-ocr page 1-
-ocr page 2-

Ut/

rak 73

MARIA,

Troosteres der Bedrukten.

^ i

Vertaald uit de „Civilta caiiolicaquot;

door

N. A. JANSSEN, t

(31.

gt;7

ü Ml

38

-ocr page 3-
-ocr page 4-

/iu-'

MARIA,

'

Troosteres der Bedrukten.

Vertaald uit de „Civilta cattolicaquot;

door

N. A. JANSSEN,

Rustende-Priester.

-ocr page 5-

BIWli uni^siteit utrecht

2945 749 O

-ocr page 6-

De zoon der tranen.

(Een ware gebeurtenis.)

Ziet gij daar die brave liuismoecler, welke schertst, lacht en zich als een kind verkneukelt in't midden van hare wispelende luitrnchtige lievelingen? Het genoegen en do vreugd stralen uir, haar rustig gelaat, zij heeft als geene gehengenis meer van voor- en geledeue weeën; de huidige zorgen ja zelfs de vervelingen zijn haar geen last; want zij leeft en beweegt zich in een gedurige tevredenheid , in een streelende bewondering over het lieve, over het onschuldige, over het opgeruimde en tevens buig- en leerzame van hare zoete wichten; hare kroon, hare liefdei haar hartelust, haar cieraad.

Maar keer het blaadje om en herzie diezelfde moeder na eenige vijftal jaren. O welke verandering, welke omkeer , wat een contrast! Haar voorkomen is dat niet meer; haar van moederlijk genoegen tot lachen gezette tronie heeft plaats gemaakt voor eene met moeite verheelde droefgeestigheid: hare oogen zijn gezwollen, en het hart zoekt een uitweg voor niet te onderdrukken zuchten.

Vraagt gij als oud vriend, of als vertrooster der bedrukten, die goede vrouw naar de reden van hare ziele-smart; — ach weet gij niet, zal zij u snikkend antwoordeiii weet gij niet dat een mijner kinderen, mijn jongste zoon dezelfde niet meer is? Slechte gezellen hebben hem mij bedorven: hij veracht alles wat goed, wat zedig, wat godsdienstig is. Hij spreekt mij vol zelfwaan, oneerbiedig ja

-ocr page 7-

onbescliaaiiul aan. Men ziet er, in een woord, niets goeds meer in, en wie weet wat daarvan moet komen. En vroeger was luj toeli zoo lief, zoo vroom, zoo gehoorzaam! En hierop barst de bedroefde moeder \üt in een vloed van tranen, en het scheelt weinig of zij verwenscht haar moederlijk zijn, hare moederlijke waardigheid. — Tracht zulke moeder te troosten. Tegenover de gewone blootmenschelijke beweegredenen tot opbeuring heeft zij honderdvoudigen twijfel, hou-derde moeielijkheden te stellen. Klimt gij hooger op b. v. tot de H. Monica (welke aan alle moeders leert, hoe krachtig het gebed eener moeder is, mits liet vurig en duurzaam zij) dan zal zij u antwoorden, dat Monica een heilige was en leefde toen en nog mirakelen gebeurden. — Dergelijk is het antwoord van vele christene moeders, als men haar wil overtuigen dat zij de bekeering harer afgedwaalde kinderen als in handen hebben, mits zij maar doen wat Monica deed. Men kan zulke moeders maar niet doen begrijpen dat Monica juist daarom en daardoor heilig werd, omdat zij onafgebroken, door haar vurige smeekingen en gebeden, werkzaam was aan de bekeering en heiligmaking van haren Augustinus, en dat er nog dagelijks mirakelen gebeuren en immer zullen gebeuren naar mate van het geloof en de volharding, waarmede zij van God gevraagd worden.

Tot bevestiging dier waarheid gaan wij hier een feit, een treffend en hartroerend voorbeeld aanhalen, dat waardig is, om in do geschiedenis der menschelijke lotgevallen opgenomen te worden. Deze gebeurtenis is nog versch en werd ons in al hare bizonderheden meegedeeld door iemand die ze had van de moeder zelvo van den protagonist.

Met vier kleinen weduwe gebleven spaarde de ade-lijke dame moeite noch kosten, om haren lievelingen een degelijk-maatschappelijke en echtgodsdieustige opleiding te

-ocr page 8-

geven. De drie eersten l-eantwoorddeu volkomen aan do zorgen der teedere moeder, maar de laatste, de vierde was van een geheel andere gehalte, en weerstreefde vau jongs af' de wijze en verstandige toewijding zijner moeder, Vergeefseh was de moeite en arbeid van kloeke meesters, vergeefsch was de tucht van voortreffelijke opvoedingsgestichten, waarin hij geplaatst werd. Het deugnietje wildo zich niet plooien, niet buigen. Hij maakte het zoo grof, dat hij van overal werd weggezonden, of zelf heimelijk de huizen verliet, waar hij zijn kwade neigingen niet kon botvieren.

De brave moedor — dat laat zich verbeelden — was er erg mee begaan. Waarheen zij zich om raad wendde, was het: heb maar geduld, alle kinderen groeien niet op gelijk de ouders het wel zouden wenscheu; ge hebt toch nog drie anderen die u lief zijn, die u genoegen geven, die u alles beloven. Waarom dan geen troost in die drie lievelingen, waarom u altoos bekommerd en geplaagd over dien eeue? Kan het niet anders, houd hem dan maar als of hij er niet ware, denk er niet aan, kwel er u niet langer om en stel uw gemoed in rust.

Zij zou haar gemoed in rust, in vrede stellen? — Zulke opbeurders weten niet wat moederlijke liefde is, vooral indien deze liefde verlevendigd wordt door het licht van den waren godsdienst.

