-ocr page 1-

iniiiiinm:! iiiitiiü\'i\'iiiiiimiiiiiiümit inmaini \'üK\' iiiiti^tiiiiiiiiHmiuiiuuHwwiitiiihiMiiiimaiiiiHiiiiiiinimmiiiiniiHiiiiiiaiiiiiiiiiiimuiiiitii-

pE INVASIE DEr; p UITSCHERS.

I wik

i mlki

li,

f^ANTASIE

DOOR

A, J. DUGHATEAU.

UTRECHT, P. J. D I E H L.

iS83.

amp; - ^ ■ m

ÉÊ*m

m

-ocr page 2-

183 F

Legaat

Prof. Dr. M. Th. Houtsma 1851 - 1943

s

-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

EN J^LEINE yESTE AAN ^EE.

-ocr page 6-
-ocr page 7-
-ocr page 8-
-ocr page 9-

I S I. jquot;-,

PK INVASIE DER PuiTSCHERS.

VESTE AAN ZEE.

EN KLEINE

Fantasie

DOOR

A. J. DUGHATEAU.

UTRECHT,

P. J. D I E H L.

-ocr page 10-
-ocr page 11-

VOORREDE.

Sedert de aankondiging van dit werk, ontving ik van verschillende zijden blijken van instemming met het onderwerp, dat ik mij voorgesteld had te behandelen.

Het bleek mij toen echter tevens, dat de gevoelens omtrent den vorm waarin het door mij beoogde doel zou kunnen worden bereikt, nog al uiteen liepen, waarom ik het noodig acht, daaromtrent een en ander in het midden te brengen. Vooraf zij gezegd, dat het door mij beoogde doel geen ander is, dan het meer algemeen verspreiden van kennis aangaande de verdediging van ons vaderland.

En nu het middel.

Van bevoegde zijde heeft men herhaaldelijk getracht, door het verspreiden van populair-wetenschappelijke bijdragen, het door mij beoogde doel te bereiken. Militaire en andere tijdschriften hebben jaren lang hun kolommen met gelijke stof gevuld. Dag- en weekbladen hebben het hunne gedaan om de onwetendheid in deze te doen ophouden — en wilt gij nu het resultaat van al dat geschrijf en gewrijf kennen, vraag dan den eerste den beste eens, waar eigenlijk die Nieuwe Hollandsche waterlinie, waarover hij zoo dikwijls in de krant gelezen heeft, zich bevind —• eilieve, vraag het eens een onderwijzer! En dat is nu slechts de allereerste vraag. Hoeveel andere zijn er niet te stellen op dit gebied, die ieder ontwikkeld Nederlander zou moeten weten te beantwoorden.

De waarheid is, dat er, buiten het leger, slechts enkele Nederlanders zijn, die lust gevoelen de bovenaangehaalde werken, verslagen

-ocr page 12-

VOOKREUE.

enz. te lezen. Wat de overigen betreft, zoodra komt er niet liet woordje inundatie, fort, infanterie of iets dergelijks voor hun oog, of flap, wordt het blad omgeslagen — met die wetenschap willen zij niets te maken hebben.

,,0! is dat iets over den oorlog? dan moet je bij mij niet wezen man, ik ben bakker!quot;

Dit gezegde doet mij denken aan de anecdote door den Heer van Rees medegedeeld in de Herinneringen uit den loopbaan van een Indisch Officier.

In een belegerde benting is een vrouw bezig met rijst te koken voor de bezetting, toen een vijandelijke kogel in de keuken terecht kwam. De kapitein, door het geraas der verbrijzelde potten en pannen naar de keuken gelokt, vond de vrouw bedaard aan haar werk. Op de vraag of zij niet verschrikt was, ontving hij lakoniek ten antwoord:

„Tida, Toewan! saja toekan masak (wel neen, heer! ik ben de kookvrouw) alsof zij wilde zeggen: met die kogels heb ik niets te maken.

Dergelijke naive lieden op Sumatra te ontmoeten is verklaarbaar; voor de bewoners van Nederland komt mij een antwoord van dien aard echter wat al te nalf voor. Toch zijn er niet weinige, die op gelijke wijze over de zaak denken, of liever met denken, en \'t is dan ook bijna een hopeloos werk, hierin door populair-wetenschappelijke bijdragen verbetering te willen brengen.

Niet lang geleden werd er nog in een brochure op aangedrongen de hoog noodige kennis in deze reeds op school te doen verkrijgen, doch terecht werd er toen geantwoord: Onze jongens hebben op die school reeds zóó veel te leeren, dat wij beter deden met de vakken te verminderen, dan er nieuwe bij te voegen.

De eenige weg die over bleef, na dat alle opgenoemde middelen niet mochten baten, is naar mijne meening; De behandeling in den vorm der novelle. Die weg moge niet de kortste zijn, hij is zeker de aangenaamste. De lezer gelieve deze Fantasie dan ook als een proeve in die richting te beschouwen.

-ocr page 13-

VOORREDE.

Men raeene nu niet, dat ik geloof, als zou door het lezen van dit werkje reeds een voldoende kennis kunnen verkregen worden omtrent de verdediging van het land; integendeel acht ik daartoe een gansche reeks novellen bepaald noodzakelijk, en stel mij dan ook voor, wanneer deze proeve mocht voldoen, haar eerlang door een tweede te doen volgen.

Wat dit werk zelf betreft, voorzie ik, dat de aanleidende oorzaak tot den oorlog sommigen eenigszins gezocht zal schijnen; hetzij hier gezegd, dat ik met opzet een zeer onwaarschijnlijke gebeurtenis heb gekozen, terwijl ik het toch niet ondienstig acht er bij op te merken, dat tal van oorlogen uit veel onbeduidender oorzaken ontstaan zijn. \'T is een oude waarheid, dat kleine voorvallen dikwijls oorzaak zijn van wereldgebeurtenissen.

De schrijver.

-ocr page 14-

INHOUD.

Bladz.

HOOFDSTUK I. Edmond van Rodenburg. — Een wijsgeer aan het woord ... i „ 11. Een mededinger. — Een avontuur. — Een onaangenaam bezoek. 9

„ III. Overspanning. — Een onverbeterlijke dweeper. — Het plan van

Daan. — Een betoog van Jan Kalebas. — Kapitein Korf. —

Een andere meening................21

n IV. Een misverstand. — De oorlogsverklaring. — Voorbereidende

maatregelen...................36

„ V. Een onverwacht bezoek. — Een geheim onthuld. — De onderwaterzetting. — Goede verwachtingen. — Ongehoord. — Zijn geluk ten offer gebracht................44

„ VI. De kolonel en zijn dochter. — Toerusting ten strijde. — Het afscheid. 59

„ VII. Het vertrek. — Naar den IJsel. — De mislukte overbrugging. —

Het vijandelijke leger.— Een vriend verloren. — De schans in de heide. 68 „ VIII. De vernieling van den spoorweg. — De krijgsgevangenen. — Een

gevaarvolle tocht. — Een gewaagd plan.........90

„ IX. In en buiten Utrecht. — De beschermeling van den notaris . . 103

„ X. Kloek volvoerd . , ................109

„ XI. De verrassing. — De geheimzinnige vloot. — Van waar? — Hernieuwde kennismaking. — De kolonel ijlt. — Gemoedsstrijd. — Herinner U. — Een nieuwe tocht. — Het afscheid van kapitein Korf. — Een ontzettende nacht. — Besluit........113

-ocr page 15-

HOOFDSTUK 1.

Een gordel van groen en bloemen omgeeft het oude, aristocratische Utrecht. De wallen en bolwerken, welke vroeger de stad voor een vijandelijken inval beveiligden, zijn sedert lang in een lustoord herschapen. Waar eertijds de Stichtsche knechten, gildebroeders en vreemde huurlingen achter stevige muren gereed stonden op een wenk van hun heer en meester zijne rechten te verdedigen, voor de beveiliging van huis en haard of de herwinning der verloren vrijheid te kampen, vindt men thans sierlijk aangelegde wandelpaden, zich kronkelend als de oude vestinggracht, die nog den vorm behouden heeft, waarin zij voorheen langs de wallen stroomde. De geurende bloesem aan heesters en boomen, de pas ontloken bloemen, het frissche groen, \'t heeft alles een eigenaardige bekooring voor den wandelaar, die op een stille lente-avond daar verpoozing zoekt.

Ver daar buiten buigt zich thans een rij van forten om de stad, een deel uitmakende van de Nieuwe Hollandsche waterlinie, waarachter de oude bisschopsveste bij een vijandelijken aanval zich zeker even veilig zal bevinden, als vroeger achter hare bolwerken.

Op een namiddag, in den aanvang van de Meimaand, schreed een jongman, van een grooten New-Foundlandschen hond vergezeld, langzaam naar de zijde van de Maliebaan door het plantsoen. Zijn donkere oogen tuurden nu eens scherp voor zich uit, als zochten zij iets te ontdekken, en richtten zich dan weder naar den grond. Als in droomend peinzen verzonken, waaruit hij soms met een lichte ontroering ontwaakte, vervolgde hij zijn weg, zijne schreden richtende naar de woning van haar, die hem boven alles lief was.

I

-ocr page 16-

edmond van rodenburg.

Edmond van Rodenburg

Doctorandus

luidde de visitekaart van den jongen man. Zij, die persoonlijk met hem bekend waren beweerden, dat Edmond onvermogend was, en aan een welwillend oom zijne opvoeding had te danken. Als knaap was hij uit Indië naar Holland gekomen en had kort daarop zijn vader verloren waardoor hij hulpeloos in de wereld achtergebleven zou zijn, indien niet de goedhartige oom zich zijner aangetrokken had.

Oom Willibald had echter een half dozijn nakomelingen, en kon dus niet veel meer voor Edmonds toekomst doen, na hetgeen hij thans reeds aan zijne opvoeding ten koste gelegd had.

Bij een bezoek, dat de jongman dezer dagen aan dien oom bracht, had hij hem zijne meening over een voorgenomen engagement gevraagd en tot zijn leedwezen daarop een ver van gunstig antwoord ontvangen.

„Jongenquot;, had oom Willibald gezegd, „verliefd zijn is heel aardig op uwen leeftijd, ik weet dat bij ondervinding; doch mijn waarde, denk eens aan je toekomst. Wat kunt gij uwe vrouw meer aanbieden , dan een goeden wil en de onbeduidende som. die ik voor U heb afgezonderdquot;. Oom had verder met overleg en takt gesproken, zich moeite gegeven de juiste woorden te vinden om zijn pupil op de meest kwetsbare plek te treffen, zoodat Edmond, hoe ongaarne ook, gedwongen was te erkennen, dat zijn voogd gelijk had.

Zelf thans inziende, dat een huwelijk met het meisje zijner keus onder deze omstandigheden onmogelijk was, had Edmond zich op weg begeven om zijne voorloopige verbintenis te verbreken.

Die gang viel hem echter zwaar; zoo met een enkelen slag zijn geluk te moeten vernietigen — aan hare verwachtingen den bodem te moeten inslaan, haar te moeten zeggen: Bertha, mijn dierbare, lieve Bertha, ik had U nooit van liefde moeten spreken, want ik bezit niets om U gelukkig te maken. — Nog vele, zeer vele jaren zullen er helaas voorbij gaan, aleer ik U een te huis kan aanbieden, en onder deze omstandigheden mag ik uw lot niet aan het mijne verbinden. En hij wist het, dat er bittere tranen zouden vlieten; hij wist, dat zij hem oneindig liefhad — maar hij mocht thans nie; kleinmoedig terugtreden. Een hevigen strijd had hij met zich zeiven gestreden; \'t had hem moeite, ontzaglijke moeite gekost, na het bezoek aan zijn oom, zich zeiven meester te blijven en niet weder in de vorige zwakheid terug te vallen, de zucht zich weder aan de begoocheling over te geven en nieuwe luchtkasteelen op te trekken, te beheerschen door het gezond verstand. Wel pijnigde hem de gedachte : Wanneer gij haar dan binnen een jaar, een half jaar misschien, aan den arm van een ander ontmoet, hoe zal het U dan te moede zijn? en een huivering voer hem bij dit denkbeeld door

2

-ocr page 17-

EDMOND VAN RODENBURG.

de leden — doch hare liefde voor hem was zoo innig, dat hij niet kon gelooven, dat Bertha ooit een ander zou kunnen beminnen. Hoe menigmaal had zij hem dit zelve niet verzekerd! Maar was dat geen waan van haar? Toch klemde hij zich als een wanhopende aan die gedachte vast. Zij zal mij trouw blijven; eenmaal misschien, als ik praktijk heb .... Weder die dwaze hoop, welke toch nimmer vervuld zal worden. Mocht een ander.... doch zij zal geen ander nemen, al wordt zij gevraagd.quot;

Onder deze en dergelijke gedachten was Edmond het huis genaderd waar Bertha\'s ouders woonden.

Gelukkig was de verhouding, waarin de jonge lieden tot elkander stonden, nog niet bekend, en mocht Edmond ook al vermoeden, dat hunne wederzijdsche neiging voor mama niet geheel verborgen was gebleven , zoo geloofde hij toch niet, dat Bertha haar in het geheim ingewijd had, en men dus ernstig op hem verstoord zou kunnen wezen. Hij had het voornemen gevormd, zijn beminde tot een wandeling uit te noodigen en onder weg die lastige zaak met haar in orde te brengen. Zij moest de gronden, waarop zijn oom hem het engagement had ontraden, billijken, meende hij , later zou zij hem zeker dankbaar wezen, dat hij die korte verbintenis, welke toch tot niets kon leiden, tijdig afgebroken had.

Daar behoorde moed toe dus zichzelven te verloochenen, want dat hij zoo wilde handelen, was slechts omdat hij Bertha waarachtig en zonder zelfzucht liefhad — niet uit gedweeë onderwerping aan den wil van een voogd, waartegen hij zich zeker krachtdadig zou verzet hebben, indien het afkeurend oordeel van dezen slechts op een luim of gril gegrond ware geweest.

Doch \'t ging ook thans niet zonder strijd, want, toen onze vriend gereed was de stoep op te gaan, beving hem plotseling zulk een beklemdheid, dat hij terugdeinsde en ijlings het huis voorbijgaande, zijn weg vervolgde. Aan het einde van de Baan gekomen, keerde hij echter op zijne schreden terug en nam zich thans voor, alle kinderachtige vrees op zij te zetten.

Weder was hij tot den schelknop genaderd; een vluchtigen blik door het raam, en .... nogmaals stond hij op het punt hare woning voorbij te gaan, toen een heldere meisjesstem van het balkon den New-Foundlander vriendelijk toeriep.

Op het hooren van die melodieuse stem steeg Edmond het bloed naar de wangen , en haastig een paar schreden terug gaande, groette hij naar boven. Met een bevalligen hoofdknik en een innemenden glimlach werd zijne beleefdheid door de jonge dame beantwoord.

Een oogenblik later werd de deur geopend en trad Edmond binnen.

3

-ocr page 18-

EEN WIJSGEER AAN HET WOORD.

In den avond van dien dag, zat onze vriend, het hoofd in de hand geleund, over een papier gebukt, aan zijne schrijftafel, \'t Was reeds de derde maal, dat hij thans een nieuw vel nam en aanving te schrijven:

„Dierbare Bertha !quot;

Na eenig peinzen vervolgde hij dan;

„Alleen de gedachte aan de smart, die ik U veroorzaken moet, mijn Engel!quot;____„Neen, ook zóó niet.quot; Het blad werd weder verscheurd.

„Ik weet niet meer wat ik doen moet,quot; riep hij in vertwijfeling, „:.k ben radeloos ! Dat ik ook heden middag mijn plan niet doorgezet heb! Maar wie kan bij zulk een glimlach van scheiden spreken?...quot;. Weg met alle schrijverij! ik geeft er den brui van! op deze manier zie ik ook al geen kans een eind aan de zaak te maken!. . .. Morgen zal ik haar nogmaals gaan spreken, \'t is te wenschen, dat ik dan beter slaag, anders . .. .quot;

In de aangrenzende kamer klonk het op dat oogenblik:

„Wer ein Liebchen hat gefunden,

Die es treu und redlich meint,

Lohn\' es ihr durch tausend Küsse,

Mach\' ihr all* d£ts Leben süsse,

Sei ihr Truster, sei ihr Freund.

„Tantalusstrafquot;, mompelde Edmond in antwoord op het lied; de zanger intusschen vervolgde:

„Doch sie treu zich zu erhalten,

Schliess\' er Liebchen sorglich ein;

Denn die losen Dinger haschen Jeden Schmetterling, und naschen Gar zu gern von fremden Wein.

„Dat is voor hem de keerzijde der medaille,quot; hernam de andere en vervolgens luid roepende: „Heb je belet Daan ?quot;

„Belet? weineen; behalve mijn kanarievogel is er geen sterveling op mijne kamer, dan mijn eigen erentfeste, manhafte ende zeer cloeck-moedige persoon; heb je nieuws, kom dan maar op.quot;

Edmond stond op en begaf zich naar zijn buurman Daniel Langstraat , in de wandeling Lange Daan geheeten, een vroolijke snaak en tegelijk de goedhartigste kerel, die er ooit in de straten van de oude bisschopsstad rondgeloopen heeft.

„Ziedaar een stoel,quot; vervolgde hij, toen Edmond binnentrad, „en vertel me wat je op het hart hebt; ik zag je in geen drie dagen, er is zeker iets niet in den haak — brullen de beren ? — Niet! ? — Een hopelooze liefde? — Dacht ik het niet! — komaan, voor den dag met je ideaal.quot;

4

-ocr page 19-

EEN WIJSGEER AAN HET WOORD.

„Verg geen onthulling Daan, ik mag haar niet noemen-—- er kan van dat zaakje toch niets komen.quot;

„Ha, ha!quot; lachte de andere, „en waarom niet?quot;

„Waarom niet? omdat ik geen vooruitzicht heb.quot;

„Welnu kom aan! — jij geen vooruitzicht!? waarom niet even goed als een ander?quot;

„Nu ja, over een dozijn jaren, maar dat ligt me toch een beetje al te ver in het verschiet, om daar nu reeds een verbintenis op aan te gaan.quot;

„Heb \'k ooit zoo\'n ondankbaren pessimist gezien!quot; riep Daan met komischen ernst, „ik wist waarlijk niet, dat jij zoo haastig gebakerd waart.quot;

„Zou jij dan denken, dat eenig meisje zoo lang zou willen wachten?quot; antwoordde Edmond eenigszins wrevelig.

„Hm! denken! denken!quot; herhaalde Daan, „dat is me nu juist een vraag, die er op berekend schijnt om iemand vast te zetten; wat weet ik van haar wil af, als je halstarrig weigert mij te zeggen, wie je eigenlijk op het oog hebt.quot;

„Welnu, als ik ze je eens noemde, zou jij me dan je meening willen zeggen?quot;

„Willen, daar hapert het niet aan,quot; antwoordde Daan, die voorzichtig begon te worden; „zie je, \'t is de vraag maar, of ik het bij het rechte eind zal hebben. Een erge bol ben ik niet in de clair voyance, maar laat hooren, \'t blijft in ieder geval onder ons.quot;

„Mijn oom heeft mij het engagement afgeraden,quot; hernam Edmond aarzelend.

„Natuurlijk; van zijn standpunt gezien, zal hij wel gelijk hebben.quot;

„Je bent het dus met hem eens.quot;

„Dat zeg ik niet, noem eerst haar naam.quot;

„Bertha Rudolfs.quot;

„Duivels! meneer heeft smaak, dat erken ik, maar.. . .quot;

„Wel nu?quot;

„De partij past je niet, mijn waarde.quot;

„Nie...te... en waarom niet, als ik vragen mag?quot;

„Je verlangt een rond antwoord hé?quot;

„Niets liever.quot;

„Welnu, daar is een spreekwoord dat zegt: „les extrêmes se touchent.quot; Als wij dat hier mogen toepassen, kunt gij de gevolgtrekking zelf maken — jelui lijkt me te veel op elkadr — je bent beide even ....quot;

„Arm!quot;

„Precies, daar heb je \'t ellendige woord, dat me nooit van pas invallen wil — Een rijke jongen en een arme meid, of omgekeerd, a la bonheur! maar twee arme drommels, dat gaat nooit goed.quot;

„Je bent inconsequent; zoo even zei je nog, dat ik vooruitzicht had, zoo goed als een ander en dus ....quot;

5

-ocr page 20-

EEN WIJSGEER AAN HET WOORD.

„.... En dus, dat je niet aan de toekomst moet wanhopen, maar dat wil nog niet zeggen, dat je daarom vroeger of later je fortuin met voeten moet schoppen door een vrouw te nemen, die niet eens weet waarvoor een notaris op de wereld is! Neen goede vriend, ik wil aannemen, dat je tot heden niet diepzinnig over deze kwestie gedacht hebt, maar ik verzeker je, dat de huwelijken tout pur uit liefde mogelijk op de maan of in den hemel, maar zeker niet hier op aarde worden gesloten, \'t Gaat met het sluiten van een goed huwelijk, als met het maken van rijksdaalders en guldens; er is veel edel metaal en weinig gemeene stof als alliage voor noodig; hij, die de juiste maat weet te treffen, zal gelukkig leven; die er zich niet om bekommert, kan zich voorbereiden op een aanmerkelijk verbeterde diëet. Zeg het voort!quot;

„Als ge op deze wijze redeneert, zijn er in de werkelijkheid weinig dingen, die een prozaïsche analyse kunnen doorstaan----quot;

„Dat zijn er ook; dichterlijke dweeperij behoort in de middeleeuwen thuis; wij zijn de praktische kinderen der verlichte eeuw en knielen slechts voor stoom, electriciteit en rijksdaalders.quot;

„Het schijnt dat wij de rollen omkeeren ; zoo even was ik pessimist...quot;

„Dat ben je nog. Je verlangt in het jaar achttienhonderd en zooveel iets dat voor eeuwen reeds uitverkocht was. Had ik aanstonds geweten, had ik kunnen vermoeden, dat jij je oog op een allerliefst, naar broodarm schepseltje zoudt laten vallen, dan had ik daareven anders gesproken, thans kan ik echter niet meer doen, dan je eigen woorden herhalen: „„daar kan van dit zaakje niks niemendal komenquot;quot; en daarmee basta.quot;

„Maar zou je niet denken, als ik eens over een jaar of vier, ik

ben er thans twee en twintig, een redelijke positie had , dat er dan----

hé....?quot;

„Neen, volstrekt niet; noch over vier, noch over zes, noch over tien jaar. Juffrouw Rudolfs is een meisje, dat een man moet huwen, die drie ü vier mille inkomen heeft. Ik ken de familie; papa heeft een mooie positie, waardoor men op grooten voet kan leven, maar geld... lieve hemel! geld zit er niet, dat weet gij trouwens zoo goed als de gansche wereld. Men zal Bertha waarschijnlijk een aardigen uitzet geven, dat wil ik wel gelooven, maar welke eischen zal zij, de verwende lieveling U niet stellen, en hoe wil jij die bevredigen met je sober doktersinkomen, dat in de eerste jaren zeker niet boven de duizend pop zal zijn; maak je op dat punt geen illusieën, men wantrouwt niets zoo zeer als de behandeling door een jeugdig arts.quot;

„Je hebt gelijk /\'antwoordde Edmond na een oogenblik; „volmaakt hetzelfde heeft oom ook gezegd, en ik kon hem niet tegenspreken. Ik ben een dwaas , een driedubbele dwaas, dat ik dat alles niet bedacht heb, maar wat baat mij na die wetenschap; ik heb haar nu eenmaal

6

-ocr page 21-

EEN WIJSGEER AAN HET WOORD.

lief en kan niet meer van haar afzien — als ik door deze liefde ongelukkig moet worden, in \'s hemelsnaam, \'t is mij liever met haar in ellende te leven, dan voor altijd yan haar af te zien.quot;

„Een romantische gril, waar ik je boven verheven dacht. Wil je een dwaasheid uithalen, ga dan aanstonds met mij uit, ik zal je er de gelegenheid voor geven, maar praat niet als een schooljongen van verliefdheid, waardoor ge Uw eigen geluk en dat van een lief, mooi kind op het spel zet. Zie van haar af en laat de zaak daarmeê uit zijn.quot;

„Ik kan mijn woord niet terugnemen, zij zal mij voor een lafaard houden.quot;

„Om \'t even, het moet geschieden; hoe langer gij wacht, des te moeilijker wordt het voor U.quot;

„Ik heb het heden middag beproefd, doch de moed ontbrak mij, ik durfde niet. Toen ik wilde spreken, schoot mij het bloed naar de wangen, ik kon geen geluid voortbrengen.quot;

„Schrijf haar dan.quot;

„Reeds driemaal heb ik een aangevangen brief weder verscheurd, mijn gedachten zijn verward, ik kan niet stellen.quot; ,

„Wacht, dan zal ik je een handje helpen — zie zoo! neem nu pen en papier en luister wat ik zal dicteeren —- gereed ? schrijf op !....quot;

„Neen Daan, dat gaat niet; ik zou me dood ergeren als zij daarvan hoorde. Ik weet wel, dat jij het niet roudkramen zult, maar de wanden hebben ooren en de zaak is van te teederen aard om er mee te laten spotten.quot;

„Nu, zoo als je wilt — Ga je mee naar Spontijn? dat zal je wat opwekken. Vader Bacchus geeft gewoonlijk raad, als alle andere hulpbronnen uitgeput zijn; heb je morgen een helder oogenblik, dan zul je wèl doen dit onverwijld te bezigen, om dat zaakje aan kant te maken, want vóór dit geschied is. heb je rust noch duur.quot;

„Thans naar Spontijn ? je hebt toch geen plan daar den geheelen avond te blijven? ik moet je zeggen , dat ik er mij meestal uitermate verveel.quot;

„Weineenantwoordde Daan, en fluisterde dan, „ik heb nog iets anders aan het spit, maar jij moet mee, ik zal je eens opknappen van avond, laat het maar aan mij overen vervolgens neuriefind:

„Berger, cours a ta belle,

Jurer flamme éternelle,

L\'étoile du soir luit...

Maak je maar gereed, ik ben in een wip klaar.quot;

Een plotseling opgekomen regenbui deed de vrienden vlug aanstappen , waardoor de voortzetting van hun gesprek onmogelijk werd.

Bij Spontijn was het om dezelfde reden propvol; men zag er biljarten , schaken (in alle eer en deugd), drinken, rocken, kaarten —

7

-ocr page 22-

EEN WIJSGEER AAN HET WOORD.

men hoorde er lachen, schreeuwen, praten, glazen omwerpen, kortom ... \'t was er zoo prettig en gezellig als het bij mogelijkheid in een koffiehuis kan zijn.

Edmond zocht zooveel mogelijk buiten het gedrang een stoel meester te worden en nam vervolgens de krant ter hand, terwijl Daan een half dozijn vrienden, die hij hier en daar bespeurde, de hand ging drukken en even het nieuws van den dag afvroeg: gewoonlijk niet veel zaaks, de chronique scandaleuse van de wereld waarin zij zich gaarne bewogen, een opsomming van buitenkansjes, die hen niet te beurt vielen, enz. enz. alles wuft en los, zoo als dat op zekeren leeftijd aan velen eigen is, zonder daarom bepaald tegen het karakter dier jongelui te pleiten.

Toen Daan op deze wijze de ronde had gedaan, zocht hij zijn buurman op, die zijne afwezigheid nauwelijks had opgemerkt daar hij verdiept was in het lezen van een belangrijk artikel aangaande het, voor eenigen tijd gestichte bond van letterkundigen, waarover men zich in Duitschland zeer boos had gemaakt, daar de stichters onverholen voor het doel uitgekomen waren, namelijk: Het vormen van\'een groote Nederduitsche natie.

De toetreding van bijna alle Vlaamsche, maar voornamelijk ook van een groot aantal Duitsche letterkundigen uit Oost-Friesland, Westfalen en het land van Cleef, had dien bond een beteekenis ge-gegeven, die men onmogelijk daarvan had kunnen verwachten.

„Leg die vervelende krant neer en laat ons een partij biljart maken,quot; zei Daan, toen hij bij zijn vriend was aangeland.

„Een oogenblik, ik moet nog even zien wat de Nieuwe Rotterdammer er van zegt, dan ben ik tot je dienst.quot;

„Welk nieuws interesseert je zoo?quot;

„De kwestie met onze naburen.quot;

„Och kom, dat loopt met een sisser af. Denk je wezenlijk dat men zich daar om het hersenschimmig plan van een handvol geleerden boos maken zal?quot;

„\'t Heeft er allen schijn van, of liever men geeft er dien schijn aan want ieder weet, dat de grond van hun bemoeiziekte elders te zoeken en van ouden datum is. Daar, zie eens wat het officieuse Duitsche regeeringsorgaan durft schrijven!quot;

„Och, tusschen dreigen en doen is nog eenig verschil mijn waarde; ik zeg met Vondel: „Noit man van dreighen storf.quot; Overigens, daar moge van komen wat er wil, ik heb in ieder geval niet veel te verliezen, hoe gaarne ik ook zou willen, dat dit anders ware.quot;

„Zeg dat niet te haastig, \'t Zou mogelijk kunnen zijn, dat er iets van je geëischt werd, dat wij geen van allen gaarne missen.quot;

„Mijn leven!? \'tidée! ik ben niet bang voor een blauwe boon; intusschen als ik zeker was, dat het er om te doen is, zou ik wel

8

-ocr page 23-

EEN MEDEDINGER.

willen beginnen mij schadeloos te stellen voor hetgeen ik in dat gevai te kort zal komen. Maar geen nood, \'t loopt met een sisser af en nu naar de biljart, want \'t wordt langzamerhand tijd, dat we aan het nastuk denken — op \'t punt van „niet te laat komenquot; ben ik een despoot — c\'est le devoir du vaillant troubadour, zoo als je weet.

HOOFDSTUK II.

Daags na het gesprek met zijn vriend had Edmond in een schrijven, afscheid genomen van zijn geliefde.

„U gelukkig te maken, staat niet in mijne macht,quot; zoo luidde het slot van zijnen brief, „vergeef mij Bertha, de smart, die ik U aandoe, door eerst thans tot dat besef te komen; vergeef mij, dat ik een korten tijd mij in staat gewaand heb U eenmaal de mijne te kunnen noemen. Thans zie ik duidelijk in, dat dit slechts zou kunnen geschieden ten koste van uw geluk, dat dit onmogelijk is.

Nooit zal ik vergeten, de schoonste oogenblikken van mijn leven aan U verschuldigd te zijn. Uw beeld zal nimmer uit mijne ziel worden gewischt. Vergun mij U van nu af te beschouwen , als een dierbare vriendin, voor wier geluk ik gaarne mijn leven geven wil.quot;

Sedert was er een maand verstreken.

In een druk gesprek gewikkeld, vinden wij de beide vrienden op Edmonds kamer tegenover elkander zitten.

„Het moet toch zoo wezen,quot; zegt Daan.

\'t Is ongeloofelijk,quot; zucht de andere.

„De zaak wordt natuurlijk van alle kanten bezien en besproken. Ieder heeft zijn eigen opvatting; deze denkt er zus en de andere zóó over, maar niet een, die haar niet beklaagt.quot;

„Men gelooft dus. dat het tegen haar wil zou zijn ?quot;

„Daar kun je staat op maken. Welk meisje van twintig jaar, die er zoo lief en bevallig uitziet als zij, geeft haar hand aan een man als die notaris, indien zij niet door de een of andere noodzakelijkheid daartoe gedwongen wordt. Bovendien, hoe het bekend werd raadt geen sterveling, maar thans weet een ieder te vertellen, dat gij beiden in het geheim geëngageerd zijt geweest, en gij op aanraden van uw voogd, die betrekking afgebroken hebt, door welke teleurstelling het armequot; kind acht dagen lang zoodanig van streek is geweest, dat zij in dien tijd hare kamer niet verlaten heeft. Om kort te gaan, men beschouwt haar min of meer als een martelares en beschuldigt haar

9

-ocr page 24-

EEN MEDEDINGER.

vader, het meisje aan dien schatrijken notaris te willen verkoopen.quot;

„\'t Is mij zeer onaangenaamantwoordde Edmond ter neer geslagen , dat mijne vroegere verhouding tot haar ruchtbaar is geworden, maar het doet mij nog oneindig meer leed, dat zij, door mijn toedoen zooveel lijdt. Ik ben een ellendeling, ik had haar nooit moeten afschrijven, zij zou er zich wel in geschikt hebben, al had het noodlot dan ook gewild, dat wij nog eenige jaren moesten wachten. Geen vermogen!!— och! liefde vraagt naar geen bruidschat.

„Hol maar toe, ga je gang maar, zoo aanstonds zal je gezond verstand je het tegendeel weer doen gelooven.quot;

„Praat me niet van gezond verstand! daar zijn we ver mee gekomen , dat zie je nu. Wie weet! binnen een paar maanden is zij de vrouw van dien geldwolf, die haar meesleept naar de Veluwe, daar woont „dat heerquot; immers, waar zij een plantenleven zal kunnen leiden! mijn beste, lieve Bertha. O! als ik dat had kunnen voorzien!quot;

„Kom, kom, wind je niet noodeloos op, wij kunnen aan de zaak toch niets veranderen; men kan haar immers niet dwingen; slechts met haar eigen goedvinden en volle toestemming zal dat huwelijk gesloten worden, vooropgesteld dat het waar is, wat men vertelt. Wij zullen wèl doen, vooreerst niet meer over deze zaak te spreken en ons oordeel op te schorten tot ... .

„ ... Het te laat is , niet waar ? Inderdaad, een prachtige redeneering , een uitermate verstandige raad, die ik echter zoo vrij zal zijn ditmaal niet op te volgen,quot; riep Edmond heftig. „Ik weet wat mij thans te doen staat; dit kan ik je intusschen wel verzekeren, dat het voorgenomen huwelijk met dien notaris niet zal worden voltrokken, al zou ik het, ik weet niet op welke manier ook, moeten beletten.quot;

„\'t Zal zoo\'n vaart niet loopenantwoordde Daan meesmuilende, want hij verwachtte niet veel bizonders van Edmonds schermen met groote woorden; hij vermoedde niet, dat deze voortsproten uit den drang des harten, ja, geloofde zelfs een oogenblik, dat zijn vriend opzettelijk daarmede praalde, zoo weinig begreep hij de kracht van een innige, alles beheerschende liefde. Wie weet of er bovendien binnen een paar weken niet aan heel wat anders, dan aan het sluiten van huwelijken zal moeten worden gedacht,quot; vervolgde D^an na een oogenblik. Ditmaal ben ik het, die de toekomst duister inzie. Gij herinnert U ons gesprek nog over het geschrijf in de Duitsche bladen ? welnu, thans heb ik een artikel gelezen, dat in hooge mate mijne aandacht trok — let op, nog een paar dagen, dan zullen wij op dat punt belangrijk nieuws hooren. Maar \'t wordt tijd, dat ik heenga; zet nu alle muizenissen op zij, en kom morgen aan den trein van zes uur twintig, als je er lust in hebt, dan denk ik terug te komen, Adieu!quot;

IO

-ocr page 25-

EEN MEDEDINGER.

Toen Daan vertrokken was, bleef Edmond geruimen tijd in gepeins verzonken uit het venster naar de wolken staren. Hij wenschte zoo yurig iets in het belang van Bertha te doen, maar kon niets bedenken waarmede hij haar van dienst zou kunnen zijn. Stellig geloofde hij intusschen, dat zij niet, dan door hare ouders daartoe aangezet, tot het aangaan van dat veel besproken huwelijk zou te bewegen zijn.

„Kon ik haar maar een oogenblik sprekenmeende hij, doch thans een visite te gaan maken, zou argwaan wekken, want, nu iedereen van mijne vroegere betrekking tot Bertha schijnt te weten, zullen hare ouders ook wel op de hoogte zijn, van hetgeen er tusschen ons heeft plaats gehad.quot;

Daar zij hem niet op zijn schrijven had geantwoord, wat hij trouwens ook niet van haar verwacht had, had Edmond het voorzichtig geoordeeld zijne visites ten huize van den heer Rudolfs te staken — ten minste uit te stellen, tot zijn oom, die met Bertha\'s vader bevriend was, hem omtrent de stemming, die er bij de familie ten zijnen opzichte heerschte, had ingelicht.

„Komaan Erna,quot; sprak de jonge man eindelijk, uit zijn gepeins ontwakende, tot den hond, die aan zijne voeten lag, „met treuren is niets goed te maken, wij zullen naar buiten gaan — als het toeval mij gunstig wil zijn, zullen we haar hier of daar op de wandeling ontmoeten.quot;

In weerwil van het heerlijke lenteweer en de schoone omgeving der stad, waren er, als naar gewoonte, slechts weinigen, die, op dien tijd, daarvan genoten, \'t Was omstreeks zes uur in den avond. Een zacht koeltje deed de bladeren ritselen, rukte den bloesem los, welke hier en daar, aan het rijpend zaad gehecht, nog te bespeuren was, en dreef hem ver van den stam, die hem gedragen had, ver van de plaats waar hij zich in het schitterend zonnelicht gewiegd had en gekoesterd, om na een kortstondig geurig leven te verwelken. Licht zweeft hij door de ruimte, drijvend op zijn fijne dorre blaadjes, zich onophoudelijk wentelend, om ver van den moederstam verwijderd den bodem te bereiken, waar de rijpe zaadkorrel hem weldra volgen zal, en eenmaal, gehoorzaam aan de wetten der natuur, zich zal ontwikkelen tot een slanken stam, welks twijgen en loten met blaadjes en bladeren getooid, door kleurrijke vlinders omfladderd, een schuilplaats zullen bieden aan de zangers des velds, tegen de brandende stralen der zon, en hun een toevluchtsoord zullen zijn bij storm en regen.

Op Edmond maakte de omgeving echter niet dien bevredigenden indruk; hij sloeg nauwelijks acht op hetgeen hem omringde.

Zoolang hij geloofd had, dat Bertha ieder aanzoek afwijzen zou, om hem te bewijzen, dat zij, in weerwil van \'t geen hij haar ge-

-ocr page 26-

EEN MEDEDINGER.

schreven had, alleen voor hem zou blijven leven — en dat zij dit zou doen, geloofde hij tot voor weinige oogenblikken nog — zoolang was hij kalm gebleven. Het moest haar uit zijn brief toch duidelijk gebleken zijn, meende hij, dat deze slechts een uitvloeisel was van het onderhoud met zijn oom, dat zijn hart daaraan geen deel had. Sedert het gesprek met zijn vriend was die waan echter vervlogen. Geloofde hij ook thans nog niet, dat zij uit genegenheid — reeds zoo spoedig, na dat hij de betrekking waarin zij tot elkander stonden, afgebroken had — een nieuwe verbintenis had aangegaan, toch moest hij zich zeiven bekennen, dat, na al hetgeen men er van meende te weten, de hoop al bitter klein was, dat zij niet vroeg of laat tot het aangaan van een huwelijk met den notaris zou te bewegen zijn.

Wel is waar stond zijn mededinger als een uitermate schriel en zelfgenoegzaam heer bekend, maar notaris Harten, door lange Daan welwillend herdoopt in Harten-boer, was toch ook iemand van een zeer goed uiterlijk, niet onaangenaam in den omgang en in beschaafde \'kringen op zijn plaats. Bij hem vergeleken gevoelde Edmond dat hij in een en ander te kort schoot; zijn twee en twintig jaren mochten dan in zijn voordeel zijn, en het sprookje, dat men elkander verhaalde, omtrent de inhaligheid van den heer Harten mocht eenigen grond hebben — welke notaris is afkeerig van het edel metaal? — indien hij geen deugdelijker gronden kon aanvoeren om zich zei ven de schoone bruid te verzekeren, dan voorwaar, bestond er weinig kans, dat zij ooit de zijne zou worden. In onzen tijd, Edmond was er van overtuigd, ziet men zoo gaarne een en ander over het hoofd, wanneer men als tegenwicht slechts een paar ton gouds in de schaal werpen kan, en dat kon de notaris.

De gedachten die Edmond bezighielden waren dus van geen zeer aangenamen aard, toen plotseling een nieuw denkbeeld als een schitterende ster den donkeren hemel zijner hoop kwam verlevendigen. Indien zijn mededinger eens met een of ander praktisch oogmerk Bertha wenschte te huwen! ? Hoe toch, zoo redeneerde hij, kan er bij een man van zijn zelfzuchtig karakter, sprake zijn van liefde? — en waarom zou het onmogelijk wezen, dat de notaris een vrouw wilde nemen, bij voorbeeld omdat dit uit een economisch oogpunt wenschelijk voor hem was? Bij de gedachte aan de mogelijkheid van zoodanig huwelijk echter, trilde hij van verontwaardiging.

Edmond was zoozeer overtuigd, dat een verbintenis van dien aard Bertha diep ongelukkig moest maken, dat hij zich voornam de ware gronden uit te vorschen, die den notaris tot het doen van dien stap hadden geleid. Hij kon het niet lijdelijk aanzien, dat men Bertha\'s idealen met ruwe hand verstoorde en haar, het lieve, zachte kind, met haar schoone opvatting van het leven, haar reine ziel en

12

-ocr page 27-

EEN MEDEDINGER.

goed karakter, dienstbaar maken zou, aan de plannen van dien man.

Thans meende hij een voorwendsel te hebben, om zonder de beschuldiging van ijverzucht op zich te Iaden, den notaris tegen te werken en hem te noodzaken van het meisje af te zien of zich voortdurend aan zijne tegenkanting bloot te stellen.

In waarheid echter vond die krachrige opwelling van zijn gemoed voornamelijk haar grond in de vrees, dat Bertha . die hij waarachtig liefhad , onherroepelijk voor hem verloren zou zijn, indien hij thans niet alles beproefde, om het, in de toekomst dreigende, huwelijk af te wenden.

Vervuld van deze gedachte, doolde Edmond rond in de nabijheid van Bertha\'s woning, in de hoop haar, of liever nog, den notaris te ontmoeten, die, zooals hij wist, sedert eenige dagen in de stad vertoefde, toen hij zich, bij een bocht van den weg, plotseling tegenover beiden bevond.

Als door een electrischen schok getroffen, stond Edmond stil; zijn gelaat werd bloedrood en onmiddellijk daarop bleek als marmer; zijne oogen schoten vlammen, toen hij den heer Harten aanzag, doch weldra rustten zij met een zacht verwijtende, weemoedige uitdrukking op het beminde meisje. Ook Bertha was eenigszins ontroerd; met veel zelfbeheersching wist zij echter hare aandoening onmiddellijk te bedwingen.

De notaris had te veel menschenkennis om zich ook maar een oogenblik in den aard dier aandoeningen te bedriegen. Dat beiden elkander meer ontmoet hadden — hij kende Edmond niet — bewees hem reeds de blijdschap van den New-Foundlander, die zich kwispelstaartend voor Bertha\'s voeten nedervlijde, met zijn verstandig blikkende oogen, vriendelijk tot haar opziende. Niettemin bleef de notaris koud onder de vlammende blikken van den jongen man, alleen verwonderde hij zich niet weinig over diens zonderling gedrag, doch achtte het toch niet de moeite waard, hem daaromtrent een verklaring te vragen. Niet langer stilstaande dan noodig was om Edmond te doen voorbijgaan , wilde hij zijn weg weder vervolgen, toen deze, waarschijnlijk door de rustige houding van zijn vis è, vis tot bezinning gekomen, begreep, dat hij op het punt stond zich belachelijk te maken. Na een lichte, bevallige groet voor Bertha, trad hij daarom op den notaris toe, nam een visitekaart uit zijn brieventasch en overreikte hem die, met de woorden: „Mijn gedrag zal U mogelijk eenigszins bevreemden meneer, ik verzoek U echter dit thans nog niet te beoordeelen, daar ik ü morgen daaromtrent een verklaring zal geven; mag ik zoo vrij zijn U te bezoeken?quot;

De heer Harten nam de visitekaart aan, las Edmond\'s naam en titel, en verwisselde de kaart vervolgens tegen een andere, waarop zijn eigen naam en ambt waren vermeld; deze reikte hij Edmond

13

-ocr page 28-

EEN MEDEDINGER.

over en betuigde hem zijne verwondering, dat hij de eer had bij hem bekend te zijn, daar hij zich niet kon herinneren Edmond ooit te hebben ontmoet — intusschen zou het hem aangenaam zijn mijnheer van Rodenburg den volgenden morgen te kunnen ontvangen: „Hotel Pays-basquot;, voegde hij er nog als terloops aan toe, en maakte gelijktijdig een beweging om zijne wandeling met Bertha voort te zetten.

Edmond herhaalde zijn groet en bemerkte toen hoe de oogen van het meisje met een pijnlijke uitdrukking op hem waren gericht. Hij kon en wilde thans echter geen woord ter verontschuldiging spreken. Als zij hem waarlijk liefhad, zoo als zij hem vroeger menigmaal verzekerde, zou Bertha zijn gedrag van heden kunnen begrijpen, meende hij.

In hevige gemoedsbeweging vervolgde Edmond zijne wandeling. Hij gaf geen acht op de toenemende duisternis noch lette op den weg, dien hij volgde; nu eens langzaam, dan weder haastig en snel, in overeenstemming met den loop van zijn gedachten, schreed hij voort. Reeds was hij op een aanmerkelijken afstand van de stad en dacht nog steeds aan de onaangename ontmoeting van daar even en de smeekende uitdrukking van Bertha\'s gelaat, toen hij door het geratel van een naderend rijtuig uit zijne mijmering werd gewekt. Met pijlsnelle vaart schoten de paarden voorbij , men scheen haast te hebben; reeds was de koets in de toenemende duisternis verdwenen , toen Edmond een hevig gekraak vernam en onmiddelijk daarop een noodkreet hoorde, waarna het weder stil werd als te voren.

Daar was een ongeluk geschied, dat leed geen twijfel; oogenblikkelijk spoedde van Rodenburg zich naar de plaats waar hij vermoedde, dat het rijtuig omgeslagen was. Hijgende kwam hij weldra daar aan.

Door het een of ander voorwerp op den weg verschrikt, zoo giste Edmond, was een der paarden uit de strengen gesprongen, waarop het rijtuig in zijn snelle vaart ter zijde tegen een boom geslingerd en verbrijzeld was. De lantaarns waren bij dien val uitgedoofd, zoodat Edmond de grootste moeite had iets te onderscheiden in dien chaos van gebroken paneelen, over elkander geworpen kussens en omvergeworpen raderen.

Eindelijk hoorde hij een zacht gekreun en afgaande op het punt vanwaar dit geluid zich liet hooren, tastte hij rond tot dat zijn hand op het gebaarde gelaat van een man rustte; nu knielde onze doctorandus bij dezen neder en trachtte een onderzoek naar den toestand van den onbekende in te stellen, doch vruchteloos, want de verbrijzelde paneelen van het rijtuig waren met dan met geweld te verwijderen, en hiertoe durfde hij niet over te gaan, uit vrees den beklemde te zullen kwetsen.

Thans was goede raad duur. Ten laatste herinnerde Edmond zich

14

-ocr page 29-

EEN AVONTUUR.

in het bezit van lucifers te zijn; indien nu slechts een der beide lantaarns behouden was, zou er reeds veel gewonnen zijn. Na eenig zoeken gelukte het hem een der lantaarns te vinden welke weinig beschadigd was.

Een zwak licht bescheen thans weldra het terrein tot op eenigen afstand van de omgevallen koets en gaf den toekomstigen arts gelegenheid zijn eersten patient te behandelen.

Snel werden de planken en kussens welke hem hinderlijk waren ter zijde geworpen, waarna Edmond op nieuw aan de zijde van den gewonde nederknielde en zijn onderzoek aanving. De vermoedelijke eigenaar van het rijtuig, wiens behoud, op onvoorziene wijze toevertrouwd was aan de zorg van onzen jongen vriend, bleek een grijsaard te zijn.

Edmond bemerkte weldra dat de oude heer ernstige kneuzingen bekomen had, waarvoor de geringe hulpmiddelen, die hij thans kon aanwenden, weinig zouden baten; hij beproefde echter hem tot bewustzijn te brengen.

