-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

I

saw-quot;

*

1

-

-ocr page 5-
-ocr page 6-

ÜIT VELERLEI GAARDEN.

-ocr page 7-

_ 3

-ocr page 8-

■ ■ ■

•1

-ocr page 9-
-ocr page 10-

01T

N

■ m . u,.EV.!iAi:!! r

A\'^Tl ■! \\;v:, i ,

\'r. \\ \\ N nn;.\' ( -

\'w, J H O F Ó \'\'..s .

ÜHuf litii Ci v.s-fpf, i\'.s

-ocr page 11-
-ocr page 12-

UIT

VELERLEI GAARDEN

lUJEENGEnUACIlT

DOOR

W. J. H O F D IJ K.

-ocr page 13-

^roiiMDM KKKKIJ VAN ll( - K.I.dT 1/KN If Ü UN Kil, A MNTKUl) A M .

-ocr page 14-

I N II 0 U J ).

Hlilz

A. van i)i;it I loov, .1 iis./n, (icrn kinilci\'en..............1.

lie Zi\'iircndc .lnn^elin^..........................................4.

.(, L. Wkhtiikim, I let .Inrkje......................................I0.

I). »k JoNdR, Do lildein dor Mi\'ilicijiiilcsi\'li............10.

.1 listvs van Mai hik .la.. Do l.inlsle lirook........

D. Doiii!klt;;k, Ken lieij vim Rleenion......................20.

1). !•\', van 11 i\'.i.ist, Niel lilj ^l\'iKile lui. Mel pi,ml. 2\'i.

A. .1. ok Bulk, lieellioven..........................................27.

\\V. ,1. van /Edcr.i.kn, Islcgit! van oon ar^ctlrapon

zwarton rok...............................................................iT.

\\V. .j. lloiDTJIi, I Id ecrsle week^eiil. Mel |il,■ml, M).

II. Sciiimmkk, Hel niinlfi jHiljen............................45.

.1, I\'. IIaskuuokk, \'s AvoihIs. Mel pla.il..................54.

W. ,1, VAN \'/Efifi KKKN, liika\'s spiidl\'loolll................50.

K. Lai n i i.kaku, llel slide hoekje. Mel plaat..........02.

I\'. T. 11 r.i.vKTirs van ur.N Reik;, De ^ohikkige,. M.

.Ii sti s van Mai hik Jr., Bolraclitinp........................71.

I., van uen Drokk, Do Zwaluw................................74.

Nicokaiks Hi;kts, DniiDirishourl/.aug........................70.

D. 1\'. van IIki.ist, Do reuzen \\aii hel wnliil. Met

plaat..............................................................................SI.

-ocr page 15-

\' Hid/..

I\'. Lot wKiisK, Do hvcc vcorlInisjes........................83.

\\V. .1. VAX /.KcdEi.KN, A.in 01 IS nakoiiKTlje............02.

.1. van ÜKF.its, Immi lilooni nil hol volk................05.

\\V. Mautin Wksteuman, Mooilci\'lijilon. .Met pljial. 102.

\\V. .1. Hofdijk. Hot jn^\'iTsiiuis :i;iii In\'l Wijkcrilnin. 105.

,\\. Smkdkus .in., Ilol iloodsUlceil............................115.

L. .1. !•\'. IIasski.s, Hlinde Juspor................................\'H8.

\\V. ,). van Zkck;i:t.k.n, V.-iii dik liont /..tiigl inen

planken. Mi l plaal.........................

,\\. .1, dk liii.i,, liai\'li tc hivsdi\'ii..............................124.

1\'. A. in: Gknustet, lleizon......................................132.

.1. 1\'. 11 i.i.ik, Natuurhefldi\'ii......................................\'•35.

II. liiNciK,it, Znndor klaiilon. Mel plaal..................138.

Mr. I)i;s A.moiuk van dku Ilor.vr.x, Plolscling

sterven..................................................................\'•^2.

I\'ioui. i)ki,i,a .Ni,vi:, !)•\' weiUiwc. Mel plaal............\\\\,i.

.1. Hiiesteu A/,., Hraad................................................^8.

.1. ,1. I,, ten Kate, DiU\'liisteii. Mrl plaal........ 154.

PlET\' I\'aai.tjks, \\aii In liaar pni\'/.icl................15(1,

.1 rstis van Mai imk Jr., 1 Ici inin\'rin^......................15s.

I lei I\'aard, dour den Seliiiolinccslcr......................IliO.

W. .1, Hofdijk, De slalboef.......................................Ifi5,

JUSTVS VAN M ailllk .111,, (ialccliis............................172,

(\'■, II. .1, f.moi I\'ioswei,, Doud liclaanl....................17:1.

.1. van dek V\'kf.n A/.., d\'Krlsle vangsl....................179.

IP

-ocr page 16-

O E K N KIND K l i K Nr.

doült

A. \\\' A N\' DEK, IH li)!\' .1

\'I Is er altJjil i\'M\'ii Keurig,

Niniiiicr (ivt\'i\'lmop ci\'ii IjücI ; (\'i.iiigUlwit, loiiiiors IViscli i\'ii kleurig;

N\'iidil een vlrk op k.ist ol\' slocl ; \\ i\'lli\' \\ iiilt;ii\'rs o|) de ili\'iii\'cn Doen nooit dt\'ii liewonrr Irourcii ; Krassen op het vcnstfir\'j.las;

,,01\'liet maar oen huurliitis was!quot; Alles ^liniL en lilinkl Je legen,

Kooprcn roeiljes op de trap,

l\'roopre malJes allerwegen ;

Wan de tegels al Je |lap ! -

Nooit de linreii, om te klagen

(\'ver leven ol\' geweli I ;

ledre dag, als anilre dagen.

Kalm en rustig lieengesneld ;

Kleine reekning aai: den slager,

Weinig groenle, weinig brood ;

Zijn de lijden ook al mager

-ocr page 17-

Ill\'.KN KlNDKItKN.

.Mt\'l je lu\'iilji \'s, \'t hcvl\'l geen nut ui I C.ocn Ijcsloinriiig; Uittel /.(irgi\'ii;

Somtijds oen ed\'ect gekocht,

Vooi* den ouden dag geborgen — Wie, die \'t beter wenschen inoclit !

Manr — geen vreugd ook in die woiiifig

In dat huis geen Poëzie!

Niet eens vaders dnukbotoomng,

Met zijn kindreu op zijn knie.

Maar geen reine moederweolde,

Die uw huis ten tempel wijdt,

Tot een giianl, die vruchten teelde,

In wier wasdom ge n verblijdt,

In wie gij u voort ziet loven.

Met haar, die ge als gade iniut;

Maar geen engel, u gegeven Tot uw genius, geen k ind I

\'l Rn gel sch hondje, zacht van haren,

Kwisple vrij uw woning rond.

Waar, in schaauw van bloem en blaren \'t Vogelkooitje een schuilplaats vond. Kakatoc uit Indies dreven

Schelde cn sidiinipe er overluid ;

Vrij moogt gij hein klontjes geven,

l.ekkrc sopjes van bescliuit.

Poeslief zilt\' bij \'t vuur te spinnen.

Streel haar, geel\'haar wat ge wilt — Vogel, hond of kat te ininnen,

Is maar teederheid verspild!

Kindren zijn een gift van boven !

Zalig wordt door hen eersl de echt:

-ocr page 18-

I. l;i:\\ KINDUHKN.

lli.i It\'crL Iiu|)oii, hjj geluovon,

Wicii /.ijn kroust con hldnnkr.-ins vlcrhl! Kiinlrcii /.ijn een scliat dos lloemi :

In lion (Imirl ous :i.in/.i)ii vourl,

Wio ilion schat uaar oisch y.;il ot\'rcn,

llaruloll n.iar ilos llceron woonl!

Kiiulron, li(?il van Clnil vorkrcgon,

Jilijll tloor \'s Ilomols gitnsl l)e\\va;ikt! (\'«nil sclionke ioiioi\' ])aar dion zoycn,

Dio Iiol liuwlijk Imwlijk niaakl!

-ocr page 19-

DE ZEUUUNDE .JONOELINd \')•

l\'ropvul was do zaal als oen poljo met iiicrcn; he j^\'aslaiiipoii i-ioonloii mot IccslelijkiMi ^i:iiis; \'L Was judl ii) ilc ki\'oc1quot;, tnn dies Ie sion\'n, \'t lü vivat ruisrhli\' Inngs welven en Irans.

Kn daar ginder, aan het venster,

Zat een arme jungcling.

Die le veel had en nu sedert

\'l\'waall\' uur niet moer recht kmi slaan.

Ne\\ens hein zat een senator.

Lurkend aan /.ijn II e n e u r r e 1,

Nu eens streng dien knaap aaiischuuweiul.

Dan zijn tlesch (i ha te au Uoéil,

Kn dan drinkend. Kn de. jungling

Sprak, terwijl een llauwc lach

(lm zijn droeve lippeii zweelde:

„O, dat is een sellOOlie dag,

\'i Iic/.i\' piuwUi\' wi fd oii^cniiimMi in l.es i-n \\ iiwt, .liiai\'H. I «(((I.

-ocr page 20-

DU ZEUHENUK JONGELINO.

Keesje! — Hour, wat dwaze toosten,

En wat mooie liorrelpraat!

Dat \'s een eclite kroegjool! — Zie toch, Hoe ze ginder vroolijk zijn;

Hoe ze weemlen door elkander!

Daar legt een het af!... Reeds nn!

Dal is selioon!... En zon hel waai\' zijn. Keesje, dat ik dronken hen\'!quot;

En hij lachte, \'l oude Keesje:

//lleadi\'ik-iier! zcnr toch zoo niet,

Zijl g\' ook al een beetje l i |gt;sy.

Niemand, die daar hier op ziet/

Ook ginds in ^De Doelenquot; is \'l heden diner;

Daar zillen til de oonuis \'), dil l\'eesl hrengl znlks mee l):iar li.\'diliell en sniiterl ook .\'dies dooreen.

Maar tipsy ol\'dronken — zóó ver is er geen.

En vriend Hendrik spnik weer; „Keesje! Ja, \'I is zeker niemendal:

Maar, wil mij toch niet bewegen,

Dal ik nog meer drinken zal!

Zie mijn boordjes eens, hoe smerig, Hoe besprenkeld! — Ach! ik voel.

Dal ik langzaam, langzaam inslaap.

Waar ik zit in mijnen sloel;

\') lli liüli di! Professoren hier maar als „Oomesquot; betiteld eensdeels omdut dit met de maal beter uitkomt, maar ook omdat er in deze beiiniiiinff :els van dien gemceimimen oor-liiecl li^\'l, die den student tegenover zijne hoogleerilren betaamt.

-ocr page 21-

Dl; ZKL IU.NDf-; JONC. KI.ING

Witiü. .. ik word cinluvei\', Keesje! Kn nochlims . . , hel is iiiipc maar Kven over twaalf — en, /.ie eens, ()|i ileez\' dag, verleden Jaar —

\'t, Was loen dies ook — daar ginder Zal ik loen nog bij iiiijn club,

lilij en blozend, zingeinl, springend. Vol van hoop en moed; en llians, — Ila ! die Inido vi\'CHigiiekrelen,

Kn dal, toosten daar, \'1 gaat mij Snijdend door liet barte, Keesje! Als een wi\'eede spotternijï7\'

Kn hij gromde, \'tonde Keesje: „llrmlrikl zwijg loeli. klets zoo niet! Zeur mij toch niet zoo aan d\' ooren ; Praal nn lie\\er eens met Piet.quot;

\'1 Wordl ginds, in ,,[)(■ Dooien,quot; mi gaandeweg goed he wijn duel zieb gelden in il\' .■ichtbaren sloet. Zij scbreenweii en tieren al hiider (looreen.

Maar i\'eelilslroeks ca dn ver — zóó ver is er geen

„Kn,quot; zei Hendrik weer, ,/k zon moeien

Traebten kalm Ie zijn, \'I is waar.

Maar op dezen dies weet ik

Vast: Mijn sjees staat kant en klaar.

Kn — ik heb niet eens nog. Keesje!

I\' dil durven zeggen — maar

AI d\' ellende van \'t examen

Kenl ge zekrr wel, niet waar\'?

Jaquot;.\' .. WVInn, reeds Uvcomnol liad ik

O

-ocr page 22-

I)K ZTiüllKNDE JOX(iKUNfJ

Voor do faculteit gestaan,

Doch hij \'tcinde \\v:is liet telkons: ^Vrienil! gij moet naar huis toe gaan; Uw examen deugt niet!\'\' \'k Nam dan Zwijgend daar mijn alsclieid. 01 \'kWilde spreken, maar ik kon niet; Want mijii harte klopte zoo! Dan oergistren, toen de lieeren Voor do derde maal te /.aam Mij weer onder handen namen,

Sprak men: „Hendrik! nu is \'tuit!quot; Maar ik hield steeds mijnen stoel vast En ik zag hen sincekend aan.

Maar zij wenkten en mijn vonnis Had ik im pas goed verstaan:

\'k Was gedropen!.... En nu, Keesje! Als ik straks gesjeesd zal zijn,

Zult fiij dan mijn heren temmenquot;.\'

Mijn curator — wilt ge \'t zijn?quot;

En ginds in ^De Doelen\'\'vraagt de lleetor het woord. ,/k Sla,quot; roept hij,,/Collega\'s! een toost als \'I liehoort!quot; Maar de ovrigen schreeuwen en lachen dooreen. En naar onzen Hector en luistert er geen.

En hij sprak weer: „O, wie weet hel,

Ol ik ras niet eenzaam sla

Hij een schilderhuls te mijmren,

01\'\'k niet weegen plak weldra

In een ki\'uideniersaHaire!

En wie weel ook, of ik niel

-ocr page 23-

III. /i;i HKNDK .K)\\(ir.l.lN(l

(la naar I lanlcrwijk ... Maar lieinol!

Neen, ilat niet! dal nicl I want ilaar...

Maar — zie ^iinls toch, Keesje! Keesje!

Slaal Jan Meijer daar een toost\'?

Ha! dp V i nil ie a I en P o 1 i l!

Jan! j^eel\' mij diampagne, thans!quot;

Kn hij dronk no^ veel ehainiiagne,

Kn toen zonk hij inachllons neer;

Kn uns Keesje jnielde: „Hendrik!

Hendrik!... Mooi... hij zeurt niet, meer.quot;

Kn ^inds in „De Doelenquot; plakl de arlilhare drom; llnn taal wordt potsierlijk, liim tun^slaat reeds krnni, Zij setin\'enwen, zij lirnllen al woester ilnoreen, Kn ^unt up zijn stuel zit daar stclliii nirl ern.

Rn \'I was liaHihie. In „ile |)ooleii«

Slaat men np en zoekt zijn jas,

Want de k\'astelein deed voelen.

Dal het niet zoo vroe^ moer was.

Kn ook giniler, in een lioekje Der Sttiileiilen-Sneiëleil,

Zejiffen twee van Hendriks vrinden:

„Kiini, hij dient naar hnis geleid Dokter Piet, die van een kraamvrouw Werrkwam, hleel\'daar even staan,

Kn innelil juist up \'I h rei\'de marktplein Ken ont niort ing gadeslaan.

Daar kwam IleiuDik, dnor zijn vrienden Voortgesleept met veel gedniisrli,

Kn van il\'andren kant een trorpje Protessoren, lang niet pluis.

8

-ocr page 24-

DE ZKI UENDK JONCKMNIi

O)) hel miililon \\;iii liet iiiiii\'Ul|)leiii StuiL mkmi eindlijk (ip (jlk.inr,

Kn (la;ir i\'uischcn lieesclie sleniiiieii:

^Gucie inurgeii!. .. Slik!,.. ISdiisoir!quot;

Imi hiide klunk |)lolslinfJt de hion dei\' t min pel: De wiiehler des lurens liliuist juisl een i|iiiiilel. \'1, Is \'t ;dr Vim den vos, die zijn lumr wel verleur, Miiiir zijn kuren lioliomll, wal flo lijd enk versleer!

9

-ocr page 25-

11 K T J U R K -J E.

noon

,1. I,. WKIITHKIM.

(»|i ilc rn^c \\ licring, WM.-ir hot iliigliclil vn;il on grauw Dikii\' \'I kli\'ino vonsl.or hrookl, \\v:is tussohm mail on

vromv

Kon I \\s isl onlslaan. Do iii.in, als naar p\'woonlodronkon, Hail hoot don iiKirgon op /.ijn logor liggon ronkon. Nog half honovold, was hij korzelig onlwaakl. — \'I Was middag, \'1 nnr waarop do workman d\' arhoid

staak 1,

Kn /.ioh oon wijl \\\'or|io()sl. ^Wolnu, waar iilijlï hol

oton

Klmik \'s dronkaai\'ds liarsoho stom. „.Ic hohl ahvoor

vorgoton

Don disoh to dckkonl \'tCiiial hior aardig too in liuis! Kon niddio warhuoll Och! /oo\'n vrouw is loch oon

kruis V

Want dio /ioh solmldig voolt, y.uokt andoi^Mi to lakon, (tm daarddor oigou schuld wal mindor zwarl toniakon. ^Waar kiim jo nu xamlaair\' Wal holi jo in al dion

-ocr page 26-

HET JLHKJK

W\'tHM\' nil^cvncrd\'! Een vrouw, die steeds h.-i.ir

slijt

Op straat, verli\'ouw ik niet!quot;

— ,/!lt; lli\'li uren i\'diidgeloeixMi, Om werk te zonken en wal lirood en hout Ie koojjen; \'t Is alies hilter duur, ik sloof van \'s morgens vroeg Tol quot;s avonds laat — eu jij. Je y.W maar in de kroeg!quot;

— ,/lk doe holgeon mij lust!\'1\'

— ///.oo denk ik ook Ie liauil\'len

;/lk ga mijn eigen weglquot;

— ,/lk /al den weg hewand\'len,

Die me aanstaid

— z/Scliepsel, zwijg! ■.

En eensklaps harst de orkaan Van vloeken en verwenschen lus, en woedend slaan /e elkaar mei \'I schamper woord de wreedste en

diepste wonden;

Al wat ellende en wrok voor hillre smaadreèii vonden, Vindt hier zijn uiting; al de grieven van \'I verleen. De kommer die hen wacht en, door dal alies heen, De droeve \'erhmering aan lang vervlogen lijden. Ten laatste spreekt de man :

//Waartoe dat eeuwig strijden\'? Ik hen het meer dan moe!\'I Isdaaglijks nieuwe twist. Waartoe ons leven zoo verhitterd\'.\' Waarlijk is \'t Niet zot\'? Een mooi gezin!... 1 let mag niet langer

duren.

Ik walg van zoo\'n hestaan! Die kale, somhre imiren Ze hoeien mij niet nu\'ei1; ik heh ilaarhinnen \\rij Wat leed doorstaiin! \'t Liep me alles tegen hier!quot;

En zij:

— ,/Üest! Ik hegrijp je W(d ! We moeten van elkander; We holilien lang genoeg daarmi\'e gedrrigd/\'

En de ander

I I

-ocr page 27-

iij;t jcukje.

— „D.-it is zoolquot;

— ,/Ocli, ik lich i\'eods veel to long

geiira.\'iiil \\quot;

— uIC11 ik (hm!quot;

— ,/\'1 Was oen vlook, waarliij geen marl\'liiijj; liault !quot;

— „Kon lid!quot;

„Zno ga danlquot; sjirak ilo N i\'ouw. ,/k Ik\'b meer goleilon

D.ut iriensrh\'lijk is. Wei\'- vrij ; ik hen hol uok vim

heilen.

Ik heli voor twoo gewerkt, klos zelt\'thans oen iiedrijt l Wal mij hotrol\'l, ik lich nog himdon aan het lijf l\'!ii diioht tjooii lirotjilsgchrek. M.iar ga toch naai\'-Je

vrinden!

Zo waohlon in do kroeg, jo znlt zo or zeker vindon 1 l)ooh sl.\'ia11 Jo roos v;m iiaohl ii|) slrnat of elders nil, Haar ik voorlaan mijn deur voor /.nik een dronkaard

sluit. \\quot;

- ,/t Is goed. Maar meen jo, dal ik \'t huisraad en

do plnnje.

Waaraan ik dool lich, hier zou laten\'.\' Wol,dal klllljo Üogrijpen I hal ik als een hedclaar dit huis In \'t schamol \\vorkiii.ins|iak \\erlaton zonAhnis! Ik oiscli \\an alles hier do helft. Wij /.nllon \'t samon Voriteolcn. \'t I Inorl ook nuj

— quot;Aan u Je innosl Je schamei i!

/.cg, \\vic \\ ;i11 heiden hooft de grootslo vlijt Oil inocd llotiiond inn d inhool hij elkaar Ie hrengen\'.\' . . , Goeii! Ook d/iarin ^lein ilv lue\' — lieM\'i\'dig je verlangen, tlo /.ijl me vreemd\' Ik wil van u geen gnnsl

ont vangen.quot;

-ocr page 28-

HET jntK.I I.,

Hu ijlings gtian ze nan \'l werk. Elk iiiunsloil en liclasl \'l Annoodig huisraad aan don wand, in lade en kast. En gutsend stroomt liet zweet van \'t gloeiend

vooiiioofcl neder.

De man haakt koortsig naar het uur, waarop hij weder Zijn vrijheid zal erlangen, /under zells een woord Te zeggen, snufTelt liij in \'t rond, door haast ges|)oord En scliand\'lijke eigenhaat, en niets ontgaat zijne

oogcn

Hij \'t lieiligscliennend werk. Hij [^(^nl geen mededoogen I Helaas! Wat wanorde in het somber kluisje, dat Misschien de liefde in \'t schoonst paleis herschapen

had !

(I droevig schouwspel 1 Zie slechts: wijd en zijd in

\'t ronde

Ligt alles door elkaar op tafel, vloer en sponde, Kn ieder op zijn heurt tast toe en kaapt zijn deel. ;/Neem gij dit, ik neem dal, zoo hehhen we evenveel! „Hit glas voor n en dit voor mijlquot;

,/1\'weo kandelaren, Voor ieder een I — Ik neem de klokquot;

— „Tk de lantaren!quot; — „Voor elk een deken !quot; /00 wordt \'s liuwlijks heiTne

hand

V\'aneeiigesclieurd. —Helaas! niets zeldzaams in dien

stand !

Hel deden liep ten eind. Het kil en sniiiher weder Wierp over \'1 droef lafreel een grauwen sluier neder, (\'rjnds op een bovenplank ligl, in een duislren hoek, Ken oiiaaiizienlijk pak, zorgvuldig 111 een doek Geknoopt. De man hemerkt en opent hel.

,/k Wil weten

„Wal dil pakkel beval ; we hehben quot;( nog xergeten.. ..quot;

13

-ocr page 29-

11 KT

v\'t Is zeki\'r liiiiieiiynoil.... \'t Zijn kleeron... .

eens /.ion! . . .

u Keil boezel; ui i-... een mutsje... een jurkje 7...

Zou \'t iiiLsseliienV . . .quot; Zij zien elkiimlei\' a.in! .. . Vol diepen wceinoed slai\'i\'n Ze op ile relitiuieën \\:in lang vervlogen jaren:

VVanl \'t y.ijn ile kleerljes, erg\' veroinlenl en verkleurd, Van \'I vmeg gcslorxcn kind,door beiden diep betreurd. Ku spraakloos staan ze daar, in \'t diepst der /.iel

liewogen,

Kn als een tooverbeeld rijst voor liiui starende oogen l\'A\'ii dartel, blozend wicbt met\'t lieerüjk IVissidio waas Der onscliuld, in zijn eerste en laatste jurkje, eilaas! ,/l Hoort mij,quot; zou spreekt de man; „ik geel\'dat jurkje

noode \\quot;

Kn grijpt het vast Doch /ij roept, bleek gelijk een

doode:

z/Neen! \'t huurt niet u, maar mij; ik heb \'tmet eigen

hand

Gewerkt, gestikt . . . quot;

— „Ik wil het

■—■ //Xouil! Dat kostbaar pand Heb \'k jaren lang bewaard, om \'t licimlijk te

besidiouwen,

(lm tslceds Ie kussen; je muogt alles bier hehonèn, .la, alles! maar laat mij het jurkje van mijn sebat! Wat was bel mooi en zoet! . . . Ik heb \'I /,uo liel

gehad ! . .

Met is mi drie jaar dood. . . God! waarum \'1 ons

ontnumen

O! ware \'t kind uug hier,\'t was nooit zoover gekomen! \'I Is nu te laat!quot;

Ku dan, met, wankeloiiden Ired Kn /wijgend, gaat ze tul haar inaa, en bij verzet

li

-ocr page 30-

II KT .11 li K.l l\'.

/icli niet, nu zo nil zijn liami de kleertjes hoel\'l

jjeiidinen.

Kn mi beweeglijk stfiiirl /.o er op en sdiijnl, loili\'ooiiieii En knsl ilmi loetlor Jurk on k lei non hoozel.i.ir,

l\'ln \'l poolsig inuLsjo, w.iar hol hlunil on krullend lia.ir Zou aanlig uitkeek, waar /.o \'l /umlags moe moolit

tooien.

Dan strijkt /.ij alios weer in do oude, gele plooien Kn pakt hel notjos saam en llnislort sonihor: ,/Neoii I Noon kind, Je komt to laat! Ik heb lo veel goleènlquot; ,/Te laaf.\'quot; krijt thans de man „Vrouw, zou Je dal

geloovon

Zog moeder; zoo ons kind, dat engeltje (laarhoven, Nog tot ons neerdaalt, tol ons sproekl en onsvorhioill Haar kleine, lieve Jurk lo doelen; zoo zo \'1 iiiel Kan dulden, dat we elkaar verlaten in ilil leven, — Zou \'tdan te laat zijn, vrouw\'? . . . Zog, wil Je mij

vergeven\'.\'

Mc kan niet heengaan! Neen V\'

Kn tranen van berouw Ontwellen aan zijn oog. Mij zinkt terneer. De vrouw Snelt toe: rle heoll. Je schreit! . . Kn snikkeiul

staanilen heidon: „We zijn opniouw \\oreonil, we zullen iiimmei\'

selioiden !quot;

I il liet t\'nniscl) van Ki (ii:,\\ i; Mam ki,,

-ocr page 31-

DH BLOEM DKU MEDICI.INKLlvSCIl.

DOOR

1). li K .1 (i N (1 !■:.

Ken doiilii\'c slocfj;. Vorvallen, grauwe liiiizcn, l\'!ii gevels, die /.ieli nijgen, el\' /e elknar

Verlronwelijk in ........ren wililen llnislren

Hel liel\' en leed van him bewoon\'renseliaar.

Kn alhoewel deoi\' dal gestadig llnislren

Der gevels lii\'lil en Inelit onlnonien wnrdl,

\'roe.h vindt ge bloemen in ilie donkre slege,

l)ie niet onthlaard, verle|il zijn ui\' verdord.

Ziel ginder voor dal huisjen groeit een ruiker;

/ij ^in\'iiil niet uil, een vaas van kristallijn.

Maar uit een needrig, van groen glas geblazen, Kn kort, gehalsde lleseh voor niedieijn.

In \'t, huisje zeil\' is \'1 rustig, is hel vreedzaam.

Want ..................................omsnoerl heel \'I linis^czin :

Maar nog géén jaar geleden, ot\' er he.ersrhl,eii De felste twist, de grootste tweedrarlil in.

Men huurde er toen sleehls kijven eu krakeelen.

Wijl er geen liel\'de was, en wijl de niaii.

-ocr page 32-

IH. lil,OHM I)KIt M UDlCIJM\'l.KSCH. I

Ki\'ii (iiiIioIkmiwoii kerel, y.ich voi\'lioclildp,

D.-il nooit ci\'ii vrouw iels ^ncils vi^rrichlon kan.

Toon word hij ziek. Dn ziekte klom sleoils lioo^er

liraeht hem liijn.i lot a.\'iii ilcu rand van \'l gral\',

.......\'al, behalve zijne Jonge vrouwe,

Kik, die hem zag, den moed verloren gal\'.

Maar zij, zij waakte dagen, waakte nachten,

Kn met een liefde, een ijver, niet een tronw. Als waar zij steeds door hom hrmind geworden, /ij, de zoo vaak door licm vertrapte vronw.

Kr kwam een keerpunt, en de man herstelde.

Hij /.ijn herstel hegreep hij, welk een schal \\ ;m ongekende liclde en huwlijkstron we Hij al dien tijd verschopt, versmeten had.

Kr kwam een keerpunt. Kn sinds geen krakeel meer. Maar de eendrachtshanil omsnnert heel quot;l huisgezin • fn \'t donk re huisje viel een lieldre lichtstraal, De lichtstraal was dr reine lmwlijksmin.

Ja! ginder in dat huisje geurt een ruiker;

Zij s|iruit niet. uit een vans van kristallijn,

Maar uil een needrig, van groen glas gehlazen, Imi knrl gehalsde llescli \\\'onr inedieiju !

-ocr page 33-

DE LAATSTE lUlOEK.

.Studfiitenvorzuchting.

rgt;oort

.1 rsTUS VAN MAUIUE .In.

.M 1:1.01111; : „f.rl-.lc Hnnc

L.i.ilstc brook! v,i;ir\\vel vooi\' oouwiff, je ^ooil; nu, ffociliMi nacht.!

Ach! Dok f^ij, ilii\' eens mij looidot, VVoidl nu v.in mijn kusl ^clmKiht.

\'1lt; Heb /00 (iikwcri\'v.in mijn pnuikslnl V;m mijn lii\'dck ilcn roem vermeid :

Arli, ze is v:m \'I lijiisl.o ImUsking, Mei sons-pieils en nooit versteld !

liij }T(\'/.,in^ en volli\' llesseiien Slond ik eens in n, /.no lier;

In n\\v zakken, liij inijii slcul.els.

Klonk nof( \'tgeld. O wciU |ileizier!

Ma.ir, helaas! hel nnndlnl wilile,

Mnnl en kruis \\erd\\veeii alras

Kn ik merkte gauw dat heronquot;

.lnisl g(ieii Mevr1 diersonrl was,

li.....Is verdween wal \'k kon verpanikMi,

Üok en jas en honge lioeil;

t\'.n nu ^\'ij. lt;•\' \'lis versi\'hrikk\'lijk. l.aalsle hroek ! hel quot;a je goi\'d.

-ocr page 34-

Igt;r. I.AATSTi; HHOEK.

hie hoprooving is ilo /w:inrste,

Die mijii hiirt y.;il oiKlcrg.ijiii.

,la, iil \'t ii.ii\'dsfïiio is vi^rifrink\'lijk!

/.oils mijn In-nok moei naar do maan.

Xorgens, norgons is moor uil komst, Laalsto lirook, hol is gosohiöil!

Simon Levi, noom in goils naam

Dan mijn hmok voor \'t goon je hi(gt;ilt,

Xooni haar, Simon. Kor mijn Iranon; Ga! ik hen van smart kapot.

Maar, al zijn onttooid mijn hoenen, \'k Word toch nooit oen sans-culot.

k lleh, Goddank! inijn chamhoroloak nog, lgt;io mijn corpus warm omhult;

\'k Sla haar vaster om mijn lenden,

Gansch van dankhaariieid vervuld.

Ach! ook gij waart reeds verdwenen, Maar, o vreugd! aan ieder end

Zijt ge stuk, getarnd, versloten :

Simon Levi hood geen cent.

fhiisploorl! wreedaard! noem de duiten Van mijn hrook, mijn laatste, aan.

l\'-n nu hliksoms gauw mijn kast al\', 01\' hot is mol je gedaan.

Kn gij, hrook, ga hoen in vrede.

Groet mijn jas, mijn rok, mijn hoed,

Simon Levi, noom haar modi1!

Laatste hrook! hot ga jo good.

Xndr \'I Du ifsch.

Ill

-ocr page 35-

KKN LIED VAN 151 .OLMEN.

1100 li

D. DO li li K (\' K.

Geef my Itloernon (tin my licnon,

niodiiUMi ini\'l, liun IViscli ii(!w;iail, Nu niiiii JonkliiMil is viïnlwciien Kn toch \'1 hurl, /.on joiij^ iki^ sl.mt

l„i,it ilt\' roos my Ic^i\'ii^ciinMi N.i.isl ili\' /.ilvrciiili\' j.isinijii;

i,;i;it ili\' ^lllilcn kl\'nkos-kli\'liri\'li M\\ i\'i\'ii liö ilrr Irnli\' y.ijii ;

l.fiMl een knms v.m miclil\\ ioliiii

Zwiorrn ilnor mijn lokki\'ii hoen. Kil niijll ^rrsl ll\'lllg iloi\'li iloli\'li In lust Ziiligstn vclli\'i\'li.

Vul iniin lii\'ki\'is on mijn viizcn

Md ili\'n srliooiislrii root i|it g.i.ud W.\'i.ir ili\' liii\'tjciis \'I lirl\'sl (i|i iizi\'n, tin ilr vliniloi\' \'I mei\'sl om srli.uirl

l,n;il /.c gluren iloor ln\'iir hl.iiloii;

l,;i;it /.i\' zwrlli\'ii nil lii\'iir mus, Kn \'I .ilkisliT o\\i\'rl;iilen

Mi l lii\'iir wcnlili\'rigsli\'ii ilns.

