I I ; 1; ..........IIJIIIIIIIJI L.J J. JIM
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
DOOR
Tweede, vermeerderde druk van „Herinneringenquot;
SCHIEDAM
H. A. M. ROELANTS
1897
Uit liet leven eener Vrouw.........I3]z_ j
.......«
Een Binnenhuis..............
Een Laatste Worp..................
Herinneringen............................^7
Mevrouw Jansons Vriendin....................221
,
UIT HET LEVEN EENER VROUW.
VERLEDEN EN HEDEN. /
Als een vuur liep door liet stadje G. liet gerucht rond, dat Hen-riütte van Doren geëngageerd was met een vreemdeling, namelijk een bewoner der hoofdstad. Daar er zelden over iemand, vooral een vrouw, méér gesproken wordt dan bij een engagement, zoo liep ieders hart en dan ook mond er van over. Welk eene belangstelling in het lot van Henriëtte doet Mejuffrouw Lize naar hare vriendin Suze spoeden, doet Mevrouw A. in den gezelschapskring Mevrouw B. nader schikken, om het nieuwtje te vertellen, dat echter meer verbazing dan vreugde verwekt! Ik wil ondeugend zijn en beweren, dat de laatste aandoening maar zelden bij zusterlijke en moederlijke vriendinnen, zoodra er sprake is van een engagement, wordt waargenomen ; maar toch het opwekken dier andere aandoening is mede verre van algemeen en vorderde in dit geval een bijzondere oorzaak.
En deze bestond.
Schuchter maagdelijk hart, dat zich poogt af te sluiten en de kostbare geheimen tracht te bewaren in den donkersten sluiphoek, ge wordt bespied, en eer ge 't verhinderen kunt, gepeild, en dat het eerst door haar, voor wie ge het 't meest poogde te sluiten!
»Henriëtte van Doren had een inclimatie voor...!quot; zoo fluisterde Lize en Suze, Mevrouw A. en Mevrouw B., »en nu neemt zij eensklaps een ander!quot;
UIT HET LEVEN EEN ER VROUW.
De verbazing van het gansche stadje was dus wel gewettigd. »Zou die eeue bedankt hebben het initiatief te nemen, terwijl zij toch niet vragen kon?quot; fluisterden al de dameskransjes. »Maar dan zoo maar dadelijk een ander te nemen, zonder te wachten of die bewuste éene zich nog zou bekeeren...! Dat teekende weinig gevoel, weinig vatbaarheid voor liefde!quot; lispelden vele bejaarde dames. sZe was altijd zoo'n stille in den lande en niet veel te vertrouwen!quot; mompelden Henriëttes vriendinnen heel zacht.
Zi], wie dit alles gold, was de dochter van een gepensionneerd officier, wien de eer altijd het hoogst was geweest tot op het oogen-blik, dat hij op pensioen werd gesteld. Bleef de eer ook nog het grootste, het geld bleek een onmisbaar goed te zijn, en helaas! het laatste stond bij hem in geene verhouding tot het eerste. Zijn vrouw, een goede, zelfs een uitstekende vrouw in haar kring, een uitnemende gastvrouw, die een geanimeerd discours had, was in alle garnizoensplaatsen de gevierde, de gelukkige, ja een soort van koningin geweest. Zij moest evenwel tegelijk met haar echtgenoot abdiceeren en begon nog meer dan hij te bemerken, dat een onbezoedelde eer zeer schoon, maar een gevulde buidel of een wichtige effectentrommel nog schooner is.
Henriëtte, hunne dochter, begon den invloed der gewijzigde gedachten barer ouders op dit punt zeer goed te gevoelen. Zij had een lief gezichtje, dat, zonder schoon te zijn, toch bevallig mocht heeten. Zij had heldere blauwe oogen, in wier blik iets smachtends lag. Bleek was zij van der jeugd af geweest en evenzeer ernstig, peinzend en — zooals eenige heeren verzekerden — degelijk, of — zooals de meisjes van haar jaren verkondigden — vervelend en melancholiek:. Papa had altoos meer met zijn jongens, die hij mede voor de epauletten bestemde, opgehad, en mama had ook meer behagen in die jolige, wel ruwe en uitspattende, maar toch levendige jongens, zoodat Henriiitte altoos de minst begunstigde was geweest en opgroeide zooals de natuur en eene jongejuffrouwenschool haar opgroeien lieten. Zij was in alle stilte twee en twintig jaar geworden, toen papa iiit den dienst trad en pensioen in plaats van wedde ontving. Meer dan ooit hoorde zij welk een ongeluk het bezit van dochters raocht heeten; met jongens toch wist men altijd raad, maar met meisjes die niet huwden. ..! Het is waar, papa zeide het in een kwade luim, en trad
4
Uil' HET LEVEN EENER VUOÜW.
op Henriëtte toe, zoodra bij het gezegd had, en was buitengewoon vriendelijk ; maar die woorden zonken de ernstige, stille Henriëtte diep in het hart, al gaf haar altoos effen gelaat het niet te kennen. De verandering in Papa's positie had nog dit gevolg, dat er meer dan ooit naar «knappequot;, «ordelijkequot; jongelui werd omgezien, die men in de stilte der binnenkamer tot pretendenten op de hand van Henriëtte vervormde. Of deze er zin in zou hebben, werd niet gevraagd. Had zij wel ergens zin in, de halve droomende?
Waren de ouders scherpzinniger geweest of hadden zij het minder tijdverlies gerekend om hun kind te leeren kennen, te leeren begrijpen. dan zouden ze wellicht bespeurd hebben, dat Henriëtte »wel ergens zin in had.quot;
Zij was van der jeugd af vroom en »kerkschquot; geweest. Altoos echter bad zij zich de vrijheid voorbehouden naar dat bedehuis te gaan, waar de prediker »naar haar hartquot; optrad. In den laatsten tijd was daarin verandering gekomen en zag men haar altijd naar dezelfde kerk gaan en, zoo mogelijk, op dezelfde plaats neerzitten. Eveneens zag men dan een jonkman, wiens vader in de buurt woonde en een eigen plaats had, daar iederen Zondag komen en in dezelfde bank schuins tegenover Henriëtte zich neerzetten. Het was de jonge Stellinck, een kantoorbediende bij een handelaar in wijn, een geestige, schrandere jongen, die Henriëtte reeds lang gekend had en die haar altoos met »respectquot; had bejegend, ja met een soort van achting, terwijl hij met de andere jongejuffrouwen schertsen en jolen dorst.
Hij had haar echter eens alleen en vertrouwelijk gesproken en bijna verbaasd gestaan over de zachtheid en innigheid van het voor de meesten gesloten karakter. Zonder afspraak ontmoetten zij elkaar dikwerf bij het uitgaan der kerk, waar dan terloops eenige woorden, onbeteekenend voor ieder ander, gewisseld werden. Hoe terloops dit ook geschiedde, toch was het den scherpzienden blikken van dezen of genen niet ontsnapt, en weldra kwam nu het diepe geheim ter kennis van Suze en Lize: »dat de koude Henriëtte, de stille in den lande, ze achter de mouw had.quot; Welk een indruk alzoo de tijding van haar engagement met den WelEdelen Heer van Jeveren, makelaar uit de hoofdstad; moest maken, liet zich denken. Terwijl het stadje er »volquot; van was, zat zij op
O
UIT HET LEVEN EENEll VROUW.
haar slaapkamertje te schrijven, te schrijven met bevende hand en roode oogleden aan een vriendin harer jeugd, die naar elders verhuisd was. Wij deelen den brief mee, om daardoor haar karakter beter te doen kennen, want zij gaf zich daarin zooals zij werkelijk was.
»Lieve Vriendin!
»Je zult verwonderd zijn weer een brief van mij te ontvangen en daarin eene tijding te hooren, waarop ik je in mijn vorige niet had voorbereid. Weet, beste Albertine! dat ik geëngageerd ben met een rijken makelaar uit Amsterdam. Ik zie je in mijn verbeelding deze regels nog eens lezen en daarbij met eenige ergernis het hoofd schudden, vooral bij de woorden van rijken makelaar. Ik schrijf die woorden dan ook niet zonder bedoeling neer, want de makelaar heeft de arme majoorsdocliter gekregen; omdat hij rijk was. Mijnheer van Jeveren is een viiend van mijn oudsten broer, die in de hoofdstad garnizoen houdt. Hij heeft hem een paar malen meegebracht. Telkens werd hij door Papa en Mama met de meeste voorkomendheid bejegend. Gister kwam hij weer over en bleef eten. Ik had geen de minste gedachte op wat volgen zou en was naar mijn kamer gegaan, waar ik niets deed... ja veel deed.... ik zat te peinzen.... ik zat een luchtkasteel op te bouwen, ik dacht mij in een klein net huisje, waar geen rijkdom, maar ook geen armoede was en naast mij.... je kent hem niet, en je zult hem door mij ook wel nooit leeren kennen.... want hij is niet rijk. Daar kwam Papa boven; hij deed mij schrikken want ik had geen voetstap gehoord. Zijn gezicht stond vriendelijk, maar het veranderde toen ik hem aanzag; ik had ook, zonder dat ik het wist, tranen in de oogen. ^Henriëtte, ik moetje spreken,quot; zei hij en dadelijk daarop: «Mijnheer van Jeveren heeft mij op het oogenblik je hand gevraagd. Ik heb toegestemd. Hij is beneden; van avond vieren wij nog je verlovingsfeest. Het is een goeje partij, boven verwachting goed.quot; Ik stamerde, dat ik tijd moest hebben tot bedenken, dat ik toch zoo dadelijk niet kon antwoorden, dat ik mij zelve moest onderzoeken, dat het een band was voor het geheele leven.... Niets mocht baten.... gt;Denk dat wij arm zijn, en je bezorgen moeten,quot; antwoordde Papa en nog veel meer, wel harde woordenf
6
UIT HET LEVEN EEK EU VROUW.
maar toch woorden uit een vaderhart als het zijne voortgekomen I Veroordeel hem dus niet, lieve Albertine! Ik werd naar beneden gebracht, meer gedragen dan geleid en bevond mij tegenover Mijnheer van Jeveren. Waarom het je te verzwijgen, ik wierp mij snikkend in de armen van Mama, die het echter geheel verkeerd begreep en het hield voor een toestemming, die niet uitgesproken durfde worden. O, Albertine! dat het mij aan moed ontbrak om neen te zeggen! Maar mijn ouders teleur te stellen, hen op hunne jaren tot last te blijven, de hoop van allen te verijdelen en waarom'? om hem, die mij misschien niet liefheeft, die wellicht nooit aan mij gedacht heeft? En zonder hem schijnt mij alles zoo onbeteekenend ! Ik, dwaze, niet waar? die alles zoo dwepend opvat en het woord geluk een betee-kenis geef, zooals niemand doet. Je hebt mij dat dikwerf gezegd, en ook thans zul je quot;t doen, niet waar? Och, ik vraag zoo weinig-van de wereld en dat weinige blijkt nog zooveel, ja bijna te veel! Aan de zijde van een geliefden man het leven door te wandelen met hem moeite en zorg te deelen, het schijnt mij de hoogste zaligheid. Iemand lief te hebben, zóo lief te hebben, dat er slechts éene gedachte in beider ziel oprijst en beider harte éen slag heeft, dat schijnt mij de voorwaarde voor het geluk . . . Maar waar dwaal ik heen? Ik vergat Mijnheer van Jeveren, die thans aanspraak heeft op mijn liefde . . . Hij zal mijn echtgenoot zijn. Bid om kracht voor mij, Albertine! Bid voor mij, dat ik hem liefhebbe, zooals ik dat schuldig ben te doen ! Het huwelijk legt toch zware plichten op! Vaarwel, vaarwel, vergeet mij niet!quot;
Indien de galant, die op dit oogenblik zich naar een Jyowiifi)1 heen-spoedt, om zijne uitverkorene een bracelet te koopen en daarvoor de wichtigs te uitzoekt, een oogje in dien brief had geslagen, of hij dan den half aangevangen koop niet dadelijk zou hebben gestaakt? Wij gelooven het niet. Hij zou alles toegeschreven hebben aan de gt;diepe gevoeligheidquot; van Henriëtte, een »gesteldheidquot;, die hij echter wel gaarne mocht, want gevoelige harten zijn geene harde, heersch-zuchtige harten, en alleen die soort van harten kon hij niet verdragen ; daarvoor was hij te zeer doordrongen van het gevoel van eigenwaarde als man, als heer der schepping. Maar de zinsnede in dien brief over dien »beraquot;? Ze zou hem in het eerste oogenblik
7
UIT HET LEVEN EF.XER VROUW.
zeer sonpleizierigquot; zijn geweest, maar in liet volgend zou hij gerammeld hebben met zijn kostbare charivari en zijn gevulde porte-monnaie, en dan met een spottend glimlachjen hebben gevraagd: »Kan die hem dat ook?quot;
Vergun, geachte lezer, dat we Mijnheer van .leveren een oogenblik aan u voorstellen! Hij is vierendertig jaar oud en heeft baar, waarover de natuur en de kunst altoos bezig waren te twisten, daar gene het lichtblond wilde en deze gezworen had die kleur te verdonkeren tot kastanjebruin. De scheiding in dat haar is onberispelijk aangelegd volgens de laatste Parijsche aanwijzing en alzoo midden op de kruin, zooals vroeger de dames die verkozen. Ze geeft dan ook aan het gansche gelaat iets vrouwelijks, terwijl dat gelaat bovendien geen scherpe lijnen, geen karakter genoeg heeft om mannelijk te heeten. De wenkbrauwen, die de worsteling van natuur en kunst, ten aanzien van het hoofdhaar, hadden kunnen verraden, zijn voor lang reeds door de kunst of liever het penseel met eau de chantal overwonnen en prediken de zege der laatste. De oogen zijn bruin, en zouden werkelijk schoon zijn, als ze slechts eenige -aitdrukking hadden; de neus was onberispelijk, evenals de tanden en de mond, evenals de moustache met cosmétique aangestreken, evenals het hemd met zijn drie paarlen tot knoopjes. De hand was blank en de nagels op gevorderde lengte van een Nederlandschen duim en in den gevorderden spitsen vorm gesneden. Aan de vingeren prijkte een dikke gouden ring met robijn en over het vest hing een zware horlogeketting. Wat ontbrak er dan nog aan dien man? Ja, iets niette noemen, maar dat, als men het bezit, den individu stempelt tot een beschaafd lid der maatschappij. Karei van Jeveren was niet mooi, maar ook niet leelijk, maar al ware hij het laatste ook geweest, dan zou hij in veler oogen toch nog meer genade dan nu hebben kunnen vinden. Karei van Jeveren heette nu een flauw mensch, niettegenstaande hij levendig in zijn gesprekken was bjj soupers en diners, en de dame, die hij ten dans leidde, altijd iets te vertellen had. Hij heette een »ploertquot;, niettegenstaande hij geabonneerd scheen te zijn op het Journal des Modes. Wellicht dat deze reputatie eu de andere, die hij in de demi-monde had, hem bevreesd gemaakt had voor een herhaalde nederlaag in de hoofdstad, nu hij zich eenmaal had voorgenomen zich te vestigen, en dat hij daarom van de hem
s
-.......
tIT IIRT LEVEN EEXEll VROUW. 9
aangeboden gelegenheid in het stadje G. had gebruik gemaakt. Vroeger waren de officieren «vergulde bedelaarsquot; bij hem geweest, maar in de laatste tijden schenen zijn begrippen geheel gewijzigd; want hij noemde het in Henriëtte, die niets meebracht »dan een oude linnenkast, die hij maar op zolder zon laten hijschenquot;, een aequi-valent, dat zij een vader had, die Majoor, en dus hoofdofficier was. Zelfs ging hij den eersten keer, dat Henriëtte in Amsterdam logeerde, herhaalde malen een zeker dubbel huis op de Keizersgracht trium-fantelijk voorbij, tot groot genoegen van een zeker nufje, dat er voor
i het raam zat en zijn diepen, veelbeteekenenden groet met een veel-
; beteekenend glimlachje beantwoordde.
i »Wat zul je gelukkig zijn. Jet!quot; zei Mevrouw vriendelijk, want
i sedert haar engagement had zij geen enkelen straffen blik van Papa , of' Mama gezien, geen enkel wrevelig woord gehoord. »Wat beeft
hij een zacht humeur! Wat is hij goed voor je en ik geloof dat hij
[ al heel rijk is!quot;
, »Wat is je avenir hrillant!quot; riep Papa, terwijl hij de grijze knevels
j zich om de vingers der rechterhand wond en met de linker de
, Goudsche pijp vasthield. jNu het schijnt, datje niet voor een epaulet
1 bestemd bent, ben ik blij, dat je met van Jeveren strijken gaat.
s Een ferme partij! Is de eer ook minder, het geld is er toch!quot;
En Henriëtte ? Ze zweeg, maar zij leed, en de uren, met haar
e aanstaande doorgebracht, kwamen haar dan in de herinnering, uren, die weken schenen te zijn, uren, waarin zij den jonkman niet laf,
e niet onbeduidend wilde vinden en het helaas! toch moest. Kon
t zij hem dan niet liefhebben? Wist zij dan nog wel recht wat liefde
t was? Het gevoel voor Stellinck was geheel anders, maar was dat een genegenheid, die in het leven kon voortduren, of was het niet
a veeleer een ideaal, dat bij de verwerkelijking verdwijnen en zich
i, oplossen zou in een nevelig beeld? Papa en Mama predikten haar
ii iederen dag, dat alle hartstocht gevaarlijk was en voorbijgaande, maar n lt;iat de kalme aandoening van welwillendheid en vriendschap door n het leven voerde, ja zelfs reikte over het graf.
e »Green romanheldin worden!quot; zei Papa dikwijls, als Henriëtte eens
d een twijfeling liet gissen of het geluk haar wel wachten zou. -^Een
il man heeft vooral behoefte aan een goeie huishoudster,quot; merkte
n Mama aan, die echter vergat, dat zij alles behalve dat juist ge-
I
10 UIT II Eï LEVEN EE XE II VKOUW.
weest was. Was het wonder, dat Henrietta eigen oordeel op het laatst begon te wantrouwen, vooral nu haar omgang met den jongen Stellinck was afgesneden ? Zij had toch — waarom wist zij zelve niet — de gewone kerkbeurten, de wandelwegen waar hij liep, vermeden, wat wel overbodig was, daar ook hij dat dadelijk na het publiek worden van haar engagement gedaan had. Indien zij hem echter slechts eens had ontmoet en gesproken, ze zou dan wellicht een diepen blik in haar binnenst hebben kunnen werpen, zij zou dan misschien een toetssteen hebben ontvangen en . .. Mijnheer van •leveren hebben bedankt? Maar Papa dan, maar Mama dan?
Er waren in de laatste dagen vele geheime samenkomsten door de beide laatsten inet Janus van Jeveren gehouden, samenkomsten, die, geheel buiten Henriëtte om, plaats hadden. Toch had zij er als de eerste persone bij moeten zijn, want er werd over niets minder gehandeld dan over den dag van het huwelijk. Mama vond het te onkiesch voor het meisje om zulk een dag te boor en bepalen, en Papa vond, dat het bijzijn van een meisje maar aanleiding gaf tot tegenstribbelen en hij hield van gehoorzaamheid van de zijde zijner ondergeschikten. Mocht Henriëtte die raadplegingen dan ook niet bijwonen, het genomen besluit werd haar toch aangezegd. »Morgen acht dagen bruid worden!quot; zei Papa, terwijl hij lachend op de bleeke wangen tikte. «Nu, bloos maar niet. Jet! Het is de hoogste bestemming van het meisje!quot; vervolgde Mama, hoewel er geen blos op de wang haars kinds zichtbaar werd.
Juist zooals Papa baar gezegd had, geschiedde het; over acht dagen werd zij de bruid en veertien dagen later trouwden zij. Toen zij, na op het stadhuis burgerlijk te zijn gehuwd, de kerk betrad om er te worden ingezegend, waren aller blikken op haar gevestigd. »Het wit moiré staat haar niet,quot; lispelde een harer aanwezige vriendinnen. jgt;Wat een prachtig kleed!quot; fluisterde een andere. »Voor geld verkocht,quot; prevelde daar ginds in een hoek der groote kerk een jonkman, wiens lippen trilden, die het aangezicht niet waagde bloot te geven en daarom door een reet van het groene gordijn van een der banken een schuwen blik naar de prachtige bruid durfde werpen, 't Was de jonge Stellinck, die zich sterker gewaand had dan hij was, daar hij terstond na de gemompelde woorden met overhaasting zich wegspoedde, straat in, straat door rende en de stads-
----
VIT HET LEVEN EEN ER VROUW. 11
singels langs wandelde, tot hem de zweetdroppels op het voorhoofd parelden.
Henriëtte kwam de kerk uit en trad nog eenmaal het huis van haar ouders binnen. Daar wierp zij zich snikkend in de armen barer moeder, die zich ook niet goed kon houden, want ze was zenuwachtig geworden door dominee's toespraak, doordrongen van de heiligheid der plechtigheid en van het gewicht van den stap. Papa gevoelde zich meer dan ooit een reus en sprak er van te willen, dat die vrome tranen ophielden, waarop zijn vrouw antwoordde, ja
met klem antwoordde: »dat zij moeder was, en haar kind het huis stond te verlaten.quot;
, 5Maai u kan, als u er lust in heelt, bij ons komen logeeren!quot;
3 merkte de schoonzoon aan. »Ik zal zorgen, dat er een bed voor u
L- klaar staat. Kom aan. Jet, nu aan tafel! Ik zal je gelukkig maken..
b Ik wou dat ik je de cadeaux eens kon laten zien! Prachtig, hoor!
i Je zou er waarachtig alleen om gaan trouwen, om zooveel zilver
t bijeen te krijgen!quot; zei hij lachend; hij wou een heilzame afleiding
r maken en zijn bruidje de noodige kalmte hergeven. Zij scheen dan
t ook »op te fleurenquot;, zooals hij het noemde en op elke kleine attentie,
n die bij voor haar had, acht te slaan. Werkelijk, hij was onuitput-
e tel ijk in zijn v égardsquot;: zelfs zóódanig, dat een der gasten, een ondeugend nufje van even negentien, meesmuilde dat de bruigom het
.e allen lastig maakte. Henriëtte. scheen er niet zoo over te denken, want bij alles wat haar echtgenoot deed, dankte zij met een dank-
it baren blik. »Wat zullen ze gelukkig zijn!quot; riep Papa zijn weder-
n helft zoo zacht mogelijk toe, sdat herinnert ons ook nog onze jeugd,
.d hé!quot; waarop Mama toestemmend, maar met een zenuwachtigen zucht
cl. antwoordde.
i- Het rijtuig stond eindelijk voor en de jonggehuwden waren ver-
Dr trokken, en toen al ds gasten waren verdwenen en Papa tegenover
:k Mama plaats had genomen, zei de laatste: »Wie had gedacht, dat
ie we nog zóóveel vreugde van Jet zouden beleven, dat ze nog zoo'n
m P;1ïtij zou hebben gedaan!quot;
ie
ad Reeds een paar weken is het jeugdige echtpaar op reis. Een kort
r- briefje van Janus' hand bad de oude lui op de hoogte gebracht.
Is- Het luidde als volgt:
UIT HET LEVEN EENEIt VROUAV.
»Waarde schoonouders!
»Ik stond er op om u le schrijven, wat Jet anders bad willen doen. Inderhaast maar een enkel woord! We zijn behouden te Coblents aangekomen. Welk een vervelende reis op die stoomboot Het is dol goedkoop, maar het eten is er ook naar! Kartoffelen en Eindbraten eten we, zooals ze zeggen, maar ik zou het niet durven beweren. En dan die compote . . . Dat is iets voor mama! Ik heb Jet dan ook gezeid. dat zij op moet schrijven wat we al zoo krijgen.. . De logementen zijn bier mooi van buiten, maar van binnen slordig en vuil ... Tk doe 's nachts bijna geen oog dicht, uit vrees van je weet wel... Ik heb Jet dan ook gezeid, dat ze maar goed inoet toezien .. . Wat een hooge bergen heelt men hier! Heerlijke gezichten, maar die op den duur vervelen, vooral omdat er geen water bij is ... Nu, een weiland met koeien verkies ik op den duur. Jet is bet echter niet met mij eens; die houdt van al dat Duitsehe, ook van die drukten en die sschwarmereiquot;, waar je bij het eerste gesprek het beste al genoeg van krijgt. Mondeling meer daarover! Wat Papa evenwel het best zou aanstaan, is de heerlijke wijn, dien men hier dol goedkoop drinkt; begrijp eens, tien silbergroschen een groote bouteille vol; hij heet Tischwein, is aber heel goed! Ge merkt dat ik al aan het Duitsch koeteren ben. Weest gegroet ook van Jet.
Uw liefh. zoon
J. van Jeveren.quot;
Maar had Henriëtte haar man het schrijven van een brief aan haar ouders moeten overlaten, tot haar vriendin mocht zij zelve eenige woorden richten. Eenige woorden? Voor zij het wist was haar vel postpapier ten eind. Zij had nog meer te schrijven, maar dan moest zij de milddadigheid van haar op dit oogenblik duttenden echtgenoot inroepen, en____hij was zoo zuinig op papie:.- en wilde niet
graag in zijn slaapje — het eenig oogenblik van rust, dat hij voorgaf te kennen — gestoord zijn. Zij eindigde daarom quot;naar brief maar. Slechts een gedeelte schrijven wij er uit over:
»Hoe ik te moede was, vraagt ge, toen ik daar voor het oog des
12
UIT HET LI,VEN EEXER VROUW.
Alwetenden mijne belofte van trouw en gehechtheid aan mijn echtgenoot uitsprak? Albertine, ik was in een staat van opgewektheid, waarin mij alles mogelijk ware geweest. Je hebt mij willen bewijzen, dat ik geen liefde voelen of hebben kon voor mijn man, dat ik mij had behooren te onderzoeken en dan kracht genoeg had moeten bezitten om te weigeren en op te staan tegen mijn ouders . .. Albertine, al wat je mij schreeft, heb ik mij honderdmaal gezegd en toch heb ik het niet opgevolgd. Had ik jou naast mij gehad, wellicht had ik den moed er toe bezeten! Maar nu! Geheel alleen mij te verzetten tegen mijn ouders, die mij gelukkig hebben willen maken, mij bloot te geven aan de oordeelvellingen mijner vriendinnen, die alle jaloersch waren op de goede partij, die ik gereed was te doen, ik kon liet niet! Ik voorzie je antwoord! Vrees voor opspraak doet ons Hol-landsche vrouwen vaak zwijgen, waar spreken plicht is! La question d'argent is bij ons, die zoo stijf en streng, zoo afgescheiden van de wereld worden opgevoed, ook dikwijls een question capitalezoo roep je, en je hebt gelijk. Ik spreek tot jou, zooals een biechtelinge tot haar biechtvader. Wellicht heeft het vooruitzicht op de aisance, die mij wachtte, ook mij doen berusten in .. . de vernietiging van een eenmaal door mij gekoesterde hoop. Beschuldig mij niet; noem mijn hart niet gestorven voor de idealen mijner jeugd; ik bezit ze nog, maar in andere gedaante; toch, Albertine, wenschte ik soms, dat ik die idealen verloren had, daar ik vermoed alsdan in de wereld, waarin ik mij ga begeven, gelukkiger, voor het minst kalmer te zullen zijn .. .
«Mijn man, hij is goed. Zijn zorgen zijn onuitputtelijk. Je moest hem eens zien omspringen met de dragers, die een boot opwachten evenals de haaien een schip. Men kan zien, dat hij het leven en de mensehen kent, zooals men ze meest ziet. Hij zal geen silber-groscli te veel of te weinig besteden. Hij is »man van zakenquot;, zooals men zegt. Gister deden wij een uitstapje naar Eins. AVat heerlijke natuur! Wat aanblik als men den berg is opgestegen en de schoone badplaats in het dal ziet liggen. Ik was verrukt en deelde het Janus mede, die mij spottend aanzag... »Het is of men zich hier nader aan den hemel voelt en de natuur stemmen laat hooren, die ons van een ander leven verhalen dan dat in de platte werkelijkheid!quot; riep ik. Hoe hij mij neerzette door de enkele vraag: »In welk boek heb je dat gelezen?quot; Ik voelde mij wel wat gekwetst en wilde het laten
l'IT UET LEVENquot; EEN E R VR0U1V,
merken, maar hij kwam mij voor met de mededeeling, dat ik wel veranderen zou; dat hij de zorg daarvoor op zich nam, dat hij geen sentimentaliteit verdragen kon . . . Het was onze eerste strijd. Het was dien dag ook zoo warm en hij kon er niet tegen, dat zag ik wel, ik koos daarom de wijste partij en zweeg.. .
»0, die heerlijke avonden hier aan de boorden van den Rijn! Ik wandel ze langs, terwijl de avondzon de toppen van de rotsen verguldt en het gezang van de landlieden in hunne kleine bootjes mij zoo liefelijk en hartverheffend tegenklinkt! Hoe Janus mij weer van sentimentaliteit zou beschuldigen! Hij geeft meer om de forellenvangst; hij wil daarbij zijn, misschien wel om te zorgen, dat de beste voor onze tafel worden bewaard; een bewijs te meer van zijne goedheid voor mij. Als het 's avonds aan de boorden der rivier zoo stil en vredig om mij heen is, dan stijgt de bede zoo dikwerf in mijn hart op: dat mijn leven daaraan gelijk mocht zijn! Wat is ons vrouwen hoogers en beters weggelegd, dan, vergeten door de wereld en slechts gekend door de onzen, den weg, door God ons afgebakend, te bewandelen? Huiselijke vrede, huiselijk genot, is het niet de hoogste vrede, is het niet het reinste genot?quot;
Mijnheer en mevrouw van Jeveren waren van hun huwelijksreisje teruggekeerd en in de nette, zelfs sierlijk gemeubelde woning afgestapt, waar, lieve en blijde verrassing! schoonpapa en schoonmama hen verbeidden. »Welkom, welkom, Mevrouw van Jeveren!quot; riep Mama, terwijl zij haar kind in de armen sloot. »Een gelukkige veldtocht gehad, jongen?quot; vroeg de majoor aan van Jeveren, die mede verrast, maar'het niet zoo blijde was, bij de ontdekking dat de schoonouders hem opwachtten. Hij had toch eigen familie, een zuster en eenige nichten, en deze waren niet verschenen. Zij waren nooit erg ingenomen geweest met het huwelijk van hun bloedverwant met een arm meisje, dat niet eens «familiequot; aanbracht. Hij had echter zijn zin doorgezet en gedacht, dat nu dit meisje zijn naam droeg, al het overige vergeten en vergeven zou zijn. Het bleek nu. dat het niet zoo was en dit verdroot hem en maakte hem wrevelig. Hij gaf dan ook weinig antwoord op de ontvangen welkomsgroeten en repte zich naar beneden, ten einde eens een kijkje te gaan nemen op het kantoor.
14
UIT HET LEVEN EENEII VROUW. 15
] »Toeh niet gekibbeld?quot; vroeg Papa eenigszins barsch aan zijn
1 dochter, toen Janus vertrokken was.
^ »Hij is immers wel goed voor je?quot; vroeg Mama.
[- »Heel goed, heel goed, maar zijn zaken vorderen zijn tegenwoor
digheid beneden. Hij heeft zooveel aan het hoofd!quot; klonk het antwoord. [c Weldra kwam de schoonzoon en thans in betere luim weer boven.
«Nu zal ik je de cadeau's, die ik ontvangen heb, eens laten zien; jj en meteen kun je dan eens opnemen, hoe ik alles heb gemeubileerd!quot;
n zei Janus. Het geheele huis werd doorloopen; tot in de kleinste
bijzonderheden was alles in orde. ^Daar beeft Mathilde voor gezorgd; [e je moogt haar wel gaan bedanken; dat zullen we morgen doen.
n Zie, die piano heb je van mij; ik weet, dat je er een feniks op
;i. bent. .. Xu, als het huishouden er niet onder lijdt, hou ik er wel
in van, dat mijn vrouw goed speelt... Het vult zoo dikwijls een ver-
1S loren uurtje, en als we menschen zien, is het werkelijk een uitkomst,
[(j Ik heb voor muziek ook gezorgd; kijk bet maar eens na hoe het je
cli bevalt.quot;
Henriëtte gaf hem een kus uit dankbaarheid en bladerde in de muziek. »Ik kan wel zien, dat je zelf niet speelt,quot; merkte zij schertsende aan, »muziek van jinno een...quot;
je »Het zijn de airs. die ik het liefst hoor,quot; merkte Janus droog aan,
e. terwijl zijn gelaat een uitdrukking van wrevel aannam. »Mijn zuster
aa Mathilde heeft ze voor mij gekocht en ik zou niet graag willen,
Bp dat ze merkte hoe jouw oordeel is.quot;
„e De majoor en zijn vrouw waren bij de eerste gewisselde woorden
[je naar beneden gegaan. »Het lijkt wel muziek in een boelhuis gekocht,quot;
jg prevelde Mama. »Zij heeft gelijk; muziek van anno een.quot;
■er »Maar als hij die muziek goedvindt, dan heeft ze ongelijk,quot; her-
nam de majoor op beslissenden toon.
ut Toen de oude lui weer boven kwamen, hoorden zij hun schoon-
a(j zoon zeggen:
im »Jet! heb je gezegd, dat op de logeerkamer alles voor Papa en
1Ui Mama in orde moet worden gebracht? — U zal misschien wel
willen blijven om het partijtje bij te wonen, dat ik mijn familie en ■gn vrienden geven wil, die mij zulke rijke cadeau's hebben gebracht?
len billen er toch wel allen kunnen zitten? Wij zijn met ons der
tigen en u met u beiden dat maakt twee en dertig.quot;
16 UIT HET LEVEN KEKER VROUW.
Waarom wenschte Mama zich op tien uren afstands in hare eigen woning terug bij de laatste aanmerking van schoonzoon? Zij herinnerde zich thans, dat zij en haar man geene rijke cadeau's hadden gegeven, omdat zij het niet had kunnen doen, en de partij werd alleen gegeven aan de rijke donateurs, zei de schoonzoon... »Als wij u eenigszins incommodeeren!quot; lispelde daarom Mama.
»Mama!quot; zei Henriëtte, »lioe komt u op de gedachte? ü mag niet gemist worden____quot;
»Wel zeker, wel zeker!quot; merkte Janus verstoord aan. »Als er maar plaats is, want ik wil eens een safdoenderquot; geven, weet je, een partij, die goed is, en waar ik allen te gelijk kan noodigen; dan ben ik er af.quot;
Of het Janus wel zoo geheel en al naar den zin was, weten we niet, maar Papa en Mama bleven en woonden de partij bij. In de dagen, die haar voorafgingen, was Henriötte stil, hoezeer zij het ook in het bijzijn barer ouders poogde te ontveinzen. Deze waren dan ook geen getuigen geweest van het onderhoud, dat beide echtelingen derzelfden avond hunner tehuiskomst hadden gehad. »We gaan morgen naar mijn zuster!quot; had Janus gezegd. »Wat heb je er tegen?quot; had hij gevraagd, toen hij geen antwoord ontving.
gt;Ik verbeeld me, dat zuster Mathilda jou eerst een visite moet komen maken.quot;
»Ja, ja, in ieder ander geval heb je gelijk, maar Mathilda denkt er anders over.quot;
»Maar als wij niet zoo denken als je zuster, dan dunkt me____quot;
»Goed, goed, maar we moeten haar niet tegen ons innemen. Zij is niet getrouwd en zal ook wel niet trouwen. Het is ons belang.... Je moet de minste wezen.quot;
»Dat wil ik graag wezen, als ik je daarmee genoegen kan doen, maar bedenk, dat zooals de eerste stap gezet wordt, ook de tweede moet zijn. Het is hier niet de vraag, wat ik doe, maar wat je echt-genoote, het nieuwe lid van je familie, doet.quot;
»Juist, daarom wensch ik dat je 't doet. Kun je me nu dat genoegen niet doen? Ik heb er mijn redenen voor____Mijn God, ben
je te trotsch om de minste bij mijn zuster te wezen?quot;
»Meen je 't zóó. Janus? Nu begrijp ik het ten volle. Maar het arme meisje heb je je naam gegeven. Gevoel je niet, dat het juist kiesch ware geweest van je zuster, om mij te komen verwelkomen,
UIT HET LEVEN EENEIl YROLnv.
mij, die wellicht reden beeft te onderstellen, dat zij niet zoo beel welkom in je familie is?quot;
»Pluis het in Gods naam zoo ver niet. uit. Kiesch of niet kiesch, Mathilda is vandaag hier niet geweest, en daarom zul je naar baai-gaan. Kiesch! kiesch! Ik weet niet wat beter is, weg te blijven als men verwacht wordt, of te komen, als men niet verwacht wordt...quot;
»Zooals____?quot; vroeg Henrietta, die bet gemoed vol schoot. Een
nameloos gevoel van smart verhief zich in baar binnenste, en wellicht zou zij in snikken zijn losgebarsten, als haar man baar niet een kus op de lippen gedrukt en baar had toegefluisterd: «Nu, bet blijft er bij: wij gaan samen____quot;
Janus bleek dus niet vermoed te hebben dat bij gewond bad; bij had het dus niet willen doen, en baar angst week.
Den volgenden dag stonden beiden op de ruige vloermat, naast een koperen puthaak, aan bet einde van een lange marmeren gang met een sierlijken looper bedekt. Een meid met een kornet in onbe-rispelijken vorm op het hoofd en pantoffels aan de voeten, was naar boven gedribbeld en teruggekomen met de boodschap, dat de juffrouw mijnheer op de achterkamer boven wachtte. Janus en Hen-riëtte klommen de trap op en kwamen daar een tweede meid tegen, uitgemonsterd als de vorige, maar bovendien met een wrijfdoek in de hand. »Wil u vooral voeten vegen, vraagt de juffrouw Vquot; fluisterde zij.
Janus tikte en duwde Henriëtte bij het woordjen »binnenquot; de kamer in. Het was er, dank zij de damasten gordijnen, zóo donker, dat Henriëtte eerst tegen de ronde tafel aanstoof en toen.... ja ze wist niet wat het was; ze hoorde alleen dat het iets levends was, want een akelig geluid werd vernomen.
»Lomperd!quot; viel een scherpe stem in. »Poesjen, poesjen! Arm diertjen, hebben ze je zóó geknauwd!quot;
»Je hebt baar lieveling vertrapt,quot; fluisterde Janus zijn vrouw toe, »we kunnen nu wel weerom keeren.quot;
»Zal ik eindelijk antwoord krijgen. Janus ?quot; zei dezelfde scherpe stem.
»Ik kom je mijn vrouw presenteeren, die verlangend wasje kennis te maken.quot;
»Dat wil ik wel gelooven. Kom, ga zitten!quot; zei ze tot Henriëtte. »'t Is wel ongelukkig, dat Janus hier nooit kan komen of er gebeurt een ongeluk.quot;
17
VERLEDEN ES HEDEN. 2
IIT HET LEVKX EEXElt VUOUW.
Henriëtte was wel zoo lief' de hatelijkheid niet te willen opmerken, die er in die opmerking school. Vóór zij een gesprek wilde aanknoo-pen, wensehte zij de dame tegenover zich eens goed aan te zien. Het was een maagd van veertig a vijf en veertig jaren, lang en mager. Hoezeer zij ook klaagde over haar gezondheid, toch had de goede natuur haar heel graag willen doen toenemen in zwaarte, maar de nijd. zooals de »booienquot; het noemden, of de zieke lever, zooals de dokter zei, die reeds sedert tien jaren over den vloer was, had het niet gewild. Daar »de nijd of de zieke leverquot; overwonnen had, was het lichaam van Mathilde altijd mager gebleven. Het gezicht was eer klein dan groot. Oogen, die eenmaal werkelijk schoon geweest moesten zijn, schitterden in de kassen en konden soms fel en verbolgen dreigen, terwijl de scherpte van het geheel nog verhoogd werd door de fijne lippen en de vooruitstekende kin. Zij was niet altoos zoo scherp en zoo onaangenaam geweest, verhaalden haar tijdgenooten. Zij was dat vooral geworden sedert het verbreken van haar eerste en laatste engagement, na hetwelk zij al wat mannelijk heette en al wat naar een huwelijk zweemde, baatte met een doode-lijken haat. Door een tante boven haar broeder bevoorrecht, was zij veel rijker dan deze, en nu de liefde tot de menschen in haar hart versterven moest, ontving een andere kiem, die bij haar bestond, nieuwe levenskracht, en bloeide in haar binnenste de liefde tot het geld. Wij hebben reeds kunnen merken, dat zij juist niet zeer ingenomen was met Janus' huwelijk; zij had dat tijdens zijn engagement zeer goed laten blijken door niet thuis te geven, toen hij zijn verloofde presenteeren kwam, en nu... was de ontvangst óok niet hartelijk.
»Nu, je bent getrouwd.... Ik hoop dat je gelukkig zult wezen en dat je vrouw slag zal hebben om met je om te gaan. Ik vond altijd, dat je ongeschikt voor het huwelijk was, omdat je niet in staat bent een vrouw gelukkig te maken .. . Nu, je vrouw heeft je van te voren leeren kennen; ze wist wat ze kreeg.quot;
»Niet in allen deele!quot; hernam Henriëtte met eenigszias bevende stem. »Ik had toch bij mijn huwelijk nog het voorrecht niet u te kennen.quot;
Janus kon, niettegenstaande al het respect dat hij voor zus had, nauwelijks een geeuw onderdrukken. Hij verborg èn zijn respect èn
18
LIT IIEï LEVEN EEXEU VUOUW.
zijn verveling door den schijn aan te nemen, alsof hij den papegaai in de sierlijk van koperdraad gevlochten kooi beschouwde en streelde.
3gt;Plaag bet beest niet, Janus!quot; klonk het. »Het is waar,quot; zoo vervolgde ze tot Henriëtte, ®je kende me nog niet. Ik dacht ook geen reden te hebben je te leeren kennen, want ik geloofde nog niet aan een huwelijk. Janus is zoo dikwijls verliefd geweest en heeft zulke goeje partijen kunnen doen...!quot;
»Zus, doe mij het genoegen en kom morgen den heelen dag bij me passeeren. Ik wou het, huis inwijden.quot;
»Zoo? Je begint nogal hoog, dunkt mij. Ik weet wat die partijen beduiden. Het kost geld en men verveelt zich. Je was vroeger er óok niet voor.quot;
»Ik kan tl toch verzekeren dat het denkbeeld niet van mij is uitgegaan!quot; merkte Henrititte schuchter aan.
»Dat wil ik wel gelooven. De mannen laten de vrouwen gewoonlijk niet éen denkbeeld. Ik kan morgenavond niet. Janus! Je vader is gepensionneerd majoor, niet waar?quot;
»Hij is op dit oogenblik hier; mijn ouders hadden de goedheid ons op te wachten, toen wij van de reis terugkeerden.quot;
»Dat was recht hartelijk. Ja, ik denk wel dat je ouders veel van Janus zullen houden.quot;
Dat was een verraderlijke degenstoot, zooals de majoor zou zeggen. Henriëtte schoten de oogen vol tranen. Zij stond op en sprak er van om heen te gaan. Janus bleef zitten, maar toen hij van Zus geen enkel woord vernam, dat tot langer blijven noopte, stond ook hij op. Na eenige weinige stijve plichtplegingen, namen zij afscheid en vertrokken.
»Een lief huwelijk!quot; prevelde Mathilda binnensmonds. »Zij heeft zich voor geld aan hem verkocht! En de domoor schijnt nog verzot op haar te wezen!quot;
Nauwelijks was het echtpaar op de straat, of Janus kon zich niet langer inhouden. »Foei, wat verveelde ik me daar! Ik zou haast zeggen; laat haar ophoepelen met al haar geld!quot;
®Is dat het eenige dat je te zeggen hebt? Je hebt dan niet bemerkt hoe ze mij gekwetst en beieedigd heeft? Hoe ze onkiesch-heden op onkieschheden heeft gestapeld ?quot;
»God, je moet alles niet zoo hoog opnemen; zij is wat verwend; .zij heeft zooveel geld!quot;
UIT 1IEÏ LEVEN EENquot;EU VROUW.
Henriëtte zweeg, maar haar arm trilde op den zijnen. Zij bleef zwijgen, wat Janus ook aanwendde om haar aan 't spreken te krijgen.
Toen hij haar aanzag en den pijnlijken trek op haar bleek gelaat bespeurde, werd hij uit den gewonen kring zijner denkbeelden weggevoerd en bemerkte hij, dat hij voor zijn vrouw toch iets voelde. »Laat haar ophoepelen, zeg ik, we hebben haar niet noodig .. Kom, nu niet langer gepruild, hoor!quot;
Was de afgetrokkenheid van zijn vrouw in de laatste dagen, na al het gebeurde, niet gewettigd?
De partij had zonder Zus plaats. Ze was rijk en al het zilver prijkte op tafel. De majoor en zijn vrouw gevoelden het eerst sedert hun verblijf bij hunne dochter, wat een goede partij deze toch gedaan had, en overlaadden schoonzoon met beleefdheden en hartelijkheden, die echter met koelheid werden ontvangen. Men wist toch wat de oorzaak van al die beleefdheden was; men had wel de dochter maar niet de familie getrouwd !
