-ocr page 1-

VI ^

fak 88 .....

WENKEN

KN

EAADGEVINGEN

D o

DOOR

Mgr. Dr. W. CRAMER.

et

Naar de trocde Hocgduitsche uitgave bewerkt 1 )OOR

A. II. VO'i r.KRCi.

R. K. Pr.

_______________________ il

Kerkelijk (Goedgekeurd.

' Maas, (Ö4,

1,1 n n k u r.

(T)

fM ^ ^

-ocr page 2-
-ocr page 3-

WENKEN EN RAADGEVINGEN

voor

Jongelingen en Jonge dochters.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

) I

-ocr page 6-
-ocr page 7-

fQ/ (/'— Vak 53

Jlp

Wenksn sn HaadgGvingsn

voor

JOSamp;ELINGEN Sl JONGEDOCHTERS,

door

Mgr. Dr. W. CRAMER.

Hmt de tweede Hoogduitsehe uitgave bewerkt

lt; • ■ K l| d00r

A. H. POTBERG,

Ui *5

i- r

PS-

K. K. Pr.

i!

Cazfi-e-C-ij/i- êoed^cfieuzd.

Cuyr a./d.fMaas;jt.R

^ijksX^'öMfeïTlt; U T R11C H T

COLL. THOMAASSE

-ocr page 8-

BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT

2942 720 4

-ocr page 9-

\

Geloofd zij Jesus-Christus. Amen.

Gedoopt den

heeft

Eerste H. Communie gedaan in de Parochie-Kerk van de

te.............................. den .....

is gevormd te

te

door Zijne Hoogwaardigheid den Bisschop

den

Bid voor uwen Qeestelijien Herder,

\

-ocr page 10-

iDpscbreveD in liet Broei erscliap

É

van:

-ocr page 11-

VOORBERICHT.

De Schrijver van deze Wenken en Raadgevingen is Mgr. Dr. W. Cramer, Domdeken en Wijbisschop van Munster. In de voorrede van de eerste uitgave deelt Mgr. ons mede, wat hem tot de samenstelling van dit werkje heeft aangespoord.

„Door een pastoor, wien de jonge lieden zijner gemeente na aan het hart liggen, en die derhalve alles in het werk stelt, om hen zooveel mogelijk voor de gevaren der wereld te behoeden, hun levenspad veilig te doen bewandelen en in waarheid gelukkig te maken, werd mij liet verzoek gedaan, een boekje te schrijven, dat den jongelingen en jongedochters, wanneer zij school en catechismus verlaten, als een gids door de zoo gewichtige en tegelijk zoo gevaarvolle jaren van het jeugdige leven kan worden meegegeven.

„Gedreven door liefde voor de jeugd nam ik volgaarne dit voorstel aan en besloot, al mijne vrije

-ocr page 12-

II.

uren ami het samenstellen van zulk een boekje te besteden. Nadat ik eerst met aandrang tot den Heer gesmeekt en ook anderen gevraagd had, God te bidden, dat Hij mij een heilzaam woord voor de dierbare jeugd in de pen mocht geven, een woord krachtig genoeg, om de jeugdige harten tot het goede op te wekken, ben ik met vertrouwen aan 't werk gegaan en heb het tot mijne groote vreugde voleindigd.

„Terwijl ik het u, dierbare jonge lieden, aanbied, verzoek ik u tevens dringend, het nu ook te willen lezen en immer op nieuw te lezen. Het jeugdige hart is zoo zeer geneigd, zich met ernstige zaken niet in te laten. Maakt echter hier eene uitzondering. Weest er van overtuigd, dat het een zegen zal zijn voor uw leven!

„Doch leest het boekje niet alleen, maar tracht ook het gelezene In uw hart te prenten, het in 't oog te houden en de wenken en raadgevingen op te volgen.

„Hoe schoon zal uwe jeugd zijn, hoe gelukkig, hoe rijk aan zegen voor tijd en eeuwigheid, wanneer gij op het einde van dien leeftijd u zeiven het getuigenis kunt geven : Ik heb gedaan zooals het hoekje het leert.

„Welaan dan, slaat de handen aan 'twerk! God zal u helpen, en mijn bisschoppelijke zegen u begeleiden!quot;

Munster, Maart 1890.

-ocr page 13-

III.

Wij willen aan dat hartelijk woord nog toevoegen, wat de Schrijver bij de tweede uitgave van zijn werkje zegt: dat het namelijk niet bestemd is voor zoogenaamde „groote kinderenquot;, die op het punt staan, school en catechismus te verlaten, maar voor jonge lieden in het algemeen, die het gedurende den geheelen leeftijd hunner jeugd moeten gebruiken. En met deze jonge lieden tedoelt Monseigneur, gelijk wij reeds in het begin van dit boekje zien, jongelingen en jong edoch ters van omstreeks 14 tot 26 jaren.

Dereden, die Mgr. Dr. Cramer heeft aangespoord tot het schrijven van dit werkje, heeft ookmij bewogen het voor Nederland te bewerken. Een pastoor in ons Vaderland, van wien men hetzelfde als van boven-genoemden pastoor in Duitschland kan zeggen, liet mij weten, dat hij het voor een zeer nuttigen arbeid hield, dit boekje ook voor onze Neder-landsche jongelingen en jongedochters gebruikbaar te maken. Na het met aandacht gelezen te hebben, aarzelde ik geen oogenblik meer, den wensch van mijnen medebroeder te vervullen; en ook ik mag zeggen, dat ik het met vreugde voleindigd heb.

Mocht nu ook viijn wensch vervuld worden, dat onze jongelingen en jongedochters dit werkje niet slechts doorbladeren, maar lezen en overwegen; de leefregels en goede lessen, daarin vervat, ont-houden en opvolgen, opdat het hen moge helpen

-ocr page 14-

IV.

tot een gelukkig leven hier beneden en tot hunne eeuwige zaligheid hiernamaals. God geve het! Op het feest: Maria, hulp der Christenen, 1891.

A. H. POTBERG,

/v'. K. Priester en Kapelaan.

-ocr page 15-

De Jeugd.

——

Dierbare jongelingen en jongedochters, de jaren uwer kindsheid zijn voorbij; een nieuw tijdperk des levens is begonnen : de tijd der jeugd.

Welk een schoone, maar ook, welk een gewichtige tijd! Men noemt hem de lente des levens — en hoe treffend is dat! De lente echter is met hare welriekende geuren en welluidende gezangen, met hare bloesems en bloemen de schoonste tijd van het jaar. Alles, lichaam en geest, gelijkt in de jeugd op de liefelijke, schoone natuur der lente. Maar ook evenzoo beslissend, als de lente is voor het vruchten dragen der akkers en boomen, is de jeugd voor het aan God welbehagelijk verloop van het geheele latere leven.

-ocr page 16-

Eene vrome, aan God toegewijde jeugd legt den grondslag tot een later braaf en godsdienstig leven; op eene lichtzinnige en in zonden doorgebrachte jeugd volgt een slechte levenswandel in latere jaren. Dat is de regel.

Hoe gewichtig is derhalve de tijd der jeugd!

Hoe lang duurt de tijd der jeugd?

Antwoord : Slechts een korten tijd, nauwelijks een achtste gedeelte eens levens. Met 14 jaren zijt gij dit tijdperk ingetreden; spoedig zult gij 24, 25 jaren of iets ouder zijn, en de jeugd is ten einde.

Derhalve tien jaren of een weinig meer, dat is uwe jeugd. Niet waar, een korte tijd! En hoe spoedig gaat hij voorbij 1

Maar hoe beslissend is deze korte tijd, zijn deze weinige jaren voor het geheele latere leven, ja, voor de geheele eeuwigheid! Goed en Gode welbehagelijk

-ocr page 17-

— 3 —

doorgebracht leggen zij den grondslag tot een toekomstigen levenswandel in de vreeze des Heeren, den grondslag tot het geluk des levens en der eeuwigheid. Slecht doorgebracht, tot lichtzinnigheid en zonde misbruikt, zijn ze maar al te dikwijls het fundament van een later godvergeten leven, van ongeluk en verderf voor tijd en eeuwigheid.

o Dierbare jongelingen en jonge-flochters, wanneer gij dat goed bedenkt en ter harte neemt, zal het u dan niet aansporen, om den zoo korten en toch zoo gewichtigen tijd der jeugd met den meesten ernst zóó door te brengen, dat dit tijdperk ook voor u de grondslag tot het geluk uws levens en uwer eeuwigheid moge zijn? Slechts deze weinige jaren in deugd en godsdienst volhard, en gij hebt in zeker opzicht gewonnen spel voor het geluk van geheel uw leven en voor de eeuwigheid.

Of wilt gij zoo blind en dwaas zijn, voor het genot van eene zoo kortstondige jeugd het geluk van geheel uw

-ocr page 18-

— 4 —

latere leven en van uwe eeuwigheid op het spel te zetten ? En ach, hoe dikwijls geschiedt dat!

Is dat dan zoo?

Is dan werkelijk de tijd der jeugd zoo beslissend voor het overige leven? Ja, het is zoo, dierbare jongelingen en jongedochters; wilt gij mij niet ge-looven, dan zal de H. Geest het u zeggen. In het boek der Spreuken spreekt Hij : De jongeling (en dat geldt ook van de jongedochter) „de jongeling heeft zijnen wegquot; d. i. hij neemt een besluit voor het goede of voor het kwade, voor God of voor de wereld, voor een waar christelijk leven, of voor lichtzinnigheid en zonde, „hij heeft zijnen weg/' En wat voegt de H. Geest er aan toe? „En ook, wanneer hij oud geworden is, zal hij van dien weg niet afwijken.quot; En het spreekwoord is zoo waar ; „Jong gewoon, oud gedaan.quot;

Dat heeft zijnen grond in de Macht der gewoonte.

-ocr page 19-

De mensch maakt zich gewoon aan hetgeen hij dikwijls doet; en moeielijk is het, eene gewoonte af te leggen. Maar het sterkste zijn de gewoonten, welke hij zich in de jeugd heeft eigen gemaakt; zij worden hem zooveel als tot een tweede natuur. Vandaar zet hij datgene, waaraan hij zich in de jeugd gewoon gemaakt heeft, maar al te licht in latere jaren tot het einde zijns levens voort. „De jongeling heeft zijnen weg, en hij verlaat dien niet, wanneer hij oud geworden is.quot;

Zooals reeds gezegd is, noemt men den tijd der jeugd de lente des levens. Nu weet echter een ieder, dat een boom in de lente bloesems moet dragen, wanneer men in den herfst vruchten daaraan wil zien; als ook, dat de akker in de lente geploegd en bezaaid moet worden, wanneer men daarvan in den herfst een gewenschten oogst wil verwachten. Zoo moet ook het mensche-lijke hart in zijne lente, in den tijd der jeugd bewerkt worden en de bloesem?

-ocr page 20-

van Ghristelijke neigingen en gevoelens laten ontluiken, wanneer op lateren leeftijd de vrucht van Christelijke deugden, de oogst van een Christelijk leven tot stand komen zal.

Kan het dan wel bij een mensch opkomen, in den herfst vruchten te zoeken aan een boom, van welken hij weet, dat hij in de lente niet gebloeid heeft? Of verwacht de landman een oogst van eenen akker, dien hij in het voorjaar niet bebouwd en bezaaid heeft? Maar evenzoomin mag men van een merisch in zijn later leven Christelijke deugden verwachten, wanneer hij ze in de lente zijn levens niet beoefend heeft. Derhalve moet men in de jeugd beginnen een waar Christelijk leven te leiden, anders zal men maar al te licht er niet meer toe komen.

Maar, zegt gij misschien,

„De mensch kan zich toch bekeeren.quot;

„Hij kan, wanneer hij in zijne jeugd lichtzinnig geleefd heeft, later beginnen

-ocr page 21-

— _7 ^

een braaf en godvreezend leven te leiden.quot;

o Ja; en dat geschiedt somtijds ook.

' Uur,,

Wie kan daarop rekenen ?

Ten eerste — zal de jongeling, de jongedochter dat „laterquot; ook beleven? Komt het dan zoo zelden voor, dat opk jonge lieden sterven? Ik kan in mijn lang leven als zielzorger verscheidene jonge lieden opnoemen, die gestorven zijn, zonder eerst den tijd gehad te hebben, de H. Sacramenten te ontvangen'; eenigen van hen hadden tot dat oogen-blik zeer lichtzinnig geleefd.

Verder; Staat het dan zoo geheel alleen in de macht des menschen zich te bekeeren, wanneer hij wil ? ^Zonder de genade Gods komt niemand tot bekeering.quot; Maar de wegen der Goddelijke genade zijn geheimvol. Niemand kan, wanneer hij in zonden leeft, met zekerheid op de genade der bekeering rekenen, en het minst degenen,

-ocr page 22-

— 8 —

die reeds zoo dikwijls de roepstem der genade versmaad hebben en geen besluit konden nemen, zich te bekeeren. Zij zullen maar al te licht zich nimmer bekeeren, zij zullen maar al te licht in hunne zonden sterven.

Zeker, het komt, Goddank! nog wel voor, dat jonge lieden, die hunne jeugd in lichtzinnigheid en zonde misbruikt en verkwist hebben, nog bijtijds op rijperen leeftijd tot bezinning komen en zich waarachtig bekeeren, alzoo de genade der bekeering verkrijgen; maar gewoonlijk en het meest zal men zien, dat het latere leven, zij het ook onder andere verschijnselen, eene voortzetting is van een godvergeten leven in de jeugd. Laat u niet door den schijn bedriegen! Op het einde doen immers meer of minder allen, wanneer de tijd der jeugd voorbijgesneld is, afstand van de zonden en lichtzinnigheden hunner jeugd; maar is dat dan tengevolge eener bekeering? Ach neen! Zij verlaten niet de zonde, maar de sonde verlaat hen. Zij hebben

-ocr page 23-

geene gelegenheid meer tot zulke zonden, welke zij in de jeugd bedreven; de rampzalige gevolgen der zonden hunner jeugd breken over hen los en berooven hen van de gelegenheid en ten laatste ook van den lust tot zonde; zij doen de zonden hunner jeugd niet meer, maar daarvoor begaan zij nu andere zonden, zij worden dronkaards, zij zijn oneerlijk, misschien zelfs dieven, zij zijn twistziek, leven in twist en tweedracht, in haat en nijd met hunnen evenmensch; zij verwaarloozen het gebed, de godsdienstoefeningen in de kerk en heit ontvangen der H. Sacramenten.

Bij een ernstig en vlijtig onderzoek zal men bijna altijd vinden, dat degenen, die in hunne- rijpere jaren een onchristelijk leven leiden en aan allerlei verkeerdheden zijn overgegeven, ook eene onchristelijke jeugd achter zich hebben; daar hebben zij den grondslag gelegd tot hunne latere bedorvenheid. Maar toch kunnen en willen wij het

ii

-ocr page 24-

- lO -

niet ontkennen, dat eenigen inderdaad de genade hebben, zich na eene lichtzinnige jeugd werkelijk te bekeeren.

Maar

Is daarmede dan alles weder goed?

Ach neen! Maar al te licht blijf: ook na de bekeering nog een dubbel kwaad.

Op de eerste plaats : de rampzalige gevolgen der zonden. Hoe licht en hoe dikwijls gebeurt het, dat jonge lieden door het lichtzinnig en zondig leven hunner jeugd zich verschillende onheilen berokkenen ; benadeeling of zelfs verlies van eer en goeden naam, benadeeling en ondermijning der gezondheid en levenskrachten (vooral ten gevolge van de zonden der onkuischheid), het gemis der noodzakelijke kennis en bekwaamheid, om in een gewenschten levensstaat te treden en overeenkomstig zijnen stand vooruit te komen, enz.

Worden deze door de zonden veroorzaakte onheilen met de bekeering ook verwijderd? Helaas neen! zij blij ven,

-ocr page 25-

en vergallen maar al te licht het volle geluk des geheelen levens. Heeft niet menigeen gedurende zijn gansche leven, eene lange reeks van jaren, het juk dei-rampzalige gevolgen van de zonden zijner jeugd te dragen? Voorzeker, die zich in waarheid bekeerd heeft, draagt deze rampzalige gevolgen met geduld, in den geest van boetvaardigheid; daardoor en door Gods genade worden zij lichter voor hem; oók worden daardoor immers de zonden der jeugd langzamerhand afgeboet. Maar toch blijft het waar: het zou veel beter met hem zijn gesteld, wanneer hij deze ongelukkige jeugd niet achter zich had.

En dan het nog veel grooter kwaad der booze neigingen.

Wanneer de mensch zonde doet, dan volgt hij de booze neigingen zijner natuur; en telkens wanneer hij voldoening geeft aan die booze neigingen, worden deze zelve sterker en lokken en trekken daarna des te heviger tot zonde; ja,

-ocr page 26-

— 12 —

langzamerhand ontwikkelt zich de hartstocht, d. i. eene macht der booze neiging (b. v. tot onzuiverheid...), die den mensch bijna onweerstaanbaar tot de zonde medesleept.

Uit de zonden der jeugd groeit deze macht der booze neigingen en de hartstocht in een geheel bijzonder hoogen graad, en de in de jeugd ontwikkelde booze neigingen zijn ook de hardnekkigste en gevaarlijkste. Zoo geschiedt het dan, dat ook degene, die de zonden zijner jeugd werkelijk verfoeit en zich oprecht bekeert, ook na de bekeering de hevigste bekoringen tot de zonde zijner jeugd ondervindt en steeds in het grootste gevaar verkeert te hervallen, en dat hij maar al te licht ook werkelijk hervalt. Men heeft voorbeelden, dat dezulken, die in de jeugd aan de zonden van onkuischheid waren overgegeven, ook zelfs nog op hoogen leeftijd door onzuivere bekoringen op de hevigste wijze geplaagd werden en dan zelfs hunnen hoogen ouderdom

-ocr page 27-

— '3 —

met zulke zonden bezoedelden. „Ook wanneer hij oud geworden is, wijkt hij van den ingeslagen weg zijner jeugd niet af!quot;

o Dierbare jongelingen en jonge-dochters, laat u niet in dwaling brengen door de gedachte, dat gij u later kunt en wilt bekeeren! Maar al te waarschijnlijk zult gij u nimmer bekeeren, en wanneer gij u ook zoudt bekeeren, dan zullen toch licht de nadeelige en ellendige gevolgen uwer zonden uw waar geluk verhinderen en de door uwe zonden aangekweekte booze neigingen u een harden strijd bereiden en, helaas! ook gevoelige nederlagen.

Vraagt degenen, die zich na eene lichtzinnige jeugd in waarheid bekeerd hebben en nu een Christelijk leven leiden, of zij het niet voortdurend als het grootste ongeluk huns levens beklagen, dat zij zich in hunne jeugd zoo slecht hebben gedragen; alles zouden zij er voor willen geven, wanneer zij den tijd hunner jeugd nog eenmaal konden beleven.

-ocr page 28-

14 —

Daarom, laat u waarschuwen! Geeft acht op het vermanend woord des Heeren : „Gedenk uwen Schepperquot; (houd God voor oogen) „in uwe jeugd, eer de dagen komen, van welke gij zult zeggen : Zij bevallen mij niet.quot;

En waarom wilt gij uwe jeugd niet aan God toewijden?

Loopt gij, wanneer gij u reeds in de jeugd op een vromen levenswandel wilt toeleggen, misschien gevaar, dat gij u het volle genot van uw jeugdig leven moet ontzeggen? Dan zou men u wellicht eenigszins kunnen verontschuldigen, wanneer gij niet besluiten kondet, in uwe jeugd vroom en braaf te leven, want het jeugdige hart is van natuur tot vreugde en genot geneigd, en het zal hetzelve moeielijk vallen, daarvan af te zien.

o Zeker, de wereld wil gaarne doen gelooven, dat Christelijke godsvrucht en vroomheid treurig cn neerslachtig maakt, en het volle genot des levens

-ocr page 29-

— «5 —

niet toelaat. „Gij zijt nog jongquot;, pleegt zij te zeggen, ,.gij moet uw jeugdig leven genieten ; gij kunt niet goed zoo vroom leven, als het u van den kant der priesters gezegd wordt; weest nu vroolijk in uwe jonge jaren en geniet de vreugden uwer jeugd, naderhand, wanneer gij ouder wordt, is er nog immer tijd. God te dienen en voor de eeuwigheid te zorgen,quot; enz.

Dierbare jongelingen en jongedoch-ters! Is dat inderdaad waar? Moet gij, wanneer gij reeds in uwe jeugd er op bedacht zijt, een waarachtig Christelijk leven te leiden, werkelijk er van afzien, de vreugde uwer jeugd te genieten ?

Niets is zoo onwaar, als dit; juist het tegendeel is waar: juist de jonge lieden, die hunne jeugd aan God toewijden en er ernstig naar streven, haar in godsvrucht en vroomheid en onschuld door te brengen, juist zij zijn het, die het ware genot van het jeugdige leven smaken.

Dit is zoo waar, dat zonder twijfel

-ocr page 30-

— i6 —

allen, die dat weten te waardeeren, reeds daarom, en wanneer het ook alleen een tijdelijk welzijn betrof, zich genoopt zouden vinden, om in de jeugd braaf en zedig te leven, want:

Waarvan moeten deze afzien?

Antwoord : Alleen van twee soorten van genoegens : van genoegens, die Dien zonder zonden niet genieten kan (als onmatigheid in het drinken, onkuisch-heid, lezen van slechte boeken, enz.) en van zulke genoegens, die gevaar tot zonde ■— zelfs in hoogen graad — met zich voeren, als zekere verkeeringen, zekere uitspanningen en vermakelijkheden, enz.)

Dierbare jongelingen en jongedoch-ters! Aangenomen ook, dat de onthouding en ontbering van zulke genoegens werkelijk afbreuk zouden doen aan het volle genot uwer jeugd, zoudt gij ze dan toch niet moeten vermijden, daar het hier de vermijding van zonden geldt ? Daar blijft u immers geene keus

-ocr page 31-

— XT —

over, dan moet gij u onthouden, daar moet gij vermijden; het is uw heilige plicht.

Maar is dat dan waar, doet de ontbering van deze (zondige) genoegens werkelijk afbreuk aan de volle vreugde uwer jeugd?

Waarvan is hier dan spraak? Van de vermijding van zonden, niet waar ? Kunnen dan zonden de jeugd gelukkig maken ? De zonde verschaft wellicht aan dengene, die haar begaat, een genot; maar dit gaat spoedig voorbij en laat in de ziel de knaging en wroeging des gewetens achter en licht ook vele kwade gevolgen. En zoo geschiedt het, dat elke zonde, al zou zij ook het hoogste genot verschaffen, het ware geluk des menschen veel meer benadeelt en vergalt, dan elk zondig genot het bevorderen kan, gelijk de kerkvader zegt: „Elk ondergeschikte geestquot; (ieder, die zonde doet) „is zich zelf tot straf', hij roept zelf het wee en de rampzalige gevolgen der zonde over zich af.

-ocr page 32-

— i8 —

o Dierbare jongelingen en jonge-dochters, weest er van overtuigd, dat, wanneer gij gedurende uwe jeugd in godsvrucht en vroomheid volhardt en daarbij dan die zondige genoegens moet vermijden, gij in waarheid veel vroolij-ker zult leven, dan wanneer gij u bij lichtzinnige jongelingen en meisjes aansluit en u met hen aan zondige vermaken en uitspattingen overgeeft. Want voor datgene, waarvan gij u uit vreeze en liefde tot God onthoudt, gewordt u

Een rijke vergoeding.

Op de eerste plaats, wanneer gij volgens uwen plicht al die ongeoorloofde genietingen laat varen, blijft u van de genoegens der jeugd nog een rijke keus over, voor u dan des te grooter, omdat gij ze met een goed geweten kunt genieten.

Bovendien echter opent het goed gedrag in het hart des Christelijken jongelings en der Christelijke jonge-dochter eene rijke bron van waar

-ocr page 33-

— ig —

levensgeluk. Hoe goed zal het u doen en hoe gelukkig het u maken, dat ouders en overheden en uwe medemenschen in 't algemeen, vooral de besten onder hen u achting en liefde toedragen en vertrouwen schenken! En wanneer gij ter gelegenertijd naar een ambt of bediening dingt, een goeden en voor-deeligen dienst zoekt en een gewenscht huwelijk wilt aangaan, geeft men dan niet juist aan deze brave jongelingen en meisjes altijd de voorkeur ? Dan de voldoening, de verheffing tot God en zijnen schoonen Hemel, de troost en de vreugde, aan welke zij in de uren van vrome godsvrucht, in hunne deelneming aan de viering der feesten, in het bijwonen der godsdienstoefeningen, bij hunne H. Communie deelachtig worden ! En hoe weldadig werkt eindelijk op hen hun omgang met gelijkgezinden!

Maar boven alles gelukkig en zaligmakend welt in hunne harten die bron op, waaruit een aan God welbehagelijk leven voortvloeit, de bron van het

-ocr page 34-

20

goede geweten en van deszelfs vrede en vreugde, het opbeurend en bemoedigend vertrouwen, bij God in genade te staan, door Hem als een kind bemind te worden, zich altijd tot Hem te mogen wenden als een kind tot zijnen vader, om „alle zorgen op Hem over te dragenquot;. Het is het geluk der Christelijke hoop, der heilige liefde.

O ja, wanneer er op aarde gelukkige menschen zijn, dan zijn het geheel bijzonder en waarachtig godvruchtige jongelingen en jongedochters!

Zietdaar, dierbare jongeling enjonge-dochter, uw lot, wanneer gij in uwe jeugd getrouw blijft aan God; het volle genot der jeugd zal uw aandeel zijn. Ja, wanneer het er alleen om te doen ware, uwe jeugd werkelijk gelukkig te maken en in waarheid levenslustig te zijn, dan zoudt gij reeds daarom alleen haar in godsvrucht en vroomheid en onschuld moeten doorbrengen. Maar nu komt er nog bij, dat dit ook iiw heiligste plicht is.

-ocr page 35-

— 21 —

De wereld beweert het tegendeel.

