-ocr page 1-

/cX/. -

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

imprimatur.

P. MANNENS, S. Theol. Doet. et Prof. Libr.

Ruremdnd.®, 1 Januarii 1888.

-ocr page 5-

77

V

aw.

TD quot;E

fliil

S

_k ^ k Jsfc

IN

PAROCHIEKERKEN,

LITURGISCH TOEGELICHT

DOOK

EL TlllIJl

Professor aan het Seminarie

4' sic -x

ROERMOND.

•• vquot;/^

'

—-—----

ROERMOND, J. J. ROMEN amp; ZONEN,

Drukkers van Z. H. den Paus en van het Bisdom. 1888.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

an onze lezers.

elijk telken dag de morgenstond geheiligd wordt door

0quot; het opdragen van het goddelijk Sacrificie: zoo wordt de avondstond hoofdzakelijk Gode toegewijd door het zingen van dat gedeelte van het goddelijk Officie, 'twelk wij Vespers heeten. Is dit waar van eiken dag der week , dan dient dit toch inzon-heid op den Zondag toegepast te worden, dien God (jeheel en al voor zijnen dienst heeft voorbehouden, en die daarom bij uitnemendheid Dag des Heer en genoemd wordt. Na hare kinderen in den voormiddag rondom het offer der H. Mis verzameld te hebben, verlangt de Kerk hen in den namiddag nogmaals te vereenigen bij hare Avond- of Vespergezangen, opdat allen deel kunnen nemen aan deze openbare en plechtige uiting van haar gemeen-sehappelvjlc gebed, en mét haar God kunnen loven en prijzen, bidden en danken.

Ten einde deze voorheen zoo bloeiende tak onzer eerbiedwaardige Liturgie, die oudtijds de vreugde uitmaakte onzer geloovige voorvaderen, en thans door onze Loven min of meer dreigt verdrongen te worden, weer wat meer in eere te herstellen: heeft Schrijver dezes getracht de voornaamste liturgische voorschriften, op de Vespergezangen betrekking hebbende, in deze bladzijden op heel eenvoudige wijze saam te vatten, en wel in de moedertaal, om zoodoende tot een grooter getal lezers toegang te vinden.

Als ons geloovig volk minder smaak begint te voelen in het bijwonen der'Vespers, zoude het dan al te gewaagd zijn te veronderstellen, dat dit verschijnsel hierin gedeeltelijk zijn grond vindt, dat aan het zingen der Vespers minder zorg besteed wordt?

Schoon psalmzingen is eene kunst, die bijgevolg ook aanhoudende oefening eischt. Mocht ook al tijd of gelegenheid ontbreken om voor iederen Zon- en Feestdag telkens andere gezangen

-ocr page 8-

— 2 —

voor te bereiden, clan mag immers het reeds geleerde meermalen herhaald worden; daar volgens een nieuwelings verschenen dekreet van de Congregatie der Riten (In Lucionen. 29 Dec. 1884) in gewone Parochiekerken, waar dus de koorzang niet verplichtend is, de Vespers, die om wille van de devotie der geloovigen gezongen worden, niet met het Officie van den dag behoeven overeen te stemmen, maar aan elk ander Officie, bijv. van het Allerheiligste Sakrament, of van de allerzaligste Maagd mogen ontleend worden. — En mocht het van een anderen kant ondoenlijk blijken alle bij het zingen der Vespers passende ceremonieën in acht te nemen, dan zal het toch een God en menschen welgevallig en verdienstelijk werk zijn, de liturgische voorschriften voor de ingeslopen afwijking in de plaats te stellen. Wie toch weet beter dan de Kerk zelve hoe haar openbare eerdienst behoort verricht en opgeluisterd te worden ? Zoo zullen wij ook aan de vermaningen van den Psalmist getrouwer gehoor geven; dewijl hij ons opwekt niet alleen om onzen God en onzen Koning ter eere te zingen, maar ook bepaaldelijk om Hem schoon te zingen : „want God is de Koning der gansche aardequot; (Ps. XLVI, 8).

-ocr page 9-

imismg.

elen onzer lezers, wij twijfelen er niet aan, zijn reeds dikwijls getuigen geweest van de heerlijke plechtigheden, die, in liturgie ea in zang, het opdragen eener Solemneele Hoogmis in onze grootere kerken vergezellen. Veel geringer, dunkt ons, moet het getal wezen diergenen, die in de gelegenheid geweest zijn het statig Ceremonieel te aanschouwen, 'twelk de Kerk in hare Kathedralen en Abdijen bij het zingen van plechtige Vespers ten toon spreidt. Hier springt het zoo duidelijk in het oog hoe eng zich de gregoriaansche koorzang bij heel deze liturgische handeling aansluit, zich organisch met haar verbindt en voorwaarts leidt, zonder ooit door onbescheiden aanmatiging den liturgischen vorm te breken of te storen. Zonder den koorzang kan deze gansche schoone orde zich nauwelijks staande houden. Men stelle zich voor den geest eene pontificale Vesper op een hoogen feestdag gezongen. De bisschop op zijn troon opent het Officie en stemt de eerste Antiphoon aan; het koor zet den zang voort en twee zangers intoneeren den psalm. De tweede Antiphoon wordt door den Archidiaken geïntoneerd, en de overige op beurte door de andere dignitarissen. Na elke Antiphoon volgt de psalm in heiligen wedijver door beide koren gezongen. De hyninus verhoogt nog de zalige vreugde van de vrome zangers, totdat bij het Magnificat de liturgische plechtigheid haai- toppunt bereikt heeft. Daarom stort zich dan ook deze lofzang, vers op vers. gelijk aan een majestueusen golfslag, grootsch en statig, door het tempelgebouw uit. Zoo wordt het gebed der Kerk de zoete vreugde der geestelijkheid, de stichting des geloovigen volks.

Het is onze hartewensch, dat in die vreugde en in die stichting ook onze Parochiekerken mochten deelen. Zeer zeker zal het vaak ondoenlijk blijken, bij gebrek aan personeel en kerkgewaden, ook in Parochiekerken dergelijke plechtige Vespers geheel en al over-

-ocr page 10-

eenkomstig de kerkelijke voorschriften te zingen. Daar het ons evenwel toeschijnt, dat eene nadere kennis met die voorschriften veel kan bijdragen tot verheffing van onzen publieken eeredienst, en bijgevolg tot stichting der geloovigen: veroorloven wij ons opgenoemde bepalingen, voor liturgie en zang, zoo bondig mogelijk in deze bladzijden saam te stellen en ze bij wijze van Handwijzer aan onze geëerde lezers aan te bieden. Alhoewel het als zeker mag gesteld worden, dat, als Vespers gezongen worden, deze ook aan den liturgischen vorm behooren te beantwoorden, willen wij toch de quaestie onaangeroerd laten, in hoeverre de hiervoor in het Ceremoniale Episcoporum (L. II, C. III.) bestaande voorschriften ook toepasselijk zijn op onze gewone Parochiekerken.

