-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-

HANDLEIDING

BIJ BET

ONDERWIJS

IN DE

BIJBELSCHE GESCHIEDENIS,

DOOR

J. I DOEDES.

te UTRECHT, bij KEMINK amp; ZOON.

Prijs 22Wj Cent.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

HANDLEIDING

bij het

O N D E R W IJ S

in de

BIJBELSCI1E GESCHIEDENIS,

door

tb UTRECHT, bij KEM1NK amp; ZOON.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

Aan de leerling en, die deze Handleiding gehruiken.

Bedient u van deze Handleiding met veel genoegen. Be vragen, die hier niet beantwoord zijn, zult gij doorgaans zonder veel moeite kunnen leantwoorden, als gij de plaatsen, welke achter die vragen opgegeven worden, in den Bijhei raadpleegt. Doet gij dit nauwgezet, dan wordt gij met vele bijzonderheden der Bjbelsehe Geschiedenis nader hekend, terwijl gij u tevens oefent in het onderzoek van de Heilige Schriften.

Deze Handleiding moge u hij uw Bijhelonderzoelc een goede leidsman zijn, en een der middelen, door welke gij gebracht wordt tot den goeden Herder, van wien de Heilige Schriften getuigen. Weet gij nog niet veel van de Bijhelsche Geschiedenis, dan doet gij wel, als gij dit hoekje eens geregeld dóórleest. Hebt gij u reeds eenigszins met haar hekend gemaakt, dan zult gij waarschijnlijk hij het gebruik van dit- hoekje, weldra bemerken, dat hier en daar nog wel iets aan uwe aandacht ontsnapt was. Hoe weinig of hoe veel gij overigens ook van de Bijhelsche Geschiedenis weet, dit stemt gij zeker toe, dat er geen belangrijker, geen schooner, geen boeiender geschiedenis, dan de Bijhelsche Geschiedenis, te vinden is.

Komt, ijverig aan het werk en onvermoeid in den arbeid!

V

-ocr page 8-

BIJBELSCHE GESCHIEDENIS.

INLEIDING.

1. De Bijbelsche Geschiedenis stelt ons voor, hoe God zich van het begin geopenbaard heeft aan de menschen, later inzonderheid aan de Israëlieten, eindelijk door den Heer Jezus Christus tot heil der geheele wereld.

♦ Geschiedenis. Algemeene Geschiedenis. Bijbelsche Geschiedenis.

2. Wij leeren de Bijbelsche Geschiedenis vocial uit de geschied boeken des Ouden en Nieuwen Verbonds kennen.

Tot de geschiedboeken des Ouden Verbonds worden gerekend: Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri, Ueute-ronomium, Jozua, Richteren, Ruth, 2 van Samuël, 2 der Koningen, 2 der Kronieken, Ezra, Nehemia, Esther.

Op de historische boeken volgt dit vijftal: Job, Psalmen, Spreuken, Prediker, Hooglied.

Daarna de Profetische boeken: Jesaja, Jeremia, Klaagliederen van Jeremia, Ezechiël, Daniël, Hc^.ea, Joël, Amos, Ohadja, Jona, Micha, Nahum, Éf.bakuk, Zephanja, Haggai, Zacharia, Maleachi.

Te üamen 39 in getal.

De geschiedboeken des Nieuwen Verbonds zijn; vier Evangeliën, 1 van Mattheus, 1 van Markus, 1 van Lukas, 1 van Johannes, en de Handelingen der Apostelen door Lukas.

Daarop volgen 21 brieven: 14 van Paulas, namelijk 1 aan de Romeinen, 2 aan de Korinthiërs, 1 aan de Galaten, 1 aan de Ephesiërs, 1 aan de Philippensen,

1 aan de Kolossensen, 2 aan de Thessalonicensen, 2 aan Timotheus, 1 aan Titus, 1 aan Philémoc, 1 aan de Hebreën; en 7 algemeene zendbrieven, 1 vaa Jakobus,

2 van Petrus, 3 van Johannes, 1 van Judas.

Eindelijk: de Openbaring van Johannes.

Te zamen 27 in getal.

* Vindt men ook het een en ander, dat tot de Bijbelsche Geschiedenis behoort, of daarvoor belangrijk is, in de andere boeken des O. en N. V., behalve in de geschiedboeken?

-ocr page 9-

5

•* Verklaring van de namen en opgaaf van den inhoud der boeken des O. en N. Verbonds. **s Taal, ouderdom, echtheid, ongeschondenheid, geloofwaardigheid, gezag van de boeken des O. en N. V.

3 Uit de boeken des Ouden Verbonds leeren wij, hoe God zich vóór de komst van den Heer Jezus aan de menschen bekend heeft gemaakt, en wat Hij heeft gedaan, om zijne komst vóór te bereiden.

4. Uit de boeken des Nieuwen Verbonds leeren wij, wat de Heer Jezus heeft gedaan om zondaren zalig te maken, en hoe wij door Hem zalig kunnen worden.

5. Bij de behandeling van de Bijbelsche Geschiedenis geve men afzonderlijk acht op hetgeen gebeurd is:

I. Van den aanvang dezer wereld tot den zondvloed,

II. Van den zondvloed tot de roeping van Abraham,

IH. Van de roeping van Abraham tot den uittocht der Israëlieten uit Egypte,

IV. Van den uittocht der Israëlieten uit Egypte

tot koning Saul,

V. Van koning Saul tot de scheiding der twee

rijken, Juda en Israël,

VI. Van de scheiding der twee rijken, Juda en Israël, tot de Babylonische gevangenschap, VH. Van de Babylonische gevangenschap tot de

geboorte van den Heer Jezus,

VUL Van de geboorte des Heeren Jezus tot de uitstorting van den Heiligen Geest, IX. Van de uitstorting des Heiligen Geestes tot de verwoesting van Jeruzalem.

-ocr page 10-

6

§ I-

VAN DEN AANVANG DEZÊB WBKELD TOT DEN ZONDVLOED.

(Gen. 1 : 1—7 : 24.)

1. Wanneer heeft God alles geschapen?

In het begin schiep God den hemel en de aarde, en. 1 : 1.

2. Wat lezen wij het eerst van onze aarde? Wij lezen het eerst van onze aarde, dat zij

woest en ledig was, terwijl duisternis op haar heerschte, en dat God haar in zes dagen voor menschen en dieren bewoonbaar gemaakt heeft, o. TFat heeft God op elk van die zts dagen gedaan?

Gen. 1 : 3—31.

b. Waartoe heeft God den zevenden dag betiemd? Gen. 2:2, 3.

3. Wie waren de eerste menschen?

De eerste menschen waren Adam en Eva, geschapen naar Gods beeld, naar zijne gelijkenis, en door Hem geplaatst in eenen hof in Eden, gelegen in Azië.

a. Hoe ia Adam geschapen, en wat had hy in den hof Eden te dotn? Gen. 2: 7, 15.

b. Van waar was Eva, en waartoe was zij door God bestemd? Gen. 2 : 18, enz.

c. Wat beteekent het, dat de mensch naar Gods beeld, naar Gods gelijkenis geschapen is? Vgl. Gen. 9:6. Jak. 3 : 9.

d. Hoelang is het geleden, dat God de eerste menschen geschapen heeft?

4. Waren Adam en Eva zondaars, zoo als wij zijn? Adam en Eva waren eerst zonder zonde, maar

door de overtreding van Gods gebod zijn zij zondaars geworden.

a. Wtlke macht en vrijheid gaf God aan den eersten mensch? Gen. 1 : 28—30.

b. Waaruit blykt, dat Adam en Eva eerst rein waren? Gen. 1 : 31. 2 : 25.

-ocr page 11-

7

c. Welk gebod gaf Ood eent aan den mentch? Gen. 2 : 16, 17,

d. Met welk doel verbood God den mentch, te eten van den boom der kenni» des goed en des kwaads?

5. Hoe zijn Adam en Eva lot overtreding van Gods gebod gekomen?

Eva heeft zich laten verleiden door de slang, en Adam door Eva, en zoo zijn beiden door zonde schuldig geworden.

a. Gesprek van de slang en Eva, en Eva\'s zonde. Gen. 3 : 1 enz.

b. Adams en Eva\'s verantwoording. Gen. 3 : 9—13.

c. Wie heeft Eva eigenlijk verzocht en verleid* Joh. 8 : 44. 1 Job. 3 : 8. Openb. 12:9.

d. Waarom zijn Adam en Eva schuldig te noemen wegens hunne overtreding ?

e. Het woord van God tot de slang. Gen. 3 : 14, 15.

6. Welke gevolgen heeft de eerste zonde van Adam en Eva voor hen gehad?

Adam en Eva werden bevreesd en beschaamd, toen zij gezondigd hadden, verborgden zich voor God, zijn uit Eden gebannen, aan allerlei ellende onderworpen, en ten laatste gestorven. Gen 3 ; 7— 24. Rom. 5 : 12.

7. Welke hinderen hébben Adam en Eva gehad?

Adam en Eva hebben, nadat zij gezondigd hadden en uit Eder» verdreven waren, vele zonen en dochteren gekregen, uit welke ons alleen Kaïn, Abel en Seth bij name genoemd worden.

8. Wat lezen wij van Kaïn en Abel?

Kaïn was een landbouwer en Abel een schaapherder, die door zijnen broeder Kaïn uit nijd gedood is.

a. Waarom benijdde Kaïn zijn broeder? Gen. 4:3—5. 1 Joh. 3 : 12.

b. Is Kaïn niet door God gewaarschiwd, en hoe is hij door God bestraft en gestraft? Gen. 4 : 6, 7, 9—16.

c. Wat lezen wij van Kains nakomeling Lamech ? Gen. 4 : 19—24.

9. Wat lezen wij van Seth?

Aan Seth werd een zoon geboren, Enos genaamd.

-ocr page 12-

8

die de stamvader is van Noachs geslacht, en in wiens dagen men God gemeenschappelijk begon te vereeren.

10. Waren de nakomelingen van Kam en Seth godvreezend?

De nakomelingen van Kaïn hebben de nakomelingen van Seth tot allerlei goddeloosheid verleid, zoodat de boosheid der menschen zich vermenigvuldigde op de aarde. Gen. 6 : 1—12.

11. Waren allen even goddeloos?

Wij lezen van Henoch, dat hij met God wandelde , en evenzoo van Noach, die rechtvaardig en oprecht was. Gen. 5 : 24. 6 : 9.

a. GedachUre\'jiüer van Adam tot Koach. Gen 5 :1 —32.

h. Hoe oud is Adam geworden? Gen. 5:5.

c. I» Henoch ook (teüorvtn, en nas Jtij and, toen htf dt aarde verliet? Gen. R : 21—24. Ilebr. 11:5,

d. Wie heeft het langst geleefd? Gen. 5 : 27.

e. Waartoe kon de hiooge leeftijd der eenis menschen dienen ?

12. Waarmede is de goddeloosheid van hei eerste mefischcngeslacht gestraft?

God heeft een grooten watervloed over de aarde gebracht, om al wat op de aarde was den geest te doen geven.

a. Waarom wordt die groole watervloed gewoonlijk de zond,vloed genoemd?

h. Hebben de tijdgenooten van Noach cich vóór den zondvloed kunnen bekeeren ? Gen. 6 : 3.

t, 13. Zijn allen in den zondvloed omgekomen?

God gebood Noach, eene ark te boawen en deed hem daarin gaan met zijne vrouw en zijne drie zonen, benevens hunne vrouwen.

a. Beschrijving van de Ark. Gen. 6 : 14—16.

h. Gods belofte aan Noach. Gen. 6 : 18.

c. Beschrijving van den zondvloed. Gen. 6 : 10—24. Matth. 24 : 37—39.

d. Hoe oud waren Noach en zijne zonen tijdens den zondvloed? Gen. 5 : 32. 7 : 11.

-ocr page 13-

9

14. Is al het gedierte in den zondvloed omgekomen ? Noach heeft op Gods bevel van sommige dieren zeven paar, en van andere één paar met zich in de ark genomen. Gen. 7 : 2—5.

a. Wanneer heeft de zondvloed allen, die niet met Noach in de ark waren, verzwolgen ?

§ 2.

VAN DEN ZONDVLOED TOT DE ROEPING VAN ABRAHAM.

(Gen. 8: 1—11: 29.)

1. Wie is de tweede stamvader van het men-schelijk geslacht?

De tweede stamvader van het menschelijk geslacht is Noach, die drie zonen had, Sem, Cham en Jafeth. Gen. 1U ; 1, 32.

2. Wat Itcloofde God aan Noach, nadat hij de ark had verlaten ?

Nadat Noach de ark had verlaten, beloofde God hem, dat zaaiing en oogst, koude en hitte, zomer en winter, dag en nacht voortaan geregeld zouden terugkeeren. Gen. 8:21, 22.

a. Hoel-ang i» de zondvloed op de aarde geweest, hoe is deze van de wateren des zondvloeds bevrijd, en hoe vernam Noach, dat hij de ark kon verlaten ? Gen. 7 : 24. 8 : 1—19.

b. Wat deed Noach, toen hij de ark had verlaten ? Gen. 8:20. 9:20.

3. Hebben wij voor eenen tioeeden zondvloed te vreezen? God heeft gezegd, dat er geen watervloed meer

komen zal, om alle vleesch uit te roeien, en heef tot teeken van deze belofte den regenboog gesteld Gen. 8 : 21. 9 : 9—17.

4. Is de zonde door den zondvloed uitgeroeid De zonde heeft zich ook na den zondvloed i

Noachs huis en geslacht vertoond.

a. Welke geboden ontving Noach na den zondvloed van Ood? Gen. 9 : 4—6.

b. Welke zonden vinden wij in Noachs huis na den zondvloed bedreven? Gen. 9 : 20—23.

doedes, Handl. Bijh. Gesch. 2

-ocr page 14-

10

c. Wat zeide Noach tot zijne zonen? Gen. 9:24—27.

d. Hoe oud is Noach geworden? Gen. 9 : 28, 29.

5. Waaruit moeten wij verklaren, dat de zondvloed de zonde niet heeft uitgeroeid?

De zonde komt uit het hart des menschen voort, waarom God ook gezegd heeft, dat het gedichtsel van het hart des menschen boos is van zijne jeugd. Gen. 8 : 21.

6. Wat zou waarschijnlijk gebeurd zijn, indien God de kennis van zijnen dienst niet onder de menschen had hewaard?

Waarschijnlijk zouden alle menschen, in allerlei goddeloosheid voortgaande, God onder beeldendienst en afgoderij geheel vergeten hebben, indien Hij het niet had verhinderd.

a. De hoovaardij der menschen uit de tijden na den zondvloed Gen. 11:4.

u. Sodom en (iornorra. Gen. 18 : 20. 19 ; 24, 25, 28.

7. Waarom zijn de nakomelingen van Noach in verschillende volken uit elkander gegaan?

Noachs nakomelingen wilden eenen hoogen toren bouwen, om bij elkander te blijven; maar God heeft dit verhinderd, de spraak verward, en hen over de aarde verstrooid.

a. Spraken alle menschen vóór den torenbouw) van Babel dezelfde taal? Gen. 11:1.

b. I» het verschil van talen een gevolg van de scheiding der volken? Gen. 11 : 9.

c. Is het heilzaam geweest, dat er onderscheidene volken en talen zijn ontstaan?

8. Wat heeft God na den torenbouw van Babel gedaan, om zijnen dienst onder de menschen te bewaren ?

God heeft Abraham, uit het geslacht van Sem, geroepen, om de vader te worden van een volk, waardoor alle volken zouden gezegend worden.

a. Geslachtsregister van Sem tot Abraham, Gen. 11 ; 11—27,

b. Nimrod uit het geslacht van Cham. Gen. 10 : 8—10.

-ocr page 15-

11

Be getchiedeni* van Job, tijne yodwrucht, beproevingen en yemoediitemming, Job 1:1—2 ; 8; tijne huinvrouto, 2:9, 10; zijne vrienden Eli/at, BiU dad, Zofar en Mihu, 2:4—37:24; xijne her-êtelling en zijn geluk, 88 :1—42 :17.

§ 3.

TAN DB ROEPING VAN ABRAHAM TOT DEN UITTOCHT DEE ISRAËLIETEN UIT EGYPTE.

(Gen. 11: 31—Exod. 12:51.)

1. Wat heeft God eerst aan Abraham geboden? God heeft Abraham geboden, uit zijn land te gaan naar het land, dat Hij hem wijzen zou. Gen. 12:1. c. Wie wat de vader en me waren de twee broeden van Abraham? Gen. 11 : 27.

h. Wa» Ter ah godvruchtig, en is hij ook in Kanadn gekomen? Joz. 24 : 2. Gen. 11 : 82.

c. Ging Abraham rechtstreek* uit Ur der Chaldeën naar Kanoan9 Gen. 11: 31. 12 : B.

i. Hoevele jaren vóór de geboorte van omen Heer leefde Abraham^

2. Wat is de eerste belofte, die Abraham van God ontving?

God zeide tot Abraham: Ik zal u tot een groot Tolk maken en u zegenen, en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden. Gen. 12 : 2, 3.

a. Hoe heetten Abraham en Sara eerste Gen. 17 : 6, 6, 15, 16.

3. Roe oud was Abraham, toen hij in het land Kan aan kwam?

Abraham was 75 jaren oud, toen hij in Kanaan kwam met zijne huisvrouw Sara en zijn neef Lot «. Waar ligt Kanadn?

i. Wiens zoon was Lot, en is hij in Kanaan lij Abraham gebleven? Gen. 11:27. 13:5—13.

-ocr page 16-

12

c. Wat overkwam Lot, nadat hij ziek van Abraham had geseheiden? Gen. 14 ; 12. 18 : 20. 19 : 30. Luk. 17 : 28, 29, 32.

d. Waartoe tonderde God Abraham van Lot af? Gen. 13 : 14—17.

4. Welke helofie ontving Abraham van God in Kanadn ?

Abraham ontving in Kanaan van God de belofte, dat hij een zoon zou hebben, en dat diens nakomelingen Kanaan zouden bezitten.

a. Waarom, heet deze nakomelingschap het volk der Hebreen? Gen. 14:13.

5. Is Abraham gedurende zijn geheels leven in Kanadn gebleven?

Abraham is voor een tijd naar Egypte getogen, omdat er een hongersnood in Kanaan was, en eenige jaren later naar Gerar bij Abimelech.

a. Wat overkwam Abraham in Egypte? Gen. 12 :10—20.

b. Wat overkwam Abraham bij Abimelech? Gen. £0 ; 1.

6. Heeft God Abraham zeer gezegend?

Abraham was zeer rijk in vee, in zilver en in

goud, en zoo machtig, dat hij 318 gewapende mannen onder zijne dienstknechten had.

a. Hoe heeft Abraham zijne macht gebruikt ten behoeve van Lot? Gen. 14 : 12—16, 21—24.

b. Welke ontmoeting had Abraham met Melchizedek, den Koning van Salem? Gen. 14 : 18—20.

7. Vervulde God al zijne beloften spoedig aan Abraham ?

Ofschoon God tot Abraham gezegd had, dat zijne nakomelingschap talrijk zou zijn als het staf dei-aarde en als de sterren des hemels, werd toch zijn huwelijk langen tijd niet met kinderen gezegend.

«. Waarom wachtte God langen tijd met de vervulling van zijne belofte?

b. Hoe wat Abraham er onder gestemd, dut hem geen zoon geboren werd?

8. Wie was Abrahams oudste zoon?

De oudste zoon van Abraham was Ismaël, hem

-ocr page 17-

13

geboren uit Hagax, de dienstmaagd van Sara, toen hij 86 jaren oud was.

a. Waarom was het niet goed te keuren dat Sara hare dienstmaagd Hagar aan Abraham tot vrouw gaf?

9. Wat heeft God voor al de nakomelingen van Abraham ingesteld?

God heeft de besnijdenis ingesteld als het teeken van zijn verbond met Abraham en diens geslacht.

a, Hoe oud was Abraham, toen hij met gijn hui* besneden toerd? Gen. 17 : 24—37.

b. Hoe vernam Abraham, dat God zijne beloften niet in Ismaël vervullen zou? Gen. 17 : 16—21.

10. Is Hag ars zoon de vader geworden van het volk, dat Kan aan beërven zou?

De vader van het volk, dat Kanaan beërven zou, is Izaak geweest, de zoon van Sara, geboren toen zij 90 jaren en Abraham 100 jaren oud was.

11. Wat is van Ismaël geworden na Izaaks geboorte?

Ismaël heeft met zijne moeder Abrahams tenten

moeten verlaten. Gen. 21 : 14—21.

a. Wat was de aanleiding tot de wegzending van Hagar en Ismail, en waarom was dete wegzending noodig ? Gen. 21 : 9—12.

b. Heeft God Ismaël ook gezegend? Gen. 17: 20. 21:13.