De wereld (d. i. menschen, die niet volgens de grondstellingen des geloofs, maar volgens de ingeving hunner verkeerde natuur oordeelen) beweert, zooals men van haar verwachten kan, het tegendeel. „De jeugd,quot; — zoo luidt haar spreekwoord, — „heeft geene deugd,quot; dat wil zeggen, de tijd der jeugd is er niet geschikt voor om zich op Christelijke godsvrucht en vroomheid toe te leggen; dan komt het er niet zoo zeer op aan, dan behoeft men er zich niet zoo zeer om te bekommeren ; later, wanneer men de jeugd ongestoord en zonder eenige belemmering heeft genoten, dan heeft men nog immer tijd en gelegenheid, een vroom leven te leiden en voor zich den Hemel te verdienen.

Welk eene miskenning der waarheid ! Is niet juist de tijd der jeugd, zooals geen andere tijd des levens, bijzonder geschikt tot het beoefenen van Christelijke vroomheid! Dan is het hart zoo vatbaar voor al het goede, het is zoo

-ocr page 36-

leerzaam; juist in jeugdige harten vinden de Christelijke deugden met de genade Gods de rijkste ontwikkeling, en geven zij de schoonste blijken van hare innerlijke waarde; want in de jeugd is de mensch bovendien zoo veel te meer vrij en ontslagen van de onaangenaamheden, wederwaardigheden en zorgen des levens, om des te ongestoorder den Fleer te dienen.

Vandaar ook de ondervinding, dat de Christelijke vroomheid nauwelijks ergens anders zoo aantrekkelijk is, zoo heilzaam en weldadig werkt, zoo vroolijk gestemd en stichtelijk is, dan bij jeugdige zielen.

Bij dit alles komt nog, wat wij reeds boven hebben uiteengezet, dat, wanneer de ménsch zich niet reeds in de jeugd er op toelegt, de deugd te beoefenen, hij nauwelijks kan verwachten, het later te kunnen doen.

Het oordeel Gods.

Terwijl de wereld er op uit is, om

-ocr page 37-

— 23 —

de jeugd van het beoefenen der deugd af tc houden, heeft het hart Gods, het bart van den Vader zijner kinderen, het grootste verlangen, gelijk het dan ook zijn allerheiligste wil is, dat de mensch van zijne jeugd af zich in een getrouwen dienst aan hem verbinde.

Evenals in het Oude Verbond volgens Zijne verordening de eerstelingen van alle vruchten en voortbrengselen des lands aan Hem als een offer moesten worden opgedragen, zoo is het eveneens zijn heilige wil, dat ook de eerstelingen des levens, de jeugd, aan Hem geofferd, zijnen heiligen dienst toegewijd worden.

Vandaar heeft Hij het ook den ouders en geestelijken en leermeesters, ja, wij mogen zeggen, allen tot een heiligen plicht gemaakt, om de jeugd tot een Christelijk leven behulpzaam te zijn. Hoe nadrukkelijk waarschuwt de Goddelijke Heiland er tegen, voor de jeugd eene aanleiding tot zonde te worden ! „Wie een van deze kleinen ergert, (hun aanleiding tot zonde geeft) het is

-ocr page 38-

— 24 —

hem beter, dat een molensteen om zijnen hals gedaan, en hij in de zee geworpen worde.quot; Daarentegen; ,,Wie een kind opneemt in Mijnen naam, die neemt Mij opquot;.

Vandaar ook de waarlijk vaderlijke vermaning en uitnoodiging des Heeren aan de jeugd, om Hem te dienen. Hoe liefelijk klinkt zijne vermaning: „Mijn zoonquot; (Mijne dochter), ^gcef Mij uïv hart!quot; Geef Mij uw hart, dat het Mij aanhange, Mij liefhebbe. Mijn gebod heilig houde; geef Mij uw hart, dat het geheel aan Mijnen dienst zij toegewijd \quot; En dan op een andere plaats zegt Hij: „Gedenk uwen Schepper in de dagen uwer jeugd!quot;

-ocr page 39-

EEN

Hoofd vereisehte.

Het is dus uw grootste en hoogste taak, uwe jeugd aan God en zijnen heiligen dienst toe te wijden. Vraagt gij nu, waarop het dan vóór alles aankomt, wanneer het eene aan God wel-behagelijke jeugd betreft, dan aarzelen wij niet te verklaren : men moet er vooral zorg voor dragen, een rein hart te bezitten, een ongeschonden, kuischen levenswandel te leiden. Dierbare jongelingen en jongedochters, bewaart gij gedurende uwe jeugd de heilige reinheid en onschuld des harten, is het uw vast besluit, uw ernstige wil, uw standvastig streven, noch in gedachten, noch in gesprekken, noch in het toelaten van anderen, noch in werken u aan iets schuldig te maken, dat tegen de heilige zuiverheid strijdt; in zoo iets nimmer en onder geene enkele voorwaarde toe

III

-ocr page 40-

te stemmen — dan kan voor uwe ge-heele jeugd alle goeds van u verwacht worden, dan zal alles bij u goed zijn, dan zal uw leven in 't algemeen, ook in de overige punten, aan God welbe-hagelijk zijn.

Zegen der H. Kuischheid.

Alleen in een rein, kuisch hart en leven gedijt de ware Christelijke vroomheid; een rein, kuisch hart is in zeker opzicht de grond, waarop alleen de deugden des Christelijken levens kunnen groeien en gedijen. Er zijn zekere bloemen — meestal van de kostbaarste soorten — die slechts in eene bepaalde grondaarde kunnen gedijen ; wil iemand ze in zijnen tuin kweeken, dan moet hij deze soort van grond zien te verkrijgen, om daarin de bloemen te plaatsen.

Ook de deugden des Christelijken levens zijn zulke edele planten en bloemen ; God zelf heeft de kiemen daarvan als ware het met eigene hand in uw hart gelegd op het oogenblik, toen Hij

-ocr page 41-

— 27 —

u in het H. Doopsel tot zijne kinderen herschiep; voor deze deugden is een kuisch, rein hart de alleen geschikte plantaarde; slechts daarin groeien zij, slechts daarin ontwikkelen zij zich in hare schoonheid en pracht.

Vandaar spreekt ook de H. Geest op die plaats in het boek der Wijsheid, waar Hij met zulke verheven woorden den lof der heilige kuischheid verkondigt, van een glans der deugd bij kuische zielen.

„o Hoe schoon is een kuisch geslachtquot; — eene kuische ziel, eene kuische jeugd — „in den glansquot; der deugden!

Kuische jongelingen en jongedochters zijn in waarheid brave jongelingen en jongedochters: zij beminnen het gebed; zij bidden gaarne, zij bidden dikwijls; zij gaan gaarne naar de kerk; zij wonen met aandacht en godsvrucht het H. Misoffer en andere godsdienstoefeningen bij; men ziet hen dikwijls in den biechtstoel en naar de communiebank gaan; met innige godsvrucht, met nauwgezet-

-ocr page 42-

_ 28 —

heid des gewetens bereiden zij zich tot de H. Biecht en Communie voor; zij hoeren gaarne Gods woord; zij lezen vrome, stichtelijke boeken ; in huis zijn zij beminnelijke, gehoorzame zonen en dochters, getrouwe dienstboden; jegens hunne medemenschen liefdevol, voorkomend, gedienstig, barmhartig. De oogen aller goedgezinde menschen zijn op hen gericht, ook het oog des Heeren.

,,ö Hoe schoon is een kuisch geslacht in den glans der deugden! Onsterfelijk is zijne gedachtenis dewijl het in aanzien is zoowel hij God als bij de menschen. Is het tegenwoordig (ziet men het), men volgt het na (men voelt zich opgewekt, het na te volgen); is het ook van ons weggegaan (uit dit leven gescheiden), men voelt er het gemis van; en het zegepraalt, zijnde voor eeuwig gekroond, als hebbende den prijs behaald van een vlekkeloos strijden.quot; (Wijsh. IV, I, 2.)

Vloek der onkuischheid.

Maar wee den jongelingen en jonge-

-ocr page 43-

— 29 —

dochters, die der heilige reinheid ontrouw worden, die zich aan onkuischheid overgeven! Van het oogenblik af, waarop zij in hun hart eene plaats voor de onzuivere begeerlijkheid inruimen, komt alles, wat aan godvruchtige gezindheid, aan deugd en vroomheid in hen is, meer en meer tot verval, en allerlei verkeerdheid vindt vrijen toegang.

Men vindt in God geen behagen meer; men gevoelt geene neiging meer tot godsdienstoefeningen en vrome zaken ; zulke jonge lieden hebben geen lust meer om te bidden; meer en meer laten zij het gebed achterwege; zij gaan niet gaarne meer naar de kerk, zij gaan zooveel mogelijk er immer minder heen; naar Gods woord mogen zij niet meer luisteren, zij vervelen zich in de preek; tegen de biecht zien zij op en stellen haar immer langer uit; immer zeldzamer ziet men hen aan de H. Tafel des Heeren. En dan welk eene ontaarding te huis tegenover ouders en overheden ; ongehoorzaamheid, koppig en weerspannig

-ocr page 44-

— 3° —

gedrag, trotschheid, tegenspraak, krenking en beleediging; tegenover de mede-menschen ongevoeligheid, onverschilligheid, beleediging, haat, nijd en twist!

Ach 1 hoe menig vader, hoe menige moeder klaagt, dat hun zoon, hunne dochter, anders zoo braaf en goed, zoo gewillig en hunne vreugde, nu meer en meer zoo ontaard zijn en door hun geheele gedrag hun zooveel verdriet aandoen. Zij kennen de oorzaak nietj maar de oorzaak ligt daarin, dat zij zich aan onkuischheid hebben overgegeven.

Is onkuischheid groot kwaad?

Wanneer de mensch — al ware het ook slechts in gedachten — zich vrijwillig met iets, wat onkuisch is, ophoudt, dan begaat hij daardoor eene groote zonde. Hier is alles, wat met volle toestemming plaats heeft, doodzonde. Allerlei ontucht optellend, zegt de Apostel: „dat zij die zulke dingen doen, het Rijk Gods niet zullen bekomen.quot;

-ocr page 45-

Moet dat niet voor de zonde terugschrikken ? Een jongeling was ongelukkig genoeg, in de schandelijke zonde van onkuischheid met zich zeiven te vallen; meer dan eenmaal beproefde hij het, zich te verbeteren, maar altijd viel hij weder in de misdaad terug.

Nu gaf hem op zekeren keer de goede Geest in, naar een vromen priester (Overberg) te gaan en hem om raad te vragen, hoe hij zijn rampzaligen hartstocht zou kunnen onderdrukken en be-heerschen. Overberg antwoordde (na door een blik naar boven God te hebben aangeroepen) : „Ga heen, en wanneer de bekoring terugkomt, zeg dan luide tot u zeiven: dat is eene doodzonde ; doe ik dat en sterf ik dan terstond (daar ik ieder oogenblik sterven kan), dan zou ik in de hel komen!' De jongeling volgde den raad op en mocht na eenigen tijd den braven raadsman met een van vreugde overstelpt hart me-dedeelen, dat hij, sinds hij bij zijn Eerwaarde geweest was, nooit meer die

-ocr page 46-

— 32 —

zonde begaan had. „Zoo zou ik in de hel komenquot; — „zij die zulke dingen doen, zullen het rijk Gods niet bekomenquot;, zij komen derhalve in de hel.

Rampzalige gevolgen.

Deze gedachte: ,,die met vrijen wil onkuischheid doet, maakt zich schuldig aan doodzondequot;, moest met recht iedereen van zulke zonden afschrikken. Maar is dat niet toereikend, dan zijn het de rampzalige gevolgen der onkuische zonden, welke zoo machtig zijn, om een ieder, die nog een weinig nadenkt, van dezelve terug te houden.

Zonderen wij de dronkenschap uit, dan is er geene zonde, die zoo nadeelig, ja verwoestend in het geluk van het menschelijke leven ingrijpt, als de gruwel der zonde van onkuischheid. Zelfs het welzijn en de gezondheid des lichaams wordt door deze schanddaad ondermijnd; de treurigste ziekten en een vroege dood

-ocr page 47-

— 33 —

zijn niet zelden de gevolgen der onkuisch-heid.

En welk eene verwoesting richt zij aan in de ziel! Het is, alsof alle vermogens der ziel door haar tot bederf overgaan. Inzonderheid wordt door haar langzamerhand alle wilskracht verlamd en eindelijk geheel vernietigd; meer en meer ontwikkelt zich eene hartstochtelijke neiging tot onzuiverheid, waaraan de ongeluk-kige geen weerstand meer biedt; hij wordt een slaaf der zonde en door haar voortgesleept tot immer erger zonden, in immer diepere afgronden van hare schande en haar verderf.

Welk een strafgerecht; terwijl de ongelukkigen in de begeerlijkheid des vleesches het geluk huns levens zoeken, worden zij meer en meer de ongelukkigste menschen in de wereld.

Inderdaad, wanneer het alleen betrof, zich zijn tijdelijke welvaart en zijn tijdelijk geluk te verzekeren, dan moest de jongeling, de jongedochter alles in het werk stellen, der heilige deugd van

-ocr page 48-

— 34 —

kuischheid getrouw te blijven; maar nu geldt het, zich een eeuwig heil te verwerven, een eeuwigen ondergang te ontkomen.

Dierbare jongelingen en jongedoch-ters, gij zijt vast besloten, niet waar? de kuischheid en reinheid des harten, het kostbaarste goed uwer jeugd, met inspanning van al uwe krachten, zorgvuldig te bewaren. (1) Maar nu ontstaat de gewichtige vraag, wat gij te vermijden en wat gij te doen hebt, om bij dit besluit getrouw te volharden?

Derhalve op de eerste plaats:

Wat hebt gij te vermijden?

Het eerste, waarop het hier vooral aankomt, is: de bekoringen tegen de heilige deugd van zuiverheid, het gevaar tot deze zonde, zoover mogelijk van u verwijderd te houden.

1

Wanneer gij in twijfel zijt, of iets onkuisch is, dan moogt gij daarin niet voortgaan, maar spoedig uwe ouders of uwen biechtvader om raad vragen. Zeg het vooral eerlijk en oprecht aan uwen biechtvader, opdat hij u inlichting moge geven. Mocht gij echter in zulk een twijfel voortgaan, het te doen, dan stelt gij u aan het gevaar van doodzonde bloot.

-ocr page 49-

— 35 —

In bekoringen, welke zonder aanleiding van uwen kant en zonder uwe schuld u overvallen, moogt gij, om ze zegepralend te doorstaan, op den bijstand der goddelijke genade hopen, wanneer gij er den Heer om bidt. Zijt gij eehter zelve de schuld van de onzuivere bekoringen, hebt gij ze door eigen toedoen veroorzaakt, dan zal God van u wijken en u tot straf aan u zeiven overlaten, en gij zult vallen, zelfs dan, wanneer gij u ook iets beters hebt voorgenomen.

Hoe gewichtig is het derhalve, dat gij alles zorgvuldig vermijdt, wat in staat is, onzuivere bekoringen bij u op te wekken. Daarom moet ge vooral

1. Twee zintuigen voor do zcado afslmtos, liet oog os hot oor.

Het oog: Bewaakt uwe oogen, houdt uwe blikken in toom, opdat zij niet naar iets zien en daarbij verwijlen, wat onzuivere gedachten en gevoelens in u kan verwekken 1 Hoe vele bekoringen vinden door het oog den toegang tot eene ziel! Hoe vele zonden geschieden

-ocr page 50-

door nieuwsgierige blikken; tot hoe vele zonden wordt daardoor aanleiding gegeven 1

Doet derhalve, wat uwe oogen betreft, gelijk die groote lijder, de heilige man Job. „Ik heb,quot; zegt hij, „met mijne oogen een verbond gemaakt, opdat ik zelfs niet aan eene maagd mocht denken;quot; „een verbond met mijne oogenquot;, zij hebben zooveel als moeten beloven, nimmer naar verleidelijke dingen te zien en zich daarbij op te houden ! — Doet ook zoo! Gij moet het, wanneer gij kuisch wilt blijven!

En het oor: Sluit het af voor elk onkuisch woord en gesprek ; zij zijn het, die de onzuivere gedachten in de ziel binnenleiden, de zinnelijke begeerlijkheid prikkelen en het zaad der onzuiverheid uitstrooien. Wie ze door eigen schuld hoort, wie ze met genegenheid hoort, wie ze dikwijls hoort, die is reeds onkuisch en wordt het meer en meer.

„Slechte gesprekken bederven goede zeden,quot; heeft de II. Geest reeds vóór meer dan duizend jaren gezegd.

-ocr page 51-

— 37

Vermijdt derhalve zulke menschen, die er van houden, dergelijke gesprekken in den mond te voeren ; verlaat het gezelschap, waar zij voorvallen; en kunt gij dat niet aanstonds doen, verleent dan aan zulke schandelijke praat geen gewillig oor, en stemt er niet mede in ! En zijt gij in een huis, in eenen dienst, waar zulke liederlijke gesprekken aan de orde van den dag zijn, zoekt dan zoo spoedig mogelijk een anderen dienst. — Vervolgens moet gij

2. Vooral twee gebreien vormijdon,

de onmatigheid in het drinken en de ijdelheid en pronkzucht. Het eerste gebrek gaat meer de jongelingen aan, het andere de jongedochters. Op eene andere plaats zullen wij breedvoeriger daarover spreken.

3. Te grooto vertrouwelijkheid in den omgang met personen van het andere geslacht.

Het is altijd en in alle gevallen bedenkelijk, wanneer jongelingen en jongedochters op eene zekere al te vertrou-

-ocr page 52-

- 3» -

welijke manier met elkander verkeeren, vooral, wanneer dat op plaatsen en bij tijden geschiedt, waar men niet gezien kan worden, en wanneer er eene zekere wederzijdsche genegenheid tusschen hen bestaat. Hoe licht leidt dat langzamerhand tot vertrouwelijkheden en vrijheden, die reeds op zich zelve ongeoorloofd zijn, namelijk, _ wanneer zij uit onzuivere begeerlijkheid of met onkui-sche bedoeling plaats vinden en dan verder een open baan maken voor andere bezondigingen tegen de heilige deugd van zuiverheid, zelfs van de treurigste soort, totdat de onschuld geheel verloren gaat. • j t

o Dierbare jongelingen en jongedocli-ters, vermijdt dat! Weest voorzichtig. Het moet u een heilige regel zijn, het om eiken prijs te vermijden, met personen van het andere geslacht, ongezien en aan de oogen van anderen onttrokken, alleen uit te gaan en te verwijlen, namelijk een geruimen tijd. Moogt gij ook van nog zulk een goeden wil zijn,

-ocr page 53-

— 39 -

mag de persoon, met wie gij verkeert,

ook nog zoo voortreffelijk zijn; gij kunt het op den duur niet volhouden, gij zult langzamerhand zwakker worden en . . . u bezondigen tegen de heilige deugd van zuiverheid, zelfs op de schandelijkste wijze.

Daarom zijn dan ook de zoogenaamde geheime verkeeringen zoo gevaarlijk en verderfelijk. Wanneer namelijk twee personen, nog zoo jong, dat aan een huwelijk in 't geheel nog niet gedacht kan worden, bij elke gelegenheid elkander opzoeken, vooral des avonds en zelfs in den nacht te zamen komen en zich bij elkander ophouden, wanneer zij, als zij niet verhinderd worden, uren lang bij elkander verwijlen, met elkander op eenzame wegen wandelen, dan mag men met zekerheid veronderstellen, dat dit verkeerd uitloopen en leiden zal tot de treurigste zonden van onzuiverheid. Wie telt de zielen, die door deze geheime verkeeringen ellendig verloren zijn gegaan? Zij hebben door deze lichtzinnig-

-ocr page 54-

— 40 —

heid hunner jeugd het geluk huns levens tot schande gemaakt en zich in de hel gestort.

o Dierbare jongelingen en jongedoch-ters, vermijdt de geheime verkeeringen! Geene verkeering, zoolang er geen vooruitzicht bestaat, over een niet al te langen tijd een huwelijk aan te gaan! Geene verkeering, zonder eerst alles rijp overwogen te hebben ! Geen verkeering zonder kennis en toestemming uwer ouders of overheden!

Wij zouden er ons een verwijt van moeten maken, wanneer wij hier, waar wij spreken over hetgeen gedaan moet worden tot behoud der heilige kuisch-heid, er geen enkel woord aan zouden toevoegen over het dansen.

Het mag zijn, dat eenige dansver-maken, namelijk onder zekere omstandigheden, minder gevaarlijk voor de heilige deugd van zuiverheid zijn; meer of minder gevaarlijk zijn ze allen, vele zelfs gevaarlijk in den hoogsten graad.

-ocr page 55-

— 57 —

der tien geboden aan het vierde gebod, terstond na de drie geboden, welke op Hem betrekking hebben, gegeven heeft; bewijs daarvoor is de omstandigheid, dat de Heer aan clit gebod, en aan dit alleen, eene bijzondere belofte („dat het u welga en gij lang moogt leven op aardequot;) verbonden heeft; bewijs daarvoor zijn ook de gestrenge straffen welke God in het Oude Verbond liet komen over degenen, die het vierde gebod niet onderhielden.

Is de zaak wellicht nu anders geworden ? Is de wil Gods ten opzichte van de plichten der jeugd jegens ouders en overheden minder streng dan toen ?

Juist het tegendeel! Van de Christelijke jongelingen en jongedochters eischt en verwacht God nog strenger de vervulling dezer plichten. En wanneer de Heer voor bezondigingen tegen het vierde gebod niet juist bepaalde straffen verordend heeft, gelijk in liet Oude Verbond, dan vindt men toch, wanneer men met een geloovig oog het menschelijk W. en R. v

-ocr page 56-

leven beschouwt, genoeg bewijzen hoezeer het wangedrag tegen ouders en overheden in het latere leven gewroken wordt, en op zulk eene wijze, dat men daarin de straffende hand Gods geenszins kan miskennen

Daarentegen vindt men het immer weder bevestigd, dat het goede gedrag der kinderen jegens hunne ouders, der onderdanen jegens hunne overheid op rijperen leeftijd — somtijds op eene bijzondere in 't oog loopende wijze — zijne belooning vindt en welvaart en allerlei geluk en voorspoed ten gevolge heeft.

Gods woord kan immers niet bedriegen; „Dat het u welga!quot; Inzonderheid is het eene op goede gronden steunende meening, dat het getrouw onderhouden van het vierde gebod de genade der heilige kuischheid verwerft; God schenkt deze genade aan goede zonen en dochters, aan getrouwe dienstboden.

Dierbare jongelingen en jongedochters,

-ocr page 57-

het is tiw heilige plicht, het vierde gebod met nauwgezetheid van geweten te vervullen; maar, wanneer het ook alleen den zegen betrof, die het onderhonden van dit gebod ten gevolge heeft, en wan neer het alleen de treurige gevolgen gold, welke het nitt vervullen van dit gebod voor het verdere leven heeft, dan zon dat alleen reeds genoeg moeten zijn, om u aan te sporen dit gebod getrouw en stipt te vervullen.

Gij kent de plichten, welke het vierde gebod u oplegt; zij volgen in zeker opzicht van zelf uit hetgeen de ouders (en dit geldt, wat het wezen der zaak betreft, ook de overheden in het algemeen) tegenover hunne kinderen zijn. De ouders staan tegenover hunne kinderen als de plaatsbekleeders van God, zij zijn de weldoeners der kinderen, zij zijn door God als bestuurders over hunne kinderen aangesteld. Vandaar komt hun eerbied, liefde en gehoorzaamheid toe.

Het zij derhalve uw streven, uwe

-ocr page 58-

ouders en overheden altijd met den

verse huldigden eerbied te bejegenen ; nimmer zonder achting van hen te spreken! Den eerbied jegens de ouders kwetsen is den eerbied jegens God kwetsen.

Betoont u dankbaar jegens uwe ouders indachtig zijnde de zoo groote liefde en de zoo vele weldaden, welke gij van hen hebt ondervonden. Bemint hen ! Vermijdt het tot eiken prijs hen te beleedigen! Niets krenkt de ouders meer, dan het slechte gedrag der kinderen. Bereidt uwen ouders vreugde, waar gij kunt, vooral door u braaf en goed te gedragen; staat hun bij in hunnen nood. Het is een ontaarde zoon, eene ontaarde dochter, die den ouders in hunnen nood de hulp weigeren, welke zij hun kunnen verkenen en welke de ouders met recht van hen mogen verwachten.

Bidt voor uwe ouders, ook wanneer zij overleden zijn !

Weest gehoorzaam ! Ongehoorzaamheid aan vader en moeder (en aan de

-ocr page 59-

— 6i —

en overheid) is ongehoorzaamheid aan God.

n ; Het is niet aan de willekeur der zonen

te en dochters overgelaten, of zij den ouders

:rs gehoorzamen of niet; het is de heiligste

)d wil Gods, dat zij gehoorzaam zijn. Niets ontslaat van deze verplichting, dan de

rs onmogelijkheid, dat is, wanneer de ouders

;n iets ongeoorloofds zouden vorderen.

:n Weest gehoorzaam! Weest het zonder

/ tegenspraak, gewillig, vlug, getrouw!

:e Den ouders de verschuldigde gehoor-

r, zaamheid weigeren is verzet tegen God.

i. Vandaar spreekt de Heer den vloek

ij uit over zonen en dochters, die hunnen

e ouders de gehoorzaamheid en de verschuldigde achting ontzeggen.

J Een woord voor dienstboden.

i Zijt gij dienstboden, dan hebt gij,

t zooals gij weet, gelijksoortige verplich

tingen jegens de overheden, als de r kinderen jegens de ouders; alleen dan,

wanneer gij er ernstig naar streeft, ze te vervullen, moogt gij op Gods welbehagen rekenen. Een dienstbode, die

-ocr page 60-

zijner overheid de gehoorzaamheid weigert, die brutaal en koppig tegen haar optreedt, kan geen aanspraak meer maken op den naam van een goed Christen.

Inzonderheid hebben de dienstboden den plicht, dat zij hunnen meesters trouw bewijzen. Weest trouw in het behartigen van alles, dat u is toevertrouwd, trouw in zooverre gij nimmer iets gebruikt of u toeeigent van hetgeen uwen meesters toebehoort, want dat zou strafbare diefstal zijn. Weest ook trouw in uw werk.

Het kruis van den dienstbaren stand.