Wij gaan van de veronderstelling uit, dat een voldoend personeel aanwezig is om Vespers met ten minste twee Assistenten te zingen; zoo zal het ons later gemakkelijker vallen, een antwoord op de vraag te beproeven, hoe in de afwezigheid van dit vrij talrijk personeel kan voorzien worden.

PLECHTIGE VESPERS

MET TWEE ASSISTENTEN,

I. Voorbereiding en Toegang tot het Altaar. Bij plechtige Vespers behooren op het altaar zes waskaarsen, bij minder plechtige Vespers vier aangestoken te worden. Opdat de Vespers plechtig kunnen geheeten worden, wordt strikt vereischt dat ten minste de Celebrant met de Koorkap gekleed zij; anders zoude hij niet processiesgewijs naar liet altaar kunnen trekken, noch het altaar bewierooken. Verders behooren aanwezig te zijn twee Assistenten, d. i. twee priesters, insgelijks met de koorkap gekleed; evenwel kunnen ook twee clerici bij gebrek aan priesters hunne plaats vervangen en de koorkap dragen, of, zoo ook deze gewaden ontbreken, het Superpellicewn. Dan nog twee Voorzangers (Gantores),

-ocr page 11-

doch zonder koorkap, twee Ceroferarii, een Thuriferarius, en, kan het zijn, een Ceremoniemeester.

Zoodra deze personen naar het altaar trekken, mag het orgel bespeeld worden, totdat het teeken om de Vespers te beginnen gegeven wordt door den Ceremoniemeester. Voorop gaan de twee Acolythen met hunne kandelaars, dan de Ceremoniemeester gevolgd door de beide Voorzangers, ten laatste de Celebrant lusschen de twee Assistenten in, de boorden zijner koorkap opheffende. Alleen de Celebrant met zijne Assistenten (mits in koorkap) gaan met gedekten hoofde. Aan het altaar gekomen, plaatsen zij zich in rechte lijn voor hetzelve, de Celebrant in het midden, van weerskanten de Assistenten, en naast dezen, rechts en links, de Ceroferarii. Achter hen staat de Ceremoniemeester tusschen de twee Zangers. Na vóór het altaar de voorgeschreven reverentie gemaakt te hebben, knielen allen op twee knieën, de Celebrant en de Assistenten op den ondersten trap van het altaar, de overigen op hunne plaats, eene korte wijl biddende (Aperi); terwijl de Ceroferarii, na geknield te hebben, hunne kandelaars van weerskanten van het altaar op de laagste trede, of op den vloer gaan plaatsen en de kaarsen uitdoen. Is het Allerheiligste uitgesteld, dan worden de kaarsen niet uitgedoofd.

II. Begin der Vespers. Na even gebeden te hebben, staan allen op, herhalen de reverentie voor het altaar, en begeven zich naar hunne respectieve plaatsen; namelijk: de Celebrant met zijne Assistenten naar de zitbank (1), staande aan den epistelkant op den vloer van het presbyterium, iets meer naar beneden dan de trappen van het altaar reiken, met groen laken overdekt; de Zangers naar de zitplaatsen in het midden van het priesterkoor vóór den lessenaar in gereedheid gebracht; terwijl de Ceroferarii zich achter den Celebrant plaatsen en dezen bij het zittengaan behulpzaam zijn (2). De Celebrant gaat nu even zitten en dekt het hoofd, doch de Assistenten blijven van weerskanten overeind staan, totdat het teeken om de Vespers te beginnen gegeven wordt. De

(1) Mocht zoodanige zitbank niet aanwezig zijn, zoo kan de Celebrant in den eersten koorstoel aan denzelfden epistelkant gaan zitten; in welk geval een kniebankje vóór bem wordt geplaatst en de zitbankjes voor zijne beide Assistenten tegen bem over op den vloer van bet koor te staan komen.

(2) De Ceremoniemeester behoort allen bij iedere funetie, onder de noodige reverenties, te geleiden; heeft hij niets te doen, dan staat of zit hij in de nabijheid van den Celebrant.

-ocr page 12-

Celebrant ontdekt het hoofd en staat op, bidt met gevouwe handen, het gezicht naar het altaar gekeerd, met stille stem Fater en Ave, en zingt alsdan het Deus. in adjutorium (Dir. Chor: 1*) zóó staande en zich zegenende, waarvoor de eerste Assistent even het boord der koorkap opheft. Hierop antwoorden beide koren te gelijk, dus niet bij beurte, Domine, ad adjuvandum tot aan Alleluja inclusief, of Lans tihi. Domine, enz.

III. De Psalmen met hunne Aiitiplioneii. Terwijl Sicut erat gezongen wordt plaatst zich, na alvorens voor het altaar geknield te hebben, onder leiding van den Ceremoniemeester, de eerste Assistent voor den Celebrant, buigt diep 't hoofd, en praïntoneert hem de eerste Antiphoon, welke nu door den Celebrant met klare stem geïntoneerd wordt, waarop genoemde Assistent, na herhaalde reverenties, tot zime plaats terugkeert (1). Is de Antiphoon door het koor gezongen, dan zingen de twee Voorzangers in het midden van het priesterkoor, d. i. juist tusschen de koorstallen in, met verheven stem en statigen toon het eerste vors van den eersten Psalm en wel voluit, en niet slechts de eerste helft. Staat hunne zitbank heel onderaan, zoodanig dat zij te dien einde naar den lessenaar zich moeten begeven, dan belmoren ze, vóór en na het aanstemmen van den Psalm, naar het altaar te knielen op een knie, verders den Celebrant, het koor, en malkander met eene hoofdbuiging te begroeten.