In deze treurige omstandigheid wilde het geval dat de Oostenrijksche keizer Ferdinand in Italiën kwam, om zich de ijzeren kroon op de zetten. Bij die gelegenheid verleende hij aan zijne Lombardische onderdanen, onder veel andere gunsten en voorrechten ook deze, dat eenige jongelingen, die verlangden de militaire loopbaan in te slaan, hunne studiën konden doen in het collegie der adelijkeu te Weeueu.

-ocr page 9-

(5

Dit scheen aan een vriend der bedroefde weduwe een mogelijk begin tot redding, zoodat hij meende: zij zou haren zoon die richting doen opgaan, dat vergemakkelijken. Eu in der daad niets gemakkelijker; want de jongeling werd niet alleen gedreven tot, maar was als zot en verliefd op het soldatenleven. Er blonk geen- sabel, er werd geen geweer afgeschoten, geen exercitie of parade gehouden, of hij was er te viuden.

De moeder was dobberend tusschen twee: eenerzijds stelde zij wel eenig vertrouwen in de strenge tucht, welke in zulke collegies heerscht; maar van den anderen kant zag zij er tegen op, zich van haar kind te scheiden, wien zij dagelijks, zoo ernstig en liefderijk mogelijk, onderhield, wiens misstappen en verkeerdheiden zij — zoo lang hij nog bij haar was — althans kon weten, betreuren en trachten te vermindereu. In deze besluiteloosheid opende zij haar gemoed aan haren zielzorger en bad hem, liij zou haar in deze moeielijkheid inlichten en te rechthelpen. Het voor en tegen rijpelijk gewikt eu gewogen, aarzelde deze niet haar deze scheiding — hoe bitter dan ook aan het moederhart — bepaald aan de raden. Ofschoon ver van haar, moest zij toch niet deuken dat geen moederlijk oog over haar kind zou waken: de allerheiligste Magd, die liefdevolle moeder en toevlucht der zondaren, zou hem wel onder hare hoede nemen, indien zij haren zoou met vertrouwen aan Haar aanbeval, eu met vurige en durende gebeden die gunst van Haar afsmeekte.

Door deze laatste woorden opgebeurd en door het Brood der sterken bemoedigd, begaf de brave vrouw zich voor een Maria autaar, waar zij, onder een vloed van tranen, welke het hart haar afperste, het volgend gebed sprak: 0 Moeder der bedrukten, 0 troosteres der bedroefden, zie

-ocr page 10-

hier voor uwe voeten een diep-ongelukkige moeder, die hare moederlijke rechten aflegt, om ze aan U over te dragen. Ja, ik verzaak aan mijne moederschap. Van nu af en voortaan zult Gij de moeder, do eenige moeder zijn van mijnen zoon. Neem hem onder uwe hoede en bescherming, verander Gij hem het hart, maak Gij er een goed christen van. Ach lieve, heilige Moeder, verhoor mijne smeeking en geef mij, o geef mij zonder uitstel eenig teeken dat Gij mij die genade zult schenken. —

Na dit eenvoudig maar hartelijk en vurig gebed stond zij vol betrouwen op, en besloot haren zoon tot Venetien te zullen vergezellen. — Op dat vernemen, dat hij naar Wee-nen zou gaan, was de jongeling opgetogen van blijdschap en zelfvoldoening. ïot dan toe was hij zwijgend, klagend, twistzoekend en onhandelbaar; maar van dezen oogenblik af scheen hij een heel andere. Ongevoelig voor het leed in de familie en voor de tranen zijner moeder, verkneukelde hij zich in de ingebeelde hoop eener schitterende toekomst. Welgemaakt en krachtig gebouwd, van een — als hij wilde — innemend en behagelijk voorkomen, goed bespraakt en begaafd met een meer dan gewoon verstand, wachtte hij met ongeduld den dag af, waarop hij ruimer en breeder met schittering zijne begaafdheden zon doen uitschijnen en waardeereu.

Moeder en zoon vertrokken dan, met zeer verschillende gemoedsgesteltenis, naar Venetien. Te Brescia gekomen, zouden zij zich daar wat ophouden, om afscheid te nemen van eenige vrienden. Maar zie, nauwlijks afgestapt, daar doet zich een brave vrouw dier plaats voor, die de adelijke reizigster bij haren naam begroette en haar aansprak: Mevrouw, wees duizendmaal welkom! de allerheiligste Maagd heeft u zeker naar hier gevoerd. Ik ben zoo vrij mij aan u voor te stellen namens den weleerw. heer pastoor

-ocr page 11-

f?

van .... die zich op dezen oogenbilk te Brescia bevindt, voor cn zeer gewichtige zaak, waarin liij rekent op uwe edelmoedige liefdadigheid. TJ moet weten dat er in zijne gemeente een sedert lang verlaten kerkje is. Nu zijn eenige ligthoofden op het dwaas denkbeeld gekomen van dat kerkje aan te koopen, om er eene schouwburg van te maken. De goede heer pastoor is. daar erg mee begaan te meer wijl hij er sedert lang hot oog op had, om in dat kerkje eene broederschap op te richten ter eere van het H. Hart van Maria. De onderhandeling deswege is nog hangende. Die zich het eerst opdoet en een dikke som gelds kan storten, heslist over hot lot van dat gebouw: af het namelijk eene woonplaats zal worden van de engelen en van Maria, of eerder van den duivel en van deszelfs aanhangers. — Zoo die brave vrouw. — Wel herinnerde zich de adclijke dame, die vrouw vroeger gekend te hebben, maar de pastoor die baar had afgevaardigd, was baar onbekend. Doch dat deed er niet toe. Voort kwam bij baar de gedachte op dat het niet zonder een wenk der goddelijke Voorzienigheid kon zijn dat, bij bet eerst oponthoud der reis, baar van een onbekende, voor zoo een heilige zaak, de gelegenheid werd aangeboden van een goed, ja een voortreffelijk werk te doen, en dat wel ter eere van de groote Moedermaagd, aan wie zij kort te voren zoo vurig en zoo dringend baren ongelukkigen zoon had aanbevolen en toebetrouwd. Zij aarzelt niet, maar loopt naar haar reiskoffer, nam er uit wat do omstandigheden van den oogenblik haar toelieten, deed dat den ijverigen priester ter hand stellen met de boodschap: zij zon het later, te harent weêrgekeerd, beter maken; zijn eerw. moest het kerkje maar koopen en gerust op hare toezegging rekenen.

