-ocr page 1-
-ocr page 2-

,1 : - ; ■

.

-ocr page 3-

.s \ï. .■ff-'

fO

Mj-t-rt ■quot;!:, Alt;

J ió ' gt; ; quot;,

p

IhsX

\

t'

c^O

■S*M

: ^ ■ ■

■ ■

,- -'--.i v, *

-ocr page 4-
-ocr page 5-

IN LIJDEN EN DF(UK.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

w

f 1

A

In Lijden en Druk

BLAADJES

VOOR

ZIEKEN EN BEPROEFDEN.

DOOR

C. VAN KOETSVELD C.Ezn.,

Predikant le Goes.

BIBLIOTHEEK NED. HERY. KE

s

/ o S £

Utrecht,

A. H. TEN BOKKEL HUININK.

-ocr page 8-

•gt;.

■V

-ocr page 9-

INHOUD

Voor langdarig krankon: bla[,z

Slapelooze nachten..............................1.

Onze wenschen..................................3.

Onze dagen tellen................................5.

Een Hoorder dar gebeden..........................7.

Ken blik ten hemel..............................'J.

Hier geen rust.................11.

Dankbaar in ootmoed..............................13.

Een profetisch gezicht..............15.

Kinderlijk veitroiiwen............................17.

Een hooge leeftijd................U).

Scheurt uw hart.................21.

Buiten Hem geen rust..............2H.

Door beproeving gelouterd............25.

Eerbiedig gelooven................27.

Een naam...................29.

Vruchteloos bidden................................31.

Moedeloosheid.................33.

Wat ons niet toekornt..............35.

Eenswillendheid met God........ .... 37.

Het gelukkigst huisgezin.............39.

Tweeërlei droefheid..............................41.

De hoop des Christens..............43.

Waarheid en vrede................45.

Waakt en bidt I.................47.

Niet ik....................41),

-ocr page 10-

quot;Voor «loodelijk kranken:

bladz.

Het eeuwig leven................51^

Zijt gij bereid'?.................53.

Jacobs droom....................

Zalig sterven..................57_

Herfstgedachte.....................

Vrijmoedige toegang...............01.

Kracht en rust des geloofs............03.

De doodsklok..................05.

Des levens strijd................07.

Maran-atha!..................0i).

Als eene bloem des velds.............71.

Een zalige roepstem...............73.

Bij God alles mogelijk...............75.

Schrik des doods................77.

Siméon's bede.................79.

Zwak geloof..................yi.

In den lijdenshof................83.

Via dolorosa..................85.

Door lijden tot heerlijkheid............87.

De ster.-ende Heiland...............89.

De dingen, die boven zijn.............91.

Blijdschap des hemels..............93.

Nabij God...................95.

De laatste vijand................97.

Een afscheidsmaal................99.

Voor beproefden en bedroe falen:

Na den dood..................101.

De éénig ware troost...............103.

Tranen....................105.

Sterk in zwakheid...............107.

Berusting...................109.

Een Evangelie op de graven............111.

Des hemels zaligheid...............113.

Niet bezorgd..................115.

-ocr page 11-

bladz.

Strijd om '( geloof................117.

Zegen der verdrukking..............i ll).

Gelooven zonder zien..............121.

Tieuren zonder hope...............123.

Zelfverloochening................

Gods wegen met ons...............127.

De steen van 't graf..............129.

Volharden in 't gebed..............131.

De eersteling der ontslapenen............133.

Geduldig in verdrukking............135.

-Hoop op God..................137.

God regeert..................139.

Eidden zonder twijfelen.............141.

Het verborgene en geopenbaarde..........143.

Een éénig gebed................145.

Het gebed der liefde...............147.

De hemel geopend................149.

Verpoozing in 'l lijden..............151.

-ocr page 12-
-ocr page 13-

Slapelooze Nashten.

In denzelven nacht was de slaap van den koning geweken.

Esther 6: lo.

Slapelooze nachten; wat duren zij lang! wat zijn ze stil en eenzaam! wie kent ze niet? . . . Kinderen en jeugdige en gezonde menschen of ook de vermoeide daglooner en werkman, die eindelijk de matte leden op hun legersteden mogen uitstrekken, ja, die zullen meestal de rust van den nacht wel genieten in een'vasten slaap; maar hoevele wakenden zou men daarentegen niet vinden, als men bij nacht de slaapkamers eens kon rondgaan?

De verteerende smart, de knellende zorgen en vrees, de brandende hartstocht, het kwaad geweten en vooral ziekte en pijnen, zij allen zijn vijanden, die den slaap komen verdrijven, ook voor den vermoeide. Ja, ook een vorst, te midden van weelde en overvloed, heeft soms slapelooze nachten, meer meestal dan zijn geringste onderdaan.

-ocr page 14-

2

Maar is voor den zondigen mensch, die buiten Gods gemeenschap leeft, zulk een slapelooze nacht, — zoo pijnlijk lang, zoo akelig donker en stil, — eene ware kwelling, inzonderheid als men pijn lijdt of door zorgen en angsten en wroeging wordt verontrust, — voor den mensch, die met zijnen God verkeert, is die nacht zonder slaap niet zoo eenzaam en stil en pijnlijk lang; want hij weet en gevoelt het ook hoe hij niet alléén is; maar integendeel het beste gezelschap bij zich heeft; hij weet: zijn God slaapt óók niet, en . . . de duisternis wordt hem licht, terwijl hij biddende de handen vouwt en de oogen opslaat en woorden prevelt, die alléén voor Hem, die niet enkel met, maar ook oyer hem waakt, verstaanbaar zijn.

Wie zulk een' slapeloozen nacht heeft doorgebracht, die zal zeker het gelukkigst uit eene korte sluimering tegen den morgen, bij het licht van een' nieuwen, door God geschapen dag ontwaken.

Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven

mijn ziel Gods gunst en hulp genieten zou.

mijn God! waar was mijn hoop, mijn moed gebleven?

ik was vergaan in al mijn smart en rouw.

Wacht op den Heerl Godvruchte schaar, houd moed!

Hij is getrouw, de bron van alle goed;

zoo daal' Zijn kracht op u in zwakheid neer;

wacht dan, ja, wacht; verlaat u op den Heer.

Psalm 27; 7.

-ocr page 15-

Onze WeiMhen.

Laat mij loch overtrekken en dat goede land bezien, dat aan gene zijde der Jordaan is, dat goede gebergte en den Libanon!

Dkut. 3:25.

Zóó smeekte Mozes toen hij, na ucht en dertig iaren rondzwervens in de woestijn, het doel van zijn veelbewogen leven weldra bereikt meende te hebben.

Tot zijne bittere teleurstelling werd deze wensch echter voor den ouden man niet vervuld.

Teleurgestelde verwachtingen, onvervulde wen-schen, ach! wie onzer weet er niet van te spreken ? .... De mensch blijft wenschen tot in hoogen ouderdom toe. Terwijl hij toch weet, dat zijn aardsche leven maar een spanne tijds is, stelt hij zich toch altoos nog een uitzicht voor oogen, dat den gezichtseinder voor hem bedekt en dan is het „0 ! als ik dat nog eens beleven mocht!quot; ...

Gelukkig wie maar in stille overgave aan den Heer zijne wenschen heeft leeren matigen en niet

-ocr page 16-

4

in eene onbekende toekomst op aarde al zijn geluk zoekt 1

Maar dat deed ook Mozes niet. Hij kende hoo-ger begeerte dan die naar het aardsche Kanaan. De hoogste wensch van zijn leven was deze: „ö Heere! toon mij Uwe heerlijkheid!quot; .... En dat is nog de wensch van allen, die uit God geboren zijn.

Kent ook gij dien wensch? Gaat ook uit uw hart die bede op? ... . Staat die voor u ook boven alle aardsche belangen en verlangens?

Welnu, zie dan op Hem, die daar zegt: „wie mij gezien heeft, heeft den Vader gezien.quot; — En hebt gij dat afschijnsel van Gods heerlijkheid, uwen Heiland, met het oog des geloofs aanschouwd, dan zult gij meer nog gezien hebben dan Mozes kon worden vergund, en al uwe aardsche wenschen zult gij daar gaarne voor opofferen.

Voor Mozes was de ingang in een heter Kanaan nabij, toen hij slechts van Nebo's kruin van verre iets van „dat goede landquot; mocht zien, — wie weet wat Gods genade, als gij u ook maar aan Hem vasthoudt, daarboven u bereidt heeft!

Rust mijn ziel, uw is God is Koning,

wees tevreden met uw lot;

zie. hoe alles hier verandert,

en verlang alléén naar God.

Gez. 22: 3.

-ocr page 17-

dagen tellen.

I.eer ons alzoo onze dagen tellen. dat wij een wijs harte bekomen.

Psalm 90 : 12.

Onze dagen zijn bij God geteld en worden op hun' tijd voleindigd, en wie zal zeggen hoe nabij; hetzij men oud is of jong, gezond of krank; de laatste dag reeds is! ... . Ach! werd maar meer door ons bedacht hoe het heden der genade eene schat is, die mindert met iederen polsslag, een kronkelweg, waarvan het einde op het onverwachts zich aan ons kan vertoonen. — Het was zulk een wijze bede van Mozes; „Leer mij, o God! mijne dagen tellen, opdat ik een wijs hart bekome!quot;

Onze dagen tellen ! . . . ö Ja, ieder weet wel te zeggen hoe oud hij is en de hoogbejaarde zal het getal zijner jaren met een soort van glorie noemen; maar als wij bidden „leer ons onze dagen tellen,quot; dan zegt dat „leer ons acht geven op onzen levenstijd, dat wij dien niet verwaarloozen; dien goed besteden.quot;

Onze

-ocr page 18-

6

Een welbesteeds dag geeft een' aangenamen avond. - En welke dagen van uw leven acht gij dan welbesteed? Toch niet die. waarop gij flink hebt gewerkt en heel wat hebt afgedaan, waarop gij met voldoening terugziet?.. . . Och! dat zoovele menschen nog niet veel meer dan bezielde werktuigen zijn !. . . „Hij (of zij) werkte en rustte, at en dronk, werd ziek of verzwakte en stierf en werd begraven,quot; — veel meer valt er van velen niet te zeggen. En zulken verschilden dan van het gedierte alleen daarin, dat zij daarbij nog zondigden ....

Neen, zij hebben hunne dagen niet geteld.

Een welbesteede en alzoo voor den Heer getelde dag is slechts die, waarop men aan den avond met een goed geweten kan terugzien, waarop mén met zijn' God verkeerde.

(rij dan ook, tel iederen dag, elk uur, — wie weet hoe weinige, — u nog toegedacht.

Helaas 1 het best van onze beste dagen baart dikwijls smart, geelt dikwijls ttof tot klagen.

Leer ons den tijd des levens kostlijk achten,

opdat ons hart de wijsheid moog' betrachten

De levensdraad wordt schielijk afgesnéen wij schenen sterk, en ach 1 wij vliegen heen.

P.salm 90 : Ga, 7 b, 6c.

-ocr page 19-

Een Hoorder der gebeden.

Roep tot mij en ik zal u antwoorden.

Jeremia 33 : 3a.

„Mijn God! ik roep dagelijks tot U; maar Gij antwoordt niet.quot; — Die klacht van den Psalmist vindt onder velerlei beproeving en vooral onder langdurig lijden nog maar al te vaak weerklank in veler harten.

De mensch moet, van God geleerd, beginnen met onderwerping, met stil vertrouwen. Zoolang hij twist met zijn' God is er onrust in hem; maar zoodra hij gekomen is tot de stille overgave aan den Heer, komt zijn gemoed tot kalmte en merkt hij in vele dingen de gebedsverhooring op. En ook waar het in lijden en druk hem dan nog donker is en zijn oog geen uitkomst ziet, daar verliest hij toch nooit geheel het vertrouwen in Hem, die daar zegt in Zijn Woord: „roep tot mij en ik zal u antwoorden.quot;

Dat vertrouwen op den Hoorder der gebeden; maar die dan ook verhoort op den tijd en de

-ocr page 20-

wijze, die Hem behaagt en ons nut is, deed ook den verdrukte en bekommerde onder Israël zich zeiven opbeuren met de woorden „hoop, mijne ziel, op God! de Heer zal uitkomst geven; meermalen heeft Hij uw' druk doen veranderen in geluk • er zal nog eenmaal eeii tijd komen, dat ik Hem loven zal voor Zijne verlossing!quot;

Welnu, broeder of zuster, die in lijden en smarte dagelijks tot den Heer geroepen hebt; maar nog geen antwoord hebt ontvangen, verflauw niet, blijf vertrouwen op uwen Vader in de hemelen, die uw smeekingen hoort en wie Hem maar blijven verwachten, nooit vruchteloos laat roepen.

Ja, Amen 1 Vader, ja!

Gij slaat ons smeeken ga,

Gij zult ons nooit beschamen het woord van Uw genü blijft, Vader ! eeuwig ja,

in Christus ja en Amen.

Gkz. 87 : 1.

-ocr page 21-

Een blik ten hemel.

En als Jezus de vijf brooden en twee visschen genomen had, zag Hij op naar den hemel ....

Makk 6 : 41a.

Opzien ten hemel, ö dat is zoo goed. zoo hartverheffend, zoo vertroostend voor de ziel! Hier in deze zondige wereld wordt 't hart vaak zoo koud of ontstemd of gedrukt; maar warmte komt met het licht van boven en een adem des vredes suist vandaar ons tegen. En wie dan ook door Gods genade het heeft leeren verstaan „hoog, omhoog! liet hart naar boven! hier beneden is het niet!quot;... die ziet biddend op naar het ruime hemelrond, zooals de reiziger de torenspitsen van zijn vaderstad reeds van verre met van verlangen kloppend hart begroet.

Maar hoe heerlijk is dan voor den Christen vooral een blik ten hemel!

t

De Heer en Heiland, die van den hemel op aarde kwam tot redding van zondaren en van deez' aarde ten hemel voer om al den Zijnen

-ocr page 22-

10

plaats te bereiden in het Vaderhuis, — Jezus, die zelf meermalen van deze aarde de oogen ophief ten hemel, heeft den blik daarheen verruimd, gescherpt, en vormt het hart, waarin Hij woning maakt met Zijn Woord en Geest, voor het leven des hemels.

Welnu, dan moet het u, zoo gij van harte in Hem gelooft, ook minder de vraag zijn : „zal ik in den hemel komen?quot; als wel deze: „heb ik reeds den hemel in het hart?quot;

De meeste menschen zijn véél meer bevreesd voor de hel dan voor den duivel, die er hen heenvoert als zij naar hem luisteren; maar zoo ook verlangen velen meer naar de rust en het geluk des hemels dan naar zijne heiligheid.

Gij dan, sla maar telkens biddend een' blik ten hemel; maar bedenk er bij hoe zonder heiligmaking niemand God zien zal en hoe de kinderen Gods op aarde reeds een voorgevoel van den hemel hebben.....

'k Sla de oogen naar 't gebergte heen,

vanwaar ik dag en nacht des Hoogsten bijstand wacht.

Mijn hulp is van den Heer allèen,

die hemel, zee en aarde eerst schiep en sinds bewaarde.

Psalm 121 1.

-ocr page 23-

Hier geen rust

ï Wij hebben hier geen blijvende

stad; maar zoeken de toekomende.

Hkbr. 13 : 14.

Ons leven hier op aarde is van ouds vergeleken bij eene reis, die rusteloos van dag tot dag wordt voortgezet door een vreemd land naar een rustig „tehuisquot; in liet vaderland. Zoo schreef dan ook de apostel van J. Chr. „wij hebben hier geen blijvende stad: maar zoeken de toekomende.quot;

Dat eerste is zeker, dat wij hier geen blijvende stad hebben; daarvan spreken dood en graf met nadruk eiken dag; maar is ook dat laatste voor u waar: „wij zoeken de toekomendequot;? . . .

Ach! hoevelen zoeken voor hun hart nog enkel bevrediging in de wereld, waarin zij omzwerven voor een' korten en onzekeren duur, en niet in God! Hoevelen, zoolang de doornen van zonde en zorg, van lijden en onrust hen nog maar niet pijnigen, hechten zich aan eene voorbijgaande wereld en zoeken zich daarin vruchteloos een tehuis!

-ocr page 24-

12

Neen! zonder dat zoeken van de toekomende stad is er geen bevrediging voor de rusteloosheid van ons hart, dat, — zooals de diepzinnige denker onder Israël het reeds opmerkte, — het eeuwige zoekt.

Gij dan, begeert gij rust voor uw gemoed, onder alle onrust dezer wereld, het rusteloos voortjagen van den tijd en de velerlei moeite en verdriet,, zorgen en kommer van de afmattende levensreis, — zoek dan ook die rust waar zij alléén te vinden is, in het leven in Gods gemeenschap, gedachtig aan het woord van Augustinus, die na een leven iu rusteloosheid en onvoldaanheid tot deze innige overtuiging mocht komen: „de ziel des menschen vindt geen rust vóór zij die gevonden heeft in God.quot;

Zalig zijt gij, gelukkig boven velen, die uw lijden en uwe smarten niet kennen, mijn kranke broeder of zuster, als gij, daarvan overtuigd, u beijvert om tot die ruste in te gaan! ....

In l.'w hoede zijn wij weigeborgen ;

en schoon eerlang 't oog ons breek',

open gaat het voor den grooten morgen

na deez' aardsche lijdensweek.

Welk een dag der ruste zal dat wezen,

als we, onsterflijk, uit den dood verrezen,

knielen voor Uw dankaltaar! —

Amen! Jezus ! maak het waar.

Gez. 20SI : 3.

-ocr page 25-

Dankbaar in ootmoed.

Ik ben geringer dan al deze weldadigheden en al deze trouw, enz.

Gen. 32 : 10a

Wie maar in zijn leven de vele zegeningen Gods opmerkt en ook onder het lijden vooral daarbij aan eigen onwaarde denkt, zal zeker met die ootmoedige bekentenis van Israels aartsvader instemmen: „ik ben geringer dan al de weldadigheid en trouw, die de Heer aan mij bewezen heeftquot;.

(rij dan ook, terwijl de Heer in Zijne ondoorgrondelijke wijsheid u het lijden oplegt, merk toch al het goede op, dat u nog omringt, vergader de bloemen van zegen op uwen lijdensweg, laat ze uw kruis bedekken, — en de tranen van smart daartusschen zullen zijn als edelgesteenten, waarin het heerlijk licht van Gods genade zijn kleuren vertoont.

Ja, dan eerst, als ons hart daarvan vervuld ia, dat de Heer ons, — wat wij ook hebben te lijden, — niet doet naar onze zonden; als onze

-ocr page 26-

14

lippen dat niet enkel naspreken; maar wij dat diep gevoelen, dan zullen wij de roede kussen, waarmede Gods liefde ons kastijdt, dan zullen wij tot die wijsheid zijn gekomen, die nog menig | wijze naar de wereld niet kent; maar welke ik eens uit den mond van een' zwaar beproefden negentigjarige vernam, die zeide: „ik zoek altijd maar vergenoegd te zijn in hetgeen God mij oplegt, al valt het mij bij zooveel lijden wel eens zwaar; want ik ontvang altijd nog véél meer goeds dan ik waardig ben.quot;

Wij kunnen niet nederig genoeg over ons zeiven denken, zoo vaak wij ons stellen tegenover den Heer onzen God, en ons niet diep genoeg iieder-buigen bij het gevoel van dankbaarheid voor den rijkdom Zijner genade, welke toch iederen dag, ondanks onze zonden, weder nieuw over ons is.

Looi' Hem, die u al wat gij hebt misdreven,

hoevéél het zij, genadig wil vergeven,

uw krankheèn kent en liefderijk geneest.

Hij handelt nooit met ons naar onze zonden ; hoe zwaar, hoe lang wij ook Zijn wetten schonden. Hij straft ons; maar — naar onze zonden niet.

Psalm 103 : 2a, 5b.

-ocr page 27-

Een profetisGh gezieht

De vallei vol doodsbeenderen.

ezech. 37 : 1—14.

De profeet Ezeuhiël had eens een gezichte, waarin hij eene vallei voor zich zag vol doodsbeenderen en op de Grodsstem: „menschenkind! zullen deze beenderen levend worden?quot; sprak de man Gods „Heere! Gij weet het!quot; En daarna moest hij profeteeren tot den Geest en deze kwam en blies leven in het dor gebeente, zoodat het allengs in eene vallei van geraamten, daarna met lijken en eindelijk met levende wezens werd veranderd.

Welk een schoon en sprekend zinnebeeld ligt er in dit gezichte van Ezechiël uitgedrukt!

Ach! nog zijn zoovelen, als toen Israël, geestelijk dood,' aan die doodsbeenderen gelijk, koud, dor, verstrooid, zonder geest en leven; maar ook nog, Gode zij dank! wekt de Heer door Zijn Woord en Geest de dooden op; ja, nog maakt Hij de dorre doodsbeenderen levend, waar het Hem behaagt, en daarom is ook voor allen, die in den Almachtige gelooven en op de beloften Gods

-ocr page 28-

IB

vertrouwen, 't woord „wanhoopquot; onbekend in hunne levensgeschiedenis.

Nog altoos is onze God de Vader der geesten van alle vleesch, die machtig is het gestorvene levend te maken. In ons zeiven, in zonde ontvangen en geboren, zijn wij dood; maar evenals het zonlicht het verkleumde aardrijk koestert en wat gestorven scheen herleven doet, zoo deelt de God onzes levens allen, die Hem zoeken, door de werking Zijns Geestes van Zijn eeuwig leven mede.

Indien Zijn Geest ons niet opwekte, dan was onze verwachting voor goed verloren; maar nu Zijne genade ons is geopenbaard in Hem, die de sleutels heeft van hel en dood, nu weten wij, dat uit de vallei der doodsbeenderen ook onze ziel zal opwaken in een nieuw en onvergankelijk kleed.

Denk daaraan, vertrouw en wacht daarop.

Op Uw stem; staat op, gij dooden!

staat de dood zijn zeeg' U af op Uw stem: staat op, gij dooden!

rijst het leven uit het graf.

Leven, leven, eeuwig leven zal Uw liefde mij dan geven,

en geen zonde, smart of pijn zal in eeuwigheid meer zijn.

Gez. 191 ; 4.

-ocr page 29-

108 D 19

ISfê

Kinderlijk fertrouwen.

Welgelukzalig; is de mensch, die op U vertrouwt.

Psalm 84 ; 13.

