-ocr page 1-

v

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

Het hoogste en heiligste waar de Gemeente toe vermag op te khmmen, is het zelfsbewustzijn van haar Hoofd Jezus Christus. In dit zelfsbewustzijn\'spreekt de voquot;e

HEhT1161 in quot;ensche!lJke beseffen. Het woord is vleesch geworden: de volheid Gods is als menscheliik

geopenbaard. Het geheele leven des Heeren, vooral

/eUikTt zelf 1 fijquot;n Zelf9beWU3t2iJn tot achtergrond, g yk dat zelfsbewustzijn wederom tot achtergrond heeft

e.genlgk goddelijk leven, het mysterie voor\'t welk

eeSj g aangezicht bedekken en het nadenken in aanbidding voelen overgaan.

,!eZUS 0Ver zichzelf 611 over Zijn roepinjr gedacht. Uit het andwoord op deze vraag verkrijgt ook

- frr r:P^^eren

TrJe Jr •Vi,n ^11 PtrS00n\' he\' »\'i»o»rd op de

Taquot;eerquot;he\' quot;quot;re ^ »p \'quot;t-En zoo is die vraag het eigenlijke hoofdpunt waar wl! toe moeten, en ook met ontwijfelbare zekerheid toe kun-

U)

41

-ocr page 2-

HET ZELFSBKWÜSTZIJN VAN JEZUS.

nen, teruggaan. Het oudste tot waar wij kunnen opklimmen in de gesehiedenis des eliristelijkeu levens, is het bestaan van overleveringen omtrent woorden des Heeien die hier en daar door zyn eerste getuigen waren medegedeeld, en dan ook later tot „evangeliënquot; vereenigd met de daden en gebeurtenissen bij welke die woorden gesproken waren. Meent men dan daarbij, gelijk velen, dat de woorden des Heeren bij den evangelist Johannes ons meer de gedachten van den evangelist omtrent den Heiland wedergeven dan het eigen leven en de eigen woorden des Meesters, zoo kan men zich tot de drie eerste evangeliën, de synoptische, bepalen, en daarin dan „het echtste van het echtequot; hebben.

En dit onderzoek is ook een eisch van onzen tgd. In de eerste eeuwen der christenheid, toen haar geloofsbelijdenis zich vormde, gold het den strijd om het drieëenig wezen Gods. In den tijd der hervorming was de vraag naar het geloof, naar de wgze hoe de mensch voor God rechtvaardig wordt, aan de orde. Maar thands is het vooral de vraag: wat is de Kerk, en hoedanig behoort zij te zijn ? Dit brengt ons van zelf tot het hoofdonderwerp der redenen des Heeren Jezus zooals zij vooral in de drie eerste evangelieverhalen ons bewaard zijn, namelijk zijn woorden omtrent het Koningrijk Gods. ïot die redenen dan, en wel voor dit doel, terug te gaan, mag bij uitnemendheid een eisch des tijds heeten. \' Een bekend, warmgeloovig godgeleerde, Dr. R. F. Grau, hoogleeraar te Koningsberg, heeft ten vorigen jare dat heerlijk en gewichtig onderwerp behandeld in een boek dat wij door mededeeling van zijn inhoud aan de aandacht onzer lezers willen aanbevelen \'). Wy wenschen

1) Das Selbstbewusstsein Jesu vou Kudolf Priedrich Grau, Doktor und Professor der Theologie, Wördlingen, Verlag der C. H. Berk\'sclien Buch-handlang 18S7. XIV en 393 bladzz.

626

-ocr page 3-

HET ZELFSBEWÜSTZIJN VAN JEZUS.

er toe bij te dragen dat dit boek ouder ons gelezen worde. Het moet onze levenstaak zijn, in het zelfsbewustzgn van onzen Meester met eerbiedige, aandachtige liefde in te dringen. Dit boek kan ons daartoe uitnemenden dienst bewyzen. Wel hebben wy ook onze aanmerkingen eu bedenkingen op den inhoud, en zullen die mededeelen. Maar hoofdzakelijk kunnen wy toch, met gereede instemming, onzen geestverwanten schrijver laten spreken.

Terwijl op het gebied des Ouden Testaments de kritiek nog zeer weinig vaste punten in de geschiedenis kan aanwijzen, is zij op het gebied des Nieuwen Testaments tot een betrekkelgke rust gekomen Vrij algemeen worden, hoe verschillend men ook over oorsprong, samenstelling, tyd van wording der drie eerste evangeliën denke, toch de woorden des Heeren Jezus, door Mattheus, Markus en Lukas ons overgeleverd, voor echt en vertrouwbaar gehouden. Wij kunnen dus van deze woorden, als van erkende zuivere bronnen, uitgaan.

