-ocr page 1-

lt;lt;

? t

OF

DE STEM UIT DE WOLK

!

XD

IDE. ^E-TjeiXJE, T FI^lFLSOIsr

Schrijrcr van „ IV/.- Iruh ckenenquot;, „KnniijeMmli.'.arhcMquot;, „Sleutels

lol hel ll'oorc/quot; enz.

amp;

Êk ^: fM-

NIJ^EGEN.

P, J. MILBORN.

êgt;

-ocr page 2-

GUNNING

3 K

, 24

-ocr page 3-
-ocr page 4-

_

-ocr page 5-

GUNNING

A

OF

IDS.

DE STEM UIT DE WOLK.

DOOR

rcrrR T. ^iEitsoisr.

Schrijver van „Vele gewisse kenteekenen.quot; „Evangelisatiearbeid,quot; „Sleutels toi het Woordquot; enz.

L'nr-l

NIJMEGEN - P. J. M1LBORN.

BIBLIOTHEEK OfR

RIJKSUNIVERSITEIT

UTRECHT. 11/

-ocr page 6-

fïJbi etATni/iis

J'a

«i»' w4lt;r Wtf'éf

EA'HDRQ

IÜ^IT£g^F£^l

Neerbosch — Snelpersdruk der Weesinrichting.

-ocr page 7-

Aan

DE BEMINDE DEELGENOOTE VAN MIJN LEVEN,

die niet alleen mij tot aanmoediging

maar ook tot bezieling was bij mijne onderzoekingen

OP HET VELD DER ZENDING

EN DIE ZOO INNIG HEEFT DEELGENOMEN IN AL MIJNE GEBEDEN

EN WERKZAAMHEDEN VOOR DEN OOGST OP DEN

GROOTEN AKKER DER WERELD

wordt dit boek opgedragen.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

EEN VOORWOORD.

Zoo in dit kleine boek iets goeds te vinden is, zoo is dit, evenals meest alle goede dingen, gegroeid. Het is geworden door een voortgaande ontwikkeling in persoonlijk onderzoek en herderlijken dienst.

De weinige belangstelling, welke in het eerst door den Schrijver gevoeld werd in de Zending in verafgelegen streken is bestending en snellijk toegenomen. Wat de Schrift aanvoert voor éene, de wereld omvattende evangelisatie is in zich zelf onwederlegbaar en onweerstaanbaar; maar verscheidene nevenbewijzen en beschouwingen bevestigen en versterken het schriftuurlijk argument; en de sprake der gebeurtenissen voegt er haar machtig getuigenis toe, ten bewijze dat Gods wolkkolom nog voor Zijn volk uittrekt. Onder den vereenigden invloed van zoovelerlei bewijs uit de Schrift, uit de Geschiedenis en uit de Ervaring, dat de geest der Zending de Geest van Christus is, wordt hart en gemoed van den waren Christen brandende van overtuiging en blakende van geestdrift voor het werk der getuigenis aan eene verloren wereld.

Feiten zijn de vingeren Gods. Bekendheid met de zaken van de zendingwerkzaamheden van den nieuweren tijd is de noodzakelijke voorwaarde tot redelijke, verstandige belangstelling. De kennis ontsteekt niet altoos het vuur van den ijver, maar de ijver schrijdt voorwaarts naar de mate der kennis en kan zonder deze niet bestaan. Een vuur kan aangewakkerd worden door den wind, maar het moet gevoed worden met brandstof; en werkelijk gebeurde zaken zijn het voedsel van deze heilige vlam. Zij moeten vergaderd

-ocr page 10-

VI

en dan, door den Geest Gods, ontstoken worden, om vervolgens als brandende fakkels uitgezonden, als gloeiende kolen elders dienst te doen. Tevergeefs zullen wij uitzien naar het ontwaken eener zieldoordringende en hart-veroverende liefde tot snelle en algemeene verbreiding der evangeliewaarheden, naar goedgevulde zendingkassen en volle gelederen van het zendingleger tenzij en tot zoolang elke geloovige in het bijzonder en in eigen persoon zich geplaatst ziet voor die groote gebeurtenissen, welke den gang en den loop der nieuwere zendingen tot het wonder en teeken van deze laatste dagen maken!

Deze feiten te schetsen is het eenvoudige, nederige doel van dit boek, opzettelijk beknopt ingericht, ten einde te ge-moet te komen aan de haastige kennisneming onzer zoo bedrijvige dagen. Zoo gezwind is de pas van den huidigen zendingmarsch, dat, onder het schrijven van verslag, een nieuw bericht noodig wordt; en het veld is zoo wijd, dat een menschenleeftijd nauwelijks toereikend is tot een niet al te onvolledig onderzoek. Welke onvolkomenheden en onnauwkeurigheden in dit boek mogen aan te wijzen zijn, de welwillende lezer zal in gedachten willen houden, dat deze bladzijden dan alleen konden geschreven worden, als het herderlijk werk nu en dan daartoe een vrije ure gaf in eenen werkkring, welken de trouwe behartiging van den arbeid in het openbaar en aan de huizen den leeraar en herder weinig gelegenheid laat om als schrijver bezig te wezen.

De schrijver, zelf diep overtuigd van het gebrekkige zijns werks, zendt het de wereld in om te kondschappen. God biddende dat het, althans in geringe mate, moge medewerken om den Weg des Heeren te bereiden. Zijne paden recht te maken en eene banier voor het volk op te heffen, of ten minste steenen uit den weg te ruimen.

Philadelphia, Juli 1886. arthur t. pierson.

230 Sprucestreet.

-ocr page 11-

INHOUD.

Hoofdstuk BI/..

I. HET GEBOD EN DE BELOFTE............I

II. TEEKENEN DER VOORZIENIGHEID..........5

III. VERWIJDERING VAN HINDERPALEN. ... II

IV. HET VOORTTREKKEN VAN DE WOLKKOLOM. . l6 V. HET OPENEN VAN DEUREN: INDIË. ... 19

VI. INDISCHE ZENDINGEN..................2j

VIL BIRMA EN DE KARENEN................32

VIII. DE OPEN DEUR IN SIAM................36

IX. HET OMMUURDE RIJK..................40

X. PROTESTANTSCHE ZENDINGEN IN CHINA. . . 44

XI. JAPAN, HET RIJK VAN DEN OPGANG DER ZON. 48

XII. KOREA, HET KLUIZENAARSVOLK..........54

XIII. HET TURKSCHE RIJK..................58

XIV. HET DONKERE VASTLAND..............64

XV. ROOMSCHE LANDEN..................69

XVI. MEXICO, HET LAND DER AZTEKEN. ... 73

XVII. DE STATEN VAN ZUID-AMERIKA..........77

XVIII. OPRUIMING VAN HINDERNISSEN..........82

XIX. VROUWENWERK VOOR VROUWEN..........90

-ocr page 12-

VIII

Hoofdstuk Biz.

XX. DE TOEBEREIDING VAN DE KERK.....IOO

XXI. DE WITTE OOGSTVELDEN.......IO5

XXII. DE GUNSTIGE TEEKENEN........III

XXIII. DE VERANDERINGEN DOOR DE GENADE. . . Il6

XXIV. VRUCHTEN OP DEN AKKER GODS.....I24

XXV. DE EILANDEN, WACHTENDE OP ZIJNE LEER. 133

XXVI. GODS ZEGEL OP DE ARBEIDERS.....I44

XXVII. HET AANZIEN EN HET VOORUITZICHT. . . I47

XXVIII. DE ELEMENTEN IN DE CRISIS......I54

XXIX. ONOPGEMERKTE TEEKENEN.......l6o

XXX. HET ZUURDEEG VAN DE NIEUWERE THEOLOGIE. l66

XXXI. DE GEEST DER ZENDING........I72

XXXII. DE LEVENDE SCHAKELS........I78

XXXIII. HET VRAAGSTUK DER ZENDING.....184

XXXIV. DE ARBEIDERS ZIJN WEINIGE......I90

XXXV. DEN NOOD TEGENGAAN........iq8

XXXVI. EEN WERELD-ZENDING-CONCILIE.....205

AANHANGSEL...........211

-ocr page 13-

EERSTE HOOFDSTUK.

HET GEBOD EN DE BELOFTE.

Wat wordt aangevoerd ten bewijze voor en tot deelneming in het werk der zending is onovertroffen in verscheidenheid en klem.

Voor alles spreekt de gezaghebbende stem van den plicht. Het wachtwoord, de eigenlijke leuze van het christelijk leven, is: gehoorzaamheid, en onze overste Leidsman heeft ons deze marschorder nagelaten: „Gaat dan henen in de geheele wereld en predikt het Evangelie aan alle schepsel.quot; Zulk een duidelijk gebod maakt alle andere drijfvee-ren, bij manier van spreken, overbodig. „Zoo wat Hij ulieden zal zeggen, doet dat.quot; Waar ook een helder, eenvoudig, goed verstaanbaar goddelijk gebod gegeven wordt, daar zal door elk oprecht en liefhebbend discipel onmiddellijke, ondubbelzinnige onderwerping en opvolging worden bewezen. Zelfs de aarzeling, dienende om naar redenen te vragen, draagt op haar voorhoofd het kenmerk van den opstand.

Toen evenwel, onze overste Leidsman ons dit laatste bevel achterliet, verbond Hij er eene allerbemoedigendste belofte aan: „En ziet. Ik ben met ulieden al de dagen tot aan de voleinding der wereld.quot; Die belofte heeft zich heer-

i

-ocr page 14-

lijk en wonderbaar zien vervullen in verband met de zending; want Christus was met ons, zoo in Zijne voorzienigheid, als in Zijne genade. Het bewijs en het beroep, in deze Zijne tegenwoordigheid, zoo in voorzienig bestuur en als in genadevolle hulpe, wordt in den regel veel te weinig beschouwd en gewaardeerd. Het is ons doel ze door eene vluchtige beschouwing van de belangrijkste gebeurtenissen op het veld der nieuwere zending meer nadruk bij te zetten.

Wij zullen, bijvoorbeeld, zoeken aan te toonen, dat Gods Voorzienigheid bijzonder uitkomt in hare werking, door het openen van groote en krachtige deuren voor de zending; door het verwijderen of het terneerwerpen van slag-boomen en hinderpalen; door de toebereiding van den akker en den zaaier; door de verzorging en de bescherming der arbeiders, en door de openbaring en de ontvouwing aan de Kerk van Zijne bepaalde tijden, gelegenheden en maatregelen ter bevordering van nieuwen voortgang en nieuwe overwinningen. Zulk een Goddelijke voorziening wordt voor het volk des Heeren een heerlijk en bezielend teeken beide, dat Hij altoos met hen is, en dat Zijn welbehagen gelukkiglijk zal voortgaan door hunne handen.

Gods genade blinkt uit in het zendingwerk; voornamelijk door het te voorschijn roepen van krachtige uitwerkingen en gevolgen, die klaarblijkelijk eenig en alleenlijk kunnen toegeschreven worden aan den invloed van den god-delijken Geest. Deze gevolgen worden niet maar alleen aanschouwd in bijzondere personen, maar somtijds in ge-heele gemeenschappen; er vallen nu en dan veranderingen voor, welke inderdaad omzettingen mogen genaamd worden. Ook in den arbeider, wiens toewijding aan zulk een heldenwerk in hem een verheven toonbeeld van godsvrucht ontwikkelt, en zelfs in degenen, die ernstelijk bidden en mildelijk geven tot ondersteuning van het werk, worden soortgelijke onmiskenbare vruchten dezer genade openbaar en overvloedig.

-ocr page 15-

Op deze wel wat verwaarloosde bewijzen ten gunste van het zendingwerk mogen wij onze aandacht wel wat meer richten; want deze teekenen der Voorzienigheid en deze teekenen der genade, eenmaal werkelijk opgemerkt en erkend, maken den plicht tot een vermaak; het werk dei-zending wordt dan niet langer een koude noodzakelijkheid der gehoorzaamheid, maar het liefelijkste, opwekkendste voorrecht. Alleen een dusdanige, verhevene opvatting van deze laatste opdracht, en van den uitnemenden zegen eener liefdevolle trouw aan ons rentmeesterschap in het Evangelie, kan de Kerke Gods tot een hooger standpunt van gebed en handreiking opheffen. Beter dan het geweten, dat drijft, is de liefde die trekt tot het zendingwerk. Eenmaal gebracht tot de gloeihitte der liefde voor de zielen, zijn wij voortaan afkeerig van traagheid in het benaarstigen, en onwillig om ledig te staan in lustelooze onverschilligheid en onverantwoordelijk stilzwijgen; het vuur van binnen moet kunnen uitstroomen. Dan valt het niet langer moeilijk om te geven, maar wordt het hard om in te houden; en beter dan de vorstelijkste giften in geld, zullen wij ons zelve geven als eene levende offerande.

Deze beide klassen van feiten dan zullen onze aandacht bezig houden; de door Gods voorzienig bestuur geopende deuren en de verwijdering of terneerwerping van hindernissen en belemmeringen; en de genadevolle openbaringen der veranderende macht in enkele personen en gemeenschappen in verre heidenlanden en der hervormende macht in ons eigen gemeentelijk leven.

Eer wij in bijzonderheden gaan treden, dient een sterk-sprekende en veelbeteekenende bijzonderheid wel ter harte te worden genomen — te weten, dat al de verbazende bewegingen en veranderingen, van welke wij zullen spreken, binnen het verloop eener eeuw, geschied zijn! Niet voor 1892 is het eerste honderdtal jaren verloopen, sedert in de nederige stulp van de weduwe Wallis te Kettering twaalf Baptistenpredikanten de Engelsche „Vereeniging tot

-ocr page 16-

Bevordering van het Evangelie onder de Heidenenquot; oprichtten; eene vereeniging, die de pionier der zending heeten mag. „Groote dingen voor God ondernemende, en groote dingen van God verwachtende,quot; legden zij dertien pond twee shillings en zes stuivers op Zijn altaar, als hun eerste offer voor de zending, terwijl zij een verbond sloten om gezamenlijk hun best te doen tot de verbreiding van het Evangelie onder de heidenen.

Binnen die nauwelijks verloopen eeuw, o wat verbazingwekkende veranderingen zijn er geschied! Dat hoorngeschal van William Carey heeft de geheele Christenheid weer bijeengebracht. God heeft de tweeledige deuren geopend, totdat de laatste der kluizenaarsnatiën de deur der afsluiting en uitsluiting ontgrendelde en den bode van Christus verwelkomde. Zelfs hij, wiens hart het vurigst blaakt van liefde en ijver in het bestudeeren der zendingzaak schiet te kort in de erkentenis en de waardeering van het grootsche en heerlijke karakter van zoodanige bewegingen. Wonderbaar is het inderdaad, dat God een honderdtal groote en krachtige deuren openzette voor Zijne Kerk, maar wonderlijker nog zijn de wegen, langs welke Hij, door middel van Zijne eigene sleutels de poorten heeft ontsloten van de afgezonderde en als met muren omringde volken. En de snelheid dezer veranderingen is bovennatuurlijk. Toen, in 1792, die godvreezende schoenlapper te Paulerspury den stoot gaf tot de oprichting van die eerste Engelsche Vereeniging en toen hij zelf in 1793 uitging als de eerste buitenlandsche zendeling uit Engeland, was de gansche wereld, vergelijkenderwijze, toegesloten voor zendingarbeid; er was schaars ééne ware opening in Heidensche, Roomsche of Mohamme-daansche landen om het Evangelie in zijne zuiverheid ';e prediken of bekeerlingen te winnen, zonder dat èn de zendeling èn de bekeerde gekweld en vervolgd werd. Nu is het geheele aanzien der wereld veranderd, en is er schaars ééne gesloten deur, of gemeenschap, waar de prediker niet mag verschijnen met den geopenden Bijbel, of waar de bekeerde

-ocr page 17-

5

niet in het openbaar mag uitkomen voor zijne verbintenis met Jezus en te gelijk zich beroepen op de bescherming der wet. En deze veranderingen maken slechts een deel uit van die; welke deze negentiende eeuw als de merkwaardigste in de geschiedenis stellen, ter oorzake van den loop en voortgang des zendingwerks. Om dit wel te kunnen waarnemen en waardeeren is het noodig eenigszins meer tot bijzonderheden af te dalen.

TWEEDE HOOFDSTUK.

TEEKENEN DER VOORZIENIGHEID.

Het oude Israël Gods werd geleid door eene wolken vuurkolom. Zij was duisternis, en toch licht; geheimzinnig, maar glansrijk; donker en evenwel heerlijk; goddelijke aanwijzing gevende en zich uitende in goddelijke sprake. Zij was symbool en teeken van Gods alomtegenwoordigheid, alwetendheid en almacht; Gods tegenwoordigheid en macht was in haar verborgen. Waar ook de kolom zich bewoog of stilhield, moest zijn volk volgen of rusten; voort te gaan in de heilige schaduw der kolom was: te worden geleid door Zijne wijsheid, behoed door Zijne macht en beveiligd door Zijne bescherming. Zij deed de Roode Zee en de Jordaan een pad openen te midden hunner wateren en Jericho's muur nederstorten; geen hindernis kon blijven staan; geen vijand stand houden voor haar, en gelukkig waren zij, die, de kolom aanschouwende, altijd gereed waren hare leiding te volgen.

Die kolom was een zichtbaar zinnebeeld van de voorzienige zorge Gods, 't welk door alle eeuwen voor Zijn volk een voortdurend teeken blijft van Zijn tegenwoordig-

-ocr page 18-

6

heid, macht en welbehagen. Wij behooren op die wolkkolom der Goddelijke bestiering acht te slaan, op te trekken waarheen zij ons voorgaat, en te rusten waar zij stilstaat. In andere woorden, ofschoon nu geen zichtbaar teeken meer met ons gaat op den weg, is voor den aandachtigen opmerker God toch in de geschiedenis.

Het Boek Esther schijnt onder de Boeken der Schrift opgenomen te zijn om te dienen als toonbeeld en toelichting van Gods wonderbaar voorzienig bestuur, van die onzichtbare macht, die, verborgen achter de handelingen der menschen, het goede beloont en het kwade vergeldt en door haar geheimzinnige spoel zelfs den fijnsten draad der gebeurtenissen in het weefsel naar Gods ontwerp aanbrengt. Sommigen zouden dit bock uit den canon willen bannen, omdat dc naam van God daarin niet voorkomt; maar dit feit kan zijne beteekenis hebben, want het is een verborgen hand, die de handelingen bestuurt en de spelers op het tooneel der historie brengt of hen daarvan afvoert. Dit Boek Esther is het met rozen omslingerde venster in de Oudtestamentische kathedraal, dat als door beschilderde ruiten een licht doorlaat, niet helder misschien, maar vol van goddelijke kleuren; en door dat getemperde licht de aandacht vragende voor de keurige uitvoering van het lijstwerk en de symbolische figuren op de gekleurde ruiten.

Evenzoo is God niet minder in historische gebeurtenissen, omdat het zichtbare teeken nu ontbreekt. Het oog des geloofs ontdekt Zijn bestel, Zijne voorziening en Zijn bestuur door den ganschen loop der eeuwen heen. De vrome discipel aanschouwt nog de voorttrekkende wolkkolom, en die is voor hem. het aanhoudend bewijs van het bestaan van God, en Zijne belangstelling in de menschelijke zaken; zij is hem de voortdurende bezieling tot een leven van zelfopoffering in het streven naar heiligheid en heldhaftig verdragen en lijden. De bewijskracht, ons gegeven in deze openbaring der Voorzienigheid is bijzonder noodzakelijk in deze onze materialistische eeuw. De heerschende onwetend-

-ocr page 19-

7

heid en onverschilligheid, welke de Kerke Gods betoont, waar het de zending geldt, bewijst dat zelfs zij die den naam van discipelen dragen in gevaar verkeeren openbare godloochenaars te worden. Er kan geen levendig bewustzijn van het bestaan van God aanwezig zijn, waar een zoo flauw gevoel woont van de verplichting en het voorrecht verbonden aan de vervulling van het laatste bevel en de laatste opdracht onzes Heeren. Onze eerste behoefte is: te weten en te beseffen, dat God bestaat, en de allesdoordringende, alles-besturende kracht is in de historie van den mensch.

De grootste waarde van eene zorgvuldige waarneming der zending in den laatsten tijd ligt misschien in het onwe-derlegbaar bewijs, dat zij oplevert voor het bestaan en de Voorzienigheid Gods; en daarom zetten wij onder al de machtige drangredenen, die te zamen zoo krachtig pleiten voor de onmiddellijke evangelisatie der geheele wereld, dit onderzoek vooraan. De opeenvolging der gebeurtenissen zijn een sprekend bewijs dat de belofte: „Ziet, Ik ben met U al de dagen tot aan de voleinding der wereld,quot; in bijzondere en heerlijke wijze vervuld wordt in degenen die „uitgaan in de geheele wereldquot; om „het evangelie te prediken aan alle creaturen.quot; Al de ijdele voorwendsels voor onze achteloosheid en zelfzucht, onze schrale offers en het gering getal arbeiders verstommen op beschamende wijze, als onze oogen geopend worden en wij in de geschiedenis der zending zelve een brandend braambosch zien, waarvan elk blad en elke twijg in laaien gloed staat door de tegenwoordigheid van Jehova.

Wij hebben er reeds in het voorbijgaan op gewezen, wat gezegende bezieling dit geloof in de bestiering Gods en deze bewustheid van de Goddelijke tegenwoordigheid verleent aan den arbeider op het zendingveld. Prins Albert placht tot jonge mannen te zeggen: „Tracht Gods plan met uw geslacht te ontdekken, en hoed u dan dat tegen te werken, maar vervul uwe plaats daarin bereidwillig,quot;

-ocr page 20-

Dr. Anderson verklaarde, als vrucht eener veeljarige ondervinding als secretaris van de zending, dat het grootste gebrek onzer eeuw is; „het niet behoorlijk acht geven op de leiding van Gods Voorzienigheid.quot; Welk een groote schuld en dwaasheid kenmerkt hem die moedwillig, of zelfs hem die achteloos Gods plan dwarsboomt. Welk een heldenmoed en martelaarsgeest moet er gewekt worden door het rustig vertrouwen en de bewustheid, dat men Gods wolkkolom in het oog houdt en met haar voorttrekt! De ware zendeling moet een held zijn, hij ziet de wolkkolom der Voorzienigheid; in haar midden leest hij in het vuur van de Schechinah de belofte: „Ziet, ik ben met u, al de dagen,quot; en hij weet dat zulk eene belofte Goddelijke macht aan menschelijke onmacht verleent; zij zegt hem, dat moeielijk-heden en,^hinderpalen wijd als werelden en hoog als Himalaya's weggeruimd en overkomen zullen worden; en hij trekt voorwaarts, onbevreesd en getrouw, vijanden tegemoet zoo verschrikkelijk als de reusachtige Enakieten met hunne ijzeren strijdwagenen.

Maar deze zaak betreft niet alleen den zendeling. Elk discipel kan en moet Gods plan tot evangelisatie van de wereld verstaan. Dat plan wordt in de duidelijkste woorden in de profetie geopenbaard, en eene nauwkeurige studie dezer geïnspireerde voorzeggingen zal niet alleen de al-gemeene schets maar vele bijzonderheden van dat plan leeren kennen. Meer nog: de geschiedenis ontvouwt, bevestigt, vervult trapsgewijze de profetie. De loop der gebeurtenissen is Gods eigen uitlegging van Zijn woord, en slechts open oogen en een gewillige zin tot leeren zijn noo-dig om ze te lezen en te verklaren.

De kennis des Heeren bedekt de aarde zooals de wateren den bodem der zee. De steen, zonder handen afgehouwen, is eeuwen lang in grootte toegenomen, en vervult heden de geheel e aarde. Dat zulke voorzeggingen op nog veel grooter schaal vervuld zullen worden, betwijfelen wij niet; maar de geschiedenis der Christenheid is vol van

-ocr page 21-

voorspel en voorteekenen der aanstaande, eindelijke en volle vervulling.

Neem een ruim overzicht van de wereld, zooals zij tegenwoordig is. Geen figuur zoo machtig groot als dat van den persoon van Christus geeft zich alle eeuwen door te zien — zelfs het verleden vermindert de afmetingen of verduistert de heerlijkheid daarvan niet. Geen boek is zoo grootsch in zijne verhevenheid als de Bijbel, en heeft bewondering afgedwongen zelfs ook van de wijsten en besten der menschen. Johannes met den Gulden Mond gaf het den naam „li Bifihog,quot; „Het Boek,quot; meer dan vijftienhonderd jaar geleden en de gansche wereld herhaalt dien naam.

Geen feit ter wereld, zoo groot en omvangrijk als het Christendom heeft ooit de bewonderende blikken der menschen tot zich getrokken, het heeft zich over den geheelen aardbodem verbreid. De voornaamste volken der wereld, zijn niet slechts Christenen, maar Protestanten, en zij leggen beslag op de groóte volken van het overige der wereld, Pruisen, Engeland, en de Vereenigde Staten zwaaien den schepter, die op dit uur het lot van de beide halfronden beslist.

Het past allen discipelen op te waken en te werken. Gods eeuwig plan met deze wereld moet ons zoozeer in den geest en in het hart gegraveerd zijn, dat geen twijfel ooit bij ons kan opkomen betreffende het bestaan en den aard van Zijn plan, de bestemming van het Evangelie en onzen plicht. De gebeurtenissen volgen elkander zoo spoedig, dat alleen de ijverige, werkzame discipel gelijken tred daarmede houden kan. Dit onderwerp heeft een bijzonder belang voor ons die van dit geslacht zijn, omdat wij leven in het groote zending-tijdperk der geschiedenis.

Voor de negentiende eeuw aanbrak, waren de Protes-tantsche zendelingen zóó zeldzaam, zóó weinig in getal en behoorden zij zoozeer tot de uitzonderingen, dat zij geen bepaalde plaats in het leven der Gemeente bekleedden. In het apostolisch tijdperk snelde de nieuwe leer

-ocr page 22-

lO

met gevleugelden voet tot aan de grenzen van het Ro-meinsche rijk; in de middeleeuwen beschenen de stralen van het licht des Evangelies hier en daar een ruw en bar-baarsch volk, zilveren randen om de duistere wolken van het heidendom zoomende. Maar nu is het tijdperk der Zending over de geheele wereld aangebroken. Sedert het begin dezer eeuw heeft zich een gouden netwerk glinsterende van den dauw des hemels, uitgebreid van de groote middelpunten des Christendoms uit, in alle richtingen draden uitzendende, welke door dwarslijnen verbonden zijn, totdat de groote aardbol zelf er mede omgord en er in besloten is; de verstverwijderde en meest verlatene zal spoedig door Gods blijde boodschap bereikt worden, en geen land langer overgelaten worden aan de heerschappij van de schaduwen des doods. Theodore Christlieb poogde een „overzicht van de Protestantsche Zendingquot; te geven. Afgeschrikt door den omvang en de grootschheid van het onderwerp was hij iemand gelijk, die uit een luchtballon een overzicht tracht te krijgen van een leger, zoo groot dat geen horizon het omvatten kan, omdat de gelederen de wereld omringen. Welk trouw strijder voor Christus kan onverschillig zijn voor den uitslag van zulk een veldtocht?

Voorts heeft dit onderwerp nog een bijzonder belang voor ons die van dit geslacht zijn, omdat de veranderingen sneller en grondiger en meer naar omwentelingen gelijkende zijn dan in eenige voorgaande eeuw hebben plaats gevonden. God treedt met groote schreden voorwaarts naar den eindpaal. De evangelie-stroom rijst tot een peil hooger dan ooit bereikt is. De volheid der tijden is gekomen en het einde schijnt nabij; het einde, dat tevens de aanvang is van het laatste en grootste tijdperk. God werkt in het bijzonder en roept Zijn volk luide tot nauwer gemeenschap en ijveriger samenwerking. Zulke feiten vormen en kenteekenen den drang der zending. Nu of nooit! Morgen is het te laat voor het werk, dat heden gedaan moet worden. De tijd en het getijde staan niet stil. Wie toeft, zal achtergelaten worden.

-ocr page 23-

11

Elke dag kan de toekomst van groote volken heerlijk maken of verderven.

„De akker is de wereldquot;, daarom zijn er niet alleen vele ver-schillende punten die een ruim uitzicht bieden, maar elk deel van het uitgestrekte veld heeft zijn eigen horizon. Des Heeren gang is door de eeuwen en rondom de wereld; overal schittert Zijn spoor, als de Melkweg, door de in-i druksels van Zijn gouden voetstappen, want de plaats Zij-

ner voeten is altijd heerlijk. Waar zullen wij bij de behandeling van zulk een onderwerp aanvangen of eindigen? Fer wille van de kortheid en de eenheid kiezen wij alleen de meest in het oog vallende bewijzen van Goddelijke tus-schenkomst, lezende, als Ruth, eenige handvollen van een uitgestrekt en met verschillend gewas beplant oogstveld.

DERDE HOOFDSTUK.

VERWIJDERING VAN HINDERPALEN.

Bij het aanbreken dezer eeuw verhinderden voor het menschelijk oog onoverkomelijke bezwaren de Kerk, des Fleeren bevel ten uitvoer te brengen. Wij kunnen die in vier klassen rangschikken.

I. Bezwaren om te bereiken. Er was weinig of geen toegang tot de groote volken der heidenwereld. China was _ ommuurd, de havens van Japan gesloten, Indië in handen

van eene Engelsche macht, die der zending vijandig was, Afrika ondoordringbaar zelfs voor den ontdekkingsreiziger, en de eilanden der zee bevolkt door kannibalen, meer te duchten dan de golven van den Oceaan. Bij de Mohammedanen verbrijzelde blind bijgeloof als met den ijzeren dorschvle-gel van een Talus, alle vrijheid van spreken of denken en hing

-ocr page 24-

de doodstraf, als het zwaard van Damocles boven het hoofd van eiken volger des Profeten, die het waagde zijne oogen af tc wenden van de halve maan om naar het Kruis te zien. Waar de Paus gehoorzaamd werd, verbood een naam-christendom, dat geen evangelische geloofsbelijdenis verdragen kon, zelfs het lezen van den Bijbel; er was minder hoop op eigenlijk zendingwerk onder de Roomsch-katho-lieken dan onder de Pol3'nesische kannibalen. Reizigers konden de Eeuwige stad niet bezoeken, zonder hun Bijbel buiten de poorten achter te laten, terwijl daarbinnen geen Evangelische kapel werd geduld. De Waldenzen,die het oorspronkelijke geloof rein wenschten te bewaren, vonden het Vati-caan, in valsche goden den Olympus, in verschrikkingen en donders den Sinaï, en in marteling en bloed, Golgotha gelijk.

II. Bezwaren in den omgang. Bereiking bleek dikwijls nog geen wezenlijke toegang te zijn. Sterke muren moesten nog in het land zelf beklommen worden, wanneer de hinderpalen van de buitenzijde achter den rug lagen. Vermoeiende lange tochten en gebrekkige vervoermiddelen maakten naburen tot vreemdelingen; talen, hard en zwaar om aan te leeren, belemmerden zelfs het spreken en den omgang en, daar zij in den vorm gegoten waren van het heidendom, bezaten zij zelfs geen woorden geschikt om geestelijke begrippen uit te drukken; daarenboven moest voor ten minste zestig talen eene schrijfwijze uitgevonden worden, daar zij geen letterkunde, zelfs geen spraakkunst of woordenboek bezaten. De vrouw was hopeloos opgesloten in harems, zenana's en seraglio's; niet hooger geschat dan het vee, waarvoor zij ingeruild werd, of de ezels met welke zij als lastdraagster op ééne lijn werd gesteld; niet verwelkomd bij hare geboorte, niet onderwezen in hare jeugd, als echtgenoot slavin, als weduwe veracht, in haren dood onbeweend, werd haar geene plaats in de maatschappij toegekend en alle persoonlijke rechten, ja zelfs het bezit eener ziel ontzegd. Doch boven dit alles, verbood de kas-tegeest, die reusachtige vijand van den vooruitgang des

-ocr page 25-

13

nienschdoms, niet alleen de bekeering, maar ook den onder-lingen omgang van bekeerlingen.

III. Bezwaren om te voorden verstaan. Er waren er onder de volken, welke het Evangelie niet vernomen hadden, die op een te lagen trap stonden om zelfs door den hefboom dier blijde boodschap opgeheven te worden, en die te trotsch waren om de behoefte te beseffen, welke zij hadden aan opheffing. Bij sommigen was niet slechts het beeld Gods, maar zelfs het beeld van den mensch misvormd, zoo niet uitgewischt; zij waren het redelooze vee gelijk wat schaamteloosheid, en den wilden dieren wat wreedheid en woestheid betrof; niet alleen ontmenscht maar tot duivels geworden. Anderen gelijk de honderden millioenen van Indië en China, trotsch op den grijzen ouderdom van hun volksbestaan, hooge ontwikkeling, dichterlijke en zedelijke godsdiensten en maatschappelijke zedelijkheid, die in sommige opzichten de christelijke maatschappijen beschaamt, stonden onder de heerschappij van een sluwe priesterschaar en waren met het zelfbehagen als met een ondoordringbaar ijzeren pantser bekleed. Het Evangelie mocht de hindernissen overwonnen hebben, die de nadering en den toegang belemmerden, maar dan wachtte een nog minder overkomelijk bezwaar. Wat kon een zwak zendinggenootschap doen tegenover groote natiën, die zich beroemden op hun aloude afkomst en adel, die afval van den alouden godsdienst als een misdaad beschouwden tegen God en den merisch, waarvoor geen verontschuldiging denkbaar was, en die nimmer vergeven kon worden?

IV. Hinderpalen tegen de uitvoering. De Kerk zelve heeft haar eigen zendingwerk hindernissen in den weg gelegd. De schandelijke ongerechtigheden en onzedelijke handelingen, waarin de Christen-volken deel hadden en betrokken waren, waren oorzaak, dat de naam „Christenquot; in een walgelijken, in plaats van in een aangenamen reuk stond bij de heidenwereld. Engeland drong China het opium op, door het geweld van het kanon; zendelingen werden uit Christenlanden naar Atrika gebracht op schepen, die op hun terug-

-ocr page 26-

I4

reis geroofde slaven meevoerden; de Hawaïeten werden met de vreeselijke melaatschheid besmet door koopvaardijschepen uit christenlanden en de Indianen in Noord-Amerika leerden de dronkenschap kennen door in aanraking te komen met onze hoogere beschaving.quot; Het werk der zending ging voort onder de droeve schaduw van een vooroordeel tegen het Christendom, waarvoor de christelijke natiën verantwoordelijk waren; want in sommige gevallen was de gemeenschap voor de hcidenvolken gebleken schadelijker te zijn dan de afzondering. Zendelingen die op vreemde stranden landden, moesten het soms betreuren, dat de koophandel reeds de spoel geweest was waardoor een band van gemeenschap geweven was met de „christenen,quot; die zij kwamen vertegenwoordigen.

Daarenboven heerschten gevoelloosheid en traagheid in de Kerk. Onbekendheid met de nooden van den mensch en met Gods werk maakten de heerschende onverschilligheid des te hopeloozer; erger nog dan gemis aan deelneming of onverschilligheid heerschte er zelfs in de Kerk; er was tegenzin waar het zendingwerk gold; terwijl sectarische afgunst alle werkzaamheid verlamde, den ijver deed verkoelen, en de kracht verspillen, die door overeenstemming, eenheid, samenwerking tot één doel, de vruchten honderdvoudig had kunnen vermenigvuldigen. Nu en dan scheen het vuur op te flikkeren, maar het was slechts een glans van voorbijgaande opwekking en van een aanstekelijke geestdrift, die spoedig wegstierf en geen blijvende gevolgen toonde in het brengen van offers. Sheldon Dibble heeft verklaard dat de christenen gewonnen moeten worden voor de Zending evenals de zondaars voor Christus. Adoniram Judson zeide dat „zijne hand bijna afgeknepen en zijn hoofd bijna kaal geworden was als herinnering aan dezulken, die van harte gaarne de zending zouden laten sterven.quot; Albert Bushnell vond in de Gaboon geen tegenstand zóó ontmoedigend als die in zijn vaderland in de „gemeenten van welke de helft niets gaf, en de andere helft een weinig, maar even

-ocr page 27-

min bad.quot; Het is niet te* verwonderen dat zendelingen aarzelen diep in de donkere mijnen van het heidendom af te dalen, als er niemand is „die de touwen vasthoudt.quot; Zoodanig zijn enkele van de vele reeds gevallen scheidsmuren, die nog bij menschenheugenis, tusschen de Kerk en de ongeëvangeliseerde wereld stonden, en alle louter menschelijke wijsheid of macht trotseerden, waar het hunne opruiming of omverwerping betrof. Heden, zoo zij niet geheel uit den weg geruimd zijn, liggen zij terneergeworpen als Jericho's muren; en van alle zijden behoeven de heirlegers Gods slechts voorwaarts te trekken, over de puinhoopen te klimmen en de sterkten van Satan te bemachtigen. De helft is niet vermeld of zelfs niet met een enkel woord aangegeven, van de wonderbare snelheid waarmede God dit voorbereidend werk heeft gedaan. Het is onmogelijk in enkele hoofdstukken de menigte gebeurtenissen saam te pakken, welke geen kind Gods onder de oogen kunnen komen zonder hem voor de zending te winnen. Er heeft niet minder plaats gehad dan een exodus, een uittocht, uit het Egypte der onverschilligheid en traagheid, een ander verdrinken van den vervolgenden vijand, een nieuwe pelgrimstocht, achter Gods wolkkolom. De Engel des Heeren is het leger der zending vooruitgetrokken, totdat binnen het tijdsverloop eener eeuw zijn gelederen de wereld omreisd hebben. Op het bevel van Jehova heeft het eene land na het andere den boden van het Kruis toegang verleend, zoodat ieder volk nu toegankelijk is, zoodat op de schijnbaar onvruchtbaarste akkers de oogst golft en het gansche aanzien der wereld op wonderbare wijze is veranderd.

-ocr page 28-

i6

VIERDE HOOFDSTUK.

HET VOORTTREKKEN VAN DE WOLKKOLOM.

Indien de zendingbeweging van den laatsten tijd onder ^Goddelijke besturing plaats gehad heeft, zullen wij de bewijzen voor de eenheid van het plan vinden in het nauw en noodzakelijk verband der onderlinge deelen. Hoe is dit? Voor hem, die zorgvuldig op de wolkkolom acht slaat, staan ■de duidelijk zichtbare ontwikkelingsgangen der zending van den lateren tijd in zoo nauw onderling verband, dat elk den anderen aanvult als wezenlijk deel van het ééne, vol-komene geheel.

Het is bijv. onbetwijfelbaar, dat God Zijne Gemeente vooruitgetrokken is om breede, krachtige deuren te openen voor den intocht van het Evangelie. Dit maakte vanzelf eene beweging in Zijne Gemeente noodig tot opleiding en voorbereiding van een uitgelezen corps krijgslieden en arbeiders om het Evangelie door deze geopende deuren naar binnen te brengen; en deze doet dan weder vanzelve denken aan een anderen meer algemeenen arbeid, verwekt in Zijne Gemeente als een geheel, haar met een zendinggeest bezielende en haar een zendingkarakter me-dedeelende, waardoor zij tracht de personen en de middelen te verschaffen om de voorttrekkende gelederen te vullen, de gemeenschap in stand te houden en leeftocht en wapenen te verschaffen. Zoodanig zijn de feiten geweest. Deze noodzakelijke ontwikkelingen van zaken, die onderling met elkaar in verband staan hebben alle bewezen, dat het werk geschiedt onder het oog en geleid wordt door de hand van een Heerlijk Hoofd. Waarheen wij zien en van welk punt ook op de geschiedenis saamgedrongen in deze groote zending-eeuw, wij weten niet te zeggen in welk opzicht deze bovennatuurlijke

-ocr page 29-

17

tusschenkomst het wonderbaarste toeschijnt. Het is in waarheid ook hier: „De Heere heeft groote dingen gedaan en het is wonderlijk in onze oogen.quot;

Als wij duizenden hinderpalen, die men slechts bij bergen vergelijken kan, zoo volkomen uit den weg geruimd zien, alsof zij in de zee waren geworpen; als wij honderden deuren zonder menschenhanden zien openwerpen, na eeuwen van strenge buitensluiting, zelfs van den handel, en wij zien voor de zending 'een open weg banen zelfs tot in het hart der groote rijken, — schijnt het ons toe, dat het wonder, ter wille van Petrus gewrocht, toen de zware, ijzeren stadspoort van zelf openging, in deze dagen zóó dikwerf herhaald is, dat het opgehouden heeft wonderlijk te zijn. Als wij zien hoe, gedurende deze honderd jaren. God Zijn weinige uitverkorenen geleid heeft in hunne pogingen om de sterkten van het heidendom aan te vallen; zonder vrees, honger, ziekte, gevaar, ontbering, marteling en dood te verdragen, en hoe Hij hen moed, kracht en de overwinning heeft geschonken, terwijl zij met alle mogelijke hindernissen, wat aantal, geld en wereldsche macht aanging, te kampen hadden — kunnen wij ons alleen hun dapperheid, toewijding en zegeningen verklaren door te gelooven dat Hij, die met Gideon optrok tegen Midian en met Jozua tegen Jericho, ook door Zijn engel deze „verloren hoopquot; is voorgegaan. En als wij ons wederom herinneren, hoe honderd jaar geleden de geheele Kerk als dood scheen wat de zending in vreemde landen betrof; hoe Carey bij de oprichting van het eerste Engelsche Zending-genootschap twaalf jaar lang de onverschilligheid en zelfs vijandschap van zijne Christelijke broederen en medepredikers moest bestrijden, evenals Wilberforce veertig jaren lang het Engelsche Parlement om de afschaffing der slavernij en de bevrijding van de vrouw moest bewerken; als wij ons herinneren, dat uit de volslagen en algemeene onverschilligheid en zelfs tegenstand, die honderd jaren geleden heerschte, de geheele Kerk als in gelederen opgetrokken is, hare in-

2

-ocr page 30-

nige sympathie voor de zending verklarende, honderden groote genootschappen gevormd heeft, die zich in alle plaatsen vertakt hebben, jaarlijks millioenen op het altaar der zending leggende en duizenden zendelingen met tranen, gebeden en zegenwenschen naar het einde der wereld uitzendende; als wij bedenken dat voor de eerste maal na den tijd der Apostelen de Kerk van Christus, in al hare evangelische genootschappen, georganiseerd is voor een veldtocht, waarvan het erkende doeleinde de Evangelisatie der gansche wereld is, — kunnen wij wederom niet nalaten uit te roepen: „Wat heeft God gewrocht!quot; Alleen Hij, in Wiens handen de harten der menschcn zijn als waterbeken om die te wenden waarheen Hij wil, kan in zoo korten tijd zulk eene verandering teweeggebracht hebben in de geheele verhouding en toestand van het Christendom. Saulus' bekeering was niet wonderbaarder dan deze nieuwe omkeering in de Kerk. Hier waren hinderpalen voor de Evangelisatie der wereld, even machtig in hun aard als eenige andere die ooit te vinden is in het bijgeloof en de vijandschap van heidenvolken.

Maar God bewoog zich evenzeer in Zijne Gemeente, als dat Hij voor haar uitging. En nu wij het einde naderen van deze eerste eeuw der zending van den nieuweren tijd, ziet! het netwerk der zending bedekt de wereld! Meer dan tweehonderd vijftig talen en dialecten zijn nu de vervoermiddelen, die het wonderbare Woord des Levens tot de einden der aarde brengen. Wat vereenigingspunten waren in 1820, zijn een halve eeuw later brandpunten geworden en heidenvolken, die in den aanvang dezer eeuw de slaven waren van ondeugden, die hun levenskrachten verspilden, strekken nu, nadat zij geëvangeliseerd zijn, de hand uit, om hunne heidensche naburen te redden.

Indië is nu een met sterren bezaaid firmament, glanzend van zendingstations; Turkije is van de Gouden Hoorn tot den Eufraat en den Tiger toe beplant met Christenkerken en het Kruis begint de Halve Maan te verduisteren;

-ocr page 31-

19

Sj'rië voedt jonge mannen en vrouwen op in haar Christelijke scholen, seminariën en colleges en verspreidt door haar geheiligde drukpers millioenen bladen van den Boom des Levens over het gebied van Mohammed; Japan snelt voorwaarts als met „zevenmijlslaarzenquot; naar eene Christelijke beschaving; eene snelheid van gang, welke die der apostolische dagen evenaart; de arbeid der zendinggenootschappen heeft Afrika omgord, doorkruist, doordrongen en het trekt den bewonderenden blik der wereld tot zich; Poly-nesië's duizenden kerktorens wijzen als vingers ten hemel, en ter plaatse waar in de ovens der kannibalen de slachtoffers braadden voor het feest des doods, wordt nu des Heeren tafel toegericht voor het feest van leven en liefde. Zelfs Roomsche landen noodigen nu de Christenarbeiders uit. Mc AU vult Parijs en de omringende steden met zijne honderden evangelie-bijeenkomsten en Signor Arrighi voorspelt, dat de Evangelische Wereld-Alliantie nog zal vergaderen in de St. Pieterskerk en de afgevaardigden geherbergd zullen worden in het Vaticaan.

VIJFDE HOOFDSTUK.

HET OPENEN VAN DEUREN: INDIË.

Als wij naar het openen der deuren zien, beginnen wij natuurlijk met Indië, want toen God met de Christen-zending dat land binnentrok, dreef Hij een wig midden in het aardrijkskundig en zedelijk hart van het Oostersche heidendom , het voornaamste punt van de vijandelijke gelederen doordringende, opdat hij hunne wijkende vleugels zou kunnen doen wenden.

Indië was het „Gibraltar van het heidendom.'J Het scheen onneembaar. In de eerste plaats, had het eene talrijke bevolking — toen ongeveer tweehonderd millioen zielen —

-ocr page 32-

20

die het Evangelie geheel vijandig was. In de tweede plaats, had het twee groote godsdiensten, de bedrieglijkste, meest verleidende en despotische, die de wereld ooit heeft gekend, — het Brahmaïsme en het Mohammedanisme — die het volk met ijzeren hand omklemden. In de derde plaats heerschte daar het kastenstelsel, dat met knellende, zware ketenen als van ijs, door geen zon ooit te versmelten, den mensch besluit en alle maatschappelijke gemeenschap en gelijkstelling verbiedt, — de kastegeest, die het vallen van de schaduw van een man op zijn evenmensch of het drinken door twee bekeerlingen uit één avondmaalsbeker tot een vloek stelt. Als om Indië nog meer af te sluiten was daar de Oostindische Compagnie, in naam een Christennatie vertegenwoordigende, maar inderdaad een geldgierig, eerzuchtig, zelfzuchtig en verdorven lichaam, dat het heidendom versterkte en de Christelijke zending verzwakte. Dit waren de vier voornaamste hinderpalen voor de Evangelisatie, elk hunner te machtig om door menschenkracht of -berekening overwonnen te worden. Niemand ter wereld zou zoo dwaas geweest zijn, de zedelijke en geestelijke hervorming van Indië te ondernemen, zonder te gelooven dat de Goddelijke macht het Evangelie en den evangelieprediker steunt.

Toch is Indië voor het Evangelie geopend, en wel in een weg, die ver in de eeuwen achter ons een aanvang nam. Spoedig na de ontdekking van Amerika, aan het einde der vijftiende eeuw, zeilden de zeevaarders met goed gevolg de oude „Stormkaapquot; om, en noemden die „Kaap de Goede Hoop,quot; en een nieuwe weg naar het gouden Indië lag open. In het allerlaatste deel van de zestiende en den aanvang van de zeventiende eeuw schonk koningin Elizabeth aan eenige Londensche kooplieden een vrijbrief, den oorsprong van de „Oostindische Compagnie,quot; om op Oost-Indië handel te drijven; en in 1612 verkreeg kapitein Beal van het hof te Delhi verscheidene belangrijke voorrechten, oorspronkelijk alleen op den handel betrekking hebbende.

-ocr page 33-

21

doch langzamerhand overgaande in een militaire bezetting van het land. Factorijen werden goederendepóts, later forten, die het leven en de eigendommen beschermden van de daar gevestigde vreemdelingen, welke de Compagnie vertegenwoordigden. Iedere nieuwe vaste voet, op deze wijze verkregen, was een voorwendsel voor nieuwe aanwinst van grondgebied en overheersching van de zijde der Europeanen. De aanwas in macht en eigendom van die Engelsche handelmaatschappij is een van de groote verschijnselen in de wereldgeschiedenis. Zeventien jaar nadat het charter was geschonken, stonden de aandeelen op meer dan tweehonderd percent, terwijl de factorijen niet langer alleen te Surat, maar op Java, Sumatra, Borneo, de Banda-eüanden, Celebes, Malacca, Siam, de kusten van Coromandel en Malabar, voornamelijk in het gebied van den Groot-Mogol waren, wiens gezag zijn zegel en goedkeuring nu aan de Compagnie had gehecht. In 1620 — het jaar dat de Mayflower op de reede van Plymouth ankerde 1) — was het kapitaal van dertig duizend tot vierhonderd duizend pond gestegen — meer dan verdertienvoudigd in twintig jaar.

Wij staan in het bijzonder stil bij de vroegste geschiedenis van de Oostindische Compagnie, omdat deze monsterachtige alleenhandel het begin was van de Britsche macht in het hart van het Oosten. Achter de zelfzuchtige plannen, de hebzucht en eerzucht van beginsellooze Engel-schen was een plan van God verborgen. Evenals Jozefs slavernij in Egypte had „God dit ten goede gedacht.quot; Het was de verdringing der Roomsch-katholieke macht, — vertegenwoordigd door de Portugeezen, die reeds in 1587 die uitsluitende handelsvoorrechten in Indië bezaten — door de overheerschende Protestantsche natie der wereld, welke zonder aan zoo iets te denken en door de lage mid-

1) Dit schip bracht de Pelgrim vaders uit Leiden naar Amerika. Vert.

-ocr page 34-

22

delen van een alleenhandel, die de zending haatte, de grondslagen legde van een Christenrijk in de Indien. Middelerwijl bereidden hernieuwde vrijbrieven met grootere machtsverleening nieuwe aankoopen met uitgebreider rechterlijke macht, grootere voorrechten beide door de Engel-sche en Indische regeeringen toegestaan, het nieuwe tijdperk in de Oostindische Compagnie dat in 1748 aanving, toen de staatsmacht der Britten in Indië een nieuw tijdvak der Oostersche geschiedenis opende. Stel u die En-gelsche handelmaatschappij voor, die, wanneer demillioenen van Indië opgestaan waren, in één uur van de aarde zou zijn verdwenen, hoe zij beurtelings den Rajah van Tandjoer verjaagde en beschermde, den Nabob van Bengalen afzette en door Britsche wapenen ondersteunde, Tippoo Sahib noodzaakte de helft zijner bezittingen en een half millioen pond in specie af te staan!

Wij hebben geen ruimte dezen roman der geschiedenis te herhalen. Laat het genoeg zijn te zeggen, dat, toen in 1858 de Oostindische Compagnie voor goed werd afgeschaft en al hare bezittingen en aanspraken aan de Engel-sche kroon kwamen, haar Raad van Bestuur langen tijd een Hof van laatste Appel was geweest. Haar militaire macht in Indië kostte in een jaar aan onderhoud tien millioen pond, en de ontvangsten der schatkist waren een millioen meer. En de invloed van deze Britsche macht in Indië was over zijn geheel der zending vijandig geweest. Een van de directeuren der Compagnie zeide, dat hij veel liever een gezelschap duivels, dan een gezelschap zendelingen in Indië zag komen. Van 1792 tot 1812 was godsdienstig of ander onderwijs in Indië verboden. William Wilberforce leidde de beweging, welke uitliep op een nieuw charter voor de Compagnie, waarbij de zendelingen geduld werden, maar de verandering was slechts in naam. Hec Evangelie werd belemmerd en het heidendom geholpen; en nog in in 1852 werd eene som van 3.750.000 dollars uit algemeene fondsen verstrekt voor de herstelling van tempels, den

-ocr page 35-

23

aankoop van nieuwe afgoden en afgodswagens en tot ondersteuning van de heidensche priesterschap.

Maar in 1857 bewees de Sepoy-opstand dat de heiden aldus door het Britsche gouvernement beschermd, zijne onderdanen vermoordde, terwijl de Christenen uit de inboorlingen zich vrienden betoonden, en van dien dag af kwam er verandering in de houding van de Engelsche regeering; vijandschap maakte plaats voor onpartijdigheid, en partijdigheid voor genegenheid. In 1873 Secre

taris van Staat voor Indië 1) het volgende getuigenis: —

„De regeering kan niet nalaten de groote verplichting te erkennen onder welke zij gebracht is door de weldadige pogingen der zeshonderd zendelingen, wier onberispelijk gedrag en zelfverloochenende arbeid nieuwe kracht hebben gestort in het als versteende leven van de groote volken, die onder Engelsch bewind staan en die zij voorbereiden om in alle wijzen betere menschen en betere burgers te worden van het groote land, dat zij bewonen.

De „Londen Quarterly Reviewquot; zegt met het oog hierop, dat het „getuigenis van de Indische regeering aangaande het belang en de waarde van de niet-rechtstreek-sche gevolgen der Indische zending, een van de merkwaardigste feiten is, welke in de geschiedenis der zending op vermelding aanspraak maken.quot; De waarheid is, dat dit een getuigenis is, afgedwongen aan een sedert langen tijd bevooroordeelde en zelfs vijandige partij!

Aldus was een andere belemmering opgeheven. Zoo al de staatkunde van het bestuur in sommige opzichten het heidendom nog steeds begunstigde; al werden „stukken lands aangewezen voor tempels en afgodendienst, gelijkstaande met vroegere schenkingen in geld en de regeering alles te zamen genomen, genoeg zonden bedreef voor een geheel leven,quot; — het is nochtans waar, dat de Christenzending niet langer tegenstand, maar aanmoediging ondervond. God had toegelaten, dat Engelsche invloed en staatkunde door vreemde middelen in Indië geworteld waren;

1) In Nederland zou hij „Minister van Koloniënquot; heeten. Vert.

-ocr page 36-

24

maar één ding was beslist: — de heerschende Europee-sche macht in het hart van Azië zou Protestantsch zijn en niet Roomsch; en in latere oorlogen met Portugal en Frankrijk behield Engeland zijn oppermacht, en het Kruis schijnt bestemd te zijn om boven het crucifix te heerschen in dit groote Indische rijk.

Zoo werden, door bewegingen die zich eeuwen door voortzetteden, de tweehonderd vijftig millioenen van Indië toegankelijk gemaakt voor het Evangelie.

Eene bevolking, gelijk aan vijfmaal die der Vereenigde Staten van Noord-Amerika, wacht daar tot het Licht der Wereld het steeds verflauwende „Licht van Aziëquot; zal vervangen en den hemel in plaats van Nirvana zal openbaren. De deur naar het gouden Indië is geopend en in de gehecle geschiedenis der Zending zijn nooit dergelijke gelegenheden aangeboden. Ziehier een machtig, groot, heidensch rijk, onder één hoofd, met vaste hand geregeerd door een Protestantsche koningin, die doordrongen is van den invloed der groote Christelijke natie, welke zij bestuurt; burgerlijke en godsdienstige vrijheid verzekerd aan den zendeling, zoowel als aan den bekeerling; met postwegen, vervoermiddelen en telegrafische verbinding; met zes duizend scholen en een honderdtal colleges; met drukpersen die boeken, tijdschriften en kranten verspreiden; waar de Engelsche taal zoo verbreid is en zoo algemeen verstaan wordt, dat Julius Seelye en Joseph Cook groote vergaderingen van inboorlingen, Brahmienen, toespreken konden zonder een tolk te behoeven. Hier wacht de eigenlijke ontwikkeling, het verstand van Azië met hare oude literatuur, hare indrukwekkende bouwkunst, hare machtige gaven en vermogens om gewonnen voor en daarna aangewend te worden in den dienst van God. Zoo Indië het Gibraltar van het heidendom is, wordt het, eenmaal voor Christus ingenomen, eene beheerschende sterkte, die evenals dat andere Gibraltar, den toegang tot andere Indische rijken bewaakt en bestrijkt.

-ocr page 37-

25

ZESDE HOOFDSTUK.

INDISCHE ZENDINGEN.