Door dat liefdewerk eenigzins opgebeurd en hare droef-

-ocr page 12-

9

geestigheid verligt voelende zettede zij hare reis voort, terwijl zij gedurig dacht dat die ontmoeting te Brescia wel het teeken zou zijn wat zij van Maria gevraagd had, een teeken namelijk, dat haar gebed verhoord was.

De op het rustige water als voortvliegende gondel had de twee reizigers aan den voet der Adriatische koningin gebracht, en zij stapten uit bij het groote sint Marcus' plein, tusschen de prachtige gedenkmalen der vroegere Venetiaansche grootheid. Er is wel geen reiziger die, de eerste reis daar aankomend, niet getroffen wordt en staat opgetogen bij het zien en beschouwen dier plaats, welke haar gelijke niet heeft, en waar de Oostersche en Westersche bouwkunde malkaêr als kussen. Van den eenen kant het hertogelijk paleis, de gaanderijen van arabische bouwkunstgewrochten, en de sint Marcus' kerk met haar spitsch front, met hare met lood bedekte koepels, die u herinneren aan de moskeen van Cairo en van Constantinopel. Van den anderen kant verplaatsen u, met de gedachte, de moderne bogen en de daaronder rijk nitgedoschte winkels en magazijnen in de prachtigste handel en weeldestraten van Parijs.

Onze mevrouw, die in de groote wereld was grootgebracht en daarbij geen ongewijde was in het waardeeren der schoone kunsten, zou zich, in andere omstandigheden, op dat zien, opgetogen en verrukt gevoeld hebben; maar nu ging zij die heerlijke en bewonderingswaardige plaats over met neergeslagen en betraande oogen, terwijl haar zoon, anders voor dergelijke zaken vrij onverschillig, zich nu toch niet kon weêrhouden van aan zijne bewondering lucht te geven. De moeder dacht slechts aan haren zoon en aan het uur van scheiden. Dat uur brak helaas maar al te vroeg aan. Nogtans, zich zelve overwinnende en krachtiger dan ooit opgewekt, herhaalde zij, in korte maar

-ocr page 13-

10

warme woorden, hare veelvuldige vroegere vermaningen, omhelsde haren zoon, kuste hem teederlijk en gaf hem weenende haren moederlijken zegen, hem snikkend herinnerende, dat zij hem onder de bescherming had gesteld van de allerheiligste Moedermaagd, op dat deze, in hare plaats, hem voortaan tot moeder zoude zijn. In deze stemming begaven zij zich naar het stoomvaartuig, dat op liet punt was van te vertrekken naar Triest. De jongeling klom op de boot, niet zonder een heimelijk traantje de laten vallen, terwijl de nog altoos angstigbedroefde moeder van op den kant hem met teekens en gebaren bleef nagroeten, als wilde zij hem nog steeds aan hare laatste moederlijke vermaningen doen denken. Doch weldra ligtte men de ankers, en de boot stevende vooruit.

In den schoot barer familie weêrgekeerd was het haar als eene eeuw, dat zij van haren zoon nog niets vernam. Er gingen eenige weken voorbij, toen zij toch eindelijk, op een dag dat zij zich schier ontroostbaar gevoelde, een brief kreeg. Bevend neemt zij dien lang verbeiden brief en opent hem met een zucht om hulp naar den hemel. Doch reeds op het lezen der eerste regels vervulde zich hare ziel met eene blijdschap, welke alleen een moederhart kon gevoelen. Eer zij voortging, wendde zij meermalen hare verteerderde oogen naar de onderteekenig van den brief, om zich te vergewissen dat werkelijk hij, dat het haar zoon was; en zich overtuigd hebbend dat zij niet droomde, las, herlas en kuste zij dat dierbaar blad. En de aandoening, welke in haar opwelde niet kunnende weerhouden, liep zij tot haar Maria-beeldje, storte daar hare vurigste dankzeggingen uit over dien heilzamen omkeer, vergat hare vroegere weeën, en noemde zich nu, als nog nooit zoo veel troost genoten te hebben, duizendmaal gelukkig. In der daad, dat eerste

-ocr page 14-

11

schrijven bevatte hoofdzakelijk een levendige erkentelijkheid van den jongeling' jegens de beste der moeders, die zoo veel en zoo veel voor zijn welzijn gedaan had: een oprechte betuiging van leedwezen over de Gode aangedane beleedi-gingen, door niet gehoorzaamd te hebben aan haar, die voor hem op aarde Gods plaats bekleedde; vaste voornemens van het gepleegde te zullen herstellen, en in't vervolg met goede daden den tijd te herwinnen, vroeger verspild in ijdelheden en bandeloosheden: beloften eindelijk van, het moest kosten wat het wilde — zich met zijne moeder en met God te verzoenen door een geheele en rechtzinnige verbetering van gedrag en van zeden. — Ook waren dit geen ijdele woorden. I, ij scheen werkelijk een geheel andere geworden in de eerste jaren dat hij zijne studiën te Weenen voortzette. Hij schreef gedurig aan zijne moeder de schoonste brieven, waarin hij haar, onder meer, dikwijls uiteenzette, wat hij alle zondagen •— zonder ooit over te slaan — ging hooren in de nationaalitaliaansche kerk. — O hadde hij immer zóó voortgegaan! Poch wie pijlt de geheimen van de onstandvastigheid der jeugd!