Uw stand heeft zijne moeielijkheden, ontberingen en opofferingen ; neemt ze gewillig op u ; vergeet niet, dat God het is, door wiens wil gij in den dienstbaren stand zijt gekomen. Zijn wil is het ook, dat gij het kruis van dezen stand met geduld zult dragen en daardoor uw heil bewerken; onderwerpt gij u met nederigheid en geduld aan dien wil, dan wordt aan u waar, wat Tobias tot zijnen

-ocr page 61-

zoon sprak: „Wij leiden wel een arm leven, maar zvij zullen groote schatten bezitten, indien wij God vreezen, ons vav alle zonden onthotuicn en doen wat goed isquot;. (Tob. IV: 23). Zegent God niet reeds op aarde getrouwe dienstboden ? Juist onder hen vindt men dikwijls de voortreffelijkste menschen; de genade Gods woont in hen.

Eenige dienstboden bezondigen zich — soms op de bedenkelijkste wijze — door allerlei dingen van hunne meesters aan anderen te vertellen en buiten het huis bekend te maken, wat voor hunne meesters zeer onaangenaam is, aan hunne eer en hunnen goeden naam afbreuk doet en niet zelden nadeelige en treurige gevolgen heeft. Christelijke dienstboden, vermijdt dat! Houdt u nimmer met gebabbel en oorblazerij op; openbaart nergens zonder noodzakelijkheid de gebreken en zwakheden van uwe overheden en kraamt nimmer zoogenaamde familiegeheimen uit! Een goede dienstbode bewaart het stilzwijgen in

-ocr page 62-

alles, waarvan de overheid met grond verlangt, dat het niet aan anderen bekend moge worden.

Voorzichtigheid in de keuze van een dienst.

Dierbare jongelingen en jongedochters, zoo dringend mogelijk zou ik het u op het hart willen drukken, dat gij, wanneer gij in eenen dienst wilt treden of van dienst wilt verwisselen, daarin toch niet lichtzinnig te werk moogt gaan; laat u bij de keuze of aanneming van eenen dienst niet alleen leiden door tijdelijk voordeel, door het aangename en gemakkelijke van den dienst. Hoe dikwijls is het reeds voorgekomen, dat juist zulke diensten en betrekkingen, die om bijzondere voordeelen en aangenaamheden uitnoodigend en aanlokkelijk toeschenen, voor jonge lieden eene aanleiding werden tot lichtzinnigheid en zonde en zoo tot hun verderf.

Bedenkt, dat het voor u een heilige plicht is, bij de keuze en aanneming van eenen dienst, uw geestelijk welzijn,

-ocr page 63-

_ 65 -

het heil van uwe ziel op het oog te hebben en te vragen, of het ook in den bedoelden dienst gevaar zou kunnen loopen; gij moet er op letten, of u in dat huis ook hindernissen bereid worden in het vervullen van uw godsdienstige plichten, of daar ook bijzondere gevaren voor de ziel bestaan (zooals b. v. somtijds in koffiehuizen, logementen enz.). Verzuimt het niet, bij vertrouwbare personen om inlichting te vragen; verzuimt het nimmer, zoo mogelijk uwe ouders om raad te vragen en hunnen raad zooveel als het aan u ligt op te volgen. Bidt, dat God de omstandigheden zoo leide, dat niet alleen uw tijdelijk welpijn, maar voornamelijk uw zieleheil gewaarborgd zij. Wanneer gij wist en het ernstig overwoogt, welk eene gewichtige zaak het hier geldt, dan zoudt gij met allen aandrang dit gebed tot den Heer opzenden. Hoe dikwijls is een dienst, waarin men getreden is, het uitgangspunt van al het goed voor tijd en eeuwigheid, maar ook hoe

-ocr page 64-

66

dikwijls de aanleiding tot tijdelijk en eeuwig verderf geworden !

Wanneer gij derhalve, nadat gij in een huis zijt getreden, vroeg of laat gewaar werdt, dat het, wegens het slechte voorbeeld der andere huisgenooten of wegens lichtzinnige gesprekken, of zelfs wegens opzettelijke verleiding tot kwaad, voor uwe ziel gevaarlijk wordt, o! verzuimt dan niet, alles in het werk te stellen, zulk een huis zoo spoedig mogelijk te verlaten. Hier geldt het woord des Heeren': „Wanneer uwe hand u ergertquot; (voor u eene aanleiding tot zonde wordt), „houw haar afquot; enz.

-ocr page 65-

De keuze

van een levensstaat.

——

Eene der gewichtigste aangelegenheden van uw jeugdig leven is zonder twijfel de keuze van een levensstaat.

Er zijn volgens den wil Gods verschillende standen en levenswegen; voor een van hen moet gij een besluit nemen; gij moet eene keus doen.

Misschien dat in het begin uwer jeugd u zulk eene keus niet gesteld wordt: gij leeft in het ouderlijk huis, staat als zonen den vader in zijne bezigheden ter zijde, als dochters biedt gij uwe moeder de behulpzame hand, tot aan den tijd, wanneer het misschien geldt, in het huwelijk te treden, en gij in dit opzicht moet kiezen, waarover wij naderhand nog meer in het bijzonder zullen spreken.

-ocr page 66-

— 68 —

Of reeds van uwe kindsheid af is de neiging tot een bepaalden stand, (studie, ambacht enz.) in u te voorschijn getreden, zoodat het niet meer noodig is, nog een keus te doen.

Maar niet zelden — wel in de meeste gevallen — moet toch een keus gedaan worden; men moet reeds vroeg beslissen, welken stand men zijn leven wil toewijden, of men zich toeleggen wil op studie, of wel op het aanleeren van een of ander ambacht, om dan volgens de keuze, welke men gedaan heeft, zich tot dien stand voor te bereiden.

Het groot gewicht dezer keuze.

Ten opzichte van deze keuze hebben wij zoo wat hetzelfde te zeggen, als bij het kiezen van eenen dienst of van eene betrekking; maar zij is nog veel gewichtiger, omdat het eene keuze voor het geheele leven is. Daarom is het des te noodzakelijker, dat hier eene rijpe overweging voorafga.

-ocr page 67-

— 69 ~

God ieder mensch tot een bijzonderen staat heeft bestemd, die de roeping des menschen uitmaakt, en tegelijk ook de aan deze roeping beantwoordende gaven en geschiktheden verleent en tegelijk de genaden gereed houdt, welke iemand noodig heeft, om in deze roeping zijn heil te bewerken, dan is het duidelijk, hoeveel er aan gelegen is, dat de mensch deze door God voor hem bestemde roeping kenne en die dan ook kieze. Kiest hij immers eenen staat, eenen levensweg, tot welken hij door God niet geroepen is, dan zal het hem al zeer licht aan de voor dezen stand ver-eischte gaven en bekwaamheden, ook aan de noodzakelijke genaden ontbreken; hij zal in dezen stand noch zijn tijdelijk geluk vinden, noch zijn eeuwig heil bewerken.

Het is niet aan den minsten twijfel onderhevig, dat het leven van vele menschen alleen daarom zulk een rampzalig verloop neemt, omdat zij — meest door hunne schuld — hunne roeping gemist hebben.

-ocr page 68-

— 7°

Maar toch is de zaak niet altijd zoo klaar en duidelijk; er is overleg en beraad noodig, om het ware, het rechte te vinden. Gaat derhalve met overleg te werk, denkt goed na, raadpleegt verstandige, welwillende menschen, vooral uwe ouders! Gaat in deze gewichtige aangelegenheid toch niet eigenmachtig en alleen naar eigen zienswijze tewerk! Gij zijt immers bij uwen jeugdigen leeftijd, bij uw gebrek aan wijs doorzicht en bij het gemis van ondervinding alleen niet in staat eene goede keuze te doen.

Gij zijt Christelijke jongelingen en jongedochters; uwe keuze moet eene Christelijke keuze zijn ; niet alleen, zelfs niet op de eerste plaats, moogt gij u hierbij laten leiden en bepalen door het in aanmerking nemen van tijdelijke voordeden, als eer, aangenaam leven enz., maar op de eerste plaats hebt gij er op te letten, of gij met grond kunt hopen, in den betrefifenden stand aan uwe door God u gegevene hoogste bestemming te beantwoorden, uw heil te

-ocr page 69-

— 71 —

bewerken. Want alle standen hebben ten laatste slechts ten doel, dat hunne leden in hun stand en door hun stand God verheerlijken en hun eeuwig heil bewerken ; al het overige is slechts nevendoel en mag de keuze van eenen staat niet uitsluitend bepalen.

Vooral moet gij bij deze keuze van eenen levensstaat dringend en met volharding bidden om de genade, Gods heiligen wil te kennen en volgens dien wil te handelen. Wanneer gij tot het verkrijgen van deze genade dikwijls met godsvrucht de H. Mis bijwoont, daarvoor uwe heilige Communie aan God opdraagt, de Heiligen om hunne voorbede aanroept, inzonderheid de H. Maagd en den H. Aloysius, zult gij u des te meer kunnen verzekeren, dat gij eene goede keuze zult doen.

Voorbereiding tot den levensstaat.

De keuze is gedaan. De stand, dien men wil intreden, de levenswijze welke men wil aannemen, is bepaald, elke

-ocr page 70-

stand, elk ambt, elk bedrijf, elk handwerk, elke levenstaak veronderstelt, om voor de personen zelve en voor de menschelijke maatschappij heilzaam te kunnen zijn, eene zekere maat van kennis, van bekwaamheid en vaardigheid ; en het is juist de taak der jeugd, zich deze te verwerven, bijgevolg hetgeen voor zijn stand noodzakelijk is te leeren, zich daarin te oefenen, zich daarvoor moeite te geven. Wanneer jonge lieden dat verzuimen, wanneer zij zich aan nalatigheid en traagheid overgeven, wanneer zij onmatig genot en vermaak najagen, dan zullen zij te gelegener tijd onbekwaam zijn de verplichtingen, de bezigheden hunner roeping in het algemeen of op de gewenschte wijze te volbrengen; zij zullen maar al te licht niet volgens hunnen stand kunnen vooruitkomen, zij zullen anderen tot last zijn en tot ergernis verstrekken, zij zullen onnutte en maar al te licht geheel ongeschikte en zeer ongelukkige menschen zijn.

Overal in het leven vindt men zulke

-ocr page 71-

beklagenswaardige menschen, die door de lichtzinnigheid, door de traagheid en nalatigheid hunner jeugd hun geheele levensgeluk tot schande gemaakt hebben, en van wie men het ergste in de eeuwigheid heeft te vreezen.

Christelijke jongelingen en jonge-dochters, wilt de jaren uwer jeugd met allen vlijt en ijver en met besliste volharding daartoe besteden, om u voor de toekomstige werkzaamheden uwer roeping bekwaam en deugdelijk te maken! Hoe getrouwer en ijveriger gij er naar streeft, u de noodzakelijke en nuttige kennis en geschiktheid te verwerven, des te degelijker en met des te meer vrucht gij in uwen toekomstigen stand zult werken. Vlijt en werkzaamheid en ijver in de jeugd vormen een zekeren grondslag voor een duurzaam levensgeluk en banen den weg tot het eeuwig heil.

En zoo veel als de eigenlijk nadere voorbereiding tot uwen toekomstigen levensstaat het u veroorlooft, moet gij W. en R. vi

-ocr page 72-

van elke gelegenheid, die zich u aanbiedt, gebruik maken, om u in 't algemeen nuttige kennis en bekwaamheden te verwerven. Hoe dikwijls is het gebeurd, dat zulke, in zeker opzicht ter loops verworvene, kennis of bekwaamheden in het latere leven de hoogste be-teekenis verkregen hebben, daar zij iemand in staat stelden, zich niet alleen voor zijn persoon zelve, maar ook tot het welzijn van anderen nuttig te betoonen.

En nu, dierbare jongelingen en jonge-dochters, voelen wij ons gedrongen, u te wijzen op eenige der gewichtigste punten, welke noodzakelijk in acht genomen moeten worden, opdat de jeugd in waarheid goed zij. Wij beginnen met de vermaning;

l. Tracht de waarheden des geloofs immer beter te leeren kennen (de preek).

„Het woord van Christus wone overvloedig onder u !quot; Met deze woorden vermaant de H. Paulus de Christenen te Kolosse (III V, 16); wij richten ze

-ocr page 73-

— 7S —

ook tot u, Christelijke jongelingen en jongedochters.

Hoe gewichtig, ja hoe noodzakelijk is het, tot het doel van een Christelijk leven in 't algemeen, en tot het doel eener Christelijkejeugd in het bijzonder, datmen de leeringen van den heiligen godsdienst zoo volledig'mogelijk en grondig kent; hoe meer dat het geval is, des te meer is men in staat dat doel te bereiken. Onwetendheid in den heiligen godsdienst is de bron van vele zonden en rampen, ja maar, al te licht de oorsprong van het eeuwig verderf.

Gij . hebt in uwe schooljaren de leeringen van onzen heiligen godsdienst leeren kennen, want in die jaren hebben de priesters u onderricht in den catechismus gegeven. Maar zijt gij uitgeleerd? Niemand van u zal zoo dwaas en vermetel zijn, dit te willen beweren. Zelfs de geleerdste mannen, zooals de H. Thomas van Aquine, geloofden dat niet van zich,

^ n B U OTECA

-ocr page 74-

— 76 —

gij in uwe school- en catechismusjaren niet geleerd hebt; en daar gij meer en meer tot de jaren van rijper verstand komt, zoo zijt gij ook meer in staat, elke leer in het bijzonder vollediger en grondiger te vatten en te begrijpen. Elke Christelijke waarheid echter is, gelijk de Apostel zegt, „nuttig tot onderrichting (in de waarheid), tot wederlegging (der dwaling), tot verbetering (der bedorven zeden), tot opvoeding in de gerechtigheid (in een godsdienstig en deugdzaam leven), opdat de man Gods volmaakt zij, tot alle goed werk toegerust.quot; (2 Tim. III, 16). Hoe vollediger en grondiger derhalve iemand deze heilige leeringen kent, des te meer zal hij in staat zijn, een waarachtig Christelijk leven te leiden, des te meer zal hij daartoe worden aangespoord. Het is derhalve uw taak, van de gelegenheden, om verder te leeren, een getrouw en ijverig gebruik te maken. Doet gij het niet, dan blijft gij niet alleen van eene volledige en grondige

\

-ocr page 75-

kennis der godsdienstige waarheden beroofd, maar gij zult langzamerhand ook weder vergeten, wat gij in de catechismusjaren hebt geleerd, en wel zoodanig, dat uw eeuwig heil daardoor gevaar loopt.

En, hiervan afgezien, is het onverschillig, of men van den heiligen godsdienst iets meer of minder weet en begrijpt? Juist het tegendeel! Het is van het grootste belang: hoe beter iemand de leeringen en waarheden van den heiligen godsdienst kent, des te beter hij in staat is, een christelijk leven te leiden. Gebrekkige kennis van den godsdienst of onwetendheid daarin is, zooals wij reeds gezegd hebben, eene groote hinderpaal voor een waren Chris-telijken levenswandel, ja zelfs met het gevaar van het eeuwig verderf verbonden.

Vandaar moet gij het voor uwen heiligen plicht houden, u elke gelegenheid tot vermeerdering van uwe godsdienstige kennis ten nutte te maken: Luistert op Zon- en Feestdagen met

-ocr page 76-

aandacht naar de preek! Jongelieden, die de preeken niet aanhooren (hetzij dat zij zitten te slapen, hetzij dat zij onverschillig rondkijken en aan andere dingen denken), geven reeds daardoor het bewijs, dat de ware Christelijke geest reeds begonnen is, van hen te wijken, en juist deze onverschilligheid in het aanhooren van Gods woord zal ten gevolge hebben, dat zij meer van God en al het hoogere en bovennatuurlijke vervreemd worden, dat zij geheel en al in aardsche gezindheid en wereldsche zaken opgaan, dat zij zich meer en meer aan hunne slechte begeerlijkheden, aan hunne booze neigingen, aan lichtzinnigheid en zonde overgeven.

Werpt eens een blik in het rond! De lichtzinnigste, de slechtste jongelieden zijn bijna altijd onder diegenen te vinden, die geen belang stellen in de preek en er niet naar luisteren: „zij zijn niet uit God, dewijl zij Gods woord niet hooren.quot; Vergeet niet. Christelijke jongelingen en jongedochters, dat het

-ocr page 77-

een heilige plicht voor u is, met aandacht en godsvrucht naar de preek te luisteren, dewijl het voor u een meer of minder noodzakelijk middel is, om uwe zaligheid te bewerken.

Hetzelfde moet men zeggen van de zoogenaamde „Christelijke leering.quot; Woont haar gaarne bij. En hoe nuttig zal het voor u zijn, somtijds, zooals op Zon- en Feestdagen, uwen catechismus wederom in de hand te nemen en in te zien en hem gedurende eenige weken immer opnieuw door te lezen.

Ook zal het zeer heilzaam en voor-deelig voor u zijn, wanneer gij des namiddags op Zon- en Feestdagen een stichtelijk boek leest, b. v. de Bijbelsche Geschiedenis; „de Navolgingquot; van Thomas van Kempen; het Evangelieboek, enz.

2. De ware viering van den Zondag.

Tot de middelen, om de jeugd in godsvrucht en vroomheid door te brengen, behoort ook vooral het behoorlijk vieren

-ocr page 78-

van den Zondag. God heeft den Zondag ingesteld, niet alleen, opdat wij Hem op dezen dag de verschuldigde aanbidding en dankzegging en vereering brengen, op eene volmaakter en waardiger wijze dan dit wellicht op de dagen in de week kan geschieden of gewoonlijk geschiedt, maar ook opdat wij onzen ijver tot zijnen dienst des Zondags opnieuw weder opwekken en ons daartoe genade verwerven.

Wanneer derhalve jongelieden den Zondag niet meer op eene waardige wijze weten te vieren, wanneer bij hen het vieren van den Zondag niet verder gaat dan tot het bijwonen — dikwijls nog zoo onaandachtig — der H. Mis, wanneer zij den Zondag bijna uitsluitend voor hun pleizier gebruiken, den geheelen namiddag tot laat in den nacht in koffiehuizen of herbergen doorbrengen, ja, hoe kan dan bij hen nog spraak zijn van eene Christelijke jeugd ? Dat leidt noodzakelijk meer en meer tot eene algeheele godsdienstige en zedelijke verwildering.

-ocr page 79-

— 8i —

lag En wanneer men zelfs op Zondag

;rn niet meer regelmatig de H. Mis bij-id- woont, ofschoon men toch onder dood-■n- zonde daartoe verplicht is, dan is dit, er helaas ! een teeken van erge verzwakking

in in den godsdienst, waarmede eene even-

jk zoo erge bedorvenheid van zeden ge-

;n paard gaat.

3- 1 O Christelijke jongelingen en jonge-ie dochters, laat het u toch in deze zoo

gewichtige taak met allen ernst ter harte n gaan, de Zon- en Feestdagen op eene

e behoorlijke wijze te vieren! Tracht naar

i uw beste vermogen alles zoo in te richten,

r dat gij op deze heilige dagen u zoo

5 min mogelijk met tijdelijke werkzaam

heden behoeft bezig te houden; gaat gaarne naar de kerk, woont met godsvrucht het H. Misoffer bij!

Wat moet men van jongelieden denken, die gedurende de H. Mis onaandachtig staan of zitten, links en rechts hunne oogen wenden, geen kerkboek noch rozenkrans gebruiken, en misschien zelfs onder de voornaamste en heiligste ge-

-ocr page 80-

deelten van de Mis nauwelijks hunne knieën buigen of eenigen eerbied aan den dag leggen ? Mag men veronderstellen, dat dezulken in den loop der week het nog tot een aandachtig gebed zullen brengen ? Algeheele vervreemding van God vindt bij hen plaats, en is het nog te verwonderen, dat bij zulke on-gelukkigen de geest der wereld, zonde en verkeerdheid immer meer tot heerschappij komen? Ach! hun einde is maar al te licht het verderf!

Over het aanhooren van Gods woord hebben wij reeds gesproken. Richt het dan gaarne verder zoo in, dat gij ook de Hoogmis kunt bijwonen; misschien wordt gij daar wegens de grootere plechtigheid nog meer gesticht en opgewekt. En wanneer ook het bijwonen van de namiddaggodsdienstoefeningen niet juist door een kerkelijk gebod tot plicht gemaakt is, zoo is het toch, krachtens het derde gebod Gods, plicht den Zondag tn 't algemeen te heiligen; en waar kan dat beter geschieden, dan

-ocr page 81-

_ 83 -

in de kerk? En wanneer er 's namiddags catechismus of Christelijke leering plaats heeft, hoe dringend is het, juist den jongelieden aan te bevelen, om bij dat godsdienstonderwijs tegenwoordig te zijn!

Wanneer gij er nu naar streeft, volgens het gebod der Kerk en het derde gebod Gods den Zondag te vieren en te heiligen, dan blijft er nog immer tijd genoeg tot vermaak en uitspanning over, en immers ook daartoe heeft God den Zondag verordend, dat hij een dag van verkwikking en uitspanning zij. Maar het blijft altijd uw plicht, dat uwe genoegens en uitspanningen zoodanig zijn, dat de Zondag daardoor niet ontheiligd worde, dat zij Christelijk en eerbaar zijn en geen aanleiding geven tot zonde; dat zij niet al te veel tijd innemen, dat in het algemeen de zegen des Zondags door dezelve niet tot schande gemaakt worde. En vooral is het zeer te betreuren, wanneer jongelieden op Zonen Feestdagen zich den geheelen na-

-ocr page 82-

- 84 -

middag in herbergen of koffiehuizen ophouden. Moet dan niet al het goede weder verloren gaan, wat het bijwonen van de godsdienstoefeningen, het aanhoo-ren van Gods woord en wellicht de des morgens ontvangen H. Communie gewerkt heeft ? Zal dit niet ten gevolge hebben, dat men, in plaats van tot het goede opgewekt en aangespoord te worden, met een lichtzinnig en met zonde bevlekt hart de week wederom begint?

O Hoeveel is er aan het behoorlijk vieren van den Zondag gelegen! Hoe ligt daarin een echte waarborg voor eene goede, Christelijke jeugd! — Daarom, Christelijkejongelingen enjonge-dochters, neemt het u vooral ter harte, den Zondag te heiligen!

3. Nog een woord wat de H. Biecht en de H. Communie betreft.

Wij hebben u, Christelijkejongelingen en jongedochters, reeds op het hart gedrukt, dikwijls de H. Sacramenten der Biecht en Communie te ontvangen,

-ocr page 83-

85 -

toen wij spraken over de middelen, om de zuiverheid des harten te bewaren en een kuischen levenswandel te leiden.

Wanneer wij hier nog eenmaal daarop terugkomen, dan worden wij daartoe aangespoord door het groote belang, dat deze godsdienstige oefening voor het Christelijke leven in het algemeen heeft.

Het zal voor den jongeling en de jongedochter zeer moeielijk zijn in de jeugd een waar Christelijk leven te leiden, wanneer zij niet immer opnieuw, dikwijls genoeg (wij hebben gezegd: om de vier of vijf weken) tot de H. Sacramenten der Biecht en Communie naderen.

Hoe treurig is het derhalve, wanneer jongelieden, nadat zij van de „Christelijke leering''' ontslagen zijn, zich langzamerhand immer zeldzamer in den biechtstoel en aan de Communiebank laten zien. Hoe zullen zij in de velerlei, dikwijls zoo groote gevaren en bekoringen der jeugd staande blijven ? Ach !

-ocr page 84-

— 86 —

zij zuilen het niet, zij worden door de bekoringen overwonnen — zij worden door den stroom der booze neigingen medegesleept, meer en meer van God verwijderd; zij lijden schipbreuk aan hunne onschuld, ja misschien zelfs aan hun geloof.

Het veelvuldig ontvangen der H. Sacramenten is het hoofdmiddel, om de gevaren der jeugd gelukkig te doorstaan.

Maar, dierbare jongelingen en jonge-dochters, wanneer wij u vermanen tot een veelvuldig gebruik der H. Sacramenten, dan moeten wij het u evenzoo bepaald op het hart drukken, dat gij u tot deze zoo heilige handelingen met overeenkomstigen ernst voorbereidt. Doet gij dit niet, dan stelt gij u aan het gevaar bloot van deze H. Sacramenten onwaardig te ontvangen, en in plaats van den zegen Gods zullen zij zijnen vloek op u doen nederdalen.

En wanneer men ziet, hoe sommige jongelieden zich tot de H. Biecht en

-ocr page 85-

_ 87 -

Communie voorbereiden, heeft men dan niet redenen te over, om zich met een beangstigd hart over hen bezorgd te maken? Hoe lichtzinnig is dikwijls hun gedrag voor den biechtstoel! Zij staan daar of zitten zonder eenige aandacht en godsvrucht, zien misschien in het geheel niet in hun kerkboek, laten hunne blikken overal rondweiden, dringen elkander tot zoo dicht mogelijk bij den biechtstoel — met één woord: men bespeurt bijna niets van eene boetvaardige gezindheid! En hoe is misschien het biechten zelf? Onvolledige beschuldiging, geen enkel geruststellend teeken van berouw, geen beslist voornemen. Genoeg, men kan nauwelijks de gedachte van zich afzetten, dat zulke biechten ongeldig zijn.

En dan: in hoe korten tijd bereidt men zich voor tot de H. Communie ? En als men van dien korten tijd dan nog een goed gebruik maakte! Maar neen! alles geschiedt oppervlakkig en verdient slechts den naam van sleurwerk. En hoe oneerbiedig en

-ocr page 86-

— 88 —

onverschillig knielt men aan de communiebank neder, hoe koud en gevoelloos ontvangt men de H. Spijs! Moet niet den priester eene rilling door de leden gaan, wanneer hij aan de zulken de H. Communie uitdeelt?

o Dierbare jongelingen en jonge-dochters, wilt het toch bedenken, dat het de heiligste handelingen uws levens zijn, wanneer gij tot de H. Biecht en Communie gaat; wilt toch alles in het werk stellen, om u op eene behoorlijke wijze tot die H. Sacramenten voor te bereiden en ze niet alleen waardig, maar ook met de meeste godsvrucht te ontvangen. Dan zullen zij een zegen voor uwe jeugd zijn.

4. Twee gewichtige oefeningen voor de jeugd.

Nadat wij u, Christelijke jongelingen en jongedochters, verschillende punten ter overweging en beoefening hebben voorgesteld, blijven ons nog twee godvruchtige oefeningen over, welke wij niet stilzwijgend kunnen voorbijgaan,

-ocr page 87-

— Sg —

omdat in dezelve ten allen tijde alle vrienden der jeugd met recht twee hoofdmiddelen hebben gevonden, om den jeugdigen leeftijd waarlijk godvruchtig en Christelijk door te brengen. Zij zijn een groote godsvrucht tot de Allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria, en de vereering van den H. Aloysius.