Na eenige oogenblikken opende de gekwetste de oogen en zag Edmond verwonderd in het gelaat; zoodra hij volkomen tot besef gekomen was, wendde de vreemdeling het hoofd ter zijde, als verwachtte hij nog een ander in zijne nabijheid te vinden. Angst en onrust teekenden zich op zijn gelaat, toen hij bemerkte dat er buiten den jongen man niemand tegenwoordig was.

De zielesmart, die het gelaat van den grijsaard uitdrukte bewoog Edmond de oorzaak daarvan op te sporen. Toen eerst viel zijn aandacht op het zonderling gedrag van den hond, die onophoudelijk heen en weer liep, tusschen de plek waar zijn meester bij den gekwetste neergeknield lag, en de sloot, die langs den weg liep. Edmond stond op en volgde den New Foundlander. Toen hij tot den rand genaderd was, zag hij tot zijne verwondering een meisje langs de glooiing der groeve in onmacht liggen, het hoofd en de schouders rustend tegen een boomtronk. Onmiddelijk richtte Edmond haar op, en droeg de bewustelooze in den lichtkring, waar zij weldra de oogen opende en verbaasd rondzag. Plotseling scheen zij zich het ongeval te herinneren, richtte zich op en trad ter zijde van den grijsaard hare armen om zijn hals slaande om ook hem tot opstaan te bewegen; hierin echter niet slagende, riep zij in vertwijfeling den koetsier, doch deze was niet te ontdekken.

Edmond, intusschen nader gekomen om haar te beduiden, dat zij den gekwetste in die houding moest laten rusten, zeide verder dat hij onmiddelijk de hulp zou gaan inroepen van de bewoners der naastbijzijnde woning en binnen weinige minuten terug zou wezen.

Terwijl hij sprak zag de schoone vreemdeling hem met hare smeekende oogen zoo diep bedroefd in het gelaat, dat de jongman

ÏS

-ocr page 30-

EEN AVONTUUR.

getroffen hernam, dat zij niet ongerust behoefde te zijn, daar hij haar slechts eenige oogenblikken zou verlaten om hulp te halen en verder zich geheel tot haren dienst stelde. Vervolgens sprong hij op een der beide paarden, beval den New-Foundlander bij het meisje te blijven waken, en reed zoo snel de duisternis dit veroorloofde, op het ongezadelde en gebrekkig getoomde dier langs den boschrand voort, in de hoop spoedig een villa of een andere woning op zijn weg te vinden.

Toen Edmond zich verwijderd had, schikte het achtergebleven meisje de kussens terecht, waarop de gekwetste rustte, en drukte hare lippen op zijn bleeke wangen. Dankbaar , doch met een smar-telijken blik, zag de grijsaard tot haar op en trachtte in weerwil van zijn lijden te glimlachen, om zijne dochter te doen gelooven, dat het zoo ernstig niet met hem gesteld was, als het haar toescheen.

Hierdoor eenigszins gerust gesteld stond zij op, om naar den koetsier om te zien , wiens afwezigheid haar onverklaarbaar voorkwam; het was haar ook thans echter onmogelijk den man te ontdekken, waardoor zij tot de vooronderstelling kwam, dat hij reeds, voor het omstorten van het rijtuig van den bok moest gevallen zijn; zij durfde echter thans haar vader niet verlaten, om te onderzoeken of dit vermoeden gegrond was.

Ongeduldig en vol vrees, dat de jonge onbekende, die haar zoo te rechter tijd zijne hulp verleend had, in de steeds toenemende duisternis zou verdwalen, ging zij nu eens een kort eind den weg op, waarlangs Edmond was vertrokken en keerde dan weder tot den grijsaard terug, telkens zijn gelaat met hare zachte hand beroerende, als om te onderzoeken, of hij niet te zeer door de avondlucht verkoeld werd. Gelukkig woei er slechts een zoele zuidewind van den hemel die eer geschikt was de koortsgloed, welke bereids zijne wangen verhitte, te temperen, dan hem nadeelig te zijn.

Zoo verstreken er eenige minuten.

Eindelijk scheen het teedere kind echter hare angst niet langer te kunnen bedwingen. Een geruime poos had zij weder in de duisternis getuurd, ieder geluid met gretigheid opvangende, toen plotseling, als spottende met hare angst, de schrille kreet van een nachtvogel door de lucht drong. Op ijzingwekkende wijze galmde die wanklank door de ruimte, aan alle zijden weerkaatst door het bosch, welks bewoners dien met een kort afgebroken geschrei beantwoordden.

Het meisje verborg het gelaat in de handen en werd hevig ontroerd. Zij twijfelde er niet aan, de jonge onbekende moest verdwaald zijn ! De mogelijkheid den ganschen nacht met haar zwaar gewonden vader op dezen eenzamen weg aan den rand van het bosch te moeten vertoeven, benam haar alle zelfvertrouwen — een onwederstaanbaar gevoel van angst beklemde hare borst — reeds

i6

-ocr page 31-

EEN AVONTUUR.

stond zij op het punt weder in onmacht te vallen, toen de hond, die niet van hare zijde was geweken, een kort afgebroken geblaf deed hooren en onmiddellijk daarop in de duisternis verdween. Dit gaf haar weder moed; met gespannen aandacht volgde zij het geluid door het trouwe dier in zijn snellen loop verwekt. Een oogenbük later hoorde zij niets meer, weldra klonk echter een aanhoudend geblaf door de stilte van den nacht en kort daarop sprong de New-Foundlander met alle teekenen van vreugde tegen haar op, als begreep hij welk een onschatbare tijding hij het meisje bracht.

Als met een nieuw leven bezield, stroomde het bloed haar thans weder door de aderen, een nooit gekend gevoel van dankbaarheid doordrong hare borst; de nacht scheen haar niet meer duister, de weg niet eenzaam meer, zij kon weder hopen.

In de verte nadert de verwachte hulp — zij hoort spreken — nog weinige minuten, daar verschijnen drie donkere gestalten aan gindsche bocht — nog zijn zij niet te herkennen, doch de zorgvolle is reeds naar haar vader gesneld om hem de terugkomst van den onbekenden vriend mede te deelen.

Na eenig zoeken was het Edmond gelukt een boerenwoning te ontdekken en twee der aanwezige bewoners over te halen hem den gekwetste te helpen vervoeren. Daar het huis de noodige ruimte aanbood, verzocht hij aan het hoofd van .het gezin hem een kamer af te staan, om den ouden heer aldaar de eerste geneeskundige hulp te kunnen verkenen en hem er zoo noodig eenige dagen te doen vertoeven.

Toen men deze schikking had gemaakt, werd er in der haasteen draagbaar vervaardigd en begaf men zich op weg.

Door een en ander was Edmonds terugkomst aanmerkelijk vertraagd; voor het oogenblik was echter alle leed vergeten. Met de hulp der beide lieden werd de grijsaard voorzichtig op de brancard gelegd en de terugweg aangenomen.

Toen men op de hofstede aangekomen en den gekwetste naar het voor hem bestemde vertrek had gebracht, verzocht Edmond den lieden een geneesheer van het naburige dorp te willen ontbieden en verder te onderzoeken wat er van den koetsier geworden was. In-tusschen zou hij alles voor een onmiddelijk te verleenen hulp in gereedheid brengen.

Tot nog toe wist onze vriend niet, met wien het toeval hem in aanraking gebracht had. Door een nadrukkelijken wenk had hij den grijsaard te kennen gegeven, dat spreken in zijn toestand mogelijk hoogst nadeelig zou zijn, en hem verzocht in ieder geval daarmede te wachten, tot de komst van den dokter.

Daarop wendde hij zich van hem af en zag met zekere schroomvalligheid tot het lieve kind op, dat het toeval op zijn weg geplaatst

17

-ocr page 32-

EEN AVONTUUR.

had. Hare prachtige kastanjebruine haren , het fijn besneden, eenigszins bleeke gelaat, maar bovenal hare groote, schitterende oogen, maakten een diepen indruk op hem.

Ongeveer een uur na dat de uitgezonden lieden waren vertrokken , keerden zij terug, vergezeld van den arts, die onder weg de gelegenheid had gehad de lichte wond van den koetsier te verbinden, die op een aanmerkelijken afstand van de plaats waar het rijtuig omgeworpen werd teruggevonden was.

Edmond maakte zich aan den dokter bekend en deed vervolgens een kort verhaal van het gebeurde. Onder de hand stelde deze een onderzoek in naar den toestand van den lijder, legde, waar dit noodig bleek, een voorloopig verband en schreef verder de te volgen gedragslijn voor. In de eerste dagen kon er van geen vervoer sprake wezen meende hij; men moest den patient niet vermoeien, hem zoo weinig mogelijk laten spreken en voor een zorgvuldige oppassing waken, dan, hoopte hij, zou alle gevaar weldra geweken zijn.

Alvorens zich te verwijderen, vroeg de geneesheer wien hij de eer had te behandelen, waarop de grijsaard hem met een pijnlijke stem antwoordde: kolonel Storm. Na een oogenblik voegde hij er bij, eenige maanden geleden uit Indië teruggekeerd te zijn en thans voor bizondere aangelegenheden op weg naar Utrecht. In de nabijheid van Baarn had hij een oud kameraad bezocht, die zijn rijtuig ter zijner beschikking had gesteld om de reis daarmede te vervolgen , en hem den volgenden dag weder terug te voeren. Thans moet ik helaas! mijn plan laten varen , besloot de gekwetste neerslachtig.

De dokter beloofde den volgenden morgen terug te zullen komen en verliet vervolgens met Edmond het huis. De dankbetuiging j die de lieve brunette hem als het ware toegefluisterd had, was door Edmond nauwelijks verstaan, doch de klank van haar welluidende stem bleef hem nog lang bij.

\'t Was omstreeks twee uur in den morgen toen Edmond te huis kwam, tot groote verwondering van juffrouw Sluiter, die de eer genoot hem tot commensaal te hebben. De doctorandus behoorde niet tot de lieden, die afkeerig zijn van alle genot, een nachtbraker was hij echter niet. De oude juffer had daarom alle reden zich te verwonderen en hare ergernis lucht te geven, door een wijsgeerige beschouwing over de ondeugd van het tegenwoordig geslacht en de macht der verleiding.

Dubbel onaangenaam was Edmond den volgenden morgen het bezoek, dat hij den heer Harten moest brengen. Na een korte en slechte nachtrust te hebben genoten, kwelde hem het vooruitzicht eener ontmoeting met den man, die hem datgene trachtte te ontrooven, wat hem het liefst, het dierbaarst was op aarde. Die man moest

i8

-ocr page 33-

EEN ONAANGENAAM BEZOEK.

■\\veten, dat hij op weg was niet alleen zijne, Edmonds, levensvreugd te verstoren, maar ook het geluk van het zachtaardige, lieve meisje te verwoesten, dat hij tot echtgenoot begeerde. Hij zou hem dit zeggen — hij zou trachten kalm te blijven en hem te overtuigen, dat hij onedel handelde — hij zou zich niet door zijn gevoel laten meeslepen, dat nam hij zich voor.

Met zorg kleedde onze vriend zich; men moest niet merken, dat hij in spanning verkeerde en niet gestemd was als gewoonlijk. Zelfvertrouwen te bezitten is eene deugd; een weinig den schijn aan te nemen, dat men zich sterk gevoeld en zich zijner macht bewust is, kan nimmer schaden, dacht hij.

Toen het uur gekomen was waarop Edmond zich gevoeglijk kon doen aandienen, sloeg hij den weg in naar het hotel waar de notaris gelogeerd was, en werd onmiddellijk ontvangen.

„U zult mij ten goeden houden meneer, dat ik zonder veel omhaal van woorden tot mijn doel kom,quot; ving hij aan. „Naar men zegt, en \'t heeft er allen schijn van, dat men recht heeft zoo te spreken, staat U naar de hand van mejuffrouw Rudolfs. Mag ik U verzoeken dit te ontkennen?quot;

„Naar de hand van mejuffrouw Rudolfs?quot; herhaalde de andere verbaasd, doch liet er bijna onmiddelijk op een spottenden toon op volgen. „Welnu meneer, vindt U mijne keus bij geval niet gepast?quot;

„Met uw verlof, zeer ongepast.quot;

„Maar mijn waarde heer,quot; hernam de notaris nog altijd op een sarcastischen toon , die Edmond het bloed naar de wangen deed stijgen, „gij zult toch moeten toestemmen, dat het geheel en al mijne zaak is, of ik mejuffrouw Rudolfs ten huwelijk zal vragen ja dan neen — vindt U niet?quot;

Die laatste woorden werden op zoo\'n ongeloofelijk komische wijze door den spreker geuit, dat Edmond het er wel voor moest houden, dat de notaris hem belachelijk wilde maken. Hij antwoordde daarom uit de hoogte:

„U moge dat zoo toeschijnen, inderdaad is dit echter het geval niet meneer. Ik heb reden te veronderstellen, dat U een enkel punt, \'t welk nog al van gewicht is geloof ik, uit hel oog verliest. Is het voor U aan geen twijfel onderhevig, dat het hart van mejuffrouw Rudolfs vrij is?quot;

,,Ik moet bekennenquot;, gaf de notaris luchtig ten antwoord, „dat ik haar tot heden niet met een dergelijke onbescheiden vraag heb lastig gevallen.quot;

„Zoo iets vraagt men dan ook niet meneer! men gevoelt dat!quot; antwoordde Edmond heftig.

„Genoeg! thans geen woord meer over deze zaak, als ik U verzoeken mag.quot;

19

-ocr page 34-

EEN ONAANGENAAM BEZOEK.

„Integendeel, alleen om daarover te spreken kwam ik hier. Ik zie thans duidelijk in, meneer Harten, dat onze begrippen omtrent het huwelijk nog al uiteenloopen; \'t schijnt dat liefde en genegenheid voor U bijzaken zijn, doch weet dit wel, ik zal nimmer gecloogen, dat Bertha, mijne Bertha, verstaat ge! gedwongen zal worden, haar hand te geven aan een man, die haar onverschillig is en haar niet bemint!quot;

De notaris had moeite gedurende deze rede kalm te blijven; de tafel kraakte onder den druk zijner hand, waarmede hij op dat meubel leunde. Doch zijn opwellenden toorn bedwingende, antwoordde hij met gepaste waardigheid: „Gij vergeet mijnheer van Rodenburg, waar ge U bevindt.quot; Edmond verbeet zich bij deze terechtwijzing; te laat zag hij in, zich in weerwil van zijn goede voornemens, door zijn drift te hebben laten vervoeren. Verschooning vragen, hoewel hij het in elk ander geval zou gedaan hebben, thans was hem dit onmogelijk — hij haatte dien man. Gloeiende van spijt en gekrenkte hoogmoed kwam hij een schrede nader, en zag zijn mededinger aan , alsof hij met zijn blik tot op den bodem van diens ziel wilde doordringen.

Een oogenblik bleven beiden in deze gespannen houding elkander aanstaren, tot Edmond eindelijk de pijnlijke stilte met een heldere , krachtige stem afbrak.

„Gij hebt gelijk, mij te herinneren, dat wij slechts onder vier oogen zijnquot;, sprak hij spottend; „in tegenwoordigheid van de gansche wereld had ik ü de onedele bedoeling moeten verwijten, die U naar het huis van den heer Rudolfs drijft.quot;

Nog voor Edmond geheel had uitgesproken, trad de notaris driftig naar de schelkoord — in de verte hoorde men de bel klingelen. Van Rodenburg beet zich de lip ten bloede.

„Wanneer wij elkander nogmaals ontmoeten mijnheer van Rodenburg, zal het zeker niet hier zijn,quot; sprak Harten dreigend, zich weder tot zijn bezoeker wendende.

„Op ieder terrein, waar en wanneer U slechts verkiestquot;, antwoordde Edmond, zich gereed makende heen te gaan.

„Voorshands nog niet; dat zou lichtvaardig kunnen heeten tegenover iemand van uwe jaren,quot; spotte de notaris, „ik zal U de gelegenheid laten mij vooraf nogmaals te beleedigen.quot;

„En ik, mijnheer Harten, zal U de moeite sparen mijne bruid te huwen. Mijn vriendelijken groet. Het is mij niet bizonder aangenaam geweest met U kennis te maken, doch dit was eenigszins te voorzien, Adieu.quot;

Edmond was nauwelijks te huis gekomen of hij schreef het volgende briefje:

20

-ocr page 35-

EEN ONAANGENAAM BEZOEK.

Lieve Bertha!

Verwondert het U, na mijn laatste schrijven nog een brief van mij te ontvangen? Ik hoop, neen.

Weet ge wat berouw is. Bertha? \'tis het meest troostlooze woord, het meest troostlooze begrip — O! waren die rampzalige regelen toch nooit uit mijne pen gevloeid; die woorden van wanhoop, welke het geluk van mijn leven verwoestten, die mij diep ongelukkig maakten, door mij van U te verwijderen.

Maar zoo kan, zoo mag het niet blijven, lieve! De daad van een oogenblik mag mijn geluk niet voor immer vernietigen. Bertha! lieve Bertha! wees weder mijn! ik wil, ik kan niet van U afzien. Wat ook onze toekomst zij, wij behooren elkander — niemand mag tus-schen ons treden; alleen liefde, innige, oprechte liefde verbond ons, en deze is onvergankelijk.

Ik verzoek U dringend Bertha, mij een kort onderhoud toe te staan; alleen uit uwen mond wil ik mijn vonnis vernemen. Morgen middag hoop ik U op den gewonen wandelweg te ontmoeten — niet waar mijn engel! gij zult komen?!

Steeds Uwe

E D M O N D.

HOOFDSTUK III.

Daan, die overal een verbazend aantal vrienden had, was, op het oogenblik, dat hij gereed stond zich naar het station te begeven, om de terugreis naar Utrecht aan te nemen, nog door een paar van deze aangeklampt en had zoodoende den trein gemist.

Voor Edmond eene ongenaamheid te meer, daar hij te vergeefs zijne komst had afgewacht; hij wist zich echter spoedig over deze teleurstelling heen te zetten; langzamerhand toch, was hij aan dergelijke onoplettendheden van zijn vriend gewoon geraakt, ja rekende er somtijds op. Thans zou de komst van Daan hem evenwel zeer aangenaam zijn geweest, wijl hij groote behoefte gevoelde al wat sedert zijn vertrek was voorgevallen aan hem te verhalen.

Er bleef Edmond niets anders over, dan zijn ongeduld te bedwingen en den volgenden trein af te wachten, die gelukkig spoedig

21

-ocr page 36-

OVERSPANNING.

kon verwacht worden. Intusschen begaf hij zich naar de wachtkamer en was weldra met eenige bekenden, die hij daar aantrof, in een druk gesprek gewikkeld over den politieken toestand, die door velen voor zeer ernstig werd gehouden.

Terwijl men druk in de weer was, het vóór en tegen te bespreken van een mogelijken oorlog, en deze en gene zijne meening over onze weermiddelen zeide, was een vreemdeling het clubje genaderd en luisterde oplettend naar hetgeen er gesproken werd. Behalve Edmond lette niemand op hem, doch onze vriend, opgewonden door de gebeurtenissen der laatste dagen, meende onmiddelijk in den man een verdacht persoon te zien en scheidde zich van zijne kennissen af, om hem met beter gevolg op eenigen afstand te kunnen gadeslaan, toen hem plotseling een hand op den schouder werd gelegd en een heesche stem achter hem neuriede:

,,,Qu\'il est doux de se revoir!quot;

Zich omkeerende zag Edmond het lachend gelaat van zijn vriend, wiens stem hij reeds herkend had aan het zingen van het hem bekende refrein.

„Kostelijk! uitmuntend!quot; riep Daan, „dat ik je nog hier vind kameraad, maar laat ons nu maken, dat wij weg komen want ik heb \'n dorst als een kameel, die de woestijnreis heeft gemaakt. Maar weerga\'s wat kijk je boos, heb ik je mogelijk gestoord in de beschouwing van de een of andere reizende nimf? dan vraag ik verschooning; bij Pan!quot;

„Een poëtische droom was het juist niet, waarin je mij kwam storen, ik was bezig een ontdekking te doen.quot;

„Laat hooren, wat was dat?quot; zei Daan onder \'t heen gaan.

„Zag je dien reiziger, waarop ik mijn oog hield gericht?quot;

„Neen, ik heb geen sterveling gezien, er draaien allerlei sterretjes voor mijn oogen, door de verandering van klimaat.quot;

„Ik geloof stellig, dat.... enfin zijn houding beviel mij niet; als je wist welk vermoeden ik omtrent hem heb...quot;

„Moet ik er naar raden?quot;

„Neen, dat is niet noodig, ik houd hem voor een agent eener buitenlandsche regeering.quot;

„Oho! neen, dat is al te dwaas; ben je niet wat zenuwachtig van

daag?quot;

quot;Ik?quot;

„Ja, \'t kwam mij zoo voor. Hoe kom je in \'shemelsnaam op die zonderlinge gedachte ?quot;

„O! ik heb meer nieuws, dat je mogelijk even zonderling zult vinden.quot;

„Als ik niet zoo\'n verbazende dorst had, zou ik je voorslaan hier even stil te staan, om mij dat verhaal met de noodige smaak te

22

-ocr page 37-

EEN ONVERBETERLIJKE DWEEPER.

doen genieten; nu zullen wij het echter maar en passant behandelen vindt ge niet?quot;

„Ik begin reeds; zeg me vooraf waar we heen gaan.quot;

„Mij om \'t even; ik geef je volmacht mij te leiden waarheen je goeddunkt, mits ik slechts iets te drinken krijg.quot;

Edmond voldeed aan zijn verlangen en gaf een omstandig verhaal van \'t geen er sedert het vertrek van zijn vriend was voorgevallen.

„\'T is een waar spreekwoordquot; zei Daan, toen hij vermoedde, dat er niets meer volgen zou, „als de kat van honk is, spelen de muizen den baasquot; — zoo, of iets dergelijks, ik ben niet thuis in spreekwoorden , maar je begrijpt mij wel — als ik er geweest was , had ik je natuurlijk verhinderd dien dwazen stap te doen; nu is er echter niets meer aan te veranderen \'t zou belachelijk zijn, ten tweede male terug te krabbelen.quot;

„Je moogt het dwaas vinden of verstandig, ik kan niet buiten haar leven.quot;

„Onverbeterlijke dweeper!quot;

„\'T zij zoo, ik ben nu eenmaal niet flegmatiek; mogelijk zou het beter zijn, indien dit anders ware, maar ik heb mij zeiven niet gemaakt.quot;

„Verbazend logisch! doch stappen wij van dat onderwerp af; dat avontuur met dien baron en zijn dochter, hé....? was het geen baron ? — nu, ook goed, mijnentwege was de man dichter of tandarts — dat avontuur dan, komt me delicaat voor; ik ben bijna geneigd je dien bizonderen aanleg, dien je schijnt te bezitten , om zonderlinge ontmoetingen te hebben, te benijden.quot;

Edmond maakte een afwerend gebaar.

„Maak je niet driftigquot;, gaf Daan dood kalm ten antwoord, „je kunt volkomen gelijk hebben — wij drinken nog een glas, en gaan dan onze vrienden Schimmel en Rijnders een bezoek brengen, dat heb ik hun gister beloofd.quot;

„Naar Schimmel wil ik U met genoegen vergezellen maar den andere vermijd ik echter liever, die is me te twistziek.quot;

„Dat is zoo , doch voor het oogenblik doet dat er weinig toe, hij is terdege bij de hand en vernuftig, en bovendien een goed schutter.quot;

„Ik begrijp niet recht, hoe die eigenschappen kunnen strekken, om hem tot kameraad te kiezen.quot;

„Omdat je niet weet, met welk doel wij bij elkaar komen.quot;

„Dat is dunkt mij niet moeilijk te gissen: om een gezelligen avond te hebben.quot;

„Misgeraden — nog eens.quot;

„Neen, dan zie ik er van af. Ik zou je niet graag verdenken van een ernstig ontwerp zwanger te gaan.quot;

23

-ocr page 38-

HET PLAN VAN DAAN.

„Dat is een soort van eigendunkelijkheid, die je den bal wel eens doet misslaan kameraad. Jij moet je niet zoo sterk verbeelden het monopolie van degelijkheid te bezitten.quot;

Edmond, die zeer licht geraakt was, kleurde bij deze terechtwijzing. Daan had de loffelijke gewoonte, schijnbaar zonder den minsten ernst, tastbare waarheden te zeggen en dan den schuldige aan te zien met een gelaat, waaruit duidelijk was te lezen: „indien deze schoen U past, trek hem dan alsjeblieft aan.quot; \'T wilde van hem gedaan wezen, niemand ergerde zich over de vrijheid, die hij zich veroorloofde, den kameraden nu en dan eens de les te lezen — alleen Edmond was teergevoelig op dat punt.

„Je kondt mij dan wel het genoegen doen,quot; ving de doctorandus na een oogenblik weder aan, „dat geheim te ontsluieren.quot;

„\'T is zoo weinig een geheim, dat er reeds niet minder dan vier en twintig jongelui lid zijn van onze club.quot;

„Dan verwondert het mij sterk, dat ik er niet reeds van gehoord heb.quot;

„Mij niet; gij hebt het zoo druk met eigen zaken, dat al wat om je heen geschiedt, je aandacht ontgaat. Daar is wat onze club betreft, volstrekt geen geheimhouding verzocht, al is het niet bepaald noodig, dat het doel onzer vereeniging onmiddelijk aan de groote klok gehangen wordt. Ik zal je zeggen wat wij beoogen.

Zoo als je weet, bestaan er in ons land eenige vereenigingen tot vrijwillige oefening in den wapenhandel, bondiger vrijcorpsen genaamd. Die vereenigingen zullen zich, in geval van oorlog, bij het leger aansluiten, omdat men gelooft op die wijze den meesten dienst van hen te hebben.

Die aansluiting bevalt mij echter niet; eenmaal vrijschutter zijnde, wil ik gaan en komen, doen en laten naar verkiezing, wanneer ik er slechts heil in zie voor het land.

Mijne meening nu, werd door velen gedeeld; daarom hebben wij een corps gevormd, dat geheel op zich zeiven staat en ook zal blijven staan zoodra de oorlog uitbreekt. Wij zullen een eigen werkkring scheppen, b. v. berichten overbrengen, convooien besluipen, het door den vijand bezette land, op alle mogelijke wijzen onveilig maken, posten oplichten, gemeenschapsmiddelen verbreken, valsche berichten verspreiden waar dat zijn nut kan hebben, en de onzen op de hoogte houden der bewegingen van het vijandelijk leger — kortom, wij nemen alle mogelijke en zelfs onmogelijke waaghalzerijen voor onze rekening. Je ziet dus wel mijn waarde, dat een beetje vernuft en behendigheid in het hanteeren der wapenen van het meeste belang zijn voor het welslagen van onze plannen. Schimmel en Rijnders nu, benevens mijn persoon, zijn de grondleggers van het nieuwe corps en zullen alzoo ook verder de middelen beramen, die op de snelste en gemakkelijkste wijze tot ons doel leiden — bevalt je ons plan?quot;

24

-ocr page 39-

HET PLAN VAN DAAN.

„Ik vind het voortreffelijk en word onmiddelijk lid.quot;

„Komaan, dan de kameraden opgezocht; jij bent een ervaren tourist, en kunt ons dus uitstekende diensten bewijzen. \'T is van belang , dat wij tot in bizonderheden de streek kennen, waar wij werkzaam zullen zijn, namelijk in den omtrek van Amersfoort, Bussum enz.quot;

„In de provincie Utrecht ben ik vrij wel met het terrein bekend, en zelfs, op de Veluwe zou ik hier en daar van dienst kunnen zijn.quot;

„Dat verwachtte ik van je — jij bent voor vrijschutter in de wieg gelegd;quot; antwoordde Daan. Intusschen waren de vrienden het gezochte huis genaderd, gingen den bakkerswinkel door, waarboven Schimmel een paar kamers bewoonde, en beklommen een verbazend nauwen trap waar bovendien een Egyptische duisternis den oningewijde hinderde.

Toen men, na een paar vergeefsche proefnemingen of de muur ook vatbaar was voor indrukken, eindelijk ter plaatse was gekomen, waar Daan beweerde, dat ergens een deur moest zijn , klopte Edmond op goed geluk af, met de noodige kracht tegen den wand, waarop een stentorstem, antwoordde :

„Kom maar binnen.quot;

„Dat is makkelijk gezegd,quot; bromde Daan, die langs het paneel naar den deurknop zocht. Na eenige vergeefsche moeite gelukte het hem echter dezen te ontdekken\', waarop de vrienden binnentraden.

„Bonjour Daan! — van Rodenburg, aangenaam je te zien, neemt plaats, je ziet, ik ben aan mijn lievelingsstudie,quot; zei de bewoner, zijne bezoekers de hand reikende.

„Van zijne studie bemerkte Edmond echter weinig; niet bekend met de bizondere liefhebberij, die Schimmel had in de waarneming der verrichtingen van sommige insecten, waarvan hij er meestal eenigen in doosjes en glazen onder zijn bereik had, ontgingen deze aan zijn blik. Mieren, bijen, torren en dergelijken wekten overal en te allen tijde de belangstelling van den zoöloog.

„Zoo je ziet, breng ik onzen vriend den tourist mee,quot; ving Daan aan, „hij wenscht in onze club te worden opgenomen.quot;

„Ik had er juist aan gedachtquot;, antwoordde Schimmel, „hem in \'t bizonder daartoe uit te noodigen, want hij is, voor zoo ver ik weet, de eenige onder ons, die bizonder op zwerftochten verzot is. Wij zullen je dus onmiddelijk als gids installeeren van Rodenburg, maar wij willen dat met een glas wijn doen , als jelui er niet tegen zijt.quot;

„In \'t minst niethaastte Daan zich te zeggen; „eerlijk bekend, versmacht ik alweer van dorst, hoewel wij regelrecht uit een koffiehuis komen.quot;

Schimmel was zelf een te groot vriend van het edele vocht en bovendien te goed gefortuneerd om dien wenk niet op te volgen; hij zorgde dus onmiddelijk voor de gewenschte flesch, — „een licht soortje heeren, en tevens een beproefd middel om het gesprek levendig te houden.quot;

25

-ocr page 40-

HET PLAN VAN DAAN.

„Op het welzijn van heel het schoone geslachtzei Daan, zijn glas opheffende en den vonkelenden wijn met een kennersoog beschouwende.

„ . ... Op Anna Roland!quot; riep Edmond , eveneens het glas omhoog houdende.

De vrienden dronken.

„Alzoo ook reeds van uwe zijde ontrouw aan het celibaat ?!quot; vroeg Daa,n den gastheer.

„Van Rodenburg zal het zoo niet bedoeld hebbenquot;, antwoordde de aangesprokene; „wel is waar vind ik Anna een aanbiddelijk mooi kind, maar gij kent nu eenmaal mijn oordeel over de vrouw in het algemeen, en voor mij heeft het gezegde geen waarde dat hare bekoorlijkheden hare gebreken doen vergeten.quot;

In weerwil dat Schimmel zooals wij hooren vrij koel over het schoone geslacht dacht, was hij bij de dames gaarne gezien. Zijn breed geschouderde, hooge gestalte, zijne helder blauwe oogen en de wetenschap, dat hij nog al bemiddeld was, lieten nooit na, een goeden indruk te maken. Ware hij een Don Juan geweest, \'t zou hem niet moeilijk zijn gevallen een aantal van hen aan zijn zegekar te kluisteren — thans echter liet hem de gloeiendste blik zoo koud als de troonrede een lid van de Kamer.

De dartele brunette, op wier welzijn Edmond had gedronken, maakte echter eenigszins een uitzondering op dien regel.

De schrandere schoone, het zwak van den heer Schimmel kennende , had onmiddelijk begrepen hoe zij daarvan partij kon trekken om bij hem in gunst te komen. Op zekeren dag zond zij hem een collectie vlinders en kevers, door haar oom uit West-Indië naar Holland meegebracht, ten geschenke, en sedert werd zij de bevoorrechte.

„Zou Rijnders niet komen?quot; vroeg Daan, zijn glas aanschuivende.

„Mogelijk is hij verhinderd, anders moest hij dunkt mij reeds hier geweest zijn,quot; antwoordde Schimmel, de glazen nogmaals vullende.

„In ieder geval kunnen wij wel beginnen te beraadslagen, wat ons corps te doen heeft bij het indringen van een vijandelijk leger in ons land.quot;

„Goed, laten wij er een begin mee maken; mocht hij nog komen, dan kunnen we hem spoedig met een enkel woord op de hoogte brengen, van \'t geen er besproken is. Wilt gij mijn meening kennen?quot;

„Met genoegen, ga uw gang.quot; Daan gaf nu een kort verslag van hetgeen hij over deze zaak gedacht had.

„En hoe wilt gij ons corps noemen?quot; vroeg Schimmel ten slotte.

„De naam doet weinig ter zake, ik weet er op \'t oogenblik geen.quot;

„Dan stel ik U voor, ons: „De Vrijschutters van het Goor te heeten,quot; zeide Edmond.

„Aangenomen, die titel bevalt mij.quot;

20

-ocr page 41-

HET PLAN VAN DAAN.

„Maar mijn waarde,quot; merkte Schimmel op, „ik geloof, dat wij nog een voornaam punt vergeten hebben — den bevelhebber! ?quot;

„Ook daar heb ik aan gedacht: wat dunkt U van kapitein Korf?quot;

„Dat is de man. Dien moeten wij hebben,quot; riepen de beide toehoorders met hem instemmend, terwijl Schimmel er aanstonds op liet volgen:

„Dan stel ik voor, hem onmiddelijk een bezoek te brengen; zien wij eerst, hoe laat het thans is? Acht uur. Dat gaat, \'t gebeurt meer, dat ik omstreeks dien tijd bij hem kom; hij moet voor onze zaak gewonnen worden, \'t is een kerel uit één stuk, die niet licht voor iets terugdeinzen zal, daar ben ik zeker van; onmogelijk staat niet in zijn woordenboek.quot;

„Laat ons dan gaan,quot; antwoordde Daan, zich vergenoegd de handen wrijvende, daar de zaak naar zijn wensch ter harte genomen en met de noodige voortvarendheid behandeld werd. Hij was dien dag meer en meer versterkt in zijn meening, dat het spoedig tusschen Nederland en zijn oostelijken nabuur tot een botsing moest komen; reeds liepen er in de hoofdstad des rijks onrustbarende geruchten en waren er allerwege telegrafisch instructiën gezonden aan de stoomers en schepen, die op de terugreis waren naar het vaderland.

Een buitengewone bedrijvigheid heerschte er in de forten rondom Utrecht en dagelijks werd aldaar de voorraad oorlogsmaterieel vergroot. Maatregelen, die men te vergeefs getracht had geheim te houden.

„Als het er nu toch eenmaal van komen moet,quot; dacht Daan, „dan zullen wij hen laten gevoelen, dat de aard der oude Hollandsche jongens nog niet verbasterd is, iets wat zij trouwens aan onze houding bij de gebeurtenissen in de Transvaal al kunnen bemerkt hebben.quot;

Een kwart uur later stond het drietal voor de woning van den gepensioneerden officier van het Indische leger, den heer Korf. Op de vraag of de kapitein te huis was, werd door de dienstbode bevestigend geantwoord, waarop Schimmel hem om een onderhoud liet verzoeken.

„Laat de heeren boven komen,quot; hoorden zij den kapitein op bevelenden toon tegen het meisje zeggen.

Een oogenblik later waren zij om de tafel gezeten, waarop de officier bij hunne komst de krant had neergelegd, die hij juist las, toen de vrienden werden aangediend.

„Een onverwacht bezoek heeren, maar daarom niet minder aangenaam,quot; sprak de heer Korf, „ik heb in langen tijd het genoegen niet gehad mijn waarde heer Schimmel, je bij mij te zien; waaraan is dat te wijten? heb je tegenwoordig een ander onder je kennissen, die XJ inlichtingen kan geven omtrent het leven der insecten van Nederlandsch Indie — want je vriendschap is min of meer van egoïstischen aard mijn waarde, even als die van alle geleerde en

27

-ocr page 42-

EEN BETOOG VAN JAN KALEBAS.

geletterde lui — of doet ge bij geval niet meer aan zoölogie?quot; onder deze woorden had de gastheer een kast geopend en daaruit een handvol sigaren genomen, die hij vervolgens, na zijne gasten uitgenoodigd te hebben er naar verkiezing gebruik van te maken, in den sierlijk uit hout gesneden koker plaatste.

„Gij hebt gelijk mij van die langdurige afwezigheid een verwijt te maken, maar ik hoop mijn verzuim te herstellen. Intusschen, om over het leven der dieren te spreken kwam ik thans niet hier, hoezeer ik uwe ervaring op dat punt ook waardeer — wij hebben U heden voor iets anders noodig, kapitein — raad eens!quot;

,,Dat is waarlijk zoo eenvoudig niet, hoe wil ik kunnen gissen, met welk doel gij hier komt? Mogelijk heeft een van de heeren een suikerplantage geërfd ?quot;

Algemeene vroolijkheid. Daan beloofde in gemoede een bedevaart naar Mekka te doen, als hem zoo\'n buitenkansje ten deel mocht vallen; er bestond echter weinig gevaar meende hij, zijne belofte eenmaal te moeten vervullen, om de eenvoudige reden, dat hij onder de inwoners van Insulinde geen sterveling kende dan den Gouverneur-Generaal , en het van dezen toch waarlijk niet te verwachten was, dat hij hem een plantage zou vereeren.

„Misgeraden kapitein,quot; hernam Schimmel, „hoewel uwe veronderstelling pleit voor uwe belangstelling in het stoffelijk welzijn mijner vrienden. Ik zal U maar kortweg zeggen, wat er van de zaak is: gij ziet hier voor U, drie vrijschutters van het Gooi.quot;

„Ah zoo!quot; riep Korf, als iemand wien eene zaak duidelijk wordt, en meende thans te begrijpen waarom de heeren wat hoog gekleurd waren in het gelaat; zeker te lang in de societeit geplakt! en onmiddellijk opstaande opende hij de deur der kamer en riep :

„Jans! breng eens vier kogelfleschjes en glazen.quot;

„Gij zijt toch niet van plan onze geestdrift in mineraalwater af te koelen, kapitein ?quot; vroeg Daan lachend.

„Ik heb er mij altijd uitstekend bij bevonden mijn waarde! als men wat copieus gedineerd heeft, is het een heilzaam middel en zeer aan te bevelen.quot;

„Maar verduiveld kapiteinquot;, viel Schimmel in, gij steekt den draak met ons; hoe komt ge in \'s hemels naam op de gedachte, dat wij boven ons theewater zouden zijn?quot;

Deze vraag bracht den officier aan het wankelen. „Neem mij niet kwalijkquot;, antwoordde hij „maar ik zie geen kans uw partijgangerschap anders, dan op deze wijze te verklaren.quot;

„Dan zal ik genoodzaakt zijn U een omstandig verhaal te doen,quot; hernam Schimmel; „eerst echter eene vraag: Wat dunkt U van den politieken toestand?quot;

„Een weinig betrokken.quot;

28

-ocr page 43-

EEN BETOOG VAN JAN KALEBAS.

„Niet erger?quot;

„Volgens de krant van heden bestaat er veel kans, dat de gerezen kwestie van daag of morgen in der minne geschikt wordt. In ieder geval is de toestand op dit oogenblik nog niet zorgwekkend.quot;

„Met uw welnemen, in Amsterdam scheen men er anders over te denkenbracht Daan in het midden.

„Wel mogelijk mijn waarde; wanneer men voor eenige tonnen gouds aan handelsartikelen te verliezen heeft, is het zeer natuurlijk, dat men zich licht bezorgd maakt; ik voor mij geloof en hoop echter van harte, dat onze diplomaten het onweder zullen weten af te wenden.quot;

„Wanhoopt U dan zoodanig aan een vruchtbare verdediging van ons land?quot;

„Ik wanhoop aan niets, mijne heeren, maar ik zou ongaarne zien, dat wij met onzen machtigen nabuur in oorlog werden gewikkeld; ik ben geen vriend van een gewelddadige beslissing,quot;

Een dergelijk antwoord hadden zijne gasten niet verwacht. Toch wisten zij zeer wel, dat het geen vrees was, die den kapitein zoo deed spreken; in Indië had Korf als een leeuw gevochten en talrijke litteekenen bewezen, dat hij er niet zonder kleerscheuren afgekomen was — aan zijn linker hand miste de kapitein twee vingers, welke verminking aanleiding gegeven had tot zijne pensioneering — van lafhartigheid konden de vrienden hem dus niet verdenken, toch was zijn antwoord niet zoo, als men dit van een dapper en moedig soldaat meende te mogen verwachten.

„Gij weet niet, wat de oorlog is mijne heeren,quot; vervolgde de officier; „gij hebt in uw geïllustreerde tijdschriften wel eens een mooie gravure van den slag bij Gravelotte of de bestorming van Kars gezien en mogelijk ook bewonderd, maar och!quot; — de kapitein haalde de schouders op, „\'t is daarmede als met de berichten uit En-gelsch Indië over den hongersnood — gij meent het lijden dier ongelukkigen eenigszins te kunnen begrijpen, maar ik verzeker U, dat de stoutste fantast niet in staat is het ontzettende van zoodanigen ramp te schilderen — Gij staat verbaasd, dat een oud militair niet vol geestdrift uitroept; „Aha! eindelijk eens weder wat te kloppen!quot; doch gij hebt geen besef van de ellende, die de oorlog veroorzaakt en in welken onaangenamen toestand hij den soldaat soms brengt.

Verbeeldt U maar eens een oogenblik, dat de vijand in het land is, en gij hier of daar, met uw wapen voor de borst gereed staat, den eersten van hen, die op uwe post afkomt, naar de andere wereld te helpen — Gij zijt alleen en wacht. Daar nadert een vreemde soldaat argeloos, ten minste zonder U te bemerken, uw schuilboek. Wat zult ge doen ? Hem toeroepen; Halt! geef u over! ? Dan kunt ge zeker zijn, dat hij, al ware het slechts werktuiglijk,

29

-ocr page 44-

EEN BETOOG VAN JAN KALEBAS.

onmiddelijk zijn geweer op U aanleggen zal, en dat het volgende oogenblik over uw leven zal beslissen. De zucht tot zelfbehoud noodzaakt U dus den naderenden vreemdeling als een hond neer te schieten.

Die man is echter mensch als gij, is iemand, dien gij mogelijk nooit ontmoet hebt, die aan U even onbekend is, als gij aan hem, die U nooit het minste leed heeft berokkend; die man is mogelijk vader! met angstig verlangen richten zijne kinderen den blik naar het land waarheen een onverbiddelijke wet hem riep —• uw kogel ontneemt aan die hulpelooze wezens alles wat zij op aarde bezitten — Hoe menige moeder zal te vergeefs de terugkomst wachten van haar kind! hoe menige vader voor het laatst de hand gedrukt hebben van zijnen zoon? — gij hebt een van dezen gedood. En hoe gedood? In een eerlijk gevecht met de blanke wapenen, man tegen man? neen! als een sluipmoordenaar hebt ge hem neergeschoten. Gij moogt, gij kunt niet anders; stelt gij U bloot, wilt ge ridderlijk strijden, dan doodt men U. Reeds op vijf of of zes honderd pas afstand zend men een kogel op U af, als gij de onvoorzichtigheid mocht hebben uwe tegenwoordigheid te verraden. Ziet ge, dö,t is de oorlog. Gij weet wel mijne heeren, dat ik niet overgevoelig ben, maar geloof mij, hadt gij gezien, wat ik heb ondervonden, gij zoudt den vrede waardeeren als ik, en niet lichtvaardig over oorlog spreken.quot;

„Ik moet zeggen,quot; antwoordde Daan, „dat ik tot op dit oogenblik nooit zoo diepzinnig over den oorlog gedacht heb kapitein; ik wil daarom gaarne aannemen, dat er veel verschrikkelijks geschiedt waar wij geen begrip van hebben, uit gemis aan ondervinding. U zult mij evenwel ten goede houden, dat ik het een en ander op uwe redeneering aan te merken heb.

Ten eerste moet ik U doen opmerken, dat geen onzer zich over den aanstaanden oorlog verheugt; dat wij dien voor onvermijdelijk houden moge wat doldriftig schijnen, en voor onze onervarenheid pleiten in de politiek, U zult evenwel de laatste zijn , geloof ik, ons er een verwijt van te maken, dat wij thans, nu het geloof aan het behoud van den vrede is verdwenen, ons met een weinig voortvarendheid en geestdrift voor den strijd gereed willen maken.

De kapitein maakte een afwerend gebaar.

„Duivels kapitein, gij zult toch niet willen, dat wij ons land zoo maar zonder slag of stoot aan den vijand zullen overgeven; dat wij het met een tevreden glimlach zullen aanzien, dat de heeren ons allergenadigst van nieuwe wetten, nieuwe belastingen, en allerlei andere nieuwigheden zullen voorzien, en ons, hollandsche jongens, in de toekomst tegen Rusland of Frankrijk zullen bezigen. Gij ziet wel, dan moeten wij toch vechten en dat nog wel voor belangen, die ons vreemd zijn. Dan zullen de Russen ook niet vragen of wij soms hier een vader of moeder, een vrouw of kind hebben achter

-ocr page 45-

EEN BETOOG VAN JAN KALEBAS.

gelaten. Wanneer dan het Hollandsche contingent, versmolten tot de helft van het aantal waarmede het uitrukte, terugkeert, dan wilt ge zeker, dat wij nog vol geestdrift zullen roepen : Hoch den Kaiser! en hem dankbaar zullen wezen voor de eer, ons onder zijne vaner. te hebben geduld. Dank U zeer !quot;

„Maar mijn ws.arde heer, ik zeide U immers reeds, dat men den strijd kon vermijden door toe te geven,quot; hernam de kapitein, die echter met blijkbaar welgevallen naar de woorden van den aspirant vrijschutter geluisterd had. „Ziet ge, dan is er immers geen sprake van inlijving.quot;

„Toegeven!quot; riep het drietal als uit één mond. „Toegeven! Als of wij niet reeds alles toegegeven hadden, wat maar eenigszins er mee door kon; alsof wij niet reeds lang tot het uiterste randje van den afgrond genaderd zijn, waarin dat onophoudelijk ten toon stellen onzer zwakheid ons eindelijk zal doen storten.

Is het niet juist aan onze lamlendigheid te wijten, dat wij voor een nul in het cijfer worden aangezien? en dan nog maar steeds blijven buigen! Neen, kapitein, neem mij niet kwalijk, maar ik geloof, als onze voorouders er zoo over gedacht hadden als gij, dat Nederland nog heden een vasalstaat van Spanje zoude zijn.quot;

„Het onderwerp, dat wij bespreken, kan men van zeer verschillende kanten bezien en beoordeelen, mijn waarde; \'t is de vraag maar, wat het Nederlandsche volk in de waagschaal wil stellen voor het behoud van zijn prestige, dat voor een land als het onze, toch slechts een zeer geringe waarde heeft. De tijd, dat wij aan onze woorden kracht bijzetten konden, door er een uitroepteeken in den vorm van een machtige vloot of een flink leger achter te plaatsen, is nu eenmaal voorbij, daar een vloot van voldoende sterkte onnoemelijke schatten zou verslinden en de huurtroepen, waarmede men eertijds een leger kon samenstellen, tot het verleden behooren. Ik zeg U nogmaals, dat ik voorshands niet aan een oorlog geloof en het van de zijde der diplomatie onverantwoordelijk zou vinden, als zij niet het uiterste beproefde om dien te voorkomen. Eerst wanneer elke andere oplossing bepaald onmogelijk, verstaat gt, bepaaldotimogelijk is . „voegde de kapitein er met een sluw lachje bij,quot; mag men het tot den strijd laten komen: lichtgeraaktheid, lichtzinnigheid en dergelijke zwakheden meer, mogen geen oorzaken zijn, dat er zulk een groote ramp over het land komt.