De toegang tot Indië kon in naam geopend zijn en ons zendingwerk desniettegenstaande mislukken. Is er eenige reden om te gelooven dat de deur in werkelijkheid ontsloten is en dat het Evangelie inderdaad zijn werk op deze groote massa verricht? Geen land heeft een minder belovend oogstveld te aanschouwen gegeven. De algemeene ontwikkeling van het volk, de sluwe gevatheid van een Jezuïetische priesterschap, de heerschende heidensche afgods-dienst, zoo aantrekkelijk dat zelfs geleerde mannen in Christenlanden lofliederen vervaardigen op het „Licht van Azië,quot; de opsluiting en slavernij der vrouw, het monsterachtige kastenstelsel en de diepingewortelde heerschappij van het bijgeloof in 't hart des volks — zelden vindt het Evangelie zoovele en zoo machtige hinderpalen op zijn weg als in Indië. Zij hebben zelfs sommige der moedigste discipelen ontmoedigd. Toen Robert Nesbit op het punt stond van naar Bombay te gaan, zeide Dr. Hill, zijn leermeester in de godgeleerdheid, tot hem: „Gij doet dwaas te ondernemen in Indië het Evangelie te gaan prediken! Weet gij niet dat de Hindoes vrij wat beter zijn dan wij zelve en gij door daarheen te gaan de zaak bederven zult?quot; En ten spijt van zoodanige onwetendheid en ongeloof in de Kerk heeft God in Indië reeds wonderen gewrocht.

Eene nieuwe bevolking begint zich in Indië te vertoonen. Christelijke huisgezinnen, in wier midden de kastegeest, die in Indië zoo lang en zoo wreed geheerscht heeft, niet meer den schepter voert, nemen snel in aantal toe. Voor den echten Hindoe zijn deze Christenen uitgeworpenen; maar de uitgeworpenen worden zoo talrijk, dat zij een eigen

-ocr page 38-

26

stand vormen. Zij kunnen bij tienduizenden geteld worden en nemen menigvuldiger toe dan ooit te voren. Een stille, doch wonderbare omkeering heeft er plaats in dat vreemde land, waardoor de macht der zending duidelijk in het licht treedt.

De opvoeding der vrouw maakt snelle vorderingen en wordt aangemoedigd door ontwikkelde en rijke inboorlingen. Een koopman te Bombay schonk onlangs vijftien duizend rupees (ropijen) voor de stichting van een meisjesschool; en de Maharajah van Travancore heeft een groote som gegeven tot steun van de studie der vrouwen in de geneeskunde.

De Eerwaarde Narayan Sheshadri, een bekeerde geleerde Brahmien, is bevoegd om te spreken en mede te deelen wat hij in het vierde deel eener eeuw in dit moeilijk arbeidsveld voor de overwinning van het Evangelie heeft aanschouwd. Hij zegt, dat een verstandig Hindoe niet nalaten kan zijne heilige boeken met onzen Bijbel te vergelijken. De vier groote boeken die Veda's heeten, nu door de Europeesche geleerdheid voor het volk ontsloten door vertaling uit het oude banscriet hebben hunne geheimzinnige bekoorlijkheden zien oplossen, gelijk door de zon in den morgen de dampen worden verjaagd. Zij bestaan uit drie deelen: de dichterlijke, die over de godsdienstplichten en de wijsgeerige. De gezangen zijn eigenlijk gebeden, zooals bijvoorbeeld het volgende: „O gij, Ugue, God van het vuur, die rijdt in een wagen, getrokken door melkwitte paarden, altijd schitterend, altijd jeugdig, kom tot ons offerfeest! Eet van de spijzen en drink van het soma-sap, dat wij bereid hebben.quot; Het soma-sap is een bedwelmende drank, bereid uit de soma-plant; dit gebed is dus de aanroeping van een God, die brandewijn drinkt! Hoeveel tijd zou een verstandig en oprecht Hindoe noodig hebben om de onvergelijkelijke minderheid van de gebeden uit de Veda-'s tegenover de Psalmen Davids te gevoelen?

Wat de denkbeelden aangaat, in het wijsgeerig deel der Veda's vervat, zij blijken evenzoo in tegenstelling te staan

-ocr page 39-

27

met de verheven begrippen van God en de godsdienst in onze Heilige Schrift. Het is niet zeker of de god der Veda's een of meer of zelfs persoonlijk is. Brahm is onzijdig, een iets. Eeuwen achtereen lag dit groote iets slapend, werkeloos; daarna begint het te groeien; de zon en de maan worden zijn oogen, de rotsen de nagels zijner vingers, de bosschen zijn haar en dan verklaart het zichzelf en spreekt: „Ik ben Brahm!quot; Hoe iets, dat zonder leven, bewustheid, gedachte of beweging was, zich zoo ontwikkelt, beantwoorden de wijsgeeren door dat gemakkelijke woord; „mysterie.quot; Hier zien wij niets dan een oud, ruw pantheïsme, er is geen menschelijk bestaan of verantwoordelijkheid, afgescheiden van Brahm; de zonden, dwaasheden en fouten van den mensch worden die van God. Wat met ongerijmdheid aanvangt, eindigt met Godslastering. De kennis en ontwikkeling, waardoor de Hindoe, volgens de meening van sommigen, ver boven het Christendom verheven was, is juist het middel geweest om hem de onvergelijkelijke meerderheid van Gods Woord aan te toonen. Die geleerdheid en ontwikkeling moge hem niet tot Christus bekeeren, het keert hem af van Brahm; en de nauwlettendste opmer-kers hebben stoutweg verklaard dat het Brahmaïsme in Indië dood of stervend is.

Dit wordt verder nog bewezen door het opmerkenswaardig verval van bijgeloovige plechtigheden en gebruiken. De snttee behoort nu tot het verleden: de weduwe wordt niet meer te gelijk met het Ijjk van haar echtgenoot verbrand; kinderen worden niet meer door bijgeloovige moeders in den heiligen Ganges geworpen.

De kastegeest werd geacht de onoverkomelijke scheidsmuur te zijn voor het Christendom; maar de spoorweg, die democratische instelling, doet de voorrechten van de kaste te kostbaar worden voor de geldgierigheid van den Brahmien. In den trein reist hij in derde-klas-wagons naast leden der laagste kaste, omdat het minder kost; en in de tramwagens doet hij evenzoo, omdat daar geen klassen

-ocr page 40-

28

zijn. En zoo reizen Brahmien, Parsi en Soedra niet alleen te zamen, maar houden elkaar gezelschap, beleefdheden en opmerkingen wisselende!

Schwarz, wiens echt mannelijk karakter, gesterkt door innige godsvrucht de Oostindische Compagnie en zelfs den Rajah van Tandjoer dwong gedenkteekenen te zijner gedachtenis te stichten, vertrok in 1750 naar Tranquebar. Dat zelfde jaar werden er vierhonderd gedoopt en in 1880 telde de Christelijke bevolking van Indië meer dan een half millioen. Er zijn honderden van predikanten en kerkeraden uit de inboorlingen. De toeneming is niet slechts naar eene rekenkunstige, maar eene meetkunstige reeks. De Christenbevolking uit de inboorlingen werd in vijftig iaar vertwintigvoudigd, en gedurende de laatste dertig jaren is de toeneming van vijftig tot zestig en daarna tot negentig per honderd gestegen.

Niet alleen is er aanwas in getal, maar tevens in invloed, en dit is nog belangrijker. Een Christen te zijn staat nu gelijk met geacht te worden, een hoog standpunt in te nemen, anderen te dwingen tot de toekenning en erkenning van meerderheid. De Christenen staan vooraan wat verstand, zedelijkheid en goede trouw betreft; het christelijk gezin is een blijvend getuigenis van de godsdienst, welke het huiselijk leven tot een hooger standpunt voert; de christelijke school een voorbeeld van menschelijke verbroedering, de ideale democratie. Na twintig jaar onder de Brahmienen doorgebracht te hebben, verklaart Dr. Scudder, dat, ofschoon er geen schranderder verstand is dan het hunne, het Evangelie toch zijn weg vindt tot hun geest en hart. Sheshadri wendde zich van de bekende, wijsgeerige en godloochenende vormen van godsvereering tot het Boek der boeken en vond meer wijsheid in het eerste vers van Genesis dan in al de Veda's. Ganga Dhar, de Brahmien van Orissa, boog voor den Christus Gods en wijdde zijne uitstekende gaven en talenten aan de verkondiging des Evangelies. Zelfs voor die scherpzinnige Hindoes is de logica van zijn hoofd

-ocr page 41-

29

en hart onweerstaanbaar, en zijn eenvoudig verhaal van het kruis doet hen weenen, hetgeen gelijk mag gesteld worden met het „persen van water uit keisteenen.quot;

Sir William Muir getuigt dat duizenden zijn overgegaan en dat in steeds grootere verhouding bekeerlingen toegebracht worden tot het Christendom. En dit zijn geen naamchristenen of bekeerden alleen op papier, maar goede en eerlijke Christenen, velen hunner zijn van hoogen stand en positie.quot; Sir Herbert Edwardes heeft twintig jaar geleden gezegd : „God is bezig een nieuw volk te vormen in Indië. Terwijl de Hindoes bezig zijn met hun eigen godsdienst om te werpen, verrijst de Christelijke kerk boven den horizon. Elke andere godsdienst is in Indië in verval; het Christendom alleen vervolgt zijn loop. Ik geloof, dat zoo de Engelschen heden verjaagd werden, het Christendom zou blijven en overwinnen.quot; Max Müller zeide tot Norman Mc Leod, dat hij geen ander volk kende, dat tegenwoordig zoo rijp is voor het Christendom als de bewoners van Oostelijk Indië. Dit zijn eenige uit de getuigenissen van zulke mannen, die op zeldzame wijze in de gelegenheid geweest zijn het Oostindisch vraagstuk te bestudeeren; en er zijn anderen, die een overeenkomstig getuigenis geven. Sir Richard Temple, die het vierde deel eener eeuw aldaar vertoefd had en gouverneur van Bengalen en Bombay was geweest, zeide in 1882 te New-York, dat zoo de aanwas van het Christendom even snel blijft voortgaan als voor 1880, er „in het jaar 1910 ongeveer twee millioen Christenen uit de inboorlingen in Indië zijn zullen.quot; Sir Bartle Frère zeide in 1873: „Wat er ook gezegd moge worden dat hiertegen strijdt, het onderwijs in de Christelijke leer onder de honderd zestig millioen beschaafde, nijvere Hindoes en Mohammedanen in Indië brengt zedelijke, maatschappelijke en staatkundige veranderingen teweeg, welke, wat uitgebreidheid en snelle werking aangaat, veel buitengewoner zijn dan eenig ding, dat uwe vaderen in het Europa van den nieuweren tijd aanschouwd hebben.quot;

-ocr page 42-

Van gelijken aard zijn de uitspraken van Sir Donald Mc Leod, die Gouverneur van de Pendsjaab geweest is, van Sir William Hill, Lord John Lawrence, den Graaf van North-broock, W. E. Baxter en anderen.

Onlangs werd in Tinnevelly een jubileum gevierd ter herdenking van bisschop Sargents vijftigjarigen dienst als zendeling van het Londensch kerkelijk Zendinggenootschap. i) Hij heeft nu zeshonderd helpers, twaalf duizend avondmaalgangers en een Christen-gemeente, die vijfmaal zooveel leden telt.

Maar wij behoeven ons niet te beperken tot de getuigenis van erkende discipelen, van wier vurige ingenomenheid men zou kunnen vermoeden, dat zij het werk met een valschen stralenkrans zouden kunnen omringen. Keshub Chundersen, de stichter van de Brahmo Somaj, legt de volgende veelbeteekenende verklaring af: „De geest des Christendoms heeft reeds den geheelen atmosfeer der Indische maatschappij doordrongen, en wij ademen, denken en gevoelen in een Christelijken dampkring. De Inboorlingen zijn opgewekt, verlicht en hervormd door den invloed van het Christendom. Onze harten zijn geroerd, veroverd, overwonnen door eene hoogere macht, en deze macht is Christus. Christus, en niet het Britsche gouvernement regeert Indië.quot; Een geleerde Brahmien gaf in 1870 in het openbaar dit getuigenis. —

„Vanwaar kregen de Engelsch-sprekende lieden al hun verstand, geestkracht bekwaamheid en macht! Het is hun Bijbel welke hun die schenkt. En nu brengen zij die tot ons en zeggen: „Deze is het die ons opgeheven heeft; neemt hem en heft u zelve op.quot; Zij dringen hem niet aan ons op, zooals de Mohammedanen deden met hun koran; maar zij brengen hem in liefde voor ons en zeggen; neemt hem, leest hem, onderzoekt hem, en ziet of hij niet goed is.quot; Van één ding ben ik overtuigd — wij mogen doen wat wij willen, tegenstaan zooveel wij kunn€:n, het is de Bijbel van de Christenen, die vroeger of later de wedergeboorte van dit land zal bewerken.quot;

De vorst van Travancore zeide in 1847 te Madras:

t) London Church Missionary Societ}*.

-ocr page 43-

31

„Wonderbaar is de uitwerking geweest van het Christendom wat betreft de zedelijke vorming en opwekking van Europa. Ik ben geen Christen; ik neem de hoofdpunten van het Christendom niet aan, waar zij den mensch in de toekomende wereld betreffen, maar ik neem de Christelijke zedeleer in haar geheel aan. Ik koester daarvoor de hoogste bewondering.quot;

Zoo erkennen zelfs de Oost-Indiërs dat hun eigen godsdienst wijkt. De leer der Hindoe'sen die der Mohammedanen verliezen hun macht. De Heidenen plachten tot Dr. Scudder te zeggen: „Laat ons met rust; onze kinderen kunnen niet anders dan Christenen worden.quot;

In de maand October van het jaar 1885, op den gedenkdag van het vijftigjarig bestaan der Bazelsche Zending in Zuid-Indië, werd een adres van gelukwensching aangeboden door honderd inwoners van Mangalore, de meesten hunner Brahmienen en van hoogen stand, aanhangers van het kastensysteem, doch blijkbaar zich verblijdende in de overwinningen van het Christendom over die vooroordeelen. Het adres is een getuigenis voor de hooge waarde van het Christendom als middel tot opheffing der leerlingen op de scholen, tot een hooger standpunt en tot verbetering van de maatschappelijke toestanden der lagere kasten.

Het schijnt toch niet zonder vrucht te wezen, dat zeshonderd zendelingen in den bodem van Indië ter ruste zijn gelegd; zij zijn het in den schoot der aarde geborgen zaad van een aanstaanden zielenoogst. Dr. Sherring van Allahabad heeft gezegd, dat zoo in Indië tweehonderd vijftig jaar lang de veroveringen van het Evangelie even machtig waren als tusschen 1851 en 1871, geheel Indië gechristiani-seerd zou zijn. Sheshadri echter, voegt er te recht aan toe: „God werkt volgens eene hoogere rekenkunde, die zijn eigene is,quot; en verklaart: „Ik heb geen geloof om tweehonderd jaar te wachten. Volgens hetgeen ik in ons eigen en andere landen heb opgemerkt, kan de tijd niet ver meer af zijn, dat wij van zestig- tot honderdduizend bekeerlingen zijn gekomen, en van honderdduizend tot een millioen, en dan zal binnen korten tijd geheel Indië geëvangeliseerd wezen.

-ocr page 44-

32

ZEVENDE HOOFDSTUK.

BIRMA EN DE KARENEN.

Birma, aan gene zijde van den heiligen Ganges, bevat ongeveer drie millioen menschen. 't Is een land met bos-schen van hoogopgaand geboomte en eene rijke verscheidenheid van plantengroei, overvloed van delfstoffen en olie, stofgoud en ijzermijnen, lood, zilver, goud, ja zelfs robijnen en saffieren, en kan dus niet arm aan hulpbronnen genoemd worden.

Hier, evenals in Hindostan, heeft God toegelaten, dat Britsche staatkunde en Britsche wapenen een Engelsch-In-disch gebied vormden, van den mond van den Ganges tot aan de Straat van Malakka, en heeft Hij dit land te gelijker tijd voor het Evangelie ontsloten; een land waarin — wij behoeven dit niemand die op de geschiedenis der zending heeft acht geslagen voor het eerst mede te deelen — de zending een bijzonder veld voor hare overwinningen heeft gevonden. Het werk onder de Karenen schijnt ons inderdaad in bijzonderen zin terug te voeren tot de apostolische tijden.

Toen de heer Boardman van Maulmain naar Favoy verhuisde om daar de kiem eener Christen-gemeente te planten, had hij in zijn gezin een man van middelbaren leeftijd, die slaaf was geweest, totdat de zendelingen een beeld der „verlossingquot; gaven door zijne vrijheid te koopen. Toen hij Maulmain verliet, was hij reeds tot het Christendom bekeerd, en spoedig nadat hij Favoy bereikt had, werd hi; gedoopt. Zijn naam was Ko-Thah-byu, en hij behoorde tot het volk der Karenen. Zijn naam zal nimmer vergeten worden, want hij was de eerste die in het rijk van Birma het Christendom omhelsde en gedurende vele jaren achtereen het Evangelie predikte aan zijne verdrukte, verachte stamgenooten, en zulks met buitengewonen ijver en zegen. Zijne bekeering

-ocr page 45-

33

was een keerpunt voor het volk, waartoe hij behoorde; want het vestigde de aandacht der zendelingen op hen en gaf aanleiding tot het ontstaan van „de Zending onder de Karenenquot;, welke in levendige belangstelling en rijkdom van zegen, nauwelijks door eenige andere zending der nieuwere tijden geëvenaard is geworden.

Deze Karenen of Karians, d. i. wilde menschen, zijn een zonderling volk, verspreid door de wouden en op de bergen van Birma, Siam en sommige deelen van China; en, ofschoon ijveriger en minder behept met ondeugden dan de Chineezen, staan zij, wat lichaamskracht en verstand betreft, bij dezen ten achter. Men ziet op hen neder als slaven; zij moeten zware belasting betalen, het land bebouwen en het geringste werk voor hunne verdrukkers verrichten. Om aan hunne verdrukkers en vervolgers te ontkomen, leiden zij een zwervend leven en wonen in afgelegen en ontoegankelijke streken.

Deze Karenen, ofschoon zij in een god en een toekom-stigen staat van belooning en straf geloofden, hadden geen vorm van godsdienst, geen priesterschap, geen bijge-loovige praktijken. Zij schenen van Godswegen voorbereid tot het Evangelie en verwelkomden de blijde boodschap met innige verrukking.

Het is nu ongeveer zestig jaar geleden dat de heer Boardman, op herhaalde uitnoodiging van de Karenen in de binnenlanden, eene reis ondernam naar de afgelegen dorpen, Ko-Thah-byu als tolk met zich nemende. Hij vond een zayat door de inboorlingen in afwachting zijner komst gebouwd en groot genoeg om de geheele bevolking van het dorp te kunnen bevatten, waarvan er velen den gan-schen nacht overbleven om meer onderricht te ontvangen en van welke er vijf werden gedoopt. Na tien dagen keerde hij naar Tavoy terug, overtuigd, dat dit belangwekkende volk moest bewerkt worden door middel van geregelde prediking en scholen.

Deze geschiedenis is te lang om hier medegedeeld te

3

-ocr page 46-

34

worden. Het leven van den heer Boardman, zoo vol toewijding eindigde na weinige jaren van arbeid, en zijn graf te Tavoy is — hoe vol beteekenis! — te vinden in wat eenmaal een boschje der Boeddhisten was, in de schaduw eener vervallen pagode. Maar het werk, aldus aangevangen, heeft zich met een zelden geëvenaarde snelheid uitgebreid. In 1878 werd de vijftigjarige gedenkdag der bekeering van Ko-Thah-byu gevierd door feestelijke bijeenkomsten en de inwijding van de Memorial Hall, welke zijn naam draagt. De Karenen zelve hebben die stichting gebouwd om te dienen tot school en ander zendingwerk; zij kost ongeveer vijftien duizend dollars (7 37500). Het gebouw vertegenwoordigt twintig duizend (toen levende) discipelen, die, van den dui-velendienst bekeerd, hunne eigen kerken en scholen onderhouden en twintig duizend daarenboven, die, gestorven in het geloof aan Jezus, tot Hem in de heerlijkheid waren ingegaan. Bij de inwijding dezer stichting waren vier predikers uit de inboorlingen aanwezig en honderden anderen. Het gebouw is 134 voet lang aan de Zuid-zijde, 131 aan de Oost- en 104 aan de West-zijde, heeft een prachtige gehoorzaal, 66 voet lang en 38 voet breed, met een s^hoone galerij. Langs de Oost-zijde is in de Kareensche taal het opschrift aangebracht: „Ziet het Lam Gods,quot; enz. en aan de West-zijde: „Deze woorden .... zult gij uwen kinderen vlijtig leeren.quot; Welk een werk zal dit gebouw te aanschouwen geven in de eerstvolgende vijftig jaren!

Hij die een begrip wenscht te verkrijgen van 't geen het Evangelie heeft gedaan voor de verslaafde Karenen moet de hoogte: „Evangelie-heuvelquot; beklimmen en het gebouw aanschouwen, opgericht ter gedachtenis van Ko-Thah-byu, tegenover de pagode van Shway-Mote-Tau met hare altaren en versieringen op den heuvel aan de andere zijde. Hier ziet ge het dubbele gedenkteeken van wat de Karenen waren en zijn. Birma heeft niet alleen eene plaats ingenomen onder de gevers, maar stond in 1880 op de derde plaats bovenaan op de lijst van begunstigers van het Baptis-

-ocr page 47-

35

ten-Zendinggenootschap — slechts de staten New York en Massachusetts overtroffen het! Massachusetts gaf 41.312.72 New York 39.469.78 en Birma 31.616.14 dollars; en van dit bedrag schonken de Kareensche gemeenten meer dan 30.000 dollars! Vijftig jaar geleden verzonken in afgoderij , nu eene macht tot evangelieprediking! En hiermede niet voldaan, ondernamen zij het bijeenbrengen van een nieuwe som van 25.000 dollars voor een school tot opleiding van onderwijzers. Hunne mildheid maakt de zoogenaamde liefdadigheid der Christenen in ons land beschaamd. Wij geven van onzen overvloed: „De overvloed hunner blijdschap en hunne zeer diepe armoede is overvloedig geweest tot den rijkdom hunner goeddadigheid.quot;

In het verslag der administratie van het Gouvernement in Britsch-Birma wordt warme hulde gebracht aan de Ame-rikaansche Baptisten-zendelingen, gevolgd door de mede-deeling, dat er toen vierhonderd een en vijftig christelijke Kareensche kerspelen waren, waarvan de meeste hun eigen kerkgebouwen, scholen en voorgangers onderhouden en vele bovendien belangrijke sommen voor het zendingwerk opbrengen.quot; Het verslag voegt daaraan toe; „Het Christendom gaat voort zich onder de Karenen te verbreiden tot groote bevordering van de volkswelvaart; de christelijke dorpen onder de Karenen zijn in 'toog loopend welvarender, meer ontwikkeld en beter geregeld dan de andere rondom hen. Het volk der Karenen is, evenals het Britsche gouvernement, veel dank verschuldigd aan de Amerikaansche zendelingen, die, met de hulp der Voorzienigheid, deze verandering onder de Karenen van Birma tot stand gebracht hebben.quot;

-ocr page 48-

36

ACHTSTE HOOFDSTUK.

DE OPEN DEUR IN SIAM.

Siam of Syam, het Bruine, biedt eene andere bijzondere gelegenheid voor den ingang van het Evangelie. Binnen den omtrek van ongeveer tweehonderd vierkante mijlen grondgebied woont eene bevolking, geschat op acht millioen. Niet veel is bekend van dit romantisch land, daar weinig boeken over Siam en de Siameezen in het licht gekomen zijn vóór den laatsten tijd, waarin de aandacht der beschaafde wereld zich in die richting heeft gewend. Wij beginnen nu iets te weten van dit tweede groote waterbekken van het Indisch-Chineesche Schiereiland, met de hoofdstad Bangkok, het „Venetië van het Oosten.quot;

De plantengroei is weelderig en wonderbaar schoon; de vruchten zijn onovertroffen in keur en overvloed. De dierenwereld is rijk aan vormen en hoogst belangwekkend, zoo vindt men er o. a. ook den befaamden, zoogenaamden „witten olifant,quot; bekend als in verband te staan met de verschijning van de Boeddha's en de verhuizing der zielen, die ver gevorderd zijn naar den Boeddhistenhemel, Nirvana. In den bodem liggen groote hoeveelheden kostbare delfstoffen, metalen zoowel als edele steenen. Ofschoon de vrouw niet gelijk staat met den man, is haar toestand toch ongelijk veel beter dan die van hare sekse in de Oost en de gewone behandeling, die zij ondervindt, is die van toegenegenheid en oplettendheid. De maatschappelijke onderscheidingen zijn talrijk en numerair: vijf vertegenwoordigt den laagsten slaaf en honderdduizend den onderkoning. De heilige boeken, de Pali, zijn met stiften op lange strooken palmblad geschreven en de vierhonderd hoofdboeken beslaan vierduizend deelen. Die, welke wereldsche zaken behandelen, bestaan uit tweehonderd vijftig boeken, in twee duizend deelen. Van de mannen kunnen er van tachtig tot negentig

-ocr page 49-

37

van de honderd lezen en in de tempels wordt gratis onderricht verstrekt. Het Boeddhisme heerscht bij dit volk. De heilige tempels, gelijkend op de Egyptische wal hun bouwstijl aangaat, zijn de kostbaarste en schoonste van deOoster-sche landen. Een daarvan wordt op een waarde van 800,000 dollars geschat en bevat negenhonderd beelden van Boeddha, waarvan het grootste, in liggende houding, 150 voet lang is en ingelegd met paarlen en goud. Er waren vroeger ongeveer 100,000 priesters; nu is het aantal vrij wat minder. De Protestantsche zending dagteekent van de dagen van Gutzlaff, Tomlin en Abeel, in 1828 — 1831, en van de vestiging van Jones in 1833. Een halve eeuw geleden zagen alle vreemdelingen hetzij zendelingen of kooplieden zich buitengesloten, nu genieten alle Christenlanden voorrechten door gesloten verdragen. Geen land op aarde is misschien zoo geheel geopend voor het Evangelie, en hier had de Presbyteriaansche Kerk in het bijzonder hare krachten te vereenigen; want de Goddelijke Voorzienigheid heeft meer bijzonder aan dit lichaam van Christenen opgedragen dit land voor Christus te bezetten.

De Amerikaansche Baptisten hebben daar vijftig jaar lang zendingposten gehad, doch nu werken zij alleen onder de aldaar gevestigde Chineezen, uit wier midden Dr. Dean in 1837 de eerste gemeente van Chineesche Christenen in geheel Azië vormde. Aan de Presbyterianen uit Amerika is deswegen thans de zending onder de Siameezen overgelaten. Om dat groote werk tot stand te brengen heeft dit kerkgenootschap slechts twee hoofdstations, te Bangkok en te Petchaburi; en nog twee onder de Laos te Chiengmai en Lakaron. De geheele zendingmacht zou, als zij bijeen was, uit slechts zes mannen en twaalf vrouwen bestaan, benevens negen predikers en onderwijzers uit de inboorlingen. Met andere woorden, zeven en twintig arbeiders in het geheel, die, als men het getal der inwoners in aanmerking neemt, elk driehonderd duizend zielen voor hunne rekening hebben.

-ocr page 50-

38

Toch schatten weinigen de gelegenheid die Siam aanbiedt naar waarde. Het land gevoelt over zijn geheele uitgestrektheid den stoot der aanraking met de Westersche beschaving. Een telegrafisch netwerk bedekt het en verbindt het met de Christenwereld. Het postwezen strekt zich uit van Bangkok tot de grenzen van het rijk. Handelsondernemingen deden den uitvoer ontwikkelen en den invoer aanvangen. De koning wordt, naast den Mikado van Japan, als den „meest vooruitstrevenden vorst van Aziëquot; genoemd. Hijzelf is een ontwikkeld man en een sterrenkundige; hij beschermt het onderwijs. Meer dan dit, hij beschermt de zendelingen en heeft meermalen het zendingfonds zijne ondersteuning doen toekomen. De regeering gaf bewijs van hare waardeering der Christelijke zending door den grond af te staan voor den bouw van een nieuw zendingstation te Lakon. De koning heeft voor 1000 dollars ingeschreven voor een te bouwen hospitaal. Dit zijn slechts enkele voorbeelden van eene menigte vriendschappelijke daden, welke als zooveel aanwijzingen gelden van de verhouding van het koninklijk hof tot het zendingwerk.

In 1851 bij den dood van den toen regeerenden vorst werd de nieuwe, vrijzinnige staatkunde door de regeering voor het eerst in toepassing gebracht. Zijn opvolger, die zeventien jaar regeerde, was een ontwikkeld man, een geleerde, die onderwijs in talen en wetenschappen genoten had van een zendeling van het Amerikaansch Genootschap; en onder het tegenwoordig bestuur is de invloed der Pro-testantsche zendelingen op de regeering, zooals wij gezien hebben, niet verminderd. Een officieel stuk, onder Koninklijk zegel, spreekt met lof van hun verstand, eerlijkheid en persoonlijke achtbaarheid. Dit staatsstuk erkent de schuld der Siameezen aan de zendelingen wegens het leeren lezen en spreken der Engelsche taal, en zegt: „De Amerikaan-sche zendelingen zijn altijd rechtvaardige, oprechte mannen geweest; zij hebben zich nooit bemoeid met de zaken der regeering, noch eenigen twist onder de Siameezen veroor-

-ocr page 51-

39

zaakt, hebben onder de Siameezen geleefd, alsof zij een deel van dit volk uitmaakten.quot; Verder verzekert dit document, dat de zendelingen een hooge plaats beslaan in de achting en liefde der regeering.

Siam werd niet door buskruit of staatstactiek geopend, maar door den invloed der zendelingen, en de gansche toestand van het volk en zijne verhouding tot het Christendom ondergaat trapsgewijze eene verandering. De prediking, het onderwijs, de pers en de geneeskundige zending zijn de vier voornaamste middelen, welke God nu gebruikt om Siam tot Christus te brengen. Met welke gevolgen, dat moge een enkel voorbeeld aantoonen, 'twelk tevens dienen kan om eenig denkbeeld te geven van de zegeningen in de toekomst!

Toen de tegenwoordige jonge koning, nu {1886) ongeveer dertig jaar oud, beschermer der letteren, kunsten en wetenschappen, door een droevig ongeluk, zijne vrouw verloor, zond hij zijn broeder naar de zendelingen om een exemplaar van het Nieuwe Testament; en die oudere broeder gat als reden van zijn verzoek aan, dat de Koning „het geloof in zijn eigen godsdienst verloren had,quot; dat hij niets in het Boeddhisme kon vinden om hem in zijn groot verdriet te troosten. Het Boeddhisme is de staatsgodsdienst. Het zou den Koning zijn kroon kunnen kosten, ja zelfs zijn hoofd, zoo hij het Christelijk geloof omhelsde; maar welk eene beteekenis heeft het, dat deze bedroefde vorst vlucht tot des Christens Bijbel om troost in zijne smart, die door zijn heidenschen godsdienst niet kan gelenigd worden! Hoe veel nader staat Siam wellicht tot de herschepping in eene Christennatie dan wij denken!

Het is een belangwekkend feit, dat het eerste zenana-on-derwijs, ooit in het Oosten beproefd, in 1851 door vrouwelijke zendelingen gegeven werd, onder de dertig vrouwen en koninklijke zusters van den koning van Siam.

-ocr page 52-

NEGENDE HOOFDSTUK.

HET OMMUURDE RIJK.

Dit is de naam, waaronder China eeuwen lang bekend heeft gestaan. Zijn uitgestrekt grondgebied van meer dan vijf en een half millioen vierkante mijlen — vijfachtste deel van het geheele vastland van Afrika, een tiende deel der geheele aarde — heeft eene bevolking verschillend begroot op 350 tot 500 millioen zielen. Geen ander land kan zich beroemen op zulke uitgestrekte, kunstmatig aangelegde kanalen. Het Groote Kanaal, 650 mijlen lang, is het voornaamste van vierhonderd andere, welke de wegen voor het onderling verkeer en den handel en te gelijker tijd een stelsel van besproeiing vormen. In een land, dat een kustlijn van [3,350, een grenslijn van 12,550 mijlen heeft en zich uitstrekt over 38 graden breedte en bijna tweemaal zooveel graden lengte, kunnen wij verwachten elke verscheidenheid uit het dieren-, planten- en delfstoffenrijk aan te treffen. Maar de groote aantrekkingskracht van China, als arbeidsveld voor de zending, ligt in de bewoners, die de „Yankees van het Oostenquot; genoemd worden. Zij zijn nijver, matig, beleefd en schrander; en terwijl zij met de ondeugden van een heidenvolk behept zijn, staan zij op een trap van beschaving, hooger dan die der Indiërs. Trotsch op de oudheid van hun volksbestaan, bezitten zij eene geschiedenis, waarvan de authentieke verhalen tot den tijd der fabelen loo-pen. Wel mogen zich zulke volken beroemen op eene beschaving gegrondvest door mannen als een Confucius, die geboren werd in het jaar 550 vóór Christus, en wiens dood dien van Socrates elf jaar voorafging; en een Zoroaster of Zara-thustra, die van zevenhonderd tot vijf duizend jaar vroeger leefde — mannen, die tot China en Perzië in gelijke verhouding staan, als Mozes tot de Hebreen en Socrates tot de Grieken.

-ocr page 53-

41

Behalve stoommachines, electrische telegrafen en de verrassendste ontdekkingen van den nieuweren tijd, zijn er weinig groote uitvindingen, welke niet eeuwen vroeger in China bekend waren dan in de landen buiten de muren van dat rijk, zelfs het kompas voor de zeevaart, beweegbare letterstaven, drukkunst, papier, porselein, buskruit waren sinds lang in zwang bij dit merkwaardig en afgesloten volk. Zij hebben een hoogen standaard voor hun volksonderwijs; ambtenaren die vergelijkende examens moeten afleggen, en eene maatschappij gevestigd op beter grondslagen dan die van eenig ander rijk met een en 't zelfde stelsel van zeden en gebruiken, wetenschap en letteren en politie. Het karakter van die Chineezen, welke hun weg vinden naar Amerika's stranden, kan niet als vertegenwoordiger dienen van dit oude en merkwaardige volk.

In geen land wordt bekwaamheid en geschiktheid zoozeer erkend als in het Hemelsche Rijk. Alle openbare ambten zijn open voor degenen, die aan academies, colleges of universiteiten een graad hebben behaald, zonder onderscheid van nationaliteit, geboorte, stand of geloofsbelijdenis ; dus geven verstand en bekwaamheid den toegang tot eereposten en regeeringsambten. De geleerdheid is volgens hun maatstaf, de gulden mijlpaal, vanwaar alle wegen, die naar het administratie-s3'steem loopen, uitgaan.

De groote muur, door hen de „Myriaden-mijlenmuurquot; genoemd, is het reusachtigste verdedigingsmiddel, ooit door den mensch aangelegd. Hij strekt zich uit langs de grens van eigenlijk China over een lengte van vijftienhonderd mijlen, is van vijftien tot dertig voet hoog, heeft op afstanden torens van veertig voet hoogte en is breed genoeg om zes ruiters te vergunnen er naast elkaar op te rijden. Hij kan ons als een geschikt beeld dienen van de houding van China tegenover de zending, vóór het beroemde verdrag van Tientsin in 1858. Op den 25™ Augustus van dat gedenkwaardige jaar bracht de Atlantische kabel het bericht, dat dit kolossale Oostersche rijk niet alleen open

-ocr page 54-

42

was voor den wereldhandel, maar ook voor het Evangelie.

De trots der Chineezen op hunne aloude beschaving en godsdienstig en zedelijk geloof bood het Evangelie machtige hinderpalen. Hunne afzondering als volk is gedeeltelijk de uitwerking van hun grenzenloozen trots. De Keizer is de zoon des Hemels, zit op een troon van draken, teekent besluiten met een rood potlood, zijn rijk is het „Middelste Rijk,quot; zijne onderdanen zijn de „hemelsche.quot; De aardrijkskunde der Chineezen kent China negen-tiende van de aarde toe, een vierkanten duim aan Engeland en laat Amerika geheel buiten rekening. Het woordenboek hunner taal dag-teekent van het begin der Christelijke jaartelling, en de keizerlijke boekerij van tachtig duizend deelen was oud, toen die van Alexandrië verbrandde. Toch is hun „gouden eeuwquot; voorbij, en eeuwen lang hebben zij stilgestaan en geen vorderingen gemaakt, neen, allen vooruitgang tegengehouden.

Maar nu zij door de aanraking en den omgang met beschaafde volken de meerderheid van dezen gaan gevoelen, begint de versteende staatsregeling en beschaving van vier duizend jaar hare ondoordringbaarheid en onbuigzaamheid te verliezen. Er zal een spoorlijn aangelegd worden van Tientsin naar Peking, de zee en de hoofdstad zullen verbonden worden door een ijzeren keten. Zooals Carleton Coffin jaren geleden voorspelde, zal het bijgeloof van den „wereld-draak verdwijnen,quot; wanneer de Chinees den spoortrein zelfs de begraafplaats zijner vaderen ziet doorploegen. De waarzeggerij zal sterven door den invloed der nieuwere beschaving en het Evangelie zal de plaats daarvan innemen.

Niettegenstaande hunne tallooze godsdienstvormen; de aanbidding der voorvaderen, met de tafeltjes en altaren in elk huis; den afgodendienst met zijn beschermgod voor elk beroep waarvan de jaarlijksche onkosten 180 millioen dollars bedragen; het Confucianisme, het Tauïsme, Boeddhisme en Mohammedanisme; — ofschoon het gemakkelijker is een god te vinden dan een mensch, zijn de Chineezen een

-ocr page 55-

43

volk van godloochenaars, en met al hunne hooge beschaving, eene natie van dobbelaars, opiumschuivers, overspe-lers en dronkaards. Hun taal zelfs is besmet door die zedelijke melaatschheid en de muren der herbergen zijn beschilderd met de bloemen der onkuischheid.

De toestand der vrouw is vernederend en ten diepste beklagenswaardig. De Mandarijn Ting zeide tot denFranschen reiziger Hue: „Vrouwen hebben geen ziel.quot; De geboorte van een dochter wordt als een ramp en oneer beschouwd; de moord van vrouwelijke zuigelingen is ontzettend door zijne menigvuldigheid. In veertig steden rondom Amoy werden alle meisjes in haar eerste levensdagen gedood, verdronken of levend begraven — gewoonlijk door den vader. De heer Doolittle zegt, dat waarschijnlijk meer dan de helft der gezinnen in Foochow een of meer vrouwelijke kinderen om het leven hebben gebracht. Zij die niet gedood of gemarteld worden, worden in hare prille jeugd als slavinnen of huisvrouwen verkocht. De echtgenoot mag zijn wederhelft slaan, laten verhongeren of verkoopen en vrouwen worden voortdurend tot zelfmoord gedreven.

Men berekent dat het Chineesche rijk ongeveer 1700 steden bevat, binnen welke begraafplaatsen liggen, die in sommige gevallen 20 millioen dooden bevatten.

De taal was een andere hinderpaal voor de Evangelisatie der Chineezen; een hindernis, zoo hoog als Babylons onneembare wallen. Met hare klanken, versterkingen en eigenaardige uitdrukkingen, met haar 43,500 woorden in het officiëele woordenboek, waarvan er 5000 tot de kennis van eiken geleerde moeten behooren; met een getal stamwoorden van 315 tot 4000 en 214 symbolische letterteekens; met hare ingewikkelde „hiëroglyphen,quot; waarvan één soms vijftig bewegingen van de pen vereischt, met hare verbindingen van tonen en stembuigingen, zoodat een woord, op tien verschillende wijzen uitgesproken, tien verschillende dingen aanduidt, en woorden, welke in klank overeenkomen, onderscheiden zijn in vorm en beteekenis; met hare onge-

-ocr page 56-

44

schiktheid tot uitdrukking van geestelijke denkbeelden en heilige dingen, zoodat vijftig jaar lang de vertalers aarzelden, welken naam zij gebruiken moesten voor God, — scheen de Chineesche taal een meesterwerk van Satan tot uitsluiting van het Evangelie. Gelukkig evenwel is de „Man-darijnsche taal,quot; of „schrijftaal,quot; door het geheele rijk één, hoe verschillend ook de gesproken dialecten zijn. Een Franschman, die de eigenlijke elementen der taal verzamelde, bracht die tot een paar honderd terug; het Presbyteri-aansch zendingbestuur steunde hem met 5000 dollars om zijn alphabet en persen aan te vullen.

In 1874 maakte een Chinees meer dan zeshonderd stereo-tiepenplaten en in 1875 waren er acht drukpersen alleen te Shanghai' in werking tot de verspreiding van Christelijke lectuur.

TIENDE HOOFDSTUK.

protestantsche zendingen in china.

De protestantsche zending in China dagteekent van het jaar 1807, toen Robert Morrison, de „leestenmakerquot; van Morpeth, de pionier in dat werk, te Canton kwam. Hij had zich voorbereid voor de goddelijke school door des nachts te studeeren en den ganschen dag leesten te vervaardigen. Tot translateur (vertaler) voor de factorijen der Oostindische Compagnie te Canton benoemd, woonde, at, sliep en studeerde hij in het pakhuis van een Nieuwyorksch koopman. Daar in de kleeding van een Chinees, met lange nagels en staart, biddend in gebroken Chineesch en des nachts bij zijne kleine steenen lamp studeerende, bereidde de heldhaftige man zich voor om China den Bijbel in de volkstaal te schenken. Zeven jaar later doopte hij den eersten bekeerling en voltooide hij

-ocr page 57-

45

de vertaling van het Nieuwe Testament. Nadat William Milne zich bij hem gevoegd had, gaven beiden in 1818 den gan-schen Bijbel aan dat land. Elf jaar later zond de Amerikaan-sche Vereeniging voor Buitenlandsche zending Bridgman Abeel en nog anderen, zoodat het getal arbeiders en hun werk langzaam aanwies. Het getal bekeerlingen nam toe; tus-schen 1853 en 1871 werd hun aantal vertwintigvoudigd. De zendelingen stonden in zoo hooge achting dat hun eenmaal 10,000 dollars aangeboden werd om hen over te halen het onderwijs aan de scholen der regeering op zich te nemen.

Vijf jaar geleden waren er meer dan dertig zendinggenootschappen arbeidende in het Hemelsche rijk, met ongeveer driehonderd vijftig zendelingen en onderwijzers, meer dan honderd zendelingsposten en vijfhonderd buitenposten. De Inlandsche Zendingvereeniging onder het uitnemend organiseerend beleid van J. Hudson Taylor, vestigt de aandacht der wereld op zich, gedeeltelijk door haar eigenaardigen grondslag, gedeeltelijk door de omstandigheid dat de studenten aan de Universiteit te Cambridge en elders die door de prediking van den heer Moody bekeerd werden, zich daarmede zoozeer vereenzelvigd hebben. Zij werd georganiseerd in 1865, naar vijf grondbeginselen: —

1. Zij is niet-sectarisch, maar evangelisch, geen bijzonder kerkgenootschap vertegenwoordigende, vrienden en arbeiders uit alle kerkgenootschappen verwelkomende.

2. Zij heeft geen onveranderlijken maatstaf van bekwaamheid, doch eischt alleen eene behoorlijke mate van geschiktheid en kennis, gepaard aan gezondheid, goed verstand en liefde tot het werk.

3. Zij wordt geleid als een werk des geloofs, geen schuld makende en geen ondersteuning vragende, geen salaris vaststellend, maar de gelden verdeelende naarmate die ingezonden worden.

4. Zij verlangt, dat de arbeider zich één make met het volk voor hetwelk hij arbeidt, door het dragen van de gebruikelijke kleeding, haartooi enz.

-ocr page 58-

46

5- Zij verheerlijkt de afhankelijkheid van God, Die de eenige beschermheer der zending is.

Tegenwoordig telt zij bijna driehonderd zendelingen, en haar inkomen was in 1884 bijna 100,000 dollars. De Eerw. H. C. du Bose voorspelt, dat binnen tien jaren dit zendinggenootschap evenveel arbeiders tellen zal als alle landen, kerken en vereenigingen te zamen.

De Christelijke zending kon niet dan ernstige verhindering ondervinden door den loop der gebeurtenissen van 1820 tot 1830. De schandelijke opium-oorlog deed een blaam op Engeland rusten en verbond den naam van Christen met handelingen, den slechtsten barbaren onwaardig. Jaren lang bleven de Engelschen voortgaan dat land met dit verderfelijke bedwelmingsmiddel te overstroom en. Tao-kuang, ziende dat lichaam, ziel en zedelijkheid er door verwoest werden, vaardigde in 1821 verscheidene verbodswetten uit en deed den handel in opium voor een tijd staken; hij maakte tien jaar later het gebruik van amfioen tot een zware overtreding, vernietigde den Britschen voorraad tot een bedrag van 20 millioen dollars. Daarop volgde een oorlog, welke in 1842 het Chineesche gouvernement vrijheden ten bate van den opiumhandel afdwong, maar den haat tegen alle vreemdelingen deed toenemen.

De onmacht der Mantchoe-dynastie tot beteugeling der Christelijke mogendheden maakte haar veracht en gehaat en leidde tot de vorming eener geheime politieke ver-eeniging, welke in 1850 onder Tien-te de regeering poogde af te zetten en na zijn dood, onder Hong-siu, niet alleen een van de grootste omwentelingen, die bekend zijn, trachtte tot stand te brengen, maar de Christenen en zendelingen dwong zich aan hunne zijde te scharen, onder voorwendsel dat de opstandelingen zelve een soort van „Protestantenquot; waren. Ook dit maakte de Christelijke mogendheden te meer gehaat bij de regeering.

Daarop volgde de oorlog van 1856, waarin Engeland vooraan stond en die het teeken werd voor een algemee-

-ocr page 59-

47

nen kruistocht tegen China, waaraan Frankrijk, de Ver-eenigde Staten en Rusland later deelnamen; het besluit-van dezen strijd was het verdrag van Tientsin, hetwelk luidt als volgt:

„De Christelijke godsdienst, zooals die beleden wordt door Protestanten en Roomsch-katholieken, predikt de beoefening der deugd, en leert den mensch anderen te behandelen zooals hij zelf zou wenschen behandeld te worden. Personen, welke dien godsdienst onderwijzen of belijden, hebben daarom aanspraak op de bescherming der Chineesche regeering, ook zullen dezulken, welke vreedzaam hun beroep uitoefenen en de wetten niet overtreden, noch vervolgd noch bemoeielijkt worden.quot;

In dat verdrag is de muur omvergeworpen; en ieder kan „recht voor zich uitgaanquot; en bezit nemen. Naar alle provinciën met hunne zeventienhonderd steden en ontelbare dorpen, kan de zendeling gaan, zonder overlast of hinder te ondervinden, terwijl hij in geval van nood, bescherming en hulp kan eischen; en de Chineezen zelve mogen het voorrecht genieten den Christelijken godsdienst te omhelzen en te belijden. Niet te onrechte zegt Dr. Gracey dat: „nooit, sedert het begin der wereld eenig document, zoo beknopt, aan zulk een groot deel van het menschelijk geslacht de gelegenheid opende om Christenen te worden of zooveel verantwoordelijkheid op de Christelijke Kerk laadde. Het gaf aan een derde van het menschdom toegang tot de broederschap der Christenvolken. De deur was geopend; niet door het vermiljoen-penseel van den Keizer, maar door het bevel van den Eeuwige.quot;

Na twee en dertig jaren in China doorgebracht te hebben denkt Dr. Williams dat na nog een halve eeuw de zendelingen het Evangelie door geheel China gepredikt en dat volk gechristianiseerd zullen hebben; de heer Burlingame getuigt dat verstandige mannen daar geen vertrouwen meer hebben in den volksgodsdienst, en Dr. Barlett voegt daar nog aan toe, dat dit „Gibraltar van het heidendom nog zijn Waterloo kan worden.quot;

Deze Yankees van het Oosten, eenmaal tot Christus bekeerd, zullen het werkzame zendingvolk van het Oosten worden. Zij zijn zeer ondernemend, en zwerven overal heen

-ocr page 60-

48

als bijen: reeds nu zijn zij verspreid door Siam, indië, Cali-fornië, Zuid-Amerika en Australië en zij zullen eindelijk Polynesië bevolken.

ELFDE HOOFDSTUK.

JAPAN, HET RIJK VAN DEN OPGANG DER ZON.

Aan de Vereenigde Staten werd het gegeven de poorten van dit eilandenrijk te ontgrendelen, en in het licht der toenemende ontwikkeling blijkt dit een der voornaamste gebeurtenissen op het gebied van de geschiedenis der zending in den nieuweren tijd te zijn.

De zee-poorten van het rijk van den Opgang der Zon waren eeuwen lang gesloten en gegrendeld. In het midden der zestiende eeuw bezocht Francis Xavier, de beroemde Apostel van Indië, het koninkrijk van de Opgaande Zon, terwijl Portugeesche kooplieden hem van nabij volgden. Bekeeringen tot de Roomsche kerk werden in grooten getale gemeld, zelfs Japansche edelen en vorsten bevonden zich daaronder. In 1582 zonden de Katholieke bekeerlingen een gezantschap naar Rome met brieven en geschenken voor den Paus als blijk hunner gehechtheid aan den Opperpriester. De terugkeer van het gezantschap werd het teeken tot nieuwe veroveringen, en binnen twee jaren werden twaalf duizend personen gedoopt. De Portugeesche kooplieden en zendelingen waren tot nu toe gunstig ontvangen en beiden hadden grooten voorspoed. Maar de hooghartigheid, waarmede deze gelukzoekers de inlanders behandelden, hunne aanmatigingen en heerschzuchtige eischen wekten wantrouwen bij de inboorlingen. Portugal en Spanje waren toen één, en toen een Spanjaard door Taiko Samo gevraagd werd, hoe zijn koning (Filips II) het had aangelegd om de

-ocr page 61-

49

halve wereld in bezit te krijgen, antwoordde hij onnadenkend: „Hij zendt priesters om het volk te winnen; daarna troepen om de Christenen uit de inboorlingen te versterken, en dan is de verovering gemakkelijk.quot; Dit antwoord werkte als een luchtstroom die het reeds ontstoken vuur van wantrouwen aanwakkerde. In 1587 gebood Taiko de verbanning van alle zendelingen ; het edict werd in 1596 door zijn opvolger hernieuwd, en in het volgende jaar werden er op één dag te Nangasaki drie en twintig priesters vermoord. De Roomsche bekeerlingen, in plaats van maatregelen tot verzoening te bewerken, trotseerden het gouvernement en krijgden tegen de inheemsche godsdienst, tempels en afgoden vernielende. De vervolging ontblootte haar rechterarm en in 1614 werden vele bekeerden gedood, hun kerken en scholen afgebroken en hun geloofsbelijdenis vervloekt en als verraad jegens de goden en den staat gebrandmerkt. Zelfs de Portugeesche handelaars werden verjaagd en slechts de toegang tot het eiland Decima vrijgelaten. Wederom in 1622 deed een vreeselijke slachting onder de Christenen de vervolging herleven en toen men vijftien jaar later bevond, dat er eene samenzwering was gesmeed tusschen de Japanneesche Roomsch-katholieken, de Portugeezen en de Spanjaarden om den Keizerlijken troon omver te werpen en den zetel van den Paus op zijne bouwvallen op te richten, werd de vervolging op het hevigst. Besluiten werden uitgevaardigd, waarbij den Japan-neezen verboden werd om onder wat voorwendsel ook het land te verlaten en verklarende dat zoo eenig Christen, zelfs de God van de Christenen zelf, een voet op het eiland zetten zon, hij het hoofd zou verliezen. 1) Aan het

1) De juiste inhoud van dit edict is als volgt:

„Zoolang; de zon de aarde zal verwarmen, laat geen Christen zoo stout zijn Japan binnen te komen; en laten allen weten dat de koning van Spanje zelf, of de God der Christenen, of de groote God van allen, als hij dit verbod overtreedt, het met zijn hoofd zal boeten.quot;

4

-ocr page 62-

einde van 1639 werden de Portugeezen verdreven en hun handel overgedragen aan de Hollanders, die als hun vijanden en de vijanden der Roomsch-katholieken geduld werden. In 1640 kwamen de inlandsche Christenen openlijk in opstand, namen een kasteel in bezit en werden enkel onderworpen met behulp van het geschut en de krijgskunde der Hollanders. Toen hunne sterkte bezweek werden de duizenden daarbinnen onmeedoogend geslacht, en daarna werd alle gemeenschap met vreemdelingen geschorst, en zelfs het verkeer met de Hollanders tot het eilandje Decima beperkt.

Het wantrouwen en de afkeer jegens vreemdelingen hield de havens van Japan, zelfs voor koopvaardijschepen gesloten, tot het midden dezer eeuw. In 1852 zonden de Vereenigde Staten, ten gevolge van klachten over de behandeling van Amerikaansche zeelieden die op de kust van Japan schipbreuk hadden geleden, den Commodore M. C. Perry met eene expeditie om bescherming te verzoeken voor Amerikaansche schepen en hunne bemanning en een verdrag ten gunste van den handel te sluiten.

In 1853 wierp hij op een Zondag met een eskader van zeven oorlogsschepen het anker uit in de haven van Yeddo. De Amerikaansche vlag over den kaapstander uitspreidende, legde hij daarop een open Bijbel, las den honderdsten Psalm en zong toen met zijne Christen-bemanning een lied als dit:

„Juicht, o volken, juicht,

Handklapt en betuigt Onzen God uw vreugd.

Wees te zaam verheugd.

Zingt des Hoogsten eer,

Buigt u voor Hem neer.quot;

Die eerste Christelijke psalm, die ooit in de baai van Yeddo over de stille wateren vernomen werd, weerklonk als het teeken eener vreedzame overwinning. Zonder een kanon af te schieten of een droppel bloed te storten, waren de havens van Japan opengeworpen voor den wereldhandel en voor de boodschap Gods. Perry bracht den brief

-ocr page 63-

5i

van den President aan den Keizer over en op den 3ien Maart 1854 werden onderhandelingen aangeknoopt en het verdrag onderteekend. Soortgelijke overeenkomsten volgden in September 1854 met Brittannië, en vervolgens met Rusland en Nederland.

Sedert dien tijd is het streven van Japan naar Wes-tersche beschaving en opname onder de Christenvolken zonder voorbeeld of wederga geweest. Binnen den tijd van drie en dertig jaar — den gemiddelden levensduur van één geslacht — zijn van dertig tot veertig millioen menschen in alle dingen veranderd. Op verstandig, maatschappelijk, staatkundig, godsdienstig gebied, in het persoonlijk en in het huiselijk leven, in handel en zeden, in leger, vloot, beheer der finantiën en staathuishoudkunde zijn zij nauwelijks meer te herkennen. Een jonkman, een Japanneesch bekeerling, student aan de John-Hopkins-hoogeschool in Amerika, onlangs in de Bethanië-kerk te Philadelphia opgetreden, sprak het uit dat er niets meer is zooals het dertig jaar geleden was, „behalve het natuurschoon,quot; en dat „het Licht van Azië verflauwt en ondergaat; doch terwijl dit aan het tanen is, gaat het Licht der Wereld op in het eilandenrijk.quot;

De Mikado doet zich kennen onder de vorsten als een die het meest den vooruitgang genegen is, en zijn volk staat niet bij hem achter. In het bouwen van schepen en machines, in het ontwerpen van spoor- en telegraaflijnen, het oprichten van scholen en universiteiten, in de ontwikkeling van den geest en de bebouwing van den grond, in het aanleggen van postwegen en in de staathuishoudkunde, in het afschaffen van heerendiensten en het onttronen van het Boeddhisme en in honderd andere grondige veranderingen en reuzenvorderingen — wekt Japan de verbazing der wereld op. Men beweert, dat de nieuwsbladen een maatstaf der beschaving zijn. Vijf en twintig jaar geleden had Japan er niet één, nu zijn er meer dan twee duizend, meer dan in Rusland en Spanje te zamen, of in het geheel het overige deel van Azië.

-ocr page 64-

52

Terwijl alle volken tot Japan gaan, trekt Japan overal heen. De zee, die zijn „bolwerkquot; was, is nu zijn „weg,quot; en in elke hoofdstad van Europa zijn Japansche vertegenwoordigers. Onderscheidingen van kaste maken plaats voor democratische ideeën, en het oude, lastige alphabet wijkt voor onze Romeinsche letterteekens; een nieuw muntstelsel, nieuwe belastingen, een nieuw maatschappelijk leven zijn teekenen van den vooruitgang, en in 1881 bedroeg het getal der letterkundige uitgaven ongeveer vijf duizend. Binnen één jaar was het getal der leerlingen in de scholen met twee honderdduizend toegenomen.

