V
aan
voor eexe
EENVOUDIGE, VERSTANDIGE LEVENSWIJZE
en eexe
door
Pastoor te Wörishofen in Beieren.
's-GRAVENHAGE, H. DE VOOGD VAN DER STRAATEN HZN. 1892.
-■
INLEIDING EN VOORWOORD.
Wanneer ik een blik sla op liet leven en streven der menschen, dan zie ik hoe do meesten hard werken en sloven moeten om in den staat, dien God hen aanwees, voor zich en de hunnen de noodige middelen van bestaan te verkrijgen ; hoe zij feitelijk in het zweet huns aanschijns hun brood verdienen.
De geboorte van den mensch. zijn pelgrimstocht op aarde en zijn heengaan uit deze wereld leeren mii, dat zijn onsterfelijke geest in een wel is waar wonderbaar gebouwd, maar zeer broos omhulsel huist. De menschen worden door geestelijke en lichamelijke kwalen bemoeilijkt in de vervulling hunner beroepsplichten; van den dag, dat zij de moederschoot verlaten tot op het oogenblik, dat zij in de aarde — ons aller moeder — wederkeeren, hebben zij een zwaar juk te torsen.
Het gezond verstand leert ons reeds, dat het zóó niet altijd kan geweest zijn, wijl de mensch door ziin onsterfeliiken geest en door zyn vriien wil het evenbeeld van zijn almachtigen, algoeden en alwijzen Schepper is. Door het Geloof weten wij, dat de geheele schepping zucht onder den vloek der erfzonde en hare straf; de rechtvaardige God verlangt van den mensch, dat hij ziin lot geduldig drage en bereid zij te sterven dan en wanneer Hij hem roept. Hij die gezegd heeft: „Komt tot mij gij allen, die in nood ziit en ik zal u redden 1quot; verlengt, door een deemoedig gebed bewogen, den duur van ons aardsch bestaan en trekt den straffenden arm, die reeds was opgeheven om ons met kwalen en gebreken te tuchtigen, terug. De mensch moet echter niet alleen zijnen Schepper smeeken om gezondheid en lang leven, maar hij moet ook zijn verstand gebruiken om den schat, dien de algoede Vader als heilmiddel voor de veelvuldige kwalen des levens in de natuur heeft weggelegd, te vinden en te gebruiken. Ook hier geldt het spreekwoord: „Help u zeiven en God zal u helpen!quot;
Van de vroegste tijden af zijn er mannen gevonden, die zich
INLEIDING EN VOORWOORD.
tot levenstaak stelden de middelen en wegen uit te vorsohen, waardoor de onderscheidene ziekten konden genezen worden. Hoevele boeken bestaan er niet, die ons de geneeskracht van menig kruid en de heilzame werking van minerale stoffen verkondigen. Andere leeren ons, hoe men deze of gene kwaal door sniiden, branden, enz. verwijderen kan.
In mijne jeugd merkte ik reeds op, hoe deze en gene kruidjes door oudere lieden gezocht, en bij onderscheidene lichaamsgebreken werden aangewend. Zij bestudeerden het geschapene met veel scherper oogen, als dit in onze dagen gebeurt en na herkrijging van gezondheid richtten zij den blik ten Hemel, van waar alle redding en genezing komen. De kruidjes, die by de Ouden zoo hoog in aanzien waren, zijn heden ten dage deels veracht, deels vergeten. Enkele hunner worden door eenvoudige lieden nog als zoogenaamde huismiddelen gezocht en gebruikt. Met deze kruiden is het gegaan als met de oude mode; het goede, bruikbare, hoosrst eenvoudige en toch zoo schoone is verdwenen en het smaaklooze, meestal leelijke en schadeiyko, dat het lichaam ten gronde richt, is in de plaats er van getreden.
Bezield met een oprecht verlangen om het lijden mijner mede-menschen te verzachten, heb ik de oude, verachte en vergeten kruidjes weder opgezocht, hunne geneeskracht beproefd en menig liider van een langjarige ziekte genezen. Hoe dikwerf moest ik uitroepen: Wonderbaar, o Heer, zijt Gij in Uwe werken! Wat de mensch niet acht en met voeten treedt, hebt Gü liefdevol voor zijne oogen geplant, opdat hij er in nood en ellende zijn toevlucht tot neme.
Over de gansclie aarde vindt men een geheel bijzonder geneesmiddel den armen gevallen mensch door Gods weldadige hand geschonken. Dit is het water. Een groot geschenk voorwaar! Niet alleen lescht het den dorst van mensch en dier, maar het is ook het eerste, voortreffelijkste en algemeenste geneesmiddel voor het menschelljk lichaam. Immers de natuur zelf wijst den mensch op duizenderlei wijze aan, hoe het water zijne genezing worden kan. Hoe gesterkt en levenslustig gevoelt hij zich niet, wanneer hij na een harden dagarbeid, of 's morgens na het opstaan, gezicht en handen, hals en borst met water wascht! Wekt het zijne aandacht niet, dat de zieke dieren steeds het water opzoeken om van hun lijden te genezen ? De met verstand begaafde mensch toont, helaas, dikwijls minder verstandig te zijn dan het redelooze schepsel.
Leven en wasdom verschijnen overal, waar het water in voorjaar en zomer de aarde besproeit; alle organen der plantenwereld erlangen nieuw leven en meerdere groeikracht. Het verfrischt en versterkt ook die lichaarasdeelen, die de beschaafde mensch gewoon is dageiyks te reinigen. Is dat alles niet een vingerwijzing voor den mensch, dat het water ook gebruikt mag worden om de ziektestoffen uit het menschelijk lichaam te verwijderen en weg te wasschen, den gezonde te versterken, den zieke nieuw leven te schenken ? Och! ook hier gaat het als in zoovele dingen. Het eenvoudige, natuurlijke en verstandige wordt voorbijgezien en
IV
INLEIDING EN VOOEWOOED.
genezing gezocht daar, waar ze niet te vinden is - in liet on-, ja tegennatuurlijke! Men zou haast kunnen zeggen, Loe zonder-iinger een opgedoken geneesmethode is, des te meer vrienden en aanhangers vindt ze, tot eindelijk de lichtgeloovige menigte inziet, dat zü bedrogen is en de „geneeskunstenaarquot; zijne zakken heeft gevuld. Wat de H. Schrift zegt van het bovennatuurlijke water der genade, geldt ook menigmaal voor het natuurlijke water: „de bronnen der levende (d. i. levenwekkende en onderhoudende) wateren hebben zij verlaten en zich waterbakken pegraven, die geen water (en daarom ook geen leven) in zich hebben.quot;
Dit geldt ook in 't bijzonder de moderne levenswijze. Men begint te twijfelen aan het gezond verstand der menschheid en aan haar logisch denken, wanneer men ziet hoevele fouten er in de levenswijze dor menschen en vooral in de opvoeding der kinderen gemaakt worden. Gaan wij eens bij onze voorouders in de leer. Bij hen was het water niet alleen in gebruik om het lichaam te reinigen, maar ook tot behoud der gezondheid, want door baden en koude wasschingen versterkten zij reeds de lichamen der kinderen, opdat zij weerstand zouden kunnen bieden aan alle mogelijke slechte invloeden van klimaat en weersverandering. Ja, wij mogen nog verder teruggaan. Overal waar de Romeinen bij hunne veldtochten vaste legerplaatsen betrokken, hebben zij aanstonds baden ingericht om hun natuurlijk of kunstmatig bezweet lichaam met frisch water te begieten. I)eze Ouden, waar wij nog voel van kunnen leeren, hielden de wateraanwending zóó hoog in eere, dat het gezegde: „Gezegend hij, die het bad uitvond,quot; in Rome spreekwoordelijk was. Onze voorvaderen dankten hun lioogen ouderdom en vaak krachtigen lichaamsbouw, naast een eenvoudige levenswijze, aan de verstandige aanwendingen van water.
In latere eeuwen zijn er telkens weer mannen opgestaan, die zich moeite gaven om de leefwijze der Ouden opnieuw bij de menschheid in te voeren en haar tot hunne eenvoudige, verstandige levensregelen terug te brengen. Ik breng hier slechts in herinne-ring hoe de groote ordestichters in de door hen ontworpen ordesregelen te velde trokken tegen de zoo algemeen ingewortelde verwijfdheid der menschen; hunne ordebroeders werden daardoor gehard om de plichten van hun dikwijls zeer zwaar beroep te vervullen, daarbij gezond te blijven en een hoogen ouderdom te bereiken. De mannen der wetenschap — de dokters — hebben het water menigmaal recht laten wedervaren en gewezen op zijne groote kracht tot genezing van vele kwalen. Uit den nieuweren tijd noem ik slechts Hafeland en Priesnüz.
Noch beroep, noch voorliefde voor het medicineeren heeft er mij toe gebracht de heilzame werking van het water te beproeven -'t was slechts de bittere nood. Nood leert bidden en gebruik maken van zijn verstand. Volgens de meening van twee voortreffelijke geneesheeren was ik in 't jaar 1842 aan den rand des grafs. Beiden hielden zij mij voor verloren en het is slechts dooide hulp van het water, dat ik nog leef en frisch en gezond ben.
Mijnen voortreffelijken gezondheidstoestand dank ik intusschen
V
INLEIDING EN VOORWOORD.
niet alleen aan het water, maar ook vooral aan miin eenvoudige (van het gros der menschen zeer verschillende) leefwijze.
Wat tot mijne gezondheid heeft bijgedragen, toen ik op de candidatenlijst der dooden stond, kan zeker ook nog wel anderen tot heil verstrekken, en dit was uitsluitend het water. Bewijzen daarvoor zijn zij, die alleen door mijne waterkuur genazen: ik tel ze reeds bij honderden. Zooals ik zeide, is het naast de wateraanwendingen de manier van leven en voeden, slapen en kleeden, die mijne voortreffelijke gezondheid gedurende meer dan 40 jaar onderhield.
De vrienden, die mij deden besluiten, om „Mijne waterkuurquot; uit te geven., drongen er opnieuw bij mij op aan, om mijne ervaringen betreffende oene verstandige en voor het menschelijk lichaam geschikte levenswijze op schrift te stellen. Slechts met moeite ging ik daartoe over. Immers de plichten aan mijn priesterlijk ambt verbonden, hebben in de eerste plaats recht op mijne levenskrachten en het groote getal lijdenden, die hulp bij mij zochten, steeg dit jaar reeds ver over de duizend. Daarenboven ben ik reeds in mijn 69st0 levensjaar en heb dus wel rust en kalmte noodig. Den tijd, dien ik voor de samenstelling van dit boek gebruikte, moest ik mij dus letterlijk ontrooven. De inhoud er van is stuksgewijze neergeschreven, juist zooals het zich aan mijn geheugen voordeed, of op grond van aanteekeningen, b\j ernstige gevallen genoteerd. Daarom vraag ik toegevendheid, wanneer men in dit boek iets aantreft, dat in „Mijne waterkuurquot; reeds werd gezegd. Is het goed — en de-uitkomsten doen het veronderstellen — dan mag men het ook wel tweemaal zeggen, des te beter wordt het onthouden en in 't geheugen geprent.
Veel van hetgeen in dit boek gezegd is, zal waarschijnlijk niet de goedkeuring van de academisch opgeleide dokters wegdragen; zij zullen het niet kunnen overeenbrengen met het zoogenaamde tegenwoordige standpunt hunner wetenschap, dat schrikt mij echter niet af, om het hier neer te schrijven, want de ondervinding is de beste leermeesteres — wat den mensch helpt, wat hom gezond maakt, dat is goed. Wat geeft het hem, wanneer hij, door de wetenschap ten gronde gericht, overtuigd is, dat hij geheel volgens de regels der kunst behandeld werd; het brengt hem zelfs geen troost in zijne ellende. Nooit heb ik iemand uitgenoodigd om door mij genezen te worden ; ook placht ik ernstige zieken steeds naar een bestudeerden en knappen arts te verwijzen, om hen te onderzoeken en op te geven, waar de kwaal schuilt. Dan eerst span ik er mij voor om hem te genezen. Waar ik het goede vind, erken ik het gaarne en ben er niet op uit een mededinger van den weten-schappelijken dokter te zijn. Maar de waarheid wil ook gezegd zijn en ik moet dus, wat bij ondervinding verkeerd gebleken is, als zoodanig betitelen. Geen aardsch belang is mijn drijfveer, alleen medelijden met mijn evenmensch heeft mij doen besluiten, hem ook nu nog daar, waar ik kan, de hulpzame hand te bieden.
Werpt men mij voor de voeten, dat ik de aangewezen persoon niet ben, om de menschen te genezen, dan antwoord ik daarop: de Samaritaan was ook geen dokter van beroep en genas toch
VI
INLlilDIKG KN VOOEWOOKD.
hem, die in roovershanden gevallen en door hen üalf dood geslagen was. Wat gat hij er om, of zijne landslieden hem laken zouden wegens zyne barmhartige liefde.
Ik vrees geen kwaadwillige critiek over dit boek; ja, ik merk ze zelfs niet op, al ware zy nog zoozeer met den mantel der zoogenaamde wetenschap omhuld. Waar een dokter zich aldus over mijn eerste boek uitliet: „het boek zou goed zijn. als het niet van een paap was!quot; daar kenmerkt zich uitstekend het geestesstandpunt van dezen bevoorrechten menschenreader. Ik antwoord daarop heel bedaard: „de soldaten hebben het kruit ook niet uitgevonden en schieten er toch lustig op los.quot; Ik doe afstand van allen roem en eer; één Onze Vader, die een door mii genezene voor mij bidt, is mij meer waard, dan alle eerediploma's van hen, die meenen als vertegenwoordiger en redder der wetenschap te moeten optreden.
Aan hen, die er belang in stellen, wil ik bekennen, dat „Mijne waterkuurquot; al een lOquot; druk beleeft, hoewel er nog geen 3 jaar voorbij zijn, dat het boek ztjn wandelreis begon '). Er is bijna geen Duitsche landstreek meer, waar het boek niet bekend is en als huisvriend burgerrecht verkregen heeft. Ja, ver buiten ons vaderland heeft het zijn weg gevonden en zich vrienden gemaakt. Ik durf dan ook met al;e bescheidenheid hopen, dat dit nieuwe boek, geschreven om de medemenschen te zeggen hoe zij leven moeten, wanneer zij gezond en sterk willen blijven, niet zonder zegen voor de menschheid wezen zal. Waar „Mtjne waterkuurquot; zijn lezer zeggen zal, hoe hij door wateraanwendingen en eenvoudige kruiden zijn verloren gezondheid herwinnen kan, daar zal het nieuwe boek hem leeren, hoe hij moet wonen en slapen, hoe hij zich voeden en kleeden moet, als hij zijne gezondheid onderhouden en ziekten voorkomen wil. Hierover het lst,) deel.
Op aanhoudend verlangen mijner vrienden heb ik in het 2lt;' deel een aantal ziektegevallen behandeld, w7aarvan er eenige zeer interessant zijn en anderen tot aanvulling dienen van hetgeen er in „Mijne waterkuurquot; van geschreven is. Ik heb niet alleen over de voorgeschreven wateraanwendingen gesproken, maar ben ook in bijzonderheden getreden over de beoogde werking daarvan, om den leek, die niet altijd overal terstond een dokter bij de hand heeft, een gids te verschaffen, die hem leert, hoe hij zonder vrees en zonder het benadeelen zijner gezondheid zelf de wateraanwendingen kan nemen tot er geneeskundige hulp opdaagt.
VII
Dit tweede boek onderneme dan z\jn wandeltocht onder bescherming van den Allerhoogste! Moge het vooreerst in handen komen van hen, die door „Mijne waterkuurquot; al zijn bewerkt om vriendschap te gevoelen voor het water en dezen machtigen en wel willenden vriend gebruiken als een redder in den nood. Het zal hun zeggen, wTat z\] verder moeten weten als aanvulling en verbetering van mijn eerste werkje Myne vreugde zal groot zijn, wanneer dit
M Op dit oogenblik reeds méér dan 8ó drukken.
INLEIDING EN VOOKWOOHD.
VIII
boekje ook zoovele begunstigers mag verwerven als zijn voorganger en wel daarom, omdat ik dan de overtuiging mag koesteren een kleinigheid te hebben bijgedragen tot heil van mijnen even-mensch. Voor mij zelf verlang ik niets meer, dan dat de door ray genezenen en zij, die met mijne beide boeken ingenomen zijn, meer voor hunne gezondheid zullen leven en daardoor tuin levensgeluk en den tijd hunner verdienste op aarde verlengen mij nu en dan in hunne gebsden gedenken. Dat geve God!
Wörishofen, 15 September 1889.
Dk Schrijver
De twee voornaamste boeken van pastoor Kneipp zijn:
„Ki/jne Waterkuurquot; en „Zóó zult gij leven!quot;
In het eerste werk wordt aangegeven op welke wijze men verschillende ziekten genezen kan en in het tweede wil de schrijver de ziekten leeren voorkomen.
Zóó zult gij leven! zegt pastoor Kneipp, terwijl hü den rnensch hygiënische verplichtingen oplegt en hem voorschrijft, hoe hij zich in de verschillende tijdperken zijns levens heeft te gedragen.
Zóó zult gij leven! roept hij een ieder toe, die prijs stelt op een goede gezondheid en ook de middelen wil om die te behouden.
Van de wieg tot het graf volgt hij den rnensch door het leven en hij vestigt de aandacht op alles, wat de gezondheid schaden kan; hij wijst op den invloed van lucht en licht, spreekt over de inrichting zijner woning, bepaalt de keuze zijner kleederen, regelt zijn voeding, zijn werk, zijn rust.
In „La revue générale de septembre 1891quot; zegt Dr. M.:
„N'a-t-il (Kneipp) pas raison de réagir contre la vie molle et „sensuelle de notre génération? N'est-il pas vrai qu'un grand „nombre d'hommes périssent faute de s'être aguerris contre les „causes morbides qui les entourent de toute part?
„quot;Nous conseillons vivement la lecture de eet excellent petit „traité d'hygiène.quot;.......
Dit boek is reeds in verschillende talen overgezet en werd in alle landen welwillend ontvangen.
Moge het ook hier te lande voor velen nuttig zijn!
Dat het verschillend beoordeeld zal worden, ligt in den aard van de zaak.
Het meisje uit Wörishofen, dat onlangs; „Etwas Neues über Pfarrer Kneippquot; schreef, zegt:
„Pfarrer Kneipp kümmert sich wenig um die gelehrten Dispute, „die sich zwischen seinen Anhangern und zwischen seinen Feinden „entsponnen haben. Er fühlt sich überreichlich belohnt, wenn „ihn nur sein liebes Wasser die gewohnten Wohlthaten nicht „versagt, und er damit die arme kranke Menschheit von ihren „Gebrechen befreien kann. Eine Thrane der Dankbarkeit riihrt „ihn mehr, a's alle gedruckten Lobreden, ein freudiger, lebensfroher „Bliek au's dem Auge des Geheilten ist wohlthuender und „orqnickender für ihn, als das Bewusstsein, dass sein Name mit „Begeisterung in allen Teilen der Welt genannt wird.quot;
's-Gravenhage, Mei 1892.
Een dankbare Kuegast.
Wenken voor hen, die naar KLEEF wensehen te gaan.
Aankomst: Bii aankomst te Kleef vindt men aan het station de omnibussen van de verschillende hotels, zoo ook rütuigen enz.
Spreekuur: Dr. Bergmann woont in de Materborner-Allee, het eerste huis rechts van de Linden-Allee en heeft op de werkdagen zjjn spreekuren vóór den middag van 9-11, na den middag van 2 — 4 uur. De armen kunnen Woensdags en Vrijdags 's morgens van 7—8 uur een gratis consult verkregen.
Op Zon- en feestdagen is de Dokter te consulteeren van 11 — 1 uur.
Hotels: (Alphabetisch).
Hotel Albien, hoek LindenAIlee en de Eingstraat.
Badhotel en Styrum in den Thiergarten.
Hotel Benedict in de Kloosterstraat.
Id. Bollinger in den Thiergarten.
Id. Freudenberg, op den weg naar Nassans graf.
Id. Holtzem, in de Slotstraat.
Id. Koek, in den Thiergarten.
Id. König von Preussen, bij het Station.
Id. Lohengrin, op de Kleine Markt.
Id. Loock6 L00 (Feldmann) } over het Postkantoor.
Id. Maywald | • J Nassanor-Allee
ld. Prinsenhof ƒ m öe ^8831161 Allee-
ld. Eheinischer Hof, bij het Station.
ld. Robbers, in den Thiergarten.
Id. Sonderkamp.
Id. Verweyen, bü het Station.
De hotels Maywald, Prinsenhof, Albien en Loock zijn het dichts bij de badinrichting van Dr. Bergmann gelegen en zijn dus het meest aan te raden voor hen, die de Kneipp-kuur willen volgen, aangezien de patiënten tweemaal daags naar do badinrichting moeten gaan.
XII WENKEN VOOR HEN, DIE NAAR KI.EEP WENSCHEN TE GAAN.
In liet hotel Prinsenhof is Dr. Bergmann te consulteeren op de werkdagen van 12 — 1, op Zon- en feestdagen van S'/a-S'/a uur.
Badinrichting: Deze bevindt zich achter de woning van Dr. Berg-mann. — In het hotel Prinsenhof is eveneens een badinrichtirg. — In hotel Maywald kunnen halfbaden genomen worden.
Grasloopen: Dit kan plaats hebben in den tuin van den dokter, in Maywald en Prinsenhof.
Mee te nemen: 1 stuk hospitaallinnen; 1 wollen deken (zoo groot mogeliik, om bij inwikkelingen te gebruiken); 2 linnen lakens (soms noodig bij de behandeling); oud linnen voor compressen; flanellen of wollen lappen.
Dames raad ik aan om een paar korte japonnen mee te brengen en wel met 't oog op het grasloopen, de stoffige wegen enz.
Het dragen van zwarte katoenen kousen is zeer aan te raden by het dragen van sandalen.
EERSTE DEEL.
!
WAT DE GEZONDHEID EISCHT EN HOE MEN HAAR MOET ONDERHOUDEN.
1
-
_
EERSTE HOOFDSTUK.
Invloed van het licht op de gezondheid van den geest en van het lichaam.
Wat is het onderscheid toch groot tusschen dag en nacht! Hoe schoon is het middaguur, wanneer de zon de aarde verlicht met hare vroolijke stralen en zich geen wolkje aan het firmament vertoont; welk een verschil met het sombere middernachtelijk uur, wanneer de geheele omgeving in 't donker is gehuld en het oog met moeite hier en daar de omtrekken van enkele voorwerpen ontwaart. Het is of men eerst een prachtig verlichte zaal met beelden en kunstgewrochten bezocht en daarna een akelig kerkerhol betrad, waar duisternis en somberheid heerschen. Terwijl zulk een zaal vroolijkheid en levenslust in ons opwekt, brengt de sombere kerker slechts droefheid en angst in ons gemoed. Wie zou zulk een duister oord voor woonplaats uitkiezen? Men zo'u vreezen er in om te komen en iedereen zou gewis de voorkeur geven aan de schoone zaal met hare kunstwerken. Zulk een prachtige zaal is een flauw afbeeldsel van Gods heerlijke schepping, wanneer zij door de zon is verlicht. Hoe prachtig vertoont zij zich dan in hare grootheid en haren luister! Is onze aarde echter zóó geplaatst, dat geen zonnestraaltje de ons omringende natuur verheldert, dan is zij een donkeren kerker gelijk. Verbeeld u echter eens, dat de zon eenige weken lang niet meer voor ons op- en onderging, hoe zou het dan met de geheele schepping en allereerst met den mensch gesteld zijn ? Hoe zou het er uitzien met zijn gezondheid, ja zelfs met zijn leven?
Beschouw het kleine plantje, dat op een donkere plaats, of in een kelder, waar het licht slechts spaarzaam binnendringt, opgroeit. Verarmd en bleek ziet het er uit, vruchten brengt het niet voort, en hoe ras verdort het! In't algemeen
4
is alles, wat in het zonlicht opgroeit, goed ontwikkeld, krachtig en volledig; wat daarentegen in de duisternis groeit, is en bliift ellendig. Is het niet opvallend, dat de meeste planten en vooral de bloemen zich steeds naar het zonlicht keeren ? De zonnebloem begroet de zon 's morgens in het oosten en blijft haar den geheelen dag aanzien, tot zij in het westen verdwijnt. En hoevele bloemen sluiten 's avonds hunne kelkjes evenals de winkelier zijn winkel! Verdwijnt het daglicht, clan verlangen zij naar rust; verschijnt het morgenlicht, dan zijn zij alle gesterkt en als met nieuw leven bezield. Bijna geen vogel zingt des avonds, maar alles, wat zingen kan, heft een morgenlied aan.
Wanneer het licht zulk eene macht op het geschapene uitoefent, zou het dan geen bijzondere uitwerking op den geest en op het lichaam van den mensch hebben? Hoe droevig stemt een duistere, sombere dag den zieken mensch; ook de gezonde gevoelt zich niet zoo behagelijk en opgewekt. Maar welken weldadigen invloed oefent het vriendelijke zonlicht uit, wanneer het weer na ettelijke regendagen de ziekenkamer, de werkplaats, ja, de geheele schepping beschijnt! Bij op- en ondergang der zon gevoelt iedereen den invloed van het licht; hoeveel te meer de zieke. Men moet de voordeelen van het licht en de nadeelen van het gebrek aan licht niet gering achten. Hoe zelden treft men een wever, een fabrieksarbeider, een mijnwerker of een dergenen, die door hun beroep het daglicht ontberen moeten, met een gezond en frisch uiterlijk aan! Dragen zij niet allen als het ware een lijkkleed over hun gelaat? Onze gevangenen hebben een voldoenden kost en gewoonlijk meer dan de noodige verpleging en toch zien zij er alles behalve welgedaan uit. Wij kunnen met recht beweren, dat licht en zonneschijn veel bijdragen tot een goede stemming der menschen en wezenlijk invloed uitoefenen op den geest en op het lichaam.
Wellicht zou men kunnen beweren, dat er bij gebrek aan zonlicht toch kunstlicht is. Op dit gebied heeft men prachtige uitvindingen gedaan. Ik herinner mij nog als knaap in eenige huisgezinnen gezien te hebben, hoe men des avonds houtspaanders aan het vuur ontstak en bij dat armzalige licht spon. Ik zag ook, hoe een goed gedroogde houtspaander op een kandelaar geplaatst, aan het boveneinde aangestoken, langzaam verder brandde, tot hij vergaan was. Bij zulk een ellendig licht sponnen die menschen vergenoegd tot des avonds 9 uur. Later werden de olie en de vetkaarsen algemeen als middel om te verlichten in de gezinnen en de werkplaatsen gebruikt. Door den tijd heeft men tal van
5
verlichtingsraiddelen opgespoord en uitgevonden. Omdat de nieuwe materialen veel helderder licht gaven, heeft men de olie en de vetkaarsen verdrongen; of men daardoor geen nadeel heeft berokkend aan het menscheliik gestel en aan het licht der oogen, (door het scherpe licht en vooral door ■de bedorven lucht, die men b. v. bij gasverlichting inademt) dat is een andere vraag, waarop men wel met ja zal moeten antwoorden.
Verlicht eens een kamer, waar 5 a 6 personen om de tafel zitten, met een olielamp of een vetkaars, zooals het vroeger was; als allen dan eenigen tijd trachten te lezen, zal men spoedig de klacht hooren: het is hier niet licht genoeg, — wel een bewijs, dat het licht der oogen in onze dagen veel zwakker is dan vroeger en dat het kunstlicht niet zonder nadeel voor de oogen en het lichaam is. Trouwens dat bewijzen ook de vele lieden, die brillen dragen. Ik kan mij niet herinneren, dat ik als kind jonge menschen met brillen heb gezien. Men dacht toen algemeen, dat die slechts voor oude lieden en enkele studenten noodig waren. Nu echter treft men in de steden en zelfs buiten jongelieden aan, die reeds op 8- of 12-jarigen leeftijd brillen dragen en noch licht, noch zonneschijn verdragen kunnen. Het zal spoedig zoo ver komen, dat zelfs de kinderen in de wieg een bril op hebben. Ik voor mij ben overtuigd, dat de mensch. wiens gestel door dag- en zonlicht gehard is, goede oogen zal hebben. Is dit niet het geval, dan is het lichaam, en daarmede het oog, verzwakt. Men moet daarom al het mogelijke doen om het licht niet te ontberen, dan zullen de oogen en het lichaam in goeden toestand zijn. Hoe kan men, vooral in de steden, in woonkamers en werkplaatsen, waar noch dag-, noch zonlicht binnendringt, gezond en sterk worden! Vergelijken wij eens de gezonde oogen van kinderen en volwassenen, die in het volle daglichten zonneschijn opgroeien en werken, met die der bewoners van groote steden, of van hen, die in donkere werkplaatsen arbeiden. Wij vinden dan het besprokene voldoende bewezen. De mensch kan zich zeker aan heel veel gewennen, vooral als de mode het voorschrijft. Men kan kamers bewonen, waarin alle vensters van donkere, dichte gordijnen voorzien zijn, zoodat in de geheele kamer als het ware een avondschemering heerscht en het er zoo somber is als in de gevangenis. In het algemeen waarschuwt men den mensch, niet in de avondschemering te lezen om de oogen niet te verzwakken, maar zullen dan de lieden, die den meesten tijd in eigengemaakte avondschemering werken, het licht hunner oogen niet verzwakken en hun
T
6
lichaam niet ondermijnen? Ik beveel allen aan als grondregel te onthouden: die in het volle daglicht en in de schoonste zonneschiin leeft en zich beweegt, zal de oogen het gezondst bewaren en het gezondste lichaam hebben, zoolang het licht er invloed op kan uitoefenen.
TWEEDE HOOFDSTUK.
De lucht met betrekking tot de gezondheid.
Nog niet lang geleden kwam ik aan een tamelijk groote beek. Het water was zoo helder als een spiegel; men zou het kleinste geldstuk op den bodem hebben kunnen zien. De beek was redelijk diep en breed. Er zwommen een menigte groote en kleine forellen in. Zij zagen er vroolijk en frisch uit — een zeker bewijs, dat zij zich in dit water echt in hun schik gevoelden. Het zuivere, spiegelheldere water vormde een schoon doorzichtig lichaam, waarin de vroolijke forellen leefden. Dit waterlichaam is een klein beeld van de lucht. Dit is toch ook een doorzichtig, onmetelijk lichaam, waarin de vliegende vogel zwemt, gelijk de forellen in de beek en waarin menschen en dieren des velds leven en zich bewegen. De mensch ademt met begeerige teugen stoffen in, die zoo noodzakelijk zijn voor zijn bestaan, dat hij zonder dezelve nauwlijks een oogenblik kan leven. Omdat de lucht doorzichtig is en ook de stoffen, die zij bevat, het zijn, kunnen wij niet zien uit welke bestanddeelen zij is samengesteld. De stoffen, die de mensch bij elke ademhaling in zich opneemt, zijn: zuurstof, stikstof, koolzuur er; waterdamp. Deze stoffen zijn noodzakelijk voor onderhoud des levens, maar de meest noodzakelijke is de zuurstof. Wannéér de stoffen, die het menschelijk lichaam behoeft, aanwezig zijn in de lucht, die men inademt, dan mag men ook op eene goede gezondheid rekenen. Maar de lucht bevat, helaas, ook nog vele onzuivere, ongezonde stoffen, het kan haar ook mankeeren aan die stoffen, die onmisbaar zijn voor het lichaam.
Wanneer wij aan een groote beek of rivier staan, die modder en vuil inhoudt en zoo troebel is, dat men den bodem niet kan zien, dan zullen wij in dit water wellicht ook visschen aantreffen. Ja vaak zeer groote; het meerendeel
I
cj. j is echter niet zoo vroolljk en levendig als de forellen, die te hier niet aanwezig zijn, omdat zij slechts in zuiver bronst water gedijen. Er bestaat alzoo een aanmerkelijk onderscheid tit tusschen het bronwater en het vuile rivierwater. Het eerste
ontspringt helder en rein uit de aarde, het laatste heeft al «en verren loop volbracht en zijne golven sleepen veel vuiligheid mee. Evenzoo kan de lucht volkomen zuiver zijn, maar zij kan ook een menigte onreine stoffen bevatten.
Evenals het schoonste bronwater aanstonds troebel en onzuiver wordt als men er vuil inwerpt, even zoo spoedig kan ook de zuiverste lucht bedorven worden. Al heeft men ook de beste lucht in een kamer, dan zal die toch min of meer bederven, wanneer iemand er eenige minuten een sigaar in rookt. Wordt er gedurende langen tijd door verschei-c dene personen in gerookt, hoe zal het dan met de lucht
■ gesteld zijn? Wanneer de lucht zoo gemakkelijk te veront-
i reinigen is, hoe zal ze er dan uitzien op zoovele plaatsen
i i). v. in steden, waar zoovele oorzaken samenwerken om
: haar te bederven! Het is daaraan toe te schrijven, dat de
stedelingen zoo gaarne naar het platteland gaan om er een i zuivere en gezonde lucht in te ademen, daardoor worden
beter bloed en betere sappen gevormd. Dengene, die het goed en ernstig meent met zijne gezondheid, raad ik aan zijn tijd zooveel mogelijk in zuivere lucht door te brengen en slechte, bedorven lucht zorgvuldig te vermijden. In een ander hoofdstuk zal ik later aangeven, hoe men vooral voor een goede kamerlucht kan zorgen.
DERDE HOOFDSTUK.
Invloed van warmte en koude op de gezondheid.
In de groote luchtmassa, die de aarde omgeeft, huizen twee geweldige reuzen, de een nog machtiger dan lt;le ander; zij zijn in een voordurenden strijd om de heerschappij — dan zegeviert de een, dan de ander. Warmte en koude heeten zij. De mensch staat onder beider invloed. Ontelbaar zijn ze de ziekten door warmte en koude het menschelljk lichaam toegebracht! Duizenden en duizenden inenschenlevens werden het offer van hun nadeeligen invloed. Het is dus onvoorwaardelijk noodig zich tegen koude en
warmte te beschutten. De vogels des hemels en de dieren des yelds zijn, evenals de menschen, aan den invloed van koude en warmte onderhevig. Voor deze schepselen zorgt de Schepper zelf; zoo ontvangt iedere vogel zijn zomer- en winterkleed, waardoor hij bestand is tegen de temperatuur van het jaargetijde. De dieren des velds en des wouds ontvangen evenzeer in den zomer een dunne haarbekleeding tegen een dikken, goed gevulden pels, dien zij 's winters dragen. Zelfs de visschen in het water ontberen de zorg des Scheppers niet en ook de wormen in het stof ontvangen een aarden kleed tot beschutting.
De Schepper liet het aan den met rede en verstand begaafden mensch over zich zeiven tegen de twee reuzen te beschermen. Hij ontvangt echter de noodige aanwijzing daartoe, als hij bij zijn Schepper in de leer gaat en ziet hoe Hij voor Zijne overige schepselen zorg draagt. Daardoor komt hij tot de overtuiging, dat het zomer- en wintergewaad verschillend moet zijn om den nadeeligen invloed van koude en warmte te weren. Het volgende hoofdstuk zal aangeven, hoe men dit doel bereiken kan.
VIERDE HOOFDSTUK. Kleeding.
In het vorige hoofdstuk werden koude en warmte bij twee reuzen vergeleken, die voortdurend op voet van oorlog leven en waartegen de mensch zich zelf beschutten moet. Niet alleen in de lucht vechten warmte en koude met elkaar, maar ook op kleiner schaal in ieder menschelijk lichaam. Ook hier wordt er een tweestrijd gevoerd; de koude vecht om de overwinning en wil daardoor het lichaam te gronde richten, evenzoo streeft de warmte naar de heerschappij en, behaalt zij de overwinning, dan worden de grootste verwoestingen in het lichaam aangericht. Gelukt het mij, te doen begrijpen, hoe men zich tegen de nadeelige werking van warmte en koude beschutten kan, dan geloof ik daarmee de menschheid een dienst te hebben bewezen, omdat juist op dit punt de grootste onwetendheid heerscht en menige gezondheid te gronde gaat.
Wil de mensch zich behoeden voor den schadelijken
9
invloed van de koude, dan moet zijn eerste zorg zijn de noodige natuurlijke warmte in zich te behouden. Het bloed verwarmt het geheele lichaam. Door kleine kanalen — aderen genoemd — komt het bloed tot in de uiterste deelen des lichaams, die daardoor gevoed en verwarmd worden. Deels verminderd, deels afgekoeld, komt het bloed weer tot het hart terug en van daar uit stroomt dan weder meer en verwarmd bloed door de aderen. Evenals men bi] het koken brandstof noodig heeft om het vuur te onderhouden, zoo is ook in het menschelijk lichaam brandstof noodig om de noodige warmte gestadig te onderhouden. Die dus goed bloed voldoende verwarmen wil, moet eerst voor brandstof zorgen, waardoor het lichaam in staat gesteld wordt de warmte voort te brengen en te behouden. Gelukkig hij, die de beste beschutting tegen de koude bezit, n.1. een gezond, krachtig bloed, dat zijn lichaam in alle richtingen voedt en verwarmt. Het ziet er treurig uit bij hem, die te weinig of te zwak bloed in de aderen heeft. Het is er mee gesteld als met eene kamer, die door gebrek aan brandstof niet behoorlijk is verwarmd. Het is onaangenaam en ongezond. De mensch, die geen genoegzaam en gezond bloed heeft, gevoelt zich onbehaaglijk en ziek. Op welke wijze een ieder dat erlangen en daarmede voor de noodige natuurlijke warmte zorgen kan, wordt in de verhandeling over voeding en beweging nader uiteengezet.
Het tweede middel om zich tegen de koude te beschutten is een passende kleeding. Hiertegen wordt nog meer gezondigd dan tegen de zorg voor de noodige lichaamswarmte. Om zich goed re kleeden, dient het volgende in acht genomen te worden. Eenige deelen van het menschelijk lichaam blijven ongedekt en kunnen zoo gehard worden, dat de koude hun geen nadeel doet, daartoe behooren gewoonlijk gezicht en handen. Het gezicht blijve steeds onbedekt en de hoofdbedekking mag niet te veel warmte ontwikkelen. Om dit duidelijk te maken, wil ik aantoonen, welke gebruiken en gewoonten er vroeger heerschten en welke veranderingen er sedert 50 a (30 jaar tot groot nadeel dei-gezondheid en levensduur plaats vonden.
De jeugd was er trotsch op een eenvoudigen hoed te dragen en anders niets; alleen als de koude al te fel was, bondt zij een doekje om de ooren, hoogstens zoolang als zij in de erge koude vertoefde. Droeg men 's winters een pelsmuts, dan was alleen de rand van bont en de warmte was niet veel grooter dan van een gewonen hoed. Wordt het hoofd te veel bedekt, dan trekt de daardoor ontwikkelde
10
warmte het bloed nog meer naar het hoofd, hetgeen schadelijk is voor het gestel. Hoe komt het, dat het hoofd van velen zoo bezweet raakt, wanneer zij slechts een eindje loopen ? Het komt, omdat het bloed door te groote warmte naar het hoofd wordt geleid en de hoofdbedekking de uitwaseming belet en daardoor nog meer warmte ontwikkelt. Vroeger bedekte de arme des winters den hals met een klein katoenen doekje; de rijkeren droegen een zijden doekje, verder werd de hals niet bekleed en hij, die meer gedaan zou hebben, zou voor een verwijfd persoon worden aangezien. De hals is juist de zetel van vele kwalen. Is hij te veel bedekt, dan ontwikkelt zich veel warmte en er stroomt dientengevolge meer bloed heen; wanneer nu de ingeademde koude lucht in den bovenmatig verwarmden hals, in het strottenhoofd en in de luchtpijp dringt, dan wordt er aanleiding gegeven tot een catarrhe of tot een andere keelziekte. Die dat voorkomen wil, moet zijn hals behoorlijk harden. Ik kan met allen, die evenals ik grijze haren dragen, verzekeren, dat men vroeger weinig of niets wist van al die keelziekten en keelaandoeningen, die on-telbaren ongelukkig maken en zeer velen den dood aandoen. Ik kan mij nog zeer goed herinneren, dat men de groote halsdoeken heeft ingevoerd; ze werden twee, ja driemaal om den hals geslagen en daardoor begon men verwend te worden. In plaats van tot de oude leefwijze terug te keeren, heeft men de verweekelijktheid nog verder uitgestrekt. Van katoen is men op wol gekomen; de hals werd 2- a 3-maal met zulk een cache nez omwonden. Van af dien tijd heeft men zich nog meer verwend en zijn er ook nog meer ziekten aan hoofd, keel en borst ontstaan. Op deze wijze hebben duizenden en duizenden hunne gezondheid verloren en een vroegen dood gevonden. Ik durf beweren, dat men niets beter had kunnen uitvinden om verschillende ziekten en kwalen in het leven te roepen, dan deze overdreven halsbedekking. Die zijne gezondheid liefheeft en vrij wil blijven van keelziekten en daarmee gepaard gaande kwalen, moet het hoofd en vooral den hals gehard maken.
Ik herinner mij nog zeer goed, dat ik als knaap van 12 jaar aan mijne ouders een wintermuts vroeg, waar een rand van bont omzat, en die 40 kreuzer kostte. Ik zou me wel kunnen tevreden stellen met een van katoen, die 18 a 20 kreuzer kostte, werd mij geantwoord. Ik moet hier nog bijvoegen, dat wij een uur van de kerk woonden. „Is deze muts u niet voldoende, dan kunt ge uw zakdoek om
11
de ooren bindenquot; heette het verder. Ik ben echter noch bevroren, noch ziek geworden zonder pelsmuts. Om onze tijden te verbeteren en minder keel- en borstaandoeningen te beleven, moet men beginnen met hals en hoofd te verharden. Met den halsdoek kwam het zoover, dat men hem gedurende het geheele jaar dragen moest; zelfs in de warme kamer kon men hem niet eens onder het eten afleggen. Ik kan personen noemen, die in Juni, Juli en Augustus, dag aan dag, zoo'n ding om den hals gewonden hadden en door het vele hoesten niet in de vrije lucht durfden gaan.
De mode liet het hier echter niet bij. Heden ten dage wordt den geheelen hals, soms zelfs het geheele hoofd, met de dikste, gebreide wollen kappen omwonden, zoodat men oogen, neus en mond bijna niet zien kan. Een oud moedertje is op die manier bijna niet meer te onderscheiden van een jong meisje en welke toestanden treft men aan bij zulke modekleeding? Door deze dikke wollen kleeding wordt het bloed naar het hoofd getrokken en daardoor de vreeslijkste hoofdpijn veroorzaakt. Uit handen en voeten gaat daarentegen het bloed weg en men kan verzekerd zijn, dat hoe meer wol om het hoofd en de borst gewonden is, des te kouder de voeten zijn. Door zulk een voor de gezondheid nadeelige kleedingwijze en ondoelmatige manier van leven neemt de bloedarmoede hoe langer hoe meer toe-
Een tweede kwaal, die uit de wollen kleeding voortvloeit, is deze, dat hoofd, hals en borst te warm gehouden worden en daardoor uiterst vatbaar zijn voor koude; dat geeft aanleiding tot vele rheumatische aandoeningen en krampen, zoodra de koude lucht in aanraking komt met zulk een verweekelijkt lichaamsdeel. Een aldus verwarmd lichaam moet ten slotte toch ook de koude lucht inademen en als gevolg daarvan ontstaan verschillende catarrhen; de een krijgt een catarrhe in den neus, een ander in de ooren, een derde in de kaken, in het strottenhoofd, in de luchtpijpen, in de longen of in de maag, en zoo wordt er, als gevolg van het vele inwikkelen, altijd gehoest en geleden, terwijl voeten en handen bevriezen om medelijden op te wekken. De modezucht draagt echter de schuld van al deze ellenden. Als een huisvader zijne woning openzet voor allerlei deugnieten en vagebonden, als bij hen verwarmt en zorgvuldig verpleegt, maar tegelijkertijd klaagt, dat hij zoovele ellendelingen in huis heeft, zou men hem dan niet zeggen; „Wijs hun de deur, dan zult ge rust krijgen.quot; Op dergelijke wijze moet de mensch te werk gaan met de-ongesteldheden, die voortkomen uit de verweekelijking van hoofd, hals en borst.
Men geve dan aan het hoofd eene bedekking, waardoor de koude gedeeltelijk wordt geweerd en niet al te ruw kan binnendringen. Men wikkele den hals nimmer in een doek of in iets anders, waardoor alle lucht wordt afgesloten; de hals moet juist aanhoudend door de lucht worden gehard; de halsbekleeding moet als het ware niets dan den zoom van de kleeding des lichaams uitmaken. Hij, die den hals het minst bedekt en de lucht den meesten toegang verschaft. is het best beveiligd voor de meeste keelaandoeningen en ziekten. Veertig jaar geleden droegen de studenten, zoowel 's winters als 's zomers, een zoogenaamde studen-muts en een halsdoek, die veel had van een lintje; daarbij gevoelden zij zich gezond en tevreden. Die dit nu nog doet. zal van veie kwalen bevrijd blijven. De vrouwen vooral hebben een 40 a 50 jaar geleden zulk een eenvoudige hoofden halsbedekking gehad, dat het tegenwoordige geslacht ei een voorbeeld aan moest nemen en daardoor het beste middel zou erlangen om de verloren gezondheid terug te krijgen.
Menige lezer en menige lezeres zou denken en zeggen: Ik wil mij ook bevrijden van al die ellenden, welke de kleeding mij heeft aangebracht en wil mij juist zoo eenvoudig kleeden als hier wordt aangeraden en als onze voorvaderen hebben gedaan. Maar bedaard, dat gaat niet zoo gauw en zoo gemakkelijk. De huisvader, die langen tijd huisvesting verleende aan deugnieten en ze zoo goed mogelijk verpleegde, kan ze niet in eens en met geweld de deur uitwerpen; hij zou zich aan het gevaar blootstellen om er zelf uitgeworpen te worden. Hij moet het zeer voorzichtig en verstandig aanleggen om ze te verwijderen. Op gelijke wijze kan men de lastige gezellen van ziekten en kwalen niet in eens door een ruwe behandeling ter zijde stellen — men moet daarbij ontzien en voorzichtig zijn. Hoe men het best beginnen kan aan het harden van het gestel en aan de verwijdering van ziekten, door verweekelijking ontstaan, hierover meer in het 2e deel, dat over ziekten handelt.
De handen moeten ook aan de vrije lucht worden blootgesteld, opdat zij gehard worden en in staat zijn hun taak te volbrengen. Zij toch hebben bij het verrichten van verschillende werkzaamheden de grootste wisselvalligheden te doorstaan. Dan moeten zij vinnige koude, dan groote hitte verdragen; dan zijn ze nat, dan weder droog. Dit is vooral bij de vrouwen het geval. Het harden der handen geschiedt hoofdzakelijk door de lucht en door de afwisseling van koude en warmte. In den zomer gewennen zich de handen gemakkelijk aan de hitte, in den herfst langzamerhand aan
13
de koude, zoodat zij in den winter de koude even gemakkelijk verdragen als de warmte in den zomer. Hierbij val echter op te merken, dat er Imndschoenen noodig zijn bi) bijzondere groote koude of bi] het rijden, dragen, enz., omdat het geheele lichaam dan niet in beweging is en dus ook niet de noodige warmte voortbrengt.
Hier ter plaatse, waar van harding der handen sprake is, kan ik de vrouwen van voor 40, 50 jaren als voorbeeld stellen. Hunne hemdsmouwen reikten nauwelijks tot over de helft van den bovenarm en bij den dagelijkschen arbeid waren de armen aan wind en weêr blootgesteld; alleen des winters werden zij beschut door een bovenkleed met langere mouwen. De meisjes waren er om zoo te zeggen trotsch op, als hunne armen krachtig gespierd en tegen elk weêr bestand waren. Zii kenden geene bloedarmoede en ijskoudheid. Daarom bezaten zij ook de noodige kracht om hun beroepsarbeid te kunnen uithouden. Ziet men daarentegen in onze dagen de overdreven bekleeding der armen, dan kan het geene verwondering wekken, dat deze slap, krachteloos en zeer gevoelig voor weersverandering zijn In het streven om de lucht — het beste hardingsmiddel — te weren is men zelfs zoover gegaan, dat men nog bijzondere kleedingstukken van wol en bont vervaardigd heeft — de zoogenaamde polsmofjes — die als politieagenten de lucht versperren. Hierdoor hebben vele slaven en slavinnen der mode hunne armen zeer vatbaar gemaakt en zich krampen en rheumatische aandoeningen op den hals gehaald-Zelfs het mager worden der armen is geen zeldzaamheid meer — zij zien er dikwerf uit, alsof zij eerder met water dan met stevig vleesch gevuld waren.
Vergelijken wij slechts iemand, die tegen koude is gehard, wiens gezicht en hals, armen en handen in staat zijn om tegenweer te bieden, met een verweekelijkt persoon, die het al in den herfst en in het voorjaar te koud heeft, die zich 's winters in het geheel niet meer weet te helpen en altijd weeklagende is, dan zal men gemakkelijk inzien, wie er het gelukkigst aan toe is. Moge men er toch ernstig aan gaan denken om alle verwijfdheid na te laten en de verharding op de aangegeven wijze in toepassing te brengen, dan zullen meerdere kracht, langere levensduur en goede welstand het bestaan veraangenamen.
Men moet het lichaam door harding, n.1. van enkele lichaamsdeelen, tegen de koude beschutten, maar daarentegen ook zorgen om in den winter eene geëvenredigde kleeding te dragen. De musch draagt dan immers ook zijn
14
winterkostuum. 50, 60 jaar geleden droeg men meestal slechts linnen, of ook al katoenen hemden. De minderbedeelden droegen grof linnen hemden op het lijf; deze waren maar een beetje fijner dan dril. Zulk een hemd was niet alleen goedkoop en moeielijk te verslijten, maar het was ook uitstekend om geen kou te vatten. Ze waren zóó lang, dat ze niet alleen het bovenlijf en den buik, maar ook het bovenste gedeelte van het dijbeen bedekten; ze waren ook wijd, zoodat er verscheidene plooien in kwamen, als men de bovenkleederen aantrok. Moet het omkleedsel de lichamelijke warmte weerhouden, dan is juist zulk een hemd daar uitstekend voor geschikt, want in die vouwen bevond zich een gematigde lucht, waardoor de koude werd geweerd. Over dit hemd kwam dan nog een ander linnen kleeding-stuk, dat eveneens de warmte tegenhield en meerdere beschutting tegen koude aanbood. Menschen, die gebrekkig en op jaren waren, droegen in den winter gewoonlijk een buis, van wol gebreid of van flanel gemaakt. Daarover kwam dan nog de kiel van grof linnen of, bij arbeiders, van dril gemaakt. De onderbroeken waren voor die lieden uitsluitend van grof linnen of van dat dril. Zulke kleeding was zeer warm, goedkoop en sterk, en er werden toen vele menschen aangetroffen, die den ouderdom van 80 jaar bereikten. Dat getal is heden ten dage erg verminderd. Aan die kleeding was bovendien het voordeel verbonden, dat het hemd als borstel op de huid dienst deed en daardoor hare werking bevorderde. Op Zon- en feestdagen bestond de kleeding deels uit wol, deels uit leder. De lederen broek was in Zwabenland algemeen in gebruik. Zij was niet duur, kon het verscheidene jaren uithouden en verschafte een goede beschutting tegen de koude. Op Zon- en feestdagen droeg men ook algemeen lakensche kleederen, ten minste bi] het mannelijk geslacht en, daar het laken toen veel beter was dan in onzen tijd, kon menig landbouwer 10, ja 20 jaar met zijn Zondagsche jas toe. Wat was de kleeding om die reden toen minder duur dan heden ten dage! De vrouwen hielden er veel van om over het linnen hemd een tweede hemd te dragen van wol of katoen, waardoor het lichaam werkelijk beter beveiligd werd tegen het binnendringen dei-koude. De bovenkleederen van de buitenvrouwen waren gewoonlijk van sterke katoenen stof. Een 40 jaar geleden begon men katoenen hemden te gebruiken; 's winters voldeden ze echter niet, want de landlieden vonden ze te koud. Een tweede klacht er over was, dat zi] bij het zweeten aan de huid kleefden en daardoor koude en onbehaaglijkheid
veroorzaakten. Ook werden zij, door het zweeten bevochtigd, niet zoo spoedig droog als linnen hemden. Verder vond men, dat het vuil zich in deze hemden veel vaster zette, dan aan linnen. Daarom vonden de katoenen hemden niet veel aanhangers; omgekeerd echter was het met de boven-kleederen. In onze dagen is het echter mode noch katoenen, noch linnen hemden op de huid te dragen, maar het geheele lichaam zooveel mogelijk in een wollen huid te pakken. Niet alleen draagt men wollen hemden, maar ook vast aansluitende, wollen onderbroeken en andere kleeding-stukken van wol om het lichaam mede te bedekken.
Gij zijt zeker wel nieuwsgierig, waarde lezer, om mijne opinie over deze mode te weten; ik antwoord u: „Ik heb mij nooit met de mode opgehouden. Uit de armste klasse voortgekomen, blijf ik ook het liefst bij hst eenvoudigste en het allerminst bekommer ik er mij over, hoe anderen zich kleeden. Wat de ondervinding mij echter van de waarde der wollen hemden, onderbroeken, enz. geleerd heeft is het volgende: een menigte menschen, die van het hoofd tot de voeten rheumatisch waren en door krampen werden geplaagd, kwamen tot mij. Het bleek steeds, dat zij wollen hemden gedragen hadden, evenals zij, die over koude voeten en bloedaandrang naar het hoofd klaagden. Slechts tweemaal kwam het voor, dat mannen, die door en door rheumatisch waren, op de vraag: „Draagtgij wollen hemden?quot; ten antwoord gaven: „Neen, linnen hemden — doch eerst sedert 4 weken.quot; Bij de landlieden, die veel werken moeten, veel zweeten, sterke gestellen hebben en gehard zijn, kwamen rheumati-sche toestanden en krampen vroeger zelden voor, nu echter, nu de modejagers zoo talrijk zijn, vindt men een onnoembaar getal van zulke zieken. Ik kan mij echter niet herinneren, dat er een enkele was onder de vele door krampen, enz. gefolterden, die steeds een linnen hemd gedragen had. Vroeger vond men de hysterie alleen maar onder het vrouwelijk geslacht; in dezen tijd echter, verzekerde mij een dokter, zijn er ook vele mannen hysterisch. Ik wil niet juist alles aan de wollen kleeding en het wollen hemd toeschrijven, maar de ondervinding levert mij het bewijs, dat zulks bij het grootste aantal het geval was. Maar hoe kan de wollen kleeding dan daarvan de oorzaak zijn? De wol ligt vast op de huid en ontwikkelt veel meer warmte dan linnen, het materiaal echter voor deze warmte moet het lichaam geven, die verwarming geschiedt dus op zijne kosten, Is het wollen hemd geheel verwarmd, dan stroomt de overvloedige warmte naar buiten en daardoor wordt meer verbruikt en
16
moet het gestel de noodige materialen opnieuw verschaffen Ligt verder het lichaam onder een of meer wollen dekens in bed, dan stijgt daardoor de warmte; deze wordt echter al weder op z'.jne kosten ontwikkeld. Door de verhoogde temperatuur wordt het lichaam veel gevoeliger voor koude, omdat het verweekelijkt is en daarenboven wordt het verzwakt door het verlies van zooveel lichamelijke warmte. Daarom brengt de koude allicht rheumatische, krampachtige .toestanden voort, hetzij door den snellen overgang van de vrije lucht in de warme kamer of omgekeerd. In het bijzonder is dat 's nachts het geval, wanneer de dekens niet het geheele lichaam bedekken, maar een arm of voet gedurende korten tijd aan de lucht is blootgesteld. Zoo krijgt menigeen 's nachts, in plaats van uitgerust en gesterkt te zijn voor den dag, een geduchte rheumatiek in arm of voet, in nek of schouders, of in een ander lichaamsdeel.
Misschien vraagt men : waarom men geen fijn linnen gebruiken mag; welk nadeel dit heeft? Het antwoord luidt; liet fijne linnen kan slechts in geringe mate het ontsnappen der warmte beletten en het gaat hiermee juist zooals met een dunnen muur, die de warmte niet tegenhouden en de koude niet weren kan. Het lichaam heeft door het fijne linnen hemd veel te weinig beschutting. Wanneer men wat erger bezweet geraakt, dan is weldra het fijne hemd doornat en kleeft aan het lichaam en daardoor droogt het ook langzaam. Zooals bekend is, wasemt de huid door hare poriën uit. Het zweet moet op de huid en in het hemd verdrogen en daarom is een groot linnen hemd een middel, waardoor niet alleen deze uitwaseming opgenomen wordt, maar ook het op de huid gedroogde wordt weggeveegd; het doet tevens, zooals wij reeds opmerkten, den dienst van borstel. Het grove linnen hemd neemt niet alleen veel op, maar het vocht droogt ook spoedig in het linnen Verder worden er een aantal kleine schilfers door het grove hemd losgemaakt en dit is ook een voortreffelijk middel tot verzorging der huid. Een drager van het wollen hemd beweert: „Ik draag juist daarom een wollen hemd, omdat het een massa zweet opneemt en men daarna dat natte gevoel op de huid niet meer heeft.quot; Dat geef ik toe, maar droogt deze vochtigheid in het wollen hemd zoo gauw als in het linnen ? Wordt de huid bij het dragen van een wollen hemd ook zoo droog en rein gehouden, als bij het gebruik van linnen hemden ? Neem eens een wollen en een linnen hemd, dompel beide in het water, hang ze naast elkander in de lucht op en zie dan eens hoeveel tijd er verloopt tot beide geheel
17
droog zijn. Ge zult dan bevinden, dat een wollen hemd veel langer tiid behoeft om te drogen, dan een linnen. Als dan de lucht zoo moeilijk de vochtigheid uit een wollen hemd verwijdert, zou dit laatste dan spoediger drogen, wanneer het onder andere kleederen gedragen wordt ? Ik beweer, dat men bij het wollen hemd het vocht slechts niet zoo gevoelt en ik heb mij overtuigd, dat op de huid onder het wollen hemd een zeker vetachtig vocht aanwezig is, dat niet opdroogt en niet afgewreven wordt, zooals bij het dragen van een grof linnen hemd. Daarom ruikt het wollen hemd zeer leelijk naar het zweet. Hoe moeilijk is het buitendien om alle vuil uit het wollen hemd te verwijderen ; ik denk hierbij alleen maar aan de machines, die vroeger door de zoogenaamde Walkers gebruikt werden om de wol te reinigen. Ik ber; de overtuiging toegedaan, dat er weinig wollen hemden zijn, die geheel gezuiverd kunnen worden van het vuil, dat zij van het menschelijk lichaam hebben afgenomen. Onderzoekt men verder naar den oorsprong van linnen en wol, dan zal ook daardoor aangetoond worden, dat het eerste de voorkeur boven het laatste verdient. Het linnen wordt bereid uit de vezelen eener plant, die in de vrije lucht en in de stralen der zon is opgegroeid. De wol echter groeit op de huid der dieren en vindt hoofdzakelijk haar voedsel in het dierenvet. Een spreekwoord zegt: Onder een kudde schapen loopen er allicht schurftige onder. Wie wil nu beweren, dat er zich ook in die wol geen ziektestoffen dringen ? Is dit het geval, hoe licht kan er dan iets nadeeligs voor de gezondheid uit die wol in het menschelijk lichaam dringen? Bij de behandeling van zweren en wonden heb ik nog nooit gehoord of gezien, dat een dokter wollen draden als pluksel gebruikte, altijd nam hij linnen draden. Waarom geschiedt dat dan? Wat mij aangaat, kan een ieder dragen wat hij wil. Geen beroepsver-diensten of ander winstbejag is mijn drijfveer tot dit schrijven. Ik spreek zonder eenig vooroordeel en door den drang der overtuiging, die ik uit mijn rijke ondervinding heb geput. Vraagt iemand mij raad, dan luidt hij; Draag een hemd van vrij grof linnen op de huid; dit behoudt de uit het lichaam stroomende warmte, houdt de huid in werking en is gemakkelijk te reinigen — het is een zuivere dracht. Wanneer iemand echter zegt: Een wollen hemd kan men 3, ja 6 weken lang dragen, zooals het heel dikwijls geschiedt, zonder het te laten wasschen, dan antwoord ik : men kan het linnen hemd ook wel zoo lang dragen, alleen ziet men dan meer hoe vuil het is. Zelfs al is het slechts
2
18
14 dagen gedragen, dan is het zeker lang niet frisch meer.
Men moet hierbij echter opmerken, dat hetgeen over wollen hemden is gezegd hoofdzakelijk doelt op enge en fijne wollen hemden. Anders is het gesteld met die, welke wijd en grof zijn. Bij het dragen dezer laatste wordt zoowel de huid door wrijven gereinigd als de toegang der vrije lucht tot het lichaam mogelijk gemaakt.
Droegen de werklieden eertijds algemeen werkbroeken van dril, omdat deze zoo sterk, warm en goedkoop waren, thans wordt deze stof weinig gebruikt en is de wol in zijn plaats getreden. Ik wil er hier bijzonder op wijzen, hoe buitengewoon goedkoop de vroeger gebruikte arbeiderskleederen waren, vergeleken bij die, welke men tegenwoordig draagt. Een broek van dril voor een arbeider kostte, kant en klaar, een gulden; hoeveel een wollen pantalon kost, weet een ieder. Hoe goedkoop was ook een grof linnen hemd en hoe duur zijn daarentegen de wollen hemden! Evenzoo is het met de overige kleederen, die men vroeger droeg. Zij waren veel goedkooper dan degenen, die men nu draagt. Eens vroeg men mij, of ik de lederen broek goed- of afkeurde. Mijn antwoord was: De lederen broeken worden evenals vroeger ook nu nog op vele plaatsen algemeen gedragen ; zij houden warm in den winter, vooral die van herts- of nog sterker leder, die onverslijtbaar zijn. Hij, die zulke broeken slechts op zon- en feestdagen draagt, kan er 10 a 20 jaar mooi mee zijn. Al zijn zij ook wat duur om aan ie schaffen, dan blijven ze toch de goedkoopste dracht door hunne duurzaamheid. Een opmerking, die van het grootste gewicht is, moet hier echter gemaakt worden, n.1. deze: als de broek te nauwsluitend is, dan belet zij de uitwaseming en het gaat er dan mee, als met kleedingstukken van gom-elastiek. Bij verhindering der uitwaseming zullen lichtelijk ophoopingen van bloed ontstaan, die noodzakelijk ziekten na zich moeten sleepen. Evenals de lederen broeken in den winter voortreffelijk tegen de koude beschutten, zoo beweert men ook algemeen, dat zij des zomers niet lastig warm zijn, zelfs koel, omdat zij het binnendringen der warmte beletten. Bovendien kan men 's zomers ook een dunnere, lichtere broek aandoen, gelijk de vogels in de lucht des zomers een dunner kleed dragen.
Meermalen is mij al gevraagd, hoe ik over onderbroeken dacht, of zij aan te bevelen waren of niet en welke soort Dat onderbroeken in den zomer niet noodig zijn, is heel zeker. Een lakensche broek ontwikkelt warmte genoeg en hij, die met zulk een broek in den zomer niet de noodige
19
warmte bezit, hem zal ook geen onderbroek helpen. Voor de lakensche broek geldt ook de regel, dat zij niet te nauwsluitend zijn mag. Uit ondervinding sprekend kan ik zeggen, dat er dikwijls menschen bij mij kwamen, die onder de lakensche broek één, ja dikwijls twee, drie wollen broeken droegen en daarbij over niets zoo klaagden, dan dat zij ijskoud waren, zelfs in de warme kamer. Is het 's winters koud en kan de lakensche broek niet voldoende verwarmen, dan beveel ik de linnen broek aan op dezelfde gronden als hierboven, toen er van hemden gesproken werd, aangegeven is. Door wollen broeken wordt het onderlijf zóo verweekelijkt, dat de koude lucht en in 't algemeen de koudere temperatuur al lichtelijk gewrichtsrheumatisme en krampen te voorschijn roept en dan is het, zooals een ieder weet, uit met het goede leventje. Ik ben zeer blijde niet gedwongen te zijn, die nauwe modebroeken te dragen. Afgezien van het feit, dat de beenen en dijen in een soort van dwangbuissteken, gaat voor hen bovendien de verharding verloren en worden zij daardoor vatbaarder voor rheumatiek. In een wijde pantalon dringt de lucht, die de lichaamswarmte vermindert, gemakkelijk binnen en geeft daardoor een gematigde, mildere warmte aan de beenen. Uit is mijn oordeel over de genoemde kleedingstukken. Intusschen staat het een ieder vrij om bij een keuze volgens zijn eigen zin te handelen.
Beschutting der voeten tegen koude.
Is het van het hoogste gewicht, dat hoofd, hals, gezicht en handen aan de vrije lucht zijn blootgesteld en gehard worden, dan is dit niet minder noodig voor de voeten. Deze toch moeten niet alleen bestand zijn tegen de koude lucht, maar hebben de dubbele koude van lucht en bodem te weerstaan. Evenals in 't algemeen alles opstijgt, zelfs de rook, die uit het vuur komt, zoo dringt het bloed ook naar boven naar borst en hoofd en laat de voeten bloedarm, ja menigmaal zelfs bloedledig, en toch is het door het bloed, dat de voeten warmte moeten ontvangen. Hoe meer bloed gü in de voeten hebt, zooveel te meer warmte is er ook en omgekeerd — hoe kouder de voeten zijn, des te minder bloed is er ook in. Daarom geldt ook de regel: hoe meer de voeten gehard zijn, hoe beter men er aan toe is, omdat zij dan ook even bloedrijk als warm zullen zijn. Hoe meer verweekelijkt de voeten zijn, zooveel te erger is men er aan toe, omdat bloed en warmte in gelijke mate afnemen als men de voeten vertroeteld heeft.
20
Daarom is het zeker van groot nut te weten, hoe de voeten gehard kunnen worden. Evenals het gezicht niet bij de warme kachel gehard wordt, maar wel door het aan de vrije lucht bloot te stellen, zoo moeten de voeten evenzeer daardoor worden gehard, dat men ze aan de vrije lucht bloot stelt. De voeten van hem, die dit des zomers dikwijls doet, zullen gemakkelijk alle weersveranderingen doorstaan. Zóo iemand zal geen last hebben van den winter, vooral als hij zich de moeite geeft om zich 's winters door gepaste oefeningen te blijven harden en de voeten niet verweekeliikt door het aanwenden van allerlei overvloedige middelen ter beschutting. In het algemeen wordt de kous als het eerste middel tegen het weèr benut. De beste kousen zou men hebben, als ze van vlasdraad gebreid waren; deze zijn het meest geschikt om de lichamelijke warmte te behouden. De schapenwol kan veel eerder voor kousen worden gebruikt dan voor hemden en onderbroeken, daar de lucht niet gemakkelijk een te groote warmteontwikkeling aan de voeten gedoogt. Een tweede behoedmiddel vindt men in schoenen of laarzen. Hier deed men een gelukkige keuze, daar goed leder het meest beschut voor koude en ook vochtigheid weert; niets is gevaarlijker en schadelijker dan wanneer het vocht door de schoenen dringt. De schoenen moeten echter, evenals de kousen, niet nauw zijn, want hoe meer lucht er tusschen de huid en de kous is, des te meer zal de warmte de voeten bevoordeelen. Daarom moet er ook een met lucht gevulde ruimte zijn tusschen schoen en kous, opdat zich ook daar eene aangename-warmte ontwikkele en de voet zich behaaglijk gevoele. Sluit de kous echter te vast om de huid en is de schoen zóo klein en zóo nauw, dat hij den voet doet kwijnen, inplaats van warmte bij hem op te wekken en te behouden, dan kan het bloed niet de noodige warmte bewerkstelligen, de koude dringt er van buiten gemakkelijker in, en aldus behandeld, wijkt het naar het bovenlijf en dientengevolge hebben de menschen ijskoude voeten. Door dat terugwijken van het bloed, ontstaan vele kwalen. Stijgt het naar het hoofd, dan verwekt het hoofdpijn; dringt het in de horst, dan ontstaan daar ongemakken; verzamelt het zich in het onderlijf, dan veroorzaakt het daar ziekelijke aandoeningen. Wanneer het bloed echter naar binnen dringt en zich daar ophoopt, dan heeft dit de nadeeligste gevolgen; de vorming van nieuw bloed houdt op en duizenden voorbeelden bewijzen, dat er bloedarmoede ontstaat. Hoevele menschen dragen te nauwe schoenen! Door deze IJdelheid bederven zij de teenen der
21
voeten en vroeg of laat zullen zij door een ziekte of door een zwaar lijden er voor moeten boeten Hier zij nog opgemerkt, dat, als men de voeten zóo beknelt, dat het bloed bijna niet meer naar de uiterste lichaamsdeelen kan vloeien, er bloedophoopingen en dikwijls kwaadaardige zweren ontstaan ; ja, zelfs zijn mij verscheiden gevallen bekend, dat men door de wrijving in het te nauwe schoeisel aanleiding gaf tot bloedontbinding. Ik kan niet begrijpen, dat men menschen aantreft, die verandering willen brengen in de organen, zooals de Schepper ze geschapen heeft.
Daar het barre voetsgaan zulk een voortreffelijk middel is om de voeten te harden, kunnen zij gelukkig worden, die krachtens hun beroep in de gelegenheid zijn dit dikwerf te doen, zooals b. v. de landlieden, die hunne gezondheid daardoor zeer bevoordeelen. Zij, die niet zoo goed als de landlieden in de gelegenheid zijn om barrevoets te loopen, moeten echter niet gelooven. dat ze daarom niet op eene dergelijke wijze voor hunne voeten moeten zorgdragen. Het is immers geen schande om 's zomers in zijn tuin of bij een wandeling op de weide eenige minuten op bloote voeten te loopen, of ook te huis barrevoets op natte steenen te gaan. En kan men niet heel goed, vóór het naar bed gaan, eenige minuten barrevoets in zijn kamer rondwandelen, opdat de lucht vrij tot de huid kunne doordringen, het bloed op deze wijze meer naar beneden geleid en de voeten gehard worden? Zoodoende zal iedere kleinigheid niet meer in staat wezen om zulk een onaangenaam, ijskoud gevoel te veroorzaken. Wanneer men, behalve die genoemde kamerwandeling, de voeten een paar maal in het koude water dompelt om de warmte aan de voeten nog meer te verhoogen en de voeten nog meer gehard te maken, weegt deze moeite dan niet op tegen het voordeel, dat de gezondheid er van heeft? En is het ook niet zeer onaangenaam den heelen dag koude voeten te hebben en ze zoo dikwijls mogelijk in vilten schoenen te moeten steken, die wellicht nog eerst moesten verwarmd worden om de koude der voeten te verdrijven? Als mende voeten verweekelijkt, inplaats van ze op de aangegeven wijze te verharden en daardoor de noodige warmte te verkrijgen, zal men zeker door dergelijke kwalen worden lastig gevallen.
Ik kan niet gelooven, dat er menschen met zweetvoeten zouden bestaan, als de voeten op eene verstandige wijze waren gehard; ik kan ook niet gelooven, dat men alsdan ooit podagra zou krijgen. Gewoonlijk maakt men zich vroolijk over laatstgenoemde kwaal, die zoo pijnlijk is; men is de overtuiging toegedaan, dat de verweekelijking er de schuld
22
van is. Hier ter plaatse mag niet onvermeld blijven, dat wollen of bonten pantoffels bijzonder goed zijn om iemand te verweekelijken — men kan er niet genoeg voor waarschuwen. De reden hiervan zal aan een ieder duidelijk zijn Wat werkt het nadeelig op het lichaam als het bed vóór het slapen gaan door bedwarmers en warme kruiken verwarmd wordt! Hierover later. Wil men alzoo zijn geluk, zijne gezondheid en zijn leven zoo lang mogelijk behouden, dan is het raadzaam om de voeten op eene verstandige wijze te harden.
50, 60 jaar geleden liepen alle landlieden (weinige uitgezonderd) 's zomers op bloote voeten; dit heb ik zelf ook gedaan tot mijn 22ste jaar. Men begon barrevoets te gaan zoodra de sneeuw in 't voorjaar gesmolten was en dit deed men tot October, zelfs tot November. Wat waren de voeten dan gehard! Wat de andere kleedingstukken aangaat, bekommerde men zich ook niet om de mode en zoo werd het geheele lichaam gehard. Men wist weinig of niets van al die kinderziekten, die in onze dagen zoovele offers vragen. Onder het boerenvolk heb ik ook nooit gehoord van gewrichts-rheumatisme of van krampachtige aandoeningen. In onzen modernen tijd worden de kinderen in de wiecf al naar de mode gekleed en tot in hoogen ouderdom wil een ieder min of meer de mode volgen.
De vrouwen droegen en dragen nog heden ten dage drie, ja, vier kleedingstukken met plooien over elkander, en toch moeten zij daarenboven een wollen broek dragen. Juist dit is een voorname oorzaak van verweekelijktheid en het gevolg daarvan zijn vele gebreken en ziekten. De lucht wordt er zooveel mogelijk door tegengehouden en de huid verweekelijkt. Wanneer de vrouwen leven en gezondheid en eene volmaakte, blijvende lichaamskracht voor hun werkkring liefhebben, zoo moeten zij zorgen het lichaam, maar vooral de voeten, te harden.
Een ander kwaad, dat vroeger alleen maar in de steden te vinden was, dringt tegenwoordig ook op het platteland door. Ik bedoel het rijgen. Omstreeks het jaar 1850 werd deze mode meer algemeen ingevoerd en ik heb toen in de bladen van vele sterfgevallen gelezen, die door deze verderfelijke gewoonte veroorzaakt waren. Het is schandelijk,
dat het modegif zelfs tegen den almachtigen Schepper wil werken, en het menschelljk lichaam eene andere gedaante wil geven, dan het van Hem ontvangen heeft, en het is uiterst dom dezen modegeest te volgen. Wie ooien heeft om te hooren, die hoore! Ik weet wel dat ik door de mode-journalisten en dwaze, ijdele dames zal uitgelachen worden, en dat ze zich vroolijk zullen maken over milne woorden; maar hoe anders spreken zij, wanneer zij door hunne dwaasheden hunne gezondheid ten gronde hebben gericht! Een groot aantal moeders kwamen bij mij met allerlei ellende, en men kon het hun aanzien en zij moesten ook bekennen, dat al die rampen voortkwamen uit de huldiging van mode en tijdgeest. Tegen deze vreeselijke mode is men reeds in bovengenoemden tijd opgetreden, en heeft zelfs in tijdschriften aangetoond, hoe deze laakbare rijgmanie een groot deel van het lichaam verminkt. Wie nauwe kouzenbanden draagt, krijgt gewoonlijk aderzwellingen (krampaderen) aan de voeten, omdat daardoor de bloedsomloop wordt tegengehouden. Wie zijn das te nauw draagt, krijgt gewoonlijk een dikken hals, door dezelfde oorzaak; zou dan het voortdurende domme rijgen van 't lichaam niet eveneens den bloedsomloop verhinderen en aanleiding tot vele kwalen geven'?
Geheel troosteloos kwam eens eene moeder bij mij en beklaagde zich bitter, dat zij in zes jaren vier doode kinderen had ter wereld gebracht, en dat de oorzaak daarvan was, dat zij van hare jeugd tot haar huwelijk de rijgmode had gevolgd; haar geheele lichaam was daardoor ineengedrongen, en er was geen kans meer, dat dit gebrek zou veranderen. Wanneer de menschen maar wat meer naar een sterfhuis gingen en opletten, hoe men de lijken zonder eenig rijgen een eenvoudig kleed aandoet, en hoe daar elke mode eindigt, dan zou men veel verstandiger te werk gaan, en niet elke dwaasheid medemaken. De moeders evenwel, die op hunne dochters letten en ze naar behooren en degelijk voor hunnen werkkring willen opleiden, mogen niet gedoogen, dat zij zoo'n nadeelige mode volgen; dan zullen ze later geen reden hebben over hunne dwaasheid te klagen.
Een andere verkeerde gewoonte is het, het lichaam niet gelijkmatig te bekleeden. Heeft men vroeger de dwaze mode van den hoepelrok gehad, zoo draagt men nu een bult onder aan den rug, waarop gemakkelijk een paar apen plaats konden nemen. Moet deze kleedermassa op den benedenrug
24
misschien steeds eene groote hitte veroorzaken en zoo de lastige Haemorrhoïden bevorderen? Dan is deze mode zeker doelmatig gekozen.
Zou men zoo'n dwaasheid eens verkondigen, zoolang ze nog geen mode is, dan hield men den prediker voor waanzinnig en men had gelijk; maar omdat de onzinnige modegeest zelfs door boeken en platen predikt, luisteren de hoorderessen met mond en ooren en volgen het gehoorde van a tot z.
Ik geloof, dat het tot de eerste plichten van den mensch behoort, met het oog op zijne gezondheid, de kleeren zóó op het lichaam te dragen, dat zij nergens vast gebonden of geregen worden; het jeugdige lichaam zou daardoor in zijn groei belemmerd, dat van volwassenen in de vervulling der beroepsplichten gehinderd worden. Alle kleeren, die men aan het lichaam draagt, behooren door de schouders gedragen te worden en in zooverre moeten zij slechts aan het lichaam sluiten, dat ze bij het loopen en werken geen hinder veroorzaken. Vooral moet ik hier waarschuwen voor de slechte gewoonte, den hals in een nauw/jemcZs-of ander boord te sluiten. Hierdoor krijgen vooral de spraakorganen een onnatuurlijken druk, dien ze op den duur niet kunnen uithouden. Het bloed wordt in zijn vrijen loop belemmerd, er ontstaan ophoopingen, de spraakorganen worden verzwakt en vaak geheel bedorven. En dat het dikwijls moeilijk, ja, onmogelijk is, ontstane kwalen te genezen, heeft mij eene droeve ervaring geleerd. — Hiermede geloof ik het noodigste over de kleeding gezegd te hebben, in zooverre ze dienen moet tot beschutting voor de koude; ik herinner echter nog eens aan het voorbeeld, hoe de Schepper zorgt voor den vogel in de lucht en het dier op het veld. Evenals de musch zijn rok krijgt van Hem, en wel één voor den zomer en een anderen voor den winter, zoo moet de mensch zich eene kleeding nemen, overeenkomstig het jaargetijde, eene dunnere voor den zomer, eene dikkere en warmere voor den winter.
Beschutting tegen de hitte.
Hierboven zijn hitte en kou twee reuzen ^genoemd, waartegen men zich moet beschermen.
Hoe men zich tegen den slechten invloed der koude kan beschermen is reeds gezegd. Nu zal ik aangeven, hoe men zich tegen de hitte kan beschermen, daar zij niet mindar
25
nadeel kan aanbrengen dan de kou. Evenals de mensch zich door verharding als door kleeding tegen de koude kan wapenen, zoo moet hij door dezelfde middelen zich de drukkende hitte dragelijk maken.
Zonder fout kan men beweren: Wie tegen de koude is gehard, dus wie deze goed kan verdragen, die zal ook de hitte niet behoeven te vreezen, omdat het lichaam in staat is zoowel de kou als de hitte te kunnen verdragen. Wanneer er sprake is van verharding tegen warmte, zoo speelt weer de vrije, frissche lucht eene hoofdrol. Gelijk de warmte in den herfst afneemt en de lucht begint kouder te worden, zoo vangt ze ook in de lente weer aan warmer te worden en het lichaam tegen de hitte te harden. Wie zich nu aan den hardenden invloed niet onttrekt, zal in 't hartje van den zomer de hitte niet minder gemakkelijk verdragen kunnen als in den winter de kou. Door middel van de lucht wordt dus voor den mensch een langzame overgang van de kou tot de warmte in 't leven geroepen; wie dezen niet meemaakt, zal er de slechte gevolgen van ondervinden.
Maar niet alleen door het gaandeweg dalen en stijgen, zooals dit in herfst en lente plaats heeft, moet de mensch in staat gesteld worden de winterkou en zomerhitte te verdragen, maar ook het verschil van warmte bij dag en nacht, 's morgens, 's middags en 's avonds moet meewerken tegen de temperatuurswisseling te harden. Daarom ook kunnen de landlieden, die 's morgens, 's middags en 's avonds in dezelfde kleeding hun werk verrichten, zonder hinder zoowel de kou als de warmte verduren. Geheel anders echter is het met de „huishenquot;, die zooveel mogelijk de vrije lucht van zich afhoudt.
Zoo u-mand moet steeds eerst den neus buiten de deur steken, om te weten, of hij ook een dikker kleedingstuk moet aantrekken, voor hij zich buiten de deur durft wagen. Hij kan evenmin de kou in den winter als de warmte in den zomer uithouden, hij zal zelfs zwak en kwijnend, ja, ziek worden. Moge daarom een ieder er voor zorgen, dat hij door de frissche lucht gehard wordt, om zoo beschermd te zijn tegen de nadeelen van warmte en kou.
Hoe nadeelig h;t zijn kan, wanneer zich iemand, dieniet tegen de hitte gehard is, daaraan blootstelt, moge het volgende voorbeeld aantoonen:
26
Een meisje, dat een jaar op een instituut was geweest, wilde bij sterke zomerwarmte naar huis gaan. Zij moest zeven uur loopen, en daarenboven haar reistasch dragen. Onderweg werd ze door de hitte bevangen. Geheel van streek vond men haar, en zij stierf na 18 uren. Een landman of een boerenmeisje zou de hitte niet gehinderd hebben. Dat meisje was echter verwend en kon de hitte niet verdragen.
Het tweede middel, om zich de hitte dragelijker te maken, is eene passende kleeding. Draagt men in den winter eene dikkere, warmere lichaamsbedekking tegen de kou, dan bediene men zich in den zomer van een dun pak. Vooral raad ik aan, niet drie of vier stuks kleeren over elkaar te dragen, waartusschen zich gemakkelijk een warme luchtlaag kan ontwikkelen.
Zet men 's zomers niet een lichteren hoed op, omdat de lucht beter zal kunnen doordringen en de uitwaseming beter kan plaats hebben? Zoo zal ook bij eene dunne kleeding de warmte van het geheele lichaam gemakkelijker uitstroomen. Daarentegen kunnen de zonnestralen geen nadeeligen invloed hebben. Verder moeten de kleeren niet vast aan het lichaam sluiten, opdat de lucht lenigend op de lichaamswarmte kan werken.
Een derde bescherming tegen de hitte is koud water. Dit neemt dadelijk alle overmatige warmte weg en brengt de natuur in een normalen warmtetoestand. Daarbij hardt het ook nog het lichaam. Wanneer iemand in het hartje van den zomer een heelen dag buiten gewerkt heeft, hoe verhit is dan 's avonds zijn geheele lichaam! De koele avondlucht neemt, wel is waar, iets van de warmte weg, maar toch blijft eene groote hitte bestaan. Wanneer evenwel iemand 2 of 3 dagen in de zomerhitte werkt, dan zal die buitengewone lichaamswarmte nog van dag tot dag toenemen. Dit kwaad nu kan door aanwending van koud water voorkomen worden.
Ik heb een knecht gekend, die 's zomers eiken avond eenige minuten in een beekje ging staan, dat langs het huis liep. Handen en gezicht wiesch hij dan en gewoonlijk zei hij: „Dit beekje neemt mij elke vermoeidheid uit de voeten weg, en ik ben weer vroolijk en wel.quot; Die knecht had verstandig gehandeld, en het zou goed zijn, als de landlieden hem dit flink nadeden. Zij zouden dan's nachts beter uitrusten en den anderen dag vroeger aan hun werk kunnen
gaan. Die knecht heeft ook zeer dikwijls zijne paarden 's avonds naar de beek gebracht, eveneens om ze af te koelen en hunne vermoeidheid te verdrijven. De dieren bemerkten al dra hoe goed het water hun deed, en als men ze uit den stal liet gaan, gingen ze vanzelf naar de beek.
Ik zelf ben eens op een paard in de beek gereden. Midden in ging het paard liggen, om zich in het water te rollen, zonder zijnen berijder te vragen of het hem al of niet aangenaam was. Dit paard maakte dat gebruik tot gewoonte, en daarom wilde niemand meer op zijn rug in het water rijden.
Mochten toch a.lle landlieden doen, zooals eens velen deden, die het zoo heilzame water vlijtig gebruikten; maar weinigen doen dit nog maar. Ook de paarden worden, helaas, te weinig in het water gebracht. Ging het naar mijn wensch, dan was in elke plaats, waar een beek is, een badhuisje geplaatst, waarin de landlieden konden baden. Ik ben ten volle overtuigd, dat dit een groot nut zou hebben. Hoe weldadig ware het voor het lichaam, wanneer in den zomer bij aanhoudende hitte, eiken avond de overmatige warmte door een bad verdreven, en zóó een nadeelige vermeerdering er van kon voorkomen worden! Moge zich daarom elk ook om deze reden een gelegenheid tot baden, en daarmede eene groote weldaad voor zijn lichaam verschaffen!
VIJFDE HOOFDSTUK. Arbeid, Beweging en Rust.
Wanneer het water altijd rustig en stil staat, is het snel bedorven; wanneer een ploeg niet gebruikt wordt, is hij spoedig roestig; wanneer een machine lang aan den invloed van het weer wordt blootgesteld en niet gebruikt, dan zal ze spoedig haren dienst weigeren; ze zal ten laatste gebreken krijgen en in elkaar vallen, zonder dat men ze gebruikt heeft. Juist zoo gaat het met het menschelijk lichaam. Gelijkt het niet op eene machine, zoo fijn en kunstig als de Schepper alleen ze kan uitdenken en vervaardigen ? Gewoonlijk wordt ze het meesterstuk der schepping genoemd. Deze kunstige machine, die tegelijkertijd de woonplaats en
28
het werktuig van den menschelijken geest is, moet ook in voortdurende bezigheid zijn.
Zelfs dan werkt deze machine nog voort, wanneer het dagwerk volbracht en de rusttyd ingetreden is.
Ook verlangt de Schepper zelf arbeid van den mensch. Hij heeft tot Zi]n eerste schepsel op deze aarde aldus gesproken: „In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten!quot; De geheele inrichting der schepping is in overeenstemming met deze Goddelijke uitspraak. Wie op de wereld wat hebben wil, moet het door werken zien te verkrijgen, anders krijgt hij het niet.
Door het werken vermeerdert ook de kracht, en hoe krachtiger de mensch is, hoe meer hij op gezondheid en weerstandsvermogen kan rekenen.
Zonder tegenspraak zijn daarom de landbouwers de gelukkigste menschen; als ze hun geluk maar beter begrepen! Zij werken in het heldere zonlicht, zij genieten de beste lucht, en door het werken wordt de lichaamskracht onderhouden en versterkt.
Hoe gezonder en krachtiger het menschelijk lichaam is, des te helderder en veerkrachtiger zal ook de geest zijn.
Wanneer de landlieden verstandig leven en niet door een ondoordacht ruw te werk gaan hunne natuur bederven, zullen ze de gezondste menschen blijven en den hoogsten leeftijd bereiken. Daarom zou ik den boer maar één raad behoeven te geven: leef verstandig; stel het op prijs in het zonlicht uw werk te kunnen doen; bederf niet zelf de goede lucht, die ge kunt inademen, en zondig niet tegen uw lichaam, door er meer van te verlangen, dan het gever, kan, of met andere woorden: Handel niet onverstandig tegen u zelf!
In de tweede reeks zou ik de handwerkslieden plaatsen, en wel hen, wier arbeid zich er toe leent, hunne krachten te bewaren en te vermeerderen. Wel hun, wanneer ze bij hun werk ook tegelijk helder daglicht en gezonde lucht hebben.
Minder gelukkig zijn de ambachtslieden er aan toe, wier bezigheid het lichaam in mindere mate inspant. Bij hen zal zich nooit eene volle lichaamskracht ontwikkelen. Over 't geheel is eene te gemakkelijke bezigheid niet goed voorden mensch, vooral in de jeugd. De jonge man moet, wel Is waar, niet te zeer met werk overladen worden, maar evenmin onder te lichten arbeid opgroeien. Hoe de kracht
29
kan geoefend worden, kan door het volgende voorbeeld duidelijk gemaakt worden.
Een jongeling van 18 jaar wilde zijn pink oefenen en probeeren hoe ver hij het brengen kon, wanneer hij dagelijks een ietwat grooteren last er mede optilde. Deze jongman was den ganschen zomer bij het bouwen opperman. Hij begon met twee baksteenen, die tien pond wogen en met een touw bijeengebonden waren. Dagelijks werd een zeer kleine hoeveelheid er bijgevoegd, en dit gewicht een paar maal daags opgelicht. Deze oefening werd ongeveer vijf maanden lang voortgezet, en hoe ver, zal de lezer wel vragen, heeft hij het zoo gebracht? Het antwoord is: Hij kon ten laatste een centenaar = 100 K.G. met zijn pink optillen. Ik zou het haast niet gelooven, en de zaak vooreen grap gehouden hebben, wanneer ik den jongeling niet zelf goed had gekend. Daarbij wil ik nog opmerken, dat het geheele lichaam door het zware werk een aanzienlijke krachtvermeerdering ondervond en wel van blijvenden aard.
Een kleermaker of schilder zou het door oefening nooit zoo ver kunnen brengen, omdat zijn beroepswerk de lichaamskracht niet vermeerdert. Ik betreur het maar, dat msn ter vermeerdering en onderhouding der lichaamskracht zoo weinig doet; men bekommert er zich in 't geheel niet om, of men gaat er onverstandig mee te werk, zoodat de krachten of niet toenemen, of door te groote inspanning verwoest worden.
Hier volgt een voorbeeld, hoe eene verstandige inspanning gunstig op het lichaam werkt. De wevers op het land werken in hunne fabrieken gewoonlijk slechts in den winter; in den zomer oefenen zij landbouw uit. Wat ze in den winter door bedompte lucht en zwak licht bederven, en wat ze door hunne bezigheid aan lichaamskracht afnemen, dat maken ze in den zomer door veldarbeid in helder zonlicht en gezonde lucht weer goed.
Door deze afwisselende werkzaamheid behouden de wevers op het platteland hunne gezondheid. Erger evenwel gaat het den wevers en dergl. handwerkslieden in de steden, die bij hunne beroepsbezigheden steeds het goede licht, zuivere lucht en oefening der lichaamskracht ontberen. Behalve de opgenoemde bedrijven zijn er nog vele andere, die den mensch niet heilzaam zijn tot onderhoud van gezondheid en kracht. Wie mij niet gelooft, die late eens een aantal schoenmakers, kleermakers, klerken enz. naast een gelijk aantal houthakkers en timmerlieden gaan staan, en men
30
zal zien, hoe verschillend de werkkracht der eersten en der laatsten is.
Hebben alzoc vele standen door de uitoefening van hun beroep geene gunstige gelegenheid tot onderhoud en vermeerdering hunner lichaamskracht, zoo is 't noodzakelijk, dat deze op eene of andere wijze geoefend worde en dat alle deelen van het lichaam eene beurt krijgen, opdat zich op verschillende plaatsen van het lichaam geene kwade stoffen ophoopen en het met den mensch ga, als met 't stilstaand water, dat spoedig troebel begint te worden.
Eene andere klasse van menschen heeft te zwaar werk, van het lichaam wordt meer gevergd, dan het geven kan; daarbij ontberen deze menschen nog dikwijls regelmatig een goed licht en gezonde lucht bij hun werk. Voor hen is de eerste en heilige plicht, dat ze zooveel en zoo dikwijls mogelijk, zuivere, gezonde lucht inademen, en dat ze bij hunne voeding de grootste zorg dragen, gezonde en krachtige spijzen te gebruiken, die voor hunne beroepsbezigheid zooveel mogelijk weerstandsvermogen geven. Let men daar niet op, dan zal de kunstige machine van het menschelijke lichaam veel te vroeg onbruikbaar worden, en nog eer de door den Schepper bestemde tijd gekomen is, heeft de arme mensch het einde van zijn aardschen arbeid bereikt. Ik beklaag de berg- en fabrieksmenschen; maar dubbel beklagenswaardig schijnen zij mij toe, wanneer zij daarenboven niet zelf zorgvuldig letten op het onderhoud hunner gezondheid. In het hoofdstuk over de voedingsmiddelen zullen de noodige aanwijzingen gegeven worden tot het samenstellen en bereiden van een gezonden en versterkenden kost.
Vóór zulke menschen zou echter ook het water eer krachtig hulpmiddel zijn, om de natuur te versterken en de kracht te behouden, en tevens het ongezonde te verdrijven, wat door gebrek aan licht en lucht in het lichaam gedrongen is. Nu zal misschien menigeen zeggen: Wat kan en moet ik doen? 's Morgens vroeg moet ik reeds aan het werk, den heelen dag ben ik daaraan gebonden, en komt de avond, dan zie ik verlangend uit naar rust, en daarbij verdien ik nauwlijks zooveel, als ter verkrijging van het dagelijksch brood noodig is. Mijn raad, dien ik door eigene ervaring beproefd, en als vriend en helper den arbeiders dezer klasse geef, is deze: Water hebt gij en niets kost het u, ten minste niet veel. Schaft u eene zeer eenvoudige houten badkuip
aan en vult die 's avonds, gaat 's morgens tot aan da
\
31
maagstreek in dit water, blijft er eene halve minuut in. kleedt u snel aan, zonder afdrogen en gaat dan aan uw werk! Het lichaam krijgt daardoor eene aanzienlijke versterking. Komt gij 's avonds vermoeid en uitgeput thuis van het werk, en is het geheele lichaam er door verhit en verzwakt, loopt dan in uw badkuip 2 a 5 minuten heen en weer of staat stil er in, dan hebt ge uw lichaam zeer gebaat. Hitte en vermoeidheid zijn verdreven, en ge krijgt verfrissching en versterking. Wilt ge de zaak echter geheel goed maken, laat u dan met een paar gieters vol water eene bovenlijfbegieting geven; daardoor wordt nog in het bijzonder het bovenlijf, waar juist de edelste organen voor leven en gezondheid zich bevinden, versterkt en verfrischt. Hebt ge zoo de hitte en vermoeidheid uit uw lichaam verjaagd, dan zal de nachtrust u eerst recht verkwikking schenken, en veel meer versterkt dan zonder die aanwending, zult ge den volgenden morgen ontwaken. Een anderen keer kunt ge een zitbad nemen, dat maar ééne minuut duurt; ge kunt het ook 's nachts, na den eersten slaap nemen, en ook dit zal zeer weldadige uitwerking hebben. En wanneer gij geene badkuip mocht bezitten en zeer arm zijt, zoo geef ik u dezen raad: „Loopt 's avonds 5 — 15 minuten barrevoets op den kouden grond of op de met water begoten steenen heen en weer!quot;
Daardoor ontneemt ge aan het lichaam heel wat vermoeidheid; het bloed wordt uit hoofd en bovenlichaam naaide voeten afgeleid; het hoofd zal lichter en de geheele gemoedsstemming opgeruimd worden. Ook heb ik nog een anderen raad voor u: Wanneer ge ook maar één of twee liter frisch water hebt, zoo kant ge daarmee het vermoeide lichaam voldoende afwasschen. Dat kan 's nachts gebeuren, als ge wakker wordt, of in de vroegte als ge opstaat; bij velen ook bij 't gaan slapen. Dit laatste gaat niet bij iedereen, omdat een ieder het niet verdragen kan, en daarom is het: probeert of het gaat. Nam ieder dezen goeden raad ter harte, dan kon hij zijne bezigheden gemakkelijker en aan genamer verrichten, en zijn hard lot zou aanmerkelijk verlicht zijn. Men kan toch gemakkelijk de proef nemen, en wie dit met de noodige voorzichtigheid doet, dien kan ik plechtig verzekeren, dat het hem niet zal rouwen.
Nu zou één der lezers kunnen zeggen: 's Avonds kom ik, na reeds over dag sterk gezweet te hebben, badend in 't zweet thuis, dan mag men toch zoo iets niet wagen. Reeds in de school heb ik geleerd: Wanneer men zweet,
i P; I
32
moet men 't gebruik van koud water vermijden. Maak u niet bezorgd, goede vriend; dit is eene wijdverbreide dwaling. Gewoonliik toch bluscht men daar, waar brand is. Ik verzeker op mijn eerewoord, dat ik den raad niet zou geven, bij het zweeten water aan te wenden, wanneer dit nadeelig ware. Verman u twee- of driemaal, en ge zult de waarschuwing, die ge vroeger gehoord hebt, met mij voor eene dwaasheid houden. Slechts maak ik u op een ding opmerkzaam. Zweet gij erg, kleed u dan snel uit, ga maar tot aan de maagstreek in het water, wasch snel het bovenlichaam af, ga er dan gauw weer uit, droog u niet af. alleen hals, gezicht, handen en wat aan de lucht blijft blootgesteld, en kleed u snel aan! Wanneer ge u nauwkeurig overtuigen wilt, dat de zaak onschadelijk is, voel dan uwen pols vóór het baden en daarna, en ge zult u overtuigen dat niet de minste gejaagdheid ontstaat. Integendeel zult ge eene groote kalmte in polsslag en adem waarnemen.
Eene andere klasse van menschen is met geestelijken arbeid bovenmatig overladen en wel zóó, dat vaak de dag niet voldoende is, maar ook een deel van den nacht daaraan besteed wordt. Een groot aantal dezer menschen houdt zich slechts bezig met wetenschappelijke studiën. Zij besteden daaraan den ganschen dag. Langen tijd blijven zij gezond en krachtig misschien, maken prachtige vorderingen in hunne studiën en verzamelen gaandeweg een grooten schat van kennis. Zij doen als de landbouwer, die vlijtig en matig leeft, den tijd goed gebruikt en langzamergand tot welvaart komt. Deze landbouwer echter is, nadat hij zijn rijkdom verworven heeft, gezond en sterk gebleven, en zijne verdienste heeft hem geen nadeel toegebracht, daar zijn lichaamskracht door zijne beroepsbezigheid versterkt werd. Dit zal echter bij den geleerde slechts al te dikwijls niet het geval zijn. De lichaamskracht wordt bij hem niet geoefend, en in den loop van den tijd neemt ze daarom af. Maar de voortdurende inpanning van den geest benadeelt ook de organen des lichaams. Evenals bij elk lichaamsdeel dat men inspant meer bloed toevloeit, zoo wordt ook door overmatige inspanning van den geest het bloed te zeer naar het hoofd heengeleid.
Daardoor en door de zittende leefwijze worden de overige organen in hunne voeding te slecht bedeeld. Zoo krijgt, de geleerde een dubbel vuur voor zijn lichaam: zijn ingespannen studie, en het te veel in het hoofd opgehoopte bloed. Deze bestendige hitte knaagt noodzakelijk aan het lichaam, gelijk het vuur aan het hout.
j ;! | ,'11111)1 1
mm i
i (■jiijjiquot;1
li ü»!1 11
i !
1
II
i 11«
is ■ if'
fi-
i ni
:; ;,ii
il
Zeer vele lichaamsdeelen zijn meestal werkeloos. De voeten dragen van tijd tot tijd het lichaam van de eene plaats naar de andere, dan rusten ze weer en worden langzamerhand slap. Het bloed maakt het hoofd heet, de voeten daarentegen zijn koud. Er moeten natuurlijk storingen in den bloedsomloop plaats hebben. Door de werkeloosheid van een groot deel des lichaams wordt de geregelde omloop niet onderhouden, en er ontstaan ophoopingen in het onderlijf. De hoofdaderen daar zijn te zeer met bloed opgevuld, zoodat zich vooral in den darm aderuitzettingen vormen, dikten, die men hfemorrholden noemt. Zulke storingen, evenals de ongelijke warmte, door ongeregelden bloedsomloop veroorzaakt, hebben een geweldigen invloed op het geheele lichaam, en daardoor ontstaan een groot aantal dei-meest verschillende ziektetoestanden, waarvoor men nauwelijks namen genoeg verzinnen kan, zoodat men gerust kan zeggen: De mensch, rijk aan kennis, is ook rijk geworden aan ziekten en arm aan gezondheid en lichaamskracht. En wat zijn, helaas, de gevolgen van zulke ziekten ? Bij velen kunnen de aderen in het hoofd het bloed niet meer houden, door eene geringe aanleiding, of zelfs zonder deze, scheurt de verzwakte wand er van, het bloed dringt in de hersenen, en het dierbare leven, de rijkdom aan kennis, met zooveel moeite verworven, is weg.
1
1gt;i
i
jrjjrfj
R
1
Een ander gedeelte dezer lieden ontkomt aan zoo'n treurig uiteinde. Maar de werking van het hart is bij hen dooiden ongeregelden bloedsomloop bovenmatig geweest, en daarom gaat het hun als eenen reiziger, die op den straatweg, als plotseling de krachten hem begeven, uitgeput neervalt. Het vermoeide hart staakt zijne werkzaamheid. Is over 't geheel het menschelijk lichaam gelijk aan eene machine, zoo vrage men : „Hoe gaat het met de machine, die niet goed gesmeerd wordt, die bij de beweging dagelijks veel stof en vuil moet opnemen en nooit flink gereinigd wordt? Zal ze niet, den een of anderen dag, misschien in vollen gang, plotseling stilstaan of breken, en hare diensten weigeren ? Zoo gaat het velen, wanneer de vereischte lichamelijke bezigheid niet in toom gehouden wordt. In alle lichaamsdeelen verzamelen zich stoffen en deze verwoesten de inwendige organen. Kon men zoo'n lichaam van binnen bezien, dan zou men moeten zeggen : Hier is algemeene verwoesting. Het lichaam stort dientengevolge ineen, en dan heet het, hij of zij heeft eene beroerte gehad. Gelijk de genoemde menschenmoorder kon nog een groot aantal ziek-
I
■ IS , Él * Mil
I
1 I
34
ten aangegeven worden, welker hoofdoorzaak hierin ligt, dat de lichaamskracht niet voldoende geoefend wordt, waardoor allerlei ongeregeldheden ontstaan, tot eindelijk de een of andere kwaal aan het leven een einde maakt.
Tot deze klasse behooren echter behalve zij, die studee-ren, alle overigen, die zich voornamelijk met geestesarbeid bezighouden; wier lichaamskrachten dientengevolge onvoldoende worden geoefend, en zoo steeds meer verslappen. Wanneer dan 't een of andere lichaamsdeel niet meer in staat is te werken, dan begint daar in de eerste plaats de verwoesting van het organisme, en grijpt steeds verder om zich heen, tot het gansche lichaam langzamerhand zijn levenskracht verliest.
llli'
ijl liHi, 111
jtü
i-:
| ||i;|:i|!!i
li i
De ambtenaren spannen, vooral als ze hart voor hunne betrekking hebben, van 's morgens tot 's avonds den geest in; enkele lichaamsdeelen worden bijzonder ingespannen, door denken of door spreken. Meestal is in hunne kantoren geen zeer gunstig licht, vooral wanneer de zon niet in de kamer kan schijnen. Ook de zuivere, gezonde lucht ontbreekt meestal. Men behoeft dus in zulke kantoren nog niet eens te rooken, de adem van vele menschen in één kamer maakt de lucht ook reeds slecht. Dat doen ook de wanden, wanneer zij vochtig zijn of een molmlucht afgeven, en vele andere dingen, die zich in zoo'n bureel bevinden. Moet nu het lichaam niet door het inademen van zoovele ongezonde stoffen verzwakt worden ? Daarbij komt nog, dat de lichaamskrachten niet door z waren arbeid geoefend worden, maar alles integendeel tot verslapping leidt. Kan men ook hier niet met reden verwachten dat de machine van 't menschelijk lichaam te vroeg haar werkvermogen verliest? Hoe hard is het dan voor den geest, die gaarne zijne werkzaamheid zou voortzetten en liefst zeer lang zou arbeiden, een geregeld verminderen der lichaamskracht te moeten waarnemen! Nu eens weigert de hand haren dienst bij het schrijven, dan verhindert het aangetaste strottenhoofd aanhoudend spreken; dan weer maken hevige congesties het denken bijna onmogelijk, of willen de beenen het lichaam niet meer dragen, enz. Zoo'n ziektetoestand voor oogen te hebben, of er in te ver-keeren, is voorzeker een bitter iets.
Juist zoo gaat het ook dengene, die zich met het onderwijzen bezighouden. Hun geest heeft nooit rust, sommige lichaamsdeelen, zooals de spraakorganen, zijn eveneens bijna
i ^
35
onafgebroken bezig, maar er heeft geen evenredige oefening der lichaamskrachten plaats.
Hoe kan men zoo'n kwaad tegengaan ? Hoe kan men zoovele ziekten voorkomen, die de toch al zware beroepsplichten zoo hoogst onaangenaam maken? Hoe kan men zoo menig ontijdig sterfgeval verhoeden'? Men kan wel is waar verschillende middelen aanbevelen, maar onder alle munten twee bijzonder uit: Ten eerste oefening der lichaamskracht en ten tweede aanwending van 't water. Hoe een en ander 't best geschieden kan, zal 't vervolg leeren.
Wandelen, lichameiyke arbeid, kamergymnastiek.
Velen meenen, als ze van tijd tot tijd of ook heel geregeld hunne wandeling maken, dat ze dan voor de vermeerdering en het onderhoud hunner kracht hunnen plicht gedaan hebben; maar ik beweer: dat is niet voldoende.
Bij 't wandelen worden de beenen en de voeten in 't dragen geoefend. De onderlijfsorganen blijven onder het wandelen zoo goed als werkeloos, d. w. z. ze hebben geene meerdere beweging dan in rust. Het ademen is wat krachtiger, en daarom zijn hart en longen een weinig meer werkzaam, maar de overige organen hebben geene beweging, daarom zal 't wandelen wel minder voordeel hebben voor 't lichaam dan voor den geest, die verkwikt wordt door 't aanschouwen der schoone natuur. Het lichaam krijgt wel een betere lucht bij 't wandelen, maar omdat de overige organen werkeloos blijven en alles behouden, wat zich aan slechte stof verzameld heeft, zoo wordt de ophooping van ziektestoffen toch niet tegengegaan. Een voorbeeld moge dit verduidelijken.
Wanneer ik in Mei in den tuin kom, als de meikevers in menigte op de jonge boomen zitten, dan schud ik die boomen zoo hevig, dat al de kevers op den grond vallen; daardoor verhinder ik de verwoesting, die ze anders zouden aanrichten. Wanneer ik de boomen uit den grond kon nemen en er mee in den tuin ging rondwandelen, dan zouden de meikevers hun misdrijf ongestoord kunnen voortzetten. Evenzoo gaat het met 't menschelijk organisme, waarin allerlei stoffen zich ophoopen. Een wandeling kan die stoffen niet verdrijven; daartoe behoort eene grootere inspanning, zooals die bij de uitvoering van elk geregeld, moeilijk werk noodig is.
Wat ik over het wandelen gezegd heb, geldt echter slechts
36
van die soort wandelingen, zooals ze gewoonlijk gemaakt worden. Maar er zijn ook wandelingen, die veel kunnen bijdragen tot vermeerdering der lichaamskracht en zoodoende tot behoud der gezondheid.
Dit is bijvb. het geval, wanneer men tamelijk snel loopt, op een weg, die naar een hoogte leidt, of eenige andere moeielijkheid te overwinnen geeft. Het is dan zeer aan te raden, het lichaam, dat maar al te vaak, helaas, bij werk eene gebogen houding aan moet nemen, flink rechtop te houden en de borst vooruit te brengen.
