-ocr page 1-

HUT VADER Ij AND

DOOK

D\'. J A WIJN NE,

ELFDE DRUK.

TE GRONINGEN BIJ J. R. WOLTEUS, 1897.

ILL________==—- —---

-ocr page 2-

S. oct.

4842

-ocr page 3-

*

-ocr page 4-
-ocr page 5-

HEï VADERLAND

.....Fö yPL/z

DOOR

Dquot;. J. A WIJN NE,

KI, F DE DRUK.

TK GRONINOKN Itl.I ,1. li. WOI.TKUS, 1807.

-ocr page 6-

Mrijjno Usui e.st nirmoria rnnnti f/rslarnm.

.SAI.I.TISTIUR.

Uhisloirc des Proviuees-lJiiics e.il mi sujet attrnyanl.

JIIItAIlKAU.

Stoomilnikkerij van J. B. Wolters.

-ocr page 7-

J N 11 O U 1).

liladz.

§ 1. Nederland in do laatste eeuwen vóór Christus\' geboorte en

onder de heerschappij der Romeinen........1.

§ 2. De Franken en de Saksen in Nederland en Helgiö. — Deze landen worden een bestanddeel vim het Krankische lijk. — De invoering van het leenstelsel en van den Christelijken godsdienst. De Noormannen......4.

§ 3. Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van andere streken van ons land. — Do wisselingen in de opporheerschappij dezer landen na liet verdrag van Verdun. — Staten, die in het Zuiden on in het Noorden verrijzen. — Aard en uitbreiding dor grafelijke macht . . 8.

§ 4. Holland onder do graven uit hot llollandsche huis . . . 13.

§ 5. Holland en Zeeland ondor do graven uitliet Henogouvvschc

en hot Beiersche huis..........; ... 18.

§ 6. Holland cn Zeeland onder do graven uitbot Uourgondische

huis.....................25.

§ 7. Holland en Zeeland onder do eerste graven uit hot Oosten-

rijkscho buis.................29.

§ 8. Overzicht der geschiedenis van Gelderland gedurondo de

Middeleeuwen.................31.

§ 9. Overzicht der goschiedonis van Utrecht, Overijsol, Drente,

Friesland en Groningen gedurende do Middoioonwen . , .34.

§ 10. De Nederlanden ondor hot bewind van Karei V ... . 37.

S 11. Do Nederlanden onder 1\'hilips 11 tot do komst van A Iva . 42.

S 12. De Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\' landvoogd

Al va....................46.

§ 13. De Nederlanden gedurende hot bewind van lloquësens cn

van Don Jan van Oostenrijk. Do unio van Utrecht . . 49.

§ 14. Van de unie van Utrecht tot de vestiging dor Republiek

van de Zeven Vereenigde Nederlanden........53.

ij 15. Do rogeeringsvorm der Republiek van do Zeven Vereenigde

Gewesten..................57.

§ KI. Vervolg...................59.

S 17. De onoverwinnelijke vloot. Maurits\' krijgsbedrijven.

De afstand der Nederlanden door Philips H. — Do eerste zeeslagen van den tachtigjarigen oorlog.......02.

-ocr page 8-

liliid/.

§ 18. Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-

Indischo compagnie..............66.

§19. Dc oneenigliedcn, die de Republiek ten tijde van het

bestand schokken...............70.

§ 20. De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — De oprichting der West-Indische compagnie. — Dc aanslag op het loven van Maurits en zijn dood.......7-r).

§ 21. Hot stadhouderschap van Frederik Hendrik.....77.

§ 22. De vrede van Munster. — Blik op don toestand des lands 83.

§ 23. Het stadhouderschap van Willem 11........89.

§ 24. Dc grooto vergadering. — Dc eerste Engelsche zeeoorlog . 93.

§ 25. De staat onder do leiding van do Witt. — De bemoeiingen dor Republiek mot den oorlog in \'t Noorden van Europa. — Do tweede Engelsche zeeoorlog......98.

§ 26. De triplo alliantie on do vrede van Aken. — Hot begin

van den oorlog in 1672 ............. 104.

§ 27. Het vervolg van den oorlog in 1672. — Dc dood der

gebroeders do Witt. — De verhefhng van VVillem IH . . 108,

§ 28. Willem Hl. — De negenjarige oorlog. — De Spaanscho

erfopvolgingsoorlog..............115.

§ 29. Blik op den toestand des lands in de laatste helft dor

17do en in begin der 18de eeuw.........122.

§ b0. Het stadhouderschap van Willem IV........127.

§ 31. Het regentschap van do gouvernante Anna, de voogdij van den hertog van Brunswijk en het stadhouderschap van Willem V tot het begin van den oorlog tusschcn Engeland en Nederland.............132.

§ 82. Do oorlog van Engeland en Nederland. — De geschil Ion der Republiek met Jozef H. — Do binnenlandsche on-oenighoden en de komst der Pruisen........137.

§ 33. De val dor Republiek. Blik op den toestand des lands 141.

§ 34. Dc Bataafscho Republiek on het koninkrijk Holland . . 146.

§35. Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. Hot herkrijgt

zijn onafhankelijkheid.............154.

§ 36. Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België 161.

§ 37. De opstand van België en het koninkrijk der Nederlanden

sedert 1830 ................. 170.

§ 38, Eindblik op den toestand des lands . . . •.....180.

-ocr page 9-

§ 1.

Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus1 geboorte m onder de heerschappij der Romeinen,

Het land, welks geschiedenis de volgende bladzijden zullen behelzen, heet Nederland. Het ligt aan den mond van den Rijn, den LTsel, de Maas en de Schelde. Behalve dat het de wateren dier strooinen op zijn bodem ontvangt krijgt het nog die van tal van kleinere rivieren, welke op dien grond ontstaan. In \'t Noorden en in \'t Westen beukt, sedert eeuwen, de Oceaan do kusten van dit land en knabbelt cr niet alleen stukken af, maar baande zich ook vaak een weg over grasveld en beemd. Evenzoo hadden do rivieren eertijds nog geen dijken en stortten dikwijls met onbeteugeld geweld haar wateren over het land hoen. Dit land zelf bestond grootendcols uit bosschen, heiden en moerassen.

Terecht mag zulk oen land Nederland heeten. Voor een groot deel is de bodem er zeer laag, en aanzienlijke watermassa\'s stroomen over zijn grond heen in zee. Maar werden hier of daar aanmerkelijk stukken land weggespoeld, elders voerden de rivieren of de zee vruchtbaar slib aan, waardoor het mogelijk word polders in te dijken of droog te maken. Geen wonder dat de gedaante van dit land thans een geheel andere is dan vóór eeuwen. Onder de groote waterplassen, die voorheen in ons vaderland niet bestonden, zijn de Zuiderzee, de Dol-lard en do Biesbosch do voornaamste. Do oorsprong der Zuiderzee — waarschijnlijk zóó genoemd, omdat zij ton zuiden van Friesland ligt, — dagteekent van het jaar 839, toen oen geweldige watervloed over de twee duizend huizen moet hebben weggespoeld. Latere overstrooiningen maakten de plas steeds wijder. Do Dollard (d. i. dol of ontstuimig water) ontstond in 1277. De dorde golf, de Biesbosch, had haar ontstaan te danken aan den St. Elizabethsvloed van den 18den November 1421. In dit water groeiden steeds een menigte biezen, die er het voorkomen aan gaven van een „bosch vol biezenquot;; vanhier de naam.

In weerwil van dit alles ia liet niet vrij van overdrijving Nederland een land te noemen, aan de golven ontwoekerd, tenzij men niet zoo-

Dr. Wijnne, liekn. Geschied, v. h. Vaderland, 11 de dink. 1

-ocr page 10-

zeer hot oog hebbe op liet droog gemaakte, als tevens op het droog gehouden land. Door verzuim en tweedracht ging veel grond verloren. Aan die oorzaken van landverlies begon eerst een einde te komen, toon, na hot uitrooien der wouden, de akkerbouw vrij algemeen aanving en men, om ook wintergraan te kunnen verbouwen, meer op de dringende behoefte aan dijken en zeeweringen begon tc letten, hetgeen volgens sommigen niet vóór de 13de, maar, zooals andoren willen, lang vóór do 10de eeuw plaats groep.

Er is coq tijd geweest, waarin do volken \'t bearbeiden van metalen niet kenden. Dien tijd, ouder dan do geschreven geschiedenis, noemt men het steenon tijdperk. Do weinige hunebedden, d. i. graven of bedden van reuzen, in ons land overig, zijn uit dat tijdperk, en do getuigenissen van de oudste bewoning door geen schrijver geboekt. Men meent, dat de stammen, welke later, lang na het steenon tijdperk, maar toch in vroegere ecuwon, het tegenwoordige Nederland en België bewoonden, deze landen zullen hebben verlaten, toen oen grootc overstrooming, de Cimbrischo vloed, eenigen tijd vóór den inval dor Cimbren en Teutonen in Italië, vele verwoestingen in het Noordwestelijk gedeelte van Europa, alzoo mode in deze stroken, te weeg bracht. Plet kan zijn. Wil men zich echter alleen naar historische getuigenissen richten, dan waren do Friezen, de Bataven, de Kaninefaten, do Tu-banten, do Bruktoron de voornaamste van de vele volksstammen, die Nederland en België hot eerst hebben bewoond. Waarom „Nederland en België?quot; Omdat de geschiedenis dier beide landen in de eerste vijftien eeuwen onzer jaartelling zoovele punten van aanraking heeft, dat men, sprekende over de historie van slechts één dezer landen, het andore er dikwijls niet van kan afscheiden. Daarom zij hier aangemerkt, wat vooreerst mode voor \'t vervolg geldt, dat met de uitdrukking „Nederlandquot; of „deze landenquot; vaak zoowol Nederland als België wordt bedoeld.

Al die stammen, zoo oven genoemd, behoorden tot de volkeren-groep der Germanen. Wanneer en waarom zij naar ons vaderland afzakten, dit zijn vragen, die niet nauwkeurig kunnen worden beantwoord. Waarschijnlijk waren do Friezen, ongetwijfeld het hoofdvolk, ook de oudste bewoners. De grenzen, binnen welke zij zich ophielden, waren in \'t o. de Eems, in \'t z. de Rijn, of eigenlijk do Maas. Do woonplaats dor Bataven was het eiland der Bataven, tussehen den Rijn en de Waal gelegen, d. i. een deel van het tegenwoordige Zuid-Holland en Gelderland. Do Tubanten hebben Twente bevolkt, dat aan hen zijn naam ontleent. Do Bruktoron zullen zich ten o. van hen

-ocr page 11-

»3 O

cn, voorzoovcr ons vaderland betreft, ten •/.. van de Friezen hebben opgehouden. Over do zeden en gewoonten dezer volkeren in \'t bijzonder valt natuurlijk niets anders racdc te declcn, dan wat aan alle Germanen gemeen is.

Al de genoemde en andere volkeren, die met hen deze landen bewoonden, geraakten in de eerste eeuw v. C. onder de heerschappij der Romeinen. Die van België werden grootendeels met geweld onderworpen , die van Nederland sloten meestal verdragen en namen alzoo, door de omstandigheden gedwongen, vrijwillig het juk op hun schouders. Van de onderwerping der Friezen hoeft do stiefzoon van keizer Augustus, Drusus (zie Overzicht der Algemeene Geschiedenis, 12de druk, hlz. 45), de verdienste. Dat intusschen de oude bewoners van Nederland, als bondgenootcn, aan do Uoincincn ondergeschikt waren blijkt hieruit, dat zij manschappen aan de legers van dit volk en zelfs aan de lijfwacht hunner keizers leverden. Dit was dan ook de eenige voorwaarde, waardoor de onafhankelijkheid der Bataven werd beperkt, terwijl do Friezen ossenhuiden moesten opbrengen.

Twee opstanden tegen do Romeinen zijn de oenige merkwaardige gebeurtenissen uit de vroegste eeuwen van Nederlands geschiedenis, die bij de Komeinscho schrijvers staan opgoteekend. Do eerste is die der Friezen, in 47 n. C. door den Romeinschen veldheer Corbfllo beteugeld. Eenigen tijd daarna, in 69 n. C., stonden de Bataven op. De titel „broeders en vrienden van hot Roraeinsehe volkquot;, bun door de machtige bondgenootcn geschonken, beschutte hen niet tegen onderdrukking. Niet alleen jongelingen, maar ook ouden van dagen werden voor don krijgsdienst opgeschreven, om hen te noodzaken zich los te koopen en op die wijze de hebzucht der Romcinscho bevelhebbers of landvoogd te voldoen. Aan \'t hoofd der Bataven, die het juk afwierpen, stelde zich iemand, wiens eigenlijke naam is verloren gegaan en die in de taal der Romeinen Claudius Civïlis heet. Met hen verbonden zich de Friezen, de Kaninefaten en andere stammen.

Zoolang de strijd tussehen Vitellius en Vespasianus, die beide naar de Romeinsche keizerskroon drongen, niet was beslist, behaalde Claudius Civïlis meer dan écu zege. Maar toen in 70 n. C. Vespasianus\' veldheer Cerealis kwam opdagen, moest hij liet verbond met Rome hernieuwen. Naar \'t schijnt, was de toestand der opgestane volkeren, na don strijd, even dragelijk, als hij voorheen jaren lang was geweest.

Men kan niet ontkennen, dat het verblijf der Romeinsche legers hier te lande sporen achtergelaten, of, met andere woorden, dat de onderwerping aan Rome gunstige gevolgen voor de bevolking dezer

1*

-ocr page 12-

4

streken heeft gehad. Gedurende dien tijd werden hier en daar wegen aangelegd, ook een enkele dijk, elders vaarten gegraven. Zoo liet Drusus, om een waterweg naar de Noordzee te openen en de Bataven tegen overstroomingen van den Rijn te vrijwaren, de naar hem genoemde gracht graven, waardoor de Rijn nabij Doesburg met den IJsel werd vereenigd. Grootendeels uit legerplaatsen, door de Romeinen opgericht, verrezen allengs steden, als Nijmegen, Utrecht, Leiden en andere. Welken rechtstreekschen invloed echter de Romeinen op de beschaving der landzaten zeiven hebben geoefend is moeielijk te zeggen. Het best laat hij zich voorzeker nog afleiden uit de taal, d. i. uit de Nederlandsche woorden, aan het Latijn ontleend, b. v. schrijven, letter, enz.

§ 2.

De Franken en de Saksen in Nederland en België. — Deze landen worden een bestanddeel van het Frankische rijk. — De invoering van het leenstelsel en van den Chrislelijken godsdienst. — De Noormannen.

Het spreekt vanzelf, dat ons vaderland, als bestanddeel van het Romeinsche rijk of als woonplaats van stammen, die bongenooten van de Romeinen heetten, sedert de 3de eeuw n. C. mede ten doel stond aan de menigvuldige aanvallen, door de Germanen op dit rijk gedaan. Van de groote vereenigingen, door de stammen der Germanen onder gemeenschappelijke namen aangegaan, zijn er twee, die tot deze landen in nauwe betrekking komen te staan. Het zijn die der Franken en der Saksen. Sinds het einde der 3de eeuw deden de Franken, n.1. de Saliërs, bij herhaling invallen in de Nederlanden, bleven er sedert de regeering van Julianus den afvallige, d. i. sinds 361 n. C., gevestigd en breidden zich vervolgens meer en meer naar liet Zuiden, eerst tot in Noordelijk België, later tot de rivier de Somme uit. Na den dood van Clovis in 511 behoorden Nederland en België ten deele tot die streek, welke men Austrasië noemde.

Doch de Franken waren het niet alleen, die ons land bewoonden. Sedert de 5de of de Gde eeuw is de landstreek bij den IJsel hot gebied niet langer van de Saliërs, maar van de Saksen, een volk, dat zicli over een groot deel van Noordwestelijk Duitschland uitstrekte en aan wier verbond de Tubanten en welke andere stammen Overijsel en Drente mogen hebben bewoond zich aansloten. Het noordelijk gedeelte

-ocr page 13-

5

van ons land werd in deze eeuwen, die men het Frankische tijdvak kan heeten, steeds bewoond door de Friezen. Hun grenzen waren niet altijd dezelfde; doch het is zeker, dat er tijden zijn geweest, waarin die van de Noordzee en de Wezer tot de Schelde of tot de Sincfal, d. i. het Zwin (bij Sluis, in Vlaanderen), reikten. Tusschen de Friezen en de Saksen aan de éene zijde en de Franken aan de andere ontstond van de 6de eeuw af een strijd, die eerst in de dagen van Karei den groote een einde nam.

Gedurende dat veelvuldig kampen verdwijnen de naam der Bataven cn die der Kaninofaten voor goed. Sedert de Gde eeuw komen zij niet meer voor. Zoowel deze volkeren, als andere, die tot dusver afzonderlijke namen hadden gedragen, sloten zich bij do Franken aan of smolten met hen samen: hun naam ging in den algemeenen naam „Frankenquot; op.

De onderwerping der Friezen aan Karei den groote dagteekent van \'t jaar 785, die der Saksen van 804. Van dien tijd af maken dus die beide volkeren, of, m. a. w., Nederland en België, een bestanddeel uit van het Frankische rijk, dat tot 843 bleef bestaan. Gelijk elders, voerden de Franken in deze stroken het leenstelsel en het Christendom in. Het doopen of do bekeering der Friezen was, behalve van don Frankischcn geloofsprcdikcr W u 1 f r a n, grootendeels het werk van de Christcnzendelingen, uit Engeland overgekomen, van Willebrord en Winfried, doorgaans Bonifacius geheeten. Willebrord werd de eerste bisschop onder de Friezen. Wulfran is de man, die door zijn onberaden ijver den koning der Friezen, Radboud, in 719 noopte, te Hoogwoude (ten n. o. van Alkmaar) zijn voet weder uit het water terug te trekken, waarin hij dien reeds had gezet, ten einde door den doop in de gemeente der Christenen te worden opgenomen. Bonifacius vond den öden Juni 755 met twee-en-vijftig zijner leerlingen bij Dokkum den dood eens martelaars.

De verdceling dezer landen of volken in den tijd van de heerschappij der Franken is drieledig: 1° de kerkrechtelijke, uitgaande van den paus en allengs ingevoerd sedert het begin der 8ste eeuw; 2° de staatsrechtelijke, uitgaande van den keizer en in de 8sto eeuw tot stand gekomen; 3° de burgerlijke of gcographischc, van vroegere tijden dagteekenende en uit den boezem des volks voortgesproten. Ten aanzien van de eerste vcrdeeling stond het Noorden tot de Schelde en de Waal onder het bisdom Utrecht, het Oosten en bet Zuiden onder Saksische en Frankische bisdommen. Staatsrechtelijk werd het land verdeeld in hertogdommen, deze weder in graafschappen, de graafschappen o. a.

-ocr page 14-

6

in schoutambten. De burgerlijke vordceling was in volken of landen, elk land in gouwen, elke gouw in marleen. Veelal stemde deze verdeeling geheel overeen met de staatsrechtelijke, zoodat een gouw gelijk stond met een graafschap, een mark met een schoutambt. Zóó gingen de aloude marken, d. i. stukken grond, die voorheen \'t gemeenschappelijke eigendom waren der marktgenootcn, welke waarschijnlijk van de eerste verovering of inbezitneming dagteekenden, in deze nieuwere indecling op.

Hier volgen een paar dier gouwen, zoowel uit het land der Friezen en der Saksen, als uit dat der Franken. In het tegenwoordige Groningen: Hunsingo; in het tegenwoordige Friesland: Oostergo, met de hoofdplaats Dokkum; in het tegenwoordige Holland: West-Friesland, met de hoofdplaats Medemblik; in het tegenwoordige Overijsel: Twente, met de hoofdplaats Goor; in het tegenwoordige Gelderland: de Veluwe, de Betuwe, enz.

Vraagt men naar de vruchten van do heerschappij der Franken in deze landen, hierop kan in zooverre een antwoord worden gegeven, dat men zich over \'t geheel een tamelijk goed denkbeeld van den algemeenen toestand vermag te vormen. Het land werd, onder \'t oppergezag der koningen, bestuurd door hertogen engraven. Oorspronkelijk beduidt het woord hertog aanvoerder van een leger. Maar dikwijls werd ook hij zóó genoemd, die over de krijgsbenden eener zekere landstreek het bevel voerde, weshalve die titel dan aan de landstreek werd gehecht. Zoo waren hier te lande drie hertogen: een van Friesland, een van Saksen en een van Frankenland. Onder dc hertogen stonden de graven, d. i. rechters. In den beginne werd die titel zoowel aan ambtenaren van lagen als van hoogen rang gegeven, zoodat b. v. een opzichter over wouden, dijken, wegen, enz. vaak graaf werd genoemd. Later werden die koninklijke of keizerlijke ambtenaren gewoonlijk zóó geheeten, die als rechters, doch ook als burgerlijke bestuurders en aanvoerders van \'t leger den vorst vervingen. De bank van Hchcpenen, waarvan de graaf voorzitter was, had rechtspraak over het gcheele graafschap. Onder do graven vond men schouten, die aan \'t hoofd stonden van de schoutambtcn. De bevolking was niet langer in tien toestand van wilde horden, maar in dien eener geregelde maatschappij met vaste wetten. Zij was gesplitst in de volgende standen: vrijen. Uien (lieden of hoorigen) en slaven of lijfeigenen. Dewijl de liten op de hoeven der vrijen woonden, noemde men ze ook hofhoorigen. Noch hun toestand, noch die der lijfeigenen was zoo onaangenaam, als die der sla ven in dc oudheid of die der negers in de volksplantingen

-ocr page 15-

der Europeanen van den nieuweren tijd. Ten bewijze dat handel en nijverheid geen geheel vreemde dingen waren strekt dat Dorestad, (Wijk bij) Duurstede, b. v. een aanzienlijke koopstad was. De groote wegen werden naar behooren onderhouden en met wering van knevelarij , tegen voldoening van bepaalde tollen, voor elk opengesteld.

Reeds gedurende de regeering van Karei don groote en vroeger werden deze landen door de Noormannen overvallen; doeh vooral geschiedde dit onder \'t bewind van Lodewijk den vrome en na hem. Deze woeste borden, de stroomen opvarende, legden de steden, die zij op haren weg ontmoetten, zware schattingen van honderden of duizenden ponden goud of zilver op, of kenmerkten in het binnenland, zoover zij doordrongen, haren weg door roof en doodslag. Lodewijk de vrome verschafte de Noormannen een zeer gewenschte aanleiding om hun rooftochten voort tc zetten. Tot hem kwamen n.1. drie der Noordsche vorsten H e r i o 1 d, R o r u k en H e m m in g, die uit Denemarken waren verjaagd en met behulp van Lodewijk hun gebied zochten te herwinnen. Lodewijk, die steeds voor \'t Christendom ijverde, hoopte door \'t vcr-leenen van den gevraagden bijstand de/e vorsten en misschien een aantal hunner onderdanen tot het aannemen van den godsdienst tc bewegen. Hierin slaagde hij naar wensch. De Deensche vorsten lieten zich in 826 doopen; maar het mocht den koning der Franken niet gelukken hen in \'t bewind te herstellen. Vol blijdschap over Imn bekeering, gaf Lodewijk hun daarom leencn in do Nederlanden; aan I Teriold Dorestad of Duurstede en omstreken; aan Roruk Kenncmerland (een deel van Noord-Holland nabij Alkmaar) cn aan Hemming Zeeland\' Dit bracht vele rampen over de Nederlandschc gewesten , want behalve dat de van buiten komende Noormannen hier van nu aan hun heersch-zueht ruimen teugel vierden, onderdrukten de in deze landen gevestigde Noormannen de landzaten van tijd tot tijd zeer. En niet vóór 885 eindigde hun heerschappij in deze streken.

Inmiddels had het Frankische rijk in 843, bij het verdrag van Verdun, opgehouden te bestaan. Hierbij verkreeg Lotharius I o. a. het oostelijk gedeeltelijk van Frankrijk en aangrenzende landen, gelegen in \'t z., tussehen de Rhone en de Alpen; in \'t n., zoowel ten n. van den Rijn, als tussehen deze rivier en de Maas, gelijk mede tussehen de Maas en de Schelde tot de monden dezer rivieren. Lodewijk de Duitscher bekwam o. a. het land ten n. van de Alpen en ten o. van den Uijn. Karei den kale eindelijk werd o. a. het gebied ten westen vau de Schelde, dc Maas, de Saóne en do Rhone toegewezen. Hieruit volgt, dat Lotharius I bijna geheel J5elgië en Nederland, Karei de kale

-ocr page 16-

8

Vlaanderen, Artois en een deel van Zceliind verwierf. Later, in 870 en in 879, kwam hot aandeel van Lotharius I aan Duitschland.

§ 3.

Ouderschcid lusschen den luculand van Friesland en dien van andere streken van ons land. — De wisseling in de opperheerschappij dezer landen na hel verdrag van Verdun. — Slaton, die in het Zuiden en in het Noorden verrijzen. —

Aard en uitbreiding der grafelijke macht.

Toen de Friezen zich in 785 aan Karei den groote onderwierpen, werd hun land, zooals vanzelf spreekt, geacht een bestanddeel van het rijk der Franken te zijn. Doch hot leenstelsel werd bij hen zoo goed als niet ingevoerd; zij behielden hun persoonlijke vrijheid, eigendom en rechten. Alzoo verschilde hun toestand van dien der bewoners van de andere gedeelten dezer landen, als van Brabant, Zeeland, Utrecht, Zuid-Holland en van een streek van Noord-Holland, n.1. Kennemerland. Hier werd de Frankische stam, vroeger of later, de overhecrschende, de Friesche de onderliggende, \'t Gevolg was, dat de Friesche inwoners der laatstgenoemde landen, althans grootendeels, ophielden vrijen te zijn, en, als hoorigen of lijfeigenen, tot allerlei dienstbetooning aan do overhecrschers werden verplicht. Niet alleen als volk werden zij dus vernietigd; maar zij verloren ook een groot deel hunner menschenrechten. Bij de veelvuldige verdrukking van allerlei heeren, waaraan zij ten doel hadden gestaan, had daarenboven menige vrije het als een geluk beschouwd, zich als lijfeigene te mogen verkoopen, op die wijze, met opoffering van de vrijheid, althans rust en veiligheid verwervende. Nergens intusschen was het getal lijfeigenen zoo groot als in de landen van den bisschop van Utrecht.

Na het jaar 843 kwamen de Nederlanden en België (steeds met uitzondering van Vlaanderen en van een gedeelte vnn Zeeland), om niet van het tijdperk van overgang te spreken, gelijk op blz. 7 en 8 werd opgemerkt, weldra tot Duitschland in die betrekking te staan, waarin zij tot dusver hadden gestaan tot het rijk der Franken. Van dien tijd af maakten zij, n.1. voor zoover zij bij het verdrag van Verdun tot het aandeel van Lotharius I hadden behoord, een bestanddeel uit van het hertogdom Lotharingen, en sedert 965, toen dit hertogdom in Opper- eu Neder-Lotharingen werd verdeeld, van het laatste.

-ocr page 17-

In de 9de cn de 10de eeuw werden wuarschijnlijk de meeste Nederlanden erfelijke leenen, dewijl dat, wat oorspronkelijk een gunst des keizers was, allengs, in weerwil van hem, als een recht werd beschouwd. Het volk cn de kleinere leenmannen, die zich natuurlijk meer aan de plaatselijke overheid dan aan den veeltijds afwezigen keizer hielden, namen met deze verandering licht genoegon. Meer dan eens ontstonden evenwel groote mocielijkheden uit de vraag, of het eene of andere gewest een mannelijk of zwaardlccn, of wel tegelijk een vrouwelijk of spilleleen was. Sedert de 11de eeuw kwamen allengs meerdere gouwen aan één graaf. Dit gebeurde doordien sommige gravengeslachten uitstierven of werden verdreven cn de overige zich dan met hun nalatenschap verrijkten. Hierdoor kwam het, dat in de 12de eeuw bijna het gcheole land tusschen den graaf van Gelder, dien van Holland en den bisschop van Utrecht was verdeeld,

De verandering, die langzamerhand in het Zuiden in den staat van zaken plaats greep, was hoofdzakelijk deze, dat in plaats van het hertogdom Neder-Lotharingen, voor en na, vcrschillendo zelfstandige staten ontstonden. De grootste dier staten was Brabant, dat ook den titel „hertogdomquot; behield. Verder vond men er het markgraafschap, veelal graafschap genoemd. Namen, en het graafschap Henegouwen. Ten o.. van deze drie staten lag het bisdom Luik. Tusschen de Maas en don Rijn lag het graafschap, sedert de 11de eeuw hertogdom, Limburg. Maastricht was voor een gedeelte een bezitting van Luik, voor een ander deel een op zich zelf staande rijksstad, die later door Karei V van het Duitscho rijk werd afgescheiden cn aan Brabant toegevoegd. Ten z. van Limburg stiet men op het graafschap, sedert 1354 hertogdom, Ljuxemhurg.

Antwerpen met zijn omstreken was reeds in de lüdc eeuw een markgraafschap van het heilige Roomsche of Duitsche rijk en werd door den hertog van Brabant bestuurd. Mechelen was een heerlijkheid, die in 1357 aan Vlaanderen kwam. Gelijk Artois in zijn geheel, zoo was Vlaanderen grootendcels een deel van Frankrijk, Kroon-Vlaanderen geheetcn. Het andere gedeelte, het Noordelijke, was een leen van Duitsehland cn werd Rijks- Vlaanderen genoemd. O.a. bevatte het Zeeland bewester Schelde, d. i. het land ten n. van de Hont. In 1007 gaf keizer Hendrik II Rijks-Vlaanderen aan Boudcwijn IV, graaf van Vlaanderen, in leen, die op zijn beurt het Zeeuwsche land wederom in achterleen gaf aan Dirk III van Holland.

De staten, die in \'t Noorden verrezen cn waarvan straks ter loops werd gewaagd, waren Holland, Utrecht, Gelderland. Zooals men ge-

-ocr page 18-

10

woonlijk aanneemt, ontstond het graafschap Holland, waarbij dat gedeelte van Zeeland behoort, dat ten n. van de Oostersehelde ligt, in 922, doordien Karei de eenvoudige (Overzicht, 12de druk, blz. 79) aan hem, dien men veelal Dirk I noemt, Egmond en omliggend land ongeveer van Hillegom tot Alkmaar, schonk. Maar wil men op een begin van \'t graafschap Holland wijzen, dat op een vasten grondslag steunt, dan moet men gaan tot het jaar 1018, tot dien Dirk, die doorgaans nunc in heet. Tusschen do Merwede en dc oude Maas lag to dier tijde een moerassig bosch, dat de bisschop van Utrechten die van Luik gemeenschappelijk bezaten. Deze wildernis werd in het begin der 11de eeuw door graat Dirk eigenmachtig in bezit genomen. Hij stichtte er een sterkte ter bewaking van de talrijke rivieren, welke die streek besproeien, en bief er op eigen gezag tol van de voorbijvarende schepen. Tevergeefs trachtte keizer Hendrik II dit te beletten. Do sterkte, door Dirk gesticht, gaf het aanzijn aan dc stad Dordrecht. Naar \'t schijnt, had de genoemde streek, wegens haar rijkdom aan bosschen, den naam Holland gekregen, die, na de verovering, allengs op de meer naar \'t noorden gelegen streken overging. Vanhier dat de graven, die voorheen „graven van Frieslandquot; heetten, zich sinds dozen tijd „graven van Hollandquot; begonnen te noemen. Sedert 1323 werd de graaf van Holland, gelijk beneden zal worden aangetoond, tevens graaf van Zeeland, een land, dat zijn naam wellicht hieraan ontleent, dat het deels uit zee, deels uit land bestaat (zee en land).

Gelderland bestond oudtijds uit de graafschappen Gelre of Gelder en Zutfen. De eerste, welke den titel „graaf van Gelder en Zutfenquot; voert, is Hendrik in 1138. „Graaf van Gelderquot; heette hij naar zijn hoofdstad Gelre (ten n. o. van Venlo). In 1339 verhief keizer Lodowijk riüinood ii of den zwarte, zóó genoemd naar de kleur van zijn hoofdhaar, tot hertog van Gelderland.

Zooals boven is vermeld, pleegt er sedert 695, toen Willebrord zijn zetel te Utrecht vestigde, van een bisdom Utrecht tc worden gewaagd. Dikwerf komt het ook onder den naam hel Slicht of Stift, gelijkbe-teekenende met „gestichtquot;, voor. Hoever het gebied des bisschops in geestelijke of kerkelijke zaken reikte is reeds (zie blz. 5) gezegd. Oor-sbronkelijk was de kerkelijke macht de eenige, die de bisschoppen hadden. Doch sedert de keizers en andere machtige mannen, van tijd tot tijd allerlei bezittingen aan den bisschoppclijken stoel schonken, kwam hierbij allengs ook wereldlijk gezag. Als wereldlijke vorsten waren zij, gelijk de meeste overige Nederlandsche vorsten in de Middeleeuwen, leenmannen van het Duitsclie rijk. Sedert 1122 word de bisschop door

-ocr page 19-

11

do kanonikcn van de vijf kapittelkerken gekozen. Do vergadering van al die kanoniken tezamen droeg den naam kapittel van Utrecht. Behalve over Utrecht strekte zieli de wereldlijke macht van de bisschoppen ook uit over Overijsel, daarom Oversticht gcheeten, alsmede over Groningen en Drente. Wat Overijsel betreft, dit hebben zij trapsgewijze gekregen. Weleer waren hier, zooals elders, onderscheiden graafschappen, alle aan het Duitsche rijk leenroerig. Naarmate deze landstreken, bij het uitsterven der mannelijke lijn van liet regeerend stamhuis en anderszins, aan het rijk vervielen, gaven do keizers ze aan den bisschoppelijken stoel in leen.

Nog is niet gesproken van Friesland en van eenigc gedurende de Middeleeuwen op zichzelf staande kleine gedeelten van ons vaderland. Het eerstgenoemde land, tevens West-Friesland, een groot deel van de latere provincie Groningen en Oost-Friesland bevattende, werd sedert Karei den groote door graven beheorscht. Wat die andere deelen des lands aangaat, hiertoe behoorde o. a. de heerlijkheid Wcslerwolde, sinds het einde der vorige eeuw bij de provincie Clro-ningen ingelijfd.

Na op de bestanddeelen der Nederlanden in de Middeleeuwen te hebben gelet vestige men zijn aandacht op den aard dor grafelijke macht in Holland, waarbij men zich behoort to herinneren, dat wat hier wordt aangevoerd tevens in \'t algemeen voor Gelderland en voor Utrecht geldt. Oorspronkelijk waren de graven (zie blz. 6) ambtenaren, d. i. dienaren, die in naam van den koning der Franken, later van den koning van Duitschland, de vierschaar spanden, de boeten invorderden en den heirban aanvoerden. Zij bezaten op dozen grond doorgaans vole landen, bossohen enz. in vollen eigendom. De bediening, hun opgedragen, kon worden herroepen, weshalve niet de graven naar de streek, waarover zij waren gesteld, werden genoemd, maar de graafschappen den naam droegen van hen, die ze bestuurden. Sedert de loonwet van keizer Koonraad II {Overzicht, 12de druk, blz. 80) in 1087 werden de graafschappen alom, dus ook hier te lande, erfelijk. Nu bleven de graven niet langer moor dienaren. Aangesteld door een heer, die verre was, poogden zij weldra zich van hem zoo goed als onafhankelijk te maken, zijn plaats geheel in te nemen, in \'t kort lands-heeren te worden on als zoodanig te handelen. Het hun geleende gezag zochten zij tot een eigen te maken. Hiertoe behoefden zij den steun hunner onderdanen en moeten zich dien hebben weten te verschaffen. Eens landsheer geworden, gaf ook de graaf van de aanzienlijke goederen, die hij bezat of aan zich had getrokken, er vele in leen aan

-ocr page 20-

12

de vrijen en eigenerfden, hier woonachtig, natuurlijk onder voorwaarde , dat zij hem, den leenheer, getrouw zouden wezen en bijstaan tegen wien ook.

In naam van den graaf of landsheer spande in Holland de baljuw of schout, zijn ambtenaar, dc vierschaar (d. i. do vier gerechtsbanken), of, met andere woorden, riep de schepenen, als bijzitters, bijeen. De schepenen wezen liet vonnis, en dc baljuw of schout sprak liet uit. De baljuw, do plaatsvervanger van den graaf in elke gouw, stond hier aan \'t hoofd van \'t burgerlijk bestuur, was voorzitter in de gerechten, voerde de ingezetenen in oorlog aan en oefende het toezicht over wateren, wegen en dijken.

Vooral was het Floris V, die inbreuk maakte op de oude instellingen en de grafelijke macht uitbreidde. Om niet afhankelijk te zijn van den bijstand der edelen in geval van oorlog stichtte hij steden en begunstigde ze met keuren en allerlei voorrechten. Voor den grafclijken domeingrond, waarop zij werden gebouwd, betaalden die steden een jaarlijksche som, als tot afkoop van dc diensten, waartoe de bewoners van dien grond gehouden zouden zijn geweest. De gemeenten, aldus ontstaan, werden als vazallen of leenmannen aangemerkt. Alzoo do burgerijen, als krijgsmacht, aan de troepen der leenmannen kunnende tegenstcllen en hun inkomsten met behulp van de jaarlijksche schattingen, hun door dc steden op te brengen, vermeerderende, verzwakten de graven de heeren, zichzolven tevens versterkende. Deze gevolgen werden in nog ruimer mate zichtbaar, toen de graven, met de edelen, eveneens de steden obriepen, om ook haar over \'s lands belangen te raadplegen of haar om beden te vragen. Op die wijze veranderden de graven allengs de geheele inrichting van den staat.

De burgers dier steden wierpen hoe langer hoe meer een aanmerkelijk gewicht in de schaal. Op grond van den ouden rechtsregel, dat geen vrij man kon worden gedwongen, zonder eigen toestemming, iets van zijn eigendom af te staan, konden zij ook hun bewilliging onthouden aan de vorstelijke heden, d. i. aanzoeken om geldelijke hulp, cn wol in dier voege, dat elke stad voor zich kon weigeren. En vermits in deze landen, gelijk elders, de geestelijkheid cn de edelen van rechtswege bevrijd waren van alle lasten, uitgezonderd van den krijgsdienst, en zich zoolang mogelijk in \'t bezit van dit recht handhaafden, waren de graven meer en meer verplicht, zich, ten einde de noodige gelden te erlangen, tot de stedelingen te wenden. Deze gesteldheid van zaken verklaart ook het aanwezig zijn van de tallooze privilegiën hier te lande, als zoovele bolwerken, om te groote ovennachl van den graaf te stuiten.

-ocr page 21-

13

De inhoud dier stukkon liep natuurlijk uiteen. Maar geen stad of gewest was er bijna, of zij kon zich beroemen op een keur, waardoor de ingezeten verzekerd was, niet buiten de grenzen van stad of gewest gedagvaard of voor een vreemden rechter gedaagd te worden (jus de non evocando). Dergelijke privilegiën bezwoer do graaf, aleer hij het bewind aanvaardde. Eerst dan legden de onderdanen den eed van trouw en gehoorzaamheid af.

Wat het binnenlandsch bewind betreft, bleef Friesland tot den tijd van Karei V op een geheel bijzonderen voet bestaan. De keizer beleende met dit land hetzij den bisschop van Utrecht, hetzij den graaf van Holland of een ander vorst. Alzoo meende zoowel de graaf van Holland, als de bisschop van Utrecht een verkregen recht te hebben op de heerschappij over de Friezen, die zei ven evenmin gezind waren den een als den ander te gehoorzamen. De herbaalde uitgifte van Friesland in leen toont, dat er, gedurende de Middeleeuwen, in dit land geen gezag bestond, gelijk aan dat van den bisschop van Utrecht, den graaf van Holland of den hertog van Gelderland. De graven of regenten, die er waren, moeten worden geacht ambtenaren van lageren rang te zijn geweest en met minder macht bekleed, dan die was, welke de zoo even genoemde landsheeren, elk binnen zijn perken, oefenden.

8 4.

Holland onder de graven uit hel llollandsche huis.

Hetgeen op de laatstvoorgaande bladzijden omtrent het karakter en de hoedanigheid van do macht der landsheeren staat opgeteekend ziet, uit den aard der zaak, niet op één tijdstip in \'t bijzonder. Het is veeleer een doorloopende beschouwing van de ontwikkeling dier macht in den loop der tijden, welke steeds behoort te worden getoetst aan de geschiedenis der staten zeiven, waartoe wij thans overgaan, \'t Eerste graaflijke stamhuis, dat in Holland regeerde en oorspronkelijk in de streken van de oude abdij van Egtnond was gevestigd, was dat van Holland, naar de gewone meening, 922—1299 (zie echter blz. 10). Hier volgt de reeks der graven, uit dat huis gesproten. Zoo men met 922 begint, zijn er zestien: Dirk I, Dirk II, Arnoud, Dirk 111, Dirk IV, Floris I, Dirk V, Floris II, Dirk VI, Floris III, Dirk VII, Willem I, Floris IV, Willem II, Floris V, Jan I. De plaats, waarde

-ocr page 22-

14

huldiging der graven plaats had, was Dordrecht. Do eerste graven waren vaak in oorlog met de West-Friezen, met wier land zij, hoewel togen den zin der inwoners, beweerden door den keizer te zijn beleend. In 1256 viel willem n op een veldtoeht togen hem bij Hoogwoud e (ten n.o. van Alkmaar), waar hij, met zijn paard door het ijs gezakt en vruchteloos een groot losgeld biedende, door den vijand werd afgemaakt. Eerst kloris v, zijn zoon, onderwierp hen in 1282 en in 1287, en tevens de Waterlanders en de Drechterlanders, zooals hij vroeger de Kennemerlanders had bedwongen.

Eveneons hadden de graven dikwijls geschillen met de bisschoppen van Utrecht, eensdeels wegens Friesland, anderdeels over do grensscheiding, Zoo werd Utrecht ongeveer in 1145 door dirk vi, uit wrok over het verlies van Friesland (zie blzlB), belegerd. Toen echter bisschop Pier bert, aan het hoofd zijnor geestelijkheid, in plechtgewaad, met een boek in do hand uit de gewijde vest kwam, om den banvloek over den graaf uit te spreken, ontgleed het krijgszwaard aan zijn bevende handen en brak hij in aller ijl het beleg op. Dat sommige graven zich zelfs aan openlijken oorlog met don keizer durfden wagen blijkt o. a. uit het voorbeeld van Dirk III (zie blz. 10). En dan was Holland nog, tor zake van Zeeland (zie blz. 9, 10), in langdurigen kamp met do Vlamingen gewikkeld. Van Hollands graven namen floris iii en willem i persoonlijk deel aan kruistochten, de eerste aan den dorden, waarin hij wakker streed, maar in 1190 te Antiochië aan een ziekte overleed. Zijn tweede zoon Willem vocht, na den doods zijns vaders, mede voor Acre. Nadat hij vervolgens zijn broeder Dirk VII als graaf was opgevolgd, ondernam hij aan \'t hoofd van oen leger Hollanders en Friezen gezamenlijk met do andore vorsten oen tocht togen Damiate (in \'t n. van Egypte, nabij een der monden van den Nijl), om vandaar Syrië en Palaestina aan te tasten. Na een langdurig beleg word Damiate in 1219 ingenomen, doch in 1222 ook reeds weder ontruimd. Ter herdenking dezer gebeurtenis hangen, sedert het midden der IGdo eeuw, in den toren van de grooto of St. Bavo\'s kerk te Haarlem koperen klokjes, die zoowel eiken avond geregeld als bij brand en andere gelegenheden worden geluid. Zij heeten Demiaatjes, niet omdat zij van Damiate afkomstig zijn, maar omdat zij bestemd zijn de herinnering aan den tocht levendig te houden.

Slechts éénmaal werd, gedurende de regeering van het eerste stamhuis, als punt van geschil, de vraag opgeworpen, of Holland een zwaard- dan wel een spilleleen was. Het geschiedde in 1203 bij den dood van Dirk VH. Hij liet één dochter na, Ada geheeten. Graaf Dirk

-ocr page 23-

15

had gewcnscht, dat zijn broeder, weldra graaf Willem I, als regent het bewind voor haar voerde. Doch Dirks gemalin, Adelheide, haatte Willem, en hoewel zij zich niet kon ontveinzen, dat Holland, destijds althans, als een mannelijk leen werd aangemerkt, poogde zij het graafschap voor hare dochter te behouden. Mede met het oog daarop huwde zij Ada uit aan Lodewijk, graaf van Loon (ten n. van Luik). Dit huwelijk werd voltrokken, terwijl het lichaam van Ada\'s vader nog boven aarde stond, zoodat hot gebruikelijk rouwmisbaar voor de blijde bruiloft moest wijken. Deze handelwijze van Adelheid maakte de verontwaardiging van de vele edelen gaande, die nu partij kozen voor Willem. Zóó ontbrandde een oorlog, waarin de fortuin Lodewijk eerst een korte poos toelachtte, om hom weldra ontrouw te worden. Reeds in 1204 werd hij uit Holland verdreven en kwam er nimmer terug.

Allengs was het aanzien van het Hollandsche gravenhuis zeer gerezen. Nog hooger steeg dit, toen Willem II, de stichter van \'s Gravenhagc, in 1247 tot Roomsch koning werd benoemd, een waardigheid, die hem intusschen veel strijd kostte en geen werkelijke macht schonk. Doch juist toon zijn gelukszon in Duitschland begon te rijzen en zijn uitzichten te verhelderen, viel hij omtrent dertig jaren oud, in den kamp tegen de West-Friezen (zie blz. 14). Hij, benevens Willem I en Ploris V zijn het inzonderheid, aan wie de steden en de vlekken hun opkomst hadden te danken.

Gelijk elders, oefenden de kruistochten ook in ons land hun invloed en brachten een geheele omkeering in de maatschappij te weeg. Ook in Nederland begon men van lieverlede de gevolgen te gevoelen van het onderling verkeer der natiën, dat toen opkwam. Dat men onderdo banier des kruises voor een heiliger beginsel streed, dan men tot dusver had gekend, leidde tot veredeling van den woesten krijgsmansgeest en temperde de ruwheid van zeden. Ook hier werd de kring van menschelijke kennis en ervaring uitgebreid en verwekte de handel, die reeds tot eenigen bloei kwam, een hooger gevoel van zelfstandigheid. Nu de kennismaking mot het Oosten en met het Byzantijnschc hof de behoefte aan meer gemak en weelde, aan pracht en vertooning had gewekt, vermenigvuldigden zich, met de vermeerdering van allerlei behoeften, eveneens de takken van nijverheid en nam de handel een hoogere vlucht. Alwie, getroffen door het gezicht van Italië\'s steden, fier op eigen bestuur, naar huis terugkeerde haakte naar \'t zelfde geluk en deed mede bij anderen do begeerte daarnaar ontbranden. Dc edelen, die, om de kosten der uitrusting te bestrijden, vele hunner eigendommen moesten vervreemden of hun lijfeigenen do vrijheid

-ocr page 24-

1()

schenken, verloren van hun invloed en luister. Het volk werd uit de diepe vernedering der lijfeigenschap opgeheven en de grond gelegd tot het ontstaan van den derden stand, d. i. dien der poorters of burgers, en tot dien der boeren. De kruistochten bevorderden krachtig het gebruik der moedertaal en riepen rechten en vrijheden in \'t leven. Zij verbonden de drie standen nauwer aan elkander en ontwikkelden ze meer en meer door \'t wijzigen hunner zeden en gewoonten.

Op den grondslag nu, mede door de kruistochten gelegd, begon voet voor voet het gebouw der burgerlijke vrijheid te verrijzen. Zooals boven werd opgemerkt, zijn de meeste steden haar oorsprong of bloei aan het straks genoemde drietal graven verschuldigd. In de keuren, aan de steden uitgereikt, werd haar vrijdom van tol geschonken; voor toezicht op wegen en vaarten gezorgd; een zekere boete op misdrijven bepaald; het recht gegeven om haar overheidspersonen of schepenen te verkiezen; vastgesteld, welk getal van manschappen, b.v. 25 tot 30, de stad in geval van oorlog moest leveren en hoe groot de som, jaarlijks te voldoen, zou zijn, b.v. van 20 tot 60 gl. (zie blz. 11). Doch Floris ging nog verder. Hij raadpleegde niet alleen de edelen, maar ook van tijd tot tijd sommige steden over \'s lands belangen.

Zóó verrees, in tegenstelling met andere landen, op Hollands bodem op vreedzame wijze tal van steden. Als regel gold het, dat elke lijfeigene of hoorige, die binnen een stad zijn toevlucht nam, vrij werd, indien hij na jaar en dag niet door zijn heer was opgeëischt. Groot was de verandering, die reeds hierdoor de toestand van den lijfeigene of hoorige onderging. Van dit oogenblik af betaalde hij geen schot (van schieten, in den zin van bijdragen, geven) en lot (eigenlijk: stuk grond, vandaar: de schatting er voor), d. i. hoofdgeld, meer, want dit geschiedde alleen door de niet-vrijen. Hij mocht, naar welgevallen, een huwelijk aangaan, over zijn goederen beschikken, in één woord, hij kreeg persoonlijke rechten. Als burger deelde hij verder in de voorrechten, waarmede de steden langzamerhand werden begiftigd. Geen andere verplichtingen stonden hier tegenover, dan dat hij (zie boven) eens in \'t jaar met zijn medeburgers een vaste som moest opbrengen, binnen de stad blijven wonen en zich, wanneer haar eenig gevaar dreigde, gewapend naar de loopplaats begeven. De band, op die wijze bij de opkomst der steden gelegd, werd later nog nauwer toegehaald, sinds de burgers allerlei bijzondere verbintenissen onder elkander aangingen. Hiertoe behoorden hoofdzakelijk de gilden, d. i. verecnigingen van lieden, die hetzelfde bedrijf of handwerk uitoefenen, met verbod aan anderen om dit te doen.

-ocr page 25-

17

Is het vreemd, dat Pluris door zijn tegeustanders (k.r keerlen God, d. i. de afgod der stedelingen en boeren, werd genoemd? Niet alleen door rechtstreeksehe begunstiging, ook door het fnuiken van den adel bevorderde hij hun belangen. Op verzoek van oen paar steden en edelen uit het Sticht deed hij de heeren Gijsbrecht van Amstel en He rman van Woerden, zijn leenmannen, den oorlog aan. Die oorlog liep ten nadeele der beide heeren af. Gijsbrecht deed in 1285 afstand van een deel der goederen, die bij van den bisschop in leen had, o. a. van Muiden, welke op Floris overgingen, die hierdoor een vazal van Utrecht werd. Dezelfde bepaling werd op de heerlijkheid Woerden toegepast. Verder deden beiden afstand van hun alo-diën, waar ook gelegen, ten behoeve van Ploris, die ze hun als leenen teruggaf.

Meer dan genoeg had Floris gedaan ten einde den wrok der cdolen op zich te laden. Als om de maat vol tc nieten voegde hij er nog bij, dat hij veertig hoorigen, die zicli op de een of andere wijze jegens liem verdienstelijk moeten hebben gemaakt, van alle slaafeche diensten ontsloeg en hen vrij verklaarde. Welk een vergrijp in \'t oog der edelen! Terwijl zij vol verbittering aan de bevrediging hunner wraakzucht dachten, kregen zij onverwachts een bondgenoot in Eduard I, koning van Engeland. Hij verplaatste bij een verdrag, in 1295 met Guy van Dampierre, graaf van Vlaanderen, gesloten, den stapel der Engelscbe wol van Dordrecht, waar hij sedert eenige jaren was, naar Brugge en Mechelen. Hierom sloot zich Floris in den oorlog, die in 1293 tusschen Engeland en Frankrijk losbarstte {Overzicht, 12do druk, blz. 92), sedert 1296 bij Philips I V of den schoone, koning van Frankrijk, aan. Deze verbintenis deed hem den dood. Eduard vond bereidvaardige dienaren in een groot aantal edelen, die hij overreedde om Floris gevangen tc nemen en naar Engeland te voeren. Zij, die hun arm inzonderheid leenden tot de uitvoering van Eduards plannen, waren Jan van K u i k (de omstreken van Grave, ten z. van (reldor-land), Gijsbrecht van Amstel, Herman van Woerden, Gerard van Velzen. Wat aller verbittering had verwekt was dat Floris, daar partij kiezende, waar eigen voordeel en overeenstemming van gevoelen hem riepen, lieden, op welke zij laag neerzagen, uit het stof had verheven. Velen hadden bovendien hun bijzondere grieven.

Weldra ondervond Floris wat do vijandschap der edelen vormocht. Op den dag, waarop hij als middelaar een verzoening had te weeg gebracht van do heeren van Amstel on Woerden met de verwanten van den heer van Zuilen, een leenman uit hot Sticht, violen do samon-

Dr. Wi.inne, Bekn, CSmsh, v, h. Vnderlaml, •H«l« dnik. \'2

-ocr page 26-

18

gezworen, in de nabijheid van Utrcolit, op Floris aan, namen hem gevangen en voerden hem naar Muiden, om hem vandaar naar Engeland in te schepen. Intussehen kwamen de Keunemers, de Waterlanders, de West-Friezen en de Gooilanders op de been, legerden zich voor Muiden en eischten, dat men hun den graaf uitleverde. In plaats van aan deze vordering gehoor te geven zetteden de edelen Floris te paard en trachten hem, langs een omweg vliedende, naar Brabant of Vlaanderen te vervoeren. Doch ternauwernood hadden zij oen eind weegs afgelegd, of zij stieten op een schaar Gooilanders, die denzelfden eisch als kort tevoren deden. Vreozende voor de overmacht te moeten bukken, pleegden thans de edelen, Floris om hals brengende, de misdaad, die zij niet van zins waren geweest te bedrijven. Der keerlen God viel als het offer hunner wraak in J29ü. Let men op de gevolgen, dan voorzeker zijn \'s graven handelingen zeer te prijzen; doch van het standpunt van \'t recht beschouwd, zijn zij van willekeur niet vrij te pleiten. Eenige van de moordenaars vielen in handen van de West-Friezen en de Kennemers en werden door hen gedood; anderen werden door den scherprechter ter dood gebracht, nog anderen, met name de heeren van Amstel, Woerden en Velzen, ontvluchtten het zwaard der gerechtigheid.

In 1297 volgde Floris\' zoon jan hem op. Wolfert van Borselen (op Zuid-Beveland), beer van Veen;, werd aan het hoofd der regeering geplaatst, maar in 1299, bij een oploop van \'t volk, te Delft van \'t leven beroofd. Door dit onheil van zijn leidsman verstoken, wierp Jan zich in de armen van zijn neef. Jan van A vennes (ten z. van Bergen, destijds in Henegouwen, thans in Frankrijk), graaf van Henegouwen, wien bij hot bewind voor vier jaren opdroeg. Doch reeds in \'t eerste jaar van dit regentschap, nog in 1299, stierf Jan I.

§ •r)

Holland en Zeeland onder de (/raven uit het Henegouwsche en het Beiersche huis.

Jan van Avenues, nu jan ii, alsmede zijn opvolgers, in \'t bezit van twee, weldra drie en meer graafschappen zijnde, lieten zich in één of meer dier graafschappen vervangen door ])laatsbekleeders, slad-of stedehouders genoemd. Gedurende Jans bewind brak de zware oorlog uit tusschen Frankrijk en Vlaanderen, waarin de graaf van Holland

-ocr page 27-

10

en Henegouwen als bondgenoot van Philips den schoone optrad. Dit, gevoegd bij de ingewikkelde betrekking, die steeds tussehen Vlaanderen en Holland bestond, noopte de Vlamingen, gehoor gevende aan den aandrang der Zeeuwsehe edelen, één jaar na den slag bij Kortrijk (Overzicht, 12de druk, blz. 93), in Zeeland en Holland te vallen. Zelfs drongen zij tot Haarlem door; doch hier werden zij in 1304 gestuit bij het Manpad, dat zijn naam ontleent aan het vluchten van zoovele mannen, n.1. Vlamingen. Do oer dezer zege komt toe aan de dapperheid en de tegenwoordiglieid van geest zoowel van Witte van Haamstede (op Schouwen), een onechten zoon van Floris V, als van Willem van Oostervant (een voormalig graafschap in Henegouwen), Jans zoon. En binnen één week werd geheel Holland, gelijk weldra ook Zeeland, van de overweldigers bevrijd. De graaf zelf was inmiddels in Henegouwen gebleven, waar hij nog in \'t zelfde jaar overleed.

Zijn opvolger was wilt,km ui, degokdb(1304—J337). Naar het schijnt is hij het, die do beden in Holland en Zeeland invoerde, d. i. de bijdragen, die de graaf van tijd tot tijd vroeg, wanneer dc gewone inkomsten niet toereikend waren. Verder riep hij voor \'t eerst do schepenen der steden van Holland en Zeeland op, om met de edelen over een punt, rakende de opbrengsten, te beraadslagen. Bij een dusdanige gelegenheid kwam eens de genegenheid, welke die onderdanen voor hem koesterden, op treflende wijze aan het licht. Toen Willem van Holland en Zeeland 1000 gl. vroeg, drong men hem 10,000 gl. aan te nemen. Dit weigerde hij, zeggende, dat hij ook de 1000 gl. niet wilde, overtuigd, dat hij bij dergelijke lieden, indien het mocht worden vereischt, steeds genoeg geld zou vinden. Die gezindheid verklaart op voldoende wijze, hoe Willem zijn bijnaam verwierf. Deze bijnaam, die op de degelijkheid en de voortreüelijkheid van zijn bewind over \'t geheel ziet, word hem, die het recht steeds onkreukbaar handhaafde, voorzeker naar verdienste toegekend. Van de gebeurtenissen, onder zijn regeoring voorgevallen, is zonder twijfel de gewichtigste het verdrag, dat hij in 1323 met den graaf van Vlaanderen, Lodewijk I van Nevers (ten z.o. van Orléans), sloot. Hierbij zag Lodewijk van de loenhulde wegens Zeeland bewester Schelde (zie blz. 9) af. Keizer Lodewijk van Beieren bekrachtigde als leenheer dit verdrag. Van nu aan was de graaf van Holland tevens graaf van Zeeland. Vergrootte Willem door liet eindigen van een strijd, die eeuwen lang vijandelijkheden had veroorzaakt, hot aanzien en dc macht van Holland, ook de luister van zijn huis steeg, toen zijn dochter Margareta met keizer Lodewijk in \'t huwelijk trad.

\'2*

-ocr page 28-

20

Aan Willems zoon, willem iv (1337—1345), gelukte het, zooals iian sommige zijner voorgangers, vasten voet in Friesland te krijgen en er eenig gezag te oefenen. Toch brak er een opstand tegen hem uit. Meteen sterke vloot daarheen getogen, landde de graaf in de nabijheid van Stavoren, waar hij door de Friezen werd verslagen en zelf omkwam.

De gesneuvelde vorst liet geen kinderen na. Dus zocht elk, die tot hem in eenige betrekking stond, naar aanspraken op de graafschappen, gegrond of ongegrond. De keizer, T/«Iewijk van Beieren, legde de hand op alles, want Henegouwen moest, als spilleleen, nan Willems oudste zuster, Margaret a, komen, terwijl Holland en Zeeland, als zwaardleen, aan het rijk vervielen. In Holland en Zeeland liepen de gevoelens zeer uiteen. De meerderheid van den adel luid er niet tegen, dat de keizerin haren broeder opvolgde. Daarentegen verlangden de steden een man, een wakker vorst. Zooals elders in Europa, lag ook hier te veel brandstof opgestapeld voor een strijd tusschen de beide vijandige elementen, reeds onder Floris V ontkiemd (zie blz. 17), dan dat hij niet zou uitbarsten bij de eerste gelegenheid, welke de ver-deelheid weder in \'t leven riep. [ntussohen haastte keizer Lodewijk zich in 1346 zijn gemalin plechtig met Holland, Zeelanden Friesland te heieenen. Onverwijld vertrok zij naar haar graafschappen. Weldra had zij onder de edelen een aantal raadslieden, die baar vertrouwen bezaten. Dit verbitterde anderen, die niet tot de uitverkorenen behoorden. Gesteund door vele steden, lieten zij de machtspreuk hooren, dat Holland zich nimmer door een vrouw, als wettige vorstin, zou laten regecrcn. De keizerin besloot voor don storm te wijken. Eer zij echter naar Heieren terugkeerde, noodigde zij de edelen en de steden uit, een van Lodewijks zonen als stedehouder te kiezen. De keus viel op Lodewijks tweeden zoon Willem. Hij voerde den titel verhelder. Maar ook hij vond geen genoegzamen steun en was weldra met schulden overladen. Daarom leende hij het oor aan zijn tegenstanders, die zich lieten verluiden, dat, zoodra hij in den waren zin des woords graaf was, de zaken anders zouden gaan.

Dit alles hoorde de keizerin, en hot wekte in hooge mate haar bezorgdheid. Ter zelfder tijd stierf haar gemaal en was de keizerskroon aan Karei IV, den vijand van het Reiersche huis (Overzicht, 12de druk, blz. 91), ten deel gevallen. Nu wus goede raad duur. In haar verlegenheid gaf Margareta gehoor aan den wenk van cenigc wel-meenende lieden, die haar uit Holland schreven, dat haar niets anders overbleef, dan het graafschap voor goed aan Willem af te staan. In 1349 teekende zij dus een verklaring, waarbij zij Willem als graaf

-ocr page 29-

21

van Holland en Zeeland en als heer van Friesland erkende, onder voorwaarde dat hij haar jaarlijks ongeveer 30,000 gl. en een zekere som op eens betaalde. Maar Willem keerde lt;lc beloofde sommen niet uit. Zoo nam in 1350 de strijd tusscheu do Hockschon en ilc Kabeljauwschen een aanvang. Margareta herrici) haar gift en begaf zich naar Henegouwen.

Hockschen en Kabeljauwschen waren do namen der partijen, liet is licht te begrijpen, dat een volk, in welks bedrijf de visch een groote rol speelt, die kooplieden Kabeljauwschen noemde, welk, als dc van roof levende visschen, vaak rijk worden ten koste der geringere volksklasse. En waren /.ij gelijk aan kabeljauwen, dan konden de edelen, die de band aan het zwaard sloegen, als wilden zij dc tegenstanders, gelijk den viscb mot den haak of bock, er mede doorboren, zeer goed Hockschen worden goheetcn. Ken roode hoed was het kenteeken der Hoekscben , een grauwe dat der Kabeljauwschen. Verreweg liet meeren-dcel van Hollands steden was Willeins zaak, die der Kabeljauwschen, toegedaan, slechts die niet, welke den adel behoorden. In Zeeland daarentegen telde Margareta, naast vele edelen, ook een aantal steden onder hare aanhangers. De boeren stonden grootendeels de 1 loeksehen bij. Intusschcn behoort men niet voorbij te zien, dat er, iioe scherp men ook de grenslijn tusscben de beide partijen traehtc le trekken, geen stad of streek was, waar slechts of Hoekschcn of Kabeljauwschen dc bevolking uitmaakten.

De oorlog der Hoekschcn en der Kabeljauwschen kenmerkte zich hierdoor, dat toen, voor \'t eerst hier te lande, buskruit door de troepen werd gebruikt. Na vele mislukte pogingen werd eindelijk, in 1354, het geschil op afdoende wijze uit den weg geruimd. Margareta stond Willem dc graafschappen Holland, Zeelanden Friesland af en behield alleen Henegouwen. Wederom beloofde Willem, dus wii.i, km v geworden, baar een jaargeld te zullen betalen. Twee jaren daarna overleed de keizerin tc Quesnoi (in Henegouwen). Kort hierop bracht men ook haar zoon derwaarts, want sedert 1337 vertoonden zich bij hem sporen van krankzinnigheid.

He partijen waren in \'t leven geroepen, en al was de twist, die ze, meer dan menig ander voorval, had doen ontstaan, nog bij het leven der hoofdpersonen bijgelegd, tusscben deze partijen zeiven werd de strijd, met langer of korter tusscbenpoozen, ongeveer anderhalve eeuw lang voortgezet. Inmiddels werd Willems jongere broeder a l nu echt door toedoen der Hoekschcn regent of ruwaard. Kerst in 1389, naden dood van Willem V, werd hij graaf (1389—1404). Met zijn zoon.

.

-ocr page 30-

22

Willem van Oostcrvant (zie blz. 19), stelde hij zich aan het hoofd van een talrijk leger, dat een krijgstocht naar Friesland ondernam. Keer op keer werden de Friezen geslagen; doch gevolgen leverden de behaalde overwinningen niet op. Tallooze sommen verslond de oorlog, en niet anders won de graaf, dan dat hij vasten voet in Stavoren had. In vele opzichten herinnerde het bewind van Albrecht aan dat van Willem den goede. Ook hij was een vorst, die aan Europa\'s hoven in hoog aanzien stond. Zijn dochter Margareta huwde hij uit aan Jan zonder vrees, een zoon van Kilips den stoute, hertog van Hourgondië, zijn zoon Willem aan Filips\' dochter Margareta. Deze huwelijken hadden dit gevolg, dat het Beiersche huis in nauwe betrekking kwam te staan tot het Bourgondische. Albrechts jongste zoon Jan werd bisschop van Luik. Ken der merkwaardigste feiten zijner regeering, wat de binncnlitndsche aangelegenheden betreft, is dat te dier tijde in de meeste steden van Holland, naast schout en schepenen, als overheid, burgemeesters optraden met een raad, waarvan de leden uit de burgers werden gekozen. Albrecht overleed in 1404.

Willem vi, tot dusver Willem van Oostervant genoemd (1404— 1417), had een afkeer van de Kabeljauwschen. Hij hield zich aan de gewoonte, door zijn vader ingevoerd, huurtroepen ter bezetting zijner sterkten op de been te houden en dankte ze niet weer af. De graven uit het Beiersche huis zagen zeer goed in, dat deze bezoldigde krijgslieden bruikbaarder werktuigen tot het volbrengen van hun wil waren dan de leentroepen, weshalve zij deze lieden hoe langer hoe meer te huis lieten. Jn 1417 stierf Willem VI, slechts één dochter nalatende, ja kou a van b bi 15 ben, geboren in 1401. Hetzelfde jaar, waarin Jakoba haar vader ontviel, had haar reeds haren eersten gemaal, Jan van Touraine (het graafschap, waarvan Tours de hoofdstad was), den tweeden zoon van Karei VI, koning van Frankrijk, en na den dood zijns broeders dauphin, ontrukt.

Voorzoover de opvolging betreft had Willem dezen maatregel genomen. Eén jaar vóór zijn dood had hij de edelen en de steden van Holland en Zeeland bijeengeroepen en uitgenoodigd, hein bij cede te beloven zijn dochter Jakoba als wettige opvolgster te zullen erkennen. Velen, doch slechts Hoekschgezinden, waren verschenen en hadden aan het verzoek voldaan. Toen nu Willem was overleden, scheen het eerst, dat zich niemand tegenover Jakoba zoude stellen. Sedert lang toch werd op de bepalingen ten aanzien van de opvolging in de leenen van het Duitsche rijk niet meer gelet en handelde men, zooals de omstandigheden het medebrachten. Jakoba legde de belofte af steeds

-ocr page 31-

23

in gemeenschappelijk overleg te zullen regeeren met haar moeder, Margareta van Bourgondië en met haren oom, Jan van Beieren, die sinds het dempen van een hevig oproer te Luik ook wel „Jan zonder genadequot; werd genoemd. Maar nog was het jaar 1417 niet ten einde, of er ontstonden geschillen tussehen Jan en Jakoba.

Zóó herleefde de burgeroorlog: do partijen stonden immers toch tegenover elkander, en dc Kabeljauwschen hadden slechts op een hoofd uit het grafelijk huis gewacht. In 1418 voltrok Jakoba haar tweede huwelijk met Jan IV, hertog van Brabant on Limburg, markgraaf van Antwerpen, den stichter van do hoogeschool te Leuven. De oorlog zelf leverde voor Jakoba niets dan teleurstelling en verliezen op. Door de omstandigheden gedwongen, stemde zij in oen verdrag too, dat Philips de goede, hertog van Bourgondië, een zoon van Jan zonder vrees en neef van de strijdende vorstin, in 1419 als middelaar tot stand bracht. Van dit oogenblik af gold alleen het gezag van Jakoba\'s oom in Holland en Zeeland. Zijzelve vertoefde met haren gemaal in Brabant, en hoe ook de Kaboljauwsche partij, door Jan van Beieren begunstigd, hier en daar de Hoekschen onderdrukte, zij was, bij de onverschilligheid en de onbekwaamheid van Jan van Brabant, niet in staat zich er tegen te verzetten. Welhaast leverde Jakoba\'s echtgenoot een nieuw bewijs van die onverschilligheid omtrent haar belangen. In 1420 verpandde hij, togen een groote som gold. Holland en Zeeland aan Jan van Beieren. Niet alleen Jakoba, ook de onderdanen zolven van den hertog, d. i. de staten van Brabant, koesterden do grootste minachting voor Jan, dien zij hierom van het bewind ontzetteden, hot regentschap aan zijn broeder opdragende. Nu kon Jakoba don smaad niet langer dulden een zoodanig man tot gemaal to hebben. Zij stak naar Engeland over, mot den koning van welk land, Hendrik V, zij reeds vroeger onderhandelingen over een nieuw huwelijk had aangeknoopt, en trouwde in 1422 ten derden male met Humphrey, hertog van Glocester, Hendriks broeder. Drie jaren daarna, in 1425, overleed Jan van Beieren.

Jan van Beieren liet zijn rechten op de drie graafschappen bij testament na aan zijn neef Philips don goede van Bourgondië. Maar Holland en Zeeland verklaarden Jan van Brabant getrouw te blijven. Henegouwen huldigde don hertog van Glocester en Jakoba. Op nieuw begon alzoo de oorlog tussehen Jan van Brabant en Philips aan de één en Jakoba aan de andore zijde. Jakoba\'s troepen gelukte het in 1425 Schoonhoven te vormeosteron. Aan alle manschappen der bezetting word hot leven gelaten, slechts niet aan één man, Allaert Boilink,

-ocr page 32-

24

vroeger schout te Gouda, die mede had gestreden ter verdediging van het slot der stad. Op last van een Hoeksch edelman werd hij — dit is althans het waiirschijnlijkste der uiteenloopende gevoelens over het lot van dezen man — levend hegraven.

Inmiddels verliet Humphrey, uit hoofde van geschillen in Engeland, waaraan hij deel had, deze landen. Ter zelfder tijd benoemde Jan van Hrahant zijn neef tot ruwaard van Holland en Zeeland. Slechts te Schoonhoven, Gouda en Oudewater werd Jakoba als gravin erkend. Gedurende het vervolg van den strijd, die steeds slopend bleef, overleed Jan van Brabant in 1427, terwijl een geestelijk gerechtshof te Rome in 1428 de echtverbintenis met Glocester voor onwettig verklaarde. Zóó ook van dezen man verlaten, dien do in Engeland heerschende verdeeldheid tot dusver had verhinderd hier krachtdadig op te treden en die nu zonder tegenzin in de uitspraak der kerk berustte, werd Jakoba meer en meer in \'t nnuw gebracht. Vermits haar gezag tot de drie genoemde steden was beperkt, zag zij geen anderen uitweg dan het sluiten van een verdrag, dat in 1428 Ie Delft tot stand kwam. De hoofdpunten waren: Jakoba wordt erkend als gravin van Holland Zeeland, Friesland en Henegouwen, Philips van Bourgondië als ruwaard en-erfgenaam dezer gewesten; in die hoedanigheid zal Philips het bewind voeren, totdat Jakoba een nieuw huwelijk aangaat; Jakoba zal niet hertrouwen dan mot toestemming van hare moeder, van Philips en van de drie stenden dor landen, tenzij zij wil geacht worden haar onderdanen van den eed van gehoorzaamheid te hebben ontslagen; Jakoba zal een gedoelto trekken van de inkomsten der graafschappen.

Philips benoemde tot stadhouder van Holland en Zeeland Frank van Borsolen, die door de diensten, met groote kieschheid aan Jakoba bewezen, weldra zoozeer haar genegenheid verwierf, dat zij met hem in den echt trad. Frank van Borsolen verloor nu het stadhouderschap, doch werd door Philips tot graal\' van Oostcrvant verheven. Deze daad van Jakoba, als strijdende met het verdrag van Delft, had in 1433 het verlies der grafelijke waardigheid ten gevolge. Daarentegen verkreeg zij van Philips vele heerlijkheden, waarvan zij de inkomsten bleef trekken tot haren dood in 1436.

-ocr page 33-

25

§ 6.

Holland en Zeeland onder de graven uit hel Bovrgondische huis.

Jan zonder vrees werd in 1419 op de Yunnehnifr gedood (Overzicht, ]2de druk, blz. 93, 94). Zijn zoon piiilits de «oede (1433—1467) volgde hem onmiddellijk in Bourgondië, Vlaanderen, Meehelen, Pranche-eomté, Artois en SulinH op. In 1421 kocht hij het graafschap Namen van graaf Jan III, die zicli het vruchtgebruik gedurende zijn leven voorbehield en na wiens dood, in 1429, Philips het land in bezit nam. In 1430 erfde hij van een neef Brabant, Limburg en Antwerpen. In 1433 stond Jakoba hem Henegouwen, Holland, Zeeland en Friesland af. Eindelijk kocht hij nog liet hertogdom Luxemburg en nam het in 1451 in bezit.