Middelerwijl het eerste Psalmvers gezongen wordt, gaan allen zitten, de Assistenten neven den Celebrant, gekken het hoofd (mits het Allerheiligte niet zij uitgesteld, in welk geval het ook passender is niet te gaan zitten), en blijven zoo gezeten tot aan het Kapittel; behalve dat degenen, die iets intoneeren, eerst telkens moeten opstaan, en met hen dezulken die van gelijken of minderen rang zijn. Bij het vers Gloria Patri ontdekken allen en buigen diep het hoofd.

De Psalmversen worden beurtelings gezongen door de beide koren, het tweede aan den Epistel- het derde aan den Evangeliekant,

(1) Wij veronderstellen dat de Assistent genoeg in den zang ervaren zij; want anders ware liet verkieslijker de praiïntonatie aan een der Voorzangers op te dragen. Docli is het officie Semidiqilex, zoodanig dat de Zanger niet tijdig genoeg op zijne plaats terug kan wezen om den Psalm te iutu-neeren, dan zou in het verondersteld geval de Celebrant zonder prreïntonatie, of, is liij daartoe niet in staat, de Voorzanger zelf de Antiphoon behooren te intoneeren.

-ocr page 13-

en zoo wisselend ten einde toe. Opdat de Psalmen schoon gezongen worden, dienen volgende regels stipt te worden in acht genomen.

1. Het psalmzingen worde op waardige wijze uitgevoerd f„cwn gravitatequot; zegt het Cccrem. Ep. L. II, C. I, 8.). Te dien einde moet zacht (mezzo-piano), doch helder, vol en edel gezongen en alle ruwe, scherpe klanken streng vermeden worden.

2. De zang mag niet sleep end of al te zeer gerekt worden, maar moet los en vloeiend blijven {„et decoréquot; ibid.).

3. De tekstwoorden moeten niet slechts helder en duidelijk uitgesproken, maar ook met een matig accent worden voorzien; want ook hier mag een zekere rlnjthnms niet ontbreken.

4. De melodie der mediatie en conclusie moet door duidelijke en juiste verdeeling der tekstwoorden op de noten der melodie tot haar volle recht komen (Men leze hierover onze drie Artikelen in het St. Gregoriushlad geplaatst, Jaargang 1885, hl. 43, 58, 83.). Doch hoofdzakelijk moet gelet worden, dat de voorlaatste hoofdlettergreep bij de cadens der mediatie, en meer nog bij die der conclusie met wat meer nadruk gezongen worde , op dat alle zangers bij deze lettergreep zich weer aan elkaar kunnen sluiten, en dan te zamen de slotlettergreep zacht laten uitklinken, alhoewel zonder gemaaktheid.

5. Hangt van dezen laatsten regel het schoon psalmzingen grootendeels af; het devoot psalmzingen wordt ten zeerste bevorderd door bij het sterretje achter het eerste halfvers eene vrij lange pauze in acht te nemen. Dit leerde reeds de H. Bernardus, schrijvende: 1'ost metrum (d. i. na het voorvers) bonam pansam faciamus. Volgens een eerbiedwaardigen kloosterregel moet voor deze pauze zooveel tijd gebruikt worden, als er noodig zou zijn om met aandacht de twee woorden Ave Maria uit te spreken. Elders behoeft geene pauze gemaakt te worden, met name niet na elke komma, tenzij het halfvers zoo lang mocht wezen dat het in eéne ademhaling moeielijk ware uit te spreken; dan behoort door alle zangers te gelijk eene kleine pauze gemaakt te worden, en wel op dezelfde plaats, door den zin, de gewoonte of door den rector chori aangewezen. Wij zeggen „te gelijkquot;, volgens den gulden regel van denzelfden H. Bernardus: Sinml cantemus, sinml pausemus, semper auscultando: d. i. „laten wij te gelijk zingen, te gelijk ophouden, en altoos naar elkander

-ocr page 14-

luisterenquot;. Dat niemand dan vóór de anderen beginne, niemand den zang zoeke te overheerschen, hetzij door te jagen of te drijven, of omgekeerd door den eenen of anderen toon al te lang aan te houden. Zóó zal de samenklank der stemmen ten waarmerk strekken van de eendracht der gemoederen, en Godes lof in een waarlijk stichtenden Psalmzang steeds verkondigd worden „voor liet aangezicht der Engelenquot;.

Na deze noodzakelijke afleiding keeren we tot onze stoffe terug. Zoodra de eerste Psalm is gezongen, wordt de eerste An-tiphoon herhaald. Speelt het orgel, dan is het voldoende dat deze door iemand in het koor, staande, met verstaanbare stem gereciteerd worde; doch prijzenswaardig zoude het wezen, volgens het Ccerem. Ep. (L. I, C. XXVIII, G), als een zanger, met begeleiding van het orgel, diezelfde Antiphoon nog eens zong met heldere stem. Volgens onze bescheiden meening mag dit op nieuw zingen der Antiphoon, na herhaalde intonatie, ook door het volle koor geschieden, aangezien het reciteeren enkel wordt toegestaan en dit verlof natuurlijk het meer volmaakte niet uitsluit; doch speelt het orgel niet, dan móet de Antiphoon ook na den Psalm door allen gezongen worden. Is het Officie de Dominica, zoodanig dat de Antiphoon vóór den Psalm pas geïnchoëerd en nog niet voluit gezongen is, dan is het althans zeer aanbevelenswaardig, dat geheel het koor die Antiphoon gansch zingt, ook als het orgel speelt. Hierop wordt de tweede Antiphoon door beide Voorzangers, ter boven aangewezen plaats staande, aangeheven en door het koor voortgezet. Vervolgens zingen zij het eerste vers van den tweeden Psalm, even als dit van den eersten Psalm is uitgelegd, en gaan weer zitten. En zoo worden op gelijke wijze de Psalmgezangen voortgezet, de Antiphonen ingelascht, tot aan het Kapittel.

IV. Het Kapittel, de Hymnus en het Vers. Op het einde van den laatsten Psalm gaan de Cerofcrarii, na in het midden voor het altaar geknield te hebben, de kandelaars aansteken Terwijl de Antiphoon herhaald wordt, plaatsen zij zich, de kandelaars dragende, en na eerst voor het altaar op nieuw geknield te hebben, met de gewone reverentie van weerskanten van den Celebrant. Hier blijven zij staan onder het Kapittel, met het aangezicht naar elkaar gekeerd, totdat de Hymnus is aange-

-ocr page 15-

heven, waarop zij, na voor den Celebrant de hoofdbuiging herhaald te hebben, de kandelaars, zonder ze uit te dooven, naar den voet van het Altaar terug dragen. Moet onder de eerste stroof geknield worden, dan blijven zij staan totdat deze is uitgezongen.