Ce godsvrucht tot de Allerzaligste Maagd Maria.

De vereering der H. Maagd ligt immers in elke ware katholieke godsvrucht opgesloten. Wanneer het hieraan ontbreekt, dan ontbreekt het in 't algemeen ook aan ware godsvrucht, ten minste is deze dan zeer onvolmaakt. Hoe zoude zij derhalve bij Christelijke jongelingen en jongedochters kunnen gemist worden ? Ja, ten allen tijde ontwikkelde zich de godsvrucht tot de H. Maagd het best juist bij jeugdige zielen en droeg daar de schoonste bloesems. Ach, hoe arm is een jeugdig hart zonder godsvrucht tot Maria! Wekt niet alles ons op tot de hoogste vereering W. en R. vu.

-ocr page 88-

der allerzaligste Maagd ? Gij weet het: hare hooge volmaaktheid en heiligheid, waardoor zij zelf hemelhoog boven de hoogste Heiligen en Engelen verheven is, het uitstekend voorbeeld haars levens, de wonderbare waardigheid van Moeder Gods ; hare innige moederlijke liefde tot ons menschen; de groote macht harer voorbede, — alles roept ons op, haar de hoogste vereering te brengen, onze godsvrucht jegens haar aan den dag te leggen, op haar ons vertrouwen te stellen en tot haar onze toevlucht te nemen.

Daarbij komt, dat de ware godsvrucht tot Maria tegelijk een der voortreffelijkste middelen is, om een waarachtig Christelijk leven te leiden; terwijl hare verhevene heiligheid van ons vordert, haar na te volgen, terwijl haar leven het schoonste voorbeeld aller deugden aanbiedt, zoo zullen wij door hare voorspraak, wanneer wij haar met het volste vertrouwen aanroepen, de grootste en kostbaarste genaden verkrijgen.

Heilige en verlichte mannen waren

-ocr page 89-

— 91 —

hiervan zoo overtuigd, dat zij in een hoogen graad in de vereering der H. Maagd een teeken der uitverkiezing vonden, d. w. z. iets, dat ons in een hoogen graad verzekert, de eeuwige zaligheid te zullen verkrijgen.

Niet waar, mijne dierbare jonge vrienden, gij voegt u immer en overal bij de schaar harer zonen en dochters. Want als zulken, als zonen en dochters beschouwt Maria hare vereerders en vereersters, als zonen en dochters bewaart zij hen en is voor hen eene Moeder, eene onuitsprekelijke liefdevolle, deelnemende en zoo machtige Moeder.

Geen dag laat gij voorbijgaan, waarop gij haar niet uwe kinderlijke vereering en liefde betoont; Maria roept gij in alles immer opnieuw aan ; hare feesten zijn u welkom, gij viert ze met blijde en vrome harten. In het bijzonder betoont gij uwe liefde en godsvrucht jegens haar in de maand Mei, die aan hare vereering is toegewijd. Somwijlen bezoekt gij ook hare heiligdommen,

-ocr page 90-

— 92 —

dat is: die plaatsen, waar zij duidelijk en zichtbaar getoond heeft, op eene bijzondere wijze onze voorspreekster en toevlucht te zijn; hare litanie en de rozenkrans zijn u aangename en gezochte gebeden; drie malen daags roept gij Maria aan bij het bidden van „de Engel des Heerenquot;.

Gelukkig zijt gij, wanneer gij op deze wijze voor Maria een hart bezit, vol van de warmste vereering, vol van god kinderlijke liefde, vol van vertrouwen; de wanneer gij u Maria tot voorbeeld stelt! jonj Welk een rijke waarborg voor eene on» vrome, aan God toegewijde jeugd! heil Welk een rijk onderpand der eeuwige hiel zaligheid 1 sme

Be vereetiag van den ïï. Aloysius. geb

In een schrijven van onzen H.Vader ijve Leo XIII (29 October 1890) aan de vereeniging „De Katholieke jeugdquot; in zoo Italië lezen wij de volgende beharti-genswaardige woorden: „Schoon is het vee Aloysius' buitengewone heiligheid door de buitengewone eerbetuigingen te vieren, zijr

nog hem wan en | wor besc gdii 1 doel Ver

-ocr page 91-

— 93 —

nog schooner is het, dat deze eerbewijzen hem door de jeugd worden gebracht, want de jeugd kan op haren glibberigen en gevaarlijken weg niet beter behoed worden dan door het voorbeeld en de bescherming van den schuldeloozen jongeling Aloysius Gonzagaquot;.

Dat zijn voor u, jongelingen en jongC-dochters, behartigenswaardige woorden. Vergeet zenimmer! Vereert met innige godsvrucht den H. Aloysius. Gij kent de vrome jeugd, van dezen engelachtigen jongeling, hoe hij haar in ongeschonden onschuld doorbracht, hoe hij, om de heilige zuiverheid te bewaren, niet ophield de genade Gods daarvoor af te smeeken, hoe hij in 't algemeen het gebed lief had en met den grootsten ijver beoefende, hoe hij den Heer zoo innig vereerde in het H. Altaarsacrament, zoo gaarne en zoo dikwijls het H. Misoffer bijwoonde, zoo dikwijls, met zoo veel voorbereiding en zoo godvruchtig de H. Communie ontving. Vervolgens zijne vurige godsvrucht tot het lijden

-ocr page 92-

94 —

van Jesus Christus, zijne waarachtig kinderlijke liefde tot Maria, zijne onvermoeidheid in haar te vereeren. En hoe streng oefende hij zich in de versterving!

Zoo betuigde zich de genade des Heeren in het leven van dezen heiligen jongeling op de volmaaktste wijze, en het is niet aan den minsten twijfel onderhevig, dat de Heer had vastgesteld, hem te vormen tot een schitterend voorbeeld voor de jeugd.

Zoo is het dan Gods heilige wil, dierbare jongelingen en jongedochters, dat gij den heiligen Aloysius houdt als het u door God zeiven gegeven voorbeeld uwer jeugd; dat gij hem vereert, hem tracht na te volgen en daarbij hem om zijne voorspraak aanroept.

En onze H. Kerk stelt inderdaad den heiligen jongeling tot voorbeeld aan de jeugd voor, hij is de patroon der jeugd, om haar door zijne voorspraak te helpen, voor haar de genaden te verkrijgen om, gelijk hij, den tijd der jeugd in vroomheid en godsvrucht en onschuld te voleindigen.

-ocr page 93-

95 —

Niet waar, gij wilt u gezamenlijk bij de vereerders van dezen heiligen jongeling aansluiten, gij wilt hem liefhebben en vereeren; gij wilt dikwijls uwe aandacht vestigen op zijn heilig leven, op zijnen ijver in het gebed, op zijnen eerbied bij de H. Mis en Communie, op zijne godsvrucht tot het lijden van Jesus, op zijne kinderlijke vereering der H. Maagd, op zijnen ijver in de versterving; en dat moet u immers weder aansporen, hem in al deze punten na te volgen. Gij wilt hem dagelijks om zijne machtige voorbede aanroepen. Gij wilt zijn feest zoo godvruchtig mogelijk vieren; gij wilt gaarne de zes A loysius-zondagen houden.

Ook hier zeggen wij: Heil u dan! Groot is de zegen van zulk eene godsvrucht. Immers, onze H. Vader Leo XIII zegt: „Den jongelieden zal de beoefening der heerlijkste deugden, waardoor de H. Aloysius eiken leeftijd tot voorbeuld strekt, gemakkelijk vallen, indien zij hun schutspatroon groote eer

-ocr page 94-

— 96 —

bewijzenquot;. Ja, Aloysius, die in zijne prilste jeugd reeds de heldhaftigste deugden beoefende, is door de Kerk verheven tot patroon der jeugd, opdat de navolging zijner deugden van den kinderlijken leeftijd af de grondslagen zoude leggen voor een leven, zooals aan Katholieken past.

O H. Aloysius, bid voor allen, die dit boekje lezen, en smeek voor hen de genade af, dat zij de wenken en raadgevingen in deze weinige bladzijden vervat met ernst ter harte nemen en getrouw mogen opvolgen; verwerf voor hem de genade, dat zij uwe navolgers mogen zijn !

5. Congregatiën van Onze Lieve Vrouw.

Aartsbroederschap der H. Familie.

Terwijl wij, dierbare jongelingen en jongedochters, over de middelen spreken, om den jeugdigen leeftijd in den geest van ware godsvrucht en vroomheid te bewaren en te voleindigen, moeten wij ook een woord over de congregatiën van Onze

-ocr page 95-

— 97 —

Lieve Vrouw en over de Aartsbroederschap der H. Familie zeggen. Dezeschoone vereenigingen onder de bescherming der Allerzaligste Maagd en Moeder Gods Maria en der H. Familie Jesus, Maria en Joseph hebben ten doel, vooral de jongelieden voor de gevaren hunner jeugd te behoeden en hun behulpzaam te zijn tot een Christelijken levenswandel.

Men kan het immers niet ontkennen, dat de jeugdige leeftijd zeer groote gevaren voor het zielenheil met zich brengt; eene zeker aangeboren lichtzinnigheid van het jeugdige hart en gebrek aan ondervinding, verbonden met een sterken trek naar vreugde en genot, verleiden, voornamelijk wanneer de aanlokkelijkheden en bekoringen der wereld er bij komen, maar al te licht den jongeling, de jongedochter, van den weg der Christelijke deugd af te wijken en zich aan lichtzinnigheid en zonde over te geven.

Voor zich alleen en op zich zeiven staande zijn zij dan licht te zwak, om

-ocr page 96-

- 9« -

in zulke gevaren standvastig te blijven in het goede. Daarom heeft de goede God er voor gezorgd, dat er geestelijke vereenigingen ontstonden, en wel op de eerste plaats de congregatiën van Onze Lieve Vrouw en de Aartsbroederschap der H. Familie, waarin goedgezinde jongelingen en jongedochters onder de leiding van een wijzen bestuurder zekere voorschriften onderhouden, die juist geschikt zijn, om voor afdwalingen te behoeden, tot het goede op te wekken en daarin te doen volharden.

Wanneer nu deze voorschriften en regels daartoe dienen, de jeugd in het goede te bewaren, dan ligt ook reeds in de vereeniging zelve bescherming en hulp.

Het zijn immers meestendeels juist de betergezinden, degenen die van goeden wil zijn, die zich als leden in de congregatie van Maria en in de H. Familie laten opnemen; en zoo geschiedt het dan, dat het eene lid het andere door het goede voorbeeld, door herinnering

-ocr page 97-

— 99 —

en vermaning en door wederzijds voor elkander te bidden tot het goede behulpzaam is, en daarom zijn dan ook alle leden juist door de vereeniging met elkander veel meer in staat, aan de dreigende gevaren eener booze wereld weerstand te bieden.

De ondervinding bevestigt dit en geeft getuigenis van het groote voordeel der congregaties van Onze Lieve Vrouw en der Broederschap van de H. Familie; bijna altijd zal men bevinden, dat juist de leden dezer vereenigingen tot de beste jongelieden behooren.

En dat is geenszins te verwonderen ; Immers de congreganisten en de leden der H. Familie staan onder de bijzondere bescherming des Hemels, hebben afzonderlijkegodsdienstoefeningen, onder welke meestal eene preek gehouden of godsdienstig onderricht gegeven wordt, gaan meermalen in 't jaar, vooral op de hooge feestdagen des Heeren, op de voornaamste feestdagen van Maria, op den

feestdag van den H. Joseph, 19 Maart,

-ocr page 98-

- IOO -

en op zijn beschermfeest, 3den Zondag na Paschen, gemeenschappelijk tot de H. Communie — welke krachtige geestelijke hulpmiddelen dérhalve voor degenen, die op den goeden weg willen blijven en voortgang willen maken in deugd en heiligheid !

Daarom, dierbare jongelingen en jonge-dochters, wanneer er in de plaats, waar gij woont, eene congregatie van Onze Lieve Vrouw, of de Aartsbroederschap der H. Familie is opgericht, verzuimt het dan toch niet, u daarin te laten opnemen! Het is geen gunstig, ja veelmeer: het is een slecht teeken, wanneer een jongeling, een meisje geen lid van zulke vereenigingen wil worden, ofschoon er gelegenheid voor is en er geen gegronde reden in den weg staat.

Maar zijt gij eenmaal leden van zulk eene vereeniging, weest dan ook getrouwe en ijverige leden; leeft de voorschriften en regels van uwe vereeniging na. Want niet reeds daarin bestaat de zegen der Congregatie of der H. Familie,

-ocr page 99-

— 101 —

dat men tot haar behoort en den naam er van draagt, maar daarin, dat men hare statuten, hare regelen onderhoudt, want deze zijn immers juist zoo ingericht, dat zij niet anders, dan tot heil der ziel kunnen strekken.

-ocr page 100-

aarsehuwingen.

Men zal des te zekerder aan een gevaar ontkomen, wanneer men reeds vooraf daarop opmerkzaam gemaakt en daartegen gewaarschuwd is. Iedereen zal moeten bekennen, dat de jeugd met velerlei gevaren gepaard gaat, en ach, hoe velen komen er in om ! Vandaar de volgende waarschuwingen:

l. Met wie gaat gij om?

Een der grootste gevaren ligt voor jongelieden niet zelden in hunnen omgang. Welk eenen invloed op het jeugdige hart en leven oefenen gewoonlijk diegenen uit, met wie de jongeling, de jongedochter omgaat! „Zeg mij, met wie gij omgaatquot;, luidt het spreekwoord, „en ik zeg u, wie gij zijtquot;; dat

-ocr page 101-

— 103 —

wil zeggen: Wanneer men reeds uit het karakter van degenen, met wie iemand pleegt om te gaan, het eigen karakter van dezen kan afleiden (een waarachtig goede, Christelijke gezinde, deugdzame jongeling of jongedochter zal er niet licht toe bewogen worden, om met lichtzinnige, bedorvene en slechte jonge menschen om te gaan), dan zal de jonge mensch maar al te spoedig de hoedanigheden en manieren van degenen, met wie hij omgaat, aannemen, en hij zal worden gelijk deze. Het woord, dat de Psalmist (Ps. XVII), wel is waar in een andere beteekenis, zeide, is ook in dien zin waar, dat men licht zoo wordt, als degenen met wie men omgaat: „Met de Heiligenquot; (omgaande) „zult gij heilig zijn; en met de onschuldigen onschuldig; met de uitverkorenen uitverkoren, en met de bedorvenen zult gij ook bedorven zvorden.

In de jeugd, wanneer het hart voor uitwendige indrukken zoo vatbaar is, en de drift tot navolging zoo geweldig

-ocr page 102-

— I04 —

heerscht, is het gevaar, van door den omgang met lichtzinnige menschen bedorven te worden, des te grooter.

Er zijn immers, helaas! jongelingen en jongedochters, die geen ware, oprechte godsvrucht bezitten; zij overtreden lichtvaardig de geboden Gods en der Kerk, zij schuwen kerk en godsdienstoefeningen, zij ontheiligen den Zondag, luisteren niet naar de preeken, zij verwaarloozen de H. Sacramenten der Biecht en Communie; daarbij zijn zij wat de heilige kuischheid betreft gewetenloos, houden van dubbelzinnige en onzuivere gesprekken, veroorlooven zich allerlei onbetamelijkheden; zij geven zich over aan onmatigheid; de ware naastenliefde ontbreekt hun enz. Wanneer gij nu met zulke jonge menschen, die aan deze en dergelijke gebreken onderhevig zijn, op eene vertrouwelijke wijze omgaat, weest er dan verzekerd van, dat zij u meer en meer tot hunne lichtzinnigheid en hunne zonden zullen overhalen, zelfs ook dan, wanneer gij

-ocr page 103-

121 —

toewijdt, worden voor u meer en meer eene bron van den waren vrede des harten en de prijs van een oneindig eeuwig geluk.

4. Onmatigheid in het drinken.

De zucht naar genot leidt ook licht tot onmatigheid in het drinken. Hoe zeer is deze ondeugd den Christen onwaardig! Hoe zeer wederstreeft zij den Christelijken geest! Daarbij geeft zij ook al te licht aanleiding tot zonden van onkuischheid. „In den wijnquot; (in sterken drank, onmatig genoten) ligt onkuischheid,quot; zegt de H. Apostel Paulus. „Niemand, die onmatig is, blijft kuisch,quot; zegt de H. Augustinus; „niemand!quot;

Het overmatig genot van sterke dranken wekt de zinnen op en bemoeielijkt de kalme beradenheid; terwijl derhalve op onmatig drinken licht onzuivere opwekking en bekoring volgt, zal de toestemming des te eerder plaats hebben, wanneer zedelijke ernst, door de W. en R. ix.

-ocr page 104-

— 122 —

opgewondenheid verwijderd, niet meer tegenhoudt.

Wanneer dit nu eene meer dan genoegzame reden is, alle onmatigheid in het drinken te vermijden, dan komt er nog bij, dat dóór het veelvuldig rijkelijk genot van sterke dranken zich meer en meer eene neiging tot drinken ontwikkelt en zoo het gevaar ontstaat, een dronkaard te worden. Er zijn geen ongelukkiger menschen dan dronkaards! Niet op eenmaal zijn zij dronkaards geworden; maar langzamerhand, daar zij dikwijls te veel dronken, is de hartstocht sterker geworden.

o Christelijke jongelingen, staat er op, als op een heilig punt van eer, te allen tijde en bij alle gelegenheden de perken der Christelijke matigheid niet te buiten te gaan! Laat u door het slechte voorbeeld van degenen, die met u van denzelfden leeftijd zijn, niet verleiden ! Stel u eene bepaalde hoeveelheid vast, van welke gij weet, dat gij haar kunt verdragen; en blijft daar onverbiddelijk bij.

-ocr page 105-

— gt;23 —

Wie immer of bijna immer bij zulke gelegenheden te veel drinkt, die is op weg een dronkaard te worden.

In de wereld slaat men het niet hoog aan en telt men het niet veel, wanneer iemand bij zekere gelegenheden beschonken is; men lacht en schertst er mede; maar ach, dat is slechts mogelijk, wanneer men de zaak niet met het oog des geloofs beschouwt. Immers, onmatigheid is zonde en zelfs licht groote zonde.

In onze dagen is het onmatig genot van sterke dranken zooveel als aan de orde van den dag; hoe velen vinden daarin hun ondergang ! Zijt gij zonder gevaar ? Ach neen, zelfs groot is het gevaar van tot onmatigheid te komen; gij hebt de genade Gods noodig, en eene groote genade, om in dit gevaar niet te bezwijken. Bidt om deze genade, bidt dikwijls, vooral bij gevaarlijke gelegenheden, met allen aandrang om deze genade ! Jongedochters echter moeten er nimmer toe overgaan, sterke dranken (ten minste geen jenever, brandewijn,

-ocr page 106-

124

cognac, rhum) te gebruiken. Zulke dranken passen voor vrouwelijke personen niet! Het is onwelvoegelijk voor haar! En toch zijn er vrouwspersonen die aan den drank verslaafd zijn. Iets walgelijkers en tegenstrijdigers kan men zich nauwelijks denken. En drinksters zijn meestal niet te genezen.

5. IJdelheid en pronkzucht.

Dat is een gebrek, aan hetwelk het vrouwelijk hart meer onderhevig is. Pronkzieke manspersonen verwekken te veel afkeer en zijn te verachtelijk, als dat een flink mannelijk hart zich aan pronkzucht zou quot;kunnen overgeven.

Wanneer echter een meisje, eene jongedochter tot ijdelheid en pronkzucht vervalt, zoo is dat eene kwaal, die niet alleen blijft, maar aan den geheelen Christelijken geest zal knagen en dien langzamerhand tot schande maakt, eene kwaal, die, wanneer de jongedochter dezelve in zich laat bestaan en heerschen, ook vele andere zonden,

-ocr page 107-

— 125 —

vooral het verlies van een kuisch gemoed, het verlies der onschuld ten gevolge heeft, een wortel van al het kwade.

o Dierbare Christelijke jongedoch-ters, neemt u in acht voor ijdelheid en pronkzucht! Men zal het u in 't geheel niet verbieden, u volgens uwen stand te kleeden ; ook een zeker welgevallen aan schorne kleederen is op zich zelf genomen niet berispelijk. Maar het is kwaad, wanneer eene jongedochter haar hart al te zeer, overmatig aan schoone kleederen hecht, zoo dikwijls en veel daaraan denkt, zoo gaarne en bij elke gelegenheid. daarvan spreekt, zoo vele en overdadige uitgaven daarvoor befteedt; wanneer zij zich zoo gaarne in nieuwe schoone kleederen ten toon stelt en aller ocgen op zich zoekt te trekken.

Hoe zou in zulk een hart, dat zoo geheel in schoone kleeren opgaat, op den duur nogquot; ware godsvrucht en vroomheid kunnen wonen? Daar kwijnt

-ocr page 108-

— 126 —

de geest der godsvrucht immer meer weg, de liefde en de ijver tot het gebed, tot kerkbezoek, tot het ontvangen der H. Sacramenten verkoelt; en daarvoor in de plaats treedt wereldsche gezindheid, de zucht naar vermaak en genot, het verwaarloozen der plichten van zijnen staat enz. — En hoe licht wordt men door zulke ijdelheid en pronkzucht er toe verleid, naar vreemd goed zijne hand uit te strekken, zich aan ontrouw en diefstal bij ouders en overheden schuldig te maken !

Het treurigste gevolg echter is, dat zulke ijdelheid en pronkzucht zoo licht tot onkuischheid voert; ook hier is het spreekwoord waar : „Hoogmoedquot; (ijdelheid, behaagzucht) „komt voor den valquot;, dat is: wie zich daaraan overgeeft, vervalt licht, op den duur bijna immer, tot de zonde van onkuischheid. En gelijk de H. Augustinus zegt: ^Geen onmatige is kuisch,quot; zoo mag men ook bijna zeggen: „Geen ijdel meisje isquot; (ten minste op den duur) „kuischquot;.

-ocr page 109-

— 127 —

o Christelijke jongedochters, bedenkt, dat godsvrucht en ware vroomheid en onschuld en reinheid van zeden een sieraad zijn voor God en de menschen, dat u meer tot aanbeveling strekt, dan het schoonste en kostbaarste kleed!

6. De opvliegendheid.

Hoe menigmaal wordt daarin misdaan, ook door jonge lieden.

Men wordt, zoo dikwijls er iets gezegd of gedaan wordt, wat niet naar den zin is, wat onaangenaam aandoet, wat eenig nadeel berokkent . . . opgewonden, en in plaats van die opgewondenheid te onderdrukken en te beheerschen geeft men er zich geheel aan over; men ontsteekt in toorn, en allerlei gramstorige uitvallen komen voor den dag: vloekwoorden, tieren en razen en schelden, woeste gebaarden, bedreigingen, mishandeling van dieren, ja zelfs tegen levenlooze voorwerpen barst men in toorn los. — Hoe licht geschiedt het dan, dat men in deze toornige opgewondenheid iets

-ocr page 110-

128

zegt en doet, dat men naderhand bitter moet beklagen. „De toorn des mans doet niet wat gerecht is voor Godquot;, zegt de H. AposteJ. En de H. Basilius zegt: „De gramschap scherpt het moordstaal en doopt het in het bloed van den evenmensch; in gramschap verloochent de broeder zijnen broeder, vader en kinderen luisteren niet naar de geheiligde stem der natuur. De gramstorige kent zich zeiven niet meer; hoe zou hij nog zijne bloedverwanten kennen? In zijne woeste onstuimigheid gelijkt hij den bergstroom, welke in het dal neerstort, en alles medevoert wat hem in den weg komt. Niets is in staat dengene, die door toorn en razernij is aangetast, binnen de grenzen der welvoegelijkheid te houden, noch de eerbied voor grijze haren, noch de achting aan een deugdzamen levenswandel verschuldigd, noch de banden des bloeds, noch de dankbaarheid voor bewezen diensten.quot; De toornige ontziet geene ouders of overheden meer.

-ocr page 111-

Dierbare jongelingen en jongedochters, laat u toch niet dooi toorn en drift mede-sleepen ; wanneer gij in u eenige neiging tot toorn en gramschap vindt, wanneer gij van eene prikkelbare natuur zijt, dan moet gij u des te meer moeite geven, om u te leeren beheerschen. „Uwe neigingquot;, zegt de Heer, „is onder u, gij moet haar bedwingen en beheerschenquot; (maar zij niet u). De H. Franciscus van Sales bezat in zijne jeugd ook eene in den hoogsten graad prikkelbare natuur, maar hij streed daartegen en hij oefende zich haar te onderdrukken, en zoo gelukte het hem, dat hij later de zachtmoedigste man was.

Gij moet u dus immer opnieuw (eiken morgen) weder voornemen, tegen toorn en gramstorigheid te strijden; immer opnieuw moet gij de genade der zachtmoedigheid zeer dringend van God afsmeeken; gij moet u voor het geval, dat gij weder mocht vallen, eene boete opleggen en haar stiptelijk verrichten, wanneer gij weder in toorn en

-ocr page 112-

— 13° —

grammoedigheid zoudt losbarsten; gij moet uw oog dikwijls vestigen op den GoddelijkenVerlosser, op zijne zachtmoedigheid en op zijn geduld; „als Hij gescholden werdquot;, zegt de H. Petrus, „schold Hij niet weder; toen Hij leed, dreigde Hij niet, maar gaf zich over aan die Hem onrechtvaardig oordeelde.quot; En Hij, ons voorbeeld, getuigt van zich zeiven, dat Hij zachtmoedig is van harte.

7. De krenking der liefde en de onbarmhartigheid.

Wij zouden moeten vreezen, ons aan onrecht schuldig te maken, wanneer wij ook deze beide punten niet overwogen. Liefde is, volgens de woorden van onzen Goddelijken Zaligmaker, het eigenlijke kenteeken van een waren Christen. „Hieraan, zegt Hij, zullen allen kennen, dat gij Mijne leerlingen zijt, indien gij liefde hebt tot elkander.quot;

Zou dit kenteeken van een Christen bij u, dierbare jongelingen en jongedochters, mogen ontbreken? Dan zou toch, daar

-ocr page 113-

- 13quot; -

uit uwe jeugd uw geheele leven opgroeit, ook hieraan eene noodzakelijke eigenschap ontbreken.