De goede majoor, de goede majoorsche! Ze bemerkten niet, dat ze schrikkelijk misplaatst waren, te midden van dat gezelschap! De meesten behoorden tot die eigenaardige kaste in ons vaderland, die men renteniers noemt. Renteniers, terende op het opgespaarde goud der ouderen, gewoon niets te doen dan zich de moeite te geven van te leven en zich ontspanningen te verschaffen, die voor hen niet eens heel makkelijk te verkrijgen zijn. Men zocht ze overal, in schouwburgen, op concerten, bals, diners en soupers, en dan ook hier, in het huis van Mijnheer van Jeveren; men zocht, zooals meestal, vergeefs! Toch deed de gastheer zijn best. Wat hij te geven had, gaf hij. Zijn beste bourgogne, zijn fijnste sgruau de la rosequot;, de eêlste champagne schuimde in het glas, maar de mensch bestaat niet alleen uit keel en maag; hij heeft ook een hoofd dat wel bedwelmd, maar niet gevuld kan worden door de dampen van den wijn! Och, wie er slechts een weinigje zout op al die spijzen strooien, slechts een weinigje echten geest in dien wijn mengen kon, hij zou door een dankbaren blik van al de gasten, maar vooral van al de dames beloond zijn geworden.
De goede majoor, die al honderdmaal tegen de etiquette — ook de bourgeoisie heeft de hare — gezondigd had en daarvoor telkens gestraft was geworden door het fronsen van 's schoonzoons wenkbrauwen^
20
UIT HET LEVEN EEXF.Il VIIOLIV.
ram aan tafel revanche, toen hij in weinige maar hartelijke woorden, geheel afwijkende van het gewone zinlooze jargon, de jongelui welkom in hun huis wenschte. De gasten vonden dat de oude man warm gesproken bad, maar toch wel wat al te warm. Henriëtte evenwel kwam naar Papa en Mama toe en kuste ze hartelijk, wat Janus wel dwong haar te volgen, hetgeen, zooals hij haar later toefluisterde, niet paste. Henriötte had vermoed, dat haar man geantwoord zou hebben; zij wachtte, maar er kwam niets. Zij fluisterde het hem ten laatste in het oor, eerst dat zij vvenscbte, toen wat zij wenschte dat hij antwoorden zou. Janus keek baar daarop een weinig verbolgen aan: was hij niet man en alzoo het hoofd? Kort daarna nam hij het woord, nu, om Mijnheer en Mevrouw A's welzijn te drinken en hun een gelukkigen overtocht naar hun buiten toe te wenschen. toen, om Mijnheer en Mevrouw B. gelukkig te heeten hij bet eerste tandje van hun eerste kindje, en zoo voorts en zoo voorts. Het regende in den vervolge feestdronken, die alle nauw verwant bleken te zijn aan die van den gastheer. Eindelijk sprak men van opstaan, welk woord Janus, hoewel zijn oogen bijna van slaap toeknipten, verbood uit te spreken; men was echter zoo beleefd om ongehoorzaam te zijn, en voegde de daad bij het woord, dankte voor de lieve receptie en het aangenaam bijzijn, offerde als blijk van dankbaarheid aan de meid, die bij de deur bad post gevat, en vertrok.
»Nu heb je mijne conversatie eens leeren kennen! Recht vroolijk, niet waar?quot; zei Janus.
»Goede lectuur is toch eene betere conversatie!quot; hernam Henriëtte.
ïDacht ik het niet, dat je weer van een andere opinie zou wezen! Lectuur, lectuur, we zijn geen geleerden! Ik wensch mijn vrienden te blijven zien!quot;
»Een mooie partij!quot; zei de majoorsohe tot haar man, toen zij met hem alleen was.
»Prachtig, hè! Wie bad gedacht dat ons kind zoo'n partij zou doen!quot;
sJa, ja!quot; klonk het antwoord. »Maar weet je wie er van avond het best bij varen? De meiden.quot;
Eenige maanden zijn verloopen. Op zekeren avond — het is winter
21
en fijn koud — zien we Henriëtte in de huiskamer alleen. De lamp \
vlamt helder, de open vuurhaard evenzeer; en toch is het in die -v
kamer niet vroolijk. De elegante bonheur du jour met hare vlekke- z
looze spiegelglazen, de sierlijke stoelen « la renaissance, moesten aan \
alles zulk een behagelijk voorkomen geven en toch — wonderlijk c
is het — iets ongezelligs, iets stijfs waait bij het binnentreden u \
tegen. Zij, die daar aan de langwerpige theetafel neerzit, zou het C
u toestemmen en erkennen, dat ook zij zich niet behagelijk voelt. 1:
Zij zou er bij kunnen voegen, dat zij dit avond aan avond kon a
doen, daar zij — de jonge vrouw — meestal den langen winter- L
avond alleen zat. Kennissen heeft zij genoeg, maar het zijn er op e
wier omgang zij geen prijs stelt, en hij, die haar het meest moest z
bijblijven, houdt niet veel van thuis zitten en vindt het veel ge- b
noegelijker in zijn societeit. Doch beluisteren wij haar nogmaals, n
daar zij haar portefeuille opengeslagen, pennen en postpapier ge- li
nomen en den naam van Albertine heeft neergeschreven. Zij poost v
en steunt het hoofd met de hand. Het is zoo stil, dat het tikken d
der mat vergulde pendule en zelfs de gesmoorde zucht, die haar h
boezem ontsnapt, hoorbaar is. m
e
5 Ik begin met een bestraffing, daar je mg zoo lang op een brief k
hebt doen wachten. Was het, omdat je dacht dat ik boos was? Maar le
dan had je mij des te eer moeten schrijven. Geloof mij, ik heb het v
je niet kwalijk genomen, hoe hard mij ook je woorden tegenklonken: ei
»na al wat je mij meedeelt, kun je je niet gelukkig gevoelen. Je hebt v
een klomp goud gehuwd, jij, die eer boven de wolken, dan op de n
aarde ruim kunt ademhalen.quot; Alsof ik zooveel eischte of te eischen 11
heb! Och, ik vraag alleen wat liefde van mijn man, wat vrede aan 01
den huiselijken haard! Het geluk, waarmee ik dweepte, bestaat niet, w
neen, kan niet bestaan. Is het al geen voorrecht een man te bezitten, w
die zijn zaken behartigt en voor zijn gezin zorgt? die zijn vrouw ol
liefheeft, zooals hij dat kan doen, want niet allen kunnen met harts- w
tocht liefhebben in ons klein waterig landje! Ik geloof dat ik bitter la
word en je zoudt het recht hebben mij te vragen: waarom? Heb w
ik niet alles wat ik verlang? Als ik de vrienden van Janus wrilde H
ver- en bezoeken, dan zou ik geen oogenblik alleen behoeven te zittei^ 01
en dit zou mij zeker bevallen, indien de vrienden maar niet zoo ver- ki
VIT HET LEVEN KEN Kil VllOKW.
23
velend en de eenzaamheid mij minder verkieselijk wave. Kan ik echter vorderen, dat Janus om mijnentwille thuis blijve en zijn vrienden, zijn geestverwanten veronaehtzame? Hij moet zich in mijn gezelschap vervelen, want, Albertine! het is wonderlijk, maar ik, wie de dagen oogenblikken waren als ik ze met jou doorbracht, ik geloof de seconden voor Janus uren te doen worden als ik met hem alleen ben. Ik geloof, dat zijn voornemens zoo goed waren, maar dat ik ze door mijn schuld heb verijdeld. Bij het begin van den winter vertelde hij mij, iederen avond óf met zijn werk óf met een of ander boek bij mij boven te zullen komen, en hij hield zijn belofte een gehoele week. Maar het was hem en mij cene marteling! Of hij boven of beneden effecten telde of cijfers zette, dat was mij om het even; het is waar, bij elke streep, die hij haalde, rustte hij wel een oogenblik en keek hij mij aan en wisselde met mij eenige woorden. En dan dat lezen! Je weet dat ik veel van lezen houd, dat ik Schiller adoreer . .. Janus echter noemt Schillers werken Germaanschen onzin en wil dat ik ze dicht laat. Je begrijpt dat ik dat gebod alleen maar ongehoorzaam ben als hem dat niet hinderen kan. Met een dergelijke gezindheid kun je echter begrijpen wat er van onze lectuur werd. Den laatsten avond dat hij zich opofferde en mij voorlas, was ik ingeslapen. Dat hij boos was, toen hij 't merkte, kon ik mij zeer goed begrijpen, dat hij mij zei voor het laatst gelezen te hebben, evenzeer; maar niet, dat hij mij voorschreef wat ik voortaan doen en voortaan laten moest om mijn plichten als vrouw, en wel als zijn vrouw, te betrachten! Albertine, ik wist nooit te voren dat het zooveel kostte om die plichten na te komen ! Revolution-nair, niet waar? Mijn moeder zou sidderen als ze die woorden las; mijn vader zou mij zijn meest barschen toon doen hooren. Goede ouders, ook zij verwijderen zich van mij, of neen, dat zou een verwijt tegen hen zijn en in dit opzicht verdienen zij geen verwijt; zij worden van mij verwijderd! Janus houdt alleen van rij k e mensehen, of van menschen, die een zekere positie of naam in de wereld hebben; wordt geld en positie in éen persoon vereenigd, des te beter, is de laatste er maar alleen, dan wordt er ook genoegen mee genomen, maar waar geen van beiden bestaat, daar kan men ze moeielijk recipieeren! Hoe jammer, niet waar? Wij hebben het als jonge meisjes dikwijls ondervonden, en ik ondervond het hier nog meer, dat men heel geestig kan zijn al heeft men geene positie en heel ... — vul het woord maar
24 LIT HET LEVEN EEXER VROUW.
in — al is men rijk. Treurige ondervinding, die ik onlangs daarvan II
bij vernieuwing opdeed! Janus wilde dat ik eene uitnoodiging bij in
Mijnheer en Mevrouw X. aannam. Het was een souper. Wij kwamen M
er te 8 ure. De dames zaten in een cirkel, de heeren stonden aan Oi
de kachel. Albertine, de wensch bekroop mij, iets anders als een vrouw ge
geweest te zijn ! Daar zat ik een lang, lang uur het gesprek mijner ke
sekse aan te hooren, dat over het inwendige van het huisbestuur m
liep, of de enkele woorden op te vangen, die de heeren onder elkaar o\
spraken en soms mijn aandacht geheel vorderden, of te buigen bij oo
het laffe compliment van dezen of genen galanten heer, die wel eenige m
woorden voor de dames overhad en ze onthaalde op de warmte van or
een bal of de fraaie muziek van een opera of de guurte van het hc
weer! O, dat ik mij onzichtbaar had kunnen maken, dat ik mij di
vleugelen had kunnen aanbinden! Ik zou naar jou toegesneld zijn, om m
het boek der kunst met je te openen of aan den boezem der natuur er
vragen te stameren, die in ons binnenste zoo vaak oprijzen en bijna aa
nooit worden beantwoord. Een enkel Lied ohne Worte van Men- er
delssohn, een enkel tooneel uit Schillers Jungfrau von Orleans voor Z«
een week van genoegens zooals ik ze hier ken! Houd mij nu maar di
niet voor pretentieus, beste! Ik vrees er voor en voeg er daarom dil
dadelijk bij, dat ik niet de eenige dame was op die bewuste partij, ve
die zoo dacht. Er waren er, die andere behoeften kenden als daar de
konden worden bevredigd, maar ze waren vrouwen, echtgenooten ..! er
het zou haar in de algemeene achting hebben kunnen doea dalen, ve
als zij zich als zelfstandige wezens hadden doen kennen, en in de ga
toekomst de bevallige en vleiende woorden der heeren hebben doen to
missen. Ik ontmoette er eene, jong, schoon en geestig ... ze was de
gekoppeld — ik meen, gehuwd — aan een man, wiens zoutelooze ee
aardigheden alleen harmonieerden met de uitdrukking van bekrom- or
penheid, die zijn aangezicht kenmerkte! Een man, zooals ik merkte, zii
vol van vooroordeelen., die meestal de bekrompenheid, naar ik meen. er
vergezellen! En zij, zij bad zeker niet één vooroordeel! zelfs niet Ik
dat, 't welk haar geoorloofd zou zijn geweest — het vooroordeel he
tegen de bekrompenheid! Maar zacht, zij moest hem huwen, hij in
Mijn schoonzuster Mathilde — je herinnert je het portret nog ze
wel dat ik onlangs van haar gaf? — bracht mij gister eene visite. de
UIT HET LEVEN EEN EU. VllOLW.
•2:.
liet was de derde sedert ons huwelijk, en dat wel de tweede in de twee laatste maanden. Denk daarbij dat het winter is en Mathilda zoo kouwelijk is als haar poes. Een teeken des tijds alzoo! Ook kwam ze onder beurstijd, zoodat de visite alleen mij scheen te gelden. Ik spaar je de beschrijving van haar toilet, want de nauwkeurige optelling van hetgeen ze om den hals droeg zou reeds al mijn wit papier innemen. Stel je daarom maar voor, dat ze tegenover mij zat en mij aanzag met een blik van medelijden in haar oogen en een woord van bitsheid op haar spitse kin! Eerst gold het mijn werkmeid, die niet werken kon, waarvan zij het bewijs had ontvangen terwijl zij de trap opklom. Of ik wel met een spijker de hoeken naging? zij was het gewoon te doen. Toen kwam het op die partij waar ik straks van sprak; zij was ook gevraagd geweest, maar had bedankt; zij hield er niet van om verplichting te maken en er niets voor in de plaats te krijgen als verveling en kennis aan vervelende menschen. Zooals ze gehoord had, was mevrouw Y er ook geweest. Het was de jonge geestige die ik boven bedoelde. Ze kon dat mensch niet verdragen. Ik deed haar opmerken, dat mij dit onverklaarbaar toescheen. Ze had toch zooveel uitstekends! Juist daarom, was haar antwoord. Ze bad zooveel en ze heeft dat alles verkocht vooreen goudklomp! Ze had meelijden met de meisjes, die de eeden van mannen geloofden, die de hooge waarde van den echt erkenden'; maar ze had alleen verachting voor de vrouwen, die zich verkochten, en te meer verachting, naarmate die vrouwen meerprijs ga^en. Albertine, ik voelde dat ik bloosde, en dat mij de spottende toon, dien ik hier heb aangeleerd, verliet. Ik wilde mevrouw Y verdedigen. Ik beweerde, dat er zoo vele omstandigheden waren, die een arm meisje konden bewegen om zulk een stap te doen; dat er ouders konden zijn, die tot zulk een stap dwongen . ..! Men moest zich niet laten dwingen, hernam zij. Liever de ouders laten schreien en zelve dienstbaar worden als dat moet, dan een laagheid doen. Ik kon niet toegeven, dat het een laagheid was; slechts een zwakheid, die soms verschoonbaar is en dikwijls uitgewischt kan worden in het huwelijk, als de vrouw, aan een man geklonken, die haar niet begrijpt, haar lot niet alleen gelaten draagt, maar zelfs zich zelve zoekt te verloochenen, om dien man nog alles te wezen. Wat denk je dat ze deed en zei? Je raadt het nooit. Zij kwam op mij
UIT HET LEVEN EENEll VIIOUW.
toe met trillende lippen en vatte mijn hand, zij, Mathilda! en zei halfluid maar scherp; Dat zou ik groot noemen, ofschoon ik met Corneille zou uitroepen:
Souffrez qae je Vadmire mats ne Vimite pas.
Het is een wonderlijke vrouw! Verstand heeft ze, maar ik geloof dat ze het misbruikt. Ze moet veel geleden hebben of neen dat kan niet; lijden heeft ze zeker nooit gekend. Zij is teleurgesteld en dat heeft haar nog scherper gemaakt. Maar gister was zij toch niet scherp of ongevoelig — neen, ze was zelfs hoog gevoelig. Als ik mijn eerste visite vergelijk bij deze, welk verschil! En ze is toch altijd nog dezelfde Mathilda! Ik begrijp haar niet. Daar wordt gescheld. Zou Janus het al zijn? En ik heb het belangrijkste uit je brief nog niet beantwoord! Je vraagt voor eenige dagen belet. — Lieve Albertine, belet? Voor jou nooit, zeg ik, maar mijn man zegt het niet. Ik, onvoorzichtige, liet je laatste letteren slingeren eu juist dien brief, waarin je je ideeën gaaft over de Oostei'sche quaestie. — Bas-bleu hoorde ik hem mompelen. Je bent ook voor de geallife'erden en Janus... behoef ik het nog te zeggen? is in zijn hart een Eus.quot;
De brief kon nog niet gesloten zijn, toen Janus al boven kwam. »Is het al zóó laat?quot; riep Henriëtte verbaasd uit, terwijl zij met den blanken vinger een ouwel uit het doosjen tipte. »Je schijnt je dus niet verveeld te hebben?quot; merkte Janus aan, wiens gelaat wrevel uitdrukte. »Je hebt zeker weer aan die vriendin geschreven, voor wie je allen verlaat? Als je aan haar denkt, denk je aan je man niet.... Jammer maar, dat die man goed genoeg moet zijn om af te schuiven als er wat noodig is . ..
sHoe komt dit hier te pas, Janus?quot; vroeg Henriëtte zacht.
x.Je begrijpt me niet, maar je wilt me niet begrijpen. Dat doe je nooit, en daar je je zelve voor heel knap houdt, moet dat beteekenen, dat ik eigenlijk niet waard ben begrepen te worden. Ik wil niet meer, dat je aan die vriendin schrijft.quot;
»Janus!... je hebt zeker niet fortuinlijk gehomberd. Ik wed, dat je verloren hebt. Hoeveel wel?quot; en ze was opgestaan en had haar arm door den zijnen gestoken. Er kwam geen antwoord. gt;Ik zal schellen om klaar te zetten.quot;
■2lt;3
UIT HET LEVEX KEN Kil VllOUW.
sHet is waarachtig tijd. In plaats van al die sentimenteele romans en dat gekletter op de piano en dat geklaag en geknier met je vriendin, de oude vrijster, die overal verstand van schijnt te hebben, had ik liever dat je je huishouden behartigde en van de orde hield. De man past op zijn zaken, de vrouw is voor het huishouden ... Ik wil niet langer /,00 leven. Orde moet en zal er zijn. Is je huishoudboek bijgeschreven?quot;
Terwijl de meid klaarzette, zat Janus in het huishoudboek na te zien en de daarin voorkomende sommen na te tellen. »Het is niet akkoord!quot; hoorde Henriëtte, die een enkelen zucht niet had weten te onderdrukken, met eenigen schrik uitroepen. «Rammel me niet zoo met die borden!quot; grauwde hij de meid toe, die vroeger het scherp verwijt over haar langzaamheid had gehoord en thans zich vlug wou toonen. »Wie heeft al dat vuil in de kamer gebracht?quot; vroeg hij, plotseling met den vinger op eenige voetstappen op het vloerkleed wijzende.
»Dat zul je zelf gedaan hebben, Janus!quot;
»Ik? Moet ik dat óok al gedaan hebben? Neen, dat heeft zij gedaan,quot; riep hij op de meid wijzende, die hem met verbaasden blik aanstaarde.
ȟ weet, Mevrouw! dat ik den heelen avond niet uit ben geweest.quot;
»Nog tegenspreken? Je hebt het gedaan, zeg ik je.quot;
»Ik heb het niet gedaan!quot;
»Weg, naar beneden. Ik wil je niet meer zien. Morgen mijn deur uit!quot;
»Waarom niet liever van avond nog?quot; zei de meid, die brutaal begon te worden.
Thans vond Mevrouw het raadzaam tusschenbeide te komen. ».Sientjen, Sientjen! Doe wat Mijnheer zegt.quot;
»Dat zal ik ook, Mevrouw! Goddank, dat ik van hem af kan,quot; en met dezen scherpen zet, zooals zij het noemde, ging Sientjen heen.
Een oogenblik slechts bleven man en vrouw bijeen; want nauwelijks was Sientjen beneden gekomen en was zij begonnen het gebeurde te vertellen, of een luid gelach weergalmde door het huis, wat Janus woedend naar de keuken deed stuiven. Henriëtte wilde hem terughouden, maar hij stiet haar van zich af. Een hevige woordenwisseling deed zich hooren, waarbij Janus bleek te kort te schieten.
UIT HET LEVEN EEXEll VROUW.
toe met trillende lippen en vatte mijn hand, zij, Mathilda! en zei halfluid maar scherp: Dat zou ik groot noemen, ofschoon ik met Corneille zou uitroepen :
Souffrez que je Vadmire mais ne Vhnite pas.
Het is een wonderlijke vrouw! Verstand heeft ze, maar ik geloof dat ze het misbruikt. Ze moet veel geleden hebben of neen dat kan niet; lijden heeft ze zeker nooit gekend. Zij is teleurgesteld en dat heeft haar nog scherper gemaakt. Maar gister was zij toch niet scherp of ongevoelig — neen, ze was zelfs hoog gevoelig. Als ik mijn eerste visite vergelijk bij deze, welk verschil! En ze is toch altijd nog dezelfde Mathilda! Ik begrijp haar niet. Daar wordt gescheld. Zou Janus het al zijn? En ik heb het belangrijkste uit je brief nog niet beantwoord! Je vraagt voor eenige dagen belet. — Lieve Albertine, belet? Voor jou nooit, zeg ik, maar mijn man zegt het niet. Ik, onvoorzichtige, liet je laatste letteren slingeren eu juist dien brief, waarin je je ideeën gaaft over de Oostersche quaestie. — Bas-bleu hoorde ik hem mompelen. Je bent ook voor de geallieerden en Janus... behoef ik het nog te zeggen? is in zijn hart een Eus.quot;
De brief kon nog niet gesloten zijn, toen Janus al boven kwam. »Is het al zóó laat?quot; riep Henriëtte verbaasd uit, terwijl zij met den blanken vinger een ouwel uit het doosjen tipte. »Je schijnt je dus niet verveeld te hebben ?quot; merkte Janus aan, wiens gelaat wrevel uitdrukte. gt;Je hebt zeker weer aan die vriendin geschreven, voor wie je allen verlaat? Als je aan haar denkt, denk je aan je man niet.... Jammer maar, dat die man goed genoeg moet zijn om af te schuiven als er wat noodig is. . ..quot;
r-Hoe komt dit hier te pas. Janus?quot; vroeg Henriëtte zacht.
3gt;Je begrijpt me niet, maar je wilt me niet begrijpen. Dat doe je nooit, en daar je je zelve voor heel knap houdt, moet dat beteekenen, dat ik eigenlijk niet waard ben begrepen te worden. Ik wil niet meer, dat je aan die vriendin schrijft.quot;
gt;Janus!... je hebt zeker niet fortuinlijk gehomberd. Ik wed, dat je verloren hebt. Hoeveel wel?quot; en ze was opgestaan en had haar arm door den zijnen gestoken. Er kwam geen antwoord. gt;Ik zal schellen om klaar te zetten.quot;
UIT HET LEVEN EEK Eli. VROUW.
sHet is waarachtig tijd. In plaats van al die sentimenteele romans en dat gekletter op de piano en dat geklaag en geknier met je vriendin, de oude vrijster, die overal verstand van schijnt te hebben, had ik liever dat je je huishouden behartigde en van de orde hield. De man past op zijn zaken, de vrouw is voor het huishouden ... Ik wil niet langer zoo leven. Orde moet en zal er zijn. Is je huishoudboek bijgeschreven?quot;
Terwijl de meid klaarzette, zat Janus in het huishoudboek na te zien en de daarin voorkomende sommen na te tellen. »Het is niet akkoord!quot; hoorde Henriëtte, die een enkelen zucht niet had weten te onderdrukken, met eenigeu schrik uitroepen. »Karamel me niet zoo met die borden!quot; grauwde hij de meid toe, die vroeger het scherp verwijt over haar langzaamheid had gehoord en thans zich vlug wou toonen. »Wie heeft al dat vuil in de kamer gebracht?quot; vroeg hij, plotseling met den vinger op eenige voetstappen op het vloerkleed wijzende.
»Dat zul je zelf gedaan hebben, Janus!quot;
»Ik? Moet ik dat óok al gedaan hebben? Neen, dat heeft zij gedaan,quot; riep hij op de meid wijzende, die hem met verbaasden blik aanstaarde.
Ȇ weet. Mevrouw! dat ik den heelen avond niet uit ben geweest.quot;
»Nog tegenspreken? Je hebt het gedaan, zeg ik je.quot;
»Ik heb het niet gedaan!quot;
»Weg, naar beneden. Ik wil je niet meer zien. Morgen mijn deur uit!quot;
«Waarom niet liever van avond nog?quot; zei de meid, die brutaal begon te worden.
Thans vond Mevrouw het raadzaam tusschenbeide te komen. »Sientjen, Sientjen! Doe wat Mijnheer zegt.quot;
«Dat zal ik ook, Mevrouw! Goddank, dat ik van hem af kan,quot; en met dezen scherpen zet, zooals zij het noemde, ging Sientjen heen.
Een oogenblik slechts bleven man en vrouw bijeen; want nauwelijks was Sientjen beneden gekomen en was zij begonnen het gebeurde te vertellen, of een luid gelach weergalmde door het huis, wat Janus woedend naar de keuken deed stuiven. Henriëtte wilde hem terughouden, maar hij stiet haar van zich af. Een hevige woordenwisseling deed zich hooren, waarbij Janus bleek te kort te schieten.
UIT HET LEVEN' EENquot;EU VKOOV.
daar de schimpwoorden van »Janhenquot; en andere dergelijke hem nog vervolgden, toen hij weer boven was. »Weg zullen ze, allebei!quot; zei hij hijgend terugkomend.
»En wat dan. Janus'? Wij kunnen toch niet zonder hooien?quot;
»Moet ik daar ook al voor zorgen? Als je voor geld er dadelijk geen anderen kunt krijgen, dan moet je de armen maar eens zelve uit de mouw steken. Dat heeft mijn moeder, die altijd in weelde is grootgebracht, wel soms moeten doen; me dunkt, dat jij 't alvast wel zult kunnen.quot;
Het bloed vloog haar naar het aangezicht. »Al had ik geen geld, Janus! toch ben ik nog niet voor dienstbode opgevoed!quot; Ue gansch nog niet bitse aanmerking bleek dienst te doen van de olie in het vuur.
»Die pretentie kan ik niet velen!quot; riep hij uit. »Wat je bent, ben je toch door mij, zou ik denken. In plaats van dankbaarheid, ondervind ik niets dan onwil. Wat was je lot geweest? Om den voet onder de tafel van vreemden te steken...!quot;
Henriijtte biggelden de tranen over de wangen, maar haar oogen vonkelden; de mate van haar geduld liep over. ^Dat is een laaghartig verwijt. Gave God, dat ik den voet onder de tafel van een vreemde gestoken had, want dan zou ik vrij geweest zijn te vertrekken, indien mij een woord was toegevoegd, dat slechts half zoo bitter mij had toegeklonken als het jouwe. Gave God, dat ik dienstoaar en vrij ware en niet de luimen hoefde in te willigen van een ...!quot; Haar vrouwelijke kieschheid hield het woord terug, dat zij gereed was uit te spreken; zjj had ook het woord »kindquot; op de lippen. De vrouw, hoewel in ziedende drift, hoewel in het liefste beleedigd, begreep dat zulk eene beleediging op haarzelve terug zou vallen. Wat zij echter gesproken had, was reeds genoeg, om Janus met de woede in het hart naar boven te doen ijlen, naar zijn slaapkamer, die hij herhaalde malen met groote stappen op en neer liep, het oogenblik verwenschende, dat hij gehuwd was met eene vrouw, die niets bezat en toch zooveel pretentie maakte.
Waar een ongelukkig partijtje hombre al niet bij dien ir.an toe kon leiden! Langen tijd bleef Henriette nog beneden. Van het avondeten was geen sprake meer. De boeien had zij naar boven doen gaan, en zoo zat zij daar nu alleen. Weer was het zoo stil, dat men het
28
UIT HET LEVENquot; EENER VROUW.
tikken der pendule kon hooren, maar thans werd geen pen vernomen, die over het papier heengleed en gedachten neerschreef, welke een afleiding gaven aan de gedrukte stemming van haar die ze vormde. En toch, gedachten hoopten zich op in dat brein, gedachten, zóó somber, dat zij zich in tranen uitdrukten en in de woorden, op den toon der wanhoop uitgebracht: »Vader, moeder! u beiden hebben het gewild!quot;
Het tooneel, dat wij schetsten, was wel het hevigste, dat nog was voorgevallen. Het was echter niet het eenige! Tusschen de wittebroodsweken en dezen avond lagen ettelijke maanden in en ook ettelijke voorvallen, waarin de bekrompenheid van Janus en ook de onvoldaanheid van Henriëtte zich openbaarden; waarin in het licht werd gesteld, dat Janus niets te geven had dan geld en dat Henriütte meer dan dat vorderde, terwijl gene niet wist wat schatten deze bezat en dat ook niet kon weten, daar het een rijkdom was, waarvan hij het gehalte niet in staat was te begrooten. Was Janus dan een nietswaardige, die geen vrouw gelukkig kon maken, zooals zijn zuster Mathilda beweerde? Deze mocht in dit geval geen autoriteit zijn, daar zij hetzelfde van alle mannen beweerde, en van de meesten,, ook ten aanzien van van Jeveren, ten onrechte. Janus toch was geen slecht mensch, maar behoorde tot die talrijke soort van mannen in onze handelsplaatsen, wier opvoeding verwaarloosd of liever alleen ingericht is om op de hoogte te zijn van »de zakenquot;. Bij vele handelsmenschen is er niets hoogers dan »de zakenquot;. En dan nog welke zaken! Ik heb eerbied voor den handelaar, die zijn waren, ginds inkoopt en hier verkoopt, en dit doet met den zekeren grondslag, die hem zijn kennis van de bestaande behoeften verleent; ik heb eerbied voor den handelaar, die de zeden en gebruiken, de zwakheden en de krachten van den nabuur niet alleen, maar van alle natiën moet hebben leeren kennen, en wiens »zakenquot;, alzoo gegrond op de kennis der werkelijkheid, verheven worden tot een vak van wetenschap. Maar de werkkring van Janus van Jeveren en zijn gelijken was niet alzoo. Kennis van eenige beursusantiën, het bezit van eenige patroons, langdurige soliditeit — ik bedoel hier alleen de financieele — ziedaar wat de eenige vereischten waren voor zijn zaken en waarnaar de opvoeding was ingericht. Geen wonder, dat Janus geen andere behoeften kende als het verkeer op de beurs en
30 LIT HET LEVEN LEXER VROUW.
in de societeit, of op zoogenaamde vriendschappelijke bijeenkomsten, waar men e n het genot van de beurs e n de geneugten der societeit vereenigd vond. Hoe konden ook onder die omstandigheden hoogere behoeften, dan die de platte werkelijkheid betroffen, zich ■ontwikkelen! Hoe kon hij in een vrouw dan ook iets anders wenschen als een tweede ik-zelf. Voeg daarbij, dat de bekrompenheid des geestes ook hier gepaard ging met de kleingeestigste heerschzucht en een geringschatting van alle gaven, die niet dadelijk nuttig waren voor de platte werkelijkheid, waarin hij zich bewoog, waarin zich ■de zijnen hadden bewogen en waarin zij allen hun geld hadden gewonnen. Een vrouw, die zuinigheid paarde aan de grootste lankmoedigheid en onderworpenheid jegens den man, die het geld verzamelde, dat zij alleen had uit te geven; een vrouw, die behoorlijk de gasten wist te recipieeren en behoorlijk wist »mee te doenquot; met de vrouwen van 's mans vrienden en bekenden, vereenigde alles in zich wat Janus en zijn gelijken verlangden. Eer met iets minder dan met iets meer zou hij zich hebben kunnen verdragen! En wat had Janus ontvangen? Een vrouw, meestal in afzondering opgevoed die ■op zichzelve had geteerd en de kiemen, door de natuur in haar gelegd, had weten te ontwikkelen; die juist de werkelijkheid had pogen te vergeten voor die edele sfeer, welke hare fantasie haar had voorgetooverd, omdat zij daarin een dampkring had gevonden, wasrin zij beter had kunnen ademen dan in de werkelijkheid, welke haar niets bood als teleurstelling.
Toen zij gedwongen werd te huwen, wist zij niet welke plichten ■de vereeniging oplegde waartoe zij overging; en in de eerste maanden dier vereeniging was zij wel tot de overtuiging gekomen, lt;]at haar man beneden haar stond, dat een echtgenoot naar hare keuze geheel anders zou moeten zijn, maar had zij nog niet de zegepraal kunnen behalen, waarvan zij tegenover Mathilda gewaagde, had zij nog niet zichzelve weten te veranderen, om den echtgenoot gelijk te zijn aan wien zij zich verbonden had.
Janus had bij al zijn niet beminnenswaardige qualiteiten ook die van zeer haatdragend te zijn. Evenals het trage geheugen, dat niet spoedig iets opneemt, maar het eenmaal-opgenomen-hebbende lang bewaart, zoo handelde ook hij bij een beleediging of een twist. Henriëtte had het dikwerf reeds bespeurd en zich dan ook voorbereid op maanden
/
UIT HET LEVEN' EEXEll VnOUW, Cl
van wrok. Tocli bad zij zich ditmaal vergist. Weinige dagen na het voorgevallene was hij bij haar gekomen, had haar vriendelijk aangezien en toen gezegd: «We zijn bij Mathilda gevraagd; voor morgenavond ! Me dunkt, we moesten er heengaan!quot; Henriëtte stemde dadelijk toe en hield zich alsof ze niet wist waarom hij den twist zoo spoedig vergeten had. De uitr.oodiging was er de oorzaak van. Hij had in geen geval durven weigeren. Wij weten toch hoe hij over die zuster dacht, die rijk was en nooit trouwen zou. En zoo Henriëtte geweigerd had, dan zou hij alleen moeten gaan; hij alleen bij Mathilda! Zijn goed humeur bleek dan ook, toen zijn vrouw hem meedeelde, dat de boter was opgeslagen en er moest worden opgedaan. Met het zachtzinnigste gelaat van de wereld voerde hij haar te gemoet; ^Goed, Jet, dan zal ik maar gaan bestellen!quot;
Toen zij den volgenden avond van hun bezoek terugkeerden, bleek het humeur wel wat minder goed. Mathilda was wel niet onvriendelijk jegens hem geweest, maar had hem een paar maal op zulk een veel-beteekenende wijze naar de meiden gevraagd, die hij had weggejaagd, en daarbij zijn vrouw zoo vreemd en soms zoo spottend lachend aangezien, dat al zijn grieven tegen de »oude vrijsterquot;, die hij echter alleen maar liefhad omdat ze een oude vrijster was, weer bij hem opkwamen.
»Wat heb je toch met haar zitten te praten?quot; vroeg hij zijn vrouw eindelijk. »Ik mocht dat onpleizierige huisbeest bezig houden en dan die halve juffrouw van gezelschap, die zij er op na houdt....quot;
»Zij handelt braaf met die vrouw; zij is een ongelukkige, waar niet veel bij zit en die ze van tijd tot tijd wat laat verdienen.quot;
»Hm, zoo! Dat kon ze wel op een andere manier doen. Laat ze
dat mensch een weekgeld geven, maar haar bij zich te vragen____!
En nog wel als ik er kom____!quot;
fZe is van fatsoenlijke familie; ze heeft gevoel en het is genoege-lijker een belooning te ontvangen dan een aalmoes. Als men gevoelt dat men iets doet voor wat men ontvangt, dan twijfelt men nog niet aan eigenwaarde.quot;
»Nonsens! het is te doen om het geld, hé? Welnu, geef dat en verg er niets voor, des te beter is het. Al die oudevrijsters-gekheid!quot;
»Het moge voor jou gekheid zijn,quot; hernam Henrititte, »het is het, Goddank! voor je zuster niet, die ik hoe langer hoe meer leer hoogachten.quot;
LIT II KT LEVEN EEN EU VROUW.
»Zeker, omdat ik haar niet mag lijden? Zeker, omdat zij raaskalt over de voortreffelijkheid der vrouwen? Zeker, omdat zij je opzet tegen je isan? Ik wil niet hebben dat je er meer naar toegaat of haar alleen ontvangt.quot;
»Dus de laatste met wie ik om kan gaan, ontneem je me.quot;
»Daar zijn mensehen genoeg, die met je verkeeren willen.quot;
»Maar daar i k niet mee verkeeren wil.quot;
ïDat zullen we zien!quot; zei Janus, vast besloten zijn suprematie, die op het spel stond, te handhaven.
Waar was het, dat er een soort van rebellie van de zijde van Hen-riëtte ontstaan was; waar was het ook, dat Mathilda daartoe, hoewel onwillekeurig, had bijgedragen. Van het oogenblik dat zij gemerkt had, dat Henriütte andere behoeften kende dan die van het geld, bad zij haar wrevel jegens haar kunnen temperen; van het oogenblik, dat ze haar ongelukkig zag, had zij eenig medelijden gevoeld voor het lid harer sekse, dat weer door een man beheerscht en gety-ranniseerd werd. Haar medelijden toonde zij echter op hare wijze; het uitte zich vooral in bitteren spot jegens den schuldigen Janus, wiens waggelend gezag daardoor bij Henriütte een knak te meer kreeg.
Zoo verliepen er eenige maanden, waarin de verhouding der echtgenoten weinig gunstiger werd. Daar was een kilheid in het ledige huis van van Jeveren, een kilheid, die hem zijn huis hoe langer hoe meer verlaten en Henriëtte bijna bevriezen deed. Geen omgang dan bij geschrifte met hare Albertine, die haar niet spreken mocht en toch door haar persoonlijken omgang alleen had kunnen troosten. De letter toch is zoo koud, het woord alleen is warm, evenals het gemoed, waaruit het is opgeweld. De majoor en de majoorsche kwamen hoe langer hoe minder. Schoonzoon was stug en de eigen dochter begon meer en meer haar ongeluk aan haar ouders te wijten. Als zij in de eenzaamheid op de causease neerzat, te midden dier weelderige meubelen, die ze zoo gaarne had willen verruilen voor een menschelijk wezen, waarmee zij van gedachten wisselen kon, dan kwam haar een beeltenis uit haar jeugd voor oogen, de beeltenis van een bevalligen jonkman, uit wiens blikken geest en vernuft haar tegenstraalden.... Als door een boozen geest achtervolgd stond zij op, wischte ze de tranen zich uit de oogen en zocht zij huiselijken arbeid op, als om zich te verstrooien; maar Janus kon er zeker van zijn dat hij, als
o 2
UIT HET LEVEN EENER VROUW.
hij thans kwam, een strakker gelaat ontmoeten, een stroever toon dan ooit te voren zou hooren.
Eens kwam hij bij haar, een oogenblik voordat hij weer uit zou gaan. »Ik heb van avond eenige menschen gevraagd. Zorg dat alles in orde is,quot; zei hij. Hij wachtte een oogenblik alsof hij antwoord wachtte. »Er komen eenige dames ook. Je dient er dus bij te zijn. Onder de heeren is er een, die uit je stadje komt. Ik weet niet of je hem kent: Mijnheer Stellinck.quot;
jgt;Neen, neen; ik zal ze niet ontvangen. Janus! stel het uit, ik voel mij niet wel.quot;
»Ik heb er niets van kunnen merken. Ik geloof er ook niets van. Je zult toch geen publiek schandaal willen. Je kunt me toch wel dat genoegen doen; ik laat je, dunkt me, genoeg vrij in mijn huis, waar ik altijd uit ga.quot;
«Janus! ik smeek het je, laat die heeren niet komen ... ik mocht dien Stellinck nooit...quot;
»Het is een alleraardigste jongen . ..quot;
»En zijn vrouw ..
»Hij is niet getrouwd. Je ver-gist je zeker.quot;
»Neen, neen,quot; riep ze thans werkelijk in angst. »Het is wel dezelfde. Een opgeblazen mensch ... een vervelend mensch . ..quot;
»Weer vervelend! Zeker omdat hij mijn vriend is; omdat hij een aangenaam discours heeft. Je bent eigenlijk te geleerd en te verstandig voor alle menschen! Maar kort en goed, Stellinck komt.quot;
»Hij komt!quot; lispelde zij, toen Janus haar verlaten had. »0 mijn God ! ware Albertine hier! wat moet ik doen. Als de vrouw van Janus hém terugzien!quot;
Door de velerlei bezigheden, waartoe zij zich dwong, wou zij alle gedachten aan dien avond verwijderen, maar juist die bezigheden waren een voorbereiding voor dien avond, zoodat Stellinck haar niet uit de gedachten ging. Op de zaal werd er ontvangen. De meeste genoodigden waren reeds aangekomen en de toestand van het weelwas reeds veelzijdig besproken. Juist waren de moeders begonnen het heir van kinderen, dat ze saam bijeen hadden kunnen brengen, de revue te laten passeeren en de wonderen van het geslacht beneden de drie jaar elkaar te vertellen, toen een heer binnentrad, die met den naam van Stellinck werd verwelkomd. Hij had een
VERLEDEN EN HEDEN. 3
33
34 UIT HET LEVEN EENEU VROUW.
allergunstigst voorkomen, wat door niet een der dames werd gezegd, hoezeer het door allen gevoeld werd. Met een eenigszins spotziek glimlachje om de lippen ging hij het vertrek door om de gastvrouw te naderen, voor wie hij zich boog, koel boog, zooals de naastbij zijnde dame opmerkte, waarna hij zich naar den gastheer begat. Henriëtte had het niet gewaagd hem aan te zien, en om haar onrust te verbergen, had zij veel dieper geneigd, dan wel noodig was geweest.
Toen hij zich bij de heeren gevoegd had, waagde zij het eerst haar oog steelsgevvijze op hem te vestigen. Zij vond den makkei luuei jeugd — hoeveel tijd scheen er niet' te liggen tusschen hare laatste ontmoeting en de tegenwoordige ! en het waren slechts een tweetal jaren! — opgewassen, ontwikkeld, mannelijk schooner dan vroeger. Hoe gemakkelijk wist hij zich te midden der heeren, die veel ouder waren dan hij en een hoogere positie in de maatschappij innamen, te bewegen! Met hoeveel takt hij zich jegens de dames gedragen kon, zou zij spoedig vernemen, want Stellinck trad in den damescirkel en sprak ... hare gebure aan. Haar hart klopte hoorbaar, toen zij de welbekende stem in haar nabijheid vernam, toen zij zijne geestige toespellingen, de aardige nietigheden hoorde, die hij, als dienaar van den hon ton, aan de dame uitdeelde, die hem haar geheele aandacht schonk.
»Ik ben werkelijk blij verrast u terug te zien,quot; zoo sprak hij plotseling Henriëtte aan. «Verbeeld u, mevrouw!quot; — deze woorden werden weder tot de gebure gericht — jdat onze gastvrouw en ik nog oude bekenden zijn. Niet waar? het is alsot we jaren zijn gescheiden geweest, en het is toch niet zoo; alleen ligt tusschen ons vei'leden en heden een huwelijk en dat verandert dikwijls zeer veel. Pardonneer mij. Mevrouw! mag ik eens nieuwsgierig zijn?quot; Dit zeggende nam hij het borduurwerk der dame ter hand en betuigde er zijn bewondering over.
»Mijnheer Stellinck, mijn man vertelde me, dat u kort geleden zoo'n mooi stuk had gezien. We moeten eerstdaags eens uit , want we krijgen logees — weet u, een paar nichtjes — hoe heet het stuk ?quot; vroeg een andere dame, die schuins over de gastvrouw zat.
» La question cVargent van Duinas füs.
»Den auteur der demi-monde?quot; vroeg Henriëtte zacht en blozend, bijna niet wetend wat zij zeide.
UIT HET LEVEN EENER VROUW,
»Juist, Mevrouw van .leveren! Het is de man der crépuscules. De üuitsehers houden tegenwoordig veel van krankzinnigen, de Franschen van .. . demi-mondes.quot;
igt;La question cVargent is dat dan ook van de demi-monde?quot; vroeg een zacht pieperig stemmetje, die blijkbaar noch de question d'argent noch de demi-monde begreep.
»Pardonneer, mevrouw! La question d'argent speelt in een geheel andere sfeer, meer in de onze. Alles zeer jashionable! Alles comme il faut, want de hoofdpersoon is het geld.quot;
Henriëtte stond op en vroeg aan een der naastbijzijnde heeren, of hij nog van een kop thee gediend wilde zijn. ïe gelijker tijd kwam het verzoek van een hunner tot haar, of zij wat muziek wilde maken. Tot zijn eigen groote verwondering werd het dadelijk bevestigend beantwoord. De piano werd geopend en de gastvrouw zocht met koortsige haast in haar muziek. Zij scheen niet te kunnen vinden wat zij zocht, maar zij bemerkte welhaast een helper te hebben ontvangen. Het was Stellinck, die door van .leveren bijna tot voor de piano was gedrongen, daar hij met zijn schoon orgaan, dat door verschillende dames geprezen werd, »daar ook hoorde; bij zou Henriëtte accompagneeren.quot;
»Kent u Le Printemps, mevrouw?quot; fluisterde hij.
vL'automne!quot; zei zij haastig, eene romance in de hand houdend, die dien naam droeg.
15eider voordracht werd luide toegejuicht en het was niet alleen complaisance, die het de aanwezigen deed doen. Van Jeveren, die »niets geen verstandquot; van muziek had, zooals hij het noemde, begreep er zóóveel van, dat dat toch heel mooi was, dat zulk een gezang veel had van den zang van werkelijke zangers. Hij bad Henriëtte nooit zoo hooren zingen. Hij trad naar haar toe. Stellinck had zich middelerwijl tot haar overgebogen en fluisterde baar toe: »U zal zeker zegepraal op zegepraal behalen, en het rijk waarin u heerscht is zeker zeer groot, grooter dan wanneer u in ons stadje gebleven was.quot;
»Nu, Jet, dat mag je eens weer doen. Wat zeit u, meneer, is mijn vrouw geen virtuoos?quot; vroeg van Jeveren verrukt cn over het spel zijner vrouw ün over haar betrekkelijk goede luim.
Jet wendde zich dadelijk om en vervoegde zich weer bij de dames
35
UIT HET LEVEN EENEE VROUW.
met eenigen wrevel en tevens met weemoed in het hart. Stellinck behandelde haar koel, beleedigde haar door zijn ironie... zij haatte hem bijna... zij zou onverschilligheid toonen; zij zou bewijzen dat zjj niets meer voor hem voelde . .. dat zij vroolijk kon zijn zooals hij, en zij werd dezen avond tot aller verbazen de ziel van het gezelschap, schitterend van geest, verrassend door de juistheid harer opmerkingen en de fijnheid van haar discours. Toen Janus met haar alleen was, zei hij eenigzins knorrig; jZóó had ik het niet gemeend; zóó vroolijk of zóó lief had je wel niet behoeven te wezen. Ik vind niet dat het een vrouw voegt ..