Onze jongeling was bijna op de helft zijner militaire opleiding toen, tot zijn ongeluk en tot dat van vele anderen, de woelingen eu dwaasheden van 18i8 losbarstten die, de edele gevoelens der italiaansche grootheden verbasterende, de onervarene jongelingschap van den weg der gerechtigheid wierp in de ijzeren armen der revolutie. Op de grootspraak en de holle volzinnen van het vaderland te reddenj van den vreemde te verjagen, van groot, vrij en onafhankelijk te worden, voelde ook onze beklagenswaardige jongeling met meer vuur dan gezond oordeel zijn lever zwellen, en stak den kam op. Hij was niet meer in te toornen. Met verachting der goede raadgevingen van die het wél met

-ocr page 15-

12

hem meenden, verbrak en sneed hij den draad zijner aanvankelijk goed ingeslagene loophaan plotseling af. Hij verliet heimelijk Weenen en, om niet in de handen der dnitsche ronden te vallen, kwam hij langs hergen en afgelegene schier onhegaanhare wegen in zijne geboorteplaats terug, en verscheen geheel onverwacht in het ouderlijk huis. Eindeloos en allerdringendst waren do vertogen, de smeekingen en de tranen, waarmede zijne familie hem bezwoer, af te zien van zijn onbezonnen plan om zich bij de opstandelingen aan te sluiten. Niets mocht baten. De ongelukkig ontstokene vlam, wel verre van geblust te worden, was in het gemoed van den onberadenen jongeling een woedende brand geworden. Begaafd met kennissen, de voornaamste talen van Europa vlug sprekend, vercierd met den graad van luitenant der edele wacht, vol krijgslust en dapperheid, werd hij weldra als de afgod der jonge lui, die zich onder zijne vaan schaarden, ten einde de eer te hebben van met hem en onder zijne leiding den palm der gedroomde overwinning te behalen. — Hij was op het punt van zijne familie te verlaten, welke hij nauwlijks en ter loops gegroet had; en de moederlijke angsten deden zich op nieuw gevoelen. Reeds scheen het lot van den jongeling wanhopig verloren, toen het den hemel behaagde die ramp van die lieve familie af te weeren. Was het uitputting ten gevolge der harde reis, was het een ongeregeld leven, waren het slapelooze nachten doorgebracht in het zich met kameraden onderling aanhitzen tot gevechten en zegepralen, hoe of wat het ware, van uit al die rustelooze bedrijvigheid, van uit al dat woelen, van uit die ingespannen levenswijze bevond hij zich krachteloos en plotseling op een ziekbed, wat hij niet kon verlaten gedurende de vijf maanden der Lombardische worstelingen. Maar ongelukkig, om de ver-

-ocr page 16-

13

veling en het ongeduld van zijnen staat te milderen, gaf de zieke zich over aan het lezen van God- en zedelooze romans, van zoogenaamde patriotische moord- en bandschriften die, wel verre van hem tot bezinning te brengen, hem al meer en meer én hart én geest bedierven.

Bij de terugkomst der Oostenrijkers voelde hij als met leed zijne krachten, die in zijne ziekte schenen slechts gesluimerd te hebben, spoedig herleven en aangroeien. Hij schaamde zich boven mate, niet gelijk zijne makkers een proef te hebben kunnen leveren van ridderlijken heldenmoed, geen lamveriertakje te hebben kunnen plukken op het veld van eer. Dat ontstemde hem zoo zeer, dat hij uiterst kregel, gramstorig en onhandelbaar werd. Niet lang daarna, weer uitgaande, bevond hij zich in een koffijhuis met eeni-ge duitsche officieren. Onvoorzichtig en onbesusid begon hij te spotten met die uniformen, welke hem eenige maanden vroeger, nog te Weenen, eervol waren. Dat ging zoo ver, en hij verbitterde die lieeren zoo zeer, dat een van hen hem den handschoen tot uitdading toewierp, dien hij opnam voor den volgenden dag. Te huis gekomen ontmoette hij het eerst zijne moeder: mama, zeide hij haar met een gedwongen lach, ik heb een mijner streken aangevangen. Wat? riep de moeder verschrikt uit. — Ik heb een tweegevecht aangenomen met een duitsch soldaat. — Ongelukkige, ging de moeder voort, een tweegevecht? Wist gij dan niet, dat zulke gruwel zoo door kerkelijke als burgerlijke wetten streng verboden is? Er is u dus niets gelegen aan het leven van uw lichaam, aan het heil uwer ziel, niets aan uwe moeder, aan uwe familie, welke gij zoo in schande en droefheid wilt dompelen? — Mijne eer, hernam de wel eenigzins verlegene maar nog meer verharde jongeling, mijne eer gaar, voor alles; om die te redden heb ik moeten