In het begin van 1886 maakte het oude ministerie met zijn geheimen raad plaats voor het moderne „kabinet,quot; en de Micado beval eene geheele reorganisatie van het administratie-stelsel. Het nieuwe kabinet telt elf departementen. Graaf Ito, de president en eerste minister, en Graaf Inonje, de minister van buitenlandsche zaken, het naast in rang aan hem, en de heer Mori, de minister van onderwijs, worden beschouwd als de mannen die het meest voor den vooruitgang zijn in het geheele rijk. Mori vaardigde vai regeeringswegen een bevel uit tot organisatie van de Keizerlijke hoogeschool te Tokio met vijf faculteiten: rechtsgeleerdheid, geneeskunde, werktuigkunde, letteren en wetenschappen — met vertakkingen in vier andere steden. Het volk aanvaardde de nieuwe regeling der regeering en zou in 1890 haar Kamer van Vertegenwoordigers verkiezen. 1)

In al deze veranderingen is het Christendom eene voorname, ofschoon gedeeltelijk onbewuste factor. In 1873 werd de heidensche tijdrekening door de Christelijke vervangen, en Anno Domini bepaalt alle datums. In 1876 maakte de nationale „vijfde dagquot; plaats voor „een dag van de zevenquot; als rustdag. Het oude edict tegen de Christenen, ofschoon niet herroepen, is een doode letter, volkomen verdraagzaamheid wordt openlijk verdedigd door schrijvers, rede-

1) Deze is, na gebleken ongeschiktheid, door de regeering ontbonden.

-ocr page 65-

53

naars en staatsmannen en de volksleiders raek.ii als maatregel in 't belang der staathuishoudkunde en den alge-meenen vooruitgang de aanneming van het Christendom als staatsgodsdienst aan.

De heer Fukuwaza, die in 1883 een boek uitgaf, waarin hij er op aandrong, dat het Christendom zelfs niet geduld moest worden, is nu geheel van inzicht veranderd en eene reeks artikelen van zijne pen zijn verschenen in „Ji-ji Shunpo,quot; waarin hij even dringend de aanneming van het Christendom door de Japanneesen bepleit. Fukuwaza is niet iemand die tot den Christelijken godsdienst bekeerd is, maar hij beschouwt op zuiver staathuishoudkundige en staatkundige gronden het Christendom als de beste zaak voor Japan.

„Gracey zegt: „Japan is zóó rijp voor den Christelijken godsdienst als geen ander land ter wereld; en het is mogelijk, dat Japan door een Keizerlijk besluit in een dag Christelijk wordt.quot; Het volk, hongerend naar het Evangelie, stroomt zelfs naar den schouwburg om een prediker te hoeren, en het gansche aanzien van het zendingwerk in Japan is zoo aantrekkelijk en bekoorlijk als een liefelijke verdichting, maar te gelijk ontzaglijk vanwegen de verantwoordelijkheid en de werkelijkheid eener oogenblikkelijk dringende verplichting, die in geen taal ter wereld met vereischten nadruk onder woorden is te brengen.

Op een driejaarlijksche conferentie van inlandsche Christenen in 1885 te Tokio gehouden, waren veertig predikers en arbeiders uit de inboorlingen van verschillende genootschappen bijeen. Welk een duidelijk teeken van den snellen voortgang der zending in Japan, daar vijftien jaar te voren bijna elk dier bekeerlingen in de doodsschaduwen des hei-dendoms was gehuld!

Dertien jaar was het geleden dat de eerste Protestantsche Gemeente gevormd werd; en nu waren er honderd vijftig, en van een en dertig uit dat aantal, die verbonden waren aan het Amerikaansch Genootschap, werd een brief ter gelukwensching, opgesteld door de inlandsche Taoanneesche

-ocr page 66-

5

predikers, ontvangen, gericht aan het Bestuur op het groote jaarfeest. Boeddhistische priesters loopen gevaar zich tot werken gedwongen te zien om aan den hongerdood te ontkomen. Het vertrouwen in het Boeddhisme is geweken, en in plaats van de verbazende sommen, vroeger aan tempels besteed, rekent men dat daarvoor nu niet meer dan 150 millioen dollars wordt uitgegeven. Een ex-daimio zond 500 dollars en een kandelaar als geschenk aan de zending-kerk te Sanda op haar tiende jaarfeest.

Toch zien de lieden enkel datgene wat zij zien willen. Eene dame bracht achttien maanden in Kobe door, tegenover een kapel, waar eiken Zondag prediking was. Zij zeide, dat zij nooit écu inlander die kapel had zien binnengaan en dat de zending niets uitwerkte voor de evangelisatie van Japan. Het was een kapel — uitsluitend voor vreemdelingen, luelke zich daar gevestigd hadden, en die riets had uit te staan met de zending, wier vergaderplaatsen 1) in een ander deel der stad gebouwd waren.

TWAALFDE HOOFDSTUK.

KOREA OF HET KLUIZENAARSVOLK.

Korea, ofschoon het laatste van al de kluizenaars-natiën voor het Evangelie geopend, zullen wij nu beschouwen wegens zijne ligging in de nabijheid van China en Japan. Na eene volkomen afzondering, die eeuwen duurde, is het plotseling opengeworpen voor den Evangelie-arbeid. Het gebied bestaat deels uit een schiereiland deels uit verscheiden eilanden; het schiereiland strekt zich zuidwaarts tusschen de Japan-sche en de Gele zee uit; het is ongeveer vierhonderd

1) Een soortgelijk geval is ook te lezen in „El3'Volumequot; pag. 7; dit was in Syrië.

-ocr page 67-

CIO

mijlen lang en honderd vijftig mijlen breed, en bijna gelijk in vorm aan Italië. Talrijke omliggende eilanden, zeer verschillend in grootte, maken den Archipel van Korea uit; zij bestaan voornamelijk uit granietrotsen, die zich soms twee duizend voet boven de zee verheffen. De bevolking zal wel niet veel in getal onderdoen voor die van Siam; zij telt nl. van acht tot twaalf millioen. Het klimaat in het Noorden verschilt zeer veel van dat in het Zuiden; en planten- en delfstoffenrijk steken gunstig af bij die van andere landen.

De heerschende godsdienst is het Boeddhisme, ofschoon er, evenals in China, enkele volgelingen van Confucius zijn, en sommigen een godsdienst belijden gelijkend op die van den Shin-tu in Japan. Korea schijnt inderdaad een overgang tusschen deze twee naburen.

In 1882 werd Korea door een verdrag voor den Ame-rikaanschen handel geopend; doch de sleutel, door God gebruikt om het rijk voor het Evangelie te ontsluiten, was de geneeskundige zending. Tusschen de zestiende en de achttiende eeuw werd het Katholicisme in deze landen gebracht door Roomsche bekeerlingen uit China en Japan. Ongeveer honderd jaar geleden werd Lenghuni, een hooggeplaatst ambtenaar tot de Roomsche leer bekeerd, en gedoopt onder den naam van „Petrus;quot; de zendelingen werden door het volk bemind, en de meer ontwikkelde standen zagen in, dat zelfs deze verminkte vorm van het Christendom beter was dan het heidendom. Het gouvernement werd bevreesd, de priesterschap ving eene vervolging aan en de Katholieke bekeerlingen verzaakten hun geloof, vloden naar China of ondergingen pijniging en marteling. In 1835 vond de Roomsch-katholieke Zending wederom ingang in Korea door China en Mantsjoerije, en de Jezuïeten beroemden zich op vijftien duizend bekeerlingen, zelfs nadat zij in 1875 verjaagd waren geworden.

Maar de opening voor de Protestantsche zending in latere jaren is voor ons van meer belang. Japan sloot in 1876 het eerste degelijke verdrag met zijn buren aan de overzijde

-ocr page 68-

van het kanaal; zes jaar later werd gedeeltelijk met behulp van den grooten Chinees, Li Hung Chang, een dergelijk verdrag met de Vereenigde Staten tot stand gebracht. Op verzoek van Ri-jutei, een Koreër van hoogen rang, die bekeerd werd terwijl hij zijne regeering in Japan vertegenwoordigde, stichtte het Presbyteriaansche Zendingbestuur, een zendingpost te Seoul, en zond H. N. Allen, een geneeskundig zendeling, uit China derwaarts. De Amerikaansche gezant, Generaal Toote, benoemde hem tot geneesheer van de legatie, waardoor hem te gelijker tijd bescherming en een goede ontvangst werd verzekerd. Dr. Allen werd in den aanvang slechts geduld, doch in een opstand in Seoul werden verscheidene personen van rang gewond, en onder zijne behandeling genazen zij. Hij redde zelfs het leven van Min Yong Ik, den neef des Konings. Zijne kunstvaardige behandeling, zoo geheel anders dan de gebruiken der in-landsche dokters en heelmeesters, die, naar hij bevond, het bloeden van de wonden met was zochten te stelpen, dwong den Koreeërs bewondering af. De neef des Konings verklaarde, dat zij geloofden dat hij „van den hemel gezonden was om wonden te genezen.quot; De dankbaarheid des Konings voor de geneeskundige diensten aan de Koninklijke familie bewezen, uitte zich in de aanmoediging, welke Dr. Allen geschonken werd tot het bouwen van een rijkshospitaal, dat door den Koning Hay Min Lo, Huis van beschaafde Deugd, genoemd werd en onder toezicht van de Presbyteriaansche zending en het bestuur van Dr. Allen staat. De zending vindt in Rijutei een waren helper, die zich zeer beijverd heeft om den Koreeërs het Nieuwe Testament in hun eigen taal te schenken. De heer Ar-thington van Leeds gaf het geld tot het drukken van drie duizend exemplaren der Evangeliën van Lukas en Johannes; en zoo werden de laatste deuren voor den ingang van het Evangelie geopend. De werkkrachten zijn vermeerderd door toevoeging van den Eerw. Heer Underwood en van Dr. Herron en diens vrouw, en er zijn menigvuldige teekenen,

-ocr page 69-

57

die aanduiden, dat hier evenals in Japan eene groote verandering gewerkt wordt, die ons allen zal verbazen. God gebruikt de Roomsche zending met al hare verdraaiing der Christelijke leer om den weg voor het ware Christendom te bereiden. Japan, ontwakende tot de kennis van God, is een hulp geweest in de evangelisatie van Korea. Fragmenten der Evangeliewaarheid, steelsgewijze overgebracht uit het Rijk van de Opgaande Zon, vonden hun weg naar het hart van Rijutei. Jaren gingen voorbij en de beslissende ure sloeg. Rijutei werd het middel tot redding van het leven der Koningin en kwam zoo in gunst bij den Koning. Spoedig vertrok hij naar Japan, waar hij den weg der zaligheid meer volkomen leerde kennen en bewogen werd om, evenals Luther eens, zijnen landgenooten het Woord Gods in hunne eigen taal te geven. Hier ziet men bij vernieuwing het zegel Gods op het werk der zending. Weinige jaren geleden was het zendingonderwijs in Japan pas aangevangen en nu vormden Japansche bekeerlingen het plan als zendelingen naar Korea te gaan!

Wij loopen gevaar over het hoofd te zien, dat er vele niet-rechtstreeksche gevolgen zijn, die zoowel de beschavende kracht des Evangelies aantoonen als den weg voor grootere overwinningen der waarheid banen. Wat onder de bewegende krachten resultante heet is het product der vereenigde werking van tegengestelde krachten, die, bv. rechthoekig op elkander werken. Deze geven te zamen aan het lichaam 't welk zij in beweging brengen, de richting, die wordt voorgesteld door den diagonaal van het parallelogram, gevormd door de dubbele richtingslijnen dei-beide samenstellende krachten. Kan dit niet dienen als beeld der uitwerking van de beide tegengestelde krachten van Christen- en Heidendom, werkende op de maatschappij in heidenlanden, wijzigende, trapsgewijze veranderende en de menschen hervormende door eene nieuwe richting te geven aan de gedachte, het geweten en de zeden, zelfs daar waar geene bekeering plaats heeft?

-ocr page 70-

58

Lord Lawrence heeft gezegd: „Het Christendom brengt overal den arbeid in eere, leert de heiligheid van het huwelijk en de broederschap der menschen eerbiedigen. Waar het niet bekeert, beteugelt het; waar het niet vernieuwt, beschaaft het; waar het niet heiligt, maakt het onderworpen.quot;

DERTIENDE HOOFDSTUK.

HET TURKSCHE RIJK.

Vóór het tractaat van Berlijn bevatte het Turksche Rijk uitgestrekte deelen van aaneengesloten grondgebied in Europa, Azië en Afrika. De bezittingen van den Sultan waren verdeeld in „onmiddellijkequot; (rechtstreeksche) of zulke, waarvan de pasha's rechtstreeks door de Verhevene Porte benoemd worden, en „middellijkequot; (niet-rechtstreeksche), zulke, die zelve hunne gouverneurs kozen, hetwelk door den Sultan moest bekrachtigd worden en die hem als den hoogsten souverein schatting betaalden. Vijf en twintig jaar geleden schatte Dr. Kolb de aanhangers der verschillende godsdiensten in Europeesch en Aziatisch Turkije op ongeveer 31 millioen, van welke de helft Muzelmannen, ongeveer een derde Grieken en Armeniërs, een vijfde Roomamp;ch-katholieken en de overigen Maronieten, Nestorianen, Joden, Syriërs, enz. waren. In geen ander land treffen wij wellicht zooveel verscheidenheid in rassen en godsdiensten aan. De ovcrhecrschende invloed is echter Mohammedaansch; en zoodanig is ook de Staatsgodsdienst. Voor 1856 stelde een Moha-medaan, die Jood of Christen werd, zich bloot aan de doodstraf, daar het Mohammedanisme over het algemeen zeer onverdraagzaam is. In dat jaar werd een hatti-sherif, of hatti-

-ocr page 71-

59

humayiim, gelijk zulk een decreet heet, uitgevaardigd, waarbij de Sultan deze straf afschafte en aan ieder in zijn gebied vrijheid van godsdienst toestond.

Wat kwaad er ook gezegd kan worden van het gedrag der Engelsche Oostindische Compagnie en de onwettige manier, waarop een Britsch-Indisch rijk tot stand kwam, het is buiten twijfel dat God beide, die Compagnie en dat rijk, heeft gebruikt als middelen om een effen en open weg voor het Evangelie te banen. Turkije lag ongeveer halverwege tusschen de Britsche eilanden en de Indien en op den weg tusschen Londen en Calcutta. Elk oogenblik zou Turkije een vijandige houding hebben kunnen aannemen en Enge-lands weg van het moederland naar het Indisch Rijk versperren. Een Sultan die de poorten van den Gouden Hoorn kon afsluiten, den overtocht van de landengte van Suez naar de Roode Zee verhinderen, het recht van vervoer van de Middellandsche Zee naar de Perzische golf betwisten en zoo Britsche kooplieden dwingen, ten einde Indië te bereiken, om de Kaap de Goede Hoop te gaan, was een vijand, die in een bondgenoot moest omgezet worden. De veiligheid van het Engelsche Rijk in Indië maakte het voor Engeland noodzakelijk ten minste een „geldige stemquot; te krijgen in den Raad van de Verheven Porte. Daarom zond Brittannië zijn bekwaamsten diplomaat daarheen, en de oorlogen met Egypte in 1840, met Rusland in 1855 en met Perzië een jaar later, evenals vele maatregelen van staatsbeleid en staatkunde moesten dienst doen om de Oostindische bezittingen en den weg derwaarts te beschermen. De weg der gemeenschap moest vrij gehouden worden.

De eenige volkomen zekere weg lag in de afschaffing van de vervolgende staatkunde der Mohammedaansche machten. Toen de Armeniërs in het begin dezer eeuw door het werk der zending bereikt werden, moedigde Sultan Mahmoud II hen aan om de Protestantsche inboorlingen te kwellen, en niet voordat zijn leger op de vlakte van Nezib

-ocr page 72-

6o

verslagen en zijn eigen dood daarop gevolgd was, durfden de ballingen terugkeeren.

In 1843 werd een Armeniër, die eerst het Mohammedanisme omhelsd, maar het daarna verzaakt had, te Constan-tinopel gedood; dit drong de Christenvolken in Europa om van den Sultan de belofte te vergen, dat zulk eene be-leediging van de Christelijke godsdienst niet herhaald zou worden. Vier jaar later verkreeg de Engelsche gezant vrijheid voor de Protestanten om een afzonderlijke, onafhankelijke gemeente te vormen; en in 1856 kondigde de hatti-sherif met de handteekening van den Sultan officieel het tijdperk der verdraagzaamheid aan.

Wat ook gezegd moge worden van de handhaving van dit Keizerlijk decreet in de provinciën, die onmiddellijk onder de heerschappij van den Sultan staan, het is weinig meer dan een doode letter geweest in de meer afgelegen districten, waar dweepzieke Muzelmannen het gezag voerden. Toch moeten wij niet vergeten, dat dit de eerste groote stap was tot vestiging van de godsdienstvrijheid en aanmoediging van de Christelijke zending onder dertig of veertig millioen menschen. Ofschoon bij het traktaat van Berlijn het Turksch gebied in Azië en Europa verminderd is, beslaat het toch nog ruim een millioen vierkante mijlen met twintig millioen inwoners; en door zes artikelen in genoemd verdrag wordt aan de onderdanen van het Brit-sche Gouvernement burgerlijke en godsdienstige vrijheid toegestaan. In 1878 kwam Aziatisch Turkije onder Britsch beschermheerschap, en een „defensief verbondquot; werd Uis-schen de twee natiën gesloten, waarbij Engeland zoo noodig zijn „gewapende machtquot; toezegde, en de Sultan zich verbond tot zekere hervormingen, die voornamelijk de bescherming van Christeninboorlingen en Christelijke zendelingen betroffen. In het algemeen echter omhelst een volgeling van „den Profeetquot; het Christelijk geloof slechts met gevaar van vervolging, en het zijn meer de aanhangers van de Grieksche, Armenische en Nestoriaansche kerken, dan

-ocr page 73-

6i

de Moslemsche bevolking, die door de zending worden bereikt.

En toch moeten wij er wel op letten, dat zelfs het Mohammedanisme, 'twelk het hardnekkigst alle vorderingen van het Christendom heeft tegenstaan, teekenen van hoopvolle verwachting vertoont.

In de eerste plaats heeft het geen beeldendienst. Van den beginne af was het een vijand van afgoderij; daarin stemt het overeen met onzen eenvoudigen Protestantschen eeredienst.

In de tweede plaats leert het, dat er maar één God is, en trekt het een groot deel zijner leer uit het Oude Testament.

In de derde plaats heeft God het Mohammedanisme, hoewel het dit niet wilde, tot een dienares van het Evangelie gemaakt. Het Arabisch is de geheiligde taal van den Koran, en, zonderling genoeg, dringt het Mohammedaansch geloof er bij alle ware aanhangers op aan, dat zij in staat zijn dat heilige boek te lezen, en verbiedt te gelijk de overzetting in eenige andere taal. Daarom, welke ook de moedertaal eens Moha-medaans zij, hij streeft er naar het Arabisch te kunnen lezen, omdat dit de eenige heilige taal is van zijn godsdienst en van zijn heilig Boek. Wie kan nu bij dit alles aan de werking van een beitel der Voorzienigheid twijfelen? Het valt niette betwijfelen dat, niettegenstaande al de vijandigheid der Mo-hammedaansche macht tegen het Christelijk geloof en den tegenstand der Oostersche Christelijke kerken, die den naam hebben van te leven, maar in der waarheid dood zijn, de trapsgewijze hervorming der geheele maatschappij, de samentrekking van groote machten op zendinggebied in het Turksche rijk rechtvaardigt.

De invloed van verlichte Christelijke regeeringen doordringt het gansche gebied, waarover de groene vlag van den Profeet wappert. De Turksche gerechtshoven zijn tot eene bespotting geweest, als die nauwelijks haars gelijke vond in de geschiedenis. De Code Napoleon vervangt het wet-

-ocr page 74-

62

boek van den Moslem om gestalte en vorm te geven aan de rechtsbedeeling. De beginselen der gezonde staathuishoudkunde worden gaandeweg erkend en aangenomen als grondslag van het bestuur.

Het onderwijs maakt rassche vorderingen. Er zijn middelbare scholen met verbeterde leerboeken, en zelfs meisjes vinden nu een open deur tot hoogere ontwikkeling; maar de gelegenheden voorzien bij lange niet in de behoefte. Het trage verstand der Turken ontwaakt, en nu is het tijd om de ontluikende vermogens in beslag te nemen. Jaren lang was de eenige bron van lectuur voor dat volk de pers der zending; daardoor is het woord Gods verspreid door het geheele rijk, evenals een duizendtal verschillende boeken en nieuwsbladen. Daar is in naam een censuur, waaraan boeken en traktaten onderworpen zijn en die men nu poogt gestrenger toe te passen; maar dit heeft de uitgave en verspreiding der Protestantsche lectuur hoegenaamd niet verhinderd.

Vijftig jaren lang heeft het Amerikaansch zendinggenootschap gearbeid om de Oostersche kerken nieuw geestelijk leven in te storten, en de tijd schijnt nu gekomen, dat God de deuren opent voor rechtstreekschen arbeid onder de belijders van den Islam. Door de afschaffing van de doodstraf is de vervolging wegens godsdienstige gezindheid nu onwettig geworden. De wet van den Koran straft afval met den dood, maar de verplichtingen voortvloeiende uit de gesloten verdragen verlammen dezen eisch van den Koran in de practijk en sedert het geval van Selim Effende in 1857 zijn de regeeringsbeambten in vele gevallen genoodzaakt geweest te beslissen, dat bekeerlingen tot het Cüris-tendom in niets gehinderd mochten worden luidens het „verdrag van Parijsquot; van 1856.

De Eerw. J. K. Greene, Doctor in de Theologie, te Con-stantinopel wonende, zegt, dat de verdorvenheid van de Oostersche Christenen opgehouden heeft, de bekeering der Turken tegen te werken. De invoering van een zuiverder evange-

-ocr page 75-

63

lisch geloof en leven, in tegenstelling met den afgodendienst en dc onzedelijke praktijken van deze naam-Christenen, heeft de Turken in de gelegenheid gesteld te zien, dat deze schandelijke leeringen en levenswijzen niet de vruchten, maar de omkeering zijn van de godsdienst van Jezus.

De Christelijke scholen zijn niet verboden, zooals de col-legiën te Constantinopel, Beiroet, Smyrna, Harpoot en Ain-tab getuigen, benevens zes vrouwelijke seminariën in andere plaatsen, opgericht door het Amerikaansch zendinggenootschap.

De „Ster in het Oostenquot; roept op om zonder verwijl Constantinopel te bezetten met uitgebreide zendingmacht, als „de hoofdstad van het Ottomaansche Rijk, den zetel van het gouvernement, het hart van het geloof van den Islam, welks polsslag gevoeld wordt over het geheele vastland van Europa, Azië en Afrika en zelfs het verafgelegen Soedan en Indië bereikt, die over Palestina heerscht en groo-ten invloed heeft op het lot der Joden. De bewoners van dit rijk vertegenwoordigen de verschillende volken, over welke de Heilige Geest werd uitgestort op het Pinksterfeest en die in oude tijden het groote Byzantijnsche rijk vormden. Het staat nu op een keerpunt; het getij der gelegenheid is voor het evangelisatiewerk. De volken, eenmaal verlicht door Chrysostomus, Gregorius en Athanasius, verkrijgen weer leven door het Woord, en verlangen hun gevallen kandelaar weer op te richten. De Christenarbeiders zijn gereed om te helpen en daarom is dit veld als een vereenigings- en herstellingspunt van het allerhoogste belang.

-ocr page 76-

64

VEERTIENDE HOOFDSTUK.

HET DONKERE VASTLAND.

Op wat eigenaardige, maar toch snelwerkende wijze heeft God de deuren van het Donkere Vastland geopend. Weinige jaren geleden zagen wij bij de studie van de aardrijkskunde de groote oppervlakte der binnenlanden aangegeven als; „onbekend.quot; Wij kenden van Afrika weinig meer dan de zes duizend mijlen kustland en de groote woestijn, benevens de smalle strook land in de nabijheid van den Oceaan of langs den Nijl. De heldhaftige Livingstone optrekkende uit het Zuiden, wenschte het onbekende land te leeren kennen en een pad te openen voor de zending; doch stierf na veertig aanvallen van koorts op zijne knieën in een hut van graszoden te midden der moerassen bij het meer Bangweolo, in het begin van Mei 1873. -Zijn dood gaf het teeken tot de evangelieprediking in Afrika. Livingstonia was de eerste vrucht van het gebed van dezen stervende voor Afrika. De kerken van Schotland werkten samen in deze stichting, en in Mei 1875 verliet een gezelschap van zendelingen Schotland, bereikte den mond der Zambezi en zette daar het zendingschip, het stoomjacht waarvan de deelen afzonderlijk waren meegevoerd — ineen. In October stoomde de „Halaquot; het meer Nyassa op. Het zendingcorps, zijn hoofdkwartier te Bandawe gevestigd hebbende, begon het meer te onderzoeken, gebouwen op te richten, wegen af.n te leggen en den grond te ontginnen, kostelooze geneeskundige hulp door bekwame geneesheeren te verschaffen, kinderen in de school te vergaderen, het volk de Heilige Schrift en boeken in hun eigen taal te geven, het Evangelie te prediken, de bekeerlingen saam te roepen, gemeenten te stichten en zendelingen uit de inboorlingen te kweeken. Een machtig werk was deze onderneming! Het is niet te verwonderen dat Professor Drummond zijne twij-

-ocr page 77-

telingen betreffende den uitslag van eene zoodanige onderneming onder zulk een volk uitsprak. Toch zat hij zelf in Dr. Law's zendinghuis met de zeven mannen en de twee vrouwen, die de eerste vruchten waren van die zending, aan des Heeren avondmaal aan en zag in hen de belofte van Afrika's wedergeboorte.

Livingstone's dood bracht vele andere krachten in werking tot de evangelisatie van het Donkere Werelddeel; geen daarvan was machtiger dan Livingstone's invloed op Stanley.

Deze beroemde reiziger zeide onlangs:

„Ik ben zeventien jaar in Afrika geweest en ik heb nooit een man ontmoet, die mij wilde dooden, als ik mijne handen vouwde. Hetgeen noodig is en wat ik getracht heb te vragen voor de arme Afrikanen, zijn de goede diensten van Christenen, sedert Livingstone mij zulks leerde gedurende de vier maanden, die ik bij hem doorbracht.

In 1871 ging ik als de grootste godloochenaar van Londen tot hem. Voor een verslaggever en correspondent, als ik toen was, die alleen met oorlogen , volksbijeenkomsten en staatkundige vergaderingen te doen had , lag al wat het gevoelsleven betrof buiten zijn gebied. Maar er kwam een lange tijd tot nadenken voor mij. Ik was daar afgezonderd van eene wereldsche wereld. Ik zag dien eenzamen ouden man en vraagde mijzelf: „Wat op de wereld beweegt hem om daar te blijven? Is hij krankzinnig, scheelt hem wat? Wat is het, dat hem drijft of bezielt? Maanden lang, nadat wij elkaar ontmoet hadden, bemerkte ik eenvoudig dat ik naar hem luisterde, en de oude man bewonderde, die zoo juist deed wat in den Bijbel geboden wordt: „Verlaat alles en volg Mij.quot; Maar langzamerhand werd zijne liefde voor anderen aanstekelijk, mijne belangstelling werd opgewekt; ziende, hoe vroom, zachtmoedig, ijverig en ernstig hij was en hoe stil hij zijn arbeid verrichtte, werd ik door hem bekeerd , ofschoon hij daartoe geene pogingen aanwendde. Hoe droevig, dat die goede oude man zoo spoedig overleed! Hoe verheugd zou hij geweest zijn, indien hij had kunnen zien wat er sedert is gebeurd !quot;

Zoodra Livingstone's dood bekend werd, besloot deze stoutmoedige ontdekkingsreiziger zijn opvolger te worden in de opening van Afrika voor de beschaving. In 1874 te Zanzibar aangekomen, bereikte hij in 1877 — na eene reis van duizend dagen — den Congo en de grootste stap tot het onderzoek van Afrika, aan beide zijden van den evennachtslijn, was gedaan. Zoodra deze tijding Engeland bereikte, bracht het volgende schip zendelingen aan. Zij begonnen posten te vestigen van den mond van den Congo

-ocr page 78-

66

tot den evenaar en om de groote nieren in het Oosten; en alle Christelijke kerkgenootschappen schenen zich te beijveren om het werk van evangelisatie in het Congo-bekken met spoed en kracht tot stand te brengen, en de voorzegging van Krapf te verwezenlijken, dat een keten van zending-posten zou gezien worden van het Oosten tot het Westen.

De onderzoekingen van het vierdedeel eener eeuw hebben Afrika ontsluierd en de ontdekkingen gaan zoo snel voort, dat de kaarten van gisteren heden verouderd zijn en niets dan de omtrek van het werelddeel op de kaart van heden gelijk is aan dien op de kaart van voor vijf en twintig jaar. Niet minder dan vijf groote meren zijn nu ontdekt en beschreven: het Victoria-Nyanza, Albert-Nyanza, Tan-ga-nyika, Nyassa en Bangweolo, die ons doen denken aan de vijf groote Amerikaansche meren. Vijf groote rivieren loopen naar de vier hemelstreken: de Zambezi, Nijl, Congo Niger en Oranjerivier — met vele groote bijrivieren die samen tien duizend mijlen vervoerwegen vormen. Victor Hugo's voorzegging is reeds bewaarheid, n.1. dat in de toekomende eeuw Afrika het punt zijn zou, waarop aller oogen zich vestigden.

Misschien is er sedert het Pinksterfeest, niets wonder-baarders voorgevallen dan de Berlijnsche Conferentie, welke in de laatste weken van 1884 vergaderde om de staatsregeling van den Congo-staat vast te stellen. Koning Leopold van België, zijn beminden zoon verloren hebbende, nam Afrika met zijn zwarte kinderen aan, en schonk uit zijn koninklijk vermogen jaarlijks eene vorstelijke som. Welk eene groote gebeurtenis, toen, onder voorzitterschap van Vorst Bismarck, vijftien volken in hunne vertegenwoordigers bijeenkwamen om de „Internationale Associatie van den Congoquot; te vormen! Artikel VI bevat de kern van de gansche verklaring:

„Alle mogendheden die souvereine macht of invloed hebben in bovengenoemd gebied, verbinden zich te waken over de instandhouding van de verschillende stammen der inboorlingen en de verbetering der zedelijke en stoffelijke toestanden,

-ocr page 79-

67

en om mede te werken tot onderdrukking van de slavernij en bovenal van den slavenhandel; zij zullen, zonder verschil van nationaliteit of gmlsdienst, beschermen en aanmoedigen, alle instellingen en ondernemingen — godsdienstig, wetenschappelijk of liefdadig — opgericht of georganiseerd met dit doel, of strekkend om de inboorlingen te ontwikkelen en hun de voordeelen der beschaving te leeren kennen of waardeeren. Christelijke zendelingen, mannen van wetenschap, ontdekkingsreizigers met hun gevolg en bezittingen zullen evenzoo hunne bijzondere bescherming genieten. Vrijheid van geweten en godsdienstige verdraagzaamheid worden nadrukkelijk verzekerd aan de inboorlingen, zoowel als aan de inwoners en vreemdelingen. De vrije, openbare uitoefening van allen godsdienst, het recht om openbare gebouwen op te richten en zendingarbeid van allerlei kerkgenootschappen te drijven, zal aan geene belemmering of bepaling hoegenaamd onderworpen zijn.quot;

En wie zijn de volken, welke aan dit hoogst merkwaardige verdrag van burgerlijke en godsdienstige vrijheid hebben deelgenomen ? Niet alleen Protestantsche mogendheden zooals de Vereenigde Staten, Groot-Brittannië, Pruisen, Denemarken, Noorwegen en Zweden, maar de Grieksche kerk, vertegenwoordigd door Rusland; de Roomsche kerk, vertegenwoordigd door Oostenrijk, België, Spanje, Portugal, Frankrijk en Italië en zelfs de macht van den Islam in Turkije! De grootheid der gebeurtenis overweldigt ons. Wanneer zijn ooit te voren de Protestantsche, Grieksche, Roomsch-katholieke en Mohammedaansche mogendheden saamvergaderd, ten einde zich te verbinden om burgerlijke en godsdienstige vrijheden te verzekeren aan een nieuwen staat, die zooeven uit de duisternis en halve barbaarsch-heid opduikt om over te gaan in eene verlichte beschaving? Ware Galileï nu in leven, zeker zou hij van deze wereld zeggen: „en toch beweegt zij zich!quot;

En wat is deze Congo-Vrijstaat, die zoo plotseling een nieuw rijk der vrijheid geworden is? Het is een weelderig gebied van anderhalt millioen vierkante mijlen, een van de rijkste landen der aarde, welke de edele Congo met al zijn bevaarbare bijstroomen, een waterweg van acht duizend mijlen lengte vormende, verbindt met groote meren, welker stranden drie duizend mijlen lang zijn; met eene bevolking van vijftig millioen, met een rijke verscheidenheid van natuurtooneelen, luchtstreken, voortbrengselen, planten en dieren.

-ocr page 80-

68

Toen Stanley in 1877 zijn tocht door Midden-Afrika eindigde, was hij negenhonderd negen en negentig dagen te voren van Zanzibar vertrokken. Nu zou hij binnen „drie en veertig dagen na zijn vertrek uit Glasgow, zijn eigen station aan de Stanley-watervallen kunnen bereiken, en in plaats van zijn leven in gevaar te brengen, zou, van den dag af, dat hij Vive bereikt had, zijn reis, de rivier op, een aanhoudenden welkomsgroet gelijk zijn.quot;

Wel mogen aller oogen zich naar Afrika wenden. Door Zijne voorzienigheid ontsluit God de groote rijkdommen, van delfstoffen, metalen en planten van het binnenland. De struisvogel levert meer voordeel dan het South-Down schaap; de olifantstanden kunnen in de vraag naar ivoor voorzien; en zoo, door de geldzucht zelve der menschen en de hoog ere liefde tot de wetenschap, zal het groote, onbekende vastland bedekt worden met een netwerk van spoorwegen, in alle richtingen doorkruist door ontdekkingsreizigers en handelaars, bewoond door avonturiers en vooruitziende en berekenende kooplieden en beplant met Christelijke zending-posten. Reeds ziet men stoombooten op de rivieren en groote meren; wegen worden gebaand en spoorlijnen aangelegd, en een onderzeesche kabel zal in werking gebracht worden. Voordat deze regelen gedrukt zullen zijn, zullen er veranderingen plaats gehad hebben, welke dit hoofdstuk als van ouden datum zullen maken.

Zoo dit een wijdgeopende deur is, wat moeten wij zeggen van onze verplichting? Op Stanley's reis van zeven duizend mijlen van Zanzibar naar Banana, zag hij evenmin ook maar één discipel van Christus, als een enkel mensch, die ooit de Blijde Boodschap had vernomen!

-ocr page 81-

69

VIJFTIENDE HOOFDSTUK.

ROOMSCHE LANDEN.

Op even wonderbare wijze heeft God de deuren open-^ geworpen van het gebied van den Paus, zoowel in Europa

als in Amerika.

Wat Europa betreft, het is een van de wonderen der eeuwen, dat zulke groote en machtige omkeeringen hebben plaatsgegrepen. In de eeuw, die op het Concilie van Trente volgde, omvatte het gezag van den Paus in Europa niet minder dan de oudste en heerlijkste der monarchieën: het Duitsche Rijk als staat- en krijgskundig middelpunt; Frankrijk mocht het wetenschappelijk en sociale centrum heeten; Spanje en Portugal waren het middelpunt van de uitzettende I kracht, terwijl Italië het geschiedkundig en geestelijk brand

punt voor alles was.

Het Pauselijk Europa vertegenwoordigde toen alle oude beschaafde talen en bezette bijna elke groote historische stad, oude hoogeschool en elk invloedrijk middelpunt van letterkunde, wetenschap, kunst en beschaving, met uitzondering van die, welke na de Hervorming zich hebben ontwikkeld.

Ten tijde der Kerkhervorming lag de heerschappij van Europa omkneld in de vaste hand van Rome. Groote zedelijke en staatkundige omwentelingen hebben Engeland, f Schotland, Holland, Denemarken, Zweden, Pruisen en een

deel van Duitschland en Zwitserland van Romes macht afgesneden; en zelfs de landen, welke zich van de aanhankelijkheid aan den Paus niet hebben ontdaan, hebben groote veranderingen ondergaan. Het pausdom heeft onberekenbare en onherstelbare verliezen geleden, maar nergens meer dan in Italië zelve. Het „Pauselijk Europa'J heeft nu eene andere beteekenis. Het Protestantisme is gestadig toe-

-ocr page 82-

genomen en neemt nog steeds toe in getal, welvaart, invloed en macht op verstandelijk, zedelijk, staatkundig en geestelijk gebied.

De staatkundige balans is sedert i'jScj omgeslagen. In den tijd der Hervorming waren Spanje, Portugal en Oostenrijk de overheerschende mogendheden van Europa. Spanje, dat Engeland schrik aanjoeg door zijn „Onoverwinnelijke Vlotenquot;, had eene bevolking drie-, sommigen beweren zesmaal zoo groot als die van Engeland; nu heeft Engeland, na de kolonisalie van Indië, Amerika en Australië eene bevolking tweemaal zoo groot als die van Spanje. Gedurende vijftig jaren heeft Engeland 119 percent gewonnen. Pruisen 72, Oostenrijk 27, Frankrijk 12, of zoo men de meerderheid der geboorten boven de sterfgevallen neemt, zal Frankrijk door 1, Oostenrijk door 3, Rusland door 5, maar Pruisen door 6, en Brittannië door 8 kunnen voorgesteld worden! In 1825 verhield de Protestantsche bevolking zich tot de Roomsch-katholieke als 3 tot 13, en in 1875 als 1 tot 3.

Italië heeft veranderingen ondergaan welke niet te beschrijven zijn voor iemand, die daarvan geen getuige is geweest. Waar tweederde der bevolking lezen noch schrijven kon, is nu de regel; verplicht onderwijs. Waar het geweten zelfs van het volk verlamd en het bewustzijn van persoonlijke verantwoordelijkheid en toerekenbaarheid gestorven scheen, zagen wij de kerkpartij in Rome talrijke scholen openen, goedkoope lectuur in massa uitgeven, volksgaarkeukens oprichten, armoede lenigen en onwetendheid bekampen. Waar de Paus onbeperkte macht oefende, werd Pius IX „de gevangene in het Vaticaan,quot; het verlies van zijn wereldlijke macht betreurende; en het biijkt duidelijk aan de wereld, zoo niet aan het College van Kardinalen, dat de geestelijke schepter evenzoo verbroken is o ten minste met zeer weinig kracht wordt gevoerd. De Paus zal nimmer weder keizers als boetelingen voor zich doen knielen of ketters pijnigen in de kerkers der Inquisitie. De onwetendheid, welke de moeder is van het bijgeloof, maakt

-ocr page 83-

71

plaats voor dc verstandelijke ontwikkeling, welke de dienares is van het geloof en de godsvrucht. Wat het pausdom aangaat, bemerken wij een groote scheur in den muur, die den Bijbel en het zuivere Evangelie voor het volk buitensloot. Hier is als het vallen der muren van Jericho voor het bazuingeschal van Jozua's legerbenden; en waar ook het leger Gods het pausdom voor zich ziet, kan het recht vooruit de bres binnentrekken en de stad innemen.

Wij kunnen ons nauwelijks voorstellen, dat twee en twintig Protestantsche kerken en een twintigtal Protestantsche scholen nu binnen de muren der Eeuwige Stad gevonden worden; dat Rome zelve openstaat voor de verspreiding van den Bijbel en de prediking van het Kruis, dat in de schaduw van de Sint-Pieterskerk en het Vaticaan de Protestanten onverhinderd hun godsdienstoefening mogen houden en het evangelisatie-werk voortzetten, dat de bijbelwagens Madrid binnenrijden, dat hetzelfde Spanje, welks naam in de geschiedenis eensluidend is met „Inquisitiequot;, zoo sterk roept om het woord Gods, dat daarvan geen exemplaren genoeg gedrukt kunnen worden om aan de aanvraag te voldoen; dat in Frankrijk, die rechterarm van de pauselijke macht gedurende zooveel eeuwen, het land van de verbannen Hugenooten en van de Bloedbruiloft, de beide kamers goedgekeurd hebben, dat binnen vijfjaar priesters en nonnen van de staatsscholen verdreven moeten worden en dat het grootste werk van evangelisatie onder het volk, dat ooit aanschouwd werd, daar nu plaats vindt, terwijl de regeering de Mc AU-stations steunt en aanmoedigt als den besten politiemaatregel, om dat beweeglijk volk, welks bloed, evenals dat van den Ier, kwikzilver gelijkt, te bedwingen en te hervormen.

Savanarola's stervenskreet was: „O Italië, ik waarschuw u, dat alleen Christus u redden kan! De tijd voor den Heiligen Geest is nog niet aangebroken, maar Hij zal komen!quot; Indien dc martelaar van Ferrara Italië na 1848 eens had kunnen gadeslaan! Waar in 1866 een Protestantsch pre -

-ocr page 84-

72

diker wegens zijne prediking verbannen werd, zeide twintig jaar later Leo XIII tot zijn kardinalen: „Met diep leedgevoel en zielesmart aanschouwen wij de goddeloosheid, waarmede de Protestanten vrij en ongestraft hunne kettersche leer verbreiden en de verheven en heilige leeringen der Kerk aanvallen, — zelfs hier te Rome, het middelpunt van het geloof en den ijver van den universeelen, onfeilbaren leeraar der Kerk.quot;

Wat wij nu zien, of gezien hebben in Italië, Spanje en Frankrijk, is slechts een voorbeeld van wat in meerdere of mindere mate waar is van alle andere landen die onder het gezag van het pausdom heeten te staan. De „twaalfhonderd zestigquot; dagen zijner heerschappij schijnen geëindigd te zijn. Niemand kan de veranderingen voorspellen, die binnen nog tien jaar zullen plaats hebben. Er zijn vele teekenen, dat er nog eenmaal eene Hervormde Roomsch-katholieke kerk op groote schaal zal ontstaan, waarin diegenen, welke in gemeenschap met den Paus staan, doch de evangelische waarheid aanhangen, eene toevlucht zullen vinden om te ontkomen aan de gemeenschap en de medeplichtigheid aan dwaling, ketterij en zonde. De Eerw. Heer W. F. Ban-bridge, wiens „Reis om de Wereldquot; zoo bevorderlijk was aan de zending, heeft in Azië vele Roomsche priesters ontmoet, die den invloed schenen ondervonden te hebben van den omgang met evangelische zendelingen; en er zijn vele teekenen in de Britsche landen en in de Vereenigde Staten, dat het Roomsch-katholicisme, hetwelk in aanraking komt met het Protestantisme en ver verwijderd is van het pauselijk middelpunt, door zulk eene aanraking grootelijks gewijzigd wordt. Dc toekomst zal ons wellicht een machtigen exodus uit Rome toonen van hen, die „van haar uitgaan, opdat zij aan hare zonden geen gemeenschap hebben en geen deel ontvangen aan hare plagen.quot; Ja, zij zou zelfs eene herbouwde Kerk te aanschouwen geven kunnen, die, de doodswade geworpen hebbende, in het nieuwe leven van een gereinigd geloof te voorschijn treedt!

-ocr page 85-

73

ZESTIENDE HOOFDSTUK.

MEXICO, HET LAND DER AZTEKEN.

Mexico is grooter dan al de Vereenigde Staten ten Oosten van de Missisippi. Het beslaat eene oppervlakte van ongeveer achthonderd duizend vierkante (Eng. ) mijlen, en eene bevolking van ten minste tien millioen zielen, van welke een vijfde van zuiver Europeesch bloed is, een vijlde zuiver inlandsch, en de overigen gemengd. De groote Cordillera's de los Andes, die Zuid-Amerika doorsnijden, bij de landengte van Panama lager worden en zich daarna in twee armen verdeden: een naar het Oosten langs de Golf, een naar het Westen langs den Oceaan, sluiten zoo een tafelland in, doorkruist van bergkammen, die het hoogst zijn bij de stad Mexico. Dit merkwaardige land, ofschoon in de verzengde luchtstreek gelegen, heeft warme, koude en gematigde streken, dewijl het klimaat meer afhangt van de hoogte dan van de aardrijkskundige breedte; de Spaansche taal wordt door 63,690,000 menschen gesproken, en is, na het Engelsch, het belangrijkste middel tot bevordering van den handel en de onderlinge gemeenschap der volken.

Mexico is rijk aan hulpbronnen ; die rijkdom bestaat voornamelijk in mijnen. Humboldt schatte de waarde van hare opbrengst van 1521 tot 1803 op 200 millioen dollars, en van Cortez tot op onzen tijd zou die som waarschijnlijk zesmaal zoo groot zijn. De koning van Spanje beschouwde de mijnen eens als zijn eigendom, de burgers mochten daarin arbeiden tegen uitkeering van een vijfde deel der opbrengst aan de regeering; maar alle dergelijke belasting is nu afgeschaft, en al de zes rassen, — Blanken, Indianen, Negers, Mestiezen, Mulatten en Zambo's — staan op gelijken burgerlijken en staatkundigen voet.

De oude geschiedenis van Mexico is bekoorlijk romantisch:

-ocr page 86-

74

de Tolteken van de zevende tot de elfde eeuw, bouwlieden der groote steden, welker ruïnen nog bestaan, waren de grondleggers der Mexicaansehe beschaving; de Chechimecs, ruw en barbaarsch, volgden hen op; daarna kwamen in het begin der dertiende eeuw de Azteken, wier gebied zich bij de ontdekking van Amerika over dat geheele werelddeel uitstrekte. De Azteken werden geregeerd door een koning dien zij verkozen, en de wetten werden het volk onder de oogen gebracht door middel van hiëroglyphische schilderwerken, die blijk geven, zoo zegt Prescott, dat zij de grondbeginselen der zedelijkheid hoogschatten en innig vereerden.

De „Paleizen der Montezuma'squot; gaven eene voorstelling van wat Schlegel's dichterlijke opvatting „gestaltenmuziekquot; noemt. In een paleiszaal konden drie duizend menschen vergaderen en op het dak was ruimte voor een spiegelgevecht. De tempel overtrof het Kremlin te Moscou in pracht en sierlijke bewerking.

Hun godsdienst was een samenweefsel van poëzie en wreedheid. Zij aanbaden een aantal goden, maar beschouwden één daarvan als opperheer; bouwden pyramidale tempels of Teocallis, waarvan de voornaamste de groote pyra-mide te Cholula is, en hadden altaren voor menschenoffers. Zij geloofden in drie verschillende toestanden na dit leven: de boozen waren bestemd voor de eeuwige duisternis; zij, die stierven aan zekere ziekten, kwamen in een negatieven, half-slapenden toestand; en de goeden en braven werden opgenomen in een sfeer van zonneschijn, vanwaar zij uitgingen om de reine, witte wolken en zangvogels van het paradijs te bezielen.

Hunne stevige pyramidale tempels werden met steenen muren omringd, en door trappen aan de buitenzijde steeg men op tot het heiligdom op den top.

Menschenoffers werden in de veertiende eeuw geslacht en namen in aantal toe van twintig tot vijftig duizend per jaar. De priesters rukten het hart uit het offer en wierpen

-ocr page 87-

dat aan de voeten van het afgodsbeeld; het lichaam werd op het feest verslonden.

Het Roomsche bijgeloof is Mexico ten vloek geworden; een verdorven en hebzuchtige priesterschap bouwde groote hoofdkerken, kloosters en paleizen, verkreeg vrijdom van belasting, en zoo moest het arme, onder priesterheerschappij zuchtende volk alle kosten der regeering betalen en tevens de geestelijken onderhouden. De tyrannie der Kerk eischte zulke zware geldelijke offers, dat zelfs het huwelijk te kostbaar werd voor de armen, en misschien de helft der bevolking, die als man en vrouw leeft, als zoodanig geen wettige verbintenis kent. In 1852 was de geestelijkheid ongeveer vijf duizend man sterk; er waren acht en vijftig nonnenkloosters en vijftienhonderd nonnen. De ontzaglijk groote inkomsten vielen vroeger den geestelijken ten deel; het bedrag dat zij in 1862 ontvingen wordt op 8 millioen dollars geschat, terwijl de eigendommen der priesters 300 millioen dollars, of de helft van al het vaste eigendom waardig waren — hetgeen een totaal jaarlijksch inkomen van 20 millioen dollars vormde.

De Kerk werd den 25 Sept. 1873 van den Staat gescheiden. Er bleef niet langer een staatsgodsdienst bestaan; het huwelijk werd tot een burgerlijk contract gemaakt; het vast eigendom onder bescherming gesteld; de kloosterorden ontvingen een doodelijken slag; en de val van het Romanisme ving aan, ofschoon de priesters de nieuwe wetgeving in den ban deden.

De Bijbel, in 1847 op de punt der bajonetten van het krijgsvolk der Vereenigde Staten ingevoerd, werd de baanbreker eener nieuwe beschaving.

Een man bracht een exemplaar mede van Toluca. Het lezen van dat boek werd het middel tot bekeering van hem zelf, zijn gansche gezin en zijne buren, totdat zij, zonder het te weten, eene Protestantsche gemeente vormden, en uit het gezin van dien man, kwamen drie Protestantsche predikers voort.

-ocr page 88-

76

In Almacate werd iemand anders eigenaar van een Bijbel en las en onderzocht dien dagelijks. Toen hij op zijn sterfbed lag, kwamen de priesters hem „de biechtquot; afnemen; maar hij, die geleerd had, dat „het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zondequot;, was reeds verlost van de vreeze des doods, en antwoordde overwinnend: „Ik behoel geen vagevuur!quot;

Het werk der Protestantsche zendelingen, ofschoon zij tegenstand en vervolging ontmoeten, vindt een toebereid volk. Bij de inwijding eener kerk te Michoacan in het huis van Rodriguez, kwamen ongeveer achthonderd menschen samen, waarvan sommigen een afstand van veertig tot vijftig mijlen afgelegd hadden. Senor Torcado schreef van Titacu-aro: „De groote meerderheid zegt den afgodendienst vaarwel en aanbidt God.quot; De nieuwe regeering is de bondgenoot dezer hervorming en zelfs, tot op zekere hoogte, die der evangelisatie. God liet toe, dat Maximiliaan, onbewust, den grondslag legde tot eene omwenteling tegen het despotisme en Romanisme gericht. Getuigen hiervan zijn de inrichting van kloosters en andere kerkelijke gebouwen tot maatschappelijke doeleinden; de ontbinding der geestelijke orden, zoodat er „monnik, non, broeder noch Jezuïet is.quot; Het Paleis der Inquisitie is veranderd in eene geneeskundige school; een klooster in eene hoogeschool voor rechtsgeleerdheid; een abdij in eene opleidingsschool en Roomsche kerken in Protestantsche kapellen. Getuige de verbeurdverklaring van het eigendom der geestelijken en de aanwending daarvan voor het onderwijs; de oprichting van vijf duizend scholen en de strooming der gebeurtenissen, welke voortdrijft tot een hooger, edeler en beter leven voor Mexico.

De handelsgeest doet een uitgestrekt spoornet er tele-graafstelsel ontstaan, dienende als stijger voor het werk Gods. Mexico opent zich voor den handel en voor den reiziger. Een volk, eeuwen lang in boeien geslagen, heeft de bastille van het bijgeloof voor zijne oogen zien vernielen.

-ocr page 89-

77

en staroogt vanwegen den glans van het nieuwe licht, dat hen bestraalt. Maar ook hier is het wederom waar; Uitstel set alles op het spel! Zal de Protestantsche kerk in Amerika ontwaken en zich opmaken om gehoor te geven aan het hulpgeroep?

Door dezen geopenden toegang tot Mexico behoorden vooral Amerikaansche Christenen met evangelische krachten binnen te treden en voort te trekken. Dit groote land is hun nabij, wel in nood en verwaarloosd, maar toch veelbelovend. Zoo de nieuwverworven vrijheid een bron van aanhoudenden zegen zal worden, moeten kennis, nijverheid en evangelisatie, onwetendheid, traagheid en bijgeloof vervangen. Vierhonderd jaar lang zijn de Mexicanen de slachtoffers van slavernij en onderdrukking geweest, en, volgens het getuigenis van een Roomsch bisschop, konden onder hen geen vijftien ten honderd lezen of schrijven. Eiken morgen staan zij bij zonsopgang op om uit te zien naar de tweede komst van Montezuma, wiens komst zij in verband brengen met de gouden eeuw van het verleden en de toekomst. Welk een zegen, indien zij in staat gesteld mogen worden om, niet Montezuma, maar den Verlosser der wereld komende van het Oosten te zien naderen, aangekondigd door de Christenen van de VereenigdeStaten!

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK.

DE STATEN VAN ZUID-AMERIKA.

Wat van Mexico is gezegd, kan, in zeer ruimen zin, toegepast worden op geheel Zuid-Amerika. De Zuidwestenwind en die vlucht parkieten, welke Columbus zoo toevallig (!)

-ocr page 90-

78

afleidden van het vasteland der Nieuwe Wereld, eerst naaide Bahama-eilanden, en zoo, op zijne derde reis naar den mond van de Orinico; die Goddelijke tusschenkomst, welke Amerigo Vespucci's karveel eerst naar Paria en later naar Brazilië voerde liet het vasteland van Noord-Amerika ter ontdekking over aan John Cabot en Sebastiaan Cabot, vazallen van Engelands koningen Hendrik VII en Eduard VI. Dezelfde hand van God, die dus dit land gaf aan Engeland en het Protestantisme, liet toe, dat het Zuidelijk Vasteland onder de macht kwam van Roomsche vorsten. En zoo wacht dit groote Schiereiland met zijn veertien Staten, dat het „opnieuw ontdektquot; worde door Protestantsche Christenen, opdat zij het evangeliseeren. De toestanden zijn sprekend gelijk geweest aan die in Mexico. Trouwens de heerschappij van den Paus drukt op alle landen, welke bepaald onder zijne macht staan, een zelfden stempel van staatkundig, maatschappelijk en zedelijk leven, zoodat alle kunnen gekend worden naar één. Er is eene evenredige verhouding tusschen de mate van invloed en macht van den Roomschen stoel en — onwetendheid, bijgeloof, priesterlist, vormdienst, lagen standaard van zedelijkheid, bekrompen verstand en bedorven geweten.

De Zendelingen in Zuid-Amerika hebben allerwegen twee dingen gevonden : algemeene geestelijke ellende en veriuaarloo-zuig en geduchten tegenstand. Toch is het evenzeer duidelijk, dat de onder priesterheerschappij zuchtende menigte, de slavernij moede :s, al moge men juist niet kunnen zeggen, dat zij geschikt is voor de vrijheid des Evangelies. Vooral onder mannen en jongelingen is geen liefde tot „de Kerk,quot; op zijn best een zekere vreeze. Het Deïsme i) is algemeen verbreid; onzedelijkheid van leven, een wijd en zijd heerschend kwaad, en van godsdienst des harten heeft men geen begrip zelfs. Te recht kan gezegd worden:

i) Deïsten gelooven dat er een God, maar niet, dat er een Goddelijke Openbaring is.

-ocr page 91-

79

Niets openbaart zich daar aan alle kanten sterker dan eene algemeene gevoelloosheid op godsdienstig gebied.

De priesters bedreigen allen, die naar een Protestantsche samenkomst durven gaan, met den ban van uitsluiting, en zijn niet zelden de aanstokers van ongewettigde handelingen tegenover de zendelingen en de eigendommen van Zendingvereenigingen. Burgeroorlog met de regeeringloos-heid daaraan gepaard, is dikwijls oorzaak, dat het zending-werk moet worden gestaakt; en toch is het zonneklaar, dat God een omkeering in 't leven roept, zooals Hij er zelden eene verwekte, ter voorbereiding van Zijne heerschappij, wier recht het is.

Vooruitgang op stoffelijk gebied is terdege waarneembaar. Betere woningen, behartiging van den landbouw, het aanleggen van wegen, bruggen, handelsetablissementen, molens, fabrieken, spoorwegen, telegraaflijnen, het in de vaart brengen van stoombooten — in 't kort genomen, al de merkteekenen eener hoogere beschaving drukken hunnen stempel met snellen spoed op dit wijde land. Het volk moge het Protestantisme niet beminnen als geestelijken godsdienst, — het ziet zeer goed, dat dit alzijdig verbonden is met burgerlijke en godsdienstige vrijheid, dat het den ondernemingsgeest wekt, een goede regeering en nationale welvaart schenkt. En waar men dan, ziende op eigen toestand en omstandigheden, noch van kennis, noch van ontwikkeling kan spreken, maar alleen van een laag zedelijk peil en nog lager zedelijke praktijken, van slaafsche onderworpenheid aan een Jezuïetische priesterschap en van een leven, meer gelijkende op dat van een lijfeigene dan van vrije mannen, daar keert men zich natuurlijk tot het Protestantisme als een hulpmiddel tot nationalen en staatkundigen vooruitgang.

Waar eenmaal een Protestantsche Zending is geplant en werkelijk wortel geschoten heeft, beginnen zich diepingrijpende veranderingen in het maatschappelijk leven te ver-toonen. Er worden bijbels verspreid, scholen opgericht, een

-ocr page 92-

8o

zuiver evangelie verkondigd. En in stede van de godloochening, welke tiert op de bouwvallen van het Romanisme, laat de evangelieleer en het evangelische leven liefelijke bloesems zien.