Als onze Catechismus zegt: „ik vertrouw alzóó, dat ik niet twijfel of God zal mij met allen nooddruft, alle behoeften van lichaam en ziel verzorgen,quot; hoevéél omvat dan niet deze taal van kinderlijk vertrouwen!

(rerust en blijmoedig gaat hij, die den Heer verwacht, zijn' weg; ontmoeten hem rampen, bedekt een nacht van bange zorgen het uitzicht zijner hoop, drukt hem het kruis, — hij vertrouwt vast, dat het middelen zijn in Gods hand ter zijner beproeving en heiligmaking, dat de Heelal het kwade hem ten beste keeren zal en hij daarna des te meer stof zal hebben om zijnen God te danken.

Zoo is ieder kind Gods onder de rampen des levens gelijk aan dat zoontje van den stuurman, dat bij het loeien van den storm en het slingeren van het schip, toen hem door een' doodelijk

-ocr page 30-

18

beangsten medereiziger gevraagd werd; terwijl de knaap daar zoo rustig nederzat; of hij dan nu óók niet bang was en vreesde voor vergaan ? ten antwoord gaf: „ik? wel neen! vader staat aan 't roer.quot;

Ja, meer heeft de kinderlijk geloovige niet noodig. Zijn Vader heeft het roer in handen, dat is hem genoeg. En als op de klippen van twijfel dit geloofsvertrouwen dreigt te zullen vergaan, dan hebben de kinderen Gods, van den grooten Stuurman, een' vasten ankergrond in 's Vaders alvermogende liefde. En het kinderlijk vertrouwen zegt onder alle omstandigheden des levens, in storm ook en donkerheid: „zoo God vóór ons is, wie of wat zou tegen ons zijn?quot;

Moge dat woord dan ook maar onder en ondanks al wat u treft weerklank vinden in uwe ziel!

Des Heeren Engel schaart

een onverwinb're hemelwacht rondom hem, die Gods wil betracht,

dus is hij welbewaard.

Komt, smaakt nu en beschouwt de goeiheid van d'Alzegenaar:

welzalig hij, die in gevaar alléén op Hem betrouwt!

Psalm 34 : 4.

-ocr page 31-

Een hooge leeftijc

Zoo waren al de dagen van Methusalem 909 jaren . . .

Gkx. 5 ; 27.

Alléén langdurig, bitter lijden, diepe ellende, en daardoor levenszatheid en wanhoop, mogen soms naar den dood doen verlangen en het einde willen verhaasten; maar anders is de mensch van nature aan dit leven gehecht en zoekt het met alle macht, waar hij gevaar loopt het te verliezen, het te behouden, zoodat zelfs de hoog bejaarde, voor wien toch de aarde zoo weinig genot meer oplevert, vaak nog onwillig is tot heengaan, evenals het kind, dat, met den slaap in de oogjes, dwingt om op te blijven.

„Een lang leven! nog vele jaren na dezen!quot; is dan ook de wensch, die duizendmalen onder men-schen herhaald wordt, terwijl daarentegen een vroegtijdig sterven vaak bitter wordt betreurd. En toch is ook het langste leven een damp. een schaduw, een droom, waar het is ten einde gebracht ; en zoo zal het ook voor die oudste men-

-ocr page 32-

20

schengeslachten, waarvan onze bijbel melding maakt, wel geweest zijn.

Neen, niet de veelheid van jaren is de grootste levensschat; maar de geest, die ze bezielt en de vrucht, welke zij achterlaten. Hoe kort ook ons leven zij, het is lang genoeg om de lessen uit Gods Woord te vernemen voor de eeuwigheid. En zou dan ook de wereldling nog nieuwe duizend jaren willen koopen na den leeftijd van Methusalem, als zij voor schatten te krijgen waren, — voor den tot God bekeerde is het: „goed geleefd, lang genoeg geleefdquot;; — wie naar een hooger en eeuwig leven uitziet, van zonde en lijden volkomen verlost, die is niet zoozeer aan dit aardsche leven gehecht ; maar zegt integendeel met Paulus, als zijn levenszon ter kimme daalt, „ontbonden en met Christus te zijn, dat is verreweg het beste.quot;'

Snelt dan, jaren, snelt vrij henen,

met uw blijdschap en verdriet welk een ramp ik moog' beweenen,

God, mijn God verandert niet.

Blijft mij alles hier begeven,

voortgeleid door Zijne hand schouw ik uit dit nietig leven

in mijn eeuwig vaderland.

Gnz. 160 : 6

-ocr page 33-

Seheurt uw hart.

Scheurt uw hart en niet uw kleederen . . .

joël 2 ; 13.

Het scheuren der kleederen was een teeken van smart en rouw onder Israël, doch onder dien vorm, dat uitwendig vertoon, ontbrak nog maar al te vaak de wezenlijke smart en rouw, de droefheid naar God, en dikwijls werden er niet anders dan Sanls-tranen bij geweend, die weer spoedig waren afgewischt en niets goeds en blijvends achterlieten. — En zóó wordt ook onder Christenen, bij vele strenge vormen en uiterlijkheden, menigmaal het wezen der Godsvrucht gemist.

..Scheurt uw hart en niet uwe kleèren,quot; zoo sprak bij veel uitwendig rouwmisbaar de profeet Joël, het volk willende wekken tot waarachtige boete.

Maar ach! het scheuren der kleederen is zooveel gemakkelijker en die scheuren zijn lichter en spoediger te herstellen of voor het te zeer

-ocr page 34-

22

gescheurde kleed is wel een nieuw te verkrijgen ; — ook doen die scheuren geen pijn. Zóó is het ook met vele tranen en verzuchtingen van smart, die niet uit do diepte van een verbroken hart opkomen ; maar alléén voortgebracht worden door een licht bewogen gemoed; — zij zijn spoedig weder vergeten, evenals de rimpels op het door een lichte oorzaak bewogen watervlak. Maar is het hart gescheurd, dan eerst is er een wonde ontstaan, die pijn doet en waarvan de natuurlijke mensch een afkeer heeft, omdat hij niet weet hoe noodig en heilzaam die wonde voor hem is.

Gij dan, denk maar véél na op de groote genade Gods en ... . uwe vele zonden, breng dan den Heer het offer van een verbroken hart en vertrouw er dan stellig op, dat de Heer zal komen en herstellen wat in u gebroken is en genezen wat in u gewond is en oprichten wat in u is ter neèr geslagen ....

Gods olïers zijn een gansch verbroken geest,

door schuldbesef getiollen en verslagen, dit oll'er kan Uw heilig oog behagen.

't is nooit, ó God 1 van U veracht geweest.

Psalm 51 ; 9a.

-ocr page 35-

Buiten Hem geen rust.

Komt herwaarts tot mij, allen, die vermoeid en belast zijl en ik zal u rust geven.

Matïh. 11 : 28.

Een oude legende zegt, dat zeker jood, m. n. Ahasveros, aan den weg naar Golgotha woonde en dat nn de Heiland, toen Hij tot voor het huis van dien man gekomen was, van vermoeidheid neerzeeg onder den zwaren kruisbalk en een oogenhlik wilde rusten; maar dat de onbarmhartige jood dit niet wilde toestaan. Daarom zou nu de Heer een vloek op dien man gelegd hebben, zoodat hij nooit rusten zou, zelfs niet in het graf, waarnaar hij vruchteloos zou verlangen. En sedert dien dag, meende men, dat de rampzalige jood van eeuw tot eeuw rondzwerft en nooit rusten, nooit sterven kan, overal verschrikt dooide hem achtervolgende schim van den Heer.

Dat denkbeeld is zoo verschrikkelijk als on-Evangelisch; maar de gedachte, in deze fabel neergelegd, is toch al te waar: wie den Heiland

-ocr page 36-

24

verwerpt en Hem niet ontvangt, kan geen vrede hebben, zal geen rust vinden voor zijne ziel, hoe en waar hij die ook zoekt. — Ach! en de menseh is van nature zoo onrustig, ook al wil hij het zelf niet weten. Nu eens is hij door blijdschap uitgelaten of door geluk verblind en door tijdelijken voorspoed overmoedig, en dan weder door lijden gedrukt, door rampspoed bitter, door droefheid moedeloos; nu eens is hij door hoop opgebeurd en dan weder door vrees beangst en gejaagd: nu eens heeft het leven zooveel bekoorlrks voor zijn licht bewogen gemoed en dan weder vindt hij er niet anders in dan moeite en verdriet; maar tot rust, tot gelukkige kalmte kan hij uit zich zeiven onmogelijk komen...

En hoe is het nu niet u? . . . Of hebt gij nog geen gehoor gegeven aan de roepstem van uwen Heiland: „kom tot mij; ik zal u ruste geven voor uwe ziel!quot;....

ó Zalig hij, die uit zijn nooden tot Jezus en Zijn heil gevloden,

daar dankhre liefdetranen schreit!

Op 't woord des Vaders te vertrouwen en door 't geloof den Zoon te aanschouwen,

is hier de weg tot heiligheid.

G k/.. 54 : 1b.

-ocr page 37-

Door beproeving gelouterd.

Ziet, ik heb u gelouterd, doch niet als zilver, ik heb u gekeurd in den smeltkroes der ellende.

.1 ks. 48 ; 10.

Het schijnt wel, dat de mensch gemakkelijker leert van de smart dan van de vreugde, van tegenspoed dan van voorspoed. Vreugde en voorspoed zijn zoo vaak oorzaak van lichtzinnigheid en zorgeloosheid of, — zoo wij er zelve niet in deelen, maar er anderen slechts meè bevoorrecht-zien, wekken zij afgunst en ontevredenheid op. Maar hooren wij van treffende rampen, en vooral als wij die voor oogen zien, dan wordt ons hart bewogen en een bewogen gemoed is de geopende akker voor het zaad van Gods Woord.

Daarom zeide dan ook de wijze Prediker, dat het beter is te gaan in het klaaghuis dan in het huis der maaltijden.

Door alle tijden heen waren er menschen, op wien juist het lijden den stempel der Godsvrucht had gedrukt. Zij waren er door tot zich zeiven

-ocr page 38-

26

en tot oprecht schuldbesef gekomen, zij werden er zachter en liefderijker door gestemd, losser van het aarsche, meer uitziende naar de dingen, die boven zijn.

„De Heer beproeve mij!quot; zoo sprak de vrome lijdei' onder Israël ( Job 28 : 10). En ja, wie maar door beproeving wordt gelouterd om daarna de uitkomst van Gods wegen te leeren kennen en den zegen te zien, door den Heer in 't verborgen 'hem bereid, die zal God verheerlijken voor Zijne groote genade.

Iedere verberging is voor Gods kinderen slechts de weg tot heerlijker openbaring, zooals ook het in de aarde geworpen zaad in véél schooner gedaante daarboven herleeft, zooals ook ds zon van achter de wolken in nog schitterender majesteit te voorschijn treedt.

Gij dan ook. vertrouw onder uw lijden daarop.

'k Slueg, eer ik werd verdrukt, het dwaalspoor in,

maar nu, geleerd, houd ik Uw woord en wegen.

Wat zijt Gij goed, wat schenkt Uw menschenmin aan ieder, die U vreest, al milden zegen 1

Leer mij Uw wet in haren rechten zin en maak mijn hart tot Uw gehoon genegen.

Psalm 119 : 34.

-ocr page 39-

Eerbiedig gelooien.

Voorwaar! Gij zijt een God.die zicli verborgen houdt.

Jks. 45 ; t5a.

De mensch, zoodra hij nadenkt, wil gaarne véél, ja, alles weten: hij wil ook de verborgen dingen navorschen, en veler weetlust, tot ijdele weetgierigheid geworden, leidt, daar zij niet wordt bevredigd, tot twijfel en ongeloof. Menige steen des aanstoots toch heeft de Heer op den weg des geloofs gelegd als om de belijders Zijns naams te beproeven.

Ja, wij mogen nadenken en onderzoeken, ook met betrekking tot het bovenaardsche. en een mensch, die over de hoogere dingen niet nadenkt, is aan een redeloos dier gelijk; — maar het is dan ook noodig, dat wij denken, onderzoeken, weten willen op een goede wijze, niet wijs zoekende te zijn boven hetgeen wijs is. — Het waar, kinderlijk geloof is eerbiedig en stil. Het twist niet met God, het weigert niet wat het niet verstaat.

-ocr page 40-

28

Om recht te gelooven moet de mensch juist leeren, dat hij niet alles kan verklaren.

Het zegt weinig om in gelukkige dagen te gelooven : C-rod is goed; maar aau dat geloof te blijven vasthouden in grievende smarten en ellende, dat eerst is yeloof. Het zegt weinig op Gods voorzienigheid te vertrouwen, wanneer alles ons naar wensch gaat; maar véél zegt het om op den Heer te blijven bouwen als alles ons tegen schijnt te loopen. En zoo is het nog gemakkelijk om aan te nemen wat met onze eigene denkbeelden overeenkomt; maar moeielijk wordt het als Gods weg met ons donker en raadselachtig voor ons is . . . Maai- dan roemt juist het eerbiedig geloof met den profeet „voorwaar! Gij zijt een God, die zich verborgen houdt!quot;

Diepe wijsheid zijn Uw paden,

wijsheid, zonder eind of paal,

zijn, ii horige God! Uw daden,

zijn Uw wegen allemaal;

Zijn ze zuurheid, zijn ze zoelheid,

wij aanbidden, zwijgen stil;

want de wezenlijke goedheid maakt het goed met wat zij wil.

C.KZ. 21 : 4.

-ocr page 41-

Een naam.

.....laat ons eenen naam

voor ons maken . . .

Gen. i i : 4m.

Door hoogmoed geprikkeld maakten zich in overoude tijden de kinderen der menschen op om een' toren te bouwen, die boven de wolken reiken zou, zeggende „laat ons een' naam voor ons maken.quot; En later, in iedere eeuw, waren vele menschen er op uit om onder hunne medemen-schen een' naam te maken.

Ook in onzen tijd ziet men op elk gebied die ijveraars voor een' naam, helaas! zelfs op Godsdienstig terrein, en nog al onder voorgeven, dat men ijvert voor waarheid en recht, ja, voor de eer van deu Heer en Zijne kerk, terwijl liet inderdaad alléén te doen is om zich zeiven en zijne partij te verheffen en over anderen te heerschen ....

5 Hoe zal het oordeel van den Heer over velen zijn, wier naam zoo wijd en zijd genoemd wordt en hoevele stillen en vergetenen in den lande

-ocr page 42-

I

;30

zullen hun voorgaan in het Koninkrijk Gods! . .

Eenmaal, toen tie discipelen van den Heiland er roem op droegen, dat zelfs booze geesten hun onderworpen waren in Zijnen naam, zeide de Heer „verblijdt u daar niet over; maar verblijdt u veel meer, dat uwe namen geschreven zijn in de hemelen.quot;

IJveren wij dan zoolang het nog dag voor ons is, ook gij, al moest de levensweg soms een lijdensweg voor u zijn ten einde toe, nederig in den dienst des Heeren, om een' naam, dien wij ons niet maken : maar die uit genade ons geschonken wordt, dien van „kind Gods.quot; — Die naam eerst is alle inspanning waard, een strijd der ziel ten bloede toe: hier de naam van een rechtschapen mensch, een waar Christen, die onder geliefden en bekenden de nagedachtenis eens rechtvaardigen achterlaat, en daarboven de naam van een' gezaligde, den Engelen gelijk, opgeschreven in het boek des levens.

Niet ons, ó Heer! niet ons, Uw naam alléén zij, om Uw trouw en goedertierenheén,

all' eer en roem gegeven ....

■la, onze tong zingt tot in eeuwigheid des Heeren lof. Zijn roem en majesteit;

looft (jod, de bron van 't leven !

Psalm U5 : la. 9/).

-ocr page 43-

ïmeMeloos bidden.

Gij liidt en gij ontvangt niet,

omdat gij kwalijk bidt.....

Iak. 4 : 3a.

Hoe dikwijls wordt er nog vruchteloos gebeden, zoodat men er zelfs toe komt om ten laatste het bidden maar op te geven! En dat is eenvoudig omdat velen het ware bidden niet verstaan.

Hoe dikwijls bestaat nog wat men bidden noemt, in woorden, zonder geest en leven, alléén uitgesproken omdat het,.tijd van biddenquot; is! hoe dikwijls is het nog een enkel vragen of klagen of een angstgeroep, in benauwdheid der ziel, alléén door den schrik des doods over de lippen gejaagd! . . . En is dat kindertaal tegenover „onze Vader, die in de hemelen isquot; ?

Och! onderzoek ook gij eens uwe eigene gebeden; hoe waren die menigmaal?

Wellicht als zorgen u drukten waren uwe gebeden niet anders dan klachten, heimelijke berisping van Gods bestuur, — en dat tot een' God, die u reeds zoovéél goeds schonk in uw leven

-ocr page 44-

82

en ais Hij n het kruis opiegt, u nooit bedroeft van harte; maar om u tot Zich te brengen en te oefenen in lijdzaamheid!

ó Het is zoo eenvoudig en toeh leert men zoo moeilijk goed te bidden, omdat het hart nog zoo weinig kinderlijk voor God is gestemd. Zal uw bidden in waarheid hidden zijn, dan moet het een vertrouwelijk spreken wezen tot God, als van een kind tot zijn' vader, van wien het vast en zeker gelooft, dat hij in liefde naar hem luistert: dan moet gij ten volle vertrouwen, dat God u hoort en u niet vergeten zal. En blijft dan nog uw gebed onverhoord, worden uwe wen-schen niet vervuld, wees er dan ook van verzekerd, dat gij later uwen God zult moeten danken voor het niet verhooren van uwe gebeden. Als gij dat als een kind gelooft, zult gij ook na ieder gebed in kalm vertrouwen wachten wat uw God wil.

Leer ons. Vaüei-! U verbeiden,

volden waar Gij ons wilt leiden,

steunen op Uw trouw en macht,

psalmen zingen in den nacht:

biddend waken, moedig strijden,

need'rig wachten, hopend lijden,

vroolijk zijn met stil ontzag.

leer ons, Heerl dit eiken dag.

Gky.. 27 la, 2b.

-ocr page 45-

Moedeloosfieid.

Waarom zegt gij, ö Jacob! en spreekt, o Israël I mijn weg is voor den lieer verborgen en mijn recht gaat van mijn God voorbij

Jksaia 4Ü : 27.

„Mijn weg is van den Heer verborgen, mijn recht gaat van mijn' God voorbij!quot; Zoo klaagde Israël en koning Joram zeide in zijn' wanhoop tot den profeet Elisa: „zie, dat kwaad is van den Heer, wat zou ik verder op den Heer wachten ?quot;

En gij dan, hebt gij ze nooit gekend, die uren van moedeloosheid en vertwijfeling?

•Ta, in dagen van kalm levensgenot, dan meent men nog zoo dikwijls sterk te zijn tot alles, dan kan men zoo overmoedig wezen: maar als dan de levenshemel bewolkt wordt, als stormen opsteken en golfslagen van smart den mensch overweldigen, hoe geldt dan nog menigeen, die in dagen van voorspoed zoo sterk scheen, de vraag: „gij, vreesachtige! waar is uw geloof?quot;

Als ramp en beproeving elkander opvolgen, hoe

__

3

-ocr page 46-

84

klaagt dan nug menigeen met een'grijzen Jacob: „alles loopt mij tegen!quot; En toch zijn het allo maar voorbijgaande, tijdelijke dingen, schrikbeelden in den hangen levensdroom, die ons angstig en onrustig maken, en hoevéél vrees, daardoor veroorzaakt, is niet reeds beschaamd geworden! . . . .

(.lij dan ook, dio gebukt gaat onder het kruis, in wiens hart het na herhaald en nog onverhoord bidden óók wel eens is opgekomen „wat zou ik langer op den Heer wachten?quot; ... zie toch toe, dat gij het vertrouwen in uwen God en daarmee den moed niet verliest! . . .

Kon Paulus zeggen, dat hij altijd goeden moed had, liet was omdat hij ook na zéér veel lijden en strijd nog dankbaar kon roemen: „ik heb het /7f/oo/'behouden!quot; ö Mijn br. of z.! houd u dan toch vast aan de rots der eeuwen, dan zal de moed u niet ontzinken en in de donkerste wegen, die uw God met u neemt, zal 't zijn:

o Mijn ziel! wat Imigt g'u neder'.'

waartoe zijt g' in mij ontrust voed het oud vertrouwen weder,

zoek in 's Hoogtens lot' uw lust;

menigwerf heeft Hij uw druk doen verand'ren in geluk;

hoop op Hem, sla 'toog naar boven:

ik zal God, mijn Ood, nog loven.

Psalm 42 : 7.

-ocr page 47-

niet toekomt.

Het komt u niet toe te weten ile tijden of gelegenheden, die de Vader in Zijne eiuene macht gpsteld heeft.

hand. 1 ; 7.

0 Indien wij eens de gave hadden van in de toekomst te zien, wat zouden wij dan veel meer genieten dan nu wij op den levensweg geen voetstap voor ons uit kunnen zien! Wat is het toch veel vroolijker te wandelen in een' helderen zonneschijn, met een heerlijk vergezicht, dan in een' dikken nevel, die ons belet weinig meer te zien dan de plek, waarop wij staan! . . .

Ja, zeker! goeds en ver blij dends zouden wij ook wel veel zien in de dagen en jaren, die er nog vóór ons mochten liggen : maar — als wij nu eens eene reeks van dagen en weken van geluk vooruit zagen; maar hier en daar een' enkelen dag van namelooze jammer en ellende, — zouden wij van dien éénen dag het oog wel kunnen afhouden? . Al het andere zou voor ons weldra niet meer bestaan en van het genot zouden wij niet meer genieten ....

Wat ons

-ocr page 48-

86

Neen, die kennis der toekomst zou zéér nadeelig voor ons zijn. Te véél licht zou ons zwak oog verblinden; wij hebben behoefte aan de nevelen tusschen ons en het felle zonlicht. De toekomst op aarde moet voor ons een boek wezen met witte bladen om iederen dag weder met nieuwen lust

te beschrijven...... Och! en wie weet hoe

weinig bladzijden er nog in uw levensboek overig zijn! ....

Zie gij dan maar toe, dat gij 't niet bederft met uw geklad van zondige daden, woorden en gedachten en zullen er nog meer vlekken op komen dan er reeds in gevonden worden, moge het dan maar zijn door tranen van berouw. En wat verder Gods hand er in schrijven zal, uw verder levenslot, wacht dat maar in stil vertrouwen af.