De charme was geweken, de opwinding verdwenen en Henriiitte voelde zich moê en mat. En dan zulk een verwijt in dit oogen-blik te moeten hooren. »Mij dunkt, dat ik de eer van het geslacht van Jeveren heb opgehouden,quot; zei zij scherp.
Den volgenden dag en ook den daaropvolgenden was zij ongewoon ijverig. Het was of zij in haar klein huisgezin met werk-, keukenen linnenmeid het werk opzocht om iets te doen te hebben. Zij zocht afleiding, maar vermocht zelfs voor het oog van Janus haar spanning niet te verbergen. Dan eens opgewonden en vriendelijk jegens haar echtgenoot, dan weer stuursch en achterhoudend jegens hem, was zij hem en zichzelve een raadsel.
Hooren wij hoe zij een poging doet, om onder woorden te brengen wat zij voelde, toen zij weer in een brief aan Albertine zich voor de eenige geestverwante die zij kende uitstortte.
10 Mrt 18 . .
»Ik kan de meening in je vorige letteren uitgedrukt, als zou ik nog zijn wat ik altijd geweest ben, niet beter bestrijden, dan door je mede te deelen, dat ik hem heb teruggezien, van wien ik eens de zwakheid heb gehad tot je te spreken, hem, dien ik eens meende lief te hebben. Hoe ik vroeger mij verkwikken kon aan de herinnering dier zalige dagen; hoe ik mij zyn beeltenis telkens voor den geest tooverde . ..! en toen ik hem voor weinige dagen hier ontmoette, was alles veranderd. Hij was mij als een vreemde! Hoe de koopmanslucht hier alles misvormt! Ook hij scheen den invloed dier lucht ondergaan te hebben. Ik had vermoed hem terug te zullen
3G
UIT HET LEVEN EENKII VROUW.
zien met een bestraffing op de lippen, want, Albertine! ik heb schuld jegens bem ! Ik meende bem bet hart gebroken te hebben! — Ik bedroog mij; ik zag een glimlach om zijn lippen en boorde in ieder woord de courtoisie van een beschaafd mensch, die echter van zijne bekendheid met mijn verleden misbruik maakte door mij, onder den schijn van mij te vleien, te kwetsen. Bestaat er bij hem nog eenige wrok, dan is die wel koud, dan is bet die van bet hoofd alleen, niet die van het hart... Ik heb mij dien avond gewroken, Albertine! ik heb koelheid tegenover koelheid gesteld; ik ben zelfs vrooliik geweest, en schuins over mij zat Janus en in mijne nabijheid... hij! Welk een verschil!
Albertine, het vorstand zetelt op zijn aangezicht, maar het is dan ook alleen verstand, geen gemoed ... Het vrouwenhart, dat aan bet zijne klopte, zou zich toch ook rampzalig voelen.
Ik was besloten hem niet weer te ontvangen. Niet omdat ik voor mijzelf vreesde, maar om de kwaadsprekendheid der wereld te ontgaan, daar ik, bij de gestadige uithuizigheid van mijn echtgenoot, gevaar liep hem altijd alleen te moeten ontvangen. Gister evenwel was Mathilda mij weer eens komen bezoeken. Nauwelijks zat zij, of bij werd aangediend. De gelegenheid was te schoon om de digestie-visite, die mij altoos nog boven het hoofd hing, thans zoo neutraal mogelijk af te wachten! Ik gaf dus geen belet! Toen hij binnentrad, was ik toevallig naar voren geloopen, zoodat hij mij alleen in de suite dacht en op het eerste oogenblik Matbilde niet bemerkte. Wat hem scheelde? Zijne manieren waren linksch; bij reikte mij een hand; hij haperde. .. Matbilde oefende echter een zeer gunstigen invloed uit. ïoen hij haar zag, werd hij als vroeger: vroolijk, schertsend, bijtend, scherp, dikwijls! Mathilda, de stugge Mathilda, was van hem geünchanteerd! Dat had gewis een paar kunnen worden, zoo zij maar wat later of hij wat vroeger geboren ware. Hij die le mariage de raison zoo hekelt, had zich wel eens plotseling kunnen bekeeren! Maar neen, welk een monsterachtige vereeniging zou dat geweest zijn! Ik gun Mathilda een beteren echtgenoot, zij die ook minder geestig, maar dan ook minder kwetsend, want Mathilda — ik begin het hoe langer hoe meer in te zien! — is een edele zie], boe onedel het hulsel ook schijne waarin zij zich voordoet. Zij is de eenige, die mijn toestand begrijpt, en zeker de eenige, die er mij
37
UIT HET LEVEN EEN EK VROUW.
geen verwijt van maakt, dat ik mij naast Janus ongelukkig gevoel. Slechts is haar oordeel over alle mannen eigenlijk een vooroordeel dat, helaas! on verwrikbaar is.
Hij weet echter met alle vrouwen om te gaan of om te springen, zeker omdat hij ze laag schat of ten minste gering. Zelfs Mathilda tastte hij na weinige oogenblikken in haar zwakste zijde aan! Le perfide! Hij begon over de trouweloosheid zijner sekse ! Hij gaf baar alles toe en overtrof haar nog in scherpte van afkeuring! Ik begreep eerst zijn bedoeling, toen hij de stukken omkeerde, zooals mijn vader zou zeggen, en op de tegenpartij vuren ging. Ook daar was trouweloosheid, ook daar werden eeden verbroken, werd liefde vertreden uit belang... Albertine! Ik kon niet tusschenbeide komen, toen ik hem en Mathilda slag zag leveren ... ik zw^eeg ... de diplomaat! bij trok in het hevigst der bataille terug en liet haar de zege; het was galanterie ... hij meende het niet... hij wilde mij ... zijn wraak is toch zoo koud niet als ik dacht... Welk een indruk hij op Mathilda maakte, gaven hare woorden bij het afscheid te kennen: ïje moet mij toch eens meedeelen, waar je hem hebt leeren kennen.quot;
19 Mrt. 18 ...
•
»Ik heb je laatsten brief onbeantwoord gelaten, want ik was boos op je. Zulk een onderstelling! Je vreest voor mij; je gelooft dat ik mijzelve bedrieg, dat die man mij gevaarlijk kan worden...! Albertine, hoe verkeerd beoordeel je mij! Ik haat hem.... Hoe goed gestemd ook, hoe gelaten ook in het lot mij beschoren, word ik door hem te zien geprikkeld tot onrechtvaardig wordens toe, gevoel ik behoefte hem toe te roepen : je vervolgt me, je denkt me te pijnigen, maar je bereikt je doel niet. En hij zou mij gevaarlijk zijn! Hij, die me onverschillig zou wezen, wiens bestaan ik vergeten zou, zoo hij zich niet het air gaf van mijn vijand te willen zijn! De goede Janus is zoo geheel van je opinie, dat hij mij bevolen heeft Stellinck altijd goed te recipieeren, daar hij zijn vriend is en zich met hem steeds zoo goed amuseert! Je hadt gister bij mij moeten wezen in het Park! Er was een groot concert; de grootste meesters lieten zich hooren. Ik en Janus waren er vroeg genoeg; gewoonlijk zien
38
UIT 11 ET LEVEN EENEtl VROUW.
we het orkest binnenkomen, want Janus is zoo ban.i,' te laat te komen, dat hij er altijd te vroeg is. Daar kwam zijn vriend Stellinck aan in gezelschap van een heer en twee dames, Stellinck wees hen op een rij stoelen in onze nabijheid. De dame die bij geleidde, zag er heel goed uit en hij overlaadde haar met complimenten. Hoeveel soiiis.' Toen ik toevallig dien kant op zag ontmoette zijn blik dien hij ter sluip op mij richtte, den mijnen! De zot! Zou hij zich misschien inbeelden dat de jaloezie...! Zou hij zich werkelijk veroorloven te denken, dat ik hem.... nog liefhad! Het genoegen was mij door zijn tegenwoordigheid den ganschen avond bedorven! In de groote pauze kwam hij zijn compliment maken! Zeer beleefd, niet waar? De gedachte echter dat hij het er op had toegelegd mij te kwetsen, deed mij weinig acht geven op wat hij zei. Hij bemerkte het en wendde zich toen tot Janus, die den ganschen avond welge-luimd bleef! Mijn man blijft onuitputtelijk in zijn lof. Het is waar, dat Stellinck den conversatietoon goed weet te vatten en takt heeft om met alle menschen om te gaan. Of het wel voor hem bewijst? Ik zie hem voor ijskoud aan; veel verstand, maar geen hart. Zou hij anders wel op zulk een wijze zich willen wreken? Maar waar dwaal ik heen? Zou hij dat wel willen? Heeft hij wel ooit iets voor me gevoeld ? Licht neemt hij den schijn aan van mij te vervolgen, alleen om mij te straffen voor de valsche positie, waarin ik hem voor een oogenblik gebracht heb! In ons stadje toch had men onze vertrouwelijkheid bemerkt en sprak men er fluistrend van. Men heeft hem wellicht geplaagd met een refus, dat bij niet geleden heeft.... maar zwijge ik van het verleden! Het beden wordt er mij te wreeder door. Schrijf mij. schrijf mij spoedig, Albertine! maar niet over hem; het lezen van zijn naam doet mij al pijn.
2 April 18...
Nog geen brief van je, loome, trage schrijfster! Nog geen antwoord van je en ik schrijf je al weer. Ik heb er behoefte aan. Had ik mijn vorige letteren nog hier, ik zou die verscheuren, want ik was onrechtvaardig. Een paar dagen na dien concert-avond — de herinnering zelfs is mij bang — vroeg bij belet. Janus was aan zijn zaken; ik zat alleen in de zijkamer voor het raam en las in Copperfield.
39
UIT HET LEVEN EENER VROUW.
Hij had mij dus bij het opgaan der stoep kunnen zien! Toch zou ik hem belet gegeven en hem die beleediging gegund hebben als ik niet bedacht, hoe hij mijn weigering om hem te ontvangen zou kunnen opnemen. Vooral nu dien concert-avond had hij aan mauvaise humeur kunnen denken en.... dat was mij onverdragelijk. Ik liet hem dus binnenkomen. Het was vreemd, maar de man, die zoo goed zijn wereld verstaat, was zeer linksch, bijkans lomp. Hij was gedwongen en zat na de eerste begroetingen stijf tegenover me. Mij dunkt het had hem aan geen conversatie behoeven te ontbreken, als hij maar naar mijn lectuur had gevraagd. Hij oordeelt zoo goed! Plotseling echter gaf hij aan mijn gedachten een gansch andere wending en vroeg hij mij of ik mij niet gelukkig voelde in de hoofdstad, waar geest en vernuft zooveel gelegenheid hebben te schitteren. Wat ik hem antwoordde herinner ik mij niet goed meer. Ik geloof haast dat ik hem zei, dat ik in de hoofdstad nog niet mijn klein stadje geleerd had te vergeten. Ook hij had dat niet en hij prees zich gelukkig een dergelijke opinie ook bij mij te ontmoeten; herinneringen uit de jeugd waren altoos zoo genoegelijk, maar vooral in de tweede periode van het leven! Alsof wij reeds oude luitjes waren! Maar, Albertine, ik wendde het hoofd af, toen hij de herinneringen der jeugd zoo genoegelijk noemde! Ik zou dat verleden wel voor de helft van de mij verleende levensjaren willen terugkoopen! Ik mocht toen nog mijzeive zijn; ik mocht toen dwepen, ik mocht
toen droomen van een liefde____ zooals er zeker geene bestaat.
Neen; ik moet dat blijven gelooven, anders zou mijn heden niet te dragen zijn. Albertine, of het kwam dat hij een beeld was uit dat verleden, of dat hij werkelijk mij een taal deed hooren, zooals ik er om mij heen niet meer hoor.... ik vond hem welsprekend en boeiend. Geen zweem van verwijt of van scherpte! Ik moet erkennen, dat ik hem verkeerd heb beoordeeld, en dat hij mij zoo koel heeft bejegend wellicht om eerst te weten hoe ik dacht! Hij had een nieuw werk van Bulwer gelezen: my novel, geloof ik, heet het; hij prees het zeer. Ik ga het mij aanschaffen. Janus verraste ons, terwrl wij aan het redeneeren waren, en wreef zich in de handen. De linksche man! Hij permitteerde zich te zeggen, dat Stellinck een zegepraal had behaald op een vijandin, die nogal stijfhoofdig was. Ik waagde hem niet aan te zien. Wat zal hij gedacht hebben! Ge-
40
UIT J IET I,EVEN EEN ER YllOUW.
lukkig echter schijnt éen hoofdstuk uit het boek ouzer jeugd geheel vergeten te zijn — dat onzer.... vi-iendschap. Het is gelukkig voor ons beider verkeer in de toekomst, maar dat hij het heeft kunnen vergeten, bewijst toch niet voor zijn standvastigheid. Maar niet langer gepeild in dat hart! Ik heb een vriend gevonden, een verwant naar de ziel; hij kan mij een gids worden in de schemering die mij omgeeft.... en dat Janus veel van hem houdt is mij lief!
G April 18 ..
Heb je me na het schrijven mijner voorlaatste lang op een antwoord laten wachten, jij hebt je thans wel gehaast! Mijn laatste brief is van den tweeden en je antwoord is van den vierden! Waarlijk, je hebt je gerept! Maar ik wil niet schertsen, nu je zoo ernstig bent en alles zoo somber inziet. Ik dank je, dat je mij zoo dettig en zoo krachtig op mijn plichten wijst, plichten, die je wel goed schijnt te kennen, al verblijd jij je nog in een ongehuwden staat! Ik ben mij te wel bewust van mijn onschuld om je scherpe verwijten — want dat zijn eigenlijk je redeneeringen — anders uit te leggen dan als uitingen van een goed, maar wel wat lichtvaardig gemoed! Albertine, ik zou mij kunnen vergeten tegenover mijn echtgenoot, dien ik voor God heb aangenomen of heb moeten aannemen? Maar welke aanleiding bestaat daarvoor dan? Dat het verstand van Stellinck mij boeit, dat we spreken over kunst en literatuur, en dat ik dit aangenaam vind, ik, die niets dan over het huishoudboekjen en het opdoen van aardappelen of boter, of bij een visite van heeren, over den stand der effecten hoor spreken? Is het genoegen dat ik in Stellincks omgang stel dan zoo misdadig? Mij dunkt, het moest mij veeleer in je oog verheffen, want ook jij zoudt dien omgang op prijs stellen en hebt daaraan nog minder behoefte dan ik, die in de effectensfeer leef! Geloof mij, als Janus, die mij ter zijde staat, die mij ieder oogenblik gadeslaat — en hij is niet blind! — als hij jouw vrees door iets, zij het ook het geringste, bevestigd vond, hij zou Stellinck zijn huis wel verbieden. Hij is Rus genoeg in zijn hart, om zich iets op de alleenheersching te verstaan! Neen, Albertine! met de hand op het hart, je doet mij onrecht aan, je geeft blijk van mij wel laag te stellen — dat grieft mij diep. Je
41
UIT HET LEVEN EEN FR VROUW.
kent dit arm verdroogd hart niet als je 't rog voor liefde toegankelijk geloof. Wij kunnen slechts ééns liefhebben, niet waar? Je begrijpt waarom ik dat juist aan jou vraag. Je deedt het eens en, ik ben er van overtuigd, je zult 't nooit weer doen.
Vrees dus niet voor mij! Maar onderstel eens, datje gelijk hadt, geloof je dan dat ik voor hem gevaarlijk zou wezen'? Telkens /.ie ik meer en meer in, dat ik hem geheel verkeerd beoordeeld heb. Hij is ons vei'leden niet vergeten; ik heb er een bewijs van gekregen! En toch heeft hij mij durven naderen en de vriendschap van Janus zoeken! Is dat geen blijk, dat hij zeker is van zijn hart? Luister! Janus gaf gister een prachtig diner, waar hij Stellinck ook op ge-noodigd had. Deze was geretireerd, waarvoor ik hem in mijn binnenste dankte! (Je kunt er zijn kiescbheid uit zien, en dien man zou
je verdenken____!) Bij de thee raakten wij in gesprek. Je kunt
raden over wat onderwerp! Het was weer literatuur, maar thans oude: die onzer jeugd. Ik sprak van de »kleine plichtenquot;, een werk dat ik gelezen en herlezen had en toch nogmaals wou lezen. Den volgenden dag ontving ik het. Ik begin het te doorbladeren en wat vond ik? Een verwelkt rozenblad! Hij had het dus bewaard, zeker wel een viertal jaren. Ik herinner mij, hoe hij het kreeg. Hij schertste; hij was altijd zoo dartel en vroolijk, en nam mij eens een roos af, die hij in zijn kroopsgat stak .... Hij heeft de verdorde altoos nog bewaard. Dat hij dit nooit vergeten was, bewees mij een aanteeke-ning met versche inkt op den kant der bladzijde: 2 Aug. 1845. Dat was zeker de dag, dat hij de roos mij ontnam en daar rest niets meer van dan een verwelkt blad. Kon hij kiescher en toch welsprekender uitdrukken, dat alles voorbij was, en dat bij aan het verledene bedaard kon denken, omdat hij het als geheel verstorven beschouwde ?
»Maar, Albertine! al had ik hem eens lief — ik doe het als vriendin, als zuster — waar zou dan het gevaaj: schuilen? Janus verzekert mij, dat ik vroolijk begin te worden, ja zelfs — vergeef het mij, dat een heel klein beetjen ijdelheid de woorden herhaalt — er beter begin uit te zien. Wat meer is, ik leer hem verdragen, ofschoon — de waarheid moet mij van de lippen — ik moeite heb dat te doen, als Stellinck er bij is. Welk verschil! De een schitterend van vernuft en daarbij degelijk in kennis, de ander .. . wiens
42
VIT HET LEVEN EEN ER VROUW.
eenige lectuur de marktberichten zijn. Schud niet je hoofd, lieve Albertine! ik zeg het tegen jou maar, en dan... hij is mijn man, en de ander is een vreemde, die door een onoverkomelijke klove van mij verwijderd is; ik mag hem bewonderen .. . van verre, niet waar, zedepreekster? Je ziet, i'k kom, al schrijvende aan jou, weer in een goed humeur!quot;
Weer werd deze brief heel gauw beantwoord, maar op zulk eene wijze, dat Henriëttte besloot niet meer te schrijven, daar zij de opinion arrélée barer ci-devant vriendin niet meer geloofde te kunnen wijzigen. Albertine meende haar juist, uit al hetgeen Henriette ter barer verdediging had aangevoerd, te bewijzen, dat het bijzijn van Stellinck allergevaarlijkst werd, dat zij hem liefhad, misschien vuriger dan ooit, en dat het gevaar te grooter was, naarmate zij het zich ontveinsde.
Niets mocht baten. Henriëtte was niet te overtuigen, zoo scheen het; maar was het werkelijk zoo? Zou zij zelve niet gevoelen, dat zij Stellinck lief had? En dan haar onrust, haar blijde ontroering steeds bij de aankomst van Stellinck, die zijne bezoeken altoos langer en altoos menigvuldiger maakte!
Op zekeren morgen las zij een brief van een welbekende hand met koortsachtige haast door. Hij hield ook een uitnoodiging in om naar de opera te gaan.... »Mocht Janus er bezwaar in vinden, dat zij met hem alleen »gingquot; — hier bloosde zij: zoo had Stellinck niet moeten schrijven — dan liet hij aan haar de keuze der derde persone over. Hij zou zoo vrij zijn even vóór beurstijd antwoord te komen halen. Toen haar man bovenkwam, toonde ze hem den brief. Zijn gelaat betrok, s Weigeren! Ik wil niet datje gaat!quot; zei hij.
»Maar ik kan Elize 13* vragen.quot;
»En ik dacbt, dat die zoo vervelend was, dat die je altoos doof kakelde?quot; vroeg Janus eenigzins scherp.
Het bezoek van Mathilda maakte aan dit gesprek een eind. Deze was verwonderd Janus nog thuis te vinden, en zij verborg het niet, dat die verwondering een teleurstelling was. »Nog niet naar de groote kinderkamer?quot; vroeg ze, terwijl zij haar winterhoed en doek vrij achteloos op den stoel neerwierp.
43
UIT HET LEVEN EENEU VROUW,
»Wat bedoel je daarmee? De beurs?quot; zoo stoof Janus, die in het geheel in geen kalme stemming bleek te zijn, op.
»Een lieve ontvangst! Nu, om jou kom ik dan ook eigenlijk niet,quot; zei ze droogjes, terwijl zij zich tot Henriëtte wendde. »Wat is dat voor een brief? Heeft die broer Janus ook uit zijn humeur gebracht ?quot;
Janus, altoos gewoon voor Zus te buigen, om de welbekende reden, dat zij geen kinderen had en dus.... vergat echter th;ins zijn zelf-beheersching. » Wie in mijn huis komt, dient mij toch wel te erkennen. Ik ben geen schooljongen of een kostganger, en dus....quot;
»En dus....?quot; vroeg Mathilda bedaard.
»Verzoek ik je, je niet met zaken te bemoeien, die je niet aangaan.quot;
»Gaan ze mij niet aan, Jet?quot; vroeg Mathilda.
sHet is genoeg, dat i k je dat zeg. Je zult je toch niet tusschen ons beiden plaatsen en met je zotte zucht tot emancipatie der vrouwen mijn vrouw opzetten. Ik wil. ..
s Janus verbiedt mij gehoor te geven aan een uitnoodiging van Mijnheer Stellinck om naar de opera te gaan.quot;
»Waarom wil je dat niet?quot; vroeg Mathilda op dreigenden toon, daar.de driftige taal van Janus tegen haar al een zeer ongunstigen invloed op haar uitoefende. Hij toonde iets te durven, en dat zou zij niet dulden.
»Ik vind niet, dat het convenieert,quot; was het korte antwoord.
»Dus jaloersch!quot; zei zij lachend. »Wie had ooit gedacht, datje dat nog zoudt kunnen wezen? Jaloersch!quot;
»Dat ben ik niet! Zoo kinderachtig waarachtig niet, maar ik verkies het niet.quot;
iGroote woorden! Maar ik zal meegaan, als Stellinck me ten minste mee wil nemen.quot;
AVas nu ook de reden vervallen, die Janus had doen weigeren, kon hij nu ook geen kwaad zien in de komediepartij, zijn eergevoel verbood hem te bukken. Hij zou immers bewijzen werkelijk jaloersch te zijn, indien hij nu toestemde; daarom bleef bij weigeren.
»Maar ga dan zelf mee!quot; merkte Henriütte eenigszins driftig aan.
»Ik gevoel geen behoefte om het gegil te hooren eener chanteuse, waarvoor ik nog een muntjen kwijt zou zijn. En nu geen woord meer daarvan!quot;
44
UIT I1EÏ LEVEN EEN ER VROUW.
»Ik zou je anders wel een muntjen in de band willen stoppen en je vrijhouden!quot; zei Mathilda stekelig.
»Neen, neen, nogmaals neen! Mijn God, ben ik niet vrij te doen wat ik wil! Het is ook nog niet zóóver gekomen, dat ik een aalmoes behoef aan te nemen. Je hebt weinig zulke royale buien, zuster!quot;
»Janus!quot; zei Henriütte met kwalijk verborgen toorn, »het spijt mij dat ik zooveel gewaagd heb te vragen. Ja, het is ook te veel. Den ganschen winter heb ik geen voet in den schouwburg gezet, heb ik niet een plaats bezocht, waar ik mij eenige uitspanning beloven kon. Als we maar éen vervelend souper minder hadden gegeven, dan zouden wij het muntbiljet, dat je zoo na aan het hart ligt, wel bespaard kunnen hebben. Mathilda, ontwijk ons huis toch niet, al is de receptie van je broer ook allesbehalve vriendelijk! Wie zou ik hebben als je mij ook verliet.quot;
»Arm kind!quot; zei Mathilda met gevoel. »Wist ik het van den beginne al niet, dat je ongelukkig zou worden?quot;
Daar werd Stellinck aangediend, die naar gewoonte Janus kwam afhalen. »Ik kom; laat Mijnheer maar even vóór wachten,quot; riep Janus de meid toe, maar het was te laat, want Stellinck kwam binnen.
«Vriendlief! sta je mij toe, het genoegen te hebben je vrouw naaide opera te geleiden, dan kom ik haar met mijn nicht om 7 ure afhalen.quot;
Een nieuwe moeilijkheid voor Janus, die thans bemerkte, dat vriend Stellinck in het geheel niet de vormen had willen kwetsen en van den beginne af voor une troisihne pcrsonne had gezorgd.
»Ik moet je zeggen, Stellinck ! dat ik liever had... dat mijn vrouw... van avond thuis bleef. Zij is niet geheel wel; ze klaagt van tijd tot tijd ...quot;
»Daar heb ik niets van gehoord,quot; viel Mathilda verontwaardigd in. »Voel je je niet wel, Jet?quot;
«Mijnheer Stellinck! Ik dank u voor uwe goede intentie om mij een genot te doen smaken, dat ik op zoo'n hoogen prijs stel... maar van Jeveren wenscht, dat ik thuis blijve en u begrijpt.... aan zulk een wensch geeft men gehoor.quot;
Stellinck boog. Mocht hij nog niet vatten wat er voorviel, de donkere blik van Mathilda, de verwarring van Janus, had hem alles doen begrijpen. Hij gevoelde, dat de positie, waarin hij verkeerde,
-15
LIT HET LEVEN KEN EK VROUW.
valsch werd en begon daarna dadelijk met Janus over zaken te spreken. Toen beide heeren vertrokken waren, borst Mathilda los; »En je verdraagt dat...! Wordt de slavin van zulk een tyran! Welk een verschil tussehen die beiden! Dat die een mijn broeder is! Heb je nu nog het voornemen om zulk een man gelukkig te maken... om zijn luim te volgen ? en waarom? omdat hij geld heeft?quot;
»Mathilda, spaar mij! Er is een rampzalig oogenblik in mijn leven geweest; ik zou het wenschen te kunnen vernietigen . . . het is het oogenblik, waarop ik huwde. Mathilda! die Stellinck was de vriend mijner jeugd, was de eanige, die ik ooit heb liefgehad.. . Je begrijpt, wat ik moet lijden...!quot;
»Zoo! ja, dat is wat anders, weet je,quot; hernam Mathilde, die nu eensklaps de zaak van een ander oogpunt begon te overzien en wrevelig ward, omdat ze begon te vreezen haar broeder niet zoo geheel meer ongelijk te kunnen geven. »Een ouwe liefde dus! En hij komt waar aan huis! Jet, ik zou je raden: reken met die ouwe liefde voor goed af; ze mocht anders weer eens een nieuwe worden.quot;
Henrietta bloosde. Wat had zij niet gegeven, zoo zij de gesproken woorden had kunnen herroepen! Mathilde kon op zulk een wonderlijke wijze een waarheid uitspreken. Zoo plat in haar uitdrukking en toch zoo waar in haar gevoelens, zoo scherp en bits jegens de meesten, die haar omringden, en zoo kiesch waar 't het begrip der zedelijke plichten gold! Toen Mathilda baar alleen gelaten had, verborg zij het aangezicht in de handen. Zij had zichzelve maar te goed leeren begrijpen; zij gevoelde maar te wel, dat zij hartstochtelijk liefhad!
Eenige dagen gingen voorbij. Janus scheen zich te schamen voor zijne vrouw, ontweek elk gesprek, maar was vriendelijk als hij niet langer zwijgen kon; Henriëtte was gedwongen en kon nauw de walging overwinnen, die haar overviel zoodra zij in zijn bijzijn kwam-De beide echtelingen ontvluchtten elkaar en Janus, die in de eerste oogenblikken alles had willen bijleggen, voelde zich eindelijk be-leedigd, werkelijk beleedigd door zijn vrouw, die ^al wat ze was, door hem geworden was.quot; Zoo was de verhouding, toen op een schoonen lenteavond, dien Janus met eenige zijner vrienden doorbracht, Stellinck de stoep opging en weldra tegenover de eenzame vrouw des huizes stond.
46
UIT HET LEVEN EEN EU VROUW.
»Ik incommodeer toch niet?quot; vroeg hij aarzelend.
»Mijnheer Stellinck!quot; klonk het flauw.
Het was geen ontkenning, het was geen bevestiging.
De laatste kon zij, de eerste mocht zij niet uitspreken. Hij nam een stoel tegenover haar, en bleef haar een oogenblik aanstaren. »Op strafte van onbeleefd te schijnen,quot; zoo hief hij eenigszins bedremmeld aan, »moet ik opheldering vragen. Heb ik in iets misdaan?quot;
»1] ? Hoe zou dat kunnen?quot;
»Ik dank u voor dat woord. De gedachte, dat ik u eenige onaangename oogenblikken had doen doorbrengen, dat ik de oorzaak zou kunnen zijn van... van een twist... was mij on verdragelij k. Ik besloot naar uw huis te gaan; ik hoopte er van Jeveren te vinden ..
»Hij is uit, zooals gewoonlijk; bij fraai weer is hij buiten... bij slecht weer binnen de stad in de societeit.quot;
Er was een oogenblik van stilte. Met een stem, waarin de aandoening trilde, fluisterde hij eindelijk:
«En u...?quot; weer hield hij op, toen hij haar het hoofd zag afwenden. Ten laatste waagde hij te vragen wat lang reeds op zijn lippen lag: »Henriëtte van Doren, ben je gelukkig?quot;
»Gelukkig?quot; Meer kon ze niet dan het woord herhalen.
»Ik moet oprecht zijn en u bekennen, dat er een oogenblik is geweest, dat mij de mogelijkheid van hetgeen nu werkelijkheid werd, de hoogste wraak toescheen. Maar niet meer is dat zoo. Uw geluk zou thans mijn geluk uitmaken. Ik heb u onrecht aangedaan. Ik heb u beoordeeld, zooals de wereld u beoordeelde, die van u getuigde ..
sik weet het, ik weet het! Van uw lippen klinkt zulk een verwijt te scherp!quot; riep Henriëtte uit.
»Niet waar, er zijn omstandigheden geweest, die u hebben gedwongen te handelen zooals u handelde? u heeft uw neiging moeten onderdrukken? u is het slachtoffer geworden van maatschappelijke conventie...? niet waar, Henriëtte, niet waar?quot;
«Waarom vraagt u mij dat? Waarom...?quot;
«Omdat ik uw beeltenis smetteloos wil bewaren; omdat ik bij het herdenken aan u eenigen troost moet vinden bij de gedachte, dat uw hart geen scheiding tusschen verleden en heden heeft ge-
47
UIT HET LEVEN EENER VROUW.
wild. Weiger mij dien troost niet; ik behoef dien; ik bezit tot op dit oogenblik toch niet anders als ons verleden.quot;
»Stellinek! O mijn God! Ik hoor wat ik niet mag hooren! Je hebt dan niet kunnen vergeten____?quot;
«Vergeten? Zeg aan de longen niet meer te ademen, verbied aan het brein het denken, en kun je dat, gebied mij dan te vergeten!quot;
Zij gaf geen antwoord; zij verborg haar gelaat in haar handen; slechts het zwoegen van den boezem gaf te kennen hoe zij bewogen was.
«Vergeten?quot; zoo voer hij voort. »Ik herinner mij de woorden die je tot mij sprak; ik herinner mij den blik, dien je op mij vestigde en waarin ik liefde meende te lezen. Ik was arm; ik had geene positie; ik wilde mij er eene verwerven; ik wilde mij alles getroosten, want ik had éen doel, het was je de mijne te mogen noemen...! toen op eenmaal mij het gerucht ter oore kwam....quot;
»Spaar mij, spaar mg!quot; snikte zij.
»0 ik verwijt je niets; ik had mij niet verklaard; je hadt je niet aan my verbonden; je was vrij, maar was het dan alles logen geweest wat ik in dat oog gelezen, wat ik in die woorden gehoord had...?quot;
»Neen, neen, ik begrijp dit hart beter dan toen; ik zou thans meer moed hebben dan toen...!quot; Zij huiverde, zij had woorden gesproken, die haar misdadig maakten.
Stellinck had haar hand gegrepen en zij had de kracht niet die terug te trekken. Zij durfde hem niet aanzien, en dat was gelukkig, daar zij anders tranen in zijn oogen zou hebben bespeurd.
«Henriëtte, dit te moeten hooren en gescheiden te zijn.... voor altijd!quot;
»Maar wij kunnen elkaar zien en spreken; wij kunnen iederendag elkaar ontmoeten, wij kunnen kracht putten in eikaars bijzijn, kracht om te lijden____O God, neen, dat kunnen wij niet!quot;
«Waarom niet? van Jeveren is mijn vriend____Ik vraag slechts
vriendschap, Henriëtte!quot;
«Vriendschap?quot; Beiden begrepen dat zij een woord uitspraken, waarmee geen hunner zich tevreden zou stellen; beiden begrepen dat zij aan den rand van een afgrond zich bevonden en gevoelden tevens geen kracht om er zich van te verwijderen. Zoo zaten zij een wijle hand aan hand; de wereld scheen voor hen verdwenen. Stellinck boog zich naar haar over en zijn gloeiende ademtocht voer over haar wangen.
48
UIT HET LEVEN' EEN ER VROUW.
Plotseling sprong Henviötte op en rulite zich uit zijn armen. »Neen, neen!quot; riep zij uit, als een antwoord op een stem in haar binnenste. »Stellinck, vaarwel! Ik heb je meer lief dan mijzelve.... maar
vaarwel____O verlicht den vreeselijken strijd.... vertrek en zie mij
nooit terug...! Ik bid je, bij den alweter.den God! doe mij niet
struikelen____! vergeet mij...!quot; Zij viel neer; hij wilde haar naderen
om haar te ondersteunen, maar ze wees hem terug. De hartstocht overheerde hem en hij vatte haar hand, kuste die vurig, maar in plaats dat de strijd haar krachten verzwakte, ontwikkelde hij die, want zij stond op en wenkte hem gebiedend terug met de woorden : »Je bent van Jeverens vriend; toon dit!quot;
Hij bleef als versteend staan en de vrouw aanstaren, die hij nu wreed en koud en coquette noemde, maar wier naam hij later met eerbied zou leeren uitspreken: want de plicht had de neiging in het hart der zwakke vrouw overwonnen. Zij had aan den afgrond gestaan, langen tijd, zonder het te vermoeden; een bliksemstraal had haar dien in al zijne diepte doen peilen, en zij had de kracht gevonden om terug te treden. Slechts was zij voor het bezwijmen van die kracht bevreesd; en daarom bad zij hem, wiens overmacht zij gevoelde, heen te gaan, heen te gaan voor altoos!
Welke oogenblikken, toen hij werkelijk was vertrokken! Toen hij zich had omgekeerd, had zij met geweld den kreet moeten weerhouden, die hem terug had doen keeren; en toen zij zijn voetstap in de gang vernam en de buitendeur hoorde openen en sluiten, toen was het haar of het hart haar in den boezem zou bersten, of zij stikken zou in haar smart.
»Nog eens, nog ééns hem zien!quot; snikte zij naar het raam vliegend, maar hoe het brandend voorhoofd ook tegen het venster werd aangedrukt, zij zag den geliefden man niet meer. Zij kon niet meer denken, niet meer voelen, niet meer zich staande houden; alles dwarrelde rondom haar, en ze viel neer. De val werd gehoord en deed de domestieken naar boven ijlen. «Mevrouw viel van der zenuwen,quot; zei de eene tot de andere, toen mevrouw te bed was gebracht; maar de andere schudde ongeloovig het hoofd en lachte veelbeteeke-nend en fluisterde: »Als je me maar begrijpt!quot;
Een hevige zenuwziekte was in aantocht. Bij het ziekbed zijner vrouw gevoelde van .leveren misschien voor het eerst, dat hij behoefte
VERLEDEN EN HEDEN. 4
49
UIT IIET LEVEN EEN EU VROUW.
aan haar had, dat zijn leven, zonder dat hij 't wist, toch aan het hare verbonden was, ten minste een deel er van. En zij was ziek, gevaarlijk ziek, en dat wellicht----door hem! Had hij haar niet langen tijd gedwarsboomd in hare voornemens? Had hij haar dit niet ontzegd en dat niet onthouden? en al die kleine vergrijpen werden aan het bed, dat een sterfbed kon worden, voor hem zware misdrijven. Zijn gedweeheid en deemoed werd niet weinig gevoed door zuster Mathilda, die eerst haar »jufquot; had gezonden, om eens te zien hoe het met de zieke stond, daar zij, zooals ze zei, zoo dikwijls bedrogen was en een nietsbeteekenend rooskoortsjen had aangetroffen, waar ze voor het minst de belroos had verwacht. Ze hield niets van zieken of van ziekenoppassen, maar als het moest, dan moesten het ook degelijke zieken zijn, waar wat aan op te passen viel. Toen Juf dan ook boodschapte, dat het »in het geheel niet goedquot; was, stond haar besluit vast; haar groote hengselmand werd bepakt met »nachtgoedquot; en andere necessaria, en Mathilda nam haar intrek bij Broer, wien zij, in het eerste oogenblik reeds van haar intocht, aansprakelijk stelde voor de gevolgen. Hij had waarschijnlijk éen vrouw naar het graf gebracht; zij zou niet gedoogen dat hij probeerde het een tweede te doen; als hij weeuwenaar werd, zou hij het blijven. Maar toen zij de ziekekamer als hare logeerplaats had ingenomen en den eersten nacht had gewaakt, werd haar toon eenigszins minder verwijtend jegens «broer,quot; herhaalde zij het eens gesprokene niet, ofschoon zij het pok niet herriep. Broer wou een bewijs geven van berouw en werkelijke bezorgdheid, en drong er op aan zelf den volgenden nacht te waken, maar Zus verbood het hem, ja sneed hem zelfs den toegang tot de ziekekamer, onder allerlei voorwendsels, af. Waarom? De zieke had geijld en herhaaldelijk een naam uitgesproken, die Mathilda het voorhoofd fronsen en soms het voornemen deed ontstaan, het ziekehuis en haar die er lag voor goed te verlaten. Maar daarvoor klopte haar zonderling hart te warm, daarvoor huisde er te veel liefde in dat hart dat zij zoo graag als van ijs omschorst wou doen gelooven.
Hoe zij voor haar geduld, voor hare liefde werd beloond!
Eenige weken later verklaarde de dokter de zieke voor behouden. Alle aandoeningen moesten vermeden worden, want de patiünt was buitengewoon prikkelbaar. Men mocht echter wel met haar spreken.
50
UIT HET LEVEN' EEXER VllOÜW.
Van dit verlof maakte Mathilda evenwel een karig, van Jeveren daarentegen een te mild gebruik. Hij wist bet zelf niet, maar aan dat ziekbed bad hij tranen in zijn stem gevonden, wat hem bij de berinnering de oogen nog vochtig maakte. Henriötte was ook zoo zacht jegens bem geweest, hem, die baar beleedigd bad; zij had hare witte magere band bem toegestoken en had de zijne gedrukt; hij had toen nog langer willen blijven, nog meer willen spreken, maar Mathilda had hem met ruwheid teruggedreven en in zicbzelve zoo iets gepreveld van komediespel. Het geprikkeld gehoor der kranke bad het verstaan. Toen van Jeveren weg was, riep zij Mathilda, reikte zij ook deze de band en lispelde: »je beoordeelt me verkeerd en hebt me nochtans verzorgd als een rechte liefhebbende zuster. Mathilda,quot; en zij baalde baar naar zich toe en sloeg baar arm om den gelen gerimpelden hals der knorrige oude vrijster, »hij was bier... alléén met mij... en toen bekende hij mij zijn liefde.... en toen heb ik bem vaarwel gezegd, vaarwel voor altoos ... Ik dank mijn Hemelscben Vader dat bij mij gesteund heeft... Ik overwon; ik hoop te blijven overwinnen....quot;
Mathilda wendde bet hoofd af en zei eindelijk half berispend: » Goed, goed, maak je maar niet weer overstuur!quot; maar toen de zieke later was ingeslapen, boog zij zich zachtjens over haar been en kuste zij haar eerbiedig op 't voorhoofd.
* *
*
Jaren waren voorbijgegaan. Mijnheer en Mevrouw van Jeveren waren reeds van middelbaren ouderdom, toen ik ze leerde kennen. Zij verheugden zich in het bezit van twee allerliefste kinderen, die de vroolijkheid in het buis hadden gebracht, maar niet den vrede, want die was reeds vóór beider geboorte aanwezig.
Ik herinner mij mijn kennismaking met de familie nog zeer goed. Het was een partijtjen, zooals van Jeveren gewoon was te geven: familiaar naar het heette, maar deftig tot stijfheid toe. Daar ik gelogeerd was bij een der genoodigden, bad ik mede de eer te verschijnen. Mijnheer ontving mij met uitnemende vriendelijkheid, zelfs met een ouderwets-Amsterdamsche makelaarsonderdanigheid, en desniettemin — misschien wel: ook daarom — beviel hij mij weinig.
51
UIT HET LEVENquot; EEN EK- VROUAV.
Zijn onbeduidend gelaat, dat zich herhaaldelijk de weelde veroorloofde van in een spiegel zich te doen weerkaatsen, was, naar ik bemerkte, de beste spiegel, dien zich zijn ziel had kunnen kiezen.
Zijn vrouw daarentegen beviel mij uitnemend. Haar gelaat had iets deftigs, bare beweging iets terughoudends, maar zoodra men den blik van baar oog had ontmoet en den toon barer stem gehoord, werd de deftigheid zielenadel, het terughoudende wijze voorzichtigheid. Zij was bleek en mager; soms scheen het mij toe, dat zij een pijnlijken trek op het gelaat had en dat de lippen zenuwachtig trilden. Maar dit was slechts vluchtig en meest was er eene kalmte, die aantrok en verblijdde. Schuins tegenover haar zat eene wonderlijke figuur. Een gekleurde muts, overdekt met gele linten, dekte een bijna even geel gelaat, dat de rimpels van een vroegtijdigen ouderdom vertoonde. Het gedeelte van het aangezicht, dat het meest in het oog viel, ziet men gewoonlijk het minst gaarne zoo bepaald karakteristiek als hier; ik bedoel de kin, die bijna omgebogen en zoo spits was als een eist. Het was Mathilda, zooals ik Mevrouw van Je veren haar hoorde noemen, met zulk een innigheid, dat ik voor de verschrompelde figuur werkelijk achting begon op te vatten. Waarheid was het, dat Mathilda voor »Jetquot; heel anders was als voor de andere dames en vooral de aanwezige Heeren, die zij meestal met een enkel woord schaakmat zette, zoodra zij een aardigheid wilden zeggen. »Ze kunnen niet aardig zijn, en als ze 't dan toch willen, dan hebben zij veel van de apen!quot; was zij gewoon in een ter zijde vertrouwelijk
uit te spreken____Van de uitzonderingen op den algemeenen regel
zweeg zij echter zeer wijselijk: »Alle mannen zijn egoïsten,quot; zei zij me zeer lieftallig; »zij vermoeden zelfs niet wat er in het hart eener vrouw omgaat en tot welke opofferingen die in staat zijn! Ken ik er niet, die zich gekluisterd zien aan een vleeschklomp en toch met den glimlach op de lippen de vracht meetorsen----quot;
»Mathilda!quot; klonk het uit een hoek der kamer, waar de gastvrouw en mijne gastvrouw, die niemand anders was dan Albertine, Henriëttes bekende vriendin, een fluisterend gesprek voerden.
»Jet! hebt je de partijtjes geregeld?quot; vroeg van Je veren. »Waar ben. je, lieve?quot; klonk het eenigszins ongeduldig. Dat woord; lieve, zoo inliet openbaar uitgesproken, is mij altijd verdacht, zoo ook hier. »Zoo-
52
LIT HET LEVEN EEN ER VROUW.
als ik je zei, vriend! ik heb ze nog voor 83 en een kwart kunnen •koopen. Jet, de hombretafel!quot;
Hoe kwam het, dat Jet thans zoo weinig naar haar heer en gemaal luisterde? Er was door Albertine een enkel woord gefluisterd, dat haar vorige dagen herinneren deed, dat haar met weemoed, maar toch met de kalmte eener plichtsvervulling vervulde. Dat woord was: ■»Stellinck is gehuwd!quot; Een enkele handdruk van Henriëtte zei genoeg.
»Nu, dan zal ik zelf 't speeltafeltje dienen klaar te zetten; het is of' je doof bent,quot; beet van Jeveren zijn vrouw in het oor. De beide andere dames in het oog krijgende, vervolgde hij op zijn manier schertsend: »Nu begrijp ik, waarom je gehoorvlies een deuk heeft.quot;
»En ik begrijp niet hoe broer dat zoo gauw gemerkt heeft,quot; liet Mathilda er dadelijk op volgen.
»En ik zeg je, dat al die verkiezingen niets beteekenen,quot; hoorde ik hem een oogenblik later tegen een jong mensch uitroepen, die het gewaagd had van hem in politiek te verschillen. »Ze willen een liepubliek van ons maken en dan gaat Engeland met Java weg: maar Rusland zal het wel beletten, daar zijn ze allemaal bang voor.quot;
sJa wel, Mijnheer!quot;
»Je geeft me dat toe, maar straks zei je toch wat anders; verbloem je gevoelen niet; spreek openhartig.... maar die ïhorbecke...!quot;
»Janus,quot; zei zijn vrouw, die middelerwijl hem genaderd was, »je partners wachten. Je bent anders zoo'n voorbeeld van beleefdheid...quot;
Janus ging naar zijn hombretafel; al de gasten, op Albertine, de gastvrouw en ik na, waren reeds aan het troeven; ook wij zouden een hombre-partij maken, maar het kwam er niet toe — wij bleven praten. Wat er al niet in oogenschouw werd genomen! Ik was verrukt over den rijken geest en de diepte van het gemoed der gastvrouw en maakte stilzwijgend een vergelijking tusschen hem en tusschen haar.