Onder al de veertien Zuidamerikaansche Staten staat Chili vooraan in ontwikkeling en werkzaamheid, gelijk Brazilië in uitgebreidheid.

Chili, hetwelk sedert 1818 onafhankelijk is van Spanje, en als zoodanig sedert 1846 is erkend, dreef binnen twaalf maanden den pauselijken nuntius uit, onderdrukte de poging der geestelijkheid tot het bewerken eener omwenteling, deed de liberale partij zegevieren in de beide Huizen van het Congres, voerde gewichtige hervormingen in ten opzichte van de burgerlijke begrafenissen en 't burgerlijk huwelijk en verklaarde zich voor eene feitelijke en algeheele scheiding van Kerk en Staat.

Het zendingwerk geeft eenige zeer opmerkenswaardige zaken te zien. Als eerste daarvan zij genoemd: het Seminarie te Santiago, dat dienst doet als opleidingsschool en theologisch instituut tot vorming van predikers uit de inboorlingen. Alexander Balfour van Liverpool, die het werk op velerlei wijs steunde, betaalde voor vijf jaar al de uitgaven van den Eerwaarden Heer Allis, die dit seminarie bestuurt.

Brazilië, welks grondgebied bijna de helft beslaat van Zuid-Amerika's Vastland, verklaarde in 1822 zich onafhankelijk, en werd in 1825 door Portugal erkend als een vrije en zelfstandige staat. Keizer Dom Pedro betoonde zich als vorst, een vriend van den vooruitgang. In 1866 s;elde hij zijn eigen slaven in vrijheid; in 1871 werd een wet aangenomen op de trapsgewijze afschaffing van alle slavernij in het land, en op het eeuwfeest der Vereenigde Staten van Noord-Amerika bezocht hij de Groote Tentoonstelling te Philadelphia en nam nauwlettend het stelsel van onderwijs en de werking der staatswetten, zoomede de scholen en fabrieken waar, waarna hij naar Europa vertrok

-ocr page 93-

8i

om bij zijnen terugkeer zijn troon te maken tot het middelpunt van alle beschavende en der menschheid ten goede komende invloeden.

Gedurende zijne afwezigheid maakte de Roomsche partij gebruik van de gelegenheid om de Protestantsche zendingen moeilijkheden in den weg te leggen; maar na zijn terugkeer werd een kabinet gevormd, dat met de vooruitstrevende en liberale staatkunde van den Keizer meeging en het steeds meer bij het volk ontwakende leven versterkte; het zending-werk ontving een nieuwen drang en gang. De Roomsche macht is gefnuikt, de vrijheid van godsdienst gevestigd, de zendelingen worden beschermd en eene andere, groote en krachtige deur is door God ten behoeve van den Christe-lijken evangeliearbeid geopend.

De Hugenooten waren de baanbrekers der evangelisatie van Brazilië. Admiraal De Coligny, de held en martelaar van den Bartholomeüsnacht, ontwierp omstreeks 1555 het plan om de Braziliaansche kust te maken tot een toevluchtsoord voor Protestantsche ballingen, die zich dan ook op het eiland Villegagnon vestigden. Deze kolonie had een korten levensduur. De Methodisten Episcopale Kerk, die de eer had in den Zendingarbeid der Amerikaansche Kerken in Zuid-Amerika te mogen voorgaan, had van 1836 tot 1842 een zendingpost te Rio Janeiro.

De Presbyteriaansche Kerk mag nu wijzen op krachtigen zendingarbeid in de Vereenigde Staten van Columbia, in Chili en in Brazilië, met ruim 80 zendelingen, mannen en vrouwen, die daar werkzaam zijn. Maar wat zijn dezen onder zoovelen ? Och, dat ze vermenigvuldigd werden, gelijk geschiedde met de brooden en de visschen! Wij hebben slechts éénen Protestantschen zendeling op zeshonderd duizend zielen in Zuid-Amerika. God zegent in rijke mate reizen landwaarts in, ten gevolge waarvan, naar het voorbeeld van den apostel Paulus, het werk van deze weinige personen over een uitgestrekt veld verspreid en de weg bereid wordt voor den plaatselijken predikant en herder.

6

-ocr page 94-

82

Nu biedt zich de gulden gelegenheid aan om Zuid-Ame-rika te evangeliseeren. Alle tijden van overgang zijn tijden van gewicht. Het oude wordt afgebroken, maar wat het nieuwe wezen zal, dat hebben wij, onder Gods zegen, te beslissen. God heeft ons de duidelijkste bewijzen geschonken, dat het Protestantisme de hefboom is, door middel waarvan deze volken op hooger standpunt kunnen gebracht worden. Een ijverig en wakker gebruik maken van de omstandigheden, een onverwijld optrekken om door ernstige, godgewijde evangelisatie het land in te nemen — wat zou daardoor niet kunnen teweeggebracht worden voor Zuid-Ame-rika! Met Protestantsche lagere en hoogere scholen; met een evangelische pers ter verspreiding van bladeren van den Boom des Levens; met gemeenten, die bekeerden vergaderen en zich organiseeren tot evangeliseerende lichamen; met ernstige Christenmannen, die rechtsgeleerden, genees-heeren, staatslieden, rechters, docenten en onderwijzers worden — kunnen wij eene godsdienstige omwenteling, over het gansche gebied van de landengte van Panama tot aan den Zuidpoolcirkel verwachten.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK.

OPRUIMING VAN HINDERNISSEN.

Tot dusverre wierpen wij een vluchtigen blik op de opening der deuren tot eenige van de voornaamste akkers in de Heidensche, Mohammedaansche en Roomsche wereld. Er is evenwel eene groep verschijnselen eigen aan de latere zending, zoo merkwaardig, dat zij geheel bijzonder en sterk in 't oog vallend verdient geplaatst te worden. Wij

-ocr page 95-

83

mogen spreken van sommige slagboomen, die zoo plotseling, zoo onverwachts, op zoo bijzondere wijze zijn weggeruimd, dat de hand des Heeren zich in die verwijdering kennelijk te zien gaf; ze werden opgeheven zelfs nog eer de voortdringende zendelingen er op waren gestuit.

De belofte dat „de aarde vervuld zal worden van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekkenquot;, voorzegt niet alleen de evangelisatie der wereld, maar geeft er ook een beeld of toelichting van. De tijj is nabij, dat de Blijde boodschap in elke richting zal verbreid zijn, evenals de alomtegenwoordige zee geheel haar wijde bedding inneemt. De Kerk moet slechts getrouw zijn aan haar grootsche roeping, en als de golfslag van de groote springvloeden zal de kennis des Heeren alle vreemde kust bespoelen, elke straat en baai en riviermond binnenloopen en het geruisch van hare branding doen hooren van Groenland tot Australië en van Brittannië tot Polynesië. Het Evangelie is bestemd om alles te doordringen, evenals de zee, de lucht, het licht.

De zee kan het land overstroom en, èf ten gevolge van het rijzen van den oceaan of door het zinken van het land; en de daling van den bodem is hierbij in haar uitwerking gelijk aan het opheffen van de zee.

De discipel verheugt zich, wanneer hij die machtige bewegingen van Gods genade ziet, welke, als het snelle rijzen van een verreikenden springvloed, uitgebreide streken overstroomen met de kennis en de kracht van het Evangelie; en de godvreezenden zijn biddende om en uitziende naar den dag dat zulk een vloed van opwekking zal stroomen over de geheele bewoonde oppervlakte der aarde. Maar laat ons nu niet vergeten, dat de zee ook zonder deze plotselinge verheffing het vasteland, kan overstroomen, wanneer dit nl. beneden haar peil zinkt. God ging in de geschiedenis der zending dikwijls Zijn volk voor om door langzame of plotselinge verwijdering van oogenschijnlijk onbreekbare slagboomen, den weg te openen voor den

-ocr page 96-

84

vloed, opdat deze het land zou overstroomen. En in vele gevallen zijn valsche godsdienststelsels of de gewoonten en gebruiken van hooge oudheid, welke als vestingliniën op bergen den evangelievloed wederstonden, werkelijk verdwenen.

Waarlijk, hoe meer wij de zending bestudeeren, hoe meer wij zullen zien dat de valsche godsdiensten der wereld niet alleen in een toestand van verval verkeeren, maar dat zij uitsterven. Het werk der ondermijning gaat in stilte voort, en op een goeden dag zullen wij allen verbaasd staan over de algemeene omverwerping van hindernissen, welke tot heden toe zoo diep geworteld, zoo wijd uitgespreid, zoo hoog verheven schenen als de eeuwige heuvelen.

Eenige weinige voorbeelden kunnen hier dienst doen, zoo ten bewijze als tot toelichting.

Ongeveer 62 jaar geleden naderde de brik „Thaddeüsquot; de Sandwich-eilanden, met de eerste zendelingen voor dit volk van duisternis en moord aan boord. Nooit werd, naar den mensch gesproken, een zoo hopelooze onderneming op het touw gezet. Zeventien personen kwamen tot deze tien eilanden om ze te evangeliseeren, om den Oceaan op te heffen en hen te overstroomen met de kennis des Heeren; en dat ondanks zoo geweldig sterke dijken, als ooit de intrede van het Evangelie ergens hadden belemmerd: barbaarschheid, zinnelijkheid, bijgeloof, dierlijkheid. Deze lieden, vreemd aan alle schaamte, liepen bijna geheel naakt. De mannen hadden vele vrouwen en de vrouwen vele mannen; ze verwisselden of ruilden met elkander evenals zij met alle andere voorwerpen deden. Tweederde van al de kinderen stierf zeer jong door de hand der moeders, die een zuigeling of worgden óf levend in den grond, waarop hare hut stond, begroeven, om ze het schreeuwen te beletten. Een volk van dieven, dobbelaars, dronkaards, dat menschenoffers bracht en noch wetenschap noch letterkunde, in hoe geringe mate dan ook bezat. Regeering of bestuur was daar een bespotting; het taboo-stelsel deed

-ocr page 97-

85

terdoodbrengen om overtredingen, die zoo gering waren, dat men ze kon begaan hebben zonder het te willen of te weten. Om een voorbeeld te noemen: als een gewoon man zijne schaduw liet vallen op een hoofdman, zoo kon deze schuld niet worden verzoend dan alleen daardoor dat zijn hoofd aan de voeten van dien hoofdman werd gelegd. Geen woorden zijn voldoende om den zedelijken en geestelijken toestand van deze eilanden naar de werkelijkheid te beschrijven. De vraag deed zich hooren, of zulk een volk te redden zou zijn, zelfs door het Evangelie; niet weinigen waren er, die er hard aan twijfelden, of het zelfs wel waard ware gered te worden. Zoudt gij hebben durven verwachten dat de zee tegen zulke slagboomen zou opkomen en ze wegvoeren?

Indien ja, dan zou er wel duizend jaar toe noodig wezen!

Maar toen het schip het strand naderde, zette Hopu, een inboorling, die in Amerika den weg tot Christus had gevonden en nu terugkwam, zich in een kleine boot, roeide naar land en kwam toen plotseling terug, den hoed zwaaiende en luide roepende: „Oa/tu's afgoden zijn niet nicer!quot; God was dezen baanbrekers voorgegaan. De oude Koning was gestorven, de afgodsbeelden alle verbrand en de eerste nekslag toegebracht aan het taboo-stelsel; dit al/es voor dut het schip aan wal was gekomen. De zendelingen schreven in hun dagboek: „Juicht, gij hemelen, want de Heere heeft het gedaan!quot;

Ja, gewis de eilanden zonken; de zware hinderpalen verdwenen ; de zee behoefde haar oppervlak niet te verhoo-gen; zij had slechts over het zinkende land te vloeien. En aldus begonnen de zendelingen in twee jaar den inboorlingen een geschreven taal en ook leesstof te geven. De eerste bekeerling was Keopuolani, de moeder des Konings. Binnen vier jaar werden de wekelijksche rustdag en de Tien Geboden door de regeering wettelijk erkend; en zoo ging het werk voort, totdat binnen 50 jaar deze eilanden hunne plaats innamen te midden van andere Christenvolken, en zelve brandpunten werden van evangelielicht

-ocr page 98-

86

voor de hen omringende duisternis. Met wat verbazingwekkende snelheid zal de zee de aarde bedekken, wanneer Hij die de vastelanden in Zijne handpalmen houdt, ze laat dalen beneden hare oppervlakte.

Ook Japan geeft ons in ziehzelf een geval van de bedoelde verstoring der belemmeringen.

Zulk een voorbereiding of toebereiding tot het Evangelie als daar gevonden werd, heeft nooit eenig ander land in gelijke mate te aanschouwen gegeven. En aan den invloed van den mensch kan dit niet worden toegeschreven, want eeuwen lang was Japan een kluizenaarsvolk — wij bedoelen een natie die zich onthield van verkeer met andere volken door zichzelve op te sluiten en andere buiten te sluiten. Alle redenen bestonden waarom, naar alle menschelijke verwachtingen, de instellingen en het karakter van dit afgezonderde volk, na meer dan 2500 jaar, versteend, tot ondoordringbaarheid en onbeweeglijkheid toe verhard zouden bevonden worden. Toch is God voor Zijn volk uitgegaan en heeft Hij, eer zij aankwamen, reusachtige hinderpalen weggeruimd. Hier woonde een volk, dat het dubbele regeerstelsel, de macht van een verdrukkenden adel en een dooden Staatsgodsdienst moede was geworden. De omwenteling had het pad geëffend voor staatkundige hervorming en maatschappelijke wedergeboorte. Een natie, gezind tot aanvatten en doorzetten en Goddelijk toebereid voor eene nieuwe orde van zaken, wachtte op den dageraad. Juist in deze gewichtige beslissende ure in Japans geschiedenis klopte de voornaamste onder de Christelijke natiën vreedzaam aan hare deur om toegang te vragen. Een groote republiek en een groote monarchie, beide Protestantsch en Evangelisch, kwamen om handelsbetrekkingen aan te knoopen en brachten het Evangelie. Deze ontwakende natie vindt terstond een beteren regeeringsvorm, een hoogeren trap van beschaving, een uit-nemender stelsel van onderwijs en opleiding, een reiner godsdienst en neemt met ongeloofelijke vaardigheid den stand en de houding aan van een christelijk volk. Was niet God in

-ocr page 99-

87

de nederwerping van deze hoogten? Was ook dit niet een voorbeeld van het genaken der volheid Zijns tijds? Hij sloeg toen het ijzer heet was, en alleen Hij kon weten, wanneer het heet was.

Ja, God verkoos niet alleen Zijn eigen weg, maar ook Zijn eigen tijd, tot het openstellen der deuren van Japan. Juist op het beslissend tijdstip der gebeurtenissen, toen het dubbel regeerstelsel van zeven eeuwen terneer-geworpen was en de T3'coon en zijne verdeelde volgelingen zich overgaven aan den Mikado als de eenige overheid juist bij dezen toevalligen (!) samenloop van omstandigheden, terwijl de verschillende elementen van het Japanneesche leven in een staat van vermenging geraakt waren en een nieuwe gestalte zouden aannemen, beschikte God een matrijs, waarin het nieuwe Japan zou worden gevormd. Bui-tenlandsche handel klopte luid aan de lang gesloten poorten, Westersche denkbeelden, werkzaamheid, ondernemingszucht en zeden met zich medevoerende. Het viel niet slechts gemakkelijk, het was natuurlijk de nieuwe orde van dingen te aanvaarden: en het gevolg was dat omwentelingen op het gebied des verstandelijken, maatschappelijken en godsdien-stigen levens hebben plaatsgegrepen, gelijk ze in geen eeuwen elders zijn gewrocht, een omwenteling, welke niet alleen de waarnemers, die buiten staan, maar ook de Japanneezen zelve verbazen.

De blikken der wereld hebben zich sedert de laatste jaren naar Frankrijk gewend, met verwondering aanschouwende wat God daar heeft gedaan. Ook hier hebben wij een geval van ternederwerping van sterkten. Frankrijk is eeuwen lang de rechterarm van de pauselijke macht geweest en scheen sedert een eeuw het antichristelijk element tot volkomen ontwikkeling te brengen. Hoe weinig weten wij welke voorbereidselen in 't werk worden gesteld voor het binnenstroomen van de evangelievloeden!

In 1877 schreef Paul Bouchard, gewezen burgemeester van Beaune, een open brief aan den bisschop van zijn ker-

-ocr page 100-

88

spel, waarin hij rekenschap gaf van zijne verzaking der Roomsche leer en Roomsche Kerk en van zijne huldiging van het Protestantisme, op gronden van onderzoek, nadenken en vaderlandsliefde. Het was niet zoozeer de stap van iemand, die bekeerd was tot een nieuw als wel van een, die afkeerig was geworden van een oud geloof. Hij wendde zich af van den Staatsgodsdienst uit het beginsel van vaderlandsliefde en staatkunde, daar het hem duidelijk was geworden dat de Roomsche kerk en de Roomsche godsdienst vijandig staan tegenover den maatschappelijken en staatkundigen vooruitgang, bondgenooten als zij zijn van de onwetendheid en het bijgeloof. Zijne daad was een weerklank op Gambetta'o verklaring, dat de Roomsche Kerk de vijand is van het Fransche Gemeenebest — „het cle-ricalisme is de vijand van Frankrijkquot;. — Maar hij streefde Gambetta voorbij, want hij verweet hem zijne godlooche-narij. Bouchard deed dezen grooten stap alleen en schreef zonder achterhouding en met kloeken moed vijf traktaten voor het volk om zijne denkbeelden uiteen te zetten.

Ter zelfder tijd gingen Eugène Reveillaud, een rechtsgeleerde, dagbladschrijver, redenaar en staatsman; een d.e een academischen graad had verworven, een vrijdenker; doch als Romanist geboren en opgevoed, de oogen open om het bederf van het Roomsche stelsel te zien. Reveillaud werd op gelijke gronden als Bouchard een kampvechter voor het Protestantisme en gaf een vlugschrift uit, getiteld : „De Godsdienstvraag en hare Protestantsche oplossing.quot; Gedrongen de kerk van den Paus op te geven, gevoelde hij niet zonder een kerk, niet zonder godsdienst te kunnen zijn, doch wist tot nog toe niets van een verandering des harten. De getrouwe Hugenootsche leeraren hielden hem zeer beslist voor dat het Protestantisme iets meer vroeg dan een eenvoudige verzaking van Rome; en in Juli 1878 stond Reveillaud in de vergadering van de Protestanten te Troyes op en sprak hij de aanwezigen toe, getuigenis gevende van zijne bekeering en blijk gevende

-ocr page 101-

89

van een heerlijken doop des Geestes. Sedert Januari 1879 heeft hij zijn tong en zijn pen vol geestdrift gewijd aan de evangelisatie van Frankrijk. Hij geeft een weekblad uit, dat den naam draagt van „Le Signalquot; en gaat allerwegen uit om in zalen, schouwburgen, schuren, danszalen en waar niet al, het volk toe te spreken, ten einde hun duidelijk te maken, wat dringende behoefte zij hebben aan een nieuw evangelie van geloof, bekeering en heiliging.

Ons geslacht heeft geene godsdienstige beweging beleefd, vergelijkbaar met deze verheffing van een geheel volk. „Het Protestantisme zit in de lucht.quot; Te Avignon, de oude residentie der pausen, voegde Renouvier aan zijne „Wijsgeerige critiekquot; eene „Godsdienstige critiekquot; toe om de Protestantsche beweging te boekstaven; en in België schrijft Emile de Lavaleye zijne „Toekomst van de Katholieke Volkenquot; — een waarschuwing voor alle volken tegen de onvermijdelijke gevolgen der Roomsche overheersching!

Van de snelle en diepingrijpende verandering, welke over Frankrijk kwam, kan niemand zich een begrip vormen, die daar niet geweest is tijdens deze stille godsdienstige omwenteling. Het is hoogstens een eeuw geleden dat in dat land de Protestanten gemarteld en vermoord werden, totdat zelfs de godloochenende Voltaire tegen, de vervolging om godsdienstige gevoelens opkwam en Frankrijk beschaamd maakte over zijn eigen doen. Doch toen kwam de terugslag van het atheïsme, maar geen godsdienstige vrijheid. Onder Mac Mahon echter was een meerderheid van negen ministers in het kabinet Waddington Hugenoo-ten, alhoewel de Hugenooten niet meer dan een twintigste deel der bevolking uitmaakten. Op den 2 November 1879 werd te Versailles een Protestantsche godsdienstoefening gehouden in het paleis van Lodewijk XIV, niet ver van de kamer, waarin hij stierf, en beneden die, in welke Mevrouw De Maintenon hem bewoog de herroeping van het Edict van Nantes te teekenen, nu omstreeks tweehonderd jaar geleden.

-ocr page 102-

Het nieuws van een enkele week zou een dagblad met treffende mededeelingen vullen aangaande bijeenkomsten van lieden, allerwegen samenvloeiende in zalen, tenten en in de open lucht, om met levendige belangstelling te luisteren naar de verzaking van Roomschen priesterdwang en priesterbedrog en naar de blijde boodschap der genade. Het gebeurt wel, dat vijftig gezinnen te gelijk zich geneigd toonen om zich bij de Protestanten te voegen. Het is slechts ruim 300 jaar geleden, dat de Parijsche bloedbruiloft Rome goddelooslijk triumf deed vieren, en aireede keert de Fransche natie zich van Rome af. De Mc All-Zen-ding heeft zich ontwikkeld met eene snelheid, welke onge-evenaard is in de kerkgeschiedenis; zij heeft nieuwe pre-dikstations of zendingposten gevestigd, zoodra geld en helpers te verkrijgen waren en vond overal opene deuren. De vloeden van het onvervalschte Evangelie, hetwelk eeuwen lang tevergeefs tegen berghooge muren aanliep, stroomen nu aan alle zijden het land in. En ook hier hebben wij een geval van opruiming van belemmeringen. Hier is niet zoozeer een verheffing van het getij, als wel een bezwijken van dijken en dammen, en zoo wordt Frankrijk bedekt met de kennis des Heeren.

NEGENTIENDE HOOFDSTUK.

VROUWENWERK VOOR VROUWEN.

Onder de merkwaardigste gevallen van het openen van deuren en het wegnemen van slagboomen aan de ééne hand, en de toebereiding van arbeiders aan de andere,

-ocr page 103-

91

plaatsen wij, zonder aarzeling, de vorming van vrouwen-zendingvereenigingen en den zoogenaamden Zenana-arbeid. De beteekenis en het gewicht van beide geven ze aanspraak op een bijzondere en zelfstandige behandeling.

Het is nu ruim vyftig jaar geleden dat ten gevolge van het dringende en zielroerende pleidooi van den heer Abeel, uit China, de vrouwen van Londen het besluit namen om het Evangelie te brengen aan hare zusters in het verre Oosten. Dit besluit gaf het aanzijn aan de Zenana-zending. Wat men zich voorstelde, had in schijn veel van het onbekookte plan eener onbeteugelde geestdrijverij en wijze lieden verklaarden het onuitvoerbaar, ja, dweperij. Een poging aan te wenden om toegang te verkrijgen tot de harems van Turkije en de Zenana's van Indië stond vrij wel gelijk met het aanbrengen van ijzeren poorten in muren van diamant. Toch moest er iets worden gedaan. De toestand, waarin de vrouwen in de Oostersche landen verkeerden, was zóó vernederend en eenzaam, zoo hopeloos en hulpeloos, dat daardoor sinds lang de aandacht en het medegevoel der geheele beschaafde wereld was opgewekt. In Indië alleen wordt het aantal vrouwen en meisjes, die in de diepste onkunde en verlaging verzonken zijn, op niet minder dan loo millioen geschat, van welke een derde noch lezen noch schrijven kan, een zesde weduwen zijn, onder welke 80 duizend beneden de tien jaar. En — wat het ergste is van alles — deze vrouwen en meisjes staan metterdaad buiten het bereik van alle onderricht, opleiding, verheffing of invloed des Evangelies. Woorden zijn ontoereikend om ook maar bij benadering een evenredig begrip te geven van den lagen staat der vrouwen in bijna alle landen, waar het maatschappelijk leven niet is doordrongen en gevormd door het Evangelie.

Het werk werd ondernomen. Men zegt dat de naald van de vrouw eens zendelings het eenvoudige instrument was, door God gebruikt om toegang te verleenen tot de Oostersche Zenana's. Een stuk borduurwerk, door hare bekwame

-ocr page 104-

92

vingeren vervaardigd, vond zijn weg tot de opgesloten bewoonsters; indien een vrojuw zulk werk kon maken, zouden andere vrouwen door haar onderwijs kunnen leeren, en zoo werd met volle en welgemeende toestemming van den echtgenoot, deze Christelijke vrouw welkom geheeten in het inwendige van zijn huis, en terwijl zij zijne vrouwen het borduren leerde, werkte zij te gelijker tijd den „scharlaken draad,quot; geverwd in' het bloed des Lams, in de zooveel teederder stramien van haar hart en leven.

En tegenwoordig bestaan deze hindernissen niet meer; de ijzeren poorten zijn geopend en Christelijke vrouwen hebben bijna zonder belemmering toegang tot de huizen in Turkije, Indië en China. De meisjes komen samen in Christelijke scholen; de vermeerdering van het aantal vrouwelijke leerlingen gaat zoo snel, dat het in tien jaren verdubbelde en waarschijnlijk in het vervolg veel sneller zal toenemen. In 1884 stonden honderd zestig vrouwen-zendelingen ingeschreven op de rol van die Londensche zending en sedert zijn er meer aan toegevoegd; de leerlingen in hare zenana's telden duizenden en in hare dagscholen tienduizenden. Bijbelvrouwen treden niet alleen de rijkste woningen binnen als goede vriendinnen, maar verlichte Hindoes spreken hun verlangen uit naar de onderwijzing van hunne vrouwen en dochters. De Zendingvereeniging van de Engelsche Staatskerk alleen had, in 1883, achttienhonderd zenana's met vier duizend leerlingen onder hare zorg, en zoowel de bezoeksters als de scholen nemen bestendig toe in invloed en getal. Een „nieuwe wereldquot; van arbeid werd aldus „ontdekt.quot;

Leupolt merkt aan:

Indien iemand 25 jaar geleden de gedachte had durven opperen, dat wij niet alleen vrijen toegang zouden hebben tot de inboorlingen in hunne woningen in Indië, maar dat in steden als Benares, Lucknow, Agra, Delhi, Amritser en Lahore de Zenana's zouden openstaan voor Europeesche vrouwen met hare helpsters uit de ingeborenen zelve, vrijheid hebbende daar Gods Woord te doen hoorenf dan zou ik gezegd hebben: „Bij God zijn alle dingen mogelijk, maar ik verwacht in mijn leven zulke heerlijke dingen niet.quot; Maar wat heeft God gedaan? Meer dan wij vraagden of dachten, verwachtten of baden. Zijn Naam zij geloofd! Tot meer

-ocr page 105-

93

dan twaalf honderd Serag-leo's hebben de agenten van de Vrouwelijke Normaalschool en Onderwijsvereenijring- vrijen toegang-.

In 1888 berichtte de Indische Commissie voor het Onderwijs aan de regeering, dat de bestgeslaagde pogingen, aangewend tot onderricht en opleiding van meisjes, nadat zij de school hadden verlaten, geleid werden door de zendelingen; dat in elke provincie van Indië Christelijke vrouwen zich dienstbaar hadden gesteld om onderwijs te geven in de huisgezinnen van inboorlingen. De Commissie was van oordeel dat de ondersteuning van het Zenana-onderwijs uit de publieke fondsen aanbevelenswaardig was, enz. En in 1885 drong een Mohammedaansch dagblad van Lahore er bij de voorstanders van den Islam op aan, werk te gaan maken van het onderwijs der vrouwen in de Zenana's; het blad wees er op, dat de vertegenwoordigsters van de Christelijke vrouwenwereld zulk een invloed verkregen op de Indische huisgezinnen en familiën, dat, indien er geen tegenwicht in de schaal werd gelegd, de grondslagen zelve van den Islam allengs geheel en al te niet gemaakt zouden worden. Shaftesbury zeide op het jubileum van de Ver-eeniging ter bevordering van Vrouwelijk Onderwijs in Oost-Indië: „De tijd is nabij, dat gij de groote afmetingen van het werk, nu door u behartigd, zult zien. Niet alleen in Indië, maar door de geheele Oost zijn groote veranderingen op handen.quot; Zijne voorzegging bleek een jaar, nadat zij was uitgesproken, volkomen waar te zijn geweest. Deze Ver-eeniging heeft zendingposten niet alleen in Indië en op Ceylon, maar ook in Japan, Afrika, Perzië enz. „Indien deze vrouwen,quot; zegt een geleerde Hindoe, „de harten bereiken van de vrouwen onzes lands, dan zullen zij spoedig de mannen leiden.quot; De wijd om zich heen grijpende invloed van deze Zenana-beweging valt duidelijk waar te nemen uit een welsprekend geval. De jonge Koningin, die na de crisis op Madagascar den troon besteeg, was eene leerlinge van Mejuffrouw Bliss, die aan het hoofd staat van de centrale meisjesschool van het eiland. Terwijl God dus de deur

-ocr page 106-

94

opende, welke toegang verleende tot de heidenvrouwen, bewoog Hij Christenvrouwen om toerustingen te gaan maken voor haren grootsten kruistocht. De vorming en wasdom van deze Vrouwen-zendingvereenigingen zijn een hoogst gewichtige gebeurtenis in de geschiedenis. Voor zoover wij er van konden vernemen, heeft de Vrouwenvereeniging Zending-Sociëteit, in i860 of 1861 te New-York opgericht onder leiding van de diepbetreurde Mevrouw T. C. Dore-mus en met de „Missionary Linkquot; als haar orgaan en tijdschrift, in Noord-Amerika, de baan gebroken. Deze onsec-tarische Vereeniging ging voorop en gaf den stoot tot de oprichting van verschillende kerkgenootschappelijke Ver-eenigingen, welke nu in verband met al de groote Christelijke Vereenigingen, welke nu in verband met al de groote Christelijke lichamen bestaan. De eenige aanleiding of oorsprong van al deze Vereenigingen was: de ontoegankelijkheid van heidensche vrouwen voor vrouwelijke zendelingen en het doel was de medewerking te verkrijgen van vrouwen met de bestaande zendingvereeniging door het uitzenden en ondersteunen van ongehuwde vrouwelijke zendelingen en onderwijzeressen onder heidensche vrouwen.

Het hulpgeroep, de noodkreet, eerst in Londen gehoord, en daarna met zoo krachtig gevolg weerklinkend in New-York, begon aldra herhaald en versterkt te worden bij en door de Christenvrouwen van de verschillende Christelijke genootschappen. Vroeg in 1868 werd te Boston de Vrouwenvereeniging voor Buitenlandsche Zending van Nieuw-En-geland gevormd, met Mevrouw Albert Bowker als presidente en Mevrouw Homer Bartletter als penningmeesteres. De Amerikaansche Vereeniging had in 1867 tien ongehuwde vrouwen in het veld gezonden en daartoe de son van 25000 dollars bestemd. Over 't algemeen blijkt het, dat de vrouwen bij het aanwenden van zoo belangrijke pogingen ten behoeve harer sekse gevoelen dat het haar betaamt zoowel aan te sporen als te ondersteunen. De vrouw heeft aan het Christendom te danken wat zij is, niet alleen als

-ocr page 107-

95

discipelin van Christus, maar als vrouw, zoo in het gezin als in de maatschappij. De vrouw s3'mpathiseert met hare eigene sekse en stelt belang in de verheffing van de vrouw, evenals zij hare verlaging bejammert. Niet alleen is de vrouw bij de meeste heidensche volken alleen toegankelijk voor de vrouw in 't maatschappelijk verkeer, maar 't is haar noodig met eigen oogen waar te nemen wat het Evangelie voor de vrouw gedaan heeft, blijkens hetgeen de Christenvrouw te zien geeft. Ziedaar eenige van de redenen, welke aanleiding gaven dat Christenvrouwen in Christelijke landen opstonden ten behoeve van de vrouwen over de geheele wereld.

Daarenboven in allen arbeid van onderricht en opleiding is de vrouw de door God verordende pionier. Als vrouw, moeder, zuster, dochter zwaait zij den schepter in huis; de man moge het hoofd zijn, zij is het hart van het gezin. De kneedbare klei is in hare handen; zij zit aan de pot-tenbakkersschijl, en indien er vaten zullen worden gevormd tot gebruik des Heeren, dan moet een geheiligde hand de schijf besturen om aan karakter en bestemming gestalte te geven. Vrouwen bepaaldelijk te organiseeren tot het werk zou de belangstelling in het geestelijk welzijn van hare eigene sekse verlevendigen en in ruimer middelen voorzien ter ondersteuning van vrouwen als zendelingen en onderwijzeressen; het verband met bestaande Vereeni-gingen zou de voordeelen van reeds opgedane ervaring en kennis van zaken zonder noodelooze moeite en kosten verzekeren. Christelijke vrouwen, aldus quot;ereenigd en georganiseerd, gaven hare krachten ten beste om kennis te verbreiden, de belangstelling in de zending te vermeerderen en bijdragen in te zamelen. Aan de reeds bestaande kanalen verbonden zij nieuwe door rechtstreeksche briefwisseling en gemeenschap met vrouwen-zendelingen en door maan-delijksche bijeenkomsten te houden om bekendheid met alle nieuwe bijzonderheden te bevorderen en tevens te bidden om de zalving met „den Zendinggeest.quot;

-ocr page 108-

96

De collecten van de eerste maand stelden deze Vereeni-ging van^Nieuw-Engeland in staat ondersteuning te geven aan eene zendelinge, die gereed stond naar Zuid-Afrika te vertrekken. In Maart werd eene circulaire, bestemd voor Christelijke vrouwen, rondgezonden, een voorbeeld van schoonen, treftenden kernachtigen, krachtigen stijl, wijzende op de verlaging en ellende der vrouwen in de landen der heidenen en Mohammedanen, op de nieuwe deuren, welke zich geopend hadden om onder haar te werken, op de eigenaardige geschiktheid der vrouw voor zoodanigen arbeid en op den uitnemenden dienst, welke door vrouwen was bewezen in den oorlog tusschen de Noordelijke en Zuidelijke Staten van de groote Amerikaansche Republiek, en die alle redelijke aanleiding gaf om voor zeker te houden, dat in den arbeid voor vrouwen door vrouwen een nog heerlijker werk voor haar lag aangewezen dan haar aar deel in den strijd der eeuwen. Deze circulaire drong te gelijk aan op de oprichting van hulpvereenigingen.

De eerste driemaandelijksche bijeenkomst werd door een groot aantal vrouwen bijgewoond. Er werden brieven gelezen van drie vrouwen, alle op 't punt om levende schakels van verbinding te worden tusschen de vereeniging en de heidenwereld, nl.; Mejuffrouw Edwards, bestemd voor de Zoeloe-zending, Mejuffrouw Andrews en Mejuffrouw Par-melee, bestemd voor Turkije. Dezen waren eerstelingen, een zegen op het werk van het eerste vierendeeljaars. Andere brieven werden gelezen van andere vrouwen, die aireede op den grooten akker werkzaam waren, een uit de pen van Mevrouw Champion, die zelve, 31 jaar geleden, eene der baanbreeksters in Afrika geweest was. Deze Vereeniging nam ook op zich tien vrouwen-inboorlingen als Bijbellezeressen te onderhouden.

Den 1 Juni werd weder een samenkomst gehouden in de Oude Zuiderkerk; toen bleek het, hoe diep en vast deze organisatie reeds geworteld was in de harten der Christinnen; toen reeds prijkte de jeugdige plant met bloesems

-ocr page 109-

97

en knoppen, die blijde hoop gaven op steeds toenemende dienstbetooning. Mevrouw Cyrus Stone, sedert lang ten gevolge van krankheid afgevoerd van het arbeidsveld der Mahratta-zending, te zwak om te kunnen staan, zat voor 't aangezicht van de vergadering, pleitende voor de vrouwen, wier diepe vernedering haar zoo van nabij bekend was, en verklarende, dat indien zij duizend levens had, zij die alle zou willen geven om hare sekse op te heffen tot hooger peil. Mevrouw Wheeler van Harpoot, deed een beroep op de moeders, dat zij hare kinderen en op de jon-gedochters dat dezen zichzelve gaven voor het werk. Zij stelde de buitensporige gemakzucht van de Christenvrouwen tegenover de zelfverloochening der bekeerde inboorlingen, ten voorbeeld aanhalende een man en eene vrouw, die hun eenigst bed verkochten, op een vochtigen, aarden vloer sliepen en drie dagen lang leefden van tien centen i) om toch iets te kunnen geven voor de zaak des Heeren. Wat in het eerst slechts een plaatselijke of gewestelijke vereeniging was, die geen uitgebreider gebied zou beslaan dan Nieuw-Engeland, gaf gelijk de banaanboom, die zijne takken aan alle zijden nederbuigt en wortel doet schieten, het aanzijn aan verscheidene hulpvereenigingen. Den 8 October werd dientengevolge op de vergadering te Norwich, Conn., de Vrouwen-Zendingvereeniging van Nieuw-Engeland, met tranen van vreugde, hernoemd, ontvangende den naam van „De Vrouwen-Zendingvereeniging.quot;

Hiermede hebben wij een nieuw tijdperk bereikt. Op den 27 Oct. daaraanvolgende, kwamen in de Tweede Presbyteri-aansche Kerk te Chicago vele vrouwen bijeen om een soortgelijke vereeniging voor het Westelijk deel der Ver-eenigde Staten te vormen. De binnenstaten waren ruimschoots vertegenwoordigd, en meer dan vijftig brieven werden gelezen van vrouwen, die verhinderd waren te komen. En aldus trad, omstreeks tien maanden na de oprichting van

t) Tien Amerikaansche centen zijn gelijk aan 25 centen Nederl. munt.

-ocr page 110-

98

die Nieuw-Engelandsche Vereeniging; de Vrouwenvereeni-ging van de Binnen-Staten in 't leven.

De Oostelijke Vrouwenvereeniging hield hare eerste jaarvergadering te Boston in Januari 1869; zeshonderd vrouwen kwamen bijeen, niettegenstaande het stormachtige weder. De predikanten Clark, Washburn en Kirk spraken over de velerlei gave en bekwaamheid bij de vrouwen, weshalve zij een arbeidsveld behoefden en naar een geschikt arbeidsveld verlangden.

In Februari 1869 nam de Vrouwen-Zendingvereeniging van de Binnenstaten het onderhoud voor hare rekening van Mejuffrouw l ^'ler, van de Madura-zending, en van Mejuffrouw Dean, van Oroomia in Perzië, en in Maart begon ze een driemaandelijksch tijdschrift uit te geven onder den titel „Leven en Licht voor vrouwen in de Heidenwereld.quot; In Mei werd een derde zendelinge voor rekening der Ver-eeniging aangenomen, benevens verscheidene Bijbelvrouwen : en in Augustus nog twee zendelingen: Mejuffrouw Pollock en Mejuffrouw Beach; en van 26 hulpvereenigingen kwam verslag in. Gedurende dit eerste jaar tot op den 4 November werd 4097 dollars bijeengebracht.

Toen de Oostelijke Vereeniging haar tweede jaarlijksche bijeenkomst hield, bedroeg de totale ontvangst 14000 dollars; toen arbeidden voor haar 32 zendelingen en bijbelvrouwen en werden 3000 dollars voor een Vrouwen-Tehuis in Constantinopel bestemd. Om deze schets te voltooien moet nog gemeld worden, dat het aantal Vrouwen-Zen-dingvereenigingen tegenwoordig zoo talrijk is geworden, dat de predikant R. G. Wilder in 1886 een lijst heeft openbaar gemaakt van 22 Vrouwenvereenigingen, vertegenwoordigende 12 Kerkgenootschappen en een som van verschillende ontvangsten ten bedrage van ongeveer 1,000,000 dollars. Deze 22 Vereenigingen vertegenwoordigen honderden hulpvereenigingen en bonden in bijna elk kerkgenootschap van eenige beteekenis in de Vereenigde Staten.

Ook dient vermeld, dat de bestendige en snelle aanwas

-ocr page 111-

99

van de bijdragen dezer Vrouwenvereenigingen de kracht toonen van het „geregeld afzonderenquot; en het „organisee-ren der geringe krachten.quot; De bijdragen van de Presbyte-riaansche Vrouwenvereeniging waren b. v. in 1871 volgens ■ het jaarverslag 7000 dollars; in 1872 27000; in 1873, 64000;

1 in 1874, 87000; in 1875, 96000; in 1876, 115000; in 1877,

, en 1878, 124000; in 1879, 136000; in 1880, 176000; in 1881,

170000; in 1882, 178000; in 1883, 193000; in 1834, 204000; in 1885 en 1886, 224000. Hier hebben wij eene vermeer-gt;■ dering van 7000 tot 224000 — dat is — in 15 jaar — een

1 32-voudige verhooging; en uitgenomen in 1878, 1881 en

1886 gaat het bedrag van elk jaar dat van het onmiddellijk 1 voorafgaande te boven!

i Chalmers placht te zeggen, dat in alle werk van welda

digheid ééne vrouw juist zooveel waard is als zeven en een halve man. Voorwaar „dit is de vinger Gods,quot; waar .; Christelijke vrouwen zich hebben gevormd en opgemaakt

k tot zulk een kruistocht om hare zusters in Heidensche

n en Mohammedaansche landen te verlossen uit huiselijke en

1- geestelijke slavernij!

Nadat de eerste uitgave van dit boek het licht gezien had, ontving de schrijver de volgende inlichting, welke hij gaarne op dit hoofdstuk over Vrouwenarbeid 1- laat volgen: —

„De juiste feiten zijn als volgt: Mevrouw Ellen B. Mason, echtgenoote van den predikant en theologisch Doctor Francis Mason, als zendeling der Baptisten arbei-^ dende in Burma, hield zich eenigen tijd op te Calcutta, toen zij op reis was naar

gt;n Amerika, en vernam daar de geschiedenis van de zenana-pantoffels. Mevrouw Ma-

9011 bezocht daarna met Mevrouw J. D. Richardson en Mevrouw H. C. Gould, mijne moeder, invloedrijke familiën te Boston ; en de eerste Vereeniging, bestaande n, uit negen leden (wier namen ik heb) werd te Boston gevormd in November i860;

Mejuffrouw M. V. Ball was presidente. Achtereenvolgens kwamen in i86t Vereeni-gingen tot stand in New-York, Brooklin en Philadelphia; en de Nieuw-Yorksche n- Vereeniging werd met gemeen goedvinden, vanwegen hare sterkte de Algemeene

Vereeniging. De eerste Verslagen zijn door brand verloren gegaan, oorzaak van het algemeen heerschende misverstand aangaande den oorsprong der Vereeniging. Deze bijzonderheden raken geen levensbeginsel; ze zijn alleenlijk dienstig tot juiste kennis.

L. A. Gould. Predikant.

Dt-

as

-ocr page 112-

IOO

TWINTIGSTE HOOFDSTUK

DE TOEBEREIDING VAN DE KERK.

Dezelfde Goddelijke Voorzienigheid, die aldus de deuren opende, hindernissen nederwierp en den akker bereidde voor den zaaier, leidde de Kerk op voor het Zendingwerk. Moge de godvruchtige en biddende onderzoeker der geschiedenis nu het optrekken van de wolkkolom verre in de eeuwen achter ons kunnen bespeuren, de oogen van des Heeren discipelen waren toen gehouden, dat zij haar niet zagen.

Het opkomen van de morgenster der Hervorming was het teeken voor eene, haar zelve onbewuste voorbereicing van de Kerke Gods voor de wereldomvattende prediking des Woords. Die dubbele hervorming in de wijsbegeerte en den godsdienst legde den grondslag voor een reiner en meer oorspronkelijk geloof en leven, gaf den Bijbel aan het volk in zijn eigen taal, vernauwde de klove tus-schen geestelijkheid en leeken, en deed, door het priesterschap een geduchten slag toe te brengen, zoo de evangelische godsvrucht als de evangelische werkzaamheid herleven. Oogen, die lang voor Gods ware natuur en 'smen-schen wezenlijken nood gesloten waren, begonnen allengs te zien, dat het menschdom verloren was en alleenlijk door middel van den arbeid der Gemeente, gered kon worden.

Stap voor stap schreed de Goddelijke toebereiding tot den nieuweren zendingtijd voort. Het drietal uitvindingen: het zeekompas, de drukpers, de stoom als beweegkracht maakte alle volken tot geburen, en gaf gevleugelde voeten aan de boden van het Kruis, terwijl -de bladen van het Woord des Levens vermenigvuldigd en wijd en z:jd ver-

-ocr page 113-

IOI

spreid werden. Toch scheen de Kerk, als lichaam, niet alleen blind en doof te zijn maar zelfs dood voor alle gevoel en erkentenis van liefde tot of schuld aan eene verloren gaande wereld. Waar de gedachte uitgesproken werd om zendingwerk aar te vangen onder de heidenen, openbaarde zich ijskoude onverschilligheid, zoo zich geen verachtelijke spot deed hooren, en de zoo algemeen aanwakkerende zendingzin dezer eeuw, op welken wij dikwijls met ingenomenheid wijzen, als ware hij de heerlijkheid van de Christelijke Kerk, mag aan niets anders worden toegeschreven dan aan de wondermacht Gods. Weinige lieden verstaan er iets van, hoe noodig het was dat de Kerk zelve eerst moest worden bekeerd tot belangstelling in de zending.

Sedert Luther zijne stellingen aansloeg is er geen zoo donkere tijd in de geschiedenis geweest als de eerste helft der achttiende eeuw. Zelfs Engeland verkeerde, om met Izaak Taylor te spreken, in „wezenlijk heidendom,quot; met zijn zedelooze lectuur, zijn ongeloovige maatschappij, zijn wereldsche kerk en zijn deïstische theologie.

Blakstone ging eiken „geestelijkequot; van eenigen naam in Londen hooren, doch onder al de leerredenen was er niet ééne, die meer Christendom inhield dan de redevoeringen van Cicero, noch kon er uit waargenomen worden of de prediker een volgeling was van Confucius, van Mohammed of van Christus. In Amerika verklaarde Samuel Blair dat „de godsdienst op sterven lag.quot; In Frankrijk gaven Voltaire, Rousseau en Mevrouw de Pompadour den toon aan, en in Duitschland stelde Frederik de Groote zijn hof tot den Olympus der ongeloovigen.

Terwijl Collins en Tyndal het Christendom als priesterbedrog verwierpen, noemde Whiston de Bijbelwonderen misleidingen en behandelde Woolston ze als allegorieën, terwijl Clarke en Priestly de ketterijen leerden van Arius en Socinus, en zelfs de zedelijkheid met voeten werd getreden. Hoe kon daar sprake wezen van zendingwerkzaam-

-ocr page 114-

I02

heid? Zulk een „Christendomquot; te verspreiden mocht een ramp geacht worden; doch „godsdienstige zinquot; van dat slag bezat geen neiging en geen kracht tot voortplanting; indien het al eenig Goddelijk vuur was overgelaten, geen kool, zelfs geen vonk kon het missen om elders licht te ontsteken.

De eenige hoop op zending lag in een herleving van den godsdienst, en wel eene wijduitgebreide en diepdoordringende herleving; en juist dat is het wat God zijne Kerk gaf door een uitnemend stel van degelijke evangelisten. Whitefield, de Wesley's, Grimshaw, Romaine, Rowlands, Berredge, Venn, Walker van Truro, Hervey, Toplady, Fletcher worden door den bisschop Ryle genoemd als de twaalf Apostelen van die nieuwe Hervorming, welke, tus-schen 1735 en 1785, niet alleen Engeland maar de geheele Protestantsche wereld wakker schudde uit den akeligen slaap van ongodsdienstigheid en ongeloof. De Kerk was zoo nabij den afval, dat de pogingen om haar stervend leven op te wekken in het eerst met tegenstand werden bejegend. Whitefield vond predikanten in Schotland, die hem tegenwerkten door gestelde vasten en bededagen, als ware hij de Antichrist; en het was doordien hemzelven en Wesle}' de deuren gesloten werden, dat zij er toe kwamen in de open lucht te prediken; een maatregel, die wel heeten mag het groote middel der eeuw tot bereiking van den grooten hoop des volks.

Maar de Geest God ademde over de dorre beenderen. De vuren, eerst flauw ontbrandende, wakkerden allengs aan, vatteden hier en daar vlam, verspreidden zich wijd en zijd, totdat zelfs Amerika, over de zee, binnen vijftig jaar na Whitefields eerste leerrede te Gloucester in lichter laaie stond. Het gansche Protestantsche Christendom gevoelde den schok van een hernieuwd, evangelisch geloof; en daar evangelische werkzaamheid gewisselijk altoos hierop volgt, zoo kwamen ook uit deze nieuwe pinksteruitstortingen de vuurtongen der getuigenis. Uit de zilveren trompetten schalden oproepingen tot het gebed om de krachtige bezieling des

-ocr page 115-

io3

Heiligen Geestes van alle discipelen en over de geheele bewoonde aarde. Gebedsbijeenkomsten waren het antwoord op het bazuingeklank in alle streken van Groot-Brittanje. En van de Amerikaansche stranden kwam in 1747 als teruggekaatste echo Jonathan Edwards, „roepstem tot gemeenschappelijk gebed.quot; Het getijde der opwekking rees hooger en deed zich krachtiger gelden onder Haldanes, Andrew, Fuller, Sutcliffe, Rowland Hill en anderen.

In 1784 stelde de Vereeniging van Northamptonshire den eersten Maandag van elke maand tot „gemeenschappelijke maandelijksche bedestondquot; voor de evangelisatie der wereld. De herleefde Kerk begon, na dezen vreeselijken tijd van droogte, te bidden om een grooten regen, en een wolk als eens mans hand verscheen aan den gezichteinder. Binnen acht jaar daarna werd de eerste Buitenlandsche Zending-vereeniging in Engeland gevormd, die, in 1793, William Carey naar Indië zond, dien heldhaftigen man, die in de dertig daarop volgende jaren de vertaling der Heilige Schrift in veertig talen en de verspreiding van 200000 exemplaren bewerkte. Aldus zijn de herleving van het evangelisch geloof en van het gemeenschappelijk gebed de beide pilaren, op welke de boog der nieuwere Zending rust.

Die kleine wolk is toegenomen, totdat de gansche hemel is bedekt geworden en er is een geluid van een overvloe-digen regen. Gedurende minder dan eene eeuw is het getal vertalingen van het Woord vervijfvoudigd — van 50 tot 250; dat van de Protestantsche Zendingvereenigingen is veertien maal grooter geworden — van 7 tot 100; dat van de mannelijke Zendelingen achttien maal — van 170 tot 3000; de som der geldelijke bijdragen veertig maal — van 250000 tot 10 millioen dollars; dat der bekeerlingen vijftigmaal — van 50000 tot 21/2 millioen; van de Zending-scholen tweehonderd maal — van zeventig tot ruim 14000. 1)

Nog opmerkelijker is het, hoe God de geheele Kerk tot

1

Deze cijfers zijn alleen bij benadering gegeven.

-ocr page 116-

io4

anderen zin en ander inzicht heeft gebracht, sedert William Carey het eerst zich aanbood om te gaan en de reusachtige Enakieten des heidendoms tegen te treden. Toen stond het getij in de laagste ebbe. De predikant Dr. Rijland kon toen Carey verzoeken „om te gaan zittenquot; en aan God de zorg over te laten voor een verloren wereld; en Sidney Smith kon smalen op en den draak steken met den vromen schoenmaker van Paulerspury, zijne plannen doodvervende als „de droomen van een droomer, die droomt wat hij gedroomd heeft.quot; Een wijle daarna verklaarde de Schotsche Algemeene Kerkvergadering het denkbeeld van algemeene Zendingen „dweepziek en ongerijmd, gevaarlijk en revolutionair,quot; en riep zij den ouden J. Erskine op om tegen haar het geschut des Bijbels te openen en ze te morzel te schieten. Nog wat later verstoutten zich de baanbrekers der Zending van Amerika om vol schroom aan de Algemeene Vergadering van Old-Bay de vraag voor te leggen of de ijver, welken God in hunne harten had ontstoken om de voetstappen van Carey te drukken, misschien „inbeelding en onbegonnen werkquot; ware en Benjamin W. Cro-winshield verzette zich tegen de in den Senaat van Massachusetts voorgestelde erkenning van de Amerikaansche Buitenlandsche Zendingvereeniging op grond dat daardoor „uitvoer zou plaats hebben van godsdienst, terwijl er onder ons zelve al weinig genoeg was;quot; de staatsman wist niet dat „de godsdienst een heilgoed is, van 't welk wij te meer voor ons zelve behouden, naarmate wij er meer van uitvoeren.quot;

En zie, die lage ebbe van nog geen eeuw geleden, is veranderd in een zoo hoogen vloed, als nooit te voran is gezien. En nog altoos rijst het peil met gang. Hetzelfde Engeland, dat toen den draak stak met Care}', is ten huldigen dage trotscher op hem dan Macedonië was op Alexander, of Rome op Cicero. London verhief in de groote wereldstad het standbeeld van Livingstone op een hoog voetstuk, tot bestendigen prikkel en aansporing van

-ocr page 117-

io5

Christelijke koloniën om door te dringen in het hart van het Donkere Werelddeel. De vergadering van Schotland staat nu in de voorhoede van het zendingleger en vereert Duff bijna even hoog als Paulus; en de Kerken van Amerika, ze zenden hunne colonnes uit tegen de legerscharen van het Heidendom en van Rome; zij zorgen voor lezingen over het Zendingwerk in de voornaamste van hare godgeleerde scholen, ten einde jongelingen op te wekken tot navolging der toewijding van een Judson, een Brainerd, een Martyn en een Taylor.

Op blz. 3 en 4 is de Baptisten Buitenlandsche Zendingvereeniging, opgericht in 1792, de eerste genoemd, in Engeland gevormd. De Vereeniging vuor de Voortplanting van het Evangelie in Vreemde Landen werd georganiseerd in 1701, meer voor Kolonialen, dan voor eigenlijk gezegden Buitenlandschen zendingarbeid ; doch niet voor 1821 werd het een bepaalde Zendingvereeniging. (Zie Smith's „Beknopte Geschiedenis der Christelijke Zendingvereenigingenquot;).

EENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DE WITTE OOGST VELDEN.

Eer wij er toe overgaan de „gunstige teekenenquot; te beschouwen, zal het ons goed wezen, als met een enkelen samenvattenden blik een overzicht te nemen over de uitgestrekte akkers, gereed liggende voor den zaaier en in vele gevallen voor den sikkel, door het voorzienig bestuur van God.

Wij hebben gezien, hoe bij de opening van den veldtocht der zending de vijanden des Koninkrijks als in een weiaaneengesloten phalanx stonden — Herodes en Pilatus

-ocr page 118-

io6

in vriendschap met elkander om Christus tegen te staan. De Oostersche landen verboden allen toegang en de Oos-tersche godsdiensten veroordeelden allen afval als een halsmisdaad, terwijl de Oostersche Christenkerken, onder het masker van een dood formalisme, een even boosaardigen als onverdraagzamen haat tegen het Evangelisch geloof verborgen. Wij hebben gezien, dat God eene heirbaan opende voor Zijne wagens door de ijzeren poorten van heidensche vijandschap en Christelijke (?) gevoelloosheid henen, en dat Hij de middelpunten van Chi istendom en Heidendom tot elkander bracht.

Terwijl God het Protestantsche Engeland vergunde een rijk te stichten tegen den opgang der zon, werden de Pelgrimvaders naar de kusten van Amerika gedreven om de zaden te strooien van eene Christelijke republiek, in het land van den nedergang der zon.

Zoo breidde Brittannië zich, onwillekeurig Oosten Westwaarts uit om de grondslagen te leggen van eene de wereld omvattende evangelisatie. Daarna besliste de Voorzienigheid, door den loop der gebeurtenissen beide in Amerika en in Indië, dat in beide de halfronden aan het Kruis en niet aan de Halve Maan of aan het Crucifix de heerschappij zou verblijven.

In het midden der achttiende eeuw werden Azië en Amerika achtereenvolgens door de voornaamste der Protestantsche wereldmachten beheerscht; Engeland toch had vasten voet verkregen in het hart en middelpunt des Oosterschen hei-dendoms en bezette den toegang tot Indië, terwijl Amerika niet alleen aanstalten maakte om de Nieuwe wereld te evan-geliseeren, maar het Evangelie ook Westwaarts te verbreiden en te brengen op de eilanden van Polynesië en over den

Stillen Oceaan.

