-ocr page 1-

Moeten wij breken met het Synodaal Kerkverband ?

I EEN WOOED TOT DE GEUEESTE

1

DOOR

L. SCHOUTEN, Hzn.

Bedienaar des H. Evangeliums bij de Nederduitsclie Hervormde Gemeente te

UTRECHT.

UTEECHT,

KEMINK amp; ZOON.

(over de Domkerk)

1887.

-ocr page 2-

■ ■

-

9

m^M

■ ■ H

ÉM^W ^5v$S?

IW met de verl [ verl and

WÊmÊm

\'jamp;m ^ ■ ■ 11 ■.. I

Mlfe: quot;quot;

-\' ■■.■. •• . . ■ . \' \' ■.■ ,

1

!

«i0Km iOaaSiU

MMaffSca*-\'-1

Ü

-ocr page 3-

VOORWOORD.

Geliefde Gemeente,

Er zijn voor onze Nederduitsche Hervormde Kerk op vele plaatsen dagen van hevig en strijd aangebroken, die, begonnen in de hoofdstad onzes Vaderlands, reeds in een tal van gemeenten is doorgedrongen, \'t Is een strijd die vooral loopt over de vraag of \'t niet meer dan tijd is om met \'l Synodaal Kerkverband te breken. In ruim een twintigtal gemeenten is dat verband reeds verbroken; zeker zal dat voorbeeld ook nog in andere worden gevolgd, en ook hier ter stede rijn er die zulk een breken dringend noodig achten. Ik neem de vrijheid in de volgende bladzijden mijne gedachten en mijne innige overtuiging aangaande die zaak uit te spreken, met de bede tot den Vader der Lichten, en den God van alle barmhartigheid en genade, dat Hij mijn schrijven moge gebruiken lot een zegen van de Kerk in \'l algemeen, en van de Gemeente in \'t bijzonder, die ik liefheb en dienen mag, en bovenal tol verheerlijking van Zijnen gr ooien Naam.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

quot;Wanneer ik in deze bladzijden de vraag ga beantwoorden: moeten wij breken met het Synodaal kerkverband? dan ga, tot rechte beoordeeling daarvan, eene verklaring vooraf, \'t Is de plegtige verklaring, dat ik van ganscher harte afkeur, en hlijf afkeuren, gelijk ik zulks steeds gedaan heb, ja, om nog sterker te spreken, dat ik verfoei, steeds heh verfoeid, en hlijf ver-foeijen, die leervrijheid, die in onze kerk bestaat; die sedert vele jaren door onze Synode wordt gehandhaafd, en waarom dan ook velen reeds met \'t Synodaal kerkverband hebben gebroken , velen dat nog willen doen, terwijl velen niet weten wat zij doen moeten.

Staat, naar mijne overtuiging, en naar de uitspraken van Gods heilig Woord, die Synode daardoor grootelijks schuldig voor den God der Waarheid, en voor den Koning Zijner kerk, den Heere Jezus Christus, dien zij in Zijne heerlijkheden toelaat, ja, beleden, maar ook verloochend, ja zelfs bestreden te worden, zoo drukt echter die schuld volstrekt niet op haar alleen! Zelfs niet op haar in de eerste plaats!

Werd dit door zoo velen die niets anders dan beschuldigingen, veroordeeling, en scheldwoorden voor haar over hebben, ingezien, toegestemd, en met \'t hart gevoeld, zeer zeker er zou, ook bij blijvend afkeuren van \'t rampzalig standpunt waarop zij staat, door haar voorstaan en handhaven van eene aller verderfelijks te leervrijheid, veelmeer \'t diepste mededoogen omtrent haar bij

-ocr page 6-

dezulken, als -wij bedoelen, worden gevonden. En met dat mededoogen zou gepaard gaan een hartgrondig belijden als dat van Jeremia, Klaagl. 5 : 16. „De kroon onzes hoofds is afgevallen; o! wee nu onzer, dat wij (zoo) gezondigd hebben.quot; En een belijden als dat van Daniël, die evenmin als Jeremia uit de hoogte neerzag op zijn schuldig volk, om slechts over dat volk den staf te breken, maar die, welk een godvreezend, ja, welk een „zeer yewenscht manquot; hij bij den Heere was, echter zich zeiven mede insloot in zijne schuld-belijdenis, en zeide: „Wij hebben gezondigd, en hebben onregt gedaan, en goddelooslijk gehandeld, en gerebelleerd, met aftewijken van Uwe geboden, en van Uwe regten. En ivij hebben niet gehoord naar Uwe dienstknechten, de profeten, die in Uwen naam spraken tot onze koningen, onze vorsten, en onze vaders, en tot al het volk des lands,quot; Dan. 9:5, 6.