12. Wanneer is Abrahams geloof op de zwaarste proef gesteld*

Abrahams geloof is op de zwaarste proef gesteld, toen God hem gebood, zijnen zoon Izaak tot een brandoffer te offeren. Gen. 22 : 1, 2.

13. Heeft Abraham zijnen zoon Izaak tot een brandoffer geofferd?

Abraham nam zijnen zoon Izaak, en was gereed, om hem aan God te offeren, toen God het verhinderde. Gen. 22 : 3—14.

a. Gods belofte aan Abraham na deie betooning van gehoorzaamheid. Gen. 22 :15—18.

14. Hoe oud was Abraham, toen hij stierf?

Abraham is in den ouderdom van 175 jaren

gestorven, nadat hij eene begraafplaats in Kanaan

-ocr page 18-

14

gekocht, eene vrouw voor Izaak gezocht, en zich na Sara\'s dood met Ketura in den echt begeven had.

a. Wat heeft Ood tot Abraham gezegd aangaande dat gedeelte zijner nakomelingschap, dat Kanaan beërven zou ? Gen. 15 : 13—16. Vgl. 17 : 16.

b. Hoe oud teas Sara, toen zij stier ft Gen. 23 :1.

c. Waarom kocht Abraham de begraafplaats Machpetat Gen, 23 : 3—18.

d. Miëzers tocht naar Bethuël. Gen. 24.

e. Hébben de zonen van Ketura ook met Izadk geërfd? Gen. 25 ; 5. 6.

f. Abraham» eeretitel. 2 Kron. 20 : 7. Rom. 4 : 11. Jak. 2 : 23.

15 Is Izaaks huwelijk met kinderen gezegend?

Nadat Izaak 20 jaren met Rebekka gehuwd was

geweest, werden hem op zestigjarigen leeftijd tweelingen geboren, Ezau en Jakob,

16 Wat heeft God vóór de geboorte van Ezau en Jakob van hen gezegd?

Reeds vóórdat Ezau en Jakob geboren waren, heeft God gezegd, dat de oudste den jongste zou dienen,

17. Heeft Izaak zijn zoon Jakob als den erfgenaam der belofte gezegend?

Izaak had Ezau lief, en wilde hem zegenen, maar door Rebekka is dit verhinderd, zoodat Jakob, 77 jaren oud, den aartsvaderlijken zegen heeft ontvangen.

a. Wat deed Rebekka, om te voorkomen, dat Ezau door Izadk werd gezegend? Gen. 27 : 1—29.

b. Wat had Jakob gedaan, om de vervulling van God* belofte in de hand te verken? Gen. 25: 29—34.

c. Hoe moeten wij over Ezau oordeelen? Gen. 26 ; 34, 35. 27 : 41. Hebr, 12 : 16, 17.

d. Beschuldigde Ezau zijnen broeder te recht, dat hij hem tweemalen bedrogen had? Gen. 27 : 36.

18. Is het gedrag van Rebekka en Jakob jegens Izaak goed te keuren*

Rebekka\'s gedrag tot verkrijging van den zegen voor Jakob is evenmin goed te keuren, als dat Jakob zijnen vader misleid heeft.

a. 1* er niets tot verschooning van Rebekka en Jakob te neggen?

-ocr page 19-

15

b. Heeft het misleiden van Jzaak ook onaangename gevolgen voor Rtbekka en Jakob gehad? Gen. 27 :42—45.

19. Hoe was Izaak tegen Jakob gestemd, nadat hem gebleken was, dat hij misleid was?

Izaak heeft den zegen, dien hij aan Jakob gegeven had, bevestigd, en hem op aanraden van Rebekka naar haren broeder Laban gezonden. Gen. 28 : 1—5.

20. Wat beloofde God aan Izadk ?

God herhaalde aan Izaak de belofte, die Hij aan Abraham gedaan had. Gen. 26 : 3—5, 24.

«. Bleef Izaak altijd in Kanaan wonen, en nat over-kwam hem te Oerar? Gen. 26 : 7—23.

21. Heeft God den zegen, dien Jakob zich van zijnen vader had toegeëigend, ook bevestigd!\'

God heeft den zegen, dien Jakob zich van zijnen vader toegeëigend had, bevestigd, door aan hem de beloften te vernieuwen, welke Hij aan Abraham en Izaak had gegeven. Gen. 28:10—18. 35:11, 12.

a. Welke belofte deed Jakob, nadat God hem ie Bethel verschenen was? Gen. 28 : 20 — 22. 35 : 14, 15.

22. Hoe is het Jakob bij Laban gegaan?

Jakob heeft Laban twintig jaren gediend, eerst

zijne oudste dochter Lea, vervolgens zijne tweede dochter Rachel tot vrouw bekomen, en zich grooten rijkdom verworven.

a. Heeft Laban Jakob eerlijk behandeld? Gen. 31; 38-42.

5. Wat kon Jakob uit Labans oedriegtlijke handelwijze voor zichzelven leeren ?

c. Hoe heeten de twee bijwijven, die Jakob behalve zijne beide vrouwen had? Gen. 35 : 25^ 26.

d. Hoe was Laban bij het zien van Jakobs voorspoed jegens hem gezind? Gen. 31 : 2.

23. Waarom verliet Jabob zijnen oom Laban?

Na twintig jaren bij Laban gewoond te hebben,

beval God aan Jakob, terugtekeeren naar het land zijner vaderen en naar zijne maagschap. Gen. 31; 3.

24. Is Jakob behouden in het land zijner vaderen teruggekomen ?

God heeft Jakob verlost uit de hand van Laban,

-ocr page 20-

16

die hem vervolgde, en uit de hand van Ezau, die hem te gemoet trok. Gen. 33 ; 18—20.

a. Is het goed te keuren, dat Jakob in stilte Laban ontvlood? Gen. 31 ; 1?—33.

b. Wat deed God, om Laban uit Jakois hand te redden, en hoe zijn Laban en Jakob van elkander gescheiden? Greu. 31 : 23—55.

c. Hoe was Jakob gestemd hij de nadering van Ezau. en wat deed hij, om Ezau met zich te verzoenen? Gen. 32 ; 1—33.

d. Hoe heeft Ezau Jakoh ontvangen? Gen. 33: 1—16.

e. In Ezau in Kanaan blijven wonen, en welk volk it uit hem voortgehrmen ? Gen 36 : 6—9.

f. Heeft Jakoh zijnen vader Izadk nog weder gezien? Gen. 35 : 37—39.

25. Welken naam heeft God aan Jakob gegeven op zijnen terugtocht naar Kanaan ?

God heeft aan Jakob den naam gegeven van Israël, waardoor Jakobs nakomelingen Israëlieten heeten. Gen. 35 : 10.

a. Hoe is God aan Jakob verschenen in den nacht, in welken Hij Jakobs naam veranderde? Gen. 33:24—32.

26. Hoevele kinderen heeft Jakob gehad?

Jakob heeft, behalve ééne dochter, twaalf zonen

gehad, namelijk: Ruben, Simeon, Levi, Juda, Issaschar, Zebulou, Dan, Nafthali, Gad, Aser, Jozef en Benjamin.

a. Wie van deze twaalf zonen waren uit Lea, wie uit Rachel, wie uit Bilha, wie uit Zilpageboren? (Gen. 35 : 33—36) en wie van hen was de stamvader van koning Davids, geslacht ?

27. Waren de kinderen van Jakob hem altijd eene oorzaak van vreugdequot;!

Jakob heeft veel verdriet gehad door hetgeen met zijne dochter Dina en zijnen zoon Jozef is gebeurd, zoowel als door hetgeen Ruben, Simeon en Levi hebben gedaan. Vgl. Gen. 34:27—30.

28. Vit welken zoon van Jakob is het volk voortgekomen, waardoor al de geslachten der aarde zouden gezegend wordtn?

-ocr page 21-

17

Jakobs twaalf zonen zijn de stamvaders van het volk Israël.

29. Is Jakob met zijn huisgezin in Kanaan blijven wonen?

Jakob is met zijn huisgezin uit Kanaan vertrokken naar Egypte. Vgl. Gen. 15 : 13.

30. Wat heeft aan Jakob aanleiding gegeven, om Egypte tot woonplaats te verkiezen?

De geschiedenis van Jozef is de aanleiding geweest, dat Jakob zich met zijn huisgezin in Egypte heeft gevestigd.

31. Wat is met Jozef gebeurd*

Jozef is door zijne broeders als slaaf verkocht en daarna weggevoerd naar Egypte, waar hij eerst in vernedering is geweest, maar vervolgens tot hoog aanzien en groote macht is gekomen.

a. Hoe oud was Jozef, toen hij ais daaf verkocht werd? Gen 37 : 2.

b. Bij vtelke gelegenheid en door wie werd hij als slaa f verkocht? Gen. 87 : 12—28.

c. Waarom, werd Jozef door zijne broeder» gehaat? Gen. 37 : 3—11.

d. WMe houding namen Jozefx broeden na zijne wegvoering tegenover hunnen vader Jakob aan t Gen. 37 : 29—35.

e. Hoe ging het Jozef eerst in Egypte? Gen. 39 : 1 — 6.

f. Waardoor is Jozef in de Effyptieche gevangenis gekomen? Geu. 39: 19, 20.

g. Wat heeft Jozef door zijne wegvoering naar Egypte, en uit zijne gevangenschap in dat land, kunnen leer en ?

h. Hoe ging het Jozef in de gevangenis, nadat hij er onschuldig in gekomen was? Gen. 39 : 21—23

32. Hoe heeft Jakob door Jozef aanleiding gekregen, om naar Egypte te vertrekken?\'

Nadat Jozef in Egypte tot hoog aanzien en groote macht gekomen was, liet hij zijnen vader door zijne broeders uitnoodigen om derwaarts te komen.

a. Hoe is Jozef uit de gevangenis aan het hof van koning Farao gekomen? Gen. 40: 1—41 : 14.

b. Welke Macht werd door den koning van Egypte aan Jozef gegeven, en hoe oud was hij, toen hij onder-

DOEDES, Handl. Bijl). Gesch. 3

-ocr page 22-

18

honing von Egypte werd? Gen. 41:15—45. 42 :1—5.

c. Waardoor is Jozef het eerst weder in aanraking met zijne broeders gekomen? Gen. 43: 1—5.

d. Hoe heeft Jozef zijne broeders, voordat hij zich aan hen hekend maakte, ontvangen? Gen. 42 : 6—44 : 34.

e. Hoe ontdekte Jozef zich aan zijne broeders? Gen. 45 : 1—15.

f. Vond de koning van Egypte goed, dat Jozef» familie zich in Egypte zou neerzetten? Gen. 45 : 16—20.

g. Hoe heeten de heide zonen van Jozef, die hem, na zijne verheffing tot onderkoning, geboren werden? Gen. 41 : 50—52.

33. Hoe oud was Jakob, toen hij naar Egypte toog ?

Jakob was honderd en dertig jaren oud, toen hij

met zijn huisgezin naar Egypte toog, en heeft zeventien jaren in het land Gosen geleefd. Gen. 47 : 28.

a. Hoe ontving Jakoh het hericht, dat hem van Jozef gebracht werd? Gen. 45 : 31—38.

h. Had Jakoh, toen hij naar Egypte trok, grond om te gelooven, dat dit naar Gods wil was? Gen. 46 : 1—4.

c. Hoe was de ontmoeting van Jakoh en zijnen zoon Jozef? Gen. 46 ; 3S—30.

d. Hoe is Jakoh met de zijnen door den Egyptischen koning ontvangen ? Gen. 47 : 5—10.

e. Hoe heeft Jozef gedurende den hongersnood voor Egypte gezorgd? Gen. 47 : 13—26.

34. Wat heeft Jakoh merkw aardigs op het laatst van zijn leven gedaan?

Jakoh heeft kort vóór zijnen dood zijne twaalf zonen gezegend, nadat hij Jozefs beide zonen, Ma-nasse en Ephraim, in den rang zijner eigene zonen had opgenomen.

a. ff al gebeurde er merkwaardigs bij gelegenheid, dat Jakob Jozef» beide zonen zegende? Gen. 48 : 1—20.

h. Wat heeft Jakob gezegd tot zijne zonen, teen hi hen zegende? Gen. 49:1—38.

c. Heeft Ruben den vollen zegen des eerstgeboren toon» ontvangen ?

d. Waar wemelde Jakob begraven te worden? Gen. 47 : 29—31. 49 : 29—83.

35. Waartoe heeft het vertrek van Jakobs huisgezin uit Kanadn naar Egypte kunnen Henen*

-ocr page 23-

19

Door het vertrek van Jakob uit Kanaan naar Egypte konden de kinderen Israëls het land Kanaan later als een geschenk uit Gods hand ontvangen.

36. Hoe is het de zonen van Jakob gegaan in JEgypte, gedurende Jozefs leven?

Daar Jozef alles aan zijne broeders vergeven had, konden zij in vrede leven, terwijl zij zich in Gosen zeer vermenigvuldigden, en er als bezitters in woonden. Gen. 47 : 27.

o. Wat zeiden Jozefê broeders, nadut Jakob begraven was? Gen. 50 : 15—18.

6. Wat verklaarde Jozef aan zijne broeders na Jakobt dood? Gen. 50:19—21.

c. Hoe oud is Jozef geworden? Gen. 50; 32, 23.

d. Wat liet Jozef zijne broeders beloven met betrekking tot zijn gebeente^ Gen. 50:24, 25.

37. Hoe is het de Israëlieten in Egypte gegaan na den dood van Jozef en zijne broeders?

De Israëlieten zijn, na den dood van Jozef en zijne broeders, meer en meer verdrukt geworden door de Egyptenaars.

a. Waarom was deze verdrukking heilzaam voor de Israëlieten ?

38. \'Waarom verdrukten de Egyptenaars de Israëlieten ?

De koning van Egypte vreesde, dat de Israëlieten de bondgenooten zijner vijanden zouden worden en over Egypte zouden heerschen. Exod. 1: 6—11.

39. Waarin bestond de verdrukking der Israëlieten door de Egyptenaars?

De Egyptenaars deden de Israëlieten dienen in allerlei zwaren dienst, zoodat zij hun het leven verbitterden.

40. Verminderde het getal der Israëlieten door de verdrukking der Egyptenaren*

Hoe meer de Israëlieten door de Egyptenaren verdrukt werden, des te meer vermeerderde hun getal, zoodat de verdrukkers er verdrietig over werden.

41. Welken maatregel nam de koning van Egypte, om de vermeerdering der Israëlieten tegen te gaanf

3*

-ocr page 24-

20

De koning van Egypte gebood, dat de Israëlietische kinderen van het mannelijk geslacht bij hunne geboorte in de rivier zouden geworpen worden. Exod. 1: 22.

42. Is er geen einde gekomen aan de verdrukking van de Israëlieten door de Egyptenaren ?

God heeft de Israëlieten eindelijk uit het land der dienstbaarheid uitgevoerd door Mozes.

43. Wie was Mozes /

Mozes, uit den stam van Levi, was de zoon van Amram en Jochébed, en is opgevoed aan het hof des konings van Egypte.

44. Hoe kwam Mozes aan het hof van den Egyp-tischen koning ?

Mozes was eerst door zijne moeder drie maanden verborgen, maar daarna aan den oever der rivier nedergelegd, waar hij gevonden is door des konings dochter, die hem tot haren zoon heeft aangenomen.

a. Hoe\' heeien Motes\' zuster en broeder? Num. 26—59.

h. Waarom en hoe legde Jochehed haar kind aan den oever der rivier, en hoe vond de dochter des konings het biezenkiitje? Exod. 2:3—9.

c. Werd Mozes terstond aan het hof dts konings opgenomen? Exod. 2 : 10.

d. Was het heilzaam voor Mozes, dat lij aan het hof des konings opgevoed werd?

45. Is Mozes altijd aan Farao\'s hof gehlevtn?

Mozes moest op zijn veertigste jaar Egypte verlaten, omdat Farao hem zocht te dooden, daar hij eenen Egyptenaar verslagen had. Exod. 2: 11—15.

a. Wat bewoog Mozes, den Egyptenaar te verdaan?

h. Wat kon Mozet leeren uit de gevolgen van zijnen doodslag ?

46. Waar ging Mozes heen, toen hij Egypte verlaten moest?

Mozes vlood uit Egypte naar^Midian, waar hij bij Jethro heeft gewoond, en zich met diens dochter Zippora in het huwelijk heeft begeven.

o. Welke ontmoeting,r had Mazes, ra toen hij in Midian hoam? Exod. 2:15—21.

-ocr page 25-

21

b. Heeft Moze» ook kinderen uit zijn huwelijk met Zippora gehad? Exod. 18; 3, 4.

47. Wat is met Moze* gebeurd, nadat hij vele jaren in Midian had vertoefd.

Toen Mozes tachtig jaren oud was, verscheen de Engel des Heeren hem bij Horeb, in eenen brandenden braambosch, en zond hem naar Farao, om de Israëlieten te verlossen.

a. Wat was hei eerste, dat de Engel des Hoeren uit den brandenden hraamhosch Matei toeriep? Exod. 3 :1-B.

h. Wat motst Motes tot de Israëlieten omtrent God teggen? Exod. 8 : 13—16.

48. Was Mozes terstond bereid, om op Gods bevel naar den koning van Egypte te gaan?

Mozes zocht eerst allerlei uitvluchten en voorwendsels, om zich te onttrekken aan den last, dien God hem opleide, maar heeft eindelijk toch gehoorzaamd.

a. Wat zeide Mozts om zich te onttrekken, en Kat deed God om zijne bedenkingen weg te nemen. Exod. 3 ; 11—4 : 17.

h. Waardoor ttelde God Mozes gerust in Midian? Exod. 4 : 19.

49. Walt; moest Mozes tot den quot;koning van Egypte

zeggen ?

Mozes moest tot den koning van Egypte zeggen: De Heer, de God der Hebreën, is ons ontmoet; zoo laat ons nu toch gaan den weg van drie dagen in de woestijn, opdat wij den Heer onzen God offeren. Exod. 3:18.

50. Door wien mocht Mozes vergezeld worden, toen hij naar Faraö ging

Op Gods bevel werd Mozes vergezeld door zijnen broeder Aaron. Exod. 4 : 14—16, 27. 7:1, 2.

51. Hoe werden Mozes en Aaron door de Israëlieten en door den koning van Egypte ontvangen f

Mozes en Aaron vonden geloof bij de Israëlieten, maar geen gehoor bij den koning van Egypte. Exod. 4: 31. 5:2.

a. Had God dit ook toortegd? Exod. 3: 18», 19.

b. Wat was voor de Israëlieten het gevolg dtr zending

-ocr page 26-

22

ca» Mazes en Aaron tot den koning van Egypte?\' Exod. B : 6—19.

. Hoe droegen de Israëlieten de verzwaarde verdrukking? Exod. 5 ; 20, 21. 6:8.

d. Wat liet God tot de Israëlieten in deze verdrukking zeggen? Exod. 6: B—7.

52. Zijn de Israëlieten eindelijk verlost geworden f\' Nadat God 10 plagen over Egypte had doen komen,

liet de koning de Israëlieten eindelijk vertrekken.

0. Welk teeken deden Mozes en Adron voor den koning van Egypte, voordat de 10 plagen kwamen? Exod. 7; 9—18.

1. Hoe gedroegen de Egyptenaar» zich jegens Mozes en de Israëlieten bij hunnen uittocht? Exod. 11:3. 12 : 33, 36.

c. Gingen de Israëlieten zonder eenige have uit Eaypte?\' Exod. 3 : 21, 22. 12 : 3B, 36.

53. Welke tien fjlagen heeft God over Egypte doen-komen ?

God heeft de volgende 10 plagen over Egypte doen komen: 1. het water der rivier werd in bloed veranderd; 2. er kwam eene menigte kikvorscheu;

3. het stof werd in eene menigte muggen veranderd;

4. er ontstond eene menigte van ongedierte; 5. er ontstond eene zeer zware pest; 6. menschen en beesten werden met booze zweren bezocht; 7. het land werd met hagel en bliksem geplaagd; 8. er kwam eene menigte sprinkhanen; 9. er was drie dagen lang eene dikke duisternis; 10. alle eerstgeborenen in de huizen en van het vee der Egyptenaren stierven.

Aanmerking. Onze Staten-vertaling spreekt bij de derde plaag van „luizen.quot; Het Hebreeuwsche woord doet echter denken aan muggen, of eene soort vau stekende vliegen. Zoo is die plaag ook nog veel grooter.

a. Wat deden de Egyptische toovenaars hij de eerste twee plagen, en wat hij de derde plaag? Exod. 7: M. 8: 7, 18, 19.

h. Heliben de Israëlieten ook van die plagen te lijden gehad? Exod. 8:22, 23. 9 : 4, 6, 26. 10 : 28» 11: 5—7.

-ocr page 27-

23

c. Verhinderden de Egyptenaar! den uittocht der Israëlieten, zoo ah hun koning ? Exod. 10: 7.