Voor de organen daarbinnen is het bij uitstek goed, wanneer men de handen zoowat in het midden van den rug samenlegt, of nog beter, wanneer men den wandelstok dwars over de schouderbladen ter hoogte van de oksels legt en de beide uiteinden met de handen vasthoudt.
Wanneer de gelegenheid zich er toe aanbiedt, neme men nu en dan eens een sprong over een sloot, of doe iets, dat. inspanning der spieren eischt. Maar dan lette men er ook op, dat niet alleen de beenen, doch ook de andere lichaams-deelen eens meewerken. Ik heb twee heeren gekend, die dagelijks in het bosch gingen loopen, en daar de meest verschillende oefeningen maakten, om alle lichaamsdeelen te laten werken en te versterken, hetgeen een zeer welda-digen invloed op hunne gezondheid had.
Hoe versterkend wandelingen van de aangegeven soort op den mensch werken, ziet men o. a. aan de marschen der soldaten, die met een pas, die de spieren inspant, met wapenen enz. belast, dikwijls verre afstanden afleggen. Wanneer daarbij geene te groote inspanning der manschappen plaats vindt, is het eene oefening, zeer weldadig voorde gezondheid.
Gaarne wilde ik hier nog de opmerking bijvoegen, dat het geraden is, bij het loopen en vooral bij het bergbeklimmen den mond gesloten te houden, en slechts door den neus adem te halen. Moet men evenwel eens diep ademhalen, dan blijve men staan, en ademe eens een paar malen flink met open mond in.
Ook de longengymnastiek kan met het wandelen verbonden worden. Men blijve onderweg een paar minuten staan, en hale zoo, diep ademhalend, de lucht zeer langzaam in. Di1: gebeurt het best in het bosch, vooral in een dennenbosch. Aanvankelijk make men deze longenoefening eenige malen slechts achtereen, later kan men het dikwijls doen.
Vooral raad ik deze oefeningen lieden met zwakke longen aan, en ook hun, die door hunne betrekking tot veel spreken genoodzaakt zijn. Wat de werking dezer longen-gymnastiek betreft, zoo wordt alle slechte lucht uit de longen gedreven, waartegen frissche, zuivere lucht tot in de uiterste deelen er van doordringt. Dit is van veel gewicht voor de bloedvorming, en voor de zuivering er van. Bovendien worden de longen zelf door deze oefeningen versterkt.
Welken lichameli/jken arbeid moet ik verrichten, zal menigeen vragen; het ontbreekt mij aan tijd en gelegenheid hiertoe. Antwoord: Wanneer iemand wil, zoo kan hij van tijd tot tijd hout zagen. Hoevelen konden ook in hunnen tuin graven! In 't algemeen vind ik: Wat men wil, en daarom zoekt, dat vindt men ook, en zoo zal men ook wel eene gelegenheid vinden, om op verstandige wijze zijn lichaamskrachten te oefenen. Ik heb in mijne jeugd werk op het land moeten verrichten, vooral hield ik van ploegen. Als priester kwam ik nu eens bij een knecht, die aan het ploegen was. Ik wilde hein laten zien, dat ik hec ook kon, en begon er mee; de knecht liep er naast, en zou graag gezien hebben, dat het mij niet gelukt was. Binnen het half uur was ik echter zoo moede, dat ik merkte, dat mijne kracht aanzienlijk was verminderd. Toen ben ik eiken dag een uur naar dien knecht gegaan om te ploegen. Na eene week voelde ik, dat mijne lichaamskracht zeker verdrievoudigd was. De knecht heeft zich over mijn werk niet geërgerd en mij heeft het goed gedaan. Ik zeg nog eens: Wat we willen en zoeken, dat vinden wij, en ook den noodigen tijd daartoe.
Zou echter iemand beslist geene gelegenheid tot lichame-lijken arbeid kunnen vinden, dan moet hij maar, zoo goed als het gaat, bij de kamergymnastiek schadeloosstelling zoeken. Ik ben overtuigd dat ziine natuur er voordeel door kan doen, vooral als men weet, waar het hapert en hoe men helpen kan. Bij de kamergymnastiek komen allerlei oefeningen voor. Beweging, draaiing der hand- en voetgewrichten, oefening der arm- en beenspieren, 't laatste vooral door 't gebruik der ijzeren halters, verschillende bewegingen van het hoofd, het bovenlichaam, enz. De kamergymnastiek bezorgt aan het lichaam verschillende voordeelen. Vele nadee-üge gassen worden verwijderd, het bloed komt in grootere beweging, en wordt naar de uiterste ledematen gevoerd. De verschillende spieren van het lichaam worden geoefend en gesterkt. Bovendien wordt de warmte er van verhoogd en
88
zoowel het zweeten als de spijsvertering bevorderd. Toch moet opgemerkt worden, dat men deze gymnastiek niet dadelijk na het eten moet beginnen, maar eerst twee of drie uur later. Dadelijk na het eten te gaan gymnastiseeren zou de nadeeligste gevolgen kunnen hebben. Ook moet men zich niet te zeer inspannen, want overmaat deugt hier evenmin als ergens anders. Vooral is het aanbevelenswaardig 's morgens, dadelijk na het opstaan, eenige oefeningen te maken. Verdere uiteenzetting der kamergymnastiek zou hier te ver voeren. Wie ze wil toepassen, vindt daartoe alles in bijzondere werken, die dit onderwerp grondig behandelen. Ik maak er hier nog opmerkzaam op, dat men in de kamergymnastiek een uitstekend middel bezit, na de wateraanwending weer droog en warm te worden, wanneer men door het slechte weer of andere oorzaken niet kan uitgaan.
Verder bewijst nog iets goede diensten, dat men tot nu toe onopgemerkt heeft gelaten. Eens was ik genoodzaakt den geheelen nacht in den trein door te brengen. Ik was er bang voor, zoo'n langen tijd te moeten zitten, omdat ik dacht, dat ik niet zou kunnen slapen. Een vriendelijke conducteur gaf mij, omdat er plaats genoeg was, een afzonderlijken coupé. Mijn reiszak gebruikte ik als hoofdkussen, mijn mantel als deken en ging op de zitbank liggen. Toen de trein in beweging kwam, werd ik door het schudden heen en weer geworpen, en een hoed zou zeker van de bank geslingerd zijn. Onderwijl dacht ik steeds: Welke uitwerking mag dat voortdurend heen- en weerslingeren op uw lichaam hebben? Mijn weetgierigheid werd spoedig bevredigd ; ik voelde mij steeds beter, en toen het morgen werd, voelde ik mij zoo frisch alsof ik het heerlijkste bed gehad had, en vier dagen lang gevoelde ik den weldadigen invloed. Maar hoe kon nu, zal menigeen denken, zoo iets goed zijn? Ik antwoord: Die verschillende kleinere en grootere schokken hebben eene algemeene werkzaamheid in het lichaam teweeggebracht, zonder inspanning, en in een mate, als sinds jaren niet had plaats gehad. Daarmee wil ik nu niet zeggen, dat men eiken nacht, in plaats van te gaan slapen, zich moet laten heen- en weerschudden, maar slechts dit, dat men door verschillende beweging en inspanning de natuur in de hand kan werken.
wf !|! i liiiiii li
uil;;,;,
i i
lil
: ■
i li I M 9 l|
il
i M i;
Itt
|h!;jl
ij:iu.' i: t; ijv-
1 i
39
och
niet i Water als middel tot behoud der krachten.
3 Of
Ten Een tweede middel tot behoud en vermeerdering der
nen krachten is en bliift van de kindsheid tot het einde van het
lier leven het water. Het water neemt in de eerste plaats alle
Lar- overtollige hitte weg, die door beweging of op eenige andere
jen wijze ontstaan kan zijn. Te groote warmte is zeer nadeelig
50u voor het lichaam. Ten tweede verhindert het water te groote
les ophooping van vet en slechte sappen. Een verstandig hydro-
en. paath zal nooit te zwaarlijvig worden. Bij toepassing van
er- het water verzamelt zich ook niet zoo licht ziektestof in de
in- verschillende afzonderlijke dealen van het menschelijk
)or lichaam. Ten derde versterkt het koude water, zoowel het lichaam zelf, als de verschillende deelen. Evenals een molen door den stroom in beweging wordt gebracht, zoo geraakt
üu ook door de toepassing van het water de geheele natuur in
kt grootere beweging, en krijgt grootere frischheid.
as Storingen in den bloedsomloop zijn zeer nadeelig voor het
ik lichaam, maar door het koude water wordt de bloedsomloop
n- het best geregeld, weer in orde gebracht en in stand
ir- gehouden.
In Gelijk het water te groote hitte matigt, zoo zal het daar-
le entegen, waar natuurlijke warmte ontbreekt, dit gebrek
n wegnemen, en wanneer er een voorbehoedmiddel tegen
k allerlei ziekten bestaat, dan is dit het water, dat als een
r- trouw wachter niet gemakkelijk hetgeen nadeelig is ,in het
v menschelijk organisme laat binnendringen.
1, Misschien, waarde lezer, zult gij vragen: „Hoe moet ik
d het water gebruiken, om dit doel te bereiken?quot; Het ant-I. , woord luidt: Ik heb voor 30 jaar een ambtenaar gekend,
? die volgens de dokters eene leverziekte had en met hsemor-rhoïden aangehaald was, en die bovendien geene medicijnen
i kon innemen. Ik heb hem geraden twee-, driemaal per week
eene flinke wandeling te maken, zoodat hij tamelijk zweette, zijn geheele lichaam zich verhitte en het bloed goed door de aderen stroomde. Dan moest hij zoo gauw mogelijk naar zijne badkamer gaan, daar een koud bad nemen, hoogstens eene halve minuut lang, maar slechts tot aan de maagstreek in 't water gaan, en onderwijl het bovenlichaam vlug afwasschen. Dan moest hij zich snel weer aankleeden en beweging nemen, tot hij geheel droog en warm was.
Hoe zwaar het dezen ambtenaar ook in 't begin viel, zich over al de vooroordeelen, die hij eerst had, heen te zetten»
40
om zweetend in koud water te gaan, met zooveel te meer geestdrift begeerde hij later dit te doen. Deze ambtenaar werd zeer oud.
Een priester, die in zijne beste jaren door verschillende kwalen bezocht was, werd door eene geregelde toepassing van het water van al zijn pijnen bevrijd. Om later tegen ziek worden beschermd te zijn, en alie kracht aan zijne hooge waardigheid te kunnen besteden, gaf ik hem den raad eiken morgen bij het opstaan een halfbad te nemen, of een volbad, maar slechts een halve minuut. Deze oefening maakte, dat de priester zijn volle gezondheid en kracht behield.
if Een anderen priester zou ik kunnen noemen die 20 jaar lang bijna eiken nacht uit het bed naar de badkamer ging, een halfbad nam, en dan weer naar zijn warm bed terugkeerde ; door deze baden behield zijn lichaam al zijne frisch-heid en kracht.
Wie de gelegenheid niet heeft, een half- of volbad nemen, dien is wasschen met koud water zeer heilzaam.
Dit neemt ook de te groote hitte weg, en vermeerdert daarentegen de te geringe lichaamswarmte en bevordert de werkzaamheid van het geheele lichaam.
Een meisje, dat erg sukkelde, en nergens genezing kon vinden, herstelde hare verloren kracht en gezondheid door twee- of driemaal per week 's nachts het geheele lichaam te wasschen en tweemaal per week een zitbad van een minuut te nemen.
Uit al wat gezegd is, zal het iedereen duidelijk worden, van welke beteekenis het water is, ter versterking van het lichaam en tot het verhoeden van ziekten. Daarom kan het water niet genoeg aanbevolen worden tot het behoud der gezondheid.
Bij dit hoofdstuk wenschte ik evenwel ernstig te waarschuwen tegen alle overdrijving. Terwijl sommigen het water vreezen als vuur, zijn er anderen, wien het zoozeer behaagt, dat zij er nooit genoeg van hebben. Dat is vooral het geval, wanneer ze aan de waterkuur het herstel hunner gezondheid danken. Maar ook hier moet men maat houden.
41
De voerman moet een zweep hebben, om de paarden in geval van nood aan te zetten, maar niet, om ze er herhaaldelijk mee te tuchtigerj. Men overdrijve met de toepassing van 't water niet, ik waarschuw daarvoor ernstig, opdat men niet door te veel gebruik zijne natuurlijke warmte zou verzwakken, en toegang verleenen aan een vijand, de koude.
Uit het voorafgaande zal duidelijk zijn op te maken, dat niet alleen de zieken, maar ook de gezonden de aangegeven middelen lot behoud en vermeerdering der lichaamskracht moeten gebruiken. Deze gelooven gewoonlijk, dat ze niets behoeven te doen, juist omdat ze gezond zijn. Zulken komen mij voor als een zeer sterk man, die de deur niet sluit, omdat hij denkt, als er een dief komt, kan ik hem er toch gauw genoeg uitgooien. Op een mooien dag zal hij merken, dat een slimme dief hem toch beroofd heeft. Men draagt wel ijverig zorg, dat de levensmiddelen niet uitgeput raken, zou dan niet een der eerste zorgen, na die voor de ziel, die zijn, dat men zijne gezondheid behoude ? De plicht van zelfbehoud eischt het, en zeker laat de Schepper niemand ongestraft, die een zijner edelste gaven, de gezondheid, verwaarloost. Daarom moge ieder gezond mensch doen, wat ik tot het behoud der gezondheid aangeraden heb. Het is een voorname plicht, het welzijn van zijnen naaste te bevorderen, waartoe ook de godsdienst ons met nadruk aanspoort. Ieder verstandig mensch is blij, als men hem een goeden raad geeft, waardoor hij meer geluk verkrijgen of voor een ongeluk bewaard kan blijven. Daarom heb ik deze raadgevingen meegedeeld. Misschien zal menigeen ze geringschatten en ongebruikt laten. Het is dikwijls een ondankbaar werk, anderen er opmerkzaam op te maken, dat hun geen goede toekomst wacht, wanneer zij niet bijtijds voorzorgen nemen. Zegt men aan een drinker, dat hij in 4—5 jaar zijne gezondheid ondermijnd zal hebben, als hij dat onmatige drinken niet laat, dan kan hij het niet gelooven, ja, ten laatste wordt hij kwaad om zoo'n goed gemeende en gegronde waarschuwing. Ja, wanneer hij door dronkenschap ten gronde gericht, zijn einde nabij voelt, dan zou hij gaarne hulp hebben. Ik heb al dikwijls beproefd, om kennissen, die er zwak uitzagen, of vertelden van de voorboden eener naderende ziekte, aan te sporen door het water het kwaad te voorkomen; doch het is mij maar zelden gelukt hen daartoe over te halen.
42
Eens klaagde mij een ambtgenoot over eenige gebreken en vraagde, of ik geen middel kende, die uit den weg te ruimen ; maar niet het water, dat wilde hij daartoe niet gebruiken.
Daar hij nu het water niet wilde toepassen, ging het, zooals ik gedacht had. Na 6 maanden stierf hij in den bloei der jaren.
Ik werd eens voor den rechter geroepen, omdat ik was aangeklaagd, dat ik de menschen genas, en den dokters hun brood ontnam. Ik moest, zeide de ambtenaar, er van afzien de watergeneeswijze verder toe te passen.
Hierop gaf ik ten antwoord : Moet men dan de hulpeloozen zonder hulp laten, en hen, die zoo goed en gemakkelijk te behouden waren, maar laten sterven ? Daarop zeide hij, dat het mijn vak niet was, de menschen te genezen, dat moest ik aan de mannen van het vak overlaten. Toen ik het gebouw verliet, trof ik twee mannen aan, die wisten, waarom ik voor den rechter geroepen was, en mij vroegen, hoe het afgeloopen was. Goed, zeide ik, men kan mij van niets betichten.
De ambtenaar gaf mij den raad niets meer met water te doen, en juist hij zou liet zoo noodig hebben, want binnenkort zou hij door een beroerte getroffen worden; alle voorboden waren reeds aanwezig. Na 14 dagen volgde inderdaad de beroerte, en hii stierf kort daarna. Ik was overtuigd, dat dit ongeluk gemakkelijk had kunnen voorkomen worden.
Wanneer men door zijne bezigheden niet reeds voldoende beweging en werk heeft tot onderhoud der gezondheid, versterking der krachten en harding van het lichaam, dan moet men blijde zijn in het water een middel te bezitten, waardoor men kracht en gezondheid vermeerderen kan en het lichaam verhard en veerkrachtig wordt.
Is het water voor den gezonden mensch een voortreffelijk middel, zijne gezondheid en kracht te behouden, zoo is het ook in ziekte het eerste geneesmiddel; het is het natuurlijkste, eenvoudigste, goedkoopste, en, goed aangewend, het zekerste middel. Hoe nu het water in bijzondere gevallen moet worden toegepast, zal later door voorbeelden nader aangetoond worden.
43
ZESDE HOOFDSTUK. Woning.
Wie een huis wil laten bouwen, kijkt eerst rond naar eene geschikte plaats. Hij iet er op, dat de grond niet drassig zij, om geen ongezonde woning te krijgen; dat de grond stevig zij, opdat' het huis niet zal instorten ; dat hij een vrij uitzicht houde en frissche lucht hebbe. Evenals hij bij de keuze van de plaats voorzichtig is, zoo zorgt hij ook dat het goed gebouwd wordt, opdat hij, als het huis klaar is, niet genoodzaakt zij, nog eens te beginnen, omdat hij te voren niet goed overlegd had.
Wat nu de bouwer van het huis in 't oog houdt, daarop moet men ook bij de keuze eener woning letten. Men wone niet in een huis, dat op een vochtige plaats staat, want dan woont men zeker niet gezond. Is de grond vochtig, dan worden ook de muren vochtig. Maar vochtige muren zijn schadelijk, omdat zij de lucht niet doorlaten en de ingesloten lucht slecht moet worden.
Hoe vaak komt in woningen tengevolge der vochtigheid rotting voor! Van onder af aan verteert de kalk, en in de muren vormt zich salpeter. Wanneer de muren dit gebrek hebben, moet men zich niet verwonderen, dat ieder dei-huisbewoners over iets heeft te klagen; maar vooral voor kinderen is het nadeelig. Gelijk de muren dikwijls aan den voet verteren, zoo ontstaan er ook vochtige, zelfs geheel natte plekken, die voor de bewoners gewoonlijk een vertrouwbare weerprofeet zijn. Ziet men, dat de muur nat is, dan zegt men, dat er spoedig regen komt; komen er druppels op den muur, dan zegt men, dat er veel regen komt. Wanneer de bewoners in zoo'n huis niet weten, hoe schadelijk de uitwaseming van zulke muren is, dan zijn zij te beklagen, want dan wenden zij ook geene middelen aan, om ze, zooveel mogelijk, onschadelijk te maken.
Men moet goed zorgen, dat de slechte lucht steeds uit-stroomen, en eene gezonde binnendringen kan. Maar wanneer de muur te erg aangetast is, dan doe men als met een oude jas, die onbruikbaar geworden is; men schaft zich dan eene andere aan. Wanneer men de vochtige vertrekken van een huis in het geheel niet lucht, dan worden langzamerhand alle kamers in huis nadeelig voor de gezondheid.
Evenals in het behandelde geval, zoo moet men in 't alge-
44
meen goed luchten. Ook in de onbewoonde kamers moet de vrije lucht steeds toegang hebben. Maar vooral moet men er op letten, dat voor algemeene woonkamer eene kamer gekozen worde, waarin frissche, goede lucht steeds toegang kan hebben. Een vochtige, donkere woonkamer, waarin weinig of zelden of misschien in 't geheel geen goed licht en goede lucht kunnen binnenkomen, is meer eene gevangenis dan eene woonkamer, en de bewoners zijn beklagenswaardig. Het verblijf daarin is voor de volwassenen reeds nadeelig, maar nog meer voor de kinderen, die al half ziek ter wereld komen en dan in deze ellendige lucht in de wieg wegkwijnen. Maar nog nadeeliger dan een woonkamer, die voldoende licht en gezonde lucht mist, is eene slaapkamer, die deze niet heeft. Immers de huiskamer verlaat men nog nu en dan en ademt dan weer versche lucht in, maar in de slaapkamer blijft men onafgebroken den geheelen nacht. Uitgeput en moede legt zich de mensch daar 's avonds ter ruste neder, en in diepe teugen ademt hij de stoffen in, die voor zijn onderhoud vereischt worden, vooral zuurstof. Zoo wordt zijn lichaam verkwikt en gesterkt voor het werk dat hem wacht. Wanneer nu echter in de slaapkamer vochtige wanden de lucht bederven, en wanneer ze niet flink geopend wordt, om te luchten, dan krijgt de mensch in plaats van stoffen, die de gezondheid bevorderen, slechts zulke, die daarvoor schadelijk zijn.
Niets is zoo nadeelig als onververschte lucht in de slaapkamer. Het gaat er mee, als met water, dat geene beweging heeft en gaat stinken. Ik heb deze ondervinding opgedaan; Wanneer ik ergens den nacht doorbrachten de lucht in de kamer bewees mij, dat de kamer niet goed gelucht was, dan had ik telkens 's morgens eene kleine catarrhe, en daarenboven was mijn hoofd vol en zwaar. Had ik echter de voorzorg genomen, waar ik ook overnachtte, een venster te openen, 's zomers of 's winters, zoo bleef ik van beide kwalen bevrijd. Hierin ligt ook de reden opgesloten, waarom men altijd hoort beweren, dat men in eene vreemde woning nooit zoo goed kan slapen als thuis. Ik geef toe, dat de ongewoonte eenigszins storend werkt, maar waarschiinlijk zal de hoofdoorzaak wel in de ongunstige kamerlucht te zoeken zijn. Zijn de muren eenmaal door te weinig luchten bedorven, en hebben ze in hunnen vochtigen toestand al het mogelijke opgenomen, dan laat zich dat maar niet zoo in een paar minuten verdrijven, zooals sommigen gelooven' Dat bewijst de eigenaardige reuk, die een weinig geluchte kamer langen tijd behoudt. De muren behoeven trouwens
45
niet eens vochtig te zijn; om de lucht te bederven is het voldoende, dat de kamer niet geregeld gelucht wordt.
Nog verderfelijker werkt het op de menschelijke natuur, wanneer velen in een slecht geluchte kamer slapen. Keeds het uitademen van vele personen en het uitwasemen van vele bedden werkt nadeelig op de lucht.
Door het inademen van zulke .bedorven, aan koolzuur rijke lucht wordt men mat en moe, in plaats dat men 's morgens met vernieuwde krachten aan het werk kan gaan. Daarom kan niet genoeg worden aanbevolen, dat men eene slaapkamer kieze, waar de zonnestralen Hink kunnen binnendringen, en waarin de vrije lucht ongehinderd kan binnenkomen.
De vertrekken, waar men woont en werkt, moeten natuurlijk in den winter verwarmd worden, maar hierin wordt vaak geen maat gehouden. De natuur is als was; men kan ze aan onbegrijpeliik veel wennen in elke richting. Er zijn menschen, die stoken tot 16, ja 20 graden, en zulke men-schen gevoelen zich dan dikwijls prettig, maar men vindt er ook, die met 12 tot 14 graden tevreden zijn. Welke klasse is er nu beter aan toe? Wanneer het stoken in de woon- en werkkamers te sterk plaats heeft, dan verweeke-lijkt de menschelijke natuur, en daarom kunnen zulke menschen de kou niet meer verdragen. Maar een grooter nadeel is nog, dat het stoken zuurstof verbruikt. De ingeademde warmte maakt ook de ademhalingsorganen zeer gevoelig voor de kou. Hoe goed doet het, als men uit een warm vertrek in de frissche lucht komt, ook al is die koud, hoe frischt dat op, hoe prettig voelt men zich dan! Juist het tegengestelde heeft plaats, als men uit de koude in een te sterk verwarmd vertrek komt. Wie zich, ook in den wintertijd, veel in Gods vrije natuur beweegt, en niet in een verwarmd vertrek woont, zich ook verstandig kleedt, die zal niet licht een catarrhe krijgen. Maar wie het andere doet, zal er zelden zonder zijn. Is de eene catarrhale koorts over, dan wacht hem spoedig eene andere. Denk maar eens, wat eene verbazende afwisseling, wanneer men uit eene warmte van 16 tot 20° plotseling in de vrije lucht komt, waar eene koude van 6—12 of meer graden heerscht. Zoo'n plotselinge afwisseling kan eene verweekelijkte natuur onmogelijk uithouden. Zij bezwijkt, en de koorts krijgt de overhand. Maar is de mensch gehard en zijn kleeding zooals ze behoort, dan zal de overgang van de niet te
46
groote kamerwarmte in de vrije natuur hem geen kwaad doen, en gemakkelijk te verdragen zijn.
Gij vraagt mij, waarde lezer; Welke warmte moet de huiskamer dan hebben ? en ik antwoord : 12—15 graden en . bij uitzondering 16° is het best, wat boven 16° gaat is voor de gezondheid nadeelig. Nu zullen misschien vele landlieden zeggen: Groote warmte hebben wij het liefst, en wanneer het 16 — 22 graden is, gevoelen wij ons best bij de kachel. Landlieden, die den geheelen dag in de vrije natuur werken en daardoor gehard zijn, en den geheelen dag de beste, zuivere lucht inademen, dien zal de warme kamerlucht een paar uren 's avonds niet schaden, vooral als ze de dikke werkkleeren uit doen, en in hunne gewone huiskleederen in de warme kamer vertoeven. Wat evenwel een geharden boer niet schaadt, dat kan een zwak persoon half doen omkomen. Wie dus den gulden middenweg houden wil, die verwarme zijne woon- en werkkamer tot 12, hoogstens 16 graden E. warmte, en hij zal zich daarbij wel bevinden.
Vóór 50 of 60 jaar kon men in menig dorp misschien niet in ééne slaapkamer een kachel vinden; nu echter kan men die daar vaak aantreffen. Er zijn vele menschen, die 's avonds hunne slaapkamer verwarmen; zij meenen daarmede voor hunne gezondheid eens wat bijzonders te doen.
Ik verzeker hun allen, dat zij zich daarmee meer na-dan voordeel berokkenen. Want vooreerst wennen zij te zeer aan de warmte, die gevoelig en zwak maakt, ten andere worden alle ziektestoffen door deze warmte zoo te zeggen opgewekt; het ergste evenwel is, dat het stoken de zuurstof verteert, en er zich vaak zeer schadelijke verbrandingsgassen vormen. Juist dan, wanneer men, gelijk bij 't slapen het geval is, diep ademhaalt, werken deze gassen het nadeeligst. Vooral is ook de verandering van temperatuur in de slaapkamer nadeelig. Wanneer iemand uit de warmte in de kou komt, dan stijgt door het loopen de lichaamswarmte, en de afwisseling is niet zoo nadeelig. Maar wanneer de slaapkamer 's avonds eene warmte van 16° R. heeft, en, terwijl men stil ligt, daalt tot 7—8°, dan heeft deze afwisseling zeker geene beste gevolgen. Ook is dit eene nadeelige zijde, dat men steeds meer verweekelijkt.
Vraag eens aan oude menschen, of men in hunne jeugd zoovele zwakte en teergevoeligheid, en zoovele ziekten kende als tegenwoordig; toenmaals sliep iedereen echter in kamers.
waar niet werd gestookt. Ik ben van meening, dat juist de koude, frissche lucht het gunstigst op het bloed werkt en dat verwarmde lucht voor het bloed nadeelig is. En zou inderdaad voor zwakke, oude menschen het stoken noodig zi]n, dan zou eene warmte van 8°, hoogstens 10° R. genoeg zijn. Eindelijk komt bij het verwarmen der slaapkamers nog dit euvel, dat men de warmte steeds hooger opvoert, want 't verweekelijken neemt met het stoken toe.
Maar er is nog eene bijzondere wijze van stoken in slaapkamers, die hierin bestaat, dat men de kachel in bed plaatst, n.l. Jlesschen met heet water gevuld. Hij is er treurig aan toe voorwaar, die zooveel warmte niet meer heeft, dat hij zijne kleeren niet kan aantrekken, zonder ze te voren te warmen! En is het bed wat anders dan het nachtkleed? Juist door het verwarmen van het bed met flesschen wordt niet alleen verhinderd, dat nieuwe, natuurlijke warmte tot stand komt, maar de voeten worden nog meer verwend. Deze kunstmatige warmte droogt de voeten ook te zeer uit. En hoe moet men den overgang van deze bedwarmte tot de heerschende temperatuur, vooral als het erg koud is, doorstaan ? Evenals het stoken in de kamer nadeelig is voor het geheele lichaam, zoo is de kunstmatige bedwarmte nog in 't bijzonder nadeelig voor de voeten. Op die manier wekt men kwalen op, en wil niet gelooven, dat men zelf er de schuld van is.
Nu ontstaat de vraag: Wanneer het stoken in de slaapkamer en het warmen van het bed nadeelig is, moet men dan de scherpste tegenstelling volgen en zelfs in den winterdag het venster van 't slaapvertrek worden opengezet? Algemeen hoort men toch, dat de nachtlucht schadelijk is. Hierop kan geantwoord worden: Wanneer de nachtlucht schadelijk was, dan had de Schepper bij het scheppen en besturen der wereld eene fout begaan. De vrije, zuivere lucht is voorzeker 't best. Men denke eens aan de oude hutten, zooals er eene halve eeuw geleden nog zoovele waren, ze waren vaak uit oud hout opgebouwd, en de reten lieten zelfs de zonnestralen door. En hoe onverschillig sprong men om met de sluiting der vensters! Alles bevroor in de slaapkamer, wat maar bevriezen kon. Er was dezelfde temperatuur als daarbuiten, alleen wat rustiger. Heeft het dien menschen tot nadeel gestrekt? Volstrekt niet. In dien tijd heb ik evenmin een kachel in 't slaapvertrek gezien als een flesch. Ieder was in staat zijn nachtkleed, het bed, zelf te
48
verwarmen — een bewijs, hoe gehard en krachtig de men-schen toen waren. Niemand klaagde over kou of slechte lucht. Ik heb zelf jarenlang bij 12 en 15 graden koude steeds een raam van mijne slaapkamer open gehad, en nooit heb ik mij frisscher en gezonder gevoeld, dan in dien tijd. Daarom raad ik niet aan, om alle ramen open te zetten, of zich aan de koude temperatuur bloot te stellen, nadat men zich verwend heeft. Dat zou zijn, zich bezondigen. Maar wanneer de menschelijke natuur door het koude water langzamerhand op verstandige wijze gehard is, dan kan ieder het zoover brengen, dat hij met open vensters slaapt.
Door harding en passenden voedzamen kost moet ten eerste de bloedarmoede ophouden, en de weinig veerkrachtige natuur versterkt worden. Wat de mensch kan verdragen, bewijzen ons de talrijke lieden, die in wagens rondtrekken en ten allen tijde aan de lucht zijn blootgesteld. Ze zijn gehard voor 't heerschende jaargetijde, en hebben 't minst behoefte aan dokter en apotheker. Wat houden verder de dieren in 't woud niet uit, die 's zomers, zoowel als 's winters in de open lucht zijn en in den winter slechts door een dikken pels tegen de kou beschermd worden! Wil iemand zich harden en ook 's nachts frissche lucht inademen, dan moet hij goed zorgen, dat door het openstaande venster de wind niet binnenkomt, die den rustigen slaper den eersten nacht reeds eene flinke catarrhe zou bezorgen. Het is ook niet noodig, dat zoo'n venster in de slaapkamer geheel open staat, het is voldoende, als maar op eenigerlei wijze goede lucht kan binnenstroomen, zoodat de lucht binnen frisch en gezond blijft. Wanneer het mogelijk is, opene men liever het bovenste, dan het onderste deel van het venster. Als ik het geluk had velen te overtuigen, hoe schadelijk het verwennen is, en hoe gelukkig het harden maakt, en ze zouden dan beginnen, zich op verstandige wijze te harden en, zoo mogelijk, goede, gezonde lucht in te ademen, zoowel over dag als 's nachts; hoeveel duizenden zouden bevrijd worden van ziekelijkheid en zwakte en weer vreugde kunnen scheppen in 't leven! Er leven inderdaad vele menschen, wien het leven een werkelijken last is, door de zwakheid van hun lichaam; als deze dan in 't verwennen en geneesmiddelen nemen hun heil willen zoeken, zoo vinden zij des te gemakkelijker hun graf.
Een andere groote fout is, dat in onzen tijd het bed zelf vaak een werktuig is, waardoor men verweekelijkt. Vroeger
Illl'' ■ ■■lii'lii ■. ii
: 1! Üiii l1!» 11
!i plliri,
nis lm ..
lillik
'til
11 itjP'
Ï-| ili I
! ■ ii J !
' tl: ■ lij Ml I
i |ii|i|!.i
fiii iiijli! ■#
11:: 11 ii:l li 1:
i! i'
illl!
'iC!Vl»: jit;.:» ■
ifrwii 1 ■| jll' 1
imv^
49
sliepen duizenden op een stroozak; want zij hadden de middelen niet om zich een zacht bed aan te schaffen. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe men sprak van oorlog, dure tijden en oorlogsschulden, die het land drukten, en hoe daarom de geheele inrichting van het huishouden zeer armoedig was. Arme menschen sliepen op eenen stroozak, hadden onder het hoofd een peluw van stroo en één kussen, en tot bedekking een eenvoudig dekbed. Des ondanks waren rust en slaap zoet. Niets is schadelijker, dan op een zacht veeren-bed te liggen, omdat dit buitengewoon veel warmte ontwikkelt, en zoo de natuur verweekelijkt en verslapt. De dekbedden zijn gewoonlijk met dons gevuld en vaak zoo erg dat zich eene veel te groote warmte ontwikkelt. Moet dan de mensch uit deze warmte in de frissche, koude lucht komen, dan haalt men zich gemakkelijk eene catarrhe op den hals. Maar als nu iemand behalve dit dekbed noch eene kachel in de slaapkamer neemt, dan is alles gedaan, om de gezondheid te benadeelen.
Tegenwoordig vertoont zich nog eene andere fraaie mode, namelijk beddelakens van schapenwol te vervaardigen. Het was nog niet genoeg, dekbedden met dons te hebben, neen, nog wollen dekens er bij, die alleen tot dekken voldoende geweest waren: men tracht nu door wollen lakens de warmte nog te vermeerderen. Daardoor verwent men zich nog meer, en maakt, dat men nog minder in staat is, nadeelige invloeden te bestrijden. Men behoeft zich verder niet te verbazen, dat zoovele menschen klagen over hoofdpijn en aandrang van het bloed naar het hoofd, wanneer twee of drie donzen kussens voor het hoofd zooveel warmte ontwikkeien. Komt dan het hoofd uit de warmte der kussens in de koude lucht, dan zal men huiveren en kouvatten niet kunnen vermijden.
quot;Wilt ge, lezer, U een passend nachtleger bereiden, dan zou ik U het volgende aanraden : Leg op uwen stroozak eene harde matras en een harde peluw, en op het laatste een enkel veeren kussen. Wilt ge eene wollen deken tot toedekken, ik heb er niets op tegen, mits ge er een linnen laken overheen naait. Gebruikt gij echter een dekbed, dan moet er maar weinig dons of veeren in zijn, om niet te veel warmte te ontwikkelen, zooals reeds gezegd is. Men wordt verwend door de kleeding, en dit leidt er weer toe, dat men door het bed nog meer verweekelijkt wordt en omgekeerd. Wie door leefwijze en kleeding is gehard, voor dien heeft een zacht bed in 't geheel geene aantrekkelijk-
4
50
heid. Wie begint met een zacht bed, voor dien is een anders toereikende kleeding niet langer genoeg, hij moet eene warmere hebben. V oor beide wachte men zich en harde zich op verstandige wijze; want wie zich door bed en kleeding verwent en slechte lucht inademt, dien wacht een slecht lot. Evenals in deze zaken vaak gezondigd wordt, zoo gebeurt dit ook in 't inrichten van het bed. Wanneer men 15 af 20 huizen binnengaat en de bedden met elkaar vergelijkt, dan vindt men bijna in ieder huis wat anders, en in menig bed zou men zich verminken, als men er in ging liggen. Het is zeer dikwijls smaak, dat men in plaats van een stroozak, veeren matrassen heeft; gaat men daarop liggen, dan worden de veeren ineengeperst, en waar de zwaarte van het lichaam drukt, daar ontstaat een kuil. Dan liggen de voeten hoog, het middel laag en het hoofd op drie of vier kussens, en zoo ligt degeen die rust in een uiterst ongezonde houding in bed. Wie goed slapen wil, die moet zijn bed horizontaal maken, en de hoogte, waarop zijn hoofd ligt, moet niet meer bedragen dan de afstand van den schouder tot het hoofd. Men moet ook de voeten niet optrekken en de knieën krom houden, want daardoor wordt de bloedsomloop belemmerd, en er hebben ophoopingen van bloed plaats. Wie met 't oog op zijn lichaam, en vooral voor den bloedsomloop het geschiktst liggen wil, die houde de beenen uitgestrekt. Ook de handen bulge men niet, om dezelfde reden. Op de linkerzijde liggen is niet voor ieder raadzaam, bij velen zelfs niet mogelijk, omdat dan het hart te zeer gedrukt wordt. Het beste is, half op de rechterzijde en half op den rug te liggen, en dan armen en beenen nagenoeg rechtuit te houden, zoodat 't lichaam niet gekromd is. Dan heeft de bloedsomloop het gemakkelijkst plaats. Dan moet het bed niet te smal of te kort zijn in één woord, men moet er gemakkelijk in kunnen ligger,. Ook het dek moet breed en lang zijn, opdat niet bij beweging gedurende den slaap koude lucht indringe, waardoo.: gemakkelijk in weinige minuten rheumatisme ontstaan kan. Er zijn vele menschen, die ook 's nachts een nauwsluiten-den pantalon dragen en op deze wijze den bloedsomloop belemmeren. Dat moet men niet doen. Óok moet het hemdsboord zoomin als de mouwen bij de hand gesloten zijn. Sluit eerstgenoemde nauw aan den hals, dan zit het 's nachts misschien te gespannen, dan ontstaat ophooping van bloed in den hals en zoo verhoogde warmte. Wordt dan koude lucht ingeademd, dan kan iemand gemakkelijk 's nachts eene flinke catarrhe krijgen.
51
Er ziin ook menschen die, otn warme voeten te hebben, hunne kousen aanhouden en met banden vastmaken. Juist die banden veroorzaken storingen in het bloed. Een groot deel van hen, die aderspatten aan de voeten hebben, danken dit aan zich zelf door het vaste binden.
Al die kleeren, die men 's nachts draagt, onderbroek, kousen, banden enz. veroorzaken niet slechts storingen in den bloedsomloop, maar ook eene ongelijkmatige lichaamswarmte, en ook daardoor wordt de geregelde bloedsomloop belemmerd. De nachtmuts is ook te verwerpen, ze verhindert het harden, en maakt, dat het bloed naar het hoofd trekt. Een en ander kan catarrhe veroorzaken.
Misschien lacht mij menigeen om zulke gezondheidsre-gels uit en de mutsdrager zal zeggen: Ik voel mij in mijne muts goed en blijf er bij. Wie kousen of andere kleeding-stukken in bed draagt, zal hetzelfde zeggen. Dien allen zeg ik : Ieder doe, wat hij wil! Al heeft hij ook nu nog over niets te klagen, zoo is het nog lang niet zeker, dat hij latei-niet veel oorzaak tot klagen zat hebben.
Bij heel wat kwalen is het duidelijk, dat zij aan het hier behandelde hunnen oorsprong danken.
Mij werd reeds dikwijls gevraagd, of men vóór het slapen gaan, ook voor het zweeten een ander hemd moet aantrekken, of dat men het daghemd ook 's nachts moet aanhouden. Ik geloof, dat dit voor de gezondheid van geen betee-kenis is. Over 't geheel moet men 's nachts niet zweeten, en wanneer het vaak gebeurt, dan is zeker het bed niet goed. Evenmin als iemand, die stil zit, gaat zweeten, zoo moet dit ook bij 't slapen niet gebeuren. Men zweet door eigen schuld, tenzij men ziek is.
Ziekenkamer.
Is tot hiertoe sprake geweest van de woning in 't algemeen, nu volgt een woord over ziekenhuizen en ziekenkamers.
Komt men in een hospitaal, waar een goed bestuur aan het hoofd staat, en overziet men de inwendige inrichting, dan doet het iemand weldadig aan, wanneer men alles zoo in overeenstemming vindt met de behoeften der zieken. Maar komt men bij menig gezin in de ziekenkamer, dan heeft men met
52
de arme zieken dubbel medeliiden, ten eerste om hun lijden en dan om 't gemis van passende verpleging. Vooreerst wordt geregeld te hard gestookt, waardoor de zieke natuur nog gevoeliger wordt. Daarbij wordt de frissche lucht zorgvuldig afgesloten, en wat is voor den zieke noodzakelijker dan goede lucht?
Elk ademen bederft de lucht eer dan dat het die verbetert, maar vooral de adem van zieken doet dit in hoogen graad.
Wat zal nu een zieke voor lucht inademen, in wiens kamer geen frissche, gezonde lucht kan binnenkomen ? Daarom moet men zorgen, dat men zich niet verwent door te groote warmte, en dat door toegang van frissche, gezonde lucht de zieke de vereischte stoffen kan inademen. Gelijk elke kachel eenen schoorsteen moet hebben, zoo moet elke ziekenkamer eene opening hebben, waardoor de slechte lucht naar buiten gaat en de goede binnenkomt, zonder dat den zieke deze wisseling benadeelen kan. Daarom moet een ziekenkamer wel koel, maar niet te koel zijn; 11 tot 14° R. zal in 't algemeen voor zieken eene goede temperatuur zijn. maar komt deze op eene hoogte van 16 tot 24° R., zooals ik dit dikwijls heb aangetroffen, dan bezorgt men den zieke nog een nieuwe pijn door de groote hitte. Te hooge kamer-warmte is bijzonder nadeelig voor koorts — vooral voor longlijders, die bij passende warmte bijna niet hoesten, maaibij sterk stoken den hevigsten kramhpoest kunnen krijgen, vooral wanneer eene snelle afwisseling van warmte en kou plaats vindt. Wil men medelijden met den zieke hebben en zijn lot zooveel mogelijk verzachten, dan vermijde men in de ziekenkamer groote hitte en koude.
Wanneer verder elke slaapkamer droog moet zijn, en licht en lucht behoorlijk toegang moeten hebben, zoo is dit des te meer noodzakelijk voor de ziekenkamer. Wordt hiertegen gezondigd, dan kan de kamer de oorzaak zijn, dat de zieke erger wordt. Met het oog op het bed geldt als eerste regel: zorgvuldigste zindelijkheid, en dan zij het goed en gemakkelijk ingericht, omdat eene verkeerde ligging in bed hier dubbel nadeelig werkt.
ZEVENDE HOOFDSTUK.
De vorige hoofdstukken zijn voorzeker van groot gewicht, en wie de daarin gegeven wenken volgt, zal zich zeker wèl gevoelen en ziine gezondheid behouden.
Maar wie niet gelooven of volgen wil, voor dien zal de straf niet uitblilven. Niet minder gewichtig is het hoofdstuk over de voeding.
Wie de gansche schepping beschouwt, diens bewondering zal steeds klimmen. Hij zal nauwelijks weten, of hii zich meer moet verwonderen over de almacht des Scheppers in de schepping of over Zijne wijsheid in de inrichting er van. Hij zal echter ook inzien, dat alles in de schepping de bestemming heeft, om den mensch te dienen.
Men kan de wereld eene groote werkplaats noemen, waarin elke aardbewoner zijne vaste bestemming heeft. Maar zij is ook tegelijk het algemeene magazijn, dat aan allen aanbiedt wat voor 't levensonderhoud noodig is.
Nu zal echter slechts sprake zijn van de zoo verschillende voedingsmiddelen, die de mensch overal op aarde aantreft. Evenals de mensch ten deele leven moet van hetgeen hij inademt, zoo is tot onderhoud er van ook noodig, dat hy de noodzakelijke voedingsstoffen opneemt, anders gaan kracht en gezondheid verloren. Zulke voedingsmiddelen biedt echter de aarde den mensch in groote hoeveelheid en verscheidenheid. De vogels in de lucht staan hem ten dienste, eveneens de dieren des velds en des wouds. Rivieren en zeeën verschaffen visch, en de boomen ooft. Ieder veld, elke akker laat zich gebruiken tot het verkrijgen van het dagelijksch brood en van datgene, wat de mensch tot onderhoud noodig heeft. Bij deze verscheidenheid mag niet verzwegen worden, dat er ook veel is. wat den mensch vijandig is. Zoo herbergt het woud verscheurende dieren. Giftige slangen en planten bedreigen het leven der menschen. Daarom moeten de menschen hun verstand gebruiken, om datgene
54
uit te kiezen, wat hun dienen kan, en op te passen voor hetgeen hun tot nadeel kan /.ijn. Ieder moet goed nadenken en zich de vraag stellen; Wat is noodig voor uw leven ? Wat maakt u sterk en veerkrachtig? Wat moet gij daarentegen schuwen, om uw leven niet in gevaar te stellen of u vroegtijdig ziekte of dood te berokkenen ?
Hoe verheven de menschelijke geest ook is, een beeld des Scheppers door zijn verstanö en vrijen wil, zoo kan deze geest slechts in vereeniging met het lichaam zilne taak hier op aarde vervullen. Deze is zijne woning, het werktuig, dat hii noodig heeft tot het verrichten zijner taak. Evenals het verschil geeft, of men in een stevig, gezond huis woont of in een vervallen, bouwvallige hut, zoo is het ook voor den menschelijken geest heel iets anders, of het lichaam gezond en sterk of gebrekkig en zwak is. Is dit laatste het geval, dan is de geest er slecht aan toe. Daarom schijnt het van gewicht genoeg, dat het lichaam, die wonderlijkste aller woningen, uit het beste materiaal opgebouwd zij. Dan slechts is het stevig en duurzaam, dan slechts gevoelt zich de geest er behaaglijk in. Een huis is dan ook slechts een blijvende, passende woning, wanneer al wat men voor den bouw gebruikt heeft, zonder gebreken is.
Een heer laat drie huizen bouwen, alle volgens een en hetzelfde model. Maar in de keuze der grondstoffen maakt hij verschil. Het eerste huis de beste steenen, het beste zand, en in plaats van kalk, cement. Wanneer dit huis klaar is, staat het zoo stevig, dat het aan alle stormen weerstand biedt, en onvergankelijk schijnt
Het tweede bouwt hij van goede steenen, goed, maar geen best zand, en goede kalk. Ook dit huis zal stevig en van duur zijn, al is 't ook niet in die mate als het eerste. Het zal lang kunnen staan, eer het bouwvallig wordt. — Bij het bouwen van het derde huis gaat hij evenwel lichtzinnig te werk; hij is onverschillig in de keuze der steenen, neemt vuil zand en geen goede kalk. De versiering van het huis maakt het wel net voor het oog, zoodat iemand, die de materialen niet gezien heeft, en het bouwen niet gezien heeft, zeggen zou: „Deze huizen zijn alle drie even goeci, en ze zullen het even lang uithouden quot; Maar hoe geheel anders zou hij spreken, wanneer hij de bouwstoffen gezien had, en bij het bouwen was geweest! Dan moest zijn oordeel zijn: Het eerste huis strekt den meester tot eer; het is het meeste waard, duurt het langst en wie het bewoont.
i'
!r:j ir
i! I
lm
quot;f
ii *1»'
li i i il
ill:::
i li g Jh quot;1
ffiïl
: ^
Éi'i;
11
ff1!1!»:,; \m
55
zal er pleizier van hebben. Bij het tweede zou Mi zeggen: Het zal tamelijk lang bestaan, de eigenaar kan tevreden er over zijn, men zal er vrij lang goed in kunnen wonen, doch het staat in waarde ver beneden het eerste. Maar bij het derde moest hij zeggen: Uit slechte grondstoffen kan men geen goed huis bouwen; wie het wil bewonen, zal zich bedrogen vinden, het zal binnenkort Instorten. Zoo'n onderscheid geeft het, wat voer grondstoffen men gebruikt, en welke zorg men aan den bouw besteedt.
Als met de huizen, gaat het met het lichaam, dat uit zoovele deelen opgebouwd is, die met elkaar verbonden zijn. gelijk de steenen van een huis. Het materiaal, waaruit die deelen gevormd en verbonden worden, zijn de spijzen en dranken. Daarbij kan men ook eene goede ol' slechte keuze doen. Wat het cement voor het huis was, dat is voor het lichaam in de eerste plaats de stikstof, die de mensch door het voedsel in zich opneemt. Wie stikstofrijk voedsel neemt, die krijgt een sterk, krachtig lichaam. Maar wie spijzen gebruikt, die weinig stikstof bevatten, die kan er niet op rekenen, dat zijn lichaam zoo sterk wordt, als in 't eerste geval. Maar bevatten de spijzen in 't geheel geen stikstof, dan kan het lichaam niet sterk worden. Het lichaam zal, als een slecht gebouwd huis, spoedig bouwvallig worden en instorten. Wien alzoo aan zijn gezondheid wat gelegen is en wie lang leven wil, die moet zijne spijzen en dranken goed kiezen en datgene vermijden, wat zijn lichaam kracht onthoudt en ziekelijkheid teweegbrengt.
Nu zult gij, waarde lezer, zeker begeerig zijn, te vernemen, welke voedingsmiddelen rijk zijn aan stikstof, opdat gij door uw geest een recht stevig huis kunt bouwen; ook wilt gij die spijzen kennen, die wel minder stikstof bevatten, maar toch voldoende zijn om een gezond, sterk lichaam te vormen. Ze zullen opgegeven worden, en bovendien nog die spijzen en dranken, die in 't geheel geen stikstof bevatten, die den mensch in zooverre voeden, dat het lichaam wordt onderhouden, of door hunne prikkeling op-frisschen. Eerst zal gesproken worden over het verschil tusschen het gebruik van vle.esch en groenten.
Zoolang als ik mij herinner, bestaat onder de geleerden en niet-geleerden een strijd, wat de voorkeur verdient: het gebruik van vleesch of van groenten. Ze konden niet tot de overeenstemming geraken, en stonden onverzoenlijk tegenover elkaar. Sommigen verwerpen het gebruik van
06
vleesch geheel en de vleescheters hechten aan vruchten weinig waarde.
Mijne ineening is deze: Heeft de Schepper de gansche schepping voor den mensch bestemd, dan moet men ook, wat ze ons aanbiedt, op verstandige wijze gebruiken, anders had Hij het niet geschapen. Waartoe zouden zoovele duizenden dieren geschapen ziin in bosch en veld en in de lucht, wanneer ze niet als voeding der menschen moesten dienen en deze alleen koren en andere planten en vruchten aten? Het zou te eenzijdig zijn. Niet alleen mogen we er van gebruiken, maar we kunnen zeker zijn, dat we ons er niet door schaden. Maar ik ben van meening, dat de menschen meer falen door 't bereiden, dan door 't kiezen der spijzen. Ook geloof ik, dat zij, die meer aan groenten gewend zijn, hierdoor voor hun lichaam grooter voordeel hebben. Dat het gebruik van vleesch niet boven groenten te verkiezen is. zal nader aangetoond worden.
De menschen, die van koren leefden, waren er steeds beter aan toe, maar door de gewoonte is men gaan gelooven, dat men zonder vleesch niet meer zou kunnen leven.
Aan melk en brood kan men de kinderen zeer gemakkelijk gewennen; maar wil men kinderen van 5, ü tot 8 jaar aan vleeschkost wennen, dan kost dit heel wat moeite.
Geeft men aan een koortslijder vleesch, dan slaat de pols spoedig sneller en de koorts neemt toe Het vleesch veroorzaakt in de maag na het eten een roode kleur, een geringe ontsteking, zooals een bekend dokter zegt, en doet dat orgaan meer slijten. Waarom eet men eigenlijk niet uitsluitend vleesch, maar ook groente daarbij? Omdat vleesch alleen zou tegenstaan en te veel hitte veroorzaken. Men bedenke ook, hoevelen het vleesch niet versch kunnen hebben! Niet zelden wordt het 6, 8. ja, 10 dagen oud; wanneer men zulk oud vleesch ongekookt ziet, zou iemand de smaak vergaan.
Verder is het uitgemaakt, dat bij hen, die zich hoofdzakelijk met vleesch voeden, gemakkelijk ontstekingen ontstaan en andere ziekten, die gevaarlijker worden bij hen, dan bij zulken, die hoofdzakelijk meelkost gebruiken.
Zoo ontstaat bij vleescheters ook gemakkelijker uitslag. Daar komt nog bij, dat men bij het vleesch nog scherpe, prikkelende stoffen gebruikt, wat bij meelkost niet noodig is. Ook wijs ik er op, dat de groenten, die men bij het vleesch eet, meestal niet zóó worden toebereid, als het heilzaamst is .WTeinige groenten worde in hunnnen oorspron-kelijken toestand genuttigd, de meeste worden 2- of Smaal
veranderd door koken, stoven en wat er verder nog mee gebeurt, eer ze gegeten worden.
Hoe lekker smaakt een gezonde, rauwe appel. Maar komt hij als groente op tafel, hoevele veranderingen heeft hij dan ondergaan! Is de oorspronkelijke, aangename appelstnaak er niet geheel afgegaan?
Uit hetgeen gezegd is, kunnen wehetbesluittrekken.dat aan het gebruik van vruchten en planten de voorkeur gegeven moet worden, en vleeschspijs er voor moet onderdoen. Maar daar vleesch toch ook een goed voedingsmiddel is, doet men 't best, om naast de groenten ook vleesch als spijs te gebruiken.
quot;VVe komen nu tot het samenvatten der verschillende voedingsmiddelen naar hunne waarde tot herstel en behoud van gezondheid en lichaamskracht. We vinden, gelijk reeds boven gezegd is:
a. die rijk aan stikstof zijn.
b. die arm aan stikstof zijn, en
c. die geen stikstof bevatten.
■
i1 ii
Ml
'''lil
tl lt;1
is
li if m
I
EBESTE KLASSE.
Voedingsmiddelen, die rijk aan stikstof zijn.
1. Melk. Bovenaan staat de melk. Deze is en blijft van de jeugd tot den hoogsten ouderdom het eerste en beste voedingsmiddel. Ze bevat alle voedingsstoffen, die voor de mensche-lijke natuur noodig zijn, is daarenboven licht verteerbaar en gemakkelijk te verdragen. Misschien maakt iemand mij de opmerking, dat er zeer veel menschen zijn, die melk niet kunnen verdragen ; den een staat ze tegen, een ander krijgt er zuur van, nog anderen moeten er van braken.
Hierop moet ik antwoorden, dat zulke menschen dan ziek ■zijn of te veel melk in eens nemen. Juist omdat de melk rijk is aan stikstof en alle voedingsstoffen bevat, die 't lichaam noodig heeft, zoo moet zij, vooral door zwakke en zieke menschen, en hen, die weinig beweging en zwaar werk hebben, maar malig gebruikt worden. Ik heb dikwijls menschen, wien inefk hinderde, geraden, elk uur één lepel te nemen. Op die manier ging het; de natuur kon zooveel opnemen, en de zieken knapten zichtbaar op. Wanneer echter een zwak of ziek persoon, of iemand, die een kalme
I
m
m
iü
%
1«
iü
m
li
i|
I
$
i'f
a
58
leefwijze heeft, een kwart- of een halven liter neemt, clan kan de maag dat niet verwerken. De melk zal groote klonters vormen en dan benauwen.
Bil zeer zwakke menschen is het zelfs goed, de melk een weinig te verdunnen, zooals bij kleine kinderen. De arbeiders, vooral de landlieden, gebruiken veel melk en zijn sterk en goed gevoed, omdat door hun zwaar werk en flinke beweging het lichaam eene grootere hoeveelheid melk kan verdragen. Wie dus zwak of ziekelijk is, of eene zittende leefwijze heeft, moet ze in kleine hoeveelheden nemen.
Maar niet alleen is de melk het eerste voedingsmiddel, ze is ook het meest verbreide, goedkoopste en 't gemakkelijkst te verkrijgen. Immers niet alleen koemelk wordt genuttigd, in vele streken wordt ook schapen-, geiten-en paardenmelk gebruikt. De geitenmelk is krachtiger dan de koemelk, en de armen hebben er een uitstekend voedingsmiddel aan.
Maar ze wordt niet meer zoo op prijs gesteld als ze verdient, omdat minder krachtige voedingsmiddelen mode zijn geworden.
Zal ons bloedarm geslacht weer in beteren toestand komen, dan moet de melk weer hooger geschat, en naar evenredig-heid gebruikt worden. De melk kan in de keuken veelvuldig te pas gebracht worden en waar dit geschiedt, verschaft ze eenen schat van voedingsstoffen. Daarom is het te betreuren, dat men op het land de melk voor 4—5 cent per L. verkoopt, en daarvoor dingen aanschaft, die minder waarde hebben en den mensch menigmaal meer na- dan voordeel bezorgen, b. v. slecht bier en vervalschten wijn. Waarde lezer, of gij jong of oud zijt, laat u dit eerste en voortreffelijke voedingsmiddel niet ontnemen, schat het hoog en gebruik het ijverig.
2. Kaas. Uit de melk wordt kaas bereid. De kaas bevat eveneens vele voedingsdeelen, maar ze hebben vele wijzigingen ondergaan, en vele toevoegingen, vooral zout enz. ontvangen. Daarom is kaas niet zoo'n onschuldig en zuiver voedingsmiddel als melk. Velen kunnen geen kaas verdragen, vooral zwakke en ziekelijke personen. Reeds het feit dat de kaas dorst opwekt, bewijst, dat ze in de maag hitte veroorzaakt, hetgeen met zuivere melk zeker het geval niet is.
3. Peulvruchten. Rijk aan stikstof zijn ook de peulvruchten, als erwten, boonen, linzen. Vroeger voedden zich de arme menschen in den winter vooral met erwten, en zoo'n
59
groot vertrouwen hadden ze in dit voedingsmiddel, dat erwten — afgewisseld met andere voedingsmiddelen — nimmer mochten ontbreken. Het heette: Heeft men aardappelen brood en erwten, dan kan de andere kost mager zijn, men blilft toch gezond en sterk voor ziin werk. Hier moet ik nog opmerken, dat men voor 50—60 jaar veel harder en meer werkte dan nu, daarom wenschte ik de werkende klasse aan te sporen, dat ze dit voedingsmiddel, dat tot de beste behoort, weder invoerde, en per week minstens 2-3-maal eene portie erwten gebruikte. Vroeger had men erwtensoep, erwtenbrij, en erwten met zuurkool door elkaar Mochten toch zulke pn dergelijke spijzen, waarvan de men-schen afgeraakt zijn, weer in eere hersteld worden, de menschheid zou er wèl bij varen.
De hoonen kunnen in eiken tuin gemakkelijk gekweekt worden, bijna elke akker levert een rijken oogst; daarom moest elke boer een stuk grond met erwten of boonen beplanten! Hij zou niet alleen een voordeeligen oogst hebben, maar — wat nog meer waard is - op gemakkelijke wijze en zonder veel kosten een krachtig voedingsmiddel voor zijne huishouding hebben. — Zoo is het ook gesteld mei de linzen. Mocht ieder de genoemde voedingsmiddelen dikwijls tot spijs nemen, daar ze rijk aan stikstof zijn en krachtig meewerken tot onderhoud en versterking der gezondheid. Peulvruchten en meik moet hij beschouwen als de beste grondstof tot den opbouw en het behoud van de woning zijns geestes.
Ik heb in mijne jeugd vele hoogbejaarde menschen leeren kennen, die meer dan 80 jaar oud waren: hun geest was noj? helder, hun lichaam sterk, en niet zoo vol kwalen als de menschen heden ten dage. Zij gebruikten de genoemde spijzen en kenden de moderne voedingsmiddelen niet.
i. Vleeschspijzen. Rijk aan stikstof is ook het vleesch, maar alleen het magere. Bovenaan staat rundvleesch, vooral wanneer de runderen volwassen zijn; kalfsvleesch staat ver beneden het vleesch van volwassen dieren.
5. Visschen. Ook visch biedt den mensch veel voedingsstof aan, en bevat tamelijk veel stikstof.
De opgegeven voedingsmiddelen behooren alle tot die, welke rijk zijn aan stikstof. Zij kunnen niet alleen worden aanbevolen wegens hunne, voortreffelijke eigenschappen,
60
maar ook. omdat ze grootendeels goedkoop en voor iedereen verkrijgbaar zijn.
TWEEDE -KLASSE.
Voedingsmiddelen, die arm zijn ami stikstof.
Hiertoe behooren die voedingsmiddelen, die minder stikstof bevatten, maar toch voldoende zijn, om den mensch gezond te maken, als is 't niet zóó als die. welke in de eerste klasse genoemd zijn. Daartoe behooren:
1. De graansoorten. Van deze mogen genoemd worden : Maïs, tarwe, spelt, rogge, gerst, haver, boekweit. Juist deze graansoorten zouden voortreffelijke voedingstoffen voorden mensch leveren, wanneer ze maar hunne natuurlijke toepassing hadden. Er was een tijd, dat de menschen het koren aten en daarbij goed gezond bleven, en den hoogsten leeftijd bereikten. Maar als nu iemand graankorels wilde eten en zich daarmee voeden, dan zou hij door iedereen uitgelachen worden. Sinds men molens heeft uitgevonden, waarmee men 3 of 4 soorten van meel kan vervaardigen, wordt het graan niet meer met al zijn voedingskracht gebruikt. Voor 4 of 5 jaar klaagde een beroemd geneesheer, dat de gemiddelde levensduur der menschen aanzienlijk lager was, omdat men zemelen en meel gescheiden had. De meeste kracht is in de huid der vrucht, welke stijfsel bevat, en van de huid naar het midden neemt de voedingswaarde geregeld af. Neem eens van eene radijs de schil weg, en ge zult vinden dat ze veel minder smakelijk is.
De citroen heeft eveneens het meeste en beste sap in de schil. Daar ook bij het graan in de huid de meeste en beste kracht is, zoo gaat ons tegenwoordig het beste van het graan verloren, vooral de meeste stikstof.
Men maakt veel ophef over het kunstmeel, bloem, maar de kunst heeft de beste, ware kracht er uitgehaald en armzalige voedingsstof is overgebleven in het fijnste meel. Een bekend dokter heeft beweerd, wanneer men aan een hond uitsluitend brood gaf van het fijnste meel en water, zou hij binnen 40 dagen sterven.
Maalt men echter het gansche koren, dus met de huid, en geeft men hem brood uit dit meel bereid, dan leeft hij vele jaren. Wanneer dus de menschen uitsluitend kunst-
61
meel koopen, en hieruit hunne spijzen bereiden, hoe schraal worden zij daarmede dan gevoed!
Laat iemand er maar eens de proef van nemen, zuiver, grofgemalen meel met zemelen, natuurmeel, aanschaffen en er bij den bakker broodjes van laten bakken! Hij moet ze clan ook eens van kunstmeel laten bakken en nu de beide broodsoorten met elkaar vergeliiken; hij zal nauwelijks ge-looven, dat. beide van hetzelfde graan gemaakt zijn. Vergelijk ook eens van eenzelfde graansoort het natuur- met het kunstmeel, dan zult ge een verrassend onderscheid zien. Naast elkaar geplaatst, zuilen ze er uitzien als een katoenen boezeroen naast een zijden japon. Is het tarwemeel wit, het kunstmeel zal verblindend wit zijn. Het gerstemeel is geelachtig; laat er kunstmeel van maken en het is als van gedaante verwisseld, en zoo gaat het met alle graansoorten. Het treurigste echter is nog, dat er door vervalsching bij het kunstmeel zooveel bedrog gepleegd wordt. Geheel onverteerbare stoffen worden fijngemalen en er onder gemengd. Vooral de iariüt; wordt tot broodbereiding geoezigd; ze levert het smakelijkste en voedzaamste brood. Moet men het daarom niet bejammeren, dat men juist uit tarwe het kunstmeel bereidt, waaraan de beste kracht is ontnomen; dat er wel fijn uitziet, maar weinig voedt en den lekkeren graansmaak door de kunstbewerking verloren heeft? Tarwemeel is -ook het best voor meelspijzen en het hoofdmeel voor die streken, waar het gebruik van vleesch geene gewoonte is. Hoe onverstandig is het dus, wanneer juist aan de meelspijs, die het gezondst zou zijn en door de natuur het lichtst te verteren is, de voornaamste voedingswaarde wordt onttrokken! Wil het beter worden en de bloedarmoede en zwakte bij het menschdom weer verdwijnen, dan moet er de uiterste zorg aan besteed worden, dat onvervalschte voedingsmiddelen en vooral goed natuurmeel in de keuken komen.
Spelt komt ongeveer op ééne lijn met tarwe. Ze gedijt makkelijker in koude streken, staat nauwelijks bij tarwe achter in voedingswaarde en is volgens sommigen tot meelspijs in meer dan één opzicht nog geschikter dan tarwemeel. Wat tarwe en spelt zijn voor de koudere streken, dat is de maïs voor de warmere.
liogge, ook koren genaamd, is wat grover, maar zeer geschikt voor het brood der armere klassen en der landlieden. Wat de waarde betreft, zoo wordt het bijna door geen brood eener andere graansoort overtroffen, noch in smakelijkheid
62
noch in voedingswaarde. Dit brood bakken de meeste landbewoners zelf. Het is jammer, dat het voortreft'eliike, zuivere roggebrood nog maar zoo zelden meer in de bakkerswinkels te zien is, en dat het gewone zwarte brood, huisbakken brood genoemd, zelden of nooit van rogge gebakken is, maar gewoon van 't overblijfsel, waaruit het fijne meel reeds gewonnen is. Het zuivere roggebrood, zooals de landlieden bakken, is zeker voedzaam en ook 't minst vervalscht. Het roggemeel is niet alleen tot broodbereiding, maar nog op andere wijze in de keuken van nut, waarover nader in een later hoofdstuk.
De gerst staat zeer weinig in voedingswaarde ten achter bij tarwe, spelt en rogge. Omdat het niet zoo bruikbaar is voor het fijnste meel, zoo wordt het ook minder benuttigd. Voor 50 jaar werd het gewone brood door de meesten gemaakt half van gerst en half van rogge. Ook werd het gerstemeel om zijne voedzaamheid veel tot meelspijs gebezigd.
Heden ten dage wordt het, zelfs op het land, nog maar weinig gebruikt tot broodbereiding. Helaas wordt uit deze graansoort bijna uitsluitend bier gebrouwen, en daar zich hierin maar een klein deel der stikstof bevindt, die de gerst bevat, zoo komt daarvan den mensch maar weinig ten goede. Het meeste wordt met het grondsop aan de dieren als voedsel gegeven De gerst kan, als ze een weinig te lang op den akker gebleven is, niet meer tot brouwen dienen, en arme menschen zouden dus vaak gelegenheid hebben, zich voor weinig geld een zeer goed voedingsmiddel aan te schaffen.
Eens gold de haver voor een uitstekend voedingsmiddel, en wie gezond en sterk wilde worden, at vele spijzen, die uit havermeel waren bereid. Juist aan dit havermeel met melk danken de Algauers hunne krachtige, gezonde natuur. Bij enkelen staat het nog hoog in aanzien, maar, helaas, hebben de weelde-artikelen de haver grootendeels verdron gen, b.v. koffie, de haverbrij, en ofschoon duizenden en duizenden weten, dat paarden door alle andere korensoorten niet dien moed, kracht en sterkte verkrijgen als door haver, zoo wil men toch de verwende magen niet met een goeden haverkost plagen.
Wanneer ik 50 kinderen met haverkost kon voeden, en ze na 2 jaar naast 50 anderen plaatsen, die koffie en spijzen van fijn kunstmeel kregen, hoe kwijnend zouden deze laatsten er dan uitzien in vergelijking met de eersten! Zoo gaat het ook met jonge paarden die veel haver gehad hebben, en
zulke, die ze in 't geheel niet kregen. Daarenboven kan de haver zoo gemakkelijk verbouwd worden en is zoo goed te gebruiken. Desniettemin verwaarloost men ze, omdat de heerschende mode er tegen gekant is. Misschien kan deze vermaning den een of ander bewegen, de haver weer meer aandacht te schenken; deze zal zich daarvoor niet ondankbaar toonen. Ik had het geluk, van ouders af te stammen, bij wie haver en gerst nog in passende eere stonden, en aan de voeding in mijne jeugd dank ik mijne tegenwoordige onvermoeidheid en kracht.
2. Zoolang de aardappels in Europa zijn ingevoerd, zijn ze herhaaldelijk vervolgd, en als voeding voor den mensch geminacht en afgekeurd. Zij moesten het lot deeien van zoo vele planten en andere voedingsmiddelen. Wie echter de waarde er van kent, en ze weet ten nutte te maken, zal ze voorzeker niet gering schatten. Voor het onderhoud van den mensch hebben zij zoo'n beteekenis, dat men ze wel onontbeerlijk kan noemen. Reeds in mijne jeugd hoorde ik beweren, dat de aardappel geene waarde had. Dat kan ik qiet toegeven. Voor de armere klasse is de aardappel een voedzaam en tegelijkertijd goedkoop voedsel. Onder de geleerden heeft vooral de algemeen bekende Liebig hun recht doen wedervaren, door hun juist veel voedingstof toe te schrijven. Dat hij hierin yoed gezien heeft, bewijzen de gunstige resultaten, die de aardappels als voedingsmiddel opleveren, en waarom ze zoo algemeen als zoodanig gebruikt worden. Zij voeden de huisdieren en mesten het slachtvee; de vogels worden er 's winters grootendeels mee gevoerd. Waar het algemeene vleeschgebruik niet is, daar verbindt men de aardappels bijna met alle meelspijzen. Voor hem, die vleesch eet, zijn ze steeds eene welkome groente. Vooral noem ik de aardappels gaarne eene uitkomst voor de tafel der armen. Welk een groote nood zou hier uitbreken, welke verlegenheid, wanneer ze niet meer te verkrijgen waren!
Heeft men over de aardappelen in 't algemeen zelden gunstig geoordeeld, ofschoon het verbreid gebruik en de voedingswaarde er van in hun voordeel spreken, zoo ging het van oudsher met de eieren veel beter. Zij werden algemeen voor zeer gezond en voedzaam gehouden, en daarom aan zieken en gezonden aangeraden. Ik zal over de eieren geen oordeel vellen, maar het oordeel van geleerden aanhalen, welke de noodige onderzoekingen ingesteld hebben, en beweren, dat een mensch, die de noodige hoeveelheid stikstof
64
uit eieren alleen zou willen verkrijgen, 20 eieren per dag-zou moeten gebruiken, aangenomen, dat hij in de gunstigste conditie geplaatst is, met het oog op de spijsvertering. Maar om de noodige hoeveelheid koolstof te hebben, zijn 43 eieren noodig.
Deze beide punten alleen toonen reeds voldoende aan, dat het oordeel ever eieren veel gunstiger is, dan ze verdienen. Het is mij dan ook opgevallen, dat menigeen, die vele eieren had gegeten, er toch zoo bijzonder niet uitzag. Rauw of halfzacht gekookt, werken zij het gunstigst, hard gekookt zijn ze moeielijk te verteren.
Omtrent de met eieren bereide spijzen zijn de meeningen verdeeld. Intusschen moge ieder uit de voedingsmiddelen diegene kiezen, die hem uit ervaring het meest passend voorkomen. Terwijl echter het oordeel over de voedingswaarde der verschillende spijzen uiteenloopend was, en nog is, zoo is dat omtrent peulvruchten beslist geweest van oudsher. Het luidt, dat ze de vereischte voedingstoffen bevatten, en het meest tot behoud der gezondheid bijdragen.
?!. Groenten. Arm aan stikstof zijn de groenten. Deze worden op de meest verschillende wijze gebruikt. Volken, die zich geheel met graan voeden, nuttigen maar weinig groenten, soms in 't geheel geene. Voor hen, die vleesch eten, zijn groenten noodzakelijk, omdat vleesch alleen niet goed langen tijd aaneen kan gegeten worden, daar het te veel hitte ontwikkelt, en zoo menig nadeel veroorzaakt. Wat hunne voedingswaarde betreft, zoo is deze niet zoo hoog,, als men gewoonlijk aangeeft, daar ze weinig stikstof bevatten. Ook maken ze het bloed te waterig.
Daar komt nog bij, dat de groenten door het koken veef aan voedingswaarde verliezen ; waarom het raadzaam is, ze zoo veel mogelijk ongekookt te gebruiken. Wie zich voedt met veel groenten, wordt wel dik, wanneer de natuur er aan gewend wordt en ze goed opneemt; maar zeker'kan hij dan ook een spoedig verval van het lichaam verwachten. Ik heb vele menschen gekend, die zeer veel groente aten ; maar allen misten eene frissche kleur en duurzame kracht; al waren ze ook corpulent geworden, leden ze toch aan bloedarmoede en moeilijke ademhaling; waterzucht en vroegtijdige dood deden zich voor. Het lichaam van hen. die veel groente gebruiken, gelijkt dus op het derde huis, waarvan we gesproken hebben.
Het houdt, zoomin als dit, lang stand. Men koke eens groente, zonder eenig toevoegsel, zooals zout, specerijen enz..
65
hoe weinig trek heeft men er in! Slechts door hetgeen er bijkomt, krijgt de groente smaak en prikkeling tot gebruik. Daarom is mijne meening, dat men alleen groenten gebruiken moet in verbinding met andere spijzen.
De verschillende soorten van wortelen zijn ook arm aan stikstof. In ongekookten toestand zijn ze het voedzaamst en gezondst. Bij de voeding der kluizenaars waren ze een hoofdbestanddeel. Zij leefden grootendeels van kruiden en wortelen. Het is jammer, dat het eten van wortelen in rau-wen toestand bijna geheel ia onbruik is geraakt.
Had men het niet verleerd, dan zouden ze in hoogere achting staan. Hoe gaarne eten de kinderen rauwe wortelen, en hoe goed doen ze hun. Door het koken worden de vele stoffen, die ze bevatten, weer bedorven of veranderd, vooral als ze in water gekookt worden; ze behouden die beter als ze slechts gestoofd, n.1. door stoom gaar gemaakt worden. Dat de gekookte wortelen zoo smakelijk zijn, veroorzaken weer de verschillende specerijen en ai wat er nog doorgaat. Men lette er dus op, dat de wortelen alleen door stoom worden klaargemaakt, en niet door allerlei specerijen te scherp en verhittend worden, hetgeen meer het gehemelte dan het lichaam dient.
4. Fruit. Fruit bevat ongetwijfeld zeer gezonde voedingsstoffen, en is ook niet zonder stikstof. Maar ook dit is het best in ongekookten staat. Er zijn zeer veel menschen, die dagelijks één of tweemaal fruit gebruiken en de werking er van zeer prijzen. Toch wordt het meer gekookt dan rauw gegeten. Dat fruit iemand goed bekomt, bewijzen de kinderen. Door hen, die vleesch eten, wordt het veel als groente gebruikt. Als kinderen heeft men voor fruit eene bijzondere voorliefde, en die behoudt men, wanneer men niet door eene verkeerde leefwijze op een dwaalspoor gebracht wordt. Het fruit wordt verder gedroogd en is ook in dezen ge-droogden toestand zeer uitmuntend. Is men op reis en heeft men een stukje roggebrood, dan heeft men maar 5 of 6 peren noodig, om misschien beter te hebben gegeten dan bij menige middagspijs, die wellicht het vijf- of zesvoudige kost. Reizigers vooral is gedroogd ooft zeer aan te bevelen, maar ook voor elk ander is het goed; alleen moet men het bij kleine porties en dan regelmatig nemen.
Wordt het ooft gekookt, dan moet het eveneens slechts met stoom worden klaargemaakt, en vooral niet te veel specerij gebruikt worden.
5
66
Moeten appelen of ander fruit geschild of ongeschild gegeten worden? Bij het graan werd reeds aangetoond, dat de schil van vele vruchten, b.v. de citroenen, de meeste waarde heeft. Dit is bij fruit ook het geval, het moet daarom zooveel mogelijk met de schil gegeten worden. De reden zal we! hierin gelegen zijn, dat datgene, wat het meest aan den invloed van zon en vrije lucht is blootgesteld, het best is gevormd, en daarom 't grootste voedingsgehalte heeft.
Om steenvruchten, die men niet lang goed kan houden, te bewaren, worden ze meestal gekookt ingemaakt. Ze worden niet alleen gaarne gegeten, maar zijn ook zeer nuttig voor de gezondheid. Goed ingemaakt, verschaffen ze een ware lafenis. Maar dan moet men er bij het inmaken ook om denken, dat door het toevoegen van allerlei specerijen het beste verloren gaat.
Men mag aannemen, dat alles wat de aarde als voedsel aanbiedt, ons door den Schepper in den minst schadelijken vorm wordt gegeven; en wie er het best voor zorgt, dat het onveranderd blijft, die verkrijgt ook het grootste voordeel.
DERDE KLASSE.
Stikstof vrije voedingsmiddelen.
Hiertoe behooren alle vetten. Is het vleesch rijk aan stikstof en eene krachtige voeding voor het lichaam, zoo is het vet zonder stikstof. Het voedt wel, maar biedt het lichaam geene stoffen aan, die het veerkrachtig maken. Melk bevat het grootste stikstofgehalte, en is het beste voedingsmiddel; de boter daarentegen heeft in 't geheel geen stikstof, en staat als voedingsmiddel in waarde ver ten achter. Hieruit ziet men duidelijk, hoe verkeerd men dikwijls oordeelt. Vele duizenden gelooven. dat juist c.e boter voor het lichaam zoo heilzaam is. Er zijn streken waar ook de armste een weinig boter op zijn brood doet en heeft men ze niet, dan is de armoede al zeer groot. En toch bevat boter geen stikstof en heeft dus een gerings voedingswaarde, en hoe ouder ze wordt, des te waardeloo-zer wordt ze ook. Ieder schatte dus de melk hoog en de boter gering, en wel, omdat deze geen stikstof bevat. Wie zou denken, dat de room die op de melk komt, en wel meer dan tweemaal zoo duur betaald wordt als melk, veel
minder waarde heeft dan deze, of eigenlijk in 't geheel geene waarde!
Evenmin als boter bevat vat stikstof; het is derhalve een recht schraal voedingsmiddel, en het stukje brood, dat men met vet besmeert, wordt bij lange na niet in die mate verbeterd, als men gewoonlijk meent.
Oliën. Waar vet niet gebruikt wordt, daar vervangt men dit door olie; maar het is met alle oliesoorten hetzelfde; ze bevatten geen stikstof. Zoowel vetten als oliën bevatten voedingsstoffen en zijn voor de stofwisseling noodzakelijk, maar opdat de natuur hare kracht en weerstandsvermogen behoude, moet ze de vereisclite stikstof uit andere voedingsmiddelen nemen. Wanneer iemand zich bijna uitsluitend met vetten en oliën wilde voeden, zoo zouden zijne krachten gaan kwijnen en zijn organisme, hoewel in schijn goed gevoed en krachtig, zou een spoedigen ondergang te ge-moet gaan.
2. Dranken.
Evenals een huis uit vaste en vloeibare grondstoffen wordt opgebouwd, zoo wordt ook het menschelijk lichaam door vaste en vloeibare stoffen opgebouwd. De Schepper zelf biedt ze aan, en ze worden aangeduid met den naam: Spijzen en dranken.quot; Het getal der spijzen is zoo groot, dat men ze nauwelijks alle kan opnoemen, die bruikbaar en goed zijn voor het menschelijk lichaam. Het zal alzoo niemand aan voedingsmiddelen behoeven te ontbreken, die zijn lichaam gezond en sterk wil maken. Alleen moet hij verstandig genoeg zijn de goede uit te kiezen. Neemt hij andere, dan zal zijne kracht niet lang duren. Over passende spijzen is reeds een en ander gezegd; nu zullen we over dranken spreken.
De Schepper zelf heeft ons een drank bezorgd, namelijk het water: maar de menschheid heeft van oudsher getracht, zichzelf nog andere dranken te verschaffen, en deze heeft men vaak de voorkeur gegeven, boven die, welke de Schepper ons schonk.
Wie zou kunnen optellen, wat zich de menschen op kunstmatige wijze hebben weten te bereiden! Werd de vraag gesteld: Wat is wel de beste drank, die door de menschen gebruikt wordt? dan zou ik antwoorden: „Wat God heeft
68
geschapen, dat is goed, anders had Hij het niet geschapen.quot; Wat de menschen vervaardigen, is en blijft menschenwerk. De mensch beoogt met hetgeen hij zich bereidt, niet slechts het stillen van zijnen dorst: d. w. z. gehemelte en tong vochtigheid te verschaften, om de vaste spijzen verteerbaar te maken, opdat ze door de natuur kunnen opgenomen worden; maar zij willen zich ook uitstekende voedingsstoffen uit de dranken doen toekomen. Of dit hun door hunne kunstmatige dranken gelukt, willen we zien.
Tot deze kunstmatige dranken behooren in de eerste plaats wijn, bier en sterke drank. Het bier wordt bereid uit graan, in de eene streek meer uit tarwe, in de andere uit gerst. De gerst ondergaat vele veranderingen, tot ze eindelijk door-toevoeging van hop bier wordt. Juist zoo gaat het ook met de tarwe. Het bier ondergaat dan eene lange gisting, waarbij alcohol (spiritus) gevormd wordt. Een bijzonderen smaak krijgt deze drank door de hop. Dit is eene giftplant, al is het geene sterke, en dus voor den mensch niet heilzaam. Bevat nu het op deze wijze bereide bier werkelijk vele goede voedingsstoffen voor het lichaam ? Hierop kan men antwoorden; Neen, niet veel. Het bevat zonder twijfel voedings-deelen; maar het werkt meer door prikkeling; daarom rekent men het tot de opwekkende middelen. Om het lichaam te versterken, baat het bier niets, omdat het zeer weinig stikstof bevat. De bierdrinker wordt door bier wel gevoed, er wordt bij hem wel vet gevormd, dikwijls maar te veel, zoodat vetzucht bij hem ontstaat. Het bier frischt hem ook wel op, maar eene blijvende kracht en een lang leven kan het hem niet verleenen. Kracht en energie is slechts daar, waar goed en voldoende bloed is; de bierdrinkers echter zijn geregeld arm aan werkelijk goed bloed. Het bewijs daarvan geven de vele beroerten, die niet uit volbloedigheid ontstaan, zoöals men dikwijls ten onrechte nog onderstelt, maar door bloedarmoede. Men zegt wel, de knechts in de brouwerijen zijn zeer sterke menschen. Daarop antwoord ik: Dat is het geval, als zij een zeer goeden, stevigen kost krijgen. Oude brouwersknechts daarentegen zijn meestal te vergelijken met een versleten wagen. Wanneer gij, waarde lezer, mij niet gelooven wilt, vraag dan maar eens aan den dooden-akker, hoeveel oude bierdrinkers hij opneemt. Ge zult het antwoord krijgen: Zeer vele bierdrinkers krijg ik in den bloei des levens, maar zeer oude slechts een enkele.
Vooral wilde ik er op wijzen, dat de ziekte, waarbij het eiwit wordt opgelost (Bright'sche nierziekte) het liefst bij
69
bierdrinkers zich nestelt. Wat dan het stillen van den dorst betreft, zoo wilde ik beweren, dat hier juist het tegengestelde plaats heeft. Ondanks de groote hoeveelheid bier, die genuttigd wordt, wordt de dorst niet gestild. De oorzaak is deze: In het bier is alcohol, die in het binnenste een vuurtje ontsteekt, en dorst opwekt. Hop bevat een weinig gif en verhit ook. Daarom hebben de bierdrinkers dorst ondanks het vele bierdrinken. Daarmee is echter niet gezegd, dat men geen bier moet drinken; alleen, dat men in het bier zijn heil niet moet zoeken. Waarom zou een glas bier, dat warmte opwekt en de spijsvertering bevordert, af te keuren zijn? Maar wanneer gij geen bier drinkt, kunt ge zonder zorg zijn; gij zult toch wel groeien, als ge uwe spijzen maar verstandig kiest. Drinkt gij evenwel bier, ga dan niet boven een glas of twee.
Een ding wil ik nog opmerken. Wanneer de duizenden en duizenden centenaars ~arwe en gerst, waaruit bier gebrouwen wordt, werden aangewend tot het bakken van goed brood en 't bereiden van eenvoudige meelspijzen, hoe-vele milloenen menschen konden dan op aarde meer leven, gezond en gelukkig zijn!
Kost een Liter bier 15 cent, zoo kon men daarvoor zooveel brood hebben, dat er heel wat meer voedingsstof uit voortkwam dan uit 2 Liter bier.
Bier ver valsclnng. Heeft het goede, zuivere bier reeds weinig voedingswaarde, wat zal men dan zeggen van de kunstmatig bewerkte bieren, die tegenwoordig zoo algemeen verbreid zijn? Men zoekt een goedkoopen plaatsvervanger voor hop en mout te verkrijgen en let daarbij weinig op, of deze schadelijk is of niet. De herfsttijloos wordt daartoe wel gebruikt, ofschoon ze een zóó sterk vergif is, dat drie zaden genoeg zijn om een paard te dooden, waarvan ik voorbeelden zou kunnen aanvoeren. Ook de belladonna of dolle kers. welker bladeren in den zomer soms vlijtiger gezocht worden dan aardbeien, is zeer vergiftig.
De wortels van deze plant worden uitgegraven en voorde brouwerijen gebruikt. In het jaar 1887 verzamelde in mijne gemeente een man zulke bladeren en wortels en vertelde mij, dat hij op deze wijze goed zijn brood verdiende. Welk sterk gif de belladonna is, toont het volgende voorval. Twee kinderen in mijne gemeente hadden slechts een paar kersen gegeten. Het eene stierf, het andere werd krankzinnig.
Behalve deze twee opgenoemde gifstoffen, worden nog
70
vele andere gebruikt. Alle dranken, die met behulp daarvan zijn bereid, dienen zeker niet tot het welzijn der menschen. Ik ben echter overtuigd, dat deze middelen, ook om deze reden gebezigd worden, omdat de menschen aan den smaak van het bier gewend zijn geraakt, en het onvervalschte bier niet meer willen drinken.
Wijn. Een tweede drank, dien de mensch zich heeft bereid uit de stoffen, die de Schepper gegeven heeft, is de wijn. Wien smaakt eene rijpe druif niet goed? Wie voelt zich niet verkwikt door de zoete vrucht? Toch kost het veel moeite en tijd tot uit de druiven van den wijngaard de wijn is bereid. Het spreekwoord zegt er van: „De wijn verkwikt 's menschen hart.quot; Wijn verfrischt, oefent eene weldadige prikkeling op den mensch uit en veroorzaakt eene vroolijke, opgewekte stemming. De wijn verwarmt inwendig en bevordert de goede spijsvertering. Stikstof is er evenwel niet in, en de wijn kan derhalve niet dienen tot 't verschaffen van sterkte en kracht. Eer werkt hij als prikkel. Wie dus zijne redding in wijn zoekt, die is op een dwaalspoor.
Hoe weinig de wijn eene behoefte is voor den mensch, blijkt uit de streken, waar geen wijnbouw bestaat. Daar heb ik vele menschen gekend, die meer dan 80 jaar oud waren, en in hun geheele leven geen halven liter wijn hadden gedronken. De bewoners der wijnstreken zullen dit nauwelijks kunnen gelooven.
Het is met den wijn als met het bier. Wie er niet aan gewend is, mist het ook niet. Omdat de wijn zoo weinig voedingsstof bevat, zou het beter zijn, als op die duizenden plaatsen, waar wijn wordt verbouwd, in plaats daarvan graan werd geteeld.
Vooral is het echter te bejammeren, dat ook bij den wijn de vervalsching in hooge mate plaats vindt. Ik kan hier niet uit eigen ondervinding spreken, daar ik niet uit eene wijnstreek geboortig ben. Ik heb echter vele achtenswaardige lieden gesproken, die mijne uitspraak bevestigden. Door vervalschten wijn en door vervalscht bier kunnen evenwei vele ziekten ontstaan, en de menschen ongelukkig gemaakt en een vroegtijdige clood veroorzaakt worden. Daarom geef ik tot raad: Gebruik den wijn, als ge echten hebt, zeer matig ter verfrissching en verwarming, maar geloof niet, dat ge door het gebruik van veel wijn u zelve bevoordeelt.
Sterke drank. Een derde drank, dien de menschen gebrui-
71
ken, is de sterke drank. Wanneer deze drank, die tot niets dienstig is, eens aangeklaagd werd, en veroordeeld om van de aarde te verdwijnen, zou ik deze vernietiging gaarne bijwonen, en wel om de volgende redenen: ten eerste, omdat die drank in 't geheel geene voedingsstoffen bevat; ten tweede, het sterkst opwekkende middel is; ten derde door zijn groot alcoholgehalte voor het gestel zoo onuitsprekelijk nadeelig is; ten vierde, omdat hij niet alleen het lichaam tracht te verwoesten, maar ook den geest in een jammerlijken toestand brengt. Alcohol kan door ons lichaam niet opgenomen worden; op verschillende wijzen moet hij worden uitgescheiden, door urine, stoelgang en ademen Wat het bloed moest opnemen, dat moet door zweeten door de poriën weer verwijderd worden. Een drinkebroer koml mij voor als een huisvader, die de landloopers voor zijne beste vrienden houdt, de deur voor hen openzet, ze in zijn huis opneemt, en langzamerhand zijn geheele huis ten gronde richt, zonder tot het inzicht te komen, welke dwaasheid hij begaat.
Het heerlijkste talent kan door geestrijke dranken verwoest worden en tot waanzin of razernij geraken, hetgeen de gasthuizen en krankzinnigengestichten bewijzen.
Ik kende een bijzonder talentvol man, die in zijne jeugd door zijne buitengewone eigenschappen zoo'n vroolijk en gelukkig mensch was, als er zelden een gevonden wordt. Hij verheugde zich in eene voortreffelijke gezondheid, en had voor alle ondernemingen eene buitengewone geschiktheid. Mettertijd echter raakte hij verslaafd aan den drank, en ten laatste quot;kwam hij tot den minsten jenever. Toen hij zijn geheele vermogen opgemaakt had, moest hij als daglooner met houthakken en ander zwaar werk op moeielijke wijze zijn sterken drank verdienen. Eten kon hij niet meer; maar kreeg hij in plaats van een middagmaal een maat drank, dan oefende dit zoo'n prikkeling bij hem uit, dat hij in staat was met werken nog een maat te verdienen. Was echter de brandewijn er uit, dan kon hij niet werken. Menschelijker-wijze gesproken, is zijn leven 15 —20 jaar te vroeg geëindigd. Wat had hij kunnen doen, als hij zijne talenten degelijk had gebruikt. Bij het terugzien op dit treurige voorbeeld zou ik willen uitroepen, en ik wenschte, dat elke drinkebroer het hoorde: .,Wie oogen heeft om te zien, en ooren, om te hooren, die zie en hoore toch, wat de sterke drank bij den mensch teweegbrengt.quot; Wat eene dwaasheid dan ook, zooveel koren en zooveel aardappelen en andere voedingsmiddelen tot het bereiden van sterken drank te gebruiken; het
72
goede voedsel aan de menschen te onthouden, om daardoor duizenden in ongeluk en ellende te storten! Tallooze families heeft de sterke drank tot den bedelstaf gebracht; maar ik wil er niet verder van spreken wat hij aanricht, hoe hii het huiselijk geluk en den huiselijken vrede in 't gezin ondermijnt. Ik zeg slechts nog: Waar men den sterken drank huldigt, daar werkt hij steeds verwoestend. Daarvan kan zich ieder overtu igen, die zijne oogen slechts gebruiken wil.
Vruchtemvvjn. Evenals men uit druiven wijn bereidt, zoo' kan men ook uit ooft en verschillende bessen, b.v. boschbessen, kruisbessen, kersen, kwetsen enz. wijn vervaardigen. Zonder uitzondering zijn al deze, dus bereide dranken, zonder stikstof en werken slechts door verwarming en prikkeling.
Van alle kan men zeggen: Gebruik maar weinig of niets er van! Veel beter deed men fruit, dit heerlijke voedingsmiddel, door drogen te verduurzamen. Men kan het dan lang bewaren, en heeft in jaren, dat de oogst mislukt, een flinken voorraad, dien men goed kan gebruiken.
Vergelijken wij nu den drank, dien ons den Schepper gaf, met alle dranken, die de menschen bereiden, en wij zullen vinden, dat deze laatste daarbij ver ten achter staan; want van al de treurige gevolgen der geestrijke dranken is bij het water geen sprake.
Nu zou iemand kunnen vragen, wanneer dan die drank, dien God ons gaf, zoo uitmuntend is, moet men dan niet dikwijls en veel water drinken? Hierop antwoord ik: Richt u geheel naar de wetten des Scheppers, die hij u gaf. Hebt gij dorst, drink dan; hebt ge geen dorst, laat het drinken dan achterwege, want de natuur zegt u door het uitblijven van dorst, dat ze geen vocht noodig heeft.
Ik houd het voor eenen grooten onzin, de natuur water op te dringen; wat moet ze met dat water aanvangen, wanneer ze er geen behoefte aan heeft? Het water vermengt zich in de maag met de maagsappen en maakt ze veel te dun, gaat dan weer als water weg en voert de opgenomen maagsappen met zich voort, tot groot nadeel voor het lichaam; vooral voor de spijsvertering.
Hoe dunner de brij wordt, waaruit de natuur de stoffen voor het bloed opzuigt, des te wateriger zal ook het bloed worden, en des te langzamer de spijsvertering.
Men beweert zoo gaarne, dat men de natuur dagelijks eene grootere hoeveelheid vloeibare stoffen moet geven.
73
Men kan zelfs in geschriften lezen, dat ieder mensch dage-gelijks twee tot vier liter dezer stoffen moet nemen.
Daarentegen kan ik als zeker beweren, dat ik vele men-schen gekend heb, die zelden water, bier of anderen drank namen, en den hoogsten leeftijd bereikten. Ik heb anderen gekend, die beweerden, dat ze den geheelen winter geen slok water genomen hadden, ook geen bier of anderen drank. Maar ik moet er ook bij opmerken, dat al die lieden van meelkost leefden, daar vleeschspijzen meer hitte en scherpte teweegbrengen en dus den dorst meer opwekken.
Ik zelf keur het vele waterdrinken af. Bij mijn ontbijt neem ik één, hoogstens twee teugen water, en verder den geheelen dag niets meer. Komt nu 's middags eene dunne soep op tafel, dan wordt die door quot;t inbrokkelen van brood dik gemaakt.
Hoewel ik zoo weinig drink, voel ik toch maanden lang dikwijls geen enkele maal dorst. Juist als hydropaath waarschuw ik voor te veel waterdrinken, en houd het met den landman, die zegt; Een plasregen maakt meer onvruchtbaar dan vruchtbaar.
Heeft iemand echter werkelijk dorst, uit welke oorzaak dan ook, zoo waarschuw ik er voor veel water te gelijk te drinken. Ik ken een zieken heer, die geleden heeft aan buitengewonen dorst en al het mogelijke gedaan heeft om dien te lesschen en hem toch niet stillen kon. Ik gaf den raad elk half uur een eetlepel water te nemen. Toen hij' gezond werd, heeft hij mij verzekerd, dat dit het eenige middel geweest was waardoor hij zijn vreeselijken dorst kon stillen. Wie veel water drinkt benadeelt zijn lichaam: hij kan verwachten, dat het water uit zijn lichaam zeer vele, vaak de beste stoffen wegvoert. Anders daarentegen werkt het water, wanneer het lepelsgewijze genomen wordt; het verkoelt en verdunt de maagsappen zoover dit noodig is en kan in kleine hoeveelheden noch schaden door verkoeling, noch het lichaam hinderen. Onlangs kreeg ik een brief uit de hoofdstad, waarin mij iemand, die ik niet kende, mededeelde, dat zij mij moest danken voor de hulp, die mijn boek haar had verschaft. Er stond onder andere in: „Ik heb altijd een moeielijken stoelgang gehad, vier jaar lang nooit zonder purgeermiddel. Nu heb ik beproefd, en die proef volgehouden, elk uur een lepel water in te nemen en nu heb ik zulk eene geregelde ontlasting gekregen als nooit te voren. Eerst merkte ik langen tijd hoegenaamd niets, maar langzamerhand heeft deze lepel water mij geheel hersteld.quot; Allen, die aan deze kwaal lijden, raad ik dringend; laat die giftige
74
purgeermiddelen weg en gebruik in plaats daarvan elk uur een lepel water! Dat zal de gewenschte uitwerking hebben. Door dezen raad geloof ik er ook toe bij te dragen, dat den ons door God geschonken drank de verdiende eer bewezen wordt.
Koffie. Een algemeen verbreide drank is de koffie. In mijne jeugd was de kofrie in Zwaben bijna onbekend en in menig boerendorp zouden nauwelijks een of twee vrouwen gevonden zijn, die ze hadden kunnen zetten. Nu echter is ze zoo verbreid, dat er wellicht geen huis bestaat, waar ze geen goede bekende is. Ik moet echter uitzonderen de landlieden, die zwaren arbeid verrichten en overtuigd zijn, dat de koffie hen niet voldoende versterkt. In de streek waar ik woon, krijgen de werklieden ook geen koffie, omdat dit te kostbaar zou zijn. Er zijn echter streken, waar het gebruik van koffie zoo algemeen is, dat men bij 't ontbijt niet anders kent. Doch daarmee is men niet tevreden. Wanneer men eenmaal van koffie houdt, zoo drinkt men ze ook gaarne 's middags. Zelfs zijn er velen, die ze ook 's avonds gebruiken. Ik wil nu eens aantoonen, wat de koffie is en wat hare werkelijke waarde. De kofflestruik is eene gifplant, en daarom zijn ook de boonen giftig; een bewijs hiervoor is, dat uit de koffieboon een der sterkste giften getrokken wordt, de caffeine, waarvan eene zeer kleine hoeveelheid voldoende is, om den sterksten mensch snel te dooden. Kan dus de koffieboon algemeen aanbevolen worden, en kan hij, die gezond wil blijven en lang leven, daartoe in haar het ware middel vinden?
Een beroemd geneesheer zegt: De koffie gaat half verteerd uit de maag en neemt de melk en het brood mede, die men gebruikt heeft. Half verteerd kan de natuur niets opnemen en zóó heeft ze door de koffie weinig of niets gewonnen. Wat zij in den korten tijd opnemen kon, beduidt niet veel. Men dwaalt dus, wanneer men gelooft, zich goel te voeden, omdat men met de koffie goede melk en goed brood gebruikt.
De koffie doet beide het lichaam weer verlaten, vóór ze het ware nut hebben kunnen stichten. Verder voert de koffie ook het maagsap weg, waarmede ze zich vermengd had. Ook dat gaat dus door haar verloren. Zoo wordt tengevolge van de koffie het lichaam slecht gevoed en derhalve verzwakt, zoodat na lang gebruik van koffie een krachtig ontbijt bijna niet meer kan verdragen worden. Uit het aangevoerde volgt, dat zich bij koffiedrinkers bloedarmoede moet
vertoonen. Ook. is de zoo kostbare stikstof in koffie niet te vinden, want de koffieboonen zijn stikstofvrlj, en daarom reeds niet aanbevelenswaardig.
Heeft de koffie dan volstrekt geene goede eigenschappen? O ja! zi] behoort tot de opwekkende middelen, en maakt, dat men zich recht behaaglijk en wel gevoelt, zoolang de prikkelende werking duurt. Is die echter voorbij, dan voelt men zich weer als te voren. Daar de koffie tot de opwekkende middelen behoort, brengt ze bij aanhoudend gebruik de hevigste storingen teweeg. Het gaat, hoewel op zwakkere en kalmere wijze, nis bij het gebruik van sterken drank. Ook zij veroorzaakt dikwijls schrikwekkende toestanden. Het is bijna niet te beschrijven, hoe het geheele zenuwgestel door haar verwoest kan worden en op gemoed en geest werkt zij even slecht, doordien zij droefgeestigheid, kleinmoedigheid, vrees, angst, schrikachtigheid enz. veroorzaakt. Bij vrouwen vooral is het gebruik van koffie algemeen, en bii haar kan men dien drank gerust een moordenaar noemen, daar zii kracht en gezondheid, ja dikwijls het leven ondermijnt en verkort.
Voor zes jaar kwam een dochter van aanzienlijke lieden bij mij, die door de geneesheeren geheel opgegeven was. Zij had eene flinke gestalte en hare ouders waren volmaakt gezond en krachtig. Het meisje bekende mij, dat zij driemaal daags koffie dronk, maar geen trek in eten meer had. Ik gaf haar den raad niets anders te eten dan elk uur een lepel melk en driemaal per dag een weinig broodsoep. Slechts de vrees voor een zekeren, vroegen dood kon deze hartstochtelijke koffiedrinkster doen besluiten tot het gebruiken van dien kost. Na eenige dagen had de natuur er zich aan gewend en na een paar weken was het meisje weêr gezond.
Kon ik den armen schepsels, die bij mij hulp zoeken, eene koffiedrinkster, met haar gebrek aan eetlust, hare zenuwachtigheid, hare geestesstoornis doen zien, dan zou hun, geloof ik, de iust vergaan de koffie te eeren. De aanblik van zulk eenen ziektetoestand zou, naar mijne meening ook haar, die het meest op koffie verzot was, tot inkeer brengen.
Ik ben sterk overtuigd, dat de koffie de voornaamste oorzaak is van de algemeen heerschende bloedarmoede bij
76
het vrouwelijk geslacht, en waarheen moet dit voeren wanneer daar geene maatregelen tegen genomen worden? Moeten zulke kwijnende personen een beroep beginnen of met hare zwakke schouders den last van den huwelijksstaat dragen, dan gaat het zooals reeds menige jonge man mij klaagde: „ik meende eene hulp te kriigen voor den last des „levens, en nu moet ik alles aanwenden om den dokteren „den apotheker te betalen, en heb voortdurend ellende voor „oogen.quot; Een groot aantal jonge moeders deelden mij onder tranen mede, dat zij gebrekkig en ellendig waren en door hare mannen verlaten of veracht, omdat ze hare bezigheden niet konden verrichten. Al was ook niet altiid de koffie daarvan oorzaak, zoo was zij het toch zeer dikwijls, maar altijd stonden deze treurige toestanden in verband met de verwendheid, die de kleeding had teweeggebracht.
Zeker zal menigeen zeggen: Ik drink vele jaren lang koffie en bemerk geen nadeel. Ik geef toe, wanneer iemand eene goede natuur, en eenen krachtigen, gezonden kost gebruikt, dan zal hem de koffie niet zoo schaden. Maar wie kan zich altijd de gezondste en voedzaamste spijzen aanschaffen? Daarbij komt nog dat, evenals wijn en bier, ook de koffie vervalscht wordt. Zoo wordt deze drank eerst zeer verderfelijk. Tot het vervalschen der koffie behoort vooral het verven. Schenk water op de koffieboonen, laat het eeni-gen tijd staan, en ge hebt dikwijls de mooiste groene verf. Men koopt verder bij de boonen nog een zoogenaamd surrogaat, dat uit verschillende stoffen bestaat. Sommigen meenen, dat de koffie daardoor een beteren smaak krijgt; anderen eene mooiere kleur; bij nog anderen hoort men, surrogaten zijn goedkooper enz. Maar ik geloof, dat alle surrogaten niet veel waard zijn. Ik wil nog opmerken, dat de menschen, die in het koffieland wonen en gezond willen blijven, niet veel of in 't geheel geen koffie drinken, en daar tot spreekwoord hebben: „Koffiedrinker — vroege hinkerquot;.
Thee en Chocolade. Na de koffie moet dadelijk gesproken worden van thee en chocolade. Ik zou van beide tamelijk wel hetzelfde kunnen zeggen, n.1. dat ze tot de verhittende dranken behooren, geen stikstof bevatten, prikkeling dei-zenuwen bewerken, en het menschelijke lichaam maar weinig voedingsstoffen aanbieden.
Gezond,heidskoffie. Er zijn. Goddank, nog streken, waar men in plaats van de opgenoemde dranken, andere bereidt, waar-
van ik juist het tegendeel zeggen kan, als van de genoemde. Bovenaan staat de malzkoffle. Wanneer men die een poos gedronken heeft, ontbeert men de boonenkoffle niet meer. Ook de gerstekoffie wordt nog veel gedronken, ze is wat minder fijn dan de malzkoffle, maar volmaakt onschadelijk en zeer gezocht door wie ze gebruiken. Men kan ook uit tarwe en rogge koffie bereiden, en al die soorten verdienen aanbeveling. Men geve dus de voorkeur aan de zelfverbouwde graansoorten, boven de uitheemsche boonen, die duur zijn; vooral de arme lieden behooren dit te doen! Over de werking dezer koffiesoorten is het volgende te zeggen: Zoozeer de boonenkoffle verteert, zoo voedt de graankoffle; zoozeer de boonen gejaagd maken, zoo kalmeeren de graankorrels. De bereiding der graankoffle is hoogst eenvoudig; mout, zooals de brouwer dit gebruikt, wordt bruin gebrand, daarna gemalen en dan als de boonen behandeld.
Bijzonder goed is ook de eikelkoffie. Juist gelijk de boonen van den kofflestruik tot het maken van koffie gebezigd worden, zoo kan men die ook van eikels maken. Ik kan ze om hare voedzaamheid en gezondheid zeer aanbevelen; het is maar jammer, dat ze niet de welverdiende gunst van 't volk bezit.
Het is waar, dat het menschelijk lichaam zouten gebruikt, b.v. tot het oplossen der spijzen. Juist daarom is het door den Schepper zoo ingericht, dat de meeste voedingsmiddelen, die de mensch gebruikt, reeds zouten bevatten.
Zout is evenwel geen voedingsmiddel, en het zout, dat de menschen in de spijzen doen, kan het lichaam niet gebruiken. Dit bewijst de omstandigheid, dat het zout dooide urine weer weggaat. Het zout is, evenals de peper, die men in de groente doet, slechts een opwekkend middel.
Dat het gebruik van veel zout geene behoefte, maar eene gewoonte is, ziet men uit het volgende:
Geeft men aan een kind zwak, of in 't geheel niet gezouten spijzen, dan zal het geen behoefte aan zout voelen. Men kan zich echter dermate aan zout wennen, dat geene spijzen meer smaken, als ze niet sterk gezouten zijn.
De werking van zout is bijtend, verterend, oplossend. Wie dus veel zout gebruikt, kan gemakkelijk zijne maag en ingewanden zeer beschadigen.
Ik heb bij het vee vele proeven genomen met zout. Waar de melkerij hoofdzaak is, daar wordt veel zout gegeven, om
78
eene snelle omzetting van 't voedsel bij 't vee te bewerken. Ook de couranten en boeken gaven het te lezen, dat men veel zout moest geven; zoo ontstond het spreekwoord: „Een pond zout, een pond vetquot;.
