/5(?
voor den Hoogen Eaad der Joden
^ n
iOsst;
* c
DE GEBROEDERS LEMANN,
I*i-iestd*s.
UIT HET FRANSCH.
JJjil
mh -■ |
1 ^t\ A.4r—Z-
* ' ? * f- «i. quot; • ' ' -
v^X:-.
s ^ ; gt; ^ ^ r ,,
1S94.-
G. VV. VAN BELLE, Rotterdam.
Mi(
Onder al de vergaderingen, die verantwoordelijk zijn gebleven tegenover de nakomelingschap, is er eene, op welke een geheel bijzondere verantwoordelijkheid drukt, n.1. de vergadering der Joden in de laatste dagen van hun volksbestaan.
Voor haar werd Jesus Christus gedaagd on door haar veroordeeld.
Zij draagt in de geschiedenis een afzonderlijken naam en wel het Sanhedrin.
Wanneer men in tegenwoordigheid van Israëlieten den naam van Sanhedrin uitspreekt, rijst voor hunne herinnering het beeld op van de geleerdste, de rechtvaardigste, de eerbiedwaardigste vergadering, die er ooit bestond. Wee hem, die het zou durven wagen om in tegenwoordigheid zijner stamgenooten ook maar de minste smet te werpen op de personen of de handelingen van deze vergadering: hij zou even schuldig zijn, als wanneer hij zich vergreep aan de Ark des Verbonds.
En toch, kennen de Israëlieten deze vergadering, welke door hen in zoo hooge eer wordt gehouden?
Wij durven het tegendeel beweren.
Van jongs af zijn zij er aan gewend, haar te eerbiedigen, maar wat zij was, wat zij gedaan heeft, weten zij niet.
Schrikwekkende onwetendheid, met opzet door het rabbi-nisme gekweekt. Het is altijd nog het woord van St. Paulus: de waarheid in gevangenschap. l)
Met de hulp van God gaan wij dien sluier verscheuren, en eindelijk zullen dan onze vroegere geloofsgenooten de waarheid kunnen vernemen.
Joodsche documenten van het hoogste gewicht en van
') Epist. ad Rom. 1: 18.
onbetwistbare echtheid hebben wij onder de oogen gehad, en met behulp van deze zullen wij de waarde van het Sanhedrin volkomen doen kennen.
De waarde eener vergadering openbaart zich op eene tweevoudige wijze: vooreerst door het onderzoek der personen, die haar samenstellen, vervolgens door het onderzoek der handelingen, door haar verricht.
Om de waarde van het hooge gerechtshof der Joden ten tijde van Christus te kunnen beoordeelen, moeten wij achtereenvolgens deze twee punten behandelen:
1. Onderzoeken, welke waarde moet toegekend worden aan de personen, aan de leden dezer vergadering.
2. Onderzoeken, welke waarde moet toegekend worden aan het rechtsgeding tegen den Zaligmaker met het oog op het Joodsche recht.
Derhalve:
Waarde der personen.
Waarde der handelingen.
Ziedaar de twee deelen van dit geschrift.
Het eerste gedeelte is nog nimmer behandeld.
De moeilijkheid om in het bezit te geraken van Joodsche handschriften, om ze te ontcijferen, ten einde hier en daar aanwijzingen te vinden omtrent de verschillende leden, die ten tijde van Christus het Sanhedrin samenstelden, heeft de geschiedkundigen nog altijd teruggehouden. Over het algemeen hebben zij zich ook tevreden gesteld met de geheele vergadering te beoordeelen naar twee personen, die meer op den voorgrond treden, n.1. Annas en Caïphas.
Het tweede gedeelte is reeds dertig jaren geleden behandeld in een geschrift, dat ten titel voert: Je sus voor Caïphas en Pilatus.
Dezen arbeid hebben wij te danken aan den achtbaren heer Dupin, eertijds procureur-generaal in het hof van cassatie. Hij ondernam dit werk, ten einde den Israëliet Salvador te weerleggen, die beproefd had de veroordeeling en het vonnis van den Zaligmaker te rechtvaardigen. Het geschrift
5
van den heer Dupin is aanbevelenswaardig door zijne helderheid en zijne wetenschappelijkheid en niet minder door zijn eerbied voor den persoon van Christus. Ook mag men geloo-ven, dat dit werk hem gebracht heeft tot de vrijmoedige belijdenis van het Katholiek geloof, welke hij voor zijn dood in handen van den Aartsbisschop van Parijs heeft afgelegd.
Bij dat alles echter heeft de arbeid van den heer Dupin, hoe verdienstelijk ook, het vraagstuk niet geheel en al doorgrond. Wij durven hopen, dat ons geschrift nieuw licht in de zaak zal brengen. Want behalve dat de heer Dupin de zedelijke waarde der leden van het Sanhedrin niet onderzocht heeft, welke leden hem geheel onbekend waren, heeft hij daarenboven nog het proces over den Zaligmaker slechts in groote trekken en op vluchtige wijze onderzocht, zonder te letten op al de bijzonderheden en al de incidenten van het rechtsgeding. Aanstonds herkent men in den schrijver den procureur-generaal bij het hof van cassatie, voor wien eenige groote feiten voldoende waren om te verklaren, dat een dusdanig vonnis eenvoudig moest vernietigd worden.
Wij echter hebben gemeend, met de Joodsche wetgeving in de hand, woord voor woord het rechtsgeding tegen den Zaligmaker in al zijne bijzonderheden te moeten nagaan. Wij zullen het gaan onderzoeken als kind van Israël.
Daarenboven zijn in het geschrift van den heer Dupin de daden van het Joodsche volk en zijne opperhoofden als door-eengemengd, en wordt de verantwoordelijkheid van beiden niet onderscheiden en aangetoond. Wij daarentegen dagen het Sanhedrin voor het oordeel en zeggen: „Ziedaar den ware schuldige! Het Sanhedrin heeft het Joodsche volk misleid.quot;
Van dit Sanhedrin nu, door Caïphas geleid, zullen wij de listen en kunstgrepen gaan aantoonen.
jiEF^STE
GEDEELTE.
WAARDE DEE PEESONEU.
EERSTE HOOFDSTUK.
Samenstelling van het Sanhedrin ten tijde van Christus.
Eerste optreden van het Sanhedrin bij het Joodsche volk. — Etymologie van het woord Sanhedrin. — Samenstelling dezer vergadering ten tijde van Christus: de kamer der priesters, de kamer der schriftgeleerden, de kamer der ouderlingen. — Voorzitters van het Sanhedrin. — Uitgestrektheid hunner macht. —' Het recht van leven en dood, uitsluitend verbonden aan de zaal van het Sanhedrin, genaamd va7i da gehouwen steenen.
Het Sanhedrin of de Hooge Raad was het hooge gerechtshof, de voornaamste rechtbank der Joden. Hot werd opgericht te Jerusalem, na de Babylonische gevangenschap , en ontworpen, zooals men zegt, naar den beroemden Raad der 70 ouderlingen, door Mozes in de woestijn ingesteld.
Om deze gelijkenis beweerden de rabbijnen, — altijd genegen om te overdrijven als er mogelijkheid bestaat, om voor de historie de Joodsche instellingen te verheerlijken — dat het Sanhedrin niets anders was dan deze Raad zelf. Volgens hen zou deze raad der 70 ouderlingen, door Mozes ingesteld, zich naast de koninklijke macht gehandhaafd hebben gedurende al de eeuwen der oude wet. Eerst in de laatste tijden zou hij van naam veranderd zijn. Hetzelfde wordt beweerd betreffende zijn wezen; op een of ander tijdstip der geschiedenis zou hij zich zeiven Sanhedrin genoemd hebben in plaats van raad van ouderlingen.
Deze bewering is eene overdrijving. De raad der 70 ouderlingen, door Mozes uitverkoren, bestond slechts ge-
10
durende een zeer beperkten tijd. In het leven geroepen om den grooten wetgever der Joden behulpzaam te zijn in het rechtsbestuur, hield hij op te bestaan, toen Israël het beloofde land was binnengetrokken. Indien hij zich gehandhaafd had naast de koninklijke macht, zooals de rabbijnen beweren, zou de H. Schriftuur, Flavius Josephus of Philo er zeker melding van gemaakt hebben.
Ziehier de waarheid. Het Sanhedrin trad voor het eerst op in het tijdvak der Macchabeeën. Sommigen nemen de oprichting er van aan onder het bestuur van Judas den Macchabeër, anderen onder dat van Jonathan, wederom anderen onder de regeering van Joannes Hyrcanus. Wat daarvan zij, het tijdstip zijner verschijning stellen zij tusschen het jaar 170 en het jaar 106 vóór Chr.
De lezer'zal met belangstelling kennis nemen van de etymologie van het woord sanhedrin; ontleend aan de Grieksche taal (jrvvs'Spioy'), beteekent het vergadering van gezetenen. Men weet, met welke kalmte en met welk een waardigheid de Oosterlingen gewoon zijn vraagstukken te behandelen.
Ziedaar wat, om zoo te spreken, het uitwendige betreft van deze befaamde vergadering. Letten wij thans op hare samenstelling. Wij gaan den lezer in zekeren zin binnenleiden in het heiligdom des Sanhedrins.
Het was samengesteld uit 71 leden, de voorzitters medegerekend. Dit getal wordt aangegeven door Josephus en al de Joodsche geschiedschrijvers.
Ten tijde van den Zaligmaker waren deze 71 leden in drie kamers verdeeld:
de kamer der priesters;
de kamer der schriftgeleerden of leeraars;
de kamer der ouderlingen.
Iedere kamer bestond gewoonlijk uit 23 leden, zoodat wij met inbegrip van de voorzitters, over wie aanstonds, komen tot het getal van 71.
De kamer der priesters bestond, zooals haar naam aangeeft, alleen uit personen, die den rang van het priesterschap hadden.
11
De kamer der schriftgeleerden omvatte de levieten en die leeken, welke bijzonder bedreven waren in de kennis der wet.
De kamer der ouderlingen werd gevormd door de aanzienlijkste personen van het Joodscho volk. Dat deze vergadering aldus bestond uit de drie hoogste rangen van den Joodschen Staat, wordt bevestigd door alle schrijvers van dien tijd, zoowel Christelijke als Joodsche. Het Evangelie zegt uitdrukkelijk, dat dc priesters, dc schriftgeleerden en de ouderlingen beraadslaagden om Jesus te veroordeelen. ') En Maïmonides, die zoo goed ingelicht was omtrent de overleveringen en de gebruiken der Joden, zegt ons, dat men slechts als rechters in het Sanhedrin aanstelde de priesters, de levieten en de Joden, die om den adel hunner geboorte waardig waren om plaats te nemen naast de priesterschap.
Ofschoon nu de 71 leden, volgens de oorspronkelijke instelling, zich in gelijk aantal moesten verdeelen over ieder der drie kamers, nl.:
23 voor de kamer der priesters,
23 voor de kamer der schriftgeleerden,
23 voor de kamer der ouderlingen,
werd toch deze verdeeling niet altijd streng in acht genomen; ja, meer dan eens is het gebeurd, vooral in de laatste jaren der Joodsche geschiedenis, dat de Kamer der priesters alleen de meerderheid in het Sanhedrin uitmaakte. De reden van deze overheersching vinden wij bij Abarbanel, een der beroemdste rabbijnen der synagoog; „ De priesters en dc schriftgeleerden, zegt hij, hadden van nature hei overwicht in het Sanhedrin, omdat zij niet evenals de andere Israëlieten goederen hadden te beheeren of in waarde te houden, zoodat zij meer tijd honden wijden aan de studie der wet en des rechts en derhalve bekwamer waren in het uitspreken van vonnissen.quot; De opmerking van den geleerden rabbijn wordt bevestigd door het Evangelie, hetwelk op ontelbare plaatsen laat blijken, dat de kamer der priesters in het Sanhedrin het overwicht had over die der schrift-
') Mc. XIV: 53; XVI: 1. JIatth. XVI : 21. Joan. XI. Hand. IV; 5.
12
geleerden en ouderlingen, zoowel door het aantal als door den invloed van hare leden.') Zeggen wij nu, na de samenstelling van het Sanhedrin verklaard te hebben, wie het hoofd was bij de behandeling der twistgedingen.
Er waren twee voorzitters:
De een droeg den titel van vorst (nasi) en was inderdaad de voorzitter; de ander werd genoemd vader van het gerechtshof (ab bêth-din) en was onder-voorzitter. Beiden hadden eerezetels in de vergadering. Te midden der vergadering zetelden zij op tronen, terwijl hunne ambtge-nooten aan hunne zijde op gestoelten waren gezeten, die in den vorm van een halven cirkel waren gerangschikt. Aan elk uiteinde van den halven cirkel zat een secretaris.
Uit welke der drie kamers nu werd de voorzitter gekozen ?
Eenige schrijvers, zooals Basnage, hebben beweerd, dat het voorzitterschap van het Sanhedrin rechtens aan den hoogepriester toekwam. Dit is eene dwaling. Want evenals in de oorspronkelijke vergadering niet de hoogepriester Aiiron maar Mozes de voorzitter was, zoo ook werd het voorzitterschap in het Sanhedrin van den beginne af aan den waardigste toegekend. En inderdaad, volgens de lijst der voorzitters, door den Talmud bewaard, behoorden er velen niet tot den priesterlijken stand. Maïmonides, die dit vraagstuk grondig bestudeerd heeft, zegt daarenboven uitdrukkelijk dat men, als men zijne ambt-genooten in wijsheid overtrof, door dezen tot hoofd van het Sanhedrin werd aangesteld. Wij moeten er echter bijvoegen, dat, toen de invloed der hoogepriesters het overwicht kreeg in den Joodschen Staat — wat plaats had na de verandering van Judea in een Romeinsche provincie — de dienstdoende hoogepriester gewoonlijk in zich veree-
!) Deze samenstelling der groote vergadering door de priesters, de schriftgeleerden en de ouderlingen, had een precedent in de Joodsche geschiedenis: Josaphat vestigde te Jerusalem levieten, priesters en hoofden van familiën in Israël, opdat zij recht spreken zouden voor hen, die er woonden, in de zaken, die den Heer betroffen, en in die, welke den particulieren aanrjinr/en. (II Paralip. XIX : 8).
18
nigde de souvereiniteit in den offerdienst en het voorzitterschap van het Sanhedrin. Zelfs met geweld zag men hen zich meester maken van dit presidium. Hoe zal men zich dan verwonderen over hunne omkoopbaarheid en hunne onrechtvaardigheid! De bron hunner verkiezing was vergiftigd; ook de vrucht hunner werkzaamheid moest deelen in het verderf. Ook zagen zij er dikwerf niet tegen op om de ernstigste vraagstukken te doen oplossen door de helft of zelfs door het derde van het aantal leden dei-vergadering.
Wij zeggen; de ernstigste vraagstukken, want alleen aan het Sanhedrin werden de grootere moeilijkheden op het stuk van het recht, van de leer of het bestuur ter beslissing voorgedragen. Het oordeel der 10 xuerd ingeroepen, zegt de Mischna, wanneer de zaak heel een stam, een val-schen prof eet of den hoogepriester betrof; wanneer men handelde over eene oorlogsverklaring, over het vergrooten van Jerusalem en zijne voorsteden of over gewichtige veranderingen der stad; wanneer men in de provincies gerechtshoven van 23 leden moest oprichten; wanneer een stad eerloos verklaard of onder interdict moest gelegd worden.
Uit dit citaat van den Mischna kan men zien, hoe veelvuldig de voorrechten van het Sanhedrin waren. Deze vergadering was inderdaad oppermachtig. Toen Herodes de Groote nog slechts prefect was, moest hij voor haar verschijnen als beschuldigde, omdat hij op eigen gezag een bende struikroovers had doen ombrengen. Heel de macht van koning Hyrcanus kon Herodes er niet van bevrijden, om voor dat gerecht te verschijnen. De macht van het Sanhedrin was dus bijna even uitgestrekt als die van een koning.
Wij moeten hier niettemin de aandacht vestigen op een hoogst belangrijke beperking, welke het Sanhedrin voor zich zelf gemaakt had ten aanzien van het recht over leven en dood. Wij zullen aanstonds zien, tot welke hoogte het Sanhedrin zich tegenover de Romeinsche macht kon verheugen in dit recht. Hier willen wij alleen wijzen op eene beperking, voortkomende uit de plaats zelve,
14
waar het vonnis over leven en dood werd uitgesproken. Daar was nl. te Jerusalem slechts ééne zaal, waar de doodstraf kon worden uitgesproken. Zij werd genoemd Gazith of de zaal der gehouwen stecnen en was gelegen in een der gebouwen, bij den tempel behoorende. Dezen naam heeft men aan die zaal gegeven, omdat zij gebouwd was van vierkante, goed gepolijste steenen, iets wat te Jerusalem een groote weelde was.
Daar nu, en da4r alleen kon men, volgens de eenstemmige overlevering der Joden , de doodstraf uitspreken. „Wanneer men de zaal Gazith heeft verlaten,'''' zegt de Talmud , „ kan men tegen niemand, wien ook, een vonnis des doods uitspreken.quot; ,, De doodstraf ivordt niet op elke plaats uitgesprokenvoegt de uitlegging van den rabbijn Salomon er bij, „maar alleen als het Sanhedrin gezeten is in de zaal der gehouwen steenen.'''' Voeg hierbij het getuigenis van Maïmonides: „Daar kon geen doodvonnis wezen, zoolang het Sanhedrin niet gezeten was op de vereischte plaats.quot;
Deze gewoonte, om de doodstraf alleen uit te spreken in de zaal der gehouwen steenen, dagteekent eerst uit den laatsten tijd der Joodsche geschiedenis, ongeveer een eeuw vóór Chr. Noch in het tijdvak der rechters, noch bij de koningen vindt men het geringste spoor van deze zonderlinge bepaling. Wanneer de gerechtigheid zulks eischte, sprak men de doodstraf uit op elke plaats. Men behoeft slechts de Schriftuur te openen, om zich hiervan te overtuigen.
Hoe heeft dan deze bepaling ingang gekregen?
Geen enkel schrijver spreekt er over. Men kent alleen de beweegreden van deze zonderlinge zaak.
In het boek Deuteronomium lezen wij (XVII: 8—10): „Wanneer er eene of andere zaak in verwarring is, gaat dan naar de plaats, welke de Heer uw God zal hebben uitgekozen —, en gij zult alles doen, wat u gezegd wordt door hen, die zetelen op de plaats, welke de Heer zal hebben uitgekozen.quot;
De oversten nu der Synagoge, die eene eeuw voor Chr. leefden, overdreven de beteekenis van dit gebod en
15
hielden zich overtuigd, dat men, om de wet letterlijk te vervullen, zich begeven moest naar de plaats, welke de Heer had uitgekozen, eiken keer, wanneer zich een of andere duistere zaak voordeed.
Welke zaak nu kon er volgens hen meer moeilijkheid aanbrengen dan het uitspreken eener doodstraf? En welke andere plaats kon de Heer hebben uitgekozen dan den Tempel? Door zich dus te gronden op een dusdanige gewrongen en beperkte wets ver klaring zijn de oversten dei-Synagoog er toe gekomen, om voortaan de rechtsmacht over leven en dood niet meer uit te oefenen dan in eene bijzondere zaal van den tempel. Vandaar de gewoonte om de uitoefening van het recht over leven en dood te beperken tot de zaal der gehouwen steenen. Zooals men ziet, begon hier reeds het overdreven vasthouden aan de letter, dat de Talmudisten later zoo ver zouden doorzetten.
Het is dus zeker, dat ten tijde van Chr. deze gewoonte, om alleen in genoemde zaal een doodvonnis uit te spreken, kracht van wet had, en dat elk vonnis, buiten deze zaal uitgesproken, van nul en geener waarde was. Deze opmerking is belangrijk, zooals wij uit het vervolg zullen zien.
TWEEDE HOOFDSTUK.
Belangrijke beperking der macht van het Sanhedrin, 23 jaren vóór liet rechtsgeding tegen Christus.
Ten gevolge der verandering van Judea in een Romeinsch wingewest, onder Augustus, verliest het Sanhedrin zijn recht over leven en dood. — Deze beperking is een ware slag voor de tijdgenooten van Chr. en voor geheel de Joodsche nakomeling-schap. —• Pogingen van het Sanhedrin om deze macht over leven en dood terug te erlangen; pogingen, door de Joodsche nakomelingschap aangewend om ten aanzien der historie de gevolgen dezer beperking te verzwakken. — Redenen, waarom het Joodsche volk hardnekkig geweigerd heeft, deze opheffing van het recht over leven en dood te erkennen.
Wij hebben de inrichting van het Sanhedrin ten tijde van Chr. geschetst; liet bestond nl. uit drie kamers. Wij hebben vervolgens zijne macht bepaald; zij was, zooals de lezer heeft kunnen oordeelen, zeer uitgestrekt. Eene belangrijke gebeurtenis echter heeft zijn gezag geschokt en verminderd. Om wille der belangrijkheid hebben wij hieraan een afzonderlijk hoofdstuk gewijd. Ziehier wat gebeurd is:
Drie en twintig jaren vóór het rechtsgeding tegen Chr. verloor het Sanhedrin het recht om iemand ter dood te ver-oordeelen.
Dit merkwaardig feit had plaats ten gevolge der afzetting van koning Archelaüs, zoon en opvolger van Herodes, het elfde jaar na Chr. (het zevende der gewone tijdrekening). Judea was gemaakt tot een Romeinsch wingewest, en de landvoogden, die in naam van keizer Augustus regeerden, hadden aan het Sanhedrin het gladii, d. w. z.
17
het recht over leven en dood, ontnomen en het zich zeiven voorbehouden.