En die woorden brengen dan, voor de hoofdzaak, de feiten mede, de geschiedenis op welke zy rusten. Van die woorden uit kunnen als het ware zekere lynen worden getrokken, die eveneens op het gebied van de feiten uit hot leven des Heeren zekere vaste punten aanwyzeu en ons vergunnen. Hem te kennen in den aard zgns zelfs-bewustzijns zooals het ook uit de daad des levens blykt. Beide te zamen verklaren ons een zelfsbewustzyn dat dikwerf, zooals het in de woorden spreekt, veel wonder-barer is dan de verhevenste wonderen in de geschiedenis. Wanneer, om slechts één dergelyk woord te noemen, de Heer zijn woord een „zaadquot; noemt, en tot zijn discipelen zegt dat, zoo zg een geloof als een mosterdzaadjeu hadden , zy een berg in het hart der zee kouden verzetten — welke grenzen zal hy dan wel aan zgn eigen doen, aan

627

-ocr page 4-

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

zija eigen geloofsdaad gesteld hebben? Hoe zal hy zich eener almacht in den geloove bewust zyn geweest!

En hy die zich zulke macht toeschreef, wie was hy dan?

628

Een bekend geleerde \') heeft ten vorigen jare het ontstaan van het kerkelijk dogma beschreven. Hy meent te kunnen aantoonen dat bij dit ontstaan een allengs voortgaande helleniseering, een ondergaan van den invloed der grieksche wysbegeerte, is op te merken. Wat het gnosticisme buiten de kerk in scherper gcteekende, zichtbaarder onmiddelykheid deed, datzelfde deed de voortgang van het kerkelyk dogma meer allengs en onmerkbaar; namelijk grieksche gedachten voor den oorspronklyken eenvoud des evangelies in de plaats stellen. Doorgaands ziet men in de kerkgeschiedenis der eerste eeuwen een allengs doordrongen worden van de grieksch-heidensche wereld met den invloed van het evangelie. Maar het tegendeel, zegt nu Harnack, is veeleer de waarheid. Niet zoozeer het evangelie heeft de heidensche gedachten-wereld, maar omgekeerd deze laatste heeft het evangelie naar zich hervormd. Dat deze gedachte niet geheel onwaar is, moet toegestemd worden. Inderdaad heeft de christe-lyke kerk bij het vormen van haar leerstelsel de grieksche denkvormen voetstoots overgenomen en den inhoud harer verkondiging daarin nedergelegd. Zij heeft niet genoeg gevraagd of die denkvormen zelve niet eerst de kritiek van het christelijk beginsel hadden te ondergaan, en of deze nieuwe wyn zonder schade in de oude lederen zakken kon worden bewaard? Maar gaat men verder; meent men dat de Kerk niet alleen den vorm haren gedachten maar ook harer inhoud aan de grieksche wereld heeft ontleend, dan ontstaat de meening dat hetgeen de gemeente omtrent de eeuwige Godheid des Heeren beleden

1) Adolf Harnack, Lehrbueh der Dogmengeseliiehte, Freiburg i. B. 1886.

-ocr page 5-

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

heeft, slechts een ongewettigde vergoding, een apotheose is, door de dankbare doch onkritisch dweepende volgelingen den Meester toegekend. Dan ziet men zich ook genoodzaakt, zyn leven te ontdoen van het kleed van het wonderbare, den prachtmantel, zijner geliefde gestalte ten onrechte omgeworpen. Hier komt het dus vóór alle dingen daarop aan, dat wij weten wie de Heer werkelyk geweest is. Is het waar of niet waar , dat hij niet slechts Davids zoon maar Davids Heer geweest is gelijk hij zich zeiven genoemd heeft? Met die benaming heeft hy tegenover de Farizeën de eenheid van God en mensch, welke zy niet konden erkennen, in zijn eigen persoon gehandhaafd (Matth. 22, 41—45). Zeker is deze Godheid van den Messias nog iets anders en hoogers dan de Godheid welke het grieksche leerstuk hem toeschrijft. Maar eerst wanneer wij het eigen woord des Heeren hieromtrent laten gelden, kunnen wij die grieksche kerkleer op haar juiste waarde schatten.

Gaan wij dus, om \'s Heeren zelfsbewustzijn te kennen, tot zijn eigen woorden terug, zoo is het noodig deze woorden uit hun historische omgeving te verklaren.

Tot recht verstand van de woorden van Jezus is een zeer voornaam vereischte, te begrijpen hoe zij met het Oude Testament samenhangen, daar op rusten, en zoo dus de openbaring Gods aan Israel onderstellen. Door het geheele oude verbond gaat een groote belofte, eene hoop, die zich naar verlossing des volks en der gansche menschheid, verlossing van zonden en van ellenden, uitstrekt.