-ocr page 36-

HJiN L1KU VAN HI.OEMKN,

Lll.ll /,(\' lt;f(\'lll\'CII, laai, ZC gldcicn, Wyrook wulken dimr inijn eel

En inijn ziolc ;ils (ivcrx lncii\'ii In lid kleur- en goureuspul.

Spelquot;.\' — Neen, liunle spelen 1 ill \'I pereeleill gog.\'iarcl,

I ill, jft ge IcNcnilc juweolen

Uil iks groene kroon der a,ml;

lilijl\'t ge starren, hel van slralen, Over ile aanle romlgespreiil;

Wyrookvalen, ollei\'selialen Van des Hoeren lieerlyklieiil.

,la — iloorsl.iooiril my met n\\v gem Mel uw glanzen, met uw gloeil:

Om mijn ziele onilioog le lienren, I\']11 mijn Schepper aan den voel

l il den donder spreek! Zijn sterkte I \'il den nacht Zijn majesleil;

l il de hluemen, die Fly werkte, l.ielde tot in eeuwigheid.

-ocr page 37-

NIET 15[J CiROOTE LUI.

UOOR

IJ. F. VAN HEUST.

(Hij oi;ii Mtsuil^mvaro naar S. Kool.)

,/l Is niot .unlcrs, \'k moest wel kiezen,

Tliiiis le hlijvon kon loeli niet;

\'k I ke I te veel er bij verloren,

Zoo \'k ili(.\' henrt passeeren liel.

„Anders /,011 \'k hier wel niet zitten;

\'k lien hier niet voer mijn pleizier! ilij een smid — o lieve hemel!

Niemand zoekt ine zeker hier.

„\'I Meelt mi},\' nooit zoo slecht getrodcn,

\'I Was waaraehl ifj; easneel!

\'k lien zoo lijn in \'t |ilanneii maken. Maar dat hielp ine 1111 niet veel I

„Kerst liep alles mooi te zanien,

I\'raeliti^ slool het in elkaar ;

De eene dienst volgde op den ander, k Waehlte i;en hi\'el voorileelig jaar.

-ocr page 38-
-ocr page 39-
-ocr page 40-
-ocr page 41-

.......

■ • ■ \' ■ ■ ■ ■ - ■ ■ ■

..... ■ - ■ : ..................................

\'

■ ■ ..■■■■■ • ■ .....

.■■.■- . .. ., ,

■ • ■ ■. .. .■ ■•..■. .......

.......

■■ ■ ■ 1^3 •\'

^gp|s#$yptoii® ^\',\'«?fAii

. - ■ ..; .. .•;. . ......

..... , .

■ ■ ............. .......... . . i ........ .

■ ■ :.\' . •..■:.- .... ... ...\'.. . , ........ -,•:... ,.... - ...... .... ,., . .............

.....^ . \' .\'•quot;■■ 1 ..........................

• \' • • . ...-:.,.■ ...... ..... ......

.... ....

. .


-ocr page 42-

NIET HIJ CUOOTE 1,1 I.

„Maar dii\' vrouwtjes, als zij jong zijn,

leder woct wol iioc liet gaat!

Niimnei\' kun je er vast u[) steunen,

En zij huilden je aan de praat!

„Kerst kreeg ik Mevrouw van Manen, Dan terstond Mevrouw van Spree,

Kn Mevrouw van Loon zou volgen.

Liep de boel oen beetje mee!

„Maar jawel. Mevrouw van Manen, — \'k Weet niet hoe het mooglijk is, —

Was al de eerste die me Ibpte,

Mn toen liep de rest ook mis.

„En daar zat ik zeven weken Zonder loon, een naar geval!

Toen kwam zij — en \'k dacht al zuchtend Beter wat, dan nieniendal!

„Bij een smid .... ik, die alleenig Hij do grooten haakren ga!

\'k Sehaain me voor mijn eigen zeivers. Als ik de oogen om mij sla.

„leder weel, hoe ik gezocht 1)011;

Altijd heh \'k de meeste vraag.

\'k Zeg \'I niet om mij zelv\' te prijzen. Maar ze hehhen me allen graag.

„Had ik iin Mevrouw van Dalen Maar zoo gauw niet afgezeid;

Och, zij hal zoo\'n spijt, dal vrouwtje, •la, zij heeft er om geschreid!

23

-ocr page 43-

MKT lil.l (IKOOTI. Ml,

// K11 ilc Ü.Ti\'oiics v;iii linden

Zi\'i I.t.tIsI Id! Mcvi\'diiw van Vliet:

,/Miiet ik Ijaker (\'.nspiT missen,

Noen, dut uverloef ik niet!quot;

,/Kii nu hier .... \'1 is um te lachen, Bij lt;\'{\'n smid . .. . wel, Jie\\ e i ijij!

Als de niensehen \'I van inij wisten, \'k Was mijn reputatie kwijt!

u\'k lleh het dan uok stiigezwegen;

\'k Zei lel freule Houverit^:

k Ga naar Dellt, duar woont mijn zu.ste Imi daar lilijt \'!lt; oen week ot\' drie.

,/k HtMi niet trotsch, wel [Jeere neen — leder weet het, die me kent;

Maar toeh kan \'k me hier niel schikken k Hen den hurgerstand ontwcml.

//Och, /c /.ijn wel goed, die liienschcn, Hij is zelfs een heole l\'iet,

\\laar zoo\'n sjen en illegansie.

Neen, dat heliheii ze toch niet.

„V.w de looien \'? och, \'t zijn kwartjes. Waar ik anders guldens kreeg;

\'I Vadersgcld was ook hedroevend. Wonder, dat \'k er nog van zweeg!

- //Hoepje, moeder? Zeg, wat vraagje? de kleine iets liehhen moet\'.\'

Hoor, ik zal daar wel voor zorgen; Wal ik doe, is stellig goed! —

-ocr page 44-

NIKT lll.l MIOOTK I.I I

//Neen, /,(■ iiidfstcii niüt iirolicercn

Om tc zorgiiii, w;i;ir ik hun;

Alsof zij liet licLci\' welen.

En iU-zelv\' mijn pli. hl niet, ken !

v\'l Ktcn is hier nok veel miink\'r,

D;ni op llcori!- ol\' Kcizci\'s^i\'jichl. Schi\'iiiilliMUs is hier kcnkemnccslcr,

\'l\'iilkcns heb \'k een nienwo klaehl !

ippel jes zijn hier m.i.ir zelden;

Gislren kroe^ ik er Inch een,

M.i.ir zóó t;iai, o Gossie-inijiie,

Dal hol \\le,esi-h wel juchlleer scliuen 1

,/K11 de haas keek zoo gewiehl itt.

En mei zulk een gekken laeh,

ül\' hij zeggen won: //Non, proel\'eens, Dal krijg je ook niet. allen dag!\'\'

,/k lien niet Irolseli, wel lleere neen — ik,

leder weel hel die ine kont,

Maar toch kan \'k mij hier niel schikken . \'k Hen den lairgersland onlwend.

,/k Zal dan ook niel lang hier hanken ;

Konil Mevrouw van Dijk wat vroeg, \'k Peels \'in daad\'lijk als de drommel, I Is dan waarlijk mooi genoeg l\'\'

Trolsehe haker, liliji\' niel langer,

Ga vrij naar Mevrouw van Dijk Laai de Imrgeis in hun waarde, Vlei de gruolen, en word rijk !

-ocr page 45-

MKT lll.l (iROO\'l\'E I.I I.

\'I Jonge inocilorlje in do hodsleè Zou, \\v;i111kmh\' gij haar verliet,

Vast wel trouwer Imlpe vinden, Is \'t ilun zoo vooruaain ook niet [quot;

-ocr page 46-

li E E T H O V E N.\')

noon

A. .1, DE BULL.

Ncirli koinuii siih iel] IVölicli cmlun, Auf tien mit iiininn- vollen Hilnduu Dio fiiittor ilui! Gabon strcun.

Scrnt.i.nii.

/ioditai\' een iikiii — scIkkhi Juny vim jaren.

Wie \'t hooge, lireede vuoi\'hoold ziet, In \'l siirekend, ernstig oog niag staren,

Miskent zijn hooge roeping niet.

Hoe veel vooi\'speileml zijn de lijnen Van \'t lier omhoog gekeerd gelaat lerwijl hij, in den kring der zijnen.

Daar leunende aan dien oliiibooni staat:

Zijn geest dwaalt verder dan zijn oogen. Do purpergloed der avondzon Verheerlijk\' ginder \'t vriendlijk lionn,

Hoe sehoon de vooglen kweelen mogen,

Moe liellijk \'I zware loover sniz\'.

De zllvren liljn van verre rniseh\',

\') Müt tocstomnünf,\' ovor^ononKüi uit do vollodi^o (lielitcn van A. 1. do liull. (^ocdkoo]io uitguvo. Twoo dooion. Sohicdiim 1S71.

-ocr page 47-

HKKTHOVEN.

Hij /.iel en liourl iiicl.!, . Zijn gcilitclilcn

Zijn in do trotsclio keizerstad,

In VVeenen : drnumbeeld zijnor nacliUm!

Hij wil vuüruit — maar zoekt nog \'t pad..,. Konduni hem adoint alles vrede.

Maar \'l kookt en woelt in zijn gemoed;

(ieen kalmte brengt hom de avond mede,

(leoii zeiier kooit zijn koortsig bloed.

Kn, halt\' hewondereiid, hall\' bewogen. Met d\'onmiskenhren strijd begaan,

Dien \'s Kimstnaars hart lioel\'t door te staan. Ziel niet haar reine, zielvolle oogon,

Kn \'t, hlondo kopjen zaeht gohogen.

Zijn zuster hem lieftallig aan.

;/lleh dan toch eindlijk oog on ooren ^Voor onze nederige sreei\'....

„Voor — mij, voor —- Moeder!quot; vleit zij teer. „Wat ziel en zinnen kan bekoren —

„Zie rond! — schonk ons de lieve lieer I „Do bloemen gouroii in de gaarde,

„lilauw is do hemel, laehend de aarde, „Wij allen minnen n zoo zeer —

„Wal wil mijn lieve broeder moor\'.\'quot;

Kn nit zijn diep gepeins ontwakend Slne^ hij het oog, van vuur nog blakend Dat in hem rondwuekle, op haar neer. Hij streelde haar de l\'raaie lokken.

Maar voelde blijkbaar niet, hoe lijn De tooi was van hot maagdelijn !

Kier bleet\' zijn wenkbrauw opgetrokken

Kn, vóór bij antwoord gal\', verried De tbrscho trek reeds om zijn lippon:

Hem zou geen liellijk woord ontglippen — Kn zwijgend loog die mond zell\'s niet !

-ocr page 48-

heet ik) ven.

^Dwoop met uw hloenifin ! Noifj nwc odi\'cii

^NfiJir \'I siiizon v,in den avondwind!

//lilijl\', in den droom der jeugd verloren,

//.N.iar \'l ruisehen van den Uijnstrooin liooren;

//Vlij ii aan moeders knieën, kind....

//Wat ik begeer?.... \'k Hecht luttel waarde

//Aan al wat u hier tegeiilaclit....

//Zeg, wat is \'t heerlijkst, \'t schoonst op aarde\'?. . . z/Dat is \'t, waarnaar mijn harte smacht

Zij peinsde een wijl.

//Hoe kan ik \'I weten\'.\'.. . . //Maar — grootmoe kent de waereld 1 Zij //lleel\'t zooveel jaar op aard geslelen,

//Zoó veel geleerd, zóó min vergeten....

//••ch, grootmoe! antwoord hem voor mij!\'\' I\'ji \'1, oude vrouwken, ginds gezeten.

Kwam, op de stern al\', nader hij;

Kn op haar stokjen voorwaarts stromplend,

\'I Gelaat liestraald loor \'t avondrood.

Herhaalde zij de vraag al momplend.

Terwijl het meisje d\'arm haar hood.

Ken traan vloeide uil de glazige oogen,

Zoo lang beroofd reeds van \'I gezicht: „O, \'t schoonstequot; sprak ze, diep bewogen //En \'t heerlijkst, kindreu! is — hel Lichl!quot;

//Neen,quot; sprak hij, ,/want de (Vleest, ons Wezen,

,/Kenl in zijn sleer geen duisternis,

//Kn \'1 Kicht, den eerslen dag verre/.cn,

//Dus niet bet s\'-booiist en \'t bccrlijksl is. //Al moet ons oog dat Lichl onlbercn,

//Hel oog des (icestes immers ziel,

,/Dringt iu de diepsl verborgen sieren //Der hoogre Waereld en — geniet!

-ocr page 49-

\' HEUTIIOVK.N.

„.hi, slorkor worill hot, móór ildordrin^ond,

z/Als \'l (inrr des vlopsclios \'I zdiilicht iloiit, ;,!)(\' zinlijkheid vor/wnkt, vcfslcrll,

„I\']n dus \'l vorfjjinklijke, ons omvinsond,

,/10011 üvonniK-hl op ons vorworll.

„D.m lilikt hol zielsoog vrij in \'t rondo,

z/Door \'t stollijko niet algoloid, —

„I\']11 \\v;it do goosl nog niel doorgrondde,

,/VVordl, d.in wolliohl eerst holilorlioid ! „y\' v:dlo \'I zw.i.ir dat Licht le ontheron,

z/KIk staar u aan met medelij „Mij zou \'t gemis maar luttel doren....

„\'I Is \'l schoonst en heerlijks! niet voor mij \\quot;

Hij zweeg, lloordschtiddend z.weo^ ook de oude, Torwijl zo drool\' de handen vouwde

Kn hiddond zuchtte: //Hoor! hij .......I

//Niel wat hij zegt! Spaar hom mijn leed!quot;

//(\'lovondon riep nu \'I moisjon hlijde,

Eu Irad den jongeling op zijde.

Terwijl zo hom in de oogen zag Kn \'t handjen op don schouder lag:

//Ciij geel\'t ons zooveel schoons te hooren,

//Ku van uw eerste jeugd goniel //Go min duor de octgen dan door de noren:

„De molodij is mv gehied!

,/lhv hand he/.icll do doode snaren,

//1\'w adem \'t kunstloos herdersriet;

,/(d(ied en hetei\'knis geel\'l go \'I lied //Door \'t mol uw toonval saam Ie paren.... //\'t fleluid, do harmonij, de loon //Is n dus \'t heerlijkst, hoogste schoon!quot;

//Onk dal niet!quot; sprak hij. //.la, de l.onon

-ocr page 50-

1!uhïii()vi;n.

//Zijn eindloos meer dan \'tlielil voor mij; — z/Ons diepst gevoel vertolken /ij;

//Wmmi\' redelijke s(\'lie[)sleii wonen

//(\'Oldt onlietwisl Imn lieerscliii()|)ii\'

„/ij laven \'I harte des hedroeiden,

//Vei\'zaehten I leed des fel heproelden,

z/llier wekken zij den iieldennioeil,

z/l\'aar brengen ze aan \'I vergoten bloed //Ken bnlde, die de lijdenskreten z/Der oilers van den krijg vergelen,

//De klacht der weezen zwijgen doet,

//De smart der weduwe verzoet.

//W.d ge in geen taalvorm uil kunt drukken, //De diepste sinarle, \'t hoogst verrukken,

//In tonen worill het g\'openhaard .

//Hoog hlijl\'ik boven \'t Licht ze loven //Maar iets nog streelt ze ver te boven.... //Mij zijn ze \'t heerlijkst niet. op aard Iquot;

//Hoe nu\'?quot;... vroeg \'t meisje en rich Ito de oogen Naar \'I plekjen, waar hun moeder zat, Die zwijgende geluisterd had,

\'tGelaat met diepen ernst betogen.

Zij zag den lieren, trotsehen zoon.

Maar eer, haar hoop, haai\' gloriekroon.

Maar niet Ie ininder in \'t verborgen Ken voorwerp veler moederzorgen,

Dekonimerd en vol teerlund aan....

Kwam zaebl en vriendlijk bij hem staan, Kn sprak toen: ,/Niets heel\'t hooger waarde,

//Niets sebooners, heerlijkers op aarde //Dun Liefde! Liefde! Liefde!....

//\'t Kind

//Wordt vóór het d\'eersten kroel kan slaken.

:!1

-ocr page 51-

HKKTIIOVKN.

„(H\' zich ilc Liolilo waiirilig iii.ikcM,

„Ddor \'t oiiilcrliMrlo feeds honiind! „De liiel\'ile w.ielil ons ii|i in \'I Irven,

„lli.udl zorgvol hij ons wiegjcn w.iclil, ^Kn.-ic ong is open, ilag en iiiicht, „W.d heel\'l ze ;d nielli^ leed vei\'ilfeven, „Hoe iiKMiig kindci\'sinai\'l verzacht.

z/Eei\' \'l wichtjen nog de ininste klacht „Of kreet oiii hid|) heelt aangeheven 1 ^Kn wordt do Lietde nimmer moe —

pilaar taak is eindloos ook, neemt toe! „Zij moet ons leiden door heH \'t leven — „Ach, liulphehoe.vend — zijn wij steeds!-... „In hoevéél zorgen, hoevéél leeds „Kan slechts do hielde hnlpe geven!....

„De knaa|gt; zoekt troost aan moeders schoot „Zij is des jongelings vertrouwde,

„Kn welke man wicn \'tooit herniiwde, „Lei hij zijn mneder \'t harte hloot!.... „Bij haar is troost in allen nood,

„(leen kind wordt ooit voor haar te groot „() wél rampzalig wie haar derven!....

„Maar nog rampzaalger dan dat kind „De man, die nergens l.icl\'dc vindt, „Ot d\'eenge, ilie hij lieet\'t liemind,

„Vóór \'s levens avondstond zie t sterven....

„O, Liefde is \'t heerlijkst, \'1 scliooiist op aai „De hron van licht en sterkte en leven; „Kn waar, hoe zij zich openhaar!,

„Wordt alle duister opgeklaard „Kn zien wij God Zijn zegen geven. „De Liefde spreidt hel doodsbed zacht, „Zij heeft, een oor voor elke klacht, „Zij spijst en drenkt wie hongren, dorsten.

-ocr page 52-

lir.KT HOVEN.

//Zij denkt geon kwiiml, zij drijl\'l, lot good, //Mn a:iii haar nooit verdroogde horsten

z/VVordt niensch ..........................mild gevoed!

//Mijn kind!.... Mijn zoon!.... De lieide alleen ,/ls \'l schoonst en heerlijkst hier heneên!\'\'

Mij drukte haar de trouwe handen:

//\'I Is schoon, t is waarheid wal gij zegt; ,/Een hemclsch heil is weggelegd yVoor wie hier door de reinste handen

//Aan wat hij liefheelt is gehecht.

//Gelukkig quot;t kind, ile man, die immer „De liefde heeft tot steun en slaf,

//Die zich den hangen weg naar \'I graf //Door haar hehloemd mag zien en niimner, //Ie midden van het nardsch gewoel, //De vreeslijke eenzaamheid gevoel\', //Den rampspoed van een lieldloos leven....

//.Maar — Li efde, Lich I of liar in on ij //Is \'t schoonste, \'t heerlijkst niet voor mij! — //lt;), laat mij lucht aan \'t harte geven!quot;. . I\'D trotsch hiel hij weer \'t hoofd omhoog; Een donkre gloed straalde uil zijn oog,

Ku, door zijn hartstocht aangedreven.

Voer hij, als werd hij niet gehoord.

Luid, en toch in ziclizelven, voort :

//(gt; God! ik heh maar céno bede,

//Eén wcnsrh, één zielzucht, ééne klachl, //Die mij vei\'vidgt hij iedre schrede....

//Verhoor ze, Alvader! Geef mij: Kracht! //Kracht is hel heeilijkst, \'I, schoonst der aarde!

//Kracht — ter vothrenging van den Wil!

//De wil heeft door de kracht slechts waarde; //De kracht is alles!.. . \'I Is de spil,

3

-ocr page 53-

HKHTHOVEN.

„W.i,•trom de wnerolil dor godaclilon

„Zich wentelt!... Kracht is \'t hoogste goed! „O, wat al slapcluozc nacliten

^Hch \'k in mijn boezem rondgcwroet... ,/k Wil scheppen! \'!lt; wil den klomp bezielen,

„Die mensclidom heet! I)i(\'i) in mijn hart „Voel ik den vuurstroom bruisen, wielen,

„Dien \'k uit wil storten! 01\' verward „Unisclil mij door \'I hoolll een zee van klanken,

„Van harmonieën, nooit gehoord.. . .

„O God! hoe vurig zou \'k U danken,

„Kwam do orde eens uit dien baaierd voort! „Voor mij geen weelde, geen vermaken!

„\'k Heb alles veil, \'k wil \'t al verzaken;

„Nooit heeft mijn ziel er naar getracht!.,. „Do wacrold zij \'t genot boschoren „Dei\' schopping uit mijn ^(M\'st geboren —

„Maar mij, o God! dc sclieppings-krach t!quot;

Hij zwotig. \'t Was of zijn voorhoofd blonk! Volgde op die boe terstond verhooren\'?... I\'rolbtisch klonk zijn stem in de ooron

Der vrouwen na. — liet nachtlloers zonk. Zij gingen. In zichzelf verloren

Bleef hij alléén, door \'t licht omspeeld Der sterren... \'t Was zijn levensbeeld!

.....................man der krachte!

Vast schr.....I hij voorwaarts op zijn haan —

Zijn eigen heirwog! — on vorachlte !)(• [ilatgolreden gloriopaan.

34

-ocr page 54-

BEKT HOVEN.

/ijn voetst.ip was een reii/.cnscliredc,

Dio Op \'l onineetlijk kunstgebied Een onuitwischbren indruk liet.

Zóó ging bem nitunund v(,)nrj — zóó volgde nog geen

tweede!

Wat bem begaf, — de knnstkrac b t niotl Hij scbiep een waereid van gedacblen,

Aan onuitputine velden rijk.

Waarop de volgende geslachten Nog voedsel voor bun geest en arbeid voor liuu krachten En wellust vonden te gelijk!

Zijn lof ging op uit (luizend monden;

Geheel Euroop gewaagde er van.

Ue waereid boorde alom — en onbetwist — verkonden :

//Voorwaar! hij is oen éénig man!quot;

Wel éénig!.. . In zichzelf verloren.

Schiep hij oen ledig om zich heen,

Ln waar de schare zich verdrong zijn werk te hooren, Bleef hij —de Meester! — doodsch alléén!

Ach, éénig in de Kunst, — daardoor werd hij \'t in

\'t Leven.

Geen mededinger zelfs om hem \'t genot te geven Der overwinning ([oor zijn kracht.

Zijn geest wierp stralen uil van onverdoofbren

luister,

Maar in zijn hart en huis was \'l eenzaam, droevig

duister,

En om en in hom werd het nacht!

Zijn oor, den lolgalm moe, werd voor \'I geluid gesloten; Hij hoort geen tonen meer, bij ziet slechts koude

noten,

-ocr page 55-

HEKTIIOV r.N,

En cindlijk — dorft hij ook \'t, gezicht!... (\'iccti liclilfrijkc IiiuhI om (l\'ééiiigc lo leiden Üi\' d\'uilgcicei\'de in \'l eind hot doodsheil zacht, te

spreiden.

„God!quot; liidt hij, „treed met mij niet zwaarder in

\'t gericht!//

I\'.n voor zijn hrekend oog daalt nu in de eigen stonde Ken drietal Kn\'glen ter verlossing aan zijn sponde....

De liuil\'ring is volhrachl....

üe trotsche stervling zwicht — /.ijn joiigsl(gt; wcnsch is: I,lelde en Harmonij en

Licht!

-ocr page 56-

ELEGIE VAN KEN AFGEDRAGEN ZWARTEN ROK.

DOOU

W. J. VAN ZEGGELEN.

Zou zijn du inenschen!... ijilol, zwak, (,)ii(l;iiikl)a;irlioicl wast op hun pinlcii,

Uun room dor kiel ...... huil sinainl hol wrak-

Na zool gciiieloi), kool vorsniiidon;

Dwaas, tli(1 hun lielVlo zich versprak,

En do eigcrdiaat, niet hebt geraden: Vereering, trouw, erkenning — lak;

Zoo zijn de menschou, zoo hun daden I

Daar hang ik in een donkren hoek;

Mot stol\' bedekt, van \'t vocht doortrokken Mijn schouder torst verhanningsvloek, In plaats van eenmaal fiere lokken;

Mijn knoopenpraebt — ze raakte zoek;

Ik, eens de pronk der zwarte rokken, lu huurtsckip met ecu kalo broek, Een mulle pruik en oude sokken 1

Hoe heugt hot mij, toen \'k eens mijn beer Dij \'t heuglijk echtaltaar omhulde,

-ocr page 57-

KI.Kdlli

tin liou inijii knoo|)sgi(l, maagillijk teer

Zich niet de onnijebleesein vulde.

\'k Zie thans het daglicht nauwiijks meer!

Imi, men al mijn aanschijn duldde,

\'t Was laatst lot mossciienschrik, toen \'t heir Van vooglen aan het tuinuoft smulde.

\'k Werd ten katheder opgeleid:

Uil mij sprak dichter en geleerde;

\'k lleh in de danszaal mij vermeid;

\'k Was \'s meesters trots... hoe \'lal verkeerde! Thans . , \'k hen versehopp\'ling van de meid;

De knecht, die eens mijn rug leteerde, Verklred heelt hij mij rondgideid.

Toen hij de „hooienquot; amuseerde.

I loe [jrees men eens mijn net fatsoen.

Hoe kon ik \'t zwak mijns meesters streden; Geen stolje mocht mij schande doen,

(leen kreukje mocht mijn eernaam stelen. Kn thans... kon ik mijn lot vermoên\'?

Thans... \'k moet dat lol met klungels doelen: Zoo al mijnheer me aan \'t lijf wil doen,

\'l Is om voor Sinterklaas te spelen.

Ken nieuwe snit verdrong mijn tooi,

\'k Zag wreev\'lig nieuwe modewetten:

\'k Was van te deugdzaam een allooi,

Om lal\' me a-part te laten zetten.

Ken vreemde snul\', wie ([iiasi-mooi

Ik de intree niet meer kou helelten,

Verdi\'oug me op \'I laatst;—den smaad ter prooi Zag quot;k mij verkno(!ien en verpk\'tten.

-ocr page 58-

ixwiir;

\'k Word langzaaiu oud, \'k werd va;d, \'k werd rood, Na \'l roekloos krenken van mijn gaven.

Mijn deugd, die lang nog weerstand bood. Zij mocht mijn edele afkomst staven.

Ach, gal\' men mij een zuchten dood,

Wierd \'k eerlijk In don tuin hegraven!

Maar vreeslijk eind... de kleerenjuod!!

Doorkerid, doorwroet — in \'t nest der raven!

Wie dankbaarheid iets meiisclilijks noemt, — Hij leeft in \'t rijk der idealen;

\'t Sap der citroen wordt hoog geroemd, — De schil moei naar den mestlioo|i dwalen.

Daar lig Ik, uitgediend, gedoemd,

Die eens mijn glorie hel zag stralen.

Zoo zijn de mensehen! Wie hen roemt.

Moet mij nooit tot getuige halen.

-ocr page 59-

HET EKUSTE WEEKGELD.

f) a ii K u it a l s c h i l d c r M. G u I i s c h. 1)0011

VV. .). II U K D IJ K.

(Mot cuno J\'laat.)

Zy w.is lii\'ur l ijkdniii giiuts duIwoikI,

lieiir wcclili\'... ouk licur genot (icnot... Wie \\v;i;iilyk liici\' geniet,

il;it niaclitwourd niet ten spul-lleiii kent mis-schien ile w.ierelil \'l minst,

omiiat liy, licht bevreesd,

/ieii In een kleenen hoek versehnilt,

uiniouzel en bedeesd.

Maar rijkdoni . ., Hoe ze in \'s vaders buis

dien ruim genoten bad,

l\'ueii \'I leven baar sleebis bloenien bocid

op \'I geur- en kleurrijk pad; Toen baar elk kuelljen werd ver/.aebt,

als ware \'t noordewind, \'l\'e ruw, te seberp, te killij; /.ells

voor \'s bui/.es Helste kind!

-ocr page 60-
-ocr page 61-
-ocr page 62-
-ocr page 63-

■ ■ ■ i

■ ■ ■.....

.li--..\' . .: .

Ifljfij

. 1 v. ...

■ • ■ ■ ..... faifc \'

■ ■■ • ■ ■ ■ \' ■ ■ \' . . , . ......

...... ■ ■ • ■ - • \' ■ ,, , ■ . .

----- . . . .

■ ..

^,fv ■ ......... •

■ \' ■ \' • :.....■ ■ ■ ■ , ■ • . . ■

|Ha||Bj|p^a ^.

\' ${|? ■■• ;-5 ■, :,. ytofaê .....v\', y-.v\',,,.,, ; v , ./ , v-; ^^ ^ |

■ ■

.1:

,,\' : .• 0.ij • . ■■ ■ ... , .

•■■■■■ •■ ■ ■ ■ • ■ • ,, . ,1 \': ■■.■lt; • ^ ^ quot; -^j \' vi)- •- gt; * ■ ■ •.■ •-• -■! . i L 5 t ^ ? ii • ■* t ■,\'• ? ih . v• *lt;iV ,

.. V,. \'

■»(UI IfiKfe . ll ■\'.:

;

■ ■ \', \'-! ■

Slf

■■■•■■ •■ ■ ■ • ■•\' \'^W\'\' ■■ • ■ !• ..:.■■..... . .. .■■..; . .,...•■. ■, ...........,. ■. . ■. : ,

■ ■ ■ ■ ■..... ■ -■ ■ •

■ .....

.....

■ . Mgt;.\',.V \' \' \'

■ ■ •. ■ . ■ • .■ .■ . • ..... .....;.

.... , . . ,

,. .

^ .... - .......

.....

... - i... . ■ ■ ... . . ,. ,,.

-ocr page 64-

II KT UKKSTli WKBK(iKLI).

Muur weelde... Hoe de jongling haar

ze voorgespiegeld had,

Die haar de palster wezen zou

up \'l verder levenspad ;

Die in den voorhool\' van min

haar kunlle van do gaard Des huwlyks, die alleen kon zijn

liet paradijs der aard.

Ken paradijs — voor dagen sleehls,

voor Intle weken, ja !

En de engel niet hel vlammend zwaard —

dat was nu de eigen ga, Die met een ruw en hard gemoed,

al was zijn aart niet hoos,

Haar uil heur Kden wreed verjoeg

en weehdreel\' voor altoos.

Ily rust in \'t gral\'. Zy vluckl hem niet,

al liet hy, met te spa Kn al te unvrnelitbaar naherouw,

haar niet dan arnioè na; Al moest ze met te kleine rest

van wat haar overschoot /ich en heui\' jeugdig llt;iiiil voorzien

van \'I sober daaglykseli hrood.

Wat heeft ze menig hitier uur

met arheld doorgehrachl ; Hoe, menig lang gereklen dag,

na lang gereklen nacht ; Hoe menig week, hoe menig maand,

hoe menig jaar misschien, Opdat de onthering toch heur kind,

heur eenig kind zou vlicn.

41

-ocr page 65-

MKT KKIISTJ; WEHK(iEI,l).

Maar ciinllyk — hoi; do liore kracht

der moetleiiyke Iruuw Ook jaren lang Jiravccren inoclit

tic zwakheid van de vrouw Die heldrc vlam bezweeni, cn dook,

on daalde tot een vonk, Die niet op \'t donker levenspad

\'t gevergde licht meer schonl

Door zorg cn heimclyk verdriet,

te lang in \'t hart verkropt, Zonk ze eindlyk op het Icrankhed neer,

vermast cn algctohd ; Kn hleekc ellende sloop weldra

de soobre. woning in, Kn rooide \'t laatste glimpjen wccli

van licht in \'t kleen gezin.

Hel kind was nu tot knaap gegroeid.

Zy bad zijn paradijs,

Zoo lang \'t haar mooglyk was, bewaakt —

maar armoe maakt vroeg wijf Kn als by aan henr ziekbed zat,

voor baar-allcen slechts oog — Dan woelde er toch iets in zijn hart,

dat haren blik bedroog.

„Kr is zoo menig in de buurt,

meer zelfs dan ik nog kind, „Die mei zijn eigen zwakke kracht

brood voor zijn moeder wild ; ;/Kii waarom, luiaart! gy dan niet\'.\'quot;....

die zcll\'hesebuldigiiig Suisde in zijn hoold en in zijn hart —

en eindelyk .... bij ging.

4\'2

-ocr page 66-

IIkt kkkste WEKKflliLl).

lly ix\'ii glans van ovoi\'inood

U|gt; \'l jeugdige gelaat;

lly keert terug — en nu is \'t trots,

wat daar te lezen staat: Het kind van ouders, schatten rijk

by d\'aanvang v;iii hun echt, Meelt in zijn moeders weduw-staat

zich thans verhuurd als knecht.