Hoe is toch die Synode er gekomen zoo als zij nu, en sedert vele jaren, bestaat, voor \'t meerendeel uit bestrijders van Gods quot;Woord en van de leer onzer kerk? Heeft zij zich zelve opgeworpen, of aan onze kerk zich opgedrongen? Wie dit zou durven beweren zoti de waarheid in \'t aangezigt slaan! Hare leden toch zijn verkozen geworden door de pwMimfe besturen! En hoe zijn die provinciale besturen er gekomen? Hebben die zich zeiven opgeworpen? Maar, gij weet \'t, die zijn door onze Classikale vergaderingen benoemd. En die Classikale vergaderingen? Maar deze bestaan voor 2/3 uit ouderlingen, die door de verschillende kerkeraden worden afgevaardigd; terwijl die kerkeraden, \'t zij er een kies-college bestaat, of niet, dooide gemeente gekozen zijn.

Is dit zoo, en is dit tevens eene weerlegging van de valsche beschuldiging van „hierarchicquot;, die tegenwoordig door zoovelen

-ocr page 7-

7

der Synode naar \'t hoofd geworpen wordt, daar zij, integendeel, krachtens haar ontstaan, democratisch, of, wilt gij liever, aristocratisch is, — zou dan die Synode alléén, die Synode in de eerste plaats schuldig staan voor den hoogen God?

Zouden dan voor dien God niet óók schuldig staan die besturen, vergaderingen, kerkeraden, gemeenten, door wier uitbrengen van stemmen, van de gemeenten af te beginnen, \'t mogelijk is geworden dat er bestrijders in plaats van belijders van de leer der waarheid, die naar de godzaligheid is, tot leden der Synode benoemd zijn geworden?

Of, zal iemand zeggen: ik heb nooit mijne stem uitgebragt voor eenig bestuur, zelfs niet voor een lid van den kerkeraad mijner woonplaats? Zal iemand zeggen: ik ben maar een gewoon lidmaat van de kerk, ik heb maar stil mijn\' weg bewandeld, ik heb mij met niets bemoeid?

Maar juist dit is uwe schuld, gij die ook steenen opneemt tegen de Synode, en meent dat gij behoort tot de ware belijders. Bestond er ook al geen grond voor u om uwe bezwaren in te brengen bij den kerkeraad tegen nieuw benoemde kerkeraads-leden, wier namen herhaaldelijk van den predikstoel zijn voorgelezen vóór zij in hun ambt werden bevestigd, — en hadt gij geen bevoegdheid om uwe stem uit te brengen voor leden van classikale en hoog ere kerkbesturen, zoo is juist dit, dat gij maar stil uwen weg hebt bewandeld, en u met niets bemoeid hebt, mee zonde en schuld aan \'tverderf der kerk. Of hebt gij die kerk, met welke geen toeval, maar God zelf u in zulk eene naauwe betrekking heeft gesteld, ook met al hare krankheid, gelijk \'t uw pligt was, op uw hart gedragen? Hebt gij voortdurend voor haar gebeden, ja, geworsteld in den gebede voor God? Hebt gij, die zegt dat gij de waarheid, en den

-ocr page 8-

8

Koning der waarheid belijdt, en liefhebt, gebeden, en gestreden in den gebede, óók voor de bestrijders die in hare verschillende besturen zitten, zoo als de Heere Jezus leert dat men bidden moet óók voor die ons „geweld aandoen en die ons vervolgenquot;, gebeden dat God hun geven wilde den Geest der verlichting en der bekeering ? Maar, zoo gij \'t zeggen moet: neen! dat heb ik niet gedaan, ik was veeleer met bitterheid tegen die bestrijders vervuld, — weet \'t dan, dat daarin uwe zonde, en schuld aan \'t verderf der kerk, voor den hoogen God is gelegen. Dit niet alleen, maar dat gij zooveel schuldiger zijt dan die bestrijders, juist omdat uwe oogen voor de goddelijke waarheid zijn geopend, terwijl de hunne daar voor zijn gesloten.