Zijn raad is immers altoos wijs en goed? . . .•

Ja, wij bukken voor dien wijzen,

dien bepaalden raad, ilie wis al ons lieven, al ons prijzen,

meer dan alles waardig is.

Hier verdwijnt, wat ooit moog' blinken,

vrienden, rijkdom, eer of staat,

laat het vallen, laat het zinken! . . .

niets besta dan deze raad.

gez. 21 : 9a, lü/i.

-ocr page 49-

Eénswillend niet Sod.

Niet gelijk ik wil; maar gelijk Gij wilt.

Matth. 26 : Site.

Eénswillend met God, dat zijn wij, zondige menschen, van nature niet.

„Uw wil geschiede!quot; dat wordt gemakkelijk nagesproken en klinkt dan zoo kinderlijk onderworpen ; maar als die hoogere wil nu in lijnrechten strijd komt met onze wenschen, dan blijkt het hoever wij er nog af zijn om liet onzen Heiland van harte te kunnen nazeggen.

„Hij is de Heer; Hij doe wat goed is in Zijne oogen!quot; Zoo sprak de grijze Eli bij het oordeel over zijne zonen, en Paulus, toen hem zijne banden werden voorspeld, sprak „de wil des Heeren geschiede !quot; . . . Op den klank af verschilt het niet veel of men Eli of Paulus hoort; maar het is de toon, die de muzijk maakt, zooals het spreekwoord zegt, en hetzelfde woord kan bij verschillende uitspraak een' geheel verschillenden zin hebben. En zoo ook zijn deze tonen van

-ocr page 50-

38

stille onderwerping niet dezelfde. — Zooals de heiden zich onderwerpt aan het noodlot omdat hij niet anders kan. zoo buigt de Israëliet zich onder Gods almacht, omdat hij niet anders mag: maar de Christen, en dat was Paulas geheel en al, — zwijgt onder den wil zijns Gods. omdat hij zelf niet anders icit. vertrouwende, ook onder het smartelijkst lijden, in Gods wijze liefde en nog roemende in zijne banden. En daartoe kwam hij uit zich zeiven niet: maar dat heeft hij geleerd van Hem. die 's Vaders wil Zijne spijze noemde.

Welnu, denk er eens op na welke uwe onderwerping is onder lijden en smart, die van den heiden, van den Israëliet of van den Christen. De hoogste wijsheid en tevens de hoogste zaligheid is: ,.te willen wat God wil.quot;

Leer mij naar Uw' wil te hand'len,

'k zal dan in Uw waarheid wand'len,

neig mijn hart en voeg het saêm tot de vreez' van Uwen naam I

Psalm Xö ; Ca,

-ocr page 51-

Het gelukkigst huisgezin.

Ik moet heden in uw huis blijven —

Heden is dezen huize zaligheid geschied.

Li k. 19 : 5b, 9a.

..Oost, West, thuis best!quot; Gelukkig wie dat van harte zeggen kan als hij na langere of kortere afwezigheid zijn eigen woning binnen treedt; niet alléén omdat hij zich daar zoo recht op zijn gemak en vrij gevoelt; maar vooral omdat hij daar zijn gezin in liefde en vrede bijeen vindt. Ongelukkig zij. die verstrooiing buiten 'shuis zoeken, omdat zij hun geluk in luns niet vinden kunnen ! .. ..

Ach ! er zijn nog zoovele ongelukkige huisgezinnen, onder armen en zwaar beproefden niet alléén; maar óók, en soms het meest, onder rijken en voorspoedigen naar de wereld !

Het gelukkigst huisgezin is dat, waarin de Heiland vriend des huizes is, zooals dat te Be-thanië, waar Hij zegenend Zijn intrek neemt.

-ocr page 52-

40

omdat er naar Hem quot;wordt verlangd, omdat men Hem liefheeft en in Hem gelooft, omdat Hij er dienende liefde vindt en behoefte aan het ééne noodige.

Nog altoos bezoekt de Heiland zulke gezinnen, waar ouders en kinderen, broeders en zusters in geloof en liefde samenwonen, en dan weent Hij zelfs met de weenenden en vertroost de treurenden en brengt blijdschap waar Hij droefheid vond en heelt de wonden en zegent ook iedere krankheid tot meerdere verheerlijking Gods.

Van het huis, waarin alzóó de Zaligmaker Zijn intrek neemt, geldt het aan den avond van eiken

dag „heden is dezen huize zaligheid geschied!quot;____

daar zal Hij zich in Zijne vertroostende genade openbaren en vrede uitstorten in de harten.....

Welzalig 'thuis, dat, rijk met vreugd' gezegend,

U niet vergeet ; maar zich in U verblijdt 1 Welzalig 'thuis, door ziekte en smart bejegend,

als Gij, i) Heer! daar Arts en Trooster zijt!

Dan zullen w'eens, aan d'avond van ons leven

ontslapen in 't vertrouwen op Uw kruis,

en t aardsche huis, ons hier ter woon gegeven, verwiss'len met üods heerlijk Vaderhuis.

Gkz. 207 : 6.

-ocr page 53-

Tweeërlei droefheid.

De droefheid naar God werkt een onberouwelijke bekeerin^ tot zaligheid; maar de droefheid der wereld werkt den dood.

2 Kok. 7 : 10.

Al zieu wij niet, als 't oude Israël, in iedere ramp, die den mensch treft, eene straf voor eene of andere zonde, — in het algemeen toch is het waar: alle smart en ellende is een gevolg van onzen verdorven staat. „Waren er geen zonden, er waren geen wonden.quot;

En als dan de mensch den last van eigen zonden dragen moet, als de Hoer hem doet lijden, dan durft hij dikwijls nog zoo jammerlijk klagen, alsof God hem onrecht deed 1....

ó Hoe terecht vermaande de profeet: wat klaagt dan een levend mensch? .... ieder klage vanwege zijne zonden!quot;

Paulus, die zelf ook zooveel geleden heefc, spreekt van tweeërlei droefheid, eene naar de wereld en eene naar God. Die droefheid naar

-ocr page 54-

42

de wereld nu komt zéér veel voor; zij is de wroeging, de spijt over hot bedreven kwaad om de gevolgen, die het na zich sleepte, en als die wroeging toeneemt en dan den zondaar jaagt en verontrust, omdat hij de toevlucht niet kent tot den troon der genade, dan gaat zij over in wanhoop . ...

Die droefheid zien wij in een'Saul; maar vooral in een' Judas Iskarioth, van wien ook staat geschreven, dat hij berouw gehad heeft.

Maar de droefheid naar God, dat is het ware berouw, de smart over de zonde zclrc. hij de gedachte aan de groote liefde en genade Gods. met welke smart de zondaar in de eenzaamheid de toevlucht neemt tot den lieer en die hem bekeert tot zaligheid. — En die droefheid zien wij b. v. in David en Petrus.

Welnu, welke droefheid is u in de ziel, terwijl liet lichaam lijdt? . . . Hoor b. v. David:

Heer 1 ik gevoel de grootheid van mijn kwaad;

mijn zonde zie 'k mij steeds voor oogen zweven; 'llt; heb legen l', ja, 1' alléén misdreven.

Uw wil en wet, hoe heilig, stout versmaad.

Ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog.

dies ben ik, Heer 1 Uw gramschap dubbel waardig gt; 'k erken mijn schuld, die I' tot straf bewoog.

Uw doen is rein, t'w vonnis gansch rechtvaardig.

Psalm 51 ; 2.

-ocr page 55-

De hoop des Ghristens

.... opdat uw gelool' en uw hoop op God zijn /.oude.

t Pktiii 1 : 216.

Hoop! zonderlinge schat, die nog niets heeft en toch reeds alles schijnt te hebben!

Ja, toen de zaligheid, de volmaakte vrede met God, terugbleef in het paradijs, waaruit de gevallen mensch werd verdreven, toen is de hoop nog als een vertroostende Engel mede gegaan, en zij bezielt de spelen der kinderen en droogt de tranen der volwassenen af en de ouderdom is zeker daarom voor den zondigen, aardschen mensch veelal zoo treurig, zoo drukkend, omdat hij dan zoo weinig of niets van de aarde meer te hopen heeft.

Ja, de hoop maakt rijk, al geeft zij in werkelijkheid nog niets en eene ontzettende gedachte ligt er in dat woord, dat een groot dichter hoven den ingang tot de plaats der veroordeelden schreef: „die hier binnen gaat, laat de hope achter.quot;

Hoop doet leven; maar .... hoe menigmaal volgt op de hoop teleurstelling, hoe dikwijls moet zij zich verplaatsen van liet een op het ander

-ocr page 56-

44

en hoe dikwijls wordt zij dan weer bedrogen! . . .

Maar dat komt alléén daarvan, dat zij enkel op aardsehe, onzekere, tijdelijke dingen was gebouwd.

Gij dan, vlei u zeiven niet met ij dele hoop; maar bouw uw hoop op het onbedriegelijke, eeuwig ware, op de rots der eeuwen, hoop op God. Ook al verwezenlijkt soms de Heer uwe hoop voor dit aardsehe leven niet, al neemt Hij uw kruis niet weg, al richt Hij u van het krankbed niet op, geloof het gerust en bouw uw schoonste hoop daarop; meer dan gij verwachten kunt zal uw deel zijn, als gij maar bouwt op de genade Gods in Christus en dan zal u niets meer te hopen overig blijven, omdat gij daarboven oneindig meer zult ontvangen dan gij hier hebt durven hopen.

Die hoop moet al ons leed verzachten;

komt, reisgenooten! 't hoofd omhoog!

voor hen, die 't heil des Heerea wachten,

zijn bergen vlak en zeeën droog.

() Zaligheid, niet af te meten!

C) vreugd, die alle smart verbant!

daar is de vreemd'lingschap vergeten,

en wij, wij zijn in 't vaderland I

GE/.. 189 ; 9.

-ocr page 57-

Waarheid en wede.

.... hebt dan de waarheid en den vrede lief.

Zach. 8 : 19c.

Twee hemelgeesten vergezelden in 't paradijs den mensch In zijn oorspronkelijke reinheid en heiligheid. De -eene geest ontstak voor hem lederen morgen het licht des levens en de andere wiegde hem eiken avond in slaap. En de mensch had beiden lief. Maar een booze geest sloop het hart des menschen binnen en zette ook beide hemelgeesten tegen elkander op, en nadat nu het paradijs was verlaten zijn zij zelden meer vereenigd geweest, zoodat de arme mensch hevig werd verontrust door den een of in doodelijken slaap gezongen door den ander, totdat de Heer dei-engelen zelf uit den hemel nederdaalde, die hen de handen in één legde en elkander deed omarmen en de engelen in den hemel juichten in die verzoening.

Die twee hemelgeesten heeten: waarheid en vrede.

Ja, de aarde was een paradijs, zoolang er waar-

-ocr page 58-

heid en vrude samenwoonden: maar de zonde bracht den leugen met zich en verstoorde den vrede. En waar nu een van beiden nog woont, daar ontbreekt gewoonlijk de ander: de waarheid is er twistziek en de vrede niet oprecht. Alléén waar door Christus het Koninkrijk der waarheid is gekomen in het hart, daar wordt ook weder de ware vrede gekend en genoten. G-ij dan, heb ze beiden lief en Hij, die de Koning der waarheid en de Vredevorst is, zal komen en u straks op uw bede „Heer! gedenk mijner!quot; een hemelsch paradijs inleiden.

Ja, de rollc waarheid en de ceuwiga vrede en de liefde Gods, die ze samenbindt onafscheidelijk, dat zal de hemel zijn, 't rustoord voor engelen en gezaligden, 't uitzicht van allen ook, die hier in oprechtheid hebben geleefd en in vrede sterven----

Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort! Zij wand'len, Heer ! in 't licht van 't Godd'lljk aanschijn voort ; zij zullen in Uw' naam zich al den dag verblijden ; Uw goedheid straalt hun toe, Uw macht schraagt hen in 't lijden; Uw onbezweken trouw zal nooit hun val gedoogen:

maar Uw gerechtigheid hen naar Uw woord verhoogen.

Psalm : 7.

-ocr page 59-

Waakt en bidt!

Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt ....

Mark. 14 : üs.

Waken uii bidden moet samengaan. Wie hat eerste zou willen zonder het laatste, steunt op eigen voornemen, en het laatste te willen zonder het eerste is den Heer, uwen God, verzoeken.

Waken zonder bidden is geen waken; want als de zondaar zich zeiven bewust is, is hij zich ook zijne zwakheid bewust en roept tot Hem, van wien alleen tie kracht is ten goede. Bidden zonder waken is geen bidden; want als de zondaar waarlijk tot God zal genaken, moet hij eerst tot zich zeiven gekomen zijn.

Zoo waakt dan in tien gebede.

Als een slaap den vermoeide, zoo overvalt de wereld telkens weèr het arglistig hart en eerst na veel strijd kan het den tot God bekeerde gelukken het oog open en op den Heer te houden.

Is dan hfit vleesch, de zinnelijke begeerte, u nog vaak in den weg en gevoelt gij telkens weder

-ocr page 60-

48

uwe neiging ten kwade, leg er u niet lijdelijk bij neèr; maar waak en bid!... Zoo maar in waarheid de zucht tot liet goede in u is, — God zal u sterk maken, zoo gij maar op Hem alleen u verlaat en niet op u zeiven vertrouwt. En moge ook uw geest soms gewillig zijn ten goede, vertrouw daar niet op; want straks zal u de zwakheid des vleesches weder doen struikelen. En mocht daar eene stem u influisteren „er is vrede en geen gevaarquot;, geloof het niet; want dat is de stem van den vader der leugenen en — Gods stem zegt anders: „de zonde ligt aan de deur.quot;

Wees dan op uw hoede tot het einde toe; maar vergeet daarbij geen oogenblik het gebed, en dan eerst zult gij sterk zijn en in Gods kracht overwinnen.

Wees niet vermetel, waak ten strijde,

zeg nooit: ik heb genoeg gedaan;

elk hait heeft zijne zwakke zijde,

daar valt de zielevijand aan,

zorg'loosheid dreigt u met den val,

waak daarom steeds, en — hid vooral Gez. 73 : 12.

-ocr page 61-

Niet ik.

Wie roemt, die menie in den Heer.

2 Kor. 10: 17.

Als Paulus terugziet op zijn' rijk gezegenden arbeid voor 't Koninkrijk Gods, dan vindt hij daarbij niets in zichzelven om op te roemen. «Niet ik (heb dat alles gedaan)quot;, zegt hij, „maaide genade Gods, die met mij was, — wie roemen zal, die roeme in den lieer.quot;

Bij hoevelen is het anders als zij zien op wat-zij, naar hunne meening, goeds hebben gedaan in hun leven ! hoe staat nog bij velen dat eigen ik telkens op den voorgrond en hoe wordt bij die ijdele zelfverheffing de genade Gods niet geacht t

En dit geldt evenzeer van wat men zich nog voorneemt voor den tijd, dien men nog hoopt te leven.

Nog beginnen vele menschen, die zich het goede voornemen, op den eigen dag opstaande, hunne rekening met den Heer. Zij vinden wel, dat zij in veèl te kort zijn gekomen; maar willen dan van nu af den hemel zoeken te verdienen.

4

-ocr page 62-

50

en dat vooral als ernstige krankheid of zwakte van den ouderdom hen overvallen als voorboden van den dood. Maar dat is nog de weg der wet en niet die van het Evangelie, dat ons Gods vrije genade in Christus verkondigt. ,

Ach! wie eerst met het oog op zijn goede werken vraagt: „wat zal daarvoor mijn loon zijn?quot; en dan nog de rekening zijner zonden zou willen effen maken, die zal geen rust vinden en

aan het einde zeker bedrogen uitkomen.....

Neen! Gods genade in Christus is ons niet geopenbaard om het „te kortquot; aan te vullen op onze eigene verdiensten; maar om in die genade den éénigen grond te vinden onzer behoudenis. En daarom staat niemand hoog genoeg om genade te vinden bij God, als hij dat eigen ik niet onder de voeten heeft.......

Zoo Gij, van dat ik werd geboren.

ja, van mijn eerst begin,

mij niet uit teed're min

hadt ondersteund, — 'k waar' lang verloren____

Laat met de kracht van 't leven Uw hulp mij niet begeven.

Psalm 71 : 4a, 6h.

-ocr page 63-

Het eeuwig leien.

. . . ook heeft God de eeuw in hun hart gelegd . . .

Pred. 3 : llwi.

Het einde van aller menschen leven is een en hetzelfde: dood en graf. Was daarmede echter ons bestaan ten einde, dus ons leven hier niet meer dan een werken en zorgen, genieten en lijden, oud of krank worden en sterven en met dit laatste alles afgedaan, ach! dan had het al zeer weinig te beduiden, en dan waren wij, menschen, wel de ongelukkigste aller schepselen Gods, terwijl wij zoovele wenschen en behoeften kennen, die hier op aarde niet worden bevredigd.....

Maar neen ! wij gevoelen het, neen ! wij weten het: het graf kan niet het einde aller dingen voor ons zijn. Wel is het ons niet geopenbaard hoe het hier namaals zijn zal dan alleen in vage beelden ; maar dat er een leven is na dit leven, daarvan is ons door den Heere God het bewustzijn ingeschapen; zooals de Prediker zegt: „God heeft het eeuwige in ons hart gelegd.quot; En wie

-ocr page 64-

niet in een eeuwig leven zou gelooven, die gelooft ook niet in een heilig en rechtvaardig ; maar ook liefderijk en genadig God.

Wil de Heer het goede loonen en moet Hij het kwade straffen, en merken wij dan op hoe menig Godvruchtige onder het kruis der smarte gehukt gaat, terwijl het den Goddelooze zoo menigmaal goed gaat naar de wereld, dan spreekt ook dat alles, dat raadselachtig Godsbestuur ons van eene eeuwigheid, waarin het „waarom ?quot; van Gods verborgen wegen zal worden gekend en het kwaad, hier straffeloos bedreven, moet worden vergolden; maar ook het lijden des God vruchtigen zal blijken de weg geweest te zijn tot heerlijkheid. Gods woord wijst op die eeuwigheid van het begin tot het einde en in Chr. J. bovenal is ons hot eeuwige leven geopenbaard.

Wien heb ik nevens U omhoog?

wat zou mijn hart, wat zou mijn oog op aarde nevens L' toch lusten niets is er, daar ik in kan rusten.

Gij zult mij leiden door Uw raad,

ó Ciod 1 mijn heit, mijn toeverlaat!

en mij, hiertoe door U bereid,

opnemen in Uw heerlijkheid.

Psalm 73 : Via, 12b.

-ocr page 65-

gij bereid7

Gij dun, zijt ook bereid ; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des menschen komen.

Luk. 12 ; 40.

Welk een ernstige zaak is toch voor den mensch dit korte aardsche leven! En toch : hoe weinig levensernst vindt men bij véle menschen ! Hoe-velen verbeuzelen en verzondigen dien kostbaren levenstijd zoolang geen levensgevaar hen dreigt, terwijl zij er liefst maar niet aan denken hoe onzeker de duur van dit leven is en hoe nabij misschien liet einde!

Men is bereid om de wereld te genieten bij het ontwaken van den morgen en nog laat op den avond of in den nacht, bereid om alle krachten in te spannen ter verkrijging van de goederen dezer aarde of van eere bij de menschen ; maar — bereid voor de afreis uit dit leven, bereid om al het aardsche los te laten en de eeuwigheid in te gaan, ach ! dat zijn zoovelen volstrekt niet, en als dan de dood komt, dan moet die

-ocr page 66-

54

zorgelooze, aardsche mensch zóó maar volgen, niet bereid; want de dood stelt niet uit en wacht niet.

Mijn br. of z., nog is het voor u een heden der genade; maar wie weet hoe kort! wie zal zeggen hoe dicht de dood reeds uwe woning genaderd is?... Welnu, de Heer wenkt en vraagt of gij bereid zijt?— En ja, dat zult gij zijn, ook met al uwe zonden, als gij maar biddende uwen Heer verwacht, als gij de lamp des geloofs maar brandende hebt. als gij maar vertrouwt op de genade van Hem, Die het ook u toefluistert „wie in mij gelooft, zal leven, ook al ware hij gestorven... uwe zonden zijn u vergevenquot; .... en als gij in dat geloof, los van wat u nog boeide aan de aarde, verlangt naar de zaligheid des hemels. Geef u zeiven alzoo den Heer, dan zijt gij bereid.

Wil mij door Uw genade sterken

tot al wat aan mijn roeping past en zet op 't pad van goede werken,

o God! mijn wankle schreden vast,

en houd mijn hart in waakzaamheid altijd voor Uwe komst bereid.

Gez. 73 : 13.

-ocr page 67-

Jaeobs droom.

En hij droomde en ziet, een ladder was gesteld op de aarde, welker opperste aan den hemel raakte, en ziet, de engelen Gods klommen daarbij op en neder.

GEN. 28 : 12.

Daar is iets bijzonder vertroostends en opbeurends in dat droombeeld van Jacob op zijn vlucht naar Paddan-Aram.

Evenals een ladder ons een' weg baant naar wat hoog en boven ons bereik is, zoo is er een gebaande weg en gedurige gemeenschap tusschen aarde en hemel, den hoogen God en den nietigen mensch. Zelfs de zonde, — en het geweten van Jakob sprak hem ook gansch niet vrij, — heeft dien weg niet opgebroken en die gemeenschap niet gestremd. De Heer woont nog aan alle plaatsen Zijner heerschappij en langs den on verbroken hemelladder dalen de boden Zijner liefde en trouw tot den mensch af, vol deernis met zijn lijden en strijd, en klimmen omhoog met de gebeden en verzuchtingen, die opgaan uit het hart, aller-

-ocr page 68-

óH

eerst van kranken en beproefden en treurenden____

Ja, zij zijn er nog, de Engelen nit Jakob's droom, al verschijnen zij niet meer, als in de tijden der bijzondere openbaring, in zichtbare gestalte, en nog, — zooals de Heer der engelen, AViens komst, opstanding en wederkomst door hen werd aangekondigd, verzekerde, —nog is er blijdschap onder hen over eénen zondaar, die zich bekeert.