En zy ?

Wilt gy de marteling

van \'t ;irmo rnoederharl \'? Den kain|istrijd tusschen smarl en Irnts,

eer haar ile zege werd: De moeder van een handwerksman,

die \'t loon hy uren telt.... Eu toch ook — wal er schaduw grauwt —

de moeder van een held !

Och — eisch geen schaduw, maar hel licht;

den traan niet, maar den lach. Vijl\' dagen gingen om met iiiju ;

toen was hel Salurdag.

Zóo had zy hem nog niet gekust

als hy leu arheid toog:

\'t Was ziclilhaar, dal zy eiken dag

zijn oHer zwaarder woog.

Zoo was de morgen droef genoeg.

Maar nu hrak de avond aan; Zy had met lust iieur kleeue laak

— heur huiswerk — afgedaan; En aan \'l (eenvoudig feesldagmaal

is lhauds de inoedervlijt.

43

-ocr page 67-

het KKUsTi, \\vi;i;K(iKi;U.

Al toeft unk \'t hiirtc hy ilea zoon,

met volle zorg gewijd.

Daar knipt de klink; (laai1 klapt de deur;

daar kraakt de mat — daar staat De trissche knaap haar voor liet oog

mot Imog gebloosd gelaat;

haar strekt hy haar de handen toe,

gelijk zijn wangen rood — Daar rolt het blanke zilvergeld

haar tinklend iu den schoot.

Te midden van beur rijkdom was

zy steeds zoo arm geweest; Tbands, midden in henr annoè — in

wat weelde zwelgt hour geest! /ijn eerste weekgeld 1 — Aan zijn hart,

dat Ihands van weelde blaakt, Schreil zy, en glimlacht: eerst, kind!

gy hebt my rijk gemaakt!quot;

-ocr page 68-

MET RONDE PUTJEN.

noon

ir. J. SC II IMMK I,.

Wal st.\'ipl. Mel\' Klsjon l.ingzii.ini voort, Als wiiJir \'t te zwaar een vracht,

Wat ze omler \'t juk aan \'t sneeuwwit koord Zoo vaak tc torsen placht;

Al schuimde en karnde niet de melk In \'t wit geschuurde vat,

Dien ze iedren morgen hraclit aan elk Der klanten in de stad;

En die ze altoos had rondgevent. Zoo vroolijk, zonder griel\',

Dat jong en oud haar ginder kent. Als laciiende Elsjen-liel\'.

Wat of haar heden deren mag!

Hoe spijtig ol\' ze pruilt!

Ais ol\' nog nooit een schalke lach Dat koontje had gekuild.

Wat loopt ze traag, alsof haar voel Geen schaal,s sloeg, en zoo slijf,

Als had geen dansdeun ooit haar \'t bloed hoen hupplen in het lijf.

-ocr page 69-

IIKT KON\' I)K I\'I TJEN.

Kn .lapik-lmur, die lia.\'ir van veer Ziet naadron op iUmi weg,

Loopt van zijn liouwlaiiil heen en weer. En gluurt door \'t groen der lieg;

Vergast /.ieli aan haar solioon gelaat, Dat uit liet mutsjon kijkt!

Zoo stijf geneept, dat keurig staat, In witheid sneeuw gelijkt.

Hij staart zijn oogen bijna Mind Op \'t uitgesneden jak,

Als wou hij, dat de morgenwind Zich speelziek daar verstak.

„.la,quot; zucht hij, ,/t is een lieve meid, ,/En lukt de houw me goed...quot;

Maar hoe, schoon hij \'t ,/goè morgenquot; zcit, Van haar geen wedergroet?

Wat of lief-Klsjen deren mag,

01\' \'t hem een hlauwljen spelt7

O, dat hij haar in \'t harle zag,

En speurde wat haar kwelt!

Nog gister hij het veclgckras.

De danspartij der jeugd,

Waar ze altoos meesl gevierde was. Der knapen lust en vreugd,

Had ze in haar jak van hlanw katoen, Mei rank en Noem gesierd,

(Vepormonwd naar liet laatst l\'atsoeu. De reien donrgezwierd;

-ocr page 70-

HET HONDE PUTJEN.

M.iar plolsling kwam toen Grioljoii-luiui-,

lJi(! zo altoos hail veraclil,

Aan (farm van Krelis in de sclmui\', En — ongelooriire pcacht! —

Spiksplinternieuw in \'t hagelwit,

Daarbij een kap op \'t hoofd,

(Waar do ijdelheid al niet in zil;

Wie had liet ooit geloofd?)

Een kap met goud, met zuiver goud!

— z/Och, koper is \'t misschien.quot; — z/Neen, neen,quot; had Kisjoii loen gegrauwd, //Ik heb de keur gezien.quot;

\'I Werd Grietjen voor, \'t werd Grietjen na.

En Elsjen zat alleen;

Ze sloeg do rijke afgunstig ga,

En pruilend ging zij hoen.

/e sliep geen uur den gansehen nacht;

Toch kraaide reeds de haan.

Eer zij met juk en vat bevraelit.

Weer steé-waarts was gegaan.

//Ken kap met goud die is zoo duur/\'

Ze rekent, rekent weer —

Maar zij kocht haai, en van haar huur Rest nauw een gulden meer.

//Als ze eens den spaarpol van den haas!....

,/\'! Waar stolen, — neem dat nooil ! //En Griel\'? die verd, in stad do kaas;

//Hoe zij \'t wel heeft goplnnid •gt;

47

-ocr page 71-

II KT HONOR PI T.11\'.N.

u\'/.q koclil \\ :iii \'l haar geen kap van goud

Dus jiein/ond slapt /.ij Ydoii, Tot waar moil door hot kreupolliout Don toi\'on /.iet dor poort.

lioolils van don wog, in \'t Instpr.i\'ol,

Voor \'t vunr dei\' zou bosolmt, Don rand bokloed mot nios-fluweol,

Hornt spiegoiklaar do put,

Die roods sinds monschenliougenis

In d\' oigon vorm bestond,

ill) \'t walor altijd oven IVisch Deed wollou uit don grond.

Ciod groof iioni zelf wis in hot bosoli;

/ijn Anrlil laaldo iodron koor Do blaiiko duii\', don rooilon vos, f)on beodlaar on den beer.

Ook Elsjon losobto or vaak baar dorst;

Km lliaiids, rooils wandlous moo,

Uept zij mol zwoel on stol\' bemorst, Don voel naar \'t putjen toe.

Daar heft zo roods hol melkmaatjo op,

I)al baar oen dronk bolooft;

Maar roods bij d\' oorston waterdrop f.lll, wart haar iels door \'t hoofd.

„Hol water moiifjl zich good met molk,

,/k Vergroot alzoo mijn schat; „Ik breng \'1 gewone maatje aan elk z/Der klanten in do stad.

-ocr page 72-

HET ItONDF. IM T.FEN.

,,1)011 hans zijn ^old; — \'I is lira.\'il\' \'I is vroö —,

„Ik lilijf v.\'in iliofsliil vrij.

quot;Ik hrong .\'imii iiioiii.-iiul n,■idool too,

„Ku \'llt; hou genoeg voor mij.quot;

/,o strekt do hand naar \'1 watorliail.

Spiedt rond, ze hooft er van.

Zo plonst liet water in hot val ;

Niet eon, dio \'t proeven kan !

Toch mot onlrust, ontslenid gomood

Zoekt zij don hoirweg weer;

Wal /.ij gedaan heel\'t, is niet goed.

Haar hartjon llnistorl: „Koor.quot;

Doch haar vorstand vorweerl zich ving,

Kn welkom is haar \'t woord:

„Gij gooft het water niet terug

„Dan met do melk ; — dus voort.quot;

Zo ventte rond on ging weer heen ;

Haar school puildo uit van \'I geld.

Do laatste schijn van angst verdwoon,

Toon zij had opgeleid.

Wat winst zij roods hij d\' eersten keer

(legaard had voor haar deel.

Ze draait het nuinlsluk heen en weer. \'1 fs morgen eens zoo voel.

Zoo gaat hel woken, weken voort.

Het putjon hl ij 11 haar trouw;

\'tCtowolon wordl niet meer gehoord.

Hel harl kont geen herouw.

4

-ocr page 73-

II KT ItONDK l\'L I\'JKN.

Zo sl.iat alleen haar ooglet-n nner Als .lapik-huiu\' haar groei.

Tocii wist /e niel van schaamte meer,

En hield voor elk zich goed.

/e hield zich goed, zelfs toen de haas Ten peerde steêwaarts joeg,

Kn thuis gekeerd aan Elsje en Klaas Jn naam der klanten vroeg :

„Hoe komt do melk zoo dun en hlaviw Want puntig sprak /.e snol :

„.la, haas! \'t is vreemd, maar \'k vatte \'t gauw, „Do hlaerkop is niet wol.quot;

\'t liodrog woog nooit zoo zwaar als toen ; 1 loe haar do hoezom joeg !

Maar kon zij \'t slechts nog oonmaal doen, — Dan had zij gold genoog.

Zij ging; — \'t was Oogstmaand, en de hoor Beurt hl ij \'t goslaapniutst hoofd

Kn slapt naar \'t veld, dat menig voer Van goudgeel graan heloolt.

Hij had gezaaid en van don Hoor Don wasdom afgewacht.

Do regen viol hovruohtend neer.

De zonnestraal schonk kracht.

Ook Klsjon oogstlo wat haar hand In 1\' akker had gezaaid.

Wat d\' Afgunst welig had geplant.

Had thands \'t liodrog gemaaid.

50

-ocr page 74-

HE I\' HON I) K PI TJKN.

ZiJ keen I p, — mei IkH rijk kleinood.

Nauw is \'I haar tascli vertrouwd, Of weer nieuwsgierig woelt zij \'t bloot, Bewasemt zij liet goud.

Zij kan niet meer den lust weerstaan ;

Ze bindt om \'t, hoofd haar tooi. Ze kijkt scbier iedren wandlaar aan. Als vroeg ze: „Staat het mooi\'.\'quot;

Och, dat zo thands een spiegel had !

Maar wacht, liet putje\' is daar ; (Veen spiegelglas was ooit zoo glad. Weerkaatste \'t ooit zoo klaar.

Ze huppelt door hot kreupelhout,

Buigt over \'t putjen heen.

Wat plompt er neder? Goil! haar goud Schoot los, zonk neer, verdween.

Ze grijpt het na, het haat niet moer;

Ken stem rijst uit den vloed: „ Wal van mij kwam, koert lot mij nwr; Nooit dijt gestolen cjoed.quot;

Hoe haar het hair te berge rees

Bij d\' ongewonen groet!

Ze vlucht door hegge en struik ; de vrees Hecht wieken aan haar voet.

Ze rust niet, voor ze \'t rieten dak

Ziet rijzen uit \'i geboomt.

Ze voelt den gantschon dag zich zwak, Als had ze naar gedroomd.

51

-ocr page 75-
-ocr page 76-

IIKN KUNDi; l\'UTJEN.

Diin sprak /.r: „Noen, van middag eer

,/VVal minder overvloed ;

„ Wa/. mn 0)is koml, liccvl tol ons nicer, „Nooit dijt (jcaloU\'n (locil.quot;

53

-ocr page 77-

\'S AVONDS.

IJUUI!

J. P. HASEBHOKK. liij ouii |iUuit.

De(higvorst duult. Het vlaminend luclitpaard hluscht Het, vuur, welks gloed \'l zijn kiiu langs\'t zwerk deed

jagen.

liet groen lieraamt, door \'I l)lafdlt;ren neergeslagen, Verkoelend suist de wind langs veld en hagen, Kn de, avond roi\'pt ter rust.

Voor rnensi\'li en dier wat weelde ! welk een lust I De witgewulde kudde, inoè van \'I dwalen Door \'t heivlak in de heete zonnestralen,

Kiekt blij de kooi, waarheen zij al\' gaat dalen,

Eti de avond roept ter rust.

Mnar \'I windeke des naelits aanzweveml, kusl (leen zwerver, die het d.\'inkhaarder zal groeten,

ll.in de arme scheper, die mei rappe voeten N.iar huis spoedt om er j^ade eu kroost te ontmoeten. Waar de avond ruepl ter rust.

-ocr page 78-
-ocr page 79-

Bit

i\'l\'- -

■S: ! I \' Wlt; \' Vi i v i!

s.f ij -pi\'\' gt;

IJu

r • M •!, ( ■- ; Hi.v

•v.rH- /\'WrrV»:-?\'., ^ I (i •\'; i-^h )H : ■: . \'\'\' \'gt;.. j- •\' • ■ (it • • gt;: :•■» v;^.. ; JI j u ..{

lt;;A

\' i F.-\'V^\'iCfi n j I-,\', lt; H t , \'• 111. X ii \' t s


-ocr page 80-
-ocr page 81-

-• . \' . : ■ ...

-ocr page 82-

S AVONDS.

0 lief talVeel, dat kalmte wekt, en sust! Zoo treil gij ook den Herder, die Ier weide Keus undren Meesters aiidre schapen leitide, Hoop gevend, dat ook y.ulllt; een vreè hein beide: z/Uw avond brengt u rust!\'\'

-ocr page 83-

RIKA\'S SPOORTOCHT

v n )i II a ii r I c m » a a A tn a I e v lt;1 a in.

UlI\'dEVANIiUN KN (;HI)i:i:i,TEI,l.lK IllJlii:WOOMl)

nonti

W. .1. VAN. ZKOflKLION.

Kik.i, wcl vciii\'l me itiis, mciil, I loc is jou dn rois hokiimcii\'!

\'k Heli ;il tot iiiijzoll\' ^o/.ciil :

Hick z:il ciiidlijk loch cons stoomcn I

Hoc ilc wc/.cl cr ton k\\v;im,

Om /ich (i|i hcl spool\' tc w.-i^cn !

M.i.ir ik ilocht, tóen ik \'t vcrii;iin : Non, zc zal \'I zich niet hcklagen!

Mcnsch \' heb jc ooil zoo\'ii v.iarl iioleelil? Heb jij nun dal iliiiff he^repon,

Dal, neen hall\' nur noodig hccl\'t, ( )iii jou naar jc iiiclit to slccpiMi l ai hoc was \'I In Ainstcnlam Imi wal zei il.iar jou raniielje,

Toen je uil Haarlem tel hen kwamquot;.\' Meid, je lachl ! Ik zie, \'I hevicl jc I

— Hach ik nou, te en lachte ik niet llcci-mijn-l ijd, wat was \'k xcrlcgcn,

-ocr page 84-

li i ka\'s Sl\'UUKTOCln ,

Tucn ik iiufgt;- hij veel verdriet,

Spot en s|jijL heh ingekregen.

Huur hoe \'Ikwam: \'k Stuml in \'t statiën, Met mijn „noinmcrtjequot; te waeliten;

Jj\' angst, dien \'k nooit \\\'erzetten kun. Zotte ik nn uil mijn gedaehlen ;

\'k Dacht: tue,\\allig ware \'t wel.

Als er juist nu iets gelieurdc.

Hé, wat klunk dat lluitje schel,

I Was mij ui inijn oorvlies scheurde !

Open sprong de deur; maar /ie! Wat me toen die niensehen drongen !!

k Dacht, ik ondersthoven viel,

quot;oor hel duwen van een jongen ;

\'k Deed wat ieder ander deed : \'k Spoedde ine om een plaats te krijgen ;

l\'\'indlijk zat ik erg hezweet In de lage kast te hijgen.

\'k Zag geen schepsel om mij heen.

Dien ik kende ol ooit gezien had;

k Dacht hij al die vreeindiglieèri: \'k Wou ik goed al hij Nicht Sien zat.

I oen men aan het hotsen ging,

I rati er een trompetter hiniien,

\'k Dacht, hij de vergadering Zeggen kwam : we gaan heginnen !

Maar hij vroeg de ^nommersquot; al\',

l\'-n hij scheurde er van aan stukken;

Wat een air die venl zich gal\',

Mei zijn uil de handen rukken

Van het hrieljü! \'t Was helaalil! Dal moest toch zuo\'u kerel denken.

Toen hij \'t al had opgehaald.

Kwam hij naar mij heiienzwenken.

-ocr page 85-

Ill ka\'s Sl\'OOllTOC.lIT.

lloere, ik kende \'m goed, dien innal; \'t Was een jongen van inijii jaren,

Nog van \'t school een kameraad,

Toen we saam bij Wollef \') waren.

,/llé/\' zei \'k, «oude kennis, man! Wal eens mcnsclien loop sonis raar is.

Ben jij hier trom petier, Jan\'?quot;

„Neen,quot; zei Jan, ,/k Jjen „commissaris.quot;quot; -)

Maar toen hij mijn „nommerquot; nam, Zeid-ie met een lenke tronie:

„Moet Uwé naar Amsterdam\'.\'quot;

„Ja, naar Sien en Neef Antonie,quot;

Gaf \'k ten antwoord. Toon zei hij: „Dan zit je op verkeerden wagen.quot;

\'t Gaf alom een lachpartij;

Ik zat als van \'l weer geslagen.

\'k Stak mijn hoofd het venster uit: „llo!quot; riep ik, ,/k moet ginder tienen!quot;

.Maar jawel, dat helsch gelluit Ciing me alweer van hoofd lot tcenen;

\'k Hiep den „commissarisquot; aan.

Dal hij mij er uit zou laten,

Kijk, \'I was niet om uit le staan,

Want de hulfel liet mij praten.

Do ceu\'ge raad, dien hij mij gaf.

Was: \'k zou geen hoinharic maken.

,/k Zei je,quot; zeid-ie, „sl rakjes al\',

Als we Vooglenzang genaken.quot;

O, \'k vergeet hel ........ meer, neen!

Zulk een Iraitciachtig ritje;

1) \\Vlt;ii.i-| . dc naam dt\'s ()ii(lcfwij/crs van cle hepiivlt lurnlssrhool van t Nul van t Algi\'iniM\'ii te Ilaai\'lt\'ni. Zr meent waarscliijnlijk (\'DtidrnMiMii\'.

-ocr page 86-

IUKA\'S Sl\'OOKTOCHT.

Allen lachten om mij heen,

Hè, liet was een uaklig zitje.

En toen \'k kwam aan Vouglenzang, Dacht ik: \'t zou zich weer herstellen

Lieve deugd, mijn leven lang,

Zal mij nog die uitgang kwellen.

Nooit vergeet ik \'t valsch gezicht Van dien Jan, dien //Commissaris/\'

//Riek,quot; zoo riep hij, „groet je Nicht.quot; //Stik,quot; zei \'k, ,/leelijke falsaris.quot;

En daar stond ik nu alleen.

Eerst te schelden, toen te klagen-,

Eindlijk liep ik spijtig lieen.

Naar \'t station om raad te vragen.

\'k Vroeg don glimpet, die daar stond, lloc \'k naar Arnslerdani moest komen;

01\' hij er geen boon in vond,

/eid-ie //inet den heurstrein stoonien!quot;

Met den beurstrein ! lieve tijd, \'k Moest nog tot den midilag wachten, \'k Was mijn ganschen morgen kwijt; \'k Stond hctcnlcrd in gedachten,

Eindlijk dacht ik : \'t helpt me met, Ol\' ik hier al sta te zeuren.

Wat geschied is, is geschied.

Maar nooit zal \'t mij weer gehenren.

\'k Nam den raad deemoedig an,

Hoe ik verder had te hand\'len;

\'k Zou langs den ,/Goleerden manquot; Langzaam weer naar Haarlem wand\'len.

\'I Was een tocht, vervelend, lam, k Had geen menscli om toe te spreken!

50

-ocr page 87-

tt ik \\\'s si\'ooit iiicirr.

Ziil ik nu in Ainstonlani,

\'k IImiI met. Sii-n ;il veel bekeken! Zoo (laclil ik. Ai st;i[)to ik aim,

\'l Was mij of \'k niet vuurt kon ..........

Was \'k maar in de schuit gegaan ; Liever dan dat aaklig stoomen.

Twee uur was er mee gemueid,

Kcr \'k in Haarlem weer terug was,

Heel mijn morgen was verknoeid. K,n dal ik, die steeds zoo vlug was!

\'k Slenterde! weer naar \'t station. Nieuwe smart muest mij hier treilen.

Toen \'k mijn knip niel vinden kon; Niemand kon mijn angst lii\'sellen.

Toen ik zucht en telkens zucht.

Zesmaal al mijn zakken keerde,

Kn geen schaduw vinden mucht. Van het beursje, waar \'k up teerde.

\'k Dacht mij dut\'; hoe dit en dat. Kun die ramp mij zijn beschuren\'?

Kindelijk meende ik: \'k had mijn schat. Straks hij dat gedrang verloren\'

Zunder geld, wal nu gedaan\'.\'

\'k hiep als een, die hard het land heelt;

Ik besloot naar huis te gaan, —

Zet oen vuistje wie geen hand heelt!

Thuis!... Mevrouw was razend blij, Toen zij mij terug zag koeren.

Want ze kreeg, dus zei ze mij, \'s Avonds gasten te logeercn.

\'k Werd gepaaid um naderhand Weer een vrijen dag te krijgen.

(II)

-ocr page 88-

kika\'s spoohtocbt.

Drukte was \'t tuin ;illeii k.nii,

\'s Avonds sliind ik moè te hijgen;

Afgesloofd en inoegezeuld Dacht ik na np al mijn rampen,

En moest dol\' en afgeljeuhl Nog met spot van andren kanipen.

Slechts één troost verblijft mij nog,

Want Mevrouw, — ik mag \'I niet jokken, -

Zei me: ,,1!iek, nou ga j(gt; toch.

Als de gasten zijn vertrokken/\'

En, — \'t, is toch een goede /iel!—

\'k Heli zoo wat een slil vernioedeu,

Dat zij, wat mij \'1 hitterst viel.

Mijn verlies, mij zal vergoeden.

Maar, als \'k ga, geheur wal wil, (»|) een spoortrein?... Nooit ni\'ii leven.

Zelfs al ligt do trekschuit stil,

Zal \'k mij op dat ding hegtnen.

Maar wie \'t doet, ik raad hein aan, Om vooraf secuur te vragen.

Zie je een commissaris staan :

„Haas! is dat do rechte wagen\'.\'quot;

01

-ocr page 89-
-ocr page 90-
-ocr page 91-

1) H (I E li II K Iv ! (} K.

Motie oudo vortüllinrf,

DOOR

p. ï. iiKhvirnrs van dion uk min.

El\' loclilc, eon cnuw of \\v;il ^elmloii,

In /.ckei\' rijk,

Keu zokiT N\'iiisl, liciuiMil en ,i;ingobo(l(!ii;

(iccit :iii(lni\' Viii\'sl w.is hein in nuiclil, en roem gelijk. Kn Inrli, srli\'Hin hompeen vijaml .i.iii (lor.sl rnriileii, De scli(\'|il(\'i\' beefde in zijne luinden,

De iliiideein werd liern te /,w;i:ir,

lli\'l ziekbed was zijn Iroon Ken scliiiai\' Van ijvi\'i^e aesciila]ieii Zal reeds een maand ol\' tien, bij \'I bed, bein aan le

gapen.

Men hield eonsnlten, maar verslmid elkander niet, Kn sebolil en sloe}? eikaar; \'I is wezenlijk gesrliied. Hel was de mode zon in die barbaarselie tijden. De knnsl is sedcrl wol niet sterk vooruitgegaan. Maar nn de dokiers /.leb vriendscdiappelijk verstaan. Kn allen twist vermijden.

Ziet men hen allen ook in mooie koetsen rijden. De dokiers v.m den Vorst betoonden niel veel zin Om linn patiënl zno spoedig te lt;;enez.en.

-ocr page 92-

DU C KI,I KK l(i r:

Kn gaven hom voorcorsl hraaf iiiodicijiioii in, Inmidilcls dal hot liloek, wat locli zijn kwaal mocht

wezen.

,/t Is dit,quot; zoi de een. „Noen, noen,quot; zei do ander

weer, ,/t is dat.quot; Geen kwaal, die do anno Vorst niet had!

Zoo was hij reeds oen ruinion tijd behandeld, Kn aan do hand dor kunst tot hij zijn graf gewandeld, Toen door zijn hoofdstad een Arahisoh doctor trok, Met name lirain Olipuliok, Ken wonderdokter, die ook do orgslo kwaal dood wijken. Voor wien, ja, zelfs de dood de zwarte vlag moest

strij ken.

Hot spreekt vanzelf, dal deze liram Voor deze aosculapen diiar zeer ongelogen kwam. Ze zochten hom dus hij Zijn Hoogheid zwarl te maken ;

Maar deze was aan \'t eind van zijn geduld Kn joeg hen allen weg. Met diep hescliaamde kaken Vertrokken ze; \'t viel hard, maar \'t was hun eigen

schuld.

Vriend Bram Olipohok werd nu aan \'I hof onthoden. Hoe hij er uitzag en wat slag van vent hel was, Komt minder hier te pas.

Men heeft te. welen slechts van nonden,

Dat hij in do eene hand een tooverslaf, geval In goud, in do andro hand een zil\\ren doosje had. Waarin een halsem, purperkleurig Kn oxlra geurig.

Kerst zwaaide hij dien staf, lol zove.....aal, in\'t rond.

Sprak z(!Von woordon nil, die hij alleen verslond, (\'■ing \'sVorslcn voorhoofd mol dien halsem loon

host rijken.

rrine en long he.kijken.

05

-ocr page 93-

in; OHM kkKin.

nevooldo \'s Vorsten hovcnlijr,

lit\'iliit\'lil zich (\'nn niiiuml of vijl\',

Kn spi-ak: „0, Vorsl.cr is, Lol roddin^ van uw loven, „Kr11 enkel miililel slechts, iliil ik u op /.al geven. „Dat gij ilat inidilel \\ iiiiit, is mijn opreclite wenseli:

„Sl.AAI* ÉÉN NACHT IN II KT HEMD VAN EEN OEU KKIO

M EN SO II !quot;

—„Is \'I anilers iiiot,niijn vriend,ilan hen ik dra gene/en: „Die heindi\'ii zullen, in mijn rijk, niet /.eld/.aam wezen 1quot; Hiep onze Vorsl, verh(!Ugd. Hij schonk den Arahier liet grootkruis van den grauwen gier, |leed zijn portret voor liem in dianianten zetten,

Kn hovendicn ontving De wonderdokler nog tiendiii/end pisloletten, Ken mooien ring

Kn duizend dankjes.— Nn, de man was hest tevieden,

Kn waarlijk ook niot zonder reden: \'1 Was gauw verdiend. — De maar verspreidde zich

reeds, dat

Zijn kunst deii goeden Vorst al hall\' genezen had.

Men luidde, uit pure vreugd, de klokken. Ken uur daarna, verliet de wonderarts de stad.

„AUonh, heer Kamerheer, uw hemd nn uitgetrokken !quot; De Kamerheer deed \'s vorsten zin :

Hij trok zijn hemd uit, en/ijn 1 loogheid sliep er in. Maar \'I hielp niet. „Hoe, dat is een mislijk teeken !quot; Hiep deze, „aan uw geluk schijnt nog zoo iels te ont-

hreken

„Dal resnllaat heol\'t mij geheel ontstemd. „De tweede Kamerheer geev mij zijn hemd!

■| ||i(.||...... niet. (leen der hovelingen.

Wiens hemd des Vorsten kwaal in \'I minste kon he-

dwingen!

GO

-ocr page 94-

DE OKr.l\'KKKi i:

Nrcn/.(X\'liUnen rcdilin^ hij de (Iroolcii v.iii (Iimi

Den Kansolit\'r, don Ani\'tsprchud,,

Minislors, Gon(3ntals, en die (men /ou het ineenen) Gelukkig moesten zijn, d;i;ir zij gelukkig seheneii; Ma;ir veelal is do schijn hodrog.

De goede Vorst werd erger nog.

Mon was reeds tot den hoer en hurger afgekomen,

Had zelfs zijn toevlucht hij \'[.canaille rocïds genomen.....

Vergeefs! Hot gansche land hodokloeen zwarte wolk, \'t Stond onder water, doorde ti-anen van het volk ! Hot vorstelijk paleis veranderde in oen klooster, Kik hoveling werd ziekentrooster Kn Idool slechts hoveling hij \'s Vorsten oudsten zoon, Don erfgenaam der kroon.

Nu, deez\' had ook vooreerst geen ziekentrooster noodig, Imi aan het hof is nooil (gt;011 hoov\'ling overbodig.

Maar kooron wij hij \'t ziekhed weer! —

Daar zat onze eerste Kamerheer;

Zijn droefheid was oprecht, hij weende zelfs Ier zijden. Do Kroonprins mocht hom niet wol lijden, Kn hij voorzag, dat, spijt zijn hoov\'lings trouw, 11ij, als Zijn Hoogheid slierI, c.c-Ik)ov\'ling worden zou. //(telool me, 0 Vorst!quot; sprak hij, „de vent heeft 11

hedrogen

— //Of gij/\' riep deze in toorn, „licht mij wat

voorgelogen, „Toen gij me zwoert, hij kris en kras, //Dat ieder, in mijn rijk, volmaakt gelukkig was.quot;

vHelaas!quot; zei de ander weer, „mon kan het licht

hesclVcn,

„Moe moeilijk \'tzijn moet, een gelukkige aan lel rollen. „Wie is gelukkig in dee/,\' lijd van droefenis, „Nu de aangoheden \\orsl /,(10 ongelukkig is!quot;

07

-ocr page 95-

DU (IKLUKKKiK,

_ „.In, pnuitjes,quot; zuclUlo dcoz\'. ,/k Mag «lus geen

lml|) vcrwaohloir.\' ^l);i;ir li 14 ik reeds drieliumlerd hange nachten ,/Ti\' zwecten in een liemd, dal mij niel helpen kan! „Ilirr moei een eind aan, man! ,/k Beveel dus, dat ge in alle hoeken, „Mij, een\' gelukkig mensrli zuil zncken, „Kn dal zoolang, tol gij er eindelijk een vindt:

„En hrcng me dan zijn hemd, gezwind I7\' hc Kamerlieer droop al. De straten rond te loepen. Om vuile hemden op te koopen.

Was juist niet prettig; maar wat doet oen hoovling

niet,

Dio zijn heininden Vorst in zulk een\'toestand ziet! Hij zou nog moer doen, ja, hij zou zijn eigen leven. Indien \'t maar helpen kon, zijn\'Vorst ten beste geven. Mij voell zoo diep wat hem, als trouwen knecht, betaamt.

Ken hoovling is een menscli, die menig dier beschaamt. Maar al genoeg; het schiet me daar te binnen. Dat hovelingen juist het minst de vleitaal minnen.

he trouwe Kamerheer liep dus de wijken plat, Kn bracht de hemden aan, die bij gevonden had. /ijii Hoogheid zon maar eens proberen.

Zijn Hoogheid deed het, maar geen benul kon haar

cureren !

Nadat dil weer een week ot\' wal zoo had geduurd, (ling bij, op goed rortuin, eens door een achterbunrl, Kn zag I wee mannen slaan ; bet waren aiiibacblslieden. Wie \'I niel geraden scheen, iets voor hun hemd te

bieden.

W iid. s-\'booii levredenheid zich loondeopbun gelaat Hun haveloos gewaad

-ocr page 96-

I)K (iKM.KKJCK

Bewees liun nooddruft; dus \\ ;iii hen wüs niets te hopen ; Üok was de Kiimerliecr hen sclnei\' vonrliijgeloojien. Maar ziet, tiaar zeide dc een: ^Geloul\' me, Jiroedtn\' Jan, ,/k Ben zoo gelukkig, als oen mensch maar wezen

kan.

,/lk heli een lieve vromv en acid, gezonde kinderen,

,/Geeii wissewnsjes, die me hinderen;

//Ben \'k al eens scheel\' gemutst, dan zie ik op mijn

minderen.

„We hebhon wel niet veel, maar hehhen toch genoeg; ,/Kn zoo me esn llijke vroeg //Of\'k, honderd daalders toe, met hem zou willen ruilen, //Ik deed het niet.quot; — „Parhleu! Gaat daar \'l geluk

zich schuilen?quot;

Dacht onze Kamerlu:er. «Wel, wel, dat is al raar! //Zou die gelukkig zijn\'.\' Ik mag het lijden, maar

,/llij zal het in zijn soort, dan wezen.

,/ltc man zon mij \'t geluk, alsongeluk, doen vreezen ! „Kiifin, \'1, eiseht onderzoek, dus spreken wij hem aan! ,/ICen woordje, vriend! (Jij acht, lieh ik daar wel

verslaan,

//I recht gelukkig, maar is\'t wellichl zeUVerhlinding //I\'.r zijn, gelool me, ik wed het goed, hij mider\\ inding, //Veel ongWukkiHen gelukkig1!\' dan L;ij.quot;

— \'t Kan inooglijk zijn. Meneer, maar \'k zegen

lilijI \'\'i\' l\'Ü,

//Dat ik gelukkig beu.quot; — „Ik wil het dan gelonven. //liet zou een zegen zijn voor u en mij,

z/Kii nii^ een\' derden daareuhoven.