En zijn hunne oogen voor die waarheid gesloten maar de uwe geopend, en erkent gy dat genade uwe oogen geopend heeft, moet gij dan, gelijk wij straks zeiden, niet \'t diepste mededoogen gevoelen met die Synode, die ten gevolge van hare geestelijke blindheid, niet anders heeft hunnen doen, dan zij op haar ongelukkig standpunt, door sommige harer met \'t heil der kerk strijdige reglementen, gemeend heeft te moeten doen? Moet gij dan, terwijl uwe schuld veel grooter is dan de hare, wèl over haar, maar niet allereerst over u zeiven den staf breken ?

Moet gij dan, terwijl die Synode ontstaan is langs den weg waarop wij dit zagen; terwijl zij ook door uwe schuld zóó is, als zij is; en terwijl hare reglementen nu eenmaal, door uwe schuld ook, kracht van wet hebben, u aan haar onttrekken, zoo als velen dat dezer dagen doen? Zoudt gij alzóó meenen de kerk te moeten reformeeren? Wij gelooven dat gij dan zoudt dwalen. Reeds om de eenvoudige reden, dat. tengevolge van de nu eenmaal bestaande, en kracht van wet hebbende

-ocr page 9-

9

reglementen, zulk een willen reformeeren van onze kerk ijdel is, aangezien afwerping van \'t Synodale kerkverband, uitzettiny uit onze Hervormde kerk ten gevolge heeft, en uitzetting uit haar hare reformatie van zelfs onmogelijk maakt.

\'t Baat altemaal niet ot velen ook zeggen: wij scheiden ons niet af; wij blijven, maar als doleerenden, in de kerk. Want dit sofisme wordt eenvoudig daardoor omvergeworpen, dat, te gaan doleeren, in den bestaanden toestand eene feitelijke afscheiding van onze kerk is, die, zooals zij thans bestaat, volgens hare statuten en reglementen, zoo lang die van kracht zijn, geen doleerende kerk binnen hare muren kan erkennen, en dus ook zulk eene feitelijke afscheiding met afzetting moet achtervolgen. — Zoolang de reglementen bestaan, aan welke bovendien door Predikanten, Ouderlingen, Diakenen en gewone lidmaten gehoorzaamheid beloofd is, mogen de verschillende kerkbesturen \'t ook niet dulden dat straffeloos die gehoorzaamheid worde opgezegd.

Wat dan, waar die reglementen u toeschijnen in strijd te zijn met den woorde Gods? Zoo zij waarlijk u in den weg staan om God naar zijn woord te dienen, welnu, niets belet u om alsdan onze kerk te verlaten, en, conform met die van 1834, eene nieuwe afscheiding in \'t leven te roepen. Maar in de kerk te willen blijven met vertrapping van hare verordeningen en reglementen, gij moet \'t gevoelen, dat gaat niet!

Mij dunkt \'t evenwel dat zulk eene afscheiding van eene kerk, aan wier bederf wij mede schuldig staan, onnoodig en onchristelijk beide is. Onnoodig, omdat, evenmin als éénig Predikant in haar ook maar in \'t allerminst wordt belet, om, naar den lastbrief zijns Heeren, \'t Evangelie te verkondigen, en zulks zelfs te doen naar de leer onzer vaderen, evenmin ook éénig gewoon

-ocr page 10-

10

gemeente-lid wordt belet om dat Evangelie, naar de Schriften, en volgens de leer onzer formulieren van eenigheid, te belijden , en, zoo veel \'tin hem is, ook door Gods kracht te beleven.

Bestond zulk een beletsel inderdaad, dan ware, bij de onmogelijkheid om eigenmagtig te reformeeren, afscheiding eene allerduurste pligt, aan welke eer heden nog dan morgen moest worden gehoor gegeven.

Maar ten dien aanzien bestaat, in plaats van éénig beletsel, zulk eene volkomen vrijheid, dat, zoo onze vaderen, onder \'t juk van Spanje, ook slechts \'t duizendste deel dier vrijheid hadden gehad, zij daarvoor den Heere op \'t vurigst zouden gedankt hebben.

