-ocr page 1-

^L___L ^

it: /■/

Ijs

Bouwvallen van Parambanan

Gids voor Bezoekers

IJi )OIlt;.

Dr. J. GEONEMAI,

orevoorzittoi\' iler Arclueologisclie \\ erepitiginj te Jorniikartji.

«lt; aA». ,

lyöij

JOGJAKARTA.

FIRJtA 11. IUj||NG.

1897.

-ocr page 2-

£C£v nsllsvwirott

r:\'i quot;)gt;i: /- KXO; 1 T()(.) / ?.\\)ï\\ )

Vümmhd i ia

:: r-i. \'i\'):-;;.l. l.VIs -(» \' •? *9^.1

-iy\'i) { •;

V-

/

-ocr page 3-

DE BOUWVALLEN VAN PABAMBANAN,

GIDS VOOK BEZOEKERS.

DOOR

5)^. 9quot;. êvoncnvan,

Eerevoorzitter (Ier Arehceoloyische Vereemying ie Jogjakarta,.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

VOORBERICH T.

Ik sclirecf dit boekje alleen ten behoeve van de bezoekers van Parambanan, die willen weten wat zij daar zien zullen, en een herinnering wenschen mede te nemen aan wat zij er gezien zullen hebben.

JogiSkarta, Juli 1897. 0.

N. B. De linguale javaansche d [ftJi) wordt in dit werk door een staande d in kursief gedrukte woorden aangegeven, omdat de gebruikelijke d met een punt er onder in de drukkerij ontbrak; b. v. Ijandi en GaroeAa.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

INLEIDING.

Hoewel de bouwvallen van Parambanan geen enkel zuiver Boeddhabeeld, maar wel vele beelden van brah-mnansehc goden bevatten, pleiten tocli verschillende redenen voor de meening, dat zij door Boeddhisten gebomvd zijn, en wel boven de 1 ijkascli van vorsten en grooten van een boeddhistisch rijk.

Die redenen zijn, vooreerst:

De monumentale, met zonneschermen gedokte hodhi-boomen, die in groot aantal rondom den voet van elk der zes grootere tempels of tjanamp;ïs uitgehouwen zijn, en waaronder meestal, evenals onder dergelijke boomen aan de muren van den onbetwijfelbaar boeddhistischen BMboedoer, en ook aan den even zeker boeddhistischen Mhidort, gandhanva\'s en gandhanvfs afgebeeld zijn, in de gedaante van vogels mot menschelijke aangezichten en manne- of vrouweborsten, terwijl ook hier boven die boomen papegaaien of andere vogels zweven.

Tn de plaats van die gandharwa\'s overschaduwen deze boomen echter ook wel tijgers, herten of antilopen, rammen, hazen of konijnen, pauwen, pauwiezen, ganzen en andere vogels of viervoeters.

Voorts:

I \'e vele klok- of rfa^oftvormige bidschellen, waarmede menig ornament, bijv. dc kransbogen boven de vele nissen en de rugleuningen der godenzetels, getooid werden.

En vooral:

De eigenaardige houding (overeenkomende met die waarin de BodhisatucCs of Boeddhazonen, of aanstaande Boeddha\'s gewoonlijk afgebeeld worden), die aan de goden van de vierde en hoogste beeldenreeks der drie westelijke tempels gegeven is.

1 \'at die beelden verschillende goden van \'t Hindoe-pantheon voorstellen, waarvan enkelen aan hun attributen of symbolen duidelijk herkenbaar zijn, doch anderen door

-ocr page 8-

\'t gemis nf \'t verlies, of door de onchiide]i)kheid der erg beschadigde kenmerken moeilijk meer herkend kunnen worden, bewijst niets tegen quot;t boeddhistische karakter dezer tempels, want wij weten dat de z. g. noordelijke Kerk, \'t Mahajana, wier voormalige heerschappij in Midden-Java volkomen bewezen is, in vele brahmaansche goden slechts andere gestalten, aivatdra\'s of verschijningsvormen, van den Boeddha zag.

Zelfs werd de brahmaansche Trimderli of drie-éénheid, Brahma, Wishnoe, en Isjwara (Sjiiva) door den dichter Tantoelar, den mamp;djamp;païtschen Mahajanist, één genoemd met Boeddha, zooals professor Kekx in zijn opstel over \'t oud-javaansche gedicht Soetasoma (i) ons geleerd heeft en ik hem in mijn, door \'t Koninklijk Instituut voor de Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned. Indië in 189;} uitgegeven, plaatwerk; „Tjamli Parnmianan, na de ontgravingquot; nageschreven heb.

Ook elders op Java en in Azië komen deze godenheelden trouwens in mahajanistische tempels voor. Enkele zooals Sjiwa en Gancsja, zag ik zelfs in hmajanistische pagoden op Seilon.

Evenwel mag ik niet verzwijgen dat niet allo geleerden mijn meening aangaande quot;t boeddhistisch karakter van Parambanan deelen, en dat ook de Boeddhisten-koning van Siam daarin geen boeddhistische bouwwerken zag. Maar dit is begrijpelijk, als men aan \'t zeer groote verschil tusschen deze (als ik recht heb ultra-mahajanistische) tempels en de Innajanistische pagoden van zijn rijk, van de Kerk zijner vaderen denkt, en daarbij weet dat Z. M. nauwelijks of niet op de boeddhistische kenmerken van Parambanan gewezen kon worden. AVij misten den tijd daartoe, omdat ons voorafgaand bezoek aan de Ijanamp;i\'s Kalasan en Sari de eerste morgenuren in beslag genomen had.

H;, kan mij echter buiten verband met het Boeddhisme geen vereering van den heiligen bodhihoom, \'t symbool van den boom waaronder Gaoetama de Boeddhawaardigheid

(i) In de „Verslagen en Mededeelingenquot; van de Koninklijke Akademie, 3de reeks V.

-ocr page 9-

■won, noch ook de herhaalde voorstelling van klok- of dngob-Yormige bidschellen denken. Naar mijn oordeel passen die niet bij andere, niet boeddhistische kunstwerken en stempelen zij dus ook Parambanan, ondanks \'t ontbreken van Dhjdni-Boeddhabeel/len, tot een schepping van boed-dhistischen, in casu inahajanistischen kunstzin.

De in de derde beeldenreeks der drie hoofdtempels, althans van den grootsten, voorgestelde i?«m«-legende verzwakt deze meenig evenmin, want ook aan de boed-dhistische bouwvallen van Pa) i at a ran ^in Kèdiri), en in \'t hinajanistische Siam en :t mahajanistische Angkor, (in Siamsch Kamhodja). komen Eamajana-becldwerken voor.

De beschrijving, die ik in de volgende bladzijden van de Parambanan-bouwvallen geef, is aan mijn bovengenoemd, maar voor velen zeker te kostbaar, plaatwerk en aan een vroeger, in ,//« Indische Gidsquot; van 1887 opgenomen opstel ontleend en met de vruchten van later voortgezette studie en enkele toelichtingen van onzen Batavia\'schen Indoloog Dk. Bkandes aangevuld.

DE ÏEMPELGROER

De bouwvallen van Parambanan vormen een hoofdgroep van 8 tjamli\'s, 3 grootere en 3 kleinere, in twee reeksen tegenover elkander, de eerste reeks langs de westzijde, de andere langs de oostzijde van een ruim vierkant terras, en 2 nog kleinere tempels aan de uiteinden van de ruimte tusschen de beide reeksen.

De westelijke tjanAïs hebben hun ingangen aan de oostzijde, do oostelijke daartegenover aan de westzijde; de twee kleinste hadden hun toegangen tegenover elkander, dus de zuidelijke in \'t Noorden, en de noordelijke in \'t Zuiden.

Buiten om \'t terras, dat deze 8 tjanAi\'s droeg, stonden eenmaal nog minstens 157 zeer kleine tempeltjes, waarvan wij alleen de fondamenten teruggevonden en pas gedeeltelijk ontgraven hebben. Zij vormden drie elkander omsluitende en trapsgewijs een weinig lager afdalende

-ocr page 10-

vierkanten, en hadden hun ingangen naar buiten; de hoektempeltjos van \'t buitenste vierkant hadden twee ingangen, aan oike buitenzijde één.

Breede ruimten in \'t midden van elk der vier zijden van \'t vierkant gaven toegang tot de vier openingen of poorten in den muur, die\'t hoofd terras vroeger omsloot.

Buiten \'t uiterste cn laagste vierkant stond nog, benoorden den oostelijken toegang, een enkel dwergtcmpol-tje, misschien \'t eerste van een vierde reeks.

Wanneer Avij aannemen dat de grootere hoofdtempels mausolea geweest zijn, gebomvd boven do asch van vorston of andere hoofden of grooten van \'t voormalige en zeer zeker eenmaal machtige Hindoerijk, dat ons, behalve deze bouwvallen, niets dan eenige steen- of koperinschriften en den naam van Mat ar am nagelaten heeft (1), dan dunkt mij de vooronderstelling niet gewaagd dat de asch van mindere grootheden, van leden der vorstelijke familie, van hofbeambten, en misschien van monniken in do kleinere tjandd\'s gerust heeft.

Wij zouden dan kunnen gelooven dat die vele mausolea achtereenvolgens, in tal van jaren, opgericht zijn, naar gelang de daar begraven leden van één geslacht of van meerdere geslachten uit hot leven scheidden; waartegen de svmmetrischo plaatsing der terrassen en der ijamM\'s zeker geen bezwaar kan zijn, daar toch de stichter of de ontwerper van \'t bouwplan wel met de levenden rekening gehouden zal hebben.