Philips de goede is de eerste hertog uit het huis van Bourgondië, die onder de Nederlandsche vorsten een plaats bekleedt. Langzamerhand was de omvang van het grafelijk gezag in de staten, die het tegenwoordige Nederland en België uitmaken, grooter geworden. Allengs waren vele beletsolen tegen de uitbreiding van dat gezag uit den weg geruimd. Niet langer was de grond van Holland en Zeeland, om van deze landen maar alleen te spreken, met tal van kasteelen overdekt, waarin evenveel edelen met hun in \'t staal gedoste manschappen lagen, steeds ten aanval tegen den graaf gerust. De macht des adels was voor die van den landsheer geen struikelblok meer. Een andere was er voor in de plaats gekomen. Als oen loopend vuur was het streven der ingezetenen om zich tot gemeenten te vereenigen van den een tot den anderen staat overgegaan. Door de behoefte aan geld gedrongen, hadden de vorsten geen perken gesteld aan de begeerte der steden naar privilegiën, maar ze met ruime hand gegeven aan wie ze verlangde. Doch van lieverlede begonnen die vorsten, de gevolgen hunner milddadigheid inziende, te pogen ze op allerlei wijze te voorkomen. Zij schrikten voor den vorm van gemeenebest, die aan de gemeenten eigen was. Zij vingen ann de overeenstemming te duchten, die meer en meer ontstond tusschen de burgers en do door hen gekozen overheidspersonen. Hiertegen richtte zich dus luin streven. Niet langer riep nu de graaf, zooals weleer, het gansche lichaam der gemeene poorters bij klokkeslag op, doch alleen een zeker aantal dor meest gegoeden van hen, (naar het woord vroed = wijs) doorgaans dc vroedschap en rijkdom geheeten, om, na hen te hebben gehoord, zijn besluit

-ocr page 34-

te nemen. Alzoo werden zij, die men opriep, telken male als de vertegenwoordigers der poorters in \'t algemeen aangemerkt.

Bij do graven uit hot Henegouwsehe en hot Beierseho huis was evenwel de beperkte macht nog een oorzaak van beperkte heerschzueht. Anders werd dit sedert hot optreden van het Bourgondische huis, dat, zoovele staten onder zijn macht vereenigende, zo zooveel mogelijk tot één lichaam wenschte te doen samensmelten. Dit huis toonde in al zijn daden, welk zijn doelwit was, eenheid, overwicht der grafelijke macht ovor don adel en over de steden beide. En toon later het Oostonrijkscho huis voor hot Bourgondische in de plaats kwam, hield ook dit vast aan een stelsel, dat don vorst het regeeren zoo gemakkelijk maakte, en, hoewel het ook ten nutte dor ingezetenon verstrekte, toch geheel in \'t belang van den landsheer was uitgedacht. De Hooksche en Kabeljauwscho verdeeldheden werkten het doel des graven in de hand.

Ter bevordering nu van het groote doel, zoo oven aangeduid, deed Philips de goede verschillende stappen. Hij is de oprichter van dien vasten raad, die het hof van Holland wordt genoemd en in 1428 tot stand kwam. Hij had zitting te \'s Gravenhago en zat in hooger beroep to recht over alle vonnissen, in burgerlijke zaken door andere rechtbanken gewezen. Het spreekt vanzelf, dat hierdoor aan de oude vierscharen veel van haar kracht werd ontnomen. De leden van \'t hof werden door den graaf aangesteld en waren dus alleen van hem afhankelijk. Een andere stap was deze. Aan vele steden van Holland vergunde Philips, op do wijze, boven omschreven, vaste vroedschappen of stedelijke raden op te richten, die zichzolven mochten aanvullen. Intusschen hoede men zich deze vroedschappen voor de „regeoringquot; der steden te houden. Zij waren niets anders dan de vertegenwoordigers van \'t lichaam der burgerij. De regeering berustte bij schout, schepenen en burgemeesters, \'s graven ambtenaren.

Er is nog meer. In 1455 stelde Philips een hoog gerechtshof in, dat hij den naam geheime of groote raad gaf, waarop alle inwoners zijnor gewesten zich, bij rechtsgeschillen, in appèl konden beroepen. De geheime raad hield zijn zittingen in de plaats, waar de vorst vertoefde , en kroeg later oen vasten zetel.

Philips de goede is ook de eerste graaf, die oen paar malen een vergadering der Algemeene Staten bijeenriep. Reeds is in dit werk gewag gemaakt van het raadplegen der edelen, of der steden, of der edelen en steden tezamengonomen door de graven. Dergelijke bijeenkomsten, die voor ieder gewest in \'t bijzonder werden gehouden, noemde men

-ocr page 35-

27

sedert Albrechts tijd dagvaarten, later staten, vermits de edelen en de steden, waaruit zij bestonden, de staten, d. i. standen des lands, vertegenwoordigden. Voor \'t eerst komt die naam, wat Holland betreft, in 1428 voor. Het getal der steden, die doorgaans opkwamen, was zes, n.1. Dordrecht, Haarlem, Delft, Leidon, Amsterdam en Gouda. Voorzitter dier staten was aldaar hij, die het ambt van \'s lands advocaat bekleedde. In Zeeland bestond het lichaam der staten uit drie leden, n.1. uit den abt van Middelburg, de edelen en vijf steden. In plaats nu van, gelijk tot dusver, de staten van elke provincie in \'t bijzonder, riep Philips eenige kecren die van alle go-westen gezamenlijk ter vergadering op, hierdoor den grond leggende tot het latere lichaam dor Staten-Generaal. Zeer bekend is b.v. do vergadering dor Algemeene Staten, die den 25sten April 1465 te Brussel plaats had.

De jaren van Philips\' regoering zijn een van do merkwaardigste tijdperken der geschiedenis, zoowel wat zijn eigen daden betreft, als tea opzichte van de woreldgoschiedenis in \'t algemeen. Tot die daden des vorsten behoort nog do instelling in 14150 van de, orde van het gulden vlies. Het doel der instelling was, do edelen, wier ridderlijke dapperheid hij hoog waardeerde, ter bescherming van do kerk, nader onder elkander en aan zijn persoon te verbinden. Hijzelf was or bot hoofd van. Geen der leden kon voor oen andere rechtbank dan voor die der orde worden gedaagd. Het zinnebeeld der orde was hot „Lam Godsquot;, dat de ridders aan een keten om den hals droegen.

Merkwaardig is de tijd van Philips\' regeering. Immers in die jaren valt de verovering van Constantinopol door do Turken, do invoering der vuurwapens bij de legers, waardoor aan hot overwicht der edelen weder een gevoelige schok werd toegebracht, en de uitvinding dor boekdrukkunst. De eer dezer uitvinding, welke omstreeks 1450 plaats greep, komt öf aan Laurens Janszoon Coster van Haarlem, of, wat mot meer recht schijnt te worden beweerd, aan Johan Gutenberg toe. De Noderlandsche gewesten dreven veel handel; hun zeevaart was belangrijk, Vlaanderen en Brabant waren beroemd door hun lakenfabrieken. De zetel van den handel in hout, vee, paarden en koren met de Oostzee en het Noorden van Europa was in Holland. Vele steden waren leden van het hanzevorbond. Een andore en rijke tak van bestaan was do haringvisscherij, die evenwel toen haar toppunt nog niet had bereikt. Willem Beukolszoon van Biervliet (in Staats-Vlaandcren), overleden in 1397, had het kaken on zouten van dien visch uitgevonden, die eertijds alleen versch werd gegeten. Do schepen, waarmode

-ocr page 36-

28

men ter haringvangst voer, noemt men huizen. Aan \'s volks tevredenheid over dien bloei is zeker Philips\' bijnaam toe te schrijven. Het volk kan den vorst „den goedequot; hebben genoemd, die hun, in plaats van de lange regeeringlooshcid en den burgeroorlog, wederom de weldaden van den vrede, de veiligheid en het recht deed kennen. Er is echter een groot verschil tusschen hem en Willem 111 (zie blz. 19), die denzelfden bijnaam kreeg, omdat hij zijn eigen belangen met die zijner staten vereenzelvigde. Tevens valt liet niet te ontkennen, dat die bijnaam hem, Philips, geenszins wegens overgroote goedheid van aard toekomt, daar menige harde daad tegen hem getuigt.

Philips liet, bij zijn dood in 1467, een welvoorziene schatkist na aan zijn zoon, karei, den stoute (1467—1477). Deze graaf nam, met het oog op het stelsel van zijn huis, twee gewichtige maatregelen. Vooreerst vestigde hij in 1474 den grooten raad Ie Mee helen (zooals hij van nu aan doorgaans heet). Verder richtte hij in 1471, op het voorbeeld van Karei VII, koning van Frankrijk {Overzicht, 12de druk, blz. 94), een staand leger ruiterij op. Tot de vermeerdering der erflanden van zijn huis legde hij den grond door in 1471 een verdrag te sluiten met Arnold van Eg mond, hertog van Gelder en graaf van Zutfen. Bij dit verdrag verpandde Arnold zijn hertogdom en zijn graafschap voor een som van 300,000 gl., hem tevens tot erfgenaam benoemende. Maar de Gelderschen wilden Karei niet tot hertog hebben. Zóó brak er een oorlog uit, die meer dan een halve eeuw duurde.

Gedurende zijn ganscho regeering was er één hoofddenkbeeld, dat Karei beheerschte: de hoed, dien hij als hertog droeg, moest met oen koningskroon worden verwisseld; do landen, die tusschen do Mid delandsche Zee en do Noordzee, tusschen Frankrijk en Duitscldand lagen, moesten onder zijn schepter worden vereenigd. Toen zijn plan om in overleg met keizer Prederik III dit doel te bereiken was mislukt, doordien de keizer in 1478 de stad Trier, waar men ter beraadslaging was bijeengekomen, snel weder verliet, besloot hij met geweld op te treden. Maar hij sneuvelde in 1477 bij Nancy (aan de Moezel, ten z. van Metz) in een slag tegen Iléné, hertog van Lotharingen.

Zonder één zijner ontwerpen verwezenlijkt te zien scheidde Karei uit het levo^n, al zijn landen in een ongelukkigen toestand aan zijn dochter Maria (1477—1482) nalatende. Lodewijk XI verklaarde al wat leen was der Fransche kroon voor vervallen: Bourgondië werd vermeesterd, Artois en Picardië, zelfs Frunche-Comté aangetast,

-ocr page 37-

29

¥

*

Vlaanfleren bedreigd. Tn de Nederlanden zeiven wilde men vóór alles waarborgen voor \'t behoud der nationaliteit tegen Fransche overheer-sehing, vóór alles herstel der geschonden privilegiën, liet gevolg was het groot-privilegie, dat Holland en Zeeland bedongen, aleer zij zich tot eenige opoffering ten behoeve van Maria verplichtten. In dit stuk stond de gravin een deel barer macht aan de staten af\'. Soortgelijke handvesten, als het groot-privilegie, werden ook aan andere gewesten, inzonderheid aan Vlaanderen, toegestaan. Terstond trad Maxi mi-li aan, een zoon van Prederik HI, die nog in 1477 Maria\'s echtgenoot werd, tegen Lodewijk XI in het strijdperk. Doch eerst iu 1493 gaf de koning van Frankrijk Francbe-Comté en Artois, op cenige steden na, terug. Zich gedurende den strijd tegen Frankrijk van den bijstand zijner onderdanen willende verzekeren, sloot Maximiliatin zich nauwer bij de Kabeljauwschen aan. In 1482 overleed Maria, en Maxi-iniliaan aanvaardde de voogdij voor zijn minderjarigen zoon Philips II of den schoone.

§ 7.

Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het Oostenrijkaehe huis.

De tijd van \'t regentschap was zeer onstuimig en baarde Maximi-liaan vele zorgen. In 1488 stonden de bewoners van (Jent en Brugge op, rekenschap eischcnde van de opgebrachte gelden. Maximiliaan zelf, op dat tijdstip te Brugge vertoevende, werd met vele heeren van zijn gevolg gevangen genomen en in de woning van een bijzonder persoon in hechtenis gehouden. Sommige dier heeren werden gepijnigd, andere gedood, en Maximiliaan eerst na maanden ontslagen. Andere mooielijkheden had hij in Holland to bestrijden. De gunsten, door hem aan de Kabeljauwschen bewezen, riepen de partijschappen weder in \'t leven. Onder de veelvuldige voorvallen van don vernieuwden strijd blijft bovenal de belegering van den toren te Barncvcld (op do Veluwe) in 1482 in aller herinnering leven, niet zoozeer uit hoofde van het gewicht der zaak zelve, als wel om de wreedheid dor Hoek-scben en de zelfopoffering van den held van \'t verhaal, Jan van Schaffelaar, die er bij omkwam. In 1492 eindigde zoowel het oproer van het kam- en broodvolk, d. i. van hen, die wegens den druk der belastingen in Noord-Holland waren opgestaan, als de strijd der

.

-ocr page 38-

30

Hoekschen en Kfibelj.auwschen. Do zege viel de laatstgenoemde partij ten deel.

In 1492 werd Maximiliaan koning van Duitschland. In \'t volgende jaar aanvaardde philips ii, dk sciioone (1494—1506) — aldus ora zijn lichamelijke schoonheid geheeten — het hertogelijk, grafelijk en heerlijk bewind over de verschillende Zuid- en Noord-Nederlandsche staten. Zijn eerste daad, als vorst dier landen, was gericht tegen het groot-privilegie. Bij zijn huldiging verklaarde hij de privilegiën, geschonken na den dood van Karei den stoute, met goedvinden der staten zeiven, eensklaps vernietigd. In 1496 trouwde Philips met Johanna, tweede dochter van Ferdinand II den katholieke, koning van Arragon, en van Isabella, koningin van Castilië. Dit huwelijk opende hem liet uitzicht eens den Spaanschen troon te zullen beklimmen. In 1504 ging hij naar Spanje, omdat Isabella was overleden en de krankzinnigheid zijner gemalin haar belette do kroon van Castilië te dragen. Weidra aanvaardde hij het bewind over dit rijk, maar nog in \'t zelfde jaar, 1506, stierf hij plotseling. Alzoo moest Maximiliaan voor de tweede maal het regentschap op zich nemen. Hij, voor wien Maximiliaan do teugels der regeering in handen nam, was de zoon van Philips en Johanna, Karei, in 1500 te Gent geboren.

In 1515 aanvaardde Karei, die in Duitschland de vijfde, in Spanje de eerste, in Holland en elders do tweede, enz. vorst van dien naam is en steeds kakel v wordt genoemd, het bewind over de Neder-landsche staten. Weldra zag hij het aantal der landen, waarover hij den schepter voerde, toenemen. In 1516 volgde hij zijn grootvader Ferdinand in Arragon op en werd aldus koning van geheel Spanje. In 1519 werd hij koning van Duitschland. Wat de Nederlanden betreft, in 1415 verkocht George van Saksen, een zoon van Albrccht (zie blz. 36), hem zijn rechten op Friesland voor 350,000 gl., terwijl de Friezen zeiven hem in 1524 als lieer erkenden. In 1528 stond de bisschop van Utrecht, Hendrik van Beieren, hem de wereldlijke macht af over Utrecht en Overijsel. In 1536 erkende Groningen Karei als heer des lands en stond Karei van Gelder hem de heerschappij over Drente af. De laatste der Nederlandsche staten, waarmede dit voorbeeld werd gevolgd, was Gelderland, dat Willem van Gulik en Kleef, een neef en opvolger van Karei van Gelder, door wapengeweld gedwongen, in 1543 aan Karei V moest afstaan. Zóó werd eerst Karei heer van de zeven gewesten. Het waren vier hertogdommen: Brabant, Limburg, Luxemburg en Gelder; zeven graafschappen: Vlaanderen, Artois, Henegouwen, Holland, Zeeland,

-ocr page 39-

31

Namen en Zutfen; het markgraafschiip Antwerpen; vijf heerlijkheden; Friesland, Mechelen, Utrecht, Overijsel, Groningen met de Ommelanden.

§ 8-

Overzicht der geschiedenis van Gelderland, gedurende de Middeleeuwen.

Thans moet, ten opzichte van Gelderland, Utrecht en de overige gewesten, eenigszins in bijzonderheden worden aangetoond wat boven (1)1/. 10 vlg.) in algcmeene trekken is ternedergesteld. Met de samensmelting van verschillende kleine heerschappijen tot één samenhangend geheel ging het ook hier langzaam. Huiten de streken, die hij reeds bezat, trok de graat\' van Gelder allengs verschillende alodiën van edelen aan zich, om ze als leen weder te geven. Gelijk de macht van den graaf van Holland, groeide die van den graaf van Gelder met de jaren aan: de afhankelijkheid van den keizer werd steeds minder. Had de graaf zich reeds in de 13de eeuw eenige rechten der kroon toegeëigend, het volle gezag als landsheer verwierf hij in al zijn uitgestrektheid in 1339. Toen immers benoemde Lodewijk van Beieren it kina i, d ii of dun zwarte (zie blz. 10) tot hertog, destijds oen zeldzame verhef-fing. Insgelijks nam do macht des graven tegenover de edelen voortdurend toe. Van onafhankelijke en met hem gelijkstaande edelen werden zij langzamerhand zijn leenmannen, traden in zijn dienst en stonden hem bij bet beheer des lands ter zijde. Later moesten zij een gelijke mate rechten, als zij genoten, zien toekennen aan de steden, sinds zij als gemeenten optraden. Invloed op den gang der zaken, in den eigenlijken zin, oefenden de steden, vereenigd met de edelen, eerst sedert 1418, toen zij met hen een verbond sloten, ten einde bij \'s lands hachelijken toestand maatregelen van voorziening te nemen. Van nu aan waren ridderschap en steden tot één lichaam van lands-stenden — de naam staten kwam eerst in 1477 in zwang — samengegroeid. Op eigen gezag bijeenkomsten houdende, verwierven en behielden alzoo de staten van Gelderland een voorrecht, dat elders do landsheer zich placht voor te behouden. Inzonderheid woog de stem der hoofdsteden zwaar.

Dit waren Nijmegen, Roermond, Zutfen en Arnhem, hoofdsteden der vier eveneens genoemde kwartieren, waarin Gelderland was

-ocr page 40-

32

verdeeld. Ieder kwartier had zijn bijzonderen landdag en werd in vele opzichten als een afzonderlijke staat aangemerkt. Maar een enkele maal werd er een vergadering van de staten der vier kwartieren gehouden. Die staten werden vertegenwoordigd door de bannerheeren, de ridderschap of edelen en de steden. De bannerheeren, die alle in het graafschap Zutfen woonden, droegen dien naam, dewijl zij of hun voorvaderen van den keizer het recht hadden verworven onder hun eigen banier te dienen.

De stamhuizen, die over Gelderland het bewind hebben gevoerd, zijn Gelder, Gulik en Eginond. Een der graven van het eerste huis is Reinald II de zwarte, die in 13o9 de hertogelijke waardigheid verwierf. Na zijn dood in 1843 volgde zijn oudste zoon rrinai,d lil hem op. Welhaast geraakte hij in geschil met zijn jongeren broeder Eduard, die een deel eischte van de goederen, door hun vader nagelaten. Te dier tijde bestond er tevens vijandschap tusschen twee machtige geslachten, dat van Hronkhorst (tusschen Zutfen en Doesburg) en dat van de Eesc of van Hekeren. De heeren van het laatstgenoemde buis droegen hun naam naar de ridderhofstede de Eese (bij do Berkel, ten w. van Lochem) of naar een andere aanzienlijke bezitting, wellicht naar Ifcke.r (nabij Doesburg gelegen).

De geschillen tusschen deze beide huizen ontaardden allengs in partijschappen, die der Hekerens en Bronkhorsten, waarin ook de steden deelden, vooral sedert Reinald de zijde der eersten koos, waarop de Bronjihorsten zich bij Eduard aansloten. De strijd werd met wisselende kans gevoerd tot 1861, toen Eduard don slag bij Tiel won en zijn broeder gevangen nam. Nu eischte Eduard do waardigheid van hertog voor zich. Reinald, aan die vordering voldoende, deed afstand van zijn titel en rechten ten behoeve! van Eduard. Tien jaren lang regeerde r du a iin als hertog. Toen word Reinald Hl weder op den hertoge-lijkon zetel geplaatst. Bij zijn langdurige gevangenschap, in de laatste jaren op het huis Nijenbcek (tusschen Deventer en Zutfen, ten o. van Apeldoorn), werd hij, naar de overlevering luidt, zoo dik, dat hij zonder slot of grondel kon worden bewaard en men, bij zijn bevrijding, den muur van zijn vertrek moest doorbreken om hem er uit te krijgen. Niet bestand tegen de veranderde levenswijze, welke de plotselinge omkoering in \'s hertogen lot medebracht, stierf hij nog in \'t zelfde jaar, zonder kinderen na te laten.

In 1372 kwam liel huis Gulik in \'t bezit dor heerschappij. De eerste hertog hieruit was wir,i.km t, later tevens hertog van Gulik, do laatste zijn broeder uktn a ln iv. Evenals zijn broeder liet hij, bij

-ocr page 41-

38

zijn dood in 1423, geen wettig kroost na. Het vooruitzicht op dit kinderloos overlijden, gevoegd bij de uitputting des lands, gaf aanleiding tot de bijeenkomsten dor landsstenden in 1418, waarvan boven is gewaagd. Weldra erkenden zij in 1423 Arnold, een zusters kleinzoon van Reinald IV, uit het hnis Kgmond (nabij Alkmaar), als hertog van Gelderland. Nog niet lang had hij de teugels van \'t bewind in handen, of zijn onderdanen brachten allerlei grieven tegen hem in. Zij betroffen de nuttelooze oorlogen, door hem gevoerd, en de zware kosten zijner hofhouding. Groot was de last der schulden, waaronder de hertog steeds dieper gehukt ging. Ten laatste stelde \'s hertogs zoon, adolf, gesteund door Arnolds gemalin, Katharina van Kleef, zich aan \'t hoofd der misnoegden. Den üden Januari 1465 liet hij, te midden van den nacht, gedurende den feilen winter van dit jaar, zijn vader van het slot te Grave oplichten, naar Buren (ten n.w. van Tiel) overbrengen en daar nauw bewaken. Terstond hierop matigde hij zich den titel en de rechten van hertog aan.

Niet lang duurde hot, of Karei do stoute wierp zich als middelaar tusschen vader en zoon op. Hij liet Adolf in 1471 gevangen zotten en nam Gelder en Zutfen voor 300,000 gl. van Arnold in pand, die kort hierop, in 1473, stierf. De Gelderschon beschouwden deze verpanding van den beginne aan als onrechtmatig en krachteloos. Daarom gaf zij het sein tot een oorlog van hen togen het huis Bourgondië en dat van Oostenrijk, die, met korte tusschenpoozon, gedurende meer dan een halve eeuw werd gevoerd. Het begin van den oorlog was gunstig voor Karei. Reeds op \'t eind van 1473 was hij meester van het hertogdom. Zwaar drukte de last der Bourgondische heerschappij op de Gelderschen. De stonden verloren het recht zichzelven ter dagvaart te beschrijven. In 1477 gaf ook aan Gelderland de val van Karei den stoute eenigo verademing. Doch ook Adolf stierf in \'t zelfde jaar.

In 1492 plaatste Adolfs zoon, ka rel, zich aan \'t hoofd der Gelderschen, ten einde den kamp tegen hot Oostenrijksehe huis te hervatten. De fortuin was hem, hoewel niet in den aanvang, gunstig. In 1513 had hij schier zijn gansche hertogdom veroverd. Doch nieuwe moeielijkheden baarde hem de komst aan \'t bewind van Karei V. Overal, waar deze vorst zijn heerschappij trachtte te vestigen, niet alleen in Gelderland, maar ook in Utrecht, Friesland, Groningen, Drente en Overijsol stiet hij op den hertog van Gelder (zie beneden blz. 36). Karei van Gelder vond een krachtigen steun in Maarten van Rossum (ten o. van Zalt-Bommel, nabij de Waal), een veldheer.

Dr. Wunnk, liekn, Gesch. v. li. Vuderldml) 1 Me «Iruk. 3

-ocr page 42-

«4

die tot zinspreuk had: „branden cn blaken is het sieraad van den oorlog.quot; Hom was het niet te wijten, dat zijn heer meer en meer in \'t nauw werd gebracht door Karei V. Trapsgewijze moest de hertog van Gelder voor den keizer wijken. Toen hij in 1538 stierf, kon hij vooruitzien, dat zijn opvolger, Willem van Gulik, Kleef en Berg, binnen kort zou worden gedrongen Gelderland aan Karei V af te staan. Dit geschiedde in 1543.

§ 9.

Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente, Friesland en Groningen gedurende de Middeleeuwen.

De vroomheid der vorsten en heeren, die zich in de Middeleeuwen niet zelden openbaarde in \'t schenken van goederen of gronden aan kerken, kloosters, abdijen, enz. kwam vooral, gelijk boven (zie blz. 10) is opgemerkt, te goede aan het bisdom Utrecht. Langzamerhand groeide de omvang van het Sticht en daarmede de wereldlijke macht van den bisschop aan. Die wereldlijke macht des bisschops werd zeer beperkt door de kanonikeu der vijf kapittels, van welke boven (zie blz. 11) is gesproken. Zonder de toestemming dier kanoniken mocht de bisschop geen gebied vun \'t Sticht vervreemden, noch oorlog voeren of vrede sluiten, gelijk hij ook in bet kerkelijke aan hun gevoelen gebonden was. Sedert bij in zijn oorlogen hoe langer hoe meer den bijstand der edelen en steden behoefde, begonnen ook deze standen invloed op \'s lands regeering te krijgen. Zóó werd do grond gelegd tot de vergadering der staten van Utrecht, die sinds het laatst der 15de eeuw werd beschreven. Het eerste lid dier staten waren de. geéligeerden, d. i. zij, die uit de vijf kapittels werden gekozen; het tweede de edelen, die ridderhofsteden bezaten, het derde de stad Utrecht, en wellicht mede de kleinere steden.

De naam Overijsel kwam eerst in de laatste helft der 15de eeuw op. Vóór dien tijd werd dit gewest niet als één staat aangemerkt, maar als een aantal van elkander onafhankelijke heerlijkheden. Reeds vroeg, immers sedert de 14de eeuw, werd de macht van den bisschop beperkt door den landdag, d. i. door de ridders cn de groote steden Deventer, Kampen en Zwol. In Drente oefende de kastelein (kasteelman) of burggraaf van Koevorden in naam van den bisschop het oppergezag. Hetgeen elders dagvaart of vergadering der staten word genoemd beette

-ocr page 43-

hier de landdag. Op dien landdag verschcncn de ridders, die elk een der achttien havezaten (kasteelen) moesten bezitten, en de eigenerfden.

Groot was de macht, die de hisschop hier te lande in de Middeleeuwen bezat. Hij had de geestelijke rechtspraak en kon boetedoeningen van vernederenden aard opleggen. De streek des lands, waarover hij wereldlijk gezag had, was veel grooter dan het graafschap Holland of Gelderland. Maar dewijl het bisdom gelegen was tusschen Holland en Gelderland (zie ook boven hl/. 14), was de bisschop onophoudelijk in geschillen gewikkeld met een dezer staten. Dit verzwakte zijn macht zoozeer, dat iiendrik van beieren zich verplicht zag zijn wereldlijke macht over Utrecht in 1528 aan Karei V af te staan. In \'t zelfde jaar erkenden de staten van Overijsel Karei V als heer. De bisschop hechtte zijn zegel aan deze overdracht van het Oversticht. Eveneens kwam Drente in 1536 aan Karei V.

Boven (zie blz. 13, 14) is den lezer medegedeeld, dat de koningen van Duitse,bland Friesland nu eens aan den graaf van Holland, dan weder nan den bisschop van Utrecht of den hertog van Gelder schonken. Doch de Friezen bekommerden zich, gelijk wij nu en dan gelegenheid hadden te bespeuren, weinig om dit weggeven van hun land. Moesten de West-Friezen zich aan Ploris V onderwerpen, de overigen schikten zich slechts tijdelijk in dit lot en wierpen het juk van den graaf van Holland af, zoodra hij met het meerendeel zijner troepen uit hun land was geweken. Twee eeuwen lang sproten voor de Friezen vele onheilen voort uit de geschillen der Schieringers en Vetkoopers. Zij namen tegen het einde der 18de eeuw een begin. De Vetkoopers (d. i. handelaars in vette waren) ontleenden, naar men wil, hun naam hieraan, dat zij, de beste weilanden bezittende, den grootsten handel dreven in vette koeien, terwijl de Schieringers, waarschijnlijk (van schier, kaal), aldus werden genoemd uit hoofde van hun armoede en hun berooiden toestand, die zoo schril afstaken bij den rijkdom en de overdaad der Vetkoopers. Eindeloos waren hun verdeeldheden, en slechts dan, wanneer er gevaar van buiten dreigde, stonden zij als één man pal tegenover den vijand. Met de verwoestingen van den burgeroorlog paarden zich die van de overstroomingen. Het is schier ongelooflijk, boevele watervloeden in de Friesche gedenkschriften zijn geboekt.

Door zoovelerlei onheilen overmand moesten ook de Friezen ten laatste voor vreemd geweld bukken. Maximiliaans krijgsoverste, Albrecht, regeerend hertog van Saksen-Meiszen, was in 1498

3*

-ocr page 44-

36

zijn schuldeischer voor groote geldsommen wegens achterstalligc soldij van \'t krijgsvolk. Hij verpandde hem alzoo Friesland voor 300,000 gl. en bevestigde hem in het erfpotestaalachap over dat land, hem door de Schieringers aangeboden. Hij mocht dan zien, hoe hij hot vermeesterde. Albrecht slaagde in die taak. Hij stierf in 1500. Spoedig werden de Friezen zijn zonen, Hendrik en George, die elkander in\'t bestuur opvolgden, moede en riepen in 1509 Karei, hertog van Gelder, in bet land. Daarom sloot George in 1515 een overeenkomst met Karei V, van wiens voorzaat zijn vader Friesland in pand had gekregen, waarbij hij hein dit land voor 350,000 gl. overgaf. Dus stond ook hier Karei V tegenover Karei van Egmond. Groote diensten bewees den hertog van Gelder de onversaagde Friesche zeeroover Groote Pier, die, sedert de Saksische krijgslieden zijn huis te Kimswerd (ten z. van Harlingen) in de asch hadden gelegd, zonder modedoogen eiken buitenlandschen bespringer van zijn land in zee wierp om „hem de voeten te spoelen.quot; Eerst in 1524 kon Karei V zich „heer van Fries-iandquot; noemen.

Groningen was bestemd om in het lot van Friesland te deelen. Hoe langer hoe minder gold in dit gewest, als \'t verst verwijderd van zijn zetel, het gezag van den bisschop van Utrecht. Eensdeels door den strijd hierover, anderdeels door dien met de Ommelanden en vermits de verdeeldheden der Schieringers en Vetkoopers ook hier haar werking deden gevoelen, verzwakte Groningens kracht. Dus kon Albrecht van Saksen-Meiszen, in 1499 door Maximiliaan tot beer van dit gewest benoemd, een poging wagen om het te vermeesteren. Doch de heerschappij der Saksen was hier van even korten duur als die van Karei van Egmond, die er eveneens zijn gezag trachtte te vestigen. Eindelijk ziende, dat ook Karei van Egmond ben niet op voldoende wijze tegen Karei V konde beschermen, boden de Groningers dezen vorst in 1536 de opperheerschappij aan. Karei V nam bet aanbod aan.

Tusschen de landdagen in Friesland en die van andere gewesten bestond een groot verschil. De landsvergadering van Friesland berustte niet, gelijk elders, op een vertegenwoordiging van standen, maar van landschappen. Zij was samengesteld uit de afgevaardigen van Oostergo, Westergo en Zevenwouden. Deze algemeene landdag besliste over \'s lands hoogste belangen, over vrede en oorlog, enz. Bij zware onlusten echter, hoedanige Friesland zoovele beleefde, verliepen er dikwijls jaren, dat geen algemeene landdag werd gehouden en dat er slechts afzonderlijke vergaderingen bijeenkwamen der vertegenwoordigers van

-ocr page 45-

liet eene of andere gedeelte van Friesland. Aan liet hoofd der gemeenten in Friesland stonden grietmannen, welke naam wordt afgeleid van een oud-Friesch werkwoord, dat „aanklagen, in rechten vervolgenquot; heteekent.

Do Ommelanden van Groningen bestonden uit drie kwartieren, Hunsingo, Fivelingo en het Westerkwartier. Wosterwolde (zie boven 1)1/. 11) is tot 1795 een afzonderlijke heerlijkheid geweest. Sedert 1594 merkten do Sta ten-Generaal zich aan als leenheeren van Wosterwolde. De stad Groningen kocht die heerlijkheid in 1619 voor ruim 140,000 gl. en bezat zo als zoodanig tot de omwenteling van 1795, De eigenerfden en andere afgevaardigden uit de drie kwartieren stelden de vergadering der staten samen. Later kwam er de stad hij. De eigenerfden waren diegenen, die krachtens hun eigendommen, zonder volmacht of verkiezing, ten landdage verschenen.

§ 10

Dc Nederlanden onder het bewind van Ka,rel V.

Zóó waren dan dc zeventien gewesten onder één heerscbappij, die van karkl v (1543—1555), vereenigd. Het waren bloeiende staten met een krachtige bevolking. Vischvangst, handel en zeevaart waren dc rijke bronnen, die hot bestaan der Nederlanders verzekerden; daarbij landbouw en veeteelt. Vooral was de groole visscherij, de haringvangst, vermaard, een ware goudmijn, daar zij aan moer dan 20,000 huisgezinnen onderhoud verschafte. De haring werd jaarlijks van don 24sten Juni tot den \'25sten November op de kusten van Engeland en Schotland gevangen. Er waren jaren, dat er tot 1500 haringbuizen uit dc Nederlandsche havens in zee liepen, alleen uit Enkhuizen 140. Geen volk wist den haring zoo goed te bereiden als dc Nederlanders, weshalve de Hollandsche haring, als zijnde de beste van smaak cn de duurzaamste, op de vreemde markten het meest gewild was. De haring werd (zie blz. 27) óf als pekelharing, óf, gerookt zijnde, als hokking gegeten. Van groot gewicht vvns mede de walvischvangst, waarmede men in de 17de eeuw een begin maakte, en waarvoor de Staten-Generaal in 1 (i 14 uitsluitend octrooi of vergunning gaven aan de Noordsche compagnie. Ton behoeve dezer visscherij werden in die eeuw jaarlijks omstreeks 250 schepen uitgerust, die, met het oog op het doel, de koude van Groenland, Spitsbergen, enz. trotseerden.

-ocr page 46-

38

Vele zijn de oorzaken, die Nederland tot een land van handel en zeevaart bij uitnemendheid hebben gemaakt: de ligging aan de Noordzee; de menigte van bevaarbare rivieren en kanalen; de persoonlijke vrijheid, die, hoe ook beperkt, hier meer dan elders werd geëerbiedigd en velen noopte zich er metterwoon te vestigen. Sedert bet eindo der 15de eeuw was Antwerpen de hoofdzetel van den handel. Er waren meer dan 1000 vreemde handelshuizen gevestigd. De beurs, eiken dag tweemaal gehouden, telde telkens meer dan 5000 bezoekers. Den handel op de Oostzee, in hout en graan, had hoofdzakelijk Amsterdam, toen reeds bij Venetië vergeleken en de korenmarkt van Europa genoemd. Nog is niet gewezen op de vrachtvaart, die zeer aanmerkelijke voordeden opleverde, en geen gewag gemaakt van de velerlei fabrieken en allerlei neringen, waarmede de nijvere en dichte bevolking zich bezig hield.

Van wetenschappelijke beschaving kan nog maar weinig sprake zijn. Toch ontbrak het niet aan de beginselen. Reeds had Jakob van Maerlant zijn Spiegel Historiael in \'t licht gegeven. Wat do fraaie letteren in engeren zin aangaat, van lieverlede was een Ncderlandsche letterkunde ontstaan, waarvan het begin in het laatste vierendeel der 12de en het eerste der 13de eeuw is te zoeken. Vóór dien tijd waren onze voorouders in taal, zeden en gewoonten nog Duitschers. In de 12do eeuw kwam de Ncderlandsche taal uit het Nederduitsch voort. Zij heette gedurende de Middeleeuwen het Vlaamsch. Onder de werken, tezamen uitmakende hetgeen men onze Middeleeuwsche letterkunde noemt, vindt men weinig of geen oorspronkelijke gedichten. Aan Frankrijk ontleend is het vermaarde gedicht Reinaert de Vos, dat in zijn Vlaamschen vorm zoozeer de aandacht trok, dat het uit die tnal in vele andere werd overgebracht en als voortreflelijker wordt aangemerkt dan het oorspronkelijke Fransche stuk. Tegen het einde der Middeleeuwen namen, naarmate de opkomst der poorters den invloed der edelen deed afnemen, de tooneeldichten op het gebied dor letterkunde de voornaamste plaats in. Het waren de vele Rederijkerskamers, met het Bourgondische huis (zie blz. 26 vlg.) opgekomen, welke aan die gedichten het aanzijn gaven.

Om die bloeiende landen was nu de band der eenheid geslingerd. Maar het was slechts een persoonlijke band. Ook van Karei V was het het streven de staatseenheid der zeventien gewesten te bevorderen. Te dien einde bedong hij in 1548, bij hel verdrag van Augsburg, ten behoeve van het Oostenrijksche huis, dat alle Ncderlandsche gewesten geheel onafhankelijk van Duitschland zouden zijn, doch onder de

-ocr page 47-

39

hoede van dit rijk staan, mits zij een zeker aandeel in de rijkslasten droegen. In de wijze, waarop Karei de regeering inrichtte, valt hetzelfde beginsel der eenheid op te merken: één landvoogdes met drie raden, haar toegevoegd. Landvoogdes of gouvernante, zooals men destijds zeide, was sedert 1530 \'s keizers zuster Maria, koningin-weduwe van Hongarije. De drie raden, die hij in 1531 in \'t leven riep, waren de raad van stale, de geheime raad en de raad van financiën, van welke de eerste slechts werd geraadpleegd, de beide andere daarentegen uitvoerende macht hadden. Ook stond met het gansche regeeringsplan van Karei in verband het bij herhaling bijeenroepen der Algemeene Staten, dat gedurende zijn regeering meer dan vijftig maal plaats had.

Karei V is een der grootste figuren op het tooneel der wereldgeschiedenis. De kennis van de rol, die hij vervulde, moet daar worden gezocht. Zijn geschiedenis is, voor een deel, die der Nederlanden gedurende de jaren zijner regeering. Onder do bijzondere gebeurtenissen, alhier in dien tijd voorgevallen, is een der merkwaardigste het dempen van het oproer te Gent, een der machtigste steden van Europa. Karei vorderde van Vlaanderen een bede van 400,000 gl., als derde deel eener som, hem door de Algemeene Staten toegestaan. De overige leden der staten van dit gewest stemden toe; alleen Gent weigerde. Vreese-lijk was de wraak, die op het hoofd der Gentenaars neerkwam. Karei trok in 1540 in persoon naar de stad en velde het vonnis.

Doch éen grootsche gebeurtenis uit Europa\'s geschiedenis is er bovenal, die mede op Nederland in \'t bijzonder betrekking heeft. Toen in Duitsehland Luther den stoot aan de hervorming der kerk had gegeven, werd ook in dit land het zaad gestrooid. De kiem kwam op en werd een krachtige boom. In de ergernis, die de handel in aflaten alom in Europa verwekte, deelden insgelijks do Nederlanders. Zij waren er niet blind voor, dat het leven, hetwelk de meerderheid der geestelijken leidde, in vele opzichten in lijnrechte tegenspraak was met hun roeping en dat de kennis, welke de meesten hunner van \'t Evangelie hadden, uiterst gering was. Menig Nederlander bevond zich dan ook onder de edele en verlichte mannen, de voorloopers der hervorming, die tegen de heersehende gebreken optraden en ze des te vrijmoediger bestreden, hoe meer hun geest door de op nieuw ontwaakte studie der oudheid aan onderzoek en nadenken was gewoon geworden. Men denke aan Wessel Gansfort, geboren te Groningen; aan Rudolf Agricöla; aan Gerrit Gerritz, meer bekend onder den naam Desidcrius Erasmus, afkomstig uit Rotterdam, die in 1536 stierf.

-ocr page 48-

40

Hoc meer de leerstellingen van Luther en van Zwingli in de Nederlanden doordrongen , des te meer aanhangers vonden zij er. Grenzende aan Duitschliind, moest Nederland spoedig bekend worden met de nieuwe begrippen, die daar zoo welig wortel schoten. Bovendien bevorderde de handel door de vele vreemdelingen, die hij naar dit land lokte, de kennis van de leer der hervorming. Doch meer nog dan Luthers cn Zwingli\'s stelsel verbreidde zich dat van Calvijn over een aanmerkelijk deel van dit land. Een groot aantal der eerste predikers van den hervormden godsdienst, die ons land binnenstroomden, kwam, door dc Zuidelijke Nederlanden heen, uit Frankrijk. Het zaad, zoo welig uitgestrooid, viel in een vruchtbaren bodem en schoot wortel.

Bij alle hervormingen treft men veelal een partij aan, die zich aan overdrijving schuldig maakt. Bij de hervorming, die thans plaatsgreep, waren dit de Wederdoopers. Met die Wederdoopcrs behooren, gelijk dikwerf is geschied, de Doopsgezinden niet te worden verward. Vaak worden do laatsten ook Mennonieten genoemd, alsof zij hun aanzijn aan Menno Simons hebben te danken. Dit is daarom onmogelijk, vermits er lang vóór Menno Doopsgezinden waren. Slechts is ten aanzien van Menno Simons in \'t oog te houden, dat hij, tot 1536 Roomsch priester zijnde te Witmaarsum (ten n.w. van Bolsward), een tijdlang een leerling was van een prediker der Wederdoopers in Friesland, Ilbbe Philips geheeten. In \'t genoemde jaar ging hij tot een der talrijke en onderling zeer uiteenloopende verecnigingen der Doopsgezinden over en verzette zich weldra sterk tegen de buitensporigheden der Wederdoopers.

Maar Karei V is vast besloten, al moet hij in Duitschland veel toegeven cn met de omstandigheden te rade gaan, in zijn erflanden ten minste de hervorming uit te roeien. Elf plakkaten vaardigde hij achtereenvolgens tegen haar \\üt, het eene harder dan het andere. In 1522 werden er inquisiteurs, bij verzachting „geestelijke rechtersquot; geheeten, benoemd. Was de inrichting der inquisitie in wreedheid en ergerlijke wijze van rechtspleging in \'t geheel niet gelijk aan do Spuansche, zij werkte, naar de opvatting der landzaten, veel te krachtig. Dit moet waar zijn, wanneer er — gelijk te boek staat — onder Kareis regeering 50,000 menschen om des gcloofs wille ter dood zijn gebracht. Intusschen is het zeker, dat, hoevele duizenden het getal offers der onverdraagzaamheid ook moge hebben beloopen, wederom het bloed der martelaars het zaad der kerk werd.

Dit is een schaduwzijde in het anders vrij heldere tafereel van Kareis regeering. Het is niet de eenige. Op velerlei wijze werd het handvest

-ocr page 49-

41

„de non evocandoquot; geschonden, doordat men de staten buiten hun gewest riepen, b.v. ingevallen van majesteitsschennis en bij vergrijpen tegen den godsdienst, de beschuldigden voor andere dan voor hun natuurlijke rechters daagde. Verder werden aan vreemdelingen ambten gegeven. Vaak verzetteden zich dc staten tegen zulke gewelddadigheden , doch meestal zonder vrucht. Want Kareis grondbeginsel was, dat het grootste voorrecht van een volk was geen voorrechten te bezitten. Ook aan zware beden, die eerder belastingen mochten heeten, ontbrak het niet, en, wat het ergste is, bij weigering werd dikwijls dwang gebezigd. „Hier,quot; zegt een Venetiaansch gezant, „waren de eigenlijke schatten van den koning van Spanje; hier waren zijn bergwerken, zijn Indië.quot;

Wil men echter billijk zijn, dan behoort men niet te vergeten, dat de Nederlanden gedurende het bewind van Karei V tot een trap van aanzien stegen, gelijk zij dien nimmer hadden gekend, en dat die vorst den grondslag legde van een geregeld bestuur en van een geordende administratie. Hoe men ook jammerde over het verlies der oude zelfstandigheid , dc slotsom was verademing en voorspoed. Daarom, dewijl hij gaarne in het land vertoefde, waar zijn wieg had gestaan, en uit hoofde van zijn minzaamheid was het Nederlandsche volk hem getrouw en aan hem gehecht. Daarom was het leedwezen des volks oprecht gemeend, toen Karei afstand deed van het bewind en het aan zijn zoon Philips opdroeg.

Het voornemen om zijn kronen neer te leggen was sinds lang bij Karei opgekomen. Geheel ontstemd door het mislukken zijner grootsche ontwerpen, teleurgesteld in zijn plannen om in al zijn landen een onbeperkt vorstelijk gezag te vestigen en dc eenheid in de Christelijke kerk te herstellen, terneergebogen onder lichamelijke zwakheid en wegens de uitputting zijner schatkist de toekomst met zorg te gemoet ziende, ging hij thans tot de volvoering van het lang gekoesterde voornemen over. De afstand en de overdracht hadden den 25sten October 1555 te Brussel in een luisterrijke vergadering plaats. Ook Maria (zie blz. 39) legde haar waardigheid neder. In \'t volgende jaar ging Karei onder zeil naar Spanje, waar hij in 1558 in het klooster Yustc (in \'t n.o. van Estremadura) overleed. Karei liet maar één wettigen zoon na, Philips II (III in Holland en andere Nederlandsche gewesten), en een paar dochters. Van zijn natuurlijke kinderen zijn één zoon en één dochter zeer vermaard geworden. Dc dochter was Margareta, dc zoon Don Jan van Oostenrijk. Onder de vele edelen zijner hofhouding was er niemand, dien hij meer vertrouwde, dan Willem van Oranje, hoe jong deze prins destijds ook was (zie beneden blz. 43).

-ocr page 50-

42

§ 11.

De Nederlanden onder Philips II tol de komst van A Iva.

Kiircls opvolger philips ii (1555—1581), gelijk hij doorgaans wordt genoemd, was in de Nederlanden geen vreemdeling. Reeds in 1549 had zijn vader hein hierheen ontboden om hem aan zijn toekomstige onderdanen voor te stellen. Die eerste ontmoeting had bij de Nederlanders geen gunstigen indruk achtergelaten. En de tweede, bij en na Kareis plechtigen afstand, bracht hierin geen verandering. Philips was geheelenal een Spanjaard, koel, afgemeten en trotsch. Hij had een afkeer van het land en van den aard der Nederlanders, en zij van hem, die geen gemeenzaamheid duldde en geen afdalen kende. Hij verstond noch de taal des lands, noch sprak een der talen, waarmede de natie vertrouwd was. Hij achtte de handhaving van den katholieken godsdienst zijn hoofdplicht. Hiervoor had hij alle krachten van lichaam en ziel veil; hieraan was een goed deel zijner verbazende, maar kleingeestige werkzaamheid gewijd. Even onwrikbaar als hij aan de instandhouding van \'t koninklijk gezag de hand hield, bleef hij aan dezen grondregel van al zijn zeggen en doen getrouw. Die blinde en bijgeloovige gehechtheid aan de kerk herschiep hem in een dwingeland.

Tot 1559 bleef Philips in de Nederlanden. Toen ging hij. Doch aleer hij vertrok, regelde hij het bestuur dezer landen. Margaret a van Parma (zie biz. 41) werd landvoogdes. Zij was getrouwd met Octavius Farnese, hertog van Panna, die evenwel in Italië bleef. De drie boven genoemde (zie blz. 89) regeeringslichamen stonden haar ter zijde. President van den raad van financiën was Karei, baron van Bar laimont (in \'t n. van Frankrijk, nabij Avennes), van den geheimen raad Viglius of Wigele van Aytta van Zuichem (ten z. van Leeuwarden), een Fries van afkomst en een groot rechtsgeleerde, doch die nan groote rechtskennis veel hebzucht paarde. In den raad van state hadden o. a. zitting: Antonius P ere not, bisschop van Atrecht, de prins van Oranje, Lamoraal, graaf van Eg mond, later ook de Montmorency, graaf van Ho ome (ten n. van Loon, zie blz. 15). Voor Brabant, waar de landvoogdes haar verblijf hield, werd geen stadhouder benoemd. De stadhouders der overige staten waren o. a.: Willem van Oranje van Holland, Zeeland en Utrecht; de graaf van Egmond van Vlaanderen en Artois; Johan van Ligne, graaf van Aremberg (ten z. van Keulen), van Friesland,

-ocr page 51-

43

Groningen, Drente en Overijsel; de baron van Barlaimont van Namen. Elke stadhouder was tevens bevelhebber der krijgsmacht van zijn gewest

Een enkel woord over Willem van Oranje, weldra den hoofdpersoon van den tegenstand tegen Philips, en dan over Percnot. In het huis van Nassau onderscheidde men sedert het midden der 13de eeuw twee liniën. De oudste bleef in Duitschland. De jongste is die van Nassau-Dillenburg. Deze tak verwierf al vroeg verscheidene bezittingen in de Nederlanden. Willem, de grondlegger der onafhankelijkheid van Nederland, was een zoon van Willem den rijke, graaf van Nassau-Dillen-burg, geboren in 1533. Rijk was zijn vader, althans in kinderen. Hij had vijf zonen: Willem, Jan den oude, Lodewijk, Adolf en Hendrik. Talrijk waren de bezittingen van zijn zoon Willem op Nederlandschen bodem. Bovendien erfde hij van zijn neef Réné het prinsdom Oranje.

Antonius Perenot was een schrander en werkzaam staatsman, die zijn opkomst aan zichzelf had te danken. Hij was in Franche-Comté geboren, dat een deel had uitgemaakt van de erfgoederen van Maria, de dochter van Karei den stoute. Reeds dit nam de edelen togen hem in, die, trotsch op hun geboorte, op hem, den vreemdeling, neerzagen. Doch voor een vreemdeling kon men hem eigenlijk moeielijk laten doorgaan. Was hij het, dan moest ook Willem als zoodanig worden aangemerkt, en in allen gevalle kon men dit bezwaar niet met recht aanvoeren tegen leden van den raad van state. Weldra verweet men hem met meer grond zijn heersclmicht, alsmede do minachting, die hij jegens zijn medeleden in den raad van state aan den dag legde. Tegen hem wendden zich toen allen, die een afkeer hadden van de regeering in Spaanschen zin, die Philips aan do natie wilde opdringen.

Ternauwernood was Philips in zee gestoken, of de Nederlandsche onderdanen hadden reeds menige grieve tegen hun heer. Zonder op den geest des tijds te letten schreef hij een gestrenge uitvoering der plakkaten voor. Bij den afkeer, dien de Nederlanders en de Spanjaarden wederkeerig van elkander hadden, was het verlies van den hoogeren rang, dien de Nederlandsche adel onder de beide vorige regeeringen had bekleed, dubbel onverdragelijk. Hierbij kwam do verbittering over de voortdurende aanwezigheid van 3 a 4000 man vreemde troepen, die, zooals liet heette, ter bescherming van de grenzen moesten strekken. Bovenal vreesde men de verwezenlijking van een van Philips\' geliefkoosde plannen, van dat der bisdommen. Tot dusverre was in Nederland geen aartsbisschoppelijke stoel geweest, doordien het geringe en onregelmatig verdoelde getal bisdommen onder vreemde aartsbis-

-ocr page 52-

44

schoppen stond. Het ligt voor de hand, dat hieruit groote ongelegenheden ontsproten. De overwegende reden echter, waarom Philips de zaak der bisdotninen wenschtc te regelen, was do vermenigvuldiging der ketters. Voortdurend won de afkeer veld van een kerk, die, hoewel zelve geen bloed hegeerende , duizenden door den wereldlijken arm liet ombrengen. Wellicht — meende Philips — kon nauw toezicht, leering en vermaning de zielen voor afval van de kerk behoeden of van den afval terugbrengen.

h. 1559 vaardigde paus Paul us I V de hul, houdende de bepalingen omtrent de bisdommen, uit. De zaak zelve begon evenwel niet vóór 1561 werkelijkheid te worden, en met sommige zetels duurde het tot 1570, eer /.ij werden bezet. In \'t geheel werden 18 bisschopszetels opgericht, n.1. 3 aartsbisdommen (elke aartsbisschop was tevens bisschop van die streek, waarin zijn hoofdkerk lag), en 15 bisdommen. Perenot of Gr an vel le, tevens tot kardinaal benoemd, werd aartbisschop van Mechelen. Onder hen, die zich tegen de nieuwe bisdommen verzette-den , waren ook de prins van Oranje en Egmond, die met vele anderen de dwaling deelden, dat Granvelle een van hen was, die den maatregel bevorderden. Thans weet men zeker, dat deze meening onjuist was.

Mi uir ook andere bezwaren hadden Willem en vele edelen tegen den bisschop. Hij wns de ziel van de regeering. Gelijk er veel buiten hen omging, zoo geschiedde er niets zonder hern, en Viglius liet zich geheel door hem leiden. Dit mishaagde hun zoozeer, dat, hoewel de vreemde troepen in 1560 werden verwijderd, er geen betere verstandhouding tusschen Granvelle en de genoemde edelen ontstond. Weldra weigerden Willem, Egmond en Hoorne in den raad van state zitting te nemen, zoolang Granvelle er kwam, die alle belangrijke aangelegenheden aan de kennis van dien raad onttrok. Van jaar tot jaar werd het standpunt van den kardinaal onhoudbaarder. Het regende schotschriften togen hora, en de edelen vervolgden hem met bitteren spot. Ook Margareta, die ton laatste begon in te zien, hoe weinig gezag zij zelve in vergelijking mot hem had, wilde wel van hem worden ontslagen. Zóó kwam in 1564 tot Granvelle oen geheim bevel van Philips om het land te verlaten, waaraan hij onmiddellijk voldeed.

Na Granvelle\'s vertrok namen Willem, Egmond en Hoorne weder zitting in den raad van state. Wegens de overige raoeielijkheden werd Egmond in 1565 naar Spanje gezonden. Die zending bracht geen verandering of wijziging te woog. Egmond word luisterrijk ontvangen; doch Philips\' voorschriften bleven dezelfde. Langzamerhand ging

-ocr page 53-

45

intusschen de geest van tegenstand van de eerste edelen op die van den tweeden rang over om later door het volk te worden gedeeld. Op die wijze word in 1565 in \'t leven geroepen het compromissvm (gemeenschappelijke belofte) of hel verhond der edelen, aan \'t hoofd waarvan Lodewijk van Nassau, Willems broeder, stond met Hendrik van Br ederode, een onstuimig man, die een woest leven leidde en naar opwellingen, meer dnn naar beginselen, handelde. Het doel was de invoering der inquisitie op elke wijze tegen te gaan. Niet alleen edelen, maar ook burgers teekenden het; niet alleen Luther-sehen en Calvinisten, ook Roomschkatholieken traden toe.

Schier de eenige daad van deze eedgenooten was de stap, dien zij den 5den April 1506 te Brussel deden. Op dien dag boden zij in plechtigen optocht, ten getale van drie of vierhonderd, de landvoogdes een verzoekschrift aan ter matiging van de plakkaten. Naar allo waarschijnlijkheid deed het woord van Barlaimont (zie blz. 42), toen tot do landvoogdes gericht, hun den naam geuzen (gueux, bedelaars) geven. Niet zonder grond — men kan het geenszins verbloemen — werd die benaming op vele dier edelen toegepast. He schulden, waaronder zij ten gevolge hunner verkwistende levenswijze en van hun veelvuldige drinkgelagen gebukt gingen, rechtvaardigden ze maar al te zeer. Zeiven namen de edelen dien naam volgaarne aan en droegen tevens de zinnebeelden der bedelaars. Margareta antwoordde weldra. Zij beloofde een gezant naar Spanje te zullen zenden en eenige moderatie of matiging in de uitvoering der plakkaten te zullen brengen, die evenwel zoo weinig in \'t oog viel, dat het volk ze weldra moorderatie noemde. Terwijl Jan van G li mes, markies van Bergen (d. i. Hergen op Zoom), en Hoorne\'s broeder, Ploris van Montmorency, baron van Montigny, nu als gezanten naar Philips vertrokken, kwam het prediken van \'t Evangelie in \'t open veld, niet meer des nachts, maar bij helder daglicht alom in zwang. Duizenden, op de beloofde matiging vertrouwende of hun overtuiging niet langer willende bedwingen, woonden de predikatiën, hagepreeken genoemd, bij.

Op het houden van openbare godsdienstoefeningen volgde in 1566 de kortstondige razernij, bekend onder den naam van beeldenstorm. Zooals men het veelal heeft opgevat, was hij een uitbarsting van de dweepzucht der hervormden, die niet aan een wèl beraamd plan, doch aan plotseling opkomende hartstochtelijkheid was toe te schrijven. Vele kerken van Antwerpen, Vlaanderen, Holland, Zeeland , Groningen, enz. werden er door verwoest en van al haar schatten beroofd. Philips ontstak, op het hooren der mare, zoozeer in drift, dat hij een duren

-ocr page 54-

40

oed zwoer het misdrijf niet ongewroken te zullen laten, liet drietal, Oranje, Egmond en Hoorne, baatte liet niet, zooals weldra zal blijken, dat zij de landvoogdes in deze moeielijko dagen getrouw ter zijde stonden en ben, die schuldig of luedepliehtig waren aan den beeldenstorm , ijverig vervolgden.

Nadat de eerste schrik was geweken, begon Margarcta krachtdadig door te tasten. Zij bewerkte, dat het compromissum word ontbonden, en wierf troepen. Overal moest het prediken der hervormden worden gestaakt. Vim dat oogenblik af scheidde Egmond zich van zijn vrienden, den eed van trouw aan den koning op nieuw afleggende, terwijl Hoorne zich tegelijk aan \'s konings dienst en aan de bevordering van Oranje\'s plannen onttrok. Van zijn kant nam Willem, inziende dat or vooreerst aan geen verzet viel te donken, in \'t zelfde jaar zijn ontslag als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht en ging naar Duitsch-land. Hij werd gevolgd door een overgroot aantal lieden, op meer dan honderd begroot. Onder beu was Willems vertrouwde vriend, de beroemde godgeleerde en staatsman Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde (een heerlijkheid in Henegouwen, terwijl een kasteel nabij Middelburg, waar Marnix oen tijdlang woonde, naar hem ook wel zóó werd genoemd, doch eigenlijk West-Souburg heette). In Willems plaats werd Maximiliaan H e n n i n, graafvanBoussu (ten w. van Bergen, in Henegouwen), bij voorraad over Holland als stadhouder aangesteld.

ïntusschen was Philips tot een vast besluit gekomen. Na lang te hebben voorgegeven, dat hijzelf een reis naar de Nederlanden in den zin had, zond hij in 1507 Alvarez de Toledo, hertog van Al va (d. i. Alva de Tormes, in \'t n.w. van Spanje, ten z.o. van Salamanca), als kapitein-generaal aan \'t hoofd van een leger van ongeveer 17,000 man, grootendeels oudgediende en geharde mannen.

§ 12.

De Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\' landvoogd Alva

De komst van Alva was Margarcta een doorn in \'t oog. Sedert zij bovendien bespeurde, dat hij, behalve de aanstelling tot kapitein-generaal, nog oen buitengewone volmacht had, drong zij met zooveel nadruk op haar ontslag aan, dat zij het op \'t eind van 1507 verwierf en onverwijld naar Italië vertrok. Terstond werd Alva in haar plaats

-ocr page 55-

47

algemeen landvoogd. Thans namen de wreedheden een aanvang. Dc. raad van beroerte, door liet volk weldra met juist inzicht bloedraad geheeten, werd opgericht. Onder de beroemdste oilers van dien raad waren Egmond en Hoorne, wien het niet baatte dat zij ridders van \'t gulden vlies waren (zie blz. 27). Dc 5de Juni 1568 was do noodlottige dag hunner terechtstelling of liever van den gerechtelijken moord. Hun namen blijven door dc standbeelden, in \'t jaar 18()4 tc Brussel opgericht, in aller herinnering leven.

Hierbij berustte de raad van beroerte niet. De prins van Oranje en andere uitgeweken edelen werden ingelijks, op zware beschuldigingen, voor hein gedaagd. Zij verschenen niet, en met reden. Maar aan offers was geen gebrek, hoewel het niet is bewezen, dat de Spaansche inqui-stitie in een plechtig geschrift alle Nederlanders, op zeer weinigen na, als ketters, des doods schuldig heeft verklaard. In 1570 werd Montigny, na in Spanje een paar jaren in den kerker te hebben gezucht, insgelijks op een vonnis van den bloedraad, in \'t geheim geworgd, wat hem nog als een weldaad werd toegerekend. Zijn reisgenoot Hergen was reeds in 15(17 aan een ziekte bezweken. Desniettegenstaande werd zijn nagedachtenis met een vonnis bezoedeld, opdat zijn bezittingen den koning niet ontgingen. Ook andere gewelddadigheden beging Al va. Hij liet in 1568, tegen de voorrechten der hoogeschool te Leuven, den oudsten zoon van prins Willem, Philips Wille m, graaf van Buren (zie blz. 33), vandaar oplichten en naar Spanje voeren, waar hij als gijzelaar voor de trouw des vaders onder nauw toezicht werd opgevoed.

Treurig was, te midden van al die tooneelen van diepen rouw, dc toestand van het land. Doch welhaast daagde er bijstand van buiten op. Veelszins getergd, door den roof van zijn zoon en door dc verbeurdverklaring van \'t geen hij bezat, greep Willem eindelijk naar de wapens. Een kortstondig geluk begunstigde de kloeke onderneming. Lode wijk van Nassau zegevierde bij Heiligerlee (ten w. van Winschoten). Aremberg sneuvelde er, maar ook Willems broeder Adolf. Doch nog in \'t zelfde jaar, 1568, versloeg Al va zelf Lodewijk bij Jemmingen (Jemgum, nabij Leer in Oost-Friesland). Dus was de tachtigjarige oorlog begonnen.

Door den uitslag van zijn krijgstocht overmoedig geworden, beraamde Alva het plan de grafelijke bede door vaste, algemeene belastingen te vervangen. Drie belastingen waren het, welke dc landvoogd uitschreef: 1) een heffing voor eens van het honderdste der waarde of 1 p.c. van alle roerende of onroerende eigendommen (dc. honderdste

I

\\

-ocr page 56-

48

penning), en dan, bij verkoop, 2) een heffing van tien ten honderd van de roerende (de tiende penning\'), en 3) van vijf ten honderd (de twintigste penning) van de onroerende goederen. Hij begon met de heffing te Brussel, waar zijn eigen tegenwoordigheid, gelijk hij meende, den tegenstand zou breken. De overheid gaf toe; maar de gilden, bovenal de slagers en de brouwers, tartten den toorn van den landvoogd en sloten hun winkels. Juist toen Alva het tot een punt van overweging zou hebben moeten maken wat hem bij dit algemeen verzet stond te doen, weerklonk de mare van de verrassing van Hrielle.

Duurzame gevolgen had de aanslag, op den Isten April 1572 tegen deze veste ondernomen. Hij was het werk van de Watergeuzen, vrijbuiters, die onder de driekleurige vlag — rood of oranje, wit en blauw —, de vlag van Willem van Oranje, voeren. Tot dusver waren zij op hun tochten vaak de Kngelsche havens binneugeloopen om zich van levensmiddelen te voorzien; docli eensklaps verbood koningin Elizabeth, beducht voor een oorlog met Spanje, haar onderdanen den Watergeuzen verder te verstrekken wat zij behoefden. Zóó werd hun vloot, staande onder \'t bevel van Lumey, graaf van der Marck, als admiraal, gedwongen zee te kiezen Nu besloten zij deze of gene stad van Noord-Holland te vermeesteren. Maar tegenwind belette dit en dreef hen voor den mond van de Maas. Daarom eischten zij Hrielle (op Voorne) in naam van den prins op. Eer de regeering een bepaald antwoord had gegeven, veroverden de Watergeuzen de stad zonder moeite. Zij werd voor den prins in bezit gehouden. De inneming of verrassing van Hrielle werd de grondslag der vestiging van de onafhankelijkheid der Vereenig de Nederlanden.

Vruchteloos beproefde Boussu, zelfs nog eer Alva hem het bevel hiertoe kon geven, tegen Brielle opgerukt, de stad te heroveren. Integendeel, de afval plantte zich voort. Vijf dagen na den Isten April stond Vlissingen uit eigen beweging tegen de Spaansche benden op en sloot de vei sterking, die Alva in allerijl had afgezonden, huiten haar wallen. Ook Veere werd voor de vrijheid gewonnen. Enkhuizen, Dordrecht en andere steden van Noord- en Zuid-Holland volgden. Hierop namen ook vele steden van Gelderland, Utrecht, Overijsel en Friesland bezettingen van den prins in. In al die steden werd de regeering veranderd en de nieuwe overheid verplicht trouw te zweren aan den koning van Spanje en aan den prins van Oranje. De strijd toch werd gevoerd, niet tegen den koning, maar tegen Alva en de andere dienaren van Philips. Nog in den zomer van \'t zelfde jaar, den 19(len

-ocr page 57-

49

Juli en volgende dagen, hielden een groot aantal leden der staten van Holland een vergadering te Dordrecht, de eerste, die in Holland met terzijdestelling van Alva\'s gezag werd gehouden. Hier werd besloten prins Willem te erkennen als generaal-gouverneur . en luitenant des konings, d. i. als plaatsvervanger van Al va, en als stadhouder van Holland, Zeeland Utreeht.

Slechts ton deele gelukte het aan Alva het Noorden te herwinnen. Zutfen, Naarden en Haarlem, de beide eersten in 1572, Haarlem in 1573, moesten achtereenvolgens haar poorten openen voor de Spanjaarden, door Alva\'s zoon Fadrique aangevoerd. Vreeselijk werden al die plaatsen geteisterd. Van de steden, te dier tijde door Alva\'s zoon aangevallen , hield alleen Alkmaar zich staande. Na Alkmaar was Leiden aan de beurt. Het bevel tot de insluiting dezer stad gaf Alva nog: de uitkomst zag eerst zijn opvolger. Reeds sinds lang had hij bij don koning op zijn ontslag aangedrongen. In \'t laatst van 1573 werd de wensch van den dwingeland voor goed vervuld. Hij ging met schulden overladen en den vloek medenemende van al wat Nederlander was. Bij zijn vertrek moet hij zich hebben beroemd 18,000 ingezetenen dezer landen door de hand des scherprechters te hebben laten ter dood brengen.

§ 13.

De Nederlanders gedurende hel bewind van Rcquësens en van Don Jan van Oostenrijk. — De Unie van Utrecht.

Alva\'s opvolger was Don Louis de Requëscns. Hij was gematigd en van een geheel anderen aard dan zijn voorganger, zonder echter in de hoofdpunten een tegenovergesteld gevoelen te zijn toegedaan. Het eerste nadeel, dat hij ondervond, was dat Middelburg werd genoodzaakt zich in 1574 aan den prins over te geven. Hierop volgde echter de voor Nederland noodlottige slag op de Mookerhcide of bij Mook (ten z. van Nijmegen), waar Lode wijk van Nassau met zijn broeder Hendrik omkwam. De eenige gunstige uitwerking, die Lodewijks inval had, was deze dat de Spaanschc troepen, die het beleg voor Leiden hadden geslagen, vandaar trokken om bij Mook mede te strijden. Doch na den slag werd het beleg hervat. In weerwil van de tegenwerking veler flauwhartigen werd de stad wakker verdedigd door Jan van der Doos, den standvastigen burgemeester br. Wi.innk, lichn. Geschied, v. h. V(«Ierland, I lde druk. 4

-ocr page 58-

50

Pieter Adriaansz. van de Wcrff en anderen. Toch was de hongersnood reeds op \'t hoogst geklommen en zou de stad zijn bezweken, indien men niet de dijken had doorgestoken en de sluizen opengezet. In de eerste dagen van October 1574 blies de wind uit het n.w. en vervolgens uit het z.w. Nu drongen de wateren van den oceaan met onweerstaanbaar geweld landwaarts in en dreven de belegeraars op de vlucht. De 3de October was de dag van \'t ontzet. Een vloot met levensmiddelen voor Leiden binnen en verzadigde de hongerenden. Tot belooning voor haar volharding verwierf de stad o. a. in \'t volgend jaar een hoogeschool, die de prins en de staten haar uit naam van Philips schonken, want men hield zich nog steeds aan den ouden vorm en bestreed Philips\' benden in naam van hemzelf.

Inmiddels sloeg Requësens het beleg voor Zierikzee, doch mocht het einde der onderneming niet beleven. Hij stierf in 1576. Bij gebrek aan eenigc beschikking aanvaardde de raad van state, na Requësens\' dood, het bewind over de getrouw gebleven staten. Omtrent ter zelfder tijd hield de raad van beroerten, die gedurende de regeering van Requësens meer gekwijnd dan geleefd had, geheel op te bestaan. Weldra had de raad van state met onoverkomelijke bezwaren te worstelen, Zierikzee ging bij verdrag in handen der Spanjaarden over; maar tegelijk stonden dc Spaanschc troepen, die op Schouwen lagen, op en eischten betaling van de sedert lang achterstallige soldij. Dicht inoengesloten, rukten zij met de oflicieren, welke het met hen eens waren, uit Zeeland naar Brabant. Waar zij kwamen, plunderden zij de kleine steden en stroopten het platteland af. Terwijl de staten der Zuidelijke Nederlanden nu begrepen op niemand dan op zichzelven te moeten rekenen, was de muiterij der soldaten voor Willem een hefboom van onberekenbaar gewicht. Op zijn aanvraag kwamen de afgevaardigden uit het meerendeel der Zuidelijke gewesten te Gent bijeen ten einde een verbond te sluiten met Holland en Zeeland. Tc midden van het raadplegen dezer gemachtigden of der Algomeene Staten richtten deSpaansche soldaten, van alle kanten te Antwerpen bijeengeschoold, in deze stad een tooneel van moord en plundering aan, gruwelijker dan nog ergens was aanschouwd. De daad zelve, als het toppunt aller gruwelen, door dat krijgsvolk aangericht, noemt men dc Spaanschc furie. Zij oefende een krachtigen invloed op de beraadslagingen der staten. Den Ssten November was het stuk gereed, bekend onder den naam pacificatie of bevrediging van Gent. Het stelde een verbintenis vast tusschen een paar van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden, waarbij men overeenkwam de Spaansche soldaten den lande uit

-ocr page 59-

51

te drijven en zich later op het stuk van godsdienst onderling to verstaan.

Vier dagen vóór de afkondiging van het Gentsche verdrag overschreed de man, dien Philips II tot opvolger van Kequesens had benoemd, de grenzen van Nederland en kwam te Luxemburg aan. Het was Philips\' bastaardbroeder, Don Jan van Oostenrijk (zie blz. 41). Reeds had hij, hoe jong ook, schitterende lauweren behaald in de oorlogen tegen de Mooren en de Turken (Overzicht, 12de druk, blz. 141) en spiegelde zich van de toekomst een nog luisterrijker tijdperk voor. De aanvang beantwoordde niet aan die verwachting. Want de Algemeene Staten gaven hem welhaast te kennen, dat zij, niet dan op zekere voorwaarden, hem als landvoogd konden erkennen. Do gestelde eischen willigde Don Jan in bij een verdrag, gesloten in Februari 1577 en het eeuwig edict geheeten. Hierbij werd de pacificatie bekrachtigd en de wegzending der vreemde troepen beloofd.

Van een bewind van den nieuwen landvoogd, in den eigenlijken zin, kan geen sprake zijn. Tevergeefs trachtte hij ook Willem, die volstrekt geen vertrouwen in hem stelde en zich, met Holland en Zeeland, zorgvuldig hoedde het eeuwig edict te onderteekenen, voor de zaak des konings te winnen. Eensklaps wierp hij in 1577 het masker der lijdelijke houding, dat hij tot dusver had gedragen, af door op zekeren dag in persoon het slot te Namen te verrassen en er zich te vestigen. Naar hij zeide, wilde hij zicli beveiligen tegen de plannen, die men tegen hem smeedde. Aan de Algemeene Staten scheen het toe, dat hij hierdoor alle recht had verbeurd om met eenig gezag in de zeventien gewesten op te treden.

Terwijl Don Jan op die wijze al zijn macht verloor, of liever niet tot de oefening der macht kon geraken, groeide die van Willem steeds aan. Hij werd uitgenoodigd te Brussel te komen, en, door den invloed van den derden stand, tot ruwaard van Brabant benoemd. De reden dier benoeming was hierin gelegen, dat de zetel der regcering ledig stond. Deze toenemende invloed van den prins ook op de zaken van het Zuiden verbitterde de edelen dier landstreek. Zij waren het, die, in den waan aan Oranje een doodelijken slag toe te brengen, den jeugdigen aartshertog van Oostenrijk Matthias {Overzicht, 12de druk, blz. 130) in het land riepen. Toen toonde Willem, hoe groot zijn meerderheid van geest was. Hij verzette zich er niet tegen, dat de Algemeene Staten Matthias in \'t begin van 1578 tot landvoogd benoemden, maar onder zulke voorwaarden, dat hij niets vermocht. Terecht noemde het volk Matthias \'s ■prinsen griffier, want zijn werk-

4*

-ocr page 60-

52

zaamheid bepaalde zich tot het onderteekenen van stukken. Intusschen hadden de Algemeene Staten uitdrukkelijk verklaard, dat zij Don Jan niet langer als landvoogd erkenden.

Bij alle wisselingen van gebeurtenissen bleef Willem van Oranje verdraagzaamheid jegens andersdenkenden in \'t stuk van den godsdienst voorstaan. Zelf was hij aan \'t hof van Karei V in den Roomsch-katholieken godsdienst opgebracht. Dien bleef hij, voor het uiterlijk,

getrouw tot in 1573, toen hij tot de hervormde kerk, naar de begrippen van Calvijn, overging. Maar zijn geheele leven door was hij een vurig voorstander van de verdraagzaamheid. De dag was echter nog evenmin (

aangebroken voor het betoonen eener ware verdraagzaamheid als voor een vereeniging van het Noorden en het Zuiden. Dit bewijzen de gebeurtenissen der jaren 1578 en 1579. Het jaar 1578 werd geopend met de aankomst van den hertog van Parraa, Alexander Farnese,

een zoon van Margareta (zie blz. 41). Welhaast vond hij, die een niet minder ervaren staatsman dan veldheer was, een geschikte gelegenheid om Henegouwen, Artois, Douai (ten n.o. van Atrecht) en een paar andere steden uit de Zuidelijke Nederlanden tot terugkeer onder \'s konings gezag te nopen. Reeds in Januari 1579 verklaarden zij zich hiertoe bereid en sloten een paar maanden later het verdrag van Atrecht, waarbij zij zich op nieuw aan de Spaansche heerschappij onderwierpen. Dien gunstigen keer der Spaansche zaak beleefde Don Jan niet meer. Hij stierf in October 1578. Terstond bij zijn verscheiden rees er argwaan van vergiftiging en vermoedde men, dat de misdaad op last van Philips was bedreven. Echter is het feit nimmer bewezen.