Welnu, is de ruimte tusschon hemel en aarde alzoo door engelen, boden van Gods beschermende liefde en genade, bevolkt, dan ook geen plekje, waar ook gij, die op uwen God vertrouwt, niet veilig hot hoofd nederlegt, dan is ook iedere rustplaats voor u een Bethel, waar de hemel boven u geopend is en van de laatste rustplaats en in den laatsten slaap wenken u Gods engelen naar boven, waar gij, verlost en zalig, in Christus opgewekt tot een nieuw en eeuwig leven, hun gelijk zult zijn.

Ik steun op God, mijn toeverlaat,

dies heb ik niets te vree/.en.

Wie God ve'trouwt, dien deert geen kwaad;

uw tent zal veilig wezen.

Hij zal Zijn engelen geliiên,

dat z'u op weg bevrijden:

gij zult hen in gevaren zien Voor uw behoud'nis strijden.

Psatm 91 : .

-ocr page 69-

Zalig sterren.

Mijn ziel sterve den dood der oprechten en mijn uiterste zij gelijk het zijnel

Num. 23: 10().

Hoe zoudt gij wenschen te sterven? ....

Ja, op die vraag is dooi' den Christen spoedig genoeg een antwoord te geven.

„Mijne ziel sterve den dood des oprechten en mijn uiterste zij gelijk het zijne!quot; .... Zóó sprak een heiden, getroffen door de maiesteit van Israels God, toen hij quot;t volk van Jehova rondom diens heiligdom zag gelegerd, — en hoeveel te meer zou die verzuchting dan niet in het hart zijn van hen, die Gods genade in Christus mogen kennen en de beloften des eeuwigen levens?...

Maar eene andere vraag ïs het: hoe zult gij sterven? En daarop kan niemand een beslist antwoord geven. De meest Godvruchtige kan nog verre afdwalen van God en ellendig in de zonde sterven; de verst afgedwaalde, de diepst gezonkene kan nog. tot zijn' God bekeerd, ver-

-ocr page 70-

58

nieuwd van hart, een zalig sterfbed hebben. Het komt er maar op aan of de zondaar nog in het heden der genade den Heer heeft ontmoet en vrede vond aan den voet van 't kruis.

Toen een vroom man zijn einde voelde naderen, ontbood hij een' zijner jonge vrienden aan zijn sterfbed. De jongeling stond vóór hem en wachtte nu in pijnlijk zwijgen af wat de man hem had te zeggen of te vragen; maar de stervende zweeg en staarde hem alléén strak aan. Als de jongeling nu, vreezende, dat de zieltogende hem ontvallen zou, zonder dat hij nog een woord van hem had vernomen, eindelijk zeide: „gij hebt mij gevraagd om tot u te komen en ik denk en hoop, dat gij mij nog iets zult zeggen of te vragen hebben . . . .quot; toen vatte de stervende de hand van zijn' jongen vriend en fluisterde, blijmoedig omhoog ziende: „zie, hoe gerust een Christen sterven kan.quot; Wat die jongeling aan dat sterfbed had geleerd, vergat hij nooit ....

Hoe zacht zien wij de vromen den dood hier zonder schroomen

blijmoedig tegengaan!

Och I dat ik na dit zwerven ook eenmaal moge sterven,

Zooals de ware Christen sterft !

Gez. 187 : ia. 1b.

-ocr page 71-

Herfstgedaetite.

.... wij vallen af als een blad____

.Iks. 61 : 6nt.

Jaarlijks, als bij het korten der dagen de najaarsstormen het geboomte ontbladeren, beeldt de natuur de broosheid en vergankelijkheid van ons aardsche leven af. Zóó gaan wij daarheen, geheel ons geslacht; en de wind, die de laatste bloemen doet kwijnen en afvallen en de dorre bladeren opjaagt, roept het den sterveling toe hoe de wereld voorbijgaat met al hare begeerlijkheden.

„Gij zijt stof en tot stof zult gij wederkeerenquot;, zoo is tot den eersten mensch gezegd en zoo spreekt de Almachtige nog tot ieder menschen-geslacht. Jeugdige overmoed en schoonheid en mannelijke sterkte, — ongemerkt vlieden zij daarheen, gelijk de bloei van den zomer en de afgaande dagen van den herfst, en van geheel een geslacht, dat daar woelde en werkte, roemde en twistte, juichte en weende, bad en vloekte, blijft niets over dan met iedere eeuw enkele ouden, zwak

-ocr page 72-

60

als kinderen en waggelend naar 'tgraf. En toch: hoevelen vergeten in de dagen van kracht wat Abraham zeide: „ik gevoel, dat ik voor U, Heer! stof en assche hen.quot;

Neen, wij mogen, noch kunnen hier lang en ongestoord genieten; slechts één geluk is er, dat blijvend is; maar waarvan hier slechts de voorsmaak kan worden genoten, het is de blijdschap in G-od voor allen, die Zijn Woord bewaren als het hoogst en blijvend goed.

Zalig dan ook wie zich, als straks zijn aardsch bestaan wordt afgeschud als een dorrend blad, heeft vertrouwd op de genade van Hem, Die daar zegt: „hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar mijne woorden zullen geenszins voorbijgaan.quot;

(leef ook gij u in dat vertrouwen over aan uwen G-od en Heiland en verwacht de eeuwige lente. . . .

11 ij zal noch wank'len, noch bezwijken,

die 0]i den Heer vertrouwt,

en op Zijn goedheid houwt :

Hij zal, als Sions berg, nooit wijken,

wiens grondslag door geen aardsch vermogen ooit wordt bewogen.

Psalm 125 : 1,

-ocr page 73-

ïnjmoedige toegang.

Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot den troon der genade . . .

Hkbh. 4 : ICK.

De deuren der koninklijke paleizen op aarde zijn niet voor ieder geopend en de toegang tot den troon wordt zorgvuldig bewaakt. Een arme, verachte Lazarus komt er allerminst binnen. Bij den Koning der koningen evenwel bestaat dat aanzien des persoons niet: de poorten van Zijn paleis staan ten allen tijde voor Zijn volk wijd geopend, en ieder, wie hij ook zijn moge voorde wereld; ook de meest ellendige en verst afgedwaalde ; — zoo hij slechts een burger is en geen vreemdeling in 't Godsrijk of oproerige ; — mag vrijmoedig binnengaan en dien wordt zelfs de toegang tot den troon niet geweigerd. Ja, meer nog; de Heer dos huizes, rijk in goede gaven en volmaakte giften, waarmede Hij in Zijne goedgunstigheid Zijne getrouwen rijk wil maken en verblijden, zendt zelfs Zijne dienaren uit op de

-ocr page 74-

62

wegen en in de meest verborgen schuilhoeken der ellende met den last: „dringt ze om in te komen, opdat mijn huis vol worde!quot;

En dat paleis, — gij hebt het herkend, — het is de zaligheid der levensgemeenschap met God, en die troon, het is de troon der genade, en die goedertieren Koning, die zoo mild wil zegenen,

is onze getrouwe God.....

Nog is er plaats in het groote Vaderhuis, waar reeds een jubelende schare bijeen is, die niemand tellen kan, en niemand behoeft voor ons den toegang daartoe te gaan vragen of open te stellen, geen priester, die voor ons behoeft tusschen re treden ; want door en in den éénigen en eeuwigen Hoogepriester, den Zoon des grooten Konings, die met den Vader zit op Zijnen troon, hebben wij, ondanks al onze zonden, volle vrijmoedigheid, en u, arme tollenaar, die daar nog van verre staat in het diep gevoel uwer onwaarde, u laat Hij het eerst noodigen....

Geen genade zijn wij waard;

maar in d'Evangeliebladen heeft ons God Zijn gunst verklaard;

dat wij, hoe met schuld beladen,

dan geloovig tot Hem gaan:

Jezus neemt de zondaars aan.

Gez. 39 : 2,

-ocr page 75-

Kraeht en rust des geloofs.

Het geloof is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewijs der zaken, die men niet ziet.

Hkbh. li :

De weg door dit leven is vaak moeilijk; 't is eene gestadige afwisseling van hoogten en diepten. Staat men op het hoogere gedeelte van den weg, dan ziet men ver vooruit; maar dikwijls heeft men een' grooten afstand in de diepte af te leggen en dan ziet men niet verre en dwaalt wel eens af en zit ook soms moedeloos neer. Maar toch: wie vast op den Heer vertrouwt, al is ook datgene, wat van de hoogte gezien dichtbij scheen, nog verre, haast niet in wrevelig ongeduld ; en ■al wordt hem in het diepst van den weg alle uitzicht benomen, — hij wankelt en vreest niet en wordt niet ontmoedigd ; want hiervan is hij zeker; hoe het zich soms aan zijn oog onttrekt, hij nadert het vaderland, waar hem een zalige rust wacht, en zal het bereiken terwijl zijn getrouwe God het hem heeft beloofd.

-ocr page 76-

64

Dit was reeds de steun van den vrome Israels: „in de vreeze des Heeren is een sterk vertrouwen en Hij zal Zijnen kinderen een toevlucht wezen.quot;

Als het kind wakker wordt uit een'benauwden droom, dan wordt in moeders armen zijn angst verdreven, zijn rust hersteld; het kind weet zich bij moeder veilig. — Zóó is liet met den mensch, die, de droomen van wereld en zonde ontvlucht, zijn heil heeft gevonden in zijn'God ; zijn hart is gerust, zijn vrees is verdwenen ; hij gevoelt hoe zijne zonden hem vergeven zijn en als hij straks zijn laatste schreden zal moeten doen door de donkere diepte des doods, dan begeeft hem toch de vaste grond zijner hope niet; hij weet, dat niets, ook geen dood, hem scheiden kan van de liefde Gods in Christus, en slaapt gerust in aan Gods Vaderhart... .

God is een toevlucht voor de Zijnen,

liun steikte, als zij door droefheid kwijnen ;

zij werden sleeds Zijn liulp gewaar in zielshenauwdlieid, in gevaar.

De lieer, de God der legerscharen is met ons, hoedt ons in gevaren.

De Heer. de God van .lakobs zaad,

is ons een burg, een toeverlaat.

Psalm 4(j : la, (5.

-ocr page 77-

De Doodsklok.

... en hij stierf.

Gen. 5 ; 5b, Sb, lift, enz.

„En hij stierf'.... Zoo luidt het tot achtmaal toe in het oudste geslachts-register van het menschdom, als een doodsklok boven de graven van dat oudste voorgeslacht.

„En hij (of zij) stierfquot;, dat is ook het slotwoord van ons aller levensgeschiedenis, de laatste schakel aan den keten onzer aardsche lotgevallen. Het is in de menschemvereld een rusteloos komen en gaan. Geen uur, geen minuut gaat voorbij of daar sterft een mensch, terwijl er tevens een geboren wordt om weder te sterven. Zoo gaan allen, die nog leven, om beurte naar 't einde.

't Is eene weemoedige gedachte, en toch — hier altoos te blijven, al was dit mogelijk, we zouden het spoedig moede worden en ons diep ellendig gaan gevoelen .... Neen, dat er een einde komt aan dit leven is goed, — alléén: 'tis maar do vraag /we zal dat einde voor ons zijn?. .. .

De dood komt in twee geheel verschillende gc-

5

-ocr page 78-

66

stalten tot den rnensch om zijn aardsche huis te sloopen. Hoezeer hij over het algemeen een gevreesd vijand van den mensch is, zoo kan hij toch verschijnen als een engel des rredes; maar voor vélen is hij nog een koning der verschrikking ; en waar hij in die gestalte komt, daar richt hij soms ontzettende verwoestingen aan.

Maar om dien schrik des doods weg te nemen kwam Hij op aarde, die hel en dood overwon en, uit den dood verrezen, het leven en onverderfelijkheid aan het licht heeft gebracht. Door eene innige overgave des harten aan dien Levensvorst verdwijnt de schrik des doods, ja, wordt de dood, waar hij nadert, waarlijk een engel des vredes, die, — terwijl hij de banden des stofs losmaakt, den stervende toefluistert, dat hij 't kleed der onsterfelijkheid gaat aandoen.....

Uw vree bij mijnen laatsten snik

bewaar' mijn liart en zinnen,

'k zal dan kloekmoedig allen schrik

en smart des doods verwinnen.

Geef mij, dat ik met vol verstand mijn geest beveel in 's Vaders hand.

Uw troost gevoel in 't harte.

G EZ. 185 : 7.

-ocr page 79-

Des leïens strijd.

Heeft niet de mensch een strijd op aarde ?

Job 7 : 1.

Ja, dat is eene oude waarheid: 'tleven des menschen op aarde is een voortdurende strijd, alléén de slaap daarin telkens een wapenstilstand, tot eindelijk, in nederlaag of overwinning, de dood den vrede teekent, ten minste aan den aardschen strijd voor goed een einde maakt.

Zoodra maar de begeerten bij den mensch ontwaken, ontstaat er strijd tusschen zijne begeerten en zijn lot, zijn wil en Gods wil. Hij heeft te strijden met tegenspoed en teleurstelling, met rampen en ziekten en kwalen en zorgen en vreezen en velerlei moeite en verdriet.

Maar de bangste, pijnlijkste strijd, daartoe wordt de mensch niet gedwongen, dien moet hij vrijwillig strijden en velen zien er tegen op en onttrekken zich liefst aan dien strijd. En deze toch is het, waartoe de Heiland roept en welken Zijn apostel bij uitstek den (loedoi strijd noemt. Het

-ocr page 80-

68

is de strijd tegen wereld en zonde. En daarin kan men alleen overwinnen in Gods kracht, als men tot het einde toe als dienstknecht van Christus heeft gestreden.

Wie, — al moest hij ook meermalen onderliggen en al werd hij daarin met wonden overladen, — toch dien strijd ten einde toe heeft doorgemaakt, die zal door de genade van God, die zijne worsteling gadesloeg, voor eeuwig rust vinden in eenen zaligen vrede ....

Br. of Z.! uw levensstrijd loopt wellicht spoedig ten einde, en dan kan men boven uw stof schrijven ,,hier rustquot;; maar als gij dan nog op 't eind moogt kunnen stamelen, roemende in den Heer alleen, „ik heb den goeden strijd gestreden, ik heb het geloof behoudenquot; .... - dan zal ook uw zegelied zijn in den laatsten strijd :

Die God is ons een God van heil;

Hij schenkt, uit goedheid zonder peil,

ons 't eeuwig zalig leven.

Hij kan en wil en zal in nood,

zelfs bij het naad'ren van den dood,

volkomen uitkomst geven.

Psalm 68 : lü/i.

-ocr page 81-

Maran-atha!

Zalig zijn die dienstknechten, welke de Heer, als Hij komt, wakende zal vinden.

Luk. 12 : 37a.

Wij kunnen op den weg door dit leven geen schrede vooruit zien en weten dus niet wat in een volgend oogenblik ons wacht. En 'tis eene wijze beschikking Crods. dat alzoo ook de naaste toekomst voor ons als mot een' sluier bedekt is.

- Maar toch. al weten wij niet wat ons wacht in een volgend oogenblik, vreugde of smart, geluk of rampspoed, — één ding is zeker; al weten wij niet wanneer het komen zal; — aan dit leven komt een einde en aan dat einde zal het voor ieder onzer wezen; Maran-atha! de Heer komt! . . .

..Hot is den mensch gezet éénmaal te sterven en daarna hot oordeel,quot; dat weten allen; maar dat wordt door velen vergeten, weggedroomd in den roes der ij delheden, in de bedwelming van allerlei zingenot . . .

-ocr page 82-

vu

Och ! laat ons het maar bekennen met smart, ook al werden wij door Gods genade voor gruwelijke zonden en grove afdwalingen bewaard: ook wij hebben in ons leven van die oogenblikken gehad, waarop wij van schaamte en schrik zouden zijn neèrgezonken, als daarin eens plotseling de tijding door ons was gehoord: „de Heer komt!quot;...

Maar dan nu, mijn br. of z., voor wien de Heer een' donkeren lijdensweg heeft beschikt, houd u bereid voor het Maran-atha.

ö Als gij maar biddende den Heer verwacht, dan komt Hij voor u niet met een onbarmhartig oordeel; maar met genade; als gij maar vast op Hem vertrouwt, Wien gij uwe zonden hebt beleden, dan zal straks Zijn komst uw lijden doen overgaan in namelooze blijdschap. Blijve uw geest maar, zoolang hij nog helder mag zijn, waakzaam in den gebede. Zaligquot;, zoo sprak de mond der waarheid, „de dienstknecht (dienstmaagd), welken de Heer wakende zal vinden als Hij komt.'

Mijn Heiland ! dat Uw toekomst mij tot troost in mijnen loopbaan zij,

tot baak en richtsnoer van mijn handel, ter noordstar, die mij veilig leidt op mijne réis naar d'eeuwigheid,

opdat ik als een wijze wandel',

en juich', daar ik Uw toekomst eer kom Jezus I ja, kom haastig. Heer!

Gez. 158 ; 7.

-ocr page 83-

ceni des velds.

Alle vleesch is als gras en alle heerlijkheid des menschen als eene bloem van het gras. Het gras vordert en zijne bloem is afgevallen.

1 Petri I : 24.

Terecht vergeleek de Psalmist ons broos, onzeker aardsche leven bij eene bloem des velds, die heden bloeit; maar wier stengel morgen wordt geknakt, zoodat zij kwijnt en sterft, en bij 'tgras, dat op 't onverwacht door de zeissen des maaiers wordt afgesneden en verdort.

Een enkele ademtocht blaast den mensch onverhoeds het moordend venijn in de borst, één enkele teng waters spoelt hem soms het doodend vergif in de leden, ééne trilling der zenuwen rukt ■ zijn tabernakel 0(1 ééns uit elkander, ééne schudding der hersenen en het leven, waarop menigeen zoo rustig en overmoedig bouwt, ligt verwoest, ééne stremming in den bloedsomloop en de dood verstijft het bloed in de aderen, ééne enkele struikeling soms en do raderen van het uurwerk

Als een b

-ocr page 84-

72

des levens zijn verbrijzeld, zoodat het op eens stilstaat ....

En toch : hoe wordt dat kostbaar leven vaak roekeloos verkwist, gedachteloos doorgebracht!

„Daar is maar als ééne schrede tusschen mij en den dood,quot; zóó sprak David terwijl hij in levensgevaar verkeerde; maar als hij zondigde, dan sprak of dacht hij zoo niet. En toch is het ieder oogenblik waar „van het leven in den dood is slechts ééne schrede.quot; Elk oogenblik kan de storm opsteken, die de bloem van ons leven dooden zal, het lampje van ons leven uitbluscht.

Maar, Gode zij dank voor Zijn groote genade ! . . dan komt daar ook, als eenmaal in Jozefs hof, de liefdevolle, wonderdoende Hovenier, — en zóó zal het ook voor u zijn, zoo maar uw hart voor Hem klopt, — en Hij wijst op het reine hemelleven, waaraan geen dood een einde maken kan.

Gelijk het gras is ons kortstondig leven,

gelijk een bloem, die, op het veld verheven,

wel sierlijk pronkt; maar krachtloos is en teer; wanneer de wind zich over 't land laat hooren,

dan knakt haar steel, haar schoonheid gaat verloren, men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer. Maar 's Heeren gunst zal over die Hem vreezen in eeuwigheid altoos dezelfde wezen.

Psalm 103 : 8, 9a.

-ocr page 85-

Een zalige roepstem.

Komt herwaarts tot mij, allen, die vermoeid en belast zijt, eu ik zal u rust geven.

Matth. 11 : 28.

Na storm, vuur en aardbeving kwam op Horeb de Heer tot Elia in het ruischen eener zachte koelte ; evenzoo kwam het Evangelie der genade Gods in Christus tot zondaren, nadat het was voorafgegaan door de bedreigingen der wet en de strenge oordeelen der profetie.

Na de van het Paradijs af door alle eeuwen herhaalde Godsbelofte kwam de groote Ontfermer, en al was het allereerst tot de verloren schapen van liet Huis Israels, — Hij kwam toch ook voor alle volken, zooals het reeds bij Zijn komst werd geboodschapt „een Zaligmaker der wereldquot; en „in menscJien een welbehagen.quot;

En hoort hoe de Heiland geen onderscheid maakte tusschen menschen en menschen, zooals de trotsche farizeën en wetgeleerden, die uit de hoogte op het onkundig volk, op tollenaar en

-ocr page 86-

74

zondaar nederzagen. De Heer roept ze allen, die vermoeid zijn en belast van 's levens moeite en verdriet, van kommer en strijd, allen, die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, die verlangend uitzien naar rust en vrede voor hunne ziel.

Hij, die, naar het woord der profetie, het ge-krookte riet niet verbrak en de rookende vlaswiek, het smeulend lampje, niet uitbluschte; maar het gebrokene oprichtte en het kwijnende vonkje aanblies, roept ook u, arm zondaar, als gij u maar naar de ziel vermoeid gevoelt en bezwaard en van harte op Hem vertrouwt; zoo

gij maar gevoelt hoe gij Hem noodig hebt.....

En hoe zwaarder de last uwer zonden u drukt, hoe meer gij u zondaar (jevoelt, des te meer geldt u het woord van Martha tot hare diep bedroefde zuster: „de Meester is daar, en Hij roept u !quot; Ja, Hij staat aan uw krankbed en Hij wijst u ten hemel en Hij schenkt rust aan uwe ziel.. . Geef u zeiven maar geheel aan Hem en het zal zeker goed met u zijn ....

Komt, gij allen! komt tot Hem!

zondaars, komt! wat zou u hind'renV Jezus roept u, hoort Zijn stem:

Mij maakt zondaars tot (Jods kind'ren.

Vrij noogt gij tot Jezus gain Jeius neemt de zondaars aan.

-Gkz. SI» : 4.

-ocr page 87-

Bij Êod alles mogelijk.

Bij God zijn alle dingen mogelijk.

Matth. 19 : 26//.

AIk wij tegenover de geboden Gods en de ernstige roepstemmen van het Evangelie onze vele zonden en afdwalingen stellen, dan zijn wij ook geneigd om te vragen : „maar wie kan dan zalig

worden?quot;..... Maar dan komt de Heiland en

spreekt van Gods vergevende liefde en genade in Hem en ook de verst afgedwaalde stelt Hij niet hopeloos verloren. Zoodra het oog van den zondaar maar is geopend om de grootheid zijner zonde te zien, zijn hart gebroken is en hij, op- , geschrikt uit zijn valsche rnst, de toevlucht neemt tot den troon der genade, zooals de verloren zoon opstond om met oprecht berouw tot zijnen vader weder te keeren, dan is hij gered. En die redding komt van God, die den zondaar aan zich zeiven heeft ontdekt bij het licht Zijns Woords ....