//Hoe is uw naam — „Ik licet josephus, edel Heer !quot; • //Nu dau, .hise|ilms, gaeenseNen, heen eu wei\'r, //Met iiiij naar t liol. (ie zul! tnt eer en rijkdom raken.quot;

— //Naar \'t hol\',\' Wal hel) ik daar te maken\'.\' //Naar I holWat me al niet overkoomt!

O\'J

-ocr page 97-

II i: (iHLIiKKKlE.

„Naar \'t liot\'? Ik\'? Bij mijn ziel! dat luid ik nooit

gedroomd,

„Die oer ! Kn dal aan mij ! En wat kan n bewegen \'t...quot; — „Men is daar juist um een\' gelukkige verlegen/\' — „Va!quot; zei Joseplius, ,/k ben uw man; „En \'k zul dan eens wat zien, waar ik van praten

kan.quot;

Hij volgt den Kamerheor, nieuwsgierig, opgewonden ; Doez\' juichte al, vóór \'t paleis, tol allen die daar

stonden:

„Triumri \'k Heb eindelijk een\' gelukkig inenseh gevonden !

„Daar komt hij met zijn hemd! Zijn Hoogheid is

gered \\quot;

Hij slcrpt ,lose|)hiJS voort, tol aan het vorstiijk bed, iii\'liroel\'l het zeil\' om hein te ontkleeden.

Maar eenskla|is stond hij roerloos, stijl\' N\'an schrik, en \'t was niet zonder reden... \'I Gehikskhul had geen hemd aan \'l lijt\'!

-ocr page 98-

BETRACHTING.

IJOÜI)

JUSTUS VAN MAUR1K .In.

We zijn in oen kerk; — W.-iar? — Wel! ei\'gens; De Doiiiiné slaat up den sloel.

Ilee hij heet\'? — ja! zijn naam vimll ge nergens.

Dal,\'s minder; hij preekt met gevnel.

Hij preekt over \'t zalige geven:

,/Helpt de armen in hnn hitteren nouil,

yGelielden! ach! geel\'l en hliji\'t geven

,/Geeft rijk\'lijk want de armoê is groot

,/Ontfermt IJ toch over die armen.

„De winterkou stcnnne u mild

,/(leeft kleeren om hen te verwarmen

//Geeft hrood, dut den honger hnn slill

,/lgt;ezit s;ij twee jassen mijn vrinden

z/Kén zij voor uw liehaam genoeg,

,/Geeft de andere den armen. Heniinden!

,/Aeh! weigerdet ge ooit wie f vroeg.

„Laat nu te vergeefseh niein.ind smeeken

///ie \'t weer is zoo har en zoo koud

//Ach! soms wil het harte ons hreken

//Als \'t zooveel elleud\'! aansehonwt

,/Knmt! tast in den zak en gegeven,

,/Straks reikt m\' u een hus tot dat doel

-ocr page 99-

72 liKTHACHTlNd.

„God zogcnc uw liefderijk streven/\'

Wat preekt hij vandaag met gevoel \'k lien tot in mijn nieren bewogen Wat is \'1 tocli een dicrlmre man Denkt Dominé\'s vrouw, fn haar oogen Weit zelfs ook een traan nu en dan.

Ue kerk is uit en in de kosterskamer Zit Üoininé iiij \'tvuur en warmt zijn koude leèn Hij gliinlaclil vergenoegt en vraagt: Wel! Cramer Was \'t zakje goed vandaag\',\' „Ü Donünó ik ineen „Dat \'I nooit zoo goed nog was,quot; zegt de diaken, „Ik vond een bankje er in van vijf-en-twintig (io|i „Dat zal met \'t andre, laai eens zien, juist maken „Ken honderd zestig gulden — op den kop —

„Manr \'lis geen wonder na zoo\'n aanbeveling, „T sprak met zooveel kracht, gevoel en hiniglieid.quot; „,1a,quot; antwoord Dominé, niet zonder zeek\'re streeling ,/Mijii woord was niet vergeefseh, iels wat mij zeer

verblijdt.quot;

lie Dominé komt lliuis. — „Oeli! man hoe heerlijk lloc Hel heb je gepreekt/\' mept ganseh verruk\' zijn

vrouw,

Ik was gelrollen; heuse,li 1 ik schreide eerlijk Van niedelijden, — Man! ik was erg trntseh op jou.quot; „Zoo kind, dal \'s goed, nu er is mooi gegeven Ken bankje zelfs; hé vrouw, wat zeg je daar wel van.quot; „Uch !quot; antwoordt, zij, „mij daeht ik moet nu rijklijk

geven

Hij heeft alweer gelijk, mijn allerbeste man.

\'l Is \'I huishoudgeld, dal \'k gisteren heb gekregen.quot;

-ocr page 100-

lll.TKACUTI Nd

yMi\'iisrh I lien jc dol/\' \\ ;ill pluis liaiir cga knorrig uit, „Nu zil. Je zeil\' een dag ol\' wal verlogen Want \'k heli op \'t oogenblik geen cent in huis -

geen duit.

Enfin, \'tis weg; geel\' mij mijn huisjas even/\'

Verlegen ziel Mevrouw haar ega in \'l gelaat

En zegt: „Och heer! ik heb hem weggeven.

Er stond een arme man, zóó zonder jas op straat,

iiij hihhercle van kou. Jij hebt twee jassen

l)iis gal\' \'k den slumpenl één, wat was hij in zijn schik 1

En heel toevallig wou de jas juist passen.

De man had jou postuur, maar toch iels nhmler dik.quot;

De domino wordt rood, zi jn vrouwtje staat verwonderd, En mei een stentorstem roept hij: ,/VVal zeg je vrouw!

M ij u jas ook naar de miian. Maar hen je dan lied.....d\'.\'

Ik zei \'t wei voor \'t publiek, — maar \'k zei het niet

voor jou!quot;

-ocr page 101-

1) E Z VV A L ü VV.

DOOK

\\j. VAN DKN 15KOEK.

Il.i! /ijt ^ij il.iar inijn kleine guil,

Cioklceil in purpron veren\'.\' De winlerhiiijcn Uiildon uil ;

Nu koinl ge weei\' legeren.

Zoo lang de sneeuw lag ojt hel dak, llieldl gij bij andren uw gemak.

Nu zijl ge machtig iu uw schik.

Waar wij n ook aanschouwen; Nu komt gij, als der muggen schrik,

Weer lahernaaklen houwen; Nu keill gij over grachl en slool, Alsof gij nooil dil land ontvloodl.

■la, hestc maal! zoo zijn or meer,

Zelfs hij de vederloozen:

\\aak wordt er, zno hij knechl als hei

liet hazen|)ad gekozen,

Wanneer de warme \\\'oorspo(!dszoii Hen langer niet meer knestren kon.

-ocr page 102-

OE ZWALUW.

M.iar was de lucht weer blaauw en klaar

En \'l kwaad uit allo hoeken, Dan kwamen do oude vrienden daar,

Om weer hun aas te zoeken;

Dan waren zij zoo gul en trouw, Of \'t nooit weer winter worden zou.

Maar \'k hou toch van de niusschen rneor;

Die zal men nooit verliezen.

At moeten zij hij winterweèr

Verhongren ot\' hevi\'iezen;

Toch zingen zij hun sjilpend lied,

Al is het louter van verdriet.

O, \'t is zoo zoet, hij veel gemis,

Wanneer hem niets kan hinden, Kn \'t hitter nijdig winter is.

Ken ouden vriend te vinden !

Zoo\'n graauwe mnsch voorspelt ons al Dat eens de Lente koeren zal.

Maar, zwaluw! nestel op mijn huis,

Al zijl, ge \'t eens ontweken.

Want de ojevaar is ook niet pluis:

()idlt; hij zocht warnier streken.

Men huist het lie I\'s t waar voorspoed noodt: Zoo gaal hel steeds hij klein en groot.

-ocr page 103-

BU IJ L LOFTS-1 }E U RTZ AN G.

(Giv/.onjfcii tloor Icijonkci\'s on gusiicli\'n dor Hruid, die hinir mut lii\'t vallt\'ii van den avond, l)ij laklcidlicht, uit liaar jnoeders woniiif; naar het Inns van hai\'on bruidugom ovurbrcngon.)

Uit hel lat ij n van Ciilulliis.

uuun

NIKOLA AS BKKTS.

IIKI VAN JONtllOI.INdEN.

\'I Wordl rwds avond, .Iniigcliii^cii ! OpgiTczcn! Lan^

verwacht

Ulinkl liet i\'iiidlijk aan di\'ii liciiKd, \'I voorbedtiidsel van

don nacht

Nu den I dijden diseli veria I en, nu Ier brnilol\'lsrei gegaan ! (i|i nu, np ! de liruid zal volgen,ea wij roe|)eii Hymen aan, \\ls y.\\ nadert, als x.y ingaat tot zijn beidend lieiligdom: ^Kom o IIyineii, Ilyrnenaens, llymenaeus, kom, ei kom Iquot;

II KI VAN\' .m ias J kns.

/iel, de k aapen /.ijii \\\'errezeii. Maagden ! volgen we onze

[dield ;

Wan! ......Is siraall bel langs den benvel\'t naebl aan-

breiijfend a\\o

-ocr page 104-

iiiuj I i.ori\'H-ii r.uinzA\\(i. 77

\'1 rU\'iiildllslioil is op liun lippen, \'I iiKiM^lvcrwiiiiiciiil

hi\'iiilol\'tslicd

,/Koiii o 11yincn, Uyincnaeu.s, Flynu\'ii.icus, narzcl niet.

HEI VAN JONOELINOEN.

M;i:ir de palm die ons lici\'cid is, is gcon liclil vcr-

Kr^jgbre huil.

/ie hue zich do Moisjons peinzend seliaren om de

hloode liruid.

Peinzende, en teroeld gezellen! want zy welen wat

haar wacht,

Imi haar list wil haar heschennen tegen \'s liruigoins

ovcrniachl.

Moeilijk zal de zege ons vallen, maar dal maakt haar

schoon en zoet. Daarom vriendenl ons verhonden, één in poging, één

in moed,

lloorl roods stommen zij den aanhef! Op, gezellen,

dien herhaald! „Kom o Hymen, llyinenaeus. Hymenuens, niet gedraald!quot;

HET VAN ME IS JENS.

Avondsier! wat is or wreoder, dan uw Moedig he-

inelIichl ?

Dal de dochter weg koml voeren voor haar Moedors

aangezicht,

koml onlschenren aan die Moedor, die haar vaslklcml

aan haar hart, Die haar mol hekrelen oogen aanziet mei oen stomme

smart;

Dal hel onhesproken meisje, rein van zoden, slil en

zacht

-ocr page 105-

HUriUirTS-liKl liTZANd.

Afin (leu vuurgen jungling wogsclionkt, ilic mei Imiir

hudccsdhoid Ifichl! Zeg: wat, kfui eon vijfind wreed er, keer\' hij stad en

tempels om

//Kom ii Hymen, llynierifiens, Ilyineii.ions, kom, ei kornlquot;

liKl VAN JONflELINGEN.

Avondsier, wal is meer iiollijk dan uw liehlgioed aan

den trans,

Die den linwlijksliand bevestigt en verheerlijkt door

zijn glans\'?

W at door mannen, wat door onders, wat door magen

werd bepaald, W ordt door ii alleen liezegeld, als nw glinstmid sehijn-

sol strafdt.

Kondt ge ooi! zaalger unrtjen scheppen, mensehen-

minnend godendom. ,/Kom o Hymen, llymenaens, Hymen.ious, kom ei ........

KEI VAN ME1SJKNS.

In den stillen bol\'besloten, bloeit het bloemtjen vredig

voort;

Waai geen |jluegschfiftr \'t af komt snijden, en geen

smili\'tend vee het stoort, \'t Koeltjen streelt, hel, zonlicht sterkt het, en de koele

regendrop

Pfirelt op \'t bevallig kransjen, dringt naar binnen

voedt het op.

Knapen zien het, maagden zien liet, en begeeren \'t

als om strijd; Maar zoo ras een scherpe nagel \'t knikkend stengeltjen

doorsnijdt.

Maar zoo ras \'l gepinkte bloempjcn glans en kleur en

genr verliest,

7S

-ocr page 106-

Hill 11.OI\'TS-liEIHTZANfi.

Ach {?pen inangd moor ilic \'t zirh nanlrokt, on go(Mi

jon^linp die het kiosl! Dus is \'t ongcreple meisje ile eer en lust van liaar

geslachl,,

Maar zoo ras y.y \'t. maagilekransjeii op \'t allaar des

huwiijK\'s brachl, Is ze noch de lust ilor knapen, noch de roem dor

maagilen meer, //Kom o Hymen, Hymonaeus, kom en zie onUennend

neer \\quot;

BEI VAN JONGELIEDEN.

Op een schrale\', en ledige\' akker meer geworpen dan

geplant.

Kan de wijnstok \'I hoold niet beuren nil het onaanzienlijk zand.

Kan hy nimmer vruchten kweken, waar het dorstig

hart naar hlaakt. Moedloos kruipt hy over de aarde, waar zijn top zijn

wortel raakt,

Van het stof des wegs liestoven, omgedreven door

den wind,

Laat hem hoer en jongling blijven, waar hy hem te

kwijnend vindt. Maar wanneer zijn rank zich slingert om een ohnhoom

die haar schoor!,. Zie hoe hy hel oog des landmans, \'l oog van eiken

knaap bekoorl,. Dus hel ongerepte meisjen, als\'l verouderl onbemind; Maar die zich ter goeder ure met een leed ren gï ver-

bliidl,

Is dien gade een schat dor schallen, en baar oudren

eens zoo dier. //Koni o llynien, llymenaeus, Ilynienaeus, nader biel11quot;

79

-ocr page 107-

UIII 1I,(IITS-I!1-.I UT/ANC

■MEISJENS KX JONOELINOEN TE KA.MKK.

Liovc Mua^d! wal doet u aarzien, waai genu wedit-

streven haat\'.\'

Kotn, volbreng tien wil uws Vaders, en nws Moeders

hesten raad.

Wees gehoor/aam aan die heiden, want uw plichten

vergen dit.

Wil niet wanen, schoone jonkvrouw! dat ge u zeil\'

geheel hezit:

\'t Kigendmn nws Vaders zijt gy voor een derde,

schreiend kind.

Voor een ander derde uw Moeders, die n als zich

zelf hemint;

Slechts liet derde dertle is \'t uwe; o hestrijd geen

duhhele macht,

Die haar heiige rechten al\'stond aan den Bruigorn,

die n wacht.

,/Kiini o llymen! llyinenaiMis, kom en sprei hun echtkoets zacht!quot;

80

-ocr page 108-

1 •!■■■■■ • \' \' \' ■:gt;\' \'l\'\' ■ , \' ■ ■ ■ • • ■ .......

\' \' ■ • ■

■ - ■ - .......■ -

\'ém\'

,

........ V , . v,

• : / •... ,,, ,,, quot; \'

■•.....• -Mti ■■■■■■\' : ■■■■.gt;

\'«I quot;\'•■•quot;••• • i ■ tWr?

•ffe

I .

w wssm ^\'^-vOTi ■• 1 ■• *

W \'«■-.v.\'-y gg® -

\' •\' ■■ ■•. \' ■ -

smM

ia

■ ■ ■ \' \' ■ ■ ■ ■ ^ quot; ■ ■•■ - ■ - . ..... • ■ . , ....

\' \'■ \'■.\' \' , .

\' ....... „. . i , ,

-ocr page 109-
-ocr page 110-

J» E i! 1; T ZE;N. V A N !\\\\ Ui !

■})0(/n

i-!. F va\\ i;, T

fliil yUc.iffiMrurf jrnar \\\\

!)(\'VVgt; l.M li i I; .

V.ii!

Dn ;■ i.iJ if.-!:! , ■ li . , . , , ■Ml ! UW «k -i-nwkloci! m!;lt; iilt;i

uil U -l prij.?; v-or! ■\' ni, Wij ^ I\'rst.i.ifl UW nlc\'ht ÜI\' , l.Jo\' lt;-lt;-ij\\vcnJn:M ru-i ip •■-hi uilron, Ili,, sla-u ■ ■ ,i i iü! : 1

M\' \'1i.- ■ ■■ : j\'i ) iv 1 - \'• 1: ;

ije : ik.-oir d(

UtO\'gl (If liilillni.tll . li li;f

Voor het vn ■-•\'ijk n-i-or \'

O, lian /.ie» •;;; i i.quot; iieisït i Silllin ill :ls hftt MM\':- ; ■

\'i 1gt;1 ! ■ uij.liiij i 1 r ÏW ,vi !

\'•Ij ■|!ll VM?:\'!

7: J]\' •! M\'ijdii\'? \'t vVOUij lï\'fï \' ril 1\'n -tlrOii.\' bloi.\' iK v lini ■ ■ :

-ocr page 111-
-ocr page 112-

DE REUZEN VAN HET WOUD.

DOOR

D. F. VAN HEYST.

(I!ij con ataalgravuro naar W. Bodcnmn.)

Dorro stnmmen, steunpilaren

Van liet eenzaam, zwijgend wond, Dreigend strekt gij de armen opwaarts, Met uw sneeuwkleed, schittrend, koud Keuzen uit het grijs voorleden,

Wij verstaan uw plechtig lied; De eeuwenlast rust op uw sehoudren, — Gij staat vast en wankelt niet!

Moog\' do orkaan uw kruinen scliudden,

Schiol de bliksem door di^ lucht.

Bergt de landman vee en have

Voor het vreeslijk weer hedueht; O, dan zien do lage heesters,

Siddrend als het dunne riet, Vol benijding naar uw grootheid, — Gij staat vast en wankelt niet.

Zomer wijdde \'t woud ton feesthal, Koeslrend iilonk de zonnestraal,

(i

-ocr page 113-

1)K KEUZEN VAN II KT WOUD.

\'I Bladerdak vormde it oen tempel,

Alles juichte in eigen taal. Winterkou verving die warmte,

Uaat\'gekras liet vooglenliod, \'! Bladerdak zonk op den bodem, --Gij staat vast en wankelt niet \'

Dorre stammen, sterke zuilen,

Staren we u vol eerbied aan. Hoeveel kost ge ons verhalen

Van een tijd, sinds lang vergaan 1 Andre menschen, andre vormen

Overleefde uw woudgebied,

\'I Stol\' bedekt de voorgeslachten, — Gij staat vast en wankelt niet!

Schoone les voor \'t mcnschlijk barto,

Speelbal van verganklijkheid, Als het oog één uur van vreugde

Maanden — jaren lang besrhreit! Midden in den strijd des levens.

Klink\' ons jublend zegelied:

Uoov\' de tijd de dierste schallen, Wij staan vast, en wanklen niet!

8\'2

-ocr page 114-

DE TWEE VEEllll U TSJES.

t

DOOR

P LOUW KR,SE.

Aim d\' oever van een wijden stroom

stond eens een houten kluis. De hemel lag er overheen.

De hernel was in huis.

Daar woonde een moeder met haar kind

Ze hielden saam hot veer, en \'t vlugge bootje voer des daags gestadig heen en weer.

Maar nauw nog viel het donker in,

of \'t heette: ,/t Is gedaan en, hoe men \'t; „Over!quot; hooren deed, men bleef voor \'t water staan.

Ln als liet Zon- of Feestdag was,

er kwam dan wie er wou,

al was \'l de koning, geen dien men dan overzetten zou.

-ocr page 115-

OK TWEE VEER HUISJES.

Hel voor wiis druk; want monigeon,

die naar hot dorp wofi gaan, dio klopto ovon aan do donr van „Moodor Grietjonquot; aan.

Kn was \'t oon man of jongoling,

dio \'t: „Over Iquot; liooron deed, dan stond op d\' eigen oogenlilik ons Grietjon ook gereed.

Want, mannen hij haar Keetje aan boord,

dal kon toch niet; o noen !

Wat dan do wereld zoggen zon\'?

Mijn grut, waar moest dat hoon\'.\'

/.ij was oon weeftw van veertig jaar,

dus, zoo wat uit den tijd :

Mot is toch maar oon witte raaf,

die naar een weouwtjo vrijt!

Maar, wat voel moor zegt, als het moest,

dan stond zij ook haar man ....

Haar Janus wist er in zijn tijd voorzeker alles van.

Zij kende \'t manvolk door en door.

/ij zou niet hloodo zijn,

als soms oon vroolijk jonggezel haar sprak van minnepijn.

Maar Koetje, nauwlijks achttien jaar,

oon meid als molk en hlood, een vrucht zoo hlozend, rond en gaaf, zoo sappig en zoo zoet,

-ocr page 116-

DK TVVUK VK Kit 11 IJSJES.

/ij mocht een Trijn van Leemput zijn,

cl\' Kenau Hasselaar,

als een van liol\'de en minnen sprak, dan werd zij zeker raar.

Hot was dus veel te veel gewaagd,

om, klopte een jonkman aan, het lieve kind met zulk een kwant alleen te laten gaan.

En was \'t soms een getrouwde man,

die vrouw en kind\'ren had,

dan zei ze: //Wel, dat lialfsleet hout ,/heoft heel gauw vuur gevat V\'

En oude mannen, lieve deugd,

dat was nog \'t gekst van al! Ze had zoo vaak een proef gezien van \'t welhekend : „oud mal!7\' —

En daarom bracht zij dus alleen

de mannen over \'t veer,

en Keetje roeide \'t vrouwvolk maar gestadig heen en weer.

Maar dikwijls hlijkt, dat overleg,

hoe goed ook, toch niets haat,

als \'t water aan den and\'ren kant van \'t levenshuikje slaat.

Ook „Moeder Grietjequot; zag weldra haar kost\'lijk plan verstoord;

want op een\' zck\'ren Maandag kwam vrouw Koorts hij haar aan boord.

85

-ocr page 117-

DE TWKK VEEKHUISJES.

En ot\' ze .d riep: „liet vrouwvolk wordt //altijd bediend door Keo \\quot;

Vrouw Koorts zoi: //Gekheid, anders niet! /,Ik vaar met jou nu mee!quot;

Het haat\'lijk vrouwmensch greep meteen ons aardig weeuwtjen aan,

en achter \'t groene bedgordijn zijn ze onderzeil gegaan. —

Hoor, //Over!quot; klinkt op eens een stem. IJet is die van een man.

Ons Keetje gaat naar huiten en vertelt, dat zij niet kan.

Daar staat do bloed! Wat nu gedaan? Hij moet toch over zijn!

Maar al zijn reed\'non stuiten af op \'t koppig maagdelijn;

En \'t klinkt: //Al praat je als Brugman ooi //den ganschen, lieven dag, —

//Om niet! Mijn moeder zegt, dat ik //geen manvolk roeien mag!quot;

Doch nauw\'lijks heelt de slimme guit het laatste woord gehoord,

oi\' vroolljk roept hij uit: //Wel, meid,

//Stap dan maar gauw aan boord!

,/Gij moogt geen manvolk roeien\'? Goed, ,/ik roei mijzelv\' en u!

,/Gij volgt dan toch uw moeders raad! //Wel, meid, wat zeg je nu\'.\'quot; —

-ocr page 118-

DE TWKK VEKIÏIII\' 1SJES.

I Ine \\v;is ons Kct\'ljc lli;ms onlslold

Ze wist niel, lioc ze \'Ihail!

Zij voelde nu iiiii.ir al Ie wel,

dal, zij gevangen zat.

Zij peinst, — De leepenl had gelijk:

zij roeide niet, maar hij!

Zij zat dan eigenlijk zooveel als passagier er hij.

\'t Geweten zoo in slaap gesust,

zegt zij in \'teind: ,/VVel, man,

„stap dan maar in en loon dan eens,

„uf je ook goed rooien kan \\quot;

Het tweetal zit nu in de hout.

De riemen plollen neer,

en \'t hootje glijdt langs \'t watervlak, zoo licht gelijk een veer!

Kn Keelje meel dien forselien slag,

zij weegt die kloeke hand en denkt: ^Zoo iemand hi\'engt een inenseh „gauw aan den overkantl\'\'

Ze zijn er dan ook spoedig, en nu vraagt de leuke vriend: ,/Zeg, meisje, wat heh ik zoo al met dezen toeht verdiend\'.\'quot;

- „Verdiend\'?\'\' roept Keetje angstig uil, VerdiendWat meen je dan\'.\'quot; „Wel.quot; zegt hij, „je hegrij|il toch wel, dat ik nu vragen kan!quot;

87

-ocr page 119-

DE TWEK VEEIUIUISJES.

,/Ik roeide n fluks nam- deze zij!

z/Ot\' was dat soms maar schijn? ,/Gij waart zooveel als passagier:

z/ik moest de veerman zijn!

//Dus, Keetje, geld! En heb je \'t niet,

ei, geef dan maar een pand En zoo je dat niet doet, welnu,

dan blijf je aan dezen kant!quot; —

Ach, Keetje staat ontzet van schrik;

Zij weet niet wat te doen!

Maar zoo zij hel niet weet, hij wel .. . Hij steelt tersluips een zoen

en lluisterl haar meteen in \'toor:

«Ziezoo, ik ben aan wal,

,/(\'n \'k hoop, dal ik, als \'k later kom, ,/ii weder roeien zal V\' —

En Keetje roeit nu ras terug

en zoekt haar houten kluis; — De hemel HfH er overheen,

maar is niet meer in huis!

Dal achttienjarig hartje klopt

met ongewonen spoed;

zij weet niet wat de volle wang zoo telkens blozen doel.

Vrouw Koorts laat ook in \'l eind haar prooi

uil hare klauwen vrij,

en Grietje roeit het manvolk weer bedaard naar de overzij.

-ocr page 120-

DU TWKK VUURIIIMSJES.

Doch, ;ils zij Koetje gadesl.iat on \'l ineisjo kwijnen ziet,

dan denkt ze; ^Dut\'s mijne oude moid, ,/inijn lievo Keetje niet!quot;

,/Zc heeft zich zeker o\\oi,\\verkt,

„toon ik te bedde lag!

z/Welnu, het is niet meer dan recht, dat zij nu rusten mag!7\'

Zuo denkt de moeder 011 zij neemt nu \'t vrouwvolk ook aan boord.

En, is ze ook doodmoe van haar werk, zij roeit en roeit maar voort.

//Hooi\', Grietjehuur, dat gaat niet aan/\' zoo sprak eens Van dor Kam,

die, als een krasse weduwnaar,

pas uit Oostinje kwam

,/Je houdt dat zóó niet vol, dat\'s vast! z/Maar ik doe niemendal!

//Ik leef hier van mijn spaarpot, die \'t //iiog wel wat houden zal!

//Maar niets doen, dat verveelt zoo gauw! z/Dat is het rechte niet!

,/Als ik je nu en dan eens hielp,

z/wat zou je zeggen. Griet\'.\'quot; —

Do weduwe, antwoordl : //.la, ik weet //iiiet recht, hoe \'k liand\'len moet!quot;

//Ik voor ine-zelve, neon; maar ja,

als jij \'t voor Keetje doet!quot;

8!)

-ocr page 121-

1gt;E TWEE VEEiUIL\'ISJES.

u\\ooi\' Keetje! Tup, zoo zal hel y.ijn!//

riep ii\\i de looze kwaal; en \'t vrouwvolk roeido hij inet lust. en vlug naai\' tl\' overkant.

Als „Moeder Grietjequot; dan zoo ziel,

hoe Mink hij roeien kan,

dan wordt ze op eens zoo vreemd te moe, dan wordt zo er aak\'lig van.

En luiiten, builen moet ze zijn,

daar is het haar eerst goed!

Daar stort de frissehe, koele hiehl haar kalmte in \'l wild gemoed!

Kn, als de roeier huiswaarts keert,

dan vindt zij aan heur haard een Ireurend kind, dal juist, als zij, droerpeinzend voor zich staart.

Kn dan wordt zucht op zucht geloosd,

daar in die houten kluis!.. . . De hemel ligt er overheen,

maar is niet meer in huis.

Twee jaren zijn er heengegaan,

en veel is al gehem d !

Daar is gelachen en gejuicht! Daai\' is geweend, getreurd!

Daar is veranderd hier en daar! En ook hel uude veer

00

-ocr page 122-

DE TWEE VEEKUUISJES.

van Grietje kreeg op zeek\'ren dag Op eens een ander lieer.

Geen vrouw slaat nu de riemen meer,

in \'t helder bruisend nat,

dat voor den scherp gepunten boeg in vloeiend zilver spat.

En onder \'t groene looverdak,

daar ginds aan de overzij,

kwam in dien korten tussehentijd een aardig huisje hij.

In de oude kluis woont „Moeder Griet\'\'

met onzen Van der Kam;

cu Keetje ging er vroolijk uit,

Toen deze hinnenkwam.

Zij stak den hreeden hel\'dren stroom

thans over, en voor goed.

Kn tusschen Grietje en Keetje lag voortaan de diepe vloed.

Zij zocht het huisje aan d\'overkant.

Ze vond het snoep\'rig, lief;

maar \'t kost\'iijkst sieraad, dat ze er vond, dat was — de kusjesdief! —

Twee huisjes liggen aan den stroom in \'t oord van liefde en vree.... De hemel ligt er overheen —

en woont in alle twee!

91

-ocr page 123-

AAN ONS NAKOMERTJE.

1)0011

W. J. VAN ZEGGELEN.

Ja, lieve Gonstantijn,

Gij inoogt er zijn,

Al wonll gij opgewacht Mei vrees, in traan en klacht; Gij kwaamt — en mot uw intree in hel leven Was alle zorg van \'t moederhart verdreven! Uw eerste levenskreet — Hij oversternde al \'t leed.

Dat nog in stilte werd gedragen Om menig wond in \'t ouderhart geslagen.

Mijn Benjaniin, mijn Gonstantijn, Gij moogt er zijn !

Wat groeit gij welig op,

Gij laatste rozenknop Aan \'t hoompje van ons eehtlijk leven; Wat heht ge ons al genot gegeven! I \\v vriendlijk oog, uw englenlach, l\'w kennis, wassend met den dag; t\'w bloeiend, mollig, lijn gelaat, l\'w dartelheid — gezondheidsmaat —

-ocr page 124-

AAN ONS NAKOM KRTJE.

Zo doen ons woor ilo vrougilo g.iron Vim \'t, eerste heil der liuwlijksjuren.

VVerdt j;ij niet meer verheid, ja zoll\'s niel meer ge-

wenscht — De ervaring had (!(gt; hoop begrensd ; — Gij kwaaml — en alle vrees vlood heen:

\'tWas weer tie zon der vreugd, ilie om uw wiegje scheen; Gij (\'ischtet. dankhaarheid in ongesproken woorden. Wee ons, zoo wij haar uiting sniooi\'den !

Ja, lieve Constantijn,

Gij moogt er zijn,

Gij, die de moederhorst deedt zwellen, Gij kwaaint ons zooveel goeds vertellen; Gij opent weer een nienw versrhiet; Gij zegt; op aarde is wel verdriet.

Maar levensvreugd biedt ze ons ook te over. Gij knaapje met uw mingoloover!

Ik hen verjongd naar zin en ziel.

Sinds op mijn pad weer \'t, zonlieht viel. Toen gij uw eerst geluid deedt iiooren; Dal zonlicht, dat weer hooger op mag gloren. Nu \'k zie hoe ge aller hart verblijdt En oud en jong ten speelpop zijl ; Gij lieveling van blond en bruin,

Schoon bloemeke in mijn wintertuiti ! Och neen, ik mag mij niel meer vleien Dal ik uw groei zal zien gedijen Tol zelfzorg en volwassenheid;

Maar \'k hoop, dat Mij uw pad bereidt, Die tot mijn heil mij duidlijk deed verslaan, Hoe lief en leed hier samengaan.

O, dat Gij eens de moederliefde loont Van baar, in wier gemoed de vrede troont,

-ocr page 125-

AAN ONS NAKOMKltTJK.

Die voor haar kroost de reinste zielebeden Mekniclitigt met haar zorg en (luizend teoderheden. Word eens haar steun en hlljf haar troost Op \'t eerlijk pad, dut gij u koost;

En houd mijn naam in eer, mijn kind. Doe alles wat uw hand hier vindt En wat er wasse voor uw voet;

Blijf in uw wandel vroom en vroed,

En laat eens al uw handelingen Een goede, oprechte geest doordringen; Meldt de opslag van uw oog, zoo open en zoo rein. Steeds waarheid van gemoed en helderheiil van hrein. Zoo moogt ge door gedrag en gaven Uws vaders dierste wenschen staven. Zoo, lieve Constantijn,

04

Zoo moogt ge er zijn, zoo moogt ge er zijn!

Juli 1878.

-ocr page 126-

EEN BLOEM UIT HET VOLK.

DOOR

J. VAN JïEEHS.

r.