54. Wat gebood God de Israëlieten, voordat de tiende plaag kwam ?

De Israëlieten moesten, voordat de tiende plaag kwam, voor ieder huisgezin een lam nemen, het slachten, en het bloed strijken aan den bovendorpel en de zijposten van het huis, waarin het zou gegeten worden.

a. De instelling en de beieekenit van het Pascha. Exod, 12: i—27, 41—49. 13 : 5—10. (Vergelijk 1 Kor. 5:7.)

55. Hoe groot was het getal Israëlieten, dat uit Egypte trok?

De Israëlieten waren omtrent zes honderd duizend manoen, behalve de kinderen, toen zij met veel vermengd volk en schapen en runderen uit Egypte trokken.

56. Boe vele jaren waren hij den uittocht uit Egypte verloopcn, sedert Jakob in Egypte gekomen was?

Sedert Jakobs komst in Egypte waren, bij den uittocht uit Egypte, 430 jaren verloopen. Exod. 12; 40.

57. Hoe moest Israël zich altijd \'beschouwen?

Israël moest zich altijd beschouwen als een volk,

verlost door den Heer. Deut. 33 : 29.

-ooo-

§ 4.

VAN DEN UITTOCHT DEE ISBAËLIETEN UIT EGYPTE TOT KONING SAUL.

Tot het jaar 1085 vóór Christus.

(Exod. 13 : 17—1 Sam. 8 : 4.)

1. Zijn de Israëlieten langs den kortsten weg uit Egypte naar Kan aan getrokken ?

God heeft de Israëlieten niet langs den kortsten weg, maar door de Roode zee, naar Kanaan doen trekken.

o. Waarom voerde God de Israëlieten niet langs den kortsten weg? Exod. 13 : 17.

h. Hoe wees God aan de Israëlieten den weg, dien zij gaan moesten? Exod. 13 : 21, 22. 40 : 34—38.

2. Hebben de Israëlieten op hunnen tocht geen overlast van de Egyptenaars gehad?

-ocr page 28-

24

De koning van Egypte joeg de Israëlieten achterna, maar is met zijn leger in de Roode zee omgekomen, nadat de Israëlieten er behouden waren doorgekomen.

a. Hoe zijn de Israëlieten door de Roode Zee gekomen? Exod. 14 : 13—22.

b. Welk lied, zongen Mozes en de kinderen Israels tot eer van God na hunne verlossing? Exod. 15 :1-19.

3. Waarvoor verklaarde God Israël te houden?

God zeide tot Israël, dat het zijn eigendom uit

alle volken zijn zou, Hem tot een priesterlijk koninkrijk en tot een heilig volk. Exod. 19:5, 6.

4. Waar kwamen de Israëlieten, toen zij door de Roode zee gegaan waren f1

Na den doortocht door de Roode zee kwamen de Israëlieten in Arabië, daarna aan de zuidzijde van Kan a an.

5. Hoe heeft God voor het levensonderhoud der Israëlieten in de woestijn gezorgd?

God heeft de Israëlieten in de woestijn gevoed met manna, en hen ook, als zij het noodig hadden, van water voorzien.

a. Van waar hadden de Israëlieten het manna? Exod. 16 : 4—26, 31—35. (Vgl. hierbij Joh. 6 : 29—35, 41 , 47—59.)

h. Van waar hadden de Israëlieten het water in de woestijn? Exod. 15 : 24—27. 17 : 1—7. Num. 20: 7 — II. (Verg. hierbij Joh. 4: 10—14.)

6. Waren de Israëlieten dankbaar voor de zorg, waarmede God hen leidde?

De Israëlieten hebben op velerlei wijze gezondigd tegen God, op hunnen tocht naar het beloofde laad, en zich daardoor velerlei ellende op den hals gehaald.

«. Exod. 15 : 24—27. 16 : 2 enz. 17 :1—7. Num. 11 : 1—34. 14:1—10, 39—45. 16:1—35, 41—49. 20 : 1—12. 21 : 4—9. 25 : 1.

7. Waarmede zijn de Israëlieten door God in de woestijn vereerd geworden?

God heeft met de Israëlieten een verbond gemaakt bij den berg Sinaï, en hun zijne wet gegeven, opdat zij haar zouden onderhouden en gezegend worden.

-ocr page 29-

25

a. Waarin bestond dit verhond? Deut. 26; 17, 18. (Verg. hierbij Hebr. 7 : 23. 8 : 6—13.)

8. Wanneer heeft God zijne wet aan Israël gegeven ?

God heeft de wet der tien geboden aan Israël gegeven op den 50ei1 dag na hunnen nittocht uit Egypte.

а. Hoe moest Israel zich voorbereiden voor het ontvangen van de wet? Exod. 19 ; 10—14.

h. Onder welke teehnen qaf God de wet der 10 ye-hoden aan Israël? Exod. 19 : 10—18.

9. Welke zijn de tien geboden der ivct, die God aan Israël gegeven heeft?

De tien geboden der wet, die God aan Israël gegeven heeft, zijn de volgende:

1. Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben,

2. Gij zult u geen gesneden beeld, noch eenige gelijkenis maken van heigeen boven in den hemel is, noch van hetgeen onder ojgt; de aarde is, noch van hetgeen in de wateren onder de aarde is. Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen. Want -ik, de Heer uw God y ben een ijverig Godgt; die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen y aan het derde en aan het vierde lid der genen, die mij haten, en doe barmhartigheid aan duizenden der genen, dxê mij liefhebben en mijne geboden onderhouden.

3. Gij zult den naam des lie er en uws Gods niet ijdelijk gebruiken, toani de Heer zal niet onschuldig houden die zijnen naam ijdelijk gebruikt,

4. Gedenkt den sabbatdag, dat gij dien heiligt. Zes dagen zitli gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sab\' bat des Heeren, uws Gods; dan zult gij geen werk doen y gij, noch uw zoon, noch uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch uwe dienst* maagd, noch uw vee, noch uw vreemdeling, die in uwe poorten is. Want in zes dagen heeft de Heer den hemel en de aarde gemaakt, de zee en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage, daarom zegende de Heer den sabbatdag en heiligde hem,

5. Eert uwen vader en uwe moeder, opdat uwe dagen verlengd worden in het land, dat de Heer, uw God, u geeft,

б. Gij zult niet doodslaan %

7. Gij zult niet echtbreken,

8. Gij zult niet stelen,

9. Gij zult geen. valsche getuigenis spreken tegen uwen naaste, 10. Gij zult niet begeer en uws naasten huis; gij zult niet begeeren

uws naasten vrouw, noch zijnen dienstknecht, noch zijne dienstmaagd, noch zijnen os, noch zijnen ezel, noch iets, dat uws naasten is,

a. Waar vinden wij de wet der tien oeboden ? Exod. 20 : 3-17. Deut. 5 : 7—21.

4

BOEDES, Sandl. Bijl. Gesch.

-ocr page 30-

26

b. Hoe is het oude Verhond na de wetgeving op Sinat int/eicijd? Exod. 24: 4—8. (Vgl Hebr. 9 ; 11, 12.)

c. Mochten de Israëlieten zich met eene uitwendige vervulling van deze wet tevreden ttellen? Deut. 10 :12-16,

d. Wat is het hoofdgebod der Wet? Deut. 6 : 5. Lev. 19 : 18 (Verg. hierbij Matth. 22 : 35—40 en Joh. 13 : 34.)

e. Hoe kon de Wet dienen tot voorbereiding voor de komst van onzen Heer Jezus Christus?

10. Hadden de Israëlieten geen andere geboden, dan deze tien, te onderhouden\'!

Mozes heeft op Gods bevel aan Isi-aël eene menigte geboden en instellingen gegeven, die met de wet der tien geboden in nauw verband stonden.

11. Heljhen de Israëlieten, nadat zij de wet der tien geboden ontvangen hadden, haar gehoorzaamd?

Keeds kort, nadat de Israëlieten de wet der tien geboden ontvangen hadden, maakten zij zich aan beeldendienst schuldig, en ook later hebben zij Gods wet dikwijls overtreden. Deut. 9:7.

a. Hoe zijn de hrai-lieten tot de vereering van het gouden kalf gekomen? Exod. 32 : 1—6.

b. Hoe zijn zij vonrViunnen beeldendienst in de woestijn gestraft? Exod. 32 : 7—35.

12. Waarom heeft God juist de Israëlieten gemaakt tot een volk, waardoor Hij alle volken zou zegenen?

God heeft zich de Israëlieten tot een heilig volk verkoren, om zijne genade en getrouwheid te verheerlijken. Deut. 7 : 6—8. 9 : 6.

a. Hoe miest Israël, als het in Kanadn gekomen was, Gods genade en getrouwheid gedenken? Deut. 26; 1-11.

13. Reeft God ook bepaald, hoe de Israëlieten Hem openlijk moesten vereeren?

God heeft den tabernakel aangewezen als de plaats, waar Hij openlijk vereerd moest worden door de Israëlieten, en heeft den offerdienst onder hen ingesteld naar vaste wetten.

14. Hoc was de tabernakel ingericht?

De tabernakel was verdeeld in twee deelen, het

-ocr page 31-

27

heilige en het heilige der heiligen, omringd door eene open ruimte, die het voorhof genaamd werd.

a. Beschrijving van den tabernakel, Exod. 26 ; 1—83. 27 : 9—18.

h. Wie hebben den tabernakel gemaakt, en vanwaar verkreeg men de bouwstoffen er voor? Exod. 31 ; 2—6. 35 : 4—36 ; 8.

c. Rad ieder den vrijen toegang tot het heilige en het heilige\'jler heiligen ?

15. Welke voorwerpen trékken in den tabernakel vooral onze aandacht?

In den voorhof: het brandoffer-altaar en het koperen waschvat. In het heilige: het gouden reukaltaar, de kandelaar met de zeven lampen en de tafel der toonbrooden. In het heilige der heiligen: de ark des verbonds met het verzoendeksel, en in de ark de tafelen der wet.

a. Het brandoffer-altaar, Exod. 27 :1—8, het koperen toaschvat. Exod. 30 : 18—21.

b. Het reukaltaar, Exod. 30:1—10; de kandelaar met de zeven lampen, Exod. 25 :31—39; de tafel der toonbrooden, Exod. 25 : 23—30.

c. Be ark dei verhond», Èxod. 25 : 10—16, het ver-toendeksel, Exod. 25 : 16—22.

16. Hoeveel soorten van offers waren er in den Mozaischen offerdienst?

Er waren in den Mozaischen offerdienst drie soorten van offers: brandoffers, zoenoffers en dankoffers.

a. Kan men de offers ook op eene andere wijze in soorten verdeelen?

17. Mochten quot;alle Israëlieten met hunne offert vrij tot God gaan?

Geen Israëliet mocht met offeranden tot God naderen zonder bemiddeling der priesters.

18. Wie waren als priesters aangewezen?

God heeft het geslacht van Aaron afgezonderd als het priesterlijk geslacht, en de overige nakomelingen van Levi als de dienaren en helpers der priesters.

a. Be priesters. Num. 3 : 10. 17 : 2.

ü. Be Levieten. Num. 3 : 50—53. 3: 6—8, 11—13, 45

-ocr page 32-

28

19. Wïe was onder de priesters de eerste in rang ?

Aan het hoofd der priesters stond de Hoogepriester.

o. Beschrijving van de kleeding des Hoogepriesters. Exod.

28 ; 4—39.

b. Wie is de eerste Hoogepriester geweest? Exod. 28 :1.

20. Welke waren de hooge feesten onder Israël?

De drie hooge feesten voor Israël waren het

Paaschfeest, het Pinksterfeest en het Loofhuttenfeest. Exod. 23 : 14—17. Deut. 16 : 1—17.

a. Waren er nog andere feestdagen vastgesteld?

21. Welke dag des jaars was de belangrijkste voor Israël?

De belangrijkste dag des jaars voor Israël was de groote verzoendag, als de Hoogepriester verzoening deed van de zonden des geheelen volks.

a. Het quot;ffer des grooten venoendags. Lev. 16 ; 2—34.

22. Zijn de Israëlieten kort na den uittocht uit Egypte in Kanaan gekomen?

Toen de Israëlieten na eenen tocht van bijna twee jaren bij Kanaan kwamen, wilden zij het niet binnentrekken, waarom zij tot hunne straf nog 38 jaren in de woestijn hebben moeten rondzwerven.

a. Wal moest Muzet doen, toen de Israëlieten bij Kanaan kwame\' ? Num. 13 : 1—20.

b. Met welk bericht kwamen de mannen, die Kanaan verspied hadden, terug? Num. 13 ; 21—33.

c. Wat dtden Jozua en Kaleb, om de Isrcëlieten van toederspannigheid aflehouden ? Num. 14 : 6—9.

d. Wie zouden naar Gods oordeel Kanaan niet bitnen-trekken? Num. 14 ; 22—35. Deut. 2 ; 14.

23. Waartoe heeft htt verlengde verblijf de Israëlieten in de woestijn kunnen dienend

Door het verlengde verblijf in de woestijn hebben de Israëlieten kunnen leeren, zich voor God te verootmoedigen, en het rustig bezit van het beloofde land op den rechten prijs te stellen.

a. Heeft God de Israëlieten nog hij voortduring gezegend? Num. 21—24. 31 :1—12, 46—54. Deut. 2» ; 5, 6.

J. Wie tras Bileam, en wie verhinderde hem, Israël te vervloeken? Num. 22 : 7 enz. Joz. 13: 22. 24: 9, 10.

-ocr page 33-

29

c. Welken êtrik heeft Bileam voor de Israëlieten ge-tpar.nen? Num. 31 : 16, vgl. vs. 8.

24. Heeft Mozes de Israëlieten in Kan aan binnengeleid ?

Mozes moest sterven, voordat de Israëlieten bezit namen van het beloofde land.

a. Waarom mocht Motet de hraëlieten niet in Kanaan brengen ? Num. 20 : 7—12. Deut. 32 : 48—52.

h. Waarom is Aaron ook in de icoeityn gestorven ? Num 20 : 23—39, vgl vs. 7—12.

c. Heeft Mozes niets van het land Kanaan gezien? Num. 27 : 12—14. Deut. 34 ; 1—6.

d. Zou Mozes gaarne met de Israëlieten in Kanaan rijn getrokken ? Deut. 3 : 23—28.

e. Hoe oud was Mozes, toen hij stierf? Deut. 34 : 7.

25. Hoelang heeft Mozes aan het hoofd der Israëlieten gestaan?

Mozes heeft de Israëlieten 40 jaren lang geleid, en in dien tijd een leven gehad vol moeilijkheden en .bewijzen van Gods genade, macht en getrouwheid.

a. Moles\' herinneringen van den geheelen tocht door de woestijn. Deut 1 ; 3—4 : 40.

h. Wat lezen tcij Num. 12 : 3 van Mozes?

c. Is na Mozes onder Israël ooit een profeet opgestaan, hein gelijk? Deut. 34 : 10.

d. Wet letst gij Deut. 18 : 15?

26. Onder wiens aanvoering zijn de Israëlieten in Kanaan gekomen?

Jozua, de zoon van Nun, uit den stam van Ephraïm, heeft de Israëlieten in Kanaan geleid.

a. Wie van degenen, die uit Egypte getrokken waren, zijn in Kanaan gekomen ? Num. 26 : 64, 65. Joz. 5: 6.

b. Waren de Israëlieten talrijk bij hunnen intocht in Kanaan? Deut \'0 : 42.

c. Is Joiua door God zeiven aangesteld tot opvolger van Mozes, en welk bevel en welke belofte ontving hij van God? Num. 27 : 15—23. Joz. 1 : 1—9.

d. Welke verklaring legde het volk voor Jozua aft Joz. 1 : 16—18.

e. Is het gezag, dat Jozua hij de hraëlieten had, gelijk geweest aan dat van Mozes? Joz. 3:7. 4 ; 14.

I

-ocr page 34-

30

27. Van welke zijde zijn de Israëlieten in Kanadn gekomen ? quot; • ;f»

De Israëlitten zijn van de oostzijde in Kanaan-gekomen, de rivier de Jordaan doorgegaan, en allereerst tegen Jericho opgetrokken.

a. Was Kanaan ten goed land? Deut. 8 : 7—9.

b. Hoe heeft Jozua de stad Jericho laten verspieden, en wat it met de verspieden gebeurd? Joz. 2; 1—24.

c. Hoe zijn de hraëlieten door de Jordaan getrokktn ? Joz. 8 : 1—17. 4 : 10, 11, 15—18.

d. Welke gedenkteekenen heeft Jozua ter gedachtenis van den doorto-.ht door de Jordaan moden oprichten? Joz. 4; 1—9, 20—24.

28. Heeft het den Israëlieten veel moeite gekost Jericho in te nemen?

God heeft de stad Jericho aan de Israëlieten in handen gegeven, zonder dat zij er voor hebben behoeven te strijden.

a. Welke verschijning viel aan Jozua te leurt, vóórdat hy tegen Jericho optrok? Joz. 6:13—!5. 6:2—B.

h. Hoe is Jericho den Israëlieten in handen gevallen?\' Joz. 6 : 6—21, 24.

c. Is niemand onder Jericho\'s inwoners in het leven gespaard? Joz. 6 : 22—25.

d. Aan welke zonde heeft Achan zich schuldig gemaakt lij de inneming van Jericho, en hoe is hij gestraft ? Joz. 7 : 1—26.

e. Welken indruk maakte de verschijning der Israëlieten in Kanadn op de inwoners des lands? Joz. 2 : 9—11. 6 : 1.

29. Zijn de Israëlieten verder voorspoedig geweest in hei innemen van Kanadn?

God heeft aan de Israëlieten onder Jozua de overwinning gegeven over hunne vijanden. Joz. 10:42. 12:24. 21:44,45.

a. Hoe heihen de Israëlieten de overwinning leuaald over den Koning van Ai, Joz. 8 : 1—29, en over Adoni Ztdek met zijne bondgenooten, Joz. 10 : 1—28?

30. Hoe moesten de Israëlieten met de inwoners des lands en met den buit handelen?

-ocr page 35-

31

De Israëlieten moesten de inwoners des lands doo-den, en den buit afzonderen voor den dienst van God.

a. IPaarom moeiten de Israëlieten dfi inwoner» van Kan aan uitroeiend Exod. 23 : 32, 33. Num. 33 : 65.

h. Wat deden de Gibeonieten, om yeepaard te worden ? Joz. 9 : 3—27.

31. Wat heeft Jozua gedaan, om de Israëlieten in Kanaan met de wet des IIeer en hek end te maken?

Jozua heeft, overeenkomstig liet bevel van God, de geheele wet aan de Israëlieten voorgelezen bij de bergen Ebal en Gerizim. Joz. 8 : 33—35.

32. Hoe is Kanaan onder de stammen Israels verdeeld?

Het land ten oosten der Jordaan is gegeven aan

de stammen van Ruben en Gad en aan den halven stam van Manasse, en het land aan de westzijde der Jordaan aan de overige stammen, behalve Levi.

a. Waarom bouwden de stammen van het Overjordaansche een altaar aan de Jordaan? Joz. 22 : 10, 24, 25.

i. Wat kreeg de stum vxn Levi? Num. 18 : 24. 35: 2.

33. Waar is de tabernakel geplaatstf

De tabernakel is geplaatst te Silo. Joz. 18:1

34. Hoe oud is Jozua geworden?

Jozua is in den ouderdom van 110 jaren gestorven/ nadat hij den laatsten tijd zijns levens met de Israëlieten in rust had doorgebracht. Joz. 23 : 1—: 29.

35. Hoe heeft Israel zich in de eerste tijden na den dood van Jozua gedragen?

Israël diende God al de dagen der oudsten, die na Jozua leefden, en het werk gezien hadden, dat God aan Israël gedaan had. Joz. 24 : 31.

36. Zijn de Israëlieten na Jozua s dood altijd getrouw gebleven in den dienst ■van God?

Toen een ander geslacht was opgestaan, dat Gods werk aan Israël niet kende, keerden de Israëlieten zich tot den afgodendienst. Richt. 2:8—11.

37. Waarmede strafte God den afgodendienst der Israëlieten?

God strafte den afgodendienst der Israëlieten met verdrukking door hunne vijanden.

-ocr page 36-

32

38. Verloste God de Israëlieien niet uit de hand hunner vijanden!1

God verwekte mannen, die de Israëlieten uit de hand hunner vijanden verlosten, en onder den naam van Richteren bekend zijn.

39. Hoevele Richteren heeft God onder Israël verwekt? Veertien Richteren heeft God verwekt onder

Israël, namelijk;

1. Othniël. 6. Thola. 11. Abdon.

2. Ehud. 7. Jair. 12. Simson.

3. Samgar. 8. Jeftha. 13. Eli.

4. Debora. 9. Ebzan. 14. Samuël.

5. Gideon. 10. Elon.

40. Wat deden Othniël en Ehud?

Othniël verloste Israël van de overheersching des konings van Mesopotamië, en Ehud doodde Eglon, den koning der Moabieten. Richt. 3 : 8—30. a. Hoe verloste Sanujar zijn volk? Eicht. 3 : 31.