Volstrekt onmogelijk is alléén datgene, wat God niet wil, en God wil, dat de zondaar behouden

-ocr page 88-

76

worde en leve, en zóóver kan de mensch niet van den hemel afdwalen, dat God met Zijn Woord en G-eest hem niet meer zou kunnen bereiken en langs verschillende wegen tot zich terugbrengen.

Zoo dan ook gij, br. of z., die met smart op uwen zondigen weg terugziet, vrees niet: wij hebben met een heilig ; maar óók met een barmhartig eh genadig God te doen, en hoe meer gij u zeiven beschuldigen moet en de zaligheid des hemels onwaardig acht, vertrouw maar op Hem, bij Wien alle dingen mogelijk zijn en Die het grootste bewijs van Zijne alvermogende liefde heeft gegeven in de zending Zijns Zoons in een zondige wereld.

Gevoelt gij uw hart tot Hem bekeerd, dan is er ook over u reeds blijdschap in den hemel ; want het bloed van J. Chr. reinigt van alle zonden .. — Verlaat u daarop, dan zult gij niet vertwijfelen ; maar rust hebben ....

Zoo Gij in 't recht wilt treden,

ö Heer! en gadeslaan onze ongerechtigheden,

ach! wie zal dan bestaan '?

Maar neen! daar is vergeving

altijd bij U geweest,

dies wordt Gij, Heer! met beving recht kinderlijk gevreesd.

Psalm 130 ; 2.

-ocr page 89-

108 D 19

Mrik des doods.

De prikkel nu des doods is de zonde.

I Kok. 15 : 56.

Was de mensch geen zondaar, hij zon voor dien overgang uit dit in een ander leven in het

I minst geen vrees hebben ; maar integendeel verlangend uitzien naar de rust en den vrede in het hooger, onverderfelijk, hemelsch leven. Maar nu hecht de zinnelijke mensch zich aan dit aardsch bestaan en vreest niets zoozeer als den dood, omdat hij de verantwoording van dit leven medene-men zal in de eeuwigheid. Daarom wordt zoo menig gemoed door den schrik des doods bewogen tot schuldbelijdenis, tot tranen van berouw; maar die gemoedsaandoening, die op minst geen vrees hebben ; maar integendeel verlangend uitzien naar de rust en den vrede in het hooger, onverderfelijk, hemelsch leven. Maar nu hecht de zinnelijke mensch zich aan dit aardsch bestaan en vreest niets zoozeer als den dood, omdat hij de verantwoording van dit leven medene-men zal in de eeuwigheid. Daarom wordt zoo menig gemoed door den schrik des doods bewogen tot schuldbelijdenis, tot tranen van berouw; maar die gemoedsaandoening, die op1 het eene oogenblik geboren wordt om allicht op het andere weder weg te sterven, als het doodsgevaar maar geweken is, is nog de ware droefheid niet, die de bekeering werkt tot zaligheid. De schrik voor-doodsgevaar doet wel den krijgsman opspringen om zich te verdedigen ; maar alléén de blijvende

-ocr page 90-

78

begeerte naar eene roemrijke overwinning beslist duurzaam den strijd. — Zoo kan de schrik des doods voor oogenblikken ontroeren ; maar alléén liet geloof in Hem, die voor al de Zijnen dien schrik heeft te niet gedaan, kan duurzaam opwekken en met den apostel doen roemen: „dood ! waar is uw prikkel ? graf! waar is uwe overwinning ?quot; .. .

Ja, dat alléén maakt ons sterk, ook tegenover den laatsten vijand, het onwankelbaar geloof in Hem, die meer dan eens den dood vergeleek bij een' slaap, die om onzentwil op het kruis dien doodslaap ook zelf is ingegaan; maar ook liet geweld des doods heeft overwonnen, — de geheele overgave aan dien Heiland zal de schrik des doods voor ons wegnemen. En dan vreest gij het sterven niet, zoomin als gij den slaap vreest.

Zou mij dood en graf doen beven

Neen. ik weet op Wien ik bonw:

Jezus leeft en ik zal leven,

eeuwig blijft Zijn Woordgetrouw.

Jezus leert den dood verachten,

Jezus overwon zijn krachten;

Hij is 't Hoofd van al Zijn leèn,

Zijne zeeg' is hun gemeen.

Gez. 191 : 1.

-ocr page 91-

Simeons bede.

Nu laat Gij, Heer! Uw' dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; want mijne oogen hebben Uwe zaligheid gezien.

Luk. 2 : 29, 30.

Ieder, die als een Siméon door het geloof de zaligheid Gods in Christus heeft aanschouwd, die zal ook, als het einde van den aardschen pelgrimstocht nadert, in kinderlijken eenvoud des harten vragen: „laat nu. Heer! Uw dienstknecht (of dienstmaagd) gaan in vrede, naar Uw woord.quot;

Treffend is het in de geschiedenis van het Godsrijk op aarde, dat reeds de mensch, die den Heiland in de nederige 'gedaante van een kind in de armen nam, daarop blijmoedig den dood kon afwachten en dat na hem ook allen, die zich verblijd hebben in het licht der wereld, zijn heengegaan in vrede, verlangende als Paulus ..ontbonden en met Christus te zijnquot;, omdat yAj wisten, dat het sterven hun gewin was.

Zalige ouderdom! . . . öf al komt de door!

-ocr page 92-

I

80

dan ook in de lente des levens, — zalig einde!

Neen, wat ook de wereld hun, die hare begeerlijkheden najagen, te genieten geve, — dit toch kunnen zij, die hun geluk hier op aarde zochten, op het einde niet zeggen „mijne oogen hebben Uwe zaligheid aanschouwd.quot; — Heengaan, ja, dat zullen ook zij ; maar „in vrede naar Gods Woord,quot; neen, dat niet ; want de vrede Gods is alléén verkrijgbaar in Zijne gemeenschap door geloof en gebed.

Wie zal ons zeggen, mijn lijdende br. ofz., hoe lang of hoe kort hier uw leven nog zijn zal ? maar zóóveel is zeker : nog is het ook voor u een heden der genade. Welnu, bedenk dan nog, al ware het ter elfder ure, wat tot uwen vrede dient, zie nog biddende op Jezus, en gij zult door Gods genade oneindig meer van de heerlijkheid Gods en het heil in Christus aanschouwen dan u hier kon worden aangezegd.

Zoo laat Gij, Heer, Uw knecht.

naar 't woord, hem toegezegd,

thans henengaan in vrede:

nu hij Uw zaligheid,,

zoolang door hem verbeid,

gezien heeft op zijn bede.

SIMEON'S LOF/. : l.

-ocr page 93-

Zwak geloof.

Heere! behoud ons, wij vergaan !

Matth. 8 : 25().

Hoe dikwijls kan nog het leven van den mensch vergeleken worden bij eene onstuimige zeereis, waarop de hooge golven den schepeling dreigen met vergaan! £n dan, in zulke uren van nood en gevaar, zie, dan moet het den Christen zijn als den moedigen en ervaren zeeman in den storm.

Meent gij, dat deze dan het hardst werkt? ö Neen! vraag het onzen visschers, die de zee bevaren, en zij zullen u zeggen hoe zij, als in den storm het anker is uitgeworpen, de luiken zijn dicht gemaakt en het roer vastgezet, zich overgeven aan Gods genade en op een' enkelen man na, die de wacht heeft, de handen in den schoot leggen en wachten wat de Heer wil . . .

Maar hoe is het u te moede terwijl de storm uw leven beroert en de donkerheid van den nacht u omgeeft en het water aan de lippen komt en uw levensboot, hevig geteisterd, wordt bedreigd met vergaan ? Hebt gij

6

-ocr page 94-

82

het misschien nog niet verder gebracht met al uw geloof dan tot de bede der kleingeloovigheid „Heere! behoud mij. ik verga!quot; Ach! dan geldt ook u de vraag: „waar is uw geloof?quot;

Ik zal u niet wijzen op den slapenden en te midden van den storm gewekten Heiland, — gij zoudt zeker zeggen „ja, maar zulk een kalmte kan er in ons zondig hart niet wezenquot; ; maar zie dan, eenige jaren later in de Evang. geschiedenis, Petrus, opgesloten in dien kerker, die reeds met het bloed van Jacobus bevlekt is. Zijne vrienden zijn door het gebed voor hem wakker gehouden in den nacht; maar Petrus zelf heeft zich Gode bevolen en slaapt.

Zie dan toe of ook nu die rust der ziel, die overgave aan den Heer in u is, en zoo niet, bid : „Heer! vermeerder mij het geloof! Kom mijn zwak geloof te hulp !quot;

God heeft ons Zijn Woord gegeven;

't Woord van God blijft eeuwig waar ;

wat zou ons dan ooit doen beven,

zelfs in 'tallergrootst gevaar?

Vest uw vaste hoop op God,

zelfs in 'thachlijkst levenslot;

heft blijmoedig 't hoofd naar boven !

Wat God zweert moet gij gelooven.

Gkz. 55 ; lu, 'ób.

-ocr page 95-

In den lijdenshof.

Vader', indien liet mogelijk is, laat dezen drinkbeker van mij voorbijgaan, doch niet gelijk ik wil; maar gelijk Gij wilt.

Matth. 26 : 39('.

Vele menschen moeten hier eene ontzettende lijdensschool doorloopen. hun Golgotha, dat de wereld ziet en waarom vrienden hen beklagen ; maar óók hun Gethsemané, dat de wereld niet ziet; maar waarin slechts een enkele vertrouweling wordt ingewijd, de verborgen zielestrijd voor God, en die strijd is de zwaarste. Maar wie gewillig den lijdensbeker aanvaardt, die ondervindt hoe hetzelfde Evangelie, dat de gerusten bekommert, de bekommerden gerust stelt.

Ik weet niet, mijn br. of z., wat uw lijden is en welke uw levensstrijd ; maar wat het ook zij, dat ii kwelt en drukt, och ! dat het alles u maar brenge tot dien Vader, die u den beker des lijdens beschikt heeft.

Neen, het is geen zonde, dat het vleesch zwak is al is ook de geest gewillig, en het is evenmin

-ocr page 96-

84

zonde, dat wij verlangen van het lijden verlost te worden en daarom bidden. Het is der men-schelijke natuur geweld aandoen wanneer men het gevoel zou willen verstompen tegen alle smart. Dat deed de Heiland niet. Het is ook geen zwakheid wanneer wij voor vrienden onze smart en kommer uitstorten. Dat deed immers ook de Heiland zelf? Maar wanneer ons hart zich niet onderwerpen wil, dat is zonde; want dat is twisten met God. En dat deed de Heiland nooit . . . Welnu, weet gij dan in bitter lijden, in pijnlijken twijfel niet wat te bidden, neem het gebed van uwen Heiland in Gethsemané over, het hoogtepunt der gebeden.

Wie in zulk bidden volhardt zal met zijnen Heer gehoorzaamheid leeren door het lijden. En zoo biedt dan de Olijvenhof hem den olijftak des vredes, van den vrede Gods, en het Vader! Uw wil geschiede!quot; zal zich voor hem bij het sterven oplossen in het „Vader! in Uwe handen be vele ik mijnen geest!quot;

Hij, die Uw naam in waarheid kent,

zal, Heer! op U in zijn ellend'

vertrouwen, wijl Gij nooit liet zuchten hen, die geloovig tot U vluchten.

Psalm 'J : 10.

-ocr page 97-

gt;1

Via dolorosa.

En Jezus, dragende Zijn kruis, ging uit naar Golgotha.

Joh. 19 : 17.

Op den door geeseling bloedenden schouder drukt de zware kruisbalk en zóó wordt Jezus voortgedreven tot Hij niet meer kan en neerzinkt op den weg. En toch is dat lichaamslijden nog niet het zwaarste voor Hem; Zijne ziel is gewond, is benauwd en beangst ter dood toe. Of is Hij niet van allen verlaten ? Heeft één van de vele beweldadigden de stem voor Hem doen hooren ? Heeft niet dat volk. dat Hij behouden wilde, Zijn bloed geëischt ? . . . 6 Het is zwaar om te dragen, wanneer men zoo zijn beste bedoelingen miskend ziet, zijn heiligste gevoelens bespot !... Ja, ook de Zoon des menschen gevoelde dat alles diep en die verwerping en verguizing wondden Hem de ziel meer nog dan de kruisnagelen het lichaam, en de zonde der wereld, die Hij wegdraagt, woog Hem, — vooral ook omdat Hij haar oordeel kent, — zwaarder op het hart dan de kruisbalk op rug en schouder.

v

-ocr page 98-

86

En zóó werd Hij dan als een lam ter slachting geleid. Ook op den kruisweg bleef Hem de gedachte bij „den drinkbeker, dien de Vader mij beschikt heeft, zou ik dien niet drinken ?quot; en Hij gaat het ontzettend Golgotha te gemoet en sterft den zondaarsdood, nog biddende en zegenende ...

En wat zullen wij dan, als de Heer ons lijden beschikt, dat bij dat van onzen Heiland in geene vergelijking komt, moedeloos neerzitten en troosteloos klagen? wij, die met den psalmist moeten zeggen: „Zoo Gij, Heere! de ongerechtigheden gadeslaat, wie zal bestaan ?.....quot;

Mijn br. of z., ik weet niet hoe zwaar uw kruis weegt; maar vertrouw slechts op Hem, die het u oplegt en dan zal Hij u steunen, en is de drinkbeker des lijdens geledigd, dan zal de Sab-baths-rust na zooveel vermoeienis en druk te zaliger zijn.

Verschijn dan aan mijn sponde schenk laafnis in raijn nood;

wijs m'in mijn laatste stonde

op Uw verzoeningsdood.

En wordt mijn strijd het bangste

laat dan in angst en pijn Uw doorgeworstelde angste mij tot vertroosting zijn.

Gez. 271 ; 8a, 1b.

-ocr page 99-

Door lijden tot iieerlijkheid.

Wij zijn kinderen en erfgenamen Gods en mede-erfgenamen van Christus, zoo wij h. 1. met Hem lijden, opdat wij ook met Hem verheerlijkt worden.

Ron. 8 : 17.

Hoe dieper men peilt in het leven des Christens, te meer openbaart het zich, dat het 't meest in het lijden wordt verheerlijkt.

Waar geluk en vreugde gevonden worden, daar wordt nog zoo menigmaal de vreeze Gods gemist, is men ontevreden en liefdeloos, lichtzinnig en overmoedig en, — men murmureert straks bij den minsten tegenspoed of teleurstelling. Maar gaan we eens eene woning binnen, waar het lijden zijn intrek nam, dan zullen wij zéér dikwijls den zegen van het kruis kunnen opmerken.

Daar zien we eene zwakke en ziekelijke grootmoeder, die nog de vreugde is van hare huiselijke omgeving en de liefde harer kleinkinderen, omdat juist in véél lijden haar geloof is gesterkt en Christus, haar Heiland, verheerlijkt in haar.

-ocr page 100-

88

Of elders weêr zien we de dagen en uren van een doodkranke met tergende langzaamheid en toenemende benauwdheid ten einde spoeden. Allen krimpt het hart toe; maar de kranke zelf is boven het lijden verheven en troost nog betrekkingen en vrienden met de liefde van Christus. Dat Gods-vertrouwen, ook waar menschen geen uitkomst zien. die blijmoedigheid, ook in het aangezicht des doods, dat is de vrucht van het kruis, het deelgenootschap aan het lijden en de heerlijkheid van Christus.

In dat lijden met kinderlijk vertrouwen op God, ziende op den Man van smarte, die voor ons zoovéél gedragen en verdragen heeft, schuilt eene zaligheid, die de wereld niet kent. Het schenkt Gods kinderen de voorsmaak der eeuwige heerlijkheid en doet hen in 't lijden den weg tot eigen verheerlijking zien.

'kZal dan gedurig bij ü zijn in al mijn nooden, angst en pijn.

Bezwijkt dan ooit, in bittre smart en bangen nood, mijn vleesch en hart,

zoo zult Gij zijn voor mijn gemoed mijn rots, mijn deel, mijn eeuwig goed.

Psalm 73 : 12a, 13().

-ocr page 101-

De stenende Heiland.

Vader! vergeef het hun . . . Vader ! in Uwe handen beve-le ik mijnen geest.

Luk. 23 : 34, 4(i.

Wat gaf den Heiland vooral kracht in Zijn ontzettend lijden en sterven?..... Dat hooren

wij aan het eerste en laatste kruiswoord. Slechts waar de Heer de woorden van den psalmdichter overneemt, daar is het ..mijn God !quot; maar Zijn eigen woord is altijd weêr „Vader !quot; — eerst in een woord van vergevende liefde en het laatst in een woord van onbepaald kinderlijk vertrouwen.

Gelijk een kind op den schoot zijner moeder inslaapt en de knaap het hoofd aan 's vaders schouder leunt in storm of nacht, zóó slaapt Jezus in op het kruis. Hierin ligt het geheim van rustig sterven na een gewillig kruisdragen, — in kinderlijke liefde en vast vertrouwen op God en het zien over het kruis op de heerlijkheid, die door lijden wordt bereikt.

En zooals de Christus stierf kan ook de Christen sterven, zooals met menig voorbeeld bewezen

-ocr page 102-

90

is; zoo kunt ook gij sterven, als gij gelooft en liefhebt als een kind.

Om licht te zien is niet alléén de zon noodig; maar gezonde oogen. en om gelukkig te zijn, niet alléén voorspoed ; maar een blijmoedig en dankbaar hart en om als een Christen te lijden en te sterven moet het hart geestelijk en kinderlijk gestemd zijn, — geestelijk, zoodat het tot leuze heeft het woord „vergader u een schat in den hemelquot; en kinderlijk, zoodat het in al 't gevoel van schuld met een blik op het kruis nog durft bidden „onze Vader, die in de hemelen zijt!quot; Gij dan, zie op den stervenden Heiland en bewaar tot het einde toe Zijne woorden.

Geen Lazarus komt tot de broeders van den rijken man op aarde ; — in de gelijkenis had hij er vijf; maar hoevéle hij er wel heeft in de wereld, dat is niet te tellen ; — maar de Heiland komt tot de Zijnen en spreekt hün van Zijnen ; maar ook hunnen Vader . . . Vertrouw uquot; aan Hem toe in leven en in sterven . . .

Gij zijt het dan, óp Wien ik hoop in 't moeilijk perk van mijnen loop . . .

lieer! sla in allen strijd mij bij,

dat ik door U verwinnaar zij !

Gkz. 75 ; 8a, c.

-ocr page 103-

De dingen, die twen zijn,

Jiedenkt de dinjren, die boven zijn, niet die op de aarde zijn.

Kol 3 : 2.

De aardsche dingen nemen nog altoos de meeste plaats in in ons hart, ach ! en dan blijft er voor de hemelsche dingen soms maar zulk een klein hoekje over !.....Maar al behoeven wij ook het tijdelijke niet te verachten of al mogen wij het zelfs niet verwaarloozen, óók niet bij de gedachte van het weldra alles te zullen moeten verlaten, toch roept Gods Woord ons met nadruk toe „bedenkt en zoekt veeleer de dingen, die boven zijn! zoekt vóór alle dingen het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid.quot; En hoevelen nog, die voor 't aardsche goed wel menigen bunder lands in het zweet huns aanschijns zouden willen omploegen; maar voor het Godsrijk, den verborgen schat in den akker, geen hand aan den ploeg willen slaan!...

Maar niet alzoo de Christen, die in den omgang met zijnen Heer het ééne noodige, het goede deel heeft leeren kennen.

-ocr page 104-

92

Het is waar: ook hij weet weinig van de he-melsche dingen ; al gaat zijn hart er naar uit, hij ziet ze slechts als een raadselachtig beeld in een' doffen spiegel; maar - als de knaap verlangt man te worden en de wereld in te gaan, tceet hij dan reeds wat de wereld is en wat zij hem brengen zal ? Neen; maar het is zijne bestemming, dat gevoelt, dat weet hij. Op school kan en wil hij niet altijd blijven, zelfs aan het vroo-lijk kinderspel wenscht hij éénmaal een einde ; hij moet verder, hij bedenkt en zoekt zijne bestemming op aarde.

Evenzoo nu verlangt elk, die met Christus opgewekt is tot een nieuw leven, niet te blijven war, hij is; maar zoekt zijne bestemming hooger op,, en ... bedenkt daartoe de dingen, die boven zijn. Dat is immers toch ook in uw hart ?

Geef, dat mijn ooft het goed' aanschouw',

't welk Gij, uit onbezweken trouw

Uw uitverkoornon toe wilt voegen ;

opdat ik U mijn rotssteen noem'

en, deelend in Uws volks genoegen,

mij met Uw erfdeel blij beroem'.

Psalm ICC ; 3.

-ocr page 105-

Blijdsghap des fiemels.

Ik zeg ulieden, dat er alzoo blijdschap zal zijn in den hemel over éénen zondaar, die zich bekeert.

Luk. 15 : 7a.

Er is blijdschap in den hemel, volmaakte blijdschap, eeuwige blijdschap, anders zou de hemel geen hemel zijn; maar allermeest is er blijdschap over den bekeerden zondaar.

Deze enkele trek van het hemelleven geeft ons daarvan reiner denkbeeld dan vele menschen bezitten. Velen toch maken zich van de zaligheid des hemels eene zinnelijke voorstelling en van den aard van het hemelleven missen zij het rechte denkbeeld, terwijl zij bij al 't heil, waarmede zij in hunne verbeelding de grenzenlooze eeuwigheid willen aanvullen, toch nog een zonderling ledig, een zeker denkbeeld van verveling overhouden, dat hen naar dien hemel toch eigenlijk nooit recht verlangen doet. Leeren wij het dan van Hem, die van den hemel kwam en daarheen wederkeerde, hoe de blijdschap des hemels is:

-ocr page 106-

94

heiligheid en liefde, beiden vereenigd door vreugde in God en Zijn rijk.

Daar, waar allen leven, die in Christus gered en zalig zijn, daar is de kennisse Gods gedurig nieuw, daar is eeuwig belangstellende werkzaamheid in het Godsrijk, daar leven allen in eeuwige jeugd en storelooze gemoedsrust, en indien er nog tranen in den hemel waren, het zouden dan tranen van medelijden zijn over den zondaar, die voor den hemel verloren gaat of tranen van vreugde waar een zondaar zich bekeert en behouden wordt.