Elk wingewest, vereenigd met het keizerrijk, moest zich dit laten welgevallen, want de Rumeinen, schreef Tacitus, behouden zich het jus gladii voor en hekommeren zich niet om het overige. Het Sanhedrin behield nog de macht om van de gemeenschap uit te sluiten, in de gevangenis te zetten en tot geeseling te veroordeelen, maar het was beroofd van het recht ora een doodvonnis uit te spreken, het voornaamste kenmerk der souvereiniteit. Zelfs de Talmud, zoo ijverzuchtig op de onafhankelijkheid van het Joodsche volk, is genoodzaakt dit te bekennen. „ Ruim veertig jaren voor de verwoesting van den tempel ontnam men aan de Joden het recht om de doodstraf uit te spreken.quot; Dit was voor Judea een bliksemslag, waarvan noch de Joden ten tijde van Chr., noch het latere Joodsche volk zich ooit heeft kunnen herstellen.
Toen de leden der vergadering, tijdgenooten van Chr., zich het recht over leven en dood zagen ontnomen, ontstond er, zegt de rabbijn Rachmon, een algemeene verslagenheid : „ De leden van het Sanhedrin bedekten zich het hoofd met asch, kleedden zich met een haren kleed en riepen uit: Wee ons, nu de schepter van Juda is weggenomen, en de Messias nog niet gekomen is.quot;
Meermalen beproefden zij dan ook om zich vrij te maken van het keizerlijk decreet, en altijd zochten zij zich diets te maken, dat, indien zij al het recht verloren hadden om een doodvonnis uit te voeren, zij het ten minste behouden hadden om zulk een vonnis uit te spreken in zake van godsdienst. Maar 't was slechts zelfbedrog! lederen keer, dat zij een doodvonnis uitspraken, zooals bij Christus, bij den H. Stefanus, bij den H. Jacobus, maakten zij inbreuk op de Romeinsche wet. De beroemdste der Joodsche geschiedschrijvers, Josephus, die getuige was van dit verlies van het hoogste recht, zegt uitdrukkelijk: „Toen de landvoogd Festas gestorven was, en er noodzakelijk eenige tijd verliep voor de aankomst van Albinus, zijn opvolger, scheen den hoogepriester Ananus, zoon van
2
18
Annas, de gelegenheid gunstig toe om het Sanhedrin te verzamelen. Dit nu daagde Jacobus, den broeder van Jesus, dien men Christus noemt, en eenige anderen voor zich en veroordeelde hen om gesteenigd te worden. Allen nu, die in Jerusalem verstandig waren en nauwkeurig de wet naleefden, keurden deze handelwijze ten zeerste af. Eenigen gingen Albinus, die .reeds uit Alexandrië was vertrokken, te gemoet om hem in te lichten en te doen opmerken, dat Anauus geenszins het recht had om aldus zonder zijne toestemming den raad bijeen te roepen. Albinus liet zich gemakkelijk hiervan overtuigenden in woede ontvlamd tegen den hoogepriester, schreef hij aan dezen, dat hij hem er voor zou straffen.quot;
Dit voorval nu alsmede dit getuigenis leveren het onwraakbare bewijs, dat volgens Josephus en de ver-standigen onder het volk, die de wet getrouw naleefden, het recht over leven en dood verloren was.
Echter niet alleen het Sanhedrin, neen, ook het gansche Joodsche volk toonde zich terneergeslagen door dit verlies. Ten einde den vreeselijken slag te verzachten, die aan het laatste overblijfsel van hunne nationale onafhankelijkheid was toegebracht, en om te doen gelooven, dat het Sanhedrin nog altijd de macht over leven en dood bezat, hebben de rabbijnen de volgende verzinsels uitgedacht.
Niet de Romeinen, zoo beweerden zij eerst, hebben aan de vergadering hare hoogste rechtsmacht ontnomen, neen, de vergadering zelve heeft gemeend zich voor een. tijd er van te moeten ontdoen. Ziehier de redenen. „Toen de leden van het Sanhedrin bemerkten, dat het getal der moordenaars dermate in Israël toenam, dat het onmogelijk was hen allen te veroordeelen, spraken zij tot elkander: Het zal in ons voordeel wezen, dat wij onze gewone vergaderplaats verlaten, om naar eene andere te gaan, ten einde aldus het uitspreken van een doodvonnis te vermijden. En vervolgens: Veertig jaren vóór de verwoesting van den tweeden tempel hielden de terdoodver-oordeelingen op in Israël, hoewel de tempel nog stond. En dit gebeurde alzoo, omdat de leden van het Sanhedrin
19
verhuisd waren en hunne zittingen niet meer hielden in de zaal der gehouwen steenen.quot;
Ziedaar de eerste beweegreden, welke de rabbijnen aanvoerden om duidelijk te maken, hoe het recht overleven en dood had opgehouden in het Sanhedrin, nl. geen enkele doodstraf werd uitgesproken, omdat zij in die ongelukkige tijden al te talrijk zou zijn voorgekomen.
Maar aan deze uitlegging, welke door niets in de geschiedenis gerechtvaardigd wordt, meenden zij eene andere te moeten toevoegen, eene, die misschien nog behendiger is, nl.: „ De leden van het Sanhedrin hadden het besluit genomen om geene enkele doodstraf uit te spreken, zoolang Judea in de macht der Romeinen was, en het leven van Israëls kinderen door dezen bedreigd werd.quot;
Zooals men ziet, ontbreekt aan deze beweegreden eene zekere behendigheid niet. „ Een nakomeling van Abraham terdoodbrengen op een tijdstip, dat Judea, van alle kanten bestookt, onder de voetstappen der Romeinsche legioenen dreunde, ziet, dit kon niet anders wezen dan eene be-leediging, het bloed der patriarchen aangedaan !■ Immers, is de geringste Israëliet, hoe schuldig overigens ook, niet een wezen van hoogeren rang dan de heidenen, alleen hierom reeds dat hij een afstammeling is van Abraham? Verlaten wij dus deze zaal der gehouwen steenen, buiten welke niemand ter dood mag veroordeeld worden. En door dit vrijwillig verlaten der zaal en het ophouden der rechtspleging zullen wij belijden, dat Rome, de beheerscheres der wereld, geen macht heeft over het leven van Israëls kinderen of over de wetten van Judea!quot;
Iedereen zal toegeven, dat er eene zekere fierheid ligt in deze manier van handelen en spreken. Ongelukkig echter is dit alles bezijden de waarheid. Het Sanhedrin heeft zich nooit teruggetrokken uit de zaal der gehouwen steenen.
De waarheid is deze; In het zevende jaar der gewone tijdrekening werd het Sanhedrin beroofd van zijn opperste rechtsmacht over leven en dood, tengevolge dor onttroning
'2ü
van koning Archelaus en de omzetting van Judea in een Romeinsch wingewest.
Het is eehter van belang, hier de reden na te gaan, waarom er, hetzij van den kant der leden van het Sanhedrin, hetzij van de zijde der Joodsche nakomelingschap, met zulk eene hardnekkigheid geweigerd werd om zich neer te leggen bij een staat van zaken, die, wij bekennen het gaarne, smartelijk was voor het Joodsche eergevoel, maar ten slotte geen uitzondering was voor Judea. Al de volkeren, door Rome onder het juk gebracht , werden beroofd van de opperste macht over leven en dood, en geen hunner heeft ooit eenige moeilijkheid gemaakt om deze vernedering te ondergaan. Waarom heeft dan alléén het Joodsche volk nooit in zijne vernedering willen toestemmen? Hier volge de reden.
Tegelijk met het ophouden van deze macht ging onverbiddelijk het tijdstip in vervulling, dat voor de komst van den Messias door de profetie van Jacob was bepaald. Omdat nu de Synagoge den Messias weigerde te erkennen in den persoon van Jesus van Nazareth, deed zij alle pogingen om de vervulling dezer beroemde profetie tegen te houden. Tot dat einde ontzag zij zich niet om, zoowel onder de oogen der Romeinen, als ten aanzien van het nageslacht, zich op allerlei wijzen vast te klemmen aan dit recht over leven en dood, want het verlies van dit recht was eene aanwijzing, door Gods Voorzienigheid gedaan, dat de Messias gekomen was.
Wat dan behelsde deze profetie? Het is tijd voor u, o Israëlieten, dat zij u in al hare helderheid worde uitgelegd.
Jacob lag op zijn sterfbed. Zijne twaalf zonen, rondom hem verzameld, ontvingen ieder volgens hunne rangorde de profetische zegening, welke God hem ingaf. Maar toen hij aan Juda gekomen was, sprak de grijsaard in verhevener woorden: „ Gij, Juda, uwe broeders zullen u prijzen; uwe hand zal rusten op den nelc uwer vijanden; de kinderen van uwen vader zullen u aanbidden. Juda is een jonge leeuw: (/ij hebt u neergelegd als een leeuw en als eene
21
leeuwin. Wie zal hem opwekken? De sehepter zal niet van Ju da weggaan, noeh de wetgever tusschen zijne voeten uit (d. w. z. uit zijn stam), totdat Hij komt, die gezonden moet worden: en Hij zal alle volkeren verzamelen.'''' Aldus luidt de voorspelling van Jacob.
Uit heel de vroegere geschiedenis der Joden gaat slechts één stem op om te erkennen, dat hier spraak is van den Messias.
Volgens deze voorspelling derhalve moesten twee teekenen de komst van den Messias voorafgaan en de Joden steeds in afwachting doen loven; vooreerst het wegnemen van den sehepter, vervolgens de herooving van de rechterlijke macht. De Talmud verklaart deze voorspelling aldus: „De Zoon van David moet niet komen, voor dat de koninklijke macht in Judea heeft opgehouden,'''' en vervolgens: „De Zoon van David moet niet komen, voor dat de rechters in Israël hebben opgehouden te bestaan.''''
Welnu, ten tijde van de Romeinsche overheersching was het reeds lang geleden, dat de koninklijke macht in Judea had opgehouden, omdat, sedert den terugkeer uit de gevangenschap, d. w. z. sedert meer dan 400 jaren, geen enkele afstammeling van David den sehepter gedragen had. De laatste koningen, die het te Jerusalem gedaan hadden, do vorsten der Macchabeeën, waren van den stam van Levi, en Horodes de Groote, die een eind aan hunne rogeering maakte, was, als afstammeling van een Idumeeër, niet eens van Joodsch bloed. Het eerste teoken, het verdwijnen van den sehepter, was dus zichtbaar in vervulling gegaan.
Bleef nog over het tweede, nl. hot verdwijnen van de rechterlijke macht, welk teoken op do volgende wijze in vervulling ging.
Was hot recht om een doodvonnis uit te spreken eenmaal ontnomen, dan kon er ook inderdaad geen wetgever moer zijn tusschen de voeten, d. w. z. in don stam van Juda. Onze broeders in Israël zijn te zeer gewoon aan de rijke beeldspraak van het Oosten, om hier in het brcede te gaan uitleggen, wat de voelen van Juda beteekent. Zij
22
zullen zich herinneren. dat, wanneer een wetgever of een leeraar onderricht gaf in het oude Palestina, al hunne leerlingen naar hem luisterden, terwijl zij in een halven cirkel voor hem gezeten waren. In den letterlijken zin van het woord was de wetgever dus geplaatst tusschen de voeten, die naar hem uitgestrekt waren als naar het middenpunt van een hal ven cirkel. Welnu, tusschen de voeten van Judn was daar inderdaad geen wetgever meer, en in zijn hand droeg hij niet meer den schep ter. Is eenmaal de rechterlijke macht iceg, zegt de Talmud, dan is er ook geen Sanhedrin meer.
En nu begrijpt men ook, waarom het Sanhedrin, dat in Jesus van Nazareth den Messias niet wilde erkennen, dezen kreet van wanhoop slaakte, toen het beroofd was van het recht over leven en dood: Wee ons! icant de schepter is van Juda weggenomen, en de Messias is nog niet gekomen!
Ja, wel is de schepter hun ontnomen ! Zij hebben noch eene koninklijke noch eene rechterlijke macht meer. Het Sanhedrin is niets anders dan een verminkt lichaam. En als Christus voor dit Sanhedrin zal verschijnen, zal het wel Zijne leer kunnen veroordeelen, ja zelfs het banvonnis tegen Hem uitspreken, want op dat alles heeft het nog recht. Maar wanneer het een doodvonnis uitspreekt, zal dit van zijn kant eene duidelijke schennis wezen van de Romeinsche wet.
Daar nu de rechten van het Sanhedrin genoegzaam omschreven zijn, kunnen wij gaan onderzoeken, welke de zedelijke waarde was der personen, die geroepen waren om zitting te nemen in het rechtsgeding tegen Christus.
DERDE HOOFDSTUK.
Zedelijke waarde der personen, die zitting hadden in het rechtsgeding tegen den Zaligmaker.
De oplossing van dit vraagstuk zal een helder licht werpen op de waarde van het geding. — Over de mogelijkheid om hec meerendeel der rechters uit de vergetelheid te halen, waarin zij zich sedert twintig eeuwen verbergen. — Namen en zedelijke waarde der leden van de kamer der priesters, die in dit geding zitting hadden. — Namen en zedelijke waarde der leden van de kamer der schrittgeleerden. — Namen en zedelijke waarde van de leden van de kamer der ouderlingen. — Meer dan de helft van het Sanhedrin is ons bekend. — Met deze meerderheid , zooals zij dooide Joden zelf beoordeeld werd, is het gemakkelijk te voorzien , wat de uitslag van het geding zal zijn.
De leden van het Sanhedrin, die Christus oordeelden , waren dus ten getale van 71 , en, zooals wij gezien hebben, verdeeld in drie kamers. Maar bovenal is het van belang om hunne namen, hunne afkomst, hun karakter en hunne zedelijke waaade te leeren kennen. Een helder licht zal daardoor over het beroemde rechtsgeding geworpen worden. Men weet wel, wie en hoedanig Caïphas, Annas en Pilatus waren, de drie rampzalige figuren in het treurspel des lij deus. Maar zou het niet mogelijk zijn. ook de anderen eveneens voor het licht der historie te brengen? Een arbeid, die, zoover wij weten, nog nooit beproefd is, omdat men meende, dat de noodige stukken ontbraken. Dit nu is eene dwaling. Zij bestaan, en wij hebben ze geraadpleegd; daarom zullen wij in deze tijden van openbaarmaking der geschiedenis het meerendeel der rechters uit hunne schuilhoeken , waarin zij zich verbergen, te voorschijn halen. Drie
24
soorten van oorkonden hebben ons bijzonder geholpen om de waarde dezer menschen te leeren kennen, nl. de HH. Evangeliën, de kostbare geschriften van den geschiedschrijver Josephus en de nog niet onderzochte folianten van den Talmud.
Bijna 40 rechters van Christus treden voor ons op, zoodat meer dan de helft van het Sanhedrin zich wederom aan onze oogen vertoont. Eene meerderheid, voldoende om de geheele vergadering naar waarde te schatten.
Om hierin met orde voort te gaan, zullea wij beginnen met de belangrijkste der drie kamers, nl. die der priesters.
I. Kamer der priesters.
Wij zeggen: de kamer der priesters. In het H. Evangelie draagt dit gedeelte van het Sanhedrin een meer aanzienlijken naam. De H. Mattheus, de H. Marcus cn de andere Evangelisten duiden deze partij aldus aan : De raad der Hoogepriesters, de raad van de oversten der priesters.
Waarom geven de Evangelisten dien meer weidschen naam van raad der Hoogepriesters aan de kamer dei-priesters? Is dit niet eene dwaling? Niets zou natuurlijker zijn dan te spreken van eene vergadering van priesters. Is dan die naam van hoogepriesters niet eene overdrijving, daar er toch volgens de Mozaïsche instelling slechts één Hoogepriester mocht zijn, die voor het leven met die waardigheid was bekleed?
Volstrekt niet, hier is geen spraak van dwaling of overdrijving van den kant der Evangelisten. Daarenboven de beide Talmuds zelf maken uitdrukkelijk gewag van eene vergadering van hoogepriesters. Maar hoe is dan die tegenwoordigheid van verscheidene hoogepriesters tegelijk in het Sanhedrin te verklaren?
Tot schande van het Sanhedrin moet deze uitlegging hier volgen. Sedert een halve eeuw ongeveer was er een afschuwelijk misbruik ingeslopen, hetwelk hierin bestond, dat de hoogepriesters naar willekeur werden benoemd eii afgezet. Terwijl het hoogepriesterschap op bevel van God
gedurende 15 eeuwen erfelijk was in eene enkele familie en zoolang als het leven duurde, was deze waardigheid ten tijde van Christus inderdaad een stuk handelswaar geworden. Herodes was begonnen niet deze willekeurige afzetterij; en sedert Judea een Romeinsch wingewest was geworden, volgden de hoogepriesters elkander bijna ieder jaar te Jerusalem op, terwijl de landvoogden hen benoemden en afzetten, evenals de praetors naderhand de keizers benoemden en van den troon stieten. De Talmud spreekt met smart over dit te koop zijn der hoogepries-terlijke waardigheid alsmede over deze hoogepriesters van één jaar. Hij , die het meest aanbood, erlangde deze waardigheid, want de moeders waren bijzonder gevoelig op het stuk van de benoemingen barer kinderen tot hoogepriesters.
De uitdrukking van „raad der hoogepriesters,quot; welke de Evangelisten bezigden om de eerste kamer van het Sanhedrin aan te duiden, is dus zoo nauwkeurig mogelijk, daar er in het rechtsgeding tegen Christus ongeveer 12 afgezette hoogepriesters tegenwoordig waren , en daarenboven allen , die eenmaal met deze waardigheid bekleed waren, hun titel voor het overige van het leven behielden en rechtens zitting bleven honden in die hooge vergadering. De meesten echter waren bloedverwanten dezer hoogepriesters. Want te midden der kuiperijen van den priesterlijken stand was het eene gewoonte, dat de invloedrijkste leden van de kamer der hoogepriesters met zich ook hunne kinderen en vrienden het Sanhedrin binnenvoerden.
De kastegeest was almachtig; een geleerd Israëliet onzer dagen, de heer Derembourg, bekent het zelf: „Sommige pricstcrlijkr fnmilién, machtig door rijkdom en aanzien, die niet de minste zorg droegen voor de belangen en de waardigheid van het altaar, betwistten elkander de plaatsen , den invloed en de rijkdommen.quot;
Daar is dus een tweevoudig element in deze eerste kamer: hoogepriesters en gewone priesters.
Wij zullen thans hunne namen noemen en daarbij
26
aaiitoouen, van welken aard hunne zedelijke waarde was.
Caiphas. Hoogepriester in functie. Hij was de schoonzoon van Annas en bekleedde zijne waardigheid gedurende 11 jaren, van 25 tot 36 n. Chr., het geheele tijdvak van Pilatus' bestuur. Hij was voorzitter bij het verhoor van Christus, en het lijdensverhaal doet hem genoegzaam aan ons kennen.
Annas. Gedurende zeven jaren ex-hoogepriester onder het bestuur van Coponius, Ambivius en Rufus in het jaar 7—11 na Chr. Deze man was de schoonvader van Caïphas, en hoewel buiten bediening, werd hij steeds geraadpleegd in ernstige gevallen. Men kan zelfs zeggen , dat bij al de veranderlijkheid van het hoogepriesterschap, hij ten slotte al zijn gezag bewaarde. Gedurende 50 jaren bleef deze waardigheid bijna onafgebroken in zijne familie; 5 zijner zonen waren er achtereenvolgens mede bekleed.. Deze familie liet zich dan ook de priesterlijke familie noemen, alsof het priesterschap daarin erfelijk was geworden. De hooge bedieningen van den tempel kwamen hem evenzeer toe. De geschiedschrijver Josephus verhaalt, dat Annas bij de Joden doorging voor den gelukkigsten man van zijn tijd. Tegelijk echter doet hij opmerken, dat de geest van deze familie trotsch, stoutmoedig en wreed was.
Eleazar. Sedert een jaar ex-hoogepriester onder Valerius Gratus, 23—24 na Chr. Hij was de oudste zoon van Annas.
Jonathm. Zoon van Annas. Destijds gewoon priester en later hoogepriester gedurende één jaar in de plaats van Caïphas, toen deze, na bij Pilatus in ongenade te zijn gevallen, door Vitellius, opperbevelhebber van Syrië, Avas afgezet, 37 jaar na Chr.
Theophilus. Zoon van Annas. Destijds gewoon priester, maar later gedurende 5 jaar hoogepriester in de plaats van zijn broeder Jonathas, toen deze was afgezet door Vitellius, 38—42 na Chr.
Mathias. Zoon van Annas. Destijds gewoon priester, later gedurende twee jaar hoogepriester, 42—44 na Chr.
27
Hij was de opvolger van Simon Canthera, die door koning Herodes-Agrippa is afgezet.
Anamis. Zoon van Annas. Destijds eenvoudig priester, later hoogepriester gemaakt door koning Herodes-Agrippa na den dood van den Romeinschen landvoogd Parcius Festus, 63 na Chr. Hij was een Sadduceeër, hard en onbuigzaam van karakter, en bekleedde zijne waardigheid slechts drie maanden. Hij werd afgezet door Albinus, opvolger van Porcius Festus, omdat hij geheel willekeurig den apostel Jacobus had doen steenigen.