Zijn de Psalmen gezongen, dan ontdekken allen het hoofd en staan op; alsnu ondekt zich ook de Celebrant, staat op, en zingt met gevouwe handen, staande tusschen de Assistenten in, het Kapittel, waarop heel het koor met Deo gratias antwoordt, het aangezicht naar liet altaar gekeerd.

Met het Kapittel begint de tweede helft der Vespergezangen. Een harer voornaamste bestanddeelen is de Hymnus of het Loflied. Na met de gewijde Psalmdichters des Ouden Verbonds Gods macht en grootheid, zijne liefde en barmhartigheid verheerlijkt te hebben, laat de Kerk in hare hymnen, uit het hart gevloeid van hare meest begaafde zonen, ons de gevoelens vernemen, die zij wil dat wij voor elk bijzonder feestgetij in ons eigen hart opnemen. Anders wil zij dat wij met God verkeeren in den Advent, anders bij het blijde geboortefeest van haar goddelijken Stichter; anders in den Vastentijd, anders weer bij des Verlossers zegepralende verrijzenis. En die gevoelens en gebeden, waarmee zij in den loop van het kerkelijk jaar in rijke verscheidenheid tot haar Bruidegom telkens nadert: — hoe konden zij anders uit haar dankbaar hart opwellen dan in zacht ruischende melodieën, alleen in staat om den overvloeienden rijkdom harer liefde en aanbidding op waardige wijze te vertolken? Daarom belmoren ook de zangers deze telkens wisselende melodieën als van buiten te kennen, ten einde den diepzinnigen inhoud dier dichterlijke tekstwoorden in vrij stroomende akkoorden te kunnen wedergeven. Ziehier nu de liturgische voorschriften op het zingen der hymnen toepasselijk.

De Hiimnus wordt door den eersten Assistent gesubintoneerd, en vervolgens door den Celebrant geïntoneerd, geheel op dezelfde wijze als boven van de eerste Antiphoon gezegd is. Moet geknield worden onder de eerste stroof, dan knielen allen van af het begin, doch de Celebrant knielt eerst na alvorens staande de intonatie gezongen te hebben. Onder den Hymnus blijft de Celebrant staan met

2

-ocr page 16-

— 10 —

gevouwe handen; de zangers in het koor staan met het aangezicht naar elkaar toegekeerd, en zingen beurtelings de verscheidene strofen, gelijk de verzen der Psalmen. Speelt het orgel dan worden de onevene (lstn, 3''°, S'1quot;) strofen door beide koren te gelijk gezongen, de tusschenstrofen door iemand in het koor met duidelijke stem gereciteerd, of, des verkiezende, ook gezongen onder begeleiding van het orgel. Doch de eerste en laatste stroot, zoowel als dezulke, onder welke moet geknield worden, mogen niet gereciteerd maar moeten telkens gezongen worden. Betrekkelijk de voordracht der Hymnen behooren de zangers er op te letten dat zij een lied zingen, en brengen wij hier in herinnering den regel door Dom Pothier opgesteld (Melodies grégoriennes, bl. 197): „In geval de Hymnen syllabisch zijn gecomponeerd, moet men hen eene natuurlijke, reciteerende beweging geven, het metrisch accent eenigszins doen uitkomen, zonder zich veel om het het woordaccent te bekommeren, en de quantiteit geheel en al verwaarloozen.quot; (1)

Het vers na den Hymnus wordt door de beide Voorzangers met hoogere stem gezongen, naar gelang van den ritus volgens Dir. Chori bl. 38*, waarop het koor met dezelfde melodie antwoordt, zich middelerwijl na het altaar gekeerd hebbende.

V. Het Magnificat. De Antiphoon voor het Magnificat wordt even als de eerste Antiphoon der Psalmen door den eersten Assistent gesubintoneerd en vervolgens door den Celebrant aangeheven, waarop allen gaan zitten met gedekten hoofde.

Zoodra die Antiphoon geeindigd is, zingen beide Voorzangers met verheven stem, statig en plechtig, het eerste vers van genoemden lofzang, terwijl allen opstaan. Nu begeeft zich de Celebrant, tusschen zijne beide Assistenten in, naar het altaar, buigt diep, of knielt, als het Allerheiligste er bewaard wordt, gaat met de Assistenten, de boorden der Koorkap opheffende, naar boven, kust het altaar, en bewierookt hetzelve gelijk dit onder de hoogmis gebeurt, en is het prijzenswaardig als hij intusschen met de Assistenten het Magnificat bidt. Aan den Epistelkant teruggeko-

1

Terwijl de Hymnus gezongen wordt, plooien twee Acolj'then liet afhangend sierlijk dekkleed van het altaar half dicht over zijne geheele lengte, en laten het na do bewierooking weer terugvallen, in geval zulks alsdan gevoegelijk kan geschieden.

-ocr page 17-

men geeft hij het wierookvat aan den eersten Assistent en deze aan den thuriferarius (die bij den aanhef van den lofzang uit de Sacristie gekomen is), keert naar het midden terug, buigt, gaat naar beneden, herhaalt de reverentie met de Assistenten en begeeft zich weer naar zijne plaats. Hier wordt hij door dei; eersten Assistent driemaal bewierookt onder de gewone hoofdbuigingen, terwijl de thuriferarius het boord der Koorkap van dien Assistent opligt. Nu neemt de thuriferarius het wierookvat terug en bewierookt de Zangers, en vervolgens de aanwezigen in de koorstoelen, eerst links dan rechts, met één slag, verders de Assistenten met twee ophalen, dan den Ceremoniemeester met één ophaal en eindelijk de geloovigen, na alvorens in het midden van het koor geknield te hebben, eerst voor zich uit, dan naar zijne linker- en voorts naar zijne rechterzijde het wierookvat bewegende. Voor en na elke bewierooking moet hij het hoofd buigen, eveneens onder het zingen van het Gloria naar het altaar zich keerende, en zonder voort to gaan: op het eind der Antiphoon moet hij klaar zijn of anders geheel ophouden (1).

Intusschentijd worden door beide koren, wat langzamer en plechtiger dan de Psalmen, de verzen van den lofzang gezongen, heel op dezelfde wijze als de strofen van den Hymnus, zoodanig dat de tusschenverzen met begeleiding van het orgel slechts gereciteerd behoeven te worden, doch het Gloria Patri met Sicut er at enz. wordt steeds gezongen.