41. Wat deed üehóra ?

Debora, eeue profetes, liet haren krijgsoverste Barak optrekken tegen Sisera, Jabins krijgsoverste, die geheel verslagen werd. Richt. 4: 2—24. a. Welk lied is van Dehóra bewaard? Richt. 6:1.

42. Wat deed Gideon?

Gideon versloeg de Midianieten met eene kleine bende van 300 mannen. Richt. 7 : 9—22. 8 : 28.

a. Hoe verdrukten de Midianieten de kinderen Israël»; hoe is Gidton lot het rechterambt geroepen, en van waar had hij den naam van Jeruhbaal ? Richt. 6 : 2—6, 11—32.

b. Waardoor werd aan Gideon verzekerd, dat God Israël door zijne hand verlossen tou, en waarom gehruikle Gideon ilechis 800 mannen? Eicht. 6:36—40 7 :3—7.

c. Wat wilden de \'Israëlieten uit dankbaarheid jegens Gideon doen, en hoe gedroeg Gideon zich daarbij? Eicht. 8 : 23—27

d. Wat heeft Abimelech, de zoon van Gideon, gedaan? Eicht 9.

e. Wat lezen wij van Thola ? Eicht. i 0 ; 1, 2. /\'. Wat lezen wij van Jair? Eicht. 10 : 3—5.

-ocr page 37-

33

43. Wat deed Jefiha?

Joftha verloste Israël uit de hand der Ammonieten.

a. Hoe is Jeftha aan het hoofd der Israëlieten gekomen ? Richt. 11:1—11.

b. Welke belofte deed hij? Richt. 11 : 30, 31.

c. Wat wordt verhaald van zijne dochter? Richt. 11 : 34—40.

44. Waardoor is Simson vermaard?

Simson is vermaard door zijne groote lichaamskracht, met welke hij de Philistijnen bij herhaling groote schade en menige nederlaag heeft toegebracht.

a. Wat voorttide een engel vóór zijne geboorte van hem? Richt. 13:5

h. Wat heeft Simson tegen de Philistijnen ondernomen en volbracht, en hoe is hij eindelijk voor hen bezweken? Richt. 14 : 16.

45. In wélken toestand verkeerde Israël ten laaUte in de dagen der \'Richteren ?

Er heerschte ten laatste in de dagen der Richteren regeeringloosheid en wanorde onder de Israëlieten, Richt. 17 : 6. 21 : 25.

46. Wat is van Eli hekend?

Eli heeft niet voor Gods eer geijverd, zoo als het behoorde, daar hij zijne goddelooze zonen, die priesters waren, niet streng bestrafte, om welke reden hij door God gestraft is. 1 Sam. 3 ; 13.

a. Wie waren de zonen van Eli, en waaraan maakten zij tich schuldig? 1 Sam. 1 : 3. 2 : 12—17.

b. Wat liet God aan Mi zeggen? 1 Sam. 3 : 27—36.

c. Wat is, onder Eli en na zijn dood, met de ar Jee Oods gebeurd? 1 Sam. 4 : 1—11. 5 : 1 —6 : 21.

d. Hoe is Eli gestorven? 1 Sam. 4 : 12—18.

47. Wie was de laatste der Richteren van Israël?

De laatste der Richteren van Israël was Samuël,

de zoon van Elkana en Hanna.

a. Welke oelofte deed Hanna, voordat Samuel gehoien was, en waar is Samuel opgevoed? 1 Sam. 1:11,21 28.

b. Wat wordt van den jongeling Samuël getuigd? 1 Sam. 2 : 26. 3 : 19.

c. Hoe is hij door Ood tot ft of eet geroepen ? ] Sam 3 : 1—5.

DOMES, Mandl. Bijh. Oesch. 5

-ocr page 38-

34

48. Waartoe heeft Samuèl Israël opgewekt!\'

Samuël wekte de Israëlieten op, om de vreemde

goden uit hun midden weg te doen, en God alleen te dienen. 1 Sam. 7 : 3.

a. Welke verlossing werd door God aan Israël onder Samn\'él geschonken, en waar woonde hij ? 1 Sam. 7 : 7—14, 17.

h. Had het volk reden, om over Samuël tevreden te zyn? 1 Sam. ]2 : 4.

49. Waarom is na Samuël geen llichter meer opgestaan?

Daar de Israëlieten gelijk wilden zijn aan de hen omringende volken, hegeerden zij, dat een koning over hen zou worden aangesteld.

a. Waarmede drongen zij hun verzoek om eenen kening bij Samuël aan? 1 Sam. 8 : 5.

h. Hoe nam Samuël dit op? \\ Sam. 8 : 6.

50. Was het goed, dat de Israëlieten eenen koning begeerden ?

Het was eene groote zoude der Israëlieten, dat zij eeuen koning begeerden, hetgeen zij later ook zeiven erkend hebben. 1 Sam. 12 : 19.

a. Wat zeide God van den wensch der hraëlieten, om eenen koning te hebhen ? 1 Sam. 8 : 7—9.

h. Wat moest Samuël tot Itraël zeggen, voordat een koning gekozen werd? 1 Sam. 8 : 10—18.

c. Heeft God deze zonde der Israëlieten niet voor hen tid een tegen doen zijn ?

d. Hoevele jaren zijn gedurende den tijd der Ri Meren verhopen ?

TAN KONING SAUL TOT DE SCHEIDING DER TWEE KIJKEN VAN JUDA EN ISEAËL.

1085—985 vóór Chr.

(1 Sam. 9 : 1—1 Kon. 11: 43. vgl. 1 Kron. 10; 1—2 Kron. 9:31.) 1. fVie is de eerste koning van Israël geweest? Saul, de zoon van Kis, uit den stam van Ben-

-ocr page 39-

35

jamin, is het eerst door Samuël tot koning over Israël gezalfd. 1 Sam. 10 : 1.

a. Hoe ii Saul met Samuël in aanraking gekomen en tot koning verkoren? 1 Sam. 9, 10.

b. Welken raad gaf Samuël aan het volk? 1 Sam. 12 : 20—25, vgl. 13—15.

c. Waren alle Israëlieten tevreden over de keus van Saul lot koning? 1 Sam. 10 : 26, 27.

2. Hoe heeft Saul zich als koning gedragen? Eerst was Saul nederig en zachtmoedig, maar

later werd hij hoogmoedig en achterdochtig, zoodat hij van een gelukkig een ongelukkig koning werd.

a. Wat was de eerste overwinning, die Saul als koning behaalde? 1 Sam. 11 : i—11, vgl. vb. 16.

b. Wtik bewijs van edelmoedigheid gaf Saul gt; a deze overwinning? 1 Sam. 11:12, 13.

c. Aan welke ongehoorzaamheid jegens God maakte Saul zich eerst schuldig? 1 San). 13 : 7—14.

d. Wat deed Saul daarna tegen het gebod van God? 1 Sara. 15 : 1—26.

e. Waardoor werd Sauls leven later verbitterd? 1 Sara. 16 : 14.

3. Wat is voor Saul de straf zijner ongehoorzaamheid geweest ?

God heeft Samuël geboden, een opvolger van Saul uit een ander geslacht tot koning te zalven. a. Hoe heette de zoon van Saul, die hem als koning zou opgevolgd zijn? 1 Sam. 14 : 49. 20 : 30, 31.

4. Wien heeft Samuël tot opvolger van Saul moeten zalven?

David, een zoon van Isaï, uit den stam van Juda, is op Gods bevel door Samuël gezalfd tot Sauls opvolger, a. Be geichieaenis van Ruth, eene der voorouders van David. Hare gehec.htheid aan hare schoonmoeder en aan het volk Israël. Haar huwelijk met Boas Ruth I : 1—2 : 23. 4 : 9 11, 16—22.

h. Hoe wordt Bavid, 1 Sara. 13 : 14, genoemd?

c. Wat deed Bavid in zijne jeugd? 1 Sara. 16; 11. 17 : 34, 35.

d. Wat is gebeurd bij Bavids zalving? 1 Sara. 16:2-19,

e. Hoe was Simuël er onder gestemd, dat Ood Saul

5*

-ocr page 40-

36

vertcorpen had, en een ander in tijteplaai» tot koning over Israël verhaten had? 1 Sam. 15 : SI—16 : 1.

5. Hoe was Saul jegens David gezind f

Eerst was Saul goed gezind jegens David, maar later, door naijver verteerd, kon hij den dapperen en bij het volk geëerden David niet verdragen, dien hij daarom overal vervolgde.

(i. Waar door is David aan het hof van Saul gekomen ?

1 Sam. 16 ; 14—23.

h. Door «elke heldendaad is David eerst in Israëc he-roemd getcorden? 1 Sam. 17.

c. Wie teas Davids meett geliefde vriend aan Sauls hof? 1 Sam, 18 : 1, 3. 20 : 3, 17.

d. Wat ergerde Saul vooral in David, en tcelke lagen legde hij hem? 1 Sam. 18 ; 15—30. 19 ; 11 —18.

e. Waarhenen it David gevlucht, om Saul te omkomen? 1 Sam. 20—23.

f. Wat is tusschtn David, Nabal en Abigail voor-gevallen? 1 Sam. 25 : 2—42.

g. Wat is David met betrekking tol Z klag overkomen ? 1 Sam. 30.

h. Hoe gedroeg David zich jegens Saul? 1 Sam. 24—26.

6. Wat is het levenseinde van Saul geweest ? Na David vruchteloos vervolgd te hebben, heeft

Saul eindelijk, in eenen slag tegen de Filistijnen, den dood gevonilen in zijn eigen zwaard. 1 Kron. 10; 1-4. (i. Sij teie zocht Saul ten laatste raad in zijnen anynt ?

1 Sam. 28 : 7 enz.

b. Beeft Jonathan zijnen vader overleefd? 1 Sam. 31:2.

c. Juichh David over Sauls dood? 2 Sam. 1:11, 17.

7. Is David terstond na Sauls dood in het rustig bezit van den troon gekomen f

Zeven en een half jaar is David alleen over Juda koning geweest, terwijl Isbozeth, Sauls zoon, koning was over de andere stammen.

a. Door toien werd Ishoteth op den troon gebrachi?

2 Sam. 2:8, 9.

4. Hoe is Abner van het leven beroofd, en verblijdde David zich niet over zijntn dood? 2 Sam. S : 27—39.

8. Wanneer is David honing over geheel Israel geworden?

-ocr page 41-

37

Toen Isbozeth vermoord was, hebben al de stammen Israëls zich aan David onderworpen. 2 Sam. 5:1—3.

a. Boor wie igt; hbozeth vermoord? 2 Sam. 4:1—7.

h. Verblijdde David tich over Uboteth» dood? 2 Sam. 4 : 8—12.

c. Hoe gedroeg David tich tegen de overgeblevenen va» Sauls kuit? 2 Sam. 9 : 1—13.

9. Hoelang heeft David als koning geregeerd?

David heeft veertig jaren als koning geregeerd,

de eerste zeven en een halfjaar te Hebron, de overige jaren te Jeruzalem. 2 Sam. 5:4, 5.

10. Heeft David ook voor den dienst van God gezorgd?

David heeft de arke Gods naar Jeruzalem gebracht, zangers voor den dienst van God aangesteld, en ook eenen tempel willen bouwen.

a. Waarom heeft David zijn voornemen, om voor God een tempel te boutoen, niet ten uitvoer gebracht? 2 Sam. 7 : 1—15.

5. Wat heeft David ter voorbereiding van den tem-pdoouw gedaan? 1 Kron. 22 ; 1. 28 : 11. 29 : 1.

c. Wat deed David, al» dichter, voor den godt-dienst ? 2 Sam. 23: 1. {David» Ptalmen ^)

11. Welke belofte gaf God aan David met betrekking tot zijnen troon

God beloofde David, dat zijn geslacht den troon van Israël erfelijk zou bezitten. 2 Sam. 7 : 16.

a. Wat teide David, toen God hem dit beloofd had? 2 Sam. 7 : 18—29.

b. Wie is de groote Koning Israëls, die uit Davids ge»lacht is voortgekomen? Joh. 1: 50.

12. h de binnenlandsche vrede onder David niet verstoord ?

Behalve den krijg, dien David eerst tegen Isbozeth te voeren had, moest hij later strijden tegen zijnen zoon Absalom, die tegen hem opstond, maar verslagen werd.

a. Wie waren Davids kinderen? 1 Kron. 3:1.

h. Op totlke wijze verzamelde Absalom veel volks achter zich? 2 Sam. 15 : 1—6.

c. Aan welke misdaad had Ahalom zich vroeger schuldig gemaakt, en hoe heeft hij den dood gevonden? 2 Sam. 13 : 28, 29. 18 ; 1—18.

-ocr page 42-

38

w

d. Hoe gedroeg David zich gedurende Absalom» opstand, en hoe was hij gestemd na het vernemen van Ahtaloma dood? 2 Sam. 15 : 13—30. 16 : 5—14. 18 : 19—33.

e. Welke zoon van David heeft later nog te vergeeft eene poging gewaagd, om in zijns vadert plaats koning te worden? 1 Kon. 1 : 5. 2: 23—25.

ƒ. Wie waren de voornaamste ktfasoversten, die onder David dienden? 2 Sam. 2; 18. 23; 8. 1 Kron. II ; 10.

g. Wfik lied zong Darid, toen God hem van al zijne vijanden verlost had? 2 Sam. 22.

13. Heeft David altijd nauwgezet naar Gods geboden geleefd7

Ofschpon David zeer godvruchtig was, heeft hij grootelijks gezondigd door overspel en hoogmoed.

a. Hoe werd David door den profeet Nathan over tijn overspel met Bathseba bestraft? 2 Sam. 12 : i —12.

h. Wat zeide David, nadat hij op zytie zonde opmerkzaam was geworden? Ps. 51:3—21. 2 Sam. 12: 13. 24: 10.

c. Door wim werd David gewaarschuwd Ugen de volks-telling? 2 Sam. 24:2—4.

d. Waarmede is David, \'gestraft voor zijn overspel im zijnen hoogmoed? 2 Sam. 12: 10 enz 24: 11—15.

14. Wie ts na Davids dood koning over Israël geworden ?

Salomo, de zoon van David en Bathseba, is nog bij het leven zijns vaders aangewezen als diens opvolger, en na zijns vaders dood koning geworden. 1 Kon. I : 28—40.

o. Weihen raad gaf David vóór zijn sterven aan Salomo ? 1 Kon. 2 : 1—4.

15. Was Salomo een wijs en godvruchtig koning?

Salomo had God lief, en is, zoowel door zijne groote

wijsheid, als door zijnen rijkdom en zijne macht, zeer beroemd geworden. 1 Kon. 4:29—34. 10:23,24.

a, Welke bede zond Salomo tot God op? \\ Kon. 3 : 5-10.

i. Wat gof God aan Salomo, behalve wijdheid? 1 Kon. 3: 11—14.

c. Welk bewijs gaf Salomo van zijn verstand in ge-riehtszaken ? 1 Kon. 3: 16—28.

d. Wat lezen wij van het bezoek, dat de koningin va» Scheba aan Salomo bracht? 1 Kon. 10: 1—13.

-ocr page 43-

39

e. Was Salerno\'s regeering gezegend? 1 Kon. 4: 24, 25. 10 : 27.

16. Wat heeft Salomo voor den dienst van God gedaan ?

Salomo heeft den prachtigen tempel te Jeruzalem gebouwd. 1 Kon. 5 : 1—18. 6 : 37, 38.

a. Wat beloofde God aan Salomo onder en na den tempelbouw? 1 Kon. 8 ; 12, 13. 9 : 1—9.

h. Hoe was de tempel ingericht?

c. Hoe ii de tempel ingewijd? 1 Kon. 8.

17. Hoe lang heeft Salomo over Israël geregeerd.

Salomo is veertig jaren lang koning over Israël

geweest.

a. Welke geschriften bezitten wij van hem ?

18. Is Salomo altijd getrouw gebleven aan den dienst van God?

Salomo heeft zich door zijne heidensche vrouwen laten verleiden tot afgoderij, voor welke zonde hij gestraft is met de scheuring van zijn koninkrijk in twee deelen. 1 Kon. 11 : 1—13.

------ï-i»!------

§ 6.

VAN DE SCHEIDING DER TWEE RIJKEN, JUDA EN ISRAËL, TOT DE BABYLONISCHE GEVANGENSCHAP.

985—586 vóór Chr.

(1 Kon. 12: 1—2 Kon. 25 : 30. Vgl. 2 Kro». 10: 1—36; 21.)

1. Is de opvolger van Salomo koning geworden over geheel Israël?

Kehabeam, de zoon van Salomo, is koning geworden over de stammen van Juda en Benjamin, maar Jerobeam is door de tien andere stammen gekozen.

a. Hoe heeft God Jerobeam tot koning oner een deel van Israël geroepen? 1 Kon, 11 : 29—39.

b. Hoo had Salomo zich jegens Jerobeam gedragen? 1 Kon. 11 : 40, vgl. vs. 28.

2. W aar om kozen de tien stammen Jeroheamiotkoning?

Eehabeam weigerde de gevraagde verlichting van

-ocr page 44-

40

lasten te geven, en daarom weigerde men hem als koning te erkennen. 1 Kon. 12 : 1—5.

3. Hoe herten de heide rijken, die alzoo ontstonden* Het rijk der twee stammen wordt gewoonlijk het

rijk van Ju da genoemd, en het rijk der tien stammen gewoonlijk het rijk van Israël of Efraïm geheeten.

4. Wdk van deze rijken heeft het langst bestaan f He rijk van Juda heeft ongeveer 134 jaren

lar quot; bestaan, dan dat van Israël.

A.

HET RIJK DEE TIEN STAMMEN OF VAN ISEAËL,

5. Hoevele koningen hebben geregeerd over het rijk der tien stammen of van Israël!

Negentien koningen hebben over het rijk der tien stammen, of van Israël, geregeerd.

6. Waren de koningen van Israël allen uit hetzelfde vorstenhuis?

Uit vijf verschillende vorstenhuizen hebben koningen op den troon van het rijk der tien stammen gezeten.

7. Wat deed Jerobeam, om zijn koninkrijk te bevestigen ?

Door de oprichting van twee gouden kalveren,, een te Bethel en een te Dan, zocht Jerobeam zijn volk van den Jeruzalemschen tempel af te houden. 1 Kon. 12 : 26—33.

a. Wat liet God Jerobeam aameggen door een \'profeet

vit Juda? 1 Kon. 13 : 1—10.

h. Wat gebeurde met den profeet uit Juda, die tot Jerobeam was gekomen? 1 Kon. 13 : 11—32.

c. Welk lot trof de priester» en Levieten, die in Israël waren? 3 Kron. 11 ; 13, 14.

d. Wat zeide de profeet Ahia van Jerobeam, zijn koninkrijk en zijnen zoon Ahia? 1 Kon. 14:1—18.

e. Leefden Jerobeam en Rehabe m in vrede met elkander? 1 Kon. 15 : 6.

8. Door wien is Jerobeam opgevolgd?

Nadab, de zoon van Jerobeam, is zijnen vader

opgevolgd, en gedood door Baësa, die opgevolgd is door zijnen zoon Ela.

-ocr page 45-

41

a. Leefde Baëta in vrede met den koning van Juda ? 1 Kon. 15 : 32.

h. Wat moest de profeet Je Au tot Baësa zeggen ? 1 Kon. 16 : 1—4.

e. Wat deed Zimri aan het geheele kuis van Baësa? 1 Kon. 16 : 12, 13.

d. Hoe is Zimri omgekomen f 1 Kon. 16 ;15—19,

e. Wat is na Zimri\'s dood geleurd? I Kon. 16 : 21, 23. ƒ. Welke itad heeft Omri gebouwd? 1 Kon \'6.: 24.

9. Wie was Achab?

Achab, de zoon en opvolger van Omri, heeft zeer gruwelijk geleefd in afgoderij en zondedienst, opgehitst door zijne goddelooze vrouw Izebel. 1 Kon. 16 : 29—33. 21 : 25, 26.

10. Welke heroemde profeet heeft in Achabs dagen onder Israël gewerkt?

In de dagen van Achab heeft God den profeet Elia gezonden, om hem te bestraffen en den godsdienst te herstellen.

а. Welke plaag moest Elia den Koning Achab aankondigen? 1 Kon. 17 : 1.

б. Wai gebeurde mei W-ia aan de beek Krith, wat deed hij te Zarfath, welke ontmoeting had hij met Obadja? 1 Kon. 17 : 2—18 :15.

c. Wat deed Elia tot hertttlling van den dienst van God onder Israel? 1 Kon. 18; 17—40.

d. Waarhenen moest Elia voor Izebel vluchten, en teat overkwam hem op den weg? 1 Kon. 19 : 1—18.