Niet wiiai\', een liel\' l.ilVeclIjcn, indcnland\'.\' Dil bruine lionten geveltje, in dr slr;i;il Zoo miink vooroverhellend, met zijn wingerd,

Die \'t wrukke venslcrken zoo nudscli omslingert;

Dit sijsken in zijn wissclien kooitjen, lilij Hondtrippelcnd door de ranken, die \'t omzwieren; Dit koppel ronde en witte violieren Vooraan op \'t venster, en daarachter zu.

/ij! — Is \'I niet waar, dat ge onvrijwillig liroomend lilijft stilstaan, als ge langs dit straatjen komend. Toevallig uwe blikken rusten laat Op dit zoo Irisch, zoo blozende gelaat,

Steeds vlijtig over \'t naaiwerk heengebogen Niet waar, als zij verstrooid soms beur bruine oogen.

Die wijde, blijde kijkers rond zich slaat,

Dat ge li tot opgernirndlieid voelt bewogen,

Kn in uw hart baar toewensebt: kind, ons Heer Zie altoos welgevallig op u neer? —

En zij zit daar zoo, van als de eerste stralen

-ocr page 127-

i;kn iu.okm uit iii i\' voi.k.

Dnr zomorniorseii/.on in \'I ooston pralen,

\'l\'ol zich in \'I wesl, do luatslo sciiccini\'iiig doolt. Kn geeno viidoi\'liiiiid, dio op hour hoofd /iHi nitslrokt tor hosohorming of lo» zogen;

Geen moederborst, waarop hot, neergezegen, In liefde moge ruston; — hloomo op \'t, void.

Staat zy aan ieder onweer blootgesteld :

Zy is alleen en woe zo. — Die vier muren Oinsluitcii hooi hour waorold; on al luren Hare oogen vaak afgunstig naar do vlucht Dor zwaluwen, wogtuimlond rloor de lucht ; Al zwoofl /.(gt; met hour ziele vaak in droomen l.angs geurig groen, on stilte, en hooge booinon;

Toch hlijfl do gantsche wool; beur horizon Die onklo smalle slip dos hlauwon hemels;

Toch ziet zo zoldon van Gods lieve zon Dan op de geveltoppen wal geschomols.

Kn voor de mnn\'o geuren, dio zoo zwaar Gedurig over \'t enge steegjen hangen,

Heeft zij alleen hour violioronpaar;

Voor\'t woest rumoer en\'I, valsch gekrijsch rond haar Alleen hour oenig sijsken met. zijn zangen.

En toch — toch is \'t, als had de lach zijn woon Gevestigd in de kuiltjens op beur koon;

Toch zoudt, ge zeggen: aan die rozenlippen Kan nimmer dan de loon der vreugd ontglippen;

En hoor maar, ja, hoe T hooi de huurt doorklinkt, Wanneer ze in wedstrijd met hour sijsken zingt!

Want zij naait maar, zij naait maar, met vlijtigon

spoed ;

Hour naald is hour schat en hour zogen; En T sijskon, al is het zoo klein, kont baar goed, Hour hloouien, al heeft, ze er maar twee, geuren zoot;

il(i

-ocr page 128-

I.I.N Itl.OKM Ul\'f IIKT VOLK.

llimi\' lienicl, hoe eng ook, is ;il lieur yeiiioeil :

Blij laelil hij \\;iii jjovoii hitiii\' l.egeu.

II.

Doch zie eens — zijn \'l geen k.mlen, geen s;il ijn, W.i.irover hare nijvorigo vingeren

Den langen zijdraad heen-eii-wederslin^eren Ja, waarlijk 1 — Kn hoe hagelhlaiik, hoe lljii !

We II ie hl een hruidskleed ! —

Kn wal droonien wiegen Kr ii liet hart al niet, lief kind! Wal zoet Kn hitler struoinl er niet. door uw gemoed,

Ierwijl gij \'l iiaaldjen door zoo\'n klee.d doel vliegen .la, \'l zon u weislaan, is het nietquot;.\' Kol zou

Zoo praehlig ruisehe...... uw slanke leden,

\\ls ge, uil de koetse zoudl len ouler treilen N\'aasl uwen hruigoni, Irolseh van op zijn sehriNlen Ie houren; ^(jod! wat engel van een vrouw!quot;

O rijk zijn! rijk zijn! is het nief.\' — Zoo allen I huid ii zien passen op uw nihislen wenseh l\'.n loeh niel groolseh zijn voor eeu ariuen menseli. Maar de aalmoes iu zijn hanilen laU\'ii vallen Mei eenen laeh zoo medelijdend goed.

Dal dil alleen hem deugd aan \'I harle doet.

1:11 il\'»\'! gaan wundlen waar \'1 u lust; gaan rijden.

Langs hreede lanen rijden naar uw hol\';

Maar snel zoo snel ! dal al de hoornen glijden

Naasl ii als hange, scliimmen ; dal hel stol Ver, ver van aehler hoven \'l loover wemell,

Kn als een goudwolk in de zonne seheinelt.

l\'-n dan hel hal — hel hal! o ja, dat moet Jets zijn loeh! Langs die ruime, geurge zalen

7

»7

-ocr page 129-

ees\' iii,oem uit iiet vol.k.

J)ii;ii Ii(\'(mi le gohim in ilcii llunki\'rgloeil Vim jrulilcii liiclilers, spiegels en Urislnlleii;

liij \'t /.wil len van de vuurge ilimsernnj,

Zich als op vleugelen van imnnonij To voelen wieglen tusselien gaas on /ij,

Fluweel en goud, en iliarnant en lilociiien . ..

Dal moei iels zielveri ulskencls zijn! — Kn gij Zo in 11 u i laar liclil do sclioone hooren roemen... ()!...

En somwijlen lioonlel gij noehlaiis Van meisjes, die als paarlen nil liel duisler

Der armoè werden opgeraapt en lliands De waereld oversehitfren mei haar luisler.

Kn yjc: — \'i gebeurl u locli zoo menig keer, Dal uil de blikken van een rijken lieer 1\' zooveel liefde tegen seliijnt te vloeien:

Zoo gij alsdan.... Wie weel.... misscliien... .

Missrliicn !

Wal, kind I zegt gy m i ssc h i e n— Koml,in de jilooien Van \'I helder glanzend bruidskleed op uw knien. De duivel u dien droomeiispiegel bièn,

Kn laai hij u dil woord in de oogen gloeien\'?...

Welnu! — moei ik ze n clan daarnaasl doen zien. Zij allen, die als gij, in de armoè blonken,

Maar die in de armen der Verleiding zonken.

Terwijl ze grepen naar dien valseheii schijn? Kn... moei ik zeggen, wie ze heden zijir.\'...

Noen, naai maar! o naai maar, mei vlijligen spoed!

l\'w naald zij uw schal en uw zegen!

Dl ijl, kind! bij n sijsken: bel kent n zoo goed!

Dl ijl\' bij uwe bloemen: zij geuren zoo zoet.

Kn zie eens, uw hemel: — by lacht uw gemoed Vol eenvoud en schtlldloosheid tegen!

98

-ocr page 130-

iin ulo km l: it mkt vol.k.

III.

JKjcIi iieoii: goeu logungeosl iuiutll die vorloogcu Dos hoognioetls vodi\' nwo uiici\'v.\'ii\'on oogcn;

l)i\' gliMil.icli, die uw mzi mi ii loud omgloorl,

Cicluigt veeleer, diit gij in stille hiislcrl

Xa;ir I, zielestc.\'i\'kend en verlroosleml wonrd, I\' door (it\'ll goeden engel loegelluislerd.

(.\'■ij inijmerl, u;m ilea zoiidug, is hel nieL\'?

Die lia.ist mei vreugdt\' en vrijheid weer koiiien, I\'-11 \'I is, alsof gij in uw blijde drooineii Keods aan uw zij den struiseiioii jongling ziel, Wiens kloeke nianiieidierde u nooit verhel,

Kn in wiens hart gij, oniiit|iutlijk leedcr,

De schatten van nw niiiagdlijk harle giet. (•ij deukt, — niet waar\'.\' — hoe ge arm aan arm dan weder Zult langs de Wei 1\'gaan wandelen; hoe juj Zuil. lier ()|) hem zijn, en hoe dikwijls hij Trotseh neer zal zien op jullers en op heeren, Die soms zich in I \\ oorhij^aan onimekeeren Kn uw gewaad, nw prettig nuilsken staan. Hei lijdend ol\' hewoiidrend, ga te slaan.

Ol\' wel — gij heeldt n in, hoe gij te zamen,

Ner van I. geraas der dulle slad gesneld,

hallas al de slingerpaden van hel veld Omdolend, louter hloemengeiir ^aal. j\'inien.

Ilce ijy nu eens op \'t zonnig «jraslapijl Als kinderen roiidhuppelt in de weiden,

Kn u dan weer in \'t lommer nedervlijt.

(\'.ij ziet reeds in uw geest, hoe gij daar heiden

Zijl hand iu hand gezeten; I..... ^ij praal

\\ an al de zaligheèn, die u verheiden

In eene toekomst, di( haast ojjengaat.

Gij lispt hem reeds in \'t oor, wat zindlijk kluisken

9\'J

-ocr page 131-

EKN\' IILol.M CIT IIKT VOI.K.

Wal mollig lioriloiiestjen gij van \'l liuiskeii Wilt maken, waar ge samen wonon /.nil.

En lioc gij hoiii daar koestert en omiiult Met (luizend kleine zorgen; hoe uw kussen

ilcm \'l zweet van \'t voorhoofd vagen, als hij moe Van zijnen arheid luiiswaart keert; mi hoe,

(lij aan uw horst uw eersteling zult sussen.

Dan, hoe dit groot wordt ; dan, hoe gij misschien Weldra een zwerm van hruine kroez^bollen Kond u in \'t zand ziel tuimelen en rollen, En klautren van uw schoot op vaders knièn. Om aan zijn kus de bolle wang te hièn----

En gij naait maar; gij naait maar met vlijtigen spoed Want elk steekje is een sta[i naar dien zegen. En het sijsken knikt toe, olquot;t wou zeggen : dat\'s goed. De geur uwer hloemen schijnt eenmaal zoo zoet; En \'I is of de hemel u toeriep: schep moed.

Haast lach ik dien vreugdedag tegen.

IV,

Dit droomt gij — en uw droom issch......voorwaar

Schoon als \'t gelaat, waarop hij slaat te lezen;

Schoon als uw aclillienjarig liarle, waar Hij als een Idoemwolk uil konil opgerezen!

En echter, kind! grijpt mij ecu siddring aan. Wanneer ik nadenk, hoe die droom kan enden;

Hoe lirhl één slag hem plots kan doen vergaan In droeve werklijkheid, in wreede elcnden.

Want —steek\' uw lioofdjen slechts door \'t, venster

heen

haal slechts uw hliUken door de muren dringen Der huiskens, die u links en rechts omringen: [.;n — ge geen vriendin daar, kort geleén

-ocr page 132-

T.I.N HT.OUM 1 1 1\' II KT VOLK.

Als moisjoii nop; de trots van al de Intron:

Hen, die heel \'t donker straatje als niet een ^lans Van lilljheiil vulde, en wie tocii de armste tliands Heklaagt, om wat ze als vrouwe inoosl verduren\'.\'

/iel gy geen moeder, die te voren ook Om \'t lionld van hare kindren heiiKdlIelitjens, Kn blos en laclijens droomde op Imn geziehtjens, —

Mn die nooit anders, dan het lileeke spook Des hongers grijnzen ziet hij hare wirhtjens\'.\'

Ziet gij geen maagd

Doch neen, gy moi\'kt dit niet : flij ducht niet, dat de rampen van die allen 1\' treilen kunnen; slechts doel gij uw lied Weer hoog en helder door de lucht weerscliallen!

Kn gij naait maar, gij naait maar met vlijtigen spoed.

Want gij vondl nog op aard niet dan zegen;

Want zoo hlauw is uw hemel, zoo lil ij uw gemned, I \\v sijsken zoo lustig, uw hloemen zoo zoet!

Mn Hij, die en hloeinkeus en vogclljes hoedt, (lod ..... lacht in dil al n toch tegen I

101

-ocr page 133-

M O K I» E i: L 1.1 I) E N

noon

W. MARTKN W KSTKIi M A N.

iliji c c n »t ii it 1 lt;? ni v n re nu ii r Aiiff. Alli\'bé.)

Welk Ici\'il hel imioilorli.ii\'l iluoi\'^ricfilo,

W.il 1 i\'.iiiciivliicil (\'(gt;ii slniiT scliiop,

Toen \'I (\'ciii^ iloclwil v;iii Im.ir licl\'dc,

Il.\'i.ir /.Mini, woor iiKK\'dcrs liiilp(1 riopl /.ijn liiiiiiciil.i\'ivii kon /oiilichl wezen,

Ken riist[iniil in li.i;ir ccnZMiiinhoid.. . IIcl.i.is, zijn viiclslap ddcl lia.ii\' \\ i\'i\'c/.cn;

Hop \\ ;i:ik reeds h.id /.ij dien iiosclireid! Ken slnniivl.i.\'ie, die .laii \'s ^r.d\'kuils hnorde

Den laatslen rozcnslniik (mlblaarl,

Wkh\' quot;l niiddaiilielil, dal kncsl i\'end jjliwirde,

Ken (mlieilspcllend Wdlkj^maafl\',

/.(\'ki Ir.id li.inr de .d\'^elieed\'ne legpn, Mie Kanis merk der zonde dnic^.

Heen kns, ^een lianddrnk, niaii nuch zeuren.

Neen, Jieid was alles Wal hij M\'ne^, Kn lelkens meer, — zijn ndoddrnft, urneide,

llem deerde lllllel llde zij \'I Wull, Als sleelils de wel lliel Ira^er vloeide.

-ocr page 134-
-ocr page 135-

*

\'VvV\' .

Oquot;

V. O K \\) I] \\[ L i.s i) K N

Igt;\' UB

Vi M:\\KrFN \'V ; s\'i i, ; 1 vx,

-\' r,i. vr ,■ mui . \' \' t.r. A t.)1 bt* )

%\' ■\'i, li\'Pcl iu f. ■\' ilcr!!.: : (kgt;0Fgdf?(\'(}(:!,

v t-- • IA 1 . • !*»\'. i- •gt; hiep:

\'I\'. . . io ,i\', v au Vi.\'iiü\' i:!;ii j«\\

,

■ ■■ \'

i \'n ■ ••imin nci !

•} !■ t i-\'j.\'ip \\ ÏÏH\'XIT . :gt;;• i: i !■ ■.•hn-iii\'

v.PP viuit;

* ; ! :Inii\'iprji

nt\' i;gt;,-1

V.ior \' - : - \'i\' i

Kei* Vujh.\'.l •(■Urmt 21 swi Ji.-),-ie\'•\'!(• It • K.\'tn.-» tui t i-

lif-vtl kpa, gf-rij h:-gt;%

(Mi fit. 1\',

Ai s •.■li-s !ii,lt; (je \\vi»j fr •ff tïftrfi

H V ,.: lij i\'

•• gt;. ■).i\'li\'o\'ft jj.-fipi,;, ( ii\' oii \'l noii, n •! , ••T viM-iift».


.......

-

-ocr page 136-
-ocr page 137-

■ ,

■\'•■•quot;• iMfö

• \' \' ■ . . . ; ■ : , ...... : ,

■ ■ ■\' quot; . ./ : ■ , , ,, . ...... . , .

..... - -...... ..... - - . -- . ......

Am

■ ■ • . /

■flp\'t) • •

■ ■ ■ .\'ArVimaw

• . . ..

, .

\' ■ ■;gt;- mi m ■.....v-.- ■ ■ ■■ ■■■■■ ■ ■

ffAai

....... ■ • ■ ■ •

- ■

i I ■

: • : , ■. . •

\' \' \' • \' , .....

-ocr page 138-

mokdeiu.IJ dkn.

\\V.\'i;iriiil hij luilicid vonden kon.

O \'I was oom wurstling zoiuloi- ruste,

Soms Inclito zij hom inijnireiid loc, Wannoor hij \'I rimplig voorinlol\'d kusto

En weer als vroogei\' vleide; ,/Moe Haar vraag, gelokt door \'t zeldzaam koozon ^Waartoe\'?quot; ol\'„waarom werkt gij niet\'?quot; Deed do ingevallen wangen hlozen ;

tien haaslig afscheid, en hij vliedt! — Dreef nood lot weigron, gruwzaain klonken

Verwijt en twijlling in haar oor.

Had zij niet a I I e\'s weggesehoidlt;en?

(ling \'l laatste kleinood niel te loor\'? — Hij, die do knieën needrig nijgen

En om vergeving smeeken moest,

\\\'ergat ook de oorhied, waa{»t te dreigen, Kn heft do hand op, ruw en woest. — Toon kreet zij : //God, o, hoh ontfermen.

Waarmee verdiende ik zooveel leed •gt;

Immi selmiloord \\ond hij in doez\' armen,

Üij de eerste stapjes, die hij deed!

\'I Was wellust voor mijn moederharlo.

Wie droeg zijn luimen met geduld\'? Wie waakte en had in ziekte en smarte\'.\'

Wie heeft zijn wenselien zoo vervuld Zijn Imofd voor vaders drift verherg\'ml. Vergoelijkte ik, weerhielil de straf.... Als eenig loon zijn glimlaeh vergend ; — (\'tod weel, hoeveel ik reeds vergaf!quot;

Wol liillre vruehleu oogst jiij, moeder,

Verguizing voor lankmoedigheid,

Kn toch — uw telg waar wellicht vroeder, llad ook UW liefde gekastijd!

-ocr page 139-

MOEDEUM.IDEN.

Wel is dit doiikboeld in uw wonde

Als vlneiend Jood! — flij lielil gehoet ! — Doch iniiakle /.eli\'/.ncld voor zijn zonde

1\' niet veHilindV — (quot;dj w.uirl te goed I — Der kindivn neiging scherp bespieden,

Kik nieten mei zijn eigen nniat,

Hun vurigst vnigen weerstand bieden.... (ielukkig ouder, die \'t vei\'slaal !

Wie de arme moeder srbuldig noeme.

De blaam tred\'\' dubbel zwaar dat kind,

Welks Iiand in stee van eerbieds bloeme,

Ken adder om haar slapen windt.

Xooit kan hij quot;1 oog ten hemel bellen:

Haar vloek staat lusseben hem en (lod,

Want eenmaal zal hein \'I oorib1!\'! IrelVen : ,/Wee hem, hij sebund hel hoogst gebod !quot;

\\., A n^. 1 Rii:!.

101

-ocr page 140-

HET JAdERSIlins AAN \'T WIJK ER DUIN.

noon W. .1. HOFDIJK.

Aen (li\'scii Duyn cavrl, by do *|iiiltiiif,r die don woff mio Wijcli «ion Soi\' toniioorl, li^hon no^li do rnwynon van I ondo liuis, waor liot volck viin

wool to verhalon vool ondo avantnron, daov immi vorknofiht. Kenuemer Vrmifiech.

In lilinkcnil inii\'por y.wcinl hel woud: Mc wccrscliijn win liet sli\'.ilcnil fimnl. Dal, ronkc^cnd aan \'I wcsl iiiilstrodiiid, l\'ln iliiin en vclilon laiilt;j;s «joxlooiil. Op hlillllt;(\'l\'lln|i en llOii}^ }j;(\'lin()llll liclijk aan dauw van luzcn filooil.

Kn waar de Kahhclondc slrnom lli\'l licllcn van oon dninrn^ /(khiiI, In I Innircn van pon dcnnohooni,

Aan \'I scliiindciid (Ininlcnd ricl^csnis.

Haar sanj^\'l hel ci\'iizaain Ja^crslmis »)|i vli\'iiLfcll in rn H(\'\\rllii|i Don laaien f-lncd van quot;l wcsl en (i|i.

Ili\'l iHide dallt;, mi1! hkis hr^nicid,

Scliijnl van een |iiir|iitii itjjcii, dniji l\'.v dni|i|iel nind^(\'s|ial, lii\'S|inirid,

-ocr page 141-

lir.T JAfiEHSIins AAN \'t WIJ KT. II DIIN\'.

In KUinii^cldci, hy hliksciiivtmi\',

Srliccn \'1 (iiulc liuis zijn vul nnliy;

Tli.\'iinls, In dil licllyk iivdiiduiii\'.

Keil grijze vorst in pnuilkleedij.

Kn wie hrl dus ;i;iiiscIk)U\\V(.Io — liy ll;i(l zich een (\'clli\', con slillo kluis (\'icwoiisflit in \'I oonz:i;iin j.i^orshuis.

lii\'drio^lyk w.i.is v;iu \'I lovend ooud !

Iloo wiiiiii djuu\' huiloii \'1 ook uioclil schijnon

Van biiiucu was \'I zoo looquot; on kond,

jlal daar wol olkc fflans moosl kwijiion.

(Icon iniilsordglood ontlirak den haard; Kik iiiouliol had zijn plaals howaard: De s|iioccl c|iiistcrd(1 aan den wand; Tot rnsteii noodde \'l ledikant;

lie diseli schoen om oen gast, te dwiiigon;

quot;l (lostdclto stond in \'I rond ceschaard; quot;l Oog zag zich van do zelfde dingen

In de oude ........lie omringen... .

Maar de indruk van dal alles zweeg, or — zoo hy sprak —■ hy scheen Ie klagen Kn van een leegte Ie gewagen,

llior zeldzaam nog voor korte dagen.

Wie hniclit dat holle dan leweeg?.,

\'I Huis, waar oen I ij k is uitgofliMgtMi, Is altoos leeg.

Kn dus was \'t hier. Do dood brak in Kn rooide een niimiend huisgezin Do Ironwe moeder. De eigen morgen, |)i-\' thands lol a\\(in(l is vergrijsd,

-ocr page 142-

MET .UOKKSIIUIS AAN \'t WIJK l.ll Dt l N.

IIpoI\'I weor ooii liongrond gnd\'fi-osiiij.sd; Do a.ird lioolt con lijk lo moor gohorfjon, I\'iu mot dut lijk ook, onliowust,,

Hot stil goluk, don znoton hist N\'.in \'t oonzaam jagorslmis. Vonlwonon Daar allo gour : oik lildompjon hoon; 1 lot hoohl van \'I onlor: nilgosohoiK1!!

Do glans ilio alios uvorsolK^on.

Daar wiorook moor nuoli ollorandon, Dan tranon ilio op do urno lirandon... .

l\'-n in do dus hovrozon wandon Men vador mol zijn kind alloon.

Do zoniio zonk, do scliooniring \\ iol.

(rolijk oon somlioro godaolilo,

Dio kings oon rini|iloiid \\iMirliiMild \\aarl, /on gdll\'l do diiistornis dor ikioIiIo Allongs hour sluior nvor do aard.

Mi\'l liillron wooninod in do zii\'1 ;

Do lioro kraohl \\aii \'I maulvk liarlo (ioknonsd door \'I wringon \\an do smarlo, Kn mal donr \'I nijpon van do pijn,

Vuorl I hiinds, lioo zwaar dio Inak mag zijn. Do j.igor \'I kiKiapjon, jong on lodor,

Xaar \'I kk^ono on slillo kamorkijn,

Kn log! In\'! up do poluw nodor,

Waarliy goon miiodor-niig noil wodor Do liouwo trmnvo waohl zal zijn.

Il\\ knsl hol snik kond gnodon naolil, Kn vindt nauw lol do wniirdon kraohl z/ltid innigor uns liovon I loor. . . .

//{\'icon moodorziug howanki n moor!....quot;

107

-ocr page 143-

HET J.UlEllSlIUIS AAN \'T WUKE1I DUIN.

Ku \'I kn.\'iapj^n licl\'l In»! JiIoihIc lioofd, Kn sprt\'ckl, met zooien Isindcrhich :

;/l);il hoert iii\\ nioeilfr Inch licluofd :

„Iiy ilap; en ii.\'icht, liy naclit on ila^, ,,111 (luislcriiis en Zdiilicscliijn,

„/oil /.c altoos om en jiy my zyn!quot;

Kn \'t vonwl il(% klciiu\' liamlji\'iis samon,

Kn \'l lildt, van inocdcrs Inniw IicaviisI, ; Kn dolïdcnd suist hel vredig „aniciiquot; — Kn \'I morde liool\'djoii nei^l Ier rnsl.

Maar nist, ol wal naar nisle zwoeint, Is d\' armen vader verre en vreemd :

lly rill van de een/.aamlyke sponde Ternif, als waar \'t een inarlelhed.

Ter zaal gekeerd met wanklen tred,

lle(Tl hy een venslcr op^c/.cl.

Kn staart de dnislernis in \'l ronde.

„Gy liecnp\'^aan.. .. fly heengegaan \\.. .quot; Zon llnislerl de onrusl van zijpi lippen : „Och, deelde ik vroeger wanhegrippen, „Ken geurig\' en hehloenideii waan —

v(loe zon my \'I harte kalmer slaan!

nlloe zon de Ireost mijn ziele nnl.gli])pon : „Wat de aarde onineemi in lager sleer, „Dal geel\'! ons eens een hoogrc weer! ,/! I- niet, dan wissolend gewemel:

(/| )e plant, verl ronwd aan \'s aard rijks schoot, „Kaal slechts zijn stoppel aan den dood, — „De hloein ontplooit zich in den hemel.quot;

Maar wal hein aarde ol\' hemel hiedt.

■108

-ocr page 144-

HET j.UiKUSlH IS AAN \'r WJJKKIt DUN.

Ook zelfs in /.iclillire ot\' Uislbro vormen —

Zijn nccvlciul oiitw.uii\'t iiel niet, Te micldou v.iii /.ijii /icleslonnen.

En iliil geoefend jiigers-oog Bespeurt ilan niet

Hoe, in \'1 \\er.scliiel, J)i^ heltliT hemel zich belougquot;.\'

Hoe ster by ster is .seliuil gegiuin, lOn \'t/ihren liclit der volle ma,-in N\'ergeefs liet wolkenlioii\' l)ellt;ani|il Dat, eersL ter oostldmnie opgeilanul,

Maar straks, gegroeid in lal en kraelit, (lelijk een nieuwe reuzcnniaelil \'I. Azuur, ilat slechts tot vrede neigl, .Met nieuwen heinelstonn Ijedreigtquot;?

/.ijii sclierp gehnor houdt hem \\(,rhloenid \'t Gei\'ucht, aan \'t noorden opgedoemd. En snorrend langs de kruin

Van \'t duin, En wervlend door hel hoog gohoonit, Dat slochls van ruste luid gedroomd\'.\'

Had liy lot hiertoe niets ontwaard. En, vreemd aan al \\v;il hem omgaf, .la vreemd aan liemel en ;ian aard,

\\erwijld slechts hy een graf.

De vlaag die thans liet woud doorvaart. De hlaadren in linn niijaar.s|ir:ielil.

liondom sner|it als een liageljaehl, De kruinen zweept, de kroonen knakt. De stammen naast, huil wortels smakt. Doet hein de hand aan \'t voorhoofd slaan, Kn zuchten droef en zaclil,:

-ocr page 145-

iii;t j.uiKRSiu is aan \'t wijki:ii duin.

z/Krijl iion zoo luiile, wilde orkii.tn ,/Ciecii niidwoord komt u uit lieui\' iiiiciit, //Geen iindwoonl, u noch mylquot;....

Ku of de orka,in die klacht vernam, /00 gonst 011 zweept en ratelt liy De duinen langs, de dennen rond,

Eu schudt en schokt den grond. Ken tochtwind stroopt des jagers hair. Kil \'t waslicht (i|i den kandelaar Duik! Ilikkerend de hleeke vlam.

lly wendt ontzet het IkjoIiI ter zij... ,/1her hen ik, vader! roe[it ge 111 y\'lquot; Zon ruiseht de stem van quot;I knaaiijeii, dat De di\'iir gcdjiend had.

,/Mijii lievling! neon!quot; zoo schrikt hy luid: ,/Dat was het. gdiix.eiid wiiidgelluit. „I.eg rustig slechts nw hoordjeii neer/\' K11 hy des waslichts scheniersi\'hiju,

lirengl li\\ het niinlyk kiiaa|jjeii weer Ter ruste, in \'1 kaïnerkijn.

K11 straks weer staat, hy, de ariiien saam (iekruist, niet somljre ziel aan \'I raam, K11 Mikt don wilden nacht in \'t rond, Die. zooals hy, geen ruste vond. Ku [ilotslyk schiet met l\'orscher vaart Ken felle vlaag door \'t. ijl gehlaart, Ku scheurt de takken uit de kruin, Ku sleurt ze langs het stuivend dniii, Ku ramt den henkenstam vaneen Ku knenzeiid langs de wortels heen, Ku sehiult, met donderend gedruisc.h,

I lel oude jagershuis.

-ocr page 146-

11 KT J.UlUllSllI IS AAN T WIJKKll 1)1 IN.

Imi ziet — dat sloriiHMid loeien doet

Hom \'tiirme haite goed!

Ily zwelgt, nis waar \'t hem knirhlgewin, Die wilde luelit by .stroomeii in,

Kn \'t geelt zijn bleeken wangen glued.

Maar eensklaps, met ontzet gemoed.

Wendt liy weer \'t liool\'d, en zwijmt \\an kleur: Daar kraakt ten tweeden iiiiml de deur;

Daar staat het kind ten tweeden maal,

Kn klinkt hem de eigen tiial:

///eg, lieve vader! wat het zij,

//Hier hen ik; roept ge myquot;.\'quot;

//Mijn lievliug! neen — yy hclit gedroomd Spreekt hy ontzet en hallquot; gesniourd :

//Wat is \'t, dat gy dus tul my knomt\'.\'quot;. . ..

z/lk heh gewis een stem gehoonll ,/Zoo moeder in heur graf niet sliep, — z/\'k (ielool\'de vast dal zy my riep:

,/Maar I hands kan \'t, lieve vader mijn!

//(.leen slem dan de uwe /.ijn!\'\'

//Mijn lievling! neen/\' zoo snikt hy uil:

//\'I Was niets dan \'t gonzeuil wimlgelluil ! //I.eg rustig toch uw hool\'djen neer.quot;

Kn hy des wasliehts sehemei\'schijn lirengt hy het minlyk knaa|ijeii weer Ter ruste in \'t kamerkijn.

I\'j) nog ontvliedt de rust zijn oog.

Kn weder leunt hy \'I matte liuolil Aan d\' ongesloten xenslerhuog.

De storm, die- de eikenstanmieii klooft.

111

-ocr page 147-

H2 11 kt JAdlUlSUrlS AAN \'t WIJKKIi DUIN.

De lnuiki\'iiwoi\'Lols de uanle ciiilwroeL, De (luiiivalhcck in selmim verbl.iiist, De lilinkerls kcnlclt vim liun \\oel,

Met oude jaelil huis kraken doet,

Ku dan in \'I donker verder raast —

Is hein zoo welkoom aan \'lyemued,

Klinkt hem in \'t oor zoo zoel!

Maar plotslyk vaart ten derden maal Ken snelle tochtwind door de zaal,

Ku i-\'olft hein \'t hair, en slokt hem \'t bloi\'d, Eu rilt hem door de kille leèu Met dolle huivriii^ heen:

Want nogmaals springt de zaaldeur open,

Kn \'t kind hlijl\'t lliands niet vrayend staan, Maar haast, zieh ijlings toe te loopeu Kn de armpjes om zijn knie te slaau. Kn eer zijn sidderenden lippen Ken enkle vraag uog kan ontglippen,

Daar Spreekt het luid: „Nu weet ik vast, ,/1 Was moeder, die quot;I my heelt gelast ; /;lk zag haar aan miju hedjen slaan; ,/k Heb duidelyk heur stem gehoord, „Die my tut opstaan heeft gespoord, „V.w haastiglyk tot u deed gaanquot;. ,. .

Kn eer nog \'t kiiaapjen \'t woord vol sprak Daar rolde, eu loeide, eu krijsehte, en hrak Keu nieuwe stormvlaag los, zoo wild, Als nog de luclit niet had doortrild.

Ki\'ii dompig huileii klonk door \'t woud, Als waar die vlaag een geeselslag, i:u \'t huilen van \'I gezweepte hmit Ken iammerend geklaeh.

-ocr page 148-

II KT .I.UIKHSIH IS AAN \'T WIJK Kil Dl IN.

Kl\'ii falolendo tlülKlersl.ig,

Wier euhous l,iiiigt;s il(! iluinon knarsU\'ii,

Schccii uit (Ir zwarlc luchl tü liarslen ;

Kiüi lilauwe vniirslraai, dio den (lagt;gt;-Versloeg in lievigheid van liclit, Kn \'s liemels afstand zi\'H\' Nerkerlle,

Schout llilsend langs hot bleek gcziclil. Imi krakend, van zijn huoge tin Tut aan zijn hreeden grondslag, stortte De vleugel van het jaclithuis in,

\\ erhrijzlend mot een hol fiedrnisidi I Kleen kanierkijn tol stoten gruis; liestelpende onder |iniii en steen Hel hedjen van hel kind meteen.

Imi huivreniie onder d\' indruk, die Hem \'I Imold doorlrilde, \'t hart dourreet, Imi pijnelyk de ziel doorsneed,

Uoog lhands de vader I.....ld en knie,

l\'.n wist van dood noeh leven /ieh rekenschap Ie geven.