»Hoe is het mogelijk — niet dat zij gelukkig kan zijn, want dit is onmogelijk, maar — dat zij met kalmte het harde juk, haar opgelegd, dragen kan?quot; vroeg ik Albertine bij het naar huis gaan.
»Zij is een van de velen,quot; fluisterde zij mij toe, »die een manage de raison hebben aangegaan, maar zij is een van de weinigen, die er willig voor boeten, zichzelven verloochenen, baar geluk vinden in een strenge plichtsvervulling en in het bewustzijn van het levens-
53
54 UIT HET LEVEN EEXER VROUW.
genot van anderen te verboogen. Van Jeveren, de onbeduidende man, de despoot, die de grootheid zijner vrouw niet begrijpen kan, vond zich gelukkig met haar van het oogenblik, dat zy zichzelve wilde verloochenen en zich neerbuigen tot hem.quot;
sEn sinds wanneer vermocht zij dat?quot;
s Sinds zij al wat haar uit hare jeugd lief was, in zich doodde. Ze heeft hem, dien ze lief moest hebben, leeren liefhebben, en dit kon ze alleen, door een ander, dien zij werkelijk liefhad, te leeren vergeten.quot;
EEN ZIEKBED.
Wie op den 29sten Juni 1672, des voormiddags tusschen 10 en 11 uur, •op den weg bij Papendrecht, in het gezicht van Dordrecht, had post gevat, hij zou een vreugde en blijde verwachting hebben aangestaard, scherp afstekende bij al wat de Provincie Holland op dat tijdstip te beschouwen gaf. Een onafzienbare menschenmassa stroomde langs den weg. De fijn vilten hoed der gegoeden kwam in onzachte aanraking met de wollen muts van den huisman, de karsaaien bouwen dei-boerin met den damasten rok der eerbare vrouwen van de erenfeste discrete, deftige poorteren. Alle kleuren wemelden ondereen, evenals alle standen der maatschappij van die dagen; en boven die massa's staken alleen in een rechte lijn de flikkerende hellebaardsspitsen van de gewapende burgers uit, die te midden der menigte een weg poogden te banen, hetgeen hun slechts hier en daar na een krach-tigen vloek gelukte.
Hoewel nog vroeg in den morgen, was het reeds warm, zoodat het aanwakkerend koeltjen welkom werd geheeten. Den meesten was het dit niet alleen omdat het verkwikte en verfrischte, maar ook omdat het de vlaggen deed uitgolven, welke vele burgers omhoog hieven en tevens de linten deed fladderen, die bijna allen om de muts, den hoed of op de borst hadden vastgespeld. Een juichtoon rees op, toen «en der poorters, wiens reusachtige gestalte hem reeds boven allen
riT HET LEVEX EENEK VROUW.
Zijn onbeduidend gelaat, dat zich herhaaldelijk de weelde veroorloofde van in een spiegel zich te doen weerkaatsen, was, naar ik bemerkte, de beste spiegel, dien zich zijn ziel had kunnen kiezen.
Zijn vrouw daarentegen beviel mij uitnemend. Haar gelaat had iets deftigs, hare beweging iets terughoudends, maar zoodra men den blik van haar oog had ontmoet en den toon barer stem gehoord, werd de deftigheid zielenadel, het terughoudende wijze voorzichtigheid. Zij was bleek en mager; soms scheen het mij toe, dat zij een pijnlijken trek op het gelaat had en dat de lippen zenuwachtig trilden. Maar dit was slechts vluchtig en meest was er eene kalmte, die aantrok en verblijdde. Schuins tegenover haar zat eene wonderlijke figuur. Een gekleurde muts, overdekt met gele linten, dekte een bijna even geel gelaat, dat de rimpels van een vroegtijdigen ouderdom vertoonde. Het gedeelte van het aangezicht, dat het meest in het oog viel, ziet men gewoonlijk het minst gaarne zoo bepaald karakteristiek als hier; ik bedoel de kin, die bijna omgebogen en zoo spits was-als een eist. Het was Mathilda, zooals ik Mevrouw van .leveren haar hoorde noemen, met zulk een innigheid, dat ik voor de verschrompelde figuur werkelijk achting begon op te vatten. Waarheid was het, dat Mathilda voor »Jetquot; heel anders was als voor de andere dames en vooral de aanwezige Heeren, die zij meestal met een enkel woord schaakmat zette, zoodra zij een aardigheid wilden zeggen. »Ze kunnen niet aardig zijn, en als ze 't dan toch willen, dan hebben zij-veel van de apen!quot; was zij gewoon in een ter zijde vertrouwelijk
uit te spreken____ Van de uitzonderingen op den algemeenen regel
zweeg zij echter zeer wijselijk: »Alle mannen zijn egoïsten,quot; zei zij-me zeer lieftallig; »zij vermoeden zelfs niet wat er in het hart eener vrouw omgaat en tot welke opofferingen die in staat zijn! Ken ik ei niet, die zich gekluisterd zien aan een vleeschklomp en toch met den glimlach op de lippen de vracht meetorsen----quot;
»Mathilda!quot; klonk bet uit een hoek der kamer, waar de gastvrouw en mijne gastvrouw, die niemand anders was dan Albertine, Henriettas-bekende vriendin, een fluisterend gesprek voerden.
ïJet! hebt je de partijtjes geregeld?quot; vroeg van Jeveren. » Waar ben. je, lieve?quot; klonk het eenigszins ongeduldig. Dat woord; lieve, zoo ir.' het openbaar uitgesproken, is mij altijd verdacht, zoo ook hier. »Zoo-
52
LIT 1IET LEV KX EEK EK VROUW.
als ik je zei, vriend! ik heb ze nog voor S3 en een kwart kunnen koopen. Jet, de hombretafel!quot;
Hoe kwam het, dat Jet thans zoo weinig naar haar heer en gemaal luisterde ? Er was door Albertine een enkel woord gefluisterd, dat haar vorige dagen herinneren deed, dat haar met weemoed, maar toch met de kalmte eener plichtsvervulling vervulde. Dat woord was: ■»Stellinck is gehuwd!quot; Een enkele handdruk van Henriëtte zei genoeg.
»Nu, dan zal ik zelf 't speeltafeltje dienen klaar te zetten; het is of je doof bent,quot; beet van Jeveren zijn vrouw in het oor. De beide andere dames in het oog krijgende, vervolgde hij op zijn manier schertsend: »Nu begrijp ik, waarom je gehoorvlies een deuk heeft.quot;
»En ik begrijp niet hoe broer dat zoo gauw gemerkt heeft,quot; liet Mathilda er dadelijk op volgen.
»En ik zegje, dat al die verkiezingen niets beteekenen,quot; hoorde ik hem een oogenblik later tegen een jong mensch uitroepen, die het gewaagd bad van hem in politiek te verschillen. »Ze willen een Republiek van ons maken en dan gaat Engeland met Java weg: maar Rusland zal het wel beletten, daar zijn ze allemaal bang voor.quot;
5gt;Ja wel. Mijnheer!quot;
»Je geeft me dat toe, maar straks zei je toch wat anders; verbloem je gevoelen niet; spreek openhartig.... maar die Thorbecke...!quot;
»Janus,quot; zei zijn vrouw, die middelerwijl hem genaderd was, »je partners wachten. Je bent anders zoo'n voorbeeld van beleefdheid...quot;
Janus ging naar zijn hombretafel; al de gasten, op Albertine, de gastvrouw en ik na, waren reeds aan het troeven; ook wij zouden een hombre-partij maken, maar het kwam er niet toe — wij bleven praten. Wat er al niet in oogenschouw werd genomen! Ik was verrukt over den rijken geest en de diepte van het gemoed der gastvrouw en maakte stilzwijgend een vergelijking tusscben hem en tusschen haar.
»Hoe is het mogelijk — niet dat zij gelukkig kan zijn, want dit is onmogelijk, maar — dat zij met kalmte het harde juk, haar opgelegd, dragen kan?quot; vroeg ik Albertine bij het naar huis gaan.
»Zij is een van de velen,quot; fluisterde zij mij toe, »die een manage de raison. hebben aangegaan, maar zij is een van de weinigen, die er willig voor boeten, zichzelven verloochenen, haar geluk vinden in een strenge plichtsvervulling en in het bewustzijn van het levens-
53
UIT HET LEVEN EEXEIl V110UW.
genot van anderen te verhoogen. Van Jeveren, de onbeduidende man, de despoot, die de grootheid zijner vrouw niet begrijpen kan, vond zich gelukkig met haar van het oogenblik, dat zij zichzelve wilde verloochenen en zich neerbuigen tot hem.quot;
5gt;En sinds wanneer vermocht zij dat?quot;
54
»Sinds zij al wat haar uit hare jeugd lief was, in zich doodde. Ze heeft hem, dien ze lief moest hebben, leeren liefhebben, en dit kon ze alleen, door een ander, dien zij werkelijk liefhad, te leeren vergeten.quot;
EEN ZIEKBED.
I
vmMmsmm
Wie op den 29stel1 Juni 1672, des voormiddags tusschen 10 en 11 uur, •op den weg bij Papendrecht, in het gezicht van Dordrecht, had post gevat, hij zou een vreugde en blijde verwachting hebben aangestaard, scherp afstekende bij al wat de Provincie Holland op dat tijdstip te beschouwen gaf. Een onafzienbare menschenmassa stroomde langs den weg. De fijn vilten hoed der gegoeden kwam in onzachte aanraking met de wollen muts van den huisman, de karsaaien bouwen der boerin met den damasten rok der eerbare vrouwen van de erenfeste discrete, deftige poorteren. Alle kleuren wemelden ondereen, evenals alle standen der maatschappij van die dagen; en boven die massa's staken alleen in een rechte lijn de flikkerende hellebaardsspitsen van de gewapende burgers uit, die te midden der menigte een weg poogden te banen, hetgeen hun slechts hier en daar na een krach-tigen vloek gelukte.
Hoewel nog vroeg in den morgen, was het reeds warm, zoodat het aanwakkerend koeltjen welkom werd geheeten. Den meesten was het dit niet alleen omdat het verkwikte en verfrischte, maar ook omdat het de vlaggen deed uitgolven, welke vele burgers omhoog hieven en tevens de linten deed fladderen, die bijna allen om de muts, den hoed of op de borst hadden vastgespeld. Een juichtoon rees op, toen «en der poorters, wiens reusachtige gestalte hem reeds boven allen
EEN ZIEKBED.
deed uitsteken, aan een lange staak een vaandel ontplooide, dat twee kleui'en droeg: een oranje en een wit, waaronder liet krachtige kreupelvers te lezen stond;
Oranje boven en Wit onder.
Die anders meent, dien sla de donder.
»Juustement!quot; riep er een, die het eerst de woorden gespeld had. »A1 is ons Prinsje nog zoo klein, hij zal alevel stadhouder zijn!quot;
De deun, waarop deze woorden werden uitgesproken, werd dadelijk door de naastbij zijnden herhaald en weldra door de verst afstaanden nagezongen, waarbij zich een paar rommelpotten en doedelzakken voegden, die het lied met hun schelle tonen vergezelden. Het was of de goö gemeente een ongekende vreugde voelde bij het zingen van dat lied, waarvan de woorden noch de wijs iets byzonders aantrekkelijks hadden. Als men echter wist, dat dit lied voor weinige dagen niet als in een goed gesloten achterkamer werd opgedreund, daar het zingen er van een geldboete of wel gevangenisstraf kon uitlokken, dan werd de uitgelatenheid, waarmee het thans werd uitgesproken en uitgebruld, verklaard; dan kon men het billijken, dat de mutsen daarbij in de hoogte werden geworpen, de Oranje-kokardes rondgezwaaid en telkens een rondedans begonnen bij het eindigen der beide aangehaalde regels.
»Die 't anders meent, dien sla de donder!quot; schreeuwde een schorre basstem tegen een eerwaardigen poorter, wiens fijn lakensch wambuis en mantel met fluweel afgezet, wiens fijne halskraag en overhemdsmouw, wiens diamanten ring aan den blanken wijsvinger, hem als een man van aanzienlijken stand deed kennen, en die, bij al de hem omringende dartelheid en opgewondenheid, een somber zwijgen en de rimpels op het gelaat bewaarde. Het was de Burgemeester Swijn-drecht, een der »burgerkeuningen,quot; zooals het gemeen, en dan ook de hier bedoelde poorter, hem noemde. De man had iets deftigs en statigs, wat hem dadelijk van den grooten hoop deed onderscheiden,, al had dat zijn kostbare kleedij al niet gedaan. Hij was een van die mannen, die, als gezanten der Geünieerde Provinciën, de Europeesche hoven bezochten en daar den trots en de kracht van het bloeiend Gemeenebest afbeeldden.
Het bloeiend Gemeenebest!
58
EEN ZIEKBED.
Indien wij die woorden jegens hem in dit oogenblik hadden geuit, hoe we zijn lippen tot een sareastischen glimlach zonden hebben zien vertrekken en een bittere en scherpe aanmerking vernemen over onze ontijdige scherts! Sarcastisch, bitter en scherp kon de man zijn. en nimmer in die mate als in deze ure!
De poorter, die op hem aandrong en met onbeschaamdheid en tergenden spot de grove woorden, straks door ons vermeld, herhaalde, werd echter met geen antwoord verwaardigd. Met een trek van minachting op het gelaat wendde de Burgemeester zich af.
^Goed, goed!quot; schreeuwde de poorter, die alles terdege begreep, ^pronk nog eens met je veeren! spoedig ben je toch je staart kwijt, Haantje de voorste! Oranje boven, en wit onder! hoe je huig er ook om krimpt! Wij zijn de baas!quot;
»Of de Franschman, bloed!quot; hernam de ander, terwijl hij zich afwendde en naar een groep burgers drong, die in het eerste gelid stonden en bij wie de kornel der schutterij zich had gevoegd.
Zijn plaats werd spoedig ingenomen door een troep boeren en boerinnen. Een hunner scheen de laatste woorden van den Burgemeester gehoord te hebben, want hij riep: sNeen, niet de Franschman, maar wij zijn de baas! Vraag het den schipper van Amsterdam op Rotterdam maar. — Dien hebben we klein gekregen, man!quot; vervolgde de spreker tegen den Dordtschen poorter. »De schuit was vol; keurig goedjen, hoor! 't was beter dat wij het kregen dan de Fransoos.quot;
»En wat heb je dan gedaan?quot;
»Wel, we hebben een komplotjen gemaakt, onze oude roeren opgezocht en den schipper toen tot bijdraaien gedwongen____quot;
jgt;En hem toen gespolieerd? Dat 's schavotwerk ! Daar zijn de rakkers van den hoofdschout. Holla, hier!quot; riep hij met forsche stem, terwijl zijn vuist den boer vasthield.
Maar de rakkers van den schout hadden wel wat anders te doen dan een boer aan te houden voor een daad, die niet meer gestraft kon worden, omdat ze in de laatste dagen zelfs in nog hoogeren graad te ieder uur bijkans was gepleegd.
De boer, die de onverschilligheid van den Gerechte bemerkte, rukte zich thans los en wilde den poorter te lijf. »Witte schooier!quot; brulde hij, amij daarvoor in 't kot te hebben willen brengen! Wat zal 't
59
(00 EEX ZIEKBED.
■schelen of de schipper óns of den Fransoos zijn geld geeft! Is 't dan nog niet beter aan ons dan aan vreemden?quot;
„Wat execrabele confusie!quot; riep een burger, die den in liet nauw gebrachten poorter kwam helpen. »lvwani het dan zóo ver, dat een diefstal op 's Heeren weg niet eens meer gestraft wordt?quot;
Eenige boereu drongen naderbij om hun kameraad te helpen en vele burgers naderden van de andere zijde om hun stadgenoot bij te staan. Er werden dreigende blikken gewisseld en krachtige vloeken uitgeschreeuwd, lleeds blonk er een bloot mes en knarste er het verroest lontslot van een roer, toen aan den dreigenden twist een eind werd gemaakt door den kreet; »De Prins, de Prins!
» Oranje boven !quot; galmde het een half uur ver uit honderden monden. De vlaggen golfden en bogen, de mutsen wuifden, de handen klapten; luider galmde het: »Oranje boven!quot;
Ginds bij het zwenken van den weg werd een karos zichtbaar door twee dampende rossen getrokken. Het voertuig, waarom zich het volk heendrong, stond stil; een bleek, mager jongmensch stapte langzaam uit, terwijl de hoofden der achtbare mannen, die daar hadden post gevat, zich ontblootten. De geschiedenis heeft de namen van hen bewaard, die daar, deels met stroef gelaat en somber oog, •deels met van vreugde tintelende blikken en een glimlach op de lippen, den plicht van gastheer jegens den jeugdigen gast vervulden. Het waren de oud-33urgemeesters van Dordiecht, Is aalt wij k, de Schomerk, van Meerder voort, van der Burg, Pompe, baljuw van Zuid-Holland, Nicolaas Stoop en twee secretarissen der stad. Den heer Swijndrecht, die juist niet bekend stond als een warm aanhangei van het huis van Oranje, had de thans machtige wederpartij verkoren -om het hoofd der deputatie te zijn en het bewind op dezen dag te voeren.
«Dordrecht heet Uw Hoogheid welkom,quot; zei hij met achtbare ■deftigheid. »en de Magistraat acht zich gelukkig zulk een illustren gast te mogen recipieeren —quot;
»Ook de burgerij schijnt in de vreugde van den Magistraat te dee-len.quot; hernam de Prins, niet zonder eenige scherpte den Burgemeester ■strak aanstarende. »Ik wilde het verzoek der burgerij en der vroedschap niet afslaan, hoewel ik den lastbrief der Heeren Staten wel wat vrij uitleg en het leger niet te best kon verlaten. De Heeren echter,quot; •en hij wees daarbij op de Gedeputeerden der stad, Johan Hailing, van
EEN ZIEKBED.
der Burg, den secretaris Muys, Graat, van der Velden, Hoogerwert' en Paf die op zijne overkomst in bet leger waren komen aandringen, »de Heeren echter verzekerden mij, dat mijn bezoek door uw stad werkelijk gewenscbt werd; en als ik om mij heenzie, vind ik dat wel geaffirmeerd.quot;
De Prins sprak dubbelzinnig. Dicht in zijn nabijheid bleek de vreugde van hem te zien niet zoo duidelijk, maar ginder ouder die volkshoopen school een gansch andere aandoening, die zich weer luide te kennen gaf, nu de Prins zich in beweging stelde, voorafgegaan door den Heer Swijndrecht, wiens hoofd, evenals dat der geheele vroedschap, gedurende de wandeling naar het stadsjacht, dat aan de rivier gereed lag, ontbloot bleef en alzoo de brandende Junizon te verduren had. Het droeg er niet toe bij, de bittere gedachten uit zijn geest te bannen, of de hulde, die hij bewees, hem aangenamer te maken. Zelfs kwam de gedachte een oogenblik bij hem op, hoe in de laatste negentien jaren zijn hoofd slechts voor vreemde potentaten had behoeven te buigen, en nu.... maar de magere tweeëntwintigjarige jonkman met de straffe uitdrukking op het gelaat, waarop hij zoo graag niets anders had gelezen dan jeugdige dartelheid,, wildheid en speelzieke opgewondenheid, volgde hem op twee schreden met gedekten hoofde als meerdere, en rondom den Burgemeester klonk bet onder het luiden der stadsklokken, het knallen der musketten: ^Oranje boven! Leve de Prins!quot;
»Canaille!'''' klonk het tusschen 's Bui'gemeesters tanden en, zich tot Zijn Hoogheid wendende, zei hij buigend: »Uwe Hoogheid ziet hoe welkom zij hier is.quot;
»De laatste twijfel verdwijnt, nu Uwe Edelheid zich tot mij keert om mij dit te zeggen,quot; hernam de Prins, die het stadsjacht instapte,, gevolgd door de gansche vroedschap. De overvaart had gelukkig en te midden van honderden booten plaats. Wij poozen een wijle aan de overzijde der rivier en zien den stoet langzaam in de stad verdwijnen.
Vermoedt ge, lezer! wat er op dit oogenblik in Dordrechts muren voorvalt? Iets zeer gewichtigs; iets wat slechts ten volle begrepen en gewaardeerd kan worden bij een terugblik in de geschiedenis dei-Geünieerde Provinciën, het eens machtig en thans zieltogend Ge-meenebest.
6-1
KEN ZIEKBED.
Bij den vrede van Munster werd de onafhankelijkheid der Republiek •erkend en tevens het overwicht van Oostenrijk geknot. De dertigjarige krijg was geëindigd. Hij had Zweden ouverwelkelijke lauweren ten koste van veel bloed en veel geld, en Frankrijk aan de hand van Richelieu veel voordeel gebracht, zonder dat er veel op het spel was gezet. Streed Zweden voor het Protestantisme, Frankrijk heette te kampen voor het evenwicht in Europa. Spoedig echter werd het openbaar, dat Frankrijk het huis van Habsburg slechts had willen vernederen om het huis Bourbon te verheffen; dat het streefde naaide oppermacht in Europa met een hartstocht en een verwatenheid, die Oostenrijk nimmer had doen blijken. De machten in Europa, die Frankrijk in zijn streven konden tegengaan, waren vooral Engeland en de Vereenigde Provinciën. Engeland had zich ouder Elizabeth, de laatste telg van het huis Tudor-Plantagenet, tot een tot dusverre ongekende hoogte ontwikkeld, hoewel bet in zijn boezem nog te veel de naweeën voelde van den vroegeren eeuwenlangen burgerkrijg en van de pas voltrokken religieuze omkeering, om naar buiten al de kracht te kunnen toonen, die het werkelijk bezat; de Vereenigde Provinciën, hoewel wat omvang betreft slechts een stip op de kaart van Europa, hadden zich door eene inspanning van alle krachten, door eene stoutmoedigheid, die aan het vermetele en het wonderbare grensde, van den wereldhandel meester gemaakt en waren in het bezit van onmetelijke schatten, welke in de 17« Eeuw vooral het gemis van grondgebied konden vergoeden, daar bloed te koop was voor geld, en de Duitsche vorsten zich zelfs niet veel voor hunne onderdanen, die zij haar leverden, lieten betalen. Engeland en de Vereenigde Provinciën hadden veel met elkander gemeen, wat hen vaak tot elkaar brengen, maar ook dikwerf van elkaar scheiden moest. Beide stamverwante volken hadden denzelfden zin voor vrijheid en voor handel; bracht het eerste tot elkaar, het tweede leidde evenwel tot eindelooze verdeeldheden. Frankrijk dacht met het laatste zijn voordeel te doen, maar geloofde nimmer zijn doel te zullen kunnen bereiken, zoolang Engeland en de Vereenigde Provinciën eendrachtig waren. Toen dus de domste zoon uit het domme huis van Stuart op Engelands troon was verheven, zag het de kans gunstig om een schrede nader te doen aan het beoogde doel.
Zoolang Karei de Eerste of Cromwell Engeland beheerschten,
lt;32
EEN ZIEKliEU.
werd wel de bloedvlag tegen de Nederlandsclie Kepubliek dikwerf gehescben, maar bet geschiedde alleen uit naijver op den bandel-lt;lrijvenden Staat, die met minder middelen tot ongelijk grooter uitkomsten geraakte. Zoodra echter Frankrijk in de verte slecbts gewaagde van een ernstigen aanval op bet bestuur der Eepubliek, dan week het Protestantsche Engeland terug en stak het zelfs den Vereenigden Gewesten de vriendenhand toe. Toen echter Karei II den Engelschen troon besteeg, toen hij door uitspatting op uitspatting de gelden der natie verspild bad en om zich van de noodige penningen te voorzien in soldij was getreden van den Franscben Koning; toen hij, de leer zijner vaderen afgezworen en den godsdienst van zijn natuurlijken vijand aangenomen had en door de Pranscbe onderstandsgelden onafhankelijk was geworden van het Parlement, dat den volkswil vertegenwoordigde en dikwerf driftig tegen hem overstond, was de ure voor Frankrijk geslagen, om zijn lievelingsdenkbeeld te verwezenlijken en den Staat te vernietigen, die zooveel belang bad bij het evenwicht van Europa en elk streven om dat te wijzigen bekampen zou.
De inwendige toestand der Republiek noodigde hem als uit dat thans te beproeven.
Bij bet ontstaan dier Republiek mochten de kiemen van partijzucht en naijver reeds aanwezig zijn geweest, de krachtige invloed van het Genie, onder welks hoede de reuzenstrijd was begonnen, hield de ontwikkeling tegen. Toen Willem de Eerste, de grondlegger der vrijheid, viel, ontving bet monarchaal beginsel, dat, hoe bescheiden ook, door Willem was verdedigd, een geduchten knak-De burgers of liever de Staten, die gene heetten te vertegenwoordigen, wisten te wel voor welke opofferingen zij het bestaan vau den Staat hadden gekocht, om niet te eischen, dat hun, die de lasten hadden gedragen, ook de lusten ten deel moesten vallen.
Zoolang echter het krijgsgevaar te lande voortduurde, was de degen van Maurits en Frederik Hendrik noodig en moest men het zich laten welgevallen, dat die degen zijn wicht ook gevoelen liet in de raadzaal. Toen de vrede gesloten en de onafhankelijkheid van den Staat was erkend, werd het Gezag, dat vroeger geduld werd, een ondragelijk bezwaar, en dit te meer, toen de erfgenaam dei-Oranjes, Willem II, ziju eigenwaarde en die van zijn geslacht even goed gevoelde als de Groot Edelmogenden, de Heeren Staten der Provin-
63
EEN ZIEKBED.
ciën, of de Hoog Edelmogenden, de Heeren Staten-Generaal, de-hunne. De ergerlijkste twisten volgden in den boezem der Republiek, die als in twee kampen was verdeeld; en zóo hoog was de verbittering gerezen, dat voorzeker velen de regelen, in een kerkezakjen. bij den dood des Prinsen gevonden, hadden willen onderschrijven:
De Frins is dood,
Mijn gaaf vergroot,
Geen Wijder maar,
In tachtig jaar.
De Oranjezoon, na den dood zijns vaders geboren, bad alzoo-weinig kans de waardigheden zijner voorouders te verkrijgen. Die kans werd nog verminderd, nu aan liet hoofd der tegenpartij een man stond, uitstekende in verstand, met de uitnemendste gaven als bestuurder toegerust en tevens met al de vereischten van een partijhoofd, namelijk: haat jegens het tegenovergesteld beginsel, dat hem verdrukt, dat hem had doen lijden. Die man was Joan de itt. Gedurende de 19 jaren, dat hij onder den nederigen titel van Eaad-pensionaris de Eepubliek bestuurde, heeft hij Europa doen verbazen over zijn schranderheid, kracht en wonderbaar vermogen om het. omslachtig en knarsend werktuig, dat de Regeering dezer landen werd genoemd, niet alleen te doen bewegen, maar als het ware met zijn voortvarenden geest te bezielen. Toch bleek zijn arbeid ijdel; de aanwending van zulke ongemeene krachten, als de zijne waren, vergeefs! toch kon hij het verderf van het vaderland, dat hij met zooveel liefde gediend, met zooveel trouw bewaakt had, niet voorkomen, en moest hij in de gevaarlijke ure, in de ure der beslissing, het roer van Staat overgeven aan de hand van den knaap, om wiens verwijdering hij het onmogelijke schier beproefd had; moest hij vallen door de woede van het grauw! Vreeselijke boete, het partijhoofd opgelegdf
Het partijhoofd! Dat was hij: het is zijn kracht en zijn zwakheid geweest, de oorzaak van zijn macht en van zijn val, van zijn roem en zijn verguizing bij den tijdgenoot !
Het partijhoofd, maar tevens de schrandere staatsman! Als een behendig schaakspeler bespiedde hij de zwakte zijner wederpartij, die-meer krachten tot zijn beschikking, maar minder beleid en scherpzinnigheid bezat; nu eens een loozen aanval wagend om het doel des-
64
ERN /.IF.KliED.
vijands te beter te leeren kennen, dan weer schijnbaar iets opofferend aan deze zijde, om iets beters buit te kunnen maken aan gene. Door de partij, die hem aan het bewind riep, en tevens door zijn eigene antipathieën gedrongen de aanmatigingen van het Oranje-stamhuis tegen te treden en voor goed v.e vernietigen, moest hij, na Cromwells dood en de restauratie der Stuarts, aan wie het huis van Oranje nauw vermaagschapt was, in Frankrijk zijn eenigen steun vinden, een steun evenwel, dien hij nimmer vertrouwen kon en ook nimmer vertrouwd heeft. Tegenover het laatste rijk verkondigde hij het luide, dat, zoodra Engeland hier te lande een overwegenden politieken invloed verkreeg, de afstammeling van Oranje weldra tot de waardigheden zijner vaderen zou worden verheven, hetgeen niet dan ten nadeele van Frankrijks invloed geschieden kon. Lodewijk XIV, die Karei II toen nog niet volkomen zijn huurling kon heeten, geloofde dit, daardoor vooral overgehaald door de getuigenissen van d'Estoides, zijn gezant, en ging zelfs over tot een oorlogsverklaring aan Engeland, waarmee de Staten in den jare 1605 om eenige handelsverwikkelingen krijg voerden. De Fransche hulp was echter niet krachtig; zij behoefde het, zelfs volgens den wensch van de Witt, niet te zijn, daar het reeds voldoende was in Frankrijk geen tegenpartij te hebben. Dat de Witt zich voorbereidde in dat rijk eenmaal een vijand te zullen vinden, bleek uit het sluiten der triple alliantie, dat meesterstuk van diplomatische slimheid en behendigheid; want tot die alliantie was behalve Zweden ook Engeland, nog kort geleden de vijand der Eepubliek, toegetreden. Een aanduiding in het breede van de redenen, die de Witt tot zulk een verbond noopten, gedoogt ons bestek niet. Voldoende zij het te vermelden, dat daartoe vooral de verwikkelingen leidden, welke te quot;voorzien waren bij het openvallen van den Spaanschen troon of nog vóór dat tijdstip, bij de bestaande begeerte van Lodewijk XIV om de Spaansche Nederlanden te overmeesteren, waardoor hij een nabuur der Republiek geworden zou zijn.
Hoe geheim de handeling ook plaats had, hoe confidentieel ook eenige punten van het verdrag waren, de diplomatie dier dagen slaagde evenmin als, of liever nog minder dan, die van onzen tijd in eene blijvende geheimhouding. Lodewijk was weldra de geheime lade van Engelands kabinet, waarin het verdrag was neergelegd, op het spoor, en de dikwerf gebezigde gouden looper ontsloot haar spoedig.
VERLEDEN ES HE OEN. 5
65
EEN ZIEKBED.
Hij zag zijn verborgen gehouden plannen ontdekt en tegengewerkt door hem, van wien hij medewerking had verwacht, van de Witt. Hij besloot zich te wreken, en het middel, dat hij aanwendde, moest hem nog meer doen erlangen dan hij aanvankelijk door en met de Witt bad gewild. Karei II, door zijn toetreden tot den Roomschen godsdienst reeds op de zijde van Frankrijk gebracht, kon echter geen krachtig bondgenoot zijn, zoolang de gelden hem door zijn volk moesten verstrekt worden, gelden, hoe langer hoe kariger toegestaan, daar zij meest door hem tot andere doeleinden werden gebezigd. En zie: Karei II werd onafhankelijk van zijn volk door de mildheid van-den Franschen Koning, en nü was het uur geslagen, dat de Witt, en met de Witt de lïepubliek, zou worden ten onder gebracht. Frankrijk sloot een verbond met den laffen, trouweloozen Karei, en Munster en Keulen, welke reden hadden om in de Republiek een gevaarlijke gebure te zien, traden tot dat verbond toe.
Was de kleine, maar machtige Republiek, die in Oost en West haar vlag liet waaien en haar kanon liet donderen tot bij de hoofdstad van Engeland, in staat om de talrijke vijanden te land en te zee te weerstaan V Een blik op hetgeen weinig tijds vóór den dag, waarmede deze schets een aanvang neemt, was voorgevallen, zal dit voldoende in het licht stellen.
Heetten de Witt en de zijnen de Franschgezinde partij, de jeugdige erfgenaam van Oranje en diens aanhangers heetten de Engelschge-zinde. Hoewel buiten alle bestuur gehouden, had de jonge Willem de sympathie van duizenden, van het eigenlijk gezegde volk, dat, geleid door .zijn gezond verstand en een niet door partijdrift bevangen blik, een eminent hoofd alleen in staat achtte om eenheid in den Staat te brengen, en dan ook 'kracht naar buiten en naar binnen. De Engelsch- of Prinsgezinden lieten geen gelegenheid ongebruikt voorbijgaan om grond te winnen en den Prins tot de waardigheden zijner vaderen te doen verheffen. De Witt en den zijnen verdroot dit; en om het pogen der tegenpartij voor goed te ontzenuwen, stelde hij ter Staten-vergadering van Holland voor: 1° dat het vermogen tot de beschrijving in de orde van de Ridderschapen Edelen, en de benoeming en verkiezing van Burgemeesteren, Vroedschappen, Schepenen en alle andere Regeeringspersonen in de steden, voortaan zou blijven aan de orde van de Ridderschap en aan de steden in
66
EEN ZIEKBED.
het bijzonder volgens bet oud gebruik of de privilegiën en octrooien, verkregen ot' nog te verkrijgen, zonder ooit geheel of ten deele aan iemand te mogen worden afgestaan; 2°. dat alle ambten en bedieningen, staande tegenwoordig ter begeving van de Staten van Holland en West-Friesland aan hen verblijven zouden, zonder hieronder echter de krijgsambten te begrijpen, omtrent welke hunne Edele Groot Mogendheden zulke schikkingen mogen maken als zij, ten meesten dienste van den lande, zouden bevinden te behooren. 3° Dat Hunne Ed. Gr. Mogendheden nooit zouden toestemmen en de zaken der Generaliteit derwijze helpen beleiden, dat ook bij de andere Gewesten besloten werd, nimmer te zullen bewilligen, dat degeen, die ooit na dezen zou mogen verkoren worden tot Kapitein- of Admi-raal-G ener aai of tot beide deze waardigheden tevens of onder eenigen anderen titel, bet opperbevel hebben over 's Lands krijgsmacht te water of te lande, te gelijk zij of blijve Stadhouder van eenige Provincie of Provinciën. L)at ook, wat de Provincie van Holland en AVe s t - F r ie s 1 a nd betrof, niet alleen h ij, d ie 't o p p e r b e v e 1 hebben zou over 's Lands krijgsmacht te water of te lande, maar ook niemand anders tot Stadhouder dier Provincie zou mogen aangesteld worden, maar dat gemelde waardigheid zou zijn en blijven vernietigd; zullende den Gekommitteerden Kaden aanbevolen blijven om zaken, die spoed vorderen in afwezigheid hunner Ed. Gr. Mogendheden af te doen. 4° Dat de Edelen en de Vroedschappen der steden, de Leden der Vergadering van hunne Edele Gr. Mogenheden en de Raadpensionaris bij eede zouden moeten beloven de voormelde punten heiliglijk en oprechtelijk te zullen helpen handhaven. 5° Dat het gemelde derde punt in de instruction voor den Kapitein- en Admiraal-Generaal zou worden gevoegd en deze bij eede verbonden worden om daartegen nimmer eenigerlei verzoek te zullen doen en het Stadhouderschap, zoo 't hem buiten vermoeden te eeniger tijde mocht opgedragen worden, van de hand te wijzen.
Deze voorslag, door de Staten van Holland en West-Eriesland aangenomen, heeft in de geschiedenis den beruchten titel ontvangen van: bet Eeuwig Edict.
Het Edict was behendig gesteld. Zonder den schijn te hebben van bet huis van Oranje uit te sluiten, deed het dat toch werke-
F. EN ZIEKBED.
lijk. Geen Stadhouder mocht Opperbevelhebber en, zooals de Staten van Holland eindelijk nog bepaalden toen Zeeland ter Generaliteits-vergadering zich hevig tegen bet Edict verklaarde, ook geen lid van den Raad van State zijn. De overwegende invloed dei-Provincie Holland bleek weer, toen zij haar Edict bij de Generale Staten te berde bracht. Eenige Provinciën vielen Holland dadelijk toe, en de aanvankelijk weerstrevende moesten, om nog iets te behouden en den jeugdigen Prins zelfs bet uitzicht op het Kapitein-en Admiraalschap niet te ontnemen, ten laatste in het Edict berusten en het aannemen.
Toen de steden van Holland haar begeerte zagen ingewilligd, wilden zij wel de goedheid hebben die der andere Provinciën in een ondergeschikt punt ter wille te zijn. Zij stemden er in toe, dat de jonge Willem, het gewezen Kind van Staat, tot Lid van den Raad van State zou worden benoemd. Onder welke voorwaarden echter? Zij kenschetsen onze vaderen; zij kenschetsen den inwendigen toestand der Republiek te goed, dan dat wij ze niet hier kortelijk zouden vermelden. Allergewichtigst scheen de vraag: 1° op welke wijze men den Prins ten Rade zou inleiden, 2° welke plaats hij daar zou innemen, en 3° over welke stem hij zou mogen beschikken. De Gemachtigden der Staten van Holland oordeelden ten opzichte van het eerste punt: dat de inleiding des Prinsen van Oranje in den Raad van State zou kunnen geschieden door drie afgevaardigden uit de Algemeene Staatsvergadering, gelijk de inleiding van Graaf Hendrik van Nassau, naderhand Prins van Oranje, in den jare 1600 geschied was, of door éen afgevaardigde, gelijk ten aanzien van Prins Willem, vader van den tegenwoordigen Prins, in den jare 1G38, plaats had gehad, of op zulk eene andere wijze als men met de andere Gewesten zou kunnen goedvinden te beramen. Op het tweede punt verstonden ze, dat men, wegnemende den armstoel, gesteld aan het einde der tafel en vroeger gediend hebbende eerst voor den algemeenen Landvoogd Leicester en daarna voor den Stadhouder van vijf of zes gewesten, den Prins zou kunnen plaatsen in een van de twee met fluweel bekleede stoelen, staande aan dezelfde zijde van de tafel, waaide stoel van den voorzittenden Heere stond en dus boven of aan de rechterhand der Afgevaardigden van Gelderland. Wegens het derde punt begrepen zij, dat men den Prins alleen een raadgevende stem
08
KFN ZIEKBED.
behoorde toe te staan, die in het opmaken van het besluit niet gerekend werd om de stemmen der Raden over te halen of te doen staken. De Staten van Holland namen de twee eerste punten over, maar hadden de goedheid den Prins een raadgevende stem, evenals den anderen leden, te geven; en tevens nog te bepalen, dat de Prins in hunne vergadering op een stoel zou zitten, gelijk aan die van den Raad van State. En zulke nietigheden — zeker van gewicht voor den partijgeest! — hielden de beschreven vaderen niet bezig in een tijd van volstrekte rust! Integendeel, in oogenblikken van naderend onweer, dat niet onverwacht kwam opzetten, want de scherpte van den blik was onder de partijwoede nog niet te loor gegaan! Engeland, het lid der Triple Alliantie, maakte geduchte oorlogstoebereidselen en beleedigde onze vlag; Frankrijk, de door de Alliantie gehoonde mogendheid, rustte zijne machtige heiren toe. Men vi'eesde in Den Haag dan ook het ergste en bereidde zich voor om tegen het voorjaar van 1672 een aanzienlijke vloot in zee te brengen. Men had wellicht nog meer behoefte aan een ontzaglijke macht te lande. Men begreep dat, maar deed toch niets om daarin te voorzien.
De Admiraal der vloot was dadelijk te vinden: was de Ruiter, de gehoorzame dienaar, die naar geen politieke beteekenis dong; de bevelhebber der landmacht echter kon niet zoo licht worden gekozen. Het gold toch niet alleen het belang der Republiek, maar tevens, en dit niet het allerminst, het belang der partij. Wie de voorslagen en beraadslagingen op dit punt in de geschiedenis van ons vaderland leest en daarbij denkt aan het dringen van den nood, voelt zich, voorwaar, het hart benepen! Men zag de noodzakelijkheid der wervingen in; maar men wilde die niet toestaan, ten ware, zooals Gelderland stelde, de Prins van Oranje tot Kapitein-Generaal werd benoemd of, zooals Holland wilde, de Prins van Oranje daartoe niet werd benoemd. Holland en in Holland de Witt zag echter in, dat men de benoeming niet tegenhouden, maar haar door het maken van instruction alle beteekenis zou kunnen ontnemen. Men gaf dus schijnbaar toe en opende den öquot;1011 December 1871 de beraadslagingen over het gewichtig punt der instructies. Het gaf redekavelingen zonder eind. vooral toen bij de Gecommitteerde Raden, met het ontwerpen dier instructie belast, weer een verschil rees, en wel dit: Zou de Prins slechts voor een veldtocht of voor zijn leven worden aan-
69
EKN' ZIEKBED.
gesteld? De zaak werd ter vergadering der Staten gebracht, het voor en tegen gewikt en gewogen, een transactie voorgeslagen, houdende de benoeming van den Prins tot Kapitein-Generaal tot weder-opzeggens toe, doch van de hand gewezen, zoodat de Edel Groot Mogendheden scheidden zonder éénig te kunnen worden over eene zaak, waarvan de krijgstoerusting te lande afhing. Gelukkig echter, dat de Algenieene Staten zich meê in de zaak mengden en al de gewesten ten laatste na vele moeilijkheden tot eenparigheid brachten op het voorstel, gelijk het door de Witt in de Vergadering van de Staten van Holland was ondersteund, zoodat de Prins van Oranje op den 25sten Februari 1072 voor éen veldtocht tot Kapitein- en Admiraal-Generaal, onder eene menigte beperkingen zgner macht, werd aangesteld.
Dit geschiedde den 25sten Februari en de oorlog werd door Engeland en Frankrijk reeds den 7lt;Jei1 April daaraanvolgende verklaard.
Een koude rilling doorliep het land. Het volk, dat, zoo het de weifelingen en de twisten der Heeren ook al begreep, ze niet billijkte, vond zijn geduld ten einde en sprak er reeds bier en daar van tusschenbeide te komen. Dat het niet dadelijk tot oproer oversloeg, mag wellicht worden toegeschreven aan de waardige houding van de Ruiter en Cornells de Witt ter zee. De oorlog te lande nam echter zulk een nootlottigen keer, dat de ter zee behaalde voordeelen tot-weinig meer leidden dan den wissen ondergang der Republiek eenige dagen te vertragen.
Gaan wij de neerlagen te lande geleden in het kort na! Op het einde van Mei werd het beleg voor Orsoi geslagen, welke vesting den 2llcn Juni overging. Terzelfder tijd gingen Bunik en Wezel over. Op den Ö15611 dier maand Rijnberk, op den 7den Emmerik en Rees, den 9lien Deutichem. Middelerwijl vielen de troepen van Keulen en Munster in Overijsel en Zutfen. dat zij in weinige dagen geheel bemachtigden, waarna zij naar Groningen togen. Den 12tlen Jur.i trokken de Fransehen over den Rijn, waarop de Prins van Oranje . it zijn nietig leger terugtrok, om Utrecht en Holland, of ten minste 1 it laatste gewest te dekken. Den l-l'l™ ging Arnhem over, den 1 Jden Doesburg. Het vluchten in Utrecht naar Holland werd algemeen, vooral toen het leger van den Prins van Oranje de Provincie Utrecht moest opgeven en terugtrekken ter verdediging van Holland.
70
EF.X ZIEKBED.
Den 23sten Juni rukte het Fransche leger binnen Utreclit, den 24iitei1 bukte Woerden, den 253ten Oudewater, terwijl Kaarden reeds ettelijke dagen vroeger voor een afdeeling van het Fransche leger de poorten had geopend, 's Lands Staten waren wanhopig. Zij onderhandelden en vernamen de n eest harde en onteerende voorwaarden. Vele leden der Eegeering neigden tot aanneming, maar, het zij tot eer van Amsterdam en Rotterdam vermeld, de Gemachtigden dezer beide steden wilden van geen verdrag hooren tot den door Frankrijk en Engeland gestelden prijs. Hunne heldhaftigheid, hunne kalmte in het dreigend gevaar, hunne koelbloedigheid werpt een lichtstraal op het donker tafereel en bedekt voor een deel de schuld, die ook op hen kleeft, dat zij door kleingeestige partijzucht de schoone aan hun bestuur toevertrouwde landen op den rand van het verderf hadden gebracht.
De snelle zegetocht van den Franschen koning vervulde de gemoederen met argwaan. De partij, die de verheffing des Prinsen van Oranje zocht te bevorderen, sprak het eerst het woord verraad uit, en dat woord vond weerklank. Tot welke hoogte de haat en de argwaan waren gestegen, bleek uit den moordaanslag, die den 21sten Juni tegen Joan de Witt werd gewaagd, niet door het grauw, maar door eenige jongelieden uit den deftigen stand. De ontvangen wonden wieroen den Raadpensionaris, die in den algemeenen nood zijn vastberadenheid niet verloren en zich in de laatste dagen nieuwe bond-genooten had weten te verwerven, te bed. Drie dagen later keerde zijn broeder, Cornells, van de vloot naar Dordrecht, waar hij, onder dreigingen ontvangen, het zieke lichaam rust moest geven.