Joazar. Sedert 6 jaren ex-hoogepriester, gedurende de laatste dagen van Herodes den Groote en de eerste jaren van Archelans, 4 vóór Chr. tot 2 na Chr. Hij was de zoon van Simon Boëthus, die zijne verheffing en zijn rijkdom te danken had aan eene weinig eervolle zaak, zooals Fl. Josephus ons verhaalt, nl.:
„ Deze Simon Boëthus, priester te Jerusalem, had eene dochter, Mariamne geheeten, die voor de schoonste Israë-liete doorging van haren tijd. De faam van hare schoonheid bereikte Herodes, die reeds op het eerste bericht zijn hart bewogen voelde, hetwelk nog toenam, toen hij haar zag. Hij besloot dus haar te huwen; daar echter Simon Boëthus van niet genoegzaam aanzienlijken stand was om dezen tot schoonvader te hebben, ontnam hij, ten einde zijn hartstocht te bevredigen, de hoogepriesterlijke waardigheid aan Jesus, zoon van Phabetes, om haar aan Simon te geven, en huwde vervolgens Mariamne.quot;
Ziedaar, volgens Josephus, den allesbehalve bovennatuurlijken oorsprong der hoogepriesterlijke waardigheid, waarmede Simon Boëthus en geheel zijn geslacht bekleed werden. Simon was reeds gestorven ten tijde van het rechtsgeding tegen Christus. Maar Joazar trad daarna op met zijne twee broeders, waarvan er een, evenals hij, oud-hoogepriester was.
Eleazar. Ex-hoogepriester, tweede zoon van Simon Boëthus. Hij volgde zijn broeder Joazar op, toen deze door koning Archelaus van het hoogepriesterschap ontzet werd. Niet lang echter oefende hij zijne bediening uit,
28
want cenige maanden reeds na zijne verkiezing werd hij door denzelfden koning afgezet.
Simon Cnnthem. Destijds gewoon priester, derde zoon van Simon Booth us. Later gedurende eenige maanden hoogepriester gemaakt door koning Herodes Agrippa, die hem wederom afzette.
Josu'é hen Si'é. Ex-hoogepriester gedurende 5 of 6 jaren onder de regeering van Archelaus, die hem opvolger maakte van Eleazar, tweeden zoon van Simon Boëthus, het jaar 1—-6 na Chr.
Ismaèl ben Pliahi. Xegen jaren lang ex-hoogepriester onder den landvoogd Valerius Gratus, voorganger van Pontius Pilatus. Xaar het zeggen der rabbijnen ging hij door voor den schoonsten man van zijn tijd. Zijn weelderig leven en zijne verwijfdheid gingen zoover, dat het kostbare opperkleed, hetwelk zijne moeder voor een grooten prijs had laten maken, slechts eens door hem gedragen en verbolgens naar de gewone kleedkamer verwezen werd, evenals een deftige matrone zou doen met een kleed, hetwelk haar niet meer bevalt.
Simon ben Camites. Een jaar lang hoogepriester onder den landvoogd Valerius Gratus, het jaar 24—25 na Chr. Deze hoogepriester was bekend om de buitengewone lengte van zijn hand. De Talmud verhaalt deze bijzonderheid van hem: Den avond voor den Grooten Verzoendag, toen hij in gesprek was met Arethas, koning van Arabië, wiens dochter gehuwd was met Herodes Antipas, gebeurde, het, dat er een weinig speeksel uit den mond van den koning op de kleederen van Simon viel. Toen nu de koning was heengegaan, ontdeed hij zich aanstonds van zijne klecde-ren, omdat hij ze beschouwde als onrein voor den dienst van den volgenden dag. O Phariseesche zifterij!
Joannes. Gewoon priester, ons alleen bekend uit de Handelingen der Apostelen IV; 6. „Des anderen daags kwamen te Jerusalem de hoogepriesters, de ouderlingen en schriftgeleerden bijeen met Annas, den hoogepriester, Caïphas, Joannes en Alexander en al degenen, die van priesterlijk geslacht waren.quot;
Alexander. Gewoon priester, dezelfde, die in den aangc-haalden tekst is genoemd. Ook Josephus maakt melding van hem. Volgens dezen schrijver werd hij later alabark d. w. z. eerste magistraat der Joden te Alexandrië. Mij was zeer rijk, daar koning Herodes Agrippa hem 200.000 zilverstukken ter leen vroeg.
Ananim hen Nehcdai. Destijds gewoon priester, later werd hij hoogepriester onder de landvoogden Ventidius Cuinanns en Felix, in de jaren 48—54. De Handelingen der Apostelen en Josephus maken melding van hem. Hij was dezelfde, die den H. Paulus voor den landvoogd Felix deed terechtstaan: „ Ananias, de hoogepriester, ging naar Caesarea met eenigo ouderlingen en een zekeren redenaar Tertullus, die voor den stadhouder als beschuldigers van Paulus optraden (Hand. XXT.V: 1).quot; Volgens de Joodsche overlevering was deze man vooral bekend om zijne buitengewone gulzigheid, die, naar luid van den Talmud, aan het wonderbare grensde. Daar wordt gesproken van 300 kalveren, evenzoovele tonnen wijn, 40 paar jonge duiven, voor zijn onderhoud bijeengebracht.
Helldas. Gewoon priester, maar tevens schatbewaarder van den tempel. Van hem ontving Judas waarschijnlijk de 30 zilverlingen, als prijs van zijn verraad.
Sceva. Een der voornaamste priesters. Hij wordt genoemd in de Handelingen, waar zijne zeven zonen ter spraak komen, die zich aan tooverij overgaven.
Ziedaar de voornaamste priesters, die de eerste kamer van het Sanhedrin samenstelden tijdens het rechtsgeding tegen Christus.
Uit de zoo cvei) gegeven mededeeliugen blijkt allerduidelijkst :
1 . dat verscheidene dezer hoogepriesters persoonlijk zeer weinig achting verdienden;
2dat alle hoogepriesters, die, ,met verachting der vastgestelde goddelijke wet, jaarlijks elkander in de bediening van Aiiron opvolgden, niets anders waren dan ellen-
30
(lige indringers. Wij hopen, dat deze uitdrukkingen onze Joodsche lezers niet zullen kwetsen, want ziehier wat wij er nog aan moeten toevoegen.
Vooreerst, de geschiedschrijver Josephus, een onverdacht getuige, denkt gelijk wij. Hoewel hij zooveel mogelijk de schande der priesters bedekt heeft gehouden, kon hij toch niet nalaten, in een oogenblik van afkeer hen aldus te brandmerken:
„Te dien tijde geraakten de hoogepriesters, de priesters van den eersten rang, in een hevigen twist met die van den tweeden rang. Beide partijen werden gesteund door een menigte oproerlingen; men overlaadde elkander met beleedigingen, ja zelfs wierp men elkaar met steenen. De priesters van den eersten rang lieten zich in een aanval van woede zoover voeren, dat zij hunne knechts uitzonden, om uit de schatkist van den tempel de tienden te plunderen, die aan de gewone priesters toebehoorden.quot;
Ziedaar den geest van billijkheid en gematigdheid van het grootste gedeelte van Christus' rechters.
Nog verder gaat de Talmud, die gewoonlijk het Joodsche volk niet genoeg weet te prijzen. Hij daagt deze hoogepriesters een voor een voor zijn rechtbank, noemt ze bij hun naam en roept dan uit; „O geesel, gij huis van Simon Boëthus, wee hunne lansen! O geesel, gij huis van Annas, wee hun slangengesis! O geesel, gij huis van Canthera, wee hunne pennen! O geesel, gij huis van Ismaël ben Phabi, wee hunne vuisten! Zelf zijn zij hoogepriesters, hunne kinderen schatbewaarders, hunne schoonzonen bevelhebbers, en hunne knechts slaan het volk met stokken! quot;
En de Talmud gaat voort; „Het plaveisel van het heiligdom slaakte vier malen een kreet; Gaat weg van hier, afstammelingen van Heli, gij bezoedelt den tempel van den Eeuwige! En dan; Ga weg van hier, Issachar de Kefar Barkaï, die slechts eerbied hebt voor u zeiven en de offerande, den hemel toegewijd, onteert. Eenderde kreet weerklonk van het plaveisel; Opent u, poorten van het heiligdom, en laat Ismaël ben Phabi binnentreden, om
81
zijne hoogepriesterlijke bediening te vervullen! Wederom hoorde men een kreet van het plaveisel.: Opent n, poorten, en laat Ananias ben Nebedaï binnenkomen, den leerling der gulzigaards, om zich met de offers te verzadigen.quot;
Kan men nog langer, met zulk getuigenis voor oogen, de onwaardigheid loochenen van hen, die als leden van de kamer der priesters in het rechtsgeding tegen Christus optraden ? Eene onwaardigheid, die nog helderder in het oog springt, wanneer men weet, dat het meereudeel dezer priesters uit heerschzucht op huichelachtige wijze de wet van Mozes hadden verkracht. Het grootste gedeelte immers der priesters behoorde tot de sekte der Phariseeërs, die den godsdienst dienstbaar maakten aan hunne persoonlijke eerzucht. Ten einde het volk te beheerschen door godsdienstigen schijn, hadden deze Phariseesche priesters zich niet ontzien om de wet van Mozes te overladen met overdreven praktijken, met ondragelijke lasten, welke zij aan anderen oplegden, zonder die zelf maar met een vinger aan te raken. Hoe zal men zich dan nog verwonderen over den duivelschen haat, welken deze heerschzuchtigen en veinsaards tegen den Zaligmaker hadden opgevat? Toen immers Zijn woord, scherp als een zwaard, hunne huichelarij ontsluierd en het inwendig bederf dezer gepleisterde graven aangetoond had, zwoeren zij Hem een doodelijken haat en konden het Hem nooit vergeven, dat Hij hen voor het oog des volks ontmaskerd had.
Gaan wij nu over tot de tweede kamer, die der schriftgelceerden of leeraars.
II. Kamer der schriftgeleerden.
Herinneren wij ons even , wat schriftgeleerden waren. Zonder onderscheid werden zij gekozen uit de levieten of uit de leeken en vormden te zamen den geleerden stand onder het volk. Zij waren leeraars in Israël en werden geacht en geëerbiedigd, want men weet, in welk aanzien de wijzen stonden bij de Joden en de Oosterlingen.
32
Na cle kamer der priesters was die der schriftgeleerden de voornaamste. Zooals blijkt uit de stukken, die wij gezien hebben, was echter de kamer der schriftgeleerden , op enkele uitzonderingen na, niet veel beter dan die der priesters.
Hier volgen de namen en de geschiedenis dezer wijzen, die als zoodanig zitting hadden in het Sanhedrin.
Gamaliel, bijgenaamd de Oude, een zeer eerbiedwaardig Israëliet. Zijn naam is in eere zoowel in den Talmud als in de Handelingen der Apostelen. Hij was van hooge afkomst, en kleinzoon van den beroemden Hillel, die, uit Babylonië afkomstig, te Jerusalem schitterde door het geven van onderricht, 40 jaar voor Chr. Gamaliël had bij zijn volk zulk een grooten naam door zijn wetenschap, dat de Talmud van hem kon zeggen: „Toen de rabbijn Gamaliël stierf, verdween met hem ook de luister der wet.quot; Aan de voeten van dezen man leerde Saulus, later de H. Paulus, de wet en de Joodsche overleveringen, en men weet, hoe hij er zich op beroemde. Tot Gamaliëls leerlingen behoorden ook de H. Barnabas en de eerste martelaar Stephanus. Toen het Sanhedrin over de middelen beraadslaagde om de Apostelen ter dood te brengen, hield Gamaliël hunne veroordeeling tegen door deze beroemde woorden:
„ Israëlieten, dezen raad geef ik U : houdt op die lieden lastig te vallen en laat hen begaan. Want indien hun werk menschenwerk is, zal het van zelf te niet gaan; maar is het een werk van God, dan zult gij het niet kunnen vernietigen, en gij zoudt zelfs in gevaar zijn tegen God te strijden.quot; Het Sanhedrin luisterde naar dezen raad. Weinig tijds daarna omhelsde Gamaliël het Christendom en beoefende dit zoo getrouw, dat de Kerk hem heeft opgenomen onder het getal der heiligen. Men viert zijn feestdag den 3 Augustus. Gamaliël stierf in het jaar 52, 19 jaar na Chr.
Simeon. Zoon van Gamaliël den Oude. Evenals zijn vader had hij zitting in liet Sanhedrin. He geschriften der rabbijnen gaven hem veel lof. Hij volgde echter niet
38
het voorbeeld zijns vaders en giny niet over tot het Christendom. Hij werd integendeel de vertrouwde vriend van den beruchten bandiet Joannes van Giscala, wieus wreedheid en buitensporigheid tegen de liomeinen en zelfs tegen de Joden Titus hebben gedwongen de plundering van .Terusalem te bevelen. Bij den laatsten aanval werd Simeon gedood, in het jaar 70.
Onkelos. Geboren uit Heidensche ouders, omhelsde hij het Jodendom en werd een der beroemdste leerlingen van Gamaliël. Hij is de bewerker van de vermaarde Chal-deeuwsche uitlegging der 5 boeken van Mozes. Ofschoon hij volgens de oorkonden der rabbijnen geen deel uitmaakte van het Sanhedrin, kan men toch niet twijfelen, dat hij er in gezeten heeft, wegens de bijzondere achting, welke de Joden altijd betoond hebben aan zijne nagedachtenis en zijne geschriften. Nog heden ten dage zijn zij verplicht om elke week een zeker gedeelte van den Pentateuch te lezen volgens de overzetting van Onkelos. Onkelos behoorde tot de onverdraagzaamste!! der Phariseeërs. Uit de afgoderij tot het Jodendom bekeerd, droeg hij den Heidenen zulk een haat toe, dat hij zijn geld, het erfdeel zijns vaders, als onrein in de Doode Zee wierp. Men begrijpt, dat zulk eenc gezindheid hem niet gunstig kon stemmen voor den Zaligmaker, die de Heidenen evenzeer als de Joden bij zich ontving.
Junathns hen Uzi'él. Bewerker van beroemde Chaldeeuw-sche overzettingen van den Pentateuch en de profeten. Men is niet eenstemmig omtrent het juiste tijdstip van zijn leven, zoodat dit door eenigen gesteld wordt enkele jaren voor Christus, door anderen ten tijde van Christus zelf. Wij echter kunnen er niet aan twijfelen, of hij is tijdgenoot en zelfs rechter van Christus geweest, en dit wel om twee onomstootelijke redenen. Vooreerst: deze Jonathas, de vertaler der profeten, heeft met opzet Daniël weggelaten, omdat volgens den Talmud een engel hem kwam waarschuwen, dat de dood van den Messias, waarvan deze.profeet spreekt, al te duidelijke gelijkenis draagt met dien van Christus. Daar nu Jonathas opzettelijk Daniël
3
84
heeft weggelaten om Christus, is dit een bewijs, dat hij geleefd heeft niet vóór, maar ten tijde van den Zaligmaker.
Vervolgens; Wanneer men de overzettingen van Onkelos en Jonathas met elkander vergelijkt, moet men erkennen, dat de laatste zijn voordeel gedaan heeft met de geschriften van den eerste, bv. Deut. XXII, 5 enz. Daar nu Jonathas zich bediend heeft van de schriften van Onkelos, die een tijdgenoot des Heeren was, besluiten wij hieruit, dat hij niet geleefd heeft vóór Dezen. De Talmudisten, die Jonathas willen beloonen voor zijn haat tegen Christus, houden op hem de meest ongerijmde lofspraken. Zoo verhalen zij, dat, wanneer Jonathas de wet Gods bestudeerde , de atmosfeer rondom hem zoo gloeiend werd dooide lichtstralen, die van hem uitgingen, dat de vogelen, die onbezonnen kwamen aanvliegen, plotseling verteerd nedervielen.
Samuel Kakkaton of de Kleine, aldus genoemd om hem te onderscheiden van Samuël den Profeet. Samuël de Kleine was een der opvliegendste leden van het Sanhedrin, dezelfde die eenigen tijd na de Verrijzenis des Heeren den beruchten vloek tegen de Christenen heeft samengesteld, welke genoemd wordt birhhat hamminim en aldus luidde; „Dat er geen hoop meer zij voor afvalligen, en dat de ketters, welke ook, 'plotseling sterven! Dat in onze dagen het rijk van den hoogmoed vernietigd en ver-woest worde! Gezegend zijt Gij, o Heer, die de godde-loozen verdelgt en de hoovaardigen vernedert.''''
Deze vloek werd door het Sanhedrin als een bijvoegsel ingelascht in de bekende Schemone Esre met zijne 18 vervloekingen, die dagteekenen van den tijd van Esdras, en welke een Israëliet eiken dag moet opzeggen.
Zij was ook bekend aan den H. Hieronymus, die zegt: „ De Joden vervloeken drie malen daags in elke synagoge den Christennaam, dezen verbergend onder den naam van Nazaréér.quot;
Samuel stierf voor de verwoesting van den tempel, 15 of 20 jaren na Chr.
Chananias ben Ghiskia. Te midden der leerstellige twisten, op dat tijdstip zoo veelvuldig, was deze de man om
do partijen met elkaar te verzoenen. Zoo kozen die van Hillel en Schammaï , welke met den dood hunner stichters geenszins waren uitgestorven, hem dikwerf tot scheidsrechter. Het gelukte hem echter niet altijd de twisten te doen bedaren, want volgens oude oorkonden gebeurde liet meer dan eens, dat de leerlingen van beide partijen krachtiger argumenten gebruikten en met elkander handgemeen werden. Eens echter heeft Chananias zijn systeem van verzoening laten varen ten gunste van den profeet Ezechiël. Toen nl. de invloedrijkste leden van het Sanhedrin hadden voorgesteld, om de geschriften van dezen profeet te verwerpen , omdat zij volgens hen in tegenspraak waren met de wet van Mozes, is Chananias opgestaan en heeft de profetieën met zulk eene welsprekendheid verdedigd, dat het Sanhedrin van het voorstel heeft afgezien. Dit feit geeft genoegzaam te kennen, met welke gezindheid men de profetieën bestudeerde. Ofschoon het juiste tijdstip van Chanasias' dood onbekend is, weet men toch, dat hij stierf vóór de verwoesting van Jerusalem.
Ts/nael ben Eliza. Beroemd oui de scherpte van zijn verstand en de schoonheid zijner gelaatstrekken. De rabbijnen verhalen van dezen leeraar allerlei ongeloofelijke dingen. B. v. de engelen daalden omlaag en stegen naar den hemel alleen op zijn goedvinden; zoo wiesch hem zijne moeder de voeten en dronk daarna met eerbied liet water op, dat gediend had om hem te wasschen. Zijn dood was niet minder romantisch. De dochter van Titus, getroffen door zijne schoonheid, had van haren vader verkregen, dat de huid van dezen rabbijn zou worden afgestroopt om haar in balsem en welriekende kruiden te bewaren en dan te gebruiken bij den zegetocht te Rome na de inneming van Jerusalem.
Rabbi Zadok. Ten tijde van het rechtsgeding tegen Christus had hij den leeftijd van 40 jaren bereikt. Hij stierf na den brand van den tempel in den leeftijd van 70 jaren. De Talmud verhaalt van hem, dat hij veertig jaren voor dezen brand niet ophield met vasten, om van God te verkrijgen , dat de tempel niet door de vlammen
36
zou verteerd worden. Naar aanleiding hiervan vraagt de Talmud zich af, hoe deze rabbijn bekend kon zijn met de groote ramp, die den tempel bedreigde. En de Talmud zelf staat verlegen met het antwoord. Naar ons oordeel kon rabbi Zadok slechts door een tweevoudig orakel bekend zijn met deze schrikwekkende gebeurtenis: of wel, dooide profetie van Daniël, die meer dan 400 jaren te voren voorspeld had, dat de gruwel der verwoesting zou drukken op den tempel van Jerusalem, nadat de Messias gedood zou zijn; of wel door het woord van Christus zei ven, die 40 jaar voor de verwoesting van den tempel had gezegd: Ziet gij deze groote gebouwen ? Voorwaar ik zeg u, dagen zullen komen, dat, van alles wat gij ziet, de eene steen niet op den anderen zal blijven, die niet zal verwoest worden.
Jochanan ben Zachdi. De boeken der rabbijnen kennen aan dezen leeraar een buitengewonen levensduur toe. Evenals Mozes zou hij 120 jaren geleefd hebben , waarvan hij er 40 besteedde aan handenarbeid, 40 aan de studie der Wet en 40 aan het onderricht. Zijn naam als geleerde was zoo gevestigd, dat hij den bijnaam ontving van luister der wijsheid. Na de verwoesting van Jerusalem verzamelde hij het overschot van het Sanhedrin te Japhne en was er drie a vier jaren voorzitter van, toen de dood hem verraste in het jaar 73 na Christus. Toen hij gestorven was, ging volgens de Mischna de smartkreet op : „Door den dood van rabbi Jochanan ben Zachai, is de luister der wijsheid uitgedoofd!quot;
De keerzijde der medalje is echter deze: Volgens het boek Bereschit rahha zou Jochanan op zich zeiven deze lofspraak gehouden hebben: „ Indien de hemelen van '' perkament, alle menschen schrijvers en alle boomen der wouden pennen waren, zou men niet genoeg hebben om al de wetenschap te beschrijven, welke hij van zijne meesters had geleerd.quot; Welk eene nederigheid in deze woorden!
En toen zijne leerlingen hem op zekeren dag vroegen, waaraan hij zijn lang leven toeschreef, antwoordde hij
37
stoutweg en altijd niet dezelfde verachtig van zijn eigen persoon; „Aan mijne wijsheid en aan mijne vroomheid!quot;
Wat zijne begrippen van zedelijkheid aangaat, hierover kan men oordeelen uit hot volgende: Tot op zijn tijd moest eene vrouw, die van overspel verdacht was, eene zekere beproeving doorstaan volgens de wet van Mozes. Maar Jochanan schafte dit voorschrift van Mozes af, door zich te beroepen op een tekst van den profeet Oseas, die geheel uit de samenhang werd gerukt, n.1.; „Ik zal uwe dochters niet straffen om hare ontucht, noch uwe echtgenooten om haar overspel.quot; Ziehier echter den geheelen tekt: God spreekt de overtreders aan en zegt tot hen: „Ik zal uwe dochters niet straffen om hare ontucht, noch uwe echtgenooten om haar overspel, omdat gij zelf met lichte vrouwen loo23t en met haar uwe offers opdraagt; aldus zal dit volk gekastijd worden, dat zonder begrip is.quot;
Ten slotte werd Jochanan zelf een der onwaardigste hovelingen van Titus, den verwoester van zijn vaderland. Maar terwijl hij zich aldus vernederde voor de menschelijke macht, bleef hij van den anderen kant doof voor de waarschuwende stem van God. Immers toen er na den dood van Christus volgens den Talmud oorlogsgedruisch gehoord werd in de lucht; toon op zekeren dag in den tempel van Jerusalem eene stem van engelen vernomen werd, die riep: Gaan wij van hier! Gaan wij van hier! toen de groote koperen deur, die zoo moeilijk te bewegen was, dat 20 man haar nauwelijks op de hengels konden keeren, zich van zelf met een groot gekraak opende, riep dezelfde Jochanan deze beroemde woorden uit: O tempel, o tempel, wat doet u zoo bewegen, en waarom verontrust gij u? Zijne ontroering was echter voorbijgaand; hij stierf in zijn hoogmoed en zijn ongeloof.