Die hope ziet nu eens op een mensch uit, dan weder op een Day des Heeren. Deze mensch heet Davids zoon of Spruite: de laatste profeet noemt hem „dengene die komen zal.quot; Wanneer nu de Heer Jezus zich „den Zoon des menschenquot; noemt, vat hy al die beloften samen.

629

-ocr page 6-

HET ZELFSBEWUSTZIJX TAN JEZUS.

De Zoon der menschen is de mensch aan wien de wet en de profeeten getuigenis geven, op wien dus alle hope Israels ziet.

In welke orde moeten onze onderzoekingen voortgaan zoo wij Jezus\' zelfsbewustzyn willen trachten te kennen ? In de orde die hy zelf by de opleiding van zyn discipelen gevolgd heeft. Vau de aanschouwing van zyn werh leidde hy hen tot de kennis van zyn persoon voort. Hy begon niet met onderwys omtrent zyn wonderbare geboorte noch zyn wonderbaren uitgang uit dit leven, maar wees zijn discipelen allereerst op hetgeen zy sagen van zyn werk en zyne levensdaad, om hen allengs tot den geestelyken achtergrond daarvan, de kennis van zyn persoon zeiven, te doen opklimmen. Ook het onderzoek van de rangorde der bronnen uit welke wij zyn leven kennen, toont ons denzelfden gang. Het oudste evangelie, dat van Markus, toont ons bykans uitsluitend de daden, den wonderbaren levensarbeid des Heeren; terwijl de beide andere synoptische evangeliën ons meer de woorden des Heeren doen kennen. Wat is nu het eerste, het algemeenste , dat wy van Jezus\' zelfsbewustzyn kunnen zeggen ?

Dat hij zich kent als zonder zonde. Van geen berouw, van geen besef van werkelijk bezwijken onder de verzoeking die hem aan alle zyden omringt, vinden wij éénig spoor.

In dat licht hebben wij zyn onderricht aan te zien, dat hy geeft over alles waar zyn verheven verkondiging zich heen uitstrekt.

Dat onderricht kleedt zich in den vorm van gelijkenissen.

Die gelykenissen doen ons in zijn heilig zelfsbewustzyn een blik slaan. Welk een mensch moet hy zyn, wien deze gcheele wereld slechts gelyhenis van de ware, eigen-lyke wereld is! Hoe vernedert hy de wereld door haar

630

-ocr page 7-

HET ZBLFSBEWÜSTZI.TN VAN .IEZÜS.

slechts den rang eener „gelykenisquot; toe te kennen! Dat heeft dan ook deze wereld zich niet straffeloos laten zeggen; maar hem die eischte dat men haar geheel verloochenen zou, heeft deze wereld op hare beurt beslis-slistelgk verloochend, uitgeworpen, gekruisigd. Doch eveneens, terwijl Jezus haar vernedert, verhoogt hij haar als hij haar tot een gelijkenis maakt; want zóó vat hy hare kern, haar wezen samen in zgn woord, dat eeuwig blgft wanneer deze hemel en deze aarde voorbygaan.

Zien wy verder hoe de Heer spreekt over het Koningryk Gods, en over zich als den Koning: over den Zoon des Menschen, over het Lam Grods; over de twee grondleg-gende Verbonds-offers welke God Israel deed brengen, het eerste in het Paaschlam in Aegypte, het tweede bij den berg Sinaï, door welke beide het verbond gevestigd en bevestigd werd; zien wy hoe de Heer in bet heilig Avondmaal dat hij instelt, zichzelven als de vervulling van dit tweeledig Verbond Gods met Israel doet kennen — dan zien wij dat in den Heere Jezus niemand minder dan Jehova zelf, ja Jehova zelf tot zyn volk is afgedaald. Hier is geen verwarring van den Persoon des Zoons met dien van den Vader, geen patripassianisme gelijk de kerk het noemt, d. i. de beweering dat God de Vader zelf zou op aarde zyn gekomen on geleden hebben. Neen, den Vader-naam wyst de Heer beslist van zich af (Matth. 23, 9). Maar wat overigens de Jehova des ouden Testaments voor zijn volk is als Herder en Koning, als Geneesmeester en Bruidegom, dat is Jezus in volkomen zin voor de geheele. door hem verloste menschheid. In hem brengt Jehova als Verbonds-God Israels zijn wezen tot volkomen openbaring. Daarom heeft Jezus dan ook recht, de vol-komene, de hoogste liefde en overgave voor zich te eischen als andwoord op die gave. Zoo wordt het ons dan hier de groote vraag: wie is Jehova, dien Jezus ons