Doch reeds te lang en te breedvoerig hebben wij over dit onderwerp gesproken Gij zoudt mij iets van Gooische scherpschutters verhalen meen ik.quot;

„Scherpschutters juist niet, vrijschutters meen ik te hebben gezegd. Na hetgeen wij echter zoo even van U gehoord hebben kapitein, geloof ik weinig sympathie voor mijn verhaal bij U te zullen vinden;

31

-ocr page 46-

EEN BETOOG VAN JAN KALEBAS.

ik wil U nochtans het doel van onze komst mededeelen; mogelijk dat uwe zienswijze daardoor verandert, dan zouden wij toch kunnen samenwerken. U moet dan weten, dat zich een vijf en twintigtal jongelui vereenigd heeft, tot een corps, om, zoodra de oorlog uitbreekt, den vijand het verblijf in de bezette provinciën zoo onaangenaam mogelijk te maken. Wij rekenen, dat de slerkte van dat corps spoedig tot honderd man zal aangroeien, waardoor het mogelijk zal wezen hier en daar met succes op te treden. Ons vrijcorps, zal verder geheel op zich zeiven staan, en niemand, dan zijn bevelhebber gehoorzamen. Wapening, kleeding enz. daaromtrent zullen wij later beslissen; voorshands is onze taak, de gewenschte sympathie voor ons doel bij de jongelui op te wekken en een aanvoerder te zoeken, die van nu af, de leiding en organisatie van het vrijcorps op zich zou willen nemen. In de hoop in U onzen man te zullen vinden, kwamen wij U een visite maken kapitein. Wat dunkt U van zoo\'n bevelhebberschap ?quot;

„Mijne vrienden,quot; antwoordde Korf, „het is zeer streelend voor me, dat ge het oog op mij hebt laten vallen, doch voor het oogen-blik, acht ik iedere demonstratie, hoe onbeduidend zij ook moge wezen, bepaald nadeelig voor een vreedzame oplossing, en meet ik dus voor de eer bedanken.quot;

„\'T is onze bedoeling niet kapitein, dat U al aanstonds het roer in handen zoudt nemen, laat ons voorloopig begaan, de vraag is slechts of wij op U kunnen rekenen , als de nood aan den man komt?quot; hernam Daan, hem op deze wijze trachtende over te halen.

„Dat zou voor U een aanmoediging zijn, om op den ingeslagen weg voort te gaan , heel de stad in rep en roer te brengen, om aan uw roepstem gehoor te geven, en zich bij Uw vrijcorps aan te sluiten — en dit acht ik in de gegeven omstandigheden, op zijn minst genomen, onvoorzichtig. Waart gij een paar maanden vroeger met hetzelfde verzoek bij mij gekomen, ik zou geen oogenblik geaarzeld hebben mij bij U aan te sluiten; zoo als de zaken thans echter staan, kan ik niet anders, dan U de grootste omzichtigheid aanbevelen. Laat ons den loop der dingen afwachten. Als het beslissende oogenblik daar is, zult ge van mij hooren, maar dan moet ik ook overtuigd zijn, dat gij tot zoolang geen enkele poging zult wagen, om de aandacht te trekken. Alles moet blijven zoo als het op dit oogenblik is, zoo niet, dan zeg ik, dank je.quot;

Schimmel dacht een oogenblik na, gaf Daan een oogwenk en antwoordde vervolgens: „Ik geloof uw voorslag ook in naam mijner vrienden te kunnen aannemen meneer Korf. Ik geef U de verzekering, dat wij van heden avond af, onze bemoeiing zullen staken, tot U het gepast oordeelt met kracht aan het werk te gaan; wij kunnen dan echter ook bepaald op U rekenen, niet waar ?quot;

32

-ocr page 47-

KAPITEIN KORF.

„Als gij mijn raad opvolgt, ja.quot;

„Dan is onze taak volbracht en dank ik U, uit aller naam, voor de bereidwillige ontvangst.quot;

„Gij zult mij toch het genoegen doen nog een glas bier te drinken, voor ge heen gaat mijne heeren ? die fatale vergissing van daar even, dien ik weder eenigszins goed te maken,quot; zei de kapitein lachende en was reeds gereed de dienstbode te bellen, toen Schimmel zijne hand tegenhield met de verontschuldiging, dat het reeds zoo laat was en men, hoe gaarne anders van zijne gastvrijheid gebruikmakende, nog een paar visites bij de kameraden moest maken en dus liever het bezoek eens hervatten zou, vooral ook, omdat hij overtuigd was, dat de noodzakelijkheid daarvan spoedig genoeg zou blijken.

De vrienden namen dus afscheid van den kapitein.

„Die jonge heethoofden zouden in staat zijn de zaken nog meer in de war te sturenprevelde de officier na hun vertrek. Wanneer anderen het mogelijke doen om tijd te winnen ten einde den rommel gereed te kunnen maken, zouden zulke snuiters, door wie weet welke onbedachtzaamheden, een ontijdige oorlogsverklaring uitlokken of die althans verhaasten. Ik geloof intusschen hen een weinig afgekoeld te hebben, zij zullen thans ten minste wel eens aan de blauwe boon denken, die mogelijk voor hen bestemd is; dat praat over oorlogvoeren alsof het om een jachtpartij te doen is. O! sancta sim-plicitas! wat zullen ze opkijken als de eerste kogels hen om de ooren snorren.quot;

„Geen zeer opwekkend argument van dien kapitein,quot; dacht Edmond, die niet gesproken maar daarom te beter geluisterd had. „Hij is in staat, iemand vrees aan te jagen. In de eerste acht dagen zou ik thans geen kans zien, met vaste hand op een vijandelijk soldaat te schieten.quot;

„Zei je iets? vroeg Daan, de afgetrokkenheid van zijn huisgenoot bemerkende en hem daaraan willende onttrekken.

„Neen, ik dacht slechts.quot;

„Zeker aan hetgeen die oolijke schanskorf ons op de mouw dacht te spelden hé, „een mooi heerquot;, om bang te wezen voor den oorlog, ha, ha!quot;

„Hoezoo ? denkt gij dan, dat hetgeen hij zeide niet ernstig gemeend was?quot;

„\'T kan wezen! maar geloof jij, dat hij in zijn tijd er ooit aan gedacht heeft, dat zoo\'n Atjenees ook een mensch is, zoogoed als wij ! \'t is te dwaas om van te spreken.-\'

„Maar als dat zoo is, om welke reden neemt hij dan nu den schijn aan, alsof hij den oorlog verfoeit ?quot;

„\'T kan zeer goed wezen, dat hij er geen vriend van is, maar even zeker is het, dat hij een reden had, ons voorstel voorloopig

33

3

-ocr page 48-

EEN ANDERE MEENING.

niet aan te nemen — de vrees voor oorlog was het echter niet waarom hij ons afscheepte.quot;

„Maar zijn gronden waren toch zeer aannemelijk; ik moet je ronduit bekennen, voorheen nooit op de wijze als hij er over sprak, aan den oorlog te hebben gedacht.quot;

„Ik vermoedde wel, dat die oolijkert je vangen zou. Zoodra ik hem hoorde filosofeeren, begreep ik, dat er niets van de zaak zou kunnen komen; ik bemerkte wel, hoe hij bepaaldelijk U aanzag om meer indruk te maken; men kan het aan je gezicht zien mijn waarde, dat je zeer vatbaar ben voor filantropische aandoeningen. Maar zijn sermoen heeft niets te beduiden; \'t is een redeneering van Jan Kalebas, die niet eens de verdienste heeft origineel te zijn, want honderden in den lande hebben zich op dezelfde wijze uitgelaten.

Men jammert over den oorlog alsof het in vredestijd alles couleur de rose is. Dat gezucht heeft mij nooit willen bevallen, en ik ben er eindelijk toe gekomen, dat uitvaren tegen den strijd te beschouwen als duitenplaterij. Wanneer het toch uit waarachtige menschenliefde was, dat zij zich geroepen achten, hun stem tegen het plegen van gruwelen te verheffen, dan zou het waarlijk vrij wat beter zijn, dat zij eerst andere ingewortelde kwalen, die meer alledaagsch zijn, trachten uit te roeien.

„Dus jij zijt van meening, dat er niet zooveel kwaad in den oorlog steekt ?quot;

„In vergelijking met het leed, dat er in vredestijd geleden wordt, geloof ik, dat de rampen van den oorlog zoo ontzettend niet zullen wezen, als sommigen ons willen wijsmaken, tenzij men alleen dèilr lijden veronderstellen mag, waar bloed vloeit. Bovendien moet men nooit uit het oog verliezen, dat wij het niet zijn, die den strijd beginnen , doch dat wij tot den oorlog worden gedwongen, door de schending onzer onafhankelijkheid, en voor de handhaving onzer bedreigde rechten , moeten strijden, ja, gehouden zijn, die met ons leven te verdedigen.quot;

„Men kan toegeven en trachten tot een vreedzame oplossing te komen.quot;

„Maar als de vijand er nu belang bij heeft, dat die vreedzame oplossing niet verkregen wordt! als hij eischen stelt, die het diepst gezonken volk niet inwilligen kan, wat d;\\n?quot;

„Gij hebt gelijk, dan moet men strijden. Maar ik begrijp niet hoe er, daar de zaak, op die wijze voorgedragen, zoo klaar is als de zon, nog lieden kunnen wezen, die aandringen op de afschaffing van het leger; zij kunnen toch niet wegredeneeren, dat, zoolang Europa nog geen eenige groote republiek is, de belangen der verschillende volken uiteen loopen, en er dus altijd voor ons gevaar zal blijven bestaan, vroeg of laat in een oorlog te worden gewikkeld.quot;

„Daar schijnen sommige idealisten nu juist geen begrip van te

34

-ocr page 49-

EEN ANDERE MEENING.

hebben. Mogelijk gelooven zij, dat als Nederland zijn leger afschaft, de keizer van Duitschland ook onmiddelijk een decreet zal uitvaardigen , waarbij het rijksleger ontbonden wordt — als daar eenige kans op was, ó. la bonheur, maar die het gelooft, verdient in den hemel te komen, ik moet dan echter voor die eer bedanken. Mogelijk zullen er zijn, die met onze syntaxis in de hand aan de grenzen postvatten en met den uitroep van het bekende: „De taal is gansch het volk!quot; den vijand zullen meeuen af te schrikken; ik vrees echter, dat de vreemdeling een bepaalden afkeer zal hebben van dat kostelijk boek en onze moedertaal naar de maan wenschen zal, indien zij niet door een honderdduizendtal bajonetten en eenige honderden kanonnen in eere wordt gehouden. Men zou geneigd zijn te denken, dat de geschiedenis voor die lichtgeloovigen niet geschreven is, anders zouden zij toch dienen te weten, dunkt mij, dat van het ontstaan der volken, tot op onzen tijd, geen enkele natie haar bestaan heeft kunnen handhaven, zonder herhaaldelijk oorlog te voeren. Ja, dat zeer beschaafde volken hun nationaliteit verloren hebben, omdat zij verzuimden zich strijdvaardig te houden.quot;

„\'T is en blijft dan toch altijd een verschrikkelijk iets iemand te moeten dooden, die U nooit het geringste leed heeft gedaan.quot;

„Dat is volkomen waar, maar als gij hem niet doodt, doet hij het ü; gij hebt hem niet geroepen. Laat ge hem begaan, dan moeten zelfs onze kinderen , dat is te zeggen uwe kinderen, want ik huw nooit, die zwakheid nog misgelden. Volgens uwe meening zou men, wanneer een rooverbende in een huis dringt, den roovers niet mogen schaden! Dat is een dwaasheid.quot;

„Maar de onderhoorigen zijn het niet die kwaad willen, zij worden gedwongen door hun opperhoofd, die wijselijk op een eerbiedigen afstand achter de linie van bataille blijft.quot;

„Een onnoozele die het gelooft; ik verzeker U, dat het gedrag van zoo\'n onderhoorige U volstrekt niet meevallen zou, indien deze de kans schoon zag en door de krijgstucht, waaraan hij onderworpen is, niet in bedwang gehouden werd; \'t zijn volstrekt zulke lammeren niet, als men in een oogenblik van zwakheid en goede trouw, zou meenen te mogen aannemen; enkele goeden natuurlijk niet te na gesproken, doch deze vormen zeer zeker de uitzonderingen op den regel. Ik zeg je, schiet er gerust op los, als zij U te na komen, anders zou het je wel eens kunnen berouwen.quot;

De indruk welke de woorden van den oud-officier op Edmond gemaakt hadden, was thans, door de praktische wending die Daan aan de zaak had gegeven, totaal uitgewischt.

„Maar hoe moet het nu met ons vrijcorps?quot; was zijne vraag.

„Wel, wij laten alles rusten tot er zekerheid heerscht, dat de oorlog onvermijdelijk is; iets wat niet lang meer kan duren.quot;

35

-ocr page 50-

EEN MISVERSTAND.

„\'T is dood jammer, dat wij niet onraiddelijk onze plannen konden vaststellen! ik kan mij zoo voorstellen, dat er, als het gevaar dreigt, niet veel van komen zal, of dat de zaken ten halve zullen worden gedaan.quot;

„Laat dat gerust aan onzen vriend Korf over, mijn waarde,quot; antwoordde Schimmel: „in weerwil van zijn mooie redeneering durf ik er wel wat onder verwedden, dat hij nu al bezig is te overwegen, wat hij met ons aanvangen zal.quot;

„Welke reden hem dan wel bewogen heeft aanvankelijk zoo kortaf te bedanken, en later die belemmerde voorwaarde te stellen?quot;

„Laat ons daar het hoofd niet verder mee breken; \'t is thans een uitgemaakte zaak, dat hij onze aanvoerder zal wezen en \'t zou mij sterk verwonderen vrienden, wanneer het nog acht dagen zou duren voor hij het bevel op zich nam.

HOOFDSTUK IV.

„Dank Bertha! dat gij aan mijn verzoek hebt voldaan,quot; zeide Edmond, zijne geliefde op hare gewone wandeling ontmoetende.

„Ik meende dit aan U verplicht te zijn Edmond, hoewel de wijze waarop gij uw nauwelijks gegeven woord teruggenomen hebt-, mij zeer getroffen heeft.quot;

„Spreek daar niet meer van; toen ik dat deed, waande ik, dat onze verbintenis U niet gelukkig zou maken. Nu U echter een ander, veel grooter onheil dreigt, nu men U aan dien notaris wil verbinden, kan ik mijn liefde niet langer verloochenen. Gij hebt wel geweten niet waar, Bertha,quot; vervolgde hij opgewonden, „dat ik U nooit zou kunnen vergeten; neen, toen gevoelde ik eerst recht, hoezeer ik U liefhad! en thans te dulden, dat gij tegen uw zin dien man zoudt moeten huwen, dat kan ik niet.quot;

Met klimmende verbazing had het meisje zijne woorden aangehoord;\' toen hij eindelijk zweeg vroeg zij gespannen:

„Maar Edmond, wat bedoelt gij toch ? wat spreekt gij var. een huwelijk met een notaris?! mijn God, ik ken geen notaris.quot;

„Bertha!quot; riep haar aanbidder verwijtend.

„Ik herhaal U Edmond, dat ik niets van uwe woorden begrijp; verklaar U nader, ik zal U openhartig antwoorden, daar heerscht een misverstand.quot;

„Maar is het dan niet waar, wat men verhaalt, dat notaris Harten een aanzoek om uwe hand heeft gedaan?quot;

„Om mijn hand!? lieve hemel, welk een dwaasheid! En gij kondt gelooven, dat ik ...

36

-ocr page 51-

EEN MISVERSTAND.

Spreek niet verder Bertha — ik begin te begrijpen wat er van de zaak is; vergeef mij dat ik een oogenblik aan dat verhaai geloof kon slaan — de hemel zij dank, dat alles slechts een verzinsel der menschen is; slechts betreur ik het, dat ik ,,dat heerquot; de eer aangedaan heb hem voor een mededinger aan te zien, en.....maar \'t is

toch zonderling, dat hij mij dan niet aanstonds van het dwaalspoor heeft geleid. Weet ge wel zeker Bertha, dat hij niet met Uw papa over

„Och Edmond , hoe kunt ge zoo dwaas denken,quot; antwoordde het meisje gekrenkt, „meent gij dan, dat papa mij tegen mijn zin zou doen huwen!quot;

„Neen, dat geloof ik niet, nu althans niet meer Bertha; maar... De ijverzucht bracht hem een oogenblik in verzoeking een onbescheiden vraag te doen. Bertha bemerkte zijne verlegenheid, glimlachte even en zeide vervolgens: „Gij zoudt gaarne weten waarom de notaris dan eigenlijk zoo druk visites bij ons maakt, niet waar?quot;

„O! neen, volstrekt niet, ik begeer niets meer te weten, \'t is mij genoeg, indien gij mij zegt dat er niets van aan is.quot;

Ik wil U toch volkomen geruststellen; weet dan, dat de notaris een volle neef van mama is. Sedert ik weet niet hoelang wel, had hij ons niet bezocht; thans voor zaken in de stad zijnde, moest hij toch zijn verzuim herstellen, niet waar?quot;

„O ja! zeer natuurlijk,quot; antwoordde Edmond, doch had maar half geluisterd, daar hij op zich zeiven verstoord was over het voorgevallene. Een neef van mevrouw! en haar zou mogelijk die heele geschiedenis ter oore komen. Welk een allerdwaast figuur had hij bij dien man gemaakt — en dat alles ten gevolge van zijne licht-geloovigheid.

Mogelijk zou de overweging van het gebeurde Edmond, in weerwil van Bertha\'s tegenwoordigheid, zeer ontstemd hebben, indien niet toevallig een gewichtige gebeurtenis tusschen beide ware gekomen, om hem het voorgevallene te doen vergeten.

Al voortwandelende waren beide gelieven het einde eener straat genaderd, toen plotseling een drietal jongens om den hoek kwamen stormen, en met krijschende stem „nieuwe telegrammenquot; te koop aanboden.

Het geschreeuw dier jongens bracht Bertha op de gedachte Edmond te vragen of het gerucht waarheid bevatte, dat men voor een oorlog vreesde.

„\'T is niet onmogelijk, doch geen zorg voor den tijd,quot; antwoordde hij, intusschen brandend van verlangen te weten welk belangrijk nieuws die telegrammen inhielden. — Bezorgdheid voor het meisje weerhield hem echter er onmiddelijk kennis van te nemen; ongaarne had hij, nauwelijks weder met haar vereenigd, Bertha zijne toetre-

37

-ocr page 52-

DE OORLOGSVERKLARING.

ding tot het vrijcorps en zijn aanstaand vertrek medegedeeld, indien het tot den strijd mocht komen.

Het toeval wilde echter, dat een der jongens het paar in het oog kreeg en aanstonds op hen af kwam.

„\'N telegram meneer!? van den oorlog — twee cent alsjeblieft.quot;

De verzoeking was groot — Edmond had echter het dankje reeds in den mond, toen de snuggere knaap het gevaar van afgescheept te worden bemerkende, met een bewonderenswaardige vingervlugheid een exemplaar in Bertha\'s hand stopte en tegelijk haar galant aanzag met een gelaat, waaruit deze duidelijk las: „waag het nu eens mij heen te zenden, dan zul je een standje beleven.quot;

Het pleit was beslecht. Van weerszijden waren de vertegenwoordigers der regeeringen teruggeroepen. Het besluit tot mobilisatie van het leger was bereids genomen.

„Ieder doe thans zijn plicht, en zorge voor orde en spoed.

Leve de Koning!

aldus eindigde het eerste bulletin, dat weldra door verscheidene andere gevolgd werd.

Een oogenblik schreden de gelieven, de oogen op het papier gevestigd, als in gedachten voort, toen Bertha eindelijk het stilzwijgen afbrak met de vraag:

„Wordt gij thans bij het leger ingelijfd?quot;

„Wanneer ik mij niet voorgenomen had, op andere wijze aan de verdediging van het land deel te nemen, zou ik zeker als vrijwilliger in dienst treden, lieve.quot;

„Op andere wijze Edmond!? welk plan hebt ge dan?quot;

„Eenige mijner vrienden hebben een vrijcorps opgericht waarbij ik mij heb aangesloten.quot;

„Hoe kunt ge tot zoo iets besluiten Edmond! doe het niet,quot; smeekte zij, „zult ge?quot;

„Ik heb mijn woord gegeven Bertha, doch al ware dat niet het geval, dan zou ik ook thans nog niet aarzelen onmiddelijk toe te treden. Wat het gevaar betreft, dat is zoo erg niet; men zal ons als militairen behandelen, wanneer wij in handen van den vijand mochten vallen. Sedert den Fransch—Duitschen oorlog heeft men te dien opzichte mildere bepalingen gemaakt. Overigens zijn de omstandigheden voor ons niet ongunstiger, dan zij het toen voor de Francs-tireurs waren; hadden deze de Vogezen, wij hebben de Veluwe, het Gooi en in het ergste geval de Zuiderzee om te retireeren, indien men het ons al te warm maakt.quot;

„Ik had toch liever, dat gij (J niet aan al die gevaren bloot-steldet; de soldaten blijven immers in de forten, is dat niet veiliger ?quot;

„Dat zal er van afhangen, waar de vijand door de linie zal trach-

-ocr page 53-

DE OORLOGSVERKLARING.

ten te breken; ook wordt het gansche leger niet in de forten gelegd , slechts een klein deel daarvan. De armee moet dunkt mij ook geen gemakkelijke taak hebben.quot;

„Maar wat zult gijlieden dan eigenlijk doen, om den vijand te verjagen? Gij zijt toch zeker gering in aantal, wat wilt ge tegenover die duizenden beginnen?quot;

„Wij zullen doen wat mogelijk is Bertha. Wat billijker wijze van ons kan worden verwacht, zal ongetwijfeld volbracht worden en wellicht méér. Ik vertrouw dat ge van ons zult hooren.quot;

„Toch had ik liever gehad, dat gij hier in de nabijheid waart geblevenquot;, antwoordde het meisje met een zucht.

„Dat gaat niet lieve. Ieder doet in tijd van nood, waartoe hij zich \'t best geschikt acht, wanneer de keus namelijk aan hem is. Gij weet, dat ik een bizondere voorliefde heb voor de vrije natuur — thans zal ik mij naar believen kunnen bewegen, terwijl ik, in een fort opgesloten, het zeker geen twee maanden uithieldquot;.

„Als gij U maar niet te veel waagtquot;, antwoordde zij bezorgd.

„Roekeloos ben ik niet, maar laf zoudt ge mij toch ook niet gaarne zien. Ik heb bovendien een goed wapenbroeder in Daan, gij kent hem toch? dien lange met zijn rosse haren, op \'t punt van vechten zoo bezadigd als een domine en toch een flinke jongen —-in weerwil van zijn kalmen aard, ben ik overtuigd, dat ge van dezen wonderen zult hooren.quot;

„Ik wil van niemand iets hooren, dan van U,quot; antwoordde zij hem met fonkelende oogen schalks aanziende. „Zorg maar, dat ik dikwijls tijding van je krijg — zul je?quot;

„Zóó dikwijls als het maar eenigszins mogelijk is.quot;

„Maar wij nemen immers thans nog geen afscheid, niet waar? Gij brengt t\'huis nog een bezoek; mama weet toch alles, behalve dat ik gister weder een brief van U ontving. Ik heb U toevallig ontmoet hoor!quot;

„Ja zeker, mijn engel.quot;

„Hoor eens! Wilt ge mij wat beloven?quot;

„Al wat ge wilt.quot;

„Dan moet gij dezen brief verbranden, die mij zooveel verdriet veroorzaakt heeft, en er nooit meer aan denken, dat gij mij dien eenmaal geschreven hebt — Alsof ik \'t niet altijd geweten had, wat daar in staat, ondeugd! Dacht gij waarlijk, dat ik zoo veeleischend was?quot;

„Neen, neen. Bertha! ik ben dwaas geweest; gij zijt een engel, mijn engel! voor immer,quot; antwoordde de jongman met vuur, hare hand drukkende. „Vóór ik vertrek, kom ik natuurlijk een afscheidsbezoek brengen; zoodra ik weet wanneer wij uitrukken zal ik \'t U laten weten — en nu. Adieu Bertha, mijne groete aan mama. Papa is immers nog niet ingewijd in ons geheim?quot;

39

-ocr page 54-

DE OORLOGSVERKLARING.

„Neen, dat behoeft voor eerst nog niet; papa heeft zooveel aan het hoofd, laat ons hem maar niet storen vóór den tijd — tot weerziens Edmond!quot;

„Adieu lieve, adieu!quot; groette de jongman en zag zijn geliefde nog geruimen tijd met van zaligheid tintelende oogen na. Toen zij eindelijk uit het gezicht verdwenen was wendde hij zich om en keerde huiswaarts.

„Daan! kerel, ik voel mij zoo licht als een veertje, zoo blij als een vogel in de lenteriep Edmond, de kamer zijns vriends binnentredende.

„Je ziet er uit, of je een kus van Venus hebt gehadantwoordde Daan.

„Alles is weder in orde,quot; hernam de andere, „er is geen kwestie van een voorgenomen huwelijk met dien notaris; hoe komen de lieden in \'s hemels naam aan dat verzinsel?quot;

„Is er niets van aan?quot; riep Daan van zijn stoel opspringende, „hebt ge haar gesproken?quot;

„Ja. Een mooie figuur, die ik bij dien notaris heb gemaakt!quot;

„Verduiveld; dat beroerde gewauwel! Voor de tiende maal heb ik mij al voorgenomen nooit meer geloof te slaan aan hetgeen men zoo in \'t publiek vertelt, en toch loop ik telkens weer in den val!

\'t Spijt me \'t meest voor jou, jij bent er de dupe van geworden.quot;

„Dupe! nu ja, die kleine scène met Hartenboer, enfin!quot;

„Ja, dè,t heeft niets te beduiden, maar, dat je door mijne schuld dat malle engagement weer aangeknoopt hebt...quot;

„Loop naar de maan!quot;

Daan glimlachte en maakte een geheimzinnig gebaar.

„Jij doet even als de domme lieden, die lachen ook en steken den draak met iets, dat zij niet begrijpen,quot; antwoordde Edmond geërgerd.

„Blijf kalm, mijn waarde. Bewaar je opvliegendheid tot nader order van meneer Korf. Je spreekt met geen woord van den oorlog; ben je zoo in de wolken, dat jij je vrijschutterschap totaal vergeten hebt ?quot;

„Neen waarlijk niet; heb je al nader nieuws gehoord?quot;

„Daar ligt een uitnoodiging voor ons beiden, om heden avond bij den kapitein te komen; doch laat ons beginnen met te gaan dineeren. Hoor eens aan, hoe het gejoel en geschreeuw op straat toeneemt. Het volk is razend. Als het er niet op aan komt loopen zij als aansprekers, nu er kalmte en orde noodig is, gaan zij te keer als bezetenen.quot;

Toen de vrienden het huis verlaten hadden, bemerkten zij dat de hoofdstraten met menschen gevuld waren; men had moeite zich een weg te banen door de opeengepakte menigte. Hier en daar hadden zich groepen gevormd, in ieder van welke een redenaar het woord had en over de aanstaande gebeurtenissen sprak, soms met een eigenwaan, alsof hij zijne opleiding aan Moltke had te danken.

40

-ocr page 55-

VOORBEREIDENDE MAATREGELEN.

„Er was echter ook een grappenmaker onder hen: deze sloeg voor een adres aan Z. M. te richten, waarbij men hem verzocht, de leden van de Kamers, die altijd het hoogste woord hebben en nooit iets tot stand brengen, als gecommiteerden te velde aan de generaals toe te voegen, opdat zij van deze zouden kunnen leeren wat handelen is; want, beweerde onze man, de oorlog is een straf voor de praatziekte en slaapzucht der Nederlandsche natie.

„Dat is de vox populi van onzen tijd,quot; zei Daan, „maar \'t lust mij niet, langer naar het gesnap van die lieden te luisteren, wij hebben onzen tijd noodig, laat ons doorstappen. Onmiddelijk na tafel gaan wij naar onzen vriend Schimmel en met dezen naar Korf; hij zou ons vroeg wachten liet hij weten, alzoo kunnen wij straks wel een weinig haast maken.quot;

Een paar uur later hadden de vrienden zich vereenigd op de kamer van hun toekomstigen aanvoerder. Ditmaal was ook Rijnders aanwezig.

„Mijne vriendenquot;, nam de officier het woord, „toen ik een paar dagen geleden uw voorstel verwierp, dacht wel niemand onder ons, dat reeds zoo spoedig de bom zou springen; ik ten minste had gehoopt, dat ons nog een achttal dagen tijd zou gelaten zijn om de zaken te regelen.

Ronduit gezegd, heb ik om geen andere reden uw voorstel afgewezen, dan, omdat ik geen aanleiding wilde geven, tot een ontijdige oorlogsverklaring. Ik was innig overtuigd, dat de strijd onvermijdelijk was, doch gedurende de dagen, die de oorlogsverklaring onmiddelijk voorafgaan, speelt men zoo wat comedie om tijd te winnen en zich intusschen heimelijk gereed te maken. Ik heb dan ook niet stil gezeten.

Is het aantal leden al vermeerderd?quot;

„Bij mij hebben zich reeds weder een twintigtal kameraden aangemeldquot;, antwoordde Schimmel, „ik heb hun de toezegging gedaan, dat er morgen over hunne toelating zou beslist worden.quot;

„Zeer goed, ik twijfel er niet aan, of spoedig is het aantal tot honderd man gestegen; gij kunt allen aannemen, die goed van gezicht zijn, dat is de hoofdzaak; gebrekkigen zullen zich van zelf niet aanmelden — méér dan honderd nemen wij er niet, zoo als bereids is afgesproken.quot;

„En hebt U al over de middelen nagedacht, die tot ons doel kunnen leiden ?quot;

„Mijn plan de campagne is gereed; wil ik quot;t U meedeelen ?quot;

„Gaarne. Ik ben nieuwsgierig welke rol U mij hebt toegedacht kapiteinquot;, zeide Daan.

„Gij zult niet te klagen hebben mijn waarde; een Leonidas wil ik echter niet van U maken.quot;

41

-ocr page 56-

VOORBEREIDENDE MAATREGELEN.

„Ik heb ook niet den minsten aanleg beroemd te worden, maar laat ons uw plan eens bespreken.quot;

„Met genoegen; ik zal U eerst in \'t kort meededen wat ons doel moet wezen. Zoodra de vijand onze troepen heeft geslagen en teruggedrongen , zal hij trachten de Nieuwe Hollandsche waterlinie te forceeren. Wij willen hopen, dat hij daar het hoofd zal stooten en dus gedwongen zal wezen een of meer forten te belegeren en ons in te sluiten. Een groot deel van zijn leger wordt dan in de Provincie Utrecht gekantonneerd. De vijand is nu genoodzaakt al zijne behoeften , voor zoover die niet door de bevolking van de door hem bezette streek kunnen geleverd worden, over de spoorwegen aan te voeren.

Dan begint onze taak. Wij hebben niets anders te doen, dan die wegen nu en dan onbruikbaar te maken, waartoe ik U, als wij op onzen post zijn, de middelen aan de hand zal doen.quot;

„Dat zal dunkt mij niet moeilijk zijnquot;, meende Daan.

„Gij vergist U, als gij dat meent. Indien het ons eenmaal gelukt is den spoorweg onbruikbaar te maken , zal de vijand dien voortaan met de uiterste zorg bewaken, en zal het ons heel wat moeite kosten , daarna nogmaals zijne treinen te doen ontsporen.quot;

„En wat zullen wij alzoo meevoeren? hoe gekleed en gewapend worden?quot;

„Gij hebt ten eerste een uitmuntenden verrekijker.quot;

„Ik? zoowaar als ik Daan heet, ik bezit er geen.quot;

„Dat is geen verontschuldiging, dan koopt ge er een.quot;

„Dat zullen we zien, als de kas het toelaat, ga verder.quot;

„Een seinfluitje. \'

„Is gemakkelijk te bekomen.quot;

„De goede schutters moeten met een buks, de anderen met een revolver gewapend worden; voor een en ander is reeds gezorgd, althans behoeft gij U daar het hoofd niet mee te breken, zoomin als met het seinvuurwerk en een kleine hoeveelheid dynamiet, die wij noodig zullen hebben.quot;

„Hebt U dat alles gereed?quot;

„Alles, en wel in een toestand waarin het onmiddelijk kan worden gebezigd, zoodat wij daaromtrent geen zorg behoeven te hebben.quot;

„Dan hebt ge uw tijd uitmuntend besteed kapitein.quot;

„Vindt ge? Maar mag ik nu ook wel iets aan uw eigen oordeel overlaten ? bij voorbeeld, de zorg voor levensmiddelen, de keus uwer kleeding, en het aanschaffen van eenige verbandmiddelen?quot;

„Wel zeker. Maar hoelang, denkt U wel, zal die geschiedenis duren?quot;

„Ja, hoe korter hoe liever mijn waarde, doch reken maar op den geheelen zomer.quot;

42

-ocr page 57-

VOORBEREIDENDE MAATREGELEN.

„Dat zal geld kosten — veel geld kapitein; en als de zaken der oude lui stilstaan, zal er door de meesten van ons zuinigheid moeten betracht worden. \'T zal bovendien de vraag zijn, of men ons geld zal kunnen zenden, al wilde men.quot;

„Geld zal er genoeg wezen, laat U dat geen zorg baren, ook daarover ben ik aan het onderhandelen; de beide eerste maanden zal het vertrouw ik toch niet noodig zijn, wel?quot;

„Neen, zoo nauw steekt het niet, maar een half jaar is te lang.quot;

„Ik kan U wijders nog aanbevelen, vooral geen noodige kleinigheden te vergeten, want het gemis daarvan, kan U een groote teleurstelling berokkenen; laat uw oppasser daarin voorzien, die weet beter dan gij, wat ge noodig hebt.quot;

„Uitmuntend! Hein is een wakkere bol, ik zal hem meenemen.quot;

„Heeft hij in het leger gediend?quot;

„Hij staat bij de rustende. Behalve tegen de werking van alcohol is hij tegen alles bestand, ik houd hem voor kogelvrij.quot;

„Nu, die kan U van dienst zijn; ieder zorge overigens voor zich zeiven: wij kunnen geen sleep van oppassers meenemen.quot;

„Den mijne uitgezonderd, hij zal dan ons allen bedienen , \'t is een soort factotum. En nu, de verzamelplaats kapitein?quot;

„In den omtrek van Barneveld.quot;

„Gij wilt mij toch niet als van Schaffelaar van den toren laten springen, ik moet eerlijk bekennen, dat gaat buiten mijn boekje.quot;

„Dat zou in uw geval ook geen nut hebben. Wij mogen zelfs den bekenden toren niet naderen, op geen kwart uur afstands, want binnen drie d. vier dagen is het dorp door vijandelijke ruiterij bezet.quot;

„Als dat zeker is, zou ik wel lust hebben, den toren zeiven te laten springen.quot;

„Dat zouden wij alleen din mogen doen, als het dorp door de bevolking ontruimd werd; geen ruw geweld plegen, waar het geen nut heeft of de bewoners kan schaden, denk daar aan, mijne heeren.quot;

„Is nu alles door ons besproken kapitein?quot;

„Voor zoover noodig ja. Gij hebt thans hoop ik begrepen, dat ons doel eenig en alleen moet wezen: Het vervoer langs de spoorwegen onveilig maken. Dit is nu wel is waar niet datgene wat onze vriend Daan, in zijn gloeienden ijver, al zoo wilde ondernemen, doch mijne vrienden, het romantische komt van zelf, zorgt gij slechts voor het praktische deel onzer taak, en vooral, bezint eer gij begint, want gij hebt slechts één leven te verliezen. vergeet niet, U dat bij gelegenheid te herinneren. — Morgen middag wacht ik U nogmaals hier, om te vernemen hoe groot het aantal vrijwilligers alsdan zal wezen, en hoop ik U verder te kunnen mededeelen wanneer wij zullen vertrekken.quot;

Na deze woorden namen de vrienden afscheid van den kapitein.

43

-ocr page 58-

EEN ONVERWACHT BEZOEK.

HOOFDSTUK V.

Den morgen, volgende op den dag, waarop de aanvoerder der vrijschutters aan het viertal zijn plan had blootgelegd, hield een eenvoudig huurrijtuig voor Edmonds woning stil. Een oogenblik later werd het portier geopend en steeg een bejaard heer uit de koets.

Het was een klein, net gekleed man, met een goedige gelaatsuitdrukking, die onmiddelijk voor hem innam.

Na zich, door een aan de dienstbode gerichte vraag, overtuigd te hebben, dat meneer van Rodenburg te huis was, liet hij zich de trap wijzen, klom naar boven en trad, na tweemaal te vergeefs te hebben aangeklopt, de kamer binnen, waar Edmond, peinzende over een kaart gebogen, te midden zijner wanordelijk door het vertrek verspreide garderobe, zat.

De jonge man had den bezoeker echter nauwelijks bemerkt of hij sprong op, strekte beide handen naar hem uit en riep verheugd:

„Dag oom! beste, goede oom, komt U mij nog eens bezoeken, voor ik de reis aanneem? mijn brief reeds ontvangen?quot;

„Zeker, zeker, maar wat een uitstalling houdt gij hier!quot;

„Ik was juist bezig een keus te doen uit mijne kleeding. Daar zijn zooveel dingen bij, die men kan ontberen, doch waarvan ik toch ongaarne verstoken zou zijn, dat het mij niet mogelijk is een uitrusting saam te stellen, die aan de eischen voldoet. In mijn wanhoop heb ik afleiding gezocht in \'t bestudeeren van het terrein.quot;

„Gij zult alzoo vrijschutter worden, niet waar? Nu, ik kan je er niet van terughouden, maar in uwe plaats, was ik maar stilletjes thuis gebleven beste; waar slagen vallen, krijgt men licht een tik mee, en daar kun je voor je leven genoeg aan hebben. Enfin, \'t is je eigen keus.quot;

„U maakt er mij toch geen verwijt van oom, dat ik mijn arm ten dienste heb gesteld, waar zoo velèn hun ouders en zelfs hun gezin moeten verlaten in den strijd voor ons recht.quot;

„Neen, de Heer beware mij, dat ik dit zou doen Edmond! uwe neven zijn op hun verzoek allen bij de schutterij ingedeeld, hoewel de jongens eigenlijk geen van drieën voor soldaat deugen; maar zie je, den vijand bedaard afwachten, of hem te gemoet trekken, dat is toch niet hetzelfde wilde ik maar zeggen. Doch daarover cacht ik eigenlijk niet te spreken; ik heb iets anders met ü te behandelen en wel eene zaak, die ik meende, dat al lang tot het verleden behoorde — begrijpt ge mij?quot;

„Niet recht oom,quot; antwoordde Edmond, die echter reeds een onbestemde verwachting had, van de strafpredikatie die volgen zou.

,,Nu, ik zou er in de gegeven omstandigheden dan ook niet over

44

-ocr page 59-

EEN ONVERWACHT BEZOEK

spreken jongen, als ik daareven niet nog daartoe aangespoord was, door het verhaal van uw zonderling gedrag tegenover notaris Harten.quot;

„Is U dan niet regelrecht van het station hier heen gekomen?quot; vroeg zijn neef, onaangenaam getroffen door die mededeeling.

„Neen Edmond, ik ben reeds een paar uur in de stad; ik kwam namelijk niet alleen om U nog eens te zien, ik had tevens een zaak af te doen. Tegen den morgen ben ik uit Amsterdam vertrokken, na den geheeleu nacht aan het station te hebben vertoefd, in afwachting, dat er een plaatsje voor mij zou overschieten. Den ganschen nacht heeft het vervoer van militairen en benoodigdheden voor het leger niet stilgestaan, zoodat de passagiers moesten wachten tot er ruimte over was.quot;

„Dus heeft U reeds een bezoek aan de familie Rudolfs gebracht.quot;

„Juist — het was mijn ouden vriend, die mij uw lichtzinnig gedrag tegenover zijn neef heeft verhaald. Vertel mij eens, wat is er toch van die zaak, ik wilde wel eens een volledige biecht van U hooren, komaan, ik luister.quot;

Na eenige aarzeling voldeed Edmond aan het verzoek van zijn oom en gaf een omstandig verhaal van al hetgeen er sedert de laatste ontmoeting met hem was voorgevallen, ten slotte betuigende, dat hij wat er ook gebeuren mocht, thans nimmermeer van Bertha zou afzien.

Oom had aandachtig geluisterd. Slechts nu en dan streek een bijna onmerkbaar wolkje hem langs het voorhoofd — overigens had hij door geen teeken zijn goed- of afkeuring te kennen gegeven.

Toen Edmond zweeg, zag de oude man hem een oogenblik kalm aan, legde beide handen op de knieën en nam vervolgens het woord.

„Het spijt me jongen, het spijt me wezenlijk, dat het tusschen U beiden zoo beslist schijnt vastgesteld. — \'t Is te hopen, dat gij nochtans uw leed zult weten te dragen, gij en Bertha beiden.quot;

„Hoe moet ik dat verstaan oom?quot; vroeg Edmond gejaagd.

„Leg mijne woorden zoo ongunstig mogelijk voor U uit mijn jongen, en gij zult ten naaste bij de waarheid kennen.quot;

„Maar oom, wat bedoelt U ? er kan immers niets tegen onze verbintenis zijn, wanneer ik eenmaal gevestigd ben!quot;

„Zijt ge daar zoo zeker van?quot;

„Zeker? Er is geen waarschijnlijkheid, dat er.....quot; Doch eensklaps

in een anderen toon vallende, vroeg hij: „Is het dan toch waar ? zal zij tóch dien notaris huwen oom?!quot;

„Hm, meneer Rudolfs____ haar vader...zeide oom Willibald

haperend.

„Dus is \'twaarüquot; riep Edmond heftig, „dan heeft zij mij de waarheid verzwegen, mij bedrogen...quot;

„Zwijg jongen, beschuldig het lieve kind niet. Zij wist, en weet ook thans nog niet, wat het noodlot over haar besloten heeft.quot;

43

-ocr page 60-

EEN GEHEIM ONTHULD.

„Het noodlot, oom? Zeg liever haar meedoogenlooze vader, die haar aan dien ellendeling verkocht heeft.quot;

„Matig uw toorn Edmond en kies uwe woorden met wat meer zorg; met dergelijke heftigheid kunt ge niets goedmaken, het allerminst in eene zaak van zoo teederen aard als die, welke ons thans bezighoudt. Zijt gij kalm genoeg mij aan te hooren, dan wil ik U in de gelegenheid stellen, de zaak in het juiste licht te bezien. Vooraf moet ge mij echter stellig beloven, dat ge voortaan ten opzichte van Bertha niets meer zult ondernemen, zonder mij geraadpleegd te hebben.quot;

„Ik beloof U niets oom, dan dat ik zorgdragen zal, dat Bertha niet tegen haar wil wordt uitgehuwelijkt,quot; antwoordde Edmond kalm doch vastberaden.

„Gij zult verstandig genoeg zijn om in te zien mijn vriend, dat gij aan den loop der dingen niets veranderen kunt....quot;

„Zij zal niet tegen haar zin in het huwelijk treden,quot; antwoordde de gekrenkte minnaar nogmaals met nadruk.

„Ik zie wel, dat ge geen reden verstaan zult, voor ik U op de hoogte heb gebracht; luister, ik zal kort zijn:

Mijnheer Rudolfs bevond zich reeds geruimen tijd in geldelijken nood. In weerwil daarvan was hij genoodzaakt chiek te leven, zoodat het wel niet anders kon, of zijne schulden moesten van dag tot dag] toenemen. Na dat deze en gene onder zijne vrienden hem nu en dan uit den nood geholpen had, heeft hij onlangs, ten einde raad, zich tot een woekeraar gewend ....quot;

„Harten! ?quot;

„Neen! ik zeg immers een woekeraar, van wien hij een nog al belangrijke som heeft weten los te krijgen, waarvoor echter al wat hij aan roerende goederen bezat, tot borg moest strekken. De eerste maanden ging het nu goed, doch ten laatste liep het natuurlijk weer spaak: de intrest kon niet worden gevonden en de geldschieter stond op het punt den inboedel te doen verkoopen, toen Rudofs zich in dien uitersten nood tot den laatsten man wendde, van wien hij hulp kon verwachten. Deze was notaris Harten, de neef zijner echtgenoot.quot;

Oom Willibald hield een oogenblik in en vervolgde dan:

„Veertien dagen later waren alle schulden vereffend. Het beroep op de hulpvaardigheid van den notaris was niet te vergeefs gewaest.quot;

„Die hulp werd echter niet zonder voorwaarde verleend, niet waar oom?quot;

„Er werd geene voorwaarde hoegenaamd gesteld Edmond, tenzij het deze ware, dat de heer Rudolfs zich voortaan uitsluitend tot zijn neef zou wenden, indien de nood hem nogmaals mocht dringen den bijstand van anderen in te roepen.quot;

Edmond staarde zijn oom verbaasd aan.

„Wat ziet ge mij aan ?!quot; hernam deze, „komt die offervaardigheid

46

-ocr page 61-

EEN GEHEIM ONTHULD.

U zoo buitengewoon voor? clan schijnt gij geen hooge gedachte van der menschen deugden te hebben. Doch mogelijk hebt ge gelijk; menschlievendheid wordt hoe langer hoe zeldzamer, doch „de menschquot; kwam ditmaal uit de hei, waarschijnlijk de reden waarom hij nog niet onder de soort der zelfzuchtige, onverzadigbare wezens kon gerangschikt worden, die men tegenwoordig beschaafde menschen belieft te noemen.quot;

„Maar oom, als de zaak zich zoo toegedragen heeft, begrijp ik niet, waarom wij de hoop zoudsn moeten opgeven! Indien toch de heer Harten Bertha\'s hand niet tot voorwaarde heeft gesteld voor zijne hulp, of.....quot;

„Ik ben nog niet aan het slot van mijn verhaal, luister verder. Gij begrijpt wel, niet waar, dat mijn vriend Rudolfs, ten einde zijn verplichting aan den heer Harten eenigszins te kunnen verminderen, alles doen zal, wat dezen aangenaam is.quot;

„Natuurlijk oom.quot;

„Welnu, de notaris heeft een beschermeling, een zoon van den sedert eenige jaren overleden predikant van het dorp, wiens echtgenoot een zuster was van Bertha\'s moeder, en dus ook eenigszins aan den heer Harten verwant.quot;

„En deze.....quot;

„ . .. . Zou volgens de meening van den notaris een geschikt echtgenoot zijn voor de dochter van den heer Rudolfs.quot;

„Maar dat is ongehoord oom! Heeft hij dan volstrekt niet gevraagd naar Bertha\'s meening op dit punt ? \'t Is toch een zaak waarin zij eenigszins betrokken is!quot; antwoordde Edmond bitter.

„Mijn beste jongen, ieder mensch heeft zijn gebreken en de notaris, die volstrekt van geen dank wil weten waar hij dezen in alle opzichten verdiend heeft, kan niet inzien, waarom zijn beschermeling niet even goed Bertha\'s echtgenoot zou kunnen worden, als een ander. Tot zijne verontschuldiging moet ik er echter bijvoegen, dat papa, door zijn ijver om den heer Harten wederkeerig aangenaam te zijn, slechts ter loops het bezwaar heeft geopperd, dat Bertha mogelijk niet tot het sluiten van dat huwelijk te bewegen zou zijn.quot;

„En dat noemt U geen voorwaarde Oom !quot; antwoordde de jongman , deze woorden met bizondere klem uitende.

„Neen Edmond, geen voorwaarde, want \'t is er verre af, dat de notaris de tot standkoming van dat huwelijk als een verplichting wilde aangemerkt hebben voor de verleende hulp; veeleer is het een idee, \'t welk nog in het laatste oogenblik, dat hij bij de familie doorbracht bij hem opgekomen is, althans — slechts toen, heeft hij er met den heer Rudolfs over gesproken. Sedert dat gesprek, heeft Bertha\'s vader rijpelijk over een en ander nagedacht en acht het ten slotte zelf om vele redenen wenschelijk, dat dit huwelijk tot stand komt.quot;

47

-ocr page 62-

EEN GEHEIM ONTHULD.

„Om vele redenen oom! ? Ik zie geen enkele reden waarom dat huwelijk gewenscht zou zijn,quot; antwoordde Edmond gespannen, en vervolgens heftig: „Gelooft mijnheer Rudolfs oveiigens, dat Bertha ten slotte in die verbintenis toestemmen zal, dan vermoed ik, dat hij zich deerlijk bedrogen zal vinden.quot;

„Dat is een zaak tusschen vader en dochter jongen, waarover men niet oordeelen mag. Dat hij voor het overige deugdelijke gronden heeft om de tot standkoming van dat huwelijk te bevorderen, zal U onmiddelijk duidelijk zijn, als ge slechts belieft te overwegen wat de gevolgen zullen wezen.