De 240 dwerg-tempeltjes van do ongeveer een paal verder noordwaarts gelegen bouwvallen van Tjamli-ÜM-or^ een ontegenzeggelijk boeddhistische tempolgroep, zijn op een even symmetrische wijze in twee dubbele vierkanten, dus in vier elkander insluitende reeksen, om een enkelen veel grooteren hoofdtempel geplaatst, maar de ingangen der tweede reeks (van buiten geteld) zijn naar binnen gericht; die van de drie andere naar buiten, en tusschen

O \' \'

1

Een oud javaansch edikt, op ccn koperplaat gegrift, spreekt van den Mahdrddja i Malaram, en bewijst dus \'t voormalig bestaan van een Hindoerijk van dien naam.

-ocr page 11-

dc beide dubbele vierkanten werden de overblijfsels van 5 minder kleine tempeltjes gevonden, één aan de noordzijde, twee in \'t Oosten en evenveel in \'t Westen. Alleen in \'t Zuiden geen. Ook dit getuigt, naar ik meen, voor de onvoltooide uitvoering van een vastgesteld plan.

Wij hebben bij de in 1885 aangevangen ontruiming der binnenkamers en bij de in 1889 en 1890 volbrachte ontblooting van den onderboxnv der hoofdtempels geen enkel op- of inschrift gevonden, dat ons eenig licht zou kunnen geven omtrent de dooden, wier asch daar b:gra-ven ligt, of de levenden, die deze mausolea gebouwd hebben en don tijd waarin dat geschied is.

Maar wij weten dat, volgens een sanskriet steen inschrift, de enkele palen westelijker gelegen Tjawli Kalasun in \'t jaar 701 der oud-javaansche Sjaka jaartelling (of 778 en 779 van onze era) gebouwd of voltooid moet zijn, en er is geen reden om aan de Param ban an-tem pc Is een veel hoogeren of jongeren ouderdom toe te kennen.

Ook de veel verdere noordwest-waarts gelegen BSramp;boe-doer kan, volgens professor Kekx\'s oordeel over de lettervormen der in 1890 daar ontbloote, overigens minder belangrijke, opschriften, niet voel ouder of jonger zijn dan \'t einde van onze achtste eeuw. En als wij bedenken dat zoowel van dezen tempel als van die van Param-banan ettelijke beeldwerken onvoltooid gebleven, enkele zelfs nauwlijks in omtrekken geschetst geworden zijn, dan kunnen wij \'t waarschijnlijk achten dat do arbeid aan al die bouwwerken op dienzelfden tijd afgebroken, misschien wel \'t Hindoerijk, waarvan zij getuigen, ondergegaan is.

De drie westelijke hoofdtempels vormen ieder een veelhoek met 20 uit-of inspringende zijden, opgetrokken op een even veel hoek igen onderbouw. Aan dc oostzijden voert een vrij steile trap naar \'t terras, dat den bovenbouw draagt en omgeeft, en waarvan een tweede, hoogere trap naar den toegang tot de binnenkamer opklimt.

De grootere middentempel heeft echter vier dubbele trappen, aan elke zijde een, en elke benedon trap voert naar

-ocr page 12-

oen klein bordes, dat oeuige voeten hooger ligt dan \'t terras, en daarmede aan weerszijden door kleine zijtrapjes verbonden is.

De open hoeken tusschen de benedentrappen en den muur van den voet van dezen tempel zijn door keurig bewerkte miniatuur-tempeltjes aangevuld, in welker vóór-en zijwanden nissen uitgehouwen waren, waarin telkens oen manne-of vrouwebeeld, of een god en een godin, geplaatst waren, \'t Hoektempeltje aan de oostzijde van de noorder trap is \'t best bewaard gebleven. Ik meen in die beelden steeds R/hna Sltd te zien.

De zuidelijke, westelijke en noordelijke boventrappen leiden naar de ingangen van drie afzonderlijk overdekte zijkapellen, wier lagere en minder zware dakpvramiden tot op heden bijna geheel gespaard zijn gebleven, even als de in die kapellen geplaatste en niet door \'t puin van den bovenbouw overdekte of ontoegankelijk geworden beelden.

De drie oostelijke tempels waren eveneens twintighoekig, maar op een vierkanten onderbouw.

Do beide kleinere, bijna geheel vernielde tjanamp;i\'s aan de noord- en zuidzijden van de gansche tempelgroep waren eenvoudig vierkant, misschien mot een kruisvormigen bovenbouw.

AVaarschijnlijk hebben ook in deze, en in alle overige dwergtempeltjes beelden gestaan, maar dan zijn die beelden met do tempeltjes zelf (op de alleen overgebleven fondamenten na) verloren gegaan. In die van tjanüi Séivoc stonden eenmaal Dhjdni HopAdhd - beelden, te oordeelen naar de weinigen die daarvan in of bij de overblijfselen van die tempeltjes gevonden werden.

In den noordelijke van de drie oostelijke tempels vonden wij een 5/m\'abeeld en in den middelste een nandi of stier, Sjiwa\'s ivahana of rijdier. De zuidelijke, bijna geheel vernielde tjamli bevatte geen beeld meer.

In den hoofdtempel van de westelijke rij, en tevens van de geheele groep, lag eeu dubbel levensgroot S/m-abeeld in stukken gebroken ouder \'t puin van den ingestorten

-ocr page 13-

bovenbouw. In den zuidelijke een Brahma en in den westelijke een Wis/moe.

Onder do voetstukken dezer beelden en den steenen vloer der binnenkamers waren diepe vierkante putten, die niet puin on onbewerkte of mislukte behouwen steenen aangevuld waren. De put van don groeten middel-tempel wras 13 meters diep.

Daarin vonden wij: een, met een steenen deksel gesloten, vierkante steenen urn, met een bruin mengsel van aarde en onvolkomen verbrande lijkasch en eenige, meestal ruitvormige, goud-, zilver- en koperscliilfers, alles omwikkeld met een driedubbele laag van half vergaan koperblad, dat in vierkanten afgedeeld was, waarin onleesbaar geworden oud-javaansche letters gegrift waren; voorts 7 langwerpig vierkante dunne gouden plaatjes, met oud-javaansche letters of woorden beschreven, en 5 uit goudblad gesneden figuren, een slang of naga, een schildpad, een lotusrozet, een altaar (\'?) en een eclips voorstellende; 32 bolvormige Hindoe-munstukjes en eenige kleine steenen, granaten, bergkristal, diochriet en glas, en één schelpje. Een meter diep onder do urn lag nog een beschreven gouden plaatje.

In den put van den Brahmatempel: een gouden muntje en een gouden spijkertje, en in dien van den quot;Wishnoe-tempel een rondo aarden urn niet een koperen blad, en een schildpad, een Ijaloa, een kruis (?) en een iradjra van zilverblad (3), en eindelijk nog eenige steentjes, robijnen, oen pherakiet, glas, en een agaat met een daarin gesneden figuur van een visch.

\'t Zijn de zinnebeeldige zeven schaücn (sapta ralna), die den dooden iti \'t graf werden meegegeven en gewoonlijk uit goud en zilver en eenige soorten van edel-steenen bestonden.

In den nog zichtbaren put van een der kleinere tempeltjes werd nog een gelijksoortg mengsel van aarde en lijkasch gevonden; in andere putten niets. Vermoedelijk waren die

(3) De tjaha is dc werpschijf van Wishnoe, de wadjra de bliksembun del van Jndra.

-ocr page 14-

allo—zij lagen immers niet onder groote massa\'s pnin bedolven—lang geleden door scliattenzoekende Vandalen geledigd.

Allo hoofdtempels dragen aan den buitenmuur van den onderbouw, onmiddellijk boven den sokkel die op den beganen grond rust, gelijksoortige beeldenreeksen, die alleen naar gelang van de grootte dor bouwwerken in grootte der samenstellende deelen verschillen, \'t Motief neemt tekens één of meermalen een geheel muurvak in en bestaat uit een vooruitspringende vierkante nis, door een fraaien kransboog gedekt en door sierlijke pilasters geflankeerd, waarnaast aan weerszijden in half verheven beeldwerk de vroeger reeds genoemde bodhi boom met telkens gewijzigde bijvoegsels voorgesteld is.

In de meeste nissen liggen kleine leeuwen met gekrulde manen. In de andere ontbreken zij en, daar zij niet van onder \'t puin weggehaald kunnen zijn, moeten wij aannemen dat zij vóór \'t instorten van don bovenbouw reeds ontbrokeii hebben en dus vermoedelijk, even als enkele andere beeldwerken aan de tempelwanden, nog niet afgewerkt of nog niet in de nissen geplaatst waren, toen de arbeid aan de bijna voltooide tempels gestaakt werd of deze zelf instortten. De geheele beeldenreeks toch was door de zware lijst, die haar dekte, tegen do vallende puinmassa\'s beveiligd en had daardoor dan ook niets geleden.

Onder de bij de bodhiboomen afgebeelde dieren hebben do mythische gandharwa\'s de meerderheid, en zij nemen buitendien alle vakken naast de trappen in.