631

-ocr page 8-

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

liier op aarde toont? Waarin bestaat zijn wezen gelyk liet zich ons openbaart? God draagt in het Oude Verbond twee namen, Elohim („Godquot;) en Jehova („de Heerequot;). Elohim is die oudtestamentische Gods-idee, welke Israel verbindt met het godsbesef der heidensche menschheid. Maar God zegt in het teeken van het braambosch tot Mozes: „Ik zal zijn die ik zijn zal\'. Niet in verre toekomst, neen in de onmiddelijke uiting van de daad die uit zijn wezen volgt, namelijk (Ex. 3, 12). Ik zal met u zijn. Dit „met u zijnquot; betoont zich in de bevrgding van Israel, in het herscheppen van een slavenhorde tot een Volk Gods. Dit, de schepping van het volk Israel, is het groote wondertecken dat den inhoud van den naam „Ik zal zynquot;, d. i. van den naam Jehova, verklaart. Jehova is de God der persoonlyke gemeenschap en des persoonleken vertrouwens, omdat Hij is de God der historische openbaring. In die verlossing uit Aegypte heeft Hg zijn genade en getrouwheid feitelijk kond gedaan.

Wel is de openbaring iu Jehova op het wezen van Elohim gegrond. Maar Elohim, de verborgen God, de God der natuur, wordt toch door de gevallen menschheid niet begrepen. Hg is donker, verborgen, en heeft in het veelgodendom velerlei gestalten en hoedanigheden. Alleen Israel weet welke de rechte verklaring der natuur is, daar het die natuur beschouwt in het licht der Jehovaopenbaring. De God der natuur is een God van verzoeking: de slang beroept zich op hem tegenover Eva. Elohim verzoekt Abraham (Gen. 22, 1) en eischt het offer van Izaak, terwyl daarna Jehova verhindert dat deze geslacht worde, en zelf het oifer, den rara, geeft. Elohim is voor Job onbegrijpelijk in zgn lyden, Jehova toont zich daarna als zijn vriend en helper.

Maar — hoe kan Jehova de Heilige zijn, indien Hij alzoo in het lot en lyden zijner vrienden indaalt? Is

632

-ocr page 9-

HET ZELFSBEWÜSTZIJN VAN JEZUS.

„heiligheidquot; dan niet reinheid, afzondering van al het profane en gemeene? Ja; maar Israel, dat den Heer heeft leeren kennen uit zgn verlossende genade die hen uit Aegypte bevrydde, is zelf, juist daarom, geroepen om jegens anderen liefde te oefenen (Ex. 22, 21 enz). Wie barmhartigheid van den Heer ervaren heeft, moet haar zelf ook weder jegens anderen uitoefenen.

Er is in Israel een ontwikkeling, een voortgaan van den godsdienstigen geest. Het zondig-natuurlyke Israel vat zijn betrekking tot Jehova liefst op als een kontrakt, tengevolge waarvan Israël eerst zijn dienst aan Jehova bewijst, en Jehova dan zgn volk daarvoor naar verdienste beloont. In deze richting, die zich ten slotte in het farizeïsme voltooide, viel Israel reeds vroeg van zyn heerlijke door God gegevene hoogte als Gods volk, tot de vleeschelijkheid der heidenen terug. Daartegenover nu trad de heiligheid van Jehova bestraffend op. Zulke offeranden wil Hij niet. Neen, als kinderen van Jehova (Jes. 1, 2. 4) zijn zy juist geroepen, Zynen beelde gelijkvormig te worden. Hij nu is de God der yenade-openbaring aan Israel: niet der trotsche afzondering, maar der barmhartigheid, der vergeving. Juist in zijn heiligheid ligt, niet als een tegenstelling maar als een nood-zakelgk gevolg, zijn ontferming opgesloten (Jes. 57, 15). Zijn hoogheid is niet een onware, die zich koud verheft, maar een icare hoogheid, die zich ontfermend nederbuigt. Is Hij, de Heer der heirscharen, niet Israels Redder, ja Bruidegom? Wie dan in Jehova den Heilige ziet, heeft bij dat licht zijn eigen zonde te erkennen en te belijden. Zoolang de mensch de eenheid van mensch en zondaar in zich vasthoudt, is Gods heiligheid tegen hem gericht. Laat hy door boete en belydenis die zonden van zich los, zoo wordt hg voorwerp van \'s Heeren ontferming eu vergevende genade. In Gods heiligheid ligt

633

-ocr page 10-

HET ZELFSBKWÜSTZIJK VAN JEZÜ8.

opgesloten dat Hy is dc Schepper van hemel en aarde. Want slechts dan is Hy in waarheid boven alles verheven, wanneer zgne hand het ook gemaakt heeft. (Jes. 40 , 25 , 26 ; 66, 2). Maar juist in die verhevenheid is Hy tevens barmhartig nederdalend, en genadig. De verkiezing Gods is een daad van ontferming. Velen zien haar aan als een daad van vrijmachtige, koude opper-heerschappy, die nu eenmaal verkiest, gelgk de Alleen-heerscber aan niemand rekenschap geeft, alzoo den een te verkiezen, den ander te verwerpen. Doch daarmeê keeren zg tot het koud-natuurlijk Opperwezen terug, in plaats van juist hier Jehova\'s ontfermende liefde te aanbidden.