11. Wat is het einde van Achab en Izebel geweest? Achab is gedood op het slagveld, in den strijd

quot;tegen de Syriërs, en Izebel is door de honden gegeten. a. Welke gruweldaad bedreef Izebel tegen Naboth? 1 Kon. 21 : 1—16.

i. Wat moeit Elia tot Achab zeggen wegens deze misdaad, en welken indruk maakte het op hem? 1 Kon. 21; 18-29.

c. Welke bijzonderheid valt bij den dood van Achab optemerken, en hoe is Izebel omgekomen? 1 Kon. 22 : 29—08. 2 Kon. 9 : 30—37.

d. Wat had de profeet Micha voorspeld? 1 Kon. 22 : 5-28.

e. Wie werd koning na Achab? 1 Kon. 21 : 52—54. ƒ. Wat ondernam Ahazia tegen Elia? 2 Kon. I : 2—17. g. Wie werd koning na Ahazia? 2 Kon. 1 : 17.

-ocr page 46-

42

h. Wat Jot am, even goddelooi alt Aehab en Izebel f

2 Kon, 3:2, 3.

i. Welke overwinning heeft J or am hehaald? 2 Kon.

3 : 5—24.

12. Hoe is Elia pan de aarde gegaan!1

Elia is met een onweder ten hemel gevaren. 2 Kon. 2 : 1—11, 16—18.

13. IVio is in Eliaïs plaats als -profeet onder Israël opgetreden ;

In plaats van Elia is Elisa opgetreden als profeet onder Israël.

a. Hoe wat Elüa door Elia geroepen ? 1 Kon. 19 :19-21.

b. Hoe bleek terttond na Eha\'t heengaan, dai zijn geest op Elita was gekomen? 2 Kon. 2 : 12—16, ]9—34.

c. Wat deed Elid voor de weduwe, dte\'.hare schulden niet betalen kon, voor de Sunamilitche en te Gilgal? 2 Kon. 4.

d. Wat deed Elisa voor Nadman den Syriër, en hoe gedroeg Gehazi zich daarbij9 2 Kon. 6.

e. Wat deed Elisa bij de J or daan, te Bothan, t9 Samaria en te Damascus? 2 Kon 6 : ]—8 : 7.

14. Wie was Jehu?

Jehu is door God geroepen, om het geslacht van Achab uit te roeien, eu koning van Israël geworden in plaats van Joram. 2 Kon. 10 : 11, 17.

15. Wat heeft Jehu voor den dienst van God gedaan ? Jehu heeft den Baalsdienst in Israël uitgeroeid,

maar de twee gouden kalveren, die Jerobeam opgericht had, laten staan. 2 Kon. 10; 18—22, 31. a. Welke beloftequot;-ontving Jehu van God ? 2 Kon. 10 : 30.

16. Welke koningen van Israël waren uit Jehu s geslacht ?

Uit het geslacht van Jehu waren Joahas, Joas, Jerobeam de tweede en Zacharia, die ieder op hunne beurt hunnen vader opgevolgd zijn.

a. Wat lezen wij van Joahas? 2 Kon. 13 : 2—5, 22, 23. h. Wat heeft Elita tot Joas gezegd? 2 Kon. 13:14—19.

c. Wat lezen wij van Elina\'t gebeente? 2 Kon. 13 : 21.

d. Wat lezen wij van den strijd tusschen Joas en Amatia, den koning van Juda? 2 Kon 14: 8—14.-

e. Wat deed God door Jerobeam. II? 2 Kon. 14:36, 27.

-ocr page 47-

43

17. WVe zijn de laatste vijf koningen van Israël*

De laatste vijf koningen van Israël zijn Sallum,

Menahem, Pekahia, Pekah . Hosea.

a. Welke profetie is aan Zxcharia vervuld gevorden ? 2 Kon. 15 : 10. 12, vgl. 10 : 30.

b. Waardoor zocht Menahem zich op den troon te handhaven? 2 Kon. 15 : 19, 20.

c. Wat is in de dagen van Pekah gebeurd? 3 Koa. 15 : 25 , 29.

18. Hoe is de regeerinq van Hozea en dt geschiedenis van zijn koninkrijk geëindigd?

Salmanezer, de koning van Assyrië, heeft Hosea gevangen genomen, Samaria overweldigd en Israël gevankelijk naar Assyrië weggevoerd

a. Waarom nam de koning van Assyrië Hosea gevangen ? 2 Kon. i7 : 4.

i. Wie regeerde in Juda, toen het koninkrijk van hraël vernietigd tcerd? 2 Kon. 18:1.

19. Bleef hei land der tien stammen na hunne wegvoering onbewoond?

De koning van Assyrië liet Heidenen uit zijn land in de steden van Samarië wonen, en hen op hun verzoek door eenen Israëlitischen priester in den dienst van God onderwijzen. 2 Kon. 17 : 24—32.

B.

HET KIJK DER TWEE STAMMEN OF VAN JÜDA.

20. Hoevele koningen hébhen over het rijk der twee stammen geregeerd t

Negentien koningen en ééne koningin hebben geregeerd over het rijk der twee stammen of van Juda.

21. Waren de koningen van Juda allen uit het geslacht van liehabeam ?

Alle koningen van Juda zijn uit Rehabeams en derhalve uit Davids geslacht geweest.

22. Wat deed liehabeam, om de tien stammen, die zich afgescheiden hadden, weder aan zich te onderwerpen ?

Rehabeam maakte zich gereed tot den oorlog tegeu de tien stammen, maar God verbood hem dit.

-ocr page 48-

44

a. Wat deed Ood den koning Rehaheam aanzeggen ?

1 Kon. 12 ; 22—24. $

b. Had Juda v rede ondtr Rehaheam» regntring? 1 Kon. 14 : 25—30 .

c. Hoe gedroeg Rehabeawi tick jeg ent Ood? 3 Kron. 12 : 1—4.

23. Hoe was het met den godsdienst gesteld onder Rehaheam ?

Juda zondigde onder Rehabeam door beeldendienst en beidensche gruwelen. 1 Kon. 14 : 22—24.

24. Door wien is Rehabeam opgevolgd?

Na Rehabeams dood is zijn zoon Abia koning geworden, die eene overwinning op Jerobeam behaald heeft.

a. Abia\'» woord tot Israel. 2 Kron. 13 :4—18.

25. Door wien is Abia opgevolgd?

Na Abia\'s dood is zijn zoon Asa koning geworden, die voor den dienst van God heeft geijverd, hem in Juda heeft hersteld, en de overwinning heeft behaald over zijne vijanden.

a. Asa?» gebed, toen hij tick tot den strijd tegen Zerah. gereed maakte. 2 Kron. 14: 11.

h. De hervorming, door hem in Juda ingevoerd. 3 Kron. 15:1, enz.

c. Hoe teerd Ata bestraft oner zijn verbond met den koning van Syrië, en hoe nam hij dit op? % Kron. 16 : 7-10.

d. Asa\'s ziekte en vertrouwen op zijne geneesheer en.

2 Kron. 16 : 13.

26. Door wien is Asa opgevolgd?

Na Asa\'s dood is zijn zoon Josafat koning geworden, die vrede maakte met den koning van Israël en den dienst van God hefhad.

a. Hos is Josafat bestraft over zyn verbond met Achdb en met Ahazia? 2 Kron. 19 : 2, 3, vgl. 18 ; 1.

3 Kron. 20 ; 35—37.

i. Josafats zorg voor de rechtspleging. 3 Kron. 19 : 4-11. c. Hoe had Josafat, toen de MoaHeten en Ammonieten

tegen hem optrokken, en hoe behaalde hij de overwinning op hen? 2 Kron. 20 : l—36.

-ocr page 49-

45

d. Was Juda volkomen tot God bekeerd onder Jotafata regeering % 2 Kron. 20 : S3.

27. Door wien is Josafat opgcolgd?

Na Josafats dood is zijn zoon Joram koning geworden, die Achabs dochter Athalia tot vrouw nani, en met het huis van Achab zondigde. 2 Kon. 8: 18.

a. Hoe hettle de broeder van Athalia, die Achab in hra\'él opvolgde? 2 Kon. 8 : 16.

b. Wat deed Joram aan zijne broeders? 2 Kron. 21:4.

c. Elia\'s woord tot Joram, en Jorams dood. 2 Kron. 21 : 12—20.

28. Door wien is Joram opgevolgd?

Na Jorams dood is zijn zoon Ahazia koning geworden, die met Achabs huis zondigde en door Jehu gedood is.

a. Invloed van Athalia op Ahatia. 2 Kron. 22 : 3, 4.

b. Ahatia1 s dood. 2 Kron. 22 : 8, 9.

29. Door wien is Ahazia, opgevolgd?

Na Ahazia\'s dood heeft zijne moeder Athalia het koninklijk geslacht gedood, en zich van den troon meester gemaakt. 2 Kron 22 : 10.

30. Is niemand van het koninklijk geslacht dan Athalia\'t hani ontkomen?

Alleen Joas, de zoon van Ahazia, is door zijne tante Joseba gered, voor Athalia verborgen, en zes jaren in den tempel bewaard. 2 Kon. 11:2, 3.

31. Hoe is Athalia s leven geëindigd?

Athalia is gedood op bevel van den hoogepriester

Jojada, die den zevenjarigen Joas tot koning deed uitroepen. 2 Kon. 11 ; 4—16.

a. Wat deed Jojada tot hervorming van Juda en hoe tens het volk gestemd over de verheffing van Jo.is ? 2 Kon. 11 : l\'7—20.

32. Hoe regeerde Joas, nadat hij zijne grootmoeder Athalia opgevolgd was?

Joas regeerde naar Gods woord, zoolang Jojada leefde, maar week later van God af, en is door zijne hovelingen gedood. 2 Kron. 24: 2, 17, 18, 25.

a. Stond Jojada o»k in familiebetrekking tot Joas? 2 Kron 22 : 11.

-ocr page 50-

46

i. Hoe behandelde Jots den zoon van Jojada ? 2 Kron. 24 : 18—32.

33. Door wien is Joas opgevolgd?

Nadat Joas gedood was, is zijn zoon Amazia koning geworden, die in de voetstappen zijns vaders .gewandeld heeft en gedood is. 2 Kon. 14 : 3, 19.

a. Wat dred Amazia aan degenen, die zijnen vader gedood hadden? 2 Kon. 14 : 5, 6.

b. Wat lezen wij 2 Kron. 25 : 5—-28 van Amazia?

34 Boor wien is Amazia opgevolgd?

Nadat Amazia gedood was, is Azaria of üziia koning geworden, die om zijnen hoogmsed en zijne aanmatiging melaatsch geworden is, en in afzondering is gestorven.

a. Waard lt;or is Uzzia verleid, om zich tegen God te verheffen! 2 Kron. 26: 5, 16.

b. Waar om werd Uzzia met melaattchheid geslagen ? 2 Kron 26 : 16—U.

35. Door wien is Uzzia opgevolgd ?

Eeeds bij üzzia\'s leven bestuurde zijn zoon Jotham het land, en is na zijns vaders dood koning geworden.

36. Door wien is Jotham opgevolgd?

Na Jothams dood is Achas koning geworden, de meest goddelooze van Juda\'s koningen, na wiens dood de vrome Hizkia den troon beklom.

a. Welke gruwelen bedreef Achaz? 2 Kor. 16. 2 Kron. 28.

37. Wat heeft Hizkia terstond na zijne troons-heklimming gedaan?

Zoodra Hizkia koning was geworden, herstelde hij in zijn koninkrijk den dienst van God, die jammerlijk vervallen was.

a. Wat deed Hiikia voor de herstelling van den godsdienst in Juda? 2 Kron. 29 : 3—36. 30 ; 1—27.

b. Wat lezen w\\j 2 Kon. 18 : 5, 6. 2 Kron. 31 : 20, 21?

38. Wat is merkwaardigs mei Hizkia gebeurd?

Hizkia is door God gered uit de hand des konings

van Assyrië, en uit het gevaar eener zware ziekte.

a. Wat is onder Hitkta\'s regeering met het rijk der tien stammen gebeurd? 2 Kon. 18 : H—11.

è. Hoe gedroeg Hizkia zich, toen hij door den koning van Assyrië bennuwdwerd? 2Kon. 19:1 enz. 2Kron.32:6enz.

-ocr page 51-

47

C. Hoe verloste God hem tan het leger der Attyriérs? 2 Kon. 19 : 35. Jes. 37 : 36.

d. Hoe bad hij, toen hij tiek waê, en hoe verhoorde God zijn gebed? 2 Kon. 20 : 2, enz. Jes. 38 ; 4.

e. Aan welke tonde maakte Hixkia zich tchuldig, toen hij gezond geworden wa*, en hoe werd hij gettraft? 2 Kon. 20: 12—18. 2 Kron. 32 : 25. Jes. \'39.

39. Door ivien is HizJcia opgevolgd ?

Na Hizkia is eerst Manasse, vervolgens Amen, daarna Josia koning van Juda geworden.

a. Manasse\'» goddeloosheid. 2 Kon. 21 :2—7. 16. Gods bedreiging, vs. 11—15, en Manasse\'\'s bekeering, 2 Kron. 33 : 12, 13.

h. Am ons goddelooshnd en dood. 2 Kon. 21 ; 20—23.

40. Hoe regeerde Jas ia ?

Josia was een godvruchtig koning, die zich verbond tot den dienst van God, en eene groote hervorming in Juda bewerkte.

a. Was Josia reeds in zijne jeugd gudvruchiio? 2 Kron. 34 : 3.

b. Voorlezing van de wet. 2 Kon. 23 : 2, 3.

c. Wat heeft God door de profetes Hvldi aan Josia doen zeggen? 2 Kron. 34 : 22—28.

d. Wat staat van Josia geschreven? 2 Kon. 23 : 25.

e. Josia\'s dood. 2 Kon. 23: 29, 30. 2 Kron. 35 : 20—24.

41. Door wien is Josia opgevolgd?

Na Josia hebben over Juda geregeerd zijne zonen Joahas en Eljakim (of Jojakitn), diens zoon Jojachin (of Jechonia), en ten laatste Zedekia, broeder van de beide eerstgenoemden. (\')

a. Door wien is Joahaz afgezet en zijn oudere broeder Eljakim koning gemaakt? 2 Kron. 36 : 1—4.

LIJST DER KONINGEN VAN

ISRAÈL (985—719 v. Chr.) 1. Jerobeam.

JUDA. (983—586 v. Chr.)

1. Eehabeam.

2. Abia.

3. Asa.


2. Nadab

3. Baësa.

4. Ela.

(1)

-ocr page 52-

48

42. Waren Josia\'s opvolgers godvruchtige koningen? De opvolgers van Josia waren allen goddeloos,

en brachten het koninkrijk van Juda ten val.

43. Waarme Je is de geschiedenis van het koninkrijk van Juda geëindigd.

Nadat het koninkrijk van Juda reeds veel had geleden van Egypte, is het onder Jojachin en Zedekia door Nebukadnezar, den koning van Babel, vernietigd.

a. Wat deed Jojakim aan den profeet C/na? Jerem. 26 ; 20—23.

b. Hoe gedroeg Jojakim zich tegenover het woord van God? Jerem. 36 ; 22—26.

c. Wie werden onder Jojachin» regeering gevankelijk naar Babel weggevoerd, tn waar moesten de weggevoerden tich nederzetten? 2 Kon. 24 : 10—16.

ISBAÜL

5. Zimri.

6. Omri.

7. Achab.

8. Ahazia-

9. Joram.

JUDA.

4. Josafat.

10. Jehu.

11. Joahaz.

12. Joas.

13. Jerobeam II.

14. Zacharia.

15. Sallum.

16. Menahem.

17. Pekahia.

18. Pekah.

5. Joram.

6. Ahafia.

7. Athalia.

8. Joas.

9. Amazia. 10. üzzia.

11. Jotham.

12. Achaz.

13. Hiekia.

14. Manasse.

15. Am on.

16. Josia.

17. Joahaz.

18. Eljakim.

19. Jojachin.

20. Zedekia.

19. Hosea.

-ocr page 53-

49

d. Door men is Zedekia koning geworden ? 2 Kon. 24:17.

e. Wat is onder Zedtkia\'s regeering met Hananja gebeurd. en wat deed hij aan den profeet Jeremia? Jerem. 28. 32 : 2, 3. 37 : 11—21. 38 : 1—28.

44. Wat heeft Nebukadnezar aan het koninkrijk van Juda gedaan?

Nebukadnezar heeft Zedekia en het aanzienlijkste deel zijns volks gevankelijk naar Babel gevoerd, den tempel van alles beroofd, en Jeruzalem verwoest.

a. Welk lot trof Zedekia te Rïbla? 2 Kon. 25 : 7. Jerem. 39 : 5—8. Ezech. 12 : 13.

h. Hoe moe! en wij over Zedekia oordeeltn? 2 Kron. 36 :13.

45. IVat is van de achtergeblevenen in Juda geworden?

De koning van Babel stelde Gedalia over de

achter geblevenen in Juda als landvoogd aan, onder wien zij rust hadden kunnen hebben, indien men hem niet vermoord had.

a. Hoe werd Jeremia door Nebukadnezar behandeld? Jerem. 39 : 11 —14.

b. Door wien is Gedalia aedood? Jerem. 40 : 7—41: 15.

c. Welken raad gaf Jeremia na Gedalia\'s d/iod, en Kat deed men daarop? Jer. 42 : 1—22. 43 ; 7.

46. Waardoor hebben de koninkrijken van Israël en Juda zich hunnen ondergang voornamelijk op den hals gehaald?

De ondergang der koninkrijken van Israël en Juda is de straf geweest voor hunnen afval van God.

47. Heeft God Israël en Juda niet laten waarschuwen f

God heeft onderscheidene profeten als buitengewone gezanten tot zijn volk gezonden, om het te bestraffen, te waarschuwen en tot bekeeriug optewekken.

48. Welke profeten hébben onder anderen in het rijk der tien stammen gewerkt?

In het rijk der tien stammen zijn, behalve Elia en Elisa, onder anderen Jona, Amos en Hosea als profeten opgetreden.

a. Welke merkwaardige lotgevallen worden ons van Jona verhaald ?

-ocr page 54-

50

49. Welke profeten zijn onder anderen in hei rijk der twee stammen vóór de Babylonische gevangenschap opgetreden ?

In het rijk der twee stammen zijn vóór de Babylonische gevangenschap onder anderen opgetreden Joel, Jesaja, Micha, Zephanja, Habakuk, Jeremia.

50. Heeft God na de wegvoering van het rijk der twee stammen geen profeet meer tot zijn volk gezonden ?

Onder de achter geblevenen in Juda heeft Jeremia gewerkt, onder de Joden in Babel Ezechiël en Daniël, bij het opbouwen van Jeruzalem Haggaï en Zacharia, en later nog Maleachi.

a. Waardoor naren de door Ood gezonden profeten onderschtiden nan de priesters ?

b. Van welke beroemds profeten zijn geen geschrifte* tot om gekomen ?

§ 7.

VAN DE BABYLONISCHE GEVANGENSCHAP TOT DE GEBOOETE VAN DEN HEER JEZUS. amp;

Van 586 vóór Chr.

(Vgl. Dan. 1—10, Ezra, Nehemia, Esther, le boek der Makkabeën.)

1. Zijn de Joden in Babel zwaar verdrukt1?

De toestand der Joden in Babel was niet ondragelijk, ofschoon zij ballingen waren en God niet naar hunne wet konden vereeren.

a. Van waar is de naam tan Joden?

b. Welk gemis moest den Joden in Babel het smartelijkst nollen ?

2. Werden de Joden in Babel als gevangenen behandeld ?

De Joden konden zich in Babel op de hun aangewezen plaatsen als inwoners neerzetten, en zagen sommigen uit hun midden zeer geëerd aan het hof des konings; zoo als Daniël, Hananja, Misaël en Azarja.

a. Welke eer vul Daniël en tijne vrienden te beurt? Dan. 1 : 1—21.

-ocr page 55-

51

b. In welke groote verzoeking kwamen Hananja r Misaël en Atarja, hoe gedroegen zich, en uit welk doodsgevaar zijn zij gered? Dan. 3.

c. Welke droonen van Nehukadntzar heeft Daniël uit-gelrgd, en wat is met Nthukadnezar gebeurd?\' Dan. 8, 4.

d. Wat is voorgevallen bij het groote feestmaal van Btlsazar ? Dan. 6,

e. In welk gevaar is Daniël gekomen onder de regeering van Darius den Meder ? Dan. 6.

ƒ. Blijkt ook, dat er welvaart geh-erscht heeft onder de Joden in Babel? Ezra 2 : 65—67 , 69.

3. Waartoe heeft de Babylonische gevang en schap de Joden kunnen dienen?

Door het gemis van hunne burgerlijke en godsdienstige vrijheid in Babel hebben de Joden het genot van hunne voorvaderlijke voorrechten en vrijheden kunnen leeren op prijs stellen.

a. Waarom moesten zij leeren op prijs stellen wat zij ve lor en hadden ?