Boven deze eerste beeldenreeks hebben de gebouwen der oostelijke rij geen doorloopenile reeksen meer, wel nog enkele nissen, waarin beelden kunnen gestaan hebben. Maar aan de drie westelijke hoofdtempels waren, boven \'t lijstwerk dat de eerste reeks dekte, nog drie opvolgende hoogere reeksen, namelijk een tweede, aan den /m\'fewwand van don muur, die \'t terras als een borstwering omsloot, maar die alleen nog aan den Sjiwa-tjanAi gedeeltelijk bewaard gebleven is, hoewel zij ook daar grootendeels door de neerstortende steenblokken vernield

-ocr page 15-

of quot;van Jiaar plaats gerukt en onder \'t pnin bedolve]! werd.

Aan de quot;westzijde van de noordelijke beneden trap van den Sjhvatempel, en aan vele onder \'t puin gevonden en in de bezoekers loods verzamelde brokstukken, kan men de booge kunstwaarde eu de edele schooubeid dezer boog verbeven beeldwerken nog bewonderen.

Deze beeldenreeks werd gevormd door uitspringende nissen, waarin drie staande of dansende bemel nimfen (apsarasa\'s) elkander omstrengelen, en die door inspringende vakken, met dansende muzikanten bebouwen, gescbeiden waren. Vooral die nimfen nissen waren rijk en kunstvol bewerkt, door fraaie pilasters ingesloten en door praebtige kransbogen waaruit drie bidscbellen afhingen gekroond. De nimfengroepen zijn hoogverheven, soms bijna vrij gebouwen, en in bonding en lijnen telkens gewijzigd. Een weelde van gedachte eu van bewerking!

De binnenwand van den buitenmuur van \'t terras droeg een derde beeldenreeks, die aan den Sjhvatempel nog bijna geheel bewaard gebleven, van de beide andere op enkele steenen na verdwenen is. Aan de tjandi Sjiwa geeft zij een voorstelling van \'t eerste gedeelte van de Eama-legende, van den aanvang af tot op den overtocht van den vasten wal van Vóór-Indië naar Seilon. Waarschijnlijk gaven de overeenkomstige reeksen der beide andere tempels \'t vervolg van die geschiedenis, maar dit is, bij \'t weinige dat er van overgebleven is, moeilijk meer met eenige zekerheid uit te maken, hoewel enkele der onder \'t puin gevonden voorstellingen sterk voor die meening pleiten.

Ben zware, met kransbogen eu andere ornamenten versierde kroonlijst, die ook op den Sjiwatempel bijna geheel verloren is gegaan, dekte ook deze derde beeldenreeks. Van die kransbogen hingen weder bidscbellen af.

Een vierde beeldenreeks bekleede den eigenlijken tempelwand, eenige voeten boven \'t terras. Deze reeks is aan elk der drie hoofdtempels nog bijna geheel, hoewel niet onbeschadigd, op haar plaats aanwezig. Daar tronen Hindoegoden, aan de tjunamp;i ÏSjiwu tusschen tAvee zittende groepen

-ocr page 16-

— 10 —

van meestal drie, soms twee, meest maimelijke volgelingen; aau den TFïs/moe-tempel tusschen tAvee staande vrouwen. Aan den tempel zijn al die goden Goeroe \'s

{Sjiiva als leeraar), en worden zij door twee staande, even als zij gebaarde, monniken of goeroe\'s geflankeerd.

Boven deze godenbeelden vinden we geen doorloopende reeksen meer, maar wel nog enkele overgebleven nissen; de beelden, die daarin gestaan kunnen hebben zijn echter verloren gegaan. Misschien zijn ze door \'t rollende puin meegesleept en verbrijzeld, mogelijk ook door beeldenroo-vers weggevoerd, of schuilen zij nog onder de meer of min geschonden behouwen steenen, die onder \'t puin gevonden zijn.

Indien de bouwmeesters van Parainbanau aan elk der drie goden van den indischen Trimoerti een eigen tempel hadden willen wijden, om aan de aanbidders van elk hunner de gelegenheid tot vereering vau hun eigen godheid te geven, dan zouden zij, naar mijn meening, Sjiwa- en Kala- en Goeroebeelden, met uitsluiting van alle andere dan Sjiwaïtische goden, alleen aan den Sjiwatempel afgebeeld, maar niet ook dien van Brahma of quot;Wishnoe met Sjiwa- en Goeroe, en zoowel deze tempels als die van den grooten god met andere godenbeelden verrijkt hebben.

Sjiwa vindt men echter overal. Hij troont niet slechts alleen in de rijkversierde binnenkamer van den grootsten tempel en is zijn beeld daar grooter dan dat van eenige andere godheid, maar hij komt ook aan alle tempels onder de goden aan den buitenwand meer dan andere goden, en aan dien van Brahma, in Goeroe gestalte, met uitsluiting van alle anderen voor. In de drie zijkapellen vinden wij weder hem (als Goeroe) en zijn vrouw en zijn zoon. In de noordelijke IjanUi van de oostelijke rij wederom hem, en in den midden-tempel dezer rij zijn wamp;hana, den nandi.

Hij is dus ontegenzeggelijk de hoofdpersoon, de hoofdgedachte van den gauschen bouw, even als hij de hoofd-

-ocr page 17-

— 11 —

god is, die in noordelijk-boeddhistisclie tempels iu Indie, in Nipal en Tibet, en de eenige (op enkele uitzonderigen na), die ook in zuidelijk- boeddhistische pagoden (zooals in Kolombo en Kelani op Seilon) afgebeeld is. Maar, even als daar met Boeddha, is hij hier vereenzelvigd met andere goden, met Brahma, en met quot;VVishnoe, en met allen, die, in de houding van BodhisatwaV als Boeddha-zonen of voorloopers van den grooten leeraar, of als vroegere awatara\'s van denzelfden oer-Boeddha {Adiboeddha) door \'t volk vereerd werden, geheel in overeenstemming met de leer van \'t Mahajüna, zooals die door Tantoelar (zie boven) verkondigd werd.

Zoo alleen heeft de, m. i. anders onverklarbare, dooréén plaatsing en verbinding van die verschillende goden, in verband met bodhiboomen en bidschellen en andere boeddhistische symbolen, een aannemel ijken zin.

——

-ocr page 18-

— 12 —

DE SJIWA-TEMPEL.

We vangen ons bezoek met den hoofdtempel aan.

We klimmen de beide oostelijke trappen op en vinden in \'t portaal, vóór den ingang der binnenkamer, twee kleinere Sjhvabeelden, aan elke zijde één. \'t Eene stenut met de recbterliand op een knots en met de linker op de heup, doch heeft geen andere kenmerken. Maar de knots wijst op Kiïla, dat is Sjiwa als Doodo, als al vernietigende Tijd (4:). Maar dan een vreedzame Kala, zooals hij alleen door de Boeddhisten, die in den dood geen vijand meer zien, opgevat wordt. In de niet boeddhistische tempels van Indië wordt Kula als een schrikwekkend monster afgebeeld, met een dierlijk gelaat, een grooten met slagtanden gewapenden muil, een halsketting van doodshoofden en meer soortgelijke attributen. Op Ja^ a niets van dit alles, dan alleen \'t doodende wapen, de knots, en daarbij een geenszins schrikwekkend maar edel en vreedzaam aangezicht; en.in dezen veel meer mensche-lijken god hebben wij ook hier vermoedelijk een hoeddhis-tischen Kala te zien, die onze meening omtrent \'t raahaja-nistisch karakter van Parambanan schijnt te bevestigen.

\'t Andere beeld heeft geen andere attributen dan de tjamara of vliegenwaaier in de linkerhand en een trisjöela of drietand aan zijn rechter zijde, die alleen van Sjiwa, niet van Kala of Goeroe of een anderen bepaalden vorm van Sjiwa, spreekt.

Beide beelden staan op lotuskussens of padmasana\'s.

We treden den tempel binnen.

De wanden der kamer zijn met paneelen versierd, die met samenhangend lof- of bloemwerk of met lotusrozetten behouwen zijn. In \'t midden staat het eenige beeld, een bijna 3 meter hooge Sjiwa. \'t Werd in 1885 in stukken gebroken onder \'t puin gevonden, maar de stukken zijn sedert weder, door de goede hulp van ons bestuurslid Gessnee, tot een geheel vereenigd, en \'t goed gerestau-

(4) Ook in \'t javaanscli hooft kamp;Ui do botookenis van lijd.

-ocr page 19-

reerde en zeer fraaie beeld op zijn eigen voetstuk herplaatst.

\'t Beeld was niet zijn lotuskussen uit één stak van dezelfde steensoort (andesiet-lava) gehouwen, waaruit de gansche tempelgroep opgebouwd is.

Het altaarvormige voetstuk is erg beschadigd. Om don voet van \'t beeld herkent men nog de verdieping, waarin \'t offervvater, waarmede quot;t beeld besprenkeld werd, verzameld, en aan zijn linkerzijde den doorboorden gootsteen, waardoor dat water afgevoerd werd en waaronder \'t als wijwater opgevangen kon worden. Een fraai behouwen mya of slang draagt den daarom ver uitstekenden steen.