Maar I, kind, hem streelend langs de wan^t, In kalme rust, \\ervaard noch hang,

Imi met een glimlach, zoo opreclil Als z u I k een leel\'tijd slechls — en dan Ook nauwlyks moer — onlspruiten kan, Spreekt vriendlyk : ^lleli ik \'I niet gezegd\'.\' ^ln duisternis cn zonneschijn ///on moeder altoos by mv zijn !

z/Nu is zy wel mijn hulp geweest!quot;...

Den vader is \'1, alsof de geest Der heiige door de halte zweeft :

De traan waarin zijn wimper zwemt,

II:

8

-ocr page 149-

•114 11 KT .lAtiEUSU 1\'IS AAN \'t WIJKEU DUN.

CiuUiigt w;il iluur zijn ziele lieel\'l.

liet dierliaiir kind aan \'1 liart gekleiml, Kn \'I (quot;in\' lel («uil gericlit, verzaakt lly allen Iwijl\'el, en weerslreol\'l Niet langer wat zijn liorsl iluorlilaakt

F,n nieuwe veerkraelil geeft.

Luid sehreil hy : „.la — do moeder leeft, „Die, sehuon ges lurven, dus lienr lievling neg

b e \\v a a k t!quot;

-ocr page 150-

II K T I) O O I) 8 K L K ]■] I).

uuoU A. SNIKDKRS Jr.

W.il zil il.i,ir, lift lioold op \'| luii\'i gcliupfcn,

Als vrouw en kind om \'l liroud dei- nnnot\' schccil kom, wil de Ii\';i;iii \\iin quot;I doodslilccli j.ni/jcld drogen.

Kil snol I gclonw, do \\ Ingjic spool hcroiil I Neen, noon ! do nmed niiiigt; n nog niot liogt^on,

Al w.indoll gij roods op don givd\'kuil-nmd! Hij inooL mol ons ucrsl nog oen duuilskloed wcvgii. Kon doodskleed vooi\' ons Vhitiudreiiliind.

Hel /.ij zoo lil,nik als \'I sneeuwkleed van den velilo: \'/mo hing, zou breed ;ds Vlaandreus wapen Iroonl, Van waar hel praall aan \'I blauwe ii;it der Selielde,

Tol waar de zee haar goll\' mei schuim hekruunt. (dj inoogl nog niel op i voege slruuhod sneven!

Kr is nog werk, zell\'s \\dur oen kinderhand!... Wij moeien saam oorsl nog oen doodskleed weven, Ken doodskleed voor ons Vlaandronland.

Iloorl jiij don slorm door onzen hulwand looien\'.\'

Mij hlaasl den gloed van \'I, vonkend loover uil: Hier mag geen glans, geen levonswarmlo gloeien!... Hoorl gij zijn stom, die als oen doodsklok luidf.\'. . .

-ocr page 151-

II ET l)()Olgt;SKl,Kl;l).

De lijil gt\'iiaiikl!... Will u aan \'t werk lii\'^even!

Do diiiaiwiml jai\'.i.\'i 11 ilcii grafkuil reeds in I /.ami Wij moeien saam nug eerst een (loiHlsklei\'ii -voven, Een (luotlskleeil voor ons Vlaiinilronlaud.

Ilebl Rij geen vlas-.\'... /.ijl jiij niel rijk, gij armeir.\'.,.

Gaal, wi\'oel in \'l graf, en rooi\'! der dooilcn looi -, Hel kleed, dal nooit de wcdnw kon verwannen,

Onlrnkl den wees diiv konde loinpeniilnoi.

Al moei de Iraan, de hloeildrnp daarop kleven,

Onlplnisl liaar snel mei nw verdui\'ile hand... Wij moeien saam hel wijde doodskleed weven. Hel doodskleed voor ons Vlaaiulrenland.

Ilehl gij nog moed om hij hel werk Ie zingjen\'.\'..

Zingl dan een lied, dal drounldoor \\ laandrenssehool Hoorl gi.j hel reeds van \'l slroohed (ipwaarls dringen

Men heil hel aan: \'1 is \'I reullen van den dood!.. Welaan 1 in koor dal doods lied aangeheven;

De spoel gesnord, niet vasle en kraeht\'ge hand. Knropa dreun\' hy \'l y.ingeu, en h\\ \'I weven Van \'t doodskleed voor ons Vlaaiulrenland.

Hel drenn\', hel dreun\' van \'l/niden lui hel Noorden

Kn de aanic heev\' — de zee hrni\'s hemidhoog! Hel siddrend volk kniele aan de verste hoorden,

Ku ...........I/el, verbleekt, het smeekend oog.

Het /.ie én troon én gouden sehepler heven;

Het hoor\' een slem weergalmen langs hel strand „Ken volk /ingl daar, hij \'t onverpoosde weven

„Van \'t doodskleed voor een stervend land!quot;

(leweeld! (ieweeld! l.aat snel de sidiiel spoel slingren Maar hoe! /ij valt... en toch, loeli dreunt hel lied!..

-ocr page 152-

11 KT l)(H)l)SKl.l\'.i;i).

Ih\'lit gy geen kracht inoer in uw ilurre vingi\'on? ..

Gij wiuikcll! ... Ach, hel aaklig leven vliedt! \'k Zie aan den grond den laatslen kus u geven;

\'k Zie \'t üjkenLal daar moedernaakt op \'t strand! (lod! laat de sneeuw daarop een doodskleed weven! Erharming God! voor Vlaandrenland! 1)

\') Dit ilichlstnk wortl vorvtuinli^fd in .Ttinmiri •I8i8, eon droevig tiiilpcrk in ilc ij-cscliicilciiis van liet licdeiutiiayscln\' Vlaamlrnni.

117

-ocr page 153-

15 1. INI) E .1 A S P E 1\'.

noon

L. F. .1. 11 ASS I\'M,S.

MiifdiM\' M.irlli:i, iioorfjolid^Pii

()ii(l(\'r (liii)liliMi last v.ni nnnv, /„•it y.ihI \\,i,ik mol scliri\'ii\'iiili? oogon,

Di1 .-irinc, ilrncvc w riliiwv i\'niiw I W.il haai\' moed en troiisl miicsl {jevcn

\'I Kcni^sl en licniiiiili\' kiml —

Di^od liaar vuur di\' lockniiisl Iicmmi: .laspor, \'1 arme schaap! was jilind.

Mnrrciiil moclil zij wrl ivns sra^cu.

Mr! Ipnu\'i\'i\'ficdrukli\' ziel,

W.-iamni zij dioii last mofsl draden,

llic haar z.iki undraaijlljk \\icly VVaantiil zij I\'rii dec! morsl krijgen,

hal liaiir moi\'dorliarlf brak\'.\'

Maar dr si\'liaaiiilc deed liaar zwijgen, Als de kii\'ino .laspcr sprak ;

Algt; hij n||(|(gt;r \'I IH\'t la Ml klKiDpi\'ll,

(Hi\' arlii\'id \\iHir hi\'l daaf/lijkscll lirniH /(•i : wlt; li h, sla linj; \'1 Hurk Pens npi\'il, //Hal II I ronsl in lijdrn ImhmI.

-ocr page 154-

ÜI.INDI; .lASI\'KU.

„licht jiij \'I inij niel vuorj-cio/.cii, ,/!),■ 11 do Sclu\'iipcT van \'I liocl.i I „Sli\'cils ccn wiilci\' vimji\' ilc wcc/.oii if Is en altoos 11 lij ven zal

„Ciij ziel alios din u henen,

„Wat ik slechts (jevodoi kan, „Iliiort ^ij mij ooit iiiorrond woonon „Moedor I waardin soliroit gij dan quot; „Kan de liolik\' n zorgon baron,

„Als ge n|i C.od uw hope steil „()! gij weet, dat zelfs inijn haren „Door (\'mils Molde zijn geteld.

„\'1 Wordl dour velen vaak vergelen

„Licht Int eigen solid niissoliien, „Dat de zionden \'t niinnier welen,

„Dat wij blinden, helder :ien. „\'t /onliobt sobijnl in onze zielen

„Kn vorleonl ons daar \'1 geziolit, „Als wij biddend nedorkniolon „\\\'oor de bron van alle liobl

Als ilii1 balsoniilrn|i|gt;lon vloten In Ik1! bloedend moedorbarl, O ! ilan word er Irousl geiKilen, llenlsap voor do felste sniarl. Dan innobi Marllia \'t ondervindon,

liij haar pijnolijk gomis.

Dat er zeker voor do hlinden Nug oen aoilro wereld is.

Jaren zijn daar lioeiigo\\ loden :

Martha sloot roi\'ds do oogon toe

-ocr page 155-

liUXDE J AS PEK.

Kil rusl onder korkholV.odcn,

Vnu liet rustloos zorgen iiiop, M.i.\'ii- zij ging in kalnien vrede,

Vrij vjui wreveligen ruuw, Mn n.nn de overtniging mede, l):it (!(gt; \\\';ider zorgen zon.

Wat zon .l.ispers troost mi wezen \'!

Hoor, daar galinl zijn daaglijkseli //Die de lilinden heeft genezen,

,/liij vergeel mij, blinde, niet Blinde mei uw grijze haren.

Die de ware zielsrust smaakt, Aeh, dal wij zóó ziende waren, A Is de ii;ii\'hl des doods genaak! !

-ocr page 156-

■..j

-ocr page 157-
-ocr page 158-

■ ......

!? !;jf [! ; t\') \'lu-l1 . ! ■ ;i \\ i\'öi , , 1

i,i

Toi nii\'\' u. n!1 ■ ,1! ! ■■ ■ : 1 i .n i\'.\'ii t k.i\'hl lïf\'t : li.i \'i\'i ■ : ,: • \\ (lillt; h ir /;i. gt;i mrn ijUutKcrt\'

Al sjokt Hk-m ifj r.--» gt\';nlv,-.jrj kngt;\', ï).i:n\' -Jin it \'. •■ \'A\'.\'K\'in ;.{•!!. ■ \'■!

\'t IJl:.-ict.S (lifquot;\'l S : . .:.5: •

v f\'ji ■ iii ! ^i-, vv-\'i ■ ■ \\;i ■ .

ïü\'. -If?», hsi /.IJH i|oiÜlKH\' •• p

\\\'. dik 1: lil /.M II ■ ! \' \' ■

}) 1 JUH\'.-.\'rUMV.o.lfi- i- ! ï

\\;it : iiot\'lijquot;\'. i.ïfi! / \'tl ■ . ..........1,

ijhOft hij \' .\'\'V..-!.: !(gt; : !.

! .ii ï\'- li ij met /ij ri? ie mi.-i • ,.. I).i!i 1 hij .tl • i. -in i tlt;gt;i.

\\! i lt; i:■ \'..ui / i

N DIK HOI r 1 ■■ \\ T Mi\';-.

-ocr page 159-
-ocr page 160-

AN DIK IIOl\'T ZAA(iT MKN I\'LANKKN.

nooR

w. .1. v a n z k 1.1-: x,

iMi\'1 ci\'ii |ilaiit.)

A,in il\'dovor v.in don kronimoii vliol, D.i.ir paurl y.icli sums oen vroolijk licil

A,-in ilod\'c lionl/„■lagklmikei), Tor molon nil van Landen llcin, laI icilci\' konl Ik1! slut-roCroin:

Van ilillt; limil zaagt nion iilankonl

Al sjokt Hoin in een grauwen kid, Daar glooit ids warms hem in He ziel:

\'I I loon ioIs van (liolil vmirsiiraiikcii. Sums, ui\' hij ook oen wijsgeer was, l\'rongl hij zijn ileuiitjo mooi van pas: \\\'an dik houi zaagl men planken.

Do T\'urgomeesler is eon Piol ;

Aan \'I lioell.je, ilal, zijn oom hem lid,

I leel\'l hij \'t gezag Ie ilankon;

Kn als hij met zijn hooier vaarl, Dan hoor! hij, als hem Hein onlwaarl : \\ an ilik houl zaagl men plnnken \'

-ocr page 161-

VAN DIK HOIT /AAdT .MI\'.N l\'I.ANKKX.

Ook Mraiii, hel haasje van rle huurt,

Die \'I heste vee naar Kn^land stuurt,

lira in ^riiinikl hij lleins klanken. Als liraiii, hezilvenl en he^oud, Mol vrouwiiel\' naar de kaasmarkt sjouwt : Van dik hout zaag! men planken.

01\' als Hein in liet najaarsweer De lirakken van den Amhaehlsheer

Door jachtk\'oorts hoorde janken,

Kn als dan \'t heerseliap \'I hlessenspan Naar \'t ja:i^\\\'eliI ment, dan hoor wie kan: Van dik hout zaagt men planken I

Hein hoeft een woning klein maar nel, De gevel is mot groen hezet:

Kliniop en wingerdranken ;

\'l (laai in die woning vroolijk loe,

Kn oud en jong zingt wol te moè: \\\';iii dik hout zaagl ...... planken !

Al leell de kerel van den wind.

Toch lieel\'l oen armen huur ol\' vrind

Hem vaak veel goeds te danken;

Mn als Hein wel eons diihhel gal\',

Ilaii ging hem \'1 lied nog hlijder al\': Van dik hout zaagt men planken.

Doch toen hij laatst een tweeling kreeg. Was \'I wel ol\' \'l oude zaagiied zweeg,

Maai* — zorg week dra voor danken; Kn loen de schrik was doorgestaan.

Cling \'I met den zang van nieuws al\'aan: Van dik hout zaagt men planken\'

-ocr page 162-

VAN DIK HOUT / A Af IT MEN PIjANKRN. I T.\'i

(), tlitl dei Sclioul, die rijke Piel,

l);it lii\'iiin, die zoo V(il(i|) gonicl

In woelde en spijs en dr.niken,

D.il de Ainli.\'iclilslieei\' met hl.\'sseiisii.in,

Dal elk zon d.nikli.iiir zingen k.in:

V.in dik lion! z.-ia^l men |il.inkren!

Do rijkdom zel.ell in \'I genoeg,

Kn nrin is liij, die meerder vroeg,

Mn weinig weet le dunken.

znelil n.i.\'ir meer drnkt dikwijls z\\v;i:ir, 1 !lt; linnd hel met den niolemiar,

Zijn dik iionl en zijn planki\'ii.

-ocr page 163-

li ACII T K 1) H H s I) i; x.

HI 1(11!

A. .1. i) K I! r 1.1,

Hij / 11 in \'1 liockjon van don hiinnl,

Ijii» lt;tiiO(]p vmlor Rich,

Wri\'cl vi\'i\'gCMinogil ilrii liiMiiwon haai\'il

Kn /,aji mot Mijilcn laoli /ijn kimlivn did don ilisch ffpsi\'liaard Aan il\' avoinl van ilon ila^.

I Was Inni^lijil in don kloinon ki\'ins\',

Ken ilougillijk loosl vimi-waar:

Moil laiiir al\'wo/.ig Iio\\\'ohIiji,

Oil\' \\iiiii\' ijo Kuiisl naar I\'ranUrm\'l Ring,

Was wi\'ergokcord \\aii daar. Wat imiodor aan liaar i\'ililiii IiIiil;, Mn vader liaidi mol haar!. . ..

liciii giii^; hij wog, roin kwam Idj won

Kn sluog hij \'t wakkor oiig Nng (Moii \\ rij up als wwdpor,

Nil Idj, I la /.mi lallg al\'/ijll, WfOI\'

In do (indorarinon Nlmig.

(Ink \\ adrr sloi\'^ don hlik niot liorr Maal zajj vnl dank ninllnog.

-ocr page 164-

ItACII Ti; DliKSDKN,

,/1)1» ii jillccii is \'I waclilcii lli,nis,

fileer (\'.aulor ïquot; sprak /.ijii ga,

Kn kuek de la ld mcl oen glans

\\ au vcrgcnoegJlieiii na.

Zij scliool\' ili\'li /.cLcl aan haars mans, Kn icilcr zal weldra.

Hoe geurig (lainplo \'I kallsgohraad !

I loc krarli I ig seliniuulc \'I hier !

Daar Wi\'nl gcgeU\'ll ril grpraal

Duur icdrr als \\(jor \\ irr;

Zoo wtTil lid zoeljcs aan roods laai. Wio ilcukl ook hoo do \\vij/,or slaal To inidtleii van \'1 ploizior\'.\'

Haar kliukl, oon liool\'slag in do straal

Kn toon gesoliroonw, golior:

,/llior woiml do (lanlnr, kamoraadl

quot;liior mooi jo zijn, koorior!

//Stijg al, — (in als jo hinnoii gaal,

z/l.aal dan jo paard maar liiorlquot;

Imi oudor aljJtonioono prol,

lt;gt;iu zulk oimi moosti\'ilijkon zol,

\\lt;\'rlaal de rcnlm \'t srlininiond ros,

Wringl harsoli zioli uil don volkshunp lus,

Kaal allon, naar hom gapond, staan

Kn slapt np \'s Cantors wnning aan.

quot;quot;I Geldt wanrlijk mij,quot; roopl vador liaoh

Kn kijkt oens door oon kior.

quot;Do spreuk: tüöe later up don daji

//IIoo solioonor volk — geldt hier.

z/Wat igt;l dal nn hednidon mag...quot;.\'

// I Kijkt wel oen Iml koorior.quot;

-ocr page 165-

li.u\'ll ll\'. dul.sdkn.

Wal ii|istaiiit in tk\'ii kleinen krinjj,

Tul\'H, na liiM\'h.ialil geklnj), De liuisileur eimllijk upcngir.f;, Wat keken /.e allen np. ... .la waarlijk, \'1 was een hul\'koerier;

Hij zet een hooge horst Kn rijkl aan liaeli met ecdlen zwier Ken welveiv.egelil blad papier,

l il naam van Saksens Vorst. Hij dringt op spoedig antwoord aini tin 111ijII loen onlieweejilijk slaun.

liaeli neemt en leest; — en naar het sehijnl

He zaak is van gewicht.

De hniselijke trek verdwijnl

\\\'an quot;s Cantors aangeziehl....

\'I Sehijnt plotsliliji door den ^ee-l heslraald,

Die, als hij \'I orgel speell,

Hezielend op hem nederdaall Mn wonderkraelil hedei\'lt.

Hij overdenkt geen oof-enhlik,

Maar andwoordt korl en vasl :

fl.Meld aan uw Vorsl en Heer, dal ik \'/N\'oldoen zal aan zijn last.quot;

De lm vertrekt. Nauw zijn ze alleen (li ilaadlijk dringt zieh groot en kleen Nieuwsgierig om den (.\'.antor heen

Kn ziet hem vragend aan:

„Wal was hel, vaderquot;.\' /.eg ons toeh. „Wat meldt die hó zoo taal U nog\'.\'...

„Ik moei naar Dresilen gaan,quot;

120

-ocr page 166-

li Ac II Ti; li li i, s i) i; N

Is \'I antwouril.

— //111\'111, ^ij iliit licliidlil //Dic reis in ilil s.iizucii!quot;....

IIcriici\'inl, di\' vrouw on srliiull, lid lionlil, //1);11 /uil ^0 tui\'h nicl iIiioii,.\'//

— ,/Zuo \\v;uii\' ik Ircf i\'ii Mach heel, — Jii

— z/Maar, ach, waiirum loclr.\'quot; /.nclil zijn y.i ;

w\\Vat Irckl ii naar dat hoi\'quot;.\'

„Hier locli iii\'hl yc, al wal gij hcgccrl,

„Ciij wonll hcniind, gONicrd, gcccnlquot;. —

—- „lt;), \'lis om goud noch lol\'/\'

/cn| Kach, „dat ik hel aaiinaiii; maar „I it dni\'cii plichl 1 (idil roept mij daar;

„Hein mag ik niol weerstaan !

„Kil o|i Zijn hiil|i verlronwcnd, /.al „Ik naar die stad van Üelial,

„Dal, weeldrig Dresden, gaan.

„O \'k/al die douvenquot; — vaart liij voort, Terwijl /ijn oog van geestdrift glonrt —

„De Cioilsstem doen verslaan. \') „De Keurvorst, wiilpseh als heel /ijn stoel, „De Keurvorst wil mij hooreu. — Goed!

„(ieheiirc wal er mag. . ..

„Ik /.al hem grijpen in \'I gemoed,

„Mem en zijn dartel hurgehroed,

„Ku stollen zal /e \'I zondig hloed,

1 \'27

„Als ware \'l oordeelsdag !quot;

\'i Hili li nocindc het or^cl „die lidir Ih\'iT-l Hitl.--S| innnp ■

-ocr page 167-

li.VCII \'1\' K DltliSDIiN.

IL.

Kn Drcsdrns lioDldlioi\'k kan de scharen nit\'t niiis aii^cii,

Die, vurijr liakciul naar een iiicuw ^onol,

/.icli daar N i\'i\'/aaindi\'U on venlriii.ucn, \\ nl vcrlanm n; — Kn uirniaiiil denkt in \'t IumI cli n is aan (ioil!...

quot;I Schijnt oor con schouwhurg, waar iiien iachl on

praal cll llllislcrt; Mimi ilcnkl alloon aan Noip/igs (\'anliir liach, — l)io ilimr zijn ^rcnl lalonl Itaaljos rnoni vcrdnislorl

Kn nn do hold mooi worden van don dag. — I H lukt on lonkt on vleit, jirijst, en niis|irijsl do scliodiion;

|)c liollneht schijnt don wieronkwalin te sterk... Men wedt Imo rijk do vurst don kunsLnaar /.al beloonen, Kn — de ij\\\'oiv.nchl sluipt door de (\'.hristonkork \' Men /.e}it: liach heeft zell\'s do eer van aan hol Holle

komen

Cioweijjerd Int liespuring van zijn krachl.

jidch weer een ander hoert mei /.ekerheid veniiinion, Dal hein die ^nnst na \'I orgelspel eersl wachl .... Iiiniiildols is de vorst den lonipei ingelredon

llour al den inistor \\an zijn hol\'omstraald. .. .

Maar Uach heelt al dien tijd in eeiizaandioid gehodon —

De Heiige (quot;leest is up hein neergedaald!.....

Daar zit do Keurvorst, die, om l\'olens I romi Ie erlangen Imi door zijn hcorschznchl hlind geniaakt, \'tdolool \\an Knther heel\'l verzaakt.

Om Homes kerkleer aan Ie hangen.

Heeds nijgt de trot.sche kruin naar \'I f.\'r.d.

Maar nog lei hij hel kleed dor zonde.

Don üiidon, hoozen iiieiiscli niel al\'.

128

-ocr page 168-

liAcil li; i)iii;sigt;r.N.

Zie, line wellnslig hij in \'I rondt\'

/ijn lilillt;llt;(\'ii lt;a,;iiiii linit!. .. Mel ccii l.icli \\\'ei\'li;i;jll liij ,i;iii zijn ginislcliiigcii

\\\\:il liij diuir sciioons, hckdoi\'lijks /„i^ ;

Kit inn /.icli in zijn gunst Ir dringen,

\\ocrl slraks wclliclil ecu liovcling I lot viHirwerp van zijn welhcliagcn,

Door (Inizciiil list,on, ilnizeml lagen,

in den rampzaalgon tooverkfing,

Waarin reeds znoveel scIiikhis vergingl....

Zie, wat bünsaardig welgevallen In quot;I ongeduld der lionderdtidlen,

Oir mol oiiargewond gelaat l)(!ii wenk \\(,r\\vaehten, vol xcrlangon,

VVaaiM)! do knnslnaar aan zal vangen....

Daar klinkt in \'1 imiiiI zijn n nielli woord ; „(laai \\quot; Kn nauwlijks is die lasl gegeven,

()| twee dor vlngsto |iages zweven De liroedo trap op naar lu-l koor :

Imi heel de sidiaro is kmtor oor....

Daar ruisehen do allereerste lonen:

Kon hooge hlos verwt aller koniion,

Vorruki ziel nien elkander aan, -—

,\\Vanl zoet en liollijk zijn do akkoorden,

Hotoovrond als hol lield der maan •\'p zilvren sl rooiiHMi . . . (), geen woorden Nortnlkon l zaeld, verleeilroml sidiomi \\aii s (.a1111u\'s weoldrige\' oi\'geltoou ...

Hij donipoll ze als in zoete geuren.

Do schare, die geen kracht moor heelt.

Zich uil don tooverslaap te lieureu,

-ocr page 169-

liACll Tl. DliKSDI-.N.

()| uil don cirkel, waar y.c in zweelt Kn wellusl iuleinl, lus le seheuren

Mn aan \'l genui zieli (ivergeelt----

Maar eensklaps drennl lt;le hoetba/uin, Ciclijk de donder deor de bergen,

01\' als een stemme van Imn kruin : „Hoe lang zult gij den hemel tergen \'lquot;

Kn alles schrikt geweldig op:

Maar nanwlijks van dien schok bekomen, Daar wordt het hoongelach vernomen Der hel: — de doodsangst stijgt ten to[

De schare weet niet waar te vhieliten, — De helsche geesten schaatren voort... C.nd ! hoe hartbrekend zijn de znclden. Dl,. quot;| oor de onzaalgen slaken hoort.

Ku wilder, wilder, niet te slillen

Is \'I hellekrijschen naar baar buit.....

Verdoemden jannncren en gillen Daartusschen bnn vertwijHing nil.

\\u 11oet een si\'lioone mis zich hooren, Dc schaar herademt, — maar meteen Verheit zich tandgeknars, geween.

Niet min ontzettend dan te voren.

Do mis houdt aan. . . De helsche koren, /ij brnllen woedend er doorheen....

Wal grnwbre strijd wordt daar gestreèn |)c wt\'lbekemle klanken smoren . .. / ,1 (hm dc hel verwinnen

Noen !

-ocr page 170-

ll-UII Tic DiilSDIA.

Ki\'ii ;iiiili\'(\', niiMiwc iliac I iL \\ crsi\'liecn I\'-11 rukt Ion si ri jd imi Irissclic koren. Km overwin! nu \'I helsclic rot, — I Is I,ui hers lied, 11;11 /ieli doel lioort\'ii :

//1\'\'. i\' 11 v .1 s i e bury is ( mi z e (1 o d !quot;

III.

Terwijl de selianr mei heilig heven,

Kii ids dinirlhitelil van nieuw leven.

Den tel 11 pel had verlaten, lag Op \'I koor de brave (lantor Haeh (iekniold, om (rode eer Ie geven \\ oor den Irioiul\' heliaald dien day.

I\'.u toen hij einillijk opstond, zay Hij aan zijn zij don Keurvorst weeuen :

z/lk hen onl\\ loden aan iiiijn stoel, ,/lk inoesl als hot\'tliug naar 1\' henen...

,/(gt; \'I was mij ei mil spreek li jk yoed, //Dat ik de (\'iodssteni \'t oor moest leenen,

//hie yij zoo I rf\'tï\'eiifl hooreu doel I\'\'

liaeh nam de Ihuisreis aan met spoed

,\\og eer eeu luaaiid was lioenyevloden.

Werd Saksens K\'enrxdrsl oponthoden.

Om — voor de \\ ierseliaar (lods Ie slaan. Kn in de lany gexceesde slonde

Wees hij, in \'1 aauzielit van den (kin.l l)en priesler al\', die aan zijn sponde Den laalsteu troost der Kerk hem li , i, l\'.n loen hij \'I hoold ter rnslo lay.

Klonk quot;I vau zijn voege lippen : „llaeh

-ocr page 171-

11 E 1 Z K N.

DOOR

1\'. A, I) K (1 K N K ST KT.

() (Ii\'oiimicii \\.in mijn J(!iigil om van mijn landen imrlil! O zielsverlangen, dal mij l.ni^/.aam iloel vei\'leren! Ik reikhals naar ilcn ln|i iler lier^en en ik sinaelil,

Ik linnUcr naar de lilanwe meren!

Ik heli al lang genoeg mijn ellen pad helreèn : \'U Wil rij/.en, dahMi, \'k wil geiiielen, leeren,/.werven; Ik wil voor lange jaren heen ;

Wiór ik (\'.mis wonilren heh ge/.iigt;n, kan ik niel ster\\\'en!

lien ik niet moe en krank en leeg\'? O laid mij gaan, Alleen vermooinis en genot doel mij herleven;

Ik hen gevangen ; \'k smaeld mijn vleuglen uit te

slaan

In wolken en nranjedreven.

,\\eh laat mij gian ! \'k lleh nil een ander Paradijs De vleistem van een geesl — mijn goeden geesl

vernomen ;

\\ nel, hoe inijn voorhoofd gloeit; laat hij der her-

gen ijs

Mijn dorstig hrandenil hart hekomen !

-ocr page 172-

lil.I/I \\

\'k Wil leven sclleppen uil uw (liclilorlijkcu scIkhvI, üci\'oeinilc nieren! kiiiu\'s w ier oevers .schiininen wuren Van vrijlieiil, sciindiilieiil en genie, als\'t avonilronil Oer /.nu van Zwitserland vasl wegkwijnt, in uw

baren.. .

() God ! een vloed van poe/.ie zal in mijn hart, Mijn jong, mijn open hart, als halsem nederslroomen. Van groole Helde en gruote sniarl Kn goddelijke dichlerdroonieii !

Naar Spanje, Spanje ! \'k Wil in\'I lanwe seliemerinir, li ij \'I stargellunker \\\'an I wee A ndalusiselie oogen,

D\' oranjelnslhol\' zien der loovrende natuur. Den hoog van \'I Moorseli paleis, de azuren hemel-

hogen.

Ik wil Aranjue/., Sevilje, liurgus.... Neen! Op algelegen kei\'ldiol\'lioeken,

Waar nooit do zon der glorie selieen. Wil ik, o Spanje! \'I graf van uw Cervantes zoeken.

Kn ik zal drijven in den gondel, als de naelil Op Napels waatren daalt, als de avondwinden hijgen Van weelde en \'I gullje spreekl van Tassu\'s liel-

deklacht,

Kn Harolds zangen uil den school der haren stijgen!

Wees gij alleen mijn gids, o wilde Kanlazij !

Mijn reisplan is een lied vol grillen en verlangen.

Maar al die oorden roepen mij.

Waar rots ol\' walerval dweepl van veiiietdr zangen.

\'k Zal reizen onim zee, en dolen over de aard ; \'k Wil vreemde nienselien /.ion en dezen, veri\'o knslen,— Dal is een kostlijk deel des korten levens waard: Kn ik moei zwerven, eer mijn /.witvond harl kan rusleii.

-ocr page 173-

:I I 1/1 A.

Ik iimot mij slci\'Uen imi naluui\' cm lici\'^eiihiclil, l!ij kunst en puiu, in mvoiiIiiivii en ^(quot;varcii !

()|i dan ! ilil gtx\'do land untvluclil, Oni scliatlcn dos gcndcls, des «jcc\'sU^s up tc ^arcn !

Mijn Irnuwc makker is gereed. Wij gaan, wij gaan, Als vrijt» voiigirii aan liet dulVc nest niitvlogcn:

Laat de eerste lentestraal maar dalen uil don hongen,

Kn \'I lonlekdul\' voor ons hot uur van seheiden slaan! Do Idokiimst lacht uns aan van hlauwo homelllogen!

Hot voorjaar komt! Wij gaau. Vaarwel! wij gaan

aanstonds, — Tenzij een dierbaar kind, leu/.ij twee sprekende oogou Mij selireioud siueekeu ; Hlijl\' hij ons!

-ocr page 174-

N A T IT II II li U M \\j I) K N.

1)0011 .1. 1\'. II KVK.

I.

WA\'I\' K li Tl 1,1\'.

(lij wille lulp! (lif I\'lillilllrijll (I|I lien vlniHl,

hrpedc lil.\'ian on spiclilig lis iniijicvoii. Zie hoe (1(! /.(in, mei wiinnen s1im;iI, ii ^mci,

Ol\'/.ij ilc kille v\'.\'in uw liloeiiiciikneii ric/.iclcnd luncht ilunnlniigi-n mei h.-i.-ir iilncil.

M.uir neen, gij duikl in quot;I koele, kille iiiil.

Als /.nel 11 ge iki.-ir heseliul ling mikc die slr.ilen, Kil huil uw hldtMiieii in \'I hcseheriiieiul hlad.

Als vroe/end, dal die gleed, hij \'I vnehlig dalen. Nu reeds uw maagdlijk liarl nnlsldlen had.

Aeli, Arme! — ras zal \'I vlielend voelil der hron Als ijskristal uw leedrcn \\iiriri oniprangen ; — Dan denkt ge, hoe reel seliouner \'I wezen kon.

Als lilt;di| en glued, in liefde, u hield ninvang\'n. Kn smeekl: (maar vruehl lues!) kniu, aid: kmn, n /nu\'

-ocr page 175-

I ;i() NAÏT1 HHKKI.DIIN.

II.

DAI WDIil 1\'1\'1,1..

(I licllijkquot;

Van tome roz(MikiiO(i|ioii!

O znivre lontc-iraan !

() zoete haIsonulroppon !