4. Is er een einde aan de Babylonische gevangenschap gekomen f

Van den Perzischen koning Cyrus ontvingen de Joden verlof, om naar hun vaderland terug te kee-ren, en Jeruzalem en den tempel weder op te bouwen. Ezra 1 : 1—4.

o. Val der Babylonische en omvang der Perzische heerschappij onder Cyrus.

5. Hebben alle Joden Babel verlaten, nadat hun door Cyrus de vrijheid daartoe was verleend!\'

Onder Zerubbabel trokken meer dan 40,000 Joden naar hun vaderland, terwijl velen in Babel terugbleven.

a. ü t wiens geslacht was Zeruttbab-L?

b. Waarom bleven vele Joden in Ba\'iel terug?

c. Hoevele jaren zijn van Jeruzalems verwoesting tot den terugkeer der Jodrn onder Zerubbabel verhopen?

6. Zijn de naar Palestina teruggekeerde Joden voorspoedig geweest in de herstelling van Jeruzalem en den tempel?

De Joden vonden eerst in hun vaderland veel tegenwerking van de Samaritanen.

-ocr page 56-

52

a. Wie «aren de Samaritanen*

7. Waarom werden de Joden door de Samaritanen tegengewerkt?

De Samaritanen wenschten deel te nemen aan de opbouwing van den Jeruzalemschen tempel, hetgeen hun door Zerubbabel stellig werd geweigerd. Ezra 4 : 1—6.

a. I» die weigering goed Ie keuren, en hoe hebhtn de Samaritanen haar opgenomen?

b. Is de tempel eindelijk voltooid geworden ? Ezra 6 : 14—22.

8. Welke twee godvreezendc Joden hebben zich vooral verdienstelijk gemaakt jegens de teruggekeerden uit Babel?

Het zijn vooral Ezra en Nehemia, die het opbouwen van Jeruzalem krachtig hebben bevorderd , en de orde in den Staat en in den godsdienst hebben gehandhaafd.

9. Wat deed Ezra?

Ezra is ongeveer 50 jaren, nadat de tempel opgericht was, naar Jeruzalem gekomen, en heeft er eene geheele hervorming in den Staat t t stand gebracht.

a. Kwam Ezra alleen uit Ferzië? Ezra 7 : 6—10.

10. Wat hadden de Joden aan Nehemia te danken?

Nehemia, eenige jaren na Ezra als landvoogd te

Jeruzalem gekomen, bevorderde de voltooiing van den muur der stad, zonder zich door de tegenwerking der Samaritanen te laten ontmoedigen.

a. Wat gaf aanleiding, dat Nehemia naar zijn rader-lano ging? Neh. 1 : l—4. 2 : 1 — 6.

11. Zag Nehemia goede vruchten van zijn werk?

Zoolang Nehemia te Jeruzalem bleef, werd veel

verbeterd, maar toen hij weer naar het Perzische hof teruggekeerd was, volgde eeu groot verval in alles.

a. Bleef Nehemia, nadat hij tijn vaderland verlaten had, in Ferzië?

12. Hebben de Joden zich na de Babylonische gevangenschap weer aan beeldendienst en afgoderij schuldig gemaakt?

-ocr page 57-

53

Na de Babylonische gevangenschap zijn de Joden niet weer tot beeldendienst en afgoderij vervallen.

13. In welk groot gevaar zijn de Joden, die in Perzië gebleven waren, onder Ahasveros of Xerxes gekomen ?

De goddelooze Haman wist van den koning te verkrijgen, dat alle Joden, die zich in zijn rijk bevonden, op éénen dag zouden gedood worden. Esth. 3; 6—15.

a. Waarom haatte Human de Jodenquot;} Esth. 3 : 1—6.

h. Vie Kas Mordechaï? Esth. 2 : 5—1 , 21—23.

14. Gelukte hot Raman, de Joden te verdelgen?

Het gelukte de koningin Esther, die eene Jodin

was, het gevaar, waarmede de Joden bedreigd werden, van hen af te wenden.

a. Hoe was Esther koninuin gttcorden? Esth. 1 :10—12, 16—22. 2 : 1—10, 16—18.

h. Wat deed Mordechaï voor zijn volk ? Esth. 4:13—17. 10 : 1—3

c. Hoe is Haman ontmaskerd en vernederd? Esth. 6 : 1—7 ; 10.

d Welke vrijheid ontvirgen de Joden, en op welk feest vieren zij nog jaarlijks gedachtenis ran hunne verlossing uit Hatnans f/ewe.d? Esth. 9 : 22—32,

15. Is het Joodsche volk na den terugkeer uit Balei weder een onafhankelijk volk gewordenl

Na de Babylonische gevangenschap zijn de Joden meestal onderworpen geweest aan vreemde over-heersching.

16. Aan wie zijn de Joden onderworpen geweest, nadat de Perzische heerschaypj vernietigd was?

Behalve aan de Perzen, zijn de Joden onderworpen geweest aan de Macedoniërs, aan de Egyp-tenaars, en aan de Syriërs, van wier overheersching zij zich vrijgevochten hebben.

17. Wie waren de aanvoerders der Joden tegen de Syriërs?

De Joden hebben zich van de Syriërs vrij gevochten onder de leiding van den priester Mattathias en zijne zonen, gewoonlijk de Makkabeën genoemd.

-ocr page 58-

54

18. Hoe heetten de zonen van Maüalhias ?

De zonen van Mattathias heeten Johannes, Simon, Judas, Eleazar en Jonathan.

a. Welken bijnaam droeg Judas, de zoon van Mattathias ?

19. Wanneer lijn de Joden door de Syriërs vrij verklaard f

De Joden zijn van de Syrische heerschappij vrij verklaard onder Simon, den opvolger van Jonathan, die Judas opgevolgd was.

20. Hoelang heeft het geslacht der Makkabeën aan het hoofd des Joodschen volks gestaan?

Het geslacht der Makkabeën beeft ruim honderd jaren lang aan het hoofd des Joodschen volks gestaan.

21. Wie was Johannes Hyrkanus?

Johannes Hyrkanus, de zoon van Simon, heeft

na zijns vaders dood, gedurende ongeveer 30 jaren, voorspoedig en onafhankelijk over Judea, Samaria en Galilea geregeerd.

22. Zijn de Joden onafhankelijk gebleven?

De Joden zijn later gekomen onder de heerschappij der Romeinen, die ter hulp geroepen waren door Aristobulus II, den kleinzoon van Johannes Hyrkanus, in een twist met zijnen broeder.

a. Wie waren de Romeinen?

23. Wanneer zijn de Joden onder de heerschappij der Romeinen gekomen?

In het jaar 63 vóór Christus zijn de Joden gekomen onder de heerschappij der Romeinen, die later Herodes, eenen Idumeër van afkomst, tot „koning der Jodenquot; hebben aangesteld.

24. Wat is er merkwaardigs onder de regeering van Her odes gebeurd?

Nadat Herodes, die de Groote genoemd wordt, ruim 35 jaren geregeerd had, is onder zijne regeering de beloofde Verlosser Israëls, onze Heer Jezus geboren.

25. Waarom is de oude geschiedenis van Israël bijzonder belangrijk voor ons?

De oude geschiedenis van Israël is bijzonder

-ocr page 59-

55

belangrijk, als geschiedenis van het volk, waarin God alle geslachten der aarde gezegend heeft, en •omdat men naar waarheid kan zeggen; de zaligheid is uit de Joden.

VAN DE GEBOOETE VAK DEN HEER JEZUS TOT DE UITSTOBTING VAN DEN HEILIGEN GEEST.

(De vier Evangeliën.)

1. Is de komst van den Heer Jezus in de wereld behoorlijk voorbereid ?

De oude geschiedenis van Israël, zoowel als die der oude Heidensche volken, is de voorbereiding geweest voor de komst van den Verlosser der wereld.

a. Hoe wis het tijdens de t/ehoorie van den Heer Jezus met de meest bekende Heidensche volken gesteld, en in welken toestar.d verkeerde toen het Joodsdie volk?

b. Hadden de Htidensche volken gedurende de vorige eeuwen ook iets van den één en waren God hunnen vernemen ?

c. Wie noemt het tijdstip, waarop de Heer Jezus ge-horen werd, de volheid des tijds? Gal. 4 ; 4.

2. Waren er reeds etnige bijzonderheden aangaande den beloofden Verlosser Israels bekend gemaakt, voordat hij geboren werd?

GodheeftaangaandedenbeloofdenVerlosser Israëls doen bekend maken, dat hij zou zijn uit Davids geslacht, op eene wondervolle wijze, te Bethlehem, geboren zou worden, en dat Hij zou lijden en sterven.

a. Waar vinden wij die hijzonderhedt n in de profetiën van Jesaja en Micha?

b. Waarom had God dit vooraf laten bekend maken ?

c. Zijn er nog andere bijzonderheden van den beloofden Verlosser Israëls voorzegd?

3. Hoelang is het geleden, dat Jezus geboren werd?

Euim 1890 jaren geleden is Jezus geboren te

Bethlehem, in Palestina.

o. Waar ligt Palestina, en heeft dit land ook nog een anderen naam?

-ocr page 60-

56

b. Hoe teas dat land 6y Jezus geboorte verdeeld, en aan wie kus het onderworpen? Luk. 8:1, vgl. 2:1.

c. Wanneer vieren wij het feeêt der geboorte van Jezus?\'

4. Wie waren de ouders van Jezus?

Jezus is geboren uit Maria, de verloofde van Jozef, eenen timmerman uit Nazareth, door de kracht des Heiligen Geestes.

a. Wisten Maria en Jozef vóór de geboorte van Jezus, dat zij de moeder van den Messias zou worden? Luk. 1 : 26—33. Matth. 1 : 20, 21.

h. Waarom reisde Jozef met Maria naar Bethlehem ? Luk. 2 : 14.

c. Waar is Jezus te Bethlehem geboren? Luk. 2 : 7.

5. Wat is er merkwaardigs hij de geboorte van Jezus gebeurd?

De geboorte van Jezus is door eenen engel bekend gemaakt aan eenige herders bij Bethlehem, waarna eene menigte engelen daar een lofzang tot eer van God hebben gezongen. Luk. 2 : 8—17.

a. Wat gebeurde er met Jezus, toen hij acht dagen oud was; waarom werd hij Jezus genoemd; en wat beteekent deze naam? Mat tb. 1:21.

b. Is Jtzu( uit Davids geslacht, en waarom heet hij de Christus? Matth. 1 : 16, 20. Luk. 4 : 23—38, vgl. 1 : 32 , 33.

c. Wat gebeurde met Jezus, toen hij veertig dagen oud was? Luk. 2 : 22, 25—38.

d. Heeft Maria later uit haar huwelijk met Jozef kinderen gehad? Matth. 13 : 55, 56.

e. Heeft Jezus zijne moeder en broeders ooit boven anderen voorgetrokken? Matth. 12:46—50,

6. Is Jezus te Bethlehem gebleven?

Jozef en Maria moesten, kort na de geboorte van Jezus, het joodsche land verlaten, en naar Egypte vluchten, omdat Herodes het kind wilde dooden,

a. Wie was deze Herodes? Vgl. § 7. Antw. 23, 24

b. Hoe had Herodes iets van de geboorte onzes Heer en vernomen? Matth. 2 : 1—8.

c. Waarom, wilie Herodes Jetus dooden, en waarott gelukte het hem niet? Matth. 2 : 9 —16.

7. Is Jezus in Egypte opjevoed ?

-ocr page 61-

57

Jozef is met Maria en Jezus uit Egypte vertrokken, en naar Nazareth in Galilea gegaan. Matth 2 : 19—23.

a. Va» Natareth eene aanzienlijke stad?

8. Zijn ons vele Injzonderheden uit de eerste levensjaren omes Heeren bekend?

Van de eerste levensjaren onzes Heeren, totdat hij in het openbaar als leeraar onder zijn volk optrad, is ons zeer weinig bekend.

o. Vat is ons bekend van \'s Heeren vroegste jeugd? Luk. 2 : 40, 62.

b. Wat wordt ons van den twaalfjarigen Jezus verhaald? Luk. 2 :42—50.

c. Zou Jezus met zijn pleegvader als timmerman werkzaam geweest zijn ? Mark. 6 : 8.

9. Hoe gedroeg Jezus zich in zijne jeugd jegens Jozef en Maria?

Jezus was in zijne jeugd zijnen ouders onderdanig. Luk. 2: 51a.

10. Is Jezus onverwachts onder zijn volk opgetreden?

God heeft Johannes den Dooper gezonden, om het

Joodsche volk op de verschijning van den Messias voortebereiden.

a. Vie waren de ouders van Johannes den Dooper, en wat zeide de engel vóór zijne geboorte tot zijnen vader? Luk. 1 : 5—20.

h. Was Johannes de Dooper een profeet, en werd hij er voor gehouden? Luk. 3 : 3, Matth. 14 : 5. 21 : 26,

11. Wat deed Johannes de Dooper als wegbereider van den Messias?

Johannes de Dooper wekte het volk op tot bekeering, en doopte in de Jordaan allen, die met berouw over hunne zonden tot hem kwamen.

a. Hoe predikte Johannes? Matth. 3 :6-12. Luk. 3:7-18.

h. Vond hij veel gehoor bij het volk? Matth. 3 : 8, 6.

c. Deed hij ook wonderen? Joh. 10: 41,

d. Wat getuigde Johannes van Jezus ? Matth, 3:11, 12. Joh. 1 : 26—34.

e. Wat zeide de schare later van de getuigenis des Doopers aangaande Jezus? Joh, 10 : 41.

-ocr page 62-

58

12. Hoe is het leven van Johannes den Doop er geëindigd?

Johannes de Dooper is door Herodes, den Viervorst van Galilea, in de gevangenis geworpen en onthoofd.

a. Wie teas deze Eerodes?

b. Waarom werd Johannes de Dooper in de gevangenii geworpen, en bij welke gelegenheid verloor hij het lenen? Matth. 14:3—12.

c. Zag hij in zijne gevangenschap ook naar Jezus om ? Matth. 11: 2—6.

d. Wat zeide Jezus van Johannes den Dooper? Matth. 11 ; 9—14. 17 : 10—13.

13. Hoe oud was Jezus, toen hij in het openhaar onder zijn volk optrad?

Jezus was dertig jaren oud, toen hij, door Johannes den Dooper gedoopt, als leeraar onder zijn volk optrad.

14. Wat is bij den doop van Jezus gebeurd?

Toen Jezus gedoopt was, daalde de Heilige Geest

op hem neder, en werd eene stem uit den hemel gehoord, die zeide: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb. Matth. 3:16, 17.

a. Verwonderde Johannes er zich niet over, dat Jezus door hem wilde gedoopt worden? Matth. 3 :13—15.

b. Is zulk een stem uit den hemel later meer gehoord? Matth. 17 : 1—8, vgl. Joh. 12 ; 28i.

15. Is Jezus terstond, nadat hij gedoopt was, in het openhaar opgetreden?

Jezus heeft zich, na gedoopt te zijn, veertig dagen in de woestijn afgezonderd, en is aan het einde daarvan verzocht geworden door den duivel, zonder zich tot eenige zonde te laten verleiden.

a. Wat wilde de duivel, dat Jetus doen zou ? Matth. 4; 1—11. Luk. 4: 1—13.

16. Heeft Jezus ooit gezondigd?

Jezus heeft nimmer gezondigd.

17. Was Jezus een mensch, zooals wij zijn?

Als mensch was Jezus ons in alles gelijk, uitgenomen de zonde.

-ocr page 63-

59

18. Waarvoor wilde Jezus erkend worden ?

Jezus wilde erkend worden voor den Zoon van God^

den beloofden Messias, den Zaligmaker der wereld.

19. Waartoe is Jezus in de wereld gekomen? Jezus is in de wereld gekomen om zondaren

te behouden.

20. Is Jezus niet voor de Joden alleen in de wereld gekomen?

Jezus is door God in de wereld gezonden, opdat ieder, die in hem gelooft, het eeuwige leven hebbe. Joh. 3 : 16.

a. Wat Jezus gekomen, om zelf onder de heidenen te arbeiden ?

21. Waar heeft Jezus zich meest opgehouden, nadat hij in het openhaar was opgetreden*

Jezus heeft zich doorgaans in Galilea en Judea opgehouden, en veel in de stad Kapernaüm vertoefd. a. Kwam Jezus ook in het overjordaansche en in Samaria? h. Hoe was men te Nazareth jegens htm gezind? Luk. 4 ; 16—30.

c. Wanneer hevond hij zich hij voorkeur te Jeruzalem?

22. Hoe is Jezus door zijn volk ontvangen!\' Velen kwamen vol vertrouwen tot Jezus, terwijl

anderen zich weldra als zijne tegenstanders deden kennen.

23. Wie kwamen hij voorkeur tot Jezus f Jezus werd vooral gaarne gehoord en gevolgd door

armen en eenvoudigen, door allen, die de waarheid liefhadden en berouw over hunne zonden gevoelden.

24. Wie trekken onder degenen, die Jezus volgden, het meest onze aandaeht?

De twaalf discipelen van Jezus, die hij tot zijne apostelen of gezanten had verkozen, trekken onder zijne volgelingen het meest onze aandacht.

25. Hoe heeien de twaalf discipelen van Jezus? De twaalf discipelen van Jezus heeten: Simon Petrus

en Andreas, Jakobus en Johannes, Philippus en Bartholomeus, Thomas en Mattheus, Jacobus, do

-ocr page 64-

60

zoon van Alfeus, en Judas of Thaddeus, Simon de Kananieter en Judas Iskariot. /

a. Wie teas Cephas (l Kor. 15 ; 7). Nathanaël (Joh, 1: 46), Levi (Luk. 5:27) en Lebbèut (Matth. 10:3)? 4. Wat lezm wij van zeventig discipelen? Luk. 10:1.

26. Waartoe bestemde Jezus zijne twaalf discipelen? Jezus wilde, dat zijne twaalf discipelen later als

zijne getuigen zouden optreden en het Evangelie der zaligheid zouden verkondigen.

a. Wrik btrtrp oefenim zij uit ?

b. Waarom zou Jezus juist hen gekozen hebben?

27. Wat deed Jezus, om zijne twaalf discipelen te vormen tot zijne getuigen en gezanten?

Jezus ging vertrouwelijk met zijne twaalf discipelen om, hield hen bij zich als een kring van vrienden, en leerde hun wat zij moesten weten, om later het Evangelie te kunnen prediken.

o. Welke drie discipelen vergezelden den Heer het

meest? Matth. 17:1.

b. Bij welke gelegenheid leerde Jezus hen bidden ? Luk. 11:1 enz.

28. Waarop drong Jezus vooral aan bij zijne discipelen?

Jezus drong bij zijne discipelen vooral aan op nederigheid, oprechtheid, waakzaamheid en zelfverloochening.

29. Waartegen heeft Jezus zijne discipelen vooral gewaarschuwd*

Jezus heeft zijne discipelen vooral gewaarschuwd tegen hoogmoed, geveinsdheid, zorgeloosheid en traagheid.

30. Waardoor trok Jezus velen tot zicht Jezus trok velen tot zich door de lieflijkheid zijner

prediking en door de heerlijkheid zijner wonderen

31. Wat zeide men van de prediking omes Heerenf Men verbaasde zich over de leer van onzen Heer,

was opgetogen over zijn onderwijs, en verklaarde, dat niemand ooit zoo gesproken had. Matth. 7 :23, 29. 13:54.

-ocr page 65-

61

a. Waar predikte Jtzus meestal ?

32. Heeft Jezus zich hij zijn onderwijs niet dikwijls van gelijkenissen bediend?

Jezus heeft zich bij zijn onderwijs dikwijls bediend van gelijkenissen.

33. Waartoe dienen de gelijkenissen van Jezus? De gelijkenissen van Jezus leei-en ons den aard

van het koninkrijk der hemelen kennen, en wat er te doen, te vermijden en te verwachten is voor allen, die er deel aan hebben.

a. Gelijkenissen tan Jezus.

De zaaier, Matth. 13:3—8, 13—23.

Het onkruid onder de tarwe, Matth. 13: 24—30, 37—43.

Het vischnet, Matth. 13:47—50.

Het mostaardzaad, Matth 13:31, 32.

Het zuurdeeserri, Matth 13:33.

Het opschietende zaad, Mark. 4 : 26—29.

De schat in den akker, Matth. 13:44.

De koopman in paarlen, Matth. 13:45, 46.

De verontschuldigingen, Luk^H^C—24.

De goddelooze landlieden, Matth. 21:33—43. Luk. 20:9«

Het koninklijk bruiloftsmaal, Matth. 22:3—14.

De wijze en dwaze maagden, Matth. 25: 1—12.

De onvruchtbare vygeboom, Luk 13: 6—9.

De gehoorzame en de ongehoorzame zoon, Matth. 21 : 28—31.

De verloren zoon, Luk^_li? : 11—32, vgl. 4—10.