Ten eerste wordt door de voltrekking van dat huwelijk zijne verplichting tegenover den heer Harten opgeheven; hij kan en zal het althans daarvoor houden — vervolgens wordt zijn gezin met een volwassen dochter verminderd, wat hem voortaan aanmerkelijke uitgaven zal besparen en ten laatste behoeft hij niet meer bezorgd te zijn over hare toekomst.quot;

Edmond liet het hoofd op de borst zinken en scheen te peinzen.

„Ziet ge thans zelf niet in, mijn jongen, dat ge verstandig zult doen, ja zedelijk verplicht zijt, van het meisje af te zien?quot;

„Neen oom, bij God, dat kan ik niet! Alles, alleen damp;t niet.quot;

„Het zou toch in uw beider belang zijn Edmond.quot;

„Geloof dat niet oom, doch waartoe daar langer over gesproken! wie weet ot binnen weinige weken, deze strijd niet door een vijandelijken kogel wordt geëindigd, dan is alles voorbij niet waar?!quot;

„Kom, Kom. nu niet zwaarmoedig en van het eene uiterste in het andere gevallen; de mensch wikt, maar God beschikt; berust in het onvermijdelijke, doch houd steeds het hoofd omhoog jongen. Wij zijn niet alleen voor ons vermaak op de wereld! Doch laat ons thans eens zien, wat ge zoo al zult noodig hebben bij die affaire: om te beginnen zal ik eerst maar eens je portefeuille voorzien , dat is toch het voornaamste, en verder heb ik hier nog eenige kleinigheden van je neven; onder andere heeft Jan me dien revolver voor je meegegeven. Wees voorzichtig! ik houd niet van die dingen.quot;

Edmond nam den revolver, dien zijn oom uit de reistasch had gehaald, ter hand en beproefde hem, door de haan eenige malen over te halen en weder af te trekken.

„Gij kunt er op aan, dat het een goede isquot;, merkte oom Willibald aan, „Jan is in het vak zoo als je weet.quot;

„Ja wel, \'tis een beste,quot; antwoordde de vrijschutter, „ik hoop er pleizier van te hebben.quot;

„Pleizier is nu juist het woord niet, maar maak er gebruik van, als het te pas komt. Zij hebben ons lang genoeg geplaagd, eindelijk moeten ze dan maar ondervinden, dat wij nog de oude Hollandsche jongens zijn van twee en drie eeuwen herwaarts.quot;

48

-ocr page 63-

DE ONDERWATERZETTING.

„Maar hemel oom! ik vergeet zoo waar met al die drukte, dat U den geheelen nacht op de been zijt geweest en zeker wel. . .. een oogenblik!quot; Terwijl hij deze woorden sprak nam Edmond de tafelschel, ijlde naar de trap en begon te luiden, dat Daan en de dienstbode gelijktijdig de een uit zijne kamer en de andere uit de keuken aansnelden om de oorzaak van dat rumoer te vernemen.

Op de zeer prozaïsche vraag naar koffie en brood verdween het dienstmeisje meesmuilende om den hoek, terwijl Daan teleurgesteld — want hij had op een aardigheid gerekend — zijn buurman gratis eenige titels vereerde, die zeker niet in den geest van oom Willibald zouden gevallen zijn, indien deze die liefelijkheden had kunnen vernemen.

„Waarom dat oorverdoovende leven ?quot; vroeg Daan ten slotte, „als je daar buiten maar half zooveel rumoer maakt, ben je een verloren man.quot;

„Ik heb bezoek. Kom op mijn kamer, dan zal ik het genoegen hebben, je aan mijn oom voor te stellen, en blijf dan dezen morgen bij ons koffie drinkenquot;, antwoordde Edmond vergoelijkend, want hij meende, misschien niet ten onrechte, zijn vriend in den slaap te hebben gestoord.

„Top! ik ben aanstonds tot je dienstquot;.

„Mijn vriend Daan!quot; stelde Edmond voor, toen deze een oogenblik later binnen kwam. „Oom Willibald!quot;

„Aangenaam kennis te maken meneer! ook Amsterdammerquot;, zei Daan en vervolgde, in een adem door sprekende: „de oude heer deed in zijn tijd in grutterswaren, op de Prinsengracht — nu al zes jaar dood. Ik ben de eenige die overbleef van de heele familie — niet jong meer zoo als U ziet — maar \'k studeer in de rechten, dus hebben we den tijd. Voor het oogenblik is de wetenschap echter voor onbepaalden tijd aan kant gezet en zullen wij ons een weinig in de heerlijke natuur van het Gooi gaan verpoozen.quot;

„Dus is mijnheer, even als mijn neef, vrijschutter.quot;

„Zoo als U zegt; wij deelen hetzelfde voorrecht en dezelfde kans om op het zoogenaamde veld van eer te vallen — maar dat hebben wij over voor de goede zaak. Is U heden morgen aangekomenquot;?

„Helaas! ja, mag ik wel zeggen. Het was namelijk mijn voornemen gister avond te komen, doch ik heb van negen tot half drie aan het station moeten wachten, voor er gelegenheid was naar Utrecht te vertrekken, en toen ik eindelijk hier aankwam, kon ik nog nauwelijks een vigelante krijgen om mij naar mijne bestemming te brengen.quot;

„Ik geloof gaarne, dat die reis U moeite heeft gekost. Wij zijn hier dan ook op het centraal punt der verdediging — alles stroomt naar Utrecht: infanterie, cavalerie, artillerie, genie, rustende en actieve schutterij, trein- en hospitaal soldaten, graan en veehande-

49

4

-ocr page 64-

DE ONDERWATERZETTING.

laars, schoen- en kleermakers, maréchaussées, veldpredikers, veldwachters, marketentsters en marskramers, reporters uit alle landen en last not laest natuurlijk ook spionnen. Ik ben den ganschen nacht in de weer geweest om dat lieve leven aan te zien, en als het niet wat sterk uitgedrukt was voor den ernst van het oogenblik, zou ik zeggen , dat ik mij dol geamuseerd heb.

Ziet! daar gaat weer een afdeeling houtvellers. Heden nacht zijn er zoo verscheidene vertrokken. Zij gaan het terrein opruimen om de forten, boomen kappen, huizen omverhalen of verbranden enz: al wat in den weg staat, het uitzicht belemmert of den vijand tot schuilplaats kan dienen, moet verdwijnen.

De dorpen in de onmiddellijke nabijheid van de stad worden ontruimd, daar deze toch spoedig door het artillerievuur in de asch worden gelegd — alles vlucht naar Holland. Heden wordt er een aanvang gemaakt met het stellen der inundatiën; men heeft de lieden, die in de polders of kommen wonen, welke onder water gezet moeten worden, althans een dag tijd gelaten om zichzelven en het vee te bergen — dat is genoeg; men mag, om eenige have te redden, geen gevaar loopen niet tijdig gereed te zijn. Als de landen maar vast dras staan, wanneer de vijand voor de linie verschijnt is het vooreerst voldoende geloof ik, dan is hij reeds genoodzaakt de dijken te houden, en langs die wegen, zal men hem het doordringen wel weten te beletten.quot;

„Om U de waarheid te zeggen meneer, begrijp ik noch het doel, noch het nut van die onder waterzetting. Er zijn onder mijn confraters een paar z. g. specialiteiten in militaire aangelegenheden, die er altijd over mee weten te praten, maar ik ben nooit recht wijs kunnen worden uit hun geleerde verhandelingen.quot;

„Er komt hoegenaamd geen geleerdheid bij te pas waarde heer; de zaak is eenvoudig deze .. ..quot;

„ .... Of U de broodjes met ham of met kaas verkiest meneer ?quot; vroeg de dienstbode bescheiden, terwijl zij de deur opende en nieuwsgierig in de kamer gluurde.

„Ham, kaas, eieren, saucys, tong, breng alls boven wat er in huis is,quot; riep Daan, in zijn ijver vergetende, dat de vraag niet tot hem gericht was.

Het meisje vertrok.

„In afwachting dat zij aan mijn bevel voldoet,quot; hernam Daan, „zal ik U even op de hoogte helpen van het nut der onderwater-zetting — in \'t kort natuurlijk; wij kunnen ons trouwens onmiddellijk na die waterzuchtige vertelling restaureeren, mogelijk wekt zij de eetlust nog wat op.

De oudste bewoners van Europa meneer, woonden in paalwoningen — dat wil zeggen, zij plaatsten palen aan de oevers van meren

-ocr page 65-

DE ONDERWATERZETTING.

en rivieren, in het water, en bouwden daar hunne hutten op. Dit deden zij waarschijnlijk om zich tegen een aanval van verscheurende dieren en mogelijk ook wel van hunne natuurgenooten, te beveiligen of althans deze met meer kans van slagen het hoofd te kunnen bieden.

Zoo\'n armer, drommel van een heiden, kon het op die manier, als hij niet al te dom was, gemakkelijk tegen een dozijn aanvallers volhouden.

Later, toen men om verschillende redenen genoodzaakt was, de oevers der meren en stroomen te verlaten en zich dieper landwaarts in te vestigen, groef men een gracht om zijne woning en omringde deze bovendien met een enkele of dubbele rij aangepunte palen, terwijl de grond verkregen door het graven van de gracht naar binnen opgeworpen werd en zoodoende een omwalling vormde. Ziedaar de eerste menschenwoningen reeds modelvestingen, en het water gebezigd ter beveiliging tegen den aanval van hebzuchtige vijanden.

Of men ten onzent nu aan die oorspronkelijke woningen gedacht heeft, toen men op \'t idee kwam, bij een vijandelijken inval, het land te inundeeren, of dat iets anders oorzaak is geweest van het gebruik der onderwaterzetting, zeker is het, dat Frederik Hendrik de eer toekomt, het eerst de proef te hebben genomen Holland op die wijze stelselmatig te verdedigen.

De hulpmiddelen waren toen in vergelijking van die in onzen tijd nog zeer primitief. Wij zijn er nu op ingericht, en hebben het water in onze macht: vroeger opende men de sluizen, stak de dijken door en liet letterlijk Gods water over Gods land loopen, zoodat er bevaarbare plassen ontstonden en soms honderden bunders land noodeloos onder liepen. Thans echter hebben wij de linie verdeeld in inundatiekommen en stellen in iedere kom juist zooveel water, als wij daarin noodig achten, dat is: voldoende om het doortrekken te voet te beletten, doch niet genoeg om er te kunnen varen.

Wij hebben thans een stelsel en laten niets meer aan het toeval over; het staat in onze macht binnen een zeker tijdsverloop, dat echter niet juist bekend is, omdat de beste berekeningen kunnen falen, en men niet in de gelegenheid is geweest, de juistheid er van door proeven te bepalen, dus binnen zekeren tijd zeg ik, een strook land van de Zuiderzee tot de Lek, ten oosten van de Vecht en de Keul-sche vaart, van die rivier naar de Waal, en vervolgens door de Bom-melerwaard en het land van Altena tot het Hollandsch diep, onder water te zetten.

De strook gronds welke aldus geïnundeerd wordt, is hier breed, elders smal, doch over het algemeen biedt zij een voldoenden waarborg, dat het den vijand zonder groote nalatigheid of lafhartigheid van onze zijde, niet mogelijk zal wezen de dus gevormde linie te forceeren.

-ocr page 66-

DE ONDERWATERZETTING.

In het Zuiden behoeven wij nog minder bevreesd te zijn voor het gelukken van een vijandelijken inval dan in het Oosten, aangezien wij daar behalve ook door ondervvaterzetting van het terrein, door drie breede rivieren gedekt zijn, die het den aanvaller, in onzen tijd van telegraaf en telefoon, wel onmogelijk zal wezen in grooten getale te naderen, zonder dat wij tijdig bij de hand zijn, om hem den overtocht te beletten.

„Maar mijn waarde, dat is nu alles goed en wel, doch als men slechts een bepaalde hoeveelheid water in ieder der polders of kommen wil laten loepen, zoo als gij zegt, dan moeten de scheidsmuren tusschen die verschillende waterstanden, de dijken, behouden blijven en droog liggen; is dat zoo, dan zal, naar mijn bescheiden meening, uwe inundatie ook niets baten. Wij zeiven, gaan immers ook nooit door de polders en weilanden, doch volgen de dijken en wegen — wat doet het er dus toe of die kommen ter weerszijden van den dijk met water gevuld zijn, den vijand blijven de dijken om door te dringen in ons land en hij zal zich dus al bitter weinig bekommeren om dat water, ter zijde van zijn weg.quot;

„Als wij hem heel leuk lieten begaan, ja, dan zou hij zich weinig om onze inundatiën bekommeren, maar zoo onnoozel gaan wij niet te werk. Van geen dier dijken kan hij gebruik maken, om de eenvoudige reden, dat wij overal waar zij door de inundatiën naar Holland leiden , forten hebben doen bouwen, die hij dus eerst vermeesteren moet, wil hij verder van deze toegangswegen gebruik maken — maar aangezien nu onze Hollandsche jongens hunne forten nimmer zullen prijsgeven, wijl die sterkten te midden van het water gelegen, onneembaar zijn zoo lang wij niet indommelen — zoo is voor den vijand de kans verkeken, om langs die wegen in het land door te dringen, begrijpt U?quot;

„Maar wie drommel zal hem beletten, tusschen twee forten door te marcheeren?quot;

„Dan moet hij immers den dijk verlaten, en dat kan hij niet, aangezien het land aan weerszijden geïnundeerd is.quot;

„Daar geeft hij niet om. Zoo even hebt ge nog gezegd, dat er niet meer dan eenige decimeters water op het land komt te staan, welnu, wat kunnen hem een paar natte knieën schelen?quot;

„Als U uit Drente of Limburg kwaamt, zou mij dat gezegde niet verwonderen, maar voor een Amsterdammer, die weet wat polders zijn en onze weilanden kent, vind ik uwe bewering op zijn zachts uitgedrukt ondoordacht, waarde heer. Kijk eens hier, wat is het geval: Als wij een blik op onze weilanden werpen, zien wij die in alle richtingen doorkruist van slooten — in een enkele inundatiekom zijn er legio. Zoodra men nu, stel eens een halven meter hoog water op dat weiland brengt, zijn de slooten niet meer te onder-

52

-ocr page 67-

GOEDE VERWACHTINGEN.

scheiden. De vijand, dien nu de lust bekruipen mocht te voet door dien polder te waden, zal al spoedig zoo\'n verraderlijke sloot ontmoeten en er in omkomen, wijl zij hare aanwezigheid door niets verraadt. Behalve dat, zou het den vijand toch niet veel baten, al gelukte het aan eenige duizenden infanteristen onze forten om te trekken , daar zij zonder artillerie, die natuurlijk op zoo\'n tocht niet mee te voeren is, nagenoeg niets kunnen uitrichten.quot;

„Daar hebt gij gelijk in, maar dit moet dunkt mij tevens bewijzen , dat het onderwaterzetten geheel overbodig is, daar ook zonder dat, de vijandelijke artillerie niet door onze polders kan trekken.quot;

„Dit is nu weer wat te kras gesproken. Ten eerste zou hij alsdan des nachts groote massa\'s infanterie in het land achter de linie kunnen brengen, wat natuurlijk altijd min of meer gevaarlijk voor ons is. Vervolgens als de slooten voor den indringer zichtbaar waren, zou hij daarvan gebruik kunnen maken om zijn geschut op platboomde vaartuigen te vervoeren naar het punt, waar hij ons aanvallen wil of van waar hij kans ziet in het land door te dringen. Van onze zijde zou dan, om dit te verhinderen, grootere waakzaamheid en inspanning noodig zijn en daar ons leger niet sterk genoeg is om uitgebreide liniën op deze wijze te bewaken, zoo sparen wij door de inundatiën vele troepen, die thans voor andere doeleinden beschikbaar blijven. Bovendien, een mensch kan zeer waakzaam zijn, maar er kan een oogenblik komen, dat hij niet bepaald wakker is, en van zijne waakzaamheid gedurende dat eene oogenblik, hangt soms het behoud van het gansche land af, terwijl het water steeds op zijn post is en altijd zijn plicht betracht.quot;

„Behalve des winters als de thermometer eenige graden onder nul aanwijst.quot;

„Ook dan is het zoo goed als onmogelijk, dat men met gunstig gevolg over het ijs een inval zou kunnen doen. Wij trachten ten eerste , door hel water voortdurend in beweging te houden, het bevriezen te voorkomen en helpt dat niet meer, dan kunnen wij geulen in het ijs hakken en het hier en daar laten springen. Bovendien is het weer in ons land nooit te vertrouwen — heden vriest het, en morgen dooit het en schijnt de zon, dat men zou wanen in de maand Augustus te zijn. Onder die omstandigheden blijft het een zeer gewaagde onderneming voor een leger om over het ijs in een land te dringen, waar het zeker weet, zeer slecht te zullen worden ontvangen en alle kans heeft van honger en koude om te komen. Onmiddelijk van alle zijden aangevallen en teruggedrongen, uit den aard der zaak niet overwegend in aantal, zal het zeker tot de wonderen behooren, indien een, onder deze omstandigheden in het land gedrongen vijandelijke legermacht haar doel bereikt.

Alleen reeds het voorwaarts trekken over het ijs tusschen het vuur

S3

-ocr page 68-

GOEDE VERWACHTINGEN.

van twee of meer forten door, behoort in onzen tijd van achterladers en snelvuur tot de strategische onmogelijkheden meneer.

„Wij kunnen dus volgens uwe meening gerust zijn.quot;

Als het leger zijn plicht doet, en daaraan valt niet te twijfelen, het zal méér doen, dan zijn plicht, dan kunt U naar mijn bescheiden meening het hoofd er gerust bij neerleggen. Ik geloof echter, dat de Amsterdammers zich volstrekt niet tevreden zullen stellen met rustig den loop der dingen af te wachten. De geschiedenis vermeldt op menige bladzijde het kloek en manmoedig gedrag der afgevaardigden van Amsterdam, in tijden, dat de regeeringsleden der andere gewesten deemoedig het hoofd widen buigen voor den overheerscher en vrijheid en vaderland verloren gaven. Alleen het woord van een afgevaardigde der hoofdstad was voldoende, om den gezonken moed van het Nederlandsche volk weder aan te wakkeren, het vertrouwen in zich zeiven te doen herwinnen en de oorlogskans te doen keeren.

Ook thans zal Amsterdam toonen, dat \'t het bolwerk onzer onafhankelijkheid is, het zal toonen wat een groote stad vermag, wier bevolking bezield is met het onwrikbaar voornemen hare vrijheid en hare rechten te handhaven, het zal toonen welke offers een moedige bevolking weet te brengen, om te zegevieren. \'T is het oude Amsterdam nog, al steekt het in een nieuw gewaad.quot;

„Ik geloof, dat gij gelijk hebt. Parijs heeft het bewijs geleverd, dat het mogelijk is, zich tegen een machtigen vijand te verdedigen. Alleen door honger is het gevallen. Onze verdedigingsmiddelen zullen zeker even goed zijn, als die der Parijzenaars, en zoolang het kanaal in onze macht blijft, kan geen vijand ons uithongeren.quot;

„Gebrek aan levensmiddelen behoeven wij niet te vrezen.quot;

„Dan is er ook geen reden om niet met vertrouwen de toekomst te gemoet te treden.quot;

„Zeker, binnen drie maanden telt ons leger twee maal honderdduizend geoefende soldaten, of ik zou mij grootelijks in de vaderlandsliefde onzer Hollandsche jongens moeten bedriegen. Kan het leger, met dat deel der schutterij, hetwelk eenigszins geoefend is, den vijand tot dien tijd tegenhouden, dan geloof ik, dat wij het hem warm genoeg kunnen maken. De uitvallen van het Nederlandsche leger zullen, vertrouw ik, die der Parijzenaars in de schaduw stellen. En wij papa, wij, jongens van het Gooi, zullen de treinen desvijands laten rollen, dat het een lust heeft. Hij zal er zoowaar nog toe komen, zijn erwtenworstsoep met vrachtkarren van den IJsel te moeten aanvoeren , of ik heet geen Daan meer. Leve het dynamiet!... en onze Truida, die ik geloof, dat daar juist van pas met het ontbijt de vesting nadert. Wij zullen het alle eer aandoen , mogelijk is het heden de laatste maal, dat wij zoo vreedzaam en op ons gemak kunnen dejeuneeren.quot;

54

-ocr page 69-

ONGEHOORD.

„Waar denkt ge aan! Gij zult toch heden nog niet vertrekken?quot;

„Heden nacht zonder verwijl waarde heer. Wij zullen aanstonds eens gaan vernemen tot hoever de ulanen reeds doorgedrongen zijn; die heeren naderen sans gêne, \'t zou me niets verwonderen als zij heden avond in Apeldoorn of Amersfoort kwartier maakten.quot;

„Maar dat is ongehoord meneer!quot; riep oom Willibald, door der; schrik zijn koffie omwerpende.

„Volstrekt niet onmogelijk papa. In drie oi vier dagen kunnen de vijandelijke cavalerie en bereden artillerie vóór onze linie staan. Gister avond trokken twee regementen onzer huzaren hier door. Indien het dezen gelukt, hen eenigen tijd tegen te houden, zal het mogelijk overmorgen worden voor wij de eerste schoten zullen hooren, maar ik herhaal, meer dan drie, hoogstens vier dagen zal het niet duren of zij zijn er.quot;

„Maar dan zijn wij immers nog niet gereed hen te ontvangen.quot;

„Geen nood, men is op alles voorbereid en heeft zich in de laatste jaren door manoeuvres geoefend, hoe bij zoo\'n gelegenheid te handelen. Al zijn wij Hollanders een weinig aan den slaperigen kant, als de vijand meent ons te zullen verrassen, heeft hij buiten de bekwaamheid onzer officieren gerekend, die het, dank zij der voortreffelijke opleiding en den hoogen eischen welke men stelt, met de beste uit Europa kunnen opnemen. Om een lief ding zou ik echter wel willen , dat zij een paar dagen langer onder weg bleven, opdat wij tijd zouden winnen voor het opruimen van het terrein om en tusschen de forten.

Stel U eens voor, dat al wat zich binnen een kring van duizend meter rondom ieder fort bevindt, hetzij bosschen, boomgaarden, hakhout, en die onafzienbare rijen knotwilgen, welke zich overal langs de slooten bevinden — dat alles zeg ik, moet gekapt worden, om niet eens te spreken van huizen en bruggen, die afgebroken, spoorweg-dijken , die met den grond gelijk gemaakt moeten worden en zoo meer — dan behoef ik U niet te zeggen, al werken er ook op dit oogenblik meer dan tienduizend man aan, dat men toch niet in een paar dagen gereed kan komen, ja, misschien zelfs in geen acht.quot;

„Binnen drie dagen voor de linie,quot; herhaalde oom Willibald bij zich zeiven, en vervolgens luid: „Ik kan niet zeggen, dat uwe mededeeling mij bizonder prettig stemt; ik gevoel er mij niet geruster door. Heden nacht aan het spoorwegstation, bij het aanschouwen van al die drukte, kreeg ik al zoo\'n onbestemde gewaarwording van ... n... enfin, laat ik er maar rond voor uit komen, ik werd bang, zenuwachtig, iets, dat mij in mijn zestigjarigen levensloop zoo waar nog nooit overkomen is.quot;\'

„Kom oom! nu geloof ik dat U overdrijft. Waarom zoudt U bevreesd zijn?quot;

55

-ocr page 70-

ZIJN GELUK TEN OFFER GEBRACHT.

„Ik weet het niet jongen. Een mensch is niet altijd in staat zich rekenschap te geven van zijne aandoeningen. \'T is niet zoo zeer persoonlijke vrees, die mij drukt, dan wel de onzekerheid hoe dit alles zal afloopen. De mogelijkheid eener paniek, de plotseling overweldigende en verlammende schrik, dien ik veronderstel, dat de tijding „de vijand is reeds tot in de nabijheid van Utrecht genaderdquot; in het land verspreiden en hen die aan het hoofd staan meesleepen zal — dat alles maakt mij angstig.quot;

„Komaan, dat zal zoo\'n vaart niet loopen waarde heer. De vijandelijke cavalerie zooals U weet, is op zichzelve weinig gevaarlijk; zoodra die heeren kennis hebben gemaakt met het snelvuur onzer infanterie, zullen zij wel op een eerbiedigen afstand blijven; als onze troepen maar in tijds terugtrekken bestaat er volstrekt geen onmiddellijk gevaar.quot;

„Ik wensch van harte, dat het zoo zij! intusschen, nu ik U voor uw vertrek nog eens de hand gedrukt heb, en weet hoe de zaken staan mijn jongen, zal het raadzaam zijn dat ik zoo spoedig mogelijk naar huis terugkeer, anders loop ik gevaar; dat langs den spoorweg het partikulier vervoer geheel gestaakt wordt.quot;

„Ik vrees, dat u toch reeds groote moeite zult hebben oom, langs dien weg naar Amsterdam terug te keeren, en een rijtuig zult U ook bezwaarlijk kunnen krijgen, daar alle paarden die slechts eenigszins bruikbaar waren, reeds gister voor het leger aangekocht zijn — maar wij zullen zien . . ..quot;

„Ik weet raad mijn waarde, laat het maar aan mijn over; viel Daan zijn vriend in de rede. Binnen een kwartier ben ik terug met een rijtuig, dan kan mijnheer eerst naar het station rijden, en zoo er geen gelegenheid is van den spoortrein gebruik te maken, stapt u weer in, en laat u op ouderwetsche manier naar Amsterdam brengen — ik zal zorgen, dat men daarop voorbereid is — en nu adieu! tot straks.quot; onder deze woorden was Daan opgestaan en begaf zich naar zijne kamer. Een oogenblik later hoorde men hem de trap afstommelen en het huis verlaten, waarop hij weldra om den hoek der straat verdween.

„Fameus bij de hand, die vriend van je, Edmond!quot;

„Ja oom, een fideele jongen; hij is onmiddellijk gereed iemand te helpen, weet altijd en voor alles raad.quot;

„Dat zal te pas komen, als gij lieden daar op de heide zwerft; stel U toch vooral niet noodeloos bloot en begeef je in geen gevaar, waar dat niet bepaald vereischt wordt.quot;

„Maak U niet bezorgd over mij, oom.quot;

„Ja, ja, ik weet wel hoe dat gaat, als er zoo eenige jonge heethoofden bij elkander zijn; een ieder wil haantje de voorste wezen, en in plaats van nuttig te zijn voor het land zoudt ge slechts het

56

-ocr page 71-

ZIJN GELUK TEN OFFER GEBRACHT.

aantal gewonden vermeerderen, indien U althans geen erger lot te beurt viel. Niet, dat ge achteraf blijven moet, maar evenmin noo-deloos in gevaar hoor.quot;

„Neen, oom, ik beloof U, dat ik voorzichtig zal wezen.quot;

„En nu, wat Bertha betreft, mijn jongen, denk niet meer aan dat meisje, het lot heeft haar niet voor U bestemd. Gij begrijpt wel, dat haar vader slechts door den grootsten nood gedrongen, die geldelijke hulp van zijn neef aanvaard heeft; dat het den ouden man zeer hard moet gevallen zijn, en \'t hem duchtig tegen de borst stuit, op geen enkele wijze, die verplichting te kunnen aflossen. Mocht Harten nu binnen kort op dat huwelijk terugkomen, en dat zal hij ongetwijfeld, als wij het geluk hebben, dat de oorlog spoedig achter den rug is, dan zou dit mijn armen vriend van een groote zorg bevrijden, terwijl het tevens den schijn kon hebben, alsof hij, met in deze verbintenis toe te stemmen, zijne verplichting aan den notaris vereffent. Beroof hem niet van dat eenige middel, waardoor hij zijne eer kan redden, zij het ook slechts in zijne verbeelding. Breng gij dit offer Edmond, het zal U nimmer berouwen.quot;

„O! oom, als gij wist wat ge van mij vergt! hoe moeilijk reeds de gedachte mij valt, haar te moeten derven.quot;

„Denk aan den toestand van haar vader Edmond! denk aan de zorgen, die den man op zijn ouden dag kwellen, zorgen welke gij thans nog vermeerderen wilt, terwijl gij die, door van Bertha af te zien, verlichten kunt! bedenk dat het hard valt, op zijn ouden dag het genadebrood zijner familie te moeten eten — bedenk, dat ook Bertha, al weet zij thans nog niets van de toedracht der zaak, eerlang zeker daarin ingewijd zal worden; wilt gij den schaamteblos op haar gelaat aanschouwen? of denkt gij dat het niet vernederend voor haar zijn zal, als zij eenmaal mocht vernemen, dat de kosten voor haar onderhoud aan een andere bron, dan die van vaders verdiensten werden geput — en wie weet hoelang nog die toestand kan duren, terwijl de uitgaven voor het gezin dagelijks grooter worden. De arme kerel heeft wel een hard lot!

Hoezeer het mij ook spijt voor het lieve kind, zij zal niet anders kunnen. niet anders willen handelen, dan de noodzakelijkheid gebiedt Edmond, daarvan ben ik zeker.quot;

„Als het dan zoo zijn moet oom, welnu, dan zal ik het offer brengen — dan zal ik nogmaals van haar afzien ; en ditmaal zal er geen gevaar bestaan, dat ik tot haar terugkeerquot;, antwoordde Edmond, duister voor zich neer ziende.

„Komaan, dat is als een verstandig man gesproken , laat U thans echter niet door sombere gedachten ter neer drukken; gij wilt fier en moedig heeten, toon U thans ook een moedig kampioen tegen eigen zwakheden, toon dat ge ook zedelijken moed bezit en den

57

-ocr page 72-

ZIJN GELUK TEN OFFER GEBRACHT.

strijd des levens niet vreest, daar, waar het lot U dien bereidt; later zult ge de voldoening smaken, die het besef, uw plicht gedaan te hebben, U schenkt.quot;

„Plicht! plicht laat koud, oom, alleen de liefde maakt gelukkig — doch hetzij zoo, ik ben U zóóveel verschuldigd . . . Een roemvolle dood, dat is al wat ik van het noodlot nog verwachtquot;. Op dat oogenblik reed een rijtuig den hoek der straat om en hield voor Edmonds woning stil; even daarna trad Daan in het vertrek.

„Zie zoo, waarde heer! daar staat het karretje — nu maar beproefd tot hoe ver U kunt komen. A propos Edmond, ik hoor daar, dat men duchtig met de schutterij in de war is. Gij kent de onzinnige organisatie van onze burgerwacht, met hare onmogelijke verdeeling in bans en categorieën, in dienstdoenden en rustenden; de eerste ban weer in ongehuwden, en gehuwden zonder kinderen, en deze weder in geoefenden en ongeoefenden, dan hebben we in den tweeden ban gehuwden en weduwnaars met kinderen doch geen talrijk gezin en eindelijk de overigen, waarna de reserve volgt met gelijke indeeling, en de hemel mag weten wat al meer — welnu, die mooie organisatie is oorzaak, dat alles in het honderd liep, zoo als dan trouwens ieder verstandig mensch ook kon voorzien. Om een eind aan die verwarring te maken heeft men gelukkig den een-voudigsten weg ingeslagen, door onmiddellijk de geheele schutterij onder de wapenen te roepen.

Het ergste echter is, dat vele jongelui, die zich voor ons vrijcorps hebben aangemeld , schutterplichtig zijn, iets waar zij, noch wij aan gedacht hebben. Deze zullen dus hun woord terug moeten nemen. Maar enfin, al blijven wij maar vijf en twintig man sterk, zullen wij ons plan daarom niet opgeven, mogelijk is het zelfs beter zoo. Als uw oom vertrokken is, zullen wij eens hier en daar een vluchtig onderzoek naar den toestand gaan doen, en dan onzen aanvoeder opzoeken, ten einde te beraadslagen, wat ons thans te doen staat. Gelukkig hebben wij beiden althans niets met de schutterij te makenquot;.

„Ik zie wel in, dat ik er tusschen uit moet heeren, anders pak jelui mij ook nog in. Nu Edmond, houd je aan je woord jongen, en zoo het mogelijk is, zend ons dan eenige tijding van je. Wees toch vooral niet roekeloos, laat U niet meeslepen door een plotseling opkomenden strijdlust — wij zijn geen wilden, wij verdedigen slechts ons recht, en onthoud het: beleid gaat vóór moed.quot;

„Ik zal mijn best doen oom, uwen raad op te volgen; groet vooral mijne neven en bedank hen hartelijk, voor de ontvangen geschenken.quot; Men verliet het vertrek.

„Geen wrok nu Edmond, als het toeval U nogmaals met den notaris in aanraking brengtquot;, fluisterde oom Willibald, onder het

58

-ocr page 73-

DE KOLONEL EN ZIJNE DOCHTER.

afdalen van de trap, waarop Edmond een kort gebrom deed hooren, dat mogelijk een toestemming moest beduiden, doch even goed een negatieve heilwensch aan het adres van den heer Harten kon wezen.

HOOFDSTUK VI.

Ongeveer op denzefden tijd, dat oom Willibald per rijtuig de reis naar Amsterdam aanvaardde, daar hem al spoedig gebleken was, dat er geen mogelijkheid bestond van den spoortrein gebruik te maken, hield een ruiter voor de hoeve stil, in welke Edmond, den gekwetsten vreemdeling had ondergebracht.

„Toen de ruiter afgestegen was, wierp hij de teugels over het hoofd van het paard en klopte aan de gesloten deur. Het duurde eenigen tijd, alvorens deze geopend werd, zoodat de man reeds met een misnoegd gelaat ongeduldig eenige stappen ter zijde ging, toen eindelijk de klink gelicht werd en een oude vrouw naar de begeerte van den vreemdeling vroeg.

„Ik wenschte den heer te spreken, die sedert eenige dagen in uwe woning vertoeft; wilt ge zoo goed zijn, hem deze kaart te geven en te vragen of hij mij kan ontvangen?quot;

„Welzeker meneerquot;, antwoordde de vrouw, „\'n oogenblikje als\'t U belieft, dan zal ik den jongen roepen om het paard vast te houden, als meneer het goedvindt.quot;

„Dat is onnoodigquot;, hernam de andere, „ik kan de teugels wel om dien boom slaan — ga slechts vernemen of ik welkom ben.quot;

Terwijl de vrouw aan dezen wensch voldeed, bond de ruiter zijn paard aan den kortstbijstaanden spar, en wachtte, de armen over elkander geslagen, in onverschillige houding hare terugkomst af — Een oogenblik later bevond hij zich aan het rustbed van den gekwetste. Zij waren alleen.

Na de begroeting en de vraag naar zijnen toestand te hebben beantwoord, vervolgde de zieke :

„Kleine oorzaken hebben groote gevolgen mijn vriend. Gij ziet het aan het ongeval, dat mij overkomen is; ware het paard niet uit de strengen geraakt, dan zou mijne reis niet op deze noodlottige wijze afgebroken zijn, en ware ik zeer waarschijnlijk geslaagd.quot;

„Het spijt mij zeer dat U dit ongeval juist met mijn rijtuig overkomen moest; gij zult nu uw onderzoek tot later moeten uitstellen.quot;

„Helaas ja!quot;

„Het zal ook niet mogelijk zijn, dat ge langer in deze streek verblijft.quot;

59

-ocr page 74-

DE KOLONEL EN ZIJNE DOCHTER.

„Daar heb ik ook reeds aan gedacht. Zoodra de arts komt, zal ik hem vragen, of hij er bezwaar in ziet, dat ik mij weder op reis begeeft. Hebt ge aan den koetsier gedacht?quot;

„Die zaak is in orde mijn waarde — overigens, hij is slechts licht gewond.quot;

„Des te beter.quot;

„Het zal dus van het inzicht van den arts afhangen, of ge heden al dan niet vertrekt?quot;

De grijsaard knikte bevestigend.

Een langdurige reis is in uwen toestand echter volstrekt onmogelijkquot;, hervatte de bezoeker. „Wat dunkt U van een verblijf op Loovervant ?quot;

„Dank U, ik ben bepaald voornemens naar Muiden terug te kee-ren, ten minste als ik kan vertrekken.quot;

„Hoe laat verwacht ge den arts?quot;

„Mij dunkt, hij had reeds hier kunnen wezen. Gewoonlijk komt hij tegen tien uur, doch de omstandigheden zullen ongetwijfeld ook op zijn komen en gaan van invloed zijn.quot;

„Enfin, hoe het zij, ik zal zorgen, dat het rijtuig na den middag ter uwer beschikking is. Mijn tijd is beperkt — vergun mij, dat ik thans afscheid neem; mocht uw vertrek bepaald onmogelijk zijn, dan verneem ik dit van den koetsier, als hij terugkeert. Zoo niet, dan hoop ik U weldra te bezoeken.quot;

„Daar reken ik op, dank voor uwe moeite.quot;

„Behouden aankomst te Muiden; ik hoop in ieder geval spoedig uw herstel te mogen vernemen. Adieu!quot;

Toen de bezoeker de kamer had verlaten, mompelde de achtergeblevene tevreden: nog altijd de oude hartelijke kameraad, en liet vervolgens afgemat het hoofd op het kussen zakken.

„Is het geoorloofd, papa?quot; klonk het op dat oogenblik uit het aangrenzende vertrek, dat slechts door een dunnen, planken wand van het verblijf, waarin de zieke zich bevond, gescheiden was.

„Welzeker mijn kind,quot; antwoordde de vader.

„De baron heeft toch geen onrustbarende tijding gebracht papa ?quot;

„Geen andere, dan dat wij zoo mogelijk nog heden moeten vertrekken Helena.quot;

„Nog heden papa? maar dat is immers niet mogelijk. De dokter zal het bepaald niet toestaan, gelooft U wel?quot;

„Ik wensch van harte, dat hij geen gronden zal hebben, waarop hij mijn vertrek afkeuren moet mijn kind.quot;

„O, zeker papa, dat wensch ik ook, maar U is immers nog volstrekt niet zoover hersteld, dat het reizen zonder gevaar zou kunnen plaats hebben. Wanneer U thans door inspanning uw toestand verergert, zal uwe beterschap daardoor slechts te langer verschoven worden.— Laat ons niet gaan, papa, het gevaar is immers nog zoo dreigend niet!quot;

6o

-ocr page 75-

DE KOLONEL EN ZIJNE DOCHTER.

„Het komt mij voor Helena, dat gij mijn gesteldheid voor erger houdt, daar zij in werkelijkheid is.quot;

„Nog een paar dagen papasmeekte het meisje, „dan zult U ongetwijfeld zoover hersteld zijn, dat U zonder gevaar kunt vertrekken.quot;

„Een paar dagen Helena? zeker zal ik in dien tijd aanmerkelijk in krachten gewonnen hebben, maar wie weet wat ons intusschen hier wacht!? Wij kunnen in deze streek niet blijven. Als het dorp bezet wordt, zal men het van de forten onmiddelijk in brand schieten en deze hoeve zal hetzelfde lot deelen.quot;

„Helaas!quot; zuchtte het meisje, droevig voor zich neer ziende.

„Begrijpt ge thans lieve, dat het bepaald noodzakelijk is, dat wij nog heden vertrekken?quot;

„Helena antwoordde niet op deze vraag, doch wendde zich naar het venster en staarde op den eenzamen weg. Hare wangen waren bleek geworden en hare anders van levenslust glinsterende oogen schenen dof. Nog één dag uitstel, hoopte zij — een onverklaarbare aandoening beheerschte haar gemoed.

Het uur waarop de arts gewoon was zijne visite te maken, was reeds lang verstreken en nog steeds liet hij op zich wachten.

„Ik geloof niet Helena,quot; hernam haar vader, „dat wij den dokter heden nog zullen zien; hij zal verhinderd zijn — mogelijk ook heeft hij het dorp reeds verlaten. In ieder geval blijkt daar uit, dat hij mijn toestand voor niet gevaarlijk houdt, anders ware hij wel even aangekomen om mij voor te schrijven, hoe in deze kritieke omstandigheden te handelen.quot;

„U zult toch niet vertrekken papa, zonder hem vooraf geraadpleegd te hebben?quot;

„En wanneer hij dan in \'t geheel niet meer komt, dwaas kind,quot; antwoordde de gekwetste op een toon, die echter niet den minsten wrevel verried.

„Hij zal nog wel komen papa.quot;

„Na den middag zal men het rijtuig zenden om ons af te halen Lena, indien de arts alsdan nog niet hier geweest is, zullen wij moeten vertrekken zonder hem vaarwel gezegd te hebben.quot;

„En waarheen papa?quot;

„Wij kunnen ons tijdelijk naar Loovervant begeven en daar mijn volkomen herstel afwachten, doch ik geef er de voorkeur aan onmiddellijk naar Muiden terug te keeren. Zoudt ge thans onze lectuur niet vervolgen?quot;

Helena loosde een diepen zucht, nam een boek van de tafel en plaatste zich daarmede in de nabijheid van den zieke. In den beginne trilde hare stem eenigszins, zoodat haar vader vorschend tot haar opzag, doch weldra bezield door hetgeen zij las, werd die weder vast en klonk welluidend als altijd.

6l

-ocr page 76-

TOERUSTING TEN STRIJDE.

Ongeveer een half uur na het vertrek van oom Willibald begaven Daan en Edmond zich op weg om, voorzoover dit in den onmiddellijken omtrek der stad mogelijk was, te zien, hoe men met de zaken stond.

Het eerste bericht, dat hen trof, was dat van een schermutseling der huzaren met de vijandelijke cavalerie. Met groote dapperheid hadden onze ruiters zich op den veel talrijker vijand geworpen, doch waren na herhaalde charges genoodzaakt, zich achter de infanterie terug te trekken.

Een gevecht van beteekenis was er tot heden niet geleverd. Ons veldleger verwachtte echter ieder oogenblik in zijne, gedurende den nacht ingenomen stellingen, achter den IJsel te worden aangevallen. De spoorwegbruggen bij Katerveen en Zutfen had men laten springen , terwijl men verwachtte, dat die bij Westervoort, Nijmegen en Crèvecoeur door de in de nabijheid gelegen forten, in onze macht zouden blijven. In het uiterste geval zou men echter ook die bruggen nog onbruikbaar moeten maken.

Algemeen maakte men zich zeer bezorgd over de onvoldoende opruiming van het terrein om de forten; het werk viel sclirikelijk tegen. Hoewel er dag en nacht gearbeid werd en er zelf een aantal locomobilen ter plaatse aanwezig waren, waar de meeste en zwaarste boomen moesten geveld worden, had men nog slechts een onbeduidende strook gronds om ieder fort gezuiverd.

De voorraad dynamiet bleek ook niet voldoende, om van het gebruik dezer stof, tot het omwerpen der boomen, veel heil te verwachten; want al waren de boomen omgeworpen, dan moesten de meesten nog weggevoerd of in een bepaalde richting gelegd en verankerd worden, zoodat het haastig vellen niet eens raadzaam was.

Van de forten hoorde men geen nieuws — men verwachtte echter, dat daar alles naar wensch ging.

Bij honderden kwamen de niet dienstplichtige boeren uit alle dorpen in den omtrek, om de werklieden en polderjongens, die reeds bezig waren de geprojecteerde tusschenbatterijen op te werpen, te versterken. Lange rijen vrachtkarren, voer- en rijtuigen van allerlei aard, reden onophoudelijk in alle richtingen om levensmiddelen en verdere behoeften voor deze lieden aan te voeren. Bovendien ontmoette men overal in de stad verschillende soorten van militaire voertuigen, die eveneens levensmiddelen en oorlogsbehoeften voor de bezettingen der forten en de daartusschen opgestelde bataljons vervoerden.

Ordonnancen reden af en aan. De groote pleinen Vredenburg en Neude dienden tot verzamel- en exercitieplaats der schutterij, waarvan de eerste ban uit het geheele land onmiddelijk na de militie opgeroepen was, met order, zich zoo spoedig mogelijk achter de Nieuwe Hollandsche waterlinie te verzamelen. Die uit de drie Noordelijke provinciën te Amsterdam, die uit Overijssel en Gelderland te Utrecht

62

-ocr page 77-

TOERUSTING TEN STRIJDE.

en die van de Zuidelijke provinciën te Dordrecht. De burgerwacht der gemeenten achter de linie gelegen, moest zich voorloopig aldat\'.r oefenen, tot de geheele schutterij op nieuw georganiseerd en in een of meer legerkampen vereenigd zou worden. Voor zoover de grensprovinciën betrof, was dit echter gemakkelijker te gelasten, dan na te komen. Het spoorwegvervoer van het Noorden was reeds in den nacht na de oorlogsverklaring gestremd, door het springen van de brug bij Katerveer — dat men niet langer had durven uitstellen omdat reeds vijandelijke ruiterafdeelingen tot in de nabijheid van den IJsel waren verschenen — zoodat de meeste Compagniën Friesche schutters zich per stoomboot naar Amsterdam moesten begeven. Wat de schutterij der provincie Groningen betreft, slechts aan een onbeduidend deel van deze was het gelukt, naar Holland te trekken, daar reeds in den nacht na dat de militie opgeroepen was en vertrokken, een regement Hannoversche cavalerie met de noodige bereden artillerie, op den voet gevolgd door een divisie infanterie, de hoofdstad dezer provincie hadden bezet en de militaire bevelhebber onmiddelijk de schutterij tot overgave van hare wapenen had gedwongen , met het streng verbod, dat niemand van hen de stad mocht verlaten , zonder daartoe vooraf vergunning te hebben ontvangen.

Evenzoo was het in vele kleinere plaatsen in de grensprovinciën gegaan, zoodat men op geen tiende deel van de op het papier bestaande schutters uit die provinciën kon rekenen. Alleen aan het beslist handelen en de krachtdadigheid der burgemeesters was het te danken, dat niet een groot deel der militie op dezelfde wijze belet was, zich naar de aangewezen verzamelplaatsen te begeven. Dit alles hoorden onze vrienden verhalen door deze en gene , die, even als zij, op het oogenblik niets beters hadden te doen, dan de gebeurtenissen van den dag te bespreken , en . . . goed of af te keuren natuurlijk; sommigen op een toon, alsof alles naar wensch ging en men den grootsten pessimist zou moeten wezen, om te verwachten, dat de linie zou doorgebroken worden — anderen met de stellige overtuiging, dat al onze moeite, onze ernstige wil om den vijand uit het hart des lands te houden, onze waterliniën en forten niets hoegenaamd zoude baten tegen de overmacht: enfin dezelfde stellingen , die men in vroeger dagen had verkondigd, toen er geen oorlogsgevaar bestond, werden thans met gees 1 drift geuit of op ont-moedigenden toon, en met een neerslachtig gelaat, hun die er naar luisteren wilden, in het oor gefluisterd.

Wie zich intusschen door den druk der omstandigheden lieten be-heerschen, de bevolking der onaanzienlijke wijken van het oude Utrecht zeker niet. Met een geestdrift, als ware het om de feestelijke herinnering van een historisch feit te doen, togen mannen, vrouwen en opgeschoten knapen naar buiten, om boomen en hakhout te vellen,

63

-ocr page 78-

TOERUSTING TEN STRIJDE.

korven te vlechten, fascinen te maken, kortom, al die werkzaamheden te verrichten, welke voor den soldaat gewoonlijk een groot deel van zijn, in den oorlog zoo kostbaren tijd, in beslag nemen.

Die geestdrift deelde zich spoedig ook aan een groot deel der meer gegoede bevolking mede, en weldra zag men mannen van verschillenden stand en de meest uiteenloopende bedrijven, met een bijl gewapend en voorzien van een paar dagen levensmiddelen, den weg naar een der forten inslaan. Zelfs de schoolknapen, die in staat waren een hakmes te hanteeren, sloten zich bij dien trein aan. Het werd ten slotte een manie. Een ieder wilde zijn boom vellen, even als de Parijzenaars in \'70 ieder hun Pruis wilden dooden.

De den mensch aangeboren vernielzucht werkte deze drift natuurlijk niet weinig in de hand; daarbij kwam, dat velen, die genoeg eigenliefde hadden, om niet voor bepaald onbruikbaar en onnut te worden gehouden, maar geen moeds genoeg, om zich vrijwillig bij het leger of de schutterij aan te sluiten, die houtkapperij als een welkom middel aangrepen, om zich in eigen oogen en die van anderen te verheerlijken — mogelijk wel met het geheime voornemen, naafloop van den oorlog, op zijn heldenmoed van het jaar zóóveel te wijzen, even als men dat van meer bedaagden had gehooi d, die de tien-daagsche ruzie hadden meegemaakt, op de rustkamer te Bergen op Zoom , Breda of Eindhoven.