Het motief der verkiezing Gods, de volkomen Vrijheid, beseft de mensch eerst dan, wanneer hg, ten volle.verootmoedigd en verbryzeld, zich niets gevoelt voor God. Dit „nietsquot; is dus een geheel zedelijk besef. Is het slechts natuurlgk, st-ffelijk, quantitatief, dan wordt de Vrymacht Gods daartegenover dan ook niets dan de allergeweldigst het sidderend schepsel neêrbliksemende alleenheerschappg, die koud-almachtig zegt: „ik alles, gy niets.\'\' Mear hier is dan ook van het wonder van genade, waarin de Schrift leert roemen, niets overgebleven

Nu zien wy hoe, wat in het oude Testament slechts voorbereidend en uit de verte geopenbaard is, ons in het nieuwe Testament voltooid tegemoet treedt als het feit dat God in Zichzelven Vader en Zoon is in de gemeenschap des Geestes. De Allerhoogste is ook de God der allerdiepste nederdaling, naar het woord dat in de diepzinnige gelykenis de Vader tot den Zoon zegt (Luk 15, 31): „Al het myne is het Uwe.quot; Ook hier geldt de algemeene groote waarheid dat al wat in het Nieuwe Testament duidelyk geopenbaard is, in het oude zich toebereidt en gesluierd optreedt om zyn eigenlyke beteekeuis als by

634

-ocr page 11-

HET ZELFS BEWUSTZIJN VAN JEÏUS.

voorgevoel te doen beseffen. Al wat tot den tyd der vervulling behoort, moet uit den tijd en den toeatand der voorbereiding worden verklaard. \')

Als volkomen openbaring van Jehova zelven is Jezus\' persoon en leer dus geheel oudtestamentisch te verstaan. Velen beweeren dat dit oudtestamentische in Jezus slechts een vorm, een israelitische eigenaardigheid is, een nood-zakelijke beperktheid gelijk elke volksaard dien aan zich heeft kleven — al is het dat Jezus dan geacht wordt in het diepst zijner ziel daar eigenlek boven te staan. Maar nu is — aldus beschryft die meening het dan verder — nu is daarna Paulus opgestaan, die de roeping had, dit israelitische door het algemeen-menscheiyke te vervangen. Zoo had dan de Meester slechts den tgdelyken vorm, de discipel de algemeene en blijvende beteekenis des evangelies aan het licht gebracht. Maar dit is een zelfoverschatting van het heiden-christeiyk besef. Hoeverre Paulus van zulk een hoogmoed was, leert het elfde hoofdstuk van den brief aan de Romeinen, de waarschuwing aan de christenen uit de heidenen om zich toch niet, als later ingeente takken, boven de thans neergeworpen takken van den oorspronkelgken olijfboom te verheffen. Neen, wat Paulus van het Koningrijk Gods leert, staat in ryk-dom van inhoud en omvattende beteekenis integendeel achter bij hetgeen de Heer Jezus zelf ons daaromtrent heeft geleerd. Het zaad des Woords, door Jezus gestrooid, woi\'dt door ieder der jongeren naar zgn eigen, persoonlijk en plaatselijk meer beperkte, roeping verbreid.

1) Dat het in liet wezen der ware hoogheid ligt, neder te dalen, duidt liet spreekwoord „noblesse obligequot; uit de verte voor menschelijke verhoudingen aan. Dat God de Drieëenige is daar Hij zichzelve volkomen geeft en daar in (niet ondanks dit) zich zelve volkomen handhaaft, daarover zie de overdenking: „Wat is het Gelooff\' dezer dagen door mij (Amsterdam, Jacq. Dusseau, 1887) uitgegeven.

635

-ocr page 12-

HET ZELFSBEWOSTZIJX VAN JEZÜS.