Ik heb ook dien raad gevolgd en tameliik veel zout gevoerd, en heb de ervaring opgedaan, dat alle dieren, bii welke dit geschiedde, niet oud werden. Ze werden ook niet drachtig, of wierpen de kalveren te jong af. Vele slachters hebben mij verzekerd, dat men aan de darmen zien kon, of de koe weinig of veel zout had gehad; werd veel zout gevoerd, dan waren de darmen broos, zoodat men ze niet kon gebruiken voor de worst, want bij 't schoonmaken kwamen er dadeliik gaten in. Wat deze slachters beweerden, daarvan heb ik mij overtuigd. Daarop ben ik den tegengestelden weg gegaan, en heb in 't geheel geen zout meer gebruikt; ik heb toen ondervonden, dat het vee veel gezonder en ouder werd. Derhalve wil'ik eiken boer. wien aan zijn vee gelegen is, aanraden vooral niet te veel zout te voeren. Uit mijne jeugd weet ik nog zeer goed, dat de aardappelen dikwiils niet gezouten werden, de melkbrij werd in 't geheel niet gezouten, zoomin als alles, wat van melk bereid werd. Maar tegenwoordig moet alles gezouten worden. Men kan zich aan zout zóó wennen, dat men het dubbele, ja, het driedubbele van de gewone maat gebruikt, en nog gelooft dat er geen zout genoeg in de spijs is. Heeft het vleesch eene verhittende uitwerking, en wordt daarom met groente gegeten, zoo ziin er velen, die het rundvleesch eerst nog met zout bestrooien, eer ze het eten.
Men zij verstandig, en gebruike weinig zout, in de overtuiging, dat onze voedingsmiddelen van nature zout bevatten. De dieren des velds, en de vogelen des hemels gebruiken ook geen zout en groeien toch flink. Het is dus duidelijk, dat zout slechts een prikkelend middel is, net zoo goed als de specerijen. Ze verwarmen, verhitten, prikkelen en verder deugen ze tot niets.
4. Mineraalwater.
Ge zult, waarde lezer, van mij een woord willen hooren over mineraalwater. Ik keur het niet af, maar in 't algemeen raad ik het ook niet aan; want als zout gemakkelijk na-deelig werken kan, dan zal dit des te meer 't geval zijn met de minerale wateren, die meer of minder verschillende zoutdeelen bevatten en bijtend op de maag werken.
79
Is eene natuur sterk, en is een deel des lichaams ziek, dan kunnen in 't mineraalwater zouten zijn, die de kwaal door hunne bijtende werking doen verdwijnen; komt men echter te dikwijls met het mineraalwater en gebruikt men er te veel van, dan kan de kwaal licht nog erger worden. Het gaat met dit water als met laxeermiddelen. Wanneer iemand telkens weer een laxeermiddel neemt, zoo is nog niet veel verbeurd; maar wanneer men, omdat het goed werkt, het langen tijd aanhoudend gebruikt, dan richt het de natuur ten gronde.
Ik ken vele mensehen, die naar de baden gegaan zijn; het deed hun goed en zy werden gezond ; ze gingen een tweeden keer en 't deed hun minder goed; ze gingen nog eens, en het water had geen invloed meer op hen. Het gebruik van mineraalwater werkt op onze natuur als het •poetsen met zand op t zilver: gebeurt het dikwijls, dan lijdt het zilver er onder. Daarom raad ik aan, 't mineraal weinig, zelden, of liefst in 't geheel niet te gebruiken. Het duidelijkste bewijs gaven mij de vele zieken, die bij mij kwamen, en klaagden, dat het mineraalwater hun niet alleen geene genezing had bezorgd, maar veeleer hun nog zieker had gemaakt.
ACHTSTE HOOFDSTUK. Over het eten. 1)
Het vorige hoofdstuk heeft de meerdere, gemiddelde en mindere waarde der voedingsmiddelen in 't algemeen uiteengezet; de spijzen en dranken, die men gewoonlijk gebruikt, werden in drie klassen gesplitst, en ik heb ze ingedeeld naar het gehalte aan stikstof, daar dit het gewichtigste is tot behoud der gezondheid. Wie de meeste voedingstoffen der eerste klasse neemt, die kiest voor zijne gezondheid de beste. Wie uit de tweede kiest, die kan gezond blijven en
Aanm. Bij hetgeen ik in dit hoofdstuk gezegd heb, heb ik in de eerste plaats de eigenaardige toestanden en leefwijze van mijn geboorteland. Zwaben. voor oogen gehad, en die tot uitgangspunt mijner beschouwingen gemaakt.
Ik weet wel. dat deze leefwijze niet in haar geheel op andere streken toepasselijk is. Vele lezers zullen het ook niet met zoo'n leefwijze kunnen vinden; ze mogen er dan uitnemen, wat met hunne toestanden is overeen te brengen.
80
lang leven; maar hij zal wat meer moeten eten, om de noodige hoeveelheid stikstof op te nemen. Wie slechts de stikstofvrije spijzen en dranken neemt, moet verwachten, dat zijne kracht vroeg geknakt is. Ook moet men niet over het hoofd zien, dat hij, die voedsel kiest, rijk aan stikstof, kleine hoeveelheden neemt. Wie zou niet gaarne lang leven, en gezond en sterk zijn 1 Moge men derhalve de juiste keuze doen in eten en drinken, en het waardelooze en nadeelige vermijden.
Misschien is het den lezers van dit boek aangenaam, wanneer ik een soort keukenmenu opschrijf voor de drie maaltijden. Maar daar ik nog altijd bij de oude gewoonten en zeden blijf, zoo zal ik de leefwijze van voorheen aangeven, en het verkeerde van onze hedendaagsche gewoonten in het volle daglicht plaatsen. Ik wil ook blijven bij de indeeling in drie deelen, morgen, middag en avond. Wanneer ik daarbij let op de algemeen heerschende gebruiken, dan doe ik dit, omdat vroeger onder het volk zoo weinig over bloedarmoede geklaagd werd, terwijl die nu algemeen is. Een dokter zei kortgeleden: „Het is treurig, hoe bloedarm het landvolk en bejaarde lieden van 70 en 80 jaar meer en beter bloed hebben dan vele jongelieden van 24 jaar.'
Laten we met het ontbijt beginnen en vragen: Waarin bestond dit voorheen, en wat is tegenwoordig gebruikelijk?
Het ontbijt der landlieden was gewoonlijk een soep, melksoep, broodsoep, aardappelsoep. Wie zwaren arbeid had, zooals dienstboden en knechts, kregen haverbrij en soep, of melk en brij, ook soep en melk. Omdat 's morgens de natuur heeft uitgerust en dus sterker is, zoo was deze maaltijd geheel voldoende. Wie geen bijzonder zwaar werk hadden, aten van 't ontbijt tot den middag niets meer; maar wie zwaar werk hadden, kregen nog een tusschenontbijt, dat gewoonlijk bestond uit melk met ingebrokkeld brood, ofwel aardappelen en melk. De armere lieden, die geene dienstboden hadden, namen een stukje roggebrood, of een stukje brood met aardappelen. Hoe doelmatig was deze keuze! Het brood toch bevat de voedingsstoffen, die men noodig heeft! Daarom is ook de broodsoep zoo goed voor het lichaam. De melk is, gelijk reeds opgemerkt werd, rijk aan stikstof. Heeft men er nog brood bij, dan heeft men eenen maaltüd, die het lichaam vele en krachtige voeding geeft en ook
81
goed verteerbaar is. Eene andere soep bereidt men zoo: Gezond meel wordt in eene pan geroosterd, als koffieboonen, alleen niet zoo bruin, en dan met water gekookt. Neemt men er brood bij, dan heeft men een krachtig, voedzaam ontbijt. Ook wordt die soep van havermeel bereid, en werd steeds als uitstekend voedsel beschouwd. De brij bevat zeer vele voedingsstoffen en is daarom voor hem, die hard werkt, een zeer goed ontbijt.
Voor het meel, waaruic de soep bereid wordt, gebruikte men gerst, maar voornamelijk haver. Ze werd met water gekookt, wanneer men geen melk had, anders met melk, of half water, half melk. Zonder zoo'n brij hadden de knechts het niet uitgehouden. Bij de brij kwam nog eene kleine hoeveelheid broodsoep.
Zoo ziet ge, waarde lezer, hoe eenvoudig en krachtig de voeding was, en hoe goed de keuze. Bij dit ontbijt konden de knechts van 's morgens 4, ja, 3 of 2 uur, indien ze nog een tusschenmaaltljd kregen, tot 's middags werken, goed werken, zonder zwak te worden.
Maar welk ontbijt heeft men in onzen tijd gekozen ? De arbeidende klasse op het land is ook nu nog grootendeels, ten minste in Zwaben, bij dit ontbijt gebleven, maar heeft toch ook reeds wat nadeeligs daarmee verbonden.
Het is in verscheidene streken zelfs gewoonte, om na het ontbijt een glas sterken drank te nemen, waardoor de gezonde, krachtige spijs voor een deel weer verloren gaat. Maar buiten deze klasse gebruikt men bij het ontbijt bijna algemeen koffie, minder chocolade. Wat krijgt het lichaam daarvan ? Ten eerste bevat de koffie, zooals gezegd is, geen stikstof, en ten tweede gaat ze half verteerd de maag weer uit, en neemt melk en brood met zich mede. De bedrogen mensch heeft er slechts eene aangename prikkeling van en eene schijnbare versterking, maar geene voedingsstoffen, die zijn lichaam in stand houden en versterken. Men heeft dus een kunstmatig opwekkingsmiddel en langzaam afvoer-middel ingenomen, met de valsche onderstelling dat men ontbeten heeft. Het treurigste evenwel is, dat juist zwakke, ziekelijke menschen bij voorkeur zulk een ontbijt nemen en zoo tot grooter bloedarmoede en zwakte komen. Zelden vindt men eene naaister, die gezond en sterk is. De reden ligt, behalve in de zittende leefwijze, grootendeels hierin, dat deze menschen te zeer aan koffie verslaafd zijn. Ik ken er, die in een huis niet naaiden, wanneer men haar niet te voren koffie had beloofd. Wanneer de menschheid beter zal worden, de bloedarmoede weggenomen en een betere gezond-
6
heidstoestand in de plaats gegeven zal worden, dan is het allereerst noodig, dat men een gezond, voedzaam en krachtig ontbijt geniet. Verwissel dus de koffie tegen een ontbijt als aangegeven is! Wilt ge dat niet, laat het dan, maar beklaag u dan ook niet over uwe zwakte, en als uw lichaam zijnen dienst weigert, wees dan overtuigd, dat gij daartoe zelf het meest hebt bijgedragen. Maar wien de koffie zoo aan het hart ligt, dat het woord koffie alleen hem reeds een troost is, die moet bij het ontbijt malzkoffie, eikelkoffie, rogge- of tarwekoffie nemen; hij heeft eene groote keuze, en de genoemde soorten zijn de volmaakte tegenstelling van de boonenkoffie. Sterke drank bij het ontbijt is, zooals reeds gezegd werd, zeer verderfelijk; de maag ontsteekt er dooien men wordt er opgewonden van. Alcohol is en blijft een bederf voor het lichaam.
Er zijn vele streken, waar men als ontbijt brood met koffie nuttigt. Jn sommige plaatsen neemt men boter, in andere honig. Welke waarde hebben boter en honig bij het ontbijt? Boter en honig bevatten geen stikstof, en voeden slechts in zooverre, dat ze het leven onderhouden, maar ze bewerken geene vermeerdering van krachten. Daarbij is honig niet alleen een middel tot prikkeling, maar ook ais de koffie een zacht laxeermiddel. De waarde van honig ligt juist in het karakter als heelmiddel, als voedingsmiddel komt hij veel minder in aanmerking.
In Zwaben is de boterbereiding algemeen. Er worden honderden centenaars verkocht en uitgevoerd; maar niemand gelooft daar, dat brood zonder boter niet voedzaam en versterkend is.
Hoe duur komt daarenboven deze toegift te staan, die toch zeer goed kan ontbeerd worden! Gaarne zou ik tot alle boter- en honigverbruikers zeggen: Laat die bijzaken weg, en breng het zoo bespaarde naar de spaarbank of koop nog wat brood extra; daar vaart gij veel beter bij.
Maar men zal mij tegenwerpen: Het aanbevolen ontbijt is mij veel te zwaar, het blaast mij op en veroorzaakt mij eene drukking op de maag. Ik antwoord u echter: Hebt gij zwaar werk, dan zal het u niet lang drukken. Hebt gij evenwel geen zwaar werk, misschien eene zittende levenswijze, zoo behoeft ge maar weinig te nemen, dat zal u niet bezwaren ; want vijf of zes lepels vol krachtige soep brengt u meer voedsel en kracht dan een geheel ontbijt met koffie.
83
Het tusschenmaal.
Dit bestond voorheen uit melk en roggebrood; de armen hadden dikke melk en roggebrood; 's winters aardappelen met wat melk en brood er bij. Deze maaltijd was gewoonlijk in vijf of zes minuten afgeloopen, en flink ging men ilan weer aan het werk. Heden ten dage komt het vaak voor, dat men in plaats van brood, melk en aardappelen, bier en brood neemt, hetgeen zeer verkeerd is, want bier geeft niets dan prikkeling en heeft maar weinig voedingsstof. Zelden is het bier, dat men bij den tuaschenmaaltijd gebruikt, een krachtig, versterkend bier, ja dikwijls zelfs vervalscht. Daarom raad ik den werklieden: koopt in plaats van bier, melk en brood, en verschaft uw lichaam daarmee versterkende spijzen.
De halve Liter bier kost 8 cent; wanneer ge daarvoor brood en melk koopt, dan zijt ge veel beter gevoed dan met die andere dranken.
Eene verkeerde gewoonte is ook, wanneer handwerkslieden bij het tusschenmaal een glas sterken drank krijgen, omdat deze slechts verderfelijk kan werken, zooals boven is opgemerkt; het treurigste evenwel is, dat het gebruik van sterken drank eene gewoonte wordt. Ieder bedenke toch : Wie voor de helft van hetgeen bier en sterke drank kosten, melk en brood koopt en gebruikt, zal veel gezonder en sterker zijn dan hij, die deze dranken geniet.
Het middagmaal.
Het middagmaal van degenen, die plantenkost en die vleesch eten, is zeer verschillend. Ook heerschen in verschillende streken andere zeden op dit punt. Men kan wel zeggen : Even verschillend als de taal, zoo verschillend is ook de tafel. Ik wil eerst vertellen, hoe het eens in Zwaben was, en ten deele nu nog is. Juist hier bestaat het gebruik van vleesch het minst, ofschoon men veel en goed vee bezit. Zelfs dan, wanneer het vleesch goedkoop is, kan men niet van een algemeen gebruik er van spreken; oude gewoonten worden hier hoog geschat. Laat ik u dus, waarde lezer, een Zwabisch middagmaal beschrijven, zooals het voor -50 of 60 jaar was.
84
De eerste kost was zuurkool; ieder kreeg eene portie zonder eenigerlei vleesch ; arme menschen kookten er dikwijls aardappelen doorheen. In den winter nam men er erwten bij. Had de kool ontbroken, dan was men met den maaltijd niet tevreden geweest. Na de zuurkool kwam soep, broodsoep of soep met meel of ballen, zooals men dat nog in Zwaben gewend is. Op de soep volgde een geroosterde spijs, meest van goed meel bereid, en ten slotte een pan met melk, waaruit allen gemeenschappelijk aten.
Zoo zag de tafel er uit bij hen, die hard moesten werken. Hoe bevalt u zulk eene tafel ? Nog moet ik opmerken, dat bij de tafel altijd eene kruik goed, frisch water stond, zoodat ieder gelegenheid had, voor het eten wat te drinken ; onder den maaltijd dronk niemand. Bij dezen algemeen ge-bruikelijken maaitijd bleven de menschen gezond en sterk, en velen werden meer dan 80 jaar oud. Werd zulk een middagmaal weer algemeen gebruik, ik geloof, dat de tegenwoordige bloedarmoede langzamerhand weer verdwijnen zou.
Deze keus der spijzen was veel beter dan menig lezer misschien denkt. De zuurkool behoort zeker tot de allergezondste voedingsmiddelen. Het was een algemeen spreekwoord : De beste zuurkooleters worden het oudst. Met de zuurkool gaat de soep samen en geeft eene brij, die de maag uitstekend verwerken kan ; deze is dan de hoofdspljs en de krachtigste komt aan het einde : de melk. Stellen wij ons dit alles te zamen, zoowel als afzonderlijk voor, dan moet het een ieder duidelijk zijn, dat de natuur tot vermeerdering van het bloed iets zeer onschuldigs krijgt, geene verhittende specerijen, niet den nadeeligen azijn of andere zure zaken; niets wat te droog of te hard is, hetgeen niet of moeielijk is op te lossen.
Naast dezen Zwabischen disch willen we een anderen plaatsen, dien van den vleescheter. Het eerste gerecht is vleesc-hsoep, die gewoonlijk dun is, omdat er weinig of niets wordt in gekookt. Na de soep komt een zoogenaamd vooreten, een vleeschgerecht, gewoonlijk met zure saus, daarbij gebruikt men eenig gebak. Dan komt de hoofdspljs: rund-vleesch met een of twee groenten. Bij eene fijnere tafel volgen nog ééne of twee vleeschsoorten. Dat is de gewone tafel van den vleescheter. Bij grootere diners wordt nog meer opgedragen. Vergelijken wij nu deze tafel met de bovengenoemde, om het onderscheid te leeren kennen. De vleeschsoep bezit geen stikstof. Ze smaakt wel goed, maar
85
is niet zoozeer voedingsmiddel als wel opwekkingsmiddel door de specerijen en de warmte. Het tweede gerecht bevat weer specerijen, anders zou men er geen smaak van hebben. Door de meestal zure sausen, die het vleesch vergezellen, wordt dit nog scherper gemaakt. Het gebak moet hoofdzakelijk gegeten worden, om die spijs niet te zeer verhittend te gebruiken. Het rundvleesch bevat de meeste voedingsstof, maar ontwikkelt ook de meeste hitte, waarom bij dit vleesch groenten noodig zijn; maar ook deze zijn wederom met specerijen toebereid en prikkelen dus eveneens. Dan komen nog meer vleeschsoorten, gevogelte, na het rundvleesch, zooals dat aan fijne tafels de gewoonte is, zoodat deze met hunne groenten nog weer eens dezelfde werking doen, die bij het rundvleesch is aangegeven. Het slot van zoo'n middagmaal is gewoonlijk koffie, die de prikkeling herhaalt, maar ook de maag verlichting moet ver-schaflen, door de spijzen zoo spoedig mogelijk uit de maag te verdrijven; vandaar dat gevoel van behaaglijkheid en verlichting na de koffie. Men moet niet over't hoofd zien, dat bij zulke maaltijden de waterkaraf ongebruikt blijft, maar bier of wijn of beide na elkaar gedronken worden. Worden bij zoo eene deftige tafel ook meelspijzen gebruikt, dan zijn ze gewoonlijk te fijn om voedsel te geven; te zeer gekruid, om de verhitting te verminderen, die de vleeschspijzen opwekten.
Uit hetgeen gezegd is, zal een ieder wel duidelijk zijn, dat er een groot verschil is tusschen de tafel van hen, die zich met vleesch- en hen, die zich met meelspijzen voeden, zoowel wat den graad der verhitting als dien der voeding aangaat.
De beide genoemde maaltijden staan zelfs in vele opzichten scherp tegen elkander over. Ze kunnen echter ook zeer goed, hoewel wat gematigd, met elkander verbonden worden. De vleescheter kan bij zijne middagtafel goede meelspijs gebruiken en zoo de voortreffelijke voedingsstoffen er uit genieten. Omgekeerd kan de vegetariër ook zeer goed eene portie vleesch met zijne spijzen verbinden, en zoo de voedingsstoffen er uit aan zijn lichaam ten goede doen komen.
Bij de maaltijden wordt ook dikwijls fruit gebruikt, heigeen slechts aanbeveling verdient. Fruit verkoelt, verfrischt en stilt den dorst.
Ik heb reeds gezegd, dat onze voorouders zeer veel erwten aten. Juist de armen voedden hunne kinderen veel met erwtensoep en erwtenbrij. Zoowel 's middags als 's avonds
86
werd erwtensoep opgedragen. Maar nog meer werd er gerst geroosterd en tot soep bereid, die in goedkoopte en kracht voorzeker door geen andere soep overtroffen wordt.
Wie niet gelooven wil, wat ik gezegd heb, die handele zooals hij wil; ik doe ook zoo en daarmede basta! Maar één ding moge iedereen gelooven, dit namelijk, dat ik niet met vooroordeel gesproken heb, maar slechts tot bestwil mijner medemenschen aangaf, wat ik door nauwlettend gadeslaan heb bevonden.
Het avondeten.
Bij het avondeten zal weer eerst worden aangegeven, hoe eenmaal het Zwabische landvolk het nuttigde.
Het eerste gerecht was soep. broodsoep, of eene, waarin meel gekookt was. Soms werden er ook aardappelen in gekookt. Na de soep kwam het tweede gerecht, weer uit zuiver natuurmeel, maar het werd niet geroosterd, alleen gekookt of in eene bruine saus bereid. Het werd weer besloten met melk. Ook was er wel eens soep en aardappelbrij, maar ook niets anders. Bij de meer gegoeden waren drie, bij de armen gewoonlijk slechts twee spijzen. Vaak had men ook eene roggebroodsoep, waarbij dan soms aardappelen kwamen.
Evenals de middagtafel is ook het avondeten bij de landlieden meestal zoo gebleven. Maar één ding moet toch betreurd worden, omdat het voor den mensch eene belangrijke schaduwzijde heeft; namelijk, dat de melk, dat voortreffelijke en gezonde voedingsmiddel, niet meer zoo dikwijls op tafel komt, en dat in plaats daarvan duur en slecht bier gedronken wordt, dat maar weinig of geen voedingsstoffen bevat. Het is onbegrijpelijk, dat men voor 4 a 5 cent den Liter goede melk verkoopt en voor een Liter laf bier 15 cent betaalt, terwijl toch drie Liter van het beste bier aan voedingswaarde niet in vergelijking komen met een enkelen Liter melk. Dat noem ik slecht huishouden, en ik ben overtuigd, dat, als het zóó voortgaat, als alle melk verkocht wordt en onbeduidend bier daarvoor in de plaats komt, de menschheid steeds meer zal achteruitgaan en de bloedarmoede steeds erger zal worden. De armen en zwakken evenwel zijn het meest te beklagen; hoevele voedzame spijzen kunnen uit de melk bereid worden; op hoevele wijzen kan de melk gebruikt worden, en nu wordt dit eerste voedingsmiddel zooveel mogelijk uit het huis gebannen!
87
Daarvoor in de plaats wordt dan de onbeduidende koffie en slecht bier ingekocht, die in hoog aanzien staan.
Och, mocht het toch weer anders worden!
Het avondeten is bij hen, die vleesch eten, gelijk aan het middagmaal, zoowel wat betreft de soort der spijzen als de werking er van. Zoo ook bij hen, die zich met meelspijzen voeden. De spijzen der eersten zijn heet, zoodat ze dorst opwekken. quot;Wie regelmatig van meelspijs leeft, en weinig specerij gebruikt, zal zelden dorst hebben, en heeft hij dorst, dan weet hij, dat zijn lichaam niet in orde is. Het wegblijven van dorst is wel een voornaam voordeel voor hen, die uitsluitend van graan en vruchten leven. Nog moet ik opmerken, dat het avondeten niet te overvloedig moet zijn en niet te laat moet gebruikt worden. „Overvloedige avondmaaltijden vullen de gravenquot; zegt een Spaansch spreekwoord.
Drinken bij het eten.
Bij de menschen heerscht eene tweezijdige zienswijze: sommigen zeggen, dat men weinig moet drinken en vooral niet onder het eten; anderen daarentegen beweren, dat men bij elke spijze ook iets vloeibaars moet gebruiken, water, wijn of bier. Wat mag nu de waarheid zijn? Ik wil het, waarde lezer, uit elkaar zetten. De spijze, die we nuttigen, moet eerst door de kiezen goed bewerkt worden, hoe fijner, hoe beter; want — goed gekauwd is half verteerd. - Verder moet de spijs goed met speeksel vermengd worden; in den mond zijn verscheiden klieren, die het speeksel afscheiden. Wanneer nu de spijzen tegen de klieren drukken, dan vloeit het speeksel er uit en vermengt zich met de gekauwde massa. Hoe beter vermengd, hoe beter toebereid voor de maag. In deze laatste wordt het voedsel met maagsap vermengd en hoe beter deze vermenging, des te beter de spijsvertering; want het maagsap moet de spijzen ontleden en oplossen, zoowel de zachtste als de hardste. Behalve deze beide veranderingen in mond en maag, vinden nog andere plaats in de darmen, tot de spijsbrij zoover is ontleed, dat de natuur er het noodige voor zich uit opnemen kan. Het is dus verkeerd, de spijzen in te slikken, zonder ze behoorlijk te vermalen. Nu is dus de vraag, wanneer de spijzen met het maagsap worden vermengd, geschiedt dit evengoed, als men onder het eten niet drinkt, als wanneer men dikwijls drinkt ? Drinkt men bij het eten, zoo worden noodzakelijk eerst de
88
spijzen met den drank vermengd, zoodat dan het maagsap niet meer zoo goed kan indringen, daar ze reeds met vocht verzadigd zijn. Wie een doek rood wil verven, moet hem niet eerst in het water doopen voor hem in de roode verf te leggen. Hoe dun worden ook de maagsappen, wanneer ze met vijf-, zesmaal zooveel water vermengd worden! Zijn echter de maagsappen zoo verdund, dan hebben zij niet meer de kracht om de spijzen te verwerken. Maar dan kan ook de natuur niet alles krijgen, wat zich in de spijzen bevindt; er blijft een groot deel van de spijzen onopgelost en ongebruikt. De eenig ware stelregel is: Drink wanneer ge dorst hebt; want de dorst zegt u, dat de maagsappen aan vocht behoefte hebben. Hebt ge geen dorst, dan is het maagsap dun genoeg; laat dan het drinken achterwege!
Wanneer de landbouwer zijne paarden verstandig voedert, dan zal hij ze, wanneer ze van het werk in den stal komen, na eenige minuten eerst laten drinken, opdat de dikke maagsappen verdund en zoo tot het opnemen der spijzen geschikt gemaakt worden. Dan geeft hij hun droog voer, dat zij goed moeten kauwen, opdat het, goed met speeksel vermengd, in het toebereide maagsap zal komen. Onder het voeren krijgen de paarden niets te drinken, er komt ook geen water in de kribbe, want dan zou het voer dit opzuigen, en het reeds met vochten verzadigd voedsel zou geen voldoend maagsap opnemen.
Het paard zou dikbuikig worden, nooit tot volle sterkte komen en moeielijk ademen. De reden hiervan is, dat het voedsel niet voldoende verbruikt en het dier dus ontoereikend gevoed wordt. — Denken wij ons nu de spijzen, die bij het middagmaal gebruikt worden, door elkaar gemengd, dan geeft dat eene zachte brij; giet men nu bij deze brij een Liter water, bier of wijn, lioe dun wordt deze dan en hoeveel maagsap zou men niet noodig hebben, om ze goed daarmee te laten doordringen. Daarom is de eerste en beste regel: Wie dorst heeft voor het eten, die kan drinken om de maagsappen te verdunnen; maar hij moet weinig drinken en niet gelooven, dat hij met veel drinken zoo snel allen dorst kan verslaan. Onder het eten drinke men in het geheel niet, ook niet dadelijk er na, maar eerst, wanneer men dorst krijgt. Waarom veel bij het eten te drinken? Men krijgt reeds vloeistof genoeg met de soep, en de groenten (aardappelen enz. enz.) bevatten immers ook veel water. Aan de hand der ervaring ben ik tot de overtuiging gekomen, dat men vloeibare stoffen genoeg verkrijgt door het eten. Reeds in
89
mijne jeugd heb ik vele menschen leeren kennen, en tot de oudsten behoorden zij, die gedurende den winter geen tienmaal wat dronken. Hunne soep, zacht gekookte spijs en melk brachten hun vloeibaars genoeg. Dat de vleescheters en zij, die sterken drank gebruiken, meer dorst krijgen, is hierboven reeds duidelijk gemaakt. Den grondregel voor het drinken zou men dus kort kunnen samenvatten in deze woorden: Niet drinken zonder dorst en met dorst niet te veel! Bij kleine hoeveelheden wordt deze het best gestild. Gedurende het eten drinke men niets; want men eet geene spijzen, die niet reeds vochtdeelen bevatten. Zelfs na het eten drinke men niet, omdat de spijsvertering dadelijk begint en eenige uren duurt; het drinken is daarbij niet noodig.
De hoeveelheid eten.
Evenals men twist over het drinken bij den maaltijd, zoo ook over ue hoeveelheid spijs, die men nemen moet. Er zijn menschen, die zeer veel eten en gelooven, dat men geen voldoende voedsel heeft, indien de maag niet geheel gevuld is. Zij zijn ook voor dikwijls eten.
Anderen zijn van meening, dat eene kleine hoeveelheid voldoende is, en dat men niet zoo dikwijls moet eten. Welke meening is nu de ware? Voor de menschelijke natuur is eene kleine hoeveelheid voldoende, om zich goed te voeden en gezond te blijven, aangenomen, dat deze kleine hoeveelheid goed verbruikt wordt. Maar wanneer men zeer vele spijzen neemt, en deze noch goed verteert, noch voldoende verbruikt, dan heeft men een groot gedeelte daarvan tevergeefs genuttigd. Het komt er zeer op aan, dat men de natuur aan weinig gewent, en dit weinige gebruikt; maar niet, dat veel gebruikt wordt en het meeste nutteloos weggaat. Voorbeelden zullen dit het best duidelijk maken.
Ik ken een heer van meer dan tachtig jaar oud. Hij neemt zeer kleine hoeveelheden tot ontbijt, middag- en avondeten, en wel zonder drinken, als hij geenen dorst heeft. Hij is volmaakt gezond, voldoende gevoed en heeft uitstekende geestvermogens. — Ik kende een anderen heer. die tot ver in de 80 jaar geleefd heeft. Hij had de gewoonte, niet te drinken, was tevreden met den sobersten kost en at uiterst weinig. — Een derde man onder mijne kennissen was 90 jaar oud. Hij had zich nimmer aan bier of
90
wijn gewend en was zeer voorzichtig dat hij nooit te veel kreeg.
Terecht zegt het spreekwoord ook : „Niemand is een veelvraat door geboorte, maar uit gewoonte.quot;
Men kan de natuur aan alles wennen en zelfs zóó wennen, dat ze gretig neemt wat haar doodt. Ik kende vijf broeders, die arm waren en met het zwaarste werk hun brood verdienden. Bij dit werk hadden zij den volgenden leefregel; 's morgens een of andere soep; 's winters des middags in het bosch een liter melk en roggebrood, 's avonds aardappelen en broodsoep. Allen zijn zeer oud geworden en waren altijd gezond. Ziet men daarentegen hoe anderen de krachtigste spijzen in dubbel zoo groote hoeveelheid nemen, daarbij eene rustige leefwijze hebben, de lichaamskrachten weinig inspannen en toch vol ziekte en gebreken zijn, dan wordt het duidelijk, dat het niet de groote massa spijs is, die de menschen gezond en sterk maakt. Goeden kost moet men kiezen, dan is ook eene kleine hoeveelheid voldoende. Verder moet men zorgen, dat de natuur hetgeen ze krijgt, goed kan verwerken, en dat dus niets nutteloos wordt gegeten en gedronken.
Hoe dikwijls moet men eten?
Ook op dit punt wordt veel gezondigd. Velen gelooven, dat men niet zou kunnen blijven leven zonder vier- of vijfmaal daags te eten. 't Verstandigst schijnt het mij toe per dag driemaal te eten: 's morgens, 's middags en 's avonds. Eet men te dikwijls, dan krijgt de maag geene rust. Is ze steeds gevuld, dan zet ze voortdurend uit. Verteert ze niet geheel, wat er inkomt, dan blijven de spijzen voor een gedeelte onverteerd daarin en veroorzaken benauwdheid. Van den éénen etenstijd tot den anderen moet de maag schoongemaakt worden. Wanneer de landlieden vier- of vijfmaal eten, dan kunnen ze dit verdragen door hun zwaren arbeid; maar ze kunnen het best doen met drie maaltijden. Het bewijs daarvoor geven ons de arme lui, die maar driemaal den eenvoudigsten kost gebruiken en hunne kracht is toch toereikend.
Wanneer de spijzen te lang in de maag blijven en er in bederven, dan vormen ze ook slechte stoffen, en daardoor kunnen ziekten ontstaan. — Men make het zich dus tot gewoonte dagelijks maar driemaal te eten. Dat is zeer voldoende. Zeer geregeld leven houdt het lichaam gezond.
91
Hoe voedzamer verder de spijs is, des te kleiner kan de hoeveelheid zijn. Men vermijde verder hetgeen niet goed is, dan kan men op gezondheid, kracht en lang leven rekenen. 1)
NEGENDE HOOFDSTUK.
Opvoeding.
De Schepper der wereld heeft aan de menschheid de vermenigvuldiging van het mensehelijk geslacht overgedragen, en tot dat doel de stamouders alreeds door een onverbreekbaar verdrag, den huwelijksbond. vereenigd. Op deze wijze moet voor de verpleging en opvoeding der nakomelingschap gezorgd worden. Daar de mensch een evenbeeld van den Schepper is en hierdoor oneindig ver boven de geheele zichtbare schepping staat, zoo kon het den Schepper zeker niet onverschillig zijn, hoe voor het onderhoud van 't mensehelijk geslacht en de opvoeding der nakomelingschap zorg gedragen werd.
Uit het doel van het echtverbond vloeien ook de daarmee verbonden plichten voort. Daar het huwelijk, zooals het bij den oorsprong van het menschengeslacht gesloten werd, nog heden voortbestaat, en voortbestaan zal tot het einde der dagen, zoo zou ik gaarne een welgemeend woord richten tot allen, die het aangaan en de verplichtingen er van op zich nemen en hun aantoonen, hoe zij die volbrengen moeten.
Plichten der ouders in het algemeen.
Wien is het niet bekend, dat een goede akker eene goede vrucht voortbrengt, maar dat van een slechten niet veel te verwachten is? Geldt dit niet eveneens van de ouders? Zeer zeker, wanneer ze gezond en krachtig zijn, is ook eene dergelijke nakomelingschap te verwachten.
Maar wanneer de ouders zwak zijn of kwalen hebben, wanneer ze door slechte woning of voeding, verkeerde kleeding of ook ongeregelde leefwijze hun lichaam verwaar-
Menschen, die eene zwakke maag hebben, moeten echter dikwijls iets gebruiken, omdat ze telkens slechts zeer kleine hoeveelheden mogen nemen; grootere porties kan hunne zwakke maag niet verwerken.
92
loozen, dan zullen ook hune nakomelingen niet gezond en sterk zijn.
Ware het toch mogelijk, allen moeders de volgende waarheden op het hart te drukken! De kinderen dragen meer of minder de trekken der ouders. Juist zoo gaan ook de lichamelijke en geestelijke toestanden der ouders op de kinderen over; vandaar het spreekwoord: De appel valt niet ver van den boom. Wanneer de moeder de stellige overtuiging heeft: Er is een God, die alles bestuurt en regeert, dien ik dienen moet; wanneer ze zich dag aan dag inspant in den dienst van God den tijd door te brengen; en voor Zijne oogen leeft en alles vermijdt, wat Hij verboden heeft — zou men dan niet mogen verwachten, dat hare vrome denkwijze zich overplant op de kinderen ? Zal men ook niet die geestelijke trekken der moeder bij de kinderen terugvinden? Gelukkig is zulk eene moeder, en gelukkig de kinderen, wien zoo'n moeder ten deel viel! Maar zeer treurig is het, wanneer eene moeder een tegenovergestelde levensopvatting heeft. Dat heeft op de nakomelingen vaak de slechtste uitwerking. Dikwijls toch heet het; Dat kind is juist zoo trotsch of zoo onnoozel als zijne moeder, houdt van opschik als zijne moeder, is twistziek als deze, enz. Zoowel goede als slechte eigenschappen gaan op de kinderen over en wel tot in het tweede en derde geslacht. Het gaat er mee als met ziekten. Is in eene familie de tering, dan hebben de meeste, soms alle leden dezer familie aanleg voor tering. Heerscht in eene familie waanzinnigheid, dan blijven de sporen daarvan bij de nakomelingen niet uit. Daarom kan den ouders niet genoeg aanbevolen worden geen hartstocht in zich te laten voortwoekeren, opdat niet hunne nakomelingen dezen als een onzalig erfdeel van hen overnemen, en hun eigen ouders daarvan een verdiend verwijt zouden kunnen maken. Kon men van elk kind den aanleg, dien hei mee ter wereld brengt, zien, zoo moest men met menigeen diep medelijden hebben, en vragen: Wat zal nog eens uit dit kind groeien bij zoo treurige kiemen van het kwaad? Deze booze kiemen komen vaak nog meer tot ontwikkeling door het slechte voorbeeld der ouders, dat de kinderen voor oogen hebben.
Wat hier van de moeder gezegd is, geldt eveneens, zoo niet meer, voor den vader. Daarom zegt het spreekwoord: Zooals de akker is de knol; zooals de vader is de zoon.
Wanneer ik mij een groot aantal pasgeborenen voorstel,
93
zou ik die in drie klassen kunnen indeelen: ten eerste, die ongeschikt zijn voor het leven, ten tweede, zwakken, en ten derde: goed gezonden en sterken. Die der eerste klasse zijn zoo gebrekkig, dat zij niet kunnen leven. De levensmachine komt niet in gang en de ziel moet weldra het gebrekkige lichaam verlaten; een vroege dood verlost hen.
Tot de tweede klasse behooren zij, die wel zwak en gebrekkig zijn, maar toch door eene bijzonder goede verpleging den vroegtijdigen dood ontgaan; ja zelfs nog gezond en sterk en een geluk en zegen der ouders kunnen worden. Wat de derde klasse betreft, daarmede spelen de ouders het gemakkelijker klaar. Maar is men nalatig in opvoeding en verpleging, dan worden ze gelijk aan die der tweede klasse. Mochten toch de ouders het ter harte nemen, dat in het kleine lichaam der kinderen eene onsterfelijke ziel woont, die naar Gods evenbeeld geschapen is, en dat hun dus in het kind een hemelsch kleinood geschonken is. Zij moeten zorgen, dat het kleine lichaam tot een groot huis voor de ziel wordt, stevig en duurzaam, zoodat het kind later zijne plichten jegens zijnen Schepper, zijne medemenschen en zich zelf vervullen kan. Daarom moeten zij ook alles aanwenden, dat tot opbouwing der geesteswoning van hun kind slechts degelijke bouwstoffen gebruikt worden, en er op letten, dat niet door slechte voeding en verwenning van het lichaam, dit een vroegtijdigen dood te gemoet gaat.
Hoe beklagenswaard zijn de kinderen, die door de schuld hunner ouders zwak en gebrekkig zijn ; nauwelijks in staat hunne hooge bestemming te volbrengen en de plaats in de maatschappij in te nemen, waartoe God hen bestemd had! Hebben zulke kinderen geen billijken grond tot verwijten aan hunne ouders? — Tot dusver over de plichten der ouders in het algemeen.
Plichten der ouders in 't bijzonder.
De eerste plicht, welken de ouders jegens hunne kinderen hebben, is de zorg voor de voeding. Voor de eerste voeding, die het kind moet hebben, heeft de Schepper zelf gezorgd, door eene natuurwet, en elke moeder is verplicht die wet na te komen. Doet zij dit niet, dan heeft zij zich daarvoor bij God te verantwoorden, en laffe uitvluchten zullen haar voor het gericht van God niet baten. Elke moeder zou ik gaarne ernstig toeroepen: „Vrees uwen God, en houd dit gebod.' Zeker komen er gevallen voor, waarin het vervullen
94
er van niet mogelijk is; maar in vele omstandigheden is zeker in de leefwijze de reden hiervan te zoeken.
Gewoonlijk zijn tijdgeest, mode, verkeerde leefwijze, ver-weektheid, zinnelijke lusten enz. de oorzaken, dat het Godsgebod niet kan opgevolgd worden. Is dit werkelijk het geval, dan is daar gewoonlijk de geneesheer bij als aangewezen raadgever; ook ik veroorloof mij eenige wenken voor dergelijke gevallen te geven.
Een zieke moeder gaf haar kind wat melk, met water verdund; zoodra het weer honger scheen te hebben, gaf zij het weer eene kleine hoeveelheid. Het kind wies op, kon later voedzamen kost verdragen en groeide uitstekend op.
— Ik kende eene moeder, wier kind zeven weken te vroeg ter wereld gekomen was. Het was haar eenig kind, haar eenige lieveling. Men gaf haar den raad, het dagelijks bij kleine hoeveelheden eikelkoffie te geven. Zoo redde zij haar kind, ja het werd mettertijd groot en sterk en het leeft nu nog in volle kracht. In het algemeen kan ik de eikelkoffie met melk niet genoeg aanbevelen. Een moeder had een dochtertje, dat eenige weken uitstekend groeide, maar plotseling begon te sukkelen, geen voedsel kon verdragen en er zoo tenger uitzag, dat het nog maar vel over been scheen. Gedurende drie maanden ging het geregeld achteruit en weken lang vreesde men het ergste, ik gaf aan de angstige moeder den raad: Geef het kind driemaal daags, telkens twee tot drie lepels zwarte malzkoffie, en verder de voeding, die ook de andere kinderen in ons land krijgen, namelijk gekookte brij. Het kind kreeg zulk een smaak voor malzkoffie, dat het daarvoor eiken anderen kost liet staan en gretig dronk. Na weinige dagen kwam er melk bij de zwarte malzkoffie en dit werd een kwart jaar voortgezet, zonder dat andere kost gegeven werd. Melk en mout waren alzoo de voeding van het kind, dat nu uitstekend opgroeide, trek kreeg in eiken eenvoudigen kost, en een meisje werd zoo gezond en stérk, als men slechts verlangen kon. — De eikelkoffie, die zeer goedkoop en in elke apotheek te verkrijgen is, kan men dus aan kinderen zeer goed geven, tot zij in staat zijn een steviger kost te verdragen. Met de malzkoffie is het juist zoo, ze is goedkoop, voedzaam en bevordert den groei. Eikel- en malzkoffie zijn de tegengestelden der eigenlijke of boonenkoffie. Wie zwakke, bloedarme geestelijk en lichamelijk gebrekkige kinderen wil, die geve hun boonenkoffie als voedingsmiddel. Buiten de verantwoordelijkheid, die hij zich daardoor bezorgt, heeft hij nog
95
de treurige gevolgen van zulk eene verkeerdheid aan zijne eigen kinderen voor oogen.
Wanneer de kinderen, tot zij één jaar oud zijn, met melk, en malz- of eikelkoffie gevoed worden, dan kan met een ander voedsel begonnen worden; soms nog vroeger.
De vraag volgt dan: Wat moet men kleine kinderen geven? Ik geloof, dat de ware keuze meestal slechts door de arme menschen getroffen wordt. Is er geld, dan neemt men fijne zaken, maar niet de beste. Voor alles vermijde men alle prikkelende zaken: koffie, bier of wijn. Slechts wat het kind versterkt, voedt en licht verteerbaar is, moet gegeven worden. Maar niet slechts geene verhittende dranken, ook niet zulke spijzen. Als voorbeeld eener verstandige voedingswijze wil ik een paar arme ouders aanhalen, die 13 kinderen hadden, en met moeite den kost voor hen verdienden. De kinderen kregen eiken morgen eene tamelijk dikke soep, b. v. broodsoep, aardappelsoep, of eene brij, uit half aardappelen en half meel bestaande. Dit ontbijt smaakte den gezonden, sterken kinderen buitengewoon goed. Tusschen morgen en middag was de honger er weer, en zij kregen aardappelen met brood, en wanneer men melk had, melk met brood, 's Middags kregen ze krachtige soep of meelkost; later een stukje roggebrood en kwam daar wat melk bij, dan waren de kinderen gelukkig, 's Avonds kwam weer broodsoep en aardappelen, ook melk, wanneer die er was. Zoo ongeveer werden deze kinderen grootgebracht, en niet gemakkelijk zal men een gezin aantreffen, waar gezonder en sterker kinderen zijn. Wanneer de ouders toch niet wilden vergeten, dat z\j ook voorde lichamelijke ontwikkeling der kinderen verantwoordelijk-zijn, en dus nooit eene ondoelmatige voeding voor hen kiezen! Vleesch deugt voor kinderen niet; het maakt het bloed te verhit en onzuiver, en zij worden veel meer aan het gevaar blootgesteld, hunne gezondheid te verliezen, dan wanneer ze uitsluitend melk en meelkost krijgen.
De grondregel is: Neem melk en meelspijzen voor uwe kinderen! Van groot gewicht is ook, dat ze voldoende, maar geen te groote hoeveelheden krijgen; want de eetlust is bij hen gewoonlijk groot, en wanneer ze genoeg eten. hebben ze meestal te vee! gehad. Men zij toch niet te angstig, dat de spijs voor de kinderen te rauw of hard zou zijn. Ik kende eene moeder, die voor haar brood rogge, gerst en haver liet malen en bij het bakken de zemelen er bij deed; dit brood gaf zij haren kinderen. Ook bereidde zij zoo andere spijzen; en zóó kregen die kinderen alle voedingsstoffen uit
96
het graan en werden dus voortreffelijk gevoed. Wie aan kinderen fijn brood geeft, die voedt ze onvoldoende; eveneens wie uit bloem spiizen bereidt. Maar wie kinderen verhittende, gekruide spijzen voorzet, die verhit hun bloed en werkt de spijsvertering tegen. Het gevolg zal ziin, dat de kinderen niet de volle levenskracht hebben, ze worden vroeg ziekelijk, gelijk ik er zoovele gezien heb, die men bij mij bracht om ze te helpen; met moeite rekken ze hun leven en tot vervulling hunner bezigheden zijn ze slechts half in staat.
De ouders moeten ook bedenken, dat verhittende spijzen en dranken de zinnelijkheid opwekken en bevorderen.
Goede kinderen alleen zijn een geluk voor de ouders, en als zoodanig kan men toch alleen hen beschouwen, die lichamelijk en geestelijk gezond en zedelijk goed zijn. Waarom zijn vaak de vermogens zoo zwak en onbeduidend? Misschien ligt het aan de lichamelijke ontwikkeling. Het lichaam oefent een zeer grooten invloed op den geest uit, en is het eerste zwak, dan moet ook de laatste daaronder lijden. „Mens sana in corpora sanoquot; of in 't Hollandsch: Een gezonde geest in een gezond lichaam!
Houdt men eene kalme, onbevooroordeelde beschouwing, dan zal men vinden, dat een groot deel der geleerden uit het eenvoudige landvolk voortgekomen is. Men zal vinden, dat zij de eenvoudigste, gelukkigste opvoeding hadden. Vroeger gaf men den studeerenden steeds eene plaats naar hunne vorderingen, en overal heeft men de waarneming kunnen maken, dat de eerste plaatsen steeds door kinderen uit het landvolk werden ingenomen.
De ouders moeten dus goed zorg dragen, dat hunne kinderen een eenvoudigen, gezonden kost krijgen, en wel in de eerste plaats meelspijzen en melk.
Met vleesch moet men niet te vroeg beginnen, en in elk geval moet vleeschspijs steeds met meelkost samengaan.
Verpleging der huid bij kinderen.
Ook een kind moet de wisseling der jaargetijden verdragen ; het moet wennen aan warmte en koude. Gaat men hier verkeerd te werk, dan kan het lichaam niet behoorlijk ontwikkelen en in staat gesteld worden de komende stormen te verduren. Ieder menschelijk lichaam moet tegen warmte en koude gehard zijn. ook dat van het kind. Wanneer men leest van harden, zooals de menschen in de oudste tijden
97
dit toepasten van jongs aan, dan moet men zich verbazen, hoever zij het hierin gebracht hadden, hoe gezond zij bleven en hoe oud zij werden. Hoe poover ziet het er hierin met de hedendaagsche menschheid uit! Ik ben ten volle overtuigd, wanneer de jeugd niet beter gehard wordt, dan neemt de bloedarmoede toe, de zwakte wordt grooter, en vele duizenden sterven te vroeg. - Hoe moet men de kinderen harden?
Het is de gewoonte, en ook voor de zindelijkheid noodzakelijk, dat de kinderen warme baden krijgen. Ik heb daar niets tegen; maar wannesr de kinderen eiken dag een warm bad krijgen, dan moet ik begrijpelijkerwijze aannemen, dat ze verwend worden. Neemt een volwassen mensch twee maanden lang dagelijks een warm bad, dan zal het hem gaan, zooals mij verleden jaar een zieke vertelde: Deze had 25 warme baden genomen, en was daardoor zoo slap en gevoelig geworden, dat hij de minste koude niet meer kon verdragen. Wanneer nu zoo'n warm bad een volwassen mensch reeds half ten onder brengt, moeten dan niet kleine kinderen daardoor nog meer verzwakt worden? En hoe verschillend is de warmte der baden die men den kinderen geeft! Moeders en andere verpleegsters probeeren dikwijls met de hand of het bad warm genoeg is. Maar, omdat zij dikwijls koude of eeltige handen hebben, kan het bad best de helft te warm zijn en het arme kind moet dan dubbel lijden. Ik ben niet tegen een warm bad, maar het moet niet te lang duren en niet te warm zijn. In drie minuten kan een kind door middel van een warm bad best gewasschen worden, en dadelijk daarop moet het harden volgen. Men wassche het kind, zoodra het uit het warme bad komt, met frisch, met koud water af, hetgeen in een paar seconden afgeloopen is, en juist zoo snel is ook de overvloedige hitte weggenomen. Of men behandelt het nog doeltreffender: men zet naast het warme bad een tobbe met koud water klaar en doope het kind één, twee seconden in dit koude water, dan is niet alleen de overtollige warmte weggenomen, maar het kind is versterkt geworden. Het kind zal den eersten keer wel weenen, ook zonder het koude bad, maar spoedig zal het om het koude water niets geven. Een heer schreef mij onlangs, datquot; hij mij zeer dankbaar was voor den goeden raad, om de kinderen in koud water te dompelen, want sedert dien tijd waren zijne kinderen gezond en sterk. Een goed vader en eene goede moeder moeten ook eene zekere vastberadenheid bezitten in doen en laten, en zich niet laten leiden door elk gevoel. Wanneer het moederlijk gevoel te teer is en zij zou denken dat het vaderland in
gevaar komt, wanneer haar kind in koud water gedompeld wordt, dan kan zij die koude de eerste dagen wat minderen, zoodat het 12 —15 graden R. is, maar niet lang er mee wachten, tot zij het kind aan het koude water gewent.
Is het kind zoover, dat het niet meer dagelijks een warm bad noodig heeft, dan is het goed, dat dit harden met koud water niet verzuimd wordt, zoowel voor de zindelijkheid als voor versterking van het lichaam. Indien de kinderen van hun derde jaar tot ze naar school gaan, al is het niet alle dagen, tenminste 3- of 4maal per week, drie tot vier seconden een bad nemen of gewasschen worden, hoe dankbaar zullen ze dan eens hunnen ouders zijn, als ze gezond en sterk hun werk kunnen verrichten. Men late de kinderen maar eens in de vacantie hunnen zin volgen en men zal spoedig merken, hoe ze in 't water plassen en loopen, als er gelegenheid toe is; het doet hun zoo goed, ze voelen zich zoo behagelijk en kunnen zoo moeilijk van het water scheiden. Bekwam het hun niet goed, dan zouden ze niet zoo gaarne in het water loopen. Laat hun toch dat geluk, al komen ze een enkelen keer druipnat in de woonkamer. Het draagt er toe bij hun het geluk eener flinke gezondheid te verschaffen. Men merke nog op, dat ze droge kleeren moeten aantrekken ingeval zij nat thuis komen. Een spreekwoord zegt: Jong gewend, oud gedaan. Wanneer ze zich in hunne jeugd door water gehard hebben, dan zullen ze ook later hunne gezondheid door harding.trachten te bewaren en de gevolgen der verwendheid niet kennen.
Kinderkleeding.
Worden vele kinderen door verkeerde voeding of gebrek aan harding ongeschikt gemaakt om de plichten hunner latere beroepsbezigheden naar behooren te vervullen, zoo wordt weer een ander groot aantal door de kleeding meer of minder bedorven. Eene moeder moet niet vergeten, dat de kinderen kleeren dragen, om hunne naaktheid te bedekken en zich tegen koude eri warmte te beschermen; al wat ze meer hebben is in zeker opzicht verkeerd. Wanneer men kinderen ziet, vooral stadskinderen, die tot aan de knieën maar eene zeer onbeduidende kleeding hebben, namelijk niets dan schoenen en kousen, en dan de rest van het lichaam dik ingepakt, zoodat ze er misvormd uitzien en op ooievaars gelijken, die op de weide rondloopen, dan komt
99
men vanzelf op de gedachte, dat ze zoo gekleed zijn, om zich te onderscheiden en dus reeds van jongs af aan ijdel-heid gewend worden. Maar in zulk eene kleeding schuilt nog eene andere groote fout. Door de vele kleeren wordt het lichaam veel te warm gehouden, en daarom trekt het bloed te veel naar het bovenlijf, en handen en voeten beginnen bloedarm te worden.
Dit alles legt den grond tot de latere bloedarmoede. Dan geeft men zulken kinderen nog een onderbroek, waardoor ze eveneens verwennen ; ook dit legt den grondslag tot vele latere ziekten. Wat aan de vrije lucht is blootgesteld, en daardoor gehard is, dat wordt gevrijwaard voor vele ziekten. Daarom raad ik den ouders dringend: kleedt uwe kinderen zoo, dat ze niet door uwe schuld later veel te lijden en te boeten hebben! Hetgeen de kinderen op het lichaam dragen, moet van linnen zijn, daarover komt een kleed voor de week en een ander voor feestdagen. Al is de stof nog zoo eenvoudig, als ze het lichaam maar dekt en beschermt tegen warmte en koude, dan is het voldoende. Evenals de voeten, moeten ook hoofd, hals en handen der kinderen gehard worden. Worden ze verwend, dan legt men de kiem tot verschillende ziekten. Voor 50 of 60 jaar kende men geene diphteritis, en thans moeten jaarlijks duizenden en duizenden kinderen aan deze ziekte sterven. Het verwennen en de verkeerde kleeding zullen wel als oorzaak meewerken. Wanneer hoofd en hals der kinderen in herfst, winter en lente met wol bedekt zijn, waarom zouden clan de roofvogels der gezondheid van het kind hun nest daar niet vinden, en hunne jongen uitbroeden, die aan de gezondheid van het kind knagen?
Wat gingen vroeger de kinderen eenvoudig met het noodigste gekleed, en vreesden in den winter geene koude, in den zomer geene hitte! Toenmaals had men niet zoovele sterfgevallen te betreuren als nu. Ik ken ouders, die vier kinderen hadden, en ook veel geld. In eene enkele week werden de vier kinderen hun door diphteritis ontrukt. Kwamen zulke gevallen vroeger niet voor, dan moet men terecht vermoeden, dat de tegenwoordige kleeding de oorzaak van menige kinderziekte is. Ongelijkmatige kleeding veroorzaakt eene ongelijke warmte. Er stroomt het meeste bloed naaide plaatsen die warm gehouden worden, en omgekeerd. Dat dan de ongelijke warmte en het opgehoopte bloed alle mogelijke onheil kunnen veroorzaken behoeft geen betoog.
100
Wanneer het hoofd in dikke wol is gehuld en de hals ook, en door de zoo opgewekte warmte zich daar meer bloed verzamelt, zouden dan daar geene storingen ontstaan en de gevolgen daarvan? Ook mag niet onvermeld blijven, dat, ondanks den zoo omwoelden hals en hoofd, de koude lucht toch moet worden ingeademd. Daarom zij de eerste regel bij het harden van het lichaam: Hoofd, hals en voeten moeten goed gehard worden tegen de frissche lucht. Wanneer men maar verstandig te werk gaat, is geen kou vatten te vreezen. Een goede kachel verwarmt het geheele vertrek; zoo moet ook de natuur alle deelen van het lichaam verwarmen. Het hoofd drage alzoo slechts eene dunne bedekking, de hals in den zomer niets, in den winter een dunnen halsdoek, maar niet van wol. Hij moet ook niet stijf gebonden • worden, maar de lucht moet steeds meer of minder tot de huid kunnen doordringen. Hoevele menschen lijden aan klieren! Zoodra ze bemerken, dat de klieren dik worden, wordt de hals nog eens zoo dik omwonden, waardoor het bloed daar nog meer ophoopt, en de dikte grooter wordt.
Ik ben overtuigd, dat er weinig klierlijders zijn, bij wie in de jeugd de hals niet op de bovengenoemde manier is verwend. Hoevele kinderen moesten vroeger niet een half uur, ja, een uur naar de school loopen, en dat zonder een enkel wollen kleedingstuk te dragen! Maar juist deze kinderen bleven de gezondste en sterkste. Het sprekendste bewijs evenwel geven ons de in wagens rondtrekkende gezinnen, die dikwijls vele kinderen hebben, welke bij de felste koude slechts half gekleed zijn en in zulk een wagen overnachten. Laat men daarbij eens de stadskinderen vergelijken, hoe tenger zien die er niet uit tegenover de anderen.
Het is mij, als hoor ik eene huismoeder, die deze regels gelezen heeft, zeggen: Hoe moet ik dan mijne opgroeiende kleine kinderen harden ? Ik zou gaarne alles doen, wat hen gelukkig kan maken, opdat ik mij voor mijnen Schepper zal kunnen verantwoorden. Ik geef haar den raad: Komt het voorjaar, dan hebben de kinderen een buitengewonen pret er in buiten barrevoets te loopen, en als de anderen dat barrevoets loopen zien, en zij mogen het zelf niet doen, dan vloeien er niet zelden tranen. Laat hen gerust barrevoets loopen! Wanneer de kinderen koud zijn, dan weten ze de woonkamer wel te vinden. Wacht tot ze zelf naar schoenen en kousen verlangen; maar ge zult wel eenslang moeten wachten, want ze voelen zich behaaglijk bij 't loopen op bloote voeten.
101
En evenals de vogels bij de komende lente een deel hunner veeren verliezen, en andere dieren hunne zomerharen krijgen, vereenvoudig ook de kleeding uwer kinderen! Opdat gij in 't geheel niets zult te vreezen hebben, zoo moet ge door eene verstandige harding uwe kinderen wennen; laat ze van tijd tot tijd twee tot vier minuten door het water loopen of de armen één minuut lang in het water houden; ge behoeft ze daartoe niet lang te vragen, het kind zal reeds door het ondervonden behagelijke gevoel tot herhaling dezer harding uitgelokt worden. Laat de kinderen tenminste 's morgens en 's avonds eenigen tijd in 't vochtige of natte gras met bloote voeten rondloopen in den tuin; en de felle zomerhitte zal de geharde kindernatuur volstrekt niet hinderen. Wilt ge nog verder gaan en uwe kinderen inderdaad gezond maken, laten zij aanwennen korte halfbaden te nemen. Zoodra ze er aan gewend zijn, strekt het hun niet alleen tot groote vreugde, maar ook zeer tot versterking. Wat ze in de lente doen tegen de zomerhitte, kunnen ze in den herfst herhalen om zich te harden tegen de winterkoude; daarom beginne men met het barrevoets loopen in den herfst niet te vroeg; en wanneer ze in den herfst niet meer buiten kunnen loopen, zoo moeten ze toch en ook in den winter, 's morgens en 's avonds blootsvoets in de kamer loopen.
Er is voor de jeugd geen grooter geluk dan de gezondheid en er wordt heel wat ellende door voorkomen.
Zorg voor versche lucht vooral in de slaapkamer.
De vogel groeit het best; in de frissche lucht, ook al is deze nog zoo veranderlijk met betrekking tot warmte en koude. Komt hij in eene kamer, dan verliest hij zijne schoone, glinsterende kleuren en zijne vroolijkheid.
Juist zoo gaat het met de kinderen. Heeft men het kind eens op den arm naar buiten gedragen, dan merkt men aan het kind eenen ongewonen drang naar de vrije natuur. Och! dat toch alle moeders het tot eenen plicht mochten rekenen aan dit verlangen van het kind toe te geven. Mochten ze tot de erkenning komen: In de vrije, frissche lucht, gedijt mijn kind het best. Kunnen de kinderen op hunne zwakke beenen nog nauwelijks loopen, zoo gaan ze reeds naar de deur, om in de vrije lucht te komen, en worden ze van buiten naar huis gebracht, dan gaat dat zelden zonder weenen en jammeren. Dit is niet alleen 's zomers het
102
geval; zelfs in den winter bij tamelijke koude zoeken ze de vrije lucht op, menigeen ondanks zijne dunne kleeding; zeker het duideliikste bewijs, dat de natuur het kind zelfs bij nog onontwikkeld verstand instinctmatig naar buiten drijft.
Ik bezocht heden een zieke en trof onderweg twee knapen aan, die nog niet op school gingen. Zij liepen barrevoets in de sneeuw, die door het zachte weer zeer waterig was, en gevoelden zich zeer behaaglijk. Hunne geheele kleeding was zeer eenvoudig. Daar deze jongens dag in, dag uit grooten-deels buiten waren, langer of korter tijd, al naar de kou het veroorloofde, zoo kon het barrevoets loopen hun slechts goed doen. Men neemt aan, dat kinderen, die in het voorjaar geboren worden, er beter aan toe zijn, dan zij, die in den herfst ter wereld komen. Zeker is de reden hiervan, dat de eersten vroeger en meer in de lucht komen. Is dus de kamerlucht voor kinderen niet goed, hoe nadeelig moet het dan zijn, wanneer de slaapplaats der kinderen bijna niet of veel te weinig gelucht wordt, of dat er nog het kwaad bij komt, dat men in de slaapkamer te hard stookt! Voor 50-60 jaren sliepen ook de kleine kinderen in onverwarmde kamers en ik heb nooit gehoord, dat er een bevroren is. Mochten toch alle moeders zooveel mogelijk zorgen, dat hunne kinderen, zoowel over dag als 's nachts frissche lucht krijgen! Het nadeeligst is, wanneer de slaapkamer der kinderen vochtige muren heeft, en de lieve zon er weinig of niet in doordringt. Hoe gemakkelijk en hoe spoedig is het jonge bloed bedorven en de grond tot latere ellende gelegd! Zullen dus de kinderen gezond en sterk opgroeien, dan is het beslist noodig, dat voor gepaste kleeding en voeding, voor frissche lucht en droge, lichte slaapkamers gezorgd wordt.
Beweging.
Alles, wat jong is, is vroolijk en bewegelijk, de vogels in de lucht en de dieren op het veld. Ook den kinderen is de vroolijkheid aangeboren; ze huppelen en springen gaarne. Laat men hun de vrije keuze, dan zal men spoedig zien, dat ze doen als de andere schepselen. De kinderlijke opgewektheid is het beste bewijs voor hunne gezondheid. Zoo lang de kinderen jong en klein zijn, duurt hun spel en hunne vroolijkheid maar korten tijd. De jeugdige kracht is spoedig uitgeput; dan rusten ze een poosje en beginnen hun spel opnieuw. Juist dit moet men ook bij hen in het oog houden, dat ze nooit te veel ingespannen of overladen
103
worden. Evenals de kinderen van nature lust toonen tot spelen en rondspringen, zoo toonen ze ook spoedig lust en liefde tot den arbeid, en beginnen, waartoe ze in staat zijn met grooten ijver, om aan de omgeving te toonen hoe sterk zi] ook al zijn, en dat zij kunnen en willen werken. Zoo neemt een jongen de zweep ter hand en zegt: „Ik wil koetsier worden.quot; Het meisje brengt de schotels of eenig ander kookgereedschap weg, om ook haar lust tot bezigheid te toonen. Maar ook deze werkzaamheid duurt maar kort, spoedig zijn ze uitgeput. Daarop moet in de opvoeding wel gelet worden. Zij hebben in alles lust en pleizier, doch slechts voor korten duur. Hoe meer de kinderen zich in de open lucht bewegen, of onder toezicht van moeder of anderen aan hunne natuurlijke neigingen worden overgelaten, des te gezonder en sterker groeien ze op. Dus vrije lucht, vrije beweging late men den kinderen; en men beschouwe hunne spelen als eene voorbereiding voor latere beroepsbezigheden! Ze worden op deze wijze van jongs af gewend aan 't gebruik hunner lichaamskracht en verkrijgen daardoor flinkheid, weerstandsvermogen en kracht voor den ouderdom. Doch de kinderen moeten onder toezicht zijn.
Hoe treurig is het, wanneer kinderen in de kinderkamer gehouden, opgesloten zijn; wanneer ze in 't geheel geen tuintje of vrije plaats hebben, waar ze ravotten kunnen en de vrije, frissche lucht inademen! Zulke kinderen hebben een treurig lot. Zulke kinderen hebben aldra geen eetlust meer; dikwijls hebben ze zwakke zenuwen.
Een kinderlijk, vroolijk, opgewekt gemoed is hun vreemd.
Een jaar geleden kwam eens een vader, uiterst bezorgd, met de angstige moeder bij mij, met hunne drie kinderen. Zij kwamen uit de stad, en onder tranen vertelde de moeder : „Wij zijn beiden, mijn man en ik, ongelukkig wegens onze kinderen, alle drie kwijnen ze, ze zijn niet vroolijk, niet levendig, hebben geen trek in eten, noch lust om te spelen. Bijna dagelijks hebben wij den dokter aan huis; nu eens is 't een kinderdrankje, dan weer wijn drinken bij kleine hoeveelheden, nu dit, dan dat. — Wij deden, wat we maar konden; aan geld ontbreekt het ons niet, en we zouden gaarne nog meer voor de kinderen doen.quot;
Deze ouders wilden weten, of dit kwaad niet te verhelpen was. Ik gaf den goeden ouders den volgenden raad: Doet uwe kinderen een maand of drie op het land, laat ze dagelijks buiten op bloote voeten loopen; verschaft hun de gele-
104
genheid, om ook eens barrevoets in een beekje te loopen, geeft hun dikwijls melk bij kleine hoeveelheden, of wel elk uur een lepel vol; verder een eenvoudigen kost zonder specerijen, goed eigengebakken roggebrood, maar geen wijn of bier en na drie maanden zult ge zien, dat ge andere kinderen hebt. En inderdaad, na vier maanden werden de kinderen mij getoond, ze waren 's zomers op het land in de open lucht gehard en anders gevoed, en ik moest mij verbazen, dat in zoo'n korten tijd zulk eene verandering had plaats gevonden. Ieder gezin, vooral in de steden, mocht ik toeroepen, ook daar waar verweektheid reeds den schepter zwaait: „Doet desgelijks!quot;
Menig huisvader en menige moeder zal wel zeggen: Dat is goed en wel, maar ik heb zooveel geld niet. Maar hun antwoord ik: Voedt uwe kinderen zooals in dit boek is aangegeven, wacht u voor het verwennen; geeft hun geene geestrijke dranken of gekruide spijzen; lucht de woning flink, verschaft hun de gelegenheid tot halfbaden en vol-baden, zooals dit aangegeven is, en gij zult den zichtbaren zegen van uw werk kunnen waarnemen.
TIENDE HOOFDSTUK. School en werkkring.
Het gansche leven van den mensch is eene school. Dag in, dag uit gaat een ieder naar deze school, kan er leeren en zich oefenen. Dit duurt zoo tot het sterven. Gelukkig de mensch, die het verstaat, en zich inspant om het nuttige, noodige en heilzame zich meer en meer te verwerven. Voor alles moet men niet vergeten, dat er in 't inenschelijke leven twee geheel verschillende scholen zijn, waarin onderwijs gegeven wordt en geleerd kan worden. Wie zou niet weten, dat er op aarde goed en kwaad is, en dat dit goede met het kwade in voortdurenden strijd isl Elk wil de heerschappij. Beide, 't goede en't kwade, worden met ijver onderwezen. Al naar 't onderricht, dat ieder ontvangt, komt hij in de school van 't aoede of kwade. Gelukkig hij, die de school bezoekt en slechts het goede leert; maar ongelukkig, die naar de school des kwaads gaat en daar het kwaad leert. Ik wil trachten deze beide soorten van scholen, zoo-
105
ver het mij mogelijk is, nauwkeurig te kenschetsen, opdat ieder wete welke de goede en welke de slechte school is, en welk onderricht er gegeven wordt.
Ik wil beginnen met die school, welke het kind in zijne vroegste jeugd bezoekt, en wil dan de verschillende levensscholen doorgaan, tot de laatste toe.
De eerste school van het kind.
De eerste school is de school in het ouderlijk huis. Het kleine kind is inderdaad gelijk aan de zaadkorrel welke men niet aanziet, dat zich zulk een statige plant daaruit kan ontwikkelen. Even klein als het lichaam is, in vergelijking met dat des volwassenen, even nietig is de geest vergeleken met dien van een ontwikkeld mensch.
Maar nauwelijks is het kind twee, drie jaar oud, of het gaat ter school en leert door aanschouwingsonderwijs. Zoodra het heeft leeren spreken, ziet het de voorwerpen niet slechts aan, maar men moet er ook wat van vertellen. Het stelt verschillende vragen, om zijne weetgierigheid te bevredigen. De eerste onderwijzer is de vader, de eerste onderwijzeres de moeder. Evenals het kinderoog het eerst op vader en moeder is gericht, zoo luistert zijn oor het eerst naar hun onderricht, en dit wordt 't liefst in zijn hart opgenomen. O, mocht toch geen vader of moeder vergeten, dat ze verplicht zijn, hunnen kinderen het eerste onderwijs te geven, ja, dat de Schepper hen daartoe heeft bestemd! En welke kennis moeten vader en moeder den kinderen nu het eerst bijbrengen ? Spoedig ziet het kind in, dat het vader en moeders hoogste schat is. Het moet daarom al spoedig leeren, dat het nog een anderen Vader in den hemel heeft, die het zelfs nog meer bemint dan de ouders. Met dit onderricht moet men zeer nauwgezet te werk gaan. De ouders moeten echter niet eenvoudig met woorden leeren, maar ook door hun voorbeeld helder voor oogen houden, hoe men een goed leven leidt. Het eerste alzoo, wat de ouders hunnen kinderen leeren moeten, is de kennis van God; het tweede, de wijze waarop men God dienen moet, hetgeen ze uit het voorbeeld der ouders moeten kunnen opmaken. De kinderen hooren gaarne van God, het hoogste wezen, en kunnen zeer goed onderwezen worden omtrent Gods grootheid en verhevenheid, wanneer men hun van de Schepping vertelt. Gaat het mondeling ondericht moeilijk, zoo moet het onderricht door het leven meehelpen. O, hoe gelukkig zijn toch
106
de kinderen, die eene moeder en een vader hebben, welke de erkenning van een God, de liefde en den dienst van God in woord en daad onderwijzen. Maar dubbel ongelukkig noem ik de kinderen, die ouders hebben, die God maar weinig of in het geheel niet kennen, en niet in Gods dienst leven. Evenals het onderwijs der ouders den kinderen het liefst is, zoo dringt het ook het diepst in hun hart in, hetzij ze goed of kwaad leeren.
Evenals een kind moet worden onderwezen over zijne hoogere bestemming en leeren moet, gelukkig te worden, door zich bij zijnen Schepper aan te sluiten, zoo mag een ander punt in de kinderschool niet vergeten worden, n.1. het werken. Het is den kinderen aangeboren, dat zij willen werken. De kinderen hebben vader en moeder het meest lief, en zijn gaarne zooveel mogelijk bij hen. Wanneer zij nu de ouders vlijtig zien werken, dan grijpen ze ook reeds met hunne handjes aan, en beginnen te dragen, te tillen en te werken. Zij leeren dat juist van hen. Daarom moeten de ouders ook aan de kinderen een voorbeeld van ijverig werken voor oogen houden. Arbeid moet een der beste dingen zijn, die de kinderen in de school hunner ouders leeren. Maar de kinderen moeten niet alleen leeren, hoe hunnen Schepper te dienen of gewend worden aan den arbeid, zij moeten ook de moeilijkheden in het leven leeren kennen, die hun als kinderen reeds niet vreemd zijn. Want gelijk de menschen tot werken zijn veroordeeld, zoo heeft de Schepper ook gewild, dat zij moeiten en smarten zouden te verduren hebben. Ook hierin moeten de kinderen van hunne ouders door woord en voorbeeld onderwijs ontvangen. Wanneer een kind geleerd is: „Gij moet de zorgen, die gij niet kunt voorkomen, gewillig dragen, gij verkrijgt eenmaal het loon daarvoorquot; en ziet dan, dat zijne ouders zelf smarten en moeiten geduldig dragen, dan schikt het zich gemakkelijker in dit onaangename, en raakt gewend aan berusting en kalmte in lijden. Hoort het geene klachten en verwen-schingen van zijne ouders, dan zal het zelf niet klagen en beginnen te verwenschen. Men moet echter den kinderen, zoolang ze in de school van het ouderlijke huis zijn, niet te veel opladen en hen niet te lang of ingespannen aan het werk laten ; dan worden de kinderen overspannen, ze zullen gaan kwijnen in plaats van gezond en sterk te worden. Een klein spreekwoord onthoudt een kind gemakkelijk, maar een gedicht leeren is onmogelijk, en zoo is het ook met het werk. Wordt nu het omtrent kost, kleeding, woning gezegde
107
behoorlijk in het oog gehouden, en krijgen de kinderen bovendien een goed onderwijs, dan zullen zij een hoopvolle toekomst te gemoet gaan. Maar hoe gaat het kinderen, wanneer de ouders over hun God, hun Schepper en Vader, weinig of niet spreken, wanneer zij door hun woord en voorbeeld niet leeren God te dienen en de lasten des levens te dragen?
Al te snel, helaas, zal zich eigenzinnigheid in hen ontwikkelen, en te verwachten is het, dat ze eerlang hunne plichten jegens God, zoowel als jegens hunne ouders, zullen vergeten. Wanneer zij verder niet gewend worden aan het werken in hunne jeugd, of zelfs door woord of voorbeeld aangezet worden tot ledigheid, tot twisten en krakeelen: welke treurige gevolgen moet dat voor de kinderen hebben! Vaders en moeders, die zoo handelen, zijn geen Christelijke opvoeders! [ntusschen hebben de ouders niet alleen de verplichting om de kinderen te onderwijzen en hun geen ergernis te geven: zij moeten hen daartegen ook beschermen, dat zij niets zien of hooren, wat hun onderricht tegenwerkt. Ongelukkig zullen de kinderen, ondanks alle zorg der ouders, toch nog genoeg zien en hooren wat hun tot nadeel kan zijn. Dan moet hun voorbeeld eene bescherming zijn tegen de ontvangen indrukken. Laten de ouders de opvoeding aan dienstboden en juffrouwen over, dan kunnen ze niet voorzichtig genoeg zijn in de keuze, opdat hun onderwijs niet het tegengestelde uitwerkt van hetgeen zij verlangen en beoogen. Wie het kind onderwijst, die heeft het kind.
Eens leerde ik twee priesters kennen en vraagde hun: „Hoe kwam het toch, dat gij priester werdt? Uwe ouders zijn toch met het priesterschap niet zoo ingenomen.quot; Ik kreeg ten antwoord: „Dat wij priester zijn, danken wij noch vader, noch moeder, maar alleen onze dienstbode; die heeft ons leeren bidden en ons geleid tot de erkenning en de liefde van God. Wanneer ze ons naar bed had gebracht, dan kwam zij na een paar minuten in de slaapkamer terug, en bad met ons. Zij gaf ons door haar onderricht en voorbeeld den weg aan tot een goed leven, en zoo kwam het, dat wij den priesterstand kozen.quot;
Wilt gij, waarde lezer, nog een voorbeeld? Luister dan! Ik ken eene moeder, die hare kinderen tot aan de eerste communie zelf godsdienstonderwijs gaf en hen dag aan dag, minstens een korten tijd inden heiligen godsdienst placht te onderwijzen. En wat ze den kinderen leerde, dat deed ze ook in
108
hare werken. Het onderricht werd buitengewoon gezegend. Alle kinderen volgden trouw de voorschriften van den godsdienst, en zijn nu de troost, de vreugde en het grootste geluk hunner brave ouders!
Leert een mensch vanzelf reeds het kwade gemakkelijker dan het goede, hoe licht kan dan eene verkeerde opvoeding hen het verderf te gemoed voeren! Eene slechte opvoedster of moeder kan maar al te licht door onderwijs of voorbeeld den grond leggen voor later bederf. Eens heb ik twee broeders leeren kennen, waarvan de een 27, en de ander 29 jaar oud stierf, doordat zij zich door hunne hartstochten hadden laten leiden. Kort voor hun dood hebben beiden gezegd: „Aan ons ongeluk heeft onze eigen moeder schuld, daar zij niet voor het goede ijverde, en ons niet heeft teruggehouden van zooveel, dat met haar weten, voor ons nadee-lig moest zijn.quot;
Gelukkig daarom kinderen, wier ouders goede opvoeders zijn, die met woord en voorbeeld op verstandige wijze hunne kinderen grootbrengen, en steeds in het bewustzijn hunner verheven plichten, hen lichamelijk, geestelijk en zedelijk zóó opkweeken, als het God behaagt. Daardoor bereiden zij zichzelven vreugde en troost en hunnen kinderen eenen grooten zegen. De kinderen zullen dan, evenals ze in het gelaat de trekken der ouders dragen, ook in hun levenswandel de goede eigenschappen van vader en moeder openbaren. Mochten dit alle ouders goed bedenken! Waar het eerste onderricht verkeerd is, waar de kinderen meer voor de wereld en het leven, dan voor God en het eeuwige leven opgevoed worden, daar zullen de sporen van zulk eene verkeerde kinderopvoeding in een zondigen levenswandel aan het licht komen. Ontevreden met zichzelf, zullen zij de lasten des levens slechts met morren dragen, hunnen ouders slechts smart en kommer bereiden; hun het leven verbitteren en verkorten. De gedachte aan het leven hiernamaals echter zal noch de ouders noch de kinderen troosten, maar slechts met schrik vervullen.
Met het zesde jaar ongeveer begint gewoonlijk de tweede school voor het kind, waarin het onderricht wordt in die zaken, welker kennis voor het leven noodzakelijk is. Het
109
eerste, zoo buitengewoon gewichtig onderwijs, dat het kind genoten heeft, moet in de tweede school slechts voortgezet en uitgebreid worden. Hiertoe is het kind nu bekwaam, omdat het lichamelijk en geestelijk genoeg ontwikkeld is op den leeftijd van 5 of 6 jaar. In mijne jeugd was het: Wie goed kan lezen, schrijven en rekenen en voldoende kennis van den godsdienst heeft, die is op eene goede school geweest en heeft de noodige gronden om zich verder te ontwikkelen.
Menigeen heeft toen school gehouden, die zelf niet meer kende dan lezen, schrijven en rekenen. Ik zelf had. tot mijn 12de jaar een onderwijzer, die schoenmaker was, en toch de kinderen met ijver en goed gevolg die zaken geleerd heeft. Dien onderwijzer ben ik heden nog grooten dank schuldig, want hi] heeft ons een uitstekend voorbeeld gegeven. Al zijn er ook eenige kinderen dom gebleven, omdat hij er niets in kon krijgen, ook nu is het geslacht der domooren nog niet uitgestorven, zooals de examens uitwijzen, hoewel men wetenschappelijk ontwikkelde onderwijzers heeft. Men zou zeer goed kunnen nagaan, dat uit zulke scholen velen gekomen zijn, die zich zelf verder gevormd hebban, wanneer ze eenmaal het „lezen, schrijven, rekenenquot; goed verstonden. Er waren menschen, die in wereld- en kerkgeschiedenis zeer bedreven waren, en velen hadden ook de aardrijkskunde in hunne vrije uren uit boeken zeer goed geleerd. Mijn eigen vader, die wever was, wist zooveel van wereld- en kerkgeschiedenis, dat hij mij dikwijls bij hem liet zitten, ofschoon ik mijne studiën voor de universiteit reeds volbracht had. En zoo is er menigeen geweest, die door dié eenvoudige school een voldoenden grond gelegd heeft, om zich verder te kunnen bekwamen.
De dagschool duurde tot het 12de jaar, de zon- en feest-dagschool van het 12de tot het 18de jaar. Waren eens de genoemde leervakken de hoofdinhoud van het schoolonderwijs, en werd de kennis daarvan als voldoende beschouwd, om zich voor het leven verder te bekwamen, zoo heeft men zeker thans, wanneer men het groot aantal leervakken beschouwt, geheel andere scholen, waarin men veel meer leeren moet en meer omvattende kennis verwerft. Maar of die scholen voor iedereen goed en nuttig zijn, is eene andere vraag. De kinderen zijn met hun 6de jaar toch nog kinderen, en gaan ze tot hun 18de jaar school, dan zijn ze nog kinderen gebleven, lichamelijk en geestelijk. Maar wanneer men kinderen te veel lichamelijk werk oplegt, dan verzwakken ze, zooals
110
boven is gezegd. Kan hun ook niet geestelijk te veel opgelegd, en hunne gezondheid ook zóó benadeeld worden ? Zal niet door eene school, waar te veel geleerd wordt, zoowel het lichaam als de geest lijden? En wat kan er van zoo'n verzwakt kind terechtkomen ? Wordt het kind te veel opgeladen, dan wordt de school hem een plaag en grondigheid is niet te verwachten. Het kind moet geestdrift hebben voor het onderwijs; de school moet zijn geluk uitmaken. Met weetgierigheid moet hij onderwijs ontvangen. Wie overladen is, die wil — dat is natuurlijk — den last afschudden; hij krijgt tegenzin zoowel tegen den last als tegen hem, die dien oplaadt.
Wanneer men ons tegenwoordig schoolleerplan inziet, en op de eischen let, die aan de kinderen gesteld worden, en deze vergelijkt met de teere natuur, de nog zwakke vermogens en krachten, dan mag men wel vragen: Hoe moeten de kinderen zulke bergen overklimmen zonder nadeel ? De kinderen hebben toch natuurlijk bij hunne onontwikkelde lichaams- en geesteskracht nog niet dat weerstandsvermogen. Moeten ze niet lichamelijk en geestelijk bezwijken, wanneer ze uren aaneen in de school moeten zitten? Boven merkte ik het reeds op: Een versje leert een kind gemakkelijk en gaarne, maar een lang gedicht kan het niet leeren. Hoe zouden dan zulke jeugdige hersenen uren lang nieuwe kennis opnemen zonder moe te worden? Het zal er mee gaan als eene spons, die men in het water doopt, er dan uitneemt en nu in een ander water doopt om ook dit op te zuigen. Het tweede water zal er eenvoudig aüoopen, omdat de spons reeds gevuld was. Wanneer kinderen meer dan ttvee uur op de schoolbank zitten, dan bemerkt men, vooral bij de zwakkeren, verveling; en men ziet zeer goed, dat zij aan het onderwijs weinig of in 't geheel geen deelnemen.
Is het leerplan uitgebreid en te ingewikkeld, dan mag men geen grondigheid in het leeren verwachten. Hoe kunnen lichaam en geest worden gevormd, wanneer een vruchtbare ontwikkeling zoo tegengewerkt wordt. Kinderen zijn van nature weetgierig, ze willen leeren en leeren ook gaarne; maar als ze door doen en laten toonen, dat zij het onderwijs niet kunnen volgen, en toch daartoe gedwongen worden, dan wordt hun het leeren een last, en dan gaat het als met jonge paarden, wanneer men van hen te veel verlangt. Zij gaan achterwaarts inplaats voorwaarts.
Ik luisterde onlangs in eene school toe, hoe bij het aan-
Ill
schouwingsonderwijs een tuin verklaard werd. Hoe lang duurde het; hoezeer waren de kinderen ingespannen, en wat moest de onderwijzer daarbij een geduld hebben! Ik dacht bij mijzelf: Ik wil liever eene preek houden, dan in hare volle lengte en omvang zulk eene verklaring geven. En verder dacht ik; In mijne jeugd werd op school van een tuin niets gezegd, en toch wist ieder kind, wat een tuin was, wat hij kan voortbrengen en hoe hij ingericht is.
Een ander voorbeeld: Een heer vertelde mij, dat het hem zoo moeilijk viel, zijnen kinderen begrippen aan te brenger;, en zei, dat hij zich moeite had gegeven om een klein schoolkind begrijpelijk te maken, wat een kelk was, dat deze van goud, zilver en koper gemaakt is, en in de kerk gebruikt wordt bij de heilige mis. Toen hij nu meende, het kind alles te hebben gezegd, zoo duidelijk en nauwkeurig mogelijk, had hij het kind gevraagd, of het nu wist wat een kelk was. Het had geantwoord; ja. Waar kan men dan zulk een kelk krijgen, had hij verder gevraagd; en het antwoord gekregen; Bij den kalkbrander. Het bewijs was daarmee gegeven, dat het van de geheele verklaring niets had begrepen. Na dit verhaal merkte ik op, dat ik het met het kind best, zonder moeite, had klaar gekregen. Op de vraag: hoe? antwoordde ik: „Ik zou niets gezegd hebben, omdat het kind na 6 of
8 jaar al lang zou weten, wat een kelk was, en watka^k. — Dus moet bij het onderwijs goed in het oog gehouden worden, dat de kinderen graag leeren, maar dat het niet te lang mag duren, en dat ze niet te lang met één en hetzelfde voorwerp mogen beziggehouden worden; anders wordt dè geest overladen, stomp, het kind krijgt afkeer en de geestkracht bezwijkt. Geldt dit in het algemeen, veel meer is dit het geval met de kinderen, die weinig vermogens bezitten en hen, die lichamelijk minder zijn. De ontwikkeling der kinderen is zeer verschillend. Menig kind is op 5 , 6jarigen leeftijd meer ontwikkeld dan anderen van
9 of 10 jaar.
Het is zelfs niet eens goed, wanneer de geestvermogens te vroeg of te snel ontwikkeld worden; want bij hen wordt gewoonlijk het lichaam ziek of begint te verzwakken. Er zijn kinderen, die, als ze 8 of 9 jaar zijn, weinig talent toonen, maar als ze 10 of 11 jaar worden, des te spoediger ontwikkelen. Ik ben er stellig voor, dat de kinderen zooveel leeren als hunne krachten toelaten, maar men moet hen niet te zeer inspannen. Men mag bij het schoolonderwijs niet vergeten, dat bij deze schoolkinderen het onder-
112
richt to huis niet gestaakt is, en dat de huiselijke arbeid ook vroegtijdig moet geleerd en daaraan geholpen moet worden. Vader en moeder moeten dit huisonderricht voortzetten, en de kinderen moeten het werken niet alleen van hen zien, maar het leeren en er aan helpen. Zijn ze nu voor de school reeds te zeer ingespannen, dan zijn de jeugdige krachten uitgeput en de huisschool blijft achterwege; en wat ze als kinderen niet geleerd hebben, dat willen ze later niet doen.
De ouders moeten zich echter niet uitsluitend bemoeien met hun huisonderwijs, maar er ook op letten, dat de kinderen het onderricht in de school goed gebruiken Ook hier moet de godsdienst de voornaamste zaak zijn, en de ouders moeten zich dikwijls overtuige, welke vorderingen hunne kinderen maken. Zij moeten hunne kinderen daarom trouw naar school zenden.
Hoe streng werd in mijne jeugd door de ouders over het godsdienstonderwijs ondervraagd, hoe grondig werd onder tafel op zon- en feestdagen over de preek ondervraagd, en als ik er niets van wist, moest ik den lepel neerleggen en kreeg niets te eten. Zeker eene zware boete voor een hongerig kind, maar ook eene rechtvaardige straf! Maar niet in den godsdienst alleen moeten de kinderen goed onderwezen worden, ze moeten ook leeren, vooral door het voorbeeld' der ouders om volgens hun geloof te leven. Daarop moeten de ouders, vooral gedurende den schooltijd, hunne aandacht vestigen. Wat gedurende dien tijd wordt verzuimd, wordt moeilijk of in 't geheel niet ingehaald.
De ouders moeten ook zorgdragen, dat de kinderen in die jaren een eenvoudigen, gezonden kost krijgen. Zij moeten niet alleen leeren, ze moeten ook groeien. Al is de kost ook grof, het schaadt niet; men moet zich juist wachten, hen aan verfijnden kost te wennen. Geestrijke dranken moeten voor de kinderen als vergif beschouwd worden. De kleeding moet eveneens eenvoudig, duurzaam en overeenkomstig het jaargetijde zijn. Vooral geene ijdelheid, die tot trots lijdt! Verder moet voor een goed droog slaapvertrek, voor een goed luchten en voor eenvoudige en gezonde bedden gezorgd worden, om ook hier alle verwenning buiten te sluiten. Niet minder heeft men te letten op het harden der kinderen door de vrije lucht, zoowel als door de aangegeven middelen: barrevoetsloopen, in 't water loopen enz. In den winter kunnen de kinderen 's morgens en 's avonds
113
in huis op bloote voeten loopen, maar voor deze oefening moeten vooral de lente en de herfst gebruikt worden. Door harding kan de natuur in de jeugd dubbel sterk gemaakt worden. Het kost niets, en de moeite is gering. Hoe spoedig is het den kinderen geleerd, dat ze zich een badwater in orde kunnen maken, en, wanneer ze per week twee of vier halfbaden of volbaden nemen, Va tot hoogstens 1 minuut lang, dan groeien ze stevig op, tot groote vreugd hunner ouders en tot hun eigen zegen. Maar wordt de jeugd verwend, zoo wordt tot vele hartstochten en gebreken de grond gelegd.
School der rijpere jeugd.
De schooltijd duurt gewoonlijk van het zesde tot het dertiende jaar, dien tijd rekent men bij de jeugd. Het is als een schoone lentedag, die echter spoedig voorbij is. Dan komt een andere tijd, die ten deele dezelfde plichten met zich brengt, maar in hooger graad. Dan mogen vader en moeder zeker alles aanwenden, om voor hunne kinderen goede opvoeders te zijn. De kinderen waren tot nu toe bedeesd en ingetogen, en verkeerden gewoonlijk bij de ouders en letten op hen.
Zoodra echter het kind wat grooter en weetgieriger wordt, dan wil het meer zien, meer hooren en in een uitgebreider kring verkeeren. Het is dan zaak er op te letten, dat het slechts het goede hoore en zie en leert, en bewaard worde voor slechten omgang.»In dezen tijd moet een vaste, godsdienstige grond gelegd worden, waarop het gansche verdere leven opgebouwd wordt. Men kan deze jaren de school der deugd noemen, omdat beoefening der deugd nu hoofdzaak bij het onderricht moet zijn. In de jeugdige harten moet krachtig het oordeel ingeprent worden, dat God over de menschheid heeft uitgesproken: werken in het zweet des aanschijns en met geduld de ongemakken des levens dragen. Omdat in dezen tijd de wereld alles aanwendt om de jeugd te boeien, zoo moet deze goed vertrouwd gemaakt worden met het hardste oordeel, dat God over de menschen heeft uitgesproken; Eenmaal moet ge zeker sterven, en dan moet gij alles verlaten wat gij bezit, en rekenschap afleggen van uw doen en laten. In deze jaren wordt reeds beslist, bij de meesten, of zij den breeden weg van het kwade zullen bewandelen, of den smallen, moeilijken weg der deugd, die alleen tot tevredenheid op aarde en tot eeuwig geluk leidt. De ouders moeten hunne ondervinding gebruiken om hunne kin-
8
114
deren te beschermen voor de gevaren der wereld, en hun onderwijzen, hoe ze die vermijden kunnen. Zij moeten hun leeren, dat zij verloren gaan, wanneer zij de gevaren opzoeken. Maar opdat zich de ouders zouden aangespoord voelen, met allen ijver hunne plichten te vervullen, mogen ze'wel bedenken, dat hunne kinderen meer neiging hebben tot het kwaad dan tot het goed. Niets echter houdt den mensch er zoo van af zijne neiging en de verlokking der wereld te volgen, dan een godsdienstig, deugdzaam leven, omdat daardoor de mensch zijne bestemming steeds voor oogen heeft, welke de wereld in al hare ellende doet kennen. Nooit zullen de wereld en de booze lust over de deugd zegevieren, wanneer het eeuwige doel in 't oog gehouden, en met jeugdigen ijver daar naar gestreefd wordt. Maar het tegendeel is het geval bij hen, die in dezen tijd dit doel uit het oog verliezen. Zoo komt het, dat sommigen den weg van deemoed volgen, en anderen den weg van hoogmoed; de éénen liefde hebben voor eenvoud, de anderen voor ijdelheid. Sommigen leiden een tevreden leven, anderen geven zich over aan genot en lust. Juist zoo is het met alle overige deugden en ondeugden.
Jonge boomen, die men in den tuin plant, hebben vele jaren lang een vasten steun noodig en moeten flink gesnoeid worden, opdat ze niet sterven of gaan kwijnen. Zulk een steun moeten de ouders voor hunne kinderen zijn, en zij moeten ook de verschillende ranken van het kwaad wegsnijden. Gaat de steun bij de boompjes weg, dan worden ze spoedig door den storm vernield. Zoo gaat het ook met de jeugd, wanneer niet de beschermende en leidende hand der ouders haar voor bezwijken behoedt; wordt ze echter in deze schoonste maar gevaarlijkste jaren onderricht in de vrees, de liefde en den dienst van God, dan slaat ze den weg dei-wijsheid en deugd in, en zal dien leeren minnen.
Ik kende een gezin, waar de vader uiterst goed was, maar de moeder zóó verblind, dat zij slechts goeds zag in hare kinderen. Geen van beiden letten op de verkeerde neigingen der kinderen en de hen dreigende gevaren, en gunden hun te veel vrijheid. Toen zij bijna 20 jaar oud waren, konden de ouders zeer goed merken, dat er voor het noodzakelijkste maar weinig belangstelling was, en dat zij op den breeden weg des verderfs wandelden, vanwaar zij niet meer konden afwijken. De beide zoons zochten de vreugde der wereld op en vroolijke gezelschappen, en spoedig beviel het hun niet
115
meer in liet ouderlijk huis. De een gaf zich over aan drank en spel; de andere was de slaaf der zinnelijke lusten. Het woord van vader en moeder werd noch gehoord, noch gevolgd en op hun 25,te jaar waren beiden het slachtoffer hunner hartstochten geworden. De dochter kwam in een gezelschap, waar IJdelheid met woord en daad gepredikt werd, en spoedig werd ook bij haar het spreekwoord bewaarheid: Hoogmoed komt voor den val. Eer zij 24 jaar oud was, berokkende zij haren ouders reeds veel verdriet, en de treurige gevolgen vermeerderden van jaar tot jaar. De moeder kon de kindermeid worden van hare bedorven dochter en de vader kon voor allen het brood verdienen. Het treurigste echter is, dat zulke ouders dan niets meer kunnen doen door woord en voorbeeld; want wanneer de kinderen den weg der dwaasheid bewandelen, worden ze licht verstokt en voor goeden raad zijn ze niet ontvankelijk.
Daarentegen is mij een ander paar ouders bekend, zeer arm, en waar het brood voor 8 kinderen met moeite en zorg werd verdiend, en dezen slechts den allereenvoudigsten kost kregen.
Reeds in de eerste jaren moesten ze helpen hun eigen brood te verdienen. Maar ze leerden ook bidden: Geef ons heden ons dagelijksch brood, en ze kenden de spreuk: In het zweet uws aanschijns zult gij uw brood eten. Deze kinderen kwamen al vroeg onder vreemden om hun brood te verdienen. Zij hadden uit het ouderhuis niets meegenomen dan dit eene: God trouw dienen en vlijtig werken. Al waren zij van hunne ouders verwijderd, toch waren deze hun een vaste steun, waardoor de kinderen zich staande hielden bij alle stormen en beproevingen; want de band der christelijke kinderliefde scheurt niet zoo gemakkelijk. Al deze kinderen werden later goed bezorgd, zoodat menigeen hun geluk benijdde. Wat was de reden, dat zij zoo gezocht werden? Zij hadden godsvrucht en werklust, bezaten deugden en vervulden trouw hunne plichten jegens God en de menschen.
Voor meer dan 25 jaar leerde ik eene recht christelijke moeder kennen, wier man stierf, toen het negende kind in de wieg lag. Met eenen merkbaren zegen verzorgde deze weduwe haar huisgezin en voedde hare kinderen voorbeeldig op. En wat stelde haar daartoe in staat? Zij bezat ware. diepe godsvrucht, eenvoud, spaarzaamheid, genoegzaamheid, verbonden met een kalm gemoed en eene buitengewone waakzaamheid.
116
In de aangegeven jaren moeten de ouders ook goed overleggen, waarin zij hunne kinderen onderrichten; wat hun noodig, wat nuttig, wat overtollig is. Het noodigste, dat zij leeren moeten, is eene eenvoudige huishouding: daartoe behoort vóór alles zindelijkheid, eenvoud, tevredenheid. Geheel verkeerd zou het zijn, als de kinderen leerden het nuttige en noodige onopgemerkt te laten en aan ijdelheid en weelde de voorkeur te geven. Het naaien, verstellen en breien moet een meisje goed verstaan; dat moet het eerste zijn, wat geleerd wordt. Wanneer een meisje begint met haken en borduren, dan zal het later niet willen naaien en breien. Hoeveel berust toch op het aanleeren van huishoudelijk werk! Maar vooral moet voor het leeren van de keuken gezorgd worden en daarbij past immer de vraag: Wat is het gezondste, eenvoudigste en voedzaamste; en wat geeft kiacht en weerstandsvermogen? Al wat daartoe niet dient, behoort men te vermijden. Hoe gaarne sluipt genotzucht binnen en verjaagt eenvoud en tevredenheid, en daarmede te gelijk de welvaart! Ouders moeten niet vergeten, dat hunne kinderen groeien tot hun 2-ist6 jaar, en daarom gedurende dezen tijd een voedzamen, goeden kost behoeven, opdat ze goed kunnen wassen.
Het domste meisje kan voor dame spelen, een fraai kleed dragen, en een paar phrasen zijn desnoods voldoende, maar daarmede vangt men in een huishouden niets aan. Velen loopen werkeloos rond en steunen hun hoovaardig streven om deftig te schijnen, nog met hooge hakken onder de laarzen. Zij kennen het modeblad beter dan het praktisch kookboek, en staan in hunne eigen oogen veel hooger dan het gewone volk. En al houden ze zich ook voor geene gravin, ten minste gelooven ze, dat ze er drie kwart van zijn. Maar wanneer ze ook maar een stukje roggebrood moesten verdienen, dan liet hen de kennis in den steek
Ik kende eene moeder die hare dochter voor zeer schoon hield, en geloofde, dat ze te goed was voor het eenvoudige landleven, en mejuffrouw hare dochter dacht eveneens, dat het landleven voor haar niets was, en zij tot iets hoogers bestemd was. Kwam ze dan in de vacantie naar huis en verbeeldde zij zich niet weinig, dan schepte ook de moeder daarin genoegen, en verheugde zich dat ze hare dochter zóó opgevoed had. Maar toen de kweekschool in de stad d jorloopen was, en de moeder had opgeofferd, wat ze bezat, en deze meende dat het ware geluk nu beginnen zou, geschiedde juist het tegendeel. Niemand wilde zich door het
117
bezit van die dochter gelukkig maken, en zoo moest deze haar eigen brood verdienen. Dikwijls veranderde zij van betrekking, daar ze tot niets deugde. De nood dwong haar ten laatste naar de fabriek te gaan, en na slechts weinig jaren kwam zii om ondersteuning in de stad terug, waar zij eens zulk eene voorname rol gespeeld had. Eer de moeder stierf, kon zij nog de vruchten harer opvoeding zien, en voorzeker groeven verdriet en ellende haar een graf. vroeger dan noodig was. Wie is nu schuld aan zulk een ongelukkigen levensloop ? Komt echter zoo iets niet herhaaldelijk in 't klein en groot voor?, Daarom moeten de ouders bij de opvoeding hunner kinderen zich hunne plichten goed bewust zijn. Het is derhalve het beste, van begin af eenvoud, spaarzaamheid, tevredenheid en vooral godsdienst te onderwijzen en dit onderwijs geregeld voort te zetten. Een kind, dat zoo is opgevoed, zal in elke levensomstandigheid zich weten te schikken. Vooral zal het de godsdienst, wanneer die diep is ingeprent, een troostrijke gids door alle lotgevallen zijn.
Keuze van een beroep.
Tot het gewichtigste in het leven der menschen behoort zeker de keuze van een beroep. Valt deze goed uit, dan weet de mensch zijne taak gewoonlijk goed te volbrengen. Maar is dit niet het geval, dan is meestal het leven eene aaneenschakeling van ellende. Terecht kan de wereld beschouwd worden als eene werkplaats, waarin tallooze verschillende beroepen uitgeoefend worden, en waar elk beroep ook zijne liefhebbers vindt. Gelijk de kindsheid als een morgen verdwijnt, zoo gaat ook de geheele jeugd snel als de lentetijd voorbij. Maar evenals na de lente de heete zomertijd komt, zoo volgt op de jeugd het tijdperk waarin men eene betrekking bekleedt. Ieder mensch moet een beroep hebben. Maar wie bepaalt voor ieder mensch afzonderlijk wat hij worden moet ? Moeten vader en moeder het hun kind aanwijzen? Het antwoord luidt: Wij behooren uitsluitend aan God, onzen Schepper, en Hij alleen heeft het recht ons beroep te bepalen. De ouders hebben de taak. hunne kinderen voor hun beroep voor te bereiden, en zij moeten zich zeer veel moeite geven om het door God bepaalde beroep te zoeken.
Wanneer het kind goed opgevoed wordt, dan zal het ook lust en aanleg toonen voor een of ander vak, en wanneer er
118
dan een verstandig vader- of moederwoord bijkomt, dan zal het door God aangewezen beroep wel verkregen worden.
De ouders moeten hunnen kinderen wèldoordachten raad geven, en voor alles daaraan denken, dat Gods wil er door vervuld moet worden. Zij moeten het uitoefenen der betrekking beschouwen als een middel om God zoo volmaakt mogelijk te dienen.
In dit opzicht begaan de ouders zeer dikwijls fouten. Zij zorgen alleen dat hunne kinderen tot fortuin of ook tot eer en aanzien komen, maar daardoor juist wordt aan duizenden hunne ware roeping onthouden.
Daarom treft men zoovele rijken aan, of zulken, die hooge betrekkingen bekleeden en die toch, wanneer ze oprecht er voor uitkwamen, zouden bekennen, dat ze ongelukkig zijn. i Niet rijkdom, niet bezit, niet eer maakt gelukkig, maar
alleen tevredenheid; maar deze verkrijgt men dan slechts, als men tot zijne ware roeping is gekomen en de verplichtingen, daaraan verbonden, trouw vervult.
Eens bereidde ik eene zeer bejaarde dienstbode ter dood, en toen ik haar zeide dat God goed voor haar zou zijn, omdat zij een moeilijk leven had gehad, gaf zij ten antwoord „Ik heb geene moeilijke taak gehad; ik was steeds zeer tevreden; en wanneer ik nog eens op de wereld kwam, wilde ik weer gaarne dienstbode worden.quot; Een klaar bewijs, dat zij hare roeping gevonden, hare plichten getrouw vervuld had.
Eens kwam een huisvader bij mij om troost te zoeken. Hij vertelde het volgende: „In een zakdoek droeg ik eens mijn gansche bezit naar de stad, maar door vlijt werkzaamheid en goed oppassen heb ik een goed huwelijk gedaan, en zoo een groot vermogen verkregen. Ik ben nu even ongelukkig als ik gelukkig was als knecht.quot; En op de vraag, waarom hij dan getrouwd was, antwoordde hij: „Ik dacht dat ik uit de armoede zou geraken en in 't bezit van geld en goed toch ook mijn overig geluk zou kunnen behouden. Nu weet ik beter, maar kan het niet meer veranderen. Ik ben ongelukkig, en zal mijn vorig geluk wel niet weder-vinden.quot; Zijn er niet velen, wien het evenzoo gaat? Niemand, die in de wereld rondgezien heeft, zal er aan twijfelen. Daarom: voorzichtig zijn, dat men geen verkeerden stand kiest. Ieder zoeke met Gods hulp, lettende op de aangeboren neiging en bekwaamheid, den passenden te vinden.
Zal ik echter den ouders eenen goeden raad geven, hoe
119
ze den kinderen ter verkrijging van het juiste beroep behulpzaam kunnen zijn, zoo zeg ik dit; „Plant in de harten uwer kinderen den godsdienst diep in; houdt in uw leven den kinderen het voorbeeld van een echt christelijken levenswandel voor oogen; maakt hen bekwaam voor elk beroep, waardoor zij hun brood kunnen verdienen; gewent hen aan zelfverloochening, aan ontbering, vooral aan tevredenheid. Dan kunt gij met reden verwachten, dat de kinderen het voor hen bestemde beroep zullen kiezen.
Veelal heerscht de meening, dat men alleen goed zou moeten leeren, wat voor het toekomstig beroep te pas komt, en het verige later. Ik heb een geheel ander denkbeeld; op die wijze verkrijgt men steeds eenzijdige, onervaren menschen, die in hunnen werkkring in 't geheel niet of niet ten volle klaar komen, zal dit wel het geval zijn, zoo is eene veelomvattende kennis van het leven noodig. Ik was tot mijn 21ste jaar wever en knecht in eene boerderij, maar i et heeft mij nog nimmer berouwd, dat ik mijne jongelingsjaren met deze werkzaamheden heb doorgebracht. Het is toch een groot verschil of men van verschillende bedrijven eenvoudig gehoord en gelezen heeft, of dat men ze heeft uitgeoefend.
Ik ken verscheiden priesters, die ook het boerenbedrijf of eenig handwerk hebben uitgeoefend. Toch zal hun niemand het verwijt maken, dat dit hun priesterlijk werk benadeeld heeft. Zeker is het ook dat hij, die uit eigen ervaring het beroepsleven van anderen kent, veel meer deelneming heeft in hun lot en gemakkelijker een goede raadgever kan zijn, dan wanneer hij dat werk alleen kent van aanzien.
Zulke hulpscholen zijn voor de betrekking, die men bekleedt, zelf een groot voordeel. Iemand, die van jongs aan slechts datgene leert, wat voor zijn toekomstig beroep noodwendig is, kan licht een eenzijdig mensch worden.
Evenals op den geest, werkt het ook voordeelig op het lichaam, wanneer iemand niet uitsluitend datgene leert, wat tot zijn beroep behoort. Het landbouwbedrijf en een groot deel der andere bedrijven bevorderen de ontwikkeling der lichaamskracht.
Ik ken een ambtenaar, die in zijne jeugd den landbouw beoefende, later studeerde, twee jaar theologie studeerde en zich daarna wijdde aan de rechtsgeleerdheid. Mettertijd werd hij een algemeen bemind ambtenaar, dien men gaarne raadpleegde. Men wist, dat hij raad kon geven; den godsdienst schatte hij hoog, omdat hij dien door zijne studie
120
van nabij had leeren kennen. Juist de veelziidiglieid zijner kennis is de oorzaak, dat hij zijne betrekking liefheeft, zooals weinigen.
Eene huisvrouw was als kind in een voornaam pensionaat gekomen, maar had blijkbaar allen aanleg voor den burgerstand. Met moeite slechts leerde zij het werk van die inrichting, maar in het eenvoudige huiselijke leven werd zij niet onderricht. Zij heeft ook inderdaad eene betrekking gekregen in overeenstemming met hare opvoeding. Zij voelt zich echter ongelukkig, past niet voor die levensomstandigheden, en zal de plichten, die hare positie medebrengt, in geen enkel opzicht kunnen vervullen.