Intusschen was het een verblijdend verschijnsel, dat men de fout, in vredestijd begaan, thans door algeheele toewijding trachtte goed te maken. Was er voor een behoorlijke regeling ook te dien opzichte gezorgd, dan ware het terrein in weinige dagen met oneindig minder volk en moeite opgeruimd geweest.

Zij, die zich intusschen voorgesteld hadden, aan die houthakkerij als aan een pretje deel te nemen, zouden weldra ondervinden, dat ook deze toerusting ten strijde hare offers eischt, wanneer zij niet tijdig gereed is.

Tusschen de forten bij Vechten en Rijnauwen, ten Zuid-Oosten van Utrecht, ter weerszijden van den krommen Rijn, bevindt zich een prachtig bosch, afwisselend van vorm, zich uitstrekkende tot op een duizendtal schreden van de Lunetten, die aan diezelfde zijde, doch in de onmiddelijke nabijheid der stad gelegen zijn.

Die duizenden boomen moesten allen geveld worden, opdat men tusschen beide forten benevens tusschen deze en de Lunetten een vrij gezicht zou hebben en het bosch aan den vijand geen gelegenheid zou bieden, ongemerkt zich daar te versterken of de stad te naderen.

Het was van te meer belang dit hout te vellen, daar het terrein aan die zijde van de stad, door zijn hooge ligging, slechts voor een klein gedeelte kan geïnundeerd worden, en den vijand dus een voortreffelijk punt van aanval zou bieden, indien hij, door dat bosch gedekt, tusschen beide forten door, de stad zou kunnen naderen.

64

-ocr page 79-

TOERUSTING TEN STRIJDE.

Aan dit houtgewas nu, beproefde de bevolking van Utrecht hare krachten. Gedurende den eersten nacht was dat geheele terrein elec-trisch verlicht, zoodat men onophoudelijk had kunnen doorwerken. Zij, die vermoeid waren, gingen eenigen lijd ter zijde en stonden hun plaats aan anderen af, die op hunne beurt weder afgelost werden.

Er was regel en orde bij het werk. Een aantal opzichters zagen toe, dat men geen boomen velde, die het pad konden versperren, waar langs het gekapte hout moest worden weggevoerd, zoodat men voet voor voet, het terrein opruimde.

Reeds had men op deze wijze dan ook een breede strook, in verhouding tot de opruimingen die elders plaats vonden, gereed gemaakt, toen, in den avond van den derden dag, een afdeeling vijandelijke ulanen, welke men wist, dat op verschillende plaatsen den IJsel overgetrokken waren, door de invallende duisternis begunstigd, zich plotseling met gevelde lans op de houthakkers wierpen en na er eenigen, die niet spoedig genoeg tusschen de boomen konden verdwijnen, te hebben doen sneven, even snel terugkeerden.

Deze aanval was zoo onverhoeds geschied, men was zoo weinig voorbereid op een dergelijke verrassing, dat er van onze zijde slechts hier en daar een enkel geweerschot was gelost, door de op den weg geplaatste schildwachten. Niet voor de ruiters reeds lang weder in de schemering verdwenen waren, werd hen uit een der weinige stukken, welke op het fort Rijnauwen in batterij waren gebracht, een granaat nagezonden.

Intusschen had die aanval ten gevolge, dat men voorzichtiger werd en maatregelen nam, die de veiligheid der arbeiders voorshands verzekerden.

Doch loopen wij den gang der gebeurtenissen niet vooruit.

„Nu wij in zooverre ingelicht zijn, mijn waarde, zullen wij onzen vriend en wapenbroeder Schimmel een bezoek brengen; wij moeten heden nacht vertrekken, anders zie ik, dat onze onderneming spaak loopt,quot; sprak Daan tot zijn lotgenoot.

„Ik geloof dat gij gelijk hebtantwoordde deze, „laat ons gaan.quot;

Eenigen tijd later was het drietal vereenigd.

„Nu zou het niet kwaad zijn,quot; merkte Daan aan, als wij ons gezamenlijk naar Rijnders en vervolgens naar den kapitein begaven.quot;

„Dat kunnen wij doen, maar een oogenblik, ik zal U even de lijst der aspiranten voorlezen, die er overgebleven zijn, nadat de schutterplichtigen zich teruggetrokken hebben.quot;

„Ga uw gang.quot;

„Mocht er een onder zijn, die gij liever niet----quot;

„ . . . . Allen zijn ons welkomviel Daan hem in de rede, „indien zij slechts geschikt zijn — er zullen er bovendien niet te veel wezen.quot;

„Met degenen, die van het eerste vijfentwintigtal overgebleven zijn,

6S

-ocr page 80-

HET AFSCHEID.

nog zes en dertig. Door die ongelukkige meening, welke thans helaas! blijkt niet de ware te zijn, dat de schutterij slechts bij exercitie en parade onder de wapens moest komen, hebben een zestigtal jongelui, die gaarne meegedaan hadden, moeten bedanken.quot;

„\'T is jammer, maar het aantal is nog altijd voldoende. Wij hebben , volgens onzen bevelhebber, in hoofdzaak niets anders te doen, dan de spoorwegen onveilig te maken. Ik had er mij iets anders van voorgesteld, maar enfin, hij moet het weten, \'t is een man van \'t vak.quot;

„Wie weet wat ons nog te beurt valt,quot; antwoordde Edmond, en zijn toon verried een geheim verlangen naar de verboden vrucht.

„In ieder geval heb ik in vrije oogenblikken en mooie gelegenheid,quot; meende Schimmel, „om de insecten der heide te bestudeeren.quot;

„Inderdaad, een prachtige gelegenheid,quot; lachte Daan. „Ik vrees, dat gij in plaats van een revolver een loupe meenemen zult.quot;

„Ik dank U, dat gij mij daarop opmerkzaam maakt, ik zal haar onmiddelijk als ik thuis kom bij mij steken.quot;

„Vergeet dan niet ook een botaniedoos mee te nemen, die kan U bij wijze van afwisseling ook te pas komen.quot;

„Neen, aan herboriseeren doe ik niet, tenzij het noodzakelijk mocht worden voor de verpleging der gewonden. Doch laat ons thans gaan, daar moet gehandeld worden, anders kunnen wij niet meer gereedkomen — de heeren wachten allen heden avond ten zes ure bij Spontijn de tijding wanneer wij zullen vertrekken.quot;

„Gij hebt er hen toch op voorbereid, dat zulks waarschijnlijk nog dezen avond zou zijn?quot;

„Ja, uiterlijk in dezen nacht.quot;

„Goed, dan mogen wij er op rekenen, dat zij tijdig gereed zullen wezen.quot;

Na dat het drietal ook den vierde, die in het verbond was opgenomen , afgehaald had, begaf men zich naar kapitein Korf, die hun mededeelde, dat alles door hem geregeld was. Schimmel had den aanvoerder reeds des morgens omtrent de sterkte van het vrijcorps ingelicht, zoodat er van sommige benoodigdheden thans zelfs overvloed was.

„Omtrent de kleeding kent gij mijn besluit heeren,quot; zei de kapitein; „zij, die zich van een donker blauwen kiel kunnen voorzien, zullen weldoen er een aan te schaffen, overigens is een donkere overjas voor den nacht bepaald noodzakelijk. Een reistasch met een riem over den schouder gedragen, kan den randsel vervangen. De wapenen liggen gereed en ammunitie is er in overvloed. Geld zal ons geworden , zoodra het noodig mocht wezen. Waar wilt ge verzamelen ?quot;

„Bij Spontijn.quot;

„Hoe laat?quot;

66

-ocr page 81-

HET AFSCHEID.

,,Ik zou gaarne ten acht uur vertrekken.quot;

„Dan zullen wij zorgen, dat allen een half uur voor dien tijd daar vereenigd zijn.quot;

„Goed, dan zal ik last geven, dat men te halft acht met de wapenen en ammunitie daar zij. Ik heb vier flinke jongens aangenomen om onze benoodigdheden te dragen: dynamiet, seinvuurwerk, natuurlijk niet bij elkander, kookgereedschap enz. enz. deze lieden vertrekken reeds ten vijf ure; ik zal hun nauwkeurig den te volgen weg voorschrijven en het punt aanduiden, waar zij ons moeten wachten. Alzoo tot half acht mijne heeren.quot;

Na dit kort bescheid, namen de vrienden afscheid van hun bevelhebber en keerde ieder van hen naar zijne woning terug, om alles voor het aanstaande vertrek gereed te maken.

Toen Edmond op zijne kamer teruggekeerd was, gevoelde hij zich, in weerwil van de bezigheden, die hem wachtten, niet in staat, daaraan zijn volle aandacht te schenken. Telkens werd hij afga-getrokken en verloor zich in gepeins. Hij was het met zich zeiven nog niet eens, of hij de familie Rudolfs een afscheidsbezoek zou brengen, ja dan neen. Een onwederstaanbare begeerte om Bertha nog eens, voor de laatste maal, de hand te drukken, nog éénmaal in die heerlijke oogen te lezen: „U heb ik lief! U alleen!quot; dreef hem eindelijk naar de woning harer ouders.

Wanneer men op het punt staat voor immer afscheid te nemen van \'t geen ons dierbaar is, neemt het gevoel zoo licht de overhand. Was het zijn plicht, Bertha voortaan niet meer als zijne bruid te beschouwen, welaan, doch niemand kon hem dwingen zijne liefde te verzaken. Met haar naam op de lippen hoopte hij den laatsten adem uit te blazen.

„Dwaas, dweeper, fantast, idealist! hoorde hij zich in zijn verbeelding door zijn vriend noemen, doch Daan had geen gevoel meende Edmond. Zwichten voor de ijzeren noodzakelijkheid, ja . dat wel, doch Bertha\'s leed, veroorzaakt door een gedwongen huwelijk om huishoudelijke beweegredenen, mocht niet verdubbeld worden, door het bewustzijn, dat zij door deze opoffering van haar geluk, in het belang harer familie, tevens een ander, die haar oneindig liefhad, diep ongelukkig maakte. Daarom ... een roemvolle dood. Waar er zoovelen vallen, moet het sterven licht zijn, als men niets anders, dan een verwoest geluk mee ten grave neemt.

Edmond werd met ongeveinsde hartelijk door de familie Rudolfs en met blijkbare ontroering door Bertha ontvangen; zij begreep, zij gevoelde, dat hij kwam om afscheid te nemen, en dat dit afscheid wel eens een vaarwel voor eeuwig en geen „tot weerziensquot; kon wezen. Papa liet niets blijken van \'t geen er in hem omging.

Allen toonden overigens bij dit laatste bezoek, hoe gaarne hij

67

-ocr page 82-

HET VERTREK.

gezien werd. Als om strijd werden allerlei belangstellende vragen tot hem gericht, en ieder wenschte nog een kleinigheid als aandenken aan zijn uitrusting toe te voegen. Op treffende wijze bleek den jongen vrijschutter hoezeer men aan hem gehecht was, toen de kleinste van het gezin hem in kinderlijke eenvoud vroeg of hij nu ook, even als oom Willem in den Oost, doodgeschoten zou worden. Tusschen den glimlach waarmee de knaap terecht gewezen werd, zag Edmond hier en daar een traan glinsteren. Men vertrouwde dat hij binnen eenige weken weder gezond en wel in hun midden zou wezen.

Het afscheid was niet minder hartelijk. Deze had een goeden raad, gene een woord van troost, een derde weder een bemoedigenden handdruk voor hem. Bertha ontving van mama een wenk hem uit te geleiden.

Wat er in die korte oogenblikken nog gefluisterd werd! wonderlijk zou het inderdaad mogen heeten, indien Edmond bij die laatste omhelzing zich nog het onderhoud met zijn oom herinnerd had, na dus ontvangen te zijn — de menschheid met al haar drijven, haar zwoegen en strijden was vergeten — voor weinige seconden bestond er buiten hen niets! Toen volgde de ontwaking, nog een enkele blik en Edmond snelde heen.

HOOFDSTUK VIL

Op het afgesproken uur waren alle leden van het vrijcorps in de ruime zaal, waa,r men zich zou vereenigen, te zamen gekomen. De aanvoerder monsterde den troep en scheen blijkbaar voldaan. Daarna werden aan de beste schutters buksen uitgereikt, terwijl de overigen een revolver als verdedigingswapen ontvingen. Ook werd ieder van de noodige munitie voorzien.

Toen hij de zaken zoover geregeld had, liet de kapitein door zijne lieden een kring om zich vormen en sprak hen dus aan:

„Mijne heeren! van dit oogenblik af. zijt gij in dienst van het vaderland. De roode band om uwen arm, geeft u tegenover den vijand het recht, als krijgsman te worden behandeld; zoodra eij u van dat teeken ontdoet, zijt gij voor hem een vogelvrij verklaarde.

Noodelooze geweldenarijen zult ge niet plegen, daarvan ben ik overtuigd, doch vergeet nimmer, dat een klein volk alle middelen, die de natuur en de vindingrijkheid van den mensch hem aan de hand doen, bezigen mag, om het geweld, dat een overmachtige

68

-ocr page 83-

HET VERTREK.

vijand op hem uitoefent, te keeren. Dapper zult gij strijden, doch vóór alles, handelt met beleid — list overwint kracht.

Van u allen verg ik een onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, al ware uw leven met het volbrengen van mijn last gemoeid. Aarzelt gij, treedt dan terug, nog is het tijd — eenmaal in het veld, wordt ieder vergrijp tegen de tucht streng gestraft, dat is noodzakelijk. De verantwoordelijkheid neem ik op mij.

Het doel, dat wij beoogen, is u allen bekend. Aanvankelijk had ik gerekend op een grootere getalsterkte van het corps, doch ook nu nog, kunnen wij den vijand belangerijke hinderpalen in den weg leggen.

Wat ge ook doet, zorg dat geen enkele handeling den goeden naam van het corps kan schaden. Meer behoef ik er niet bij te voegen. Heeft een van de heeren bezwaar zich aan deze voorwaarden te onderwerpen?quot;

„Volstrekt niet, kaptein. Tucht is noodzakelijk, dat erkennen wij. Welzeker!quot; klonk het antwoord van verschillende kanten.

„Het doet mij genoegen, dat gij zoo eenstemmig denkt mijne heeren, het geeft mij grond te vermoeden, dat het vaderland, \'t welk wij met hart en ziel toebehooren, iets van u kan verwachten.quot;

Na deze woorden deelde de bevelhebber de vrij schaar in groepen af, gaf de verschillende aanvoerders hunne bizondere instruction, liet nog even zijn blik langs de gelederen zweven en sprak het Voorwaarts! uit.

Onder geestdriftvolle kreten, verlieten de vrijschutters het gebouw en trokken door de saamgestroomde menigte langs de straten der stad, in de richting van het dorp de Bilt. Hier en daar werd nog ter loops een handdruk gewisseld, met den zakdoek of hoed gewuifd, sommigen traden zelfs nog even uit het gelid, om een zachte hand te drukken, een beminde zuster of bedroefde geliefde te omhelzen, die aan den drang des harten geen weerstand kunnende bieden, aan den weg hadden post gevat, waarlangs zij vermoedden, dat het corps de stad zou verlaten.

Ook Daan behoorde tot degenen, die ongemerkt even ter zijde slopen, om een lid der schoone sekse een troostwoord toe te voegen. Een vluchtige omhelzing, en onze vriend wilde weder heensnellen, toen hij, tot zijn niet geringe verwondering, hare oogen met tranen gevuld zag.

„Komaan, nu nog waterlanders ook, \'t is immers maar een pleizier-tochtjetroostte hij, haar de wangen streelende.

„Wie weet, of ik je ooit terugzie Daan!quot; snikte zij.

„Nu, dat is wat moois, niet terugzien! wees gerust kind, Daan zal zijn best doen, om er heelhuids af te komen;quot; dat kan ik haar licht beloven, dacht hij.

69

-ocr page 84-

HET VERTREK.

„Ik zal mij doodelijk ongerust maken.quot;

„Welnu, als het toeval mij al een blauwe boon verkiest te zenden, zien wij elkaar immers toch terug... in den hemel!quot; antwoordde hij lachende, en haar snel de hand drukkende verdween onze vriend tusschen het volk, om zich weder bij den troep te voegen.

„Zoo, oolijkert,quot; zei Edmond, hem ter zijde komende, waarom heb je dat voor mij verzwegen?quot;

„Wat bedoel je?quot;

„Je vraagt naar den bekenden weg, mijn waarde; op een afstand gezien zag ze er goed uit.quot;

„Ik wdl diaken worden, als ik je begrijp. Ha! ha! Mogelijk denkt hij nog, dat het mij ernst islachte Daan. Enfin oude jongen, wèl beschouwd kon je ditmaal bij uitzondering eens gelijk hebben. De mensch is een wispelturig wezen, heb ik eens ergens gelezen: in den laatsten tijd staat me dat blonde kopje nog al dikwijls voor den geest — en dezen avond zag zij er al bizonder lief uit.quot;

Op dat oogenblik was men het einde van de Biltstraat genaderd. Erna, die trouw in Edmonds nabijheid was gebleven, sprong daar eensklaps ter zijde af en was in een oogwenk tusschen het volk verdwenen.

De oogen van den jongman werden plotseling als in een sluier gehuld; zijne leden trilden, zijn knieën knikten, het gaan viel hem zwaar — hij gevoelde, dat Bertha in zijne nabijheid was; daardoor ook alleen, kon hij zich het plotseling verdwijnen van den hond verklaren en zie, bijna op hetzelfde oogenblik, springt het verstandige dier tegen hem op.

Om den hals van den hond was een zakdoek geknoopt. Edmond ontdeed hem van dit kostbaar souvenir en gaf zich alle moeite de geliefde te ontdekken. Eindelijk zag hij op eenigen afstand van den weg, in het schijnsel eener lantaarn, een paar vrouwenfiguren — het heen en weder loopen van het volk, dat hen nog steeds vergezelde, belette hem echter nauwkeurig waar te nemen.

In de hoop, dat zij van hun standpunt gelukkiger mochten zijn, wuifde hij met den zakdoek, welke groet onmiddellijk op dezelfde wijze werd beantwoord. Thans was er geen twijfel meer, zij was daar, de doek was een aandenken van zijn lieveling.

Reeds was het vrijcorps het fort op de Biltstraat genaderd, toen Edmond eindelijk den zakdoek, waarmede hij onophoudelijk ten afscheid gewuifd had, heimelijk aan zijne lippen bracht en dan zorgvuldig wegborg.

Zoodra men het fort achter den rug had, werd de marsch meer geregeld voortgezet, daar men gedurende dien nacht de Veluwe moest bereiken.

Te middernacht kwam men in de nabijheid van Amersfoort. Deze

-ocr page 85-

NAAR DEN IJSEL.

plaats moest omgetrokken worden, daar men liefst onopgemerkt bleef. Dit ging wel met eenige moeilijkheid gepaard, doch gelukte toch. Thans moest echter de grootste waakzaamheid aanbevolen worden, daar het zeer waarschijnlijk was, dat in dienzelfden nacht, langs dezen weg, vijandelijke cavalerie-afdeelingen naar Amersfoort trokken.

Nu eens stilstaande, om te luisteren of men geen verdacht geluid vernam, dan weder met groote snelheid voortgaande, om een strook open terrein te passeeren, trok men voorwaarts. Eindelijk, toen de zon bereids de randen der wolken in het Oosten met gouden glans kleurde, bevond men zich tusschen Amersfoort en Barneveld, aan den zoom van een schrale weide, die aan alle zijden door een vierdubbele rij van elsenstruiken was omgeven en hier en daar op dezelfde wijze in kleine vakken verdeeld was

Daar zich reeds bij de grootste helft der vrijschutters, ongewoon _ aan het afleggen te voet van groote afstanden, de gevolgen van den marsch deden gevoelen, besloot de kapitein op dit terrein den nacht af te wachten, om dan verder te trekken.

Na zijn corps eenige rust gegund te hebben, zond hij twee dergenen , die het minst vermoeid waren, ongewapend en zonder her-kenningsteeken in verschillende richtingen op verkenning uit. Tegen den middag kwam de eerste van hen terug, met de tijding dat de weg van Barneveld naar Amersfoort, tot het oogenblik, dat hij dien had verlaten, vrij gebleven was, dat hij bij de boeren in den omtrek inlichtingen had ingewonnen, doch nergens een vijand was gezien. De tweede kwam een paar uur later terug, en berichtte, dat het dorp Scherpenzeel door vijandelijke cavalerie en artillerie bezet was, terwijl langs den straatweg, van Arnhem naar U trecht onophoudelijk kleine afdeelingen ruiterij trokken.

De Rhijnspoorweg was, zoo als hij had vernomen, door die in alle richtingen heen en weer trekkende cavaleriebenden, op vele plaatsen opgebroken, ten einde Nederlandsche troepen. die aan den IJsel geslagen waren, langs dien weg den terugtocht onmogelijk te maken.

„Dat was te voorzien,quot; dacht de kapitein. „Onze ruiterij is niet sterk genoeg om het tegen de vijandelijke op te nemen. Mogelijk zijn er reeds tienduizend van hen op de verschillende wegen in aantocht, terwijl de sterkte van onze geheele cavalerie nauwelijks tweeduizend ruiters bedraagt.quot;

Tegen den avond werd de marsch hervat.

Ter plaatse waar de Barneveldsche beek den weg snijdt, ontmoette men de lieden, die vooruitgezonden waren en order hadden, als er geen onraad was in het tolhuis den troep in te wachten, of anders zich in de nabijheid te verschuilen..

7X

-ocr page 86-

NAAR DEN IJSEL.

De bevelhebber liet thans halt houden, verdeelde den inhoud der kisten en lichtte de onervarenen in, omtrent het gebruik, dat men van deze voorwerpen kon maken — vervolgens sprak hij hier en daar fluisterend nog een bemoedigend woord, drukte allen de hand en verzocht de aanvoerders de hun opgedragen last ten uitvoer te brengen.

Achtereenvolgens verlieten nu twee kleine afdeelingen in zuidelijke richting het tolhuis, terwijl de bevelhebber, met de lieden welke hij bij zich had gehouden, van den nacht partij trok, om de heide ten Oosten van Barneveld, te bereiken. Een daar gelegen dennenbosch was als verzamelplaats aangewezen en op de verschillende kaarten aangeduid.

Van Rodenburg had zes kameraden benevens een der dragers onder zijn bevel, waarmede hij in de richting van Apeldoorn vertrok. Drie van zijne lieden waren met buksen gewapend, de drager droeg een bijl op den schouder, terwijl Edmond zelf en de overigen slechts een revolver als verdedigingswapen hadden.

Aanvankelijk werd er met groote omzichtigheid door hen voortgeschreden ; langzamerhand echter nam hun zelfvertrouwen toe en begon men er flink op los te gaan, zoodat spoedig een groot deel van den weg was afgelegd.

\'t Zal ongeveer elf uur zijn geweest, toen de vrijschaar plotseling stil hield. De hond liet een zacht gebrom hooren — een bewijs dat er iemand naderde. Snel sprong men ter zijde van den weg in het hout en hield zich op alles voorbereid

„Niet vuren als ik daartoe geen last geef,\'\' fluisterde Edmond nog.

Het gerucht, dat men vernomen had, werd thans duidelijker; reeds kon men hoefgetrappel onderscheiden — nog een oogenblik — daar was geen twijfel meer, en naderde een afdeeling nlanen; het wit van de yaantjes hunner lansen stak zichtbaar af tegen den donkeren achtergrond van het dennenwoud. Twee van hen, die op eenigen afstand vooruit reden, wierpen bespiedende blikken in het rond en naderden soms den rand van het bosch, waar de partijgangers zich verscholen hadden.

,,Mag ik?quot; fluisterde een der vrijschutters, welke naast Edmond achter een struikgewas geknield lag, den loop van zijn geweer op een tak latende rusten, om een zeker schot te hebben.

„Neen?quot; antwoordde deze op denzelfden toon.

Toen de ruilers voorbij getrokken waren, vervolgde hij: „Waartoe zou het dienen, één van dezen te dooden? Slechts om onze aanwezigheid te verraden, die wij juist zoo lang mogelijk moeten geheim houden.quot;

„Gij hebt gelijk, maar kunt niet gelooven, hoe ik te moede werd, toen ik die duivelsche kerels in het oog kreeg.quot;

72

-ocr page 87-

NAAR DEN IJSEL.

„Dat is niet te verwonderen; meent gij, dat ik geen prikkeling gevoelde om hen een kogel toe te zenden ?! gelukkig herinnerde ik mij nog tijdig den raad van onzen bevelhebber: geen dwaasheden kameraden, er wachten ons andere dingen.quot;

Toen de ruiters in de duisternis verdwenen waren, verlieten de vrijschutters het hout en vervolgden hun weg. „Wij moeten langs Apeldoorn naar Zutfen,quot; zeide Edmond tot zijne lieden, toen het getrappel der paarden in de verte wegstierf; in de nabijheid van die plaats zullen wij een dag vertoeven om aldaar eenige inlichtingen in te winnen omtrent de verrichtingen van het vijandelijke leger. Vervolgens marcheeren wij naar een punt in het Onzalige bosch, dat op mijn kaart is aangeduid, waar wij ons met de afdeeling van Daan zullen vereenigen en gezamenlijk den terugmarsch aannemen, zoo mogelijk steeds den vijand bespiedende. Zijn wij eenmaal vereenigd, dan kunnen wij ook eens beproeven, op de een of andere wijze, hem afbreuk te doen.quot;

Het was thans onmogelijk den straatweg te houden, daar niet alleen cavalerie maar ook groote afdeelingen infanterie in de richting van Amersfoort marcheerden. Er werd alzoo door Edmond besloten van de zijpaden gebruik te maken en waar dit ook onmogelijk was, den weg dwars door de bossdien en de heide te nemen. Dien dag moest men tot eiken prijs in de nabijheid van Zutfen komen.

Het was in den avond van den derden dag, volgende op dien, waarop het leger mobiel was verklaard, dat de kleine vrijschaar de vernielde spoorwegbrug bij Zutfen in het gezicht kreeg. Dood moe en afgemat sleepten de meesten van hen zich voort. Hoe gaarne waren zij ter zijde van den weg neergevallen, om er den nacht door te brengen — doch hun aanvoerder had er anders over besloten: men zou dien nacht zoo al niet op veeren, dan ten minste toch op eenig stroo en niet onder den blooten hemel slapen. Edmond begreep terecht, dat hij zijne lieden, gewoon aan een comfortable levenswijze, niet onophoudelijk aan de kille nachtlucht en het verblijf in het veld blootstellen mocht. Hij had bij zichzelven overwogen, of het niet mogelijk zou wezen, daarin eenige verandering te brengen en was ten slotte tot het besluit gekomen, op een in den omtrek liggende hoeve voor zijne lieden en zichzelven een nachtverblijf te vragen, dat men hem naar zijne meening wel niet zou weigeren.

Het kwam er slechts op aan, geschikte lieden te vinden, die hem niet, uit vrees, bij het verschijnen van een vijandelijke afdeeling, zouden verraden. Edmond achtte dit punt van zooveel gewicht, dat hij het bevel tijdelijk aan van Braam afstond, zich van zijne wapenen en het herkenningsteeken ontdeed, en verder alles ter zij legde, wat hem bij een mogelijk onderzoek, door een vijandelijke patrouille, zou kunnen verraden, waarna hij, alleen door zijn hond vergezeld,

73

-ocr page 88-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

zich verwijderde, zijne kameraden vermanende niet van de plaats te wijken.

Na hier en daar vergeefsche pogingen te hebben gedaan om ingelaten te worden, en eenige boerderijen na een kort bezoek weder te hebben verlaten, daar de bewoners hem te vreesachtig toeschenen, kwam hij eindelijk aan een hofstede waarvan de eigenaar de rechte man scheen te zijn. Een van zijne beide zonen diende als milicien in het leger en de andere was met de teruggetrokken bataljons naar Holland gegaan om, \'t zij als schutter, of op een andere wijze, aan de verdediging deel te nemen.

Tot dezen boer richtte Edmond het verzoek, om met zijn vrijschaar den nacht en den volgenden dag op zijn hoeve te mogen doorbrengen. Hij achtte het echter tevens zijn plicht den man op het gevaar te wijzen, dat door de inwilliging van zijn verzoek voor hem kon ontstaan , daar hij noch zijne lieden plan hadden zich, bij een mogelijke ontdekking, zoo maar zonder slag of stoot aan den vijand over te geven, en de hoeve dus gevaar liep, bij eene verdediging verbrand te worden. Behalve dat, zou de vijand den eigenaar als medeplichtige kunnen gevangen nemen en als niet militair fusileeren.

„Doet er niet toe,quot; antwoordde de boer kortaf, „kom jij maar op met jou kornuiten, ik zal je wel een plaatsje bezorgen, waar je veilig uitrusten kunt.quot;

Edmond drukt den man dankbaar de hand en keert ijlings naar zijne makkers terug, die ongerust over zijn langdurige afwezigheid van Braam verzocht hadden, een van hen uit te zenden om hun aanvoerder te zoeken, waaraan deze echter niet had willen voldoen.

„Wij zijn voor vier en twintig uur geborgen jongens,quot; riep Edmond hen naderende, „laat ik mij even gereedmaken en volg mij dan, gij krijgt een voortreffelijk kwartier en een flinken vaderlander tot hospes.quot;

„Toch niet ver uit de buurt?quot; vroegen er een paar, die reeds moeite hadden hun verstijfde knieën weder lenig te maken voor den nieuwen marsch.

„Slechts eenige minuten. In de nabijheid van het bosch aan de Oekensche beek.quot;

„Jupiter zij gedankt; ik zou het geen half uur meer kunnen volhouden ,quot; hernam een der vermoeiden.

„Gij zijt niet gewoon veel te loopen Frits, thans zult ge er aan moeten wennen jongen, want de luxe van landauers kunnen wij ons niet veroorlooven, al waren zij voor ons doel geschikt.quot;

„Maar wij zouden ons toch paarden kunnen aanschaffen! mij dunkt dat die wel te krijgen zullen zijn.quot;

„Slechts zelden zouden wij met vrucht van een rijpaard gebruik kunnen maken , mijn waarde. Waar het een onderneming gelet als de onze, waarbij men genoodzaakt is zich telkens te verschuilen, doet

74

-ocr page 89-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

men verstandig uitsluitend op eigen beenen te vertrouwen. Doch laat ons thans gaan, jongens, onze gastheer zal vruchtloos uitzien naar onze komst.quot;

Het was een ware verkwikking voor de vermoeide vrijschutters, toen zij op een afgeschoten deel van den hooizolder, waar zij na een gevaarlijken tocht over planken en balken aangeland waren, onder het genot van een landelijk souper, over het doorgestane leed konden keuvelen, tot zij langzamerhand, de een na den ander in Morpheus armen zonken — en, terwijl daarbuiten de schaduw van den nacht zich over de Veluwe uitspreidt, droomen zij van vriend of bruid en vergeten in dien droom, dat reeds meer dan honderdduizend vijanden op Neerlands bodem staan.

Eén was er echter onder hen, wiens krachten onuitputtelijk, wiens oor steeds gespitst, wiens oog steeds geopend scheen: \'t was Erna. Aanvankelijk had het trouwe dier den ruigen kop op den schouder zijns meesters leunend, zich bij dezen nedergevlijd. Het minste geritsel echter deed hem de ooren spitsen en den neus in de lucht steken, als om te onderzoeken waardoor dat geluid ontstond; bleef verder alles rustig, dan legde Erna het hoofd weder neer en scheen op zijn beurt in te dommelen, echter om bij ieder gerucht weder te ontwaken.

De wind had juist de doffe slagen, waarmede de kerkklok het middernachtuur aankondigde, tot hem overgebracht, toen de hond nogmaals den kop opbeurde en onmiddellijk daarop geheel overeind rees. Na een oogenblik in die houding tegen de donkere dakpannen te hebben getuurd, alsof hij overwoog wat hem te doen stond, legde hij een der voorpooten op het gelaat van zijn meester, die echter zonder te ontwaken, werktuiglijk, als verjoeg hij een vlieg, den wekker verwijderde. De hond liet zich evenwel met geen kluitje in het riet sturen, maar herhaalde dezelfde beweging, zoo dikwijls tot Edmond eindelijk ontwaakte, waarop het scherpzinnige dier een dof gebrom deed hooren.

„Zóóquot;, zei de ontwaakte, de oogen wrijvende, „ben jij de ongezellige gast, die mij gewekt heeft; wat is er gaande Erna? is er onraad?quot; De hond antwoordde met hetzelfde waarschuwende gebrom.

„Komaan, \'t schijnt nog ver af te zijn niet waar, wij zullen eens zien — pas maar op den weg, een — twee — drie balken; nu een plank — hier hebben wij de trap. Onder deze alleenspraak was de aanvoerder van de kleine vrijschaar opgestaan, had met moeite in de duisternis de trap gevonden en daalde die thans af, in de hoop, dat de schuur, waarin hij zich toen bevond, niet zou gesloten zijn. Die verwachting bleek echter ijdel te wezen; Edmond beproefde te vergeefs de deur te openen.

„Dan moeten wij den hospes hebben Erna!quot; beduidde hij den

75

-ocr page 90-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

hond, „foek hem, gauw!quot; De New-Foundlander sprong in antwoord op dit bevel tegen de deur op, waaruit zijn meester begreep, dat de eigenaar in een ander deel van de boerderij zijn verblijf hield.

Nu was goede raad duur; zijne kameraden te wekken, daartoe wide hij slechts in den uitersten nood overgaan. Ten laatste besloot van Rodenburg een der ramen te openen en te onderzoeken of hij langs dien weg de schuur kon verlaten. Dit viel hem gemakkelijk; weldra bevond hij zich nu, geleid door den hond, aan het venster van het vertrek, waar de boer zich moest bevinden. Toen Edmond echter beproefde de deur van dat verblijf te openen, vernam hij plotseling een verwoed geblaf, dat van de zijde scheen te komen, waar zich de ingang der hofstede bevond. Van Rodenburg herinnerde zich bij het binnen komen aldaar een waakhond te hebben gezien. Het dier had er blijkbaar in berust, dat de gast van zijn heer de boerderij rondliep, doch nu hij de deur van het vertrek was genaderd, waar zijn meester sliep, scheen de hond niet langer geneigd lijdzaam toe te zien. Waarschijnlijk door dit rumoer gewekt, verscheen de eigenaar weldra aan het venster, om te zien wat de oorzaak van dit alarm was.

,,Ik wenschte U te sprekenquot;, zeide Edmond den hospes bemerkende.

,,Ik ben onmiddellijk tot uw dienst heerschapquot;, klonk het van binnen.

Een oogenblik later werd de deur geopend en verzocht de boer zijn gast binnen te komen.

„Ik vrees, dat er onraad isquot;, hernam de vrijschutter, zonder aan het verzoek van zijn gastheer te voldoen.

„Onraad? hoe bedoelt gij dat? hebt ge hooren schieten?quot;

„Neen, dat niet, maar ik ben toch niet gerust.quot;

„Och kom, wat maakt (J zoo vreesachtig ?quot;

„Dat zal ik U zeggen: mijn hond is van een ras, dat alle andere in hoedanigheid overtreft; menigmaal heeft Erna mij doorslaande bewijzen gegeven van zijne scherpzinnigheid.quot;

„Welnu?quot;

„Hij was het, die mij wekte. Zeker heeft hii iets bemerkt. Laat ons door hem begeleid den omtrek eens doorzoeken, het is raadzaam dat wij op alles voorbereid zijn.quot;

„Welaan, om U genoegen te doen, zal ik met ü meegaan, hoewel ik niet geloof, dat wij iets bizonders zullen ontdekken, mijn hond is immers rustig en op dien kan ik mij verlaten.quot;

Na deze korte woordenwisseling verlieten beiden de boerderij. Toen zij de hoeve achter zich hadden, volgden zij den New-Foundlander die in een rechte lijn op den spoorweg af ging, dien overschreed, en naar den Kanondijk liep, waar hij zijn meester inwachtte.

Toen Edmond met zijn geleider daar aangekomen was, tuurden

76

-ocr page 91-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING

zij in alle richtingen, doch konden niets ontdekken, dat op een vijand geleek.

„De hond heeft het mis,quot; zei de boer misnoegd.

„Dat geef ik nog niet toe,quot; antwoordde Edmond, „ik zie wel is waar niets, dat mij verdacht voorkomt, maar ik meen toch wat te hooren.quot;

„Ik niet,quot; hernam de andere, „ten minste niets, dan het schuren van het water langs den oever en het eentonig geklots,quot;

„Ik hoor méér goede vriend, verlaat U op mijn gehoor, ik zeg U, daar ginds wordt iets bizonders voorbereid. Wilt ge mij een genoegen doen?quot;

„Wel zeker, wil ik er even heen gaan?\'\'

„Neen, dat niet; ik wenschte, dat ge mijne makkers wildet roepen en hierheen geleiden,quot;

„Ik ga al.quot;

„Als ge terugkeert zal ik U den hond te gemoet zenden.quot;

„Onnoodig, ik zal U wel vinden.quot;

„Vergeet niet hun te zeggen, dat zij gewapend moeten zijn.quot;

„Goedquot;, klonk het reeds uit de verte.

Terwijl de boer zich verwijderde meende Edmond aan de overzijde van de rivier duidelijk te hooren stommelen, schuiven en kloppen, nu en dan zelfs was het, alsof hij iemand op bevelenden toon hoorde spreken, doch de afstand was te groot, om te kunnen nagaan, wat er eigenlijk geschiedde.

Na verloop van een kwartier verschenen zijne makkers, voorafgegaan door den boer. De toestand aan den overkant was intusschen dezelfde gebleven.

„Wat geschiedt er?quot; vroegen de vrijschutters gejaagd.

„Ik weet het niet,quot; antwoordde hun aanvoerder, „ik wachtte uwe komst af, om de zaak te onderzoeken — ik heb een vermoeden; wij zullen zien. Twee van U blijven hier aan den dijk; gij. Vogel, kijkt in de richting van Zutfen en gij, Baak, let op, of er van den kant van Brummen gevaar dreigt; zoodra een van U beiden iets ziet, dat hem verdacht voorkomt, laat hij het afgesproken signaal hooren en keert gij beiden onmiddelijk naar het bosch terug, waar ge onze komst afwacht. De anderen volgen mij.quot;

De kleine troep daalde thans langs de glooiing van den dijk in de uiterwaarde af en liep langzaam voort in de richting van den IJsel. Hoemeer de vrijschaar de rivier naderde, hoe duidelijker het geluid der hamerslagen en het verschuiven van balken en planken met de daarbij onvermijdelijke waarschuwingen en bevelen, hun in de ooren klonk.

„Thans is mij de zaak duidelijk,quot; zeide Edmond, toen zij in de nabijheid van den oeyer der rivier gekomen waren, „weet ge wat ze uitvoeren ?quot;

77

-ocr page 92-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

„Ik geloof jaantwoordde van Braam, „zij slaan een brug over den IJsel.quot;

„Dat is te zeggen, zij maken een hoofd. Ziet ge die donkere voorwerpen aan gindschen oever? dat zijn hunne pontons; aanstonds zullen zij wel beginnen met die in de rivier te brengen, maar wij moeten nog een weinig naar dien kant, dan kunnen wij hen beter gadeslaan. Op welke hoogte is dat zoo ongeveer, waar zij bezig zijn?quot; vroeg Edmond aan zijn geleider.

„Dat zal ik U nauwkeurig zeggen meneer; dat is vlak achter Erunsbergen.quot;

„Brunsbergen?quot; herhaalde van Rodenburg, „wat is dat daar voor terrein, is het \'n hooge of lage streek?quot;

„Hoog meneer; de grond is er zeer droog. Kijk, van Brunsbergen naar Vorden is \'t allemaal hooge grond. Ik begrijp heel goed hoe zij daar gekomen zijn. Tot Vorden met den spoortrein uit Duitsch-land, van daar over den straatweg een eind dezen kant op, en toen naar den IJsel.quot;

„Wij moeten ons nog wat verder wagen jongens, maar nu voorzichtig hoor,quot; zeide Edmond. — Toen de vrijschutters tegenover het punt waren gekomen, waar de vijand bezig was de brug te slaan, zagen zij duidelijk, dat men aan de overzij juist de eerste ponton in het water bracht.

„Als zij op deze wijze ongestoord door kunnen werken,quot; meende een der vrijschutters, zullen zij met het aanbreken van den dag hun brug gereed hebben.quot;

„Zonder twijfel,quot; antwoordde de aanvoerder, „doch hoe het hun te beletten?quot;

„Zouden er geen Nederlandsche troepen in de nabijheid zijn?quot;

„Daar twijfel ik aan, en zoo zij er mochten wezen, zal het wel niet in grooten getale zijn. Ons veldleger heeft waarschijnlijk elders positie genomen of mogelijk is het reeds teruggetrokken.quot;

„Teruggetrokken! toch niet voor de vijandelijke cavalerie!quot;

„Wel neen, maar meent gij dan, dat deze rivierovergang de eerste en eenige zal wezen? Gij kunt er van verzekerd zijn, dat er reeds vele duizenden elders, mogelijk wel op drie of vier verschillende punten over den IJsel en het Pannerdensch kanaal zijn getrokken.quot;

„Ei! waarom dan zoo geheimzinnig te werk gegaan, als zij er nagenoeg zeker van kunnen wezen , hier geen verdedigers te zullen ontmoeten ?quot;

„Zeker zijn, kan men nooit in den oorlog. Men moet voortdurend de meest mogelijke omzichtigheid in acht nemen, en steeds op kwade kanzen rekenen.quot;

„\'T is toch te betreuren, dat wij door geen enkel middel hun ?.rbeid kunnen verhinderen. Konden wij er maar een brander op los sturen, als de brug bijna voltooid is.quot;

78

-ocr page 93-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

„Daartoe ontbreken ons de materialen. Al vonden wij hier een boot of vlot, dan misten wij toch de petroleum en andere stoffen, die voor zulk een onderneming onmisbaar zijn.quot;

Terwijl de vrijschutters op deze wijze beraadslaagden of er geen middel zou te vinden zijn, waardoor men den vijand het leggen van de brug zou kunnen beletten, vorderde deze met ongeloofelijke snelheid en zeker zou het niet heel lang meer duren, of beide oevers waren met elkander verbonden.

Daar drong plotseling de schelle toon van het seinfluitje door de stilte van den nacht.

„Terug vrienden, naar den dijk!quot; gelastte Edmond, „doch opgelet of de vijand soms reeds te nabij is, om nog, voor hij het bemerkt, naar het bosch terug te kunnen trekken, in welk geval wij wijzer doen, naar die zijde te vluchten.quot; Allen richtten thans hun oog op den dijk en liepen zoo snel hun dit mogelijk was; er was evenwel geen vijand te bespeuren.

Toen men bij de achtergeblevenen aangekomen was, wezen deze hun op den IJsel. Alle zagen met verbazing naar het aangewezen punt. — Ten noorden van den scherpen hoek, welke de IJsel juist tegenover de plaats waar zij stonden maakt, doorwaadde een afdee-ling ruiterij de rivier, terwijl een weinig noordelijker een viertal booten op geregelde afstanden van elkander op het water dobberden.

„Te droes, die hadden ons bijna verschalkt,quot; riep Edmond en vervolgens zich tot den boer wendende: „Zeg eens mijn waarde, is de IJsel op dat punt doorwaadbaar?quot;

„Meestal ja, meneer.quot;

„Zoo komen die ulanen over de rivier,quot; bromde van Rodenburg. ,,De bruggen zijn èt in de lucht gesprongen of verbrand, hun rest dus niets, dan op deze wijze te werk te gaan, tot zij zeiven met hunne overtochtsmiddelen gereed zijn. Hebt ge er daar reeds vroeger de rivier zien overtrekken?quot;

„Neen, gezien heb ik \'t niet, maar ik geloof toch, dat er gister nacht verscheiden benden op die manier over den IJsel zijn gekomen, daar het weiland geheel door paardenhoeven omwoeld was.quot;

„\'T lijdt geen twijfel,quot; antwoordde Edmond en vervolgde, na een oogenblik in gedachten verdiept naar de rivier te hebben staan turen: „met welk doel die booten daar wel mogen liggen? Men schijnt er iets te verrichten, maar wèt ?quot;

„Ik meende hen zoo even een donker voorwerp in het water te hebben zien werpen — waarschijnlijk een boei...quot;

„----O! ik ben er!quot; riep Edmond den andere in de rede vallende.

„Zij leggen torpedo\'s om hun brug tegen onze oorlogsschepen te beveiligen. Parbleu jongens! dat brengt me op een gedachte. Zij weten, dat onze marine niet ver is, anders zouden zij niet zoo om-

79

-ocr page 94-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

zichtig te werk gaan. Mogelijk is er een van onze gepantserde riviervaartuigen of een kanoneerboot in de nabijheid, die slechts tijdig onderricht moet worden, om hun het bruggenslaan te verleeren. Zij rekenen er op, vóór de komst van een dezer vaartuigen de rivier door torpedo\'s te hebben afgesloten, ditmaal geloof ik echter, dat zij buiten den waard, of liever, buiten de vrijschaar van het Gooi gerekend hebben! Kom eens even hier Vos. Een van die dunne latten jongen spoedig! en een huls . neen , die groote —■ zie zoo ! nu een touw — al klaar. Plaats nu eens twee stokken kruislings in den grond. Gij van Braam! steek voorzichtig, achter den dijk, de lont aan, opdat men ons niet ziet. Verder allen naar beneden en onmiddelijk als ik bij U ben — of neen, keert slechts langs den kortsten weg naar het bosch terug.quot;

Toen allen op een aanmerkelijken afstand verwijderd waren, bracht Edmond de gloeiende lont, die van Braam aan den rand van den dijk had neergelegd, aan den pijl, die zich onmiddelijk sissend in de lucht verhief, waar hij weldra, met een hevigen knal, zijn vluchtig bestaan eindigde.

Nauwelijks was dit sein gegeven, en had Edmond zich gereed gemaakt zijne kameraden te volgen, of van de overzijde dreunde een kanonschot, onmiddelijk door een tweede gevolgd. Sissend hoort de vrijschutter de granaten over zijn hoofd vliegen en op een honderdtal schreden voor zich uit, met een hevigen knal springen.

Daar hij voorzag, dat er meer schoten zouden volgen, liet Edmond zich onmiddelijk van den dijk afglijden om zooveel mogelijk voor het vuur gedekt te zijn. Nauwelijks was hij beneden aangekomen , of opnieuw dreunen twee kanonschoten, echter met geen beter gevolg voor den vijand. Waarschijnlijk verkeert men aan de overzijde in de meening, dat de dijk bezet is, dacht van Rodenburg. — Nogmaals vielen er twee schoten. Daar er echter met geen enkel schot geantwoord werd, volgden er ook van de andere zijde geen granaten meer.

Om zeker te zijn; dat hij ook van de vijandelijke ruiterij die daar even bezig was de rivier te doorwaden, niets te duchten had, begaf Edmond zich weder op den dijk en bespiedde den omtrek. Van de cavalerie was niets meer te zien, echter bemerkte hij, dat het aantal booten, waarmede de terpedo\'s gelegd werden, verdubbeld was.

Nauwelijks had hij eenige oogenblikken zijne aandacht aan deze bezigheid geschonken, toen zich plotseling een hevig gekraak aan de brug deed hooren, uit de verte een zwaar kanonschot dreunde, en bij den vijand een buitengewone beweging ontstond. Bijna onmiddelijk werd het schot uit een aantal stukken van de overzijde beantwoord , en in minder dan vijf minuten, waren er aan dien kant een tiental vuurmonden in gevecht. Slechts bij poozen hoorde men den doffen dreun van het zware stuk, waarmede de kanoneerboot was

8o

-ocr page 95-

DE MISLUKTE OVERBRUGGING.

bewapend, die, mogelijk door den vuurpijl en het schieten gewaarschuwd , was komen opdagen.

Zonder zich om het vuur der vijandelijke veldbatterijen te bekommeren , zond de oorlogsboot hare granaten op de pontons af, die de een na de ander in de diepte verdwenen.