Terwijl de Antiphoon na het Magnificat herhaald wordt, — na eerst door de Voorzangers op nieuw te zijn aangestemd — zijn allen gezeten, doch de Ceroferarii vatten hunne kandelaars op en stellen zich ter zijde van den Celebrant, gelijk onder het Kapittel, en blijven zóó staan totdat het tweede Dominus vohiscum gezongen is, waarop zij de kandelaars op hunne plaats weer nederzetten.

VI. De Oraties en Commemoraties. Zoodra de Antiphoon herhaald is staan allen op. Nu zingt de Celebrant met gevouwe handen het Dominus vohiscum naar het volk , en de Oratie of de Oraties naar het altaar gekeerd. Voor de Commemoraties worden

(1) In geval het Allerheiligste op een ander altaar berust, moet, vóór het altaar der Vespers, dat van liet PI. Sacrament bewierookt worden. Behoort integendeel een nevenaltaar, uit hoofde der gevierde plechtigheid (bijv. hot altaar der H. Maagd op haar Hemelvaartsdag), bewierookt te worden, dan geschiedt dit op de tweede plaats.

-ocr page 18-

de Antiphonen door de Voorzangers geïntoneerd, en de daarbij passende verzen gezongen, die door het koor beantwoord worden. Na het tweede JDominus vobiscum zingen beiden niet verheven stem het JSenedicamus Domino, en wel in Dupl. 1 Cl. volgens de eerste melodie In Festo solcmni (tenzij de Beata te zingen is); bij de overige Duplicia volgens de tweede; op Lieve-Vrouwedagen, alsmede onder de geheele Octaaf van Kerstmis en Sacramentsdag, volgens de derde, nam. de Beata ; en op de Zondagen, ook in den Advent en de Vasten, volgens de vierde en de gewone melodie van den Zondag; en het koor antwoordt op denzelfden toon. Hierop zingt de Celebrant op vrij lageren toon en zonder eenige cadens het vers Fidelium animce en allen antwoorden eveneens Amen.

Ylï. De Antiphonen der H. Maagd. Volgt geen Completo-rium, dan bidden allen staande en met stille stem Pater noster, waarna de Celebrant, op denzelfden toon als het Fidelium gezongen werd, er bij voegt Dominus det nobis suam paceni. waarop de anderen eveneens antwoorden. Vervolgens wordt de Antiphoon der H. Maagd door den Celebrant met de volgende woorden begonnen: Alma, — Ave, — JRegina caili, — Salve Re/jina. waarop de Assistenten met hem de geheele Antiphoon gezamenlijk voortzetten ; maar het vers, de Oratie en het Divinum auxiiium worden heel op dezelfde wijze door den Celebrant alleen gereciteerd. Dit alles wordt gebeden op de eigen plaats aan de Epistelzijde en wel staande. Moet evenwel onder de Antiphoon geknield worden , zoo gebeurt zulks op de onderste trede van het altaar: alleen de Celebrant staat op om de Oratie te bidden. Na nu nog even, geknield, voor het altaar gebeden te hebben (Sacrosanctce), staan allen op, knielen of buigen naar omstandigheden, en keeren naaide Sacristie terug gelijk zij gekomen waren.

Naar verkiezing mag ook de Antiphoon gezongen worden, en is dit, althans op hoogere Feestdagen, ten zeerste aan te bevelen. In dit geval wordt zij door de Voorzangers aangeheven, en ook het vers door hen gezongen. Op de vraag óf, en hoe de verzen dier Antiphonen afwisselend door beide koren behooren voorgedragen te worden, veroorloven wij ons volgend antwoord te geven. Wordt naar den modus simplex gezongen, dan zingen beide koren te gelijk de geheele Antiphoon, alsof ze gereciteerd werd; daar alsdan

-ocr page 19-

de afwisseling der koren voor zulke korte verzen (al.s zij verzen mogen geheeten worden,) overbodig blijkt. De intonatie bepaalt zich alsdan bij het eerste woord Alma, Ave, — en Salve. De Paaschantiphoon wordt steeds met de twee eerste woorden Eegina cceli aangestemd; eveneens wordt bij de intonatie van het Solve nog Eegina bijgevoegd, als men dit volgens den elfden modus zingt.

Wordt integendeel naar den modus solemnis gezongen , dan zingen beide koren beurtelings en kunnen de verzen gevoegelijk verdeeld worden als volgt:

Alma Redemptoris.

lslc Vers. Alma ..... tot porta

maues, 3rte Vers. tu qnce .

nitorem,

2dr Vers. et stella .... tot qui curat, populo:

tot Ge- 4llc Vers. Virgo prius ..... tot

Gabrielis ab ore

5dc Vers. Sum ens illud Ave; en dan door beide koren te zamen: peecatorum miserere.

Ave Regina.

2llc Vers. Salve radix ..... tot

lux est orta: 4dc Vers. Vale ..... tot exora,

jsic Vers. Ave ..... tot Angelo-

rum:

3dc Vers. Gaude.....tot speciosa,

bij welk laatste woord exora zich beide koren vereenigen.

Regina cceli.

De indeeling dezer Antiphoon wijst zich van zelf aan. Het laatste Alleluja wordt door beide koren gezamenlijk gezongen.

Salve Regina.

pic Vers. Salve Eegina ..... tot

spes nostra salve.

3',c Vers. Ad te suspiramus.....

tot volle.

5de Vers. Ft Jcsum ..... tot

ostende.

7'le Vers. o j'ia, 2do Vers. Ad te clomamus .....

tot Hevce.

4,,c Vers. Lja ergo .....tot ron-

verte.

Gdc Vers. O elemens,

g-'c Vers. o dulcis Virgo Maria.


welke twee laatste woorden wederom door beide koren te gelijk gezongen worden. — Men bemerke dat de onevene verzen (1, 3, 5, 7) door het koor aan de Epistelzijde, de andere (2, 4, 6, 8) door het kooi aan de Evangeliezijde te zingen zijn : altijd in de veronderstelling dat de Officiant aan de Epistelzijde gezeten is.