Een meisje met eenigszins beperkte vermogens, die ik zelf kende, bezat veel liefde voor den godsdienst en den arbeid. Voor den gewonen stand had zij voortreffelijk gepast. Maar met groote moeite leerde zij wat Fransch, ook een weinig teekenen, d. w. z. strepen maken, en moest daarenboven ijverig het boek der vormen bestudeeren en van buiten leeren. Daarmede heeft ze wat moeite gehad. Vader en moeder geloofden dat zij met het kind al bijzonder gelukkig zouden zijn, daar zij veel voor hare opvoeding uitgegeven hadden. Daar zij als huwelijksgift 00000 gulden medekreeg, had zij ook een echtgenoot uit den hoogeren stand gekregen; doch ik ken geen ongelukkiger mensch als deze vrouw. Het geleerde hielp haar niet, zij kon er geen voordeel uit trekken, en waar de aanleg ontbreekt, kan niets degelijks tot stand komen. Ik ben overtuigd, dat zij in een-voudigen kring, bij eene passende betrekking, juist het tegendeel, n.1. zeer gelukkig, had kunnen zijn. Mocht men toch nimmer over het hoofd zien, dat de musch nooit een nachtegaal wordt. Deze betreurenswaardige persoon is echter niet alleen ongelukkig voor zich zelve, maar ook een oorzaak van verdriet voor hare ouders, bloedverwanten en bekenden. Het is daarom ook zeer verklaarbaar, dat hare voortdurende ellende en kommer haren vroegen dood veroorzaakt hebben. Zij verkoos het sterven boven een leven, waarvan ze gaarne verlost wilde zijn.
Den ouders moet het wel in 't bijzonder eene smart geweest zijn, dat zij niet genoeg gevraagd hadden: Voor welk beroep past onze dochter het best naar geest en lichaam en ook naar haren aanleg?
Een ander meisje was kreupel, maar had een groot ver-
121
mogen. Dit meisje wilde een man hebben, en de ouders zouden kiezen en raad geven. Het was hier: hoe meer het eene been korter is dan het andere, zooveel te meer kroon-daalders krijgt onze dochter, zoodat het ontbrekende stuk met zilver wordt aangevuld. Ook het gedrongene lichaam wordt met goud gelijkgemaakt. Er kwam ook werkelijk een bruidegom, hij beloofde liefde en trouw en kreeg haar ook. Na drie jaar was zij echter in figuurlijken zin reeds drie kwart gevild, in het 4de jaar ging de rest, en het was ten laatste nog eene troost voor haar, van den man, dien haar eigen ouders voor haar hadden gekozen, door den dood verlost te worden.
Tallooze voorbeelden kunnen aangehaald worden, waarbij iets dergelijks, al is het in geringer graad, heeft plaats gehad. Be oorzaak van het kwaad ligt in de weinige ervaring van het kind en de ongelukkige leiding en raadgeving der ouders. Wie oogen heeft om te zien, die zie om zich heen, en hij zal mijn oordeel voldoende bewaarheid vinden.
Is een groot deel der menschen ongelukkig, omdat ze het goede beroep niet gekozen hebben, of omdat behoorlijke voorbereiding heeft ontbroken, er is ook een groot aantal, die zich in de jeugd aan eene of andere ondeugd hebben overgegeven en zoo hun beroepsplichten niet naar behooren hebben vervuld. lïoevele jongelieden zijn slaven van den drank! Deze kunnen later hunne plichten op den duur niet vervullen. Welvaart, huiselijke vrede, goede behartiging der zaak ontbreken. Zij vervullen noch de plichten jegens zich zelf, noch die van hunne betrekking, en, helaas, de droeve gevolgen treffen ook de nakomelingen.
Ik ken een jongeling, die in zijne jeugd boven al zijns gelijken in zijne geboorteplaats uitmuntte; ongelukkig gaf hij zich over aan dronkenschap. Aanvankelijk bedronk hij zich een enkelen keer in de maand, maar zijn hartstocht werd immer sterker. Hij huwde een zeer verstandig meisje, dat hoopte, dat hij zijne belofte zou houden en zijne dronkenschap afleggen. Maar het tegendeel was het geval. Deze ondeugd ging nog samen met speelzucht, en na een ongelukkig huwelijk van 16 jaar was hij het slachtoffer van zijnen hartstocht geworden. De bezitting kwam in vreemde handen, en de ongelukkige moeder met hare zes kinderen behield slechts een klein huisje. De moeder leed armoede, de kinderen moesten gaan dienen. Elk bad gemakkelijk een
122
prachtige huwelijksgift kunnen hebben, wanneer de vader werkzaam en matig geweest was, in plaats van te drinken zijne beroepsplichten vervuld had.
Zijn er niet vele zulke voorbeelden in dien stand? Maar wat is veelal oorzaak van zulke rampen ? Eene ongelukkige school der jeugd in 't oudeiiljk huis. Hoe gelukkig zijn toch kinderen, die een strengen vader en eene zeer strenge moeder hebben, die goede wachters en beschermers hunner kinderen zijn en door woord en voorbeeld hen tot het goede leiden!
Nog nadeeliger dan wijn en bier is de sterke drank. Wie kan alle voorbeelden opsommen, dat de drinker zich zelf en zijn gezin ten gronde heeft gericht? Daarom moeten de ouders er nauwgezet voor waken, dat ze de kinderen voor die verderfelijke dranken behoeden, opdat deze er niet het slachtoffer van worden. Bij geestrijke dranken gelden deze grondregels: gebruik ze weinig, en gewen er u niet zoodanig aan, dat zij u eene behoefte worden, anders zijt ge reeds op den weg des verderfs, waarvan ge slechts met moeite zijt af te brengen. Maar het is nog veel beter er in het geheel geen gebruik van te maken, dan blijft de natuur in welstand. De beste bescherming tegen dronkenschap verschaft de godsdienst; schat men dien in waarheid hoog, en leeft men naar de voorschriften er van, dan zal die ondeugd voorzeker geen ingang vinden.
Een verschrikkelijke ondeugd, waartoe velen vervallen, is de ontucht. Zij maakt tallooze slachtoffers en heeft voor het maatschappelijk leven de treurigste gevolgen. Ook hier is het: Wat ge zaait, dat zult gij ook maaien. Tegen geen enkele ondeugd moeten de ouders hunne kinderen zoozeer beschermen als tegen deze. Hebben vader en moeder ge.en waakzaam oog, dan kunnen de kinderen gemakkelijk daartoe geraken. Heeft zich eenmaal de jongeling of jonge dochter aan die ondeugd overgegeven, dan zal 't vaderliik of moederlijk woord nauwelijks in staat zijn, de ongelukki-gen terug te voeren of te beteren. Hoevele duizenden delft deze ondeugd in den bloei der jaren een grüf! En nog schrik-kelijker wanneer de ontucht met dronkenschap gepaard gaat. Wie zal ontkomen in den strijd met twee inoorde-naars? Gelukkig hij, die door het onderricht van die twee monsters ver verwijderd wordt gehouden.
Buiten deze beide ondeugden zouden nog vele andere genoemd kunnen worden, die hoogst nadeelig werken. Valt
123
dit ook niet zoo dadelijk in liet oog, zij werken toch in stilte voort als een verborgen kanker. Wat echter behoedt voor al deze kwalen? Eenig en alleen dit: de eeuwige bestemming der raenschen goed voor oogen houden, den godsdienst goed kennen en volgen.
Ware het toch mogelijk, allen vaders, moeders, opvoeders en opvoedsters toe te roepen: Neemt toch de waarde en de waardigheid des' menschen gced op, en wilt gij in uw maatschappelijk leven uzelf en anderen gelukkig maken, legt dan eenen hechten, godsdienstigen grondslag in de harten uwer kinderen, en leert hun de deugd beoefenen! Bewaart hen voor elke ondeugd door hun den godsdienst recht te leeren waardeeren.
In deze levensschool, waarin men zich voor zijn toekomstig geluk voorbereidt, moet zoowel voor een gezonden geest als voor een gezond lichaam gezorgd worden. Gelijk men in een bouwvallig huis niet goed of onbezorgd wonen kan, zoo is het ook voor den geest eene plaag, wanneer hij later niet in een gezond lichaam woont. Het is daarom voor ouders en opvoeders een heilige plicht, na de zorg voor den geest ook te zorgen, dat de aan hunne opvoeding toevertrouwden niet slechts van ondeugden worden vrijgehouden en met deugden gesierd, maar dat ook een gezonde geest in een gezond lichaam woont. Om dit echter gezond en veerkrachtig te maken, moet goede, voedzame kost gegeven worden en alles worden vermeden, wat nadeelig kan zijn voor het het lichaam. Water is ook een voortreffelijk middel om de gezondheid te behouden en te versterken, en moet in de jonge jaren ijverig toegepast worden. Ik ben er volstrekt niet voor, dat iedereen hydropaath zou worden; dit is in het geheel niet noodig, maar het water te gebruiken als reini-gings- en versterkingsmiddel voor het lichaam, en vóór alles als behoedmiddel tegen ziekten, dat moest niemand verzuimen. Wanneer iemand eene jas nooit schoonmaakt, dan zal die weldra door stof en vuil geheel bedorven zijn; daarom is evenwel niet gezegd, dat men de jas drie- of viermaal daags moet uitborstelen. Ik ben overtuigd, dat het meeren-deel der menschen veel gezonder, gelukkiger en tevredener zou leven, als ze een verstandige waterkuur volgden. Wanneer het tegenwoordige menschengeslacht nog niet zwakker zal worden, dan moet reeds bij de kinderen aangevangen worden. De jeugd moet de proef maar eens nemen, wat het water voor uitwerking heeft, en spoedig zal zij overtuigd zijn, dat geest en lichaam door gebruik er van wel varen.
124
Men besteedt in 't algemeen heel wat voor 't menschelijk leven, en heeft allerlei nuttige inrichtingen tot stand gebracht. Men heeft armhuizen en gasthuizen ; waterleiding, brandweer, enz. Maar waar vindt men op het platteland eene eenvoudige inrichting, waar af en toe een ieder eens een bad kan nemen? Ik geloof niet, dat in eene gemeente een grooter liefdadigheidswerk zou kunnen gedaan worden, dan wanneer aan elk burger de gelegenheid werd gegeven, dikwijls een bad te kunnen nemen. Wanneer jongelieden dit boek lezen, kunnen zij dezen raad ter harte nemen: neemt per week een- of tweemaal een halfbad gedurende lente, zomer en herfst, maar hoogstens ééne minuut lang, en gij zult zien, hoe goed u dat doet. Maar wilt ge het goed aanleggen, dan moet ge eerst eens flink werken of loopen, zóó dat gij zweet; hoe meer gil zweet, hoe beter. Gaat dan tot aan de maag in het water en wascht het bovenlichaam af. In hoogstens ééne minuut moet alles klaar zijn. Niet alleen de mannen meen ik hiermede, maar juist vooral de vrouwelijke jeugd wilde ik raden: Past een matige waterkuur toe!
Komt gij 's zomers b.v. langs eene beek, loopt dan een paar minuten in het water, daardoor hardt ge uw lichaam. Is 's zomers voor de landlieden het zware dagwerk volbracht, dan moesten ze ééne minuut door het water loopen, dat ontneemt een groot deel der vermoeienis aan het lichaam. Een halfbad werkt nog beter; eene kniebegieting is ook zeer heilzaam. Neemt er de proef van en mijne woorden zult gij door uwe eigene ervaring bewaarheid vinden.
Een dienstmeisje kwam eens neerslachtig bij mij en zeide, dat zij niet langer in hare betrekking kon blijven, die te zwaar was. Overigens geloofde zij niets te mankeeren ; ze was alleen wat zwak. Ik gaf haar den raad, vóór het naar bed gaan 1k — 1l2 uur blootsvoets te loopen en per week 2 of 3 half baden te nemen, als ze gelegenheid had; ook een paarmaal in de week tot aan de knieën in het water te staan of te loopen. Zij volgde dien raad op, en na 6 weken deelde zij mij mede, dat ze uitstekend haar werk kon doen. De familie, waar ze woonde, had haar ook toegestaan in huis te baden.
Een boerenknecht kwam bij mij klagen, dat hij zijnen dienst moest opzeggen; al tweemaal had hij zucht gehad in de ledematen, en sinds was hij niet meer op streek gekomen. Wat moest hij beginnenquot;? Zijn heer had geen
125
knecht, als hij wegging, en hij wist niet, waarheen. Ik gaf hem den raad, driemaal per week eene begieting van boYenlilf en knieën te nemen, entweemaal per week een half bad, een halve minuut lang. Op die wijze moest hij drie weken voortgaan. Na deze drie weken moest hij alleen 2 —Smaal per week een half bad nemen en als hij nog iets wilde doen, dan kon hij eenige dagen lang een kop thee van schaafstroo nemen. Deze knecht volgde mijnen raad op, en hij behoefde zijnen dienst in het geheel niet te verlaten, maar kon dien naar behooren vervullen. Zijn heer had hem volgaarne de gelegenheid verleend om te baden in zijn huis.
Eene familie had drie dochters, die buitengewoon zwak waren, maar een goeden wil hadden en uitmuntenden aanleg. Evenals de ouders, waren ook de meisjes bezorgd bij de gedachte, welk beroep zij zouden kunnen vervullen; want zij gevoelden, dat zij zwak waren. Ik gaf hun den raad, eiken morgen en avond krachtsoep te eten, 's middags krachtigen burgerkost te gebruiken en elke week drie of vier halfbaden te nemen; bovendien moesten ze de gewone hardingsmiddelen toepassen. Na een half jaar kwamen de drie dochters bij mij en waren overgelukkig en opgeruimd. Zij zagen er zeer goed uit en het water was hun hartstocht geworden. Hoevelen moesten het voorbeeld dezer drie meisjes navolgen! Een van hen vertelde mij, dat zij eene kennis had, die even ellendig geweest was, als zij. Ze had dezelfde aanwendingen toegepast, en was nu eveneens gelukkig en gezond.
Een huisvader bracht mij zijnen 16 jarigen zoon en vertelde, dat deze voor den landbouw te zwak was: hij had voor 8 jaar eene ziekte gehad en sinds dien tijd was ziin lichaam niet goed meer in orde. De vader vroeg mij, of hij niet zou studeeren, om later een gemakkelijker beroep te kunnen hebben. Ik gaf ten antwoord: laat uw zoon gedurende de lente, den zomer en den herfst tien minuten door het water loo'pen, elke week twee of driemaal per week eene begieting van het bovenlijf nemen, en een- of tweemaal per week een halfbad. Laat hem dit zoo vijf weken volhouden. Na dien tijd moet hij twee of drie halfbaden per week nemen. Na ongeveer 12 weken kwam de vader met zijn zoon terug, verwonderd en ten zeerste verheugd over de groote verandering, die plaats had gegrepen. De zoon had nu pleizier en lust in het werk, kon dit ook zonder bezwaar doen, en hij was zeer blijde, dat hij nu voor den landbouw geschikt was geworden.
Wanneer mijn welgemeende raad goed opgenomen werd door de jeugd, die mij zoo dierbaar is, en wanneer ouders en opvoeders daartoe bijdroegen, dat die raad werd verwezen-lijkt, dan, ik ben er van overtuigd, zou het met de jeugd in 't vervolg veel beter gaan.
Hoogere scholen.
De mensch is niet uitsluitend voor deze wereld geschapen. God heeft een veel hooger en beter lot voor hem weggelegd. Na een korten proeftijd op aarde zal hij in den hemel een eeuwig geluk genieten. De mensch moet door vervulling der goddelijke geboden en der plichten, die zijne betrekking hem oplegt, deze bestemming trachten te bereiken. Opdat hij echter op den weg tot dit doel niet door anderen gehinderd zou worden of door onwetendheid of andere oorzaken daarvan af zou dwalen, is het noodig, dat orde en vrede onder de menschen heerschen en een voortdurende leiding hen tot hun doel voert. Dit moet naar Gods wil door kerk en staat geschieden. Kerk en staat hebben voor 's menschen welvaart te zorgen en moeten hem behulpzaam zijn het levensdoel te bereiken. Gelijk nu elk mensch door God een beroep is aangewezen, zoo is het ook door Hem bepaald, wie in Staat en Kerk hoofd en leider zullen zijn. Dat dezen echter eene hoogere school moeten doorloopen en meer moeten weten dan zij, die naar Gods verordening bestemd zijn voor eenvoudiger werk, zal ieder duidelijk zijn. Gelijk een kunstenaar de kunstschool moet bezoeken; en veel moet leeren, om in zijn vak een meester te zijn, zoo moeten ook de leiders en hoofden in kerk en staat'bijzondere scholen doorloopen en zeer veel leeren, om in staat te zijn hun ambt te bekleeden tot geluk van het volk. Derhalve zijn voor hen hoogere scholen noodig, waar zij de noodige wetenschappelijke vorming kunnen verkrijgen, en leeraars, die deze kunnen geven. Daar echter voor de aanstaande voorgangers in staat en kerk vóór alles een vaste, godsdienstige grond noodig is, om met zegen te kunnen arbeiden, zoo moeten die leeraars der toekomstige dienaren van staat en kerk hun voornaamste streven daarheen richten, dat deze zulk eenen grond verkrijgen. Dit nu zal slechts gelukken, wanneer zij zelf godsdienst bezitten. Dan alleen zullen zij de waarheden van den godsdienst kunnen onderrichten op eene wyze, die hunnen kweekelingen in het hart dringt; dan slechts zullen ze, wat van niet minder
127
belang is, door hun voorbeeld aan hunne woorden de noo-dige kracht bilzetten, en de hun toevertrouwden tot het goede voeren. Op deze wijze alleen kunnen ze ook de ouders bevredigen, die hun hunne kinderen gaven, niet slechts tot wetenschappelijke vorixing, maar ook tot opvoeding naar de grondregels van het christelijk geloof. Waar is de vader, die niet den godsdienst beschouwt als het voornaamste wat men den kinderen moet leeren; die het dierbaarste, wat hij op aarde kan bezitten, aan iemand zou toevertrouwen, wien de godsdienst eene onverschillige zaak is, of dien zelfs veracht? Daarom moeten dus alle onderwijzers eener hoogere inrichting godsdienstig gezind zijn; is het tegendeel waar, dan wordt de jeugd in de war gebracht. Daar verder het kwaad bij de menschen veeleer ingang vindt dan het goede, zoo zal de ongodsdienstige leeraar veel meer onheil stichten dan de brave goeds sticht, en menig kweekeling zal ten gevolge daarvan in zijn geloof schipbreuk lijden en zedelijk ten gronde gaan. Den jeugdigen harten, week als was, kan maar al te gemakkelijk door den onchristelijken leermeester het beeld des satans in plaats van het beeld Gods ingeprent worden.
De leeraar aan deze hoogere inrichtingen moet echter niet alleen godsdienst hebben en dien leeren, maar ook in 'toog houden, dat lichaamskrachten geestkracht worden gebruikt en ontwikkeld. Gelijk eene plant uit de aarde te voorschijn komt en langzamerhand groot en sterk wordt, zoo gaat iiet ook met den mensch. Door eene goede opvoeding zal de mensch lichamelijk en geestelijk sterker worden, mislukt de opvoeding evenwel, dan bezwijken geest en lichaam.
Zoo heeft die leeraar een dubbele taak: eerstens te zorgen dat door het leeren het lichaam niet benadeeld worde, en ten tweede, dat zich de geest in behoorlijke mate ontwikkele. Geene overlading van den geest mag den groei van het lichaam schaden. Niets is voor de jongelieden noodiger dan beweging; niets nadeeliger dan te veel zitten bij het werk. Paarden, die te veel aangespannen zijn, ontwikkelen zich nooit tot hunne volle kracht. Zoo is ook voor de jeugd te veel en te lang zitten gevaarlijk; van jaar tot jaar neemt het verstand toe; naar evenredigheid daarvan moet ook de leerstof gekozen worden. Wanneer men echter het leerplan in onzen tijd vergelijkt met dat van 30 tot 40 jaar geleden, welk hemelsbreed verschil is er dan in hetgeen de jeugd tot taak gesteld wordt! Men hoort algemeen klagen, dat van de jeugd te veel gevergd wordt. Ik ben er sterk voor,
128
dat men zooveel leert als mogelijk is ; wat heeft men er echter aan, als vele zaken geleerd worden, maar geen enkele goed; en daarenboven de gezondheid is verwoest? Daardoor wordt men zeker niet in staat gesteld, zijn later beroep goed te vervullen.
Reeds is gezegd, dat het eerste onderwijs de godsdienst moet zijn. Wat is een mensch zonder godsdienst? Maar in plaats dat de hoogere inrichtingen den godsdienst verder onderwijzen, wordt daar vaak verleerd, wat men er vroeger van heeft geweten. Ja, nog meer. Vele jongelieden verliezen daar niet zonder de schuld der onderwijzers geheel en ai hunnen vroegeren godsdienstzin. Maar wat zullen ze latei-zonder den steun van het christelijk geloof worden ? De eenen worden eene prooi der dronkenschap, anderen der zedeloosheid, en voor het meerendeel worden zij helpers bij de aanslagen op de orde in kerk en staat. Mij is geen geval bekend, dat een verstandig, jong landman of een godvruchtige knecht daaraan deel heeft genomen. Maar helaas, men kan in de couranten heel wat voorbeelden lezen, dat leerlingen der humanistische scholen, die hunnen godsdienst vaarwel hadden gezegd, door zelfmoord een einde aan hun leven gemaakt hebben. Dat zijn inderdaad treurige vruchten, die in deze scholen zijn gerijpt. Wordt de godsdienst als het noodzakelijkste beschouwd en diep in de harten der jeugd geprent, dan is ook voor het onderwijs in de overige vakken veel gewonnen. Immers dan wordt de studie daarvan als plicht beschouwd en daarom ijverig beoefend. Maar is eenmaal de geest door ongeloof op verkeerde wegen gebracht, en vreemd geworden aan de bestemming op aarde, dan kent hij het niet meer als zijn plicht, den keizer te geven wat des keizers is, en God wat God toekomt. Bij hem kan van een vruchtbaai' werken voor staat en kerk geen sprake meer zijn, integendeel zal hij alles doen, om af te breken wat hij moest opbouwen. Dat zijn de treurige gevolgen van een mislukt onderwijs.
Een vader, dien ik ken, had zes kinderen, en voedde die allen zeer streng op; één zoon liet hij studeeren, omdat hij lust en aanleg had. Na vijf jaar had deze zijn geloof en ook de liefde voor zijne ouders, broeders en zusters geheel verloren, en zich overgegeven aan luiheid en dronkenschap.
Waar echter Bacchus heerscht, is Venus niet verre, en om kort te gaan, hij is de grootste schelm geworden. Zijne
129
zusters daarentegen zijn brave menschen en vervullen hunne beroepsplichten naar behooren.
Een jong mensch ken ik, voor wien de ouders alles hebben opgeofferd. Zij konden alles van hem verwachten, daar hij goede talenten had, en goed opgevoed was.
Plotseling veranderde hij zijn goed leven, en verklaarde, door zijne studiën tot de overtuiging te zijn gekomen, dat de godsdienst goed was voor oude vrouwen. Hij kon dien missen. Het gevolg was, dat hij een deugniet werd gelijk bovengenoemde.
Dit jaar kwamen er drie mannen bij mij, die mij mededeelden, dat ze zich in hun werkkring zeer ongelukkig gevoelden. Door hunne onderwijzers waren zij op den dwaalweg gebracht, en hadden zoo niet het voor hen passend beroep gekozen. Zij verwenschten hunne onderwijzers en betreurden hunne dwaasheid. Geestelijk waren zij ziek, en hun zielelijden had ook het lichaam ziek gemaakt.
Bij de genoemde voorbeelden wil ik nog dit voegen. Een aanzienlijk heer kwam bij mij; zijne gezondheid was verwoest, en zijne ziel was niet minder ziek. Toen ik naar de oorzaak der ziekte vroeg, liet hij zich zóó uit: Ik was een eenvoudige, goede boerenzoon, en met mijne broeders en zusters verheugde ik mij in mijne jeugd. Mijne ouders stonden mij op mijn verzoek toe, dat ik studeeren zou. Alle offers hebben zij voor mij gebracht, mijne broeders en zusters eveneens. Gelijk ik mijne ouders eerde, zoo ontzag ik ook mijne onderwijzers. Maar twee studiejaren maakten mij ongelukkig. Twee professoren konden niet laten met den godsdienst te spotten en dien belachelijk te maken. Men heeft mij zoover gebracht, dat ik den godsdienst slechts haten kon. Twee makkers, die de lessen van dezelfde professoren volgden, brachten er ook het hunne toe bij. Daarna heb ik 16 jaar lang de treurigste lotgevallen geliad. Nu zijn mijne oogen geopend, maar geest en ziel zijn te gronde gegaan. Gelijk ik eertijds mijne onderwijzers eerde, zoo kan ik ze nu slechts verachten en verwenschen ; zij ontnamen mij het heiligste en dierbaarste, het geloof. Ach! dat toch nimmer een man zonder geloof op den leerstoel kwam! Wanneer iemand voor zichzelf ongelukkig zijn en blijven wil, kan men dit vaak niet veranderen; maar denzulken moest men niet de gelegenheid geven, anderen te bederven. Nu kom ik tot u, gij zijt mijn laatste toevlucht en doe deze vraag: Kunnen mijn
130
lichamelijk en geestelijk lijden nog verzacht worden, of moet ik daaraan bezwijken? Gelukkig was er nog eene natuurkracht; en wanneer de mensch maar inziet, dat hij het goede verloren heeft en begeerte toont, het verlorene te herkrijgen, dan is voor den ongelukkige alle hulp nog niet onmogelijk. Driemaal bezocht deze heer mij, en inderdaad heeft het water het lichamelijk lijden verminderd; en ook de geest werd weder levendiger, nadat het verwoeste lichaam weder wat hersteld was.
Ware dit geval slechts het eenige! Maar hoevele honderden gevallen zou ik kunnen aanvoeren, waar het geloof te loor ging en lichamelijke en geestelijke zwakte aanving, en men zichzelf een graf heeft gedolven in den bloei des levens. Wanneer zulke vruchten aan de hoogere scholen rijpen, zou men dan nooit kunnen inzien op welken weg men wandelt ? Buiten de gegeven voorbeelden waren er nog vele voor deze feiten aan te voeren, dat jonge lieden niet slechts hunnen godsdienst moesten missen, maar schade leden naar lichaam en ziel, wanneer zij zes of acht jaar de hoogere inrichtingen voor onderwijs hadden bezocht.
Binnen twee jaren kwamen vele jongelingen bij mij, die nog 't gymnasium bezochten en mij, ten einde raad, de vraag deden, wat zij moesten beginnen. Zij hadden hevige hoofdpijn, konden geheele nachten niet slapen, en als zij een boek ter hand namen, werden zij duizelig.
Het geheugen was verzwakt, en de door dokters gegeven, veelal giftige middelen, hadden de zaak nog erger gemaakt. Is dat geen bewijs, dat deze jongelieden zich overspannen hadden?
Een vader bracht zijnen zoon bij mij en zei: „Mijn zoon heeft een waar genoegen in de studie, maar klaagt 's morgens evenals 's avonds over hoofdpijn; daarom heeft men hem nu ontslagen. Hij is vlijtig, gelijk zijn professor gezegd heeft. Wat begin ik nu met hem? Hij wil nog studeeren, hoewel het niet gaat!' Ik gaf den vader al raad, vooreerst er voor te zorgen, dat zijn zoon gezond werd. Dan moest hij hem op eene inrichting doen, waar minder hooge eischen gesteld werden. Dit werd gedaan, en nu is de zoon gezond, en studeert met pleizier.
Een anderen keer kwam eene moeder met haren zoon, die reeds vier jaar gestudeerd, en goede vorderingen gemaakt
181
had, maar nu leed aan aanvallen van kramp, iets als St. Vitusdans. De jongen was flink opgegroeid en zag er ook gezond uit. De ziekte kwam alleen van overlading van den geest. Daarom werd het lichaam, ofschoon schijnbaar gezond, door deze stuipen geplaagd.
Een jongmensch, die aan de universiteit studeerde, droeg alle sporen van vervolgingswaanzin. Hij verzekerde, dat alleen ingespannen studie hem in dien treurigen toestand gebracht had.
Deze voorbeelden zullen slechts uit vele gekozen worden. Hun getal is zeer groot. Zeer vele jonge lieden zijn in plaats van levenslustig lichamelijk en geestelijk gedrukt en verzwakt tengevolge van het vele studeeren. Maar vangt men met hen een gesprek aan om te zien, hoe ver zij in de wetenschappen gevorderd zijn, dan bemerkt men, dat ze veel gehoord hebben, maar niets grondig kennen. Niets ontmoedigt ook zoo als het bewustzijn, dat men veel leeren moet, maar niet leeren kan. Ik ben volkomen overtuigd, dat ik ook niet had kunnen doen, wat van de tegenwoordige jongelingschap gevorderd wordt naar het bestaande leerplan. En toch kan ik mijne levenstaak volbrengen. Wanneer ik ook al niet alles geleerd heb, wat nu gevorderd wordt, zoo kende ik grondig, wat ik leerde; en zoo kon ik mij zelf verder bekwamen. Heeft niet elke eeuw geleerden opgeleverd, die bewijzen, dat een eenvoudig leerplan het best in staat stelt om verder te studeeren.
De scholen moeten den moed geven, en de geleerde zaken de weetgierigheid opwekken, om verder te leeren; maar ze moeten niet door overlading ontmoedigen. Ook is het zeker voor de onderwijzers pijnlijk, wanneer hunne moeite om den kweekelingen zoovele zaken te leeren, vruchteloos blijft, en wanneer zij moeten zien, dat de jeugd geen belangstelling heeft en met den besten wil niet in staat is, om te doen, wat voorgeschreven is.
Ik kende een student, die geen extra groot talent had, maar bijzonderen moed en volharding, die hem ook zijn doel deden bereiken. Later zette hij zijne studiën voort, én vervult nu zijne maatschappelijke plichten nauwkeurig en trouw. Niemand zou gelooven, dat hij zich op school zoo ingespannen had. Hij is priester en staat tot aller volmaakte tevredenheid aan het hoofd eener groote parochie. Men kan
132
van hem zeggen, dat hij in de school zooveel leerde, om den arbeid aan zijn beroep verbonden, goed te kunnen vervullen, en door voortgezette studie zich daarvoor steeds meer geschikt te maken. Is dat niet voldoende?
Eens moest ik eene les leeren, die ik echter niet in drie dagen kende. De namen van 28 gebergten moest ik weten en welke hoogte ze hadden. Maar wat had het mij geholpen, al had ik mij geplaagd, tot ik ze alle van buiten kende. Wie lust heeft de hoogte der bergen te weten, die weet wel, in welke boeken dit te vinden is, dacht ik, en liet het daarby. Wanneer men ook niet alles weet, is dit nog geen ongeluk; wanneer men maar weet hetgeen voor het beroep noodig is. Veel weten, wanneer de grondigheid er niet is, blaast maar op, en leidt tot verachting van anderen, waar men dikwijls slecht bij vaart, gelijk het volgende voorbeeld bewijst: Twee studenten ontmoetten eens een goed belezen herbergier, die een van hen vroeg, hoe hij heette. Deze antwoordde dat hij Schiller heette. De tweeden student antwoordde op dezelfde vraag, dat hij de dichter Goethe was. De herbergier antwoordde zeer gevat daarop: „Bij deze twee dichters behoort echter ook „Klopstockquot;, nam ziinen stok en gaf elk een pak slaag.
Leere ieder vooreerst, wat hij voor zijn beroep noodzakeke-lijk weten moet, maar dan grondig, en blijve hij daarbij gezond; dan ga hij over tot het nuttige, zoo handelt hij wijs. Veelweterij blaast op, en opgeblazenheid is eene ziekte, die zich gaarne nestelt bij geleerden en dwazen. Ieder make dit tot grondstelling; Ik wil zorg dragen, dat ik een gezond lichaam en eenen gezonden geest heb en bij mijne studie verstandig te werk ga.
Doet ge dit, dan zult ge ook met succes kunnen werken. Maar wanneer men veel wereldsche kennis bezit en G-od daardoor verloren heeft, dan is men een dwaas geworden; want die alleen spreekt in zijn hart: Daar is geen God.
Bij onze strenge school, die van geest en lichaam zooveel verlangt, moet ook door turnen gezorgd worden, dat de lichaamskracht bewaard blijft en vermeerderd wordt, opdat de gezondheid niet verloren ga. Mijn oordeel hierover is dit: Wanneer het turnen in staat is, om de gezondheid te behouden en- de kracht te vermeerderen, dan is het goed; maar ik geloof, dat het lichaam van het turnen ook nadeel kan hebben. Wanneer namelijk het turnen zelf, of de duur ervan de krachten te boven gaat, dan moet het schadelijke gevolgen hebben.
133
Een vader bracht mij zijnen zoon, die vijf jaar gestudeerd had. De goedmoedige jongeling verklaarde, dat hij bij het turnen telkens hoofdpijn kreeg, dat hij niet meer kon stu-deeren, of dat hij van het turnen vrij moest vragen. Men geloofde den student niet, en opnieuw moest hij turnen. Toen hij nu weer hoofdpijn kreeg, nam de vader hem van deze school, en deea hem op eene andere inrichting met de voorwaarde, dat hij vrijgesteld zou worden van turnen. Nu studeert hij zonder hoofdpijn. Nog andere voorbeelden zou ik kunnen geven, waar het turnen nadeelige gevolgen had. De beste turnoefening zou eenig lichamelijk werk zijn, dat niet alleen slap maakt, maar door tillen en dragen de kracht vermeerdert.
Ik kende een student, die niet meer kon leeren. Ook het water bracht hem niet verder, dan dat hij voor korten tijd de studie weer kon opvatten. Ik beloofde hem dan slechts hulp, wanneer hij een tijd lang werk op het land wilde verrichten. Vijf maanden lang deed hij nu het werk van een boerenknecht. Daarop studeerde hij weer verder. Hoofdpijn en congesties waren verdwenen, en hij werkt nu reeds ijverig in eene betrekking. Nog onlangs verzekerde hij mij, dat hij van zijne vroegere, onaangename kwaal niets meer merkte.
Aan verstandig werken zou ik de voorkeur geven boven alle turnen, maar daarmede verwerp ik het turnen niet geheel. Integendeel, het kan de lichaamskracht vermeerderen, wanneer de oefeningen niet gevaarlijk zijn of te zeer inspannen. Door dragen, opheffen en verschillende lichaamsbewegingen kan men veel goeds bewerken. Maar men moet nimmer vergeten, welke teere organen zich in het lichaam bevinden.
Zelfs van het redelooze dier kan de mensch leeren, dat hij het lichaam moet oefenen, maar daardoor niet afmatten. Ook de dieren maken sommige turnoefeningen. Het is vermakelijk een paar jonge honden of katten aan te zien, hoe ze springen, kleine lasten voorttrekken, huppelen, ronddartelen enz. Doch dit geschiedt regelmatig voor korten tijd, tot ze moede zijn.
Eertijds maakten de studenten in de vacantie voetreizen, beklommen hooge en lage bergen, hadden daarbij verandering van lucht en voeding en hardden zich zoo uitmuntend voor het komende schooljaar.
134
Ik ken een priester, die meer dan 70 jaar oud is, en elke vacantie heeft doorgebracht met voetreizen. Meermalen heeft hij mij verzekerd, dat hij zoo voor geest en lichaam veel had gewonnen. Tegenwoordig schuwt men het loopen veel' te veel, en velen bezoeken hunne buren slechts per rijtuig of per spoor.
Bijzonder zou ik het turnen aanbevelen, dat ik aanwendde, en waardoor alleen ik mijn beroep verkreeg en nu nog leef. Ook mij bracht de lust, om snel mijn doel te bereiken er toe, meer te willen doen, dan ik kon. Spoedig was ik niet meer in staat verder te studeeren. Een uitmuntend dokter bezocht mij in twee jaar 195 maal en kon mij niet helpen. Daar werd mij het water een reddende engel, en dit wenschte ik daarom ook anderen dringend aan te bevelen. Maar men moet het verstandig gebruiken, anders zou het kwaad verergeren in plaats van verminderen. Men heeft wel badinrichtingen, en de jeugd leert daar zwemmen; maar gewoonlijk blijft men te lang in het water. Het zwemmen kan, als het niet te vaak geschiedt, een sterk mensch misschien goed doen, maar wie zwak is, kan het niet uithouden. Water is ontwijfelbaar het beste middel voor gymnastiek, het versterkt de natuur, brengt het bloed in gere-gelden loop, behoudt en vermeerdert de lichaamswarmte, en geeft de beste bescherming tegen koude en hitte. Nogmaals echter moet ik opmerken: Vóór alles matig, wanneer het uitwerking zal hebben! Maar welke aanwendigen heeft nu de jeugd noodig? Iets beters kan niet aangeraden worden, dan barrevoets te loopen in den tuin, buiten, op natte stee-nen en zelfs op den vloer. Het is reeds goed om te harden, dat men voor het naar bed gaan een kwartier barrevoets rondloopt op den vloer, 's Morgens kan men dit ook doen. Ik ben overtuigd, dat zij, die dit doen, niet gemakkelijk zweetvoeten zullen krijgen, omdat het geheele organisme daardoor gehard wordt, en vooral de voeten. De beste aanwending (behalve de aangegevene hardingsmiddelen) is een halfbad van eéne halve tot hoogstens ééne minuut. Door veel ervaring ben ik tot de overtuiging gekomen, dat de jonge naturen daardoor veel krachtiger worden, en dat ook zoodoende op den geest zeer gunstig gewerkt wordt. Het is ongelooflijk, welke goede gevolgen zulk een halfbad op het lichaam heeft, wanneer het langen tijd wordt aangewend.
Een jeugdig priester beklaagde zich eens, dat het preeken hem zoo moeilijk viel; hij had aandrang van bloed naar
135
I
het hoofd, preek was
'/4 uur voor de prediking een halfbad te nemen, vijf of zes seconden lang. Na ongeveer 5 jaar vertelde hij mij, dat hem de opvolging van mijnen raad goed was bekomen; voor de prediking nam hij steeds een halfbad; dan sprak hij veel gemakkelijker en voelde ook geene zwakte.
Een student uit de derde klasse van het gymnasium, die over pijn en volheid in het hoofd klaagde, gaf ik den raad, zoo mogelijk V* uur in de vrije natuur blootsvoets te loopen, dan om den anderen dag een halfbad te nemen, en dit langen tijd voort te zetten. Na drie maanden was de hoofdpijn weg en zijn geest opgefrischt.
Wanneer ik in de scholen voor de gezondheid van het lichaam zorgen moest, dan zou ik wenschen, dat er gelegenheid was voor de jongelieden om half baden te nemen. Hadden zij eene maand gebaad, en de gunstige gevolgen daarvan aan hun lichaam en geest bespeurd, dan zouden ze zulke versterkingsmiddelen gaarne gebruiken. Wanneer dus het verstandig turnen zijne goede uitwerking kan hebben, en daarom ter dege moet toegepast worden, dan mag ook het water als het voortreffelijkste middel voor de gezondheid niet uitgesloten worden; men moet het integendeel vlijtig gebruiken.
vooral dikwijls, wanneer hij optrad. Na de gewoonlijk uitgeput. Ik gaf hem den raad
Het Seminaristenleven.
Ik ken eene boerenhoeve, een half uur van mijne standplaats; ze behoorde aan een zeer bekwaam landbouwer en zijne uitmuntende vrouw. De hemel had hun 12 kinderen geschonken, die zeer streng werden onderwezen in den heiligen godsdienst, het huishouden en al wat voor boerenlieden nuttig en noodig is. De kinderen groeiden gezond en sterk op, leerden en werkten vlijtig, en zoo beleefden de ouders aan hunne kinderen veel vreugde; toen deze den leeftijd hadden bereikt, dat zij een beroep moesten kiezen, gaf de één de voorkeur aan dit, de ander aan dat, en in weinige jaren waren allen uitmuntend verzorgd.
Menigeen zal misschien zeggen: Hoe kwam het dat deze menschen zulke gezonde, flinke kinderen hadden? De oorzaak daarvan was: de frissche, gezonde lucht, die zoo gunstig op de gezondheid werkt, en die de kinderen dagelijks
en hij
(
l!
il
i
136
ruimschoots konden inademen; verder het werken op het land, waardoor het lichaam zoo versterkt wordt; ten derde, de eenvoudige kost, die de noodige voedingsstoffen rijkelijk bevatte, en door de kinderen goed verwerkt werd, omdat ze een krachtig gestel hadden. Men moet er namelijk wel om denken, dat vele menschen wel goeden kost gebruiken, maar dat hunne zwakke natuur dien niet kan verwerken, zoodat eene groote hoeveelheid voedingstoffen weer ongebruikt blijft. Daarenboven kwamen die kinderen nimmer in aanraking met hetgeen de gezondheid schaadt: speceriien, sterke drank enz. Ook werden ze niet verwend door kleeding, wijl ze slechts eenvoudige boerenkleedi) Kregen. Maar vooral dankten ze hun geluk aan de verstandige, godsdienstige opvoeding.
Dit familieleven, met zijn onderricht en opvoeding is mij het beeld van een seminarium, waar het bestuur de plaats van vader en moeder inneemt, dat voor het geestelijk en lichamelijk welzijn der kweekelingen in plaats der ouders moet zorgen, en hen moet vormen voor het maatschappelijk leven. Zal dit doel worden bereikt, dan moet op godsdienstige opvoeding allereerst gelet worden. Het is zeer schoon, wanneer een groot aantal jonge lieden in een seminarium bij elkander wonen, leeren, zich oefenen, en dat dan later de één hier, de ander daar zich beijvert Gods eer en der menschen welzijn te bevorderen.
Maar dit zal slechts te verwachten zijn, wanneer in het seminarium de godsdienst aan allen diep is ingeprent. Mochten toch de besturen in opvoedingsgestichten dit goed inzien, dat, waar de godsdienst ontbreekt, alle overige kennis meer onheil sticht dan nut.
Moet echter voornamelijk op de godsdienstige vorming gelet worden, zoo mag de zorg voor het lichamelijk welzijn der kweekelingen in geen enkel opzicht Verwaarloosd worden, aangezien bij verzwakking van het lichaam, geestelijke vorming en godsdienstige opvoeding voor de menschelljke maatschappij zonder vruchten blijft. Ik heb eens in een boek gelezen, dat het hoofd geen groot geleerde moest zijn en ook niet geheel gezond. De gronden daartoe waren: Is hij een hooggeleerd man, dan zijn zij slechts in tel, die het in de wetenschap ver gebracht hebben, hij wil slechts geleerden vormen. Is hij gezond, dan heeft hij te weinig medelijden met de zwakken en ontziet hen niet. Hij doet dan gelijk eens de directeur van eene inrichting deed, die, als de zieken hulp vroegen, zeide, ze moesten maar vast gelooven, dat zij niet ziek waren, en zich niets in het hoofd halen.
137
Wil het bestuur van eene inrichting voor opvoeding de gezondheid der kweekelingen behouden, dan moet in het bijzonder op de volgende punten gelet worden: Niets moet eene plaag worden, anders draagt het geene vruchten; en daarom moet de uiterste omzichtigheid worden gebezigd, dat qeene overlading op geestelijk gebied de jeugd verbittert. Het spreekwoord zegt: „Lust en liefde voor een ding, maken alle werk gering.quot; Lust en liefde voor de studie zullen echter niet te vinden zijn, waar te groote inspanning vereischt wordt. Niets werkt ook nadeeliger op lichaamskracht en gezondheid dan te groote inspanning van de geestkracht, vooral in de jeugd. Het lichaam moet zich nog tot zijn volle kracht ontwikkelen, en hoe is dit mogelijk, wanneer de organen in hunne werkzaamheid zoo gehinderd worden!
Verder is noodig, dat het lichaam behoorlijk wordt.
Wat de kleeding betreft, daarvan is in een vorig hoofdstuk reeds het noodige gezegd. Dan moet voor gezonde zuivere lucht, zoowel in de studeerkamers als in de slaapvertrekken gezorgd worden. Wat vroeger gezegd werd over het luchten der woningen, is hier van te meer gewicht, naar gelang meer personen in dezelfde ruimte te zamen wonen.
Ook beweging is onontbeerlijk, om gezond op te groeien en de gezondheid te bewaren. Dat in opvoedingsgestichten de gelegenheid tot lichamelijken arbeid ontbreekt, is zeer betreurenswaardig. Wanneer elke leerling dagelijks maar een half uur lichamelijk werk had, zoo zou dit voor de gezondheid van 't grootste belang zijn. Geene wandeling kan zulk werk vervangen, maar het is hier ook weer: niet te veel en niet te weinig. Wanneer jonge lieden slechts stu-deeren en elke inspanning en harding van het lichaam ver-waarloozen, dan sterven ze gewoonlijk vóór hun tijd. Inderdaad zijn er, die uit voorliefde voor het een of andere vak, op waarschuwing noch bedreiging letten, tot ze geheel bedorven zijn. Wat zijn daarenboven menschen, die uitsluitend dit of dat bestudeerd hebben, voor het leven waard? Zij zullen nooit voor het een of ander beroep bekwaam zijn. De eenzijdigheid zal overal zichtbaar zijn; zij zijn niet gelukkig en ook niet in staat anderen gelukkig te maken.
Voor het seminarium is naar mijn oordeel eene geschikte inrichting tot aanwending van het water zeer noodig, opdat de jonge lieden gezond blijven en goed gehard worden.
Ik heb eens met een directeur over deze aangelegenheid
138
gesproken. Deze was er beslist tegen, dat in zulke inrichtingen waterkuren werden aangewend. De directeur zou zelf gaarne gezond geweest zijn; maar hij durfde geen water aan te wenden, omdat hij bang was, den jongen lieden daardoor aanstoot te geven, en het geheele seminarium kon zoo zijn karakter verliezen. Het gevolg was echter, dat de dood hem verraste, vóór het naar menschelijke berekening de tijd was. Ik verlang volstrekt niet, dat men zich veel moeite zal geven voor de aanwending van het water; daar ben ik Juist tegen. Maar als gezicht en handen noodig hebben, dagelijks gewasschen te worden, opdat het vuil niet de overhand neme, dan zal toch ook het overige lichaam ook wel eens eene reiniging noodig hebben. Niemand zal toch voorzeker kunnen tegenspreken, dat halfbaden of andere aanwendingen het lichaam versterken en tot behoud der gezondheid meewerken. Daarom zou ik raden, dat de jonge lieden per week minstens tweemaal een hallbad nemen.
Ik ken een professor, die zijnen kweekelingen eens de vraag deed: Wie van u heeft den moed om gedurende eene halve minuut een halfbad te nemen? Het was in den na-herfst. Eén meldde zich aan. Hij verbeeldde zich onder zijne kameraden een Hercules te kunnen worden. Hij waagde het, en omdat hij zich zoo goed, zoo behaaglijk voelde, verklaarde hij, bereid te zijn, den anderen dag weêr zulk een bad te nemen, hetgeen geschiedde. Na deze twee heldendaden lachte hij de anderen uit en noemde hen lafaards. Menigeen wilde dezen spot niet verdragen, en meende, dat hij ook wel zulke Herculesdaden kon verrichten. In korten tijd was de geheele klasse aan de halfbaden gewend; de jongelui bewezen door hun goed voorkomen, hunne kracht, en de meerdere energie, dat hun dit harden van groot voordeel geweest was. Die waterkuur verdient dus algemeene aanbeveling.
De kost in 't seminarium.
Zooals over zoovele dingen, wordt ook over den kost in 't seminarium een zeer verschillend oordeel geveld. Er zullen maar weinige seminariën zijn, waar niet de een met den kost tevreden, de ander ontevreden is.
Wil men billiike klachten voorkomen, dan moet men van de spijzen de waarde en onwaarde kennen, en de goede en voedzame kennen. Men moet er echter niet alleen op letten, dat de kost voedingstoffen bevat, maar ook dat de jonge-
139
lieden dezen kost verdragen kunnen. Voedzaam moet de kost zijn, omdat de jonge lieden groeien, en men kan zeggen, hoe voedzamer hoe beter; de kost moet lichtverteerbaar zijn, omdat voor zwakke gestellen een zware kost, bij weinig beweging, niet heilzaam is.
Ik wenschte jongelieden vooral aan te raden, geene sterke dranken te gebruiken, omdat die zoo'n geringe voedingswaarde hebben, en de neiging er toe steeds sterker wordt. Verder behooren de spijzen weinig gekruid te zijn en weinig azijn te bevatten. Specerijen maken het bloed scherp en veel zuur deugt evenmin. Wie den eenvoudigsten, voed-zaamsten kost neemt, handelt het best. Iemand zou kunnen vragen: Welk ontbijt is voor jonge lieden wel het best? Daarop antwoord ik: Melk zou het best zijn, omdat die de meeste voedingstoffen bevat. Maar melk alleen is niet voldoende, men moet ook lichaamsbeweging hebben, anders staat ze tegen en verzuurt ook.
Het gebruik van zuivere melk is dus voor jonge lieden, die studeeren, niet altijd aan te bevelen. Doet men echter bij de melk wat malzkoffie, dan verkrijgt men een uitstekend ontbijt. Eveneens zijn eikelkoffie en roggekoffie aan te raden, vooral de eerste. De uit koffieboonen bereidde koffie zou ik den jongen lieden geheel onthouden, daar er geene voedingsstoffen in zijn, en ze bovendien opwindt.
De welbekende, maar, helaas, vaak verachte kracht- of gezondheidssoep, die zeer voedzaam is, en geene gassen vormt, zou ik hier gaarne weder invoeren. De keukenmeiden koken ze niet gaarne, omdat het omslachtig is en veel moeite kost; en er behoort heel wat vastberadenheid toe, om over die personen baas te blijven. Broodsoep van roggeen tarwebrood is voor de jongelingschap zeer aan te bevelen, maar ze moet met zorg gekookt worden. Hoe gemakkelijk kan men deze soep afwisselen, en juist die afwisseling werkt zoo gunstig.
Wat het middagmaal betreft, daarover is bij de voedingsmiddelen en maaltijden reeds veel gezegd, en bij jonge lieden moet er vooral op gelet worden, dat de meelkost niet vergeten wordt. Vele menschen zijn er zoo treurig aan toe, omdat ze aan vleeschköst gewend zijn, en geen anderen kost meer kunnen verdragen, terwijl meelspijzen voor 't bloed zoo noodzakelijk zijn. Het is werkelijk te betreuren, dat de eenvoudige meelspijzen van zuiver meel zoo weinig in semi-nariën gebruikt worden, en de voornaamste reden is zeker
140
die, dat het koken meer moeite en tijd vordert. Groenten, die weinig voedingsstoffen bevatten, en waterige, ziekelijke sappen vormen, behooren weinig gebruikt te worden; maar men mag niet vergeten, dat ze bij het vleesch passen, zooals boven reeds gezegd is.
Als avondmaaltijd moeten wederom slechts zeer voedzame spijzen worden gebruikt, maar vooral geene, die moeilijk verteerbaar zijn. Wie 's avonds zwaar eet, zal dikwijls over slechten slaap te klagen hebben.
Het is ook noodig, dat de jonge lieden, zoowel wat kost als wat andere behoeften betreft, aan tevredenheid en matigheid gewend worden. Verder moeten ze leeren zichzelf in vele zaken te helpen. Wie niet heeft leeren werken, die kan over het werk ook moeilijk oordeelen. Wie in zijne jeugd altijd bediend is geworden, dien wordt het eene gewoonte zich te laten bedienen. Hij kan slechts bevelen, welke diensten hij verricht wil hebben. Afgezien daarvan, dat soort-geliike lieden hoogst eenzijdig worden, en aan anderen vele eischen stellen, zoo kunnen ze ook gemakkelijk onhartelijk worden tegen hen, die hunne bevelen moeten volbrengen.
Ik ken een seminarium, waar zoowel de jongste als de oudste kweekeling zelf zijn bed moet opmaken, zijne kamer vegen, schoenen poetsen, en zijne kleeren schoonmaken. Moeten niet zulke kweekelingen in den huiselijken arbeid vlugger zijn dan anderen, voor wien alles door het dienstpersoneel wordt verricht? Daar komt nog bij, dat soortgelijk huiselijk werk bij uitstek gunstig op de gezondheid werkt. Of is het niet heilzaam voor iemand, dat hij in de vroegte zelf zijn bed in orde maakt, zijne kleeren uitborstelt, zijne schoenen poetst, zich zelf het water haalt enz. ? Zulk werk is verre te verkiezen boven eene wandeling, en men leert tegelijk wat voor zich zelf te zorgen, en verkrijgt de bekwaamheid om later ook voor meer te zorgen. Maar wanneer de kleine schoolknaap — die toch soms maar een boerenjongen is — reeds als een heertje bediend wordt, wat zal hij weldra een dunk van zich hebben! Hij zal aan anderen hooge eischen gaan stellen, en een ware last voor hen worden. Komt dan eens tegenspoed, dan zal hij zich niet weten te helpen, en zich niet in zijnen toestand kunnen schikken. Doch bij hem, die geleerd heeft, voor zich zelf te zorgen, zal dit geheel anders zijn.
141
Meisjes-instituten zou ik in twee klassen splitsen, die, welke slechts voor de opvoeding zorgen voor den burgerstand, en die, waar de vrouwelijke jeugd wordt opgeleid voor de hoogere kringen. Er zijn vele vaders en moeders, die hunne kinderen naar zulk een instituut zenden, om daar te leeren, wat ze voor hun vereer leven noodig hebben.
Ongetwijfeld is het daarbij van vele ouders de eerste en hoogste wensch, dat de kinderen godvruchtig worden, dus niet alleen kennis van den godsdienst krijgen, maar ook leeren daarnaar te leven. Verder willen de ouders, dat zij onderwezen worden, in hetgeen hen geschikt en bekwaam maakt voor het huishouden. Het onderwijs, dat ze in het instituut ontvangen, moet eene voortzetting zijn van hetgeen zij van de ouders thuis geleerd hebben, opdat zij op die wijze door grootere vaardigheid en meer kennis latei-beter kunnen doen, wat hunne betrekking van hen eischt.
Is voor meisjes het aanleeren van het huishouden het gewichtigste, omdat de vrouw in de eerste plaats voor het verzorgen van het huishouden is aangewezen, dan zou het dus totaal verkeerd zijn, indien zij juist hierin niet zorgvuldig onderwezen werden. Of zou het niet dwaas zijn, wanneer een meisje leerde borduren, schilderen en buitengewone kundigheden, maar geen verstellen, breien en stoppen of het vervaardigen van een eenvoudig kleedingstuk? Dat zou inderdaad eene grove fout zijn. Ik kende eene jonge dame, die twee cursussen gevolgd had aan eene industrieschool. Deze zou op mijn eigen tafel een eenvoudig hemd knippen, zooals de boeren dragen. Ze kon het echter niet, en gaf in hare verlegenheid te kennen: Ik ben opgeleid voor fijnere zaken. Ze was dus niet in staat voor zich of een ander de eenvoudigste huishouding te besturen.
Is verder de opvoeding aan een instituut wel veel waard, wanneer de meisjes 's morgens niet eens hun eigen bed opmaken of hun waschwater naar de slaapkamer brengen en hun eigen kamer vegen en schoonhouden? Worden die dan praktisch onderricht? Zeker niet. Zij zullen noch zelf gelukkig worden, noch anderen gelukkig maken.
Ik kende twee boerendochters, die met de beste verwachting naar een instituut gezonden werden. Voor ze er kwamen, hadden zij hunne moeder bij het huishoudelijke werk gehol-
142
pen, waarin deze hen had onderwezen, zoover het de tijd veroorloofde. In het instituut moesten zij andere kleeren dragen, maar deftige, niet de eenvoudige van thuis. Zij werden er bediend, leerden teekenen en borduren en eenige fransche zinnen. Toen zij na een jaar thuis kwamen, schaamden zij zich voor het werk, dat zij vroeger deden, en beide meisjes waren hoovaardig en ijdel geworden, maar voor het huishouden waren zij onbruikbaar. Zoo klaagde mij hun eigen vader.
Eveneens met goede verwachtingen kwam de dochter van eene andere familie in het instituut. Nadat zij echter van daar naar huis was gekeerd, kon de vader zijne deftige dochter in het huishouden niet meer gebruiken, daar zij het gewone werk niet meer wilde doen.
Toen nam de verstandige man echter een eind touw en dreef ze aan het werk. Heeft hij daaraan niet verstandig gedaan ?
Wat is gevaarlijker dan ijddheid ? Zij voert van den eenvoud tot de pronkzucht. Uit ijdelheid ontstaat licht hoo-vaardij, en waar die heerscht ontbreken bescheidenheid en tevredenheid. Ik houd instituten, waar meisjes op deze wijze opgevoed of liever bedorven worden, voor een groot kwaad in onzen tijd. Juist door de instituten moeten de pupillen tot eenvoud, bescheidenheid, deemoed en offervaardigheid opgevoed worden, omdat deze deugden de grondslagen zijn voor een waarlijk gelukkig leven.
Voor een edel leven zijn de jonge gemoederen ontvankelijk genoeg: de meisjes grijpen liever naar glacéhandschoenen dan naar bezem en breiwerk, en dikwijls schijnt het hun een schande toe, het laatste ter hand te nemen.
Het is ook te bejammeren, wanneer in die instituten geschiedt, wat ik nu ga vertellen. Een meisje kwam bij mij en klaagde over hevige hoofdpijn. Zij had reeds veel gebruikt, maar zonder gevolg. Bij de opmerking:
„Het schijnt, dat gij geregen zijtquot;, gaf zij ten antwoord:
„Ik kwam in een instituut, waar we allen een goed aansluitend corset moesten dragen ; ik moest er twee koopen.quot; Het meisje geloofde niet, dat het dragen daarvan de oorzaak van de kwaal kon zijn, omdat zij het eenvoudigs was onder alle kweekelingen. Ik gaf haar den raad, zich weer te kleeden, als vroeger te huis. Zoo gebeurde het, en na weinige dagen was de hoofdpijn verdwenen.
143
Dit voorbeeld is niet het eenige in zijn soort, dat mij bekend is; er is niet veel noodig, om den bloedsomloop te storen, en de nadeelige gevolgen blijven niet uit.
Een graaf vertelde mij, dat hij in een instituut geweest was, waar hij bij zijri studie ook goed geleerd had huiselijk werk te doen ; eiken morgen moest hij zelf zijn bed opmaken, voor zijne kleeren zorgen, ook zijn zolderkamer schoon houden. Daarom wist hij, hoe het huiswerk verricht moest worden. Hij was er het instituut recht dankbaar voor, en hij had het geleerde goed kunnen gebruiken ; hij is ook van plan zijne zoons later ditzelfde instituut te laten bezoeken, omdat men daar voor het leven onderricht werd. Wanneer nu een graaf goed vindt, zijne zonen zoo te laten onderwijzen, en openlijk zijne erkentelijkheid uitspreekt over de genoemde wijze van opvoeding, wat moet men dan van een meisjesinstituut zeggen, waar de kweekelingen niet eens hun bed opmaken noch ander dergelijk werk doen, of waar het, zooals mij verzekerd wordt, dikwijls voorkomt, dat zij nog aangekleed worden als kleine kinderen ? Het is ook verkeerd, wanneer zij in het keukenvak niet goed onderwezen worden. Kan men inderdaad gelooven, dat het voor meisjes niet noodig is de keuken te leeren ? Moet niet aan het aanleeren er van juist een bijzonder gewicht gehecht worden, als de opvoeding verstandig za! zijn ?
Ook is niemand van werken uitgesloten, en al zou een meisje ook kans hebben, eene voorname dame te worden, dan moet het haar toch nog eene eer zijn, ook in de keuken goed thuis te zijn. Hoe treurig is er iemand aan toe, als de keukenmeid weet, dat zij niets van de keuken verstaat !
Ik kende eene barones, die algemeen gezien was, die dagelijks in de keuken was, en hare meiden zelfs in het koken onderwees. Ze stond juist daarom zoo hoog in aanzien en was daarom zoo algemeen bemind. Ik houd het er voor, dat alle meisjes, nog noodzakelijker onderricht moesten worden in het koken, dan in lezen en schrijven. De mensch is toch voorzeker niet alleen geschapen om te eten en te drinken, visites te maken en romans te lezen. Wat ben ik heden nog gelukkig, dat ik tot mijn 21st0 jaar op het land ben grootgebracht! Ik behoef mij daarover niet te schamen ; het heeft mij niet geschaad, wel ontzaglijk veel voordeel gedaan, en ik dank mijnen Schepper, dat Hij mij op dezen weg gevoerd heeft. Deze instituten moesten het als een hei-
144
ligen plicht beschouwen, dat de meisjes in het huishoudelijke werk, zoowel als in den godsdienst behoorlijk onderwezen werden.
Eens was onder het volk de spreuk in eere: „De beste dracht is wat men zelf gesponnen, en zelf gemaakt heeft.quot; Dat zijn mooie woorden, en wie ze opvolgt, komt bovendien goedkoop aan zijne kleeding. Helaas worden ze maar weinig betracht. Evenals een postbode zijne brieven overal heenbrengt, zoo wandelt ook de stedelijke mode van dorp tot dorp en verdringt de landelijke dracht. De kleeding, die eens zoo weinig kostte, en door haren aard zoo goed voor de gezondheid was, wordt nu voor veel geld gekocht, en is vaak zoo, dat ze de gezondheid benadeelt.
Maar wat helpt het tegen de mode op te komen? Men predikt toch voor doovemans-ooren, ofschoon men met zekerheid kan aanwijzen, dat velen hoofdpijn hebben of koude voeten of iets anders, alles tengevolge der kleeding. Daarom wil ik er ook verder niet over spreken; wie niet te raden is, die is ook niet te helpen. Maar wie het goed met zich zelf meent, en zich veel leed besparen wil, die moet mijne woorden opvolgen.
Willen de kweekelingen in de instituten het huishouden grondig leeren, dan moeten zij tegelijkertijd tot eenvoud daarin aangespoord worden. Ook moeten zij zóó opgevoed worden, dat zij tevreden zijn met den stand hunner ouders, zich dien niet schamen en uit hoovaardij zich daarboven niet willen verheffen.
Niet minder moet ook op goeden kost gelet worden. Wie heeft meer behoefte jan eenen eenvoudigen, voedzamen en gezonden kost dan'jonge lieden? Slechts wanneer-ze dien krijgen, kunnen ze goed groeien, zich krachtig ontwikkelen en bekwame, bruikbare menschen worden. Wat helpt een fijne kost, wanneer de persoon daardoor minder wordt? Wat geeft een mooi, deftig gewaad, wat muziek en dichtkunst en de fijnste manieren, wanneer het lichaam vol kwalen is? Laat men eenmaal de proef nemen, den kweekelingen een eenvoudigen kost te geven, zooals die in het hoofdstuk over de voedingsmiddelen is aangegeven, laat men hen ijverig in het noodige en nuttige onderrichten, dan zullen zich geest en lichaam wel gevoelen en in staat zijn de levenstaak te volbrengen.
145
Verzorging der gezondheid in meisjes instituten door aanwending van Water.
Wanneer water stilstaat of zeer langzaam beweegt, wordt het spoedig troebel, onsmakelijk en onbruikbaar. Evenzoo is het met honderden die zich uit de wereld terugtrekken en stil gaan leven. In korten tijd verliezen zij hunne frissche gelaatskleur, hunne kracht en hun vroolijk, jeugdig frisch gemoed; zij gaan kwijnen en klagen over het verlies dei-gezondheid. Het is waarlijk niet gemakkelijk, wanneer een groot gezelschap lang in gesloten vertrekken verblijft, alle leden daarvan goed gezond te houden. Daarom moet zorgvuldig voor eene leefwijze gezorgd worden, die het lichamelijk welzijn bevordert. Kleeding, kost en werkzaamheden kunnen naar behooren zijn, en toch niet gedijen.
Waar kan de grond daartoe liggen, en wat kan de kwaal verhelpen? Voor alles moet men zorgen, dat de lucht goed is; want zoo die ontbreekt, zal ook de beste gezondheid langzamerhand ondermijnd worden. Vooral is dit het geval als zich eene ziekte in een gebouw genesteld heeft. Is men dan niet voorzichtig, dan kan het eene offer na het andere vallen. Het is ongelooflijk hoe gemakkelijk zieken en stervenden een gedenkteeken hunner ziekte achterlaten, wanneer men er niet op bedacht is, door frissche lucht de ziektestoffen te verdrijven. Verder lette men op eenvoudige kleeding, maar bovenal op het doen van lichamelijken arbeid en beweging.
Ook het water kan als werkzaam middel tot behoud dei-gezondheid, tot behoud en vermeerdering der kracht aangewend worden. Daarom moest in elk instituut de gelegenheid zijn, om de verschillende aanwendingen gemakkelijk te kunnen toepassen. Maar men moet het water niet pas dan gebruiken als zwakte of ziekte daar is; gelijk men de deur sluit, om dieven tegen te houden, zoo moet men ook het lichaam behoeden tegen kwalen en ziekten. Het is wel waar, dat de gezonden het water niet gaarne aanwenden, en sommigen bijna watervrees schijnen te hebben. Maar is het. te veel verlangd, dat de kweekelingen twee- of driemaal per week een half bad nemen, een halve minuut lang, wanneer daardoor dat groote bezit, de gezondheid, kan behouden blijven? Zou men daartoe niet gaarne die watervrees overwinnen ? Wien dit echter te veel is, laat die
10
146
rustig blijven wachten, tot hij ziek en ongelukkig wordt, dan zal hij wel wat meer ondernemend worden. Kunnen ook niet de jonge meisjes in lente, zomer en herfst nu en dan eenigen tijd barrevoets in den tuin of op natte steenen rondloopen, om zich te harden, het bloed uit het hoofd af te leiden en congesties te voorkomen ? Wien deze eisch overdreven voorkomt, voor dien ware het jammer, zoo hij gezond bleef; dien moesten pijn en ziekte tot inzicht brengen, dat de raensch geene opoffering mag ontzien voor het behoud zijner gezondheid. Ik raad niet eens aan, veel aan te wenden, slechts zooveel, dat het lichaam gehard wordt, om kou en warmte te kunnen verdragen.
Een dame heeft mij verteld, dat zij mijn boek had gelezen, en dat vooral dat harden haar goed had bevallen. Nog in den laten herfst had zij halfbaden genomen, en had daardoor den geheelen winter geene catarrhe gehad.
Een meisje, dat zes jaren in een instituut talen, handwerken en dergl. geleerd had, vooral muziek, werd zóó zenuwachtig, dat zij niet meer naar de kerk kon gaan, zonder het grootste verdriet, daar gezang en orgelmuziek haar ontzettend deden lijden. Eenvoudig huiselijk werk en de aangegeven hardingsmiddelen, hebben dit meisje in vier maanden weer volmaakt gezond gemaakt. Mocht men toch dergelijke voorbeelden goed onthouden, en er naar handelen !
Nog een ander wil ik aanhalen. Een meisje, dat in een instituut was opgevoed, kwam met hare moeder mede, en toonde de beste getuigschriften. Met de haar geschonken gaven had zij veel kunnen leeren, maar ze werd zóó zenuwachtig, dat men haar had moeten ontslaan, en nu kon zij niet eens een beroep vervullen. Daarenboven had zij eene zielsziekte gekregen, zoodat het arme schepsel met al haar kennis in den treurigsten toestand verkeerde. Behoorlijk-harden hebben het beklagenswaardige meisje weer in orde gebracht. Maar zou het niet beter geweest zijn, wanneer men haar reeds in het instituut had gehard, en zoo die ellende had voorkomen.
Wanneer ik er maar in slagen kon één enkel instituut er toe te brengen zulk een verstandig hardingsstelsel in te voeren, dan zou het goede gevolg zeker menig ander tot navolging aansporen. De lieve jeugd zou wel voor het gebruik van water te vinden zijn, als maar hare leidslieden
147
zelf tot inzicht wilden komen, en zij juist niet degenen waren, die de jeugd van het gebruik van dergelijke middelen afhouden, die toch hunne gezondheid bewaren, en behoeden voor een vroegtijdig verval van krachten. Ik ben niet tegen turnen, als het verstandig geschiedt, maar ik ben overtuigd, dat wateraanwending veel meer nut sticht. Het turnen kan wel de lichaamswarmte verhoogen; maar niets bewerkt zoo snel en onschadelijk de juiste hoeveelheid lichaamswarmte als het water. Het turnen kan verder zenuwachtige gejaagdheid veroorzaken, maar het water neemt alle gejaagdheid weg en brengt kalmte; daarom beweer ik vol vertrouwen: De jeugd zou gelukkig zijn, wanneer ze gelegenheid bad, water te gebruiken, maar er moet ook gezorgd worden, dat dit verstandig geschiedt en niet het spreekwoord bewaarheid wordt: „te weinig en te veel, bederft het spel geheel.quot;
Kloosterleven.
Bij het hoofdstuk over het leven in het seminarium heb ik dit vergeleken met het familieleven; ook de vereeniging der kloosterbroeders gelijkt in menig opzicht op een gezin. Gelijk in een groot huishouden een fiink vader noodig is, gelijk van deze grootendeels het geluk of ongeluk van het gezin afhangt, zoo heeft ook een klooster voor alles een verstandig hoofd noodig; van hem hangt veelal wel en wee der broederschap af.
Wanneer men slechts oppervlakkig zulk eene klooster-familie beschouwt, dan zou men licht kunnen denken: „Deze menschen hebben het zeer goed; zij hebben woning, kost en kleeding; er wordt gezorgd voor hunne lichamelijke behoefte; er is ook niet te veel werk daar — kortom: zulk een leven kan men hebben, zonder groote opofferingen.quot;
Beziet men de zaak echter nauwkeuriger, is men ooggetuige van de eischen. die aan de kloosterlingen van beiderlei kunne gesteld worden, eischen aan geest en lichaam beide, — dan moet men wel een geheel ander oordeel vellen. De meeste kloosters gelijken op groote werkplaatsen, waar elk in de hem aangewezen werkkring jaar uit, jaar in, zwaar werk verrichten moet. Bij de strenge regels, die in vele orden heerschen, is steeds kans voor een vroegtijdige overspanning van geest- en lichaamskracht. Hier is het voor alles zaak voor de overste den goedgemeenden, maar dikwijls te. grooten ijver der leden te breidelen, en er streng op te letten, dat behoorlijke afwisseling tusschen arbeid en
148
inspanning plaats heeft; dat bij groote inspanning van den geest ook het lichaam tot zijn recht komt; dat de verpleging van het lichaam, en daarmede het behoud der gezondheid niet verwaarloosd wordt.
Een groot aantal ordebroeders is reeds bij mij geweest; zil hadden door overmatigen geestelijken arbeid hunne gezondheid verwoest en zich zware lichaamskwalen op den hals gehaald, die hen ten deele of geheel beletten hunne beroepsplichten na te komen.
Bijna allen hadden de verzorging van het lichaam meer of minder verwaarloosd, en dat wreekt zich steeds. Wil de geest op den duur krachtig en werkzaam blijven, dan moeten vóór alles zijne woning en zijn werktuig, het lichaam, gezond en krachtig blijven. Daarom moesten die broeders, welke door hunne voorschriften zich hoofdzakelijk of uitsluitend met geestesarbeid bezighouden, in hunne vrije uren zooveel mogelijk lichamelijk werk verrichten; want zoo alleen kunnen kracht en gezondheid van het lichaam op den duur behouden worden.
Bij sommige orden is inderdaad reeds door de regels zulk eene afwisseling van arbeid met hoofd en met lichaam voorgeschreven, maar waar deze niet bestaat is het zaak, dat de overste van de broederschap voor zulk eene afwisseling en voor verpleging van het lichaam zooveel mogelijk zorgt. Met het oog hierop wenschte ik den oversten dei-orden voor beiderlei geslacht de volgende raadgevingen, die de behartiging waard zijn, op het hart te drukken :
De kost moet zeer voedzaam zijn; vóór alles moeten specerijen en andere prikkelende middelen vermeden worden, daar anders bij weinig lichamelijk werk, gemakkelijk ziekten ontstaan.
Kluizenaars bereikten een zeer hoogen leeftijd, en wat was hunne voeding? De eenvoudigste natuurkost, groenten zonder elke specerij, en vruchten — Ook moet de kost niet moeilijk verteerbaar zijn, doch dit kwaad wordt reeds voorkomen door de regels voor het vasten bij vele orden.
Miet voorzichtig genoeg kan men zijn bij de keuze of den bouw van eene woning voor kloosterbroeders, daar velen van hen gedurende hun leven die niet weder zullen verlaten. Het huis moet vóór alles droog en zonnig zijn ; hoe velen worden in den bloei van het leven weggemaaid, waar
149
niet op dit alles gelet is! Waar verder reeds in een gewoon huis voor dagelijks ververschen der lucht in alle woon-en slaapkamers moet gezorgd worden, is dit zooveel te meer in een klooster noodig! Vooral de slaapkamers moeten zomer en winter den ganschen dag openstaan, en de overige kamers terstond gelucht worden, zoodra de kloosterlingen die verlaten hebben.
Wat de kleeding betreft, zoo moet men zich niet te warm kleeden, daar anders het lichaam niet voldoende gehard wordt. Bij menige orde is de wollen kleeding door de regels voorgeschreven. In zooverre die onmiddellijk op het lichaam gedragen wordt, moet men er voor zorgen, dat de kleederen niet te nauw aansluiten, maar de lucht overal toegang verleenen, opdat op deze wijze niet te veel warmte ontwikkeld wordt en de huid gehard blijft.
Het zou voor de kloosterlingen ook van groot belang zijn, een verstandig gebruik van het water te maken, zoowel om de natuur meer weerstandsvermogen te verleenen, als wel om door het opwekkende en verfrisschende van de wateraanwending den geest in zijne werkzaamheid te steunen. Daarom moet er, zoo goed als er voor waschwater gezorgd wordt, ook gelegenheid zijn, om het welzijn van het geheele lichaam op dezelfde wijze te bevorderen. De gezonden, d. w. z. diegenen, wier geheele lichaam steeds de behoorlijke natuurlijke warmte heeft; die geregeld kunnen slapen en wier geest helder is, moeten elke week twee- of driemaal een halfbad van eene halve tot eene minuut nemen, en dan een half uur beweging nemen, om de volle warmte weer terug te krijgen. Dit moeten ze in ieder jaargetijde doen, in het hartje van den zomer, zoo goed als in den winterdag; dan zullen ze koude en warmte even goed kunnen verdragen.
Hunne beroepsplichten zullen hun niet tot last zijn, maar daar ze naar lichaam en geest gezond zijn, zal het vervullen er van hen tevreden, opgeruimd en gelukkig maken.
Wordt echter op het genoemde niet gelet, zorgt men niet voor een droog gebouw, gezonden kost, doelmatige kleeding en voeding, dan kunnen in zulk een huis gemakkelijk een aantal ziekten de bewoners kwellen, de vervulling hunner plichten wordt hun bitter of onmogelijk, en de dood maait zijne slachtoffers in hunne schoonste jaren, het een na het andere, weg.
Ter bevestiging van hetgeen ik betoogde, zal ik hier eenige voorbeelden aanhalen, die ten deele wel niet juist
150
kloosterlingen betreffen, maar toch middellijk het leven in menig klooster aangaan.
Een meisje kwam bij mij en vertelde: Ik kwam op mijn 14de jaar in een instituut, en ben daar acht jaar geweest en opgevoed voor onderwijzeres. Maar, juist toen ik mijn werkkring zou aanvaarden, terwijl mijne huisgenooten allen gezond zijn, kreeg ik een licht kuchen. Dit is twee jaar geleden en sedert is daaruit een geweldig hoesten ontstaan; daarbij heb ik koorts, zweet ik 's nachts sterk en kan ik nauwelijks meer eenigen afstand loopen. Het meisje was goed gebouwd, en stamde af van gezonde ouders; maar zij had jaren lang in een gesloten gebouw doorgebracht; haar lichaam werd verwaarloosd door de voortdurende inspanning van den geest, en zoo maakte de kwaal zich van haar meester. Ik had medelijden met het arme kind, maar hulp was nauwelijks meer mogelijk, in acht weken na haar bezoek bij mij eindigde haar jong leven. Ik ben er zeker van, wanneer zij in hare huiselijke omgeving gebleven was, zou zij die ziekte niet hebben gekregen; zij had een hoogen leeftijd kunnen bereiken.
Een ander meisje kwam raad bij mij vragen betreffende haar beroep. Zij was reeds eenige jaren op een instituut geweest en werd daar opgeleid in muziek en talen, maar van lichamelijk werk of harden wist zij niets. Ik zeide haar dat ze noodzakelijk eenig lichamelijk werk moest verrichten. Dat kloosterleven was niet heilzaam voor haar, omdat zij in het klooster uitsluitend zou gebruikt worden tot geestelijken arbeid. Maar wie in zijn jeugd niet geleerd heeft, zich te harden en te werken, die kan later moeielijk daaraan wennen. Zoo ging het ook hier. Het meisje koos latei-een beroep, in overeenstemming met hetgeen zij geleerd had, en stierf tengevolge daarvan na twee jaar en drie maanden.
Ik kende een boerendochter, die zeer gezond, sterk en arbeidzaam was, daarbij eene voorliefde voor het kloosterleven had, en den aandrang voelde in eene gestrenge orde te gaan, hetgeen ook geschiedde. Wat eene verandering vond nu plaats! Tot hiertoe had zij altijd in de vrije natuur gewerkt en daardoor hare krachten behouden en vermeerderd. Daarbij had zij eenen eenvoudigen, voedzamen land-kost gebruikt. Nu kwam zij plotseling in een gebouw, waar weinig op luchtverversching gelet werd, waar zij weinig
151
beweging had, en dan nog in het gebouw, en geen werk meer tot het onderhouden der krachten. Moest nu zoo iemand niet gaan kwijnen? Dat gebeurde dan ook, en reeds in het derde jaar had zij allerlei kwalen, en niemand wist, wat haar scheelde. Het vierde jaar stierf zij jong.
Drie vrouwelijke candidaten hadden de leercursus meegemaakt en vraagden mi], wat zij nu moesten doen; want tengevolge der voortdurende geestelijke inspanning was de eene al minder dan de ander. Ik gaf hun den raad, eer zij eene betrekking aanvaardden, een jaar lang landbouwwerk te verrichten, dan zouden ze doelmatigen lichameliiken arbeid krijgen en het lichaam zou harden ; ze zouden dan de lichaamskracht, die ze verloren hadden, weer herwinnen en later hunne betrekking volmaakt gezond kunnen bekleeden. De eene volgde mijnen raad en ze heeft een uitstekenden naam door haar voortreffelijk werk; de beide anderen stierven, de een het derde, de ander het vierde jaar daarna. Toch waren dezen niet minder geweest dan de eersten.
Zeer dikwijls worden aan meisjesscholen onderwijzeressen aangesteld; dit verdient slechts aanbeveling. Maar er behoort veel toe, dat zulk een onderwijzeres in elk opzicht voldoet. Het is mij moeilijk hier mijne meening openlijk uit te spreken over een openbaren misslag, en wanneer ik niet een vriend der waarheid was, en geen deel nam in het treurig lot, dat dikwijls de menschen treft, dan zou ik hier geen woord zeggen. Maar het moet en zal gezegd worden. Er wordt al te veel voor het wetenschappelijke gedaan; de krachten van den geest worden te veel ingespannen, en zoo leeren de jonge lieden in vijf, zes en meer jaren ontzettend veel; maar waartoe? Meestal kunnen zij het in het geheel niet, of soms eenen korten tijd gebruiken, dan is de kracht uitgeput. Bij deze voorbereiding blijven meestal de lichaamskrachten ongebruikt; het lichaam mag hoogstens den geest van de eene plaats naar de andere dragen. Het wordt niet gehard en gesterkt door het werk, en zoo krijgt de geest eene bouwvallige woning, die spoedig instort. Het beroepsleven is tengevolge daarvan meestal bitter en van korten duur. Bij zulk een onderwijs is nog een tweede ramp, dat de vorming eenzijdig wordt, en dat de zoo gevormde candidaten dan met hare leerlingen weer evenzoo te werk gaan, als met hen te werk gegaan is.
Mocht men, hetgeen ik in 't vorenstaande gezegd heb, tegenspreken en gelooven, dat de aangevoerde feiten andere
152
oorzaken hebben gehad, dan wil ik mijne bewering gaarne terugnemen, als men bewijst, dat ik ongelijk heb. Overigens wil ik nog opmerken, dat de door mij aangeraden toepassing van het water tot harding van het lichaam en genezing van kwalen, zooals uit de talrijke brieven, die ik ontvang, duidelijk blijkt, zeer goede gevolgen heeft gehad.
Daarom moet het water flink aangewend worden tot behoud en versterking der gezondheid. Wel zal bij menigeen, die door geestelijk werk verzwakt is, geene genezing meer mogelijk zijn, wanneer niet tevens lichamelijk werk wordt verricht. Daarom moet in elk klooster, zoowel tot aanwending van het water, als tot verrichting van lichamelijken arbeid gelegenheid gegeven worden, wanneer het lichaam zijne volle gezondheid behouden wil.
Even als in vrouwenkloosters, zoo moet daarop nog meer in mannenkloosters gelet worden, dat de leefwijze goed en gepast is. Is de wetenschap hier de voornaamste bezigheid, zoo moet men daardoor niet de zorg voor het lichaam ver-waarloozen. Het lichaam is de woning en het werktuig van den geest, waarmede de geleerde hoofdzakelijk arbeiden moet; en wat helpt bovendien elke wetenschap, wanneer het lichaam te niet gaat? Daarom moet men er met ernst op letten, dat aan het lichaam de noodige tijd tot slapen gegund wordt. De Schepper zelf heeft toch door afwisseling van dag en nacht den tijd van arbeid en rust vastgesteld. Wanneer men zich de noodige rust ontzegt, handelt men noch verstandig, noch in zijn voordeel.
Ik kende een jong heer, die zoo vlijtig studeerde, dat hij eiken nacht tot 11, ja tot 12 uur en langer met zijne boeken bezig was. Maar hoe lang hield hij het uit?
Na drie jaar had hij zulke hoofdpijn, zulke congesties, dat hij op zijn 28stc jaar tot zijn beroep, zoowel als tot elk werk buiten staat was. Heeft hij goed gedaan? Wat heeft hij gewonnen? Dagelijksch lijden, dagelijksche ellende en eene troostelooze toekomst.
Ik ken eenen anderen heer, die 's avonds om 12 uur een kop zwarte koffie dronk, om tot diep in den nacht te kunnen studeeren, zonder slaap te krijgen. Eenige jaartjes ging het zeer goed; omdat hij eene uitmuntende gezondheid bezat; maar opeens stortte de natuurkracht ineen en de ongelukkige werd onbekwaam voor elk beroep. Geest en lichaam waren ondermijnd. Voor hen, die de wetenschap beoefenen, moet het eene hoofdzorg zijn, hun lichaam den noodigen tijd tot slapen niet te onthouden. Ik ben overtuigd, dat hetgeen men nog na 9 uur 's avonds werkt.
153
nadeelig moet werken. Voor het welzijn van Mchaam en geest zijn de rusturen voor middernacht beslist van veel meer waarde dan de tijd na middernacht. Niet minder dwalen zij, die met hoofdwerk zich voornamelijk bezighouden, wanneer zij de lichaamskracht niet door lichamelijken arbeid oefenen. Neemt men een sterken boerenknecht, zet men dien drie maanden aan eene schrijftafel en geeft hem uitsluitend geestelijken arbeid; stuurt men hem dan weer aan zijn vroeger werk, dan zal men zien, dat hij zwakker is geworden, en wel drie kwart van zijne kracht heeft verloren. Zal het niet eveneens gaan met hem, die studeert, wanneer hij zich buiten alle lichamelijke werk houdt?
Bij bestendig en uitsluitend studeeren wordt het lichaam aan eene machine gelijk, die verroest en bederft, omdat zij te weinig gebruikt wordt. Menigeen zal wel zeggen: Ik maak dagelijks eene wandeling om gezond te blijven. — Ik antwoord hierop; Dat is niet voldoende. De wandeling geeft het oog veel te zien, men ademt daarbij eene betere lucht in, en de beenen worden flink gebruikt; maar het meerendeel der organen rust gedurende de wandeling. Het verdere over dit punt in het hoofdstuk over de beweging).
Ik kende eenen heer, die veel studeerde en niet veel ging wandelen; maar tweemaal daags kloofde hij hout, gedurende een half uur of groef in zijnen tuin; hij verzekerde mij. dat hy hieraan zijne doorloopend goede gezondheid te danken had, en zijn altijd helderen geest!
Wanneer misschien menig lezer gelooft, dat ik een weinig overdrijf, dat hij zich naar lichaam en geest goed gevoelt, hoewel hij geen lichamelijk — maar veel geestelijk werk verricht, zoo antwoord ik hem: Kijk eens even om u heen, en gij zult spoedig voorbeelden in overvloed vinden, die mijne woorden bevestigen. Zeer vele betreuren nu de onvoorzichtigheid, waarmee zij in dit opzicht hebben gehandeld, en bejammeren de hierdoor ontstane ellende. Daarom zeg ik ten slotte nog eens: In elk klooster moet eene plaats zijn, waar gelegenheid is, lichamelijk werk te verrichten. Maar eveneens moet er gelegenheid zijn, de uitgeputte natuur door aanwending van water op te frisschen, te versterken en te harden.
1. Het rooiken.
Ten slotte wenschte ik eenige opmerkingen over rooken en snuiven te maken. Mij is reeds vaak gevraagd, hoe ik over 't rooken denk. Hierover is mijne meening zoo: Jongelieden, die met hun löe of 17u jaar beginnen te rooken, stellen zich bloot aan 't gevaar, zich ernstig nadeel te berokkenen. Ten eerste werkt bij een jeugdige natuur het tabaksgif (nicotine) veel sterker dan in later jaren. Ten tweede wordt het rooken, wanneer men er vroeg meê begint, licht een hartstocht. Niet zelden wordt de volkomen ontwikkeling er door verhinderd en ziekten en kwalen kunnen gemakkelijk bij jonge lieden ontstaan: „Longziekte, keelontsteking, overprikkeling der zenuwen, hartkloppingen en dergelijke. Zulke kwalen ontstaan gemakkelijk, maar zijn niet zonder veel moeite te verdrijven. Is dit in 't algemeen zoo, nog meer, wanneer slechte stoffen gerookt worden.
Eens trof ik drie jongens aan van 15 a 16 jaar, die er uitzagen zoo bleek als de dood. Ik vroeg, wat er aan scheelde. Eerst na dringend vragen kreeg ik ten antwoord: „Weieeren rooken en hebben juist, een sigaar gerookt.quot; Ik noodigde hen uit, elkaar eens bedaard aan te zien, en zich dan de vraag te stellen: Kan het rooken gezond zijn, wanneer men er zoo slecht van uit ziet en zich zoo weinig behaaglijk voelt er na? Het treurigst is echter, dat men zich het rooken gemakkelijk zóó aanwendt, dat men het niet laten kan en een slaaf van de tabak wordt. Past dat voor een mensch, bij wien toch het verstand de heerschappij dient te voeren ?
Misschien vraagt gij, of ik zelf niet rook'? Overeenkomstig de waarheid wil ik antwoorden. Tot mijn 45s,e jaar heb ik niet gerookt. Daar ik evenwel de bijenteelt grondig wilde leeren, en sigarenrook een voortreffelijk middel is, om het met de bijen klaar te spelen, zoo ben ik begonnen te rooken.
155
Het heeft mij groote moeite gekost, er aan te wennen. Ik rook ook nu nog één of twee sigaren, als ik in gezelschap ben, rook ik echter niet, zoo ontbeer ik niets.
Mijne meening omtrent het rooken is in't algemeen: Wie in 't geheel niet rookt, doet het best, omdat hi] in zijn lichaam geene nadeelige stoffen brengt, en tegelijk een aardig stuivertje bespaart, dat hi] voor wat anders goed gebruiken kan.
Maar wanneer een gezond mensch in zijn vrijen tijd, vooral onder het praten een sigaar of een pijp rookt, zoo zal hem dit niet schaden. Doch men moet ook weer niet te veel, en vooral niet onder het werk rooken; want vooreerst wordt men dan onder het werk te vaak gestoord en het komt ook te duur uit. — Eens was ik in den trein en vertelde mij iemand in den loop van 't gesprek, dat hij reeds voor meer dan 3000 gld. aan sigaren had verrookt. Allen lachten daarover en meenden dat hij ons wilde beetnemen. De reiziger noemde echter het aantal sigaren, dat hij per dag rookt en de jaren, dat hij reeds gerookt had. Nu werd berekend, dat hij over de 4000 gulden had verrookt. Wat kosten de sigaren, die per jaar in een land gerookt worden! Ondanks de groote sommen, die men ervoor uitgeeft, heeft de menschelijke natuur er niet het minste nut van gehad.
2. Het snuiven.
Omtrent het snuiven maak ik de volgende opmerkingen. Dat de Schepper den mensch een neus heeft gegeven, om te kunnen snuiven, geloof ik niet; daarom houd ik het volstrekt niet voor noodzakelijk. Toch wil ik 't snuiven niet geheel verwerpen. Maar wordt het zoo sterk gedaan, dat men zonder snuiven niet meer kan werken, of zich niet behaaglijk voelt, dan deugt het niet meer. Daarenboven vindt men bij een sterk snuiver zeer vaak geen bijzondere zorg voor zindelijkheid. De snuif komt bij zoo'n snuiver ook gemakkelijk in de keel, zelfs in de maag, en goed doet het nergens, maar zeker kan het veel kwaad stichten. Daarbij kost de snuif niet weinig geld. Daarom luidt mijn oordeel zoo: „Niets moet een hartstocht worden, dus ook het snuiven niet.quot;
Van tijd tot tijd een snuifje, brengt een onweertje te weeg en voert heel wat uit het hoofd door den neus weg.
Maar wie zich aan snuiven geheel heeft gewend, moet voorzichtig zijn, wanneer hij het wil afwennen, dat hij dit niet in eens doet; want door dit voortdurend snuiven is de
156
natuur er aan gewend, dat de vochtige stoffen uit het hoofd ■slechts door gebruik van snuif kunnen worden afgescheiden.
3. Wateraanwending op den ouden dag.
Ten slotte wil ik nog de vraag beantwoorden of men ook op hoogen leeftijd het water kan aanwenden. Wanneer een huis lang staat en altijd in gebruik is geweest, wordt het langzamerhand gedeeltelijk of geheel bouwvallig. Daarom wordt het echter niet dadelijk geslecht, maar de gebreken worden hersteld, en zoo kan het nog langen tijd staan en bewoond worden.
Op dezelfde wijze wordt de mensch bouwvallig en zwak, wanneer de oude dag komt. Dezen toestand moet men trachten te voorkomen, en het verval van krachten zooveel mogelijk zoeken tegen te houden. Hiertoe dient wederom het water.
Van het gebruik er van is geen leeftijd uitgesloten. Evenals het kind het reeds met voordeel gebruikt, zoo bewijst het in den ouderdom nog dienst. Wascht de oude van dagen handen en gezicht, en voelt zich daardoor verkwikt en versterkt, waarom zou het overige van 't lichaam ook niet de behandeling met water ondergaan.
Ik ken een heer van 90 jaar, die naar geest en lichaam ^eer gezond is. Hij wascht dagelijks het geheele lichaam met koud water — men kan zich dus op hoogen leeftijd nog wel harden. Geheele wasschingen en zelfs halfbaden van vijf tot zes seconden kunnen ook den hoogbejaarden slechts goed doen. Niet slechts uitwendig, ook inwendig kan het water baten. Ik maak hier nog eens de opmerking, dat men niet veel moet nemen. Het kan niet genoeg aanbevolen worden, vier of vijfmaal daags slechts een enkelen lepel vol water te nemen, of indien men wat onwel is, ieder uur ■een lepel.
Men moet echter niet alleen de ouderdomszwakte dooiwater te hulp komen, maar ook door eenvoudigen kost, die niet prikkelt en veel voedingsstoffen bevat.
Ik heb het een groot aantal hoogbedaagden afgevraagd, hoe ze geleefd hebben, en gewoonlijk was het: Ik heb nooit veel om bier of wijn gegeven, leefde zeer matig en at eenvoudigen kost. Velen hadden grootendeels van gekookte
157
broodsoep geleefd. Deze is zeer voedzaam, kan gebruikt worden zonder tanden, en de natuur, die van jongs af aan dezen kost gewend is, kan dien ook het gemakkelijkst verdragen. Ik wil nog opmerken, dat men ook op gevorderden leeftijd het gestel nog aan heel wat gewennen kan, wat ons vroeger vreemd was. Alleen moet men voorzichtig te werk gaan en het aanwennen niet te snel verlangen. Wie b.v. niet in staat is een bord vol soep te verteren, die kan vaak een lepel of twee best verdragen en krijgt op deze wijze voedingsstof genoeg voor een tijd ; na verloop daarvan neemt hij weer eene nieuwe hoeveelheid.
Wat de ouderdom in den regel ontbeert, en 't geen vele gebreken met zich sleept, is de noodige hoeveelheid natuurlijke warmte. Deze wordt het gemakkelijkst en zekerst vermeerderd door aanwendingen met water.
Daarom moge ieder mensch van de wieg tot het graf het water in eere houden, den Schepper voor deze gave dankbaar zijn, en deze met verstand gebruiken.
Dan zal de mensch zich onder de bijzondere bescherming des Allerhoogsten tot volle kracht en sterkte ontwikkelen en zijne gezondheid behouden. Dan zai hij vele kwalen en ziekten ontloopen, en veel ellende en jammer zal uit de wereld, toch reeds zoo vol zorgen, verbannen worden. Dan wordt de last des levens verlicht, en zelfs de gebreken van den ouderdom zullen dragelijker gemaakt worden.
4. De azijn.
De azijn is zeker een der oudste huismiddelen, waardoor onze voorouders zich in honderden gevallen wisten te helpen. Ik kan mij uit mijne jeugd nog goed herinneren, hoe dikwijls wasschingen en compressen met azijn werden aangewend. De azijn werd echter'niet alleen gebezigd als huismiddel, maar , had, als heden, een groot gewicht bij de bereiding der voedingsmiddelen en het is goed, als men weet,, welke waarde hij in elke betrekking heeft.
De azijn werd vroeger gewoonlijk uit wijn bereid, doordat de wijnzuren in azijnzuren overgingen. Deze azijn werd voor den besten gehouden, en was natuurlijk ook duurden Een andere azijn, dien het landvolk gewoonlijk gebruikte, werd meest uit wit bier bereid. De Liter van dien azijn kostte ongeveer 8 cent, en er was niet gemakkelijk een huis
158
te vinden, waar men dien azijn niet voor verschillende spijzen gebruikte.
Tegenwoordig wordt uit alle mogelijke zaken azijn gemaakt; liet gaat met den azijn als met vele andere artikelen, vervalschingen blilven niet uit. Vele planten en verschillende delfstoffen worden voor azijnfabricatie gebruikt. Ik heb 2 jaar geleden een recept gelezen voor zeer goed-koopen en zwakken azijn. Onder anderen stond er op: 25 pond vitriool. Om Gods wil, dacht ik, wat zwakken azijn moet dat geven en welke werking moet vitriool in fiet lichaam hebben, en hoe moet het de maag gaan, die met de spijzen ook dikwijls zulken azijn moet opnemen!
Evenals vitriool, wordt ook dikwijls tot azijnbereiding zwavel- en zoutzuur gebruikt, zoo ook verschillende houtsoorten. De drommel weet, waaruit tegenwoordig al niet azijn wordt bereid, en het lijdt geen twijfel, of duizenden menschen benadeelen met dien azijn hunne gezondheid, ja, verliezen die, en verkorten zoo hun leven. Daarom zij men zeer voorzichtig bij het koopen van azijn.
Men zal dikwijls vervalschten azijn inkoopen, en heeft dan voor zijn geld slechts iets, wat voor de gezondheid nadeelig is.
De beste azijn zal wel die zijn, dien de huisvrouw zelf bereidt, en wel van fruit of van zoogenaamd wit bier, dat uit gerste- of tarwemout gebrouwen is.
Ik wil hier een recept bijvoegen ter bereiding van gezonden azijn.
Men neemt het mindere fruit van de boomen, al is het ook niet geheel rijp, snijdt het fijn of stampt het in den vijzel, doet alles in een aarden pot of in een glas, giet er een weinig azijn bij, vult het met water bij, sluit de opening met een stevig papier en maakt er met eene breinaald eenige gaatjes in, zoodat een weinig lucht er in kan dringen. Dan plaatst men dit vat in de zon of op eene warme plaats. Na 2 tot 4 dagen roert men den inhoud goed door elkaar. Of ze vroeger of later bruikbaar is, hangt van de warmte af; maar het vat mag niet heet worden. Is hetgeen men opgeschonken heeft, zeer helder, dan is de gisting afgeioopen en de azijn bruikbaar. Deze wordt dan afgegoten en er kan nog water bijgeschonken worden. De appels,
109
die men kookt worden gewoonlijk geschild. Juist de schillen hebben de meeste scherpte en geven, op de beschrevene wijze behandeld, den besten azgn.
Wil men uit wit bier, zooals het voor den werkman bereid wordt, azijn maken, dan doet men het eveneens in een pot, sluit het en zet het op eene warme plaats. Ook met dezen azijn kan nog ooft vermengd worden. Zulke azijn is niet duur en zeer gezond.
De azijn, merkte ik op op, was steeds een goed huismiddel en is het voor den kenner nog. De azijn veroorzaakt eene sterke prikkeling. Een bewijs daarvoor is, dat, als iemand het bewustzijn verliest, en men hem gezicht en lippen er mee wascht, hij weer bijkomt. Ook op de huid oefent azijn die prikkeling uit, als men 't geheele lichaam of eenig deel er mee wascht (1 deel azijn en 2 of 3 deelen water). De azijn heeft eene weldadige prikkeling, bevordert de werkzaamheid der huid en vermeerdert de lichaamswarmte.
' De azijn werkt ook samentrekkend, daarom wordt hij gebruikt bij gezwellen, die door stooten, slaan of verpletteren veroorzaakt zijn. Hij verhindert het bederf, daarom doopt men er wel vleesch in. Vroeger werden daarom ook wonden dikwijls met azijn uitgewasschen; dan geschiedde de genezing des te sneller; het wasschen lost het opgehoopte bloed op, dat zich verzameld door de verplettering enz. — Azijn bewerkt zelfs, dat de beenderen zachter, weeker worden. De belangrijkste kwetsuren werden reeds vaak door compressen met azijn genezen.
Wanneer bij een beenbreuk een gezwel of bloedsophoo-ping ontstaan is, bewijst de azijn goede diensten. Het gezwel trekt weg, en het bloed wordt afgeleid. Uit hetgeen gezegd is, blijkt voldoende, dat heel wat gebreken van 't menschelijke lichaam door azijn kunnen worden weggenomen.
Evenals wijn en brandewijn niet tot de voedingsmiddelen behooren, zoo bevat ook azijn geene voedingsstoffen; hij oefent eenvoudig eene inwendige prikkeling uit of werkt oplossend. De spijzen, waarin azijn komt, zijn prikkelender, dan wanneer die er niet in is. Maar azijn werkt ook na-deelig. Komt de azijn in de maag met de spijzen, en ontvangt het bloed zijne voeding daaruit, dan kan de natuur den azijn niet tegenhouden, maar deze komt mede in het bloed, evenals de sterke drank. Is nu de azijn bij kwetsuren in staat het bloed op te lossen, dan moet men wel aannemen, dat hij, zij 't ook geringe, storingen te weeg brengt, als hij in het bloed komt. — Is dit in 't algemeen met azijn het geval, welke nadeelen kan dan vervalschte azijn te
160
weeg brengen, als tot de bereiding daarvan scherpe mine-raalzuren gebezigd worden. Zoo kan menigeen met den zuren, aangenamen smaak, een leelijke kwaal in zich opnemen. — In de vochten werkt de azijn samentrekkend; ook daardoor kan inwendig nadeel ontstaan, en het zwee-ten verzwakken. — Voor inwendig gebruik heeft dus de azijn slechts waarde voor den smaak. Ik wil niet zeggen, dat men niets zuurs mag eten; maar er zijn menschen, voor wie het eten nooit zuur genoeg is en die nooit genoeg azijn op de salade hebben. Dat zulke menschen zich nadeel berokkenen, is buiten twijfel, vooral als de azijn vervalscht is. Wie dus zijne gezondheid liefheeft, die ete nooit te zure spijzen, en zij in de keuze van den azijn voorzichtig. Zooals men zich aan te veel zout kan wennen, dat men er nooit genoeg van heeft in het eten, zoo gaat het ook met den azijn.
Menschen, die te veel zout gebruiken, krijgen aanleg voor tering, zoo gaat het ook hun, die te groote voorliefde hebben voor azijn. Daarom is het te betreuren, dat bij menigeen die neiging zoover gaat. dat hij het brood in azijn doopt, en dat liever heeft dan een stuk vleesch.
Daarom verwerp ik het niet, wat zuur bij 't eten; een krachtig gestel zal daarvan niets te duchten hebben. Ik waarschuw alleen voor te zure spijs, en vooral voor het drinken van azijn. Ik heb zelf lieden leeren kennen, die dit deden, maar geen enkele is oud geworden. Zeer zuur eten is maar eene gewoonte, de maag verlangt het niet. Als ze kon, zou ze opkomen tegen den haar opgedrongen azijn.
5. Ruitiny of' geklonterde melk.
Waar de mensch vaak weinig op let, omdat het niet duur is, of omdat hij er niet aan gewoon is, dat is dikwijls toch van de grootste waarde.
In elke huishouding, die verstandig ingericht is, kan men ruiting gemakkelijk bereiden; ze is van groote waarde, niet alleen als voeding — maar ook als geneesmiddel. Heeft iemand ontstoken oogen, tengevolge van kouvatten, of doorslaan of stooten, dan legge men ongeveer een lepel vol fijn geroerde ruiting op het oog en daarover een verband, op deze wijze wordt spoedig de hitte verdreven, en de mogelijke storingen worden weggenomen.
Krijgt iemand eene ontsteking, zij het long-, borst- of buikvliesontsteking, al is de hitte nog zoo groot, al neemt
161
de pijn met de ontsteking ook voortdurend toe, zoo kan een pleister met fijngeroerde ruiting alle steken en branden wegnemen, en spoedig zal de entsteking zonder gevaar zijn. Ik ken geen middel, dat bij ontstekingen zulk eene snelle werking heeft als dit. — Evenals de ruiting bij ontstekingen de hitte wegneemt, zoo is ze ook heilzaam bij open verzweringen, waar niet alleen de hitte wordt weggenomen, maar ook de ziektestoffen verwijderd. Ik heb reeds verscheiden gevallen van lupus genezen, en nimmer heeft mij een middel betere diensten bewezen, dan het herhaald opleggen van pleisters met deze ruiting.
Bij gezwellen waaruit verzweringen ontstaan, trekt ze niet alleen de hitte uit in het begin, maar ook de ziektestoffen, die de ontsteking veroorzaken, indien ze er bij herhaling wordt opgelegd, en dit is noodig, wanneer ze droog en stijf is geworden. Gezwellen, die er uitzien alsof ze niet meer zacht konden worden, lost deze ruiting langzamerhand zeer goed op. Zoo is de ruiting tot wegnemen van hitte en ziektestoffen een middel, dat men niet genoeg kan prijzen. Ze werkt uitstekend bii giftige, kankerachtige verzweringen, waar zalf noch iets anders helpen wil. Zal ze echter als huismiddel gebruikt worden, zoo moet ze goed geroerd en met wei verdund worden, tot ze op fijne zalf gelii'kt; hoe fijner geroerd, des te beter is ze.
Hoeveel goeds kan eene huisvrouw met dit enkele huismiddel doen! Gloeit het hoofd, wordt van hitte het voorhoofd rood, dan nemen een of twee compressen dit weg. Zoo zou ik gaarne den huismoeders dit eenvoudige huismiddel aanbevelen.
Maar de ruiting is niet enkel een uitstekend geneesmiddel voor uitwendig gebruik; ook inwendig heeft ze eene voortreffelijke uitwerking. Verdrijft ze de hitte uit de uitwendige lichaamsdeelen, waarom zou ze de hitte niet uit de maag wegnemen, wanneer deze is ontstoken ? Men neme dagelijks vier of zes lepels er van in, de goede werking blijft voorzeker niet uit.
Wanneer de ruiting uitwendige zweren geneest en de giftige stoffen verdrijft, waarom zou ze dan geene maagzweren heelen als nu en dan een lepelvol ingenomen wordt? En als kankerachtige gezwellen uitwendig worden weggenomen, waarom zou ze dezelfde werking dan niet hebben, als zich maagkanker wil vormen? Maar niet alleen bij maagziekte, ook bij andere inwendige ontstekingen werkt ze verkoelend, oplossend en genezend, en kan dus
11
162
ala inwendig geneesmiddel zeer goed aangewend worden.
Eene bijzondere waarde heeft deze ruiting ook als voeding; ze behoort tot de beste voedingsmiddelen, is licht verteerbaar, kan gemakkelijk verdragen worden en overtreft in menig opzicht de beste melk. Voor kinderen is ze een uitstekend voedingsmiddel, dat vele andere overtreft, en graag gegeten wordt. Evenals de kinderen van rijke ouders een boterham met boter krijgen, zoo kregen vroeger de arme kinderen een stuk roggebrood waarop ruiting gesmeerd was, en dat smaakte niet alleen goed, maar ze voeren er wei bij, door de vele voedingsstoffen en de gemakkelijke verteerbaarheid dezer spijs.
Het is zeker, dat de arme kinderen er beter aan toe waren dan de rijke, omdat de boter in 't geheel geen stikstof bevat, en de ruiting er rijk aan is. Zoo'n met ruiting besmeerde boterham smaakt ook hun goed, die zwaar werk hebben; maar vooral voor hen is het aan te bevelen, die zeer oud zijn, omdat ze voedzaam, licht verteerbaar en gemakkelijk te kauwen is. Zoo is ze jong en oud aan te raden, en het is maar te betreuren, dat dit voedingsmiddel voor de opkomende jeugd niet meer zoo in gebruik is. Vooral bloedarme menschen moesten ze gebruiken. Om de ruiting bijzonder smakelijk te maken moet men ze goed roeren, een_ weinig goede melk er bij schenken; een kleine hoeveelheid zout, maar vooral niet veel en wat kummel- of venkelzaad er bijvoegen.
Dat deze ruiting bij vele meelspijzen past, en deze juist krachtiger en smakelijker maakt is elke bekwame huisvrouw wel bekend, die niet in een deftig pensionaat is opgevoed.
Dat moge voldoende zijn over de waarde van de ruiting.
De bereiding der ruiting geschiedt op de volgende wijze. Men laat zoetemelk, al naar het jaargetijde is, één of twee dagen, staan. Ze wordt dan dik, en de room ligt boven op. Deze room wordt weggenomen, en de melk in een aarden pot of blikken nap gedaan en op de warme kachel gezet, tot ze geheel geronnen is, en de wei zich afgescheiden heeft. De dikke, vaste massa wordt er nu uitgenomen en in een aarden zeef gedaan, om de wei geheel te laten wegloopen. Dan is de ruiting klaar. Wil men ze als spijs gebruiken, dan is het goed, er wat melk of room doorheen te mengen.