Ahha Saul. Hij bezat eene wonderbare lengte en was belast met de zorg voor de begrafenis der dooden, opdat alles overeenkomstig de wet zou geschieden. De rabbijnen beweren , dat hij bij de uitoefening zijner bediening het scheenbeen van Og, koning van Basan, en het rechteroog
88
van Absalon zou gevonden hebben. Door de kracht van het merg, dat uit het been van Og getrokken was, zou hij een jongen reebok drie mijlen ver hebben achtervolgd en in het nauw gebracht. Het oog van Absalon was zoo diep, dat Abba Saul er zich in zou verborgen hebben als in eene spelonk. Fabeltjes en niets anders.
En toch zegt het boek Menoraï- Hammaor} dat een groot gezag heeft in de hedendaagsche synagoog; „Alles wat onze leeraars gezegd hebben in de Medraschim en andere verzamelingen, moeten wij gelooven, evenals wij gelooven aan de wet van Mozes, onzen meester. En indien het een of ander ons overdreven of ongeloofelijk toeschijnt, moeten wij dit liever toekennen aan de zwakheid van ons begrip dan aan hunne leering. Wie zich hierover spottend zal uitlaten, zal gestraft worden.quot;
Volgens Maïinonides was Abba Saul reeds dood voor de verwoesting van den tempel.
Rabbi Chananias, bijgenaamd de plaatsbekleeder dei-priesters. De Mischna legt hem een woord in den mond, dat een vreeselijk licht werpt op den maatschappelijken toestand van het Joodsche volk in Jerusalem's laatste dagen; „Bidt voor het Romeinsche Rijk,quot; zoo zegt hij, „want indien de vrees voor zijne macht zou verdwijnen, zou in Palestina iedereen zijn buurman verslinden.quot;
Welk eene bekentenis omtrent de jammerlijke verdeeldheid, waaraan Judea ten prooi was! Chamaias werd echter door diezelfde Romeinen terdoodgebracht in het jaar 70.
Rabbi Eleazar hen Parta. Een der meest geachte schriftgeleerden wegens zijne wetenschap, zegt de Talmud. Hij leefde nog eenigen tijd na de verwoesting van Jerusalem en bereikte een hoogen ouderdom.
Rabbi Nachum Halbalar.
Rabbi Simeon isch Hammispa.
Deze beiden waren volgens de boeken der rabbijnen in het jaar 28 leden van het Sanhedrin. Daar is echter niets merkwaardigs over hen te zeggen.
39
Ziedaar de voornaamste schriftgeleerden, die, volgens de traditie der Joden, leden waren van de tweede afdeeling in het Sanhedrin, tijdens het rechtsgeding tegen Christus. De boeken, die over hen spreken, zijn natuurlijk vol van loftuitingen, maar onder al die huldeblijken legt men toch ook de bekentenis af, dat er onder deze mannen een vervaarlijke ondeugd heerschte n.1. de hoogmoed.
Men leest in het boek Aruch van rabbi Nathan, het woordenboek op den Talmud, dat het meeste gezag heeft, aldus; „In de vroegere tijden, die veel edeler waren, bediende men zich niet van dc namen rabban, rabbi of rav om de wijzen van Babylonië of Palestina aan te duiden. Immers., toen Hillel uit Babylonië kwam, was de titel van rabbi niet aan zijn naam toegevoegd. Zoo was het ook in den tijd der profeten, want men zeide Aggeus en niet rabbi Aggeus. Evenmin kwam Esdras uit Babylonië met den titel van rabbi. Te beginnen met rabbi Gamaliël, rabbi Simeon zijn zoon, rabbi Jochanan ben Zaccaï is deze mode onder de waardigheidsbekleeders van het Sanhedrin ingevoerd.quot;
Inderdaad al die grootsche titels verschijnen voor het eerst ten tijde van Christus.
De schriftgeleerden vooral waren er op verzot, en daarom verweet Christus ben: „ Zij houden er van als rabbi begroet te worden en de eerste plaatsen te bezetten aan de maaltijden en in dc synagogenquot; (Matth. XXIII; 6, 7).
Naijverig op hunne titels en hunne wetenschap stelden zij zich in de hoogste plaatsen der maatschappij en matigden zich zelfs aan, eene hiërarchische rangorde vast te stellen.
„Een wijze,quot; zoo zeiden zij, „moet men stellen boven den koning, den koning boven den hoogepriester, den hoogepriester boven een profeet, den profeet boven een priester, den priester boven den leviet, den leviet boven den Jood. Ja aan den wijze moet men de voorkeur geven boven den koning, want indien de wijze sterft, kan niemand hem vervangen; maar wanneer de koning sterft, dan is iedere Jood geschikt om hem op te volgen.quot;
40
Men moet er zich dus niet over verwonderen, dat liet Sanhedrin, volgens het verhaal van den Talmud, 24 banvloeken heeft uitgesproken, omdat men aan de rabbi's niet de eer gaf, op welke zij aanspraak maakten. Weinig was er slechts noodig om door hun banbliksem te worden getroffen. En zij troffen zonder medcdoogen, zoodra men slechts te kort schoot aan de volgende regels van eerbied, die zij zelf hadden opgesteld:
Indien iemand zijn leeraar wederstaat, hij wederstaat God zelf.
Indien iemand in twist ontsteekt tegen zijn leeraar, hij doet het tegen God zelf.
Indien iemand kwaad denkt van zijn leeraar, hij denkt kwaad van God zelf.
En deze zelfgenoegzaamheid ging zoover, dat, toen Jerusalem bezweek onder het zwaard van Titus, rabbi Juda zelfs met eene onbeschaamde pen dorst schrijven: „Van Jerusalems verwoesting moet men de oorzaak nergens anders zoeken dan in liet gebrek aan eerbied A'oor de leeraars.quot;
Wij vragen nu aan eiken oprechten Israëliet: wat te denken van deze tweede categoric van menschen, die Christus moesten oordeelen? Was er onpartijdigheid mogelijk bij hen, die verteerd werden door hoogmoed en zelfbehagen ?
Hoezeer moet men niet bevreesd zijn voor de einduitspraak van dit gerecht, wanneer men zich de woorden van Christus herinnert: „Wacht u voor de schriftgeleerden, die er behagen in scheppen in sleepgewaden te gaan; zij verbreeden hunne zoomen en verlengen hunne boordsels; zij willen gaarne begroet worden op de openbare pleinen en rabbi genoemd worden.quot;
Zij hebben dit verwijt der Waarheid niet vergeten. Wanneer de Christus voor hen zal staan, zal het niet enkel een aanval wezen van den hoogmoed, maar ook de wraak des hoograoeds.
De tweede afdeeling van het Sanhedrin, genaamd de kamer der schriftgeleerden, had dus geen lioogere waarde
41
dan de eerste, die der priesters. Onder één voorbehoud echter. Onder deze booswichten nl. wns er een man, wiens rechtvaardigheidsgevoel beantwoordde aan zijne wetenschap; wij bedoelen Gamaliel.
III. Kamer der ouderlingen.
Deze afdeeling bezat in het Sanhedrin den minsten invloed. Van de personen , die er ten tijde van Christus toe behoorden, kennen wij er slechts weinigen.
Joseph van Arimathea. Het Evangelie geeft hem deze
lofspraak: „ Eon rijk man.... een edel hoofdman____een
goed en' rechtvaardig man. Hij had deelgenomen noch aan de plannen noch aan de handelingen der anderen. En ook hij leefde in de verwachting van het koninkrijk Gods.quot; Joseph van Arimathea wordt in de Latijnsche Vulgaat genoemd decurio, omdat hij een der tien overheidspersonen of senatoren was, die in Jerusalem de oppermacht bezaten onder de Romeinen. Dit wordt nog duidelijker uit den Griekschen tekst, die zijne waardigheid aanduidt onder de woorden eerbiedwaardige senator (efx-jftav povhevT-jg).
Hieruit kan men opmaken, dat Joseph van Arimathea zeker een der 70 leden van het Sanhedrin was; vooreerst omdat er gewoonlijk toegang verleend werd aan de senatoren , die de oudsten, de hoofden, de vorsten van het volk waren, en vervolgens omdat de woorden : „ Hij had deelgenomen noch aan de plannen noch aan de handelingen der anderenquot; het bewijs leveren, dat hij het recht had in deze vergadering aanwezig te zijn en te beraadslagen.
Nicodemus. De H. Joannes zegt, dat Nicodemus Phariseeër en vorst der Joden was, meester in Israël en lid van het Sanhedrin. Eens verdedigde hij den Zaligmaker tegen zijne ambtgenooten, waarom zij hem verontwaardigd toeriepen: „En gij, zijt gij ook een Galileeër?quot; Hij was het inderdaad , maar in het geheim.
Wij weten ook uit het Evangelie, dat Nicodemus
42
groote rijkdommen bezat: hij gebruikte immers ongeveer 100 pond myrrhe en aloë voor de begrafenis des Heeren.
Ook de Talmud maakt melding van Nicodemus, en hoewel men zijne gehechtheid aan den Zaligmaker kende, spreekt men met veel lof over hem. Het is waar, men doet dit om wille zijner rijkdommen. „Daar waren,quot; zegt de Talmud, „te Jerusalem drie beroemde mannen: Nicodemus ben Gorion, Ben Tsitsit Haccassat, Ben Calba Scheboua; ieder van hen was in staat om de stad Jerusalem gedurende 10 jaren te onderhouden en te voeden.quot;
Ben Calba Scheboua. Nadat de Talmud gezegd heeft dat deze Ben Calba een der drie rijksten te Jerusalem was, voegt hij er dit aan toe; „Wie zijn huis inging, uitgehongerd als en hond, verliet het verzadigd.quot;
Het lijdt geen twijfel, dat zijne geldmiddelen hem een der eerste zetels hebben verworven in de kamer der ouderlingen en zijne gedachtenis nog heden ten dage hebben doen voortleven onder de Joden van Jerusalem.
Ben Tsitsit Haccassat, de derde rijkaard, wiens weekelijk leven door den Talmud gevierd wordt. „De sleep van zijn opperkleed,quot; zegt dit boek, „ging altijd over mollige tapijten.quot; Evenals de twee vorigen had ook hij zitting in het Sanhedrin.
Simon. Volgens den geschiedschrijver Joseph us was hij een Jood van geboorte en zeer geacht te Jerusalem wegens zijne kennis der wet. Eens waagde hij het om de volksvergadering saam te roepen en Herodes Agrippa te beschuldigen, die om zijn gedrag, volgens hem, uit de heilige galerijen moest geweerd worden. Dit gebeurde omstreeks het jaar 42 of 43.
Hieruit kan men besluiten, dat een man, die macht genoeg had om de volksvergadering saam te roepen, aanzien en kennis genoeg om een koning te durven beschuldigen , ongetwijfeld deel uitmaakte van het Sanhedrin. Overigens zijne geboorte alleen zou hem dit recht verzekerd hebben.
Doras. Een zeer invloedrijk inwoner van Jerusalem,
43
die ook door Flavins Josephus besproken wordt. Hij was een vleier en een wreedaard tevens. Toen hij zicli het vertrouwen verworven had van den Romeinschen landvoogd Felix, liet hij den hoogepriester Jonathas ter-doodbrengen, die aan den landvoogd mishaagde, omdat hij eenige aanmerkingen gemaakt had op zijn bestuur. In koelen bloede liet Doras op kosten van Felix dezen moord tenuitvoorbrengen door bezoldigde moordenaars. Om den grooten invloed, welken Doras zich sedert lang te Jerusalem verworven had, mogen wij veronderstellen, dat hij lid was van het Sanhedrin.
Joannes, zoon van Joannes, Dnrotheus, zoon van Nalha-nael, Tnjphon, zoon van Theudion, Cornelius, zoon van Ceron. Deze vier personen werden door de Joden van Jerusalem als gezanten naar keizer Claudius afgevaardigd in het jaar 44, onder den landvoogd Fadus. De keizer maakt van deze mannen melding in een brief, dien hij aan genoemden landvoogd zond, en welke ons door Josephus is bewaard. Het is zeer waarschijnlijk, dat zij of hunne vaders zitting hadden in de kamer der ouderlingen, want de Joden kozen voor gezanten altijd de bekwaamste leden van het Sanhedrin.
De geschriften der Joden behelzen niets meer over de leden van de kamer der ouderlingen en leveren ons geen enkelen naam meer over. Wanneer men zich houdt aan de geraadpleegde aktestukken, dan blijkt er aanstonds uit, dat, indien deze kamer ook al den minsten invloed had in het Sanhedrin, zij er toch het meest gezien was en zich bijgevolg het minst hartstochtelijk moest gedragen in het rechtsgeding tegen den Zaligmaker. Eene bekentenis, die Flavius Josephus ontsnapt is, zal het duidelijk maken , dat deze derde kamer niet beter was dan de twee andere. Josephus zegt: „Onder de rijkere klassen der Joodsche maatschappij werd voor het Sadduceïsme geworven.quot; Bijgevolg, omdat op dit tijdstip van list en bedrog de kamer der ouderlingen bestond uit de rijkste mannen van Jerusalem , kan men gerust besluiten, dat het meerendecl van
44
hare leden besmet was met de dwalingen van het Saddu-ceïsme, en dat zij derhalve leerden, dat met het lichaam ook de ziel sterft.
Wij staan hier dus tegenover ware materialisten, voor wie de bestemming der menschen alleen bestaat in de genietingen der aardsche goederen. Ontaarde geesten, door David te voren gebrandmerkt: „Zij zijn vernederd en gelijk geworden aan beesten, die geen rede hebben.quot; En nu verbeelde men zich niet, dat wij, door aldus te spreken, met opzet de gedachtenis aan het Joodsche Sanhedrin bezoedelen. Een feit van het hoogste gewicht bewijst, dat de Sadduceeërs of epicuristen talrijk waren in het Sanhedrin. Toen de apostel Paulus, eenige jaren na het rechtsgeding tegen Christus, op zijne beurt voor het Sanhedrin moest verschijnen, trok hij behendig partij uit de leertwisten van het Sanhedrin en riep uit: „ Broeders, ik ben Phariseeër en zoon van een Phariseeër; om de hoop op een toekomstig leven en de verrijzenis der dooden wil men mij veroordeelen.quot; Nauwelijks had de Apostel deze woorden uitgesproken, of daar ontstond een hevige twist tusschen de Phariseeërs en Sadduceeërs. Allen staan op, allen spreken tegelijk, de eenen vóór het geloof in de verrijzenis, anderen tegen. Ziedaar den toestand der geesten; ziedaar hoe mannen, die in liet openbaar afweken van het rechte pad, toch nog bekleed waren met liet ambt van rechters in de leer. Echter maakten met deze stofvergoders twee rechtvaardigen een scherp contrast, gelijk eertijds Loth met de inwoners van Sodoma, nl. Nicodemus en Joseph van Arimathea.
Wij kennen dus met zekerheid meer dan de helft van de 71 leden van het Sanhedrin, en tot hen behooren bijna al de hoogepriesters. Zooals wij zeiden, is deze meerderheid voldoende om de zedelijke waarde der vergadering te beoordeelen, en vóór de beraadslaging begint, is het gemakkelijk den ihtslag van het rechtsgeding te voorzien. Inderdaad, welken uitslag kan het hebben voor deze eerste kamer, samengesteld uit ontaarde, eerzuchtige en listige
45
priesters! De priesters zijn voor liet meerendee] Phari-seeërs, d. w. z. menschen met eeu benepen geest, die alles deden aan het uitwendige, mouschen met een odi-ciëele, weerzinwekkende godsvrucht. Zij waanden zich onfeilbaar en onzondig. Zij verwachtten wel den Messias, maar een, die al hunne vijanden zou vernietigen, alle volkeren der aarde schatplichtig zou maken en al de voorschriften zou goedkeuren, waarmede zij de wet van Mozes verzwaard hadden. De man nu, dien zij gingen oordeelen, had hunne geveinsde godsvrucht ontmaskerd en de achting doen verminderen, welke zij genoten. Hij verwierp de voorschriften, door hen uitgevonden en zelfs boven de wet geplaatst. Hij wilde zelfs de onwettige belastingen afschaffen, waardoor zij het volk uitzogen. Was dat alles niet meer dan genoeg, om Hem den dood schuldig te verklaren ?
Welken uitslag kan dit rechtsgeding hebben voor de tweede kamer, samengesteld uit schriftgeleerden, tot het dwaze toe ingenomen met zich zei ven? Deze leeraars zagen in den Messias een anderen Salomon, met wiens hulp zij te Jerusalem een geleerde academie zouden oprichten , waarheen al de koningen der aarde zouden gaan, gelijk eertijds de koningin van Saba.
De man nu, dien zij gingen oordeelen, en die zich voor den Messias uitgaf, heeft de stoutmoedigheid om de nederigen van harte zalig te prijzen. Zijne leerlingen zijn onwetende visschers, geroepen uit de geringste stammen van Israël. Zijn eenvoudig woord is voor de menigte een veroordeeling van de grootspraak en waanwijsheid harer leeraars.
Was dit alles niet meer dan genoeg om hem den dood schuldig te verklaren ?
Welken uitslag eindelijk kan dit rechtsgeding hebben voor de derde kamer, die voor het grootste gedeelte onder hare leden de bedorven Sadduceeërs telt, tevreden met het genot van aardsche goederen en zich niet bekommerend om de ziel, om God of om de verrijzenis? In hunne oogen is de Messias niet gezonden om Israël en de
46
menschheid te herscheppen. De Messias raoet volgens hen ia Jerusalem al de goederen der aarde verzamelen, door overwonnen heidenen gelijk slaven daarheen gebracht. De man nu, dien zij gingen oordeelen, wel verre van gewicht te hechten aan dc goederen en waardigheden dezer wereld, schrijft zelfs aan Zijne leerlingen vooi, zich van deze te ontdoen. Hij veracht, wat de Sadduceeërs het meest hoogschatten , geslachtslijsten, kostbare stoffen, gouden bekers, feestgelagen....
Was dit alles niet meer dan voldoende om Hem den dood schuldig te verklaren?
Met het oog dus op de zedelijke waarde der rechtere, kon het vonnis niet anders dan ongunstig wezen voorden beschuldigde. Wanaeer dus de drie kamers van het Sanhedrin zitting gaan houden, zal alle hoop op welwillendheid vervlogen zijn voor den armen Jesus; geen hoop meer: noch van den kant der hoogepriesters, noch van dien der schriftgeleerden, noch van de zijde der ouderlingen.
Eene studie over het rechtsgeding zal deze treurige veronderstelling bevestigen. Wij hebben het zedelijk karakter der rechters naar waarde geschat; wij gaan nu over tot de beschouwing van de rechtswaarde hunner handelingen.
J WEEDE GEDEELTE.
WAARDE DEE HANDELINGEN.
EERSTE HOOFDSTUK.
Feiteu, waaruit duidelijk blijkt, dat het Sanhedrin reeds te voren besloten had, tegen Christus, hoe onschuldig ook, de doodstraf uit te spreken.
Het Sanhedrin, dat den sclii)n aannam voor het eerst den 13en en 14cn Maart 782 bijeen te komen, was reeds vóór dit tijdstip driemalen in het geheim te zamen geweest, om met gesloten deuren te beslissen over den persoon van Christus. In de eerste vergadering, September 781, werd Christus aangeklaagd als een valsch profeet; men zinspeelde reeds op eene veroordeeling ter dood. — In de tweede vergadering, Februari 782, stelde Caïphas kortweg de doodstraf voor: dit werd éénstemmig goedgekeurd. — In de derde vergadering, 12 Maart 782, werd de aanhouding en de terechtstelling bepaald op het eerste gunstige oogenblik. — En toch was Christus nog niet opgeroepen voor het Sanhedrin; hij is niet ondervraagd of gehooid. Geen enkele beschuldiger is nog opgestaan, geen enkele getuige gehoord. — Beroep op de eerlijkheid van elkeu Israëliet.
Deze feiten ziju nl. de drie beslissingen, door het Sanhedrin genomen in de drie vergaderingen, gehouden vóór Goeden Vrijdag.
Vóór Christus in het openbaar gebracht werd voor den Hoogen Raad, was deze reeds driemalen in het geheim te zamen gekomen om de handelingen, de mirakelen en de leer van Jesus Christus te bespreken. Tengevolge dezer drie bijeenkomsten zijn er drie beslissingen genomen, die een onwraakbaar getuigenis afleggen , dat tot de terdood-veroordeeling reeds besloten was , vóór Christus als beschuldigde was opgeroepen.
4
50
I.