-ocr page 17-

14

aannemen, nu moet ik mij dat laten welgevallen. — En zijne moeder: wat? laten welgevallen zoo iets? Wat voor een eergevoel?! De gelatenheid bestaat in liet geduldig verdragen van beleedigingen; de eer, in de goddelijke, kerkelijke en maatschappelijke wetten te eerbiedigen en na te leven. In alle geval, zoo ging zij op krachtigeu toon voort — nooit of nimmer zal ik in mijn huis zulke schandelijkheid gedoogen, neen, nooit. — Op deze woorden en nog veel meer op de verontwaardigde houding en de zenuwachtige gebaren waarmede ze vergezeld gingen, als van eene vrouw iu wanhoop, dorst hij geen woord te uiten en, als iemand die zich schuldig gevoelt, maar zijn leedwezen niet durft belijden, vroeg hij eindelijk: wat moetik dan doen? — Wat gjj moet doen ? Zie, tot welk uiterste gij mij gebracht hebt. Gij weet hoe zeer ik u bemind heb en nog bemin in weerwil van uwe ongehoorzaamheid en ondankbaarheid. Gij weet hoe aangenaam ja hoe zoet het mij zou zijn, het leven te geven om u te redden: en desniettegenstaande beveel ik u thans, dat ge onverwijld de vlucht nemet naar een vreemd, ver afgelegen land, ten einde u aan het naastdreigend gevaar te onttrekken. Hierop eene beurs met goud genomen, en hem die ter hand gesteld: vlucht, riep zij op vreesselijken toon, vertrek, en kom niet meer onder mijne oogen, vooralleer gij tot bezinning gekomen en uw gedrag volkomen zult verbeterd hebben.

Beschaamd en verslagen verwijderde zicli de ongelukkige, toen zijne moeder, verzamelend war, haar nog aan krachten overbleef, hem deze laatste woorden nazond: bid de allerheiligste Moeder Gods; Zij zal u als moeder zijn. Zij zal barmhartigheid met u hebben.

Dit huisselijk toneel was zoo aandoenelijk, maar tevens ook zoo luidruchtig geweest, dat het weldra de ge-

-ocr page 18-

heelc stad door de ronde deed. — Middelerwijl ontkwam de jongeling de tegen den volgenden dag aangenomene ontmoeting, en begaf hij zich naar een andere, afgelegene streek van Lombardijen. Doch hier verdween alras de indruk, welken de woorden en de houding zijner moeder oji hem hadden te weeggebracht. In plaats van zich gelukkig te achten, het gevaar ontkomen te zijn, zette hij zich tegen zich zelve op. zich als 't ware schamende, geweken te hebben voor de tranen eener vrouw. Ook hier helaas werd hij weldra als omcirkeld door bandeloose heethoofden, die hem bij elke gelegenheid pikten als eenen lafaard die zijne eer niet had weten te wreken. Hoe menigmaal verbeelde de ongelukkige zich in zijn verward hoofdniet, tegenover zijne wederpartij te staan, den Oostenrijker den degen in het hart te stooten, hem voor zich neêr te zien zinken en zijn gekwetste eer hersteld te zien! Doch dit waren vluchtige droomeu. In wezenlijkheid begon hij te beseffen, dat hij, door de verwaande onbesuisdheid van éénen dag, vele jaren van ware mogelijke grootheid had verspild en weggeworpen. Dat deed hem dan ook het verkeer met anderen vluchten en, was hem dat niet altoos mogelijk, dan bloosde hij immer van schaamte. Het was hem, alsof iedereen hein op de tong had, hem met verachting aankeek en spottend gezichten tegen hem trok. Dat werd hem ouverdragelijk: weshalve hij besloot, voor altijd zijn schoon vaderland te verlaten eu zoo ver te gaan, dat men nooit iets van hem meer zou hooren. Hierop begaf hij zich naar eene zeehaven, van waaruit hij zich, na duizend hinderpalen overwonnen te hebben, inscheepte voor het Oosten.

Doch de schuldige brengt zijn geweten niet in rust, met van plaats of land te veranderen. De lachende ita-liaansche zeekusten utuiwlijks buiten het gezicht, overviel

r fHR'-IÜT'

-ocr page 19-

16

■ onzen jongeling een doodelijke droefgeestigheid. Zijn vaderland verlaten, de aanraking met onverschillige reisgenooten tegenover de liefde eener teedere moeder, de nare zeeziekte, de verveling der reis, de onzekere ja duistere toekomst op zijne jaren, maar nog meer de gedachte aan de onsteltenis, aan de weeën zijner familie, dat alles overmande hem zoo zeer, verbitterde hem zoodanig het hart en leven, dat hij dwaaslijk meende, hieraan geen einde te kunnen maken dan door een uiterst van wanhoop. In dit donker plan verdiept, scheen hij met den dag zwaarmoediger en droefgeestige!' te worden, zoodat niets meer bekwaam was om hem tot een glimlach te wekken of eenige afleiding' te bezorgen, Hij gewaardigde zich geen blik op de dichterlijke kusten van Griekenland, de bakermat van zoo veel ouden roem, van zoo vele klassieke kunstgewrochten. Onopgemerkt voer hij de slagvelden van Troien voorbij, waarop zijne reisgenooten nog de schimmen zagen zweven der helden van Homerus en van Virgilius. — Intussclien bereikte men den mond der Dardanellen en den beroemden Hellespont, waarover — om niet te gewagen van latere wapenfeiten — de faam wil dat Xerxes eene brug sloeg, om met zijn fabe-lachtiggroot leger van Asien in Europa te komen. Matrozen en passagiers, allen begroetten met vreugdekreten het naderend einde der reis; hij alleen bleef gevoelloos en geheel verdiept in zijn zwart, wanhopend opzet. Hij herinnerde zich dat oudtijds zekere Leander vanAbidos in die zeeengte was verdronken, toen hij, om zijne geliefde te zoeken, naar de overzijde zwom. Hij verbeelde zich, ook een historisch held te zullen worden en de schande die aan zijnen naam kleefde de zullen uitdelgen, indien ook hij in deze dichterlijke wateren het leven liet. Zoo mijmerende werd hij door den boozen geest, die hem beet had, zoodanig opgewonden,