Het geroep van verraad werd luider en luider en van dreiging kwam men tot daad. Valekenier geeft in zijn Verward Europa daarvan een korte en krachtige beschrijving, als hij zegt; »Allen raakten in confusie zoodat de minste zoowel den baas speelde als de meeste; dat de Regenten raakten buiten haren Autoriteit en van binnen meer kwaads vreesden, dan van buiten; dat de Regeering verviel tot. een Ochlocratie, en dat in de voornaamste steden niets mankeerden als een geresolveerden Masaniello, om een ellendig bloedbad aan te richten en de huizen der gesuspecteerde Heeren te plunderen, daarvan in sommige steden een begin gemaakt werd, 't welk de boeren ten platten hinde ook zoo gaande maakten, dat zij op
71
een ziekbed.
sommige plaatsen de trekschuiten en wagens aanhieldenquot; (waarvan in den aanvang dezer schets gewaagd werd). gt; Door dien algemeenen oploop en disordre scheen het alsof de geheele Staat zou verloren gaan, waarop een Spaansche Nederlander alludeerde met dit vers:
't Veel hoofden voerend beest verdeeld in 't Vreed' verdraclit.
Door oproer machtig wordt en weer tot niet gebracht.
en een ander:
Het toornig Neêrlands graauw dquot; oproer eerst heeft gevoed,
Van quot;t toornig graauw hot eind des ORroera wezen moet.quot;
En dit oproer zou een einde nemen met de verheffing van Willem van Oranje tot de waardigheden zijner voorvaderen, en alzoo met de herroeping van het plechtig bezworen eeuwig Edict!
Dordrecht, was een der eerste steden, waar de wensch van het volk door het volk werd bekend gemaakt. In de oorlogsverklaring van Engeland, die op den 7tlcn April was afgekondigd, kwam voor, dat de Koning zich beleedigd gevoelde door het] bestaan eener schilderij op het Dordsche stadhuis, waarop de aanval der Staatsche vloot op Chattam, onder Cornells de Witt, stond afgebeeld.
Het gaf het gemeen aanleiding, om den lo11611 Mei die schilderij van het stadhuis te halen en te verscheuren, de stukken rondom de hoofdwacht te verspreiden, het uit de schilderij gesneden hoofd van den Ruwaard aan de galg te spijkeren, en vervolgens het huis van den Burgemeester Hailing te plunderen en te vernielen.
Dit was het begin van grootere beroerten. Op den 24sten en 25stequot; Juni hadden eenige der deftige burgeren bij de stadsregeering gere-monstreerd, en op onderscheidene punten, rakende de verzekering der stad, om inlichtingen aangehouden, die hun, naar het schijnt, in alle beleefdheid werden verstrekt, zooals dan ook bij alle handelingen der Regeering bleek, dat zij de vormen tot het laatste toe in acht hebben genomen, zonder echter in het wezen der zaak iets toe te geven. Het gemeen werd echter weer gaande gemaakt door het gerucht, dat de sleutel van het magazijn door den Magistraat werd achtergehouden, opdat de burgerij den slechten toestand daarvan niet gewaar zou worden en zij een voorwendsel mochten behouden om de stad, gelijk als in zoovele andere steden plaats had, lafhartig of verraderlijk over te geven. Te midden dezer beweging werd het betoog
72
EEN /1EKBKI).
van een burger vernomen, ten doel hebbend de burgerij voor te stellen, tot behoud vfin Stad en Staat het eenig overblijvend middel toe te passen, namelijk de vernietiging van het Eeuwig Edict en de verheffing Zijner Hoogheid tot Stadhouder. Het voorstel vond ingang, en van alle zijden rezen de kreten: »Viva Oranje, viva le Prince d'Orange!quot; op. Eenige burgers begaven zich daarop naar de woningen der Burgemeesteren en Regenten, te kennen gevende, dat men Zijn Hoogheid tot Stadhouder van Dordrecht zou verklaren; terwijl bij liet weigeren van dat verzoek allen met vernieling en plundering werden bedreigd.
Burgemeesteren en Eegenten vonden zich genoodzaakt de Burgerij op staanden voet gt;satisfactie op hun petitiequot; toe te zeggen en naar het stadhuis te gaan, om aldaar gezamenlijk vast te stellen, wat ieder in het bijzonder had beloofd. In het derwaarts gaan moesten zij soms de gedane belofte vernieuwen aan hen, die zij ontmoetten. Burgemeester Hailing werd deze belofte mede afgeëischt, juist op het oogenblik, dat hij het Stadhuis van achteren meende op te gaan, met bedreiging, dat hem anders het hoofd zou gekloofd worden. In de vergadering werd, op het sterk aandringen der burgerij, teweeggebracht, dat de Magistraat voor en achter het stadhuis met het geluid van trompetten deed afkondigen, dat zij aanstonds Gekoinmitteerden zouden afzenden, om Zijne Hoogheid te begroeten en meteen te verzoeken, dat liet hem believen mocht in persoon in de stad te komen, ten einde haar staat en toestand te kunnen overzien. Tot deze zending werden de Heeren, in het hoofd van ons opstel opgenoemd, verkoren, die op den 25sten Juni des avonds te 6 ure werden uitgeleid door duizenden menschen onder het gedurig geroep van: »Lang leve de Prince! sterven moet de kwade llegeering!quot; De Gedeputeerden, in het kamp bij Bodegraven gekomen, stelden Zijne Hoogheid hun verzoek voor, hetwelk echter niet werd ingewilligd, daar de Prins zei, dat »de hoog dringende nood zijne continuele presentie vereischte op dezen post, die geen minuut van de insultes der vijanden verzekerd was.quot; Toen de Gedeputeerden evenwel op het verzoek nader aandrongen en te kennen gaven, dat de woedende burgerij slechts door de tegenwoordigheid Zijner Hoogheid te stillen was en voorzeker hen als verraders zou ombrengen, indien zij alléén terugkeerden, zei Zijne Hoogheid zyne komst tegen den anderen dag toe.
EEN ZIEKBED.
Wij hebben gezien, dat de Prins, verzeld van de Regeering en de burgerij, zijne plechtige intrede in de stad Dordrecht deed. Hoe een-stemmig Regeering en Burgerij ook in dat oogenblik schenen, in de werkelijkheid waren zij het niet. De eerste droeg echter zorg, dat er niets van hare ware gezindheid bleek eu ontving den Prins met de uiterste beleefdheid. Hem werd s sessie in den oud-raad gepresenteerd en in alle voegzame termen voorgesteld de algemeene genegenheid zoo van de Regeering als van de gemeente van Dordrecht te hemwaards, en dat Hun Edelen zouden trachten alles te contribueren, wat tot welstand van bet vaderland en hem zoude kunnen dienen, bem bedankende, dat hij hen de eer kwam doen, om hunne stad te bezichtigen.quot;
Van het Stadhouderschap, waarop de burgerij aandrong, werd echter met geen woord gerept.
Zijn Hoogheid maakte een diepe buiging, toen de rede, waarschijnlijk door den Heer Swijndrecht uitgesproken, was geeindigd. Geen tre.i op dat strak en deftig gelaat verried teleurstelling, en deze moest toch door den Prins worden gevoeld, daar hij door zijn aanhangers; voorzeker van het voornemen der burgerij was onderricht.
»Ik bespeur. Edel Achtbaren! tot mijne werkelijke verheuging, dat onze harmonie beter is dan ooit,quot; hernam de Prins. »Gaarne neem ik uw voorslag, om de stadsvesten te bezichtigen, aan. Mijn lastbrief als Kapitein-Generaal, zoo geëxtendeerd eu kompleet, maakt geen mentie van eenigerlei verbod desvvegens, zoodat mijne meesters, de Heeren Staten, hier present zijnde, zeker zelven verlof daartoe zouden geven.quot;
De schouwing had plaats. De Prins nam alles met de meeste opmerkzaamheid waar en veroorloofde zich hier en daar op een zwak punt te wijzen, dat, de Heeren haastten zich het te beloven, in allerijl zou worden gerepareerd. Daarna werd Zijn Hoogheid naaide herberg de Paauw geleid, waar het middagmaal hem van wege de stad werd aangeboden. Welke toon aan den disch heeft geheerscht, of de Magistraat even zoo goed meester is geweest als de Prins over woord en gebaar, en er alzoo van weerszijden een masker werd gedragen, onze Valckenier, die anders nogal omstandig is, meldt hiervan niets. Alleen geeft hij ons zekerheid, dat ook aan het middagmaal geen woord van het Stadhouderschap werd gemeld.
74
TT.N ZIEKHED.
Maar de burgerij was door de scliijnbare toegeeflijkheid en inschikkelijkheid der Regeering niet in slaap gewiegd. Veeleer wekte hare beleefdheid de achterdocht op. Dit bleek vooral, toen de stadskaros voorkwam en Zijn Hoogheid was ingestegen onder de buigingen der zwijgende Edel Achtbare Heeren. Een der naastbijzijnde burgers trad op een lid van den Magistraat, waarschijnlijk Hailing, toe en vroeg: »Wat heeft men van Zijn Hoogheid gemaakt?quot; waarop hij ten antwoord ontving: »Meer dan hij heeft begeerd.quot; De vrager hernam: »Zijn Hoogheid heeft niets begeerd, daarom hebt gij hem zeker ook niets gemaakt!quot;
Het gesprek werd door ettelijke burgers aangehoord en het antwoord van het lid der Regeering van alle zijden herhaald. Daarop ijlden eenigen de karos, die middelerwijl was weggereden, achterna en hielden die in het afkomen der nieuwe brug tegen, grepen de paarden in den toom, velden de pieken, en legden de trompen van hun musketten met dubbel scherp geladen op den Burgemeester Hailing aan, die in de karos naast den Prins neerzat.
»Is het Stadhouderschap ü geoffreerd?quot; vraagt er een.
»Goede burgers, weest bedaard; ik ben wel gecontenteerd.quot;
»Nog niet, tenzij men Uwe Hoogheid tot Stadhouder verklare,quot; zei de vorige spreker.
Een ander, die een der Burgemeesteren op dit oogenblik hoorde uitroepen: »Vivat Oranje!quot; hernam met drift: jDat's een Judas'kus. Burgemeester!quot; waarna hij zich tot den Prins keerde en dien driftig afvroeg: »Is Uwe Hoogheid Stadhouder, ja of neen? Is het neen, dan zullen wij Uwe Hoogheid uit de karos in onze bescherming nemen, en de rest als schelmen van stonden aan dood slaan.quot;
De karos werd omgekeerd en reed terug. De Prins, na de burgers tot bedaardheid vermaand te hebben, wendde zich tot Hailing en de Burgemeesteren, die aan de herberg de. Paauw hen opwachtten en zei, duidende op het dwingen van het volk: »Mijne Heeren, ik beklaag u!quot;
Of dit beklag wel zoo geheel van harte was, betwijfelen wij! De Heeren van de Regeering werden thans bevreesd en beloofden op staanden voet, de gebeele burgerij en Zijn Hoogheid volkomen genoegen- te geven, op welke beloften zij door de burgers werden losgelaten, die echter, »alvorens zwoeren Zijne Hoogheid noch iemand anders
KUN' ZIEK HEI).
uit de herberg te zullen laten vertrekken, voordat hun verzoek, in schrift gesteld, door alle Regenten onderteekend en gepubliceerd was.quot; Hierop vergaderde de oud-raad, die den secretaris Muys van Holy order gaf, gt;de acte te concipieeren, dewelke van het volk meermalen gerevideerd en gecorrigeerd, eindelijk Zijn Hoogheit werd voorgelezen.quot; Deze weigerde echter het aangeboden Stadhouderschap te aanvaarden, voordat hij van zijn eed, op het Eeuwig Edict gedaan, was ontheven, wat dadelijk in tegenwoordigheid van twee predikanten, Debits en Verchem, geschiedde. De toen opgemaakte en in ■de archieven der stad bewaarde akte luidt als volgt:
»Wij onderschreven Vroetschap, goede Ivyden van den Achte en Ministers der stad Dordrecht, verklaren bij dezen te renuncieren en af te gaan het Eeuwig Edict, en vervolgens Zijne Hoogheid den Heere Prince van Oranje te verklaren van dezer stadts wegen tot Stadt-houder. En verders op den zeiven te confereeren alle zoodanige Dig-niteyten, Qualiteyten en Aensienlijkheden, als oyt sijne Heeren voorvaderen Hoogh. lofl. Mem. gehad hebben. En laatstelijk, dat wij sijne gemelde Hoogheydt dispenseeren en outslaen van den Eedt, die sijn Doorluchtige Hooghe3rdt tot het niet ontfangen van 't voorz. Stadthou-derschap gedaen heeft.quot;
Toen de akte werd afgekondigd, volgde er een algemeen gejuich, en keerde de burgerij weer tot bedaardheid en orde terug, met een vast besluit om hun stad tot den laatsten druppel bloed te verdedigen. Zijn Hoogheid vertrok des namiddags te 4 ure plechtstatig uitgeleid onder de zegenbeden van duizenden.
Hoewel de burgerij scheen te zegepralen en de Regeering het onderspit gedolven had, was toch het doel nog niet ten volle bereikt. Aan de akte, houdende herroeping van het Eeuwig Edict, ontbrak nog één handteekening en nog wel de gewichtigste. Het was die van Cornells de Witt, Ruwaard van Putten, oud-Burgemeester der stad, broeder van den Raadpensionaris, en die met dezen zich krampachtig vastklampte aan het Edict, dat zij zoo gaarne den naam van eeuwig gaven. Wij weten, dat hij kort geleden van de vloot was teruggekomen, waar hij meermalen als afgevaardigde der Staten ter zijde van, of liever boven, den vlootvoogd, den lande had gediend. De Heeren Staten waren toch naijverig op hunne macht! Een ondergeschikten dienaar als den Admiraal, het bestuur over hunne
EEN ZIEK BEI).
vloot, overhunne schepelingen, hunne kanonnen en zeilen te laten, het was een te groot vertrouwen! Zou men zeker van de overwinning zijn, of van al hare gevolgen, indien de Heeren Staten daarbij niet werden gerepresenteerd? Daarom had men afgevaardigden te velde en ter zee! Het ambt was gevaarlijk, maar winstgevend, en wij gelooven het laatste meer dan het eerste, anders zou de Raadpensionaris de Witt het niet altoos daarheen hebben geleid, dat zijn broeder tot afgevaardigde ter zee werd benoemd. De Ruwaard was er wel bij gevaren. Zoo ontvingen bij voorbeeld de Ruiter, als Admiraal-Generaal,, en van Gend, als Luitenant-Admiraal, na den tocht naar Chatham, ieder een gouden kop als een vereering van de Algemeene Staten, en Cornells de Witt, de vertegenwoordiger van het opperste burger! ij k gezag, behalven dien gouden kop, van de Staten van Holland nog een rentebrief van dertig duizend gulden. In het geheele leven van den onsterfelijken de Ruiter was er, gelooven wij, van zoodanig vorstelijk geschenk geen sprake.
Wij vragen verschooning voor onze afdwaling en geleiden thans onze lezers naar de aanzienlijke woning van Cornells de Witt. In de verte worden de wegstervende juichtonen gehoord en de knallende musketschoten, die de vreugde alom verkonden. In de nabijheid dezer woning is het echter eenzaam en stil. Soms zien wij de voordeur opengaan en het hoofd eener dienstbode naar buiten steken en rondgluren, alsof er reden tot vrees bestond; zoodra echter de dienstmaagd weer verdwenen is, schijnt de woning verlaten en onbewoond. De luiken toch der onderste vensters zijn gesloten, de gordijnen van de bovenste alle dichtgeschoven. De voorzorg der bewoners is niet ongegrond. Weinige dagen geleden, luttel uren na bet aan land stappen van den zieken Ruwaard, was er een aanval of liever overval op zijn persoon gewaagd. Vier onbekende mannen waren zijn woning binnengedrongen om hem te vermoorden en zouden hun voornemen hebben bereikt, indien niet in allerijl de wacht van het stadhuis wai'e gehaald worden, die hen op de vlucht dreef.
Geen wonder alzoo dat Mevrouw de Witt sedert dat oogenblik de deuren harer woning grendelen, de vensters harer niet gebruikte vertrekken sluiten liet. Mevrouw de Witt! Hoe we haar nauw den titel zouden geven, nu we haar de trap zien opklimmen met een versnapering en het medicijnfleschje voor den dierbaren kranke in
KEN ZIEKBED.
de hand. Zij mocht even den eersten mijlpaal hebben bereikt, die den middelbaren leeftijd aanduidt, zoo jeugdig friscli is haar voor-komen; wellicht te danken aan de lichtblonde haren en de blanke gelaatstint. Het lichtblauwe oog staat zoo zacht, dat 't wellicht in oogenblikken van kalmte — helaas, ze telde er in haar leven slechts weinige! —• misschien wel wat fletsch en flauw ware geacht. Thans echter vonkelde het van onder de zijden wimper. De angstige echtgenoote, de vreezende moeder! Schoon haar voorkomen alle denkbeeld van kracht buitensloot, had zij echter altijd de kracht der lijdzaamheid en in de gewichtigste oogenblikken van haar leven een gelatenheid bezeten, die menige sterkere in haar zou hebben bewonderd. Krijg volgde op krijg, en ze wist, dat als de bloedvlag werd geheschen, ook haar man werd opgeëischt om die staande ts houden, dat hij werd uitgelezen niet alleen om in de raadzaal de kansen van den oorlog te berekenen, maar die ten nutte van den lande te doen keeren op de baren der zee.
Hoe dikwijls had bij het afscheid de bede op haar lippen getrild: »Heere, dat het niet het laatst zij dat ik den vader mijner kinderen omhelze!quot; terwijl haar bevende hand den geheim gehouden traan wegwischte, want haar vriend mocht haar droefheid niet zien — hij hield van geen tranen. Hoe dikwerf had haar hart gebloed bij het gieren van den storm, die 's lands kusten geeselde, bij het gedonder der kartouwen, die den weeken grond deden trillen, bij het opdoemen van het adviesjacht met 's lands vlag in top, misschien ook met de rouwvlag voor haar! En toch, hoe innig hare droefheid ook ware, hoe bang haar vrees, geen onrust, geen gejaagdheid als thans. Vroeger kende zij het gevaar dat hem dreigde, thans vermoedde zij dat het bestond, maar wist ze niet vanwaar het zou opkomen. Vroeger, dobberend op de golven, of vuur spuwende uit de lendenen van zijn schip, of de kogels ontvangende, die ribbe en gebinte deden splinteren, was hij, naar zij meende, in Gods hand; thans, aan land gekomen, omgeven van burgers, in wier blikken zij haat en wrok had zien tintelen, was het haar meer of hij in 's menschen hand was gevallen, en des menschen hand, zij was boos!
Het oproer van den vorigen dag, de woede van het hollend gemeen, dat zich overal gekoeld had aan de beeltenis van haar echtgenoot, de vrees van den Magistraat, de uitgelatenheid der burgerij
78
EEN ZIEKBED.
iu het tegenwoordig oogenblik, alles verhoogde de spanning, de onrust. En hij, voor wien zij het meest vreesde, lag hier onweerbaar evenals zijn broeder in den Haag. Een ongesteldheid, in den dienst van den lande opgedaan, kluisterde hem aan het bed, en-maakte hem onmachtig den binnenlandschen vijand te keer te gaan, dien hij, — o zij was van zijn macht overtuigd! — anders wel zou kunnen overwinnen.
Een oogenblik staat ze stil op de trap, die van de breede vestibule naar boven, naar het ziekvertrek leidt. Ze heft den blik omhoog en zucht. Toen zij de deur van het ziekvertrek opende, was echter de droefgeestige trek van haar gelaat verdwenen; er speelde zelfs een glimlach om bare lippen, toen zij het hoofd tusschen de groen damasten gordijnen van het ledikant stak, de toon van haar stem klonk zelfs schertsend, terwijl zij den kranke haar meegebrachte schatten, de bittere medicijn en den geurigen sinaasappel toonde en hem zei: sC'ornelis, het is tijd!quot;
De kranke scheen weinig genegen het voorschrift van den geneesmeester op te volgen; maar zij hield aan met een vriendelijken drang, zooals slechts een liefhebbende verzorgster weet aan te wenden. Zij zag zich gehoorzaamd. Het hoofd van den kranke viel echter terug in het kussen. Toen zij het oog sloeg op het bed, dat de duidelijkste blijken droeg van een onrustig woelen, was evenwel haar schijnbare kalmte geweken en vi'oeg zij beangst, of hij zich minder wel voelde. De zieke beantwoordde die vraag niet, maar hief zich plotseling omhoog, vatte haar hand en vroeg, terwijl zijn oog strak op haar gevestigd bleef: »Zeg mij wat er omgaat in de stad, Is er ook tiiding van Burgemeester Hailing?quot;
»Xeen, maar had je er een. verwacht?quot;
»'t Kan zyn.quot;
sMaar wat vrees je dan, Cornells ?quot;
»Vreezen? Nog niets, lieve! maar 'tkon zijn...quot;
»Je maakt me werkelijk angstig. De koorts zal aan 't opkomen zijn.quot; Hij glimlachte even en vervolgde: »Je moest iemand naar het stadhuis zenden. Zijn Hoogheid is in de stad ...quot;
iWaar valt men je al niet lastig mee! Zeker is Burgemeester Hailing je dit gisterochtend komen vertellen. Maar wat gaat ons Zijn Hoogheid aan? Hij is misschien al weer vertrokken.quot;
EEN ZIEKBED.
»Neen, hij' is er nog.quot;
gt;Zoii men niet denken, dat je al heel scherpe oogen hadt; hier liggende kun je daarvan toch niets weten.quot;
»Igt;e burgerij, lieve, zorgt er voor dat ik het wete. De vreugd is wel luide, daar ik die hier verneem ... .quot;
^Zinkings, die je het oor doen ruischen! De dokter gebood je stilte en vooral geen tocht te vatten. In den vroegen morgen zijn Mevrouw van den Burg en Mijnheer Graaf hier geweest om naar je te infor-meeren. Ik wacht nog meer bezoek.... Allen die ik spreek, bevelen mij je toch te koesteren, zoodat je spoedig weer op de been komt. Men verlangt erg je te zien!quot;
» Waarlijk?quot; Hij drukte haar hand hartelijk en zei met beteekenis: »Goede vrouw!quot; Toen wendde hij het hoofd en het oog bleef een oogenblik gevest op een open brief, die op een tafeltjen ter zijde van het bed lag. Zij merkte het niet op; toch was het een antwoord, en een veelbeteekenend, op haar laatste gezegde; want die voor weinige dagen ontvangen brief bevatte de tijding van den moordaanslag op zijn broeder. Men stelde belang in hem! Men verlangde hem te zien, zei zijn huisvrouwe. Hij had het vroeger zeer goed kunnen gelooven; hij zou vroeger bij zulk een mededeeling wellicht geen opwelling van hoogmoed hebben kunnen bedwingen, maar de tijden waren veranderd.
Daar vloog de deur van het vertrek open en stond de hijgende dienstmaagd op den drempel. «Mevrouw! Mevrouw!quot; terwijl beneden de klopper driftig op de voordeur neerviel.
ïWat is er?quot; vroeg Mevrouw met bevende stem.
Haar man richtte zich op en als om den angst zijner vrouw te doen bedaren door zelf koelbloedig en gerust te schijnen, zei hij glimlachend: »Dat zal het door je verwachte bezoek zijn, lieve! Meu kon echter stiller zijn voor het huis van een zieke.quot;
De opmerking was gegrond; want terwijl de klopper op de deur neerviel, werd er een gezang aangeheven met begeleiding van doedelzak en rommelpot, hoorde men het gejoel en gejuich van een uitgelaten menigte! Mevrouw de Witt verbleekte.
»Ga zien wat men wil, lieve!quot; zei haar man bedaard. »Breng de kinders naar het achterhuis; zij mochten schrikken.quot;
80
Werktuigelijk gehoorzaamde zij. De dienstmaagd volgde haar op
/
EEX ZIEKBED.
den voet, schreiende, de handen wringende en in afgebroken woorden zich het ergst voorspellend. Daar dreunde de klopper ten tweeden male, alsof hij de eikenhouten deur wou doen buigen of bersten. Mevrouw de Witt gaf schijnbaar kalm de dienstmaagd bevel te openen. De Burgemeesters Hailing en van der Burg, benevens vier burgeren en de Secretaris Muys van Holy traden binnen en vroegen naar haar man. Toen zij Hailing zag, den vriend van haar echtgenoot, meende zij zich veilig; de overspanning verliet haar en de tranen welden haar in de droge, brandende oogen op. »God zij geloofd, dat ge komt, welwaarde Heer!quot; riep zij hem toe. sMaar doe het grauw weggaan; het hindert den zieke.quot;
Er was iets gedwongens in Burgemeesters houding. Hij was ook niet meer zichzelf; hij was een werktuig geworden van den volkswil.
»De Burgerij,quot; hernam hij, bedektelijk haar met de oogen wijzend op de vier burgers, die hem verzelden, 3gt;de Burgerij zal aftrekken als uw Heer man het wil. Daarvoor is het evenwel noodig dat wij hem spreken.quot;
»Hij is ziek en zal het niet kunnen verdragen. Doe mij de boodschap . . . .quot;
Hailing trad op haar toe en fluisterde: »Haastig, of zijn leven is in gevaar.quot;
Die woorden hadden de gewenschte uitwerking. Na zich verontschuldigd te hebben de Heeren in het woonhuis te moeten laten wachten, ijlde zij naar boven, vanwaar zij spoedig terugkeerde met de tijding, dat haar man de Heeren ontvangen zon.
Een oogenblik heerschte er een diepe stilte. Hailing en zijn ambtgenoot hadden zich naast het ledikant neergezet. Achter hem plaatste zich de secretaris, terwijl de overigen zich om de vierkante legerstede heenschaarden, waarvan de gordijnen waren opengeslagen. Het gelaat van den zieke, dat thans zichtbaar werd, was bleek; de wangen waren ingevallen, de oogen stonden dof. Hij liet het oog een oogenblik in het rond gaan, knikte Hailing toe en staarde hem strak aan.
»Lieve,quot; zei hij toen tot zijn vrouw, »laat mij een oogenblik met de Heeren alleen!quot;
:gt;Ik bid u, laat haar blijvenquot;, hernam Hailing, die een voorgevoel had van den kamp die er gestreden moest worden; een kamp, waarbij hij wel een bondgenoot zou behoeven. De Witt drong niet verder
VERLEDEN EX HEDENquot;. 6
81
KENquot; ZIEKBED.
aan; hij wendde zich weer tot Hailing en van der Burg, die hij alleen voor zijne gelijken scheen te erkennen, en vroeg hun: »Wat geeft mij de eer van het waarlijk onverwacht bezoek?quot;
»En zeker niet ge we nsch t!quot; prevelde een der aanwezige burgeren.
ȆEd. heeft voorzeker vernomen dat Zijn Hoogheid de stad heeft bezocht. Het geschiedde op verzoek der Burgerij. Op hare Kemon-strantie, waarop met afdoende redenen op dat pas niet te antwoorden was, heeft de Magistraat besloten in een inderhaast saamgeroepen vergadering aan Zijn Hoogheid van wege de stad het Stadhouderschap aan te bieden....quot;
»En het eeuwig edict. .!quot; vroeg de Witt ten hoogste verbaasd.
»Meii heeft het herroepen..! het m oest,quot; voegde Hailing er zachter bij.
»En de eed door Zijn Hoogheid gedaan om nimmer...quot;
»Zijn Hoogheid is er van ontslagen...! het moest,quot; klonk het driftiger.
»Het wordt lichter eeden te zweren, als men ze herroepen of er van ontslaan kan naar willekeur,quot; merkte de Witt met bitterheid as.n.
Hailing, bevreesd dat zijn vriend verder zou gaan, viel in: «Secretaris, lees mijnheer de Witt de Eesolutie der Vroedschap voor!quot;
De Witt luisterde, luisterde scherp hij het lezen. Ieder bewaarde het diepste stilzwijgen. Men kon het tikken der klok hooren en tevens het gejoel der menigte voor de voordeur. De hand van den zieke trok stuipachtig gedurende den aanhef der resolutie en balde zich bij het slot. Hailing zweeg: niemand roerde zich.
»Welnu?quot; vroeg de Witt, die zijn vriend in niets scheen te gemoet te willen komen. »Welnu?quot;
»De Burgemeesteren en de gansche Vroedschap hebben geteekend. Slechts één handteekening ontbreekt,quot; zei Hailing. Hij poosde nis om de Witt tijd te laten te spreken, maar deze bleef hem zwijgend aanstaren. Hij moest wel vervolgen en zei: »De uwe.quot;
»Mij is een eed heilig.quot;
»Nog heiliger is het belang van den Staat, door een roekeloozen eed in de waagschaal gesteld!quot; zei een der aanwezige burgeren.
«Uw naam. Mijnheer?quot; zei de Witt. Aan zijn verzoek of begeerte werd voldaan, sik herinner mij niet dien in de Vroedschap ooi': te hebben gehoord.quot;
Hailing wilde den opkomenden storm bezweren en viel daarom
82
KEX ZIEKBED.
haastig in: »De burgerij heeft in deze dagen zich bij den Magistraat doen representeeren. De vier burgers, hier tegenwoordig, hebben het volle vertrouwen der Gemeente.quot;
»Dat zij spoedig gebruik willen maken van hun gunstige positie bevreemdt mij niet. Het vertrouwen der Gemeente mocht eens niet lang duren,quot; zei de Witt. Toen wendde hij zich tot Hailing en voerde hem op eenigzins bitteren toon te gemoet: j En UEd. . .? komt UEd. óok namens de Gemeente? Het zou wederom bewijzen, hoe snel die verandert van opinie.quot;
gt;Ik kom namens de Vroedschap, die het belang van den Lande heeft geraadpleegd. Een overmoedige vijand daar buiten, een nog gevaarlijker vijand in eigen boezem, het moet ons doen wanhopen aan de redding. Alle private inzichten dienen te zwijgen, en daarom, Mijnheer de Witt!quot; en hier werd de stem van Hailing vol en klaar, »verzoek ik u, namens Magistraat en Burgerij, deze resolutie als Oud-Burgemeester te onderteekenen.quot;
»Ik kan het niet doen,quot; klonk het bedaard.
Hij kon het niet doen! Hij zou door éen pennestreek het werk ongedaan maken, waar bij gedurende 19 jaren aan gearbeid had! Hij zou de zaak van zijn broeder, de zaak der honderden, aan het roer van Staat gezeten, helpen te gronde richten! Hij zou den vijand van hetgeen hij als het waarachtig belang van den lande beschouwde, de zege vergemakkelijken en zich zeiven en de zijnen blootstellen aan de reactie, die in een oogenblik zou wegvagen wat zoo langzaam en met zooveel zorg was opgebouwd. Hij kon het niet doen'.
Hailing schudde droevig met het hoofd: de anderen zagen elkander aan; bij dezen las men wrevel op het gelaat, bij genen angst.
»Vriend,quot; zoo begon Hailing, »laat u terugbrengen van dit besluit! Je kent de gesteldheid dezer stad niet. Het gevaar is dreigend, zoo je niet teekent. De gewapende burgerij heeft je huis omsingeld...quot;
Men wilde hem uit vrees doen teekenen, wat hij uit overtuiging niet bleek te kunnen. Uit vrees! Wat men ook van Cornells de Witt verhaald, hoe de partijgeest hem ook afgeschilderd hebbe als onbekwaam de gewichtige hem opgedragen ambten te vervullen, vrees heeft zijn gemoed nimmer gekend! Men denke aan den zeeslag bij Soulsbaai, den laatsten dien hij bijwoonde! Hoewel reeds lijdende aan zijne tegenwoordige ongesteldheid, zette hij zich in het kleed van
KKX ZIEKBED.
Staat, omringd van zijn twaalf hellebaardiers, op den groen fluweeien leunstoel voor de bovenhut neder, liet de kogels om zich heen snorren en hagelen, zag zijn hellebaardiers rondom hem nedervellen, en bleef het gevecht aanstaren, om over den moed der strijders te kunnen oordeelen en op elks bedrijf te letten.
Wel mocht hij dus fier het hoofd oprichten en zeggen: »Mij zijn in de laatste bataille zoovele kogels over het hoofd gewaaid, dat ik er aeen meer vrees. Ik zal er liever een afwachten dan dat schi'iftteekenen.quot;
Een gesmoorde angstkreet uit den hoek der kamer deed aller hoofd omwenden. Men zag Mevrouw de Euwaardes de handen vouwen en het oog omhoogheften. Hailing vloog een gedachte door het hoofd waaraan hij terstond gevolg gaf. Hij trad naar haar toe, vatte haar hand en leidde haar naar het ledikant: »Beweeg hem tot de teeke-ning der Eesolutie! Huis en huisgezin staan op het spel!quot;
Zij kon zich niet meer beheerschen, borst in tranen uit en sloeg den arm om den hals van haar man. »Doe het om mijnentwil! Het zal je hard vallen; maar is vrouw en kroost dan niet meer, Cornells? Je leven staat op het spel en dat van al watje liefhebt! Beste man, doe het om mijnentwil!quot;
»Je bent mij altijd trouw geweest,quot; zei hij, altoos nog met vaste stem, »wil je mij nu tot ontrouw drijven? Lieve, je kent den grond niet waar je je op waagt. Ga naar de kinderen en breng die in veiligheid!quot; fluisterde hij baar toe.
Tot teleurstelling van Hailing en de aanwezigen gehoorzaamde zij en vertrok.
Hailing en van der Burg voelden zich de keel als toegeschroefd. Hoe nog bres te schieten in dien onwrikbaren wil? De Gedeputeerden der Burgerij maakten zich gereed heen te gaan. Een van hen, wiens gelaat gloeide van toorn, wendde zich even naar den kranke en beet hem toe: »Je bloed kome over je zeiven.quot;
Daar werd de kamerdeur weer geopend, en trad de Euwaardes binnen, maar thans verzeld van hare jongste kinderen, die ze naar het ledikant leidde. Met de eene hand beiden omvattende, sloeg zij de andere om haar man. Haar tranen waren gedroogd. Hoeveel inspanning haar dit kostte tuigden de roode, brandende oogleden. »Cornells,quot; zei ze met trillende stem, »ontferm je over hen, ontferm, je over de moeder! Teeken, laat ons niet sterven, Cornells!quot;
EEN ZIEKBED.
Er waren er onder die ruwe, sterke mannen, wien de oogleden vochtig werden, van wie de partijgeest een oogenblik week, zoodat liet menscbelijke alleen, niet beheerscht door andere invloeden, zich zuiver kon uitspreken. Alleen Comelis scheen kalm te blijven; maar het was slechts schijn. De boezem zwoegde en hij wilde dat zwoegen met geweld onderdrukken; de woorden van onderwerping beefden hem op de lippen, en hij wilde ze terughouden; hij was overwonnen en hij bood nog tegenstand! Wanhopige strijd! Hij kon niet spreken, hij bewoog alleen het hoofd en schudde ontkennend.
Zijn vrouw stond op en zeide met gebroken stem: »Vaarwel dan! De moeder van je kinderen zal den plicht volbrengen dien de Heere God haar oplegt. Vaarwel, Cornelis!quot;
Daartegen vermocht hij niets meer. De weerstand, dien hij dan ook in de laatste oogenblikken geboden had, had wellicht schaamte over een nederlaag tot oorzaak. Die schaamte week. Hij hief bet oog even naar boven, trok de vingeren stuipachtig en wenkte toen Hailing, die hem begreep en het papier vóór hem op de dekens legde. De Heer Muys trad middelerwijl op de tafel toe, waar een inktkoker met pen stond en zette dien neer onder het bereik van den zieke. Cornelis vatte de schacht op, doopte die in den inkt en weifelde. Het oog bleef vonkelend op éen punt gevestigd. Een pennestreek en het verleden was vernietigd! De spanning was groot; het was of de dampkring loodzwaar op de borst neerhing en het ademen belette. Daar kraste de pen op het papier. Cornelis de Witt had de herroeping van het Eeuwig Edict geteekend. Het was of allen zich gered voelden. Moeder en kinderen klemden zich vast aan echtgenoot en vader, die echter geen woord uitbracht en de liefkoozingen duldde, maar niet beantwoordde. Hailing nam de Resolutie op, bij zag de handteekening en... zijn gelaat betrok. Hij las; C. de Wit, v. c., •en die laatste letters beteekenen; vi coactus: door geweld gedwongen. Hij zweeg, boog zich en wenkte allen toen heen te gaan en het heiligdom der huwelijks- en moederliefde niet langer te ontwijden.
De Resolutie werd aan de burgerij, die buiten de deur wacht hield, getoond. Men scheen tevreden en sprak er van af te trekken. Doch een der predikanten, of het Debits of Verchem was wordt niet gemeld, die een werkzaam aandeel aan de beweging namen, legde de beteekenis dier letters uit. De burgerij was woedend, ijlde
85
EKX ZIEKBED,
terug en eisebte de doorhaling. Cornelis de Witt, tot het uiterste gedrongen, gaf toe en dacht zich voor de woede der burgerij thans beveiligd. Helaas! spoedig zou die waan verdwenen zijn. De volksbeweging in Dordrecht sloeg tot andere steden over. De Loeve-«teinsche factie (zoo werd de stadbouderlooze partij gebeeten) moest buigen voor den volkswil. Willem van Oranje werd tot de waardigheden zijner voorvaderen verheven, herstelde de eendracht en redde de Republiek. Het einde der Gebroeders de Witt is bekend. Welk Nederlander zou niet wenschen de bladzijde, die dat einde vermeldt, uit zijn Geschiedenis te kunnen scheuren?
1S57.
Een aanzienlijk inwoner van onze hoofdstad loofde in 1855 of '56 een prijs uit voor een schilderij, voorstellende een feit ontleend aan onze geschiedenis. De heer H. J. Scholten, een jong kunstenaar en reeds gunstig bekend door zijn stuk: »Een voetval, de vrouw van Oldenbarneveld genade vragend voor haar zoon,quot; behaalde in den wedstrijd den eersten prijs. Zijn schilderij stelde het ziekbed voor van Cornelis de Witt en wel op het oogenblik, dat dezen de herroeping van het Eeuwig Edict wordt afgedwongen.
Ik behoorde tot de vrienden, wien de kunstenaar zijn voornemen tot deelneming aan den strijd en het gekozen onderwerp mededeelde en die zulk een onderwerp veroordeelden als niet zeer geschikt voor het beoogde doel.
Toen ik evenwel op den voltooiden arbeid een blik mocht slaan, erkende ik veel te absoluut in mijn afkeuring geweest te zijn of liever, dat de kunstenaar vele van de klippen, waarop hij had kunnen stranden, zeer behendig ontweken bad. Mijn sympathie voor wat hij wrocht meende ik niet beter te kunnen bewijzen dan door een uiteenzetting te geven van het behandeld historisch feit in zijn samenhang met andere, daaraan voorafgegaan. De beeldende kunst toch kon niet meer geven dan één moment, en dat dan ook machtiger dan eenige andere der zusterkunsten ! Dat ééne moment evenwel ontving in deze voorstelling zijn hoogste wijding, zijn grootste beteekenis door het in verband te brengen met daaraan voorafgegane momenten in het leven van den historischen hoofdpersoon.
De inwendige strijd, afgeschaduwd op het gelaat van Cornelis
86
KEN ZIEKBED.
de Witt, getuigend van wilskracht en vastberadenheid, moest daardoor te aangrijpender worden. De band tocb, die de pen vasthoudt, wordt gedwongen het doodvonnis te onderteekenen van beginselen, vastgegroeid in de ziel van een zichzelf klaar bewust karakter. Wat geweldige kamp, waar die, in zijn volle beteekenis begrepen wordend, meer deelneming moet afdwingen dan zoo menige rijk gekleurde voorstelling van elkaar vernietigende legers; want het is de kamp des geestes, veel moeilijker in beeld te brengen dan de worsteling onder wuivende vanen, met vlammende roeren en steigerende rossen!
De kunstenaar, toen bekroond, is nu oud evenals hij, die deze regelen neerschrijft. De jaren der voortbrenging liggen reeds verre achter hem, evenals voor wie hem thans nog in deze regelen in vriendschap gedenkt. Maar de herinnering van vroeger pogen en streven, van struikeling door weer opstaan gezegend, van teleurstelling en nederlaag door waardeering en zegepraal verheerlijkt, zij hem bijgebleven! Het grauw van herfst en winter kan verrassend liefelijke tinten aannemen, waar lentegoud en zomergloed, door de herinnering van 't verleden vastgehouden, er hun warme glansen op werpen, zij 't ook verflauwd en getemperd.
87
EEN BINNENHUIS.
Ik heb een vriend, lieve lezer, die mij veel waard is; niet alleen omdat bij mij »trouw mijn feilen toont,quot; — er zijn wel andere, die juist niet mijn vrienden heeten eu dat toch óok doen — maar omdat hij een warm hart beeft, zelfs zóo warm, dat bij, naar ik geloof er zelf meermalen binder van gebad beeft.
En dat bart toonde zicb bij elke omstandigheid in het leven! Hadt ge een boodschap, die niet in uw weg, maar slechts half in den zijnen lag, dan was hij bereid haar voor u te verrichten, — er bij voegende, dat hij voor een goed vriend wel wat over had. Hadt ge behoefte aan eenige inlichtingen aangaande den een of den ander, inlichtingen van den meest intiemen aard, bij zou niet rusten voor hij ze u volledig gegeven bad en zelfs het middernachtsuur niet ontzien hebben, om bij u aan te schellen, ten einde u zoo tijdig mogelijk bet uitgevischte mede te deelen. Het eenig blijk dat bij gaf van wel te weten wat hij voor u gedaan had, waren de woorden, die hij u toevoegde: Het beeft me wel wat moeite gekost, maar als ik bet er eens op gezet heb, dan moet het er ook door... en dan... voor een goed vriend! Geen wonder dat hij, die dus handelde, vele vrienden bad die bij verplicht had, vrienden, wien dit op zijne eigenaardige wijze herinnerd werd, zoodra hij ten behoeve van een anderen vriend hun hulp en hun weder-keerig vriendschaps-, of, laat ik liever zeggen, erkentelijkheidsbe-
KEN JilXNEMins.
toon had ingeroepen. Geen wonder dat bij. hoewel niet gepatenteerd als pbilanthroop, toch al de moeielijkheden en bezwaren, aan dat ambt eigen, ondervond, zonder de recbten te ontvangen, welk een behoorlijk uitgereikt patent in onze bedendaagsche Nederlandsche maatschappij gewoon is te geven. Zoo had bij bijv. niet sde vooraanzitting in de synagoge,quot; die een gepatenteerd pbilanthroop toekomt, maar wel den diepen zak aan het gewoonlijk wijd vest — een fat was bij in geenen deele — meest overvuld met soeplootjes, broodlootjes, kaartjes in loterijen, ten behoeve der armen, zonder nieten, maar waarvan de hoogste prijs niet zelden de inlegpenningen in innerlijke waarde niet evenaarde. Dit wist hij heel goed, en nochtans bood hij ze u vrijmoedig aan, want bet was voor de armen! Hoevele van de soep-, brood- en gortlootjes hij zelf aan de armen uitreikte, wist niemand te bepalen, om de eenvoudige reden, dat dit een geheim was tusschen den arme, die ze ontving, en hem die ze gaf; en velen beweerden dat bet zelfs voor den arme een geheim was — zeker, werd er, niet zondereenig sarcasme bijgevoegd, omdat de gever zijn gaven in de schemering, misschien wel in het avonddonker, uitdeelde. —
Maar het warm hart mijns vriends stelde zich met zijn eige.n werkzaamheid in het donker niet tevreden; hij wilde, zooals altijd, ook daarin eene impulsie geven aan anderen, om hem na te volgen, zoodat niet zelden u een paar loten in de armenloterij in de hand waren gespeeld, voor gij zelf nog recht wist hoe de behendigheid der liefde u had weten te verschalken. »Ik heb er al vijftig verkocht,quot; zei bij dan tot de Dorcassen, die, God lof! in ons lief vaderland bij lange na nog niet zijn uitgestorven; of: 3gt;ik heb al een paar honderd soep-of broodlootjes gesleten,quot; en, zoo ge bij den uitroep verwonderd opzaagt, zou hij u vertellen, hoe hij ieder levensgenot wist dienstbaar te maken aan de christelijke liefde, en bijv. bij het laatste hombre-spel, de lootjes als fiches had doen beschouwen, want bij had er mee betaald.
92
Ik houd van u, warme vriend! niettegenstaande al uw eigenaardigheden; ik houd van u en bang dikwerf aan uw lippen, als ge mij het een en ander uit uwe ervaring vertelt. Gij hebt er nooit van gehouden in het studeervertrek te zitten en in de boeken de menscben
') Het Nvas liet jaar 1861.
EEX UlNNENilUIS.
te leeren kennen en dan een notie te krijgen van die magere bloedelooze figuren, liever zou ik ze schimmen noemen, die onze vaderlandsche auteurs ons zoo dikwerf als werkelijke menscheu in hunne werken opdisschen; neen, gij vondt de evenbeelden (iods altoos in de groote bezige maatschappij, en zoo iemand, gij waart er toe in staat ze daar te vinden. Moogt ge dan ook al niet tot de gepatenteerde philan-thropie behooren, gij hebt toch aanrakingspunten genoeg met haar, om ook een deel althans van hare voorrechten de uwe te mogen noemen, namelijk: het openen van den toegang tot de dubbele huizing met de hooge, tot de enkele met de platte stoep ot' tot den kelder en het boven-kamertjen, »de trap opquot; zónder stoep ! Zijn er philanthropen en vooral onder de gepatenteerde, die de grens van het gebied hunner werkzaamheid in de dubbele huizing vinden, of liever, dat gebied als aanvangspunt beschouwende, in plaats van af te dalen, altoos willen stijgen en opklimmen tot die hooge regionen, waar aan philanthropen-brevet en patent nog een of ander ridderlint kan worden vastgehecht,-gij, mijn vriend! handelt anders, vergeet den kelder niet om het dubbele huis. Gij hebt in den eersten tranen gedroogd, zij het ook meestal met het geld uit het tweede; gij hebt tranen gedroogd, ook door de uitstralingen van ^^w warm hart, zij het ook dat dit meestal alleen boden had in uw lippen; gij hebt tranen gedroogd, en ik ben u als mensch er niet alleen dankbaar voor dat gij het deedt,, maar ook voor het verhaal van de wijze hoe gij bet deedt. Uit uw ondervinding ben ik voornemens te putten. Waren uwe vormen niet zoo eigenaardig, ik zou u zeiven het woord gunnen; thans echter zal ik het opvatten voor u. Wat ik meedeelen zal is slechts zeer eenvoudig, misschien te eenvoudig voor menig lezer, maar het zal mijn vriend in uw schatting doen rijzen en dan.... misschien nog iets anders bedoelen; misschien wel in een tijd, dat zooveel krijtende armoede gelenigd wordt, u onderhouden over eene armoede die niet krijt, en daarom, tenzij iemand als mijn goede warme vriend tusschenbeide trede, zoo zelden verzacht wordt.