Lang kon deze ongelijke strijd echter niet duren. Hoewel de kanoneerboot door de snelheid waarmede zij zich bewoog en haren geringen omvang, weinig trefkans bood, behoefden er toch slechts als bij toeval, eenige der vele granaten, die rondom haar in het water ploften , tegen haar wand te springen; om het niet gepantserde vaartuig buiten gevecht te stellen.

Dit noodlottig oogenblik scheen werkelijk nabij, toen er van de tegenovergestelde zijde hulp kwam opdagen. Kort op elkander werden er van dien kant twee kanonschoten gelost, zonder dat iemand kon bevroeden van waar zij kwamen. Dit zou echter weldra opgehelderd worden. Langs den vijandelijken oever zag men kort daarop, juist in de bocht der rivier, een tweede oorlogsvaartuig naderen. Met wiskunstige zekerheid en bij gelijke tusschenpoozen, wierp het geschut van dien stoomer zijne projectielen tusschen de vijandelijke artillerie, die daardoor genoodzaakt was, dat vuur te beantwoorden. Hierdoor komt de kanoneerboot een weinig op verhaal en maakt van die gelegenheid gebruik om nabij den oever een ander punt van aanval te kiezen, ten einde ook de laatste pontons te kunnen vernielen.

Nauwelijks had zij echter de gewenschte stelling ingenomen of een hagelbui van geweerkogels viel op haar dek en sloeg tegen het boord en den schoorsteen. Onmiddelijk stoomde de boot thans terug en beproefde, in het midden der rivier gekomen, den aanval te herhalen. Heen en weer stoomende om geen vast mikpunt te bieden, loste zij haar eerste schot op de overgebleven pontons, toen zich plotseling een hevige slag, een gekraak en gebruisch deden hooren en het water, als in zijn loop gestuit, zich tot een muur van schuim omhoog hief.

De boot was op een der watermijnen geloopen, welke de vijand eenige oogenblikken te voren had gelegd, en in de lucht geslingerd!

Het ontzettende van dit schouwspel was oorzaak, dat aan beide zijden het vuur gestaakt werd, doch slechts een oogenblik, want toen er aan den overkant een oorverdoovende vreugdekreet opsteeg, scheen de kommandant van het andere vaartuig die nederlaag en zijne makkers te willen wreken; zijn positie verlatende, stoomde hij regelrecht op de pontonbrug af en verwijlde zoolang op dat gevaarlijk punt, tot de geheele brug door het granaatvuur vernield was. Toen keerde het vaartuig terug, de vijandelijke batterijen onophoudelijk uit zijne stukken, die in een gepantserden toren gedekt stonden, met een hevig vuur teisterende.

Tien minuten later verkeerde alles oogenschijnlijk in diepen rust.

Si

6

-ocr page 96-

HET VIJANDELIJKE LEGER.

Edmond, die in groote spanning den strijd gevolgd heeft, is onmiddelijk, na het springen van de kanoneerboot, naar den oever gesneld, waar hij, geholpen door zijn hond, de gekwetsten tracht op te sporen, die mogelijk den oever bereikt hadden, doch zijne pogingen blijven vruchteloos — ongetwijfeld zijn allen omgekomen.

Diep ter neer geslagen, keert hij naar den dijk terug, waar intusschen zijne makkers, ongerust door zijn langdurige afwezigheid en aangetrokken tevens door het hevig geweld, dat zij in de verte hadden vernomen, naar hem zochten.

„Wat is er gebeurd ? Van waar dat hevig vuur ?quot; riepen zij hem tegemoet.

„De brug is vernield —■ maar het heeft ons veel gekost kameraden ! de kanoneerboot, welke dit rivier vak moest bewaken, is in de lucht gevlogen.quot;

„Dat zal gewroken worden!quot; riepen de vrijschutters in koor.

„Het is gewroken, hun brug is vernield tot den laatsten paal, doch laat ons van hier gaan, onder weg verhaal ik u alles — \'tis niet waarschijnlijk, dat de vijand het dezen nacht nog weder wagen zal aan de brug te arbeiden, al had hij \'t noodige materieel bij de hand, want ook aan zijne zijde zullen er niet weinig gevallen zijn.

Onder het terugkeeren verhaalde Edmond zijne kameraden de bizonderheden van den strijd. Op de hoeve aangekomen, achtten de vrijschutters het niet de moeite waard zich weder ter ruste te leggen. Hun gastheer liet derhalve aanstonds hun ontbijt gereed maken, hoewel de zon nog niet boven de kimmen was verrezen, doch men wenschte tijdig op verkenning uit te gaan.

Ongeveer een uur na deze gebeurtenissen verlieten de partijgangers ongewapend en zonder herkenningsteeken, de een na den ander het huis om er, volgens onderlinge afspraak, niet voor zonsondergang terug te keeren. Edmond zelf stak zich in de kleeding van een der beide zonen van den boer en vertrok naar Zutfen.

Deze stad was door een talrijke vijandelijke troepenmacht bezet. Geen huis of er waren soldaten in kwartier. De pleinen en de kade waren met voertuigen bedekt. Afdeelingen infanterie bezetten hier en daar de straten. Deze kwamen, gene vertrokken weder — overal heerschte echter een voorbeeldelooze orde. Daar, waar een bataljon bij de burgerij werd gehuisvest, werden onmiddelijk de noodige aanwijzingen aan de woningen en aan palen langs de straat geplaatst om vruchteloos vragen en heen en weer trekken te voorkomen. Had een corps eenige uren rust genoten, dan marcheerde het onmiddelijk verder, om plaats te maken voor een ander. In de nabijheid van Gorsel had de vijand een pontonbrug gelegd, zonder dat onze marine het verhinderd had; daar er tot bewaking van den IJsel slechts een viertal oorlogsbodems beschikbaar waren gesteld, konden zij onmoge-

82

-ocr page 97-

HET VIJANDELIJKE LEGER.

lijk die rivier in hare geheele lengte beveiligen. Bovendien had de vijand, het vaartuig dat de bewaking van dat gedeelte der rivier was toevertrouwd, door een schijnmanoeuvre weten te misleiden, zoodat de kommandant eerst: toen het te laat was, en de in aanbouw zijnde brug reeds door een dubbele rij torpedos was beschermd, bemerkte, dat men hem verschalkt had.

De berichten der vrijschutters kwamen overigens allen op hetzelfde neer. Alle dorpen in den omtrek waren bezet. De staf van het legercorps, dat dien dag de rivier overtrekken moest, bevond zich te Deventer. Onophoudelijk trokken vijandelijke colonnes met een talrijke artillerie, gevolgd door een onafzienbaren trein, in de richting van Apeldoorn.

Voor de laatste maal maakte de vrijschaar thans gebruik van de welwillend verleende gastvrijheid en legde zich eenige uren ter ruste, waarna men opnieuw de marsch aannam, ditmaal om zich op het door kapitein Korf bepaalde punt in het Onzalige bosch, met de afdeeling van Daan te vereenigen , die tusschen den spoorweg en den Rijn naar Arnhem was getrokken om zich langs Velp en de Steeg eveneens naar het bepaalde vereenigingspunt te begeven, van waar men te zamen terugtrekken zou.

Een hevige regen had de vereenigde afdeelingen genoodzaakt, eenigen tijd onder een groep eikenboomen te vertoeven. In een oogwenk waren de zeilen, waarvan iedere afdeeling er een had medegenomen , om des nachts boven hunne hoofden uit te spannen, tusschen de boomen opgehangen.

Daan stelde voor, om dit oogenblik van rust te bezigen, tot het nuttigen van een middagmaal; dat, zooals te verwachten was, uit een kouden schotel bestond; brood en vleesch. Gelukkig had men van weerszijden gelegenheid gehad de veldflesschen te vullen , zoodat er in weerwil van het sober diner een uitmuntende stemming onder de vrijschutters bleef heerschen.

Men was thans in het Ederbosch en nauwelijks een half uur van het dorp verwijderd, waar het zijn naam aan ontleend. Van tijd tot tijd had men den straatweg van Arnhem naar Utrecht in het gezicht gehad en daarop, zooals van zelf sprak , weder tal van vreemde soldaten, en vooral ook lange rijen militaire voertuigen en vrachtkarren ontwaard. Ook had men nu en dan een blik op den spoorweg kunnen werpen, en te oordeelen naar de drukke bedrijvigheid welke

83

-ocr page 98-

HET VIJANDELIJKE LEGER.

Edtnond, die in groote spanning den strijd gevolgd heeft, is onmiddelijk, na het springen van de kanoneerboot, naar den oever gesneld, waar hij, geholpen door zijn hond, de gekwetsten tracht op te sporen, die mogelijk den oever bereikt hadden, doch zijne pogingen blijven vruchteloos — ongetwijfeld zijn allen omgekomen.

Diep ter neer geslagen, keert hij naar den dijk terug, waar intusschen zijne makkers, ongerust door zijn langdurige afwezigheid en aangetrokken tevens door het hevig geweld, dat zij in de verte hadden vernomen, naar hem zochten.

„Wat is er gebeurd? Van waar dat hevig vuur?quot; riepen zij hem tegemoet.

„De brug is vernield — maar het heeft ons veel gekost kameraden! de kanoneerboot, welke dit riviervak moest bewaken, is in de lucht gevlogen.quot;

„Dat zal gewroken worden!quot; riepen de vrijschutters in koor.

„Het is gewroken, hun brug is vernield tot den laatsten paal, doch laat ons van hier gaan, onder weg verhaal ik u alles—\'t is niet waarschijnlijk, dat de vijand het dezen nacht nog weder wagen zal aan de brug te arbeiden, al had hij \'t noodige materieel bij de hand, want ook aan zijne zijde zullen er niet weinig gevallen zijn.

Onder het terugkeeren verhaalde Edmond zijne kameraden de bizonderheden van den strijd. Op de hoeve aangekomen, achtten de vrijschutters het niet de moeite waard zich weder ter ruste te leggen. Hun gastheer liet derhalve aanstonds hun ontbijt gereed maken, hoewel de zon nog niet boven de kimmen was verrezen, doch men wenschte tijdig op verkenning uit te gaan.

Ongeveer een uur na deze gebeurtenissen verlieten de partijgangers ongewapend en zonder herkenningsteeken, de een na den ander het huis om er, volgens onderlinge afspraak, niet voor zonsondergang terug te keeren. Edmond zelf stak zich in de kleeding van een der beide zonen van den boer en vertrok naar Zutfen.

Deze stad was door een talrijke vijandelijke troepenmacht bezet. Geen huis of er waren soldaten in kwartier. De pleinen en de kade waren met voertuigen bedekt. Afdeelingen infanterie bezetten hier en daar de straten. Deze kwamen, gene vertrokken weder — overal heerschte echter een voorbeeldelooze orde. Daar, waar een bataljon bij de burgerij werd gehuisvest, werden onmiddelijk de noodige aanwijzingen aan de woningen en aan palen langs de straat geplaatst om vruchteloos vragen en heen en weer trekken te voorkomen. Had een corps eenige uren rust genoten, dan marcheerde het onmiddelijk verder, om plaats te maken voor een ander. In de nabijheid van Gorsel had de vijand een pontonbrug gelegd, zonder dat onze marine het verhinderd had; daar er tot bewaking van den IJsel slechts een viertal oorlogsbodems beschikbaar waren gesteld, konden zij onmoge-

82

-ocr page 99-

HET VIJANDELIJKE LEGER,

lijk die rivier in hare geheele lengte beveiligen. Bovendien had de vijand, het vaartuig dat de bewaking van dat gedeelte der rivier was toevertrouwd, door een schijnmanoeuvre weten te misleiden, zoodat de kommandant eerst toen het te laat was, en de in aanbouw zijnde brug reeds door een dubbele rij torpedos was beschermd, bemerkte, dat men hem verschalkt had.

De berichten der vrijschutters kwamen overigens allen op hetzelfde neer. Alle dorpen in den omtrek waren bezet. De staf van het legercorps, dat dien dag de rivier overtrekken moest, bevond zich te Deventer. Onophoudelijk trokken vijandelijke colonnes met een talrijke artillerie, gevolgd door een onafzienbaren trein, in de richting van Apeldoorn.

Voor de laatste maal maakte de vrijschaar thans gebruik van de welwillend verleende gastvrijheid en legde zich eenige uren ter ruste, waarna men opnieuw de marsch aannam, ditmaal om zich op het door kapitein Korf bepaalde punt in het Onzalige bosch, met de afdeeling van Daan te vereenigen , die tusschen den spoorweg en den Rijn naar Arnhem was getrokken om zich langs Velp en de Steeg eveneens naar het bepaalde vereenigingspunt te begeven, van waar men te zamen terugtrekken zou.

Een hevige regen had de vereenigde afdeelingen genoodzaakt, eenigen tijd onder een groep eikenboomen te vertoeven. In een oogwenk waren de zeilen, waarvan iedere afdeeling er een had medegenomen , om des nachts boven hunne hoofden uit te spannen, tusschen de boomen opgehangen.

Daan stelde voor, om dit oogenblik van rust te bezigen, tot het nuttigen van een middagmaal; dat, zooals te verwachten was, uiteen kouden schotel bestond; brood en vleesch. Gelukkig had men van weerszijden gelegenheid gehad de veldflesschen te vullen , zoodat er in weerwil van het sober diner een uitmuntende stemming onder de vrijschutters bleef heerschen.

Men was thans in het Ederbosch en nauwelijks een half uur van het dorp verwijderd, waar het zijn naam aan ontleend. Van tijd tot tijd had men den straatweg van Arnhem naar Utrecht in het gezicht gehad en daarop, zooals van zelf sprak, weder tal van vreemde soldaten, en vooral ook lange rijen militaire voertuigen en vrachtkarren ontwaard. Ook had men nu en dan een blik op den spoorweg kunnen werpen, en te oordeelen naar de drukke bedrijvigheid welke

-ocr page 100-

EEN VRIEND VERLOREN.

daar heerschte, moest het vervoer langs dien weg weldra weder een aanvang nemen.

Toen de maaltijd geëindigd was en allen verklaarden den marsch te kunnen voortzetten, werd het bivak verlaten en langzaam den weg naar het Noorden ingeslagen.

Lunteren kwam in het gezicht. Eenigen tijd later Meulunteren. Bij het ondergaan der zon, moest men zich een hall uur ten Oosten van Barneveld, op een door den bevelhebber op de kaart aangewezen punt, bevinden. De afspraak was verder, dat, zoo men verhinderd was daar gezamenlijk te komen, men moest trachten een bode te zenden.

Daar men dus tijd in overvloed had, \'twas twee uur nadenmiddag, besloten de beide aanvoerders, door Vos en zijn makker, de oppasser van Daan, den omtrek te doen onderzoeken en zond de laatste bovendien een zijner wakkerste lieden naar Lunteren, om daar te vernemen wat de vijand in die streek verricht had.

De beide dragers kwamen weldra terug met de tijding, dat zij niets van den vijand hadden bespeurd, doch het eene uur na het andere verliep, zonder dat de naar het dorp gezonden vrijschutter terugkeerde. Eindelijk werd men ongerust. De tijd waarop men vertrekken moest naderde.

„Neem het bevel van mij over, tot ik terugkeerquot;, zeide Daan tot zijn vriend, ,,ik moet weten, wat er van mijn bode is geworden.quot;

„Ga niet alleenquot;, antwoordde Edmond, „laat ons liever iemand naar de verzamelplaats zenden om den kapitein in te lichten, met de overigen gaan wij dan zoodra de schemering invalt, naar het dorp om te onderzoeken wat de reden is, dat uw bode niet terugkeert.quot;

„Daar heb ik vrede meequot;, hernam de andere, „laat van Braam dan gaan : zeg den kapitein mijn waardequot;, vervolgde Daan tot den bedoelde, „dat wij naar Lunteren zijn gegaan, gij weet om welke reden, en dat wij dezen omtrek niet zullen verlaten, voor Spitskerk levend of dood teruggevonden is. Adieu!quot;

Van Braam, voorzichtig geworden door het uitblijven van zijn makker, zag zijn revolver na, of deze zoo noodig onmiddellijk zou kunnen dienen, en begaf zich dan op weg.

Toen de duisternis zoover was toegenomen, dat men meende zonder gevaar van onmiddellijk ontdekt te worden, te kunnen vertrekken , begaf de troep zich naar het dorp. Zonderling genoeg was hier geen enkele vijand te bespeuren, alles scheen integendeel in diepe rust.

„Die stilte bevalt mij nietquot;, zeide Daan, „ik wil om al wat ge maar wilt wedden, dat het hier niet pluis is.quot;

„Als het hier spookt, goede vriend, zullen het toch waarschijnlijk spoken met achterladers zijn, waartegen wij op onze hoede moeten wezen\'\'.

84

-ocr page 101-

EEN VRIEND VERLOREN.

„quot;T is een raadselachtige geschiedenis. Vonden wij onzen vriend Spitskerk maar, dan zou ik er voor zijn zoo spoedig mogelijk terug te keeren. Wij kunnen echter zóó niet van hier gaan ; zonder een schot gelost te hebben een man te verliezen, dat is al te dwaas!quot;

„Welnu, zoek hem dan, gij ziet toch, dat allen gevlucht zijn of zich in hunne huizen opgesloten hebben.quot;

Onder deze woordenwisseling was de kleine bende al zoekende het dorp doorgetrokken en stond thans voor den zijweg die naar het Westen leidt.

„Ik verbeeld mij telkens te hooren schietenquot;, herhaalde Edniond na een oogenblik; „zullen wij dezen weg opgaan of verkiest gij het onderzoek op te geven?quot;

„Dat nooit! Spitskerk moet terecht komen. Maar parbleu, gij pronkt altijd zoo met uw New-Foundlander. laat hem nu eens toonen, dat hij de kunst verstaat. Ala menschenredder! vooruit! zoek den kameraad, gauw!quot;

De hond verroerde zich niet.

„Dat zet ik den bestequot;, riep Edmond licht geraakt, „hij kent Spitskerk niet eens; hebt ge iets, dat hij gedragen heeft, een kleedingstuk of iets dergelijks?quot;

„Denk je, dat hij ons een relekwie heeft nagelaten?! Neen goede vriend, ik zie het al: ik geef geen cent voor heel de snuggerheid van je hond.quot;

„Het zij zoo, laat ons daar verder niet over twisten, zeg slechts wat ge begeert, dat er geschieden moet; hier kunnen wij niet blijven.quot;

„Als wij dan eens deze richting insloegen?quot;

„Goed; baat het niet, het schaadt even min.quot;

Allen volgden thans den aangewezen weg, doch zonderling genoeg, de hond bleef achter.

„Hier Erna!quot; riep van Rodenburg, zijn geleider missende.

Het dier gehoorzaamde, doch zag onder het voorttrekken herhaalde malen om. Eindelijk bemerkte zijn meester de ongedurigheid van den New-Foundlander en begreep, dat dit een oorzaak moest hebben.

„Wij moeten niet verder gaan vrienden,quot; zeide hij tot de vrij-schaar, „ik merk aan het gedrag van den hond, dat er naar de zijde van het dorp iets niet in den haak is.quot;

„Komaan, zal zijn profetische gave eindelijk blijken? laat hooren wat hij te zeggen heeft,quot; zeide Daan.

„Spreek op Erna, wat gebeurt daar ginds, is er onraad?quot;

De hond antwoordde met een vriendelijk gebrom en kwispelde met den ruigen staart.

„Verbazend!quot; spotte Daan, „een Phytia zou het hem niet kunnen verbeteren — steek hem eens een lauriertak tusschen de tanden, of wat hier meer voor de hand ligt, zoo\'n kleinen sparreboom!quot;

„Alzoo geen onraad,quot; vervolgde Edmond, zonder zich aan de

85

-ocr page 102-

EEN VRIEND VERLOREN.

spotternij van zijn vriend te storen. „Wij volgen Erna, vooruit maar.quot;

De hond wachtte geen tweede bevel af, doch schoot als een pijl uit den boog vooruit en was weldra in de duisternis aan het oog der vrijschutters onttrokken. Een oogenblik staarden allen verbaasd het vlugge dier na, dan volgde men hem: eerst aarzelend, vervolgens wat vlugger, en eindelijk zoo snel als men loopen kon.

Toen de vrij schaar aldus een eind den weg naar Barneveld gevolgd zijnde, aan den zijweg kwam, die naar Meulunteren leidt, wist men niet welke richting thans te volgen, daar de hond reeds uit het gezicht verdwenen was, toen hij op dat punt moest geweest zijn. Men achtte het daarom raadzaam de terugkomst van den New-Foundlander af te wachten.

Na verloop van eenigen tijd, hoorde men uit de richting van Barneveld den geregeldeu pas van een afdeeling militairen.

\'T was kapitein Korf met zijne afdeeling, welke door van Braam gewaarschuwd, aan het onderzoek naar den vermiste kwam deelnemen. Voor men thans vereenigd daartoe over ging, deden Daan en Edmond een kort verslag van hunne ontmoetingen en de berichten, die zij ingewonnen hadden.

Wel voldaan over de wijze waarop zij hun taak hadden opgevat en volbracht, drukte de kapitein hun erkentelijk de hand en betuigde allen zijne tevredenheid. Men had leeren marcheeren en leeren opmerken , zeide hij, eigenschappen, die een ieder wel is waar meent te bezitten, doch waarin, als het er op aan komt, menigeen te kort schiet.

De bevelhebber stelde zich nu aan het hoofd van den troep, en na een kort beraad sloeg men gezamenlijk den weg in, die de vrijschutters zoo even hadden verlaten om den hond te volgen. Men meende, dat Spitskerk zich om de een of andere reden in die richting had verwijderd, mogelijk om langs een omweg naar Barneveld te trekken. Daar het verlaten dorp reden gaf te veronderstellen, dat er aldaar den vorigen nacht nog gevochten was, behoorde het niet tot de onmogelijkheden, dat hij den vijand ontmoet en zijn heil in de vlucht had moeten zoeken.

Deze veronderstelling werd door allen aangenomen. Men zou dus langs dezen weg aanvankelijk in westelijke en vervolgens in noordelijke richting trekken, om zoodoende de verzamelplaats bij Barneveld weder te bereiken.

Toen men ongeveer een half uur had afgelegd, begon de hond teekenen van onrust te geven; hij snuffelde langs den weg, liep heen en weer, en plaatste zich herhaaldelijk voor de voeten van zijn meester. Edmond maakte den kapitein opmerkzaam op dit gedrag van hun scherpzinnigen geleider, waarop deze zijne lieden gelastte de wapenen gereed te houden en zich ter weerszijden van den weg achter elkander te plaatsen.

86

-ocr page 103-

EEN VRIEND VERLOREN.

,,Nu niets met overhaasting jongenswaarschuwde de kapitein, „zoodra de vijand verschijnt halt houden en U oogenblikkelijk zoo goed mogelijk beschutten of op den grond gaan liggen. Thans langzaam voorwaarts.quot;

„Ik begrijp niet wat het kan wezen,quot; zeide de bevelhebber tot van Rodenburg, die aan zijne zijde liep; „de vijandelijke troepen marcheeren allen op de hoofdwegen of zoo er zich al een hier mocht bevinden, zou hij toch sneller avanceeren dan wij en onmogelijk in déze richting kunnen komen — enfin, ik heb mijn voorzorgsmaatregelen genomen, — tegen weinigen zijn wij opgewassen, zijn er velen, kiezen wij natuurlijk het hazenpad, en verzamelen ons op het afgesproken punt.quot; Korf achtte het ncodig dit laatste zoo luid te zeggen, dat allen het konden verstaan.

De troep kon op deze wijze ongeveer een paar honderd schreden hebben afgelegd, toen de hond plotseling vooruitschoot en woedend blaffende in de duisternis verdween.

„Halt!quot; kommandeerde de kapitein. In een oogwenk had ieder een stelling ingenomen, waar hij behoorlijk gedekt stond, zoodat slechts de dreigende geweerloopen langs de boomstammen en tusschen de struiken zichtbaar waren. — Er volgde een oogenblik van angstige spanning. — Toen er echter niets naderde, riep Daan:

„Die duivelsche hond, wat hij nu weer voor een kuur mag hebben , er is niets hoegenaamd op den weg te zien.quot;

„Laat ons even afwachten mijn waardequot;, antwoordde de bevelhebber , „men kan nooit weten.quot;

Na verloop van eenige minuten was er echter nog niets te bespeuren.quot;

„Wij moeten zekerheid hebbenquot;, hernam de kapitein, na een oogenblik aandachtig te hebben geluisterd : „Van Braam , ga eens met Vos er op uit, om te onderzoeken wat de hond zoo verontrust.quot;

De aangesprokenen kwamen uit hun schuilhoeken te voorschijn en verwijderden zich. De hond stond op een afstand te brommen, men kon hem echter niet zien. Bij het naderen van de beide uitgezondenen begon hij weder woedend te blaffen, waarop een der vrijschutters hem aanspoorde; onmiddellijk schoot hij toen vooruit, doch op hetzelfde oogenblik viel er een schot.

„Voorwaarts!quot; riep de kapitein, en allen stormden vooruit om hunne kameraden te ondersteunen.

„Neen 1 voor den duivel!quot; brulde een stem, ter zijde van den weg, zonder dat men iemand kon ontwaren, „zoo makkelijk laat een Hollandsche jongen zich niet vangenquot;, en te gelijk knalde er weder een schot, dat onmiddellijk door een tweede gevolgd werd.

„Half.quot; klonk het gelijktijdig uit drie monden. „Het is Spitskerk. Kerel waar zit je ergens?quot;

„Wel sacrétonnerre!quot; klonk het nogmaals uit den verborgen hoek,

87

-ocr page 104-

DE SCHANS IN DE HEIDE.

waar kom jelui van daan? Ik heb toch niemand geraakt vrienden?quot;

Die vraag werd aanvankelijk ontkennend beantwoord, doch weldra zag men, dat dit treurig misverstand toch aan een trouwen vriend het leven had gekost. De eerste kogel had Erna getroffen. Het stervende dier had zijn laatste krachten verzameld om naar zijn meester te kruipen aan wiens voeten hij weldra den laatsten adem uitblies. Edmond was zeer getroffen door dit verlies. Hij had den hond van zijn kindsheid af liefgehad. Erna was voor hem de eenige herinnering aan het ouderlijke huis geweest en later de eenige, met wien hij Bertha\'s genegenheid wilde deelen; de omstandigheid, dat ook zij zeer aan het trouwe dier gehecht was, deed hem het verlies dubbel gevoelen. Hij was gevallen als het eerste en onschuldige offer van der menschen strijd — daar was veel bitterheid in de overpeinzing van zijn meester.

Allen betreurden het noodlottige schot en Daan deed zelfs in stilte de gelofte, den eersten vijandelijken hond, als hij er een ontmoeten zou, voor het verlies van Erna te doen boeten; hij achtte zich tegenover het trouwe dier, wiens schranderheid hij gekscheerend miskend had , deze revanche verplicht.

Terwijl de vrijschutters om den hond stonden geschaard, kwam Spitskerk uit zijn schuilhoek te voorschijn. In de duisternis en de verwarring van het oogenblik had men niet bemerkt, dat er op eenigen afstand voor zich uit een beek dwars door den weg liep. In de verbeelding verkeerende, dat er een vijandelijke afdeeling in aantocht was, had Spitskerk in dit water zijn heil gezocht. Toen de kapitein hem naar de reden van zijn langdurige afwezigheid en zijn verblijf op dezen weg vroeg, deed hij het volgende verhaal:

„Toen ik in het dorp kwam, om inlichtingen in te winnen, vond ik het oogenschijnlijk geheel verlaten en wilde juist terug keeren, toen ik in de verte aan het andere einde een vijandelijken schildwacht bemerkte. Een oogenblik later hoorde ik de trom roeren. Nu wilde ik niet aftrekken zonder eerst iets van den vijand te hebben gezien; ik wachtte dus nog eenigen tijd, doch verbeeld U mijne verbazing, toen ik weldra ook van de zijde van waar ik gekomen was, een militairen marsch hoorde slaan. Ik was aan drie kanten ingesloten. Onmiddellijk neem ik het besluit, dezen weg in te slaan om zoodoende aan hunne handen te ontkomen, daar ik verwachtte dat zij den weg naar Ede of dien naar Barneveld zouden op gaan, doch ik liep juist in den val, zij namen denzelfden weg waarop ik mij bevond.

Zoo snel mijn beenen mij konden dragen, liep ik nu in deze richting voort. Verbergen durfde ik mij niet. Toen ik ongeveer anderhalf uur geloopen had, waagde ik het eindelijk een oogenblik te rusten. Het was stil in den omtrek; geen trom liet zich meer hooren. Dat gaf mij hoop; ik vermoedde, dat zij een anderen weg ingeslagen waren.

88

-ocr page 105-

DE SCHANS TN DE HEIDE.

Waarschijnlijk zijn zij naar Renswoude gemarcheerd, dacht ik zoo, toen er plotseling een kanonschot dreunde. Het duurde nu geen vijf minuten meer of van alle zijden uit de heide, die voor mij lag, en van het bouwland aan den anderen kant, daagde de vijandelijke infanterie op en trok al vurende voorwaarts, zich achter boomen en oneffenheden van het terrein dekkende. Hier en daar waren intusschen eenige kanonnen in positie gebracht en weldra begonnen ook deze een hevig vuur. Daar ik zeker wel een kwartier van den vijand verwijderd was, trachtte ik naderbij te komen, om te zien wat eigenlijk zijn doel was. Voorzichtig van boom tot boom sluipende, kwam ik eindelijk tot op een duizendtal passen en vervolgens al nader en nader , tot ik het raadzaam oordeelde, niet verder door te dringen. Wat meent ge dat de aangevallen post was? Het aarden fortje Daatselaar.quot;

„Hoe! was dat veldwerk dan nog bezet ?quot;

„Zoo schijnt het, kapitein. Mogelijk, dat een van den hoofdtroep afgesneden bataljon er zich heeft trachten staande te houden, om gedurende den nacht met minder gevaar terug te kunnen trekken. Hoe het zij, de schans werd met moed verdedigd. De aanvaller beschikte over eenige batterijen, terwijl ik zijne sterkte op een paar duizend man schat. In het fort scheen men echter slechts door een paar stukken te worden gesteund.quot;

„Dan zal de verdediging niet lang geduurd hebben?quot;

„Integendeel, \'t is nog geen uur geleden, dat het laatste schot viel, \'t was reeds pikdonker. Driemaal beproefde de vijand den storm en telkens werd hij met groot verlies afgeslagen. Na het mislukken van den derden aanval zond hij waarschijnlijk om versterking want er volgde een groote pauze.

Toen het gevecht weer aanving was het reeds duister, zoodat ik niet kon bemerken, hoe groot het getal der aanvallers thans was, doch naar de hevigheid van het vuur te oordeelen, was hun aantal zeker verdubbeld.

Onophoudelijk ratelde het geweervuur, nu en dan overstemd door het dreunen van het geschut, dat herhaaldelijk van standplaats moest verwisselen, om aan de zekere schoten onzer artillerie te ontgaan. Ten laatste scheen men in het fort gebrek aan ammunitie te krijgen , want de hevigheid van hun vuur verminderde, tot er eindelijk geen schot meer viel. Toen beproefde de aanvaller nogmaals den storm. De trommen werden geroerd, de hoorns schalden; met geveld geweer stormden de aanvallers voorwaarts, doch nauwelijks waren zij aan de beek genaderd, die aan deze zijde om het fort loopt of daar knalde een salvo van de donkere wallen. De voorsten stoven uiteen, doch de oorlogskreet der volgenden moedigde hen weder aan. Op nieuw viel er een salvo. Ditmaal wankelde de vijand; de offi-

80

-ocr page 106-

DE SCHANS IN DE HEIDE.

eieren wisten hunne soldaten echter nogmaals aan te vuren en de beek werd doorwaad. Ten derde male dreunde er toen een salvo van de hoogte en onmiddellijk daarop beklommen de verdedigers de borstwering en dreven den vijand met de bajonet in het water. Verrast door dien onverwachten uitval deinsde deze terug, en was slechts met moeite tot staan te brengen; de onzen hadden zich onmiddellijk weder in de schans teruggetrokken.

Op dat oogenblik gebeurde er iets dat ik mij niet goed heb kunnen verklaren. Ten westen van het fort ligt een dennenbosch ; tot nog toe was aan die zijde geen schot gevallen, maar plotseling kraakte en dreunde het daar, alsof de aarde zich had geopend; dit duurde ongeveer een kwartier toen alles afgeloopen scheen; in het fort werd nog slechts nu en dan een schot gelost en toen de vijand op nieuw den storm beproefde, werd hij door geen enkelen schutter begroet.quot;

„Dan had de bezetting het veldwerk verlaten; zij zal beproefd hebben ongemerkt door dat bosch af te trekken.quot;

„Ik vrees, dat er niet velen ontkomen zullen zijn; blijkbaar had de aanvaller hunne bedoeling dan geraden, want er werd schrikkelijk gevochten tusschen die sparren.quot;

„Arme kerels,quot; prevelde de kapitein.

„Sacrétonnerre jongens, \'t was zoo\'n prachtige verdediging.quot;

„Komaan,quot; zeide Daan, „dan hebben zij vast een proef gehad, hoe de Hollandsche jongens voor het behoud yan hunne forten zullen weten te strijden.quot;

„Dat geïsoleerde aarden werk was overigens met de beste bezetting en een talrijke artillerie niet met vrucht te verdedigen geweest. Ware de inundatie der Grebbelinie nog gesteld kunnen worden, waarvan dat fort in de hei, een deel uitmaakt, dan kon men \'t er nog eenigen tijd volhouden, doch thans onmogelijk. Maar \'t wordt tijd op onze schreden terug te keeren vrienden en eenige rust te nemen om ons op de aanstaande gebeurtenissen voor te bereiden.

HOOFDSTUK VIII.

Toen de zon haar eerste stralen over de heide schoot, en haar licht goot over het jonge groen der sparreboomen, ontwaakten de vrijschutters de een na den ander.

Met een licht hart en een helder hoofd togen de meesten van hen aan den arbeid. Sommigen echter waren er onder, wien de ernst

90

-ocr page 107-

DE VERNIELING VAN DEN SPOORWEG.

op het gelaat lag, moedig en bereid hun leven voor het vaderland te geven, doch lichtvaardig neen, dat waren zij niet.

Enkelen, die reeds geheel gereed waren, hadden zich een weinig ter zijde buiten het gewoel en de drukte begeven om hunne gedachten aan het papier toe te vertrouwen, en een groet, die licht de laatste wezen kon, aan hunne vrienden te zenden.

Edmond behoorde tot dezen. Sedert het verlies van zijn trouwen hond was hij merkbaar verstrooid en droefgeestig geworden. Het was niet langer een vluchtig opgekomen wensch bij hem dat hij mocht sneuvelen, neen, \'t was een onwrikbaar geloof geworden, dat hij in dezen oorlog het leven zou verliezen.

Op het oogenblik, dat Edmond zijne brieven schreef, wandelde de kapitein met Daan tusschen het hout op en neer.

„De spoorweg was gister slecht bewaakt,quot; zei de aanvoerder, „zoo zij heden niet voorzichtiger zijn, voorspel ik hun een derailement, waaraan zij vooreerst genoeg zullen hebben.quot;

Een half uur later verlieten de vrijschutters het bosch en richtten zich, over de heide en velden voortgaande, naar den spoorweg. Daar aangekomen, overtuigde de kapitein zich, dat de vijand, voor het vervoer zijner benoodigdheden , reeds van dien weg gebruik maakte. Zoodra hij daaromtrent zekerheid had, wachtte men een gunstig oogenblik af, dat het gedeelte van den weg, waar het vernielingswerk moest worden beproefd, onbewaakt was, en vervolgens voorzichtig den weg naderende, plaatste de kapitein een kleine platte bus tegen een der spoorstaven en verwijderde zich weder. Een half uur verder werd dezelfde maatregel herhaald, om meer zekerheid te hebben, dat het plan zou slagen. Weinig had het echter gescheeld of Korf was bij deze tweede affaire door de soldaten, welke de lijn heetten te bewaken, ontdekt.

Vol vertrouwen, dat zijn plan moest slagen, liet de bevelhebber thans zijne lieden zoover terugtrekken, dat zij ten minste een half uur op een mogelijken vervolger vóór zouden hebben. Achter hen lag de onafzienbare Veluwe met hare heidevelden, haar stuifzand, hare bosschen en boven alles met haar sobere dorheid. Zóó wenschte de kapitein den loop der dingen af te wachten.

Men had het oog op den weg. Door den kijker zag men, dat van tijd tot tijd eenige soldaten langs den spoorbaan gingen, doch deze tuurden uitsluitend over de heide naar het kreupelhout; de weg zelf, scheen geen punt van onderzoek voor hen uit te maken.

Eindelijk! in de verte nadert de trein: hij bestaat uit een onafzienbare reeks goederenwagens, waarschijnlijk op vlotten over den Ysel gebracht. Het zuchtend en steunend geluid der machine geeft reeds voldoende te kennen, dat hare last niet gering is. Langzaam nadert die reuzenslang, welke benoodigdheden voor

91

-ocr page 108-

DE VERNIELING VAN DEN SPOORWEG

een geheel legercorps van den vijand inhoudt. Die trein wordt heden avond in de nabijheid van Utrecht verwacht. Morgen reeds heeft men behoefte aan den inhoud, want levensmiddelen zijn in het, door den vijand bezette deel der provincie Utrecht, niet te krijgen — al wat eet- en vervoerbaar was, is achter de linie verzameld.

Het noodlot heeft echter besloten, dat die trein hare bestemming niet bereiken zal — nog eenige seconden, en het rad der locomotief verbrijzeld de gevaarlijke bus, de machine springt uit elkander, de voorste wagons, opgestuwd door de volgende, worden verpletterd, en de overige omgeworpen of beschadigd buiten het spoor gedrongen. De weg is vernield.

„Zie zoo jongenszegt de kapitein tevreden, „dat is goed gegaan. Let nu wel op, als men van alle zijden naar den trein snelt, om te zien „hoe het gegaan is,quot; moet gij, van Braam, de andere bus, welke ginds tegen de spoorstaaf ligt, gaan halen en ons daarmede volgen — maar voorzichtig. Wij gaan thans onmiddellijk naar den Oosterspoorweg om daar dezelfde list te beproeven; thans hebben wij nog kans van slagen, nu men aldaar nog niet weet, wat er hier geschied is. De kapitein had juist gezien. Vóór de avond viel, was ook op die lijn een goederentrein ontspoord, hare machine verbrijzeld en den weg onbruikbaar.

Na zich op een behoorlijken afstand verwijderd te hebben, betrok men een bivak en hield den volgenden dag rust.

Tegen den avond begaf men zich weder op marsch in de richting van het station Barneveld, om te onderzoeken of de weg reeds weder hersteld was, en wat men met de goederen gedaan had, welke uit den ontspoorden trein waren gelost.

De kapitein had weder een nieuw plan. Het was zijn doel, het station en alle daar aanwezige goederen te verbranden. De noodige maatregelen waren reeds door hem genomen. Hoe sneller men handelde , des te meer kans van slagen zou men hebben, meende hij — men moest den vijand verrassen, verbluffen, radeloos maken, als dit mogelijk was. Ieder vrijschutter had een voorwerp van licht ontvlambare stof bij zich.

Toen men in de nabijheid van het station was gekomen, bleek het echter, dat dit door een sterke militaire macht was omgeven, terwijl een groot aantal van hen, druk bezig was, den spoorweg weder in orde te brengen, welke thans door een linie van schildwachten werd bewaakt, die op eenigen afstand van elkander geplaatst waren.

Onverrichter zake moest de kapitein dus weder met zijne vrijschaar terugkeeren; dit deed hij echter niet zonder een kleine wraakneming, door namelijk een vooruitgeschoven post van twee man op te lichten en mee naar het bivak te nemen.

Daar aangekomen, werden er als naar gewoonte, in een kring

92

-ocr page 109-

DE VERNIELING VAN DEN SPOORWEG.

rondom het leger, posten uitgezet, hetwelk thans te meer noodzakelijk was, daar het verdwijnen der beide schildwachten, wel aanleiding zou geven, tot het doorzoeken van den omtrek. Wel is waar, was men op een grooten afstand van het punt, waar de beide soldaten opgelicht waren, doch men kon achtervolgd zijn, de meeste waakzaamheid werd den uitgezetten posten derhalve aanbevolen.

Toen de kapitein zich overtuigd had, dat de veiligheid van het bivak was verzekerd, verzocht hij zijn onderbevelhebbers zich bij hem te voegen en liet vervolgens een der gevangenen voorkomen. Na hem een oogenblik met een vorschend oog te hebben opgenomen, voor zoover dit in de schemering mogelijk was, welke maan en sterren tusschen de takken der sparreboomen op het gelaat van den vreemdeling wierpen, vroeg de kapitein waar hij thuis behoorde, van welk corps hij was, en voorts eenige onbeduidende dingen meer. vragen, die slechts moesten dienen om den man op zijn gemak te zetten en tot spreken te verleiden.

Toen hij dacht, dat dit doel bereikt was, liet de bevelhebber hem vertellen, wat men in het vijandelijk leger van \'t ontsporen dei-treinen dacht; hij verwachtte een nauwkeurig bericht van dezen gevangene , daar de man bij nadere kennismaking, een ontwikkeld raensch bleek te zijn.

„Men vermoedt,quot; antwoordde de gevangene. ,,dat eenige bewoners van de dorpen in den omtrek hebben saamgespannen, om de spoorwegen onveilig te maken.quot;

„Zoo! en wat gaf grond tot dit vermoeden ?quot;

„Dat kan ik u niet zeggen; wel heb ik gehoord dat in de dorpen Ede en Barneveld eenige der notabelen gevangen zijn genomen, en dat deze gefusilleerd zullen worden, indien men niet binnen drie dagen de schuldigen uitlevert.quot;

„Duizend bommen! hoort ge dat mijne heeren!! Is het mogelijk klaarder aan te toonen, dat bij deze heeren filosofen brutaal geweld boven recht gaat? doch geen nood, ik zal beginnen met hen te laten weten, wie de schuldigen zijn — schuldigen! ? de duivel is schuldig, maar niet hij, die een vijand uit zijn land wil jagen. Wij zullen eens zien, of men die eenvoudige dorpelingen, die van den prins geen kwaad weten, zoo maar zonder vorm van proces doodschieten zal — breng dien man weg,quot; vervolgde de kapitein norsch, tot een der vrijschutters, wijs hem en zijn makker te midden der onzen een plaats aan, en zeg tegen Spitskerk dat hij met zijn leven borg blijft voor deze beiden; als zij het mochten beproeven te ontvluchten, geef ik hem verlof hun een kogel na te zenden.quot;

„Zeer goed kapitein,quot; antwoordde de zoöloog, aan wien dit bevel werd opgedragen.

„Ik zal overwegen wat ons in dezen te doen staat heeren!quot; her-

93

-ocr page 110-

DE KRIJGSGEVANGENEN.

nam de aanvoerder, morgen vroeg deel ik u mijn besluit mee, gaat u thans ter ruste leggen, doch gij van Rodenburg, zorgt dat Grijps-kerk tegen den morgen door een ander afgelost wordt, opdat hij nog eenige rust kan nemen voor wij weder vertrekken.quot;

Edmond nam de noodige maatregelen, opdat ook aan deze order zou worden voldaan, en weinige oogenblikken later genoten allen, met uitzondering van Spitskerk en de schildwachten, een verkwik-kenden slaap.

Het purper van den dageraad begon zich reeds te vertoonen, toen een der schildwachten in de verte eenige ruiters meende te bespeuren; de takken der boomen belemmerden hem echter te zeer het uitzicht, zoodat hij, om zeker te wezen van zijne zaak, naar den rand van het bosch ging.

Inderdaad zag hij nu, op een duizendtal schreden van hunne legerplaats eenige ulanen, voorafgegaan door een grooten herdershond. Juist toen de vrijschutter aan den zoom van het hout verscheen, bekroop den viervoetigen geleider de lust, eens een kijkje te nemen in het bosch, waar de vrij schaar haar bivak had betrokken; de spitse snuit zeer verdacht in de richting van den schildwacht wendende, loopt hij regelrecht op den zoom van het woud af, langzaam gevolgd door de ruiters, die reeds aan den goeden uitslag van hun onderzoek wanhoopten.

In een oogwenk was de schildwacht thans bij zijne makkers teruggekeerd en wekte de naastbij zijnden, die op hunne beurt onmiddellijk de anderen deden ontwaken, zorgende dat alle luidruchtigheid daarbij vermeden werd. De schildwachten trokken op den hoofdtroep terug.

„Achter de boomstammen!quot; kommandeerde de kapitein op ge-dempten toon, welke maatregel echter weldra vruchteloos bleek, daar de hond, door zijn reukorgaan geleid, op een honderdtal passen van de vrijschutters gekomen, stand hield, en een woest geblaf aanhief.

„Daar schaapskop,quot; riep Daan, die de buks van een zijner kameraden , had genomen, en den hond daaruit een kogel toezond, die echter miste, daar het dier niet zoo dom was als Daan veronderstelde, en onmiddellijk, toen hij den geweerloop zag, het op een loopen zette.

„De onvoorzichtige!quot; riep de kapitein, teleurgesteld, daar hij bemerkte, dat de ulanen onmiddellijk na het vallen van het schot een paar honderd pas in galop terugreden, vervolgens een oogenblik beraadslaagden en toen voor goed verdwenen.

„Onmiddellijk de bagage bij elkander, de zeilen opgerold, en gereed te vertrekkenquot;, riep de bevelhebber.

Terwijl men zijn bevel opvolgde, ontbood hij de beide gevangenen.

„Ziet om U heenquot;, zeide de kapitein, toen zij in gespannen verwachting wat hij over hen zou beslissen, tegenover den aanvoerder waren geplaatst — „telt onze hoofden, beschouwt onze wapenenen,

94

-ocr page 111-

DE KRIJGSGEVANGENEN.

prent U alles in het geheugen wat hier geschiedt, en wanneer ge zeker zijt, dat niets U ontgaan is, keert dan naar uw leger terug, en zegt uwen bevelhebber, dat gij te midden van hen geweest zijt, die uwe treinen deden derailleeren, zegt hem dat zij het waren, en niet de vreedzame bewoners der dorpen, die samenzwoeren om met alle middelen, die natuur en wetenschap hun aan de hand doen, de ondernemingen van uw leger te dwarsboomen, te verijdelen waar dit mogelijk is — zegt hem, dat zij vol vertrouwen op de rechtvaardigheid hunner zaak, en in weerwil van de felste vervolging, niet zullen aflaten, voor de laatste van hen is gevallen — maar bovenal, vergeet niet, uw aanvoerder te zeggen, dat ik, de hoofdman der vrijschutters, thans verwacht, dat de onschuldige, gevangen overheidspersonen van beide dorpen, hun vrijheid zullen herkrijgen, die zij nooit hebben verbeurd.quot; Daarop wenkte Korf hen heen te gaan.

„Voorwaarts mannen! in deze richting,quot; kommandeerde de bevelhebber, zich vervolgens tot de vrijschutters wendende; zoo snel mogelijk gemarcheerd, opdat zij het spoor bijster worden; ik geloof dat die ulanen in grooter aantal terugkeeren zullen — kunnen wij slechts tijdig een uitgestrekt bosch bereiken, dan zijn wij behouden, zoo niet, dan moet er gestreden worden. Dat gij ook zoo dom kondet wezen om op dien hond te schieten!quot; voegde de kapitein er met een schijn van ontevredenheid bij.

„Hij had toch dubbel en dwars een blauwe boon verdiend,quot; meende Daan.

„Maar als men een hond wil raken, moet men geen bok schieten!quot; riep Rljnders ietwat boosaardig.

„Als de canaille mij weer voor de voeten komt,quot; hernam de andere, den schijn aannemende alsof hij het gezegde voor een aardigheid hield, dan zal ik de revolver van Spitskerk nemen.quot;

„Thans is het zaak mijne vrienden,quot; zeide de kapitein, te onderzoeken of de notabelen uit hunne gevangenschap zullen ontslagen worden. Wie van u wil zich met deze zending belasten?quot;

„Als u mij die taak wildet toevertrouwen?quot; vroeg Edmond.