De twee schuldenaars. Luk. 7:41. 42.

De onbarmhartige dienstknecht, Matth. 18:23—35.

De barmhartige Samaritaan, Luk. 10 : 30—37.

De talenten, Matth. 25 : 14—30.

De tien ponden, LukJ.9 : 12—27.

De arbeiders in den wijngaard, Matth. 20:1—15.

De onrechtvaardige rentmeester. Luk. JJi: 1—8.

De rijke man en de arme Lazarus, Luk. 16: 19—31.

Pe rijke dwaas. Luk. 12: 16—20.

De Earizcër en de iöTïenaar, Luk. 18:10—14.

De onrechtvaardige rechter, Luk. 43: 2—7.

5, Waarom bediende Jtzus zich ta» gelijkenissen? c, In welk Evangelie vinden wij geen gelijkenissen van den Heer?

34. Heeft Jezus vele wonderen gedaan?

Jezus heeft zeer vele wonderen gedaan, die evenzeer van zijne groote genade, als van zijne goddelijke macht getuigen.

a. Wat lezen wij Hand. 10 : 38?

-ocr page 66-

62

35. Waartoe moesten de wonderen van Jezus dienen?

De wonderen van Jezus moesten dienen, om het ongeloof te beschamen en het geloof in hem te versterken, om zijne vijanden tot hem te brengen €n zijne vrienden inniger aan hem te verbinden. Joh. 5: 36.

36. Welke wonderen heeft Jezus gedaan?

Jezus heeft vele kranken en lijdenden genezen,

ook dooden opgewekt, en meer dan eens getoond, goddelijke macht over de natuur te bezitten.

a. Wonderen van Jezus.

Genezing van de schoonmoeder van Petrus, Matlh. amp; : 44, 15; van den zoon des hovelings te Kapfcnanm, Joh. 4:46:; van den knecht des hoofdmans te Eapernaum, Luk. 7 : 2;; van den kranke te Bethesda, Joh, 5:5, van den waterzuchtige, Luk. 14:2, vgl. Matth. 4:24;

van de tien tnelaatschen, Luk. 17 :12; van den melaatschen

man, Matth. 8:2—4;

van een verlamde, Matth. 9:1—7, (Lnk. 5: 18), Matth.

12 : 10—13; van de kromme vrouw, Luk. 13 : 11;

van de twee blinden, Matth, 9: 27—31; van den blindgeborene, Joh. 9:1; van den blinde te Bethsaïda, Mark. 8:22—26; van Bartimeüs, Luk. 18:35 enz.

van den doofstomme. Mark. 7 : 32—37J van den bezetene, die blind en stom was, Matth. 12: 22, die maanziek was, Matth. 17:14—18;

van de dochter der Kananeesche vrouw, Matth. \'15 : 22—28; van de bezetenen in het land der Gadarenen, Matth. 8: 28; vgl. Matth. 8:16; 15:30, 31;

van het oor van Malchus, Luk. 22:50, 51.

Opwekking van het dochtertje van Jaïrus, Luk 8:41, van den jongeling tijJtsÏH, Luk. 7 : 11; van Lazarus, Joh. \'11 : 43. Wonderbare spijziging van de 5000 met 5 brooden en twee visschen, Mhtth. 14:15—21, van de 4000 met 7 brooden en eenige risschen, Matth. 15 : 32—38; verandering van water in wijn. Joh. 2:1; wonderbare vischvangst, Luk. 5 : 4, Joh. 21:4; het wandelen op de zee, Matth, 14 : 22—33, Joh. 6:16; het stillen van den storm op zee, Matth. 8 : 23—26; de verdorde vijgeboom, Matth. 21 : 18, 19.

J. Welken indruk maakten de wonderen van Jezus op het volk? Matth. 12:23, S-t. Joh. 11:45, 46, 53.

c. Zocht Jezus door zijne iconderen opzien te verwekkend Matth. 9 : 30. 12 ; 16.

37. Hoe ontving Jezus gewoonlijk degenen, die iot hem kwamen?

-ocr page 67-

63

Jezus ontving allen, die tot hem kwamen, met zachtmoedigheid en goedertierenheid, zonder echter hen, die bestraffing verdienden, te ontzien.

De zondares bij Simon den Farizeër, Luk. 7 : 37.

De overspelige vrouw, Joh. 8:3.

De moeders met hare kiuceren, Matth. 19:13—15.

Maria en Martha, Luk. 10:38.

De moeder van Jakobus en Johannes, Matth. 20 : 20—28.

Zaceheus, Luk. 19:2.

Nikodemus, Joh. 3:1.

De tollenaars, Matth. 9:10—13.

De Wetgeleerde, Mark. 12:28—34.

De rijke jongeling, Matth. 19:16—22, vgl. 23—27.

De Farizeër en de Wetgeleerde, Luk. 11 : 37—52.

De discipelen van Johannes den Dooper, Matth. 9 : 14—17.

De geldgierige, Luk. 12 :13.

De Farizeën met den penning, Matth. 22 : 15—22.

De Farizeën en de Sadduceën, Matth. 16:1—4.

De Schriftgeleerden, Matth. 15:1—11, 18—20.

De Samaritaansche vrouw, Joh. 4:7 enz.

38. Bij wie vond Jezus veel tegenstand?

Jezus vond veel tegenstand bij de aanzienlijksten des volks, bij de Overpriesters en Schriftgeleerden, bij de Farizeën en Sadduceën, die zich meer en meer als zijne vijanden gedroegen.

a. Wie waren de Farizeën en Sadduce\'èn?

b. Hoe waren de broeders van Jezus jegens hem gezind? Joh. 7 : 5.

c. Welke houding nam Herodes, die Johannes den Dooper gedood had, tegenover Jezus aan \'i Luk. 13 ; 31.

39. Waarin toonden de iegensianders van Jezus hunne vijandige gezindheid jegens hem?

De tegenstanders van Jezus toonden hunne vijandige gezindheid jegens hem in beleedigingen, listige aanslagen en vervolgingen van hem.

40. Waaruit is de vijandige gezindheid der tegenstanders van Jezus vooral te verklaren?

Men was vijandig gezind tegen Jezus uit baat tegen God en uit afkeer van verootmoediging, uit vijandschap tegen de waarheid en uit liefde tot de zonde.

41. Wat was er in Jezus, dat zijne vijanden vooral ergerde?

De vijanden van Jezus ergerden zich vooral aan

-ocr page 68-

64

hetgeen hij van zichzelven zeide als Gods Zoon, en aan hetgeen hij als zoodanig deed, zonder hen eenigszins te vreezen.

42. Is de tegenstand, dien Jezm vond, niet uit misverstand te verklaren?

De tegenstand, dien Jezus vond, is niet uit misverstand te verklaren, omdat hij zeide wie hij was, omdat hij de goddelijkheid zijner zending duidelijk bewees, en zijne vijanden toonden hem te begrijpen.

o. Waaruit verklaarde Jezus den tegenstand zijner vijanden tegen hem? Joh. ö ; 40—47.

h. Hoe bewezen de vijanden van Jezus hunnen onwil en kwade trouw jegens hem? Matth. 21 : 23—27.

43. Ontzag Jezus zijne vijanden niet, om hen te winnen ?

In plaats van zijne vijanden te ontzien, zeide Jezus hun vrijmoedig de waarheid, ofschoon hij niets deed om hen te verbitteren.

44. Waarom zocht Jezus zijne vijanden niet te hehagen?

Jezus was niet gekomen, om zijne eigene eer te zoeken, maar om den wil zijns Vaders te volbrengen.

45. Wat hebben de vijanden des Heeren eindelijk weten te bewerken?

De vijanden des Heeren hebben eindelijk weten te bewerken, dat hij gevangen is genomen, als godslasteraar ter dood is veroordeeld, en als oproermaker is gekruisigd.

36. Verwachtte Jezus, dat hij in de handen zijner vijanden zou vallen?

Jezus heeft voorzegd, dat hij zou lijden en sterven, en wist wat hem zou overkomen en wie hem zou verraden. Matth. 16 : 21; 26 : 20—-25. Vgl. Joh. 6 :64b.

a. Hoe werd de voorzegging van zijn lijden en sterven door zijne discipelen opgenomen? Matth. 16; 22, 23; J 7 : 23i.

h. Heeft Jezus meer voorzegd, dan dat hij lijden en sterven zou? Matth. 24. Luk. 21 : B enz.

-ocr page 69-

65

a. Wat wist Jezus, behalve de toekomende dingen meer, zonder dat men het hem hekend maakte ? Joh. 2: 34, 25,

47. Wat deed de vijanden van Jezus eindelijk hei besluit nemen, om zich van hem meester te maken*

Daar het getal van ben, die Jezus volgden, al grooter en grooter werd, besloten zijne vijanden, hem uit den weg te ruimen. Joh. 11 :47.

a. Wie drong onder de vijanden van Jezus vooral op zijn dood aan? Joh. 11 : 49, 50.

b. Welk plan maakten de vijanden van Jezus eerst, om hem ter dood te brengen? Matth. 26 : 3—5.

c. Wat is mei den Heer kort vóór zijnen dood gebeurd te Bethanië? Joh. 12:1—8. Matth. 26:i2, 13.

d. Wni lezen wij van den luistervollen intocht des Heeren in Jeruzalem? Luk. 19 : 28—40.

48. Waardoor is het aan de vijanden van Jezus gelukt, hem in hunne macht te krijgen?

Het is aan de vijanden des Heeren gelukt, hem in hunne macht te krijgen, door dat hij zich niet aan hen onttrok, maar vrijwillig liet gevangen nemen.

49. Wat deed Jezus den avond, voordat hij gevangen genomen werd?

Jezus heeft, den avond voor zijne gevangenneming, het Pascha met zijne discipelen gegeten, het Avondmaal ingesteld, en nog zeer veel tot hen gesproken.

«. Wat is vóór en aan den Paaschmaaltyd gebeurd? Luk. 22 : 7-18. Joh. 13 : 3-17, vgl. Luk. 22 : 24-30.

b. Hoe is het Avondmaal ingesteld? Matth. 26 : 26—28.

c. Wat heejt Jezus na de instelling van het Avondmaal nog tot zijne discipelen gezegd? Joh. 14—16.

d. Welk gebed heeft de Heer daarop laten volgen? Joh. 17.

50. Waar is Jezus gevangen genomen f

Jezus is gevangen genomen in den hof Gethse-mané, nadat hij daar eene groote benauwdheid der ziel had doorgestaan.

a. Ging Jezus alleen naar en in den hof Gethsemanét Matth. 26 : 36, 37.

b. Wat voorspelde Jezus op den weg naar Gethsemané aan Petrus? Matth. 26 : 30—35.

c. Wat lezen wij van de zielsbenauwdheid ontes Heeren in Gethsemané? Matth. 26 ; 88—45. Luk. 22:40—44.

-ocr page 70-

66

51. Door wie is Jezus gevangen genomen?

Jezus is gevangen genomen door eene bende,

welke zijne vijanden op hem hadden afgezonden, en die geleid werd door Judas Iskariot.

a. Voor hoeveel had Judas aangenomen, den Heer aan tijne vijanden overteleveren? Luk. 22: 3— 6. Matth. 26: IB.

b. Heeft Judas ook berouw gehad over zijne misdaad? Matth. 27 8—10. Hand. 1 : 18, 19.

c. Wat zou Judas bewoyen hebben, den Heer aan zijne vijanden te verraden ?

d. Hoe ontving Jezus de bende, die op hem afgezonden was? Joh. 18:4—9. Matth. 26:55. Luk. 22:52, 58.

e. Wie heeft in Gethsemani eene poging gedaan, om Jezus te verdedigen? Joh. 18 : 10.

ƒ. Wat teide Jezus, toen Petrus zijn zwaard had getrokken? Joh. 18 : 11. Matth. 26 : 52—54.

52. Waarheen heeft men Jezus gebracht, nadat hij gevangen was genomen?

Jezus is voor den Joodschen raad gebracht, daar valsch beschuldigd, als godslasteraar ter dood veroordeeld en schandelijk mishandeld.

a. Wat vroeg men den Heer in den Joodschen raad, waarvan beschuldigde men hem, en wat antwoordde hij? Joh. 18 : 12—14, 19—24. Matth. 26: 59—64.

i. Waarom noemde men Jezus een godslasteraar? Matth, 26 : 63—66.

c. Aan welke mishandeling stond Jezus bloot voor den Joodschen raad? Matth. 26 : 67, 68.

d. Hoe gedroeg Petrus zich, terwijl Jezus door den Joodschen raad verhoord werd? Matth. 26 : 69—75, vgl. Joh. 18 : 15—18, 25—27.

53. Heeft de Joodsche raad het doodvonnis aan den Heer Jezus voltrokken?

Daar de Joden aan de Romeinen onderworpen waren, is Jezus gebracht voor den rechterstoel van den Romein-schen Landvoogd Pontius Pilatus. Joh. 18: 28—32.

54. Wat is met Jezus gebeurd voor den rechterstoel van Pilatus?

Jezus is bij Pilatus door de Joden beschuldigd als oproermaker, maar door den Romeinschen Landvoogd meer dan eens voor niet schuldig verklaard.

-ocr page 71-

67

«. Welk gesprek hield Pilaiua eerst met Jezus ? Joh,

18 : 33—38.

i. Tot wien zond Hiatus den Heer? Luk. 23 : 5—12.

55. Heeft Pilatus den Heer vrijgesproken? Ofschoon Pilatus verklaarde, geen schuld in Jezus

te vinden, heeft hij hem toch laten geeselen en daarna ter kruisiging overgegeven.

a. Deed Pilatus niets, om Jezus in vrijheid te stellen?

Luk, 23 :18—16. Matth. 27:15—33. Joh. 19:1—6, i. Aan welke mishandelina stond Jezus iij Pilatus bloot ? Matth. 27 : 27—30.

c. Waarom ontsloeg Pilatus den Heer niet? Joh. 19:18. Mark. 15 : 15.

d. Zou de Heer den liomtin schen landvoogd tonder veel moeite heihen kunnen ieweyen, om hem los te laten? Joh. 19 : 6—11.

e. Wat hebben de Joden en wat heeft Pilatus verklaardmet betrekking tot den dood van Jezus? Matth. 27 : 24, 25.

56. Wdar is Jezus gekruisigd?

Jezus is gekruisigd op den heuvel Golgotha, bij Jeruzalem, tusschen twee boosdoeners.

a. Wat is het eigenaardige van de kruisstraf?

b. Wat heeft Jezut gezegd en wat is met hem gebeurd op den weg nuar Golgotha? Luk. 23 : 26—28.

c. Wat hooi men Jezus op Golgotha aan? Mattk. 27 : 33, 34.

d. Wat deed menihnet de kleederen van Jezus? Matth. 27 : 35.

e. Welk opschrift stond op het kruis van Jezus? Joh.

19 : 19—22.

57. Heeft Jezus nog iets gezegd, terwijl hij aan het kruis hingt

Jezus heeft, terwijl hij aan het kruis hing, zevenmaal gesproken.

a. Be zeven kruiswoorden\'.

1. Vader, Tergeef hun, want zij weten niet wat zij doen. Luk. 23: 34.

2. (Tot Maria:) Vrouw, zie, uw zoon; (tot Johannes:) Zie, uwe moeder. Joh. 19:26, 27.

3. Voorwaar zeg ik u, heden zult gij met mij zijn in het Paradijs. Luk. 23 : 43.

4. Mijn God, mijn öod, waarom hebt erij mii verlaten? Matth. 27 : 46.

-ocr page 72-

68

5. Mij dorst. Joh. 19 : 28.

6. Het is Tolbraoht. Joh. 19 : 30.

7. Vader, in uwe handen beveel ik mijnen geest. Luk. 23 : 46.

58. Heeft Jezus veel moeten lijden op Golgoiha ?

Behalve de smarten van het kruislijden, heeft Jezus

op Golgotha veel smaad, hoon en bespotting van zijne vijanden moeten verdragen. Matth. 27 : 39—43.

59. Heeft Jezus niets gedaan, om aan den dood ie o7i ik omen ?

Jezus heeft evenmin voor den Joodschen raad als in Gethsemane\', evenmin op Golgotha als bij Pilatus, iets gedaan om zich te verlossen.

60. Is het van groot belang voor ons, dat Jezus zich niet aan het lijden en sterven heeft onttrokken?

Indien Jezus zich aan het lijden en sterven onttrokken had, zou hij den wil zijns Vaders niet hebben volbracht, en nu niet de Zaligmaker van zondaars zijn.

61. Hoelang heeft Jezus aan het kruis geleden?

Jezus heeft van des morgens negen uur tot ruim

drie uur des namiddags aan het kruis geleden, totdat hij stierf.

a. Wat is gebeurd, toen Jezus den yeeet gaf? Matth. 27 : 51—54. Luk. 23 : 47 , 48.

ft. Op Kelken dag is Jezus gestorven, en welke dag is thans gewijd aan de gedachtenis van zijnen dood?

62. Hoe heeft Jezus zich onder al zijn lijden gedragen 9

Jezus heeft al zijn lijden doorgestaan met volkomen zelfverloochening, zachtmoedigheid en geduld, altijd volmaakt in het doen van den wil zijns Vaders.

a. Waartoe is Jezus gestorven^ Matth. 26 38. Hom. 4:25.

igt;. Wat is voor ons te leeren uit de wijze, waarop Jezus geleden heeft? 1 Petr. 2 : 21—33.

63. Wat heeft men met den Heer Jezus gedaan, nadat Hij gestorven was?

Nadat onze Heer gestorven was, hebben twee van zijne vrienden hem, met toestemming van Pilatus, afgenomen van het kruis en in een graf gelegd.

a. Zou Jet us wel waarlijk gestorven zijn ? Joh. 19 : 31-35.

-ocr page 73-

69

h. Door me is Jezus hegraven ? Matth. 27 : 57—60. Joh. 19 ; 39.

c. Wat hebben de vijanden nan Jezus aan zijn graf gedaan? Matth. 27 : 62—66.

64. Is Jezus in het graf gebleven\'\'

Nadat Jezus des vrijdagsavonds begraven was, is hij, des zondags morgens vroeg, opgestaan uit den dood.

a. Wat is er merkwaardigs by de opstanding van Jezus gebeurd\'? Matth. 28 : 2—4.

b. Wie vernamen het eerst, dat Jezus opgestaan was? Matth. 28 : 1, 5—8. Luk. 24 : 1—10.

c. Wanneer vieren wij het feest van \'s Heeren opstanding?

65. Wie hebben Jezus na zijne opstanding levend gezien ?

Jezus is na zijne opstanding verschenen aan zijne elf discipelen en aan anderen onder zijne volgelingen.

a. Verschijningm van Jezus na zijne opstanding;] Aan Maria Magdalena, Joh. 20:1—18, en aan de Trouwen.

Matth. 28 : 9, 10.

Aan Petrus, Luk. 24:34. 1 Kor. 15:5.

Aan de Emmaüsgangers, Luk. 24: 13—33.

Aan de tien discipelen, Joh. 20:19—22. Luk. 24:36—45. Aan de elf discipelen, Joh. 20 : 24—29.

Aan zeven discipelen bij de zee van Tiberias, Joh. 21 :

1—14, vgl. 15—17.

Aan de discipelen in Galilea, Matth. 28:16—18. Mark.

16:18—18. Vgl. 1 Kor. 15:6.

Aan Jakobus, 1 Kor. 15:7.

b. Had Jezus voorzegd, dat hij uit den dood zou opstaan ?

c. Hebben de vrienden van Jezus verwacht, dat hij zou opstaan uit den dood, en geloofden zij terstond, dat hij opgestaan was?

d. Waarom is Jezus niet aan zijne vijanden venchenen?

e. Welk gerucht hebben de vijanden van Jezus na zijne opstanding verspreid? Matth. 28 11 —13.

66. Hoelang /Leeft Jezus na zijne opstanding nog op deze aarde vertoefd?

Jezus is op den veertigsten dag na zijne opstanding ten hemel gevaren, voor de oogen van zijne elf discipelen, op den Olijfberg bij Jeruzalem. Hand. 1: 3—11.

67. IVat heeft Jezus aan zijne discipelen in last gegeven, voordat hij de aarde verliet ?

-ocr page 74-

Jezus heeft vóór zijne hemelvaart zijne discipelen geboden, het Evangelie aan alle volken te prediken, en den doop ingesteld voor allen, die belijden zouden in Hem te gelooven. Matth. 28 :19. Mark. 16:15.

68. Is Jezus niet te vroeg van deze aarde weggegaan?

Toen Jezus ten hemel voer, had hij volkomen

volbracht al wat de Vader hem op aarde te doen gegeven had.

69. Moeten, wij ons verblijden over de hemelvaart van onzen Heer?

De hemelvaart van onzen Heer is zijne verhooging in heerlijkheid, tot heil van zondaars.

a. Zou het niet heter zijn geweest, dat Jezus op aarde was gebleven? Joh. 16 : 7. Matth. 28 : 18, 20.

igt;. Waarmede mogen zij, die in den Heer Jezus gelooven, zich vertroosten, als zij aan zijne hemelvaart denken? Joh. 14 : 3. 17 : 24.