Het dorp H. had den naam van lief gelegen te zijn. Voor menig stedeling, die het menschengewoel cenige dagen wilde ontvluchten, zou het dat dan ook zijn, indien hij wist waar het lag; daar het
93
EEN BINNENHUIS.
echter zeer verwijderd was van eenigen spoorweg — was het den aanzienlijken of den welvarenden burger meestal onbekend.
Het had slechts een goeden naam bij die ha 1 fslachtigen of twee-slachtigen in den lande, wien het verleden in den zoogenaamden fatsoenlijken stand had geplaatst en het heden alle moeite deed een sport lager af te doen dalen op den maatschappelijken ladder, waartegen zij met den moed der wanhoop zich verzetteden; die ruïnen uit het maatschappelijk leven, die, soms door het zachte mos gedekt en door een straal der purperen avondzon besehenen, van verre zulk een schoonen aanblik schenken, maar naderbij bezien toch tot weemoed wekken, zooals elk overblijfsel van vervlogen grootheid; die vernederden en toch nog zoo hooghartigen vaak, die schamelen en toch nog zoo lieren soms, die men rangschikt onder den naam van: gepensionneerden. Voor hen was het dorp H. een Eden. Vat dit niet alleen op in den traditioneelen zin, want hoe schilderachtig ook die boerenwoningen lagen gedurende drie of vier maanden ■des jaars te midden van de gele korenaren, de groene graanhalmen en de sneeuwwit en lichtrood getinte boekweitbloemen — wanneer de koele herfstwind over de vaalbruine heide heenstreek en het ijle loover van den karig hier en ginds geplanten berkeboom deed trillen, wanneer de sneeuwvlok neerdwarrelde en de wegen onbegaanbaar maakte, dan kon het daar zóo somber, zóo eentonig zijn, dat het ons stedelingen bang om het hart zou zijn geworden !
Maar de fatsoenlijkste bewoners — de half- of tweeslachtigen van straks — noemden dien tijd misschien nog wel den meest welkomen, want — hij was de goedkoopste. Had de tuin quot;s zomers ook moesgroenten opgeleverd, hij had bovendien den voorraad voor den winter geschonken ; maar wat men 's zomers miste, dat werd verkregen zoodra slachtmaand was aangebroken, namelijk vleesch in het vat en zelfs ham in den wijden schoorsteen.
Aan een der einden van het dorp, vlak tegen de heide aan, stond een huisjen, éen verdieping hoog, met riet gedekt, met twee smalle schuiframen aan weerszijden van de deur, en uit rooden steen opgebouwd. Vóór het huisjen lag een kleine bloementuin, waarin, de lust der boeren, de goudsbloem en de zonnebloem, 's zomers prijkten. De woning had zeker veel van den invloed van zon, wind en regen te lijden: zij stond daar koud en onbeschut, en dit toonde de hier
94
EEN' BINNENHUIS.
geblakerde, ginds verweerde verf, hier de half vermolmde vensterbank en daar het gansch niet meer haaks hangend luik.
Die woning had een armoedig voorkomen, evenals het geelbleek gelaat van den stadsarme, die zelfs niet toont ooit betere dagen te hebben gekend en zelfs dDet gissen, dat zijn grootvader reeds er even verwelkt moet uitgezien hebben als hij. Zij had een armoedig voorkomen en bleef dit behouden, niettegenstaande door de lichtgroene en gebarsten vensterruiten gordijnen en nog wel overgordijnen zichtbaar waren, de laatste, misschien wel door de tint van het vensterglas waarlangs zij in golvende plooien neerhingen, van een zeer twijfelachtige kleur.
Maar niet langer naar binnen getuurd, want de deur gaat open en een lange rechte gestalte treedt naar buiten ! Indien wij tot het eigenlijke dorp behoorden, dan zouden wij reeds bij de eerste beweging van de kruk haastig zijn heengeslopen en, evenals de dorpsjeugd, die het gewoonlijk echter luide uitbraakt, hebben gefluisterd ; de gekke overste! De eigenaar van dien bijnaam zag er bar uit, bijna even bar als de hei, die met een laag sneeuw bedekt was en slechts hier en daar een zwarte heideplant te zien gaf. Hij droeg een muts of pet, waaromheen het lange verwarde grijze haar speelde; zijn gelaat was mager, maar de kleur getuigde toch van gezondheid: een grijze dikke knevel omgaf de bovenlip en verborg die grootendeels, zoodat men gewoonlijk haar trillen en trekken slechts even gissen kon. Het merkwaardigst van dit anders alledaagsch gezicht waren de oogen; niet dat zij schoon waren, want de kleur was bijna even twijfelachtig als van de bewuste overgordijnen, maar er lag iets onnatuurlijks in, dat schrik inboezemde en toch ook deelneming, voor het minst belangstelling. Uren konden zij staren, staren op één punt, zonder dat de oogbal verdonkerde of zich verwijdde, staren zonder dat men kon gissen, wat de gezichtszenuw overbracht tót en voorstelde aan het brein; dan weder konden zij zonder ophouden zich bewegen en dwalen en zwerven de gansche heidevlakte langs, als was deze te eng om te worden omvaümd of gemeten; dan ging de stok, dien hij in de hand hield, naar de hoogte, werd hij geschouderd of gezwaaid of kliefde hij al sneller en sneller de lucht, om straks weer neer te vallen en nauw door de trillende vingeren te worden vastgehouden. Op het oogenblik dat wij hem gadeslaan, is hij in de periode van
/
EEN BINNENHUIS.
beweging. Lieve vriend, waarom de tocht over die barre heide V Het korte jasje, de zwart lakensche broek schut niet voor den snerpenden oostenwind, die over de vlakte heenscheert en het merg in het gebeente schier verkilt. Het jasje is dichtgeknoopt, dicht tot aan de hoog opstaande halsdas, maar de wind dringt door het dunne wollen weefsel heen, zelfs door het gekleurd, maar deerlijk verschoten, katoen bedeksel, dat onder dit jasje hem het lijf bekleedt en vroeger zeker tot de niet weelderige garderobe eener vrouw beeft behoord.
Waarheen gaat de tocht? Hij hoort niet; hij blijft recht, als een middeleeuwsch ridder in het harnas, voortwandelen of liever voort-loopen; hij hoort niet, hij voelt niet, hij . . . denkt niet. Arme oude!
Het is een ruïne, lezer 1 maar eene, niet door donzig mos gedekt of door een gouden zonnestraal betint. Eene ruïne, waarin de kerk-kraai en de nachtuil nestelen, waarin de wind huilt en de regen tot plassen aangroeit; maar ook voor de ruïne is het soms zomer, en dan kriekt er de krekel, dan dansen er de insecten, dan brengt, er de wilde hommel in de een of andere spleet haar honig, en beurt-uit deze of gindsclie klove een boomstruik, die toch óók groen is, het hoofd en ontvangt het thans dorre mos een frisscher tint. Zou déze ruïne géén zomer kennen'?
Het landschap verandert van gedaante. Wij zijn niet meer op het sombere dorp H. Wij zjjn in de levendige boewei niet minder eentonige vesting K. Het geschut is op de wallen; de wachten aan de poort, de recruten op bet dril veld. Die recruten! Zoo zij de hoop des vaderlands moesten heeten, hoe weinig hoop moet dan bet lieve vaderland wel resten! Sluik hangt het gele hair— geel, dat bijkans alle nuances vertoont van den booistoppel af tot aan de asch van de slechtste burgerturf toe! Dof en wezenloos staat het oog; slechts enkelen hebben daarbij een blos op de kaken en vleesch bovendien, maar die dat hebben zijn het verschuldigd aan de pap, die zij van de wieg af hebben ingeslobberd en die een vleesch vormde, even week als bet voedsel. De beenen zijn loom en vertoonen, hoewel zij gesloten heeten, een ruimte, alsof ze reeds den kogel vreezen, die later tegenover den vijand zal komen aansnorren, en zij dus bijtijds reeds voor een opening om dien door te laten willen zorgen. Maar wanhoopt slechts niet te zeer! Ziet die knapen over twee of drie
EEN BINNENHUIS.
maanden terug en de meesten zult gij niet herkennen. Het lobberige vleescli der diksten is ten deele verdwenen, maar wat er overbleef heeft vastheid. De magere knapen hebben hunne vaalbleeke gelaatstrekken verloren. Tot de gele kleur van het sluike hair is veranderd De beenen zijn rap geworden en gesloten; de blik der verbaasde en verblufte domheid wordt van tijd tot tijd afgewisseld door een, waarin joligheid, ruwe joligheid, maar toch altijd beter dan sufferige droomerigheid, schuilt.
De knapen zijn jonge, eenige zelfs krachtige, mannen geworden, die een deerne in de oogen durven zien en de hunne slechts neerslaan voor den onderofficier, (leen wonder dat zij respect hebben voor dezen! Wat zij zijn, ze zijn het door hem; wat zij weten, zij weten het door hem en door de kolf van zijn geweer temet ook, en is hun lijst van vloeken ook door zijn toedoen meer dan tienmaal vergroot, de reeks van hetgeen zij kennen is het door hem wel honderdmaal. Zij nemen het hem dan ook niet kwalijk als hij, zijner waarde wel bewust, het hoofd fier op den schouder doet ronddraaien, zijn knevel evenals zoo menig jong tweede luitenantje in hooge eere houdt en in zijn stap iemand doet vermoeden, die weet wat hij wil.
Gelukkig dat voor den fiinken instructeur de epauletten niet altijd te hoog hangen, en dat werkelijke verdiensten ze somtijds tot loon ontvangen. De man, dien we ginder op het drilveld ontmoeten, de man, die het wonder van wedergeboorte aan die jongens heeft verricht, heeft het uitzicht op die lang verbeide bevordering. Het is hem in bet geheim door zijn kapitein verhaald, die het weer van den bataillonscommandant had vernomen. De sergeant-majoor Hlei was voorgedragen tot tweede luitenant. Wie hem kenden deed het goed, en ik wed dat zelfs de recruten, die pas uil den dop gepikte kuikens, zich er in verheugd zouden hebben zoo zij het gevveten hadden, hoewel menig hunner had gebeefd bij den blik van dat oog, bij het trillen van die lippen, bij die ziedende drift, zich zelden in een vloek uitende, maar toch herkenbaar aan zoovele teekenen, die nog meer vrees inboezemden dan de ki-achtigste vloek!
De lange rechte figuur stond nog altijd voor het front en inspecteerde de jongens, die in linie stonden geschaard. Een enkel been of arm, die, als werd hij zich van het begaan vergrijp bewust, zich be-
VERLEDES EN HEDEN. 7
97
EEN BIKNEXIIUIS.
woog, terugtrok of naar voren gebracht werd om juist gelijk te komen met die van den nevenman.
»Hangt weer uit liet lood! Lijkt weer op een hooivork! Hinkt weer achter den ploeg!quot; gromde Blei, de schuldigen met zijn blik verslindend.
Wie weet wat er meer ware gevolgd, zoo niet een adjudant van den kolonel hem was komen aanzeggen, zoo spoedig de dienst het toeliet bij dezen te komen. Schoon Blei vermoeden kon wat de kolonel hem te zeggen had, schoon hij onderstelde, ja bijna zeker wist, dat hij de epauletten had gekregen en het vurig begeerde besluit door Zijne Majesteit eindelijk geteekend was; hoewel hij het bloed door de aderen voelde gudsen en naar het brein stijgen, toch had hij de kracht zich te bedwingen, met de islungelsquot; te blijven voortexer-ceeren tot aan het bepaalde uur, en door niets te verraden, dat hij aan andere dingen dacht dan hij op dit veld en in dit uur denken mocht. Geen flater werd voorbijgezien of verdragen, en toen eindelijk het «ingerukt, marsch!quot; zich deed hooren, werd er in het gelid gemompeld dat de »ouwequot; nog nooit zoo «stinkend bar ' was geweest.
Sergeant-majoor Blei was een slaaf van de discipline; getrouw aan het consigne, streng jegens anderen, maar niet minder ook jegens zichzelven!
Hoe hij zich na den verrichten dienst naar het bureau haastte te gaan, waar zijne verwachting niet werd teleurgesteld! Hoe hij rende naar een zekere woning, een klein maar net huisje, ook met overgordijnen voor de ramen, iets minder verflenst echter dan die wij straks in het dorp H. bespeurden, en onder wier golvende plooien eenige rozen en geraniums stonden. Hoe meer hij het huis naderde, hoe loomer echter de tred werd; toch scheen het dat hij een besluit had genomen, toen hij slechts nog een paar huizen verwijderd was, want hij maakte een wending naar de deur. Hij sneed die echter voorbij, toen hij achter die rozen en geraniums de snor bespeurde van kapitein Petit. »De ouwe is thuis!quot; mompelde hij bij zichzelven, terwijl hij onwillekeurig de hand aan de muts bracht en waarachtig nog als een sergeant-majoor den kapitein groette. »Ik wil het nu kwijt worden; liever een blauwe boon in mijn maag, dan daarmee voortloopen!quot; en na die woorden maakte hij weer rechtsomkeert en liep
98
EEN BINNENHUIS,
liij met een stormmarsch op de deur toe. De koperen klopper viel dof neer. De klank klonk hem toe als die van de befloerste trom bij eene begrafenis. Ieder zenuw beefde. Hij wist niet hoe, maar het was zeker dat hij binnen was en voor kapitein Petit stond. Hij merkte dat het eerst, toen deze hem vroeg, kort, als stond Blei in de compagnie en de kapitein, met de oranjesjerp om, voor het front: »wat heb je?quot;
»Niets, kaptein, niets!quot;
»Maar, wat drommel, kerel! wat doe je dan hier? Je bent toch niet dronken?quot;
Die laatste vraag deed hem een deel van zijn bedaardheid herkrijgen. »Ik heb de epaulet gekregen, kaptein!quot;
«Waarlijk, jongen! dat doet me pleizier!quot; hervatte de ander, die ook als soldaat was begonnen en dus geen de minste reden had, om laag op de twee epauletten, die twee strepen vervingen, neer te zien. Hij begreep nu de beklemdheid van den wakkeren, maar altijd wel wat zenuwachtigen sergeant-majoor Blei, en schreef het aan de uitbundigheid der vreugde toe, dat de jongen bij de officieren rondliep, om zijne benoeming zelf mede te deelen. Maar dat bleek niet de reden van zijn komst te zijn, want na de kennisgeving zijner benoeming bleef Blei even onrustig zijn hoofddeksel in de hand heen en weer draaien en zei hij eindelijk, toen Petit hem tot afscheid de hand reikte — hij ontving een hand! — «Kaptein, een woordje als 't u blieft.quot; En toen begon er eene gansch andere batterij te spelen; toen begon de beheerscher van het drilveld te verhalen, hoe hij zelf in de laatste maanden dag en nacht gedrild was geworden door een meisje, door een engel; hoe hij haar slechts in de verte had durven aanzien, maar nog niet had durven toespreken, en hoe hij nu verlangde van naderbij het terrein te verkennen, maar toch nog vreesde dat.,, dat, ..
«Geen nood. Blei! Zoo zot zijn ze niet! Nu je de epauletten draagt, zou ik wel eens willen zien, wie zoo weergaasch lomp zou durven wezen om...! Maar, kaerel, hoe heet die meid?quot;
»Lize, kaptein!quot;
»Ja, daar zijn er zoo veel, die op dien naam zich omkeeren!quot;
»Lize Petit, kaptein!quot;
»Ah ,.. zoo!quot;
99
100 een binnenhuis.
Blei da^ht dat hij op dit oogenblik een voet inkromp en de kapitein in dezelfde verhouding grooter werd. Dat »Ah... zoo!quot; klonk hem zoo zonderling toe; daar lag voor hem zulk een kapiteinswaardigheid in, een kapiteinstoon tegen een sergeant-majoor! De Militaire Willemsorde, waarmede de borst van Petit prijkte, viel hem thans in het oogquot;, kreeg nu eene beteekenis als zij nimmer te voren gehad had....! Wat was hij klein tegenover zoo'n groot man...! »Ah... zoo!quot;
Er was een oogenblik van stilte, een pijnlijk oogenblik. Eindelijk scheen Petit van zijn verbazen bekomen. »Ja, weet je, een tweede luitenant heeft niet veel.quot; Op een onzijdig toehoorder zouden die woorden een komischen indruk hebben gemaakt. Het was waai; een tweede luitenant had niet veel, maar een kapitein dan, al was hij ook ridder van de Militaire Willemsorde ?
Blei herkreeg nu al zijn moed; de batterij was nu gedemaskeerd en de stukken begonnen nu lustig te spelen. Hij sprak er van zuinig te kunnen zijn; hij zette stout de gewaagde stelling voorop, dat men geen weelde noodig bad om elkaar liet te hebben, en zei ten slotte, dat men zeer goed als tweede luitenant kon beginnen, in afwachting dat men tot kapitein zou opklimmen. Als juffrouw Lize hem liefhad, zooals hij haar, dan zouden zij gelukkig zijn, al was hun huis dan ook in het eerst nog niet zoo gemeubileerd als dat waarin zij geboren was. Bij de laatste woorden waagde Blei een blik in bet rond te slaan en volgde de kapitein dien blik met een soort van zelfvoldoening. De wakkere krijgsman, die zelf met zoo weinig tevreden was, en dat dan ook moest zijn, werd nu zelfs een oogenblik door een ander nog voor rijk gehouden! De wakkere krijgsman! Hij zag onwillekeurig mee in het rond, en de spiegel met,0 zijn afgeschilferde vergulde lijst, de iepenhouten stoelen met hoezen overdekt — die dekking had een goede reden — dat penanttafeltje met een Saksisch porseleinen serviesje, waarover een groen gazen sluier hing, dat koeharen kleed, zeer wijselijk en voorzichtiglijk met een karpet bedekt ter plaatse, waar zich op een zekeren morgen bij het schuieren van een lompe Ksche dienstmaagd een bres had vertoond, — dat alles kwam den eigenaar op dit oogenblik werkelijk zoo goed en degelijk voor, dat hij Blei gelijk moest geven en met hem erkennen, dat men nog wel met iets minder beginnen kon.
En Lize scheen er ook zoo over te denken.
/
EEN BINNENHUIS,
Laat ik haar even aan u voorstellen, maar vergeet bij de kennismaking geen oogenblik, dat zij een officiersdochter is.
Zij is twintig jaar, aanvallig, maar niet mooi. Zij heeft een gestalte, die in het gewone leven wel wat groot zou worden genoemd; een kleur, die in de heel fatsoenlijke klasse der maatschappij zeer burgerlijk zou heeten, maar een zacht blauw oog, een oog, dat zóo goedig blikte, dat het dadelijk voor haar innam. Zoo men haar wilde classiticeeren, dan behoorde zij in de categorie te worden geplaatst van de schoonen, wier waardij het best uitkomt, zoo ze wordt uitgedrukt in ponden. Niet dat zij buitengewoon zwaar was, maar zij mocht toch aanspraak maken op den naam van gezet. Als ge nu bij dat alles voegt een manier van zich te kleeden, waardoor in veler oog de aard van wat de natuur haar gegeven had, werd miskend, een manier, door haar vader, die wel van iets bonts hield, goedgekeurd, een manier die steeds de scherpste kleur bij de sterkste tint wist te kiezen, en alzoo de gezonde kleur van het gelaat nog gezonder, de rijzige gestalte nog grooter deed schijnen, dan, geloof ik, zult ge met mij begrijpen, dat menig burger, uit K. en vroegere garnizoensplaatsen, haar beleefdelijk groetten, maar tevens voorby-gingen, en dat zij een diepen indruk op den eerlijken en met een gansch anderen smaak begiftigden onderofficier moest maken.
Ik zou het mg zeiven niet vergeven, zoo mijn schildering van Lizes persoonlijkheid haar in uwe schatting mocht verlaagd hebben. Er mocht iets in haar gebleven zijn wat aan Papa, den vorigen onderofficier, herinnerde, het overige zou ik haast een gevolg durven noemen van de wereld waarin zij steeds leefde. Het krijgsmansleven, zelfs in vredestijd, heeft zooveel kakelbonts, zooveel ongedurigs en veranderlijks, dat men het niet alleen vergeven maar ook verklaren kan, dat daarvan zich iets mededeelt aan hen, die er zich in bewegen. Maar het behoeft slechts invloed te oefenen op het lütwendige, en, zoo het al op het innerlijke terugwerkt, dan moge het eene wijziging, maar toch zelden eene verlaging van het karakter te weeg brengen. Neen, waarlijk niet! Lizes opschik mocht bont zijn, haar lief lichtblauw oog loog niet, en nooit, geloof ik, had de tweede luitenant Blei zich er over te beklagen, dat hij haar tot zijn echtgenoote gekozen had.
gt;Men behoeft geene weelde om elkaar lief te hebben,quot; had de
101
EEN BINNENHUIS.
onderofficier Blei bij zijne declaratie gezegd. Zelfs was hij toen bereid geweest te getuigen dat de weelde juist het graf der liefde is. Had hij het gezegd, dan zou hij er veilig hebben mogen bijvoegen, dat zijn liefde nooit zulk een graf zou kennen.
In den tijd dat hij huwde werd van den officier nog niet gevorderd bij zijn huwelijk een zekere som te storten als waarborg voor de toekomst zijner weduwe. Er deed zich dus geenerlei hinderpaal op tegen de vereeniging van den armen tweeden luitenant, die zijn nog onbetaalde epauletten en een inkomen van zes- of zevenhonderd gulden aanbracht, en de arme Lize Petit, die niets had dan hare garderobe en van haar Papa tot uitzet meekreeg: een bed, een chiffonnière, het bewuste serviesje van Saksisch porselein, — het kostelijkste dat de man bezat, — en een rose zijden japon om in te trouwen. Spoedig bleek het, dat zeshonderd gulden al een zeer gering sommetje was, maar ook dat Lize er wonder veel mee te doen wist. »Menschen zienquot; kostte te veel geld; toch zorgde zij er voor dat zij hen, die ze ontvangen moest, de kameraden van haar echtgenoot, altijd nog in een salon kon laten waar een kleed lag, een spiegel hing, een penanttafeltje met het meergemelde serviesje praalde, drie a vier stoelen stonden, en zelfs een secretaire een plaats vond. Het laatste meubelstuk had door het gedurig verhuizen, gevolg van het telkens veranderen van garnizoen, wel iets geleden, maar de breuken en wonden werden met zulk eene behendigheid bedekt, dat slechts een dei-jongste tweede luitenants, die pas in de Bredasche Academie was uitgebroed en in gezelschap zijn oogen met een stuk glas vermoeide, ze kon uitvinden. Maar Lize had dan ook alles uitgeput om haar hokje tot een salon te verheffen. Het ging haar daarmee als met haar garderobe, waarin de bekende rose zijden japon alleen in het oog viel, maar onder hare plooien slechts versleten katoentjes verborg. In de huiskamer zag het er dan ook heel eenvoudig uit. Daar lag geen kleed, daar stond geen secretaire... maar waarom u vermoeid met de optelling van hetgeen er niet stond. Ge kunt het it voorstellen hoe men leeft en négligé van zes- of zevenhonderd gulden, als er nog een groot tenue af moet en het noodige voor twee kinderen. V\ ant zóó rijk waren zij geworden; twee meisjes hadden zij, die, alsof zij van andere ouders stamden, tenger waren en teer, mager en fijn blonde krullebolletjes, met een teint zoo bleek als een lelie, maar
102
EEK BINNENHUIS.
toch met oogen zoo zacht als die van de moeder. »Men behoeft geene weelde om elkaar lief te hebben,quot; had Blei eens gezegd, en dat prevelde hij nog wel eens, als hij het kleed der wiegjes had opgeslagen en de kleenen beschouwde, die de poezele handjes in het onbewust spel als hadden saamgevouwen, en wien de slaap de mollige koontjes met een zacht rood had getint. Dan kwam zijn vrouw, het groote molenaarspaard, zooals het tweede luitenantje, gewezen kadet met het bewuste vensterglas in zijn oog, haar gedoopt had, bij hem staan en sloeg hare armen om hem heen en drukte een kus op het gelaat van baar echtgenoot, wiens lippen meer dan ooit trilden, wiens oogen in den laatsten tijd zoo zonderling soms konden staren, en dan fluisterde zij hem toe; »Tóch zijn we rijk!quot;
Dat woordje; toch, doet ons echter iets gissen. Is het in het intieme leven dier beiden dan reeds gevoeld, — zij het ook nog niet uitgesproken — dat er iets was dat beiden beknelde? »Tóch zijn we rijk !quot; had ze gefluisterd. Waren er dan oogenblikken geweest, dat ze gevoeld hadden het niet te zijn ? En zoo ja, wie had het die vrouw, wie gewoonlijk geene fijnheid van vormen toegeschreven werd, geleerd om een verwijt, zoo tijn, zoo teer, zoo scherp misschien, maar toch zoo met dons omwoeld, tot haar echtgenoot te richten? O die Lize Petit, hoe voordeelig zij zich als Mevrouw Blei had ontwikkeld ! De minnende gade, de liefhebbende moeder bezat in haar eigen hart een mijn van teederheid, van zelfverloochening, waarvan het bestaan vroeger nauwelijks werd vermoed. Hoe zij hem met kleine zorgen, met kleine weelden wist te omringen, meest gekocht voor de opoffering van zich-zelve! En de luitenant Blei wilde dat dikwerf erkennen, beantwoordde haar handdruk soms met een hartelijken kus en zei dan; »Lies, ik ben waarachtig te slecht voor je: je hadt wel een bataillons-comman-dant kunnen krijgen.quot; Hij zei het ook nu, staande bij die wieg. En ook nu had hij er reden voor.
Indien wij hem toch goed in het aangezicht zien, bespeuren wij een verandering, die juist niet door den tijd alleen kan veroorzaakt zijn. De man scheen in de laatste tien jaren wel twintig ouder geworden. Was hij vroeger streng maar rechtvaardig jegens ieder, hij bleef streng, maar werd niet zelden onbillijk jegens allen en niet het minst jegens zijn vrouw. In de eerste maanden na zijn benoeming tot officier, had hij met dezen of genen kadet-luitenant.
103
EEN' BINNENHUIS.
die laag op den gewezen onderofficier had neergezien, geduelleerd, maar daarna, wijzer geworden, om elke andere kleingeestigheid van dien aard gelachen; in de laatste tijden evenwel zocht hij bijkans een beleediging in elke, zelfs in de meest argeloos gemaakte opmerking, kon hij zijn wrevel niet verkroppen ovor de terugzetting, die hij ondervond in het gezellig verkeer met zijn medeofficieren. Hij begreep niet, dat eigen stugheid de hoofdoorzaak daarvan was, daar anders, zelfs in ons in dit opzicht zeer kleingeestig landje, verdienste en eenige beschaving de porte brisée der salons nog wel doen openen. Hij weet het aan de bekrompenheid zijner middelen en prevelde wel eens: «Ik zou ook kunnen brammen als Cornelisse of Oosthout, maar al die monden hier; werk en ploeter maar voor de fouvage. God beter 't!quot; Maar welke gebreken hem ook mochten aankleven, zij bereikten niet zijn hart, want dat bleef eerlijk en trouw; dat werd zelfs in sommige oogenblikken week, vooral onder den invloed van Lize en bij de beschouwing van zijn kinderen. Hij leefde stil, vooral na het afsterven van Papa Petit, die hem weinig meer naliet dan zijn portret — een borststuk met het kruis van de Militaire Willemsorde IVe klasse — en eenige schulden, die Blei niet had behoeven te betalen, zooals hij echter deed, zonder dat Lize daar iets van bemerkte, hoewel ik niet zou durven beweren dat de stugheid, die hem een paar dagen later kenmerkte, met die verevening niet in nauw verband stond. Lize vroeg niets en Plei vertelde niets; slechts verdroeg gene de kwade luim nog geduldiger dan gewoonlijk en greep zij den snorbaard schertsend bij de ooren, toen hij in het zenith van zijn bromperiode was, terwijl het zachte blauwe oog hem zoo innig teer aanzag. Toen hij haar verbaasd wilde afweren, hoorde hij haar fluisteren, terwijl zij met den vinger op zijne linkerborst wees:
»Toch wordt het daar niet gemeend, beste! diït weet ik beter, en daar heb ik weer een nieuw bewijs van!quot;
Zij ijlde heen en liet er hem over nadenken wat zy toch wel meende met dat nieuwe bewijs, en het kwam niet in hem op, dat zij, hoewel zijn lippen er geen woord van gerept hadden, toch wist wat hij voor de nagedachtenis van kapitein Petit had gedaan.
104
Zij zouden een ander garnizoen betrekken. Blei kwam het haar met een trek van tevredenheid op het gelaat melden. Het had hem al
EENquot; BINNENHUIS.
lang »gesagrineerdquot; altijd op dezelfde boeren te zien en dezelfde huizen aan te gluren, die zoo zuur neerzagen, als wilden ze op je neervallen. Wat er woonde was canaille. Of het er minder was in de vesting, die men nu betrok ? Lize hoorde er in de eerste veertien dagen niet van; misschien dat zij het te druk had met het schikken en ordenen van haar ameublement, dat zij vroolijk naar de nieuwe woning had begeleid, want trekvogel was ze toch een beetje: het soldatenkind verloochende zich nooit. Toch scheen het of dit garnizoen gunstig zou blijven afsteken bij alle vroegere; want Blei had iemand gevonden, die niet tot het canaille behoorde.
Op zekeren avond bracht hij iemand mee naar huis. Het was iets ongehoords, en natuurlijk was men er dan ook nooit en dus ook nu niet op voorbereid. »Mijnheer Valkenburg wou je ook eens leeren kennen!quot; dus luidde de introductie van haar echtgenoot, en de geïntroduceerde maakte eene diepe buiging en stamerde eenige excuses, die van zijn zijde wel noodig waren, maar van de hare nog meer. Zij was toch overvallen midden in hare avotidbezigheden, die meestal bestonden in het in orde brengen van de kleeding der haren. Ditmaal behoorde er echter, ongelukkig genoeg! een paar oude pantoffels van haar zelve toe, die passend en pasklaar werden gemaakt voor haar oudste, de tienjarige Charlotte. Wat zij spoedig haar van den schoot gleden in de schaduw van de tafel, waar zij echter niet lang verholen bleven, want Blei, die dien kant op ging, struikelde er bijna over en bukte zich in arren moede en raapte de schuldigen op, zoodat het lamplicht ze bescheen, waarna hij ze weder, linksch genoeg, met een brommend hm', liet vallen.
De vreemde bezoeker was de gemeente-ontvanger, een oud-vrijer, zooals de vereerende titel luidt van eiken ongehuwde van boven de veertig jaar. Valkenburg mocht er boven zijn, toch verdiende hij nog niet den naam van oud-vrijer. Zonder op mannelijke schoonheid te kunnen bogen, had hij innemende manieren, toonde hij — en dat verklaarde misschien wel de aantrekking, die hij op Blei en weldra ook op diens vrouw uitoefende — bekend te zijn in goede tóngen, zonder zich daarop in de verste verte te goed te doen, zooals het echtpaar dat wel eens bij anderen had opgemerkt. Valkenburg bleek zelfs meer dan een welopgevoed mensch te zijn, meer zelfs dan een verstandige kop, die goed om zich heen had gezien en veel had ont-
105
EENquot; BINNENHUIS.
houden van wat hij gezien had; hg bleek er zelfs van het zijne te hebben bijgedaan en wat hij aan het leven ontleende in zijn binnenste verwerkt te hebben. Hij had veel gelezen en ook daarbij gedacht. Geen wonder, dat hij zich moeielijk bewegen kon onder de wel opgevoede, maar uiterst slecht ontwikkelde bourgeoisie van het kleine stadtjen. Hij kon eer een halven dag omgaan met een flinken, lompen, maar oprechten boer van de omstreken, dan een half uur met den geestloozen en niettemin op geest aanspraak makenden deftigen burger, die zich zijn gelijke heette. Begrijpt ge al niet, waarom hij zich door Blei voelde aangetrokken ? Blei had veel van zoo'n onwelopgevoedeu, maar vrij naar zijn natuur opgewassen boer; hij was eenvoudig genoeg om niet meer te willen schijnen dan hij was en bleek daarbij nu en dan gezond verstand te hebben, gezonder dan het meestal bij Dominee zelfs werd aangetroffen. Misschien echter zou Valkenburg in Blei spoedig die hoedanigheden hebben gemist, welke hij in een vertrouwd vriend, met wien hij had willen omgaan, zou hebben'moeten vorderen, zoo de tweede luitenant zich minder aan hem had blijken aan te sluiten en vooral indien Lize minder de belangstelling van den gemeente-ontvanger had opgewekt.
In den loop, dien het gesprek den eersten avond nam, kon Lize weinig worden gewaardeerd, want zij had meestal gezwegen, zooals hare gewoonte was, wanneer haar man met iemand van zijn geslacht sprak. Wat zou zij, de altoos zorgende huismoeder, ook hebben kunnen spreken met een man, die de gansche wereld scheen gezien, alle boeken gelezen of alle menschen van eenig belang gesproken te hebben ? Zij zag tegen hem op; zij vreesde hem bijna en vond het zelfs zeer genoegelijk dat hij haar weinig scheen op te merken. Toch was dit laatste niet geheel waar. Valkenburg vond voorzeker weinig aantrekkelijks in de vrouw des huizes, zooals hij haar bij zijn eerste binnentreden vond, maar de enkele woorden die zij sprak en vooral de blik dier oogen werden wel door hem opgemerkt. Weinige dagen later ontmoette hij haar buiten de stad, aan iedere hand eene dochter. Om den wille dier lieve kinderkopjens, meer misschien dan om haar zelve, sprak hij haar aan. Spoedig was men de gewone algemeenheden voorbij. Of het aan den tact van Valkenburg of aan den eenvoud van Lize moet worden toegeschreven, zeker is het, dat het gesprek zonder moeite verlengd werd, dat zij haar ontzag niet geheel, maar hare
106
EEN BINNENHUIS.
beschroomdheid voor een goed deel vergat en hij hare weinige bevalligheid voorbijzag.
»Kinderen,'' had zij gezegd, daartoe door een opmerking van zijn zijde geleid, »kinderen maken jong, mijnheer! Zoo ik geen kinderen had ...!quot;
Hij was haar niet in de rede gevallen en toch hield zij op. Zij werd gloeiend rood, toen zij zi;n vragend oog op zich voelde rusten en begon te bemerken, dat aan haar zoo onschuldig gezegde wellicht een uitlegging kon worden gegeven, die . .. Maar hij redde haar uit de klimmende verlegenheid, door eene andere wending aan het gesprek te geven, zonder den overgang te scherp te doen zijn. »Ik zag zelden een officier, die zijn dienstplichten zóózeer ter harte nam als Blei. Ik geloof dat hij de koorts zou verzwijgen, indien hij op wacht moest.quot; Lize stemde dat toe. «Gelukkig dat hij zulk een tehuis heeft, want anders zou ik vreezen dat hij geen oogenblik zou kunnen vergeten officier te wezen,quot; vervolgde Valkenburg schijnbaar zonder eenige bedoeling. »En dat is vooral voor hem noodig, zooals ik geloof, want hij mag wel bij een boog vergeleken worden, die niet altijd gespannen mag zijn.quot;
Lize zag hem van ter zijde aan; er kwam een vraag op hare lippen, die zij echter terughield en ook terug moest houden, want Valkenburg had zich tot de kinderen neergebogen en dartelde met de meiskens, wien het genoegen, om eens een paar uren in het groen door te brengen, de wangen hooger kleurde en die in haar genot niet gedeerd werden door de overweging of de verschoten katoenen jurk-jens, waar zij bovendien uit waren gegroeid, ook eenige spottende aanmerking van den een of anderen voorbijganger uitlokten.
»Zij hebben Robinson nog niet gelezen!quot; riep Valkenburg Mama toe, waarna beiden, Charlotte en Betsy, haar plaagden om een Robinson, waar zij reeds meer van gehoord hadden. »11 moest er ons een koopen, Maatje!quot; drongen beiden zoo vleiend. Och, Mama's hart was zoo goed en gunde beiden het liefste en het dierste, maar wat zij vroegen moest zij beschouwen als een weelde en die moest altijd vermeden worden. Wie zulk een stelregel kiezen moet, loopt gevaar gedwongen te zijn zelfs het geluk als een weelde te leeren beschouwen.
Welk een verrassing! Den volgenden dag bracht Valkenburg een
107
EKX UINXF.NHUIS.
nieuwen Robinson Cmsoë met prentjes mee. Lize wierp hem een dankbaren blik toe en stamerde daarbij eenige woorden.
»Wie aan kinderen geeft, Mevrouw! heeft het voorrecht zicbzelven
het grootste geschenk te geven. Zie die oogen eens tintelen____! Is
het niet of er je uit toestraalt: wat maak je mij gelukkig! Wat nu een prentenboekje vermag, kan later het prachtigste en het rijkste geschenk zeifs niet.quot;
s-Zij zijn op dat punt dan ook niet bedorven, Mijnheer!quot;
»Ik geloof op geen enkel. Voor de discipline zorgt misschien Papa, voor de noodige vrijheid Mama; waar gene te streng zou zijn, weet deze voorzeker te verzachten. Vergeef een oud-vrijer dat hij eene gissing durft uitspreken aangaande eenig opvoedingssysteem van kinderen.quot;
»Waarom geeft u uzelven niet het recht om meer te doen dan te gissen?quot; vroeg zij hem.
»Heeft u een vriendin of bekende, bij wie u mij zou willen inleiden, of neen, het moet eene zuster van u zijn. Ik ben dadelijk bereid uw wenken te volgen, ofschoon ik u in alle oprechtheid zou moeten toefluisteren: wees voorzichtig, u kent nog slechts de lichtzijde van den oud-vrijer, en deze heeft als elke planeet — mij dunkt de vergelijking is grootsch genoeg — ook een schaduwzij.quot;
Toen hij heenging had zij weer vergeten de vraag tot hem te richten, die haar op haar wandeling den vorigen dag op de lippen had gelegen. Alleen gebleven, stond haar nog eenige oogenblikken de gestalte van Valkenburg voor oogen en dacht zij, dat een zuster, nicht, bekende of vriendin voorzeker een gelukkig lot zou beschoren zijn, zoo de oud-vrijer meende wat hij zei en zij zoo rijk was, een zuster, nicht, bekende of vriendin te bezitten.
Een zware stap dreunde in het voorhuis, een klotsende voet naderde en een schorre brommende stem wisselde eenige woorden met de beide meisjes. De deur van de binnenkamer werd toen opengeworpen en luitenant Blei trad binnen.
»Wat is dat voor snorrepijperij!quot; riep hij Lize toe, haar het boek dat Valkenburg ten geschenke had gegeven, in den schoot werpend. »Ze zaten op de stoep er in te snuffelen, in plaats van te breien. Moeten ze romanheldinnen worden of hoe dat gespuis heet? Zeg?quot;
De drift bedaarde niet, toen de naam van den gever werd genoemd.
108
EEN BINNENHUIS.
want Blei borst los: »Ik wil geen presenten van hem. Is die man ook al als de rest? Wil hij me ook al doen gevoelen dat we arm zijn? Hij kan wegblyven en ik zal hem dat zeggen.quot;
»Dat zul je toch niet doen, Blei, want dat zou onbillijk en lomp wezen,quot; waagde Lize aan te irerken.
»Ik ben er gekomen zonder een ander boek dan de battaillons-school! Het boek dicht! Niet meer lezen! Aan 't werk!quot; riep hij de kinderen toe. Zijn vrouw gaf hij geen antwoord; zij had daarvoor te veel gelijk, maar zijn wil zou hij doordrijven, en dat te meer nu hij insubordinatie meende te bespeuren. »Altijd dat breien,quot; waagde Charlotte te zeggen. »Mijnheer Valkenburg heeit gezeid. Pa, dat we wat meer lezen moesten.quot;
^Pruttelen? Voort naar boven! Niet voor van avond naar beneden! Valkenburg, altijd Valkenburg! Heeft hij zich hier ingekwartierd? Wel vervloekt! ik zou wel eens willen zien wie hem hier bracht, als ik het niet hebben wou!quot; riep hij uit met de vuist op de tafel slaande.
Lize stond op en verliet zuchtend de kamer; zij was thans niet in staat Blei met zachiheid te bejegenen en daardoor zijne barschheid te overwinnen; zij ging heen, niet naar de onschuldig gestrafte kinderen — zij wraakte het vonnis, maar eerbiedigde het — maar naaide keuken. Voor het eerst voelde zij zich diep rampzalig, voelde zij zich gekrenkt, wist zij zich doodarm te zijn.
Eenige dagen gingen voorbij. Valkenburg verscheen niet, maar geen dag verliep of zijn naam werd door de kinderen genoemd. Eens echter op den middag, het uur dat Blei gewoon was thuis te zijn, hetgeen eehter thans niet het geval was, werd de bekende en sinds lang niet gehoorde stem van den oud-vrijer beneden aan de deur vernomen. »Zeg dat niemand thuis is,quot; wilde Lize in het eerste oogenblik het kleine loopmeisje toevoegen; het was echter te laat en weldra bestrafte zij er zich zelve over, dat zij dat voornemen gehad had en tot eene schuldige zwakheid gereed was geweest. Een voorbijgaande gril van Blei! Een gevolg van zijn steeds toenemende zonderlingheid en menschenschuwheid! Zou zij daarom het bijzijn van een man opofferen, die ten minste eenige afwisseling bracht in het eentonige kazerneleven dat zij leidde, en — zij erkende dit wel zichzelve niet — juist sinds de kennismaking met Valkenburg als zoodanig had leeren kennen. Bat Blei, de ziekelijk kwetsbare Blei,
109
EEN MTNNENHLIS.
Valkenburg verdacht van op hem, ongelikten beer, bem, oud-onderofficier, laag neer te zien, bem verdacht van zijne vrouw boven bem te stellen, vermoedde Lize niet. Dat Blei Valkenburg reeds van zijn slecbt humeur had doen blijken, hem, bij zijn herbaalde vragen naaiden gezondheidstoestand van Mevrouw en de kinderen, zonder te antwoorden den rug bad toegekeerd, dat hij hem de daaropvolgende dagen voorbij was geloopen zonder te groeten, en zelfs de oorzaak was geworden, dat in het praatzieke stedeken zekere geruchten van een beleedigden echtgenoot ontstonden, geruchten, die hem vergroot, verdraaid, vergiftigd door het venijn van menigen tandeloozen en theeleppenden mond ter oore waren gekomen, dat vermoedde Lize in het geheel niet.
Valkenburg was verwonderd Blei niet thuis te treffen: hij liet het echter niet merken; bovendien was 't bem zelfs verre van onaangenaam den Heer des buizes niet te ontmoeten.
3gt;Wat hebben wij u in langen tijd niet gezien !quot; zei Lize, die met echt vrouwelijke intuïtie begreep, dat een dergelijk op den voorgrond gesteld verwijt eene batterij was, waarachter zij zich veilig mocht achten.
«Bezigheden, bezigheden, en juist niet van de aangenaamste. U zou het recht hebben mij te vragen, waarom ik mij dan niet te eer haastte er mij zoo spoedig mogelijk van te ontslaan.quot;
»Ik zou het recht hebben het te denken,quot; verbeterde Lize.
gt;Volkomen juist; ik verleende u echter reeds voor lang het recht om, wat mij aangaat, uit te spreken wat u denkt. Welnu, kinderen! waar zit Robinson?quot;
»Op het schip,quot; zei de oudste blozend.
»Daar was hij op, toen hij matroos werd; herinner je maar eens goed. Hij is op een eiland gekomen.quot;
»Dat dacht ik wel en ik zei het nog tegen Bets}'.quot;
»Zij bad ook een paar bladzijden omgeslagen en las van een schipbreuk,quot; viel Betsy in.
»En toen kwam Papa,quot; dus vulde Zus aan.
Voor wie wist wat er voorgevallen was klonk de onwillekeurige koppeling van de woorden: schipbreuk en Papa zonderling in de ooren. Ik weet niet of Lize het bemerkte; zij had echter voldoende reden om de kinderen het woord te ontnemen.
»Blei zal wel op het oogenblik thuiskomen, mijnheer Valkenburg!quot;
110
EESquot; BINNENHUIS.
»Hij schijnt ket tegenwoordig erg druk te hebben. Hij moet zorgen zich niet te overwerken.quot;
Daar viel Lize weder in wat Valkenburg haar eens op de ■wandeling had toegevoegd, wat haar steeds was bijgebleven en waarop zij toch niet had durven terugkomen, lilei was de boog, die vooral niet te sterk gespannen mocht worden! Zij wist zich het gevoel van angst niet te verklaren dat haar overviel, maar zij trilde, en een gedachte of' liever een onderstelling, die soms door eigen waarneming bij haar was ontstaan, maar altijd in een schuilhoek van haar binnenste was teruggedreven, kwam weer bij Valkenburgs woorden te voorschijn.
rBlei is toch niet____ziek?quot; vroeg zij.
»Ja en neen. De doctoren zullen misschien bet laatste zeggen, en de dilettant-menschenkenner zegt misschien het eerste. Ik wou dat hij zich wat meer rust gunde____rust in dezen kring.quot;
Lize zag hem vragend aan.