Maar ook onchristelijk is \'t, naar onze meening, zich af te scheiden, of, door zijn doen, oorzaak te geven dat men wordt afgescheiden van onze kerk. Waar men, naar \'t voorbeeld van een Daniël en van een Jeremia, zich mede schuldig voor God erkent, daar moet men niet alleen die schuld belijden, maar de gevolgen van zijne schuld aanvaarden, cn zich hukken onder den toestand onzer kerk, als onder een regtvaardig verdiend oordeel Gods, \'Die storm doet oogsten waar wind gezaaid is, cn ons de gevolgen doet ondervinden van onze traagheid in \'t benaarstigen, van onze ontrouw, van onze wakeloosheid en biddeloosheid. Daar moet men blijven in de kerk. die men mode bedorven heeft, en, in plaats van haar onbarmhartig en hooghartig den rug toe te keeren, hare breuken zoeken te heelen, niet door den weg van revolutie tegen hare besturen, niet door verwerping van hare verordeningen en reglementen, maar door, erkennende, allereerst, onze schuld voor God, Hem te bidden dat Hij, door Zijn Geest en quot;Woord, moge reformeeren wat te reformeeren is. Alle ware reformatie toch moet

-ocr page 11-

11

van Hem uitgaan, en niet met reglementen, maar met hart en leven beginnen. Waren al de leden van onze kerkbesturen steeds bekeerde, geloovige, godvreezende mannen geweest, gewis, zij zouden geene verordeningen hebben in \'t leven geroepen, die met de waarheid van Gods Woord en met de belijdenis onzer kerk in strijd zijn. Zij zouden ook geen bestrijders hebben gehandhaafd in hun dienst, maar die, naar hun pligt, hebben afgezet. Daarom moet er gebeden worden, en volhard in den gebede, dat de Hoere den Geest der bekeering uitstorte óók in de harten van de leden onzer kerk-besturen. En voorts ook gewaakt., dat, b|j alle stemmingen tot leden onzer verschillende kerkbesturen, zooveel in ons vermogen is zulke mannen worden gekozen, die bekend staan als belijders, als geloovige belijders, en niet als bestrijders. Langs dien weg kan en zal onze kerk worden opgebeurd uit haren toestand, en zulien zulke reglementen, die met hare leer in strijd zijn, langs een ge ordenden weg door andere worden vervangen, zoo als wij daartoe reeds een grooten stap nader hadden kunnen gekomen zijn, bij aldien niet sints een paar jaren, tengevolge van eene heillooze raadgeving uit de hoofdstad, op vele plaatsen de wolgezinden zich hadden onthouden van hunne stem op onze classikale vergaderingen uit te brengen, waardoor sints \'t ongeloof wederom meer veld gewonnen heeft in onze kerkbesturen.

\'t Onchristelijke van, door verbreking van \'t Synodaal verband, zich af te scheiden van onze Ned. Herv. Kerk, of, wat \'t zelfde is, de kerkbesturen te noodzaken dat zij, krachtens hare vigeerendc reglementen, die toch geen wassen neus zijn, dezulken uit hun ambt en hunne bediening ontzetten, ligt ook nog in iets anders. Men laat toch daardoor talloozen, die

-ocr page 12-

12

niet medegaan met die scheiding, en aan wier zielen-heil men, door in dc kerk te blijven, nog kan werken, op eene onbarmhartige wijze aan zich zeiven over, óf aan dc mogelijkheid dat zij onder den dienst van onyelooviye predikanten komen, wanneer kicscollégcs en kcrkc-raden, verliezende hen, die de waarheid voorstaan, niet met dezulken kunnen aangevuld worden, en toch voltallig moetende zijn, aangevuld worden met zulke belijders, die in bestaande vacaturen geen goede keuze voor de gemeente doen. Zeer zeker blijven er zeer vele predikanten over, gelijk zulks in Rotterdam en in Amsterdam \'t geval is, die volstrekt niet minder dan de zich noemende „gereformeerdenquot; gereformeerd zijn in hunne prediking, en, door Gods genade, ook in hun leven. Maar zoo de opengevallen plaatsen niet door de zoodanigen kunnen worden aangevuld, en, wat God verhoede! \'t modernisme wederom meer op den predikstoel komt, ligt dan de schuld daarvan niet bij hen, die met een grooteren of kleineren nasleep uit \'t kerk-verband zijn gegaan? „Men noodzaakt mij wel dat verband te verbrekenquot; zeggen velen. quot;Wij zien zulks volstrekt niet in. „Ja maar ieder mag maar prediken wat hij wil, de loochenaar van den Christus der Schriften evenzeer als de belijder.quot; En zoudt gij daarom heengaan? Zoudt gij daarom de groote schare, die niet met u gaat, aan zichzelve overlaten? Zoudt gij daarom zeggen: Ileere, ik wil ü niet meer dienen ter plaatse van welke ik, toen ik er in Uwen dienst ben bevestigd, plegtig verklaard heb in mijn hart te gevoelen dat ik daar „door de gemeente Gods, en mitsdien door God zelf geroepen benquot;? Moeten de gaarn getrouwe dienstknechten heengaan, omdat zij ontrouwe dienstknechten naast zich hebben, zoo al niet in dezelfde gemeente, dan toch in dezelfde kerk? Mij dunkt dat