-ocr page 20-

— 14 —

Even treffend als hartroerend komt het ook hier weer uit, hoe de Kerk met de aanbidding, Godes opperste majesteit verschuldigd, steeds de vereering verbindt van haar die, als Moeder van Gods Zoon, onder al het rein geschapene de hoogste plaats toekomt. En hoe zoude de Kerk ook ooit kunnen vergeten aan de gezegendste der vrouwen en ons aller Moeder den tol der warmste kinderliefde te betalen V Hiermee in verband staat het liturgisch voorschrift dat geen enkel deel van het openbaar officie mag gesloten worden, alvorens eene der vier groote Antiphoneu ter eere der allerzaligste Maagd gezongen, of althans gebeden zij. Na in den Advent en Kersttijd het verheven geheim der Mensch-wording in het grootsche Alma herdacht te hebben, groeten wij in het liefelijke Ave liegina de bevallige en glorierijke Koningin des hemels in den ernstigen Vastentijd. Dan weer juichen en verblijden wij ons met Maria, in het jubelend Reginu cceli, bij het verheerlijkte graf van haar verrezen Zoon, om ons in do laatste helft van het kerkelijk jaar met hot smeekend Salve onverpoosd neer te werpen aan de voeten van de Moeder der barmhartigheid. Welaan dan, vrome zangers, tracht, bij het zingen dier zinrijke en zoete melodieën, u van dezer inhoud zoo innig te doordringen, dat uwe stemmen waardig mogen bevonden worden om op te klimmen tot voor den troon der Koningin van hemel en aarde!

PLECHTIGE VESPERS

MET MEERDERE ASSISTENTEN,

Het is niet onmogelijk dat men in grootere Parochiekerken, bij zekere feestelijke gelegenheden, over een talrijker Cirrus beschikken kan. Daarom geven wij hier de wijzigingen aan, die alsdan in de tot dusverre beschreven ceremoniën te pas komen. Volgens het Ccercm. Episc. (Cf. L. II, C. 111, 10. 17.) behooren in den regel op de hoogste feestdagen (Dup. 1 Cl.) zes, op de minder hooge feestdagen (Dup. 2 Cl.) vier, op de Zon- en andere verplichte

-ocr page 21-

— 15 —

feestdagen, de Aposteldagen inbegrepen, twee Assistenten met Koorkap aanwezig te zijn. In het begin der Vespers plaatsen zich de twee of vier laatste Assistenten, paarsgewijze met het gezicht naar elkander toegekeerd, voor den Celebrant, op zijne plaats staande midden tusschen de twee eerste Assistenten, als boven, totdat de eerste Antiphoon geïutoneerd is; waarop zij, met de noodige reverenties, zich naar hunne zitbanken begeven, die in het bovengedeelte van het priesterkoor, tegenover het altaar, van weerskanten geplaatst zijn. Onder het Kapittel en eveneens onder de Oraties keeren zij naar den Celebrant terug, daar staande als onder de eerste Antiphoon. Als het Magnificat wordt aangeheven, naderen zij met den Celebrant tot het altaar, plaatsen zich onder do bewierooking voor de laagste trede op beide zijden van hetzelve, en gaan vervolgens met hem naar zijne plaats terug, staande, terwijl de Celebrant bewierookt wordt, als even gezegd is, waarop zij naar hunne eigene zitbanken terug keeren. Doch de laatste hunner neemt eerst van den eersten Assistent het wierookvat aan, en, met de overige Assistenten terugkeerende, bewierookt hij, dour den thuriferarius begeleid, eerst de Zangers, vervolgens de beide koren, dan de Assistenten, volgens de boven aangegeven rangorde, en wordt dan zelf door den thuriferarius bewierookt.

Betrekkelijk den zang dient daarenboven aangemerkt, dat in geval van meerdere Assistenten, de twee laatsten hunner, en niet de gewone Voorzangers (tenzij dezen hiertoe niet in staat mochten wezen), het vers na den Uymnus, evenals de verzen na de Com-memoraties, alsmede het Benedicamus te zingen hebben, en wel in het midden van het koor, doch veel dichter bij het altaar dan de standplaats, voor de gewone Voorzangers aangewezen.

Mocht bij dergelijke feestviering eene zoo breede schaar geestelijken aanwezig zijn, dat zij al de koorstoelen bezetten kunnen, dan wordt den waardigste hunner de tweede Antiphoon gesub-intoneerd door dien Voorzanger, die het dichtste bij hem staat; waarop gezegde priester die Antiphoon aanheft, en de Voorzanger alsdan naar zijne plaats terugkeert om den tweeden Psalm te intoneeren als boven. Op dezelfde wijze wordt de derde Antiphoon geïntoneerd door den waardigsten priester aan de tegenovergestelde zijde zich bevindende, de vierde door dengene die onmiddelijk volgt op hem, die de tweede Antiphoon gezongen heeft, en

-ocr page 22-

— 16 —

de vijfde door hem, die dezen laatste tegenover staat, telkens na voorafgaande subintonatie. — Deze vier subintonaties kunnen toch ook, in stede van door de Voorzangers, door den laatsten Assistent, als er namelijk meer zijn dan twee, geschieden.

PLECHTIGE VESPERS

ZONDER ASSISTENTEN.

In kleine Parochiekerken zal het allicht voorkomen dat noch twee priesters, behalve de Celebrant, noch zelfs twee Clerici aanwezig zijn, ten einde met de Koorkap, of althans met het Superpelliceum gekleed, als eigenlijke Assistenten te fungeeren. In dit geval neemt de tlmriferarius hunne plaats in (Cf. Vesperale Romanum, Prcenotanda, p. XVI), subintoneert de Antiphoon van den eersten Psalm, den Hijmnus en de Antiphoon voor het nificat; heft, onder de bewierooking van het altaar, het rechter boord der Koorkap op, incenseert vervolgens den Celebrant, de Voorzangers en het volk, en houdt onder de Oralies het boek open, zich met de gewone reverenties voor den Celebrant plaatsend. Alhoewel in den geest van het Cceremoniule de Voorzangers nooit den Celebrant gezegde Antiphonen, nocli den Hyitinus subintoneeren, mag toch dezé regel ook hier weder buiten toepassing gesteld worden, in geval gezegde tlmriferarius voor dit subintoneeren ongeschikt mocht blijken.