Heett de godgeleerdheid der grieksche kerk vooral in het evangelie van Johannes haar uitgangspunt gehad: sloot zich die van het westen, Augustinus en Luther, voornamelijk aan Paulus\' brieven aan; zoo is het de roeping van onzen tijd, tot het zaad des zaads terug te keeren. Gelijk in de oudste dagen de theologische en christologische vragen, in den hervormingstyd de vraag naar den aard des geloofs, zoo is thauds de vraag naar het Koningrijk Gods, de groote verkondiging van Jezus zeiven, aan de orde. De kerken die bestaan, welke verhouding hebben zy tot het Koningryk Gods dat in en onder haar is? — Ziedaar de groote vraag van onzen tyd. Het Koningrijk Gods, door Jezus gepredikt, dat is het „algemeene en blyvendequot; — niet de kerken die ten gevolge der zending onder de heidenen ontstaan zijn op den veelsoortigen bodem van de volkeren der wereld. Een heerlijke rijkdom van gedachten, bovenal een heilige roeping opent zich hier voor onzen blik. De „Kerkquot; is afgetrokken geestelijk van aard: het „Koningrijkquot; omvat het geheele leven, het lichaamlgke zoowel als het geeste-lyke. Jezus is zich bewust geweest van de macht om, even als hij de zonden vergatquot; en de geestelijke ellende heelde, evenzoo ook het lichaamlyke te genezen en te verlossen.

Dit Koningrijk in zichzelven op aarde vestigend, is Jezus dan de volkomen openbaring Gods, en is zich daarvan ten volle bewust geweest. De ware prediking des evangelies is dus de prediking van de eeuwige Godheid des Zoons; en het ware geloof is, wat deze Godheid in haar zalige werkingen ontvangt en ervaar;. Wij kennen God niet anders dan uit Jezus Christus. Maalais wg nu langs den weg der heilsopenbaring vragen, hoe wy den persoon des Heeren kunnen leeren kennen, dan is het onjuist, te zeggen dat de benaming „Zoon

636

-ocr page 13-

HET ZELFSBKWUSTZIJN VAN JEZUS.

van Godquot; ons bovenal de Godheid, en de naam „Zoon des menschenquot; de raenschheid des Heeren zou doen kennen. De naam „Zoon Godsquot; toont ons juist het onderscheid tussehen hem en den Vader, gelyk het oudtestamentisch spraakgebruik dan ook met dien naam steeds een engel of een mensch die een waardigheid draagt, maar nooit God zeiven aanduidt. Een „Zoonquot; is hij die zich onbepaald aan den wil des Vaders onderwerpt, en zichzelve volkomen verloochent. Daarentegen is de benaming „Zoon des menschenquot; aanduiding van Hem die, als het „zaad der vrousvquot;, van den aanvang af beloofd was, namelijk de waarachtige, persoonlyke indaling van Jehova zeiven in de wereld en de menschen. En het is wederom niet gelyk doorgaans gezegd wordt, dat wel de menschheid maar niet de Godheid kan lijden. Wanneer Petrus te Caesarea Philippi den Meester het lijden ontraadt, spreekt hij naar den mensch: maar de Heer verklaart de bereidheid om te lyden als iets dat tot God behoort, Joh. 16, 23. En in Gethsemané verklaart hij den „geestquot; gewillig om te lijden, maar het vleesch als te zwak daartoe. De geest is de gezindheid die de kinderen Gods door den Heiligen Geest hebben; het vleesch is slechts krachtig in eigen levenslust, maar zwak om zich te verloochenen.

Deze zijn de hoofdgedachten in het boek van den hoogleeraar Grau, dat wy ter nadere kennisneming van harte aan onze lezers, die naar hun ontwikkeling het lezen van zulk een boek niet schuwen, wenschen aan te bevelen. Onze instemming met het geschrift is niet onbepaald. De geëerde schryver is te scherp luthersch om aan Calvijn en aan de gereformeerden (onze „gereformeerdenquot; kent hy niet) recht te doen. Ook tegenover den bekenden godgeleerde Albr. Ritschl is hij, in het

G37

-ocr page 14-

638 HET ZELFSBEWUSTZIJK VAN JEZUS.

hoofdstuk over „Kant en zyn discipelquot; onbillijk. Ritschl is geen discipel van Kant, ofschoon hij dat doorgaans heet, raaar van Herm. Lotzc, wat zyn wijsgeerigc beschouwing der betrekking van de substantie tot hare eigenschappen, of van het wezen der dingen, betreft. \') Voor de lezers, die wij iu deze „Stemmenquot; ons voorstellen, weiden wij hier niet over uit. Maar gaarne verklaren wg in Ritschl, ondanks zijn oppervlakkige beschouwing van de zonde en al wat daarmeê samenhangt, een zeer uitnemenden godgeleerde te erkennen. Ritschl wyst er vooral op, dat de geloofsleer iets anders, iets hoogers is dan menschelijke wetenschap, wat zy, ondanks betuiging van het tegendeel, nog maar al te dikwgls bij de rechtzinnigen is. Daarom is hij een gave Gods aan de gemeente van onze dagen, zeker met oordeel des onderscheids te gebruiken, maar steeds hoog te schatten, ook al eigenen we ons billyk vele zyner meeningen niet toe.