Heerlijk Evangelie, dat ons alzoo de éénheid, 't onverbrekelijk verband predikt tnsschen hemel en aarde : bekeering hier en vreugde daar ! En als de hemel zich zóó verheugt over een' geredden zondaar, hoe groot zal dan de blijdschap van dien zondaar zeiven niet zijn ! ...

Zalig, die berouwvol treuren ;

want de Trooster is nabij,

die tien vriendlijk op zal beuren

met een hemelsch medelij !

Tianen, dus lot (lod geschreid,

werken eeuw'ge zaligheid.

Gkz. 203 ; 2.

-ocr page 107-

Nabij Sod.

Het is mij goed nabij God te wezen . . .

Psalm 73 : 28»i.

Zóó zong Asaf en dat gevoel van Gods nabijheid was de kracht en vertroosting van allen, die met Mozes zich vasthielden aan God, als ziende den Onzienlijke. (Hebr. 11 : 27.) — Ja, wie zoo leven in het gevoel van Gods nabijheid onder alles wat hen treft, hoe wordt hun 't geloofsoog verhelderd, zoodat zij opmerken wat anderen in de diepte hunner ellende niet kunnen zien!

Als het schip in nood verkeert, terwijl een storm de zee beroert en het uitzicht van den schepeling wordt belemmerd door hooge golven, — wie is het, die het eerst uitkomst ziet en hoop op redding ? . .. 't is de moedige, die in den top van den mast uitziet met scherpen blik en straks in verrukking uitroept „land ! ik zie land!....quot; Zoo zal ook hij, die het dichtst bij den hemel is en het meest de nabijheid Gods gevoelt, hulpe zien en uitkomst, waar anderen in de diepte nog moedeloos klagen of wanhopig kermen ....

-ocr page 108-

96

ö Als u dan maar het leven Christus is, dan zult gij u eerst recht nabij God gevoelen, dan zal het zoeklicht der ontdekkende genade Gods voor u den nacht doen verkeeren in dag en gij zult van verre het goede land zien, het Kanaan dei-ruste, het Eden der gezaligden. En met zulk een uitzicht zult gij alles kunnen verdragen en moedig doorworstelen, de hevigste smart, den hangen doodsstrijd, alles, terwijl gij het weet, het ziet: „daar is een land, een heerlijk oord, ons toegezegd, en daar gaat de reis heen . .. En als dan kort vóór de landing, die men op aarde derven noemt, uw laatste snik nog een zucht is tot God, die aan de veilige kust u wacht en opvangt in Zijn vaderarmen, dan is het: „Vader! Vader ! in Uwe handen hevele ik mijnen geest!...quot;

'k Zal dan gedurig bij U zijn in al mijn nooden, angst en ]iijn . . .

Ja, 't is mij goed, mijn zaligst lot:

nabij te wezen bij mijn God!

Psalm 73 : 12a, 14»i.

-ocr page 109-

De laatste ïijand.

De laatste vijand, die te niet gedaan wordt, is de dood.

1 Kon. 15 • 26.

In dit veelbewogen aardsche leven, dat den mensch zoovéél te doen geeft, te werken en te zorgen, te hopen en te vreezen, te genieten en te lijden, ontmoet hij zóóveel, dat aan zijn geluk en aan zijn rust vijandig is, en — is zijn gevaarlijkste vijandin de zonde, vooral omdat die een bondgenoot vindt in zijn eigen hart, — zijn laatste vijand, dien hij wel het meest vreest te ontmoeten, is de dood.

Ja, voor duizenden bij duizenden is dagelijks de dood, die daar troont op het gebeente zijner slachtoffers, een koning der verschrikking.

In smarten en benauwdheid van het ziekbed moge soms de lijder zijn verlangen uitspreken naar den dood, in een oogenblik van wanhoop, waarin hij geen plaats vindt des berouws, geen uitkomst ziet, moge de zondaar aan zijn leven een rampzalig einde maken.....dit zijn uitzonderingen op den regel; maar die levensmoeden

7

-ocr page 110-

98

zijn daarom met dien laatsten vijand niet verzoend.

Ach, hoe weinigen zijn er nog onder de lijdende en strijdende menschenkinderen, wien toch de levende Christus, de Overwinnaar des doods, verkondigd wordt, die met Paulus onder alle moeite en smart van het leven in alle kalmte verlangen, zonder den raad Gods te willen verhaasten, om ontbonden en met Christus te zijn !

Wien echter het leven Christus is, zooals voor dien apostel, voor dien is de laatste vijand krachteloos geworden en de vrees voor hem is voor denzulke te niet gedaan; want die weet het, — en dat zij ook moe sterkte en uw roem op den lijdensweg, ook als die moest uitloopen in het donkere dal der schaduwen des doods, — „hetzij ik leve, ik leve den Heer, hetzij ik sterve, ik sterf den Heer, hetzij ik leve of sterve, ik ben des Heeren ...

De dood kan u toch van Zijne liefde niet scheiden.

Waar, waar is dan uw roof, ó graf!

waar dan uw prikkel, zonden !

Hier leggen wij de wapens af ♦

na zooveel strijd en wonden ;

en is de doodsslaap eens vulbraclit,

dan wekt Gij ons door Uwe kracht,

o Jezus! voor den hemel.

Gez. 18i : 5.

-ocr page 111-

Een afsetieidsmaa'

Ik heb zéér begeerd dit pascha met u te eten eer dat ik lijd.

Luk. 22 : 15.

Ja, de Heer had er behoefte aan vóór Zijn laatste lijden en sterven nog eens vertrouwelijk aan den paaschdisch mot Zijne vrienden samen te zijn. Maar hoe aandoenlijk dit afscheidsmaal ook is, Jezus weent bij dit afscheid niet: maar ziet over disch en beker heen op het Koninkrijk Zijns Vaders. Daar zal dit pascha der bevrijding vervuld zijn. De volmaakte vrede en vreugde wacht Gods kinderen eerst daar. En ook voor zich zeiven ziet de Heiland in al wat Hem omringt de profetie eener betere toekomst. Maar in die toekomstige zaligheid, waarvan het uitzicht Hem verblijdt, heeft Hij ook behoefte aan vriendschap. Het is opmerkelijk, dat de Heiland nooit van Zijne hèerlijkheid spreekt zonder er de Zijnen bij te denken, in welke Hij Zijn vreugde ziet en Zijn kroon. De Heer ontvangt er Zijne trouwe knechten, de Bruidegom Zijne vrienden, de Koning Zijne trouwe onderdanen en de Zoon bereidt

-ocr page 112-

100

in het Vaderhuis plaats voor de Zijnen, die Hij wil, dat zijn zullen waar Hij zelf is. En wie dan nu door 't geloof Jezus eigen is, die is mede-erfgenaam Zijner heerlijkheid.

„In hope zalig,quot; dat is de zinspreuk van Paulus en was het ten allen tijde van de verdrukte Christenen. En wel verre dat die hoop aardsche banden zou los scheuren, is het gezellig en vriendschappelijk samenzijn van allen, die de verschijning des Heeren hebben liefgehad, 't beeld van hooger en eeuwig leven. Nog schemert ons die toekomst, ons slechts in aardsche beelden geschetst, die het oog voorbijgaan en alleen het heimwee naar des hemels zaligheid achterlaten in het hart. Maar juist die smart van't aardsche leven, die ook over Jezus kwam als een dreigende onweerswolk, getuigt ons, dat de zonnestraal des eeuwigen levens achter die wolken schuilt en uit den nacht de dageraad geboren wordt.....

Ai ziet, hoe goed, hoe lieflijk is 't, dat zonen van 't zelfde huis, als broeders, samenwonen!

Waar liefde woont gebiedt de Heer den zegen,

Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen en 't leven tot in eeuwigheid.

Psalm 133 : la, 3.

-ocr page 113-

Na den dood.

Een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt.

1 Kor. 15 : 44a.

Neen. hoe gaarne wij onze geliefde afgestorvenen, aan wier sterfbed wij geweend hebben en op wier graf wij nog treuren, zouden willen nastaren achter het donker gordijn, dat de dood voor ons ophangt voor de eeuwigheid, — het is en blijft voor ons verborgen wat wij zijn zullen en wij staren op het graf en zien op ten hemel met zoovele onbeantwoorde vragen in het hart. Maar dit weten wij, op grond van Gods openbaring, dat er eene lichamelijke herleving zal zijn, of liever gezegd een voortleven in een nieuw en verheerlijkt lichaam, na den dood, zooals ook de apostel zegt: „een natuurlijk lichaam wordt er gezaaid, een geestelijk lichaam wordt er opgewekt.quot;

Er is in het organisme der stof het beginsel van een ander en schooner gewaad voor de onsterfelijke ziel, evenals in de graankorrel.

-ocr page 114-

102

stervende in de aarde, de kiem sluimert voor den sierlijken halm, die boven de aarde er uit voortkomt. Wat edele vermogens voor den geest zijn; den geest des levens, welken de Schepper ons inblies; zij zullen als een nieuw organisme herleven, waarover de dood geen macht meer heeft.

Terwijl wij dan 't verborgene laten voor den Heer, onzen God, zien wij toe of daar waarachtig leven in ons is, dat boven de vallei des doods reeds hier de frissche lucht der bergen inademt. Dan kunnen wij blijmoedig zijn in de verwachting des eeuwigen levens; en meer dan op het graf zullen wij een blik slaan over het graf en met weemoedig verlangen opzien ten hemel; want dan is het ons genoeg wat de Levensvorst verzekert van de kinderen der opstanding: „zij zullen den Engelen gelijk zijn.quot;

In 't stille graf zingt niemand 's Heeren lof;

het zielloos lijf, gedompeld in liet stof,

Kan Hem geen glorie geven;

maar onze tong zingt, tot in eeuwigheid,

des Heeren lof. Zijn roem eu maiesteit;

looft God, de bron van 't leven !

Psalm 115 : 9.

-ocr page 115-

üe éénig ware troost

Troost, troost mijn volk, zal ulieder God zeggen.

•Iesaia 40 : 1.

Onze éénige troost is te vinden in het kinderlijk geloof in God, onzen hemelschen Vader, en in Jezus Christus, onzen Heer en Heiland.

Niet in fraaie, welsprekende woorden, in verstandelijke redeneeringen of dweepzieke opwinding, neen ; maar bij het weinig bekende ziekbed, in eenzamen gemoedsstrijd, op het Christelijk sterfbed openbaart zich de kracht van dat troostrijk geloof.

Ach ! hoevelen zijn er, die nog onzeker omdwalen van den eenen valschen troost op den anderen, in allerlei ijdele dingen verstrooiing zoekende, om de smart te vergeten .... Of zij vleien zich met bedriegelijke hoop, of bouwen op menschen en verwachten van dezen meer dan van hen te wachten is..... Of men zoekt bij inwendige onrust zich met valsche redeneeringen te troosten of zijn leed te vergeten in den roes van allerlei zinnelijk genot .... maar troost, ach

-ocr page 116-

104

neen! dien vindt men langs zulke wegen, door zulke middelen niet. Dat zijn de gebroken bakken, die geen water houden, de bronnen, die uitdrogen met den zomer.'

Neen, er is geen troost in leven en in sterven beproefd buiten het vast geloof in Hem, die het reeds Israël liet aanzeggen door Zijn' profeet „troost, troost mijn volk en spreek naar het harte van Jeruzalem!quot; geen troost buiten het vertrou-in Hem, die zegt: „gij gelooft in God, welnu, geloof óók in mij,quot; waarom dan ook onze Catechismus terecht aanvangt met op zijn eerste vraag: „wat is uw éénige troost in leven en in sterven ?quot; te antwoorden „dat ik Jezus Christus, mijn' getrouwen Zaligmaker, eigen ben quot; .... Ja, wie door geloof en liefde met Hem innig verbonden is, die zal in alle droefheid de waarheid ervaren van dat woord: „zalig, die treuren, want zij zullen vertroost worden.quot;

Ja, in duizend bange stonden

heeft Hij steeds getroost, gered,

eeuwig wordt Hij trouw bevonden ;

ja, in duizend bange stonden heeft Hij steeds getroost, gered op het kinderlijk gebed.

gez. 28 : 5.

-ocr page 117-

Tranen.

Dp Heer zal alle tranen van alle aangezichten afwissclien.

Jksaia 25 : 801.

Tranen zijn tolken van menschelijk gevoel en dus van het edelste in den mensch. De dieren weenen niet, al moge de tronwe hond zich ook soms laten verhongeren op het graf van zijn' meester.

■Soms mogen tranen geveinsd zijn; want ook het edelste wordt in deze zondige wereld misbruikt ; zij mogen soms gebruikt worden om te bedriegen, soms ook getuigen van dwaze teerhartigheid of zelfs van machtelooze woede of ook van zwakke overgevoeligheid, die bij de minste smart en aandoening weent als een kind ; maar waar tranen de tolken zijn van dankbare vreugde, van kinderlijke blijdschap of van diepe droefheid, van rouw en vooral van berouw, daar zijn zij als paarlen in het slijk onzer zonden. Iemand, die nooit een traan weent, zelfs niet in de treffendste oogenblikken van zijn leven, toont een ongevoelig hart.

-ocr page 118-

106

Vau Gods Zoon, onzen Heiland, die ook de smarten dezes aardschen levens ondervond, lezen wij, al is het dan ook slechts tweemalen, dat Hij weende: eenmaal was het over de zonde bij het zien op het Hem vijandig Jeruzalem, en eenmaal over den dood, bij het graf van Lazarus, dien Hij liefhad.

G-ij dan ook, al zijt gij man of jongeling, schaam ii geoorloofde tranen niet, haast u niet ze af te wisschen als zij in uwe oogen opwellen terwijl do menschen het zien, maar toch : stort uwe tranen om de zonde liefst met een' Petrus in de eenzaamheid voor uwen God en laat uwe tranen van droefheid niet zijn als van een' troosteloos treurende, terwijl toch ook voor u, indien gij gelooft, de verzekering gegeven is, dat God alle tranen van de oogen Zijner kinderen zal afwisschen. Geloof alleenlijk.

o Mijn ziell wat buigt g'u neder?

waartoe zijt g'in mij ontrust?

voed het oud vertrouwen weder;

zoek in 's Hoogsten lof uw lust;

want Gods goedheid zal uw druk eens verwiss'len in geluk :

hoop op God, sla 't oog naar boven;

want ik zal Zijn naam nog loven.

Psalm 42 : 3.

-ocr page 119-

Sterk in Zwakheid.

. . . als ik zwak ben, dan ben ik machtig.

2 Kon. 12 ; 10c.

„Als ik zwak ben, dan ben ik machtigquot;, zoo zegt Paulas en die woorden klinken wel als een raadselspreuk. Toch is het zulk een waar woord in den mond des apostels. Als hij zwak was, d. w. z. als hij lijden moest, dan was hij machtig, n.1. door Christus, die hem kracht gaf om het lijden te dragen. Zoo wie dan een discipel van J. Chr. wil zijn, zoeke ook in het gevoel van eigen zwakheid die kracht naar kruis bij den Heer, die sta biddende op uit lederen aanval van moedeloosheid en bekommernis en oefene zich in Gods gemeenschap in lijdzaamheid, en die zal dan ook de hulp des Heeren ondervinden. Maar wie zichzelven ooit beter en veiliger dan anderen zou achten om de sterke indrukken en aandoeningen des gemoeds, haastig is om anderen vóór te zijn in het beloven of eene eerste plaats in te nemen, zal zwak zijn in zijn gewaande kracht. Dit hebben meerderen met Petrus ondervonden. Neen, meerdere aan-

-ocr page 120-

108

doening, krachtiger voornemen, hartelijker liefde, dit alles geeft geen volkomen zekerheid, dat men staande zal blijven; maar enkel kennis van eigen zwakheid en vertrouwen op de Goddelijke genade, die alléén ons behouden kan. Wie zich zeiven sterk acht, zal in de ure der beproeving des te meer zijne zwakheid toonen; maar wie zich in het gevoel van eigen zwakheid vasthoudt aan God, die zal wonderen doen van kracht.

Zoo gij dan ook, wien het kruis drukt en de last des levens zwaar valt, zoek maar biddende de kracht bij Hem, die dat kruis en dien last u oplegt. Terwijl gij in 't gevoel van uwe zwakheid den Heer verwacht, zult gij naar 't profetisch woord „loopen zonder moede, wandelen zonder mat te wordenquot;, en het woord van Paulus zal u geen raadselspreuk; maar eene dankbare ervaring zijn.

Och ! leer mij in mijn nooden

0]i U alléén te zien,

mijn eigen wil te dooden en d'Uwen hulde bién.

Mijn angst en al mijn zorgen,

de nood, die 't hart beknelt,

zijn niet voor U verborgen,

die mijne tranen telt.

Gez. 26 : 3a, 2b.

-ocr page 121-

Berusting.

... ik zal mijnen mond niet opendoen ; want Gij hebt het gedaan.

Psalm 39 : 10.

Als onze God ons in verdrukking brengt, dan valt het dikwijls menigeen, van wien men dat niet verwacht had, moeilijk, ja, onmogelijk om stil en onderworpen te dragen wat Gods hand hun oplegt, dan wordt hierin zoo menig erkend vrome door den arme van geest en stille in den lande beschaamd.

Ach, hoe weinig wordt nog in moeite en verdriet van dit leven die berusting gezien, die zich uitspreekt in die woorden van den psalmist, of van Job, als hij zegt: „zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet?quot; .. Hoe komt daarentegen, soms bij den geringsten tegenspoed, teleurstelling of pijn het hart van den zondigen mensch in opstand tegen den Heer !...

In doffe verslagenheid zit men daar neer en onderwerpt zich uit dwang en is met alle geloof aan God verre van dat geloof in God, dat er van

-ocr page 122-

110

verzekerd is: God plaagt niet uit lust tot plagen en bedroeft ons niet van harte; Hij weet wat wij noodig hebben. . . .

ó Waar die overtuiging maar in het hart leeft, daar wordt ook kracht geschonken naar kruis, daar ziet men het licht van Gods liefde schijnen, al is het achter de wolken, en geen wolk of zij heeft een lichtende rand, als het heerlijk teeken van Gods trouw, die hen, die hier stil wachten onder het lijden op de beschikkingen Gods, het oog in kalm vertrouwen doet ten hemel slaan ; want zij wachten, zonder twijfelen, dat het licht straks weder heerlijk door de nevelen zal heen-breken.

Mijn ziel, hoe treurt ge, dus verslagen?

wat zijt ge onrustig in uw lot ?

Perust in 's Heeren welbehagen :

Hij doet welhaast uw heilzon dagen.

Uw hoop herleev', naar Zijn gebod :

mijn Redder is mijn God.

Psalm 13 : 0.

-ocr page 123-

Een Eïangeiie op de graden.

. .. alzoo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, wederbrengen met Hem.

1 Thkss. 4 : 14(».

Jezus Christus is opgestaan uit den dood, en zoo zeker als Hij den dood overwon en leeft, zal God allen, die in het geloof in Hem ontslapen zijn, wederbrengen en hereenigen met Hem. — „God zal het doen,quot; zegt Paulus; want hij leert de onsterfelijkheid niet als eene noodzakelijke eigenschap van de ziel, die niet sterven kan ; maar als eene vernieuwing van het leven dooide almacht van God. Vandaar zijne vraag, toen hij een' spottenden grimlach zag op het gelaat van Festus en diens hovelingen of bij den Sadduceeschen aanhang van Agrippa, „hoe ! wordt het bij ulieden ongeloofelijk geoordeeld, dat een almachtig God de dooden opwekt?quot;

Ja, God zal ze wederbrengen met Hem, allen, die in Christus ontslapen zijn !

ö Met hoe menige onbeantwoorde vraag wij nog staan bij de graven onzer in den Heer ontslapenen,

-ocr page 124-

112

— die verzekering des Evangelies moet ons genoeg zijn; zij moet troost des hemels geven op de graven en in vertrouwen ten hemel doen zien ook bij de raadselen des levens en bij het groote raadsel van den dood.

Gij dan, die rouw draagt over uwe dooden en ook gij, diequot;,nog in kommer bij een' geliefden kranke nederzit en zijn of haar sterven verwacht, stel alle menschelijke wijsheid ter zijde, die toch op uwe vragen het antwoord niet geven zal, en leg maar weer het Evangelie des kruises en dei-opstanding voor u . . . En moet gij, telkens meer, hoe ouder gij wordt, den dood in 't léven zien, gij zult ook het leven zien in den dood, als gij maar vast vertrouwt, dat in Christus al de Zijnen leven, hier en hierboven voor eeuwig door God wedergebracht met Hem. . . .

Hoe heilig is Zijn naam!

laat volk bij volk te saam

barmhartigheid verwachten,

nu Hij de zaligheid voor die Hem vreest, bereidt,

1 ; ' door al de nageslachten.

Maria's Lofz. : 3.

.; hquot;.,\ :;ri • ■ ■

-ocr page 125-

Des fieniels za

En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen en de dood zal niet meer zijn, noch rouw,

noch gekrijt, noch moeite zal meer zijn..... Üp. 21: 4.

Naar de beloften Gods in Zijn Woord, wacht den in Christus verlosten en geheiligden de zaligheid des hemels. Wij weten niet hoe deze zijn zal maar in het Evangelie wordt zij door heerlijke zinnebeelden aangeduid. Maar zal ook uwe hope daarop zijn en die verwachting uw hoogste troost in smart en rouw van dit leven, geloof dan als een kind en strijd als een held, ja, laat geen strijd u ooit te zwaar zijn en terug doen deinzen waar het gaat om de kroon des levens, die kroon, wier verwachting de stervende Christen nog blijmoedig doet stamelen ; „op Uwe zaligheid wacht ik, ö Heer!quot; ....

ó Gij, die uwe dierbare ontslapenen telkens weder gedachtig zijt en treurt over uw verlies, — hoe zoudt gij door uwe tranen heen met een glimlach ten hemel zien en u in hunne zaligheid

8 i

igheid.

-ocr page 126-

114

verblijden, ja, verlangen om daarin te mogen (ieelen. zoo gij er op dezen oogenblik eens van verzekerd werdt, dat daar uwe dierbaren, in Christus opgewekt, zich bevinden mogen, juichende voor den troon, instemmende in den jubel der hemelingen ! . . . .