TWEEDE DEEL.
HOE KAN GEMZEN WORDEN NAAR ÜE REGELS MIJNER ONDERYINDIiNG.
Asthma.
Een aanzienlijk heer vertelt; „Ik heb eene moeielijke ademhaling; 's nachts somtijds zoo'n gebrek aan adem, dat ik dikwijls snel uit bed moet springen, om adem te halen, en weet mi] dan slechts te helpen door het inademen van frissche lucht.
Ik gevoel mij op de borst zoo benauwd, alsof alles moest barsten. Eetlust heb ik niet, en wat ik eet, vermeerdert mijn lijden. Slapen kan ik in 't geheel niet, omdat ik niet rustig kan zijn. Ik ben inwendig ook veel te huiverig, het is mij alsof daarbinnen eene koorts brandt, die niet te voorschijn wil komen. Om stoelgang te hebben, moet men mij helpen; wat de dokters mij gaven, scheen mij aanvankelijk te verlichten, maar spoedig was alles weer gelijk te voren. Wanneer het nog erger wordt, zal ik het niet lang meer kunnen uithouden. Zoo gaat het reeds verscheidene weken, maar steeds wordt het erger.quot;
Aanwendingen: Eerst 2 dagen lang dagelijks tweemaal begieting van het bovenlijf en der knieën ; daarna eiken dag 's morgens een korten omslag, l1^ uur, het laken in heet water gedoopt; eiken namiddag een zesdubbel gevouwen laken in heet water en azijn gedoopt, geheel warm op borst en onderlijf leggen en met een wollen lap omwonden. Zoo acht dagen lang.
De uitwerking was deze: Reeds bij den eersten omslag werd de urine zoo troebel en dik, alsof inwendig zweren waren doorgebroken en bloed en etter met de urine geloosd werden.
Hier merk ik nog op, dat te voren zeer weinig urine geloosd werd. Dag aan dag was de urine steeds dikker en vuiler. Na 4 dagen begon bij tusschenpoozen een gemakkelijker ademhalen, het inwendig koortsachtige gevoel was veel minder geworden, en de eetlust deed zich gevoelen. Vier dagen met dezelfde aanwending hadden het gebrek aan adem geheel weggenomen; toch bleef de ademhaling nog een weinig moeielijk. De verdere aanwendingen waren:
166
Eiken dag eene begieting van het bovenlijf en de knieën, eiken middag een dubbelgeslagen doek in heet water en azijn gedoopt, op het bovenlijf, 2 uur lang. Zoo 10 dagen lang, en het geheele organisme was weer hersteld. Waar had het hier gescheeld? Deze zieke heer was van boven tot onder vol ziektestof. Uit het geheele lichaam moest die ongezonde stof afgeleid en verwijderd worden. De eerste begietingen werkten snijdend op alle organen, de omslagen losten op naar alle richtingen; toen elk bewijs van koorts verdwenen was, werd ook aangetoond, dat de ziektestof was verwijderd, en toen de adem vergemakkelijkt en de eetlust hersteld was, bleek de natuur geheel gezuiverd.
Het oog.
Zijn alle deelen van het lichaam van hooge beteekenis, zoo is toch gewis het oog een der belangrijkste organen. Daarom zegt het spreekwoord ook; Blind is ongelukkig. Daar de oogen hunnen zetel in het hoofd hebben, zoo komt hunne kracht of zwakte meestal ook uit het hoofd voort. Wie een gezond, sterk lichaam heeft, die heeft gewoonlijk ook een goed, sterk oog. Is het oog zeer zwak, zoo berust de oorzaak zeker bij het lichaam, al wordt het niet gevoeld. Is het oog ziek, dan is er in het lichaam zeker eene ziektestof de oorzaak van. Hoe vaak zijn niet vochten in 't lichaam en in het hoofd, die door de oogholten eenen uitweg zoeken, en het oog ongezond maken. Voorbeelden maken dit het best duidelijk.
Een kind, van vier jaar oud, heeft een opgezet hoofd, en kan geen oogenblik het daglicht verdragen. Hoe dit te herstellen? Het kind heeft ongezond bloed en ongezonde sappen bij zich, die zich in het hoofd ophoopen. Vandaar dat opgezette hoofd. Is die stof verwijderd, en zijn hoofd en lichaam gesterkt en gezond geworden, dan zal ook het oog gezond worden en het daglicht kunnen verdragen.
Aamvendingen: Het kind moet:
1) dagelijks met frisch water gewasschen worden,
2) eiken dag een hemd aankrijgen, in water gedoopt, waarin hooizaad gekookt is, 12 dagen lang; daarna moet het kind
3) dagelijks tweemaal gewasschen worden en om den anderen dag het hemd aanhebben, als boven.
167
Na 22 dagen was het kind geheel gezond en wel. De oogen waren glashelder en hadden hunne volle gezichtssterkte. Verder was niets meer noodig, dan dat het kind nog eenigen tijd dagelijks éénmaal gewasschen werd. De koude wasschingen deden de hitte af- en de kracht toenemen. Het hemd opende de poriën en slorpte de slechte stoffen op, en toen de natuur gezuiverd was, werd het kind gezond. Met de lichameliike kwaal verdween het ooglijden. De oogen werden dagelijks uitgewasschen met water, waarin een weinig aloë werd opgelost. Dit water bewerkte de zuivering der oogen van vochten, die uit het lichaam kwamen.
Anton, negen jaar oud, heeft gedurende vele weken bijna doorloopend roode oogen. 's Morgens by het opstaan waren zijne oogen bijna dichtgekleefd. Eerst nadat de korst verwijderd was, kon hri de oogen openen. Bijzonder pijnlijk waren de oogen niet. Hij had verschillende middelen gebruikt, de oogen uitgewasschen of iets over de oogen gebonden. Een dokter had hem driemaal daags scherpe droppels inge-druppeld, die als vuur brandden; maar de oogen werden niet beter. Op elk oog kwam eene wolk en de dokter verklaarde, dat eene operatie moest plaats hebben. Omdat de ouders daarvoor bang waren, wilden ze hulp zoeken bij het water, hetgeen ook geschiedde.
Hoe duidelijk is het hier, dat zich in het hoofd kwade stoffen verzameld hadden, die door het oog eenen uitweg zochten 1 Dat de oogen niet bijzonder rood waren, en niet zoo erg brandden, ligt hieraan, dat de ziektestof niet zoo scherp was, gelijk er ook verschil is tusschen water en azijn. Wat naar buiten kwam, was taai en verdikte door het opdrogen. Hier moet men dus ook weer op het geheele lichaam oplossend en uitdrijvend werken.
Aanwendingen-. 1) Eiken dag een half bad van frisch water, 11,2 minuut lang, en gedurende dien tijd het bovenlichaam goed wasschen. 2.) Eiken dag een hemd in zout water gedoopt, l'/2 uur lang. 3.) Eiken dag tweemaal in elk oog een zeer kleine theelepel C1) vol suiker inblazen of strooien. De suiker moet echter niet te fijn gewreven zijn en op het oog zelf komen.
Na 14 dagen waren de oogen gezond en de zieke ver-
Bit is zooveel als op de punt van een mes gaat.
168
klaarde, dat hij zich veel beter en gezonder gevoelde dan vroeger, hetgeen zijn voorkomen ook bevestigde.
Werking. De half baden en wasschingen versterkten het lichaam, zoodat de slechte stoffen naar buiten gevoerd werden. Het hemd, in zout water gedoopt, oefende op de huid eene sterke prikkeling uit en opende de poriën, zoodat de ziektestof naar alle kanten een uitweg vond. De suiker bevat, zooals bekend is, bijtende kracht; door het knippen met de oogleden werkten deze als bezems, en maakten de ziektestoffen op de oogen los. Dan loste de suiker op, en er liep eene witte massa uit de oogen. Zelfs de wolken zijn op die wijze van de oogen verwijderd. Toen die ziektestoffen alle waren weggenomen, hetgeen het heldere uitzicht bewees, werden de oogen gereinigd, en herkregen evenals het lichaam zelf de noodige zuiverheid, frischheid en kracht.
3.
Een meisje, 9 jaar oud had twee jaar geleden scharlakenkoorts. Sinds is ze niet recht gezondi meer geweest. Dikwijls kreeg ze ontstoken oogen of vlekken (uitslag) op het lichaam. Het kind zag er zelden goed uit en werd van maand tot maand zwakker; ook was er geen eetlust. Kortom, het kind was in het gehepl niet gezond. Ook was het gezicht zeer verzwakt.
Hier is zeker het kind niet geheel van de scharlakenkoorts genezen en de rest, die in het lichaam bleef, bedierf voortdurend bloed en sappen. De ziektestof zocht nu hier, dan daar eenen uitweg, ook door den neus; want die was dikwijls bij het kind kapot. Het is duidelijk, dat hier nog een overblijfsel van de ziekte huist, dat opgelost en verwijderd moet worden. Eerst dan zal het kind zijne volle gezondheid weer verkrijgen. — Het kind werd dagelijks met koud water, met wat azijn er door, gewasschen. Den eenen dag kreeg het een halfbad, den anderen dag een in hooizaadwater gedoopt hemd aan. Na 14 dagen was elke uitslag verdwenen, en de oogen stonden helder, en het kreeg een frisch voorkomen. Om echter de volle kracht weer te verkrijgen, moest het nog langen tijd elke week twee halfbaden nemen. Deze halfbaden werkten oplossend, verwarmend, versterkend voor het geheele lichaam; de wasschingen versterkend en zuiverend. Het hemd slorpte op. De oogen werden gedurende de kuur met venkel water gewasschen, dagelijks twee of driemaal. Dit water zuivert en verscherpt het gezicht.
169
4.
Een man verhaalt : „Het vorig jaar viel mij eer; stuk hout op de rechterzijde van het hoofd.
Mijn hoofd werd wel beter, maar sinds dien tijd heb ik aan dien kant van tijd tot tijd erge pijn en er komt ook veel onreinheid uit het rechteroog. Het is zwak en ik zie er maar weinig uit. Op het oog is eene troebele wolk. Ik heb verschillende oogartsen gehad, men heeft mij veel in het oog gedruppeld; maar het werd steeds erger in plaats van beter. Ten laatste zei de dokter, dat het oog geopereerd moest worden, maar het was nog te vroeg; na drie maanden moest ik maar eens terug komen.quot;
Er worden vele wonden geheeld, en bij vele genezenen blijft toch nog ziektestof achter. Daardoor komt het ook, dat litteekens soms nog pijn doen. Zulke achtergebleven stof breidt zich steeds verder uit, en wordt steeds giftiger. Dit is ook hier het geval. Ter genezing is dus noodig, oplossend en uitscheidend te werken, en de gekwetste plaats gezond te maken, hetgeen door de volgende aanwendingen gebeurde.
1) De eerste week eenmaal een hoofddampbad. Dit opende de poriën en door het sterke zweeten werd veel weggevoerd. 2) De zieke kreeg dikwijls eene begieting van het bovenlijf. Deze werkte daar versterkend, en door de meerdere beweging ontstond grooter uitscheiding; want de natuur is geneigd om alle slechte stoffen te verwijderen, wanneer het maar eenigszins mogelijk is. 3) Om den andereu dag, later om den vierden dag een halfbad, zoodat het geheele lichaam zich meer opgewekt en sterk gevoelde; want zelden doet het goed, op één deel van het lichaam slechts te werken. Voor de oogen was het voldoende, ze tweemaal met venkelwater te wasschen, dat ze reinigde en de gezichtskracht vermeerderde. Na 14 dagen was niet alleen de zieke plaats gezond, ook het geheele lichaam had verbetering ondergaan.
5.
Een boer, 31 jaar oud, verhaalt: .,Ik heb het vorige jaar «ene longontsteking gehad en voor twee jaar eene buik-vliesontsteking. Ik ben wel genezen, maar heb sinds dien tijd zeer weinig kracht; maar nog kan ik bijna niet meer zien; wanneer het zoo voortgaat, word ik nog blind. Alle dokters zeggen: aan de oogen mankeert niets ; ze zijn alleen zeer zwak.quot;
170
Hier is lichaamszwakte ook de oorzaak van zwakte der oogen; daarom moet -ook het gansche lichaam gesterkt worden, dan zullen de oogen eveneens hunne kracht krijgen door de lichaamskracht.
Aamvendingen. Deze boer kreeg acht dagen lang eiken das? twee begietingen van het bovenlijf en twee van de knieën. Deze werkten versterkend op het bovenlichaam en de onderste lichaamsdeelen. Na 8 dagen kreeg hi] dagelijks een halfbad, hetgeen veel krachtiger op het lichaam werkte, bovendien eene flinke begieting van het bovenlijf. De oogen werden slechts uitgewasschen met verdund aluinwater, dagelijks tweemaal. Dit werkte bijtend en zuiverend. Na drie weken was het lichaam in een beteren toestand gekomen, het licht der oogen was dientengevolge verbeterd, en daar de zieke nog langen tijd wekelijks één of twee halfbaden kreeg en eene begieting van het bovenlijf, werd het gezichtsvermogen, evenals het geheele lichaam, weer in gezonden toestand gebracht.
Algemeene opmerkingen over oogzwakte en het wegnemen daarvan.
Cxelijk het geheele lichaam door het water vlug, sterk en veerkrachtig kan gemaakt worden, zoo kan men ook met water gunstig op het oog werken, opdat het versterkt, de gezichtskracht verhoogd en duurzaam gemaakt wordt.
Het is vreemd, dat het geheele lichaam over 't algemeen verzorgd wordt: men wascht de handen en 't gezicht, neemt voetbaden enz., alleen het oog krijgt niets. De oogleden zijn zoo ingericht, dat zoo mogelijk niets in het oog dringt; want nadert er iets, dan wordt snel de deur voor het oog gesloten. Gewoonlijk gelooft men ook, dat er geen water in 't oog mag komen, en juist het tegendeel is waar. Juist het water houdt het oog schoon en gezond en versterkt het, opdat koude noch hitte het moge hinderen. En hoe gemakkelijk is het: wascht men zich 's morgens, hoe eenvoudig kan men met een handvol water de oogen uitwasschen. Gelijk men voor het lichaam een halfbad neemt, zoo kan men ook den oogen een waterbad geven. Men doet water in de waschkom, gaat met het voorhoofd en open oogen in het water, blijft er aanvankelijk een tot twee, dan drie tot vier seconden in en knipt daarbij met de oogen ; op deze wijze worden de oogen met de loden gereinigd, gelijk men met de
171
hand het gezicht wascht. Dit eenvoudig oogbad heb ik reeds velen aangeraden, die zeer zwakke en gevoelige oogen hadden, en in korten tijd werden de oogen versterkt en het gezichtsvermogen verbeterd. In eene halve minuut is het gedaan.
Eens klaagde iemand mij, dat hem de raad gegeven was, de oogen driemaal daags met lauw warm water uit te was-schen, omdat er dageliiks vochtigheid uitkwam. Hij had het gedaan, maar na een paar dagen reeds bemerkt, dat zijne oogen zwakker waren geworden, en de frissche lucht niet meer konden verdragen. Hoe helder is daarmee bewezen, dat het oog evenals het lichaam d0f0r warm water minder wordt.
Ik raad daarom ieder, die voor goede oogen wil zorgen, dringend aan, de aangegeven geringe moeite niet te schuwen, en het oog, dat edelste lichaamsdeel, dit wasschen en baden niet te onthouden. Ik ben overtuigd, dat duizenden en duizenden geen bril zouden gebruiken, wanneer ze van jongs aan dit eenvoudige middel aangewend hadden. Ik kende een heer van 89 jaar, die mij vertelde, dat hij altijd tlink met koud water de oogen had gewasschen. Hij kon toen nog zonder bril goed lezen, en moest zijne oogen met lezen en schrijven veel gebruiken.
Het geheele leven door gaat het met de oogen als met het lichaam. Er zijn tijden, dat. men eene merkbare vermindering zijner krachten waarneemt. Deze zwakte duurt eenigen tijd, en de kracht keert terug. Zoo hebben ook de oogen hunne tijden van zwakte; wanneer men dan dadelijk naar zijn bril grijpt, zoo went het oog daaraan, de zwakte blijft en het oog zal niet weer zijne volle kracht herkrijgen. Ondersteunt men het oog door het aangegeven middel, dan zal het ook zeer spoedig weer beteren en de gezichtskracht zal weer volmaakt terugkeeren.
Het komt mij vreemd voor, dat men heden ten dage van de jeugd af aan brillen draagt — een bewijs voor de zwakheid der menschen in onzen tijd.
Er kwam een vader, ongeveer 50 jaar oud, brengt zijnen zoon met een grooten bril op binnen, en klaagt: „Mijn zoon ziet bijna niets meer, de oogen worden met elke week
172
zwakker, en hij kan met den bril op nog maar nauwelijks den goeden weg vinden. De jongen is overigens ook nooit gezond, heeft nooit goeden eetlust, kan geene versterkende spijzen eten, 't liefst drinkt hij koffie. Kracht heeft hij bijna niet. De bril gaf de dokter hem, om het oog te beschermen en te sparen,quot;
Waar schort het hier?
Deze knaap is lichamelijk verzwakt, al is hij flink gebouwd, hij heeft weinig natuurlijke warmte, weinig bloed, het vel is droog en ruw, derhalve, zooals de oogen, zoo het
lichaam. Wat kan hier baten?
«
1) Vooreerst moet de natuurlijke warmte stijgen, de werkeloosheid en slapheid der organen moeten weggenomen worden, opdat de jongen een goeden kost zal kunnen verdragen, betere bloedvorming ontstaan, kortom de geheele machine in betere beweging komen zal. De bril wordt afgeschaft, opdat de oogen door licht en lucht harder en sterker worden, anders gaat het den oogen als planten, die onder boomen, groeien in de schaduw en slap hangen, zwak en kwijnend er uitzien,
2) Dagelijks moeten de oogen met venkelwater gevvas-schen worden, twee- of driemaal, waardoor ze gereinigd en versterkt worden. Het wasschen moet echter niet alleen uitwendig plaats hebben, maar het oog zelf moet eene beurt hebben.
3) Dagelijks moet de jongen geheel met koud water gewas schen worden.
4) Dagelijks een halfbad, eene halve minuut lang, eveneens in koud water.
Na drie weken zag de knaap reeds zeer goed, de oogen versterkten met den dag. Het voorkomen werd frisscher, de krachten namen toe, en de jeugdige levendigheid en vroo-lijkheid vermeerderden van dag tot dag.
Verdere aanwendingen:
1) eiken dag een halfbad;
2) elke week eene afwassching met water en azijn;
3) flink barrevoets loopen,
4) De oogen moeten dagelijks eenmaal met venkelwater gewasschen worden,
In zes of zeven weken was de geheele natuur, ook het licht der oogen, als veranderd.
173
n
Een student, 21 jaar oud, verhaalt: „Ik ben wat zwak gebouwd, heb daarenboven weinig kracht en nooit goeden eetlust. Ik ben ook weiwat weekelijk groot gebracht, maar mijn grootste verdriet is, dat ik ondanks mijn sterken bril steeds toenemende verzwakking van het gezichtsvermogen bemerk. Wanneer dat zoo voortgaat, vrees ik, blind te zullen worden. Wat dan? Zonder betrekking in armoede leven. Ik heb een hartstochtelijk verlangen naar mijn lateren werkkring, en daarom had ik zoo gaarne hulp. Ik heb een groot aantal oogartsen geraadpleegd. Jarenlang werd veel aan de oogen gedaan. De scherpste giften heb ik gehad, erge pijn doorstaan — maar alles zonder gevolg.quot;
Zag men den jongen man zoo aan, hoorde men het ongeluk, dan drong zich vanzelf het oordeel op: zoowel het lichaam als de oogen zijn ziek. Het lichaam is slecht gevoed, en werd door de kleeding geheel verwend, en door het nalaten van elke harding, nam de achteruitgang toe. Hoe kunnen toch ouders dikwijls zoo dwaas jegens hunne kinderen handelen!
Ter genezing geschiedde het volgende:
1) Eiken nacht, van bed uit, geheel wasschen, opdat de natuurlijke warmte zou toenemen, leven en beweging zouden beginnen.
2) Eiken dag eene begieting der knieën en van het bovenlijf, die versterkend, opwekkend en verwarmend werken.
3) Eiken morgen en avond eene kleine portie krachtsoep, omdat de natuur eene groote niet kon verdragen.
4) Alle geestrijke dranken werden ten strengste verboden.
De bril kon den derden dag al wegblijven; de oogen konden licht en lucht verdragen.
Op de aangegeven wijze werd drie weken lang voortgegaan. Daarna werd den eenen dag eene begieting van het bovenlijf en de dijen, den anderen dag een halfbad voorgeschreven. Dat werd 4 weken volgehouden. De oogen werden gedurende de geheele kuur met honigwater gewasschen ter zuivering en versterking. (Een kleine theelepel vol honig werd in 1li Liter water drie uur lang gekookt.)
Na zeven weken zag de jongeling er geheel anders uit. De oogen waren reeds tamelijk sterk. Hij geloofde, dat hij nog nooit zoo goed gezien had. Het geheele voorkomen was veranderd. De verfrischte geestkracht en het opgewekte gemoed, maakten den jongeling levenslustig. Hij zei uitdrukkelijk: „Ik wist niet dat men zich zoo goed kon voelen, als
174
ik mij nu gevoel.quot; Mochten toch ouders en opvoeders niet alleen den geest, maar ook het lichaam in het oog houden! Hoe dankbaar zouden de gelukkige jongelieden hun dan zijn!
Een leerling, 13 jaar oud, komt met zijne moeder, wegens oogziekte en zegt: „Ik heb bijna voortdurend hoofdpijn, zelden ben ik er een paar uren geheel vrij van; hoe heviger de hoofdpijn, des te meer pijn doen ook deoogen. Nu de hoofdpijn sinds een paar weken erger wordt, wordt ook het gezicht minder. Zonder bril kan ik in het geheel niet meeliezen, en met bril maar korten tijd. Wanneer het niet beter gaat, moet ik het leeren opgeven.quot;
Hier is zeker te sterke bloedaandrang naar het hoofd, waardoor een drukking op de oogen wordt veroorzaakt. Daar handen en voeten zijn verzwakt en het bloed meer in het bovenlijf dringt, zoo wordt de bloedarmoede steeds gtooter, en ook de verzwakking. Hier is het dus zaak, het bloed naar alle deelen des lichaams te voeren, de geheele natuur in beter leven en beweging te brengen, om daardoor een krachtige voeding te kunnen verdragen, en zoo het lichaam aan te sterken. Houdt de aandrang van het bloed naar het hoofd op, en neemt de lichaamskracht toe, dan zullen ook de oogen hunne gezichtssterkte terug krijgen. Behalve het hoofd, dat er door den bloedaandrang gezond uitzag, was het geheele lichaam kwijnend. Omdat nu aan de oogen gedokterd werd, waaraan niets scheelde, en niet aan het lichaam, zoo werd door den eenen dokter verklaard dat het algemeene gezichtszwakte was, door den ander, dat het mettertijd „staarquot; zou worden, en door een derden weer wat anders.
Aanwendingen: De leerling moest: 1) om den anderen dag een hemd aantrekken, in koud, zout water gedoopt, een uur lang; 2) eiken dag het gansche lichaam wasschen met water en wat azijn er in; 3) om den anderen dag een half-bad Va minuut lang, maar niet op die dagen, als het hemd aangetrokken werd. Voor de oogen werd niets gedaan. Zoo drie weken lang.
Den derden dag kon de leerling zijn bril aflaten en ook licht en lucht verdragen. Na zes dagen merkte hij reeds eene kleine vermeerdering van gezichtssterkte. De toestand van het geheele lichaam verbeterde meer en meer.
175
Na drie weken waren de oogen reeds tamelijk goed. Nog beter ging het met het geheele lichaam. De eetlust nam toe van dag tot dag. De jongen kon den stevigsten kost verdragen. Alle zwaarmoedigheid verdween, en hij leefde, ïooals jonge menschen dit moeten. Verdere aanwendingen waren eenvoudig halfbaden, twee tot vier per week.
Werking. Het in zout water gedoopte hemd, opende de poriën, ontwikkelde meer natuurlijke warmte, en vermeerderde de werkzaamheid der huid. De wasschingen hadden op het gansche lichaam eene versterkende uitwerking, het werd er door gehard; het half bad werkte op dezelfde wijze, maar in hoogere mate.
9.
Eene moeder bracht hare dochter, 6 jaar oud; deze had een bril, waarover een oud moedertje zich niet had behoeven te schamen. Deze bril was door een oogarts aangeraden. Het kind was zeer zwak; had roode oogen, een opgezet hoofd en zeer teere handen en voeten, in één woord, het kind kwijnde. Het kreeg dagelijks tweemaal koffie ook wel bier, en de arts had aangeraden, het kind dagelijks wat sterken wijn in kleine hoeveelheden te geven.
Hier zien we het kind van zwakken aanleg door de ongelukkige voedingswijze tot groote ellende gebracht. Daar was het dus: of wegkwijnen of eene andere leefwijze volgen. De moeder weende bitter en meende, dat het kind geen ander voedsel zou kunnen verdragen; ze kon ook niet zoo onbarmhartig zijn, om het kind iets te weigeren, waarin het trek had. en opdringen, waarin het geen trek had, en waaraan het niet gewend was. Maar er was niets aan te veranderen. Het kind moest 8 dagen lang, dagelijks tweemaal gewasschen worden met koud water en wat azijn er in; dagelijks zoo mogelijk in de open lucht barrevoets loopen, om den anderen dag een half bad nemen en dagelijks tweemaal krachtsoep eten. Elke krachtige spijs was daarenboven toegestaan. Op dagen, dat het halfbad genomen werd, mocht maar eenmaal gewasschen worden.
Na weinige dagen had het kind den besten eetlust, at de krachtsoep gaarne en ook anderen goeden kost.
De bril kon het kind de eerste twee dagen niet missen. Den vierden dag werd ze weggenomen. Na drie dagen kreeg het kind den eenen dag een halfbad, den anderen dag twee
176
koude wasschiugen van het geheele lichaam met water en azijn. De oogen werden eiken dag tweemaal met zwak aluinwater uitgewasschen. (De punt van een mes vol aluin wordt in 1a Liter warm water opgelost). Maar niet alleen de oogleden moeten gewasschen worden, het water moet ook aan het oog zelf komen.
Na zes weken was de voornaamste kuur afgeloopen. Het gezichtsvermogen was reeds tamelijk goed. Het oog kon licht en lucht verdragen. Toen het geheele lichaam gezonder werd, nam ook het oog in beterschap toe. Dus is het ook hier waar: „Een gezond lichaam heeft een gezond oog.quot; Zijn de oogen niet in orde, dan scheelt ook het lichaam iets.
Buikvliesontsteking. Gevolgen ervan.
Een boerenzoon, 21 jaar oud, had in één jaar tweemaal buikvliesontsteking; hij werd wel genezen, zooals hij meende, maar had van tijd tot tijd pijn bij 't wateren, en gewoonlijk hevige pijn bij ongunstig weer of als hij een spijze at, die niet paste voor zijn onderlijf, dat zeer verzwakt was. Iedere zware kost bezorgde hem pijn, vooral had hij gebrek aan voldoenden stoelgang.
Het geheele voorkomen teekende: Die man is ziek.
Wat geneest dit overblijfsel der ziekte, dat zelf eeneziekte is?
Hier kan men veilig aannemen, dat de ziektestoffen dei-ontsteking niet alle zijn verwijderd, dat het geheele onderlijf zeer verzwakt is, en dat groote werkeloosheid heerscht. Om dit alles weg te nemen, diende de volgende aanwending;
1) In de eerste week drie korte omslagen, in water gedoopt, waarin Va uur haverstroo gekookt heeft;
2) Eiken dag een koud zitbad van ééne minuut;
3) Het geheele lichaam dagelijks wasschen met water en azijn;
4) Eiken morgen en avond krachtsoep; 's middags zeer voedzame maar gemakkelijk verteerbare kost; van 't ontbijt tot 's middags elk uur een lepelvol melk, van 's middags tot 's avonds elk uur een lepelvol frisch water.
In 14 dagen was deze zieke gezond, en verder was niets meer noodig, dan één of twee halfbaden.
177
De omslagen losten de bedorven stoffen op en zuiverden de natuur. De yeheele afwassching maakte het geheele organisme werkzaam en sterk. De melk bewerkte vermeerdering van bloed. Het ivater zorgde voor stoelgang. De halfba-den als besluit voltooiden de genezing en brachten de volle lichaamssterkte terug.
Een vader verhaalt: „Mijn zoon, 13 jaar oud, had buik-vliesontsteking. Hiervan genezen, volgens het zeggen dei-dokters, had hij 20 weken lang zulke pijnen in het geheele lichaam, dat hij steeds in bed moest blijven liggen. Hij had dikwijls zuike onderlijfspijnen, dat hij zóó weende, dat de buren het konden hooren. Eerst was de pijn in het onderlijf, langzamerhand komt ze vandaar in alle ledematen. Nu klaagt hij vooral over pijn onder de nagels. Hij kan niet sterven, maar wordt ook niet beter. Hij heeft al heel wat ingenomen, maar alles te vergeefs.quot;
Voor dit geval de volgende aanwendingen:
1) Den eenen dag een hemd aantrekken, in hooizaad-water gedoopt. Dit warm aantrekken, en den knaap zoo in een wollen deken wikkelen, en l1* uur daarin laten.
2) Den anderen dag gezwollen hoolzaad in een doek warm op het onderlijf binden en iVa uur daarop laten. Zoo 12 dagen lang. Na deze 12 dagen twee maal per week op dezelfde wijze hooizaad gebruiken, eenmaal geheel wasschen en eenmaal een hemd aantrekken, gelijk boven is beschreven.
In 4 weken was de knaap geheel genezen.
In dit geval waren door de ontsteking in den buik de sappen verteerd, en omdat de knaap niet gevoed kon worden, is de geheele kleine machine in de war geraakt.
Werking: Het hooizaad bracht warmte in het onderlijf, verdreef de hitte, sterkte de inwendige deelen, evenals het gansche onderlijf. Door het hemd werden alle deelen van het lichaam week gemaakt en gesterkt. De wasschingen bevorderden het sterk worden, den geregelden bloedsomloop en de gelijkmatige warmte. Hierna werd gebruikt het eene uur een lepel melk, het andere uur een lepel water, waarin een druppel tinctuur van alsem gemengd. De laatste aanwendingen waren slechts eene zwakke herhaling van de eerste.
178
Beeneter.
Dat van tijd tot tijd aan het lichaam zweren komen, die opengaan en veretteren is ieder bekend; en wanneer ze een gunstig verloop nemen, snel tot rijpheid komen, wordt veel ongezonde stof verwijderd en het geheele gestel wordt des te gezonder De natuur heeft zich zelf genezen, zegt men dan. Maar niet altijd raakt men alle ziektestof kwijt. Het bloed kan onzuiver zijn; zoo ook de sappen, zonder dat eene afscheiding plaats vindt. Is zulke ziektestof diep gelegen tot op het been, dan tast ze dit aan, maakt het broos en grijpt om zich heen, zoodat dikwijls kleine beentjes naar buiten komen. Ik ken iemand, die langen tijd eene verzwering in de tanden had. Daar ze niet is opengebroken, heeft de stof het kaakbeen aangetast, en de ongelukkige moest sterven. Zooals het kaakbeen weggevreten werd, gaat het ook met andere beenderen; het blijft ook niet bij eene plaats in het lichaam, maar evenals zweren zich overal kunnen vertoonen, zoo kan zich ook een beeneter vormen op twee of drie plaatsen.
Ik kende eene dienstbode, die door een misstap den voet had verstuikt. Men hield het voor eene kleinigheid. Zij bleef nog een paar dagen werken. Enkèl- en gewrichten ontstaken ; de enkel werd weggevreten — de voet werd afgezet, maar op eene andere plaats begon de beeneter opnieuw, en het meisje moest eindelijk na veel pijn sterven. Komt men vroeg genoeg te hulp, dan is beeneter gemakkelijk te genezen.
Moeielijker gaat het, wanneer het bloed reeds langer bedorven is, en zich slecht bloed gevormd heeft; dan is het bloed onverbeterlijk en de beeneter onheelbaar.
Er werd een meisje bij mij gebracht, dat van de knie tot aan den enkel aan een been vier gaten had, en wel sedert twee jaar. Uit elk gat zijn reeds splinters been gekomen. Het kind heeft vele middelen aangewend, maar vergeefs.
Hoe kan hier geholpen worden ? Allereerst moet voor gezonden, licht verteerbaren kost gezorgd worden, opdat het bloed verbeterd worde.
1. Dagelijks zes tot acht jeneverbessen werken gunstig op de maag.
179
2. Dagelijks driemaal een kopje thee van spitsbladige weegbree, salie en alsem, zij zuiveren het bloed en dienen voor de spijsvertering.
3. Den eenen dag het lichaam geheel wasschen bewerkt eene betere natuurwarmte en versterkt. Nog beter is de werking, wanneer
4. Dagelijks eene begieting van bovenlijf en knieën of een halfbad genomen wordt.
Wat de aangetaste plekken betreft, zoo werkt bijzonder gunstig het schaafstroo, door omslagen of compressen van gekookt schaafstroo.
Het is opvallend, hoe snel de gelaatskleur veranderde na deze aanwendingen; goede eetlust kwam en de wonden begonnen te genezen. In vier weken was de besproken beeneter geheel genezen.
Anna, 33 jaar oud, heeft van den tocht een hevig rheu-matisme aan den linkerschouder gekregen. Zij heeft vele inwrilvingen gebruikt en wegens ondragelijke pijnen, ook pijnstillende inspuitingen. Van den schouder heeft de pijn zich verplaatst naar het been, dat onder de knie sterk gezwollen en vurig rood is; dagelijks en steeds sterker loopt er een brandend vocht uit. Alles, wat zij gebruikte, was vergeefsch.
Hier werd het zweeten geheel verhinderd. De ontsteking heeft ziektestoffen gevormd. Het bloed was bedorven, en nu heeft zich de ziektestof eenen uitweg gebaand.
Ter genezing het volgende:
1. Élke week twee omslagen van onder de armen tot beneden, gedoopt in aftreksel van haverstroo. Deze warme omslagen openen de poriën, doen het gezwel verdwijnen en voeren de ziektestoffen af.
2. Tweemaal per week een hemd aantrekken eveneens in haverstroowater gedoopt; het doet in 't bovenlijf, wat de omslagen in 't onderlijf doen.
3. Eiken dag eene begieting van bovenlijf en dijen. Deze aanwendingen sterken de natuur, harden ze, en lossen naar binnen de ziektestoffen op. Zoo drie weken lang. Dan
4. elke week drie halfbaden en drie begietingen van 't bovenlijf, en om den anderen nacht eene geheele afwas-sching met koud water. Deze onderhoudt en vermeerdert
180
de natuurlijke warmte, da baden versterken het lichaam.
Zoo 14 dagen lang, en de kuur was afgeloopen. Het gevolg was, dat de gezwellen verdwenen.
. Voor inwendig gebruik kreeg de zieke eiken dag een kop thee van zes groene jeneverbladen, fijn gesneden en 10 minuten gekookt, die neemt alle inwendige hitte weg, bewerkt stoelgang en werkt ook zuiverend op de nieren.
3.
Johan kreeg onder hevige pijnen een gezwel aan den arm. Er ontstond echter geene verzwering, maar het gezwel was erg pijnlijk en zeer hard. Dokters hadden vele maanden lang verschillende middelen aangewend. Er werden ook van twee zijden openingen gemaakt en iets daarin gegoten; hij weet niet wat. De arm werd steeds erger en eindelijk openbaarde zich beeneter. Enkele beensplinters kwamen er uit, en omdat het nog immer erger werd, wilde de zieke andere middelen gebruiken, en nam zijn toevlucht tot water. Het geheele voorkomen verried, dat deze man niet slechts een zieken arm had, maar geheel ziek en bloedarm was, geen goed bloed en geen goede sappen had. Men make dus eerst het lichaam gezond, dan zal ook de arm wel terecht komen.
1. Eiken dag werd het geheele lichaam gewasschen. daardoor de natuur verfrischt, versterkt, en de nooclige zweet-vorming begon weer.
2. De zieke nam eiken dag een halfbad. Dit werkte versterkend en oplossend (de ziektestoffen) bracht eetlust en goed voorkomen.
Voor inwendig gebruik:
1. Dagelijks drie kleine kopjes thee van salie ter verbetering der sappen, wat alsem tot betere spijsvertering en jeneverbessen tot versterking van de maag en zuivering der nieren.
2. De hand werd dagelijks vier uren lang in gezwollen hooizaad gewikkeld. Na twee uur werd de omslag vernieuwd, telkens matig warm.
3. 's Nachts werd een lap om de gewonde plek gebonden, in aftreksel van schaafstroo gedoopt.
Na weinige dagen veranderde het geheele voorkomen; de verzwering loste op, de beeneter hield op en de arm werd weer gezond.
Nog merk ik op, dat na drie dagen de arm dagelijks
■181
eenmaal en later tweemaal in water werd gedompeld, twee tot vier minuten lang.
4.
Een meisje, 23 jaar oud, kreeg een gezwel beneden de kuit, het gloeide en was hard en pijnlijk. Daar zij er zich aanvankelijk niet om bekommerde en eerst later hulp zocht, was het been reeds aangetast. Vele weken lang gebruikte zij vergeefs allerlei middelen. Zij las mijn boek, wendde hooizaadomslagen aan, legde schaafstroo op de wonde, nam geheele wasschingen, later halfbaden, en genas zich binnen vier weken.
5.
Een huisvader, 56 jaar oud, droeg wat nauwe laarzen. De teenen deden hem pijn. Hij kon evenwel in zijn zaak blijven werken, daarom lette hij weinig op deze pijn. Na eenigen tijd kwam er eene ontsteking aan de eerste en tweede teen van den rechtervoet. Hij gaf er niet veel om. Eindelijk kon hij niet meer loopen, en zorgde nu, dat hij zich wat meer ontzag. Een teen was erg ontstoken, de andere was aan 't vergaan. De arts amputeerde beide teenen en meende genezen te hebben, doch er kwamen voortdurend bruine stoffen naar buiten, een bewijs, dat de beeneter reeds dieper was doorgedrongen. Overigens was de man gezond.
Toen hij meende, dat het met hem gedaan was, en er niet veel beterschap kon verschaft worden, nam hij zijne toevlucht tot het water. Toen werden:
1. dagelijks beide voeten tot aan de kuiten in gezwollen hooizaad twee uur lang gewikkeld, en met eene wollen deken goed toegedekt. Na de eerste twee uren werd het hooizaad weer in warm water gedaan en de omslag vernieuwd.
Verder werd
2. het geheele lichaam dagelijks met koud water gewasschen.
3. 's Nachts werd een doek in afkooksel van schaafstroo gedoopt en de voet tot aan den enkel goed ingewikkeld; denzelfden nacht werd de omslag nog eens vernieuwd.
Gelijk de wasschingen eenen versterkenden invloed hadden op het geheele lichaam, zoo hadden dit de omslagen om de voeten nog meer. In weinige dagen was alle gevaar geweken, en in vier weken de beeneter genezen. Er kwamen nog eenige splintertjes uit.
183
Nog raoet opgemerkt worden, dat de zieke voet dagelijks met twee gieters vol koud water moest begoten worden; deze snijdende koude scheidde de ziektestof van het been, en zoo werd eene volmaakte genezing verkregen.
Voor inwendig gebruik werd dagelijks een kop thee van duizendblad, St. Janskruid en weegbree gedronken. Deze thee diende tot zuivering van het bloed.
Een kind van negen jaar had reeds langen tijd eenen opgezwollen vinger, die zeer gloeide, maar geen bijzondere pijn deed. Na eenigen tijd kwam er hevige ontsteking en er kwam een weinig bruin vocht uit. Dat duurde een paar dagen, toen de helft van het eerste lid afviel — dus heeneter.
Acinic ending:
1. Schaafstroo werd afgekookt en de hand een half uur lang in dit warme schaafstroo gehouden; daarna
2. werd de hand en de vinger gewikkeld in een doek7 gedoopt in schaafstrooafkooksel;
3. tweemaal daags werd de hand in het koudste water gedoopt, 5 minuten lang, en dan dadelijk weer verbonden;
4. dagelijks het geheele lichaam gewasschen.
In 12 dagen was de vinger genezen, en wel zóó, dat hij goed bruikbaar was.
De geheele wassching werkte op het gansche lichaam genezend en afvoerend, het koude handbad loste de ziektestoffen op.
Een meisje, 18 jaar oud, had dikwijls uitslag aan het lichaam, nu eens hier, dan daar, en er kwam bijtend vocht uit. Er ontstond een gezwel boven de knie, dat tot ontsteking overging. Het meisje hield de zaak stil, zoolang zij loopen kon. Het gezwel begon hevig te ontsteken, brak vanzelf door, en er kwamen twee beensplinters uit, dus beeneter.
Behandeling.
1. Het geheele dijbeen tot onder de knie werd dagelijks gedurende 8 uren in warm hooizaadaftreksel gewikkeld, vier uur 's morgens en vier uur 's avonds; na twee uur werd telkens de omslag vernieuwd.
2. Over de verzwering zelf een lap gelegd in schaafstroo-water gedoopt, elke twee uren ververscht. De verzwering ging langzamerhand weg, tot de voet weer geheel normaal was.
188
3. Eiken dag werd de zieke geheel ingewikkeld, het laken gedoopt in schaafstrooaftreksel. Deze inwikkeling was hier noodzakelijk, omdat de vele uitslag bewees, dat er veel kwade stof in het bloed was, en dus moest verwijderd worden. In 12 dagen was het meisje geheel hersteld.
Een meisje, dat er altijd bloeiend, gezond had uitgezien, kreeg aan den derden vinger der rechterhand den zooge-naamden worm (fijt). De vinger werd driemaal zoo dik als gewoonlijk en deed hevig pijn. De arm was pijnlijk tot onder den schouder, er was geen eetlust en het geheele lichaam was gloeiend heet. Na tien dagen ging de vinger open, en vele dagen lang kwam er tamelijk veel etter uit. Eindelijk viel het eerste lid er geheel af; het was door beeneter doorgeknaagd.
Aanwending.
1. Dagelijks moest het meisje een hemd aantrekken, in warm hooizaadafkooksel gedoopt, l' -i uur lang.
2. Dagelijks werd de hand tot aan den elleboog 6 uur lang in gezwollen hooizaad zeer warm ingewikkeld, en dit laatste elke 2 uur vernieuwd. Deze hooibloemen trokken ais een trekpleister alle scherpte uit hand en arm.
3. De hand werd overdag tweemaal met een gieter vol koud water begoten. Dit trok de hand samen en loste de ongezonde stoffen op. De wond genas weder, de vinger was gezond, maar het eerste lid ontbrak.
Bedwateren.
Een kind van 10 jaar kon het water niet ophouden. Het volgde dezen raad: Vooreerst dagelijks tweemaal door het water loopen tot aan de knieën, 2 tot 5 minuten lang. Ten tweede dagelijks eene begieting van het bovenlijf. In 12 dagen was het meisje van deze kwaal bevrijd. Om de volle kracht te herwinnen, werden per week 2 of 3 halfbaden genomen.
Blaas-catarrhe.
Jacob had vóór drie jaar eene kou gevat en kreeg blaas-catarrhe; hij had langen tijd dokters gehad, veel ingeno-
184
men en moest op raad van den dokter een wollen broek dragen; eerst eén, later twee; daartoe kwam hij in eenen toestand, dat hij elke kleinigheid, b v. als een onweer broeide of bij drogen wind, de pijn toenam; hij was volstrekt niet beveiligd voor bestendig kouvatten.
Is hier eene groote verweektheid en daardoor groote gevoeligheid ontstaan, zoo zijn aanwendingen noodig, die harden, versterken en de onzuivere stoffen uitscheiden.
Bovenlijf en ledematen werden eerst gehard en versterkt door begieting van 't bovenlichaam en de dijen, dagelijks tweemaal.
Voor inwendig gebruik wordt zuiverend gewerkt, door drie dagen lang alle uren een lepel vol schaafstroo en jenever-bessenthee in te nemen. Zoo vier dagen lang.
Harding en versterking bereikt men voor het geheele lichaam door:
1. dagelijks eene rugbegieting, een zitbad;
2. om den anderen dag nog een halfbad 12 min. lang.
3. dagelijks een kop thee van alsem, schaafstroo en dui-zendguldenkruid in drie porties.
Na drie weken was de zieke gezond. Hij kreeg eene gelijkmatige natuurwarmte, algemeene sterkte en door de harding een weerstandsvermogen tegen alle schadelijke invloeden.
Hier moet de stelling toegepast worden: de kracht dringt door naar de zwakke deelen en verdringt de zwakte, gelijk de verweektheid voor de harding moet wijken.
BLOED.
Gewicht van eenen geregelden bloedsomloop in het menscheljjke lichaam.
Om gezond en sterk te zijn, is het voor de menschelijke natuur het belangrijkste, dat de bloedsomloop in het geheele lichaam in orde is. Men kan zeggen, dat zij tot de gelukkigsten behooren, bij wie geene storingen in het bloed voorkomen. Maar er is ook voor den mensch geen grooter ramp, dan wanneer eene groote storing in den omloop plaats vindt. Het geheele lichaam, elk deel afzonderlijk, leeft van het bloed. Daarom moet het bloed naar alle richtingen doordringen, en dit geschiedt door kleine kanalen, aderen genaamd, opdat elk deeltje van het lichaam, het kleinste zelfs, voeding krijge. Het bloed verwarmt ook het lichaam;
185
waar het bloed ontbreekt, wordt het lichaam koud. Waar gebrek aan warmte is, daar is geen bloed. De warmte zegt ons, waar het bloed is, en hoeveel bloed. Waar geen warmte is, is geen bloed, en vandaar dan de grootste storingen. Er zijn menschen met zulke zwakke voeten, dat zij het lichaam niet meer kunnen dragen. Vraagt men zulken menschen, of hunne voeten warm zijn, dan is het gewoonlijk: ,.Meestal koud, zelden warm.quot; De voeten moeten dus honger lijden, ze worden niet behoorlijk gevoed. Het komt dikwijls voor, dat eene hand of voet begint weg te kwijnen. Waar komt ■dat vandaan ? De arm krijgt bijna geen bloed meer. Hij moet uithongeren. Er kan een ader verstopt zijn, dan kan liet bloed niet meer voort in arm of voet. Daarom, waarde lezer, zult ge het ook voor belangrijk houden en er zorg voor dragen, dat uw bloed een goeden loop hebbe, overal heendringe en alle lichaamsdeelen goed voede. Wanneer in «en koffiehuis vele nette personen zijn, goed eten en flink drinken, dan gaat het opgewekt en levendig toe; maar wanneer er zooveel vlege.s bij elkaar zitten, clan loopt alles in de war, en een ordentelijk mensch loopt er liefst uit. Juist 200 kan ook het bloed, dat op den reiziger gelijkt, op enkele plaatsen zich ophoopen, eene groote warmte veroorzaken, hitte zelfs, en het gaat daar dan alles behalve rustig toe. Maar het bloed kan ook zulk eene beweging maken, dat men denken zou, dat het menschelijk lichaam uit elkaar moest; en waardoor voor geest en lichaam beide, groote nadeelen ontstaan. Men denke maar eens aan gemoeds-lijden, aan razernij, waarvan de oorzaak dikwijls in storingen in het bloed te zoeken is. Gelijk hier besproken werd in het groot, zoo is het tot in het kleinste adertje. De allerkleinste bloedophooping, al zijn het maar een paar druppels, kan ontsteking en opzwelling veroorzaken, geeft hitte «n pijn, en geene rust komt er, voor ze is weggenomen of door verdeeling (door zweeten) of door eene kleine verzwering.
Wanneer het bloed zich op verschillende plaatsen ophoopt, dan wordt het erger en niet beter; evenals het bronwater het meest frisch is, wanneer het vloeit, maar slecht wordt wanneer het ten deele blijft staan.
Zoo wordt ook door bloedophooping het bloed bedorven «n veroorzaakt zelfs bij menige kleinigheid bloedvergiftiging. Men kan bij bloedophooping langen tijd gezond blijven of zich voor gezond houden. Maar gewoonlijk heeft ze geene goede, meestal zeer slechte gevolgen. Zeer zeker hebben de meeste gevallen van beroerte hunne oorzaak in
ISG
bloedophoopingen. Wie alzoo zijne gezondheid en zijn leven liefheeft, die moet zorgen voor een geregelden, gelijkmatigen bloedsomloop. Dan blijft het bloed in den besten toestand, het geheele lichaam wordt gelijkmatig gevoed; en het is ook voor den geest het grootste geluk, daar deze door bloed-ophooping en bloedarmoede het meest te lijden heeft. Hiervoor is het water het beste en zekerste geneesmiddel. Een goede molen gaat te niet, als het water niet alles goed aan den gang houdt. Zoo zal ook het water het eenige middel zijn, dat in staat is, zulke kwalen weg te nemen, en de treurige gevolgen te voorkomen. Voorbeelden zullen dit nog duidelijker maken.
Martha komt bij mij en klaagt; „Ik heb zoo'n pijn en zulk eene hitte in het hoofd, dat ik vaak geloof, dat mijn hoofd moet barsten; ik heb altijd koude voeten en mijne handen zijn ook zelden warm; al kleed ik mij nog zoo dik aan, ril ik van de kou ; ik heb geene kracht en levenslust, ofschoon ik pas 24 jaar oud ben.quot;
Martha heeft te veel bloed in het hoofd. Dokters hebben al bloedzuigers gezet, om bloed af te tappen. Martha is-evenwel zeer bloedarm, en de beste lichaamsdeelen worden veel te slecht gevoed. Het bloed moet uit het hoofd in handen en voeten en in het geheele lichaam gevoerd worden; de stilstaande machine moet aan den gang gaan; dan zal de eetlust vanzelf komen, de spijsveitering beter worden en de bloedarmoede ophouden.
En dit geschiedt als volgt:
1. dagelijks eenmaal 2—5 minuten in 'twater loopen.
2. dagelijks eenmaal eene knie- of liever nog eene dijbe-gieting.
3. eiken nacht, zóó uit bed, geheel wasschen, niet afdrogen, dadelijk weer in bed.
4. eiken morgen en avond krachtsoep (gezondheidsoep).
5. tusschen ontbijt en middag elk uur een lepel melk; van den middag tot 's avonds elk uur een lepel water. Zoo 10 tot 12 dagen lang. Verder
6. den eenen dag eene begieting van bovenlijf en knieën.
187
den anderen dag een halfbad Va minuut lang, den derden dag een zitbad.
Zoo 14 dagen lang.
Hier is overvloed van bloed in het hoofd, en bloedarmoede in handen en voeten, hetgeen de bijna geregelde koude bewiist; het bloed moet dus naar alle richtingen heengevoerd worden.
Dit bewerken de begietingen van bovenlijf en knieën.
De krachtsoep en de melk bewerken eene betere bloedvor-ming, het water zachte ontlasting; de halfbaden, afgewisseld met begietingen veisterken het geheele lichaam. — In vijf weken was deze zieke genezen.
Tot verder herstel is voldoende per week twee begietingen van bovenlijf en dijen en een halfbad; later een- of tweemaal per week het halfbad.
Een meisje, 19 jaar oud, heeft bezetting op de borst en dikwijls hoofdpijn. Handen en voeten zijn koud; weinig eetlust, eene vuurroode gelaatskleur, zeer weinig slaap.
Hier blijft het bloed meer op de borst en in het hoofd. De overige deelen van het lichaam zijn bloedarm.
1. Dagelijks tweemaal in het water loopen, en tweemaal de handen twee minuten in het water steken; dit leidt het bloed van 't hart en het hoofd naar buiten.
2. 's Nachts een geheele wassching met water en azijn, brengt meer warmte en verdeelt het bloed gelijkmatig. Zoo acht dagen lang. Dan
3. eiken dag een halfbad en om den anderen dag eene begieting van het bovenlijf en door het water loopen. Dit versterkt, en houdt den bloedsomloop in orde. — Na drie weken was de genezing tot stand gebracht.
Een student was niet in staat om verder te studeeren, en verliet daarom de school. Vroeger had hij zeer goede vorderingen gemaakt en lust tot de studie getoond. Daarom was zijn vertrek te meer opvallend en pijnlijk. De genees-heeren wisten geen raad. De jongen zag er zeer ziek en vermagerd uit, had geenen eetlust en was te zwak om te loopen. De huid was zoo droog, dat er bij sterke wrijving met de hand de stof afvloog. Het kwam mij voor, alsof men dezen jongeling in de open lucht wilde iaten uitdro-
188
gen. Opmerkelijk waren de oogen, omdat de oogleden dik waren evenals bij waterzuchtlijders. Ook de wangen waren in verhouding tot andere deelen van het gezicht te vol.
Deze student heeft bijna geen bloed meer, en dan nog zeer dun ; de hartslag is nauwelijks merkbaar. De huid is zoo uitgedroogd, omdat er geene sappen zijn en de inwendige werkzaamheid bijna heeft opgehouden.
Deze jongeling krijgt:
1. Dagelijks eene begieting van bovenlijf en knieën, en wel 's morgens en 's middags, vier dagen lang.
Later; 2. eiken dag een half bad, drie tot vier seconden lang.
3. Dagelijks eene begieting van het bovenlijf. Eindelijk
4. meestal overdag barrevoets loopen.
De wijn, dien de artsen hem streng voorschreven, werd hem verboden, ook het bier; in plaats daarvan mocht hij melk in kleine hoeveelheden nemen, zooveel hij wilde, en goeden burgerpot eten.
In drie weken was de jongen hersteld ; hij kreeg eene buitengewone opgewektheid, huppelde en sprong. Ook de lust om zijne studiën voort te zetten werd weer levendig. — Als nakuur nam hij :
1. elke week drie tot vijf halfbaden.
2. tot harding moest hij barrevoets loopen en bij den eenvoudigen kost blijven.
De begietingen van bovenlijf en knieën brachten de machine weer aan den gang, maakten de uitgedroogde deelen weder lenig en veroorzaakten het zweeten. De burgerkost bracht goed bloed aan en zoo werd de jonge machine weer hersteld.
' 4.
Eene moeder brengt drie dochters, Bertha, Louise en Martha, alle drie ziek. De oudste, 14 jaar oud, is bleek als de dood, en zoo mager alsof ze niets te eten kreeg. Gelijk de jeugdige kleur, is ook de opgewektheid verdwenen, ze heeft geen kracht en geen eetlust, 't Liefst drinkt ze koffie, wat bier en wat wijn, 't geen vooral door den dokter gezegd was, cm bloed te krijgen. — Zij draagt op het lichaam wollen kleeren, overigens geheel warm gekleed, en toch
189
overal huiverig. — De moeder zelf is tamelijk groot en dik, op het land grootgebracht en is in de stad gehuwd.
Waar schort het hier? Het voedsel is onvoldoende voor de ontwikkeling van het lichaam. De prikkelende dranken maken scherp bloed. De wollen kleeding verweekelijkt de natuur en maakt die toegankelijk voor elke kwaal. De koffie, die we als afdrijvend middel beschouwen, gaat met melk en brood half verteerd uit de maag; hoe kan zoo een kind groeien, wanneer het zoo zorgeloos liet voedsel wordt onthouden? Wijn geeft in 't geheel geen bloed; het is alleen een vuur in het lichaam.
Bertha moet gebruiken:
1. Eiken nacht van bed uit eene geheele wassching, dan er weer in.
2. Eiken dag drie of viermaal een half uur barrevoets loopen (het was nl. iente).
3. Om den anderen dag een halfbad.
Zoo veertien dagen lang, dan
1. Tweemaal per week 's nachts wasschen met water en azijn.
2. Tweemaal per week een halfbad.
3. Tweemaal per week eene begieting van het bovenlijf en de knieën.
4. Dagelijks barrevoets loopen.
Weer na 14 dagen:
1. Per week twee of drie halfbaden.
2. Per week tweemaal begieting van bovenlijf en dijen.
Wat den kost betreft, moest de zieke eiken morgen en
avond krachtsoep eten; van 't ontbijt tot 's middags elk uur een lepel melk, van 's middags tot quot;s avonds elk uur een lepel frisch water. Middag- en avondeten was gewone burgerkost.
De kleeding moest veranderd worden; in plaats van een wollen, een linnen hemd; overigens eenvoudige kleeding, hals en hoofd tamelijk bloot.
In zes weken was Bertha als veranderd, kreeg eene krachtige stem, gezond voorkomen, en de eenvoudige kost smaakte haar voortreffelijk.
De geheele ivasschingen veroorzaakten opgewektheid, kracht en harding van het geheele lichaam. Het halfbad vermeer-derde de sterkte, en maakte het lichaam minder gevoelig voor kouvatting. Het barreioelsloopen bewerkte harding en afleiding van het bloed van het hoofd naar de ledematen,
190
en deed zijn invloed vooral gelden op de opgewektheid en de spraakorganen. (D.oor barrevoets te loopen alleen kan men reeds zijne stem veel verbeteren) De krachtsoep wilde in 't eerst niet bijzonder smaken, omdat de natuur aan iets dergelijks niet gewoon was; mettertijd echter ging het zoo goed, dat de krachtsoep haar lievelingskost werd.
De lepel vol melk na het ontbijt is bijzonder gunstig voorde bloedvorming. Zeer zwakke menschen kunnen niet veel melk gebruiken. Ze hot dan of wordt zuur in de maag. Een lepel vol echter wordt verdragen en geeft voedsel.
De lepel vol water werkt gunstig op den geregelden stoelgang, neemt alle inwendige hitte weg en verdunt de sappen voor de spijsvertering. Alle uren een lepel vol water is beter dan een glas vol.
Evenals Bertha werden ook de overige zusiers behandeld. Maar nu de vraag: Waarom zijn de dochters eener gezonde, sterke moeder zoo ziekelijk? De moeder is op het land geboren, gebruikte eenvoudigen, landelijken kost, zonder specerijen of geestrijke dranken; door zwaren veldarbeid werd ze sterk, droeg landelijke kleeren en genoot frissche lucht. Omdat ze verstandig en voor het huisgezin goed opgevoed was, kreeg zij aanzoek voor eene stadszaak, die zij dan ook goed dreef. Maar nu begon zij eene heel andere leefwijze: 's morgens en 's middags beste koffie, het beste bier en dure wijn — in plaats van water en melk. In plaats van eenvoudigen, landelijken meelkost — eene fijne tafel. Zoo werd de natuur in plaats van verbeterd, verminderd door de verandering van kieeding, spijzen, dranken en lucht, en dat moesten de arme kinderen boeten.
Een meisje van 18 jaar, goed gebouwd, tamelijk groot, maar zoo zwak, dat ze maar korte afstanden gaan kon, klaagt nu en dan over erge hoofdpijn, gevoel van koude, gebrek aan eetlust. Koffie smaakt haar nog het best, bier en wijn minder.
Hier heerscht groote bloedarmoede, de krachten zijn verminderd, er is eene groote werkeloosheid in het geheele lichaam, een kleine molen zonder drijvend water; overigens zijn de organen gezond.
De aamvendingen zijn de volgende:
1. Eiken dag tweemaal eene begieting van het bovenlijf en tweemaal eene begieting der knieën, zoo zes dagen lang; dan
2. dagelijks ééne begieting van bovenlijf en knieën en
191
eiken dag eon halfbad; natumiijk eiken dag ook barrevoets loopen. Deze aanwendingen 10 dagen lang.
3. daarenboven deze 10 dagen dagelijks eene rugbegieting en een halfbad.
Voor inwendig gebruik: dagelijks driemaal telkens 2 lepels vol alsemthee; dagelijks 6—8 jeneverbessen; gewonen bur-gerkost eten.
Werkingen: De begietingen van bovenlijf en knieën bewerken versterking van het geheele lichaam. De alsemthee veroorzaakt goede spijsvertering. De jeneverbessen versterken de maag. De halfbaden vermeerderen de krachten en de natuurlijke warmte.
Na zes weken zag deze persoon er weer gezond en blozend uit. In den aanvang der kuur werd het meisje wel vier dagen lang buitengewoon verzwakt, maar die zwakte hield weldra op. De hoofdpijn kwam vaak terug, maar steeds minder en niet lang van duur; dikwijls had zij hinder van verstoppingen. Maar de zieke kreeg hiertegen niets anders dan elk uur een lepel vol water.
Een meisje, 19 jaar oud, verhaalt: „Tk heb driejaar gele den zoo hevig uit den neus gebloed, dat men geloofde, dat ik zou sterven. Het bloeden heb ik nu maar van tijd tot tijd en zeer weinig steeds; gewoonlijk heb ik vóór het bloeden, hevige hoofdpijn. Vroeger was ik zeer gezond, nu ben ik zwak en ziekelijk, krachteloos, ben altijd koud en heb geen eetlust. Ook kan ik weinig verdragen, ben licht ontstemd en geneigd om te weenen.quot;
Door het bloeden is bloedarmoede ontstaan, wanneer ook al het bloed hersteld werd, zoo was het toch dun en zwak. Daarom heeft het lichaam geen voldoende warmte, behoorlijke voeding en kracht.
Aamvendingen:
1. Dagelijks tweemaal eene begieting van knieën of dijen en een half uur barrevoets loopen.
2. om den anderen dag eene begieting van het bovenlijf.
3. per week twee of drie halfbaden.
4. zoo mogelijk van ontbijt tot den middag elk uur een lepel vol melk, van middag tot avond 5 lepels alsemthee. Overigens eenvoudige, voedzame spy's.
Dit meisje had door bloedverlies eene groote mate van zwakte. Bloed wordt snel gevormd, en in korten tijd is het
192
verloren bloed weer hersteld, maar het nieuwe bloed is zwak, en kan eerst langzamerhand in goed bloed veranderen, soms in het geheel niet meer. Bij elk bloedverlies gaatsto/-quot; verloren tot bloedvorming, en hoe vaker bloedverlies plaats, heeft, hoe zwakker en geringer de bloedvormingsstof. Daarom moet vooral gewerkt worden op versterking van het lichaam door zeer goede voeding. De kniebegieting leidt het bloed in de voeten, opdat deze niet bloedledig worden: daarom zoodikwijls de kniebegieting. De begieting van het bovenlijf versterkt het bovenlichaam en bevordert de ademhaling enz.
Het halfheid werkt versterkend en verwarmend op het geheele lichaam, het maakt het slappe lichaam krachtig.
De melk in kleine hoeveelheden is voortreffelijk tot vermeerdering van het bloed. De a?sem^ec dient tot verbeteringder maagsappen, opdat de kost gemakkelijker verteerd kan worden.
Deze aanwendingen, vijf weken voortgezet, hadden de beste gevolgen. Er was verder niets meer noodig, dan het lichaam te ondersteunen door drie tot vijf half baden per week.
Een boerenzoon, 23 jaar oud, vertelt het volgende: „Twee-jaar geleden heb ik maagbloeding gehad, waarbij ik zoowat twee liter bloed verloor. Sedert dien tijd ben ik zoo zwak, dat ik bijna niet werken kan. Eetlust heb ik zelden, en dan slechts in dingen, die mij geene kracht geven. Men heeft mij reeds dikwijls gezegd, dat ik wel tering zal krijgen.quot;
Hier is voorzeker bloedarmoede de hoofdkwaal; alle andere-gebreken ontstaan daaruit; de zwakte der organen en hunne weinige werkzaamheid laten geene bloedvorming toe. Het is een molen, waar het water weer bij moet komen.
1. De zieke moet dagelijks eene begieting van bovenlijf en knieën hebben, opdat in bovenste en onderste ledematen weer kracht en beweging kome.
2. Eiken nacht een zitbad, eene halve minuut lang. Zoo drie dagen.
3. Dagelijks een begieting van bovenlijf en dijen.
4. Eiken dag een halfbad, eene halve minuut lang.
5. Per week tweemaal een compres op het voorlijf en op het achterlijf, drie kwartier lang.
Voor inwendig: 1. Dagelijks driemaal, telkens twee lepels vol alsemthee, 8 dagen lang; dan
193
2. tien fijngestampte jeneverbessen met wat schaafstroo, 10 minuten lang gekookt, in drie porties te nemen.
Tot ontbijt en 's avonds, eene goed fljngekookte broodsoep. Anders een zeer eenvoudigen kost. Geen koffie, bier of wijn.
In zes weken was de zieke geheel genezen. Flink, goed uitzicht, goede eetlust en een opgeruimd gemoed waren er het gevolg van. Zooals de begieting op boven- en onderlijf, werkt, zoo werkt het zitbad versterkend op het onderlijf De thee werkt op de maag en versterkt de inwendige lichaamsdeelen.
De zoon van een armen daglooner kreeg zoo'n hevige neusbloeding, dat men voor doodbloeden vreesde. Wat men aanwendde, heeft het bloeden wel gestild, maar een groote zwakte bleef over, en zoo dikwijls hij zich druk maakte, vertoonden zich verschijnselen van neusbloeden.
Hier is weder het bewijs, dat zich onevenredig veel bloed in de bovenste verdieping bevinden kan, en het lichaam gaat kwijnen, als het niet behoorlijk gevoed wordt. Daarom is weer het eerste werk het bloed omlaag te krijgen en 't lichaam te versterken, hetgeen door de volgende aanwendingen geschiedde:
1. Begieting van het bovenlijf, dagelijks; hierdoor moest dit aansterken.
2. Begieting der dijen, ook dagelijks; dit voerde het bloed naar beneden.
3. Om den anderen dag een halfbad, hetgeen het geheele lichaam versterkte.
4. Dagelijks moest de patiënt een aftreksel van schaafstroo door den neus ophalen, zóó, dat althans een gedeelte, dooiden mond werd verwijderd.
Schaafstroo trekt samen, versterkt en zuivert, de kost was eenvoudige natuurkost, en spoedig kwam er flinke eetlust. Na vier weken had de zieke nog slechts den wensch dat het zoo mocht blijven.
9.
Eene huismoeder, 48 jaar oud, had zulke hevige vloeiingen, dat men sedert vier jaar telkens haren dood verwachtte. Wat zij ook aanwendde, het hielp niets; de vele geneesmiddelen, zoomin als het gebruik van vele baden.
13
191
Wanneer ook de bloedingen ophielden, zoo herhaalden ze zich binnenkort weder. De vrouw zocht toen hulp bij hetgeen ze het meest geschuwd had, bij het ivater.
De zoo verzwakte vrouw nam :
1. den eenen dag een compres op het onderlijf, den anderen dag op het bovenlijf, telkens drie kwartier lang, met zeer koud water.
2. Voor inwendig gebruik dagelijks viermaal, telkens drie lepels vol schaafstroothee. In plaats van bier of wijn, die ze te voren veel moest drinken, om, zooals het heette, kracht te krijgen en bloed, kreeg zij melk bij zeer kleine porties; overigens eenvoudigen burgerkost.
Na 14 dagen kreeg zij den eenen dag eene begieting van bovenlijf en dijen, den anderen een halfbad. In zes weken was de vrouw gezond.
Een priester, 5(5 Jaar oud, klaagt over sterken bloedsaan-drang naar het hoofd ; hij kan zeer goed voelen, dat het bloed naar omhoog dringt en eene sterke drukking op de hersenen uitoefent, en nu en dan duizeligheid veroorzaakt. De geestvermogens nemen steeds meer af, vooral het geheugen ; ook het gansche gemoed heeft geleden. Al tracht hij nog zoo vlijtig de voeten warm te houden, zoo zijn ze toch geregeld koud. De slaap is goed, maar versterkt niet.
De aandrang van bloed is hier zeker niet het bewijs van volbloedigheid; veeleer duidt de pols Woe(?«rmoe(Z('. aan, evenals de koude voeten. Nog valt op te merken, dat de voeten buitengewoon dun waren in vergelijking met het geheele lichaam. Om eene beroerte te voorkomen, waren de volgende aanwendingen voorgeschreven:
1. In het water loopen, dagelijks 3—5 minuten; dit voerde het bloed omlaag en vermeerderde de bloedwarmte.
2. Eene dagelijksche begieting van het bovenlijf, die het verfrischte en versterkte.
3. Dagelijks een zitbad, dat ook het bloed omlaag leidde.
4. Om den anderen dag eene rugbegieting, welke het geheele lichaam versterkte.
Voor imcendicj gebruik: Dagelijks een kop thee van schaafstroo. St. Janskruid en jeneverbessen bewerkte goede spijsvertering en uitscheiding van slechte stoffen.
Na 14 dagen begon de tweede kuur;
1. eiken dag begieting van bovenlijf en dijen.
195
2. om den anderen dag een halfbad.
Het gevolg was, dat na zes weken het geheele lichaam veranderd was: alle verstijving weg, een goede eetlust aanwezig en de geestvermogens weer in orde waren. De vrees voor beroerte was opgeheven en hij kon zijne bediening weer opnieuw waarnemen.
Een meisje, 22 jaar oud, had zulk een sterken aandrang van bloed naar het hoofd, dat ze dikwijls bijna gek werd. Zij had bijna altijd hoofdpijn, nu wat meer, dan wat minder, had voortdurend koude voeten en van tijd tot tijd zulk eene buikpijn, dat ze gewoonlijk zes of acht dagen te bed moest blijven liggen. Zij had eene aardige som gelds aan dokter en apotheker betaald, maar de pijn bleef.
In dit geval is duidelijk, dat er bloedarmoede is, en het bloed te veel naar het hoofd stijgt. Vandaar die pijnen, nu hier, dan daar De kwaal wordt weggenomen door deze men-schelijke machine uit haren toestand van zwakte te bevrijden en te versterken.
1. Dagelijks eenmaal eene begieting der dijen en eenmaal eene kniebegieting;
2. Eiken dag eene begieting van het bovenlijf;
3. om den anderen nacht een zitbad;
4. eiken morgen en avond inplaats van koffie, zooals nu, eene krachtsoep;
5. dagelijks driemaal, telkens 2 lepels alsemthee. Zoo drie weken lang, dan verder:
1. dagelijks een halfbad en begieting van 't bovenlijf;
2. dagelijks een kop thee van St. Janskrnid, schaafstroo en salie.
Na zes weken was deze zieke hersteld; het geheele lichaam had zijne natuurlijke warmte, de erge pijnen waren verdwenen, en de krachtsoep smaakte goed. De natuur kon weer krachtige spijs verdragen. Jn één woord: de zieke was gezond.
De groote verweektheid werd weggenomen door de begietingen, waardoor ook het geheele lichaam versterkt werd. Het bloed werd afgeleid van boven naar beneden; en toen de eetlust beter werd door alsem, kon ook betere kost verdragen worden. De baden versterkten het geheele lichaam en zoo werden de verschillende ziekteverschijnselen weggenomen, en het naargeestige leven veranderde in een vroolijk.
196
Bloedbraken, (door hoesten)
„Voor 2Vl» jaar,quot; zoo klaagt een patiënt, „had ik bloed-brakingen, heb ik drie weken te bed gelegen en veel gehoest. Sedert dien tijd moet ik vaak hoesten, zweet dan erg en heb koorts. De dokters noemen mijne kwaal longcatarrhe. De laatste dokter gaf mij creosootpillen en zeide, dat als mij dit niet hielp, ik niet geholpen kon worden. Ze hebben niet geholpen. Nu zou ik gaarne eens met water probeeren.quot;
Deze zieke kreeg:
1. eiken dag tweemaal eene begieting van bovenlijf en knieën en
2. dagelijks een kop thee van twee kleine theelepels foe-num graecum en één lepeltje venkel.
Vier weken ging de zieke met deze aanwending voort. Hij moest veel slijm spuwen, door de urine ging veel onzuivere stof weg, en zoo werd hij weer gezond.
Omdat hier eene algemeene verslijming plaats had, maaide inwendige deelen nog niet te erg waren aangetast, werden deze organen door de begietingen versterkt, de slijm opgelost, de natuurlijke warmte verhoogd. Door de thee werd het lichaam van binnen gezuiverd en zóó kwam de machine weer in orde.
Een man, 27 jaar oud, vertelt: „Sedert verscheiden jaren hoest ik; het doet mij geen bijzondere pijn, maar het is lastig. tVoor drie jaar had ik bloedbraking, en ben toen 2 maanden zeer ziek geweest. Een jaar geleden had ik dit bloedbraken weer, en v.oor 14 dagen nog eens, maar zeer weinig. Ik kon nog altijd mijn werk blijven doen; maar nu wil het niet meer gaan. Kon ik maar weer mijn taak vervullen, ik zou mij gaarne ontzien.quot;
Hier is het bloedbraken zeker door krampachtige prikke ling van het hoesten. De long is nog niet aangetast, maar zou ook wel spoedig kunnen bezwijken. Daarom moet naar binnen en naar buiten op versterking worden gewerkt.
Voor inwendig gebruik is het best:
1. Dagelijks een kop thee van schaafstroo en jeneverbessen (10 bessen worden een weinig gekneusd, en wat schaafstroo met deze bessen 10 minuten lang gekookt) in drie porties.
197
2. Per dag 2maal een halven lepel fijne olie innemen — Sla- of Provence-olie.
3. Zeer eenvoudige kost en weinig of geen bier of wijn.
Voor uilivendig gebruik;
1. Hier is de begieting van het bovenlijf juist op hare plaats. Daarom dagelijks één- of tweemaal.
2. Om den anderen dag een zitbad, een halve minuut.
3. Dagelijks in het water loopen of eene kniebegieting. Zoo vier weken lang. De verdere aanwendingen waren: Begieting van bovenlijf en knieën, afgewisseld met het halfbad, d. w. z. den éénen dag eene begieting, den anderen dag het halfbad, een halve minuut; den derden dag echter overslaan.
Jeneverhessen en schaaf sir oo bewerken het samentrekken der bloedvaten, ze zuiveren en versterken. De begieting van het bovenlijf versterkt en maakt de slijm los. De versterking van het lichaam geschiedt verder door de kniebegieting; het zitbad werkt den kramphoest tegen en versterkt het onderlijf.
Na zeven weken verheugde zich deze zieke in zijne volle gezondheid, en verklaarde zich bereid, elke week nog één of twee half baden te nemen tot onderhoud der gezondheid.
Bloedbraken, (uit de maag)
Een jong man, 26 jaar oud, verhaalt; „Het vorige jaar heb ik tamelijk hevige bloedbraking gehad en meer dan een liter bloed gebraakt; sedert dien tijd ben ik niet meer goed op streek gekomen. Twaalf dagen geleden heb ik weer bloed gebraakt, wel niet zoo veel, maar ik geloof naar alle voorteekenen. dat er spoedig weer zoowat komt.quot;
Is deze bloeding werkelijk uit de maag. waaromtrent geen twijfel kan bestaan, dan moet daarop gewerkt worden inwendig en uitwendig.
Derhalve 1. Acht dagen lang, eiken dag twee lepels alsem-of mistelthee drinken.
2. Na deze 8 dagen eiken dag een kop zulke thee, verdeeld over morgen, middag en avond.
3. Een krachtige, eenvoudige voeding, weinig of geen bier of wijn.
Uitwendig:
1. Per week tweemaal een com pres op het voorlijf — en tweemaal een compres op het achterlijf, elk drie kwartier lang.
19S
2. Per week tweemaal een halfbad en eenmaal eene begieting van bovenlijf en knieOn.
Na zes weken was de zieke volmaakt hersteld. Om eene herhaling te voorkomen, is het goed, elke week een kop van zulke thee en een halfbad te nemen.
Alsem- of mistelthee werkt samentrekkend, zuiverend en versterkend. De compressen op het voor- en achterlijf werken versterkend op het lichaam ; de begieting van 't bovenlijf en het halfbad eveneens versterkend op het geheele lichaam.
Bloedaandrang.
Eene huisvrouw, 52 jaar oud, verhaalt; «Sedert 4 jaar word ik merkbaar dik. Vaak meen ik met reden te moeten vreezen, dat ik spoedig eene beroerte zal krijgen. Ook heeft mi] de dokter gezegd, dat reeds tweemaal een lichte aanval heeft plaats gehad. A7an tijd tot tijd stijgt mij het bloed langs de linkerzijde naar het hoofd, zoodat ik duizelig word en nauwelijks meer weet wat ik doe. Mijn hoofd gloeit dan zoo, dat mij het zweet langs het voorhoofd loopt. Daarop gaat echter al het bloed naar het onderlijf, en alle hitte mede, en niet zelden krijg ik een schot als van een pijl in den linkervoet, en ben dan niet in staat om te werken. Daarentegen is mijn rechtervoet en de geheele zijde steeds koud en ik kan soms drie uur in bed liggen, zonder warm te worden. Wat ik daartegen gebruikt heb, heeft mij hoogstens voor korten tijd eene verzachting verschaft, maar de kwaal bleef. Wanneer ik duchtig pijn in het onderlijf heb, gevoel ik sterke neiging tot braken; maar tot werkelijk braken komt het echter zelden. Wanneer er niet spoedig genezing komt, ben ik verloren, en ik zou nog zoo gaarne eenigen tijd mijn huishouden besturen.quot;
Aanwendingen:
1. Per week tweemaal, l1^ tot 2 uur lang een omslag van onder de armen tot heel beneden, het laken in warm hooizaadaftreksel gedoopt.
2. Elke week 1 ^ uur lang twee korte omslagen, eveneens in warm hooizaadafkooksel gedoopt.
3. Elke week 2- of Smaal het geheele lichaam wasschen, het best zóó uit bed, en dan weer er in. Bij dit water V* azijn mengen.
199
4. Dagelijks een kop thee van 10 fijngestampte jeneverbessen en schaafstroo, 10 minuten gekookt. Deze kop moet over dag in 3 gedeelten gedronken worden.
Na drie weken vertelde de vrouw: Het gaat mij nu zeer goed; mijn lichaam is geslonken, het bloed stijgt mij niet meer zoo naar het hoofd; ik heb sedert dien tijd maar zelden hoofdpijn gehad, en ook niet hevig. Mijne voeten zijn warm, en ik verheug mij, dat ik weer mijne bezigheden kan verrichten. Nu de vraag: Waar schortte het hier? Antwoord : Vooral aan den geregelden bloedsomloop. Daar de rechterzijde koud was, mag men besluiten tot bloedophooping in het onderlijf. Daardoor pijn, nu in het hoofd, dan in het onderlijf, enz. De aanwendingen werkten als volgt: De omslagen losten de ophoopingen in het onderlijf op en verschaften het bloed een geregelden omloop. De wasschingen maakten de geheele natuur levend en sterk, de thee zuiverde maag en nieren, en wat zich daar aan ongezonde stoffen hacï opgehoopt, werd verwijderd. Om de natuur in dezen toestand te houden, is noodzakelijk per week twee halfbaden, eene begieting van het bovenlijf en knieën en tweemaal een kop van genoemde thee te nemen.
Een dame van 38 jaar zocht hulp voor de volgende kwaal. „Van tijd tot tijd,quot; zeide ze, „wordt mijn voet erg ongevoelig en 'krachteloos, ik krijg dan boven mijn knie een tamelijk groot gezwel, nu eens grooter, dan kleiner. In den hals heb ik dikwijls eene verzwering, die gewoonlijk doorbreekt. Zoo komt mij nu en dan het bloed uit den neus, zonder de minste aanleiding. Ook word ik sedert een paar maanden opvallend dik. Ik haal moeilijk adem en voel mij meestal zeer zwak. Wat moet ik doen?quot;
Aanwendingen:
1. Eiken dag eene begieting van bovenlijf en dijen.
2. Om den anderen dag een korte omslag. Zoo 12 dagen lang. Daarna elke week drie halfbaden en 2maal eene begieting van het bovenlijf. Deze aanwendingen, vier weken gebruikt, maakten de ongelukkige gezond. Wilt gij, waarde lezer, vernemen, hoe hier de aanwendingen werkten, zoo weet: Hier bestond aandrang van het bloed. De verzwering, die zich nu en dan herhaalde en het neusbloeden kwamen ook voort uit de bloedophoopingen. Het bloed moest dus beter circuleeren. De omslagen losten op; de. begietingen
200
brachten gang in het bloed en versterkten cle vaten, gelijk de geheele natuur, en verhinderden door de versterking het ontstaan van nieuwe ophoopingen.
3.
„Acht maanden geleden,quot; zoo verhaalt iemand, „kreeg ik een hevige gewrichtsrheumaüek, gepaard met harde koorts, die 't eene na ;t andere lid aantastte. Tot genezing daarvan wendden de dokters eene groote hoeveelheid sali-cylpoeder aan. Na het gebruik daarvan begon ik dikwijls sterk te zweeten. Na eenige weken ontstond nu eene ontsteking der groote aderen in het rechterbeen, met bloed-aandrang naar de longen, welke verschijnselen door de dokters als hoogstgevaarlijk werden aangezien. Door de uiterste rust en door 't been hoog te leggen werd het langzamerhand na drie of vier weken wat dunner, en het bloed begon, volgens het zeggen van den dokter, zich weer te verdoelen. Na maanden kon ik weer met moeite, met behulp van een stok, loopen; omdat ik echter niets vooruitga, zou ik gaarne hulp zoeken bij het water.quot;
De aanwendingen waren de volgende: Eiken morgen eene begieting van dijen en bovenlijf; eiken namiddag eene rug-begieting, en 'savonds eene begieting der knieën; zoo gedurende eene week. In de tweede week eiken morgen een begieting van 't bovenlijf en in 't water loopen, eiken namiddag een half bad. Om den anderen dag, in plaats der begieting van 't bovenlijf in de vroegte eene op den rug. Na 14 dagen zoo voortgegaan te zijn, was alle rheumatiek weg, het gezwel eveneens, en 't geheele lichaam zoo goed het maar kon.
Hier waren na de rheumatiek bloedophoopingen overgebleven, die zich hier en daar gezet hadden en stekende pijn veroorzaakten.
De genoemde aanwendingen namen gezamenlijk de bloedophoopingen weg, door ten deele op de lichaamsdeelen afzonderlijk, ten deele op het geheele lichaam te werken. De begietingen van 't bovenlijf namen de ophoopingen op de schouders weg en in de armen; de begietingen van de dijen die in de beenen ; de begieting van den rug en het halfbad verdreven de bloedophooping in 't geheele lichaam, ■en versterkten het daarenboven.
4.
Een heer, ongeveer 48 jaar oud, had dikwijls hoofdpijn,
201
zóódat hij geloofde gek te worden. Alle dokters hielden het voor bloedaandrang naar het hoofd.
Omdat hi] geene beterschap vond door medicamenten of baden, zocht hij genezing door water. Bij de eerste aanwendingen bleek al spoedig, dat de eene zijde lang niet dezelfde warmte had als de andere, ook niet dezelfde kracht; en het bleek werkelijk dat er bloedophoopingen waren, en het bloed niet gelijkmatig in alle deelen des lichaams kon dringen.
Maar wie kon deze ophoopingen vinden? Ze konden op de schouders zijn, in 't onderlijf, in de gewrichten. Men zou misschien kunnen zeggen: men moet maar op goed geluk beginnen, üat mogen anderen zeggen; de hydropaath zegt: Ik jaag al wat niet deugt het lichaam uit, wat het ook is. Daartoe is werkelijk het water in staat, zooals ook bij dezen zieke gebleken is.
1. Dagelijks kreeg hij twee krachtige begietingen van het bovenlijf en twee van de dijen; zoo 4 dagen.
2. daarna eiken dag eene rugbegieting en een halfbad.
Na 14 dagen was de onregelmatige pols in orde gebracht,
de hoofdpijn verdreven, alle onbehagelijkheid verdwenen.
5.
Een meisje vond een bijzonder genoegen in dansen, en van de aangeboden gelegenheid werd steeds ijverig gebruik gemaakt; zij was ook tamelijk naar de mode gekleed en altijd sterk geregen. De straf bleef niet uit. Zij kreeg zulk een aandrang van bloed naar het hoofd, dat ze de vreese-lijkste hoofdpijn had; hare voeten waren altijd koud; daarbij had zij zoo weinig bloed, dat de geringste bezigheid haar moeilijk viel. Het is onbegrijpelijk, hoe men een genoegen zóó kan najagen, dat men de gezondheid er aan opoffert. Vele duizenden zullen op hun sterfbed beseft hebben, dat de Schepper hun nog een reeks van jaren had willen ver-leenen; maar de hartstocht heef hen verblind. Men kan niet gelooven, dat iemand zulk een lust heeft zich in te rijgen, nadat zoovele sterfgevallen als gevolg er van bekend zijn. En al is de dood nog niet zoo dadelijk er het gevolg van, zoo benadeelt men toch ten zeerste het lichaam. Maar wat men in 't geheel niet bedenkt, is, dat het bloed zijn natuurlijken loop niet volgen kan, en daarom door de bloed-ophooping vele gebreken kunnen ontstaan.
Keeren wij nu tot dit ongelukkige meisje terug. Zij werd genezen:
1. door het snoeren te laten.
202
2. door het aanwenden eener waterkuur, en wel begieting: van bovenlijf en knieün den eenen dag, en den anderen een halfbad. De eerste werken uit, dat de natuur weer werkzaam wordt en de baden versterken haar.
Een deftig heer had gedurende jaren nu en dan pijn in de linkerbovendij, maar niet hevig; des te meer echter hinderde hem de linkervoet. Men dacht aan rheumatiek en wist nog andere oorzaken voor die pijn aan te gever. De heer was tamelijk corpulent en had nooit medicijnen gebruikt. Hij was 00 jaar oud en vervulde met pleizier zijne bezigheden. Eens, na afloop van zijn werk trof hem eene beroerte» die eene verlamming van de eene helft van zijn lichaam ten gevolge had; hij werd echter weer geheel beter. Met de beroerte verdween ook de geringste gevoeligheid in den pijnlijken voet, en daarmede was het duidelijkste bewijs geleverd, dat daarin een bloedophooping was. Nadat hij van de beroerte genezen was en het bloed zijn geregelden loop hernomen had, herhaalde zich ook de pijn in den voet niet meer.
Wanneer zulke gevallen zich meer voordoen, dan moet men zelfs een klein ongemak niet onverschillig opvatten. Bloedophooping kan de slechtste gevolgen hebben. Mij is nog een zelfde geval bekend als het juist beschrevene.
De heer, waarover we spraken, werd genezen door de volgende aanwendingen:
1. Eiken nacht, of om den anderen nacht, zóó uit bed geheel wasschen, om eene gelijkmatige warmte in het geheel© lichaam op te wekken, den bloedsomloop te regelen en verslapping te voorkomen.
2. Per week twee halfbaden; daardoor werd het geheele lichaam gesterkt en gehard, en zóó was de kwaal in korten tijd weggenomen.
7.
Een meisje, 23 jaar oud, werd doornat van eene zware-regenbui, en kreeg een hevig rillen. Eenige weken moest ze te bed blijven, en kreeg tengevolge van bloedaandrang-bestendige hoofdpijn, zoodat ze soms het bewustzijn verloor, «teeds had ze koude voeten, geen eetlust, pijn in het onderlijf of op de borst. Het verder gevolg was een gemoedslijden ; neerslachtigheid en angst in plaats van opgeruimdheid en
20-3
vroolijkheid. Geneeskundige hulp was geheel zonder gevolg. De volgende aanwendingen werden toegepast:
1. Dagelijks een kop thee van St. Janskruid in 3 porties.
2. Eiken avond een warm voetbad met asch en zout.
3. Eiken nacht zóó uit bed geheel wasschen, en zonder afdrogen er weer in. Zoo 14 dagen lang. Dan eiken dag eene begieting van de knieën en om den anderen dag van het bovenlijf, om den derden dag een kop thee van duizend-guldenkruid met wat alsem. Zoo drie weicen lang. Na 5 weken was het meisje gezond. De hoofdpijn was over, de bloedsomloop weer geregeld, de pijn in het onderlijf weg. Het meisje voelde zich weer opgewekt.
Werkingen: De voetbaden leidden het bloed omlaag en brachten daardoor warmte aan de voeten. De wasschingen brachten het bloed in geregelden omloop. De thee van St. Janskruid regelde zoo goed mogelijk de storingen. Begieting van bovenlijf en knieën versterkten natuur en bloedsomloop. De geheele wasschingen brachten gelijkmatige warmte en versterking. De thee van duizendguldenkruid en alsem had goede spijsvertering en verbetering der sappen ten gevolge.
„Zes jaar geleden,quot; zoo verhaalt iemand, „heb ik tengevolge van een val aan eene zijde zeer weinig kracht, dikwijls wil de eene voet mij in het geheel niet dragen. Ik bemerk, dat die zwakte zich steeds meer aan die zijde uitbreidt. Den geheelen nacht blijft de eene voet soms koud.quot; Deze ongelukkige val heeft voorzeker eene ernstige verstoring in den bloedsomloop teweeggebracht, die nu moet weggenomen worden. De zieke moet daartoe:
1. Eiken nacht zóó uit bed zich geheel wasschen, maar slechts vier dagen lang; dan om den derden dag. Dit bevordert den bloedsomloop en vermeerdert warmte en kracht.
2. De eerste vier dagen eene begieting van bovenlijf en dijen; deze versterkt en bewerkt eene goede verdeeling van het bloed.
Na acht dagen:
3. Eiken dag begieting van den rug en een halfbad. Deze verdeelen op de krachtigste wijze het bloed en versterken het lichaam.
Na vier weken had het lichaam eene gelijkmatige warmte, en de bloedsomloop was in orde. De zwakke zijde was merkbaar versterkt. Om de volle kracht en vermeerdering van het bloed te verkrijgen, waren per week twee begietin-
204
gen voldoende van bovenlijf en dijen en één of tweemaal een halfbad. Daarenboven was gezonde, voedzame kost noodig.
Bloedvergiftiging,
Wie het gezondste bloed heeft, die heeft ook de meeste kans gezond te blijven en lang te leven. Hoe zieker het bloed wordt, des te zwakker wordt ook het lichaam, en des te meer plaatsen zullen aangetast worden. Heerscht tegenwoordig algemeen klacht over bloedarmoede, evenveel wordt geklaagd over bloedvergiftiging, die vele menschen wegmaait.
Het is vreemd, dat bloedvergiftiging voor 50 of 60 jaar zoo zelden voorkwam, tegenwoordig daarentegen zoo vaak. Aan de leefwijze ligt het buiten kijf. Vooral geef ik voor een groot deel schuld aan de kleeding, die in vergelijking met vroeger zoo veranderd is; eveneens aan de krachtelooze voedingsmiddelen, die vroeger zooveel beter waren, zooals in het hoofdstuk over de voeding beschreven is. Menigeen schrikt reeds, wanneer hij zich in den vinger snijdt, omdat er zoovele gevallen voorkomen, dat een kleine wonde den dood veroorzaakt. Het beste middel tegen bloedvergiftiging is zeker eene verstandige leefwijze, een eenvoudige, gezonde, voedzame kost en eene eenvoudige, gezonde kleeding; verder dat men. gelijk men gezicht en handen wascht, ook één of twee halfbaden neemt. Zeker zou dan het bloed veel betei worden en vergiftiging niet zoo te vreezen zijn. Is er echter werkelijk gevaar, dan moet zoo spoedig mogelijk hulp verleend worden.
Een meisje van 19 jaar oud kreeg bovenaan de hand bij de vingers eene dikte. Ze dacht aan een zweertje, waaruit zieke stoffen zich afscheiden. Het gezwel duurde eenige dagen, werd niet rijp, en in plaats van door te breken werd het blauw en zwart. De eetlust verdween, de pijn breidde zich niet alleen uit over de geheele hand, maar ook over het geheele bovenlijf. De dokter verklaarde, dat het bloedvergiftiging was, en dat hulp bezwaarlijk zou zijn te ver-leenen.
Op de volgende wijze werd hulp gebracht: Hooizaad liet
205
men zwellen en de hand werd daarin gewikkeld, zoo warm, als de hand maar kon verdragen
Dat ging zoo acht uur; maar de omslag werd om de twee uur vernieuwd. Na twee uur was de ergste pijn gedaan. Na 6 uur was de pijn uit den geheelen arm verdwenen en het gevaar geweken.
Tot verdere genezing heeft het meisje twee dagen lang eiken dag tweemaal een hemd aangetrokken, in heet zout water gedoopt, en zich dan in een deken gerold.
Een boer kreeg onder het werk, hoe wist hij niet, eenen splinter in den vinger. Omdat het geen bijzondere pijn deed, had hij er zich niet om bekommerd. Na vier dagen begon de hand te zwellen, en het vrij groote gezwel begon blauw te worden. Daar, waar de pijn was begonnen, werd het opengemaakt en een kleine splinter gevonden. Het bloed was zwart en dik en buiten twijfel had bloedvergiftiging plaats gehad.
De arm werd zoo spoedig mogelijk gewikkeld in hooizaad en de hand in warm hooizaadwater gehouden, zoo heet, als de zieke het slechts verdragen kon. In twee uur hield de pijn op. Na zes uur ging het gezwel door. Twee dagen lang werd de arm gedurende twee uren in warm hooizaad gewikkeld, en zoo werd de bloedvergiftiging weggenomen.
3.
Een jongen van 10 jaar, die meestal lijdende was, en een ziekelijk, bleek voorkomen had, speelde wat ruw met eene kat. Deze verwondde hem met haren klauw. De jongen lette er niet eens op. Na twee dagen zwol de hand en vooral de vinger zeer op. De hand werd blauw, de vinger zwart. Nu begreep men, dat er bloedvergiftiging was ontstaan.
Snel werd den jongen een hemd aangetrokken, in hooizaad-afkooksel gedoopt, en de hand zes uren lang in hooizaad gewikkeld, dat om de twee uur vernieuwd werd. De blauwe kleur verdween; de hand werd rood en de vinger gaandeweg gezond. De knaap werd 14 dagen lang dagelijks tweemaal met water en azijn gewasschen, kreeg goeden eetlust, zag
:i Hooizaad zwelt in kokend water; het moet goed worden uitgeperst en op een doek worden uitgespreid; de hand moet dan zoo worden omwonden, dat ze midden in het vochtige, warme hooizaad ligt.
206
er goed uit en ook de natuur en het bloed waren van ongezonde stoften gezuiverd. De knaap herleefde. Werden al de kinderen, die er zoo slecht uitzien met hunne lijkkleur, door hemden en wasschingen behandeld, dan werden er zeker velen van hunne ellende verlost.
Bloedverlies; gevolgen er van.
Een huisvader, 32 jaar oud, verhaalt: „15 jaar geleden viel een groot mes op mijn voet, naast den enkel.quot;ik had zoo'n bloedverlies, dat ik uiterst zwak werd en verscheidene weken te bed moest blijven. Sedert dien tijd was ik nooit weer gezond. De geheele rechterzijde is verzwakt en heeft maar weinig kracht. Het ergst is echter die hoofdpijn aan de rechterzijde. Gewoonlijk is mijn hoofd gloeiend heet. Pijn in den rug verhindert mij dikwijls om te werken. De geheele voet is zomer en winter koud, zelden maar een weinig warm. Wanneer ik niet beter word, blijf ik voor elk beroep ongeschikt.quot;
Wat moet men van dit geval denken? Daar deze man plotseling te veel bloed had verloren, zoo zijn zeker de aderen lees geweest, en daar hulp uitbleef, vernauwd.
Tengevolge daarvan was de nieuwe bloedvorming te zwak en de rechterzijde onvoldoende gevoed; vandaar die zwakte en koude. Pijn in het hoofd ontstond, deels uit bloedsgebrek in het gansche lichaam, deels uit bloedaan-drang naar het hoofd, omdat bij bloedarmen al het bloed van tijd tot tijd naar het hoofd stroomt.
Hoe kan hier worden geholpen ? Door herstel van de goede, natuurlijke warmte, verder door goeden kost en bloedvorming, eindelijk door algemeeue versterking, opdat de zwakke deelen met de andere in overeenstemming komen, en door goeden bloedsomloop ook algerneene sterkte verkregen worde.
De volgende aamcendingen bewerken dit:
1. Dagelijks tweemaal begieting van bovenlijf en knieën.
2. Om den anderen dag eene rugbegieting, en om den anderen dag een halfbad; daarbij Hink barrevoetsloopen buiten op de natte steen en Voor imcendig gebruik: alsem en jeneverbessenthee. diigelijks één kop.
De icerkincj was deze: Met den dag vermeerderde de algerneene natuurlijke warmte in het geheele lichaam, en de
207
koude verdween. Op den vijfden dag kreeg hij, zooals iiij vertelde, na vele maanden weer warmte in de rechterknie. Na zeven dagen was eene gelijkmatige circulotie van het bloed ingetreden, ook eene gelijkmatige warmte «n een buitengewone eetlust- de hoofdpijn was verdwenen, een goede opgewektheid tstond.
De verdere aamvendingen: jJer week drie halfbaden en drie begietingen van het bovenlijf en van tijd tot tiid bar-revoetsloopen.
„Drie jaren lang.quot; verhaalde eene vrouw, „ben ik nooit meer gezond.quot; Ik heb eens een zeer hevig bloedverlies ge-had. In de borst heb ik dikwijls zoo eene hitte en drukking, lt;tat ik denk, dat ze barsten zal. Dan dringt mij liet bloed dikwijls sterk naar het hoofd en veroorzaakt hevige hoofdpijn; wanneer dit zoo is, heb ik ijskoude voeten en bemerk ik een koud gevoel in het onderlijf.quot;
Hier is de bloedarmoede duidelijk aangetoond, dus ophooping van bloed op de borst en in het hoofd. De beste uanwendingen zijn:
1. Om den anderen dag een vierdubbele gevouwen doek in water met 13 azijn gedoopt, zeer warm op het onderlijf hinden; dit vier dagen lang; dit voert het bloed door de verhoogde warmte naar het onderlijf;
2. den éénen dag een halfbad, den anderen dag eene begieting van bovenlijf en knieën. Het halfbad werkt versterkend en verwarmend; de begietingen eveneens.
3. Voor inwendig: Dagelijks een kop thee van schaaf-«troo. salie en alsem in drie porties; dit werkt op de spijsvertering, gezond bloed en goede sappen. In vijf weken was de zieke hersteld.
Borstvliesontsteking. Pleuris. Gevolgen er van.
Eene huisvrouw zegt: „Een jaar geleden heb ik borst vliesontsteking gehad, en er kwam buikvliesontsteking bij. Ik ben slechts in staat tot lichten arbeid, en nooit zonder borst- en buikpijn.
Mijn lichaam is meestal opgezet; nu eens heb ikteover-vloedigen stoelgang, dan weer verstopping; ik heb al veel gebruikt, maar zonder gevolg.quot;
Hier heerscht groote zwakte, als gevolg der ziekte; de
208
natuur is nog niet van ziektestoffen gezuiverd; daardoor zijn eenige lichaamsdeelen verzwakt, en de ware gezondheid zal pas terugkomen, wanneer al het schadelijke verwijderd en de natuur weer versterkt is; dit geschiedt dooide volgende aamvendingen.
1. Per week twee korte omslagen, het laken in water gedoopt, waarin haverstroo gekookt is.
2. Tweemaal per week een compres op het voor- en achterlijf geheel koud, 3 4 uur lang.
3. Per week tweemaal eene begieting van het bovenlijf.
4 Eiken dag eene kniebegieting en in water loopen. Zóó
twaalf dagen lang. Can :
1. Eiken dag een halfbad.
2. Per week driemaal begieting van bovenlijf en dijen.
Imvenduj: 1. Dagelijks een kop thee van duizendgulden-
kruid, St. Janskruid en wat alsem, in drie porties.
2. Dagelijks 6 tot 8 jeneverbessen eten.
3. 's Morgens en 's avonds krachtsoep, overigens krachtige, eenvoudige kost. Na zes weken was deze persoon geheel hersteld.
De werking dezer aanwendingen is:
1. De korte omslag lost de ziektestof op en drijft ze uit. De compressen werken oplossend en versterkend. Hetzelfde doen begietingen vnn bovenlijf en knieën aan boven- en onderlijf; duizendgulden- en St. Janskruid bewerken regeling van den bloedsomloop en verbetering der sappen; alsem is voor de maag. Jeneverhessen herstellen de maag, leiden gassen uit en werken bijzonder gunstig op de nieren.
Borstziekte.
„Ik heb,quot; zoo klaagt een zieke, „drie jaar lang hevige pijn op de borst, zeer dikwijls gebrek aan adem, vooral 's nachts. De stoelgang is zeer hard en ik voel mij dikwijls slecht. Dikwijls stoot mij de lucht uit de maag op. Dan wordt het mij wat beter.quot;
Aanwendingen: 1. Eiken morgen eene dijbegieting, twee uur daarna eene begieting van 't bovenlijf; 's middags om 2 uur rugbegieting, 's avonds om 5 uur in het water loopen.
2. Dagelijks een kop thee van duizendguldenkruid, St. Janskruid en schaafstroo drinken. In drie weken was de zieke door deze aanwendingen gezond.
De hoofdzetel der ziekte was in het onderlijf. Vandaar
209
dat opblazen naar boven en die benauwing der organen in 't bovenlichaam. Begietingen van bovenlijf en knieën werkten versterkend op het lichaam, de nigbegieting werkte eveneens versterkend en voerde de gassen af. Het in het water loopen versterkte vooral de nieren. De thee werkte zuiverend, vooral op de nieren.
Longziekte (emphyseem).
Een heer, 67 jaar oud, klaagt: „Ik heb zulk eene moeilijke ademhaling, dat ik menigmaal niet kan loepen. Gaat het nog een half jaar zoo voort, dan kan ik het niet meer uithouden. Ik ben wel tamelijk corpulent, maar niet zoo bijzonder. Mijn werkkring brengt veel schrijven teweeg.quot; De aanwendingen zijn :
1. Dagelijks tweemaal een bovenlijfbegieting;
2. Eiken dag eene knie- en dijbegieting;
3. Om den anderen dag een zitbad, inplaats van knie-begieting ;
4. Dagelijks tweemaal telkens 50 droppels aftreksel van jeneverbessen, rozebotr.els en alsem door elkaar gemengd, met 12 tot 15 lepels water drinken, binnen het halve uur. Vier weken lang ging men zoo voort, en de zieke was hersteld.
De long was erg verslijmd. In het onderlijf was veel gas; het was zwak en werkeloos. Door de begietingen werd de zwakte weggenomen, meer werkzaamheid verkregen, slijm opgelost en verwijderd. De zitbaden werken versterkend op het onderlijf en leiden de gassen af. De druppels werken zuiverend, verdrijven de gassen en verbeteren de spijsvertering.
Verder was niets meer noodig, dan nu en dan eene begieting van het bovenlijf en de knieën, een zit- of halfbad, zoo ongeveer om de twee of drie dagen ééne dezer aanwendingen.
Ongenezen ontstekingen.
Een zieke verhaalt: „Zeven maanden geleden kreeg ik aan de rechterzijde nieraandoening en longontsteking. Na langen tijd ging het wat beter. Waar de longontsteking begonnen was, bleef echter een hevige pijn, die wel eens minder werd, maar nooit lang uitbleef. Bij deze pijn kwamen
14
210
nog groote vermoeidheid en pijn in de lendenen, ook wel rillingen, maar van voorbijgaanden aard. Op den rug en de lendenen kwamen zweertjes, maar daardoor werd de pijn niet minder, en nu ben ik niet in staat om te werken.quot;
Aanwendingen: Eiken nacht het geheele lichaam afwas-schen en zónder afdrogen weer naar bed. Eiken morgen eene dijbegieting, en 's namiddags eene rugbegieting. Eenmaal per dag in 't water loopen. Zóó 14 dagen lang. Daarop dagelijks een halfbad en eene begieting van het bovenlijf, daarenboven om den anderen dag eene rugbegieting.
Deze verschillende aanwendingen werden vier weken lang voortgezet, en de zieke had goeden slaap, goeden eetlust, was opgeruimd, en had zijne krachten terug. De pijn was geheel weg.
Waar had het hier gescheeld? Waar hij pijn had, waren de ziektestoffen niet uitgescheiden, en bij dezen zwaktetoestand vormden zich nieuwe bloedophoopingen. Het bewijs daarvoor was het koortsachtige rillen van het lichaam. Do wasschingen deden de natuurlijke warmte stijgen en bevorderden het zweeten. De gietingen losten de ziektestoffen op uit het bovenlichaam en de nieren. De halfbaden versterkten het geheele lichaam.
Er bestaat eene vreeselijke ziekte, die den mensch zeer ongelukkig maakt, vallende ziekte of epilepsie genaamd. Is deze ziekte tot volkomen ontwikkeling gekomen, zoo lijdt elk middel schipbreuk. Maar het komt onder jongelieden veel voor, dat soortgelijke ziektetoestanden voor epilepsie aangezien worden. Meestal is in zulke gevallen hulp mogelijk; menigmaal zelfs tamelijk snel; soms echter gaat het zeer langzaam.
Een ambtenaar bracht een zoon, die twee jaren lang, eerst met langere tusschenpoozen, later op één dag zes-, acht- en tienmaal een aanval kreeg; met eenen schreeuw begon het gewoonlijk, en in een oogwenk volgden de stuipen. De aanvallen duurden 2 tot 10 en meer minuten. Ter genezing werd het volgende gedaan;
1. In den lentetijd liep de knaap meest barrevoets;
2. hij werd eiken dag met water en azijn gewasschen;
3. na eenige dagen liep hij dagelijks drie- of viermaal tot over de kuiten in het water, 3 — 5 minuten.
211
De wasschingen werden voortgezet.
4. Na drie weken kreeg hij halfbaden, maakte flinke wandelingen en daar hij levendig geworden was, deed hij met de andere jongelieden gymnastiek. De aanvallen werden steeds zwakker en korter, en hielden ten laatste geheel op.
Ongetwijfeld is voor zulke kinderen werk op het land het best, omdat daardoor het geheele lichaam versterkt en gehard wordt. Maar voor alles hebben zulke personen eenen •eenvoudigen kost noodig, zooals de landlieden, en vooral geen bier en wijn. Ook liet ik zulken zieken geen koffie geven, maar in de plaats daarvan den eenvoudigen kost onzer voorouders: broodsoep, of de reeds besproken kracht-of gezondheidssoep.
Een meisje, 13 jaar oud, heeft aanvallen, juist als vallende ziekte, regelmatig alleen des nachts. Het kind wordt dan geheel stijf, uit onsamenhangende geluiden, is geheel bewusteloos'; na 3-5 minuten houdt dat alles op. Er kunnen eenige dagen verloopen, eer een nieuwe aanval komt, maar dikwijls komen er 2 of 4 in eenen nacht.
Na deze aanvallen heeft het kind de oude opgeruimdheid niet meer, maar eene treurige, sombere stemming, en de kracht is niet in verhouding tot haren leeftijd; het kind krijgt dagelijks tweemaal koffie; heeft weinig eetlust, vooral voor krachtige spijzen; houdt niet van melk, daarentegen veel van bier. Handen en voeten zijn meestal koud. Dit kind is noch goed gevoed, noch gezond; het heeft behoefde aan eene grondige kuur ; deze bestaat in :
1. goede voeding,
2. versterking van het lichaam en
3. vermeerdering der natuurlijke warmte.
Daartoe dienen de volgende aanwendingen:
1. dagelijks flink barrevoets loepen, om het lichaam te harden;
2. bij warm weder dagelijks tweemaal door't water loopen;
3. eiken morgen, vroeg, bij het opstaan het geheele lichaam wasschen met koud water en azijn, om de kracht te vermeerderen en gelijke warmte en goed zweeten te verkrijgen.