Ware deze gootsteen aan de voorzijde van \'t altaar geplaatst geweest, men zou daarin een symbool kunnen zien. Nu zeker niet. De zijdelingsche plaatsing, die wij trouwens bij alle dergelijke voetstukken aantreffen, bewijst dat die steen geen doel, maar eenvoudig een middel was, om \'t heilige water in daaronder gestelde vaten of vazen te kunnen opvangen. Men mag dus in die goot-steenen, of ook in die voetstukken, geen joni \'s zien (symbolen van de vrouwelijke vulva), zelfs niet wanneer zij, zooals in de tjanamp;i Icljo, in quot;t Zuidergebergte, onder lingya \'s (symbolen van \'t mannelijke geslachtsdeel) worden aangetroffen. Men vindt ze trouwens eveneens onder Brahma- en quot;VVishnoe- en andere godenbeelden, die niets met den lingga- of jonidienst gemeen kunnen hebben, en zooals wij die in de beide andere hoofdtempels zullen zien; en op quot;t residentie-erf te Jogjakarta staat zulk een voetstuk, welks gootsteen door een Garocda, de wahana van quot;VVishnoe, gedragen wordt. Op dat altaar moet een Wishnoe of een beeld van diens Sjakli, Lakshml of Sjn gestaan hebben, maar niet dat wat er later op geplaatst is geworden (5).

\'t Sjiwa beeld draagt een makoeta of kroon met een doodshoofd boven een maansikkel; \'t heeft een derde oog in quot;t voorhoofd en een brilslang met gekroonden kop als

(5) Zie over deze altaren mijn Parambanan-opstel in „de Indische G/dsquot; van 1887 en mijn beschrijving van TJan^Xi Idjo in \'t „Tijdschrift voor Indische L.-, T.\' en V.-Kundequot; van 1888.

-ocr page 20-

— 14 —

oepawita (\'t heilige kastenkoord, dat ook de Hindoegoden dragen) over den linkerschouder en om \'t bovenlijf, \'t Draagt onder den godentooi een panterhuid, waarvan de kop op de rechter dij afhangt, \'t Heeft vier armen en in de opgeheven linkerbovenhand een tjamara. in de overeenkomstige rechterhand een akscDiiulcc of bidsnoer, de rechter voorhand rust op de borst, en de linker houdt een afgerond kegelvormig voorwerp, dat misschien een ttwr/ta-vaasje voorstelt (1), of heilig water uit de Qanyya (Oanges) heette te bevatten.

Een groote lichtschijf (prubha,) dekt de achterzijde van \'t beeld, en daartegen staat of stond (want alleen de steel is nog overgebleven) de drietand of trisjoela.

Al deze attributen kenmerken den drager als den „Grooten godquot;, Mahadéwar

We klimmen de boventrap weder af en van \'t bordes langs \'t zuidelijke zijtrapje op \'t omloopende terras neder, dat we nu tweemalen, van quot;t Oosten uit zuidwaarts en door \'t Zuiden en Westen en Noorden naar \'t uitgangspunt in \'t Oosten terug, zullen omwandelen, eerst om de beeldwerken der derde reeks, aan den binnenwand van den buitenmuur, te beschouwen en ouder weg tevens de drie zijkapellen te bezoeken, en nog eens om de godenbeelden aan den eigenlijken tempelwand (de vierde reeks) te

bezichtingen. _

De derde reeks geld de iamp;hwa-legende, volgens \'t mdische epos Rdmajana. We zullen elk van de 24, door de 20 hoeken en de 4 trappen begrensde, muurvakken, voor zoover wij die beeldwerken hebben kunnen verklaren,

afzonderlijk toelichten.

lj a. Dasjaratha, koning van Ajodhju, verschijnt met zijn drie kinderlooze vrouwen voor Wishuoe, om van dezen god kinderzegen af te smeeken. De god rust als Ndrdjana op de zevenhoofdige zeeslang Sêsha of Anania (de eindeloozë), die op de door visschen en andere zeedieren geteekende wateren drijft.

1

Amnta is \'t onsterfelijk makende levenswater der goden.

-ocr page 21-

— 15 —

Wij herkennen liom aan de symbolen in zijn beide achterbanden, de tjakra of werpschijf, die de vlammende zonneschijf van den zonnegod voorstelt, en de gevleugelde zeehoren, sjankha. Do voorste rechterhand rust naast de oepawita op de borst, de linker op den om de knie gespannen lendengordel, \'t In deze hand liggende symbool is onkenbaar geworden.

Kroon en lichtschijf dekken den in godenornaat ge-kleeden god.

Eschts achter hem herkennen wij zij n ivdhmia, den zonne-arend GW\'oeda, hier voorgesteld als een man met een vogelsnavel, vleugels en klauwen.

Dasjaratha en zijn drie vrouwen (de vierde zou een volgeling of dienares kunnen zijn, als zij geen kroon droeg) naderen den god met een bloemenoffer, zooals de Javanen ook nu nog doen, als zij hun oude goden om een gunst komen vragen. De onontwikkelde borsten getuigen van de onvruchtbaarheid der vrouwen.

De Ramajana verhaalt dat quot;Wishnoe aan Dasjaratha een drank gaf, dien deze onder zijn drie vrouwen verdeelde. Kaoesaljd, de eerste, kreeg de helft, de beide andoren ieder een vierde er van. Kaoesalja baarde haar man daarna Rdma, Kaikéji, de tweede, Bharata, en de derde vrouw de tweelingen Lakshmana en Sjatroeghna.

h. De volgende groep van dit muurvak voert ons ettelijke jaren verder. Dasjaratha is in gesprek met een zijner vrouwen, waarschijnlijk met Kaoesalja. Haar volle boezem teekent haar nu als moeder.quot; Wisjwdmitra, een askeet van vorstelijken rang, komt tot hen, om den bij-staiid van hun zoon Hdma te vragen ter bestrijding van de reuzen of demonen (rdkshasa \'amp;•). die de wildernis, waarin hij zijn kluisenaarsleven doorbrengt, onveilig maken, \'t Paard duidt op de afgelegde reis.

quot;Welk beeld Wisjwamitra voorstelt, is niet duidelijk, daar \'t aangezicht van den hoofdpersoon op den voorgrond verloren is gegaan, en zijn haartooi aan een vrouw doet deuken. De borst daarentegen niet.

2. Wisjamitra, mi als vorstelijk askeet op een hoogeron

-ocr page 22-

— 16 —

zetel geplaatst en mot kroon en lichtscliijf getooid, wordt door Dasjaratlia en zijn drie vrouwen (die nu alle met volle moederborsten gezegend zijn) als gast van lioogen rang gehuldigd. Eama neemt afscheid van zijn ouders om fmet zijn halfbroeder Lakshmana) Wisjwamitra to volgen. De beide paarden wijzen Aveder op de aanstaande reis.

3. Kama met zijn broeder in do wildernis, nabij \'t door tamme herten en andere dieren aangeduide kluizenaarsverblijf. Karna doodt de vrouwelijke démone (rdkshnsi) Tdralcd, die door een dierlijk gelaat en een verwelkten boezem als zoodanig gekenmerkt is en stervend haar overwinnaar met den uitgestrekten wijsvinger, als met haar vloek, bedreigt. Een andere rakshasi wurdt door een met gezel van Kama (Lakshmana?) neergeschoten.

4. quot;Wisjwamitra houdt zich in zijn kluis met de voeding zijner tamme vogels bezig, terwijl Eama en Lakshmana daar buiten hun strijd tegen de reuzen voortzotten en voleindigen.

5. Wisjwamitra brengt zijn bevrijders aan \'t hof van Djanaka, den koning van AVidéha, wiens dochter Si/t), de edele heldin van \'t Ramajana-epos, toegezegd wordt aan hem, die den van den god Sjiwa afkomstigen boog Dhanoesha zal kunnen spannen. KA ma alleen volbrengt dit feit en wint daardoor Sita tot vrouw, terwijl haar zuster aan Lakshmana gegeven wordt. Beide vrouwen zijn buiten de ontvangzaal getuigen van Kama\'s zege. Hun vader is met quot;Wisjwamitra en Lakshmana daar bi r-nen gezeten.

G, a. Kama cn Lakshmana met hun jonge vrouwen, althans met Sita, op hun terugtocht naar do vaderlijke hofstad, waar Kama tot troonopvolger verheven zal worden. Afgezanten van Dasjaratlia komen hen te gemoet, zij dragen, even als de volgelingen van de tegenwoordige javaanscho vorsten, vorstelijke waardigheidsteekenen, waaronder een trisjoela, en balen de komenden feestelijk in, waarbij een man van quot;t volk onder den voet geraakt.

h, Kama en Lakshmana nemen deel aan de ter cere van de aanstaande gebeurtenis gehouden wapenspelen of

-ocr page 23-

— 17 —

avgI aan een feestelijke jacht in een door apen, een slang en een opgerold schubdier geteekende wildernis-Riinui \'s pijlschot trekt daarbij de aandacht.

c. Ten slotte zien avij Rama en Situ in hun woning, misschien een lusthof, waar hun dienaren hen manden mot vruchten aanbieden.

We zijn \'t bordes genaderd, waarvan dc boventrap naar de zuiderkapel opklimt, en bemerken dat in den hoek die de zijwand van \'t bordes met het boven beschreven behouwen muurvak vormt, dus tussohen de Enraajana, voorstelling en \'t kleine zijtrapje, evenals overal elders op dezen omgang, een afzonderlijk beeldwerk uitgehouwen is; een man en een vrouw tegen elkander geleund, die waarschijnlijk Kama en Sita, de hoofdpersonen van \'topos, voorstellen.

In de kapel vinden we quot;t beeld van ojiwu als Goeroe of leeraar; een gebaarden god, dio \'t bidsnoer in zijn op de borst, naast de oepawita, liggende rechterhand, de waterkruik of Koen Ai in zijn linker en do tjamara over den linker schouder draagt. De trisjoela staat naast hem aan zijn rechter zijde.