Alexander Farnese trad dadelijk als Don Jans opvolger op.

Hoe langer hoe meer werd het zichtbaar, dat de kracht van den opstand hoofdzakelijk of bij uitsluiting in het Noorden moest worden gezocht. Geheel deze streek stond tegen Spanje in de wapens. Er ont- i

brak slechts een verbond om dezen toestand duurzaam te maken.

Maanden lang werd hierover onderhandeld. In Januari 1579 kwam er 1

een einde aan de overwegingen. Den 22sten en den 23sten dier maand werd de beroemde unie van Utrecht gesloten en geteekend, de grondslag van onzen staat, een vereeniging ten eeuwigen dage tusschen de Noordelijke gewesten, als waren zij maar één landschap, tot ouderlingen bijstand tegen alle geweld en den gemeenen vijand. Zij werd geteekend door Willems broeder Jan, haren ontwerper, Holland,

Zeeland (met uitzondering van Middelburg), Utrecht, de Ommelanden en een deel van Gelderland. In Mei toekende Willem; de overige dcelen van Gelderland volgden in 1579 en 1580. Drente voegde zich,

,

-ocr page 61-

53

T

ofschoon het er slechts kort bij bleef, in April 1580 bij de unie, Overijsel in 1591. Friesland sloot zich, van 1579 tot 1598, bij gedeelten bij de unie aan. De stad Groningen, die niet toetrad, werd in 1594 door Maurits tot de unie gebracht. Eindelijk voegden zich nog eenige Zuid-Nederlandsche steden, als Antwerpen, Gent, Brugge, bij de unie.

De unie van Utrecht werd de hoeksteen van de Nederlandsche Republiek. Ofschoon zij het geenszins was, werd zij later, toen de onafhankelijkheid van den staat was verzekerd, aangemerkt als de

I grondwet van het bondgenootschnppelijk staatsgebouw, echter niet

zonder afwijking en onuitgevoerde bepalingen. De hoofdinhoud der unie komt op het volgende neer. Elk gewest zal zijn voorrechten behouden; zijn onafhankelijkheid blijft ongeschonden. Ter bestrijding van de kosten van \'s lands verdediging zullen op eenparigen voet belastingen worden geheven. Over de zaken, de Generaliteit betreffende, mag geen bestand of vrede gesloten, noch oorlog begonnen, verder geen belasting over alle gewesten uitgeschreven worden, dan met eenstemmig goedvinden der gewesten. Kunnen de leden het over deze punten niet eens worden, dan zal de zaak worden onderworpen aan do uitspraak van de stadhouders der gewesten. In andere stukken zal de meerderheid beslissen. Uit de mannelijke ingezetenen dezer landen tusschen de achttien en zestig jaren oud, zal een krijgsmacht worden samengesteld. — Op verre na niet alle artikels der unie werden evenwel nageleefd, b.v. dat omtrent de belastingen, de krijgsmacht, enz.

§ 14.

1 Van de unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek

van de Zeven Vercenigde Nederlanden.

(

Een van de onderteekenaars der unie van Utrecht was George van Lalaing, graaf van Rennen berg (een voormalig graafschap in Limburg, tusschen Sittard en Valkenburg). Doch ternauwernood had hij ze geteekend, of hij viel, met een aanzienlijke som omgekocht, in 1580 van haar af en bracht, door verraad en geweld, do stad Groningen, Drente en een deel van Overijsel onder de Spaansche heerschappij terug. Slechts Steenwijk bleef voor den prins behouden. Niet lang genoot Rennenberg do vruchten van zijn verraad. Hij stierf reeds in 1581.

-ocr page 62-

54

Willem, door dien afval zeer verslagen, werd bovendien diep geschokt door den ban, dien Philips, op raad van Granveile, over hem uitsprak. In dit stuk, dat in Augustus 1580 in de Nederlanden werd afgekondigd, stelde de koning een prijs van 25,000 gouden kronen (elke ter waarde van omtrent 3 gl.) op het hoofd des grooten mans en beloofde brieven van adel te zullen uitreiken aan wien het trof. Eén jaar na de afkondiging van den beruchten ban, den 26sten Juli 1581, zwoeren de Algemeene Staten, in den Haag vergaderd, Philips plechtig af. Het beginsel, waarvan deze daad uitging, was dat de onderdanen niet door God zijn geschapen ten behoeve van den vorst om hem als slaven te dienen, maar de vorst ten dienste van de onderdanen, zonder welke hij geen vorst is, ten einde hen volgens het recht en de rede te regeeren en lief te hebben, gelijk een herder zijn schapen.

Ter zelfder tijd droeg Holland den prins do hooge overheid op do bekleedden de overige gewesten Prans van Anjou, een broeder van Hendrik Hl, koning van Frankrijk {Overzicht, 12de druk, blz. 144), met het oppergezag. Matthias, nu overbodig geworden, verliet het land in 1581, zonder eenig spoor van zijn verblijf achter te laten. Anjou kwam eerst in Februari 1582 in de Nederlanden. Ook zijn macht was in vele opzichten aan banden gelegd. Zijn titel was hertog van Gelderland en Brabant, graaf van Holland en Zeeland, enz. Vreemd was vooral zijn verhouding tot deze beide gewesten. Zij hielden zich aan Willem, maar stemden er tevens in toe, ter bewaring der eendracht, zich, ten aanzien van sommige algemeene zaken, aan Anjou te onderwerpen.

Weldra oefenden de schitterende beloften, door Philips gedaan, haar werking. In Maart 1582 loste Jan Jaureguy, een bediende van d\'Anastro, een Spaansch koopman te Antwerpen, in die stad een pistoolschot op don prins en wondde hem. \'s Prinsen gevolg doodde den misdadiger op staande voet; doch de hoofdaanlegger van \'t bedrijf, d\'Anastro, ontkwam door de vlucht. Langzaam genas de prins. Nieuw verdriet berokkende hem de verraderlijke aanslag van Anjou, verontwaardigd over de perken, binnen welke zijn gezag was omschreven. Om zich van die bepalingen te ontslaan leverde hij een tegenhanger van Don Jans trouwelooze daad. In Januari 1583 bemachtigden zijn troepen Duinkerken en andere sterke plaatsen in de Zuidelijke Nederlanden. Zelf deed Anjou ter voltooiing van dit werk, dat men dc Franschc furie noemt, met zijn soldaten een moorddadigen aanval op de burgers der stad Antwerpen, die echter door do ingezetenen zei ven

-ocr page 63-

55

met gunstig gevolg werd afgeslagen en hom op een paar duizend zijner officieren cn krijgsknechten kwam te staan. Hierop keerde Anjou naar Frankrijk terug en overleed er in 1584. Een der boden uit Frankrijk, welke de tijding van dien dood aan den prins overbracht, was Balthazar Gerard, of, gelijk hij voorgaf te heeten, Franyois Guyon.

Deze man was de zesde, die in hot tijdsbestek van twee jaren, door geld- en dweepzucht vervoerd, met medeweten van Parma, Willem van Oranje naar het leven stond. Zijn verderfelijk opzet, de grootste ramp, welke Nederland in die dagen kon treffen, gelukte maar al te wel. De vader des vaderlands viel den lOden Juli 1584 te Delft, doodelijk getroffen door het pistool van den sluipmoordenaar. De booswicht word dadelijk gegrepen en op gruwelijke wijze ter dood gebracht.

Een groot en edel man was Willem van Oranje, de grondlegger der onafhankelijkheid van den Nederlandschen staat. Hij was een ervaren krijgsheld, een uitstekend staatsman, geboren om volksleider te zijn, in de goede beteekenis van het woord. Aan ingenomenheid met de hervormde leer en een vromen zin paarde hij een in die dagen ongekende verdraagzaamheid. Standvastig was hij als een rots in den oceaan, rustig te midden der onstuimige baren. Verbazend was zijn kennis van personen en zaken, onbegrijpelijk zijn werkzaamheid, zeldzaam zijn zelfbeheersching. Zelfopoffering en onbaatzuchtigheid onderscheidden hem in buitengewone mate.

Het was sober gesteld met de Nederlandschc gewesten bij den dood van den prins van Oranje. Parma had sedert het verdrag van Atrecht niet stil gezeten, doch Maastricht, bijna geheel Vlaanderen en de meeste steden van Brabant veroverd. Thans lag Antwerpen aan de beurt. Veertien maanden lang werd de stad verdedigd onder de leiding van Marnix van St. Aldegonde (zie blz. 46), die er burgemeester was. Het einde was dat Antwerpen zich den 17den Aug. 1585 bij verdrag aan Parma overgaf. Dit verdrag verleende den hervormden geen vrijheid van godsdienst, maar nog een ongestoord verblijf van vier jnren. Duizenden maakten in dat tijdsverloop hun vastigheden te gelde cn weken naar ons land, vooral naar Amsterdam. Van nu aan verliet voor de twee volgende eeuwen de zeehandel de haven van Antwerpen cn keerden de Zuidelijke gewesten onder de gehoorzaamheid van Spanje\'s koning terug. ])e scheiding van \'t Zuiden en \'t Noorden was voltooid. Het Zuiden ging den smaad en de ellende der dienstbaarheid te gemoet; het Noorden zette steeds vaster sciircden op de baan, die tot de onafhankelijkheid voerde.

-ocr page 64-

56

Gedurende de beide laatste jaren van \'s prinsen leven had Holland voortdurend onderhandeld om Willem als grondwettig vorst aan te nemen onder don naam „graaf van Holland en Zeeland.quot; Slechts het toeven van Gouda en Zeeland had de zank vertraagd. Thans was het te laat. Friesland benoemde Willem L o d e w ij k, den oudsten zoon van Jan van Nassau (zie hlz. 52), tot stadhouder. De Algemcene Staten richtten een nieuwen raad van state op, aan \'t hoofd van welk lichaam \'s prinsen zoon Maurits werd gesteld. Dezelfde staten droegen de oppermacht over deze landen aan Hendrik III (zie hlz. 54) op. Toen deze vorst weigerde, deed men hetzelfde aanbod aan Elizabeth, koningin f

van Engeland. Zij nam het evenmin aan, doch zond hulp togen zekere onderpanden, n.1. het bezetten van Brielle, Vlissingen en het kasteel Rammekens (ten o. van Vlissingen). In December 1585 verscheen aan \'t hoofd harer troepen Robert Dudley, graaf van Leicester (in \'t midden van Engeland). Aanstonds bekleedden do Staten-Generaal Leicester met de algemeene landvoogdij. Ongeveer ter zelfder tijd benoemden de staten maurits (1585—1625) tot stadhouder van Holland en Zeeland, terwijl joiian van oldennarnevelt in Holland advocaat van den lande (zie hlz. 27) werd.

Nog ternauwernood had Leicester het bewind aanvaard, of er bestond aireede een klove, die slechts behoefde te worden verwijd. Hiervoor zorgde hijzelf. De eerste twistvraag, die tusschen hem en de staten van Holland en Zeeland opkwam, betrof den handel met Spanje en met de Spaansche Nederlanden. Leicester en Elizabeth wilden een \'i

volstrekt verbod van uitvoer naar \'s vijands land. In weerwil van do vertoogen, door Holland hiertegen ingediend, werd zoodanig verbod afgekondigd. Bij dit punt van verschil kwamen andere. In December 1586 vertrok de Engelschman voor een wijl naar zijn vaderland en vertoefde er ruim een half jaar. Zijn verblijf in deze streken had meer kwaad dan goed gedaan. De predikanten en de mindere volksklasse,

die zeer aan den rechtzinnigen landvoogd waren gehecht, stonden tegenover hen, die de partij der staten van Holland ombelsden. .\'Vgt;

Grooter verdeeldheid en meer verwarring in \'t bestuur: dit waren de vruchten van Leicesters tegenwoordigheid hier te lande. De Staten-Generaal, waarin Vlaanderen nu geen zitting meer had en Holland het meest gold, haastten zich van Leicesters afwezigheid gebruik te maken. Het plakkaat nopens den handel werd zóó gewijzigd, dat het al zijn kracht verloor. Van hun kant kwamen de staten van Holland thans tot het volle besef van de noodzakelijkheid om de souvereini-teit, die zij zich immers, ook toen Leicester de landvoogdij werd

-ocr page 65-

57

opgedragen, hadden voorbehouden, metterdaad te aanvaarden. De leer van de souvereiniteit der staten is gedurende den tijd van \'t bestaan der Republiek het heerschend denkbeeld gebleven.

Intusschen keerde Leicester in \'t midden van 1587 naar de Nederlanden terug, vast besloten om, des noods met geweld, een omwenteling te weeg te brengen, die hem in \'t genot van de volheid der macht zou stellen. Maar een poging, die hij deed om Maurits en Olden-barnevelt, do ziel van den tegenstand, op te lichten mislukte. Evenmin slaagde een aanslag op Amsterdam, onder den schijn van een bezoek gedaan. Op Medemblik en Hoorn na, verklaarde zich Noord-Holland tegen hem. In \'t kort, alom bespeurde hij, dat zijn rijk ten einde was. Woldra vertrok hij, door Elizabeth van zijn ambt ontslagen , naar Engeland. Elizabeths hulptroepen bleven in Nederland; doch Leiccstors opvolger als veldheer werd door de Staten-Generaal met geen landvoogdij of andere waardigheden bekleed.

§ 15.

De regceringsvorm der Republiek van de Zeven Vercenigde Geiveslen.

Hot spreekt vanzelf, dat eerst de onlusten, vervolgens do unie van Utrecht en de afzworing van Philips een groote verandering in den regeeringsvorm der Nederlanden veroorzaakten. Vóór dien tijd toch was de hertog, graaf of heer souverein, daar hij alle gezag, dat van rechtswege den koning dor Franken, later den keizer toekwam, allengs aan zich had getrokken. Aan goregeldo staatsrechtelijke beperking van do heerschappij dier vorsten door \'t volk of door eenig deel daarvan werd niet of slechts bij wijze van uitzondering gedacht. Sedert evenwel de staten meer en meer door de vorston werden geraadpleegd, begonnen zij de medewerking tot do regeering als een recht te eischon. Van 1572 af begint de medewerking der staten tot do regeering in Holland, in 1576 die van de Algemeene Staten. En van lieverlede breidde zich hun invloed op hot bewind uit, totdat de staten der verschillende gewesten, na het vertrek van Leicester, in 1588, in plaats van wederom oen hoofd aan te stellen, zelvcn de hooge overheid in handen namen.

Daarom is het jaar 1588 hot tijdstip van de vestiging van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. Gedurende het bestaan dier Republiek

-ocr page 66-

58

berust de souvereiniteit bij elk gewest in \'t bijzonder, d. i. bij \'t lichiiam van de edelen en de vroedschappen (burgemeesters en raden) der steden, die de afgevaardigden ter statenvergadering benoemen. In ieder der zeven gewesten was de vergadering der staten op een bijzondere wijze ingericht. Gelderland bestond uit drie kwartieren: dat van Nijmegen, dat van Zutfen en dat van Arnhem of van de Veluwe. In plaats van de bannerheeren (zie blz. 32), die uit hoofde van hun gehechtheid aan de Spaansche regeering niet meer als afzonderlijk lid werden gedoogd, namen nu de edelen of ridderschap als eerste lid zitting. Het tweede lid der staten waren de steden. Ieder kwartier had één stem.

De statenvergadering van Holland bestond uit negentien stemmen, waarvan de edelen één en de steden de overige hadden. De steden waren ten getale van achttien, verdeeld in zes groote en twaalf kleine steden. Elke stad had haren pensionaris, die de afgevaardigden vergezelde en voor hen het woord voerde. De advocaat van den lande, kort na Oldenbamevelts dood raadpensionaris, bracht de stukken ter tafel en liet er over stemmen. Al wat tot het gebied der rechtszaken behoorde was de taak van \'l hof van Holland. Boven dat hof stond de hooye raad, opgericht in 1582, aan welks rechtsgebied ook Zeeland was onderworpen. Een zeer gewichtig ambt was dat van den advocaat van den lande, of, sedert 1630, raadpensionaris. Hij was de ziel van der staten raadplegingen, de lioofdleider van alle gewiclitige bedrijven. Hij was belast met het houden van briefwisseling met de gezanten der Republiek aan vreemde hoven en had alzoo veel invloed op den gang der buitenlandsche aangelegenheden.

In Zeeland zonden alleen de eerste edele, die de ecnige vertegenwoordiger was van den adel in die provincie, en zes steden afgevaardigden naar de staten. Er waren dus zeven stemmen. Ten gevolge van den opstand tegen Spanje was het eerste der drie leden, de abt van Middelburg, van zijn recht van zitting in de vergadering der staten verstoken geworden. Alzoo Averd nu de eerste edele het voornaamste lid. De waardigheid van eersten edele droegen de staten achtereenvolgens aan alle prinsen van Oranje op, n.1. aan Maurits, Frederik Hendrik, Willem H, Willem Hl, Willem IV, Willem V.

De staten van Utrecht waren uit drie leden samengesteld: de geeli-geerden, de edelen en de stad Utrecht, benevens een paar kleinere steden. Er waren dus drie stemmen. Het eerste lid was dat der geëli-geerden. Vroeger waren dit Roomsche geestelijken (zie blz. 34). Na de omwenteling der 16de eeuw waren het edelen en burgers van den

-ocr page 67-

59

hervormden godsdienst. Ongeveer dezelfde bemoeiingen als de raadpensionaris in Holland had hier de secretaris van staat.

Friesland was in vier kwartieren verdeeld, Oostergo, Westergo, Zevenwolde en de steden, ten getale van elf. Elk kwartier had op den landdag één stem.

De statenvergadering of landdag van Overijsel telde twee leden, de deelen uit de drie kwartieren Sallant, Twente en Vollenhoven, en de hoofdsteden Deventer, Kampen en Zwolle. De wijze van stemmen was zeer eigenaardig, daar de ridderschap niet één college uitmaakte, maar hoofd voor hoofd stemde, terwijl elke stad één stem had.

Groningen bestond uit twee leden, de stad en de Ommelanden, gezamenlijk „stad en landequot; genoemd. Zij deelden het oppergezag zóó met elkander, dat de burgemeesters en de raadsheer en, welke de stad zond, de eene stem hadden, en de drie kwartieren, waaruit de Ommelanden bestonden, n.1. Hunsingo, Fivelingo en \'t Westerkwartier, de andere. Zooals in Friesland, had, bij staking van stemmen, de stadhouder de beslissing.

De staten van Drente waren samengesteld uit twee leden. Het eerste lid waren de ridders, ten getale van niet meer dan achttien. Het tweede lid was dat der eigenerfden. De heeren van de ridderschap hadden één, de eigenerfden twee stemmen.

§ H5-Vervolg.

Ten tijde van do Republiek berustte de souvereiniteit, voor elk gewest in \'t bijzonder, bij \'t lichaam van de edelen en bij de vroedschappen der steden. Maar uit do staten der provinciën, uitgezonderd Drente, werd een onbepaald getal leden afgevaardigd, die een college vormden, dat men Staten-Gcneraal noemde, hetwelk den souverein vertegenwoordigde tegenover de buitenlandsche mogendheden en later het bestuur had over do Generaliteitslanden. Er waren in de Staten-Generaal zooveel stemmen, als er gewesten waren, zoodat het getal van.hen, welke naar die vergaderingen werden gezonden, hiertoe niets afdeed. De werkkring van den raad van state werd sedert 1593 beperkt tot het beheer der krijgszaken en van de financiën in \'t algemeen.

Gelijk do pacificatie van Gent de grondslag was der Algemeene Staten, zóó werd de unie van Utrecht dit voor het eenigszins anders

-ocr page 68-

60

samengestelde lichaam der Staten-Generaal. Want na het jaar 1585 bestond dit lichaam slechts uit de afgevaardigden van de staten der zeven gewesten, die de unie hadden onderteekend. Drente werd van het voorrecht om ter Staten-Generaal zitting te nemen uitgesloten, dewijl het, kort na de unie te hebben onderteekend, door de Spaansche wapenen was venneesterd. Hoewel slechts een bondgenootschappelijk gewest, maakte Drente een deel van den staat uit. Doch het was verre van onafhankelijk te zijn, daar het verplicht was de algemeene lasten, huiten zijn stem vastgesteld, mede te dragen.

In gewone gevallen beslisten de afgevaardigden zei ven, mits blijvende binnen do perken, hun door de provinciën gesteld. Doch in gewichtige aangelegenheden vermochten zij niets zonder den uitdrukkelijken en eenstemmigen wil der gewesten. Dikwijls waren intusschen de meeningen over het verbindende der eenstemmigheid verdeeld. Dus rees in dergelijke gevallen de vraag, of er overstemming plaats hebben en de meerderheid besluiten kon, ja dan neen, iets waartoe de tijden van Maurits en Willem II overhelden. Over \'t geheel had Holland in de Staten-Generaal een groot overwicht.

De raad van state bestond uit twaalf leden, van welke die provincie de meeste zond, welke het grootste aandeel droeg in de algemeene lasten. Holland had er daarom drie leden. Bovendien waren de stadhouders lid van den raad van state. Men stemde hoofdelijk. De werkkring van dezen raad is uit het bovenstaande (zie onderaan op de vorige blz.) gebleken. In de algemeene lasten waren de aandeelen zóó vastgesteld, dat van een som van honderd gulden elk gewest het onderstaande opbracht:

Holland........

58

gl.

Friesland.........

11\'/,

V

Zeeland.........

9

gt;gt;

Gelderland........

5%

Utrecht en Groningen, ieder. ,

. .ruim

5quot;,

ï)

Overijsel........

3quot;2

Drente.........

1

gt;gt;

Vermits evenwel de meeste gewesten wat zij hadden beloofd niet nakwamen, schoot Holland, het rijkste gewest, dikwijls voor wat de anderen verplicht waren op te brengen.

Al wat het zeewezen betrof behoorde tot het gebied der admiraliteit. Zij telde vijf colleges: dat van de Maas, hetwelk te Rotterdam zat; dat van Amsterdam; dat Van Middelburg; dat van Noord-Holland, hetwelk bij afwisseling te Hoorn en te Enkhuizen zetelde; dat van

-ocr page 69-

61

Dokkum, hetwelk in 1645 naar Harlingen werd verplaatst. Hoofd en voorzitter der vijf colleges tezamen en van ieder in \'t bijzonder was, sedert Maurits, de admiraal-generaal.

Van de colleges gaan wij over tot den persoon van den stadhouder of gouverneur, zooals do titel eigenlijk luidt. Steeds benoemden de provinciën zelvcn haar gouverneurs. Van wege de Staten-Gencraal was de gouverneur kapitein-generaal en admiraal van de unie. Veelal was de gouverneur ook kapitein-generaal van liet gewest, welks staten hem tot gouverneur benoemden. Van die staten was hij de eerste dienaar, voorzoover het militair en het burgerlijk gezag betreft, in elk gewest het hoofd der uitvoerende macht. Op de samenstelling der vroedschappen in de meeste gewesten had de gouverneur een beslis-senden invloed, doordien hij uit voordrachten, door die vroedschappen opgemaakt, de leden koos. De onderdanigheid van den stadhouder aan de staten der gewesten werd getemperd, doordien hij kapitein-generaal was van de unie en tot meer dan één provincie in betrokking stond, door het hooge aanzien van \'t geslacht van Oranje-Nassau, door de talrijke bezittingen dezer vorsten op Nederlands bodem en ten laatste doordat de hooge waardigheden in dit huis weldra zoo goed als erfelijk werden.

Friesland had tot 1748 altijd afzonderlijke stadhouders, welke die waardigheid doorgaans tevens in Groningen en Drente bekleedden, terwijl de gouverneur van Holland ook steeds in Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel tot stadhouder werd benoemd. De vijf laatstgenoemde gewesten hobbon tweemaal een stadhouderloos tijdperk gehad, waaraan voor het meerendeel de regeeringsrcglementen van 1672 en 1747 een einde hebben gemaakt. Toen, d. i. in 1747, werd ook het stadhouderschap met de overige waardigheden, die do prins van Oranje-Nassau bekleedde, erfelijk verklaard in zijn nakomelingschap, ook in de vrouwelijke linie.

Do rogeeringsvorm van do Republiek der Zeven Veroonigde Nederlanden — zooals zij doorgaans wordt genoemd, ofschoon hot eigenlijk zeven Republieken waren, — had voorzeker groote gebreken. Dit lag in den aard der zaak, doordien de staatsinrichting niets anders was dan een wijziging van hetgeen er, na de afzwering van den landsheer, van de overige bestanddeclen dor vroegere rogcering overbleef en slechts voor een tijdelijk doel, voor een toestand van oorlog, bestemd was. Die gebreken violen, naar gelang de staat in jaren toenam, dos te moor in \'t oog. Zij deden zich, naarmate* de drang van buiten minder tot eendracht en veerkracht noopte, meer en meer gevoelen. Intusschen

-ocr page 70-

62

bedenke men, dat een regeeringsvorm geen onbepaalde afkeuring verdient, waaronder een republiek ontstond en aangroeide, die zulk een grootsche rol in de geschiedenis der wereld heeft vervuld. Onbetwistbaar is het, dat in den regel dat, wat aan den vorm zelf ontbrak, werd aangevuld en vergoed door de kunde, de braafheid en de goede trouw van velen onder hen, die aan den vorm het leven hadden gegeven.

§ 17.

De, onoverwinnelijke vlooi. — Maurils1 krijgsbedrijven, — De afstand der Nederlanden door Philips II. — De eerste zeeslagen van den tachtigjarig en oorlog.

Zoo was dan de staat der Vereenigde Nederlanden gesticht. Bij de grondvesting hadden de Nederlanders met grooter zwarigheden te kampen gehad dan eenig volk, waarvan de geschiedenis gewaagt. Maar zij toonden, dat zij ten volle waren opgewassen tegen elke inspanning, die de drang der omstandigheden hun oplegde. Dus werd ook in hun voorbeeld de waarheid bekrachtigd, dat ieder de schepper is van zijn eigen lot.

Al dadelijk bedreigde de pas ontstane Republiek een groot gevaar. Sedert 1580, toen Philips met geweld de heerschappij over Portugal verkreeg en hierdoor zijn zeemacht meer dan verdubbeld zag, dacht hij aan een aanval op Engeland, het bolwerk van hen, die van de Roomsch-katholieke kerk waren afgevallen. Wat na dien tijd in en van wege dezen staat geschiedde, de zending van Leicester naar de Nederlanden en het ter dood brengen van Maria Stuart, bevestigde hem in zijn voornemen. In 1587 schonk paus Sixtus V Engeland, alsof het een leen van Rome ware, aan de kroon van Spanje.

Sedert een paar jaren had Philips al do middelen, die ter zijner beschikking stonden, besteed om een groote vloot, bij voorraad de onoverwinnelijke geheeten, van stapel te kunnen doen loopen, teneinde niet alleen Engeland te veroveren, maar ook Nederland weder onder het juk te brengen. De vloot stond onder \'t opperbevel van Alonzo Perez de Guzman, hertog van Medïna-Sidonia. Op den laatsten Juli 1588 verscheen deze armada of vloot in liet Kanaal. Weldra bracht de Engelsche scheepsmacht aan de Spaansche schepen, te log schier

-ocr page 71-

63

om zich te wenden, een aanmerkelijk nadeel toe, waarop binnen kort een zege der Engelschen en der Nederlanders volgde. Vermits de wind en de vloot der bondgenooten Medïna-Sidonia den terugtocht door het kanaal onmogelijk maakten, besloot hij om Schotland en Ierland heen te zeilen. Op dezen tocht overviel hem een geduchte storm, die de gansche vloot verstrooide en vele schepen op de kust van Ierland deed stranden, welks barbaarsche bewoners de bemanning doodden. Slechts een derde gedeelte der armada keerde, en niet dan zeer beschadigd, in October naar Spanje terug. Men had haar te voorbarig „de onoverwinnelijkequot; genoemd. „Gods adem verstrooide zequot;, zegt een gedenkpenning van dien tijd, door Zeeland geslagen.

Van dat oogenblik af helde do fortuin meer tot de zijde der unie over. m au rits (1590—1G25) werd in 1590 ook stadhouder van Utrecht en Overijsel, in 1591 van Gelderland. Zoo was hij met genoegzame macht bekleed om de Republiek met het zwaard te verdedigen, haar bevestiger, haar tweede stichter te worden. Een staatsman was hij in \'t geheel niet. Doch in dit gemis voorzag oldenbarnevelï ruimschoots. Met vaste hand greep hij het roer der binnen- en buitenlandschc politiek en bestuurde het ruim dertig jaren lang. Gaarne liet Maurits hem deze rol om zich des te meer aan de zaken van den oorlog te kunnen wijden. Schitterend waren de wapenfeiten, waardoor hij den naam van „eerste veldheer zijner eeuwquot; verwierf. In 1590 verraste hij Breda door middel van een turfschip. Den 30sten Mei 1591 veroverde hij Zutfen. Denzelfden avond lag zijn leger reeds voor Deventer, dat zicli in de volgende maand overgaf. Hierop werd Delfzijl overrompeld en Nijmegen gedwongen over te gaan. In 1592 vielen Uiteenwijk (zie blz. 53), dat de Spanjaarden in 1582 bij verrassing hadden genomen, en Koevorden in handen van den jeugdigen veldheer, in 1593 Geer-truidenberg. Dertien maanden later, den 24sten Juli 1594, verdween het laatste spoor van Rennenbergs verraad, toen Groningen het hoofd moest buigen voor den zegevierenden Maurits en voor Willem Lode-wijk. De voornaamste voorwaarden, waarop de stad zich overgaf, waren dat geen andere godsdienst binnen haar muren zou worden geoefend dan de hervormde, een bepaling, die de meerderheid der ingezetenen zeer tegen de borst stuitte, en dat de stad met de Ommelanden één gewest zou uitmaken, lid der unie zijn en Willem Lode-wijk als stadhouder erkennen. Ongeveer ter zelfder tijd verkoos Drente Willem Lodewijk als stadhouder.

Dit alles had Panna zoo goed als lijdelijk moeten aanzien. Eindelijk bezweek de krachtige man voor al de wederwaardigheden, die de

-ocr page 72-

64

fortuin quot;des oorlogs hem sedert jaren deed ondervinden, in 1592. Van zijn opvolgers, die elkander snel afwisselden, was de laatste de aartshertog Albert van Oostenrijk, een broeder des konings van Duitschland. Met hem kwam Philips Willem (zie blz. 47), na aeht-en-twintig jaren in gevangenschap te hebben gesleten, in deze landen terug. Hij vestigde zich voorloopig te Breda, een baronie van zijn huis. Kort na de aankomst van Philips Willem voegde zijn broeder Maurits nieuwe schakels aan de keten zijner luisterrijke krijgsdaden toe. Dicht bij Turnhout bracht hij in 1597 binnen een half jaar tijds met 1000 man, grootendeels ruiters, aan de Spanjaarden een verlies toe van 2000 dooden, terwijl hijzelf slechts 10 man verloor en nog 500 gevangen nam. Hierop rondde hij het gebied der Vereenigde Gewesten in \'t o. af.

In 1598 verwezenlijkte Philips H een ontwerp, lang door hem gekoesterd. Uitgaande van het denkbeeld, dat een vorst zich te midden zijner onderdanen behoort te bevinden, sehonk hij de Nederlanden, als bruidschat, aan zijn oudste dochter, Isabella, die met Albert, aartshertog van Oostenrijk, in \'t huwelijk trad. Beiden aanvaardden die gift, met behoud hunner titels, dien van aartshertog voor Albert, dien van infante voor Isabella. Mocht een van hen kinderloos komen te overlijden, dan zouden de Nederlanden aan Spanje terugvallen. Naar de meening van den koning waren ook de Noordelijke gewesten in den afstand begrepen. Albert haastte zich dan ook deze gewesten uit te noodigen in dien zin te handelen. Maar de Staten-Generaal volhardden in hun vroegere zienswijze. Zoo gingen dan Noord- en Zuid-Nederland voor goed uiteen.

De dood van Philips H, die in \'t zelfde jaar, 1598, plaats greep, verbrak den laatsten band, die Noord-Nederland in \'t oog van dezen of genen, wien de afzwering een gruwel was, nog aan Spanje hechtte. Aan zijn zoon en opvolger, Philips III, hadden zij geen eed gedaan. Veel was er de Nederlanden aan gelegen, dat de band met Engeland niet werd verbroken. Anders toch konden zij licht de eenige, tegen Spanje oorlog voerende mogendheid blijven, nu Hendrik IV, koning van Frankrijk, hoewel hij hun niet allen bijstand onttrok, een einde maakte aan den oorlog, dien hij eenige jaren tegen Spanje had gevoerd. Daarom sloten zij een nieuw verdrag met Engeland.

In plaats van tijd te verspillen met onderhandelingen, die schenen tot niets te kunnen leiden, rustte de Republiek zich ten oorlog tegen de nieuwe beheerschers van de Zuidelijke Nederlanden, doorgaans de aartshertogen geheeten. Men had een onderneming op het oog tegen

-ocr page 73-

Duinkerken, een nest van zeeroovers, waaruit de vijand den koophandel der Nederlanders gedurig bestookte. Maurits voegde zich naar den wensch der Staten-Generaal. Vergezeld van dit aanzienlijk college, scheepte hij zich in \'t jaar 1600 met een leger van ongeveer 15,000 man in. Bij Nieuwpoort gekomen, vernam hij, dat de aartshertog met zijn leger, groot omtrent 12,000 man, in aantocht was. Dit viel tegen. Men had hij het muiten der Spaansche soldaten, die in langen tijd weder geen soldij hadden getrokken, er op gerekend, dat de vijand niet genoeg strijdkrachten had kunnen bijeenbrengen. Inmiddels was goede raad duur. Maurits begon op den morgen van den 2den Juli met de schepen, die leeftocht en krijgsbehoeften haddon overgevoerd, daar zij voor \'t oogenblik van geen dienst konden zijn en gevaar liepen door de bezetting van Nieuwpoort in brand te worden gestoken, in zee terug en naar Ostende te zenden. Hierop worden de beide legers bij Nieuwpoort (in West-Vlaanderen aan zee) slaags. Zon en wind waren in \'t voordeel der Nederlanders. Kn tegen den avond neigde do kans van don strijd, die van weerszijden met hardnekkigheid werd gevoerd, ton gunste van Maurits. Albert weck, een menigte zijner manschappen als gesneuvelden en gevangenen achterlatende.

Bedenkende, wolk gevaar zij hadden geloopen, keerden de Neder-landsche troepen binnen kort naar het vaderland terug. Dit geschiedde evenwel niet, dan nadat er, ter zake van dit punt, een woordenwisseling had plaats gegrepen tusschen Maurits en cenige leden dor Staten-Goneraal, inzonderheid Oldonbarnovelt. Van dit oogenblik af bestond er een niet zeer goede verstandhouding tusschen do boido hoofdpersonen van den staat, in 1601 sloeg de vijand het beleg voor Ostende. De leiding der zaak nam weldra Ambrosius Spinöla op zich, de man, die, met hot opperbevel over de troepen van den aartshertog bekleed, bestemd was zich als oen waardig tegenstander van Maurits te doen kennen. Na drie jaren mot volharding tegenstand te hebben geboden gaven de Staten-Generaal in 1604 do vesting over, die niets moer was dan een steenhoop. Sedert 1607 werd de oorlog to land voorloopig gestaakt. Doch ter zelfder tijd begonnen do Nederlanders hun eerste lauweren te verworven op hot element, waarover zij eens, als de eerste dor mogendheden, de heerschappij zouden voeren. In 1606 greep de roemrijke daad plaats van don vicc-admiraal Rei nier Klaassons, die in de nabijheid van kaap St. Vincent (in \'t z.w. van Portugal) mot zijn schip in do lucht vloog, een eervollcn dood boven oen vernederende overgave kiezende. In \'t volgend jaar behaalde Jakob van Heemskerk in de baai van Gibraltar

Dr. WijnNic, liehn, (Jesch. v. h. Vadi\'rhoul, lldt» ilrwk. 5

-ocr page 74-

66

eén aanmerkelijke zege op de Spaansche vloot, waarbij hij wel zelf omkwam, doch zóó, dat de vijand zijn dood met een zwaar verlies moest hoeten.

§ 18.

Het twaalfjarig hestand. — De oprichting der Oost-Indische compagnie.

In 1603 overleed koningin Elizabeth. Haar opvolger, Jakob I, sloot een jaar later vrede met Spanje. Uit spijt hierover versperden de Staten-Generaal de Schelde voor de Engelsche schepen. Zóó hieven zij, als oorlogvoerende mogendheid, alleen staan tegenover Spanje en de Zuidelijke Nederlanden. De oorlog to land leverde in de eerste jaren der nieuwe eeuw geen bijzonder gunstige uitkomsten op. De ingezetenen zuchtten onder zulke zware belastingen, dat zij voor geen verhooging vatbaar waren. Wel was het nog waar, dat de oorlog den handel voedde; maar toch kostte die oorlog aanzienlijke sommen. In zes gewesten werd de behoefte aan vrede vrij algemeen erkend. Slechts eenige steden in Holland en in do provincie Zeeland waren er tegen. De reden was niet ver te zoeken. Philips II had, ofschoon wel eens beslag leggende op de Nederlandsche schepen, die in de havens van Spanje en Portugal lagen, de vaart op zijn rijk over \'t geheel oogluikend toegelaten , omdat hij do waren, welke die vaartuigen hem aanbrachten, niet kon ontberen. Anders deed Philips Hl. Nauwelijks den troon hebbende beklommen, verbood hij voor goed allen handel van Nederland op zijn staten. Dit versterkte de Nederlanders in hun plan om zelvcn naar Indië te varen, met welke tochten zij vóór 1598 niet meer dan een begin liadden gemaakt, gelijk beneden nader zal blijken. Deze tochten, zoo rijke winsten opleverende, vreesden die kooplieden thans bij een vrede of bestand te moeten staken.

Met klimmende bezorgdheid den achteruitgang der geldmiddelen gadeslaande, achtte Oldenbarnevelt het in \'t belang van \'t land, dat de krijg ophield, die zooveel kostte. Ook Maurits was in den beginne niet tegen het ten einde brengen van den oorlog. Doch toen er weldra niet langer van een duurzamen vrede, maar van een bestand sprake was, kantte hij zich met kracht tegen dit voornemen aan. Inmiddels viel ook de aartshertogen de krijg zeer zwaar. Albert wenschte den vrede. Zijn huwelijk bleef kinderloos, en bij zijn dood moesten de landen weder aan de Spaansche kroon vervallen. Eveneens kon Spanje

-ocr page 75-

67

geen andere gezindheid hebben. De schatkist van dit rijk was ledig ten gevolge van de zware offers, welke Spinöla\'s krijgstochten hadden vereischt. flierdoor wordt het verklaarbaar, hoe de aartshertogen er in 1607 toe konden overgaan onderhandelingen aan te knoopen met de Republiek, als met een „onafhankelijke mogendheid.quot; Maar weldra bleek het, dat er aan geen vrede viel te denken. De vijand eischte afstand van de vaart op Indië en vrijheid van godsdienst voor de Roomsch-katholieken. Deze beide vorderingen achtte men dezerzijds ongehoord.

Bij zoo tegenstrijdige inzichten besloot men zich te vergenoegen met te trachten naar een wapenschorsing voor een aantal jaren. Nog was er een derde mogendheid, die, uit hoofde van debetrekking, waarin zij steeds tot de oorlogvoerende staten had gestaan, meende een woord mede te moeten spreken. Het was Frankrijk. Daarom zond ook Hendrik IV een aantal gezanten ten einde de onderhandelingen bij te wonen, waarbij ook Engelsche en Duitsche afgevaardigden tegenwoordig waren. In April 1609 werd de wapenstilstand te Antwerpen gesloten. De hoofd-bepalingcn waren; de aartshertogen verklaren, ook uit naam van den koning van Spanje, de Vereenigde Gewesten voor onafhankelijke landen te honden; het bestand zal twaalf jaren duren; ieder zal behouden wat hij heeft. Dit punt werd evenwel niet nader omschreven.

Deze laatste bepaling was van des te meer gewicht, vermits de Nederlanders zich sinds eenige jaren in de Oost-Indien hadden gevestigd en er belangrijke vorderingen maakten. Zoolang Lissabon de Oost-Indische waren voor Neêrlands kooplieden veil had, was hier te lande geen behoefte gevoeld aan een rechtstrceksche vaart op de Indien. Maar sedert Philips van tijd tot tijd beslag legde op de ladingen, gingen Nederlands handelaars op middelen peinzen om zelven de waren uit andere werelddeelcn te halen. De vaart naar Indië toch, hoe bezwaarlijk in \'t oog der menschen, was geen geheim. Zij was in vele gesel»riften van Portugeezen beschreven, en er waren Nederlanders, die op Portugeesche schepen de reis naar Indië mede hadden gedaan.

Ten einde evenwel de dreigende gevaren van kapers, Spaansche vloot en Kaapsche stormen te ontgaan namen de Hollanders zich voor, op \'t voorbeeld der Engelsehen, oen eigen weg te zoeken, niet zuidwaarts, maar door het Noorden. In 1594 werden te dien einde eenige schepen uitgezonden, in 1595 een tweede tocht gewaagd. De uitslag was niet gunstig. Sneeuw en ijs versperden den weg om het Noortien. Nogmaals wendde de Amstcrdamsehe regeering een poging aan. Zij rustte in 1596 een paar schepen uit, waarover de stuurman

-ocr page 76-

68

Willem Barents/,, en Heemskerk (zie blz. 65) het bevel voerden. Maar ook nu was de inspanning vruchteloos. Na den winter op Nova Zemhla te hebben doorgebracht aanvaardde de volhardende bemanning den terugtocht, doch verloor onder weg den wakkeren Harentsz., die van vermoeienis bezweek.

Inmiddels had men de fortuin zuidwaarts beproefd. Eenige kooplieden te Amsterdam hadden een maatschappij van verre (landen) opgericht en zonden iemand, waarschijnlijk Cornells Houtman, naar Lissabon om er de bijzonderheden der vaart naar Oost-Indië uit te vorschen. Verder rustte de vereeniging vier schepen uit om den tocht langs de Kaap de goede hoop te doen. Den 2den April 1595 lichtten Pieter Dirksz. Keyzer, de opperstuurman, en Cornelis Houtman, de oppercommies, d. i. de vertegenwoordiger der handelsbelangen, te Texel het anker en landden in Juni 1596 te Bantam (in \'t n. w. van Java). Nu werden er talrijke maatschappijen van verre opgericht, zoowel in verschillende steden van Holland, als in Zeeland. In 1598 zeilde Olivier van Noort uit, de eerste Nederlander, die den aardbol omstevende. Zoo werd er vloot op vloot uitgerust, en niets kon de zucht naar winst doen afnemen, noch de verliezen, die men nu en dan leed, noch de tegenwerking der inlandsche vorsten, opgezet door de Portugeezen. Maar een nog grooter kwaad scheen de pas ontkiemde plant in hare ontwikkeling te zullen verstikken. Het was de wedstrijd tusscben de onderscheiden maatschappijen, die, de een de ander, de loef trachtten af te steken en elkander tegenwerkten. Dat er een samensmelting der maatschappijen noodig was zagen vooral de Staten-Generaal en Oldenbarnevelt in.

Eindelijk gelukte het den advocaat de zaak in 1602 tot een voldoend einde te brengen. Dus kwam de Vereenig de Oost-Indische compagnie tot stand, waaraan de Staten-Generaal het recht van alleenhandel (monopolie) voor een-en-twintig jaren verleenden. Later werd de toekenning van dit recht bij herhaling vernieuwd. De maatschappij begon te handelen met een kapitaal van ongeveer 61/,, millioen en had zes afdeelingen of kamers, hebbende Amsterdam \'/i, Zeeland (gevestigd te Middelburg) \'/,,, Delft, Rotterdam, Enkhuizen en Hoorn elk van den inleg. Ruime nitdeelingen beloonden weldra het vertrouwen der inleggers. De deelgenooten behoefden natuurlijk niet juist in een der zes steden, die zetels van de kamers waren, te wonen. Aan alle inwoners der Vereenigdc Nederlanden werd veroorloofd binnen vijf maanden na de oprichting te verklaren, of zij wenschten deel te nemen. De zes kamers, waarin de compagnie was gesplitst, werden bestuurd door

-ocr page 77-

09

73 bewindhehhers, wier getal, bij versterf, niet lager zou dalen dan tot 60. De hoofdleiding en het dagelijksch bestuur der zaken kwamen aan dc vergadering van zeventienen, uit de bewindhebbers gekozen.

De Oost-Indische compagnie werd een staat in een staat. Zij oefende in dc Indiën een volstrekt gezag. Zij benoemde haar ambtenaren, verklaarde en voerde oorlog en sloot verbonden, op naam der Staten-Generaal. Zij bouwde sterkten en nam krijgsvolk in dienst, dat evenwel den eed van trouw aan de Staten-Gencraal moest afleggen. Welhaast werd zij een bron van rijkdom niet alleen voor hen, die naar Indië gingen, maar ook voor die Nederlanders, welke zich niet verplaatsten.

Kort na de oprichting der compagnie legden onze voorouders den grondslag tot de uitgestrekte heerschappij, die hun weldra in Azië ten deel viel. In 1605 gaven de Portugeezen hun bij verdrag het kasteel op Amhoina over, waarop de vorsten van dat eiland zich deels aan de compagnie onderwierpen, deels bondgenooten werden. Ter /elfder tijd poogde de compagnie zich op Ternate, Ti dor en de overige Mo-lukken te vestigen. In 1610 stelde zij als eersten gouverneur-generaal Pi eter Both aan, die zijn verblijf doorgaans op Ternate had. De gouverneur-generaal was het hoofd van \'t bewind over Nederlandsch Indië, opperbevelhebber van de legers en van de vloot der compagnie. Hem stond de raad van Indie ter zijde. Een der opvolgers van Both was Jan Pietersz. Coen, die in 1619 de stad Jakatra op de inboorlingen en op de Engelschen veroverde en dc factorij van dien naam onder den naam Ralavia tot hoofdplaats van Nederlandsch Indië verhief. In 1624 verwierf de compagnie het eiland Formosa (ten n.o. van Kanton, in Sina), waar het fort Zelandia werd gebouwd. Inmiddels ontdekte men in 1623 op Amboina een samenzwering van Engelschc kooplieden, die ten doel hadden de Nederlandsche ambtenaren te verinoorden en zich van \'t kasteel van dit eiland meester te maken. Zij werden gegrepen en tien van hen ter dood gebracht. Zoodra dit in Groot-Britannic bekend werd , ontstaken dc Engelschen in grooten toorn en haalden deze zaak later nog menigmaal op als een zware veronge-« lijking, huri aangedaan. Zooals men ziet was bet twaalfjarig bestand geen beletsel voor de uitbreiding van Nederlands macht in dc Indiën, waar de vijandelijkheden werden voortgezet.

-ocr page 78-

70

§ 19-

De oneeniijhcdcn, die de licjmbliek ten tijde van hel bestand schokken.

In plaats dat Nederland nieuwe krachten opdeed gedurende den rusttijd wenl bewaarheid wat Maurits had gevreesd; bij rust naar buiten ontstonden binncnlandsehe twisten. Hevige kerkgeschillen barstten in de nauwelijks gevestigde Republiek los en werden gaandeweg staatsgesebillen. Reeds vóór liet bestand waren de zaden dier ver-deeldheid gestrooid. Jn KiOB werd Jakob Ar mini us, predikant te Amsterdam, tot hoogleeraar benoemd in de godgeleerdheid aan de hoogeschool te Leiden. Het duurde niet lang, of liet openbaarde zieh, dat liij in oen belangrijk punt, n.1. omtrent de praedeslinatic of voorbeschikking, van de leer afweek, die als de heersehende leer der kerk werd aangemerkt. Volgens dit leerstuk, in den strengsten zin opgevat, hangt de zaligheid hier nainaals uitsluitend af van Gods vrije verkiezing in verband inet \'s menschen geloof, niet met zijn werken. Armi-nius daarentegen was oen van de weinigen, die, aan \'s menschen vrijen wil niet allen invloed op zijn doen en laten kunnende ontzeggen, het leerstuk der voorbeschikking geenzins onvoorwaardelijk aannam. Tegen hem stond een andere Leidsche hoogleeraar in de godgeleerdheid, Franciscus G omar us, over. Inmiddels stierf Armi-nius in 160!),

Een tweede punt van verschil kwam weldra bij het leerstellige. De aanhangers van Gomarus waren verklaarde tegenstanders van alle bemoeiing der regeering met aangelegenheden van de kerk: de Armi-nianen waren van een tegenovergestelde zienswijze. Dit toonden zij metterdaad in 1610 door het indienen van een remonstrantie of vertoog bij de sta en van Holland, naar welk stuk zij den naam Remonstranten verkregen. Hierin verzochten zij om de bescherming der staten en erkenden het gezag dier staten over de kerk. Naar het tegenvertoog, door de bestrijders der Arminianen gehouden, werden zij Contraremonstranten genoemd.

Sedert 161() was Willem Lodewijk de man, die Maurits voortdurend ried met kracht tegen de Remonstrantsche partij op te treden. Van een anderen kant werd Maurits gesteund door Jakob I, koning van Engeland, die er zich veel op liet voorstaan een groot godgeleerde te zijn en zich geroepen achtte de beschermer der hervormde leer in Europa te wezen. Waar hij kon, werkte de koning de tegenpartij van

-ocr page 79-

71

Oldenbarncvelt in de hand en triichttc den advocaat ten val te brengen. In \'t oog van Jakob was het begunstigen der Anninianen en bet weerstreven der synode (zie blz. 72) een zware misdaad. Ook kon iiij bet den ervaren staatsman niet vergeven, dat hij in KilS, gebruik makende van een der vele oogenhlikkon, dat hij groote geldsommen behoefde, hem er toe had gebracht tegen betaling van 8,000,000 gl., d. i. van niet meer dan ruim \'/» van de toen nog verschuldigde som, de pandsteden (zie blz, .%) aan de Republiek terug te geven.

Inmiddels scheidden de Contra-remonstranten zich meer en meer af en hielden ter oefening van hun godsdienst afzonderlijke vergaderingen. Hier werd door de ééne, daar door de andere partij onderdrukking en geweld tegen de zwakkeren gepleegd. Vanhier onlusten in verschillende plaatsen gedurende het jaar 1617. Bij al die tooneelen van wanorde bleek het vaak, dat de magistraat of overheid luttel kon rekenen op de troepen, die de bezettingen der steden uitmaakten. De oorzaak hiervan lag voor een goed deel in de houding, die Maurits sinds eenigen tijd had aangenomen. Tot het jaar Hi 17 onthield hij zich van \'t geven van openbare blijken van instemming met één der beide partijen. Maar van het tijdstip af, dat hij op een Zondag van het genoemde jaar in \'t openhaar met een groot gevolg naar de den Contra-remonstranten afgestane kloosterkerk ging, wierp bij zijn zwaard in de weegschaal. Behalve Willem Lodewijk en Jakob 1 was het hoofdzakelijk Frangois vun Aerssen, heer van Sommelsdijk (op Overflakkee), een man van groote schranderheid, list en stoutheid, die den stadhouder tegen Oldenbarnevelt in \'t harnas joeg. Aerssen was verbitterd op zijn voonnaligen beschermer Oldenbarncvelt, omdat hij het hem weet, dat Lodewijk X11L, koning van Frankrijk, in 1613 had verzocht, dat de Staton-Generaal, in zijn plaats, een anderen gezant aan het Fransche hof mochten benoemen, aan welk verzoek men had voldaan. Met cenige andere mannen werd hij een van bet zeven- ol achttal, dat den advocaat ten val bracht.

Het was geen bijzonder moeielijke onderneming den wrok van den stadhouder tegen Oldenbarnevelt te prikkelen. De klove, die aireede tusschen de heide hoofden van de Republiek bestond, behoefde nog maar een weinig wijder te worden gemaakt. Hadden de vroegere geschillen tusschen de beide leiders van den staat louter over zaken geloopen (zie blz. 65, 66, 67), aangelegenheden van persoonlijken aard waren er sedert bijeengekomen. Bij herhaling was de vraag gerezen, of het, ten einde meer eenheid in \'t bewind te krijgen, niet wensche-lijk was iian Maurits het hoogste gezag toe te vertrouwen. Hoewel

-ocr page 80-

72

Oldenbamevelt geheel doordrongen was van \'t besef der behoefte aan eenheid in het bestuur, was hij er sinds het bestand tegen, dat Maurits\' macht werd uitgebreid.

Maar al te wel slaagden zij, die het in \'t belang van \'t land cn van hcn/.clven achtten, den stadhouder hoe langer hoe meer tegen Oldenbamevelt en zijn aanhangers in te nemen. Hij, de advocaat, en die liet met hem eens waren werden met de Remonstranten als vereenzelvigd. Zóó kwam de tegenpartij op het denkbeeld de Remonstranten uit de kerk te stooten en op die wijze den grijzen staatsman tevens in \'t verderf te storten. Dit doel kon worden bereikt, indien men, volgens den raad van Jakob, één nationale synode voor alle gewesten bijeenriep. De meeste provinciën waren de zaak der Contraremonstranten uitsluitend toegedaan. Slechts Holland en Utrecht waren grootendcels voor die der Remonstranten. Dat de partij der Remonstranten nu tegen een nationale synode moest zijn is duidelijk. Zij van haren kant verlangde, dat er in Holland, en waar men liet verder noodig rekende, een provinciale synode bijeenkwam.

Uit al do bewegingen van \'t jaar 1617 en vroeger sprak klaarblijkelijk verzet tegen de wettige overheid. Het was daarom, dat de staten van Holland den 4den Augustus 1617 een besluit uitvaardigden, door de tegenstanders de scherpe resolutie genoemd. In dat besluit, door de edelen en de groote meerderheid der steden genomen, werden o. a. de steden gemachtigd, zoo het werd vereischt, op eigen gezag krijgsvolk in dienst te nemen. Op dit besluit werd menige aanmerking gemaakt, maar geen enkele, die gegrond mocht heeten. De punten, waaruit het bestond, behoorden tot diegene, waarover de staten, krachtens hun souvereine macht, een beslissing konden nemen. Dergelijke soldaten, als de resolutie bedoelde, hadden de gewesten en de steden van oudsher in dienst genomen. Men noemde ze waardgelden, d. i. lieden, gehuurd om waarde of wacht te houden, aldus zooveel als bezoldigde rustbewaarders. Vele steden van Holland brachten nu waardgelders op de been. Twee of driehonderd was het gewone getal van één stad. In \'t geheel had Holland er niet meer dan I gt;S()0. De staten van Utrecht namen er eveneens ruim zeshonderd aan. Het spreekt vanzelf, dat de vroedschappen, die waardgelders aannamen, dit deden om, des gevorderd, zichzelven tegen woelingen vnn onruststokers te kunnen verdedigen en alle dadelijkheden tegen te gaan. Dat zij met die 1800 onervaren manschappen, in verschillende plaatsen verstrooid, een vijandelijken aanval in den zin hadden op de 30,000 welgeoefende krijgsknechten, welke de Republiek in dienst had, is

-ocr page 81-

78

een beschuldiging, die zich zelve weerlegt. De aanvidlende partij was, zooals men weldra zal zien, niet die van Oldenbarnevelt.

Tegen liet einde van Juni 1618 naderde de ontknooping. Toen hakte plotseling dc partij, die in de Staten-Generaal de zege wilde behalen, d. i. het boven (zie blz. 71) bedoelde achttal, den knoop met geweld door. Vooreerst besloten de Staten-Generaal, dat er een bezending uit hun midden zou gaan naar Utrecht om de staten dezer provincie te bewegen tot afdanking der waardgelders; dan, dat er een nationale synode zou worden uitgeschreven. In plaats van aan de staten van ieder gewest de zorg te laten voor datgene, waarin zij alleen hadden te beslissen, poogde men hun alzoo de zienswijze der staten van sommige andere provinciën op te dringen en hen te nopen evenzoo gezind te zijn als deze. Ten anderen waren liet besluiten van slechts een deel der Generaliteit. Den 25sten Juli 1618 kwam de deputatie der Staten-Generaal, met Maurits aan \'t hoofd, te Utrecht aan. Op den Bisten dier maand, vroeg in den morgen, dankte Maurits, na de toegangen tot de voornaamste plaatsen van de stad te hebben bezet, op het plein, gehceten dc Neude, de waardgelders af. Vervolgens veranderde hij de vroedschap der stad Utrecht. Hierdoor zag de secretaris (zie blz. 69) der staten. Gillis van Ledenberg, de ziel dier staten en in gevoelens geheel overeenstemmende met Oldenbarnevelt, zich genoopt zijn ontslag te nemen.

Na de terugkomst van prins Maurits en van de gedeputeerden uit de Generaliteit tastte men tor Staten-Generaal ook ten aanzien van Holland door. Den Sisten Augustus stelden de Staten-Generaal een plakkaat vast, dat de zes provinciën en zes steden uit Holland goedkeurden en dat den waardgelders gelastte binnen tweemaal vier-en-twintig uur dc wapens neer te leggen. Het geschiedde. Vervolgens werden den 28sten en den 29sten Augustus ter Staten-Generaal door een achttal leden een paar geheime besluiten genomen, waarin werd goedgevonden, dat men Oldenbarnevelt, Hugo de Groot en Rombout Hogerbeets, pensionaris van Leiden, in hechtenis zou nemen. Toen op denzeifden 29sten Augustus de advocaat van den lande op hot punt stond de vergadering der staten van Holland binnen te treden, kwam een kamerdienaar hem verwittigen, dat de stadhouder hem wenschte te spreken. In plaats van den stadhouder zag hij weldra den luitenant van Maurits\' lijfwacht, die hem in naam der Staten-Generaal gevangen nam. Met hem werden de Groot, Hogerbeets en Ledenberg gekerkerd, In het begin van September reisde de prins, vergezeld van een aantal edelen en omstuwd door zijn lijfwacht, bij de steden van

-ocr page 82-

74

Holland rond en koos er overal, waar het hem behaagde, andere leden in de vroedschap. Dat de wettige tijd hiervoor niet was aangebroken en hem geen voordrachten (zie blz. (11) in behoorlijken vorm waren gedaan was iets, waarom hij zich evenmin bekreunde, als dut hij te Utrecht zijn bevoegdheid als stadhouder had overschreden. Op deze wijze was alsnu de partij, die bovendreef, tegen alle verzet gedekt.

Weldra werd er een commissie uit de Staten-Generaal benoemd, ten overstaan waarvan de gevangenen werden verhoord, met uitzondering van Ledenberg, die zichzelf in de gevangenis had gedood. Tot. dit uiterste was hij overgegaan in de hoop, dat men zijn bezittingen dan niet zoude verbeurd verklaren, hetgeen evenwel geschiedde. Op het voorloopig onderzoek volgde de benoeming van vier-en-twintig buitengewone rechters, twaalf uit Holland en twaalf uit de overige gewesten. Onder de vier-en-twintig was meer dan één bijzonder vijand van Oldenbarnevelt en menig tegenstander van zijn staatkundige denken handelwijze. De Staten-Generaal waarborgden de rechters tegen alle onaangenaamheden, die hun wegens de vervulling der taak, hun opgedragen, konden worden aangedaan. De maatstaf, waaraan alle woorden en daden der beschuldigden werden getoetst, was de zienswijze der tegenpartij. Een behoorlijke gelegenheid om zich te verdedigen werd den gevangenen niet gegund. Dat zij dienaren waren der staten van hun gewest en alzoo niet verantwoordelijk voor de besluiten van dit lichaam kwam geenszins in aanmerking. Ten opzichte van Hogerbeete zagen de rechters nog bovendien dit over het hoofd, dat hij eerst sinds October 1617, als pensionaris, in dienst was vnn de vroedschap van Leiden en alzoo niet had medegewerkt tot het mee-rendeel der besluiten, om welke hij werd veroordeeld. Het vonnis luidde, dat Oldenbarnevelt zou worden onthoofd, de Groot en Hoger-beets levenslang gevangen gezet. Tevens werden hun goederen verbeurd verklaard.

Den 13den Mei 1619 werd Oldenbarnevelt in \'t openbaar te \'s Gra-venhage onthoofd. Zóó viel een man, die langer dan veertig jaren het land trouw had gediend, eerst als pensionaris van Rotterdam, toen als advocaat van Holland. Met dit ambt bekleed, werd hij terstond het hoofd van de partij, die zich tegenover Leicester stelde. Onbeschrijfelijk was de verwarring, waarin zich \'s lands zaken in die dagen bevonden. Oldenbarnevelt vestigde een geregeld bewind en bracht orde in den toestand der geldmiddelen. Hij stichtte door zijn beleid de Republiek, die Maurits tegen buitenlandsch geweld beschutte. Hij alleen werd geacht het bestuur in handen te hebben.

-ocr page 83-

75

Aleer het vonnis geveld en \'t hoofd van den advocaat geviUleu was, had de Contra-remonstrantsehe partij ook in het kerkelijke met geweld de zegepraal behaald. Den 13den November 1618 werd de nationale synode van Dordrecht geopend. De meerderheid der inheemsche leden waren Contra-remonstranten. Uit Engeland, Zwitserland en vele staten van Duitschland kwam tal van godgeleerden, bijna alle vijandig gestemd tegen de Remonstranten. Van de Remonstranten verschenen slechts weinigen. Van den beginne aan worden zij niet als leden, maar als gedaagden behandeld. Den 6den Mei 1619 werden de gevoelens der Remonstranten in \'t openbaar veroordeeld en de leeraars dier secte afgezet. Later werden al degenen, die te Dordrecht waren geweest, over de grenzen gezet, omdat zij weigerden de akte van stilstand te teekenen, die hen verplichtte zich van alle kerkelijke bedieningen te onthouden. Behalve de vervulling der rechterlijke taak, die de synode op zich had genomen, wijdde zij nog een deel harer zittingen aan het vaststellen van de voornaamste leerstukken der Nederlandschc kerk. Eindelijk nam ze het gewichtig besluit den bijbel uit do grondtalen in de taal des lands over te zetten, een werk, dat in 1635 tot stand kwam. Het is bekend onder don naam Staten-overzetting, Statenbijbel.

§ 20.

De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — De opriehting der West-Indische compagnie. — De aanslag op het leven van Maurifs en zijn dood.

Nadat Hogorbeets en de Groot met hun vonnis waren bekend gemaakt, werden zij in Juni 1619 naar bet slot Loovestein (bij do samenvloeiing van Maas en Waal, in \'t z. w. van Gelderland) overgebracht. Hogorbeets bleef hier tot Maurits\' dood. Toen veroorloofde men hem zijn verdere levensdagen onder toezicht te slijten in een buitenhuis nabij Wassenaar (niet ver van Leidon). Hugo de Groot wijdde zich op Loovestein aan de studiën en aan do vervaardiging van oenige dier werken, welke zijn naam onsterfelijk hebben gemaakt. Zoodra echter Maria van Reigersbergen, zijn echtgenoote, die zijn gevangenis doolde, bijgestaan door zijn dienstmaagd Klsje van Houwingen, hem de gelegenheid verschafte in Maart 1621 in oen kist, schijnbaar met boekon gevuld, miar Gorinchom te ontvluchten, maakte do Groot er volvaardig gebruik van en begaf zich naar Frankrijk.

-ocr page 84-

76

FTct it? licht te ticgrijpen, dat de macht van Maurite na den dood van Oldenbarnevelt zeer toenam. Nog rees zijn aanzien bij den dood zijns broeders Philips Willem, die in 1618 stierf en hem al zijn bezittingen , ook het prinsdom Oranje, naliet. Hoeveel Maurits\' aanhangers thans vermochten ondervonden bovenal de Remonstranten. Al degenen, die eenig ambt, hoe gering ook, bekleedden, werden afgezet. Tot-ongeveer tweehonderd klom liet getal hunner predikanten, die hun ontslag bekwamen en van welke vele, ten minste tachtig, het brood der ballingschap moesten gaan eten. Op aandrang van Maurits werden ook Oldenbarnevelts zonen van hun ambten ontzet. De oudste dier zonen heette Reinier van Groeneveld (nabij Wassenaar), de andere Willem van Stouten burg (nabij Amersfoort).

Nog voordat het twaalfjarig bestand ten einde liep, overleed de stadhouder van Friesland, Groningen en Drente, Willem F .odewijk, 16\'20, en werd voor \'t eerste gewest opgevolgd door zijn broeder, Ernst Kasïmir (1620—1632), terwijl de beide andere Maurits kozen. Het jaar van de hernieuwing der vijandelijkheden, 1621, word gekenmerkt door een belangrijke gebeurtenis, door de oprichting der West-Indische compagnie. Den 3den Juni 1621 verleenden de Staten-Generaal een vergunning voor vier-en-twintig jaren aan de West-Indische compagnie. Het 1ste artikel kende aan de compagnie, met uitsluiting van iedereen, den alleenhandel toe op Afrika, van den kreeftskeerkring of 23i/2 graad Noorderbreedte tot de Kaap de Goede Hoop, welke tot het gebied der Oost-Indische compagnie behoorde, alsmede op geheel Amerika. De eerste inleg was f 7.200,000. Er waren vijf kamers. Aan aandeden had die van Amsterdam 4/9, die van Zeeland 2/9, die van de Maas, d. i. Rotterdam, die van Noord-Holland en die van Friesland met Groningen elke 1/9. Het getal der bewindhebbers was vier-en-twintig. Het uitvoerend bewind of de generale vergadering, uit die vier-en-zeventig gekozen, bestond uit 19 leden. De compagnie kreeg, als staat, dezelfde rechten als de Oost-Indische. Tot hetgeen de West-Indische compagnie, terstond bij haar oprichting, onder haar beheer kreeg, behoorde o. a. een landstreek in Noord-Amerika, n.1. Nieuw-Neder land., waarin later allengs do stad Nicuvi-A mslerdam ontstond.

Met het einde van het bestand werden in Europa de vijandelijkheden tusschen Nederland en Spanje hervat. In \'t zelfde jaar, 1621, overleed Albert. Nu werd Isabella landvoogdes der Zuidelijke Nederlanden, die aan Spanje, waarover Philips IV regeerde, terugvielen. Zijzelve overleed in 1633. Veel voordeel leverde de oorlog voor do Republiek niet op. In 1625 veroverde Spinöla Breda, terwijl de stad-

-ocr page 85-

77

houder in \'t vorige jaar zijn aanslag op Antwerpen zag mislukken. Gaf de oorlog Maurite alzoo weinig stof tot vreugde, wat do binnen-landsche aangelegenheden betreft gebeurde er iets, hetwelk aanduidde, dat de rust, welke men sedert don staatsgreep van de jaren 1618 en 1619 genoot, niet uit algeineene tevredenheid voortsproot. In 1623 kwam het aan \'t licht, dat Oldenbarnevolts jongste zoon met verscheidene Remonstranten en Roomsch-katholioken een samenzwering smeedde tegen het loven van den prins. Het voornemen was hem in de nabijheid van zijn buitenverblijf, bij Rijswijk, te overvallen en te dooden. Het hoofd van den aanslag, de hoer van Stoutenburg, vluchtte naar het Zuiden, nam dienst bij den vijand en vatte de wapenen op tegen zijn vaderland. Het getal van hen, die onthoofd werden, beliep vijftien. De aanzienlijkste was Reinier van Groeneveld, wiens moeder en gemalin Maurits vruchteloos om genade vroegen, ofschoon zijn misdrijf alleen hierop neerkwam, dat hij zijn krediet had verleend tot het opnemen der benoodigde gelden.

Sedert geruimen tijd leed Maurits aan een ziekte, die zijn krachten moer en meer sloopte, totdat hij den 23ston April 1625 in den ouderdom van 58 jaren bezweek. Kort vóór zijn dood had hij, die nimmer getrouwd was geweest, zijn broeder Frederik Hendrik genoopt een huwelijk aan te gaan met de gravin Amalia van Solms (ton n.o. van Maints), die in \'t gevolg der koningin van Bohemen (Overzicht, 12de druk, blz. 131) in Holland was gekomen.

§ 21.

Hei aladhoudersrhap van Frederik Hendrik.

De binnenlandsoho staatkunde, door prins Maurits en zijn aanhangers na don dood van Oldenbarnevelt gevolgd, gaf hot aanzijn aan twee staatspartijen, de stadhouderlijke en de staatsgezinde, die elkander voortdurend bestreden. Tot de ééne partij behoorden de regenten, die, hoezeer gestemd voor quot;t beginsel der souvereiniteit van de stedelijke raden en van de staten der gewesten, het stadhouderschap evenwel der prinsen uit het huis van Oranje-Nassau als oen noodzakelijk bestanddeel van den regeeringsvorm aanmerkten. Zij vond vooral Itaren steun bij de volksmenigte. Tegen haar over stond de staatsgezinde partij, voortgekomen uit de afgezette regenten, die een bewind zonder stadhouder voorstonden, iets, waaraan Oldenbarnevelt nimmer bad

-ocr page 86-

78

gedacht. De worsteling tusschen deze heide partijen heeft met wijziging der begrippen, naar de verandering der tijden, tot den val der Republiek voortgeduurd.

Onmiddellijk na den dood van Maurits benoemden Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland en Overijsel k reder ik hbndrik (1625— 1647) tot stadhouder, terwijl de Staten-Generaal hem de waardigheid van kapitein-generaal en admiraal der unie opdroegen. In Groningen en in Drente verkoos men den stadhouder van Friesland (zie blz. 76). Door wederzijdsche toegeeflijkheid zocht Prederik Hendrik, tegen het drijven der heftige Contra-Remonstrantsche predikanten in, de partijen tot elkander te brongen. In dit pogen werd hij weldra ondersteund zoowel door andere stedelijke raden, als door de vriendschap van Amsterdam, waar men den Remonstranten toestond in 1630 een seminarium of kweekschool ter opleiding hunner predikanten te stichten. Twee jaren daarna verrees, volgens het besluit derzelfde vroedschap, hel athenaeum (eigenlijk: tempel van de godin Athene of Minerva) te Amsterdam.

Omtrent ter zelfder tijd, in 1631, kwam Hugo de Groot zijn vaderland weder bezoeken, op den invloed rekenende van Prederik Hendrik, zijn vriend, die de richting der Remonstranten was toegedaan. Doch de prins wilde eensdeels ter wille van de Groot de verdeeldheid geen nieuw voedsel geven en achtte zich anderdeels verplicht het eens geslagen vonnis te handhaven. Dus moest de balling zich in \'t volgende jaar voor goed verwijderen. Twee jaren later, in 1634, werd hij tot gezant van Christina, koningin van Zweden (Overzicht, 12de druk, blz. 150), aan \'t Pransche hof benoemd. Hij overleed in 1645 op een reis uit Zweden naar Frankrijk te Rostock (in \'t n. van Meck-lenburg-Schwerin).

Hij het gemis van voldoende omschrijving der staatsmachten kwam ook bij Prederik Hendrik, in weerwil van zijn gematigdheid, van lieverlede de zucht op een soort van alleenheerschappij te oefenen. Vandaar dat bij in elke provincie (zie beneden, blz. 81) een bijzonder persoon had om zich van den staat van zaken nauwkeurig te laten onderrichten. Lang had hij weinig of geen tegenwerking te verduren. De raadpensionarissen, die Hollands staten gedurende Prederik Hendriks stadhouderschap achtereenvolgens ter zijdestonden. An ton ie Duik, A d r i a a n P a u w en Jakob Cats, hadden uit het noodlottig einde van Oldenbarnevelt geleerd, dat de dienaar niet behoort te trachten den heer voorbij te streven, of werden, zoodra zij eenige gezindheid hiertoe verrieden, ter zijde gezet.

-ocr page 87-

79

In alles, wat den oorlog betrof, evenaarde Frederik Hendrik zijn broeder, dien hij in zijn jeugd op meer dan één zijner veldtochten, b.v. bij Nieuwpoort, had vergezeld. Van zijn bekwaamheid in \'t leveren van veldslagen heeft hij echter geen bewijzen gegeven, vermits het bij hein vaststond, dat er de Republiek meer aan gelegen was door \'t veroveren van sterke vestingen hare grenzen te dekken dan, in \'t open veld oorlogende, veel geld en manschappen op te offeren. Hoezeer hij in de belegeringskunst uitmuntte toonde hij door het nemen van Grol in l(j\'27, en bovenal door de verovering van \'s Hertogenbosch en van Maastricht. Die van \'s liertogenbosch staat in de geschiedenis van \'t krijgswezen bekend als een meesterstuk.

Toen de prins in 1629 met de voorbereidende maatregelen gereed en met den aanval begonnen was, kwam een groot Spaansch leger tot ontzet opdagen. Doch ziende, dat de stadhouder onaantastbaar was, beproefde het een afleiding door in de Republiek zelve een inval te doen. De inval geschiedde in de Veluwe en verbreidde wijd en zijd schrik in \'t land. Tot overmaat van ramp voegden zich de troepen van den koning van Duitschland bij de Spaansche. Intusschen liet Frederik Hendrik zich door niets aftrekken Daarom spanden de Staten-Generaal al hun krachten in ten einde den vijand zoo goed mogelijk tegen te houden. De stadhouder van Friesland werd aan \'t hoofd van een verdedigingsleger gesteld. Lang kon de vijand het in de schrale streek, waar hij was, niet uithouden zonder gebrek aan levensmiddelen te krijgen. Een bijzondere gebeurtenis verhaastte zijn aftocht. Het was de aanslag op Wezel, dien een paar duizend man Neder-laudsche troepen op een vroegen morgen in \'t zelfde jaar, 1(529, waagden en die uitnemend gelukte. Daar de vestingwerken der stad destijds open lagen en een deel der bezetting mede naar de Veluwe was getrokken, ontmoette men zoo goed als geen tegenstand, en binnen één uur was de stad in handen der Nederlanders. Do uitwerking volgde dadelijk. De vijanden ontruimden het grondgebied der Republiek, en \'s Hertogenbosch gaf zich bij verdrag over. Jn 1()82 deed de stadhouder, vergezeld door Ernst Kasimir, een krijgstocht langs de Maas. Eerst dwong hij Venlo en Roermond zich over te geven, welke steden evenwel eenige jaren door den vijand werden heroverd. Hierop voerde hij het leger voor Maastricht, dat hij na een langdurig beleg bij verdrag innam, in weerwil dat het wakker werd verdedigd en dat wederom eeu paar legers tot ontzet kwamen opdagen. De belegering van Roermond kwam Friesland duur te staan. Ernst Kasimir, die de onderneming bestuurde, werd er doodclijk getroflen, stierf binnen kort en

-ocr page 88-

80

kreeg zijn zoon Hendrik Kasimïr (1632—1640) tot opvolgers. Het verdrag, met Maastricht gesloten, bepaalde, dat de hervormde godsdienst er zou worden toegelaten en dat de bisschop van Luik, op wiens grondgebied de stad lag, er zijn oude voorrechten zou behouden.