De eerste bijeenkomst werd gehouden van den 28 tot den 30 September (tisri) in het jaar 33 na Chr. Wat hiertoe aanleiding gaf, verhaalt ons de H. Joannes in zijn Evangelie:
„ De laatste dag van het Loofhuttenfeest (28 September) het plechtigste feest, onderwees Jesus de menigte. Onder deze menigte zeiden eenigen: Deze is waarlijk de profeet. Anderen zeiden: Hij is de Christus. Toen de Phariseeërs de menigte aldus over Hem hoorden redetwisten, zonden zij eenigen uit om Hem te vangen. Maar niemand sloeg de hand aan Hem. De mannen gingen dus terug naaide opperpriesters en Phariseeërs, die tot hen zeiden: Waarom hebt gij Hem niet gevangengenomen? Zij zeiden: Geen mensch heeft ooit zoo gesproken als deze. Maar de Phariseeërs antwoordden : Zijt ook gij verleid? Is er dan een onder de Phariseeërs, die in Hem geloofd heeft? Maar deze menigte, die de wet niet kent, zij gevloekt.
Nicodemus (dezelfde die 's nachts bij Jesus kwam en tot hen behoorde), sprak lot hen: Veroordeelt dan onze wet iemand zonder hem eerst gehoord te hebben en zonder dat men weet, wat hij gedaan heeft? Zij antwoordden hem: Zijt ook gij een Galileeër?quot; (Joës. VII: 37—53).
Tengevolge dus van deze beweging onder het volk , van dit getuigenis der dienaren en deze woorden van Nicodemus, beriepen de Phariseeërs, verschrikt over den voortgang van het geloof in Christus, tegen Dezen de eerste vergadering van het Sanhedrin. Hieraan kan men niet twijfelen, omdat de H. Joannes, na het verhaal van de wonderdadige genezing van den blindgeborene, er bijvoegt: „Zijne ouders vreesden de Joden, want de Joden hadden reeds te zamen besloten, dat, indien iemand Jesus als den Christus beleed, hij uit de Synagoog zou gebannen worden.quot;
Daar was dus een banvonnis uitgesproken van den 28quot; tot den 30equot;. Dit bewijst:
51
1quot;. dat er eone plechtige zitting van hot Sanhedrin had plaats gehad, want het Sanhedrin alleen had de macht om den grooten ban uit te spreken;
2°. dat men in deze vergadering de vraag over de terdoodveroordeeling had besproken.
De oude synagoog maakte inderdaad onderscheid tns-schen drie banvloeken:
De afscheiding (niddui).
De vloek (choerem).
De dood (schammata).
De afscheiding veroordeelde iemand om 30 dagen afgezonderd te leven. Hij mocht echter \vel den tempel bezoeken, maar op een afgezonderde plaats. Deze ban was niet uitsluitend voorbehouden aan het Sanhedrin, maar mocht in elke stad worden uitgesproken door de priesters, die belast waren met de rechtspraak aldaar.
De vloek had eene algeheele uitbanning uit de Jood-sche maatschappij ten gevolge. Men werd uit den tempel geworpen en aan den duivel overgeleverd. Alleen het Sanhedrin, dat te Jerusalem zetelde, kon dezen banvloek uitspreken. En dezen sprak het inderdaad uit tegen iedereen, die zou durven beweren, dat Christus de Messias was.
De dood was de schrikwekkendste van de drie vonnissen en gewoonlijk de straf voor valsche profeten. Wie er door getroffen werd, onderging den dood dei-ziel en veelal ook den dood des lichaams. Het Sanhedrin, in volle vergadering bijeengekomen, sprak dezen ban uit met veel plechtigheid en onder de vreeselijkste vervloekingen. En indien soms de schuldige om een of andere reden niet werd overgeleverd aan de grootste straf, de straf der steeniging, dan plaatste men toch altijd na zijn dood een steen boven zijn graf, om te beteekenen dat hij den dood der steeniging verdiend had; niemand mocht zijn lijk vergezellen of teekenen van rouw dragen.
Alles nu doet ons veronderstellen, dat hqt Sanhedrin, hetwelk niet aarzelde om den banvloek uit te spreken tegen de volgelingen van Christus, ook in dezelfde zit-
52
ting heeft beraadslaagd, of het tegen Christus zelf niet de schaminata of de straf des doods zou vaststellen.
Eene oude Joodsche overlevering bevestigt dit. Zij voegt er zelfs bij, dat Christus onder het gedruisch van 400 trompetten als toovenaar en volksverleider werd uitgebannen. Maar al behoeft men sterk gekleurde verhaaltjes niet aan te nemen, men kan toch vast gelooven, dat van af dit oogenblik de doodstraf inderdaad werd voorgesteld en met ernst er over beraadslaagd. Werd zij al niet vormelijk uitgesproken, het was omdat men het volk vreesde, dat opgetogen was over de woorden en wonderen des Heeren.
Wat er ook van zij , door in het openbaar de aanhangers van Christus te straffen, heeft het Sanhedrin Dezen zelf indirect aangeklaagd als een valschen profeet, een man derhalve de grootste straf waardig. En nog is Christus niet voor de rechtbank verschenen. Nog is Hij niet ondervraagd over Zijne leer of Zijne wonderen. Is dit niet een bewijs, zooals Nicodemus eerlijk opmerkte, dat men Hem reeds veroordeeld heeft, zonder Hem te hooren en zonder kennis te nemen van hetgeen Hij gedaan heeft?
De tweede vergadering van het Sanhedrin had plaats in de maand Februari (adar) van het jaar 782, ongeveer vier en een halve maand na de eerste. Het was ter gelegenheid van de opwekking van Lazarus.
„ Eenigen uit de Joden gingen naar de Phariseeërs en zeiden hun wat Jesus had gedaan. Toen hielden de Opperpriesters en de Phariseeers raad, zeggende: Wat te doen? Deze man doet vele wonderen. Indien wij hem laten begaan, zullen allen in Hem gelooven, en de Romeinen zullen komen en ons land en zijne bewoners in bezit nemen. Maar een van hen, genaamd Caïphas, die hooge-priester was van dat jaar, sprak tot hen; Gij begrijpt niets. Gij ziet niet in, dat het beter is dat een man sterft voor het volk, dan dat het geheele volk omkome. Van af
53
dien dag besloten zij nu om Hem ter dood te brengen. Daarom vertoonde Christus zich niet meer in het openbaar onder de Joden, maar Hij ging naar de streek bij de woestijn, naar een stad, genaamd Ephrem, en hij bleef daar met Zijne leerlingen.... De opperpriesters nu en de Phariseeërs hadden b evel gegeven, om, wanneer iemand wist waar hij was, dit te verklaren, opdat men Hem zou gevangennemen (Joes XI: 4G—56).
In deze tweede vergadering dus werd de dood van Christus vastgesteld. De hoogepriester had zelf met eigen gezag het doodvonnis uitgesproken; „Het is beter dat een enkel mensch sterve! quot; En dit vonnis sprak hij uit, zonder den veroordeelde op te roepen, zonder Hem te hooren, zonder beschuldigers, zonder getuigenis, zonder eenig onderzoek te doen naar Zijn leer of Zijne wonderen. Hij sprak dit vonnis uit, zonder aan den Zaligmaker opruiing of oproer ten laste te leggen, maar alleen om den voortgang Zijner wonderen tegen te gaan en om te beletten, dat het volk in Hem gelooven zou. En op slaafsche wijze is dit vonnis goedgekeurd door geheel den Hoogen Raad. Niemand kwam er tegen op: „Van af dien dag besloten zij Hem te doen sterven.quot; Het jnlan om Jesus te doen sterven, is dus een vaststaand feit, waarover niet meer wordt beraadslaagd. Er blijft niets over dan den tijd en de geschikte middelen te bepalen. Terwijl men aldus in afwachting verkeerde, was het bevel van aanhouding reeds uitgevaardigd. „De opperpriesters en Phariseeërs hadden bevel gegeven om, wanneer iemand wist, waar Itij was, dit te verklaren, opdat men Hem gevangen zou nemen.quot;
Kan er nog een duidelijker bewijs zijn, dat Jesus, wanneer hij ontdekt, aangehouden en voor het Sanhedrin zal gebracht zijn, reeds te voren terdoodveroordeeld is?
III.
De derde vergadering had plaats 20 of 25 dagen na de tweede. Woensdag in de laatste week van 's Heeren leven, 12 Maart 782, twee dagen voor Zijn lijden.
54
„ Paschen, het feest der ongedeesemde brooden was nabij. De opperpriesters en schriftgeleerden zochten hoe zij Jesus konden dooden. Toen hielden de vorsten en de oudsten des volks vergadering in de zaal van den hooge-priester, die Caïphas genoemd wordt; en hielden raad om te weten hoe zij op eene behendige wijze Jesus zouden vangen en doen sterven. En zij spraken: Niet op het feest, opdat er geen oproer onder het volk ontsta.quot; (Luc. XXII; 1—3).
Zooals men ziet, is men hier in deze derde vergadering te zaam gekomen, alleen om den tijd van Jesus' dood en tevens de wijze te vast te stellen, waarop men Hem zou grijpen. Na eenige beraadslaging werd er dus bepaald te wachten en de zaak te verschuiven tot na de Paaschfees-ten, uit vrees dat er eenig oproer onder het volk zou ontstaan. De leden van het Sanhedrin gingen dus uiteen met het voornemen om te wachten en geduld te hebben, toen een onvoorziene gebeurtenis hen deed terugkomen op het genomen besluit. „Judas, bijgenaamd Iscarioth, een der twaalf, ging naar de opperpriesters om Jesus aan hen uit te leveren. En hij onderhandelde met de opperpriesters en overheidspersonen , hoe Hem over te leveren. Toen dezen dit hoorden, verheugden zij zich, en zij beloofden hem geld te geven.quot; (Luc. XXII: 3,4; Marc. XIV, 10, 11).
Als een andere Achitophel in den raad der oproerlingen werd Judas met uitbundige vreugde door de leden van het Sanhedrin ontvangen.
De profeten hebben deze derde vergadering van het Sanhedrin in den geest vooruit gezien; zij zagen de leden in verlegenheid, in het eerst niet wetend, welke dag hun het meest geschikt toescheen voor den dood des Heeren. Zij zagen Judas onder hen. „Mijne vijanden hebben kwalijk tegen mij gesproken. Wanneer zal Hij dan sterven, en wanneer zal Zijn naam worden uitgedelgd? Zij , die mij haatten, mompelden gezamenlijk tegen mij; zij hebben samengespannen om mij kwaad te doen. Een noodlottig vonnis is tegen hem gesproken; hij is verne-
55
derd en zal zich niet meer opheffen. Zelfs de man mijns vredes, op wien ik betrouwde, die mijn brood at, heeft zijn hiel tegen mij opgelicht.quot; (Ps. XL).
Dus niet na de Paaschfeesten, op een tot nu onbe-paalden dag, maar op het eerste gunstige oogenblik zal de gevangenneming van Jèsus plaats hebben. Zij beloofden Judas 30 zilverlingen, en deze verbond zich van zijn kant om de eerste de beste gelegenheid aan te grijpen, ten einde Jesus in hunne handen te leveren, zonder het volk in beweging te brengen.quot; (Luc. XXII: 6).
Een gunstige gelegenheid was het Sanhedrin nog onbekend, maar nu mocht niet gedraald worden, want Judas was gereed. Zoo is dus Christus nog niet eena voor dit gerecht geweest, en zijn dood is reeds bepaald op het eerste gunstige oogenblik. Men wilde aanvankelijk uitstellen tot na de viering van het Paaschfeest, maar het verraad van Judas is oorzaak, dat de kruisdood des Heeren zal plaats hebben in de feestdagen zeiven, en zoo zal dus het Lam Gods geslachtofferd worden op denzelfden dag, waarop gedurende 15 eeuwen het Paaschlam geslacht werd als eene voorafbeelding en eene profetie Zijner eigene offerande.
Leggen wij nu de beslissingen dezer drievoudige vergadering naast elkander.
Christus is nog niet verschenen en zal ook niet verschijnen voor het Sanhedrin, dan alleen Donderdag avond en Vrijdag morgen, ISquot;quot; en 14quot;' Maart (nisan) 782.
Toch heeft het Sanhedrin reeds driemalen zitting gehouden en eene drievoudige beslissing genomen.
In de eerste vergadering heeft de Raad den banvloek uitgesproken tegen de aanhangers van Christus en daardoor Dezen zijdelings als een valschen profeet verklaard en den dood waardig gekeurd.
In de tweede vergadering werd de doodstraf behandeld en ten slotte uitgesproken.
In de derde vergadering werd de aanhouding en de terechtstelling bepaald op het eerstkomende gunstige oogenblik.
56
En nu vragen wij aan eiken Israëliet, die te goeder trouw is: Toen het Sanhedrin Jesus van Nazareth voor zich liet komen om zijn leven te beoordeelen, was dit niet eene bespotting en eene afschuwelijke huichelarij, en zou zulk een beschuldigde, hoe onbesproken zijn leven ook moge zijn, niet reeds twintigmalen veroordeeld zijn geweest?
TWEEDE HOOFDSTUK.
Regels van rechtvaardigheid en wettelijke vormen, welke het Sanhedrin in acht moest nemen bij elke strafrechtspraak.
Bekemlheid met de strafwetgeving der Joden. Deze wetgeving süuit ten deele geboekt in de H. Schriftuur, ten deele in de Jood-sche overlevering van de Mischna. — Dagen en uren, waarin elke gerechtelijke bijeenkomst verboden was op straffe van nietigheid. — Over het getuigenverhoor. — Over het onderzoek van den beschuldigde. — Over de verdediging. — Over het vonnis. — Zijn al deze regels der rechtspraak en al deze wettelijke vormen in acht genomen bij het proces tegen Christus?
Wij kennen nu de zedelijke waarde der leden van het Sanhedrin en tevens hunne gezindheid jegens den Zaligmaker. Wij kunnen dus de zaal van het gerecht binnentreden , tegelijk niet de menigte, die zich verdringt rondom Christus. Keeren wij ecliter nog even terug. Om met onpartijdigheid het tooneel te heoordeelen, dat zich aan onze oogen ontrolt, moeten wij eerst bekend zijn met de strafwetgeving.
Behalve de wetten van het natuurrecht, Avelke voor alle tijden en alle plaatsen dezelfde zijn, bezat het bij uitnemendheid beschaafde Joodschc volk daarenboven nog regels van positief recht, öf door God zei ven of door de wijsheid der wetgevers opgesteld. Deze regels nu moeten wij eerst kennen, om een onpartijdig oordeel te kunnen vellen over de handelingen van het Sanhedrin.
De Pentateuch en de andere boeken van het Oud-Verbond hebben over de bediening des rechts slechts
58
weinige gegevens. De Joodsche rechtspraak, zoowel \\#it hare beginselen als hare wijze van uitlegging betrof, zette zich voort langs den weg der traditie. Deze nu bestaat nog; zij ligt sedert 17 eeuwen in de Mischna, het beroemde werk van den rabbijn Juda. Getroffen over den treurigen toestand van zijn volk, dat door keizer Adrianus voor goed uit Juda verbannen was, vatte deze geleerde rabbijn omstreeks het einde der tweede eeuw na Christus het plan op, om de geheele Joodsche traditie op schrift te brengen. Zijn werk kreeg den naam van Mischna of tweede ivet.
De Joden in de verstrooiing beschouwen zijn werk als eene mondelingsche wet, in tegenstelling men den Pentateuch, die een geschreven wet is, door God aan Mozes gegeven.
Onder al de hoofdstukken van de Mischna is er een, dat de gegevens van het Oud-Verbond over de rechtspraak der Joden aanvult, nl. de verhandeling over het Sanhedrin. Deze verhandeling zal ons veel opheldering geven in het proces tegen den Zaligmaker. Wij zullen er vele aanhalingen uit doen, eveneens uit de andere geschreven tradities, die hier en daar verspreid zijn in het uitgebreide werk.
Hier volgen dus de regels van het recht, welke het Sanhedrin in strafzaken moest opvolgen.
I. Dagen en uren , waarin elke gerechtelijke zitting
verboden werd, op straffe van nietigheid van het vonnis.
1. Verbod om zitting te houden op den Sabbat of op een feestdag.
„Men spreke geen recht op Sabbat of op een feestdag.quot; De plechtigheid dezer dagen geeft eene genoegzame verklaring van dit verbod. Daarenboven voegt Maïmonides in zijn commentaar er nog bij: „ Daar het een voorschrift was om aan den schuldige het vonnis te volvoeren, onmiddellijk nadat het uitgesproken was, zou zulk eene straf, bv. die van het vuur, eene schennis veroorzaken
59
van den Sabbat, zooals blijkt uit het boek Exodus; „Gij zult geen vuur ontsteken in uwe huizen op den Sabbat.quot;
2. Verbod om zitting te houden zelfs op den vooravond van den Sabbat of van een feestdag.
„Noch op den vooravond van don Sabbat noch op den vooravond van een feestdag zullen zij vonnissen.quot; Door dit verbod wilde men de rechters beveiligen tegen het gevaar van den Sabbat zelf te schenden, indien de rechtspraak daags te voren niet ten einde gebracht kon worden.
3. Verbod om eene halszaak gedurende den nacht voort te zetten.
„ Dat men die zaak behandele over dag en haar onder-breke tegen den nacht.quot;
Maïmonides geeft van dit verbod deze reden; „Men onderzocht eene halszaak nooit des nachts, omdat het met zulk eene zaak juist gesteld is als met eene wond; men onderzoekt deze het best over dag.quot;
4. Verbod om zitting te nemen vóór de opdracht van het morgenoffer.
„De leden van het Sanhedrin houden zitting van het morgen- tot het avondoffer.quot; Daar nu het morgenoffer werd opgedragen bij het aanbreken van den dageraad, kon het Sanhedrin geen zitting houden dan een uur daarna.
II. Over het getuigexverhoor.
1. De getuigen moesten twee in getal zijn.
„Een enkele getuige is niet voldoende, hoedanig ook de schuld of het misdrijf moge zijn. Maar alles zal beslist worden op het getuigenis van twee of drie.quot;
2. De getuigen moeten ook afzonderlijk getuigenis afleggen, maar altijd in tegenwoordigheid van den beschuldigde.
„ Daniël zeide tot het volk (geschiedenis der twee grijsaards tegen Susanna); Zonder hen af van elkander, en ik zal hen ondervragen.quot;
60
3. Voor het afleggen der getuigenis moesten de getuigen beloven volgens geweten de waarheid te zeggen.
De rechter bezwoer hen door deze formule; Wij vragen u niet naar vermoedens of geruchten onder het volk. Bedenk dat een groote verantwoordelijkheid op u rust, dat deze zaak geene geldzaak is, die nog hersteld kan worden. Indien door uw toedoen de beschuldigde onrechtvaardig zou veroordeeld worden, zullen zijn bloed en het bloed van heel zijn geslacht, waarvan gij de aarde beroofd zult hebben, op u nederkomen. God zal er u rekenschap van vragen, gelijk Hij Caïn ter verantwoording riep over het bloed van Abel.
4. De rechters waren verplicht nauwkeurig de getuigenissen te onderzoeken.
„Wanneer gij na een zeer nauwkeurig onderzoek bemerkt hebt, dat de getuigen____enz.quot; (Deut. XIX). De
getuigen moeten onderzocht worden omtrent zeven vragen; Is het in een jubeljaar? Is het in een gewoon jaar? In welke maand? Op welken dag der maand? In welk uur? Op welke plaats? Is het deze persoon? {Mischna).
5. Het getuigenis had geen waarde, indien de getuigen niet eenstemmig waren over hetzelfde feit in al zijn onderdeden.
„Wanneer de eene getuige den anderen tegenspreekt, geldt het getuigenis niet.quot; Wanneer bv. een getuige zou verzekeren, dat hij een Israëliet de zon, en een ander verzekerde, dat hij hem de maan had zien aanbidden, dan was het getuigenis onvolledig, en de beschuldigde werd vrijgesproken, ofschoon beide feiten afgoderij en verschrikkelijke misdaden waren. (Maïmonides).
6. De ralsche getuigen moesten dezelfde straf ondergaan, waartoe degene veroordeeld zou geworden zijn, dien zij belasterd hadden.
Wanneer de rechters na een gestreng onderzoek bemerken, dat de valsche getuige tegen zijn broeder heeft
gelasterd, zullen zij hem behandelen, gelijk deze van plan was het zijn broeder te doen. Gij zult geen medelijden hebben met den schuldige, maar leven zal hij geven voor leven, oog voor oog, hand voor hand, voet voor voet.quot; (Deut. XIX).
„De Joden stonden op tegen de twee grijsaards, omdat Daniël in hunne eigene woorden hen had betrapt op een valsch getuigenis: en zij deden hun dezelfde straf ondergaan , welke zij tegen Susanna geëischt hadden, om de wet van Mozes ten uitvoer te brengen. Zij deden hun dus den dood sterven.quot; (Daniël XIII, 61 , 62).
III. Over het onderzoek van den beschuldigde.
1. De uitdrukkingen tegenover den heschiddigde moesten menschlievend en welwillend zijn.
Josuë sprak tot Achan: „Mijn zoon, geef glorie aan den Heer, God van Israël, belijd uwe schuld en verklaar mij wat gij gedaan hebt, zonder iets te verbergen.quot;
„Mijne geliefde dochter, die beschuldigd zijt van overspel, is de oorzaak van uwe zonde niet een overdadig gebruik van wijn? Zijt gij door lichtzinnigheid of slechte gezelschappen tot zulk eene zonde gekomen? Vervul derhalve in den naam van den God van Israël de heilige voorschriften, voor deze omstandigheid gegeven.quot; (Mischna).
2. Dc beschuldigde mocht op zijn eigen verklaring alleen niet veroordeeld worden.
„Wij hebben voor grondregel , dat niemand tegen zich zelf kan getuigen. Indien iemand zich voor het gerecht beschuldigt, moet men hem niet gelooven, of het feit moet bevestigd worden door twee andere getuigen. Men doet goed hier op te merken, dat de doodstraf aan Achan, ten tijde van Josuë voltrokken, een uitzondering is, door de omstandigheden geëischt, want onze wet veroordeelt nooit iemand alleen op zijn eigen getuigenis.quot; (Mischna, Maïmonides).