Tracht u derhalve met alle zorg te oefenen in de ware liefde tot uwen evenmensch! Bedenkt dikwijls, hoe uitdrukkelijk de Heer de liefde heeft ingeprent; bidt God, dat Hij door zijne genade deze liefde in u grooter en sterker doe worden!

En tracht dan aan de eischen der liefde in al uwe gedachten en woorden recht te doen. Vermijdt het, zonder noodzakelijkheid over de fouten van anderen te spreken en over hen uwe afkeuring te kennen te geven en hunne gebreken bekend te maken; het zij verre van u, u met twist en gekrakeel in te laten, of uw hart voor haat en vijandschap toegankelijk te maken. Weest verdraagzaam ; leeft, zooveel als het van uwen kant mogelijk is, niet allen in vrede. Weest toegevend; verontschuldigt gaarne, wanneer anderen iets zeggen of doen, wat u niet naar den zin is; verdraagt

-ocr page 114-

de zwakheden van anderen met geduld. Weest vriendelijk, voorkomend, gedienstig jegens uwe medemenschen!

„o Hoe goed is hetquot;, zegt de Psalmist, „en hoe aangenaam, wanneer broedersquot; (Christenen zijn onder elkander broeders en zusters) te zamen wonen.quot; „Één hart en ééne ziel waien zijquot;, zoo wordt met allen lof van de eerste Christenen gesproken; tracht dat ook in u tot waarheid te maken !

Neemt u vooral in acht voor de onbarmhartigheid!! Hebt medelijden met uwe naasten, wanneer zij zich in nood en verdrukking bevinden. Helpt gaarne, waar en wanneer gij kunt; werken van barmhartigheid mogen een sieraad uws levens zijn; waar zij ontbreken, daar ontbreekt eene der wezenlijkste deugden des Christelijken levens, daar ontbreekt een hoofdmiddel, om genade en barmhartigheid van God te verkrijgen.

Liefde en barmhartigheid vinden voor God eene rijke belooning hier en in de eeuwigheid.

-ocr page 115-

— 133 —

8. De leugenachtigheid.

Vlucht en vermijdt het liegen! Het zal u, dierbare jongelingen en jonge-dochters, misschien bijna verwonderen, deze vermaning hier aan te treffen. En toch moeten wij er een groot gewicht aan hechten, dat gij haar ter harte neemt en opvolgt. In het gewone leven maakt men uit de leugen, helaas! weinig of niets, vooral niet, wanneer zij anderen geene schade veroorzaakt. Zou men grootere achting hebben voor het woord Gods en bedenken, hoe dikwijls en hoe uitdrukkelijk God zijne afkeuring over de leugen heeft uitgesproken, dan zou men onmogelijk zoo lichtvaardig over de leugen kunnen oordeelen en spreken.

Daarom zal men dan ook bevinden, dat oprechte Christenen, die in waarheid nauwgezet van geweten zijn, niet liegen, noch, om zich uit eenen nood te redden, noch, om een nadeel van zich af te wenden, noch, om zich een voordeel te verschaffen, noch ook uit scherts.

-ocr page 116-

Elke leugen, vrijwillig, met opzet, met bewustzijn uitgesproken, is zondig. Voor jongelieden, die de leugen niet schuwen, is vervolgens deze lichtvaardigheid in het liegen, helaas ! het middel om zich aan rechtvaardige verwijten en straffen te onttrekken, en zoo de aanleiding, dat zij het kwade en verkeerde des te vrijer en ongestoorder doen en zoo immer slechter worden. De leugen is een hoofdmiddel, om al het kwade te bevorderen. De gewoonte van te liegen wordt in de H. Schrift een „gruwel voor den Heerquot; genoemd. „Leugenachtige lippen zijn den Heer een gruwel.quot; (Spr. VI, 17). En de Heiland sprak tot de leugenachtige Joden : „Gij hebt den duivel tot vaderquot; ... wanneer hij leugen spreekt, spreekt hij uit zijn eigen; want hij is een leugenaar en de vader daarvan.quot; (Joan VIII, 44).

Daarom, dierbare jongelingen en jongedochters, denkt aan de vermaning der H. Schrift: „Wees er nimmer op uit, eenige leugen te spreken!quot; (Eccl.

-ocr page 117-

— '35 —

VII, 14), en: ,,Dc rechtvaardige lieeft een afschuw van leugentaalquot;. (Spr.

XIII, 5)-

Vermijdt het liegen !

g. Woordbreuk, of het niet nakomen van het eens gegeven woord.

Maakt er u aan gewoon, bedachtzaam te zijn in het beloven; hebt gij eenmaal iets beloofd, dan moet gij, wanneer niet al te groote hindernissen in den weg komen, u getrouw aan uw woord houden.

Men is, helaas! in het gewone leven met hetgeen men beloofd heeft evenzoo weinig nauwgezet van geweten, als met de waarheid ; men belooft, zonder zijn gegeven woord te houden, ja, zonder ook slechts den wil te hebben, het beloofde te vervullen. Dat dit niet geschikt is, voor zulk een woordbreker of woordbreekster iemand te doen innemen, ligt voor de hand. Ontrouw worden aan het gegeven woord is op zich

-ocr page 118-

— i36

hatelijk en onaangenaam en brengt ook zeer veel onheil teweeg en richt menig nadeel aan.

Het niet nakomen van een gegeven woord, het ontrouw worden aan eene belofte, is op zich ook verwerpelijk v en zondig, als strijdig met de waarheid, en werkt op gelijke wijze als de leugen zeer verderfelijk in des menschen hart.

Derhalve, dierbare jongelingen en jongedochters, houdt getrouw uw gegeven woord 1 Valt het u zwaar, veroorzaakt het u moeite en last, het moet u genoeg zijn, dat het uw plicht is; den plicht moet men getrouw vervullen, ook dan wanneer het moeite kost.

Weest er van verzekerd, dat het veler harten voor u inneemt, wanneer men weet, dat men zich op u kan verlaten; gij wint meer en meer het vertrouwen der menschen, en dat is niet alleen aangenaam, maar het zal u ook licht in meer dan een opzicht nuttig en voordeelig zijn.

-ocr page 119-

— io5 —

aanvankelijk niet zoudt willen. Het gevaar is des te grooter, wanneer zulke jonge lieden, wat niet zelden het geval is, overigens iets aantrekkelijks, in hun gedrag iets innemends hebben, in den omgang aangenaam en lieftallig zijn. Reeds het slechte voorbeeld en de ongeoorloofde gesprekken oefenen een nadeeligen invloed uit; maar al te dikwijls is het zulken jongelieden er om te doen, u rechtstreeks, zij het door spotternij met uwe betere manieren, of door verleiding, tot hunne slechte werken over te halen.

Wie kan ze opnoemen, die door slechten omgang van den weg der deugd afgetrokken en op de wegen des verderfs gebracht zijn ? Zij zijn ontelbaar.

O Dierbare jongelingen en jonge-dochters, laat u waarschuwen! Weest voorzichtig in de keuze dergenen, met wie gij vertrouwelijk wilt omgaan, of zelfs vriendschap wilt sluiten; kiest slechts zulke kameraden, van wie gij u verzekerd kunt houden, dat zij braaf en goed zijn ! jW. en R. vin.

-ocr page 120-

— io6 —

En wanneer gij na verloop van tijd o-y bemerkt, dat gij u bedrogen hebt, dat sU degenen, met wie gij tot dusver omgingt, ee lichtzinnig zijn en der zonde dienen, . mi verlaat hen dan, vermijdt hunnen omgang!

Zult gij wel in een huis vertoeven, wanneer gij gewaar wordt, dat daar eene gevaarlijke aanstekelijke ziekte heerscht?

Niets mag u terughouden, zulk een omgang te vermijden, — noch het aan-; gename van den omgang, noch tijdelijke voordeelen, noch spotternij en hoon,

welke gij daarbij misschien ondervindt. „Wanneer uwe hand u ergert, zoo houw haar af en werp haar van u!quot; spreekt de Heer.

Gelukkig degenen, die met goede, Christelijk gezinde, deugdzame jonge lieden verkeeren ? Zij zullen elkander door woord en voorbeeld in het goede behulpzaam zijn, en hun omgang, gelijk die op zich zeiven goed doet, wordt voor hen eene bron des heils. wc

Een geestelijke verhaalt: „Toen ik het ouderlijk huis verliet, om aan het te

-ocr page 121-

— icy —

gymnasium der naburige stad te gaan studeeren, bezocht met mij tegelijk een vriend van mij (de zoon van eene met mijne ouders bevriende familie) hetzelfde gymnasium; daar hij echter, iets ouder dan ik, reeds eenigen tijd elders gestudeerd had, kwam hij eene klas hooger dan ik. In die klas bevonden zich — het was bekend — meerdere lichtzinnige, bedorvene studenten; met mijne klas echter was het in het oog loopend, dat zij door de voortrefife-lijkheid van bijna al hare leerlingen uitmuntte. En bovendien beschikte het de goede God nog zoo, dat ik juist met de vijf besten onder hen in aanraking kwam en immer meer bevriend met hen werd. Wij waren dikwijls bij elkander, hadden onderling zeer veel genoegen, maar hielden ons streng aan orde, regel en welvoegelijkheid. Ik herinner mij niet, ooit een aanstootelijk of onbetamelijk woord gehoord te hebben.

„Tegenwoordig, nu ik het beter weet te beoordeelen, aan welke groote gevaren

-ocr page 122-

— io8 —

ik in dien tijd was blootgesteld, daar ik overigens alleen in een vreemde stad stond, zie ik het in, welk een grooten dank ik God daarvoor verschuldigd ben, dat Hij mij in zulk een goed gezelschap bracht; nu bleef ik standvastig voort-wandelen op den weg der deugd en kwam tot den geestelijken stand, waarin ik thans zoo gelukkig ben.

„En mijne dankbaarheid moet des te crrooter zijn, wanneer ik aan bovenge-noemden vriend mijner jeugd denk. Hij was in dien tijd, toen wij op het gymnasium kwamen, veel beter dan ik , het was ook zijn vaste wil en zijn vurig verlangen, geestelijke te worden. Maar wat geschiedde er ?

„Hij geraakte in het gezelschap van die lichtzinnige medestudenten ; aanvankelijk, zooals hij meer dan eenmaal zeide, gevoelde hij zich in hun midden alles behalve op zijn gemak. Ik waarschuwde hem en gaf hem den raad, zich geheel aan hen te onttrekken. Maar allerlei omstandigheden brachten

-ocr page 123-

- IOC) -

hem maar al te dikwijls weder bij hen, ge'ijk zij dan cok alie pogingen aanwendden, cm hem aan zich te verbinden. Langzamerhand werden zij de beste vrienden, en meer en meer deed hij met hen mede en nam aan hunne onbetamelijke gedragingen deel.

„Van geestelijk te worden was spoedig geen spraak meer; zelfs de studie werd op zij gezet; daar hij namelijk al vroeg met een meisje een liefdesbetrekking had aangeknoopt, zoo liet hij, om des te eerder n:et haar tot zijn doelwit te komen, de studie varen en verkoos den boerenstand. Maar ook daar had zijne lichtzinnigheid de overhand; hij bracht het tot niets en werd ongelukkig. Een vroegtijdige dood, gedeeltelijk als gevolg van zijne uitspattingen, maakte een einde aan zijn ongelukkig leven.quot;

O Jongelingen en jongedochters, weest voorzichtig in de keuze van uwen omgang!

-ocr page 124-

— IIO -

2. Wat leest gij?

Bijna hetzelfde, wat wij over den omgang hebben gezegd, betreft ook het lezen van boeken en geschriften. Dat is immers een geestelijk verkeer en omgang met de schrijvers. Zijn deze goed, dan openbaren zij de goede gezindheden, welke hen vervullen, ook in hunne geschriften, en het lezen dezer geschriften is heilzaam, houdt van het kwade terug, vermaant en wekt op tot het goede, wijst ons de wegen des heils aan.

Nu echter zijn er — vooral in onze dagen —maar al te veel schrijvers, die zedelijk bedorven zijn en zelfs schipbreuk geleden hebben in hun geloof; hunne geschriften (gedichten, romans enz.) zijn derhalve de vervoermiddelen van hunne slechte gezindheden, van hun onchristelijk streven, van hunne verkeerdheid en bedorvenheid.

Wee den jongelingen en jongedoch-ters, wien deze slechte boeken in de handen vallen en die dezelve lezen, inzon-

-ocr page 125-

— Ill —

derheid, wanneer zij reeds een hartstocht tot het lezen van zulke boeken hebben. Zij zullen zeker worden aangetast door het vergift, dat in dezelve verborgen ligt, zij zullen meer en meer den Chris-telijken geest en de godsdienstige gezindheid er bij verliezen, zij zullen zich aan lichtzinnigheid en zonde overgeven, zij zullen zelfs schade lijden aan hun geloof.

Hoe vele onbedorven harten zijn door het lezen van slechte boeken bedorven, geworden ; hoe vele jongelieden hebben daardoor hunne onschuld, hun geloof verspeeld en zijn verloren gegaan!

o Dierbare jongelingen enjongedoch-ters, wilt toch niet zulke slechte boeken Jezen!

Bedenkt, wat voor slechte menschen het waren of zijn, die zulke slechte boeken schreven of schrijven! Schaamt gij u dan niet met hen om te gaan ? en dat doet gij, wanneer gij hunne boeken leest.

Het is gewetenloos, dat gij u door

-ocr page 126-

— 112 —

het aangename, het interessante van die boeken laat bewegen, ze te lezen; zulk een genoegen koopt gij voor den prijs uwer ziel, die daardoor den geestelijken dood vindt. De inhoud van zulke boeken is vergift; wel is waar, een zoet vergift. Maar Iaat zich dan iemand door den aangenamen smaak eener spijs verleiden, wanneer hij weet dat zij doodelijk vergiftig is? Slechte boeken bevatten een vergift, dat de ziel doodt; en zij zijn des te gevaarlijker, hoe boeiender zij geschreven zijn.

o Mijne jonge vrienden, weest in dit punt nauwgezet van geweten ? Gewetenloos is het, slechte boeken te lezen. — Weest voorzichtig in de keuze van boeken, welke gij wilt lezen; heden ten dage zijn er zoo vele slechte boeken in omloop. — Leest geen boek, zoolang gij niet weet, dat gij het moogt lezen. En zoodra gij bij het lezen van een boek bemerkt, dat het niet goed is, legt het dan uit de hand, en wanneer het uw eigen is, vernietigt het dan!

-ocr page 127-

Neemt u ook bij goede boeken voor het vele lezen in acht; het spreekwoord : „Te veel is ongezondquot;, is hier zoo waar. Bij degenen, die veel lezen, ontwikkelt zich de zucht naar lezen, en teiwijl deze op zich zelve reeds schadelijk en te verwerpen is, zoo verleidt zij langzamerhand, dat men ook slechte boeken leest. Neemt u in acht voor de zucht tot lezen!

3. De zucht naar genot.

Dit is eene kwaal, waaraan onze tijd lijdende is; geen wonder derhalve, dat zij ook onze'jeugd aantast.. Het jeugdige hart haakt immers reeds van natuur naar vermaak, naar uitspanning en genot, en wie zou het niet gaarne zien, dat jeugdige zielen zeer in schik zijn met hunne jeugd en dat toonen door vroolijkheid en opgeruimdheid des harten!

Maar de overmaat, het te ver gaan! Hoe licht ontwikkelt zich juist bij jonge lieden, wanneer zij zich al te zeer aan de vermaken en genietingen der jeugd

-ocr page 128-

— 114 —

overgeven, die verderfelijke kwaal: de zucht naar genot! Dan is alles, wat men denkt en waarnaar men streeft, op vermaak en genot gericht: de bezigheden van zijn beroep vindt men meer en meer lastig; men zoekt ze te ontgaan, en waar dat niet goed mogelijk is, ziet men ze zoo spoedig mogelijk af te maken, werpt ze uit de hand, verricht ze oppervlakkig en beschouwt ze geheel en al als nevenzaak.

Het pleizier is de hoofdzaak; zoo mogelijk altijd weder en immer opnieuw pleizier; nauwelijks is het eene vermaak voorbij, of men denkt weer aan een nieuw genot, zoekt de gelegenheid daartoe op en geeft er zich aan over.

Daarbij gaat de ernst des levens immer meer verloren, lust en liefde tot den arbeid verdwijnen; men houdt het er voor, alsof de mensch alleen daarom bestaat, om zich het leven zoo aangenaam mogelijk te maken.

Welk eene dwaling! Welk eene kwaal, die zoovele rampzalige gevolgen heeft!

-ocr page 129-

Hoe erg is het reeds, dat van de jeugd zulk een misbruik gemaakt wordt! Vervolgens de vele uitgaven, de verkwisting! En hoe licht zoeken dan jonge lieden op ongeoorloofde wegen en door ontvreemding bij de ouders en overheden enz. zich de middelen te verschaffen ! Daarbij dan de verwaarloozing van eene ernstige voorbereiding tot den toekom-stigen levensstaat; dikwijls zijn zulke jonge lieden, die altijd willen genieten, te gelegener tijd voor eene gewichtige taak huns levens ongeschikt en niet bekwaam de plichten van hunnen staat behoorlijk te vervullen of overeenkomstig hunnen stand te leven!

Maar erger nog, dan hetgeen wij gezegd hebben, is de schade, die uit zulk een zucht naar genot voor de ziel ontstaat. Kan dan in een hart, dat voortdurend snakt naar genot en door de overmaat van vermaak en genietingen verweekelijkt is, nog de geest van Christelijke godsvrucht en vroomheid heerschen, ja ook slechts in het alge-

-ocr page 130-

— 116 —

meen bestaan ? Integendeel, de ongeregelde zinnelijkheid vindt daarin het rijkste voedsel, en de booze hartstochten gewinnen aan kracht, om den jongen mensch tot zonde, en van de eene zonde tot de andere mede te sleepen, de Christelijke gevoelens meer en meer te verstikken en zelfs den weg te banen tot het ongeloof. En hoe ongelukkig worden dan meestal zulke jonge lieden later, wanneer na verloop van tijd de bron hunner genoegens meer en meer begint op te droogen, en dat, waarnaar geheel hun hart zoo vurig verlangt, hun onttrokken blijft! Twijfelt er niet aan, Christelijke jongelingen en jongedoch-ters, dat eene in ongebonden zingenot doorgebrachte jeugd niet alleen zoo licht alle waar geluk van het latere leven ondermijnt, maar ook al te licht — wat neg veel erger is — het begin van den weg tot het eeuwig verderf is.

Laat u derhalve toch waarschuwen! Eene passende vreugde en een behoorlijk genieten wordt u immers niet misgund,

-ocr page 131-

— ii7 —

veeleer is het onze oprechte wensch, dat gij in uwe jeugdige jaren u van ganscher harte moogt verheugen! Maar wat wij van u verlangen, is, dat gij in het genieten der aangenaamheden en genoegens der jeugd alle overmaat en buitensporigheden zult vermijden, en dat gij in het kiezen van de genoegens der jeugd de eischen der Christelijke zedigheid en ingetogenheid niet uit het oog zult verliezen; dat gij alles, wat zonder zonde niet genoten kan worden, onverbiddelijk van u afwijst.

Gij moet matig zijn in het genieten der genoegens. Vergeet nimmer, dat de mensch op aarde is — niet om altijd zich te verheugen en te genieten, maar om door het volbrengen van Gods Heiligen Wil, door getrouwe plichtsbetrachting zijne ziel te heiligen, God te verheerlijken en de zaligheid te verwerven. Dat is de hoofdtaak des menschen, gelijk de H. Geest in het boek des Predikers zegt; „Vrees God en onderhoud zijne geboden; dat is de geheele mensch:quot;

-ocr page 132-

— ii8 _

Zeker, de mensch mag ook het aangename zijns levens smaken en vreugde genieten. God heeft immers in zijne wijsheid en goedheid de aarde en het menschelijke leven met menigvuldige genoegens verrijkt, zoowel, opdat de mensch in dezelve en door dezelve zich uitspannen en verkwikken moge in de moeielijkheden en inspanningen van zijnen dienst, alsook, omdat het aan zijne liefdevolle goedheid eigen is, gaarne vrooüjk en gelukkig te maken.

Maar het eerste en voornaamste — zoo wil het God — moet immer in alles het volbrengen van zijnen heiligen wil, de getrouwe plichtsbetrachting, de getrouwe dienst Gods zijn. Het vermaak mag slechts er bij komen als ontspanning en verkwikking na volbrachten arbeid, of om zich tot het vervullen zijner plichten op te wekken en te versterken.

Een genoegen te smaken, zonder dat men eerst door de inspanning in het vervullen zijner plichten zich daarop

-ocr page 133-

119 —

een recht heeft verworven, of zonder dat men bij het genieten van een vermaak beoogt zich tot het vervullen zijner plichten bekwaam te maken, is misbruik maken van den tijd en handelen tegen Gods heiligen wil.

Weest derhalve matig in uwe genietingen ! Geeft u niet te dikwijls en niet te lang aan vermaak en genot over!

Weest echter ook voorzichtig in het uitkiezen uwer genoegens! Natuurlijk, van alle genoegens, welke op zich zelve reeds ongeoorloofd en zondig zijn, moet gij afzien; maar ook zulke moet gij laten varen, die op zich zelve of op den duur voor uwe ziel gevaarlijk zijn, het gevaar tot zonde in een hoogen graad met zich voeren, of voor eene getrouwe plichtsbetrachting hinderlijk zijn. Geen genoegen, dat slechts gekocht kan worden voor den prijs der zonde of voor een groot gevaar tot zonde! Derhalve, Christelijke jongelingen en jongedochters, dit zal en moet uwe grondstelling zijn: Ongeoorloofde en gevaarlijke genoegens

-ocr page 134-

120 —

nimmer, geoorloofde en eerbare genoegens met matigheid, noch te dikwijls, noch te langdurend !

En dan moeten wij hier nog bijvoegen : Somtijds moet gij u ook van geoorloofde genoegens en uitspanningen onthouden ! Doet gij dat niet, snakt gij naar elk genot, dat zich u aanbiedt, dan blijft gij niet heer en meester over u zeiven, dan verkrijgt het verlangen naar vermaak en genoegen de heerschappij, en de zucht naar genot ontstaat met hare rampzalige gevolgen.

Dierbarejongelingen en jongedochters, wanneer gij dit ten opzichte van vermaak en genot in acht neemt, dan zult gij, wanneer er sprake moet zijn van geluk, onuitsprekelijk gelukkiger zijn, dan het genieten van alle mogelijke genoegens u zou kunnen maken, de vreugde, welke gij dan nog smaakt, zal voor u des te rijker en verkwikkender zijn, en de oogenblikken, welke gij volgens uwen plicht aan vermaak en genot onttrekt en aan het vervullen uwer plichten

-ocr page 135-

— 41 —

De omstandigheden, zegt de H. Fran-ciscus van Sales, die gewoonlijk met het dansen gepaard gaan, doen deze oefening zeer naar het kwaad overhellen, en maken haar bijgevolg zeer schadelijk en gevaarlijk: de groote gemeenzaamheid met personen van het andere geslacht, de door de bewegingen van den dans, door de muziek, door al te groote uitgelatenheid, soms door rijkelijk genot van drank veroorzaakte opgewektheid der zinnen, vervolgens het gemis van toezicht, dit alles heeft zeer licht bekoring en onzuivere opwekking ten gevolge, welke laatste dan heel gemakkelijk tot zonde leidt, wanneer men gelegenheid ziet, met een persoon van het andere geslacht ergens alleen te zijn, en misschien samen een langen weg naar huis af te leggen.

Genoeg: ten gevolge van het dansen geschieden vele zonden. Menige onschuld gaat door dit vermaak verloren; en wanneer de verdoemden in de hel, die bij het dansen den grondslag tot hun eeuwig verderf hebben gelegd, konden geteld

W. en R. IV.

-ocr page 136-

worden, hoe ontzettend groot zou hun getal zijn!

Zegt dierbare jongelingen en jonge dochters, moet hier niet iemand, die het goed met u meent, van harte wen-schen, dat gij er op bedacht zijn moogt, u van zulke gevaarlijke gelegenheden verwijderd te houden ? Overigens hebben zulke vermaken immers toch slechts eenige malen in het jaar plaats , zou dat dan aan de vreugde en het geluk uwer jeugd afbreuk kunnen doen, wanneer gij dit kortstondig vermaak van het dansen ontbeert ?

En wanneer zulk eene opoffering, zulk een onthouden van het dansvermaak hiertoe dient, het kostbaarste goed uwer jeugd, de heilige kuischheid u te verzekeren, zal dan dit goed — uw eigendom gebleven — u niet oneindig meer gelukkig maken, dan duizenden genoegens bij het dansen? (*)

(*). Wanneer echter iemand vermoedt, dat hij er niet toe komen zal, het dansen geheel te vermijden, dan moet aan zoo iemand (jongeling of meisje) als strenge

-ocr page 137-

— 43 —

Degenen echter, die reeds de treurige ondervinding hebben opgedaan, dat het dansvermaak voor hen dikwijlseene aanleiding tot zware zonden was, dat het alzoo voor hen dc naaste gelegenheid tot zonde is, heeft men niet slechts den raad te geven, het dansen te vermijden, maar het hen ten strengste op te leggen; want de naaste gelegenheid tot doodzonde te vermijden, is men onder doodzonde verplicht.

Wat moet men doen, wanneer gij uw hart zuiver wilt bewaren?

Deze vraag moeten wij nog beantwoorden. Derhalve

plicht worden voorgehouden: i. tot eiken prijs het dikwijls gebruik maken er van te vermijden ; 2, niet zonder behoorlijk toezicht daaraan deel te nemen ; 3. niet te lang, niet tot diep in den nacht er bij te verwijlen; 4. zich van onmatig, ja ook rijkelijk genot van drank te onthouden; 5. zich nimmer aan uitgelaten vreugde, aan dartelheid over te geven; 6. tot eiken prijs het alleen zijn ipet een persoon van het andere geslacht te vluchten; 7. er op bedacht te zijn, onder veilig geleide naar huis te gaan; 8. vóórdat men zich naar huis begeeft het voornemen te vernieuwen, alle onbetamelijkheid te schuwen, dan en dan en zoo naar huis te gaan, en dan den Heer te bidden om de bekeering en bijstand z'jner genade.