Ja, en dat mogen wij hopen op de graven van allen, die in den Heer gestorven zijn; en die verwachting des eeuwigen levens is ook liet deel van allen, wien hier het leven Christus is. — Wie Hem in oprechtheid belijden, dagelijks met ootmoedig schuldgevoel voor hunnen God verschijnen en volharden in den gebede, — zij zullen ontslapen in de hope des eeuwigen levens op het woord des grooten Konings: „komt, gij, gezegenden mijns Vaders! beërft dat Koninkrijk, hetwelk u bereid is van de grondlegging der wereld !quot; en dan zullen zij instemmen in het lied der ontelbare schare:

Het Lam, voor ons op aard' geslacht,

is eeuwig waard te ontvangen de wijsheid, rijkdom, eer en kracht en dankb're lofgezangen I

Guz. 4() : 48.

-ocr page 127-

Niet bezorgd.

Zijt dan niet bezorgd tegen den morgen; want de morgen zal voor 't zijne zorgen.

matth. 6: 34 a.

Zorgen voor heden en morgen is goed, is noo-dig, is zelfs plicht; maar bezorgd zijn is verkeerd, verzwaart noodeloos moeite en verdriet des levens, baat ons niets; maar kan ons alléén schaden en is in den grond der zaak zelfs zondig. Gij toch. die zoo bezorgd zijt eu bekommerd voor den tijd. die nog niet is, die met bezwaard hart, al zuchtende, den nacht ingaat en het morgen tegemoet ziet, — wolk een denkbeeld maakt gij u dan wel van don Heer, uwen God, naar Wiens wil alles geschieden moet ? Wie of wat geeft u reden om eer het ergste te vreezen dan het beste te verwachten van een liefderijk God, die u tot nu toe gelei tl heeft en gezegend en reeds zooveel vrees heeft beschaamd en zoo menige uitkomst in het verborgen heeft bereid? ....

En is buitendien toch alle bezorgdheid niet dwaas ? . Zooals ook de Heiland zeide : „wie

-ocr page 128-

116

toch van u kan, met bezorgd te zijn, ééne el tot zijne lengte toedoen ?quot; ....

Ja, er zijn van die onbezorgde zielen, die al heel gemakkelijk meestal het leven doorgaan, omdat zij nog niet veel teleurstelling en tegenspoed ondervonden ; maar den meesten menschen is het toch eigen om zich al spoedig, als er maar een wolkje voor de zon komt of een weinig tegenwind op de levensreis, bezorgd te maken, en in die gemoedsgesteldheid gaat zooveel goeds onopgemerkt en ongenoten voor ons voorbij ....

Gij dan, zorg voor u zeiven, nog meer voor anderen, voor uwe kinderen, voor ouden, voo:1; uwe kranken on zwakken vooral; maar zegt gij in uwen God te gelooven, op Hem te vertrouwen, — wees dan ook niet ftezorgd.

God is 't verbroken hart,

't verbrijzeld en bedrukt gemoed ten allen tijd nabij en goed in tegenheên en smart.

Veel wederwaardigheèn,

veel rampen zijn des vromen lot;

maar uit die allen redt hem God;

Hij is zijn heil alleen.

Psalm 3i ; 9.

-ocr page 129-

Strijd ooi 't geloof.

Ik geloof, Heer! kom mijne ongeloovigheid te hulp 1

Mark. 9 ; 24/».

Een innig geloof des harten kost strijd om er toe te komen en — om het te behouden.

Eene eenvoudige vrouw, tot wie eens gezegd werd, dat een Christen niet twijfelen mag, zeide : „als ik nooit had getwijfeld, dan had ik nooit recht geloofd.quot; En waarlijk! die eenvoudige ziel had meer ondervinding van het leven des geloofs dan menigeen, die zoo mooi over het geloof weet te redeneeren.

Ja, het is zoo, mijn br. of z., en het zal ook uwe ondervinding wel wezen, .indien gij ten minste van harte gelooft, — men kan niet altoos de wankeling des geloofs ontgaan. Heeft de Heiland ons de kinderen tot voorbeeld gesteld, — wij zijn toch geen kinderen meer, die zoo diep niet op de verborgen dingen doordenken en ons hart staat niet altijd, als dat der kleinen, open voor dat gelooven zonder zien. Al hebt gij ook

-ocr page 130-

116

toch van u kan, met bezorgd te zijn, ééne el tot zijne lengte toedoen ?quot; ....

Ja, er zijn van die onbezorgde zielen, die al heel gemakkelijk meestal het leven doorgaan, omdat zij nog niet veel teleurstelling en tegenspoed ondervonden ; maar den meesten menschen is het toch eigen om zich al spoedig, als er maar een wolkje voor de zon komt of een weinig tegenwind op de levensreis, bezorgd te maken, en in die gemoedsgesteldheid gaat zooveel goeds onopgemerkt en ongenoten voor ons voorbij ....

Gij dan, zorg voor u zeiven, nog meer voor anderen, voor uwe kinderen, voor ouden, voor uwe kranken on zwakken vooral: maar zegt gij in uwen God te gelooven, op Hem te vertrouwen, — wees dan ook niet öezorgd.

God is 't verbroken hart,

't verbrijzeld en bedrukt gemoed ten allen lijd nabij en goed in tegenbeên en smart.

Veel wederwaardigbeón,

veel rampen zijn des vromen lot;

maar uit die allen ledt hem God:

Hij is zijn heil alleen.

Psalm 3i : 9.

-ocr page 131-

Strijd oiTi 't geloo

Ik geloof, Heer! kom mijne ongeloovigheid te hulp !

Mark. 9 ; 24(lt;.

Een innig geloof des harten kost strijd om er toe te komen en — om liet te behouden.

Eene eenvoudige vrouw, tot wie eens gezegd werd, dat een Christen niet twijfelen mag, zeide : „als ik nooit had getwijfeld, dan had ik nooit recht geloofd.quot; En waarlijk ! die eenvoudige ziel had meer ondervinding van het leven des geloofs dan menigeen, die zoo mooi over het geloof weet te redeneeren.

Ja, het is zoo, mijn br. of z., en het zal ook uwe ondervinding wel wezen, indien gij ten minste van harte gelooft, — men kan niet altoos de wankeling des geloofs ontgaan. Heeft de Heiland ons de kinderen tot voorbeeld gesteld, — wij zijn toch geen kinderen meer, die zoo diep niet op de verborgen dingen doordenken en ons hart staat niet altijd, als dat der kleinen, open voor dat gelooven zonder zien. Al hebt gij ook

-ocr page 132-

118

als kind de heerlijke waarheden des Christelijken geloofs met eerbied aanvaard, — de velerlei wind van leering, de twijfelgeest vooral, die alles ontkent, omringt u van alle zijden en uw geloof heeft er mee te strijden, en dan wankelt het bij velen en dreigt te bezwijken tegenover zoovele bezwaren en tegenwerpingen, die zij niet weerleggen kunnen.

Kent gij. br. of/,., dien strijd om'fc geloof niet, vooral onder allerlei beproeving en donkerheid op uwen levensweg ? — ö Blijf toch opzien ten hemel! verlies den moed niet! . . . . Zie, dat is de cjoede strijd, waarin Paulus wilde, dat zijn Timotheus grijpen zou naar 't eeuwige loven. Die strijd zij ook de uwe! Al is er dan ook nog zéér veel, dat gij niet begrijpt of verklaren kimt, — voor ieder, die als een kind gelooft, is het Evangelie een kracht Gods tot zaligheid, en niemand, die er iets anders voor wist in de plaats te stellen.

Geef ons, dat Uw getuigenis en Woord, dat eeuwig zeker is,

ons alles zij in vreugd' en smart,

als 't éénig rustpunt van ons hart.

Ge/. 82 ; 5.

-ocr page 133-

Zegen der verdrukking.

't Is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uwe inzettingen leerde.

Psalm Hit : 71.

Wij ontvangen dagelijks, ondanks onze zonden, allerlei zegeningen, terwijl onze God lankmoedig met ons is; maar toch is het ook waar wat Mozes, uit smartelijke ervaring sprekende, zegt: „het nitnemendste van het langste menschenleven is nog moeite en verdriet.quot; En dat kan ook niet anders nadat de zonde den menseh uit zijn aardsch paradijs heeft verdreven. Daarbij wordt het nog maar al te weinig bedacht hoe de meeste smart, die ons drukt, niet rechtstreeks door den Heer; maar eigenlijk door ons zeiven ons wordt aangedaan. Was er meer vreeze Gods onder ons, menschen, er zou heel wat minder worden geleden en ook het kruis, door Gods hand ons opgelegd, zou dan véél lichter te dragen zijn. Maar hoe zijn wij onder de verdrukking dikwijls te moede?. ..

En toch, nu zij er eenmaal zijn moet, welk een zegen heeft onze God verbonden aan het lijden,

-ocr page 134-

120

waar het maar gedragen wordt onder opzien tot Hem !... In eenen nacht van bange zorgen en op eenen dag, in smart en kommer doorgeleefd, gevoelen wij het diepst onze kleinheid en hulpbehoevendheid en hoe God onze éénige toevlucht is, wat in dagen van geluk en vreugde, helaas! zoo dikwijls wordt vergeten. — Zoo brengt het lijden ons nader tot God en zonder twijfel zullen ^eer velen, na door rampspoed te zijn neergedrukt, met den psalmist hebben moeten zeggen : „het is mij goed, dat ik verdrukt ben geweest, opdat ik Uwe inzettingen leerde.quot;

Ook wij weten niet welk een verborgen zegen er door Gods genade voor ons is weggelegd in de verdrukking en hoeveel nader iedere golfslag der smart ons brengt tot de haven der behoudenis.

't Is goed voor mij verdrukt te zijn geweest,

opdat ik dus Uw godd'iijk recht zou leeren;

sinds heeft mijn hart voor hoovaardij gevreesd;

ai! doe mij steeds Uw wil als heilig eeren, — ver hoven goud en zilver en wat meest den mensch bekoort, zal ik i \v wet waardeeren.

Psalm 119 : 8ü.

-ocr page 135-

Êelooïen zonder zien.

Zalig zij, die niet zullen gezien hebben en nogtans zullen geloofd hebben !

.Ion. 20 : 291).

ö Wel zijn ze dikwijls pijnlijk duister voor ons. die verborgen wegen Gods !. ..

Daar is een huisvader, die onder bange zorgen voor zijn gezin gebukt gaat. De man werkte en overlegde wat hij kon ; maar ach ! hij ondervond allerlei tegenspoed en nu ziet hij geen uitkomst meer en een heete traan valt op dat bijbelwoord, daar voor hem opgeslagen: ..wat buigt ge u neder, o mijne ziel! en wat zijt gij onrustig! hoop op God.quot;

Een huisgezin leefde in geloof en liefde gelukkig. Jeugd en kracht voorspelden nog vele jaren levens .... Maar zie, daar sloop eene kwaal binnen, eene ongeneeselijke kwaal, als een knagende worm, en die vergalde alle levensgenot. En ten laatste kwam de dood en naderde liet krankbed en scheurde den geliefde van het hart, een geliefd kind, een maagd of jongeling, een echtgenoot, een trouwe vader, eene

-ocr page 136-

122

zorgende moeder.....Ach.' en wanneer dan

op zoo menig, soms in hartstochtelijke droefheid uitgesproken, soms in dofte verslagenheid gedacht „waarom?quot; graf en eeuwigheid zwijgen, dan zegt G-ods woord: „geloofalleenlijkquot; . . . .

Ja, het geloof is onvoorwaardelijk en de weg is tot het einde toe niet „zien om te geloovenquot;; maar „gelooven om te zienquot;, zooals ook de Heer zeide tot Martha,, heb ik u niet gezegd, dat, zoo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult ?quot;

Gij dan, bid zonder ophouden en de Heer zal uw sterkte zijn en uw schild en zoo het dan aan het einde, — als al wat wij hier in de wereld der zinnen zien en tasten kunnen, voor het laatst uw brekend oog voorbijgaat, — ook uw rust mag zijn „ik heb het geloof behouden,quot; dan zal het ook voor u worden verwisseld in een heerlijk en God verheerlijkend aanschouwen.

Ja, zalig wie niet ziet en nogtans blijft gelooven!

U wacht op aard te zwaarder strijd,

maar ook te schooner kroon, te zaal'ger vreugd' hier boven,

zoo g' overwinnaars zijt.

Volhardt lot in den dood, gij, aan den Heer getrouwen !

Betreedt met moed den weg naar 't graf !

Gij wandelt door 't geloof naar 't land van 't blij aanschouwen ; daar valt de blinddoêk af.

gkz. 231 : 1, 3.

-ocr page 137-

Treuren zonder hope.

. . . opdat gij niet bedroefd zijt gelijk als anderen, die geen hope hebben.

1 thkss 4 : 13/j.

Als men in het lijden de handen wringt in plaats van die te vouwen ten gebede en somber voor zich uitziet in plaats van in het geloof omhoog te zien, dan is de smart troosteloos. Zoo was het voor Jakob toen hij zuchtte ..al deze dingen zijn tegen mij !quot; voor Rachel, die hare kinderen beweende zonder vertroost te willen worden, voor Israël, als het klaagde „mijn weg is voor den Heer verborgen! mijn recht gaat van mijn' God voorbij !'' en voor die Cbristenen te Thessalonika, die bedroefd waren evenals zij, die geen hope hebben.

Maar het is dwaas, 't is onredelijk, 't is onverantwoordelijk troosteloos te treuren en niets meer te hopen, zoolang er een God leeft, die overal en altijd helpen kan en wil; maar dat doet op Zijnen tijd en Zijne wijze, waar

-ocr page 138-

124

men zijne verwachting maar heeft op Hem.

Het is ruim honderd jaren geleden, dat een vroom schrijver verhaalde van eene vrouw, die dag aan dag haren man moedeloos zag en mistroostig en gedrukt. Eens op een' morgen nu hield zij zich bij het ontwaken doodelijk verschrikt en bedroefd, en toen nu haar man naaide reden daarvan vroeg, zeide zij : „ö, ik heb zulk een' benauwden droom gehad ! verbeeld u eens, ik kreeg de tijding, dat God gestorven was en zag al de engelen weenenquot; ... ..Hoe dwaas !quot; antwoordde de man, „G-od is immers onsterfelijk !quot; — „Maarquot;, zeide zij toen, „dat weet ik natuurlijk ook wel; maar als Go1! niet sterven kan, waarom klaagt en jammert gij dan altoos zoo?quot;

Ja, dat zou men nog menigeen kunnen vragen, die bij 's levens moeiten en verdriet zoo troosteloos klaagt en zucht: „is er dan geen God in den hemel 1quot;

'tls alléén gemis aan geloof, dat doet treuren zonder hoop.

God zij altoos op 't hoogst geprezen !

lof zij Gods goedertierenheid,

die nimmer mij heeft afgewezen,

noch mijn gebed gehoor ontzeid.

Psalm 66 :10.

-ocr page 139-

ZelfVerlooehening.

. . . Zoo iemand achter mij wil komen, die verloochene zich zeiven ....

Liik. !) : 23«t.

Het lijden wordt onder ons, menschen, al zéér verschillend gedragen. Er zijn er, die altoos meenen, als zij lijden moeten, dat niemand zooveel te lijden heeft als zij en wien het lichtste kruis nog véél te zwaar weegt. En waarom klagen zij zoo hard, terwijl anderen onder véél zwaarder kruis soms zoo stil en onderworpen zijn ? .... Omdat zelfzucht hun drijfveer is; zij zelve zijn 't middenpunt huuner kleine wereld en daarom willen zij beklaagd zijn ; maar dat is juist het tegenovergestelde van wat de Heiland vraagt.

„Wie achter mij wil komen, verloochene zich zeiven.'quot; Verstaat gij dat? De ondervinding leert, dat het al heel weinig wordt verstaan, véél te weinig althans het gewicht van dien eisch gevoeld.

De liefde alléén is het, die zich zelve verloochenen kan ; want, zooals Paulus zegt, „zij zoekt zich

-ocr page 140-

12«

zelve niet.quot; — Zóó, b.v., doet ieder de kranken wel, die iets bijdraagt tot leniging van hunne smart; maar die des daags zich het genot en des nachts den slaap ontzegt om geheel belangeloos een' zieke te verplegen en geduldig al zijn luimen verdraagt, die verloochent zich zeiven in dienst van den Heer. En dan juist, als wij ophouden ons zeiven te beklagen en onder lijden en druk het minst aan ons zeiven denken, dan worden wij tot kruis-dragen gevormd en ondervinden ook hoe de Heer ons kracht geeft. En dan wordt ons het kruis ten zegen. Het maakt ons hart van de aarde los. liet maakt in eigen oog ons klein en toch maakt het ons gelijkvormig aan den Heer.

Zalig, zalig, niets te wezen

in ons eigen oog, voor God,

eigen zin en lust te vreezen,

steeds te rusten in ons lot,

need'rig, kinderlijk en stil ons te voegen naar Zijn' wil.

Okz. 08 ; I.

-ocr page 141-

Sods wegen met ons.

Mijne gedachten zijn niet uu iie-der gedachten en uwe wegen zijn niet mijne wegen, spreekt de Heer.

.iksaia 55 : 8.

Ja, dat heeft ieder wel ondervonden, dat de wegen, welke God met ons neemt, dikwijls raadselachtig zijn. Och, en wij moeten wel volgen waarheen de Heer ons leiden wil, al is het juist de tegenovergestelde richting van den weg, welken wij ons hadden voorgesteld te gaan, en al voert Hij ons langs een steil en doornig pad .... L)e vraag is alléén maar, en die vraag is hoog ernstig, of ons hart, ondanks al wat ons kwelt en drukt, Amen zegt op die wegen Gods met ons. — En dat van harte Amen zeggen op Gods beschikking, ach neen! dat zal niet altijd afhangen van de mate Zijner zegeningen of beproevingen. — Menigeen, langen tijd voorlijden en smart gespaard, was nog dikwijls morrend en ontevreden en menig zwaar beproefde daarentegen was nog tevreden en dankbaar voor wat God hem schonk.

-ocr page 142-

-_________

128

Ik herinner mij b.v. altijd nog ean oud en gebrekkig man, die door zijne blinde dochter werd opgepast. Zij leden in hun armoedig woningje bitter gebrek, en toch zeiden ze mij, — en ik Avist, dat zij meenden wat zij zeiden, — dat zij het wel eens moeilijk hadden ; maar toch. als arme zondaars, nog zooveel reden hadden om God te danken. Toen schaamde ik mij en verliet gesterkt en opgebeurd het armoedig vertrekje.

ó Als wij maar meer bedachten hoe wij dagelijks den minsten zegen hebben verbeurd, hoe iedere bete broods en elke teug water en elk plekje om ons hoofd neder te leggen onverdiende gunst, loutere genade is, — wij zouden dan zeker ook gemakkelijker altoos, hoe donker Gods weg ook met ons is, in ootmoedigen dank zeggen : „Amen ! de Heer heeft 't alles wel met ons gemaakt!quot;

'k Zal gedenken hoe voor dezen ons de Heer heeft gunst bewezen;

'k zal de wond'ren gadeslaan.

die Gij hebt van ouds gedaan.

'k Zal nauwkeurig op Uw werken en derzelver uitkomst merken en, in plaats van bilt're klacht,

daarvan spreken dag en nacht.

Psalm 77 : 7.

-ocr page 143-

De steen ?an 't graf.

. . . een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe en wentelde den steen af van de deur . . .

Mattii. 28 ; lm

Ja, wel heeft de Schepper, naar 't woord des Predikers, het eeuwige in des menschen hart gelegd, zoodat ook zelfs heidensche volken geloofden aan een zeker voortbestaan na den dood. De mensch heeft het heimwee der onsterfelijkheid in zich, anders zou hij er niet aan gelooven. Maar die dorst in den mensch naar eeuwig leven is nog de bron zelve niet van het water des levens ; die begeerte naar onsterfelijkheid stelt nog den mensch niet gerust, terwijl hij denkt aan zijne dooden, gaande naar zijn eigen graf. Het graf is zoo donker, het sterven zoo verschrikkelijk; alle aanschouwen houdt hier op; want geen stem komt van onze dooden en niemand, niemand keert terug. Vast, onwankelbaar vast moet de hope wezen der onsterfelijkheid ... En daarom heeft ons Christus door Zijne opstanding uit den dood leven en onver-

—j-

9

-ocr page 144-

130

derfelijkheid aan het licht gebracht en zegt tot wie in Hem gelooven „ik leef en gij zult leven ; Groei is geen God van dooden; maar van levenden ; zij leven Hem allen.quot;

En zon dan bij het licht des Evangelies nog iemand twijfelmoedig zeggen „och ja! maar wij weten toch zoo weinig of niets van die eeuwigheid ; 't lichaam vergaat immers geheel en de geest wordt uitgebluscht .... och! dat ik een teeken had, waarop ik het hoofd gerust kan nederleggen, wetende, dat deze dingen alzöó zijn zullen !....quot;

En zie! dat teeken is juist die afgewentelde steen in Jozefs hof. Dat is de hoeksteen eener zalige onsterfelijkheid voor allen, die gelooven in Hsm, die op dien steen als het ware geschreven heeft: „ik heb de sleutels van graf en dood ; ik ben de opstanding en het leven.quot;

Welzalig die U toebehoort,

dien kan geen dood of graf doen beven,

die gaat zijn weg gemoedigd voort,

daar hij zich vasthoudt aan Uw woord :

„die mij geloolt, zal eeuwig levenquot;.

Gez. 142 ; 5.

-ocr page 145-

Volharden in 't gebed.

Volhardt in 't gebed.

Rom. 12 : 12c.

Niets, dat het hart zoo goed doet en tot rust brengt; maar vooral zoozeer kracht geeft inden strijd des levens als het gebed des harten. Kent gij dat bij eigen ervaring'? Ach! velen, zeker wel de meesten van hen, die de oogen sluiten en de handen vouwen ten gebede, kennen dat niet; want nog zéér velen kennen het bidden in geen andere beteekenis dan in den zin, waarin zij het als kinderen leerden beschouwen, n.1. enkel als eens rragcn om wat men begeert. En waar nu het bidden niet anders, niets hoogers is, is 't daar vreemd, dat daar vrij wat valt af te dingen op de toezegging van den Heiland „bid en u zal gegeven wordenquot;, en dat men na een herhaald en vruchteloos vragen moedeloos en ontevreden wordt en 't bidden maar opgeeft ?