Dalen wij nog eene schrede lager, en veronderstellen we dat noch tlmriferarius, in staat om opgenoemde functies te verrichten, noch eigenlijke Voorzangers of Cantorcs, noch de gewone zangers in de koorstoelen aanwezig zijn, en ook de Celebrant zelf niet intoneeren. kunne. In dit geval zal men de boven uiteengezette voorschriften wel het dichtste nabij komen, als de koster of de gewone voorzanger, telkens met een metgezel, de Antiphonen, de Psalmen, den Hymnus en al het overige op de dokzaal into-neert, en de andere daar aanwezige zangers, in twee koren verdeeld, aan den eenen kant de hoogere, aan den anderen kant de

-ocr page 23-

lagere stemmen, deze gezangen gezamelijk voortzetten of beantwoorden, doch de Psalmverzen om beurte zingen.

Reeds in den beginne bemerkten wij dat de Celebrant, opdat de Vespers waarlijk plechtig (solemnes) kunnen geheeten worden, van af den aanvang met de Koorkap moet gekleed zijn, en niet in koorgewaad de Vespers mag beginnen om slechts later, vóór den Hymnus of vóór het Magnificat, de Koorkap aan te doen: gebruik dat door de S. R. C. (16 Maart 1861) werd afgekeurd. Ontbreken ook al Assistenten en eigenlijke Ccmfcres, dan trekt de Celebrant toch naar het altaar, door de Ceroferarii voorafgegaan, op de boven beschreven wijze, gaat terzelfder plaatse staan of zitten, namelijk aan de Epistelzijde van het priesterkoor, zingt daar het Deus, in adjutoriuw, het Kapittel en de Oraties, — terwijl de Antiphonen wel in den regel door de Zangers worden aangeheven, — bewierookt het altaar, gelijk boven geleerd werd, en verders al het overige verrichtende, alsof Assistenten aanwezig waren.

GEWONE VESPERS,

üit het onmiddelijk voorafgaande blijkt dat, om plechtige Vespers te zingen, het boven beschreven ceremonieel niet noodzakelijk vereischt wordt. Trekken de Ceroferarii voorop en is de Celebrant met de Koorkap gekleed, dan hebben wij, in den litur-gischen zin, plechtige Vespers, gelijk die, in den geest der Kerk, op Zon- en Feestdagen behooren gezongen te worden. En naar onze bescheiden meening kan ook in de kleinste Parochiekerken niets in den weg staan tot het zingen van zoodanige Vespers. Op die wijze kan ook zeer goed, nadat op de gewone Zon- en Feestdagen de Vespers gezongen zijn, het Allerheiligste uitgesteld, en de namiddag-oefening met het Lof, waar dit voorgeschreven is, gesloten worden.

Volgens het Cceremoniale (L. 11. C. III. 17) behoort op mindere Feestdagen (Buplicia minora en lagere Feesten), die niet op een Zondag vallen, de Celebrant niet het Flmiale te dragen.,

-ocr page 24-

■— 18 —

noch bijgevolg liet altaar te bewierooken. Zonder Ceroferarii begeeft liij zich in dit geval in koorkleed (in Superpélliceo) en zonder Stola naar zijne plaats in een der koorstoelen of zoogenaamde zingbanken, en zingt aldaar alles wat tot zijn officie behoort. — Wil men derhalve op deze hoogst eenvoudige wijze de Vespers zingen, dan krijgen wij, wat men noemen mag, gewone Vespers , die op hoogere Feestdagen wel minder liturgisch zijn; maar toch altijd veel meer aan de eerbiedwaardige overleveringen der christelijke oudheid beantwoorden dan onze eenvoudige Loven.

PLECHTIGE VESPERS VOOR OVERLEDENEN.

Op het altaar branden zes gele waskaarsen. Voor het begin der Vespers begeven zich naar het altaar twee Ceroferarii, gevolgd door den Celebrant met zwarte Stola, of zwarte Koorkap, of ook een en ander, en van weerskanten begeleid door twee Cantorcs, de boorden der Koorkap opheffende. Draagt de Celebrant enkel eene Stola dan gaan dezen op eene lijn voor hem uit. Na voor het altaar de gewone reverenties gemaakt te hebben, begeeft zich ieder naar zijne plaats, terwijl de Ceroferarii hunne kaarsen uitdooven. De Celebrant gaat zitten in den eersten koorstoel aan de epistelzijde.

Het orgel mag niet bespeeld worden, en alhoewel het gebod om uitsluitend gregoriaansch te zingen in de Editio typica van het Ceremoniale niet meer voorkomt, schijnt het ons toch hoogst passend van dit gebruik niet af te wijken.

Volgen deze Vespers onmiddelijk op de Vespers van den dag (Allerheiligen), dan blijft het Pater noster achterwege, anders mag het gebeden worden. De eerste Antiphoon wordt alsnu door beide Voorzangers geïntoneerd en door geheel het koor ten einde toe voortgezet. Eveneens wordt het eerste vers van den eersten Psalm door dezelfde Voorzangers met klare stem gezongen, waarop allen gaan zitten, en gezeten blijven tot aan het Magnificat. Na iederen Psalm wordt telkens de daarbij behoorende Antiphoon door heel het koor herhaald, na op nieuw door de Voorzangers

-ocr page 25-

— 19 —

te zijn geïntoneerd. Zoo dikwijls dezen iets alleen zingen, schijnt het althans passend, dat zij dit staande doen. Op gelijke wijze worden de volgende Antiphonen en Psalmen geïntoneerd. Het vers na de Psalmen wordt gezongen volgens de eigen melodie (Zie Dir. Chori bl. 39*), door beide Voorzangers.

Zoodra het Magnificat wordt aangeheven staan allen op. Het altaar wordt niet bewierookt. Als de Antiphoon na gezegden lofzang herhaald ' wordt, gaan allen weer zitten, behalve de Cerofe-rarii, die intusschen hunne kaarsen aansteken en zich, als in andere Vespers, naast den Celebrant komen plaatsen, zonder vervolgens met de anderen te knielen. Op het einde van laatstgenoemde Antiphoon staan allen even op , terwijl de Celebrant met gevouwe handen l'ater noster zingt. Alsnu knielen allen, ook onder de volgende, door den Celebrant gezongene verzen, tot aan het slotvers lie^uiescant in pace, 'twelk staande door heel het koor gezongen wordt. De Celebrant alleen staat op bij het Domi-nns vohiscum. De Antiphoon der allerheiligste Maagd wordt nooit gebeden, ook als deze Vespeis onmiddelijk na de Vespers van den dag gezongen worden. Het Fater noster evenwel, waarmede het Officie sluit, wordt stil gebeden.

PLECHTIG COMPLETORIUM.