We dalen weder op \'t terras af en vervolgen onzen weg westwaarts.

7 a. Koning Dasjaratha m gesprek met zijn tweede vrouw, Kaikéjt. Zij herinnert hem aan een vroegere gelofte, die hem verplicht tot de vervulling van oen later door haar uit te spreken wensch, en nu eischt zij van hem de verbanning van Karna en de verheffing van haar zoon, BlKirdta, in diens plaats, tot troonopvolger. Dashaiatha acht zich door z:jn vorstelijk woord gebonden, maar de vervulling van Kaikéji\'s wenschon zal hem van verdriet doen sterven.

I). Buiten quot;t paleis duiden dans en spel nog op de feestelijke voorbereiding tot Kama\'s kroning, die nu echter door diens verbanning vervangen moet worden.

c, Kama en Sft.i, nog onbekend met \'t lot dat hen treffen zal, brcne;en den laatsten nacht te huis in een kalraen slaap door.

-ocr page 24-

— 18 —

(1. \'t Banvonnis is uitgesproken cn Eama op reis naar zijn ballingsoord. Zijn trouwe gade cn zijn niet minder trouwe broeder Latsharaa vergezellen hen. Zij worden door \'t bedroef de volk uitgeleid.

8. Koning Dasjaratha is gestorven en zijn lijk ter verbranding op den brandstapel gelegd,

9, a. Karna in de wildernis. Zijn halfbroeder, Bliarata, is hem nagereisd om hem, den reclitmatigen erfgenaam van den troon, de kroon aan te bieden. Maar RA ma wil \'t door zijn vader eenmaal uitgesproken woord niet schenden cn weigert de kroon en de regeering te aanvaarden voor dat de vastgestelde 14 verbanning,sjaren vcrloopen zullen zijn.

h. Bharata onderwerpt zich aan Hama\'s wil, maar alleen om in diens naam den vaderlijken troon te beklec-den, en hij neemt de sandalen van zijn broeder mede,om die als de vertegemvoordigers van den werkelijkcn vorst naast zich op den troon te plaatsen.

10. Kama met Sita en Lakshmana in \'t Punijatvaii-Avoud.

n. Een gids, hun door den kluizenaar A\'jaslja medegegeven, geleidt hen daarheen.

b. Zij ontmoeten cn verslaan dc eerste reuzen dezer wildernis, Khara en Doeshana, twee broeders van Rdwana, den demonenvorst van Lanka (Seüon). Duivelsche aangezichten cn diademen, hals- en armsnoeren van doodshoofden teekenen hun boozen aard.

In dc Kamajana-vertalingen, die in mijn bezit zijn, heeft deze strijd eerst plaats na do ontmoeting met hun hoozc zuster Sj oer pan al-ha, doch zulke anachronismen komen meer in deze beeldwerken voor. Zoo gaat ook dc eerste verschijning van den vogel Djatajoe in \'t indische epos aan dien strijd met de rakshasa\'s vooraf, terwijl zij hier daarop volgt.

11, rt, Kama en Lakshmana in hun hut in \'t Diitidakn-woud. Ware één van beide beelden als vrouw herkenbaar, dan zou ik in hen Sitè en Lakshamana meenen te zien, hoewel hun houding daartoe tc vertrouwelijk schijnt. Maar

-ocr page 25-

- 19 -

daarbuiten,

b. zien Ave Karna op jacht, in gesprek met den vogelkoning Ujatdjoe, den ouden vriend van zijn vader en zoon van Wishuoe\'s wahana, Garoeda. Djatajoe waarscliinvt Rama vcor de vele rakshasa\'s, die quot;t Dandaka-woud doorkruisen, en belooft hem over Sitft te waken, wanneer hij zich met zijn broeder ter jacht of ten strijde van de hut verwijdert.

12, a. Terwijl Eama in de hut door Sita bediend wordt, nadert hem Sjöerpanakha, de rakshasï of vrouwelijke dcaione, Rawana\'s kwaadaardige zuster, kenbaar aan haar walgelijk uiterlijk.

h. Dm Kama te verleiden, neemt zij de gedaante van een hemelsche schoonheid aan, en nu verlangt zij van hem dat hij SitA aan haar uitlevert en haar in Sita\'s plaats tot vrouw neemt. Zij zal de trouwe vrouw uit den weg ruimen door haar te verslinden

c. üe beeldhouwer heeft ons niet doen zien hoe Sjöerpanakha door Lakshmana gestraft wordt, door haar neus en ooren af te snyden, tenzij de volgende groep daarmede in verband mocht staan. Maar ik kan in

h niets anders zien dan twee mcnschen, misschien vrouwen, zonder eenig kenmerk van rang of karakter, in vertrouwelijke omarming.

d. Daarop zien we echter Sjöerpanakha voor den troon van haar broeder Rnwana, hem sraeeken om haar op Eama en Lakshmana te wreken, door hen te dooden en Sita als buit voor zich zelf te ontvoeren.

De rakshasi wordt als zoodanig door haar volgeling, een dienares, gekenmerkt.

e. Eawana heeft één van zijn reuzen. Maritja, gelast in de gestalte van een gouden gazel de beide broeders uit hun hut en van Sita weg te lokken Eerst blijft Lakshmana op Eama \'s last ter bewaking van Sita achter, terwijl deze de gazel vervolgt en neerschiet. Maar de doodelijk getroffen raksbasa roept, zijn eigen gedaante weder aannemend, met het stemgeluid van Eama Lakshmana te hulp, die dan door de beangstigde Sita gedwongen

-ocr page 26-

— 20 —

wordt aan die roepstem te gelioorzamen.

Weder zijn wij eeu trap genaderd die ons naar de westelijke kapel opvoert. Daar zien wij Gancsja, SjiAva\'s zoon, tronen op zijn lotuskussen, met het doodshoofd en de maansikkel vau zijn goddclijken vader aan de kroon, diens derde oog ia \'t voorhoofd en diens slang als oepa-Avita over der linker schouder en om de borst. Als altijd is deze god der wijsheid in de gedaante van een olifant afgebeeld, die één van zijn slagtanden in den strijd met Parashoe-Rdma verloren heeft. De linker achterhand voert den bijl of parashoe van zijn vader, de rechter een bidsnoer; de voorste rechterhand ligt half geopend op de knie en kan een lotusroset bevat hebben; de voorste linkerhand houdt een vaasje, waaruit do smuit een versnapering neemt. Een zware dubbele lichtschijf dekt den rug.

We dalen weder naar \'t terras af om onze wandeling noordwaarts voort te zetten.

13, a. Sita, alleen in de hut achtergebleven, wordt opgeschrikt door Eawana, die in de gedaante van een bedelmonnik haar nadert.

b. Daarop grijpt hij haar aau en sleept hij haar

mede en

6-. na zijn ware gedaante te hebben aangenomen, ontvoert hij haar door \'t luchtruim naar zijn hoifdstad Lanka op Seilon. Hij heeft nu 10 hoofden en 20 gewapende handen en wordt door een gevleugehlen reus gedragen. In t indische epos vaart hij \'op een gouden wagen door de lucht. Wel komt Djatajoe Situ te hulp en valt een deel van Kawana\'s uitrusting, met zijn schild (of zonnescherm?) verbroken naar beneden; maar ook de oude vogel bezwijkt in den ongelijken strijd.

d. Stervend verhaalt hij t gebeurde aan Karna en Lakshmana, die de hut verlaten vonden en SitA zoeken, en overreikt hij hun den aan Sita ontvallen ring.

e. De broeders vervolgen hun tocht ter opsporing der ontvoerde vrouw, en ontuiocten Kahandha, den door Indra s bliksem in een monster omgeschapen zoon van Lakshmi

-ocr page 27-

(de vrouw van deu god AVishnoe) Danoe. De godspraak, heeft echter bepaald dat Kabaudha ziju ware gedaante zal terug erlangen, wanneer Eama hem de armen afhouwt. Als Kabandha (d. i. romp) is \'t hoofd hem in den romp gedrongen, en de mond, de neus en de oogen zijn in zijn buik geplaatst, maar de beeldhuuwer heeft hem genadiglijk een ander hoofd boven op den romp gezet.

Eama schiet hem de beide armen af, en de herboren god Danoe, op wolken ten hemel varend, raadt zijn bevrijder aan naar Kïshkindhjd te trekken en den door diens tweelingbroeder Wütl van kroon en vrouw beroofden koning Soegnwa tegen zijn vijandelijken broeder bij te staan, Soegriwa zal dan, na kroon en vrouw heroverd te hebben, Eama te hulp komen en hem zijn apenleger afstaan ter verovering van Lanka en ter bevrijding van Sitó. (1)

1-i. Op weg naar Kishkindhja ontmoeten Eama en Lakshmana Sjaban (2), een vrome vrouw van lage kaste, die oud geworden was in de hoop dat zij den goddelijken Eama eenmaal zien zou, waarna zij zich op den brandstapel doodt en als een in hoogere kaste herborene naar AVishnoe\'s hemel opstijgt.

In de javaansche *Ramaquot;is deze vrouw, Soewari Brongti, een vogel geworden, en de beeldhouwer, die haar als vrouw afbeeldde, moet dus deu indischen tekst gevolgd hebben,

\'t Watermonster, dat door Kama\'s pijl getroffen wordt, na mogelrk wel Sjabarl\'s leven bedreigd te hebben, kan aan een anderen tekst, dan die ik bezit, ontleend, of een fantazie van den beeldbouwer zijn.