Voorwaar de hand Gods is in deze geheele geschiedenis. Indien Engeland geen meesteres van de toegangen naai Indië geweest ware, hoe geheel anders zou de toestand van Europa en Azië geworden zijn; '1 urkije zou verdeeld zijn

-ocr page 119-

io7

geworden tusschen Rusland en Frankrijk, indien niet verslonden door Rusland, en de Grieksche en Roomsche kerken zouden over de bergen heen hare heerschappij hebben doen gelden over geheel Azië. Hij, die in gevolg en uitkomst van der menscben woelen en woeden de heerlijkheid van Zijnen Naam verhoogt; Hij, die zich loffelijk maakt door de grimmigheid des menschen, gebruikt de Engelsche macht en staatkunde om de macht van paus en czaar en sultan te fnuiken; om bekeerlingen te vrijwaren van vervolging, hetzij door Armeniërs, Nestorianen, Muzelmannen of Bramie-nen en om een wig te drijven in het hart van Azië, ten einde daardoor de knoestige en kwastige tronken van de heiden-sche rijken in het Oosten te splijten.

Inmiddels ontwikkelt het zaad, dat te Plymouth gezaaid werd, zich tot eene veelvermogende, evangelische kracht, die in den loop van twee eeuwen voortdringt over het geheele vasteland, en als ware de zee niet meer, voortschrijdt naar de Oostelijke kusten van Azië. God heeft voorzien in eene tegenkracht, welke zich van tegengestelde richting bewoog om Engeland te ontmoeten en hare klievende wigge tegen te staan, gelijk het aanbeeld den hamer weerstaat, met het weerstandsvermogen niet van de tegenwerking, maar met dat der samenwerking. Een ander onvermijdelijke strijd brak los. De handel eischt, in naam van de algemeene broederschap des menschdoms, dat, om den geheelen aardbol heen, een open baan zij, en klopt luide aan de poorten van de buitensluitende Oostersche Staten, totdat zij alle verhindering der gemeenschap opheffen. En waar nu handel en wapenmacht en staatkunde den weg hebben geopend, daar treedt het Evangelie zachtkens binnen en neemt bezit.

Dat niet de mensch, maar God de eere ontvange! De natiën deden een wijzer en een beter werk, dan zijzelve vermoedden, toen zij zich bezig hielden dezen weg te banen en effen te maken voor den handel en voor het vrije verkeer. Achter al die bemoeienissen was de God der vol-

-ocr page 120-

io8

ken als met de hamerslagen der Titanen een pad klievende voor Zijn Evangelie door de deuren van den Gouden Hoorn tot de Chineesche Zee, door het vastland van Azië heen.

Deze zelfde God, die aldus den weg bereidde tot den tocht Zijns volks, wekte hun slaperige gewetens en hun trage harten op om zich te gaan bewegen langs de lijnen door Hem aangewezen. Toen de Christelijke Kerk, verzonken in zelfzucht, vleeschelijken zin en ongeloof, zich evenmin bekommerde om hare heilige verplichting als om het lot des menschdoms, zond Hij een leger van evangelisten, gelijk aan de kleine profeten in de dagen van den Joodschen afval, om door hunnen dienst het oorspronkelijk geloof en leven te doen ontwaken. Hij stort een geest des gebeds uit, welke de zielen in ernstige smeekingen veree-nigt. Hij leidt eenige weinige heldhaftige discipelen om den aanval te wagen op de sterkten des heidendoms en beweegt de Kerk om zendingvereenigingen te vormen ter ondersteuning en versterking dezer arbeiders en krijgslieden des Heeren. Het geheele plan draagt, in de eenheid en overeenstemming zijner deelen zelve, de merkteekenen van een voorbeschikking der Voorzienigheid Gods.

Met het oog op zulk eene kennelijke leiding en richting van Gods Voorzienigheid in de zending, zal het wel niemand bevreemden, zoo de zendeling zich aangegord en bemoedigd voelt. Immers hij trekt voort in de schaduw der heerlijke Goddelijke tegenwoordigheid zelve, hij weet, des Heeren aangezicht trekt met hem op; hij gevoelt, dat God Zijne voorhoede en achtertocht is, dat de Almachtige hem omringt; hij weet, dat de Engel des Heeren, de Engel Zijns aangezichts voor hem henen uitgaat. Geen slagboo-men zijn onneembaar, geen vijanden onoverwinnelijk. Bergen zijn vlak, zeeën worden droog, de kinderen Amaleks worden uitgeroeid, de reusachtige zonen van Enak terneer-geworpen en de hooge muren van des Satans welversterkte steden vallen terneer, eer een slag is geslagen. Legers van

-ocr page 121-

log

vreemdelingen mogen den nederigen heraut van Christus omsingelen^ maar zijne oogen zijn geopend om de onzichtbare heirscharen Gods te zien, die zich rondom hem gelegerd hebben om hem te verlossen. Moeilijkheden slaan zijne heldhaftige ziel niet terneder; want hij weet: God is met hem, gelijk hij tevens weet, dat bij God geen ding onmogelijk is. Hij wordt niet beperkt om te verlossen door velen of door weinigen; het zilver en het goud zijn Zijne. Hij neigt de harten der menschen, en zelfs der Koningen, zooals Hij wil; en Hij kan zoo snel werken, dat bij Hem één dag is als duizend jaren.

De eenige werkelijk geldige stoot of opwekking tot het werk der zending moet niet aan de menschelijke, maar aan de Goddelijke zijde van het werk gevonden worden. Het plan is Gods ontwerp; in de uitvoering is Gods hand. Ja, ook nog heden kan men wijzen op hinderpalen, niet door eenig menschelijk vermogen te verwijderen; op den tegenstand van onkunde, bijgeloof en dweepzucht, die een wanhopigen strijd aanbinden tegen het Evangelie, waarvan de eindelijke beslissing alleenlijk te wachten is, als wij tot het slottijdperk zullen naderen, wat zeg ik, het kan zelfs zijn dat de Kerk den kreet aanheffende: „Terugtrekken !quot; terwijl de Heere gebiedt „Voorwaartsquot; te gaan, èn mannen èn geld in hare zelfzuchtige gierigheid en wereldsgezindheid terughoudt; maar dat alles neemt niet weg dat door het Evangelie aan alle schepsel te brengen gehoorzaamheid wordt bewezen aan onzen verheerlijkten Heere en dat wij door die gehoorzaamheid optrekken tot een welverzekerde en eindelijke overwinning.

Naar welke zijde wij onzen blik laten weiden over het uitgebreide arbeidsveld, de teekenen der tijden roepen tot den onmiddellijk te vervullen plicht om den sikkel in den oogst te slaan. Er zijn gewisse teekenen van eenen dageraad. Het doffe grauw, hetwelk het eerste teeken is van den naderendenden morgenstond, heeft aireede plaats gemaakt voor de purperen en scharlaken tinten, die de heerlijkheid van

-ocr page 122-

no

den spoedig aankomenden dag vermelden; ja, in het Oosten vertoont zich aireede iets meer dan donkere wolken met gouden randen — de Zon der Gerechtigheid gaat op over de wereld! Christlieb roept, zijn overzicht ten einde brengende, in blijde vervoering uit: „Ja, de tegenwoordige eeuw is, dank zij God! de eeuw der zending, zooals geen eeuw te voren! In deze eeuw is de wereldomvattende zendingar-beid aangevangen. Meer dan alle geslachten, wiei stot wij vertreden, kunnen wij in onzen dag den psalm op de lippen nemen: „Alle einden der aarde hebben gezien het heil onzes Gods!quot; Letten wij tot onze bemoediging op het feit, dat heden ten dage het werk voortschrijdende is in eene mate, nooit te voren gekend. Het lange en moeilijke proces van de ondermijning der voornaamste sterkten des heidendoms zal eenmaal gevolgd worden door een groo-ten val.quot;

De eindelijke overwinning des Evangelies is zoo vast als d^ beloftenissen Gods. Doch wij hebben de profetie niet te gebruiken als een kalmeerend en slaapwekkend, neer, maar als een opwekkend en versterkend middel. De plicht is onze, de uitkomst Gods. Wij zijn niet geroepen om menschen te bekeeren en staan daar niet verantwoordelijk voor, maar wel is ons opgelegd hen in aanraking te brengen met het Evangelie. Allen moeten gaan tot allen. Wij moeten ons getuigenis brengen onder alle volken en aan onzen God overlaten. Zijn getuigenis ter bevestiging van het onze daaraan te paren. Aan ons is het om de hoofdsterkten, de drie groote rijken die het Oosten be-heerschen — Turkije, Hindostan en China — te berennen; om Japan in zijne ontwaking te leiden en den Cor.go-staat in zijn nieuwen stand onder de vrije volken der beschaafde wereld ten gids te zijn.

Geducht zal de verantwoordelijkheid wezen, ook zelfs wat betreft de aarzeling, waar uitstel rampzalige gevolgen zou kunnen hebben, die zelfs in geene eeuwen te herstellen zijn. Laten wij zonder vertoef de wolkkolom volgen!

-ocr page 123-

Ill

TWEEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DE GUNSTIGE TEEKENEN.

De belofte van bovennatuurlijke teekenen, welke gepaard was aan onzes Heeren laatste bevel, werd in de vroegste geschiedenis der Kerk bezegeld door werkelijke vervulling, en aldus werden de discipelen verkloekt om, ook trots alle bedreiging, het Woord te spreken. Omdat deze teekenen zoo in volheid als in veelvuldigheid ophielden, is beweerd geworden dat zij bestemd waren om gedurende een bepaald tijdsverloop tot een bepaald doel te dienen. De Heilige Schrift spreekt niet van zulke beperkingen, die gedachte kwam later op en moest dienen als verdedigingsmiddel va - het ophouden dier teekenen.

Het staat te vreezen, dat de verdwijning dezer vroegere teekenen niet geheel en al buiten verband ligt met de afneming der vroegere godzaligheid. Indien onze Heere Zich voornam, in bovennatuurlijken vorm Zijn zegel te zetten op de getrouwe en algemeene prediking van het Evangelie, zoo ligt het nog voor de hand dat, als de Kerk haar afgezonderden staat verzaakte, benevens haar rein geloof en brandenden ijver, en bedorven werd door den geest der wereld, de voorwaarden niet meer aanwezig waren, die een onmisbaar bestanddeel uitmaakten van de bestendige openbaring Zijner bijzondere tegenwoordigheid en macht. Men moge aanvoeren, dat een kennelijke Goddelijke tusschenkomst niet langer een vereischte mag heeten om reden dat het Evangelie voldoend getuigenis heeft ontvangen. Maar wij merken op dat de eerste geloovigen den Heere aanriepen dat Hij hun geven mocht om met alle vrijmoedigheid het Woord te spreken, daarin dat de Heere

-ocr page 124-

112

Zijne hand uitstrekte tot genezing en dat teekenen en wonderen geschiedden door den naam van Jezus. Naar 't ons voorkomt, schijnt het dat zij zulke tusschenkomsten noodig achtten tot zulke vrijmoedigheid.

Is er ooit een tijd geweest gelijk de onze, waarin wereldsch-gezindheid en goddeloosheid, stofvergoding en verheerlijking van de natuur, twijfelzucht, ongeloof en godloochenarij het bovennatuurlijke noodiger maakten voor hen, die het Woord prediken? Het is eene waarheid, dat er altoos overvloedig veel bovennatuurlijke teekenen geweest zijn en nog zijn, overeenkomstig de mate der gehoorzaamheid, door ons bewezen aan het gebod: „Gaat dan henen in de geheele wereld en predikt het Evangelie aan alle creatuur.quot;

De tegenwoordigheid Gods, door Zijne Voorzienigheid, in de geschiedenis der zending, doet zich niet meer kennen dan de macht Zijner genade in de grootsche gevolgen, wier eenig werkelijke en volstaande oorzaak is: de Geest Gods. Zulk een genade levert en wordt: Gods „eeuwig teeken.quot; „Voor een doorn zal een denneboom, voor een distel een mirteboom opgaan, en het zal den Heere wezen tot eenen naam, tot een eeuwig teeken, dat niet zal uitgeroeid woorden.quot; Met andere woorden: er is een Goddelijk vervangen van schadelijke, gevaarlijke en aanstootelijke gewassen door welriekende, heilzame en schoone plantingen Gods en eikenboomen der gerechtigheid, en hierin bestaat het gedurig, altoos doorgaande wonder der eeuwen. Inderdaad, hier hebt ge „Gods eeuwig teeken, dat niet zal uitgeroeid worden.quot; Andere teekenen mogen ontbreken, den doove moge het gehoor en den blinde het gezicht niet meer teruggegeven worden; het moge zijn dat de kreupele niet meer springt noch de stomme spreekt; maar een grooter wonder bewijst bij voortduring, dat God zelf den akker van het menschelijk hart bewerkt gelijk ook deze menschelijke maatschappij, want de plantingen des hemels beginnen te groeien en te bloeien, en zelfs ongeloovigen moeten getuigen „Gij zijt Gods akkerwerk.quot;

-ocr page 125-

II3

Deze genadeteekenen van Gods tegenwoordigheid en macht zijn waar te nemen in drie verschillende richtingen: ten eerste in de verandering van het persoonlijk karakter en ook van dat van gansche gemeenschappen, door het Evangelie; ten tweede in de toewijding van arbeiders zelve aan een leven van heldhaftige zelfopoffering; en ten derde in den terngwerkenden invloed van de zending op het leven van de Kerk, die daardoor wordt opgevoerd tot een hooger standpunt van onzelfzuchtig geven en evangelisch strijdvoeren. Deze drievoudige uitwerking, op zoo breede schaal en in zoo korten tijd gewrocht, geeft getuigenis van eene eerste oorzaak, die niet minder is dan God zelf, en dit is te minder betwistbaar vanwegen de omstandigheid dat zoodanige veranderingen zijn gewerkt tegen al de vijandige gezindheden en krachten in van het natuurlijke hart.

Er is geen pleitmiddel te bedenken, hetwelk ten behoeve der zendingzaak kan worden aangevoerd, waardoor alle bedenkingen zoo onmiddellijk worden tot zwijgen gebracht, waardoor het hart des geloovigen zoo door en door verlevendigd wordt, dat zoo schielijk een heilige geestdrift verwekt, als het allen overtuigend bewijs en beroep, hetwelk de overwinningen van Gods genade in de heidenlanden bevatten. Indien Christus Zijne belofte: „Zie, Ik ben met u al de dagenquot; vervuld heeft in de tusschenkomst en de beschikkingen der Voorzienigheid, nog heerlijker en uitne-mender heeft Hij ze vervuld in de veranderingen door de genade gewerkt. Deze rechtvaardigen meer dan ten volle de reeds gemaakte nadrukkelijke verklaring, dat juist in de rechte reden tot de mate onzer getrouwheid in de verkondiging van het Evangelie aan iedereen, de openbaring staat van Gods rechtstreeksche goedkeuring van ons werk „de Heere medegetuigende door teekenen en wonderen en menigerlei krachten en bedeelingen des Heiligen Geestes naar Zijnen wil.quot; Deze „teekenen der genadequot; staan in zoo nauw verband met „de teekenen der Voorzienigheid,quot; dat wij, door de eene klasse te bespreken reeds

8

-ocr page 126-

II4

als van zelf ons breedvoerig moesten bezig houden met de andere. Bij voorbeeld: nagaande hoe de deuren werden geopend in Indië, Burma, Siam, China, Japan, Korea, Afrika en de Roomsche landen, zagen wij hoe de Voorzienigheid en de Genade te zamen gingen. Die binnenmuren van bijgeloof, onwetendheid, vooroordeel, afgoderij, zinnelijkheid, dierlijkheid zouden nimmer zijn omvergeworpen door kracht alleen; zij waren als wallen van ijs, alleenlijk weg te ruimen door smelting. En daarom was het, dat God alleenlijk scheen, zooals Hij alleen schijnen kan. De Zonne der Gerechtigheid oefende hare kracht, er kwam bovennatuurlijk licht en liefde en leven, alles geheimzinnig begrepen in éénen straal, door welken Bramien en Kareen, Siamees en Japannees, Heiden en Roomschgezinde, allen te gader tot nieuwe menschen in Christus Jezus gemaakt werden.

Er zijn evenwel gevallen van de bovennatuurlijke macht van Gods genade in de geschiedenis der nieuwere zending, welke een afzonderlijke plaats verdienen, voorop be-hooren te worden gesteld, een eerste plaats vragen in het samenstel van ons betoog. Zij zijn de gouden bladen van de jaarboeken der zending, stralende met onvergelijkelijken luister. Wij zien niet alleen den vijgeboom en den mirteboom op denzelfden bodem ontspruiten, die weleer alleenlijk doornen en distelen droeg; maar wij zien de twijgen en bladeren schitteren van hemelschen glans, van den gloed derzelfde heerlijkheid, die het doornbosch in Horebs woestijn in vlam zette. Daardoor wordt elke zendingakker tot „heiligheidquot; gesteld en wordt iedere ware zendeling gedreven door een heiligen hartstocht tot en in het werk, hetwelk zulke openbaringen van genade meebrengt.

Ter bevestiging hiervan nemen wij, geheel op den tast, eenige voorbeelden van bijzondere personen, en dan van gemeenschappen, in welke God deze wonderen van genadevolle verandering gewerkt heeft. Op zichzelve beschouwd, leveren zij eene proeve van de macht des Heeren, welke

-ocr page 127-

quot;5

met geen mogelijkheid door twijfelaar of ongeloovige kan verklaard worden; ook niet door de redeneering van wie gelooft in het alvermogen van enkel onderwijs en beschaving. Te zamen genomen en bezien, leveren zij het onwe-derlegbaar bewijs van de waarheid, dat het Evangelie nog altoos is beide de kracht Gods en de wijsheid Gods tot zaligheid, machtig om zoowel den meest ontwikkelde en verfijnden, als de stompzinnigste en dierlijkste onder de menschen te bereiken. Mevrouw Rhea heeft gezegd, dat het iets heerlijks wezen zou om op Christus te zien door de oogen van Mozes, den vriend van God, of van David, den Messiaanschen psalmist, of van Jesaja, den Messiaan-schen profeet, of van Johannes, den geliefden discipel, of van Paulus, het uitverkoren vat; maar dat zij voor zich Jezus liever zou zien door de oogen van eene bekeerde heiden-sche vrouw, dan door die van een profeet of apostel. En hare woorden zijn niet zoo zwaar om te verstaan. Want voor niemand uit het edele gezelschap der profeten, of den heiligen kring der apostelen kon Hij zóó heerlijk schoon wezen als voor haar, die door Zijne liefde en genade is opgetrokken uit den ruischenden kuil en het modderig slijk der gelijkstelling met redeloos vee en lastdier!

De vrouwen in heidenlanden zijn duizenden jaren lang buiten het bereik van eenige verheffende kracht gebleven. Zelfs Griekenland kon op het toppunt van zijn ontwikkeling en beschaving, de vrouw slechts onderwijs aanbieden, zoo zij zich prijsgeven wilde aan de ontucht. Maar niet zoodra bereikte de godsdienst van Jezus haar, of zij werd zich bewust eene ziel te bezitten, en ervoer onmiddellijk èn verstandelijk èn zedelijk èn huiselijk de opheffende macht des Evangelies; en naar mate dat Evangelie de vrouw bereikt, aanraakt, beweegt en vormt, wordt zij metterdaad wat God haar hebben wil, het laatste, beste van Zijne schepselen, de gezellin, de raadgeefster, de deelge-noote van den man.

Waar wij dus nadrukkelijk wijzen op het werk, door het

-ocr page 128-

ii6

Evangelie van Christus in en voor de vrouw gedaan, nemen wij haar enkel als beeld van het menschdom op den laag-sten trap van verlatenheid en verlaging. Hoe diep ook de zonde en het bijgeloof den man in het heidenland heeft doen dalen, altoos zal de vrouw daar nog lager bevonden worden, want zij ligt onder 's mans voet. De verwoesting is in haar geval nog meer volstrekt, nog akeliger, dan in het zijne. De kracht, welke de laagste kon bereiken en vermag op te heften, kan evenzoo doen met alles wat daarboven ligt; en geene deugdelijker bewijzen zijn er noodig, voor hetgeen de Christelijke godsdienst vermag, dan die te vinden zijn in hetgeen er door gedaan is en nog gedaan wordt. Nergens kan de mensch, en vooral het vrouwelijk geslacht, in dieper diepten van verstandelijke, zedelijke en huiselijke verlaging gevonden worden dan het geval was in Australië, Polynesie en zulke landen van de schaduwen des doods, wier wilde bewoners nauwelijks een graad hooger stonden, dan de dieren, op welke zij jacht maakten en die zij doodden. De Papoea's, de Maori's, de Malageezen, schenen voor God en voor de menschheid verloren, — als penningen, op welke het oorspronkelijke beeld en opschrift uitgesleten waren; toch zijn zij teruggebracht tot menschelijkheid en tot God om als kostbare, glinsterende zilverstukken gedragen te worden in het halssieraad van Christus' Bruid.

DRIEËNTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

de veranderingen door de genade.

Het is eene der geheimzinnige uitspraken van de Profetie, dat in de gouden eeuw, welke te komen staat, zelfs de wolf, de beer, de luipaard en de leeuw door een klein

-ocr page 129-

II7

kind geleid zullen worden. Wij hebben alreeds voorproeven van de vervulling dezer voorzegging. Dat kleine kind, in Bethlehem geboren, hetwelk in al Zijn mannelijken, godde-lijken wasdom in grootte en wijsheid en genade bij God en bij de menschen, nooit den kinderlijken zin verloor, neemt mannen, roofzuchtig als de wolf, verraderlijk als de luipaard, wreed als de beer en sterk als de leeuw bij de hand en leidt hen.

Toen Robert Moffat voorstelde om naar Afrikaner, dien vreeselijken demon van het Donkere Werelddeel, te gaan, werd hij gewaarschuwd tegen dezen door en door vijandi-gen man, die er roem op dragen zou hem ten beul te wezen en te vermoorden, ten einde een trommelvel te maken van zijn huid en een drinkschaal van zijn hersenpan. Doch Moffat had geloof in de kracht van het Evangelie der genade Gods. Afrikaner, een Hottentotsch hoofdman, was door Hollandsche trekboeren noordwaarts opgedreven, totdat hij, over de Oranje-rivier zich in veiligheid gesteld hebbende, een driest en ontembaar vijand werd, die zijne slachtoffers beroofde en ombracht en verre in het ronde zijn ijzeren schepter van schrik en woest geweld zwaaide. Het gouvernement van de kolonie stelde een prijs op zijn lijf, dood of levend, en kocht andere stamhoofden in zijne omgeving om, opdat ze tegen hem optrokken ; doch tevergeefs. In 1818 ondernam Moffat het om te gaan wonen bij Afrikaner. En zie, in dezen duivelschen woesteling kwam een zoodanige en een zoo volkomen verandering tot stand, dat hij waarlijk een nieuw schepsel heeten mocht. Zijn uiten inwendig leven beide werden vernieuwd; hij werd een man des vredes; de helper, de vriend, de beschermer der zending; een onderzoeker van de Schrift, een evangelist in geest en waarheid, en man, die zielen zocht te winnen. De goede uitslag van Moffat's poging was gegrond op zijn vertrouwen in de macht van het Evangelie tot het temmen van den wildsten en ruwsten mensch, en hij zag dezen man, die wolf en beer en luipaard in zich vereenigde, veranderd in een lam.

-ocr page 130-

118

Welke hoop kon men koesteren van een Zuidzee-eilander, die, enkel in een opkomende vlaag van wreed pleizier, eerst zijn kleinen broeder zonder barmhartigheid doodslaat, en daarna het lijkje naar zijnen koning zendt als eene offerande! Dood voor alle liefde, alleen voor den haat levende, van moord en doodslag een spel makende! Toch is hij slechts een vertegenwoordiger — de apostel Paulus zou zeggen „een voorbeeld'^ — van duizenden, uit wie, evenals uit hem, een legioen duivelen uitgeworpen zijn.

Sau Quala, de Kareensche slaaf, was door hetzelfde Evangelie tot Christus gebracht als de eerste bekeerling onder de Karenen en werd daarna een apostolisch arbeider. Hij hielp de zendelingen in de vertaling van het Woord en geleidde hen gedurende vijftien jaar op hunne zending-reizen in Tavo}' en Mergui door de wildernissen; toen kon zijn heilige ijver zich niet langer bedwingen en begon hij zelf als boodschapper van het goede nieuws het land te doorwandelen. Bekeeringen volgden, hij vormde gemeenten. Binnen drie jaar voegde hij, zoo arbeidende, bijna 2500 nieuwbekeerden in ruim 30 gemeenten bijeen. Zijn arbeid was een liefdewerk, in den meest heldhaftigen en onzelfzuch-tigen zin volvoerd; zijne vrijwillige armoede dwong hem zijne lieve vrouw achter te laten, omdat hij zich de weelde van haar gezelschap niet kon veroorloven; en hoewel hem eene voordeelige betrekking in dienst van de regeering aangeboden werd, bleef hij volharden in zijn zelfverloo-chenenden arbeid, onwillig het werk des Heeren te vermengen met wereldsche belangen. Dr. Anderson besluit zijne beknopte levensschets van dezen apostei der Karenen met den uitroep: „Bewonderenswaardige man! Waar zullen wij zijns gelijke vinden in toewijding aan de zaak van Christus!quot; Ja, uit wat diepten van onkunde, zelfzucht en bijgeloof heeft het Evangelie Sau Quala opgeheven!

Tijdens de opwekking in de Holyoke School van Fidelia Fisk in Perzië kwam Guergis, „de laagste der Nestorianen,quot; zijne dochter inde school bezoeken. Hij was in volle Koerdi-

-ocr page 131-

lig

sche kleedij, met geweer en dolk. Terwijl de meisjes weenden en baden, hield hij zich bezig met spotten en grijnzen. Zijne dochter bad voor hem. Hij hief de gebalde vuist op om haar te slaan, doch de Heere hield hem terug. Mejuffrouw Fisk zocht hem tot rede te brengen, maar hij hield dagen lang vol met zijn gespot en schelden. Toen werd hij plotseling als door een bliksemstraal neergeworpen. Hij weende en bad, ging heen om met God alleen te wezen, en kwam terug als een geheel veranderd man. Het geweer en de dolk werden van toen af niet meer gezien. Gebukt onder het gewicht zijner zonden, verklaarde hij dat „ook al ware er geen hel, hij zulk een last niet zou kunnen dragen.quot; Hij vond rust door te gelooven, en van toen af was alles wat hij zeggen kon: „Mijne groote zonden en mijn groote Zaligmaker.quot; Zelfs Mejuffrouw Fisk, als verstomd door het wonder van zulk eene bekeering, twijfelde aan de oprechtheid er van. Maar tot zijnen dood toe bleef de diaken Guergis voortgaan met woord en wandel Jezus te verkondigen. Gij zoudt hem hebben kunnen ontmoeten, reizende in 't gebergte, in zijn wijde roode broek, gestreept buis en grooten tulband, met Nieuw Testament en liederboek in plaats van hartsvanger en geweer, sprekende van zonde en zaligheid en zingende met zijne stentorstem het „Rots der Eeuwen,quot; „Mijn Heiland heeft zijn bloed geplengdquot; enz. Op zijn sterfbed hief hij zich op om luide te roepen: „O, het was vrije genade, vrije genade!quot;

U. Bor. Sing, de erfgenaam van den Radja van Cherra werd bekeerd door den dienst der zendelingen van het genootschap van Wales. Men waarschuwde hem, dat hij door zich bij de Christenen te voegen waarschijnlijk zijne aanspraak zou verliezen op de koninklijke waardigheid na den dood van Rham Sing, die toen regeerde, doch achttien maanden daarna overleed. De Stamhoofden kwamen samen en verklaarden eenstemmig dat Bor. Sing gerechtigd was den overleden koning op te volgen, doch dat zijn

-ocr page 132-

I20

christelijke belijdenis hem in den weg stond. De eene bode na den anderen werd tot hem gezonden, aandringende op zijne herroeping. Hij werd uitgenoodigd op de volksvergadering te komen en vernam dat allen hem zouden huldigen als vorst, indien hij zijne godsdienstige belijdenis wilde vaarwelzeggen. Hij antwoordde; „Mijne christelijke belijdenis vaarwelzeggen ? Ik kan mijn hoofddeksel afleggen, mijn mantel wegdoen; maar het verbond, dat ik met mijn God heb gesloten, kan ik voor geen zaak ter wereld verbreken.quot; Derhalve werd een ander dan hij tot koning uitgeroepen. Sedert is hij verarmd door rechtsgedingen over landbezit, zoodat hij nu gevaar loopt van gevangenschap. De heer Elleot, zaakgelastigde van Assam heeft te zijnen behoeve een beroep op de Christenen in Noord-Amerika gedaan. Hier is een bekeerling, die een kroon verwerpt om Christus' wille.

De Eerw. John Thomas van het Zendinggenootschap der Engelsche Kerk, heeft van een bekeerling, onder de Shanaren, die in i860 stierf, gezegd, dat hij zonder eenige uitzondering de welsprekendste en degelijkste prediker was in Indië. „Zijne welwillendheid, eenvoudigheid, oprechtheid, beslistheid, schitterende redenaarsgaven en diep gewortelde ootmoed deden hem meer zijn dan ik kan beschrijven,quot; zeide deze zoo geliefde zendeling, die ook zijne laatste leerrede uitgaf over de tekstwoorden: „Het kruis verdragen en de schande veracht,quot; de uitnemendste leerrede, die hij ooit gehoord had, wat betreft het verheerlijken van Christus en de-n diepen indruk op 't gemoed van de hoorders.

De „blinde Bartimeüsquot; van de Hawaii-eilanden geeft ons een ander geval van vernieuwende genade. Uit de diepste diepten van heidensche zedeloosheid en ongerechtigheid kwam hij op tot evengelijken staat als de degelijkste, meest toegewijde en zichzelf verloochenende discipelen en arbeiders. Zijn buitengewoon helder inzicht in de waarheid, zijne levendige verbeelding, zijn gloeiende ijver, zijn

-ocr page 133-

121

medesleepende geestdrift, en zijne vurige liefde tot de zie-len stelden hem in staat de hardste waarheden te prediken met de teederheid van een seraf; en zijne gemeenzaamheid met het Woord van God maakte hem, blind als hij was, tot eene wandelende concordantie.quot;

Er is geen akker op het wijde Zendingveld, die niet bestendig zulke overwinningen der genade te aanschouwen geeft; veranderingen van zin en leven, even wonderlijk en zonder Goddelijke werking evenzeer bepaald onverklaarbaar, als eenig wonder in de dagen der apostelen. Dr.Lindley placht te zeggen, dat, wanneer een inboorling van Zoeloe-land, een katoenen hemd, een leeren broek en een tabouretje heeft verkregen en zich met dat hemd en die broek kleedt en op dat stoeltje gaat zitten, hij dan duizend mijlen hooger staat dan al zijn stamgenooten. Maar dit is alleenlijk beschaving. Wij moeten dien armen pas gekleeden Zoeloe volgen, totdat het Woord van God post vat in zijne ziel, want dan wordt hij niet alleen schoon en vruchtbaar in heiligheid, maar ook een prediker en een die zielen wint, het leven, dat hem gered is als een brandhout uit het vuur eener aardsche hel, overgevende om op het altaar van den christelijken dienst te worden verteerd, en dan beginnen wij te verstaan, hoeveel verder de vernieuwende invloeden van het christendom dan die der beschaving reiken. De Portugeezen noemden de Hottentotten „een soort van apenquot; en Dr. Van der Kemp las boven de kerkdeuren in de Kaapkolonie: „Toegang verboden aan honden en Hottentotten.quot; En toch, welke discipelen hebben zich uit deze Hottentotten ontwikkeld!

In de Vereenigde Staten van Noord-Amerika zijn de Chi-neezen voorwerpen van spot, verachting en geweldenarij, maar de Eerw. Dr. Nevius en de heer Hunter Corbet hebben met eenvoudige Chineesche bekeerlingen, wonderen van evangelisatie-arbeid verricht; wonderen, welke die van de Apostolischen tijd op zijde streven. Op hunne binnenland-sche tochten, hier en daar eenige weinigen vindende, die

-ocr page 134-

122

een open oor hadden voor het Evangelie, zonden zij deze pasbekeerden uit om de geschiedenis van het kruis te vertellen aan hunne landgenooten; en zóó veranderde dit Evangelie den tragen, zelfzuchtigen, vuilen Chinees, dat deze zendelingen dozijnen helpers vinden, bereid hun leven te wijden aan het werk voor Christus. En zoo worden in China elk jaar honderden voor Christus gewonnen door leeken-evangelisten, wier geheele bezoldiging gemiddeld 335 dollars per maand beloopt.

De eerste boodschapper van Christus, die den Bijbel in Korea bracht en dat boek den Koning aanbood, was een Chineesche bekeerling. De edelste voorbeelden van zelfverloochening, toewijding aan en afzondering voor God, liefde tot de zielen, vastheid van gang, evangelischen ijver en stelselmatig mild geven, welke in den loop dezer eeuw bekend zijn geworden, behoorden tot den oogst op den zendingakker, en vaak van den minst belovenden, ja meest ho-peloozen grond, te voren niets opleverende, dan wat onheilig en afschuwwekkend was. De nieuwbekeerden van de diepstgezonken stammen hebben menigmaal de rijpste vruchten van onze christelijke beschaving te schande gemaakt!

In Januari 1872 kwamen in de samenkomst der Engel-schen te Yokahama, — het was in de week der gebeden, — een of twee bekeerde Japanneezen, onlangs tot Christus gebracht en in de bijzondere klassen der zendelingen onderwezen. Daar hoorden zij de lezing en eene verklaring van het Pinksterwonder in Handelingen II. Als zelve gedoopt met het vuur der hemelsche vlammen, vielen zij op hunne knieën, en, met gebeden gelijk die van Daniel en Paulus, smeekten zij God den Geest over Japan uit te storten in eenen nieuwen Pinkstervloed, totdat zelfs de gezagvoerders van de Engelsche en Amerikaansche oorlogsschepen weenden en zeiden: „Degebeden van deze Japanneesche bekeerlingen doen ons het hart smelten.quot;

In een persoonlijk schrijven aan mij, zegt de Eerw. William Ashmore, Theol. Doctor te Swatow in China, spre-

-ocr page 135-

123

:ende over de teekenen der Goddelijke genade onder de ühineezen: —

„Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt.quot; „De bekeerden geven alleszins voldoend bewijs, lat zij van die soort zijn, welkedeMeestervoor 'ichzelven neemt, en niet van die, welke wordt weggeworpen. De bekeering wordt in China ge-rolgd door juist dezelfde verschijnselen alsel-lers in de geheele wereld. Liefde tot alle heiligen doen zij blijken in woord en daad. Aan de iefde tot Christus, die boven alles uitkomt, sluien zich het medegevoel en de ruime weldadig-ieidszin aan voor de vervolgde broederen in ndere plaatsen, wel der opmerking waardig, /óór hunne bekeering bekommerd en zij zich olstrekt niet om lieden, die ergens elders door amp of 1 ij d e n getroffen waren; m a a r n u, v e r-lemende, dat sommigen, die z ij nooit gezien iadden, om Christus' wille verdreven worden lit hunne woningen, z ij n z ij bereid het weinige at zij hebben, met dezulken te deelen. De vuurproef van eens menschen geloof in 'hina, is zijne verwerping van de vereering er voorvaderen voor zich zeiven na zijnen o o d. Een oud Christen riep z ij n e a a n d e n a fg o-;endienst verkleefde zonen aan zijne legerstede, n al zijne overgeblevene krachten verzamelende ot eene laatste poging, gelastte hij hen om de Christenen tezenden, opdat dezen bij zijne begra-enis de Schrift zouden lezen, bidden en zingen an de opstanding, en onder bedreiging van ij n misnoegen, geen heidense he ceremoniën en ;een offers ten beste te geven, als hij zou heen-; e g a a n z ij n. W e t e n d e h o e w e e r b a r s t i g z ij w a r e n, reigde hij zelfs, dat, indien eenig heidensch gods-iienstig gebruik zijne begrafenis on teer en zou,

-ocr page 136-

124

en de Heere het wilde toestaan, zijn geest terug zou komen en zijnen afkeer zou openbaren. — Een andere, een arme vrouw, overhandigde mij, na om voorbede gevraagd en hare dankzegging opgezonden te hebben, de spaarpenningen van een geheel leven — ruim 200 dollars — enverzocht mij dat geld voor Jezus tewillen gebruiken. Het laatste verzoek van haren man was, dat als zijn graf zou zijn gesloten, daarboven niets anders zou worden vermeld dan zijn naam, met de bijvoeging: „een d i s c ip el van J ez us.quot; D e wijl hij een getrouw getuige was geweest in zijn leven, was het zijne begeerte, dat hij na zijnen dood mocht voortgaan met getuigen.quot;

Laten deze weinige persoonlijke gevallen en voorbeelden, genomen uit het midden der zwarte zonen van Afrika, de Karenen — slaven van Burma, de woeste Koerden van Perzië, de bijgeloovige Bramienen van Indië, de zedelooze heidenen van Polynesië, de onbewegelijke volgelingen van Confucius in China en de verduisterde Boeddhisten van Japan, als zoovele toelichtingen staan van het feit, dat, waar ook het Evangelie gaat, zijn pad een zegebaan is. God is met Zijn eigen woord, en het keert niet ledig tot Hem weder!

VIERENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

VRUCHTEN OP DEN AKKER GODS.

Wij willen nu van de persoonlijke voorbeelden of gevallen van de vruchten der genade op den akker der heidenwereld overgaan om eenige van de groote akkers te bezien,

-ocr page 137-

I25

arvan sommige dertig-, sommige zestig-, en andere fs honderdvoudige vrucht hebben gedragen onder de bearbeiding Gods. Indien de bekeering en de heiliging i enkele personen een handtastelijk en opmerkelijk bewijs van Goddelijke werking, wat dan te zeggen van gemeen-iappen, waarvan het gansche uiterlijk en de geheele ensinrichting, niet maar snel, maar ook door en door randerd is!

^n 1816 vertrok William A. B. Johnson, een eenvoudig litsch werkman, als schoolmeester van Londen naar ■rra Leone. Toen hij pas te Regents Town aangekomen, s, vond hij daar een duizendtal lieden, uit de ingewan-1 van slavenschepen verlost; zij waren woest en naakt omstig van twee en twintig vijandige stammen en, naar ; scheen, onvatbaar voor verbetering. Beginselen van lelijkheid schenen hunne natuur volkomen vreemd te zijn; waren sluwe, onbeschaamde dieven en moordenaars, t elkander hokkende in vuile hutten, zonder zelfs ook .ar een begrip van het huwelijk te hebben; en wat gods-nst aangaat, de hunne was duivelaanbidding. Johnson ïrp zich op dat Evangelie, hetwelk de kracht Gods en wijsheid Gods tot zaligheid is, en eer een jaar verloo-1 was, begon jong en oud te vragen naar de zaligheid; bosschen hoorden hunne fluisterende gebeden en de heu-s weergalmden van hunne liederen. Het geheele voorko-n van de nederzetting was veranderd. Hanteering en drijf en zelfs kennis en wetenschap vervulden de plaats 1 ongebondenheid en geweld; luiheid en stompheid van 1 weken voor nijverheid en ontwikkeling. Zij bouwden 1 steenen kerk, die geregeld bijna 2000 kerkgangers vatte; scholen werden gevuld met kinderen. Het huwelijk d in de plaats van onbeteugeld concubinaat; des Heeren 'ondmaal deed het heidensche rinkelrooien, diefstal, bedrog godslastering ophouden. Van dit alles was Johnson nog ggetuige, alhoewel hij in 1823 stierf. Dus was deze ver-dering een vrucht van zeven jaren arbeids.

-ocr page 138-

126

De bestaande Christelijke gemeenschap in Turkije is een onwederlegbaar blijk van wat het Evangelie doen kan, zelfs op een akker zoo dor als de landen onder de heerschappij van den Sultan. Hier zijn de vruchten des Gees-tes te aanschouwen in hooger ontwikkeling en deugd in zedelijkheid en geestelijken zin. Christelijke werkzaamheid en weldadigheid. Wheeler's „Tien jaren aan den Eu-fraatquot; is een van de aangrijpendste werken in onze zendingbibliotheek. Het schetst ons, hoe, langs de groote rivier de Eufraat, een groot aantal gemeenten zijn gesticht, die zich zelve onderhouden, hunne eigene leeraars uit de inboorlingen bezoldigen en het bewijs leveren van de uitvoerbaarheid van het tiendestelsel als geldelijken grondslag van evangelisatie. Sommige dezer gemeenten begonnen met slechts tien geloovigen; maar ieder gaf getrouw zijne tienden, en deze tienden vormden een bedrag gelijk aan het gemiddeld inkomen van die arme gemeenteleden, tot onderhoud van een leeraar, die gewillig was op een zelfden voet te leven als zijn volk en aan hem ovenatende de tienden zijner inkomsten aan den Heere te offeren en nog even zooveel als zij over te houden voor zijn eigen gebruik.

En aldus zijn van den Tigris tot den Bosporus, trots de willekeurige verdrukking ,en vervolgzieke vijandschap van de Turksche regeering, niet alleen Protestantsche gemeenten gevormd, die alle belemmering tegen haar bestaan en wasdom te boven kwamen, maar die in geduchte worsteling met den storm sterk geworden zijn; en de hoop wordt gekoesterd, dat deze gemeenten in het Ottoman:sche rijk spoedig in staat zullen zijn het toezicht der zendelingen te missen en zichzelve te belasten met haar eigene Christelijke werkzaamheid, niet alleen tot eigen instandhouding en eigen bestuur, maar ook tot voortplanting van de waarheid.

De „Lone-Starquot;-zending onder de Telugu's is sedert jaren de aantrekkelijkheid, de lust van aller oogen. Eens scheen

-ocr page 139-

127

leze ster bijna geheel te verbleeken; maar daarna straalde e plotseling met een glans als die van Sirius. Op de larvergadering te Albany, in den staat New-York in 1853 /erd het voorstel gedaan deze zending, als niet alleen Tuchteloos, maar ook zonder vooruitzicht op beterschap, e laten varen. Het scheen, alsof ten minste dertien jaren te-'ergeefs aan dat werk waren besteed. Bij die gelegenheid chreef Dr. S. F. Smith het gedicht, 't welk begint met

„Shine on. Lone Star! thy radiance light

Shall yet illume the Western sky.quot;

(Schijn voort, Lone Star, uw glansrijk licht

Zal nog eens den westelijken hemel verlichten enz.)

Vijf en twintig jaren gingen voorbij en het merkwaar-lige jaar 1878 kwam aan. In die zelfde „Lone-Starquot;-zen-ling werd eene openbaring te zien gegeven van Goddelijke jenade, zooals sedert den grooten Pinksterdag niet was .anschouwd. Een geestelijke oogst werd daar binnengehaald, lIs velen ongelooflijk toescheen. Binnen 21 dagen wer-len aan eene gemeente in Ongole 5429 nieuwbekeerden en ip éénen dag zelfs 2222 toegevoegd. Nog later hadden op lienzelfden akker 3262 opnamen plaats, zoodat het aantal fedoopten van 16 Juni tot 31 Juli — 45 dagen, bijna 11000 vas, waarschijnlijk den oogst van den Pinksterdag te Je-uzalem te boven gaande. Die gemeente in Ongole werd jesticht in 1867, dus slechts elf jaren vroeger; zij telde oen 8 leden. In die elf jaren is elk van deze kleinen let-erlijk „tot duizend gewordenquot; (Jes. LX : 22; Ps LXXII: 16). kien meene nu niet dat deze bekeerlingen in over-iling of met zorgeloosheid werden opgenomen. De strenge longersnood van 1877 had het voeden der gebreklijdenden ot een werk van de zending gemaakt. En om te verhin-leren, dat de lieden zich zouden willen aansluiten uit )erekening, en dewijl er tijd noch kracht was om de loopcandidaten te onderzoeken, moesten zij die om den

-ocr page 140-

128

doop vroegen, wachten, totdat de plaag van den hongersnood zou opgeheven zijn. Trouwens niet een honderdtal van allen, die werden opgenomen, hadden ooit de waarde van een halven cent van de zendelingen genoten. Als wij terugzien, wordt het ons duidelijk, dat deze vruchten, in stede van overschat te zijn, veeleer te gering zijn geteld. Zestig duizend personen bekeerden zich in dat gedenkwaardige jaar van de ijdele afgoden van Zuidelijk Indië tot den levenden God.

Welk een wit oogstveld geeft het keizerrijk Japan te aanschouwen. Dat bevelschrift tegen de Christenen is nooit ingetrokken, en toch, hoe heeft het Evangelie zich daar baan gebroken, eiken tegenstand overwinnende! In het eerst werd alleen onderwijs in niet-godsdienstige zaken toegestaan; toen, als dit Christelijk onderwijs meer en meer doortrokken werd van het zout des Evangelies, werd het geduld; daarna werd de prediking in besloten kring gevolgd door openbare Christelijke godsdienstoefening en de inrichting van Christelijke gemeenten. In 1865 werd de eerste bekeerling ingeschreven. In Maart 1877 werd de eerste Christelijke gemeente te Yokohama gevormd uit elf leden — de eerstelingen van de gebeden dier weinige Japanneezen in de daaraan voorafgegane week der gebeden. Binnen tien jaar vermenigvuldigde deze elfhonderd maal. In October 1880 hielden de inboorlingen eene samenkomst in de open lucht op de gronden, toebehoorende aan een hotel in het park van Hyeno; vier- a vijf duizend personen waren daar tegenwoordig en de bijeenkomst duurde twee dagen. Zij was in de nieuwsbladen en door groote biljetten, welke allerwegen waren verspreid openlijk aangekondigd; een er van was te lezen op dezelfde plek, waar het bord van het oude edict sinds zoolang gestaan had. De machtige beweging van het Christendom wordt zelfs door de regeering gevoeld en de geest van tegenstand moet wijken. Japan is door de Christelijke Kerk in bezit genomen en de sleutel tot dat rijk van de opgaande zon is de openbare school

-ocr page 141-

129

De veranderingen in het Japansche rijk zijn vrij wat sneller en grondiger dan wij meenen of verstaan; en ze zijn niet maar overwinningen der beschaving, maar van het Christendom. Fukuzawa, die de aanneming van het Christendom door den Staat als een staatkundigen maatregel, als een stap van vooruitgang aanbeveelt, moge alle persoonlijke aanhankelijkheid tot den nieuwen godsdienst voor zichzelven loochenen, zijne beide zonen zijn te Oberlin i) en zij zijn Christenen. De inboorlingen, ook de meest ontwikkelden, kunnen niet anders dan de uitnemendheid des Evangelies boven hunne heidensche stelsels gevoelen; en zij verwonderen zich als zij zien, hoe, zonder zelfs den naam van een afgod op de lippen te nemen, de discipelen van Christus „een heerlijke manier van stervenquot; hebben. Te Kioto vormden de priesters eene Vereeniging tot bevordering van den Natuurlijken Godsdienst, waarvan het doel was afbreuk te doen aan het Christendom; zij noemden haar de „Yaso Tayiquot;; maar de gouverneur verbood het gebruik van het beleedigende woord „Tayiquot;, omdat het den indruk gaf, dat daarbij gedacht werd aan kwaadwilligen tegenstand. De priesters mogen samenrotten tot bestrijding, maar de Christelijke godsdienst legt beslag op het volk.

Dr. Hepburn houdt het er voor, dat, indien al de vreemde zendelingen morgen gebannen werden, de inboorlingen het werk zouden voortzetten. Men zegt, dat in één district van 1873 'ot ïSSö, een en zeventig Boeddha-tempels in gebruik zijn gesteld voor niet-godsdienstige doeleinden en dat sedert 1871 tot hetzelfde tijdstip door het geheele land heen dit het geval was met 700.

Op de Vergadering van de Amerikaansche Zending-Ver-eeniging te Syracuse in den staat New-York werd op voorstel van Dr. Seelye, den Voorzitter, de volgende verklaring aangenomen:

„Nooit tc voren heeft het Evangelie zulke groote en spoe-

1) Stad in N. Amerika met een hoogeschool.

9

-ocr page 142-

I30

dige veranderingen gewerkt als gedurende de laatste zeven jaren in Japan. Die verandering levert niet alleen het belangrijkste hoofdstuk in de geschiedenis der nieuwere zending, maar in de wereldhistorie wordt niets gevonden, 't welk met haar kan vergeleken worden. Wij spreken van de vroegste overwinningen des Christendoms, maar de eerste verhalen van de overwinningen des Evangelies, hoe schitterend ook, verbleeken in het licht van wat in den tegenwoordigen tijd voor onze oogen plaatsgrijpt. Zelfs Madagascar geeft niets, hetwelk Japan op zijde streeft.'''

Japan heeft 2000 nieuwsbladen — alle binnen 25 jaar tot staan gekomen — meer dan Italië of Oostenrijk of Spanje en Rusland te zamen, en tweemaal zooveel als geheel overig Azië. Geleerde mannen van Europa hebben er zich voor gezet een alphabet saam te stellen van Romein-sche karakters, hetwelk de 8000 Japanneesche vervangt; een Japansch-Latijnsch woordenboek is uitgegeven en hetzelfde kan gezegd worden van Japansch-Engelsche leerboeken. In de school van Fukuzawa te Tokio geeft een zendeling onderwijs, en de Bijbel is daar het voornaamste boek. Vijftien studenten vroegen in 1885 om den doop. Wij zijn niet in staat om de spoedige aflegging der Aziatische eigenaardigheden door de regeering en der eeuwenoude Oostersche denkbeelden door het volk op hare rechte waarde te schatten. Het volk heeft het geheele Nieuwe Testament in zijn eigene taal en de Bijbelgenootschappen verspreiden de bladeren van den Boom des Levens; de christelijke pers vervult het land met christelijke lectuur; jongens en meisjes worden in scholen vergaderd. In 1885 waren er drie theologische scholen en het Eilandenrijk neemt een christelijken vorm van beschaving aan.

De heer Tamura, een Japannees, die in Amerika woont, erkent de vijfvoudige schuld, welke zijn vaderland heeft aan de Vereenigde Staten aldus: 10 opening van het Eilandenrijk voor de wereld; 20 de invloed van de Vereenigde Staten op het staatkundige leven in Japan; 30 het voorbeeld

-ocr page 143-

gegeven voor het onderwijsstelsel; 40 de hulp aan Japan verleend om een plaats in te nemen onder de natiën; 50 de invoering van het christendom. Over deze laatste „schuldquot; spreekt hij met bijzonderen nadruk. Hij zegt, dat Japan gelijk was aan eenen ontaarden boom, welks vrucht was: wreedheid, bloedstorting en verdorvenheid. „Zelfs de hoop was gestorvenquot;. In 1859 kwam de zaaier, zaaiende het zaad van leven en hoop. De Zon der gerechtigheid begon te schijnen en de donkere wolken van Shintoïsme, Confucianisme en Boeddhisme begonnen te verdwijnen.quot; Tamura spreekt over de wonderbare snelheid, waarmede het Evangelie in Japan wortel heeft geschoten. Hij zegt: „Van 1876 tot ruim 1886 zijn ruim honderd gemeenten gevestigd en meer dan acht duizend zielen gered.quot; Terwijl ongelopvige reizigers het werk van de zendelingen smaden en bespotten, verkondigen de ingeborenen van deze landen met luider stem de hooge waarde van dien arbeid.

Wij zagen alreeds hoe moeilijk een veld China was zelfs voor eene Goddelijke bewerking. Zendelingen arbeidden gedurende 30 jaar in Foo-chow onder eene bevolking van 2 millioen inwoners. Elf jaren van die dertig gingen voorbij zonder éénen bekeerling te geven en zonder eenig zichtbaar teeken, dat er iets goeds tot stand was gekomen als loon op al den arbeid en al de gebeden. Zelfs de zendingver-eeniging van de Engelsche Staatskerk sprak het uit: „Erzijn geene gevolgen aan te wijzen, die de instandhouding dezer zending rechtvaardigen.quot; Maar de heer Wolfe, haar zendeling, zeide: „Ik zal dit werk niet opgeven,quot; en eenige maanden daarna werd de eerste bekeerde gedoopt, kort daarop drie, en achttien jaar later waren drie duizend inboorlingen van Foochow belijders van Jezus Christus. In 1876 waren er 300 Protestansche gemeenten met 15000 leden en 50000 die geregeld onderwijs in den godsdienst ontvingen.

Deze gemeenten, schielijk wassende en spoedig in staat in eigen onderhoud te voorzien, brachten 20000 dollars jaarlijks

-ocr page 144-

132

bijeen. De leeslust is zoo groot, dat de Chineezen met elkander vechten in hunnen ijver om traktaten machtig te worden, welke de zendelingen verspreiden, in één jaar keerden de drukkerijen der zending te Shanghai aan de Presbyteriaan-sche zendingvereeniging 5 percent uit van het geheele bedrag, hetwelk dat jaar besteed werd voor al hare zendingen door de geheele wereld. Een geheel dorp van 500 inwoners ging in 1885, naar de berichten melden, tot het Christendom over.

In Sanui, tachtig mijlen van Canton, werden tevergeefs pogingen aangewend om een ruim tempelgebouw in gebruik te krijgen, tegen eiken prijs werd het aanzoek afgewezen. Drie jaar daarna werd hetzelfde gebouw aangeboden voor twintig dollar per jaar, en nu vergadert daar een zekere Lai Pot Sim, een inboorling, als herder en leeraar eener christelijke gemeente, zijne kudde.

In Britsch Columbia, aan het strand van de Stille Zuidzee, vormde William Duncan uit een menigte dierlijk woeste Indianen, onder welke ook menscheneters waren, zijn Met-lakaktla, een christelijken staat, die niet alleen zedelijk en godsdienstig, maar maatschappelijk, staatkundig en commercieel een nieuwe kroon is voor onzen Heer en Koning. Na zes maanden studie om hunne taal machtig te worden, hield hij zijne eerste leerrede. Negen stammen verdrongen zich in dat éene dorp, en hij kon ze niet alle te gelijk in eene samenkomst toelaten vanwegen hun getal. En zoo sprak hij die eerste rede negen maal uit in den loop van éénen avond. Sedert 1880 stond hij aan het hoofd eener gemeenschap van duizend personen, met de grootste kerk ten Noorden van San Francisco, een gemeentehuis, school, winkels en al wat voorts de Christelijke beschaving kenmerkt. Hij geeft oplossing aan wat „de Indiaansche kwestiequot; genoemd wordt, en bewijst dat de ondergang van deze oorspronkelijke stammen niet alleen gestuit, maar dat zij vervangen kan worden door een evangelisch leven, vrucht van de ingeente rijs van het Evangelie zelve. LordDufferinvermochtuit

-ocr page 145-

133

al de rijke hulpbronnen der doode en levende talen, welke zijn zilveren tong zoo meesterlijk weet te gebruiken, geene woorden saam te voegen, geschikt om uitdrukking te geven aan zijne verbazing, die het gezicht dezer gemeenschap bij hem verwekte. Voorwaar, het is beter en goedkooper de Indianen te evangeliseeren dan hen uit te roeien. De veldtocht van Generaal Sherman tegen de Cheyenne-Indi-anen heeft, blijkens het rapport, 5 milüoen dollars gekost; dus vereischt het dooden van een Indiaan 500,000 dollars en zijn overgang tot het Christendom 500 dollars. Zij, die elke zaak beoordeelen volgens geldelijke berekening, zouden wel doen deze vergelijkende cijfers te beschouwen. De geschiedenis zal nog bewijzen, dat er „goede Indianenquot; zijn, die niet behooren tot de „doode Indianen.quot;

Al deze gevallen zouden bepaald vermenigvuldigd kunnen worden zonder beperking. Er is geen akker op het zoo ruime zendingveld, waarop de onmiskenbare vruchten der genade niet tot groei en wasdom zijn gebracht. De Geest van God zweeft over den donkeren chaos van het heidendom en Goddelijk leven ontwikkelt zich in eene nieuwe schepping.

VIJFENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DE EILANDEN WACHTENDE OP ZIJNE LEER.

Polynesië is het tooneel geweest van zegepralen des Evangelies, welke, uit het oogpunt van degelijkheid, veelvuldigheid en snelheid nauwelijks gelegenheid overlaten tot vergelijking. Hier is een soort van ondergeloopen vastland, welks tallooze hooge en droge plekken eilanden vormen in de Stille Zuidzee, en waar ook het Evangelie deze eilan-

-ocr page 146-

I3

den aanraakt, daar werkt het wonderen in maatschappelijk en huiselijk leven.

De geschiedenis van de Sandwich-eilanden, of de Hawaiia-groep, is te veel bekend om herhaling te behoeven. Binnen 50 jaar nam een geheel volk, van algeheele uitdooving gered, zijne plaats in onder de groote broederschap der Christelijke volken om met zoovele andere natiën saam te gaan in een zelfden gang van beschaving en in hetzelfde werk van evangelisatie. Dit schitterende voorbeeld van de krachtige werking des Evangelies wekte die verwachting bij ons op, krachtens welke wij begonnen uit te zien naar nieuwe, gelijksoortige overwinningen, welke, merkwaardig genoeg, dan ook bijzonder talrijk zijn geworden op de eilanden der zee.