-ocr page 13-

13

zulk een treurige toestand de getrouwen te meer moet dringen om te blijven, opdat zij, zoo veel in hen is, \'t kwaad, dat anderen stichten, kunnen te keer gaan, en opdat niet welligt hunne plaatsen ook door hestrijders in plaats van door belijders worden vervuld. „Ja maar de reglementen laten niet toe dat de ambtsdrager zijn ambt naar roeping vervulle!quot; Derhalve, gij die zoo spreekt, kunt niet voldoen aan den eersten en voor-naamsten lastbrief uws Heeren: „predik het Evangeliequot;? Niet voldoen aan uwe roeping om uwe leerlingen te onderwijzen in de waarheid tot zaligheid? Niet voldoen aan uwen pligt om bij huis- en krankbezoek te spreken naar \'t Woord des Heeren? Dit zult gij toch niet tegen de reglementen durven inbrengen! En gij zult dus óók niet kunnen zeggen dat gij, met \'toog op die voornaamste deelen uwer roeping, uw „ambt niet naar roeping vervullenquot; kunt! „Ja, maar er mag geen leertueht geoefend wordenquot;, zegt gij. Dat zulks niet mag zal u niet toegerekend worden, die tegen de bandeloosheid protesteert, en moet u een prikkel te meer zijn èn om allen, die onder uw bereik zijn, de waarheid te prediken, zooals deze in Christus Jezus is, èn om te blijven in de kerk, dat is bij \'t kerk-verband, om \'t uwe bij te dragen, op dat, zonder revolutie , eindelijk ook weer de leertueht kunne worden uitgeoefend. „Ja, maar de pogingen om ontheiliging van het Avondmaal des Heeren te beletten, en de loochenaars van het Woord van God daarvan te weren, worden gestraft.quot; Wat mij betreft, ik heb zulks nog nooit in de bijna 33 jaren mijner ambtsbediening ondervonden. Wanneer er getrouwe voorbereidings-predikatiën worden gehouden, — wanneer het formulier om \'tH. Avondmaal voor de Gemeente te bedienen met hoogen ernst wordt voorgelezen, — wanneer bovendien de leden der Gemeente,

-ocr page 14-

14

die voornemens zijn te naderen tot de H. Tafel, naar hunne verschillende behoeften in \'t gebed worden opgedragen, óók dezulken die welligt alles missen wat zij noodig hebben om des Ileeren zoendood met zegen, en tot Zijne verheerlijking, te kunnen verkondigen, — wanneer, eindelijk, geene aanklagten bij de censura morum zijn aangebragt, en de opzieners der ge meente geen gegronde beschuldigingen tegen hen, die tot des Heeren disch naderen, weten, dan komt, zóó des Heeren Avondmaal dan toch door dezen of genen wordt ontheiligd, die ontheiliging geheel voor rekening van hem, of van haar, die haar begaat, en zal dooi.- een rechtvaardig God niet aan den Voor ganger, noch aan de Ouderlingen, noch aan de andere disch-genooten worden toegerekend. Zoo ergens \'t Avondmaal des Heeren werd ontheiligd, dan was \'t wel in de Corinthische gemeente, waar er gevonden werden die dronken daaraan deelnamen. Maar hoe gestreng de Apostel Paulus zulks bestraft, en \'t verklaart dat dezulken zich zeiven een oordeel aten en dronken, toch raadt hij de getrouwen aldaar niet aan om zich daarom van de gemeente af te scheiden, of \'t gemeentelijk verband te verbreken. En, wat betreft tuchteloosheid in \'t toelaten van eene gruwelijke leer, en van een gruwelijk leven daaraan verbonden, waar is \'t erger ooit geweest dan in de gemeente te Thyatire, alwaar \'t toegelaten werd dat de vrouw Jesabel, die zeide dat zij eene profetesse was, \'t volk leerde en de dienstknechten van Christus verleidde tot hoereeren en \'t eten van afgoden-offer? Toch werd wegens dien gruwel, dien de Heiland, bij volharding daarin, strengelijk zou bezoeken, de getrouw gebleven schare in die gemeente niet door Hem vermaand om uit \'t kerkelijk verband aldaar te gaan, laat staan dat Hij aan haar dien gruwel bezoeken zou! Integendeel, Hij doet haar,