Ook ter zee begon Nederland zijn strijdkrachten ten toon te spreiden. In 1630 vermeesterde de admiraal Loncq voor de West-Indische compagnie Olinda en het Recif (d. i. een in zee opschietenden kliprug). Het Recif werd versterkt en bleef de hoofdplaats van Nederlands bezittingen in Brazilië. In 1628 bemachtigde Piet Hein, vlootvoogd van dezelfde compagnie, in de baai van Matanzas (op denoord-kust van het eiland Cuba, in West-Indië) de Spaansche zilvervloot. Zij viel zoo goed als zonder tegenweer in handen van de vloot der compagnie. Groot was de buit, dien men vond aan goud, zilver, paarlen, edelgesteenten en specerijen. Alleen de waarde der kostbaarheden werd op ruim ll\'/j miliioen geschat. De compagnie deed een uitdeeling van 50 ten honderd, wat de deelhebbers zeer verheugde. Het was een gelukkige tijd voor de West-Indische compagnie. In Brazilië breidde zij zich verder uit, zoodat zij weldra de streek bezat, gelegen tusschen de rivier St. Francisco en Rio Grande, Landvoogd van Nederlandsch Brazilië werd in 1636 graaf J oh an Maurits van Nassau, een kleinzoon van Willems broeder Jan. Eerst zijn bestuur gaf er het voorkomen aan eener geregelde volkplanting. Op uitbreiding van \'t grondgebied had hij den blik voortdurend gericht. In 1639 werd b.v. St. Eustatius door de Nederlanders bezet. Maurits was het, die in 1637 St. George del Mina (St. .loris van de mijn, in Guinea, op de w.kust van Afrika) veroverde.

In 1640 hernam Portugal zijn zelfstandigheid (Overzicht, 12de druk, blz. 142). Johan Maurits, den strijd voorziende, dien Nederlandsch Brazilië weldra zou hebben te verduren, vroeg de compagnie om aanmerkelijke versterking der strijdkrachten. Zij, meenende dat dit te kostbaar was, riep in 1644 den landvoogd terug. Na zijn vertrek begon de achteruitgang dezer bezitting. De Portugeezen, die daar onder \'t bewind derquot; compagnie waren, klaagden over onderdrukking en stonden op. Ofschoon er vrede tusschen de compagnie en Portugal scheen te bestaan, hielp dit rijk de oproerige onderdanen der compagnie en verloor zij hoe langer meer grond in Brazilië. In 1654 ging het Recif met de weinige forten, die de maatschappij nog in dat land bezat, aan Portugal over. De oorlog, dien de Staten Generaal Portug.al verklaarden, deed niets herwinnen. En zóó werd het geschil in 1661 bij den wede le \'s Gravenhaye, twee jaren daarna bekrachtigd, in dier

-ocr page 89-

SI

voep:o uit den weg geruimd, dat Nederland tegen een afkoop vnn 4,000,000 (jouden crusado\'s (8,000,000 gl.) ten behoeve van Portugal afstand deed van Brazilië.

Zooais het gezag van Frederik Hendrik in allen opzichte groot was in de Republiek, zoo oefende hij ook een aanmerkelijken invloed op haar buitenlandsche betrekkingen, liet werd gedurende zijn stadhou-dereehap de gewoonte, dat de stadhouder met een negental vertrouwelingen, leden der Staten-Generaal, uit ieder gewest één of meer, den draad der belangrijkste onderhandelingen in handen hield. Zelfwas Frederik Hendrik, evenals zijn vader, gehecht aan Frankrijk. Hier zocht dus hij eveneens steun tegen Philips IV. Zoo werden er onderhandelingen met Frankrijk aangeknoopt. Richelieu, de leider der Fransche staatkunde, doorgrondde welk gewicht Nederland in de schaal van Europa\'s statenstelsel zou kunnen leggen. Hij leende dus het oor aan de voorslagen, die het kabinet van \'s Gravenhage deed, en sloot ter zelfder tijd, als Frankrijk een werkdadig aandeel begon te nemen aan den dertigjarigen oorlog (Overzicht, 12de druk, blz. 132), met de Nederlanden het aanvallend en verdedigend verhond van den 8sten Februari 1C35, Dit bepaalde, dat de beide mogendheden zouden pogen de Zuidelijke provinciën aan Spanje te onttrekken en haar hare zelfstandigheid terug te geven of wel het land onder elkander te verdeelen.

Op die wijze smolt het laatste gedeelte van den tachtigjarigen oorlog ineen met den dertigjarigen. Al werd er, behalve dat Frederik Hendrik Breda heroverde, te land weinig gedaan, ter zee behaalden de Nederlanders in die dagen een zege, dio onder de schitterende krijgsbedrijven een eerste plaats bekleedt. Philips IV rustte in ](i3!) een armada uit, niet geheel ongelijk aan die van 1588. Zij bestond uit 07 schepen, waaronder 33 van de zwaarste soort, galjoenen genoemd. Aan het hoofd der vloot stond Don Antonio d\' Oquendo, een uitstekend admiraal. Hem leverde, in weerwil van het verbod van Karei I, koning van Engeland, Maarten Harpertszoon Tromp met een vloot van ruim honderd, maar lichtere vaartuigen, den 21 sten October, slag te Du ins (een reede nabij Noord-Voorland, in \'t z.o. van Engeland). De vijand, die liever den slag niet had geleverd, werd eenigszins onvoorbereid overvallen. Bovendien was de logheid van de zware bodems der Spanjaarden, zoozeer verschillende van de welbezeildheid der Nedcrlandsche schepen, een der hoofdoorzaken van bet verderf hunner vloot. Een groot aantal hunner vaartuigen werd bet olïer der Nedcrlandsche branders, dertien waren uit

Dr. Wijnnk, BcUn. Geselt, v. h. Vaderland, liilc druk. li

-ocr page 90-

8-2

Diiius ontsnapt, on maar achttien bodems keerden naar Spanje terug. In \'t kort, Tromp fnuikte voor goed Spanje\'s macht en verloor zelf slechts één schip.

Was Frederik Hendrik de hoofdontwerper geweest van het verdrag met Frankrijk, hij was ook de eerste of een der eersten hier te lande die het gevaar van Frankrijks nabuurschap hoe langer hoe meer begon in te zien. Hij hield het gezegde voor waarheid, hetwelk weldra een der hoofdroersels werd van do buitenlandsche staatkunde der Republiek, dat het beter was Frankrijk tot vriend dan tot nabuur te hebben. En naarmate hij de onheilen, die hieruit dreigden voort te komen, beter doorzag, des te meer werd hij afkeerig van dien staat en helde tot het sluiten van vrede met Spanje over. /vijn gezag was nog steeds groot, al had hij, hoe invloedrijk ook ter Staten-Generaal, dikwijls met verzet van Holland en Amsterdam te strijden. Het rees nog in 1G40, toon hij stadhouder werd van Groningen en van Drente in plaats van Hendrik Kasimir, die aan een wonde, in den oorlog bekomen, stierf en slechts in Friesland door zijn broeder Willem Frederik (KMO—1(5(54) werd vervangen. Deze Willem Frederik trouwde in 1(552 met Albertine Agnes, de tweede dochter van Frederik Hendrik. De eenige zoon, dien Hollands stadhouder had, heette Willem. Hij huwde in 1641 met Maria, de oudste dochter van Karei I, koning van Engeland, of liever hij werd in dit jaar met haar verloofd, want omdat de beide jonge lieden nog te weinig jaren telden, werd het huwelijk eerst in 1644 voltrokken.

Aleer de vrede tot stand kwam, dien zoowel de meeste der oorlogvoerende mogendheden als de stadhouder wenschten, stierf Frederik Hendrik den 14den Maart 1647 in den ouderdom van 63 jaren. In hem ontviel dei Republiek een man van groote gaven en bekwaamheden, die het gebouw van den staat, door zijn voorgangers opgetrokken, had voleindigd. Als staatsman was hij schrander, bedachtzaam en ondoorgrondelijk. In krijgskunst en dapperheid behoefde hij niet onder te doen voor zijn broeder Maurits en was een waardig tijdgenoot van Gustaaf Adolf. Over \'t geheel was het tijdperk van zijn stadhouderschap de gouden eeuw der Republiek. Overal was veerkracht en bloei. De koophandel breidde zich verder en verder uit; volkplantingen ontloken en bloeiden meer en meer; de handwerken werden naarstig beoefend; de oorlog schonk lauweren; kunsten en wetenschappen eindelijk gaven licht en sieraad aan het geheel. Toch waren er ook donkere tinten in het tafereel op te merken. In vergelijking met den tijd, toen Oldenbarneveltaan \'t hoofd stond, werd de huishouding der Republiek minder goed bestuurd.

-ocr page 91-

§ 22.

De vrede van Munster. — Blik op den toestand des lands.

Uecds sedert 1G41 cn vroeger was er sprake van een vrede, die do rust zou teruggeven aan het door den dertig- en den tachtigjarigen oorlog zoozeer geschokte Europa. Het duurde tot April 1(545, eer het congres werd geopend. De gezanten van Zweden en van do protes-tantsche rijksvorsten kwamen bijeen te Osnabrück, die der Roomsch-katholieke staten te Munster. In den beginne waren de Staten-Generaal van zins, in overeenstemming met het verbond van 1635, niet zonder Frankrijk vrede te sluiten. Doch van \'t oogenblik af, dat Mazarin {Overzicht, 12de druk, blz. 145) den toeleg had geopenbaard om Frankrijks heerschappij in het Noorden tot de grenzen der Republiek uit te breiden, achtte men zich dezerzijds gerechtigd buiten hem om te handelen, te meer, vermits er sedert jaren geen spoor meer was van samenwerking tussehen de beide bondgenooten. In Nederland zelf waren Zeeland cn Utrecht ertegen, dat men, buiten Frankrijk, vrede sloot. Desniettemin werd de Westphaalsche vrede den BOsten Januari 1648 geteekend. De uitwisseling der wederzijdsche bekrachtigingen of ratijicalién had te Munster plaats op den 15den Mei, hoewel Zeeland eerst den oOsten dier maand toetrad.

Bij dien vrede erkende de koning van Spanje in art. 1 de Verecnigde Nederlanden als vrije en onafhankelijke landen. Art. 3 en 6 bepaalden, dat de Staten-Generaal hun veroveringen in Brabant, Limburg en Vlaanderen, alsmede in de vreemde werelddeelen behielden. Nog bevatte art. 5 de voorwaarde, dat de Spanjaarden zich zouden beperken tot do vaart op Oost-Indic, gelijk zij toen was, zonder zich verder te mogen uitbreiden. Art. 14 schreef voor, dat do Schelde en de kanalen, welke met die rivier in gemeenschap stonden, van wege de Staten-Generaal zouden worden gesloten gehouden.

De vrede van Munster was in allen opzichte een eervolle vrede voor de Republiek. Met luister omstraald, trad zij in de rij van Europa\'s mogendheden op. Aan grondgebied won zij Staats-Vlaanderen, Staats-Brabant, waartoe ook de stad en omtrek van Maastricht behoorde, en Staats-Limburg of de landen van Overmaas. Gelijk Drente, drong Staats-Brabant er thans op aan als achtste gewest tot de Generaliteit te worden toegelaten, liet werd geweigerd. De Staten-Generaal voerden het bewind over de pas verworven landen, de Generaliteitslanden ge-heeten. Zonderling was bet gelogen met de regeering van Maastricht.

-ocr page 92-

84

Deze regeering was tweeheerig, d. i. de Stilten-Generaal, als verbeeldende den hertog van Brabant, oefenden er gemeenschappelijk met den prins-bisschop van Luik (zie blz. 9) het gezag.

Voor de Zuidelijke Nederlanden was geen artikel van den vrede nadeeliger of meer vernederend dan het 14de. Volgens dit artikel mocht geen schip de Schelde op- of afvaren, zonder dat er inkomende of uitgaande rechten werden betaald on dat do lading der schepen, uit zee komende, in Nederlandsche binnenschepen werd gebracht. Dit alles was oen bekrachtiging van een oud gebruik, dat Nederland sedert 1()04 (zie blz. (3(5) ten opzichte van Engeland had doen gelden. Van nu aan word dus aan alle zeeschepen de pas afgesneden om Antwerpen te naderen en tevens een winstgevende vrachtvaart voor Noord-Nederlanders geopend. Hij Lillo lag, ten minste in tijd van vrede, slechts óón wachtschip van de Nederlandsche vloot, dc uillcgr/cr genoemd, om er voor te waken, dat het artikel werd nagekomen. Ten overvloede liet men schuiten met zware stcenen in de rivier zinken ten einde ze voor diepgaande schepen onbevaarbaar te maken.

Nog op andere wijze, dan door het oorlogszwaard, nam gedurende den tachtigjarigen oorlog de omvang van \'t grondgebied der Republiek toe. Zoowel in Friesland, als inzonderheid in Holland kreeg men door indijkingen veel land. Hier won men in dc eerste jaren der 17de eeuw de Beemster, de Purmer, de Wormer. Doch het Haarlemmermeer insgelijks droog te maken ried Leeghwater vruchteloos in een geschrift, getiteld het „Haarlemmermeerboek.quot;

Zoo trad dan ons vaderland, krachtig naar buiten cn van binnen, onder de mogendheden van Europa op. Geschiedde dit eerst in 1648, reeds veel vroeger had het met het buitenland betrekkingen aangeknoopt, deels van staatkundigen aard, deels ter wille van den handel. Aan het doorzicht en aan de wakkerheid van den onsterfelijken landsadvocaat hadden de Vereenigde Nederlanden het te danken, dat zij alom in Europa met cere en achting werden bejegend.

Geen wonder. Nederland stond ten aanzien van handel en scheepvaart op een hoog standpunt. Vroeger (zie blz. 37, 38) is over dit punt het een en ander opgetcekend, dat thans verdient eenigermate te worden uitgebreid. Dc handel, die in de eerste plaats allengs voor hot grootste gedeelte in handen der Nederlanders kwam, was die op de Levant of op dc Middellandsche Zee, de handel, die Venetië groot had gemaakt. Do voornaamste handelsplaats in de Levant was Smyrna. Bovendien dreef men handel op Rome, op Venetië en op andere groote sleden van Italië en Sicilië, op Alexandrië, Cairo, Constantinopel, enz.

-ocr page 93-

85

Sinds do handel van Venetië, van Antwerpen nn van de hanse geheel verviel of sterk achteruitging, begon Nederland handelsbetrekkingen inet alle rijken van Europa aan te knoopen. Zeer aanmerkelijk was de handel op Frankrijk. Heeds in 1()58 werd de waarde van alles wat Frankrijk aan Nederland leverde begroot op omstreeks 36,000,000 gl. Voor den handel, dien Nederland op Frankrijk dreef, behoefde die op hot Noorden, d. i. op Rusland, Noorwegen, Zweden, Denemarken en op de havens der Oostzee, niet te wijken. Zooals Nederland alles, wat de natuur in het Zuiden en in \'t midden van ons werelddeel voort-bracht, aan de natiën van Noord-Europa leverde, zóó dreef het met die van bet Zuiden en liet midden handel in de Noordsche waren. Een tijdlang waren Polen en Rusland voor Nederland wat Sicilië eens voor Rome was, de korenschuur. Bovendien trok de Republiek van de havens der Oostzee al hetgeen zij voor don scheepsbouw en bot zeewezen behoefde. De ijver der kooplieden werd niet verlamd door den tol, dien alle schepen, welke de Sond doorvoeren, te Eise-neur (op Seeland) moesten betalen. Jaarlijks werd de Oostzee, welker toegang de koning van Denemarken bewaarde, door vier duizend Nedcr-landsche schepen bevaren.

Niet minder belangrijk was de handel langs den Rijn en op verschillende steden van Duitschland en Zwitserland. De waarde van den handel op den Rijn, die uitsluitend in handen van Nederland was, werd jaarlijks geschat op honderd millioen. Van minder gewicht was die op de Zuidelijke Nederlanden, op Groot-Britannië, Spanje en Portugal. Een geheel eigenaardigen handel dreef Amsterdam op Antwerpen, n.1. in ruwe en geslepen diamanten. Onophoudelijk gaf de handel voedsel aan dc vrachtvaart. Al vroeg zagen de Nederlanders, niet ongelijk aan de oude Tyriërs (Overzicht, 12de druk, blz. 11, 12), in, dat zij, een land van kleinen omvang bewonende, in do zee hot element hadden te zoeken, waarop zij voor een goed doel hun bestaan moesten vinden. De koopvaardijvloot van het kleine Nederland was in die dagen talrijker dan do schepen van alle volken van Europa tezamen. In alle havens trof men Nedorlandsebo vaartuigen aan, en maar zelden hadden zij ballast in. Buitonlandseho handelshuizen gebruikten Nedorlandsebo schepen en bevrachtten ze mot allerlei goederen, om zo b. v. uit Engeland of andere landen naar Frankrijk of elders over te brongen. Vorder schonk de handel nieuw loven aan do nijverheid. Beroemd waren de scheepstimmerwerven van Zaandam, do bleokorijon van Haarlem, de boekdrukkerij van Elzevier te Leiden. Bij don buitenlandscben handel, do vrachtvaart en do nijverheid

-ocr page 94-

8fi

kwam de binnenliindscho handel, die van gewest tot gewest, van stad tot stad werd gedreven. Boven alle handelsplaatsen in \'t geheele land. stak Amsterdam, de koning van Nederlands steden, uit. Onder de fraaie gebouwen der stad muntte het nieuwe stadhuis uit, het achtste wonder der wereld, waarvan men den bouw begon in \'t gedenkwaardig jaar 1648. Een der bouwmeesters was Jakob van Kampen.

Wie van den wereldhandel der Nederlanders in de 17de eeuw spreekt kan niet zwijgen van de eompagnie. Na het bovenstaande (zie blz. 68 en 76) moet althans van de Oost-Indische compagnie hier nog eenige melding worden gemaakt. Na in 1622 de landvoogdij te hebben neder-gelegd keerde Coen naar het vaderland terug. Doch in 1627 werd hom die hooge betrekking op nieuw opgedragen. Een zijner merkwaardigste opvolgers was An ton ie van Die men. Door de inheem-sche bewoners van Ceylon ingeroepen, veroverde hij in 1688 een fort van dit eiland op de Portugeezen. Eens vasten voet hebbende gezet, breidde de compagnie haar macht ook spoedig uit. Eveneens ging Malakka (in \'t z.w. van Achter-Indië) in 1641 van Portugal op de Nederlandsche compagnie over. In \'t zelfde jaar gelastte de keizer van Japan, dat allo buitenlandsche betrekkingen moesten worden afgebroken, behalve met Sina en met de Nederlandsche compagnie, dio haar factorij vestigde op het kleine eiland Desima, dat verbonden was met de stad Nangasaki.

Onder de oorzaken, waaraan Nederlands handel zijn bloei had te danken, is mede vermeld (zie blz. 88) de persoonlijke vrijheid, welke alle ingezetenen dezer landen genoten. Uit hoofde van die persoonlijke vrijheid, waarvan men hier zeker was, werd de Rupubliek, van den aanvang af, het toevluchtsoord, waar vele vreemdelingen zich metterwoon nederzetteden, eerst Vlamingen en andere Zuid-Nederlanders, later Franschen, Duitschers, enz. De hervormde kerk — het is waar—-was met den staat tot één geheel onafscheidelijk samengegroeid. Zelfs do Roomsch-katholieken, ofschoon nog lang na de invoerirg dor hervorming de meerderheid der bevolking uitmakende, hadden sinds de vestiging der Republiek geen volledige vrijheid van eeredienst. Maar evenals alle andere gezindheden hadden ook zij vrijheid van geweten en godsdienstoefening, mits de dienst niet in \'t openbaar geschiedde. Do overheidsambten intusschen en zelfs de mindere bedieningen kon niemand bckleeden dan wie de leer der hervormde kerk beleed. Doch onbetwistbaar is het, dat de Republiek niet den minsten gcwclens-dwang heeft geoefend.

Buiten de Roomsch-katholieken was het mcerendecl der inwoners

-ocr page 95-

87

van Nederland hervormd. In Holland en in Zeeland telde men ook vele leden der Waalsehe kerk. Verder had men Doopsgezinden, Remonstranten, Luthersehen en Joden. Was er alzoo voor den vreemdeling veel, dat hem uitnoodigde zich in deze streken te vestigen, niet alles kan hem hier hebben behaagd. De ingezetenen der Vercenigde Nederlanden toch hadden zware belastingen op te brengen.

Nederland leefde van den handel, doch niet alleen om den handel. Ook om den lauwer in wetenschap en kunst ontstond bier een wedstrijd. Van de zucht voor verbreiding van kennis en voor den bloei der wetenschap, die de landzaten bezielde, leverde in de eerste plaats het stichten van hoogescholen onweerlegbare bewijzen op. Na Leiden verrezen die van Franekcr, Groningen, Amsterdam (zie hlz. 78), Utrecht en Harderwijk. Het athenaeum van Franeker stichtten Willem Lodewijk (zie blz. 56) en de staten van Friesland in 1585. De universiteit van Groningen werd door de staten van \'t gewest gegrondvest in 1614. Dan volgde de academie van Utrecht, met goedvinden der staten door de stad opgericht in 1636. In Gelderland bestond, sedert 1647, Harderwijk als een provinciale academie. Latijnsche scholen waren in grooten getale door het land verspreid. Wat het algemeene volks- of lager-onderwijs betreft, dit was een vrucht der hervorming. Daarom waren overal de scholen onder de leiding der beerschendo kerk, evenwel steeds onder toezicht der regeering, In de heerlijkheden — en zij waren vele — had de heer eveneens grooten invloed op de school. Over \'t geheel stond het onderwijs op de lagere scholen, staande den ganschen duur der Republiek, op een lagen trap.

Het vernieuwde loven der natie openbaarde zich ingelijks in de letterkunde. Na de tallooze tooneeldicbten uit vroegere dagen, waaraan de vele Rederijkerskamers (zie blz. 38) het aanzijn hadden gegeven, kwam er een gansche hervorming in de letteren sedert den grooten omkeer, die tegen het einde der 15de cn in \'t begin der 16de eeuw in staat cn kerk plaats greep. Een der beste prozaschrijvers uit do laatstgenoemde eeuw, tevens een der merkwaardigste mannen van zijn tijd, is Philips van Marnix van St. Aldegondc (zie blz. 46). In zijn hoofdwerk, den Bijenkorf der Heilige Roomtche kerk, gispt hij geestig, ernstig en krachtig de leer on de gebruiken dezer kerk.

Van alle Rederijkerskamers is er geene, dio vruchtbaarder werkte voor de opkomst der Nederlandsche letteren, dan do Amstordamsehc kamer „in liefde bloeiendequot;. Mode door haar zijn Hooft en Vondel geworden wat zij waren. Met Cats en Huygens zijn de beide zoo even genoemde schrijvers do vier, wier namen de gulden eeuw der Neder-

-ocr page 96-

88

liindsche letterkunde, den tijd van Frederik Hendrik, vermaard hebben gemaakt. Pie tor Cornelisz. Hooft, gestorven in 1647, was dros-saart of drost van Muiden. Een zijner treurspelen is Gerard van Velzen. Keurig zijn bovenal zijn minnedichten. Meer nog dan als dichter muntte hij uit als geschiedschrijver. Zijn hoofdwerk, als zoodanig, is de Nederlandsche historiën, welker onderwerp is de opstand tegen Spanje, van 1555 tot 1587.

Een vreemdeling, zoo men op do geboorteplaats Iet, maar Nederlander door zijn herkomst (uit Antwerpen) en door zijn woonplaats van zijn kindsheid af (Utrecht en Amsterdam), is Joost van den Vondel (1587—1(579). Hij is de vorst der Nederlandsche dichtere. Onder de rijen zijner treurspelen zijn uitnemend verheven lierzangen, als dc lofzang der engelen in den Lucifer en die der Amsterdamsehe maagden op de huwelijkstrouw in den Gijshrecht van Amstel. Met selder evenveel geluk beoefende hij bijna alle dichtsoorten. De vruchtbaarste stof voor zijn treurspelen leverde hem de bijbel. Een der stukken, hieraan ontleend, is dc Lucifer.

Do derde van het viertal is Jakob Cats (zie blz. 78). Hij is geboren te Brouwershaven en stierf in 1660, in den ouderdom van drie-en-taehtig jaren. Zijn poëzie is natuurlijk en ongedwongen. Het „leerdichtquot; was dc vorm, die hem het meest aantrok. Groot was de populariteit, die hij bekwam. Geen dichter werd door het Nederlandsche volk zóó gelezen als hij. Dit is niet vreemd, want zijn gedichten zijn huiselijke gedichten. Bijna twee eeuwen lang was „vader Catsquot; als de tweede bijbel des huisgezins. Men heeft van hem; Ouderdom en Buitenleven, het huwelijk, enz. — Veel overeenkomst met het proza van Hooft heeft de poëzie van Constantijn Huygens. Evenals die prozaschrijver is hij hier en daar duister en onverstaanbaar. De verzameling zijner werken, d.e Korenbloemen, bevat punt-en hekeldichten, sneldichten, enz.

Met dc ontwikkeling der letteren hield die van sommige kunsten ongeveer gelijken tred, bovenal die der schilderkunst. Had België Rubbens, die moeielijk was te evenaren, Nederland kon op vele zijner tijdgenootcn bogen, die in het schilderen van huiselijke tnfcrcelcn of van voorwerpen, aan de natuur of aan het leven ontleend, een zeldzame hoogte bereikten. De beroemdste der Nederlandsche historieschilders is Rembrandt, geboren te Leiden, die van 1608 tot 1669 leefde. Hij vormde zichzelf zoo goed als geheel. In eigen waarneming, vooral van de weerkaatsing van \'t licht, zocht en vond hij zijn kracht. Op geheel eigene wijze leerde hij met licht en bruin te

-ocr page 97-

8!)

werken. Ook was hij een meester in het schikken der heelden. Ver-maard is zijn „niichtwaeht.quot;

§ 23.

Hel stadhouderschap van Willem II.

Dc vrede van Munster was een gewichtige gebeurtenis, zoo voor Europa in \'t algemeen, als voor de Republiek in \'t bijzonder. Een volledige zegepraal bekroonde de langdurige worsteling der vaderen. Gelijk met den Westphaalsehen vrede de toestand van Europa aanmerkelijke wijzigingen onderging, daar, naast de zucht tot uitbreiding vnn \'t grondgebied, de helangen van den handel nu, in plaats van die van den godsdienst, do voornaamste drijfveer werden van de politiek der kabinetten, zóó nam ook dc buitenlandsche staatkunde der Republiek een andere richting. De zienswijze, gedurende de laatste jaren opgekomen, werd een onwrikbare overtuiging van Nederlands staatsmannen (zie blz. 82). Niet Spanje, maar Frankrijk was van nu aan bet aanhoudend voorwerp der bezorgdheid van de Republiek. De Zuidelijke Nederlanden werden thans als een beveiligende voormuur tegen Frankrijk aangemerkt. De wrok, dien Frankrijk wegens het sluiten van den vrede tegen Nederland had opgevat, was diep geworteld en bleef bestaan.

Met den anderen nabuur. Groot-Britannië, was dc verstandhouding der Republiek ten tijde van den vrede ook niet zeer innig. Engelands rust werd door binnenlandsche oneenigheden verstoord. In 16-18, tocu de vrede tot stand kwam, had de partij van \'t parlement niet alleen gezegevierd; doch zij had ook den persoon des konings Karei 1 {Overzicht, 12de druk, blz. 149) in haar macht. Deze uitkomst bracht de Republiek in een moeielijkcn toestand. Den jongen stadhouder, Willem II, trof het lot zijns schoonvaders diep. De Staten-Generaal erkenden Karei IT als koning en weigerden gehoor te geven aan dc gezanten dor Engelsche Republiek. Eveneens stond Nederland op geen goeden goed voet met Portugal (zie blz. 80, 81). Evenmin waren do betrekkingen met Zweden, fier op de rol, die het in den dertigjarigen oorlog had vervuld, en nauw verbonden met Frankrijk, van vriend-schappelijken aard. Tusschen Denemarken in tegendeel en de Republiek heersehte veel welwillendheid. Met den keizer van Duitsehland waren in den laatsten tijd geen betrekkingen aangeknoopt; maar behalve

-ocr page 98-

90

de nabuurschap moest do verandering van standpunt van Nederland ton opzichte van Spanje ook gunstig werken op de verhouding tot Duitschland.

In tegenspraak met hetgeen de natuurlijke loop der zaken sehcen mede te brengen, dat de vrede de voorlooper zou zijn van een tijdperk van rust, moest Nederland het ten tweede male beleven, dat de builenlandsche oorlog slechts was geweken om plaats te maken voor binnenlandsche tweedracht. In 1647 en in 1648 was willem ii zijn vader in al zijn bedieningen opgevolgd, ook in het stadhouderschap van Groningen en Drente. Dit opvolgen van den prins greep onder ongunstige voorteekenen plaats. Hoezeer hij van begeerte brandde om den oorlog gaande te houden had hij zóó duidelijk getoond, dat dit door de staten van Holland zeer euvel werd opgenomen. Hierbij kwam de zaak van koning Karei I, die sedert 1647 een gevangene zijner onderdanen was. Willem zocht in \'t volgende jaar de Staten-Genemal te bewegen zich voor zijn schoonvader in de bres te stellen; maar Holland en Zeeland wilden zich het in macht zoozeer aangroeiende parlement niet tot vijand maken.

Nog erger oneenigheid ontstond weldra tusschen Willem H en Holland. Het financiewezen dezer provincie bevond zich in een ongunsti-gen toestand. Daarom waren de staten van dit gewest ernstig bedacht op bezuinigingen om te verhoeden, dat den ingezetenen zwaardere lasten werden opgelegd. Hiermede kwam de denkwijze van do staten der andere gewesten overeen. Men beseft, dat de besparing van groote sommen niet anders dan op het krijgswezen kon worden gevonden. Doch over liet getal der af te danken manschappen rees geschil tusschen de Staten-Generaal en Holland. Nadat een paar afdankingen overeenkomstig do meening van dit gewest, maar niet geheel volgons de zienswijze der Staten-Generaal en van den raad van state, hadden plaats gegrepen, drongen de staten van Holland er op aan, dat men nog vijftig compagnieën vreemdelingen en de helft der ruiterij zou afdanken. Hiertegen waren de Staten-Generaal en do prins. Na vele voorslagen over en weer besloten ten laatste de staten van Holland op Maandag den 30.sten Mei 1650 ter Generaliteit niet langer over de zaak te spreken, doch naar eigen goedvinden te handelen. Zoo werden er, op naam der staten van Holland, brieven van afdanking gezonden aan de kapiteins van een-en-dertig compagniën voetvolk en van twaalf eskadrons ruiterij, die Holland betaalde.

Van dezen beslissenden stap kennis hebbende gekregen, begaven zich de beide stadhouders en de gansche raad van state naar de

-ocr page 99-

buitengewone vergadering der Staten-Gcneraal, die op Zondag tien oden Juni werd gehouden. Dit college verzochten zij met hen de hand er aan te houden, dat die voorgenomen afdanking niet plaats greep, en te overwegen wat in deze gewichtige aangelegenheid verder behoorde te worden gedaan. In weerwil dat van wege do meeste gewesten slechts een gering aantal leden do vergadering bijwoonde kwam den Men Juni 1650 een besluit tot stand, door een zeker aantal dier leden genomen. Hierin bepaalde men, dat aan do kapiteins der troepen tegenbevel zou worden gezonden; dat een aanzienlijke bozen-ding zou rondgaan bij allo leden van do staten van Holland om hen over te halen zich van alle afzonderlijke afdanking van krijgsvolk te onthouden; dat de prins werd verzocht alle zoodanige maatregelen te nomen, waardoor de rust bewaard bleef en de unie werd gehandhaafd.

Do prins stolde zichzelf aan \'t hoofd dor bezending en ging weldra op rois. Zij werd begeleid door ongeveer vier honderd ollicieren van hoogeren on lagoron rang. De eerste stad, die de gemachtigden bezochten, was Dordrecht, waar do oud-burgemoester Jakob de Witt hot woord tot hen voerde en vanwaar zij, zonder de gowenschte belofte te hebben bekomen, weder vertrokken. Nog minder slaagde de bezending in oen paar andore steden. Inzonderheid worden to Amsterdam scherpe woorden geuit. Wederom in nndere kwam de raad bijeen, hoorde het voorstel aan en gaf eenig antwoord zonder zicli evenwel to verbinden tot liotgeen do bezending verlangde. Na do bezending werden over do hoofdzaak, hot stuk der afdanking, weder nieuwe onderhandelingen tusschen do staten van Holland en don prins geopend. Hierbij naderden do beide partijen elkander op zoo korten afstand, dat Holland ton laatste slechts 300 ruiters en ruim 300 voetknechten moor dan Willem II uit don dienst wilde ontslaan. Terwijl echter de een niet voor don ander wilde zwichten, liet do prins don SOsten Juli 1650 Jakob de Wilt, oud-burgemeester van Dordrecht, on vijf andore hoeren uit Holland, leden der overheid in verschillende steden en tevens van de staten van Holland, aanzeggen, dat hij hen wenschte te sproken. Een dor vertrekken van hot gebouw te \'s Gravenhage, dat „het hofquot; heette, zijnde binnengetreden, worden zij uit \'s prinsen naam in hechtenis genomen. Don 31sten Juli liet do stadhouder de zes hoeren naar Loevestein brengen.

Inmiddels waren, onder bevel van Willem Fredcrik, reeds don 2lt;Jsten dier maand troepen opgebroken, die in last hadden Amsterdam te be/.otten. Het voornomen van den prins was zonder gewelddadigheid

-ocr page 100-

92

een sterke bezetting te Amsterdam te leggen en dan de vroedschap te veranderen. Een gedeelte van \'t krijgsvolk kwam op den bepaalden tijd in de nabijheid van Amsterdam, te Abkoude. Maar een ander gedeelte, des avonds van Hilversum (ten ■/.. van Naarden) opgebroken, geraakte door het onstuimige weder en de duisternis van den nacht aan het dwalen. De Hamburger postbode, op zijn reis naar Amsterdam te midden dier rondzwervende troepen gerakende, bracht op den vroegen morgen van den SOsten Juli te Amsterdam het bericht, dat eenigo duizenden ruiters, die ieder toen voor vreemde troepen hield, tegen de stad in aantocht waren. Onverwijld nam Amsterdam alle vereischte maatregelen om zich in staat van tegenweer te stellen. Den Sisten Juli vertrok de prins van Oranje naar het leger, dat voor Amsterdam lag. Inmiddels had de overheid der stad een paar zeesluizen laten openen en was op die wijze begonnen het land onder water te zetten. Willem 11 alzoo, ziende dat zijn toeleg was verijdeld en vree-zende dat zijn soldaten mochten verdrinken, verzocht de Staten-Generaal hem terug te roepen. Hetzelfde verzoek deden hun de staten van Holland. Eer hieraan echter gevolg werd gegeven, trad do stad, uit bezorgdheid dat de handel, die reeds veel door \'t beleg had geleden, mocht verloopen, en ziende, dat zij niet veel steun vond bij de overige steden van Holland, in onderhandeling met den prins. Die onderhandelingen voerden den 3den Augustus tot een verdrag, hetwelk behelsde, dat Amsterdam zich in het twistgeding over \'t krijgsvolk zou voegen naar de meening der zes provinciën en dat Zijn Hoogheid de troepen zou doen aftrekken. Nu ontsloeg de prins ook de zes heeren zonder te reppen van eenige misdaad, waarom zij zouden zijn gevangen genomen.

Willem II beleefde het eind van \'t jaar, waarin de tweedracht zoo fel was uitgebarsten, niet meer. Naar Dieren (nabij Arnhem) vertrokken, waar hij een landgoed had, hield hij zich, in weerwil van \'t ongunstige weder van den herfst van dit jaar, zóó onafgebroken met de jacht bezig, dat hij tegen \'t laatst van October ziek werd en naar den Haag moest worden vervoerd. Reeds den Oden November overleed hij in den jeugdigen ouderdom van ruim vier-en-twintig jaren. Naar alle waarschijnlijkheid voorkwam zijn vroegtijdige dood groote moeielijkheden, die zich aan den gezichteinder begonnen te vertoonen. Bchnlve dat het lang zou hebben geduurd, eerde bestaande spanning ware verkeerd in een vriendschappelijke verhouding tot Hollands regenten, is het te vermoeden, dat de onbezonnen aanmoediging van een drom vleiers, wien hij het oor leende, den heerschzuchtigen en

-ocr page 101-

93

hartstochtelijken stadhouder mettertijd het spoor iiad doen bijster worden. De onervaren prins stond op het punt het zoo even voltooide meesterstuk, te Munster tot stand gebracht, te vernietigen. In overleg met hem had het Fransche hof een ontvverp-verdrag opgesteld, dat de Republiek en Frankrijk in een dubbelen oorlog zou hebben gewikkeld met Spanje en met Engeland. De Stuarts zouden door de beide bondgenooten op den troon worden hersteld. Maar de plotselinge dood van den prins deed het in duigen vallen. In hem ontviel der Republiek een man, die ontegenzeggelijk groote gaven had en den staat aanmerkelijke diensten had kunnen bewijzen. Ware hem een langer leven gegund geweest, hij zou zijn vermaarde voorzaten in vele opzichten hebben kunnen evenaren, want hij was onvermoeid, dapper, ondernemend en milddadig.

§ 24.

De groole vergadering. — Dc eerste Engelsche zeeoorlog.

De mare van \'s prinsen dood verwekte, toen zij door\'t gansche land weerklonk, naar mate van ieders gezindheid, verschillende aandoeningen van droefheid of blijdschap. Den 14den November, acht dagen na \'s prinsen dood, werd Willem Hendrik, de zoon van Willem 11, geboren. Do staten van Holland, intusschen bijeengekomen, deden een bezending van hun medeleden in de unie om hun voor te stellen de staten dor bijzondere gewesten te \'s Gravenhage te beschrijven, ten einde op de unie, de religie en de militie te besluiten. Dit duidt aan, dat de staten van Holland zich onwrikbaar hadden voorgenomen de regeering op een vasten voet te brengen, ten welken einde zij de toestemming der andere gewesten behoefden en wenschten, dat dc staten dier provinciën een aanmerkelijk getal afgevaardigden naar den Haag zouden zenden. Thans immers, nu de tachtigjarige oorlog voor goed was geëindigd, scheen het noodzakelijk een vasten regeeringsvorm aan de Republiek te geven. Midderwijl werd de voogdij over den jongen prins opgedragen, ter óénc zijde, aan de prinses-weduwe (zie blz. 82), en ter andere aan de prinses-grootmoeder (zie blz. 77) en aan den keurvorst van Brandenburg gezamenlijk. Deze keurvorst was Frederik Willem, getrouwd met de oudste dochter van Frederik Hendrik, Louise Henriëtte. Terwijl vervolgens de staten van do meeste gewesten de rechten, die de stadhouder tot dusver had gehad,

-ocr page 102-

94

aan zichzelven trokken of aan de steden toekenden, benoemden Groningen en Drente Willem Prederik (zie blz. 82) in 1650 tot stadhouder.

Den 18den Januari 1651 opende de raadpensionaris Cats de gronte vergadering of die der Algemeene Staten, alwaar ruim 300 personen tegenwoordig waren. Hoofdzakelijk kwam de rede van den raadpensionaris hierop neer, dat, vermits de Republiek, door \'toverlijden van Willem 11 en bij ontstentenis van een prins uit het huis van Oranje-Nassau, in staat om stadhouder en kapitein-generaal te zijn, zieh in een toestand bevond, hoedanigen zij nooit had gekend, er moest worden beraadslaagd over de, unie, de religie en de militie. Ten aanzien van de religie verklaarde men zich te houden aan den hervormden godsdienst, zooals hij was vastgesteld op de synode van Dordreclit, en de andere sekten oogluikend te willen toelaten. De vaststelling van liet punt der unie leverde aanmerkelijke bezwaren op. De grootste moeielijkheid bestond hierin, een geschikt middel te vinden ten einde do geschillen van één gewest of tusschen onderscheiden gewesten bij te leggen. De verscheidenheid der meeningen over dit punt liep hierop uit dat er niets werd vastgesteld. Het spreekt vanzelf, dat het derde punt, dat over de militie, waaromtrent in de beide laatste jaren zooveel was voorgevallen, inzonderheid de aandacht der vergadering bezig hield. Men kwam tot deze uitkomst dat, naast den Staten-Generaal, aan de staten der gewesten meer gezag en grootcr bevoegdheid op het stuk van \'t krijgswezen werd toegekend, dan tot hiertoe het geval was geweest. Alles wat op de groote vergadering was besloten werd aangemerkt als een grondwet van den staat. Hetgeen omtrent de beide eerste punten was beslist bracht de regeering op zoodanigen voet, dat Holland veel meer invloed kreeg op de Vereenigde Nederlanden dan het tevoren had gehad. Kort nadat de groote vergadering was uiteengegaan, legde Cats het ambt van raadpensionaris neer. In zijn plaats benoemden de staten van Holland nog in 1651 ten tweede male (zie blz. 78) Adriaan Pauw.

Hetgeen in 1649 hier te lande ten opzichte van de gezanten der Engelsehe Republiek (zie blz. 89) was voorgevallen werd door het parlement zeer euvel opgenomen. De dood van den prins gaf het parlement grond om te meenen, dat er in de denkwijze dor zeven gewesten ten aanzien van Engeland een omkcering had plaats gegrepen. Het zond dus in 1651 een plechtig gezantschap naar dezen staat, hetwelk terstond gehoor verwierf in de groote vergadering. De bezending had in last een verbond met de Staten-Generaal te sluiten, nauwer dan

-ocr page 103-

ooit tusschen de beide staten had bestaan. Hoe de aard van dit verbond zou zijn werd voorshands niet nader verklaard. De Staten-Generaal toonden weinig geneigdheid aan den voorslag te voldoen. Alzoo riep het parlement nog in den zomer van \'t zelfde jaar zijn gezantschap terug.

Wat Holland had gevreesd en van den beginne af had trachten te voorkomen gebeurde. In October 1651 vaardigde de Engelsche Republiek dc akle van navigatie uit, die een zwaren slag toebracht aan de vrachtvaart en aan den tusschenhandel der Nederlanders (zie hlz. 85). Deze akte toch bepaalde, dat de vaartuigen van vreemde natiën geen andere voortbrengsels dan die van hun eigen land in de Britsche havens mochten invoeren. Groot was het nadeel, door deze akte aan Nederlands vrachtvaart, haringvangst en visscherij in \'t algemeen toegebracht. Nog grooter werd het, daar ook andere natiën, even ijverzuchtig op den bloei der Republiek als de Engelsche, het voorbeeld van dit volk gingen navolgen. Toen voorzeker moest het getal der Neder-landsche vrachtschepen, hetwelk in 1(351 meer dan elfduizend bedroeg, wel dalen.

Bij de onderhandelingen, vervolgens aangeknoopt tusschen de Britsche en de Nederlandsche Republiek over een verbond van vriendschap en koophandel, kwamen de Engelschen met hooge eischen voor den dag, b.v. met dien van \'t recht eener volstrekte heerschappij over de zeeën van Groot-Britannië, verlangende dat ieder dit door het strijken dei-vlag voor de Engelsche oorlogschepen erkende. Ook werd hetgeen ongeveer dertig jaren geleden op Amboina (zie blz. 69) was voorgevallen op nieuw opgehaald. Intusschen waren de Engelsche oorlogschepen zelfs begonnen eenige vaartuigen der Nederlanders te nemen. Uit dien hoofde werd dc luitenant-admiraal Maarten Harpertsz. Tromp in 1652 met een groote vloot in zee gezonden. Den 29sten Mei stiet hij op den Engelschen admiraal Blake, die op de hoogte van Dover kruiste. Hier werden zijn schepen handgemeen met de vloot van Blake, die, omdat Tromp hem niet spoedig genoeg groette, het sein gaf tot het gevecht. De nacht scheidde de kampenden, en de beide admiralen verweten elkander de vredebreuk. De onderhandelingen, nogmaals aangeknoopt, leidden tot niets, en dc eerste zrc-oorlog met Engeland was metterdaad verklaard.

Mie hiel Adriaans z. do Ruiter sloeg den Engelschen vico-admiraal Askue in 1652 bij Plymouth (in \'t z.w. van Engeland). Niet minder krachtig handhaafde Tromp, toon op het toppunt van zijn roem, de eer dor Nederlandsche vlag, zoowel in den onbcslistou

-ocr page 104-

96

driedaagschen zeeslag hij Portland (i!en schiereiland in \'t z. van Engeland, ten w. van Dorchester) in Fehr. 1(553 togen lilake en bij ter He ij do (ten z. van Schevoningen), waar hijzelf sneuvelde (10 Aug.) cn waar de zege eveneens twijfelachtig was, togen Monk (zie Overzicht, 12de druk, hlz. 149), als in volo andere ontmoetingen. De oorlog met Engeland kwam do schatkist der Republiek op zulke zware offers te staan, on de handel verliep zoozeer, dat de rampen van den tachtigjarigen oorlog geringer schonen dan die van dezen krijg. Amsterdam kwijnde. De Republiek was geenszins opgewassen tegen Engeland. Niet minder dan in Nederland gevoelde men in Engeland do gevolgen der stremming van handel en zeevaart, en Cromwell zag in, dat zijn gezag licht aan \'t wankelen kon worden gebracht, zoo hom do fortuin eens tegenliep. Bovendien duchtte hij, dat, indion de oorlog den prins van Oranje in Nederland op het kussen mocht brengen, deze verheffing die van Karei II in de hand kon werken.

Hier to lande wonschto Holland, hetwelk, naar gewoonte, do zwaarste laston van den oorlog droeg en voor do achterlijk blijvende gewesten de penningen wederom moest voorschieten, bovenal den vrede. De staten van dit gewest droegen, na den dood van Pauw (zie blz. 94), in 1(553 het raadpensionarisschap op aan joh an de witt. Hij was de tweede zoon van Jakob de Witt, twee jaren jonger dan zijn broeder Cornelis. Zonder de andere provinciën te hebben geraadpleegd wendde Holland zich in Maart 1653 tot het parlement om te pogen eenig uitzicht op den vrede te verkrijgen. Het gevolg was dat oen paar maanden later oen gezantschap dor Staten-Genoraal naar Londen vertrok, waartoe o. a. behoorde Hier onymus van Beverningk, tot dusver schepen te Gouda en afgevaardigde tor Staten-Genoraal, oen vertrouwd vriend van de Witt. Een of twee dezer gezanten, met name van Beverningk, hadden geheime briefwisseling mot do Witt. Dit gaf aanleiding tot het vermoeden, dat de Witt en zij, die in Holland mot hom eenstemmig dachten, van zins waren mot Engeland een verdrag to doen tot stand komen, nadeelig voor de belangen van het huis van Oranjo-Nassau.

In November 1653 werden de Nederlandscho gezanten in kennis gesteld van een ontwerp van vrede, uitgaande van de Engelschc Republiek. Het ontwerp bevatte o. a. de vordering, dat de Staten-Genoraal, noch do staten der gewesten den prins van Oranje of een zijnor nakomelingen immer zouden aanstellen tot kapitein-generaal en admiraal of stadhouder. Tegen dit punt kwamen do afgevaardigden

-ocr page 105-

97

terstond in verzet. Doch in \'t zelfde jaar werd Cromwell protector van Ciroot-l?ritannic. Hij stond vast op hot stuk der uitsluiting van don prins, zeggende van oordeel te zijn, dat, indien do zoon van Willem II tot hooge waardigheden mocht komen, hieruit geschillen zouden voortspruiten tusschen Engeland cn Nederland cn alzoo de vrede zou worden verstoord. Do Staton-Goneraal waren hiervan ten oenen male afkeerig. Van zijn kant gaf Cromwell te verstaan, dat hij er genoegen in zoude nemen, indien slechts de staten van Holland hom omtrent die uitsluiting den noodigen waarborg gaven. Dit werd nu do aangelegenheid, waarover een paar gezanten dor Republiek met de Witt in \'t geheim brieven wisselden on die aan do Staton-Goneraal en aan \'t meerendoel der staten van Holland onbekend bleef.

Den 23sten April 1654 werd het vredesverdrag door de Staten-Gene-raal bekrachtigd, den SOsten door Cromwell. Zóó kwam dc vrede van Westminster tot stand. Hij bepaalde hoofdzakelijk, dat de Nederlanders, in do Britsche wateren één of meer Engolschc oorlogschepen ontmoetende, steeds do vlag zouden strijken en dat recht zou worden gedaan wegens het op Amboina gebeurde. Overeenkomstig dit laatste punt betaalde men een aanzienlijke som aan de erfgenamen der op Amboina terecht gestelden. Don 3dcn April koesterde de Witt nog de hoop, dat Cromwell ten aanzien van de uitsluiting van inzicht mocht veranderen. Niet alsof hij do verheffing van don prins wenschto. Het tegendeel staat vast. Een diepen indruk had \'s vaders gevangenneming op den zoon gemaakt. En dat de tijd bij hem en bij zijn partij dien indruk niet wegnam, dit belette, zoo het voor \'t overige mogelijk ware geweest, reeds do naam Loevesteinsche factie, wolken de staatsgezinde partij (zie blz. 77) sedert dien tijd bij haar tegenstanders droeg. In weerwil hiervan heeft men in familiewrok niet in do eerste plaats liet beginsel te zooken van do Witts vooringenomenheid tegen het huis van Oranje-Nassau. Die vooringenomenheid stond bij hem in verband met de vaste overtuiging, dat de souvereiniteit der staten in aanhoudend gevaar was, indien de Republiek steeds een dienaar in naam, een meester in \'t wezen der zaak had, die het opperbevel voordo over een staand leger en als stadhouder veler gewesten een zoo veelzijdigon invloed kon oefenen. De raadpensionaris was van mooning, dat slechts in tijd van oorlog een kapitein-generaal een onmisbaar dienaar dor Republiek was.

Maar al was do Witt geen voorstander van de belangen van \'t huis van Oranje-Nassau, het kon hom niet anders dan onaangenaam zijn, dat hot besluit der tegenwerking van don prins door een vreemde

Dr. Wijn nic, liekn. Geschied, v. h. Vaderland, llJe druk. 7

-ocr page 106-

98

mogendheid, als volstrekte voorwaarde voor \'t behoud des vredes, aan Holland werd afgeperst. Vermits intusschon Grom wells onherroepelijke wil was een verklaring der staten van Holland over de uitsluiting, met zijn wensch overeenstemmende, onmiddellijk na het teekenen van het vredesverdrag in handen te hebben on hij de instandhouding van den nauwelijks gesloten vrede hiervan afhankelijk stelde, werd do zaak den 28sten April en in de eerste dagen van Mei in de vergadering der staten van Holland overwogen. Veertien leden stemden er ten slotte voor. Alzoo werd de akte van seclusie of uitsluiting naar Engeland gezonden. Zij behelsde, dat de staten van Holland den prins van Oranje of een zijner nakomelingen nimmer tot stadhouder verkiezen, noch, zooveel hun stem aanging, gedoogen zouden, dat hij ooit tot kapitein-generaal der unie werd aangesteld. Ongeveer ter zelfder tijd dat do akte aan Cromwell werd ter hand gesteld, lekte het geheim in de Republiek uit en ontstond te dier zake van alle zijden in \'t land een groote verbolgenheid. Daarom schreef de Witt een meesterlijk vertoog, een uitvoerige verdediging der akte en van de wijze, waarop zij was verleend, die met goedvinden van de meeste leden op naam der staten van Holland werd uitgegeven.

§ 25.

De Staat onder de leidiny van de Wilt. — De hemociingcn der Republiek met den oorlog in \'t Noorden van Europa. — De tweede Kngelsche zeeoorlog.

Als de eerste vruchten van den gesloten vrede werden welvaart en algemeeno tevredenheid in Nederland geplukt. Die vrede opende weder de bronnen van handel, scheepvaart en nijverheid. De vrees dat de akte van seclusie duurzame onlusten zou doen geboren worden bleek ongegrond te zijn. Van zijn kant vestigde de Witt, daar de Republiek thans op een goeden voet stond met Engeland en de eendracht in \'t land zelf hoe langer hoe meer veld won, al zijn aandacht op de binnenlandsche aangelegenheden en bovenal op het financiewezen. Dit was een tak, die dringend regeling vereischte, iets, waartoe den raadpensionaris zijn uitnemende bekwaamheden in dit deel der huishouding van den staat bij uitstek te stade kwamen. Aan de Witts verstandige beginselen in het beheer der geldmiddelen, echt Hollandsche spaarzaamheid in het besteden der penningen en een voortdurend

-ocr page 107-

99

streven naar vermindering der hoofdschuld, had de staat hot te danken, dat hij later onder kostbare oorlogen zijn krediet kon handhaven. De lessen, geput uit den nauwelijks geëindigden oorlog, versmaadde de Witt geenszins. Tn dien krijg was de meerderheid der Engelsehe vloot boven de Nederlandsche helder aan den dag gekomen. Daarom was de verbetering van het zeewezen het doelwit, waarop hij den blik aanhoudend gericht hield. Aan alles, dat te dien einde werd voorgesteld, zette hij kracht en leven bij.

De waardigheid en de belangen der Republiek wist de raadpensionaris met eerc te verdedigen tegen het buitenland. Toen in 1655 een oorlog losbarstte tusschcn Zweden en Polen (Overzicht, 12de druk, hlz. 150) en het weldra, duidelijk werd, dat de koning van Zweden, Karei X Cnistaaf, naar de opperheerschappij over de Oostzee streefde, waren de Staten-Generaal terstond bedacht op de belangen van den Nederlandschen handel (zie blz. 85). Koen raad van Beuningen, een Amsterdammer, evenals van Beveruingk de inzichten van de Witt geheel deelende, vertrok met anderen als buitengewoon gezant naar Denemarken en onderrichtte de Staten-Generaal nauwkeurig van hetgeen er in het Noorden omging. Kort daarna stevende Ja kol) van Wassenaar-Obdam (ten w. van Hoorn), als luitenant-admiraal van Holland, naar de Oostzee om de koopvaardijschepen der llepu-bliek en Dantzig, dat door de Zweden werd belegerd, te ontzetten. Dit geschiedde in 1056. En toen Frederik IH, koning vnn Denemarken, als bondgenoot van Polen aan den oorlog deel nam, stond Nederland hem zoowel anderszins als met zijn vloot bij. Wassenaar behaalde in 1658 nabij het slot Kroonenburg een zege op Wrangel, bevelhebber der Zweedsche vloot. In 1659 landde Hollands viee-admi-raal de Ruiter op het eiland Punen en veroverde Nijborg. Hem viel de eer ten deel door den koning van Denemarken met een gouden keten, alsmede met een jaarwedde van 2UOO gl. begiftigd en in den adelstand verheven te worden.

Het beklimmen in 1660 van den troon van Groot-Britannië door Karei II bracht geen innige verhouding te weeg tusschen dit rijk en Nederland. Op het bericht zijner vcrhefling reisde Karei van Breda, waar hij destijd vertoefde, naar Holland om zich te Schevcningen in te schepen. Afscheid nemende, beval hij de belangen van den jongen prins van Oranje-Nassau ernstig aan de Staten-Generaal cn aan de staten van Holland aan. Voorshands had deze aanbeveling geen andere uitwerking, dan dat do staten van Holland in \'t laatst van September 1660 de akte van seclusie, die met den dood van Cromwell

7*

-ocr page 108-

100

ha.ir betcckcnis verloor, introkken. Oen koning van Engeland deden zij hierdoor geen bijzonder groot genoegen. Hij toch achtte dc akte door dien dood zeiven te zijn vervallen.

Intusschen beseffende, dat de Republiek niet bestand was tegen de vereenigde macht der rijken Frankrijk en Engeland, meende de Witt, dat men bij Engeland moest steun zoeken tegen de overmacht van Frankrijk, bij Frankrijk tegen die van Engeland. Op dit beginsel berustten de beide verdragen, die Nederland in 1662 sloot, het eene met Engeland, het andere met Frankrijk. Het verdrag met Engeland, aan de heide staten de verplichting opleggende elkander in geval van oorlog bij te staan, kwam in September van dat jaar tot stand. Reeds vroeger, in April, was het verwerend verbond met Frankrijk gesloten, waarin werd vastgesteld, dat elk der bondgenooten, in geval een van hen in oorlog geraakte, den anderen bijstaan en zonder hem geen vrede sluiten zoude.

Zóó meende de Witt zijn doel te hebben bereikt, den staat te hebben beveiligd tegen mogelijke aanvallen op het vasteland, ten einde zich op zee tegenover Engeland te kunnen doen gelden, hetzij zonder, hetzij met geweld. Eén moeilijkheid was er bij dit stelsel der buiten-landsche politiek, en die moeilijkheid ontging de Witts scherpzienden blik in geenen deele. Met den aanvang der regeering van LodewijkXIV was Frankrijk de eerste mogendheid van Europa geworden. Het was voor de Witt geen geheim, dat de inlijving der Spaansche Nederlanden een der hoofdplannen was van Lodewijks buitenlandsche staatkunde. Maar ook was het zijn vaste overtuiging, dat men Frankrijk wel tot vriend, maar niet tot nabuur moest hebben (zie blz. 89). Kon de Republiek dit laatste niet beletten, dan stond haar zekerheid op het spel. Weldra werd er tusschen den graaf d\' Estrades, den gezant van Frankrijk te \'s Gravenhage, en de Witt een onderhandeling aangeknoopt omtrent een verdeeling of vrijmaking der Zuidelijke Nederlanden, geheel overeenkomende met het oogmerk, dat Frankrijk en de Nederlanden voorheen hadden gekoesterd (zie blz. 81). Nog waren de Staten-Generaal bezig hierover met Lodewijk te onderhandelen, toen de koning in 1661 plotseling de zekerheid meende te hebben verkregen, dat de Republiek niet bij machte zou zijn zich tegen de inlijving dier gewesten bij Frankrijk te verzetten. Daarom hield hij het voor overbodig den buit met een ander te deelen. Terwijl Lodewijk zich met deze overdenkingen bezig hield, kwam het hem zeer gelegen, dat de Republiek weldra met Engeland in oorlog geraakte. Zóó werd Nederland verplicht zich steeds nauwer aan Frankrijk aan te sluiten,

-ocr page 109-

]()1

en kon hijzelf gelegenheid vinden zijn plannen omtrent de Zuidelijke Nederlanden in rust te volvoeren, zoodra zich hiertoe de gelegenheid aanbood.

In weerwil van de banden, die Engeland aan Nederland schenen te hechten, als gelijkheid van afstamming, godsdienst en zeden, bestond er tusschen de inwoners dier beide rijken een nationale haat. De oorzaak der verwijdering lag vooral in den strijd der belangen. Engeland zocht zijn macht te vestigen op dezelfde grondslagen als Nederland, op den handel en de zeevaart. Wat Karei II betreft, hij kon het de Republiek niet vergeven, dat zij gedurende de jaren zijner ballingschap het gevaar zorgvuldig had ontweken oin zijnentwil Cromwell eenigen aanstoot te geven. Bovenal nam hij het euvel, dat de Witt, zooals hij zeide, zijn neef geen recht deed wedervaren. Deze gronden verklaren, hoe de krijg losbarstte, dien men den tweeden Engelschen zeeoorlog noemt en die een dier merkwaardige zeeoorlogen is, welke de zeventiende eeuw boven alle tijdperken der oude en der nieuwe geschiedenis onderscheiden. De naijver op den nog altijd grooteren handel en op de uitgebreider scheepvaart van Holland en Zeeland maakte hem voor de Engelschen tot een nationalen strijd, en hun aanvallen en veroveringen gingen de oorlogsverklaring reeds een jaar vooraf. In 1664 vermeesterden zij Nieuw-Nederland met Nieuw-Amster-dam (zie blz. 76), hetwelk sinds New-York heet, en namen vele Nederlandsche koopvaardijschepen in beslag, waarvoor de Ruiter weldra op de kust van Guinea weerwraak nam.

Ongelukkig was voor Nederland het begin: den 13den Juni 1G65 leed de vloot van dezen staat een zware nederlaag op de hoogte van Lowesthoff (op de kust van Engeland, ten z. van Yarmouth), haar door den hertog van York toegebracht. De luitenant-admiraal Kortenaar sneuvelde; de opperbevelhebber der vloot, de luitenantadmiraal Wassen aar-O b dam (zie blz. 99), vloog met zijn schip in de lucht; vele schepen werden genomen, lafhartigen namen de vlucht, en met moeite dekte men den terugtocht. In weinige weken — zoodanig was de veerkracht dier tijden — was de vloot hersteld cn weder uitgeloopen. Maar eerst in \'t volgende jaar herstelde een schitterende overwinning den gekrenkten roem onzer zeemacht. Een geduchte vloot van meer dan 100 zeilen, met over dc 21,000 koppen bemand, onder de Ruiters opperbevel, liep in \'t begin van Juni uit. Den llden raakte zij bij Foreland (ten n.o. van Dover) slaags met de Engelschen, die bijna even sterk waren, onder prins Robert, een zoon van paltsgraaf Frederik, den gewezen koning van Bohemen (zie

-ocr page 110-

102

biz. 77), cn Monk, hertog van Albemarle (of Aumiilo, in Nor-mandië, ten z.w. van Amiëns); den 12den des morgens begon do strijd op nieuw; den 13den werd hij hervat en eerst op den 14den Juni ](Kul beslist, toon de Engelschen de wijk namen. Zwaar gehavend, doch mot 3000 gevangenen, onder welke de viee-admiraal Ayscuc, cn mot zes veroverde schepen, koorde do Noderlandscho vloot naar hare havens terug. Deze vicrdangsche zeeslag is ook in de latere geschiedenis oenig gebleven, gelijk hij hot in de vroegere was.

Minder voorspoedig liep een later zeegevecht af, in Augustus van \'t zelfde jaar nabij Duinkerken geleverd. De opporbovelhebbor de Ruiter moest wijken, maar door vriend en vijand bewonderd. Dat de vloot voor Monk moest afdeinzen weet do Ruiter aan den luitenant-admiraal Cornells Tromp, een zoon van Maarten Harportszoon, die zich mot zijn eskader op eenigen afstand van don hoofdslag had gehouden. Tromp schreef dit op zijn beurt aan do hitte van den strijd toe, waarin hijzolf was gewikkeld geweest. Hoe dit zij, de staten van Holland ontsloegen Tromp uit hun dienst. Ongelukkig voor dozen staat gaf hot wijken der Nedorlandsche vloot aan de Engelschen, die haar vervolgde, gelegenheid om 100 a 150 koopvaardijschepen in het Vlie (tusschen Vlieland en Torschelling) in brand te steken en een gedeelte van Terschelling te verwoesten. Dan de wraak toefde niet, gelijk benoden zal blijken.

Inmiddels had de oorlog zich verder uitgebreid. Door Karei II aangespoord, deed Chris to ffcl 15 er n ar d van Galen, bisschop van Munster, in 1665 een inval in Gelderland en bemachtigde eenige plaatsen. Maar ziende, dat Nederland van verschillende zijden, b.v. door Frankrijk, werd gesteund en do hem beloofde geldon uit Engeland niet ontvangende, sloot hij in 1G66 mot do Republiek den vrede te Kleef. Kort tevoren verloor de partij van Oranje een steun in den stadhouder Willem Frederik (zie blz. 82), die in 1C64 overleed. Hom verving zijn zoon Hendrik Kasimir 11 (1064—1696), onder regentschap zijner moeder, in de drie gewesten. Middelerwijl verlangde Zeeland , gesterkt door oonigo steden van Holland, wat hot ook roods vroeger had te kennen gegeven, dat don prins van Oranje de hoogo staatsambten zouden worden opgedragen. De meerderheid dor staten van Holland echter, van een tegenovergesteld gevoelen zijnde, wist haar mooning te doen zegevieren. Nogtnns iets willende toegeven, belastten die staten zich in April 1666 met de zorg voor \'s prinsen opvoeding. Dus namen zij Willem Hendrik, zooals men het noemde, als kind van staal aan. Zij begonnen mot een zuivering van het per-

-ocr page 111-

103

soneel, dat den prins omringde. Onder hen, .aan wie de staten liet toezicht op de opvoeding in \'t bijzonder opdroegen, bevond zich Johan do Witt. Zelf onderrichtte hij den prins in zaken van regeering.

Tot diegenen, welke uit \'s prinsen dienst werden ontslagen, behoorde Henri de Fleury de Coulan, heer van Baat en ritmeester in dienst van don staat. Sedert eonigen tijd hield hij, met voorkennis en goedvinden der staten van Holland, in \'t geheim briefwisseling mot leden der regeoring van Engeland, onder voorwaarde evenwel dat hij den inhoud getrouw aan don raadpensionaris mededeelde. Het onderwerp dier brieven was de vrede. Buat nu gaf de Witt de brieven, welke hij ontving, geregeld to lezen. Dit dood hij ook in Augustus 1666. Doch toon liot hij uit onachtzaamheid onder die brieven er een, waarop stond „pour vous-même,quot; voor uzelf, en die dus voor hom alleen bestemd was. Hierin word niet onduidelijk te kennen gegeven , dat de partij dos prinsen, zoo zij door Engeland wilde gesteund worden, krachtiger moest optreden. Ternauwernood had de Witt deze letteren gelezen, of hij deelde den inhoud aan de staten van Holland mede, op wier last Buat in hechtenis werd genomen on voor hot hof van Holland gedaagd. In het afschrift van oen brief, vroeger door Buat aan een van Engelands ministers gericht, trof men verder bij hot beslag leggen op zijn papieren plaatsen aan, die don argwaan tegen hom versterkten. De slotsom was dat hot hof den ritmeester Buat wegens ongeoorloofde briefwisseling mot don vijand, d. i. dus wegens hoogverraad of gekwetste majesteit, ter dood veroordeelde. Het vonnis werd voltrokken.

Omtrent twee jaren had nu do zeeoorlog geduurd, toen er met den aanvang van \'t jaar 1667 ernstig sprake begon te komen van vrede. Eerlang werd Breda als plaats om te onderhandelen aangewezen. Weldra werden do onderhandelingen begonnen; maar or was weinig voortgang, hoofdzakelijk door do onverschilligheid der Engelschon. Roods lang had do raadpensionaris hot voornomen gehad Engeland een geduehten slag toe te brengen. Nu kon de verwezenlijking van dat denkbeeld tevens deze nuttige strekking hebben, dat zij den vrede bespoedigde. Eindelijk brak de dng der wrake aan. De vloot — een Hollandsche vloot, want Zeeland had er geen scbopon bij on die van Friesland kwamen eerst later, — stak in zee. Het bevel voerde do Ruiter. Als gevolmachtigde der Staton-Goneraal vergezelde hem Cornel is do Witt, Johans broodor en ruwaard, d. i. baljuw, van het land van Putton (ten o. van Voorn).

Den 17dcn Juni liet Hollands schoepsmacht voor den mond der

-ocr page 112-

104

Theems het anker vallen. Engeland had geen vloot in zee om haar vaart te verhinderen. Den 20sten Juni zeilde het eerste Hollandsche smaldeel de Med way of het Kanaal van Rochester op, en op zijn nadering vloden do schepen des vijands. De Engelschen hadden menig schip in de rivier de Medway laten zinken; doch dit belette de Nederlanders niet meer dan één vaartuig in brand te steken of te veroveren. Treurig zag hot bij die zegepraal te Londen uit. Do stad sidderde, en aan afdoende maatregelen viel niet te denkon. Daarom oefende dan ook dc tocht naar Chat tam een gunstigen invloed op de onderhandelingen te Breda. Den Sisten Juli 1667 werd de vrede gesloten. Hij liet aan elk wat hij op \'t oogenblik van het sluiten dos vredos in bezit had en beperkte de akte van navigatie in zooverre, dat zij niet moer van toepassing zou zijn op de Duitsche waren, die den Rijn af of over land in Nederland waren ingevoerd. Zooals de Republiek dus, ten gevolge dor eerste bepaling, Niouw-Nedcrland verloor, zóó bleef Suriname (in \'t n.o. van Zuid-Amerika) behouden, dat Abraham Krijnszoon in Februari 1667 in naam der staten van Zeeland had vermeesterd en dat iets later aan de West-Indische compagnie werd verkocht.

§ 26.

Dc triple alliantie en de vrede van Aken. — Het begin van den oorlog van 1672.

Gedurende het laatste gedeelte van don zeeoorlog waren de onderhandelingen mot Frankrijk (zie blz. 100) slepend gebleven. Intusschen gebeurde wat men lang had gevreesd. De koning van Frankrijk, moenende dat do oorlog met Engeland de Republiek zoozeer bezig hield, dat hij haar niet langer behoefte te ontzien, sloeg een anderen weg in om tot zijn doel te geraken. Philips IV, de koning van Spanje, was in 1665 overleden, oen minderjarigen zoon. Karei II, nalatende, die hem opvolgde. Hem wilde Lodewijk thans de Spaansche Nederlanden, als een erfenis zijner gemalin, Maria Theresia, oen dochter van Philips IV, ontrukken. In Mei 1667 viel hij eensklaps in de Zuidelijke Nederlanden. Binnen eenige weken vermeesterden de Franschon Charleroi, Doornik en vele andere steden. Do Nederlanden geraakten door Lodewijks gewelddadige handelwijze in een netoligen toestand. Desniettemin hield de raadpensionaris het roer van don staat

-ocr page 113-

105

met vaste hand. Eerst wist hij tegen \'t einde van 1667 een wapenstilstand tussehen de oorlogvoerende partijen tot stand te brengen.

Middelerwijl leidden de overwegingen over de binnenlandsche aangelegenheden tot een uitkomst, die wederom zeer verschillend werd beoordeeld. Bij do beraadslagingen der Staten-Generaal over de versterking der landmacht kwam de vraag op, wien men zou stellen aan \'t hoofd der troepen van den staat. De staten van Holland, inziende dat men er eerlang toe zou moeten komen den prins van Oranje het kapitein-generaal-admiraalschap op te dragen, inzonderheid indien do Republiek in een oorlog te land mocht worden gewikkeld, en vrec-zende dat de vereeniging dier waardigheid met het stadhouderschap op den ouden voet aan den persoon, die er mede werd bekleed, te veel overwicht gaf in den staat, stelden den öden Augustus 1667 een overeenkomst op, die ongeveer dezelfde bepalingen inhield als de thans vervallen akte van seclusie. Bij deze overeenkomst, met eenparig goedvinden opgemaakt, het ecuwig edict, dat Hollands regenten, benevens de raadpensionaris, onderling bezwoeren, werd het stadhouderschap in Holland afgeschaft en verklaard, dat Hollands streven steeds zou zijn, dat het in de overige provinciën werd afgescheiden van het kapitein-generaalschap der unie.

Gedurende den genoemden wapenstilstand begon Karei H, duchtende dat Nederland en Frankrijk ten aanzien der Zuidelijke Nederlanden eendrachtig zouden te werk gaan, te neigen tot krachtdadige tusschenkomst. Te dien einde gaf de koning van Engeland aan W i 1-liam Temple, zijn afgevaardigde te Brussel, last zich, onder den schijn, alsof hij over Holland naar Londen reisde, te \'s Gravenhago op te houden en zich met de Witt te verstaan over een verdrag ter wering van Lodewijk uit de Zuidelijke Nederlanden. Na korte voor-loopige beraadslagingen stelden de beide staatslieden binnen vier dagen het verdrag op, bekend onder den naam triple alliantie of drievoudig verbond, hetwelk Engeland en de Nederlanden in Januari 1668 met elkander sloten. Tot dit verdrag trad Zwedens rijksraad, die destijds hot bewind voerde voor den minderjarigen Karei XI en hiertoe was omgekocht door Hollands geld, terstond toe, en Spanje in 1669. Dit verdrag, het schrander gewrocht van Temple\'s en de Witts broederlijk overleg, bevatte hoofdzakelijk een wederkeerige verbintenis der drie staten om den vrede tussehen Frankrijk en Spanje in dier voege tot stand te brengen, dat het eerstgenoemde rijk zijn veroveringen behield. Lodewijk XIV gaf aan den wensch der drie verbonden staten toe en sloot den vrede van Aken {Overzicht, 12de druk, blz. 152).

-ocr page 114-

106

Hoezeer zijn toorn voor \'t oogenblik wetende te bedwingen, was Lodewijk diep gekrenkt door den stouten greep, die zijn overmoed voor een wijl had bedwongen. Zichzelf als den beschermer der Nederlanden, zooals nog kort tevoren tegen den bisschop van Munster, aanmerkende, kon hij de betoonde ondankbaarheid niet vergeven. Met onverbiddelijke wraakgierigheid zwoer hij het verderf dier kramers en visschers, die hem, den grooten koning, in zijn vnart hadden gestuit. Alle stappen, die hij van dit oogenblik af deed, doelden op den val der Republiek. De rijksraad van Zweden, wederom geld noodig hebbende, leende het oor aan Frankrijks voorslagen en beloofde bij een verdrag, in \'t begin van 1672 gesloten, tegen betaling eener grooto geldsom, een leger op de been te zullen houden, ten einde lederen Duitsehen vorst, die de Nederlanden te hulp mocht komen, aan te tasten. Aireede in 1670 sloot Karei II van Engeland, steeds goud behoevende voor zijn verkwistende levenswijze, met Lodewijk het geheim verdrag van Dover, waarin hij zich verplichtte Frankrijk tegen Nederland bij te staan.