i

Verder gelooveu wg niet met Dr. Grau dat voer de hedendaagsche kritiek de drie eerste evangeliën, in onderscheiding van het vierde, zoo boven alle bedenking vast zouden staan wat den inhoud, vooral de woorden des Heeren, betreft. Op den grondslag van de onvooringenomen beschouwing, gelyh de moderne kritiek meent daar op te staan, is naar onze meening niets bepaalds van de geschiedenis van Jezus te handhaven als historisch vertrouwbaar, ook zyn woorden niet. Op den grondslag eener waarlyh onvooringenomen beschouwing is de geloofwaardigheid en historische vertrouwbaarheid onzer evangelieverhalen evenmin te bewyzen als te ontkennen. De wetenschap kan alleen bewijzen dat de verwerping van deze geschiedverhalen geen eisch der wetenschap

1) Zie zijn eigen verklaring, Lelire v. d. Reclitf. u Versöhnung (2e dr.) III p. 18, 19.

-ocr page 15-

HET ZELFSBEWOSTZIJN VAN JEZUS. 639

is. Wie de waarheid dezer geschiedenis ontkent, doet dit op andere dan op wetenschappeiyke gronden. Een verborgen prikkel dryt\'t liem om zich van de aanraking met den levenden God, welke hg in die geschiedenis ervaart, te ontdoen.

Eindelyk gelooven wg dat in de vraag, hierboven besproken, over de betrekking tusschen het evangelie van Jezus zeiven en dat van Paulus, in aanmerking moet genomen worden het gewichtig feit, dat Israel Jezus verwierp en daardoor de vestiging van het Koningrijk Gods voorshands onmogelijk maakte. Dit Koningryk toch moest iu Israel gevestigd worden, door aanneming van den Messias die als de ware koning Israels tot zgu volk kwam. Nu dit volk hem verwierp, moest het koningrgk aanvankelijk, zonder de ordeningen Israels, dus in den vorm van de kerk, onder de volken gevestigd wordeu, en daartoe werd Paulus door den Heer zeiven geroepen. De sterke tegenstelling tegen de wet, welke wg bij Paulus vinden, is niet tegen het evangelie van Jezus zeiven, zelfs niet tegen dat der oorspronkelijke apostelen die te Jeruzalem bleven, gekeerd; maar tegen de joodschgezinde leeraars die Paulus op dezelfde wijze vervolgden als de Farizeën den Heer zeiven hadden vervolgd. Jezus had Israel geleidelijk, door vervulling van zgn wet, willen brengen tot erkenning van Hem als Messias; en dan hadden de volken der wereld zich aan het in Israel gevestigd Koningrgk Gods kunnen aansluiten. Dit is niet geschied: Jezus is door zijn volk verworpen en gekruisigd. En die verwerping ondervonden eveneens de eerste apostelen, toen de Heer hen tot Israel zond van zgn verhooging uit (Hand. 3, 26). Nu moest dan het evangelie een oorspronkelyk niet bedoelden omweg over de volken maken, even als Israel, na bij Kades Barnea gerebelleerd te hebben, een oorspronkelijk niet bedoelden

-ocr page 16-

HET ZELFSBEWUSTZIJK VAN JEZUS.

omweg van acht en dertig jaren in de woestijn maken moest. Tot dien omweg moest Paulus dienen. Maar terecht leert Dr. Grau, dat de israelitische gestalte, die des Koningryks, eigenlijk aan het Evangelie voegt, en niet die der Kerk. Intusschen heeft de eeuwenlange geschiedenis der Kerk aan het evangelie vele gelegenheden geschonken om zyn rgkdom te ontplooien. Dit heeft de Heer, reeds vóór zijn opstanding, maar vooral toch daarna, vooruitgezien en uitgesproken. Terwijl Johannes de Dooper de byl reeds aan den wortel des booms, en dus het beslissend eindoordeel onmiddelyk nabij zag, heeft de Heer reeds by zyn leven gesproken van het vergelegen land waarheen de Koning zou reizen om zyn erfdeel te ontvangen éér hy zyn dienstknechten rekenschap zou vragen. Maar vooral op den weg naar den berg der hemelvaart heeft hy zyn discipelen beloofd dat zij den Heiligen Geest ontvangen zouden om het evangelie te verkondigen tot aan de einden der aarde; en dat dan eerst, daarna en daardoor, het Koningrijk in Israel zou kunnen opgericht worden, niet nu reeds onmid-delijk, gelijk zij ook thands nog hoopten (Hand. 1, 5—8).