»U zal misschien zeggen dat de oud-vrijer daar weer spreekt, maar mij dunkt dat ik de groote buitenwereld gemakkelijk zou kunnen vergeten voor de kleine binnenwereld, die ik hier zie. Ik geloof dat ik dan rustig zou zijn, ten minste indien mijn kwaal niet te diepe wortelen had geschoten.quot;
»Een kwaal . . .. ? meent u____?quot;
^Hoogmoed; dat is de grondkwaal; hoogmoed, die hem zichzelven doet stellen tegenover de gansche maatschappij; hoogmoed, die elk tikje van de hand der vriendschap wellicht tot den knodsslag van een sluipmoordenaar maakt.quot;
Lize schudde even het hoofd; zij geloofde het niet; zij meende iets anders bespeurd te hebben; zij kon het niet met woorden uitdrukken, maar zij geloofde dat Valkenburg thans dwaalde, dat hij niet de grond van de ziekte had gepeild. Wat dacht zij dan? Zij waagde het niet te zeggen, vooral niet tegen hém; zij waagde het zelfs niet te denken, en dreef de gedachte, zoo zij al soms bij haar oprees, als een bezoeking des Boozen van zich af. Zij verklaarde dan ook thans niet waarom zij het hoofd schudde en sneed alle vragen af door het verzoek, zoo welsprekend door den blik van haar oog ondersteund: gt;Och, u moet veel met hem omgaan, Mijnheer Valkenburg! Hij staat zoo alleen!quot;
»All een? Ik heb eens gelezen van een goudzoeker, die een rivier
Ill
een binnenhuis.
ging afdammen om de korrelen machtig te worden, die hij zeker in de droog geworden bedding vinden zou; maar de plek, waarop hij stond toen hij het voornemen opvatte, glinsterde reeds van goud; zijn voet beroerde het, maar zijn oog zag het niet en zijn hand greep er dus niet naar. Zou het goud, het echte goud dan ook zoo gemakkelijk te verkrijgen zijn? Wel neen; men moet er een rivier voor afdammen. Er zijn velen die zoo denken. Mevrouw! Blei behoort er ook toe, als hij gelooft alleen te staan.quot;
5gt;A1s u het zoo uitlegt, dan neen, dan zeker niet,quot; klonk het wei wat haastig antwoord, dat toch niet voorkomen kon dat de oud-vrijer de eens door haar gesproken woorden in de herinnering terugkwamen: »Zoo ik geen kinderen had....!quot;
Blei kwam eindelijk thuis. Het strenge gelaat kreeg eene uitdrukking van nog grooter strengheid toen hij den bezoeker bemerkte; het oog vonkelde zelfs en de grof gespierde hand trok samen. Valkenburg trad op hem toe, reikte hem de hand, sprak het eerst, en dat alles had Blei in zijn eigen huis wel behooren te doen. Maar het oogenblik was er niet naar, om aan eenige wet der welvoegelijkheid te denken! Het was veeleer het uur, om den gloeienden hartstocht in het binnenste te bezweren, om.... maar daar klonk de verleidende stem van den valschen vriend hem in het oor.
»Ik had u gedacht thuis te treffen, amice! ik kreeg behoefte u iets te vragen.quot;
3gt;En daarom kom je als ik niet thuis ben. Je wint er misschien bij!quot;
Lize, zoo bleek als een doode, wenkte de kinderen weg te gaan.
»Wat zie je er vermoeid uit! Heb je weer lang moeten exerceeren, beste?quot; vroeg zij.
»Dat zal je gespeten hebben, hé! Maar ik wil geen bezoek hier als ik er niet ben.... In mijn huis zal ik toch vrij wezen!quot;
«Zeker. Het drilveld ligt zeker voor u altijd alleen buiten de deur!quot;
Blei begreep niet het pikante van Valkenburgs antwoord; hij zag alleen zijn vijand daar zoo rustig staan, met een glimlach op de lippen, zoo bedaard tegenover hém, die inwendig ziedde; hij werd geminacht, dat bemerkte hij, door den vriend van zijn vrouw.
112
»Het drilveld, vervloekte geldschraper, het drilveld is hier, weet
*
KEN BINNENHUIS.
ie, en dat zal ik je bewijzen. .. Voort, uit het buis! Heb je bart in het lijf, bepaal dan plaats en tijd!quot;
Lize stond als aan den grond genageld; Valkenburg verloor geen oogenblik zijn bedaardheid, hoewel een vluchtige blos zijn wangen overtoog. Hij boog diep voor Mevrouw Blei, zag den tweeden luitenant even in de oogen, en vertrok na hem de woorden te hebben toegesproken: »In een duel moeten de partijen gelijk zijn! u heeft vrouw en kinderen, luitenant!quot;
sBlei, Blei, wat heb je gedaan!quot; snikte Lize.
»Krijgsraad gehouden! Buiten altijd nog twee strepen op de epaulet, en binnen door zoo'n ellendeling beleedigd! Spreek hem niet voor! Doe me niet gelooven wat ze daar ginder allen zeggen. Plezierig gewandeld? Plezierig gepraat? Niet waar, hij kan zoo aardig vertellen? Maar de Satan zit hem op de tong! Pas op...!quot;
gt;Blei, ik stond altijd naast je, maar thans kan ik bijna niet... Hij was de eenige die je bezocht, de eenige die hier wat verandering bracht... Och God! mocht de bekrompenheid ook dat niet genieten !quot;
^Zwijg! Terg me niet! Het spijt me dat ik dien kaerel niet den nek heb gebroken! Hem, te gelijk met den overste! De knoopen-draaier is voorgetrokken... die ellendige kadet is eerste luitenant geworden! 't Is een vervloekte schande!quot;
De drift klom bijna tot woede en Lize zag geen middel om hem tot kalmte te brengen. Zij begreep uit de onsamenhangende woorden dat hij aan een bespottelijken laster geloofde en tevens dat hij in zijn verwachting van eerste luitenant te worden was teleurgesteld.
Zooals hij zijn Lize telkens, zooals hij Valkenburg straks had beleedigd, zoo kwetste hij ook dikwijls zijn superieuren, die menschen. werkelijke menschen bleven, hoe dik en stijf ook de bouillons waren hunner kostbare epauletten, hoe hoog hun titel ook klonk; zoodat zij niet in staat waren om den waarlijk verdienstelijken tweeden luitenant van den stuggen, barschen, ruwen Blei te blijven onderscheiden. Deze werd alzoo gepasseerd; wat in hem zoozeer ontwikkeld, zoo ziekelijk ontwikkeld geworden was, het gevoel van eer, werd gruwzaam gekwetst; en toch, hoe Lize er God schier voor dankte, dat zij zulk een verschooning voor hem, voor zijn gedrag en houding jegens Valkenburg kon vinden! Zij kon hem nu troosten, hem bijna verplegen als een kranke, die de pleegzuster afgrauwt, terwijl ze zijn pijnen
VERLEDEN EN HEDEN. S
113
EEN' BINNENHUIS,
zoekt te verlichten; zij kon hem weer in haar armen sluiten, zij kon
met hem lijden..... En haar lijden overtrof verre het zijne. Wat
Valkenburg voor haar had kunnen worden, wist zij niet, begreep zij niet, maar dat hij haar aangenaam en welgevallig was, gevoelde zij. Er bestond tusschen die beiden een sympathie der ziel; de eene, die niets had geleerd, maar zoo graag leeren wou, de ander die veel wist, en het zoo graag meedeelen wou aan wie er behoefte aan had; nog meer! de eene, die niets had geleerd, maar een rein hart had, de ander, die de wereld had gezien, maar misschien wel den schoon-sten kosmos in dat eenvoudige vrouwenhart waardeerde!
En toch zoo zij hem slechts nooit gezien had! Sedert zij hem ontmoet had, begreep zij als nooit te voren de eentonigheid van haar leven; sedert hij verdwenen was, gevoelde zij zich voor goed alleen!
Haar echtgenoot! het was haar plicht hem aan te hangen, hem lief te hebben ... maar... zoo zij eens geene kinderen had...!
Tien jaren zijn voorbijgegaan. Mijnheer van Valkenburg had zeker reeds lang de familie Blei, die reeds weer naar eene andere plaats was getogen, vergeten, en de meesten in zijn plaats zouden dit gedaan en zich daarbij wél hebben bevonden. Zijn betrekking met Mevrouw Blei was van dien aard geweest, dat hij er niet over behoefde te blozen en tevens te kort van duur om een langdurige herinnering na te laten. Hij, de aangename man van de wereld, de veelzijdig ontwikkelde, vond, toen hij een betrekking verkreeg in een groote stad, overal zijn plaats, vond overal aanrakingspunten, physionomieën, die hem aantrokken, harten en geesten, die zich aan hem verwant toonden. Maar hoe geheel anders verging het Mevrouw Blei! Zij had zich tevreden kunnen gevoelen in haar engen kring, maar bij den eersten tred, dien zij aan Van Valken-burgs hand daarbuiten had gedaan, een tred, zóo vluchtig, dat zij wat daar buiten lag nog niet meer dan gissen kon, had zij zich rampzalig gevoeld, toen zij terug moest treden en zich vergenoegen met hetgeen haar tot dusverre had omringd. Daarbij was het onderling vertrouwen tusschen beide echtgenooten zoo niet vernietigd dan toch geschokt, en moest zij, om nog te kunnen berusten in hetgeen had plaats gegrepen, gehoor geven aan een gedachte, die haar tevens beangstte. een gedachte, reeds herhaaldelijk, maar in de
114
EEN BINNENHUIS.
115
laatste jaren in steeds verhoogde mate bij liet gaslaan van haar echtgenoot opgewekt. Zijn drift, door een kleinigheid zelfs opgewekt, werd steeds heviger en heviger; zijn vormen hoekiger en hoekiger, en meest kon de stem van Lize noch de blik van haar soms zacht bestraffend oog hem betoomen of terugbrengen van zijn steeds scheever wordend oordeel over menschen en maatschappelijke orde. De last haar opgelegd was zwaar. O zoo zij geene kinderen had! Maar gelukkig, zij bezat ze, en het was een zegen te meer dat zij waren zooals ze toonden te zijn. Charlotte en Betsy waren een paar blondines, die voor tweelingen hadden kunnen doorgaan, zoo het verschil van jaren zich bij beiden op den leeftijd van twintig en achttien jaren minder duidelijk had geopenbaard. De eerste was adorable, de tweede was charmant, zooals de licht geknevelde tweede luite-nantjes zich uitlieten, terwijl het hart daarbij bonsde en de portr-monnaie zich als van rouw in den zijzak hunner pantalons omkeerde; want het behoeft bijna geen betoog: tweede luitenantjes hebben wel een sterk gevoel van eer en groote vatbaarheid voor liefde, maar zelden wichtige portemonnaies! Charlotte was adorable, had een blanke doorzichtige teint, waarop zich een zacht blosje afteekende; lange blonde krullen, die het ovaal-ronde gezichtje als omlijstten en daarbij deden denken aan den gulden straalkrans om het hoofd eener heilige; donkerblauwe oogen zich verdonkerend in oogenblikken van groote opgewektheid, zooals zij er vele had, want van nature was zij levendig en vroolijk, vernuftig en geestig, al hetgeen echter dikwerf werd afgewisseld door dagen van afgematheid en neerslachtigheid. Betsy werd charmant genoemd: zij had niet de fiere houding van haar zuster; zij was kleiner, teerder, zachter, meer mignonne, en haar gelaat had niet de regelmatigheid van dat van gene en tevens dat bij wijlen ernstige, hetwelk te spoedige gemeenzaamheid buitensloot. Haar teint miste dat zijdeachtige en doorzichtige, en wie het bejammerde kon er zich over troosten, dat de hooger roode blos van eene hechter gezondheid getuigde. Maar wat Betsy vooral zoo aantrekkelijk maakte, was de blik van haar lichtblauw oog, de blik barer moeder, met wie zij uitwendig zooveel verschilde en inwendig zooveel gemeen had. Een moeder kon niet tusschen haar kinderen kiezen, maar zoo deze het had moeten doen, zoo een engel uit den Hooge haar had toegefluisterd; »een van beiden kunt gij slechts
EEN BINNENHUIS.
behouden, welke kiest gij?quot; dan... ja, dan had zij wellicht op haar Betsy gewezen en gezucht; »deze.quot; Hoe gelukkig dat Papa juist het tegenovergestelde gevoelen scheen aan te kleven, daar Betsy, het goede onbedorven kind, anders wellicht bedorven ware geworden. Papa scheen in Charlotte iets te vinden wat hem boeide. In eene knorrige bui wist zij hem te doen glimlachen, in zijn drift hem te betoomen, en dit geschiedde niet op de wijze zooals Lize dat beproefde of Betsy dat poogde na te volgen: namelijk door zachtheid en teederheid, maar dikwerf door een vastberadenheid, die den ouden ijzervreter soms versteld deed staan en hem, in kalmer stemming, haar een kus op de wangen deed klappen met den uitroep: seen recht soldatenkind, hoor; wasje maar eeu jongen!quot;
Een voorval uit de kindsche jaren teekent het best beider karakters. De herhaalde verandering van garnizoen eischte ook telkens verandering van onderwijs. Mocht het personeel daardoor telkens een wijziging ondergaan, het onderwijs zelf bleef echter overal hetzelfde. Waren Blei of Lize meer op de hoogte geweest, dan had het spoedig ontdekt kunnen worden hoe weinig er geleerd werd, omdat er ook zoo weinig werd onderwezen.
Op al de scholen, die de beide zusters bezochten, was Charlotte de lieveling van allen, de gids, de koningin, zoowel ten goede als ten kwade. Op Betsy werd weinig gelet; zonder verschovelinge te zijn was zij toch altijd de mindere; van de talen — voor zooverre die werkelijk onderwezen werden — verstond zij weinig, in handwerken echter was zij gewoonlijk de eerste. In menig komplotje, aangelegd en ook uitgevoerd door Charlotte en waaraan Betsj'zonder dat zij het eigenlijk wist deelnam, kwam de schuld evenwel op deze neer, daar zij, minder vlug of minder snedig, betrapt werd, terwijl de anderen bijtijds het gevaar waren ontvlucht. Eens echter — het gold niet minder dan het leegen van den suikerpot, gevuld met witte klontjes, en het vervangen van deze door witte keisteentjes, met de uiterste volharding door Charlotte en de haren sedert ettelijke dagen in den vereischten vorm opgezocht — eens echter werd de werkelijk schuldige op heeter-daad betrapt. De verwisseling kon dan ook niet anders dan onder de oogen der opperste schoolgodheid geschieden, en al was deze ook »erg kippig,quot; zooals de term luidde, wat echter juist niet als een gevolg van gezette studie kon aangemerkt worden, toch was het
116
KKN JSINNENIILIS.
gevaar voor ontdekking groot. De verwisseling bad echter ten aan-schouwe van al de schier ademloos toeschouwende laeisjens plaats gehad, maar de schoolgodheid had toch eenige ritseling bemerkt. Het was avond en de klep op haar klein lampje — de olie was duur — wierp een hel licht op het. theeservies en de dierbare klontjes, heller zelfs dan op haar boek. Zij keek plotseling naar den kant waarvan het geluid kwam, en zag een kleine hand aan het deksel van het bewuste voorwerp. Eene ernstige berisping volgde en Charlotte moest dien avond nog ettelijke werkwoorden tot straf en boete schrijven. Of zij door den voorgenomen en zooals zij dacht nog gelukkig verijdelden diefstal aan de hooggewaardeerde lekkernij herinnerd werd, of dat zich werkelijk ook zonder dat incident de behoefte daaraan zou hebben doen gevoelen, de schoolgodheid stak de band uit naaiden suikerpot, deed een greep op het gevoel af en stak tusschen de geheiligde lippen, van welke de wijsheid en de kennis gewoon waren te vloeien, een — keisteentje. De tanden knarsten op het harde voorwerp, kwetsten zich bijna, terwijl de schooljeugd bet uitgierde. Wij laten de gordijn vallen voor het vreeselijk tafereel dat nu volgde. Alles wat adem ontvangen en gelachen had moest boeten, maar de hoofdschuldige moest dadelijk van school met een briefje, dat — o vreeselijke wraak, hoe kon een vrouw haar zoo fijn martelend bedenken! — de schuldige zelve aan Papa en Mama moest overhandigen. »Ik verscheur het onderweg,quot; fluisterde Chai-lotte tot een barer krachtigste bondgenooten, die echter zooals allen het hoofdje liet zakken en bet ergste vreesde. Betsy, die evenals de anderen nog had be-hooren te blijven, sloop stil haar zuster achterna, en tusschen die beiden had toen het volgend onderhoud plaats:
»Waarom ben je stil weggeslopen, Bet? Je zult straf krijgen, arme meid!quot;
»En jij dan?quot; Lot maakte een beweging die minachting moest beduiden en tevens tuignis gaf van de grootste verstoktheid. »Maar die brief. Lot? Weet je wat er in staat? Dat Pa verzocht wordt je een week thuis te houden. Ik heb het over haar rug gelezen: en als Pa driftig wordt. Lot...!quot;
»Pa zal hem niet zien.quot;
»Maar dat moet uitkomen en als Pa driftig wordt...quot;
Lots fiere houding verdween; haar lippen begonnen te beven. De
117
EEN BINNENHUIS.
straf was nog niets; thuis gezonden van school had niets te beduiden, integendeel: zeven dagen vrij ! maar de allereerste ontvangst thuis... maar als Pa driftig werd... Lot huiverde, trilde en schreide.
Betsy had haar den brief uit de hand genomen en sloeg den arm om haar hals en troostte haar.
»Ik weet wat, maar je moet niets zeggen; laat mij begaan, Lot, en het loopt goed af. Laat mij maar begaan!quot;
Thuisgekomen, reikte Betsy met een kloppend hart, maar een vaste hand, den brief over. »De brengster dezesquot; moest een week van school blijven. Blei's oogen vonkelden, Blei's handen maakten zich gereed die stille, schijnbaar zoo bedaarde Betsy te kastijden; van de andere had hij het kunnen verwachten, maar van deze niet, en dat was een teeken, dat zij wist te huichelen en dat moest het felst bestreden en het strengst gestraft worden. Het laatste zou dan ook gebeurd zijn, ware Mama niet tusschenbeide gekomen. Een woord had Betsy slechts behoeven te spreken om gerechtvaardigd te zijn, maar zij sprak dat woord niet en klemde de lippen op elkaar, alsof zij bang was zich te verraden. Charlotte was zoo spoedig doenlijk de kamer uitgeslopen en had de bedsteê onder de pannen betrokken, waar Betsy haar spoedig gezelschap kwam houden.
Toen den volgenden dag de waarheid bekend werd, bleef de straf voor Charlotte niet uit; de kracht van den storm was evenwel gebroken en Betsy, de altijd laf gescholden Betsy, had die weerstaan.
Maar die kinderjaren, waarop ieder onzer met zooveel weemoed terugziet, waarvan de geschiedenis ons op rijper leeftijd dikwerf zoo aantrekkelijk, zoo omgeven voorkomt van een waas van poëzij, waren voor de beide zusters voorbij, en de leeftijd was bereikt, in welken andere plichten moeten vervuld worden en een keuze gedaan, welke voor het geheel volgend leven beslist. Wat er omgaat in dat wordende vrouwenhart, wat er kiemt om spoedig te versterven, wat er gezaaid is om op te wassen, hoe dat opgroeit, wie zal het kunnen melden ?
Als de plant reeds geworteld is en knopt, wordt het bestaan van den heester eerst bespeurd, en Charlotte, de vroolijke, schertsende, die alle cavaliers schier tot wanhoop, minstens tot kwijning veroordeelde, had dit ondervonden. Zij had lief eer zij recht wist wat liefde
118
EEN BINNEN 11 CIS.
was. Wie was de uitgelezene'? De zoon van den kolonel met den rijken erfoom? De candidaat-notaris uit de tegenwoordige garnizoensplaats, wiens vader burgemeester en koopman in granen was op het nabijliggend dorp en voor geen halve ton behoefde op te staan? Blei vroeg het zijn vrouw, terwijl hij zich in de handen wreef en zelfs glimlachte, want hij geraakte in een goede luim als hij over het rijke huwelijk van Charlotte sprak.
Lize zweeg en schudde even het hoofd en zag haar man dan soms heel bedenkelijk aan.
Laatst had de kolonel een bal gegeven; een van de eerste genoo-digden was Blei geweest met Charlotte, en ook Betsy en Mama. De laatste bleef echter zooals gewoonlijk thuis en had van het bal niets anders dan de bijna bovemnenschelijke moeite, om het kleedje, dat voor twee of voor drie jaar nieuw was geweest en toen precies gepast had, voor de thans twintig- en achttienjarige weer pasklaar te maken. We zullen de wijze, waarop dit wonder gewrocht werd, niet verraden — daarvoor hebben we te veel eerbied voor het laboratorium, waarin de scheppingskracht eener moeder aan den arbeid toog. Voldoende zij het te weten, dat alles op den dag van het bal gereed kwam en Papa en zijn twee blondines bijtijds gereed stonden, om naar de feestzaal te wandelen, toen er een rijtuig stil hield, dat van den kolonel bevel had ontvangen de familie Blei over te voeren. Blei merkte daarin den geheimen invloed op van den zoon des kolonels met den rijken erfoom en begon als een lijster te fluiten. Hij was zoo vroolrjk reeds bij het inkomen van de zaal, dat hij ieder der aanwezigen, die hem ontmoette, mee tot vroolijkheid stemde — een vroolijkheid, misschien wel op zijn kosten. Betsy danste enkele keeren, maar zat meestal met eene barer geburen te praten; Charlotte danste den geheelen avond en zweefde als eene sylphide, niet over het donzen grastapeet, maar over den planken vloer van de hel verlichte en overmatig warme zaal. Zij schertste en had een enkel woord voor dezen, meer dan een enkel voor genen, gunde zelfs volle vijf minuten aan den zoon van den kolonel met den bewusten erfoom; maar ieder had kunnen opmerken hoe haar oogen telkens afdwaalden en het blosje op haar wang hooger werd, zoodra die oogen de ronde door de zaal hadden gedaan, 's Kolonels zoon bood haar den arm, om haar in de aangrenzende kamer ijs of sorbets aan te bieden; zij had straks geweigerd, maar stemde
119
EEN BINNENHUIS.
thans toe. Zij gingen de rijen door, hier en daar opgehouden door heeren, die hun compliment maakten; op den drempel stond er een, die diep boog, maar niets zeide.
Arme kolonelszoon, zoo ge oogen hadt gehad ter plaatse waar gij. zoo min als eenig menschenkind, ze bezit, ge zoudt gezien hebben dat de kleine hand eener dame een stuksken papier van dien stil buigenden heer ontvangen en verborgen had !
Een alledaagsch drama, maar toch boeiend en treffend voor wie oog heeft voor de teederste aandoeningen in het menschelijk hart!
Wat daar plaats had scheen door niemand opgemerkt; ja toch, door een, wie eene siddering door de leden ging, hoe verre zij ook verwijderd neerzat van de plek, waar het gebeurde plaats had. Betsy, de bedaarde Betsy, die in druk gesprek scheen met hare geburen over de nieuwste snede van een kleedje, over het patroon van eeu boord, had niettemin den gang van gindschen bleeken jonkman nagegaan en sidderde een oogenblik als trapte zij op een adder. Wie was die jonkman met zijn bleek, schier onbeteekenend gelaat, met de wordende moustache en het sierlijk gekamd hair? Menigeen der ge-noodigden zou het zelfs niet weten te zeggen en de gastheer had kunnen antwoorden, dat die vreemde Mijnheer Veermans heette, surnumerair bij de directe belastingen en klerk was bij den ontvanger; hij zou er misschien hebben willen bijvoegen, dat »in hun kleine plaatsje zelfs de arriere-ban zoowel van cavaliers als dames moest opontboden worden, wilde men een partij geven, die eenigszins geanimeerd was.quot;
Mijnheer Veermans was sedert een paar maanden bekend met Betsy, die hij, uit de kerk komende, bij regenachtig weer onder zijne 2gt;ara-pluie had thuis gebracht; die hij, toevallig, bij een concert dat de officieren gaven, weer ontmoet had, en even toevallig, maar toen in gezelschap met Charlotte, op de wandeling was tegengekomen, toen natuurlijk de beleefdheid vorderde beiden een oogenblik aan te spreken, waaruit een vrij levendig gesprek en een betrekkelijk zeer lange wandeling volgde. Veermans was niet zoo onbeteekenend als hij scheen. Zijn ernstig uiterlijk, de eenigszins sombere uitdrukking van zijn gelaat had Betsy aangetrokken, die sympathie had voor den lijdende, zeker omdat zij, hoewel zich zelve onbewust, zoo rijk was aan troost voor een ongelukkige, zoo gewillig tot hulp voor een
120
KEN BINNENHUIS.
hulpbehoevende. Maar er was eene andere zijde in Veermans karakter, die haar belang inboezemde. ïoen de kennis gemaakt was en Charlotte, die zich terstond op haar plaats gevoelde en ieder op de zijne wist te brengen, met hare gewone levendigheid velerlei onderwerpen aanvoerde en alles tintte met haar vernuft, volgde Veermans haar op den voet, bestreed haar of lichtte haar uitspraken toe, en dat alles met een ironie, soms bitter en bits, altijd geestig en puntig, een ironie, die Betsy, de zachtzinnige, niet wondde, maar te meer tot medelijden stemde, want zij beschouwde haar als de uiting van een edele, maar gewonde ziel.
Toen Veermans beiden verliet, wandelden zij een poos zwijgend naast elkaar. Betsy durfde niet vragen hoe Charlotte over den jonkman oordeelde, want zij voelde te zullen blozen bij die vraag; en de andere? Ook die bleef plotseling zwijgen, maar dwong zich ten laatste te spreken en kon op onverschilligen toon zonder te blozen zeggen, dat Veermans »een interessant discours had.quot; Geen enkel woord gunde zij meer en in het volgend oogenblik scheen zij hem reeds vergeten. Maar Veermans liet zich niet door haar vergeten. In de familie waar Charlottes beste vriendin toe behoorde, deed hij zich ontvangen; hij werd er spoedig een welkome gast en zorgde er voor, zooveel mogelijk Charlottes gids te zijn bij het naar huis gaan. De luchtige twintigjarige onderging zijn invloed: hare gewaarwordingen hadden alle phases doorloopen van welwillendheid tot liefde, eer zij het wist, maar of zij het voorgevoelde dat haar wassende belangstelling tot de hoogte van vurige gehechtheid zou stijgen, zij repte tegenover hare zuster met geen enkel woord van haar veelvuldig verkeer met den jonkman.
Betsy vermoedde niets en zij vroeg nooit naar Veermans, wiens beeld zij in haar hart bewaarde, wiens beeld haar bijna overal vergezelde en bij welks verrijzenis zij zich telkens iu een toekomst droomde, nog wel beneveld voor haar oog, maar toch hoop gevend op eeu ongekend geluk. Maar welk een ontwaken voor dat jeugdig onervaren gemoed! Welk een schok voor die teedere ziel, te zwak naar het scheen om eenigen rampspoed ie weerstaan! Toch had zij de kracht om op dat bal te verbergen wat er in haar omging! Slechts brak-zij zoo spoedig mogelijk het onderhoud af en zocht zij de eenzaamheid. Zij scheen zelfs nog opgeruimd tehuis te komen, maar wie zij ook
121
EEN' BINNENHUIS.
misleiden mocht, haar moeder niet, die haar vreemd aanzag en haar hand een paar malen vatte, zeker om te voelen of die ook trilde. Wat er echter dien nacht gebeurde —! Toen zij opstond drukte zij haar zuster, die nog sluimerde, een kus op de lippen; het was of zij haar, die zij een oogenblik benijd had, daarvoor vergiffenis wou vragen.
Het scheen wel dat aller lot een gunstigen keer zou nemen en de fatsoenlijke armoede zich een paar schreden van hun woning zou verwijderen, want Blei ontving weinige weken na het bewuste bal zijn aanstelling als le luitenant.
Mevrouw Blei voelde eene duizeling, toen zij het hoorde, en zag in hare verbeelding al de guldens, waarmee het cijfer van 's mans jaarwedde vermeerderd zou worden, om haar heen dansen, glinsteren en blikkeren. Maar toen die eerste vreugde voorbij was en zij geregeld kon nadenken, voelde zij zich nog blijder gestemd, voelde zij een beklemdheid wijken, die haar jarenlang en telkens in hoogere mate had beangst. Blei was dan buitenshuis niet zoo als daar binnen; Blei vervulde dan trouw zijn dienstplichten, was in staat dat te doen, waaraan zij wel eens had getwijfeld en zelfs nog toen hij haar zijne bevordering had gemeld. »Ik had al lang de dikke troetels moeten dragen; kolonel had ik moeten wezen als het hier eerlijk toeging. Ik had het den hondsvot van een kommandant gezegd, als ik niet wist dat zijn zoon een goed oog had op Lot... Het moet gauw gebeuren of hij krijgt haar niet, want die dikke koren-kooper heeft óók moppen!quot;
Het zou dan ook spoedig gebeuren, spoediger dan hij zelf wel dacht. De kolonel kwam acces vragen voor zijn zoon en gaf niet onduidelijk te kennen dat deze »een goede partijquot; was en eene plaats kon vragen in de eerste kringen. De vooruitzichten waren goed en voor de storting behoefde do bruid niet te zorgen. Zonder acht te geven op de bede zijner vrouw, om eerst met elkaar te raadplegen, ontbood hij dadelijk zijn oudste dochter en deelde daar het geluk mee dat haar wachtte. Charlotte stond niet als eene blijde bruid, maar als een veroordeelde voor hem; zij wisselde van kleur, zij stamerde, en toen dat den oude verveelde en hij haar toeriep, dat hij het wel begreep, dat haar moeder óok zoo gedaan had en toen ja meende, vroeg zij klaar en duidelijk met eene vaste stem: »En wat heeft u geantwoord?quot;
122
EEN BINNENHUIS.
jWel, dat het klaar was!quot;
»Ik ben nog zoo jong, Papa!quot;
»Waarachtig oud genoeg om dit kraaiennest te verlaten. Je hadt het er toch zoo warm niet, Lot!quot;
«Toch blijf ik liever hier. Papa! ik voel geene genegenheid voor . .. voor..
gt;Zal wel komen... morgen maakt hij zijne eerste visite.quot;
!gt;Ik zal hem niet ontvangen. Papa!quot;
gt;Ik wil het, ik wil het, hoor je, ik wil het!quot; en bij die laatste woorden sloeg hij met de vuist op de tafel dat alles wat er op stond trilde en waggelde. »Wat,quot; schreeuwde hij zijn vrouw toe, die hem in de rede wilde vallen, »geen tegenspraak meer, zij zal doen wat ik wil.... Eerste luitenant nog maar .... eeuwig zich bekrimpen, altoos minder wezen en nog wel de knapste van de heele troep — en nu weigeren....! God, God!quot; Hij sloeg de hand aan het hoofd alsof hij er felle pijn gevoelde, terwijl zijn oogen staarden op éen punt, op zijn dochter. Deze verwijderde zich op een wenk harer moeder, die met haar man alleen bleef, dien zij omhelsde, dien zij door haar tranen tot kalmte zocht te brengen, dien zij veroordeelen moest maar het niet kon, omdat zij hem thans begreep, begreep beter dan ooit.
Charlotte deed dit niet en kwam gekwetst en beleedigd bij haar zuster, die op het gemeenschappelijk slaapkamertje onder het dak alles had gehoord. Betsy lei dan ook haar vinger op de lippen dei-bedroefde, die eerst bij haar tranen en woorden kon vinden, die haar overstelpt hart eenige verademing brachten. Betsy zocht te troosten .... Hoe weinig vermoedde Charlotte baar te pijnigen, toen zij haar het verhaal deed harer kennismaking met dien Veermans, dien zij, Betsy, 3gt;zich nog wel herinneren zou,quot; den jonkman die terstond op haar zulk een diepen indruk had gemaakt en ook de vriend van Betsy wou zijn, getuige de wijze waarop hij zich over haar had uitgelaten. Hoe Charlotte zijn edele hoedanigheden beschreef, hoe zij hem roemde als den edelsten van zijn geslacht en midden door haar tranen heen glimlachte bij de schildering van de toekomst, die zij zich toch nog blijde dacht aan zijn zijde ! » En dan kom jij en Mama bij ons lo-geeren. Bet!quot; zei zij gul, het heden voor de toekomst vergetende, »dan zal ik zorgen dat je zusters huis beter zal zijn dan je vaders huis.quot;
123
EEN liINNEXHLIS.
»Ik klaag niet, Lot; maar, Lot, bouw geen lucbtkasteelen; Veer-mans is nog maar surnumerair!quot;
Was die herinnering alleen een werking van het gezond verstand, van de bezorgdheid der zusterlijke liefde, of ook van een bedwon-gene, maar niet geheel onderdrukte jaloezie?
Veermans was maar surnumerair! Het was waar op het oogenblik dat Letsy het zeide, maar twee dagen later niet meer. De tijding vloog door het stadje: hij was ontvanger geworden; hij had een perceptie van zeshonderd vijftig gulden in den Achterhoek. Het was of 's kolonels zoon, de vervulling van wiens wenschen nog eenigen tijd moest uitgesteld worden, zooals hem door Mevrouw Blei met diplomatischen tact was aangekondigd, begreep dat die benoeming met zijn toekomst in het nauwste verband stond; want hij was de eerste, die de schouders optrok en de perceptie dadelijk, op vijftig gulden lager stelde. Niemand had op dit punt zekerheid dan de benoemde en Charlotte, wie nog denzelfden avond op geheimzinnige wijze een briefje werd in handen gespeeld, waarbij de gewichtige tijding haar werd meegedeeld. Papa's grijze snor op de meestal trillende lippen scheen haar op dit oogenblik minder borstelig toe, zijn oogblik minder wild, zijn stem minder bard en knorrig, toen zij dien avond in het huisvertrek kwam en de stilte die er heerschte door vroolijk gesnap zocht te doen verdwijnen. Den volgenden morgen raadpleegden moeder en dochter, hadden er vele ongewone aanstalten plaats, waren Mama en dochters zenuwachtig gehaast, dat aller schreden op trap en vloer dreunden als marcheerde er een compagnie grenadiers, en dat het loopmeisje, dat her- en derwaarts gestuurd werd om boodschappen te doen, welke telkens verkeerd bleken te zijn, getuigde dat zij »niet meer kon!quot; Er was den ganschen ochtend spanning geweest, en die spanning vermeerderde naar mate de middag naderde. Papa, de le luitenant, kwam als naar gewoonte thuis, en had nauw zijn oude huisjas aangetrokken of hij werd verrast door het zien van een vreemden heer op de stoep. Vreemd was het, maar hij had het gansche voorval met 's kolonels zoon vergeten en Charlotte met geen enkel woord na zijn laatsten uitval daarover gesproken. Toen hij dien vreemden jonkman echter voor zich zag, die met een zwarten rok en pantalon en witte handschoenen voor hem stond en zich bekend maakte als de nieuwbenoemde ontvanger
m
EEN BINNENHUIS.
Veerinans, die een perceptie had in den Acbtevhoek, waar zeshonderd vijftig gulden een goed, een zéér goed inkomen was, toen herinnerde hij zich van lieverlede wat er gebeurd was; toen begreep hij wat er thans gebeuren zou.
«Duidelijk! Kecht op den man af!quot; commandeerde de le luitenant zoo forsch, dat Mama, die in de achterkamer naast Charlotte en Betsy neerzat — de laatste was bleeker dan de zakdoek die zij zoomde — het gehoorvlies er van trilde.
Het scheen dat Veermans het bevel gehoorzaamd, zelfs zeer duidelijk gesproken en zijn wenschen had geopenbaard, want het klonk: s.Je komt te laat; Lot is verzeid: aan den zoon van den kolonel.quot;
«Onmogelijk, luitenant!quot;
»Ik zeg je dat het zoo is! Zie je er mij voor aan dat ik liegen zal.... liegen! waarvoor ? En ik verbied je daarom aan Lot te denken, want ze trouwt een ander, en ik hoop dus van verdere bezoeken . .. .quot;
»Het eerste doet niet naar een tweede verlangen,quot; beet Veermans hem toe, terwijl diens lippen doodelijk wit werden. De heftige Blei hoorde het niet, maar ging op het denkbeeld dat hij had opgevat, voort: »En hoop er niet op, dat ik mij door haar zal laten ringel-ooren; zij zal als ik wil en.... ik wil. Wat die jakhalzen daarbuiten de deur mij ook durven zeggen, hier binnen ben ik baas, en daarom geen voet meer over mijn drempel!quot; hier ontmoette hij den koelen uitdagenden blik van den fatsoenlijken, maar zoo grievend beleedigden jonkman, en dit vermeerderde nog zijn drift. »Je steekt den draak met mij, je gelooft dat ik gek ben .. . weg, weg ... of ik bega een ongeluk.quot;
Mevrouw Blei stortte naar binnen en kwam juist op het oogenblik dat de razende de harde hand op 'sjongelings schouder had gelegd; zij had aan de bede harer dochter toegegeven en deze samenkomst niet verhinderd; zij had dan ook niet durven zeggen wat zij vreesde, waarom zij er zoo tegen opzag; maar erger dan zij nog vermoed had was er gebeurd. Veermans was bejegend als voor jaren Valkenburg , maar voor diens verwijdering had Blei nog eenige reden gehad, voor de grofheid waarmee hij Veermans terugstiet, had hij er geene. Was de kwaal toen reeds aanwezig geweest, die zij nu niet meer loochenen kon ? O welke vorderingen had zij dan niet gemaakt!
125
EEN' BINNENHUIS.
»Veermans, Veermans, reken het mijn vader niet toe! verlaat uwe Charlotte niet!quot; snikte Betsy, die naar voren was geloopen, terwijl haar zuster als aan haar stoel genageld bleef neerzitten, »zij heeft u lief, lief boven alles!quot; Hij drukte haar de hand, hij kuste die zelfs in zijn verwarring, en zei haastig: »ik moet haar spreken, maar later, later...quot;
Er kwam geen verwijt over Lizes lippen; zij had Blei zachtkens tot zitten gedrongen en hem een glas water geschonken; zij hoorde in stilte de afgebroken uitroepen aan, die nog blijk gaven van den inwendigen storm. Deze scheen eindelijk af te drijven. Na het eten, waaraan Charlotte geen deel nam, ging Blei weer uit als naar gewoonte. Hij bleef langer weg dan vroeger, maar dit wekte geen bevreemding, want hij had er van gesproken, veranderingen in de dienst te hebben voorgesteld, veranderingen die zeker, zooals Lize nog een paar dagen vroeger dacht, wel ingevoerd zouden worden, want, waar zij ook aan twijfelen mocht, niet aan Bleis voortreffelijkheid als officier. Het was bijna donker toen hij terugkeerde. Lize zag hem in de oogen en las er een nieuw onweer in, dat dan ook weldra losbrak. Hij had den kolonel gesproken, die hem gezegd had antwoord voor zijn zoon te verlangen,; die gezegd had hem om zijns zoons wille eersten luitenant gemaakt te hebben; hij had den kolonel zijn woord gegeven en wou nu korte metten maken. ... het moest een eind hebben, want het kon zoo niet langer; hij zou er gek van worden .. . .!
Charlotte stond weer voor hem en werd aangezegd dat zij 's kolonels zoon zou huwen, dat hij eerloos zou zijn als het niet gebeurde. Met kalmte, maar met vastheid voerde zij hem te gemoet, dat zij een ander liefhad, dat zij dien trouw bleef, en dus den ander haar hand niet kon geven. Zij weerstond den steeds dreigender wordenden oogblik; zij zag zonder te versagen de forsche hand zich stuiptrekkend bewegen; zij hoorde hem dreigen haar uit zijn huis te verjagen, en toch gaf zij niet toe, hoe Mama haar ook bad te zwijgen en haar vader te gehoorzamen. Evenwel voelde zij haar kracht gebroken, toen de strijd lang aanhield, en was zij bevreesd te zullen moeten deinzen; maar een krachtige bondgenoote was haar nabij. Het was Betsy, die haar verdedigde, Mijnheer Veermans roemde, en zelfs het recht van een vader ontkende om een kind te dwingen, iemand te
1-26
EEN' BINNENHUIS.
huwen dien het niet liefhad. Plotseling scheen hij kalmer geworden. Was hij overwonnen door de overredingskracht van dat blauwe oog, waarin de blik zijner Lize lag'? Zijn stem was niet meer zoo luide, maar werd heesch; zijn hand dreigde niet meer, maar strekte zich uit; het oog vonkte niet meer, maar staarde Charlotte strak aan: ^
»Jij vertrekt, dadelijk.... uit dit huis.... je vader is eerloos.... uit dit huis.... voort!quot;
»Vader, lieve vader!quot; bad Betsy, die inzag dat geen overreding meer baatte en thans voor hem neerknielde; zij zag hem aan en zij las op dat gelaat, in dat oog, wat zij er nog nimmer had gelezen; zij las er de vreeselijke, door hare moeder zoo lang vermoede maar steeds verzwegene, waarheid, zij las er.... den waanzin.
Weerstand was vruchteloos en gevaarlijk. »Ga, ga,quot; fluisterde zij Charlotte toe, 3.geen enkel woord meer! Wacht mij buiten; ik kom bij je,quot; en de schier wanhopige moeder van haar kind losmakende, leidde zij de thans verpletterde zuster de deur uit. Zij was de eenige die haar kracht behield; zij bezorgde Charlotte bij bekenden een nachtverblijf, wist Mama, die thans allen moed verloren had, te troosten en bracht den nu afgematten kranken man naar zijn slaapkamer. Toen zij dat alles had gedaan en op haar eenzaam kamertje onder de pannen was teruggekeerd, zeeg zij voor de bedstee, die thans voor het eerst haar alleen ontvangen zou, neer, dekte het gelaat met haar handen en zuchtte door hare tranen heen: »Vader in den hemel, red ons, red ons!quot;
Nu kent ge hem, lezer, hem, den langen, rechten man, dien ik u straks voorstelde, terwijl hij op den fel kouden winterdag het armoedig huisje in het dorp H. verliet, om den gewonen tocht over de besneeuwde hei te beginnen. Nu weet ge het verleden dier ruïne, en zult ge wel gelooven, dat er nog dagen en uren moeten zijn, dat de bouwval door een enkelen zonnestraal verlicht, dat het mos door een frissche regendrup gedrenkt wordt. Lize en Betsy omgaven hem. Elke stroowisch, die den wankelen voetstap zou kunnen belemmeren, werd door die beiden uit den weg geruimd; elke rimpel op dat zoo dikwerf gloeiend voorhoofd door de teere hand der liefde glad gestrookt
127
EKN BINNENill'IS.
en om dat te kunnen doen, daartoe was de reuzenkracht van de vrouw, die soms zich als de beminnelijkste zwakheid voordoet, alleen in staat.
Wat er gebeurd was sedert dien noodlottigen avond .. ..! Keen, niet de hoogmoed, zooals Valkenburg vóór jaren had vermoed, was Bleis krankheid, maar de geheimzinnige kwaal, wier oorzaak niet was na te sporen, was de moeder van den hoogmoed, ofschoon deze weer nadeelig terugwerkte op de kwaal zelve en die verergerde.
Wie zal de verschillende werkingen en terugwerkingen, wie zal de oorzaken, die weder gevolgen, gevolgen die nieuwe oorzaken worden van eene afwijking in het menschelijk organisme, weten te schiften, weten aan te wijzen, weten te verklaren? Krachtige onderofficier, die in uw streven naar plichtsvervulling, naar bevordering misschien, reeds de eerste kiemen van de vreeselijke ziekte vertoondet, ge zoudt uzelven in den afgeleefden, matten, gepensionneerden eersten luitenant niet meer hebben herkend!
Gepensionneerd, en slechts met den rang van eersten luitenant. ..!
Hij, die der wereld om hem heen al hare fouten afzag en haar, door het liegend glas, dat de waanzin hem voor de oogen plaatste, nog andere en niet bestaande gebreken toedichtte, hij had niet begrepen, dat die wereld altijd mededoogen met hem had gehad, dat hij jarenlang zijn kameraden tot last was geweest, dat ieder hem maar geduld had. Toen de waanzin niet meer bedekt had kunnen worden, en hem geheel ongeschikt maakte voor den dienst, moest wel zijn eervol ontslag worden aangevraagd, en moesten moeder en dochter met den ongelukkige zich terugtrekken naar bet bewuste dorpje.
Slechts drie- a vierhonderd gulden om van te leven! Kunt ge nog onderstellen dat er eenige weelde schuilt in de twee vertrekjes die het huisken telt? Het serviesje van Saksisch porcelein, de glad gewreven secretaire, bijna verdonkerd tot ebbenhout toe — zóózeer had de huismoeder iedere week haar kracht gepaard aan den invloed van. was en terpentijn — beide waren verdwenen.
Wie vroeger den dienstdoenden officier had bezocht en thans bij den gepensionneerden binnentrad, zou beide voorwerpen dadelijk missen,
»
/
128
EEN BINNENHUIS.
maar hij zou toch niet gissen, dat er zóóveel was verdwenen van de dingen, welke men gewoonlijk niet ziet. Het huishouden kostte zoo ontzaglijk veel, al was ook het afgelegen dorpjen het goedkoopste plekje van geheel Nederland. Hoe dikwerf daartoe ook aangezocht door »den rijkdomquot; van het dorp, zooals de bewoners de gepen-sionneerde en rustende adjunct-commiezen of commiezen noemden, moeder en dochter sneden alle verkeer af; zij waren beleefd, maar hadden toch een zeker air, dat den straks genoemden »rijkdomquot; niet weinig beleedigde; zij hadden een ai?- van voornaamheid, evenals de overgordijnen, die voor de ramen van het huis hingen. Overgordijnen, welk een weelde...! Gelukkig dat zij, die dus spraken, nooit den drempel overschreden, die overgordijnen van naderbij bezagen en tevens kennis maakten met hetgeen aan de binnenzijde dier voorwerpen van weelde dagelijks kon worden opgemerkt!