-ocr page 138-

— 44 —

1. Strijdt wottigl^k.

Zoo luidt de vermaning van den Apostel. Daarin bestaat het wettiglijk strijden, dat gij

a. terstond in het begin aan de bekoring weerstand biedt, de onzuivere gedachten van u afzet en uwe gedachten op iets anders richt. Laat gij u met de onreine gedachten, met de aanlokkelijke voorstellingen der bekoring in, dan wordt deze spoedig heviger, en wanneer gij meendet, aan de bekoring geen weerstand te kunnen bieden, toen zij nog zwak was, hoe zult gij haar dan kunnen overwinnen, wanneer zij sterker en heviger is geworden ?

b. dat gij uw hart en uw gemoed tot God verheft en Hem om den bijstand zijner genade tot overwinning der bekoring aanroept. „Laat het toch niet toe, o Jesus!quot; zoo bad in de bekoring de H. Bernardus, „laat het toch niet toe, namelijk, dat ik U door zulke zonden beleedigequot;;

-ocr page 139-

c. dat gij niet aanstonds, nadat de bekoring geweken is, er over nadenkt, of gij daarin toegestemd hebt; want dat geeft licht aanleiding, dat de bekoring terugkomt en gij in de hernieuwde bekoring valt.

d. dat gij zekere punten, welke gij reeds vooraf hebt moeten overwegen, gereed hebt, om daarop in de bekoring uwe aandacht te vestigen; b. v.; „Wanneer ik toestem, dan bega ik eene doodzonde, en wanneer ik dan moest sterven, daar ik elk oogenblik sterven kan, dan ging ik naar de helquot;; of „Stem ik daarin toe, dan is het zondig genot schielijk voorbij; maar de knaging van het slechte geweten blijft, om mij te verontrusten en mijnen vrede te verstoren ; overwin ik, dan is ook de strijd spoedig voorbij, en de vrede van het goede geweten en deszelfs zoete vertroosting is mijn deelquot;; of richt uwen blik op het door geesel-slagen verwonde lichaam des Heeren en zegt: „Dat heeft mijn Heiland geleden tot boete voor de zonden van on-

-ocr page 140-

- 46 -

kuischheidquot;, zegt: „o Jesus! druk dit beeld der smarten (der geeseling) diep in mijne ziel, opdat ik steeds zuiver van harte zij, nin.mer een slaaf der vleesche-lijke begeerlijkheid!quot;

2. Bidt dikwijls net aandrang om de genade der knischheid.

Een goede wil is alleen niet genoeg, om in de heilige kuischheid staande te blijven; slechts door de kracht van de genade der kuischheid zal uw hart en uw leven zuiver kunnen blijven : „Daar ik erkendequot;, zegt de wijze man in het boek der Wijsheid (en het geldt u allen) „daar ik erkende, dat ik niet kuisch leven kan, tenzij Gij, o God, het verleentquot; (de genade daartoe geeft), „zoo heb ik er om gebeden — met al de innigheid mijner zielquot;

De wijze man erkende in het licht der hoogere wijsheid de groote beteekenis, het gewicht, de hooge waarde der heilige zuiverheid, vandaar zijn innig verlangen, zich deze deugd eigen te maken en haar te behouden; maar in datzelfde

-ocr page 141-

— 47 —

licht erkende hij ook, dat hij slechts door den bijstand Gods daartoe in staat zou zijn; vandaar zijn even zoo innig verlangen naar deze genade, vandaar zijn innig gebed : „/è heb er om gebeden met al de innigheid mijner ziel.quot;

Gij, dierbare jongelingen en jonge-dochters, zijt in denzelfden toestand; doet derhalve ook zoo, als de wijze man : „Bidt om de genade der kuischheid en wel met al de innigheid uwer zielquot;. Gij hebt de genade noodig; zonder haar kunt gij niet kuisch zijn en blijven, met haar zult gij uw hart en uw leven zuiver kunnen bewaren, welke hevige bekoringen zich ook tegen u mogen verheffen, in welke gevaarlijke omstandigheden gij ook moogt verkeeren. Hoe kostbaar is derhalve deze genade! Zij bewerkt, zij beschermt voor u het bezit van die deugd, welke men met recht de schoonste aller deugden noemt, die voor God en de menschen welbehagelijk maakt, die er zoo zeer toe bijdraagt, reeds het leven op aarde gelukkig te maken, die in zulk een

-ocr page 142-

- 4« -

hoogen graad de eeuwige zaligheid en de hoogste trappen der Hemelsche heerlijkheid waarborgt. Hoe kostbaar is deze genade! 0, smeekt om haar „met al de innigheid uws hartenquot; — im-mcr opnieuw; want altijd opnieuw, dagelijks, voortdurend hebt gij haar noodig!

Smeekt er om zoowel des morgens als des avonds, en onder de H. Mis; smeekt er om door de voorspraak van den H. Aloysius, het door God u geschonken verheven voorbeeld eener kuische, aan God toegewijde jeugd, en door de voorspraak van alle heilige jongelingen en maagden.

Wanneer gij met volharding om de genade der kuischheid blijft bidden, dan mag men het beste voor u hopen; doet gij dat niet, verwaarloost gij het gebed, dan zult gij verloren gaan.

3. Gaat dikwijls tot do H. Biecht en Coamnsio.

Tot de H. Biecht! Gaat dikwijls tot de H. Biecht en vooral dan, wanneer

-ocr page 143-

— 49 —

gij u tegen de H. kuischheid zwaar bezondigd zoudt hebben. Door de zonde gewint de booze begeerlijkheid aan macht; de genade vermindert of houdt zelfs geheel en al op ; wanneer derhalve iemand na eene zonde tegen de heilige kuischheid onboetvaardig blijft, dan zal de bekoring zooveel te heftiger terug-keeren, terwijl de genade en zoo het wederstandsvermogen is verminderd, en maar al te licht zal op de eerste zonde eene tweede en immer weer een nieuwe en op steeds erger manier volgen.

o Dierbare jongelingen en jonge-dochters, waart gij ongelukkig genoeg geweest, u tegen de heilige deugd van zuiverheid te bezondigen, snelt dan tot de H. Biecht, zoo spoedig als gij maar kunt, al haddet gij ook nog kort geleden gebiecht!

Wanneer dan door het woord der absolutie de ziel van de vlekken der zonde is gereinigd en in den staat van heiligmakende genade hersteld is, dan zult gij wederom wil, moed en kracht

-ocr page 144-

— 5° —

bezitten, om te strijden en schitterend te overwinnen.

In het bijzonder moeten degenen, die ongelukkig genoeg waren, door vroeger zich dikwijls aan de zonde over te geven de onzuivere neigingen in zich tot hartstocht te laten worden, immer opnieuw tot de heilige Biecht zich begeven, zoodra zij na de Biecht hervallen zijn; dan kunnen zij de hoop koesteren, eindelijk weder geheel en al meester over zich zeiven te worden. Wanneer zij echter na een herval in de zonde het biechten uitstellen, dan zal maar al te licht de eene zondeval op den anderen volgen.

o Gij onder onze lezers, wien dit aangaat, wij drukken u dit met allen ernst en aandrang op het hart, het is het groote middel uwer redding.

Tot de H. Communie: Zij is het eigenlijk, waardoor de heilige kuischheid een duurzaam bestaan in de ziel verkrijgt en tot hare volmaking komt. De H. Kerk zegt van het H. Sacrament des

-ocr page 145-

— 5i —

Altaars, ^dat daaruit maagden voortgebracht worden,quot; d. i. : dat door dit Sacrament in de harten dergenen, die het dikwijls genoeg en waardig ontvangen, reine, kuische, maagdelijke gezindheid te voorschijn geroepen, gevoed en voleindigd wordt.

o Mijne dierbare jeugdige vrienden, verzuimt het toch niet, u dikwijls, u immer opnieuw aan de H. Tafel desHeerente laten zien. De Heer verlangt naar u. Gij weet. Hij was in de dagen zijns aardschen levens een Vriend der kinderen, een Vriend der jeugd; Hij is het nog. Het is Hem eene vreugde, u aan zijne heilige Tafel te vinden. En terwijl Hij bij u verblijft, zal Hij telkens den afschuw tegen alle onbetamelijkheid der zonde van onzuiverheid in u hernieuwen en de liefde tot de heilige kuischheid andermaal in u doen ontbranden; Hij zal u in de armen zijner genade sluiten, om met u te zijn in den strijd der heilige zuiverheid ; Hij zal u de zegepraal helpen behalen.

-ocr page 146-

Zult gij niet gaarne tot Hem snellen ? Niet immer opnieuw Hem ontvangen ? Gij moet het, wanneer gij in de heilige kuischheid wilt volharden.

Overweegt het voor God en overlegt het met uwen biechtvader, hoe dikwijls gij tot de H. Communie zult gaan; wilt, wanneer het u eenigszins mogelijk is, niet langer dan vier weken wachten; zijn reeds meer dan vier weken sinds uwe laatste H. Communie voorbijgegaan, laat het u dan voorkomen, alsof uw Engelbewaarder tot u zegt, gelijk eenmaal de Engel tot Elias, toen hij hem op de vlucht voor Jesabel spijs gebracht had: „sta op en eet, want gij hebt nog een langen weg af te leggenquot;, sta op, ga weder tot de H. Communie, opdat gij op uwen levensweg niet moogt bezwijken ïn de bekoringen !

Eenigen onder u gaan nog vaker dan alle vier weken tot de H. Communie; doen zij het op de rechte wijze, met behoorlijke voorbereiding, met passenden ernst, dan wenschen wij hun

-ocr page 147-

geluk. Hoe veel goeds zal hun uit deze hunne veelvuldige waardige Communie geworden ! Hoe zullen zij daardoor vooral bevestigd worden in een kuische, zuivere gezindheid !

4. Oefent u ia de versterring.

Wij vorderen van u geene gestrenge, zware verstervingen ; zij immers zouden met uwen jeugdigen leeftijd minder overeenkomen. Maar u in de versterving oefenen moet gij, dierbare jongelingen en jongedochters. — Laat gij aan de zinnelijkheid in alle geoorloofde dingen — in eten en drinken, in genoegens, in zien, in spreken, in al uw doen en laten den vrijen loop, dan zal zij zeer sterk in u worden en u tot zondige bevrediging, tot onzuiverheid medesleepen.

Derhalve geen dag laten voorbijgaan, waarop gij niet in het een of ander punt, ware het ook slechts in kleinigheden, u versterft, u iets aangenaams ontzegt, dit of dat onaangenaams of moeielijks op u neemt. Vooral moeten

-ocr page 148-

54

de verstervingen, welke de Kerk oplegt, ii heilig zijn; van iemand, die niet zooveel macht over zijne zinnelijkheid heeft, dat hij op Vrijdag en Zaterdag en op andere bepaalde dagen — volgens het gebod der Kerk — zich van vleeschspijs kan onthouden, van zoo iemand, zeggen wij, kan men nimmer verwachten, dat hij in het punt der heilige zuiverheid zijne zinnelijkheid zal beheerschen. — En wanneer de tijd komt, dat gij verplicht zijt te vasten, dan moet gij ook daarin, in zoo verre gij niet gedispenseerd zijt, met nauwgezetheid van geweten te werk gaan.

j

dei ree dal aai

hei jeu jeg

vo wi le\ Zc va ee sp

-ocr page 149-

De plichten jegens ouders en overheden.

-Qx®-

Wij hebben ons lang bij de deugd der H. Kuischheid opgehouden en met recht; in haar ligt immers de voorwaarde, dat de jeugd in 't algemeen goed en aan God welbehagelijk zij.

Richten wij nu onze opmerkzaamheid op de andere verplichtingen der jeugd, dan treden vooral de plichten jegens ouders en overheden op den voorgrond; zij behooren tot de gewichtigste plichten van het jeugdige leven, tot de plichten van den staat. Zonder het ernstige streven, de plichten van zijnen staat te vervullen, kan van eene ware vroomheid in 't geheel geen spraak zijn.

-ocr page 150-

- 56 -

Tegenwoordig wordt veelvuldig geklaagd over het meer en meer toenemend berispelijk gedrag van jongelingen en jongedochters tegenover hunne ouders en overheden. Gebrek aan achting en eerbied, ongehoorzaamheid, trotschheid, verzet, beleediging met woord en daad, dat zijn de gebreken, van welke onze jeugd wordt beschuldigd; helaas dikwijls met recht! Dat is treurig en heeft de slechtste gevolgen. Ja, men heeft in 't geheel niet te aarzelen, de reden, waarom velen later zoo zeer ontaarden en zoo slecht worden, daarin te zoeken, dat zij in de jeugd zoo erg tegen het vierde gebod gezondigd, op zulk eene schandelijke wijze hunne plichten jegens de ouders en overheden geschonden hebben.

Dierbare jongelingenen jongedochters, bedenkt toch, hoe uitdrukkelijk de Heer juist deze plichten u in het hart heeft willen prenten! Bewijs daarvoor is reeds — gij weet het immers — de voorname plaats, welke God in de reeks

-ocr page 151-

— 137 —

lo. Oneerlijkheid en stelen.

Wanneer jongelieden er niet tegen opzien, zich aan oneerlijkheid schuldig te maken en vooral hunnen ouders, overheden en meesters allerlei dingen te ontvreemden, dan heeft men alles te vreezen ; men heeft te vreezen, dat zij slechte menschen worden, en dat vooral deze in de jeugd beoefende ondeugd na verloop van tijd zelfs op de treurigste wijze zal ontaarden. Wij mogen het er voor houden, dat nauwelijks één gebrek het menschelijk karakter op zulk eene ingrijpende wijze en zoo veelvuldig kan bederven als diefstal en oneerlijkheid.

Zeg niet: „Ik ontvreemd slechts een onbeduidend iets; ik bedrieg enkel in kleinigheden.quot; Want bedenk het wel: Ook zóó kunt gij eene groote zonde doen, wanneer namelijk uwe ontvreemding of bedriegerij dikwijls herhaald wordt, zoodat de eigenaar eene groote schade lijdt, of wanneer gij ook slechts W. en R. x.

-ocr page 152-

- 13« -

den wil hebt, die kleine oneerlijkheden en ontvreemdingen dikwijls te herhalen. Maar bovendien is elke diefstal en oneerlijkheid, hoe gering en onbeduidend ook, minstens eene dagelijksche zonde en dus in elk geval ongeoorloofd. En overigens zal men altijd ondervinden, dat die in het kleine ontrouw is, het langzamerhand ook in groote dingen wordt. Zonen en dochters, die zich tegenover hunne ouders, dienstboden, die zich tegenover hunne heerschappen zulke ontvreemdingen veroorloven, zijn niet anders dan dieven en worden het licht immer meer; dieven zijn eerlooze menschen; dieven behooren in de gevangenis thuis !

Verre zij van u. Christelijke jongelingen en jongedochters, elke snoeperij, alle ontvreemding of dieverij ; wilt niet uwen Christelijken naam met zulke onbetamelijkheid en schande onteeren ! En : „Bedriegt u niet!quot; zegt de Apostel, „Noch dieven, noch roovers zullen het rijk Gods bezitten !quot;

-ocr page 153-

— 139 —

ii. Verkwisting.

Laat ons ook daarover een woord tot li spreken. Spaarzaamheid is plicht; jongelieden moeten zich aan haar gewoon maken en het in 't oog houden, alle uitgaven, die niet noodzakelijk behoeven te geschieden, of die geen redelijk doel hebben, te vermijden.

Wanneer het er ook alleen maar om te doen ware, een grooter of geringer tijdelijk voordeel te behalen, zoo is ook dat niet zonder belang. Immers, alles, wat men bespaart, kan tot eigen welzijn en tot dat van anderen zeer goed gebruikt worden.

Verder zullen degenen, die zich niet in de jeugd aan spaarzaamheid en zuinigheid gewennen, het ook later moeielijk kunnen doen; zij zullen er zeer licht toe komen, met hetgeen zij bezitten verkwistend om te gaan en zoo zullen zij aan tijdelijken vooruitgang — zelfs op eene bedenkelijke wijze — nadeel toebrengen. En, waaraan nog meer gewicht moet gehecht worden, zich aan

-ocr page 154-

zuinigheid en spaarzaamheid gewoon maken heeft een heilzamen invloed op de zedelijkheid in het algemeen; de nauwgezetheid van geweten, die zich in het beoefenen der spaarzaamheid laat gelden, zal zich nu des te meer ook in elk ander opzicht openbaren.

Het spreekt van zelf, dat daardoor niet is uitgesloten, niet slechts de overige vereischte uitgaven op eene geëvenre-digde wijze te doen, maar ook voor goede doeleinden op eene billijke manier volgens zijnen stand bij te dragen. Spaarzaamheid is niet karigheid of gierigheid in het geven en helpen. Veeleer zullen meestal juist degenen, die spaarzaam zijn, voor goede doeleinden het rijkelijkst bijdragen.

12. Gebrek aan orde en zindelijkheid.

Hier is geen sprake van iets, dat slechts voor het uitwendige leven be-teekenis heeft, maar van iets, dat ook tot den waren toestand van het binnenste onzes harten in de juiste verhouding staat.

-ocr page 155-

Orde en zindelijkheid strekt den jongeling en vooral de jongedochter tot aanbeveling; het is iets schoons en doet een ieder goed, wanneer in de kleeding, in de vertrekken des huizes, ten opzichte van de toevertrouwde zaken, ten opzichte van den arbeid, zich alles op de juiste plaats bevindt, alles op zijn tijd gebeurt, alles zindelijk en fatsoenlijk is. Dat maakt niet slechts voor jongelieden het leven schoon, maar neemt ook hunne omgeving voor hen in, strekt hun tot aanbeveling, en dient niet zelden daartoe, dat hun tijdelijk welzijn bevoordeeld wordt en zij meer vooruitkomen in de wereld.

Maar oOk op de zedelijkheid oefent liefde tot orde en zindelijkheid den heil-zaamsten invloed uit. De uitwendige orde vereischt de inwendige zedelijke orde, uitwendige reinheid de reinheid des harten. Een jongeling, eene jongedochter, die in hunne geheele uitwendige verschijning getuigenis afleggen van hunne liefde tot orde en zindelijkheid,

-ocr page 156-

— I42

houdt men reeds dadelijk gaarne voor braaf en goed ; terwijl wanorde en onzindelijkheid in het uitwendige een min of meer bedenkelijken toestand des harten verraadt.

13. Gebrek aan geheimhouding.

Hoe weinig menschen zijn er, die hetgeen hun door anderen in vertrouwen gezegd of toch bekend geworden is, kunnen verzwijgen, wanneer ook de gewichtigste redenen er voor zijn, het .stilzwijgen te bewaren. Hoe licht gaat daardoor niet zelden op de nadeeligste wijze het vertrouwen onder de menschen verloren; hoe licht heeft het de nood-lottigste gevolgen; inzonderheid wordt daardoor dikwijls aanleidinggegeven, zich erg te bezondigen tegen de Christelijke liefde, die er menigmaal bitter door gekrenkt wordt.

Christelijke jongelingen en jongedoch-ters, weest geheimhoudend! Vooral wanneer gij tot opleiding in eene betrekking of zaak, tot het leeren der huishouding, of als leerling of dienstbode

-ocr page 157-

bij andieren in huis woont. Hoeveel wordt daar opgemerkt en waargenomen, waarvan de oversten des huizes met recht wenschen en verwachten, dat het niet buiten het huis bekend zal worden; en dat, wanneer het bekend gemaakt wordt, voor de betreffende personen niet slechts onaangenaam, maar ook hoogst nadeelig is 1 En hoe vele zonden tegen de Christelijke liefde worden daardoor begaan!

Zwijgt derhalve! Gij moet zwijgen ; gij bezondigt u, wanneer gij zulke geheimen overbabbelt, gij bezondigt u wellicht zeer zwaar.

Ook wanneer u door eenen vriend, door eene vriendin, door een goeden kennis iets toevertrouwd wordt, in de veronderstelling en met de toezegging, het niet verder te zeggen, dan zult en moet gij zwijgen, wanneer niet bepaald gewichtige en gezonde redenen u het tegendeel opleggen. Hier geldt eenvoudig de regel der H. Schrift : „Wat gij niet wilt, dat u geschiede, doe dat ook aan anderen niet.quot;

-ocr page 158-

HET

Groote Voorbeeld

VAN HET

jeugdige leven.

Wij zouden, dierbare jongelingen en jongedochters, moeten vreezen, u in dit ons boekje een onvolledig werk aan te bieden, wanneer wij u daarin niet uw verheven Voorbeeld voor oogen stelden. Het is Jesus en Zijne jeugd.

„Christusquot;, zegt de H. Apostel Petrus, „heeft ons een voer beeld gegeven, opdat gij in zijne voetstappen zult treden.quot; Ook dat behoorde tot het groote werk des heils, hetwelk de Goddelijke Heiland in de dagen zijns levens op aarde heeft volbracht; terwijl Hij de menschen bekwaam maakte, weder kinderen Gods te worden en hen door Zijne Goddelijke leer onderrichtte, hoe zij als kinderen Gods moesten leven, zoo toonde Hij hetgeen Hij leerde met de daad door

-ocr page 159-

— 145 —

zijnen levenswandel; Hij, het volmaaktste Kind Gods, deed het als ware het den menschen voor, hoe zij zich als kinderen Gods moesten gedragen ; Hij gaf hun in Zijn leven het voorbeeld, het toonbeeld van een volmaakt kind Gods ook door Zijne jeugd! Daarom dan ook, toen Hij op het einde zijner jongelingsjaren gedoopt werd, gaf de Hemelsche Vader Hem zijne hoogste goedkeuring te kennen, zeggende : „Dezequot; (Hij had op de eerste plaats de menschheid van Jesus in het oog) „is Mijn welbeminde Zoon, in Wien Ik Mijn behagen heb gesteld.quot; Het leven van Jesus in Zijne jeugd was het toonbeeld van het leven der kinderen Gods in hunne jeugd; gelijk Hij zich in de jeugd gedroeg, zoo moeten ook zij zich gedragen.

Het zijn immers slechts weinige trekken, welke ons de heilige geschiedenis over het leven van Jesusin Zijne jeugd mededeelt, maarzij zijn voldoende, om er een aanschouwelijkbeeld van te ontwerpen.

-ocr page 160-

146 —

Tot in zijn dertigste jaar bleef Hij bij Zijne ouders te Nazareth wonen. Nazareth was een armoedig dorp, ver van Jerusalem ; de woning (men kan haar nog zien te Loretto) een klein, onaanzienlijk huisje; Hij droeg de kleeding van arme lieden (nog heden ten dage wordt in Trier de rok getoond, dien Hij droeg). Daar was ook van kostelijke maaltijden geen spraak. „Boter en honingquot;, zoo had de profeet van Hem voorspeld, „zal Hij eten in Zijne jeugd.quot; De profeet wil daardoor de geringheid aantoonen : „Boterquot; (de slechtste in die landstreek) en „honingquot; (wilde honing, onsmakelijk) was het voedsel der kinderen van arme lieden.

Zoo leefde dan Jesus ais knaap en als jongeling op de eenvoudigste, meest alle-daagsche manier; het anders, het beter te hebben verlangde Hij niet, ja dacht er zelfs niet aan; zoo, gelijk het was, was het de Wil des Vaders; en dat was voor Hem genoeg.

-ocr page 161-

— 147 —

j Wij kunnen niet anders denken, dan

dat het leven van Jesus niet in ledig-i heid werd doorgebracht; liefde tot de

r Moeder en het bewustzijn van den God-

delijken wil was het, dat Hij reeds als r Kind en als Knaap zijner heilige Moeder

; de behulpzame hand bood, waar en

i wanneer Hij maar kon; alle kleinere

; huishoudelijke bezigheden hield Hij voor

Zijn aandeel.

Als Jongeling echter vinden wij Hem in de werkplaats Zijns pleegvaders, als diens leerling en dienstknecht. Alle werkzaamheden, welke het timmer-mansambacht zoo al met zich brengt, in de werkplaats of daar buiten, te huis of bij de inwoners van Nazareth, verrichtte ook Hij, daarin hielp Hij Zijn pleegvader. Mogen wij er aan twijfelen, dat Hij elke bezigheid met de volste onderwerping, met den meesten vlijt verrichtte, en gewillig en blijde ? Zulk een leerling en dienstknecht was er in Nazareth, was er op aarde niet meer, zóó werkzaam, zóó vlijtig bij den

-ocr page 162-

— 148 —

arbeid, zóó dienstvaardig en onderdanig, zóó volmaakt.

Toen Hij, als twaalfjarige Knaap, na het feest met Zijne ouders naar Nazareth teruggekeerd was, zegt de H. Schrift van Hem : „En Hij ging met hen naar Nazareth en was hun onderdanigquot;. Terwijl Hij zich bewust was, Gods Zoon te zijn (Hij had immers nog pas geleden in den tempel het bewijs van zijn bovenmenschelijk Wezen gegeven), vernederde Hij zich en was, alsof Hij een gewoon menschenkind ware, aan men-schen „onderdanigquot;, d. i. op de volmaaktste wijze gehoorzaam, zijn eigen wil als ware het afleggend, zoodat Hij geen voetstap zou zetten, ja geen woord zou spreken, zoo het niet overeenkomstig den wil der ouders was.

Welk eene verhevene, welk eene volmaakte gehoorzaamheid! en die beoefende Jesus dertig jaren lang en wel met de grootste bereidwilligheid, want Hij beschouwde Zijne ouders als de door zijnen Vader over Hem gestelde

-ocr page 163-

— 149 —

meesters; Hij vereerde hen als de plaats-bekleeders Zijns Hemelschen Vaders en was hun onderdanig. — Zóó ootmoedig, zóó gewillig, zóó trouw en volmaakt heeft nooit een zoonzijnen ouders gehoorzaamd, met zulk eenen eerbied niemand hen bejegend. En Hij was de Zoon Gods. Wij lezen in het heilig Evangelie, dat de Heer bij het laatste Avondmaal Zijnen leerlingen de voeten wiesch; als de H. Joannes dat begint te verhalen, zegt hij: „Terwijl Jesus wist, dat de Vader Hem alles in handen had gegeven, en dat Hij van God was uitgegaanquot;, dat Hij derhalve Gods Zoon was, „begint Hijquot; (desniettemin, alzoo met oneindige vernedering) „de voeten der leerlingen te wasschen,quot; derhalve slavendienst aan hen te verrichten.