-ocr page 20-

17

én gedreven tot zelfmoord, dat het geloof met deszelfs bedreigingen van een ander leven, dat trouwens uit zijnen geest verdwenen was, niets op hem vermocht, om hem van dat noodlottig plan terug te houden, nog minder af te schrikken. In het gezicht gekomen van het hetooverende wat Constan-tinopel, Scutari en Per.i aanbieden, hoorde men op de hoot — terwijl de matrozen bezig waren met het anker uit te werpen — op den achtersteven van het schip, op eens een doffen plof. Het vallen van den avond liet niet toe iets te onderscheiden, of een ongeluk te vermoeden; maar dag geworden, vergewiste men zich, dat de zwaarmoedige reiziger ontbrak; en zoo bleef er wegens zijnen noodlottigen dood geen twijfel meer over. Men zag en keek overal rond; doch het lijk niet boven ziende drijven, waren allen van meening, dat de ongelukkige reeds een prooi moest zijn geworden -van eenig zeemonster. Eenigen begonnen de zaak schert-zend te verklaren, met den vermiste voor een zinnelooze te houden, anderen toonden eenig medelijden zeggende dat hij een slachtoffer moest wezen van een groot onheil, de meesten trokken er zich niets van aan, en het duurde niet lang of ieder ging zijns weegs, en men sprak er niet meer van.

Maar wel dachten aan en spraken van hem tot God om barmhartigheid zijne twee liefderijke moeders, de aard-sche en de hemelsche. Gene die, na het vertrek van den ongelukkige, niets meer van hem gehoord had, bad en bezwoer dag en nacht, met niet uit de drukken verzuchtingen. Haar, op wie zij hare moederlijke rechten had overgedragen. Tot dat zelfde einde deed zij aan die hemelsche Moeder gebeden en smeekingen opzenden door de broederschap van het H. Hart van Maria, in het bovengenoemd kerkje, dat zij bijna alleen voor hare rekenig gekocht en alleredelmoedigst verrijkt en vercierd had. Ook waren die

-ocr page 21-

18

smeekingen niet onverhoord gebleven. De H. Maagd waakte mat alle zorg over dat afgedwaald schaap; maar Zij liet de zaken tot het uiterst komen, opdat de macht van haren arm des te treffender zou uitschijnen. Wie heeft trouwens ooit met vertrouwen zijne toevlucht tot Maria genomen, en is niet verhoord geworden? De redding, welke Zij haren beschermeling bracht is in alle opzichten iets zeer buitengewoons, en heeft veel van eeu mirakel. Reden waarom wij dezelve — om bij onze lezers geloof te vinden — stipt en nauwkeurig gaan verhalen, zoo als ze door den jongeling zelve verteld werd, bereid als hij zich verklaarde, om dat met den lieiligsteu eed te bevestigen. Ziehier dan, hoe hij het gebeurde weergaf.

Toen ik mij in zee wierp en mijn hoofd door de golven overdekt voelde, wel verre van mij over mijne boosheid te berouwen, trachtte ik dieper te komen, om voor goed een einde aan mijn leven te maken. Maar zie, iets ik weet niet wat, als een forsche hand, (ik schrik als ik er aan denk) stiet mij plotseling naar de hoogte op om de lucht in te ademen, welke ik op dien oogenblik wanhopend haatte. Met geweld willende sterven, dompelde ik mij met meer kracht: en dezelfde hand rukte mij met meer kracht naar boven en bracht mij boven water, als of zij mij zeide: neen, gij zult niet sterven. Hierop deed ik, met de krachten die mij nog restten, een laatste poging om mij te verdrinken; maar dezelfde immermeerhelpende hand belettede mij zulks niet alleen, maar trok mij op het strand en redde mij. — Door de doodelijke worsteling uitgeput, wist ik aanvankelijk niet, of ik nog wel leefde en waar ik mij bevond: nn en dan werd ik beroerd door verschrijkkelijke beelden van wangedrochten, door schimmen van drijvende lijken en door gruwzaam gehuil van duivelen. Dag geworden en mijn oogen trachtende te openen en wat te luisteren, ontwaarde

-ocr page 22-

19

ik niet ver van mij een boscli van scheepsmasten en, een niet te onderscheiden gemompel van menschenstemmen hoorende, merkte ik dat ik hij de haven van Constantinopel was. Toen ontwaakte in mij een zeker verlangen naar het leven; maar verstijfd van kon en als gebroken, was het mij onmogelijk, hoe zeer ik het ook beproefde, een kreet te slaken, veel minder op te staan om hulp te zoeken. Eindelijk scheen het mij dat iemand mij opmerkte en mij naderde; doch na eenige stappen mij, aan mijne enropeesche kleeding, voor een christen vermoedende, keerde hij met een verachtende houding rugwaarts eu zeide tot anderen die bijkwamen: 't is een hond, laat hem maar in zijn vet smooren. — JIcn kan zich verbeelden, hoe bitter die woorden mij in het oor klonken. Ik een hond, welken men maar moet laten bersten zonder de mindste hulp, zonder een traan van medelijden! Ben ik een hond, wie zorgde dan voor mij, wie belcttedc mij, mij te verdrinken, wie legde mij neêr op dit strand? Nauwlijks deed ik mij dergelijke vragen, of de laatste afscheidswoorden mijner moeder flikkerden mij voor het geheugen, toen zij mij op het hart drukte, de allerheiligste Moedermaagd a.111 te roepen. En nu twijfelde ik niet meer, of die gebenedijde Moeder was hef, die mij bij mirakel gered had, Doch, waartoe dacht ik tevens, waartoe, indien ik hier toch moet sterven tusschen Turken, en erger dan een beest? Intusschen waren mij nog andere norsche gezichten genaderd die, mij wei-bekeken, zich insgelijks geheel onverschillig verwijderden. Geweldig getroffen van mij zoo barbaarsch van de menschen verlaten te zien; ach! allerheiligste Maagd, riep ik van uit de diepte des harten uit en met een gevoel van geloof, dat ik sedert jaren niet meer gehad had, ach heilige Maagd, wees Gy mijne moeder eu erbarm U over mij. — En zie,