62
IV. Over de verdediging.
De beschuldigde bepleitte zelf zijne zaak. De wet spreekt niet van adoocaten. Het was echter aan de omstanders geoorloofd het xooord te nemen ten gunste van den beschuldigde, en dit beschouwde men als een daad van naastenliefde.
„Toen ik plaats nam in de poort der stad (de rechtspraak had altijd plaats in de poort der steden), liet ik mij nauwkeurig onderrichten over de zaak, die ik niet kende. Ik verbrak het kakebeen van den ongerechtige en ontrukte de prooi aan zijne tanden.'' (Job XXIX).
„ Sta den verdrukte bij, doe recht aan den wees, verdedig de weduwe.quot; (Isaias 1: 17).
„Daniël riep met luider stem: Ik ben onschuldig aan het bloed van deze vrouw. Heel het volk keerde zich tot hem en sprak: Wat beteekent het woord, dat gij daar zegt? Daniël plaatste zich in hun midden en zeide: Zijt gij dan zoo dwaas, kinderen van Israël, dat gij aldus een dochter van Israël veroordeelt, zonder de ware toedracht der zaak te onderzoeken en te kennen?quot; (Daniël XIII, 46—48).
Over het vonnis.
1. Wanneer het geding uitloopt op eene veroordeeling ter dood, mag het niet gesloten worden op den dag, waarop het begonnen is, maar de rechters moeten de opneming der stemmen en de uitspraak van het vonnis tot den volgenden dag uitstellen.
„ Alle rechtsgeding mag eindigen op den dag, waarop het begonnen is, indien de schuldige wordt vrijgesproken. Maar indien het doodvonnis moet volgen, mag het niet eindigen voor den volgenden dag.quot; {Mischna).
2. In den nacht, die inmiddels verloopt, moeten de rechters twee aan twee hunne huizen ingaan, in het bijzonder nogmaals de zaak onderzoeken, en volgens hun geweten de bewijzen en getuigenissen voor en tegen nagaan.
„Wanneer de rechters het vonnis hebben uitgesteld tot den volgenden dag, zullen zij twee aan twee te zamen komen, om de zaak onderling te onderzoeken.quot; {Mischna.)
63
3. Ten einde helder in hun oordeel te zijn, zullen de rechters zich in dien nacht onthouden van overvloedig voedsel, van wijn en andere dranken en van alles wat hun geest minder geschikt tot oordeelen kan maken.
„Weinig gevoed en zich onthoudend van wijn, zullen zij de zaak onderzoeken.quot; (MischnaS) Ook grondde men zich op dit vers van Leviticus: ,, Non comedetis super sanguinem: Bij eene halszaak zult gij niet eten quot; (XIX : 26).
4. Den volgenden morgen teruggekeerd in de zaal van het gerecht, zullen de rechters een voor een hunne stem van vrijspraak of veroordeeling uitbrengen.
„ Den volgenden morgen komen zij terug in de zaal van het gerecht. Die voor vrijspraak is, zegt: Ik spreek vrij; die voor de veroordeeling is, zegt: Ik veroordeel.quot; (Mischna.)
5. Twee mannen moesten de stemmen op teekenen: de eene de gunstige, de andere de veroordeelende.
„ Het Sanhedrin was gezeten in een halven cirkel. Aan elk der beide uiteinden zat een secretaris om de stemmen op te nemen, de een die der vrijspraak, de ander die der veroordeeling.quot; (Mischna).
6. Om iemand te veroordeelen werd eene meerderheid, van twee stemmen gevorderd.
„In strafzaken is eene meerderheid van één stem voldoende voor vrijspraak, maar bij een veroordeelend vonnis is eene meerderheid van twee stemmen noodzakelijk. Daar het Sanhedrin uit 71 leden bestaat, wordt de beschuldigde vrijgesproken, indien 85 stemmen tegen hem zijn; aanstonds wordt hij dan vrijgelaten. En indien 36 stemmen hem veroordeelen, is hij nog vrij.quot; (Mischna).
7. Elk doodvonnis, dat geveld is huiten de zaal Gazith of der gehouwen steenen, is ongeldig.
„Wanneer men de zaal Gazith verlaten heeft, kan men geen doodvonnis meer uitspreken tegen wien ook.quot; (Talmud van Babylonie).
64
„Daar kan geen spraak zijn van een doodvonnis, of liet Sanhedrin moet zetelen op zijn eigen plaatsquot; (Maï-monides).
Ziedaar volgens den Bijbel en de Mischna de voornaamste regels van het recht en de wettelijke vormen , welke het Sanhedrin nauwkeurig in acht moest nemen gedurende het verloop van elke rechtspraak.
Zijn nu deze regels van het recht en deze wettelijke vormen inderdaad gebruikt bij het rechtsgeding tegen Christus ? Ziedaar de vraag, welke wij nog moeten beantwoorden. Reeds hebben wij met bewijzen in de hand doen zien, dat het Sanhedrin samengesteld was uit een groep van menschen zonder zedelijke waarde.
Ook hebben wij doen uitkomen, dat deze vergadering reeds te voren besloten had, om tegen Christus, ondanks diens onschuld, een doodvonnis uit te spreken.
Thans gaan wij aantoonen, dat in het openbare rechtsgeding tegen Christus, dat in den nacht van den nisan 4034 begon en in den morgen van denzelfden dag ') (17 en 18 Maart 782 na de stichting van Rome) eindigde, al de regels van recht en wettelijkheid op eene onwaardige wijze zijn geschonden en met voeten getreden, en dat de veroordeeling van het Sanhedrin, wel verre van recht en wet, niets anders is geweest dan een gewelddadige moord.
') De Hebreeuwen rekenden, zoowel in godsdienstige als burgerlijke zaken, een dag de tijdruimte tusschen twee zonsondergangen. Zij waren gewoon een gelieelen dag, d. i. 24 uren, aan te duiden door de woorden avond en morgen. „ Gij zult uwe feesten vieren van den eenen avond tot den anderen.quot; (Levit. XXIII, 32). „God gaf aan het licht den naam van dag en aan de duisternis den naam van nacht. En van den avond en den morgen was de eerste dag (Gen. 1, 5, 8, 13, 19, 23, 31).
DERDE HOOFDSTUK.
Hoe het Sanhedrin in Let rechtsgeding tegen Christus eiken vorm en alle recht heeft geschonden.
(Nachlelijke zitting).
Twee zittingen door bet Sanhedrin gewijd aan het openbare proces tegen den Zaligmaker. — De eerste in den nacht van den 14,id' „isan (Maart). — Om-egelmatigheden, die daarbij voorkwamen: 1quot;. in de keuze van den tijd; 2quot;. in het eerste verboor van Jesus door Caïphas; 3quot;. in het geven van getuigenis; 4'. in het tweede en derde verhoor van Christus door Caïphas; 5 . in de veroordeeling uitgesproken door het Sanhedrin. — ïegen al deze onregelmatigheden geen enkele stem van protest. — Geen enkele stem ten gunste van den beschuldigde — Vreemde gebeurtenis, die op de veroordeeling volgt, door het Sanhedrin uitgesproken. — Eene bladzijde der H. Schrift getoetst aan deze gebeurtenis.
Twee zittingen werden gewijd aan liet geding tegen Christus. De eerste had plaats in den nacht van den 141«quot; (Maart). Zij wordt ons verhaald door de
HH. Joannes, Mattheus en Marcus. De tweede had plaats op den morgen van dien zelfden dag. Zij wordt even aangeduid door Mattheus en Marcus en in bijzonderheden verhaald door den H. Lucas.
Het Sanhedrin was dus bijeen. Niet echter in het geheim, want men was van plan Jesus in het openbaar te oordeelen.
En inderdaad, het was het geheele Sanhedrin, samengesteld uit de priesters, schriftgeleerden en ouderlingen!
Het is goed, dit met bewijzen te staven: „Dc soldaten
5
66
yrepen Jesus en leidden Hem naar hel huis van den opperpriester Caïphas, waar al de priestkrs en schriftge-i.eerden en ouderlingen bijeen waren.quot; (Matth. XXVI,
„ Het was nachtzegt de H. Joannes , „ de bende en de-knechts der opperpriesters, gewapend met zwaarden en stokken, lantaarnen en fakkels hebben Hem aangebracht.quot; (Joës XIII, 30; XVIII, 3). Eerste onregelmatigheid, want de Joodsche wet verbiedt in den nacht zitting te honden. Dat men die zaak behandele over dag en haar onderbreke tegen den nacht (\Iischna). Het was na het avondotter. Tweede onregelmatigheid. De leden van het Sanhedrin houden zitting van het morgen- tot het avondoffer. {Talmud). Het was de eerste dag der ongezuurde brooden, de vooravond van het groote Paasehfeest. Derde onregelmatigheid. Noch op den vooravond van den Sabbath, noch op dien van een feestdag zullen zij vonnissen (Mischna).
Eerste verhoor door Caïphas.
„ Tntusschen ondervroeg Caïphas Jesus.quot; (Joës XVIII. 19). Caïphas ondervraagt, dezelfde Caïphas, die nog kort te voren in de vergadering van het Sanhedrin had verklaard, dat het algemeene welzijn gebiedend den dood van Jesus van Nazareth oischte. Maar hoe! Hij, die beschuldiger was, gaat hier zitting nemen als rechter, nog meer, als voorzitter van het geding! Ziedaar eene vierde onregelmatigheid en wel eene zeer ergerlijke, want elke mensche-lijke wetgeving, niet het minst de Joodsche, ontneemt aan den beschuldiger het recht om te zetelen als rechter: „Indien een getuige iemand beschuldigt van ivetschennis, zullen zij zich beiden vertoonen voor den Heer, in tegenwoordigheid der priesters en der rechters, die te dien tijde in betrekking zullen zijn.quot; (Deut. XIX, 16, 17).
Zooals men ziet, zijn dus de beschuldigde en de rechter niet dezelfde personen. Maar hier! Caïphas, die gisteren beschuldiger was, is heden rechter. Dit afschuwelijke feit heeft Joannes in ;t bijzonder in zijn lijdensverhaal willen opteekenen, als hij zegt: „ Caïphas was
67
dezelfde, die den raad had gegeven dat liet nuttig was . dat er een mensch sterve voor liet volk.quot; (Joës XVIII, 14).
„Hij ondervroeg Jcsus over Zijne leerlingen en Zijne leer.quot; (Joës XVIII, 19.) In plaats dat Caïphas eerst getuigen voortbrengt en de punten van beschuldiging opsomt, zooals de Joodsche wet het vereischte, begint hij met een listig verhoor, ten einde Jesus in Zijn eigen woorden te vangen. Ziehier dus eene vijfde onregelmatigheid. Want wat is er onregelmatiger dan een man voor het gerecht te brengen; aan wien men van geen enkel misdrijf rekenschap kan vragen? En is het niet ongehoord eerst hem zelf te ondervragen over hetgeen hem betreft, zonder eerst een of ander punt van beschuldiging aan te geven?
„ Jesus antwoordde hem : Ik heb openlijk voor de wereld gesproken; ik heb altijd geleerd in de synagoog en in den tempel, waar de Joden te zamen komen, en in het verborgen heb Ik niets gezegd. Waarom ondervraagt gij Mij? Ondervraag hen, die gehoord hebben wat Ik gezegd heb; zij weten wat Ik hun geleerd heb.'''' (Joës. XVIII, 28).
Het antwoord des Heeren doet juist de onwettigheid uitkomen, welke Caïphas beging, toen hij het verhoor begon, zonder eerst het misdrijf geformuleerd te hebben. Immers alvorens te ondervragen, moeten de rechters de beschuldigingen tot eenige punten terugbrengen. Waarom ondervraagt gij Mij? Wilt gij dan dat Ik Mijzelven aanklage? Hebt gij Mij in het bijzonder van iets zekers en iets bepaalds te beschuldigen? Zoo ja, zeg het Mij en vraag Mij of Ik beken. Maar is dit zoo niet, en weet gij niets strafbaars in Mijne leer, noch uit u zei ven, noch van de getuigen, hoe wilt gij dan dat Ik Mijn eigen beschuldiger worde? Of ziet gij niet, dat gij zelf Mij rechtvaardigt, en dat gij Mij volgens de wet een bewijs Mijner onschuld geeft, omdat gij deze aanneemt op het enkel getuigenis van Mij zelf? „Wij hebben voor grondstelling, dat niemand eichzelven kan aanklagenquot; (Mischna).
Toen Hij dit gezegd had, gaf een der diemtknechten, die daar stonden, een kaakslag aan Jesus, zeggende: Antwoordt Gij aldus den hoogepriester f quot; (Joës XVHI, 22.)
(58
Daar ligt in de ongehoorde ruwheid, door dezen knecht in tegenwoordigheid van den voorzitter en zijne rechters begaan, eene zesde onregelmatigheid. Inderdaad eene schreeuwende onrechtvaardigheid in den voorzitter en zijne rechters, dat men in hunne tegenwoordigheid zonder reden en zonder gezag aldus iemand durfde mishandelen, dien zij voor hun rechtbank hadden geroepen. Is het geen stelregel van elke wetgeving, dat de beschuldigde zich bevindt ónder de bescherming der wet, totdat hij veroordeeld is?
Het stilzwijgen, dat men bewaart, het feit dat men den knecht ongestraft laat begaan, dit alles levert het bewijs dat de Hooge Raad do geweldenarij en de onwettigheid goedkeurt, en dat de rechters en in het bijzonder do voorzitter schuldig zijn aan onrechtvaardigheid. Want indien de Bijbel en de Mischna ten opzichte van den beschuldigde termen van menschlievendheid en welwillendheid bezigen: „ Mijn zoon, belijd uwe schuld.... Mijne dierbare dochter, wat is de oorzaak uwer schuld'? (JosuéVIT, 19 en Mischna), dan verbieden zij des tc meer alle daden van geweld en ruwheid!
„ Jesus antwoordde hem- Indien Ik kwalijk gesproken heb, geef dan getuigenis van het kwaad; maar indien Ik goed gesproken heb , waarom slaat gij mij?quot; (Joës. XVIII: 23).
Ziehier de beteekenis dezer woorden: Indien Ik kwalijk heb gesproken tegen den hoogepriester of togen de waarheid , geef dan getuigenis van het kwaad; laat zien , waarin Ik ben tekortgekomen. Maar indien Ik niets gezegd hel) noch tegen den hoogepriester, noch tegen de waarheid; indien Ik slechts heb willen wijzen op den ordelijken voortgang van het geding, indien Ik dit gedaan heb in termen, die noch in den grond der zaak noch in den vorm berispelijk zijn, waarom slaat gij Mij dan? De Zaligmaker had zeker alle recht nog sterkere uitdrukkingen te bezigen, niet alleen tegen den eerloozen knecht, maar ook tegen den hoogepriester, die aan zulk een openlijke gewelddadigheid zijne goedkeuring schonk. „Indien Hij het niet doet, dan is het alleen om het priesterschap niet te onteoren in den persoon, die er mede bekleed was.
69
Maai- daardoor verdedigde Hij zijne onschnkl met niet minder kracht, met niet minder waardigheid.quot; (St. Cy-prianus. (Epist. LV ad Corn. bl. 114.)
Verklaring uer getuigen.
,, De opperpriester en heel de raad zochten echter eenc valsche getuigenis tegen Jesus om Hem ter dood over te leveren, maar zij vonden die niet, ofschoon er vele valsche getuigen waren opgestaan.quot; (Mare. XIV, 55, Matth. XXVI, 59, 60.)
Na den eisch van Christus om getuigen voor te brengen, was het onmogelijk geworden om Hem te ver-oordeelen, indien er niet eenige beschuldiging werd ingebracht. Wat doet nu het Sanhedrin? Het zendt onder de menigte zijne trawanten uit om getuigen op te roepen; het beveelt zelfs, dat men getuigen zal omkoopen. O welk eene gruwzame onrechtvaardigheid! Niet alleen ontdoet men zich van den last (en hierin ligt eene zevende onregelmatigheid') , om met de uiterste zorg de hoedanigheid der getuigen en de waarheid hunner verklaringen te onderzoeken , zooals God door Mozes bevolen had: „wanneer gij na een nauwkeurig onderzoek gezien hebt, dat de getuige____quot; (Deut. XIX, 18), maar men schendt (ziehier eene
achtste onregelmatigheid) de grondwet, die aan de rechters voorschreef de getuigen onder eede te verplichten om niets dan de waarheid te zeggen. „ Bedenk dat er eene groote verantwoording op u rust.,, (Mischna.) Daarenboven , nu die onrechtvaardige rechters valsche getuigen omkoopen, worden zij zelf veroordeeld door de wet, die hun gebiedt om valsche getuigen te straffen: „Zij zullen hem behandelen , zooals hij van plan was het zijn broeder te doen, leven voor leven, tand voor tand, oog voor oog.quot; (Deut. XIX, 18). Maar deze wet schenden zij in hun eigen persoon en tevens in anderen. Negende onregelmatigheid!
Het zijn inderdaad geen rechters meer, maar eene bende moordenaars, belust op het bloed van een rechtvaardige. En zoo gelijkt deze vergadering het meest op die andere, welke op bevel van Je/,abel was bijeengeroepen om den onschuldigen Naboth te veroordeelen:
70
„ Zij schreef zelf in naam van Achab brieven, welke zij bezegelde met het zegel van den koning. En zij zond die naar de ouderlingen en de voornaams ten van de stad, waar Naboth ivoonde. De brieven icaren opgesteld in dezen vorm: Laat Naboth zitten onder de voomaamsten van het volk. Roep tegen hem op twee kinderen van Belial ') om te verklaren, dat hij gelasterd heeft tegen God en tegen den koning; dat men hem voere buiten de stad om dood gesteenigd te worden. De ouderlingen en de voomaamsten der stad, waar Naboth ivoonde, deden zooals de brief luidde.... Twee kinderen van Belial stonden toen op en verklaarden in tegenwoordigheid der vergadering, dat Naboth gelasterd had tegen God en tegen den koning. Men bracht hem buiten de stad, alwaar hij gesteenigd werd.quot; (3 Kon. XXI, 8—14.)
Gaan wij verder:
„ Velen legden valsche getuigenis af tegen Jesus, en d.e getuigenissen kwamen niet overeen. Ten laatste kwamen er twee valsche getuigen, die een valsch getuigenis tegen Hem uitbrachten in deze woorden: Wij hebben Hem hooren zeggen: Ik kan den tempel Gods afbreken en na drie dagen weder opbouwen. Ik zal dezen tempel, door menschenhanden gemaakt, afbreken, en na drie dagen zal Ik er een opbouwen, niet door menschenhanden gern aak t.''
Maar hunne getuigenis was niet eenstemmig (Marc. XIV, 56—61; Mattli. XXVI, 60). Alvorens deze tweevoudige verklaring te onderzoeken, willen wij eerst wijzen op eene tiende onregelmatigheid: Twee getuigen komen te voorschijn en leggen te zamen getuigenis af, en dit is tegen de wet. De getuigen mogen alleen na elkander spreken: „Zonder hen af van elkander, en ik zal hen onderzoeken.quot; (Daniël XIII, 51).
En nu, wat de verklaring zelf betreft. Dezen keer was het de beschuldiging van een groot misdrijf. Men kent
') Jezabel teekent zelf de valsche getuigeii als kinderen van Belial, d. w. z. als kinderen van den duivel. Zoo oordcelen de goddeloozen, wederkecrig elkanders hartstochten dienende, elkaar. De waarheid dwingt hen om recht over zich zeiven uit te spreken.
71
de ijverzucht van het Joodsche volk voor de eer van den tempel. Toen Jeremias voorspeld had, „ dat God eens den tempel in denzelfden staat zou brenyen als Silo, en dat Hij er een woestijn van zou makenwerd hij bijna gesteenigd door de priesters en het volk. Ontsnapte hij ook al aan een gewissen dood, hij had dit te danken aan de tusschenkomst van machtige heeren, die aan het hof verbonden waren. De beschuldiging derhalve, tegen den Zaligmaker uitgebracht , was van het hoogste gewicht. Zij maakte dan ook de aandacht gaande van heel den Hoogen Raad; men hoopte eindelijk eene genoegzame reden te hebben gevonden om den beschuldigde in rechten te veroordeelen. Zeker, indien ten minste de verklaringen der getuigen waar en overeenstemmend waren geweest.
Beide getuigenissen echter waren, zoóals wij zullen zien, valsch en niet overeenstemmend.
Zij waren valsch:
1°. omdat zij de woorden niet teruggeven, zooals de Zaligmaker ze had uitgesproken. Christus immers had niet gezegd: Ik kan afbreken, Ik zal afbreken maar: breek af! „ Breek dezen tempel af, en in drie dagen zal Ik hem weer opbouwen.^ (Joës II: 19). Deze woorden, in veronder-stellenden zin iiitgesproken, zijn dus niet voldoende om een ernstige aanklacht tegen den beschuldigde in te brengen, omdat zij beteekenden: Veronderstel, dat deze
tempel worde afgebroken____enz. Om dus bij het Sanhedrin
aan te komen met een zwaar misdrijf, legden de getuigen den Zaligmaker deze woorden in absoluten zin in den mond: Ik kan afbreken, Ik zal afbreken.
2quot;. De getuigenissen waren ook daarom valsch, omdat zij afgelegd werden in geheel anderen zin dan dien , waarin Christus de woorden had uitgesproken.