70. Is na Jezus geen meer vólkomen Zaligmaker voor zondaren te verwachtend

Jezus is de eenige en volkomen Zaligmaker van zondaars. Die in Hem gelooft zal zalig worden. Hand. 16 ; 31. 1 Tim. 2 ; ö4.

§ 9.

TAN DE TJITSTOETING DES HEILIGEN GEESTES TOT DE VERWOESTING VAN JERUZALEM.

(Tot het jaar 70 na Christus.)

(De Handelingen der Apostelen.)

1. Wat is gebeurd op den tienden dag na de hemelvaart van Jezus?

Op den tienden dag na de hemelvaart van Jezus is de Heilige Geest te Jeruzalem uitgestort op de Apostelen.

o. Waren het alleen de Apostelen, die op den tienden dag na Jetus hemelvaart den Heiligen Geest ontvingen? Hand. 3:1, 4, vgl. 1 : 15.

6. Boor tcelke teekenen werd de uitstorting van den H. Geest vergezeld? Hand. 2 : 2—4.

-ocr page 75-

71

c. Wie Kas in de plaats van Judo» Iskariot tot apottel gekozen? Hand. 1 : 15—26.

d. Op welk feest der Joden is de H. Geest uitgestort, en wanneer vieren wij het feest van die uitstorting?

e. Wie waren het eerst getuigen van de werking des H. Geesten in de Apostelen, en welken indruk maakte zij? Hand. 2 : 5—18.

2. Waren de Apostelen voorbereid op de uitstorting van den Heiligen Geest?

De Heer Jezus heeft vóór zijnen dood de komst des Heiligen Geestes beloofd aan zijne discipelen. Joh. 14:16, 17, 26. 16:7. Hand. 1:5, 8.

3. Waar is het Evangelie gepredikt na de uit-storting van den Heiligen Geest?

Na de uitstorting van den Heiligen Geest is het Evangelie gepredikt eerst onder de Joden, daarna onder de Heidenen.

a. Wat heteekent het woord Hvangeli e?

b. Wie heeft na de uitstorting van den H. Geest het eerst te Jeruzalem het Evangelie gepredikt ? Hand. 2 : 14—36, 38—40.

4. Wcrd er spoedig eene Christelijke gemeente ie Jeruzalem gevestigd!\'

Op den dag der uitstorting van den Heiligen Geest werden velen te Jeruzalem gebracht tot het geloof in den Heer Jezus, en binnen kort was daar eene bloeiende gemeente. Hand. 2:37, 41—47. 6:7.

a. Wat lezen wij van den eersten toestand der Jeru-znlemsche gemeente? Hand. 4 ; 32—35.

b. Wat is gebeurd met Ananias en Saffira? Hand. 5 : i—il.

c. Wanneer en waarom zijn de eerste diakenen verkozen? Hand. 6 : 1—6.

5. Beden de Apostelen ook wonderen?

De Apostelen deden vele teekenen en wonderen, zoodat zij in groobe eer waren bij het volk. Hand. 5 :12—16.

a. Welk wonder heeft Petrus aan een kreupelen man te Jeruzalem gedaan? Hand. 3 : 1—-8.

b. Wat is op dit wonder gevolgd? Hand. 3 : 9—26.

-ocr page 76-

72

6. Vond de Evangelieprediking geen tegenstand onder de Jodenquot;!

Vele Joden geloofden in den Heer Jezus, maar de Joodsche raad vervolgde spoedig de Apostelen.

a. Wat overkwam Petrus en Johannes? Hand. 4 : l—7.

h. Wat overktoam al de Apostelen? Haud. 5 : 17—28.

7. Werden de Apostelen bevreesd, toen zij vervolgd werden?

De Apostelen hebben met vrijmoedigheid en standvastigheid de tegenstanders huns Heeren wederstaan, en God meer gehoorzaamd dan de menschen. Hand. 4:8—20. 5:29—3^, 41, 42.

a. Wat zeide Gamaliel tot de vervolgers der Apostelen? Haud. 5 : 33—40.

8. Wie werd het eerst ter dood gebracht om zijne belijdenis van Jezus?

Stephanus, een der eerste diakenen te Jeruzalem, is door de Joden gesteenigd om zijne belijdenis van Jezus, en alzoo de eerste Christenmartelaar geworden.

a. Waarvan is Stephanus hese/mldigd, wat zeide ter zijner verdediging, en hoe is hij in den dood gegaan ? Hand. 6 : 8—7 : 60.

9. Stond de Jeruzalemsche gemeente ook aan vervolging bloot?

Kort na den dood van Stephanus ontstond eene groote vervolging tegen de Christenen te Jeruzalem, zoodat zij door Judea en Samaria verstrooid werden. Hand. 8 : 1.

10. Leed de gemeente de» Heeren niet veel schade door de vervolging van de Jeruzalemsche Christenen?

Daar de Christenen, die door de vervolging verstrooid werden, het Evangelie buiten Judea en buiten Palestina verkondigden, was die vervolging voordee-lig voor de uitbreiding der gemeente. Hand. 8 : 4,

11. Boor wien is het Evangelie gepredikt onder de Samaritanenquot;!

Het Evangelie is in Samaria gepredikt door Phi-lippus, een der eerste Jeruzalemsche diakenen, en

-ocr page 77-

73

elders onder de Samaritanen door Petrus en Johannes. Hand. 8:5, 14, 15, 25.

a. Wat is te Samaria voorgevallen met zekeren Simon ? Hand. 8 : 9—13, 18—34.

b. Wat wordt om bericht van zekeren hofbeambte amp;*,*• FJMonur\'- koningin Candace? Hand, 8 : 36—39,

c. Werden er eerlang vele Chrittelyke gemeenten in het Joodsche land gevonden? Hand. 9 : 81.

12. Door wien is het Evangelie het eerst onder de Heidenen verkondigd?

Petrus heeft het eerst het evangelie onder de Heidenen verkondigd, en wel aan den Eomein-schen hoofdman Cornelius te Cesarea_, door wien hij daartoe was aangezocht.

a. Wat is met dezen Cornelius gebeurd? Hand. 10 :1—8.

b. Zou Petrus uit zichtelven tot de Heidenen gegaan zijn met de prediking van het Evanaelie? Hand. 10 : 9—16.

c. Hoe oniving Petrus het aanzoek van Cornelius\'? Hand. 10 : 17—23.

d. Wat heeft Petrus te Cetarea gedaan? Hand. 10 : 24—4-8.

e. Wat had Petrus te Joppe gedaan ? Hand. 9: 36—43.

13. Welken indruk maakte het op de Christenen te Jeruzalem, dat Petrus het Evangelie aan de Heidenen had gepredikt?

Toen Petrus aan de Christenen te Jeruzalem verhaald bad, wat met Cornelius te Cesarea voorgevallen was, verheerlijkten zij er God om. Hand. 11 ; 1—18.

14. Wie heeft vooral als Apostel der heidenen gewerkt ?

Een der hevigste vervolgers van de eerste Christenen, Saulus genaamd, is door den Heer Jezus tot de prediking van het Evangelie onder de Heidenen geroepen.

a. Vaar was Saulus geboren en opgevoed? Hand. 23:3, vgl. 26—28. Hom. 11:1.

b. Bij welke gelegenheid vinden wij het eerst melding van hem gemaakt? Hand. 7 : 58b. 8:1.

c. Hoe bewees hij vóór zijne hekeering zijne vijandschap tegen de Christenen? Hand. 8:3. 9:1.

-ocr page 78-

74

d. Hoe tpreekt Paulut, de Apostel, over den tijd, die aan zijne bekeering vooraf teas gegaan? Gal. 1:13, 14. 1 Kor. 15 : 9. 1 Tim. 1 : IS.

15. Waar is Saulus bekeerd geworden?

Saulus is bekeerd geworden op den weg naar Damaskus, en is daarna onder den naam van Paulus vele jaren in den dienst des Heeren werkzaam geweest als apostel der Heidenen.

a. Waarom ging Saulus naar Damaskus ? Hand. 9 :1, 2.

b. Wat overkwam hem op den weg naar Damaskus, hoe gedroeg hij zich daarbij, en tot wien heeft hij zich moeten begeven in die stad? Hand. 9 : 3—19, vgl. 22 : 6—1 6.

c. Waar heeft hij het eerst Christus gepredikt ? Hand. 9 : 20—22.

d. Aan welk gevaar is hij te Damaskus ontkomen\'? Hand. 9 : 23—25, vgl. 2 Kor. 21 : 32, 33.

e. Welken indruk maakte de bekeering van Saulus op de Christenen? Hand. 9 : 21, 26—28. Gal. 1: 22—24.

f. Van wien heeft Faulus dtn inhjud zijner prediking ontvangen? Gal. 1 : 11, 12.

16. Wat heeft Paulus voor de uitbreiding van-het koninkrijk Gods gedaan ?

Paulus heeft, zoowel op groote reizen, als door brieven aan Christelijke gemeenten, veel in den dienst van het Evangelie gearbeid.

0. Hoevelf. groote reizen heeft hij ten dienste der Evangelieprediking ondernomen? Hand. 13; 1. 15 :36. 18 :23.

1. Welke brieven zijn ons van Faulus bewaard gebleven ?

17. Waar heeft Paulus het Evangelie buiten Palestina gepredikt ?

Paulus heeft vooral in Klein-Azië, Macedonië en Griekenland, het Evangelie gepredikt.

a. Wat deed hij te Antiochië in Pisidië, Hand. 13:14 enz.. en vat wedervoer hem te Lystre? Hand. 14: 8—20,

b. Wat bewoog hem, naar Macedonië\' te gaan ? Hand. 16 : 8—10.

c. Waar heeft hij het eerst in Europa hel Evangelie gepredikt\'! Hand. 16 : 12.

d. Wat wedervoer Faulus en Silas te Fhilippi ? Hand. 16 : 14—40.

-ocr page 79-

75

e. Hoe toerden Paulus en Silas te Iheualonika en Berea ontvangen? Hand. 17 : 1 —14.

f. Wat deed Paulu» te Athene, Haod. 17 : 15—34, te Korinthe, 18 ; 1—18, te Efeze, IS» : 1 — 20: 1, te Troas, 20 : 7—12, te Milete, 20 : 17—38?

18. Was er geen gemeente van Christenen uit de Heidenen, voordat Paulus onder de Heidenen werkte?

Te Antiochië in Syrië was eene gemeente van Christenen, voornamelijk uit de Heidenen, gesticht door sommigen van de verstrooiden uit Jeruzalem. Hand. 11 : 19—25.

a. Waar zijn de belijders van Jezus het eerst Christenen genaamd? Hand. 11 : 26.

19. Waarom, wijdde Paulus zich niet aan de Evangelieprediking onder de Joden?

Paulus zou zich gaarne aan de Evangelieprediking onder zijn volk gewijd hebben, maar de Heer wilde, dat hij tot de Heidenen zou gaan.

a. Wat is tusschen den Heer Jezus en Paulus voorgevallen met betrekking tot deze zaak? Hand. 22 : 17—22.

b. Smartte het Paulus niet, dat de meeste Joden den Heer Jezus hieven verwerpen? Rom. 9; 1—3. 10 :1 •

20. Heeft Paulus ziek in het geheel niet tot de Joden gewend met de prediking van het Evangelie f

Paulus wendde zich doorgaans eerst tot de Joden, maar zij hebben hem meestal tegengestaan en vervolgd.

a. Wanneer is de vervolging der Joden tegen Paulas begonnen? Hand. 9 : 23.

h. Wat zeiden Paulus en Barnabas lot de Joden te Antiochië? Hand. 13 : 46, 47.

c. Wat zeiden de Jodtn van Paulus, Hand. 24 : 5, en wat zeide Paulus van de Joden, Rom. 10 : 2, 3?

21. Wie zijn inzonderheid als medearbeiders van Paulus ieroemd?

Onder de medearbeiders van Paulus verdienen vooral Barnabas, Silas, ïimotheus en Titus genoemd te worden.

a. Wat is ons bekend van Johannes Markus en Lukas?

22. Wat was de hoofdinhoud der prediking van Paulus ?

De hoofdinhoud der prediking van Paulus was de

-ocr page 80-

76

rechtvaardiging uit het geloof in den Heer Jezus en niet uit de werken der wet.

23. Is Paulus altijd aan de vervolging zijner vijanden ontkomen ?

i-aulus is eindelijk te Jeruzalem in de handen der Joden gevallen, en zou door hen gedood zijn, indien hij niet door de Romeinen gered en naar

Cesarea gevoerd was.

a. Vie had aan Paulus voorspeld gt; dat hij te Jeruzalem

gehouden zou worden? Hand. 21 : 10, 11. h. Aarzelde Paulus niet, naar Jeruzalem te gaan. Hand. 21 ; 12—14.

c. Wo.t deed hij na zijne aankomd te Jeruzalem? Hand. 21 : 17 — 26.

d. Waarmede is de vervolging der Joden tegen Paulus te Jeruzalem begonnen en waartoe leidde zij? Hand. 21 : 27—39.

e. Wat heeft Paulus ter zijner verdediging gezegd tot de Jeruzalemsche Joden, Hand. 32 : 1 enz., en in den Joodschen raad. Hand. 23 : 1 —10?

ƒ. Hoe versterkte en vertroostte de Heer Jeius den Apostel te midden der verdrukking, waarin hij zich te Jeruzalem bevond? Hand. 23 ; 11.

g. if elke eamenzwering maakten de Joden legen Paulus^, en hoe ontkwam hij het gevaar? Hand. 23 : 12 35.

24. Is Paidns te Cesarea in vrijheid gesteld? Paulus is te Cesarea twee jaren gevangen gebleven,

daar verhoord door de Romeinsche landvoogden Felix en Festus, en ten laatste naar Rome opgezonden.

a. Wat is te Cesarea met Paulus gebeurd bij het eerste verhoor, Hand. 24 ; 1—23, daarna voor den rechterstoel van Felix, 24—27, vervolgens onder lestus en in tegenwoordigheid van koning Agrippa, 25 :1 26 :31 ?

b. Waarom is Piulus niet vrijgesproken, maar naar Rome gezonden? Hand. 20 : 32; vgl. 25 : 9 12.

25. Hoe is het Paulus te Home gegaan?

Paulus bleef te Rome in verzekerde bewaring,

arbeidde er naar zijn vermogen tot uitbreiding van het Koninkrijk Gods, en is er later onthoofd. a. Wat is Paulus op zijne reis van Cesarea naar Rome wedervaren? Hand. 27 : 1—28 : 15.

-ocr page 81-

77

b. Wat ondervond en wat deed hij te Home? Hand. »0 : 16—31.

c. Welke brieven heeft hij uit Rome geschreven ?

26. Verhief Paulus zich niet op hetgeen hij als Apostel des Heer en was en deed?

Paulus noemde zich den minste der Apostelen, en verklaarde, dat hij al wat hij was te danken had aan Gods genade. 1 Kor. 15 : 9, 10.

a. Hoe werd Paulus door den Heer beschut tegen zelfverheffing? 2 Kor. 12 : 1—10.

27. Was er eensgezindheid iusschen Paulus en de andere Apostelen?

Paulus en de andere Apostelen hebben met elkander in eenheid des geestes en der liefde gearbeid. Gal. 2 : 9.

a. Wat is voorgevallen tusschen Paulus en Petrus te Antiochië? Gal. 2 : 11—14.

28. Weten wij veel van de lotgevallen der twaalf Apostelen na de uitstorting van den Heiligen Geest?

Van Petrus, Johannes en Jakobus weten wij zeer weinig, vanquot;3ë~ overigen wordt ons in de Handelingen der Apostelen niets bericht.

a. Wat weten wij van Petrus en Johanues ? Vgl, vraag 6. Hand. 12: 3—13. 15:7.1 Petr. 5:13. Opeub. 1: 9.

b. Wat weten wij van Jakobus, den zoon van Zebedeüs ? Hand. 12:1, 2.

c. Wat wordt ons verhaald van Jakobus, den broeder des Heeren? Hand. 15:13. 21 : 18. Gal. 2 ; 9.

d. Van wie tijn de zoogenaamde Algemeene Zendbrieven afkomstig ?

29. Welke waren de twee aanzienlijkste Christelijke gemeenten in de dagen der Apostelen?

In de dagen der Apostelen waren de gemeenten te Jeruzalem en te Antiochië in Syrië de twee aanzienlijkste gemeenten.

30. Waardoor heeft de Jeruzalemsche gemeente opgehouden te bestaan ?

De Jeruzalemsche gemeente hield op te bestaan bij de belegering en verwoesting van Jeruzalem door de Komeinen, In het 709te jaar onzer jaartelling.

-ocr page 82-

78

31. Was de verwoesting van Jeruzalem iets onverwachts voor de Christenen?

De Heer Jezus had voorzegd, dat Jeruzalem zou verwoest worden. Luk. 19 ; 41—44. 21 ; 20—22. Matth. 24 : 20—22:

32. is er van de Joden geworden na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen?

Na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen zijn de Joden verspreid over de geheele aarde, tot straf voor hunne verwerping van den Messias.

33. Hoe is het gegaan met de Christenen, na de verwoesting van Jeruzalem?

Na de verwoesting van Jeruzalem zijn de Christenen vermenigvuldigd onder de Heidenen, ofschoon zij eerst nog langen tijd zeer door hen verdrukt zijn geworden.

34. Welken dag der week hehhen de Christenen reeds vroeg afgezonderd tot Chrislelijken rustdag ?

Reeds zeer vroeg is de eerste dag der week door de Christenen als rustdag afgezonderd. Joh. 20: 26. Hand. 20 : 7. 1 Kor. 16 ; 2, vgl. Openb. 1 : 10.

a. Waarom if de Zondag daartoe gekozen ?

35. Is het niet te vreezen, dat de Christenen eens van de aarde zullen worden uitgeroeid door de vijanden des Heerent

De Heer Jezus heeft alle macht in hemel en op aarde, en draagt als het hoofd zijner gemeente zorg, dat zij bloeit en zich al meer en meer uitbreidt.

36. Welke geschiedenis moet als het vervolg van de Bijhelsche geschiedenis beschouwd worden?

De geschiedenis der Christelijke Kerk op aarde moet beschouwd worden als bet vervolg van de Bijhelsche geschiedenis.

a. Waarom i» de getchieieni» der ChritieUjke Kerk op anrde voor ons too hoogtt helangrijk ?

h. Hoelang bettaat de Christelijke Kerk nu reeds. Kat weet gij van tare getchitdtnit te verhalen, in hoeveel tijdvakken toordt die getchieieniê verdeeld, welk gedeelte van de geschiedenis der Chritielijke Kerk mag u het meeite if lang inboezemen?

-ocr page 83-

PSALM 22 : 14.

Eerlang gedenkt hieraan het wereldrond.

Haast wendt het zich tot God met hart en mond, En waar men ooit de wildste volken vond,

Zal God ontvangen Aanbidding, eer en dankbre lofgezangen;

quot;Want Hij regeert en zal zijn almacht toonen. Hij heerscht, zoover de hlindste heidnen wonen, Tot Hem bekeerd.

GEZANG 155 : 2, 3.

Jezus wil zijn roem verhoogen,

Jezus, Gods en \'s raenschen Zoon; In zijn hand is alvermogen,

Menschenliefde omringt zijn troon. Welk een stof tot lof en vreugd! Hemel, aarde, weest verheugd!

Ja, wij zien ontelbre scharen

Luistren naar zijn liefdestem;

Hier beschaafden, daar barbaren,

Vrijen, slaven, dienen Hem.

Dalen rijst, zinkt, bergen, neer! Baant den weg voor onzen Heer!

-ocr page 84-

i

INHOUD.

Bldi.

Inleiding.............4.

§ 1. Van den aanvang dezer wereld tot den zondvloed. 6. §2. Van den zondvloed tot de roeping van Abraham. 9. § 3. Van de roeping van Abraham tot den uittocht

der Israëlieten uit Egypte.......11.

§4. Van den uittocht der Israëlieten uit Egypte

tot koning Saul...........23.

§ 5. Van koning Saul tot de scheiding der twee

rijken, Juda en Israël........34

§ 6. Van de scheiding der twee rijken, Juda en

Israël, tot de Babylonische gevangenschap. . 39.

a. Het rijk der tien stammen of van Israël. 40.

b. Het rijk der twee stammen of van Juda. 43. § 7. Van de Babylonische gevangenschap tot de

geboorte van den Heer Jezus.......50

§ 8. Van de geboorte des Heeren Jezus tot de

uitstorting van den Heiligen Geest . . . .55. § 9. Van de uitstorting, des Heiligen Geestes tot ■ de verwoesting van Jeruzalem......70.

-ocr page 85-
-ocr page 86-

I

O

/

1

•WW8.«\'