-ocr page 23-

daar zondert zicli van een groep menschen, welke ik reeds van verre had onderscheiden, een man af van een eerbiedwaardig voorkomen, in een langen toog, met de kapuce op het hoofd en een witte koord om het midden, in een woord in het hahijt der eerw. paters Pranciskanen. Hij nadert mij, hukt zich zachtjens over mij neër en vraagt mij in het duitsch, van waar ik kwam, welk onheil mij was overkomen, en waarin hij mij van dienst zou kunnen zijn. Ik verstond hem zeer g'oed, doch de ontroering en het afgetohte, waarin ik verkeerde, lieten mij niet toe, hem een duidelijk antwoord te geven. Hierop herhaalde hij zijne vraag in hetfransch; doch slechts ecu half, een gebroken antwoord krijgend, dacht de goede pater dat ik hem niet verstond. Eindelijk sprak hij mij in het italiaansch aan. Op dien toon, uit zulken zoeten mond. ontwaakte in mij de adem des levens. Ik deed mij geweld aan om te spreken, en niet zonder veel moeite antwoordde ik hem toch duidelijk: ik kom uit Italiën, banneling van mijn vaderland, en alleen nog levend, omdat ik niet heb kunnen sterven. — Ook de goede pater was een Italiaan: hij sprak verscheidene talen, en had mij aanvankelijk in het duitsch en in het franscli aangesproken, omdat de laatst daar angekomene schepen tot die twee natiën behoorden. Dat vernemen wekte zijnen ijver nog meer op. Van welke streek van Italien? vroeg hij mij met vuur. O Pater, van Lombardijen. — Van Lombardijen!... En van welke stad? — Van ... — Van . . . Mag ik weten van welke familie? — Intusschen zag ik dat zijn bleek gelaat kleurde. Mijne afkomst gehoord, stond hij een oogenblik in bedenking, waarna hij met levendigen aandrang vroeg: kent u de adelijke mevrouw . . .? Eat is mijne moeder. — Op dit laatst antwoord viel de vrome pater op mij, omhelsde mij, kuste mij eu begon teederlijk te weenen.

-ocr page 24-

21

Op tie knieen gevallen hief hij heide armen ten hemel zeggende : Een zoon mijner weldoenster op dit vreemd strand! in zulken ellendigen staat! Ik dank u ó goddelijke Voorzienigheid dat gij mij eene gelegenheid gegeven hebt van althans eenigzins, in den zoon de weldaden te mogen vergelden, welke ik van de moeder ontvangen heb.

De goede pater was langcntijd in Lombardijen verbleven, had de liefdadigheid der adelijke dame gekend, zich menigmaal voor zijne armen tot haar gewend en, bestemd voor do Oostersche missiën, had hij van haar een goede som voor reisgeld gehad. Nog maar kortelings te Constan-tinopel wachtte hij den oogenblik af van zich te kunnen inschepen naar Jerusalem en zocht, om middelerwijl iets nuttigs te kunnen doen, de zieke christenen op, om hun den bijstand zijner geestelijke bediening te kunnen verstrekken. Het was hem een onuitsprekelijk genoegen dezen ongelukkige uiet, gelijk sommigen zouden zeggen, bij toeval, maar door een bizondere schikking der goddelijke Voorzienigheid, te hebben aangetroffen, en hem als tot een troostengel te kunnen zijn. Zonder moeite verkreeg hij, dat de deerniswaardige zieke in het door de Zusters van Liefde bestuurd hospitaal werd opgenomen en, omdat de jongeling deel had uitgemaakt der adelijke lyfwacht te Weenen, deed de groote Heer hem zelfs ilaarheên begeleiden door acht zijner soldaten.

Dank der liefdevolle zorgen van die goede Zusters (nog meer aangewakkerd door den ijver van den vromen pater) herstelde de zieke zich weldra volkomen van zijne gevoelloosheid. De hierbij komende bovennatuurlijke genade versterkte hem in de overtuiging, dat Maria over hem waakte. Hij zag in, dat hij in het verledene maar al te zeer misdaan had, dat het eindelijk tijd was het gepleegde door

-ocr page 25-

22

een oprechte bekeei'iug zoo veel mogelijk te herstellen. Men wekte hem op tot een groot betrouwen op de goddelijke barmhartigheid. Een en ander had ten gevolge, dat hij uit eigenbeweging vroeg om en begenadigd werd met het II. Sakrament van Boetvaardigheid en met dat der 11. Eucharistie als laatste teerspijze. De daarbij aanwezenden konden hunne tranen niet weerhouden van godsdienstige aandoening; zij konden de zedigheid, de ingetogenheid en de vreugd, welke op bet gelaat van den lijder te lezen stond, niet genoeg bewonderen, noch de vurige gebeden en verzuch-tigingen die uit een hart vloeiden dat kort te voren niets ademde dan goddeloosheid, wanhoop en vertwijfeling.