Terwijl de Staten-Generaal in \'t onbepaalde voorgevoel van naderende rampen verkeerden, stelden zij in 1670 eenparig een stuk vast, volgens hetwelk, in overeenstemming met Hollands besluit (zie blz. 105), het kapitein-generaal-admiraalschap voor altijd gescheiden bleef van het stadhouderschap. Dit stuk heet de harmonie of overeenstemming. Vervolgens ging men in December 1671 een verdedigend verbond met Spanje aan. In Februari 1672 benoemden de Staten-Generaal den prins tot kapitein generaal voor één veldtocht. Door \'s prinsen toedoen kwam de keurvorst van Brandenburg (zie blz. 93) er nu eerlang toe een verdrag met de Republiek te sluiten, waarin hij zich tot het geven van hulp verbond. Met den keizer van Duitschland kwam in den loop van hetzelfde jaar een dergelijk verbond tot stand.

Den 7den April verscheen de oorlogsverklaring der beide koningen op één dag. Aan bondgenooten had Frankrijk geen gebrek. Den ISden Mei 1672 verklaarde de bisschop van Munster (zie blz, 102) den Staten-Generaal den oorlog. Fransch geld en Fransche invloeden bewogen hem hiertoe, gelijk mede zijn nabuur Maxi mi liaan Hendrik, keurvorst van Keulen en prins van Luik (zie blz. 84). Den llden Mei brak Lodewijk ten strijde op. Maastricht werd voorbijgetrokken. Maar Wezel, Emmerik en andere steden, tot het Kleefsch gebied behoo-rende, waarin de Staten-Generaal bezettingen hadden liggen, vielen binnen weinige dagen in Lodewijks handen. Zij bezweken, omdat de

-ocr page 115-

107

vestingwerken waren verwaarloosd, of de bezetting te zwak was, of de noodige voorraad ontbrak, of do burgerij Neerlands regeering niet was toegedaan, of liet verraad zijn rol speelde.

Men meende, dat de koning vervolgens zou trachten den Ysel over te trekken. Doch in plaats hiervan maakte hij een zuidelijke beweging en richtte zich op den Rijn. Bij den Ysel lag liet Nederlandschc leger, ruim 14,000 man voetvolk, 7000ruiters en eenige duizenden gewapende landlieden, ongeschikt tot krijgsdienst. De rivieren waren uitgedroogd. Tegenover die Nederlandsche troepen stond een Fransch leger van 118,000 man met 200 stukken geschut; bovendien meer dan 2000 adellijke vrijwilligers, die als gemeen soldaat dienden, in afzonderlijke ruiterbenden ingedeeld. Allen bezielde de tegenwoordigheid van hun koning, die het opperbevel aan Turenne en Con dé had opgedragen. Den 12den Juni 1672 begon het overtrekken bij het tolhuis te Lobith. Tevergeefs beproefde men de Franschen tot staan te krijgen. De overmacht was te groot, hoewel menig schot der Nederlanders zijn man trof. Vruchteloos hebben lage vleiers het overtrekken van den Rijn tot een schitterend wapenfeit willen verheffen. Evenmin als het nemen der vele kleine sterkten kan die daad het Fransche leger tot eenigen roem verstrekken.

Wanhopig werd thans \'s lands toestand, nu de deur der Vereenigde Nederlanden was geopend en het leger der Republiek op Utrecht terugtrok om ook hier slechts een paar dagen te toeven en dan nog verder te wijken. Binnen een tiental dagen bezweken de meeste steden van Gelderland en geheel Utrecht. Den 23sten Juni ging de stad Utrecht bij verdrag over. Dan gaf zich nog Naarden over. Eerst Muiden stuitte den zegevierenden marsch des vijands. Gedurende denzelfden tijd, dien Frankrijk in zijn eigen belang zoo wel besteedde, veroverden de bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen een gedeelte van Gelderland, waaruit hen evenwel de Franschen weder verdreven. Hun weg voortzettende, onderwierpen zij vervolgens Overijsel en namen Koevorden in. Een gelukkige tegenstelling tegen dit tafereel van vernedering was Aardenburg (in Staats-Vinanderen), van welke stad de Franschen werden genoodzaakt met een zwaar verlies af te deinzen. Alleen ter zee bleek Nederlands meerderheid boven zijn vijanden, want don 7don Juni leverde de Ruiter bij Solebay (een inham op de Oostkust van Engeland, ten z. van Southwold) een slag aan de Fransch-Engelsehe vloot, die onder \'t bevel stond van den hertog van York en d\' Es trees. Een beslissende zege behaalde geen der heide partijen; maar het voordeel was aan den kant van de Ruiter.

-ocr page 116-

108

Do Franschcn namen weinig deel aan den strijd, niet ongaarne ziende dat de beide zeemogendheden elkander zooveel mogelijk al-breuk deden.

In Holland en Zeeland braehten de ongehoorde voorspoed en de nadering des vijands een buitengewone verslagenheid te weeg. De regenten der Republiek helden tot onderhandelingen met Frankrijk over en zonden te dien einde gezanten tot den koning. Lodewijk deed verregaande eischen. Eer deze voorwaarden nog bekend waren, hadden Amsterdam en Zeeland hun afkeer van \'t onderhandelen aan den dag gelegd. Niet minder buitensporig dan de vorderingen van Frankrijk waren die, welke de koning van Engeland omstreeks denzelfden tijd, op \'t eind van Juni, deed.

§ 27.

IIcl vervolg van den oorlog van 1672. — Dc dood der gebroeders de Wilt. — De verheffing van Willem III.

De rampen, die het vaderland zoo plotseling troffen, veroorzaakten een geheele omkeering in het land. De staten van Holland beijverden zich hun gewest door het doorsteken der dijken ontoegankelijk te maken voor den vijand. Amsterdam rustte zich op allerlei wijze wakker ter verdediging toe en geleek weldra op een vesting, midden in het water gelegen. Intusschen weet het volk, steeds zoowel het goede als het kwade overdrijvende, de schuld van alle ongelukken aan \'s lands regeering en beschuldigde de Witt met Frankrijk te heulen. Niets was ongerijmder dan deze laatste beschuldiging. Doch nu die kreet van landverraad de uiting eener vrij algemeen verbreide meening was, lag de gedachte dat \'s prinsen verheffing in de benarde omstandigheden het eenige redmiddel was voor de hand. Weldra uitte zich do haat tegen de de Witten door daden. De raadpensionaris, op den avond van den 21sten Juni 1672 uit de vergadering der staten van Holland naar huis gaande, werd nabij hot Buitenhof aangerand door vier mannen, die hem verscheiden wonden toebrachten, en, in de meening hem te hebben gedood, dc vlucht namen. Van dc vier misdadigers, die, door den wijn verhit, de daad bijna ter zelfdcr ure beraamd en gepleegd hadden, werd alleen Jakob van der Graaf, een zoon van een lid van \'t hof van Holland, gegrepen. Den 29stcn Juni werd hij ter dood gebracht. Velen hadden gepoogd, ook bij dc Witt,

-ocr page 117-

109

vorgiffonis voor den jeugdigen man tc erlangen, doch vruchteloos. Dit deed, evenals de zaak van Jiuat, den haat tegen den raadpen-sionaris toenemen.

Te Dordrecht wendde de woede des volks zich tegen den ruwaard, terwijl hij nog op de vloot was. Een hoop volk vloog naar het stadhuis en vernielde de schilderij, daar ter zijner eer opgehangen. Eenige dagen daarna kwam hij in zijn vaderstad terug, maar moest wegens ongesteldheid het bed houden. Ongeveer gelijktijdig met den aanslag van van der Graaf trachtten op een avond vier onverlaten het huis van den ruwaard binnen te dringen en zouden het booze opzet, dat zij in den zin hadden, hebben volvoerd, zoo niet de gewapende macht tussclicnbeide ware gekomen. Zelfs stond te Amsterdam het huis van de Ruiter, die zich op de vloot bevond, een weinig later aan een aanval van het grauw bloot, die eveneens door de burgerwacht werd afgewend.

Gedurende des ruwaards ongesteldheid rottede in verscheidene steden van Holland en Zeeland het volk samen met het doel den prins van Oranje verder te doen bevorderen. Het eerst gebeurde dit te Veere, waar men de wethouderschap dwong den \'21sten Juni de belofte af te leggen, dat zij den prins het stadhouderschap zou aanbieden. Van Veere sloeg de beweging over naar Dordrecht. Den 298ten Juni onderteekenden de leden der vroedschap een geschrift, waarin zij het eeuwig edict herriepen en Willem het stadhouderschap opdroegen. Vermits de ruwaard nog ziek was, begaf zich de secretaris der stad met een kapitein der burgerwacht naar zijn legerstede en hielden zij hem voor, dat gewapende burgers zijn huis hadden omsingeld, hem, indien hij aarzelde, met den dood dreigende. Slechts met moeite brachten zijn huisgenooten hem er toe aan het verzoek te voldoen. Onderteekenende, voegde hij er de letters v. c. bij, d. i. vi coactus, met geweld gedwongen. Maar de Witts gemalin haalde, op aansporing van den secretaris, de pen door deze woorden. Ongeveer op dezelfde wijze als te Veere en te Dordrecht ging het elders. In de eerste plaats kwam het volk uit eigen beweging op de been, in een andere werd het opgeruid.

Het werk, in de stemmende steden voorbereid, werd ter dagvaart voltooid. Den Men Juli benoemden de staten van Zeeland, in den nacht tusschen den 3den en den 4den die van Holland, na eerst het eeuwig edict te hebben ingetrokken, willem iii (1672—1702) tot stadhouder. Ter zelfder tijd benoemden de Staten-Generaal hem tot kapitein-generaal der unie. De verhelling van den prins gaf een geheel andere richting aan de onderhandelingen over den vrede. Thans kwamen

-ocr page 118-

110

de onderhandelingen met Engeland op den voorgrond, die met Frankrijk op den achtergrond, juist het tegendeel van hetgeen men in de laatste weken had gezien. Willem hoopte Karei II te kunnen bewegen voor zich een einde aan den oorlog te maken en wellicht daarenboven Frankrijk tot een billijken vrede te verplichten. Reeds waren zij over sommige punten met elkander eens, ook hierover dat de prins sou-verein zou worden; maar verder kwam het niet. Karei achtte Willems aanbiedingen onvoldoende en wilde zich niet van zijn bondgenoot laten aftrekken. De prins zag in, dat er geen gunstige voorwaarden waren te bedingen en alzoo de wapens moesten beslissen.

Aleer evenwel de lezer zijn aandacht vestigt op den verderen gang der vijandelijkheden, behoort hij ze nog een oogenblik bij de binnen-landsche aangelegenheden der Republiek te bepalen. Op het tijdstip dat de roekelooze aanslag, boven vermeld, op \'t loven van Jan de Witt werd gedaan, was hij het nog, die aan \'t hoofd van \'s lands regeering stond. Toen hij genezen was, had de omwenteling plaats gegrepen, die Willem III aan het roer van dien staat plaatste. Op dit nieuwe tooneel kon hij, zonder zijn eed (zie blz. 105) te breken en zijn beginselen te verloochenen, niet voegzaam verschijnen, of bij moest er een tweede of derde rol vervullen. Hij vroeg en verkreeg zijn ontslag den 4den Augustus. Doch hij en zijn broeder schenen slechts in het leven te zijn gespaard om aan nog grievender leed ten doel te staan, dan hun tot dusver was beschoren geweest.

Het eerst trof dit lot den ruwaard. Willem Tichelaar, barbier te Piersbil (ten w. van Dordrecht), beschuldigde Cornclis de Witt een poging te hebben aangewend om hem tot een aanslag op het leven van den prins van Oranje te bewegen. Tichelaar stond zeer slecht ter faam. Niet alleen had hij meer dan één vergrijp gepleegd; maar hij was ook in 1670, bij vonnis van des ruwaards plaatsvervanger, veroordeeld tot een geldboete en tot verbanning uit het land van Putten. De prins bracht Tichelaars aanklacht ter kennis van het hof van Holland, hetwelk den ruwaard, in strijd met de privilegiën van Dordrecht, gevankelijk naar den Haag, en weldra naar de Gevangenpoort liet voeren en de kennismnking der zaak aan zich trok. Lijnrecht tegenover de aangifte van Tichelaar stond de betuiging van Cornells de Witt, luidende dat Tichelaar zijn steun had gevraagd voor het ondernemen der bedoelde misdaad, die hij evenwel eerder had aangeduid dan uitgesproken. De Witts dienaar en zoon, die hadden geluisterd aan de deur van \'t vertrek, waarin Tichelaar met den ruwaard vertoefde, bevestigden deze getuigenis grootendeels. Ondervraging en

-ocr page 119-

Ill

pijnbank leidden tot geen ander gevolg, dan dat Cornelis de Witt bij zijn verklaring volhardde. Zóó weinig vermocht de pijniging op de Witt, dat hij te midden der felste smarten hot begin van oen van Horatius\' fraaiste lierzangen, als op zichzelf toepasselijk, opzeide.

De afloop van \'t proces is zeer vreemd. Het vonnis, hetwelk van geen misdaad gewaagde, — iets, dat bijna zonder voorbeeld was, — luidde, dat de Witt werd vervallen verklaard van al zijn ambten, voor immer uit Holland verbannen en tot betaling der kosten van \'t geding veroordeeld. Het werd den 2(Men Augustus uitgesproken. Op dien noodlottigen dag werd Tichelaar, die tot dusver mede in hechtenis was gehouden, des morgens ontslagen. Terstond liet hij zich tegenover hen, die hij ontmoette, in dezer voege uit, dat zijn eigen ontslag, evenzeer als het, hoewel zachte, vonnis, over de Witt geveld, aantoonde, dat de ruwaard schuldig was. Inmiddels kwam de gewezen raadpensionaris zijn broeder in de gevangenis bezoeken, van zins zijnde hem mede te nemen. Doch dit bleek weldra onmogelijk te zijn. Het duurde niet lang, of de Gevangenpoort, waarin zich de gebroeders bevonden, was door een tallooze menigte saamgeloopen volk omgeven. Tegen den middag schaarde zich tevens de schutterij onder haar vaandels voor het gebouw en hield er wacht. Kort hierna kwamen de drie afdeelingen ruiterij, die in de stad in garnizoen lagen, aanrijden en vatteden insgelijks in de nabijheid der gevangenis post. Doch toen vervolgens een gerucht werd verspreid, dat de boeren uit den omtrek op weg waren om zich bij de saamgeschoolde lieden te voegen en in hun opzet de behulpzame hand te bieden, kregen twee van de afdeelingen der ruiters bevel af te trekken en de toegangen tot den Haag te bezetten.

Thans hadden de vijanden der gebroeders de baan ruim. Een aantal van hen drongen verwoed den kerker binnen, noodzaakten de de Witten met hen het gebouw te verlaten en brachten hen te midden eener gewapende menigte van 1000 tot 1200 menschen laaghartig om. Hierop mishandelden eenige der burgers en het gemeen, niet tevreden met de gepleegde euveldaad, de doode lichamen op een wijze, te afschuwelijk om te verhalen. Wegens dit misdrijf, een der verfoeie-lijkste feiten uit de geschiedenis der Nederlanden, de grootste vlek, die op haar bladen is te vinden, heeft men de Hollanders, anders als goedaardig te boek staande, bij het verscheurend gedierte vergeleken. Noch de regcering van den Haag, noch de staten van Holland, destijds vergaderd, durfden de onzalige daad verhinderen. Wel schreven de staten van Holland, van zins schijnende de misdadigers te vervolgen.

-ocr page 120-

112

in dien zin aan den prins van Oranje. Maar Willem meende, dat men in de toenmalige omstandigheden aan geen strenge vervolging kon denken van een euveldaad, door menigeen van de meest gezeten burgers bedreven. Vreemd blijft het evenwel, hoe de prins een jaargeld kon toeleggen aan Tichelaar, die de onmiddellijke oorzaak is geweest van het treurige schouwspel, dat hijzelf verfoeide en dat aan het huis van Oranje-Nassau meer nadeel heeft gedaan, dan zijn vrienden immer in staat waren te vergoeden.

Ten zelfden dage, waarop de daad werd gepleegd, verkozen de staten van Holland Gaspar Pagel tot raadpensionaris. Het was een moeielijke taak de opvolger te zijn van een man als Johan de Witt. Onder zijn leiding vervulde Nederland een der eerste rollen in de Europeesche staatkunde. Onvermoeid was de Witt werkzaam voor de verheffing der Republiek, van haar zeemacht en handel. Groote diensten heeft hij aan zijn vaderland bewezen. Van \'s mans ervarenis in \'t financiewezen is boven (zie blz. 98,99) melding gemaakt. Alom heerschte, gedurende de jaren van de Witts raadpensionarisschap in Holland, uitnemende welvaart. Hij was het, die Holland en, door middel van Holland, de Vereenigde Gewesten met kracht, grootheid en ver voor-uitzienden blik bestuurde. Dat hij zeldzame en uitstekende geestvermogens had betwijfelt niemand. Van de beide gebroeders was hij de jongste in jaren, de oudste in wijsheid. Was hij bij uitstek bekwaam en werkzaam, niet minder lof verdienen zijn onbaatzuchtigheid en zijn eerlijkheid. Kalm was hij en, het meesterschap voerende over zijn eigen gelaat, gewoon tot den bodem door te dringen van eens anders gemoed. De stuurschheid, die zijn broeder schijnt eigen te zijn geweest, was geenszins een der eigenschappen van den raadpensionaris. Verwijt men hem, dat hij te veel gezag oefende, dit is toe te schrijven niet aan heerschzucht, maar aan zijn schrander vernuft en aan zijn bekwaamheden, die hem een zedelijken invloed gaven, grootcr dan do meeste stadhouders hadden. Acht men het verkeerd, dat hij het oog bovenal op Hollands belangen gericht hield, men behoort niet te vergeten, dat hij de eerste ambtenaar van Holland was. Mocht men meenen, dat de ongelukken van 1672 hem zijn te wijten, de onpartijdige beschouwing der geschiedenis leert, dat hij, zoo hij heeft gedwaald, hierin alleen dwaalde, dat hij niet heeft vooruit gezien, dat Karei II zoo bekrompen en laag was Engelands belangen veil te hebben ter wille van een handvol Fransch goud.

Het noodlottig uiteinde der gebroeders bleek weldra geen voldoend middel te wezen om de in beweging geraakte bevolking der steden

-ocr page 121-

113

tot bedaren te brengen. Eensdeels hierom, anderdeels omdat vele der regenten, als aanhangers der staatsgezinde partij, niet aangenaam waren aan den stadhouder, machtigden de staten van Holland den prins den 278tcn Augustus, voorzoover hij het noodig achtte, overal de wet te verzetten. Evenals in Holland koos de prins ook in de raden van Zeelands steden nieuwe leden.

Doch het wordt tijd tot de zaken van den oorlog terug te keeren. In December 1672 viel de vorst in en maakte de hertog van Luxembourg, een van Lodewijks veldheeren, zich gereed een inval in Holland te doen. Hij overviel Zwammerdam en Bodegraven, welke plaatsen de Franschen tot den grond afbrandden, tevens vele wreedheden tegen de ingezetenen begaande. Inmiddels ging de vorst in regen over, hetgeen Luxembourg noodzaakte op Woerden terug te trekken. Aan den Noordoostkant van Nederland werd het Keulsch-Munstersche leger onder den bisschop van Munster en den keurvorst van Keulen in 1672 gestuit door de stad Groningen. Zes weken belegerden zij de stad. Karei van Rabenhaupt, de bevelhebber der bezetting, leidde de verdediging, wakker bijgestaan door do burgers en de studenten. Een groot gedeelte der stad werd plat geschoten; doch de moed der belegerden herleefde telkens na iederen goed geslaagden uitval. In den nacht tusschen den 27sten en den 28sten Augustus blies de bisschop den aftocht met een verlies van ongeveer 5000 man, terwijl in Groningen slechts omtrent 100 menschen waren dood geschoten. Den 30sten December liet Rabenhaupt, gebruik makende van de aanwijzing van Meindert van Thijnen, een gewezen koster te Koevorden, tevens een goed ingenieur, deze vesting door Eybergen verrassen. Ook ter zee stond het vrij wel met de aangelegenheden der Republiek. Na den slag bij Solebay (zie blz. 107) ging de Ruiter langs de kusten van ons land kruisen om de Engelschen do landing te beletten, die zij, opdat Holland van twee zijden word aangevallen, zich luidden voorgenomen. In zijn streven werd hij ondersteund door de natuur zelve. Toen de vijandelijke vloot in Juli 1672 in het gezicht van de Helder was, stak er een storm op, die drie dagen zonder ophouden, en, met eenige tusschenpoozen, bijna drie weken aanhield. Zóó was hot jaar, welks begin zoo rampspoedig was geweest voor Nederland, en inzonderheid het einde, niet ton oenen male van voorspoed verstoken.

Meer geluk bracht het volgende jaar. Een beslissende zege behaalde do Ruiter don 21ston Augustus bij Kijkduin (nabij de Helder) op de Fransch-Engelschc vloot onder d\'Estróes en prins Robert (zie blz.

Ür. Wi.innk, Uekn, Gesch. v. h. Vaderland) ilde druk. 8

-ocr page 122-

114

101). Te land noodzaakte Willem III door een koene onderneniing, de verovering van Bonn, in November 1673 do Franschen ons land te verlaten, In het jaar 1674 was de fortuin Frankrijk nog minder gunstig. De koning van Engeland, door de bedreiging van \'t parlement gedrongen, moest tot den vrede van Westminster (19 Febr. 1674) besluiten, welke dien van Breda bekraehtigde. Dit voorbeeld volgden de bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen.

Terwijl het hoofdtooneel van den oorlog thans werd verplaatst naaide Spaansche Nederlanden, waarheen de Franschen aanstonds na de ontruiming van ons land weken, keerden de bevrijde gewesten Utrecht, Gelderland en Overijsel tot het bondgenootschap weder. Ook zij moesten zich laten welgevallen, dat Zijn Hoogheid, op List der Staton-Gene-raal, de regeering hunner steden veranderde, evenals dit in Holland en in Zeeland was geschied. Hierbij bleef het niet. Nadat Holland en Zeeland het stadhouderschap, gelijk de Staten-Generaal het kapitein-generaal- en admiraalschap, erfelijk hadden verklaard in de mannelijke linie des prinsen van Oranje, volgden Utrecht en Overijsel in 1674, Gelderland in 167\'r) het gegeven voorbeeld. Aan Hendrik Kasimir II (zie blz. 102) droeg Groningen in 1674 het erfstadhouderschap op. In Gelderland achtte de adel nog niet genoeg te hebben gedaan. Door zijn invloed boden de staten van dit gewest den prins de hoogste macht aan met den titel „hertog van Gelder en graaf van Zutfen.quot; Deze waardigheid wees de prins evenwel van de hand, toen verscheiden steden van Holland en Zeeland te kennen gaven, dat dit aanbod haar weinig behaagde.

Alzoo, hoofdzakelijk door toedoen van Fagel, een macht hebbende verkregen, grooter wellicht dan die, welke den hertogelijken of graaflijken titel ware toegekend, zette Willem Hl den strijd tegen de vijanden van zijn vaderland buiten de grenzen van het Gemeenebest voort. In de Zuidelijke Nederlanden leverde hij den slag van Senef (Overzicht, 12de druk, blz. 153). Ook naar \'t Zuiden, naar de Middel-landsche Zee, werd de kamp overgebracht (t. a. p.) In 1676 zond men de Ruiter naar die wateren. Drie malen leverde de Nederlandsch-Spaansche vloot slag tegen den Franschen admiraal du Quosne; in de tweede ontmoeting, bij den Etna, zegepraalden de onzen, maar verloren den eersten vlootvoogd zijner eeuw.

Sinds lang wenschten Frankrijk en Nederland vrede te sluiten. Tot plaats der bijeenkomst werd Nijmegen bepaald. Van het begin af streefde Frankrijk naar een afzonderlijken vrede met de Staten Generaal; doch Willem 11! hield dit lang tegen. Te midden der onder-

-ocr page 123-

UT)

handelingen ging Willem in 1677 een huwelijk aan mot Maria, ilo oudste dochter van zijn oom, den hertog van York. In den nacht van don lOden en den llden Augustus 1678 kwam de vrede van Nijmegen op den grondslag, gelegd door vnn Beverningk, tusschen Frankrijk en de Republiek tot stand. De Nederlanders verloren niets.

§ 28.

Willem III. — De negenjarige oorlog. — De Spaansche erfopvo Ig ingsoor log.

Zóó bereikte Lodewijk XIV, trots al zijn vijanden, zoowol door do wapens als door de kunst van \'t onderhandelen, althans ten deole, zijn doel. De vrede van Nijmegen versterkte den koning in zijn overmoed. Niets achtte hij, in \'t gevoel zijner overmacht, in staat om hem te beletten nu ook met vreemde staten even willekeurig te werk te gaan, als hij in zijn rijk zelf jegens zijn onderdanen placht to doen. De reunionskamers {Overzicht, 12de druk, blz. 154) toonden dit maar al te zeer. Na de herroeping van \'t edict van Nantes vreesde al wat protestant was voor \'t overwicht van den vervolger hunner gcloof\'sgenooten. Dit verstrekte den keizer, Leopold I, liet grootste gedeelte van \'t Duitsche rijk, Spanje en de Nederlanden tot een krachtigen prikkel om in 1686 onder elkander verschillende verhonden te sluiten.

Hij, die deze verbonden tot stand bracht en er de ziel van was, was Willem III, van dit oogenblik af de rustelooze bestrijder van den heerscbzuchtigen vorst. Gelijk Lodewijk de vertegenwoordiger was van \'t volstrekt gezag en van een algeheele staatseenheid, die het catho-licisme als middel aanwendde, zóó was hij de vertegenwoordiger en de voorvechter van het staatkundig evenwicht van Europa, die het protestantisme als werktuig bezigde. Voor die taak was de prins vim Oranje-Nassau ten volle berekend. Zwak en tenger was hij van lichaam, krachtig van geest. Zijn karakter, van nature standvastig, was door den tegenspoed zijner jeugd gestaald. Doorgaans was hij stil en in zichzelf gekeerd. Slechts op den dag van een veldslag was hij levendig en vol vuur: terwijl hij anders steeds langzaam sprak, vlogen hem dan de woorden van de lippen. Als staatsman stond Willem III boven al zijn tijdgenooten. Hij was volkomen bekend met de gesteldheid van Europa\'s kabinetten, met de roersels en drijfvocron der

8*

-ocr page 124-

116

machthebbers. De taak, die hij als zijn levenstaak aanmerkte, was een volhardend tegenstreven van Prankrijks pogingen om de heerschappij over Europa te bemachtigen. Al beleefde Willem het geenszins, zijn dool werd mettertijd bereikt. Daarentegen kostte het stelsel van Euro-peesche staatkunde, dat de plaats innam van de Witts stelsel, hetwelk Nederlands belangen tot punt van uitgang had, aan de Republiek den eersten rang onder de zeemogendheden. Van Willcms tijd af moest zij zich met den tweeden rang tevreden stellen.

Even onvermoeid, als op het gebied der staatkunde, bestreed Willem III zijn vijand op het slagveld. Persoonlijke moed was een zijner gaven; doch onder de groote veldheeren verdient hij, gelijk zijn overgrootvader, niet de plaats, die hein onder de groote staatsmannen toekomt. Intusschen is het onwedersprekelijk, dat hij een aantal bekwame generaals heeft gevormd, die in den Spaanschen crfopvolgings-oorlog menige zege behaalden. Veldslagen gewonnen beeft hij bijna niet. Zijn talenten kwamen vooral uit, wanneer hij, of op zijn meesterlijke aftochten, of na de nederlaag onwrikbaar stand houdende, den vijand zooveel ontzag wist in te boezemen, dat hij hem niet verder durfde aantasten.

Het groote gezag, dat Willem in de Nederlanden had, heeft hij gebruikt, ten einde de hinderpalen, die hij nu en dan in de leiding der Republiek op zijn weg ontmoette, op zoodanige wijze uit den weg te ruimen, dat hij de regenten zoo goed als afhankelijk van zich maakte. Onwrikbaar stond hem in zijn pogen de raadpensionaris Pagel ter zijde, wien, evenals aan de latere opvolgers van Johan de Witt, gemeen overleg met den stadhouder tot plicht was gesteld. Van) der dat men thans een samenwerking aanschouwde van stadhouder en raadpensionaris, zooals men nooit had beleefd. Tn vele opzichten strookte het streven des stadhouders weinig met den aard cener repu-bliek. Menig bewijs is daar om het verwijt te staven, dat Willem III zich niet ontzag op willekeurige wijze in te grijpen, wanneer cjit aan zijn plannen dienstig kon zijn. Vele steden moesten ondervinden, dat de stadhouder zich niet te stipt aan haar voorrechten hield. Hier stelde hij nieuwe leden in de vroedschap, elders zette hij er leden uit.

Onder alles, dat Lodewijk XIV zich zoo ten aanzien van Europa, als van hemzelf veroorloofde, was niets, dat Willem dieper krenkte, dan het wederrechtelijk in bezit nemen van het prinsdom Oranje (zie blz. 43). \'s Prinsen haat tegen Lodewijk deelde de meerderheid der natie, hoog ingenomen met de hervormde leer, vooral sinds haar

-ocr page 125-

117

uit Frunkrijk vluchtende broeders, in de naaste jaren vóór 1685 en inzonderheid sedert dit jaar, hier te lande een veilige schuilplaats kwamen zoeken. Zeer edelmoedig ontving men deze vluchtelingen, réfugiés, in Nederland.

Lodewijk XI V was destijds niet de eenige vorst, die gevaarlijk werd geacht voor de hervormde kerk. Vele maatregelen van Jakob II, Engelands koning, hadden dezelfde strekking {Overzicht, 12de druk, blz. 159). Van \'t oogenblik af dat hij den troon besteeg hield Willem den blik onafgebroken gevestigd op den toestand van dit rijk. Met vele aanzienlijke Engelschen stond hij in briefwisseling. Ook knoopte 10 verhard van Weede, heer van Dijkveld (in Utrecht, ten z. van Oudewater), een van \'s prinsen vertrouwelingen, gezant der Staten-Generaal te Londen, er vele betrekkingen aan. De vroedschappen der steden van de verschillende provinciën stemden er in toe den prins met \'s lands zee- en landmacht te ondersteunen. Middelerwijl had d\'Avaux, Lodewijks gezant in Nederland, zijn vorst bekend gemaakt met de groote toerustingen der Republiek en hem medegedeeld, dat zij, naar hij vermoedde, op Engeland doelden. Lodewijk draalde niet Jakob II er een wenk van te geven; maar deze koning sloeg de waarschuwing in den wind. Toen het ten laatste onweder-sprekelijk was, dat de prins Engeland op \'t oog had, was het te laat en moest Jakob zijn lot afwachten. In November 1688 legde de vloot, ten aanschouwen cener groote menigte volks, welke zich op de kusten van Engeland en Frankrijk verdrong, in de haven van Torbay (aan de z. kust, ten o. van Plymouth) aan. Dadelijk trok Willem naar Londen. Jakob vluchtte naar Frankrijk, en in 1689 werden Willem en Maria als koning en koningin van Groot-Britannic uitgeroepen. Nog voordat Willem de kroon op zijn hoofd zette, verloor hij zijn vriend, den raadpensionaris Fagel, die veel had gedaan om \'s lands regenten gunstig voor het ondersteunen des stadhouders te stemmen. In plaats van Fagel kwam in 1689 An ton ie Heinsius.

Tot het welslagen der onderneming droeg dit veel bij, dat Lodewijk in 1688 en 1689 achtereenvolgens aan de boven genoemde bondge-nooten (zie blz. 115), alzoo ook aan Nederland, den oorlog verklaarde. Zóó begon de negenjarige oorlog. Tegen zijn verwachting had Lodewijk thans nog één vijand meer te bestrijden, n.1. Engeland. De mogendheden bekrachtigden haar vereeniging in 1690 door het Weener verhond. Het leger der Republiek streed met het krijgsvolk der bond-genooten in de Zuidelijke Nederlanden. Hier won Luxembourg in 1692 op Willem Hl , opperbevelhebber van de gezamenlijke troepen

-ocr page 126-

118

TTquot;

der bondgenooten, den slag bij Steenkerken (in \'t n. van Henegouwen, ten n.w. van Senef), in 1693 dien bij Landen en Neerwinden (in \'t n.w. van Luik). Deze nadeden werden eenigennate vergoed door do schitterende zege, die do Nederlandseh-Engclsche vloot onder Al monde en Hussel in 1692 bij kaap la Hogue (in \'t n.w. van Normandië, aan \'t Kanaal) op den Pranscbon admiraal Tourvillo behaalde. Hoewel de koning van Frankrijk over\'t geheel inot geluk streed, deden de uitputting zijns lands on nieuwe ontworpen bij hom begeerte naar rust ontstaan. Daarom sloot hij in 1697 den wede van Rijswijk (tusschen den Haag on Delft). Lodewijk erkende Willem III als koning van Engeland en stond hem hot prinsdom Oranje weer af.

Aan de Republiek bracht het geen voordeel, dat hij, die stadhouder van de meeste harer gewesten was, de oor verwierf een kroon te mogen dragen, die weldra bleek voor hemzelf een doornenkroon te zijn. Zij ging gebukt onder den druk van \'t verbond met Engeland en was binnen kort te vergelijken bij een sloep, voortgesleept door een linieschip. Haar handel leed op nieuw oen grooten schok. Dadelijk, in \'t begin van den oorlog, werden vele Nederlandsche koopvaardijschepen, die men wegens de geheimhouding, waarmede de toeleg op Engeland was behandeld, niet had kunnen waarschuwen, in Frankrijk aangehouden. Tevergeefs vleide mon zicb met de hoop, dat Willem iets zou doen tot intrekking of verzachting van de akte van navigatie. De nadoelen, den handel toegebracht, werden niot vergood door de ruim zeven millioencn, die Engeland in 1689 en volgende jaren, als schadeloosstelling voor de kosten van don overtocht, aan Nederland betaalde.

Even vóór het einde van den negenjarigen oorlog, in 1696, stierf een van dc veldmaarschalken der Republiek, die in den slag bij Landen en Neerwinden wakker had medogestreden, de stadhouder van Groningen, Friesland en Drente, Hendrik Kasimir 11 (zie blz. 114). Zijn zoon Joh an Willem F rise (1696—1711) volgde hem in Groningen en in Friesland op onder regentschap zijner moeder Am alia van Anhalt-Dessau, een kleindochter van Frederik Hendrik en dochter van Johan George II, vorst van Anhalt- Dessau, terwijl Drente aan Willem Hl het stadhouderschap opdroeg. Voor \'t overige werd de betrekking, waarin Nederland reods sedert lang tot Rusland stond, in dezen tijd nauwer door een persoonlijk bezoek van Peter, den keizer aller Russen en eersten hervormer zijner natie op groote schaal {Overzicht, 12de druk, blz. 162, 163). Eenige dagen hield hij zich

-ocr page 127-

119

in 1679 to Zaandam op en timmerde te Amsterdam op de werf een geheel schip af. Later hervatte de alleonhcerscher van het groote rijk hot liezook in 1717. Zonder overdrijving mocht Nederland zich beroemen op die wijze een gunstigen invloed to oefenen op Ruslands ontkiemende beschaving.

Het werd weldra duidelijk, dat Lodewijk juist geen duurzamon vrede beoogde en welke bedoelingen hij nog in \'t scbild voerde. Hij wendde zich tot Engeland en tot de Nederlanden, hun voorslaande, zonder den keizer {Overzicht, 12de druk, blz. 155) er in te kennen, met hem een verdrag te sluiten, waarin zou worden vastgesteld, op welke wijze de landen der Spaansche kroon te vcrdecicn bij den dood van den koning van dit rijk. Karei H, die elk oogenblik tegemoet werd gezien. Metterdaad kwamen er achtereenvolgens twee dergelijke verdragen tot stand. Leopold echter sloot zich er niet bij aan, en nog voel minder Karei II zelf, bij wiens dood (den Isten Nov. 1700) men een testament vond, dat Philips van Anjou, den tweeden zoon van den dauphin, tot eenigen erfgenaam der kroon van Spanje verklaarde. Bij de gewichtige vraag, die deze verdragen trachtten te beslissen, had Willem Hl, de voorvechter van Europa\'s vrijheid, alleen het evenwicht der staten en \'t behoud der rust van dit werelddeel op het oog. Als hoofd der zeemogendheden, Engeland en do Nederlanden, meende hij, dat het deze staten, bij de groote macht, die én het huis Habs-burg, én Bourbon bezat, niet onverschillig kon zijn, wie do bezitter dor Spaansche monarchie werd. Intusschen begaf zich Philips van Anjou, als koning Philips V, in 1701 naar zijn koninkrijk Spanje.

Keizer Leopold, die den nieuwen koning niet wildo erkennen, rustte zich dadelijk ten oorlog. Weldra vond hij steun bij het groote of Haagsche verhond in 1701, dat hij met Engeland en do Nederlanden sloot en bij hetwelk zich ook Prederik I van Pruisen, het Duitsche rijk, Portugal on Savoye voegden. Willem HI was niet bestemd zelf don oorlog mode te voeren. Eer die krijg nog recht was uitgebroken, leden de bondgenooten in Maart 1702 door zijn overlijden bot zwaarste verlies, dat bon kon troffen. Vóór zijn dood had Willem UT pogingen aangewend om den stadhouder van Friesland, Johan Willem Priso, to doen verkiezen tot opvolger in de waardigheden, die hij hier te lande bekleedde. Maar ziende, dat de staten der gewesten daartoe niet overhelden, had hij zijn bemoeiingen gestaakt. Terstond na Willems dood gaven do staten van Holland in do vergadering der Staten-Gene-raal to kennen, dat zij het voornemen hadden do aangelegenheden te laten, zooals zij waren, en de staten der vier overige gewesten.

-ocr page 128-

120

iilsmede die van Drente, volgden hun voorbeeld. Men liet de hooge ambten onvervuld, en de zaken der regeering werden in vijf provin-eiën terruggebracht op den voet van 1651.

De oorlog, door Lodewijks toedoen ontbrand, werd gevoerd in Italië, in Duitechland, in de Zuidelijke Nederlanden en in Spanje. Het getal van \'s konings uitstekende veldheeren was zeer afgenomen. Daarentegen stond aan den kant der bondgenooten een rij van groote mannen; John Churchill, graaf, daarna hertog van Marlborough (in Devonshire, in \'t z. van Engeland), Eugenius van Savoye, Leopolds veldheer, en Antonie Heinsius. Die mannen noemt men, wegens hun gemeenschappelijke leiding der zaken, het driemanschap in dezen oorlog. Het aandeel, dat de Nederlanders aan den krijg namen, bepaalde zich tot de verrichtingen ter zee en in de Spaansche Nederlanden. In 1704 nam do Engelsche admiraal Rooke, bijgestaan door de vloot der Nederlanden onder den luitenant-admiraal Cal 1 en-burg h, bijna zonder slag of stoot het onneembare, maar toen slecht bewaakte Gibraltar in. Koningin Anna {Overzicht, 12de druk, blz. 159) verklaarde over deze verovering te willen beschikken in gemeenschappelijk overleg met de Staten-Generaal; doch in strijd met deze uitdrukkelijke belofte en in weerwil dat de stad was genomen in naam van aartshertog Karei, Leopolds tweeden zoon, eigende Engeland zieh haar stilzwijgend toe.

Wat den oorlog te land betreft voegden zich de Nederlandsche troepen bij het leger, dat in de Zuidelijke Nederlanden stond en waarover Marlborough het bevel voerde. Aan \'t hoofd van de krijgsbenden der Republiek stond o. a. Johan Willem Priso. Schitterend was de reeks der veldslagen. Marlborough versloeg in 1706 Villeroi bij Ra mil li es (in \'t z.o. van Zuid-Brabant). Marlborough en Eugenius wonnen in 1708 den slag bij Oudenaarde (in Oost-Vlaandoren aan de Schelde) op Vendóme en op den jongen hertog van Bour-gondië, den oudsten zoon van den dauphin, en in 1709 dien bij Malplaquet (nabij Mons) op Villars. Hierop werden de Spaansche Nederlanden allengs geheel veroverd.

Inmiddels had Lodewijk XIV, Marlborough en Eugenius terecht voor afkeerig van den vrede houdende, zich reeds oenige malen in dien zin tot Heinsius gewend, maar vruchteloos. In 1709 geschiedde de aanvraag om vrede van Lodewijks kant met meer aandrang dan ooit. Doch toen de overwinnaars hun eischen al hooger stelden, werden de onderhandelingen afgebroken. Daarop volgde de slag bij Malplaquet. De onderhandelingen, in 1710 nogmaals te Geertruidenberg hervat.

-ocr page 129-

121

voerden wederom tot niets. Zij werden gestaakt, omdat de bondge-nooten hun eisehen nog in zóó verre verzwaarden, dat zij vorderden, dat de grijze Lodewijk zelf zijn kleinzoon, des noods met geweld, zou onttronen en dwingen Spanje te verlaten. Maar plotseling kwam er een wending in den loop der gebeurtenissen. Juist toen de gezichteinder voor Lodewijk met steeds dreigender wolken betrok, brachten twee onverwachte gebeurtenissen hem redding aan. De eene was tie vroegtijdige dood van Jozef I, keizer van Duitschland, Leopolds zoon en opvolger, wien zijn eenige broeder. Karei VI, in 1711 opvolgde. Nu drongen de zeemogendheden er niet langer op aan, dat men den beheerscher van zoovele landen nog de Spaansche monarchie zou toevoegen. De andere was de terugroeping van Marlborough en de val van het whigministerie, waarvan hij de ziel was. Het voor de whigs in de plaats komende tory-ministerie hield den oorlog voor strijdig met Engelands belangen en knoopte dus onderhandelingen met Frankrijk aan.

IntuBscben verloren de Nederlanden nog vóór het eind van den oorlog een hunner veldheeren. Johan Willem Priso, in 1711 uit de legerplaats naar \'s Gravenhage willende gaan, om, ter zake van de erfenis van Willem III, een bijeenkomst te houden met zijn mede-erfgenaam, den koning van Pruisen, verdronk in Juli van dat jaar door \'t omslaan der schouw of pont aan den Moerdijk (tusschen Willemstad en Geertruidenberg), nog slechts vier-en-twintig jaar oud zijnde. Zijn gemalin, Maria Louise, een dochter van Karei, landgraaf van Hessen-Kassei, bracht kort daarna een zoon ter wereld, Willem Karei Hendrik Friso. In 1712 kwamen de gezanten der oorlogvoerende mogendheden te Utrecht bijeen om te pogen tot een vrede te geraken. In April 1713 werd dc vrede onderteekend, behalve door de gezanten van Karei VI, die eerst in \'t volgende jaar {Overzicht, 12de druk, blz. 157) een einde maakte aan den oorlog. Philips V behield Spanje en zijn bezittingen buiten Europa. De Nederlanden verwierven een voordeelig verdrag van handel en inkomende rechten. Ook dit moet als een voordeel voor dc Republiek worden aangemerkt, dat het groote doel, waarom zij aan don oorlog had deel genomen, bij den vrede werd bereikt, daar de Zuid-Nederlandsche gewesten niet aan Frankrijk, maar aan Oostenrijk kwamen. Alsof dit evenwel niet genoeg ware tegen Frankrijks gevreesde nabijheid, verkreeg zij, om haar tot voormuur tegen dc aanvallen van dit rijk te dienen, de barrière, die haar het recht gaf in Namen, Doornik, Mecnen, War-neton, Yperen, Veurne en het fort Knokke bezetting te leggen, terwijl

-ocr page 130-

122

T

-

.

mede werd bepaald, dat in de stud Dendennondo gemengd garnizoen,

d. i. half Oostenrijksch, half Staatsch, zou liggen. Het verdrag over de barrière kwam den löden November 1715 tot stand. Het prinsdom Oranje, hetwelk de Staton-Generaal uit de nalatenschap van Willem III aan Prederik Willem I, koning van Pruisen (Overzicht, 12de druk,

blz. 166), hadden toegekend, ging tegen schadeloosstelling van wege den koning van Frankrijk, aan dit rijk over.

- 1

§ 29.

Blik op dm toestand des lands in de laatste helft der \\lde en in \'t begin der 18de eeuw.

Verbazond was de inspanning, die een staat van zulk een beperkt grondgebied als de Vereenigde Gewesten zich in den nu geëindigden oorlog had getroost ter wille eener zaak, die meer geheel Europa dan de Nederlanden betrof. Die oorlog vermeerderde de schuld der Republiek met 350 millioen. Aan de dure offers waren de voordeden,

die de vrede schonk, niet geëvenredigd. Maar de wil van Willem 111 alleen had de buitenlandsche staatkunde der Republiek bestuurd.

Voor de leidende gedachte zijns levens, de man te moeten zijn, die zich tegenover Lodewijk XIV stelde, hadden de belangen der Republiek achter te staan. Zoolang Willem III leefde, had antonik heinsius (zie blz. 117) hem getrouw ter zijde gestaan. Hij was een man van een welwikkend oordeel, onverdroten ijver en bezadigde handelwijze, wiens blik tot de kern der zaken doordrong. Doch nauwelijks had Willem de oogen voor goed gesloten, of Heinsius, zijn denkbeeld naar de omstandigheden wijzigende, voegde zich naar de regeering, gelijk zij toen werd geregeld, en was in allen opzichte een wakker dienaar en voorganger dor staten van Holland. Hij werd in den vollen zin des woords de zuil van \'t bewind, de hoofdpersoon der Republiek.

Niettegenstaande dc schaduwzijde, zoo even aangeroerd, bekleedde do Republiek na den vrede van Utrecht steeds een eervolle plaats onder Europa\'s aanzienlijke mogendheden. Zij bezat nog een uitge-strekten handel en aanmerkelijke volkplantingen. Nogtans was dc handel niet meer wat hij was geweest. Sinds 1672 was hij gedaald van het hooge standpunt, dat hij vroeger had bestegen. De navigatie-akte van het lange parlement (zie blz. 95 en 104) had hem den eersten

-ocr page 131-

123

knak gegeven. Inzonderheid brachten de oorlogen, geëindigd met de vredes van Nijmegen, RijHwijk en Utrecht, don handel groot nadeel toe. Behalve dat zij den staat tot groote uitgaven dwongen ter bestrijding der krijgskosten, legden zij een zwaren schuldenlast op de schouders der Nederlanders. Het gevolg was de instelling van vele nieuwe belastingen. Een andere oorzaak van het dalen van den Nederland-schen handel is dat hij de oogen van de meeste der Europeesche volkeren opende, die, de rijkdommen ziende, welke hij aanvoerde, zich op hun beurt op dien tak van bestaan toelegden en allengs op die baan voortschreden. En hoewel nu de handel van Nederland zeer wel naast dien van andere landen kan bestaan, is het van den anderen kant zeker, dat geen natie den haren destijds uitbreidde dan ten koste van dien der Republiek.

Gelijk de handel begon ook de haringvisscherij sedert den aanvang der IcSde eeuw af te nomen. De walvischvangst was reeds vroeger in verval gekomen. Dc Noordsche compagnie (zie blz. 37) hield in op te bestaan. Vele schepen waren in \'t ijs blijven steken of hadden zonder gunstig gevolg gevaren. Van het genoemde jaar af werd de walvischvangst door dc ontbinding der Noordsche compagnie vrij en leefde, thans door kooplieden, ieder op zichzelf, gaande gehouden, weder eenigermate op. Zeer in \'t oog vallend was, sedert den vrede van Munster, de achteruitgang der fabrieken en manufacturen. Zooals bij den handel was een hoofdoorzaak van dien achteruitgang te zoeken in de zich meer en meer onder de Europeesche volkeren verbreidende zucht om door eigen fabrieken in hun behoeften te voorzien en de voortbrengselen van die van anderen te kunnen ontberen.

Voor de Oost-Indische compagnie opende zich met den vrede van Munster (zie blz. 86) een tijdperk van verhoogden luister. Do eer hiervan komt, voor een goed doel, toe aan don gouverneur-generaal Jo-han Maatsuiker (1653—1678), die langer dun iemand, vóór of na hom , over do bezittingen der compagnie het bewind voerde. Op Ceylon eindigde de strijd, onder van Diomon (zie blz. 86) aangevangen, mot do goheele verdrijving der Portugeezen. Ook Nogapatnam (op de kust van Coromandel, tegenover Ceylon) werd veroverd. Op Sumatra werd Palembang (op do z.o. kust) schatplichtig. Bovenal word Makassar (in \'t z.w. van Celebes) het tooneel van een roemrijken kamp voor do Noderlandscho compagnie, welker hulp door oen der elkander op dat eiland bestrijdende vorsten werd ingeroepen. Cornelis Spoelman stond aan \'t hoofd van do schoepsmacht der compagnie, die er eonige jaren achtereen oorlog voerde. Hij drong den vorst van Makassar tot een

-ocr page 132-

124

verdrag, waarbij deze vorst zich verplichtte de Portugeezen en de Engelschen uit zijn gebied te verwijderen en do compagnie den alleenhandel, vrij van tollen, toe te staan.

Eén jaar voordat Maatsuiker het bewind aanvaardde, had zich een volkplanting der Nederlanders aan de Kaap de goede hoop gevestigd. De streek zelve was dit volk sinds langer dan een halve eeuw bekend. Menig Nederlandsch schip was dc Tafelbaai binncngcloopen om er ververschingen in te nemen; doch aan een blijvende vestiging had niemand gedacht. Het eerst kwam dit denkbeeld op bij Jan van Riebeek, een scheepsheelrneester, toen hij in 1648 met een vloot uit Indië naar het vaderland terugkeerde. De kamer van zeventienen (zie 1)1/.. 69) keurde het ontwerp goed, en in April 1652 stichtte van Riebeek er een volkplanting.

Slechts één donkere partij is er in het schitterend tijdperk van Maatsuikers landvoogdij op te merken: zij is het verlies van Formosa (zie blz. 69). In \'t midden der 17de eeuw werd de keizerlijke dynastie, die in Sina regeerde, van den troon gestooten. De Mantasjoe-Tartaren, een volk, ten n.w. van Sina wonende, overstroomden het groote rijk, en hun opperhoofd trok het bewind aan zich. Een der vele Sineezen, die zich tegen hein verklaarden en van het vasteland moesten wijken, was de zeeroover Cox inga, die met een groote vloot de zee onveilig maakte. Weldra zette hij koers naar Formosa ten einde dit eiland te veroveren. De Nederlandsche gouverneur van Formosa, Coy et, verdedigde wakker de sterkte Zelandia met de weinige troepen, die hij had. Den predikant Hambroek, in \'s vijands macht gevallen, zond Coxinga er heen om op een spoedige overgave aan te dringen. Hij ried het tegendeel, weshalve hij, naar Coxinga teruggekeerd, kort daarna, onder voorwendsel dat hij de Formosanen had opgeruid, werd gedood. Eindelijk gaf Coyet, na een langdurig beleg, in 1662 het kasteel op eervolle voorwaarden over.

In Maatsuikers tijd was nog maar een klein deel van Java in \'t bezit der Oost-Indische compagnie; Batavia met den naasten omtrek. Van de inheemschc vorsten van dit eiland waren die van Mataram (in \'t midden van Java) en van Bantam (zie blz. 68) de voornaamste. Een zijner opvolgers was Cornelis Speelman. Voortdurend won, sedert de eerste vestiging (zie blz. 69), het gezag der compagnie veld op Ternate, Tidor en de overige Molukkcn. In \'t laatst der 17de eeuw werd het Noorden van Celebes geheelenal afhankelijk van de compagnie, in 1704 de Preanger landen, in 1741 het oostelijk gedeelte van Java, o. a. Soerabaya. In 1755 verdween de naam „Mataramquot;

-ocr page 133-

125

uit de geschiedenis. Hij werd vervangen door dien der vorstenlanden, Soerakarla en Djohjokarta, heide onder \'t oppergezag der compagnie staande. Ruim twintig jaren later, in 1778, stond de sultan van Bantam de rechten van opperhoogheid, die hij op de westkust van Borneo had, aan de compagnie af. In al die onderworpen landstreken behielden de inlandsche vorsten, doorgaans onder den titel regenten, zoowel als hun stamhuizen, onder dc opperheerschappij der compagnie hun rang en recht van opvolging. Hun werd, als leidsman en voogd, een Nederlandsch ambtenaar ter zijde gesteld, die den titel resident voerde. Tevens werd hun, ten bewijze hunner afhankelijkheid, de verplichte levering van deze of gene voortbrengselen van den grond opgelegd.

Het vermeesteren van landen en het bemachtigen van volkeren waren evenwel niet de grootste voordeden, die de compagnie uit haar ondernemingen trok. Meer waarde hadden de winsten, welke haarde koophandel verschafte. In 1671 verheugde zij haar deelhebbers door een uitdeeling van 65 ten honderd. Bij dc waren, welke dc Oost-Indische vloten, retourvloten geheeten, Nederland toevoerden, kwam sinds den aanvang der 18de eeuw de Javakoffie, een vrucht, oorspronkelijk in Arabië te huis behooronde.

Al was het niet op groote schaal, toch breidde ook de West-Indische compagnie haar bezittingen langzamerhand uit. Zoo voegde zij bij hetgeen zij had (zie blz. 76) Berbice (in \'t n. van Zuid-Amerika, ten w. van Suriname). Ofschoon tot de West-Indische compagnie gerekend, was Berbice het bijzonder eigendom van eenige Amstordamsche kooplieden en stond onder hun beheer. Gelijk Berbice en Suriname was Essequïbo (ten w. van Berbice) haar ontstaan aan Zeeuwen verschuldigd. Reeds in het begin der 17de eeuw hadden zij er een volkplanting. Van haar ging de kolonie Demerary (tusschen Berbice en Essequïbo) uit. Beide stonden alleen onder de kamer Zeeland der West-Indische compagnie. Van Suriname\'s (zie blz. 104) eigendom stond deze compagnie een deel af aan Amsterdam.

In weerwil van deze aanwinsten bleek het, sinds het verlies van Brazilië (zie blz. 80, 81), dat het lot der West-Indische compagnie moest zijn even spoedig te vervallen, als zij zich had verheven. Weldra was zij niet meer in staat ecnigc uitdeeling te doen of slechts eenige p. c. rente te betalen, weshalve de Staten-Genoraal ze in 1674 ontbonden. Reeds in 1675 verrees een nieuwe compagnie, waaraan dc Staten-Genoraal octrooi verleenden. Het getal der hewindhehhers werd op 50 gebracht, de generale vergadering tot op 10 leden verminderd

-ocr page 134-

126

en daarom de vergadering van tienen gehectcn. Het ging de nieuwe maatschappij nog ongelukkiger dan de vorige. Haar uitdeelingen, die scliior nimmer het cijfer van 5 ten honderd overschreden, bleven doorgaans lager.

Van de compagnicn keeren wij tot den staat zelf terug. Reeds meermalen is gebleken, dat de soort van eenheid van den gevestigden staat, welke nog bestond, dikwerf dreigde te niet te gaan door den strijd, dien de staten der gewesten hij herhaling tegen den band der unie voerden. Naast dien strijd ontstond allengs een tweede tusschen do staten der gewesten zei ven en de leden, waaruit zij waren samengesteld. Van die leden waren de vroedschappen der steden de talrijkste en de voornaamste. Aanmerkelijk was de macht dezer vroedschappen. De groote macht, waarover de stedelijke overheidspersonen beschikten, deed de begeerte bij hen opkomen haar te behouden en ze op hun verwanten te doen overgaan. Zóó zag men de waardigheid van lid der vroedschap van lieverlede zoo goed als erfelijk worden en onder de hand van die raden uitsluiten al wie niet tot de regeerende familiën behoorde. De gewoonte van \'t aangaan van dergelijke overeenkomsten, waarbij de leden van zulke familiën zich verbonden om elkander, hun verwanten en vrienden op het kussen te helpen en te houden, was in \'t midden der 18de eeuw vrij algemeen. De overeen komsten zeiven noemde men veelal correspondenti\'én. Naar men meent zal het eerste verdrag van dien aard reeds in 1652 te Zierikzee zijn gesloten.

De kracht en de oorspronkelijkheid van Nederland verzwakten. Dit zag men ook op het veld der letterkunde en op het gebied der schoone kunsten. Vermaarde schilders kwamen minder voor. Wat de lettoren aangaat, er waren schrijvers, verdienstelijke schrijvers zelfs; doch het waren meerendeels navolgers van de grootsche gestalten, waarop vroeger (zie blz. 88) werd gewezen. Vondel word b.v. nagestreefd door Antonides van der Goes, afkomstig uit Goes en in 1684 overleden, die in zijn Ystroom de reeks der Nederlandsche stroomdichters opende. Dit gedicht, dat tot de beschrijvende soort behoort, bezingt don lof van het Y en heeft alzoo den roem van Amsterdam tot onderwerp. Meer en meer oefende de Pransche letterkunde een doodenden invloed op de oorspronkelijkheid der Nederlanders, al verruimde zij van den anderen kant hun denkbeelden. Slechts Justus van Effen (overleden in 1735) handhaafde in zijn Hollandsche spectator de eischen van een zuiveren en lossen Noderlandschen stijl, tevens de nationale ondeugden en gebreken van zijn tijd bestrijdende.

-ocr page 135-

1\'27

Zin voor wetenschap bleef den Nederlnnders evenwel eip:en. In do natuurkunde verwierf o, a. Christiaan Huygcns, Constantijns (zie hlz 88) zoon, de uitvinder der slingeruurwerken (overleden in 1695), grooten roem. Hen Europeesclien naam had Herman Bour-haave, hoogleeraar in de geneeskunde te fjeiden (overleden in 1738), tot wiens lessen honderden studenten uit verschillende landen toestroomden.

§ 30.

Het stadhouderschap van Willem IV.

In do heide laatste oorlogen had Nederland een overspannen rol gespeeld. Als kampvechter van Europa\'s algemeene belangen had hot moer gedaan, dan een kleine Republiek op den duur kon volhouden. Van nu aan namen vele regenton in de Zeven Gewesten zich voor een anderen weg to bewandelen. De overweging, dat men tot dusver te veel had gedaan, voerde thans dikwerf tot bette weinig doen. Het werd van lieverlede het hoofstreven der Republiek, zich veilig wanende achter haar barrière, zooveel mogelijk het deel nemen aan oorlogen te vermijden. Vanhier dat de Europeesehe mogendheden, geheel anders dan in vroegere tijden, weldra zonder Nederland onderhandelden en bij de samenkomsten barer gezanten niet zelden besluiten namen ten nadeele van Nederlands belangen. In plaats van te hechten aan ecu rechtmatigen invloed was men er in \'t vervolg in de Republiekquot; op uit zich binnen een zoo nauw mogelijken kring te beperken. Voor land- en zeemacht droeg de regeering niet langer de noodige zorg, geenszins gedachtig aan het spreekwoord: „zoo gij den vrede wilt, bereid u ten oorlog.quot; MiUioenen verloren de Nederlandscbe kooplieden door de kaapvaart der Algerijnen, met wier dey de Republiek in 172(5 vrede sloot.

Het kon niet anders, of de Republiek moest, in weerwil van haar zoo even aangeduid streven, van tijd tot tijd worden gemengd in vele der verwikkelingen, welke Europa\'s staatsmannen in de eerste helft dor 18de eeuw hadden op te lossen. Zoo teekende zij in 1731 de pragmatieke sanctie {Overzicht, 12de druk, hlz. 167), en wel niet dan onder voorwaarde dat keizer Karei VI de Oost-Indische maatschappij, die hij te Ostende had opgericht, ophief. De Staten-Generaal toch beweerden, dal deze maatschappij geen recht van bestaan had, omdat

-ocr page 136-

128

de keizer de Zuidelijke Nederlanden bezat op den voet, vastgesteld bij den vrede van Munster. Onder de voorwaarden nu van dien vrede was er een (zie blz. 83), waaruit, volgens hen, voortvloeide, dat, vermits de Zuidelijke Nederlanden op het tijdstip van het sluiten van dien vrede niet op de Indien voeren, zij thans evenmin aan die vaart mochten deel nemen.

In 1720 overleed de raadpensionaris Heinsius. Een zijner opvolgers was, sedert 1727, Simon van SI ingeland t. Deze schrandere man schonk cenigermate den ouden luister terug aan het gewichtige ambt, hetwelk, voor een goed deel, zijn glans ontleende aan voorgangers als Oldenbarnevelt en do Witt. Gedurende de negen jaren, waarin hij de leidsman der staten van Holland was en dit gewest ter Staten-Gencraal mede vertegenwoordigde, deed hij vele pogingen om de gebreken, die zijn heldere blik had doorzien, uit den weg te ruimen. Maar het was hem niet gegeven zijn denkbeelden tot feiten te zien rijpen. De stem der vaderlandsliefde en van het doordringend vorstand stiet af op den muur der zelfzucht en eigenbaat. Toen hij in 1736 stierf, zeide de gezant van Portugal te \'s Gravenhage: „Nu heeft de Republiek haar hoofd verloren.quot;

Inmiddels was langzamerhand bet getal toegenomen der waardigheden , opgedragen aan den spruit uit het huis van Nassau, den zoon van Johan Willem Friso (zie blz. 123), Willem Karei Hendrik Friso. Dadelijk bij zijn geboorte als erfstadhouder van Friesland erkend, werd hij in 1718 stadhouder van Groningen, in 1722 van Drente en van Gelderland. In 1732 werd de zaak der erfenis van Willem III (zie blz. 122) beslecht. Met uitzondering van eenige bezittingen, Frederik Willem I, koning van Pruisen toegewezen, erlangde Willem Karei Hendrik Friso alle heerlijkheden, op Neêrlands bodem gelegen. Bij hetzelfde verdrag, hetwelk dit vaststelde, stond de prins het prinsdom Oranje aan den koning van Pruisen af, dat deze vorst trouwens, als zich gerechtigd achtende, reeds in 1713 (zie t. a. p.) aan de Fransche kroon bad overgegeven. Den titel behield Willem Karei Hendrik Friso zich echter voor. Kort na deze schikking, in 1734, trad do stadhouder van Friesland, Groningen, Drente en Gelderland in het huwelijk met Anna, de oudste dochter van George II, koning van Engeland. Eenige jaren later verkreeg bij bij erfenis en verdrag eenige streken van Nassau in Duitschland, Dillenburg en andere.

In weerwil van het streven der Staten-Generaal om zich in de geschillen, die nu en dan tusschen do boven van Europa opkwamen, onzijdig te houden was het hun niet mogelijk zich te onttrekken

-ocr page 137-

129

aan ccn der Europcesche oorlogen, die in 1740 uitbrak. Nauwelijks was de keizer van Duitschland, Karei VI, gestorven, of zijn dochter, Maria Theresia, had een groot aantal vijanden het hoofd to bieden (Overzicht, Tide druk, blz. 107). Dadelijk zocht zij hulp hij de mogendheden, die zich hadden verbonden tot bet handhaven dor pragmatieke sanctie. De Statcn-Generaal begonnen met, evenals Engeland, hulpgelden te geven. Vervolgens ondersteunden zij de koningin van Hongarije met krijgsvolk. De koning van Frankrijk, Lodewijk XV, nam dit zeer euvel op en deed in 1747, na den slag van Fontenai (Overzicht, 12de druk, blz. IGS) te hebben gewonnen, oen inval op \'t grondgebied der Republiek, allereerst in Staats-Vlaanderen.

Sinds do oorlog was uitgebroken en met vrij ongunstigen uitslng werd gevoerd, kon men overal onder het volk toenemende blijken van ontevredenheid met de regecring bespeuren. Naar gelang de barrièresteden bezweken en de oorlog de grenzen naderde, groeiden de ongerustheid en het misnoegen aan. Het gebulder van \'t Pransche geschut voor Sluis (in Staats-Vlaanderen) herinnerde den burgers van \'t naburige Veere, dat de prinsen uit het huis van Oranje-Nassau in netelige omstandigheden meermalen de redders van \'t land waren geweest. Vanhier een herhaling van het jaar 1672: wederom ging de beweging van Veere uit. Nadat de schutterij dezer stad in April 1747 haren wcnsch had te kennen gegeven, dat de vroedschap den prins tot stadhouder mocht verkiezen, nam dit lichaam een besluit in dien zin. Eveneens ging het in de overige steden vau Zeeland, in de eene met, in do andere zonder opschudding. Den 28stcn April werd de prins door de staten van Zeeland als stadhouder aangesteld.

Van Zeeland sloeg — wederom zooals in 1672 — de beweging tot Holland over. Het eerst geraakte het volk te Rotterdam cn te Delft op de been, \'s prinsen bevordering van de vroedschap verlangende. De andere steden volgden, cn den 3den Mei 1747 had \'s prinsen benoeming door de staten van Holland plaats. Op denzelfdcn dag als in Holland geschiedde de verheffing van den prins te Utrecht. Den 4den Mei droegen de Statcn-Genraal hem het kapitein-gencraal-admi-raalschap over de krijgsmacht van den staat op. Den lOden Mol volgden de staten van Overijsel het voorbeeld van die dor andere gewesten, \'t Spreekt vanzelf dat de 2)rins nu tevens zitting nam in den raad van state.

Het scheen, dat er geen eind kwam aan het getal eerbewijzen en blijken van genegenheid, waarmede de stadhouder werd overstelpt. De Staten-Generaal vereerden den prins, van nu aan gewoonlijk

Dr. Wunnh, Ttchn. Gesch. v. h. Vaderland, ildo ilruk, 0

-ocr page 138-

130

willKm iv (1747—17-r)l) gchcclon , mot liet stadhouder-en hot kapi-tein-gcneraalschap over de landen van Overmaas (zie hlz. 83) en voegden er welhaast dat over de andere Generaliteitslanden bij. Nog verklaarden de meeste gewesten hot stadhouderschap, waarmede de prins was bekleed, erfelijk in zijn nakomelingschap, ook in de vrouwelijke linie. De Staten-Generaal verklaarden het kapitein-generaal-admiraalschap erfelijk in de beide liniën. Bij de tallooze onderscheidingen kwam nog het opperdirecteur-gouverneurschap van O. en W. Indië, dat den prins in 1749 door de bewindhebbers der beide compagniën werd opgedragen. Verre, zeer verre ging het gezag, hetwelk in de handen van Willem IV werd gelegd, dat zijner voorgangers te boven. Zonder den titel werd hij metterdaad souverein. Zien wij, hoe hij die macht aanwendde.

De misbruiken, ten opzichte van de pachterijen bestaande, gaven in den tijd van Wiilems verheffing van de zijde dor bevolking van de steden van Holland aanleiding tot hevige opschuddingen. Het volk was zeer gebeten op do pachters, d. i. op hen, aan wie, als aan de meestbiedenden, do staten der gewesten zekere belastingen voor een aantal mannden verpachtten. De menigte, hier en daar door knevelarijen dier pachters gekweld, ergerde de groote en vaak binnen korten tijd verkregen rijkdom dezer lieden zeer. Het eerst barstte \'t misnoegen in Friesland los. Het volk stak de kleine opzichtershuizen in brand of haalde ze omver, plunderde de woningen der pachters, in \'t kort beging allerlei baldadigheden. In Groningen en in de overige gewesten zag men weldra dezelfde tooneelen, vooral te Amsterdam. Mot goedvinden en op raad van Willem IV schafte men in 1748 in Friesland, in Groningen, in Utrecht en in Holland de pachterijen af. In deze provinciën werden de pachterijen vervangen door de invordering bij wijze van collecte of inzameling. Aan de collecteurs of gaarders, thans ambtenaren, werden matige jaarwedden toegelegd. In Overijsol hield men zich deels aan de pachterijen, deels aan de collecte. Gelderland en Zeeland bleven bij het verpachten.

Inmiddels veroverden de Fransehen de eene plaats na de andere in Staats-Vlaanderen en namen in 1747 zelfs de vesting Bergen op Zoom bij verrassing in. Hot was inderdaad tot heil van liet land, dat de oorlog in \'t volgend jaar mot den vrede van Aken (Overzicht, 12de druk, blz. 168) een einde nam. Voor de Republiek bevatte die vrede geen andere hoofdvoorwaarden, dan dat zij alles, wat de Franschen op haar hadden veroverd, terugkreeg, benevens de barrière-steden, maar deze grootendeels geslecht.

-ocr page 139-

ISl

Gedurende den korten levenstijd, die Willem IV na dien vrede van Aken werd gegund, wijdde hij zich, voor zoover zijn zwakke liehaaras-krachten het gedoogden, zorgvuldig aan de belangen van Nederland. Wakker stond hem, sedert 1749, do raadpensionaris Pieter Stein ter zijde. De stadhouder kon evenwel niet dadelijk al zijn aandacht vestigen op hetgeen hem toescheen voorziening te behoeven. Immers, in vele steden werd, reeds sinds eenigen tijd, gewezen op het wen-schelijke eener geheele verandering der regeeringspersonen, hoedanige verandering met eiken grooten schok in \'s lands binnenlandsehe historie, b. v. in 1672 en in 1702, gepaard was gegaan. De meerderheid van \'t volk achtte dit evenzeer noodig of was licht tot dergelijke bewering te bewegen. Alzoo begon de prins in 1748 met zoodanige verandering te Amsterdam. Gelijke verzetting der wet had in de meeste overige steden van Holland plaats, verder in Gelderland, in Over-ijsel, in Friesland en in Groningen. Zoo doortastend als vroeger bij dergelijke omwentelingen was intusschen deze regeeringsveran-dering niet.

Te midden der verschillende bewegingen werd Willem IV in 1749 op het verval der zijde- en andere weverijen opmerkzaam gemaakt. Ten einde dit, voor zooveel hij vermocht, tegen te gaan verklaarde hij aan de staten van Holland, dat hij had besloten voor zich en zijn hof van nu aan geen zijden of andere stollen te bezigen dan inlandsche. Het voorbeeld vond navolging bij do staten van Holland. Zij verzochten de hoeren van de riddorsehap en de burgemeesters der stemmende steden hetzelfde to doen als de prins. Aan de regenten van de niet-stemmende steden werd dit besluit der staten als gebod medegedeeld.

Op deze en andere wijzen trachtte de prins \'s lands welvaart te bevorderen. Hierbij gedachtig aan de belangen van zijn huis, bewoog bij in 1750, uit hoofde van den zwakken toestand zijner gezondheid, do Staten-Generaal hertog Lode wijk Ernst van Brunswijk-Wol fenbuttel, een verwant der prinses, die tot dus ver in dienst was van den keizer van Duitschland, als veldmaarschalk aan te stellen over het leger der Republiek. Willoms gezondheid toch nam steeds af, en in October 1751 stierf hij. Die dood was een zware slag voor het vaderland. Weinig is dat, wat hem wordt verweten, in tegenstelling met het vele goede, dat men van hem getuigt. Onder het eerste mag evenwel niet worden verzwegen, dat hij vaak te spoedig liet oor schijnt te hebben geleend aan plannenmakers. Willem IV, door vele kundigheden uitmuntende, had tevens de gave om aan \'t roer van

9*

-ocr page 140-

132

\'

don staat te staan. Gcon der vorige stadhouders van do Vereenigdc Gewesten was gematigder dan hij; geen hunner vereenigde met vast-hoid van daad meer zachtheid van vorm. Tc hooger rijst de waarde dezer zelfbeheersching, omdat hij in aanzien en in macht al zijn voorgangers overtrof. In de zaken hervormende hetgeen hij noodig achtte,

ontzag hij de personen, zooveel het welbegrepen belang dor Republiek liet veroorloofde, In de weinige jaren van zijn stadhouderschap heeft hij althans iets tot stand gebracht, meer nog willen doen.

§ 31.

liet rcfjrnlt;schap van de gouvernante Anna, de voogdij van den hertog van Brunsuiijk en het stadhouderschap van Willem V tol het begin van den oorlog tusschen Engeland en Nederland.

Op den dag zei en van \'t overlijden van Willem IV werd an na als gouvernante en voogdes erkend van Willemseenigen zoon, willem v (17,51—1795, overl. 180G), die in 1748 was geboren. De hertog van Brunswijk werd tot vertegenwoordiger van den kapitein-generaal benoemd. Tevens bleef hij de raadsman der gouvernante en hield een wakend oog op \'s prinsen opvoeding. Vele waren de vakken van studie,

waarin de jonge vorst uitmuntte. Maar weldra bleek hot, dat men in hem do voortvarendheid, de veerkracht en de vastheid miste, die,

zooals beneden zal blijken, juist in die dagen onontbeerlijke eigen-schappon in \'t karakter van den stadhouder en kapitein-generaal der Republiek waren. Ook ontbrak hem het rechte doorzicht om de gebreken, die er waren, naar eisch te doorgronden. In plaats van die hoedanigheden had hij de zucht om, terwijl hij de gewichtigste en dringendste aangelegenheden verzuimde, zich met nictsbcteekenonde zaken te bemoeien.

De eenige niet onbelangrijke gebeurtenis, die in do eerste jaren van Anna\'s regentschap voorviel, was de schikking, die in 1754 met den 1

koning van Pruisen, Frederik II, werd getroflen nopens de goederen van het huis van Oranje-Nassau, hem vroeger toegedeeld (zie blz. 128). Rij deze overeenkomst stond do koning die goederen voor een groote som aan Willem V af. De zeeoorlog, die in 175G tusschen Frankrijk en Engeland (Overzicht, 12de druk, blz. 1G9) uitbrak, bracht Nederlands regenton in groote moeielijkhodon. Zoowel van den kant van Engeland,

I

-ocr page 141-

VVS

als van dien van Frankrijk werden pogingen gedaan om Nederland aan zijn zijde te doen medestrijden. Desniettegenstaande wenschtcn de Staten-Generaal een onzijdige houding aan te nemen, en do schranderheid en do gematigdheid van do raadslieden der gouvernante wisten deze staatkunde, welke het welzijn van \'t vaderland vereischte, to handhaven. Zij zegevierde in weerwil van de thans herlevende, nimmer geheel verdwenen staatspartijen, waartoe een goed doel van Nederlands ingezetenen behoorde.