ö Zeer zeker mogen wij onze nooden en behoeften voor lichaam en ziel van God afsmeken; dat leert ons zelfs de Heiland ; maar toch : het

-ocr page 146-

134

ten eerst rouw over Hem dragen, om daarna voor eeuwig vertroost te worden. En Zijne opstanding was nu ook hun en is ook ons 't onderpand onzer eigene opstanding. Wel staan wij hier nog voor het raadsel der eeuwigheid en of onze dooden sluimeren of waken, of het geestelijk lichaam reeds uit het graf verrees of wacht op de bazuin der opstanding, of zij ons nog kennen, onze ontslapenen, en misschien onzichtbaar zweven om ons heen , . . . wij weten 't niet; want ö wij weten zoo weinig! Maar dat weten wij zeker, en dat moet u dan ook genoeg zijn en al is het door tranen ten hemel doen zien : Christus is de eersteling der ontslapenen en zooals de apostel daarop laat volgen (vs. 22) „gelijk in Adam allen sterven, zoo zullen ook in Christus allen worden levend' gemaakt.quot;

Halleluja ! lof gezongen, Jezus Christus onzen Heer !

Paart, verlosten! hart en tongen, juicht Zijn liefd' en macht

|ter eer!

Hem, die redt uit alle nooden, die, waarachtig en getrouw, vastheid geeft aan 't Godsgebouw ;

Hem, den eerst'ling uit de dooden,

Hem, den Koning van 't heelal,

Wien 't heelal eens eeren zal.

Gez. 50 : 1.

-ocr page 147-

Seduldig in verdrukking.

Zijt geduldig in de verdrukking.

ROM. 12 : 12m.

Geduld, — hoe dikwijls hebben wij het noodig in ons leven, terwijl men menigmaal den tijd vooruit zou willen snellen, door 't verlangen en vooruitzicht gedreven, alsof de tijd niet haastig genoeg voorbijgaat!... Geduld, — hoe is 't vaak noodig om een doel te bereiken en iets tot stand te brengen wat door kracht of geweld mislukken zou! Geduld is de waterdruppel, die eindelijk den steen uitholt, de kracht, die 't zwaarste werk volvoert. En het moeilijkst valt ons de beoefe-fening van dat geduld juist als het ons het meest noodig en heilzaam zou zijn. „Zijt geduldig in de verdrukkingquot;, zoo vermaant Paulus de Christenen, die onder de heidenen zooveel verdrukking te verduren hadden ; maar ook al wat ons is opgelegd te dragen, alle zorg, moeite en smart, die ons bezwaren op de levensreis, is verdrukking, hetzij middellijk door menschen ons aangedaan, hetzij onmiddellijk door God ons beschikt. -- o En hoe

-ocr page 148-

136

licht worden wij onder de verdrukking ongeduldig ! hoe blijkt dan zelfs de Godvruchtige nog weinig te zijn gevorderd in de leerschool dei-lijdzaamheid ! En al hoort ook niemand u murmu-reeren en klagen, — de Heer, die in de harten leest, weet wel hoe wij te moede zijn in dagen van smart, in bange nachten ; Hij weet wel hoe wij dikwijls ongeduldig zijn onder het kruis, dat-Hij ons oplegt.

o Hoever staan wij hierin achter bij Hem, van Wien in de profetie voorspeld en in het Evangelie vervuld is: „als een lam werd Hij ter slachting geleid ; stom voor die het scheert, zoo deed Hij zijnen mond niet openquot; . . . Zoeken wij dan toch meer onze kracht in Hem, die het zwaarste kruis, en dat voor ons, gedragen heeft.

Ik blijf den Heer verwachten,

raijn ziel wacht on gestoord;

ik hoop, in al mijn klachten,

op Zijn onfeilbaar woord.

Hij maakt op hun gebeden

gansch Israël eens vrij van ongerechtigheden ....

zoo doe Hij ook aan mij! ,

Psalm 130 : 3a, ilgt;.

-ocr page 149-

Hoop op Kod!

. . hoop op God want ik zat Hem nog loven voor de verlossing Zijns aangezichU.

Psalm 42 : GO.

Hoeveel is er niet dag aan dag, dat ons neèrdrnkt en de ziel onrnstig doet zijn! Het zijn ziekten of kwalen, pijn en smart, zorgen en bezwaren van allerlei aard, onaangename ontmoetingen of bejegeningen van menschen, ja, dikwijls zijn het van die dagelijksche teleurstellingen of hindernissen, kleinigheden op zich zeiven ; maar genoeg om ons opgeruimdheid en rust te benemen, en het ergste, — en toch gelukkig wie die smart nog kennen ! — is nog het knellend, drukkend gevoel van zonde en schuld, vooral bij de gedachte aan dood en eeuwigheid. Dikwijls ook; want wie weet zelf altijd de reden van zijne droefgeestigheid ? — zijn het enkel sombere gedachten, die ons kwellen : de opmerking hoe alles voorbijgaat, alles ongenoegzaam is; de tegenzin in de genoegens van het leven, ja, in het leven zelf, die neergedruktheid, die ons soms overvalt, evenals een onweersbui den

-ocr page 150-

188

zomerdag of als een dikke mist den wintermorgen. Maar in alles wat neerdrukt is opbeuring, bij al wat beangstigt is kalmte in dat denkbeeld, waarmee de stille vrome tot zich zeiven inkeert: „wat buigt ge u neder, ó mijne ziel! en zijt zoo onrustig in mij ? hoop op God ; want ik zal Hem nog loven als mijn volkomen Verlosser.... ja, de Heer zal uitkomst geven!quot;

Driemalen beurde in hetzelfde lied de psalmist zich op aan dit vast vertrouwen op zijn' God, hoe menigmaal zal hij 'tin zijn leven wel gedaan hebben ! ... Gij dan, die in 't Evangelie der genade Gods in Christus nog zooveel vaster grond daarvoor hebt, stel toch onder lijden en druk meer uwe hope op God !

Vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alléén;

schroom niet Hem om hulp te vragen;

vest in bang' en droeve dagen al uw hoop op Hem alléén;

Hij kan helpen, Hij alléén.

Gez. 28 : 3.

-ocr page 151-

. Sod regeert.

De Heere zal in eeuwigheid re-geeren . . .

Psalm 146 : 10a.

Zonder 't geloof in het Godsbestuur is de sterrenhemel, waarnaar wij in aanbidding opzien, door een gril van het toeval geworden, is deze onze aarde met al wat dagelijks daarop voorvalt, een bajert van verwarring, is menschelijke deugd het toppunt van menschelijke dwaasheid en onze onderwerping de onderwerping van slaven, vrees en onmannelijke zwakheid; zonder dit geloof zijn onze tranen tranen der wanhoop en er is geen God, die ze telt en geen Vaderhand, die ze afdroogt....

Maar neen! duizendwerf neen ! roepen openbaring en geschiedenis beide ons toe, en eigen levenservaring bevestigt het: dat staat vast „God, de Heer, regeertquot; ....

Wie niet in het almachtig, alwijs en liefderijk bestuur van een persoonlijk God zou gelooven, die kan dan even goed met den dwaas zeggen „daar s geen God.quot; Maar wij, die gelooven aan dat Godsbestuur, weten dan ook. dat alles in het groot

-ocr page 152-

140

heelal daaraan onderworpen is, het geringste in ons oog niet uitgezonderd, zooals de Heiland verzekerde, dat geen muschje ter aarde valt en ons geen haar wordt gekrenkt bulten Gods wil.

Welnu, wat dan ook over ons beschikt is, laat ons het maar in vertrouwen afwachten. Wat God doet is zéér zeker welgedaan. Gelukkig, dat Hij regeert!

„Ik verwacht den Heer,quot; zoo zong de psalmist, „mijne ziel verwacht en ik hoop op Zijn woord,quot; en dat is dan ook het zegel van ons geloof, als wij niet alléén in dagen van voorspoed ; maar ook onder lijden eu druk, alles maar rustig en vol vertrouwen van den Heer verwachten.

't Is de lieer, Wiens alvermogen

't groot heelal heeft voortgebracht;

die, genadig, uit den Hoogen

ziet wie op Zijn bijstand wacht,

en aan elk, die Hem verbeidt,

trouwe houdt in eeuwigheid.

Psalm 1413 ; i.

-ocr page 153-

Bidden zonder twijfe

Die mensch (die niet in geloof: maar twijfelende begeert) meene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heer

Jak. I ; 7.

„Bidt en u zal gegeven wordenquot;, zóó sprak de Heiland, en toch: hoevele onverhoorde gebeden zijn er reeds tot God opgegaan en worden er nog met lederen dag gestameld !.. . Maar kan het wel anders terwijl wij in onze onkunde zoo dikwijls wensehen wat ons begeerlijk voorkomt en ons toch niet nut zou zijn? terwijl wij ook niet altoos bid-ben met vertrouwen ; maar nog zoo menigmaal met twijfel in het hart ? ... .

Ach! er zijn nog zoovele ij dele, onvaste gebeden! Alle bidden, dat niet uit een kinderlijk geloovig hart voortkomt, waarbij men niet vast vertrouwt, dat men ontvangen zal; maar altoos op de wijze, die God behaagt, is ijdel en daarop past het woord des apostels: „gij bidt en gij ontvangt niet, omdat gij verkeerd bidt.quot; Of men op/het eene oogenblik

-ocr page 154-

142

al tot zijne ziel zegt, dat zij op den Heer moet hopen en dan het andere oogenblik weder twijfelt aan de verhooring des gebeds, — hoe zal men er door tot rust komen ? .... Neen ; want dan is men gelijk aan eene bare der zee, die van den wind gedreven en op en neder geworpen wordt. En gij, die alzoo twijfelende begeert, meen niet, dat gij iets van den Heer ontvangen zult.

Ach er waart in de wereld zulk een booze geest van twijfel rond en die houdt zich het liefst op daar, waar de beproeving des geloofs zwaar is en lang aanhoudt, om 't geloof aan 't wankelen te brengen.

Bedenk gij het dan wel: de Godsdienst, waaraan men twijfelt, mist zijn kracht op hart en levenT geeft geen rust en troost aan het geschokt gemoed. — Wie tot God komt moet gelooven, dat Hij is en een Belooner is dergenen, die Hem zoeken.

(quot;i Dat kinderlijk vertmuwen,

dat, bij al 't gevoel van schuld,

op Gods Vadertrouw blijft bouwen, 6 dat kinderlijk vertrouwen,

dat bij al 't gevoel van schuld,

in 't gemoed geen twijfling duldt !

Stort mijn hart dien kinderzin voor Uw liefde en bijstand in !

Gez. 81 : 9, 11c.

-ocr page 155-

Het ïerborgene en geopen baarde.

Ue verborgen dingen zijn voor den Heer, onzen God; maar de geopenbaarde zijn voor ons en onze kinderen.

L)eut. 29 : 211.

In plaats van het verborgene te eerbiedigen, dat is voor den Heer. onzen God, zoeken velen daarin door te dringen en twisten daarover en zien intusschen door de stofwolken, die zij opwerpen, het geopenbaarde niet. En ontmoeten zij dan zoovele zaken, waarvoor hun verstand vragend moet blijven stilstaan en blijven er dan in den Godsdienst vooral zoovele waarheden over, wier diepten zij niet peilen, wier hoogten zij niet elfmeten kunnen, dan komen zij al spoedig tot twijfel, omdat zij in hun' hoogmoed vervallen in de oude zonde van het paradijs „wijs te willen zijn als God.quot;' Wat zij niet begrijpen, verwerpen zij. Het kinderlijk, zaligmakend geloof kennen zij niet. Zij verstaan niet hoe dat geloof te grootsch, te verheven is om te kunnen staan in het bekrompen binnenvertrek van ons menschelijk ver-

-ocr page 156-

144

stand ; maar hoe de zetel er van alléén kan zijn in hot hart, dat verlangt naar God. Ja, de kracht der geopenbaarde waarheid op het hart, ziedaar waar het op aankomt zullen wij vrede hebben in leven en in sterven.

Geen blind aannemen van eene leer, die ons is gepredikt van menschen, wordt van ons gevraagd en dat zou ons ook geen rust kunnen geven ; maar eene redelijke overtuiging, gegrond op de geopenbaarde waarheid Gods is de grond en kinderlijke overgave des harten omtrent de verborgen dingen is het icezen van ons geloof. Het eenvoudig, oprecht geloof neemt het getuigenis Gods aan, al begrijpt het die ook niet, zooals het oog het licht opvangt van omhoog, al weet nu hij, die ziet, daarom nog niet wat het licht is.

Laat ook gij dan het verborgene maar stil en eerbiedig over aan den Heer, uwen God en neem her geopenbaarde als een kind ter harte.

Gods verborgen omgang vinden

zielen, waar Zijn vrees in woont; 't heilgeheim wordt aan Zijn vrinden,

naar Zijn vreê-verliond, getoond.

Hij zal leiden 't zacht gemoed

in het efïen recht des Hoeren :

wie Hem need'rig valt te voet,

zal van Hem Zijn wegen leeren.

Psalm 25 : 7a, 4/).

-ocr page 157-

Een éénig gebec.

Ik heb U verheerlijkt op de aarde ; ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij gegeven hebt om te doen.

.)oh. 17 ; 4.

Aan den avond van een welbesteed leven worden de beste, zaligste gebeden uitgesproken, 't Is groot als Samuel tot Israël zeggen kan „wien deed ik ongelijk of van wien nam ik geschenken voor recht?quot; en als dan 'fc gansche volk antwoordt „gij hebt ons geenerlei onrecht aangedaan en hebt van niemands hand iets genomen.quot; Maar grooter toch is het als de vermoeide arbeider aan den avond zijns levens zeggen kan „Vader ! ik heb voleindigd het werk, dat Gij mij te doen hebt gegeven....quot; Doch zóó kon er maar één spreken aan den avond Zijns aardschen levens ; geen Abraham, Mozes of Elia; maar Hij, die meer was dan geloofsheld, wetgever of profeet. Zóó sprak de Hoogepriester des N. Testaments bij een' terugblik op Zijn weldra volbrachte levenstaak.

Zie, daar staat de Gezondene des Vaders tot ver-

10

-ocr page 158-

146

lossing van zondaren voor het laatst rustig in Zijn' vriendenkring. Hij overziet nog eens het arbeidsveld, dat achter Hem ligt. ö Hoeveel smart, zelfverloochening en gemoedsstrijd heeft Hem Zijn levenstaak gekost!... Maar nu kan Hij met volkomen zielsrust op dien arbeid terugzien ; niets heeft er aan ontbroken en ook het zwaarste, het einde er van is Hij bereid te gaan volbrengen en Hij richt de oogen ten hemel en bidt: „Vader, ik heb voleindigd het werk, door U mij gegeven om te doen; want ik heb U verheerlijkt op aarde; verheerlijk nu Uwen Zoon.quot; En 't is of weder, zooals drie dagen vroeger, zich de hemelen openen 3n de Gfodsstem spreekt „ik heb Hem verheerlijkt en zal Hem wederom verheerlijken .. .quot; En geslachten op geslachten en ook wij, wier levensavond van zoovele tekortkomingen getuigen zal, roemen door Gods genade „'t is volbracht !quot; ...

Het graote werk, dat Hij aanvaardde,

al d' eeuwen door met smart verwacht,

dat is volbracht. Juich hemel, aarde!

juicht, zondaars! 't is voor u volbracht!

Gez. 127 : ib.

-ocr page 159-

Het Êebed der liefde.

Nu kom ik tot U en spreek dit in de wereld, opdat zij mijne blijdschap vervuld mogen hebben in zich zeiven.

Joh. 17 : 13.

De Schrift onderscheidt duidelijk waar en wanneer Jezus alléén voor zich zeiven bad en wanneer Hij het deed om anderen daarmede te stichten. Bleef de Heer op eenen berg den ganschen nacht over in 't gebed, geen enkel woord staat er van aangeteekend. Wat Hij daar heeft gebeden is God alléén bekend. Werd in Gethsemané een enkei woord opgevangen van Zijn gebed, het was door angst afgeperst. Maar als de Heer voor het graf van Lazarus stond en bad, dan zegt Hij zelf duidelijk „Vader ! ik wist, dat Gij mij altijd hoort: maar ow der schare wil, die rondom staat, heb ik dit gezegdquot; .. .. Zoo is het ook hier aan den afscheidsdisch „ik kom tot U; maar spreek dit eerst nog in de wereld, opdat zij, mijne vrienden, mijne blijdschap vervuld mogen hebben in zich zeiven.quot;

-ocr page 160-

148

Dit gebed, zoo vol teedere liefdezorg voor Zijne vrienden, werd dus tot hunne stichting en opbeuring uitgesproken.....

Zie, 't wordt wel eens tot lof van eenquot; stervende gezegd, dat hij van de wereld, ook van vrienden en kinderen 't hart heeft afgetrokken om alléén op 'theil zijner ziel bedacht te zijn ; maar voor dat zieleheil moet dan wel weinig gezorgd zijn in gezonde dagen, dat er zooveel haast mee gemaakt wordt tegen het einde. Meer nog zullen wij 't beeld van Christus dragen, wanneer wij, zelf bereid om tot den Vader te gaan, nog met zorg en liefde denken aan wien wij in de wereld achterlaten en voor wien wij nu bij 't scheiden bidden.

Ook voor ons heeft de Heiland gebeden zoo wij in Hem gelooven, — bidden wij dan ook tot het laatst toe nog voor elkander.

Ja, Amen! trouwe Vader! ja,

wij maken s-taat op Uw genii.

Ons hart, o God, die alles ziet,

veroordeelt ons in 'tnaad'ren niet het zegt, daar G' op ons bidden let,

geloovig Amen op 't gebed.

Gebed des Heeren vns. lü.

-ocr page 161-

tie fierriel geopend.

Vader, ik wil, da1: waar ik ben, ook die bij mij zijn, die Gij mij gegeven hebt, opdat zij mijne heerlijkheid mogen aanschouwen . . .

Jon. 17 ; 24.

Wanneer het kind reeds vroeg aan het ouderlijk huis ontrukt wordt, dan blijft daarvan eene herinnering hem bij, aan eene schilderij gelijk, waarvan door niets de kleuren worden uitge-wisc'ut. Onder het gewoel der wereld is soms die herinnering niet altoos zoo levendig; maalais 't hem bang of eenzaam is of als hij oud wordt of aan heengaan denkt, dan komt dat liefelijk beeld hem helderder dan ooit voor den geest .... Zóó zal, dunkt mij, voor Jezus die herinnering aan de hemelsche heerlijkheid sterker geweest zijn in den stillen nacht, levendiger tegen het einde. Hij ziet met het oog des geestes reeds den hemel geopend en 't is alsof reeds op de vleugelen van Zijn laatste gebed te midden van den vriendenkring Zijne ziel ten hemel vaart: „ik kom tot U, Vader!quot;

-ocr page 162-

150

Ook de stervende Christen kan die woorden stamelen: „ik kom tot U, Vader!. . .in Uwe handen beveel ik mijnen geest !quot; . . . maar ziedaar dan ook het hoogste, waarin hij zijnen Heiland kan navolgen. Boven zijn bereik is dat „ik wil, dat de mijnen eens bij mij zijn en mijne heerlijkheid aanschouwen.quot; Welk eene liefde spreekt er uit die woorden van den Heiland ! Het is alsof die heerlijkheid des hemels niet heerlijk genoeg voor Hem is als Hij die alléén zou genieten. Eens hoopt Hij met al de Zijnen daar het eeuwig verlossingsfeest te vieren. — Ja, dat moet zalig geweest zijn voor den Heer in die ure om zóó te staan voor de open hemelpoort met vrienden, wien Hij plaats gaat bereiden, opdat zij Zijne heerlijkheid mogen aanschouwen! Neen, zulk een oogenblik was geen lijden. Hij had het zéér begeerd eer Hij lijden zou.

Eéns zullen wij met Jezus leven,

dan voelt, ilan kent men geen verdriet dat uitzicht moet ons nooit begeven;

zij, die gelooven, haasten niet.

En dan, dan worden w' al te gader

door Hem volzalig ingeleid in 't eeuwig Huis van Zijnen Vader;

daar heeft Hij zelf ons plaats bereid.

Gez. 189 ; 2a, 3b.

It

-ocr page 163-

ïerpoozing in 't lijder}.

Vader ! de ure is gekomen verheerlijk Uwen Zoon, opdat ook Uw Zoon L' verheerlijke !

Joh. 17 : Iti.

Onze Heiland was geen Stoïcijn, die met koele wilskracht zich onderwierp aaneeneijzeren noodzakelij kheid. Hij was zelfs hoogstgevoelig voor indrukken van het oogenblik. Wij zien dit in het kalm en majestueus Hoogepriesterlijk gebed. Drie dagen te voren greep nog 't beeld van 't stervend tar-wegraan Hem zóózeer aan. dat Hij sprak: ..nu is mijne ziele ontroerdquot;, terwijl Hij tegen 't naderend lijden en sterven opzag, en een uur latei-breekt Hem 't angstzweet uit in Gethsemané bij de gedachte aan Zijn ontzettend uiteinde. Maar nu, in deze kalme omgeving, zijn de indrukken geheel anders. Geen enkele klacht, geen ontroering wordt er in Zijn gebed gehoord. Rustig slaat Hij den blik achterwaarts op het leven en_vooruit op de eeuwigheid, — en het lijden, dat nog daartus-schen ligt, verdwijnt voor het uitzicht der toekomst. Maar op zóó hooge geestverrukking:

-ocr page 164-

152

„Vader! ik kom tot U ! ik ben reeds in de wereld niet meer!quot; moest juist eene diepe afmatting en zware zielestrijd volgen ; maar waarin Hij niet bezwijken zou.

Ook den Christen, die zijn kruis den Heer nadraagt, is 't soms of het lijden hem tot God brengt en zijne ziel verheft er zich boven, aliijdt 't lichaam smart; maar kort daarop neemt weêr het lijden de overhand en in benauwdheid dei-ziel bidt hij om er van verlost te worden. Het geloof zelf is in hem niet grooter op 't een als op 't ander oogenblik; maar 't spreekt luider of zucht dieper. In beiden was 't gebed 's Heeren tolk voor God, den Vader. Moge het dan ook steeds meer de tolk zijn, die de taal onzer ziel, inzonderheid in lijden en druk, te kennen geeft voor God, nadat wij op den biddenden Heiland hebben gezien!

Gij hoort hen, die Uw heil verwachten,

o Hooi der der gebeèn !

Dies zullen allerlei geslachten ootnioeJig tot U treén.

Psalm 65 ; I h.

-ocr page 165-
-ocr page 166-

ÉM ' ' rï-' '

.

•:

-ocr page 167-
-ocr page 168-