Toen Hij ze uitsprak, maakte Hij eene toespeling op den levenden tempel van Zijn lichaam, en bedoelde Hij geenszins den stoffelijken tempel van Jerusalem. De H. Joannes, die Christus' woorden gehoord heeft, zegt het ons uitdrukkelijk: „Hij bedoelde den tempel Zijns lichaam,s.quot; (Joes. II, 21V
72
Om hiervan nog meer overtuigd te worden, behoeven wij slechts te letten op de woorden van Christus. Om allen twijfel weg te nemen, dat Hij alleen bedoelde te spreken over Zijn lichaam , gebruikte Hij het woord solrite een woord dat de getuigen uitlegden in den zin van afbreken, maar dat in zijn allereerste beteekenis wil zoggen: handen verbreken. Breek de handen van dezen tempel, welke zegswijze alleen kan slaan op een levend lichaam, een levenden tempel, welks banden men kan breken door den dood, en geenszins op eene stoffel ij ken tempel. Nog duidelijker wordt de bedoeling van Christus door de slotwoorden: En in drie dagen zal Ik hem weer doen verrijzen (exitabo) en niet Ik zal hem luederom opbouwen, (aedificabo). Indien Christus eene toepassing had willen maken op den stoffel ij ken tempel van Jerusalem, zou Hij de woorden afbreken en opbouwen gebezigd hebben; daar Hij echter den geheimzinnigen tempel van Zijn lichaam op het oog had, gebruikte Hij de woorden handen breken en doen verrijzen. Het paralellisme dezer uitdrukkingen, met voordacht gebruikt, pleit derhalve den Zaligmaker vrij van alle schuldige bedoelingen ten opzichte van den tempel van Jerusalem, en wat de getuigen betreft, kan dus de eindconclusie geen andere zijn dan deze: Van tweeën één:
Of wel zij hadden Christus niet goed begrepen, gelijk ook de andere Joden Hem niet goed verstaan hadden, daar zij uitriepen: „ Hoe, 46 jaren is aan dezen tempel gearbeid, en Gij kunt hem in drie dagen ophouwen!quot;
Of wel zij begrepen Christus zeer goed, maar uit boos opzet kenden zij aan de woorden een geheele andere beteekenis toe, dan die, waarin zij waren uitgesproken.
In dit geval waren hunne getuigenissen uit tweevoudig oogpunt valsch, omdat zij niet alleen aan Christus woorden toedichtten, welke Hij niet gesproken had, maar ook omdat zij den zin Zijner woorden ver valsch ten. Daarenboven, indien de getuigen waarheid hadden gezegd, en Christus inderdaad deze woorden had uitgesproken, kon hun getuigenis toch niet in rechten worden aangenomen. En wel om deze reden:
73
Volgens de Joodsche wet had een getuigenis geen waarde, indien de getuigen niet in alle deelen over hetzelfde feit eenstemmig waren. (Mischna). B. v. iemand werd beschuldigd van afgoderij, de grootste misdaad onder de Joden: Indien een getuige verzekerde, dat hij een Israëliet de zon, en een andere dat hij hem de maan had zien aanbidden, dan bewezen heide heschuldir/ingen de afgoderij, maar zij werden afgexvezen, als met elkander in tegenspraak en dus onvolledig , en de beschuldigde werd vrijgesproken. (Maï-monides). En dit nu had plaats bij de twee getuigen in het rechtsgeding tegen den Zaligmaker.
Door Christus de woorden in den mond te leggen; Ik zal dezen tempel, door mensehenhanden gemaakt, af breken, beschuldigde de eerste getuige Hem van een aanslag tegen den godsdienst en op een nationaal eigendom, terwijl de tweede getuige door te zeggen: Ik kan den tempel van God afbreken, den Zaligmaker alleen grootspraak en snoeverij verweet. Daar was dus geen overeenstemming in de getuigenissen , zooals de H. Marcus ook opmerkt: „en hun getuigenis kwam niet overeen'''' (XIV, 59). Wilde men dus niet eene elfde onregelmatigheid begaan, dan moest men Jesus vrijlaten.
Tweede verhoor van Jesus door Caïphas.
Die elfde onregelmatigheid is echter inderdaad begaan. In plaats van deze getuigenissen niet aan te nemen, zooals de rechtvaardigheid hem gebood, aanvaardde Caïphas ze als den grondslag voor een tweede verhoor.
„ Toen stond de hoogepriester in hun midden op en ondervroeg Jesus, zeggende: Antwoordt gij niets op hetgeen dezen tegen u getuigen?'''' (Marc. XIV, 60).
Alsof hij wilde zeggen; Hoort Gij niet, welke groote beschuldigingen deze getuigen tegen U inbrengen? Wat doet Gij nu? Spreek toch! Caïphas hoopte, dat Jesus, door eigenliefde gedreven, eenige verklaring zou geven, en dat Hij in Zijne antwoorden verder zou gaan, dan Hij eigenlijk wilde.
„ Maar Hij zweeg en antwoordde niets.quot; (Marc. XIV, fi4).
De zaak des Heeren had geene verdediging noodig;
74
zij behoefde slechts zonder vooroordeel voorgesteld te worden. Daar Christus niet op den stoffelijken tempel van Jerusalem maar op den geheimzinnigen tempel van Zijn lichaam had gezinspeeld, lag de uitlegging Zijner woorden in deze woorden zeiven, niet aooals zij vervalscht waren door de getuigen, maar zooals Hij zelf ze had uitgesproken. Wat Caïphas betreft, de Zaligmaker antwoordde hem niet, om te laten zien dat hij hem doorschouwde. Zijn stilzwijgen was een welsprekend verwijt. En hier ging nu de profetie van David in vervulling: „Zij, die een voorwendsel zochten om mij het leven te benemen en die mij ten venlerve wilden voeren, spraken ijdele en valsche dingen, en zij dachten er slechts aan om mij strikken te spannen. -Waar ik was tegenover hen als een doove, die niet luistert, en als een stomme, die zijn mond niet opent.quot; (Ps. XXXVII.)
Het is verwonderlijk, dat dit rustig en waardig stilzwijgen des Heeren de oogen zijner rechters niet geopend heeft. Het is immers voor den mensch onnatuurlijk om het stilzwijgen te bewaren, wanneer het zijn leven geldt. Weldra zal zelfs Pilatus, ofschoon heiden, getroffen worden door het stilzwijgen des Heeren; hij zal geroerd worden door een mengeling van vrees en eerbied, en alle pogingen zal hij aanwenden om Christus aan den dood te ontrukken. In plaats echter dat Caïphas aan dit stilzwijgen Dengene erkende, die door Isaias voorspeld was: „Hij zal stom zijn gelijk een lam voor dengene, die het scheert,'1'' nam de razernij van Caïphas en het Sanhedrin nog meer toe. Zij wilden niet langer meer door dit verpletterend stilzwijgen overheerscht worden. En daarom moeten zij een anderen uitweg zoeken. Caïphas zal dien weten te vinden.
Derde verhoor van Jesus door Caïphas.
„ De hoogepriester ondervroeg Hem op nieuw, zeggende: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij de Christus zijt, de Zoon van den levenden God.quot; (Marc. XIV, 61; Matth. XXVI, 63).
Wij moeten hier eerst opmerken, dat er een plotselinge omkeer plaats grijpt in de beschuldiging. Daar is geen
75
spraak meer van getuigen en getuigenissen. Caïphas wil er niet meer mede te doen hebben, en daardoor verklaart hij dus al de getuigenissen, naar welke zoo ijverig gezocht is, en die zoo schandelijk uitgebracht waren, ontoereikend en onvoldoende. Daar hij zich nu genoodzaakt ziet om Christus zelf over Zijn persoon te ondervragen, bekent hij dus openlijk, dat men den Heer noch een woord noch een daad kan verwijten. Maar waarom staat Hij daar dan in de boeien? Waarom sleept men Hem als een boosdoener voor het Sanhedrin, indien men niet eens weet, wie Hij is, indien men dit van Hem zeiven moet te weten komen?
De getuigen treden dus af. Het tooneel verandert. Caïphas alleen zal opkomen. Als rechter en voorzitter der rechtbank speelt bij ten tweeden male de rol van getuige en beschuldiger tevens. Door zich aldus als partij te stellen tegen den Zaligmaker, terwijl zijn ombt hem alleen veroorloofde als rechter op te treden, begaat hij eene twaalfde onregelmatigheid. En nog een dertiende daarenboven , n. 1. door den Zaligmaker met een eed te bezweren: „ Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij dc Christus zijt.quot; Maar aldus had men de getuigen moeten doen zweren om de waarheid te zeggen! Dc wet immers zegt: „Bedenk dat er een groote verantwoordelijkheid
op u rust____ Indien gij den hesehuldigde onrechtvaardig
doet veroordeelen, zal God er u rekenschap van vragen, gelijk Hij het bloed van Ahel uit de handen van CaJin opeisehte!quot; (Mischna).
Was dus de eed verplichtend voor de getuigen, hij was verboden ten opzichte van den beschuldigde, want aldus stelde men dezen voor het alternatief om een meineed te doen of wél zich zeiven te beschuldigen. ,, Wij hebben als grondregel dat niemand tegen zich zeiven kan getuigen.'''' (Mischna).
In dit onrechtvaardig rechtsgeding eischte men dus geen eed van de getuigen maar wel van den beschuldigde.
Deze rechtschennis was reeds te voren door een profeet aangekondigd en gebrandmerkt: „Zij hebben U, o mijn
76
God, in den mond om te slcu/en in de euveldaad, welke zij heramen. Zij zijn Uwe vijanden, en zij durven Uwen naam ijdel gebruiken.quot; (Psalm 138, 20.)
Wat de vraag zelve betreft, zij was van de zijde van Caïphas niets dan een list. Door Jesus in naam van den levenden God te bezweren, dat Hij zou verklaren, of Hij de Zoon van God was, voorzag Caïphas zeer goed, dat, hoedanig Zijn antwoord ook wezen mocht, het doodvonnis zeker was. Indien Jesus loochende de Zoon van God te zijn, zou Hij als bedrieger veroordeeld worden, omdat Hij duidelijk het tegenovergestelde geleerd had. Bekende Hij echter de Zoon van God te zijn, dan was Zijne veroordeeling niet minder zeker, als schuldig zijnde aan godslastering. Dus was de bekentenis een misdaad, maar ook de loochening.
En Jesus sprak tot hem: „Ik ben het, gij hebt het gezegd.quot; (Marc. XIV, 61, 62.)
De Zaligmaker eerbiedigt in den mond van den hooge-priester de majesteit van Gods naam. Hij laat zich niet misleiden door de veinzerij van den hoogepriester, maar eerbiedigt den naam van God, die hier door Caïphas gebruikt wordt om zijn list te verbergen.
Veroordeeling door het Sanhedrin uitgesproken.
,, Daarop scheurde de hoogepriester zijne Ideederen, zeggende: Hij heeft gelasterd! Wat hebben wij nog getuigen noodig? Ziet, gij hebt zelf de godslastering gehoord! Wat dunkt u 1quot; (Matth. XXVI, 65, 66.)
Men verhaast de ontknooping, en de eene onregelmatigheid komt na de andere.
De hoogepriester verscheurt zijne kleederen.
Een rechter, die toornig wordt, zich opwindt, ja zijne kleederen verscheurt!
Niet alleen is dit eene veertiende onregelmatigheid op het punt van recht, omdat men hier zondigt tegen den eerbied en de zachtmoedigheid, welke de Joodsche rechter tegenover den beschuldigde moest in acht nemen. „ Mijn kind, belijd uwe schuld; Mijne zeer geliefde dochter, ivat is
77
de oorzaak uwer zonde?quot; (Josuë XVII, 19) neen, men schendt hier tevens een voorschrift van den godsdienst, die aan den hoogepriester uitdrukkelijk verbood zijne kleederen te scheuren.
Elke Israëliet mocht ten teeken van rouw zijne kleederen scheuren, do hoogepriester echter niet; eene uitdrukkelijke wet verbood het hem, omdat zijn gewaad de
figuur van het priesterschap was; „ De hoogepriester.....
op wiens hoofd de olie der zalving is uitgestort, wiens handen gewijd zijn om de bedieningen van het priesterschap waar te nemen, die gekleed is met heilige kleederen, zal zijne kleederen niet scheuren'''' (Leviticus XXI, 10). Scheur dan uw kleed, o Caïphas! De dag zal niet voorbij zijn, of het voorhangsel van den tempel zal evenzoo verscheurd worden, ten teeken dat het priesterschap van Aaron en de offeranden der Mozaïsche wet zijn afgeschaft, om plaats te maken voor het eeuwigdurend priesterschap van den Hoogepriester der Nieuwe Wet!
„Hij heeft gelasterd!quot; ziedaar eawa vijftiende onregelmatigheid, want Caïphas beschouwt het antwoord van den beschuldigde als strafwaardig, zonder het eerst te hebben onderzocht. Het antwoord was gegeven in dezelfde termen , waarin de vraag gesteld was. Caïphas had gevraagd aan den Zaligmaker, of Hij de Zoon Gods was, en Jesus antwoordde hem: Ik ben het. Blijft dus over te onderzoeken, of Jesus waarheid spreekt: de billijkheid vordert dit. Laat dus de gewijde boeken aandragen, opent ze voor uwe rechtbank, laat het karakter van den Messias uitkomen en onderzoekt vooral, of deze de Zoon van God moet wezen. Toetst dan dit karakter aan den persoon, die voor u staat en zich uitgeeft voor den Zoon van God. Indien er ten aanzien van Zijn karakter, door de profeten in alle bijzonderheden beschreven-, als Messias maar iets ontbreekt, roept dan luide: Hij heeft gelasterd! Maar zijn antwoord veroordeelen, zonder het ook maar oppervlakkig te hebben onderzocht, is dit niet een hatelijke en onrechtvaardige handelwijze? Is dit geene beleediging van het recht? Is dit geene verwaarloozing van een der eerste
78
plichten van uw ambt, nL te onderzoeken? „Wanneer (jij, zegt Deuteronomium, na een nauwkeurig onderzoek bevonden hebt.quot; Hoort gij wel: Na een nauwkeurig onderzoek! En gij onderzoekt niet eensi
„ De rechters zullen oordeelen in d: oprechtheid van hun gewetenquot; zegt de Mischna, en hier, hier versmoort men de stem van het geweten.
De zestiende onregelmatigheid, door Caïphas begaan, toen hij uitriep: „ Hij heeft gelasterd,quot; bestaat hierin , dat hij het oordeel der andere rechters vooruitloopt. Door het antwoord van den beschuldigde als lastertaal te brandmerken , ontneemt hij alle vrijheid aan het oordeel der rechters. Ik spreek vrij, ik veroordeel, aldus moest hij volgens de Mischna zijn oordeel formuleeren. Toen hij dus uitriep; Hij heeft gelasterd, was het voor de rechters niet meer mogelijk van meening te verschillen, want het gezag van den hoogepriester gold bij de Joden als onfeilbaar.
Wat nu volgt, is niet minder goddeloos. „Wat hebben wij nog getuigen van noode!quot; Maar hoe! Een rechter meent getuigen te kunnen ontberen, waar de wet ze vereischt! Schrijft de wet niet voor, om tot in de kleinste bijzonderheden af te dalen? Stelt zij niet aan eiken getuige zeven vragen ter beantwoording? (zie boven).
Maar Caïphas verlangt zoo spoedig mogelijk het doodvonnis des Heeren, en daarom schendt hij alle regels van het recht: zeventiende onregelmatigheid. En hier volgt nog eene achttiende, als hij vraagt: Wat dunkt u? Niets is er onbillijker dan in het openbaar en in het algemeen naar een oordeel te vragen. Ieder op zijn beurt, zegt de Mischna, zullen de rechters vrijspreken of ver oordeelen. Ieder op zijn beurt, Caïphas! Terwijl gij daarentegen iemand door allen tegelijk laat veroordeelen! — Daarenboven wat bittere spot! Eerst scheurt hij zelf zijne kleederen met alle teekenen van diepen afschuw; eerst boezemt hij den omstanders door deze daad een godsdienstige vrees in het hart; eerst brandmerkt hij het antwoord des Heeren als een schrikwekkende godslastering; eerst verklaart hij, dat
79
er geen nieuwe bewijzen of getuigen van noode zijn, om het doodvonnis tegen Hem uit te spreken, en dan vraagt hij aan zijne rechters: wat dunkt u? Is dit niet de bitterste spotternij ?
En wat de hoogepriester verwacht had, gebeurde: Allen riepen uit: „ Hij is des doods schuldig!quot; (Matth. XXVI, 66; Marc. XIV, 64). Welke onregelmatigheden in dit vonnis! Vooreerst een negentiende, omdat men niet beraadslaagt, en de rechters op de enkele bewering van Caïphas eensklaps gereed zijn een doodvonnis uit te spreken: „Het oordeel uitstellende, zullen de rechters te samen komen en onder elkander de zaak onderzoeken.quot; (Mischna).
Vervolgens eene twintigste onregelmatigheid, omdat het doodvonnis werd uitgesproken op den dag zeiven, waarop het proces begonnen was, terwijl de uitspraak van het vonnis moest worden verschoven tot den volgenden dag. (Mischna: zie boven.)
Eindelijk eene een-en-twintigste, omdat de twee secretarissen geen stemmen hadden opgenomen, en de rechters niet per hoofd gestemd hebben. (Mischna: zie boven.)
Ziedaar dan de nachtelijke zitting, door den profeet David te voren aangeduid, toen hij zeide: „Eene vergadering van booswichten heeft mij in haar midden gesleept. Zondaars zijn bijeengekomen, eene gunstige gelegenheid afwachtende otn mij te verderven. (Psalm XXI en CXVIII.)
Een-en-twintig onregelmatigheden werden er begaan, en geen enkel rechter stond op om te protesteeren. Het Evangelie zegt dan ook: Allen (omnes) riepen uit: Hij is des doods schuldig!quot; Niet zonder reden heeft de Evangelist nadruk gelegd op dit woord. Het is dan ook eene klacht, een zucht over 'de ergernis, en van smart, die tegelijk een groote verwondering te kennen geeft. De Evangelist wil zijne verbazing laten blijken, dat er onder de 71 leden van het Sanhedrin geen enkele was, die geweten en moed genoeg had, om te protesteeren tegen zulk een ongehoorde wijze van rechtspleging. Die er aan deelnamen, waren dus handlangers van Caïphas, allen
80
even bedorven als hij. Geen enkel protest dus tegen de onregelmatigheden.
Evenmin een stem ten gunste van den beschuldigde. En toch machtigde de Joodsche wet iedereen om het woord te nemen ten voordeele van den beklaagde, en men beschouwde dit zelfs, als een daad van menschlievendheid. (Zie boven: Job XXIX, 16 , 17.) Maar in deze nachtelijke zitting waren dc twee leden van het Sanhedrin Joseph van Arimathea en Xicodemus, die zeker het woord zouden genomen hebben ten gunste van den beschuldigde, niet tegenwoordig. Zij hadden geweigerd om deel te nemen aan een onrechtvaardig rechtsgeding, dat nog wel des nachts en bij gelegenheid der Paaschfeesten gehouden werd. Daar zij te voren zeker waren, dat hun stem niet zou gehoord worden, aangezien reeds in een vorige zitting het protest van Nicodemus met verontwaardiging afgewezen was, ') besloten zij niet mee te gaan met de plannen en de handelwijze van het Sanhedrin. liet Evangelie zegt dit uitdrukkelijk van Joseph van Arimathea: „die niet instemde met het plan der Joden en geen deel nam aan hetgeen zij tegen Christus beraamden.quot; (Luc. XIII, 50, 51.)
Zonder twijfel is dit ook waar van Nicodemus, die met zooveel moed de verdediging des Heeren op zich had genomen. De arme beschuldigde bleef dus alleen en zonder verdediging.
Toen de elf kinderen van Jacob samenspanden, om Josef te doen sterven, werden er twee onder hen, Ruben en Juda, zoo door zelfverwijt gekweld, dat zij hun stem verhieven ten gunste van Josef en zeiden; „Het is beter hem te verkoopen aan deze Ismaelieten en onze handen niet le bezoedelen, xoant hij is onze broeder en ons vleesch.quot;
Toen de verrader Achitophel In den raad van Absalon het plan opzette om David te vervolgen en te dooden, stond Ohusaï, een vreemdeling op, om gunstig te spreken voor den ongelukkigen koning, die verraden was door zijne onderdanen en vervolgd door zijn zoon.
') „ Zijt ook gij een Galileeër?quot; (Joës VIT.)
81
Maar hier geen enkele stem ten gunste van Hem, die nog meer hun broeder was dan Josef, meer hun koning en vader dau David! Voor den armen Onschuldige werd letterlijk de profetie vervuld, die aankondigde, dat Hij zou overgeleverd worden aan de onverschilligheid, als een man, die uit het hart uityewischt is. (Ps. XXX, 13.)
Nadat nu het Sanhedrin, door Caïphas aldus ondervraagd, eenstemmig had verklaard, dat Jesus des doods schuldig was, gaf men een teeken aan de soldaten, om Hem te grijpen en gedurende het overige van den nacht te bewaken.
En nu krijgen wij een vreemd tooneel te aanschouwen. „ Zij spuwden Hem in het gelaat en gaven Hem vuistslagen: anderen bedekten Zijn gelaat en sloegen Hem, zeggende: Christus, profeteer ons, ivie is het, die U geslagen heeft f' (Math. XXVI, 67, 08; Marc. XIV, 65.)
Na zijne veroordeeling dus werd Jesus overgeleverd aan soldaten en knechten, aan welke men de vrijheid liet om Hem naar goeddunken te beleedigen. Verschillende schrijvers hebben de smarten van dezen nacht beschouwd als de vreeselijkste' in het lijden des Heeren. Uit rechtskundig oogpunt is het zeker een afschuwelijk feit. Bij elk beschaafd volk is een veroordeelde, hoe misdadig ook, tot op het uur van zijn doodstraf onder de bescherming der wet; en nooit zag men elders rechters buitensporigheden toelaten gelijk deze, als zijnde in strijd niet alleen met de rechtvaardigheid maar ook met de natuur en de rede.