Welhaast leerde de tijd, hoeveel nadeel ook een oorlog, waaraan de Republiek geen deel nam, aan haar bewoners kon toebrengen. Een menigte Nederlandsche koopvaardijschepen, die scheepsbehoei\'ten of andere goederen naar Frankrijks havens voerden en vandaar kwamen, werden, in strijd met vroeger gesloten verdragen, door de Engelschen als goede prijzen opgebracht. Daarenboven beroofden do Britsche kapers ook die Nederlandsche vaartuigen, welke noch naar Frankrijk waren bestemd, noch do havens van dit rijk hadden aangedaan. Hij de nadoelen, die de handel op deze wijze leed, kwamen nog dio, welke hij van Algiers en van Marokko had te lijden. Het bleek, dat do zeemacht van de Republiek zelfs niet tegen die van deze roofstaten bestand was. Dit alles berokkende de gouvernante menigen vijand. Men verweet haar, dat zij, van geboorte een Engelsche prinses, do belangen van Nederland ter wille van Groot-Britannic verwaarloosde. Elders verwekte do manier, waarop zij openstaande plaatsen in de vroedschap vervulde, haar menigen tegenstander. Toen zij in 17rgt;9 was gestorven, nam do hertog van Brunswijk de taak der voogdij op zich. In Friesland beschouwde men do prinses-grootmoeder Maria Louise (zie blz, 121), door do Friezen Mnike-Moe genoemd, als regentes en regeerde op haren naam.

Eerst in 1703 kregen Nederlands handel en zeevaart rust, toen do vrede van Parijs een eind aan den zevenjarigen oorlog maakte {O ver zicht, 12de druk, blz. 170). Drie jaren later, in 1700, aanvaardde der erfstadhouder, thans den leeftijd van achttien jaren hebbende bereikt, de hoogo ambten, voorheen door z\'jn vader bekleed. Tevens werden hem die bedieningen, welke niet erfelijk waren verklaard, als het opperdirecteur-gouverneurschap over do compagniën (zie blz 130), gelijk vroeger aan Willem IV, opgedragen. De hertog van Brunswijk werd door Zijn Hoogheid en door de staten der verschillende gewesten met een som van ruim 600,000 gl. begiftigd. De staten van Holland en do Staten-Generaal gaven hem ter zelfder tijd tc kennen, dat zij zeer wenschtcn, dat hij voortging den staat voortdurend ton dienste te

-ocr page 142-

134

staan. Niets kon hom, dio reeds vreestic met liet einde zijner voogdij al zijn invloed op den loop dor zaken te zullen verliezen, aangenamer zijn dan een dergelijke betuiging. Hiervoor behoefde echter niet de minste vrees te bestaan, want reeds vóór het einde der voogdij, don 3den Mei 176C, had de prins den hertog verzocht met hem een geschrift te ondertcekonden, waarin hij zich verbond hem, den stadhouder en kapitein-generaal-admiraal, in allo aangelegenheden van \'t bewind met raad en daad ter zijde te zullen staan. In dit geschrift, de akte vnn comulentschap geheeten, beloofde de prins hem plechtig, dat hij te dier zake van alle verantwoordelijkheid zou zijn ontslagen, liet stuk zelf bleef in de dagen, toen het werd opgesteld en getcekend, voor ieder, behalve voor zeer weinige personen, een geheim. Thans was de hoogste staatsdienaar, wiens ambten hem, krachtens de erfelijk verklaring, van rechtswege toekwamen, niets dan eon onmondige, ondor een voortdurende voogdij verkeerende.

Het is zeer waarschijnlijk, dat \'s prinsen volgzaamheid jegens den hertog zich al dadelijk in de keuze eener gemalin betoonde. Niet oen Engolsoho prinses werd dit, maar Fred er ik Sophia Wilhelmina, een dochter van prins August Willem, een broeder van Frederik IE, koning van Pruisen. Uit Willems lm wel ijk sproten drie kinderen: Frodorika Louise Wilhelmina, later gehuwd met Karei George August, erfprins van Brunswijk, en twee zonen, Willem Frederik, geboren in 1772, en Willem George Frederik geboren in 1774. Do tweede dier zonen werd later, gedurende don twoeden-ooalitio oorlog {Overzicht, 12de druk, blz. 184, 185), generaal in dienst van Frans 11, keizer van Duitschland, en overleed in 1799 aan een ziekte. Het gezin des stadhouders bewoonde \'s Gravenhage, gelijk ook Willem IV sedert 1747 had gedaan.

Over \'t geheel waren de eerste jaren van het stadhouderschap van Willem V, nadat hij meerderjarig was geworden, een gelukkig tijdperk voor hem en voor den staat. Het was vrede in \'t Westen en Zuiden van Europa. Ken ongestoord handelsvertier gaf welvaart en overvloed tot bij den geringsten burger. De vrij lange reeks van jaren, gedurende welke de Zeven Gewesten den vrede hadden genoten, hadden zij zich to nutte gemaakt om don toestand der geldmiddelen op een betoren voet te brengen. Stein (zie blz. 131) maakte dit tot het voorworp van zijn aanhoudend stroven.

Nogtans waren er gronden om do toekomst met bezorgdheid te goinoet te zien. Had Willem IV langer geleefd, misschien ware hot hom gelukt de partijschappen langzamerhand te doen verdwijnen, of

-ocr page 143-

135

althans haar kracht te doen verliezen. Met veel beleid had hij dit doel in de hand gewerkt. Doch de ineenf5raclting der partijen mocht geenszins plaats grijpen. Reeds de zeeoorlog (zie blz. 132) riep de voormalige verdeeldheid weder in \'t leven. Het waren dc stnatsgezinden, die de deelneming aan dien oorlog ten gunste van Frankrijk voorstonden, terwijl dc aanhangers des stadhouders voor Engelsche belangen streden. En licht kon men in dc eerste jaren van liet stadhouderschap van Willem V voorzien, dat slechts één of meer aanleidende oorzaken noodig waren om de partijen in vijandschap tegenover elkander te doen staan. Bij dc oude namen (zie blz. 77 en 97) kregen de partijen in deze dagen nieuwe. Zij, die tot do staatsgezinden behoorden, werden ook patriotten of lemen genoemd. Met dc jaren veranderden, sinds de partij meer leden aanwon, ook de begrippen. In plaats van alleen te streven naar beperking van \'t stadhouderlijk gezag, zooals weleer, ten behoeve der regenten waren er vele onder de staatsgezinden, die, naar volkomen gelijkstelling aller burgers staande, de leer der volks-souvereiniteit huldigden. Dc andere partij werd die der Oranjemannen of Oranjeklanten genoemd. Een andere reden tot bezorgdheid was hierin gelegen, dat de landprovinciën het gold, hetwelk Holland, Zeeland en Utrecht voor de vloot verlangden te besteden, aan het leger wenschten te koste tc hebben gelegd. Terwijl dan de eene reeks gewesten niet voor de andere wilde wijken werd doorgaans niets gedaan.

Alles intusschen tezamengenomen, was er veel, dat, tegen het begin van bet laatste vierde gedeelte der l!)de eeuw, aan do Republiek grond gaf zich gelukkig te achten. Doch op dat tijdstip brak dc oorlog van Engeland mot zijn volkplantingen in Noord-Amerika {Overzicht, 12de druk, blz. 171 vlg.) los. Dczo oorlog gaf bet sein tot een overmaat van rampen, die zich over het vaderland uitstortten. Nauwelijks warende Noord-Amerikanen in verzet gekomen, of de gezant van Engeland, Yorko, beklaagde zich bij dc Staten-Generaal over don handel in wapenen cu krijgsvoorraad, dien Nederlanders uit de bezittingen der West-Indische compagnie met do opgestane bewoners der volkplantingen dreven. Vooral was do aandacht van Engclands regeering gevallen op hot eiland St. Eustatius (zie blz. 80). Hierheen doden do Nederlanders vervoeren wat zij maar wilden, en het vandaar den Amerikanen tc doen toekomen viel zeer gemakkelijk. Terstond na Yorko\'s mededoeling verboden do Staten-Generaal in 1775 den toevoer van krijgsbehoeften maar de Amorikaansehc volkplantingen ten scherpste. Maar dc bevolen dor Staten-Generaal werden voortdurend of openlijk overtreden of ontdoken. Do sluikhandel gaf te voel winsten, dan dat men er aan

-ocr page 144-

(lacht hom tc slaken. Met do klachten van den Engelschen gezant hielden die der Nederliindscho kooplieden gelijken tred, welke luide riepen over het onderzoeken, opbrengen en voor goeden prijs verklaren hunner vaartuigen of waren door Kngclsche oorlogschepen.

Dan dit alles was nog van weinig hoteekenis in vergelijking mot hetgeen verder plaats greep. Ernstiger werd do verstandhouding van Nederland met Engeland bedreigd, toen de vrede tusschen dezen staat en Frankrijk {Overzicht, 12de druk, blz. 172) word verbroken. De Engel-sclie regeering, thans moer dan ooit vreczende, dat haar vijanden door do Nederlandsche kooplieden werden voorzien van hetgeen zij voor den oorlog behoefden, verdubbelde haar nauwlettend toezicht. Meer eu nicer scheen het duidelijk te worden, dat Engeland tot een openbare breuk met de Republiek zocht tc komen. Genocgzamen grond hiervoor had het nog niet; doch deze deed zich, naar do meening van de Engelscho regeering, weldra op. In 1778 sloot Frankrijk een handelsverdrag en verbond met de Vorecnigde Staten van Noord-Amerika. Een gemachtigde dier staten, William Leo, gaf te Aken aan een aanzienlijk Ainsterdamsch koopman. Jan do Noufvillc, te kennen dat Amerika wel geneigd was oen dergelijk verdrag of althans een handelsverbintenis met do Republiek aan te gaan. De Noufvillc maakte dit aan de burgemeesters van Amsterdam bekend, die aan Lee deed weten, dat zij gezind waren naar hun vermogen hot hierheen tc leiden, dat tusschen do Vcrecnigde Staten en deze Republiek een verdrag van vriendschap en handel werd gesloten, zoodra Engeland de onafhankelijkheid der staten zou hebben erkend. Na deze betuiging van bereidvaardigheid kwam nog in \'t zelfde jaar, 1778, een schots of ontwerp op het papier, opgesteld door do Noufvillc en Lee, van een verdrag, dat tusschen de vereenigde Staten van Noord-Amerika en de Staten-Gcnc-raal zou kunnen worden gesloten.

Twee jaren lang bloof deze onderhandeling geheim. Toen kwam zij aan het licht. In 1780 vertrok Henry Laurens, die in 1777 president van \'t congres was geweest, aan boord van een pakketboot van Philadelphia naar Nederland. Den lOden September van dat jaar werd hot schip op do hoogte van New-Foundland door een Engelsch fregat genomen en naar Londen opgebracht. Even vóór do vermeestering der pakketboot wierp Laurens een doos, het ontwerpverdrag bevattende, in zee. Doch daar het lood, aan do doos gehecht, niet zwaar genoeg was om ze te doen zinken, vischton de Engelschen ze op. Do gezant Yorke diende uit naam van George III over deze zaak bezwaren in. Gelijktijdig hiermede was de ontwikkeling ccner andere aangelogonhoid,

-ocr page 145-

137

die eindelijk liet hangend onwedcr deed losbreken. Door toedoen van Katharina II, keizerin van Rusland, sloten de Noordschc mogendheden, Rusland, Zweden en Denemarken, in 1780, onder don naam van het s/elsel eener gewapende onzijdigheid, onderling een verdrag ten einde het vrije verkeer ter zee te handhaven. Op uitnoodiging van Rusland besloten de Staten-Generaal eveneens toe te treden, wanrop Nederlands afgevaardigden te Petersburg hot verdrag onderteekenden. Maar ter zelfder tijd, nis de Republiek haar aansluiting aan de Noordschc mogendheden aan Europa\'s hoven mededeelde, in \'t laatst van 1780, verklaarde Engeland aan de Zeven Gewesten don oorlog.

§ 32.

Dc oorlog van Engeland en Nederland. — De geschilkn der Republiek met Jozef II. — Dc hinnenlandsche oneenigheden en de komst der Pruisen.

Zoo was dan do Republiek met gebonden handen en voeten aan Engelands willekeur overgelaten. Volgens zijn gewoonte riehlto Engeland zijn wraak terstond tegen de Nedorlandschc schepen, die, van niets wetende, rustig naar het vaderland stevenden. Op het eind van Januari 1781 waren reeds 200 koopvaardijschepen, met een waarde Tan 15 millioen beladen, in dc Engelsche havens opgebracht. Van Nederlands bezittingen viel o. a. St. Eustatius, alsmede de kust van Guinea, in handen der Engelschen, terwijl Berbice, Demerary en Essequïbo zicli vrijwillig onder hun hoede stelden. St. Eustatius werd nog in \'t zelfde jaar, 1781, door dc Franschen hernomen en aan de Staten-Generaal terruggegeven. Eveneens heroverden do Franschen iu 1782 Berbice, Demerary en Essequïbo en namen deze streken voor Nederland in bewaring. In Oost-Indiö bemachtigde Engeland Noga-patnam (in Voor-Indië, ten z. van Madras).

Engelands overmacht ter zee was zoo groot, dat aan \'t leveren van slagen eigenlijk niet viel te denkon. Maar in 1781 verleenden de Stnten-Generaal een konvooi of gewapend geleide van oorlogschepen aan een aantal koopvaarders, naar Petersburg, Riga en Nar va bestemd. Dc oorlogschepen, ten getale van vijftien, stonden onder \'t bevel van den schout-bij-nacht Joiian Arnold Zoutman. Op den öden Augustus ontmoetten zij bij Doggersbank (in dc Noordzee, ten o. van Engeland) een Engelsch konvooi, eveneens een anntal koopvaardijschepen

-ocr page 146-

138

uit do Oostzee begeleidende. Over deze vloot, slechts twaalf, maar zwaardere en beter gewapende schepen tellende, voerde de vice-admi-raal Hyde Parker het bevel. Weldra geraakte hot grootste gedeelte der wedorzijdscho vloten, aan elke zijde zeven schepen, met elkander slaags. Dat do Engolschcn. hoewel de slag onbeslist bleef, hot eerst afdeinsden verhoogde in Nederland het nationaal gevoel. In Januari 1783 sloot Engeland den vrede van Versailles (Overzicht, 12de druk, blz. 172). In Mei 1784 volgde de vrede van Parijs mot Nederland, waarbij de Republiek Negapatnam aan Engeland afstond, maar zijn overige bezittingen terugkreeg.

To midden van den oorlog met Engeland, in 1781, liet keizer Jozef II {Overzicht, 12de druk, blz. 170) de Statcn-Generaal weten, dat hij verlangde, dat de barrière-steden door hot krijgsvolk dor Republiek werden ontruimd. Ofschoon de staten het vreemd vonden, dat hiertoe alleen zou worden overgegaan, omdat de keizer hot wenschte, voldeden zij nog in \'t zelfde jaar aan zijn verlangen. In 1783 rezen er op nieuw geschillen tussehen de Statcn-Generaal en Jozef II, die, behalve moer, de vrije vaart op de Schelde cischte. De Statcn-Generaal achtten \'s keizers vorderingen overdreven en riepen het hof van Frankrijk als middelaar of schcidsrechtcr in. Nog eer de afgevaardigden hun beraadslaging hadden geopend, trachtte een oorlogschip, onder Oostenrijksche vlag uit Antwerpen do Schelde afvarende, in 1784 zich aan het onderzoek vnn den uitlegger, die bij Lillo lag (zie blz. 84), te onttrekken. Het schip kreeg echter van een Nederlandsch oorlogschip de volle laag, draaide toen bij en word in bewaring genomen, maar kort daarna weder ontslagen.

Do keizer, dit schieten op zijn vlag als een oorlogsverklaring aanmerkende, vaardigde het bevel uit oen aanzienlijk leger naar de grenzen der Republiek te doen oprukken. Van hunnen kant rustten ook de Stilten-Generaal zich ten oorlog. Inmiddels worden do onderhandelingen voortgezet en in 1785 door den vrede te Fontainehleau tot zulk een einde gebracht, dat de oorlog achterwege bleef. De hoofdvoorwaarden waren, dat Jozef van zijn eischen afzag, mits hem de forten Lillo en Liefkenshoek afgestaan en een som van 91/, millioen uitgekeerd werd. Van deze 9\'/2 millioen nam Frankrijk 4\'^ voor zijn rekening. Ook deze zwarigheden kwam \'s lands rogcering alzoo te boven, al was bet dan niet zonder opofferingen.

Moeielijker was het de binnenlandsche geschillen, die bij de rampen, welke don staat van buiten troffen, steeds heviger werden, bij te loggen. Mot den aanvang van den oorlog tegen Engeland begon de

-ocr page 147-

139

ontcvrcdonlieid zich wedor te openbaren. Evenals vroeger de gouvernante werd de stadhouder eerst beschuldigd van Engelschgezindheid, omdat hij had getracht de vredebreuk tegen te houden. Vervolgens verweet men, ofschoon Willem V jaren achtereen vruchteloos voorstellen tot uitbreiding der zee- en der Inndmacht had gedaan, hein en den hertog van Brunswijk den weerloozen toestand des lands. Zoo gezien de hertog gedurende het tijdvak van zijn regentschap was geweest, evenzeer werd hij van 17G6 af hoe langer hoe meer gehaat. Vele leden der regeering betuigden, dat zij het voor wenschelijk hielden, dat hij zich geheel aan het bewind onttrok. En toen in 1781 liet geheim van \'t bestaan der akte van consulcntschap (zie blz. 134) werd verbroken en de inhoud van dit geschrift alom bekend werd, rustte men niet, eer men van den gebaten vreemdeling, van den „dikken hertogquot;, was ontslagen. Daarom nam hij zelf zijn ontslag en vertrok in \'t zelfde jaar uit den lande.

.Met werd intusschen weldra duidelijk, dat zij, die meenden in den hertog den oorsprong aller oneenigbeden te moeten zoeken, dwaalden, liet getal van hen, die aan het volk meer invloed op de regeering wilden toekennen, groeide aan. Sedert liet begin van \'t jaar 1783 nam de gisting der gemoederen in de Republiek steeds toe. In vele steden richtte men, met goedvinden der vroedschappen, exercilie-gcnootschnppcn of vrij korp»en op, uit burgers, do staatsgezinde partij toegedaan, bestaande, die zich vlijtig in den wapenhandel oefenden. In Februari 1785 verboden de staten van Holland het dragen van Oranjelinten en kokarden, alsmede het roepen van „Oranje bovenquot;. In September van dat jaar hadden er te \'s Gravenhage ecnige tooneelen van openlijke opschudding plaats, waarbij een burger dezer stad door een lid van een exercitie-genootschap licht werd gewond. Hiervan in kennis gesteld, beperkten de staten van Holland het gezag van den kapitein-generaal van dit gewest, als bevelhebber van de bezetting dezer stad.

Nu was, in \'t oog van den prins, do maat volgemeten. Nog vóór het einde van \'t jaar 1785 verliet hij met zijn gezin \'s Gravenhage en vestigde zich vooreerst op het Loo, later te Nijmegen. In 1786 waren Elburg en Hattem het tooneel eener andere gebeurtenis. In deze beide steden kwam do gemeente, door een deel dor leden van do regeering gesteund, in verzet togen de staten van Gelderland. Alzoo gelastten die staten den stadhouder krijgsvolk naar Hattem en Elburg te doen oprukken en bezetting in die steden to leggen. Het geschiedde, en vele regecringsloden en inwoners dezer steden vluchtten naar Kampen of elders. Kort daarna werden togen de hoofdpersonen der beweging

-ocr page 148-

140

zware vonnissen geveld. Geweldig was de indruk, dien hetgeen in Gelderland gebeurde op de regenten en op de bevolking der overige gewesten maakte. Op de tijding van het binnenrukken der troepen te Elburg en te Hattem schorsten do staten van Holland den kapitein-generaal van hun gewest in dit ambt en onthieven den raadpensionaris van de verplichting in gemeenschappelijk overleg met den stadhouder te handelen (zie blz. 116).

Jammerlijk was voorwaar de toestand des vaderlands. Thans zag men het tegendeel van de macht, die de eendracht gaf. Alle gewesten leverden overvloedige voorbeelden van de meest ingewikkelde en netelige hurgergeschillen op. Zij waren het tooneel van de schromelijkste verwarring. Er was oneenigheid tussehen de Staten-Generaal en de staten van Holland, oneenigheid tussehen deze staten en die van Gelderland. Onbeschrijfelijk waren do haat en de partijschap, die in het anders zoo rustige Nederland alom blaakten. Men wendde zich tegen personen, in plaats van in de zaken te wraken hetgeen verkeerd was. Talloos waren de schot- en lasterschriften, de spotprenten en blauwboekjes. Men vergeleek den stadhouder bij een Nero en Alva en stelde Philips II boven hem.

lgt;ij alle partijen scheen hot een uitgemaakte zaak te zijn, dat de redding van elders moest komen. De patriotten rekenden op Frankrijk, do stadhouderlijke partij wendde haar oogen naar Engeland of Pruisen. Inmiddels droegen de staten van Holland, bezorgd voor de veiligheid van hun gewest, de verdediging hiervan aan vijf regenten uit verschillende steden op, commissie van defensie geheeten, die zich te Woerden vestigde en over het krijgsvolk beschikte. Zij werd in haar bedoelingen ondersteund door een gewapend korps, vliegend legertje genoemd, hetwelk do gansche provincie doortrok om de stadhoudersgezinde landlieden in toom te houden.

Zoo was dan alles rijp voor een uitbarsting. De lont ontbrak niet, die het kruit zou doen ontvlammen. In Juni 1787 begaf dc prinses zich met een klein gevolg uit Nijmegen op reis naar \'s Gravenhage. Haar oogmerk was door haar verschijning te midden van de bevolking dier stad de volksmenigte in geestdrift te doen ontvlammen en \'s prinsen vijanden ontzag in te boezemen ten einde alzoo een omwenteling te weeg te brengen. Ten o. van Gouda lag een sluis, de Goejanverwelle-sluis genoemd. Bij die sluis gekomen, werd de prinses tegengehouden door eenige manschappen van het vrijkorps van Gouda, daar op wacht staande. Vervolgens verzocht dc commissie van defensie, zich terstond hierheen spoedende, haar niet dieper in Holland door te dringen.

-ocr page 149-

141

Het geval, op zichzelf van weinig beteekenis, werd door de prinses hoog opgenomen. De koning van Pruisen, Frederik Willem 11, liet terstond een schitterende voldoening eischen voor de beleediging, zijn zuster (zie blz. 134), en dus hem, aangedaan. Zij werd niet gegeven. Hierom rukte, op zijn last. Karei Willem Ferdinand, regecrend hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel, een neef van Lodewijk Ernst (zie blz. 131), de Nederlanden met een leger van ongeveer 20,000 man binnen. Deze troepen trokken door Gelderland op Utrecht af en bczet-teden deze stad. Na korten tegenstand gaf ook Amsterdam zich op zekere voorwaarden over.

In een oogwenk was de omwenteling voltrokken. Binnen den kortst mogelijken tijd gaf men aan alles de vorige gedaante terug. De stadhouder werd door de staten der verschillende gewesten verzocht, zooals bij de vorige omwenteling steeds het geval was geweest, in de steden de wet te verzetten. Raadpensionaris werd in 1787 Laurens Pi eter van de Spiegel. Hij was een groot staatsman, die een uitstekende kennis bezat van staatsrecht en geschiedenis, tevens zeer ervaren in het financiewezen. Fel was do wraak, welke de zegevierende partij zich op vele plaatsen tegen de patriotten veroorloofde. In menige stad waren do Pruisen bereidvaardige dienaars dier wraakoefeningen. De patriotten werden in Imn personen aangerand, in hun goederen en bezittingen benadeeld. Niets was er evenwel, dat een volkomen verzoening meer in den weg stond, dan de wijze, waarop een amnestie, d. i. algemeene vergetelheid en vergiffenis, was uitgevaardigd. In sommige provinciën kondigde men er een af, maar met zoovele uitzonderingen, dat zij dien naam niet verdiende. Hiervan was het gevolg, dat de reeks der reeds uitgeweken patriotten nog werd vermeerderd met een groot getal van hen, die door een rechterlijk vonnis werden getroffen of die zich, ook zonder dat, niet veilig rekenden. Duizenden bedroeg het cijfer van hen, die het vaderland verlieten en zich, voor een goed deel, in de Zuidelijke Nederlanden en in Frankrijk vestigden.

§ 33.

Dc val der Republiek. — Blik op den toestand des lands.

Eerst in 1788 verlieten dc Pruisen, met een vrij grooten buit beladen, de Nederlanden. Op allerlei wijze zocht men den nu herstelden regeeringsvorm voor de stormen dos tijds te beveiligen. Zoo sloot de Republiek in 1788 een verdedigend verbond met Engeland en met

-ocr page 150-

142

Pruisen, waarbij deze mogendheden liet erfstadhouderschap waarborgden. Het ontbrak niet aan blijken, die van hooge ingenomenheid met het huis van Oranje-Nassau schenen te getuigen, zoovaak de gelegenheid zich daartoe aanbood, inzonderheid in 1791, toon de erfprins (zie blz. 134) in het huwelijk trad met Frederika Louise Wil-h e 1 m i n a, een dochter van den koning van Pruisen. Op vele plaatsen liet men het dragen van Oranje-versierselen niet aan de inspraak van \'t gemoed der burgers over, maar werd zelfs het bevel hiertoe uitgevaardigd. Uit \'s prinsen huwelijk sproten in 1792 Willem Frederik George Lodewijk, in 1797 Willem Frederik Karei, in 1809 Marianne.

Desniettemin bleek het welhaast, dat niets anders was voorgevallen, dan dat een vreemde mogendheid de stadhoudersgezinden had doen zegevieren en dat deze zegepraal de verbanning der patriotten ten gevolge had gehad De rust—het is waar — was, doch met geweld, hersteld, niet do eendracht. Bij den ommekeer der zaken had men geenszins vergeten en vergeven. Tweespalt en partijschap bleven voortwoelen. Vruchteloos poogde van de Spiegel de Republiek op te beuren. De gebreken in \'t staatsbestuur waren vele; zij waren verouderd. Slechts in \'t financiewezen was het hem mogelijk eenige hervormingen in te voeren.

Hevig was de schok, dien de omwenteling in een naburig land, in Frankrijk, uitgebarsten {Overzicht, 12de druk, blz. 177 vlg.), aan de Republiek gaf, duurzaam de gevolgen van dien schok. Een tijdlang slaagde van de Spiegel er in de Republiek onzijdig te doen blijven, zelfs sedert April 1792, toen Frankrijk reeds in oorlog was met Pruisen en met Oostenrijk en zijn legerbenden aireede naar de Zuidelijke Nederlanden had gezonden. Van hun zijde spaarden de patriotten, die zich in Frankrijk ophielden, geen poging om de nationale conventie (zie Overzicht, 12de druk, blz. 180), die alle vorsten voor haar natuurlijke vijanden verklaarde, te nopen haar beginselen op de Nederlandsche Republiek te gaan toepassen. Den Isten Februari 1793 voldeed de conventie aan den wensch der patriotten door den oorlog te verklaren aan den koning van Engeland en aan den stadhouder der Vereenigde Nederlanden. Kort hierna trok Dumouriez, een Fransch generaal, geleid door Herman Willem Daendels aan \'t hoofd der Bataafsche uitgewekenen, de grenzen van Nederland over. Doch na eenige vestingen te hebben veroverd moesten zij terugtrekken , en de Republiek was nog eenmaal gered.

Maar de verademing was van korten duur. Het ééne vijandelijke leger na het andere stroomde naar de Zuidelijke Nederlanden, die, hoewel zij eerst bij den vrede van Campo Formio (Overzicht, 12de

-ocr page 151-

148

druk, biz. 183) min Frankrijk werden afgestaan, reed? sedert November 17!)2 metterdaad in de macht der conventie waren. Daarentegen zond de koning van Pruisen, zijn belofte brekende, zijn soldaten niet naar de kampplaats. Dus streden Willems zonen, de erfprins Willem Prederik en Frederik, vruchteloos met moed en beleid aan \'t boofd der Nederlandsche krijgsbenden, die een deel van \'t leger der bondgenooten uitmaakten. De slag bij Flourus in 1794 {Overzicht, 12de druk, blz. 181) was zóó beslissend, dat in deze oorden de Franschen thans geen weerstand meer hadden te duchten. Toch draalden do Franschen nog een oogenblik, eer zij verder gingen. Na den val van het schrikbewind (Overzicht, 12do druk, blz. 180) helde de regeering van Frankrijk tot den vrede over. Doch Daendels en de overige patriotten spoorden steeds tot de overkomst aan. Zoo trok dan in December 1794 en in Januari 1795 de Fransche generaal Pichegru, wederom door de patriotten onder Daendels geleid, over de bevrozen rivieren cn stroomen de Nederlanden binnen. Daar de nationale conventie had verklaard, dat zij zich in geen verdrag met de Republiek wilde inlaten, oer de stadhouder zich had verwijderd, scheepte Willem V zich den ISden Januari met zijn gezin naar Engeland in, waar hij tot 1800 vertoefde. Alzoo bleef de wederwerking op hetgeen het jaar 1787 had zien gebeuren niet achter. Thans, acht jaren na hun verbanning, keerden de patriotten terug, op hun beurt door een vreemde mogendheid, door Frankrijk, geleid. Door haren ondergang bezegelde de Republiek de oude spreuk; eendracht maakt macht, tweedracht verstrooit.

Onder de vele bewijzen vnn de steeds toenemende verzwakking dei-Republiek gedurende de 18de eeuw is het allengs meer en meer vervallen harer zeemacht een der meest in \'t oog loopende. Met het verval der zeemacht hield dat van den handel gelijken tred. Evenals de handel waren de haringvisscherij en dc walvischvangst langzamerhand aan het kwijnen geraakt (zie blz. 128). Wat de Oost-Indische compagnie betreft, zij bad eveneens luisterrijker dagen gekend dan de laatste vijftig a zestig jaren van haar bestaan. Onder haar gouverneurs-generaal in dit tijdperk zijn Adriaan Valkenier (1737 — 1741) en Gustaaf Willem baron van Imhoff een paar van de meest bekende. Het bewind van Valkenier werd gekenmerkt door den beruchten moord der Sineezen op den 9den October 1740 en volgende dagen. Sinds eenigen tijd hadden sommige maatregelen van \'t bewind der compagnie het wantrouwen gewekt van een menigte te Batavia gevestigde Sineezen, die deswege naar \'t gebergte en naar de bosschen

-ocr page 152-

weken, den omtrek van Batavia onveilig makende. Den Ssten October hadden er in de nabijheid dier stad eenige gevechten plaats tusschen de Nederlanders en deSineczon, waarin de laatsten werden verslagen. Met goedvinden nu van den raad van Indic (zie blz. G\'J) werd don 9den en volgende dagen als een ware bloedbruiloft gehouden onder de Sineezen te Batavia, die men verdacht hield van verstandhouding met hen, die buiten waren. Ruim 10,000 Sineezen vielen als de offers dezer vreesdijke wraakneming. Kort na dien moord werd van Imhoff gouverneur-generaal. Hij breidde het gebied der compagnie aanmerkelijk uit (zie blz. 125) en is de stichter van Buitenzorg, thans het gewone verblijf van den gouverneur-generaal.

Na van Imhoff ging de Oost-Indische compagnie steeds meer achteruit. Vele waren de oorzaken van haren achteruitgang. Een der voornaamste is, dat zij, reeds vóór het midden der 18de eeuw, elk jaar hare boeken met een tekort van eenige millioenen sloot. In plaats van de uitgaven naar evenredigheid te beperken ging zij, die niets had uit te deelen, desniettegenstaande met haar uitdeclingcn voort. Ofschoon op een lager bedrag neerkomende dan voorheen (zie blz. 125), beliepen die uitdeelingen toch nog 20 tot 12\'/, ten honderd. Eveneens ging het de West-Indische compagnie. Reeds in de 17de eeuw (zie blz. 125, 120) was men begonnen voor alle ingezetenen van den staat\' vrijstelling te verleenen van do vaart op eenige dier plaatsen, waarop het vroegere octrooi (zie blz. 76) de compagnie den alleenhandel toekende. In de ISde eeuw werd dezelfde vergunning verleend ton opzichte van de kust van Guinea, van Essequïbo en Demerary. Hoezeer deze maatregelen Nederlands handel in \'t algemeen moeten hebben begunstigd, zij konden do nieuwe West-Indische compagnie niet genoegzaam opbeuren.

Nederlands kerkelijke toestand onderging sedert den vrede van Munster (zie blz. 86, 87) geen groote veranderingen. Bij de vele sekten, die werden geduld, kwam sinds het begin der 18de eeuw nog een andere, die der Herrnhutters. De Herrnhulters of broedergemeente worden zóó genoemd naar het dorp of vlek Herrnhut (in \'t z, o. van het koninkrijk Saksen, nabij Zittau), waar zij hun eerste gemeente stichtten. Sinds 1746 vestigden de Ncderlandsche Herrnhutters zich te Zeist. Ten onrechte spreekt men ook wel van een andore sekte, die dit niet is, d. i. van de Jansenisten, die hun naam ontleenen aan Cornelis Janssen, hoogleeraar te Leuven en later bisschop te Yperen, die in 1638 stierf. Twee jaren na zijn dood kwam een werk van hem uit, Augusilnus getiteld , hetwelk do leer van dezen kerkvader verklaarde. Rome verbood dit geschrift.

-ocr page 153-

Het kan wel zijn, dat men ook voorstanders der begrippen, in het werk van Janssen voorkomende, aantrof onder dc leden dor nud-knlholieke kerk of oud-biaschoppelijke clercsey, d. i, dc kerk van hen, die de overtuiging voorstonden, dat als wettige bisschoppen van Utrecht waren aan te merken zij, die, sedert de invoering der hervorming, als gekozen door het kapittel, hoewel geenszins den titel van bisschop voerende, dc leiding hadden van de aangelegenheden der Roomsch-katholieke kerk in Nederland. Vermits in \'t begin der 18de eeuw dc paus, Clemens XI, een deel van dc geestelijkheid der oud-katholickc kerk van JanscnistiscHc gevoelens verdenkende, zonder er het kapittel in te kennen, een hoofd voor deze kerk benoemde, kwam het kapittel in verzet en handhaafde den door henzelf gekozen voorganger, die sinds 1723 weder den titel „aartsbisschopquot; voerde en wiens zetel te Utrecht was. Vandaar dat niet zelden de oud-katholieke kerk werd bestempeld met den naam „kerk der Jansenistenquot;.

In de eerste eeuw van het bestaan der Republiek werden kunsten en wetenschappen hooggewaardeerd, ook om haarzelvcn, maar vooral met het praktisch doel om dc heerschappij van Nederland over verre zeeën en kusten uit te breiden. Al werd dat praktiscli doel door do nazaten der 18de eeuw meer uit het oog verloren, van die zucht zelve voor vermeerdering van kennis vervreemdden zij niet. Achtereenvolgens verrezen talrijke genootschappen, als zoovele getuigen van den zin voor wetenschappen, die de Nederlanders bezielde. Een ander doel dan deze genootschappen had de Maatschappij tot Nut van H Altje-rneen, welke Jan Nicu wenhuizen. Doopsgezind leeraar te Monnikendam, in 1784 stichtte. Op vele plaatsen verbeterde zij het Lagcr-Ondcrwijs, bevorderde een zekere verdraagzaamheid in zaken van godsdienst en verspreidde nuttige kennes onder alle standen der samenleving.

In dc letterkunde bleef het hcerschend karakter gebrek aan kracht en oorspronkelijkheid. Zoetvloeiendheid was het hoofddoel, waarnaar de leden der talrijke dichtergenootschappen streefden, die den lof dezer kringen wilden verwerven. Daarom vonden zij weinig weerklank, wier werken den stempel droegen van dichterlijken gloed en eigen talent. Zoodanige uitzonderingen waren de gebroeders Willem en O n n o Zwier van Haren, die, hoezeer op \'t gebied der staatkunde werkzaam, menig uur aan dc beoefening der dichtkunst wijdden. Willcms hoofdwerk, een heldendicht, verheerlijkt Friao, den ge waanden eersten koning der Friezen. De jongere broeder schreef een aaneengeschakelde recks van lierdichten onder den titel dc Geuzen. In breede trekken

Dr. Wi.iNNk, Uekn. Geschied, v. h. Vaderland) lidc druk. 10

-ocr page 154-

14(1

schildert dit gedicht de daden der Nederlanders, die in den strijd tegen Spanje den grondslag legden der onafhankelijkheid van hun vaderland.

In het proza dier dagen nemen de vriendinnen Elizabeth Bekker en Agatha Deken den eersten rang in. Elizabeth Bekker, eerst getrouwd met den predikant Wolff, woonde en schreef, na den dood van haren echtgenoot, tezamen met Agatha Deken. Zij waren de eersten, die werken in \'t licht gaven, welke in meer dan één opzicht den naam „Nederlandsche romansquot; verdienen. Twee dier werken, Sara Burgerhart en Willem Leevend, werden alom gelezen. De vrije wijze, waarop de schrijfsters hare gedachten ook over staatkundige onderwerpen uitten, deed het haar geraden achten in 1787 met zoovele anderen het vaderland voor een wijl te verlaten. Een tijdgenoot dezer vriendinnen was, althans nog gedurende een aantal jaren. Jan Wagen aar, sedert 17(30 eerste klerk ter secretarie van Amsterdam en gestorven in 1773. Zijn hoofdwerk is de VaderInndsche historie, de eerste poging om de verspreide deelen van Nederlands geschiedenis tot één groot geheel te vereenigen.

§ 34.

De Bataafsche Republiek en hel koninkrijk Holland.

Zoo was dan de oude Republiek bezweken om plaats te maken voor een nieuwen staat. Nauwelijks hadden zich de Fransche bajonetten vertoond, of de oude afgeleefde vormen bezweken vanzelven. Terwijl een deel van \'s lands bevolking door te dansen rondom de vrijheids-boomen zijn vreugde aan den dag legde, had er terstond een volledige omkeering in het bewind plaats. In stede van het voormalig bestuur der Oost-Indische compagnie benoemde een vernieuwde vergadering der Staten-Generaal een comité (raad of afdeeling) tot de zaken van den Oost-lndischen handel en bezittingen. Eveneens kwam het beheer van de Wcst-Indiën aan een comité lot de zaken van de koloniën en bezittingen in Afrika en Amerika. Verder hadden de Staten-Generaal in de eerste plaats \'s lands betrekking tot Frankrijk te regelen. Den 1 (kien Mei 1795 kwam het Haaysehe verdrag tot stand. Met 100,000,000 gl., den afstand van Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen en het toelaten van Fransche bezetting in Vlissingen moest het vaderland den

-ocr page 155-

1-17

schijn van onaflumkelijklickl van Frankrijk cn de erkenning als zelfstandige mogendheid, als Bataafsche Republiek, betalen. Een der geheime artikels, aan het verdrag toegevoegd, behelsde, dat het Franseho leger, hetwelk van nu aan de bezetting dier Republiek zou uitmaken on dat niet grooter mocht zijn dan 25,000 man, door deze Republiek zou worden bezoldigd, gekleed en gevoed. Zoodra deze troepen in goeden toestand verkeerden, werden zij gedurig door andere vervangen , die slecht waren uitgerust en aan al het noodige gebrek hadden.

Dit verdrag was een duidelijke verklaring der afhankelijkheid van de Bataafsche Republiek ten opzichte van Frankrijk. Een tweede gevolg van do nauwe betrekking tot Frankrijk waren de assignaten (Overzicht, 12de druk, blz. 178), die weldra allo waarde verloren. Bovendien erfde de nieuwe Republiek dadelijk de vijandschap, die Engeland tegen Frankrijk, haar bondgenoot, voedde. Reeds vóór den 1 Oden Mei, terstond na het binnenrukken der Franschen, legde Groot-Britannië embargo of beslag op Nederlands schepen om zo later prijs te verklaren. In September deed het de Bataafsche Republiek den oorlog aan. Van dit oogenblik af viel de eene der buitenlandsche bezittingen na de andere in handen der Engelschen, tegen wier meesterschap ter zee niemand was opgewassen. Reeds in 1801 was Java de eenige zijner bezittingen, die Nederland had behouden. Bij al die rampen zijn de gedwongen geldheffingen te voegen, welke de regecrende lichamen der Bataafsche Republiek achtereenvolgens uitschreven.

Het spreekt vanzelf, dat, na de schikking met Frankrijk, de regeling van den regeeringsvorm de eerste taak was, hier te lande te verrichten. Te dien einde hield, den Isten Maart 179G, een nationale vergadering haar eerste bijeenkomst. Zoodra zij te \'s Gravenhage was bijeengekomen , werden de Staten-Generaal ontbonden. Do leden der vergadering waren tot twee partijen te brengen, die der unitarissen, voorstanders eener volstrekte eenheid, en die der focderalisten, welke tot op zekere hoogte een bondgenootschap van zelfstandige staten wilden. Foederalist was o. a. Vitringa. Tot de vurigste unitarissen behoorden Pieter Vreede cn Ockersc, tot de gematigden onder hen Schimmelpenninck. Deze eerste nationale vergadering slaagde niet in haar plan, weshalve den Isten September 1797 een tweede werd geopend. Deze gelukte hot evenmin het werk tot stand te brengen, want den 22steu Januari 1798 waagden de hevigste unitarissen, met name Dacndels, een coup d\'éteil of aanslag op hun meest gematigde medeleden. Een aantal van hen lieten zij in hechtenis nemen. De op die wijze gezuiverde vergadering noemde zich constilueerende vergadering, representeerende het Bataafsche volk. In Maart

•lo*

-ocr page 156-

148

had zij het ontwerp ccner grondwet afgewerkt. In April had do stemming van \'t Bataafsche volk over het ontwerp plaats, dat met een overgroote meerderheid van stemmen werd aangenomen.

De hoofdinhoud dezer staatsregeling, den Isten Mei 1798 afgekondigd, komt hierop neer. De oppermacht berust, in naam van het Bataafsche volk, bij het vertegenwoordigend lichaam, waarvan de leden door het volk worden gekozen. Het bestaat uit twee kamers. Het draagt de uitvoerende macht op aan vijf directeuren, door zijn leden te kiezen, het uitvoerend bewind, en behoudt zelf de wetgevende macht. Het grondgebied der Republiek wordt in acht departementen verdeeld. De grenzen van geen dier departementen kwamen overeen met den omtrek eener voormalige provincie. Een daarvan b.v., hetwelk het departement van de Eems heette, bestond uit gedeelten van Friesland, Groningen en Drente. De geldmiddelen van den staat staan onder één beheer en komen in één algcmcene kas. Eveneens heeft er een samensmelting der schulden plaats, amalgame geheeten. De kerk wordt van den staat gescheiden. Voorloopig zullen slechts de leeraren en de dienaren der hervormde kerk uit \'s lands kas worden bezoldigd.

Niemand, die den inhoud dezer constitutie onbevooroordeeld gadeslaat, kan ontkennen, dat men het goede, hetwelk uit den druk der tijden werd geboren, grootendeels aan haar was verschuldigd. Vooreerst werd de pijnbank afgeschaft. Dan werd het Gemeenebest één en ondeelbaar verklaard, zoodat de zeven souvereine gewesten, benevens de Generaliteitslanden en het bondgenootschappelijk Drente van nu aan maar één staat vormden. De provinciale naijver en tegenkanting weken langzamerhand voor één toenemende nationale eenheid. Insgelijks hield de druk op der stedelijke aristocratie. Volkomen gelijkstelling van allen voor de wet werd een vaste regel, en alle heerlijke rechten en wat verder van het leenstelsel afkomstig was werden vernietigd.

Intusschen leverde de oorlog zelf, waarin de Bataafsche Republiek, als bondgenoot van Frankrijk, werd medegeslecpt, niets dan nadeden op. Gedurende den tweeden coalitie-krijg {Overzicht, 12de druk, blz. 183 vlg.) werd Nederland zelf het tooneel der vijandelijkheden. Daar Engeland en Rusland een poging wilden wagen om dc Bataafsche Republiek aan \'t oppergezag van Frankrijk te onttrekken, landde in Augustus 1799 een geduchte Engelsch-Russiaeho krijgsmacht onder \'t opperbevel van Frederik, hertog van York, nabij de Helder. Daendels, bevelhebber der Bataafsche krijgsmacht, moest wijken. Maar de Fransche generaal Brunc, zich met een aanzienlijk leger bij Daendels voegende, bracht den vijand den 19dcn September bij Bergen (ten n.w.

-ocr page 157-

149

van Alkmaar) cn den (iden October bij Gas trie urn (ten z.w. van Alkmaar) een nederlaag toe. Dit noodzaakte do Engelscben cn do Russen, die bovendien in deze streken geen voldoende huisvesting en levensmiddelen konden vinden en hier te lande weinig blijken van deelneming bespeurden, terug te trokken. Dus keerde ook de erfprins van Oranje, die eenigen tijd te Alkmaar had vertoefd, naar Engeland terug, vanwaar hij zich in \'t begin van 1800 mot zijn vader naar Brunswijk metterwoon begaf.

Zelfs al zag men deze en andere nadooligo gevolgen van den oorlog voorbij, dan nog had het vaderland geen redenen lot blijdschap. De koophandel, do nijverheid on het vertier betoekondon schier niets; do schuldenlast was ondragelijk. Daarenboven was do vreugde over de staatsregeling van korten duur. De eenheid, die er in heersehte, diende slechts om hot uitvoerend bewind met zooveel bezigheden te overladen, dat alles zeer langzaam of in \'t geheel niet werd afgedaan. Dit deed wederom aan do noodzakelijkheid van \'t vervaardigen eener nieuwe grondwet denkon. Middelerwijl zag de eerste consul Napoleon {Overzicht, 12de druk, blz. 184) met weerzin de oppermacht dos volks, die hij in Frankrijk aan ketenen had gelegd, in het kleine gemoonobest gehuldigd. De Bataafscho Republiek, van \'t oogonblik harer wording af gedwongen Frankrijk steeds uit de verte te volgen, kon dit ook thans niet nalaten. Met de meerderheid der vijf leden van \'t uitvoerend bewind knoopte Napoleon in \'t geheim onderhandelingen aan. Wetende , dat zij op den steun van hein konden rekenen, die alreede de machtigste man van geheel Europa begon te worden , liet de meerderheid van \'t uitvoerend bewind zich door niets terughouden van de voltrekking van haar voornomen. Den Isten Ootober 1801 werd het volk oen ontwerp ter stemming voorgelegd. De uitslag der stemming was, dat de staatsregeling word aangenomen. Tot dien uitslag geraakte men door te bepalen, dat het groote aantal van hen, die niet waren opgekomen, moest worden geacht te hebben toegestemd.

De staatsregeling van 1801 naderde meer dan die haar voorafging de beginselen van het focderalisme. Zij behield de eenheid, maar gunde moer vrijheid aan de besturen der departementen en der gemeenten. Aan \'t hoofd der Republiek stond thans oen staatsbewind van twaalf personen mot een wetgevend lichaam. Groot was het gezag, aan het staatsbewind opgedragen, terwijl do invloed van het wetgevend lichaam werd beperkt. Ook ten opzichte van do verdeeling van het grondgebied kwam deze constitutie terug op de andere. Zij herstelde èn de namen èn de grenzen der voormalige gewesten, waarvan men

-ocr page 158-

150

toen, om hot provinciiilismo tc fnuiken, was afgeweken. Het getal der departementen bleef hetzelfde. Zij heetten nu; Holland, Zeeland, Brabant, Overijsel (waartoe Drente tevens grootendeels behoorde), enz. De constitutie in haar geheel is een bewijs, dat men tot gematigder gevoelens terugkeerde.

In 1802 werd de Republiek een oogenblik verademing geschonken. Het was na het sluiten van den algemeencn vrede te Amiens (Overzicht, 12de druk, blz. 185) in Maart van dat jaar, waar Ru tg er Jan Schim meipen nine k de Republiek vertegenwoordigde. Van de verschillende artikels had dat de meeste betrekking op de Republiek, waarin werd bepaald, dat, met uitzondering van Ceylon, Engeland haar al hare volkplantingen teruggaf. Tevens werd, overeenkomstig vroegere bepalingen, vastgesteld, dat de schadeloosstelling voor het huis van Oranje-Nassau niet ten laste zou komen der Rcpubiek. De schadeloosstelling werd weldra gevonden ten koste van Duitschland en bestond uit hot voormalige bisdom Fulda (in \'t vroegere keurvorstendom Hessen, thans tot Pruisen behoorendo) en eenige andere streken. Nooit heeft echter Willem V het bewind over deze hinden aanvaard. Hij bleef als ambteloos burger in Brunswijk, waarheen hij zich bij zijn vertrek uit Engeland (zie blz. 143 en 149) had begeven. Zijn oudste zoon, wien hij de genoemde landen afstond, bleef zo ook na don dood zijns vaders, die in 1806 plaats had, besturen. Maar in 1807, bij den vrede van Tilsit, ontnam Napoleon hem, omdat hij voor Pruisen had gestreden, zoowel deze staten, als die, welke hij in Nassau van zijn vader had geërfd.

Op don gesloten vrede vertrouwende, begonnen handel en vertier in 1802 in Nederland weder te herleven; doch wederom was de verademing kort van duur. In Mei 1803 verklaarde Napoleon Groot-Hritannië op nieuw den oorlog. Dit rijk legde zich nu dadelijk weder op de herovering toe der pas teruggegeven buitenlandsche bezittingen, die het allengs alle, behalve Java cn een paar andere, in zijn macht kreeg. Thans werd gehcole uitputting hot lot van hot fel geteisterde land. Het moest don consul voor de door hem beraamde verovering van Engeland troepen, schepen on millioenen leveren. Hoezeer alle krachten werden ingespannen en de laatste penningen hijoongozocht, wat opgebracht word voldeed niet. Aan den vorm van \'t bestuur weet Napoleon dat, waarvan de oorzaak in hot onvermogen was gelegen. Te midden dier nimmer eindigende eischcn werd Napoleon keizer (Overzicht, 12de druk, blz. 185). Alsnu moest alom, waar Frankrijks stem gold, ook de schaduw van volksregeering voor het eenhoofdig

-ocr page 159-

151

beginsel wijken. In \'t hegin van 1805 verkreeg Schimmclpenninck, de gezant der Republiek te Parijs, van Napoleon bevel een nieuwe grondwet op het papier te brengen, waaraan liet monarchale beginsel ten grondslag lag. Sehimmelpenninek kweet zich van den last. Het ontwerp behaagde Napoleon en werd in April door liet volk goedgekeurd. Wederom werden de zwijgenden gerekend het ontwerp te hebben aangenomen.

Deze derde staatsregeling, waarvoor die van 1801 plaats maakte, stelde Rutger Jan Sehimmelpenninek, onder den naam raadpensionaris, met een meer dan vorstelijk gezag bekleed, aan \'t hoofd van liet Bataafsche gemeenebest. De wetgevende macht werd aan een wetgevend lichaam van 19 leden opgedragen. Den raadpensionaris stond een staatsraad van zeven leden ter zijde. Ten opzichte van de verdee-ling van \'t grondgebied was de eenige wijziging, in \'t jaar 1805 ingevoerd, dat Drente van Overijsel werd afgescheiden en als landschap aan de acht departementen toegevoegd.

Zooveel hij vermocht, wendde Sehimmelpenninek zijn macht eenig ten algemeenen nutte aan, zooals dan ook de daadwerkelijke regeling van het lager-ondcrwijs bij de wet van den 3dcn April 1806 en liet invoeren van algemeene in plaats van de vroegere provinciale belastingen gunstig voor zijn bewind getuigen. De invoering dier algemeene belastingen was een zeer gewichtige financiëele omwenteling. Zij waren reeds door de unie (zie blz. 53) voorgeschreven, maar nimmer in \'t leven getreden. Groot zijn bovenal Schiinmelpennincks verdiensten omtrent het lager-onderwijs. Het algemeene volksonderwijs was een der vruchten van de hervorming. Hierom was het opzicht over de scholen bij de kerk, waaraan hel nu werd onttrokken. Eerst door deze wet werd alom de verbetering der scholen en van \'t onderwijs kracht-i\' dadigcr ter hand genomen en doorgezet.

Doch de machtige en alles beheerscliende geest van Napoleon duldde ook deze zwakke schaduw van een onafhankelijk republiek maar kort. Een aanleiding tot ver.nndering was spoedig gevonden. Zij werd gezocht in een verzwakking van \'t gezicht van den raadpensionaris. Wat de keizer van Frankrijk wilde was weldra geen geheim meer. Zijn broeder Lodewijk moest koning van Holland worden. Een plechtig gezantschap werd verplicht den keizer te Parijs tc komen verzoeken om datgcen, wat hijzelf als zijn wil aan Nederland opdrong. Alzoo volgde in Juni 1806 een vierde constitutie, lodewijk napoleon werd koning van llulland tegen erkenning van de oppermacht zijns broeders als hoofd van \'t geslacht. Hem werd een wetgevend lichaam

-ocr page 160-

152

van 39, alsmede con staatsraad van 13 leden toegevoegd. Lodewijks streven was in de eerste plaats, een Nederlander te worden. Waar hij als koning zijn eigen weg kon bewandelen, poogde hij het goede tot stand te brengen.

Aan den derden coalitie-krijg, die inmiddels was uitgebarsten {Overzicht, 12de druk, blz. 185, en boven blz. 150), namen de Neder-landsehe krijgslieden in 1806 en in 1807 deel. De vrede van Tilsit (Overzicht, 12de druk, blz. 186), welke aan dien oorlog, voorzoover hij te land werd gevoerd, een einde maakte, vergrootte het grondgebied van den staat, doordien Jever (thans in \'t n.w. van \'t groothertogdom Oldenburg) en Oost-Friesland, togen den vollen afstand van Vlissingen en zijn tafel, hetwelk aan Frankrijk kwam, met Holland worden ver-eenigd. Kort vóór het sluiten van dien vrede, nog in \'t zelfde jaar 1807, werd het koninkrijk in tien departementen verdeeld, waarbij Oost-Friesland thans als elfde kwam. Hoewel do derde coalitie-oorlog niet op den bodem van hot koninkrijk Holland werd gevoerd, was hij de aanloidende oorzaak van een noodlottig voorval, waardoor de stad Leiden werd getroffen. Op den 12den Januari 1807 sprong een schip, met veel kruit geladen, dat op zijn doorvaart naar Delft de stad aandeed. Na de uitbarsting lag een van do fraaiste gedeelten van Leiden, het Rapenburg, in puinhoopon. Meer dan twee honderd huizen werden omvergeworpen, honderden bovendien beschadigd. Te midden der algemeene ontzetting, eenige uren nadat men den schok te \'s Clni-vonhage had gevoeld, kwam de koning op de plaats zelve van \'t ongeluk om in persoon op alles orde te stellen. Velen bleven door de tijdig aangebrachte hulp behouden, ofschoon het getal van hen, die het leven verloren, nog 152 beliep.

Hoe erg ook, het ongeluk van \'tjaar 1807 was tijdelijk. Anders was het gelegen met die rampen, welke een gevolg waren van de on verbreekbare keten, welke het koninkrijk Holland aan Frankrijk verbond. Wrevelig over de nederlaag bij Trafalgar (Overzicht, 12de druk, blz. 186), verordende Napoleon in 1806 het continentaalstehel, d. i. do uitsluiting der Engolschon van het vasteland, waardoor hij allen handel mot Groot-Britannië verbood en al wat Engelsch was voor goeden buit verklaarde. Het besluit werd in de eerstvolgende jaren nog verscherpt door andere verordeningen, waarin de keizer o. a. liet openlijk verbranden van alle Engelsche waren in de van hem afhankelijke staten gelastte. Voor Nederlands handel, in zoover er nog eenige handel was, werd het continentaalstelsol de doodsteek.

Het was, alsof het Nederland was voorbehouden de maat te zien

-ocr page 161-

153

volgcmotcn van alle soorten van onheilen, die een land kunnen trefïen. Er ontbrak nog maar een inval aan op het grondgebied van \'t koninkrijk, en die inval kwam. Ten einde heerschappij ter zee te beter te kunnen handhaven achtte Engeland het geraden Walcheren in bezit te nemen en Vlissingen, alsmede Antwerpens werven en arsenalen te verwoesten. Tegen \'t eind van Juli 1S09 stak een vloot in zee, de grootste, die Engelands havens immer had verlaten. Binnen weinige dagen waren Walcheren, Schouwen en Duiveland in handen van den vijand. Inmiddels verzuimden de Engelschen Antwerpen aan te tasten, terwijl een talrijk Fransch leger, zich bij het Nederlandsche voegende, niet ophield de Engelschen te bestoken. Meer nadeel nog brachten hun de Zeeuwsche koortsen toe. In \'t kort, het doel der landing, aanvankelijk geslaagd, werd niet bereikt, zoodat de vijand op het einde van \'t jaar Zeeland weder ontruimde. De onderneming, met zooveel ophef aangekondigd, liep te niet, evenals in 1799.

Reeds sinds lang was Napoleon verbitterd op zijn broeder Lodewijk, Hij, het maaksel zijner hand, matigde zich aan als zelfstandig vorst te willen regceren. Dit streed geheelenal met de bedoeling zijns broeders, die Holland alleen een eigen bestaan veroorloofde, onder voorwaarde dat het zich metterdaad als een Fransch wingewest liet behandelen. Voorloopig liet Napoleon zich in Maart 1810 nog tevreden stellen met een verdrag, bij hetwelk geheel Zeeland, Brabant, een gedeelte van Gelderland en een klein deel van Holland aan Frankrijk kwamen, zoodat de Waal de grens van \'t koninkrijk in \'t z.o. werd. Maar Lodewijk bleef van een onafhankelijk koningschap droomen en den sluikhandel met Engeland godoogen. Van zijn kant toonde Napoleon duidelijk wat hij in het schild voerde door nieuwe troepen te zenden, die in last hadden de hoofdstad te bezetten, en tolbeambten (douaniers), ten einde den sluikhandel te weren. De koning sprak er van Amsterdam tot het uiterste te verdedigen. Do gansche natie wilde hij te wapen roepen. Doch zijn ministers beweerden, dat zoodanige kamp onmogelijk was. Zoo bleef hem niets anders over dan afstand te doen van de kroon ten behoeve van zijn tweeden, toen oudsten zoon, Lodewijk Napoleon, onder regentschap der koningin Hortensia. Uit vrees van door de handlangers des keizers te worden belemmerd verliet Lodewijk in den nacht van den Isten Juli 1810 heimelijk hot paviljoen hij Haarlem, waar hij toon vertoefde, en begaf zich naar Bohomen. Hot land, waarover hij vior jaren had geregeerd, zag hij nimmer weder, ofschoon hij nog tot het jaar 1846 loefde. Op zware sommen was zijn bewind bot volk te staan gekomen. Daarentegen was

-ocr page 162-

154

voor alles, wat den waterstaat betreft, voor dijken en wegen veel gedaan. Onder do ministers, van wier diensten de koning een tijdlang gebruik maakte, waren mannen van erkende bekwaamheid, 1). v. de admiraal Karei Hendrik Verhuell voor de marine, Willem Frederik Roëll voorde buitenlandsche zaken, Oornelis Felix van Ma an en voor de justitie.

Het laatste punt, waarop, als op een voorwerp van werkdadige belangstelling van koning Lodewijk, de aandacht moet worden gevestigd, zijn de koloniën (zie blz. 143, 144, 146). Bij de grondwet van 1798 was bepaald, dat de Bataafsehe Republiek allo bezittingen dor gewezen Oost-Indische compagnie en haar schulden tot zich nam. Het oppergezag kwam aan het uitvoerend bewind (zie blz. 148), in 1801 aan het staatsbewind (zie blz. 149). Het bestuur word in handen gesteld van den raad der Aziatische bezittingen. Ter zelfder tijd werd dat van West-Indië opgedragen aan een raad der Amerikaansche koloniën. Lodewijk, den troon hebbende beklommen, was van oordeel, dat in de Oost-Indische bezittingen een doortastende hervorming moest plaats grijpen. Te dion einde benoemde hij in Januari 1807 Daendels (zie blz. 142, 148) tot gouverneur-generaal van Indië. Als een tweede Napoleon bracht hij in het bestuur der volkplantingen een geheele oinkcering te weeg, weshalve hij door den een als een ware hervormer, door den ander als oen willekeurig man en een vriend van harde maatregelen wordt voorgesteld. Het laatste is voorzeker niet te loochenen. Maar onbetwistbaar is het, dat onder zijn bewind meer dan één wezenlijke verbetering tot stand kwam.

§ 35.

Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. — Het herkrijgt zijn onafhankelijkheid.

Het koninkrijk Holland verkreeg de regeering niet, die Lodewijk hot had toegedacht. Volgens besluit van den 9den Juli 1810 word het bij Frankrijk ingelijfd. Charles Frangois Lebrun, hertog van Plaisance (d. i. Piacenza, het oude Placentia, in \'t n. van Italië), kwam als lui tenant-generaal of algemeen stedehouder in de Nederlanden. Amsterdam werd, na Parijs en Rome, verklaard de derde stad van het keizerrijk te zijn. Het code Napoleon, d. i. wetboek Napoleon,

-ocr page 163-

155

werd ingcvocrfl. Een der artikels van \'t besluit stelde een staatsbankroet vast. De renten der publieke schuld zouden niet verder onder de lasten worden gebracht dan voor een derde: zij werden getïércecrd. De vroegere departementen werden nu Fransche departementen met prefecten als bestuurders. Hunne namen waren b.v.: Zuiderzee (d. i. ongeveer het voormalige Noorderkwartier van Holland en Utrecht), Bouchcs de l\'Escaut, d. i. Monden van de Schelde (Zeeland), Ems-Occidcntal, d. i. Wester-Eems (Groningen en Drente). Do burgemeesters werden van nu aan maires.

In 1811 werd de conscriptie of gedwongen krijgsdienst ingevoerd. Elk jongeling, den ouderdom van twintig jaren hebbende bereikt, moest zich laten inschrijven. De regeering stelde het aantal vast, hetwelk telkens werd vereischt, en hierop gingen de ingeschrevenen tot de loting over. Ontslagen werd geen soldaat, tenzij ongeschikt voor den dienst. Al dadelijk werd de conscriptie hierdoor verzwaard, dat, bij wijze van terugwerking, het besluit ook werd uitgestrekt tot de laatste drie jaren, en zij, die reeds drie-en-twintig jaren telden, eveneens worden opgeroepen. Op de harde besluiten nopens de conscriptie volgde een harde uitvoering. Vooral maakte zich de prefect van het departement der Zuiderzee, de Colics, door dergelijke handelwijze berucht. Tegen het misbruik der drukpers meende het Fransche bewind met een bijzonderen ijver te moeten waken. De censuur, die nauwlettend toezag, verbande alle vrijheid van schrijven. Het spreekt vanzelf, dat ten aanzien van het continentaalstelsel alle oogluiking nu ophield. Tc Rotterdam, te Groningen en elders zag men, gelijkte Venetië en to Leipzig, dat plechtig en in \'t openbaar verbranden van al wat Engelsch fabriekgoed was, somtijds voor een waarde van een half millioen gl. Geen Oost-Indicvaardcrs vielen onze havens meer binnen. Ongehoord werd dc prijs der koloniale voortbrengselen. Rijtuigen en dienstboden werden bijna alom afgeschaft, buitengoederen voor spotprijzen verkocht. Dc bevolking van Amsterdam nam bij duizenden af.

Er is meer. De belastingen drukten den landzaat, die geenszins, gelijk tevoren, in ruime verdiensten de middelen vond om ze te betalen. De handel in tabak werd een alleenhandel of monopolie van den staat. Een argwanende en strenge politie beperkte zeer dc vrijheid van sproken, want ook in besloten kringen was het zaak nauwkeurig rond te zien, ot zij er ook haar verspieders had. IIet openbaar onderwijs werd naar dat der Franschcn verwrongen. Predikanten en onderwijzers ontvingen een tijdlang geen bezoldiging. Taal en letterkunde

-ocr page 164-

150

dreigde een volkomen verval. Ook de hoogeseholen moesten het ontgelden. Slechts Leiden en Groningen bleven in wezen; de overige, zoo zij niet werden opgeheven, werden hoogeseholen van den tweeden rang en geraakten aan \'t kwijnen. Bij dit alles kwam eindelijk het geheele verlies der koloniën. Nog in 1811 veroverden de Engelschen Java en de overige volkplantingen. Alleen op Desiina (zie blz. 86) hleef de Nederlandscho vlag waaien. Zóó wns \'s lands toestand in do jaren der Fransche ovcrheersching. Na den rampspoedigen overtocht over dc Berezina (Overzicht, 12de druk, blz. 188) werd het getal der vele plagen nog met con nieuwe vermeerderd. Napoleon stelde dc garde d\'honncur of eercwacht te paard in. Zij moest strekken om, bij verzet of opstand, den keizer een genoegzaam aantal gijzelaars in handen tc stellen. Het werd als een gunst voorgesteld in deze lijfwacht tc worden opgenomen. Dewijl ieder de kosten zijner eigen uitrusting moest dragen, trof dc maatregel dc aanzienlijkste ingezetenen hot meest.

Het kwade, dat dc inlijving in Frankrijk aan Nederland heeft aangebracht, is vaak opgeteekend. Naar evenredigheid is niet zoozeer gewezen op de, hoewel minder in \'t oog vallende, lichtzijde dier inlijving, die ecliter niet geheel ontbreekt. De inlijving leverde dit groote voordeel op, dat zij Nederland op eens een stelsel van algemccne wetgeving deed deelachtig worden, hetwelk het uit zichzelf niet zoo spoedig, wellicht nimmer, had verkregen. De staatkundige en rechtsorganisatie , toen ons land geschonken, oefende een beslisscnden en duurzamen invloed op den later herboren staat.

Intusschcn deed do tocht naar Rusland eenige uitstekende Nederlanders denken, dat het niet meer tot het gebied der onmogelijkheden behoefde te behooren het vaderland eens van de ovcrheersching der Franschen tc bevrijden. Zóó dachten Johan Melchior Kemper, hoogleeraar in de rechten te Leiden, en Anton Reinhard Falck. Zij kwamen met elkander overeen, naar vermogen partij te trekken van dc veranderde tijdsomstandigheden ter herstelling van de nationale onafhankelijkheid. Ter zelfdcr tijd begonnen Gijsbert Karei van Ho gendorp, een kleinzoon van O. Z. van Haren (zie blz. 145), van der Duyn van Maasdam, do graaf van Limburg-Stirum en drie andere mannen te \'sGravenhage veelvuldige geheime bijeenkomsten te houden. De staatkundige beginselen, die èn de eerst-genoemden èn de laatstcn zich voornamen als richtsnoer te volgen en bij anderen zooveel mogelijk aan te kweeken, waren: oen getemperde oppermacht van het huis van Oranje-Nassau cn vernietiging der oude partijschappen. Ofschoon in geen onmiddellijke betrekking tot het

-ocr page 165-

157

Haagsche zestal staande, waren Kemper en Palck tocli niet onbekend met hetgeen dat zestal wilde.

Middelerwijl schreed Napoleon op zijn loopbaan voort. Op do rampen van den tocht naar Rusland volgde de slag bij Leipzig. Nu meenden de Haagsche bondgonooten een stap vorder te kunnen gaan en zich van de medewerking van een aantal lieden uit de gezeten standen der maatschappij te moeten verzekeren. Tot dergelijke voorbereidende maatregelen beperkte men zich vooreerst: het uur om te handelen scheen nog niet aangebroken. Anders dacht er het volk te Amsterdam over. Op de nadering der Pruisen en der Russen verlieten de Fransche ambtenaren onverwijld de steden, in \'t n.o. van ons land gelegen. Don 14den November 1813 ontruimden de Fransche troepen Amsterdam, om woldra door don gouverneur te worden gevolgd, en begaven zich naar Utrecht. Op den avond van don löden geraakte do bevolking van Amsterdam op de boen en stak de wachthuizen dor Fransche tolbeambten in brand. De rust werd eerst hersteld, toen, op verzoek van do oflicieren der schutterij, een zeker aantal der aanzienlijkste ingezetenen het bestuur der atad voorloopig op zich nam. De ziel van alles wat hier gebeurde was A. R. Falck.

Toen begrepen de Haagsche heeren, om te voorkomen, dat wellichL hot volk tot oproer en geweld mocht overslaan, ook te moeten optreden. Op den morgen van den 17den November vertoonden zich do graaf van Stirum en de zonen van van Hogendorp in \'t openbaar met de oranjekokarde op den hoed. Het voorbeeld vond weldra bij ieder navolging. Denzelfden dag bekleedde zich de graaf van Stirum, in naam van den prins van Oranje, met de betrekking van gouverneur van den Haag. Don Sisten November aanvaardden van Hogendorp en van der Duyn van Maasdam hot hoog bewind of Algemeen Beduur tot de komst van den prins van Oranje. Men kan niet zeggen, dat zij , die thans als voorgangers bij den opstand optraden, aanvankelijk veel medewerking bij het Nederlandsoho volk vonden. Amsterdam , van de eene zijde uit Utrecht, van de andere uit Naarden bedreigd, bleef bij do onzijdige houding volharden, die het van don beginne aan had aangenomen en die hierop neerkwam, dat men zich noch voor den prins, noch tegen den keizer verklaarde. Den 24sten November kwam hierin oen verandering en werd ook hier de leus „Nederland en Oranjequot; gehuldigd. Na langer of korter aarzeling traden Rotterdam en andere steden van Holland toe. Ter zelfder tijd werd Woorden door een deel van het Fransche krijgsvolk, dat to Utrecht in bezetting lag, overvallen en strekte gedurende eenige uren ter prooi aan een moord-

-ocr page 166-

en roofzucht, die velen aan de tooneelen van liet jaar 1672 (zie blz. 113) herinnerde.

Den SOsten November landde de prins van Oranje, de oudste zoon van Willem V (zie blz. 150), die toen in Engeland vertoefde, hiertoe uitgenoodigd, op den vaderlandschen bodem, te Scheveningen. Den 2den December nam hij, te Amsterdam gekomen, de souvereinitdt over deze landen, hem aangeboden, aan, onder voorbehoud eencr grondwet, zoodra mogelijk uit te vaardigen. Middelerwijl volgden de andere gewesten, naar mate do Franschen ze ontruimden, het sein, door Holland gegeven. Voorzoover Zeeland zichzelf niet had bevrijd, deden dc Engelschen het in 1814. Ln Gelderland, Overijsel, Groningen en Friesland deden het Bülow (Overzicht, 12de druk, blz. 189) en de kozakken vóór of na dit tijdstip. Maanden duurde hot intusschen, eer het geheele land door de Franschen werd ontruimd. In \'t begin van 1814 waren nog een aantal sterke punten in handen van den vijand. In Mei werd de kroon op het werk der bevrijding gezet. Den 4den dier maand had de ontruiming van het sterke den Helder plaats. Verhuell (zie blz. 154), onverzettelijk vasthoudende aan den eed, eenmaal aan Napoleon gezworen, weigerde standvastig het over te geven en week eerst op een bevel van Lodewijk XVHI {Overzicht, 12de druk, blz. 18Ü). Het laatste punt, dat de Nederlanders herwonnen, was Delfzijl. Toen het den 23sten Mei in naam van den souvereinen vorst in bezit werd genomen, was de gansche bodem van Nederland aan de Franschen ontrukt.

Aleer die gelukkige uitkomst was verkregen, had de prins het bewind, hem door de natie opgedragen, aanvaard met het nemen dier maatregelen, welke de tijdsomstandigheden in de eerste plaats vorderden. Zij hetrofien de krijgsmacht en de financieële aangelegenheden, want er was noch geld, noch leger. Hierop maakte do vorst een begin met het vervullen der voorwaarde, waaronder hij de oppermacht had aanvaard. Den 21sten December benoemde hij een commissie ter samenstelling eener grondwet. Haar werd aanbevolen de schets, door van Hogendorp in de dagen der verdrukking, nog vóór den tocht naar Rusland, opgesteld, tot leiddraad harer beraadslagingen te nemen. Dc commissie achtte dit evenzeer geraden en verkoos van Hogendorp tot voorzitter. Het hoofddoel dezer schets was zonder onnoodige veranderingen de gebreken van den voormaligen toestand der Republiek te verbeteren. Door sommige zijner medeleden in de commissie werd van Hogendorp evenwel genoopt ook met veel, dat geheel nieuw was, in te stemmen. Den 2den Maart 1814 was liet ontwerp der grond-

-ocr page 167-

159

wot gereed. Nu moest liet aan het oordeel van hot Nedcrlandscho volk worden onderworpen. Te dien einde werd een lijst van 600 notabelen opgemaakt, d. i. van mannen, zich onderscheidende door deugd, bekwaamheden, geboorte, vermogen of ambtsbetrekkingen. Van de 600 verschenen den 29stcn Maart 474 in de Nieuwe kerk te Amsterdam. Een overgroote meerderheid verklaarde zich ton gunste van de grondwet, zoodat zij binnen het tijdsbestek van eenige uren verbindende kracht verkreeg. Den 30sten Maart was dezelfde Nieuwe kerk getuige van \'s vorsten inhuldiging.

De nieuwe yrondivet, — een naam, die den vroegeren van „staatsregelingquot; of „constitutiequot; verving, — de vijfde regeling na 1795, erkende, als hoofdbeginselen, vrijheid van godsdienst, aller gelijkheid voor de wet en de onafhankelijkheid der rechterlijke macht. De verdere inhoud komt hoofdzakelijk hierop neer. Er zijn negen provinciën: Holland, Zeeland, Utrecht, Gelderland, Overijsel, Drente, Groningen, Friesland en Brabant. Tot Holland behooren de eilanden Texel, Vlieland, Terschelling, Wieringen, Urk cn Marken; tot Overijsel Schokland; tot Friesland Ameland en Schiermonnikoog; tot Groningen Rottum. Er is één kamer van volksvertegenwoordigers, bestaande uit 55 leden, door de staten der provinciën te benoemen en drie jaren zitting hebbende. De leden der Statcn-Generaal stemmen zonder last van de provinciale staten, die hen kiezen, en zonder eenige ruggespraak met hen. De provinciale staten zullen worden samengesteld uit leden der ridderschap en van de stedelijke raden. Deze leden worden gekozen door kiezers, to nemen uit hen, die do hoogste belastingen betalen. De provinciale staten hebben geen deel aan de oppermacht en beheereu de aangelegenheden van hun gewest. Voorzitters dier staten zijn, als \'s vorsten commissarissen, de gouverneurs in de verschillende gewesten. Aan alle godsdiensten wordt gelijke bescherming toegezegd. Die van den vorst is de hervormde. In elke provincie is een gerechtshof, en bovendien is er één hoogc raad voor \'t gcheelc rijk.