In Jezus\' zelfbewustzijn was zoowel plaats voor zijn roeping als Heiland der wereld dóór het geloovig geworden Israel heen, dus in de gestalte van Messias Israels, — als voor zyn roeping als Hoofd der Gemeente uit de heidenen, die eerst later, als de volheid der heidenen zou ingegaan zyn, ook als Koning door zyn volk zou erkend worden. Hy heeft tot het laatst toe gewild, ja bepaald gewild, en zich dus ook voorgesteld (Matth. 23, 37) over Israel te regeeren. Maar tevens heeft hij met klimmende zekerheid zijn verwerping voorzien. Bij zijn laatsten intocht in Jeruzalem vereenigt hij beide, schyn-baar tegen elkaar strijdende, beseffen.

Hij neemt de hulde des volks aan, en toch weent hij

640

-ocr page 17-

HET ZELFSBEWUSTZIJN VAN JEZUS.

over de verwoesting van Jeruzalem die uit de verwerping van hem zal voortvloeien. De oplossing dezer schynbare tegenspraak ligt in zgn volkomen gehoorzaamheid aan den wil des Vaders, ook waar hy dien alleen in den geloove, nog niet in begrypen, kan verstaan (Matth. 26, 39; 11,26).

Wij gelooven dat Dr. Grau op de vraag die hier alles beheerseht, de hooggewichtige vraag naar het zelfsbe-wustzyn des Heeren Jezus, langs den rechten weg het andwoord gezocht, en ons tot dat andwoord een voor-treffelyke, met alle dankbaarheid door de gemeente aan te nemen, bedrage geschonken heeft. Want hg doet ons zien hoe de tegenstelling van welke wy in den beginne uitgingen, de tegenstelling tusschen de beschouwing van Harnack enz. en de onze , in den grond niet een wys-geerig maar een zedelijk, niet een methaphysisch maar een ethisch, probleem geldt. Dat zich in de christologie der oude kerk grieksch-wysgeerige gedachten hebben gemengd, stemmen wy dezen geleerden toe, en danken hem voor den nadruk waarmee zy deze gewichtige waarheid (hoewel zy niet voor het eerst; hebben in \'t licht gesteld. Maar de vraag is nu: naar welken maatstaf deze verkeerde gedachten moeten worden beoordeeld en uitgezuiverd? De maatstaf dien genoemde geleerden aan-leggen is inderdaad, schoon zy dit ter goeder trouw ontkennen, een rationalistisch Godsbegrip. Het onderscheid tusschen hen en ons ligt in de opvatting van de zonde. Wat wy daaromtrent erkennen, doet ons bij deze vraag den maatstaf aanleggen van de Godsidee der heilige Schriften, en in Jezus Christus, maar zyn eigen getui. genis, naar zyn eigen zelt\'sbewustzyn, de volle eigenlyke openbaring Gods erkennen. De eeuwige Godheid des Zoons is ons de noodzakelijke achtergrond van zyn zelfs-bewustzijn, zooals al zyn woorden en de houding van zijn gansdie leven, als één geheel genomen, ons dat doen

641

42

/

-ocr page 18-

642

het zelfsbkwustzijn van jezüs.

kennen. Zóó eerst kunnen wij hem in waarheid als mensch verstaan liefhebben en volgen. Deze mensche-yke persoonlijkheid is uit niets anders dan uit God te

IrieksT\' Mi;;S niet Uit het a%etrokkei1 Godsbegrip der gneksche wijsbegeerte. Ook niet uit het Godsbegrip dat

van zelfquot; metquot; d^ 6611 verzwakt ^onde-besef

nen M I noodzakelijkheid, wordt opgewor-

P • aar alleen uit de Gods-idee der heilige Schriften waar ons een God getoond wordt die als de eeuwige\'

schen om h ^ ^ ^ ^ deD dood de8 me°-

schen om hem te verlossen. Deze geheel praktische

natural? h\' t^en3telling tegen al]e ariaansche of r jle p grippen\' uitdrukking der aanbidding m welke de Gemeente van alle eeuwen God als Vader

oon en Heiligen Geest beleden heeft en zal big ven belijden\' .Mogen wij ons, aan de hand van Prof Grau en in

iengret0heT0Udell? K6 ^ ^ a Schriften\' meer

pen Hii r r ? TUStZijn Van 0DZen Hei,and verdie-pen Hier hgt de bron aller waarheid. Van hier uit

behoefte f Sodge,eerdheid vernieuwd worden, naar de spreek i) ^ Veelsoortige k^kelgke ellenden

Amsterdam,

J- H. Gunning Jh.

«JSVC1.01Vquot;S i!quot;cM *quot;quot;■