABETISCH REGISTER.
436
|
Weyertnan (Campo), II2, 3(54, 374. j Wiger, I, 28. IVigman (Graaf), lf 85. Wilde (Herman de), III, 250. Wilfrid van York, I, 34. Willaert (Adriaan). II2, 839. Willebrordy I, 87. Willem, bewerker van den Vos Rein-aarde, I, 458 vgg., 485. Willem I (Graaf), I, 22, 25, 38, 51, 129, 148, 463 vgg. Willem II (Graaf), I, 129, 148,32.quot;). 32f), 378. Willem III de Goede (Graaf), T, 76, 77. 130, 430. Willem IV (Graaf), I, 1 IS, 430. VI (Graaf), I, 119, 188. Willem de Zwijger, I, 3(53 (Praalgraf). 379; II\', 39 vgg., 4(5. 63 vg., 159 vgg., 274; II2, 208 vgg., 319. Willem II (Prins), III, 294; II2,1 224 vgg. Willem III (Prins), III, 78, 191, 275 vgg., 290 vgg., 295,307 vg., 325; II2, 229 vgg., 319. Willem Dirks, I, 215. Willem Eerstensz van Via/ien. J, 407. Willem Frederiks (Pastoor), I, 350. Willem Hermansz van Gouda, 1,220, 228, 274; II2, 164. Willem Jansmamzoon van Leiden, I, 106. Willem Lodeioijk van Nassau, stadhouder van Friesland, IP, 34,82, |
Willem van Delft, I, 430. „ „ Uildegaersberch, I. 430. „ „ Monireuil (Graaf), I, \'Al vgg. Wissel (Hendrik Anthonisz), II2, 276. Wit sen (Cornelis), TI2, 367. „ (Nicolaas), II2, 289 vgg. Witt (Cornelis de), II2, 256. „ (Jacob de), II2, 227. „ (Jan de). TI\', 275 vgg.. 290 vgg., 307; II2, 196,227,228,243 vgg., 252, 319. Witte van Haamstede, I, 133. Wolferd van Borssele, I, 133 vgg., 188, 4(54. Wolf ert Hermansz, III. 927 vg. Wolfram van Eschenbach, T, 422, 473. Wouwerman j II2, 403. Wullen (Margareta), II\'-, 162. Wyhrand van Blytha, I, 28. Xavier (Francisco), Ijl. 202. Yoesoef (Sheik), II2, 266. Zijl (Dirk van), T, 376. Ziistris of Siistris, I, 392 vg. Zsweder van Kuilenlurg, I, 1(53 vg. \'Aïvingli, I, 306. |