In Augustus 1814 herkreeg Nederland bij een verdrag, met Engeland gesloten, de volkplantingen, welke het op den Isten Januari 1803 had bezeten, met uitzondering van de Kaap do goede Hoop, Demerary, Essequïbo en Berbice. Terwijl intusschen het congres van Weenen {Overzicht, 12de druk, blz. 189) zoo over andere punten, als over de vereeniging van Nederland met België beraadslaagde, landde Napoleon den Istcn Maart 1815 bij Cannes, en het tijdperk van de regeering der honderd dagen nam een aanvang. Den 16den Maart maakte de souvereinc vorst aan de Statcn-Generaal en aan het gansche

-ocr page 168-

160

volk bekend, dal hij rlo koninklijke waardigheid over Noord-en Zuid-Nederland, alsmede over Luik aanvaardde. Willems verklaring werd weldra door het congres bekrachtigd. Vier van de hoofd mogendheden van dit congres, Engeland, Oostenrijk, Rusland en Pruisen, sloten met den koning verdragen, waarbij het nieuwe koninkrijk der Nederlanden werd opgericht. Omtrent Luxemburg stelden deze verdragen vast, dat het, als grootherlogdom, aan Willem werd afgestaan, die van zijn kant afstand deed van de Nassausche vorstendommen (zie blz. 43 en 128), alsmede van hetgeen men in 1803 aan zijn huis had toegekend (zie blz. 150). Luxemburg bleef tevens een der staten van den Duitsehen bond uitmaken.

Intusschen waren de Zuidelijke Nederlanden bestemd om het tooneel te zijn, waar Napoleons lot cu dat van Europa zouden worden beslist. Ongeveer 120,000 man had de keizer onder de wapens. Tegenover hem stonden twee hoofdlegers der bondgenooten: het eene, uit Engelsóhen en Nederlanders bestaande, onder den hertog van Wellington, en het Pruisische, door den grijzen Blücher aangevoerd, tezamen groot ruim 220,000 man. Op denzelfden 16dcn Juni, waarop Blücher den slag van Ligny verloor, had de ontmoeting bij Quat re-B ras (een klein gehucht bij een kruisweg) plaats, waar de prins van Oranje den maarschalk Ney zegevierend terugdrong. Eindelijk werd den I8den Juni de groote veldslag bij Waterloo, een tweede Cannae, geleverd, waarin de plotselinge verschijning eerst van hot korps van Bülow en later van de overige afdeelingen van \'t leger der Pruisen onder Blücher de zege aan de bondgenooten verzekerde. Hier bekwam de erfprins een wonde, waarvan hij evenwel spoedig genas. Reeds vier dagen daarna was de overwonnene geen keizer meer en sedert den 16dcn October een bewoner van St. Helena, wat hij tot zijn dood bleef.

Te midden van de voorbereidselen, allenvege voor den oorlog gemaakt, benoemde koning willem i (1815—1840, overl. 1843) een commissie om de grondwet van 1814 te wijzigen. Ter zelfder tijd verleende hij aan zijn oudsten zoon, den kroonprins, den titel „prins van Oranjequot;, gelijk hij zoo even is genoemd, hetgeen weldra de grondwet van 1815 bekrachtigde. Het gekletter der wapenen belette de commissie niet in Juli 1815 met haar werk gereed te zijn. Nog moest dit ontwerp aan de beide afdeelingen van \'t koninkrijk ter goed- of afkeuring worden onderworpen. Voor het Noorden was de weg hiertoe gewezen door de grondwet van 1814. Het moest gebeuren door de Staten-Generaal, in dubbelen getale te \'s Hage beschreven. De 110

-ocr page 169-

uu

leden namen het ontwerp in Augustus bij ecnpurighoid a.m. In liet Zuiden werd hot aan een getal van 1603 notabelen ter stemming voorgelegd. Eer deze stemming plaats had, verklaarde zich reeds de invloedrijke Belgische geestelijkheid openlijk en sterk tegen het ontwerp. Zij beweerde vooral bij monde van Maurice Jean Magdc-leine de Broglio, bisschop van Gent, dat geen waar katholiek een grondwet kon bezweren, waarin het beginsel van gelijkstelling van godsdienst was opgenomen, \'t Gevolg was dat de meerderheid van hen, die opkwamen, het ontwerp verwierp. In weerwil van die afkeurende meerderheid in België verklaarde de koning, welke dien uitslag had voorzien, op verschillende gronden, dat de natie de grondwet had aangenomen.

De wijzigingen, bij deze nieuwe grondwet, de zesde, in die van 1814 gemaakt, kwamen hoofdzakelijk op de volgende punten neer: op de opheffing van \'t artikel, waarin was bepaald, dat de koning den hervormden godsdienst moest belijden; op do instelling eener Eerste kamer van 40 tot 60 leden, door den koning voor hun leven te benoemen; op de bepaling dat de Tweede hamer uit 110 leden zou bestaan en in \'t openbaar beraadslagen; op de bepaling dat de landelijke stand van nu aan werd vertegenwoordigd in de staten der provinciën; op de toezegging van vrijheid van drukpers; op de bepaling dat het koninkrijk der Nederlanden uit zeventien gewesten zou bestaan; op het artikel, houdende dat deze grondwet ook op Luxemburg zou toepasselijk zijn, behoudens zijn betrekking tot den bond, weshalve Luxemburg insgelijks zijn vertegenwoordigers zond naar de Staten-Generaal. De zeventien gewesten waren Zuid-Brabant, Limburg, Luik, Oost-Vlaanderen, West-Vlaanderen, Henegouwen, Namen, Antwerpen, gevoegd bij de boven (zie blz. 159) opgetelde negen. Het daar genoemde Brabant werd thans Noord-Brabant.

§ 86.

Hel koninkrijk der Nederlanden lot den opstand van België.

Tot do vereeniging van Nederland met België had men besloten in \'t belang van \'t evenwicht vnn Europa. Verschillende omstandiglieden, bovenal de vrees voor Frankrijk, deden, toen men dit besluit nam, over alle bedenkingen heenstappen. Anders zou men waarschijnlijk do tegenwerping van het ongelijksoortige dor bevolkingen, die men aan I)r. WiJNNH, Jlekn. Clench, v. U. Vaderland, Itdo druk. 11

-ocr page 170-

1G2

elkander hechtte, zwaarder hebben doen wegen. Twee natiën toch werden bijeengevoegd, van elkander verschillende in karakter, zeden en neigingen, in godsdienst cn lotgevallen, ten deele ook in taal en belangen. Moe uitcenloopend evenwel dc beide bestanddeelen van \'t koninkrijk der Nederlanden in menig opzicht mochten zijn, dit niteenloopon schijnt de bewering niet te wettigen, dat dc stichting van dit koninkrijk een ondoordacht werk was. Plet was niet voor de eerste maal, dat de beide volkoren onder één bewind werden vereenigd. Tegen de bijeenvoeging van Nederland en België valt niet meer in te brengen, dan tegen de samenstelling van alle of van de meeste van Europa\'s staten.

Dat onder de deugden van Willem I werkzaamheid een eerste plaats bekleedde toonde deze vorst in de vele jaren zijner regeering over het koninkrijk der Nederlanden. Een der eerste wetsontwerpen, door de Staten-Generaal aangenomen, was dat van den 29sten September 1815, waarbij dc ridderorde van den Nederlandsclien Leemo werd ingesteld. Reeds vroeger, in April van\'t zelfde jaar, had de Militaire Willemsorde liet aanzijn gekregen. In 1816 trad de prins van Oranje in liet huwelijk met Anna Paulowna, de jongste zuster van Alexander, keizer van Rusland. Uit dit huwelijk sproten o. a.: Willem Alexander Paul Frederik Lodewijk, geboren in 1817; Willem Frederik Hendrik, doorgaans prins Hendrik der Nederlanden gehceten, geboren in 1820, overleden in 1879, tijdens zijn leven luitenant-admiraal van dc vloot en \'s konings stedehouder in Luxemburg; Wilhelmina Maria Sophia Louise of prinses Sophia, geboren in 1824, in 1842 getrouwd met Karei Alexander Augustus Jan, sinds 1853 groot-hertog van Sakscn-Weimar-Eisenach. Eenige jaren na zijn broeder, in 1825, trouwde \'s konings tweede zoon (zie blz. 142), prins Frederik der Nederlanden, overleden in 1881, met Louise Augusta Wilhelmina Amalia, een dochter van Frederik Willem III, koning van Pruisen.

Intusschcn kon de herboren staat, ook na den val van Napoleon, de wapens nog niet geheel laten rusten. Do dey van Algiers had zijn zeerooverijen hervat, waardoor de handel in de vorige eeuw reeds zooveel had geleden. Daarom bombardeerden dc Engelsche admiraal, lord Ex mouth, en de Nederlandsche vice-adtniraal, Theo door Frederik baron van Capellen, in Augustus 1816 do stad Algiers. Dc uitkomst beantwoordde aan het doel. Toen Algiers voor de helft in puin lag cn de vloot van den dey was verbrand, ging hij op den dag na het bombardement een verdrag aan, hetwelk de veiligheid der Middcllandsche Zee herstelde en waaraan meer dan 1000 Christen-

-ocr page 171-

1(53

slaven hun vrijheid hadden te danken. Ter zelfder tijd geraakte het nieuwe koninkrijk in \'t bezit zijner Oost- en West-Indische koloniën, die het tot dusverre, door den oorlog op het vasteland verhinderd, niet had kunnen overnemen.

Er verliepen sedert 1815 weinige jaren, of de onderdanen van Willem I hadden redenen om met hun toestand tevreden te zijn. De akkerbouw geraakte weldra tot aanmerkelijken bloei. Vele handen bleven voor dezen tak van bestaan besehikbaar door de bepalingen der grondwet, die onderscheid maakten tusschen het staande leger en de nationale militie. Het eerste bestond slechts uit vrijwilligers, de laatste deels uit vrijwilligers, deels uit hen, welke de loting hiertoe verplichtte. De militie evenwel kwam maar één maand in \'t jaar onder de wapens. Evenals de landbouw deed de bergbouw belangrijke schreden voorwaarts. Niet zoo gunstig stond het met de fabrieken en manufacturen. Hoe nadeelig de invloed van het continentaalstelsel in \'t algemeen ook was geweest, op \'t vasteland had menige fabriek er haar opkomst of meer vertier harer voortbrengselen aan te danken gehad. Deze betrekkelijke voorspoed verdween thans weder met do oorzaak, die hem had doen geboren worden. Intusschen was die tijd van overgang kort. Do koophandel en de zeevaart van het koninkrijk der Nederlanden verschaften mettertijd aan de voortbrengselen der fabrieken, welke den kwaden dag verduurden, in een deel van Europa, en bovenal in \'s lands koloniën, een marktplaats. Behalve de genoemde bedrijven herleefden die, welke van ouds de bronnen van Nederlands welvaart waren geweest, de handel en de zeevaart. Naast het rijke Amsterdam en zijn mededinger Rotterdam begon Antwerpen, niet langer door sluiting der Schelde of door oorlog met Engeland belemmerd, allengs op te komen.

Was dit alles het werk der regeering? Geenszins. Doch deze verdienste had de regcering, dat zij de pogingen der natie in de hand zocht te werken en zich inmiddels zelve van de plichten poogde tc kwijten, welke hare roeping haar oplegde. Aan Utrecht schonk zij een veeartsenijschool, aan Seraing (nabij Luik, aan de Maas) een zeer groote fabriek voor machines, die met de beste van dien aard kon wedijveren, welke Engeland bezat. Van haar menschlievendheid gaf de regeering een in \'t oog vallend blijk door in 1818, op \'t voorbeeld van Engeland, den slavenhandel af te schaffen. Ter bevordering van de gemeenschap, die het vervoer van de voortbrengselen der nijverheid zoozeer vereenvoudigt, liet koning Willem I zich inzonderheid veel gelegen liggen aan de verbetering der groote wegen. Het waren

H*

-ocr page 172-

Kil

meestal straatwegen, die door zijn toedoen werden aangelegd; maar onder zijn bewind werd ook de eerste spoorweg in Nederland, die van Haarlem naar Amsterdam, den 24sten September 1839 voor het publiek geopend.

Vooral hield Willem zich ijverig bezig met het scheppen of bevorderen van binnenlandsche waterwegen. In dergelijke ondernemingen stolde hij zooveel belang, dat hij er persoonlijk uit eigen middelen deel aan nam. Kort na zijn komst in hot vaderland liet bij de haven „hot Nieuwe Diepquot; (ten o. van den Helder) aanleggen. Met de haven stond in verband het c/roote Noord-Hollandsche Kanaal, hetwelk van bet Nieuwe Diep tot Amsterdam loopt en voor groote zeeschepen bevaarbaar is. Dit reusachtige werk word in 1825 voltooid. In 1830 kwam hel Apeldoornsche Kanaal, van Apeldoorn naar Hattem in den Ysel loopendo, tot stand. Reeds vroeger, in 1822, bad men een begin gemaakt mot het graven van de Zuid-Willemsvaart tusscben \'s Hertogenbosch en Maastricht, een oven grootscb gewrocht als het Noord-Hollandsche kanaal, hetwelk mede binnen eenigo jaren voor de vaart word opengesteld. Hierdoor bekwam men een waterweg van Maastricht tot den Helder. Onder de bijzondere personen, die met Willem bot aanleggen van kanalen als een hoofdzaak van hun leven beschouwden, moet in de eerste plaats baron van Dedom worden genoemd (overleden in 1851), de schepper van de Dedemsvaart, welke, van Hasselt uit, het geheele Noordon van Overijsel, van \'t W. naar \'t O., doorsnijdt on met een tak in do Nieuwe Vecht loopt. Naast de vaarten en kanalen waren de indijkingen en inpolderingen een der onderwerpen, waarbij Willem gaarne zijn aandacht bepaalde en welke hij zeer bevorderde. Vooral was hot droogmaken van \'t Haarlemmermeer oen zijner lievelingsplannen. De zaak, reeds zeer vaak (zie b. v. blz. 84) overwogen, kwam in 1838 zoo ver, dat de koning een ontwerp van wet tot droogmaking van dat moer bij do Tweede Kamer der Staten-Generaal liet indienen; maar het werd met een groote meerderheid van stemmen verworpen.

Het waren evenwel niet alleen do dingen van stolïelijken aard, waarin do koning belang stelde. Terecht begreep hij, dat de natie boogero belangen had, waarvoor hij in de eerste plaats had te waken. Van die belangen achtte hij het onderwijs het gewichtigste. Veel heeft hij voor deze maatschappelijke instelling gedaan. Men overdrijft niet, wanneer men beweert, dat in België, ten tijde der samenvoeging, het lager-ondorwijs zoo goed als niet bestond. Volvaardig nam Willem de taak op zich in dit gemis te voorzien. Hij richtte oen paar normaal-

-ocr page 173-

165

scholen ter opleiding van onderwijzers en een groot aantal modelscholen O]), alles ten koste van de staatskas. Wat do koning voor het hooger-ondenvijs deed toont alleen de vermelding, dat hij het voor het Noorden regelde bij een besluit van den 2don Augustus 1815 en voor het Zuiden bij een besluit van den 25sten September 1810. Na werden de hoogeseholcn van Leiden, Utrecht, Groningen en Leuven tot een nieuw leven geroepen. Tc Gent cn te Luik verrezen thans voor \'t eerst academiën. De hoogescholen van Harderwijk en Franeker, thans rijks-athenaeën geworden, bicven in stand, om later, in 1817 cn in 1843, te worden opgeheven. Ten behoeve van het leger en de zeemacht schiep de koning de militaire academie te Breda en het instituut voor de marine te Medomblik (thans te Nieuwe Diep). Een andere van \'s konings daden is de regeling der protestantsche kerkgenootschappen in 1816. Meer moeite dan met deze regeling had de regecring van Willem I met de wetgeving. Het duurde tot den Istcn October 1888, eer de Fransche wetten verdrongen cn de nieuwe Neder-landsche wetgeving ingevoerd werd.

Nog is niet alles aangeroerd. Willem, die steeds van oordeel was, dat, zoolang er nog iets overbleef te verrichten, niets was verricht, was steeds ijverig in de weer om armoede te weren en tot werkzaamheid op te wekken. Te dien einde riep hij in 1821 de Maatschappij van weldadigheid in \'t leven, die de landbouwende koloniën Frede-riksoord en Willemsoord (in \'t z.w. van Drente, ten z.w. van Vlcdder) bonevens de bedelaarsgestichten Voenhuizen (in \'t n.w. van Drente, ten z.w. van Norg) en Ommerschans (in \'t n. van Overijsel, ten n.o. van Zwol) stichtte. Do oprichting der eerste was meer in \'t bijzonder hot werk van den luitenant-generaal Johannes van den Bosch, die zich vele jaren aan de leiding dezer kolonie geheel toewijdde. Don naam „Froderiksoordquot; draagt zij naar prins Fredorik, \'s konings tweeden zoon (zie hlz, 162), aan wiens krachtige bescherming zij haar opkomst mede had tc danken. Om don handel en de vaart op \'s lands buitenlandsche bezittingen aan te moedigen werd in 1824 de Nederlandsclie Handelmaatschappij opgericht. Zoozeer kwijnden toen de handel, de fabrieken, de reederijen en de scheepsbouw , dat de regeering meende tc moeten voorgaan, ten einde bij bijzondere personen den uitgedoofden zin voor groote ondernemingen te wekken. Nog steeds verkeert deze maatschappij in een zeer bloeien-den toestand.

Zooals boven (zie blz. 163) ter loops is opgemerkt, duurde het tot 1816, oor do Oost-Indische bezittingen metterdaad uit do handen

-ocr page 174-

166

van Engeland in die van Nederland overgingen. Zij bestonden toen, behalve uit do factorij op Desima, uit Java, de kleine Soenda-eilan-den, Sumatra ten deele, Rorneo ten decle, Celebes, de Molukken, het tinrijke Banka (ten o. van Sumatra) en de Riouwsehe eilanden (tusschen Malakka en Banka gelegen). Ook behoorde destijds nog tot het gebied van Nederland Mallakka (zie blz. 86), hetwelk echter in 1S21 bij verdrag aan Engeland kwam tegen den afstand van al hetgeen dit rijk op Sumatra bezat, alsmede van Billiton, dat, evenals Banka, veel tin voortbrengt en in de nabijheid van dit eiland ligt. Terwijl Daendcls (zie blz. 154) werd afgezonden om als gouverneur-generaal het bewind over de kust van Guinea op zich te nemen, waar hij weldra stierf, benoemde de koning tot eersten gouverneur-generaal der Oost-Indische bezittingen van het koninkrijk God ar d Alexander Gerard Philips baron van der Capellen. Vele waren de moeilijkheden, waarmede hij had te worstelen. Bovenal gevaarlijk voor het Nederlandsch gezag was de opstand van Diepo Negoro, voogd van den minderjarigen sultan van Djokjokarta (zie blz. 125), in 1826, wien het Nederlands krijgsmacht eerst in 1830 gelukte machtig te worden en alzoo den oorlog te eindigen.

In 1830 werd, na een kort tusschenbestuur, Johannes van den Bosch de opvolger van van der Capellen, die reeds eenigen tijd tevoren was teruggeroepen. Het was van der Capellen niet gelukt aan het moederland rijke balen uit Oost-Indië te verschaffen, cn toch behoefden \'s lands financiën dringend een dusdanigen steun. Naar de meening van den nieuwen gouverneur-generaal moesten deze bezittingen veel meer opbrengen. Daarom voerde hij, aanvankelijk op Java, een nieuw cultuurstdsel in, hetwelk de regeering in staat stelde spoedig en vele Indische voortbrengselen te ontvangen en te gelde te maken. Het mocht van den Bosch gebeuren te ervaren, dat het cultuurstelsel voldeed aan de verwachting, die hij er van had gekoesterd. Tot 1838 bleef hij aan \'t hoofd van \'t bestuur in Oost-Indië. Toen keerde hij naar het vaderland terug en stierf er later, door den koning tot den gravenstand verheven, als graaf van den Bosch in 1844. Zijn opvolgers hielden wel de hand aan het cultuurstelsel; maar wijzigden het in menig opzicht.

Groot waren de moeilijkheden, waarmede Willem I uit den aard der zaak had tc worstelen, als vorst van een rijk, waarin alle takken van bestuur geheel moesten worden geregeld. Doch de grootste zwarigheden berokkende den koning, van het begin af, de samenvoeging der beide, in \'t oog dor Belgische geestelijkheid onvereenigbare bestand-

-ocr page 175-

167

deelcn tics rijks. Deze geestelijkheid, oordeclendo dat do Roomsch-katholieke kerk sleehts gedoogd, in plaats van, zooals het behoorde, heerschende kerk werd, poogde eerst de grondwet te doen verwerpen en, toen dit haar invoering niet belette, den eed op die grondwet te verbieden. Hierin slaagde zij, zoo niet geheel, althans in zoover, dat de koning er wellicht door werd genoopt aan de leden der Staten-Generaal te veroorloven bij den eed zoodanig voorbehoud te nemen, als het geweten hun voorschreef. Van dit oogenblik af was zij voortdurend in de weer om de regeering van Willem I hinderpalen in den weg te leggen, en aan stof en gelegenheid tot tegenkanting ontbrak het niet. Een zeer gevaarlijk en aanzienlijk tegenstander der regeering was de Broglio (zie blz. 161). Met de overige Belgische bisschoppen gaf hij een geschrift in \'t licht over den eed op de grondwet, waarin (zie t. a. p.) de katholieken tegen het afleggen van dien eed werden gewaarschuwd. Hierom, nismede uit hoofde van ongeoorloofde briefwisseling met den paus, veroordeelde het gerechtshof te Brussel hem in 1817 tot deportatie, d. i. tot gedwongen verblijf in een oord van ballingschap. De bisschop was gevlucht. Alzoo werd het vonnis bij verstek gewezen en moest op onteerende wijze ter kennis van het volk worden gebracht. Hoe rechtvaardig ook dit vonnis moge zijn, het was een ongelukkige greep, dat men voor die kennisgeving een dag uitkoos, waarop twee zware misdadigers, tot dwangarbeid voor hun leven veroordeeld, te pronk stonden. Zóó werd de naam van den bisschop, in grooto letters aan een paal op het schavot gehecht, tegelijk met de beide booswichten ten toon gesteld.

Veel aanstoot gaf een koninklijk besluit van het jaar 1819, houdende dat, te beginnen met 1823, in de provinciën Limburg, Oost- cn West-Vlaanderen, Antwerpen en Zuid-Brabant de Nederlandsehe taal voor de bij uitsluiting geldende in openbare aangelegenheden werd verklaard. Ofschoon in de genoemde gewesten het Nederduitsch de taal des volks was, maakte hot besluit daarom een ongunstigen indruk, omdat de hoogere standen zich dagelijks van liet Fransch bedienden. Een andere grieve der Belgen was, dat nog geen vijfde deel van de oflidereu van het leger tot hun natie behoorde. Zij bedachten evenwel niet, dat dit ten deele hieruit voortkwam, dat in de eerste jaren van \'t bestaan van \'t rijk het getal der Nederlandsehe ofïicieren, die hun diensten aan den koning aanboden, veel grooter was dan dat der Belgen, en dat deze verhouding langen tijd ongeveer dezelfde moest blijven. Eindelijk beklaagden do Belgen zich er over, dat de schuldenlast vau Noord-Nederland voor de helft op het Zuiden was overgebracht. Geenszins

-ocr page 176-

168

overwogen zij, dat tegenover den schuldenlast grooto voordeden stonden , die zij krachtens de verceniging deelachtig werden, als de zeemacht en de rijke koloniën.

Doch geen dezer grieven woog in \'t oog der Belgen zei ven zwaarder, geen maatregel der regeering wekte meer hun verbittering, dan \'s konings besluiten aangaande het onderwijs, bij hen vooral zoo nauw verwant aan den godsdienst, en inzonderheid dat nopens het collegium philosophicum. Ten einde het voorbereidend onderwijs, inzonderheid van de jongelieden, die zich aan den geestelijken stand wijdden, aan de kleine seminariön of kweekscholen der over \'t geheel niet zeer verlichte geestelijken te onttrekken riep de koning, bij besluit van den 14den Juni 1825, ter vervanging dier scholen het collegmm philosophicum in \'t leven. Het werd te Leuven gevestigd. Twee jaren na de opening mochten geen anderen, dan die hun voorbereidende studiën in het collegium hadden volbracht, als priester worden gewijd. Een donderslag gelijk klonk de mare van dit besluit den geestelijken in de ooren. Vele ouders poogden het te ontwijken door hun kinderen buiten \'s lands te laten onderwijzen; maar ook dit werd tegengegaan. Hevig was de afkeer, dien de meerderheid der inwoners uit het Zuiden tegen het collegium bleef koesteren.

Een van de onmiddellijke gevolgen van \'s konings besluit was de aaneensluiting en verbroedering van twee partijen in Uelgië, welke tot dusverre tegenover elkander hadden gestaan. Behalve die dor geestelijken, waartoe ook vele adellijken behoorden, was n. 1. langzamerhand, van een geheel ander standpunt uitgaande, een tweede opgekomen , die in vele opzichten Franschgezind was en zich „de liberalequot; of „vrijzinnigequot; noemde. Zij wcnschte geheele vrijheid van onderwijs en van drukpers. Om in haar streven des te beter te slagen vereenigde zij zich met de partij der ijverige katholieken. Van dit oogenblik af, d. i sedert het einde van 1828, begonnen zich de voorboden te toonen van een stelselmatig verzet tegen de regeering, blijkbaar in het indienen van een groote menigte verzoekschriften, welke in sterke bewoordingen om opheffing der talrijke bezwaren vroegen. Van denzelfden tijd af stonden in de Tweede Kamer de afgevaardigden uit het Noorden en die van het Zuiden als twee vijandige legerbenden in volle wapenrusting tegenover elkander geschnard.

Netelig was \'s konings toestand. Van den aanvang af was het zijn streven geweest de samensmelting tusschen de beide deelen des rijks hoe langer hoe meer te bevorderen. Doch bij het nemen van doortastende maatregelen schijnt hij den volksgeest niet genoeg te hebben

-ocr page 177-

169

in \'t oog gehouden en ontzien. Hoezeer de besluiten omtrent hol onderwijs en de taal in staat waren de inniger vereoniging in de hand te werken, zij kunnen niet worden vrijgepleit van de blaam eenigs-zins voorbarig tc zijn en te zeer indruisende tegen de in België heer-echende zienswijze. Niet genoeg, meende men, hield Willem 1 ook in \'t oog, dat, uit don aard der zaak, het tegengaan van nllen invloed der Fransehen op het zuidelijk gedeelte van zijn rijk een hoofdzaak voor hem was. Het omgekeerde geschiedde, want elke tegenstander der met de richting der katholieke geestelijkheid instemmende Bourbons (Overzicht, 12de druk, blz. 234), die uit Frankrijk kwam vlieden, vond in België een toevluchtsoord en vaak hulp en steun bij het hof. Daardoor stemde de koning de regeering van Frankrijk ongunstig en werkte do unie tussehen do Belgische geestelijken en dc liberalen in de hand.

Deze unie kwam in 1828 tot stand. Zij bestond hierin dat dc beide partijen, op een voorstel, in de dagbladen der geestelijkheid gedaan, zonder voorshands op haar bijzondere belangen te letten, zich tot een gemeensehappelijken strijd tegen de regeering vereenigden. Zoodra die vereeniging was tot stand gekomen, nam de koning een weifelende houding aan tussehen gestrengheid en toegeven. Hiervan gaf hij over \'t geheel, ook reeds vroeger, menig bewijs. Zoo sloot hij, om dc katholieken te gemoet te komen, die sinds lang een geregeld kerkbestuur wenschten, in 1827 met paus Leo X[[ een concordaat (Vl. i. een verdrag tussehen het hof te Rome en een wereldlijke regeering, waarbij de laatste haar toestemming geeft tot de regeling der kerkelijke aangelegenheden barer Roomsehe onderdanen). Den verzoenenden zin, die hem bezielde, openbaarde Willem 1 vervolgens door in 1821) de verplichting van \'t bijwonen der lossen van \'t collegium op te heffen, waardoor het weldra te niet ging. Eveneens trok hij de beperkende bepalingen nopens het gebruik der landstaal in. Dat dc koning van den anderen kant volstrekt niet van zins was zich door de losbandigheid der drukpers tc laten overvleugelen, dit toonden de rechtsgedingen, tegen de Potter en anderen gevoerd wegens pogingen, door hen gedaan om in hun geschriften hun medeburgers op te hitsen ter omverwerping der bestaande regcering. Zij werden veroordeeld tot een zeker aantal jaren ballingschap. Maar do veroordeelingen waren doelloos, want de overtreders der wetten op do pers beschouwde men als slachtoffers.

Den 27—2,,)sten Juli 1880 had in Frankrijk dc omwenteling plaats (Overzicht, 12de druk, blz. 234), waardoor Karei X van den troon

-ocr page 178-

17(1

werd gestootcn. Dc tijding werd in België mot de grootste opgewondenheid aangehoord. Koning Willem I, in zijn binnenlandschc staatkunde juist hot tegendeel van Karol X, werd met hem op één lijn gesteld. Geen maand later, en ook de llolgon toonden, hoe spoedig zij do kunst hadden geleerd zich te ontslaan van oen koning, op wien zij misnoegd waren.

§ 37.

Dc oiitfland van Bclyïc en hel koninkrijk der Nederlanden sedert 1830.

De ontevredenheid, van 1815 dag teek enende, was voortdurend in kracht toegenomen en diop in de gemoederen doorgedrongen. De mijn was geladen, slechts oen kleine vonk noodig om ze to doen springen. Sinds eon paar jaren zag men in België reeds naar de uitbarsting uit en werd de aanstaande omwenteling openlijk in dc straten van Brussel aangekondigd. Dat er hoofden der beweging waren, lieden van aanzienlijkon rang, die do volksmenigte bestuurden spreekt vanzelf. Doch deze personen hebben niet veel anders gedaan dan de mijn aansteken. De mijn, die ontvlamde, was het volk zelf. Den 25ston Augustus gaf men in den schouwburg der stad „de Muette de Porticiquot; (Overzicht, 12de druk, blz. 142), d. i. don opstand op het tooneel. Van don schouwburg tot de straat was een overgang van een paar uren. Te tien uur des avonds schoolden talrijke volkshoopen samen, die weldra verschillende huizen plunderden en verwoestten en zelfs de woning van den minister van justitie van Mnanen in brand staken. Daar het opgeruide grauw toonde smaak in het plunderen te hebben gekregen, begonnen de gezeten lieden voor de openbare veiligheid beducht te worden. Uit deze overweging kwam den 27sten Augustus de oprichting eener gewapende burgerwacht voort, die de Brabantsche kleuren aannam en in wier handen \'s konings troepen de teugels van \'t krijgsgezag over do oproerige stad terstond stelden. Tc Luik en in de overige steden van België beleefde men dadelijk een herhaling van dezelfde tooneelon.

Do Belgische opstand verraste de regeering van Koning Willem I. Dc gewapende macht, die zich te Brussel bevond, had geen orders hoe te handelen, en was niet krachtig genoeg. Eerst den 28sten Augustus nam de koning eonigc besluiten. Hij begon met do Staten-

-ocr page 179-

171

Generaal buitengewoon te \'s Gravenhage bijeen te roepen tegen don 13clen September. Een legerkorps werd bijeengetrokken en kreeg bevel naar lirussol op te marsebeeren. Aan \'t hoofd dezer troepen werden \'s konings beide zonen geplaatst, de prins van Oranje en prins Frc-derik, destijds admiraal en generaal van \'s rijks krijgsmacht te water en te land. Groot was, bij de nadering van dit leger, de ontsteltenis onder de bevolking der stad. Binnen weinige uren was Brussel als een verschanste legerplaats. Vermits men zich desniettemin niet sterk genoeg achtte om zich tegen geweld van wapenen te verdedigen, vaardigde men een bezending naar \'s prinsen hoofdkwartier af. Deze bezending schilderde in zulke sterke kleuren de bedenkelijke stemming van Brussels bevolking, inzonderheid van het gemeen, dat de prins van Oranje beloofde den Sisten Augustus, slechts begeleid door zijn staf, te zullen komen.

Op het vastgestelde uur had, dien Sisten Augustus, de intocht van den prins van Oranje binnen Brussel plaats. Het moet een indrukwekkend schouwspel zijn geweest den prins, bijna onverzeld, de straten te zien doorrijden, opgevuld met duizenden manschappen der burgerwacht en met een gewapende menigte, die nu eens een doodsch stilzwijgen bewaarde, dan weer in woeste kreten of bedreigingen aan haar gewaarwordingen lucht gaf. Bij het stadhuis, waarheen de hoofden van den opstand hem geleidden, sloeg de Arabische schimmel, dien de prins bereed, plotseling achteruit en kwetste een der omstanders. De prins, die terstond een ander paard had bestegen, aan het gewoel en getier ziende, dat de volksschare tot dadelijkheden dreigde over te gaan, zette het dier in galop en baande zich door zijn koene sprongen over de barricaden en versperringen heen een weg naar zijn paleis.

Kort hierna keerde de prins naar \'s Gravenhage terug. Tegen de meening van den kroonprins, die op milde beloften en op het herstel der grieven aandrong, gaf de koning aan prins Frederik bevel om de gehoorzaamheid aan het wettig gezag gewapenderhand te doen terug-keeren en een aanval op Brussel te doen. Doch het gunstige oogenblik was voorbij. Het vuur van den opstand had zich wijd en zijd verbreid. Tc lang bad de regeering, weifelende tusschen vredelievende gezindheid en de zucht om geweld te gebruiken, gedobberd. Hierbij kwam dat do aanval op Brussel niet mot dat beleid en die doortastende kracht geschiedde, welk de waarborgen zijn van een goeden uitslag. Men wilde de stad vermeesteren; doch men wilde ze tevens zooveel mogelijk sparen en de burgerij geen gewold aandoen. Na oen vierdaagsche

-ocr page 180-

172

worsteling, die aan vele wakkere soldaten het leven kostte, trokken de koninklijke troepen den 2fisten September uit de stad terug. liet oproer zegevierde.

Weinige dagen na den terugtocht van \'s konings troepen uit Brussel werd, den 29ston September, in de Tweede Kamer der Staten-Gene-raal het besluit genomen het staatsbestuur te splitsen zonder scheuring van het rijk en de grondwet te herzien. Aan de voornaamste eischen der Belgen had de koning niet willen te gemoet komen. Intusschen nam de strijd meer en meer het karakter aan van een oorlog, niet tegen de kroon, maar tusschen Noord- en Zuid-Nederland. De Heigen konden niet sterker naar een geheele scheiding verlangen dan de Noord-Nederlanders zeiven. Ook in het leger vertoonde zich die verdeeldheid. Geheele afdeelingen, uit Belgen bestaande, vielen af. Terwijl de wettige vertegenwoordigers van het Belgische volk in den Haag ter Staten-Generaal beraadslaagden, bestuurden eenige volksleiders den gang der gebeurtenissen in \'t Zuiden. De Potter (zie blz. 169) kwam uit de ballingschap terug, werd met uitbundige toejuiching ontvangen en mede aan \'t hoofd van \'t voorloopig bestuur te Brussel gesteld. Maar zes weken later was men hem reeds moede en verliet hij, zich er niet veilig rekenende, zijn vaderland voor den tweeden keer. Ten einde, zoo mogelijk, de regeeringloosheid tegen te gaan, welke uit dezen staat van zaken dreigde voort te komen, zond Willem I, op verzoek van vele aanzienlijke Belgen, den prins van Oranje voor de tweede maal naar de kampplaats. Hij had in last het bestuur over de trouw gebleven gewesten op zich te nemen en de opgestane streken naar vermogen tot rust te brengen. Terstond beloofde de prins aan de Belgen de opheffing van vele hunner grieven. En toen het voorloopig bestuur, te Brussel gevestigd, de natie had opgeroepen om een congres te doen bijeenkomen en Antwerpen er ook deel aan wilde nemen, gaf do prins aan dit verlangen toe. Zoo doende ging hij verder, dan de koning had bedoeld, en werd teruggeroepen.

Ter zelfder tijd, in \'t begin van October 1830, wendde Willem I zich tot de vijf groote Kuropeesche mogendheden, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland, Pruisen, Rusland, als leden van \'t Wccner-congres, die zich tot de handhaving van het koninkrijk der Nederlanden hadden verbonden. De gezanten dezer mogendheden openden in \'t begin van November hun eerste conferentie (bijeenkomst) te Londen. Inmiddels was do prins van Oranje naar het vaderland teruggekeerd en er met groote koelheid ontvangen. De toegevendheid, door hem jegens de Belgen aan den dag gelegd, werd hem in \'t Noorden zeer euvel geduid.

-ocr page 181-

173

Na zijn vertrek uit Antwerpen vertoonden zich ook hier en te Maastricht, tot dusver de cenige plaatsen, waar \'s konings bewind nog werd geëerbiedigd, meer en meer onrustwekkende verschijnsels. Te Maastricht handhaafde echter generaal Dibbcts het gezag der Nedcr-landsche regeering. Te Antwerpen daarentegen brak de opstand openlijk uit en viel menig Nederlandsch krijgsman onder de kogels der muitende menigte. David Hendrik baron Chassé, die er het bevel voerde, had de stad in staat van beleg verklaard, maar verzette zich in \'t eerst niet krachtdadig tegen de buitensporigheden van \'t gemeen. Doch eindelijk, den 27sten October, bedwong hij, ondersteund door de vloot, die onder \'t bevel van den schout-bij-nacht Koopman op de Schelde lag, door een uren lang aangehouden bombardement der stad den overmoed des vijands. Op uitnoodiging der conferentie te Londen stuitte inmiddels een wapenstilstand den verderen gang der vijandelijkheden.

Op deze conferentie bleek het weldra, dat geen der vijf mogendheden genegen was ten behoeve van het stamhuis van Oranje-Nassau den vrede van Europa op het spel te zetten. Alsof de koning dit had kunnen vermoeden, had hij, niet alleen op die conferentie bouwende, het volk van Noord-Nederland ter verdediging van de onafhankelijkheid des lands te wapen geroepen. De oproeping vond overvloedig weerklank bij alle standen van \'t volk. Langzamerhand stroomden duizenden manschappen naar de zuidelijke grenzen van Noord-Neder-land en wachtten er geduldig \'s konings bevelen af. Intusschcn maakte de conferentie dc protocollen van den 20sten en den \'27stcn Januari 1831 bekend, waarin de geheele scheiding van Nederland en België werd uitgesproken en vastgesteld, dat U)/31 der gemeenschappelijke schuld ten laste van België zou komen. Middelerwijl was hel nationaal congres don lOdcn November 1830 te Brussel bijeengekomen en had, hoewel het zich voor \'t behoud van den constitutioneel-monarchalen regeeringsvonn verklaarde, het huis van Oranje-Nassau van den troon uitgesloten. Dit congres verwierp de protocollen van Januari, terwijl Willem I verklaarde er mede in te stemmen.

De Belgen vonden niet spoedig een koning voor den door hen ledig verklaarden troon. Daarom droeg het congres het oppergezag voorloopig op aan een regent, den baron Surlet de Chokier, een rijk grondbezitter, tot dusver president dier vergadering. Eindelijk, den 4den Juni 1831, benoemde het met groote meerderheid van stemmen prins Leopold van Saksen-Koburg-Gotha, een broeder van den regeerenden hertog van Saksen-Koburg-Gotha, tot koning der Belgen.

-ocr page 182-

Leopold aanvaardde do regeering den 21sten Juli van dat jaar, beloofde de zeer vrijzinnige grondwet, een van de eerste vruchten der werkzaamheid van \'t congres, te zullen eerbiedigen en sloot in 1832 een tweede huwelijk met Louise, de oudste dochter van Lodewijk Philips, koning der Franschen.

Inmiddels stelde de conferentie in Juni 1831 een nieuw protocol, de achttien artikels, op, veel gunstiger voor België dan de vorige, waarin zij de rechten van het huis van Oranje-Nassau op Luxemburg voor twijfelachtig verklaarde, België uitzichten opende op het bezit van Maastricht en vaststelde, dat het niet verplicht was een deel der schuld van het oude Nederland over te nemen. En deze wijzigingen, èn het optreden van Leopold als koning brachten Willem I, reeds lang ongeduldig over den langwijligen gang van de beraadslagingen der conferentie, tot het besluit zijn recht met het zwaard te handhaven. Marschvaardig lag de Nederlandsche krijgsmacht op de grenzen, van geestdrift gloeiende en begcerig om, was het noodig, den heldendood voor het vaderland te sterven. Zij gedacht het voorbeeld van den wakkeren Johan Karei Jozef van Speyk, die in Februari 1831, gedurende den wapenstilstand, met zijn kanonneerboot, welke de wind bij Antwerpen naar \'s vijands wal had gedreven, in de lucht vloog, liever dan de vlag te strijken voor hen, die hij als muiters tegen hun wettigen koning aanmerkte, of, wat nog erger was, ze hun prijs te geven.

Was op het eind van 1830 Nederlands leger niet bestand geweest tegen dat van België, thans, in den zomer van 1831, was die verhouding omgekeerd. Het leger van Willem I werd aangevoerd door den prins van Oranje, wien prins Frederik ter zijde stond, en telde nog geen 36,000 man. De Belgische legers, dat van de Schelde en dat van de Maas, waren omtrent 30,000 man groot. Aan \'t hoofd van \'t eerste stond de generaal de Ticken de Terhove, het bevel over het tweede voerde Da ine. Het leger van de Schelde was in de nabijheid van Antwerpen geplaatst, het andere stond in het Limburgsche. Terstond besloot de prins van Oranje tusschen de beide legers door te breken, om daarna elk van hen afzonderlijk aan te vallen. Een goed deel van dit plan werd volvoerd door den tiendaagschen veldtocht, 2—12 Augustus 1831.

Den 5den Augustus was de doorbreking reeds geschied. Elke dag van dien veldtocht werd door gevechten gekenmerkt. Do ineestbetee-kenende feiten zijn wat men de slagen bij Hasselt (den 8sten Augustus) en bij Leuven (den 12den Augustus) noomt. De eerste dezer ont-

-ocr page 183-

moetingen was eigenlijk niets dim één krachtdadige aanvul op het op Hasselt terugtrekkend leger van Daine, dat dadelijk als een kudde schapen uiteenstoof en geheel werd verstrooid. Het had een slag in den waren zin des woords kunnen worden, indien Daine minder onbekwaam en lafhartig was geweest, en zoo niet de prins van Oranje, hoogstwaarschijnlijk België liever willende winnen dan overwinnen, zich er toe had bepaald den vijand van zijn minderheid te overtuigen, in plaats van hem te vernietigen, In den slag van Leuven, die vnn meer bcteekenis was, voerde koning Leopold in persoon zijn troepen aan. De Belgen werden er geheel verslagen, weken naar Leuven en hadden zonder eenigen twijfel, wilden zij niet tot den laatsten man toe gedood of gevangen genomen worden, op smadelijke wijze de wapenen moeten nederleggen. Maar nu rukte, op verzoek van Leopold, een Fransch leger onder maarschalk Gerard België binnen en was de prins verplicht voor de meerderheid te zwichten. Hij stond eindelijk, op herhaald verzoek van den Britsehen gezant te Brussel, een wapenstilstand toe, en de veldtocht nam een einde.

Weldra hervatte de conferentie op \'t einde van Augustus 1831 hare beraadslagingen, die in \'t midden van October tot een nieuwe schikking, de vier-en-twintig artikels, voerden. Bij deze artikelen werd aan België een deel van Luxemburg toegekend, waarvoor het een deel van Limburg moest afstaan. Maastricht bleef aan Nederland voorbehouden. Ten aanzien van de schuld bepaalden zij, dat Belgie met een jaar-lijksche rente van 8,400,000 gl. zou worden belast. Reeds den 1 Tulen November onderteekende Leopold, door de nederlagen van den tien-daagschen veldtocht ontmoedigd, dit ontwerp-verdrag, hoewel minder gunstig voor de Belgen, dan de achttien artikels. Daarentegen weigerde Willem 1 de ondorteckening. Hij was van oordeel, dat nagenoeg geheel Limburg een bestanddeel van Nederland behoorde te blijven , en dat, voor \'t geval hij afstand deed van een gedeelte van Luxemburg, hij hiervoor nog verdere schadeloosstelling moest bekomen. Ook omtrent de schikking nopens de schuld kon hij niet met de conferentie instemmen. Deze verklaring van den koning van Nederland verdroot de conferentie. Twee der vijf mogendheden, Frankrijk en Engeland, sloten den 22sten October 1832 een overeenkomst ten einde de noodige stappen te doen om het grondgebied van België door den vijand te doen ontruimen. Ten einde dit doel te bereiken legden zij, terwijl Willem 1 daarentegen gebood de vaartuigen der Engelschc en der Fransche natie te ontzien, embargo op de Nederlandsche schepen en trok een Fransch leger van 90,000 man onder maarschalk Gérard

-ocr page 184-

Holp;ië ton tweede mulo binnen. Het rukte togen do citadel van Antwerpen op, welker puinhoopon Chassé, na een roemrijke vordodishiiï van negentien dagen, bij verdrag aan den vijand overgaf. De schout-bij-nacht Koopman (zie blz. 173), vim oordeel zijnde dat zijn vloot niet in het verdrag was begrepen, haastte zich ze te vernielen en stelde zich toen met zijn manschappon ter beschikking van Gérard. Evenals dc bezetting van de citadel werd de bemanning dor vloot als krijgsgevangenen naar Frankrijk gevoerd.

Ook na dit wapenfeit der Franschen bleef de eindschikking met België nog steeds hangende. Willem I volhardde in zijn verzet tegen den voorslag der overmacht. i)it veroorzaakte een langdurig en zeer kostbaar bestand (status quo), daar Nederland voortdurend een talrijk leger op de been moest houden en de onzekerheid der toekomst, ofschoon het embargo in Mei 1833 werd opgeheven, den handel van groote ondernemingen afschrikte. Eindelijk noodzaakte de uitputting dos lands den koning toe te geven. Den bidon Maart 1838 gaf hij te kennen, dat hij de voorwaarden dor vicr-en-twintig artikels inwilligde. Maar nu beweerden de Belgen weder, vermits Nederland zoo laat toetrad on zijzei ven, uit hoofde der dreigende houding van hnn tegenpartij, kosten haddon gemaakt, niet gehouden te zijn tot betaling van een deel der renten van de schuld. Dit verwekte nieuwe moeic-lijkheden, die ten laatste door hel eindverdrag van den 19dcn April 1839 uit den weg werden geruimd. Dit verdrag, hetwelk de vicr-en-twintig artikels eenigszins wijzigde, bepaalde, dat België een afzonderlijk rijk werd; dat het aandeel van België in de renten der staatsschuld, jaarlijks van den Iston Januari 1889 af te betalen, 5,000,000 gl. zou zijn; dat het Duitsche verbond en de groothertog de westelijke helft van Luxemburg aan België afstonden; dat België hiervoor afzag van een gedeelte van Limburg, zoodat aan Nederland dat deel bleef, hetwelk aan den rechteroever der Maas ligt, alsmede de stad Maastricht met het omliggend land en hot gebied ten n. van een lijn, getrokken van do zuidelijke punt van Noord-Brabant naar de Maas, ton n. van Stevensweert. Deze strook van Limburg heette „hertogdomquot; en maakte — behoudens Maastricht en Venlo, die alleen tot Nederland bleven behooren, — van nu aan een deel uit, zoowel van het koninkrijk der Nederlanden, als van het Duitsche verbond.

In vele opzichten bleef do verhouding van Limburg tot Duitschland zeer vreemd. Het zond afgevaardigden naar de Staton-Generaal, maar was verplicht troepen voor het Duitsche verbond op de boen te houden en werd ten dooie door verordeningen van dat verbond geregeerd.

-ocr page 185-

177

Eerst in 1866 is de betrekking van Limburg met Duitschland geheel verbroken. In \'t jaar 1810 werd bepaald, dat Holland van nu aan in Zuid- en Noord-Holland zou worden gesplitst, zoodat het koninkrijk der Nederlanden thans bestond uit tien provinciën en uit het hertogdom Limburg. Eén jaar vroeger was de oudste zoon van den kroonprins (zie blz. 162) getrouwd mot prinses Sophia Frederika Mathilda, do jongste dochter van Willem I, koning van Wurtemberg, als koningin der Nederlanden overleden in Juni 1877. Uit dit huwelijk sproot in 1840 prins Willem, overleden Juni 1879; in 1843 prins Maurits, overleden in Juni 1850; in 1851 prins Alexander, overleden in 1884.

Toen koning Willem I in de eerste jaren van den Belgischen opstand mot moed en volharding wederstand bood zoowel aan de eischen van België, als aan die der conferentie te Londen, was er niemand, die hem meer steunde en deze houding meer toejuichte dan de Neder-landsche natie zelve. Langzamerhand echter veranderde die stemming, toen de koning, na aan de roepstem der eer ruimschoots te hebben voldaan, steeds hopende op eenige wijziging in de staatkunde der groote mogendheden of op een omkeering van zaken in Europa, er volstrekt niet toe was te bewegen van zijn stelsel af te wijken. En nadat het eindelijk bekend was geworden, dat een verbazend hoog cijfer van staatsschuld de uitkomst was der volhardende staatkunde, maakte de gehechtheid van \'t volk aan zijn vorst plaats voor wantrouwen en verkoeling. Thans deed liet Noord-Nederlandsche volk ten dcele dezelfde klachten hooren, die vroeger alleen in \'t Zuiden waren geuit. Het verlangde een duidelijke openlegging van den toestand van \'s lands financiën, waarborgen tegen misbruik van gezag, verantwoordelijkheid van \'s konings ministers, in \'t kort gewichtige hervormingen in het staatsbestuur. Bij de overige redenen van ontevredenheid kwam weldra een andere, die het misnoegen tot den hoogsten graad deed stijgen. Men vernam, dat de koning, die sinds 1837 zijn echtgenoot (zie blz. 142) door den dood had verloren, het voornemen koesterde tot een tweede huwelijk over te gaan met de gravin d\'Oultre-mont de Wigimont, een der dames van het huis van wijlen de koningin. Doch de gravin was een Belgische en Roomsch-katholiek. Dit was genoeg om de meerderheid der Nederlanders tegen het huwelijk in te nemen.

Zooveel tegenstand verdroot den koning. Afgemat door den negenjarigen kamp, had hij geen geneigdheid ook zijn laatste levensjaren in een eindelooze worsteling door te brengen. Onverwachts begaf hij zich in den herfst van \'t jaar 1840 uit \'s Gravenhage naar het Loo en ontbood er zijn zonen en kleinzonen, alsmede zijn ministers. Hun

J)r. Wi.inni:, Uchn. Gcsch. v. h. Vaderland, 41 do druk. 12

-ocr page 186-

178

deelde hij den 7den Octobcr mede, dat hij van dat oogenblik af afstand deed van de kroon en ze overdroeg aan den zoon, hiertoe door de grondwet aangewezen. De daad, schier zonder eenigo plechtigheid volbracht, werd nog denzelfden dag ter kennis van \'t volk gebracht. In \'t volgend jaar huwde Willem I, nu „graaf van Nassauquot; geheeten, de gravin d\'Oultremont en leefde vervolgens bij afwisseling te Berlijn, op zijn goederen in Silezië en op het Loo, totdat hij den 12den. December 1843 te Berlijn overleed.

Den 2Ssten November 1840 werd willem ii in de Nieuwe kerk te Amsterdam met groote plechtigheid ingehuldigd. Het was geen gunstige tijd om de regeering over Nederland te aanvaarden. De natie en de schatkist beide waren uitgeput, en de leiders der volksmeening wezen op een doortastende herziening dor grondwet, als op het eenige middel om tot welvaart en nationale kracht te geraken. Deze meening deelde Willem II geenszins. Hetgeen echter de meeste moeielijkheden baarde was de toestand van \'s rijks financiën. Nadat de pogingen van een paar ministers van financiën ter herstelling van een geregelden toestand der geldmiddelen schipbreuk hadden geleden, droeg Willem II in September 1843 het tijdelijk bestuur van dit departement aan den minister van justitie, Floris Adriaan van Hall, op. Ten einde in alles, wat voorziening liehoefde, te voorzien was het volstrekt noodzakelijk zware oilers van de natie te vergen. Hiertoe toonde het volk zich in 1844 bereid door, volgens een ontwerp van van Hall, een leening tot een bedrag van 127,000,000 gl., naar 8 pet. \'s jaars, zoo goed als vol te teekenon. Aan het verhingen naar een herziening der grondwet in vrijzinnigen geest werd voldaan in \'t jaar 1848 te midden der volksbewegingen, die de meeste staten van Europa op hun grondvesten deden schudden. Luxemburg kreeg in \'t zelfde jaar een nieuwe grondwet, waarbij het zijn afzonderlijke vertegenwoordiging behield, die het in 1841 had bekomen.

De hoofdtrekken der Nederlandsche grondwet van 1848 zijn: De kroon is erfelijk, zoowel in de mannelijke als in de vrouwelijke linie van het huis van Oranje. De koning heeft de uitvoerende macht en deelt de wetgevende macht met de Staten-Generaal. Hij heeft het opperbevel over de land- en dc zeemacht en het opperbestuur der koloniën. Hij benoemt de ministers, die voor de daden der regeering verantwoording zijn verschuldigd aan de natie. Dc Staten-Generaal vertegenwoordigen het geheele volk. Zij bestaan uit een Eerste en een Tweede Kamer, voor welker leden do ouderdom van dertig jaren een vercischte is. De leden der Eerste Kamer, ten getale van negen-on-dertig (thans vijftig), worden door de provinciale staten benoemd uit de in de directe

-ocr page 187-

179

belastingen het hoogst iiangeslagenen. Zij hebben zitting voor negen jaren. De leden der Tweede Kamer worden rechtstreeks door de burgers gekozen, die meerderjarig zijn en een zekere som in de directe belastingen betalen. Het aantal der leden, die voor vier jaren zitting hebben, is thans honderd. Voorzitter der provinciale staten is de commissaris des konings.

Plet was Willem II niet gegeven de vruchten te aanschouwen van het werk, waartoe hij den grond had gelegd. Reeds den 17dcn Maart 1849 stierf hij te Tilburg, aan welke plaats hij gedurende zijn leven zeer gehecht was geweest. Hot volk van Nederland betreurt hem als een held, die aan de grootschc gestalten zijner voorvaderen uit het huis van Oranje herinnerde, en als een welwillend koning, die in moeilijke dagen met beleid voor zijn belangen had gewaakt.

Een paar woorden over de regeering van \'s konings zoon en opvolger Willem in mogen tot slot van dit hoofdstuk verstrekken. Onder zijn bewind werd eindelijk in 1853 het droogmaken van \'t Haarlemmermeer (zie blz. 164), een in Juni 1848 aangevangen reuzenwerk, voltooid. In 1853 werd tevens weder een bisschoppelijk bestuur der Roomsch-katholieko kerk ingevoerd, waarvan Utrecht als aartsbisdom de hoofdzetel is. Onder de vele wetten, die als uitvloeisel van de in 1848 uitgevaardigde grondwet zijn tot stand gekomen, verdienen de kies-, de gemeente- en de provinciale wet te worden genoemd. In 1878 verving een wet op het lager-onderwijs die van 1857, welke op haar beurt in plaats was gekomen van die van 1806. In 1863 kreeg een wet op het middelbaar onderwijs hot aanzijn, in 1876 kwam er een op het Hooger-onderwijs. De grondwet zelve van 1848 werd in 1887 herzien.

Zooveel wat aangaat het binnenlandsch bewind. Ten aanzien van de buitenlandsche betrekkingen behoort het verdrag van Februari 1871 te worden vermeld, bij hetwelk do Nederlandsche bezittingen op do kust van Guinea (in \'t w. van Afrika) voor de som van 24,000 pond sterling aan Groot-ISritannië werden afgestaan. Twee jaren daarna, in Maart 1873, brak ter zake van zccroovcrij een oorlog los van Nederland tegen den sultan van Atjeh (op de westkust van Sumatra), die nog steeds voortduurt. In 1894 onderwierp generaal Vetter de Balineezen op Lombok (ten o. van Bali en van Java).

In Juni 1850 overleed prins Maurits(zie blz. 177), in Juni 1877 do koningin (zie blz. 177), in Januari 1879 prins Hendrik, \'s konings broeder (zioblz.162), in Juni 1879 de kroonprins (zie blz. 177), in September 1881 prins Frederik (zie blz. 162), in Juni 1884 prins Alexander (zie blz. 177).

In Januari van het jaar 1879 hertrouwde de koning met Emma,

12*

-ocr page 188-

180

een dochter van den vorst Waldeck-Pyrmont, George Victor. Uit dit huwelijk sproot den Hl sten Augustus 1880 prinses wilhelm in a. Hoewel minderjarig volgde zij haar vader op, toen Willem III in November 1890 overleed. Van dit oogenblik af trad koningin E m m a als regentes op. Groothertog vnn Luxemburg werd adolf van nassau.

§ 38.

Eindhlik op den toestand des lands.

Zoo is dan het plan, in de eerste paragraaf aangekondigd, volvoerd en wederom een beknopte geschiedenis van Nederland te boek gesteld. Nog bestaat dat rijk, aan welks geschiedenis de voorafgaande bladzijden zijn gewijd. Behalve de bijna 31,000 vierkante mijlen met ruim 22,000,000 inwoners, die het in vreemde wcrelddeelen bezit, beslaat het in Europa een oppervlakte van ruim GOD vierkante mijlen, waaropeen bevolking-woont van ruim 4 millioen. Ongeveer \'/j gedeelte van den grond is bebouwd. Landbouw, veeteelt, handel, fabrieken en vischvangst blijven voortdurend de bronnen van hot bestaan dor ingezetenen. De haringvangst, ofschoon zij sinds een tiental jaren weder eenigszins begint op te komen, heeft veel geleden door den wedijver vanEngelschen en Duit-schers, on de wal vischvangst is van weinig betcekenis. De handel, dien Nederland drijft, is nog steeds wereld- en binnenlandsche handel. Al is de eerste, in vergelijking met andere landen en van hetgeen hij is geweest, niet meer wat hij weleer was, nog is hij belangrijk en verdient den naam van wereldhandel. De voorwerpen van dien handel zijn voornamelijk de voortbrengselen van landbouw en veeteelt, benevens de koloniale waren.

Wat de Nederlandsche nijverheid betreft, zij heeft geen ongelukkiger tijdperk gekend dan het twintigtal jaren, dat verliep tusschen de omwenteling van 1795 en de oprichting van liet koninkrijk der Nederlanden. Gedurende hot vijftienjarig tijdvak, dat met 1815 aanvangt, begon er wel op nieuw eenig leven te komen in het fabriekswezen van Noord-Nederland; maar de nijverheid van dit deel van het koninkrijk bleef verre, zeer verre ten achteren bij die van het Zuiden. Na de omwenteling van 1830 geraakte de nijverheid in ons vaderland geheel aan \'t kwijnen. Dit kwam, behalve uit den staatkundigen toestand en uit de verhooging der staatsschuld, uit de geringe geneigdheid der fabrikanten voort om aan den eisch des tijds te voldoen en de stoomkracht op het fabriekwezen toe te passen. Doch allengs is de Nederlandsche nijverheid na de afscheiding der Zuidelijke gewesten weder opgekomen. Daarentegen kwijnt de scheepsbouw. Moge dus, in vergelijking met vroegere eeuwen, Nederlands bloei in den handel niet zijn

É

-ocr page 189-

LSI

toegenomen, in \'tstuk der nijverheid is dit .stellig het geval. Een andere lichtzijde van den toestand zag men oen tijd lang in de staatsschuld, waarvan het bedrag gedurende do jaren 1853 tot 18G5 regelmatig werd verminderd.

Dat do letterkunde sinds den val dor Republiek (zie blz. 145) een belangrijke schrede voorwaarts heeft gedaan zal wellicht niet met grond kunnen worden staande gehouden. Toch heeft de sedert ver-loopen eeuw op meer dan op één beroemden naam te wijzen. Er stonden schrijvers op, die aan de voortbrengselen hnnner pen bekendheid of grooten roem verschaften. Do namen dier schrijvers heeft do geschiedenis der letterkunde opgeteekend. Hier kan slechts op een paar van de voornaarnstcn worden gewezen, in de eerste plaats op Bilderdijk. Op veelzijdiger ontwikkeling, dan Willem Bi ld er-dijk, een Amsterdammer (17.r)G—1831), zichzelf gaf, kunnen weinigen bogen. Wijsbegeerte, oude en nieuwe talen, wis- en natuurkunde, rechtsgeleerdheid, geschiedenis, geneeskunde, godgeleerdheid, niets was hem vreemd. Een vruchtbaarder schrijver heeft Nederland niet aan te wijzen. Het hoogst staat hij als dichter. Alle dichtsoorten beoefende hij, buiten het blijspel, en in alle bracht hij meesterstukken voort. In het heldendicht leverdo hij den Ondergum; der eerste wereld, een grootsch, maar onvoltooid gewrocht; in het leerdicht de ziekte der geleerden] in den lierzang de ode van Napoleon. Op het gebied der taal schreef bij een Spraakleer. Op het veld van de geschiedenis van \'t Vaderland leverdo hij een werk, waarvan de hoofdstrekking een doorloopende bestrijding is van Wagenaar (zie blz. 146). Tot heden toe is het echter aan dit geschrift niet gelukt den ouden Wagonaar te verdringen.

In menig vers heeft Bilderdijk de herstelling van Nederlands nationaliteit bezongen. In \'t jaar dier herstelling stierf een andere dichter, wiens naam voorzeker bij geen Nederlander onbekend is, die op de nationaliteit prijs stelt. Dit is Jan Predorik Holmers, die in zijn Hollandsche natie, een middelsoort tusscben het helden-en het lierdicht, den roem verheerlijkt, door het Nederlandsche volk behaald, zoowel to land als ter zee, op het veld der wetenschappen en op dat der fraaie kunsten.

Een Nederlander, die zijn vaderland lief had, was Ilelmers. Niet minder deed dit Hendrik Tollens, in 1780 geboren te Rotterdam, overleden te Rijswijk in 1856. Was Cats de eerste Nederlandsche volksdichter geweest, de eerenaam van do tweede te zijn geweest komt Tollens toe. Immers behalve zoo menige andere zang op onderwerpen van Nedcrlandscbc historie, die dit mede bevestigt, getuigt hiervan het door hem vervaardigde volkslied: „Wien Neêrlands bloed door de aderen vlooit.quot; Een groot aantal van \'s dichters verzen zijn gewijd

-ocr page 190-

182

aan den huiselijken haard. De meest bekende zijner gedichten zijn: hel tafereel van den vierdaagschen zeeslag, Beilink, het turfschip van Breda, enz. en op het gebied der beschrijvende poëzie: het tafereel van de overwintering der Hollanders op Nova-Zemhla.

Van de prozaschrijvers uit de eerste helft dezer eeuw behoort bovenal Jan Hendrik van der Palm te worden aangehaald, hoogleeraar in de Oostersche talen te Leiden. Hij was de eerste prozaschrijver van zijn tijd. Onder zijn geschriften bekleeden de Bijbelvertaling met aan-teekeningen, de Bijbel voor de jeugd en de Salomo, een uitbreiding van de spreuken, een eerste plaats. In deze en andere zijner werken vindt men, bij diepte van gedachten, een krachtigen en rijk geschakeerden, doch ook helderen en lossen stijl. Onder al die werken staat geheel op zichzelf hel Geschied- en redekundig gedenkschrift van Nederlands herstelling, dat heden ten dage meer om den vorm dan om den inhoud de aandacht trekt. Van der Palm, die hoogbejaard in 1841 overleed, leefde te midden van een aantal uitstekende mannen op het gebied der letterkunde, als Kinker, Borger, Da Costa.

Zullen de wijsgeerige, de dichterlijke en do taalkundige geschriften van Johannes Kinker zijn naam lang voor de vergetelheid bewaren, alleen de Ode aan den Rijn zal dien van Elïas An nes Borger doen voortleven. Izaiik da Costa is de voortrcfl\'elijkste van Bilder-dijks leerlingen. Hij streed als Bilderdijk voor de rechtzinnige gereformeerde leer. Welk een gloed hij als dichter had ziet men in zijn Wachter, wal is er van den nacht?, waarin hij de omkeeringen op staatkundig gebied van \'t jaar 1848 voorspelt, in zijn Slag hij Niemo-poort en in andere verzen. In 1860 overleden, was Da Costa een tijdgenoot van Bogaers, de Gcnestet, van Lennep, ter Haar en Beets, die, waar men van de hedendaagsche Nederlandsche letterkunde gewaagt, in de eerste rijen staan. Als bewijs van het keurig dichttalent van Adriaan Bogaers wordt, onder meer, doorgaans De tocht van Heemskerk naar Gibraltar aangehaald. De Leekedichljes van Petrus Augustus de Génestet zijn bij jong en oud bekend, evenzeer als do Camera obscura van Hildebrand, cl. i. Nikola as Beets. Onder de gedichten van Bernard ter Haar zijn o. a. Eliza\'s vlucht en Huihert en Klaartje de meest geroemde. Van het genoemde vijftal is Beets de eenige, die nog leeft. Bogaers werd in 1870, de Génestet in 1861, van Lennep in 1868, ter Haar in 1880 door den dood weggerukt. Jakob van Lenneps werken zijn vooral gedichten en romans in proza. De laatste hebben hem gemaakt tot den gevierden schrijver, van wien elk iets heeft gelezen. Voor den beste dier romans houdt men Ferdinand Huyck.

-ocr page 191-

TIJDREKENKUNI)I(i ÜVEIIZK;Hrr

DER

iiUi

•\'§ 1. Nederland in de laatste eeuwen vóór Christus geboorte en onder de heerschappij der Romeinen.

Jaren na C.

■Oorsprong der Zuiderzee.............. 839.

Do Dollard ontstaat................ 1277,

Do Biesbosch ontstaat...........18 Nov. 1421.

Mon begint op het dijkwezen to letten . . . ongev. 900 of 1200. Do Friezen, de Bataven, de Kaninefaten, do Tubanten, de

Bruktoron geraken onder de heerschappij der Romeinen 100—1 v. C.

\'Corbülo beteugelt de Friozen............. 47.

Claudius Civïlis stelt zich aan \'t hoofd van den opstand dor

Bataven.................... 69.

Claudius Civïlis hernieuwt het verbond niet Rome. — Cercillip. 70.

S 2. De Franken en deSaksen in Nederland en België.—

Deze landen worden een bestanddeel van het Frankische rijk.— De invoering van het leenstelsel en van den Christelijken godsdienst. — De Noormannen.

Herhaalde invallen der Franken, n.1. der Saliörs, in de Nederlanden ...............sinds ongev. 300.

Zij vestigen zich hier............ongev. 361.

Nederland en België behooren tot Austrasië .... sedert 511. De landstreek bij don IJsel is het gebied dor Saksen sedert

ongeveer 400—500.

Do naam der Bataven en die dor Kaninefaten verdwijnen sinds 400—500.

■Onderwerping der Friezen aan Karei den groote..... 785.

Willobrord eerste bisschop onder de Friozen.

Ontmoeting van Wulfran met Radboud te Hoogwoudo . . 719.

Dood van Bonifacius te Dokkum........5 Juni 755.

li

-ocr page 192-

184

Jaren n. C.

Lodewijk dc vrome geeft Heriold Dorestad of Duurstede en omstreken, Roruk Kennemerland en Hemming Zeeland . . 826.

Einde van dc heerschappij der Noormannen in deze streken . 885.

Verdrag van Verdun. — Lotharius I verwerft bijna geheel België en Nederland, Karei dc kale Vlaanderen, Artois en een deel van Zeeland............... 843.

Het aandeel van Lotharius I komt aan Duitschland . , 870 en 879.

4; 3. Onderscheid tusschen den toestand van Friesland en dien van andere streken van ons land. — De wisselingen in de opperheerschappij dezer landen na het verdrag van Verdun. — Staten, die in het Zuiden en in het Noorden verrijzen. — Aard en uitbreiding der grafelijke macht.

])c Nederlanden en België zijn een bestanddeel van Lotharingen, en van Neder-Lotharingen........... 965.

De meeste Nederlanden worden erfelijke leenen, waarschijnlijk

ongev. 800—100(1

Meerdere gouwen komen aan één graaf .... sedert 1000—1100.

Het gcheele land verdeeld tusschen den graaf van Gelder, dien van Holland en don bisschop van Utrecht..... 1100—1200.

Het graafschap Limburg wordt een hertogdom sedert . . 1000—1100.

Het graafschap Luxemburg wordt een hertogdom..... 1354.

Antwerpen is een markgraafschap van het Duitschc rijk en

wordt door den hertog van Brabant bestuurd .... 900—1000.

De heerlijkheid Mechelen komt aan Vlaanderen...... 1357.

Hendrik 11 geeft Rijks-Vlaanderen in leen aan Bodewijn IV,

graaf van Vlaanderen, die Zeeland bewester Schelde wederom in achterleen geeft aan Dirk III, graaf van Holland, . . . 1007.

Karei de eenvoudige geeft aan Dirk I eenige stukken grond . 922.

Dirk Hl sticht een sterkte tusschen de Merwcdc en de oude Maas. — Hendrik II doet hem tevergeefs den oorlog aan . 1018.

Do graaf van Holland tevens graaf van Zeeland...... 1323.

Gelderland bestaat uit de graafschappen Gelder en Zutfen. —

Eerste graaf van Gelder en Zutfen Hendrik.....1138.

Keizer Lodewijk verheft reinoud H of den zwarte tot hertog van Gelderland.............. 1339.

Dc bisschop van Utrecht door dc kanoniken van de vijf kapittelkerken gekozen.............sedert 1122.

§ 4. Holland onder de graven uit het Hollandsche huis.

Huis van Holland.............922 (1018)—1299.

Willem H komt tegen de West-Friezen om bij Hoog wou de 1256.

-ocr page 193-

185

Jaren n. (V

F lor is V bedwingt de Kennemorlanders. — Hij onderwerpt de West-Friezen, de Waterlanders en de Drechterlanders,

1282 cn 1287.

Dirk VI belegert Utrecht. — Herbert. — Dirk breekt het beleg op................ongev. 1145.

Willem I neemt Damiate in............1219.

Dc Damiaatjes in de groote of St. Bavo\'s kerk te Haarlem sinds 1550.

Dirk VII sterft. — Ada. — Ada door Adelheide uitgehuwd aan Lode wijk, graaf van Loon..........1203.

Lodewijk uit Holland verdreven........... 1204.

Willem II, de stichter van \'s Gravenhage, tot Roomseh koning benoemd................... 1247.

Eduard I, koning van Engeland, verplaatst den stapel der Engelsche wol van Dordrecht naar Brugge en Mechelen . . 1295.

Floris V sluit zich bij Philips IV of den schoone aan . 1296.

Gerard van Velzen en de overige saamgezworenen dooden Floris V................... 1296.

Jan. —■ Wolf er t van Borselen aan \'t hoofd der regeering 1297.

Hij wordt te Delft omgebracht............ 1299\'.

Jan draagt het bewind voor vier jaren aan Jan van A vennes

op. — Jan I sterft................ 1299.

S 5. Holland en Zeeland onder de graven uit het Hene-gouwsche en het Belersche huls.

De Vlamingen, aangespoord door Jan van Renesso, vallen in

Zeeland en Holland..............................1303.

Zij worden gestuit bij hel Manpad......................1304.

Willem III de goede............ 1304—1337.

Verdrag van Willem III met Lodewijk I van Nevers, graaf

van Vlaanderen, bekrachtigd door Lodewijk van Beieren . 1323.

Willem IV................ 1337—1345.

Hij komt om bij Stavoren............................1345.

Lodewijk beleent Margareta met Holland, Zeeland en Friesland ..........................................1346.

Lodewijk van Beieren sterft. — Karei IV keizer..........1347.

Verdrag tusschen Margareta en Willem..................1349.

Hoekschen en Kabeljauwschen.

Margareta staat Holland, Zeeland en Friesland aan willem V af, die belooft haar een jaargeld te zullen betalen. — Zij

behoudt Henegouwen..............................1354.

Margareta overlijdt te Quesnoi........................1356,-

Willem V gaat naar Quesnoi..........................1357.

-ocr page 194-

186

,Iiiiei\\ n. C.

Willem V sterft. — Alk recht......... 1389—1404,

Albrecht sterft....................................1404.

Willem VI................ 1404—1417.

Willem VI sterft.................1417.

Jakob a van beieren geboren...........1401.

Jan van Touraine sterft.............1417.

Jakoba huwt Jan IV, hertog van Brabant en Limburg, markgraaf van Antwerpen, stichter van de hoogeschool te

Leuven....................1418.

Verdrag van Jakoba met Jan van Beieren........1419.

Jan van Brabant verpandt Holland en Zeeland aan Jan van

Beieren........................................1420.

Jakoba trouwt met Humphrey, hertog van Glocester, 1422.

Jan van Beieren overlijdt............................1425.

Allaert Beilink wordt levend begraven................1425.

Jan van Brabant benoemt Philips den goede tot ruwaard van

Holland en Zeeland..............................1425.

Jan van Brabant sterft..............................1427.

Een geestelijk gerechtshof te Rome verklaart de echtverbintenis

met Glocester voor onwettig........................1428.

Verdrag te Delft..................................1428.

Jakoba verliest de grafelijke waardigheid................1433.

Zij sterft........................................1436.

i; 6. Holland en Zeeland onder de graven uit het Bourgondische huis.

Jan zonder vrees wordt gedood op de Yonnc-brug.....1419.

Philips de goede............. 1433—1467.

Hij verkrijgt Bourgondië, Vlaanderen, Mechelen, Franche-

Comte, Artois en Salins..............1419.

Hij koopt Namen van graaf Jan Hl..........1421.

Jan sterft. — Nnmen komt aan Philips..................1429.

Hij erft van een neef Brabant, Limburg, Antwerpen .... 1430. Jakoba staat hem Holland, Zeeland, Friesland en Henegouwen af......................................1433.