by de

]

ren da£ de Me de ma van om hoi blil noe mei teg stui bÜ oor Am of zijn gez óók nog heii dan of \'tg 188

-ocr page 15-

15

bij volharding in hare getrouwheid, de heerlijkste beloften voor de eeuwigheid.

Maar er zijn ook niet weinigen onder de zoogenaamde „dolee-rendenquot;, en onder hen die op weg zijn om te doleeren, die daartoe zich geprikkeld gevoelen door \'t geen kortelings met de welbekende 75 „Amsterdamsche broederenquot; geschied is. Men durft toch, niettegenstaande \'t tegendeel zoo klaar is als de zon, en dit reeds zoo dikwerf is aangetoond, altijd nog maar voortgaan met te zeggen dat „de grond der veroordeeling van de Amsterdamsche broederen gelegen is in hunne pogingen om de belijdenis der kerk te handhaven en de gemeente te houden bij het quot;Woord Gods.quot; Wij aarzelen geen enkel oogen-blik om dit zeggen, of beweren, eene grove ontvaarheid te noemen, nergens beter toe geschikt dan om eene onkundige menigte nog meer dan zij dit reeds is, met fanatieke woede tegen de besturen van onze kerk te vervullen, alsof die besturen de getrouwen aan de belijdenis en hen, die de gemeente bij het Woord Gods wenschen te houden, daarom zouden ver-oordeelen. Om niet te vragen waarom dan ook niet de andere Amsterdamsche Broederen, voor zoo velen hunner geen tittel of jota minder aan de belijdenis onzer kerk met hart en ziel zijn gehecht dan de nu afgezette, ook niet geschorst en afgezet zijn, — om niet te vragen of die andere Broederen dan óók niet evenzeer de Gemeente bij \'t Woord Gods wenschten en nog altijd wenschen te houden, — moeten wij onze verbaasdheid uitdrukken, dat zij, die op alle andere punten den Amster-damschen hoofdleider en aanvoerder van de „doleerendenquot;, als of hij een goddelijk orakel ware, hooren, zoo doof zijn voor \'t geen /«}\', getuigt, en in „de Standaardquot; van 8 Jan\'.

1886 heeft doen drukken. Zijne woorden, zwart op wit, luiden

lunne

, óók m des g, te agten er geit des vond ï ont haar Voor-disch-,1 des hische deel-itraft, 3n en. i zich k ver-elaten taraan leente sabel, lienst-•n van iland, s trouw id om ij aan haar,

-ocr page 16-

16

aldus: „En dit alles, deze opeenhooplng van reeMsver-krachting , maelitsoTersclirijding en daden ran geweld tot liet beletten Tan de bediening des Woords aan vijf leeraren, dit alles grijpt nu plaats en is gesellied, waarom?

Uitsluitend, omdat een aantal leden Aan den kerkeraad naar plicht en geweten gestemd hebben over een inkomend voorstel.

Want wèl wete men, heel deze schorsing en heel dilt; kerkelijk schandaal is in het leven geroepen, omdat eenige leden van den kerkeraad ja hebben geantwoord op dc vraag van den Voorzitter, of zij zekere voorgestelde wijzigingen in de instructie der kerkvoogdij goedkeurden.quot;

Zóó spreekt nu Dr. Kuyper zelf! \'t Is dus niet om de leer, \'tis dus niet om de belijdenis, \'tis dus niet om de bijzondere getrouwheid aan Gods Woord en jegens de gemeente, die de afgezette BB. betoonden boven anderen, dat zij afgezet zijn, maar „uitsluitendquot; - Kuyper zelf zegt zulks - om wijzigingen in de instructie der kerkvoogdij die zij wilden invoeren! Maar dan ook geen leugens meer ten dezen opzigte aangevoerd! God is de God der waarheid!