In de eerste eeuwen der Kerk werden de Vespers n:i zonnen-ondergang gebeden of gezongen. En geen wonder! Was het de bedoeling der geloovigen bij deze plechtige gebeden Gode, op het eind van den dag, de laatste schatting hunner lofprijzing te betalen, dan was het ook natuurlijk dat zij zulks deden en 's Heeren bescherming afsmeekten, op het uur dat zij zich ter ruste begaven. Nadat evenwel de heilige Benedictus voor zijne kloosterlingen, als officieel avondgebed, het Coinplete-Hum had ingevoerd om de reeks der daggetijden aan te vullen en te sluiten, werd het uur der Vespergezangen vervroegd. Eerlang werd dit gebruik ook in andere dan kloosterkerken opgenomen, en later, wellicht reeds door den heiligen Gregorius-den-Groote, in de

-ocr page 26-

— 20 —

rorneinsche liturgie ingelascht. — Het Completorium draagt dan ook heel en al den stempel van een avondgebed. Na met rouwmoedig hart belijdenis onzer zonden gedaan, en God om vergiffenis gesmeekt te hebben, stellen wij ons onder de bescherming van den God des hemels, bevelen wij in des Heeren handen ons waken en ons slapen, en bidden wij Hem zijne engelen te gelasten onze legerstede in vrede te bewaren. Aan het karakter van dit gemeenschappelijk avondgebed beantwoordt dan ook het eenvoudig ceremonieel van dit laatste gedeelte van 't goddelijk Officie, 'twelk wij nog even wenscben te bespreken.

In den regel wordt het Completoriim niet gezongen, maar slechts gereciteerd. Desniettemin bestaat in sommige kerken het gebruik, dat het Completorium bij zekere plechtige gelegenheden, bijv. bij het Veertigurengebed, gezongen wordt.

Wij veronderstellen dan dat het Completorium niet alleen gezongen, maar ook plccMig gezongen wordt. In dit geval begeeft zich de Celebrant, doch steeds zonder Koorkap en zonder Stola, voorafgegaan door de twee ('eroferarii, den Ceremoniemeester en twee Cantor es, naar het altaar gelijk voor de Vespers. Doch de Ceroferarii laten de kandelaars op hunne plaats staan bij het Kap'ttel en de Oratie. Zoodra allen hunne respectieve plaatsen hebben ingenomen, treedt de Lector in 't midden van het koor, knielt voor het altaar, en zingt op den toon der Lessen (Dir. Chori bl. 44 *) Jnhe domne enz., zich intusschen diep buigende naar den Celebrant, totdat deze geantwoord hebbe, zich zijnerzijds naar den Lector keerend, Noctem quidam enz. Nu richt de Lector zich op, zingt Fr aires: enz., naar het altaar knielend bij de woorden; lu autem en keert alsdan naar zijne plaats terug. Nadat Adjutorium met matige stem gezongen en het Pater noster door allen in stilte gebeden is, wordt het Confiteor beurtelings door den Celebrant en het koor gereciteerd onder de voorgeschrevene ceremoniën; waarop met heldere stem het Converte nos en het Deus, in adjutorium, volgens de in het Dir. Chori bl. 66. aangegeven melodie, te zingen is.

De eerste Psalm wordt door de Voorzangers, zoowel als de lofzang Nunc dimittis, geïntoneerd, namelijk telkens het gansche eerste vers, staande op hunne plaats in het midden van het koor. Wat de intonatie betreft van de eerste Antiphoon Miserere, van den

-ocr page 27-

Hymnus en de Antiphoon Salva nos, alhoewel velen beweren dat deze door den Celebrant behooren of althans mogen geïntoneerd worden, schijnt het regelmatiger dat dit ook door de Voorzangers geschiede, tenzij Assistenten aanwezig zijn en de eerste hunner den Celebrant opgenoemde gezangen eerst subintoneert (Cf. De Herdt, Praxis Font. II, bl. 98).

Het Responsorium breve, zoowel als het daarbij behoorende vers (melodie ut in Festo Semiduplici), wordt door de beide üantores in het midden van het koor gezongen (met de noodige reverenties, als zij zich voor den lessenaar moeten gaan plaatsen), waarop telkens beide koren antwoorden.

Onder het zingen der Psalmen zitten allen, gelijk onder de Vespers, mits het H. Sacrament niet uitgesteld zij ; doch staan overeind onder de volgende gerangen. Onder den lofzang moet de bewierooking van het altaar achterwege blijven. En daar wij veronderstellen dat het Completorium plechtig gezongen wordt, mag de gewoonte bewaard blijven van het orgel te bespelen; alhoewel wij het noode zouden zien, dat deswege eenige verzen van den overigens reeds zoo korten lofzang Nunc dimitfis niet gezongen werden.

Als de Antiphoon na den lofzang gezongen is, zingt de Celebrant de Oratie op den ferialen toon, insgelijks het Bencdicamus, volgens de melodie in het Dir. Chori bl. üG * onder N0 8 voorkomende, en verders het Bcnedicat enz. met middelmatige stem, bij de woorden Pater, et Filius enz. zich zeiven en niet de aanwezigen zegenende. Hierop volgt eene der Antiphonen der Heilige Maagd, die volgens eenige schrijvers niet, gelijk na de Vespers, slechts gereciteerd, maar gezongen moet worden. Na de Oratie voegt de Celebrant er bij Divinum auxilium, op lagen toon en zonder stembuiging, bidt in stilte Pater, Ave en Credo, en keert met de overige ministranten naar de Sacristie terug, in dezelfde orde als zij gekomen waren.

U. J. O. G. D.

-ocr page 28-
-ocr page 29-

ï 'E ïï © '£ƒ B,

Inleiding.............

Plechtige Vespers met twee Assistenten.......4

I. Voorbereiding en Toegang tot het Altaar.....4

II. Begin der Vespers..........^

Til. De Psalmen met hunne Antiphonen......

f IV. Het Kapittel, de Ili/mmcs en het Vers ......8

V. Het Magnificat. ..........

VI. De Oraties en Connnemoraties.......H

VII. De Antiphonen der H. Maagd.......P2

Plechtige Vespers met meerdere Assistenten......1-1:

Plechtige Vespers zonder Assistenten.......

Gewone Vespers............

Plechtige Vespers voor Overledenen........18

Plechtig Completorium 1''

-ocr page 30-

-ia

*

-ocr page 31-

.

-ocr page 32-