Dat moeten wij ook van de gehoorzaamheid zeggen, welke Jesus dertig jaren lang beoefende : Ofschoon Hij wist, dat Hij Gods Zoon was, betoonde Hij —• met oneindige vernedering — Zijnen ouders gehoorzaamheid, als een gewoon menschenkind.

-ocr page 164-

Hoe beschaamd, ja, hoe verpletterd van schaamte zullen eenmaal voor Hern staan alle zonen en dochters, die hunnen ouders de verschuldigde gehoorzaamheid weigeren!

En dan de liefde van Jezus tot Zijne H. Moeder en Zijn vromen voedstervader! Kunnen wij er aan twijfelen, dat Hij, die jegens allen zoo liefdevol was, jegens Zijne ouders met de volmaaktste liefde was vervuld ? Hoe gelukkig gevoelden Maria en Jozef zich in de betooningen dezer liefde van den Goddelijken Zoon! Zóo heeft nooit een zoon zijne ouders bemind, zóó nooit een zoon zijne ouders gelukkig gemaakt! Hun Goddelijke Zoon was den ouders door zijne liefde en voortreffelijkheid hun troost, hunne vreugde, hun geluk, waarbij zij alle wederwaardigheden op de vlucht naar Egypte en in Egypte en alle ontberingen en vernederingen des levens te Nazareth nauwelijks gevoelden.

Hoe Jezus als Knaap en Jongeling zich tegenover de medebewoners van

-ocr page 165-

— IJl -

Nazareth heeft gedragen, dat wordt ons wel is waar niet door de Evangelisten verhaald, maar wij hebben slechts onzen blik te slaan op hetgeen zij ons van Zijn driejarig openbaar leven mededeelen, om ons te overtuigen, dat Hij ook als Knaap en Jongeling allen een hart vol liefde toedroeg en deze liefde door vriendelijke bejegening, door voorkomendheid en gedienstigheid en op allerlei wijzen door woord en daad aan den dag legde. Hoezeer werd derhalve de „Zoon des timmermansquot; (zoo noemde men Hem) door allen geacht, vereerd en bemind!

Wij moeten er nog op wijzen, hoe Jesus in Zijne jeugd het met het gebed en vrome oefeningen maakte. Ook hier kunnen wij uit het gedrag van Jesus gedurende Zijn openbaar leeraarsambt met zekerheid Zijn jeugdig leven afleiden. Immer opnieuw namelijk laten de Evangelisten ons den Heiland gedurende Zijn openbaar leeraarsambt in het gebed vinden, op den vroegen morgen, in den loop van den dag, des avonds,

-ocr page 166-

— gt;52 —

ja zelfs geheele nachten door. Mogen wij er aan twijfelen, dat Hij in de dertig jaren van Zijn verborgen leven, van Zijne jeugd het eveneens heeft gedaan, ja nog zoo veel te meer, daar Hij nog niet gebukt ging onder de bovenmatige inspanningen van Zijn openbaar leven?

Toen wij voor eenige jaren te Loretto (in Italië) in het kleine huisje, dat de Heer eenmaal met Zijne H. Moeder en ook met Zijn vromen voedstervader te Nazareth bewoonde, het geluk hadden neêr te knielen, trof ons vooral de gedachte, hoe dikwijls deze heilige plaats door het gebed van Jesus en Zijne heilige ouders geheiligd was, hoe zij daar des morgens en des avonds, wellicht tot laat in den nacht voor den Hemelschen Vader in het gebed waren neergeknield.

Toen Jesus twaalf jaren oud was, namen de ouders Hem mede naar het feest te Jerusalem; en zie! nu ging Hij gedurende de feestdagen niet uit den tempel; zelfs toen de ouders vertrokken, bleef hij in den tempel. En van dat

-ocr page 167-

— '53 —

oogenblik af ontbrak bij de feesten, wanneer het heilig voorschrift der Wet en het vroom gebruik de bewoners des lands naar de heilige stad Jerusalem riep, de heilige Jongeling van Nazareth nooit. Niemand bezocht op de Sabbatdagen de synagoge van Nazareth zóó stipte-lijk, zóó getrouw als de H. Familie en Jesus; niemand zond een waardiger gebed tot den Heer op, niemand hoorde zóó ootmoedig en godvruchtig Gods woord.

Bij dit alles was de jeugd van Jesus een gewoon, eenvoudig en teruggetrokken leven. Wanneer niet de arbeid en de godsdienst Hem elders riep, hield Hij zich in de ouderlijke woning op. Van bijzondere genoegens en uitstapjes wist men niets. Ja, zelfs in het dage-lijksch, huiselijk leven, in eten en drinken heerschte de uiterste matigheid en soberheid ; het leven van Jesus was een leven van versterving.

Ziedaar het beeld van Jesus' leven in Zijne jeugd! o Welk een schoon, W. en R. xi.

-ocr page 168-

— 154 —

welk een Gode welbehagelijk, welk een heilig en stichtelijk jeugdig leven! Gods oog zag er met welgevallen op neder, en alle goedgezinden te Nazareth bewonderden en vereerden het, vooral de heilige Moeder en de vrome voedstervader. „En Jesus nam toe in wijsheid en jaren en in genade bij God en de menschcnquot;. (Luc. II, 32.)

En dat moest — zoo wilde en zoo wil het de Heer — het toonbeeld uws levens zijn, Christelijke jongelingen en jongedochters. „Zietdaar,quot; spreekt de Heer, „Mijn welbeminde Zoon, in Wien Ik Mijn welbehagen heb; hoort Hem!quot; op Hem moet gij uwen blik vestigen. Hem moet gij als uw voorbeeld houden, Hem moet gij navolgen. Zoo is het Gods heilige wil.

Welaan dan, dierbare jongelingen en jongedochters, richt - immer opnieuw -uwen blik op dit verheven voorbeeld .(en he-'igfn Knaap en Jongeling van ï ' gt; t ' 1 1 ills zoo. gelijk Hij u in dit beeld getoond heeft en nog

-ocr page 169-

— 155 —

toont. Heiligt, gelijk Jesus, uwe jeugd door ingetogenheid, door vlijt en werkzaamheid, door gehoorzaamheid aan uwe ouders en overheden, door ijver in het gebed en in het deelnemen aan de godsdienstoefeningen; laat het ook aan u waar worden, wat de heilige geschiedenis van Hem zegt: Tracht, gelijk aan jaren, zoo ook aan wijsheid, d. i. aan deugd en voortreffelijkheid toe te nemen en aan welbehagen bij God en menschen !

Hoe gelukkig zal dan uwe jeugd zijn, met hoe vele genaden door den Heer verrijkt, en de grondslag van uw geluk en heil voor tijd en eeuwigheid!

-ocr page 170-

Kene der gewichtigste aangelegenheden der jeugd.

Op het einde uwer jeugd of ook reeds vroeger wordt u nog eenmaal voorgehouden, welken staat gij zult kiezen. Gold het in het begin uwer jeugd er over te beslissen, welken levensweg gij in 't algemeen zoudt inslaan, tot welk beroep of handwerk enz. gij besluiten zoudt, zoo wordt nu de vraag aan u gericht, of gij in het huwelijk zult treden of niet; en wanneer gij meent, den huwelijkstaat te moeten kiezen, dan komt de andere vraag, met welke persoon gij u in het huwelijk wilt begeven ; derhalve keuze van den staat en keuze van de persoon.

Wat wij echter over de keuze van

-ocr page 171-

— i57 —

eenen staat in 't algemeen reeds hebben gezegd, dat geldt ook van deze tweevoudige keuze en wel in een hoogeren graad, want terwijl bij den levensstaat in 't algemeen doorgaans nog eene verandering, ten minste in een of ander opzicht, mogelijk blijft, zoo is dezelve hier geheel buiten gesloten. Wie eenmaal tot het huwelijk heeft besloten en hetzelve is ingetreden, die moet het wel in 't oog houden, dat hij zijn geheele leven lang daarin moet blijven en aan de eenmaal gehuwde persoon gebonden is.

Derhalve eeve keuze voor altijd; en eene keuze, van welke in eenen graad, waarvoor men nauwelijks eene uitdrukking kan vinden, het heil en welzijn voor tijd en eeuwigheid afhangt. Hoe onverantwoordelijk derhalve, hier lichtzinnig te werk te gaan, en hoe vreeselijk zijn meestal de gevolgen daarvan!

De keuze van den staat.

Zij is niet aan uwe willekeur overgelaten, zoodat gij kunt doen, zooals gij

-ocr page 172-

- I $8 -

wilt, maar ook hier moet de wil Gods beslissen. Of gij door God tot den huwe-welijksstaat geroepen zijt, dit is de vraag, die gij u op de eerste plaats moet stellen.

Niet allen zijn tot den huwelijksstaat geroepen. Wie echter in het huwelijk treedt, zonder door God geroepen te zijn, alzoo tegen Gods heiligen wil, voor hem of voor haar wordt het huwelijk maar al te licht de weg tot tijdelijk ongeluk en eeuwig verderf.

Zoo is het derhalve heilige plicht, vóórdat men tot het huwelijk besluit, eerst rijpelijk te overwegen, of men mag aannemen, geroepen te zijn. In zulk eene hoogst gewichtige zaak moet men ook gaarne personen vol van verstand en doorzicht en nauwgezet van geweten raadplegen, en vooral in een veelvuldig en vurig gebed God om verlichting smeeken.

Niet allen zijn tot den huwelijksstaat geroepen. Wie naar het lichaam of naar den geest ongeschikt is, de zware verplichtingen van den huwelijksstaat te

-ocr page 173-

159 —

vervullen, die geen behoorlijk vermogen heeft, om een huisgezin te stichten en te onderhouden, en met zijne echtgenoot en kinderen, die God hem wellicht zal schenken, volgens rang en stand te leven, en wie daarbij geen zwr-

idizicht heeft, hetgeen daartoe vereischt wordt zich te kunnen verwerven ; wie niet vrij is van huwelijksbeletselen — die is niet tot den huwelijksstaat geroepen, hij mag, — ten minste zoolang de zaken zoo staan, — niet trouwen.

Hoe dikwijls verliest men dit uit het oog ! Hoe dikwijls gebeurt het, dat personen in het huwelijk treden, van wie een ieder, die eenig doorzicht heeft, erkent, dat zij niet hadden moeten trouwen. Daarom zoo vele ongelukkige huwelijken ! Daarom zoo dikwijls het treurig geval, dat later de kinderen van zulke echtelieden en de geheele nakomelingschap verwaarloosd en ontaard zijn en zich en anderen ongelukkig maken Welk eene zware verantwoording laden derhalve degenen op zich,

-ocr page 174-

— i6o —

die zonder roeping in het huwelijk treden!

En wanneer iemand zonder roeping, tegen Gods wil zich in het huwelijk begeeft, dan staat het te vreezen, dat hij (of zij) zich slechts door de begeerlijkheid des vleesches Iaat leiden en overhalen, en het woord des Engels aan Tobias komt hier in toepassing : „Die zóó in den echt treden, dat zij God van zich en uit hunnen geest verbannen en aan hunne lusten toegeven . . . over de ziel ken heeft de duivel Diacht.quot;

Daarom, dierbare jongelingen enjon-gedochters, onderzoekt alles eerst goed, vóórdat gij het besluit neemt, een huwelijk aan te gaan ! Raadpleegt brave en verstandige personen (biechtvader, ouders, bidt vurig tot den Heer uwen God, dat Hij u Zijnen heiligen Wil moge te kennen geven ; gaat derhalve gaarne tot de H. Sacramenten, en bidt bij de H. Communie den Heer om verlichting, roept Maria en Jozef aan !

Laat u niet verblinden en misleiden door de meening, alsof alleen in het

-ocr page 175-

— i6i —

huwelijk het ware geluk des levens ware te vinden, alsof het huwelijk zoo rijk aan vreugde en genot ware. Mag ook de huwelijksstaat, — voornamelijk dan, wanneer God daartoe geroepen heeft,— er zeer veel toe bijdragen, het leven der echtgenooten gelukkig te maken, zoo zijn er toch veel lasten en moeie-lijkheden aan verbonden, en gaat het dikwijls met veel lijden gepaard, zoodat het spreekwoord: „trouwen doet rouwenquot;, maar al te zeer bevestigd wordt. Daarbij komt, dat het huwelijksleven maar al te licht aan vele en zeer groote gevaren voor het zieleheil vergezeld gaat, niet alleen wat de kuischheid in het huwelijk betreft (want ook echtgenooten mogen zich niet alles veroorloven eri moeten zich voor uitspattingen in acht nemen), maar ook dikwijls wegens de immer hooger stijgende zorgen en moeie-lijkheden, om te kunnen bestaan of volgens rang en stand vooruit te komen in de wereld, en inzonderheid voor het geval, wanneer de eene echtgenoot den

-ocr page 176-

— 102

verkeerden weg inslaat en zich aan lichtzinnigheid en ondeugd overgeeft. Hoe velen, die vroeger zoo goed en braaf waren, zijn daardoor in den hu-welijksstaat van God afgekeerd en slecht geworden !

Genoeg ; dit kan nauwelijks in twijfel getrokken worden, dat duizenden, wanneer zij al de lasten en wederwaardig-digheden, welke hun in den echtstaat staan te wachten, vooruit zagen, zich niet meer geneigd zouden voelen om te trouwen.

Maar dat mag degenen, die door God tot den huwelijksstaat zijn geroepen, volstrekt niet terughouden dien staat te aanvaarden ; meestal komt hetgeen wij gezegd hebben bij hen ook veel minder voor, dan bij degenen, die ongeroepen in den echt treden; bovendien geeft God aan hen de genade, de kruizen van den huwelijksstaat met geduld en derhalve des te lichter en verdienstelijker te dragen, zoodat hun huwelijk, ondanks al de lasten en bezwaren aan dezen staat

-ocr page 177-

— I63 —

verbonden, toch gelukkig blijft. Maar wee degenen, die niet geroepen zijn ! Terwijl juist zij de lasten des huwelijks het meest ondervinden, ontbreekt hun de troost en de versterking der genade, ze te dragen; hun huwelijk is ongelukkig.

De keuze van den ongehuwden staat.

Ook tot het ongehuwd blijven zijn velen geroepen. En de christelijke jongeling en jongedochter moeten naar omstandigheden ook dit in overweging nemen, of zij niet tot den ongehuwden, maagdelijken staat zijn geroepen.

Deze staat is, wanneer men hem volgens Gods heiligen Wil aanvaardt en daarin leeft, verheven en heilig, vol heil voor tijd en eeuwigheid. In den maagdelijken staat heeft de Goddelijke Heiland geleefd, alsook Zijne H. Moeder en Zijn vrome voedstervader. En Jezus zelfheeft ook dezen staat met allen nadruk aanbevolen en aan denzelve, ook voor de eeuwigheid, den voorrang en de hoogste onderscheiding toegekend. Ook de H.

-ocr page 178-

_ I64 -

Paulus prijst den niaagdelijken staat en doet deszelfs voortreffelijkheid boven den huwelijksstaat uitkomen. (I Kor. VII). En de H. Kerk telde ten allen tijde degenen, die zich om God aan den maagdelijken staat toewijden, onder hare dierbaarste kinderen.

Het kan immers geenszins betwijfeld worden, dat in het algemeen degenen, die in den ongehuwden staat leven, vrijer zijn tot den dienst des Heeren en ongestoorder voor het heil hunner ziel kunnen zorgen, gelijk daarom ook het christelijk leven bij hen tot hoogere volmaaktheid kan worden opgevoerd. De Apostel zegt: „Die geene vrouw heeft, is bezorgd, over hetgeen den Heer betreft, hoe hij God zal behagen. Maar die eene vrouw heeft, is bezorgd, over hetgeen de wereld betreft, hoe hij zijne vrouw zal behagen, en hij is verdeeld. En de ongetrouwde vrouw en de maagd denken om hetgeen den Heer betreft, om heilig te zijn naar lichaam en geest, maar de getrouwde denkt om

-ocr page 179-

— I65 —

hetgeen de wereld betreft, hoe zij haren man zal behagen.quot; Daarbij komt dan de zegen der Goddelijke genade, die licht het ongehuwde leven in rijkere volheid vergezelt. Het is dat aan den Heer gebrachte offer van het ongehuwde leven en deszelfs voordeden en vreugde, dat als een bestendig opborrelende bron van genaden in het ongehuwde leven stroomt en het zoo rijk bevoordeelt en begunstigt. Dat wordt wel is waar ten volle bewaarheid alleen bij degenen, die uit eigen beweging (terwijl het hun vrij stond in het huwelijk te treden) om God en om zich des te ongestoorder aan Hem en zijne H. Kerk te kunnen toewijden, den maagdelijken staat kiezen; maar ook degenen, wien de ongehuwde staat meer door uitwendige omstandigheden en aangelegenheden is opgdrongen en derhalve meer uitwendig genoodzaakt zijn, om niet te trouwen, kunnen met de genade Gods, die hun niet geweigerd wordt, wanneer zij haar op de rechte wijze trachten te verwerven.

-ocr page 180-

den door de Voorzienigheid opgedrongen staat tot een vrij willigen staat maken en zoo evenzeer dien zegen over hun leven doen nederdalen.

Derhalve ook hier, dierbare jongelingen en jongedochters, moet gij vlijtig onderzoeken, het ernstig voor God overwegen, met goede menschen te rade gaan en bidden om de genade der verlichting; vooral wanneer gij eene meer of minder bestendige opwekking en genegenheid tot den ongehuwden staat in u gevoelt. Erkent gij dan uwe roeping tot het ongehuwde leven en neemt gij het besluit, om niet te trouwen, en tracht gij dan den ongehuwden staat in eer en deugd door te brengen, dan wenschen wij u van ganscher harte geluk. „Moge trouwen ook goed zijn,quot; zegt de Apostel, „zoo is toch niet trouwen beter.quot;

De keuze van de persoon.

Hebt gij, dierbare jongelingen en jongedochters, op de door ons aangegeven wijze, de overtuiging verkregen,

-ocr page 181-

— I67 —

dat gij het als uwe roeping moogt houden, in het huwelijk te treden, dan moet gij ter gelegener tijd beslissen, met welke persoon gij een huwelijk wilt aangaan. Het geldt hier derhalve de keuze van eene geschikte persoon.

Weder eene taak van onmetelijk gewicht, want hiervan hangt het op de eerste plaats af, of het huwelijk gelukkig of ongelukkig zijn zal, of het huwelijksleven de weg naar den Hemel of naar de hel zal worden. Hoe velen hebben juist daardoor zich tijdelijk en eeuwig ongelukkig gemaakt, dat zij deze keuze niet op echt christelijke manier, maar lichtzinnig hebben gedaan ; zich daarbij niet door christelijke grondstellingen, maar alleen door menschelijke, persoonlijke of aardsche inzichten lieten leiden ?

Waar komt het bij deze keuze vóór alles op aan ? Hoe aannemelijk het ook, ja in zeker opzicht raadzaam schijnt, bij dezelve uitwendige omstandigheden, lichamelijke gestalte en schoonheid, een

-ocr page 182-

— 168 —

innemend wezen, welgemanierdheid, vermogen enz. in aanmerking te nemen, zoo moet men toch altijd en onder alle omstandigheden er op de eerste plaats naar zien, of de persoon, die men kiezen wil, met den geest van ware godsvrucht en vroomheid is vervuld.

Wanneer het reeds geen voordeelig licht werpt op eenen jongeling, op eene jongedochter, dat zij er toe beslissen kunnen, zulk een gewichtig verbond, als het huwelijk is, aan te gaan met een persoon zonder christelijke godsvrucht en vroomheid, die allerlei, wellicht erge gebreken (neiging tot den drank, tot onbetamelijkheden, pronkzucht, verkwisting) aan zich heeft, die zich aan allerlei zonden schuldig maakt, hoezeer staat het dan buitendien te vreezen, dat deze gebreken en verkeerdheden na verloop van tijd in het huwelijksleven nog erger te voorschijn treden en het huwelijksgeluk wezenlijk belemmeren. ja, verwoesten, voornamelijk, wanneer het geloof ontbreekt. Welke

-ocr page 183-

— 169 —

treurige voorbeelden kan de ondervinding daarvan aantoonen!

Misschien koestert in zulk een geval de beter gezinde de hoop, de andere persoon langzamerhand door woord en voorbeeld te verbeteren. Maar ach, hoe ijdel is dikwijls deze hoop! Ja, men moet er zelfs voor vreezen, dat na verloop van tijd de beter gezinde persoon, in plaats van den ander naar zich over te halen, door dezen wordt overgehaald, en dan eveneens ontaardt, de goede hoedanigheden van vroeger verliest en ook verkeerd wordt.

Dan is het ook zeer wenschelijk, dat de persoon, welke men kiest, eene zekere gelijkheid van humeur, van karakter, van zeden toont, zoodat men voor haar eene meerdere of mindere aantrekkelijkheid gevoelt, eene onwillekeurige genegenheid (liefde) tot haar bespeurt en met haar eene zekere overeenstemming in het geheele wezen vindt. Afgezien van vele andere bezwaren, zal men zonder dit moeie-lijk kunnen hopen, bij het voortdurend W. en R. ■ xii.

-ocr page 184-

— lyo —

samenleven, bij het dagelijksch verkeer, gelukkig en tevreden te zijn.

Hoe gevaarlijk is het derhalve, wanneer iemand al te zeer, zoo bijzonder, ja uitsluitend op uitwendige hoedanigheden, schoonheid, bevalligheid en dergelijke zijn oogmerk richt en zich daardoor in de keuze laat leiden! Wat zal dan, wanneer de schoonheid verwelkt is, en de overige uitwendige voortreffelijkheden niets aantrekkelijks meer aanbieden, nog overig blijven, om een gelukkig huwelijksleven te verzekeren? Hoe ongelukkig zijn dikwijls naderhand zulke echtelieden, die vóór of bij de intrede van het huwelijk elkander zoo hartstochtelijk schenen te beminnen, maar wier liefde alleen in lichamelijke schoonheid en bevalligheid en in zulke uitwendige hoedanigheden haren grond had en den naam van liefde hoegenaamd niet verdiende ! Men kan en mag het geenszins afkeuren, dat men bij de keuze van een persoon, met wie men trouwen wil, ook op de schoonheid des liduams, op bevallige en

-ocr page 185-

— 171 -

aangename manieren, op bekwaamheid en ontwikkeling Iet maar slechts zóó, dat dit alles met ware Christelijke deugd en godsvrucht gepaard ga. In elk geval kan men met veel gegronde redenen verwachten, dat een huwelijk met een waarachtig braaf en vroom persoon ondanks het gemis van de gedachte uitwendige hoedanigheden toch gelukkig zijn zal, terwijl men nauwelijks kan verwachten, dat dit — ten minste op den duur — het geval zal zijn, wanneer degelijke en ware godsvrucht ontbreekt, mogen dan de uitwendige voortreffelijkheden ook nog zoo groot zijn.

Inzonderheid zal het met diegenen zeer slecht afloopen, die geheel eenzijdig, alleen met het oogmerk op geld en vermogen, zich laten leiden, de betreffende persoon tot het huwelijk te kiezen; ja, juist zulke huwelijken om geld zijn dikwijls de ongelukkigste.

De gemengde huwelijken.

Wij hebben hier nog een woord er bij te voegen over de zoogenaamde

-ocr page 186-

— 172 —

gemengde huwelijken, over de huwelijken met personen van een ander geloof.

Ook hier moeten wij zeggen, dat het in den regel geen voordeelig licht werpt op een persoon, wanneer zij er toe besluit, een huwelijk aan te gaan met iemand, die met haar niet hetzelfde geloof bezit. Te talrijk en te diep ingrijpend zijn de gevallen en redenen, dat zulke echtelieden, terwijl het toch in het wezen van het huwelijk ligt in alles de innigste levensgemeenschap te onderhouden, niet kunnen samengaan, zoodat er eene algeheele overeenstemming in het huwelijksleven, zooals het volgens zijne natuur moet zijn, niet mogelijk is.

En wanneer wij bij een persoon, die er toe besluiten kan, een gemengd huwelijk aan te gaan, reeds aanstonds moeten vreezen, dat het aan den beslist „katholiekenquot; geest ontbreekt, zoo zal deze geest, in zoo verre hij nog bestaat, na verloop van tijd, bij het nauwere verkeer met het andersdenkende deel en bij het waarnemen der van het

-ocr page 187-

— 173 —

katholicisme zoo zeer afwijkende zienswijzen en gewoonten, meer en meer onverschillig worden en ten laatste geheel wegsterven. Moeielijk blijven in den regel degenen, die in een gemengd huwelijk leven, op den duur standvastige, goede katholieken; er mogen uitzonderingen zijn; wij zeggen : in den regel. Zelfs afval van het katholiek geloof heeft meer dan eenmaal het gemengd huwelijk te weeg gebracht.

En dan de kinderen ! De arme kinderen, moet men zeggen. Welk een wanklank in het kinderlijk gemoed, te moeten zien, hoe vader en moeder, die zij beiden moeten hoogachten, in de gewichtigste aangelegenheden zoozeer uiteenloopen. Wanneer het Gods raadsbesluit is, dat juist door de vereeniging van vader en moeder en door hun gemeenschappelijk werken datgene door de kinderen bereikt zal worden, wat Hij wil, hoe zal dat dan kunnen geschieden, wanneer deze vereeniging ontbreekt, ja, wanneer, ten minste naar het gegeven

-ocr page 188-

— «74 —

voorbeeld, er een tegenspraak tusschen het werken des vaders en dat der moeder plaats heeft.

En welk een gevaar hebben de kinderen te lijden, wanneer de familie van het andersdenkende deel de katholieke partij met meer of minder geweld er toe over tracht te halen, om de kinderen protestant te laten worden ! En dat is immers maar al te dikwijls het geval.

Of, wanneer de katholieke echtgenoot sterft, zullen dan niet de kinderen aan dwaling en ongeloof worden prijsgegeven?

De beloften, die van protestantsche zijde zijn gegeven, worden maar al te dikwijls niet gehouden. O de gemengde huwelijken zijn zeer gevaarlijk en verderfelijk 1 En wanneer onze H. Kerk dezelve onder zekere omstandigheden toelaat, altijd doet zij het slechts, omdat zij door den nood gedrongen wordt, of om erger kwaad te voorkomen; maar nimmer doet zij het, zonder den volgens Goddelijk recht noodzakelijken waarborg te eischen, dat het katholiek

-ocr page 189-

— 175 —

geloof van den betreffenden echtgenoot en de kinderen verzekerd zij, waarin zij dan, helaas ! dikwijls genoeg bitter bedrogen wordt.