De lotgevallen van het Evangelie in de Zuidzee moesten geschreven worden in sterrenlicht, want hunne geschiedenis levert eenige der glansrijkste bladzijden in de historie der zending. John Williams, de smidsjongen, de Apostel der Zuidzee-eilanden, vond daar afgoderij en woestheid van de laagste soort en van den ergsten graad. Toch was zijn loop een snelle overwinningsgang. Kerken en scholen verrezen, hij wist niet hoe. Een wetteloos volk nam gerechtshoven aan, ontwerpt een wetboek en stelt rechtszaken in handen der Jury. Drukpersen verspreiden de bladen van den Boom des Levens, en er wordt een Zendinggenootschap opgericht, met Pomare als eerste president en dat het eerste jaar 2500 dollars bijeenbrengt. Binnen een jaar, nadat hij op Raratonga landde, hebben de bewoners van de gansche Hervey-groep, zeven duizend in getal, hunne afgoden weggeworpen en een kerk gebouwd, die 600 voet lang is. Hij wendt zich naar de Samoa-groep en had vrij spoedig de geheele bevolking, 60000 in getal, in Christelijke scholen bijeen. Pomare, de koningin van Tahiti en Moorea, stierf op zeventigjarigen leeftijd. Toen zij geboren werd, waren de zendelingen juist op de Zuidzee-eilanden aangekomen; er was toen niet een onder de inboorlingen, die Christus

-ocr page 147-

135

kende. Bij haren dood waren meer dan 300 eilanden ge-evangeliseerd.

Op de Nieuwe Hebriden draagt John Geddie's marmeren grafsteen het korte, kernachtige grafschrift, dat de samenvatting is van zijne ervaring te Aneityum:

„TOEN HIJ HIER KWAM VOND HIJ GEENE CHRISTENEN;

TOEN HIJ HEENGING,

LIET HIJ GEEN HEIDENEN.quot;

De groep der Fidzji-eilanden zou misschien alle ander verhaal van vernieuwing en zegepraal des Evangelies, in wat eeuw of land ook, kunnen uitdagen om de gouden bladen van hare evangeliegeschiedenis in de schaduw te stellen. In ruim 50 Jaren hebben daar veranderingen plaatsgegrepen, welke geen mensch waardiglijk schetsen kan. De toestand van de eilanden, toen daar ruim een halve eeuw geleden de eerste zendeling landde op Lakemba, was, in één woord, verschrikkelijk. Tweehonderd duizend lieden leefden daar in zulk eene doodsschaduw, dat menschen te eten een godsdienstige handeling was. Kindermoord, gruwelijke wreedheden waren gewone zaken, die niets terug-stootends hadden. Als een opperhoofd eene hut bouwde, dan omringde hij de palen, op welke zijne woning rustte, met rijen van menschelijke wezens, die levend begraven werden. Als hij zijne kano in zee liet brengen, dan waren de rollen, over welke het vaartuig strandwaarts afgevoerd werd, levende menschen, die verminkt, gekneusd en tot brij vermorzeld werden door de drukking van het zoo zware gewicht. De geschiedenis van Fidzji zou een boekdeel vullen, maar geene taal is er, die woorden rijk is, geschikt om den diepgezonken toestand, de barbaarschheid en de afschuwelijke gewoonten van dit volk te beschrijven. Werken der duisternis, zooals hier plaatsgrepen, moesten met

-ocr page 148-

136

bloed beschreven en in de hel geboekt worden. Tegenwoordig zijn de Fidzjiërs eene Christelijke natie. Zeven jaar na den aanvang van het zendingwerk onder hen, was op het eiland Ono niet één heiden meer te vinden en was dit eiland de „lichtdragerquot; geworden voor de geheele groep. Maar wij moeten ten minste de omtrekken schetsen van dezen wonderbaren roman der zending. Tegen zulk eene ontzaglijke en reusachtige duivelenmacht als zelfs een zendeling in heidenlanden zelden ontmoet, ondernamen het tweeEngelsche zendelingen van het Methodisten-genootschap, de Eerw. William Cross en David Cargill op den i2den October 1835, in den naam van Jezus en steunende op Zijne tegenwoordigheid en kracht, eene zending te openen. Zij gaven den Fidzjiërs eene spraakkunst en een woordenboek in hunne eigene taal en het evangelie van Mattheüs. Binnen acht maanden oefende de nieuwe boodschap invloed genoeg om de wreede plechtigheden van liet kannibalendom, ten opzichte van de gestrande bemanning van de „Activequot; te verhinderen. Het gezelschap zendelingen werd grooter en de invloed van het Evangelie breidde zich uit; menscheneterij, moord, oorlog en eindelijk de veelwijverij verdwenen ponder-den, duizenden bekeerde inboorlingen werden vereenigd in Christelijke gemeenten; de afgoderij werd afgeschaft, huizen voor Christelijke bijeenkomsten gebouwd en scholen georganiseerd. Het geheele voorkomen des eilands was veranderd. En tijdens het 15e jaarfeest, in October 1885, waren er ruim 1200 kapellen; het aantal zendelingen, inboorlingen, predikers, onderwijzers en evangelisten was 2350; ruim 26000 avondmaalgangers en 4600 candidaten, en ruim 42000 Zondagsschoolleerlingen. Elk dorp heeft zijne Christelijke kerken, scholen en huizen, en er zijn daar meer huisgezinnen, die den huiselijken en den openbaren godsdienst behartigen, dan het geval is in het meest verlichte brandpunt van het Christendom.

Eene enkele aanwijzing zij gegeven betreffende den voortgang des Evangelies op Fidzji. in de oude Fidzji-stad Bau

-ocr page 149-

137

staat een steen, die eene geschiedenis heeft, niet ongelijk aan die van Moloch. Die steen stond voor den voornaam-sten tempel, Vata mi Tawaki, die, op een verheven grondslag gebouwd, boven de vele heiligdommen en tempeltjes van Bau uitstak. Van de lichamen, bestemd voor de kanni-baalsche zwelgerijen, over den grond gesleept in bloed en slijk, werd tegen dezen steen het hoofd te pletter geslagen, als een offer aan de goden, eer zij werden verslonden. Sedert bijna 40 jaar — sedert het kannibalisme week voor de macht van het Christendom — is deze steen niet meer bespat met ook maar éénen droppel menschenbloed; ja, hij is nu veranderd in eene doopvont.

Met toestemming en medewerking van den hoofdman, is deze sterksprekende reliek van het verleden weggebracht van de plaats, zoolang ingenomen, en in de groote kerk te Bau opgezet. Hier werd hij uitgehouwen en aldus veranderd in eene vont, met herinneringen, zooals weinige doopvonten zullen hebben. Liefhebbers van rariteiten hebben klachten doen hooren wegens de verwijdering van dit heidensche gedenkteeken, hoewel het verder in stukken houwen van den steen verhinderd is; maar de geschiedenis van dit voorwerp en de tegenstelling van zijn tegen-woordigen en verleden toestand en gebruik werpt veel licht op hetgeen de zending op Fidzji heeft gedaan.

De Samoa-groep of de Schipperseilanden, ligt in centraal Polynesië, omstreeks tien graden bezuiden den evenaar, drie duizend mijlen oostwaarts van Australië en misschien een vijfde van dien afstand Noord-oost van Fidzji. Toen zij pas bekend werden, waren de inboorlingen de laagste en ergste wilden. De „Moordbaaiquot; herinnert door haren naam aan de wreede slachting van twaalf blanke mannen door de inwoners, bij gelegenheid van La Perouse's expeditie in 1787. Williams en Barft', de eerste zendelingen op deze groep en vertegenwoordigers van de Londensche Zendingvereeni-ging, landden daar in 1830. De veranderingen sedert dien tijd daar gewrocht klinken als ongelooflijk.

-ocr page 150-

138

De Schrift werd vertaald, zoodat binnen dertig jaar al het volk het Christendom had aangenomen en allen een octavo-bijbel met gelijkluidende plaatsen in hun eigene taal in handen hadden, en voor alle bijbels en andere boeken werd hun geleerd te betalen. Eer zeven jaren waren voorbijgegaan, sedert de Bijbel van de pers kwam, was een oplage van 10000 exemplaren uitverkocht en al de onkosten ten bedrage van 15000 dollars door den verkoop vergoed. Een andere en herziene uitgave, even groot, was in 1885 evenzoo uitverkocht. Toen de zending begon, wisten de Samoanen niet wat geld was; nu worden daar vier natiën vertegenwoordigd in handelszaken, en een handel van een vierde tot een half millioen dollars wordt jaarlijks met de inboorlingen in de winkels gedreven.

Van een bevolking van 35000 zijn nu 6000 bekeerde mannen en vrouwen, en een gelijk getal zijn in het geloof ontslapen. In de scholen zijn 8000 kinderen; en Dr. Turner zegt, dat er waarschijnlijk geen 20 huizen in de ge-heele groep zijn, in welke gij het Woord van God en den dagelijkschen huisgodsdienst niet zoudt vinden.

Duizenden bladzijden met christelijke en wetenschappelijke leesstof gevuld, zijn in omloop. Te Malua, op het eiland Upolu, is een zendingschool, die bijna 50 jaar oud is en door de studenten zelve wordt onderhouden, daartoe besteden zij eiken dag een paar uren en den geheelen Woensdag, alsmede den eersten Maandag van elke maand aan handenarbeid. Het schoolgebouw ligt aan de zee, zoodat de kwee-kelingen kunnen visschen, en hun tuinen en menagerie geven overvloedig vruchten, groenten en pluimgedierte. De eenige uitgave voor de Londensche Zendingvereeriging is geweest de bezoldiging van twee leeraars en de inrichting heeft nu aan eigendom eene waarde van 50000 dollars; in 1885 telde zij 80 studenten. Zoozeer valt deze school in den smaak, dat voor elke ledige plaats twee of drie sollicitanten opkomen. Van de 19 andere eilanden zijn ook jongelingen gekomen. Binnen 20 jaar droegen de gemeen-

-ocr page 151-

139

ten van inboorlingen, behalve het onderhoud van hun eigene inlandsche leeraars een gemiddeld bedrag bij van 6000 dollars ten bate van de Londensche Zendingvereeni-ging. Waar kan het Christendom op een halve eeuw wer-kens wijzen met zoo gezegende gevolgen.

De natuuronderzoeker Charles Darwin bezocht in 1834 het eiland Tierra del Fuego en beschreef de bewoners als bijzonder woest en laaggezonken. Een Schotsch kapitein Allen Gardner, trok daar driemaal heen om hun het brood des levens te brengen, doch stierf ten laatste van honger met al zijne volgelingen. Toen zijn lijk gevonden werd, vond men boven zijn hoofd de woorden van den psalmist: „Doch gij, o mijne ziel, zwijg Gode, want van Hem is mijne verwachting,quot; en zijne „verwachtingquot; is vervuld en een uitnemend werk der genade is daar geschied. Toen Darwin in 1870 vernam van de zending op Tierra del Fuego, schreef hij: „Het is allerverbazendst en het maakt mij te schande; daar ik altoos heb voorspeld, dat er niets van zou terechtkomen, terwijl de uitslag uitstekend is.quot; En hoewel hij zelf geen geloovige in Christus was, zoo gaf hij 5 pond sterling 's jaars voor het zendingwerk. 1) Thomas Powell plaatste op het eilandje Nanumaga een evangelist. Deze vond het vol afgoden van hout en steen; in elk huis waren altaren en het aantal tempels stond bijna gelijk met dat der huizen. Hij werd, twee uren op den oever opgehouden, terwijl de priesters met afschuwelijke ceremoniën de wraak hunner goden zochten af te wenden met het oog op de komst van den vreemdeling. Mannen en vrouwen liepen bijna even naakt als de kinderen, en stelden eene eer in naaktheid. Acht jaar daarna behoorde een derde gedeelte der geheele bevolking tot de Christelijke kerk en twee derden der kinderen gingen op Christelijke scholen. Deze nieuwe leden van de Kerk hebben tot bevordering van het Evangelie gemiddeld ieder ruim 171 2

1

Zie leven en Brieven van Charles Darwin I: 227, 236; II : 307, 308.

-ocr page 152-

140

dollars bijgedragen. Niet één afgod is er nu meer te vinden, evenmin als één afgodstempel; al het volk is behoorlijk gekleed en zit met welbehagen onder de prediking van het Evangelie.

In al deze gevallen hadden wij te doen met de laagste typen van heidendom. Het volk scheen zoo diep gezonken, dat het ternauwernood vatbaarheid of karakter had om de eenvoudigste waarheden des Christendoms te kunnen verstaan. Maar de Geest Gods heeft bewezen, dat het even onwaar als kettersch is te beweren, dat eenig men-schelijk wezen te diep verlaagd zou zijn om een nieuw schepsel in Christus Jezus te kunnen worden, een mensch bij wien het oude voorbijgegaan is en alle dingen nieuw geworden zijn.

Zie op Madagascar! Het Fransch bestuur van het eiland Bourbon vertelde aan de eerste Protestantsche zendelingen, dat zij even goed konden beproeven koeien en ossen te bekeeren, als zich er op toe te leggen Christenen te maken van de Malagassen. En nu staat Madagascar voor onzen blik als het wonder der nieuwere zending „de kroon van het Londensch Zendinggenootschap,quot; het vooruitzicht gevende om voor het Donkere Werelddeel te zijn wa; Engeland is voor Europa — het evangeliseerend middenpunt. Het Evangelie had nauwelijks vasten voet op dit eiland verkregen, toen een vervolging op de wijze van Nero er tegen optrok onder de zwarte vlag, d. i. „zonder kwartier te geven.quot; Doch 25 jaren van vuur en bloed waren niet bij machte het te verbannen. En de dag is aangebroken, op welken de Koningin in den naam van God het Christendom proclameerde als de wet van haar koninkrijk, op de gronden van het Koninklijk paleis een Christelijke kapel deed bouwen en met haar volk een jubilé van 14 dagen vierde. Het Malageesche „veequot; is in een ongeloofelijk kort tijdperk „omgezetquot; in wakkere discipelen van Christus. Geen tijdvak van de geschiedenis des Christendoms kan waarschijnlijk op meer of beter vruchten wijzen van 35-

-ocr page 153-

i4i

jarigen zendingarbeid dan de tijd der zending op Madagascar .

En zoo zegt Christlieb: „De diepstgezonken heidenvolken kunnen tot luisteren bewogen en tot het geloof geleid worden. Wij hebben dus de vertroostende verzekering, dat geen stam zoo geestelijk dood is, dat hij niet zou kunnen opstaan tot nieuwigheid des levens door de goede boodschap; dat geene taal zoo barbaarsch is, dat zij eene vertaling van den Bijbel ondoenlijk zou maken; dat geene heidenziel zoo diep gezonken is, dat zij niet een nieuw schepsel in Christus Jezus zou kunnen worden.quot;

Gewis,quot; het Evangelie heeft geene verdediging noodig, te midden van zulke openbaringen van krachten en werkingen. Terwijl het de kracht Gods tot zaligheid is een iegelijk, die gelooft. Jood of Griek, Barbaar of Sc\'th, dienstknecht of vrije, wie zal zich „het Evangelie van Christus schamenquot; ? De beschaving en de evangelisatie dezer eilanden binnen het tijdsverloop eener halve eeuw, levert een krachtiger verdediging van ons geloof dan al de apologieën der eeuwen.

ZESENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

GODS ZEGEL OP DE ARBEIDERS.

Een ander der genadevolle teekenen van de tegenwoordigheid en de macht van God in verband met het zending-werk, een eigenaardig zegel en bewijs van goedkeuring aan dat werk verleend is te vinden in de bijzondere toewijding van hart en leven bij de arbeiders, die met zoo beslisten zin zijn ingegaan in dezen grooten oogst.

De wetenschap, de tolk der natuur, maakt ons bekend met het kristal en met de cel, met de wonderen van de S3'm-metrie van het onbewerktuigde en het bewerktuigde leven.

-ocr page 154-

142

Maar de Geest des Heeren, die tolk der genade, ontdekt ons grooter wonderen in heilige levens, die aan de schoonheid der kristallen de levenskracht der cel paren en schijnen, niet met een kouden, ingekerkerden glans, maar met het licht en het leven en de liefde van God. „Geschiedenis is de wijsbegeerte, voorgesteld in levende beelden,quot; zeide Dionysius van Halicarnassas. Om den Goddelijken zendingzin te waardeeren, moeten wij werk maken van de levensbeschrijvingen der zendelingen, welke ons in levende voorbeelden doen aanschouwen, wat macht die zin oefent tot verlichting en verandering van 's menschen hart. Welk een alphabet is dat, hetwelk ons namen voorstelt als Abeel, Ashmore, Barnes, Boardman, Brainerd, Burns, Bush-relle, Carey, Crowther, Dober, Duff, Edwards, Egede, Eliot, Elles, Farman, Fiske, Geddie, Goodell, Goodale, Grant, Geig, Gutzlaff, Gulick, Harms, Hannington, Henderson, Hepburn, Jessup, Judson, Kiernander, Krapff, Linley, Livingstone, McAll, Marshman, Martyn, Mayhew, Milne, Moffat, Morison, Newell, Newton, Owen, Oncken, Perkins, Plut-schau, Rhea, Riggs, Ross, Scudder, Stoddard, Schmidt, Schwarz, Spangenberg, Eli Smidt, Taylor, Turner, Van Dijke, Ward, Williams, Wolff, Xavier, Ziegenbalg, Zeis-bergen, Zinzendorf behalve een leger, wier leven nieuwe hoofdstukken vormt in de handelingen der Apostelen, en zoowel de ware apostolische successie van den zin van Christus, van de geestdrift en de zelfverzaking van Paulas bewijst als toelicht!

Sir R. Temple, gewezen Gouverneur van Bombay, zegt:

„Van alle departementen, welke ik ooit onder mijn beheer heb gehad, is geen met beter gevolg en met meer voordeel bestuurd dandatder zending; en van al de officieren, welkeondermijne bevelen stonden, heb ik geen beter slag van lieden gekend, dan de zendelingen.quot;

In een brief van Robert N. Cust. Esq., aan het Ame-rikaansch Zendinggenootschap te Boston gericht in 1885

-ocr page 155-

143

en opgenomen in de „Mission Heraldquot;, komt o. a. het volgende voor — een getuigenis, waarop al wat Christen heet wel trotsch mag wezen:

„De zendeling komt mij voor te wezen het „hoogste type va n m e n s i; h el ij k e u it ne m e n d h e id in d e n e-gentiende eeuw, en zijn arbeid schijnt mij de edelste te s ij n. Hij heeft den ondernemingsgeest van den handelsman zonderde enghartige begeerte naar winst; de onverschrokkenheid van den soldaat zonder bloed te storten; den ijvervandenweten-sch appel ij ken ontdekker, maar uit een hooger beginsel dan deze. Nu, indien er iets grooters is dan een En g elsche z en d el i n g, d a n i s h e t e en Am e-rikaansche. Mijne woorden mogen aan beide zijden van den Atlantischen Oceaan gelezen worden, en ik schrijfze wel be raden. Ware ik van een ander gevoelen, ik zou niet aarzelen daarvan openlijk getuigenis te geven. Ik kende JohnNew-ton, van Lahorne, 40 jaar geleden en ik ken hem nog. Ik ben bekend met Karman, en Barnes, en Jozef Owen, en vele van de Episcopaalsche-Metho-disten Zending, meer dan 25 jaar geleden in Indië en Van D ij k e, e n E1 i S m i t h, e n R o b i n s o n — d e o n t-ginner van Palestina — indenzelfdentijd. Later heb ik kennis gemaakt met het groote leger der Amerikaansche zendelingen te K o n s t anti n o pel, Beiroeth en in Egypte. Ik drong doo r in L ab ar ee te Tiflis, in Zuid- Rusland. Vele Amerikaansche zendelingen, die naar Afrika ver trokken, hebben mij in Londen bezocht, en ik heb hun karakter en manier van doen waargenomen. Ik heb al dien tijd geleefd onder zendelingen van mijn eigen land, en ben bekend geworden met leden van alle genootschappen. Zij zijn het sout der aar de.

Deze woorden van den heer Cust vinden overvloedige bevestiging in de gansche geschiedenis der zending. De

-ocr page 156-

I44

zelfverloochening en zelfverzaking van Paulus, zijn geduld in lijden en zijne liefde tot de zielen, zijn ijver en volharding, zijn ernst en geestdrift, zijn heiligheid en heldenmoed zijn slechts voorspel en illustratie van de Goddelijke deugden, welke van zijnen tijd tot nu toe het edele leger der zen-deling-martelaren te zien gaf. Elk arbeidsveld en iedere eeuw herhaalt het getuigenis, dat er in het zendingwerk iets is, hetwelk zoowel vereischt als ontwikkelt, wat als 't hoogste type van het echte menschclijke in man en vrouw moet worden erkend. Hier is de reden, waarom het Woord van God en de mensch Gods te zamen moeten gaan: het persoonlijk getuigenis, zooals dit van den mensch uitgaat, is hierin even noodig als het van God ingegeven getuigenis in de boodschap. Het was Morrison zelf, die de Chineesche bijbel was; het was Mevrouw Grant, die door haar gezegen-den invloed de Nestoriaansche bisschoppen er toe bracht, de ijdelheid van hun vormendienst te erkennen, en na haar dood haar stof, als geheiligd, als een tempel des Heiligen Geestes, ter ruste te leggen in den bodem van hun gewijde plaats; het was Mevrouw Judson, die den Burmees — welke hare schaduw kuste, als zij voorbijging — won voor het geloof in den godsdienst, die zulk eene vrouw kon vormen. Eliots heldhaftige zelfverzaking en David Brainerds martelaarszin maakten hen bijna tot voorwerpen van aanbidding bij de Indianen; Dr. Hogg werd, toen hij overleden was, als een vader betreurd door al de inlanders aan den Nijl en evenzoo was het met Livingstone onder de zwarte kinderen van Zuid-Afrika. Het Christendom heeft van zijne rijpste vruchten en van de rijpste vruchten van waren manrelijken en vrouwelijken zin geleverd op den Zendingakker; er moet iets in dit werk wezen, hetwelk helden en martelaars vormt.

Zelfs de vurige ijver van Xaverius wordt in de schaduw gesteld door den heldenmoed van Rosine Krapf, die met haren echtgenoot tot in het hart van Afrika binnendrong, deelende in al de moeiten en ontberingen van zijne vlucht,

-ocr page 157-

145

alhoewel in die omstandigheden ook nog belemmerd door d,; nadering van de ure der geheiligde smart, van hare sekse. In de schaduw van eenen boom in de woestijn van Shoho nam hij den stervenden zuigeling in de armen om hem den Drieëenigen God toe te wijden. Hoor, hoe zij, te midden van haar eigen lijden, hem zoekt te vertroosten, door dat kind van smarten te noemen met den Amharischen naam voor „traan,quot; waarna zij welhaast haren echtgenoot weer vergezelde in gevaren te land en ter zee, met hem schipbreuk te lijden en als dit leven haar gaat begeven hem op te dragen haar lijk aan het Afrikaansche strand te brengen, opdat haar graf de heidensche Wanika's mocht herinneren wat haar tot dat land had henengevoerd en opdat andere zendelingen aangespoord mochten worden om de banier van het kruis door het land der Galla's naar Abyssinië te dragen. Weet iemand in de jaarboeken der geschiedenis voorbeelden aan te wijzen van heldhaftiger zelfverzaking, dat hij ze noeme.

In Zuid-Afrika was in de vallei van Hemel en Aarde een hospitaal voor melaatschen gevestigd, dat ver van alle menschelijke woningen verwijderd en door rotsen ingesloten was. Daar gingen in 1822 de Eerw. Leitner en vrouw — evenals de heer en mevrouw Lehman en J. Taylor latei-op het Robbeneiland — om Christus' wille in vrijwillige ballingschap onder eene schare van melaatschen, in alle graden van hunne walgelijke krankheid. Deze Moravische zendelingen, van hemelsche liefde vervuld en zeer begee-rig om de blijde boodschap te brengen aan wie in zulk eene ellende verkeerden, kozen het lazarushuis als hun arbeidsveld. Sommigen, die daar binnengingen, kwamen er nooit weer uit; maar als zij stierven, stonden anderen, even vol toewijding en heldenmoed gereed om hunne plaats in te nemen. Voorwaar deze lieden waren navolgers van Hem, die voor ons stierf, toen wij nog zondaars waren.

Livingstone werd, in Afrika, 39 maal aangetast door koortsen ; hij werd door vervolging Noordwaarts gedreven, doch gaf het nooit op, hij stierf op zijne knieën, alleenlijk ten ge-

10

-ocr page 158-

146

volge van uitputting. Dober en zijnen medearbeiders te St. Thomas werd aangezegd, dat zij niet mochten spreken tot deze onwetende slaven. „Dan zullen wij ons zelve ver-koopen tot slaven, en het Woord spreken, terwijl wij met hen werken,quot; was hun besluie.

De Japanneezen, door de uitnemendheid van een Christelijke beschaving getroffen, en bijzonderlijk van onze gewone scholen, zonden om een van de Amerikaansche zendelingen en verzochten hem, zich te willen belasten met het opzicht over het onderwijs door het geheele Japansche rijk. Zijn antwoord was: „Mijne heeren, ik heb geen tijd om mij te belasten met het opzicht over uwe scholen; ik heb mij gegeven voor de prediking van het Evangelie en de vertaling van het Woord van God,quot; en hij wees een vorstelijk inkomen van de hand om zijn werk te blijven voortzetten.

De reden voor de ontwikkeling van zulk een zin bij de zendelingen is niet ver te zoeken. Indien de arbeider op het zendingveld wordt versterkt tot heldenmoed door de teekenen der Voorzienigheid, grootscher nog, indien moge. lijk, is de opwekking des harten, ten gevolge van de teekenen der genade. Hij waagt zich in de wildste en ruwste woestijnen der heidenwereld. Op dien bodem tiert alle gewas — aardsch, zinnelijk, duivelsch. Niet alleen is daar het beeld van God verduisterd en bijna geheel uitgewischt, maar het beeld van den mensch is daar zóó ontdaan en verdorven, dat het „menschdom,quot; 't welk hij bewerkt, letterlijk gelijk is aan de beesten, die vergaan. De vrouw is daar speelgoed, slavin, slachtoffer; het huis een aardsche hel. Zelfs de taal is er zoo ontaard, dat haar woorden en uitdrukkingen falen, geschikt om geestelijke denkbeelden en begrippen uit te drukken of weer te geven. Op dien bodem ontsproot sedert duizend jaar niets dan de vuilste, vruchtbaarste, verderfelijkste onzedelijkheid, lust en misdaad, die eenmaal zelfs de Goddelijke lankmoedigheid uittarten om den ganschen oogst des kwaads te verteren door het vuur van Zijnen heiligen toorn.

-ocr page 159-

I47

Te midden van zulk eene maatschappij zaaide de nederige prediker of onderwijzer het zaad des koninkrijks; en vroeger of later begonnen de planten der genade te groeien en te tieren; zij breidden zich uit en verdrongen de reusachtige gewassen van zonde en bijgeloof, totdat, waar eenmaal het oogstveld des duivels was, de hof des Heeren gezien wordt, dragende in rijken sier alle eigenaardige vrucht van godzaligheid, bloeiende en geurende. Het grondgebied des heidendoms draagt een Christelijke gemeenschap.

Wat kon mannen als Schwarz en Carey, Morrison en Judson, Oncken en Lindley, Jessup en Taylor, Mc All en Hannington bewegen, hun werk te laten varen? Zulke bewijzen van de leiding der Goddelijke Voorzienigheid en bewaring, en zoodanige teekenen van Goddelijke gunst en welbehagen, hielden eene ruime vergoeding in voor al de moeite, beproeving, gevaren en ontberingen van het leven eens zendelings in de woestenijen des heidendoms, het land van de schaduwen des doods!

ZEVENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

HET AANZIEN EN HET VOORUITZICHT.

Een vluchtige blik over het geheele veld leert ons, dat de geheele wereld in alle richtingen open ligt voor de Christelijke Zending, en indien alle kracht werd in 't werk gesteld, zoo zouden wij niet meer vermogen dan de akkers te bezetten, welke aireede bereid zijn voor den zaaier met zijn zaad, en in vele gevallen voor den maaier met zijn sikkel.

i. Het Heidendom is blijkbaar in een staat van verval.

-ocr page 160-

148

De heidensche volken hebben liet vertrouwen op hunne afgoden en hunne bijgeloovigheden verloren, of zij verliezen het. Het Evangelie is openbaar geworden als in staat zoowel den dierlijkste als den meest verfijnden heiden niet alleen te bereiken, maar ook hem te behouden. De Goddelijke hefboom des Evangelies voert gansche natiën op een hooger standpunt van verstandelijk leven, terwijl het zedelijk en maatschappelijk leven, verouderde gewoonten en diep ingewortelde dwalingen uitroeit. Het Evangelie heiligt het huwelijksleven en vestigt het gezin, de waardigheid des mans en de sociale gelijkheid van de vrouw vooropstellende; het schaft kaste en slavernij af en verdoet de afgoden, hunne tempels en heiligdommen veranderende in vergaderplaatsen van de discipelen van Jezus Christus.

Zelfs kooplieden en staathuishoudkundigen erkennen, dat, indien de Christenzending al niet meer doet, zij althans beschaaft en ontwikkelt. In Engeland deelde de E3erw. C. Jukes van Madagascar mede, dat, hoewel 60 jaar geleden, niemand op dat eiland lezen kon, nu 300,000 die kunst verstaan en dat de meesten hunner ten minste een gedeelte van den Bijbel bezitten. Voor eiken Zendeling in oe Zuid-zee-eilanden komt jaarlijks eene som van 50 tot 100 duizend dollar in omloop voor den handel; en zelfs Charles Darwin gaf uit het beginsel van menschenliefde en staathuishoudkunde eene jaarlijksche bijdrage.

2. Het Mohammedanisme bewees zich tot dusverre als de stugste vijand van het Evangelie en — tot nog toe is zijn gebied als onaangetast. Toch geven zich ook hier moedgevende trekken te zien, want de Islam huldigt zoowel de leer van den éénen God, als hij den beeldendienst verwerpt; hij komt op tegen veelgodendom en afgoderij en is daarom in zoover de bondgenoot van het Christendom. De eigen versterkingen, opgeworpen rondom den Koran, zijn oorzaak, dat ééne Arabische vertaling van den Bijbel dienst kan doen voor lieden van verscheiden natiën en tongen.

In Syrië en Turkije doen zich allerwegen teekenen voor.

-ocr page 161-

H9

dat zelfs de harde tegenstand van het Muzelmansche bijgeloof vermindert in kracht; en rechtstreeksche pogingen om de volgelingen van den valschen profeet te evangeliseeren zullen terstond worden aangewend. De vereenigde Presbyterianen, zoo voorspoedig in hun werk onder de Kopten, hebben ook veel Éroeds gedaan, en zullen, naar 't zich laat aanzien, nog veel goeds verrichten onder de Mohammedanen. Reeds telt in hunne scholen elk zevental een uit de Mohammedanen.

De Roomsche kerk heeft een gansch andere houding tegenover het Evangelie aangenomen. De „1260quot; jaren schijnen ten einde geloopen te zijn; de muur van diamant, achter welken sinds zoolang geen prediker van het Evangelie, geen evangelisch onderwijzer zich kon vertoonen zonder galg en rad, de kerkerholen der Inquisitie en de banbliksems Van den Paus te trotseeren — die muur heeft bressen, zoo breed en zoo veelvuldig, dat stalen poorten niet langer baten. In 1870 werd den Paus de wereldlijke macht ontnomen, en tegenwoordig oefent de geestelijke schep-ter weinig dwang. Frankrijk verwelkomt de zendingstations van Mc All; Italië en Spanje laten Bijbels en Protestant-sche predikers toe; in de Eeuwige stad zelf verheffen Pro-testantsche kerken hare spitsen, die als zoovele vingers zich ernstig en nadrukkelijk verheffen, in de schaduw zelfs van de groote St. Pieter.

4. De Joden trekken nu de aandacht der volken tot zich. Niet vele jaren geleden greep in het Noorden van Afrika eene krachtige opwekking onder hen plaats; honderden, duizenden van lien zijn onder de bekeerden in Engeland, Amerika en op het Vasteland van Europa. Veel goeds is onder hen verricht in Perzië; en Rabinowitsch, in Rusland, heeft sedert eenige jaren gearbeid aan de vereeniging van Gods oude volk tot Nieuw-testamentische broederschappen, die eenig in hare soort en groot in aantal zijn. Dit laatste feit is in onze schatting een van de krachtigste teekenen des tijds. De volheid der heidenen kan spoe-

-ocr page 162-

15°

dig zijn ingegaan en Gods oude Israel opnieuw worden geënt in hun eigen olijfboom.

Ziedaar hoe zich de toestand, hoe zich het uitzicht aan ons voordoet. Men zal opgemerkt hebben, dat in deze bladzijden door ons niet veel werk gemaakt is van bloote getallen. Cijfers behooren tot de veranderlijke en veranderende factoren in de zendingzaak, en wij geven er de voorkeur aan den blik te vestigen op de groote bestendige feiten en beginselen, die onder het voorbijgaande verborgen liggen. Daarenboven kan geen duidelijke bevatting van het gedane werk worden verkregen ten gevolge der bloote voorstelling van het groote aantal van bekeerlingen, of zelfs van zendingposten.

Sommigen, die de zending tegenstaan en haar gevolgen zoeken te verkleinen, beweren, dat zulke cijfers misleiden door overdrijving der feiten. Zij zeggen, dat die bekeerlingen vaak onwetend, bijgeloovig, half, indien al eenigszins bekeerd zijn, gedreven worden door zelfzuchtige of onedele beweegredenen, of op zijn best genomen onstandvastig zijn. Dit alles toestemmende, wijzen wij er op, dat in de meest begunstigde Christenlanden en -kerken juist dezelfde toestanden heerschen; en eene zorgvuldige vergelijking toont, dat de verhouding van bekeerlingen, die zich onwaardig en onstandvastig betoonen, kleiner is in heidensche dan in Christenlanden. De moeilijkheden en gevaren, welke deze bekeerde inboorlingen te trotseeren hebben, getuigen van hunne oprechtheid en maken hen moedig en beslist in hunne aanhankelijkheid aan Christus.

Maar wij kunnen met alle vrijmoedigheid meer dan dit zeggen. Wij leggen niet zooveel gewicht op het getal bekeerlingen in de verslagen, omdat daardoor in de werkelijkheid de voortgang van het Evangelie te laag geschat wordt. Alleen eenige weinigen hebben den moed om het geloof in Christus te belijden; terwijl honderden hun geloof in de afgoden en dichterlijke mythen verloren, of eene stille hoop koesteren, welke alleen een sterfbed vermag te openbaren. De statistiek geeft ons het getal van Christelijke gemeen-

-ocr page 163-

i5i

ten en bekeerlingen, scholen en leerlingen; maar daar zijn feiten, welke in geen verslag of mededeeling vermeld worden, en die toch niet minder belangrijk zijn. Dr. Ashmore zegt, dat terwijl de bekeerden alleen als individu's tellen, de groote massa's der heidenen twijfelen aan hun godsdienst. Het vertrouwen der groote schare op de belijdenissen, gebruiken en fabelen, waarin zij opgebracht zijn, is ondermijnd, en zij zijn gelijk de Midianieten, die in hun eigene droomen een onheilspellende profetie vonden van hunne nederlaag voor Gideon. God is bezig de „Hellepoortquot; van Satan te ondermijnen, en eene plotselinge, geweldige opheffing door ontploffing is aanstaande; de heidenen zelve hebben een voorgevoel van de naderende crisis. Meer nog: elke gemeente, uit de heidenen of Mohammedanen vergaderd, quot;Jverwekt een zich wijd uitstrekkende en doordringende Christelijke atmosfeer. Elke zendingpost is een middelpunt van licht, vanwaar in alle richting heilzame invloeden uitstralen, elke gemeente van inboorlingen is het middelpunt van eene Christelijke gemeenschap, die in innig verband staat met het Christendom. Indien er twee millioen bekeerlingen zijn, dan zijn er wellicht 200 millioen, op welke de kennis van het Evangelie en zijne vernieuwende macht min of meer invloed oefent.

Hier hebben wij alweder feiten, door geen cijfers voor te stellen, in geen zendingverslagen mede te deelen. Het licht verzwakt de duisternis, die het niet verdrijft. Sir Bartle Frère zegt, dat de algemeene uitbreiding van ook maar oppervlakkige bekendheid met het Christendom „het luiden van de doodklokquot; is voor het Kastewezen. Een opmerkzaam waarnemer van den loop der dingen in Afrika bevindt, dat de slavenhandel in achteruitgang gelijken tred houdt met den voortgang van de evangelieprediking. Heidensche instellingen kunnen niet staande blijven, waar Christenvrouwen de zenana's binnentreden, en christelijke scholen buigen de twijg, welke den stand van den boom zal bepalen.

In Indië waren in 1861 scholen die 13 leerlingen telden, in

-ocr page 164-

1883 was het cijfer 1300. Boeddhistische tempels in Siam leveren de bouwstoffen voor de huizen des gebeds tot den waar-achtigen God; en uit loutere wanhoop worden pogingen aangewend om alle heidensche godsdiensten tot een enkelen saam te smelten, ten einde het uitsterven van alle te voorkomen.

In Syrië, waar alle mogelijke belemmering het Evangelie scheen buiten te sluiten, was het onderwijs de machtige sleutel, die de ijzeren deuren ontsloot. Honderden Protes-tantsche scholen met duizenden leerlingen, van welke de helft meisjes en onder haar een tiende Mohammedanen moet er, dit gevoelt iedereen, eene verandering werken in den geheelen maatschappelijken toestand. Een Mohammedaansche pacha vertelde met eigen mond aan mevrouw Thompson, dat scholen gelijk de hare een vernieuwd bloedbad als dat op het gebergte Libanon in i860 onmogelijk maakten; want in die scholen zijn alle secten bijeenvergaderd en de kinderen van de vermoorden zitten naast die van de moordenaars, en zij groeien met elkander op.

Wij vernamen van een Engelschen kolonel, die, hoewel in Indië verblijf houdende „dertig tijgers zag en doodschoot, maar nooit éénen bekeerde had gezien;quot;, ook hoorden wij van een vromen zendeling in Indië, die nooit een tijger zag, maar zijn leven sleet onder bekeerden; en wij kwamen tot het besluit, dat elk van beiden zag, wat hij verkoos te zien. Tijgers worden in den regel niet gevonden in de omgeving van de zendingstations en bekeerlingen niet in de bosschen of de rietmoerassen; maar zoowel tijgers als bekeerde inboorlingen zijn te zien, als gij gaat, waar zij zich ophouden.

Een „blauw boekJ' is wel het laatste, wat ter hand genomen zal worden, waar men uitziet naar gunstige getuigenissen betreffende het werk van Christenzendelingen. Toch worden zoodanige getuigenissen inderdaad aangetroffen in het Blauwe Boek van deEngelsch-Indische Regeering; van de zending sprekende — het was in 1886 — uit het zich aldus:

„Geen statistische tabellen kunnen een getrouw

-ocr page 165-

TSS

verslag geven van al het goede, door de zendelingen verricht. De zedelijke toon van hunne prediking wordt door honderden erkend, die hen niet volgen als hunne geestelijke leidslieden. De lessen, door hen ingescherpt, hebben het volk nieuwe denkbeelden gegeven, niet slechts over bloot godsdienstige zaken, maar over den aard van het kwaad, de verplichtingen tegenover de wet, en de drijfveeren van 'smenschen doen en laten. Ongemerkt gewent het volk zich alles te beoordeelen naar een hooger standaard van zedelijkheid.quot;

De aanblik wakkert den moed aan en het vooruitzicht is zoo heerlijk als profetie en belofte het kunnen maken. Den Grooten Veroveraar wachten triumfen, welke alle vorige zegepralen in glans zullen overtreffen. Dat auiiiis mirabilis der nieuwere zendinggeschiedenis is op zich zelf èn voorspelling èn voorproef van naderende tijden der verkoeling. Gedurende dat ééne jaar, en in dat land, hetwelk de sleutel is tot de Aziatische zendingen, overschreden 60000 personen de grenslijn, die de afgodische en de Christelijke gemeenschappen van elkander scheidt; en 20 personen in Christelijke landen gaven ten bate der buitenlandsche zending omstreeks 4 millioen dollars — twee gebeurtenissen, welke haars gelijke niet vinden in de geschiedenis.

Geen menschelijke wijsheid kan zich eene voorstelling vormen van de mogelijke openbaringen, welke ook de allernaaste toekomst ons staat te geven. Zoo schielijk en zoo door en door ingrijpend zijn de veranderingen, die plaatsgrijpen, dat, eer deze bladzijden ter perse kunnen gaan, hetgeen ik nu schrijf, opgehouden zal hebben langer de juiste waarheid te zijn. Zelfs terwijl wij bezig zijn deze regelen te schrijven, komen nieuwe afleveringen van zendingmagazijnen in onze handen, welke ons dwingen te herzien, wat nog niet voor goed is afgedrukt! Deze goede berichtgevers van wat op het gebied der zending voorvalt, zijn vol belang-

-ocr page 166-

154

rijk nieuws. Nieuw-Zeeland heeft een leger van 12000 geheel-onthouders; het eiland Hainan in China vraagt Christelijke scholen en staat wijd open voor het Evangelie. Dr. Mc Kay, te Formosa, die toen hij daar kwam een naar 't scheen onverzettelijk heidendom heerschende en het volk, van bitteren gemoede tegen vreemdelingen, en zonder predikers, kerken of hospitalen — mocht op zijn 13e jaarfeest 1300 bekeerden verwelkomen, die te Tamsin bijeenkwamen om hem hunne dankbare liefde te betuigen; en kort daarna mocht hij in twaalf dagen er nog weder 1200 door den doop toevoegen! Het Genootschap tot bevordering van het Evangelie in de Koloniën spreekt in zijn verslag van 200 doopen in het district van Madras gedurende het jaar 1885. En deze mededeelingen zijn slechts eenige weinige van de aangrijpende, welke van alle zijden worden aangevoerd en ons doen spreken van pas geopende deuren, nieuw bezochte akkers, uitnoodigende tot ontginning, nieuwe verblijdende gevolgen. Voorzeker, nu is het de dag der zending, en eene stem uit de wolk roept duidelijk en luide: „Zeg. dat

HET VOLK VOORWAARTS TREKKE!quot;

ACHTENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

DE ELEMENTEN IN DE CRISIS.

Het hoofddoel, met de voorafgaande bladzijden beoogd, is den lezer onder den indruk te brengen van de hoogst belangrijke waarheid, dat wij het allergewichtigste tijdstip in de geschiedenis der zending hebben bereikt.

Wat is een crisis? Het is een samenvallen van een uitne-

-ocr page 167-

mend goede gelegenheid met groote verantwoordelijkheid; de ure, in welke de kans op heerlijken uitslag en het gevaar van droeve mislukking tegen elkander overstaan. Wij zeggen niet de beslissende ure voor de zending is aanstaande — neen, zij is cr, die ure is onze ure. Er zijn vroeger herhaalde malen tijden van beslissing geweest, doch nu moet de slag geslagen worden. Nooit, sedert Christus zijnen dienstknechten de Evangelisatie eener geheele wereld opdroeg, hebben zulke open deuren van goede gelegenheid, zulke vooruitbeschikte terzijdestelling en verwijdering van slagboomen en hindernissen, zulk eene algemeene voorbereiding tot eene allerwegen werkzame en onmiddellijke verbreiding van de mare des Evangelies, en zulke overwinningen der genade in het werk der zending, in gelijke mate opgewekt tot en bezield met engelenijver en serafijnen-toewijding; maar met reden mag men betwijfelen, of er ooit meer gevaar heeft bestaan de goede gelegenheid ongebruikt te laten voorbijgaan. Wij staan in gevaar van practische onverschilligheid en lusteloosheid, zoo niet van afval, wat betreft dit ons rentmeesterschap van het Evangelie en onze verplichting tegenover een verloren wereld.

Wij hebben onzen blik te laten weiden over het vruchtbare, hoopvolle zendingveld, met zijne providentiëele leidingen en genadewerkingen; maar het helderste tafereel heeft vaak een te donkerder achtergrond; en om den indruk volkomen te doen zijn is het noodig, dat wij in alle goede trouw al de feiten bezien, al is het, dat wij dientengevolge bestraffing zullen gevoelen ter oorzake van onze onopmerkzaamheid, hardhoorigheid en zelfzucht. En eenige weinige van deze ontmoedigende dingen hebben wij nauwgezet en in biddenden zin te bezien, indien wij anderszins het vraagstuk der zending begeeren te verstaan en op te lossen.

In de allereerste plaats dit: de Christelijke kerk is zoo traag van beweging, dat de wakkere dienaren van Satan ons voor zijn om deze open deuren binnen te gaan, en dus de eersten zijn om deze open velden te bewerken. De

-ocr page 168-

156

zaak lijdt geen uitstel. Satan zal van zijn tijd en gelegenheid gebruik maken, zoo wij het niet doen van de onze. Spannen wij niet onverwijld onze krachten in, dan zullen wij bevinden dat het te laat is. Wij kunnen anders, indien al, alleenlijk bezit nemen door een vijand uit te dringen, die door ons talmen gebruik heeft gemaakt van de kans om ons voor te wezen.

Indië geeft ons een voorbeeld van het gevaar des uitstels. Daar gaan nu de theosophisten de wegstervende vlam des heidendoms voeden met de brandstof van het rationalisme en het mj'sticisme. In Calcutta wordt Paine's „Eeuw der Redequot;, „duidelijk op tafelen gesteld,quot; in stede van het Evangelie; en in universiteitsteden als Bombay, lezen de inboorlingen met graagte Hegel, Strauss, Renan en Inger-soll en voeren zij vlug en glad aanhalingen uit die schrijvers aan, evenals dit geschiedt door de bluffende ongeloo-vigen van het „Jonge Amerikaquot;. Europeesche boeken en onderwijzers voeren het materialisme en atheïsme in, smakelijk gemaakt door hetgeen looze wetenschap en bedrieglijke wijsbegeerte daartoe weet aan te wenden. De „Liberale Christenenquot; zonden een zendeling uit om Indië te bekee-ren tot het Unitarisme en die zendeling zelf werd bekeerd tot de beruchte Brahmo Somaj, waaruit bleek, dat een zoogenaamd evangelie, zonder Christus, veeleer overwonnen dan overwinnend zal zijn in den kamp met het heidendom.

Ook Japan waarschuwt ons tegen het gevaar van uitstellen. Een volk, dat bereid is zich te laten vormen, loopt gevaar verminkt te worden. Het saprijke boompje kan gemakkelijk misvormd of de weeke klei tot oneere gevormd worden. Door deze openingen treden des duivels agenten binnen, indien des Heeren dienstknechten het niet doen; en terwijl wij slapen zaaien de handlangers van den Booze onkruid in den weeken grond. Wat kan voor Jaoan, in den zoo gewichtigen dag der beslissing zijner geschiedenis en bestemming van meer gewicht zijn dan dat dit land worde vervuld met het Evangelie! Een geheele natie

-ocr page 169-

ÏST

zegt den uitgeleet'den dorren godsdienst van de vaderen vaarwel en vraagt naar een die deugdelijker is. Zulk een dag zal voor dat land nimmer wederkomen, en de deur kan niet lang openstaan. Het is: nu of nooit!

Het Shintoïsme moge machteloos staan, het Boeddhisme zich neigen tot zijn val en de priesters het niet kunnen miszaken, dat de omverwerping van het oude geloof nabij is; maar het is niet minder waar, dat de wijsbegeerte van het afgodendom en de stofvergoding, de godloochenarij en liet agnosticisme ook nu openlijk geleerd worden. Spencer, Huxley, Darwin en Buckle, Mill en Strauss, verbreiden hun nieuw evangelie, en het onderwijs sluit zich aan bij het ongeloof. Middelerwijl komt het naam-Christendom met zijn vormendienst, de gestalte der godzaligheid zonder kracht, zich indringen. Rome, in de 17e eeuw verbannen, vernieuwt op Jezuïetische manier zijne pogingen om de Japanneezen der ig6 eeuw te bekeeren.

Evenzoo leidt in de Roomsche landen uitstel tot onherstelbare schade. De strooming bij het volk in 't algemeen leidt van Rome af, maar in de richting van het ongeloof. Millioenan zijn afkeerig geworden van priesterlist en priestermacht, en beschouwen het clericalisme als de vijand van vrijheid en welvaart. Maar de terugslag drijft niet naaiden dienst van God; aan het verbreken van de boeien des bijgeloofs paart zich de geest der hooghartige verwerping van alle tucht des gewetens en der wet van God.

Deze menigten zijn verschrikkelijk onkundig; hunne onwetendheid is zóó groot, dat wij er nauwelijks eenig begrip van kunnen hebben. De kleinen in onze Protestantsche Zondagsscholen weten in den regel meer van Gods Woord, dan de menigte der volwassene Roomschen. En in de Grieksche kerk? Een Russische boer stelde zich de drieeenheid voor als saamgesteld uit „den Zaligmaker, de Moeder Gods en St Nicolaas, den wonderdoener.quot; Duizenden leden der Roomsche en der Grieksche kerk hebben volstrekt geen kennis aan de evangeliewaarheid. Hunne on-

-ocr page 170-

158

wetendheid levert hen over aan het welgevallen van sluwe volksleiders, snoode politieke raddraaiers en ongeloovige anarchisten. Zij hebben behoefte aan verlichting; en waaide onwetendheid plaats ruimt voor kennis, moet het verstand, dat zijne boeien verbreekt, door de gelijktijdige leiding en opleiding van verstand en geweten, worden gevrijwaard voor de vreeselijke dwaling, die vrijheid gelijkbeteekenend maakt met losbandigheid. Nu is het de tijd, terwijl de oogen opengaan om het licht des levens te laten binnendringen.

Nog eens, het is ons, als zagen wij den engel staande met den eenen voet op de zee en met den anderen op het land, met het geopende boekin zijne hand, en als hoorden wij hem zweren, dat er „geen uitstel meer zijn zai,quot; 1) terwijl tot Gods Gemeente Zijn Koningswoord komt: „Gij moet wederom profeteeren voor vele volken en natiën en tongen en koningen.quot;

Er is noch verontschuldiging noch vergoelijking aan te voeren voor de vadzige traagheid, welke aan de zendelingen des duivels de gelegenheid laat om de eersten te zijn op den zendingakker, ten einde daar hun onkruid te zaaien, eer wij het zaad des Koninkrijks hebben gezaaid, en zij den heiden hebben voorzien van een maliënkolder welke dienst moet doen om de pijlen der waarheid af' te weren. Terwijl de pers van de zending, kwijnende ten gevolge van geldelijke hulp, hare kleine beek van rein water in de woeste plaatsen zendt, overstroomen Satans drukpersen, waarvoor vorstelijke rijkdommen ter beschikking staan, het land met de vergiftigde stroomen van westersch ongeloof. Het is de oude gelijkenis, toegelicht door de werkelijkheid. Hier is het huis des heidendoms, waaruit de onreine geest is uitgegaan; maar wij laten het ledig, en zeven andere geesten, boozer dan de eersten komen in en wonen daar; en de laatste toestand is erger dan de

1) Openb. X ; 6 volgens verscheidene overzettingen.

-ocr page 171-

159

eerste. O, die ijver, welke het huis binnendrijft, eer de Booze er den voet in zet!

Maar al deze droevige zaken behoeven een levende biddende, werkzame gemeente niet te ontmoedigen. Johannes zag in de visioenen der Openbaring, en als de eindelijke overwinning van de heirlegers Gods, den „duivel afkomen hebbende grooten toom, omdat hij wist, dat hij slechts een korten tijd had.quot; Het woeden van den Satan maakt geen indruk op eene tot den krijg wel toegeruste gemeente, wier schild des geloofs zelfs zijne vurige pijlen kan blusschen; maar met een kerk, wie het ontbreekt aan zendinggeest en zendingwerkzaamheid kan hij eene schade aanrichten, welke door geen eeuwen hersteld kan worden.

Elke denkbare beweegreden dringt ons derhalve om den laatsten grooten kruistocht tegen de machten der duisternis te beginnen. Het bevel van onzen verheerlijkten Heere, de stem van een verlicht geweten, de aandrift eener vernieuwde natuur, de leiding van de wolkkolom der Voorzienigheid, de werking der vernieuwende genade, de uitnemendheid der gelegenheid en het gevaar des uitstels — alle deze vallen als stralen in een brandpunt te zamen, ons aansporende om voort te dringen naar de buitenposten der beschaving en de grenzen van de door menschen bewoonde streken met het Woord des Levens in de hand. Dat het bazuingeschal gehoord worde langs de geheele linie! God heeft aireede Zijn teeken gegeven, en evenals het geluid op den Sinaï is het lang en luid. Het laatste bevel en de laatste belofte van onzen Heere, die tot allen oprechten dienst en wezenlijke offerande heeft bewogen, weerklinkt met nieuwe kracht en nadruk, luider en helderder, tegenover nieuwe openingen en nieuwe overwinningfen. Welgelukzalig hij, die, als Paulus, onmiddellijk gehoorzaam is aan dit hemelsch gezicht!

-ocr page 172-

i6o

NEGENENTWINTIGSTE HOOFDSTUK.

ONOPGEMERKTE TEEKENEN.

Een tweede gewichtig element in de crisis der zending is de praktische ongevoeligheid en onverschilligheid van de Kerk in haar geheel.

Dr. Anderson, wiens woorden reeds zijn aangehaald, zeide, met pijnlijke overtuiging, dat het grootste gebrek van de Kerk van onze dagen daarin bestaat, dat zij niet neigt tot eene vaardige beantwoording van hetgeen de Voorzienigheid Gods spreekt. De stem des Heeren wordt gehoord, gebiedende plechtig en met Goddelijke majesteit het voorwaarts trekken van het geheele leger tot een vereenigden aanval op de sterkten van den vijand. En terwijl de stem zich laat hooren, zet de wolkkolom zich in beweging, wijst den weg aan, kenmerkt het pad door bestendige overwinning, stort den gehoorzamen moed in en verzekert hun, die geloof en liefde toonen om te volgen, dat de volkomen zegepraal hun is weggelegd.

Toch, terwijl elke beweegreden ons dringt en dwingt om voorwaarts te trekken, gaan wij in sommige opzichten achteruit. Het ongeloof, in stede van Gods oproeping tot uitbreiding gehoor te geven, durft werkelijk te roepen: „Inkrimping!quot; Dit is sinds tien jaar het motto onzer zendingbe-sturen geweest; het heeft weerklonken door onze arbeidsvelden als het doodvonnis over allen voortgang. In 1886 moesten in eene van de belangrijke middelpunten van zendingwerkzaamheid de eenige jongensschool, het seminarie voor meisjes en de drukkerij gesloten worden, omdat er geen geld was om met die dingen voort te gaan. Een groot genootschap, onder schuldenlast gedrukt en tevergeefs om hulp geroepen hebbende tot de gemeenten, zeide

-ocr page 173-

i6i

tot zijn vertegenwoordigers onder de heidenen: „Gij moet ten minste een tiende van uw ondersteuning missen.quot; En in een tijd, waarin stilstaan zelfs achteruitgang is, werd de leus „Bezuinigenquot; de grondtoon der zending.

Het Evangelie is Gods genademiddel, of de bedeeling Zijner genade voor het geheele menschelijk geslacht, dat als een geheel in een en dezelfde ellende ligt. Door den eersten Adam kwam de val van het geslacht, en door den tweeden Adam komt de verlossing van het geslacht een algemeen geneesmiddel tegen algemeen verdert. Tusschen deze verloren zielen en deze groote zaligheid is de geloo-vige de eenige levende schakel, wiens lippen en wiens leven zich moeten vereenigen om te getuigen van het „Lam van God, dat de zonde der wereld wegdraagt.quot; Het heerlijke werk, de bediening des Evangelies, is ons allen opgedragen; één te zijn met Christus door geloof, liefde en arbeid doet ons een verbinding zijn tusschen Hem en de verlorenen, die Hij kwam zoeken en zalig maken.

Hier is een „altaar dat de gave heiligt.quot; Het penningske der weduwe, daarop gelegd, wordt niet alleen geheiligd, maar vergroot en verheerlijkt; zulke penningen worden sikkelen des heiligdoms, kostbaar als goud, doorschijnend als kristal. Maar wanneer, beter dan de rijkste offeranden, de persoon zelf zich geeft op het altaar der Zending, dan daalt Gods eigen vuur neder niet om te verteren maar om te heiligen en te verheerlijken. Onze Heere wacht om „den arbeid Zijner ziel te zienquot; en „verzadigdquot; te worden, en de traagheid, de zelfzucht en, moeten wij het zeggen? de vrekkigheid der discipelen staan metterdaad de vervulling dier verwachting in den weg.