4. eiken dag, als het warm weder is, een half bad; bij koel weder om den anderen dag.
De koffie moet vermeden worden, in plaats daarvan eiken morgen en avond krachtsoep. Geen bier of wijn mag het kind hebben, maar krachtigen, eenvoudigen burgerkost. —
Zeer spoedig hield het kind van het barrevoets loepen, en voelde verlichting in het hoofd; de wasschingen brachten nieuw leven en veel warmte; het liefst nam het een half-bad, omdat het daardoor versterking voelde; den ongewonen kost was het weldra gewend, spoedig kreeg het eetlust, en — honger maakt rauwe boonen zoet. Binnen zes weken was het gebleken, dat het kind een verkeerde leefwijze had gevolgd; maar het water en de gepaste kost hadden het genezen.
Wanneer toch de jeugd aan een zeer eenvoudigen en voedzamen kost gewend werd! Bij dit voorbeeld zou ik zoo gaarne eiken vader, iedere moeder toeroepen: „Voedt toch uwe kinderen met goeden kost, vermijdt alles wat hen verwent.quot;
3.
Een boerenzoon, 26 jaar oud, verhaalt: „Sinds een jaar heb ik, zooals de menschen zeggen, dikwijls toevallen, zoodat ik bewusteloos lig, begin te beven, en dan in een V-j of l minuut weer beter ben. Menigmaal val ik ook, maar niet dikwijls. Dan duurt het 4 — 5 minuten eer ik hersteld ben. Ik heb reeds drie dokters geraadpleegd. Een heeft mij laxeermiddelen voorgeschreven, een ander mineraalwater, een derde weer wat anders; maar het is niet veranderd. Mijne krachten worden minder, en af en toe ben ik zwaarmoedig. Vroeger was ik steeds vroolijk, nu verdrietig. Is er voor mij nog hulp? Ik draag wollen kleeren, de dokter heeft mij dit gezegd ; maar in plaats van warm, voel ik mij steeds koud.quot;
Hier is weer verwendheid in het spel, en het lichaam is niet gevoed zooals het behoort. Daarom is ook niet de noodige kracht aanwezig, en zonder kracht geen leven. Dus is hier eene ingrijpende kuur noodig.
1. dagelijks dikwijls, bij zomerweer, buiten barrevoets loopen, hoe langer hoe beter.
2. dagelijks begieting van bovenlijf en dijen.
8. dagelijks een halfbad.
4. 's morgens en quot;s avonds krachtsoep en zeer stevigsn kost; geestrijke dranken moeten vermeden worden.
Werken naar verhouding der krachten. JSTa 6 weken verklaarde de herstelde: „Nu leef ik weer en verheug mij in het leven. Mijne bezigheden zijn mij geen last meer, nu ik aan mijne ellende ontkomen ben.:' Wat blijft de mensch toch verkeerd! Wanneer toch de jeugd zulke taal vroeg hooren en onthouden kon!
213
Een heer, 54 jaar oud, een halve reus, is buitengewoon dik, zeer goed gebouwd en klaagt: „Ik kan bijna niet meer ademen; een trap kan ik nauwelijks meer bestijgen, eetlust heb ik wel, maar als ik eet, krijg ik nog moeielijker adem. De voeten zijn sterk gezwollen, en zoo zwaar als iood. De dokters zeggen, dat ik vervetting heb van het hart, in den hoogsten graad. Wat men mij voorschreef, zoo ook. diëet, helpt mij niets. Wanneer ik niet spoedig geholpen word, is het met mij gedaan. Wat kan hier baten?quot;
De geheele natuur in haren sponzigen, slappen toestand moet versterkt worden en dan samentrekken, om de groote gezetheid weg te nemen; de inwendige organen moeten leniger gemaakt worden, en in een beter, gemakkelijker toestand komen.
Hoe geschiedt dit?
Eerst moet:
1. het bovenlichaam onder handen genomen worden, op de onderste deelen minder sterk worden gewerkt, tot het geheele lichaam sterker geworden is.
2. het beste zou eene begieting van het bovenlijf zijn, en wel door deze zes dagen lang steeds krachtiger aan te wenden; maar de zieke kan nauwelijks bukken. Daarvoor wordt het bovenlichaam dagelijks tweemaal gewasschen, dat de Jiuidporiën geopend worden, om het zweeten te bevorderen. Dan gaat men voort met rugbegieting, en hij krijgt dagelijks twee van zulke begietingen gedurende eene week, en klimmende van 4 tot S kannen water.
3. dagelijks twee dijbegietingen, om de onderste ledematen te versterken.
De derde week werd den eersten dag een halfbad, den volgenden dag eene rugbegieting, en dan eiken dag een korte omslag van l1,-! uur voorgeschreven.
Gelijk het halfbad en de rugbegieting versterkend werkten, zoo werkte de korte omslag op de inwendige organen, opdat al het overvloedig opgehoopte uitgeleid zou worden, deels door oplossen en opzuigen, deels door urine en stoelgang.
Voor inwendig werden middelen gebruikt om de slechte stoffen uit te leiden en de spijsvertering te verbeteren. Aanvankelijk alsem, salie- en rozemarijnthee; later schaaf-stroo-, jeneverbessen- en sleedoornbloesemthee. Beide soorten werkten gunstig. De zieke bleef bij zijne spiizen en dranken, kortom bij zijne oude leefwijze.
214
Ik houd het voor zeer gewaagd, zelfs voor zeer gevaarlijk, eene aangewende, jarenlang gevolgde leefwijze te veranderen, en met een paar verschillende spijzen het lichaam maar nooddruftig te voeden.
Evenals de organen van het lichaam talrijk zijn en elk orgaan tot andere doeleinden dient en andere voeding eischt, zoo is ook menigvuldigheid in de spijzen niet te verwerpen, integendeel slechts aan te raden.
In elk geval is het slechts aan te bevelen, dat zulke menschen zich eene kleine opoffering getroosten, daar men toch in den regel meer eet, dan voor het levensonderhoud noodzakelijk is.
Ontijdige bevalling, (door rijgen)
Eene huismoeder klaagt: „Ik ben reeds driemaal ontijdig bevallen, en de dokter heeft verklaard, dat ik daarvan zelf de schuld was, omdat ik mi] te sterk reeg; nu zweeft mij dit kwaad en de straf steeds voor oogen. Ik en mijne familie zijn ongelukkig, en wat kan mijn geluk nog ooit herstellen?quot;
Om deze ongelukkige niet ongetroost weg te zenden, gaf ik haar den raad, de kleeren voortaan losser om het lichaam te dragen en per week drie- tot vijfmaal een halfbad te nemen. Dit geschiedde, en het gevolg was, dat zij na een jaar zeer voorspoedig beviel.
Huiduitslag aan de voeten. (Open beenen.)
Een daglooner toonde mij zijn rechtervoet, die van den enkel tot de knie zoo dik met schubben was bedekt, dat er dagelijks eene massa loslieten. De geheele voet zag er afschuwelijk uit, rood, blauw en gedeeltelijk zwart. Ook op het lichaam had hij twee tamelijk groote vlekken. De arme man moest veel lijden onder zijn werk, bovendien kon hij 's nachts niet slapen, en had zulk een jeuken, dat hij het openkrabde en het bed des morgens met bloed bevlekt was. Dat zieke been had hij reeds vijf jaar, en zoo zijn vaderlijk vermogen, en al wat hem ten dienste stond, aan dokters besteed. Maar het drukkendst voor hem was, dat hij geen hulp had gevonden, en ook geen uitzicht had, die te zullen vinden ; den kost kon hij niet meer verdienen en bedelen
215
wilde hij ook niet, vooral daar hij nog in den bloei dei-jaren was. Deze knecht beloofde, elke, ook de moeilijkste aanwending bereidwillig toe te passen, als slechts hulp mogelijk was. Hier is zeker het bloed door en door bedorven, omdat hij goeden eetlust had en de krachten hem niet hadden begeven. Op het bloed moest dus gewerkt worden, zonder op de vlekken te letten. Is het bloed goed, ziin de sappen goed, dan wordt ook het lichaam gezond, en de vlekken verdwijnen vanzelf. Dagelijks kreeg de zieke eene begieting van het bovenlijf, waardoor verkregen werd, dat dit gedeelte sterker werd, de slechte stoffen werden uitgescheiden en ook de inwendige organen herstelden. Dagelijks kreeg de patiënt eene dijbegieting, daardoor scheidden zich de ziektestoffen af, het gloeien hield op, en de verzwakkende beenen wonnen aan kracht. Om den anderen dag kreeg hij een half bad; dit wsrkte op het lichaam juist zooals de kniebegieting op de voeten. Daarna altijd een weinig beendermeel, dagelijks een klein theelepeltje. Na 3 weken kon deze arbeider zijn werk weer doen. Eerst werden de vlekken veel grooter; de afscheiding veel sterker; maar de bijtende pijn hield reeds na een paar dagen op; na den vierden of vijfden dag was de zwarte en blauwe kleur verdwenen, en eene betere kleur nam daarvan de plaats in. Zeker schrikt men bij de gedachte aan koud water bij zulk een been, omdat de meeste dokters voor niets zoozeer waarschuwen als voor dat. Maar ik kan stellig verzekeren, dat de patiënt niets roemde als zoo weldadig gelijk deze koudwaterkuur.
Pijn aan de voeten.
Een heer uit Frankenland kwam hier, zóó zwak, dat hij niet alleen uit het rijtuig kon stijgen; langzaam en met-inspanning sleepte hij zich met twee stokken voort. Hij verhaalde: „Zes jaar geleden kreeg ik hevige pijn in mijn rechtervoet. De knie was een weinig gezwollen; de pijn werd van week tot week erger; de kracht verdween er uit, en ik had een gevoel, alsof mijn voet stierf. Werd ik 's nachts wakker, dan was mijn rechtervoet, als ik met den linker er aan kwam, ijskoud, en scheen wel dood te zijn. Ik heb eenen beroemden dokter in eene hoofdstad geraadpleegd; verschillende dingen werden aangeraden en toegepast, giften en niet giften ; andere dokters heb ik gesproken; de een elektriseerde mijn voet TOmaal, alles vergeefs.
21(5
Ook mgn rechterarm en de geheele rechterzijde werden zwakker, en geen ander uitzicht bestond meer, dan dat de geheele zijde lam zou worden. Ik ben pas 29 .jaar oud.quot; Waar scheelt het hier? Zeer eenvoudig; het bloed hoopt zich op in dij en knie, de geregelde bloedsomloop is gestoord. Er drong niet zooveel bloed in den voet als noodig was; ten laatste in 'c geheel niets meer; daarom geene warmte, en zoo moest natuurlijk het been minder worden. Mettertijd kwamen in den bloedsomloop nog andere storingen, en de kwaal werd erger. De genezing bestaat in het herstellen van den bloedsomloop; alle deelen van het lichaam moeten gelijkmatig gevoed en verwarmd worden, en zoo het geheele lichaam versterken.
Tot dit doel dienen de volgende aanwendingen:
1. Eiken dag twee begietingen van het bovenlijf en twee begietingen van de dijen.
2. Eiken dag tweemaal in het natte gras loopen, daar het voorjaar was.
3. Eiken dag een kop thee van jeneverbessen en alsem, in drie porties ('s morgens, 's middags en 's avonds). De werking was zeer goed: na 16 dagen was alle pijn verdwenen, de bloedsomloop was volmaakt hersteld en de herstelde liep juichend rond gelijk andere gezonden. Hij merkte vooral op, hoe het hem getroffen had, dat bij de tweede kniebegieting het bloed van boven naar beneden in het been drong en dit snel verwarmde.
De dijbegieting bewerkte, dat het bloed snel ging stroomen, en de ophoopingen werden weggenomen. De begietingen van het bovenlijf bewerkten hetzelfde in het bovenlichaam, waar de arm reeds verzwakt was uit gebrek aan voeding, terwijl de overige deelen des lichaams gezond waren. De thee bevorderde de goede spijsvertering, en zóó had de spoedige versterking van het lichaam plaats.
Een huisvader verhaalt: „Ik heb reeds drie jaren lang een open been gehad; nu en dan gaat het voor een korten tijd toe. Eerst lette ik er niet veel op, maar het wordt mij nu zoo hinderlijk, dat ik overtuigd ben, dat ik binnenkort niet meer zal kunnen werken.quot;
De man zag er tamelijk goed uit, was ook goed gevoed; maar hij kwam er voor uit, dat hij wel wat meer bier had gedronken dan noodig was, en meende, dat daardoor zijn bloed wel wat bedorven kon zijn. In elk geval is het bloed
217
hier niet goed, en in den voet hebben vele vochten uit het lichaam eenen uitweg gevonden. Naar gelang deze vloeistoffen vermeerderden, is het bloed verminderd in deugd en ■hoeveelheid, wat vooral bij drinkers vaak gebeurt. De geheele natuur is meer sponsachtig en zwak dan gezond en sterk. Ter genezing moet ze versterkt, en dat sponzige weggenomen worden. De vele waterige stoffen moeten uit het lichaam verwijderd, en door krachtige voeding moet gezond bloed gevormd worden. Hoe kan dit geschieden?
1. Per week tweemaal den spaanschen mantel aantrekken, in koud water gedoopt, l1,» uur lang.
2. Eiken dag begieting van bovenlijf en dijen.
3. Om den derden dag een halfbad van 1;2 tot 1 minuut. Zoo tien dagen lang. Dan eiken dag een halfbad, Va minuut, •en eiken dag een krachtige begieting van het bovenlijf.
Inwendig gebruik, dagelijks een kop thee van duizendgul-•denkruid, 10 jeneverbessen fijngestampt en wat alsem, tien minuten lang gekookt; dagelijks in drie porties genomen. In vier weken was het lichaam als omgekeerd; het voorkomen was frisch, het geheele lichaam buigzaam; eetlust ■zeer goed, wat uit den voet nog kwam, onbeduidend, en om het lichaam nog meer te versterken en instorten te voorkomen, behoefde de herstelde alleen per week twee tot vier halfbaden en moest het overmatige bierdrinken nagelaten worden.
De ic er king der aanwendingen: De spaansche mantel opende de poriën, zoodat het overtollige vocht kon uitgescheiden worden en niet meer in den voet drong. De begietingen en baden versterkten de gansche natuur, zoodat ze in staat was vanzelf de slechte stoffen uit te scheiden. De thee diende tot zuivering en verbetering van het bloed en de goede spijsvertering. Het viel den zieke op, dat hij tijdens de geheele kuur, maar vooral na de begietingen, buitengewoon veel water loosde.
Zweetvoeten.
Een jongeheer, 18 jaar oud, klaagt: „Van jongs af heb ik steeds sterk zweetende voeten gehad. Men telde het niet, omdat ik gezond was, hoewel wat zwak. Twee jaar geleden eindigde dit zweeten vanzelf, maar nu begon spoedig een lichte hoofdpijn. Deze pijn nam spoedig zoodanig
218
toe, dat ik mijne studiën niet verder kon voortzetten; daar ik nu bij de dokters geen hulp vond, zou ik gaarne eens een waterkuur beproeven.quot;
Hoe moet over dit geval geoordeeld, en hoe kan genezen worden? Van jongs aan had dit kind geene goede sappen, daarbij ook geen goed bloed. Dat met de jaren de toestand erger werd, is begrijpelijk. Die slechte sappen moeten uitgeleid en beter bloed bereid worden. Daartoe is hoofdzakelijk noodig, dat het geheele lichaam en al zijne deelen versterkt worden. De student krijgt:
1. Eiken dag tweemaal eene begieting van het bovenlijf en eene kniebegieting;
2. Dagelijks zes tot acht jeneverbessen te eten, zóó acht dagen lang; dan
8. Eiken dag een halfbad en dagelijks tweemaal eene begieting van het bovenlijf; de jeneverbessenkuur werd op dezelfde wijze voortgezet. In drie weken was het geheele voorkomen gezond en frisch, de vale gelaatskleur weg, de hoofdpijn, had opgehouden. Gedurende de kuur had de student vooral geklaagd over den onaangenamen smaak in den mond, even onaangenaam en kwalijk riekend als te voren het voetzweet ; ook had hij veel slechtriekende slijm moeten uitspuwen; een bewijs, dat de kwade stoffen opgelost en uitgescheiden werden. Om het jeugdige lichaam te sterken en voor de oude kwaal te behoeden, was het noodig per week drie, later twee halfbaden te nemen, hetgeen uitstekend werkte.
De begietingen sterkten het geheele lichaam en brachten meer warmte, zoodat door de poriën al het kwaad kon uitgescheiden worden. De jeneverbessen bewerkten eene betere spijsvertering; verbeterden het bloed en de sappen, en zóó werd de gezondheid weer hersteld. In plaats van jeneverbessen zou hier ook goed geweest zijn thee van alsem» salie en venkel dooreen gemengd.
Een huisvader, 48 jaar oud, vertelt: „Sinds weken, ja, sinds maanden ben ik niet meer recht gezond, heb vaak duizelingen, voel mij nu benauwd op de borst, dan weer is-de buik zóó opgezet, dat mijne krachten om zoo te zeggen verdwijnen. Dikwijls geen eetlust en dan weer ergen honger voor eenigen tijd; kortom, ik weet niet waar het scheelt. Vroeger had ik jarenlang zweetvoeten. Dat is toen opgehouden, en toen, geloof ik, is mijn sukkelen begonnen.
219
Buiten twijfel zijn de zweetvoeten hier de oorzaak der ziekte, en bevinden zich inwendig vele bloedophoopingen; daarom moet de natuur versterkt worden, opdat ze de kwade stoffen kan verwijderen; ook moet op het inwendige gewerkt worden. Daarom:
1. dageiyks begieting van bovenliif en dijen,
2. den eenen dag eene rugbegieting, den anderen een half bad; en
3. elkeu dag tweemaal telkens i minuten door het water loopen.
Voor inwendig-, dagelijks een kop thee van duizendgul-denkruid, salie en St. Janskruid in drie porties, tot verbetering van het bloed. Zoo 14 dagen lang.
Deze aanwendingen werkten zeer gunstig, alle duizeligheid werd weggenomen, de eetlust kwam terug. Na 12 dagen kwamen de zweetvoeten terug, ofschoon de zieke dagelijks barrevoets door het gras liep.
Alweer een bewijs hoe ziek het iemand maken kan, wanneer het, voetzweet ophoudt, en welke kracht het water op het lichaam uitoefent bij passende aanwending. In den winter was de kuur natuurlijk eenigszins anders geweest.
Tot verder genezen waren voldoende per week twee of drie halfbaden en de eene of andere harding.
Een ambtenaar leed aan hinderlijk voetzweet, als gevolg van gevatte kou. Reeds na weinige dagen voelde hij het onderlijf sterk opzetten; ook werd hij benauwd op de borst, zijn hoofd was zwaar en duizelig.
Omdat het winterdag is, wordt dit geval aldus genezen:
1. per week tweemaal de spaansche mantel, waardoor de slechte stoffen opgelost en opgezogen worden.
2. tweemaal per week eene geheele wassching zoo uit bed en dadelijk er weer in, om beter zweeten en 't weerstandsvermogen der huid te verkrijgen.
3. Elke week een halfbad van eene halve minuut, waardoor het geheele lichaam versterkt en goed zweeten verkregen wordt.
In drie weken was de zieke volmaakt gezond en gedurende de kuur ontstond er weer een zwak zweeten in de voeten.
Maar omdat ,zweetvoetenquot; eene ziekte kan genoemd worden, zoo kan dit euvel wel weggenomen worden, door;
1. per week eenmaal den korten omslag; en
2. twee of driemaal per week een halfbad van ééne minuut.
220
Zijn de oogen het gewichtigste lichaamsdeel, zoo hebben de ooren niet veel minder waarde. Is blindheid eene ellende, doofheid is schrikkelijk. Dat bewijzen het duidelijkst de doofstommen, die wel de spraakorganen bezitten, maar niet kunnen spreken; en tevens blijkt er uit, dat het spreken moet worden aangeleerd.
Aangeboren doofheid komt niet dikwijls voor, maar velen verliezen hun gehoor door ziekte. Hoeveel kinderen heb ik leeren kennen, die door roodvonk, huiduitslag of pokken hun gehoor verloren hebben! Deze reden alleen moest het ieder reeds ten plicht maken, zulke ziekten door water te genezen. Want ik kan niet gelooven, dat het gehoor kan verloren gaan, wanneer men het water goed aanwendt. Maar niet alleen bij kinderen, ook bij volwassenen gaat het gehoor door zulke ziekten geheel of gedeeltelijk verloren. Ik ben overtuigd, dat niemand, die door mijne waterkuur van zijne ziekte genas, zijn gehoor er bij heeft ingeschoten. Wel is het mij voorgekomen, dat door sterke stortbaden in badinrichtingen hardhoorigheid of zelfs verlies van het gehoor is ontstaan.
Het gehoor kan verzwakt worden of zelfs geheel verloren gaan door vallen, slaan enz. Dat voor hardhoorigheid, zelfs voor verlies van het gehoor, water het beste geneesmiddel is, kan door vele voorbeelden gestaafd worden. Juist omdat water alle verhardingen oplost, de zwakke organen versterkt, de stijve lenig maakt, kortom elke ziektestof in elk lichaamsdeel oplost en uitvoert, daarom juist is genezing mogelijk, en zal die niet uitblijven.
Anna is 9 jaar oud, heeft twee jaar geleden scharlakenkoorts gehad, men hield haar reeds voor verloren. Ze werd wel is waar gezond, maar het gehoor was zóó zwak, dat zij slechts met moeite eenige klanken verstond. Omdat water onschadelijk is, wanneer het goed gebruikt wordt, zoo werd eene poging met water gedaan. Na 14 dagen bemerkte men reeds eenige beterschap, en na nog 6 weken kon het meisje zoo tamelijk met iedereen praten, die duidelijk sprak.
De aanwendingen geschiedden gedeeltelijk op het lichaam, gedeeltelijk op het gehoor. Heeft dit gehoor geleden door de koorts, zoo mag men aannemen, dat ook andere deelen van het lichaam aangedaan zijn ; daarom moet ook op het
221
geheele lichaam gewerkt worden. Zulke ziekten laten gaarne verstoringen in den bloedsomloop achter, die door water het gemakkelijkst kunnen worden weggenomen. En dat zulke ziekten langen tijd, soms jaren, zwakte achterlaten, behoef ik niet opnieuw te zeggen. Het is dus het beste, om op het gansche lichaam te werken, en dit in een beteren toestand te brengen. Dit geschiedde vooreerst door het lichaam dagelijks geheel te wasschen met water en wat azijn er door, hoogstens ééne minuut, zonder wrijven of afdrogen. Door deze aanwending kwam de bloedsomloop in goede orde, en werden de bloedsophoopingen weggenomen. Ten tweede kreeg het kind dagelijks eene begieting van bovenlijf en oorbegieting. Bij deze laatste werden de plaatsen achter het oor krachtig begoten. Door dat herhaalde gieten werden alle verhardingen zacht gemaakt, en ophoopingen van bloed verdreven; zoo werden ook die deelen versterkt door de koude van het water en de oorzaken weggenomen, die ook in het vervolg het kind zouden kunnen verhinderen om te hooien.
Daar de dokters verklaarden, dat de ooren niets mankeerden, werden den eenen dag in het eene, den anderen dag in het andere oor ongeveer drie tot vijf druppels amandelolie gegoten. Deze olie neemt alle inwendige hitte weg, maakt de inwendige deelen lenig en heeft dus eene zeer goede werking.
2#
Een jongen van 15 jaar vertelt; „Twee jaar geleden ben ik eens tamelijk hoog van den zolder gevallen, en sedert dien tijd neemt van week tot week mijn gehoor af. Reeds veel heb ik daarvoor gebruikt; maar nu heeft mijn dokter gezegd, dat ik er maar niets aan moest doen, het hielp toch niets.quot; Achter het oor was eene kleine dikte, die deed gissen, dat daar eene ophooping bestond, en nog moet gezegd worden, dat het gehoor nu eens beter, dan weer slechter was. Daar de kwaal ontstaan is door eenen val, mag men aannemen, dat het overige deel van het lichaam geene hulp noodig heeft, maar de zaak is anders. De inwerking op het geheele lichaam oefent ook invloed uit op het zieke deel; hoe gemakkelijk kan het gebeuren, dat zulk eene bloedop-hooping, al is ze achter het oor, het gemakkelijkst verdreven kan worden door eene inwerking op den bloedsomloop.
En evenzoo is het met het zweeten van't geheele lichaam en van elk deel afzonderlijk. Dus is hier eene aanwending
222
voor het geheele lichaam ook werkzaam op het gehoor; vooreerst per week tweemaal eene koude geheele afwas-sching; ten tweede een half bad. Deze aanwendingen versterken het geheele lichaam en bevorderen de algemeene werkzaamheid. Op het gehoor wordt dagelijks tweemaal gewerkt: eenmaal door eenen omslag om den hals en tegelijk om de plaats achter het oor twee uur lang; na het eerste uur moet de omslag nieuw ingedoopt worden; dit indoopen is noodzakelijk, opdat zich niet te veel hitte zou ontwikkelen, en het bloed daar juist nog meer zou heenstroomen. Behalve den omslag is nog eene kracht noodig om op te lossen, de opgehoopte stoffen te verdeelen, dat ze kunnen worden verwijderd. Tot dit doel dienen hoofdzakelijk de zwakkere en sterkere begietingen, die dagelijks één of tweemaal plaats hebben.
In het oor zelf werd een afkooksel van vlierbladeren gegoten, dat verkoelt en lost op, en zoo was het gehoor tamelijk hersteld.
3.
Een man, 40 jaar oud, klaagde dat zijn gehoor van week tot week afnam; op deze wijze zou hij na 3 maanden in 't geheel niets meer hooren. Gedurende den winter had hij dit bij eene groote koude opgedaan. Na de verkoudheid had hij sterke koorts gehad en hevige hoofdpijn; alles wasechter nu over behalve de oorpijn. Bij het verminderen van het gehoor was vooral een gedurig oorsuizen zeer lastig.
Komt deze vermindering van het gehoor voort uit kou vatten, dan zijn voorzeker de gevolgen daarvan niet alleen in het oor, maar ook in het hoofd, misschien nog verder verspreid, al wordt dit niet gevoeld. Lichaam, hoofd en gehoor moeten dus onder handen genomen worden. De patiënt moet het volgende doen:
Eerstens dagelijks eenmaal tot boven de kuiten in het water loopen; dat werkt oplossend, hardend en versterkend. Juist dit loopen in het water werkt soms zeer gunstig op het gehoor. Ten tweede dagelijks tweemaal eene sterke begieting van het bovenlijf, en daarbij eenen gieter vol water op de oorstreek gieten. Ten derde dagelijks zoete amandelolie eenmaal in de beide ooren doen; dit werkt verkoelend, oplossend en versterkend. De begietingen werken oplossend op alle bloedophoopingen en verhardingen.
Na 14 dagen was het gehoor reeds weer herteld, en verder was niets meer noodig, dan om de 8 of 4 dagen
223
eene flinke begieting van het bovenlijf met oorbegieting en wekelijks tweemaal een halfbad; daardoor bleef de geheele natuur krachtig en gezond.
4.
Een dienstmeisje hoorde zóó slecht, dat eene krachtige ■stem maar zelden hoorbaar voor haar was. Dit gebrek had zij reeds vijf jaar en werd steeds erger. Het meisje werd vaak gemagnetiseerd, geëlectriseerd en had alle mogelijke geneesmiddelen gebruikt, maar tevergeefs. De dokters hadden haar de verzekering gegeven, dat niets meer baten kon.
Ik wilde het arme meisje, dat er overigens zeer gezond ■en frisch uitzag, toch te hulp komen.
Ik stelde mij voor, dat het meisje in het hoofd en het lichaam bloedophoopingen kon hebben, en dat deze de oorzaak van hare doofheid konden zijn. Op de volgende wijze werd water aangewend: Dagelijks twee-, ook driemaal eene begieting van het bovenlijf, vooral krachtig om de ooren; dagelijks eene geheele wassching, afgewisseld met halfbad, rugbegieting en dijbegieting.
Veertien dagen lang bemerkte men geen spoor van beterschap. Het meisje bleef er gezond en sterk uitzien, al leen scheen zij mager te worden. De derde week werd de begieting van het bovenlijf versterkt, dagelijks 3- of 4maal aangewend, en daarenboven 4 druppels in de ooren. In deze week ging het hooren beter, en na nog drie weken hoorde zij weer goed, en ging met pleizier naar haren dienst.
Deze uitslag is mij het bewijs, dat de doofheid slechts in schijn bestond, en ik kan er niet aan twijfelen, of in de meeste soortgelijke gevallen is het gehoor wel weer te herstellen; maar daartoe behoort moed en volharding.
5.
Eene huisvrouw, 50 jaar oud, klaagt dat zij sedert een half jaar steeds minder begint te hooren. Zij kon nog maar met weinig menschen spreken. Sinds zij niet goed meer kon hooren, was ook haar hoofd vol, en was zij vaak duizelig. Was de hoofdpijn wat beter, dan voelde zij een sterk drukken op de borst. Zij zag er gezond uit, alleen was de gelaatskleur nogal rood.
Sterke bloedaandrang naar het hoofd bestond hier, en de opgezetheid van het hoofd bracht mij op het denkbeeld, dat er bloedophooping was. Men gaf haar den raad, elke week
twee hoofddampbaden te nemen, telkens 20 minuten lang; en ééns. dikwijls tweemaal per dag eene begieting van het bovenlijf en eene oorbegieting; om den anderen dag een halfbad of, in plaats daarvan, 's nachts van 't bed uit eene geheele wassching, verder dagelijks een kop thee van St. Jans-kruid, schaafstroo en duizendguldenkruid. Deze aanwendingen bewerkten, dat na drie weken het gehoor zoo goed als hersteld was, en nog eene korte voortzetting der kuur herstelde het gehoor volkomen.
Maar niet minder gelukkig was zij over den gezondheidstoestand van het geheele lichaam, die aanmerkelijk beter was geworden.
6.
Een knecht haalde zich, toen hij in den tocht had gestaan, hevige rheumatiek op den hals, en verloor daarmede bijna geheel het gehoor.
Hier goln het: Verdrijf de gevolgen van den tocht, dan zijn zoowel het gehoor als de andere lichaarnsdeelen weer in orde. Tweemaal per week een hoofddampbad, 's nachts eene geheele wassching en in 12 dagen was alles hersteld. Toen de rheumatiek over was, was ook het gehoor hersteld.
V erzweringen.
Een vijfjarige knaap heeft aan het hoofd drie zweren, die wel niet open, maar zeer hard zijn; aan de rechterhand eene groote zweer, zoo groot als een ei; aan den voet een zweer, waaruit dagelijks ongezonde stoffen komen. De jongen ziet er erbarmelijk uit. De eetlust is natuurlijk slechtten zijn humeur ook.
Dat dit kind ongezond bloed en slechte sappen heeft is duidelijk. De zweren zijn het bewijs, dat de natuur niet goed meer uitscheidt; daarom moeten de zweren zacht gemaakt en ds schadelijke stoffen uit het lichaam verwijderd worden.
De beste aanwendingen zijn deze:
1. Dagelijks een bad van hooizaad, op de volgende wijze bereid: Hooizaad wordt met kokend water begoten en goed toegedekt. Wanneer het water tot 2-4—26° E. is afgekoeld, moet het kind 15—18 minuten daarin gezet worden. Na dien tijd moet het uit het bad genomen en dan dadelijk met koud water snel afgewasschen worden.
225
2. dageliiks eene geheele wassching met koud water.
8. dagelijks tweemaal eene krachtsoep en dagelijks twee peperkorrels, om geheel, dus zonder stukken in te slikken. — Overigens eenvoudige krachtige kost.
Na 10 dagen moet het kind:
1. om den derden dag in een afkooksel van haverstroo gewikkeld worden,
2. den eenen dag gewasschen; den anderen dag in koud water gedoopt worden, 2 seconden lang.
Het bad van hooizaaO. lost de harde plekken op. Hoe meer hooizaad er in, hoe beter. De ivasschinrjen versterken en brengen leven. De krachtsoep geeft veel en goed bloed. De peperkorrels verwarmen de maag. Alles te zamen maakte, dat de knaap vroolijk als de andere kinderen rondsprong.
Gezwel (aan de knie).
1.
Een expediteur brengt zijne dochter. Bertha, een meisje van 9 jaar, en verhaald: „Twee jaar geleden kreeg dit kind eene dikke knie. Dadelijk liet ik den dokter komen, en deze behandelde de knie langen tijd, maar zonder gevolg. Ik moest het kind in de hoofdstad naar eene kliniek zenden, en daar werd aan de linkerzijde van de knie eene snede gegeven. Na 6 weken kreeg ik het kind thuis in een gipsverband. Vier weken daarna werd dit verband weggenomen en het kind kon niet eens den voet op den grond zetten. Na eenigen tijd werd eene tweede snede aan den rechterkant gegeven, en men troostte mij, dat de voet wel weer terecht zou komen; maar het tegendeel gebeurde. De knie werd steeds dikker en pijnlijker en van de knie naar boven en naar beneden vermagerde het been zoo, dat het niet meer het derde der gewone dikte had. Maar het treurigst was, dat het kind niet meer op dien voet kon staan Zoo zwak als de voet was, zoo ziek zag ook het kind er uit, en het had ook geen eetlust meer.quot;
Aanwendingen. 1. Het kind werd dagelijks eenmaal met water en azijn gewasschen, maar niet afgedroogd. 2. dagelijks tweemaal, telkens 4 uren, gewikkeld in gezwollen hooizaad, zeer warm. Na 2 uur werd het hooizaad weer in 't water gedaan en opnieuw opgelegd. 3. Ze kreeg dagelijks vier of zes jeneverbessen en zoo mogelijk tusschen ontbijt en den middag elk uur een lepel melk. Na nog geene vier
I
15
226
weken zag het meisje er gezond en frisch uit, en had goeden eetlust; het been was nog wel stijf, maaf het kind kon het ten minste eenigszins buigen, en zoo loopen, dat men bijna niet kon zien, dat het been stijf was. De zieke knie was nog wat dikker dan de andere.
Verdere aanwendingen: 1. dagelijks knie en dij tweemaal met koud water begieten. 2, eiken dag eenmaal een omslag van hooizaad, twee uur lang, zooals boven is aangegeven. 3. de knie des nachts in een doek wikkelen, die met zacht foenum graecum (fenegriek) besmeerd is. 4. de jeneverhessen worden verder gebruikt. Drie weken daarna was de kuur geëindigd en het been volmaakt genezen.
Wat had er aan gescheeld? Het gezwel aan de knie belette, dat het bloed voldoende in het benedenbeen kwam, zoo werd dit niet meer gevoed en vermagerde; vooral daarliet niet meer in beweging kwam en bovendien reeds verzwakt was door den ongeregelden bloedsomloop en de vele pijn in het geheele lichaam. Het hooizaad loste het gezwel op. De wasschingen bewerkten versterking en een geregel-den bloedsomloop. Knie- en dijbegieting brachten versterking, samentrekking en gelijkmatigen bloedloop.
Verdere aanwendingen zijn per week eene wassching en twee halfbaden.
De jeneverbessen bewerken goede spijsvertering, zuivering en uitleiding door urine.
Een vader deelde mij mede: „Mijn zoon, acht jaar oud. heeft boven de knie een gezwel aan zijn been. De knie wordt van dag tot dag dikker. De knie zelf doet geen pijn, wel het gezwel daarboven. Het voelt zoo hard als een bik-.kel. De voet is veel dunner en doet dikwijls pijn. Gaan kan de jongen nog wel, maar hij kan het been maar weinig buigen.
Aanwendintjén: De knaap moet 1. dagelijks tweemaal twee uur lang om de knie en de gezwollen dij warm hooizaad doen. Hij moet dan te bed gaan liggen. 2. Eiken nacht gekookt foenum graecum erom binden, dicht om het gezwel. Zoo drie weken voortgaan, en dan 1. tweemaal daags-water gieten op de zieke knie en de dij. 2. dagelijks éénmaal twee uren hooizaad er om binden zooals boven. Zoo drie weken lang. Na zes weken was het been weer in orde.
227
Werking: Het hooizaad maakt zacht en zuigt uit. Ket . foenum graecum werkt eveneens, maar sterker op het gezwel. De begietingen bewerkten beteren bloedsomloop en versterking van het been. Het water op knie en dij bewerkte versterking en verwarming.
De oorzaak van dit geval was bloedophooping; dit bloed kon niet meer naar behooren door het kniegezwel naar het benedenbeen stroomen. Daardoor ontstond in de dij een gezwel. Zoodra het gezwel aan de knie was verdwenen, kon het bloed weer in het benedenbeen dringen, en zoo kwam het geheele been weer in orde.
,1
Jicht.
Eene dame verhaalt op de volgende wijze haar lijden : „Ik lijd reeds sedert vele jaren onuitsprekelijk pijn door de jicht. Dikwijls heb ik weken lang met die pijn te bed gelegen, en dan gewenscht, dat ik maar kon sterven. £en groot aantal dokters hebben veel met mij geprobeerd. Ik besteedde reeds een groote som gelds; bezocht verschillende badplaatsen, en kreeg de scherpste stoffen om in te nemen. Ik heb reeds lang alle hoop op beter worden opgegeven, en zou geene poging meer aangewend hebben, indien niet iemand, die door de waterkuur genezen is, mij daartoe had overgehaald en mijne stijfheid niet had doen voorzien, dat ik binnenkort in het geheel niet meer zou kunnen loopen. Daar ik nauwkeurig de voorschriften der dokters opvolg, zoo schuw ik ook volstrekt het koude water niet. Al heerscht eene koude van 8—10 graden, toch ben ik bereid de koude ' aanwendingen te nemen.quot;
14 dagen lang werden bij eene temperatuur van 11° de volgende aanwendingen gemaakt:
Eiken morgen door het water loopen of eene kniebegie-ting, twee uur later eene begieting van het bovenlijf; eiken namiddag een halfbad van eene halve of eene minuut, en 's avonds een dijbegieting. Somtijds werd ook een zitbad genomen, eene minuut lang. De werking was zoodanig, dat de vrouw na veertien dagen verklaarde: „Ik mankeer niets meer, ik voel mij zoo goed en gelukkig, als sinds vele jaren het geval niet was. Was ik vroeger altijd huiverig, zoo ben ik nu door en door warm. Ik heb goeden eetlust en slaap den ganschen nacht.quot;
228
Hoe werkten hier de aanwendingen? Die aan de voeten voerden het bloed daarheen en brachten zoo warmte en kracht. De begietingen van het bovenlijf hadden dezelfde uitwerking voor het geheele lichaam. De halfbaden vervolgden inwendig de opgehoopte stoffen, en verjoegen die ; versterkten het geheele lichaam en bewerkten eene alge-gemeene natuurwarmte. De zitbaden werkten vooral versterkend op de nieren en de onderlijfsorganen.
Een boerenjongen, 24 jaar oud, zocht hulp en verhaalt: „Mijne handen hebben bobbels, die zeer hard zijn. Zij doen meestal veel pijn, vooral des nachts; de knieën zijn sterk gezwollen, vooral de rechter, zoodat ik stijf ben. Ik kan dikwijls in het geheel niet bukken, en vooral bij verandering van weer is de pijn erg. Wat ik tot hiertoe gedaan heb door insmeren, innemen, was zonder gevolg.
Deze zieke ziet er inderdaad zeer lijdend uit.
De volgende aanwendingen werden voorgeschreven :
1. per week twee warme baden 30 — 32° R. van gekookt haverstroo met drie afwisselingen, en wel telkens 10 minuten in het warme, en een halve of eene volle minuut in koud water, zoo driemaal; in plaats daarvan dikwijls eene geheele wassching; 2. per week 2maal een hemd aantrekken in warm haverstroowater gedoopt, l1^—2 uur lang; 3. de gezwellen in handen en voeten werden dagelijks twee tot vier uur lang in gezwollen hooizaad gewikkeld; na 2 uur echter moet het zaad vernieuwd worden. Om in te nemen kreeg de zieke dagelijks een kop thee van 12 gestampte jeneverbessen met wat alsem, tien minuten lang gekookt. Dit moet in den loop van den dag in kleine porties gedronken worden. Na 16 dagen meldde zich de zieke aan ; de dikten uit handen en voeten waren weg, de stijfheid had opgehouden, het geheele voorkomen was veranderd.
De patiënt kreeg verder de volgende aanwendingen: 1. per week eenmaal een in haverstroo gedoopt hemd aantrekken, en dit 11,2 uur lang aanhouden. 2. per week één onderomslag van de armen tot geheel beneden, 11/2 uur lang; het doek in haverstroowater gedoopt. 3. de jeneverbessen-kuur. Na 14 dagen verklaarde de zieke, dat hij geheel gezond was, en hij kreeg den raad, per week nog twee halfbaden te nemen, om de gansche natuur te versterken.
De werking der aanwending was deze: De warme, baden grijpen het diepst in ter oplossing der giftstoffen; de afwis-
229
seling tusschen warm en koud is noodzakelijk, opdat de hitte niet te groot en de natuur niet te zeer verwend zal worden. De hemden werken langzaam oplossend en uitscheidend. Wat de baden voor het geheele lichaam deden, dat was het hooizaad voor het gezwel. De thee deed het hare inwendig om op te lossen en te zuiveren. De latere aanwendingen waren eene langzame voortzetting van de eerste.
3.
Van zeer verren afstand kwam een smid, 31 jaar oud, en vertelde; „Ik ben geheel buiten staat om te werken, ben zeer arm en kan voor mijn gezin het onderhoud niet verdienen. Mijne schouders en ook mline knieën zijn nu en dan gezwollen; ik heb ook pijn door het geheele lichaam, zoodat ik geheele nachten niet kan slapen; zelden heb ik eetlust. Zoo lijd ik al 4 jaar, en de pijn wordt zoo hevig, dat ik niets meer kan doen. Ik moest naar eens badplaats; de dokters hebben mij veel voorgeschreven om in te nemen, maar ik heb er geen baat bij gevonden.quot;'
Dit is voorzeker jicht en rheumatiek. Ter genezing de volgende aanwendingen: 1. Acht dagen lang dagelijks twee begietingen van het bovenlijf en twee dijbegietingen, met dagelijks toenemende kracht; 2. om den derden dag een halfbad, eene halve minuut lang; 3. dagelijks een kop thee van schaafstroo, jeneverbessen en wat alsem. Na 8 dagen: 1. eiken dag een halfbad, eene minuut lang; 2. eiken dag eene rugbegieting en eene sterke begieting van het bovenlijf. Na 14 dagen was de smid zoover hersteld, dat alle rheu-matisme verdwenen was, elk gezwel weg, goede eetlust en slaap terug; de man keerde, God dankend, gezond en wel naar de zijnen terug.
De begietingen van bovenlijf en dijen werkten verwarmend, versterkend op het lichaam en verdreven de rheumatiek, evenzoo losten deze begietingen de gezwellen op. De half-haden werkten versterkend op het geheele lichaam, en de thee verdreef inwendig alle ongezonde stoffen. Om nog meer kracht te verkrijgen en de natuur voor instorting te vrijwaren, waren twee of drie halfbaden per week voldoende.
4.
Eene vrouw, 42 jaar oud, leed jarenlang aan rheumatiek, en had onbeschrijfelijk veel uitgestaan, zooals zij vertelde: maar al wat zij gebruikte was vruchteloos. Geheele nachten,
230
ja, weken lang had zij geen uur behoorlijk geslapen. Gezwellen waren niet ontstaan.
De vrouw kreeg: 1. 3 weken lang, dagelijks begieting van bovenlijf en knieën. 2. driemaal per week een halfbad en tweemaal eene geheele wassching. Ingenomen heeft ze dagelijks een kop thee (in drieën) van St. Janskruid en duizeud-guldenkruid met een weinig alsem. Na drie weken was de eetlust meer dan goed, kon zij eiken nacht zeven of acht uur goed slapen, en alle pijn had opgehouden.
Hier zat de rheumatiek meer in de spieren dan in de gewrichten, daarom werd versterkend op het lichaam gewerkt door de begietingen. Deze bewerkten meer warmte en zweeten. Door de ivasschingen werden deze nog ondersteund. De thee werkte op de goede sappen, en ook vooral op den goeden bloedsomloop, omdat het ook daaraan haperde.
5.
Eene weduwe kreeg elke 4 weken zulk eene hevige hoofdpijn, dat zij meende waanzinnig te worden en gewoonlijk twee tot vier dagen in bed moest blijven. Vroeger had zij aan jicht geleden, deze rustte nu in het lichaam en openbaarde zich niet meer op de vroegere wijze; maar de patiënt was zeer lijdend en kon niet werken.
Hier moet het gansche lichaam binnen en buiten gezuiverd worden. Want juist bij jicht en de daaraan gepaarde bloedophoopingen, is niet alleen het bloed bedorven, maar het wordt in zijn loop gestoord. De beste aanwendingen voor een dergelijk geval zijn:
1. eiken dag moet het geheele lichaam gewasschen worden met water en azijn, opdat het zweeten weer kan beginnen.
2. het geheele lichaam moet Smaal per week ingewikkeld worden, de doek in haverstroowater gedoopt. Zoo 14 dagen lang; dan komen de halfbaden eiken namiddag en de begieting van het bovenlijf eiken morgen. Dit werkt oplossend en uitscheidend.
Voor inwendig gebruik is het best thee van sleedoornbloesem met vlierbloesem, dagelijks twee koppen bij kleine porties te drinken. Na drie weken was de ziekte over, en de huisvrouw gezond.
Ziekte in de ledematen.
Een meisje van 14 jaar had deze ziekte : voeten en schou-
231
ders waren gezwollen, de handen eveneens. Ze was koortsachtig heet, zweette sterk en had eetlust noch slaap.
Aanwendingen: 1. eiken dag een hemd aantrekken, in warm hooizaadafkooksel gedoopt; 2. eiken dag geheel was-schen en wanneer de hitte groot is, tweemaal; 3. om den anderen dag begieting van bovenlijf en knieën; 4. dagelijks een kop thee van schaafstroo, viierbloesem en jeneverbessen. In drie weken was de kuur geëindigd.
Het hemd bewerivte oplossing en uitscheiding, de wasschin-gen versterking, de thee zuivering in de nieren; bovendien was de laatste zweetuitdrijvend.
Verdere aanwendingen: per week twee half baden en de jeneverbessenkuur.
Zucht in de ledematen.
Een meisje, 27 jaar oud, had reeds vijfmaal zucht gehad, en moest dan 6 tof 8 weken te bed liggen en hevige pijn verduren; daarenboven waren eetlust en slaap geheel verdwenen.
De aanwendingen waren de volgende:
1. per week tweemaal een omslag van onder de armen tot geheel beneden; de omslag moet in water gedoopt worden, waarin Va uur haverstroo gekookt heeft; zóó 112 —2 uur blijven liggen.
2. tweemaal per week een hemd aantrekken, eveneens in warm haverstroowater gedoopt, 11 uur lang.
3. tweemaal per week het geheele lichaam wasschen met water en azijn, zóó uit bed en dan weer er in.
4. dagelijks een kop thee drinken van St. Janskruid, salie en alsem. Deze kuur duurde vier weken. Toen was de geheele natuur in goeden welstand, de volle kracht, goede eetlust en slaap waren teruggekeerd. Verder zou het goed zijn per week één hemd aan te trekken, in warm haverstroowater gedoopt, en een halfbad in koud water. Na zes weken kan ook het hemd wegblijven, en zijn nog maar twee halfbaden per week noodig.
Werkingen: Het hemd |n de omslagen bewerkten oplossing, de loassching versterking. De thee werkte op de regeling van den bloedsomloop en goede spijsvertering.
Verdere aanwendingen beschermden de natuur voor instorten en onderhielden de lichaamskracht.
232
Keelziekten.
Een vader bracht zijn zoon, die niet kon spreken. Deze was 14 jaar oud en moest het studeeren staken. De vader vertelde: „l1- jaar geleden werd mijn zoon schor, kreeg iets krampachtigs in mond en gezicht, zoodat hij ten laatste niet meer kon spreken. Langen tijd electriseerde de dokter hem zonder gevolg; toen zeide hij, dat de amandelen er uit moesten worden gesneden, anders zou hij niet meer kunnen spreken. Zevenmaal werden de amandelen uitgesneden of liever uitgetrokken. Het was inderdaad martelen. Telkens kreeg ik de troost: na de operatie zal de spraak plotseling terugkomen, maar geen keer kwam ze. Toen zei de geneesheer: Eene amandel lag nog dieper; ééne operatie moest nog plaats hebben, maar dit mocht pas na een paar weken gebeuren, daar de knaap, die door deze kunstbewerkingen zeer verzwakt was, eerst wat moest bijkomen. Ten slotte echter dankte ik daarvoor, betaalde mijne schuld en gaf te kennen, dat ik elders hulp zou zoeken.quot;
Nu werd met water de proef genomen.
1. dagelijks kreeg de jongen tweemaal eene begieting van het bovenlijf;
2. dagelijks éénmaal een half bad;
3. hij liep eiken dag meestal barrevoets.
Na drie weken kwam de heer zijnen zoon bezoeken, die wist, dat zijn vader komen zou en hem tegemoet ging. Het spreken van den zoon en diens voorkomen brachten den vader de tranen in de oogen. Aan de stem ontbrak niets, integendeel, zij was helderder en sterker dan ooit.
Hier was alzoo geen sprake van 't verwijderen der amandelen; hij had waarschijnlijk eene kou gevat en de pijn was niets dan rheumatische kramp. De begietingen van het bovenlijf versterkten het geheele bovenlichaam en daarmede ook de spraakorganen.
De haifbaden versterkten het geheele lichaam; het barrevoets loopen versterkte en hardde het zenuwstelsel en zon werd de kwaal niet slechts weggenomen, maar het geheele lichaam kwam in beteren toestand dan te voren.
Bij deze gelegenheid moet ik weer uitroepen: „Wanneer toch de jeugd genoeg gehard was! Hoeveel ellende zou voorkomen worden!quot;
De jongeling zelf zeide: „Zoolang ik leef, zal ik van tijd tot tijd barrevoets loopen.quot;
233
Een meisje, 21 jaar oud, werd schor en verloor hare stem, zoodat ze geen duidelijk geluid meer geven kon. Een dokter, dien men riep, schreef „inhaleerenquot; voor. Zoo werd zes weken geïnhaleerd, maar zonder gevolg. Een tweede dokter heeft weer langen tijd gepenseeld en geëlectriseerd; maar de stem kwam niet terug. Zoo verliepen 9 maanden zonder eenig gevolg. Uit dezen nood zou het water weer helpen.
Vijf dagen lang kreeg het meisje dagelijks tweemaal, ook wel driemaal, een begieting van het bovenlijf en eene dijbe-gieting, en tweemaal moest ze door het water loopen. — Den vijfden dag kwam de stem terug onder het begieten, maar slechts voor een kwartier, en bleef toen weg gedurende zes dagen. Bij de begieting van het bovenlijf op den zesden dag kreeg zij hare stem weer terug en zij behield die onafgebroken, zoodat het meisje mst heldere stem kon zingen, zonder den minsten hinder. — Na zes weken kreeg ik het bericht, dat de kwaal geheel verdwenen was.
Moeilijk urineeren.
Een man van vijftig jaar vertelde dat hij bij het urineeren groote moeilijkheid ondervond; nu eens bleef het lang uit, dan weer kwamen dagen dat hij zeer vaak moest wateren. Pijn had hij niet bijzonder, alleen wanneer het water wegbleef.
Hier is zwakte, waarop koude lucht zoowel als warmte nadeelig kunnen werken. Het geheele lichaam moet versterkt worden; met groote voorzichtigheid moet men letten op de algemeene lichaamswarmte. In dit geval is het best:
Tweemaal daags eene begieting van het bovenlijf, eenmaal eene kniebegieting en een warm voetbad met asch en zout, 14 minuten lang. Zoo drie dagen lang; dan dagelijks een begieting van bovenlijf en dijen en om den anderen dag een halfbad, eene halve minuut lang.
Voor inwendig gebruik is het best; dagelijks een kop thee, bij kleine porties, van 12 jeneverbessen, gestampt en met wat schaafstroo, 10 minuten gekookt. — Na 12 dagen was de patiënt gezond. — Om voor het vervolg de pijn te voorkomen, is tweemaal per week een kniebegieting en een halfbad het beste middel.
234
Een man verhaalt: „Ik ben 46 jaar, en heb sedert 2,jaar, toen ik eens doornat was en kou vatte, pijn bij 't urineèren. Zoodra ik maar een weinig kou vat, voel 'ik pijn en valt mij 't wateren moeilijk. Wanneer het zeer warm weer is, dan is het meestal vrij goed.quot;
Hier moet gezorgd worden, dat de natuurwarmte stijgt, om de ziektestoffen, die opgehoopt zijn, op te lossen en te verwijderen, en de organen die geleden hebben, te versterken.
De aanwendingen waren de volgende:
1. eiken dag twee begietingen van het bovenlijf en twee dijbegietingen.
2. den eenen dag een warm zitbad met gezwollen hooi-zaad en gekookt haverstroo, 12—15 minuten; den anderen dag een koud zitbad, eene minuut lang.
Zoo acht tot tien dagen. Dan:
1. eiken dag eene begieting van het bovenlijf en een half-bad; maar daarbij behoort nog:
2. vlijtig barrevoets loopen.
Na drie weken was de zieke gezond, en om de natuur nog verder te sterken, was noodig:
Elke week een zitbad, koud en eene minuut lang, en twee halfbaden.
Gedurende de geheele kuur moest de zieke dagelijks een kop thee van schaafstroo, sleedoornbloesem en jeneverbessen drinken, 10 minuten gekookt en in kleine porties genomen.
De begietingen van bovenlijf, dijen en knieën werken versterkend en verwarmend; maken de ziektestoffen les en voeren ze uit. Het koude zitbad heeft een versterkende, oplossende uitwerking; het warme helpt de zwakke natuurwarmte, opdat de kou niet zal zegevieren. De thee van sleedoornbloesem is zwak waterafzettend en zuiverend, vooral verbonden met schaafstroo; evenzoo de jeneverbessen, die vooral de spijsvertering in de maag bevorderen.
3.
Een meisje, 22 jaar oud, was bij een onweder doornat geworden, had spoedig daarop hevig koorts gekregen en kon slechts wateren met erge pijn.
Daar de kwaal nog niet oud is, en door het kouvatten eene ontsteking is ontstaan, zoo kan spoedig hulp aangebracht worden, wanneer snel eene kunstmatige warmte de gedaalde natuurlijke warmte te hulp komt en zoodoende de kou verdringt.
235
De zieke moet spoedig op een kamercloset gaan zitten, waarin een pot met heet water geplaatst is, met een paar handen hooizaad er in.
De opstijgende damp komt op het bloote, var; boven goed bedekte lichaam en binnen 18—20 minuten zal het onderlijf, misschien wei het geheele lichaam bezweet zijn. De zieke gaat dadelijk te bed liggen en zal eenigen tijd licht zweeten.
Verder moet zij een kop warme thee drinken van dui-zendguldenkruid, schaafstroo en St. Janskruid. Door deze aanwending wordt de natuurlijke warmte zeer verhoogd, de kou wordt verdrongen. Ook de binnengedrongen kou wordt verdreven door de warme thee en de waterloozing mogelijk gemaakt. Na 6 — 8 uur moet de zieke zich geheel wasschen met koud water. Daardoor wordt weer eene gelijkmatige natuurlijke warmte hersteld.
Wanneer éénmaal wasschen niet voldoende is, dan kan den volgenden dag nog eene wassching plaats hebben: daarenboven moeten dagelijks 6—8 jeneverbessen gegeten worden.
Huiduitslag en zweren (mazelen, scharlakenkoorts, roodvonk).
Nauwelijks heeft de lente de boomen in een groen kleed getooid, of men ziet van sommige boomen reeds gele blaadjes vallen, die dus reeds jong ziek geworden zijn. De oorzaak kan verschillend zijn, vooral wanneer aan een boom alle bladeren verwelken. Zoo gaat het nu ook met de men-schelijke natuur. De kinderen krijgen soms in de eerste weken, maanden of jaren, al zijn ze ook te voren gezond en sterk geweest, roode vlekken; men noemt ze mazelen.' roodvonk, roos enz. Deze kinderziekten benemen aan duizenden het leven; en toch ben ik overtuigd, dat een kind niet sterven zal, als de moeder voorzichtig is, en het overigens gezonde organen heeft. Men vindt, echter deze ziekten niet uitsluitend bij kinderen, maar ook bij volwassenen; zelfs bij krachtige gestellen; de oorzaak kan verschillend zijn. Een ongezonde kost zal niet het beste bloed geven, evenzoo ongezonde lucht in de slaapkamers; voor alles echter is-verwennen nadeelig, waardoor slapte ontstaat, en waar die zich nestelt, kan het ongezonde bezwaarlijk uitgescheiden worden, en de gezondheidstoestand zal afnemen.
Voorbeelden maken dit duidelijk.
236
Eene moeder bemerkt, dat haar tweejarig kind niet langer lustig is, dat het huilt en schreeuwt. Zij voelt, dat het kind schrikkelijk gloeit, en ziet nu, dat het kind op den rug kleine vlekjes (uitslag) heeft. Zij heeft het bewijs, dat iets ongezonds in het lichaam is, en naar buiten kijkt, als iemand, die uit het raam naar buiten kijkt De moeder verzuime niet, het kind een hemd aan te trekken, in warm water gedoopt, waarin wat zout komt, wikkele het in een deken, en legge het te bed; het kind zal spoedig slapen. Bij het ontwaken doet ze het hemd uit, en zal zien, dat reeds vele vlekken ontstaan zijn en dus veel ziektestof is uitgescheiden.
Wanneer zij na een paar uren bemerkt, dat het kind weer koorts heeft, dan moet zij het met frisch water was-schen, maar zeer kort en zonder afdrogen. Dat kan zij dagelijks twee- of driemaal doen, al naarmate de hitte sterker of geringer is. Ook het hemd kan eiken dag aangedaan worden. Na 3—4 dagen zal het kind de ongezonde stoffen kwijt zijn en weer bijkomen.
Max, zes jaar oud, krijgt hevige koorts en hoofdpijn; kan niet eten en heeft hevigen dorst. Men vreest, dat hij roodvonk zal hebben, omdat deze juist daar heerscht Omdat de jongen toch niet kan opblijven, moet men hem elk uur, als het lichaam erg warm is, geheel wasschen en zoo één of twee dagen voortgaan, tot die hitte wegblijft; maar komt ze terug, dan moet hij weer gewasschen worden. Is het dan roodvonk, dan is het in orde; maar flink wasschen. Komen geene roode vlekken te voorschijn, dan is de ziektestof reeds door de poriën uitgeleid.
3.
Een meisje, acht jaar oud, klaagt dat het geheele lichaam haar pijn doel, dat ze niet meer kan loopen ofstaanenaan den rechtervoet twee groote roode vlekken heeft, die erg branden. — Hier bevinden zich in het lichaam ongezonde stoffen. Het kind moet eenige malen geheel gewasschen worden, of het moet eenige malen per week een nat, grof linnen hemd aankrijgen, waarin het, goed ingewikkeld, iVa uur te bed moet blijven. Hoe meer vlekken zich toonen, hoe beter. Niet bang zijn, dat het wasschen nadeelig zou zijn bij den uitslag! Het bewijs is immers, dat door het wasschen de uitslag naar buiten is gebracht.
237
4.
Een meisje, 26 jaar oud vertelt: „Twee jaar geleden ben ik eens doornat geweest, en heb toen hevige koorts gekregen. Sedert dien tijd ben ik niet meer gezond. Slaap en eetlust zijn weg; ik ben zoo zwak, dat ik nog maar lichte huiselijke bezigheid kan verrichten ; om de vier weken heb ik hevige krampen en veel uitslag; nu op den rug, dan op de dijen of andere plaatsen. Wanneer de uitslag flink naar buiten komt, voel ik mij het best; is deze weg het slechts.quot;
De geheele natuur is hier dus in de war. Zij zweet niet geregeld meer, en nu heeft zich in het lichaam ongezonde stof verzameld, die nu hier, dan daar eenen uitweg zoekt. Deze ongezonde stof moet uitgeleid, wat niet in het bloed behoort, verwijderd worden. Dit kan op de volgende wijze geschieden:
1. om den anderen dag eene geheele wassching met water en zout er in. Daardoor wordt de lichamelijke warmte verhoogd en een gelijkmatig zweeten verkregen;
2. om den derden dag een korte omslag, die de zieke stoffen oplost en wegneemt. De omslag wordt in hooizaad-water gedoopt.
8. om den derden dag eene begieting van het bovenlijf en eene dijbegieting ter versterking en opwekking van meer leven in alle deelen.
4. om den anderen dag een half bad; dit werkt versterkend en uitscheidend op de geheele natuur.
Imvendig: 1. dagelijks een kleine theelepel vol witte poeder (beendermeel) tot versterking der natuur. 2. Dagelijks een kop thee van St. Janskruid, salie en alsem. Dit bewerkt een goede maag en regelt het bloed.
Binnen vier weken was het geheele lichaam in orde. Tot verder behoud der gezondheid per week 2 of 3 halfbaden. Zoo sukkelend deze patiënt was bij het begin van de kuur, zoo gelukkig gevoelde zij zich naderhand.
5.
Eene arme vrouw toonde mij hare hand, die er scharlakenrood uitzag. Daar de hand voortdurend met uitslag bedekt was, was de huid om zoo te zeggen weggevreten. Zij verzocht om hulp; het duurde reeds zes weken, en wat zij er ook aan gedaan had, bleef zonder gunstige werking. De wonde plek werd steeds grooter. In 't begin meende zij een weinig roode loop, het was niets. Ik gaf haar den raad, dagelijks tweemaal het volgende aan te wenden: Gezwollen
238
hooizaad wordt om de hand gebonden, zoodat de plek overal bedekt is. Het hooizaad moet niet heet zijn, maar aangenaam warm, en moet er 2 uur opblijven. Eerst werd de plek nog grooter, maar na 6 dagen werd de hand beter en in 12 dagen was ze hersteld. Deze vrouw was vroeger gezond en had nooit zulken uitslag gehad, het was dus een zeer giftige roode loop. Daarom bracht een snel uitdrijven zulk een spoedig herstel.
Een heer vertelt: „Ik heb op mijn hoofd, onder het haar, uitslag, ook onder mijn zwaren baard en op mijnen schouder. In verhemelte en keel voel ik vaak eene brandende pijn. Ik heb vier dokters geraadpleegd, veel heb ik met zalf gesmeerd, met verschillende watertjes gewasschen, ook mineraalwater gebruikt, maar alles vergeefs. De geheele toestand wordt steeds erger. Hoe kan ik nu daarvan verlost worden?
Antwoord; 1. elke week twee hoofd-dampbaden, 20 minuten lang, daarna flink afwasschen. 2. Eiken nacht het geheele lichaam wasschen. 3. Dagelijks een kop thee van schaafstroo en 10—12 jeneverbessen, 10 minuten lang gekookt, in 3 porties drinken. Zóó drie weken lang. Deze uitslag komt van ongezondheid in het geheele lichaam. Door damp worden de poriën geopend, de ongezonde stoffen opgelost en uitgeleid. De wasschingen versterken het lichaam ter uitscheiding. De thee werkt zuiverend en oplossend.
Uit eene groote stad werd mij een meisje gebracht van tien jaar; het gezicht bewees den bloei van 't leven. Maar iedere voet had eene afzonderlijke machine, waarin deze stevig was vastgesnoerd. Het eene been was 5 centimeter korter dan het andere; daarenboven zat ook 't bovenlijf in eene machine, de rechterheup was geheel scheef.
Ze liep daarbij met eene kruk, en kon dan nog niet eens flink loopen. Meer dan vier maanden sleepte zich dit arme schepsel voort met die drie machines, nadat van alles geprobeerd was. Door de machines moesten de voeten terechtkomen ; en de ruggegraat moest verharden door dit knellen. — Zóó helpt de wetenschap.
Nu nam ik eene proef, liet de drie machines wegnemen,
239
en het kind op eene harde matras leggen. Zooveel mogelijk werd de scheeve stand der heupen in orde gebracht, dit kostte drie seconden. De beenen werden recht naast elkaar gelegd, en zoo werd het kind in een doek gewikkeld van de armen tot de knieën; het laken, dat op het lichaam kwam, werd in hooizaadwater gedoopt. Deze kuur duurde dagelijks twee uren.
Eiken dag kreeg het kind een dijbegieting met twee gieters vol koud water. Na zoo vijf dagen gehandeld te hebben, kon het kind reeds rechtop loopen, ook bleef de rug recht.
De aanwendingen werden nu voortgezet, en na 14 dagen kon het kind langzaam, alleen en rechtop loopen, natuurlijk kleine afstanden.
]S-a drie weken had het kind reeds flinke vorderingen gemaakt. Het liep zoo recht als andere kinderen. De beide beenen waren even lang, en het kind had niets meer noodig, dan nog wat bij te komen. Na ö weken had het de volle kracht weer terug.
Het opmerkelijke hierbij was, dat het kind er goed gezond uitzag, goed gevoed was, kortom een flink kind was. Aan het geheele lichaam kon men geene afwijking vinden, alleen was de linkerknie wat dik, pijnlijk en stijf. Dit been werd voor het gezonde gehouden, omdat het het langst was. Twee dokters bracht ik bij dit kind, om hun oordeel te vernemen. De een zeide: Hier zwijgt de wetenschap; ze konken dus wel machines aanraden, maar niet genezen; de andere sprak: de wetenschap is hier machteloos.
Ik beoordeelde de zaak zoo; Het kind heeft aan de linker knie, die stijf en pijnlijk is, ziektestoffen gekregen, door geronnen bloed, door stooten of wrijven. Tengevolge eener inwendige ontsteking werd ook het been aangetast; daardoor boog ook het been en verschoof, evenals een zwakke balk, die den last niet kan dragen. Het kind moest door rust en rechte houding, maar ook door de aanwendingen, versterkt, en de ziektestoffen naar buiten gebracht worden. Dit gebeurde door het gezwollen hooizaad dagelijks 2—4 uur op de knie te leggen.
Kinderziekten. (Eenige)
Eene moeder vertelde: „Ik heb een jongen, die gezond en flink geboren werd, en zes weken lang flink bleef. Toen
240
begon zijn lichaam op te zetten, hij kon niet goed meer slapen, weende vaak en is nu in geen 10 weken iets vooruitgekomen.quot;
Wat scheelde hier? Dit kind heeft jong zijnde te zware voeding gekregen, die hij niet kon verdragen of verteren. Het lichaam werd te zeer gevuld, gassen werden gevormd, en zoo moest die kleine machine wel stilstaan.
Die jongen moet:
1. dagelijks geheel, maar snel met koud water gewasschen worden, zonder afdrogen.
2. tweemaal, later éénmaal geheel worden ingewikkeld van de armen tot geheel beneden. Zóó 4 weken lang; daarna eiken dag alleen wasschen.
8. dagelijks eikelkoffie met melk drinken, bij kleine porties, en zoo langzaam aan eenvoudigen kost wennen.
Nadat deze aanwendingen acht weken waren toegepast, was het kind frisch en gezond.
Eikelkoffie met melk geeft het kind eene krachtige voeding, de gasfabriek staat stil, en het kind voelt zien prettiger. Door de ivasschingen wordt de natuur versterkt en zoo de verloren gezondheid hersteld. De omslagen werken oplossend en versterkend.
Een kind, 3'j, jaar oud, heeft dikke oogen, ze zijn ook niet helder, en 'de oogleden zijn gezwollen. Het kan niet in het licht zien. Het geheele hoofd schijnt veel te groot, het is opgezet. Zijn kleur is doodsbleek, het lichaam bij de heupen veel te dik, handen en voeten vermagerd. Meestal weent en jammert het kind.
Deze kleine heeft onzuiver bloed, en is daarom zeer verzwakt. De voeding gaf geen goed bloed, daarenboven ontstonden overal ophoopingen, en de ledematen konder., niet goed gevoed worden.
Het kind moet:
1. dagelijks een warm bed hebben van 24° R., slechts ééne minuut, dadelijk daarop 2—3 seconden lang in koud water gehouden worden.
2. dagelijks eenmaal met water en azijn worden afge-wasschen en zonder afdrogen weer naar bed.
3. om den anderen dag. en na 8 dagen om den derden dag een uur lang in een laken gerold worden, dat in warm water gedoopt is, waarin hooizaad of haverstroo gekookt.
241
4. dagelijks driemaal, telkens 4—5 lepels vol, zwarte realz-koffie, met suiker of liever met honig wat zoet gemaakt, drinken. De overige kost moet zeer eenvoudig zijn, zonder eenige specerij.
In vier weken was het kind gezond en sterk. Het herstelde kind moet verder;
5. dagelijks goed en vlug afgewasschen, maar niet afgedroogd worden; maar nog beter is, den eenen dag koud wasschen, den anderen dag koud baden, drie seconden, maar steeds alleen handen en gezicht afdrogen.
Het warme had verhoogt de natuurwarmte van het kind, opdat het koude water beter kan werken, daar anders de lichaamswarmte te zwak zou zijn. De malzkoffie zuivert de natuur van binnen en brengt goede stoffen in het bioed. De omslag neemt door de poriën alle schadelijke stoffen weg.
3.
Een kind, 5 jaar oud, is meer dan half blind, heeft rechts en links in den hals dikten van klieren, zoo dik als een noot, het lichaam is buitengewoon dik en opgezet. Het kind heeft geenen eetlust, neemt bijna geen voedsel, liefst bier of wijn.
Dit kind heeft reeds van de geboorte af slecht bloed, of dit is ziek gemaakt door verkeerde voeding. Tengevolge daarvan zweette het niet voldoende, er ontstond overal bloedsophooping in hoofd, hals en buik en daardoor onge-regelden bloedsomloop.
Ter genezing het volgende. Het kind moet:
1. dagelijks in hooizaad worden gewikkeld, warm — één uur lang,
2. dagelijks snel met koud water geheel gewasschen. worden,
8. dagelijks 8 —Smaal 4-5 lepels vol melk hebben, waarin wat gemalen venkel gekookt is. — Zóó 12 dagen lang.
Na dien tijd moet de omslag slechts om den derden dag, maar het wasschen dagelijks tweemaal plaats hebben. Is dan het kind geheel gezond, zoo rnoet het dagelijks koud gewasschen worden of 4 — 5 seconden lang een koud bad hebben.
De kost moet zeer eenvoudig en voedzaam zijn; in kleine hoeveelheden, maar dikwijls worden genomen.
De wikkeling in hooizaad zal al wat niet deugt oplossen en opzuigen. Het koude icater zal de natuur versterken en de natuurlijke warmte vermeerderen. De melk geeft goede
1G
voeding, de venkel versterkt de maag en leidt de gassen uit.
4.
Eene moeder brengt haar negenjarig dochtertje en verhaalt: „Mijne dochter heeft reeds vele weken zoogenaamden blauwen hoest. Wanneer het hoesten begint, wordt het steeds erger, zoodat het kind geheel blauw wordt en men denkt, dat het stikken zal. De handen ziin dikwijls gezwollen. De dokter heeft gezegd, dat het niercatarrhe is. Al wat gedaan werd, heeft niets geholpen; het blijft bij het oude. Geen eetlust en geen slaap; wat moeten we toch beginnen?quot;
Het volgende: 1. Viermaal per week moet het kind tot onder de armen geheel ingewikkeld worden. Het hiertoe gebruikte laken moet in warm water gedoopt worden, waarin hooizaad is gekookt. - 2. tweemaal per week een volbad, zoo warm als de zon het 's zomers zou verwarmen, dus ongeveer 15 gr. R., een Va—1 minuut, 3. dagelijks driemaal telkens 4—6 lepels thee drinken van St. Janskruid, duizend-guldenkruid en brandnetels. In 14 dagen was het kind gezond. De hoest was weg, armen en beenen waren vrij van dikten, en de urine was ook goed. Tot versterking en behoud der gezondheid moest het meisje nog langen tijd per week 1—2 halfbaden nemen, een Vs minuut lang.
De aanwendingen werkten als volgt: De omslagen losten op en leidden alle ongezonde stoffen, alle hitte en ontsteking uit, en verminderden de prikkeling tot hoesten. De baden versterkten het geheele lichaam en de natuur. De thee werkte inwendig tot het afvoeren van alle opgezamelde. slechte stoffen, en zoo werd het arme meisje weer gezond.
Hoofdpijn.
August, 52 jaar oud, klaagt over 't volgende: „12 jaar lang heb ik steeds hoofdpijn. Eerst gaf ik er niet vee.' om, maar het werd zoo erg, dat ik niet meer kon werken. Ik voel doorloopend een pijnlijken druk op het hoofd; vroeger had ik geene duizeligheid, en nu wordt het van maand tot maand erger. Ik moet dikwijls oppassen om niet te verdwalen. Mijn onderlijf is evenmin in orde, 't is sterk opgezet en zelden zijn mijne voeten warm. Ik weeg 206 pond. Ik heb geregeld geleefd, want als ik met eten en drinken niet opgepast had, zou ik reeds lang niet meer kunnen werken. Wie kan mij helpen? Ik wil alles doen. Ik heb reeds ver-
243
scheiden dokters gehad, heb allen raad opgevolgd, maar nooit hulp, hoogstens wat verlichting gevonden.
De aanwendingen zijn de volgende: Dagelijks eenmaal kniebegieting en barrevoets in het water loopen. Eiken morgen eene kniebegieting van 't bovenlijf en 's middags eene rugbegieting. Zóo 12 dagen lang. De voeten waren tengevolge dezer aanwendingen bijna steeds warm, de druk op het hoofd hield grootendeels op. De slaap, te voren slecht, werd voortdurend beter. Door urine werd dageliiks zeer veel ziektestof geloosd. Hij kreeg een geheel ander voorkomen.
De verdere aanwendingen waren: Eiken morgen eene begieting van de dijen en het bovenlijf, eiken namiddag een halfbad. Zóó 14 dagen lang. Gedurende deze kuur werd ter oplossing, zuivering en uitleiding afwisselend gebruikt: extract van alsem, van schaafstroo, rozebottels en jeneverbessen. August zeide daarna: „Mijne hoofdpijn is weg, mijne voeten zijn goed warm, eetlust en slaap zijn goed. Mijn gewicht is een paar pond minder geworden; de omvang is echter veel verminderd.quot;
Wat scheelde er aan? Het bloed drong te zeer in het hoofd, vandaar de koude handen en voeten, waar slechts nu en dan wat bloed kwam. In 't onderlijf waren groote ophoopingen, die veel gas ontwikkelden.
De kniebegietingen voerden het bloed omlaag. De begietingen van het bovenlijf versterkten het lichaam en persten de sponsige natuur samen. De dijbegietingen voltooiden wat de kniebegieting had begonnen.
De half baden versterkten het geheele lichaam en brachten met de rugbegieting den geheelen bloedsomloop in betere werking. De inwendige middelen werkten oplossend, zuiverend en brachten eene goede spijsvertering. Op deze wijze werd het kwaad wreggenomen en het lichaam moest gezond worden.
Margaretha, 28 jaar oud, vertelt: „Ik ben nooit vrij van hoofdpijn; alleen is ze den eenen dag wat minder dan den anderen. Vaak is de pijn zoo erg, dat ik denk waanzinnig te worden. Mijne handen en voeten zijn geregeld koud, en alle vier weken moet ik een dag of vijf met hoofd- en buikpijn te bed liggen. Anders zou ik niets mankeeren.quot;
Behandeling: 1. Eiken dag tweemaal in 't water loopen tot aan de knieën; 2. eiken dag tweemaal eene begieting
244
van het bovenliif; om den anderen dag een zitbad. Zóó acht dagen lang. Dan eiken morgen eene begieting dei-knieën en van het bovenlijf, eiken namiddag een haïfbad. Na 14 dagen was de hoofdpijn geheel weg, de voeten en handen hadden de noodige warmte; eetlust en slaap waren teruggekeerd.
Inwendig gebruik; 8 dagen lang, dagelijks een kop thee van St. Janskruid en duizendguldenkruid, de week daarop van St. Janskruid en alsem. Hoe werkte hier de aanwending? Zeer eenvoudig: knie- en bovenlijfsbegieting werkten versterkend op het bovenlijf en brachten het bloed naar de voeten. De halfbaden brachten meer werkzaamheid in het lichaam en versterkten het geheel. Het zitbad werkte vooral versterkend op het onderlijf. De thee der eerste acht dagen regelde den bloedsomloop en die der volgende week daarenboven de goede spijsvertering. Hier was de voornaamste kwaal de bloedsomloop.
Een heer uit de stad, 58 jaar oud, zegt: „Ik heb sedert vele jaren hoofdpijn, en die neemt van jaar tot jaar toe. Nu en dan is het zoo erg niet, maar dan weer zeer hevig. Sinds twee jaren heb ik het onafgebroken. De duizeligheid, die er bij kwam, was aanvankelijk gering, maar nu heb ik soms moeite om thuis te komen. Tweemaal ben ik reeds omgevallen en meende reeds, dat ik eene beroerte had gekregen. De dokter zegt, dat het nog wel geene beroerte was, maar dat er toch een weinig bloed in de hersenen gedrongen is. Na drie dagen slapen werd het weer goed. De hoofdpijn zou zoo erg niet zijn, maar die duizelingen!
Dikwijls heb ik medicijnen gebruikt, ook vele dokters gehad, maar alles bleef bij 't oude. De laatste dokter schreef Karls-bader zout voor, en dat gebruik ik nu dagelijks, maar ik bemerk nog geene beterschap. Gaarne zou ik nu eens eene waterkuur beproeven; wat moet ik doen? Nog moet ik opmerken, dat ik erg opgezet ben en dat mijne voeten immer koud zijn. Wanneer ik niet zoo vol was, zou ik wel eetlust hebben. Eet ik zooveel ik lust, dan gevoel ik mij gejaagd.quot;
Aanwendingen: 1. per week drie korte omslagen, eikel1,» uur lang, in koud water gedoopt. 2. eiken dag eene begieting van het bovenlijf en knlebegleting, eiken nacht zóó uit het bed geheel wasschen en er dan weer in. 3. dagelijks een kop
245
thee van 12 jeneverbessen met wat schaafstroo, 10 minuten gekookt en in 8 porties te drinken. Zóó 14 dagen lang. Dan : 1. den eenen dag eene bovenlijf- en kniebegieting, den anderen dag een half bad, eene halve minuut lang; 2. om den anderen dag een kop thee van schaafstroo en alsem in drie porties drinken. Zóó weer 14 dagen. De zieke was na 4 weken zoover hersteld, dat hoofdpijn en dnizeligheid verdwenen waren; de eetlust was terug, de gassen waren opgeruimd, en het onderlijf in orde. Verder waren nog maar noodig per week een korte omslag en een halfbad.
De -werking der aanwendingen was als volgt: De omslagen leidden de gassen uit en zuiverden het onderlijf van schadelijke stoffen, de begieting van bovenlijf en knieën bewerkten versterking, grootere warmte en geregelden bloedsomloop. De thee zuiverde van binnen, vooral de nieren en de ingewanden.
4.
Een heer, 86 jaar oud. vertelt: „Ik heb voortdurend hoofdpijn : zeer dikwijls pijn in de oogen ; vaak komt er brandend nat uit de oogen. Dikwijls ook schiet de pijn in de ooren, en dan slaap ik dientengevolge den ganschen nacht niet. De voeten zijn voortdurend ijskoud. Zoo leef ik al jarenlang voort in ellende en pijn en kan geene verlossing er van vinden.quot;
De volgende aanwendingen hielpen in 14 dagen (het was lente): 1. de patiënt ging dagelijks tweemaal een half uur barrevoets op een grasveld loopen. 2. hij kreeg tweemaal daags eene begieting van bovenlijf en knieën. 3. om den anderen dag een zitbad in koud water, ééne minuut lang. Na 14 dagen was de zieke hersteld. Het gebrek was hier: bloed-aandrang naar het hoofd, daar de zieke hoofd en hals veel te warm had gehouden en daardoor het bloed meer naar het hoofd werd gevoerd.
Verklaring der werkingen: Niets verweekelijkt de voeten meer, dan wanneer ze zeer koud zijn, bijna zonder bloed en daarom maar spaarzaam gevoed worden. Het loopen op den natten grond veroorzaakte dat het bloed uit het hoofd werd afgeleid. Nog sterker werkte de begieting van het bovenlijf: hardend, samentrekkend, versterkend. De zitbaden werkten versterkend en verwarmend op het onderlijf. Zoo werd in korten tijd de kwaal weggenomen. Om voor het geheele lichaam kracht te krijgen en de gezondheid te
246
bewaren, werd elke week een half bad, eene begieting van het bovenlilf en eene kniebegieting voorgeschreven.
5.
Anna verhaalt; „Voortdurend heb ik hoofdpijn en steeds ben ik verkouden. Mijn voeten zijn nooit warm, soms den halven nacht ijskoud. Zoo lijd ik al twee jaar en al wat ik aangericht heb, baat mij niets. Sedert eenige weken ben ik zoo zwaarmoedig, dat mij alles verveelt. Wat moet ik beginnen?quot;
1. Eiken nacht twee korte omslagen, telkens 11l-i uur;
2. den eenen dag eene begieting van bovenlijf en knieën:
3. den anderen dag een halfbad. Na drie weken was de zieke hersteld. Dagelijks heeft ze nog ingenomen een kop thee van St. Janskruid en duizendguldenkruid.
Omdat hier te sterke bloedaandrang naar het hoofd is, en daardoor veel verkoudheid ontstond door koude lucht, en omdat het lichaam inwendig verslijmd was, werden de omslagen genomen, die oplosten en uitleidden. Door begieting van bovenlijf en knieën werd opgelost, het lichaam versterkt, en door het halfbad algemeene versterking van het geheele lichaam bereikt. De thee bewerkte inwendig oplossing en eene geregelde circulatie van het bloed, vooral door het St. Janskruid.
Krampen.
Hoe dikwijls komt het voor, dat jonge, zoowel als oude lieden kramp hebben, soms bij elke kleinigheid! Groote vreugde, ergernis, verdriet, tegenzin tegen iets of iemand, alle mogelijke kleinigheden kunnen zulke menschen overspannen en krampen veroorzaken. Wat is daaraan te doen?
Is het kramp op de borst, zoodat zij niet meer kunnen spreken, dan doope men een doek vierdubbel gevouwen in water en azijn, en legge dien op het onderlijf; na een uur opnieuw indoopen. Is de zieke zeer koud, dan wordt de doek in heet water en azijn gedoopt; is hij heet, dan neemt men koud water met azijn. Door deze aanwending komt gewoonlijk het lichaam tot rust, en de aanval van kramp houdt op. Houdt deze echter binnen twee uur niet op, dan moet de aangegeven aanwending nog voortgezet worden.
Hebben de krampen opgehouden, dan kunnen geheele wasschingen plaats hebben met water en azijn, en wel twee-
247
of driemaal per dag. Evenals de warme compressen eene algemeene warmte veroorzaken, zoo bevorderen de wasschin-gen met water en azijn eveneens vermeerdering en behoud van warmte en brengen den bloedsomloop in orde, hetgeen voor de genezing noodzakelijk is. — Nog beter doet men door eenmaal daags behalve het wasschen een hemd aan te doen, in water en azijn gedoopt. Voor inwendig gebruik is het best thee van ganzerik in water of melk gekookt en zoo warm als de zieke het verdragen kan. Op deze wijze 'kunnen ziekelijke toestanden gemakkelijk worden weggenomen. Krampen komen bij zwakke menschen en bloedarmen geregeld voor en zijn eene kwaal bij duizenden — weeleen bewijs hoezeer voor harding en goede voeding moet gezorgd worden, om zulke krampen te voorkomen.
Daarom kan niet genoeg worden aangeraden, de jeugd een goeden kost te geven en elke prikkeling weg te nemen. Met het materiaal, waarmede het huis wordt gebouwd, daarmede blijft het staan, goed of slecht. Even noodwendig als de voeding is, en zoo veel er van afhangt, zoo noodwendig is ook het harden. Die weekelingen zullen uitsterven, als het harden veld wint en goede kost met het harden samengaat. Hoeveel klagen, hoeveel jammer en ontevredenheid kon gemakkelijk voorkomen worden!
Leverziekte.
Een vreemdeling vertelt: „Ik kom hier ongeveer 200 uur vandaan. Ik ben zoo benauwd op de borst, dat ik vaak geen adem kan krijgen. Mijn onderlijf is soms zoo opgezet, dat het is, of ik moet barsten. Ik heb dag noch nacht rust. Ik zie geel, daarom zeggen vele dokters, dat ik borst en leverziekte heb, en dat ook de nieren niet in orde zijn. In Karlsbad ben ik geweest, ook in andere badplaatsen, maar zonder gevolg; ik heb 27 heete baden genomen, maar tot mijn nadeel, want sinds ben ik vol rheumatisme. Wanneer mij het water niet helpt, ben ik verloren.quot;
De aanwendingen waren deze:
1. dagelijks twee begietingen van het bovenlijf en ééne dijbegieting. Zóó drie dagen.
Deze aanwendingen versterkten het geheele lichaam, opdat des te beter alle inwendige kwalen konden genezen worden.
Verdere aanwendingen:
2. dagelijks eene begieting van het bovenlijf.
248
3. (lageliiks een halfbad.
4. dagelijks eene rugbegieting.
Zóó acht dagen lang; dan volgden deze aanwendingen:
Driemaal daags na elkaar een korte omslag, l'/s uur lang, het laken in afkooksel van hooizaad; daarenboven eiken dag een halfbad en eene rugbegieting.
De werking was, dat bij de eerste aanwending bijzonder veel urine werd geloosd; later kwamen gruis en steentjes en zooveel vuil en slijm in de urine, dat de zieke meende, dat hij niet meer gezond kon worden, wanneer zich dit alles in zijn lichaam bevond.
De zieke nam ook dagelijks een kop thee, eerst van sleedoornbloesem, duizendguldenkruid en St. Janskruid, latei-van schaafstroothee met jeneverbessen en suikerij. Deze thee heeft het gruis en steen uitgedreven. Ten laatste kreeg de patiënt thee van schaafstroo, salie en bittere klaver voor de spijsvertering en verbetering van het bloed. De geheele kuur duurde zes weken, en met de volgende woorden verliet de zieke mijne kamer: „Mijn hoofd is lichter dan ooit, op mijne borst voel ik niets meer. Mijn onderlijf is geheel in orde, slaap en eetlust zijn goed, en ik ben blijde, dat ik zoo gelukkig naar huis kan teruggaan.
Longziekte (begin van tering, catarrhe, versJijming. enz.)
Een meisje, 19 jaar oud, vertelt: „Drie mijner zusters zijn aan tering gestorven, en ik ben bang, dat ook ik een offer dier ziekte zal zijn. Ik hoest wel niet, maar ten toch zoo moede, dat ik dikwijls niet kan werken. Mijn gemoedstoestand is ook vaak gedrukt, zelden heb ik eetlust en heb aan weinig genoeg; krachtige spijs kan ik niet verdragen. Wanneer ik geene hulp bekom, krijg ik zeker de tering.quot;
Uit dit verhaal wordt duidelijk, dat het lichaam niet groeit, niet sterk en krachtig, maar reeds minder wordt, en als dit niet beter gaat, begint eene kwaal, waarvoor tering de beste naam is.
Hier moet dus gewerkt worden op algemeene versterking van het lichaam, uit- en inwendig. Zulk een verzwakt lichaam kan uit het voedsel het goede niet krijgen.
Aanwendingen. Uitivendig: 1. dagelijks tweemaal eene be-
249
gieting van het bovenlijf met een gieter koud water, en klimmen tot 5 of 6 gieters;
2. dagelijks 1 tot 3 minuten in het water loepen;
3. om den anderen nacht een zitbad, een minuut;
Inwendig: Eiken morgen en eiken avond eene krachtsoep,
weinig gezouten; eiken middag een eenvoudige, voedzame kost; in de eerste plaats meelspijs van grof meel. Overdag, wanneer er eetlust is, wat melk en gewoon brood er bij. Zóó 14 dagen tot drie weken. Dan :
1. eiken dag een halfbad, een V? minuut lang;
2. eiken morgen door het water loopen tot aan de knieën, drie minuten;
3. dagelijks tweemaal eene begieting van liet bovenlijf. Ter volkomen genezing was noodig, dat nog eenige weken lang twee of vier halfbaden genomen werden.
De kniebegieting en het loopen door het water wekken op, versterken en verjagen de slechte stoffen. De begieting van het bovenlijf versterkt het geheele lichaam, het zitbad meer het onderlijf; het haifbad werkt ook op het geheele lichaam. Na zes weken was deze persoon zoo veranderd, dat elk teeken van tering was verdwenen, lust voor het leven en het werk waren opgewekt en de natuur tegen de ziekte beschermd. De baden, twee tot vier per week, moeten volgehouden worden.
Een meisje, 28 jaar oud, vertelt: „Ik ben steeds zoo moede, dat ik niet werken kan. Verleden jaar heb ik vier weken lang tamelijk leelijk gehoest, maar zonder opgeven. Nu hoest ik niet, maar ik heb in de linkerzijde pijn, nu eens meer, dan weer minder. Eetlust heb ik niet, alleen trek in zure of zoute spijzen. Melk lust ik in't geheel niet. Verleden jaar stierf mijn broeder en zes jaar geleden mijne zuster aan de tering. Ben ik ook verloren? Ik ben er bang voor.quot;
Dat hier begin van tering is, lijdt geen twijfel, maar er is nog herstel mogelijk, en wel door de volgende
1. per week twee korte omslagen, in water gedoopt waarin dennetakjes gekookt; een uur lang en warm er omgedaan;
2. eiken dag begieting van het bovenlijf, eenmaal in 't water loopen, 1 — 4 minuten, en eenmaal eene kniebegieting. Zóó 14 dagen lang.
Na deze 14 dagen 1. per week twee boven-en twee onderomslagen, elk V uur lang.
2. per week drie halfbaden, dagelijks eenmaal door het
250
water loopen en eene begieting van het bovenlijf. Zóó drie of vier weken lang. De zieke moet dagelijks tweemaal krachtsoep eten, al wat zuur of sterk gezouten is vermijden; de gewone burgerpot is het best; ook moet er dagelijks aan de jeneverbessenkuur gedaan, en 's avonds 4 lepels vol thee, van salie met alsem vermengd, gebruikt worden.
Salie en aisem geven goede sappen aan het bloed en gaan het bederf tegen. Wie tot deze ziekte aanleg heeft, moet ijverig salie met alsem gebruiken, maar steeds bij kleine hoeveelheden.
Martha verhaalt: „Ik heb reeds vele weken, zooals de dokters zeggen, catarrhe aan de longtoppen; en één dokter was bang voor tering. Ik hoest veel, vooral 's nachts, en heb links en rechts op de schouders pijn. Ik geef veel op, maar meest slechts slijm. De eetlust is slecht. De voeten zijn geregeld koud; ik heb weinig kracht, en dikwijls heb ik koorts. Meestal heb ik verstopping, zonder hulp of pillen heb ik nooit stoelgang.quot;
Deze teekens zijn werkelijk voorboden, dat het een begin van tering kan zijn; maar langzamerhand kan het gevaar weggenomen worden door deze aanwendingen:
1. dagelijks tweemaal begieting van het bovenlijf en tweemaal kniebegieting;
2. elke week tweemaal een zitbad, 1 minuut lang;
3. elk uur van 's middags tot 's avonds een eetlepel vol water; eiken dag 6—8 jeneverbessen eten. Zóó 10—12 dagen lang.
Verdere aamvendingen:
1. dagelijks een begieting van het bovenlijf met drie tot vijf gieters vol;
2. den éénen dag een halfbad, den anderen eene dijbe-gieting;
3. dagelijks loopen in het water of buiten op bloote voeten. Als ontbijt eene krachtsoep, in 't algemeen krachtige kost.
De begietingen van 't bovenlijf moeten voorgezet worden, tot de 'pijn volkomen ophoudt; de half baden eveneens per week twee tot driemaal, zoo lang er pijn is. — In 6 weken waren alle bedenkelijke teekenen verdwenen, en om verder op kracht te komen was eenmaal per week een half-bad en tweemaal eene begieting van bovenlijf en dijen voldoende.
De begietingen van het bovenlijf lossen slijm op, nemen ontsteking weg en versterken de verzwakte organen. Knie-begieting voert het naar boven dringende bloed omlaag. De half baden werken versterkend en opwekkend. Jeneverbessen bevorderen de spijsvertering en verbeteren de sappen. Do lepe vol icater neemt de verstopping weg. soms reeds in een paar dagen.
4.
Een knecht, 24 jaar oud, klaagt: „Ik heb eene erge ver-slijming op de borst spuw dagelijks veel slijm uit en heb op mijne borst altijd pijn. Het is met veel innemen niets beter geworden. De dokter zei onlangs, dat een begin van tering ontstaat, en ik geloof dat ook, want dikwijls haal ik moeilijk adem. en mijne kracht wordt veel minder. Ik kan nog maar licht werk doen en ik begin den moed te verliezen. Ik zou wel trek hebben, maar als ik eet, doet het mij pijn.quot;
Zijn hier ook al de voorboden van tering, de persoon, waarvan we spreken, werd op volgende wijze volmaakt hersteld :
1. dagelijks kreeg hij eene begieting van het bovenlijf en eene borstbegieting (men gaat daarbij op den rug liggen en laat de borst begieten):
2. per week tweemaal na elkaar een compres op het vóór-en achterlijf, telkens 3 kwartier;
3. eiken dag eenmaal in 't water loopen, 2—4 minuten ;
4. dagelijks een kop thee drinken, in drie porties, van gekookt foenum graecum.
Als ontbijt een kop melk, waarin een koffielepel vol gemalen venkel 3 minuten lang gekookt is; zóó nog eens des. avonds. De kost kan blijven zooals die was, maar vooral voedzaam en eenvoudig.
Na vier weken was deze zieke genezen. Voor 't vervolg waren twee tot drie halfbaden per week voldoende.
De begietingen van het bovenlijf bewerkten versterking van het lichaam en losmaking van de slijmmassa; de lt;/iee werkte oplossend en zuiverend; de compressen werkten versterkend en oplossend. De met venkel gekookte melk loste de slijm op en versterkte de maag.
5.
Een man, 88 jaar oud, klaagt zijnen nood: „Twee jaar
252
geleden had ik hevige longontsteking. Men hield mij voor verloren: sedert dien ti)d hoest ik voortdurend, soms zeer erg. Catarrhe heb ik altijd ; mijn rechterzijde doet voortdurend pijn ; de dokter zegt, het zal mettertijd wel slijten ; want het was longziekte.
Het wordt evenwel eer erger dan beter, ik heb nooit goeden eetlust; de krachten begeven mij meer en meer, en wanneer ik eenig licht werk verricht, raak ik dadelijk in 't zweet. Medicijnen werken niet meer na de longontsteking.quot;
Zeker is hier nog een rest van longontsteking, en die teêre plek is daar, waar de ontsteking het hevigst was. Versterking is hier noodig en uitscheiding der slechte stott'en.
Aanwendingen: 1. dagelijks tweemaal begieting van het bovenlijf, en tweemaal kniebegieting;
2. eiken dag een zitbad.
Zóó zes dagen lang. Daarna:
1. tweemaal op het bovenlijf eene begieting van een of twee gieters meer;
2. dagelijks eenmaal dijbegieting en eenmaal een haifbad. Zóó drie weken lang.
Inwendig: Eiken morgen en eiken avond een kop melk drinken, met wat venkel en honig gekookt. Verder eiken dag een kop thee drinken van foenum graecum, in kleine porties; overigens goede, krachtige spijzen, maar geene geestrijke dranken.
Na zeven weken was de zieke volmaakt gezond en kreeg als nakuur per week twee tot drie half baden, eene begieting van het bovenlijf en eene kniebegieting.
De begieting van het bovenlijf werkt oplossend op alle ongezonde stoffen in borst en longen, en versterkt te gelijk het bovenlichaam. Datzelfde doen kniebegieting en dijbegieting. Wat deze afzonderlijk doen, bewerkt het haifbad op het geheele lichaam. Melk geeft goed voedsel, verbetert de maag en werkt gunstig op het hoesten. Foenum graecum neemt de inwendige hitte weg, lost de verslijming op en leidt ze naar buiten. Op deze wijze komt het geheele organisme weer in orde.
Een boerenzoon, 26 jaar oud, verhaalt: „Ik heb reeds meer dan een half jaar gehoest en spuw zeer veel slijm uit. De menschen zeggen, dat mijne longen aangedaan zijn, en de dokter gelooft ook, dat het niet goed met mij is.quot; De gelaatstrekken teekenden wel wat, en de jonge man zag er ziekelijk uit.
253
In dit geval moeten de borst en het geheele lichaam van slijm worden gezuiverd, dan zal de gezondheid ook spoedig terugkomen. De zieke kreeg de volgende aanwendingen:
1. eiken dag tweemaal begieting van het bovenlijf, éénmaal door het water loopen en ééne kniebegieting;
2. den-derden dag eene rugbegieting en een halfbad;
3. den vijfden dag een volbad.
Daarop verklaarde de zieke, dat hij zich beter gevoelde dan ooit te voren. Eene massa slijm had hij moeten uitspuwen, en alles was nu voorbij.
De begieting van het bovenlijf helpt de natuur om al wat in luchtpijp, long en borst is en er niet behoort, uit te werpen; hetgeen ook geschiedde. De kniebegieting moest verhinderen, dat het bloed te veel naar het hoofd en bovenlichaam stroomde; de beenen werden er ook sterker door.
Bitgbegieting, half- en volbad versterken het geheele lichaam en bevorderen de uitscheiding der ongezonde stoffen, die zich misschien in het onderlijf bevinden.
7.
Een candidaat ziet er niet goed uit en klaagt over pijn, bovenaan in de linkerborst; de dokters zeggen, dat het catarrhe in de longtoppen en dat hij zwak en bloedarm is.
Drie punten moeten hier in aanmerking komen :
1. het lijdende deel op de borst, 2. de bloedarmoede, en 3. de algemeene zwakte.
Vooreerst moet op het lijdende deel worden gewerkt, ter versterking er van en tot uitscheiding der ziektestoffen daarin. Dit geschiedt door de bovenlijf begieting, die het gansche lichaam versterkt, alle deelen van het bovenlijf beter in beweging brengt en tegelijkertijd op betere uitschei-, ding en slijmvorming werkt; daarom zes dagen lang tweemaal eene begieting van het bovenlijf, die van dag tot dag sterker moet worden.
Daar echter het geheele lichaam zwak is, en deze zwakte moet worden weggenomen, zoo komen in de tweede plaats de beenen in aanmerking; daar hier alleen zwakte te overwinnen is, dagelijks en slechts eenmaal eene dvjbegieting. — Na 6 dagen was de borst reeds veel beter en ook het bene-denlichaam had reeds gewonnen. Daarom moet men op het lichaam blijven werken ter verbetering van het bovenlichaam door een dagelijksche begieting van het bovenlijf. Om het gelvele lichaam meer werkzaam te maken dienen knie- en rugbegieting; bij mooi weer tweemaal, anders éénmaal. De
kniebegieting leidt af en bevordert den stoelgang. Zóó 12 dagen lang.
Op het bovenlichaam wordt nog krachtiger gewerkt door begieting van bovenlijf en borstbegieting, opdat nergens meer ziektestoffen achterblijven, en zoo het lichaam voor instorten beschermd zij.
Om het lichaam te versterken en meer werkzaam te maken, wordt den eenen dag eene rugbegieting, den anderen dag een halfbacl genomen. De eerste aanwending werkt voortreffelijk op de ruggegraat en brengt de machine aan den gang; het halfbad bewerkt algemeene versterking van het lichaam.
Met deze aanwendingen werd binnen eenige dagen de borst gezuiverd, en kreeg het geheele lichaam zijne kracht terug; slaap en eetlust kwamen terug, de hoest was opgehouden.
Ter algemeene versterking dienden verder per week twee tot vier halfbaden.
Tot oplossing en uitleiding der ziektestoffen bestaan een groot aantal middelen: 1. vioolblaadjes in melk gekookt, dagelijks twee kleine kopjes; 2. foenum graecum gekookt is uitmuntend tot zuivering der verslijmde borst.
Klara vertelt: „Een half jaar geleden kreeg ik plotseling eene bloedbraking, na drie of vier weken herhaalde deze zich. Ik moest veel hoesten, kon in 't geheel niet meer slapen, had geenen eetlust meer, gaf veel op, was meestal heesch, kon vaak moeilijk ademhalen en gevoelde een hevig steken in de linkerzijde. Verschillende dokters verklaarden, dat ik longtopontsteking had, en dat de linkerlong was aangedaan.quot;
De aanwendingen waren bij deze patiënt de volgende: 1. dagelijks twee begietingen van het bovenlijf, eene dijen eene kniebegieting; zóó acht dagen lang; 2. dan dagelijks twee bovenlijfbegietingen, eene dijbegieting en een halfbad, zóó tien dagen; 3. dagelijks twee halfbaden, twee begietingen van het bovenlijf; zóó veertien dagen. De geheele kuur duurde geen volle vier weken.
De hoest was weg en de eetlust geheel hersteld, de slaap uitmuntend. Gedurende de kuur kwam veel meer slijm los dan te voren, eindelijk verdween deze geheel, en hield ook het steken in de zijde op; kortom, de zieke verklaarde dat zij niets meer voelde.
Wat had zi] gemankeerd? Geheel was zij verslijmd; in massa raakte de slijm los. daarop bleef het steken in de zijde weg, en het was de hoogste tijd om longziekte en tering te voorkomen.
De begietingen van het bovenlijf losten elke verslijming in borst, luchtpijp enz. op en versterkten het bovenlichaam. De dijbegieting versterkte de onderste ledematen en bracht daar meer warmte. De kniebegieting deed hetzelfde, maar zwakker; voor alles echter leidden beide het bloed af van boven naar beneden. De halfbaden werkten sterkend en hardend op het geheele lichaam. — Als inwendig geneesmiddel werd dagelijks een kop thee gedronken, in drie porties; deze was bereid uit St. Janskruid en duizendgulden-kruld. Deze artsenij maakte de slijmoplossing gemakkelijker, en verbeterde het bloed.
Maagziekte, (storingen = diarrliee, verstopping, oprisping, moeielijke spijsvertering enz., enz.)
Onder de ontelbare kwalen, die onder de menschheid heer-schen, wordt vooral veel geklaagd over de maag. Ik ben echter overtuigd, dat er niet zoovele lijders aan maagkwalen bestaan als over maagpijn klagen, en dat bij een groot deel der gevallen, dat men van maaglijden spreekt, dit voortspruit uit inwerking op de maag. Het zou eigenlijk wel geen wonder zijn; men bedenke maar eens, hoe met de maag wordt omgesprongen; wat de maag al niet moet opnemen. Nu eens lijdt ze gebrek, dan weer wordt ze overladen. Wat neemt ze niet op, dat het gehemelte streelt, maar voor haar zelve nadeelig is ! En wordt tegen maagpijn of andere kwalen hulp gezocht, wat moet ze dan eengifopne-, men, dat haar slechts benadeelt.
Een meisje, 20 jaar oud, klaagt over hare maag. Zij zegt; „ik heb hinder van oprispingen en branden in de maag; de spijsvertering deugt met. Doorloopend heb ik koude voeten, veel hoofdpijn, ben moede, en kan niet veel werken. Zoo sukkel ik reeds ongeveer vier jaar.quot;
Een maagkwaal is dit niet, dat bewijst de gezonde tong. die de spiegel van de maag is. De natuur is verwend, bloedarm en werkt niet. Komt hier het lichaam in orde, dan wordt ook de maag beter.
2Ö6
1. Het loopen door water zal de boenen warm en sterker maken.
2. Het bovenlijf moet dagelijks begoten worden, dan zal het uit zijne werkeloosheid ontwaken en sterker worden.
-3. Eiken dag een zitbad zal het onderlijf sterken.
4. Dagelijks tweemaal, telkens drie lepels vol schaafstroo-en alsemthee zullen de maagsappen verbeteren.
Zóó 14 dagen lang. Daarna;
1. per week eenmaal een compres op het vóór- en achterlijf. Deze werken versterkend op het zieke lichaamsdeel.
2. om den anderen dag een halfbad, hetgeen versterkend en opwekkend op het geheele lichaam werkt.
o
Een huisvader, 33 jaar oud, vertelt omtrent zijn maag: ,Sedert vijf jaar heb ik steeds maagpijn, dikwijls branden, oprispen, veel zuur, en ik braak dikwijls al het eten weer uit. Ik kan mijn werk niet meer doen, moet vaak uren lang te bed liggen, tot het braken ten laatste begint. Deze kwaal heb ik mij 's winters op den hals gehaald, ik vatte toen dikwijls kou.quot; De man is zeer mager en ziet er lijdend uit.
Hier mag men veilig aannemen, dat de natuurlijke warmte heeft moeten zwichten voor de herhaalde kouvatting; daardoor zijn storingen ontstaan, en het is met de gezondheid gegaan als met een muur, die jarenlang scheuren heeft, tot eindelijk de bouwmeester er bij komt en hem herstelt. Is dus de kiem te zoeken in kouvatten, dan is het geraden de kou van het lichaam met warmte te verdrijven ; daarom:
]. per week tweemaal, ook driemaal, gezwollen hooizaad op het onderlijf binden, zeer warm en l1,^ uur lang. Deze warmte doet de natuur goed. Het hooizaad werkt gunstig op de huid, en het gestel, zóó versterkt, kan dan ook weelbeter worden ;
2. dagelijks het geheele lichaam met water en azijn tweemaal wasschen; daardoor komen meer leven en beweging;
3. tweemaal per week een hemd aantrekken, in heet zoutwater gedoopt, en l1* uur aanhouden; hierdoor stijgt de natuurlijke warmte, wordt de huid geprikkeld, zoodat de in het lichaam aanwezige ziektestof naar de oppervlakte dringt en wordt opgezogen.
Voor inicendig gebruik werkt het best zeer eenvoudige
I
257
kost, weinig of niet gekruid en zwak gezouten. Dagelijks driemaal twee lepels alsemthee. Van 's morgens tot 's middags elk uur een lepel vol melk, en van 's middags tot 's avonds een lepel vol water voor den stoelgang.
Na 14 dagen had de zieke goeden eetlust, goeden slaap en eene gezonde kleur.
De volgende kuur was:
1. eiken dag eene begieting van het bovenlijf en eene kniebegieting;
2. om den anderen dag een halfbad, ééne halveminuutlang;
3. elke week drie zitbaden, ééne minuut lang.
Al deze aanwendingen werkten versterkend, verwarmend, en brachten werkzaamheid in alle deelen van het lichaam. Na zes weken was de zieke hersteld.
Eene huismoeder, 30 jaar oud, vertelt: „Ik heb eene zeer slechte maag. Wat ik eet bekomt mij slecht, ik heb altijd dunnen stoelgang. Ik zou goeden eetlust hebben, maar het voedsel doet mij geen voordeel. Dikwijls doet mij alles aan mijn lichaam zeer; met moeite kan ik slechts mijn huiswerk verrichten ; meer kan ik niet doen.quot;
Door herhaalden strijd met de warmte, heeft hier de koude de overhand gekregen, daardoor is die zwakte ontstaan, en daar niets behoorlijk werd verteerd, zijn ook de maagsappen bedorven. Keuken en voedsel zijn niet in orde, dat bewijzen de doodsbleeke kleur en de uitdrukking van levensmoeheid. — Hier moet men te werk gaan als met een kamer, waarin men koude lijdt, namelijk, men moet stoken. Daartoe kreeg de zieke:
1. acht dagen lang om den anderen, daarna om den der-' den dag, gedurende iVs uur lang, een korten, warmen omslag, in heet water gedoopt, waarin haverstroo gekookt was; daardoor werd de natuurlijke warmte verhoogd, en het onderlijf versterkt.