Christelijke jongelingen en jongedoch-te/s! Met allen nadruk waarschuwen wij u voor bet aangaan van gemengde huwelijken. Hoe velen van hen, die een gemengd huwelijk sloten, moesten het reeds op aarde bitter betreuren ; en in de eeuwigheid ?

De trouwbelofte.

De keuze is gedaan ; gij zijt genegen, met de gekozen persoon in het huwelijk te treden, en gij staat op het punt, elkander van weerszijden het huwelijk te beloven.

Zult gij, dierbare jongelingen en jonge-dcchters, zulk een gewichtigen stap doen zonder dat uwe ouders er van weten en daarin toestemmen ? Zou men u dan niet eene strafbare lichtzinnigheid moeten verwijten ? En hoe treurig zullen dan licht de gevolgen zijn! Hoe dikwijls

-ocr page 190-

— 176 —

reeds was jeugdige lichtzinnigheid, onervarenheid en misschien ook eene zekere verblinding der hartstochten de oorzaak, dat men een allernoodlottigsten misstap deed, waarvoor ouders en personen met rijper oordeel zouden behoed hebben, wanneer men hen om raad gevraagd had. Hier geldt vooral het woord des H. Geestes : „Wil niet wijs zijn bij u zei ven, en steun niet op uwe wijsheid. Die alles doen met raad zullen door de wijsheid bestuurd worden. Kind, doe niets zonder raad, en gij zult na de daad geen berouw hebbenquot;. (Prov. III, XIII).

Goede zonen en dochters volgen dan ook gaarne den raad hunner ouders op, indien niet zeer gewichtige redenen hen rechtvaardigen, anders te handelen.

Hebt gij nu met goedvinden der ouders elkander trouwbelofte gedaan, dan zijt gij den staat van verloving ingetreden, en de dagen van verkeering beginnen. Het spreekt van zelf, dat met het oog op het gevaar deze tijd niet lang mag

-ocr page 191-

— 177 —

duren, maar men zoo spoedig mogelijk tot trouwen moet overgaan. Immers, wanneer de verkeering te lang aanhoudt, dan geeft zij maar al te licht aanleiding, om zich tegen de heilige deugd van kuischheid te bezondigen en zoodoende den grondslag te leggen voor een volgend ongelukkig huwelijk.

De tijd van verkeering moet dan door de jonge lieden als een tijd van voorbereiding tot het huwelijk beschouwd en gebruikt worden. Hoe lange en ernstige voorbereidingen hebben bijna overal tot de verschillende standen des levens plaats; hoe lang en hoe ernstig moeten volgens het verlangen der H. Kerk degenen, die priester willen worden, zich voorbereiden ! Is ook de huwe-lijksstaat niet zoo heilig als de priesterlijke staat, zoo is hij toch een heilige staat, die zijne groote verantwoording en zware verplichtingen heeft, die op ernstige voorbereiding aanspraak maakt en vooral tot den grootsten ijver in het gebed en vrome oefening vermaant,

-ocr page 192-

- 178 -

om de zoo noodzakelijke genaden voor denzelven te verkrijgen. Brave jongelieden, die verloofd zijn, miskennen dat niet en daarom bereiden zij zich tot de intrede in hunnen nieuwen staat met allen ernst en met de meeste zorg voor.

Maar helaas, bij vele jongelieden, die verkeering hebben, is dat niet het geval! Wanneer het eindelijk ook niet behoeft afgekeurd te worden, dat zij na hunne verloving een zeker opgewekt verkeer met elkander houden, zoo neemt toch dikwijls dit verkeer — langzamerhand immer meer — een karakter aan, dat tot zonde, tot immer nieuwe, tot immer erger zonden leidt.

Men tracht al te dikwijls te zamen te komen, men verwijlt al te lang bij elkander, men houdt er van, ongezien, op eenzame plaatsen, des avonds, zelfs tot in den nacht zich bij elkander op te houden. En de gevolgen ? Men wordt vertrouwelijker, vrijer tegenover elkander, aanvankelijk misschien nog meer op eene onschuldige manier; maar

-ocr page 193-

179

langzamerhand veroorlooft men zich liefkozingen, omhelzingen, alles meer en weer met zinnelijken lust, uit zinnelijken lust. Men schendt de wetten der kuische schaamte en zedigheid. Geen wonder dan, dat de ongeregelde zinnelijkheid daarbij aan kracht gewint en zelfs tot hartstocht aangroeit, om vervolgens, wanneer zij op zulk eene wijze eenmaal ontbrand is en bevrediging gevonden heeft, tot immer erger zonden mede te sleepen, zoodat dan de tijd der verkeering — immer meer toenemend — een tijd van zonde en van de treurigste buitensporigheden wordt, en de verloofden, wanneer zij zich eindelijk tot het altaar begeven, om het huwelijk te sluiten, daar met de zwaarste zonden beladen verschijnen. Misschien heeft men maar al te veel redenen, om te vreezen, dat dezulken zich niet in een toestand bevinden, de heilige Sacramenten waardig te kunnen ontvangen. Dan zouden zij derhalve in het huwelijk treden met de zonde van eene drievoudige

-ocr page 194-

of zelfs viervoudige heiligschennis: Ongeldige biecht, onwaardige communie, onvvaardigtoedienen en ontvangen van het heilig sacrament des huwelijks. Is dat niet vreeselijk ?! Kan, wanneer zoo iets voor-afgegaan is, nog met grond en vertrouwen een gelukkige, door God gezegende huwelijksstaat verwacht worden? O Wanneer men gewaar wordt, hoe jongelieden, die met elkander verloofd zijn en verkeeren, zich dikwijls gedragen, dan kan men zich niet meer over ongelukkige huwelijken verwonderen !

Is het dan niet treurig, wanneer jonge lieden om den korten tijd, dien hunne verkeering duurt, van het geheele toekomstige huwelijksleven den zegen Gods verwijderd houden en zich ongelukkig maken ?

Is het niet treurig, wanneer op zulke wijze jonge lieden, die als verloofden zich toch grootere liefde verschuldigd zijn, nu elkander behandelen als de ergste vijanden, daar zij zich wederzijds door hunne verleidingen en toestemmingen

-ocr page 195-

— i5?I —

tot zonden tot in den grond der ziel bederven ?

O dierbare jongelingen en jonge-dochters, die met elkander verloofd zijt:

Brengt toch uwe bruidsdagen op eene ware Christelijke wijze door!

Verloofde jongelieden, met een waar Christelijk gemoed en nauwgezet van geweten, zijn natuurlijk volgens hun plicht er ook op bedacht, in tijdelijk opzicht de overeenkomstige voorbereidingen te maken en in hetgeen voor den huwelijksstaat van beteekenis is om raad te vragen en zich te laten onderrichten. Maar evenzoo zeer, ja nog meer gaat het hun ter harte, zich door des te ernstiger oefening der Christelijke godsvrucht voor te bereiden en door grooten ijver in het gebed zich de genade Gods voor den huwelijksstaat te verwerven. Daarbij is het hunne eerste en voornaamste zorg, hun hart zuiver te bewaren en in hunnen omgang met elkander alles te vermijden wat tegen de heilige deugd van kuischheid strijdt.—

-ocr page 196-

— 182 —

In de overtuiging, dat ten opzichte van de heilige zuiverheid aan verloofde personen niets meer geoorloofd is, dan aan anderen, vermijden zij des te zorgvuldiger alle misplaatste liefkozingen en fleemerijen, daar zij weten, dat bij hunne wederkeerige liefde tot elkander het gevaar, in zulke punten tot zondige handelingen te vervallen, des te grooter is.

Daarom vermijden zij het ook, volgens hunnen plicht, zich al te dikwijls en te lang bij elkander op te houden, inzonderheid op plaatsen en op tijden, dat zij niet bemerkt kunnen worden.

Zij staan er op, als op een heilig punt van eer, zich als bruid en bruidegom op de strengste wijze van alles te onthouden, wat eerst en alleen in den huwelijksstaat geoorloofd is ; zij leggen het zich als eene dure verplichting op, in de bruidsdagen eenen onbevlekten levenswandel te leiden.

En hoe grooter het gevaar is (zij weten het), in de bruidsdagen, wanneer zij meer dan gewoonlijk bij elkander

-ocr page 197-

— 183 —

zijn en zij dikwijls aan het waakzaam oog van ouders en overheden zijn onttrokken, en hoe grooter dan het gevaar is, zeggen wij, zich te bezondigen, des te meer zij over zich zeiven zullen waken en de grootste behoedzaamheid zullen in acht nemen ; des te vuriger zij van God de genade der heilige deugd van kuischheid zullen afsmeeken. Daarom zijn zij in hunne bruidsdagen des te ijviger in het gebed, in het bijwonen van het H. Misoffer en van de andere godsdienstoefeningen der H. Kerk ; vandaar zullen zij meermalen te biechten gaan en de H. Communie ontvangen ; zij zullen met des te meer godsvrucht de H. Maagd, den H. Jozef en den H. Aloysius verecren en aanroepen en zich onder hunne bijzondere bescherming stellen. Gaarne zullen zij ook, zooveel als de omstandigheden het hun veroorloven, bijzondere goede werken verrichten, als aalmoezen geven,- vasten, zich in geoorloofde zaken versterven, met één woord: alles, waardoor zij de

-ocr page 198-

— IS4 —

genade en den zegen Gods over zich kunnen doen nederdalen, zal de groote bezigheid zijn in hunne bruidsdagen.

Zoo breekt dan eindelijk de dag aan, waarop zij door het H. Sacrament des huwelijks zullen vereenigd worden; de dagen, welke vooraf gaan, worden geheiligd door zich op echt christelijke wijze voor te bereiden tot het spreken van eene goede biecht en tot het waardig en godvruchtig ontvangen der H. Communie. Gaarne zullen zij ongeveer veertien dagen voor den trouwdag eene algemeene of generale biecht doen en zich daartoe met allen ernst en vlijt voorbereiden, omdat zij dit als het beste middel beschouwen, om met een nieuw hart en een nieuwen geest in den nieuwen levensstaat te treden.

O hoe welbehagelijk in de oogen Gods zijn zulke bruidsparen voor het altaar des Heeren ; met welk eene welwillendheid rust Zijn oog op hen ; hoe rijkelijk opent Hij in de H. Biecht, bij de H. Communie en in het Sacrament

-ocr page 199-

- i8S -

des Huwelijks zijne bronnen van genade, om hen op gelijke wijze, als eenmaal het bruidspaar te Cana, te zegenen met de volheid aller genaden, welke geschikt zijn, hun huwelijk gelukkig, aan God welbehagelijk en tot een bron van tijdelijk en eeuwig geluk te maken!

Daar mag men van ganscher harte geluk wenschen; daar mag men met vertrouwen hopen, dat de nieuwe levensstaat een zegen zijn zal.

W. en R.

-ocr page 200-

Gij wordt soldaat.

Dit is alzoo een hoofdstuk alleen voor jongelingen, en wel voor diegenen onder hen, die in den militairen dienst moeten treden. Wij zouden het niet durven te verantwoorden, wanneer wij hen in ons boekje onbesproken lieten en stilzwijgend voorbij gingen. Immers de militaire dienst is voor een jongeling eene zaak van zeer groot gewicht en oefent op zijn later leven een geweldigen invloed uit. Voor jongedochters, die dit hoofdstuk lezen, moge het eene aansporing zijn, om voor de jongelingen van haren leeftijd, die soldaat moeten worden, des te meer te bidden, wanneer zij vernemen en gevoelen, aan hoe vele en groote gevaren zulke jongelingen zijn blootgesteld.

En dat is, helaas ! het geval 1 Men

-ocr page 201-

- iSy -

moet immers medelijden hebben met een jongen man, die voor zulk een ge-ruimen tijd uit zijne gewone levenswijze, ook wellicht — tot niet gering nadeel — uit zijne beroepsbezigheid weggerukt, misschien ver van zijne geboorteplaats in voor hem onaangename en moeielijke omstandigheden moet leven.

Maar hierover zou men zich nog kunnen heenzetten, doch het ergste ligt daarin, dat het militaire leven bijna immer vol van gevaren voor den godsdienst en de zedelijkheid der jongelieden is. Hoe dikwijls gebeurt het, dat een jongeling, met de beste gevoelens vervuld, rein van zeden en goed en braaf het ouderlijke huis verlaat, en na eenige jaren geheel veranderd terugkomt! De geest van godsvrucht en vroomheid is in hem, zij het ook niet geheel verdwenen, toch zeer verminderd en verslapt ; de reinheid des harten en de onschuld is verloren; onzuivere neigingen hebben plaats genomen en treden in lichtzinnige gesprekken en in werken

-ocr page 202-

— 188 —

van onkuischheid te voorschijn; hoe iicht is zelfs het geloof aan het wankelen geraakt, misschien zelfs geheel verloren!

Veel, zeer veel draagt er in den militairen dienst toe bij, om den jongeling aan gevaren bloot te stellen : de enge samenleving van zoo vele jonge lieden, onder wie licht eenigen zich bevinden, die reeds lichtzinnig en bedorven zijn ; het gemis van behoorlijk toezicht, het slechte voorbeeld, misschien zelfs verleiding, de lichtzinnige gesprekken, die er gevoerd worden, het onmatig genot van sterke dranken, — dat alles en nog veel meer biedt den jongen soldaten gevaren, dikwijls de grootste gevaren aan, en wel zooveel te meer, daar het behoedmiddel, dat in het gebed, in kerkbezoek, in het bijwonen der H. Mis en het aanhooren der preeken ligt, maar al te dikwijls ontbreekt. Terwijl namelijk, 't is wel onbegrijpelijk, op Zonen Feestdagen de soldaten dikwijls moeten aantreden en dienst doen, en wel zoo, dat het nauwelijks nog mogelijk

-ocr page 203-

— 1S9 —

blijft, de H. Mis bij te wonen, zoo zijn maar al te dikwijls de soldaten lichtzinnig genoeg, ook dan, wanneer zij het zeer goed konden overleggen, naar de kerk te gaan, de H. Mis nog te verzuimen ; en maar al te zeer gelukt het dan denzulken, ook anderen daartoe te verleiden. Komt hier nu nog bij, dat men ook geene preek meer hoort, en de eene maand na de andere laat voorbijgaan, zonder te biechten te gaan en de H. Communie te ontvangen, is het dan wel te verwonderen, dat men zich meer en meer van God vervreemdt, koud en onverschillig wordt in den godsdienst, voor al het hoogere begrip en gevoel verliest, en de booze neigingen des te meer tot heerschappij komen en de overhand verkrijgen, hoe meer onzedelijke gesprekken en slechte voorbeelden daartoe verlokken ?

Genoeg, de treurigste ondervindingen hebben wij hier voor ons. -—- Maar is het dan niet mogelijk, dat de jonge man ondanks deze gevaren toch nog

-ocr page 204-

— 190 —

standvastig blijft, en ongeschonden den militairen dienst verlaat, gelijk hij in denzelven is ingetreden ? — God zij dank, dat wij ook hier van gunstige ondervindingen kunnen spreken ! Zij bewijzen, dat men bij eencn ernstigen wil en onder aanwending der geschikte middelen ook in den soldatenstand een goed Christen kan zijn en als zoodanig kan leven.

En u jongelingen, die eenmaal soldaat moet worden en dit boekje in handen krijgt, zou ik gaarne hieraan herinneren.

Wanneer gij in den militairen dienst moet treden, maakt dan het vaste voornemen, een Christelijk soldatenleven te leiden. Vele jongelingen, vóórdat zij in dienst treden, ontvangen eerst nog in hunne geboorteplaats de H. Sacramenten, om zich in de bescherming en zegening der Goddelijke genade aan te bevelen. Hoe navolgenswaardig! Bedenkt, dat gij als Christenen in dienst treedt en ook als soldaten de heilige verplichting hebt, als Christenen te

-ocr page 205-

— Tl)T —

leven! — Bedenkt dikwijls, dat het slechts een betrekkelijk korten tijd duurt, in den soldatenstand te moeten leven!

Wilt gij dan zoo lichtzinnig en dwaas zijrij dezen korten tijd zoo te misbruiken, dat gij de rampzalige gevolgen daarvan voor uw geheele leven moet ondervinden, die u misschien voor eeuwig ongelukkig maken ?

Wilt gij zóó leven, dat gij u moet schamen, weder onder de oogen uwer ouders en geestelijken te komen ?

Dat zij verre van u ! Gij zult alles doen, wat in uw vermogen is, om flinke echt Christelijke soldaten te zijn. Maar dat zal u slechts gelukken, wanneer gij het volgende in acht neemt:

1. Blijft u steeds bewust, dat uwe ziel in den militairen dienst door velerlei gevaren bedreigd wordt, en dat gij daarom des te voorzichtiger moet zijn en des te vuriger den goeden God moet smeeken, dat Hij u bescherme.

2. Houdt het voortdurend in 't oog.

-ocr page 206-

dat het soldatenleven slechts een korten tijd duurt, om u des te meer zóó te gedragen, dat het grootere gedeelte uws levens goed en gelukkig kan zijn.

3. Vermijdt om eiken prijs een meer vertrouwelijken omgang met kameraden, die lichtzinnig en los in den mond zijn en aan den drank zijn overgegeven! Zij zijn voor u als de pest, als een aanstekelijke ziekte. — Mengt u nimmer in hunne lichtzinnige gesprekken tegen zedelijkheid en geloof! Kunt gij u niet verwijderen, hoort hen dan ten minste niet met een geneigd oor aan, en geeft vooral niet door uwe woorden en gebaren te kennen, dat gij in hunne onbetamelijke gezegden en manieren genoegen neemt.

4. Kiest onder uwe medesoldaten diegenen uit, die braaf, nauwgezet van geweten en Christelijk gezind zijn. Bij hen moet gij u aansluiten, met hen vriendschappelijk omgaan. Hoezeer zal u dat tot bescherming en behoud strekken !

-ocr page 207-

— gt;93 —

5. Vermijdt alle onmatigheid in het drinken en de gelegenheid daartoe !

6. Het zij verre van u, in een vreemde stad met eene persoon van het andere geslacht, zij moge jong of oud zijn, cp eene meer vertrouwelijke wijze om te gaan. Is dit op zich zelf genomen, wanneer men geen huwelijk op 't oog heeft, reeds gevaarlijk, bij den soldaat is het nog des te gevaarlijker.

7. Het moet voor u een heilige regel zijn, des morgens en des avonds ten minste een kort gebed te verrichten. Wanneer gij des morgens niet bidt en gij niet de voor den dag noodzakelijke genaden van God afsmeekt, hoe zult gij dan in de gevaren van den dag kunnen bestaan ? Laat u door niets verleiden, wanneer niet onoverkomelijke hindernissen in den weg komen, uit de H. Mis te blijven. Misschien dat gij hiervoor slechts een weinig vroeger behoeft op te staan. Vergeet het nimmer, dat men onder doodzonde verplicht is, op Zon- en Feestdagen de H. Mis bij

-ocr page 208-

— m —

te wonen, en alleen zeer gewichtige redenen u van deze verplichting kunnen ontslaan. — Zoudt gij zoo lafhartig kunnen zijn, u door de spotternij van lichtzinnige kameraden daarvan te laten terughouden ?

9. Weest indachtig, ten minste somtijds (zoo dikwijls mogelijk) de preeken te hooren ; hoe noodzakelijk is dat juist voor soldaten ! Hoe gevaarlijk, wanneer men geene preek meer hoort!

10. Gaat dikwijls te biechten en te Communie. Hoe veelvuldiger en grooter in den soldatenstand de gevaren der ziel zijn, des te meer hebt gij de genade Gods noodig, om niet te bezwijken. De H. Biecht en Communie zijn de bronnen van genade. Wie deze heilige Sacramenten te lang verzuimt, zal niet standvastig blijven! Gij moet ze dikwijls ontvangen ! Zijn eenmaal twee maanden voorbijgegaan, dan moet gij er ernstig aan denken, volstrekt niet langer te wachten, maar zoo spoedig mogelijk weder te gaan.

-ocr page 209-

— *95 —

11. Beveelt u immer opnieuw bij de H. Mis in de verdiensten van het H. Offer aan, stelt u onder de machtige bescherming der allerzaligste Maagd Maria, vereert den H. Aloysius; ook heilige soldaten zijn er geweest (St. Se-bastianus, St. Martinus); roept hen dikwijls aan! Wanneer gij nalatig wordt in het gebed, dan vermeerdert het gevaar ; laat gij het gebed geheel achterwege, dan gaat gij verloren.

12. Wordt leden der Roomsch Katholieke Militairen- Vereeniging ! — Om de bezwaren van den militairen dienst zooveel mogelijk te verlichten, zijn in verschillende plaatsen van ons Vaderland gebouwen verrezen, die den naam dragen van Roomsch Katholieke Militairen-Vereenigingen. Wanneer gij nu ergens in garnizoen komt te liggen, waar zulk eene Vereeniging is, wordt er dan lid van! Op de eerste plaats, wanneer gij zoo nu en dan de kazerne kunt en wilt verlaten, kunt gij u daar ontspannen en in een gezelligen kring

-ocr page 210-

— nj6 —

verkeeren ; en op de tweede plaats, en dit is voor u van het hoogste belang, zult gij daar een „Te Huisquot; vinden, dat u voor de velerlei gevaren van den soldatenstand zal behoeden en tot uw behoud zal strekken. — Vóórdat gij uwe woonplaats verlaat, om in de gelederen te worden ingedeeld, moet gij u tot uwen biechtvader wenden, en hem verzoeken, dat hij u de noodige inlichtingen geve. Zijn Eerwaarde zal u dan zeer waarschijnlijk een brief medegeven aan den directeur van zulk eene Ver-eeniging, en dien brief moet gij persoonlijk brengen en wel aanstonds, wanneer gij in uwe garnizoensplaats zijt aangekomen. Gij behoeft er hoegenaamd niet tegen op te zien, want het lidmaatschap kost niets, en in zulk een gebouw voor Roomsch Katholieke Militairen is alles zoo ingericht, dat gij er uwe ledige uren in gepaste vroolijk-heid, op eene gezellige manier en tevens op eene nuttige wijze kunt doorbrengen. — O dierbare jongelingen,

-ocr page 211-

— »97 —

aanstaande soldaten, gij kunt er van verzekerd zijn — v/anneer gij lid wordt van zulk eene Vereeniging, dan hebt gij alle kans, om uw geloof te behouden, u zedelijk te gedragen en braaf en godsdienstig te blijven. Gij zult in uw later leven niet met schaamte op uwe militaire dienstjaren behoeven terug te zien, integendeel, uw soldatenleven zal er toe bijdragen, u de zegekroon des eeuwigen levens te verwerven.

IMPRIMATUR.

Haaren, 20 Aprilis 1892.

L. BERKVENS. JAhr. Cens.


-ocr page 212-

I 3Sr EC O TJ 2D.

Bladz.

Voorbericht...........I—^IV.

DE JEUGD.....I

Hoe lang duurt de tijd der jeugd? .... 2 Is de tijd der jeugd zoo beslissend voor het

volgende leven ?.........4

Macht der gewoonte.........4

De mensch kan zich toch bekeeren .... 6

Is daarmede dan alles weder goed? . . . . lo Waarom wilt gij uwe jeugd niet aan God

toewijden ?...........14

Degenen die in de jeugd braaf willen leven

waarvan moeten die afzien ?.....16

Welke vergoeding geeft God hun daarvoor? 18 Wat de wereld in tegendeel beweert . . .21

Het oordeel Gods..........22

EEN HOOFDVEREISCHTE . . 25

Zegen der H. Kuischheid.......26

Vloek der onkuischheid........28

Is onkuischheid groot kwaad?......30

Rampzalige gevolgen der onkuischheid ... 32

Wat hebt gij te vermijden ?......34

Voor de zonde van onkuischheid sluit uw oog

en oor! ............35

Vooral twee gebreken vermijden......37

Vermijdt de groote vertrouwelijkheid in den omgang met personen van het andere geslacht 37

-ocr page 213-

— II —

Bladz.

quot;Wat moet men doen, om zijn hart zuiver te

bewaren............43

Wettiglijk strijden..........44

Dikwijls met aandrang om de genade der

kuischheid bidden.........46

Dikwijls tot de H. Biecht en Communie gaan 48

Zich in de versterving oefenen.....53

DE PLICHTEN JEGENS OUDERS EN

OVERHEDEN.....55

Een woord voor dienstboden......61

Het kruis van den dienstbaren stand ... 62

Voorzichtigheid in de keuze van een dienst . 64

DE KEUZE VAN EEN LEVENSSTAAT. 67

Het groot gewicht dezer keuze.....68

Voorbereiding tot den levensstaat . . . . 71 De waarheden des geloofs trachten immer beter

te leeren kennen (de preek).....74

De ware viering van den Zondag .... 79 Nog een woord wat de H. Biecht en de H.

Communie betreft.........84

Twee gewichtige oefeningen voor de jeugd . 88 De godsvrucht tot de Allerzaligste Maagd Maria 89 De vereering van den H. Aloysius .... 92 Congregatiën van Onze Lieve Vrouw. Aartsbroederschap der H. Familie.....9^

WAARSCHUWINGEN ... 102

Met wie gaat gij om ?........102

Wat leest gij?...........110

De zucht naar genot.........113

Onmatigheid in het drinken......121

IJdelheid en pronkzucht........124

-ocr page 214-

— in —

Bladz.

De opvliegendheid..........127

De krenking der liefde en de onbarmhartigheid 130

De leugenachtigheid.........133

Woordbreuk, of het niet nakomen van het

eens gegeven woord ........135

Oneerlijkheid en stelen........137

Verkwisting............139

Gebrek aan orde en zindelijkheid .... 140 Gebrek aan geheimhouding.......142

HET GROOTE VOORBEELD VAN HET

JEUGDIGE LEVEN . . . .144 EENE DER GEWICHTIGSTE AANGELEGENHEDEN DER JEUGD . 156

De keuze van den staat........157

De keuze van den ongehuwden staat . . .163

De keuze van de persoon.......166

De gemengde huwelijken.......171

De trouwbelofte...........175

Brengt toch uwe bruidsdagen op eene ware Christelijke wijze door.......181

GIJ WORDT SOLDAAT . . .186 Wordt leden der Roomsch Katholieke Militairen-Vereeniging.........195

-ocr page 215-
-ocr page 216-