Wij zullen als Gemeente verantwoording hebben te doen voor een gevoelloosheid, die aan afval grenst. Wij moetende beuzelingen, die zoo vaak onze gedachten en zelfs onze samenkomsten als gemeenten en als hoven van Christus bezig houden, laten varen; moesten aflaten van langer te twisten over bloot wereldsche zaken, over punten van orde, over

ii

-ocr page 174-

102

clericale étiquette en ondergeschikte zaken van allerlei aard; wij moesten door de Kerk eene krachtige roepstem doen hoo-ren, die in den naam van God èn geheiligd geld èn geheiligde harten vraagt, ter vervulling van de nooden onzer zendingvelden. In een ure als de onze kan zelfs gebed niet volstaan. Gedurende bijna een eeuw hebben de geloovigen zich voor God in het stof gebogen, smeekende om een open pad door ondoordringbare hindernissen. Tusschen ons en de duizend millioen heidenen lag een Roode Zee, te breed om overbrugd, te diep om doorwaad, te woelig en te stormachtig om overgevaren te worden. God heeft hare wateren teruggedreven en door haar henen een pad gebaand; de wateren, van te voren een muur om tegen te houden, dienen nu tot bescherming. Waarom liggen wij nog langer op onze aangezichten. God biddende cm Zijne tusschenkomst. Hij zegt: „Wat roept gij tot mij? Trekt voort!quot; Het is nu geen tijd van stilstaan, zelfs niet om te bidden. Wij mogen niet uitstellen. Juist nu, „lab or are est orarequot; — werken is bidden; Ja, arbeid is gebed; wat Jacobus noemt di-^aia sn-oyv/ierj — het krachtig gebed — is juist nu het eenige aannemelijke gebed. Er zijn tijden, waarin de eenige ware smeeking de hulp van menschen de middelen en wapenen in den strijd is. De gemeente heeft gedurende bijna 2000 jaar gevraagd, dat de koninkrijken dezer wereld mochten worden het koninkrijk van onzen Heere en van zijnen Christus. En nu, zie de baan voor onzen God! Bergen geslecht en dalen gevuld om een effen, vlakke baan voor het Christendom als een middelpunt, tot aan de einden der aarde te maken. De wagen Gods is gereed; doch niettegenstaande Hij een God-delijken drijver heeft, toch beweegt hij zich zeer langzaam, omdat de steenen niet zijn weggeruimd en zij, die belijden discipelen van Christus te zijn, er de hand aan slaan — als „zou het toch niet veel baten.quot; Gierigheid, genotzucht, eerzucht, wereldzin, groote plannen voor het tijdelijk leven, onbekendheid met de feiten en praktische onverschilligheid

-ocr page 175-

163

blokkeeren den weg; terwijl luie zelfverschooning, gemakzucht, toegeven aan eigen begeerlijkheid, ontzenuwende weelde, achteloosheid in de behartiging van het rentmeesterschap Gods eigen Kerk zand doen strooien op de assen, in stede van de wielen te doen voortwentelen. Tevergeefs het gebed, dat „het woord des Heeren zijnen loop moge hebben en verheerlijkt worde,quot; waar zulke verhinderingen worden aangemoedigd. Er bestaat weinig gevaar, dat iemand zich zal schuldig maken aan overdrijving, waar hij spreekt van de uitnemendheid onzer gelegenheden of de grootheid onzer verantwoordelijkheid of het kwade gevolg van ontrouw, verzuim of ook maar uitstel. De gemeente Gods heeft den Meester verantwoording te doen voor de jammerlijke onverschilligheid, die ten huldigen dage de vloek is van onze leden, waar het de Zendingzaak geldt. Een geheel menschengeslacht wandelt naar het graf. Wat wij ter hand nemen ten dienste onzer medemenschen of van ons geslacht, moet gedaan worden, terwijl zij onder bereik zijn, en wij er nog zijn om hen te kunnen bereiken.

Waardeert de Kerk het voorrecht eene medearbeidster met God te zijn? Er is bij Hem een bepaald plan en Hij heeft naar de lijnen van dat bestek van den beginne aan bestendig gewerkt. Dat plan is bestemd en gesteld om wel te slagen. Zelfs onze onlust kan het niet dwarsboomen. Maar wij zouden Hem kunnen noodzaken om met ons te doen, wat Hij deed met de Oostersche gemeenten in den Apos-tolischen tijd, die in zelfzucht verzonken, zich zelve in Laodiceesche zelfgenoegzaamheid verlamden en als lauw water uit zijnen mond gespuwd werden. Onze kandelaar zal van zijne plaats genomen worden, indien wij het woord des levens niet voorhouden, en schijnen als lichten in de wereld; en een andere Kerk zal de plaats innemen van de Kerk van dit geslacht, dat weigert te letten op de wenken der Voorzienigheid Gods en de seinen van den grooten Aanvoerder niet gehoorzaamt.

De graaf van Cairns stelde in zijn laatste rede voor het

-ocr page 176-

i6-i

Zendinggenootschap van de Engelsche staatskerk in Exeter Hall, op den 24™ Maart 1885 zijne hoorders deze gewichtige dingen niet zoozeer voor uit het oogpunt van plicht als wel van voorrecht. In dit werk komen wij in deelgenootschap met God. Elke dollar aan de zending gegeven en elke poging en ieder gebed te haren behoeve zijn uitdrukkingen der gemeenschap aan Gods eeuwig voornemen en werk; en dit is de reden, waarom het altaar das de gave heiligt. Tot toelichting gaf hij een kort, doch eenvoudig verhaal. Te Belfast was een kleine jongen, een schoorsteenvegersknechtje. Hij werd aangetrokken door de zending en gaf in de zendingbus eene som, die voor een schoorsteenvegersjongen niet onbelangrijk was, te weten: — twee stuivers. Op een namiddag ontmoette een vriend van dezen knaap hem op de straat, terwijl hij er heel anders uitzag dan gewoonlijk, want zijne handen en zijn aangezicht waren gewasschen en hij had tamelijk goede kleederen aan. De vriend zeide daarom tot hem: „Heidaar! Waar gaat dat heen?quot; „O,quot; zeide hij, „ik ga naar eene zendingbijeenkomst.quot; — „Wat moet jij op een zendingbijeenkomst doen?quot; „Wel,quot; zeide de schoorsteenvegersjongen, „je moet weten, dat ik ook deel heb gaan nemen in dat werk, en nu ga ik eens zien, hoe de zaak loopt.quot;

Recht goed gezegd. Die op eenige wijze de roepstem hoort en ze beantwoordt met tranen en gebeden, met dienstbetoon en offers, met de giften des rijkdoms en de penningen der armoede, met werken en leven, is een deelhebber met God in het hemelsch bedrijf, de zaligheid te brengen aan een verloren wereld; en geen man, geen vrouw, geen kind kan biddend geven zonder toenemende belangstelling en opmerkzaamheid, hoe de zaak loopt.

Thomas Cooper heeft ons gezegd, dat Handel's Oratorium eene inspiratie was. Deze heerlijkste van alle muzikale harmonieën werd gecomponeerd om de uitbreiding van des Verlossers koninkrijk te verheerlijken. „De Bijbel en al wat

-ocr page 177-

I65

dat boek openbaart — maar meer bijzonder het onderwerp der verlossing — leefde sterk in Handels hoofd en hart en gemoed. Hij hing met zijne gansche ziel aan wat het Christendom vaststelt als feiten — feiten even merkwaardig als zijn eigen bestaan; en verheugde zich met eene heerlijke vreugde in het geloof, dat dit Christendom eenmaal de ge-heele aarde zal vervullen. Deze heilige vreugde van zijn eigen hart en ziel zoekt hij uit te drukken in zijn onge-evenaard Hallelujah.quot;

Lord Northbrook sprak in de bijeenkomst van 't zelfde genootschap over hetgeen zijn hart genoten had onder de opvoering van dat heerlijk oratorium bij de opening van de Indische en koloniale tentoonstelling, er bijvoegende, dat het niet zoozeer de muziek als wel de woorden en gedachten waren, die hem aangrepen. Deze grootste van alle muzikale scheppingen werd ingegeven door het geloof, dat van zee tot zee, en van de rivier tot de einden der aarde, Zijne heerschappij zal zich uitbreiden en van elk deel der wereld eenmaal het loflied zal oprijzen : „Hallelujah; want de Heere, de Almachtige God regeert.quot; Ja, Amen, Heere Jezus. Kom haastiglijk.

Dat is het nog volheerlijker koor, van 't welk Handel's Hallelujah niet meer is dan een zwakke en flauwe voorproef. In dat koor zullen de stemmen van patriarchen en aartsvaders, apostelen en martelaren, en alle getrouwe, liefhebbende heiligen van alle eeuwen samensmelten. Ook is er in de geheele wereld, in de armste en afgelegenste hut en hoek van de wereld, niet een nederige ziel, die bidt: „Uw koninkrijk komequot; en gewijde offeranden legt op het altaar van de Zending, die niet eenmaal mede zal instemmen met dat eindelijke loflied, als een, die medegearbeid heeft tot de groote voltooiing.

-ocr page 178-

166

DERTIGSTE HOOFDSTUK.

HET ZUURDEEG VAN DE NIEUWERE THEOLOGIE.

Een derde element in deze crisis vraagt bijzondere vermelding ; want het kan, ten deele verantwoordelijk gesteld worden voor de schandelijke gevoelloosheid en slaapzucht die goedvinden, dat duizend millioen menschelijke wezens leven en sterven buiten het Evangelie. Wij denken hier aan den verlammenden twijfel zoo al niet verloochening van hun verloren toestand, welke grootendeels de vrucht is van de pogingen, aangewend tot verbetering van het oude Evangelie.

Een verderfelijk zuurdeeg doortrekt het meel.

Het werk der evangelisatie was gedurende een tiental eeuwen bijna gestaakt, ter oorzake van het wegsterven der bewustheid van verplichting en verantwoordelijkheid. Gedurende de Duistere Eeuwen bekend als de Middeleeuwen, was er geen werkzaamheid. Ook nadat de groote Hervorming was aangelicht in Wyclifte, en Savanarola, Huss, Luther, Knox en Calvijn de banier van het kruis hadden opgeheven in Italië, Boheme, Duitschland, Schotland en Zwitserland, waren er drie eeuwen noodig om de kerken der Hervorming te doen zien, dat „de akker is de wereld,quot; en dat „het goede zaad zijn de kinderen des konink-rijks,quot; die niet alleen het zaad van het Woord Gods hebben te zaaien in den bodem van elk deel van dien akker, maar zichzelve hebben te planten als levende getuigen in het midden eener heidensche maatschappij, bm, zij het zelfs uit martelaarsgraven het zaad te worden van een zielen-oogst!

De verplichting tot eene de geheele wereld omvattende en doordringende evangelisatie wordt nu algemeen er-

-ocr page 179-

i6-i

kend of althans niet tegengesproken. Zelfs kerken of gemeenten, die niets doen en niets geven, hebben de driestheid niet, de aanspraken te loochenen, welke eene in de zonde wegstervende wereld heeft op hen, die het „korenquot; hebben, en „vervloektquot; zullen worden, zoo zij „het inhouden.quot; Maar nu zijn onze gevoels- en bewegingszenuwen verlamd door een anderen „aanval van beroerte.quot; Er leeft in dezen onzen tijd een algemeen aangekleefd, hoewel niet uitgesproken, denkbeeld, dat door alle godsdienststelsels een algemeen en behoudend element loopt; dat er zoowel „een Licht van Aziëquot; als een Licht der wereldquot; is; dat het Christendom eenvoudig een product is van ontwikkeling, van evolutie, de tiende en de beste van al de „godsdienstenquot; en de geschiktste om te blijven leven; doch niet het éénige geloof, 't welk verheffende en ook verlossende elementen bevat.

„God is niet zoo onrechtvaardig,quot; zoo wordt er geredeneerd, „om te gedoogen, dat de heidenen, die nooit van Christus hoorden, verloren gaan, dewijl zy niet tot bekeering kwamen,quot; en aldus wentelt men de verplichting van zich af om hun de boodschap der zaligheid te brengen, terwijl het geweten, door zich zoo van de zaak af te maken weinig kwelling gevoelt. Ja, een zeer ontwikkeld man wees eens een ernstig beroep ten behoeve van de heidenen af, met de verklarng, dat het verwaandheid en inbeelding is zich te gaan bemoeien met anderer menschen genot en gerustheid in hunnen godsdienst.quot;

Deze gevoelloosheid des onverstands, deze verlamming van den werklust, worden bevorderd, door de nieuwere theologie, die ons tot in doodelijke bedwelming en verstijving toe in slaap zingt. Er is een wijdverbreide hoop op gelegenheid tot bekeering na den dood, op een zaligheid van de goddeloozen na een purgatorische straf, of op eene herstelling van alle dingen, als wanneer Moab en Edom, Tyrus en Filistia, hunne plaats zullen innemen onder de natiën en in de gelegenheid gesteld zullen worden

-ocr page 180-

168

om Immanuel te omhelzen als Zaligmaker en Koning.

Dit is des Duivels meesterstuk van krijgskunst om de legerscharen Gods te bedwelmen en werkeloos te maken door middel van zoete droomerijen, terwijl zij vlug en vaardig behoorden op te trekken om zijne sterkten van bijgeloof en afgoderij aan te vallen. De oude ketterijen, gewond, doch niet gedood, herleven van de krachtige en, naar't zich liet aanzien, doodelijke slagen om den strijd te hervatten op 't grondgebied der nieuwere zending. Paulus had in zijne dagen met dezulken te doen; lieden, die de evangelisatie tegenstonden „verhinderde ons te spreken tot de heidenen, dat zij mochten zalig worden; opdat zij altijd hunne zonden vervullen zouden. En de toorn is over hen gekomen tot het einde.quot; *)

Wij moeten of de Goddelijke ingeving van het Woord, de inspiratie des Geestes, opgeven, óf den verloren toestand der wereld aannemen. De brief aan de Romeinen laat geen ruimte voor eerlijken twijfel, tenzij wij loochenen dat Paulus sprak, gedreven door den Heiligen Geest. Die meesterlijke brief, te recht genoemd: een bewijsvoering ii vuur, begint met een vreeselijke aanklacht van de geheele heidenwereld ter oorzake harer afgoderij en ongerechtigheid, en verzekert „dat zij niet te verontschuldigen zijn, dewijl zij God kennende. Hem niet als God hebben verheerlijkt,quot; enz.

De vraag, rakende den geestelijken toestand en de vooruitzichten van den heiden, wordt hier duidelijk en klaar beantwoord. De heidenen worden niet veroordeeld wegens verwerping van Christus, om Wien aan te nemen zij geene gelegenheid gehad hebben, evenmin ter oorzake van liet niet gebruiken van licht, dat zij niet hadden, maar omdat, hunne oogen sluitende voor het licht dat zij hadden, „het hun niet goeddacht God in erkentenis te houdenquot; en „zij de waarheid ««(-/«-hielden in ongerechtigheidquot;, gelijk

quot;*) i Thess. II: 16.

-ocr page 181-

lóg

een man, in de worsteling zijn tegenpartij ten onder houdt en machteloos maakt. Te allen tijde hebben de heidenen meer kennis van God gehad, dan zij wenschten of gebruik, ten. Van den beginne der schepping af lag het boek der natuur voor den mensch open en gaf de eeuwige kracht en goddelijkheid des Scheppers te doorzien. Zoomede het boek van hunne eigene wonderlijk saamgestelde natuur, met hare goddelijke krachten van rede, liefde, geweten en wil. Uit deze beide boeken, gelijk ook uit Gods Voorzienigheid in de geschiedenis, hadden zij van Hem kunnen lezen. Toch gaven zij in hunne verdorvenheid voorwerpen van hout en steen Goddelijke eere en verheerlijkten zij allerlei schepsel — van de zon af tot den kever — boven den Schepper. Zij liepen van het licht weg tot hunne duistere holen, gelijk de scolopander, die zich in den grond begraaft. Zij zullen geoordeeld worden niet bij ons bovennatuurlijk licht; zij zondigen zonder wet en zullen zonder wet verloren gaan.

Deze bewijsvoering in het eerste hoofdstuk vult Paulus in het tiende aan door eene reeks van vragen: „Hoe zullen zij dan Hem aanroepen, in welken zij niet geloofd hebben ? En hoe zullen zij in Hem gelooven, van welken zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij hooren, zonder die hun predikt? En hoe zullen zij prediken, indien zij niet gezonden worden?quot; Deze vragen zijn zijdelingsche bevestigingen, dat de prediker tot hen moet gezonden worden, opdat zij mogen hooren, en hoorende gelooven, en geloo-vende aanroepen, en aanroepende zalig worden.

Daarmede wordt de macht van Gods genade niet beperkt. Indien ergens ter wereld een ziel naar God smacht, het licht volgende van de natuur en van het geweten, in hope en geloof, dat de Groote Onbekende in een of anderen weg meer licht geven en tot leven en zaligheid leiden zal, dan kunnen wij den zoodanige veilig aan zijne Vaderlijke zorg toevertrouwen. Hij, die Petrus tot den heidenschen hoofdman zond om tot hem woorden te spreken, door welke

-ocr page 182-

I70

bij en zijn huis zou zalig worden; Hij, die zelfs tot de kusten van Kan aan ging om eene arme weduwvrouw te helpen; Hij, die Filippus gebood zich te voegen bij den Moorschen kamerling, opdat een heilbegeerige ziel zou worden terechtgewezen — zal te geener tijd een oprechten zoeker tevergeefs laten zoeken.

Maar deze toestemming raakt niet de praktische vraag van den verdorven en verloren staat der wereld. Indien tot die twaalf poorten, welke aan alle zijden toegang tot de Godsstad verleenen, een Confucius, een Zoroaster, een Socrates, een Seneca, een Boeddha of anderen komen, die in hutten en holen uitzagen naar een dageraad, welke hunne oogen nooit begroette en verblijdde, dan kan God zijne genade aan hen verheerlijken en de mogelijkheid bewijzen der leiding en opneming van elke waarlijk zoekende ziel door Hem; doch de zaligheid van de weinigen zou alleenlijk de veroordeeling van de overigen rechtvaardigen.

Het is tijd dat de belijders van het Christendom breken met alle Darwinisme op geestelijk gebied. De godsdienst van Christus is geen ontwikkeling van andere Godsdiensten, werd niet geboren uit evolutie; is niet de godsdienst, die, als de sterkste alle andere overleeft. Als de staf van Aaron verslindt hij al de andere, bevattende alles wat elke andere godsdienst waars inhoudt; maar als Aarons staf, is hij de eenige, die bloeit, want hij alleen is de kracht en de wijsheid Gods tot zaligheid. Zal het leven tot de dooden komen, dan moet dit geschieden door de aanraking van dezen goddelijken staf. Wij zijn niet overgelaten aan de grillige winden van menschelijke leer en de looze en sluwe vonden van lieden, die er op uit zijn te bedriegen. Het woord van God is onze eenige gids en ons eenig gezag, en het geeft geen onzeker geluid. Wij vernemen daarin geen enkelen klank van een zaligheid buiten Christus. Allen zijn onder de zonde besloten en liggen onder één oordeel; voor allen is een en hetzelfde evangelie bestemd, hetwelk moet worden voortgedragen door hen, die het hebben.

-ocr page 183-

171

God rekent stilzwijgen, werkeloosheid, onverschilligheid onder de doodzonden. Het bloed van duizend millioen zielen zal geëischt worden van dit geslacht. Bijna 2000 jaren zijn verloopen, sedert onze Heere sprak: „Gaat henen in de geheel e wereld en predikt het Evangelie aan alle schepsel,quot; en nog staat het Christendom ledig tegenover een verloren wereld, zendende in vrekkige beweging des gemoeds niet meer tien duizend arbeiders op den wereldakker en gevende tien millioen dollars 's jaars voor het werk om zich voorts in zijden hangmatten van fraaie theorieën en speculatiën over „gelegenheid na den doodquot; en „eindelijke herstelling van alle dingen,quot; doodgemakkelijk te schommelen in kalme rust, bij rijk voorziene tafels, wier kruimkens een hongerende wereld zouden kunnen voeden. En zoo durft datzelfde Christendom het eindelijk wagen om in de tegenwoordigheid Gods te verschijnen tegenover een geheel geslacht van verloren zielen, voor wier behoudenis om zoo te zeggen geen persoonlijke poging werd aangewend.

Als de Heilige Geest ons tot den dienst begaaft, zalft Hij eerst onze oogen met oogenzalf, opdat wij de hel der hopeloosheid mogen zien, in welke de zielen verzinken. Alleen dan als wij zien en gevoelen, dat dit het gevoel is, zullen wij goddelijk opgewekt en gedrongen worden de boodschap der zaligheid te verbreiden, totdat het geklank daarvan gehoord wordt als het bazuingeschal Gods in de graven des heidendoms.

-ocr page 184-

172

EENENDERTIGSTE HOOFDSTUK.

DE GEEST DER ZENDING.

Bij zulk een staat van zaken kan er slechts een ding gedaan worden om aan den nood te gemoet te komen. De leden der Christelijke Kerk, die het hoog gewicht der zaak gevoelen en acht geven op het voorzienig bestuur van God, bij de erkentenis van den werkelijk verloren toestand des menschdoms, moeten zonder te wachten op betere toestanden in de Kerk zelve, voorttrekken in geloof en met gebed, steunende op Hem, die een eenige bekwamen kan om duizend te jagen en twee om tienduizend te doen vluchten; bij Wien alle dingen mogelijk zijn.

Er is nog te veel werk te doen orn uitstel toe te laten. Wij mogen zelfs niet wachten op versterking. Honderden millioenen menschelijke wezens hebben nog niet zooveel als den flauwsten weerklank gehoord van de evangeliebazuin. Zendingposten, ook daar waar ze het menigvuldigst voorkomen, zijn slechts als verstrooide oasen in eene onmetelijk wijde woestijn of als sterren aan het firmament — middelpunten van uitgebreide ledigheden. Tegenover de scharen der niet-geredde, niet-onderwezen heidenen gesteld, vormen al de zendelingarbeiders bij elkaar gevoegd slechts een onbeteekenend aantal. Onder de meer beschaafde en onder de dieper gezonken heidenen is nog slechts een bloote aanvang met de evangelisatie gemaakt: het grondgebied van den Islam is nog nagenoeg onaangeroerd; en zelfs, waar de arbeid der Zending het best is geslaagd, is de heerschappij van de doodsschaduw zoo uitgebreid, dat dikwijls millioenen een kerspel vormen, 't welk afhankelijk is van de bediening van een enkelen man.

-ocr page 185-

173

Elke dag uitstel maakt het vraagstuk moeilijker. Tervvij! wij op de zilveren trompetten blazen, teneinde een vadsig leger op te roepen tot den optocht, nemen de zendelingen van het ongeloof het veld in bezit. Een verderfelijk onderwijs richt nieuwe slagboomen op tusschen heidensche harten en het Evangelie. En zoo schieten de belijders van Christus niet alleen in menig opzicht te kort in hunne verplichting tegenover deze verloren wereld, maar zijn zij verantwoordelijk voor het toelaten van steeds aangroeiende en nieuwe hindernissen. Met een droevig hart spreken wij als onze innige overtuiging uit, dat in het gebrek aan zendinggeest in de Kerk zelve, zoowel de oorzaak der flauwe beantwoording van des Heeren roepstem, ligt als de hoofdoorzaak der belemmering van de evangelisatie der wereld.

In niet weinig gevallen is het beginsel van de Zending niet metterdaad werkzaam in ons gemeenteleven; sommigen van Gods volk hebben de les nog niet geleerd, dat tot de levensvoorwaarde van een gemeente of kerk, niet alleen zelfbestuur en eigen onderhoud, maar ook uitzetting der tent behoort. Het zaad, dat opwies onder de doornen, groeide lang en spichtig, maar bracht alleenlijk stroo voort; er waren geen korrels in de aar. Welk een beeld van die Christenen, in welke de zorgen der wereld, de verleiding van den rijkdom en de begeerlijkheid omtrent de andere dingen inkomende het Woord verstikken, zoodat, wat ook de schijnbare wasdom en uitwendige voorspoed zij, in de aar geen volgroeid koren zich ontwikkelt, noch zaaizaad, waarmede andere akkers kunnen bezaaid worden! Honderden evangelische gemeenten geven niets ten dienste van binnen- of buitenlandsche Zending, en de ledige plaatsen in de kolommen der verslagen schijnen van jaar tot jaar hun geen blos van schaamte op de wangen te jagen. Sheldon Dibble's opmerking, betreffende de behoefte van Christenen om te worden bekeerd tot belangstelling in den zendingarbeid, vindt haar weerklank in Christlieb's verklaring van de behoefte aan eene drievul-

-ocr page 186-

I74

dige bekeering: namelijk: van het hart tot verkrijging van geheiligde genegenheden ; van het hoofd ter verkrijging van degelijke overtuigingen, en van de beurs tot het aanbrengen van milde offers.

Waar dit beginsel der Zending niet vast geworteld en werkelijk vruchtdragend is, belemmert het niet alleen de zendingwerkzaamheden, maar loopt de Kerk gevaar haar eigen levenslucht te verbruiken. Dr. Duff heeft opgemerkt, da; een gemeente die niet langer evangeliseert, spoedig zal ophouden evangelisch te wezen. De wapenen van den aanvallenden oorlog leveren de beste bescherming voor den verdedigenden oorlog. Zendingwerk is de beste verdediging des Christendoms, want het is de werkende levenskracht der Gemeente, de verdediging en rechtvaardiging van ons geloof, het zekere middel tot versterking en tot wasdom; en buitenlandsche zendingwerkzaamheden op te nemen en te doen wonen in het hart zelve van een kerk geeft de zekerste hoop op eene opwekking van reine en oorspronkelijke godsvrucht in die kerk zelve.

Dat er gepleit moet worden ten behoeve van de Zending is een bewijs van het lage peil des geestelijken levens. De wezenlijke natuur van het Woord des Levens is te stroomen en zich uit te breiden. „Gij kunt geen water op hoopen bijeenbrengen, tenzij gij het eerst laat bevriezen.quot; Het vuur zal zich uitbreiden zoolang het voedsel vindt, en als het niets meer vindt om aan te steken, sterft het uit, eerst tot kolen en dan tot asch. De verontschuldiging van onvermogen om te geven is vaak niet alleen zelfzuchtig, maar huichelachtig. Zelfs in tijden van finantiëele crisis is er geld genoeg voor weelde en ijdelheid. Zulk een zelfzucht is, naar wij vreezen, de dekmantel van het onwedergeboren hart. Een persoonlijk geloof in Christus stort een persoonlijke liefde in voor de verlorenen, die Hij kwam#zoeken en za-ligmaken; en gelijk Christlieb zich uitdrukt: „Een ieder, die dit standpunt niet kan innemen, heeft noodig door de Zending bewerkt te worden; voor de zending werken kan

-ocr page 187-

1-75

hij niet. Wij hebben Max Müller niet noodig om ons aan te zeggen, dat „het Christendom naar zijne natuur een zendinggodsdienst is, die de wereld bekeert, verheft, voortstuwt, omvat,quot; zoolang de Goddelijke grondtoon van alle kerkgeschiedenis en gemeentelijk leven klinkt in het gebod van Christus zeiven; „Gaat henen in de geheele wereld en predikt het evangelie aan alle creaturenquot;. Een gemeente, welke geen hart heeft voor de zending, zal de ervaring opdoen, dat heidendom in populairen vorm veld wint in hare voorhoven, totdat de godgeleerde stellingen van hare woordvoerders een verwoestend ongeloof steunen, gelijk te Bonn het geval is geweest, waar door zoodanige mannen het geloof in het wonder werd aangevallen als een „besmettelijke krankzinnigheid.quot;

Evenwel meene men niet, dat het beginsel hier genoeg zij, zonder den zendmggeest) een wet van arbeid voor zielen is niet voldoende zonder liefde tot Christus en tot de zielen, welke liefde het levensgeheim is van zulken arbeid. Zoolang de zendinggeest nog ontbreekt, kan geene richting, geene organisatie beantwoorden aan het doel; zoo de personen als het geld zullen nog altoos schandelijk weinig beteeke-nen zoowel in verhouding tot de uitgebreidheid van het arbeidsveld en de behoeften van het aantal gemeenteleden en de middelen, welke dezen ten dienste staan. Geef ons zendinggeest en de nu nauwelijks gebroken akker zal terstond bezet, bearbeid, ontgonnen worden; en een nieuwe beweegkracht zal worden in 't werk gesteld, waardoor koude plichtsbetrachting omgezet wordt in geestvol genot.

Alleen deze zendinggeest kan voorzien in de behoefte aan arbeiders. De akkers van het Pausdom, nu zoo wonderbaar geopend voor de verspreiding van den Bijbel en de prediking van het kruis, die vragen om bezaaid te worden met het zaad des koninkrijks en zoo snel oogsten opleveren, dat de maaier den ploeger genaakt, deze akkers alleen mochten waarlijk wel al de arbeiders hebben, die nu de geheele wereld door op het zendingveld werk-

-ocr page 188-

176

zaam zijn. Ten huidigen dage behoorden de werkkrachten vijftigvoud vermenigvuldigd te worden in Syrië, Perzië en Korea; honderdvoudig in Indië, Turkije en Japan; duizendvoud in China, Afrika en de Roomsche landen. Wij hebben den zendinggeest noodig tot vermeerdering onzer giften. Er is even groot gebrek aan geld als aan arbeiders; onze giften voor de groote zaak zijn schrikwekkend gering in verhouding tot de open gelegenheden voor het werk en tot ons vermogen. Uit de vier hemelstreken komt op de vleugelen van den wind de Macedonische hulpkreet in onze ooren, en toch zuchten onze zendingvereenigingen jaar op jaar onder schuldenlasten, die, als zij met Herkules-krachten zijn opgeheven en verwijderd, zich spoedig weder vernieuwen. En te midden van een werk, dat den stilstand zelfs niet verdragen kan, gaan wij in werkelijkheid achteruit. God droeg veel ongeloof in Israel in de woestijn. Draagt Hij niets van dien aard in onze dagen van Zijne Gemeente?

Wij behooren niet alleen het beginsel en den geest der Zending te koesteren en te kweeken, maar ook deugdelijke organisatie en medewerking te bevorderen. Geen gemeente is zoo klein en zoo zwak, dat het haar noodig zij of zij er in bewilligen mag, niets aan de Zending te doen. Het onvermogen als oorzaak aangewezen, is veelal zelve het gevolg van zoodanig verzuim. Een gemeente wordt zwak gehouden door niets te doen voor degenen, die buiten zijn; onbaatzuchtige bemoeienissen met het heil van zielen verlevendigen haren polsslag en versterken hare zenuwen. Uitzetting van eigen pinnen draagt, bij wijze van terugwerking, bij tot bevordering van eigen onderhoud; en, indien gemeenten, welke nu niets meer hebben dan den naam dat zij leven, den zendinggeest gingen voeden en kweeken, dan zouden zij groeien in getal en in gaven. De Moravische broeders, die slechts 20000 volwassen avondmaalgangers tellen, zijn als zendinglichaam ongeëvenaard. Een van elk zeventigtal hunner leden is op het zendingveld; en uit hunne

-ocr page 189-

177

armoede brengen zij jaarlijks 120000 dollars, gemiddeld 12 dollars per lid bijeen. Ook van den armsten en geringsten discipel wordt verwacht, dat hij iets geeft ter bevordering van het werk des Heeren.

Een degelijke behartiging van het werk sluit een deugdelijke behartiging in van een goedkoope, aantrekkelijke zendinglectuur. De feiten moeten meer algemeen bekend worden. Wij moeten nieuw leven instorten in onze bedestonden voor de zending. De geheele gemeentelijke werkzaamheid moet door een nieuwen geest gewijd worden, anderszins zouden wij, zelfs te midden van drukke bemoeienis en bezigheid, ons op den hals kunnen halen wat Warneck het grootste gevaar noemt, t. w. : „dat de behartiging van de zendingzaak verloopt in bloot sleurwerk, de zendingijver opgaat in woorden en de deelname in het zendingwerk ontaardt in bloote gewoonte, om niet te zeggen het werk van den dominee.quot;

Wij behoeven eene meer gewijde, een meer geestelijke bediening des Woords. De opwekking van den Zendinggeest moet van daar uit aanvangen. „Gelijk de priester, zóó het volk.quot; Het leven van den predikant geeft gewoonlijk het peilmerk aan van den vloed van 't gemeenteleven en zelden rijst dit hooger.

William Burns was de belichaming van het Evangelie en tot op dezen dag voelen de Chineezen de macht zijner toewijding. Als de leeraars branden en gloeien van goddelijk vuur en goddelijken ijver voor liet werk der Zending door de geheele wereld heen, dan zullen hunne kudden een hooger standpunt van zendingijver gaan innemen. Toen — het was in 1829 — Dr. Duffquot; naar Indië vertrok, zeide hij: „Er was een tijd, toen ik mij niet bekommerde om of bemoeide met de heidenen ; dat was in die dagen, in welke ik mijn eigen ziel verwaarloosde. Toen ik door Gods genade er toe geleid was mij te bekommeren om en te zorgen voor mijne eigene ziel, ontwaakte ook de belangstelling in hun heil bij mij. In mijne binnenkamer zeide ik:

T 2

-ocr page 190-

I7^

„O Heere, zilver en goud heb ik niet. Maar wat ik heb, geef ik U: ik bied U mijzelven aan! Wilt Gij de gift aannemen?quot;

Wij hebben behoefte aan een heiliger atmosfeer, die meer „zendingluchtquot; in te ademen geeft, aan onze hoogescholen en in onze seminariën. Daar worden de predikanten gevormd; en daar moeten de eerste gevechten op het slagveld der zending geleverd worden, gelijk Waterloo te Eton was uitgevochten. De vraag van de verplichting, van de schuld aan den heiden moet zich laten hooren gedurende de voorbereiding tot den Heiligen dienst. Hoeveel hangt er af van de nauwgezette, biddende waardeering dezer heerlijke eischen! Zoo wie niet bereid is tot een leven van zelfverloochening, zal deze eischen spoedig ter zijde stellen; vleeschelijke overleggingen doen de voorkeur geven aan predikantsplaatsen in het vaderland, daar deze hooger salaris, meer lof van menschen, grooter tijdelijke voordeelen en meer gemak beloven. Wij hebben geestelijk gezinde mannen noodig in de leerstoelen van onze godsdienstige inrichtingen tot opleiding van evangeliedienaars; mannen, die het duidelijk in 't licht stellen, dat hij, die niet bereid is het Evangelie allerwegen te prediken, de rechte man is om het nergens te prediken.

TWEEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK.

DI£ LEVENDE SCHAKELS.

Eene van de praktische moeilijkheden in het voorzetten van het werk der Zending ligt in de onmetelijkheid van het veld en in den grooten afstand, waarop het verwijderd ligt. Ook de vlijtigste waarnemer van wat in de zen-

-ocr page 191-

179

dingwereld voorvalt, doet de ervaring op, dat vermeerdering van zijne kennis hem des te helderder zijne onwetendheid in 't licht stelt; en het geld, dat geofferd wordt, schijnt gelijk aan een kleine hoeveelheid water, gesproeid over een wijd land, dat onder den vloek ligt van bestendige droogte. Wat de groote menigte leden der Kerk betreft, zij weten weinig van ons onderwerp af en hebben slechts een nevelachtige kennis, dat omstreeks duizend millioenen zielen in duisternis en onkunde verkeeren. Hunne offers worden in een doorboorden zak gestort, raken uit het gezicht en vallen wel ergens neder, maar worden nooit nagegaan of er wordt nooit weer van gehoord. Hoe zou het beide: het ge. ed en het geven verlevendigen, indien een wat inniger verband ontstond tus-schen de Kerk en het ontzettende gebrek van het heidendom.

Een groote leemte in onze gemeenten is het gebrek aan levende verbindingsschakels tusschen haar en hetbuitenlandsch zendingveld. Wanneer iemand uit haar midden uitgaat en door de gemeente wordt ondersteund, wanneer bijdragen tot het onderhoud van onderwijzers, scholen of leerlingen ginds, brieven van daar doen inkomen, die een persoonlijk karakter hebben; wanneer, in eenigen weg, rechtstreeksche gemeenschap en aanraking ontstaan door briefwisseling met bepaalde arbeiders op een bepaald arbeidsveld — dan wordt daardoor zoowel de kennis als de ijver veel gebaat. Het hoogste ideaal van weldadigheid is dat, waarbij onze gaven geleid wordt door dien verheven onbaatzuchtigen zin, die de geheele wereld omvat, en die tevreden is metmil-delijk in de schatkist te werpen, zonder de stroomen na te gaan tot hun einde. Maar wij zijn allen zwakke heiligen. Het is goed belangeloos te zijn; maar het gevaar, dat juist nu dreigt, is: onverschillig te'wezen. Men heeft de leden der Kerk aldus geclassificeerd: Vrienden der Zending, Tegenstanders der Zending en Onverschilligen voor de Zending, en niets vermindert de laatste twee klassen meer dan rechtstreeksche betrekkingen met het arbeidsveld van een bekenden en beminden zendeling. De gemeente, welke arbeiders uit-

-ocr page 192-

i8o

het midden van hare eigene leden uitzendt en door hen bekend wordt met het arbeidsveld, het volk, de behoeften, de hindernissen, de teleurstellingen en den vooruitgang, zal in kennis, inzicht, belangstelling, offervaardigheid en gebedsleven voor het geheele werk toenemen. Wij zijn innig overtuigd, dat zulke levende verbindingsschakels tusschen de gemeenten en het zendingveld middelen der genade zijn. Na eene langdurige waarneming der ontwikkeling van den zendinggeest in werkzame op verovering uitgaande gemeenten, zijn wij tot het wel overwogen besluit gekomen, dat, indien dit groote werk op waardige wijs zal worden bevorderd, elke gemeente een bepaald arbeidsveld hebben, en op dat veld hare eigene arbeiders zenden en ondersteunen moet.

Daarmede wordt niet ingegrepen in de algemeene voortzetting van het zendingwerk, door minder bekende en minder aantrekkelijke akkers te verwaarloozen. Laat de aanwijzing van de afzonderlijke kringen overgelaten worden aan de besturen der zendinggenootschappen, als de kanalen van verspreiding en mededeeling; laat er een algemeene ondersteuning in geldelijke offers zijn voor het algemeene werk, zoowel als bijzondere offers voor bijzondere arbeiders op bijzonder uitgekozen akkers. Doch laat ons in ons gemeenteleven het opwekkend, bezielend element hebben, 't welk wordt ingebracht door een meer bepaalde studie over een bijzonder volk met zijne zeden, gewoonten, gebruiken, godsdienst en plechtigheden; een ofquot; ander bijzonder arbeidsveld met zijn behoeften en nooden; en laat de mannen en de vrouwen, uitgezonden uit onze eigene gemeenten, onze belangstelling, onze deelneming, onze gebeden en onze giften verwerven en de kanalen zijn, waardoor van dat veld inlichtingen en mededeelingen tot ons worden gevoerd.

De gemeente van den predikant Harms te Hermansburg is een sprekend bewijs en eene heldere toelichting van deze wet en werking der menschelijke natuur. In 1849 werd

-ocr page 193-

i8i

die gemeente van arme boeren, pachters en arbeiders, bewogen door een blik op de ellende van het heidendom, zooals zij die zagen door de oogen van een armen, weinig begaafden candidaat, er toe geleid een zendinggenootschap te vormen om het Evangelie te brengen onder vreemde volken. Een weduwe bracht 6 mark, een arbeider een halve mark, en een kind een stuivertje. En op dezen geringen finantieelen grondslag werd de grootste persoonlijke zendingzaak der eeuwen gebouwd. Geen kloeker daad is in de geschiedenis der Zending te vinden dan die van Ludwich Harms, toen hij zijnen gemeenteleden voorstelde, hunne eigene zendelingen te zijn; toen hij er toe kwam arme pachters, onkundige boeren en ruwe daglooners op te wekken tot vrijwilligen zendingarbeid en hun eigene zending te scheppen en te onderhouden beide door arbeiders en door geld. Er valt niets te zeggen tegen het oordeel van hen, die roepen dat deze manier van doen „al heel vreemd en ongewoonquot; was; doch zoo was het ook met 't geen op het Pinksterfeest na Jezus' hemelvaart te Jeruzalem geschiedde. En evenals deze gebeurtenis was gene eene werking en beweging Gods. Al de ijver en werkkracht van die gemeente werd in een nieuw kanaal geleid en de eerste bepaalde ontwikkeling of vrucht was het optreden van vrijwilligers, welke zich aanboden om de levende verbindingsschakels te worden tusschen Hermansburg en het heidendom. Een van die vrijwilligen schonk zijne boerderij, welke met hare eenvoudige boerenwoning ingericht werd tot opleidingsschool.

Als arbeidsveld koos men Afrika en de opleiding der recruten nam een aanvang. Een zeeman, die zich bij de gelederen aansloot, opperde het denkbeeld een schip te bouwen en in 1853 zeilde „de Gandacé,quot; uit, aan boord hebbende eene zendingkolonie van acht zendelingen, twee smeden, een kleedermaker, een slager, een wever en drie arbeiders. Deze mannen zochten door Natal henen tot de Kaffers door te dringen en in noordelijke richting voort

-ocr page 194-

182

te werken en post aan post tot een keten te verbinden. Zij wisselden bestendig zendingberichten en vriendschappelijk persoonlijke brieven en ten einde hun nieuws in ruimer kring bekend te maken en deze persoonlijke banden van sympathie te versterken en te vermeerderen, werd een zendingorgaan in 't leven geroepen, dat uitgegeven en in omloop gebracht werd door den arbeid van hun eigene opleidingsschool. Dat heen en weder varende schip was de schietspoel, dienstig om een nauwsluitend en krachtiger snoer van verband te weven met heidenvolken, en de brieven en giften en levende mannen en vrouwen waren de vleeschélijke draden in dien band gevlochten. Dat schip was een bestendige roepstem en oproeping; en zoo dikwijls het wederkwam, stonden nieuwe recruten gereed. Meer dan veertig personen vertrokken eens te gelijk, en in één jaar, 1863, boden er zich honderd aan.

Gedurende de zeventien jaren, welke Ludwich Harms deze zendingzaak bestuurde, genoot die gemeente ééne lange opwekking en werden tien duizend leden in dien schaapskooi opgenomen ; inmiddels breidde het werk zich uit, zoodat in 1883, dertig jaar na den eersten tocht van de „Candacéquot; ruim dertig zendingposten gevestigd waren, met 40 geordende zendelingen, 55 leeken-zendelingen, en even zooveel vrouwen-zendelingen, 22 geordende inland-sche zendelingen en 158 helpers — een gezamenlijke werkkracht van 357 personen; het aantal avondmaalgangers bedroeg 3920, dat der overige aan het heidendom ontrukte kerkgangers 8520 en wat in dat jaar aan geld besteed werd 7500 dollars. In stede dat de ervaring een inkrimpen van belangstelling en werkzaamheid als droevig gevolg van zoocanigen bepaalden arbeid te zien gaf, was de vrucht uitzetting en versterking van den zendinggeest bij deze gemeenteleden, waardoor de zuiver katholieke zin en de praktische liefde tot de geheele wereld aangewakkerd werden en zij er toe kwamen zendelingen af te vaardigen naar Indië, Australië en Amerika.

-ocr page 195-

I83

Het is goed dat men niet verzuime op te merker;, hoe deze kleine en vergeten gemeenten in Hannover noch gevolmachtigden noch plaatsvervangers had. Zij vormden hun eigen bestuur, werden hunne eigen secretarissen, gaven hun eigen tijdschrift uit en organiseerden en beheerden hun eigen zendingwerk. Mochten wij het er niet voor houden, dat de besturen van zendinggenootschappen en zendingver-eenigingen in stede van eenvoudig de instrumenten of agenten te wezen van de praktische weldadigheid onzer kerken of gemeenten, maar al te dikwijls als plaatsvervanger moeten dienen? Zijn onze gemeenteleden niet vaak volkomen op hun gemak als zij een jaarlijksche bijdrage schenken aan de Zending en voorts aan secretarissen overlaten niet alleen hoe de fondsen en arbeiders te plaatsen, maar ook alle briefwisseling te voeren? Als de berichten van het zendingveld gedrukt zijn in tijdschrift of magazijn, worden niet meer dan ongeveer 20000 exemplaren verspreid onder honderdduizenden avondmaalgangers, en van die 20000 worden 5000 gratis verzonden aan predikanten en zendelingen. Zou de verspreiding van zendingnieuws niet zeer bevorderd worden, zou er geen aanwas komen van offers voor de goede zaak, zou niet het innige, hartelijke gebed, de persoonlijke belangstelling, het levendig medegevoel opgewekt en aangevuurd worden, indien elke gemeente aan de heidenwereld verbonden werd door het leven van eenige Gode gewijde mannen en vrouwen? En bovenal, indien de uitgezonden persoon iemand was, die uit eigen midden afgevaardigd, persoonlijk bekend, hartelijk geliefd was, en zijn naam zelf onafscheidbaar verbonden werd met het werk van de verlossing eener wereld? Indien het leven van Harriet Newell, van Adoniram Judson, van David Livingstone, van Alexander Duff ons bloed sneller doet jagen van verlangen naar de zaligheid der Heidenen, wat zou dan de uitwerking op een gemeente zijn, uit wier midden zulke heldhaftige zielen uitgingen om af te dalen in de diepe mijnen des heidendoms, na hun die te huis ble-

-ocr page 196-

184

ven, te hebben opgedragen de koorden vast te houden?

De ervaring pleit gewis voor de proefneming. Na eeuwen van betrekkelijke mislukking van pogingen om in deze groote behoefte te voorzien mogen wij wel een ander plan volgen ; zulk een,'dat in zoovele gevallen bewezen heeft uitnemend dienstbaar te zijn tot ontwikkeling van den zendinggeest. Indien niets meer uitvoerbaar is, dan kunnen toch gewis zekere arbeiders op 't zendingveld in briefwisseling gesteld worden met bijzondere gemeenten, wier offers of ten deele 6f geheel bestemd kunnen worden tot hunne ondersteuning. Wenschelijk is het, dat onze kerken of gemeenten met de zendingvelden en zendingarbeiders daarginds in aanraking en gemeenschap komen en wel zóó, dat daardoor niet alleen voeling bestaat maar ook welbewuste gemeenschap en goed ingelichte belangstelling toenemen en levendiger worden ; zóó, dat daardoor dezelfde invloeden, welke zich nu zoo krachtig betoonen op de harten van onze wakkere en ernstige secretarissen van zendinggenootschappen, het doode lichaam van onze gemeenteleden mogen doordringen en levend maken.

Waar is de gemeente, die een zendeling in het buitenland onderhoudt en zielverkwikkende brieven van hem ontvangt, en waarin niet meer belangstelling ontwaakt voor alle zendingakkers en voor alle arbeiders?

DRIEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK.

HET VRAAGSTUK DER ZENDING.

Waar de zendinggeest aangekweekt wordt en zich door een deugdelijke organisatie ontwikkelt, daar wordt het vraagstuk, 't welk oplossing eischt: het gebrek aan arbei-

-ocr page 197-

185

ders, aan middelen om het veld te bezetten en om het werk te voleindigen.

Ruw geschat, kunnen wij het aantal zielen, dat in Hei-densche, Mohammedaansche, Roomsche en zoogenaamde Christelijke landen behoefte heeft aan een zuiver evangelie, stellen op duizend millioen; en het geheele getal arbeiders in de zending op 35000. Indien ieder van deze laat-sten, geheel op zich zelf staande, het werk der evangelisatie drijven konde, zou hij hebben te zorgen voor ongeveer 30000 zielen. Nu bedenke men, dat ruim 25000 van deze arbeiders ongeordende inlandsche helpers zijn, alleen geschikt om opgeleide arbeiders ter zijde te staan; zoodat wij niet meer dan 10000 zendelingen, inlanders en vreemden hebben, welke bevoegd zijn dit werk te leiden. Elk van dezen moet dus de gemiddelde verantwoordelijkheid voor niet minder dan 100000 zielen toegerekend worden; terwijl intusschen het totale bedrag, dat jaarlijks wordt ten koste gelegd aan buitenlandsche Zending omstreeks tien millioen dollars bedraagt — derhalve de afzondering of gift van ccn halven stuiver jaarlijkse voor ieder van deze duizend millioen !

Wat is er, zonder de allergeringste bewijsvoering, duidelijker dan dat de Christelijke Kerk tot nog toe nooit getracht heeft het vraagstuk der Zending tot eene oplossing te brengen ? Dr. Duft' mocht met alle recht zeggen, dat wij „van de Zending een spelletje maken.quot; Indien degelijke, gezonde, verstandige maatregelen, naar de wijze van menschen die „zaken willen doen,quot; op dit vraagstuk werden in toepassing gebracht, dan zou geen zwarigheid of hindernis lastig genoeg bevonden worden om de voortzetting van het werk, hetwelk Christus zoo nadrukkelijk aan Zijne Gemeente opdroeg, zelfs maar te vertragen. Laat ons door de geheele Kerk heen deugdelijke organisatie en flinke medewerking hebben, en binnen den leeftijd van één geslacht kan het Evangelie gepredikt zijn tot eene getuigenis, niet alleen onder alle volken, maar aan alle levend schepsel.

-ocr page 198-

184

ven, te hebben opgedragen de koorden vast te houden?

De ervaring pleit gewis voor de proefneming. Na eeuwen van betrekkelijke mislukking van pogingen om in deze groote behoefte te voorzien mogen wij wel een ander plan volgen ; zulk een,'dat in zoovele gevallen bewezen heeft uitnemend dienstbaar te zijn tot ontwikkeling van den zendinggeest. Indien niets meer uitvoerbaar is, dan kunnen toch gewis zekere arbeiders op 't zendingveld in briefwisseling gesteld worden met bijzondere gemeenten, wier offers of ten deele of geheel bestemd kunnen worden tot hunne ondersteuning. Wenschelijk is het, dat onze kerken of gemeenten met de zendingvelden en zendingarbeiders daarginds in aanraking en gemeenschap komen en wel zóó, dat daardoor niet alleen voeling bestaat maar ook welbewuste gemeenschap en goed ingelichte belangstelling toenemen en levendiger worden; zóó, dat daardoor dezelfde invloeden, welke zich nu zoo krachtig betoonen op de harten van onze wakkere en ernstige secretarissen van zendinggenootschappen, het doode lichaam van onze gemeenteleden mogen doordringen en levend maken.

Waar is de gemeente, die een zendeling in het buitenland onderhoudt en zielverkwikkende brieven van hem ontvangt, en waarin niet meer belangstelling ontwaakt voor alle zendingakkers en voor alle arbeiders?

DRIEËNDERTIGSTE HOOFDSTUK.

HET VRAAGSTUK DER ZENDING.

Waar de zendinggeest aangekweekt wordt en zich door een deugdelijke organisatie ontwikkelt, daar wordt het vraagstuk, 't welk oplossing eischt: het gebrek aan arbei-

-ocr page 199-

ders, aan middelen om het veld te bezetten en om het werk te voleindigen.

Ruw geschat, kunnen wij het aantal zielen, dat in Hei-densche, Mohammedaansche, Roomsche en zoogenaamde Christelijke landen behoefte heeft aan een zuiver evangelie, stellen op duizend millioen; en het geheele getal arbeiders in de zending op 35000. Indien ieder van deze laat-sten, geheel op zich zelf staande, het werk der evangelisatie drijven konde, zou hij hebben te zorgen voor ongeveer 30000 zielen. Nu bedenke men, dat ruim 25000 van deze arbeiders ongeordende inlandsche helpers zijn, alleen geschikt om opgeleide arbeiders ter zijde te staan; zoodat wij niet meer dan 10000 zendelingen, inlanders en vreemden hebben, welke bevoegd zijn dit werk te leiden. Elk van dezen moet dus de gemiddelde verantwoordelijkheid voor niet minder dan jooooo zielen toegerekend worden; terwijl intusschen het totale bedrag, dat jaarlijks wordt ten koste gelegd aan buitenlandsche Zending omstreeks tien millioen dollars bedraagt — derhalve de afzondering of gift van een halven stuiver jaarlijkse voor ieder van deze duizend millioen !

Wat is er, zonder de allergeringste bewijsvoering, duidelijker dan dat de Christelijke Kerk tot nog toe nooit getracht heeft het vraagstuk der Zending tot eene oplossing te brengen ? Dr. Duff mocht met alle recht zeggen, dat wij „van de Zending een spelletje maken.quot; Indien degelijke, gezonde, verstandige maatregelen, naar de wijze van menschen die „zaken willen doen,quot; op dit vraagstuk werden in toepassing gebracht, dan zou geen zwarigheid of hindernis lastig genoeg bevonden worden om de voortzetting van het werk, hetwelk Christus zoo nadrukkelijk aan Zijne Gemeente opdroeg, zelfs maar te vertragen. Laat ons door de geheele Kerk heen deugdelijke organisatie en flinke medewerking hebben, en binnen den leeftijd van één geslacht kan het Evangelie gepredikt zijn tot eene getuigenis, niet alleen onder alle volken, maar aan alle levend schepsel.

-ocr page 200-

186

Laat ons bedenken, dat wij hier handelen over het gebod van den Koning der koningen, hetwelk sinds achttien eeuwen wacht op gehoorzame discipelen, die het opvolgen. Vijfhonderd jaar voor Christus vaardigde Mordechaï een bevel uit in den naam van Ahasveros. Het was de derde maand, Sivan, op den 23en dag, dat des Konings schrijvers geroepen werden dit bevel in schrift te brengen; het was gericht aan de Joden, en aan de stadhouders, en landvoogden en oversten der landschappen, die van Indië af tot aan Moorenland strekken, honderd en zeven en twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift en ieder volk naar zijne spraak, en het werd met haast voort-gezonden. Er waren toen die hulpmiddelen niet, welke wij kennen om zoodanig werk ten uitvoer te brengen; geen drukpersen, geen postvereenigingen, geen telegraaf, geen spoorwagens en geen stoom booten. Elk exemplaar van het bevelschrift moest met de hand worden overgeschreven, en de overbrengers konden niet vlugger reizen dan paarden, muildieren, kameelen of dromedarissen hen konden vervoeren. En desniettemin was het decreet door al die 127 landschappen op den i3en dag der i2e maand, Adar, gepubliceerd. Binnen negen maanden dus werd deze boodschap des Konings door zijn wijduitgestrekt gebied verbreid, terwijl de Gemeente van Christus, na ongeveer igoo jaar, nog slechts een vierde gedeelte van het menschdom heeft bereikt met de boodschap der zaligheid.

Een Engelsch predikant vraagde aan eenige Britsche krijgslieden: „Indien Koningin Victoria eene proclamatie zou uitvaardigen en die ter hand stelde aan hare landen zeemacht, zeggende: „Gaat henen in de geheele wereld en brengt deze ter kennis van alle creatuur,quot; hoeveel tijd zoudt ge meenen, dat daartoe noodig zou zijn?quot; Een dezer dapperen, gewoon om zonder bedenking of uitstel de hem gegeven bevelen op te volgen, antwoordde gezwind: „ Wel ik denk, dat wij het in omstreeks jS maanden zouden klaar spelen.quot;

-ocr page 201-

i87

Er zijn misschien, in ronde cijfers genomen 100,000 Protestanten in de wereld. Indien elk hunner tien van de niet geredden bereiken kon, dan zouden al de 100 millioen ge-evangeliseerd worden; en kon elk hunner er toe gebracht worden dagelijks een halven stuiver te geven, dan zouden de kassen onzer zendingvereenigingen en zending-genootschappen voorzien worden van 365 millioen dollars per jaar. 't Spreekt van zelf, dat wij niet kunnen denken aan zulk een aantal belangstellenden en medearbeiders. Het naam-Protestantisme telt millioenen leden van staatskerken, mondbelijders, formulierknechten en ritualisten, en daarenboven millioenen, die zelfs geen discipelen van Jezus willen heeten, en die in stout uitgesproken ongeloof en in onzedelijkheid leven.

Maar laten wij eens veronderstellen, dat er tien millioen ware discipelen zijn, met welke wat te beginnen valt en, die door geregelde, stelselmatige werkzaamheid arbeiders en geld kunnen leveren voor dit werk, dan nog zou md dit tiende part des Christendoms de wereld geëvangeliseerd zijn, eer de twintigste eeuw aanbreekt.

Menschen te bekeeren is niet onze taak, maar wel zijn wij er verantwoordelijk voor, dat zij in aanraking met het Evangelie komen. Iemand te dwingen om Christus te erkennen ligt boven onze macht, doch wij kunnen elkeen dwingen om den eenen weg of den anderen te kiezen; dat is: wij kunnen ieder menschelijk wezen de evangelieboodschap zoo brengen, dat de verantwoordelijkheid van ons op hem is overgegaan en wij vrij zijn geworden van zijn bloed. God zal voor de uitkomst zorgen, indien wij onzen plicht vervullen. Wij hebben dit Evangelie alom te prediken tot eene getuigenis; en zulks niet; koud, ambtshalve, vormelijk, maar ernstig, biddend, in liefde. Aan ons staat het Christelijke gemeenten, scholen, instellingen, huisgezinnen te brengen te midden van heidensche bevolkingen, als een deel van deze getuigenis der macht van het Evangelie. En dan, hetzij zich het Evangelie bewijst als eene reuke des

-ocr page 202-

188

levens otquot; des doods, zal onze getrouwheid haar loon geenszins ontgaan.