Hij koopt Luxemburg en neemt het in bezit......in 1451.

Philips do goede richt het hof van Holland op............1428.

Instelling van den geheimen of grooten raad..............1455.

Vergadering der Algemeene Staten te Brussel ... 25 April 1465.

Do dagvaart van Holland voor \'t eerst statèn genoemd . . . 1428.

lustelling van de orde van het gulden vlies................1430.

Uitvinding der boekdrukkunst öf door Laurens Janszoon Coster

van Haarlem, öf door Gutenberg te Maints. . . . ongev. 1450.

-ocr page 195-

187

Jaren n. C.

Willem Benkelszoon van Biervliet. — Hij sterft............1397.

Karei, de stoute............. 1467—1477.

Hij ■estio\'t den grooten raad te Mcchelen..................1474.

Hij richt een staand leger ruiterij op..........1471.

Verdrag van Karei met Arnoud van Egmond.....1471.

Bijeenkomst van Karei en Frederik III te Trier............1473.

Karei de stoute sneuvelt bij Nancy in een slag tegen Réné,

hertog van Lotharingen,..........................1477.

Maria.................. 1477—1482.

Holland en Zeeland verkrijgen hel groot-privilegie.

Maximiliaan wordt Maria\'s echtgenoot..................1477.

Frankrijk geeft Pranche-Comté en Artois, op eenige steden na,

terug..........................................1493.

Maria sterft. — Maximiliaan wordt voogd voor Philips II of

den sclioone....................................1482.

5? 7. Holland en Zeeland onder de eerste graven uit het Oostenrijksche huis.

Opstand van Gent en Brugge. — Gevangenschap van Maximiliaan te Brugge..................................1488.

Jan van Schaffelaar komt te Barnevelt om......14S2.

Einde van het oproer van het kaas- en hroodvoll;, alsmede van

den strijd der Hoekschen en Kabeljauwschen............1492.

Maximiliaan wordt keizer van Duitschland..............1493.

Philips II of de sciioone.......... 1494—1506.

Philips trouwt met Johanna........................1496.

Dood van Isabella, koningin vanCastilië,................1504.

Philips aanvaardt het bewind over dit rijk, maar sterft . . . 1506.

Karei geboren te Gent..............................1500.

Ka rel V aanvaardt het bewind over de Nederlandsche staten 1515,

Hij volgt Ferdinand II den katholieke in Arrngon op ... 1516.

Hij wordt keizer van Duitschland...........1519.

George van Saksen verkoopt hem zijn rechten op Friesland

voor 350,000 gl..................1515.

De Friezen erkennen hem als hner....................1524.

Hendrik van Beieren staat hem de wereldlijke macht over

Utrecht cn Overijsel af............................1528.

Groningen erkent hem als heer des lands................1536.

Karei van Gelder staat hem de heerschappij over Drente af . 1536.

Willem van Gulik en Kleef staat hem Gelderland af . 1543.

-ocr page 196-

188

.laren n. C.

S 8. Overzicht der geschiedenis van Gelderland gedurende de Middeleeuwen.

De graaf van Gelder eigent zich eenige rechten der kroon toe 1200—1300. Lodewijk van Beieren benoemt reinald II of den zwarte

tot hertog......................................1339,

Samensmelting der steden en edelen tot één lichaam van lands-

stenden....................1418.

De naam staten komt in Gelderland in zwang............1477.

Graven uit het huis Gelder.

Reinald II graaf...............tot 1339.

Hertog Reinald II sterft............................1343.

Reinald III volgt hem op.

Geschil tusschen hem en Eduard. •— De partijschappen der Hekerens en Bronkhorsten.

Eduard wint den slag bij Tiel............1361.

Reinald staat hem den titel en de rechten van hertog af . . 1361.

Eduard sterft. — Reinald III wordt weder hertog en sterft . 1371.

Het huis Gulik. — Willem I........................1372.

Reinald IV.

Hij sterft........................................1423.

Het huis Egmond. — De landsstenden erkennen arm old als

hertog........................................1423.

Adolf laat Arnold van het slot te Grave naar 15uren voeren

9 Jan. 1465.

Karei de stoute laat Adolf gevangen zetten.......1471.

Arnold verpandt Gelderland voor 300,000 gl. aan Karei den

stoute....................1471.

Hij sterft........................................1473.

Karei de stoute onderwerpt Gelderland..................1473.

Karei de stoute sneuvelt. — Dood van Adolf van Gelder . . 1477.

De Geldcrschen stellen ka rel van Gelder aan hun hoofd . . 1492.

Karei van Egmond bijna meester van geheel Gelderland . . 1513. Maarten van Rossem.

Karei van Egmond sterft............................1538.

Willem van Gulik en Kleef staat Gelderland aan Karei V af 1543.

ij 9. Overzicht der geschiedenis van Utrecht, Overijsel, Drente, Friesland en Groningen gedurende de middeleeuwen.

De staten van Utrecht beschreven.......sinds 1400—1500.

De naam Overijsel opgekomen........■ . 1400—1500.

Hendri k van beieren staat de wereldlijke macht over

Utrecht aan Karei V af............................1528.

-ocr page 197-

189

Jaren n.

Ovcrijscl erkent Karei V, in plaats van Karei van Egmond,

als heer........................................1528.

Drente komt aan Karei V..............1536.

De geschillen der Schieringers en Vetkoopers sedert omtrent . . 1300. Maximiliaan verpandt Friesland aan Albrecht van Saksen-Meiszen voor 300,000 gl. en bevestigt hem in het erf-

potestaatschap....................................1498.

Albrecht sterft. — Hendrik en George................1500,

Do Friezen roepen Karei, hertog van Gelderland, in . 1508.

George staat Friesland voor 350,000 gl. aan Karei V af . . . 1515. Groote Pier.

Karei V heer van Friesland..........................1524.

Albrecht van Saksen-Meiszen door Maximiliaan tot heer

van Groningen benoemd............................1499.

Groningen erkent Karei V als heer . . . .......153G.

Westerwolde een heerlijkheid...........tot 1795.

De Staten-Generaal leenheeren van Westerwolde. . . sedert 1594.

De stad Groningen koopt die heerlijkheid voor ruim 140,000 gl. 1619.

§ 10. De Nederlanden onder het bewind van Karei V.

Karei V heer van de zeventien Nederlandsebe gewesten 1543—1555.

Do Noordsche compagnie............sinds 1614.

250 schepen uitgerust voor de walvischvangsl..... 1600—1700.

Begin der Nederlandsebe letterkunde......ongeveer 1200.

Verdrag van Augsburg..............................1548.

Maria gouvernante................................1530.

De raad van state, de geheime raad en de raad van jinancün sedert 1531.

Vonnis, door Karei over de stad Gent geveld..............1540.

Wessel Gansfort, Rudolf Agricola. — Gerrit Ger-

ritsz. of Desidorius Erasmus sterft..............1536.

INI en no Simons Roomsch priester te Witmaarsum . . tot 1536.

Inquisiteurs ingesteld................................1522.

Afstand en overdracht tier Nederlanden aan Philips II te

Brussel.................25 Oct. 1555.

Karei overlijdt in \'t klooster Yuste......................1558.

§ 11. De Nederlanden onder Philips tot de komst van Alva.

Philips II................. 1555—1581.

Margareta van Panna, getrouwd met Oetavius Farnese,

hertog van Parma, landvoogdes der Nederlanden.

Twee liniën in het huis van Nassau.......sedert 1250.

-ocr page 198-

190

Jaren n. C.

De jongste is die-van Nassau-Dillenburg.

Willem, enn zoon van Willem den rijke van Nassau-Dillen-burg, geboren................. 1533.

Paus Paulus IV vaardigt de bul over de bisdommen uit . . 155y.

De zaak zelve begint werkelijkheid te worden......1561.

Sommige zetels eerst bezet............. 1570.

De vreemde troepen worden verwijderd.........15(50.

Philips beveelt Granvelle liet land te verlaten...... 1564.

Egmond naar Spanje gezonden............ 1565.

Het compromissum met Lode w ij k van N a s s a u en H e n d r i k

van Bred erode als hoofden........... 1565.

Drie- of vierhonderd edelen, loden van dit verbond, bieden de landvoogdes een verzoekschrift aan. — Do naam geuzen.

5 April 1566.

Ploris van Montmorency, baron van Montigny, en Jan van Glimes, markies van Bergen, vertrekken als gezanten naar Spanje............. 1566.

De beeldenstorm.................. 1566.

Alvarez de Toledo, hertog van Al va, komt als kapi-tcin-generaal aan \'t hoofd van een leger van ongeveer 17,000 man in de Nederlanden........... 1567.

§ 12. De Nederlanden onder \'t bestuur van Philips\' landvoogd Alva.

Margareta verwerft haar ontslag en vertrekt naar Italië. —

Alva algemeen landvoogd............. 1567.

De raad van beroerte of bloedraad opgericht.

Egmond en Hoorne te Brussel ter dood gebracht . . 5 Juni 1568.

Standbeeld ter hunner eer in die stad opgericht...... 1864.

Montigny, op een vonnis van den bloedraad, in \'t geheim in

Spanje geworgd................. 1570.

Bergen bezwijkt.................. 1567.

Alva laat Philips Willem, graaf van Buren, van

Leuven oplichten................ 1568.

Lodewijk van Nassau zegeviert bij Heiligerlee. —

Aremberg sneuvelt, maar ook Adolf......... 1568.

Alva verslaat Lodewijk bij Jemmingen........ 1568.

Ontwerp van Alva omtrent de belastingen: een heffing voor

eens van 1 pet.; de tiende penning; de twintigste penning.

Alva begint met Brussel.............. 1572.

De driekleurige vlag do nationale vlag der Nederlanden sedert 1572.

-ocr page 199-

l\'Jl

.laren 11. C..

Elizabeth verbiedt haar onderdanen den Watergeuzen te verstrekken wat zij behoeven. — Onder bevel van Lumey,

graaf van der Marek, eischen zij Brielle op . .1 April 1572.

De vergadering van Dordrecht..........19 Juli 1572.

Zuti\'en en Naarden openen de poorten voor Fadrique.... 1572.

Haarlem ingelijks..................................1573.

Alva vertrekt....................................1573.

§ 13. De Nederlanden gedurende het bewind van Reque-sens en van Don Jan van Oostenrijk. — De unie van Utrecht.

Don Louis de Requësens.

Middelburg geeft zich aan den prins over........ 1574..

De slag bij Mook. — Lodewijk en Hendrik van Nassau komen om.................. 1574.

Het beleg van Leiden hervat. — Jan van der Does. —

Pieter Adriaansz. van der Werff........ 1574.

De dag van \'t ontzet............3 Oct. 1574.

Requësens sterft................. 1576.

De raad van state aanvaardt het bewind na den dood van Requësens. — De raad van beroerten houdt op te bestaan . 157(3.

De Spanjaarden nemen Zierikzee bij verdrag in. — Opstand der Spaansehe troepen op Schouwen.........157().

Pacificatie of bevrediging van Gent........8 Nov. 157().

Don Jan van O ost en r ij k.

Het eeuwig edict, niet onderteekend door Willem, Holland en Zeeland..................Fcbr. 1577.

De verrassing van Namen.............. 1577.

Matthias door de Algemeene Staten tot landvoogd benoemd ondei beperkende voorwaarden........... 1578.

Willem van Oranje gaat tot den hervormden godsdienst, naar de begrippen van Galvijn, over........... 1573.

Alexander Farnese, hertog van Parraa, komt in de Nederlanden ................... 1578.

Henegouwen, Artois, Douai, enz. koeren onder \'s konings gezag terug................Jan. 1579.

Verdrag van Air echt.

Don Jan sterft................Oct.. 1578.

De Unie van Utrecht..........22 en 23 Jan. 1579.

S; 14. Van de Unie van Utrecht tot de vestiging der Republiek van de Zeven Vereenigde Nederlanden.

George van Lalaing, graaf van Rennenberg, valt van de Uuie af..................15S0.

-ocr page 200-

192

Jaren n. C.

Rennenberg sterft.................1581.

Ban van Philips over Willem afgekondigd in de Nederlanden. Aug. 1580.

Afzwering van Philips II in den Haag door de Algemcene

Staten.................26 Juli 1581.

Holland draagt Willem de hooge overheid op. — De overige gewesten bekleeden Frans van Anjou met het oppergezag 1581.

Matthias verlaat het land..............158J.

Anjou komt in de Nederlanden............1581.

Jan Jauregui, een bediende van \'Anastro, wondt den

prins te Antwerpen............Maart 1582.

Anjou\'s troepen bemachtigen Duinkerken, enz......Ian. 1583.

.De Fransche furie te Antwerpen.

Anjou sterft......................................1584.

Balthasar Gerard of Guy on, de zesde, die Willem van

Oranje naar het leven staat, doodt den prins te Delft 10 Juli 1584.

Parma verovert Maastrieht..........................1579.

Antwerpen geeft zich bij verdrag aan Parma over . 17 Aug. 1585.

Do Staten-Generaal dragen de oppermacht over deze landen aan Hendrik IH op. — Hetzelfde aanbod aan Elizabeth gedaan. — Zij zendt hulp tegen het bezetten van Bridle,

Vlissingen en Rammekens..........................1585.

Robert Dudley, graaf van Leicester, verschijnt aan

\'t hoofd van hare troepen...........Dec. 1585.

M au rits stadhouder van Holland en Zeeland .... 1585—1625.

Joiian van Oldenbaknevelt advocaat tan den lande.

Leicester vertrekt naar Engeland......................1586.

Leicester keert naar de Nederlanden terug................1587.

Door Elizabeth van zijn ambt ontslagen, gaat hij voor goed

naar Engeland..................................1587.

§ 15. De regeer!ngsvorm der Republiek van de Zeven Vereenigde Nederlanden

De medewerking der staten tot de regeering in Holland begint 1572.

De medewerking dor Algemcene Staten tot de regeering begint 1576.

De staten der verschillende gewesten nemen zeiven de hooge overheid in handen. — Vestiging van de Republiek der Vereenigde Nederlanden.............. 1588.

Gelderland. — Drie kwartieren: Nijmegen, Zutfen en Arnhem. — Elk kwartier heeft één stem.

Holland. — Negentien stemmen, de edelen één, de steden achttien.

Dc hooge raad opgericht.............. 1582.

-ocr page 201-

193

.luien ii. O.

De advocaat van den lande. — Hij heet raadpensionaris sedert 1630.

Zeeland. — De eerste edele en zes steden. — Zeven stemmen.

Utrecht. — Drie leden en drie stemmen. — De geéligeerden, de edelen en de stad Utrecht, benevens een panr kleinere steden.

Friesland. —Vier kwartieren: Oostergo, Westergo, Zevenwolde en de elf steden. — J)e landdag. — Eik kwartier heeft één stem.

Overijsel. — Twee leden: de edelen uit de kwartieren Sallant,

Twente en Vollenhoven, en de steden Deventer, Kampenen Zwol. — De ridderschap stemt hoofd voor hoofd; elke stad heeft één stem.

Groningen. — Twee leden en twee stemmen: de stad en de Ommelanden. — Drie kwartieren der Ommelanden: Hun-singo, Fivelingo en \'t Westerkwartier.

Drente. — Twee leden, niet meer dan achttien ridders en zes-en-dertig eigenerfden, en drie stemmen.

§ 16. Vervolg.

De Staten-Generaal. — Zeven stemmen.

De werkkring van den raad van state beperkt tot het beheer

der krijgszaken en van de financiën......sedert 1593.

De unie van Utrecht de grondslag der Staten-Generaal. — Dit lichaam bestaat slechts uit de afgevaardigden van de staten der zeven gewesten.............na 1585.

Drente uitgesloten.

De raad van state telt twaalf leden, buiten de stadhouders. — Hoofdelijke stemming.

De admiraliteit.

Vijf collegiën, dat van de Maas, van Amsterdam, van Middelburg, van Noord-Holland, öf te Hoorn, óf te Enkhuizen, dat van Dokkum, hetwelk naar Harlingen wordt verplaatst in.................. 1645.

De stadhouder of gouverneur.

De gouverneur van wege de Staten-Generaal kapitein-generaal en admiraal.

In Friesland afzonderlijk stadhouders........tot 1748.

Einde der stadhouderlooze tijdperken in de vijf laatstgenoemde

gewesten................ 1672, 1747.

Het stadhouderschap en de overige waardigheden erfelijk verklaard in het huis van Oranje-Nassau, ook in de vrouwelijke linie..................... 1747.

Or. WiJNNE, liekn. Gesch. v. h. Vaderland, 11 Je druk. IS

-ocr page 202-

194

Jaren n. C.

§ 17. De onoverwinnelijke vloot. — Maurits\' krijgsbedrijven. — De afstand van Nederland door Philips II. — De eerste zeeslagen van den tachtigjarigen oorlog.

Philips II verkrijgt de heerschappij over Portugal..... 1580.

Sixtus V schenkt Engeland aan de kroon van Spanje. . . . 1587. Dc armada. — Alonzo Peter de Guzman, hertog van

Medïna-Sidonia.

Nederlaag der armada door de Engelsche vloot en daarop dooide Engelschen en de Nederlanders. — Terugtocht. — Een

derde keert terug..............Oct. 1588.

Maurits................. 1590—1625.

Maurits wordt stadhouder van Utrecht en Overijsel .... 1590.

Hij wordt het van Gelderland............1591.

Oldbnbarnevelt.

Maurits verrast Breda............... 1590.

Hij verovert Zutfen.............30 Mei 1591.

Deventer geeft zich over............Juni 1591.

Steenwijk en Koevorden vallen............ 1592.

Geertruidenberg veroverd.............. 1593.

Groningen geeft zich over aan Maurits en Willem Lodewijk 24 Juli 1594.

Drente verkiest Willem als stadhouder......... 1595.

Parma sterft................... 1592.

Albert van Oostenrijk.

Maurits behaalt de zege bij Turnhout. — Maurits heeft 1000

ruiters en verliest 10 man. — 2000 dooden en 500 gevangenen 1597. Philips II schenkt de Nederlanden aan Isabella en Albert. — De aartshertog en de infante. — Het Zuiden en het Noorden gaan voor goed uiteen.

Philips II sterft. — Philips III............ 1598.

Zege van Maurits bij Nieuw poort.......2 Juli 1600.

Ostende driejaren lang verdedigd. — Ambrosius Spinola

verovert het.................. 1604.

De oorlog te land gestaakt............. 1607.

Reinier Klaassen vliegt bij St. Vincent in do lucht . . 1606. Zege van Jakob van Heemskerk in de baai van Gibraltar. — Hij komt om............ 1607.

§ 18. Het twaalfjarig bestand. — De oprichting der Oost-Indische compagnie.

Elizabeth sterft.................. 1603.

Jakob I sluit vrede met Spanje............ 1604.

Philips III verbiedt allen handel van Nederland op zijn staten 1598.

-ocr page 203-

195

Jaren n. G.

Onderhandelingen tusschen de aartshertogen en dc Republiek 1607.

Wapenstilstand te Antwerpen...........April 1609.

Eenige schepen naar het Noorden gezonden .... 1594 en 1595.

Amsterdam rust een paar schepen uit. — Willem Barentsz.

en Heemskerk op Nova-Zembla. — Barentsz. bezwijkt . 1596.

Maatschappij van verre te Amsterdam. —Cornelis Houtman waarschijnlijk door haar naar Lissabon gezonden. — Pieter Dirksz. Keyser en Cornelis Houtman lichten met vier schepen

te Texel het anker.............2 April 1595.

Zij landen te Bantam.............Juni 1596.

Olivier van Noort stevent den aardbol om............1598.

Oprichting van de vereenigde Oosl-Indhche compagnie .... 1602.

De Portugeezen geven het kasteel op Amboina over .... 1605.

Pieter Both eerste gouverneur-generaal.........1610.

Jan Pietersz. Coen verovert Jakatra en verheft de factorij onder den naam Batavia tot hoofdplaats.......1619.

De compagnie verwerft Formosa en bouwt er Zelandia . . . 1624.

Samenzwering van Engelsche kooplieden op Amboina. — Tien

ter dood gebracht................................1623.

§ 19. De oneenigheden, die de Republiek ten tijde van het bestand schokken.

Jakob Arminius wordt hoogleeraar te Leiden..... 1603.

De praedealinatie.

Pranciscus Gomarus.

Arminius sterft.................. 1609.

De Remonstranten, naar de remonstrantie zóó geheeten, sedert . 1610.

De Contra-Remonstranten.

Willem Lodewijk de raadsman van Maurits. — Jakob I beschermt de Contra-Remonstranten..........1616.

Engeland geeft, tegen betaling van 3,000,000 gl., d. i. van ruim \'/3 der toen nog verschuldigde som, de pandsteden aan de Republiek terug..............1615.

Maurits gaat naar de Kloosterkerk...........1617.

Pranyois van Aerssen, heer van Sommelsdijk, op verzoek van Lodewijk XIH, als gezant uit Frankrijk teruggeroepen 1613.

De scherpe resolutie, door de meerderheid der staten van Holland genomen..............4 Aug. 1617.

Waardgelden.

Twee besluiten der Staten-Generaal........Juni 1618.

De deputatie der Staten-Generaal met Maurits komt te Utrecht

25 Juli 1618. ia*

-ocr page 204-

196

Jaren n. C.

Maurits dankt op de Neude de waardgelders af . . . 31 Juli 1618.

Plakkaat der Statcn-Genenial, goedgekeurd door zes provinciën en zes steden uit Holland, aangaande de afdanking der waardgelders..............21 Aug. 1618.

Twee geheime besluiten der Staten-Generaal . 28 en 29 Aug. 1618.

Dc luitenant van de lijfwacht des stadhouders neemt Olden-barnevelt gevangen. — De Groot, Hogerbeets en Ledenberg gekerkerd...............29 Aug. 1618.

De prins kiest andere leden in de vroedschappen van Hollands steden..................Sept. 1618.

Hogerbeets pensionaris van Leiden.......sinds Oct. 1617.

Vonnissen over dc drie geveld.

Oldenbarnevelt onthoofd...........13 Mei 1619.

Dc nationale synode te Dordrecht ........13 Nov. 1618.

Veroordceling van de gevoelens dor Remonstranten. . 6 Mei 1619.

Dc Staten-ovcrzetting of Slalenbijbel voltooid....... 1635.

S 20. De hernieuwing van den oorlog na het bestand. — De oprichting der West-Indische compagnie. — De aanslag op het leven van Maurits en zijn dood.

Hogerbeets en de Groot naar Locvestein overgebracht. . Juni 1619.

Hogerbeets wordt vergund een buitenhuis nabij Wassenaar te

gaan bewonen..................................1625.

Hugo de Groot ontsnapt. — Maria van Reigersbergen

en Elsje van Houweningen..........Maart 1621.

Philips Willem sterft en laat Maurits al zijn bezittingen, ook

Oranje na...................1618.

Willem Lodewijk sterft..............................1620.

Ernst Kasimir stadhouder van Friesland..... 1620—1632.

Groningen en Drente nemen Maurits....................1620.

Oprichting der West-Indische compagnie......B Juni 1621.

Nieuw-Nederla/nd en Niéuw-Amsterdam..................1626.

Albert overlijdt. — De Zuidelijke Nederlanden vallen terug

aan Philips IV. — Isabella landvoogdes........1621.

Isabella sterft....................................1633.

Maurits\' aanslag op Antwerpen mislukt..................1624.

Spinöla verovert Breda..............................1625.

Samenzwering tegen het leven van Maurits. — Stoutenburg vlucht en treedt in dienst van het Zuiden. — Vijftien personen onthoofd, o. a. Reinier van Groeneveld............1623.

Frederik Hendrik trouwt met AmaliavanSolms. . . . 1625.

Maurits sterft, oud 58 jaren,.........23 April 1625.

-ocr page 205-

197

Jaren n. C.

§ 21. Het stadhouderschap van Frederik Hendrik.

De stadhouderlijke en slaatsc/czinde partij.

Frederik hendrik stadhouder van vijl\' gewesten. — De Staten-Generaal dragen hem de waardigheid van kapitein-generaal en admiraal op........... 1625—1647.

Groningen en Drente verkiezen den stadhouder van Friesland 1625.

De Remonstranten stichten te Arasterdam een seminarium . . 1630.

Het athenaeum te Amsterdam gesticht......... 1632.

Hugo de Groot bezoekt zijn vaderland.........1631.

Hij wordt gezant van Christina aan \'t Fransche hof .... 1634.

Hij sterft te Rostock................ 1645.

Raadpensionarissen van Holland: Antonie Duik, Adriaan Pauw. — Jakob Cats.

De prins neemt Grol in............... 1627.

Hij rukt met een leger tegen \'s Hertogenbosch op. — \'s Hertogenbosch geeft zich bij verdrag over........ 1629.

Frederik Hendrik en Ernst Kasimir dwingen Venlo en Roermond zich over te geven. — Maastricht belegerd .... 1632.

De vijand herneemt Venlo en Roermond.

Ernst Kasimir gewond voor Roermond. — Hij sterft. —

Hendrik kasimir............ 1632—1640.

Verdrag met Maastricht.............. 1632.

Loncq vermeestert Olinda en het Recif........ 1630.

Piet Hein bemachtigt in de baai van Matanzas de Spaansche zilvervloot............... 1628.

De West-Indische compagnie bezit in Brazilië de streek tus-schen de rivier St. Francisco en Rio-Grande...... 1636.

Joh an Maurits van Nassau landvoogd van Nederlandsch Brazilië....................1636.

De compagnie bezet St. Eustatius........... 1639.

Johan Maurits verovert St. George del Mina....... 1637.

Portugal herneemt zijn zelfstandigheid......... 1640.

De compagnie roept Johan Maurits terug........ 1644.

Het Recif en eenige forten gaan aan Portugal over .... 1654.

De Staten-Generaal verklaren Portugal den oorlog.

Vrede te \'s Gravenhage. — Nederland doet voor 4,000,000 (/ouden crusado\'s (8,000,000 gl.) afstand van Brazilië......1661.

De vrede wordt bekrachtigd............. 1668.

Aanvallend en verdedigend verhond met Frankrijk . . 8 Febr. 1636.

Philips IV rust een armada uit. — DonAntonio d\'0 cj u e n d o.

Maarten Harpertszoon Tromp levert hem met ruim honderd schepen slag bij Du ins en behaalt de zege . 21 Oct. 1639.

-ocr page 206-

198

Jaren. n. C.

Hendrik Kasimir sterft. — Frederik Hendrik wordt stadhouder

van Groningen en Drente............. 1640.

Willem frederik stadhouder van Friesland . . . 1640—1664.

Hij trouwt met Albertine Agnes........... 1652.

Willem wordt verloofd met Maria..........1641.

Hij trouwt mot haar................ 1644.

Frederik Hendrik, oud 63 jaren, sterft.....14 Maart 1647.

§ 22. De vrede van Munster. — Blik op den toestand des lands.

Er is sprake van vrede............sedert 1641.

De gezanten van Zweden en van de protestantsche rijksvorsten komen bijeen te Osnnbrück, die der Roomsch-katholieke staten te Munster.

Het congres wordt geopend...........April 1645.

Zeeland en Utrecht er tegen, dat men, buiten Frankrijk, vrede sluit. — De Westphaahche vrede geteekend .... 30 Jan. 1648.

Uitwisseling der ratificatiin te Munster......15 Mei 1648.

Zeeland treedt toe..............80 Mei 1648.

De Beemster, de Farmer en de Wormer gewonnen . . 1600—1700.

Handel op Frankrijk. — De waarde van alles, wat Frankrijk aan Nederland levert, begroot op omstreeks 36,000,000 gl. . 1658.

Amsterdam.

Het nieuwe stadhuis, gebouwd o.a. door Jakob van Kampen,

1648, enz.

Coen keert naar zijn vaderland terug.......... 1622.

Hij wordt op nieuw gouverneur-generaal........ 1627.

Antonie van Die men verovert een fort van Ceylon op de

Portugeezen.................. 1638.

Malakka gaat van Portugal op de compagnie over.....1641.

Het athenaeum te Franeker, door Willem Lodewijk en de staten van Friesland gesticht............ 1585.

De universiteit van Groningen door de staten van \'t gewest

gegrondvest..................1614.

De stad Utrecht sticht een academie.......... 1636.

De provinciale academie te Harderwijk......... 1647.

Ma mix van St. Aldegonde schrijver van den Bijenkorf der heilige Roomsche kerk. — Amsterdamsche Rederijkerskamer „in liefde bloeiende.quot;

Pieter Cornelisz. Hooft, drossaart of drost van Muiden.,* schrijft Gerard van Velzen.

Hooft, eigenlijk de eerste Nederlandsche geschiedschrijver,

stelt de Nederlandsche historiën te boek, loopende over 1555—1587.

-ocr page 207-

199

jaren n. C.

Hooft sterft...................1647.

Joostv a nden Vondel . . . ........ 1587—1679.

Reien; de lofzang in den Lucifer en die der Amsterdamsche maagden in den Gijsbrecht van Amstel.

Jakob (\'ats, geboren te Brouwershaven. — Ouderdom en Buitenleven, het huwelijk.

Dood van Cats.................. 1660.

Cons t ant ij n Huygons. — De korenbloemen.

Rembrandt................ 1608—1659.

„De nachtwacht.quot;

4; 23. Het stadhouderschap van Willem II.

Willem II volgt zijn vader in zijn bedieningen op, ook in

het stadhouderschap van Groningen en Drente . . . 1647, 1648.

Tegen het goedvinden van den raad van state, van de Staten-Generaal ei| den prins ontslaan de staten van Holland een aantal manschappen.

Aanvrage der staten van Holland om vijftig compagniën vreemdelingen af te danken, alsmede de helft der ruiterij.

Besluit der staten van Holland om voort te gaan met de afdanking................30 Mei 1650.

Buitengewone vergadering der Staten-Generaal, van den raad

van state en de beide stadhouders. — Besluit... 5 Juni 1650.

Jakob de Witt met vijf leden der staten van Holland te

\'s Gravenhage in hechtenis genomen......30 Juli 1650.

De zes worden naar Loevestein gebracht.....31 Juli.

Willem Frederik breekt met de troepen tegen Amsterdam op

29 Juli.

De Hamburger postbode brengt het bericht van den aantocht der troepen te Amsterdam..........30 Juli.

De prins van Oranje komt bij het leger......31 Juli 1650.

Verdrag.................3 Aug. 1650.

De zes heeren in vrijheid gesteld.

De prins gaat naar Dieren. — Hij sterft, oud ruim vier-en-

twintig jaren,..............6 Nov. 1650.

«

§ 24. De groote vergadering. — De eerste Engelsche zeeoorlog.

Willem Hendrik geboren...........14 Nov. 1650.

Frederik Willem, door Groningen en Drente tot stadhouder

benoemd................... 1650.

Cats opent de groote vergadering, uit ruim 300 personen

bestaande................18 Jan. 1651.

-ocr page 208-

200

Jaren n. C.

Cats Jegt het ambt van raadpensionaris neer. — Adriaan

Pauw wordt zijn opvolger............1651.

Gezantschap van \'t parlement naar Nederland gezonden. — Het verwerft gehoor in de groote vergadering. — Het stelt voor een nauw verbond met Engeland te sluiten .... 1651.

Hiertoe bestaat weinig geneigdheid bij de Staten-Generaal. — Het parlement roept zijn gezanten terug........1651.

De akte van navigatie.............Oct. 1651.

Het getal der Nederlandsche vrachtschepen beloopt meer dan 11,000 .................... 1651.

Maarten Harpertsz. Tromp stoot bij Dover op Blake. —

Het gevecht blijft onbeslist..........29 Mei 1652.

Michiel Adriaansz. de Ruyter slaat Ayscue bij Plymouth.................. 1652,

I)e driedaagsche zeeslag bij Portland tusschen Tromp en

Blake blijft onbeslist.............Febr. 1653.

De slag bij ter He ij de tusschen Tromp en Monk. —

Tromp sneuvelt..............10 Aug. 1653.

Holland laat in Engeland de eerste stappen tot den vrede doen

Maart 1653.

Dood van Pauw. — Joh an de witï raadpensionaris van Holland................... 1658.

Eenige gezanten der Staten-Generaal vertrekken naar Londen, o. a. Hieron ymus van Beverningk,....... 1653.

Ontwerp van vrede, aan de Nederlandsche gezanten medegedeeld ..................Nov. 1653.

Cromwell protector van Groot-Britannic......... 1653.

Vrede van [Vcatminster.

De vrede bekrachtigd door de Staten-Generaal . . 23 April 1654.

De vrede bekrachtigd door Cromwell......30 April 1654.

De Witt koestert de hoop dat Cromwell ten aanzien der uitsluiting van inzicht zal veranderen.......3 April 1654.

De Loevesteinsche factie.

Cromwell volhardt. — De zaak der uitsluiting in de staten van Holland overwogen. — Veertien leden er voor April en Mei 1654.

JJc akte van uitsluiting naar Engeland gezonden.

§ 25. De staat onder de leiding van de Witt. — De bemoeiingen der Republiek met den oorlog in \'t Noorden van Europa.— De tweede Engelsche zeeoorlog.

1655.

Oorlog tusschen Karei X Gustaaf van Zweden en Polen . . . Jakob van W assen aar-O b dam luitenant-admiraal van

-ocr page 209-

201

,)ami n. C.

Holland. — Hij stevent nnar de Oostzee. — Hij stnat Frederik UI bij ............1656.

Zege van Wassenaar nabij Kroonenbnrg op Wrangel . 1658.

De Ruiter landt op Funcn en verovert Nijborg..... 1655gt;.

Karei II beklimt den troon van Groot-Hritannië...... 1660.

Intrekking der akte van seclusie . . .....Sept. 1660.

Verwerend verbond met Frankrijk . .....April 1662.

Verdrag met Engeland.............Sept. 1662.

De Engelschen vermeesteren Niouw-Nederland met Niemv-Amsterdam of New-York en nemen vele Nederlandsche koopvaardijschepen................ 1664.

De tweede Kngelsche zeemir\'oa. — Nederlaag, aan de Nederlandsche vloot toegebracht quot;op d hoogte van Low est ho ff door den hertog van Yor tt - K ■» rto n ^ sneuvelt. — Wassenaar-Obdam vliegt in de lucht . . . . 13 Juni 1665.

Vierdaagsche zeeslag. — De Ruiter wint den slag bij Foreland op prins Robert en Monk, hertog van Albemarle, ..............11—14 Juni 1666.

Gevecht bij Duinkerken. — De Ruiter wijkt voor Monk. —

Cornells Tromp.............Aug. 1666.

De Engelschen steken 100 a 150 koopvaardijschepen in het Vlie in brand en verwoesten een gedeelte van Terschelling . 1666.

Christoffel Hernhard van Galen doet een inval in Gelderland................... 1665,

Willem Frederik sterft. — Hendrik ka si mi u II . . 1664—1696.

Vrede van Kleef................. 1666,

De staten van Holland nemen Willem Frederik als kind van staal aan.................April 1666.

Henri de Fleuri de Coulan, heer van Buat, uit \'s prinsen dienst ontslagen, wordt op last der staten van Holland in hechtenis genomen.........Aug. 1666.

Het hof van Holland veroordeelt Buat ter dood. — Het vonnis voltrokken.

Vredes-ondcrhandelingen te Breda........... 1667.

De Hollandsche vloot onder de Ruiter steekt in zee. — Cornells de Witt gevolmachtigde der Staten-Generaal. —

Tocht naar Chattarn.

De vloot voor den mond der Theems.......17 Juni 1667.

Een smaldeel zeilt de Medway of het kanaal van Rochester op

20 Juni.

Abraham Krijnszoon vermeestert Suriname voor Zeeland ...................Febr. 1667.

Vrede te Breda...............31 Juli 1667.

-ocr page 210-

202

Jaren n. C.

§ 26. De triple alliantie en de vrede te Aken. — Het begin van den oorlog van 1672.

Philips IV sterft — Karei II..........................1065.

Lodewijk XIV valt in de Zuidelijke Nederlanden . . . Mei 1667. De Witt brengt een wapenstilstand tusschen Spanje en Frankrijk tot stand....................................1667.

Eeuwig edict................ö Aug. 1667.

De triple alliantie. — Zwedens krijgsraad treedt toe . . Jan. 1668.

Spanje treedt toe..................................1669.

Vrede te Aken....................................1668.

Verdrag tusschen Lodewijk XIV en den rijksraad van Zweden. 1672.

Geheim verdrag van Dover............................1670.

De harmonie......................................1670.

De Staten-Generaal sluiten een verdedigend verbond met Spanje

Dec. 1671.

De prins wordt tot kapitein-generaal voor één veldtocht benoemd .................Febr. 1672.

Oorlogsverklaring van Lodewijk........7 April 1672.

De oorlogsverklaring van Engeland.......7 April 1672.

Bernhard van Galen verklaart den oorlog ... 18 Mei 1672.

Maximiliaan Hendrik doet dit ook................1672.

Lodewijk XIV breekt op...........11 Mei.

Het overtrekken bij het tolhuis te Lobith begint . . 12 Juni 1672.

De stad Utrecht gaat over...........23 Juni 1672.

De Ruiter levert den slag bij Solebay tegen den hertog

van York en d\'Estrées...........Juni 1672.

Eischen van Lodewijk. — Vorderingen van Engeland. . Juni 1672.

§ 27. Het vervolg van den oorlog van 1672. — De dood der gebroeders de Witt. — De verheffing van Willem III.

Aanslag op den raadpensionaris.........21 Juni 1672.

Jakob van der Graaf door het hol\' van Holland ter dood veroordeeld. — Het vonnis voltrokken.....29 Juni.

Belofte van de wethouders te Veere.......21 Juni 1672.

De vroedschap te Dordrecht draagt het stadhouderschap aan Willem op. — De ruwaard onderteekent het gedwongen

29 Juni.

De staten van Zeeland benoemen Willem tot stadhouder 2 Juli.

Die van Holland doen het.........3—4 Juli.

Willem III................ 1672—1702.

De Witt verwerft zijn ontslag als raadpensionaris . . 4 Aug. 1672.

-ocr page 211-

203

Jaren n. (J.

Vonnis tegen Willem Tichelaar............ 1670.

Zijn besclmldiging tegen Comelis de Witt. — Het vonnis 20 Aug. 1(172.

Hamenrotting van \'t volk te \'s Gravenhage. - De de Witten omgebracht te midden eener gewapende menigte van 1100 tot 1200 menschen.............20 Aug.

Caspar Fagel tot raadpensionaris van Holland benoemd 20 Aug.

De staten van Holland machtigen den prins de wet te vernetten

27 Aug.

De hertog van Luxembourg doet een inval in Holland

Dec. 1672.

De bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen belegeren Groningen zes weken lang. — Karei van Rabenhaupt. — De bisschop blaast den aftocht...... 27—28 Aug. 1672.

Eybergen verrast Koevorden. — Meindert van Thijnen 30 Dec. 1672.

Driedaagsche storm op de kust van Holland.....Juli 1672.

Zege van de Ruiter bij Kijkduin op d\'Estrées en prins Robert.................21 Aug. 1673.

Willem verovert Bonn.............Nov. 1673.

Vrede van Weslminslcr...........19 Febr. 1674.

De bisschop van Munster en de keurvorst van Keulen sluiten vrede 1074.

Holland en Zeeland verklaren het stadhouderschap, de Staten-Generaal het kapitein-generaal-admiraalschap erfelijk in de mannelijke linie des prinsen van Oranje.

Utrecht en Overijsel volgen dit voorbeeld........ 1674.

Gelderland doet het ook.............. 1675.

Groningen draagt aan Plendrik Kasimir II het erfstadhouderschap op................... 1674.

Willem III levert den slag van Senef.

De Ruiter naar de Middellandsche Zee gezonden. — Drie slagen tegen du Quesne, o. a. bij den Etna, waar Nederland zegeviert, maar de Ruiter sneuvelt........ 1676.

Willem III trouwt met Maria............ 1677.

Vrede van Nijmegen...........10—11 Aug. 1678.

§ 28. Willem III. — De negenjarige oorlog. — De Spaansche erfopvolgingsoorlog.

Verbonden van Nederland met Leopold I, het grootste gedeelte

van het Duitsche rijk en Spanje........... 1686.

Er komen réfugiés in Nederland. — Zij worden edelmoedig

ontvangen................... 1685.

De Nederlandsche vloot legt in de haven van Torbay aan Nov. 1688.

Willem en Maria als koning en koningin van Groot-Britannië

uitgeroepen.................. 1689.

-ocr page 212-

204

Jaren n. C.

Fiigel sterft. — AntonieHeinsius......... 1689.

Lodewijk verklaart aan de bondgenooten den oorlog . . 1688, 1689.

Het Weener-verhond................ 1690.

De negenjarige oorlog.

Luxembourg overwint Willem bij Steenkerken. . . . 1692. en bij Landen en Neerwinden.......... 1693.

Almonde en Hussel verslaan Tourville bij la Hoguc 1692.

Vrede van Rijswijk. — Lodewijk erkent Willem 111 als koning van Engeland en staat hem het prinsdom Oranje weer af . 1697.

De handel geschokt.

Engeland betaalt ruim 7,000,000 gl. aan Nederland . . 1689, enz.

Hendrik Kasimir II sterft. — Jou an wille m friso volgt hem in Groningen en Friesland op onder regentschap van Amalia van Anhalt-Dessau........ 1696—1711.

Drente draagt het stadhouderschap op aan Willem III.

Peter bezoekt Nederland.............. 1697.

Peter hervat het bezoek..............1717.

Karei II sterft. — Zijn testament verklaart Philips van Anjou tot eenigen erfgenaam der kroon van Spanje ... 1 Nov. 1700.

Philips V begeeft zich naar Spanje...... ... 1701.

Hel grooie of Haagsche verbond. — Leopold I, Engeland,

Nederland...................1701.

Frederik I van Pruisen, het Duitsche rijk, Portugal en Savoye voegen zich er bij.

Willem III sterft..............Maart 1702.

De zaken der regeering teruggebracht op den voet van . . . 1651.

Het driemanschap: Joh an Churchill, graaf, daarna hertog van Marlborough, Eugenius van Savoye, Antonie Heinsius.

Rooke en Callenburgh nemen Gibraltar in. — Engeland eigent zich de stad toe.............. 1704.

Slag bij Ramillies. — Marlborough verslaat Villeroi . . 1706.

Slag bij Oudenaarde. — Marlborough en Eugenius verslaan

Vendóme en den hertog van Bourgondië .... 1708.

Slag bij Malplaquet. — Dezelfden verslaan Villars . . . 1709.

Lodewijk XIV wendt zich om vrede tot Heinsius..... 1709.

De onderhandelingen worden afgebroken. — Zij worden te Geertruidenberg hervat..............1710.

Jozef I sterft. — Karei VI keizer van Duitschland.....1711.

Johan Willem Friso verdrinkt aan den Moerdijk, oud 24 jaar, 1711.

Zijn gemalin, Maria Louise, brengt een zoon ter wereld,

Willem Karei Hendrik Friso............1711.

Vrede te Utrecht...............April 1713.

-ocr page 213-

205

Jaren n. (\'

Dc barrière. Namen, Doornik, Meonen, Warneton, Yperen,

Veurne, Knokke. — Dendermonde gemengd garnizoen 15 Nov. 1715.

§ 29. Blik op den toestand des lands in de laatste helft der 17de en het begin der 18de eeuw.

Antonik hein si us.

De handel gedaald..............sinds 1672.

De haringvisscherij neemt af..........sedert 1700.

De Nnordsche compagnie houdt op te bestaan..............1645.

Achteruitgang der fabrieken en manufacturen . . . sedert 1648.

Johan Maatsuiker............. 1653—1678.

Jan van Riebeek keert uit Indië naar het vaderland terug 1648.

Hij sticht een volkplanting aan de Kaap de goede hoop April 1652. De Sinees Coxinga valt Zelandia aan. — Zelandia gaat bij

verdrag over..................1662.

Cornelis Speelman.

Het Noorden van Celebes afhankelijk van de compagnie ongev. 1700.

De Preanger-landen afhankelijk van de compagnie..........1704.

Soerabaya afhankelijk van de compagnie........1741.

De naam „Mataramquot; vervangen door die der vorstenlanden

Soerakarta en Djokjokarta..........................1755.

De sultan van Bantam staat de rechten van opperhoogheid op

de westkust van Borneo aan de compagnie af..........1778.

De compagnie doet een uitdeeling van 65 pet.......1671.

De koffijboom in Nederlandsch Indië gekweekt . . . ongev. 1700.

Essequïbo door de Zeeuwen gesticht.......ongev. 1600.

De Staten-Generaal ontbinden de West-Indische compagnie. . 1674.

Er ontstaat een nieuwe compagnie......................1675.

De corresponden tien.

Eerste verdrag van dien aard te Zierikzee................1652.

Antonius van der Goes. — Hij overlijdt..............1684.

Justus van Effen. — Hij sterft....................1735.

Christiaan Huygens sterft........................1695.

He rman Boerhave. — Hij overlijdt..................1738.

§ 30. Het stadhouderschap van Willem IV.

De Republiek sluit vrede met den dey van Algiers .... 1726. Zij tcekent de pragmatieke sanctie. — Karei IV heft de Oost-

Indische compagnie op...............1731.

Heinsius overlijdt..................................1720.

SimonvanSlingelandt........... 1727—1736.

-ocr page 214-

206

Jaren. n. C.

Willem Karei Hendrik Friso wordt stadhouder van Groningen...................1718.

Hij wordt stadhouder van Drente en van Gelderland .... 1722.

Beslissing van \'t geschil over de erfenis van Willem III. . . 1732.

Hij trouwt met Anna............... 1734.

Karei VI sterft.................. 1740.

De slag van Fontenai. — Lode wijk XV doet een inval in Staats-Vlaanderen................ 1747.

De vroedschap te Veere besluit den prins tot stadhouder te verkiezen....................April 1747.

De staten van Zeeland stellen den prins tot stadhouder aan 28 Apr.

De staten van Holland benoemen den prins tot stadhouder 3 Mei.

De staten van Utrecht benoemen den prins tot stadhouder 3 Mei.

De Staten-Generaal benoemen hem tot kapitein-generaal-admiraal................4 Mei.

De staten van Overijsel benoemen hem tot stadhouder 10 Mei.

Willem iv................ 1747—1751.

Do staten der gewesten verklaren hot stadhouderschap, de Staten-Generaal het kapiteiu-generaal-admiraalschap erfelijk,

ook in de vrouwelijke linie............ 1747.

Het opperdirecteur-youverneurschap van O. en W. Indië den

prins door de bewindhebbers opgedragen.......1749.

De paehterijen in Friesland, Groningen, Utrecht en Holland afgeschaft................... 1748.

De Franschen nemen Bergen-op-Zoom bij verrassing in . . . 1747.

Vrede le Aken. — De Republiek krijgt het verlorene terug, alsmede de barrière-steden, maar grootendeels geslecht . . 1748.

Pieter Stein...............sedert 1749.

Verzetting der wet te Amsterdam en in de meeste overige steden van Holland............... 1748.

Bepaling, door Willem IV gemaakt ten gunste der fabrieken van zijde, enz. — De staten van Holland volgen dit voorbeeld 1749.

De Staten-Generaal stellen hertog Lode wijk Ernst van Brunswijk-Wolfenbuttel als veldmaarschalk aan . . 1750.

Willem IV sterft...............Oct. 1751.

§ 31. Het regentschap van de gouvernante Anna, de voogdij van den hertog van Brunswijk en het stadhouderschap van Willem V tot het begin van den oorlog tusschen Engeland en Nederland.

Anna gouvernante en voogdes van Willems zoon . . . Oct. 1751.

Hij wordt geboren................ 1748.

Willem V........... 1751—1795, overl. 1806.

-ocr page 215-

207

Jaren n. C.

De hertog van Brunswijk tot vertegenwoordiger van den kapitein-generaal benoemd.

Prederik II staat de goederen, vroeger geërfd, voor een groote som aan Willem af............... 1754.

Zeeoorlog tusschen Frankrijk en Engeland........ 1756.

Grieven tegen de gouvernante. — Zij sterft....... 1759.

De hertog van Brunswijk voogd........... 1759.

Vrede van Parijs.................1768.

Willem V, 18 jaren oud, aanvaardt de hooge ambten . . . 1766.

De akte van consulentschap onderteekend door Willem V en den hertog................3 Mei 1766.

Willem Frederik .............geboren 1772.

Willem George Frederik...........geboren 1774.

Willem George Frederik, later generaal in dienst van Frans II,

sterft..................... 1799.

De Staten-Generaal verbieden den toevoer van krijgsbehoeften naar de Amerikaansche volkplantingen........ 1775.

Frankrijk sluit een handelsverdrag en verbond met de Ver-eenigde Staten van Noord-Amerika.......... 1778.

Een ontwerp-verdrag opgesteld door de Neufville en door Lee...................1778.

Henry Laurens president van het congres der Amerikaansche staten................. 1777.

Hij vertrekt van Philadelphia naar Nederland. — Het schip bij New-Poundland genomen door een Engelsch fregat. —

De in zee geworpen doos opgevischt.....10 Sept. 1780.

Rusland, Zweden en Denemarken sluiten hel stelsel eener fieica-pende onzijdigheid................ 1780.

Engeland verklaart den oorlog aan de Zeven Gewesten . . . 1780.

§ 32. De oorlog van Engeland en Nederland. — De geschillen der Republiek met Jozef II. — De binnen-landsche oneenigheden en de komst der Pruisen.

200 koopvaardijschepen, met een waarde van 15,000,000 gl.,

in de Engelsche havens opgebracht........Jan. 1781.

St. Eustatius en de kust van Guinea vallen in handen der Engelschen. — Berbice, Demerary en Essequïbo stellen zich onder hun hoede.

De Franschen hernemen St. Eustatius en geven het aan de Staten-Generaal terug...............1781.

Zij heroveren Berbice, Demerary en Essequïbo en nemen ze in bewaring.................. 1782.

-ocr page 216-

208

Jaren n. C.

Joh an Arnold Zoutman tegen Hyde Parker bij

Doggersbank..............5 Aug. 1781.

Vrede van Versailles..............Jan. 1783.

Vrede te Parijs................Mei 1784.

Jozef II verlangt, dat do Staten-Generaal de steden der barrière ontruimen. — Het gebeurt...........1781.

Nieuwe geschillen tussehen Jozef II en de Staten-Generaal over

de opening van de Schelde............. 1783.

Een oorlogschip onder Oostenrijksche vlag wil zich onttrekken aan het onderzoek van den uitlegger. — Het wordt genomen,

maar kort daarna weder ontslagen.......... 1784.

Vrede te Fontainebleau................ 1785.

Het geheim van \'t bestaan der akte van consulentschap wordt

verbroken. — „De dikke hertogquot; gaat heen...... 1784.

Exercitie-genootschappen of vrijkorpsen.......... 1783.

De staten van Holland verbieden het dragen of roepon van Oranje

Febr. 1785.

Een burger van \'s Gravenhage door een lid van een exercitiegenootschap gewond.............Sept.

De prins verlaat met zijn gemalin \'s Gravenhage..... 1785.

Geschillen te Elburg en te Hattem. — De staten van Gelderland gelasten den stadhouder krijgsvolk naar Hattem en Elburg te doen oprukken en bezetting in die steden te leggen. — Vele regeeringsleden en inwoners dezer steden vluchten naar Kampen of elders.......... 1786.

De prinses gaat van Nijmegen op reis naar \'s Gravenhage. —

Bij de Goejanverwellesluis verzoekt haar de commissie van defensie niet verder te gaan..........Juni 1787.

Karei Willem Ferdinand, regeerend hertog van liruns-wijk-Wolfenbuttel, rukt de Nederlanden binnen. — De Pruisen bezetten de stad Utrecht.

Amsterdam geeft zich over............. 1787.

Laurens Pieter van de Spiegel raadpensionaris .... 1787.

§ 33. De val der Republiek. — Blik op den toestand des lands.

De Pruisen verlaten de Nederlanden.......... 1788.

De Republiek sluit een verdedigend verbond met Engeland en met Pruisen, waarbij deze mogendheden het erfstadhouderschap waarborgen............... 1788.

Willem Frederik treedt in het huwelijk met Frederika

Louise Wilhelmina..............1791.

Willem Frederik George Lodewijk geboren........ 1792.

-ocr page 217-

20!)

.Illl\'lMl 11. C.

Willem Prederik Karei geboren............ 1797.

Marianne geboren................. 1809.

Frankrijk geraakt in oorlog met Pruisen en met Oostenrijk April 1792.

De conventie verklaart den oorlog aan den koning van Engeland en aan den stadhouder der Vereenigde Nederlanden 1 Pebr. 1793.

De Zuidelijke Nederlanden bij den vrede van Campo Formio aan Frankrijk afgestaan.............. 1797.

De bondgenooten verliezen den slag bij Fleurus...... 1794.

Ficbegru en Daendels rukken Nederland binnen Dcc. 1794

en Jan. 1795.

Willem V scheept zich met zijn gezin in.....18 Jan. 1795.

Hij gaat naar Engeland en blijft er........tot 1800.

Verzwakking der zeemacht van Nederland......sinds 1750.

Adriaan Valkenier............. 1737—1741.

Gevechten nabij Batavia tusschen de Nederlanders en de Sineezen, waarin de laatsten worden verslagen . . 8 Oct. 1740.

Volgens besluit van den raad van Indië heeft dc moord der Sineezen plaats. — Ruim 10,000 van hen vallen . . 9 Oct.

Gustaaf Willem baron van Imhoff........1741,

Achteruitgang der Oost-Indische compagnie. — Zij sluit elk jaar

haar boeken met een tekort van eenige millioencn sinds ongev. 1750.

De uitdeelingen beloopen 20 tot 12\'/i pet.

De vrijstelling van de vaart verleend ten opzichte van sommige plaatsen der West-Indische compagnie...... 1600—1700.

Dezelfde vergunning gegeven ten aanzien van de kust van Guinea, Essequïbo en Demerary......... 1700—1800.

De Herrnhullers vestigen zich te Zeist.........174G.

Cornelis Janssen, hoogleeraar te Leuven, later bisschop te Yperen.

Hij sterft.................... 1638.

Zijn werk Angmtmus komt uit............ 1(540.

De oud-katholieke kerk of oud-bisschoppelijke cleresci/. — Paus Clemens XI benoemt, zonder medewerking van het kapittel, een hoofd voor deze kerk. —• Het kapittel handhaaft den door zijn leden gekozen voorganger, die den titel „aartsbisschopquot; voert en te Utrecht zetelt........sinds 1723.

Jan Nieuwenhuizen sticht de Maatschappij tot Nut van

\'t Algemeen.................. 1784.

Willem van Haren.

Onno Zwier van Haren.

Elizabeth Bekkor, eerst getrouwd met Wolff, woont later tezamen met Agatha Deken.

Zij verlaten het vaderland.............. 1787.

J)i\'. Wunne, Belui, Gescli. v. h. Vaderland, •Hdo druk. li

-ocr page 218-

•210

Jiueii n. C.

Jan Wagenaar eerste klerk ter secretarie te Amsterdam . . 1760.

Hij sterft........................................1763.

5; 34. De Bataafsche Republiek en het koninkrijk Holland.

Hel Haagsche verdrag............16 Mei 1(95.

Groot-Britannië legt embargo op Neerlands sehepen vóur 16 Mei 1795. Het verklaart den oorlog aan de Bataafsche Republiek Sept.

Java is do cenige bezitting, die Nederland behoudt, .... 1801.

De nationale vergadering komt bijeen.......1 Maart 1796.

De tweede nationale vergadering geopend.....1 Sept. 1797.

Coup dï\'etal vau Daendels en anderen.......22 Jan. 1798.

De constilueerende vergadering, represenlecrende het Bataafsche

wik. — Zij stelt het ontwerp eener grondwet op . . Maart 1798. Steimning. — Het ontwerp wordt aangenomen . . . April

Hoofdinhoud der staatsregeling, afgekondigd .... 1 Mei 1798.

Landing van Frederik, hertog van York, . . . .Aug. 1799. Do vijand wordt door Bruno en Daendels bij Bergen

verslagen...............19 Sopt.

Hij wordt door hen bij Castricuin verslagen ... 6 Oct. Do erfprins van Oranje vertoeft te Alkmaar. — Hij keert naar

Engeland terug. — Hij gaat naar Brunswijk............1800.

Do meerderheid van \'t uitvoerend bewind roept het volk tot

de stemming op..............1 Oct. 1801.

Do staatsregeling wordt aangenomen.

Inhoud der staatsregeling............van 1801.

De algenieene vrede te A mi cm..........Maart 1802.

Willem V staat deze landen aan zijn oudsten zoon af . . . 1803.

Willem V sterft..................................1806.

Napoleon ontneemt Willems zoon deze staten............1807.

Napoleon verklaart Groot-Britannië den oorlog............1803.

Schimmelponninck moet een nieuwe grondwet opstellen . . . 1805. Hot ontwerp wordt door Napoleon en het volk goedgekeurd.

De derde staatsregeling..............................1805.

Wet op het Ingerondervvijs van Schimmelponninck . . 3 April 1806.

Vierde staatsregeling..............Juni 1806.

Lode wijk napoleon koning van Holland.

Do Noderlandsche krijgslieden strijden mede..... 1806, 1807.

Vrode van Tilsit..................................1807.

Ramp te Leiden..............12 Jan. 1807.

Hel continentaal-stelsel..............................1806.

Een Engolsche vloot steekt in zee.........Juli 1809.

Walcheren, Schouwen en Duiveland veroverd. — De vijand

ontruimt Zeeland................................1809.

-ocr page 219-

211

Jaren n. C.

Verdrag tusschen Napoleon on Lodowijk.....Maart 1810.

Lodewijk verlaat heimelijk het paviljoen bij Haarlem 1 Juli 1810.

Hij gaat naar Bohemen. — Hij overlijdt................1846.

Do Bataafsche Republiek neemt allo bezittingen en schulden

der gewezen Oost-Indische compagnie over..............1798.

Het oppergezag komt aan hot uitvoerend bewind.....17i)8.

Het komt aan liet staatsbewind............1801.

Lodewijk benoemt Daendels tot gouverneur-generaal van

Indië...................Jan. 1807.

§ 35. Nederland bij het keizerrijk ingelijfd. — Het herkrijgt zijn onafhankelijkheid.

Inlijving van het koninkrijk Holland bij Frankrijk . !) Juli 1810.

Charles Francois Lebrun, hertog van Plaisance,

wordt luitenant-generaal.

Dc conscriptie ingevoerd...............1811.

Do Bngelschen veroveren Java en de overige volkplantingen . 1811.

Overtocht over de Berezina.............1812.

De Franschc troepen ontruimen Amsterdam en gaan naar Ulrecbt

14 Nov. 1813.

De bevolking van Amsterdam geraakt op do been en keert zich tegen do wachthuizen dor tolbeambten, enz. . 15 Nov.

De graaf van Stirum aanvaardt do betrekking van gouverneur van den Haag..............17 Nov.

Do prins landt op den vadorlandsohen bodem . . ,30 Nov.

De prins neemt do waardigheid van soavereine vorst aan, onder voorbehoud eenor grondwet,.........2 Doe.

Op last van Lodewijk XVHI wijkt Vorhuell uit den Helder 4 Mei 1814.

De Nederlanders herwinnen Delfzijl.......23 Mei.

De souvoroine vorst benoemt een commissie tor samonstolling eenor grondwet.............21 Dcc.

Hot ontwerp der grondwet is gereed ....... 2 Maart 1814.

(500 notabelen benoemd.

474 dezer notabelen stemmen voor of tegen dit ontwerp in do Nieuwe Kerk te Amsterdam. — Kon overgrooto raoerderheid is er voor...............2!) Maart 1814.

Inhuldiging van don vorst in de Nieuwe Kerk . . 30 Maart.

Inhoud der vijfde grondwet.

Verdrag met Engeland.............Aug.

Napoleon landt bij Cannes..........1 Maart 1815.

Willem Frederik aanvaardt do koninklijke waardigheid over Noord- en Zuid-Nederland, alsmede over Luik. 1(5 Maart.

■14*

-ocr page 220-

212

Jaroii ii. C.

Verdragen met Engeland, Oostenrijk, Rusland en Pruisen. — Het koninkrijk der Nederlanden opgericht. — Luxemburg, als groot-hertogdom , aan Willem afgestaan. — Willem doet afstand van de Nassausche vorstendommen, alsmede van hetgeen men in 1803 aan zijn huis heeft toegekend. — Luxemburg blijft een der staten van den Duitschen bond uitmaken.

Blücher verliest den slag bij Ligny......1G Juni.

Ontmoeting bij Quatre-Bras. — De prins van Oranje dringt Ney terug.

Veldslag bij Waterloo. — Verschijning van Bülow, enz. —

Do erfprins gewond............18 Juni.

Napoleon bewoont St. Helena.......sinds 16 Oct.

Willem I............ 1815—1840, overl. 1843.

Hij benoemt een commissie ter wijziging van de grondwet.

De commissie voltooit haar werk.........Juli 1815.

De 110 leden der Staten-Generaal van \'t Noorden nemen het ontwerp eenparig aan.............Aug. 1815.

16\'i3 notabelen in het Zuiden bijeengeroepen. — Maurice Jean Magdeleine de Brog 1 io verklaart zich tegen het ontwerp.

De meerderheid dier 1603 keurt het af.

De koning verklaart do grondwet voor aangenomen.

De zesde grondwet.

Tweede vrede van Parijs.

§ 36. Het koninkrijk der Nederlanden tot den opstand van België.

De militaire Willemsorde ingesteld.........April 1815.

De ridderorde van den Nederlandschen Leeuw ... 2(J Sept. 1815.

De prins van Oranje trouwt mot AnnaPaulowna. . . . 1816.

Uit \'s prinsen huwelijk spruiten o.a.: Willem Alexander Paul

Prederik Lodewijk.............geboren 1817.

Willem Prederik Hendrik of prins Hendrik, tijdens zijn leven

luitenant-admiraal en stedehouder in Luxemburg, geboren . 1820.

Hij overlijdt.................Jan, 1879.

Wilhelmina Maria Sophia Louise of prinses Sophia geboren . 1824.

Zij trouwt met Karei Alexander Augustus Jan...... 1842.

Hij wordt groothertog van Saksen-Weimar-Eisenach .... 1853.

Prins Prederik der Nederlanden trouwt met Louise

Augusta Wilhelmina Amalia............. 1825.

Hij overlijdt...................1881.

Lord Exmouth en Theodoor Prederik baron van Ca-pellen bombardeeren Algiers. — Verdrag met den dey van Algiers..................Aug. 1816.

-ocr page 221-

213

Jmon ii. 0.

Do slavenhandel afgeschaft.............1818.

De spoorweg van Haarlem naar Amsterdam geopend 24 Sopt. IHoO. Willem I laat hot „Nieuwe Diepquot; aanleggen.

Het Noord-Hollandache Kanaal voltooid..................1825.

Het Apeldoornsehe Kanaal..............183Ü.

Dc Zuid- Willemsvaart begonnen........................1822.

De Dedemsvaart. — Do baron van Dedera . . . overl. 1861.

Het ontwerp ter droogmaking van \'t Haarlemmermeer door

do Tweede Kamer dor Staten-Generaal verworpen .... 1838.

Hot hooger-onderwijs voor hot Noorden bij besluit geregeld 2 Aug. 1815.

Het hoogeronderwijs voor bet Zuiden bij besluit geregeld 25 Sept. 181G.

Het athenaeum te Harderwijk opgeheven........1817.

Dat te Eraneker opgeheven..........................1843.

Regolong der protestantscho korkgonootschappen......1816.

De Nieuwe Nederlandsohe wetgeving ingevoerd ... 1 Oct. 1838.

De Maatschappij van weldadigheid gesticht........1821.

De Nederlandsohe Handelmaatschappij opgericht............1824.

Verdrag met Engeland..............................1824.

Daendels gaat, als gouverneur-generaal, naar do kust van

Guinea en overlijdt er.

Godard Alexander Gerard Philips baron van dc

Ca pellen gouvernour-generaal der Oost-Indische bezittingen 181(5.

Opstand van Diepo Negoro in Djokjokarta............1826.

Diopo Negoro gevangen genomen. — De opstand gedempt . . 1830.

Van doCapellen teruggeroepen. — Johannes vanden Bosch 1830.

Van den Bosch keert naar het vaderland terug............1833.

Hij wordt graaf en sterft............................1844.

Dc Broglio wordt door het gerechtshof te Brussel tot deportatie veroordeeld................1817.

Besluit omtrent de taal...............18U).

Het zal van kracht zijn..............1823.

Besluit omtrent het collegium philosophicum, te Leuven te

vestigen.................14 Juni 1825.

Willem I sluit een concordaat met Leo XII..............1827.

Omwenteling in Frankrijk. — Karei X van den troon gestooten

27—29 Juli 1830.

4; 37. De opstand van België en het koninkrijk der Nederlanden sedert 1830.

In den schouwburg te Brussel wordt „de muette de Porticiquot;

gegeven................25 Aug. 1730.

Volkshoopeu scholen samen. — Plundering 25 Aug., 10 uur

\'s avonds.

-ocr page 222-

214

.Iiii\'on. n. C

Oprichting eencr gewapende burgermacht, die de Brabantscho

kleuren aanneemt,.............27 Aug.

Do koning roept de Staten-Generaal buitengewoon op te \'s Gra-venhagc. — De prins van Oranje en prins Frederik krijgen

bevel naar Brussel op te trekken.......28 Aug.

Intocht van den prins van Oranje binnen Brussel . . 31 Aug. Aanval van prins Frederik op Brussel. — De koninklijke

troepen trekken uit de stad terug......26 Sept.

De Tweede Kamer der Staten-Generaal neemt het besluit het rijksbestuur te splitsen en de grondwet te herzien 29 Sept.

De conferentie te Londen geopend.........Nov. 1830

Opstand te Antwerpen. —David Hendrik baron Chassé. Bombardement van Antwerpen. — Koopman . . .27 Oct. 1830

Protocollen der conferentie........20 en 27 Jan. 1831

Hel nationaal congres komt te Brussel bijeen . . . .10 Nov. 1830 Het sluit het huis van Oranje-Nassau van den troon uit. —

Het verwerpt de protocollen van Januari.

Het congres draagt het oppergezag voorloopig op aan Sur let de Ohokier.

Het congres benoemt Leopold van Saksen-Koburg-

Gotha tot honing der Belgen.........4 Juni 1831

Hij aanvaardt de regeering en belooft de zeer vrijzinnige grondwet, door het congres samengesteld, to zullen eerbiedigen ................21 Juli.

Hij sluit een tweede huwelijk met Louise........1832

De achttien artikels..............Juni 1831

Johan Karei Jozef van Speyk vliegt in de lucht Febr. 1831

De tiendaagsche veldtocht..........2—12 Aug. 1831

De doorbreking tusschen de vijandelijke legers is geschied 5 Aug.

Slag bij Hasselt. — Daine\'s legers verstrooid ... 8 Aug.

Slag bij Leuven. — Leopold. — De Belgen verslagen 12 Aug. Gérard rukt België binnen. — Op herhaald verzoek van den Britschen gezant staat de prins een wapenstilstand toe.

Do conferentie hervat haar beraadslagingen.....Aug. 1831

De vier-en-twintig artikel»........ongev. 15 Oct.

Leopold onderteekent dit ontwerp-verdrag.....15 Nov.

Willem I weigert do onderleekening.

Overeenkomst van Frankrijk en Engeland. — Embargo 22 Oct. 1832 Gérard rukt België binnen.

Chassé geeft hem, na 19 dagen, de puinhoopen der citadel van Antwerpen bij verdrag over. — Koopman vernielt de vloot.

Het embargo opgeheven.............Mei 1833

De koning neemt de 24 artikels aan......14 Maart 1838

-ocr page 223-

Jaren. n. C.

Eindver drag...............19 April 1839.

Dg betrekking vim Limburg met Duitschland geheel verbroken 18CG. Holland gesplitst in Noord- en Zuid Holland. — Het koninkrijk

bestaat uit tien provinciën en uit bet bertogdom Limburg . 1840. Do oudste zoon van den kroonprins trouwt met Sophia Fre-

derika Matbilde..................................1839.

Uit dit huwelijk spruiten Willem........geboren 1840.

on Alexander..............geboren 1851.

Do koningin overlijdt..............................1837.

De koning doet op bet Loo afstand van de kroon en draagt

ze aan zijn oudsten zoon over........7 Oct. 1840.

Willem I, nu „graaf van Nassau,quot; huwt de gravin d\'Oultre-

mont de Wigimont...............1841.

Hij leeft bij afwisseling te Berlijn, in Silezic, op het Loo. —

Hij overlijdt...............18 Dec. 1843.

W i llem i r in de Nieuwe kerk te Amsterdam ingehuldigd 28 Nov. Het tijdelijk beheer van bet departement van financiën opgedragen aan Floris Adriaan van Hall.....Sept. 1843,

Ontwerp van van Hall. — De leening van 127,000,000 naar

3 p.c. zoo goed als volgeteckend....................1844.

Herziening der grondwet............................1848.

Luxemburg bekomt een afzonderlijke vertegenwoordiging . . 1841.

Het krijgt een nieuwe grondwet..........Juni 1848.

Grondwet van 1848 voor Nederland.

Willem II sterft te Tilburg.........17 Maart 1849.

Willem in....................................1849.

Het droogmaken van \'t Haarlemmermeer voltooid Juni 1848— 1853. Een bisschoppelijk bestuur der Roomscb-katholieke kerk ingevoerd. — Utrecht aartsbisdom...........1 853.

Wet op het lager onderwijs..........................1857.

Nieuwe wet op het lager onderwijs....................1878.

Wet op het middelbaar onderwijs...........18G3.

Wet op het Hoogcr-Gnderwijs............187(i.

Herziening der grondwet............................1887.

Afstand der kust van Guinea aan Groot-Britannië . . . Fcbr. 1871.

Begin van den oorlog tegen den sultan van Atjeb . . Maart 1873.

Dood der koningin................................1877.

Dood van prins Hendrik............Jiin. 1879.

Dood van den kroonprins............Juni 1879.

Dood van prins Frederik............Sept. 1881.

Dood van prins Alexander...........Juni 1884.

Willem III hertrouwt met Emma, een dochter van George

Victor, vorst van Waldcck-Pyrmont,.......Jan. 1879.

-ocr page 224-

216

.luren n. C.

Geboorte van prinses Wilhelmina.......31 Aug. 1880.

Dood van Willem lil.—Wilhelmina koningin. — Koningin

Emma regentos...............Nov. 1890.

Adolf van nassau groot-hertog van Luxemburg.

§ 38. Eindblik op den toestand des lands.

Willem Bilderdijk een Amsterdammer..... 1756—1831.

Jan Frederik Helmers. — Hij sterft........1813.

Hendrik Tollens geboren te Rotterdam..............1780.

Hij is overleden te Rijswijk..........................1856.

Jan Hendrik van der Palm. — Hij overlijdt.....1841.

Johannes Kinker.

Elïas Annes Borger.

Izaiik da Costa. — Hij overlijdt....................1860.

Adriaan Bogaers. — Hij overlijdt..................1870.

Petrus Augustus de Génestet. — Hij overlijdt. . . . 1861. Nikolaas Beets of Hildebrand.

Bernard ter Haar. — Hij overlijdt..................1880.

Jakob van Lennep. — Hij overlijdt..................1868.

\'Oi STO

-ocr page 225-
-ocr page 226-

r -

*

-ocr page 227-

IPSquot;\' -

.....

0i * h^$mm - gt; .-,

...... \'•sW ïiS\'t ■

\' \'quot;HI ■ w

■ -

Ü -

tymif,* -

\'Wtöiïvè ^ ■-

111

. .

....... ■ ■

.....

- ■ -A

É^Ü ■ toV

\'• ■■\'*\' \' - ■■ ---\'■•- ■• r-\'. ;. gt; ...........

■ ... ... ..

■ \'i-w* .\'*\\L ;.v ,

tm

gt; F-r

-

... .. : ..^. . . .... ...

?\'•••\'

. ■.--.- -

p ■ ■

........

y

■.. .. ■..,..

■ ■

-ocr page 228-

UITÜAVK.N VAN J. 1!. WiiLTKRS TF (ÜIONINUEN.

Dr. .1. A. Wi.ixxk, Alg«•uiocno\'goschicB^nis, I. lOdedntk /\' 2.!l(t Dr. J. A. Wmnnk, Algcmceno gesoliiedonm, II. quot;dvdruk - 2,9!» Dr. J. A. Wi.JxN\'ne, Alyoiuoeiu! goooniodenis, III. Ida druk - 2,90 IM\'. J. A. W\'ijkne, Algouiccno gcschiisdcnis, IV. Tdc.dmk - 2,90

Dr. ■!. A. WijNXK, Ilaiulbook ih r Algomcoue gcsddo-

douis,............Ida druk - 15,90

Dr. J. A. Wi.i.x.si:, Overzicht der Algomocno geschiedenis, ............l\'Jdc druk - 1,90

Dr. ,1. A. W1 ixni:. Geschiodenis v. li. vaderland , Xv/f! druk - 3,90 Dr. J. A. Wi.inxe, Beknopte geschiedenis van liet

vaderland, . . .......Ude druk - 1,90

Dr. .1. A. WicLxxi:, Geschiedenis van de Nederlanden, I - 4,90 Dr. J. A. Wi.i.xxi:, Geschiedenis (verspreide en nieuwe

opstcllci.), . ............ . - 3,75

Dr. .1. A. Wi.kX\' i:. Hinnenlandsoho gesciiiedenis van

Frankrijk, . . ...... ... - 2,90

Dr. J. A. Wijx.m; , Oostersche volken en (iriok- .iland, - 4,50

Dr. .1. A. A\\ llistorisciic waarin.iil......- 0,50

Dr. J. A. XV\'ijisrNE, Wet op het llooger Onderwijs én

de Algemeene Geschiedenis,........- 0,40

Dr. J. A. Wijamo, Eonige opmerkingen over \\V. Ih ;c,

Uömische Geschichte,...........- 0,75

Dr. .1. A. Wij.xnjc, De historiën van ilarcius Coriolanus,

Spiuius Gassins Vecellinns en Spmius Maclius,. . - 0,75