Wat praait gc scliittiTiul up (lie /.aclito lilaan 1

() lioflijk ini\'aniaal

Van leert\' inaagilonwangcn!

O rein hedanwd golant.

Waarop een traan hlijlt hangen... Mr (hinkt, dal gij (lien knop te hnven gaal !

Is hel linlsel (loorgehroken,

Dai\'llo vlinder!

Waar gij lang in langt verstnken\'.\'. Zweert ge, /onder hnci ol\' hindei\'. Door de luchl Spoed ii, (gt;er de lenle oiitv Inehl. Om Ie zweven lloor de dreven,

(•ni Ie knsscn en te koozen Mei de rozen : -Oeli zoo korl Is de Lente van hel leven . . .

Spoed n, eer hel Znllier wordl

-ocr page 176-

NATl I\'liliUHLDKN.

IV.

VAN /,K I ,.

(iij moil\', dat \'s lioiiicls /onnofjliKMl Md, corsl wccrsjiicgcll In uw vIikmI, Kn \'I l;ialsl die ^niiden slralcn \'i\'crugk.Miilsl in vtM\'liiio^flcii jj\'lans,

Als \'t stervcml /(inliclil wkii ili\'ii trans In uwen sclidot llt;niiil dalen;

O inoclil i^ij \'l bcclil niijns levens zijn 1 Dat \'/ah\') ilcr Waarheid Ziinneseliijn

Mij in den boezem vlneie; Dal zóó, in leven en in dood.

Maar murgenroud en avnndrond Mijn kil gemoed onl^doeie.

-ocr page 177-

ZONDKK KLANTEN.

dook

II. II I N O K li.

Mrl ctmi stiiiiljitfivm\'i\' nauv M aiii ïkn K atk.i

Kr siierpl oen kille wiiitcrwiiul.

De snf\'i uw lickloedt de Imrrn landen, (\'(Con kiki|ij(\' ^liinlachl aan \'I {•\'oliooinr,

Al is hel I\'aascld\'i\'csl kurt op handen.

I)e nmssclieii vlieden iiiepend ronil,

Mel hitler hunkerende hlikken l\'.n wroeti\'n door de /ware sneeuw (lui her en der iels op Ie pikken.

D.iar /.illen (\'(ijs en l\'leniitjen ook,

Mel hitier honjierifxe inafien,

llaar zillen /.ij aan de open slraal Ter prooi aan de onlt;iena der vladen.

/ij schuilen onder \'I klapprend dak

\\ an I wrak eens reeensrhei\'tiis vol seheuri l\'!n hièli pahnpaasehjes daar Ie koop,

lielaan niel kipjes, koek en kleuren.

-ocr page 178-
-ocr page 179-

9

X\'JNDKH K LAN • ;

h\'

li, B ( V. \' B R

1 ■ ■ • . ■ VI» ? \'s\\ • ■ - TKN

\' kille vvuiS\'cwirnJ,

i ■ -ti\'\'- n\\, :i vi vp .IA i(,u t

X? i : Miquot;\'-1 K-\'il \'!gt;

ifj

,V|r. i-iU-\'i - M. J f \' ?i| *\\\\ Ki\'

: . i! \'■ . u»1- .\'-y

\' hu h. CM |}lt;\'- i N Cf) ftikkf\'ü.

1\'m) y.ilttMt f.iv- lt;\'it («\'Si

Ni i. ■ li» !j: v ■\'•r.;, V \'yjCi i j, ar .\'.iti\'ii /ij i •; o|v»

pffsui .i\'ili \'! oitj,- . • r ..i

/•! I iiMicr \' u ■ jgt;r.i •(;•gt; ilfik

.■ ii ! sVi .ti .i ii.\' . iii\'DMH Mi) .sclc uren.

Kil iiu\'-c : )(N 1 i -r h-

■ \' ! Iquot; \' | I ■■■■\'■ • \' f\'\' ■: t \' \'t:,

gt;

ït :

1

m i • i I I i I • i « i • ) * t

t t {(

-ocr page 180-
-ocr page 181-
-ocr page 182-

ZONDKI! K I.ANTl\'.N.

Eu broer kijkt znsjon angstig aan,

En /lisje sjiieill naar alle kanten.

Zoo turen ze al, wie weet hoe lang,

Verkleumd en llanw en —- zonder klanten.

Maar ieder draal\'! door \'I vinnig weer

Ynorliij de kleine, kooplui henen,

(leen stervling wil een oogopslag

Aan \'t kraampje met palmpaaselijes leenen.

En l\'leimtje slaal den blik omboog,

Met dikke tranen op de wangen-, Hun moeder is zoo ziek, zoo arm!

Hoe zal zij naar Imn komst verlangen.

En zucbtende scbndl (lijs het lioolll

En kijkt b(1drnkt naar alle kanten ;

Maar ieder snelt hard vochtig door:

llmi stalletje blijlt zonder klanten.

En scherper snijdt de noordenwind,

liet meisje kan \'t niet langer harden,

liet lichte kraainpje waait schier om. En \'t, regenscherm geheel aan ll.irden.

— Och, beste (lijs, barst IMeuntjen uil.

Mijn voeten zijn haast vastgevroren. Kom, stal maar in en ga naar huis,

Want ons is geen geluk beschoren.

Ach neen, dal \'s waar! zoo weeklaagt (lijs, \'I Is voor geen schepsel uil Ie hoiièn. .la, laten wij ons boèltje maar

In \'s hemelsnaam naar huis toe sjuuweu.

-ocr page 183-

/ONDKK Kr.ANTKN.

•— Wij zijn liK\'li fci-litc stükkonis, Ciijs!

(\'inil hecll nn\'l ons geen medelijèn. —

|);il scliijnl wel, /.us, sinds vaders iIikhI Itehoel\'t ons niern.ind te henijèn ! —

/e bergen hun |Kiliii|i;i:isdijes u|i

Mn keeren \'t kr;i:ini|ije lol een slede,

Mn itinden er een lijn a;in vasl,

Kn /.eiilen \'I o\\\'er quot;I sneeuwveld mede.

Mislrooslig, spraakloos gaan zij voorl. De jonge hartjes ziek van wrevel,

Kn sukklen \'I predikanlsluiis langs,

li.il huis mei heiderwitten gevel.

Ilaar hlinken aan het \\enslerraam Ken zestal dart Ie kleine guiten;

Zij knikken de arme kindren toe Kn tikken laehend aan di\' ruiten.

Kn IMeunlje groei ze treurig weer,

Kn (lijs licht eerbiedvol zijn muisje;

Maar plolsling houdt hij slil en zegt:

Waehl, bon eens op met I rekken, zusje.

Hij neenil zijn pallempaasehjes op

K.n zwaail ze in \'I ronde voor de klanljes.

|te kinder- hupplen op van vreugd l\'ji klappen \\roolijk in de bandjes.

Kn aanslonds IrcH\'dl een dienslineid voor, Om \'t jongske naar den prijs te vragen:

Kn in een omzien keert zij weer:

Hij mag oen zestal bimieiidragen.

-ocr page 184-

/ON I) K li KI.ANIKN

Diiiii\' kdinen .-il ilc, liovortjos,

lilij jlliclicilll, Cl\' ü|l M.-lllgON lilgCII,

En Ploiintje villi eon |gt;;ik \\;iii \'1 luirl. Do vreugilo lintelt in lieui\' oogiüi.

Km /Mil \\ il.iar is do vudor /.oil\',

Om il\' .innoi) Jongen to bolalon.

IMJ oMilci\'vi\'MJigl den lliiikon knaap,

Die mi hun lijden gaal vovhalon.

— Kdiii, noiiIJc, houd jo maar iiodaanl, quot;k lie/.ook uw kranke inoodoi\' inorgon,

En vooi1 u\\v zusjon en \\oor n

/al ik, na I\'aschen, /.ion te zorgen.

Maar laat wal liodon u golieurl 1\' voor geheel n\\v Iovimi loeren,

Dat gij, wal immer n weervaarquot;,

Xonit wauhoopl aan de linl|i des Uiteren.

Wie slil /,ii en geon klanten ziel.

Mag iiimrner o|i /.ijn noodlol \\ lookoii;

Hij waag\' de kans en doe /ijn host, Om elders klanten np te /.oekeii.

Aan/.ie hol minste \\ogcdlje :

Ciod si\'henkl hun \\(iedsol om ie lex-on ;

Maar \'t kom! gewis van honger om, Wanneer hel aan zijn lak hlijl\'l kleven.

-ocr page 185-

I\' L O T S U L 1 N (i S T E li V K N.

hooi!

Mr. DKS \\.M(il{|K V AN HKU IH iKVKX.

\'I Is wivimI, Wimnecf ili\'ii (loml Iraiig slui|)(\'iiihi:iiini\'-

|)cn lijilcr in /ijii huis nicl xrt\'c/c kwelt en lm pen

Kn tienma.il ilrci^t. dien cenen sla^.

\'I Is N reeslijk liil voor lid, liet lieluiani al\' te slei\'\\en, Kn ma,indeii, jaren lan^ dee/.\' aard Ie moeien derven, Ker nien dee/.\' aard verlaten ina^.

Maar \\rei\'selijker noji, en meerder im^ te schroumen I- ons den \\iirst des duuds; als hij/.ijn nader komen

\\frborjjen hondt voor ons ji\'e/.ielit ;

Kn niet een tijgersprong, ons aan den keel gevlogen Ker w ij zijn vunrldik /.ion. zijn trekken keinien nio^en, N\'erwinnend op /.ijn otler li^t.

W .nil sidioon wquot; in \'t einde moeten zwielit.en \'I Is jrroolseli en \'t pagt;t den nuMiseli no^ eens /.ieli op te l)en vijand onder I oojr te zien. |rirliten, Mi\'t onvei\'se.hrokken moed liet at\'^ever^de le\\(MI, In d\'nitcrst adendoeld vrijwillig op te geven; Kn wat hij eisidit hem aan te hièn.

-ocr page 186-

I\'i.OTSKUMI STKUVKN.

Kii daiii\' zijn Iwiulon, die wij lui)f{za;iiii willen slaken. Wij Ijiiuwdea lenten om ons woningoii te maken,

Wier pennen vasl, ^eworleld slaan. Kn grnw/.aain is de pijn, waniieei1 /ijn dorre limnlen Mei onverzienen ruk ons scheuren uil die banden. Hel dak ons op liet hoold doel slaan.

Kn daar zijn zonden die wij langer wilden boelen, Kn scbuldeiiuai\'s die\' wij de selinld N\'ergeveii nioelen

Imi één die ons in selinld boel, heel\'l.

Wien wij reeds jaren lanjj; vergm iiifj; moeslen \\ rajien, Wij stelden telkens uil en spraken alle dagen. Wij inunors leven, en bij leel\'l I . . .

Kn wat is I leven anders, dan gereed slaan om Ie

slerven.

Te waebl slaan (ip een pusl, waar dui/.end kogels/.wer-Te slroinplen met onwisse voel, |ven,

(gt;p \'I pad, dat aidiIer ons wegbrnkkrll, I red voor I rede, Kn ons in d\' algroud slorl mei idki\' niiMiwe sidirede. Die slraks ook ons xcr/.widgcn moei.

()1 Slrengell nid Ie vasl uw banden saam on harten, lt; «ij! gij die slerven gaal! . .. dal d\'on voorziene sinarl en

I niet undraaglijk mogen zijn.

Imi sla uw loul ni(d op, als waar ze een x aslc woning, Wachl liem aan d\'ingang al\', dien oiivorbeden koning, Kn spreidv : zie mijn, en al bet mijn! . . .

1

leen s.diuld I dijl mi verzon id, en on beweend geen zonde, \\ crtrouw n aan den slaap, op d\'onversloorbre sponde

Niet zondrr avonilbede loe.

lt;\'pdal te middi\'rnaeld bij tol n in dorsl drin^oii, Ken beilge Knglenwaelil uw slaapstee moog\'onirin^cn Kn minder wreed hem worden doe.

-ocr page 187-

I\'MVrsKUNli STKIIVKN

.......in itllocii w.il hl ij II, iilleen wal 111 ij 11 hccll w.-mnlc,

Hel (jod\'lijkscli in ileii nicnsnli, hel lioiiielscli dp (lce/., lid onslerllijk in ilen slcrveliiij;. liiardc

llriik, wil en werk wal hliJIT, wat (!eiis de dood aan\'I

leven

(\'ichnilenl en lieprnelil mei winst /al wedergeven Als fionrl, dat door den smeltkroes ^in^.

Slerl\'! eer jiiJ sler\\eii moet, \\\'rijwi11i^ allo dagen; \\dorkoin nw weer|iartij, wiens komst gij niet \\\'erl ragen,

Wiens arm gij niet ontwijken kimt.

Verwacht hem ieder nnr, die ieder nnr kan komen, tin /.ij eik oogenlilik als uitstel aangenomen. Als winst, die n /ijn Iraagheid gunt.

Misschien, wanneer fiij lang en rust loos he])t ge/.wor-

ven,

Missclnen, wanneer uw harl der zonde afgestorven,

I Seeds hij nw schat (laarhoven is.

I\'w geest dee/.\' aard Ie groot, /.ieli |(ijnhjk voelt heknellen.

Misschien dal ongeduld u eiken dag doel tellen. Vol droeve kwelling en gemis.

Want enklcn zag ik, van die weldra zijn bezweken. Wier iileek hestorven wang en mond wel scheen Ie

siireken

Hoe vreeslijk snel en onverwacht !...

Maar hij w ien \'1 kalm gidaat, de glimlach o|) de kaken, \'I /.acht loegeloken oog, en\'1 rustig voorhoofd s|iraken. Wees welkom, \'k heh u lang \\erwachl !...

-ocr page 188-

- ■ ...... ■ •• • •. .....

■■■,■■

• ■ . . fyWt, ; fiViiii .

• \' \' \' ■ v.,., , • ,

■■■ ■■ \' ■ ,

.... . , , , •.....

VV.!- \' \' gt; . ■ ,

. . ■ ■ ■ ■ \' ■ ■ ■ \' ■ . , , , , , ., ........

:v;:\'

............. ..................... ...........

ffi Ü

- • -SW\'

• \' .....• • |gt; :■■■■\'

i

■■ ■■: • • • ■■

I- ^

■ ■ ■ • , ... ■ ■ ...

....

.

■ ■

■ ■ \' \' • ■ . ■\' , .-M.\'V , liva. :., . ,

...

gt; ■

\' \' v\' \' \'

.

■•\'••■ ....■•.,.. ..,.■, \' .. . . ... ,

.... ....

\'ill

. : .■/ ., ,...., ,,.. .......

...... . ,. . ., ......

B^EE SB

raw\' • ••• M»»! ^ i r.iir^)

-ocr page 189-
-ocr page 190-

i\' \\V • ■ • W I-

HOK;- fJELl, \\ Xf;\\

gt;u;i a- j.h, , gt; 1;.

/ i; ttl\'l \'tt 1 1 quot;

fcf Kif!: H M MÓÏU (vis u ^ •

K» i ■ Hi-. Imi* rujiii \'t {„lOnl y.oo \\

Voorhij !U(i- lutr. , l i• ten;\'- \'if ■ uia) • dgt;\'i ri ie - t i !

vet^\'h .-n gt; .

1 [tK rtJV\' \\\\ T . lH.il h-.l K

\'ii-\' wild vijfe\'f-t

u.\'j.ji.

\'c lip ifij • liquot; [«I\'ll ,»\'!i wi\' .

i II Ulflm trt\'ll.tl.

M \' f \'xilcj!, \' ;,-It\'i;i ;gt;M:;iv iK iM h -jiquot;-it hl 1 i.iuv. !U\' \'tast

-ocr page 191-
-ocr page 192-

I) E W E I) l! W K.

noon

FIOHF, HKl.l.A NKVK.

(Iii.i ill\' iiliiiil vim Wilm. Stcrlinli),

/ij liodl hc\'avi\'oimI, yclcilcn cii ^elii\'ilrn,

in hitfren rouw,

l\'ji weken lan^ lid st.il viM\'trok ^riniMlcii, De weduwvrouw.

Kn lli.ins, -hue scliijnl \'I, ^oiui;/-no vit vcrzwniKli^ii,

\\ooi,j)ij simis hing\',

Kll loi.\'ii ilr smarl lici\' WTOCilo srliriiiiniissl din irii \\ (\'rsi\'iI i\'ii wrang.

Hm\' rijsl wci\'r voor haai\' nogcn, mal \\:iii Iraiirn,

ilct wilil visioen,

lie UcpiKTs, Ii\'apij\'icii InisTrriiil naar \'I vrnnancii Dor krii^skliii\'doii.

Hoc /.iol, /.c op (Toclilomlwiiul tie pluiiiii\'ii wicy\'lon

In Ithinko prnal,

I\'.n vroolijk \'I ^oudini /.oiiiicliclil /irli siiirg\'lcn In \'1. Iilauwift sluaI.

•10

-ocr page 193-

or, u i,i)i w:;

Ecu sUil\'wulk rijsl ; tic huiilc \\aiieii wapp\'ron ;

11 aar hurl trilt ineê;

Gevleugeld volgt don stinitcii lurlit dor ilM|)[i\'rcii Haar /egenbeè.

Hoc ho(.gt;rl zij img de liere rossen snuiven,

Vol oorlugsiiioed,

Hoe /.iel /.ij no},\' /.ijn hand ten afsuhoid wuiven..,. Ten hiatsten gruct.....

En, toen de bloed\'ge kamp vuoi\' land en vrijheid Een einde nam,

En \'t alles in verwlnningsroes en lilijheiil Ter haardstee kwiiin,

Hoe hourl zij nog van ver \'t gejuich genaken. Dan ... plots\'ling stil 1

O, waarom thans don vollen juichtoon staken\'.\' Om harontwil

Nog ziel zo oen droevi\'ii stoel, hom hinnendragen, Met bloed bevlekt;

Een Ii|i van \'I. nud\'lig vaandel opgeslagen, IM hem hodekl.

Nog is \'I, ,ds /.iel zij \'1 hloeko voorhoold weder. Waar \'1 loven vlood,

Als kuslo zij don mond, zoo oind\'loos loeder. Nu ko\\id en dood,

Nog is \'I als voelde zij mol quot;1 dierbaar leven, i);il haar ontviel,

In matolooze wanhoop haar hogoven Haar eigen ziel.

-I \\i\\

-ocr page 194-

im: «i.iu wi;.

is \'I, ;ils kan ze er steeds niet iian geloovcn, l);il zulk een slag IJ aai\' liclitc en vreugde en alles kwam oulruuven la éénen dag.

Nog is \'l, als tueït een lianddruk haar, een groei,e,

Die haar behoort,

Im-ii hlik nog die zijn stervensuur verzoette, Ken afsclieidswoord ....

Imi thans, — niets om haar sniarl aan\\asl te hoclilen, Dan \'t koude staal,

Hoe doet hel. haar van bloedige gevechten liet wreed verhaal.

Hoe schijnt het haar Ie tergen met gevaren. Met dood en schrik-,

Haar dreigend, oiivorhidd\'lijk aan te slaren, Met killen hlik!

Moe trekt liet in \'t vertrek al \'1 zachl gellouker. Al \'I licht bijeen.

En schiet zijn wrecde stralen uit den donker Naar \'t harl haar heen.

r.etroll\'en !.. . Hoop en toekonisl zijn gebroken, (\'■een twijfel meer...

Verpletl\'rend beetl de blik van \'I slaal gespiMken : ^llij keerl niel weer ï\'7

-ocr page 195-

DE H R A N I).

door

,1. HliKSTKU Az.

W.-il slaap! jjr x.ticl, Will rus! ge /.iichl, Kn ilroiiini en I wijlell \'! — .la, quot;1 is waar ! „Urand drciml lai ilnl\' en sclair »mi naar Kn stoort ilf stilte van ilcn iiai\'ht.

Stii op, sla op I 1\' ilreifjt jicx aar !

Uiior \'t raiitlcii van ilc waclil I

Scliuil\' wen liet dii-lile plooi gord ij n 1 /io, alles wat uw oog ontnioet,

lid schil lort in oen rossen gloeiI. Kn weiierkaalst der vlaiiniien scliijn . Dl\' liraml kan niet meer verre /ijn, Kn dreigt uw huis en goed.

Wat nu geliorgen Wal gered liet vlugst en veiligst, \'t eerste of lest,\',\' Wiiarsrlmw uw Uindren 1 Zoek liun lied! Waar zijn /.(\'•! Wek ze \'t vroegst hel besl Naiir hen uwe eerste schree gezet : Wat goefl, gij om ile rest\'.\'

-ocr page 196-

Di: liit.vM).

Portaal on li-a() vol ilam|gt; en smook... Wat glooiend licht van d\' oenen kant !

Ki voel : ja, heel is reeds de wand,

Door reet en voegen dringl de rook : De naaste huizing staat in hrand ;

Reeds licht uw eigen ook.

,/liraiid \\quot; dreunt het dot\' en schor en naar. ,/lirand !quot; schreeuwt gij in uw wanhoop mee,-— Maar man noch maag genaakt de steê. De nabuur vlucht het lijfsgevaar.

//Brancl!// galmen wel de wijken mee;

Maar was hun hul|gt; reeds daar !

Och, kwiini die ras in zulk een nood !

(lij blijll niet de uwen licht bewaard;

.Maar wal gij hebt bijeengespaard,

\'l is uw toch — nwer kindren brood.... Wij heelden ons aan veel op aard Och, dl\' men hulpe bood !

Maar hoor: daar rolt van verre iels aan;

Doch \'I is misschien het vuur, dat suist, Do wind, die door de vlainmen rnischl Neen, neen, goddank ! het was geen waan ; Hoor I verre joelt het volk, en druischl, Kn brengt de brandspuit aan.

O spoedt ii, rappe mannen, spoedt !

Want hoog en hooger klimt de vlam,

Kn hel en heller blaakt de gloed.

Door stortend bint en deel en dam Verzadijid niet, — neon, slechts gevoed; Hij eischl, hoe meer hij nam.

-ocr page 197-

l)i; UHANtl.

O, zoo hij wat hij wcnschl eens wint Wij staan thans lot do vlucht geroed Maar menig ouder, menig kind, Die van gevaar noch onheil weet, Ontwaakt eerst, als hel ondier wreed Kn vratig hem verslindt.

(jelool\'d /ij God 1 de hnlpe, komt Van linksch en rechts, van ginds en da De zuiglaiis in hot water plompt ; Kn telkens wast de dichte schaar. Verdoelt in groepen zich en pompt, Hetwist het werk elkaar.

[.aal in, laat in dien wilden stoet, Op gangen, trappen en portaal — /ij \'1 ook met ongevaagden voet,

Itnw in geharen, ruw in taal.

Laat in, laat dooi1: zij hebben spoed, Kn gruwen van gedraal !

Daar klaulren zij op imk en kap, ()!\' wagen zich lt;ip lijst ou goot, Ku slrllen onversaagd zich schrap Aan smook en gloed en vonken bloot Al stort ook één verkeerde slap Hen in een wissen dood.

Kn als hun hand hel wapen draagt. Hel wapen, dal het vuur hestrijdl. Als lieldeu van den ouden lijd. Dan wnrdl de \\ ijand uitgedaagd Kn, hoe hij knerst en sisl van spijl, Vcrdrungcii cn vrrjaagd.

-ocr page 198-

DE IlllAM).

01\' wint hij, wal moil wngo til\' podfï\', /ij (Iciii/cn nuu, zij wijken Iraag;

Opthil iiioii reil([(Mi, redden meog\'! \\V;il /,eg(, liel of men \'t leven Wiing\'-.\' Ken vonkenregen vim onihoog, Ken /,(gt;0 vim vnur uinlaiig!

Kn zie henoèn, in \'I grillig liolil \\\':in 11ii iris en gloed, ol\' glans der maan, Dien onveniKieidcMi VDlkslmufi aan,

Die \'I zwaarste werk met Insl verriehl. En meer uit ijver dan uil plicht. De pompen staag doet gaan.

Kn lel eens, line die ij ver wasl,

Als nu en dan een ruwe kreet, De roepstem van een rappen gast — Alsul\' hij \'l aan hun Iraagiieid weel Zich om //iiog waterquot; hooren deed, [Meedigd noch verrast.

Kn zie eens, hoe me......gevraagd

De have redt van n en mij.

En hergt, beveiligt aan een /.ij;

Niet zelden in den lirand zich waagt. De vrouwen uil de vlanmien draagt. Haar niet henr kronst er hij,

(\'teen koele zin imcli kalm beleid lleel\'t hier belaagd of Ions verkloekt : (leen deernis beeft de ramp hesclireid, Die hulp in \'l medelijden zoekl ; —

liet was een ruwe inenschlijkbeid, Die minder bidt dan vloekt.

151

-ocr page 199-

Dl. lilt AM).

De hr.inil is uit. \'I Volk hel Inifj

Imi sleept vcrnioiMd de spnilcn heen, Wrklcuinil, soms n;il, \\;iii hip lot teen Tocli slenuiien ze in een Mij ^ejuieh. (I huig de knieeu ilMiikliniir, huig !

liet is din ons alleen !

liet is (ini ons, die /.IJn sespaurd, Met onze weelde, ons goud en goed. Daurvoor linn kiinipen met den gloe(l ! Der meesten Imunei\' deel op aard\',

II ii ii karig deel, wierd Held helined, 01\' was geen redden waard.

() huig de knieën dankhaar dan,

Mn zij li kt voi.k ii lid\' en dier \' l!ij gloed en \\ loed en ijsrivier,

llajii\' stuat hel als een eeuig man: Hel waag! zich, wa;ir \'t u redden kan (\'dj lioel\'l geen Imurling hier.

(» /.ij het V(dk ii dier en waard ! Mei liccl\'l uog \\iin dien ouden moed, |)ie llolliind ophiel\' uil deu vloed, Kn die liet vrij streed met het zwaard lli\'l heelt nog van (li(gt;n ouden aard. Die niet hetoogt, niaar duet.

(gt; eer het vcdk d.in, aehl hel grool ! lid doel zijn plicht, liet lieel\'l /ijn i\'ee liet dienl mis als vazal mieh kneelil, Ilel hrlpl ons als zijn l.-mdgcnool, \\ Is kiimpraad ,ian ons gelieelil lil leven ell ill dooij.

-ocr page 200-

1)1C U11AN».

Kii iliijiroiii, spreek zijn reehlcn voor, liepleit vuur Vorsl ze, on vooi\' TrilMiin ! Verlielleii wij niet trotseli tie kruin,

Ni iel i weigren wij, wfiiir \'I klua^t, seliuor. Slell siij zijn liillijke\' eiseli te luor, Hei wijsl u op ilil [iniii.

De briinil is uil, \'t fjeviiiir vimiiiij. Wie stelde quot;t wneilen paal en perk \'I Wie blusclile \'1 vuur\'.\' Voorwaar niet wij Dal eischte ruwer handen werk ;

Voor onze inaelil en lieersehappij Was \'I element te sterk.

Maar weel indien de naelil eens kwam. De seliriklire naelil, (dat (quot;md verhoed\'1) Als \'t \\ lt; ilk eens lust had in den ^loed, Kn ^^a uw jiaii^!quot; riep tut de vlam, — Wat waren wij een zwakke dam Voor zulk een sterken vloed !

Wij slapen meest zoo zoet en zacht, Kn twijtlen rui en dan, — quot;t is waar. Maar duehteii drooinend geen gevaar: Wij, steunende op onze overmaelil, — lleh liet\' het \\olk \' Doe wél de schaar: Maar spot niet met zijn kracht

-ocr page 201-

1) II K L L I S T M N.

h.i\'n llrmjiannljvn DOOH

.1. .1. li. TKN KA \'I\'li.

Wal was ilat oen nmonldacltwish\'ii

la d\'nuili\'ii, giifdoii lijd I Wat vimtiIcii loon die il n i\'1 I I i s I r n Ki\'ii nriiweli.jkcn slrijil!

Zij kii/,rn \'I i-i\'li il c- v i) li s (laarliiiilcn

liij \'I lirhl iler Uiiisclip maan: M ar ilcilni zij ile kogels lliiilcn : Kén, niilislnis, iniicsl et\' aan I

S\'iins, vallcmle in olkamlers do^on,

Lag \'l i\'oRiiirijk lieldeiijiaar, Dp \'I eigen oogeiiJ)liU donrrcgon, Zicltdgenil naasl clkiar! ..

In ónzen tijd 1 Iku\' wuidl ganls anders

I)iior \'I edel twocgeveelil Dor rijnlieseliaarde tej^enstanders 1 let griMilc pleit heslerlil !

-ocr page 202-
-ocr page 203-

I

■ F I, I I K T i: X.

if

! v. ■gt; li; 1 i\'f.ui ■ -i ilii.ilji. : iVis! li

tu \'IVn \'■ lijd \'

• \' ^ lt;!; ■ : t ! ! i . i ■. i iil \'HVfiijl,. \'

I-. /■» riquot;-,- r. / ■ i. ,l i! ^ l-v-. . • gt;1 HiJ : It .

;,* i. ■«(( ■ ■ ilUfi

{fill • \'f- .

isi ikitfnltT- -Ik..--}!,

i - / f i\'i . i I ijl-. - , , ■. j \'ï ■. * \'

flj j \'[ ■ gt;s« •lrtlf\'1; .1

/■V tifti\'Oii\'J i,.\'.itr

hi 1 t.i\'/:\' -i.ii ■ ii\'.\' w gt;(U .\'...iir-i ^

!gt;f.,r ■; -nii.-, ; v r hi,

!,V\'t jlquot;\'quot;*»- \'■ iw .wlf-■ ••

;tin

1

-ocr page 204-
-ocr page 205-
-ocr page 206-

IH\'KM.ISTK.V

Do grnniiiu\' kam])iociieii hlijvcn Kik in zijn leeuwenliol:

Zij knorrfin, morron, sclirijvcn, wrijven Dozijnen kmnton vol.

floon «logons meer, miiar ponnpn krassen, Di\' Perry-staalpnnt hlinkl,

En plengt, soms weken lang, hij plassen, Ge«,n M o e«l, dal nooit,! jnnar i n k I !

Do strijders honden alle dagen Terwijl hun goe«le eiei-:

Zij geven slagen, krijgen slagen Maar — enkel op \'I papier!

Kit juichen heide op /,e«\'kreii niorg«\'n In \'t end : n V i«\' I o r i a!

//Die vijand is vonr goed geborgen, //1) i e /egt meer hoe noch ha \\quot;

Dan dringt een sehalerlarh van verre Tol heider kaniorkijn :

,/Les gens qne vons tiioy,, nion Irère! „Se port en I u sse/ hie n.quot;

1884.

-ocr page 207-

AAN

IN HAAR POKZIEBOEK.

Doon

l\'IKT 1\'A ALT.IKS.

Dr lenli\' liichl ; di\' knoppen springen npcu,

l\'ill \'I Imsrli ll ill \\;ill (l(T Iliiclllfgillen Men k.in wcoi\' dtm ^rklccil na.ir Imiton lixipon, Kn liinni\'ii is ilc srliuoniiiank aan don fjaiiff.

Hdcli (M\'n/.a.ini zil, Ier prooi aan oen vcrkondiicid,

lie iliclitcr in zijn nHil\' vertrek, en knrhl Kn horst, van dat de morgen/.on haar goud spreidt. Totdat do iiaehtwind langs de slralen zui\'ht.

i\'\'.ii id Ir /.ijlier jonkhi\'ids pekel/.ondon

Ciaaii ilreigende voorhij zijn kranken geest, Wiliiiilenissen, snood dtior hom gesehoiideti, (\'lelollen, die hij ont rnnw is geweest.

Aaiivanklijk oiiversehillig grijnzend, lelt hij

Haar hoiiderdlallen ; maar in \'I eind, daar sehrikl Hij (ICHHlshle»\'In Villi /ij || S1 (»(\' I n|gt;, /,«\'»(\'» olltslfMt llij \\ ;iii \'1 sjKink, (I;11 Immii hrl l.i.ilsl in de oogon hlikl!

-ocr page 208-

aan quot;quot; in haak l\'ni:/,! i\'l!()l;k.

VViit, is hul voor oen iiiunstcr ilal, hem iiiingrinnlquot;.\'. .

Ken monster, . Liel\'clijkcr joiikvrtmw1 /.ucht (jij vrucliteloos, ikiIlt; zoo gij naar de maiin kluml, 01\' daaklet in iles aigronds diepste krocht.

Geen sehuoner bruin ooit wimpers overhnirdeii, Geen rood er roos op poe/.\'Ie wang ooil hlonk,

(leen lokken glanzend hlanker ...........kuifden,

Geen klaarder stem van zoete lip ooit klonk.

Mn toch de dicliter heeft, gelijk de stengel

Van quot;I wreed door wind gegeeseld oeverriel. Hij heefl, want hij hedenkt, hoe liij die engel Drie lange, lange maanden wachten liet :

hiel wachten op hel rijm, zoo vriend lijk dóór haar

Gevraagd voor \'I l\'oeziehoek, veel Ie rein, I\'an dat de naam van zulk een zieleinnoordnaar, Als hij, daarin geplaalsl had mogen zijn!