Nog eens: het is onze innige en rijpe overtuiging, dat voor het einde dezer eeuw elke levende ziel met het Evangelie zou kunnen in aanraking gebracht zijn: want indien wij io millioen discipelen alzoo konden organiseeren en aan 't werk stellen, dat elk hunner het middel wierd om met de blijde boodschap honderd andere zielen te bereiken, dan zou tijdens den leeftijd van de tegenwoordige generatie al het volk, nu op aarde wonende, geëvangeliseerd zijn; of indien dit grootsche doel de geheele gemeente mocht bezielen met de begeerte om dit werk te doen, eer deze eeuw afloopt, zoo had elk dezer 10 millioen geloovigen niet meer dan 7 of 8 personen jaarlijks te bereiken gedurende de 14 jaar die nog overblijven. 1)

Sedert vele jaren heeft de schrijver van dit boek. zoo door woord als geschrift, de noodzakelijkheid en de uitvoerbaarheid voorgesteld van een grooten veldtocht voor Christus, met het oog op de onmiddellijke inbeslagneming van alle onontgonnen akkers, en de onmiddellijke prediking van het Evangelie aan elke levende ziel; en na eene breedvoerige bespreking van het voorstel door eenige van de bekwaamste schrijvers die het onderwerp der Zending hebben behandeld is de overtuiging slechts bevestigd dat de tegenwoordige stand van zaken gebiedend eischt de samentrekking en aanwending van alle krachten der Christelijke Kerk tot de uitvoering van dit heerlijk werk. Een geest van Gode gewijden werklust behoorde op dit reusachtig vraagstuk de beste en deugdelijkste beginselen toe te passen, die vroede en eerlijke mannen van zaken huldigen. Er zou een plan ontworpen moeten worden, volgens hetwelk verkwisting van tijd, geld en menschen voorkomen en al de aanwendbare kracht der Kerk op geschikte wijs saamgevoegd en beheerd kon worden. Het gebiedend bazuingeschal onzes Heeren

1

Dit werd geschreven in 1886. vert.

-ocr page 203-

iSg

roept al Zijne legers op voor den grooten kruistocht.

In Nehemia zien wij ons een voorbeeld geschonken, ten volle waardig om te worden nagevolgd, waar het geldt de inrichting van het werk. Hij bouwde de verwoeste muren van de Heilige Stad op, en met een gering, armoedig overblijfsel van het volk voleindigde hij het werk in 52 dagen. De deugdelijkheid zijner organisatie was het geheim van zijn welslagen. Let op drie groote beginselen, welke hem daarin leidden: ten eerste verdeding van den arbeid, een iegelijk tegenover zijn huis; ten tweede samenwerking, allen bezig in één werk en arbeidende naar één plan; ten derde samentrekking, allen op *t geluid van de bazuin zich verzamelende om een zwak en bedreigd punt te verdedigen. Voeg deze drie beginselen samen, in de practijk der bui-tenlandsche Zending, en binnen eenige weinige jaren kunnen wij den muur van het evangeliegetuigenis rondom de wereld opgericht hebben; wij kunnen de afdeelingen van ons zendingleger dan zoo snellijk en stelselmatig vooruitschuiven, dat op eiken heuvel en in elk dal, van den evenaar tot de polen en van zee tot zee de zilveren trompet des Evangelies haar geklank doet hooren.

Ruim 50 jaar geleden vingen zeven eenvoudige, niet aanzienlijke mannen, in een schoenmakerswinkel te Hamburg het werk van evangelisatie naar het beginsel van persoonlijke verantwoordelijkheid aan. In 20 jaar hadden zij vijftig gemeenten gevormd, 10000 bekeerden vergaderd, 400000 Bijbels en 8 millioen bladzijden druks verspreid en aan 50 millioen menschen het Evangelie verkondigd. Terwijl zij van plaats tct plaats trokken, nam het werk toe in omvang, en nieuwbekeerden, met een zelfden ijver bezield, werden helpers, zoodat eene bevolking, zoo groot als die der Vereenigde Staten of van den Vrijen Congostaat, binnen die 20 jaren het Evangelie hoorden. Zijn er onder mijne lezers, welke zich niet kunnen vereenigen met de toepassing van de gewone rekenkunde op het vraagstuk der Zending, hier is een bewijs, ontleend aan de practijk, dat het

-ocr page 204-

igo

alleszins doenlijk, uitvoerbaar is, het werk zoo in te richten, dat elk jaar 100 millioen lieden bereikt worden, en zulks, daarenboven, met niets meer dan eene onbeteeke-nende Gideonsbende.

VIERENDERTIGSTE HOOFDSTUK.

DE ARBEIDERS ZIJN WEINIGE.

Het menschelijk leven is te kort en het arbeidsveld te groot, dan dat de Kerk ooit in de nooden van den arbeid zou kunnen voorzien, zonder eene aanmerkelijke vermeerdering van werkkrachten. Deze 1000 millioen van niet-geëvangeliseerde menschenkinderen sterven jaarlijks bij 30 millioenen weg, en een gelijk getal treedt het leven in. Wat vermogen deze weinige duizenden arbeiders, zelve sterfelijk, om in de behoeften van zulk een sterfelijk gesls.cht te voorzien? Het is duidelijk, dat wij, wat ons voor ons eigen geslacht opgelegd is te doen, verrichten moeten, terwijl dat geslacht bestaat; en dit is volstrekt onuitvoerbaar, indien niet onmogelijk, tenzij de Heere des oogstes, in verhooring van het gebed, meer arbeiders uitzende in Zijnen oogst. Wij zeggen aarzelende, maar krachtens eene diepgevoelde overtuiging — dat, indien wij de zendingkrachten grootelijks zullen vermeerderen, wij in een of anderen weg tijd en kosten van voorbereiding voor den gewonen arbeider moeten verminderen.

Het bijeenbrengen van fondsen gaat tamelijk langzaam en het aanwinnen van vrijwilligers vrij moeilijk; maar de meest geduchte hinderpaal voor het werk der evangelisatie, ook waar geld en arbeiders verkregen zijn, bestaat hierin dat er te veel tijd en te kostbare opleiding vereischt wordt

-ocr page 205-

I9i

om den gewonen arbeider te vormen; en deze ééne zwarigheid overtreft alle andere, terwijl zij praktisch onoverkomelijk is.

Bijvoorbeeld: een predikant, wiens hart en lippen van heilig vuur branden in het pleit voor een verloren wereld, vindt zijn roepstem beantwoord door eenige weinigen, welke zeggen: „Hier ben ik, zend mij,quot; maar in de meeste gevallen zijn deze vrijwilligers uit de arme en minder ontwikkelde volksklasse. De weigegoeden zijn in den regel aangedaan met het harnas der gemakzucht en gierigheid, en onze pleidooien kaatsen terug op een koud, hard, metalen oppervlak, of wereldsche berekeningen en „drukke zakenquot; houden deze lieden te bezig. De beschaafden zijn somtijds bevangen met wijsgeerige twijfelingen en somtijds zijn zij aireede verbonden aan de journalistiek, aan een geleerd beroep, of een soortgelijk werk. De weinige slapende gewetens, door onze roepstem wakker geschud, worden gewoonlijk gevonden in personen, wien rijkdom en geleerdheid geene aantrekkelijke gelegenheden openen ■ in eigen land. Hoe moedbenemend, als aan zoo iemand, die zich aanbiedt om naar verafgelegen gewesten te vertrekken ten slotte gezegd moet worden, dat er van twee tot vijf jaar voorbij moet gaan met zijne voorbereiding.

Een geval, bij mij bekend, diene als proef eener geheele klasse. Een jonkman in Wales, geschikt bevonden voor evangelisatiearbeid, had, overeenkomstig de gewoonte bij de Methodisten in Wales, verlof bekomen om te prediken. Later in Amerika komende vond hij een te huis in eene van onze Presbyteriaansche gemeenten, waar hij hooge achting verwierf wegens zijne godsvrucht, zijne bekwaamheden en zijne liefde tot de zielen. Hij en zijne ernstige vrouw kwamen tot hunnen predikant en leiden hem het verzoek voor naar een arbeidsveld in den vreemde te worden gezonden? Maar hoe daartoe verlof te krijgen? Hoewel hij gezond in de leer was, had hij noch een letterkundige noch een godgeleerde opleiding genoten: en middelen om

-ocr page 206-

192

een langeren studieloop te volgen,quot; bezat hij niet. Het meeste wat hij doen kon was, onder leiding van zijnen predikant onderricht ontvangen in godgeleerdheid en kerkgeschiedenis. Tenzij een nadere weg tot het zending-veld gevonden worde, kunnen deze beide gewillige zielen hunnen hartewensch niet vervuld zien, en de akker, die zoo groote behoefte heeft aan werklieden, verliest twee vrome en toegewijde arbeiders.

Sommige kerkgenootschappen of gemeenten hakken, wanneer zij in zulke moeielijke gevallen een beslissing moeten nemen, den Gordiaanschen knoop door, en wel door zulke arbeiders uit te zenden. De Roomsche kerk bekleedt met pij en gordel en crucifix eiken gewilligen en onderworpen dienstknecht van de kerk, en zendt hem uit met een zegenbede. De Methodisten geven vergunning en zelfs ordening aan zulken, die bekwaam zijn anderen te leeren; den eisch van opgeleide en gestudeerde mannen matigen zij, ten einde meer gewone arbeiders te verkrijgen. Spurgeon, die op geheel vrijen grondslag werkte, zond uit zijn eigen college in 30 jaar bijna 2000 predikanten, zendelingen en evangelisten uit, na een studietijd van één tot drie jaar. Pastor Ludwich Harms leidde nieuwe recruten op in zijne opleidingsschool, en zonder een streng gelijkmatig stelsel van onderricht, vaardigde hij koloniën van arbeiders af naar dozijnen nieuwe zendingposten, elke gewillige ziel aanmoedigende om het werk te doen, waartoe deze het best geschikt was en voorts eiken arbeider opleidende voor den voorgestelden werkkring.

Er zijn teekenen des tijds, welke niet onopgemerkt of zonder onderscheiding mogen blijven. Het is mogelijk, dat men zich houdt aan maatstaven van hoedanigheid, welke te veeleischend, te onbuigzaam, te onrekbaar zijn, en die daarom den weg te hard en te lang maken, langs welken arbeiders in het oogstveld komen. De ernstige, gewichtige roeping tot de bediening moet niet te haastig, niet te gemakkelijk worden ingewilligd; een hooge standaard is be-

-ocr page 207-

193

vorderlijk aan een gemiddeld hoog standpunt, en een onbehoorlijke verlaging van den standaard kan evenzoo de waardigheid der bediening schade toebrengen. Dit alles hebben wij van heeler harte te erkennen, evenzoo goed als de behoefte van onzen tijd aan in kennis en wetenschap wel onderlegde lieden. Maar ook dit gezonde beginsel kan tot een uiterste gedreven worden; door slapheid te vermijden, zouden wij kunnen vervallen tot hardheid.

Ontwikkelde, geleerde mannen zijn overal noodig, maar als leiders, ontwerpers, inrichters; onder en achter hen kunnen zeer velen, die heel wat minder ontwikkeling deelachtig zijn, uitnemend werk doen. Een meester werktuigkundige bestuurt niet alleen een twintigtal gewone werklieden, maar drukt op hun werk den stempel van zijn eigen genie, smaak en bekwaamheid; hij heeft, evenals Briareüs, honderd handen, doch die alle door één hoofd worden bestuurd. Eenige weinige officieren ontwerpen verdedigingsplannen en krijgskundige bewegingen, welke door de gewone krijgers ten uitvoer gebracht worden. De evangeliedienst heeft behoefte aan geleerde leiders, aan degelijke ontwerpers; doch onder eenige weinige bekwame generaals kan een leger van vrijwilligers optrekken en des vijands sterkten stormenderhand innemen.

Er moet verandering komen in onze tactiek; ons stelsel van opleiding voor het zendingwerk moet plooibaarder en min kostbaar worden met het oog op tijd en geld, of wij kunnen geene werklieden in het wereldwijde arbeidsveld zenden in evenredigheid tot de behoefte. Het stelsel van behoud van het oude zal te rade gaan met wat sinds zoo lang als regel gold en de gewoonte, van ouder tot ouder gevolgd, hartstochtelijk aankleven, op grond van ijver voor de Heilige Bediening. De voorstanders van dit stelsel zullen opkomen voor een langeren cursus van onderwijs en opleiding, als degelijk schiftingproces, dat scheiding maakt tusschen koren en kaf, door hetgeen ongeschikt en onbeslist blijkt te zijn met den wind der beproeving van den dorschvloer te doen verstuiven.

13

-ocr page 208-

194

Te gelijker tijd doen zich duidelijk sprekende feiten voor welke, als stormsignalen, ons in 't oog vallen en ons dringen ons voor te bereiden op de crisis, die op handen is. Aan de grenzen van ons eigen land i) en in vreemde landen, waar onze ontwikkelde arbeiders wijde uitgestrektheden voor oogen hebben, welke bewerkt en stellingen, die noodzakeke-lijk met krijgers bezet moeten worden tegen de naderende ure der beslissing, zijn zij blijde eiken man en elke vrouw, die gebruikt kan worden, aan 't werk te mogen stellen. Mannen, welke geen academisch diploma kunnen toonen en op geen dissertatie in de Latijnsche of Grieksche taal kunnen wijzen, worden toegelaten en geordend tot den Heiligen dienst, zoo zij bekwaam en gewillig worden bevonden. Daar ginds worden bekeerde inboorlingen, die oprechte godsvrucht openbaren en degelijke geschiktheid bezitten, gemachtigd om te prediken en tot herders gesteld over gemeenten van inlanders, met weinig of geen bijzondere opleiding, behalve in den Bijbel. Zij worden onderwezen in de Evangeliën, als hunne „systematische theologiequot; en in de Handelingen der Apostelen als hunne „Kerkgeschiedenisquot; de leerredenen van Petrus en Paulus dienen voor hunne „homiletiekquot; en de Herderlijke Brieven als hunne „pastoraal-theologie,quot; waarna zij worden gesteld ter plaatse der bediening, hun toevertrouwd. De behoefte aan meer helpers en aan vermeerdering van gemeenten, welke zich zelve onderhouden en van leeraars moeten voorzien worden, noodzaakt hen, die zich op het arbeidsveld bevinden en opzicht daarover houden om den loop der opleiding te verkorten en eenvoudiger te maken.

Waarom zou niet de geheele Kerk een zelfde gedragslijn volgen? De „reglementenquot; en „verordeningenquot; onzer kerken zijn om dienstbaar te wezen, niet om den meester te spelen; indien noodig, moeten zij gewijzigd of gebogen

i) De Vereeni^fte Staten van Noord-Amerika.

-ocr page 209-

195

worden ten einde te gemoet te komen aan wat de nooden van het zendingwerk vereischen. Elk stelsel, dat onnoodig drukt of onbehoorlijk werkt en ons verlokt tot ontduiking en onregelmatigheden, is niet langer een harnas, maar een juk of een engslukend wambuis, en moet vermaakt worden. Het is het bijna algemeen getuigenis van buitenlandsche zendelingen, dat wij een ernstige feil begaan door van onze candidaten een lange en talmachtige voorbereiding te vorderen, om 't even wat hun aanleg, vermogens, omstandigheden, leeftijd, karakter of aanstaand arbeidsveld en werk zal zijn. De feiten toonen aan, dat een geleerde opleiding geen onmisbaar vereischte is om welslagen te mogen verwachten. Er zijn tal van kloeke heldengeesten, die dap-perlijk strijden voor den Heere en voor het geloof, en die nooit hoogeschool of seminarie bezochten. Bekeerde inlanders, welke naar de wijze van den apostolischen tijd als leekenpredikers uitgezonden worden om de eenvoudige geschiedenis van het: Kruis te vertellen, maken tegenwoordig in China honderden discipelen. Laat de Kerk van Christus een goeden, veiligen weg bedenken en openen, over welken gewillige zielen het veld intrekken en aan den arbeid tijgen, zonder die lange, vervelende en kostbare voorbereiding, en binnen tien jaar zal het aantal zendelingen, zoo hier als in de buitenlandsche zending, verdubbeld kunnen zijn.

Als arbeiders naar vreemde landen gaan, dan worde een gedeelte hunner opleiding overgelaten om te worden voltooid op den akker, terwijl zij zich bezig houden met de studie van de taal des volks, waaronder zij arbeiden. Ook zij, die niet kunnen prediken, doch gewillig zijn om te werken, kunnen dienst, doen als helpers bij het onderwijs, bij het verspreiden van Bijbels en traktaten, of wel in handenarbeid, welke werkzaamheden alle in nauw verband staan met het zendingwerk. Dr. Crummell, zelve gediplomeerd door de Universiteit van Cambridge, spreekt zich na twintig jaar in het Donkere Werelddeel te hebben gearbeid,

-ocr page 210-

196

uit ten voordeele van industriëele opleiding. De uitnemendheid of de voorrang van Sierra Leona boven Liberia, dat even voorspoedig als onafhankelijk, zijne eigene kerken bouwt, zijn eigen leeraars onderhoudt en ruime bijdragen geeft aan het zendingwerk, schrijft hij toe aan de omstandigheid, dat de slaven, door de Engelsche kruisers bevrijd en daar voor hunne veiligheid geplaatst, met handwerken en bedrijven bekend waren, en dientengevolge degelijke werktuigkundigen en kooplieden werden, welke gezinnen kweekten, uit welke de kinderen naar Engeland gingen om onderwijs en opleiding te erlangen.

Ook staat het bij ons vast, dat de Gemeente niet slechts enkele predikers en onderwijzers heeft uit te zenden, maar ook Christelijke koloniën. Waarom niet in de vallei van Salt Lake tegenover een verderfelijk en vuil Mormonisme het getuigenis gesteld van eene Christelijke kolonie, met God gewijde huisgezinnen en werklieden, welke in de roeping van God blijven? Waarom niet zoodanige koloniën gezonden naar het Congo-gebied om daar Christelijke gemeenten en scholen te planten, ten einde aldus metterdaad te zien te geven, wat de Goddelijke idee is van huiselijk leven en een goed bestier, en daarbij in allen tak van nijverheid en elk vak van wetenschap den geest des Evangelies te openbaren tegenover de holen der veelwijverij, der drekgoden en der vadsige losbandigheid?

Wij pleiten zonder bedenking voor een nieuwen grondslag van opleiding voor het zendingwerk, voor een korteren cursus en die van degelijken aard is. Degenen, die, hier of elders, goed werk willen doen, dienen gezond te zijn in de leer, gemeenzaam met de beginselen van de huishouding en het bestuur der Nieuw-testamentische gemeenten en door en door thuis in hunnen Bijbel. Dan kunnen zij naar hun arbeidsveld gezonden worden om daar, onder toezicht van vertrouwde broederen, zulk werk te verrichten, als waartoe zij geschiktheid bezitten; den tijd, dien zij in het vaderland besteed zouden hebben aan Grieksch,

-ocr page 211-

I97

Latijn en Hebreeuwsch, kan dan door hen gebruikt worden tot het aanleeren der talen, welke zij moeten gebruiken op hun arbeidsveld en tot de studie van het volk, onder hetwelk zij moeten werken.

Deze manier van doen zou dit bijkomstige voordeel hebben, dat daardoor bij de candidaten voor de Heilige Bediening, die aldus rechtstreeks aan den arbeid voor de zielen gezet worden, het geestelijk leven warm en werkzaam gehouden wordt. Veelmalen hebben wij opgemerkt, dat de studiejaren van college en seminarie niet zelden eene chronische verkilling bezorgen aan den candidaat. Een langdurig terughouden van practischen arbeid en een opgaan in studie alleen zijn niet bevorderlijk tot diepen ernst en vurigen ijver. Verstandelijke maatstaven doen vaak de hoo-gere geestelijke idealen verdwijnen. Indien jonge menschen, in den ijver en den gloed hunner eerste liefde, schielijk konden opgeleid worden in den leerstelligen en bijbel-schen grondslag van alle deugdelijk zendingwerk en naar binnen- of buitenlandsche akkers konden gezonden worden om aan het heil van zielen te gaan arbeiden, terwijl zij hunne voorbereiding tot hunne levenstaak voleindigen, dan — zoo bevestigen niet weinigen van onze meest ge-eerde zendelingen — zou een onmetelijke winst in werkkracht en bezieling voor het werk verkregen worden. De bekeerde inboorlingen, welke aan *t werk gezet worden, eer hunne eerste liefde verkond is, verliezen die eerste liefde nooit. Indien de vrijwilligers aangemoedigd konden worden om terstond aanstalten te maken voor toebereiding tot het arbeidsveld, en zonder langdradig uitstel, in het veld en aan het werk geplaatst werden, dan zouden zij nimmer de aandrift en den vurigen ijver verliezen van hunnen tegenwoordigen ernst en geestdrift; anderen zouden vuur vatten op het altaar hunner toewijding, en wij zouden bemerken, dat wij zelve, onder de leiding der Goddelijke voorzienigheid, een nieuw tijdvak openden in de Protcstantsche zending.

-ocr page 212-

198

Het is duidelijk dat iets gedaan moet worden boven hetgeen tot nu toe geschiedt; er moet een nieuw kluwen gewonden worden tot herstel der mazen van het zendingnet, een nieuwe factor aangebracht tot oplossing van het grootste praktische vraagstuk, ooit der Kerk voorgehouden. Wat ons te doen staat, moet schielijk gebeuren. Dit geslacht gaat voorbij, en wij evenzoo. Deze millioenen van niet geredde zielen zullen wij ontmoeten voor de vierschaar Gods. Wat kunnen wij doen tot hunne behoudenis, wat zeg ik? tot onze eigen behoudenis van bloedschuld — voordat onze levenszon ter kimme daalt?

VIJFENDERTIGSTE HOOFDSTUK.

DEN NOOD TEGENGAAN.

De akker is de wereld en de gemeente is het werfbureau voor arbeiders. De groote wanverhouding tusschen de onmetelijke massa's der ongeëvangeliseerden en wat wordt aangebracht in personen, geld en middelen om daaruit de werkkrachten te ontleenen, maakt de uiterste spaarzaamheid plichtmatig en noodzakelijk. De Kerk heeft vergelijkenderwijze weinigen, op welke gerekend kan worden ter voorziening in Gode gewijde arbeiders of Gode gewijd kapitaal voor dit groote werk; en toch zijn wij bepaald nog bezig geld en menschen te verkwisten door mededinging van verschillende genootschappen op denzelfden akker, terwijl andere akkers nog geheel onaangeroerd liggen.

Dr. Murray Mitchell wees er eenige jaren geleden op, hoe dit het Protestantisme tot schande is, dat het niet voor 't einde der vorige eeuw het zendingwerk in de verafgelegen landen stelselmatig heeft gevestigd, en dat het nog grooter schande is voor de gemeente van Christus, dat de

-ocr page 213-

199

millioenen Protestantsche leden niet meer dan 10000 mannen en vrouwen in het zendingveld onderhouden en niet meer dan 10 millioen dollars jaarlijks bijdragen, terwijl in Schotland alleen de Presbyteriaansche kerk ruim 3000 predikanten in haren dienst heeft.

Hoe weinig gevoelen wij het gewicht van de waarheid, dat de ontgonnen velden zoo vreeselijk veel in getal en zoo ruim zijn. Annam met 20 millioen; Koerdistan met 3 millioen; een onmetelijk gebied van het Donkere Werelddeel benoorden den evenaar, het groote Congo-gebied, dat met zijne 50 millioen inwoners nog maar even aangeraakt is; Afghanistan met 8 millioen; Thibet, Mongolië en Arabic zijn niet lang geleden opgenomen in den grooten zendinggordel ; maar nog slechts een begin werd gemaakt en eigenlijk moeten wij ze nog rekenen bij de niet bewerkt wordende akkers. Slechts gedeelten van de talrijke bevolking van China, Afrika, Zuid-Amerika zijn eenigszins met het Evangelie in aanraking gekomen. De Grieksche en de Roomsche kerk houden 300 millioen menschen in een bijna onafgebroken verdooving en betoovering van onwetendheid en bijgeloof. Mohammed heeft tegenwoordig 170 millioen bedrogen volgelingen, en terwijl de Christelijke zendingen hen nauwelijks hebben aangeraakt, maken zij zelve nieuwe bekeerlingen tot de leer van den valschen profeet; in China alleen wordt gemeld van 100000 proselieten van het Mohammedanisme, als gevolg van eene onlangs plaats gehad hebbende aanvallende beweging. Middelerwijl gaat elk jaar een groote schare, in aantal gelijk aan de geheele bevolking der Vereenigde Staten in de eeuwigheid over.

De toestand in de groote landen, waar zendingarbeid het meest gedreven wordt, is nog steeds schrikwekkend.

Toen, in 1881, de heer Stevenson, van de Inlandsche China-Zending, van Oost- tot West-China doortrok, reisde hij een en sestig dagen, over ruim duizend mijlen van Bha-mo in Opper-Burma tot Chun-King in de provincie Chuen,

-ocr page 214-

200

zonder één zendingpost te vinden tusschen deze beide punten; en deze deerniswekkende doodsschaduw, niet ver-vroolijkt door eenig evangelielicht was duizend mijlen breed en even zoo lang; want ter wederzijde van zijn reispad breidde zich een grondgebied uit van 500 mijlen breedte, met ccn enkelen post, Kwee-Yang, op zijn gansche oppervlakte. In één woord, hier was een vierkant stuk land, van duizend mijlen lang en breed, een millioen vierkante mijlen beslaande, dicht bevolkt, met slechts drie zendingstations, waarvan twee aan zijne uiterste grenzen en een tusschen beide. Sedert werd het veel beter; maar ook zelfs de provinciën Kan-Suk en Kwee-Chau hebben elk 3 zendelingen voor 3 millioen Chineezen; Shen-Shi heelt er 10 voor 10 millioen; Yun-Nan 4 voor 6 millioen. Hier hebt ge vier provinciën, met elkander ongeveer viermaal grooter dan Groot-Brittanje en Ierland en 20 millioen inwoners tellende met slechts 20 Protestantsche zendelingen.

Bij zulk eene verhouding, wij herhalen het, kan de Kerk van Christus nimmer de evangelisatie der geheele ongeëvangeliseerde bevolking van den aardbol bezorgen. Toch heeft onze Heere geen ongerijmd en onuitvoerbaar plan ontvouwd, toen Hij sprak: „Maakt alle volken tot discipelen.quot; Het zou eene voor God levende Kerk gemakkelijk vallen snellijk de banier van het Kruis tot de einden dei-aarde te dragen, alle benoodigde arbeiders te leveren en de kassen der zendingvereenigingen te doen overvloeien. Indien ééne Christin 2 millioen dollars kan uitkeeren voor weldadige doeleinden; indien één diaken van de Congre-grationalisten 1 millioen dollars kan neerleggen ten dienste der Zending, indien 20 personen in één jaar met elkander ongeveer 4 millioen kunnen geven — wat zouden 100 millioen Protestanten niet kunnen bijeenbrengen, zoo slechts een tiende eerlijk en geregeld op het altaar Gods werd gelegd?

Engeland legde aan den oorlog in Afghanistan 60 millioen ten koste, terwijl het achtste deel van dat bedrag

-ocr page 215-

201

alles beliep, wat in datzelfde jaar de geheele Christelijke Kerk gaf voor de evangelisatie der heidenen, den wereldomvat-tenden veldtocht voor Christus. Dr. William Ashmore zegt: „De sterke drank heeft het hoogste cijfer in de tabel onzer uitgaven.quot; Dit is volkomen waar en toont ons hoeveel geld er uitgegeven wordt voor een artikel van schadelijk genot, welk geld kon worden bespaard voor de Zending, zonder onze wezenlijke behoeften of geriefelijkheden te raken; en de uitgaven voor sterken drank bedragen in de Vereenigde Staten 900 millioen dollars per jaar. 1)

De opbrengst der belasting op de tabak bedroeg in 1879 in New-York alleen ruim 7 millioen dollars. Hoe waar is het wat de Eerw. Bayle}' zegt: „Een vergood wordende bedorven smaak is dierbaarder dan een gekruiste Christus.-quot;

Voor drank en tabak wordt in de Vereenigde Staten 250 maal meer geld uitgegeven dan voor de Zending. Voegt men de uitgaven ten dienste dezer zoogenaamde genotmiddelen saam met die voor brood en vleesch, suiker ijzer en staal, timmerhout, katoenen en wollen goederen, laarzen en schoenen en openbaar onderwijs dan wordt elk jaar aan al deze zaken 6)0 dollars besteed tegen ccnen dollar voor de builenlandsche zending. Gelijk wij geld zouden kunnen geven zonder het te voelen, zoo zou dit ook kunnen gebeuren met arbeiders. In den oorlog tusschen de Noordelijke en de Zuidelijke Staten der Unie werden gedurende vier jaren niet alleen stroomen gelds geëischt, maar ook stroomen bloeds — niet minder toch dan 500000 menschenlevens werden geofferd op het altaar van den oorlog. Intusschen geven wij aan de heidenwereld 10000 mannen en vrouwen, die uit de gansche kerk van Christus worden vergaderd, en „kunnen niet meer doen.quot; Het zendingleger

i) In Nederland wordt niet minder aan sterken drank besteed dan 80 millioen gulden per jaar.

-ocr page 216-

202

is „een heldenlegerquot; genoemd, en dat is het waarlijk. Gideon was dapper; maar ook nadat zijne macht verminderd was van 32000 tot 300, had hij nog een man tegenover elke 450 vijanden. Doch, gelijk Dr. Ashmore opmerkt, indien de bende van Gideon verminderd ware geworden naar de verhouding van ons zendingleger tegenover de millioenen, welke tegenover hen staan, dan zou Gideon nog minder gehad hebben dan één man op de 135000 Midianieten.

Is er iets te doen om den tegenwoordigen nood der Zending te gemoet te treden. De schrijver van dit werkje verzoekt hen, die om de komst van het Koninkrijk Gods bidden, de volgende wenken bij de alreeds gegevene in overweging te nemen.

Laat een groot concilie bijeengeroepen worden van discipelen om de aandacht te wijden aan de diepe behoefte der wereld, en te vragen wat er geschieden moet om haar spoedig te evangeliseeren. In een of ander middelpunt van de wereld, als Londen of New-York, of te Rome, het oude hart des Pausdoms, of te Constantinopel, de gouden poort van het rijk van den Islam, of te Jeruzalem, de eigen stad des Grooten Konings, worde zoo spoedig doenlijk, een oecumenisch concilie bijeengeroepen; elk Christelijk genootschap worde daar vertegenwoordigd door gevolmachtigden. Op zulk een concilie doe men drie dringen. Ten eerste: Laten daar arbeiders van elk zendingveld komen, welke, evenals Paulus en Silas na hunne terugkomst van hunne eerste zendingreis „verhalen alles wat God met hen gedaan heeft, en hoe Hij de deur des geloofs den volkeren heeft geopend.quot; Laten zij die groote massa van feiten in het licht plaatsen, welke toonen dat, sedert het begin der wereld, geen halfeeuwsch tijdvak der geschiedenis zoo vol geweest is van verbazingwekkende en treffende tus-schenkomsten Gods als de laatste 50 jaren der nieuwe zending. In den mond van vele getuigen worde alle woord bevestigd; en Iaat aangetoond worden, dat van de zuilen van Hercules tot den Gouden Hoorn, van den Arabischen

-ocr page 217-

203

zeeboezem tot de Chineesche Zee, van de zilveren bergen van Groenland tot de Zuidkaap van Vuurland, God de voorportalen en toegangen van dichtgemuurde rijken en kluizenaarsnatiën wijd opengestooten heeft, dat Hij afsluitingsmuren en slagboomen van aloude zeden, gewoonten en godsdiensten met den grond gelijk en alle volken tot ge-buren maakte, en de geschiedenis en bestemming van het gansche menschelijk geslacht saamgeweven heeft door de schietspoelen van handel, nijverheid en onderling verkeer. Dat een iegelijk wel versta, hoe geen beschikbaar stellen van menschen, geld en middelen ooit zoo rijke en schielijke belooning of vergelding medebracht als het werk der Zending ons geeft; dat zelfs de schijnbare verkwisting van dierbare menschenlevens niets anders is geweest dan het verbreken van de kostelijke vaas, ten gevolge waarvan de wereld vervuld werd met den geur van onbaatzuchtige en heldhaftige godsvrucht en aangespoord werd tot hare navolging. Laat de groep der Hawaiï-eilanden, de eerstelingen der zee, hare getuigen zenden; laat Syrië, welks bodem geheiligd is door Jezus' bloed, verhalen van hare Christelijke scholen en drukpersen; laat Madagascar getuigenis geven van de kracht des Evangelies, hetwelk haar heeft gesteld tot den engel Gods, die het bazuingeschal der genade deed klinken aan de oostelijke poort van het Donkere Werelddeel; laat de Archipel van den Grooten Oceaan vertellen van de duizenden kerken, die hare torens als vingers ten hemel verheffen; laat de getuigen van Indië zich verzamelen, waar de „Eenzame sterquot; (Lone Star) geworden is, tot een groep van heerlijkheden; van Japan, dat in zevenmijlslaarzen eene Christelijke toekomst tegen-ijlt; van Italië en Frankrijk, die zoo pas oprezen uit het graf van Middeneeuwsche duisternis, de duizendjarige banden van priestermacht en bijgeloof verbrekende!

De Kerk van Christus slaapt! Dat een duizendtal trompetten, als het geklank van vele donderslagen, hunne stemmen doen hooren om allen te wekken uit den sluimer

-ocr page 218-

204

van gevoelloosheid en droomerij. Laat de feiten, die vingeren Gods, Gods boodschap op de wanden van onze mam-monstempels en plaatsen van weelde schrijven als met vurige letters, totdat de zelfzucht en de wereldliefde sidderen zullen vanwegen de geopenbaarde heerlijkheid des Heeren!

Ten tweede: Men brcngc den geheelen uitgestrekten we-reldakker in kaart, verdeeld en verspreid onder de evangelische genootschappen van het Christendom. Om verkwisting en botsing te voorkomen, zoomede blijkbare verdeeling van krachten tegenover een reusachtigen en eens-gezinden vijand, worde het recht van voorrang toegekend aan wie aireede met goed gevolg in eenig veld arbeiden, en laat het eenige doel en de eenige leuze wezen: bezetting van de nu nog braak liggende akkers en de schielijke evangelisatie van de wereld. Laat er eene nauwgezette aanwijzing wezen van de grenzen van elk arbeidsveld en overeenstemming in de beginselen van onderlinge samenwerking en welwillendheid.

De monniken der Middeleeuwen, die uittrokken ir. gezelschappen van twaalf en een hunner tot aanvoerder verkoren, teneinde de landen in bezit te nemen voor Christus, geven ons allen een uitnemend voorbeeld; en bezield dooide geestdrift van Judson Smith, werd volgens dit beginsel het gezelschap van Oberlin, niet veel jaren geleden, gevormd om de provincie Shen-Si in China te winnen.

Ten derde; laat een verstandige verdeeling van krachten plaats hebben om alle arbeiders zoo voordeelig mogelijk te bezigen. Het is ons tot schande, dat wij niet ai onze hulpmiddelen gebruiken, waar vraag en ondersteuning zoo onevenredig blijken te zijn. Gelijk anderen grootmoedig zich terugtrokken uit Turkije, aan de Ameri-kaansche zendingvereeniging overlatende hare krachten op dat veld saam te trekken en aan te wenden; gelijk Syrië en Siam hoofdzakelijk zijn overgelaten aan de Amerikaansche Presb3'terianen, en Egypte aan de Vereenigde Presbyterianen, laat evenzoo anderen zich terugtrekken van den akker,

-ocr page 219-

205

waar in behoorlijke mate voorzien wordt in zendingarbeid om van daar te trekken naar een akker, voor welken nog niet gezorgd wordt. Boven alles, dat er geen twisting zij tusschen broederen en broederen, maar dat een edele liefdeband de harten samenbinde. Wij durven niet zeggen, dat het onverstandig en onuitvoerbaar wezen zou een al-gemeenen raad van toezicht en bestuur te benoemen, in welken de verschillende samenwerkende Christelijke lichamen vertegenwoordigd werden, met macht om van hunnentwege te handelen. Wenschelijk is het, dat alle ontgonnen gebied aangewezen worde aan hen, die er zich verantwoordelijk voor gevoelen, en dat zij, die toezicht houden op het werk, terdege goed bekend zijn met de behoeften en bijzondere aanspraken van elk deel van het wijde veld, handelende in onpartijdigen, zelfstandigen en liefderijken geest. Waarom niet in deze dagen van handelsplannen en handelsoperatiën, zoo kolossaal in kapitaal, in ontwerp en in omvang — waarom niet de zaak des Ko-nings behandeld, als iets dat haast heeft en de onmiddellijke toewijding vraag: van eiken oprechten discipel!

ZESENDERTIGSTE HOOFDSTUK.

EEN WERELD-ZENDING-CONCILIE.

De gedachten, in alle bescheidenheid in de vorige bladzijden uitgesproken voor de groote broederschap der medebelijders door een betrekkelijk weinig bekend geloovige zijn slechts een welgemeende bijdrage tot bevordering der oplossing van het gewichtigste vraagstuk, hetwelk ooit aan Gods gemeente is voorgelegd. Hoe onvolkomen ze mogen schijnen, zij zijn de vrucht van bestendige overpeinzing en studie van het vraagstuk der zending gedurende

-ocr page 220-

2o6

het vierde deel eener eeuw. Ten deele zijn zij reeds van tijd tot tijd fragmentarisch in druk verschenen en werden zij met vriendelijke beoordeeling en hartelijke goedkeuring bejegend door anderen, die belang stellen in hetzelfde groote doel: de evangelisatie der wereld.

Het voorstel van een wereldcongres vooral is van alle zijden en met groote instemming begroet. Bijvoorbeeld: een bemind vertegenwoordiger van de Methodisten-Episco-paalsche kerk, de Eerwaarde J. M. Driver, de behoefte beamende aan eene „degelijke organisatie en een groot, allesomvattend plan en besluit, zoomede van volhardende samenwerkende en saamgetrokken bewegingen en aanvallen op de sterkten van de machten der duisternis,quot; oppert de gedachte, dat zulk een wereldzendingconcilie bijeengeroepen worde; dat het saamgesteld worde uit afgevaardigden, zoo leeraars als leeken der kerken, vertegenwoordigers, bekend staande als degelijk, verstandig, godvruchtig en zen-dinglievend; dat dezen gemachtigd worden om te handelen en te stemmen volgens hetgeen eigen inzicht en wijsheid met het oog op de klaarblijkelijke leidingen der voorzienigheid en onder de leiding van Gods Geest voorschrijven; en dat dergelijke arbeiders op alle akkers van de zendingwereld aan zoodanig congres het voordeel en het nut schenken van hunne tegenwoordigheid, zulke afgevaardigden worden verkozen ten minste een jaar voordat de Conferentie zal gehouden worden, en dat zulke conferentiën met langer of korter tusschenpoozen van een tot vijfjaar elkander opvolgen, al naar mate de behoefte van het werk vereischt.

Van niemand der zendingvrienden evenwel kwam een meer geestdriftvol antwoord dan van den heer Robert Ar-thington, van Leeds in Engeland, die zich zoo mild betoond heeft in zijne giften aan verschillende zendingvereemgingen, bijzonder ook voor Afrika. In eigenaardig geschreven brieven, beide aan den Eerw. R. G. Wilder, uitgever van de „Missionary Review,quot; en den schrijver van dit boek, drukt hij zijne warme en hartelijke goedkeuring uit over het

-ocr page 221-

207

voorstel van eene wereld-Conferentie. Hij schrijft als volgt:

„De Kerkelijke Zendingvereeniging van Londen belegde onlangs gelijktijdig een groot aantal openbare samenkomsten door geheel Engeland ten bate van de Zendingzaak. Op eene dezer bijeenkomsten, n Februari 1886, stelde ik de volgende motie voor, ten gunste van de algemeene evangelisatie der wereld.

Besluit.

„Deze vergadering, ten diepste gevoelende dat veel meer zendingarbeid noodig is, ten einde het laatste bevel van den scheidenden Christus aan zijne discipelen op te volgen, besluit dat de tijd gekomen is om de geheele wereld bij deelen in kaart te brengen in hare heidensche gedeelten, en alles te verdeelen onder alle Zendinggenootschappen wier doel het is een geheelen Bijbel te geven aan een geheel volk — ten einde aldus de reeds bezette velden te verwijden en nieuwe arbeidsvelden aan elk genootschap toe te voegen om zoodoende den geheelen aardbol te bezetten.

„En verder wordt besloten, dat een verzoek van deze vergadering uitga tot het Comité der Vergadering, welke deze conferenties in 't leven riep, vragende dat zij willen raadplegen met de verschillende Zendingvereenigingen in Europa en Amerika met het doel op gezegde wijs de wereld in kaart te brengen en met onderling overleg een plan te ontwerpen tot algemeene aanneming.quot;

Verder zegt hij na de zaak, als aller biddende overweging waardig, ten nadruk-kelijkste te hebben aanbevolen :

„Het staat bij mij ontwijfelbaar vast, dat uit deze beweging iets goeds zal geboren worden, hetwelk tot in alle eeuwigheid toe zal reiken. Zal niet de bearbeiding van de gansche wereld alleen ter evangelisatie door het Woord van God grootelijks strekken tot Zijne verheerlijking? Het komt mij voor, dat het niet moeilijk zal vallen onder biddend opzien tot God de voorgestelde verdeeling der

niet geëvangeliseerde deelen der wereld te maken____Bereiken wij niet alles wat

wij wenschen, wij zouden toch veel vooruitgekomen zijn door het maken van de verdeeling. Wie kan er aan twijfelen dat het plan, aangenomen en uitgevoerd, leiden zou tot een verbazingwekkende vermeerdering van zendingarbeid en zendingvrucht? Iedereen toch blijft vrij om het Evangelie op elke plek in de wereld te prediken; maar tot een redelijk besteden van tijd, kracht, geld en middelen, zouden allen aangezocht kunnen worden om geene zendingposten te vestigen in streken, aan anderen toegewezen en door anderen bezet.

Ik zal gaarne helpen met raad en gedachtewisseling.quot;

Dewijl onze tijd bijzonder vraagt naar nuttig gevolg, en de vraag dus vanzelf zal vernomen worden, of er wat goeds kan verwacht worden van zulk eene wereldconferentie, hetwelk niet even zeer zou teweeggebracht kunnen worden door de bestaande hulpmiddelen, zijn wij zoo vrij er aan toe te voegen, dat eenige uitkomsten van het hoogste belang nagenoeg zeker zouden volgen.

1. Eerst van alle: alleen de aanblik van de vergadering der vertegenwoordigers van het Evangelisch Christendom

-ocr page 222-

2o8

met het uitsluitende doel: de spoedige evangelisatie der wereld, zou in verhevenheid alles overtreffen wat sedert den grooten Pinksterdag tot heden is geschied. Zoowel in den hemel als op de aarde zou daardoor vreugde verwekt worden.

2. De groote gebeurtenissen op het gebied der Zending zouden dan als 't ware, zoo saamgevoegd worden, als nooit te voren is geschied. Het getuigenis zou zoo algemeen wezen, dat het in zijn ten toppunt stijgende macht onwederstaanbaar zou worden. De leden van het Concilie, aangegrepen door de werking van dit getuigenis uit de wereldwijde velden, zouden huiswaarts keeren om het heilig vuur te verspreiden — zij zouden inlichtingen kunnen verschaffen, de Gemeenten opwekken tot erkentenis harer verantwoordelijkheid, en met heilige geestdrift, die weer anderen opwekte, bezielen. De pers zou te hulp geroepen worden om de verslagen en mededeelingen te vermenigvuldigen en te verspreiden, en de Conferentie zou een bazuingeklank doen hooren, waarvan de echo's de geheele wereld door werden vernomen.

3. Wij zouden mogen uitzien naar gevolgen van de hoogste praktische waarde in de behoorlijke verspreiding en verdeeling van arbeiders, en de dadelijke bezetting van elk deel van den wereldakker. Een heilige naijver zou de plaats innemen van sectarische afgunst en mededinging. De aanwijzing van bijzondere werksferen voor bepaalde genootschappen, en zelfs aan bepaalde gemeenten, zou de belangstelling verlevendigen en de bewustheid van verantwoordelijkheid versterken. Een praktische, weloverlegde wijze van beheer zpu zich aan mannen van zaken aanbevelen, en zou rijker geldelijke bijdragen doen toevloeien. Mannen en vrouwen zouden williger bevonden worden om zichzelve te geven aan het werk.

4. De indruk, door de wezenlijke Christelijke eenheid verwekt, zou onwaardeerbaar wezen, zoo ten opzichte van de verlevendiging, als in de bevordering der

-ocr page 223-

209

goede gevolgen van het werk onzer zendelingen. Laat ons denken aan het woord van Macauley; „Waar heidenen samenkomen om een os te aanbidden, daar worden de verschillen onder Christenen onbeteekenende dingen.quot; Het is een nadeel in de Zending, dat verscheidene genootschappen noodeloos dezelfde akkers bewerken, terwijl op andere velden niet een enkelen zendeling, van wat naam dan ook, te vinden is.

Ten vijfde en — het beste van alles; Wij zouden met vertrouwen mogen verwachten, dat de Heere zelf zulk eene vergadering van discipelen zou eeren door een nieuwe uitstorting des Heiligen Geestes. Daarin zouden twee gevolgen opgesloten liggen, een geest des gebeds voor de zendingzaak, en een geest van persoonlijke toewijding aan het werk. Zonder deze zijn en blijven al onze methodes en maatregelen slechts zoovele machinerieën, zonder dever-eischte drijf- of beweegkracht. Wij zijn diep en vast overtuigd, dat alle gang en gevolg van het zendingwerk afhankelijk is van een wijduitgebreide, hartgrondige herleving der eerste godsvrucht. Er is te weinig gebed, en daarom te weinig van die kracht, welke door het gebed komt. Geef ons een Elia, met het aangezicht tusschen zijne knieën, in zevenvoudige smeeking, en wij zullen de wolk als eens mans hand zien verschijnen, die welhaast den hemel bedekken en een overvloedigen regen uitstorten zal.

In den zomer van 1885 werd door de Conventie van geloovigen te Northfield in Massachusetts een beroep gedaan op hunne medediscipelen om zich te vereenigen tot gemeenschap des gebeds. Dit verzoek werd in den vorm van eene circulaire gedrukt en wijd en zijd verzonden. Het heeft zijn weg gevonden in alle deelen der wereld door middel van millioenen afdrukken. In 't volgende jaar vereenigden zich in de zomerschool voor studenten, te Mount Hermon gehouden, bijna 300 jongelieden voor vier weken van gebed en Bijbelonderzoek en toen werd de Geest der zending wonderbaar uitgestort. Vroeg in de samenkomsten bleek

14

-ocr page 224-

2IO

het, dat een nieuwe en ongewone invloed van boven zich deed gevoelen. Er zijn wellicht een twintigtal jeugdige broeders geweest, die daar kwamen met de gedachte aan de Zendingzaak in 't hart. Maar toen de afscheidsbijeenkomst gehouden werd, hadden honderd van die studenten hun leven aan het Zendingwerk gewijd en vier uit hun midden verkoren, die geregeld de colleges in het land zouden bezoeken om te trachten een heiligen ijver te verwekken voor den arbeid van eene wereldevangelisatie. Zij die op de Conventie in 1885, alsook in de zomerschool van 1886 tegenwoordig waren, werden gedrongen te zeggen; „Dit is Gods vinger.quot; Het was klaarblijkelijk het werk niet van den mensch, maar van Gods Heiligen Geest; de gebeden, welke gedurende een jaar waren opgezonden tot God door discipelen van allerlei naam om een nieuwe uitstorting van den Heiligen Geest, werden bij aanvang zichtbaar en heerlijk verhoord.

Met het oog op al deze zaken en in de hope en het geloof van uitgebreider samenwerking onder biddende ge-loovigen, en eene meer algemeene en hartelijke vereeni-ging en gemeenschap in geloovige smeeking, strevende naar dit groote doel, brengen wij dit boeksken op gepaste wijs ten einde, door aan deze hoofdstukken een afschrift toe te voegen van het beroep, geloovende dat niets dan zulk eene nieuwe uitstorting van den Geest in verhooring op het gebed de Kerk van Christus in staat zal stellen om op waardige wijs te gemoet te komen aan

DEN NOOD DER ZENDINGZAAK.

-ocr page 225-

AANHANGSEL.

Daar de stem in 't belang der Zending, uitgaande van Northfield, in zoovele echo's weerklonk, geven wij haar weder eene gelegenheid om te worden gehoord, door middel van dit geringe boekje.

EEN OPROEPING AAN DE DISCIPELEN IN ALLE PLAATSEN.

Uitgaande van de Conventie te Northfield.

Aan medegeloovigen van allerlei naam, verspreid door de wereld, Groetenis:

Vergaderd in den naam van den Heere Jezus Christus, eenstemmig, in ééne plaats, hebben wij aangehouden gedurende tien dagen in gebed en smeeking, handelende met elkander over de gemeene zaligheid, de gezegende hoop, en de plicht van de getuigen voor eene verloren wereld.

Het was in de nabijheid van de plaats onzer samenkomst

-ocr page 226-

212

dat, in 1747, te Northampton, Jonathan Edwards zijn ba-zuingeklank deed uitgaan om de discipelen allerwegen op te roepen tot het gebed om eene uitstorting van den Geest over de geheeie bewoonde aarde. Deze oproeping tot het gebed kenmerkt.een nieuw tijdvak in de geschiedenis van de gemeente Gods. Biddende gezelschappen begonnen hier en in andere landen te ontstaan; onzedelijkheid en ongeloof werden merkelijk beteugeld, en na meer dan 1500 jaren van ongevoeligheid werd de zendinggeest weder levend. In 1784 begon de maandelijksche bedestond, en in 1792 werd de eerste zendingvereeniging in Engeland gevormd; in 1793 zeilde William Carey, de pionier der zending, uit naar Indië. Sedert zijn 100 Zendinggenootschappen opgericht, en waarschijnlijk gingen niet minder dan honderdduizend zendelingen, vrouwen medegeteld, naar het oogstveld. De wolkkolom trok uit vóór deze nederige arbeiders, en de dubbele deuren zijn voor hen opengegaan, totdat gelijk het nu is, de wereld voor hen toegankelijk werd. De poorten en de voorportalen van Heidensche, Mohammedaansche en zelfs Roomsche landen, en van de laatste der kluizenaarsnatiën heeten den Zendeling welkom. De gevolgen van het zendingwerk op de Hawaii- en Fidzji-eilanden, op Madagascar en in Japan hebben waarschijnlijk huns gelijke niet, ook niet in de dagen der Apostelen; terwijl zelfs het groote Pinksterfeest werd overtroffen door de inzameling van 10000 bekeerden op één zendingstation in Indië binnen een 60-tal dagen van het jaar 1878. De gezelschappen' der zendelingen hadden tenauwernood de muren omringd en het geklank van de evangeliebazuin doen hooren, toen diezelfde muren vielen, en wij hebben slechts rechtuit voort te trekken en bezit te nemen van des satans sterkten.

God heeft aldus, in verhooring van het gebed, de deur van toegang tot de natiën geopend. Uit de wolkkolom klinkt andermaal eene stem: „Spreek tot de kinderen Israëls dat zij voorttrekken.quot; En toch is de Kerk van God traag tot

-ocr page 227-

213

optrekken in antwoord op hetgeen de voorzienigheid Gods spreekt. Bijna 1000 millioen van het menschelijk geslacht zijn nog zonder het Evangelie; gansche landstreken zijn nog geheel onbearbeid. Zoo weinigen zijn de arbeiders dat, indien de zorg gelijkelijk over allen verdeeld werd, elk hunner verantwoordelijk zou staan voor ten minste ioo.ooo zielen. En toch is er een overvloedig getal zoo van personen als van middelen in de Christelijke Kerk om het Evangelie te brengen aan elke levende ziel, eer deze eeuw zal ten einde geloopen zijn. Indien slechts 10 millioen uit de 400 millioen naamchristenen zulk een stelsel-matigen arbeid wilden ter hand nemen, dat ieder van hen in den loop van de eerste 15 jaren honderd andere zielen met de evangelieboodschap bereikte, dan zou de geheele tegenwoordige bevolking van den aardbol de blijde tijding tegen het jaar 1900 ontvangen hebben.

Onzes Heeren eigen woorden zijn: „Gaat dan henen, en predikt het Evangelie aan alle creaturen,quot; en „Dit Evangelie des Koninkrijks zal in de geheele wereld gepredikt worden, en dan zal het einde komen.quot; Petrus vermaant ons om beide „te verwachten en te haasten tot de toekomst van den dag des Heeren,quot; en wat, indien onze werkeloosheid Zijne komst vertraagt? Christus is verlangende om „den arbeid zijner ziel te zien,quot; en wij verkee-ren onder den indruk, dat twee dingen juist nu van groot belang zijn; ten eerste: de onmiddellijke bezetting en evangelisatie van elk ontbloot district van de bevolking dei-aarde; en ten tweede: eene nieuwe uitstorting van den Geest in verhooring op het veree.iigde gebed.

Indien in eenig groot middelpunt, als Londen of New-York een groot Concilie van evangelische geloovigen kon samenkomen om te letten op de wonderwerking van Gods voorzienigheid en genade op de zendingakkers, en hoe nu braak liggende velden voor verdere verwaarloozing gevrijwaard kunnen worden en bepalingen en schikkingen te treffen om noodelooze verkwisting en botsing onder de

-ocr page 228-

214

arbeiders te voorkomen, dan zou daardoor het heerlijk doel van de evangelisatie der wereld zeer bevorderd worden; en wij bevelen deze gedachte ernstelijk aan in de biddende overweging van de verschillende lichamen van Christengeloovigen en der verschillende zendinggenootschappen en vereenigingen. Welk een schouwspel zou het wezen voor engelen en menschen, zoo geloovigen van allerlei naam alle dingen, waarin zij verschillen, vergetende, samenkomen door verkozen vertegenwoordigers om met onderling overleg en in broederlijke overeenstemming er toe over te gaan arbeiders uit te zenden naar elk gedeelte van den uitgebreiden wereldakker!

Maar, boven alle andere dingen, is onze grootste behoefte een nieuwe geest van ernstig en overwinnend gebed. Het eerste Pinksterfeest kroonde tien dagen van vereenig-de, volhardende smeeking. Elke volgende voortgang kan rechtstreeks worden nagespeurd tot aan het geloovige gebed, en daarvan moet een nieuw Pinksteren afhangen. Daarom doen wij een dringend beroep op alle medediscipelen om zich met ons en met ieder ander in dringend dagelijksch gebed te vereenigen om eene nieuwe en machtige uitstorting van den Heiligen Geest op alle predikanten, zendelingen, evangelisten, herders, onderwijzers en Christelijke arbeiders, over de geheele aarde; dat God op alle getuigen van Christus tongen van vuur doe nederdalen, en harde harten doe smelten door de blijde en zalige tijding. Het is niet door kracht noch door geweld, maar door den Geest des Heeren, dat alle wezenlijk goed gevolg moet verwekt worden. Laat ons God aanroepen, totdat Hij met vuur antwoordt! Wat wij te doen hebben voor de behoudenis van verlorenen moet spoedig geschieden; want dit geslacht gaat voorbij en wij met hen. Gehoorzaam aan onze dagorder hebben wij te „gaan in de geheele wereld en het Evangelie te prediken aan alle schepsel,quot; terwijl wij uit het diepst van onze ziel bidden: „Uw koninkrijk kome.quot;

-ocr page 229-

2I5

Genade, barmhartigheid, en vrede zij met u allen.quot; Gedaan ter conventie te Northfield, Massachusetts, 14 Augustus 1885, onder voorzitterschap van D. L. Moody.

Het Comité

Arthur T. Pierson, Philadelphia, Presbyteriaan, Voorzitter.

A. J. Gordon, Boston, Baptist.

L. W. Munhall, Indianapolis, Methodist.

G. T. Pexdecost, Brooklin. N. Y. Cong eg rationalist.

W. Ashmore, Zendeling te Sxvatow, China, Baptist.

J. E. Studd, Londen, Engeland, Kerk van Engeland.

Mejuffrouw E. Dryer, Chicago, Toenne. Gemeente, Chicago.

-ocr page 230-

liMMw

-ocr page 231-
-ocr page 232-
-ocr page 233-
-ocr page 234-