A\Tijl deze onrechtvaardigheid begaan werd na de opheffing der nachtelijke zitting, zullen wij haar niet meetellen met de andere onregelmatigheden. Maar schande en eeuwige schande over Caïphas, die zich aan een zelfde lafheid schuldig maakte als dr Philistijnen tegenover Samson, omdat hij zulk een smaad toeliet in zijn eigen huis. Evenals Samson werd ook Christus omringd door personen, die lachten met Zijn ongeluk, die Zijn gelaat bespuwden en Hem overstelpten met spotternijen.
Iedereen mocht Hem beleedigen. Hem slaan en zich
6
82
verzadigen aan Zijne versmaadheden, en in dit uur werd eene profetie vervuld van Job: „ Zij schaamden zich niet mij in het gelaat te spuwen; zij beleedigden mij op allerhande wijzen: zij hebben mijne wangen met wreede kaakslagen getroffen; zij hebben zich verzadigd aan mijne kwellingen!quot; ')
') Job XXX, 10; XVI. u.
VIERDE HOOFDSTUK.
Het Sanhedrin schendt eiken wettelijken vorm en alle recht in hét rechtsgeding des Heeren.
(Morgens'! ttiny).
Reden van deze tweede zitting, geliouden bij den dageraad van den 1411,11 nisan. — De misdrijven tegen het recht van den vorigen avond worden nog erger in deze zitting. — Nieuw verhoor van Christus. - Het Sanhedrin bevestigt met veel rumoer en eenstemmig hot reeds uitgesproken doodvonnis.
Reden dezer tweede zitting.
„ De* morgens hij het aanbreken van den dag vergaderden de opperpriesters met dc oudsten des volks en de schriftgeleerden en geheel den raad om te overleggen hoe zij Jesus ter dood zouden overleveren.quot; (Marc. XV, 1; Luc. XXII, 66; Matth. XXVII, 1).
Caïphas en de leden van het Sanhedrin hadden liet grootste belang er bij om te beletten, dat de nachtelijke rechtspleging en het uitgesproken doodvonnis ook maar den schijn droegen van ongeldigheid. Zooals men gezien heeft, waren er schreeuwende onrechtvaardigheden begaan; daar kon onverhoeds een protest opgaan uit het volk: een geheel ongewone bijeenkomst in den nacht; getuigen, die
elkander tegenspraken; een overhaast vonnis____ enz.
Daarenboven wilde men door eene nieuwe bekentenis van den veroordeelde nog een sterker bewijs hebben van godslastering, om alzoo aan Zijne veroordeeling lioogere plechtigheid bij te zetten. Het Sanhedrin vergaderde dus
84
opnieuw in den morgen „ om te overleggen, ten einde Jesus] ter'dood over te leveren.quot;
Men lette hier wel op. Men is niet van plan terug te komen op het uitgesproken vonnis van den vorigen dag. Men wil Hem alleen ter dood overleveren met allo vertoon van gerechtelijke vormen, om aldus indruk te maken bij het volk.
Men zoekt derhalve naar wettelijke vormen, en in plaats van dezen te vinden, maakt men nog schandelijker inbreuk op het recht dan den vorigen avond.
„Reeds vroeg in dc morgen vergaderde het Sanhedrin, bij het aanbreien van den dag.quot; (Marc. XV; Luc. XXII, 66.) Ziehier eene twee-en-t win tigs te onregelmatigheid. Het was immers verboden, dat het. Sanhedrin vergaderde vóór de opdracht van het morgenoffer. (Talmud, zie boven.) Aangezien men toch vergaderde bij het aanbreken van den dag, hebben de rechters dus niet gewacht, tot het morgenoffer was opgedragen, daar het gereedmaken van het offer eerst begon bij het aanbreken van den dageraad. Men had dus minstens een uur moeten wachten, tot het offer geslacht, opgedragen en genuttigd was met de gebruikelijke gebeden. Het uur derhalve, waarop het Sanhedrin vergaderde, was tegen de wet.
Daarenboven, men vierde het groote Paaschfeest, en op dezen dag was alle rechtspraak streng verboden. Was het reeds verboden op den Sabbat recht te spreken, nog veel meer op den plechtigen Paaschdag. En dit is de drie-en-twin tigs te onregelmatigheid. Origenes, een der be-roemste uitleggers der H. Schrift, herinnert hier aan het woord, dat God sprak tot de Joden, die Isaïas' tijdge-nooten waren: „ Ik haat en verafschuw uwe plechtigheden en zegt dan: „ God voorspelde hier, dat Hij de feesten der Synagoog verafschuwde: want door den Zaligmaker op het Paaschfeest ter dood te brengen, beginnen zij eene misdaad.quot;
Nieuw vekhooe van dex Zaligmaker.
„En zij lieten Hem in hunne vergadering komen, zeggende: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons.quot; (Lucas XXII. 66.)
Men ziet dus, dat zij geen pogingen meer doen om valsche getuigen voor te brengen; men legt den Zaligmaker ook geen woorden meer in den mond, die door Hem zouden gesproken zijn. Het Sanhedrin immers wist zeer goed, dat het aldus zijn doel niet bereiken zou. Het wist ook, dat Jesus noch zich zeiven noch anderen zou beliegen, en dat men, door Hem ten tweeden male te vragen, of Hij de Christus was, in Zijn antwoord aanleiding zou vinden om het doodvonnis te bevestigen.
Jesus antwoordde: „Indien Ik het u zeg, gelooft gij Mij niet; en indien Ik u ondervraag, antwoordt gij Mij niet en laat gij Mij niet gaan. Maar van nu af zult gij den Zoon des memdien zien, gezeten aan de rechterhand van de macht Gods.quot; (Lucas XXII, 67—69.)
Door dit antwoord gaf de Zaligmaker duidelijk aan zijne rechters te verstaan, dat hot hun niet te doen was om door een nieuwe vraag de waarheid te achterhalen, maar om Hem een tweede maal in zijn woorden te vangen en te veroordeelen. Toch zeide Hij nog tot hen; Van hier uit, d. w. z. uit het midden dezer vergadering, die tegen mij samenspant; uit deze boeien, die mijne handen binden; van hier zal ik heengaan, nadat gij alles tegen mij beproefd hebt; ik zal gaan om te zetelen op den troon van den Allerhoogste en plaats te nemen aan de rechterhand Gods.
„Toen spraken zij allen: Gij zijt dus de Zoon Gods.quot; (Lucas XXII, 70.)
Deze gevolgtrekking van het Sanhedrin Mas zoo juist mogelijk. Want de uitdrukking des Heeren; „gezeten zijn aan de rechterhand Gods,quot; kan een schepsel niet bezigen. Ook al de rechters erkenden, dat de Zaligmaker door deze woorden zich dezelfde eer, dezelfde macht, dezelfde heerlijkheid en bijgevolg dezelfde natuur toeschreef, welke God bezit.
„En Jesus antwoordde: Gij zegt het, Ik hen het (Luc. XXII, 70).
Jesus herhaalt hier met dezelfde bewoordingen en met dezelfde plechtigheid de belijdenis, door Hem in de nach-
86
telijke zitting afgelegd. Toen Caïphas Hem vroeg: Zijt gij de Christus, de Zoon van God? had Hij geantwoord: Gij hebt het gezegd, Ik hen het! En toen het gezamenlijke Sanhedrin Hem vroeg: Gij zijt dus de Zoon van God? antwoordde Hij: Gij zegt het. Ik ben het!
Het Sanhedrin bevestigt het vonnis van den
vorig en avond.
„En zij hernamen: Wat hebben wij nog andere getuigenis van noode! Wij zelf hebben het uit zijn mond gehoord.quot; (Lucas XXII, 70, 71.)
Deze tweede algemeene vergadering bevestigt dus het vonnis van de eerste. Met algemeene stemmen oordeelen zij nogmaals Jesus den dood schuldig, en de rechters, gehaast als zij zijn om het vonnis ten uitvoer te zien brengen , verklaren de zitting gesloten en alle verder onderzoek nutteloos.
Hierin schuilt wederom een onregelmatigheid, de rier-cn-twintigste, omdat er. evenals den vorigen avond, een gezamenlijke stemming plaats heeft, hetgeen door de wet volstrekt verboden is. „ Iedereen moet op zijn heart vrijspreken of veroordeelen.quot; (Mischna.)
Nog een andere onregelmatigheid, omdat het Sanhedrin verplicht was met aandacht het antwoord van den beschuldigde te onderzoeken. Toen dus de vergadering deze vraag had gesteld: Zijt gij de Zoon van God? en Jesus geantwoord had: Gij zegt het. Ik hen het! had zij deze twee stellingen, in het antwoord van Jesus vervat, aan een nauwkeurig onderzoek moeten onderwerpen:
1. Moet de Messias de Zoon Gods zijn?
2. Is Jesus Christus die Zoon van God?
Toen zij dat dus niet deed, beging zij eene onregelmatigheid, de vijf-en- twin tigs te.
Vervolgens nog eene andere, de zes-en-twintigste, omdat zij een vonnis uitsprak, dat verschoven had moeten worden. Deze inbreuk op het recht, reeds den vorigen avond gepleegd, wordt nog eens herhaald in deze morgenzitting. Ware men volgens het recht te werk gegaan, dan moest
87
men hei vonnis tot Zaterdagmorgen hebben uitgesteld. Het proces immers, dat in den nacht van Donderdag op Vrijdag begonnen is, werd gerekend op Vrijdag te zijn gehouden, omdat de Joden den dag bepaalden van den eenen ondergang der zon tot den anderen. De eerste dag derhalve van het geding liep van Donderdagavond tot Vrijdagavond. Daar men nu verplicht was om een nacht te laten verloopen tusschen de sluiting der zitting en de uitspraak van het vonnis, volgt daaruit, dat het vonnis niet Donderdagavond of Vrijdagmorgen, ook niet Vrijdag avond, maar eerst Zaterdagmorgen volgens de wet mocht worden uitgesproken.
Volgt eindelijk de laatste onregelmatigheid, nl. r/e zercn-cn-twintigstc.
Het doodvonnis van Jesus was ongeldig, omdat het uitgesproken was op een openbare plaats, in het huis van Caïphas, terwijl het op straffe van ongeldigheid moest worden uitgesproken in de zaal der gehouwen steenen.
De schrijvers van den Talmud waren zoo goed doordrongen van het gewicht dezer onrechtvaardigheid, dat y.ij op velerlei plaatsen trachtten te bewijzen, dat Jesus Christus geoordeeld en veroordeeld is geworden in de zaal iler gehouwen steenen , en dat het Sanhedrin opzettelijk daarheen is gegaan om Hem te veroordeelen. Zoo leest men in de Thosephthot of bijvoegsels van den Talmud van Babyion: „Het is van belang op te merken, dat, eiken keer tranneer de zaal: het vereischte, het Sanhedrin terugging in de zaal Gazith of die der gehouwen steenen, gelijk het gebeurd, is in het rechtsgeding van Jesus en anderen.quot;
Dit is echter een belachelijk verzinsel, alleen uitgedacht om zich zes eeuwen na de gebeurtenis nog van schuld vrij te pleiten. De historische waarheid immers, volgens het Evangelie en het bericht van ooggetuigen, is geen andere dan deze: Jesus werd gebracht, geoordeeld en gevonnist in het huis van Caïphas. En niets is in staat om dit korte maar afdoende woord van den H. Joannes te logenstraffen: „Zij brachten Jesus van Caïphas naar het pretorium van Pilot us.quot; (Joës XVIII, 26.)
88
Christus is dus veroordeeld! De priesters, schriftgeleerden en ouderlingen staan haastig van hunne zetels op. binden hun slachtoffer en gaan met groot rumoer naar Pilatus, ten einde dezen te dwingen om hun vonnis te bevestigen en ten uitvoer te brengen.
Daar rust zeker ook een gedeelte der schuld op de menigte, die op aanstoken der priesters en schriftgeleerden nu op hare beurt den dood van Jesus Christus eischte. Wij hebben echter in dit geschrift alleen het Sanhedrin willen veroordeelen en brandmerken. Deze vergadering-heeft Christus gedaagd, geoordeeld en gevonnist. Het huis van Caïphas is de giftige bron van al het gepleegde onrecht: de onrechtvaardigheden van Pilatus zijn alleen het noodzakelijk gevolg er van geweest.
Het doel, dat wij ons voorstelden bij het schrijven van dit werkje, bestond hierin, dat wij uit dubbel oogpunt het Sanhedrin wilden beschouwen, vooreerst in zijn leden, daarna in zijne handelwijze.
Wat nu hebben deze onderzoekingen aan het licht gebracht ?
Wat de leden aangaat, dit gerechtshof vertoont ons een groep van personen, die voor het meerendeel hun ambt onwaardig waren. Geen menschlievendheid, geen rechts-schapenheid, geen zedelijke waarde! Hunne eigene'geschiedschrijvers hebben ben verafschuwd!
Wat hunne handelwijze aangaat, zeven-en-tvvintig groote onregelmatigheden hebben wij in het rechtsgeding gevonden, onwettigheden, waarvan een enkele genoeg was om liet eindvonnis te vernietigen. Wij hebben deze onregelmatigheden opgesomd en ze getoetst aan het .Tood-sche strafrecht, dat destijds van kracht was; men zou er echter nog meer ontdekken, indien men het rechtsgeding tegen Jesus zou gaan toetsen aan de volmaaktere rechtsbegrippen der hedendaagsche volkeren.
Geen zedelijke waarde derhalve bij de rechters, geen rechtsgeldigheid in hun vonnis; ziedaar, o Israëlieten, hoe iedereen, die een oprecht hart en een eerlijk geweten bezit, zal moeten oordeelen, als hij deze bladzijden gelezen heeft.
Maar laten wij thans op onze beurt aan u vragen: Is het ten aanzien van zulk een schouwspel voor iederen Israëliet niet eene eereschuld, ja zelfs een plicht van rechtvaardigheid, om nooit het vonnis van het Sanhedrin goed te keuren, voor dat hij zelf heeft onderzocht, wie Jesus Christus was? ------—
90
Eeu gewoon mensch kan Hij niet wezen; de vreemde wijze van rechtspleging alleen levert hiervan het bewijs. Wanneer er in een rechtsgeding eene onregelmatigheid voorkomt, dan volgt daar nog niet duidelijk de onschuld van den beklaagde uit, aangezien er toeval of onoplettendheid in het spel kan zijn. Maar wanneer door het geheele verloop eener rechtspleging achtereenvolgens, een voor een, zeven-en-twintig onregelmatigheden voorkomen, is dan niet het bewijs geleverd, dat de beklaagde, die het slachtoffer is van een dusdanig rechtsgeding, een geheel bijzondere persoon is?
Wie is derhalve die beklaagde?
Toen Hij vijf dagen vóór het geding Zijn zegevierenden intocht in Jerusalem deed, waren de Joden van verre gekomen om de Paaschfeesten bij te wonen. Zij waren gekomen uit het land der Parthen, uit Medië, uit Perzië, Mesopotamië, Phrygië, uit alle bekende hooglanden van Azië, van de grenzen van Lybië, Cyrene, Creta , Egypte , Arabië en Rome, en toen die Joden Zijn zegetocht en de geestdrift van het volk aanschouwden, vroegen zij ieder in hunne taal: „Quis est bic, Wie is deze ? quot; (Matth. XXT , 10.)
O Israëlieten! dit schouwspel der ongerechtigheid nog meer dan de zegetocht dwingt u om deze vraag thans aan u zeiven te stellen!
Wie is hij, te wiens opzichte het Sanhedrin alle rechtvaardigheid geschonden heeft?
Wie is hij, die tegenover het geweld zijner rechters niets dan zachtmoedigheid heeft getoond?
Wie is hij, die het bittere water van Cedron gedronken hoeft evenals David, en die verkocht is geworden gelijk Joseph?
Na een tijdsverloop van negentien eeuwen, nu het rumoer bedaard en de hartstochten tot kalmte gekomen zijn, kan elk eerlijk Israëliet met de Schriftuur in de handen deze vraag beantwoorden.
Wat ons betreft, wij, die uwe broeders zijn naar het vleesch, wij weten wie Hij is, en niet zonder diepe ontroering komt ons dikwijls eene bladzijde der H. Schrift
91
voor den geest, welke wij hier aan uwe aandacht willen voorstellen. Overweegt deze bladzijde, o Israëlieten; zij zal u leeren, wie door het Sanhedrin veroordeeld is, en tegelijk zult gij daarin zien, welke de laatste daad van het Joodsche volk moet wezen, voor het met al zijn stammen en geslachten binnentrede in het beloofde land der H. Kerk en later in het beloofde land der eeuwigheid.
Hier volgt deze bladzijde, die te vinden is in de profetieën van Zacharias:
„In die tijden zal de Heer de inwoners van Jerusalem beschermen, en de zwakste onder hen zal verschijnen als David, en het huis van David zal zich vertoonen als het huis van God.
„ Eu Ik zal over het huis van David en over de inwoners van Jerusalem uitstorten een geest van genade en gebeden. Dan zullen zij opzien tot Mij, dien zij doorstoken hebben, en met tranen en zuchten zullen zij den dood heweenen, dien zij Mij hebben doen sterren, evenals men een eenigen zoon beweent: zij zullen van droefheid overstelpt worden, gelijk bij den dood van een oudsten zoon.
„ En de aarde zal schreien: een gezin afzonderlijk en het andere afzonderlijk;
„ De huisgezinnen uit het geslacht van David afzonderlijk en hunne vrouwen afzonderlijk;
„ De huisgezinnen uit het geslacht van Nathan afzonderlijk en hunne vrouwen afzonderlijk;
„ De huisgezinnen uit het geslacht van Levi afzonderlijk en hunne vrouwen afzonderlijk;
„ De huisgezinnen uit het geslacht van Semeï afzonderlijk en hunne vrouwen afzonderlijk;
„En al de andere huisgezinnen, ieder afzonderlijk, en hunne vrouwen afzonderlijk....
„ En dan zal men tot den Heer zeggen: Vanwaar die ■wonden in het midden uwer handen'? En Hij zal antwoorden: Jk ben )net deze wonden doorstoken in het huis van hen, die Mij beminden____
„Zij zullen Mij bij Mijnen naam noemen, en Ik zal hen verhooren. Ik zal tot hen zeggen: Gij zijt Mijn volk,
92
en ieder van hen zal tot Mij zeggen; Heer, mijn God!quot; Zachar. XII, XIII.
Wie van u, Israëlieten, indien liij te goeder trouw is, en de genade zijn hart mag bewegen, wie van u zal in deze beschrijving, in deze wonden in handen en voeten, niet den Godmensch herkennen, die door het Sanhedrin veroordeeld is!
Want de Schrift leert u Zijn naam kennen: Hij-was de Messias, de Heer! En onze vaderen, helaas, hebben Hem niet gekend. Maar hunne zonen zullen Hem eens kennen; ieder van hen zal tot Hem zeggen: Heer, mijn God! Zij zullen Hem vragen om Zijne wonden in handen en voeten te mogen beschouwen; zij zullen hunne lippen aan die wonden brengen, en over die wonden zullen zij hunne tranen doen stroomen. En de aarde zal verteederd worden op dit gezicht; al de menschen zullen met hen schreien, een huisgezin afzonderlijk en een ander afzonderlijk.
Wij , die deze bladzijden geschreven hebben, zullen den dag niet heieven, waarop die Messias door allen zal erkend wordenreeds lang zullen wij uit deze wereld gescheiden zijn. Maar uit den hoogen hemel, waarin God ons, naar wij hopen, eens zal binnenleiden, zullen wij ons vereenigen met ons geslacht, dan bekeerd en verootmoedigd.
In den hemel zullen geen tranen meer zijn, maar daarom zullen wij de tranen onzer broeders vragen om ze Gode aan te bieden:
Huis van David,
Huis van Nathan,
Huis van Levi,
Huis van Semei,
wanneer de dag der jammerklacht zal aanbreken; Van waar die wonden in het midden uwer handen'? o, gedenk dan de twee kinderen van Israël, priesters van Jesus Christus, die deze bladzijden geschreven hebben. En in ruil voor dezen arbeid vragen wij een enkelen uwer tranen, om die te storten aan de voeten van Hem, die door het Sanhedrin veroordeeld werd!
EINDE.
Bij den Uitgeyer dezes is verschenon:
Over het Onderricht in den Catechismus, door
een R. K. Pastoor.........ƒ 0.40, per post ƒ 0.43
Leer- en Handboek der Paedagogiek voor R. K.
|
Onderwijzers en Onderwijzeressen, door A. v. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Benevens de volgende werken door J. W. THOMPSON:
|
Handboek der Alg. Geschiedenis. 3 dln. |
O co '■•quot;V |
per post ƒ 8.75 | |
|
Schets der Alg. Geschiedenis. 3 dln. . . . |
• it 2.25, |
2.40 | |
|
c |
» »» |
5.25 | |
|
De Marketentster van Milaan..... |
. ., 0.70, |
0.75 | |
|
De familie Alvereda.......... |
. „ 0.60, |
11 11 |
0.65 |
|
De Verloofde van een Vrijmetselaar . . . |
. „ 0.60, |
11 11 |
0.65 |
|
Ferdinand de Minorbino....... |
• 1.-, |
11 11 |
1.10 |
|
De Jood van Weenen ....... |
. „ 0.60, |
5Ï 11 |
0.65 |
|
Het gestolen Kind .......... |
. „ 0.60, |
11 11 |
0.65 |
|
Do Vrijmetselaar, de Socialist en de Jesuiel |
. „ 1.50, |
11 11 |
1.60 |
|
Garibaldi in Rome......... |
. „ 0.70, |
11 11 |
0.75 |
* * * -
. - «y-'-c- \
\ .4. -^*#. i..- ^ 'gt; ^
H
gt;fct:4