Zoo maakt ons I kwaad geweten sehrikgcdrochlen

\\an lichtgestalten, hel van paradijs 1 O dat we \'t, nhimiermeer vergoten mochten l\'.n allen altoos leefden rrouni en icijn/

-ocr page 209-

IlKKINNElllNO.

noon

JUSTUS VAN MAUI! I If Jit.

Miichti^c Fee,

gij, godiiiild uil, den Hoi nel, (J heb il\\ lief

met, inijii ziel en mijn liiui. Trouw /.ijl ge een elk,

/.ell\'s de kleinen iler :i;ii\'(le. Trouw tot den dood,

/,00 in \\ i\'eugd als in sninrl.

\'I Versie \\erleileii Wonll weer lol lieden.

Schreit weer ol\' liiehl.

Wat wij verloren Wordl weer herboren —

Dank /.ij uw kracht !

Mild ons (iinzwevend,

lirengl gij, als levend,

\'I Beeld voor ons oog Van wal in \'I harte (Weemoed ol\' sinarte)

Trol\' en bewoog.

-ocr page 210-

imtiNMiniMi

Nooit te vergL\'lt\'ii I con, goslelcn.

Ach! ;il to vliifi, licougl gij iiiikklüdig, Tcoostond, weldadig, Iii\'im\'lijk terug.

Ja! aan het levon Kunt gij liergevcn

h\'riscidieid en kcachl Met al iniju ziuneu Zal illt; ii minnen, God\'lijke maclil !

-ocr page 211-

II K T P A A K I).

door

|1 K N se. 11 (II) LM K 1-: s \'1\' K u.

Krn l\'ccid I Ken INmtiII mijn Imrlicl voor oen IVoi

Kichanl 111.

Ken paard,

Niiar don aarl,

Is er iKijf t-er dan zijn nIaarl :

ll\\ (iiit\'l lit\'l li\' voel Nel zon ^aiiw en znn ^\'ocil.

Als ecu aiiiltM\' hquot; paanl lirl ilncl;

Kn je kijkl nit\'l om,

(»1\' hij is al weerom.

Mei iiieineiiil.il op zijn rnlt;i,

Is hij liijzomIer vltiji;

Kn mei. ieiiiainl oinler ilen man,

Is hij in \'I loopeii iiiifi\' /no\'n jan,

|):il i\'em mm\'I je heien niel inhalen kan; I li\' /(\'lt;gt;\' je ilaari i|i neen ja,

l.oop hem dan maar evcnljfis na Mei j(■ h|\'o(i|mania :

Want eens ouder zeil (laai hij nel als een huug uil een pijl.

-ocr page 212-

UIT l\'AA li I).

Hij slci\'ki Ni\'i\'VdljACiis mei nicer grnuik l\'ion Ikh\'I iI.iii een ccn Ihn\'I ii.-innl in /.ijn z:ik,

(Cii\'lijk de jeugd Ircsl in d.il iniinio lioleg v.in l\'cnriiipé ca de slad \\,in Trunie), l\'.n dniayl iKiderliand zelfs den (\'leneraal l)e straal nug langs in /.egepraal Als namelijk \'I lieleg is \\(illiini(l.

Maar de (leneraal draagl, liein /.elden ol nnoil, Xdural niel, wanneer hel ijzelt als hel dnuil, 01\'de lieve slraaljeugd met sneenwiiallen gnnil l\'infin, hij heel\'l nonit gedaan,

Maar is nacht en dag up de haan.

Nog vangi n\\\\ levensieorls niel aan,

Ol\'giJ /.iel hem hij \'1 licht van de maan, Ileeds in de vigilant aan de (Hiderdcnr staan, tin din dc haker en de hloemUoul gaan,

IM\' hij Irekl n met uw unders naar \'1 doopen, - - Tenzij gij, i| na koppig znigeling, „liever wmidt

loopen

ul\'!n onderweg wal mnizcnkeiilell jens koopenquot; — Ol\' zenll ii met de iitiwelni weer naar \'I stadhuis, Met hrnidliet, die al zno rnod ziel, en de hrnidsiiiki\'i s

incluis,

Ol\', hlijn gij, na dato, up \'I (lasinu \\crnachlen, Dan slaat hij, na dato, alik\'nir zich weerdoud te wachten. I\'in daal is nuuit een heest,

In de NaUmrlijke llisturie geweest,

Dal zich op nw zilver hruilul\'lsteesl /uu gruwelijk \\er\\eelt als de kuelsier Kn dit dier.

.Maar, zijn \'I hallet en dc hnhlutt gedaan,

Kn de gasten reeds l,:ng weer naar hed lue gegaan. Dan kumt liij, vuur zijn pleizier, achleiaan .Nun wel eens hinkend hij n aan.

I I

lui

-ocr page 213-

111,1\' l\'.VMll».

\\;iliir:ilisU\'ii, dit! (lil iiiel vltsIiuim,

Moeien M.irliiu1! reus ii|»sIii;iii.

/udliin^ ;ils een pimrd /.ou mooi j^itoppeerl,

Worill hij nu en iI.iii op oen li.\'ii\'ililruverij ^etfacleenl, Kn lieht met een jjoiiilen /.\\\\ee|i, ol\' een paar nieuwe

spofeu vereerd Kn op kennis eens in \'I paanlenspel gein\\ileerd, Waar hij /.ijn eigen evenwel miniler dan n amuseert ; 01\' je neenil hein quot;s /.onilags in de narrensleè 01\' in \'I speelwau\'enijen mei de l\'ainielje mee.

,/Hles heelt door de week zoo In\'aal gewerkt, „Dat hij mi ook vrij-af krijgl doeh /onder dat hij

\'l merkt.

\\ls \'1 eeliler, helaas! uil is mei tlra\\en en hollen, linn joopl liles al gauw mank onder ile knollen;

Ili\' Kolonel van de platte sehutlerij Kliml er niet /.ijn handen en voelen alleliei Op parade img wid ei\'iis ovit, doeh hij \\ ait doorgaans

op zij.

Maar kan hlind Iflesjen \\olslrekl niet meerInopeu, Dan kond hem de Minister van Marine voordelrek-

sidniit koopeih Kn dan zelfs laat hij io den vliel De s\'-huil mei Kapiti\'in nog vaak in \'I vcrseliiei, Vooral als de lijn breekt, /.onder dal hij \'I /.iel, Kn er dus, lol den passagier /ijn verdriel,

Ken n ii n mm| n i 1 u r ;/\\ iilglquot; in \'I riet.

/ijn Kxeelleiilie weet natuurlijk niet.

Wal er in een seliip, dat ^vau walquot; igt;, gesehiedl. la^t liles eindelijk linaal op de haar,

llan img komt zijn paardenhaar

I\' te pas In uw paarden haren matras :

-ocr page 214-

lir.T l\'A.MII).

Imi (linocr Je bij i\'cn Kees,

I)iiii col jr zijn rookx Iccsch.

W\'a.ir \\iiiill uien nu srliicr lt; liidcr de verminijicn up ulio vier Zoo\'ii niiliig en .liingenM.-nn dier,

hit zijn [tlichl doel mei zooveel pieizier\'.\' Kn hoe koml liel, il:il liij /.ijn |ilirlil /00 vlnji en ^elioorz.iain verrielil,

|\'quot;,n dut imuil mei een zuur H\'ezidil. . .

Omdal zijn groutjen lieiu nooit over \'l paaid iieell

gclield.

In een paard zijn p/.in \\all men zeldzaam over de min :

Want daar mag er nooit een in,

111Iegeiideel ; Mex rouw zijn gemalin,

Als de haker mei \'I veulen \'1 \\\'erlrek in knml zenlen,

Zegl reeds in \'I verscliiel,

t\'.er zij \'I liorsljeii nog ziel.

Tol hel slaniliolierljen, dal Uil jen hiel: „Neem wal in niijn aders vliel,

„Koiiings kinderen hehhen \'I nii l.quot;

Walil gemelde hit,

„Waar de jeugd voor een ril,quot;

Vervolg! (aivier, „zoo graag op zit, „Is eigenlijk hun ulldsle zooulje in \'l gelid,

„Nel als hel zakpislniil „Ons jong musket is, m zijn kamizool.quot;

In dit oiidermaaiiseh gewemel /oekt ieder op aard een Hemel.

-ocr page 215-

II KT l\'AAIll).

Doch meestiil —

IIcliuis ! — iivt\'i\'iil,

lichiiht\' wm.U\' men /,00 iets viiiik\'n /,;il ; Ken piiiird is in idle geval

Nddil zoo mal :

In plaals van up lok/, a a I \') nl lia 1,

/nekt li ij zijn He.....I thuis Ijnvciial,

Kn vimll hein dan ook \'sa\\()ii(ls o|gt; slak — .lengdliel\', million dil vooral,

Als de oiiilergeleekendi\' er reedsgeweesl zijn zal.

\'1 lgt;c (lichtcr lu\'iloclt hier waiirschijnlijk „N\'iiiixliulkquot;

-ocr page 216-

I) K S \'V A li UO E K.

(1358.)

iiooi!

W. ,1. HOFDIJK.

I)(\' Oklolipr-iiclileiiil lichllc |i:is

op urccnmis Iih\'cii(()|i,

rucii licynoiil. ii|) ili\'ii sIiiIIhicI\'schold, Mn liioi; 1L liiirl \\;iii looni vcrvdlil, Do linnil lnl lijl\'slr.il up.

Mrl kwMiii d.iiii- Vi\'diiw .lii;imi;i liicn

Do liroolo Iraiipon al\':

zyOcli 1 spaiir (nil iiiijiu\'iil wil ilcii knaaj ///no /.(id is in ilc jeugd ilc slaap, ,,/.(111 liiltt\'l\' is di* si rai.quot;

Onwillig /.ag llccr lieynoiil inn,

Maar gal\' haar Inch ecu kus ,,/.1111 |tallt; n weg, u,) luic ilicl !

„Kii gy, mijn zucl, liccrscli/uclilig l.ic „Nii\'l woei\' ccn inval dus.quot;

I)c knapen waren ras liy-een. De russen II11\\ geliinnid ;

-ocr page 217-

Dl: sTAi.iior.r

Kn straks vcrlnor do bonte li\'ein /iel: van liet niinic biiiiioniilcin In \'I hall\' oiitljlaünl gcbouinl.

De honden ilaiislm aan ilc zpcI,

1 )i■ valken ii|i den stalij;

l \'.n de Kileiv i\'ouw reeil liet\' en blij lleur ridilerlyken ter zij :

Dus ile luehl zijn ^an^.

Kil mn ilen broeden ja^ertrein

Zwierl\' slaag de slalboel rond. ^Oeh, Moeder in deti Hemel! wei\'s „(ly nnjn liefs vrouwe huedsler sleeds. Itad by met slillen mond.

quot;I Was spoedijf, dal in \'I \\ eiser bnsch

l»e hórenklank verslierl\'. lie wnndihiir was weer lann in rnsl Die, van bel luid runuier onlluilst. Om \'1 Wijrker loinmer zwiert.

Maar in bel duin van (\'astrieoin

Daar werd iIe boiidentrein Onlkopjield, salk en havik rap (Inblaan \\ an sl rik en beilenkap, Kn klonk lad jafriM\'ssein.

Ilung wierp alreeds er de Kdelvrouw

lleur eedlen wild\\an,y uil. Wal dreef hs eiei lv k ill de luehl ....

.......... — wat wil dal vreemd fierne

Dal balt ^esniooi\'d geluid

-ocr page 218-

m; sTAhuoKi\'.

D.i.ir slaal ilc slalUiH\'aan liciir /.ij,

Md «iiinr li\'klr kruin,:

! dim ffiulswil lioor iiiijn ri\'iai :

^Daar is verraai! riindoiii n lii\'cn:

^1)1\' (\'iianwnmls is in \'I (liiin.quot; 1

z/llod, kind ! jiy raast !quot; ^Nccii, nci\'ii, Mr\\ rnnw ! „Noem \'I nii\'l als ilwaasliciil o)).

nIk ken \'I Ma/oen van lildcmslcyn wi\'i;

,/Kli daar zijn mcor nog, ilii\' ik lel //\\an ginlsclicn hlinkcrllti|i.

,/lk zajj; de siicorcn hier imi j^inls „Zirh naailreli aan hel zuid.

„O, spoed, Mcvrouwe ! spoed n voor! :

,/Nojf is er uil weg om de noord „God weel hoe ras die sluil.quot;

I)aar sehoot henr geerxalk op henr hand,

Maar zonder prooi ol\' huil

//Mijn vogel heell iels vreemds gezien

^Ciod Inoiii* u, knaap\'. \\v\\ moeien vlii\'n lquot;

Iiiep za heslolen nil.

/.\\ slak den z.ilvren horen luid

Kii \'1 gl\'oeple er om haar heen.

„Meliel! wat moei die vreemde klank\'quot;\'

Uns weet haar lieynout kli\'enen dank;

Maar zy gat\' haastig reèn,

— „Waar is de knaap V7\' Mi\'ii zag hem niel.

\' I; ranwmiitM\'n IiitCcii do ( ahiljanws^c/.indrn. in ^Ii\'lling nii\'t (If 1 lofk-i ln-n. die rniidi\' kapifii\'iH\'ii dvii\'^cn.

11)7

-ocr page 219-

m, sTALiioKr.

\'I ;/ls dw.iasluMil, srluii\'litiM\' wicht ! ;/\\Vk\' kcnl ilcn locht, wie wist or van?quot; „NVcii, licyiiiiiil! maar niijii vogel (\'au ? ,/lly zegelt m\\ \'I bericht/\'

/y liail lt;Ml sinocklo h\\ ^al too,

Maar mol wtiorslrovig linrt.

/.\\ roden iloor naar (\'astriconi.

Maar, pas het. zandig duinpad om — Wio ronl daal\' aan do vort\' \'I

— //haar gaal hot lastpaard, dat ik mis!quot;

liiop Boll do Valkoiii(lr:

„Die slalhool\' kont do krach! van \'l rus!quot; loon hors! Hoor lievnmils ^ramsi\'liap lus, Kn niet te loiiiinen schior.

Il\\ ,-l(io^ zijn paard mol l\'ollo s|iii(ir;

\'I Spronj; hoen als in alarm.

Ily logde in d\' unliesllisdon draf /ijn jachlhixi^\' aan, en school hom al\', ... Ilen vluchtolinn duur d\' ;irni.

ll\\ koorilo weer met trager spoed:

,/Toi\'ng — li\\ heelt zijn straf.

,/rcriiu, ti\'r jaclil ! Dii\' liellozuiin (nistal don heslen lijd ons sclmon.... „Wal nioel dal liondgohl.d

Do i|nojlt;cn sloegen iniil en wild Md Inak en windhond aan.

Kn ziel daar rende oen dichte slnol \\an rnilors met den grauwen hnr\'d Ihin legen igt;p de haan

108

-ocr page 220-

ill; ST M.liOI.i\',

Km [«in luml Iruk viTgiMiml lid /.w.i.inl. ..

/ijn yA viel licin in (I\'.titii:

„Vdnrl, Reynout, \\i 11 gt; 111! — Dal is geon slrijd:

n I); 11, is u on in)\' lei\' iluoil gt;wijil!quot;

I!,id zy met slil ^ckciTii.

llcoi\' llcynnul hii\'l ilc teodre Vrouw Toen voor y.irh op lid ros.

,/Kocrl, mjiiineri! dfin in fioils na.nn!quot; — Siii1!

Ging \'Idur|i\\v:iarl, up hi\'l korl liovrl,

Dlmi loom gevierd en lus.

lie liloemesteyner /.il lien ii.t Mel inenig (\'..■ibiljaiiw ;

Do lieirliaan op, den dorpsweg in.

En hep h) (laslriroms begin:

„I la ! \'L \\ ogelk\' is in \'1 nanw 1quot;

Maar... Iioin 1 —Hour. . . hom! ilaar klepl de klok. Fin .-eint oni Indp in nood.

Kn Ueynonl Jaagl niel /.ijn ge/.in

I lel kerkliol\' op, de kerkdenr in,

Kn kenl zieh liliilen selioot.

,/llier — hank en sclmllialk aangeliraelil!

n 11 ierhy - do deur verspard !

„Kn dan den sterken loren op.. . .

„Ila — van dien grauw verweerden top „Kan lang hun niaeiil getart !

„Maar stil.... Ii\\ quot;1 kruis! ik hoor daar slrijil.... „Daar naakt ontzet — gewis!

„Hal danke ik die do torenklok

-ocr page 221-

IHi STAJJtOKl\'.

„/ud juisl en wel Ier snede Irnk....

„Lii.\'il selidiiweii wit.\' lie! is!7\'

Imi in den luren klepte iicij;

De stMlhoel\' iinnier \\ ourt.

/ijn reehle liiiiii, liehlned en sl ijl, Heweefilons I;iii^s hel y,weekend lijl\' — /ijn slinke I rok de koonl.

/e slnnden \\ ;iii hel feil versluind ;

Mn Iieyneut spr.ik : „lly Goil! n.My rouwt mijn li;i:istijjigt; iiehterduelit; ^Maiir, kii;i;i|)! w.it ooi! c\'\'(!ii heeh\'en moelil, „D.it heetre i k ,1:111 uw Int/\'

K11 in liet 00^ der Kdelvrnuw

Daiir blonk een heldre I r.i.m:

„I.n.il id\', ;irin kind! \'1 Is 11 een moord!quot; Toen viol /ijn hand ook v.in de koord, Imi was /.ijn kraehl vorgajni.

Ily /011U ineen. \\)i\' liooge X\'rouw S|ironjj, d\' armen stalbiKd\' hy. „( )ch ! Joone Ciod uwe Edelheid ,/De tranen, door u w oog geschreid wL\'il /.ooveol intMlelij/\' —

Hoor üeyuoul klom len toren op,

Ijl zag van alle zij |)e flastrieoinniers aangesjiood,

I ji riep mei drilt en lieren moed:

„iHen wakkren dorpers hy!7\'

ITd

-ocr page 222-

in; sT.M.uui;!\',

Zy slui iiiden u|) \'I \\ (jrr.intlh k nil

Der Cfibiljauwen neer.

Zy Joegen \'Mul ilcn lioogcn ihim V.in IUH\'jiiskcrck iiii — en llcynoul kwam Ais ovorwiiiiiM.-ir wccr.

Ze N\'ómlcn N\'niuw .Inamia Incii,

lid oog van wui\'iicn i\'ood:

Zy lag or over \'I lijk gchukl ;

Zy had zijiK! oogeu toegcdi\'ukl —

ily sliorl\' oen zoolon dood.

-ocr page 223-

O P 1) K 0 A \'l\' li E O II I s.

HUUIl

.U\'S\'l\'lTS VAN M AU RIK .Ir.

„Ilüui\'l, kindivii!quot; s|)imIlt; pnslnor V.in Slcilcn

Tot \'I volkji\'ii op de (\'.:il liccliis ;

„Wool gij lio(gt; de vcM\'liouiling is,

„V.m mij en mijn ^vmcmli\'li\'ihiii

^Nicf.\' l.uisU\'i\'l ilim. Steil «len l\'nstoor

;/l\' m.iiir eens nis dril herder voor,

Imi de (roiiieente, iiIs m;ikko s^li.ipen, „W.it doet ile llenlerquot;.\' — .Inkol), jij!

„Die daiir ii|i \'I Imnkje /.it Ie slapen,

///.eg mij; waar dient de Herder voorquot;.quot;\'

„Oiii de si■!ia pen te scheren, meneer de pastoor!quot;

-ocr page 224-

I) O O 1) 1\', K I) A A 11 1).

DOOR

(!. tl. .1. IXMOT liOSWKL.

Slil viiiir mij heen cm k.ilni v.in .i.-ii\'il,

Ben \'k slcpds licd.\'iiinl, och! ilooillicd.-i.\'ird :

Kn /i\'i in\' .d i\'i\'ns hol Icgcinlccl,

Mij tlfi\'i l hot niol ; mon prjiid znnvool.

Kn toch, :ds quot;k hodonk, hoo imoii Iniicholl on lic^l. Zijn ii;i;iston h(dasloi\'l, do worold hodrionl, Do (Ihrislolijko lioldo vor/..i,ikl ol\' inishrnikt, Kn distidon ;iaiihiodl, waar \'I hlooniiijon ontlnikt, Dan /ou \'k dal \'hrood dcior ói\'n slap: van mijn zwaarrl Maar — k hon hodaard, och doodhcdaanl1

VorlodiMi WiKMisdaji, doodhodaai\'d.

Vraag \'k stil mijn Imurnian, hoo liij vaart\'.\' „Ik \\aar niet,quot; (zogt hij ,/k loo|i, inijn vriml Iquot; Kii lacht, alsof hij \'I goostig vindt.

.Nu had wis oon andor oon diondi\'r gohaalil, I liorochl lioni jjolovord on quot;I /.oo hom hclaald. lt;tf Zóir zich goon inoostor. in \'I haar hom ,Lri\'|i.tkl. (\'coschlld on gov liislzlt;iond, /ijn lini sliiooii fjoknakt, Zijn london gekraakt, hom gesmakt in do \\aart 1. . 1 k hlcol hi\'daard, och doodl i\'daal \'I \'

-ocr page 225-

DOODIiKOAAltlJ.

In \'I lidsch alléén, /.on ilooillieilaiml,

Zie \'llt; daar (mm I I la I nc en lieer li\' paard;

Zij aan /ijn linkor/ij en hij.

Do vlegel, aan haar rcchtor/.ij. 1)

Z.iui\'n l(ini|ilioiil is laagliciil, en \'k ijl ilns Icrslmiil De onlickcmlc It\'r linljic, wior rcchli\'ii incii si-IhiimI. „Mcvrniiw!quot; (licji\'k) „Mi\'vniiiw 1 acli ccn woonljc!

Dec/.\' lifer

„Is de c/.el IIcr c/.els, cm man /.omlcr oer, „Kon liiin|ioril, coil \\ logol, n\\v bijzijn niot waard\'Z\'... Dal zoi \'k hoilaai\'d, och ilondhodaard I

\'k /it in dc vriM.\'giirook, dnndhcdaard Tc Inislrcn. hue men \'I Woord verklaar!;

Daar zie ik, dal, rchls een jull\'rnmv gaapt Kn links een kindcrnioisjc slaapl.

Nn ware ieder amlci\' zijn hank uilgewipl,

ll.nl heiden eens gcsclnnl ol aan dc noren geknipt, Kn Hink haar gezegd: Will ge slapen, hlijlt tlmis,

„Maar hier znll ge waken.......hristlijk gespuis!

„Das tip, (l il ge al slapend nw ziel niet hozwaarl l17.. . Ik zweeg hedaard, och doodhodaard !

Ik was \\erlierd en, doodhedaanl.

Had ik mijn liel\'de aan ha;ir verklaard, Aan ha;\'ir, die \'k achlle en slil aanhad,

Daar ........ z.oo\'n kalm gemoed hezal.

\'kW\'ord jarie... Wal wordt mij daar\'smorgensgosluiird\'.\' DaiitoHéls! panlolléls! door haar gi\'hordnnrd! quot;k liezie ze hedenk me, en\'k schrijl\'haar : „.hillVoiiw ! „Wat denkt ge, dal \'k loon wacht Voor liidde en

voor tronwquot;.\'

1

Men wrrl, ilat ilil ^\'clirinkclijk i- in vi\'i\'haml ini\'l ln\'t waait\'ii van dr a ma / o n\'■ der daiiii\'.

-ocr page 226-

DOUDin.DAA Itl).

n\' 1\\ \\\'i\'ikwmiiscI iiiijii h.irl voor ficpn sclialleii ter

iianl.

Dal si\'lirt\'d \'k hcdaaril, dcIi iloDilhcilaaril 1

(i(,\'/OgOlli!, wit» maar. ilnoillicilaaril, In lijil/aainliciil /.ijn liarl licwaarl !

Want wie, als i k, viwlifvnitl is,

Zflls tlit\' kfijgl sittlquot; tul fr^rrnis.

.la crgivn!. . lit\'t\'ii ilag, iit\'Cii, gt\'on nur ^.iat it mil, Waarin nirl ilr wfrt\'lil, lialtladig t-n ilnni. Mij aanhitst, ht\'spiil i\'ii Diinii\'iisclilijk vrrlret\'it, Mij, dit\' linii gciMi s \'lii\'iist\'l Irr wrrt\'kl inistlfi\'il : .la, quot;I is, t.l lM\'i\'j\'t miMisclnltiin/.ii h tegfii mij si liaart! . Maar — \'k lijd lipdaard. m-ii tloudlifdaaril !

/|)|| trail ik vuur U, tint) Uil\' laard,

I\'ll sprak ii van mijn kalmon aard ;

Kon lal bewijzen voonlo ik aan,

Maar \'I livfl\'cndst iIdi\' \'k n tlians verstaan: Terwijl ik hier sprak, zag ik nergens in \'t rund Ken sprankel van deernis l ij t pvn \'k undt\'rvond ; Hiér lachte, daar laehte, gill is laehte men mei\'; Geen traan, neen, geen zuchtje;... men laehte uni

mijn wee :

Mijn lijdend gemoed werd untzien niieh gespaard I. . . Tnch ^a \'k bedaard .. . en. . m\'uel bedaard \'

17.quot;)

-ocr page 227-

I)1 K ELS TH V A N lt; i S T.

DOOK

.1. VAN Dion VKMN A/,.

^Fit\'triikken luclit, 011 \'I windje /niil: \\ls ze nu niet willi\'n hij ton/\'

liicp J.\'in .loosten drilli^ nil :

„NN ei viThrnid !

quot;k /lt;iii mijn hoiitic! kmiiifMi smijlcn, Kn \'I xcr/t\'fi^on, mn vnnrlaun ((uil uit vissrtion weer Ie ^a.\'iii,quot;

lirnndcnd v.m \\crlanfjsl niini\' Imil,

Wierp de ^nit.

Mei een lieng\'l.inrs drill en ijver Slrnks zijn vischsnuor in den vijver, Kn slnnd turend, slijl\' en slrnk,

(lp hel eden watervl.ds.

Om den wellust le genieten, — I)quot; erhten lii\'M^\'l.iar .-dies waard • — Dal /.ijn ddhlier mei een vaarl l\'ijlsnel naar nmlaa^ /,uu srliieteu.

„( iiii\'de \\ aniisi Iquot; kliink links een slem \\idiler hein ;

-ocr page 228-

Igt;\' l\'.Kl.STi: VANCST.

Hij Jiliklc om.... m.\'i.ir ;ils een liiiulc VldUll do ScllUUIK!, llil w in\' 11lol|i| Hij dien zoeten wenseli verstond; Kn de l\\naa|i, die nirls lieinimk\'

JJan liet wnlte visclivrnn.i.ik,

K\'i\'et\'o een blos op wang en kaak.

,/llei, Jan .louslen ! jij hebt lied. longen! haal toch op, wie weel,

Welk een vangst je is hesrlioren \\quot; Maar hij had sleehls (mg en ooren Noor \'I aanvallig niaagdelijn.

Dat zijn Idikkon snel onl{iliple.

Toen ze in Imurnians woning wiple.

„Zon ze hnnrinans dochler zijn\'.\'quot;

liiep hij nil.

hoe zoel klonk haar geluid,

Zoeter hoorde ik nooit mijn leven ! Ach, \'k wilde .-d mijn vischtuig geven, Moehl ik noji (\'én enk\'le maal LuisiVen naar zoo\'n leedre taal K\'

Wonder was de horsl Ie moede, Peinzend zwierf hij d\' omlrek rond, I)aidil aan snoer lloeh hengelroede: \'I 1\'Jenigsl, waar hij hist in vond. Was, om over haar te spreken, ])ie, sehoon zij hem was ni11weken. Altijd nog ais voor hem stond.

Loerende aehter struik en lieg.

Stak hij zich gedurig weg,

(II hij soms haar moehl hespieden.

-ocr page 229-

I)\' i I.I.STK V A NCS\'l .

dm li.-iar ^rocl en wcnscli Ic liicilcn. Mu.ir lichms! hij /.iifi\' luiai\' nicl ;

Wdinl \'\'ii \\ lii\'l Khuigili\' lii.j /ijn /.ii\'lsvcnlricl,.

„I\' lici. .I.in .l(MislciI! wees kiml:

\'I Is gLM\'ii srliamli\', Ilal. incii mini; Trek dc ilricslc scliociicn aan ; \'k Wt\'il mcMi slcint in iiw vci\'lan^i\'ii N\'l\'ijci\'s wnrdcil li^l. Hill \\ alljii\'ll ; Wic /nil II linen Imilcii slaan \\quot;

Maar .Ian .liuislcn, il\' anne lilocil!

Hail jii\'i\'ii limi\' I,

I )iii /.no si nil I (\'(Ml slap Ic wa^cn; Lirvcr lilccl liij /.uclilcml klagen Mi I vciv.aclil iiifi in /ijn druk Van hel lilimlc Uicval vragen. 1 Was hem nunsl i^ ... .

Wclk -diik !

Mel ecu maniljc A a ii liaar lialidjc Kccnlc land\'s lict/clldc pail. Aan welks rand hij inijin\'rcnd /.al, Itnnrmaiis dnclilcr, I niooic Ncclljc,

\\ riMilijk /.iiigcndc nil dc slad.

Wclk ecu slem klonk nil dal kcclljc (), hoc /, 11 i \\ i T was die loon,

N\'ccii, eccn v n^cI /.on.u /.oo schoon

l\'lols\'linn rees hij o\\ erende.

Hoc /c schriklc, schoon /c quot;cm keiu /;(iocden avond !quot; klonk /.ijn [ii\'ocl, Kn hij drone /icli mei een spoed.

-ocr page 230-

I)\' KKI.STi: V.\\N«iST.

Xii\'l \\;iii uvcrsiKMininji vrij,

Scliichlig lt;iiiii h.\'i.\'ii\' linkci/.ij.

Hm\' hij licctiJc \\;iii uiiU\'ocrin^,

Kn wcldi-.i in ^ci\'sl vi\'rx (icriiii;

Woorden spr.ik \\ol gloed lt;\'11 geesl.....

Die ze selmcliter en bedeesd Wedersprak donr lil ik en liede yOeli, Jan .luosleii! g.i niet mede;

Hemrl! zoo men ons eens /.ag/\'

,/k (inn dal ieder, file hel mag/\'

Sprak hij met een sehalksehen laeh. — //Ilenseh, .Ian .looslen 1 laai me alleen.quot; Had ze sehuehler: ^Oeh, ga heen ;

\'I Past niet xoor een eerbre maagil,

llat ze /.i(di aan o|is|iraak waagt.

- (I mij heugt . . .

,/Alles Ne(dtje ! in eer en deugd/\'

Viel hij jolig in en greep \'I Mollig handje, knste quot;1, kneep.

Drukle \'t aan zijn hart lt;\'n mond.

Zonder dat hij weerstand vond.

„l oei, gij stouterd! is dal doen\'.\'quot;

Vroeg ze lluisfrend . . .

Maar lerslond (ial\' hij \'t antwoord dooi\' een zoen,

l)ien ze als wi\'lverdiende stral Itnhhelvond hem wedergal.

Mad Jan .looslen kuimeii gissen.

Dat er zooveel z ial\'ge vieugd,

Selmilen kon m nhiigeiKHigl !

• hij had \'I lamzalig \\ issehen Hee ls voorlang vaarwelgezegd

-ocr page 231-

ll\'i;il,SIT, VAN) iS I

Had iiKioi Nct\'lljc \'I (mil vri\'iuocil,

Dal hi\'l ininiicii was /nu zucl,

Neen /.ij.liad den armen knecht Niot /.(in laiij^ en wrcc I (locii /.urlilcn, Ddor I km 11 (I a lt;i aan dug le (inlvlucldiui, Maar /icll eer aan luMii gidicclil Mel die reine liefde en weelde,

Die haar llians vcrrukle en streelde.

SI raks \\(\'liidiiden in (ien e(dil,

Heelden /.e in dien koslliren /.egeu,

Vuur de/iilken weggelegd,

Mie geloovig en ii|ircelil.

Wainl\'leii in des llecren wegen, \'t Daaglijkscli werk \\v;is lieider Insl, Kn wanneer ze in \'I uur der rust.

Spraken van verleden dagen,

Mdchl Jan Jddslen dikwijls vragen:

„Neele, liellgl je nng die stond.

Toen je mij aan \'I viss •lien vondl,

Kn ik, InisTrend naar je wenseli,

l\'ldts\'ling werd een ander meuselr.\'

Heugt je dal nog

Kii wanneer Neellje hein dan srhalks en leer In zijn !(111K I e i id e dogeni zag.

Kiep hij mei een zaaFgcn lach ;

„11 \'eèl sl e v a n g s t, d ie \'k i mm e r h a d, u N e e I e -1 i e f! zijl gij, mijn schal 1\'\'

\'/ ■ £ ■\'/ O O

-ocr page 232-
-ocr page 233-
-ocr page 234-