2. om den anderen dag werd een vierdubbel gevouwen doek, in half water, half azijn gedoopt, op het onderlijf gebonden, ll/2 uur lang; dit werkte weder verwarmend en versterkend.
Inwendig:
1. eiken dag op 4 verschillende tijden telkens een peperkorrel inslikken, zonder dien stuk te bijten; dit geeft inwendig warmte, een vuurtje voor de maag, en werkt op hetgeen de maag reeds bevat.
17
258
2. dagelijks tweemaal krachtsoep, en overigens voedzame kost.
Na 14 dagen waren maag en spijsvertering in orde, en een gezond voorkomen was het beste bewijs voor het herstel. Nu volgden:
1. begieting van het bovenlijf en dijbegieting den eenen dag;
2. een half bad den anderen dag;
3. krachtige kost en jeneverbessenkuur, en de zieke dankt haren Schepper en de huismiddelen.
4.
Een arme daglooner, 42 jaar oud, klaagt: „Reeds 10 jaarlang heb ik maagpijn. Ik heb wel eenvoudigen kost, veel werk, kom moeilijk' rond, maar mijne pijn is nog het ergste. Het wil nu in het geheel niet meer gaan. Stoelgang heb ik niet zonder de sterkste medicijnen; dikwijls heb ik schrikkelijke pijn, en is mijn buik opgezet; gaat er veel lucht naar boven weg, dan heb ik voor een poos lang verlichting. Ik mag eten wat ik wil, het doet mij geen goed. Ik heb al veel ingenomen voor verschillende dokters; maar 't hielp mij zelden en nog maar voor korten tijd.quot;
Door een of andere oorzaak, waarschijnlijk eene lichte inwendige ontsteking, heeft zich hier ziektestof gevormd, die niet is weggenomen. Daarom moet op de te groote hitte gewerkt worden, de zwakte en werkeloosheid weggenomen en de juiste verhouding tusschen warmte en koude hersteld worden. Daarom:
1. per week twee compressen op het vóór- en achterlijf, deze nemen de te groote hitte weg en bewerken eene goede natuurlijke warmte.
2. dagelijks eene begieting van bovenlijf en knieën. Deze werken op goede warmte in boven- en benedenlijf, en brengen tevens nieuw leven en nieuwe kracht.
Zóó 14 dagen lang en de toestand was reeds beter. De ziekte gebruikte inwendig:
1. tweemaal per dag krachtsoep;
2. elk uur een lepel vol water tot regeling van den stoelgang;
3. dagelijks driemaal telkens 3 jeneverbessen tot herstel van de maag.
Verdere aanwendingen waren:
1. per week driemaal een zitbad;
2. den eenen dag eene begieting van bovenlijf en knieën, den anderen dag een halfbad.
259
In vier weken was de kuur geëindigd, en de zieke kon zijn werk weer doen. Langen tiid evenwel moest deze elke week twee of drie halfbaden nemen en de jeneverbessenkuur voortzetten.
Eene weduwe, 54 jaar oud. heeft sinds eenige jaren maagpijn; ze ziet er lijdend uit, heeft weinig bloed, is mager en krachteloos, heeft weinig eetlust en een voortdurend drukken op de maag. De lichaamswarmte is gering; deze vrouw is geheel in wol gekleed en bestendig koud.
Hier is 1. eene groote vertroeteling door te warme kleeding;
2. daar de natuurlijke warmte onvoldoende is, is er ook weinig werkzaamheid; de droge huid bewijst dit ook.
Allereerst moeten bij de genezing warmte, leven en werkzaamheid aangebracht worden. Dat geschiedt aldus:
1. per week tweemaal een hemd aantrekken, in heet zout water gedoopt, l1^ uur lang; dit brengt warmte, opent de poriën en bevordert de werkzaamheid der huid.
2. tweemaal per week inwikkelen van onder de armen tot onder toe; de omslag wordt in het zout water gedoopt, l1^ uur lang, dit brengt werking in het onderlijf gelijk het hemd in 't bovenlijf.
3. dagelijks eene wassching zoo uit bed, met water en azijn, dan weer naar bed.
Inwendig: 1. een goede eenvoudige kost; vooral's morgens en 's avonds krachtsoep;
2. dagelijks 6—8 jeneverbessen en 's morgens en 's avonds vier lepels vol thee van salie, alsem en St. Janskruid. Deze middelen verbeteren de maag. — Zóó 12 dagen lang.
De geheele toestand is in dezen tijd in elk opzicht verbeterd.
Verdere aanwendingen zijn:
1. dagelijks begieting van bovenlijf en dijen.
2. om den anderen dag een zitbad, één minuut lang;
3. per week twee halfbaden.
Het zitbad bewerkt versterking en warmte in het onderlijf, het onderbad versterking van het geheele lichaam. Inwendig voortgaan met de jeneverbessen en de thee.
Na vijf weken was de huid weer in orde, het geheele lichaam had gelijkmatige warmte. Het voorkomen was frisch en gezond, de geheele natuur als veranderd.
Ter verdere bevestiging was voldoende: per week twee tot
2üO
drie halfbaden, die bijzonder opgewekt maakten; later één tot twee halfhaden.
Eene huisvrouw klaagt: „Ik lijd, zooals de dokters zeggen, aan maagzweren, hetgeen wel te denken is, daar ook in 't gezicht vele sporen van uitslag zijn. Ook vertoont het lichaam van tijd tot tijd groote vlekken met geweldig bijten en branden, zoodat ik soms mijn vel bijna stuk krabde. Al ziet het gezicht rood, zoo ben ik toch mager geworden.quot;
Hier is zeker onzuiverheid in het bloed, ook in de sappen; op zuivering van beide moet dus gewerkt worden, ook op zuivering en meerdere werkzaamheid der huid.
Deze toestand kan verbeterd worden als volgt:
1. eiken nacht het gelieele lichaam wasschen met water en azijn;
2. eiken dag een vierdubbel doek in water gedoopt, waarin hooizaad gekookt is, op den buik binden, 1 Va uur lang; dit voert de ziektestof naar buiten en verbetert het geheele onderlijf.
Inwendig: 1. dageliiks een kop thee van schaafstroo, 10 —12 jeneverbessen fijngestooten en 10 minuten gekookt en in drie porties drinken.
2. tot ontbijt krachtsoep en tot 's middags elk uur een lepel vol melk; van 's middags tot 's avonds elk uur een lepel vol water tot regeling van den stoelgang, die zonder sterke middelen niet meer kwam.
Deze aanwendingen, 14 dagen voortgezet, hadden in elk opzicht de beste uitwerking. Verdere voorschriften waren:
1. eiken dag eene begieting van bovenlijf en dijen.
2. om den derden dag een halfbad.
Na vijf weken was de patiënt over haren toestand zeer tevreden ; alleen moest ze nog wat meer op kracht komen. Deze kracht kwam ook, nadat ze zich wekelijks 's nachts gewasschen had en drie halfbaden had genomen, drie weken lang. Verder waren twee of drie halfbaden per week voldoende.
De uitslag aan het lichaam en 't gezicht is weg; de huid zuiver; de stoelgang geregeld en de urine, die eerst rood was, is nu als die van ieder gezond mensch.
7.
Een knecht zegt: „Voor -1 weken heb ik iets gegeten,
261
dat mij te zwaar in de maag bleef liggen ; sedert dien tijd heb ik geen eetlust meer; ik heb een afkeer van elke spijs; van tijd tot tijd ben ik opgeblazen, heb vaak hoofdpiin en koorts. Ik geloof, dat mijn maag geheel van streek is.quot; Dit staat buiten twijfel, en daarom moet de zieke:
1. vier dagen na elkander dagelijks gezwollen hooizaad warm op maag en onderlijf leggen, en met een doek goed verbinden ;
2. dagelijks thee drinken van duizendguldenkruid, salie en jeneverbessen. Ka 4 dagen was de kwaal over; de knecht kon zijn werk weer doen.
„Ik heb, toen het heet was, zeer veel koud water gedronken, en spoedig daarop erge pijn gehad ; nu kan ik niets meer eten ; elke spijs staat mi] tegen, en ik heb dikwijls koorts quot;
Aanwendingen :
1. vier dagen aaneen een korte omslag, die de koude van het water verdringt en de natuur meer leven geeft.
2. dagelijks een kop thee, in drie porties, van alsem en duizendguldenkruid. In 4 dagen was alles voorbij. Jeneverbessen zijn het beste middel om de maag nog te versterken.
9.
„Ik heb varkensvleesch en spek gegeten, en wel wat te schielijk, omdat ik zoo hongerig was. Het vleesch rispt nu voortdurend nog op, alsof het nog in de maag was; toch is het al zes dagen geleden. Kon ik maar braken !quot; — Braken is niet noodig. Voldoende is:
1. vier of vijf dagen eiken nacht koud wasschen en
2. dageliiks twee koppen thee drinken van brandnetehvoi--tels ; één 's morgens en één 's avonds. De ziektestoffen worden er door uitgeleid en de natuur krijgt rust.
Het gebeurt in 't leven vaak, dat iemand door schrik, angst of vrees hevigen buikloop krijgt, en in 't organisme belangrijke storingen ontstaan. Daar deze ongesteldheid in maag en ingewanden begint, en 't geheele lichaam aantast, zoo vermindert niet alleen de natuur, maar de organen worden er door verzwakt. Blijft de patiënt dan zijn gewonen
262
kost gebruiken, zoo volgt gewoonlijk eene hardnekkige verstopping. Omdat dan de ingewanden te zeer zijn aangedaan, doet zich naderhand verslapping er van gevoelen. Een andere kwaal: Door de diarrhee is ook in de maagsappen stoornis ontstaan, en de spijsvertering is daardoor gebrekkig. Daardoor ontstaan gassen, die allerlei moeilijkheden teweegbrengen. Gelijk deze groote omwenteling, kunnen ook kleinere ontstaan door koude spijzen en dranken, inademen van koude lucht. Wie zou al die verschillende oorzaken kunnen optellen, die diarrhee veroorzaken en voor het lichaam zoo nadeelig zijn, omdat zij den gewonen gang van zaken tegenhouden !
Zoo vertelt een heer: „25 jaar geleden had ik veel verdriet. Ongeregelde stoelgang was er het gevolg van, en verstopping kwam daarna. Sinds neem ik eiken avond laxeermiddelen in, omdat ik anders geene ontlasting heb. Sedert 22 jaar voel ik bij het loopen steken in de borst en andere moeielijkheden.quot;
Wat was dus het gevolg van dat verdriet ?
Veel te veel maagsap ging af; daardoor begon die verstopping, en deze deed naar verschillende richtingen nadeel.
Daarbij komen nog de vele laxeermiddelen, die toch al gewoonlijk zoo sterk aangrijpen, de organen verzwakken en minder geschikt maken voor hunne functiën; om één en ander weg te nemen dienden de volgende aanwendingen:
1. eiken nacht eene geheele wassching; deze bewerkte en vermeerderde warmte en werkzaamheid;
2. elke week twee of drie half baden; deze werkten versterkend op het geheele lichaam en verhoogden de natuurlijke warmte;
3. elk uur een lepel water, en daarbij een goede kost; deze vermeerderden de maagsappen en de spijsvertering, zoodat het geheele lichaam gevoed werd;
4. dagelijks zes of acht jeneverbessen, welke eene snelle verbetering van de maag bewerkten, en zoo was een kuur van vijf weken voldoende. Tot verder aansterken was tweemaal per week een halfbad voldoende, of eenmaal begieting van het bovenlijf en kniebegieting, en één- of tweemaal een halfbad.
Twee kinderen gingen aardbeien plukken. Een at in het bosch het een of ander wat niet deugde, moest braken en kreeg diarrhee met hevige koorts, afwisselend huiveren en groote hitte. Alle eetlust verdween, en het zwakke kind zag er geheel ziek uit.
263
Hoe kan hier geholpen worden?
1. Driemaal per week een dubbel gevouwen doek, in half water en half azijn gedoopt, om den buik binden, 1 Ve uur lang; deze omslagen versterken, lossen op en scheiden uit;
2. dagelijks het lichaam tweemaal wasschen met wateren azijn; dit bevordert de werkzaamheid in alle organen, wekt op en bevordert ook het zweeten;
3. eiken dag driemaal, telkens 2 lepels vol alsemthee; deze bewerkt goede spijsvertering en voert vooral giftstoffen uit;
4. zoo mogelijk elk uur een lepel vol melk als goede voeding en tot uitscheiding van het gift,
Binnen weinige dagen was het kind gezond.
Een meisje, dat door den regen doornat was geworden en kou had gevat, kreeg diarrhee en koorts, zoodat de spijzen, zóóals ze gegeten werden, weder weggingen; ze moest te bed blijven en had nu eens groote kou, dan sterke hitte, ook hevige hoofdpijn. Wat te doen? De kou in de maag heeft de ovèrhand, en zoo ging het met de maag als met de huismoeder, wanneer onder het koken water in het vuur wordt gegoten; gelijk alle koken daar ophoudt, zoo houdt dit ook in de maag op, wanneer de warmte is verdrongen en dan moet natuurlijk diarrhee ontstaan. Het beste middel is:
1. een warme korte omslag in hooizaadwater gedoopt, een uur lang; daardoor wordt de te lage natuurlijke warmte verhoogd, en de kou reeds ten deele verdrongen;
2. driemaal daags een kop zeer warme melk, met venkel gekookt; de melk brengt goede voeding, en de venkel verwarmt en versterkt;
3. voor de gelijkmatige lichaamswarmte en de algemeene ■ werkzaamheid, dagelijks eenmaal het geheele lichaam wasschen.
Zoo was de zieke spoedig gezond.
13.
Een jongen van 16 jaar hoorde zonder eenige voorbereiding, dat zijne moeder was gestorven. Hij schrok hevig en kreeg schrikkelijke buikpijn en diarrhee; dit duurde langen tijd zonder dat men er acht op sloeg. Langzamerhand werd de jongen zwaarmoedig en treurig, werkte niet meer en geloofde zich voor tijd en eeuwigheid verloren.
De plotselinge schrik had niet alleen den jongen verplet-
2(54
terd, maar door de diarrhee, die niet werd weggenomen, werd de natuur niet aangesterkt en begon te verzwakken. De zielsziekte was een gevolg van de zwakte; bi] de behandeling moest dus op versterking van het geheeie lichaam gewerkt worden. De knaap moest:
1. dagelijks 2maal, telkens 6 minuten lang, tot aan de knieën door het water loopen;
2. en dagelijks eene begieting van het bovenlijf nemen.
Inwendig:
1. Bij den goeden kost, dien hij hebben moest, dagelijks drie peperkorrels inslikken, om de maag te verwarmen;
2. dagelijks tweemaal krachtsoep bij goeden kost;
3. dagelijks een kop thee van alsem en salie (in drie porties), gekookt in half wijn, half water; dit geeft inwendige warmte en goede spijsvertering, en zoo was na 3 weken de trooste-looze jongen weer beter.
14.
Een huisvader, 29 jaar oud, lijdt sedert3 jaar aan diarrhee, dagelijks 3- of 4maal. Hij weet geene oorzaak en wanneer hij wat vloeibaars eet, is ook de diarrhee erger. Het voorkomen spreekt van zwakte en afmatting, ook is elke gezonde kleur weg. De stemming is meer treurig dan vroolijk; de krachten zijn verminderd, de eetlust niet slecht, maar de smaak ontbreekt.
Hier is groote zwakte hoofdzaak, gelijk na eene ziekte, wanneer na 't verdrijven der ziektestoffen zwakte nablijft; op drie wijzen moet dus gewerkt worden:
1. per week drie zitbaden; deze versterken het onderlijf;
2. twee halfbaden, van ééne minuut, per week, welke het geheeie lichaam versterken;
3. om den anderen dag een dubbel gevouwen doek in half water, half azijn gedoopt, l1'» uur lang; dit werkt versterkend op het onderlijf.
Inwendig: 1. oen krachtige burgerkost; 2. dagelijks drie kleine koppen thee van duizendguldenkruid, St. Janskruid en alsem, welke goede sappen en spijsvertering bewerken.
Na drie weken was de zieke hersteld, het voorkomen frisch, de spijsvertering goed, de eetlust flink.
Voor het vervolg was goed: Per week één of twee zitbaden en twee halfbaden.
15.
Een man, 36 jaar oud, vertelt: „Sedert 4 jaar heb ik zeer ongeregelde ontlasting. Diarrhee krijg ik, met hevige pijn.
265
meestal bij al wat ik eet — zonder pijn gaat het nooit. — Heb ik drie of vier dagen rust, zoo is de kwaal nog veel erger; dan heb ik zeer veel gassen in het lichaam, kunnen die niet weg, zoo is de pijn nog erger. Het is bijna onverschillig wat ik eet; soms meen ik den goeden kost gevonden te hebben, maar dan komt toch de oude toestand weer terug. Van verschillende dokters heb ik veel gebruikt; een weinig verlichting kreeg ik, maar geene beterschap.quot;
De volgende aamvendingen werden voorgeschreven:
1. eiken dag eene begieting van het bovenlijf en eene kniebegieting; 2. om den derden dag een half bad; 3. om den vierden dag een dubbel gevouwen doek in half water, half azijn gedoopt, warm op den buik binden, l1-2 uur lang, zóó 14 dagen Eveneens 14 dagen dagelijks 6 tot Sjeneverbessen. De ongeregeldheid hield geheel op, de eetlust werd goed, de pijn verdween en de zieke voelde zich gezond. Verdere aanwendingen waren: tweemaal per week een half-bad en de jeneverbessenkuur; met 4 bessen beginnen en zoo eiken-dag eén meer, tot 15; dan weer terug.
Werkingen: De begieting van bovenlijf en knieün bracht meer warmte en kracht in het geheele lichaam; de azijn op het onderlijf bevorderde daar de warmte en kracht; het halfbad werkte versterkend op maag en ingewanden. De verdere aanwendingen hielpen de natuur, om te verhinderen dat de kwaal zou terugkeeren.
„Sedert drie jaar,quot; verhaalt een man, „heb ik dagelijks vier- tot zesmaal stoelgang; soms wel acht- of tienmaal. Eten mag ik, wat ik wil, het wordt niet anders, en terwijl ik eet, ben ik bang voor de pijn, die komen zal. Ik ben voortdurend koud, en hoe grooter de koude, hoe vaker de stoelgang. Al heel wat dokters heb ik geraadpleegd, maar geene hulp gevonden. Wanneer het nog langer zoo gaat, dan zal ik niet lang meer leven. Ik ben ook zeer zwak. Wat te doen?quot;
1. Acht dagen lang dagelijks gezwollen hooizaad, warm in een doek op den buik leggen, l1^ uur lang. 2. eiken dag eene begieting van het bovenlijf en eene kniebegieting; 3. eiken dag tweemaal een kleinen kop zeer warme melk drinken, tien minuten lang met venkel gekookt. Daarbij dagelijks tweemaal, telkens 4 lepels vol alsemthee drinken, zóó 14 dagen lang.
Na 14 dagen den eenen dag eene begieting van het boven-
266
lijf en eene kniebegieting, den anderen dag een halfbad. De melk werd dooiioopend genomen en in plaats van thee zes tot acht jeneverbessen gegeten. Zóó weer 14 dagen. De toestand veranderde zóó, dat de zieke alle spijzen kon gebruiken, dagelijks geregeld stoelgang had en verklaarde, dat hij nu volmaakt gezond was. Verdere aanwendingen waren per week tweemaal begieting van het bovenlijf en kniebegieting en eenmaal een halfbad van eene halve minuut.
Hier had de kou de overhand, zoodat de volle natuur-warmte niet kon opkomen. Groote bloedarmoede was er, en dit kon niet anders. Het hooizaad bewerkte kunstmatige warmte, die zich over het geheele lichaam verbreidde. De slechte stoffen werden opgezogen. Begietingen van bovenlijf en knieën deden aan 't geheele lichaam wat het hooizaad voor het onderlijf deed. Melk gaf goede voeding, venkel verwarmde en versterkte de maag, en op die wijze kwam de volle natuurwarmte weer terug. In de tweede plaats zetten de begietingen het aangevangen herstel voort, en de jeneverbessen verbeterden het binnenste. Het halfbad werkte juist zooals de begietingen, vooral op het onderlijf. Zoo werden alle ongezonde stoffen uit het organisme weggenomen, en de gezondheid geheel teruggeven.
17.
Iemand, 26 jaar oud, klaagt: „Ik heb hevige maagpijn; er gaat geen dag voorbij, dat ik geen pijnlijk drukken en branden op mijne maag gevoel. Vele gassen komen uit de maag op, en dan vermeerdert de pijn, tot ik moet braken: dan komen water, slijm en eindelijk het eten. Zoo lijd ik al drie jaar, heb al het mogelijke gedaan, maar met weinig of geen baat. Kracht en eetlust zijn weg.quot;
Deze zieke moest het volgende aanwenden:
1. acht dagen lang eiken dag een vierdubbel gevouwen doek. in half water, half azijn gedoopt, warm op den buik binden;
2. om den anderen nacht een zitbad, eene minuut lang;
3. eiken dag begieting van bovenlijf en knieën;
4. het ééne uur een lepel vol water, het andere uur een lepel melk. Zóó drie weken voortgaan. Daarna:
1. dagelijks begieting van bovenlijf en knieën;
2. om den derden dag een halfbad; tweemaal per week een zitbad, en dagelijks tweemaal telkens drie lepels thee
drinken van alsem en venkel. Zóó weer drie weken. Na zes weken waren wekelijks eene bovenlijf begieting en een zitbad voldoende.
De kwaal werd hier veroorzaakt door gassen en zwakke lichaamswarmte. De omslagen brachten warmte en kracht. Dat deden ook de begietingen. Melk en water werkten op den stoelgang en verschaften betere voedingsstoffen; zoo werd de zieke in zes weken gezond.
Een heer, 48 jaar oud, verhaalt het volgende: „Ik heb eene zwakke maag, die maar weinig vloeibare stoffen verdragen kan. De vele gassen, die zich verzamelen, oefenen eenen voortdurenden druk op de borst en vooral op het hart. Meestal haal ik moeilijk adem en mijne spijsvertering is bijzonder traag; daardoor ben ik dikwijls zwaarmoedig. Ga ik naar den dokter, dan krijg ik zout, dat sterk afvoert, maar al spoedig komt de pijn terug. Veel heb ik al gebruikt, doch slechts weinig hulp gevonden. Wat moet ik doen?quot;
Behandeling:
1. Tweemaal per week gezwollen hooizaad warm op den buik en de maagstreek leggen, een uur lang; 2. om den anderen nacht een zitbad nemen van koud water, eene minuut lang; 3. driemaal per week het geheele lichaam met koud water wasschen, waarin wat zout is gedaan; 4. dagelijks een kop thee drinken van salie, alsem en munt-kruid. Deze thee in den loop van den dag in drie porties te nemen.
Hoe werken deze aanwendingen ? Hooizaad verwarmt het lichaam en leidt de gassen uit, neemt slechte stoffen weg en versterkt het onderlijf. De wasschingen brengen eenen gelljkmatigen bloedsomloop en versterken. De thee werkt op de goede spijsvertering, lost de ziektestoffen op en voert die af. Ter verdere versterking is nog goed per week twee zitbaden te nemen, zich één- of tweemaal te wasschen. en een kop van de genoemde thee in drie porties te drinken.
19.
Eene huismoeder klaagde bij mij over maagpijn. „Ik heb,' zeide zij. „steeds een bitteren smaak in den mond; nu eens wat meer, dan wat minder; ik moet veel water uitbraken (dat dan bitter is) en soms al wat ik gegeten heb. Menig-
268
maal heb ik hoofdpijn, zóó, dat ik duizelig wordt. Mijne voeten zijn doorloopend koud, 's nachts worden ze soms eerst na vijf of zes uur warm. De stoelgang is steeds hard en ongeregeld. Wat kan hier helpen?quot;
Aamvendingen: 1. om den derden dag moet een korte omslag genomen worden, in warm hooizaadwater gedoopt; 2. eiken dag begieting van bovenlijf en knieën; 3. dagelijks een kop thee van alsem en schaafstroo in drie porties drinken; deze moet zes minuten gekookt worden.
De werking dezer aanwending is als volgt; De warme omslagen brengen aan het lichaam warmte ter oplossing en uitscheiding der opgehoopte stoffen. Begieting van bovenlijf en knieën brengt aan het lichaam warmte en kracht. De thee zuivert inwendig en bevordert de spijsvertering. 14 dagen worden deze aanwendingen voortgezet; dan moet de jeneverbessenkuur beginnen en elke week twee-of driemaal een halfbad worden genomen. Jeneverbessen beteren de maag. De halfbaden sterken de natuur en geven warmte.
Een jongen van 16 jaar kwam bij mij; hij zag er zwak en tenger uit. Verschillende dokters heeft hij gehad, maar geene hulp. Hij bezit slechts hetgeen hij verdient; al wat hij eet, bekomt hem slecht, en hij heeft doorloopend drukking op de maag. Wanneer hij gebraakt heeft, gevoelt hij zich verlicht. Warmte gevoelt hij zelden, meestal is hij koud. „Wat zou er te doen zijn,quot; vraagt hij, „dat ik weer mijn brood zou kunnen verdienen?quot;
1. Eiken avond en morgen het onderlichaam ilink met azijn en wat water inwrijven. 2. Dagelijks een lepel goede slaolie innemen. 3. Dagelijks tweemaal, telkens 5 of 6 lepels vol alsem- en saliethee nemen. 4. 's Nachts zoo uitliet bed geheel met koud water en azijn wasschen, en dan dadeïijk weer naar bed gaan. Zóó 14 dagen lang; dan deze middelen half zoo dikwijls aanwenden.
Na vier weken kwam de jongen terug; zijn voorkomen was frisch, hij had eetlust en voldoende natuurlijke warmte en kon weder zijn brood verdienen.
Het wrijven met azijn en water bewerkt warmte en werkzaamheid in het onderlichaam, niet minder de wasschingen in het geheele lichaam. De olie, als het lichaam die verdragen kan, vermindert de maagpijn. De thee van salie en alsem verbetert de sappen en de spijsvertering.
269
Eene vrouw vertelt: „Ik ben 32 jaar oud; sedert eenige jaren heb ik bijna doorloopend maagpijn, dikwijls braken en onpasselijkheid. Sedert 5 weken lig ik doorloopenci te bed met long- en maagcatarrhe. Ik ben zoo zwak. dat ik reeds vele maanden niet meer kan werken.quot;
Aanwendingen: om den anderen dag een vierdubbel gevouwen doek op den buik binden, in water en azijn gedoopt; den eersten tijd warm. daarna koud; 2. om den anderen nacht van bed uit, geheel wasschen en dan weer in bed; 3. voor ontbijt krachtsoep; tot 's middags elk uur een lepel melk; van 's middags tot 's avonds een lepel water; 4. om den anderen nacht een zitbad.
Imoendig: Jeneverbessenkuur.
Werking: Hier heerscht groote bloedarmoede, daarom ook groote zwakte en slechte spijsvertering. De azijn werkt versterkend op het onderlijf en betert de maag. De was-schingen wekken op, versterken en bewerken een beter zweeten. De krachtsoep brengt goede voeding; dat doen ook de kleine porties melk. De lepel vol water werkt gunstig op den stoelgang.
„Meer dan twee jaar,quot; vertelt eene huisvrouw, „heb ik voortdurend maagpijn. Ik heb sterk drukken en dikwijls een hevig branden in de maag. Dikwijls is het onderlijf geheel koud, mijne voeten willen in het geheel niet warm worden. In bed blijven ze vier of vijf uren geheel koud. Eetlust heb ik niet en krachtigen kost kan ik niet verdragen; hoogstens neem ik een weinig koffie; die doet mij nog het meest goed. Dikwijls ben ik ook ontstemd en angstig.quot;
Aanwendingen: 1. per week viermaal gezwollen hooizaad warm op het onderlijf binden, uur lang; 2. dagelijks eenmaal eene kniebegieting; 3. om den anderen dag eene begieting van het bovenlijf. Zóó 14 dagen lang. Dan 1. dagelijks eene begieting van dijen en bovenlijf; 2 eiken morgen en avond het onderlijf met water en azijn wasschen ; 3. per week tweemaal een korte omslag, een uur lang; het doek in hooizaadwater gedoopt. Zóó weer 14 dagen.
Als kost: 1. eiken morgen en avond eene krachtsoep van melk of vleeschsoep gekookt; 2. eenvoudige burgerkost 's middags.
Imoendig werd gebruikt: eiken dag, in drieën te nemen.
270
een kop thee van alsem, venkel en jeneverbessen, alles samen 10 minuten gekookt. Na 4 weken was het drukken gedaan, de eetlust teruggekeerd, en het geheele voorkomen veranderd.
De werking der aanwendingen was als volgt: Door de bloedarmoede was het geheele lichaam, voornameliik evenwel het onderlijf, meer koud dan warm; vandaar ook de slechte spijsvertering. Waar men geen vuur heeft, kan men ook niet koken. Het warme hooizaad gaf warmte en kracht aan het onderlijf, en de omslagen werkten op dezelfde wijze, maar nog sterker. De kniebegieting leidde het bloed omlaag en vermeerderde de natuurlijke warmte, terwijl de dijbegie-ting hetzelfde uitwerkte, beneden: warmte en versterking; het wasschen met water en azijn gaf kracht en warmte en bevorderde den stoelgang; de korte omslag werkte op het geheele lichaam, zooals het hooizaad op het onderlijf. De thee gaf spijsvertering, goede sappen en versterking.
23.
Een man verhaalt het volgende: „Ik ben ziek en heb reeds drie dokters gehad. De eerste zeide, dat het aan den lever mankeerde; de tweede, dat het een hartkwaal was; de derde, dat men nog niet nauwkeurig bepalen kon, waar het in hoofdzaak scheelde.
Ik heb goeden eetlust, maar krijg maagpijn, wanneer ik eet; in den buik is het dan ook niet in orde, en heeft dit een poos geduurd, dan volgt hartklopping. Mijne handen en voeten zijn altijd koud, van week tot week wordt ik magerder en zwakker. Ik ben meubelmaker en kan al sinds twee jaar niet voor mijne zaken zorgen. Wanneer ik maar een half uur het een of ander doe, ben ik reeds geheel moede.quot;
Aanwendingen: 1. eiken morgen eene kniebegieting, eene minuut lang; 2. eiken middag eene begieting van het bovenlijf; 3. driemaal per week gezwollen hooizaad, warm, l1^ uur, op het onderlijf leggen ; 4. eiken dag een kop thee drinken van 12 gekneusde jeneverbessen met wat schaafstroo, 10 minuten gekookt. Zóó 14 dagen lang.
Na verloop daarvan: 1. om den anderen dag een half bad; 2. eiken dag eenmaal door het water loopen; 3. eiken morgen en avond het onderlijf wasschen met half water, half azijn. Van de bovengenoemde thee om den derden dag een kop drinken. Na vier weken was de meubelmaker hersteld. Wat had hem gescheeld? De maag had wel opgenomen, maar niet verteerd; daardoor ontwikkelde zich veel gas.
271
Dit oefende dien druk uit op de organen in het bovenlijf; daardoor ontstond hartklopping, en omdat de bloedvorming stilstond, en de koude de overhand kreeg, moest de kracht minder worden.
Begieting van bovenlijf en knieën leidden het bloed naaide ledematen en wekten het geheele organisme op. De thee zuiverde het lichaam van gassen en opgehoopte ziektestoffen; de half baden sterkten; het opgelegde hooizaad zoog de slechte stoffen op en verhinderde de ophooping van zoovele gassen.
Op die wijze kwam de geheele natuur weer in orde; omdat het herstel maar langzaam plaats had, moest de man nog eenigen tijd één of twee halfbaden nemen en om eene goede maag te krijgen ook de jeneverbessenkuur toepassen.
24.
Een boer deelde mij omtrent zijnen toestand het volgende mede: „Sedert vijfjaar heb ik maagpijn, voortdurend branden en drukken. Ik zou alles kunnen eten, maar het doet mij geen goed; sedert een jaar is het veel erger dan vroeger. Ik heb ook geen kracht meer; moet ook vaak braken, en heb geene rust tot mijne maag geheel ledig is. Bierkan ik niet drinken, of het zuur rispt mij op. Ik heb bijna altijd koude voeten, en de maagpijn gunt mij geenen slaap. Het raadplegen van verschillende dokters bracht af en toe verlichting voor korten tijd. De oude pijn was weldra terug.quot;
Aamvendingen: 1. per week driemaal gedurende 11 gt; uur een korte warme omslag; deze moet in water gedoopt worden, waarin een 12 uur lang haverstroo gekookt werd; 2. eiken morgen drie minuten lang in het water loopen; 3. eiken namiddag eene begieting van het bovenlijf; 4. dagelijks driemaal alsemthee innemen, telkens drie lepels.
De aanwendingen werkten als volgt: De omslagen verdreven de gassen in het onderlijf, die een druk op quot;de maag uitoefenden; tengevolge daarvan ontstond het braken. De nieren werden gezuiverd, en alle ziektestoffen uitgeleid, wat de urine aantoonde. De alsemthee bewerkte goede spijsvertering. De kwaal was hier meer in de ingewanden dan in de maag; want zoodra de gassen weg waren, hield het braken ook op. In 't water loopen hardt, leidt het bloed naar de voeten en ontwikkelt warmte. De begieting van 't bovenlijf werkt versterkend en opwekkend; in drie weken was de zieke gezond, en tot verder herstel was voldoende, dat hij tweemaal per week een halfbad nam.
Een heer vertelt: „Ik heb 9-10 jaar last van maagpijn, nu eens erger, dan minder. Wat zuur is, kan ik niet eten. Ik durf nooit genoeg te eten ; bovendien moet ik sedert lang nu en dan hoesten, waarbij dan tamelijk veel slijm geloosd wordt, met ietwat bloed er bij. Miine zenuwen zijn zeer zwak, elke kleinigheid kan mij opwinden; ik slaap bij tusschen-poozen. Daarom ben ik sedert een jaar of tien steeds minder geworden. Meestal voel ik mij gedrukt. Wat is in mijnen toestand te doen?quot;
Antwoord: de beste aamvendingen zullen de volgende zijn; 1. eiken dag eene begieting van bovenlijf en knieën: 2. den eenen dag een dubbel geslagen doek in half water, half azijn gedoopt op den buik binden ; 3. den anderen dag 's nachts een zitbad nemen.
Zóó tien dagen. Dan: 1. per week drie half baden, eene halve tot hoogstens eene minuut lang; 2. per week ééne begieting van bovenlijf en knieën; 3. de jeneverbessenkuur aanwenden, met 4 bessen beginnen, dagelijks één meer tot vijftien, dan op dezelfde wijze terug.
In 4 weken was de zieke geheel hersteld, en kreeg verder tot raad per week één of twee halfbaden te nemen en nu en dan de jeneverbessenkuur toe te passen.
Hoe werkten de aanwendingen ?
Begieting van bovenlijf en knieën werkte versterkend; het zitbad eveneens; het verdreef bovendien overmatige hitte uit den buik. De omslag werkte gunstig op de maag; de jeneverbessen op het inwendige. De halfbaden werkten nog sterker op het geheele lichaam. De aanwendingen, die nog verder aangeraden werden, behoedden het lichaam voor opnieuw instorten.
Marasmus, (uittering, ouderdomszwakte)
Een man, 62 jaar oud, tamelijk Üink gebouwd, komt bij mij; zijn voorkomen duidt aan, dat hij sterker schijnt, dan hij is ; zijne gelaatskleur is geel en bleek; hij moet veel te dikwijls, en daarom telkens weinig wateren. De eerste oogopslag zegt reeds dat dit marasmus is; wat kan deze man nog doen ?
]. Eiken dag het geheele lichaam wasschen met water waarin 1,4 azijn;
273
2. eiken dag een koud zitbad, eene minuut lang;
3. om den derden dag een compres op het vóór- en achterlijf van zeer koud water, 3 4 uur lang.
Zóó l-± dagen ; daarna:
1. elke week drie half baden, Va minuut lang;
2. elke week twee rugbegietingen en één zitbad;
In vier weken was het geheele organisme als nieuw geregeld, de gelaatskleur frisch en gezond. De moeilijkheid bij het wateren was opgeheven, de eetlust was goed, en er was niets meer noodig dan per week twee halfbaden.
Gedurende de geheele kuur heeft de zieke dagelijks een kop thee van salie, alsem en schaafstroo gedronken, in drie porties; alsem tot verbetering van de maag en schaafstroo tot zuivering van de slechte stoffen binnen.
Zenuwziekte.
Een jeugdig professor klaagt over haemorroïdes, zenuwachtige gejaagdheid in het hoofd, over zweeten van de voeten: zijne lippen en ooi-en zijn hoogrood.
Het bovenlichaam is door inspanning van den geest zeer overspannen, het onderlijf daarentegen verzwakt door de zittende leefwijze. De beenen moeten dus gesterkt, het bovenlichaam tot rust gebracht worden. Daarom :
1. dagelijks 2maal begieting van het bovenlyf en dijbe-gieting, drie dagen lang.
Is aldus het evenwicht tusschen de beide deelen hersteld, dan wordt gewerkt op versterking van het geheele lichaam door;
2. begieting van bovenlijf, rug en dijen.
Na 8 — 10 dagen werd deze inwerking op het geheele lichaam verkregen door:
3. halfbad en rugbegieting, 8 dagen lang.
Nu wordt weer op de afzonderlijke deelen gewerkt tot verdere versterking, a. het bovenlijf door begieting daarvan, b. het benedenlichaam door kniebegieting en in ;t water loopen, c. het onderlijf door een zitbad; daarom ;
4. begieting van bovenlijf en knier-n, loopen door water;
5. zitbad.
18
274
Nierziekte.
Een burgerman vertelt: „Ik heb vaak bloed in de urine en meestal bij het wateren eenige pijn, hoewel niet erg; in de nierstreek voortdurend pijn, soms zeer hevig; van tijd tot tijd krampen in het onderlijf; de stoelgang is meestal hard.quot;
Hier zijn zeker de nieren niet in orde. Naar allen schijn veel verslijming en nu en dan kleine zweren in de urine-organen, hetgeen dan ook door een dokter gezegd was.
De volgende aanwendingen hebben de kwaal binnen drie weken weggenomen :
1. per week driemaal een korte omslag, in hooizaadwater gedoopt, ll/s uur lang en warm;
2. per week 2 warme zitbaden, 12 minuten lang, en een koud zitoad van 1 minuut, maar niet op denzelfden dag.
3. dagelijks het geheele lichaam koud wasschen.
Inwendig: Thee van duizendguldenkruid, St. Janskruid
en schaafstroo. Na 14 dagen was de kuur afgeloopen, eu later per week twee halfbaden ; dit versterkte de natuur.
Het hooizaad lost op en leidt uit; dat doet ook het warme zitbad. Het koude verhindert dat het lichaam zou verwennen. Duizendguldenkruid, St. Janskruid en schaafstroo werken oplossend en sterkend ; de halfbaden vormen een goed slot.
Rheumatisme en verwante ziekten.
■ Wat komt heden ten dage meer voor den rheumatisme? Voor 40 of 50 jaar was dit eene zeldzaamheid en nu is het algemeen in alle standen; zelfs het landvolk, dat door het zware werk en het zweeten beschermd werd tegen zulke toestanden, is er nu eveneens mee geplaagd, en wordt ongeschikt gemaakt voor het bedrijf. Ongetwijfeld vinden deze kwalen hun voornaamsten grond in het verwennen van het lichaam, wat nu eene gewoonte is. — Hier is het: Wat een Hercules goed doet, vermoordt een kleermaker. Voor deze schrikkelijke en algemeene kwaal behoedt alleen een verstandig harden en verstandig kleeden van het men-schelijke lichaam, opdat het lichaam niet door de kleeding eene broeikas worde.
Eens had ik in mijne kamer eene bloeiende plant. Op
zekeren dag, toen het koud was, bleef toevallig het venster open. 's Morgens bemerkte ik spoedig, dat eenige blaadjes, die naar het venster gekeerd waren geweest, gele vlekken hadden, die gaandeweg bruin werden; ja, het blad had zoo geleden, dat het bleef kwijnen. Ik dacht, deze blaadjes hebben daar bij het raam rheumatisme opgedaan, en zóó diep is de kwaal gedrongen, dat het blad krank blijft. Juist zoo gaat het met het menschelijke lichaam. ..Wanneer op een of ander deel eene koude lucht in de poriën dringt, evenals water in een doek dringt, en de kou de poriën sluit en samentrekt, zoodat geene uitwaseming kan plaats vinden, dan ontstaat eene grootere of kleinere ontsteking, die storend en verwoestend werkt. Door de ontsteking ontstaan ziektestoffen, die zich steeds verder verspreiden en dieper indringen, tot de beenderen en gewrichten; vandaar gewrichts-rheumatiek.
Deze kwaal kan alleen geheeld worden door langzamerhand dien toestand te beteren; en is de pijn van buiten naar binnen voortgedrongen, zoo moet ook van buiten naar binnen op het verdrijven er van gewerkt worden. Men moet doen alsof er een druppel inkt op wit linnen is gekomen, namelijk uitwasschen.
Rheumatisme kan in een lichaam zoodanig heerschen en zulke verwoestingen aanrichten, dat herstel onmogelijk is. Dat men giftstoffen neemt om mee in te wrijven, begrijp ik niet. Wanneer de lucht alreeds nadeelig werkt, hoe schadelijk moet dan gif niet door de poriën werken.
Zoo kwam een jongmensch, 24 jaar oud, bij mij, en klaagde, dat hij zijn brood niet meer kon verdienen, daar hij gewrichts-rheumatiek had, nu eens In den voet, dan in een ander deel van het lichaam; dagen lang moest hij soms in bed blijven, en niets had geholpen van al wat hij aangewend had, zalf en gif, lichter en zwaarder.
Voor zulke toestanden passen de volgende aanwendingen :
1. per week tweemaal de spaansche mantel;
2. per week tweemaal 's nachts geheel wasschen en
3. tweemaal een halfbad.
Zóó drie weken lang. Na dien tijd was alle rheumatiek verdwenen, en tot verder herstel en harden was tweemaal per week een halfbad voldoende.
De werking dezer aanwendingen : De spaansche mant el \ost op en voert weg alle oplosbare ziektestoffen en zuivert de
natuur. De wassehingen en halfbaden versterken de natuur; dan krijgt ze meer weerstandsvermogen en de verzwakte deelen komen bij. De spaansche mantel wordt hier aangewend, omdat het lichaam goed, sterk, gespierd is.
Een slotenmaker lijdt sedert jaren aan gewrichtsrheuma-tiek; hij heeft al heel wat gebruikt, maar geene hulp gevonden, lag vele weken te bed, leed onbeschrijfelijke pijnen en had dikwijls verdoovende middelen genomen tot stilling der pijn. Hij was bijna doodsbleek, zijn gelaat geheel ingevallen — een ware lijder!
De eerste aanwendingen waren hegietingen van hovenlijf en dijen. Op deze wijze zwollen beide beenen, vooral aan de knieën, zoo dik op, dat hij de vreeselijkste pijn uitstond. Hij werd van de armen tot geheel beneden ingewikkeld in gezwollen hooizaad, twee uur lang. Denzelfden dag kreeg hij nog eene dijbegieting. In weinige uren was de pijn bijna geheel over. Na herhaalde begietingen waren ook de schouders en armen gezwollen, en ook hier werd warm hooizaad omgedaan. Zoo ging men vier dagen voort, dagelijks omslagen en begietingen. De plaatsen werden niet meer dik, de pijnen verdwenen, alsof ze er nooit geweest waren.
Naderhand kreeg hij 14 dagen lang eiken dag begieting van bovenlijf en dijen, en de tweede helft van den dag een half bad. Hij gevoelde zich gezond en sterk, en verwonderde zich, dat zulke eenvoudige en goedkoope geneesmiddelen zulke werking hadden.
Het hooizaad loste de ziektestoften op en zoog die op. De begietingen en het halfbad versterkten, bevorderden den geregelden bloedsomloop, gelijkmatige, natuurlijke warmte, en zoo kwam de geheele machine weer flink op dreef; eetlust en slaap zijn de duidelijkste bewijzen eener goede gezondheid.
De herstelde patiënt had nog maar per week twee of drie halfbaden noodig.
Een landman, 50 jaar oud, heeft vreeselijke pijnen in de kniegewrichten, heupen en enkels; hij is tot werken niet in staat en ligt meestal te bed, meer dan twee jaar lijdt hij reeds aan die kwaal; hij heeft al veel gebruikt, maar het wordt eer minder dan beter. De pijn neemt ook allen eetlust en slaap weg.
De rheumatiek heeft hier harde gezwellen gevormd, die opgelost en verwijderd moeten worden; dan eerst kunnen gezondheid en kracht terugkeeren.
1. 8 dagen lang kreeg de zieke dageliiks eenen omslag, van de armen tot geheel beneden, van hooizaadaftreksel;
2. Eiken dag tweemaal eens geheele wassching met water en azijn, zonder afdrogen;
3. Voor imvendirj, dagelijks driemaal drie lepels vol alsemthee.
De omslagen losten alle ziektestoffen op en de wasschin-gen vermeerderden de warmte, sterkte en gelijkmatige uitwaseming in het lichaam.
In 14 dagen kon de huisvader zijn werk weer doen.
4.
Eene huisvrouw had maandenlang rheumatiek in de schouders, in de armen en ook vaak op de borst; zooals zij zeide had ze veel ingewreven en gesmeerd maar geene genezing gevonden. Bij slecht weder moest ze steeds een paar dagen te bed blijven. Men schreef haar voor wollen hemden te dragen, maar sinds dien tijd werd de pijn erger.
Hoe kan men die kwaal wegnemen? Hoe kan men die rheumatische stoffen het best oplossen en verwijderen?
1. Per week driemaal een hemd aantrekken in hooizaad-water gedoopt. Dit zal elk kwaad oplossen en uitdrijven; door deze aanwending alleen zouden echter de lijdende plaatsen in het lichaam nog gevoeliger worden; daarom is noodig, 2. dat eiken dag eene begieting van bovenlijf en knieën genomen wordt, en omdat na 12 dagen de kwaal nog niet over was, werden ter algemeene versterking van het lichaam, en om dit meer weerstandsvermogen te geven, per week drie en later twee half baden, eindelijk één half-bad genomen.
5.
Een onderwijzer kreeg een half jaar verlof, omdat hij door rheumatisme zijn betrekking niet kon waarnemen. Zijn slaapkamer was vochtig, daar een gedeelte der wanden meer zwart dan wit was; hij durfde ook niet flink te luchten en zoo haalde hij zich die kwaal op den hals. Zooals hij vertelde, was hij vroeger steeds gezond geweest. Niets kan deze kwaal gemakkelijker en duurzamer in 't leven roepen clan eene vochtige woning.
278
Het eerste middel tot herstel is eene droge woning, 2. eene algemeene inwerking en 3. eene verbetering van het bloed.
De volgende aanwendingen werden toegepast :
1. per week twee- of driemaal de spaansche mantel, die oplost, en het kwaad uitdrijft;
2. half baden, welke de natuur gehard en sterk maken;
3. Voor inwendig een krachtige kost en dagelijks een kop thee van alsem, salie en jeneverbessen, in drie porties.
Na drie weken was de kwaal over, en de zieke had tot verder herstel nog slechts twee of drie half baden per week te nemen, en in plaats van thee de jeneverbessenkuur.
Eene vrouw heeft een opgezwollen been van boven tot aan de knie en l1^ jaar lang wanhopige pijnen; heeft veel gebruikt en reeds verschillende badplaatsen bezocht. De toestand werd zoo erg, dat ze op krukken moest loopen. Dit been werd niet alleen rheumatisch, maar ze had ook jicht; ook aan het andere been voelde zij reeds piin; zooals ze zeide, was het juist zoo in het eerste been begonnen. Dit been kan weer genezen worden door oplossing en uitleiding van de ziektestof, die zich daar verzameld heeft.
1. Per week, l1^ uur lang, twee omslagen met hooizaad, hetgeen niet slechts oplossend op het been werkt, maar op het geheele onderlijf;
2. Eiken dag moet het been gewikkeld worden in gezwollen hooizaad, dat vier uur lang op het been gebonden wordt; na twee uur moet het hooizaad echter vernieuwd worden, of in hooizaadwater worden gedoopt.
Den derden dag kreeg de zieke;
3. dagelijks eene begieting van bovenlijf en dijen;
4. de zeer pijnlijke voet werd dagelijks tweemaal begoten. Zóó 14 dagen lang. Dan:
5. werd den eenen dag een halfbad, den anderen dag eene rugbegieting genomen. De vierde week eindigde de kuur. De omslagen losten op, de begietingen en baden hardden en versterkten en zoo hebben hooizaad en water deze ongelukkige gered.
7.
Eene vrouw, circa 40 jaar oud, klaagt over groote pijn in den nek, die zich dikwijls over het halve hoofd uitstrekt,
279
ook over de schouders. De nek was dikwijls geheel stijf, zoodat ze dien niet rechts of links kon draaien; het was een soort kramp, waartegen ze veel aanwendde, maar zonder gevolg.
Hier moeten deze stijfheid en dikte juist zoo behandeld worden als een gevoel van gewrichtsrheumatiek.
Daarom worden ]. dagelijks twee tot vier, ook wel zes uren hooizaadoir slagen genomen, maar om de twee uur moet het hooizaad vernieuwd of in warm hooizaadwater gedoopt worden. — Verder:
2. moeten dagelijks een of twee begietingen van 't bovenlijf genomen worden van koud water. Het is echter noodig, dat:
3. dageliiks of eene geheele wassching, of een halfbad, eene minuut lang, genomen wordt.
Na 14 dagen was de kwaal over. Het hooizaad maakte de verstijving lenig en voerde cle ziektestoffen uit. De begietingen versterkten en hardden. De wasschingen of half-baden regelden den bloedsomloop en bewerkten gelijkmatige, natuurlijke warmte.
Een jonge knecht, 18 jaar oud, had een scheeven hals, doordat deze aan eene zijde geheel verstijfd en gezwollen was. Hij kon den hals rechts noch links draaien. Dit rheu-matische gezwel was tamelijk groot en drong naar binnen, zoodat de jonge man slechts met moeite zeer dunnen kost kon gebruiken. Zelfs het spreken ging moeilijk en deed pijn.
Omdat het gezwel zich naar binnen en naar buiten uitbreidt, is het best:
1. de jonge man neemt een hoofddampbad van hooizaad, ademt den damp zorgvuldig in, maar niet al te heet. Na 18—20 minuten houdt dit op, en de geheele hals wordt flink overgoten met een of twee gieters koud water.
2. eiken dag moet de hals 4 tot 6 uur gewikkeld worden in een doek, in hooizaadwater gedoopt, na elke 2 uur moet de doek ingedoopt worden, maar vooral niet te heet.
3. daarenboven moet dagelijks eene begieting van het bovenlijf worden genomen.
9.
Eene huisvrouw, 42 jaar oud, verhaalt; „Sedert twee jaar ben ik zoo geplaagd door catarrhe en rheumatisme, dat ik mij geen enkelen dag behaaglijk gevoel. Denk ik dat de
280
verkoudheid gedaan is, en kom ik dan in de nabijheid van het venster, dan heb ik de catarrhe weer; ga ik uit de woonkamer om in huis rond te loopen, dan moet ik al spoedig eene rustplaats zoeken van de pijn, nu eens in de dijen, dan op de schouders; kortom, de rheumatiek verplaatst zich overal heen. Dag noch nacht heb ik rust van de pijn. Ik ben in driedubbel wol gekleed, de dokter heeft dit zoo voorgeschreven; sedert dien tijd is evenwel de rheumatiek door het geheele lichaam getrokken; vroeger was ze alleen in de schouders.quot; De vrouw zag er inderdaad als eene gefolterde uit, ze weende en jammerde.
Wat is hier te doen? Er is weinig op te lossen en uitte leiden ; het arme schepsel is geheel uitgemergeld, daarom moet gehard en versterkt worden voor de geregelde uitwaseming, die zoo goed als stilstaat.
1. vooreerst het lichaam gelijkmatige warmte en uitwaseming bezorgen door wasscliingen, het best van bed uit, en dan weer er in. — Zóó drie dagen lang. Dan:
2. eiken morgen eene kniebegietincj, 's middags eene zwakke begieting van het bovenlijf en 's nachts een zitbad, een halve minuut lang.
Zóó 10 tot 12 dagen. Telkens na 3 of 4 dagen één dei-wollen kleedingstukken uitlaten. Na eenige dagen kan:
3. de dyjbegieting 's morgens en de bovenlijfbegieting met drie of vier gieters vol gegeven worden; het wollen hemd blijft uit en daarvoor in de plaats komt een linnen hemd.
De verdere aanwendingen waren een half bad en eene bovenlijfbegieting, elke week twee- of driemaal, en toen de gewone kleeding aan het lichaam gewend was, kreeg de herstelde nog maar drie half baden per week. Acht weken verliepen, alvorens deze zieke weer gezond en voor haar werk geschikt was.
Een hooggeplaatst heer verhaalt: „Ik moet mijne betrekking er aan geven, of anders worden. Ik draag een eerste kwaliteit Jagerhemd en Jageronderbroek, een lendenaoek, beneden op het kruis twee kattevellen en daarover nog dikke, wollen kleeding, en ik kan in de lucht niet komen; verlaat ik de kamer, dan heb ik overal pijn. Vroeger was ik steeds gezond en sterk; trouwens ik ben ook goed gebouwd. Mijne ellende is begonnen met eene zware, hardnekkige koude, waar naderhand rheumatisme bij is gekomen.quot;
Deze heer pag er niet slecht uit, en maakte den indruk.
281
dat nog redelijke kracht voorhanden was; alleen was liij te zeer verwend. Hij was evenwel vastbesloten, de goede heer, deze lastige gasten te laten uitdrijven, en liet zich daarom met genoegen begietingen toedienen op bovenlijf en dijen, nam half baden en liep door het water; tot slot volgden eenige volbaden. In 5 weken begaf zich deze heer aan het werk, dat hij reeds had moeten vaarwel zeggen. Hij arbeidt met lust en prijst zijnen Schepper voor het water.
Eene dame had meer dan twee jaar hevige Ischias (heup-jicht) en meer dan een jaar gezwollen beenen; de eetlust was goed, haar voorkomen flink en de slaap zou goed zijn zonder de pijnen. Uitscheiding en harding zijn noodig, omdat de gezwellen dit aanduiden; de dame is ook tamelijk corpulent.
1. De eerste week drie voetdampbaden, 18—20 minuten lang, en dadelijk daarop een zwakke, langzamerhand sterker wordende dijbegieting;
2. per week twee hoofddampbaden met daaropvolgende begieting van het bovenlijf;
3. 14 dagen later half baden, afgewisseld met begieting van het bovenlijf en dijbegieting. Zóó 14 dagen lang.
Verder om het lichaam de volle kracht en gezondheid te geven, per week 2—3 half baden. In 6 weken was deze zieke hersteld.
12.
Een knaap, 12 jaar oud, had dezelfde ziekte en voortdurend pijn, nu en dan zeer hevig; de voeten waren nu en dan gezwollen; deze kwaal kreeg hij, doordat hij nat was geworden en zoo koude had gevat. — Den eersten dag werd hij in een laken gerold, dat in warm havenstroowater gedoopt was; den tweeden dag kreeg hij een half bad, een halve minuut lang. Zóó 12 dagen lang, en de zieke was gezond.
13.
Een man, ongeveer 36 jaar oud, klaagt over de volgende kwaal: „Mijne armen en 'beenen zijn vol rheumatiek, ik kan dikwijls in 't geheel niet loopen, en moet dan dagen lang te bed liggen. Meestal haal ik moeilijk adem, dikwijls is het
282
of ik moet stikken; ook heb ik vaak congesties, zóódat ik denk dat eene beroerte zal volgen. Ik leef zeer eenvoudig en drink weinig. Mijn beroep bindt mij aan mijn lessenaar.
Deze zieke heeft tengevolge van gebrek aan beweging bloedophoopingen.
Aanwendingen: 1. eiken morgen eene dijbegietingen twee uur later eene begieting van het bovenlijf; 2. eiken namiddag eene rugbegieting en eiken avond door het water loopen. In 14 dagen was de zieke volmaakt hersteld.
Waarde lezer, gij zult zeggen: „Hoe hebben deze aanwendingen gewerkt?quot; De bovenlijfbegietingen brachten het bloed flink in beweging, zoodat hét zich in de aderen weer verdeelde. Evenzoo leidden de dijbegietingen het bloed omlaag; de ophoopingen werden op deze wijze weggenomen. Wat de waterstroom voor den molen is, dat is de rugbegieting voor den geheelen rug. Deze zieke werd reeds in korten tijd gezond, omdat hij goede organen had en zich zijne kwaal alleen door veel stilzitten op den hals had gehaald; was hij zwakker geweest, dan hadden ook dé aanwendingen minder krachtig moeten zijn.
14.
Bij een anderen patiënt luidde het bericht zijner ziekte als volgt: „Een halfjaar lang lijd ik reeds aan gewrichts-rheumatiek, en daar ik niet bijzonder sterk ben, was ik spoedig zeer verzwakt. De pijn in mijne beenen dringt soms tot in de dijen, zelfs tot in de zijden, ja, nu en dan in de schouders. Wanneer de pijn erg is, kan ik niet meer eten. Vele dokters heb ik geraadpleegd, veel moeten smeeren en inwrijven; het geld heb ik nutteloos uitgegeven, de kwaal bleef.quot;
Deze patiënt haalde zich zijne kwaal met kouvatten op den hals; zwak gebouwd zijnde, was hij zoo snel krachteloos.
Aanwendingen: 1. tweemaal per week een onderomslag, van onder de armen tot geheel beneden, 1 Va uur lang; het laken wordt in hooizaadafkooksel gedoopt;
2. viermaal per week begieting van bovenlijf en knieën.
Op die wijze 14 dagen voortgaan. Dan eiken dag een half-bad en om den anderen dag eene bovenlijfbegieting. Zóó weer 14 dagen lang.
Werking: De warme omslagen ondersteunen de zwakke natuurlijke warmte en lossen de slechte stoffen op, die ze tevens opslorpen. De begietingen versterken de natuur, vermeerderen de lichaamswarmte en regelen den bloedsomloop.
283
Verder werd de jeneverbessenkuur aangeraden; deze werkt zuiverend op de nieren en versterkend op de maag, en de alsemthee, die hij dagelijks dronk, steunde de maagsappen. Zóó was de zieke in 4 weken gezond. Om zoo sterk mogelijk te worden, is nog goed voor hem, per week één of twee half baden te nemen.
Rheumatiek met jicht.
„Zoo noemen de dokters het, die mij willen genezen. Ik lijd aan groote vermoeidheid, vooral in de beenen, die mij dikwijls pijn doen; vooral branden mijne voetzolen, zoodat ik niet meer kan loopen. Mijn gehemelte is zóó droog, dat ik doorloopend dorst heb. Slaap heb ik dikwijls in het geheel niet. Ik verlies dikwijls den moed en ben niet in staat om te werken. Vroeger zweette ik dikwijls, maar nu niet meer. Al die kwalen maken mijn geest ziek. Verschillende badplaatsen heb ik bezocht, ook geneesmiddelen genomen, maar zonder wezenlijk gevolg.quot;
De zieke kreeg de volgende aanwendingen :
1. per week tweemaal den spaanschen mantel, in water gedoopt, waarin haverstroo was gekookt. Dien hield hij iVa uur aan, en werd warm omgeslagen.
2. den eenen dag begieting van bovenlijf en knieën, den anderen dag een halfbad, den derden dag eene rugbegie-ting.
Zóó drie weken lang. De zieke had toen goeden eetlust, goeden slaap, een opgeruimd gemoed en nieuwen levenslust.
Dagelijks nam hij in: tweemaal, telkens 30 druppels tinctuur van jeneverbessen, rozebottels en alsem.
Tweemaal binnen vier weken een kop „Wühlhuber,quot; in drie porties op een dag te nemen.
Werking: De spaansche mantel loste op, de begietingen versterkten en scheidden de ziektestoffen uit, de droppels brachten het binnenste in orde, door op nieren en spijsvertering te werken.
(gt;) Recept: 2 theelepels gemalen venkel, 5 theelepels gestampte jeneverbessen, 3 theelepels wilde vlier, een theelepel foenum graecum en 1 theelepel aloëpoeder- (Zie „Mijne waterkuurquot; blz. 127.)
Het laxeermiddel leidde opgehoopte slechte stoffen naar buiten.
Ruggemergstering.
Een man van 32 jaar komt op 2 stokken en kan nog nauwelijks loopen. Hij vertelt: Sinds 4 jaar lijd ik schrikkelijk en kan ondanks mijne krukken nog slechts met moeite een kleinen afstand gaan. Drie dokters verklaren eenstemmig, dat ik ruggemergstering heb, en dat ik niet genezen kan worden. Ik heb een en ander gebruikt, ben ook door dokters naar verschillende badplaatsen gezonden, maar waar ik ook kwam, het werd steeds erger in plaats van beter. Wanneer mij het water, waarop ik alleen nog vertrouwen heb, niet geneest, dan zal ik spoedig sterven.quot;
Het voorkomen van den man was als zijn gang; dat van iemand die ruggemergstering heeft.
De zieke werd aldus behandeld:
1. eerst kreeg hij dagelijks eene begieting van het bovenlijf en tweemaal eene dijbegieting; dagelijks werd ook zijn rug met half water, half azijn goed gewasschen ; zóó ging dit tien dagen lang;
2. daarna werden hem dagelijks twee bovenlijfbegietingen gegeven ; eenmaal moest hij in het water loopen, eenmaal eene dijbegieting; zóó weer 10 dagen lang;
3. dagelijks eene rugbegieting en een halfbad, een halve minuut lang. Zóó weer 10 dagen. — Na deze aanwendingen kon de zieke weer goed loopen. Zijne houding en zijn gang waren zooals het behoort. Slaap en eetlust keerden terug, en de zieke kreeg verder als aanwending den eenen dag eene begieting van bovenlijf en dijen, den anderen dag een halfbad. Na drie weken werden deze aanwendingen tot op de helft verminderd. De volmaakte gezondheid keerde spoedig terug.
De werking der afzonderlijke aanwendingen was als volgt: 1. begietingen van het bovenlijf versterkten en verwarmden het bovenlijf, vooral den ruggegraat; op dezelfde wijze werkten de dijbegieting op het onderlijf; 2. de water- 'en azijn-wasschingen bewerkten warmte en kracht in den geheelen rug; 3. de rugbegieting werkte versterkend op den ruggegraat.
De halfbaden werkten op het geheele lichaam, zooals de afzonderlijke aanwendingen op de afzonderlijke deelen gewerkt hadden.
Zóó kreeg deze ongelukkige in den tijd van 6—S weken zijne volle gezondheid terug.
285
Beroerte.
Een heer leed langen tijd aan duizeligheid, was (58 jaar oud, en wie een kenner van ziekten is, kon zeer goed merken, dat een beroerte niet lang meer zou uitblijven. Eens wond hij zich bij het spreken een weinig op; hij maakte zich wat druk, en onder het werk begon hij plotseling met eene veranderde stem onverstaanbaar te spreken, liep heen en weer en zakte eindeliik in elkaar. Wat is in dit geval zoo spoedig mogelijk te doen'?
Is gauw warm water bij de hand, dan moeten de voeten zoo snel mogelijk tot boven de kuiten daarin gehouden worden. Het raag 20-35° R. warm zijn. Dit warme water vermeerdert buitengewoon snel de natuurlijke warmte, het bloed wordt snel uit het hoofd omlaag gevoerd, en de eigenlijke aanval van beroerte voorkomen.
In dit water kan de zieke 12-14 minuten blijven. In. bed zal hij spoedig bijkomen. Zoodra men echter merkt, dat de voeten koud worden, en de bloedsaandrang naar het hoofd toeneemt, moet het voetbad bij herhaling worden genomen. — Ook de handen kunnen snel in warm water gehouden worden, dan wordt eveneens het bloed uit de hersenen afgeleid. Ook een 8—10 dubbel gevouwen doek, in heet water en azijn gedoopt en op den buik gelegd, leidt het bloed uit hoofd en borst af naar het onderlijf.
Is op deze wijze een werkelijke beroerte voorkomen, dan moet dagelijks de zieke 2—Smaal in bed met water gewasschen worden. Door deze eenvoudige aanwending wordt de normale toestand weer hersteld, en om de natuur te versterken en de noodige werkzaamheid te verleenen, is het best om per week 2—3 half baden in frisch water te nemen.
Een huisvader had hout gezaagd; daar zakt hij plotseling ineen, een voet en eene hand zijn geheel verlamd; hij kan niet meer spreken. Wat is zoo gauw te doen?
Zonder dralen den zieke te bed brengen, den rug flink wrijven, evenzoo de voeten, tot men warm water heeft, en dan een doek op den buik leggen. Wanneer evenwel niet spoedig warm water te krijgen is, dan moeten zóó stevig mogelijk de voetzolen en voeten geborsteld worden, om door
286
de verhoogde warmte het bloed af te leiden: daartoe kan ook de rug geborsteld worden. Is het bewustzijn weer terug, of liever gezegd, is de volle natuurlijke warmte weer hersteld, dan gaat het spoedig beter, en door wasschen kan het bloed weer in behoorlijke beweging gebracht worden. Op deze wijze zullen spoedig alle gevolgen der beroerte verdwenen zijn.
Iemand, die door een aanval van beroerte wordt getroffen, zou het spoedigst voor de nadeelige gevolgen er van behoed worden, door zoo gauw mogelijk eene begieting van het bovenlijf te nemen en 2—3 uur later eene kniebegieting. Door de eerste wordt het bloed verdrongen, door de laatste naar beneden geleid.
3.
Johan, 49 jaar oud, krijgt eene beroerte; een arm. een been en de geheele zijde zijn gevoelloos en koud; de mond is scheef en de spraak stotterend en slecht verstaanbaar. — Na vier weken begon hij de waterkuur, omdat niets anders hem hulp kon verschaffen.
1. Dag aan dag kreeg de zieke eene begieting van het bovenlijf, eene dij- en eene kniebegieting; al ging dit nog zoo moeielijk;
2. dagelijks eenmaal, en daar hij sterk was, ook wel tweemaal eene geheele wassching met water en azijn. Na weinige dagen kreeg de zieke gevoel in het lamme been en in de zijde. Spoedig daarop deden zich in het verlamde been af en toe hevige pijnen gevoelen, als voorboden dei-genezing.
Eerst drie weken daarna kreeg de lamme arm gevoel en ook hier gevoelde de patiënt hevige pijnen, die den zieke echter welkom waren als voorboden van herstel.
Zóó ging men vier weken voort; dan volgden geheele begietingen, dagelijks l-2maal, en de dagelïjksche wassching met water en azijn werd voortgezet.
De geheele toestand verbeterde van dag tot dag; de spraak werd duidelijker, en na 4 weken kon de man met behulp van een stevigen stok loopen. Hij gevoelde zich gelukkig, dat geest en lichaam zoo gesterkt waren.
Na 6 weken waren alle gevolgen der beroerte verdwenen.
De wasschingen bewerkten eene voortdurende vermeerdering der lichaamswarmte en uitwaseming, en 't organisme werd steeds opgewekter. De begietingen werkten opwekkend en versterkend op het lichaam en bevorderden een krachtigen
287
bloedsomloop. Door de sterke begietingen werd ook de ge-heele machine krachtig geschud en begon de algemeene werkzaamheid in het geheele organisme. Nog is merkwaardig, dat al deze aanwendingen den zieke nimmer lastig waren, maar door hem beschouwd werden als de grootste weldaad.
4.
Een 74jarig huisvader werd erg duizelig; het spreken ging uiterst moeilijk. Zoo ging het eenige dagen en men vreesde voor eene beroerte. Eindelijk staakte hij het werk en ging naar bed, hij voelde zich niet goed; het ademen viel moeielijk, hij sprak geen woord meer, en het was voor de huisgenooten duidelijk dat de beroerte zou volgen. De goede raad, met water en azijn snel en flink de voeten te wrijven en deze in eene wollen deken te wikkelen, en dit na een uur r.e herhalen, bracht dezen bejaarden man weer tot bewustzijn.
De stotterende stem werd weer beter, en na vijf uur vraagde hij, wat er met hem gebeurd was, daar hij van niets wist.
Dagelijks 1—2maal met water en azijn wasschen in het bed heeft den ouden man in staat gesteld zijn werk weer te hervatten.
Klierziekten.
Eene vrouw, 45 jaar oud, had in den hals tengevolge eener operatie eene wonde, meer dan eenen vinger lang. die niet genezen wilde. Eene tweede wonde had zij aan den rechterarm boven den elleboog. Ook daar was gesneden bij eene verzwering. Eene derde open wonde was bij de knie aan het rechterbeen. De vrouw was ingevallen, geel en zag er ongezond uit; het gemoed was gedrukt, daar zij verschillende dokters gehad had, zonder hulp te vinden. Ku nam zij hare toevlucht tot het water.
Het was duidelijk, wat er aan scheelde. Aan den hals en ook op de andere plaatsen waren klieren uitgesneden. De vrouw was geheel klierachtig, ofschoon zij tamelijk groot en goed gebouwd was.
Aamvendingen waren de volgende: 1. eiken dag eene be-
gieting van het bovenlijf, eene clijbegieting en eene geheele wassching gedurende den nacht, 8 dagen king; 2. begieting van bovenlilf, rug en dijen, elke week een korte omslag, zóó 14 dagen lang; 8. dageliiks twee begietingen van 't bovenlijf en twee halfbaden. — Inwendig werd drieërlei thee aangewend: a. foenum graecum met wat alsem, ö. salie, St. Jans-kruid en duizendguldenkruid, c. klein hoefblad, weegbree en duizendguldenkruid.
In 4 weken was deze vrouw geheel hersteld. De wonden etterden uit en gingen dan vanzelf toe. Op de wonden zelf kwam niets dan wat katoen. De zieke moest veel slijm uitspuwen en zoo werd de natuur ook inwendig gezond.
De kost was eenvoudige burgerpot.
Werking:
1. Foenum graecum met alsem werkt oplossend en sterkt de maag; 2. salie verbetert de sappen en werkt zuiverend; St. Janskruid werkt gunstig op het bloed en den bloedsomloop ; duizendguldenkruid werkt oplossend en ook op de goede sappen; 3. hoefblad werkt zuiverend en opslorpend; weegbree evenzoo; duizendguldenkruid heeft eene gunstige werking op de geregelde spijsvertering en de versterking-van de maag.
De begietingen van het bovenlijf versterkten en zuiverden de afzonderlijke deelen van alle ongezonde stoffen, de dijbegie-tingen deden hetzelfde in het benedenlichaam. De geheele wassching des nachts bewerkte een krachtig zweeten en vermeerderde de lichaamswarmte. De korte omslag werkte oplossend en opslorpend; de rugbegieting werkte versterkend op de wervelkolom. De halfbaden maakten het slot uit ter algemeene versterking en nieuw leven; zóó werd deze vrouw genezen en alle ziektestoffen verwijderd volgens den alge-meenen grondregel: ziektestoffen oplossen, uitjagen en de natuur versterken.
o_
Een knaapje van U jaar werd bij mij gebracht onder deze omstandigheden: Het beklagenswaardige kind had drie gaten en groote dikten aan het been, twee in boven- en onderarm; en daar kwamen vuile stoffen uit. De hals was stijf en wat gezwollen. Hij was bleek en glimmend als porselein, en had meer trek aan ongezonde dan aan krachtige spijzen. Met moeite kon hij slechts kleine afstanden loopen, en was reeds van jongs aan niet gezond. Zijne broertjes en zusjes waren gezond, en de moeder beweerde dat het lijden begonnen was met het inenten.
289
Bij dit kind werd hot volgende aangewend:
1. per week driemaal een hemd aantrekken, in water gedoopt, waarin haverstroo gekookt was; dit hemd warm aantrekken en ll/2—2 uur aanhouden;
2. eiken dag eene geheele wassching met koud water en wat azijn er door, maar eerst 4 af 5 uur na de eerste aanwending;
3. de builen en wonden werden eiken dag met gezwollen hooizaad omwonden, twee uur lang.
Voedincjswijze: Eiken morgen kreeg het zieke kind malz-koffie met melk, waarin venkel was gekookt. Eiken middag moest het een oudbakken broodje eten, eiken avond krachtsoep, den eenen dag met melk gekookt, den anderen dag met bouillon, 's middags gewonen, zeer voedzamen kamp;st. De jongen kreeg geen bier of wijn; ook geen boonenkoffie. Zóó ging het vier weken en de gaten waren op één na genezen. Hoe moeielijk het den knaap ook viel, aan dezen kost te wennen, zoo zag hij er toch goed gevoed uit; de lichaamswarmte was vermeerderd; het kind werd vroolijker en sterker.
Verdere aanwendingen.: Dagelijks een half bad, eene halve minuut lang, en onderwijl het bovenlijf wasschen. Eiken dag werd het lichaam ook met water en azijn gewasschen. Eiken morgén krachtige broodsoep; 's avonds krachtsoep met een eenvoudige, krachtige toespijs; ook nam hij dagelijks 6 jeneverbessen. Deze aanwendingen duurden weer 4 weken. De geheele toestand werd inderdaad beter, zoodat de knaap nu naar school kon gaan, en evenals het lichaam opknapte, zoo vermeerderde ook de krachten van den geest. Alle zweren waren beter en niets was meer noodig, dan gezonde, eenvoudige, voedzame kost, en eiken dag of om den anderen een halfbad.
De opgehoopte ziektestof vormde zweren en kwam zeker uit het slechte bloed voort; dit kon ook niet anders zijn, omdat de knaap slechts spijzen kreeg, die maar weinig of slecht bloed vormden. Hij dronk het liefst wijn en bier, at graag zoete spijzen en gebruikte natuurlijk koffie. De veranderde voeding bracht ander en beter bloed, dus ook betere voeding aan het geheele lichaam. De omslagen losten alle ophoopingen op en scheidden de ziektestoffen uit; de was-schingen en half baden versterkten en verwarmden het lichaam en brachten meer werkzaamheid er in. Deze knaap is het bewijs er van, dat een verkeerde voedingswijze treurige gevolgen kan hebben.
19
290
Steen (Graveel).
Een vader vertelt: „Mijn zoon heeft hevige pijn in de blaas; verschillende dokters verklaarden, dat de jongen een grooten steen in de blaas heeft, die slechts door eene moeilijke en gevaarlijke operatie kan verwijderd worden.quot; Deze jongen kreeg:
1. dagelijks driemaal een kleinen kop thee van jeneverbessen en schaafstroo; 2. dagelijks werd op de pijnlijke plaats een warme vierdubbel gevouwen doek, in schaafstroo-afkook-sel gedoopt, gelegd, en met een wollen doek omwonden.
Ook het schaafstroo zelf werd dagelijks langen tijd op de pijnlijke plaats gelegd. Na 14 dagen ging de steen in stukken en werd in kleine stukken geloosd. De knaap werd vroolijk, voelde geen pijn meer en dankte God voor de verleende hulp.
Een man, 40 jaar oud, vertelt: „Sedert vele jaren lijd ik aan graveel en steen; bij dokters en niet-d'okters heb ik hulp gezocht, en al vond ik soms verlichting, ik werd niet genezen. Dikwijls ben ik ongeschikt voor mijn werk. Nu heb ik het als nooit te voren; bij 't wateren, dat moeilijk gaat, zou ik kunnen schreeuwen.quot;
Deze zieke nam:
1. tien dagen lang een warm bad van 28 — 30° R., van water waarin haverstroo gekookt was, een half uur lang; bij 't eindigen van het bad werd een oogenbllk een half bad genomen en het bovenlichaam gewasschen;
2. dagelijks drie koppen thee van jeneverbessen, rozebot-tels en schaafstroo. Den eersten dag kwam al veel gruis. Dit werd met den dag meer, en in lOdagen waren alle pijnen over. De zieke behoefde nog slechts elke week één dergelijk bad te nemen en om den tweeden of derden dag een kop thee te drinken.
Typhus ontstaat meest door kouvatten, maar vooral wanneer de woningen geen goede lucht hebhen of niet flink
291
gelucht worden; als de muren vochtig zijn en plekken hebben, waar het vocht de kalk af doet vallen, en de atmosfeer zóó slecht is, dat door het ademen het bloed wordt bedorven, zoodat ontsteking plaats heeft en zich zweien vormen.
Het is vooral zeer nadeelig, wanneer bij een huis de ondergrond vochtig is of wanneer er slooten om of bij zijn, die schadelijke dampen verspreiden en de lucht verpesten ; ook wanneer het drinkwater slecht of bedorven is. — Hoe de dokters genezen, daarnaar heb ik weinig gevraagd. Dat typhus met water te genezen is, daarvan ben ik volkomen overtuigd. Ik heb van steden gehoord, waar typhus door baden wordt genezen. Typhuslijders hebben mij zelf verteld, dat zij op één dag bij herhaling 5 — 10 — 15 minuten in koud water moesten. Ik heb de overtuiging, dat juist typhus gemakkelijk en snel te genezen is, en gemakkelijker dan op deze wijze, want een zwaar zieke dagelijks 8 —èmaal zóó lang een bad te doen nemen, is hard en maakt het oppassen zeer moeilijk.
Een typhuslijder, die reeds 12 dagen aan die ziekte leed, en wiens toestand zeer bedenkelijk geworden was, werd:
1. tweemaal daags in bed gewasschen, hetgeen eene zwakke ziekenverpleegster zelfs makkelijk kon doen;
2. een grove zesdubbel gevouwen doek werd in het koudste water gedoopt, op borst en onderlijf gelegd en telkens verwisseld, als de hitte steeg. De warmte werd niet gemeten; alleen als de zieke zich gedrukt voelde en het voorkomen groote hitte verried, werd de doek weggenomen, weer in het koudste water gedoopt, en opnieuw opgelegd. Zoo kon dit zesmaal per dag herhaald worden. Was de hitte niet groot meer, zoo bleven ook de compressen weg. Bij dezen typhuslijder, waar de hitte zoo groot was, dat het gehemelte geheel uitgedroogd en de tong vol blazen was en zóó stijf dat hij niet kon quot;spreken, werd bij korte tusschenpoozen 1—2 lepels foenum graecum-afkooksel gegeven; dat nam de hitte weg en genas tong en keel. In 10 dagen was de zieke geheel vrij van alle koorts, en hij herstelde spoedig.
Nog zij opgemerkt, dat deze patiënt tweemaal daags een eetlepel slaolie nam, om de inwendige hitte te minderen. Ongewoon snel was hij hersteld, zonder dat hij iets er uit behield. Men zou een typhuslijder ook uitsluitend met was-schingen kunnen genezen; wanneer hi.j geregeld gewasschen wordt, als hij zich benauwd voelt door de vermeerderende
292
hitte. Het aangegeven voorbeeld toont ons, hoe gemakkelijk men deze ziekte zou kunnen voorkomen, wanneer de eerste kenteekenen van typhus zich vertoonen.
De wasschingen verwijderden door de poriün het ziekelijke uit het lichaam. De compressen verminderden de hitte, en zoo werd de ziektestof zoo spoedig mogelijk verdreven. Nog spoediger zou de genezing geschieden, wanneer de zieke in plaats van de compressen op het lichaam een paar maal daags op een dik samengevouwen laken, in het koudste water gedoopt, ging liggen, maar nooit langer dan hoogstens een uur.
Waar het kan,' zijn korte baden, slechts 1—1 Va minuut, bij typhus doelmatig.
Een 29jarig man vertelt: „Ik had typhus, en men hield mij voor verloren. Toen ik meende hersteld te zijn. kreeg ik een hevige nierziekte, zooals de dokters zeiden. In de nierstreek heb ik pijn, ook in de blaas; de dokter zegt: chronische blaascatarrhe. Daarom ben ik nooit zonder pijn; menigmaal is het niet uit te houden. Zoo lijd ik nu al twee jaar zonder hulp. De eetlust is slecht; ik zou wel kunnen slapen, maar de pijn wekt mij telkens.quot;
Hier geldt het: i. Zoek de uit eene zware ziekte achtergebleven ziektestoffen op te lossen en te verdrijven; 2. sterk de verzwakte deelen van het lichaam en breng in hetgan-sche lichaam meer kracht en werkzaamheid.
De volgende aanwendingen beantwoorden daaraan:
1. de eerste week drie korte omslagen, het laken in water gedoopt, waarin haverstroo gekookt is; gelijk haverstroo zelf de giftknobbels oplost, zoo lost het door de omslagen ook de achtergebleven ziektestoffen op;
2. dagelijks eene begieting van het bovenlijf, om de deelen aldaar te versterken; de inwendige deelen van het bovenlichaam komen zoodoende in een beteren toestand;
3. eiken dag, eene week lang, eene dijbegieting tot versterking en prikkeling, om de ziektestoffen af te zonderen.
Deze aanwendingen werkten zeer gunstig; van dag tot dag werd het voorkomen beter. Nu en dan kwamen de pijnen vrij hevig terug, maar zonder langen duur.
Na ca. 10 dagen kwamen:
4. per week 4 halfbaden, en nog eenmaal een korte omslag. De halfbaden bewerkten algemeene versterking en de korte omslag hielp de ziektestoffen geheel oplossen en uitdrijven.
293
5. eene begieting van het bovenliif werd nu om den anderen dag genomen en was voor dit deel voldoende.
Zoo was de zieke in 3 — 4 weken geheel hersteld; tot verdere aanwending waren 2 —3 halfbaden per week voldoende.
Onderlyfskwalen (ontsteking, kramp, zwakte enz.).
Een man verhaalt: „Ik heb tweemaal binnen twee jaar ontsteking in de ingewanden gehad, en sedert dien tijd ben ik zoo goed als ongeschikt voor mijn werk; ik heb bijna altijd pijn, verstopping, gebrek aan eetlust. Denk ik, dat ik trek zal hebben in iets, dan staat het mij spoedig weer tegen. De slaap is onrustig, zoodat ik 's morgens vroeg meer vermoeid ben dan 's avonds; bijna voortdurend gevoel ik hitte in de maag.quot;
Hier heeft de ontsteking eene groote zwakte achtergelaten ; de ontstoken deelen zijn nog niet geheel gezuiverd en versterkt. De volgende aanwendingen zullen het lichaam in orde brengen:
]. dagelijks gezwollen hooizaad, warm, 1 Va uur lang in een doek op het onderlijf leggen;
2. eiken nacht van bed uit het lichaam wasschen met koud water en azijn, niet afdrogen en dadelijk weer naar bed;
3. dagelijks een kop thee drinken van schaafstroo, jeneverbessen en wat alsem.
Zóó acht dagen lang. Dan;
1. den eenen dag een zitbad, den anderen een half bad, eene halve minuut lang;
2. om den anderen dag eene begieting van bovenlijf en •dijen; met de thee voortgaan.
'Zóó 14 dagen lang. Als nakuur waren per week 2—4 halfbaden voldoende. Na 4 weken was het geheele lichaam in orde; eetlust, slaap en spijsvertering zooals ze moeten zijn.
Het hooizaad leidde de stoffen naar buiten, en versterkte het onderlijf. De zitbaden werkten versterkend op het onderlijf, de halfbaden op het geheele lichaam. De geheele icas-schingen openden de poriën en versterkten het geheele organisme. Schaafstroo zuiverde, jeneverbessen werkten op de urineafscheiding en alsem op de maag.
294
Een boerenknecht klaagt: „Ik heb onder 't rijden zoo'n koude gevat, dat ik in bed lag te rillen. Niet alleen heb ik erge pijn in het onderlijf, maar ik kan ook niet meer wateren. Ik kan van de pijn niet meer in bed blijven.quot;
Hier is na de kouvatting eene ontsteking in aantocht. De afwisseling van warmte en kou is er het bewijs voor.
Voor dit geval de volgende aanwendingen:
1. gezwollen hooizaad, zoo warm als de zieke het verdragen kan, op den onderbuik binden, en goed toedekken; dit 11/2 uur lang. Zóó tweemaal daags. Dan moet:
2. het lichaam tweemaal daags gewasschen worden met water en azijn. In plaats van tweemaal geheel te wasschen is ook éénmaal de Spaansche mantel goed.
De ontsteking is ontstaan door de heerschappij van de koude; de natuurlijke warmte is bezweken; daarom moet deze kunstmatig ondersteund worden en dit bereikt men door de warme omslagen. Het wasschen of de Spaansche mantel brengt de stoffen naar buiten, neemt de koortsige warmte weg, en brengt de kou met de warmte in het geheele lichaam in overeenstemming. De aanwendingen worden versterkt, wanneer de zieke elk uur (tot de ontsteking is weggenomen) twee lepels schaafstroothee neemt tot urineafscheiding en tegen inwendige hitte. Bij ontsteking zou gunstig werken: tweemaal daags een lepel sla- of Provence-olie. Op deze wijze was binnen drie dagen de kwaal genezen.
3.
Een meisje, 24 jaar oud, lijdt maanden lang aan kramp in blaas en ingewanden; soms schreeuwt zij het uit van de pijn. Het water werd al dikwijls kunstmatig verwijderd; het lichaam is dikwijls sterk opgezet; vaak heeft zij ook nierpijn. Een dokter zeide, dat het geheele onderlijf in de war is.
Wat helpt hier? Al wat opgehoopt is, moet opgezogen en uitgeleid worden en dit geschiedt het best, door een omslag van onder de armen tot geheel beneden in hooi-zaadwater aan te wenden, het laken in warm hooizaadwater gedoopt; maar er moet ook hooizaad op het naakte lichaam gelegd worden, vooral op do pijnlijke plaatsen, zoodat het onderlijf geheel in hooizaad is gewikkeld, l1,^—2 uur lang. Deze omslag kan drie dagen toegepast worden, daarna om den derden of vierden dag.
Ook moet de natuur gesterkt worden door eene dagelijk-sche wassching met koud water en azijn, en dagelijks een halfbad, eene halve minuut lang.
Imceiidig moet thee van foenum graecum en venkel genomen worden, eiken dag een kop in drie porties. — Hadden de omslagen het doel op te lossen en uit te scheiden, zoo moesten de koude wasschingen bewerken, dat het lichaam niet te zeer vertroeteld werd, en dat eene gelijkmatige uitwaseming ontstond. De thee bewerkte inwendig oplossing en uitscheiding, de venkel vooral betering van de maag.
Na l-t dagen was het meisje redelijk wel hersteld, en de volgende aanwendingen moesten aan het lichaam blijvende kracht verleenen: 1. twee baden per week; 2. om den anderen dag een zitbad en 3. dagelijks een kop thee van alsem en schaafstroo.
4.
Een meisje, 28 jaar oud, verhaalt; „Ik ben sedert een half jaar ziek. Mijn toestand wordt voortdurend erger. Een dokter, die mij onderzocht, heeft verklaard, dat ik in den buik gezwellen heb, die slechts door operatie kunnen worden weggenomen. Ik ben daarvoor zoo bang, dat ik er niet toe kan besluiten, en genezing wilde beproeven door een waterkuur.quot;
Ik gaf de zieke den volgenden raad;
1. per week 4maal een korte omslag, in water gedoopt, waarin hooizaad had gekookt;
2. eiken dag eene begieting van bovenlijf en dijen ;
3. om den derden dag een halfbad;
4. dagelijks een kop thee van St. Janskruid, venkel en duizendguidenkruid.
Zóó ging het 14 dagen, en de werking was als volgt: Door urine werd eene massa slijm geloosd. Tweemaal kreeg ze hevige diarrhee. Het onderlijf herkreeg weer den gewonen omvang. Eetlust, die eerst ontbrak, kwam terug; de slaap evenzoo.
Verdere aanwendingen :
Dagelijks tweemaal een halfbad en dagelijks eene begieting van het bovenlijf. Dc half baden versterkten het geheele lichaam ; de begieting van het bovenlijf het bovenlijf. Na 14 dagen was de kwaal over.
206
5.
Een meisje, 25 jaar oud, vertelt onder tranen : „Ik heb zoo vele en verschillende onderlijfskwalen, en geen dokter kan mij helpen. Nu eens heb ik hevige pijn in de rechter, dan weer in de linkerziide; een andermaal heb ik in de ingewanden zulk eene pijn, dat ik 's nachts geen kwartier slapen kan. Vaak verplaatsen zich de pijnen van den buik naar de borst, en dan weet ik vooruit, dat ze ook spoedig in het hoofd komen en dan is het, of mijn hoofd zal springen. Ik heb verschillende dokters gehad, en elk sprak van eene verschillende kwaal. Slechts daarin zijn zij het eens, dat de ingewanden te sterk zijn samengedrongen. Helaas heb ik de slechte gewoonte gevolgd, mij te sterk te rijgen. Tweemaal ben ik reeds geopereerd, het heeft niet geholpen. Nu moet ik weer geopereerd worden, maar ik heb er geen lust in. Zooals de dokters zeggen zijn er gezwellen in 't lichaam, en nu lijd ik aan de gevolgen er van.quot;
Om deze ongelukkige te helpen, werd het volgende aangewend :
1. elke week driemaal een korte omslag, het laken in hooizaadwater gedoopt, IV2 uur lang en goed warm;
2. per week driemaal een half bad, een Va minuut lang;
3. eenmaal per week eene begieting van bovenlijf en knieën.
De omslagen losten tamelijk snel op, maakten de organen zachter en versterkten het onderlijf. De halfbaden versterkten en brachten het bovenlijf in betere werkzaamheid. Na 14 dagen gevoelde zich de zieke veel beter. Zij loosde veel urine, de stoelgang kwam in orde en de gelaatskleur veranderde geheel.
Verdere aanwendingen waren :
Per week viermaal een half bad, eenmaal een korte omslag en tweemaal eene begieting van bovenlijf en dijen.
Deze aanwendingen hebben de ongelukkige gezónd gemaakt. Zij kon weer werken en had slechts hier en daar een weinig pijn. Treurig beeld van onzen tijd! Hoeveel duizenden volgen tegenwoordig de verkeerde mode! Zij rusten niet tot het lichaam verwoest is. De ouders moeten er streng voor waken, dat hunne kinderen dien verkeerden modegoest niet huldigen.
Een meisje, 21 jaar oud, klaagt over hevige hoofdpijn, he-
297
vigen bloedsaandrang naar het hoofd, buikpijn, bijna altijd xeer koude voeten, geen eetlust en geen slaap en is ongeschikt voor elke betrekking. Medicamenten heeft zij veel geslikt, maar alles zonder baat. Het meisje heeft zich vrij sterk geregen, ofschoon zij het niet wilde bekennen. Eerst nam de moeder hare dochter nog in bescherming, maar ■daar kwam de koelbloedige vader, die mij geloof schonk en de dochter beval vrijwillig goede kleeren aan te trekken of anders een pak slaag te ontvangen. — — Dit middel was ■ook de beste aanwending. Door het snoeren was een geregelde bloedsomloop onmogelijk. Het bloed, dat in de beenen drong, kwam niet meer goed in het hart terug en even ongeregeld was de bloedsomloop in het bovenlichaam. Toen het lichaam weer in behoorlijken toestand was, was ook de bloedsomloop weer in orde, en daartoe hielp nog dagelijks een half-bad. In weinige dagen was het meisje weer gezond.
7.
Een voorname dame verhaalt: „Ik lijd onuitsprekelijk, nu ■eens in het hoofd, dan in de borst, de grootste pijn is echter in den buik. Dikwijls ben ik wanhopig van de pijn, en hulp krijg ik niet. De stoelgang is zóó hard, dat ik vaak 3-4-inaal sterke laxeermiddelen moet nemen. Het kan soms 8 of 12 dagen duren, eer ik met allerlei middelen stoelgang heb.quot;
Ik gaf deze bijna wanhopige vrouw te verstaan, dat hare kleeding grootendeels oorzaak was van haar lijden; om het lichaam droeg zij zóóvele kleeren, dat op die bult van achteren best een aap had kunnen zitten. Moest deze kleeding geene ongewone hitte opwekken? Deze hitte trekt het bloed naar den buik en veroorzaakt een uitdrogen in de ingewanden. De arme vrouw wilde dit niet gelooven, maar daar ik haar toch geenen anderen raad geven kon, dan dien, dat ze zich anders zou kleeden, en dan op het lichaam te werken om -de hitte te verdrijven en het bloed in geregelden gang te brengen, schikte zij zich daar eindelijk in.
De aanwendingen waren:
1. eiken nacht van bed uit geheel wasschen; daardoor -ontstond gelijkmatige warmte, de natuur kreeg geregelde werkzaamheid en het bloed een geregelde loop;
2. om den anderen dag een halfbad. Dit bewerkte versterking van het geheele lichaam en nam alle hitte weg.
Voor inwendig nam de zieke dagelijks 8 dagen lang eenen kop thee van foenum graecum en venkel, om de inwendige hitte te verminderen en de maag te beteren.
298
Later werd thee aangewend van alsem, salie en bittere klaver.
In zes weken was de zieke tamelijk beter; wat echter nog vermeld moet worden is, dat ze gedurende de geheele kuur alle uren een lepel water heeft ingenomen. Zij zelf heeft ten laatste verklaard, dat ze nu overtuigd was, dat de mode-kleeding hare ellende had veroorzaakt.
Hoog en duur kan ik betuigen, dat een groot aantal van zulke ongelukkigen bij mij zijn gekomen, bij wie de mode-kleeding de hoofdoorzaak was van hunne kwaal, daar allerlei storingen in den bloedsomloop er het gevolg van zijn.
Een vrouw uit den deftigen stand klaagt, dat zij onbeschrijfelijk lijdt aan hsemorroïdes. Niet alleen aan de voeten, maar ook aan de dijen had zij bloedophoopingen; ook beneden aan den rug had zij zoogenaamde adergezwellen. Soms meende zij waanzinnig te zullen worden. De geheele week had zij geen genoeglijk uur gehad; hare omgeving werd haar een last, en soms was zij zoo gejaagd, dat degenen, die haar omringden, moesten weggaan. Zij droeg twee wollen pantalons, en bovendien volgens de mode nog drie of vier stel kleeren. De stoelgang was door de opgewekte hitte ook zoodanig, dat ze soms vijf of zes klisteeren nemen moest, om werking te hebben.
Helaas is ook hier weder de kleeding de naaste oorzaak, daar deze te veel warmte ontwikkelt; ook wordt door het stijve binden de bloeusomioop gestremd.
De aanwendingen waren de volgende:
1. dagelijks eene geheele wassching, waardoor eene gelijkmatige natuurwarmte wordt bereikt en de slapheid wordt weggenomen;
2. dagelijks begieting van bovenlijf en dijen, om het bloed meer werkzaamheid te verleenen;
3. om den anderen dag een halfbad, en
4. dagelijks in het natte gras of op den natten grond tweemaal barrevoets loopen, hoe langer hoe beter. Gelijk de baden dit geheele gestel versterken, de hitte wegnemen en verdere warmte voorkomen, zoo wordt ook bijna eiken dag een overvloedig kleedingstuk uitgelaten. Toen na 4 weken de kuur was geëindigd, voelde de zieke zich zeer gelukkig. De meeste bloedophoopingen waren verdwenen, het bloed stroomde regelmatig; bovendien had zij als winst nog een groot aantal overvloedige kleeren. Zij gevoelde zich zeer op^ haar gemak zonder die geweldige kleerenmassa.
299
St. Vitusdans en dergelijke ziekten.
Een meisje voelde zich onwel, ging naar bed, en begon weldra de oogen te verdraaien, het hoofd te schudden, de handen onrustig te bewegen, alsof ze het bed wilde scheuren, kortom het geheele lichaam werd zoo onrustig, dat de patiënte, hoewel pas lü jaar oud, bijna niet kon worden vastgehouden.
Ze had eene goede vriendin, die hiervan hoorde, en de zieke zonder dralen bezocht. Zij treft haar kameraadje in de grootste opgewondenheid aan, zakt ineen, verliest het bewustzijn, en doet nu alles na, wat zij bij hare vriendin gezien heeft. Bijna plotseling is dus deze ziekte ook bij dit meisje uitgebroken.
Met welken naam men zulk eene ziekte moet aanduiden, laat ik daar; toevallen of St. Vitusdans? Dit is echter zeker: angst, vrees en medelijden kunnen een kind snel deze kwaal bezorgen. Het geeft ons ook het bewijs, dat hier groote zwakte aanwezig was, en hoe licht zwakken allerlei kwalen kunnen krijgen. Weder een bewijs, hoe op harden des lichaams gelet moet worden en welke fout ouders begaan, wanneer zij niet zorgen, dat hunne kinderen door goeden kost flink en sterk worden.
Deze beide meisjes werden genezen door de volgende aanwendingen:
1. een hemd in zout water gedoopt; dit onderdrukte de gejaagdheid;
2. eene geheele wassching met water en azijn, welke een slaap van verscheiden uren lang verschafte;
8. eene kniebegieting, die het bloed uit het hoofd afleidde. Deze aanwendingen, een paar dagen herhaald, brachten volkomen rust teweeg. Zoodra de gejaagdheid was weggenomen, voelden zich beide zieken zeer vermoeid — een goed teeken. Dagelijks een half bad, eene begieting van bovenlijf en knieën versterkten het gestel en brachten goeden eetlust.
Krachtige kost smaakte spoedig goed, en in zes weken waren de beide meisjes geheel gezond en gelukkig, maar vermeden nu ook de schrale, weinig voedende modespijzen.
Een vader brengt zijnen lOjarigen zoon. De trekken van
300
den jongen zijn ingevallen; de moed is er geheel uit; het gansche lichaam meer koud dan warm, handen en hoofd bijna voortdurend in beweging; de huid is droog, de ■eetlust gering; krachten ontbreken. De knaap heeft een begin van St. Vitusdans.
Deze jongen heeft geen bloed genoeg. Hij is als een wagen, die niet gesmeerd is. Gelijk het daar overal piept en knarst, zoo trekt en beweegt hier het geheele lichaam. Er is geen sap en vet genoeg in het lichaam. Daarom moet ■deze knaap:
1. dagelijks gewasschen worden met water en azijn;
2. zooveel mogelijk barrevoets loopen;
3. geen bier, geen koffie en geen wijn gebruiken, daar-•entegen krachtsoep en eenvoudigen kost; meer meel dan vleesch;
4. eiken dag een lepel vol sla- of Provence-olie nemen.
5. den éénen dag twee kleine theelepels beendermeel, den anderen tweemaal, telkens drie lepels vol alsemthee. Heeft men het beendermeel niet, dan neemt men 0—8 jeneverbessen.
De geheele rvasschingen openen de poriën en bewerken daardoor zweeten en versterking. Asijn verhoogt vooral de warmte bij zoo'n koude, jonge natuur. Ret harrevoets loopen werkt versterkend en hardend, en geeft weerstandsvermogen. Is de machine zoo in werking gebracht, dan wordt ■ook de eenvoudige kost beter verwerkt. Beendermeel dient voor de spijsvertering en don groei der beenderen, en oZsem-thee tot spijsvertering door vermeerdering der sappen.
3.
Een meisje van 13 jaar wordt weerspannig tegen hare ■ouders en geeft bewijzen van onrustigheid door beweging met de handen, het verdraaien der oogen, opgewondenheid ■en daaropvolgende matheid. Het kind heeft St. Vitusdans. Nadat de middelen der dokters gefaald hebben, wil men de kwaal door water genezen.
Dat in zulke lichamen groote wanorde heerscht in den bloedsomloop, ook ongelijkmatige verdeeling der warmte en kracht, laat zich denken. Hier is het: Wilt gij een zieke gezond maken, breng dan eerst den gestoorden bloedsomloop in orde, dan zal ook het lichaam spoedig de behoorlijke warmte krijgen. Is deze in orde, dan volgt goede eetlust ; men behoeft nog slechts goed voedsel te geven, en een goede gezondheid zal niet uitblijven.
301
1. De behoorlijke warmte zal komen, wanneer het lichaam, van bed uit, geheel gewasschen wordt; dan weder te bed.
2. Het bloed zal beter in beweging komen, wanneer dagelijks eene begieting van bovenlijf en diien wordt gegeven.
3. De versterking en verwarming van het lichaam zullen volgen na een dagelijksch half bad.
4. Eenvoudige, voedzame kost verschaft goed bloed en kracht: deels krachtsoep, deels andere voedzame spijs en het vermijden van geestrijke dranken.
Deze zieke heeft genoemde kuur zes weken aangewend en is volmaakt gezond geworden.
Verkeerde voedingswijze en de gevolgen daarvan.
Een moeder brengt haar tienjarigen zoon. De arme jongen ziet er treurig uit; geen moed, geen leven, geene vreugde. Op de vraag, hoe dit kind gevoed werd, luidde het antwoord: „In de vroegte krijgt hij koffie, 's avonds ook; 's middags zeer weinig vleesch, wat groente en een glaasje bier. Vleesch of soep of eenigen burgerpot lust hij niet. Hij groeit niet goed, heeft dikwijls roode ontstoken oogen en klaagt vaak over hoofdpijn.' Deze jongen is slecht gevoed. Wat hij 's morgens en 's avonds krijgt, gaat meer of minder ongebruikt weer weg en het arme iichaam krijgt slechts de prikkeling van de koffie. Het glas bier des middags bevat zoo goed als geene voeding, het doet goed, maar voedt niet toereikend. Hoe zou nu zoo'n zwak lichaam met weinige sappen vleesch kunnen verteren ? 1
De knaap moest het volgende gebruiken: van 's morgens tot 's middags een lepel vol melk; als ontbijt wat broodsoep,.. al was 't maar een lepel of vijf, zes.
Voor middagmaal voedzame burgerpot, niet gekruid ; en komt er vleesch bij, dan vooral niet veel, en minstens een goed voedzame groente, erwtenbrij, boonen enz. er bij.
Verder van 's middags tot 's avonds om de twee uur een lepel water, en nog beter half water, half melk. Als avondeten krachtsoep.
Aanwendingen: Dagelijks eenmaal het geheele lichaam met water en azijn wassclien. Om den derden dag moet het kind een hemd aantrekken, in warm water met wat azijn gedoopt, en dan goed in eene deken gerold naar bed
302
gebracht worden. Na drie weken was de jongen reeds aan den kost gewend, de kleur was veranderd en de jongen werd vroolijk en opgeruimd. Wat ondersteunde de aanwendingen ? De melk bracht vele voedingsstoffen, een lepel vol kon de jongen wel verdragen. De morgen- en avondsoep bracht hem ook goede voeding, ook de middagkost diende tot versterking en gaf goede voeding. De lepel vol water en melk werkte verkoelend en sterkend en vermeerderde de maagsappen.
Werking der aanwendingen : Het wasschen gaf kracht, leven en werkzaamheid aan het lichaam. Het hemd leidde de ziektestoffen uit het lichaam, opende de poriën en werkte op gelijkmatige uitwaseming. Na drie weken kon de jongen 's morgens en 's avonds krachtsoep verdragen, en overdag smaakte hem een krachtig eigengebakken brood opperbest. De middagkost kon eenvoudige burgerpot zijn. Den eenen dag moest hij geheel gewasschen worden, den anderen dag kreeg hij een halfbad, een halve minuut lang.
Zes weken daarna was de knaap geheel anders. Geest en lichaam waren, zooals men die bij een jongen van tien jaar verwachten kan.
Eene moeder, 36 jaar oud, vertelt het volgende: „Ik Pen zeer krachteloos en slapeloos; 's morgens ben ik meer vermoeid dan 's avonds. Pijn in de ingewanden heb ik dikwijls, ook drukkingen op de maag. Koffie kan ik niet meer drinken, stevigen kost niet eten ; alleen bier smaakt mij lekker; het maakt mij opgewekt en neemt de pijn weg. Minstens viermaal moet ik een glas drinken, anders zou ik niet meer kunnen loopen Ik was van jongs af aan bierdrinken gewend, maar had zelden den rechten eetlust, zooals andere menschen. Ik leefde alzoo grootendeels van bier, maar ik heb het toch nimmer onmatig gedronken.
Hier werd het lichaam gevoed met spijzen, arm aan stikstof ; daarom kwam het lichaam nimmer tot zijn volle kracht. Daar nu enkele lichaamsdeelen kwijnden, was ook het geheele organisme krachteloos. Het is dus noodig de voeding te veranderen, en wel op verstandige wijze. Men beginne daarom met kleine porties en kieze zeer weinig vette spijzen; daarom als ontbijt eene kleine portie krachtsoep met melk gekookt, 's Avonds krachtsoep in bouillon of water gekookt: 's middags wat vleesch en peulvruchten. Overdag, wanneer zich eetlust voordoet, eene zeer kleine portie melk en brood of water en brood.
303
Wateraanwendingen: per week driemaal geheel wasschen en twee- of driemaal een halfbad. Om de spi]svertering te steunen is nog goed, dagelijks twee- of driemaal telkens 2 of 3 lepels thee van salie en alsem te nemen. Deze middelen brengen goede, rijke voedingsstoffen. Het halfbad werkt versterkend, de wasschingen zorgen voor regelmatig zweeten en zijn versterkend. De thee bevordert de spijsvertering en verbetert de sappen. Binnen de zes weken was de zieke volmaakt gezond, en wanneer de duurzame gezondheid nog ontbrak, zoo was deze gemakkelijk door eene verstandige leefwijze te verkrijgen.
V ersljjming.
Een dienstbode, ongeveer 42 jaar oud, voelde groote matheid en neerslachtigheid. Het geheele voorkomen teekent ziekte: ingevallen wangen, slappe trekken, moeilijk ademhalen en veel geeuwen. Ze spuwt veel slijm; haar werk, dat eens haar grootste genoegen was, valt haar moeilijk. Het lichaam is sterk opgezet, de voeten zoo zwaar als lood, en het loopen valt haar moeilijk; kortom, niet ziek, zooals men meent, en toch lijdende. Wat is hier te doen?
In hare verlegenheid en angst om ziek te worden, heeft de zieke eene portie jeneverbessenthee gedronken, die haar spoedig eene hoeveelheid water deed loozen, waardoor groote verlichting ontstond. Door deze thee is ook de weg gewezen tot wat gebeuren moet:
1. elke week driemaal een korte omslag, 11i2 uur lang;
2. eiken nacht van bed uit geheel wasschen met water en wat azijn.
Gelijk de omslagen oplossen en opslorpen, zoo werken de wasschingen op het geheele lichaam; door de poriën wordt veel uitgeleid.
Na 14 dagen was het geheele voorkomen als veranderd. Urine werd veel geloosd; ook kwam 's nachts enkele malen een sterk zweet op, hetgeen gunstig werkte; eetlust en goede slaap kwamen weer. Om het gestel blijvend te sterken moest per week twee- of driemaal een halfbad van een halve minuut genomen worden.
Verwonding en vergiftiging.