„Gij, mijn brave? ik had waarlijk liever, dat een ander zich daarmede wilde belasten, doch daar er weinig liefhebbers schijnen te zijn, zal ik er maar in berusten, onder voorwaarde, dat gij uiterst voorzichtig zult wezen.quot;

„U kunt op mij vertrouwen kapitein.quot;

Edmond legde thans alles af, wat hem als vrijschutter zou kunnen doen kennen en begaf zich op weg naar Barneveld, in de nabijheid van welke plaats hij tegen den middag aankwam.

Zich bij eenige over de heide huiswaarts keerende boeren voegende, begon hij een gesprek over onverschillige dingen, doch als van zelve kwam men weldra op den oorlog.

95

-ocr page 112-

EEN GEVAARVOLLE TOCHT.

\'T is nu zoo erg niet meer, zeide een der lieden, maar de eerste week had ik dagelijgs twintig man in kwartier en in het dorp was het nog erger.quot;

„Woont gij dan niet in het dorp?quot;

„Toch niet, kijk daar ginds aan het einde van dezen weg, waar de hei ophoudt, aan den hoek, dat is mijn huis — \'t ligt juist achter het bosch van het kasteel.quot;

„\'T kasteel?quot;

„Wel ja, \'t kasteel van Schaffelaar, waar de generaal verblijf houdt.quot;

„Zoo, zoo! maar om op die inkwartiering terug te komen, moest gij die lieden alle ook den kost geven?quot;

„Dat zou ik niet hebben kunnen doen, zij hadden niets noodig dan stroo en water, voor het andere zorgden zij zeiven.quot;

„Is er hier in de nabijheid niet gestreden?quot;

„Hier! neen, maar bij Naarden moet het er geducht toegaan, want \'s nachts kunnen wij hen hooren schieten dat het buldert.quot;

„Nu, dan zal er hier in \'t dorp wel niets van belang te vernemen zijn,quot; prevelde Edmond, onverschillig met zijn stok de grashalmen terzijde slaande.

„Hoho! niets van belang?quot; riepen de boeren als uit een mond, „dat zou ik denken,quot; vervolgde de oudste, „of noemt gij dat niets , als men den burgemeester, den notaris en den heer Lorbet, dood wil schieten?quot;

„Wat zegt ge, den notaris?quot; vroeg Edmond ontroerd stilstaande, doch zich onmiddellijk herstellende, hernam hij, „notaris Harten is nog zoo wat in mijn familie moet ge weten; \'t was juist mijn voornemen hem een bezoek te gaan brengen.quot;

„Wanneer ge heden nog terugkeeren wilt, zou ik je niet raden naar den notaris te vragen,quot; gaf een der boeren tot bescheid.

„Om welke reden niet, als ik \'t u vragen mag?quot; hernam Édmond, die intusschen wel begreep dat Harten een der gevangen genomen notabelen was, waarvan de Duitsche soldaat gesproken had.

„Ja, dat kan ik u zoo gemakkelijk niet ophelderen; een paar dagen geleden is daar ginds een trein ontspoord — naar men zegt moesten de burgemeester en de notaris er van weten. Zij zitten op het kasteel gevangen en zullen wel doodgeschoten worden, volgens de soldaten, die wij in kwartier hebben. Gisteren is het huis van den burgemeester doorzocht en later dat van den heer Harten; de soldaten hebben alle kasten opengebroken en alles het onderst boven gehaald, zoodat de jonge heer van Koppen, die bij den notaris inwoont, uit vrees dat men hem ook gevangen nemen zou, gevlucht is.quot;

„De soldaten zullen u bang hebben willen maken, gij moet niet gelooven, dat men die notabelen fusilleeren zal.quot;

„Neen, zij meenden het degelijk; het huis van den notaris wordt nog door soldaten bewaakt.quot;

96

-ocr page 113-

EEN GEVAARVOLLE TOCHT.

Edmond werd afgetrokken. Indien het bericht der boeren eens bewaarheid werd. Bij nader inzien geloofde hij echter niet, dat men, na hetgeen de kapitein dien morgen aan den vijandelijken bevelhebber had laten weten, de notabelen nog aansprakelijk zou stellen voor het vernielen van den spoortrein.

Een andere vraag was het echter, of het niet gewaagd zou wezen, zijne begeleiders naar het dorp te volgen. Hoe licht kon men bemerken, dat hij daar niet thuis behoorde, vooral, als de argwaan eenmaal gaande was gemaakt, door het bericht van de vrijgelaten gevangenen. Wel bestond er weinig gevaar, dat hij deze lieden, die te Ede gekantoneerd waren, te Barneveld ontmoeten zou, doch de tijding, dat er vrijschutters in den omtrek waren, zou zich als een loopend vuur verspreiden en wee hem, indien hij als zoodanig herkend werd.

Met in het open veld te blijven zwerven, zou hij zich echter nog meer blootstellen, en terugkeeren, zonder den uitslag van het kort proces af te wachten, dat over het lot der notabelen moest beslissen, wilde hij niet. Om beide gevaren te ontgaan , zou het mogelijk nog het beste zijn, in de woning, welke aan de grens der heide achter het kasteel gelegen was, den afloop van het proces af te wachten. Edmond vroeg daarom den boer of hij hem dit wilde vergunnen.

„Ga gerust met mij mee heerschap,quot; antwoordde deze, „als je er maar van zwijgt, dat je in de familie van den notaris ben. want ik wil er niets mee te doen hebben, dat moeten de heeren zelf maar uitvechten: kom je van Nijkerk?quot;

„Neen, van Harderwijk. Eigenlijk kwam ik eens hooren of er hier niets te verdienen zou zijn, ik doe in manufacturen weet je; daar de soldaten nog al het een en ander noodig hebben, en de zaken bij ons stilstaan, dacht ik zoo: ik zal maar eens gaan zien of neef Harten mij ook te paard kan helpen.quot;

„Ja, ja, \'tis waar, de tijden zijn droevig; bij ons wordt er nog al verkocht, maar voor de kooplui elders ... ik wil het best gelooven.quot;

Onder dit gesprek was men langzamerhand de woning genaderd, waarin Edmond gastvrijheid zou worden verleend; men groette dus de boeren die dorpwaarts trokken en trad binnen.

Om een groote, wit geschuurde tafel, in het midden van het vertrek, zaten drie soldaten, zich met kaartspel onledig houdende.

Toen de bewoner met zijn gast binnen kwam, zagen de fusiliers even op en beantwoordden hun „goeden middagquot;, doch schonken hun verder geen aandacht.

Bij het zien van deze onverwachte gasten was Edmond een oogen-blik uit het veld geslagen, doch weldra had hij zich weder hersteld en speelde zijn rol op een onverbeterlijke wijze; hij begreep, dat de inzet in het gevaarlijk spel, niet minder dan zijn leven gold.

97

7

-ocr page 114-

EEN GEVAARVOLLE TOCHT.

Tegen den avond vertrokken de soldaten en namen een zestal anderen hunne plaats in. Toen deze hun avondmaal genuttigd hadden, staken zij de hoofden bij elkander en begonnen op fluisterenden toon een gesprek, dat echter weldra zoo luid werd gevoerd, dat Edmond, die aan het andere einde van het vertrek, den boer behulpzaam was in het sorteeren van zaden, hen goed kon volgen, hoewel hij tegenover zijn gastheer den schijn aannam, alsof hij niets van hunne taal verstond.

„Zij hebben het over den notaris,quot; fluisterde de boer knipoogend. Edmond knikte ten teeken , dat hij hem begreep, doch deed verder alsof hij den soldaten geen aandacht schonk, heimelijk echter met gespannen opmerkzaamheid naar hun gesprek luisterende.

Plotseling trilden zijne leden en bedekte een gloeiend rood zijne wangen; met vlammende blikken zich omwendende, wilde hij op de soldaten afgaan, toen een gevoelige tik met een zakmes op zijn hand gegeven, hem tot zich zeiven bracht.

„Je gooit het zaad door elkander,quot; zei de boer gramstorig, „als je zóó doet,quot; vervolgde hij op gedempten toon, doch beslist, „moet je maar ophoepelen.quot;

„Zwijgend zette Edmond zich weder aan den arbeid — zijn gelaat was betrokken en zijne oogen flikkerden onheilspellend. Naarmate de soldaten hun gesprek echter minder levendig voortzetten, scheen hij zich te beheerschen; met verdubbelde aandacht volgde hij hun onderhoud, tot zij dit eindelijk staakten om zich in het aangrenzende vertrek ter ruste te leggen.

Nauwelijks waren zij vertrokken of Edmond fluisterde, zijne hand vertrouwelijk op den schouder van den boer leggende:

„Brengen die lieden daar den naclit door?quot;

„Ja,quot; beduidde de andere.

„Volg mij dan even naar buiten achter het huis als gij wilt, ik moet U noodwendig een oogenblik spreken.quot;

De boer stond zwijgend op en ging zijn gast voor, naar den tuin achter zijne woning. Daar aangekomen zeide hij :

„Vertel nu maar onbevangen op, wat gij te zeggen hebt, wind er maar geen doekjes om, want ik heb al lang gemerkt, dat je in een vreemd pak steekt. Wat is er van je verlangen?quot;

„Gij hebt gelijk, ik ben niet degene voor wien ik mij uitgaf, doch gij zult zwijgen, ik zal uwe moeite beloonen. Zeg mij eens, is het U bekend, dat men de vorige week den stationschef gefusilleerd heeft?quot;

„Dat is zoo, daar hebben wij van gehoord.quot;

„Om welke reden is die man gedood?quot;

„Ja, dat weet ik niet met zekerheid te zeggen; men heeft echter verteld, dat het was, omdat hij een telegram veranderd had ten einde een gedeelte van het Hollandsche leger te redden, dat dreigde afge.

98

-ocr page 115-

EEN GEVAARVOLLE TOCHT.

sneden te worden bij zijn terugtocht op Naarden, maar, ik herhaal, met zekerheid kan ik U niets zeggen.quot;

,,Had men dan den stationschef in dienst gelaten?quot;

„Zoo als men zeide, was hij door den vijand gedwongen, zijne betrekking te blijven vervullen.quot;

„Kunt ge mij de plaats aanwijzen, waar hij doodgeschoten werd?quot;

„In de duisternis zal dat moeilijk gaan,quot; zeide de boer aarzelend.

„Komaan, maak geen bezwaren, hier hebt ge een gouden horloge tot belooning als ge aanstonds met mij mee gaat.quot;

„Dank je wel heerschap; ik begeer geen loon voor \'t geen ik doe; als ge er zoo bizonder op gesteld zijt, zal ik U wel even naar het bosch brengen , maar ik keer onmiddelijk terug.quot;

„Dat is me onverschillig, als ge mij slechts de juiste plaats aanwijst.quot;

„Volg mij dan maar, doch wees voorzichtig, want daar om den hoek staat een schildwacht, wij moeten naar dien kant.quot;

Na deze waarschuwing sloop de boer door den vrijschutter gevolgd over het pad en richtte zijne schreden naar het bosch, \'t welk achter het kasteel gelegen is. Edmond had moeite hem te volgen, daar de bodem met greppels doorsneden was en begroeid met kreupelhout. Hier en daar waren boschjes door struikgewas gevormd, dan weder een gedeelte open terrein en aan het eind een prachtig bosch van allerlei houtgewas, hoog opgaande beuken en oude eikenboomen. Toen men in de nabijheid van een dicht begroeid vak gekomen was, hield de boer stand.

„Was het hier?quot; vroeg van Rodenburg, toen zijn geleider niet verder ging.

„Neen, daar ginds,quot; antwoordde deze, naar een donker boschje wijzende.

„Laat ons dan verder gaan,quot; hernam de eerste.

„Neen, korter bij krijg je me niet; U kunt het hier even goed zienantwoordde de boer hardnekkig.quot;

„Zijt ge er bij tegenwoordig geweest?quot;

„De Heer beware mij;quot; riep de andere ontzet.

„Hoe weet ge dan , dat het daar geschiedde?quot;

„Kobus de schaapherder heeft het gezien. \'T gebeurde \'s morgens toen wij allen nog te bed lagen. Kobus was toevallig reeds op weg naar de kooi, toen hij de soldaten in de verte tusschen het hout zag. Nieuwsgierig sloop hij naderbij en paf! toen was alles afge-loopen.quot;

„Ik dank U voor die inlichtingen, als ik terugkeer zal ik U een aandenken laten voor den dienst, die gij mij hebt bewezen, ik ga thans weder mijn eigen weg. Verraad niemand wat wij hier besproken hebben, later zult ge wel hooren, waarvoor dit dienstig was, en nu uwe hand: tot weerziens mijn waarde.quot;

99

-ocr page 116-

EEN GEVAARVOLLE TOCHT.

„God zij met je meneer of luitenant, wat ge wezen moogt, zijn zegen op uw werk.quot;

„Amen,quot; zeide Edmond onwillekeurig en schreed op het boschje toe , dat de boer hem aangewezen had. Na zorgvuldig het terrein in den omtrek te hebben bespied, drong hij tusschen het kreupelhout en de struiken door en kwam aan den anderen kant weder te voorschijn.

Ten slotte alles nogmaals nauwkeurig in het geheugen geprent hebbende, wendde hij zich weder naar de heide en sloeg de richting in naar het bosch waar zijne kameraden hun bivak hadden betrokken.

Terwijl Edmond op de eenzame heide voortliep, bestormden allerlei aandoeningen zijn gemoed. Hoop en vrees wisselden elkander onophoudelijk af. Nu eens was het Bertha\'s vriendelijk gelaat, dat hem toelachte, dan weder de goedhartige stem van zijn oom, welke hem fluisterend aanspoorde geen wrok te voeden , als het toeval hem nogmaals den notaris deed ontmoeten, en in zijne verbeelding zag hij den Heer Harten, door vijandelijke soldaten bewaakt, in den kelder van het kasteel van Schaffelaar, van alles beroofd, wat zijn rijkdom hem kon verschaffen, en op het punt onschuldig ter dood te worden gebracht — Hij zag den kapitein met gefronsde wenkbrauwen langs den zoom van het woud op en neer gaan. met ongeduld zijne terugkomst verbeidende. Hij zag zijne wapenbroeders dreigend de wapens opheffen, smachtende naar den dag der vergelding, voor het eerloos misbruik van macht, dat de vijandelijke bevelhebbers zich durfden veroorloven, ten spijt van oorlogsrecht en humaniteit. Hij zag den strijd van duizenden , de worsteling van enkelen. Hij ziet den tartenden glimlach op het gelaat van den jongen officier en den ernstigen blik van den grijzen bevelhebber — en bewondering gevoelt hij voor den onstuimigen moed van den eene en eerbied voor den ander, wiens kalme ernst den stempel draagt van het bewustzijn, dat het lot van gansch een volk aan zijn besluiten hangt — Dan volgt een ander beeld; Een grenzelooze watervlakte met donkere lijnen en punten waaruit nu en dan een lichtstraal als een bliksemflits de duisternis, welke op het water rust verlicht, vertoont zich aan zijn oog. Hij hoort het dreunen van \'t geschutvuur in den stillen nacht. De klagende kreet van den vogel, die gewekt en verontrust. door \'t ongewoon geweld, over de watervlakte vlucht. Hi| ziet angstvallige vrees en overspanning op het gelaat dergenen, aan wiens waakzaamheid het behoud van een post en dat van honderden men-schenlevens toevertrouwd is. Hij hoort het gebed eener moeder voor het behoud van haar kind en ziet haar bevende hand den reeds zoo menigmaal gelezen brief ontvouwen, en weemoedig zinkt het hoofd hem op de borst.

Hij peinsde, droomde en dacht, tot plotseling de donkere omtrekken van een gebouw als uit den grond voor hem opdoemden.

IOO

-ocr page 117-

EEX GEVAARVOLLE TOCHT.

Waar was hij? Een blik naar den sterrenhemel, een oog op het compas gericht, stelde hem weldra gerust; hij had de juiste richting niet gemist.

Een geruime poos aldus voortgeloopen hebbende, meende hij eindelijk van verre het bosch te bespeuren waar zijne makkers hem wachten. Hoe meer hij zijn doel thans naderde, des te sneller wisselden zijne denkbeelden zich af, boven alle echter zweefde die eene gedachte : de notaris moet gered worden. De man, die met onbekrompen edelmoedigheid Bertha\'s vader had geholpen, mocht niet het slachtoffer worden van de willekeurige rechtspraak van den krijgsraad , die hem ter dood veroordeeld had.

Al wat er voorheen geschied was, was vergeten; voor den ridderlijken strijder bestond er thans slechts de onschuldig ter dood veroordeelde mensch, om wien te redden men alle gevaren trotseeren moest. Doortastend, bedachtzaam en toch snel moest er gehandeld worden, slechts de minste vertraging en \'t was te laat.

In de nabijheid van het bosch gekomen, liet Edmond het gewone signaal hooren, doch ontving geen antwoord. Een tweede proef had evenmin eenig gevolg. Hij werd ongerust. Zou men vertrokken zijn? maar dan had de kapitein toch wel iemand achter gelaten om hem te waarschuwen. Eindelijk besloot hij nog een duizendtal schreden in zuidelijke richting te gaan en daar opnieuw zijn signaal te beproeven, toen plotseling op een aarmerkelijken afstand van het punt waar hij stond zich een eigenaardig licht blauw schijnsel vertoonde , dat Edmond als een sein van den bevelhebber herkende, doch dat door iemand, die er niet mee bekend was, evengoed aan iets anders had kunnen toegeschreven worden. Onmiddellijk richtte hij thans zijne schreden naar dat gedeelte van het bosch en bevond zich weldra te midden zijner wapenbroeders.

„Welke tijding brengt ge?quot; vroeg de aanvoerder, toen allen hem omringd hadden.

„Slechte, zeer slechte tijding kapitein. De burgemeester en een ander notabele, die ook gevangen genomen was, zijn verbannen, zij mogen zich, nergens in het door den vijand bezette gebied ophouden. De notaris echter is ter dood veroordeeld, omdat men tegen hem een bewijs van schuld meende te bezitten in een brief, die, even voor zijne gevangenneming, door hem geschreven, bij de huiszoeking gevonden werd.quot;

„En wat moet die brief inhouden?quot;

„Daarvan is mij niets bekend; wat ik van deze zaak weet, hoorde ik de soldaten onderling bespreken.quot;

„Maar \'t is immers onmogelijk, dat zoo\'n dorpsnotaris, die slechts met dorpelingen en mannen van geld in aanraking komt, plannen zou smeden om den vijand afbreuk te doen. Ik houd het er voor,

IOI

-ocr page 118-

EEN GEWAAGD PLAN.

dat hier een betreurenswaardig misverstand heerscht, of dat men in het vijandelijk leger tot een ontzettende verkrachting van het oorlogsrecht instaat is.quot;

„De notaris kan niet schuldig wezenquot;, hernam Edmond. „Niemand, hij zoo min als een ander, wist iets van onze onderneming; als men het echter voor heilzaam houdt een voorbeeld te stellen of op die wijze schrik wil verspreiden, dan kan zelfs in den onschuldigsten brief in dezen tijd geschreven, wel een volzin gevonden worden, waaruit men voldoende venijn kan zuigen, om iemand te veroor-deelen. Mijne meening is kapitein, dat de man moet gered worden! ik vraag U niet alleen de mogelijkheid daarvan in overweging te nemen, maar verzoek U dringend mij binnen een uur, met allen, die van een buks zijn voorzien, af te zenden, om te beproeven of mijn plan uitvoerbaar is.quot;

„Gij hebt dus reeds een plan gevormd?quot;

„Ja, en een voortreffelijk naar mijne meening.quot;

„Laat eens hooren, hoe gij het wilt aanleggen om met onze twintig geweerdragenden den notaris te bevrijden.quot;

Edmond legde den aanvoerder thans zijn plan uit en drong nogmaals op spoed aan.

„Onuitvoerbaar is het nietquot;, antwoordde de kapitein, „maar de minste tegenspoed kan U in het verderf storten. Ik wil U echter, ofschoon de onderneming gewaagd is, mijne goedkeuring niet onthouden, gij zult U evenwel te vreden moeten stellen met het aantal uwer kameraden, die vrijwillig met U gaan; is hun getal niet groot genoeg, dan zult ge van de volvoering van uw plan moeten afzien; ziedaar mijn besluit; onderzoek thans wie U volgen willen.quot;

„Gij hoort het vrienden, ik kan alleen diegenen onder U gebruiken , welke van een buks zijn voorzien; die zijn leven wil wagen, om een onschuldig veroordeelde aan de macht van den vijand te onttrekken, voege zich bij mij.quot;

Na deze woorden ging Edmond eenige schreden terzijde, doch werd op den voet gevolgd door het geheele vrijcorps.

Maar gij hebt immers geen geweer Splinter! en gij ook niet van Straal en gij, en gij en ... parbleu, wil jelui mij in den steek laten ? riep de kapitein, zich heimelijk verkneuterende over den moed zijner volgelingen.

„Geen geweer?!quot; riepen er drie te gelijk, „wij zullen er v/el een vinden daar ginds.quot;

Getroffen door dit welsprekend bewijs van aanhankelijkheid en vertrouwen, was het Edmond onmogelijk in het eerste oogenblik zijn dank te betuigen. Eindelijk sprak hij:

„Dat de kapitein hier beslisse, mij is het onmogelijk uwe hulp af te wijzen.quot;

102

-ocr page 119-

IN EN BUITEN UTRECHT.

„Welnn, dan zal ik onmiddellijk de zaak uitmaken.quot;

Allen, die een buks dragen, stellen zich onder het bevel van van Rodenburg, die onmiddellijk met zijn afdeeling vertrekt. De overigen zullen onder mijne aanvoering op eenigen afstand volgen, om U des gevorderd te ondersteunen.

Ga thans — houdt U kloek en vóór alles, een vaste hand jongens — ik volg U.

HOOFDSTUK IX.

Een verkwikkende regen had aan het heerlijk plantsoen om de oude bisschopsstad nieuwe frisschheid gegeven; de in de ruimte zwevende stof was neergeslagen, en de afgekoelde lucht, bezwangerd met welriekende bloemengeuren, trilde van de muziek der vogelenkoren , welke niets wisten van den strijd der menschen.

Hier en daar zag men wel, als naar gewoonte, de lieden aan den arbeid, en hoorde nog het dreunen van den hamer op het aambeeld van den smid, doch deze bedrijvigheid was verre van algemeen. Zij, wier middelen het toelieten, waren grootendeels de bedreigde stad ontvlucht en hadden hun verblijf gekozen in een of ander dorp, ver van de vijandelijke batterijen, die haar granaten reeds tot in de buitenwijken wierpen.

Nu en dan ijlde een schutter door de eenzame straten naar zijne woning, om den korten rusttijd van enkele uren, te midden der zijnen door te brengen. In de weinige dagen die zij thans onder de wapenen waren, had het voorkomen dier lieden reeds een aanmerkelijke verandering ondergaan. De saaie langzaamheid, waarmede de vreedzame burgerwacht gewoon was naar het exercitieveld te wandelen, was verdwenen; rap schreden zij thans voorbij , met die fiere uitdrukking in het oog, welke alleen gewekt wordt door het bewustzijn dat men nuttig is voor het welzijn van allen.

„Ha, ha! het doet me genoegen je te zien oude jongen, mevrouw wèl? kom aan •—- wat kan ik je ofïreeren? een glas madera? Wel zeker! geen plichtplegingen.quot; Met deze woorden ontving de architect Ramer zijn vriend Rudolfs, toen deze, aan de ontvangen uitnoodi-ging gevolg gevende, hem dien middag een bezoek bracht. „Om je de waarheid te zeggen,quot; vervolgde de architect, zonder zijn gast gelegenheid te geven om aan het woord te komen, „had ik je al lang verwacht; je kunt niet half gelooven, hoe schrikkelijk vervelend ik dien oorlog vind; een mensch weet waarachtig met zijn tijd geen raad.quot;

-ocr page 120-

IN EN BUITEN UTRECHT.

„Ik dacht dat gij daar althans geen last van zoudt hebben — uwe bekwaamheden als technisch ambtenaar. . .

„\'T mocht wat! — neen, goede vriend, voor het werk daar buiten zijn er liefhebbers genoeg; ik bedank voor de eer, en geloof, dat ik daarmede den lande een grooter dienst bewijs, dan dat ik het getal in den weg loopers met één zou vermeerderen — gij weet wel, veel honden zijn des hazen dood. Apropos, zoo aanstonds verwacht ik van Zijl ook, ik ben verlangend te weten, wien of wat hij nu weer over den hekel zal halen. Heb je al nieuws van buiten?quot;

„Neen, althans geen ander, dan het Dagblad heden te lezen gaf; \'t gaat nog al naar wensch. De aanvallen werden overal, met groot verlies voor den vijand, afgeslagen — alleen die op de schans welke men tusschen Vechten en Rijnauwen opgeworpen heeft, schijnt bijna gelukt te zijn, door dat men geen tijd had gehad, haar in behoorlijken staat van tegenweer te brengen.quot;

„O! juist, daar heb ik van gehoord; bij die affaire hebben onze schutters den vuurdoop ontvangen; zij hielden zich goed, \'t zou jammer geweest hé .. ..quot;

„Zeker, èn ontmoedigend — de moreele waarde van die fiinke verdediging is niet te overschatten. De soldaat moet niet belachelijk zijn, en onze schutters waren dat, vóór dit gevecht, thans kunnen zij het hoofd oprichten.....quot;

„...Meneer van Zijl!quot; diende de dienstbode aan, en werd op den voet gevolgd door een klein, gezwollen manneke, met dcor-dringende, grijze oogen, geel haar, saamgeknepen lippen en iets uittartends in het gelaat, dat U uitlokte hem tegen te spreken, alleen om het genoegen te smaken, op den eigenaardig bijtenden toon, dien hij wist aan te nemen, uwe meening te hooren weerleggen.

Na de vriendschappelijke begroeting meende de heer Rudolfs, zonder gevaar te loopen, door van Zijl te worden weersproken, het weer te kunnen prijzen, doch daar kwam hij slecht te pas. „Ja, jaquot;, prevelde de nieuwe gast spottend, met een tartenden blik naar den helderen hemel, ,,\'tis hier \'tland van belofte man.

„Hebt ge geen nieuws van buiten van Zijl?quot; viel de gastheer in, die zeer verlangend was naar berichten uit de bezette provinciën.

„Of ik! De vijand wil al de boeren uit Ede en Barneveld fusillearen, wegens het ontsporen der drie treinen.quot;

„Twee, bedoel je.quot;

„Neen drie! zeg ik, het waren er drie, zoo goed als wij.quot;

„Maar je vergist je, mijn waarde; de mijnen in den Centraal-spoorweg zijn immers door den vijand ontdekt.quot;

,,\'T doet er niets toe, dat kunnen zij ons best wijs maken; wie is er bij geweest hé?quot;

„Enfin, dat zij tot daar aan toe — maar alle boeren fusilleeren, dat

io4

-ocr page 121-

IN EN BUITEN UTRECHT. 105

zal wel wat overdreven zijn; \'t is of we in Alva\'s tijd verkeeren.quot;

„Als jij het beter weet, waarom vraag je \'t mij dan?quot; riep van Zijl driftig.

„Chut, chut! laat ons de glazen ledigen mijne heeren, op het welzijn van alle spoorwegvernielers,quot; antwoordde de gastheer lachende, „dat zij leven, van Zijl!quot;

„Mijnentwege,quot; bromde deze, zijn glas tot den bodem ledigende; de architect kende het zwak van zijn gast en had hem handig gevangen. Van Zijl zou niet geaarzeld hebben hem bescheid te doen, al had hij een toast op den vijand uitgebracht.

„En nu, mijn waarde.quot; zeide Ramer, „wat hebt ge zoo al omhanden? kunt ge de verveling den baas blijven?quot;

„Ik heb een kaart gekocht en daarop hunne en onze batterijen aangeteekend, maar bespottelijker verdediging heb ik van mijn leven niet gezien!quot;

„Bespottelijk ? hoe meen je dat ?quot;

„\'T is om er een schoolvos bij te roepen.quot;

„Maar wat bedoelt ge dan?quot;

„Hoe, gij vraagt wat ik meen! hebt ge dan niets van die jammerlijke redoute gelezen aan den Koningsweg?quot;

„Jammerlijke redoute? op mijn woord, ik begrijp U niet; bedoelt ge bij geval de kranige verdediging door onze schutterij ?quot;

„Lieve hemel, dat noemt hij een kranige verdediging — drie dooden, zegge drie, waaronder één tamboer! ziedaar het geheele verlies van den vijand. Als er één Transvaalsche boer in het ellendige schansje geweest was, in plaats van die vijfhonderd spuitgasten waren er zeker honderd! wat zeg ik, honderd ? neen, duizend! man gevallen — \'t zijn me schutters! En waar dient nu dat prullige ding voor, daar ze zoo om gevochten hebben? en al die zoogenaamde tusschen-batterijen, als men overal van die peperdure forten heeft! Dat is een batterij hier, een lunette daar, een redoute ginds en intusschen staat de vijand bij de Tuurluur en schiet over Vechten en de Lunetten heen in de buitenwijken. Ik vraag je, wat voeren zij nu uit met die tusschenbatterijen ?quot;

„Ten eerste mijn waarde, geloof ik niet, dat de vijand reeds zoover genaderd is, en wat de verdedigingswerken betreft, welke men overal tusschen de forten aanlegt, die hebben naar mijn bescheiden meening de strekking, om onze linie te versterken en het doordringen van den vijand zoo goed als onmogelijk te maken.quot;

„Onmogelijk? dat zal blijken als de dag daar is.quot;

„Dat is reeds meer dan eenmaal gebleken. Eergisteravond wilde een afdeeling vijandelijke infanterie het fort bij Rijnauwen omtrekken; welnu, zonder dat er een schot gelost werd, zijn er ruim drie honderd man van den aanvaller gebleven, alleen, omdat de dijk onbruik-

é

-ocr page 122-

IN EN BUITEN UTRECHT.

baar was gemaakt, door het ingraven van granaten, welke bij het doordringen van den vijand sprongen. Zoo zijn er honderd middelen om hem af te weren; als wij slechts standvastig blijven, zal hij nooit een fort bemachtigen, al bleef hij een eeuw in ons land.(\'

„Tenzij door een geregeld beleg,quot; meende Rudolfs.

„Evenmin. Tot het oogenblik , dat hij zijn brug leggen en stormloopen zal, gaat alles goed, de tallooze offers buiten rekening gelaten, die hem zoo\'n belegering zal kosten — doch als ge slechts in aanmerking neemt, dat wij bij zoo\'n beleg, altijd kunnen voorzien op welk punt hij den storm zal beproeven, en ons daar dus het meest versterken — dat wij wijders de bezetting op den bedreigden post kunnen vertienvoudigen , en een onuitputtelijken voorraad ammunitie bij de hand hebben, terwijl de aanvaller slechts met een bepaald getal manschappen kan ageeren over zijn smalle brug, en ieder van hen slechts een onbeduidend aantal patronen bij zich kan dragen, dan is het zoo goed als zeker, dat hij nooit een fort van eenige beteekenis zal bemachtigen.

Bovendien kunnen wij, zoodra hij een sterkte belegert, onmiddellijk daarachter een of meer aardewerken opwerpen, die hem dan tot een tweede belegering noodzaken.

Zoo kunnen wij hem oneindig bezighouden en \'t is de vraag of hij het een jaar lang in ons vochtig klimaat, aan den zoom onzer inundatiën kan volhouden!quot;

„Alles goed en wel, als wij zelf niet in het water zaten.quot;

„Dat hindert ons niet, wij zijn er van kindsbeen af aan gewoon; de vijandelijke soldaat daarentegen, komt uit een droge luchtstreek en zal het verblijf in ons klimaat duur betalen.quot;

„Gij hebt mooi praten, maar intusschen zitten wij er in, als een muis in den val.quot;

„Weet ge, dat de vijand bij Naarden een groot verlies heeft geleden. Hij heeft een storm gewaagd met drie duizend man, op een groot aardewerk doch werd tot driemaal toe teruggeslagen. Er moeten er niet minder, dan twee en twintig honderd aan zijne zijde gevallen zijn. Waarschijnlijk is dit de oorzaak dat het er heden wat kalmer toegaat daar buiten.quot;

„In het zuiden zijn zij niet gelukkiger, en daar de inundatiën nu overal volkomen gesteld zijn, kunnen wij met recht verwachten, dat onze vrijheid geen gevaar loopt.quot;

„Oho! waarde vriend, gij vertrouwt te veel op het water.quot;

„Niet meer dan natuurlijk; het spreekt van zelf, dat ik vooronderstel , dat de bataljons, welke de inundatie moeten bewaken, hun plicht zullen doen.quot;

„De bataljons? \'t zal me een genoegen doen, als gij mij zeggen wilt, waar die te vinden zijn.quot;

io6

-ocr page 123-

IN EN BUITEN UTRECHT.

„Wat een verduivelde pessimist ben jij toch.quot;

„Op mijn woord, ik weet niets van bataljons, als je ten minste die halfbakken schutters niet bedoelt, die ik eiken dag in het Sterre-bosch zie hardloopenj een kunst, die zij ongetwijfeld tegenover den vijand wel in praktijk zullen brengen.quot;

„Gij weet dan toch, dat er behalve de bezettingen der forten, langs onze oostelijke linie een vijftal bataljons zijn verspreid, die voor de veiligheid moeten waken.quot;

„Vijf bataljons! wel verbazend! hoeveel man zijn dat wel?quot;

„Ongeveer vier duizend.quot;

„En dat handje vol zou een linie van dertien uur lengte moeten bewaken! ?quot;

„Waarom niet? Achter het water!quot;

„Ha, ha, ha, \'t is een idee, fameus! wat een idee! vier duizend man op zeventig kilometer — als de helft slaapt, is dat op iedere zes en dertig meter een man. Kijk, zoo iets, als de Pruisen het wisten, gingen ze naar huis.quot;

„Nu ja, \'t spreekt van zelf, dat zoodra de schutters bruikbaar zijn, zij dit inderdaad geringe aantal aanmerkelijk zullen versterken.quot;

„Dat is me een steen van het hart! die schutters I \'t zijn toch kranige kerels! Maar veroorloof mij , dat ik thans afscheid neem, ik moet mijn vriend van Straten nog wat opvroolijken, de kerel is zwaarmoedig in den laatsten tijd en.....quot;

Van Zijl kon zijn rede niet voleindigen daar de beide anderen in een schaterlach uitbarstten.

„Nu, tot weerziens hoor,quot; bracht hij er ten laatste nog stotterend uit, nam zijn hoed, drukte beide vluchtig de hand en verliet het vertrek. Toen men reeds meende dien avond voor goed van hem ontslagen te zijn, stak hij nog even het hoofd binnen de kamer en fluisterde met een onheilspellend gelaat: De cholera.... ik wil zeggen de typhus moet vreeselijk huishouden op de forten — nvt Adieu! hoor.

In den avond van dien dag, werd het gezin van den heer Rudolfs verrast met de komst van iemand, die zij zeker thans niet hadden verwacht: johan van Koppen, de beschermeling van notaris Harten.

De arme jongen zag er ontdaan uit; zijn kleederen waren met stof en slijk bedekt, zijn oogen lagen diep in het hoofd en tuurden zoo neerslachtig in het rond, dat allen medelijden met hem kregen, \'t Was hem aan te zien, dat hij de beide laatste dagen groote ontberingen geleden had.

Toen de onverwachte gast een weinig van de vermoeienis was bekomen, drong men hem van alle zijden, te verhalen, wat hem wedervaren was; men begreep natuurlijk, dat het geen beleefdheidsbezoek kon zijn, dat hij bracht.

Johan deed, zoo goed zijn geschokte zenuwen dit toelieten, een

107

-ocr page 124-

lo8 DE BESCHERMELING VAN DEN NOTARIS.

verhaal vau het gebeurde. Hoe hij bij de komst der soldaten te gelijk met de dienstboden uit het huis van zijn vriend gevlucht, en te voet naar Nijkerk was vertrokken, uit vrees, dat men ook hem gevangen nemen zou.

Op de zeer natuurlijke vraag van den heer des huizes, waarom hij daarvoor vreesde, kon de vluchteling geen ander antwoord vinden, dan dat hij als bij ingeving gehandeld had, zonder de gevolgen te berekenen , of zich rekenschap te geven van zijn handeling. In de nabijheid van Nijkerk had hij gelegenheid gevonden met een visschers-pink naar Muiden te zeilen. In de verwarring van het oogenblik zich niet van geld voorzien hebbende, had hij die overtocht met zijn horloge betaald, en was verder te voet naar Utrecht gekomen, alle aanraking met de militaire macht zorgvuldig vermijdende.

„Daar er te Utrecht nog een neef van papa moet wonenquot;, vervolgde Johan na een oogenblik, „dacht ik, mijnheer Rudolfs, dat U zijn adres wel zoudt weten, en nam ik de vrijheid mij in de eerste plaats aan uwe woning te vervoegen. Zoo als U mogelijk bekend is, ben ik nooit in Utrecht geweest, en heb over het geheel weinig gereisd, daar mijnheer Harten niet van heen en weer trekken houdt. Weinig had ik gedacht nog eens op deze wijze hier te zullen komen.quot;

Uw onverwachte komst behoeft geen verontschuldiging mijnheer; de vriend van mijnheer Harten heeft het volste recht op onze gastvrijheid — bovendien is uw familiebetrekking tot mijnheer Ramer, dien gij zoo even bedoeldet, niet nader dan tot ons, en zie ik dus volstrekt geen reden, waarom gij U eer tot dezen zoudt gewend hebben.quot;

„Papa is zijn jeugd vergeten Johanquot;, viel mevrouw Rudolfs in, „hij zal thans niet meer willen weten, dat hij op uwen leeftijd ook liever de woning van een celibatair als meneer Ramer verkoos, dan die van een talrijke ambtenaarsfamilie.quot;

De heer Rudolfs rimpelde het voorhoofd; hij had den wenk begrepen; Met kracht had zijne echtgenoot zich tegen het plan verzet, den notaris, ten opzichte van het voorgenomen huwelijk, ter wille te zijn; nimmer zou zij eenige toenadering tusschen Johan en Bertha in de hand werken, al moest zij daardoor ook den schijn op zich laden ongastvrij te zijn.

Tot hare geruststelling bemerkte mevrouw weldra, dat de schroomvallige jonkman geen aanleg had om veroveringen te maken, veeleer was zijn droevig voorkomen instaat, het medelijden der meisjes op le wekken. Edoch, haat en medelijden leggen menigmaal den grond tot een innige genegenheid, dit zag Bertha\'s moeder over het hoofd.

Men kwam overeen, dat papa den volgenden dag neef van Koppen naar den architect zou geleiden, door wien hij zeker met welwillendheid zou worden ontvangen.

-ocr page 125-

KLOEK VOLVOERD.

Johan moest nu nog eens verhalen van het ontsporen der treinen en wat daar het gevolg van geweest was, doch de verteller was zoo weinig enthusiast, dat mevrouw en hare dochters, die gaarne iets meer van de onverschrokken vrijschutters hadden gehoord, onbevredigd het gesprek 00 een ander onderwerp brachten.

Over het geheel toonde Johan zich een goede sul van een jongen, een weinig week en stemmig, en dus geen ideaal voor een vrouw, die niet gaarne de gewone orde der dingen omgekeerd ziet.

De voorstelling bij neef Ramer en de voorloopige inkwartiering van Johan, liepen tot genoegen van allen af, zoodat mevrouw op dat punt geen reden tot ongerustheid meer meende te hebben. Johan zou nu en dan te dineeren worden genoodigd en in gezelschap van neef Ramer van tijd tot tijd eens een avond komen passeeren, daarbij wenschte men het te laten.

De tijding van het gevangennemen der notabelen, door Johan bevestigd vond thans algemeen geloof, doch men verwachtte natuurlijk, dat de vijand deze lieden weder op vrije voeten zou stellen, zoodra hem bekend was, wie de eigenlijke daders waren — en dit kon, dacht men, niet lang verborgen blijven.

Waartoe de huiszoeking geleid had, die oorzaak was geweest van Johan\'s vlucht, en wat zij te weeg had gebracht, wist men niet. De berichten der volgende dagen zouden hieromtrent eenig licht verspreiden.

HOOFDSTUK X.

De vrijschutters die onder Edmonds aanvoering den notaris zouden trachten te bevrijden, waren twintig man in aantal, behalve Vos, het factotum van de vrijschaar, die thans op een aanmerke lijken afstand voor den troep uit marcheerde, om het terrein te verkennen.

\'T kon ongeveer middernacht zijn, toen men het bosch verliet. Zonder stoornis waren zij tot op een vierde uurs van Barneveld genaderd, toen van Rodenburg zijne kameraden order gaf hunne wapenen gereed te houden en hun aanmaande zich stipt naar zijne aanwijzing te gedragen. Daarop nam Edmond Vos ter zijde en sprak geruimen tijd met hem. Toen het factotum zich verwijderende de vrijschaar voorbijging, kon men duidelijk op zijn gelaat lezen: „Weest gerust! Vos zal er het zijne toe doen.quot;

\'T was thans drie uur in den morgen. De bewoners van Barneveld

109

-ocr page 126-

KLOEK VOLVOERD.

waren meerendeels nog in diepe rust, toen een afdeeling fusiliers aan de achterzijde van het kasteel van Schaffelaar verscheen en voor de deur stil hield van het vertrek, waar de notaris opgesloten was.

Den vorigen avond had men den heer Harten het vonnis van den krijgsraad bekend gemaakt: bij het aanbreken van den dag zou de veroordeelde gefusilleerd worden.

De reden waarop men zijne schuld grondde was deze:

De notaris had sedert zijn vertrek uit Utrecht herhaalde malen nagedacht over het plan , om Bertha aan Johan te verbinden, doch telkens was hem daarbij het bezoek van dien onbesuisden van Rodenburg te binnen geschoten, die dol verliefd scheen op het mooie kind. Nu was Harten menschenkenner genoeg, om te voorzien, dat deze zich niet kalm zou neerleggen bij een huwelijksplan, dat hem van zijne bruid beroofde — en Johan was tegen dien halven wildeman niet opgewassen. Daarbij kwam, dat de notaris zekere sympathie gevoelde voor den moedigen jongkman , welke niet weinig toegenomen was, sedert hij, daags na het uitbreken van den oorlog, van Rudolfs had vernomen, dat Edmond tot de vrijschaar behoorde, die op de Veluwe den vijand zou bestrijden.

Zeer goed kon dus de notaris gissen , aan wie het ontsporen der treinen moest worden toegeschreven; tegenover den vijand had hij echter zorgvuldig vermeden iets van zijn vermoeden te doen blijken. Voor den krijgsraad gebracht, antwoordde hij, dat, zoo hem de daders al bekend waren, eer en plicht hem toch zouden verbieden hen te verraden. Daarop had men den moedigen vaderlander, om te beproeven of hij waarlijk niets van de zaak wist, met den kogel gedreigd, doch minachtend had Harten de schouders opgehaald en geantwoord, dat het leven hem wel is waar niet onverschillig was , doch zoo het in de weegschaal gelegd werd tegen het algemeen belang, dat hij zou moeten verraden, het geen de minste beteekenis meer voor hem had.

Dit antwoord had den krijgsraad verbitterd en aanleiding gegeven tot een zorgvuldige doorzoeking van zijne woning.

Het toeval wilde, dat de notaris , toen men hem gevangen kwam nemen, bezig was den heer Rudolfs te schrijven, dat hij van zijn wensch afgezien had, om Johan en Bertha door den huwelijksband vereenigd te zien.

De gedachte, dat hij door deze verbintenis in de hand te werken, een der moedigste van hen welke vrijwillig hun leven voor het behoud der vrijheid van allen, in gevaar stelden, zou krenken, ja hem mogelijk diep ongelukkig maken, had hem ten slotte tot dit besluit gebracht. Onverholen had de heer Harten verder in dien brief zijn svmpathie voor het doel der vrijschutters lucht gegeven, terwijl het schrijven bovendien wemelde van tallooze geestige en satirieke zetten op de Duitsche soldaten, die hij dagelijks kon gadeslaan.

I IO

-ocr page 127-

KLOEK VOLVOERD.

Weinig vermoedde de notaris, dat de regelen, welke humor en vaderlandsliefde hem in de pen gaven, zijn leven zouden kunnen kosten.

De brief werd gevonden en wat er volgde laat zich gissen. Men beschuldigde hem den krijgsraad de waarheid te hebben verzwegen , en het leger te hebben bespot. Ware het krijgsbestuur tijdig door hem gewaarschuwd, omtrent de tegenwoordigheid der vrijschutters in den omtrek, dan ware hun plan verijdeld. Het vonnis was thans spoedig geveld. Twaalf man onder het bevel van een officier stonden gereed, om het aan deu ongelukkige te voltrekken.

Hoezeer in de verte niet ontbloot van moed en zielskracht, had Harten toch een oogenblik gewankeld, toen men hem de vreeselijke tijding bracht. Geen slaap had zijn oog geloken gedurende den langen nacht. Zijn gelaat droeg de duidelijkste sporen van de worsteling welke er in zijn gemoed gestreden was.

Met wankelende schreden trad hij uit zijne gevangenis, doch bij het gezicht der vijandelijke soldaten keerde zijn geestkracht terug; had het noodlot besloten, dat hij sterven moest, welaan! moedig wilde hij dan den dood in de oogen zien, en in zijn sterven bewonderd worden door den vijand.

Toen de gevangene in het midden der soldaten was geplaatst, verliet men het kasteel en geleidde hem door het bosch, naar het zich op eenigen afstand daarachter bevindende kreupelhout, waar een kuil gegraven was, in welks nabijheid de afdeeling halt hield. De notaris werd thans naar voren geleid en knielde, op een wenk van den officier, naast zijn graf neder. Den blinddoek weigerde hij; de uitdrukking van zijn gelaat bleef vastberaden —■ De tamboer roerde de trom.

„Vaardig!quot; kommandeerde de officier, en onmiddelijk daarop „Aan!quot; doch op hezelfde oogenblik vielen er twintig geweerschoten, die aan de executie een eind maakten.

De notaris, half verlamd door doodsangst, had de oogen gesloten. Onbekend met de kommando\'s der militairen, dacht hij reeds, dat de kogels allen gemist hadden, toen hij een krachtige hand op zijn schouder voelde leggen en men hem toefluisterde: „Onmiddellijk overeind en van hier, als ge niet wilt, dat men ten tweede male beproeft, U naar de andere wereld te helpen.quot;

Als werktuiglijk rees de geredde uit zijn knielende houding op en volgde snel den man, die hem daartoe had aangemaand, niet echter, zonder nog een blik op de soldaten te werpen, die allen gedood of zwaar gewond en als bewusteloos daar neder lagen.

Edmonds plan was gelukt. Zich den vorigen avond achter het kasteel bevindende, had hij gemeend van de struiken, welke zich daar bevonden, partij te kunnen trekken, om er zijn lieden in te verbergen.

Ill

-ocr page 128-

KLOEK VOLVOERD.

Het was slechts zaak er tijdig te wezen, ten einde te kunnen onderzoeken, welke plek men ditmaal uitgekozen had — de gegraven kuil had hem den weg gewezen. Voor men zich in het naastbij zijnde struikgewas verborg, had van Rodenburg allen onderricht wat hun te doen stond; zoodra de vijandelijke soldaten aangekomen waren moesten de geweren gericht en op het komando „Aan!quot; van den officier, hetwelk dat van vuur! voorafgaat, moest gelijktijdig vuur gegeven worden, om de wacht op het kasteel, waar men het tromgeroffel kon hooren , in de waan te brengen, dat de schoten door het executie peloton gelost waren.

Om zeker te zijn, dat zij bij hunne komst niet op een schildwacht zouden stuiten, had Edmond het factotum vooruitgezonden, om dien door list of met geweld, mits zonder gerucht te maken, uit den weg te ruimen. Bij zijn terugkomst had Vos slechts eenige geheimzinnige bewegingen met zijn vingers gemaakt, en later verklaard, dat hij den schildwacht overvallen en hem aan den voet van een sparreboom gekluisterd had, op een aanmerkelijken afstand van het terrein, waar hij hem ontdekte.