15. a. De broeders ontmoeten Hanovmdn, den veldheer van Soegriwa\'s apenleger, hum door zijn koning te ge-moet gezonden, \'t Vruchtenoffer wijst op een verzoek, het verzoek om hulp tegen Wali.

Igt;. Door Hanoemau en een van zijn mede-apen geleid trekken de broeders op weg naar Kishkindhja.

16. Eerste ontmoeting met Soegriwa, maar de bizonder-

1

Dowson in zijn „Classical Dictionaryquot; schrijft Ba Li in plaats van Wali» Fanche evenzoo,

2

Volgens Dowson S/arwarC,

-ocr page 28-

lieden er van zijn mij niet duidelijk. Soegriwa is kenbaar aan zijn aapachtig, maar geenszins demonisch gelaat, en in de tweede der drie groepen aan zijn zitplaats in een boom.

17. Eama schiet zijn pijl door zeven /tr/«pa-stammen heen, om aan Soegriwa en Hanoeman zijn meerderheid te bewijzen boven Walt, die zijn pijl slechts door drie stammen heendrijven kon.

Onder de boomen liggen afgevallen en door eekhorens opengeknaagde noten, juist zoo als men dat ook nu nog in menige dcsu zien kan. De eekhorens zijn door den beeldbouwer trouwens niet vergeten.

18. u. Kama en zijn bioeder zijn met hun geleiders getuigen van den vernieuwden strijd tusschen Soegriwa en Wali. De tweeling-broeders gelijken echter zoo sterk op elkander, dat Kama hen onder de worsteling niet onderkennen kan, en dus, uit vrees van den verkeerde te treffen, geen schot durft wagen.

b. Soegriwa omgordt daarom zijn lendenen met een bladerenschort, en nu schiet Kama Wali neder, die stervend zijn ongelijk erkent.

c. Soegriwa is met zijn herwonnen vrouw op den troon van Kishkindhja hersteld en wordt door zijn onderdanen gehuldigd.

Men heeft gemeend in \'t apenvolk van WCdmiki s epos een voorstelling te moeten zien van een Zuid-Indisch oervolk, dat nog in de bergen van Seilon in oorspronke-1 ij ken beschavingstoestand leeft en weinig aanraking met meer beschaafde Singhaleezen heeft.

Deze Veddah \'s droegen en dragen meerendeels nog geen andere kleeding dan een bladerenschoti, dat aan den lendengordel (een huwelijksgift, die nooit wordt afgelegd) bevestigd wordt. Dat schort bestaat uit een enkel breed blad of uit een groep aromatische bladeren of takken van twee, tot de plantengeslachten Atulanlu en GUjaosmis behoorende struiken, of ook wel uit den bast van den n/z-boom, een Urtum. Dit bladerenschort wordt tegenwoordig meer en meer door een lap katoen vervangen, door ruilhandel verkregen. Soegnwa\'s bladerenschort pleit dus voor de

-ocr page 29-

— 23 —

bovengeuoemde meening, en dan getuigt de voorstelling dezer Veddah\'s, als mensclielijke apen van den lagen ont-wikkelingstrap, waarop zij ten tijde van \'t ontstaan van ile Eamajana in de oogen der Indiërs stonden.

Wij staan voor de noordelijke boventrap en klinimen naar de 7)oer^tt-kapel op. Daar staat Sjiwa\'s vrouw, zegevierend, op den door haar gedooden stiet-, in wiens gestalte do démon Malushusueru den hemel van ludra bestormd had.

Doerga werd, op Indra \'s hode om hulp, uit de vlammen geschapen, die van de goden uitgingen, en door hen gewapend. Daarom voert zij in tal van handen (meestal 10 of, zooals hier, 8) de godenwapens, waaronder den tjakra en den sjankha van Wishnoe en \'t zwaard, den pijl en den boog en \'t schild van anderen. Soms ook den tri-sjöela van haar goddelijken meester. Haar onderste rechterhand houdt den staart van den gedooden stier, terwijl de linker de haren van den in zijn ware gedaante ontwijkenden asocm grijpt.

\'t Javaansche volk, dat Doerga niet of nauwlijks meer kent, zag in dit beeld een voorstelling van lam Djonygruny de dochter van hun legendiairen koning Rlikfi, wiens kraton zij meenen terug te vinden in de naar hem genoemde bouwvallen in \'t zuidergebergte, niet ver van Parambanan. En daar deze Djongtjrang (ISrë, of ivlil betee-kent een meisje van aanzienlijke geboorte, een freule), vóór haar huwelijk met den voor haar bestemden echtgenoot, met een anderen man gemeenschap moet hebben gehad, volgen de bewoners dezer buurt nog veelal den adat, die wil dat ook hun dochters niet ongerept ten huwelijk worden gegeven.

Van heinde en ver komen Javanen en Chineezen aan de vermeende Lamp;rS, Djonggrang wierook en bloemen offeren, om gunsten te vragen of een gelofte (knoei) te vervullen, in ziekte of tegenspoed afgelegd. Zelfs hadji \'s (Mekkapelgrims) volgen dat „heidenschequot; gebruik. Wat sterker is, er zijn Europeanen, die zich tot het beeld wenden om bescherming, om voorspoed, om een hoogeu

-ocr page 30-

— 24: —

prijs uit oen loterij, eu do lieuioi weet wat meer. In quot;t laatst van \'t vorige jaar bad eeu Jogja\'sche jonge dame Lira Djouggrang om een man ! Jammer, dat zij haar naam niet in quot;t bezoekorsboek heeft willen schrijven; nu weten wij niet of \'t geholpen heeft. (1)

19. a. Soegriwa en Hanoeman geleiden Earn a en Lakshmana naar de zeekust, van waar Soegriwa zijn legerhoofden op verkenning uitzendt.

li. Hanoeman, die als zoon van den wind door quot;t luchtruim vliegt, is naar Lanka overgewaaid en in Eüwana\'s lusthof nedergedaald, waar Situ gevangen gehouden en door rakshast\'s bewaakt wordt. Een van deze, een oude démone, schrikt bij Hanoeman \'s verschijning. Achter Sita staat een andere rakshasT, maar ditmaal een jongere, van edel karakter, Tridjnta, de dochter van Eawana\'s edelen broeder, Wibïshana. Zij isSita\'s troosteres en vriendin geworden.

20. a. Rama en Lakshmana aan de kust met Soegriwa.

b. Hanoeman bespiedt de vrouwen in Eawana\'s hof van achter een boom.

c. Sita is met Tridjata alleen gebleven, en nu nadert Hanoeman haar om haar door de lucht te ontvoeren. Maar de kuische vrouw weigert door vrijwillige aanraking van een anderen man dan haar echtgenoot haar vrijheid terug te winnen en dus kan Hanoeman niets anders doen dan haar op Eama\'s komst voorbereiden.

21. a. Hanoeman wordt door rakshasa\'s ontdekt en gegrepen. Zij binden hem en omwinden zijn staart met stroo en drenken dat met olie om hem levend te verbranden.

h. Maar nu rukt Hanoeman zich los en ontwijkt door de lucht, na eerst de daken van \'t paleis in brand gestoken te hebben.

22. Hij is bij Eama en diens gezellen teruggekeerd en geeft hun verslag van zijn tocht.

1

Daar nu \'t beeld geen andere persoon dan Doergd voorstelt, is \'t verkeerd, deze tjandi\'s, in navolging van onkundige Javanen, naar lard Djonggrang te noemen.

-ocr page 31-

23. Zij besluitea do zeeëngte tusschen \'t vaste land en \'t eiland over te steken, en Earna heeft beproefd de wateren met zijn vlainmenpijlen uit te drogen, maar S:\'lgara, de zeegodheid, duikt met haar onderdanen uit de diepte op, om voor dezen ontferming te vragen en Eama te raden de engte door de hulp van Hanoeman \'s apen en haar visschen met rotsblokken te overbruggen.

24. a. Hanoeman, en zijn apen dragen rotsblokken aan en werpen die in de zee, waar ze door de visschen opgevangen en opgestapeld worden, en zoo wordt de klippenweg gebouwd, welks overblijfsels nu nog bij do kustbewoners onder den naam van Rcbna\'s hrug bekend zijn.

b. Aankomst op \'t eiland en opmarsch naar Lanka.

Verder reikt de voorstelling aan dezen tempel niet, on we kunnen haar ook op de andere tjaiu/i\'s niet meer volgen, omdat daar van deze derde beeldenreeks te weinig overgebleven is.

We klimmen nu nog eenmaal over\'t oostelijke bordes, om onzen tweeden omgang te volbrengen, ten einde de godenbeelden, die ik als Bodlmahm\'s meen te mogen beschouwen, aan don eigenlijken tempelwand te bezichtigen.

Bodhimtwa\'s worden staande op zittende afgebeeld, en in dit geval met één been of met beide boenen ondci \'t lichaam geslagen. Orofneveldt zegt van hen; {ro) „Zij dragen gewoonlijk godenornaat en houden moestal in de linkerhand, soms ook in beide een bloemenstengel, die langs don arm loopt, en waar bij de bloem zich bij den schouder bevindt; in de bloemen en in do houding der handen komen verschillen voor, waarin ik geen regel hel) kunnen ontdekken.quot;

Verder dragende Bodhisatwa\'s der vijf Dhjani:-Boeddha\'s op de lotusbloemen een voor ieder van hen kenmerkend symbool, maar geen dezer symbolen, een enkel uitgezonderd, dat cchter tevens oen attribuut van den hemelgod

(10) Catalogus der archaeoloyische verzameling van \'t Bataviasche Genootschap, 1887, bladz. 79.