Hoe dikwijls komt het in een huisgezin, ondanks de grootste •voorzichtigheid, voor, dat iemand zich wondt! De verwonde
304
zelf niet alleen, maar al wie hem omringen zijn clan in de grootste verlegenheid. Zeer zeker zijn er onder het volk verschillende middeltjes bekend, die snel helpen, maar vaak worden toch hulpmiddelen gebruikt, welke dien naam niet verdienen, daar ze geene hulp brengen. Gaarne zou ik hier eenige middelen aanbevelen.
Veelvuldig groeit bij ons in den omtrek, gewoonlijk aan den zoom van het bosch, ook in het bosch, eene gele, sterkriekende bloem, met name arnica. Deze plant staat onder de heelmiddelen vooraan. Uit de plant wordt de arnicatinc-tuur bereid, door de bloemen, die op eene beschaduwde plaats gedroogd zijn, in een glas te doen, dit glas met spiritus te vullen, en dit zoo 2—G dagen te laten staan; de tinctuur is dan gereed. — Men kan ook de wortels er bij gebruiken; dikwijls neemt men de wortels alleen. Deze tinctuur kan lang bewaard worden; ze is in elke apotheek verkrijgbaar.
Ik houd deze tinctuur voor het beste geneesmiddel bij verwonding, en kan ze daarom niet genoeg aanbevelen. Geen gezin moest in gebreke blijven, zich deze tinctuur te bereiden, om in geval van verwonding spoedig hulp te hebben. Hoe ze wordt aangewend, leeren de voorbeelden.
Een meisje van 14 jaar komt met den middelvinger dei-rechterhand in eene machine; de vinger wordt letterlijk opengereten, zoodat men op twee plaatsen het been goed kan zien; of het been beleedigd was, kon men niet zeker zeggen. Volgens oude methode wilde de geneesheer de gescheurde deelen met pleisters samenhechten, en den vinger aan zijn lot overlaten. Hij meende, dat de vinger niet behouden kon worden. Op mijn raad gebeurde het volgende: De geheele vinger werd met water, waarin wat tinctuur gemengd was, zorgvuldig uitgewasschen, zoodat er geen vuil in bleef.. Een linnen zwachtel van een vinger breed werd in verdund arnicatinctuur gedoopt. Nadat de vinger dus goed was uitgewasschen, werden de verscheurde deelen zoo goed mogelijk bij elkaar gebracht en met dezen zwachtel omwonden, niet te stijf, maar toch zoo, dat alle deelen goed op hunne plaats bleven. Daarom kwamen watten in verdund arnicatinctuur gedoopt, en daarover nog een zwachtel. In weinige minuten hield do pijn op. Na drie dagen onderzocht men de wond, en tot elks verbazing groeide alles aan elkaar. Het verband werd er niet afgenomen, maar arnica er op gegoten en met
305
gedrenkte watten weer omwonden. Na 12 dagen was de geheele vinger genezen. — Ik ken geen middel, dat zulk eene snelle, pijnlooze uitwerking heeft.
Een boerenknecht werd door een kribbig paard in den arm gebeten, en een lap vleesch van den arm losgescheurd. De wonde, die hevig bloedde, werd snel met water en arni-catinctuur er in uitgewasschen ; daarna werden de gescheurde deelen zoo goed mogelijk bijeengevoegd; verder werden watten in wat verdunde tinctuur gedoopt en zorgvuldig verbonden, dat niet de minste lucht in de wonde kon dringen. Koorts kwam er niet bij; de pijn was gauw weg; het losgescheurde vleesch groeide snel aaneen en de wonde genas, zoodat het litteeken nauwelijks zichtbaar was. Om den anderen dag werd tinctuur op de watten gegoten, die tot in de wonde drong. Welk middel had meer kunnen doen?
3.
Een knaap, 15 jaar oud, werd door een hond in de kuit gebeten, zoover de tanden er konden indringen. Was de pijn groot, niet minder was het de angst, dat de beet schadelijke gevolgen kon hebben. Daar er arnicatinctuur in huis was, werd de wonde uitgewasschen met verdund arnicatinctuur en liet bloed daarin zooveel mogelijk uitgedrukt; de wonde werd daarna gesloten, een lap in verdund tinctuur gedoopt, er op gelegd en daarna goed verbonden. Alle pijn verdween, en in weinige dagen was de wonde zonder koorts geheel genezen. — Men is voor niets zoo bang — en terecht — als voor een hondebeet; daarom kan er niet genoeg op gewezen worden, dat zulke wonden moeten uitgeknepen en uitgewasschen worden. Wanneer eene wonde bloedt, wordt ze niet zoo gemakkelijk gevaarlijk; maar als ze niet bloedt, komt licht de schadelijke stof in de wond en in het bloed.
4.
Een metselaarsknecht viel van den steiger en kreeg aan de achterdij zulk een kwetsuur, dat hij niet meer kon staan. Bij nauwkeurig onderzoek bleek, dat de beenderen nog in orde waren, en hij alleen zware kwetsuren gekregen had. Gewoonlijk worden in zulke gevallen koude omslagen gebruikt, opdat de hitte niet te groot worde en de omslagen
20
306
alles kunnen verdeelen. Ik prijs dit en beveel het aan, maar nog veel sneller en krachtiger is de werking, wanneer de gewonde plaats te voren met arnicatinctuur wordt uitge-wasschen. 't Best slaagt de werking, wanneer men er een in arnicatinctuur gedoopten lap op legt en daarover nog een kouden omslag. De werking is sneller en zekerder. Den ondersten lap late men liggen, de bovenste wordt dikwijls ververscht, steeds weder in koud water met arnica gedoopt.
5.
Karei was bezig hout te hakken. De bijl vloog uit zijne hand en trof den voet, zoodat eene belangrijke wonde ontstond. Snel werd de dokter geroepen; maar wat hij ook deed, hij kon het bloeden niet stuiten. Een buurman kende de arnicatinctuur; spoedig wiesch hij de wonde er mee uit, sloot ze, en bond er watten op, in arnicatinctuur gedoopt. Toen het verband klaar was, hield het bloeden op. Aanvankelijk werd er eiken dag tinctuur op gegoten en in weinige dagen was de groote wond geheeld.
Een opperman viel van den tweeden steiger op den eerste, en van daar op den grond; hij bloedde uit den mond, en verloor wel een liter bloed. Het hoofd was zeer verminkt, aan de linkerzijde was het vel er bij lappen afgeschaafd, en de man was aanvankelijk buiten kennis.
Wat zal hier het best helpen? Zoo snel mogelijk werd thee van schaafstroo gegeven, elke minuut twee of drie lepels vol. Binnen 20 minuten hield het bloeden op.
De wonden aan het hoofd werden zoo gauw mogelijk met schoon water uitgewasschen, om al het vuil te verwijderen. Daarna werd met wat arnicatinctuur ingewreven, en toen watten, in zulke tinctuur gedoopt, er op gebonden. Gelijk het bloeden spoedig had opgehouden, zoo hield ook de pijn in het hoofd snel op. De man kwam weer bij kennis binnen één dag. De getroffen plaats werd dagelijks opnieuw met arnicawater gewasschen, cn binnen enkele dagen was het geheele ongeluk verholpen.
Bij het mestladen trapte een meisje bij ongeluk in de mestvork, zoodat de punt aan den anderen kant van den voet uitkwam.
Wat valt hier te doen? Zoo spoedig mogelijk werd de
307
wond met water uitgewasschen, verdund arnicatinctuur erin gegoten, en de wonde daarna goed uitgewasschen en uitgedrukt. Toen de wonde zuiver was en geen spoor van vuil meer te zien was, werden watten in verdunde arnicatinctuur gedoopt, goed er over gebonden, dagelijks nieuwe tinctuur er op gegoten, en binnen 4dagen was de wonde geheeld.
Velen kennen de weegbree als heelmiddel bij verwondingen; ze kan slechts warm aanbevolen worden. Dikwijls heb ik mij overtuigd, hoe ook bij zware verwondingen de weegbree spoedig heelde.
Een daglooner viel op eene zeis, hetgeen eene wond veroorzaakte, waar men wel eenen vinger in kon leggen. Snel werd de wonde uitgewasschen, eenige weegbreebladeren een weinig gekneed en het sap in de wonde geperst. Daarna werd de wond goed dichtgehouden, en weegbreebladeren er op gelegd. Zoo genas ze weldra.
Eenmaal per dag werd er weegbreesap in gegoten, dat in de wonde drong. — Het sap bereidt men op de volgende wijze: De versche bladeren worden in een vijzel fijngestampt, ook wel met een hakmes gehakt, daarna in een doek gedaan en uitgeperst. Wanneer men echter maar weinig noodig heeft, neemt men 6 tot 8 bladeren, kneedt die met de vingers en perst dit sap in de wond.
Onvrijwillig volbad.
(wat daarna moet gedaan worden).
Een meisje liep over het ijs; het ijs brak en tot boven de borst zakte het kind in het water. Hare zuster zag het, snelde toe en wilde de drenkeling redden, maar ook zij zakte door het ijs en tot aan den hals in het water. Gelukkig was er een man in de nabijheid en redde de beide meisjes. 8—12 minuten waren ze te water geweest. Wat moet in zulk een geval gedaan worden?
Een hydropaath beval de kinderen dadelijk in een warm vertrek te brengen en uit te kleeden, droge kleeren aan te trekken en dan zóó lang heen en weer te laten loopen, tot ze goed warm waren. Daarenboven moesten ze een kop warme thee drinken om ook inwendig te verwarmen. Heeft deze hydropaath goed gehandeld? Zeer zeker, en veel beter, dan wanneer ze in een warm bed gebracht waren. Door het loopen bleef het bloed flink stroomen en werd snel
808
natuurlijke warmte opgewekt. Wat de thee betreft, zoo kan alsem- of kamillenthee genomen worden of een kop warme melk; dit laatste zou vooral goed zijn als er wat kummel of venkel in gekookt werd. Ze moet zoo warm mogelijk gedronken worden.
Waterzucht.
(huidwaterzucht enz.).
Het is vreemd, hoe het menschelijke organisme spijzen en dranken opneemt, spijzen en dranken vermengt, ontlede stoffen verzamelt, om te kunnen leven en bestaan.
Gaan vloeibare stoften, die de natuur niet noodig heeft met eiken ademtocht naar buiten, ook door urine en vooral door het zweeten over het geheele lichaam, toch komt het vaak voor, dat het een of andere lichaamsdeel ziek wordt, en het verbruikte niet wordt uitgescheiden, noch door urine noch door uitwaseming. Dan verzamelt zich dit vocht, hoopt zich op, vindt geen uitweg, en er ontstaat eene ziekte, waterzucht genaamd. Die ophooping kan geschieden in het onderlijf, in het bovenlijf, maar vooral in de hartstreek; zoo spreekt men van buik-, borst- en hartwaterzucht.
Let men spoedig op zulk eene waterophooping, en is het lichaamsdeel dat de waterzucht deed ontstaan, tamelijk goed, zoo kan dit zieke deel nog gezond gemaakt worden.
Het reeds verzamelde water kan verwijderd en de waterzucht weggenomen worden. Is dit echter niet meer het geval, dan is een wisse dood te wachten, al naardat het zieke deel meer of minder onbruikbaar wordt. Verzamelt zich water in 't hartezakje, zoo raakt dit langzamerhand vol en het water belet den verderen hartslag; de dood volgt. Buikwaterzucht duurt langer, omdat de buikholte meer water kan bevatten.
In den aanvang of zoo lang dit orgaan nog niet te ziek is, kan de waterzucht gemakkelijk genezen worden, later moeilijker, soms in 't geheel niet. Ook kan zich water ophoopen tusschen vel en vleesch, wanneer de poriën geheel zijn gesloten en geene uitscheiding meer plaats heeft; dan ontstaat huidwaterzucht. Ook deze kan gemakkelijk den dood veroorzaken als niet spoedig hulp verleend wordt. En nu 't genezen!
Kleine Andries, 11 jaar oud, had scharlakenkoorts met
309
vreeselijke hitte; het lichaam was inwendig gezond en zoo had deze koorts een gunstig verloop. Men meende dat het kind reeds voorgoed gered was; maar op eens zwellen handen, voeter, het hoofd, het gansche lichaam op, zoodat de huid overal glimt. Dit opzwellen geschiedt snel, en daar het vel er uitziet als porselein, zoo is het duidelijk, dat het kind niet meer zweet. Helpt men niet, en geeft men alleen wat voor inwendig gebruik, dan is het leven spoedig gedaan; maar doet men als bij Andries een in zout water gedoopt hemd aan, dat tot aan de voeten reikt, en omwikkelt dit met eene wollen deken, dan worden de poriën spoedig geopend, en het vocht zal naar de poriën trekken. Het hemd zuigt het water op en de arme Andries krijgt verlichting. Doet men dit per dag twee of driemaal, telkens 1—l1,^ uur, dan zal 't opgehoopte water spoedig zijn verwijderd. Daarenboven moet het kind dagelijks een of tweemaal met water en azijn gewasschen, niet afgedroogd en dan weer te bed gebracht worden; zóó werd het gestel versterkt, het kind voelde zich beter en zeer verlicht. Na eenige dagen was het gered. Men kan het kind ook alle uren of om de twee uren een eetlepel vol thee van gekookt schaafstroo en jeneverbessen geven; zoo wordt gezorgd, dat zich in het binnenste geen water meer verzamelt, en wat er nog is, gaat met urine en stoelgang mee af. Men kan dan nog eenigen tijd dagelijks, en daarna om den derden dag, eene wassching of een kort bad geven; hierdoor komt de natuur het eerst weer in orde.
Bertha had diphtheritis en lag zoo eenige dagen gloeiend te bed. Lang wanhoopte men aan herstel, maar Bertha doorstond de diphtheritis; plotseling echter vertoont zich ivater-zucht, en buitengewoon snel zwelt het kind op.
Het kreeg nu tweemaal per dag, l1^ uur lang, een hemd aan, in zout water gedoopt, en werd dagelijks 5 seconden in het water gedoopt; om in te nemen dagelijks een kop thee van vlierbloesem, elk uur twee lepels. Bertha begon geweldig te zweeten en in korten tijd was de waterzucht verdwenen.
Crescentia, 42 jaar oud, merkte op, dat zij steeds dikker werd, en dat het vel van handen en voeten glimmend was. Het lichaam zette niet alleen op, maar het ademen werd moeilijk en de zieke gloeide.
310
De dokter noemde het huidwaterzucht; aangewende middelen baatten niets en zij werd opgegeven.
Nu krijgt ze:
1. dagelijks, 1 ^ uur lang, een hemd.aan, in water gedoopt, waarin hooizaad gekookt is; de poriën worden geopend;
2. eiken dag nog een korten omslag van onder de armen tot geheel beneden; ook deze omslag werkt bijzonder gunstig;
3. dagelijks twee koppen thee van vlierbloesem, schaafstroo en jeneverbessen; zij begint te zweeten, ze loost zeer veel water en binnen zes dagen is alle dikte verdwenen en de zieke wordt weder gezond.
Gewoonlijk gaat met waterzucht samen een sterke dorst. Hoe meer zulk een patiënt echter drinkt en het water zich in het lichaam verwarmt, des te grooter wordt de hitte. Daarom is het noodig maar weinig water te drinken; de erge dorst kan het best gestild worden door van tijd tot tijd een enkelen lepel vol water te nemen. Verhittende dranken hebben geene waarde, zijn zelfs schadelijk, omdat zich hitte aan hitte paart en de natuur niet versterkt wordt, hetgeen juist de waterzuchtlijder noodig heeft.
4.
Anton voelde zich 6 weken lang zeer vermoeid en te zwak om te werken. Men wist niet, wat hem scheelde; hij voelde zich overal ziek. Zijn lichaam zette op, de voeten werden dik; hij loosde weinig water en leed hevigen dorst; de dokter verklaarde dat het buikwaterzucht zou worden.
Dezen zieke werd voorgeschreven:
1. eiken dag 2 halfbaden te nemen;
2. thee te drinken van spruitjes van den jeneverboom, een half uur gekookt;
3. eiken dag den Spaanschen mantel te gebruiken; het water gaat door de geopende poriën, zoowel als door urine en stoelgang af. In 12 dagen was de normale toestand weer hersteld.
5.
ïheresia heeft sedert langen tijd eene leverziekte, heeft veel ingenomen, alles vergeefs. Onverwachts wordt verklaard, dat het waterzucht is. Nu krijgt ze dadelijk;
1. gezwollen hooizaad, warm op het onderlijf;
2. sterke thee van schaafstroo;
3. dagelijks 15—20 jeneverbessen.
311
Gelijk inwendig de lever nog wel voor herstel vatbaar is en ook weer in bruikbaren toestand komt, zoo wordt ook het opgehoopte water uitgescheiden. Theresia is na eenige dagen gered. De thee gebruikt ze nog langer en neemt dagelijks aanvankelijk twee halfbaden, later één, en komt zoo weder tot hare kracht.
F
Augustijn had al lang eene nierziekte; de aangewende middelen wilden niet helpen. Er ontstond ivatersucht, en de laatste toevlucht is het water. Hij neemt;
1. dagelijks twee halfbaden, eene minuut lang;
2. dagelijks een krachtigen omslag van hooizaad:
3. een mandjevol hooizaad werd mee ingewikkeld en kwam hoofdzakelijk op de nierstreek;
4. hij drinkt vlijtig thee van duizendguldenkruid, jeneverbessen en schaafstroo, afgewisseld met alsemthee.
In enkele dagen is het water verwijderd, en Augustijn is hersteld. Langen tijd gebruikt hij per week drie zitbaden en twee halfbaden, die hoofdzakelijk werken op versterking van onderlijf en nieren.
7.
Maria weet geen oorzaak, waarom zij sedert langen tijd zoo verzwakt en de dorst haar zoo plaagt. 1. Zij drinkt dagelijks drie glazen rosmarijnwijn, neemt 2. om den anderen dag een korten omslag, 1 Va uur lang, en de ivalerzucht verdween.
Michaël hoestte jarenlang en gaf veel slijm op. Alle medicamenten waren zonder gevolg. Plotseling merkt men, dat de voeten opzetten en men waant hem verloren.
De longkwaal had reeds aanzienlijke vorderingen gemaakt; nu nog icaterzucht er bij! Michaël kreeg:
1. dagelijks twee krachtige begietingen van het bovenlijf en werd
2. dagelijks van onder de armen tot geheel beneden, l1^ uur lang, ingewikkeld.
Het bovenlichaam werd daardoor versterkt; eene massa slijm werd geloosd, de urine werd troebel en dik. De opzetting slinkt en in 14 dagen is de zieke gered. Longen en
312
borst werden gezuiverd en versterkt en daardoor werd ook de oorzaak der waterzucht weggenomen.
9.
Jozef had zeer veel bier gedronken, meer dan gezond was, daardoor eene tamelijke corpulentie verkregen; hij begon nu moeilijk te ademen en zijn krachten te verliezen, zoodat hij nauwelijks meer kon loopen. Op eens bemerkte hij, dat zijne schoenen veel te klein werden, en dat zijn lichaam veel te dik werd. De dokter zei hem, dat zijn bloed tot water werd, dat hij aan bloedontleding en waterzucht leed. Gelijk hij vroeger liet water schuwde, zoo zocht hij het nu op als zijn redder. Hij laat zich :
1. eiken dag tweemaal inwikkelen, het laken in zout water gedoopt; daardoor begon hij geweldig te zweeten;
2. hij nam eiken dag twee halfbaden, en na 12 dagen was de waterzucht verdwenen.
Om in te nemen gebruikte hij dagelijks twee koppen thee van alsem en salie en at dagelijks 12 — 18 jeneverbessen, die hem goede spijsvertering en eene betere maag bezorgden en de ongezonde stoffen uitdreven. Langen tijd nam hij nog per week drie halfbaden, vermeed bier, at eenvou-digen burgerpot en was het water dankbaar als zijn redder.
Een huisvrouw jammerde: „Niemand zou zeggen, dat ik ziek was, en ik word dikwijls uitgelachen als ik klaag. Ik gebruik niets bijzonders en ben zoo dik; ik drink ook geen bier; mijn voeten zijn zoo gezwollen, dat ik dikwijls niet meer kan loopen. Mijn onderlijf is sterk opgezet, zoodat ik al lang bang ben voor waterzucht. Versche lucht en koude kan ik niet verdragen. Wanneer ik in de frissche lucht kom, ben ik vol rheumatisme.quot;
Tegennatuurlijke kleeding heeft hier voorzeker het hare gedaan. Daarom is noodig het lichaam te zuiveren van alle ophoopingen en daarbij het gestel te harden.
Derhalve kreeg de zieke:
1. eiken dag eene geheele wassching, om gelijkmatig zweeten te verkrijgen;
2. per week viermaal een omslag van onder de armen tot geheel beneden, het laken gewikkeld in hooizaadwater, ten einde de gezwollen voeten en het opgezette lichaam te beteren;
313
3. per week twee halfbaden, om't geheele lichaam te doen slinken. — Zóó drie weken lang.
De overtollige kleedingstukken werden gaandeweg verwijderd en de ongelukkige begon een nieuw leven.
Een zendeling, die bij zijn streng beroep tamelijk corpulent geworden was, daar hij weinig beweging had, terwijl de spraakorganen zeer ingespannen waren, kreeg opgezette voeten, die onderaan een porseleinachtig voorkomen hadden, en als men er met den vinger op drukte, putten achterlieten, gelijk bij menschen die 't water hebben.
Het lichaam was veel te dik, de ademhaling moeilijk, en zoo was de circa 52Jarige man ongeschikt voor zijn beroep.
Te groote inspanning en te weinig beweging zijn hier blijkbaar oorzaak van de zwaarlijvigheid en het begin van waterzucht.
Hier moet dan het verslapte lichaam opgewekt en versterkt worden, om gelijkmatig zweeten te verkrijgen en om met 't aansterken van het lichaam, de bedorven stoffen te verwijderen.
Wie hier dadelijk het water zou willen verdrijven, zou de slapheid niet wegnemen, maar vermeerderen. Dus geen water uitdrijven, eerst het lichaam aansterken. Daarom de volgende toepassingen:
1. acht dagen 'lang dagelijks tweemaal eene begieting van het bovenlijf, en deze met den dag sterker maken. — Deze begietingen versterken alle deelen van het bovenlichaam en bevorderen de algemeene werkzaamheid.
Daardoor werd het voorkomen flinker, en er vormden zich geene nieuwe schadelijke stoffen. Den derden dag reeds slonken de voeten een weinig, en de hoeveelheid urine nam toe
2. dagelijks werden eenmaal de dijen begoten, om ook hier te beginnen met versterking der zwakke deelen en samentrekking der huid en der inwendige vaten. Zóó acht dagen lang. Daarna
3. kwamen de rugbegietingen dagelijks tweemaal, daarenboven eene begieting van het bovenlijf. Ook werd water op de knieën gegoten.
De begieting van het bovenlijf bewerkte de verdere versterking van het bovenlijf; de rugbegieting werkte op het geheele lichaam, en de zieke gevoelde zich zeer behaaglijk. De urine was geregeld, de eetlust nam toe ; aan de voeten
314
kon men zien, dat de toevoer van water daarheen minder werd. De derde week was het gestel reeds zeer aangesterkt. De natuur had weerstandsvermogen gekregen tegen de kwaal. Nu was ook de tijd gekomen, om het lichaam te zuiveren van de ophooping der kwade stoffen. Daarom werd per week genomen:
1. tweemaal een omslag van onder de armen tot geheel beneden;
2. tweemaal een korte omslag, l1^ uur lang.
De korte omslag van onder de armen tot aan de knieën losteen slorpte op. De voorafgaande omslagen deden hetzelfde op het gansche lichaam. — Daar het bovenlichaam reeds versterkt en de toestrooming naar beneden nog maar gering was, werd de opgehoopte massa snel verwijderd, en de zieke voelde zich van dag tot dag beter.
Om de uitwendige toepassingen inwendig te ondersteunen, werd dagelijks een kop thee genomen van schaafstroo en jeneverbessen, die het lichaam zuiverde en goede spijsvertering bevorderde. Zoo was de zieke in vier weken hersteld.
Ter verdere versterking en genezing werd behalve gezonden, eenvoudigen kost nu en dan een half- of een volbad genomen.
Verwoesting van het lichaam door slechten levenswandel.
Een jongmensch, wiens gelaat bleek, loodkleurig was, klaagde : „Ik heb niet goed geleefd, mij zelve daardoor benadeeld en mijnen ouders, broeders en zusters veel leed veroorzaakt. Dikwijls werd ik gewaarschuwd ; het ging mij echter als den drinker, die goede voornemens maakt, maar die weer breekt. Ik heb geen moed meer en ook geen genoegen. Geest- en lichaamskracht zijn verdwenen. Verschillende dokters heb ik gehad, maar vind geene beterschap. Mijn slaap is niet goed, en om goed te kunnen eten, ten einde kracht te krijgen, ontbreekt mij de eetlust. Door mijne onzedelijkheid ben ik als een zieke, die spoedig aan den .-and van 't graf is.
„Is hier nog hulp?quot;
Aanwendingen: Dagelijks eene begieting van het bovenlijf en dagelijks rustig tweemaal in het water gaan staan tot aan en boven de knieën, telkens ééne minuut. Zóó eéne wTeek. Dan den eenen dag begieting van bovenlijf en dijen,
315
den anderen dag een halfbad, en dagelijks een kwartier op de natte steenen loopen. Zóó 14 dagen. Per dag tweemaal innemen een kleinen theelepel witte poeder en tweemaal telkens 15 druppels van alsem, duizendguldenkruidenSt. Jans-kruid in 8—10 lepels vol water binnen het half uur drinken.
Werking: Het loopen in het water bewerkte versterking in het onderlijf, gelijk de begietingen op het bovenlijf eveneens versterkend werkten. De half baden versterkten het ge-heele lichaam, de druppels versterkten inwendig. Na drie weken waren tot volledig herstel per week drie halfbaden voldoende.
2.
Een student verhaalt: „Nu ben ik 20 jaar en was tot mijn 16lt;le jaar volmaakt gezond; maar ik heb een leven geleid, dat geheel en al mijne gezondheid heeft verwoest. Ik kan niet meer denken; mijn geheugen is niet half zoo goed meer als vroeger, ik ben steeds neerslachtig. Mijn gezichtsvermogen is verzwakt; ik schrik bij het minste gerucht; kortom, ik ben zoo ongelukkig, als ik jong ben. Twee dokters hebben getracht mij te helpen, maar vergeefs. Mijne spijsvertering is niet goed; ik ben een toonbeeld van ellende in den bloei mijner jaren.quot;
Het zenuwstelsel is hier ten sterkste aangetast en het bloed is bedorven. Daarom is het noodig, dat eerst vermeerdering der lichaamswarmte en versterking van het lichaam worde verkregen, dat eene goede spijsvertering nieuw bloed en nieuwe voeding aan het lichaam brenge.
De aamvendingen zijn de volgende:
1. eiken dag tweemaal tot aan de knieën in het water loopen, 1—3 minuten lang; 2. eiken dag eenmaal, en als het gestel het toelaat, tweemaal eene begieting van het bovenlijf; 3. eiken dag een kop thee drinken van St. Jans-kruid, salie en alsem, in drie porties;4. zoo mogelijk elk uur een lepel melk nemen, waarin gedurende 3 minuten gemalen venkel is gekookt; daarbij dagelijks 5—8 jeneverbessen eten. Zóó 14 dagen voortgaan; dan de volgende aanwendingen:.
1. per week driemaal een halfbad, eene halve minuut lang; 2. per week viermaal 3 minuten in het water loopen tot aan de knieën; 3. dagelijks het onderlijf inwrijven met half water, half azijn: 4. het nemen van melk en jeneverbessen voortzetten. Zóó weer 14 dagen.
Binnen deze 4 weken was de toestand reeds heel wat verbeterd. Het zien was beter, de kracht nam toe, een nieuw leven begon. De voorgeschreven kost was gedurende de ge-
316
heele kuur hoofdzakelijk krachtsoep van rogge- en tarwebrood, en afwisselend in melk, bouillon en water gekookt.
De verdere toepassingen waren halfbaden en hardingen. Na verscheiden weken sterkte de patii'-nt zoodanig aan, dat hij zijne studiën kon voortzetten.
Het staan in water en de begieting van het bovenlijf werkten versterkend en verwarmend. De melk, per uur een lepel vol, diende tot vermeerdering van't bloed; de jeneverbessen bevorderden de spijsvertering en de versterking der inwendige organen.
3.
Een student aan de hoogeschool zocht genezing voor zijne kwaal, waarvan hij het volgende verhaalde: „Aan de hoogeschool ben ik in ongelukkig gezelschap geraakt en heb daarna mijn lichaam door dronkenschap en andere ondeugden zoodanig verwoest, dat ik aan mijn behoud wanhoop, 's Nachts heb ik verschrikkelijke droomen; dan ontwaak ik en beef over mijn geheele lichaam. Ik heb geen lust en geen genoegen meer in de studie; want zoodra ik studeeren wil, krijg ik hoofdpijn en word duizelig. Ik huiver dikwijls en mijn onderlijf is sterk opgezet; voeten en handen zijn meestal koud en mijn maag is slecht. Wat kan ik doen om niet nog zieker te worden?quot;
1. dagelijks, minstens Smaal, barrevoets over de vochtige aarde loopen, telkens 15 — 20 minuten ('s winters zou dit in de waschkeuken op natte steenen moeten gebeuren); 2. dagelijks 2 begietingen van het bovenlijf; 3. om den anderen dag een dubbel gevouwen doek in half water, half azijn gedoopt, l'/a uur lang, op het onderlijf binden; na 3.i uur nog eens nieuw indoopen, zooais dit in het boek is aangegeven; 4. dagelijks een kleine theelepel vol krijtmeel en een kop thee van St. Janskruid, venkel en alsem, in 3 porties, koud of warm. Zóó 3 weken lang.
Als kost werd aangeraden krachtsoep en eenvoudige burgerpot. Geestrijke dranken werden verboden. Na 3 weken was de toestand veel verbeterd. Verdere aanwendingen waren:
Per week 3 zitbaden tot versterking van het onderlijf, en 3 halfbaden, een 1,? — 1 minuut lang.
Het loopen op den natten grond nam de bovenmatige hitte weg, versterkte en leidde af van het hoofd. De boven-lijfbegietingen werkten versterkend en opwekkend; de thee verbeterde de sappen en gaf betere soijsvertering, het krijtmeel eveneens.
1. Over Arnica (Arnica montana, Wolverlei). ')
Ik vraagde eens aan een dokter, hoe hij dacht over kruiden als geneesmiddel. Hij antwoordde mij, dat hij er r/eemvaarde aan hechtte. Ik stelde hem een tweede vraag, of hij ook geloofde, dat de arnica eenige uitwerking had. Hij antwoordde mij, „ook dit beteekent niets, in de geneeskunde is ze doorgestreept, ofschoon men er juist de meeste zwendelarij mee drijft.quot; Deze uitspraak bracht mij tot bedaard nadenken, want gewoonlijk is datgene, dat men het geringst acht, het best. Een jaar geleden ongeveer schreef mij een dokter, waarom ik van de arnica niet gesproken had, dat het toch in de artsenij eene plant van de grootste waarde was; hij verzocht mij, als ik de werking er van niet nauwkeurig kende, ze toch eens te beproeven, en dan de plant in mijn boek aan te bevelen, zooals ze dat verdiende. Hij voegde er zelfs eene kleine brochure bij, die over de belangrijke uitwerkingen der arnica handelde. Ik kende de werking er wel van, maar eerst toen heb ik er meer aandacht aan geschonken, en herhaaldelijk toegepast - en bevonden, dat men ze, met haar goudgelen stengel welde gouden bloem mocht noemen. Vroeger droeg ze echter een anderen naam, en die is haar bijgebleven; de uitwerking is ook in dezen Duitschen naam opgesloten: Wolverlei = Weldoener. Gewoonlijk wordt ze gebruikt als tinctuur, die men bereidt als volgt:
De geplukte bloemen worden gedroogd in een glas gedaan, met goeden brandewijn of nog beter met spiritus begoten, half bloemen, half spiritus of brandewijn. Men laat alles zoo twee xot vier dagen staan, en de tinctuur is klaar. Het best werken de bloemen; de wortels zijn wat zwakker, nog zwakker zijn de stengel en de bladeren. Deze bloem wast
') Gewoon „wolverlei of valkruirlquot; vindt men hier to lande op liooge, veenachtige heidevelden.
318
het weelderigst in de bergen, ook in Zvvaben, gewoonlijk aan de woudzoomen, of in het bosch, waar uitgehakt is. De reuk is tamelijk sterk. Arnica-tinctuur werkt bijzonder gunstig bij verwondingen, en er moest eigenlijk geen huisgezin zijn, waar men niet een glaasje arnica-tinctuur aantreft.
Een meisje sneed zich zoodanig in den vinger, dat deze half doorgesneden was. Men kon het been goed zien. Terstond werd de wond met water, waarin eenige druppels arnica-tinctuur gemengd waren, goed uitgewasschen, opdat er geen kwade stoffen in zouden achterblijven. De wonde werd nu dichtgehouden en met een linnen 'lapje, in arnica-tinctuur gedoopt, goed verbonden. Over de wond, d. i. over dit verband, werden nu watten gelegd, ook in de tinctuur gedoopt, en toegebonden. Alle pijn hield terstond op. Den dag daarna werd de wonde slechts zoover opengemaakt, dat er een paar druppels konden opgegoten worden, en daar er niet de minste pijn was, bleef de wonde vijf dagen verbonden. Toen het verband er werd afgenomen was de wonde volmaakt genezen.
Bij verwondingen is ontegenzeggelijk de arnica-tinctuur het eenvoudigste en doeltreffendste middel. De wond wordt uitgewasschen in water. Een ^ Liter water, een lepel tinctuur. Is de wond zorgvuldig uitgewasschen, dan wordt ze zorgvuldig gesloten, zoodat alles juist op zijne plaats komt; dan wordt het geheel met een linnen lapje verbonden. Op dit verband komen dan de watten, ook in tinctuur gedoopt, en alles te zamen wordt weer toegebonden. De pijn houdt terstond op en geen nieuwe doet zich gevoelen, 'zoo zacht geschiedt de genezing. Bij kleine wonden is eenmaal verbinden reeds genoeg. Bij ernstige verwondingen moet men opletten of zich etter vertoont; die moet uitgewasschen en opnieuw ingedoopte watten opgelegd worden. Evenals de genoemde wonde, werden een groot aantal verwondingen met even snelle uitwerking, zonder pijn genezen.
De arnica is niet alleen goed bij verwondingen, maar ook bij kneuzingen. Een paard kreeg van een ander in 'i dikke vleesch aan het achterbeen verscheidene slagen, zoodat het geen oogenblik meer op dien voet kon staan; het had eenige diepe gaten, waar de hoef getroffen had, natuurlijk ook sterke bloeding, zoodat ik dacht, dat het maar het best was, het reeds bejaarde paard aan den vilder te geven. Het was echter eene mooie gelegenheid op dit paard eens de arnica
319
te beproeven, en zoo werd de getroffen plaats flink gewas-schen met half water, half tinctuur. Tweemaal daags werd dit wasschen toegepast en ik kon niet begrijpen, dat geene ettering ontstond. Het paard werd na een paar dagen weerzoo gezond en sterk als te voren; de wonden heelden spoedig, quot;zoodat niets meer te zien was, en ook de diep ingedrongen kwetsuren werden genezen.
Dit paard, dat ik voor verloren hield, was na 12 dagen weer hersteld. Arnica geneest alzoo niet alleen de wonden, maar verdeelt ook het door .slaan of stooten opgehoopte bloed.
Jacob leed langen tijd aan lendenpijn, hij deed veel om die kwijt te raken, maar vergeefs. Op den rug had hij van tijd tot tijd het gevoel, alsof hij uitslag zou krijgen: maar-deze kwam niet te voorschijn, de natuur was te zwak. Hij nam arnica-tinctuur en wreef daarmede den rug flink driemaal daags in. De pijn werd daardoor veel minder en na drie dagen kwam op den rug een sterke uitslag, die in vier dagen genas, en nu was alle pijn over. Weder een bewijs, dat arnica ziektestoffen verdeelt, zoodat de natuur dan in staat is ze uit te scheiden.
Eene dienstbode viel tamelijk hoog van eene hooischelf en kwetste de dij zóó erg, dat ze met bloed beliep en erge pijnen veroorzaakte. Arnica-kruiden werden met half water, half azijn gekookt, tien minuten lang, een dubbel gevouwen handdoek werd daarin gedoopt, en de gekwetste plaats er mede belegd ; om de twee uur werd de doek opnieuw goed ingedoopt en zoo 't compres vernieuwd. Terwijl de pijn dadelijk ophield, werd ook het bloed spoedig opgelost en door de poriën uitgeleid. Wanneer de azijn reeds het bloed oplost, de arnica lost op en geneest, en zoo kan dit compres eene dubbele uitwerking hebben en dus: een sneller genezing.
Eene gravin viel van een trapje, en had door dien val twee vrij groote blauwe plekken gekregen, die veel pijn deden. Men gaf haar den raad, arnica-kruiden of—bloemen in wijn te koken, compressen op de gekneusde plaatsen te leggen, en dit om de twee of vier uur te herhalen. De pijn hield dadelijk op en de plekken trokken weg, en in korten tijd was de genezing tot stand gebracht. Men kan dus de arnica met water, azijn of wijn gebruiken, overal bewijst ze goeden dienst. Men kan echter ook water alleen nemen
320
en een kwartiertje koken ; de werking blijft niet uit, maar is veel zwakker.
Een meisje van 20 jaar kreeg een wespensteek. De pijn van den steek was vrii hevig en de arm opgezwollen. De ontstoken plaats was brandend rood, en men was zelfs bang, dat bloedvergiftiging zou ontstaan. Arnica-tinctuur werd met vier deelen water vermengd en op de gezwollen plaats een doek gelegd, in dit mengsel gedoopt; na twee uren werd dit herhaald en in korten tijd dit ernstige gezwel genezen.
Men neemt gewoonlijk tot het zuiveren van oude wonden carbolzuur, verdunt dit met water en wascht de wonden er mee uit. Arnica-tinctuur met water verdund, bewijst dezelfde diensten en is geen scherp gif gelijk de carbol-zuren.
Gelijk in de genoemde gevallen de arnica bij uitwendig gebruik de beste diensten bewijst en dikwijls in dergelijke gevallen kan worden aangewend, zoo kan men ze ook voor inwendig gebruik benuttigen. Heelt de arnica uitwendige zweren, neemt ze ongezonde, giftige stoffen weg, waarom zou ze ook inwendig geene maagzweren kunnen genezen en gunstig werken op andere verzweringen in het lichaam? Natuurlijk moet de arnica-tinctuur sterk verdund worden. Zoo had Isidore eene zieke maag gedurende vele maanden, en de dokters beweerden, dat het maagzweren waren en maagontsteking, omdat geene middelen baatten; hij nam dagelijks 50 tot 60 druppels arnica-tinctuur, in een 1 * Liter water gemengd, gedurende den loop van den dag bij kleine hoeveelheden in, bemerkte zeer spoedig eene goede werking, was voorzichtig in de keuze der spijzen en de zieke maag werd in korten tijd gezond. Wanneer bij uitwendige kwetsuren de arnica het geronnen bloed oplost en uitdrijft, waarom zou ze dan inwendig niet bloedophoopingen kunnen oplossen, die veroorzaakt worden door slaan, stooten of op andere wijze? Zoo is ze ook voor inwendig gebruik in zulke gevallen een goed middel. Is ze uitwendig versterkend, ook inwendig werkt ze zoo; maar dan behoorlijk verdund! Heelt de arnica de wonden uitwendig zoo wonderlijk, waarom zou inwendig eene zoodanige genezing niet verkregen kunnen worden ?
Ik ben den dokter dankbaar, die mij daarop opmerkzaam maakte. Hare uitwerking is beproefd, zoodat ik dezen men-
321
schenvriend, dien de geneesheeren verstooten, niet genoeg kan aanprijzen.
2. Bloedarmoede.
Een hotelhouder verhaalt: „Ik heb sedert vele maanden eene toenemende zwakte in de beenen. Soms ben ik niet meer in staat, langen tijd te loopen, mijne voeten, voora! de rechtervoet, worden dik. Later slinken ze wel een weinig, maar nooit geheel. In de voeten voel ik een vreeselijk branden. Op den rug, boven de dij, heb ik steeds pijn. soms vrij hevig. Het ademen valt mij vaak zeer moeielijk. Ik heb wel eetlust, maar niet veel, gaat het nog langer zoo, dan kan ik mijne bezigheden niet meer waarnemen. Sedert eenigen 'tijd drink ik weinig bier, misschien twee glazen per dag, maar moet bekennen, dat ik vroeger 8 tot 10 glazen, soms nog meer heb gedronken.quot;
Hier heeft zeker het bier. als hoofdvoedsel, deze kwaal ten gevolge gehad. De zieke is bloedarm en daarenboven nog zeer bloedzwak. In de nieren ligt naar allen schijn eene massa ongezonde stof. De moeilijke ademhaling en ongeregelde hartslag bewijzen bloedarmoede, evenzoo de groote krachtsvermindering. Hier is in de eerste plaats noodig, het bovenlichaam en de inwendige organen in een beteren toestand te brengen, verder het onderlijf in verbinding met de voeten. Dan moet een goede kost beter bloed geven. Zoo moet de natuur verbeterd en alle deelen van het lichaam meer aan het werk gezet worden. De ziektestoffen moeten weg, en beter en meer bloed verschaft worden. Tot dit doeleinde moet de zieke eiken nacht het geheele lichaam met water en een weinig azijn wasschen. Daardoor wordt het geheele lichaam gesterkt. De poriën worden geopend, zoodat de ziektestoffen eenen uitweg vinden. Dan krijgt de zieke dagelijks eene begieting van bovenlijf en dijen. De eerste sterkt het bovenlichaam en geeft meer beweging aan de inwendige deelen. Het ademhalen en de bloedsomloop werken beter en de geheele machine komt zoo aan 't werk. De dijbegietingen werken sterkend op 't onderlijf, de spieren trekken flink samen, verhinderen het dik worden der voeten, brengen meer leven en beweging in alle deelen en werken dus op den geregelden stoelgang en het wateren, zoodat de opkomende dikte aan onderlijf en voeten afneemt. Deze aanwendingen worden 12 dagen voortgezet. De voeten werden daardoor dunner, het ademen gemakkelijker. De kracht
21
322
nam tamelijk toe, kortom, de zieke ging aanmerkelijk vooruit. Na deze 12 dagen volgden de onderstaande aanwendingen :
Dagelijks eene sterke begieting van het bovenlijf en een halfbad; de versterkte begieting werkte krachtig, schudde alle ziektestoffen uit en bracht de inwendige organen in flinke beweging. Het halfbad werkt op het geheele lichaam; het heeft dubbele waarde, wanneer door de voorafgegane aanwendingen alle organen in orde zijn gebracht. De kracht is teruggekeerd, de ademhaling gemakkelijk, het dikworden opgehouden, eetlust en slaap zijn goed. Nu is nog maar noodig per week drie of viermaal een halfbad tot behoud der gezondheid.
Voor inwendig gebruik: dagelijks een kop thee van schaaf-stroo en jeneverbessen, tot uitleiding door de urine en zuivering van de maag; later alsemthee, dagelijks een kop, tot verbetering der sappen en ondersteuning van de spijsvertering.
Eene vrouw verhaalt: „Ik ben 34 jaar oud; mijn jongste kind is 8 weken. Ik ben zóó zwak, dat ik dikwijls 's morgens niet meer kan loopen. Mijn hoofd is zóó zwaar, dat ik dikwijls geheel duizelig word. Ik heb bijna geenen eetlust, en ben niet in staat mijn werk te doen. Ik drink in de vroegte goede koffie, 's middags ook, dikwijls ook nog's avonds. Ik drink bier en zeer goeden wijn, dien mij de dokter bijzonder heeft aanbevolen. Toch wordt ik met den dag minder.quot;'
Waar schort het hier en wat is er aan te doen? Hier is bloedarmoede, voortkomend uit slechte voeding. Koffie heeft weinig stikstof of andere voedingsstoffen, en gaat daarom onverteerd met melk en brood uit de maag; alzoo heeft die arme vrouw geen voedsel voor het lichaam, 's Middags drijft de koffie, zooveel ze kan, de voedingsstoffen uit de maag, en zoo wordt de natuur dus weer stiefmoederlijk bedeeld. Bier geeft wel voeding, maar slechts weinig, en bevat geen stikstof, en geeft dus noch veel, noch goeó bloed.
De wijn bevat evenmin voedsel. En zoo kwijnt het lichaam, en wordt ook de geest moedeloos. Wat baat hier? Allereerst moet de slaperige, zwakke natuur wakker geschud worden, en weer aan het werk gaan Dit gebeurt, wanneer de vrouw dagelijks eene begieting van bovenlijf en dijen neemt. De eerste versterkt de bovenste lichaamsdeelen en geeft er meer werkzaamheid aan; de dljbegietlng voert het bloed naar de voeten en versterkt te gelijk de onderste lichaamsdeelen.
i
323
j '
Door het dagelijksch wasschen van het geheele lichaam worden de aangegeven werkingen verbonden en zoo het geheele lichaam versterkt en de menschelijke machine in beweging gebracht De zieke moet dagelijks 's morgens en quot;s avonds krachtsoep eten en 's middags eenen gezonden,
krachtigen middagkost; bier en wiin, en vooral koffie vermijden.
Na drie weken was deze zieke lichamelijk volmaakt gezond. De krachtsoep kon ze goed eten; andere spijzen,
die zij eerst niet kon eten, smaken haar goed. De kracht was buitengewoon toegenomen, en vooral was de natuurlijke warmte vermeerderd en dus alles aanwezig, om geheel gezond te worden. Nadat deze zieke drie dagen lang dagelijks eene begieting van bovenlijf en dijen gekregen had,
kreeg zij dagelijks een halfbad, eene rugbegieting en eene begieting van 't bovenlijf, en in korten tijd verheugde ze zich in de beste gezondheid. Voor verdere zorg is 't nog goed per week één tot drie half baden te nemen, elk hoogstens €ene halve minuut lang.
■t
3. D e jicht.
Het is een groot geluk, wanneer in een talrijk gezin een volmaakte keuken is, en eene flinke huismoeder daarin heerscht, die het koken verstaat en alles heeft, wat de keuken vordert; in zoo'n geval gaat het allen huisgenooten goed. Zonder uitzondering worden allen goed gevoed en voor de kracht en gezondheid voor elk afzonderlijk is het best gezorgd. Maar wanneer de keuken niet goed is, de keukenmeid het koken niet verstaat en ook de spijzen niet deugen, dan zullen de huisgenooten er niet zoo goed aan toe zijn. Zij zullen niet goed gevoed worden en ook niet de volle kracht bezitten, en er zullen vele klachten ontstaan, bij den één over deze, bij den ander over die pijn.
Dit beeld schijnt mij het juiste toe voor den jichtlijder.
Vooreerst draagt de patiënt bij deze kwaal zeker de schuld,
dat zijn maag in geen goeden staat verkeert; het ontbreekt alzoo aan een goede keuken. De spijze wordt in zulk een maag voor de natuur niet voldoende verwerkt of men kan ook zeggen; gekookt. Het gaat er mee, alsof de huismoeder kookt, maar geen goede brandstoffen heeft en alzoo een
324
mengelmoes bijeenbrengt, waar de verschillende spijzen maar ten deele opgelost worden en de zuivere voedingsstof niet door de natuur kan opgenomen worden, zoodat vele bloed-looze en schadelijke stoffen in het lichaam komen.
Dit is vooral het geval wanneer zulke stoffen in de maag komen, die op zich zelf reeds niet tot de beste behooren — en waaraan jichtlijders juist de voorkeur geven.
Vele specerijen bederven de maag, sterke wijnen verbeteren de maag niet. Veel zout en in 't algemeen de fijne, weelderige keuken schijnt de maagkeuken te bederven. Wat de natuur noodig heeft, komt 't eerst, door de maag uitgescheiden, in het bloed; maar door het bloed wordt het geheele lichaam gevoed. Wanneer nu het bloed zeer veel tot niets deugende, zelfs ongezonde stoffen opneemt, en de natuur daarmede gevoed wordt, dan moet men zich niet verwonderen, wanneer zich op verschillende plaatsen van het lichaam zulke stoffen ophoopen, die in de maag niet voldoende gekookt werden, in het lichaam daarom blijven liggen en nu hier en daar verharden. De voeding heeft zoo in plaats van spieren, — vleesch —, gezwellen gevormd, die langzamerhand verharden. Zoo een jichtlijder komt mij voor als eene weide, waar de mollen aan de oppervlakte enkel aardhoopen opwerpen. Hoe langer zulke ophoopingen in het lichaam zijn, des te harder worden ze, en des te moeielijker worden ze genezen; gewoonlijk genezen ze niet. Zulke ophoopingen ontsteken nu en dan inwendig, evenals ze dikwijls op het lichaam zweren doen ontstaan; de ziektestof vindt zoo eenen uitweg uit het menschelijk lichaam. BLj jichtophooping bestaat evenwel zoo'n uitweg niet. Zij komen tot ontsteking, brengen vreeselijke, soms ondragelijke pijnen, en deze inwendige brand verkoolt om zoo te zeggen de ophoopingen gelijk men uit hout kolen brandt. Heeft zulk eene ontsteking de jichtophooping verdeeld, dan wordt die verdeelde massa uitgezweet. Maar meestal wordt slechts een gedeelte uitgeleid; de groote massa, of een deel er van blijft regelmatig in het lichaam achter, en daar nu noch in de keuken, noch in den kost eene verandering plaats vindt, zoo herhaalt zich het oude treurspel. Eerst het genot der ontoereikende spijzen, waardoor de ophoopingen ontstaan, dan de ontsteking en het verduren der pijnen, vaak weken en maanden lang, vervolgens de gedeeltelijke uitzweeting en zoo — drama op drama. Drie artsen hebben mij verzekerd, dat de wetenschap leert, dat er geen middel tegen de jicht bestaat. Maar ik verzeker; „Zoo goed als men de molshoopen op de weide weg kan krijgen, zoo kan men
325
ook de Jicht genezen, d.w.z. de jichtknoblels wegmaken.quot; Het gaat somtijds zelfs gemakkelijk, wanneer namelijk de jicht nog niet te oud is; maar meestal moeilijk. Jichtknob-bels zijn geene beenderen en dus nog altijd weg te maken. Worden in dit geval de pijnen alleen door giften weggenomen, dan wordt het lijden wel verminderd, maar genezing is onmogelijk. Heb ik eene goede keuken tot voorbeeld gekozen, dan herhaal ik, dat voor eene goede keuken in de eerste plaats noodig is, goed materiaal, waarin de spijzen bereid worden. Voor de maag moet gezorgd worden, dat ze goed verteert, en voor het lichaam, dat het behoorlijk zweet en slechte stoffen uitscheidt. Op deze wijze moet de natuur beschermd worden tegen instorten.
Ter genezing is echter noodzakelijk;
1. het zachtmaken, oplossen der giftstoffen;
2. het verwijderen daarvan;
3. het vermijden, dat de natuur verslapt, namelijk het zorgen, dat de geheele machine in beweging blijft, om het nuttelooze te verwijderen.
Op deze grondslagen gebaseerd, moeten de jichtlijders genezen worden.
Een priester heeft 20 jaar geleden gedurende 12 weken met onbeschrijfelijke pijnen te bed gelegen; de dokters hebben hem ook ernstig gewaarschuwd tegen nattigheid en versche lucht. Niemand schuwt het water dan ook zóó als de jichtlijders, gedeeltelijk omdat ze door de nattigheid zijn bedorven, maar ook, omdat ze van alle kanten gewaarschuwd worden tegen dit eenige redmiddel. Deze priester meende, dat hij door wateraanwending niet slechter kon worden, en had het besluit genomen om, overeenkomstig zijne jicht, ook de krachtigste aanwendingen te gebruiken. Na zes weken was hij genezen, bemerkte geen spoor meer van zijne ziekte en is tot nu toe gezond gebleven. Dit is toch zeker een bewijs dat de jicht genezen kan worden.
Het oplossen van de jicht stoffen moet geschieden:
1. door wasschingen met water;
2. door omslagen;
3. door begietingen;
4. door baden.
Wie het water in deze verschillende aanwendingen goed kent, die geneest ook jichtlijders.
Men moet echter niet vergeten, dat een lichaam, waarin jarenlang de jicht geheerscht heeft, en den armen zieke
326
heeft gekweld, niet in een paar dagen kan genezen zijn. Hoe het genezen geschiedt, is bij enkele gevallen aangetoond. Ik beweer dus: zijn er naar het oordeel van den dokter geene geneesmiddelen voor de jicht, zoo is en blijft het water er een. Wie ooren heeft om te hooren, die hoore!
4. Iets over de „krachtsoepquot; of „gezondheidssoep.quot;
Ik ben overtuigd, dat, als de krachtsoep naar waarde geschat en gebruikt werd, dit een groot aantal menschen gelukkig zou maken. Juist de krachtsoep is niet alleen aan te bevelen om hare voedende eigenschappen, maar ook omdat ze zeer goedkoop en gemakkelijk te bereiden is.
Een voornaam heer, die deze krachtsoep had leeren kennen, kocht bij een boer twee groote zwarte brooden. Zooals men weet, wordt het zwarte brood uitsluitend van roggemeel gebakken, en door de landlieden zorgvuldig gemalen, opdat weinig zemelen verloren gaan, en alle voedingsstoffen uit de rogge worden gebruikt. Deze beide brooden nu liet hij in dunne sneetjes snijden en op eene ijzeren plaat leggen. Deze plaat zette hij op de warme kachel om het brood zooveel mogelijk te laten uitdrogen. Daarna werd het in den vijzel tot grof poeder gestampt. Wilde hij nu krachtsoep eten, dan roerde hij 2 h 3 lepels in de heete bouillon, deed er weinig of geene kruiden in, en slechts een weinig zout. In twee minuten is de soep klaar; ze smaakt voortreffelijk, geeft veel voedsel en veroorzaakt weinig of geen winden.—
In plaats van bouillon nam deze heer ook dikwijls melk, en roerde daar broodpoeder in, zoodra ze kookte. Ook deze soep is in 2 minuten klaar. Deze melksoep is nog boven de vleeschsoep te verkiezen, omdat de melk de meeste voedingsstoffen bezit.
Had deze heer geen bouillon of melk, dan liet hij water koken, en deed het broodpoeder in dit kokende water; dan kwamen er wat kruiden en rundvet bij. Ook deze soep verdient den naam van krachtsoep.
Op zekeren dag — het was de week der kerkwijding — kwam hij in eene boerderij, waar de vrouw brood gebakken had uit spelt, dat veel op tarwe gelijkt; ook dit koren wordt met de zemelen gemalen. Hij kocht twee van die brooden en ging te werk als den eersten keer. Het poeder van rogge- en speltbrood mengde hij nu dooréén, en liet
zich op dezelfde wijze als beschreven is, krachtsoep bereiden. Zoo kreeg hii zesderlei soepen, die alle in voedingskracht verschilden. De afwisseling is wel goed, omdat dan de soep niet zoo gemakkelijk tegenstaat.
Deze krachtsoep is voortreffelijk voor zeer zwakke kinderen, omdat ze licht verteerbaar en zeer voedzaam is, en geene gassen vormt; ook voor grootere kinderen is ze aan te bevelen, om bloedarmoede weg te nemen, waardoor het lichaam zoo liidt.
Verder is deze krachtsoep heilzaam voor zieken, omdat ze de verzwakte natuur veel voedsel aanbiedt. Eindelijk is ze voor hoogbejaarden zeer aan te raden. Wanneer de tanden en kiezen ontbreken, om de vaste spijzen te kauwen, dan kunnen zij zich aan deze soep houden.
Er behoorde geen huisgezin te zijn, waar de krachtsoep niet in eere was. Ik heb ze eens aan een hooggeplaatst, ambtenaar aanbevolen, die mij naderhand verzekerde dat hij geen gezonder en voedzamer soep kende.
5. Over de werking van het water.
1. Wasschingen.
Wanneer de lente komt, en de dagen lengen, de zonnestralen krachtiger worden, en de geheele luchtkring daardoor wordt verwarmd, dan brengen de huismoeders het grove, in den winter gesponnen linnen op de bleek, of spannen het uit in den tuin, om de ruwe stoffen er uit te krijgen en wit linnen te hebben. Dit uitgespannen, ruwe linnen wordt dagelijks drie tot vijfmaal met water natgemaakt; dit water lost dan de ruwe stoffen in het linnen op, de zonnewarmte, in 't algemeen elke warmte verdampt het opgeworpen water weder, en omdat het water de ruwe stoffen oplost, worden ze er mee verwijderd. Wanneer men zoo vlijtig voortgaat, dag in, dag uit het linnen te bevochtigen, verdwijnt zichtbaar de grauwe kleur, en de witte komt steeds meer te voorschijn, tot het linnen ten laatste volkomen wit is.
Wanneer iemand sterft, worden gewoonlijk beddegoed en linnen dadelijk gewasschen en gebleekt. Men is dus overtuigd, dat het begieten en de zonnewarmte elke onzuiverheid en alle ziektestoffen het zekerst en eenvoudigst oplossen en wegnemen.
328
Men staat er bijzonder op, dat besmettelijke ziekten slechts op deze wijze onschadelijk worden gemaakt, en het linnengoed alleen zoo weer bruikbaar is, zonder gevaar voor besmetting.
Dezelfde bewerking past men ook dagelijks toe bij de wasch. Het boven gezegde is een trouw beeld van de werking van het water. Wanneer een lichaam behoorlijk ge-wasschen en gedekt wordt, wanneer het water behoorlijk in de poriën is binnengedrongen, en zoover het indringen kan, ruwe, onbruikbare, verbruikte stoffen oplost en door de ontwikkelde, hoogere warmte uitleidt, zoo kan een zieke door herhaald wasschen en herhaalde vermeerdering van warmte, steeds dieper op de natuur inwerken, oplossen en uitscheiden, en het gaat dan als met het ruwe linnen : het lichaam verliest langzamerhand zijne ziektestoffen, het wordt gezonder en men kan zeggen ; evenals het ruwe linnen langzamerhand wit kan gewasschen worden, door begieting en zonnewarmte, zoo kan ook de zwaarste ziekte door wasschen, in verbinding met de vereischte warmte, genezen worden.
Deze eenvoudige toepassing van het water door wasschin-gen past het best voor kinderen. Welk kind kan niet gewasschen worden ? Wat wordt het kind door koud wasschen aanzienlijk warmer, en wat worden de schadelijke stoffen verwijderd! De huisvrouwen nemen voor hun b'leeken ook maar koud water; het is krachtdadiger en daarom werkt het ook op de menschelijke natuur beter dan warm water; het is daarom aan te bevelen, dat de huismoeders, wanneer hunne kinderen flink gezond en sterk zullen zijn, zeer vroeg beginnen ze met koud water af te wasschen, maar niet afwrijven of ten slotte afdrogen, omdat het niet-afdrogen veel meer warmte ontwikkelt en daarom ook een krachtiger uitscheiding veroorzaakt, evenals de huisvrouw bij het bleeken het linnen niet eerst uitwringt, maar zoo aan de warmte blootstelt, opdat door het langzame uitstroomen de ruwe stoffen zooveel mogelijk worden uitgescheiden.
Evengoed als voor kinderen, past dit wasschen ook voor zwakken; die weinig natuurlijke warmte hebben, daarom voor een koud bad terugdeinzen en het niet gemakkelijk zouden uithouden. Een geheele wassching met koud water echter kan iedereen even gemakkelijk verdragen als hij zijn gezicht wascht en daarvan ziek wordt, noch sterft. Door dit • wasschen, gestadig voortgezet, kunnen de ernstigste ziekten weggewasschen worden, zooals linnen door water en zonne-
329
warmte gebleekt wordt. Hoe dikwijls missen zwakke men-schen de volle, natuurlijke warmte; het lioofd is warm, de voeten zijn ijskoud. Wordt het geheele lichaam gewasschen, snel en goed, maar niet dik gedekt, dan brengt dit spoedig eene aangename warmte, die zich over het geheele lichaam verbreidt, maar wel te verstaan, als het lichaam niet afgedroogd wordt. Het water op het lichaam ontwikkelt een aangenamen, warmen damp, die juist al het ziekelijke uit het lichaam wegneemt, en eene gelijkmatige warmte daarover verbreidt. Wordt het lichaam afgedroogd of afgewreven, dan zal deze warmte niet ontstaan en dus ook niet de goede werking.
Evenals voor zwakke menschen deze wasschingen dienstig zijn tot vermeerdering der natuurlijke warmte en zuivering der natuur van ziektestoffen, zoo is zelfs voor de ouden, ja de zeer ouden tan jaren eene wassching met koud water ten zeerste gunstig. Juist de ouderdom mist gewoonlijk natuurlijke warmte: deze wordt door de koude wassching vermeerderd.
Gewoonlijk kunnen hoogbejaarden niet zweeten, omdat op dien leeftijd de werkzaamheid niet meer zoo geregeld is. Door wasschen echter wordt de warmte verhoogd en het zweeten vermeerderd en zoo de verdroogde huid bij weinig werkzaamheid weer geprikkeld.
Bij oude menschen is de bloedsomloop gewoonlijk niet regelmatig; het water nu verbetert dit en voert het bloed naar alle richtingen. Wanneer marasmus, ouderdomszwakte, gewoonlijk het eerst merkbaar wordt aan armen en beenen, omdat het bloed daar geen toegang meer heeft, en de dood daar het eerst intreedt, zoo wordt door de wasschingen het bloed voortdurend daarheen gebracht en de levensduur dus zooveel mogelijk gerekt.
Koud water is dus een middel voor kinderen om ze gezond en frisch te houden of te maken; het is een hulpmiddel voor zwakken, die geen krachtiger aanwendingen kunnen verdragen, evenals voor ernstig zieken-, immers gelijk bij alle zieken handen en gezicht gewasschen worden, zoo kan eenen ernstig zieke - natuurlijk snel en voorzichtig — het geheele lichaam gewasschen worden, en wel met denzelfden goeden uitslag als boven ; het kan nimmer schaden ; het geschiede echter zonder wrijven of afdrogen.
Het koude water is eveneens van groote waarde voor den hoogbejaarde. Het lot van den hoogbejaarde zou door deze wasschingen dragelijker worden, en alle lasten des levens zouden gemakkelijker te torsen zijn De wasschingen wer-
330
ken niet slechts op het lichaam alleen, maar ook vooral op den geest. Is het lichaam de woning van den geest, dan mag men aannemen, dat de geest opgewekter zal zijn, wanneer de woning goed schoongehouden, ziektestoffen buitengehouden of verdreven worden.
Vergelijkt men een ziekelijk, door kost en kleeding verwend kind met een door wasschingen gehard kind, dat er gezond uitziet, huppelt en springt en den besten eetlust toont voor eiken kost. Evenals bij het kind, gaat het op eiken leeftijd.
Vele honderden en duizenden gevallen van zielsziekte, neerslachtigheid,, gedruktheid, wanhoop, moedeloosheid, ontstemming zouden niet plaats hebben, wanneer men door het frissche water de woning des geestes ijverig schoonhield. Laat niemand de koude wasschingen schuwen, maar ieder integendeel baat zoeken bij dit eenvoudig middel.
Men geloove toch niet, dat men zich dikwijls moet was-schen, of den geheelen dag aan de pomp of in de badkuip zou moeten zijn, gelijk de landlooper bij bier- of wijnglas; het is voldoende, wanneer men het lichaam één- tot driemaal per week wascht, hetgeen hoogstens in ééne minuut gebeurd is, en zoo goed als men 's morgens in de vroegte gezicht en handen wascht, zoo kan men in eene halve minuut het geheele lichaam wasschen, en men verkrijgt reeds veel, soms alles. De wasschingen der zieken worden aangegeven bij de ziektegevallen. Mijn stelsel is dus bij het wasschen steeds drieledig: ziektestoffen oplossen, de opgeloste stoffen verwijderen en de natuur versterken.
2. Omslagen
Wanneer de huismoeders hun linnen bleeken, dan maken ze van tijd tot tijd eene loog. Kokend water wordt over asch geschonken, en omdat kokend water, oplost, geeft dit eene bijtende loog. Men legt de stukken goed eenige uren in deze loog, opdat zoo de ruwste stoffen, die het water niet makkelijk, of slechts langzaam kan oplossen, sneller weg zyn. Later komt het linnen weer in de zonnewarmte, opdat hetgeen de loog oploste door de zon kan verwijderd worden. De huisvrouwen handelen bij het wasschen eveneens. De eene maakt zich eene loog uit asch, een andere neemt soda of andere scherpe middelen, en daardoor verkrijgen zij snel, hetgeen door het water moeilijk, misschien in het geheel niet bereikt wordt. Deze handelwijze is weer het beeld van den hydropaath. Laten wij ons een ziek
331
lichaam voorstellen. Koude voeten, dus geen bloed er meer in, maar een gloeiend hoofd, dus te veel bloed, of een drukken op het hart, omdat al het bloed daarheen stroomt ; het bloed is dus niet behoorlijk verdeeld, er zijn bloedop-hoopingen. Er kunnen echter grootere of kleinere ophoopingen zijn in alle deelen van het lichaam; het kan met den bloedsomloop gaan als met het beekje in het dal. De kinderen komen en stapelen er steenen in op; dan ontstaat er een vijvertje, eene opstopping, en het water is in ziin loop belemmerd, zoekt links en rechts eenen uitweg; het beekje stroomt nog maar traag, soms in het geheel niet. Maar het water heeft een anderen uitweg gezocht, en vindt daar zelfs een blijvende bedding. Juist zoo met den bloedsomloop; het bloéd kan op vele plaatsen van het lichaam een uitweg gevonden hebben, kan zich in het hoofd op-hoopen of op den rug. in één woord, overal kunnen zulke ophoopingen ontstaan, en dus komen storingen in den bloedsomloop veelvuldig voor. Het bloed, dat een uitweg heeft gevonden, wordt gedeeltelik uitgezweet, gedeelteliik wordt het eene vaste massa, zooals wij vaak kunnen zien in het vleesch, dat wij eten; het bloed vormt daar in de spieren een groenachtige, vaste massa. Sommige spieren kunnen buitengewoon rekken en opzetten als een gezwel. Nemen wij bijv. een dikken hals of krop; zulke ophoopingen, klein of groot, kunnen in menigte in het lichaam zijn. Daardoor wordt de bloedsomloop natuurlijk buitengewoon belemmerd en gestoord. Hoe dikwijls krijgt een gezond mensch niet eene beroerte! Er kan hier of daar een storing in den bloedsomloop zijn, zoodat het bloed zijn weg niet volgen kan; het dringt dan met geweld naar het hoofd toe, en in een oogwenk is de beroerte er. Gelijk het bloed naar het hoofd kan dringen, zoo kan het ook naar het hart vloeien, en ook dan volgt de aanval van beroerte. Wie zal een geneesmiddel noemen, dat zulke ophoopingen van bloed verdeelt, en het bloed weer op den rechten weg brengt ? De eene dokter is voor meerdere werkzaamheid van het hart, de ander tracht die juist langs eiken weg te vermijden. Maar daardoor zijn de bloedstoringen niet weggenomen, maar, naar ik meen, nog eer versterkt, omdat de bloedsomloop er zwakker door wordt, of de drang naar de ophoopingen krachtiger. Vroeger tapte men bloed af, opdat de arme zieke voor korte poos zich met minder bloed zou behelpen. Dat noemt men nu eene groote dwaasheid en vroeger was het hooge wetenschap. Ik kende eene zeer zwakke persoon. Meer dan vierhonderdmaal onderging zij
882
eene aderlating; omdat zij bloedarm was?; eindelijk was het bloed water geworden en kwam aan hare ellende een einde. Om bloed- en andere ophoopingen te verwijderen, en het bloed goed op gang te brengen, kent de hydropaath andere middelen, waarvan het voornaamste is de omslag.
De omslagen kunnen verdeeld worden in: omslag om het hoofd, om den hals, korte omslagen, geheele omslagen, omslagen om den voet enz. Deze omslagen worden aangebracht, waar zich eene bloedophooping vertoont. Wanneer een kind door eene bij gestoken wordt, en de plek sterk opzwelt, dan neme het een doekje, doope het in water, binde dit er om, en herhale dit dikwijls. Het kind heeft verstand genoeg om in te zien, dat de herhaalde omslag het gezwel wegneemt. Wanneer zulk eene werking bij den handomalag merkbaar is, waarom zouden dan omslagen om het geheele lichaam, in geval er bloedophoopingen aanwezig zijn, niet aangewend worden om op te lossen, uit te scheiden en den normalen toestand te herstellen? Een dokter, die eenige genezen jichtlijders zag en sprak, zeide: „Nu hebben wij ook een middel; eerst hadden wij er geen, waarmede men de jicht kon genezen.quot; Neemt de huisvrouw voor het bleeken van haar linnen nu en dan eene loog, en neemt men bij het wasschen soda, dan kan men ook bij den omslag oplossende stoffen in het water doen. Een afkooksel van haverstroo lost zeer voortreffelijk de jicht-stoffen op; hooizaad geeft eene loog, die bij menigeen het haverstroowater overtreft. Gelijk jichtophoopingen opgelost worden, kunnen ook bloedophoopingen en andere weggenomen worden, en wie kennis van die ophoopingen heeft, die past den omslag ook toe op de verschillende lichaamsdee-len, waar deze aanwezig zijn, en plaagt niet het geheele lichaam. Wanneer iemand een kolossalen buik heeft, en allerlei ophoopingen daarin, dan zou het eene dwaasheid wezen, de voeten te zwachtelen, omdat bijna geen bloed meer omlaag komt. Ik beweer: Wie gezond wil maken, schenke allereerst de grootste oplettendheid aan den bloedsomloop. Is deze in orde gebracht, dan komt ook het geheele lichaam terecht, wanneer er ten minste gezond bloed is. Hoe de omslagen toegepast worden is afzonderlijk bij de ziekten uiteengezet.
8. Begielingen.
Wanneer een knecht de kleeren van zijnen heer schoon-
333
maakt, dan neemt hij niet water om te wasschen, maar een Spaansch riet, en dan den borstel. Met het riet klopt hij de kleeren flink uit, om alle diep ingedrongen stof en vuil los te kloppen en naar de oppervlakte te drijven; dan eerst neemt hij den zachten borstel en neemt daarmee weg, wat nog is overgebleven. Wanneer dus stof of vuil zeer diep is ingedrongen en een stofkoek gevormd heeft, dan wordt op bovengenoemde wijze deze ophooping weggenomen. Op die wijze .wordt de jas schoongemaakt, en ondanks het kloppen wordt ze toch het best gespaard. Gelijk hij de jas behandelt, doet hij ook broek en andere wollen kleederen.
Dit eenvoudige, practische beeld toont aan, hoe de water-heelkunde te werk gaat. Wanneer men de ophoopingen, die veelvuldig kunnen zijn, klein en groot, eens kon zien, hoe zou men zich verwonderen, en zeggen: hoe zou ik die alle kunnen weg krijgen? De een krijgt eene beroerte, bloedop-hooping is de schuld er van; hij kan ook niet gezond worden, omdat nog andere bloedophoopingen in het lichaam aanwezig zijn. Èen ander heeft een half lammen voet; deze is veel dunner, is niet voldoende gevoed, daarom verzwakt; er is eene bloedophooping in het lichaam, die geen geneesmiddel kan oplossen. Een derde heeft een ondragelijke hoofdpijn, er is ophooping in het hoofd; nog een ander krijgt een steek, er is eene massa in het bloed meegevoerd. Zoo klagen de ongelukkigen. Voor zulke toestanden heeft de geneeskunde gewoonlijk geene hulpmiddelen, mijne watergeneeskunde daarentegen een grooten voorraad, zwakkere en sterkere, voor kinderen en volwassenen, de hoogbejaarden niet uitgezonderd, evenals degeen, die de kleeren schoonmaakt, dunner en dikker riet gebruikt. Het is ongelooflijk, wat die begietingen met water kunnen doen. Zoo ziet men vaak voorbeelden van genezingen, die menigeen voor onmogelijk had gehouden, omdat anders voor zulke zaken geene geneesmiddelen bestaan. Een meisje was op het punt dood te bloeden uit den neus, zoo hevig drong het bloed haar naar het hoofd; een tuingieter vol water op hoofd en nek maakte terstond een einde aan het bloeden.
De verschillende begietingen kunnen verdeeld worden in: begietingen van den hals, het bovenlijf, den arm (wanneer zich b.v. in den arm eene bloedophooping gevormd heeft, die niet kan verwijderd worden, dan doen één of twee gieters water, dikwijls herhaald, deze verdwijnen) en begieting van den rug. De laatste heeft betrekking op den geheelen rug en neemt alle ophoopingen weg, van bloed en vochten.
334
Wanneer de bloedsomloop te zwak is, clan werkt de rugbe-gieting als de zweep bij een lui paard.
Hoe gemakkelijk kunnen bloedophoopingen in de di]en voorkomen zoo goed als in den rug? Wat moet het stilstaande bloed, dat niet vooruit en niet achteruit kan, weer in beweging brengen? Bij de rugbegieting moet het bloed zijn weg gaan naar alle aderen, en het gebruikte bloed mag niet op verschillende plaatsen blijven hangen, maar moet naar het hart terugstroomen. Hoeveel hebben de voeten te lijden, door koude en warmte, door dragen en loopen?
Het is geen wonder, dat verschillende ophoopingen van bloed en dergelijke voorkomen; de dij- en kniebegietingen doen hier hetzelfde, wat de rugbegieting op den rug doet.
Iemand heeft een gezwollen knie; ze ontsteekt onder hevige pijnen. Wie kan ontkennen, dat zich hier veel bloed moet opgehoopt hebben, en dat dus de bloedsomloop de eenige oorzaak is? De kniebegieting klopt en klopt nog eens, tot de bloedophooping geheel verdwenen is. Zoo kunnen dikwijls de grootste gezwellen met de hevigste pijnen eenvoudig door begietingen weggenomen worden, wanneer men het verstaat, deze gietingen met verstand toe te passen, gelijk de knecht de jas weet uit te kloppen.
Christiaan heeft, volgens zeggen van den dokter, longontsteking gehad. Bij de genezing is klaarblijkelijk veel slijm achtergebleven, die nog in de inwendige organen is blijven hangen en niet verder kan worden gebracht. Zes begietingen van bovenlijf en borst hebben alles losgemaakt; eene massa slijm is losgekomen en de zieke ademt weer gezond. Zeker zou menigeen kunnen zeggen, men geeft het lichaam eene douche, een regenstroom. Maar ik keur dit af, omdat zulk een regen aan de natuur te veel warmte onttrekt en ook de onschuldigste deelen mishandelt. Het komt mij voor, alsof degeen die de kleeren wil schoonmaken een grooten struik nam, en op de kleeren, die hij schoon wil maken, losgeeselt. Wie het gieten verstaat, is een kunstenaar in de heelkunde. Wie het niet gelooft of het veracht, die gaat verlegen heen en weet den zieke niet te helpen. De verscheidenheid der begietingen en de toepassing er van zijn in de afzonderlijke gevallen uiteengezet.
4. Baden.
Evenals er verschillende manieren van gieten zijn, waardoor men op de afzonderlijke deelen, zoowel als op het ge-heele lichaam werkt, zoo zijn er ook verschillende baden,
385
die ook op de afzonderlijke zieke plaatsen en op hei geheele lichaam invloed hebben. Hoe dikwijls nemen menschen, die hoofdpijn hebben, een warm voetbad met asch en zout, leiden het bloed af uit het hoofd en verdrijven zoo hunne hoofdpijn.
Evenals er voetbaden zijn, zoo spreekt men van knie- en dijbaden, half- en geheele baden; warme en koude. De werking is dan weer gericht op de afzonderlijke lichaamsdee-len of op het geheel, al naarmate de toestand dit vordert. Warme baden verkiest men dan slechts als er gebrek aan warmte is, om de natuur te steunen, of wanneer bij verhardingen, zooals jicht en dergelijke kwalen, krachtig moet worden opgelost; om dan door koude, sterkere aanwendingen voort te gaan, hetgeen voor de afzonderlijke gevallen voldoende is uiteengezet-
Er is daar van verschillende baden gesproken: voetbaden, kniebaden, dijbaden, geheele baden, handbaden, oogbaden enz. De nauwkeurige bewerking bij de aanwending is weer opgegeven bij de afzonderlijke gevallen.
NASCHRIF T.
In het boek .Mijn Waterkuurquot; heb ik de opmerking gemaakt, dat ik te zijner tijd een boekje zou schrijven over opvoeding. Nadat de „Waterkuurquot; algemeen verspreid was, heb ik een groot aantal brieven ontvangen met de vraag, wanneer dit nieuwe boek eindeliik zou verschijnen. Met den besten wi! vond ik er den tijd niet toe, en toch wilde ik mijne belofte gestand doen. Ik heb mij daarom nu en dan een uur opgesloten, om mijn boekje ook eenigen tijd te kunnen wijden. Nu is het klaar, en het zal evenals de „Waterkuurquot; de wijde wereld ingaan. Reeds omdat mij de tijd er toe ontbrak, kon ik het boek niet bewerken, zooals men dit misschien verwachtte. Ook wilde ik geen wetenschappelijk werk schrijven en maak in het minst geene aanspraak op wetenschap en geleerdheid; integendeel, ik zou gaarne, evenals een eenvoudig dorpspastoor voor zijne gemeente eene practische preek houdt, die voor ieder verstaanbaar en nuttig is, ook in dit boek op de eenvoudigste, meest populaire wijze tot de menschen spreken. En wat ik gedurende mijn leven, door waarneming en ondervinding opgegaard heb, dat wenschte ik den lezers van dit boek voor te houden, door hun toe te roepen: „Zóó zult ge leven!'
Gelijk een preek, wanneer ze harde waarheden bevat, vaak onvriendelijk wordt opgenomen, zoo zal ook wel, hetgeen ik in dit boek heb opgesteld, bij menigeen geen hartelijke ontvangst genieten.
Dat hindert echter niet; want zooals bij eene preek niet alle toehoorders de naakte waarheid kunnen verdragen, zoo gaat het ook met de practische levenswaarheden.
't Allerbeste is wel, men neme de proef; dan zal 'twel blijken, wie gelijk of ongelijk heeft.
In mijn „Waterkuurquot;, die nu algemeen de ronde heeft
837
gedaan, heb ik reeds den wensch uitgesproken, dat mannen van het vak de watergeneesmethode zouden overnemen, opdat ik van dien last zou bevrijd worden, daar ik toch met de verzorging der ziel werk genoeg heb. Of men het gelooven wil of' niet, zoo is het toch waar. dat ik voor de geneeskunde roch gestudeerd, noch mij hartstochtelijk daarin verdiept heb. Gelijk de nood mij vanzelf tot het water heeft gevoerd, zoo heeft mij het medelijden met de zieken, lijdenden en geheel veriatenen daarbij doen blijven; vuriger kan ik evenwel niets wenschen, dan dat men mij dezen last ontneme. Een dokter, dien ik had aangewezen, Dr. J. Stützle. heeft in „Jordanbadquot; (Würtemberg) deze geneeswijze toegepast; hij is er zeer over tevreden, en de lijdende mensch-heid is er mee ingenomen op die eenvoudige manier genezen te worden. — Een andere dokter, die in Wörishofen de wateraanwending heeft leeren kennen en gedurende zes weken heeft bestudeerd, zeide: „Het is tegen alle verwachting, hoe het water bij deze eenvoudige toepassing werkt.quot; Deze heeft reeds een kieine geneeskundige inrichting gesticht en de badgasten bevinden zich uitstekend bij de wateraanwending. — Een derde dokter, de Gezondheidsraad Dr. Bil-flnger, was ook hier; heeft met groote belangstelling de geheele zaak gadegeslagen, de geheele methode op prijs leeren stellen, en begint nu reeds op deze wijze den lijdenden menschen behulpzaam te zijn. Op de vraag, hoe de methode hem beviel, gaf hij ten antwoord: „Mij overtuigen de herstelden van Stuttgart, die ziek weggingen en genezen terugkwamen. Zij waren voor mij eene aanleiding, nader kennis te maken met de watergeneesmethode, en nu ben ik ten zeerste verbaasd over 't eenvoudige en doeltreffende der aanwendingen; ik zal doen, wat ik kan, om deze methode toe te passen.quot;
Dr. Bernhuber. de baddokter in Wörishofen, is naar Rosenheim gegaan. Deze vooral door zijne operatiën beroemde dokter heeft het herhaaldelijk uitgesproken: „Wanneer de voorbeelden der genezenen ons niet voor oogen lagen, zou ik niet kunnen gelooven, dat het water zulke genezingen kon verrichten.quot; Juist voor Rosenheim behoefde men een arts, die naar deze methode genas, en men had voor den nieuwen dokter ook deze voorwaarde gesteld. — Evenals de pas genoemden, heeft ook Dr. Klotz uit Neu-Ulm de methode gedurende meer dan zes weken bestudeerd en toen gezegd: ..De geneeskunde schenkt mij nu opnieuw pleizier, daar ik geleerd heb, ziekten te genezen, aan welker genezing men vroeger wanhoopte.quot;
388
Ook deze dokter is de watergeneeswijze begonnen, en bij een bezoek, dat hij kort geleden bracht, heeft hij medegedeeld, dat het hem zeer goed ging, en dat hij op deze wijze reeds meer dan een patiënt had genezen, dien hij anders niet had kunnen helpen. - Zoo heeft ook Dr. Schlichte destijds te Biberach de methode leeren kennen en bestudeerd. Ook in Praag (Bohemen) wil Professor Jezek volgens deze geneesmethode te werk gaan.
In 't bijzonder noem ik hier nog Dr. Kleinschrod uit Schlingen, destijds badarts te Wörishofen, die met onver-moeiden ijver mij mijne taak tracht te verlichten.
Koud-waterinrichtingen, naar mijne methode, ontstonden in den jongsten tijd ook in Austersheim in Boven-Oostenrijk, onder leiding van Dr. Otto Ebenhecht; in Brixen (Zuid-Tirol) onder Dr. Otto v. Guggenberg en te Veitshoheim bij Würzburg onder Dr. Wendelin Loefer; al deze heeren hebben met warme belangstelling mijne methode bestudeerd, daarom kan ik hunne inrichtingen met nadruk aanbevelen.
Het strekt mij tot blijdschap, dat deze edele mannen datgene zoo ijverig zochten, wat ze ten nutte der mensch-heid heilzaam achtten, en ik heb slechts één wensch, n.1. dat meer jonge dokiers zich zouden toeleggen op deze methode, tot ze overtuigd zijn, dat het water, zoo eenvoudig toegepast, een voortreffelijk geneesmiddel is.
Ik wil niet voor de ontdekker doorgaan, dat het water een geneesmiddel is; ik trachtte slechts het water op de zachtste ivyjze voor den mensch te gebruiken. Ik ben in het bezit van talrijke blieven, waarin mij door de schrijvers verzocht wordt, toch te trachten voor hunne stad en omstreken een dokter te vinden, die deze methode goed geleerd en bestudeerd heeft. Het doet mij werkelijk leed, dat ik zulken goed-gezinden menschen geen grondig onderwezen dokters kan zenden.
Mocht de een of andere jonge dokter, die nog geene vaste betrekking heeft, deze regels lezen, dan zou ik hem willen toeroepen : „Leer deze eenvoudige geneeswijze ! Ge zult de mensch-lieid tot nut zijn en u eene voordeelige betrekking bezorgen!quot; Hoog en duur kan ik ieder verzekeren: Ik wil mij in 't geheel niet groot maken door mijn werk, wil mij ook volstrekt niet boven den man van 't vak plaatsen ; integendeel, ik heb voor elke betrekking, die goed wordt bekleed, hoogachting. Dit is echter waar, dat niemand volleerd is. Dag aan dag gaan wij nog in de school der ondervinding, en op onzen sterfdag-zijn wij nog niet volleerd.
Zeker, men zegt wel: „Er sterven er ook bij de waterkuur;
339
dezen of genen heeft men niet meei' kunnen redden; of, het is met de waterkuur nog erger geworden.quot; Hierop antwoord ik maar kort: „Tegen den dood is geen kruid gewassen, sterven moet ieder.quot; Nu en dan komen er, zooals mij gebleken is, voor eene kuur zulken, die geene hulp meer kunnen vinden; die door alle dokters zijn opgegeven. Of er kwamen er, die de dood reeds had aangewezen, en die het onrustig verlangen voortdreef, om nog gezond te worden. Zoo kwam na lange reis eene zieke bij mij; de tocht had hem uitgeput, hij was niet meer bij machte mij omtrent zijne ziekte in te lichten. Snel moest hij naar bed met den hoogsten graad van longtering. Van wateraanwending was geen sprake. Na negen dagen stierf hij, en nu heette het we;1 menigeen: „Hij is het slachtoffer der waterkuur geworden.quot;
Een heer kwam onder geleide bij mij, omdat hij niet meer alleen kon reizen, met eene hartkwaal, die hem verhindert, ook maar één trap op te loopen. Tweemaal had hij zich in zijne kamer gewasschen, en terwijl hij opgewekt en vroolijk in den tuin zat, zakte hij ineen, door eene beroerte getroffen, en stierf. Natuurlijk had het onschuldige water zijnen dood veroorzaakt. Zeker zal de waterkuur bij den één of ander wel eens nadeelig gewerkt hebben, maar zeker slechts dan, iconneer de aanwendingen niet op de goede manier gekozen of toegepast werden. Een der bovengenoemde dokters zeide: „de aanwendingen luisteren zóó nauw en zijn zóó krachtdadig, dat de keuze niet gemakkelijk is, wanneer men niet nauwkeurig de werking van het water heeft leeren kennen en de aanwendingen er van heeft bestudeerd.quot; En daarom heb ik in het boek niet alleen de verschillende ziektegevallen met de toepasselijke aanwendingen aangegeven, maar ook telkens doen opmerken, hoe de afzonderlijke aanwendingen werkten, opdat toch niets onduidelijks zou overblijven betreffende de verschillende aanwendingen. Nogmaals waarschuw ik hier voor overdrijving, onvoorzichtigheid en onnadenkendheid Bij zulk eene nauwkeurige beschrijving der ziekten en aanwendingen is iedereen met de noodige voorzichtigheid in staat, hetgeen hem noodig is, zelf uit te kiezen. Ik maak deze opmerking, omdat het mij onmogelijk is, zelf te antwoorden.
Eu alzoo, ga nu ook gij, beste raadgever, evenals de .Waterkuurquot; de wijde wereld in, en predikt van dag tot dag wat gij op het voorhoofd draagt: „Zóó moet gij leven!quot; Wordt gij aangehoord en draagt uwe prediking vruchten, goed; wordt niet naar u geluisterd, wordt ge uitgelachen, zoo verdraag het ook; tegenspoed is zoowat ieders lot. Ga
340
echter niet zonder de wijding van den Godsdienst; maar, evenals het kind, met vader en moeders zegen, het vaderland verlaat, zoo ga ook gij, met den zegen des hemels ! En uw vervaardiger zal dagelijks van God afsmeeken, dat Zijn Zegen uw bestendige reismakker en gids moge zijn.
Wörishofen, op het feest der H. Kerkepatrones Justina, 26 September 1889.
de Schrijver.
B.
|
Aardappelen, 59, 62, 63, 80, 83, 84, 86. Ademhaling, 35, 52,165,199, 209, 267, 321. Aderen, 9, 33, 39, 185, 200. Aderzwelling, 23. Alcohol, 69, 70, 82. Aloë, 167. Alsem, 177,179,180,184.191, 192, 195, 197, 198, 203, 207, 209, 217, 231, 237, 243, 257, 259, 262, 268, 288, 295, 297, 308, 315. Aluinwater, IvO, 176. Ambachtslieden, 28. Ambtenaar, 34. Appelen, 57, 66. Arbeid, 27, 28, 32, 35, 106. Armen, 180, 185, 205. Arnica, 304,305, 306,307,317, 318, 319, 320. Astma, 165. Avond, 16. Avondeten, 86, 140. Avondlucht, 26. Avondschemering, 5. Azijn, 157, 158, 198, 205, 210, 225, 246, 247, 257, 262, 294, 300. |
Baden, 180, 224, 334, 335. Badhuisje, 27. Badkamer, 89, 40. Badkuip, 30. Barrevoets loopen, 20, 21, 22. 102, 172, 175, 188,189,190 191, 206, 207, 210,211,212. 231, 316. Bed, 40, 48, 50, 52, 107, 198, 202, 206. Bedwarmer, 22, 47. Bedwateren, 183. Beendermeel, 215, 237. Beenen, 19, 34, 35, 178, 181, 200, 214, 239. Beeneter, 1/8, 180, 181, 182, 183. Beensplinter, 180, 182. Begieting, 170, 173, 179, 183, 184, 192, 193, 194,195,196, 197, 198, 199,200,201,202, 203, 206, 208, 332. Bekleeding, 23. Belladonna, 69. Bergwerkers, 30. Beroep, 13, 30, 117, 118,119. Beroerte, 42,185,198,202,244, 285, 286, 287, 333. Bevalling (ontijdige,) 214. |
342
|
Bier, 68, 69, 86, 87, 89, 95,188, 197, 241, 301, 312,821,322. Blind, 169. Bloed, 9. 10, 11,19,20,21,24, 33, 39. 51, 172, 178, 184, 185, 189, 192, 206. Bloedaandrang, 174, 194,195, 198, 200, 201, 297. Bloedarmoede, 11, 13, 20, 48, 58, 74. 75, 80, 81, 174,180, 186, 187, 191,192,269,321. Bloedbraken, 196, 197. Bloedingen, 193. Bloedontbinding, 21. Bloedophooping, 185,186,199, 200, 201, 202,215,223,333, 334. Bloedsomloop, 33, 39, 60, 51, 177, 184, 187,199,203,241, 329. Bloedvergiftiging, 204, 205. Bloedverlies, 206. Bloedvloeiing, 193. Bloedvorming, 172. Bloem van meel, 60. Boekweit, 60. Boonen, 59. Borst, 10, 11, 20, 36,165,187, 202, 207, 208, 223. Borstvliesontsteking, 207. Boter, 66, 67. Braken, 198. Brand, 32. Brandnetelwortels, 261. Brandstof, 9. Bright'sche nierziekte, 68. Brillen, 5, 171, 172, 173,174, 175. Broek, 14, 18, 19, 20, 22, 51, 184, 280. Bronwater, 7, 185. Brood, 59, 60, 61, 62, 66, 67, 74, 80, 83, 95, 189, 249. Buikloop, 261. (176. Buikvliesontsteking, 160,169, |
Bult, 23. Carbolzuur, 320. Catarrhe, 10, 11, 44, 48, 183, 242, 250, 252 Chocolade, 76, 81. Citroen, 60, 66. Compressen, 192,194,107,251. Congesties, 34. Dansen, 201. Das, 23. Dekbed, 48. Deken, 16, 205. Diarrhee, 255, 263, 264. Diphtheritis, 309. Doekje, 9, 10. Dranken, 55, 67, 70, 173. Duizelingen, 244, 245. Duizendblad, 182. Duizendguldenkruid, 184,203 208, 230, 244, 246, 248, 255. 261, 264, 274, 288, 295. Eetlust, 173, 175, 179, 180, 187, 207. Eieren, 63, 64. Eikelkoffie, 94, 95, 240, Emphyseem (Longziekte),209. Enkels, 206. Epilepsie, 210, 211, 212. Erwten, 58, 59, 84. Eten, 79, 85, 89, 90. Etter, 183. Flesschen (warme), 47. Foenum Graecum, 196, 227, 251, 252, 254,288,295,297. |
343
|
Fruit. 65, 66, 72. 85. Fijt, 183. Gaten (in het been), 178. Geboorte (te vroege), 214. Geest (overspanning), 137. Gelaatskleur, 179. Gemoedslljden, 185. 202. Gerst, 60,quot; 62, 95. Gevangenis, 5, 44. Gevoeligheid, 184. Gezicht, 19, 20, 26, 32, 168. Gezichtskracht, 169, 170, 174, 176. Gezwel, 161, 180. 181, 182, 200, 205, 225, 226. Gordijnen, 5. Graan, 60. Groenten, 55, £6, 64. Haemorrhoïdes, 24, 273, 298. Half baden, 40, 185, 138, 170, 172, 173, 174, 175,176,179, 180, 181, 184. 187,188,189, 191, 192, 193, 195,197,198, 199, 200, 201, 202, 203, 803. Hals, 10, 11, 12, 13, 19, 23, 32, 199, 204, 206, 222. Halsdoek, 10, 11. Handen, ] 1,12,13,26, 32, 205. Handschoenen, 13. Hart, 33, 85. Hartklopping, 154. 2 Hartslag, 188. Haver, 60, 62, 95. Haverstroo, 179, 208, 240. 257. Hemd, 14, 15, 16.20,51,174, 177, 179, 188, 205, 229, 280. Hemdsboord, 24. Hemdsmouwen, 18. Heup (scheeve), 238. |
Hitte, 12. 24, 26, 161, 167, 170, 180. Hoed, 9, 20. Hoefblad, 288. Hoepelrok, 23. Hoest, 242, 249. Honig, 82. 173, 241. Hoofd, 9. 10, 11, 19, 20, 50, 169 Hoofdpijn. 11, 20, 174, 187, 199, 200, 201,202,206,207, 222, 242, 245, 246, 296. Hoogescholen, 126. Hooizaad, 179, 180, 181, 182, 183, 198, 204, 205,224,225, 238, 240, 256. 293. Huid, 96, 187, 214, 235. Huiverig, 165. r Hydropaath, 201, 307. Hysterie, 15. Janskruid (St.), 194, 195, 203, 208, 219, 230,237,244,246, 248, 255, 259, 264. 274, 288, 295. Jeneverbessen, 178, 180,184, 191, 193, 194, 196,197,199, 208, 209, 213, 216, 217,225, 233, 248, 245, 248,250,251, 259, 260, 261, 293,310,314, 315. Jeneverbladen, 180. Jeugd (godsdienstige vorming). 128. Jicht, 227, 229, 281, 328, 382. Jichtlijden, 176. Kaakbeen, 178. Kaas, 58. Kachel, 20, 46, 52. Kalfsvleesch, 59. |
344
|
Kamergymnastiek, 35, 37,38. Kamerlicht, 7. Kamervvarmte, 4t5. Kamillenthee, 308. Kantoor, 34. Kappen, 11. Katoenen kleeding, 14. Keelziekten, 10, 11, 154, 231, 282. Kinderziekten, 239. Klaver (bittere), 298. Kleeding, 8, 9, 10,11,14,188, 189. Klieren, 287. Kloosterleven, 147. Koffie, 74, 75, 76. 81, 82, 95, 188, 189, 211, 269,289,301, 308, 322, 323. Koolzuur, 6, 45. Koorts, 45, 52, 56, 166, 200, 236, 262. Koren, 56. 60, 61. Kost, 48, 138, 144, 176, 178, 204, 212. Koude, 7,11,12,20,24,25,170. Kousenbanden, 23, 51. Kracht, 167,168,169,172,173. Krachtsoep, 139,173,175,176, 186, 187, 189,190, 195,211, 212, 225, 249, 250, 258, 259, 264, 269, 289,301,302,323, 326, 327. Krampen en toevallen, 11, 13, 15, 19, 22, 246. Kramphoest, 197. Kruiken (warme), 22. Krijtmeel, 316. Kunstmeel, (Kunstbloem) 60, 61. Laarzen, 20, 181. Leder, 20. (314. Levenswandel (Verwoesting), |
Lever, 211. Leverziekte, 247. Lichaam, 173. Lichaamskracht, 177. Licht, 3, 4, 5, 30, 34. Linnen, 16. Linzen, 59. Litteekens, 169. Longen, 11, 35, 200. Longengymnastiek, 36, 37. Longontsteking, 169, 209 Longziekte, 154, 209, 248,311. Lucht, 6, 7, 11, 12, 14,16,17. 19, 20, 22, 25, 28, 29, 30, 34, 48, 101, 102. Luchten, 44, 45. Luchtpijp, 10, 11. Lupus, 161. Maag, 11, 56, 81, 90,159,180, 189, 197, 208, 261,266,267, 322, 324. Maagbloeding, 192, 197. Maagkanker, 161. Maagpijn, 255, 256, 270, 271, 272. Maagstreek, 31, 32, 39. Maagziekte, 161. Maagzuur, 255. Maïs, 60. Malzkoffle, 76, 94, 95, 241, 289. Marasmus (ouderdomszwakte), 272. Mazelen, 235. Meelkost, 56, 60, 61, 81, 85, 190, 249. Melk, 56, 57, 58, 66, 74, 8U, 81, 83, 176, 177, 186, 189, 192. 225, 241. Melk (geklonterde), 160. Middagmaal, 83, 85, 139. Mineraalwater, 78, 212. |
345
|
Mistelthee, 197, 198. Mode, 5, 11, 13,15, 22, 23, 24, 94, 201. Modejagers, 15. Mond, 24. Nagels (pijn in de), 177. Natuurwarmts, 184. Nek, 16. Neus, 168, 199. Neusbloeding, 193, 199. Nieren, 180. 209,-247. Nierziekte, 209, 2(4,292,311. Nierziekte (Bright'sche), 81. Oliën, 4, 67, 197, 268. Omslagen, 176, 177, 179,180, 181, 198, 199, 257, 330, 332. Onderlijf, 20, 35,176,198, J99. 293. Onderlijfspijn, 177. 198. Ontbijt, 80, 82, 139. Ontsteking, 161,178,181,182, 185, 200, 293. Ontucht, 122. Oogbad. 171. Oogen, 166,167, 168,169, 170, 171, 172, 173,174, 175, 176, 187, 240, 301. Ooren, 9, 11, 23, 24. Oorziekte, 220, 222. Opvoeding, 91. Ouders, 91, 93. Pantoffels, 22. Pelsmuts, 9, 11. Peperkorrel, 257, 264. Peulvruchten, 58, 59. Plantenkost, 83. |
Pleuris 207. Pluksel, 17. Podagra, 21. Polsmofjes, 13. Pijn, 176, 181, 182, 198, 199, 200, 202. Razernij, 185. Rheumatische pijn, 283. Rheumatisme, 11, 13. 19,22, 50, 179, 200, 202, 224, 229, 247, 274, 277, 279. Rillen, 202. Rivierwater, 7. Rogge, 60, 61, 95, 326. Roggebrood, 62, 83, 104. Roodvonk, 235. Rooken, 34, 154. Room, 66. Rozebottels, 209, 243. Rozemarijnthee, 213. Rugbegietingen, 191, 203,206, 208. Ruggemergstering, 284. Ruiting, 160, 161, 162. Rundvleesch, 59, 85. Rijgen, 22, 23, 201, 214. Rijst, 27. Salicylpoeder, 200. Salie, 179, 180, 195, 207, 213, 231, 237, 259,268,288,297. Sausen, 84, 85, 86. Schaafstroo, 179,180,181,182, 184, 193, 194, 195,196,197, 199, 207, 213, 233, 243, 245, 248, 274, 290, 293, 310. Schapenwol, 20. Scharlakenkoorts, 168, 235, 308. Schoenen, 20. |
346
|
School, 31, 104, 105 108,113, 126. Schouders, 16 24. Seminariumkost, 138. Seminariumleven, .135. Slaapkamer (versche lucht in de), 44, 46,47, 101.102,107. Slaolie, 196, 300. Slapen, 165. Sleedoornbloesem, 213, 230, 234, 248. Snuiven, 155. Soep, 82, 84, 86, 157. Spaansche mantel, 217, 275, 283, 294, 310. Specerijen, 64, 65, 84, 85,190. Spelt, 60, 61, 326. Splinter, 205. Spijsvertering. 207. Spijzen, 53, 55. Staan, 174. Steen, 290. Steenvruchten, 66. Sterke dranken, 68, 70, 83, 122, 190, 301, 307. Stikstof, 6, 55, 57, 59, 63, 66, 70, 322. Stoelgang, 73, 176. 177, 180, 207, 208, 257, 260. 262, 265, 274, 297. Stoffen, 178, 181, 183. Storingen, 185. Stortbaden, 220. Stroozak, 48, 49. Strottenhoofd, 10, 11, 34. Studenten, 315. Tanden, 178. Tarwe, 60, 61. Teen en, 20, 181. Tering, 248. Thee, 76. |
I Tocht, 179. Turnen, 132, 134. Tusschenmaaltijd, 83. Typhus, 290, 291, 292. Uitslag, 168,182,183,214,235. V. Vallende ziekte, 210. Venkel, 196, 241,251,289,295, 297, 315. Venkelwater, 168, 169, 172. Vergiftiging, 204, 303. Verlamming, 202. Verslijming, 303. Verstopping, 207. Verstuiken, 178. Verweektheid, 184. Verwoesting (van 't lichaam), 314. Verwonding, 303. Verzwakking, 173, 174. Verzwering, 161,178,180,182, 199, 224. Vetten, 66, 67. Vetzucht, 213. Vingers, 182, 183, 204, 205. Vioolblaadjes, 254. Visch, 59. Vitusdans (St.), 299, 300. Vleeschkost, 55, 56, 59, 61, 63, 66. Vleeschsoep, 84, 269. Vlekken, 168. Vlierbladen, 222 Vlierbloesem, 230. Vloeiingen, 193. Voedingsmiddelen, 53, 204. „ rijk aan stikstof, 57. „ arm „ „ 60. „ vrij van „ 66. |
347
|
Voeten. 11, 16, 19, 20, 21, 22, 26, 33, 35, 50, 51, 181. 182, 185, 198, 199.201,202,203, 206, 217, 219, 225, 246, 831, 334. Voetbad, 203-Volbad, 40, 307. Voorhoofd, 170. Vruchten, 65, 66, 72, 85. Walkers, 17. Wandelen, 35, 89. Warmte, 7, 26, 172,173, 185. Wasschingen. 172, 173, 175, 176, 177, 179. 180, 181, 182, 198, 202, 203, 206,225,301, 327, 328. Water. 21, 26, 27, 30, 31, 32, 39, 42, 60, 67,170. 174,176, 177, 181, 182, 327. Wa ter (aanwending), 145156. „ (loopen door 't), 183, 194, 197. Water (werking), 327. Waterdamp, 6. Waterzucht, 308, 310, 311, 312. 313. Weegbree, 179, 182, 288, 307. Weerstandsvermogen, 184. Werken, 28. Werkplaats, 5. Winterbekleeding, 8, 14. Wintermuts, 10, Wollen kleeding, 15. Wolverlei, 317. |
Wonden, 17, 169, 179. Woning, 43. Woonkamer, 5, 44. Worm. 183. Wortelen, 65. Wühlhuber, 283. Wiin, 68, 70. 90, 95, 175, 188 197, 241, 322 Zakdoek, 10, 118. Zemel brood, 95. Zemelen, 95, 326. Zenuwen, 154. Ziekenhuizen, 51. Ziekenkamer, 51. 52. Ziekte (in de ledematen), 230. Ziektestoffen, 166, 167, 168. 169, 176, 178, 179. 181. Zitbaden. 40, 176. 184, 187, 192, 194, 195, 197, 209. Zonlicht, 4, 26, 28. Zomergewaad, 8. Zout, 64, 76, 77. 237, 244, 312, 324. Zucht, 231. Zuur (krijgen), 57. Zuurkool, 84. Zwakte, 170, 171, 173, 293. Zweeten, 14, 15, 16, 17, 28, 81, 32, 39,51, 179,200,217, 329. Zweetvoeten, 21. Zweren, 17, 21, 161, 178, 204, 224. 235, 260, |
Apotheker te SCHIEDAM.
Generaal depot voor Nederland,
VAN DE ECHTE
Pastoor SEB. KNEIPP's Geneesmidilelen,
en Specialiteiten der uitsluitend gerechtigde Pabrikanten
L OBERHAUSSER amp; R. LANDAUER te Würzburg.
STEEDS VOORRADIG:
alle KNEIPP's Genees- en Voedingsmiddelen. Filiaal: H. C. COEBERGH,
.A-potlieker te I-iTCIIDïCN.
volgens aanwijzing van PASTOOR KNEIPP, naar bepaalde voorseliriften en door velen warm aanbevolen.
Bij elk paar garantie ten opzichte van soliditeit en vorm. Vervaardiging „en grosquot; en „en detailquot;, terwijl de vorm der voetzolen met de meeste nauwkeurigheid gevolgd wordt. MAATPAREN na inzending eener afbeelding dor voetzolen. SANDALEN in elke Ledersoort, zeer nette bewerking, desverlangend ook van Kurk enz.
Eerste Ziiid-Duitscliu Samlalenl'abriek.
Voor NEDERLA VD u i t s 1 u i . verkrijgbaar bij
A. SCHRODER amp; C° 's-GRAVENHAGE, 5 Groenmarkt ROTTERDAM, f| Westnieuwland.
hmaal timen Ontóleeèg,
Systeem Pastoor KNEIPP,
Mecianische Leinenspinnerei.
VAN DE
tegerï de iS ^ MeterVerk^i,
Kwaliteit o cM. breed a f 0.75 per Meter.
1Rn » • . , „ 1.15 „ .
___, 0.85 ,
groenmark;'??131^010^^ ^-P0-
s-GRAVENHAGE. Pastoor SEB. KNEIPP's
Linnen Tricotgoedepen
VOOR
HBEREIf EN DAMES
VAX DE
augsburger
Mcclianisclie Tricotwarcnfabrick, voorh. A. KOBLEJVZER.
I'j ersee—Aug'slnxrg-,
Heerenhemd
n Nachthemd , Onderbroek r, Borstrok „ Toeristenhemd Dameshemd
t) Nachthemd _ j Pantalon Onderomslag Korte omslag Omslagdoek Spaansche Mantel Bedlaken Handdoeken Het
üwal. o
/■3.25, ƒ3.35, r 3.30, „ 3.40, „ 2.50,---
f 3.4S „ 3.50 „ 2.70 „ 2.30 , 3.85 - 2.80 , 4.10 - 2.20 r 2.85
r 2—
, 1.70 - 4.60 „ 3.30 „ 6.60
ibaai-
Oc dubbel Keper O .....1
2.60, „ 2.15, . 3.75, - 2.70, . 3.95, 2.10,
■ 3.65, , 2.60,
130 X 225 cM 84X250 „ ISO X130 180 cM. laner 166X250 cM per Dozijn
Dubbel Keper óe 184
Kneipp'sehe KoudwaterinrieMing
tot nu toe eerste Baddokter bij Pastoor K N E I P P in Worishofen.
------
Spreekuren in mijne woning (ingang Materbonicr Allee) dagelijks van 9—10 eti 2—4 uur.
Op Zon- en Feestdagen van 11—12 uur.
De Koudwaterinriehting is gelegen in de Materborner Allee achter mijne woning.
In het Kur Hotel Prinzenhof zijn geheele pensions verkrijgbaar van af 5 Mark, naar gelang keuze van kamer. In genoemd hotel is eene tweede Badinrichting en zijn alle overige zaken aanwezig, die ik voor de Kneipp-kuur heb noodig geacht. Kost streng o er-eenkomstig de kuur.
Behalve in het hotel Prinzenhof bestaat er in goede particuliere woningen gelegenheid om van af 3 Mark (het geheele pension hieronder begrepen) onder dak te komen.
De inrichting is het geheele jaar geopend.
PROSPECTUSSEN op aanvrage verkrijgbaar bij den Eigenaar en Directeur der inrichting