Thans was het zaak voor de vrijschutters, zich met den meesten spoed uit de voeten te maken, de rest van het corps te bereiken, en naar de Zuiderzee te trekken, om op die wijze aan de vervolging te ontkomen.

Na een kwartieruurs flink doorgeloopen te hebben, bereikte men de plaats, waar de kapitein hen wachtte. Een luid hoera begroette hunne komst; de notaris werd door allen hartelijk de hand gedrukt, terwijl deze diep ontroerd, geen woorden kon vinden om zijn erkentelijkheid uit te drukken. Vooral toen hij Edmonds hand in de zijne hield geklemd, overmeesterde hem een zeldzame aandoening, doch de jongman, de oorzaak daarvan begrijpende. zei de hem:

„Gij waart door onze schuld bijna het slachtoffer van den oorlog geworden mijnheer Harten, het was dus onze plicht U te redden; hadden wij hunne treinen niet doen ontsporen, gij zoudt niet gevangen genomen zijn; \'t is dus aan ons U verschooning te vragen voor het leed, dat wij onwillens U berokkenden, doch ik twrfel er niet aan, of gij zult onze handelwijze billijken.quot;

„Ik heb U vroeger miskend zei de notaris hem met warmte de hand drukkende , „doch,quot; vervolgde hij, alles kan en zal nog weder goedgemaakt worden, daar geef ik U mijn woord op ■—• en wat dat ontsporen der treinen betreft, gij hebt gedaan, wat ik in uwe plaats eveneens zou gedaan hebben. Eenmaal onder U zijnde, zullen wij eens zien, of een man van de pen ook een buks kan hanteeren, want die gevangenschap moet ik hun betaald zetten! ik sluit mij bij het corps aan kapitein, als U mij ten minste niet wegzendt.

„Ik wenschte, dat er nog vijftig kwamen, die zooveel moed bezaten

112

-ocr page 129-
-ocr page 130-
-ocr page 131-

KLOEK VOLVOERD.

als gij, mijn waarde. Wees dus van harte welkom. Doch nu voorwaarts, jongens, de zon rijst, en weldra zullen wij achtervolgd worden.quot;

Bij deze aanmaning van hun bevelhebber stelden de vrijschutters zich weder in beweging, en hadden weldra een aanmerkelijken afstand afgelegd, toen men, met de binocle , in de verte vijandelijke cavalerie meende te zien naderen.

Het gedeelte van de Veluwe, waar men zich thans bevond, bestond slechts uit een kale heide, zonder eenig hout- of struikgewas. In zuidelijke richting zag men een bosch, van lage dennen , terwijl zich in het Noord-Oosten een weelderig begroeid terrein uitstrekte, afwisselend eiken en elsenstruiken , benevens dennenhout van allerlei hoogte biedende. Voor hen, die scherp zagen, was achter een dier boomgroepen de spits eens kerktorens of van èen kasteel zichtbaar.

De aanvoerder zag onmiddelijk, dat alleen aan deze zijde uitkomst was te vinden, doch het naastbij zijnde hout was wel een kwartier gaans van hen verwijderd. Intusschen, er was geen keus. Vastberaden wendde de vrijschaar zich in de aangegeven richting, op een afstand door de ulanen achtervolgd wordende.

HOOFDSTUK XL

Ongeveer een maand na het gebeurde in het vorige hoofdstuk verhaald , werd Muiden, de kleine veste aan de Zuiderzee, in den nacht, \'t was dien van den aósten 0p den 2751011 September, in rep en roer gebracht door een hevig geweervuur, dat van den mond der Vecht steeds nader scheen te komen.

In de algemeene verwarring, die op dezen onverwachten aanval volgde, was het onmogelijk zich een juist begrip te vormen van hetgeen er eigenlijk plaats viel. Het gejoel en geschreeuw der bevolking, de bevelen der officieren en het gekletter der wapenen vermengden zich met het gekrijsch der opgeschrikte vogels, terwijl dit alles overstemd werd door het knallen der schoten en het eigenaardige fluiten der geweerkogels, die ruiten en dakpannen in scherven deden vliegen, of met een doffen slag platsloegen tegen de muren der huizen. En dit alles had plaats terwijl er een nagenoeg volkomen duisternis in de stad heerschte.

Intusschen liep het volk te hoop zich evenmin bekommerende om de uitwerking van het vijandelijke vuur, als om de waarschuwende stem der officieren, wier taak door de aanwezigheid dier ongewapende

-ocr page 132-

DE VERRASSING.

massa niet lichter werd, daar zij de militairen in hunne beweging hinderde.

Met een voorbeeldelooze stoutheid had de vijand met een groot aantal platboomde vaartuigen, waarvan sommigen met een licht kanon bewapend waren, den mond van de Vecht geforceerd, en na grootendeels aan het vuur onzer batterijen te zijn ontkomen, beproefde hij met de overgebleven schuiten tot het midden der stad door te dringen. Onvoldoende waakzaamheid ter zee, die echter in dien pikdonkeren nacht te verontschuldigen was, scheen oorzaak te zijn van het aanvankelijk slagen dezer overigens gewaagde onderneming.

Om de aandacht af te leiden, had de vijand gedurende dien nacht, uit zijne batterijen om die vesting, een levendig kanonvuur op Naarden onderhouden.

Naarmate het hem thans gelukte voorwaarts te dringen, werd zijn vuur, \'t zij met opzet of omdat ook hem de duisternis belette juist te zien, meer op de, langs de kaden saamgestroomde menigte, dan op de verdedigers der stad gericht, tengevolge waarvan er weldra een grenzelooze verwarring ontstond. Aan een verdelgend geweervuur blootgesteld, hunne kameraden, broeders en vrienden om zich ziende vallen, trachtten zij in wilde vlucht aan het gevaar te ontkomen: sommigen struikelen over hun gesneuvelde stadgenooten, anderen tuimelen over elkander, worstelen, schreeuwen en dreigen, tot honderden van hen onder den voet getreden, in het water gedrongen of door het vijandelijke lood gevallen zijn.

De toestand wordt hachelijk. Reeds zijn er een twintigtal vaartuigen voorbij het Slot gedrongen, terwijl er een aan den ingang der stad heeft post gevat en een tiental andere buiten de hoofden kruisen.

De bezetting der stad heeft behalve den walgang gedeeltelijk de huizen bezet ter weerszijde van de Vecht gelegen, en zich overigens achter boomen en andere voorwerpen opgesteld. Dit alles is echter zoo overhaast en hier en daar zoo ondoelmatig geschied, dat het te voorzien is, dat er van de verdediging der stad zelve, op deze wijze niet veel te recht zal komen; al spoedig blijkt, dat de infanterie welke de huizen heeft bezet, in het gewoel en gedrang der volksmenigte niet luisterende naar de bevelen der officieren, in haastige haast haar patronen heeft verschoten zonder een enkeien vijand te deeren, daar deze achter ijzeren platen , welke voor dat doel in een bepaalden vorm gebogen, tegen de wanden der vaartuigen geplaatst zijn, behoorlijk gedekt ligt, terwijl zijn schoten met onfeilbare zekerheid \'t zij militair of burger treffen.

Terwijl het geknetter van de eene zijde aanhoudt en de kaden weldra schoon geveegd zijn, kondigt het ratelen van een naderend voertuig den vijand aan, dat hij zich op een nieuwen tegenstander voorbereiden moet. Reeds was een der vaartuigen den wal genaderd

114

-ocr page 133-

DE VERRASSING.

; ten einde zijn bemanning te doen ontschepen, om met behulp der

anderen, die zouden volgen, de batterijen te bestormen, die zich t om het Slot bevinden, toen aan de overzijde de affuit werd afgelegd

t en men poogde te laden. IJdele hoop! op hetzelfde oogenblik valt

i een hagelbui van kogels te midden der artilleristen — een tweede

ï salvo volgt! het stuk is zonder bediening.

1 Thans schijnt niets meer de ontscheping in den weg te staan. Alleen

i op de wallen verwacht men, voornamelijk uit de bomvrije gewelven ,

i nog ernstigen tegenstand. Onmiddellijk wordt het sein gegeven om

de versterking te doen volgen, en de eerste bestormers zetten voet , aan wal.

i Doch hoor! op hetzelfde oogenblik dat de eerste stap gedaan

wordt op het gebied der Nieuwe Hollandsche waterlinie, verneemt i men een ontzettenden knal. Daar buiten op de zee wordt gestreden,

t Mogelijk is reeds een der vijandelijke vaartuigen, die volgen moesten ,

i in de lucht geslingerd. Van den walgang heeft men niets dan een

i feilen lichtstraal kunnen bemerken. Wie echter kan de aanvaller zijn ?

r De Nederlandsche marine is door het uitstrooien van valsche be-

ï richten en het doen van schijnmanoeuvres naar de Noord Hollandsche

; kust gestevend; van deze heeft men dus niets te vrezen noch te hopen,

i De bestormers aarzelen. Daar volgt een tweede knal, terwijl

ook enkele geweerschoten worden gehoord, i De wijfelende houding der aanvallers, geeft intusschen aan de

bezetting gelegenheid spoedig een licht stuk op een punt van den i wal te planten van waar men eenige der vijandelijke vaartuigen onder

1 schot heeft. Nog weinige oogenblikken en hun zege over de stad zal

niet zoo onbetwist meer wezen.

5 Daar dringt plotseling een oorverdoovende oorlogskreet van de

s zee, de strijdenden zijn handgemeen, men hoort wapengekletter, zij

r naderen.

e Nu durft de vijand niet langer te quot;Jirzelen. Hij moet terug om

e zijn reserve bij te springen, op gevaar af, wederom door het artillerie-

e vuur der vesting, eenige schepen te verliezen. Reeds is het bevel

i- gegeven: de vaartuigen drijven met den stroom af en zakken naar

e het midden der rivier; daar ginds, als een donkere massa in de

e duisternis, naderen de achtergeblevenen, naar het wapengedruisch te oor-

deelen hevig bestookt door den geheimzinnigen vijand, dien men niet , kan onderscheiden. Langzamerhand teekenen zich de omtrekken

i scherper af; de aanvoerder telt: Een, twee, drie, vier____Vier?

En de andere ?! roept hij ontzet, doch troost zich weder met de ge-i dachte, dat zij ongetwijfeld in den rug van dien onbekenden aan-

:1 valler, zullen zijn — en steeds scherper tuurt zijn blik naar de

r naderende vloot, waarvan het einde nog niet te zien was. Onver-

3 wachts wordt zijn gepeins thans afgebroken door den knal van een

US

-ocr page 134-

DE GEHEIMZINNIGE VLOOT.

kanonschot. dat op een zijner vaartuigen scheen gemunt, doch niet trof. Dit gaf den doorslag. Onmiddellijk het afgesproken sein gevende , liet hij regelrecht op den naderenden tegenstander aanhouden, en lag binnen weinige minuten aan de zijde zijner reserve. De strijd werd hernieuwd. Intusschen speelde het geschutvuur van de wallen tusschen de vijandelijke vaartuigen; door de nog steeds heerschende duisternis echter zonder noemenswaardige uitwerking.

In den beginne bepaalde men zich op beide vloten van weerszijden tot vuren, doch weldra scheen het geduld der onbekende bondge-nooten van de bedreigde veste uitgeput; de vijand wordt aan beide zijden ten deele omgetrokken, en op een sein van hun bevelhebber beklimmen de nieuwe aanvallers onder den kreet Holland! Holland! de schuiten der Duitschers en hakken, stooten en slaan met hunne wapenen zoo verwoed in het ronde, dat spoedig een aantal vaartuigen veroverd zijn. Doch de vijandelijke macht is groot en hare kogels treffen juist. Reeds zonk menige dappere in den gelen vloed, en nog altijd ligt daar een zestiental stevige schuiten met een kloeke bemanning.

Een oogenblik houdt het gekletter der wapenen op. \'T is stil: de stilte vóór den storm. Daar klinkt wederom het signaal voor den aanval. Meer dan vijfhonderd kloeke mannen richten zich in hun volle lengte op, heffen den gespierden arm omhoog en storten zich met moed op den vijand, die een regen van kogels op hen afzendt.

Twee schuiten zijn genomen — daar dreunt op nieuw een salvo — men weifelt — deinst af — doch neen! Op dit beslissende oogenblik werpt plotseling een der strijdenden den hoed in de lucht, heft den degen op, en voortwaarts dringende, klinkt het donderende over het water :

„Wilhelmus van Nassouwen......quot;

en nauwelijks waren de eerste woorden van dit heldenlied vernomen, of de gansche veste dreunde van een oorverdoovend hoera! terwijl een tweede zegekreet weldra de overwinning aankondigde der Vrij-schaar van kapitein Kort over een niet onbeduidende vijandelijke macht.

De vrijschaar van het Gooi? Inderdaad. Na gelukkig aan de ula-nen te zijn ontkomen, had de bevelhebber het raadzaam geoordeeld voor eenigen tijd hunne ondernemingen op de Veluwe te staken en te trachten een Schokkerschuit of ander vaartuig meester te worden, om daarmede een nieuw plan te gaan volvoeren, dat allengs in zijn brein tot rijpheid was gekomen.

Het bleek weldra, dat hij onder een gelukkig gesternte geboren was, gelijk Daan zeide, want de schuit werd gevonden en gekocht, en de vrijschaar stevende naar Noord-Holland. Daar sloten zich tal van lieden bij hen aan, terwijl verscheiden visschers hun vaartuig ter beschikking stelden, zich zelf als schipper aanbiedende. Het

ii6

-ocr page 135-

VAN WAAR?

volk werd zoo goed en kwaad als het ging gewapend terwijl er verder slechts een matige proviand ingenomen werd, daar men de levensmiddelen bij voorkeur trok uit de door den vijand bezette streek. Nu nog een paar grootere schepen en een of meer stoombooten, die ook al ter juister tijd werden afgestaan en de vloot vertrok. Daan overlegde bij zich zeiven, hoe dat samenstel van menschen, schepen en stoombooten te noemen. Zeevrijwilligers in tegenstelling van zeemilitie verwierp hij onmiddellijk, en vrijschaar van de Zuiderzee, klonk te verheven. Aangezien hij nog niet wist wat eigenlijk het doel van den kapitein was, zou hij zich wel met het predicaat van zeeroover tevreden hebben gesteld, indien hij niet van kindsbeen af tegen dit woord, in oppositie was geweest omdat, wanneer men er dat van /««Groover tegenover stelde, men twee geheel verschillende soorten van wezens bedoelde, die rechtens toch op gelijke achting aanspraak mochten maken. Intusschen , lang brak hij er zich het hoofd niet mee.

Men landde, na de haven vooraf te hebben doen verkennen, aan de Lemmer en vernam daar, dat de Noordelijke provinciën door groote afdeelingen vijandelijke cavalerie waren bezet, die voortdurend veel vee van de bezitters eischten, tot onderhoud van het leger. Een en ander had de kapitein reeds in Holland vernomen. Met den meesten spoed werden stoombooten en schepen thans met vee geladen . hetwelk in den omtrek tegen een spotprijs te koop was, daar men vreesde, dat het anders toch binnen weinige dagen door den vijand stond genomen te worden. Een aantal vrijwilligers, die zich als om strijd aanboden, werden ingescheept en de vloot zette koers naar Muiden, vanwaar men het vee op de gemakkelijkste wijze langs de linie kon verdeelen, terwijl de kapitein zi?h omtrent de verdere onderneming met het vrijcorps nog niet uitgelaten had.

„Ziedaar , hoe wij juist ter rechter tijd hier aankwamen,quot; zeide kapitein Korf tot den Vesting-kommandant, die hem om een onderhoud verzocht had, „om die heeren de waarheid van het spreekwoord te bewijzen , dat schoenmakers zich bij hun leest moeten houden. Wat doen zij op het water, parbleu!quot;

Voor de kapitein vertrok, beloofde de kommandant hem, in het Slot een of meer vertrekken tot verpleging der gekwetsten te zullen doen inrichten, want niet weinigen van de dappere vrijschaar hadden meer of minder belangrijke wonden bekomen. Onder de laatsten behoorden notaris Harten, Edmond en onze vriend Daan, aan wiens geestdrift men gerust de groote overwinning toeschrijven mocht. „Het verdiende opmerking,quot; zeide hij, „dat deze hem overigens niets gekost had, dan zijn hoed en eenige druppelen bloeds, die hij bereid was bij iedere gelegenheid van dien aard op het altaar des vaderlands te plengen.quot; Die laatste woorden sprak hij zeer plechtig.

Onder de handen van den bekwamen arts, mochten de vrienden

117

-ocr page 136-

HERNIEUWDE KENNISMAKING.

zich overigens in een spoedig herstel verheugen, en konden weldra een paar uur daags hun torenkamer in het Slot verlaten, om in de buitenlucht eenige verpoozing te genieten. Muiden is een kleine stad en dus waren de wandelingen spoedig ten einde. Nu gebeurde het eens, dat Edmond, ongeneigd telkens dezelfde straten op en neer te loopen, in droomend peinzen verzonken naar het het gele water van de Vecht stond te staren, toen een lichte kreet van verrassing, welke aan zijne zijde werd geslaakt, hem uit zijn mijmering wekte. Opziende, bespeurde hij tot zijn niet geringe verbazing het meisje, dat hij het geluk gehad had eenmaal, bij het omvallen van haar rijtuig, van dienst te kunnen zijn.

De kennismaking was spoedig hernieuwd; na dat beide elkander hunne aanwezigheid in de kleine veste opgehelderd hadden, noodigde de dochter van kolonel Winkel Edmond uit, haar papa eens te komen bezoeken, daar het dezen zeer gespeten had, door zijn plotseling vertrek, geen kennis met hem te hebben kunnen maken. Verheugd een middel tot afleiding gevonden te hebben, nam Edmond hare uit-noodiging gaarne aan en stelde, op aandrang van Helena, zijn bezoek op den volgenden dag vast. Opgewonden van blijde ontroering, over deze ontmoeting kwam Helena te huis en verhaalde haar wedervaren.

De toon van hare stem verried zoo duidelijk wat er in haar omging, dat de kolonel, die nog steeds lijdende was, met een droefgeestig glimlachje het hoofd een weinig ter zijde wendde om haar niet te doen bemerken hoe diep hij in hare ziel had geschouwd.

Edmonds bezoek was dus op den volgenden dag vastgesteld, doch gedurende den nacht werd de toestand van den kolonel weder zoo ernstig, dat hij niemand mocht ontvangen. Van Rodenburg onderhield zich derhalve bij zijne komst eenige oogenblikken met Helena en vertrok weder, haar belovende, het bezoek op gelegener tijd te hervatten. De beleefdheid eischte evenwel van hem, dagelijks naar den toestand van haar papa te informeeren, zoodat hij in korten tijd verscheidene malen met het meisje in aanraking kwam. Hierdoor ontstond er een zekere vertrouwelijkheid tusschen de jongelui die Edmond den moed gaf haar te verzoeken, nu en dan, haar zwaren post, om voortdurend bij den zieke te vertoeven, met haar te mogen deelen.

Helena dankte hem voor zijn vriendelijk aanbod, doch, hoe ziels-gaarne zij ja gezegd had, wees zij echter zijn voorstel af. Van dien dag af, ontstond er weder eenige verwijdering tusschen beide, tot van Rodenburg op zekeren dag de tijding ontving, dat de kolonel aan de betere hand was, en hem thans gaarne zou ontvangen.

Edmond begaf zich ten gevolge van deze uitnoodiging weldra op weg en werd zeer hartelijk door den heer Winkel ontvangen. Tot zijn

ii8

-ocr page 137-

DE KOLONEL IJLT.

niet geringe verwondering, zeide de officier, had hij door zijne dochter hem mijnheer van Rodenburg hooren noemen: aangenaam zou het hem zijn van zijn gast te mogen vernemen, of hij nog familieleden in Indië had of daar mogelijk zelf geboren was. Edmond antwoordde, dat hij inderdaad uit Indië afkomstig was, en zijn vader bij de eerste expeditie tegen Atjeh sneuvelde.

üan zijt gij de zoon van mijn braven, onvergetelijken wapenbroeder, jonge vriend! en was het juist om U te bezoeken, dat ik de reis naar Utrecht ondernam, ontwoordde de kolonel met warmte, waarna beiden nog geruimen tijd over Edmonds familieaangelegenheden spraken.

Van toen af was het ijs voor Edmond gebroken en hervatte hij bijna dagelijks zijne bezoeken.

Intusschen ging de tijd voorbij. De bevelhebber der vrijschaar had nog herhaalde malen eenige honderden runderen uit Friesland en Overijsel naar Holland gevoerd en tevens zorg gedragen, dat zijne lieden voor de groote onderneming, die ophanden was , voldoende geoefend waren en, wat meer dan noodzakelijk was , dat zij geleerd hadden stipt te gehoorzamen. Niemand wist echter wat onze vriend Korf eigenlijk op het oog had, terwijl hij evenmin den dag van vertrek wilde vaststellen waarvoor nochtans alles steeds zooveel mogelijk gereed gehouden werd.

De gezondheid van den kolonel liet in de laatste dagen weder veel te wenschen over. De herfstwind joeg de dorre bladeren langs de paden, en met het gure jaargetijde keerden de oude kwalen terug.

Toen Edmond op een morgen de gastvrije woning had bezocht, was de zieke ijlende, en des avonds was zijn toestand niet verbeterd.

Van Rodenburg besloot evenwel eenigen tijd te blijven, voornamelijk omdat hem opgevallen was, dat Helena in den laatsten tijd soms zeer afgetrokken en droefgeestig gestemd kon zijn, wat hij aan haar voortdurend verblijf in de ziekenkamer toeschreef.

Na een kort gesprek met het meisje, schoof Edmond zijn zetel in de nabijheid van den zieke en nam daarop plaats Het was een droeve avond; daar buiten kletterde de regen tegen deuren en vensters, daar binnen hoorde men slechts de ongeregelde ademhaling van den kranke, terwijl het matte licht van de lamp een zwak schijnsel op zijn gebruinde wangen wierp Nu eens richtte zijn blik zich strak op het een of ander voorwerp, dan weder sloot hij de oogen en lag daar onbeweeglijk als een bronzen beeld. Van Rodenburg sloeg hem aandachtig gade en meende reeds te bemerken, dat de koorts weder toenam, toen de kolonel plotseling het hoofd naar zijne zijde wendde, en hem een oogenblik strak aanzag; langzamerhand begon hij vervolgens geheel of gedeeltelijk onverstaanbare volzinnen te prevelen, zoodat Edmond half wanhopend een vragenden blik op Helena wierp. Het meisje kwam nader. En zie, \'t was of haar verschijning aan den

HQ

-ocr page 138-

GEMOEDSSTRIJD.

gedachtengang van den lijder een bepaalde richting gaf. Hij glimlacht. „Zoo is \'t goed,quot; zegt hij met een goedkeurenden hoofdknik, doch aan den ongewonen gloed zijner oogen zag men dat hij ijlde; „zóó is \'t wèl! dat was eenmaal onze wensch mijn oude, brave wape-broeder,quot; en dan plotseling in een heftigen toon vallende: „terug lafaards! terug! de benting moet genomen worden — voort koetsier, voort! ha! ginds rijst de spits van de dorpskerk boven \'t geboomte; daar wilde zij hem wachten — reeds daar — arm kind! zij bemint hem zoo innig, en hij zwijgt.quot;

„Papa, papa! om Godswil, houd op,quot; smeekt zijne dochter haar zielsangst niet langer meester, terwijl hare oogen zich met tranen vullen. „Helena, dierbare Helena!quot; valt Edmond in, grijpt beide handen van het meisje en drukt die met vuur. „Thans, thans zal ik spreken, neen, laat mij, weerhoud mij niet Helena, U heb ik lief, U alleen, thans durf ik mijn hart gelooven, nooit heb ik bemind, als in dit oogenblik.quot;

„Edmond!quot; antwoordde het meisje ontroerd, „ik smeek U, laat mij heden alleen.quot;

„Helena! ?quot;

„Ik gevoel mij ongesteld, Edmond,quot; ik smeek U dringend, ga.quot;

„Mag ik U dan morgen wederzien, Helena?quot;

„Morgen? — Goed, ik zal U wachten, na den middag,quot; zegt ze haastig.

„En mag ik hopen, dat gij dan mijne woorden.....quot;

„ . .. .Morgen zal ik met U spreken, ja, — thans goeden nacht.quot;

„Goeden nacht, Helena, goeden nacht!quot; herhaalde Edmond het huis verlatende en richtte zijne schreden naar het oude Slot.

Nauwelijks was de jongman vertrokken of het meisje viel als wanhopend op de sofa neder en verborg het gelaat tusschen de kussens, zij snikte en was ten prooi aan een hevige ontroering. Na een ge-ruimen tijd op deze wijze aan hare droefheid te hebben lucht gegeven, richtte Helena zich weder op, wischte de tranen uit de oogen en scheen haar kalmte te herwinnen. Langzaam haalde zij een met breede kant omzoomden zakdoek, welke op haren boezem verborgen was, te voorschijn en beschouwde langen tijd de initialen die in een der hoeken waren geborduurd, in een halven kring omgeven door het woord Remember. Een pijnlijke glimlach vertoonde zich om hare lippen bij den aanblik van dit: „Herinner U.quot;

Na een bijna slapeloozen nacht, wachtte van Rodenburg een even pijnlijke ontwaking. Velerlei aandoeningen bestormden zijn gemoed, velerlei gedachten doorkruisten zijn brein. Beminde hij Helena werkelijk? hij geloofde het althans, en zou zich diep ongelukkig hebben gevoeld, als Helena aan die liefde had kunnen twijfelen.

Doch dan rees weder het beeld dier andere hem voor den geest,

I 20

-ocr page 139-

HERINNER U.

en heen en weer geslingerd tusschen deze aandoeningen vond hij noch bij de gedachte aan de eene, noch bij die aan de andere rust.

In deze stemming trof hem zijn trouwen makker aan, toen hij Edmond namens kapitein Kort kwam berichten, dat men aanstalten ging maken om in den avond van dien dag te vertrekken.

„Vertrekken!quot; riep Van Rodenburg verschrikt uit.

„Welja,quot; hernam Daan, heeft je dat eentonige leven dan nog geen oogenblik verveeld? ik voor mij ben het leegloopen moe, \'t wordt tijd dat wij weder eens Wilhelmus kunnen zingen, mijn waarde.quot;

„En wat zal het doel van onzen tocht zijn?quot;

„Onbekend, maar gevaarvol naar ik hoor.quot;

Edmond wordt afgetrokken, en geeft blijk van zijn verstrooidheid door allerlei averechtsche antwoorden, waarop Daan hem naar de oorzaak van die afgetrokkenheid vraagt, echter zonder eenige uitkomst.

Van Rodenburg maakt werktuiglijk de noodige toebereidselen voor het aanstaande vertrek en begeeft zich vervolgens naar de woning van den kolonel om het beloofde bezoek te brengen en tevens afscheid te nemen. Er ging echter iets in hem om. waarvan hij zich zeiven nauwelijks rekenschap durfde geven.

De toestand van den zieke is sedert den vorigen avond niet erger geworden. Helena schijnt kalm. Nadat Edmond gezeten is zegt zij onmiddellijk, hem het woord afsnijdende, ten einde te verhinderen, dat hij zich uit de een of andere beweegreden tot eene verklaring laat verleiden, die hij later niet meer terugnemen kan: „Mijnheer van Rodenburg, het gebeurde van gisteravond legt mij de plicht op U verschooning te vragen voor een onbescheidenheid van mijne zijde, door dezen, eenige dagen geleden door U vergeten zakdoek, eerst thans terug te geven; behoef ik U nog te zeggen waarom ik dien behield ?quot;

Edmond verbleekte.

Herinner U! fluisterde het meisje ontroerd.

„O! Helena! Helena! waarom leidde het noodlot U niet eerder op mijn wegquot;, riep Edmond als vernietigd uit, en, er lag zooveel diepe smart in deze woorden, dat zij langzaam het schoone hoofd oprichtte en met een droefgeestigen glimlach antwoordde:

„Voor mij was het een korte droom Edmond, ik zal dien trachten te vergeten: laat de gedachte aan Helena geen schaduw werpen op uw geluk.quot;

„Dat nooit! nooit! Helena! liever sterf ik; gij kunt en zult de mijne worden.quot;

Het meisje schudde droefgeestig het hoofd „En gij zoudt haar kunnen vergeten! Neen Edmond, dat kunt, dat moogt ge niet, tot dergelijke onedele handeling acht ik U niet in staat.quot;

„Gij hebt gelijk, Helena, het noodlot heeft het anders besloten;

121

-ocr page 140-

EEN\' NIEUWE TOCHT.

welnu, dat het in vervulling kome! Vaarwel, Helena! Vaarwel!quot; hij ijlt naar buiten.

„O! God, wat zal hij gaan beginnen! ?quot; fluistert zij ontroerd.

Men hoort in de verte een groot gedruisch. Helena ziet uit het venster en bemerkt een groote massa volks waaronder zich ook een aantal vrouwen bevinden, allen gewapend met bijlen, haken ,houweeleii en dergelijken, terwijl een even groote menigte voorbij trekt met allerlei brandbare stoffen, pekkranzen, petroleumfakkels, flambouwen , stroo, enz. Die allen richten zich naar de schuiten van kapitein Korf, die langs de kaden liggen.

Nieuwsgierig en belangstellend laat Helena de dienstbode naar het doel van den aanstaanden tocht informeeren en verneemt, dat het een hoogst gevaarvolle onderneming geldt gedurende den nacht. Een groot aantal inwoners van Muiden, brandende van verlangen, den dood hunner stadgenooten, vrienden en bloedverwanten te wreken, wenschen aan den tocht deel te nemen, terwijl de bevelhebber al het mogelijke beproefd om een aantal vrouwen, die zich bij de mannen aangesloten hebben, van hun voornemen af te brengen om mee uit te trekken. Op het oogenblik, dat kapitein Korf aan het einde van zijn betoog is , treedt er een gespierde visschersvrouw tegenover hem, en, terwijl zij met de linkerhand naar de kade wijst, geeft zij hem kort doch welsprekend ten antwoord: „Daar, meneer de officier, hebben zij mijn Willem, mijn eenigen jongen, doodgeschoten, — en nu mijn man hem gaat wreken, zoudt gij nu willen, dat ik hier bleef, om ook hem niet meer terug te zien?!quot;

„Kenau Hasselaar trok ook wel mee, zoo goed als het mansvolk,quot; riep een ander uit den hoop, „waarom zouden wij het dan ook niet doen, al hebben wij niet zoo\'n gekken naam als dat schepsel.quot;

Helena, intusschen naderbij gekomen, had een en ander van het gesprek opgevangen; na eenige inlichtingen te hebben gevraagd keerde zij in gedachten verdiept weder huiswaarts.

De avond daalt, en hult de kleine veste in haar geheimzinnigen sluier. Met gelijkmatige doffe slagen kondigt de torenklok het negende uur aan. Nog trilt de laatste slag door de gure avondlucht, toen de poort van het Slot werd geopend en een lange rij gewapenden , zwijgend naar buiten treedt. Langzaam voortgaande langs de kade der Vecht bereiken zij eindelijk de schepen wier bemanning hen wacht. De optocht en het inschepen duren een geruime poos. Vele honderden strijders, uit alle hoeken der stad, volgen de eersten. Ten laatste ook de vrouwen, die kapitein Korf op haar herhaalde bede eindelijk toegestaan had zich bij de onderneming aan te sluiten om de gekwetsten te verplegen. Aan houding en kleedij herkent men onder hen de dochter van den kolonel.

Toen allen waren ingescheept, nam de bevelhebber der vloot

122

-ocr page 141-

HET AFSCHEID VAN KAPITEIN KORF.

afscheid van de officieren der vesting, die hem met een hartelijken handdruk een gunstig slagen wenschen, en weinige oogenblikken later verlaten de vaartuigen achtereenvolgens de kade en drijven naar zee. Daar buiten waait een frische bries. De kommandant wisselt seinen met den monitor die op eenigen afstand kruist. Alle maatregelen zijn genomen , men is op alles voorbereid, moedig gaat het thans oostwaarts, de zeilen in top. Naarmate de afstand grooter wordt tusschen de verlaten vesting en de vloot hoort men duidelijker het dreunen van \'t geschutvuur vóór Naarden. Kapitein Korf tuurt in de duisternis naar de belegerde stad en een geheimzinnige glimlach krult zijne lippen; zich vervolgens tot Daan, van Rodenburg en eenige andere wendende, die om hem heen staan, zegt hij kalm; „Mijne vrienden, het oogenblik is thans gekomen waarop ik U zonder gevaar het doel van onzen tocht mededeelen kan. Luister wat wij zullen pogen te volbrengen. In de nabijheid van Blaricum heeft de vijand het rijkste en beste belegeringspark dat er ooit geweest is. Hij heeft daar een voorraad van meer dan honderdduizend ponden buskruit, een ontzaglijke hoeveelheid projectielen, geschut, barakken en gereedschap, kortom al wat hij in dezen veldtocht nog noodig denkt te hebben. Naar de zijde van Naarden is het park belangrijk versterkt, doch ten oosten leunt het tegen den dijk, die de kade vormt van de onderwaterzetting aan den linker Eemoever, die zij zeiven hebben gesteld om zich aan die zijde voor een aanval te vrijwaren. Daar het echter in de laatste maanden sterk geregend heeft, heeft hun inundatie een veel te hoog peil bereikt, terwijl zij de middelen schijnen te missen om het water af te tappen of dit uit achteloosheid verzuimen.

In de nabijheid van die kom moeten wij ontschepen: wij brengen vervolgens al onze roeibooten aldaar te water, vullen deze gedeeltelijk met brandstoffen en vernielingswerktuigen en laten die vloot met haar bemanning aan de zorg van Vlis den scheepstimmerman, over, die reeds van de noodige instructiën voorzien is. Terwijl Vlis met zijne lieden het park in den rug aanvalt, grijpt gij den vijand van deze zijde aan, doch, als ge uw leven niet gaarne nutteloos verliest, dit druk ik U bizonder op het hart, blijft dan in afwachting van het teeken tot den aanval, op een paar duizend passen van het park verwijderd.quot;

„En dat teeken. Kapitein?quot;

„Dat zult ge vernemen als het oogenblik daar is.quot;

„En zij, die niet in uw nabijheid zijn?quot;

„Ook zij. Mijn bevel zal luider klinken, dan de noodschrei van graaf Roland; en nu mijne vrienden, reikt mij de hand, want wellicht is deze dag de laatste van ons leven; bereid U voor op een ont-zettenden kamp, wij moeten thans in vollen ernst overwinnen of sterven.quot;

123

-ocr page 142-

EEN ONTZETTENDE NACHT.

Na dit afscheid trok de Kapitein zich terug en verdiepte zich oogenschijnlijk in het beschouwen der sterren, toen hij onverwachts een hand op zijn schouder voelde leggen en ter zijde blikkende van Rodenburg bespeurde, die met zijn donkere, koortsig flikkerende oogen tot hem opzag. „Kapitein, een woord, met uw goedvinden: ik geloof dat U iets voor ons verborgen houdt; gij wilt U opofferen kapitein, ik weet het; zeg niet neen, gij zijt overtuigd, dat gij ons nimmermeer terug zult zien in dit leven — ik weet wat wanhoop is.quot;

„Zwijg, van Rodenburg! wie geeft u het recht van wanhoop te spreken, zijt gij oud en levensrijp genoeg om te weten hoeveel het leven waard is?quot;

„Verschooning Kapitein, ik bedoelde niet U te kwetsen.quot;

„Wat wenscht gij dan ?quot;

„In uwe plaats te treden!quot;

„Hoe! gij wilt U zeiven dus de hoop en kans ontnemen eenmaal weer te keeren uit den strijd. Durft gij het dan wagen, de lont te werpen in honderdduizend ponden kruit?quot;

Edmond rilde.

„Durft gij — doch neen, waartoe U haarfijn mede te deelen wat ik mij eenmaal voorgenomen heb zelf te verrichten. Biijf op uw post, mijn waarde, voor U is quot;t plicht te leven, voor mij te sterven — en thans, laat mij de laatste oogenblikken aan mijzelven.quot;

Hoe onvervaard Edmond overigens ook was, aan dergelijke koelbloedigheid kon hij niet dan met ontzetting denken; hij drukte zwijgend de hand van den Kapitein en ging naar de andere zijde van het vaartuig, zoo mogelijk nog ernstiger gestemd , doch even onbeslist als vroeger.

Intusschen naderde de vloot langzaam de plek waar men hoopte te landen. Alles ging naar wensch. De thans volkomen duistere nacht belette den vijand iets te zien van \'t geen er omging weinige mijlen van zijn legertenten. Toen de vloot op den juisten afstand van den dijk genaderd was, werden de voorzorgsmaatregelen , die men van den beginne af genomen had, verdubbeld en eindelijk werd het vrijcorps ontscheept.

Een uur ging er voorbij niet het regelen van het plan van aanval en het nemen van maatregelen om de afdeelingen met elkander in verbinding te doen blijven, daarna toog men voorwaarts. Er viel een fijne regen, die de vrijschaar het gaan over den glibberigen weg, zeer moeilijk maakte. Daarbij moest men alle gedruisch zorgvuldig vermijden en steeds op een ontmoeting van een vijandelijke patrouille verdacht zijn; de minste onvoorzichtigheid konde, met zooveel zorg begonnen, onderneming doen mislukken

Na langs tal van zij- en kronkelpaden te zijn voortgetrokken, liet de aanvoerder den hoofdtroep eindelijk standhouden. Men was ter

124

-ocr page 143-

EEN ONTZETTENDE NACHT.

plaatse aangekomen, waar de officier zich van den troep zou scheiden om verder in overleg met den scheepstimmerman Vlis te handelen. De kapitein wisselde hier en daar nog een krachtigen handdruk en was weldra in de duisternis verdwenen.

De vrijschaar, ongeveer vijf honderd man sterk, bevond zich thans op een zandigen bodem, die met kreupelhout, elzenstruiken en kleine dennen als bezaaid was. Wanneer het flikkerende sterrelicht een enkele maal door den dikken nevel drong, zag men het weerkaatsen op de geweerloopen, hartsvangers en bijlen, die allerwege tusschen het hout uitstaken; geen geluid verried overigens de aanwezigheid van een menschelijk wezen. Nu en dan streek er een windvlaag over het bosch en bracht de geluiden uit de belegerde stad tot hen over. Het kanon zweeg. Men wachtte.

Ginds aan een der vleugels werd een bevel gegeven; \'t was Van Rodenburg, die zijne lieden beval de wapenen achter zich neer te leggen en zelf plat op den grond te gaan liggen. Men begreep het nut niet van dit bevel, doch gehoorzaamde. Eenige oogenblikken later was er niets meer van het vrijcorps te zien, dan een donkere massa op den bodem.

Zoo verstreek er weder een geruime poos, toen men plotseling in zuidelijke richting den hemel in helder blauwen gloed zag staan, waarop een uitbarsting volgde, die de vrijschaar ontzet deed opspringen. „Blijf liggen!quot; gelastten de aanvoerders onmiddellijk, met doordringende stem, en nauwelijks zijn deze woorden gesproken of de grond schudt en beeft: een tweede verschrikkelijke uitbarsting volgt, struiken en sparren worden als door een machtige hand bewogen, met onbeschrijfelijk geweld vaneengescheurd en door het luchtruim geslingerd, een rooden gloed schijnt alles in vuur en vlam te zetten; deelen van voertuigen en affuiten, projectielen en andere voorwerpen vliegen met ijzingwekkende snelheid, hoog over de hoofden der vrijschutters, in alle richtingen, en vormen een demonische muziek in de ruimte — en steeds nog volgen er nieuwe uitbarstingen, allen voorafgegaan door een eigenaardig scherpen knal.

Voor men in dien ontzettenden toestand tot bezinning gekomen en van den eersten schok hersteld is, gilden plotseling eenige vrijschutters in doodsangt: Het water! het water! en ijlings opspringende trachtten zij te vluchten.

Halt lafaards! bulderde hen een der andere tegen, doch weldra werden allen door denzelfden schrik aangegrepen. Met onstuimig geweld kwamen de gele golven daar bruischend en schuimend, aanrollen, alles in hun vaart met zich voortslepende: reeds waren enkele der vrijschutters voor den drang van het water bezweken, toen Daan het gevaar beseffende, met zijn stentorstem brulde; „Aansluitenmannen , elkander steunen.quot; Dit hielp, de eerste aandrang was het erg-

125

-ocr page 144-

EEN ONTZETTENDE NACHT.

ste, langzamerhand verspreidde het water zich meer over het omliggende terrein en werd de aanvoer minder. Door de hevige uitbarstingen was de dijk, die de inundatiekom omgaf, voor een groot gedeelte vernield en stroomde het water thans met volle kracht weg.

Toen de orde in der haast eenigszins hersteld was, gelastte Daan onmiddellijk tot den aanval over te gaan. Men ging tot aan de knieën door het water, doch het terrein rees, en de omtrek werd verlicht door den rooden gloed van de brandende gebouwen. Reeds hoorde men de wanhoopskreten en alarmschoten der vijandelijke macht. De verrassing was blijkbaar volkomen gelukt. Hoe meer men naderde, hoe grooter de verwoesting bleek te zijn. Eindelijk zag men de afgekamde en half ingestortte wallen, die het park aan deze zijde omgaven. Dikke rookwolken kronkelden daarachter omhoog terwijl nu en dan een vurige tong zich langs het latwerk verhief dat van een der magazijnen was overgebleven. Nergens was aan dien kant een levend wezen te bespeuren. Toen de vrij schaar den wal beklommen had, bemerkte men, dat door het instroomende water reeds een groot deel van den brand was gebluscht, slechts nu en dan volgde er nog een kleine ontploffing, overigens scheen het gevaar voor den vijand geweken. Niet te min was in den omtrek van een half uur gaans geen voorwerp onbeschadigd gebleven, en het park ware zonder de aarden omwalling wellicht niet meer te herkennen geweest.

Terwijl Daan weifelt hoe te handelen, hoort men plotseling in hun rug een hevig geweervuur. Onmiddelijk terugkeerende stuit de vrij-schaar weldra op een groote afdeeling vijandelijke infanterie,- die de kameraden, onder het bevel van Vlis gesteld, dreigen te omsingelen. In een oogwenk heeft Daan het hachelijke van diens positie overzien, laat door Edmond aan de eene zijde den vijand omtrekken en valt hem zelf in het front aan. Het gevecht wordt hevig. Van weerskanten is de macht nagenoeg even groot, doch van Rodenburg, die dóór het water moet omtrekken, zal den doorslag geven.

Terwijl dit aan deze zijde plaats had werd er, nauwelijks een paar duizend schreden verder, een ander drama afgespeeld. De vrouwen, door den kapitein op een aanmerkelijken afstand achter gelaten en verschrikt door het ontzettende geweld, zijn van den hoofdtroep afgedwaald en bevinden zich op een laag kleiachtig terrein, toen plotseling het gele water met een alles vernielende kracht komt opzetten, en haar overstelpt. Helena, onbekend met het verraderlijke element en reeds moe door den ongewonen marsch over de kleiige wegen, verliest het evenwicht en wordt door het water meegesleurd. Zij roept en smeekt om hulp, doch men hoort haar niet. Edmond! Edmond! gilt zij vertwijfelend, doch van Rodenburg is verre; reeds worden haar zinnen beneveld, reeds denkt zij niet meer,

120

-ocr page 145-

BESLUIT.

slechts nog de helroode gloed der lucht doet haar even beseffen, dat zij nog leeft. Nog een laatste wanhopende poging om de overmacht te krijgen op het element, doch steeds rollen nieuwe waterbergen met vernieuwde kracht langs den glibberigen grond — en — ook die laatste poging kon het leven niet behouden van het schoone kind.

„Moed jongens! moed! kom, nog weinige schreden! ginds achter dat bosch, daar aan het einde van het weiland, wacht men ons; hoort hoe de strijd woedt! komaan, gij brengt de zegezegt Edmond en spoort zijn makkers aan tot den strijd. Men nadert den raad van het hout — Plotseling slaakt hij een ontzettenden kreet en staat als versteend stil; dan werpt de jonge vrijschutter den degen van zich af, knielt aan den zoom van het bosch neer en heft het bleeke, starre gelaat van een meisje uit het water op.

„Helena!quot; roept hij wanhopend, „Helena! O! God! zij is dood.

De strijdenden intusschen naderen het bosch; reeds fluiten de kogels over de hoofden der vrijschutters, die met Edmond den vijand in den rug moeten vallen. Hun aanvoerder schijnt alle besef verloren te hebben. Daar plast juist ter zijde van het meisje een kogel in het water. Edmond ziet verwoed op. Ah ! brult hij, half krankzinnig van smart en overspanning! gij zijt de oorzaak! en zacht het hoofd der doode op den oever latende rusten, neemt hij zijn degen weder op en gelast den aanval. „Zonder vuur, onmiddellijk met de bajonet, den degen of de bijl, wat ge hebt,quot; kommandeert hij, en zelf vooruitspringende, doorschrijden zij het dichte kreupelhout en vallen den vijand, die reeds zeker meent te zijn van de overwinning, zoo verwoed aan, dat de strijd binnen enkele oogenblikken beslist is.

Nog dienzelfden nacht ging de vrijschaar weder scheep, zonder dat het aan een der overgeblevenen gelukt was iets omtrent het lot van den kapitein te weten te komen. Edmond had zorggedragen , dat het lijk van het ongelukkige meisje op een der vaartuigen een plaats was ingeruimd terwijl hij zelf met eenige vrouwen haar begeleidde. Eenige dagen later werd hare begrafenis met den grootsten luister gevierd, terwijl het geheele vrijcorps daarbij tegenwoordig was.

Daan nam onmiddelijk de plaats van den vermisten aanvoerder in, terwijl Edmond door notaris Harten begeleid, weldra naar Utrecht vertrok , waar men hoopte, dat hij spoediger van zijn zwaarmoedigheid genezen zou.

Deze wensch kwam werkelijk in vervulling. Voor er drie jaren verstreken waren, schreef Edmond aan zijn vriend, dat hij zich binnen kort te Barneveld als arts dacht te vestigen, Daan tevens uitnoodigende, hem aldaar eens een bezoek te komen brengen.

Dit deed onze vriend en vond zijn verwachting in alle opzichten bevestigd. Notaris Harten had zijn nicht een vorstelijken uitzet gegeven en bleef steeds de beschermende vriend van den jeugdigen arts.

I27

-ocr page 146-

BESLUIT.

izS

Of Edmond nog wel eens aan het ongelukkige meisje dacht, dat buiten zijn weten en alleen om over hem te waken, den gevaarvollen tocht, die haar het leven kostte, meegemaakt had ? Ja, hij deed dit menigmaal. Wanneer de gele bladeren door den herfstwind om den marmeren zuil geslingerd worden, die de plek aanwijst, waar zij haar leven liet, bezoekt hij telken jare, dien door haar gewijden grond, en meer dan ooit begrijpt hij in die oogenblikken, dat in het leven der liefde van den mensch, naast rozen, distelen staan.

EINDE.

ƒ

!

1

-ocr page 147-
-ocr page 148-

r

r- ■ f

f ,

quot;•i r

.

•,/

Vj

\\ .

S\'

r ..

*• V

..Y .

-V\'-

y v •

r \'

g - 1

■ \' }

- , • •

- • \' • A ;0\'! -

/\' J ,Vquot;:;

J , /

■ \' .. \\ \'.

\' , l \'r

i

i

l

\' . \\

\'• ;

V x

■ \' . • O ,

Nquot;-- /,V\'\'

\' •gt; : ■ :. \\

;Jr \'

-

-

v • .Clt;

(

. 1

/

v V

; : . ■ t-

-ocr page 149-

■ :

\' ; \'quot; :gt;

ï ■

quot;

r f.

^Vvrf;

r

- ■ ■ ■ \'■

r;\'

*\'■; \\ ■ ■ IS . \' \' ^

1 f .\' \' - - • quot; \'■gt;.

•• ;:Vgt;r.

ï :

vv:;.

\'r

,u

^.\\v .V

\\ :

\'

\' quot; quot; !

i ■

\\

•v.; vv\'quot;\': ;■ • . • „,.k.

1

J

J .- w?\'

■ .V

{

V ■

;) .•:- Al

, L.

-

_.

__

_

-ocr page 150-