-ocr page 32-

— 26 —

Indra is, komt op dc bloemen dor Parambanan-beelden voor. Overigens komen dezen gclieol met de bovengenoemde voorstelling overeen. De svmbolen op bun bloemen be-booren, voorzoover die niet onherkenbaar zijn geworden, aan bepaalde Hindoegoden, ea gaven mij aanleiding tot de meening dat die goden daar als Bodhisatrva\'s afgebeeld waren.

Zij dragen quot;t gewone godenornaat; zitten met de beide beenen onder \'t lichaam geslagen op bekleede tronen. echter zonder lotuskussens, en hebben in de linkerhand, soms aan hun linkerzijde, den langs den arm oploopenden lotusstengel, met de bloem bij den schouder. Enkele malen is de bloem met stengel en al door een symbool, dat den god kenmerkt, vervangen. Van de rugleuningen der troonzetels hangen bidschellen af, die \'t boeddhistisch karakter schijnen te bevestigen.

Aan iedere zijde van eiken god zijn, in een afzonderlijk omlijsten, een weinig achteruitwijken den rechthoek, drie, soms ook slechts twee volgelingen afgebeeld, even rijk gekleed maar meestal zonder lichtschijf of oepawita, enkele malen ook zonder kroon. Waar de god een Goeroe voorstelt, zijn ook die volgelingen als goeroe\'s gebaard. Enkelen van hen zijn of schijnen vrouwen.

1. ;t Eerste godenbeeld draagt op de bloem de wadjra, Indra s\' bliksem, en kan dus dezen god voorstellen.

2. Een Goeroe, gebaard en met de waterkruik (koemli) op de bloem. De bidkrans in de rechterhand, do tii-sjöela met een tweede kruik en een tjamara aan zijn rechterzijde. Zijn gebaarde volgelingen voeren dezelfde svmbolen.

8. Geen duidelijke kenmerken meer, alleen doen de offerlepels in de handen der volgelingen aan Brahma denken. Op \'t voorhoofd een knobbeltje als de oer na van de Boeddhabeelden.

4. Op den lotus misschien een zwaard en in de recb-hand een bidsnoer. Twee der vogelingen hebben een offerlepel in de hand.

ö Een zwaard op de bloem. Tn de plaats van een

-ocr page 33-

der volgelingen aan de rechterzijde van don god oen hodhiboom, en in de plaats van den derde, links, een aap. \'t Zwaard is geen kenmerkend symbool van slechts een enkelen Lrod. Behalve Brahma voeren ook anderen wel

O

zulk een wapen.

6. Erg geschonden. Op den lotus een lang rechtlijnig voorwerp,

7. Een skepter of een knots (V) op de bloem. De laatste der drie volgelingen, rechts van den god, draagt een zwaard, naar \'t schijnt in de scheede, op do wijze zooals de koiitfö nqampil van de javaansche vorsten zulke waar-digheidsteekens van hun meester dragen. (quot;)

De eerste der beide volgelingen, links, heeft een lotusbloem in de rechterhand, met een zwaard daarop als symbool.

8. Op de bloem misschien een vlam, die op Aijni, den god van \'t vuur, zou kunnen wijzen. Maar de volgelingen zijn als goeroe\'s gebaarden één van hen draagt een offerlepel, een tweede misschien ook en en derde een voorwerp dat op een grieksch-romeinschen ///yrmsstaf gelijkt, met een pijnappel op den top.

9. Geen bloem, maar een gesloten bloemknop op den lotusstengel, zonder meer.

10. \'t Best bewaarde en zorgvuldigst bewerkte van al deze godenbeelden, \'t Symbool op de bloem is echter niet meer herkenbaar, maar doet aan een klok of een darjnh denken.

11. Een dergelijk en even onduidelijk symbool als bij \'t vorige beeld.

12 In de plaats van den lotus een brilslang, wier gekroonde kop de plaats van de bloem inneemt. De god heeft de houding van den derden Dhjani-Boeddha, met dit onderscheid, dat de linker hand niet open in den schoot ligt, maar den staart van de slang omvat: De

(11) Zie mijn plaatwerken: Jn den Kêdatonte JogjfikartS, en

..De GarPbPg\'s te JogjSkartRquot; Uitgaven van E. J. Bun.i, te

Leiden en van \'t Koninldijk Instituut voor de T.-, L.- en V. kunde ran A. Indic.

-ocr page 34-

— 28 —

slang wijst natuurlijk op Sjiwa.

De Dhjani-houding is een kleinigheid, maar die toch opmerking verdient, omdat zij met andere hizonderheden, zooals de hodhiboom van de vijfde groep, en misschien de dagoh \'s op 10 en 11 en elders, op Boeddhisme wijst.

13. De god gelijkt op den vorige, met dit verschil, dat de rechterhand niet open op de knie, maar op de horst rust. Nog eens dus Sjiwa, wat ons trouwens niet bevreemden kan, daar ook andere goden meer dan eenmaal voorkomen.

14. Do linkerhand van den god is bij uitzondering ledig, maar een trisjöela aan zijn rechterzijde spreekt weder van Sjiwa. Een der volgelingen draagt een lotus, met een klok of dagobvormig symbool er op.

15. De vlam op de bloem duidt op Agni. Vier van de zes volgelingen voeren een lotus, en drie A\'an die bloemen dragen koepelvormige symbolen, die wederom aan dagob\'s of bidschellen kunnen doen denken.

16. Op de bloem een bol, waaruit drie vlammen oprijzen, als de tanden van een slangvormig gepunten trisjöela. De vlammen zouden op Agni, maar de drietand op Sjiwa kunnen wijzen.

17. Geen lotus, maar in de plaats daarvan een boog met een pijl. Misschien Barna\'? Maar ook Brahma en andere goden worden, althans in Indië, wel eens mot pijl en boog afgebeeld. De volgelingen hebben jonkvrouwelijke borsten en dragen, wat Groemvelclt te recht het vrouwesnoer noemt. De aangezichten zijn echter mannelijker dan de boezems zouden doen verwachten.

18. Koewéra, de onderwereldsche god van den rijkdom, al mist hij de gevulde zakken of vazen waarmede hij gewoonlijk wordt afgebeeld, en al draagt hij hier Wisbnoe s gevteugelden zeehoren. Zijn zwaaarlijvigheid en zijn vier onderwereldsche volgelingen kenmerken hem duidelijk genoeg.

19. ;t Beeld is onkenbaar geworden. Maar op de bloem staat weder en koepelvormig symbool, met een kleinere verhevenheid op den top, als een dagob met de basis van

-ocr page 35-

— 29 —

den kegel, die de meeste dagob\'s kroont. Vier demons als volgelingen, de twee aan de linkerzijde van den god zijn vrouwelijke demonen.

20. De bloem is nagenoeg geheel, \'t sjmbrol geheel verloren gegaan, \'t zeer schoone beeld heeft een merk, als de oerna van Boeddha, op \'t voorhoofd. Een der zes volgelingen heeft een démonisch aangezicht, dat aan luda of Jama kan doen denken.

21. Kala, dat is Sjkva als god van den dood, ais al vernietigende Tijd. quot;Wij hebben boven reeds gezegd hoe Kala op Java, onder boeddhistischen invloed, zijn schrikwekkende attributen verloren heeft. Zoo ook hier, en dat pleit weder, in verband met al \'t andere dat ik daarvoor aangevoerd heb, voor den boeddhistischen oorsprong van deze tempels. De drietand naast dezen god en \'t doodshoofd op de bloem wijzen op Kala, even als de trisjóela\'s van twee der zes volgelingen.

22. Gelijk aan \'t vorige beeld, dus weder Kala.

23. \'t Symbool op de bloem stelt de Wéda voor, geschreven op tot een bundel samengebonden /onto-palm-bladeren, en dat heilige boek is één der attributen van Brahma■ quot;Wat de schijf aan de rechterzijde, achter don god voorstelt, weet ik niet. Aan een door de horizont omgeven hemelglobe durf ik niet denken. De offerlepels van twee der zes volgelingen bevestigen de duiding van den gcd als Brahma,

24. Ook dit beeld is onkenbaar geworden door beschadiging. De vlam op de bloem van één der volgelingen wijst misschien op Ayni.

DE WISHNOETEMPEL.

De tjanr/i Wishnoe ligt noordwaarts van den Sjiwa-tempel. De dubbele trap brengt ons over \'t terras naaiden ingang van de binnenkamer, die kleiner en eenvoudiger bewerkt is dan die van den Sjiwatempel. De muren zijn zonder versiering, maar aan iederen wand zijn twee uitstekende steenen, die misschien gediend hebben om lampen of offer bloemen er op te plaatsen. Voorbeelden zijn ze te klein.

-ocr page 36-

— 30 —

:t Grootc Wishnoebeeld (2,27 M.) is, even als dat van Mahadewa in den hoofdtempel, weder uit zijn brokstrukken opgebouwd en op zijn voetstuk gezet, dat in vorm overeenkomt met dat van den grooten god, maar minder rijk bewerkt is.

\'t Beeld heeft kroon en liclitschijf en vier armen; in de bovenhand, rechts, een vlammende tjakra, \'t symbool van de stralende zon, en links den gevleugelden zeehoren sjrmkha. De voorste rechterhand steunt op een knots, en do linker draagt een met de basis naar bovengekeerden driehoek, misschien de omgekeerde pyramide, \'t symbool van \'t water.