Na zoo wel in de tijdelijke als geestelijke behoefden van zijnen beschermeling (dien bij zijn zoon noemde) voorzien te hebben, was de goede pater Franciskaan er voort op bedacht, met de eerstvolgende postbooot van Triest aan de moeder in Italien te schrijven, teu einde haar in kennis te stellen van het tot hiertoe voorgevallene. Zij zon moed scheppen; haar zoon had de meest treffende bewijzen gegeven van een rechtzinnige bekeeiing. Wel was er geen' vooruitzicht op een spoedig' herstel; weshalve bij het zeer wenschelijk achtte dat er iemand van de familie werd afgezonden om hem te komen bezoeken. Hij bad overigens aan niets gebrek, wijl bij verzorgd werd door die engelen van christelijke liefde, door de Zusters van den H. \ iucen-tius a Paulo. Een bezoek van iemand der zijnen, 0 hoe aangenaam en troostvol zou hem dat niet wezen! Wie weet, wat zulk bezoek wellicht op zijn gestel nog zon kunnen uitwerken! enz.

Alleen dc liefde van een teerminnende moeder kan beseffen, wat er in bet hart der edelmoedige en Godvree-zeude moeder omging, op het vernemen dit haar kind als een zwerver, in een vreemd land, in een openbaar hospi-

-ocr page 26-

23

taal gevaarlijk ziek lag'. Eu toch troostte zij zich in zulke ontroering niet weining door de verzekering, dat hare liefde, haar nog altoos beminde zoon nu voor goed tot inkeer was gekomen, en dat zijn herstel niet geheel hopeloos was ja, al ware dit, dat dan toch zijn Lest gedeelte, zijne onsterfelijke ziel •— waarvoor zij vooral en zoo zeer den bijstand van Maria had afgesmeekt, — gered en behouden was. Zij deed hare lieve familie bijeenkomen, las haar snikkend den inhoud dier droevige tijding voor en wilde, dat twee barer zonen zich onverwijld zouden gereed maken voor de lange en niet gevaarlooze reis; ten einde hunnen lijdenden broeder te gaan helpen en troosten. Zeer mogelijk kwam haar de droevige geschiedenis van Jacob wel voor den geest die, na een eersten zoon (Josef) verloren te hebben, eenen tweede (Benjamin) aan gevaar blootstelde. Dacht zij niet aan die roerende scheiding, zeker toch beving haar gemoed eene niet ongelijke bitterheid.

De twee jonge lieden kwamen zonder ongeval te Constantinopel aan. Zoodra mogelijk aan liet ziekbed van hunnen broeder, moesten zij zich overtuigd bonden, dat er geen hoop meer was om hem naar Italiën te vervoeren. Alhoewel bewust van den dringenden aan zijne moeder geschreven brief, was het in hem niet opgekomen, dat hij met zulk een aangenaam en troostend bezoek zou verrast worden. Geen wonder dan ook dat hij in het omhelzen zijner broeders zóó blij te moede was, dat hij voort een merkelijke beterschap gevoelde. Doch het was in het boek van hierboven geschreven, dat de draad zijner aardsche bewogene loopbaan moest worden afgesneden. Hij herviel weldra in een langzaam koortsje dat hem allengs uitput-tede. In overleg getreden, besloten de twee broeders, hunne taak te verdeden: de een zou terugkeeren, om de moeder van den stand der zaak te onderrichten, terwijl de andere

-ocr page 27-

24

zou blijven, om den dierbaren zieke de oogen te sluiten en deszelfs stoffelijk overschot in vrede ter ruste te leggen.

Met hoe veel aandrang en hoe herhaaldelijk de bekeerde zijne moeder om vergiffenis deed smeeken, hoe harten teederlijk hij zijnen broeder, vóór zijn vertrek, bedankte, met welke gelatenheid en overgeving hij zich dat scheiden liet welgevallen, ofschoon hij overtuigd was hem op aarde niet meer terug te zullen zien; dit alles en meer laat zich beter verbeelden dan beschrijven.

De goede pater, wien de allengs stervende eeneeuwige erkentelijkheid betuigde, was bereids naar zijne misssie vertrokken, na zijnen beschermeling beloofd te hebben dat hij zich steeds zijner zou gedenken in het onbloedig offer der H. Mis.

Gedurende de slepende ziekte, die hem van lieverlee verteerde, was de werking der goddelijke genade in die uitverkorene ziel, en hare trouw in aan die hemelsche gunsten de beantwoorden, wonderbaar. Naar mate zijn lichaam verzwakte verkloekte zich zijn geest, en heiliglijk was hij zich steeds bereidend tot den laatsten overgang. Op zijn uiterst gekomen hernieuwde hij voor zijnen bijgebleven broeder met vuur de teederste gevoelens van erkentelijkheid jegeus hem, jegens de familie en vooral jegens zijne lieve moeder, welke hij op nieuw om vergiffenis deed smeeken voor de duizend haar angedane beleedigingen en veroorzaakte smarten. Als een brandoffer droeg hij zijn leven aan God op en, vol betrouwen gaf hij, met de zoete namen van Jezus en Maria, in's Heeren zoen, zijnen geest, daags voor het feest van de Moederschap der H. Maagd, als een ander en nieuw teeken, dat Zij hem tot zoon had aangenomen en hem riep, om met Haar, in het hemelsch Paradijs, de zegepraal van hare goddelijke Moederschap te vieren. —

-ocr page 28-
-ocr page 29-