In dezelfde kamer vonden we nog 3 kleine beelden, als :

1. Wishnoe met zijn vrouw of sjakti, Lalshrnt of S/n, in dwerggestalte op zijn linker arm, zooals de indische goden .meermalen met hun vrouwen voorgesteld worden.

2. Wishnoe in zijn vierde awatara, als Narasinha of kcmvmensch, in welke gestalte hij den godloochenenden demon Ih\'ranja Kasipoe, die, beschermd door Brahma \'s gunst, door god noch mensch nog dier gedeerd kon worden, den buik openscheurt. Tegen den god, die de menschel ijke en dierlijke natuur in zich vereenigde, was de demon niet bestand.

3. AVishnoe\'s vijfde awatara, Wdmana. Als dwerg kwam hij tot den vromen Ztó/a-koning Bali, die door strenge boeteoeleningen de macht over de drie werelden verkregen en de goden onttroond had. De dwerg vroeg en verkreeg zooveel als hij met drie schreden bereiken kon. en herwon toen, als reus, met één stap de aarde, met een tweeden den hemel en met een derden de onderwereld, Patciln, die hij genadiglijk den overwonnene liet behouden. Daarom wordt Wam ana, zoo als hier, afgebeeld, staande op één been en met het andere hemelwaarts gestrekt, of 0\')k wel, zooals op een onder \'t puin gevonden en nabij de bezoekers loods bewaard beeldwerk, met nos: een derde been naar de onderwereld gericht.

C1 O

Onze omwandeling op \'t terras kan kort zijn, daar van de drrde beeldenreeks slechts weinig steenen op hun

-ocr page 37-

— 31 —

plaats gebleven zijn, wier voorstellingen geen duidelijk verband meer bonden.

De vierde reeks is weinig beschadigd. Daar alleen de oostzijde van den tempel door een trap in tweeën gndeeld is, beeft de bovenbouw slecbts 21 muurvakken, en daarop 27 beeldengroepen, die weder telkens gewijzigde ber-halingen zijn van één motief. Een god als Bodhisatwa, op een hoogen troon, zonder lotuskussen, gezeten tusscben twee naast en achter bem staande vrouwen. De goden hebben een lotusstengel, soms ork een wapen in één dei-handen, een enkele maal ook niets. Een trisjoela of een brilslang, een tjakra of een sjanka, een zw aard of knots, oen offerlepel of pijl en boog, een vlam of een ander symbool op de bloem, kenmerken de dragers als Sjiwa, quot;Wisbnoe, Kala, Brahma, Kama fVj, Agni of oen anderen god. Een enkele, zonder lotus maar gebaard, doet weder aan Goeroe denken.

De vrouwen bonden in één der banden den stengel van oen uit den bodem opschietende lotusplant, wier bloem tot boven den schouder reikt. Zij gelijken op do vrouwen, die aan den buitenwand van den BSrKbopdoer aan weerszijden van do op Bodhisatwa\'s gelijkende mannen staan. Als volgelingen van de vóór haar gezeten goden doen zij aan dienende nimfen denken, maar de oepawita, de kronen en de lichtscbijven, die zelden ontbreken, teekenen haar als hoogere wezens of, in verband met de lotusstengels, misschien als vrouwelijke Bodhisatwa\'s.

Enkele van deze vrouwebeelden zijn slechts half afgewerkt of alleen in omtrekken geschetst; andere steenen, ook van die waarop de goden uitgebouwen zijn, geheel vlak gebleven. Daar was dus \'t beeld, dat er op uitgebeiteld zon worden, nog niet eens geschetst toen de tempel-arbeid gestaakt werd of oen geweldige aardbeving de onvoltooide bouwwerken in bouwvallen veranderde.

DE IWAHM \\-TKi\\lPEL

Deze zuidelijke tjanr/i komt in bouw geheel met den Wishnoeteinpel overeen, maar hij heeft nog meer geleden.

-ocr page 38-

— 32 -

In zijn binnenkamer ligt het Brahmaboeld nog altijd in stukken op den grond, \'t quot;Was 2.32 M. hoog, had vier gekroonde aangezichten en dus geen plaats voor een lichtschijf, en vier armen. Een knopvormige wrat in oen cirkeltje boven een boogje op \'t voorhoofd, getuigde Avaarschijnlijk, als een vereeniging van \'t Sjiwa- en quot;t Wishnoeteeken, die de scheppende god soms draagt, van \'t deelhebben aan beider macht.

In de rechter bovenhand houdt hij \'t bidsnoer, in de linker een padmo of lotusbloem, in de afhangende vóórhanden links een waterkruik en rechts een lotusrozet, \'t Voetstuk is gelijk aan dat van quot;Wishnoc.

Ook in deze kamer werden onder \'t puin nog brokstukken van drie kleine beelden gevonden als:

1. Een vierhoofdig BrahmA beeld met add armen, in welker handen we nog een bloemstengel, een zwaardgreep en een lotusknop herkennen.

2. Een vierhoofdig en ^esarmig beeld, met zwaard en pijl, schild en zeehoren; en ;

3. Een vierhoofdig en «warmig beeld, dat, voorzoover we dat kunnen uitmaken, nog een bloem, een drietand, een schild en een zeehoren draagt. Brahma-beelden dus, maar met Sjiwaïtische en Wishnoeïtische attributen, die alweder bevestigen dat de drie goden in deze tempels als één, of, juister misschien, als awatara\'s van één oergod of oerbeginsel gedacht zijn. En dat dit dan geen ander dan Boeddha geweest moet zijn, leert ons, naar ik meen, \'t mahiijanistisch karakter der bouwwerken, dat uit verschillende m. i. ontegenzeggelijk boeddhistische kenmerken spreekt.

Van de derde beeldenreeks in aan dezen tempel nog minder overgebleven dan aan dien van Wishnue, maaide vierde bleef grootendeels gespaard. Doch hier zijn alle goden Crcwroe\'s, Sjiwa\'s als Ieeraar, en naast en achter eiken Goeroe staan twee volgelingen, die door een baard en soms ook door enkele symbolen als monniken of goeroe\'s gekenmerkt zijn.

-ocr page 39-

— 33 —

DE OOSTELIJKE TEMPELS.

In den nüddclsten of hoofdtempel van deze rij ligt een prachtig gebouwde, gebulte indische stier op een eenvou-digen, met altaarvormigen voet. Sjiwa\'s wahana, de nanamp;i. Zijn kop is naar\'t Westen, naar den ingang van den tempel van zijn meester gekeerd.

En daarachter staan twee kleine beelden, ieder op een door paarden getrokken wagen, \'t Eene, met 7 paarden, is Söerja, de Zon, \'t andere, met 10 paarden, Tjandra of Soma, de Maan. Sóerja heeft in iedere hand een bloem. Tjandra heeft een derde oog in \'t voorhoofd, een omwolkte bloem in de rechter- en een vaandel in de linkerhand, en deze symbolen zijn, ondanks \'t ontbreken van andere, met het aantal der paarden voldoende ter herkenning.

De noordelijke tjandi bevatte alleen een ^/Vwa-beeld, met doodshoofd en maansikkel en \'t derde oog, een licht-schijf achter quot;t hoofd en een tjamara boven den linker schouder. Alle andere attributen zijn met de vier handen verloren gegaan. De oepawita is geen slang, maar \'t gewone kastekoord. \'t Voetstuk is altaarvormig, maar eenvoudig bewerkt.

Van de overige bouwvallen is niets bizonders meer te zeggen. Zij zijn, op den voet en enkele muurbrokken na geheel verloren gegaan.

In ecu om de bezoekersloods en de woning van den, door onze Archaeologische Vereeniging niet de bewaking belasten, opziener staan enkele beelden of brokstukken van beelden en met hoog verheven beeldwerk behouwen steenen, die om en onder de puinmassa\'s gevonden werden en voornamelijk van de drie westelijke, enkele ook van de oostelijke tempels afkomstig kunnen zijn. Dit geldt ook van de vele ornamentale steenen en topstukken van kroonlijsten en daken, die verderop om en buiten \'t terrein, langs den weg bijeen gebracht zijn en

-ocr page 40-

— 34 —

die in verband met het doel van dit werk geen nadere beschrijving verdienen.

Ook van de verheven schoonheid van stijl, van hoofdlijnen en onderdeelen, van lijsten en banden, evenredig-lieden en tegenstellingen, zwijg ik. Wie schoonheidszin mist, verliest daarbij niets, en ieder ander bezoeker van deze bouwvallen zal oneindig voel meer zien en genieten dan een schildering in woorden geven kan.

Grooter en grootscher dan deze tempelgroep is de heerlijke, de eenige -Bamp;iamp;boedoer, die misschien alleen door de bouwvallen van Any kor, in Siamsch Kambodja, in pracht en rijkdom overtroffen wordt, maar in schoonheid van vorm, in fijnheid van bewerking en in overweldigende kracht van uiting der beeldende kunst, doet Parambanan niet onder voor eenig ander gewrocht van vroegeren tijd, van een voor altijd verloren beschaving.

Jogjamp;kartü,, Aiiguslas IS!)7.

-ocr page 41-

.

-ocr page 42-
-ocr page 43-
-ocr page 44-

\'- . : v - _■ * ,■ , \' .

i—\'\'\'\'\'\'. - :■. - -v ~ v- ■