»Een trotsche rommel!quot; zei Mijnheer A., een gewezen commies van Binnenlandsche zaken met vijf huwbare maar ziekelijke dochters.
»De ouwe is gek geworden van hoogmoed,quot; vulde een ander aan, die nog nooit een boer vriendelijk had toegesproken, terwijl de hoogmoedige waanzinnige op zijn wandelingen voor ieder kind het geweer presenteerde, zooals hij de^ beweging noemde die hij met zijn stok maakte.
»Wat bluf als zij naar de kerk gaan!quot;
De uitdrukking was niet geheel en al waar, want moeder en dochter gingen nooit samen naar het bedehuis. Daarvoor was een zeer gewichtige reden. Moeder en dochter toch hadden in vele opzichten gemeenschap van goederen en die goederen schenen niet voor verdeeling vatbaar; want de eene had niets als aan de andere 's zondagsmorgens het vruchtgebruik werd gegund.
Drie a vierhonderd gulden om van te leven! En dan nog het hoofd van 't gezin zoo weinig mogelijk te doen ondervinden dat de armóê hem omgaf!
Zoo het morgen nog maar geweest ware als het heden! maar de druk zou toenemen, de last nog vermeerderen.
Op zekeren Decemberavond — het had den ganschen dag gemist en de boeren voorspelden dat er vorst uit voort zou komen — hield er een armelijke fotirgon voor het eenzame huisken stil. Er stapte een dame uit. Zij verdiende dien titel, niet om de kleeren die zij
VERLEDEN EN HEDEN. 9
129
EEN BINNENHUIS.
droeg, maar om haar houding, om dat naamlooze dat den fatsoenlijken mensch kenmerkt. In het huisken was het even donker en mistig, even koud als daar buiten; toch scheen men de aangekomene te wachten, want Betsy had telkens geluisterd, en opende de deur toen de fourgon stil hield.
»Charlotte 1 welkom, welkom!quot; fluisterde zij, terwijl zij haar in de armen knelde en de aamechtige, die neer dreigde te slaan, ondersteunde.
gt;Moet je zóo... zóo terugkeeren?quot; nokte de luoeder, wier woorden echter wegstierven in haar tranen.
jgt;En Papa, Papa?quot; vroeg de ongelukkige.
Het antwoord werd haar spoedig door eigen aanschouwing gegeven Er werd een kaars opgestoken, een kaars in het holle en kille vertrek. »Het vuur was uitgegaan,quot; zoo zou men een vreemde verzekerd hebben; maar het was den ganschen dag niet aan geweest. Tool:, was Papa in een stoel bij de haardplaat geschoven, maar knie er beenen waren met een oud kleedingstuk omwoeld. De grijze snor had op de magere wangen en de spitse kin den even grijzen baard ontmoet; de oogen staarden naar de plek, waar het vuur had kunnen gloeien, maar begonnen door het vertrek heen te dwalen, toen Charlotte binnenkwam. Deze borst in tranen uit toen zij alles aanzag. »Waarom mij niet gemeld dat...?quot; maar Betsy sloot haar den mond met de woorden: »Wij hebben altjjd plaats voor je opengehouden. Ga nu naar Papa, misschien zal hij je kennen.quot;
Charlotte knielde voor hem neer en zocht zijn hand te vatten, die hij haar ook een oogenblik liet; hij was zelden meer heftig, maar meestal stil en zacht, zóo zacht zelfs, dat moeder en Betsy vaak naar de vroegere heftigheid verlangden. Hij scheen de aangekomene niet te herkennen.
«Ik zeg: de jongens moeten marcheeren... Och, ze zijn zoo moe, zoo moe... ja dat ben ik ook... o zoo moe...!quot;
»Papa, kent u Lot niet meer?quot; vroeg Betsy, »uvv lieveling?quot;
»Ja wel. Dag, Lot! Hoe maak je 't en je man de generaal? Ik dacht wel dat er iets in den jongen stak. Dag, Lot! koud, nietwaar? Groet den generaal!quot;
»Vergeefs! Vergeefs! O mijn God!quot; zuchtte Charlotte. »Neen, dat heb ik niet geweten... O mijn God!quot;
130
F.KN BINNENHUIS.
Maar de gemoedsbeweging deed haar kwaad. Het was of haar longen werden dicht genepen; zij snakte naar den adem; hoe kil koud het ook was, toch parelde haar het zweet op het voorhoofd. Zij was ongesteld geworden, dus had ze geschreven, na den dood van Veermans, die aan de tering was gestorven in den Achterhoek, met geene grootere perceptie dan van zeshonderd vijftig gulden. Zij was ongesteld geworden, zeer licht, maar toch in die mate, dat zij voor het oogenblik er niet aan denken kon, een plaats als huishoudster of juffrouw van gezelschap te zoeken. Betsy verbood het haar ook en drong haar in het ouderlijk huis te komen... Al wat zij bezaten was ook het hare, maar, ach! wat zij bezaten was voor drie reeds te weinig en, nu een vierde, die ziek was!
Zij ging vroeg te bed; de reis had haar afgemat. Ieder volgde baar; want n men had dien dag veel gewerkt en was dus vermoeid,quot; zoo heette het. lederen avond ging men echter even vroeg naar kooi, want het werd vroeg donker en het licht was zoo duur. Waarom zeiden Betsy noch Mama de waarheid? Elkander vertrouwden zij alles, maar Charlotte was bijna een vreemde geworden, heette dan ook Mevrouw de Weduwe Veermans. Zonder het afgesproken te hebben, verborgen beiden zich jegens haar, bedekten zij de waarheid, die Charlotte echter maar al te goed giste. Hoe moede ook, kon deze toch niet slapen; de droge kuch en de traan in het rood geweend oog hielden haar wakker op het bed van... varen. De dorpsklok had reeds tien geslagen en nog altijd lag zij wakker, te worstelen met de benauwende gedachten, die er in haar oprezen. Welk lijden van der jeugd af aan! God, waarom, waartoe dat alles? Waarom het leven gegeven als het een last moet zijn ?
Niets dan een last? Naast den doren groent de heester; zelfs de vaalbruine heide telt millioenen van bloemen; zelfs aan het puin hecht de goede zorgende moeder natuur een wijle van smaragd!
Betsy was aan haar zijde en vroeg haar fluisterend, of zij benauwd was en ook iets behoefde. Betsy bleef geruimen tijd aan haar bed, Charlottes hand in de hare geklemd; zij koutte zoo blijmoedig, sprak zoo troostrijk.
Betsy bleef lang praten; zij had zooveel te vragen! Wij gelooven niet dat zij het doel bereikte, met hoeveel tact zij het ook nastreefde.... Zij wilde iets, zelfs veel van Veermans hooren, en vernam er niet
131
EEX BINNENHUIS.
genoeg van. »Was je gelukkig met hem?quot; waagde zij daarom eindelijk te fluisteren.
»Ja, Betsy, tot het einde....quot;
»Dus heb je hem gelukkig gemaakt! Beste, beste, zoo er geen weerzien ware, dan moest je vertwijfelen! — thans kunnen wij hopen!.... Heeft hij.... mijn naam nog wel eens genoemd?quot;
Betsy ontsluierde in het donker van dien winternacht haar geheim! Dat Charlotte haar begreep getuigde de uitroep: gt;Goeje, lieve zuster! jij hebt meer geleden dan ik.... Je geheim is veilig; het wordt aan een stervende vertrouwd!quot;
Ook Charlotte deelde haar mee wat zij nog niemand had geopenbaard. Zij voelde dezelfde ziekte in zich woelen, die haar echtgenoot ten grave had gevoerd; zij erkende het nu, zij erkende het Betsy. De eene, die niets meer te hopen had, moest thans spreken, de andere, die aan den rand van het graf stond, kon hooren en antwoorden zonder pijn.
«Jij hadt hem gelukkiger gemaakt dan ik,quot; fluisterde Charlotte ten slotte. »Zulk een hart was hij waard geweest. Betsy, dank, dank voor wat je mij hebt geofferd...! God is goed, wél goed! Mij zoo spoedig op te roepen na hem.... Als het maar kort duurt, Betsy, niet voor mij, maar voor jou en Mama!quot;
Genegen lezer, die mij tot dusver zijt bijgebleven, verwacht geen uitredding, zooals de melodrama's dezer eeuw die alleen weten te geven, maar de werkelijkheid, die ik u invoerde, niet kent. Ik heb u het intieme leven doen kennen van een gezin, dat weinig uitstekends of bijzonders heeft, zelfs niet de armoede die het lijdt, want er zijn velen die zulk eene armoede kennen, misschien wel in nog hooger mate; maar wat er alledaagsch en eentonigs moge zijn in mijn verhaal, het worde, zoo niet bedekt, dan toch getint door de zedelijke reinheid, die het lijden dier eenvoudigen heiligt en die door het lijden zelf misschien wederkeerig geheiligd wordt; door de kracht der zwakheid, die altijd buigt maar nooit breekt, en elke ontvangen wonde poogt te zalven; door de liefde, die geloof en hoop beide in zich besluit en den zwaarsten last weet te torsen met het hoofd en het oog ten hoogen.
132
EEN BINNENHUIS.
Hoe moeder en dochter ook den stijgenden nood poogden te verbergen, hoe zij ook in het duister van den avond nu dit en dan weer dat deel van het schamel huisraad inruilden tegen eene versnapering of verkwikking voor Ohai'lotte en den waanzinnigen grijze, het werd eindelijk mijn vriend bekend, die met al de voortvarendheid, hem in zulke omstandigheden eigen, al zgn vrienden uit hun rust opklopte en met een welgevulden buidel op reis toog. Hij werd ditmaal meer dan ooit beloond; hij smaakte een genieting, de reinste, het menschenkind weggelegd: de genieting van tranen te doen schreien van vreugd, van een tolk te worden genaamd van den liefderijken Alvader.
«Aandoenlijk schouwspel,quot; zoo verhaalde hij, »toen ik het varen bed der stervende teringzieke, de schoone bloem, die nauwelijks ontloken was, deed verwisselen door een van dons, en de betuiging hoorde, dat zij nu rusten kon.... dat alles nu zoo zacht was! Aandoenlijk schouwspel, toen moeder en dochter mij verzekerden — en dit deden in hun versleten katoenen kleedjes — dat hare dierste wen-schen nu waren vervuld! Maar vooral aandoenlijk schouwspel, toen de ure van Charlottes veiiossing sloeg en zij met vol bewustzijn afscheid nam van haar lieve moeder, van haar Betsy, van den waanzinnige, die liaar toeknikte, die als de overigen schreide en eindelijk stamerde, zooals zijn vrouw deed: »Lot, Lot!quot; en toen haar kuste evenals de anderen.
Lot ontsliep met de overtuiging, dat hij haar herkend had en haar vergaf!
133
Het drietal heeft nu een andere woonplaats; het is een welvarend Gelderseh dorp; achter het huis liggen groene weiden en de ouwe Blei kent al de koeien, die er in grazen, zoowel de blaarkoppen als de lakenvelders.
EEN LA A.TSTE WORP.
Wie in de maand December van 't jaar zestien honderd acht en veertig Windsor ware genaderd, hij zou, zoo hij het beroemde terras betrad, dat zich langs de oostelijke en ten deele ook noordelijke zijde van het kasteel uitstrekt, het heerlijk uitzicht hebben genoten op het park, dat zich als een bosch voordeed, hoewel de boomen van bun loover waren ontdaan, en het niet minder schoone op de Theems, die zich door de weelderigste, maar thans onder den adem van den winter verstijfde landouwen heenslingert. Toch zou hij de stichting van Willem den Veroveraar en het lievelingsverblijt'van verscheidene zijner opvolgers met een gemengd gevoel van bewondering en vrees zijn genaderd, wat juist niet aan de barheid van het jaargetyde en den grijsachtigen nevel, die over de velden verspreid lag, behoefde geweten te worden. Het schoonheidsgevoel toch werd, als altijd, voldaan, en het oog kon niet scheiden van de vergezichten, van de toon- en kleurschakeering op voor- of achtergrond, waar de den zijn donkergroene pluimen wierp naast het geel van het verdorde eikenloof, dat nog den moedertak niet vaarwel kon zeggen en zich nog aan het leven als vastklemde.
Maar het gevoel van vrees en beklemdheid, dat den wandelaar beheerschte, werd dan ook opgewekt door hetgeen er in de menschen-
EEN LAATSTE WORP.
wereld omging, welke rondom dat lustslot haar alvermogenden invloed openbaarde. Door de ontlieisterde takken heen van het kreupelhout en van de opgaande boomen van het park zag men de leêren kolders, het glinsterend rapier van krijgsknecht bij krijgsknecht, en waar anders de lord-intendant een paar zijner oude getrouwen, meer uit praalzucht dan behoefte, deed post vatten, stapten thans een aantal geheimden met afgemeten tred en geschouderd geweer heen en weder. Zóóveel gewapenden waren nimmer op die plek bespeurd, zelfs niet in de glorierijke dagen van Koningin Bessy, hoewel toen het minder aantal meer dan vergoed was geworden door de grooter schittering en praal van het kleed der dienstdoenden. Toch gold het ook thans een eerewacht voor Engelands Koning. Zijne Majesteit Karei I toefde op Windsor, omgeven van de ijzeren mannen van Olivier Cromwell. Hij toefde in de woning zijner voorzaten, maar de koninklijke vlag woei niet van den torentrans, zooals steeds sedert eeuwen gebruikelijk was geweest, wanneer een Koning van Engeland in het kasteel zjjn intrek had genomen.
Wie, de eerste binnenplaats overgegaan, de tweede was opgetreden, hij zou geen schaar van bedienden en edellieden, met het wapen der Stuarts op het kleurrijk gewaad gestikt, hebben zien dienst doen, maar altijd dezelfde krijgsknechten ontwaard, die met starren blik voortstapten, en elkaar voorbijgingen met den groet »waakt en bidt!quot; of »de Heere late Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig.quot; In de prachtige zaal van St. George, de grootsche, 200 voeten lange feestzaal, werd geen waskaars ontstoken; in de daaraan grenzende vertrekken, voor de Koninginnen van Engeland bestemd, had geen hand de stof beroerd, die op toillettafel, dressoir of sofa was neergedaald. Alleen door een paar vensters, welke het uitzicht gaven op het park en wel op dat gedeelte, waar de soldatenschaar haar hoofdkwartier scheen te hebben opgeslagen, kon 's avonds een Hauw licht en des daags een bleeke man bespeurd worden, geheel in zwart fluweel gekleed, met een liggenden sneeuwwitten halskraag en gesierd met het kruis van St. George. En die bleeke man met het streng en strak gelaat was Zjjne Majesteit Karei I, Koning by Gods genade van Engeland, Schotland en Ierland.
Was hij gevangen ? Indien een vreemde hem genaderd ware om dit te vragen, Zijn Majesteit zou voorzeker met hoogheid terstond
138
EEN LAATSTE WORP.
hebben geantwoord: »welke man in de drie koninkrijken zou zoo vermetel en godslasterlijk zijn om zijn Koning gevangen te nemen ?quot; en als aan Berkeley, die steeds Zijn Majesteit vergezelde, dezelfde vraag ware gedaan, hij zou het hoofd gebogen, een heimelijken traan weggeknipt, maar gezwegen hebben. De soldaten, onder de vensters van het koninklijk verblijf gekampeerd, zagen met een blik, waarin iets geheel anders dan eerbied lag, den hoogen gast aan, en slechts een of ander vertegenwoordiger van de landsquires, die uit nieuwsgierigheid of uit andere minder ijdele beweegredenen Windsor Castle naderden en tot in het park werden toegelaten, namen den hoed af, indien zij de achtervertrekken voorbijgingen, zonder evenwel het hoofd op te heffen naar het venster, waar de persoon, dien men wilde groeten, zich bevond.
Voor allen was Karei nog wel de Koning, maar was hij tevens de verbreker der wetten, de tyran, die naar willekeur belastingen geheven en vermeende misdrijven gestraft had; de verdrukker en vervolger zijner onderdanen, die hij beoorloogd had, omdat zij hunne rechten en vrijheid niet prijs wilden geven; de overwonnene, die den gewaagden en zooveel bloed en tranen geeischt hebbenden kamp verloren had, en als zoodanig voor velen een voorwerp van mededoogen. En wat lot de twee groote partijen, welke den krijg begonnen, doorgezet en bijna ten einde hadden gebracht, den overwonnene hadden bereid, was wel in staat de schare van deelnemenden te vergrooten. Zoolang de Koning gevaarlijk was geweest, had ieder, wien de in-dividueele vrijheid lief was, hem bestreden, maar nu hij was overwonnen, nu hij, eerst door de Schotsche Presbyterianen aan de Engelsche geloofsgenooten uitgeleverd, later door een stouten coup de main den Engelschen Presbyterianen weer ontnomen en onder de hoede was geplaatst van de Independenten of liever van het overwinnend leger der dweepers, was er geen reden meer tot vrees. Nu was, volgens veler meening, het oogenblik gekomen, om te onderhandelen en, na het bedingen van voorwaarden, welke zeker zouden worden aangenomen, den Koning weer naar Whitehall te geleiden en hem op den troon zijner voorzaten, maar van een blijvenden muilband voorzien, neer te zetten. De partij, onder wier bestuur die restauratie geschiedde, zou de machtigste zijn, en het leed, sedert het leger zich van den persoon des konings had meester gemaakt, geen twijfel meer,
130
140 EEN LAATSTE WORP.
dat de partij der Independenten, aan wier lioofd Cromwell stond, de machtigste, ja de alvermogende was. Wanneer de restauratie door hem zou geschieden, wanneer langs dien weg aan de grenze-looze wanorde en aan de tyrannie der krijgswet, waaronder Londen zuchtte, een einde zou worden gemaakt, kon niemand nog met eenige zekerheid bepalen. Dit kon alleen hij, zoo oordeelde de bleeke strakke man, die in zijn koninklijk kasteel was gehuisvest zondei dat hij dat gewild had, en niettemin zich geen oogenblik gevangene dacht. Hij bad wel de wapenen van den krijgsman moeten neerwerpen na wonderen van dapperheid te hebben verricht, maar nog andere wapenen, waarmee hij, zooals hij dacht, altijd zeer behendig had weten om te gaan, stonden hem ten dienste tegenover zijn muitende maar toch reeds elkaar verscheurende onderdanen.
Bange stormen waren hem over het hoofd gegaan; trouwe volgeis waren gevallen of, wat pijnlijker was, ontrouw geworden; wanorde en gebrek hadden in zijn tent gehuisd; maar dat alles was voorbij; en zoo zijn gelaat van nature daarvan niet zoo afkeerig ware geweest, dan zou zich daarop dit oogenblik wellicht een glimlach of een uit-drukkinc van tevredenheid hebben vertoond.
Met een zweem van spotternij zelfs staart hij thans uit hetzelfde venster, dat voor een tiental jaren hem het uitzicht gaf op den stoet van Engelands eerste edellieden, met hunne tientallen \an bedienden, allen in jagerkleeding, allen zich vroolijk onderhoudend in het vooruitzicht der genoegens, welke het hondengebas voorspelde. Een rij van hovelingen stond toen wellicht achter hem in dat zelfde vertrek, wachtende op den wenk van den meester, waar thans niemand op hem wachtte dan Berkeley, zijn secretaris, en Jones, zijn voorlezer, zooals de titel luidde, maar eigenlijk zijn vertrouwde en de uitvoerder zijner bevelen van confidentieelen aard. loch zou het twijfelachtig zijn of hij toen te midden zijner edelen zoo waarlijk vergeuoegd was geweest, of hij zich toen wel zoozeer zijner macht was bewust geweest als te dezer ure. Toen had hij eene onbetwiste macht en in dat opzicht niets meer te wenschen, thans had hi; de in den strijd verlorene weder herkregen, zoo niet nog geheel, dan toch bijna!
»Zie die Heiligen IsraEils!'' zei hij, op den rug van zijn stoel met de handen leunend en met de oogen duidende op een groep, welke
F.EN LAATSTE WO HP.
geschaard was om een soldaat, van de andere in kleeding niet verschillend, en in zijn bewegingen de heftigheid afmalend van de toespraak, die hij blijkbaar tot hen hield. »Die man speelt zelcei-voor Boanerges, den zoon des dondersquot;, dus besloot hij, bij de laatste woorden het gebrek verradend, dat zijn spraak kenmerkte, daar hij herhaalde malen haperde.
3gt;Of hij speelt voor Judas Iscariot, Sire!quot; fluisterde Berkeley.
»Luider, man! Denk je dat mijn gehoor in den strijd niet geleden heeft? Ik heb er toch genoeg kanonschoten voor gehoord; luider dus! We zijn immers onder ons?quot;
De laatste zinsnede sprak hij uit, toen Berkeley het hoofd nauw merkbaar afwendde en zijn oogen die beweging liet volgen naar de zijde, waar Jones zat, geheel verdiept in een lijvig boekdeel, dat voor hem open lag geslagen op de zware eikenhouten tafel voor den wijden schoorsteen.
»We zijn immers onder ons,quot; herhaalde hij, en dat was het eenig antwoord, dat hij op de voorzichtige waarschuwing van den ander gaf.
»Heeft Uw Majesteit mij ook iets te bevelen?quot; vroeg Jones, eensklaps van zijn boek opziende. Het had den schijn, alsof hij den blik van Berkeley bemerkt en de beteekenis daarvan begrepen had.
»!Niets, Johnny, niets: ja, toch iets. Als Mr. Cromwell of een van diens vrienden ons hier weer zijn opwachting komt maken, wees dan wat beleefder dan de vorige maal.quot;
»Sire!quot;
»Doe het ter liefde van ons, Johnny! Dat het je moeite kost, is ons zeer lief, maar men moet op zijn tijd weten met wien men te doen heeft.quot;
Hoe weinig kende hij, die deze woorden uitbracht, zich zeiven; want gaf hij niet een ander een wenk, dien hij zelf nooit had weten op te volgen ?
»Dus heeft Üw Majesteit tusschen de Presbyterianen en de Indepen-denten een keuze gedaan en hebben de laatsten de voorkeur ? Het is waar, deze hebben nog andere wapens dan de woorden der Heilige Schrift.quot;
»Ja wel, Johnny, wij hebben een keuze gedaan en een goede ook,quot; hernam Zijn Majesteit, meer en meer in eene goede luim. «Binnen
141
142 een laatste wokp.
€en etmaal wordt onze vlag op de tinne van Windsor Castle geplant, ten teeken, dat de Koning van Engeland geen muitende ondei-danen meer heeft.quot;
»Dus werkelijk, heeft generaal Cromwell..?'
»Wij zullen hem wel tot het pairschap dienen te verheffen om hem generaal te doen blijven...! een landbouwer uit Huntingdon kan toch niet onze levers bijwonen...!quot;
»Uw Majesteit is wel zoo goed met ons te willen schertsen. Zij is groot genoeg om den moed te steunen, waar die waggelt, viel Berkeley haastig in, terwijl hij de handen een beweging liet maken als wilde hij ze vouwen, en de oogen den meester aanblikten.
»Heeft Uw Majesteit mij nog iets te bevelen?quot; klonk het weer; Jones had zijn boek gesloten, was een stap achteruitgetreden en de deur genaderd.
»Ja waarlijk! Zeg den meester hovenier, dat hij het zaad der Spaan-sche meloenen, dat don Diego mij schonk, goed beware; wij willen het in onze broeibakken te Wimbledon tegen het voorjaar eens beproeven... De meloenen moeten heerlijk wezen...quot;
»Niets meer, Sire?quot;
«Werkelijk, Johnny, je geheugen is beter dan het mijne. De brievenpost van Dover kan gister aangekomen zijn. Ga daarnaar eerst navraag doen, en zorg later maar voor de meloenen.quot;
Jones maakte een diepe buiging en ging heen met nauw hoorbaren tred.
Hij ging de beide binnenplaatsen over en de hoofdpoort uit, door niemand aangehouden, maar ook door niemand gegroet , want behoorde
hij niet tot den huize Achabs? Maar uit aanmerking der laatste qualiteit mocht het toch wel bevreemding baren, dat hij door niemand werd aangehouden. Of was men zóo zeker van de overwinning, dat men geenerlei maatregelen meer meende noodig te hebben ter voorkoming van verraad? Hoe dit ook ware, zijn verschijnen en verdwijnen wekte daarbuiten minder de aandacht dan daar binnen, waar Berkeley, terstond na Jones' vertrek, zich tegenover zijn meester over zijn vreemde handelwijze te verantwoorden had.
sik wantrouw hem, Sire, hoewel ik daarvoor geen reden heb. Maar is de toestand niet van dien aard, dat Uw Majesteit het best deed niemand te vertrouwen?quot;
EEN LAATSTE WORP.
» Niemand
»Ja, niemand, ook mij niet; al weet ik ook, dat ik mijn leven offeren zou voor het behoud van üvv Majesteit, toch behoeft u, Sire, er niet overtuigd van te zijn: beter te veel gewantrouwd dan te veel vertrouwdIquot;
»Wij danken voor de les; hadden wij die nóg noodig, dan zouden wij voor onderwijzing wel onvatbaar wezen,quot; hernam de Koning hoog.
Berkeley boog het hoofd en zweeg.
»Maar waarop steunt dan toch je achterdocht?quot; vervolgde de Koning, die, zooals altijd, innerlijke zwakheid en besluiteloosheid onder den mantel van hoogheid verborg. »De loyauteit ligt op het open gelaat, spreekt uit het open oog. Heeft hij mij niet reeds maanden gediend, goed gediend?quot;
»Ik hoop van ja, Sire! Ik geef toe, dat zijn gelaat meest een uitdrukking heeft van openheid, en toch er kan zich soms een trek op vertoonen, die bij die gewone uitdrukking niet past.quot;
»Je bewijst nog niet veel, goede vriend!quot;
»Waar, zeer waar, Sire! Maar waarom...?quot;
»Heb ik dan geen hand noodig, die in het verborgene aannemen en toereiken kan? Ben ik niet sedert maanden gedwongen in het donker, als de laagste man in mijn rijk, rond te tasten, indien ik iets van de Koningin wil vernemen? Zoo ik niet het einde zag van dien toestand, ik zou...! Boeten zullen zij er voor, zij, die er mij toe noodzaken! Maar het einde is nabij. Die zotskappenquot;, en hij wees op Cromwells ijzeren mannen, »waren mijn bestrijders; zij zullen mijn vrienden en wrekers zijn, om op hun beurt... maar je hebt zelf mij gebeden je óok niet te vertrouwen. Waarom hoor je mij dan uit? Waarom terg je mij dan door je aanhoudend vragen? Je begrijpt mij niet, en den toestand der partijen ook niet.quot;
Hij keerde zich haastig af en plaatste zich weer voor het venster, met den rug naar Berkeley gekeerd, wiens innige droefheid, zoo merkbaar in de uitdrukking van het anders zoo mannelijk en krachtig, maar thans zoo bleek en mismoedig wezen, hij daardoor niet kon zien.
»Altijd nog op de kracht der intrige vertrouwd!quot; prevelde de dienaar, die den geheelen veldtocht mee had gemaakt. Die woorden behelsden de bitterste critiek op de handelingen van den meester, dien hij toch zoo innig lief had. Ware Karei Stuart ook ongelukkig op het
143
144 EEN LAATSTE TVOKP.
slagveld geweest, de meest volkomen nederlaag zou hem niet zoo nadeelig blijken als de schijnbare overwinning op het gebied dei-onderhandelingen. De gewapende en zegepralende vijand kon den overwonnene vergeven, maar de om den tuin geleide en door schoone woorden en beloften in slaap gewiegde vijand zou 't den valschen pids. den logenaar nooit. En Karei Stuart kon niet opieclit zijn! In merg en been onbeperkt heerscber, niet omdat bij zicb wijzei en krachtiger rekende te zijn dan de millioenen zijner onderdanen, maar omdat hij zich daartoe van God verordineerd achtte, begreep bij zelfs niet de aanspraken zijner volken, wier aspiraties naar zedelijke en politieke vrijheid zich steeds krachtiger openbaarden in de steeds vrijer wordende begrippen van het Calvinisme, dat leeds in zijn meest steilen vorm de vrijmaking van het individu beoogt. Wat zijn onderdanen van hem vroegen was dus volgens hem niets anders dan overmoedige muitzucht, dan zede- en redeloosheid van libertijnen, die tegen God opstonden. Zoolang hij het kon, weerstond hij het goddeloos verzet met de wapenen, en toen de laatste hem ontvielen, zocht hij op den weg der intrige nieuwe middelen tot tegenstand. Hoe overmoediger de overwinnaar was, des te meer vrijheid gunde hij zich op dat gebied, en van lieverlede was het wapen dei-zwakheid hem zóózeer gewoon geworden, dat hij het zelfs hanteerde waar het hem ten verderve moest zijn.
Velen, die voor hem hun bloed hadden gestort, hunne have hadden geofferd, hadden sedert lang dezelfde woorden gesproken als de trouwe Berkeley straks prevelde, en waren van de spits naar de achterhoede gedwaald om weldra zich te voegen bij, of zich te veiliezen in den tros van het leger des vijands.
Het was in het vertrek, waar die beiden zich bevonden, doodelijk stil geworden, daar Karei noch Berkeley behoefte hadden te spreken. quot;De gewaarwordingen van genen schenen blijder te zijn dan die van dezen. Zijn Majesteit dacht ook aan White-ball, waarheen hij als Koning zou worden geleid, verzoend met zijn volk. Berkeley daai en-tegen dacht aan Naseby, den veldslag, welke de macht der cavaliers had vernietigd; en beiden w-erden tot die zoo verschillende gedachten gebracht door de beschouwing van de ginds gelegerde soldaten. Maar die zoo verschillende gedachten ontvingen een wending door een en dezelfde oorzaak.
*
*
een laatste worp.
De ginds verspreide groepen vereenigden zich in een oogenblik. Waar de meeste verscheidenheid in houding en beweging bespeurd werd, heerschte in een seconde de grootste eenheid. Onberispelijk was de lijn door aller voeten, door de trompen van aller snaphanen geteekend; het prediken of bidden of psalmzingen had opgehouden en plaats gemaakt voor diepe stilte, en dit alles was geschied op het roffelen van een trom en het daarop gevolgde korte woord van den bevelhebber. Nog bleef het stil, hoewel er een trilling door de lange gelederen liep toen er een ruiter het park injoeg, van het dampend paard steeg en zich in aller ijl naar het kasteel begaf; maar toen hij de gelederen had bereikt, werden de musketten omhoog-geheven, en golfde het hem in chorus tegen: »Hosanna, Hosanna, gezegend is hij die komt in den naam des Heeren, Hosanna!quot;
»Amen, Amen!quot; was het antwoord, met forsche stem gegeven, en de kleine man met de lange laarzen, met lederen kolder en den breed geranden en gedeukten hoed, die dat antwoord gaf, trad met haastigen stap voort en was weldra in het kasteel verdwenen.
»De generaal!quot; prevelde Berkeley, die het gansche schouwspel doodsbleek had aangestaard; en dat hij het niet noodig vond aan dien titel een naam toe te voegen, bewees wel voor de algemeen erkende wichtigheid van den aangekomen persoon.
»De ouwe Noll!quot; liet Zijn Majesteit tegelijkertijd zich ontvallen. Het was de schimpnaam van Olivier Cromwell. Het verschil in beider beschouwing werd door die uitdrukkingen volkomen geteekend.
De kleine man werd aangediend als Zijne Excellentie de Luitenant-generaal van al de legers van het Parlement. Zwaar was zijn stap en achteloos zijn houding, toen hij binnentrad. Hoewel hij den hoed op den drempel had afgenomen, kon dat bijna niet als beleefdheids-betoon gelden, zóó weinig eerbiedig, zóó weinig beleefd zelfs boog hij het hoofd, dat meer een goeden bekende dan een souverein scheen te groeten. Achteloos en streng in snede en stof was het gewaad, en het wezen van dien man stemde volkomen daarmee overeen. Grof en breed waren schouder en gelaat; evenzoo de zware, borstelige wenkbrauw, boven welke aan de rechterzijde een wrat zich vertoonde, en de groote gebogen neus, de vleezige kin en hals. Maar dit alles werd als in een schaduw gesteld door het blauwe oogenpaar, dat schitterde, glansde en bliksemde in de diepe kas, dat in één blik het
verleden en heden. 10
145
146 EEN LAATSTE WORP.
omringende scheen omvaamd of geheel doordrongen te hebben, al naarmate het in het rond zwierf of zich aan een voorwerp hechtte.
»Mr. Cromwell, wat verschaft me het genoegen van uw bezoek?quot; vroeg Karei haperend, hem halverwege te gemoet gaande. Hij had zich gehaast den oude toe te spreken, daar hij alle reden had, te vreezen, dat anders tegen alle wetten der etiquette in, door hem niet het eerste woord zou gezegd kunnen zijn.
»Laat mij met den Koning alleen!quot; voerde Cromwell Berkeley toe, die zich haastte aan het ontvangen bevel te voldoen, en na een diepe buiging het vertrek verliet.
^Uw Majesteit behoeft dit waarlijk niet te vragen,quot; vervolgde Cromwell, een stoel aanvattend, bij welke beweging Karei zich haastte te gaan zitten en met een handgebaar den ander uit te noodigen hetzelfde te doen, daar hij mocht vreezen, dat de lompe Independent zonder eenig verlot zich het zitten zou hebben veioorloofd. »Het geduld der onzen is ten einde; met moeite bedwing ik mijn soldaten. Er moet niet langer onderhandeld worden, maar besloten. Uw Majesteit kent onze voorwaarden.quot;
.Niet geheel en al; zij worden zoo dikwijls veranderd.quot;
Cromwells oogen sclioten vuur; de wenkbrauwen weiden saamgetrokken, evenals de hand. »Veranderd zijn ze niet. Ons woord blijft ons woord, gelijk het mannen betaamt, die weten wat hun past.
3gt;En weten ons te hebben overwonnen, niet waar, dat bedoelt u? merkte Karei met eenige bitterheid aan.
»Ook dat; de tijd dringt, en wij hebben een bepaald antwoord te
vorderen.quot;
.Wij hebben u reeds niet onduidelijk te kennen gegeven, dat wij aan u en uwe vrienden de voorkeur geven boven Denzil Hollis en zijn kleingeestige Presbyterianen.quot;
»Dat is niet genoeg, Sire! dat sluit niet uit, dat u boven ons nog aan anderen de voorkeur geeft. Kort en goed; wil u onze voorwaarden aannemen?quot;
gt;Bij St. George, je bent zoozeer aan den stormpas gewóón geraakt, dat je ook tegenover ons in dier voege oprukt! De laatste maal spraken wij met Mr. Marten, en uit diens woorden meenden we iets anders te kunnen opmaken dan uit de vroegere gehouden gesprekken met u en Mr. Ireton. Het kan echter zijn, dat we ons vergissen, en
EEN LAATSTE WOKP.
dat vooi'stellen, namens de andere partij ons gedaan, met de uwe door ons worden verwai-d. De vrienden verdringen zich werkelijk om den stoel van den Koning van Engeland.quot;
Daar was werkelijk iets ernstigs in den toon, waarop de laatste zinsnede werd uitgesproken. Karei meende er ook zijn wichtigheid in te doen uitkomen, wat meer dan noodzakelijk werd tegenover den lompen, groven krijgsman.
»Welnu, ik zal mij de moeite geven Uw Majesteit nogmaals onze voorwaarden op te geven. Ik verwacht een afwijzend of een toestemmend antwoord. Niet langer moet üw Majesteit de twistappel zijn onder de kinderen Israöls, de banier, die Juda draagt en waar Issaschar naar grijpt. Wij zullen u naar White-Hall voeren en u doen huldigen als Koning van Engeland en Schotland, onder voorwaarde, dat u op het Evangelie zweert, u van alle regeering te onthouden, de Secretarissen en Dienaars van Staat te benoemen volgens onze aanwijzing en die nooit te ontslaan zonder onze goedkeuring, een lijfwacht aan te nemen naar onze keuze, het leger te handhaven, zooals het nu bestaat, onder de officieren die het nu heeft of later zelf zal kiezen. Wat is uw antwoord, Sire?quot;
sik kan niet weigeren, Mr. Cromwell,quot; zei Karei, die zich ongerust begon te gevoelen tegenover den dienaar, die zijn meester was. Hij waagde niet meer van uitstel te spreken; evenmin kon hij zich echter ingenomen toonen met de hai'de voorwaarden, welke hem alleen den naam zouden laten, maar geen schaduw van macht.
»Dat is geen antwoord, Sire! Stelden wij ons daarmee tevreden, wij zouden vreezen later te ondervinden, dat Uw Majesteit, ook na het zweren bij God Almachtig, zich niet verbonden achtte, als door geweld gedwongen; wij hebben van onze voorgangers geleerd.quot;
quot;Mr. Cromwell!quot; en er trilde drift in Kareis stem; «mij dunkt,quot; ging hij na een oogenblik poozens voort, quot;dat iedere belofte van mijn kant onnoodig wordt door uwe bepaling aangaande mijn lijfwacht.quot;
» Het is niet ónze schuld, dat er soldaten noodig zijn, om de dubbelhartigheid en het verraad uit White- Hall te weren,quot; voerde Cromwell hem met kracht te gemoet.
Een doodelijk bleek overtoog Kareis gelaat. Hij gevoelde dit oogen-blik gevangene te zijn, en nog wel een geboeide.
147
EEN LAATSTE WORP.
»Ea indien ik weiger...?quot; fluisterde hij.
„Dat de wil des Heeren, den Gerechten, geschiede... Jehova alleen is de Heer ook der toekomende dingen. De oudsten van Israël zijn vergaderd. Zij meenen te doen wat goed is in de oogen des Heeren door afstand te doen van hun overwinning en u te geven wat het hunne is. Wil u aannemen of weigeren, ja of neen!quot;
» Ja!quot;
»Met geheel uw ziel!quot;
«Ja!quot;
»Welnu, zoo onderteeken deze verklaring, die ik de broederen zal toonen.quot;
Karei zocht een pen, greep die aan en wilde teekenen, maar Cromwell hield hem terug met de woorden; jgt;Lees eerst, Sire! opdat u weten moge, waartoe u zich verbindt.quot;
3gt;Uw schrijver zal wel geen fout hebben gemaakt, hernam Karei met een mat glimlachje.
s Toch verlang ik, dat u leest... Er komen ten aanzien van Ierland nog eenige bepalingen in voor, die u noodzakelijk moet kennen.
Karei gehoorzaamde ook daarin, en las, onder den blik diei machtige en betooverende oogen, welke onafgebroken op hem gevestigd bleven, het breedvoerig stuk ten einde, dat hij daarna naast zich neerlei.
»Uw Majesteit is bereid, graaf Ormond te schrijven, hem te gelasten de wapens in Ierland neer te leggen, en zich met zijn manschappen, wapens en ammunitie aan ons over te geven ?quot;
»Ge eischt het, en ik kan niet weigeren... Ik wil het ook met,quot; haastte hij zich er bg te voegen, om den opkomenden storm, die bij den ander in aantocht was, te bezweren.
»Welnu, teeken dan dezen brief.quot;
gt;Heb je dien al klaar? Jelui haasten je wel...quot; De pen trilde in zijn vingeren, maar zij kraste weldra de woorden: ^Charles rei: op het papier. »Wij hebben ons nu geheel bij u en de uwen aangesloten; liever één vriend, die krachtig en trouw is, dan velen die valsch zijn.quot;
»Meent Uw Majesteit wat zij zegt, dan is zij thans op den goeden weg. Of het evenwel reeds niet te laat zal wezen, zal spoedig blijken. De verbittering is hoog gestegen, en menigeen onder onze oudsten
148
EEN LAATSTE WORP.
heeft het boek der Richteren opgeslagen, om Samuel te prijzen in zijne straffe vermaning jegens het ontrouwe Israël, dat een koning zocht.quot;
»Er zijn verschillende opinies, Mr. Cromwell! Ik twijfel echter niet. of er zal eenheid komen onder uw leiding, aan welke wij ons gaarne overgeven.quot;
»Had u dat eer gedaan, het ware voor u beter en voor mij lichter geweest, Sire! Weldra hoort u iets naders van ons!quot;
Hij stak de beide geteekende papieren in het lederen wambuis, wuifde even met den hoed, en trad met een stap, die den houten ingelegden vloer trillen deed, de kamer uit.
Karei Stuart scheen nog den invloed van die persoonlijkheid te gevoelen, niettegenstaande zij reeds eenige minuten onzichtbaar was, want het oog met zijn schuwsten blik bleef staren op de deur, door welke de ander was verdwenen, het oor bleef luisteren naar den dreunenden maar eindelijk weggestorven voetstap. Dat het in zijn binnenste verre van kalm was, bewezen de trillende en haastig bewogen lippen, de zenuwtrekking, die het geheele lichaam langs liep en dit ganschelijk van houding deed veranderen.
»Die man, die boer!quot; stamelde hij, en de beleedigde trots, de verkropte wrevel over de hem aangedane beleedigingen lieten hem niet toe, iets meer te zeggen. De gedachte vloog hem door het brein, of het niet beter ware, het ergste af te wachten, dan een leven te gemoet te gaan, dat hem den dienstknecht zon doen zijn van dien groven muiter, dien veehoeder uit Huntingdon. Maar zoo hij in White-Hall weer zetelde en de eerste storm voorbijgegaan was, zou hij wellicht kunnen herwinnen wat verloren was. De vroegere, maar door Cromwells bezoek uitgedoofde hoop flikkerde weer op. Hij was misschien nabij de haven; sloegen de golven hem ook in het aangezicht, het land was niet ver meer! En als hij eens de macht herkreeg, hoe hij zich zou weten te wreken! Hoe hij dat lompe hoofd op dien loggen romp zou weten te doen buigen of wel te doen knakken! Hoe hij...! en zijn fantasie ontvluchtte het verleden en het heden, en vermeldde zich in de toekomst, baadde zich in de weelden van het mogelijke, zonder de kansen van het waarschijnlijke te wegen. Het oog zag zonder te zien, het oor hoorde zonder te hooren; de hand vatte de pen, welke straks gebruikt was, om de onderwerping te teekenen aan de Inde-
149
EEN LAATSTE WORP.
penden ten, en klemde die in de vingers, als ware zij de staf van het bevel____!
De deur knarste op haar hengsels; Berkeley trad weer binnen, en de begoocheling verdween. Karei reikte hem de hand, wendde bet o-elaat af, toen hij 's dienaars vragenden blik ontmoette, en stamelde met diep bewogen stem: »Vriend, was je maar niet hier!quot;
gt;Alle hoop is dus van dien kant verdwenen?quot;
Voor er eenig antwoord kon volgen, sloop Jones binnen, die met een kreet van blijdschap door Karei verwelkomd werd.
»Heb je een brief?quot; Jones haalde er een uit de voering van zijn hoed. »Heeft niemand dien gezien?quot; Jones schudde ontkennend met het hoofd, en lei den vinger op zijn mond. »Waarom die geheimzinnigheid?quot; vervolgde Karei, evenwel bijna fluisterend.
gt;Er is een schildwacht voor de deur geplaatst.quot;
Berkeley bevestigde de mededeeling, welke Karei om meer dan een reden ontstellen deed. Het was of hij de ijzeren hand van Cromwell voelde, die hem den gorgel begon dicht te nijpen. Berkeley zag da ontsteltenis van zijn meester. Wat hij eerst later wilde doen, deed hij nu; hij vertelde wat hij bij zijn rondwandeling in het kasteel had opgevangen van het gesloten verbond tusschen de Schotten en de misnoegde Engelsche Presbyterianen, van het herleven van hoop en moed bij de nog talrijke aanhangers van het Koningschap, van den algemeenen haat jegens het leger en vooral jegens Cromwell, van het verlangen van alle partijen naar een eervollen vrede met Zijn Majesteit.
»Bij St. George, waarom zoo lang gezwegen, Berkeley ? Ik ben op het oogenblik gevangene, maar nooit was eenig gevangene zoo machtig.quot;
De vroegere bleekheid was verdwenen en had zelfs plaats gemaakt voor een hoogen blos. Hij brak het zegel van den ontvangen brief, na eerst met een veelbeteekenenden blik Berkeley te hebben doen zien, dat het geheel ongeschonden was, en las. Er kwam iets vochtigs in de oogen, zoodra hij het bekende en in zulk een langen tijd niet beschouwde schrift zijner gemalin bespeurde, zijner gemalin, die hij liefhad als vrouw, meer nog als de moeder zijner kinderen, en die aan het hof van Bodewijk XIV een toevlucht gevonden had en misschien wel het geluk, zoo mompelden eenigen, in de armen van Lord Jermijn.
gt;Ik ben gister te Versailles geweest,quot; las Karei in het midden
150
EEN LAATSTE quot;WORP.
van den brief', — het begin toch was gewijd geweest aan het verhaal van een schandaal, in den faubourg St. Germain voorgevallen; — »waar Zijn Majesteit mij met de meeste minzaamheid ontving.quot; — gt;Welk een eer! alsof de Stuarts niet ouder zijn dan de Bourbons!quot; mompelde Karei. »Ik gaf,quot; zoo las hij verder, »Zijn Majesteit te kennen, dat het juiste oogenblik gekomen was om te handelen, in Ierland bijv., waar alles naar de hulptroepen Zijner Allerchristelijkste Majesteit uitzag, waarop mij met een innemend glimlachje, zooals men alleen in Versailles kan zien, verzekerd werd, dat onze belangen niet uit het oog werden verloren. Toen ik te St. Germain was teruggekeerd kwam de Hertog de Belle-Garde bij mij, die mij van de zijde Zijner Majesteit vijftig duizend kronen aanbood, welke ik mij haastte aan te nemen, daar mijn cassette leeg was. Een onverwachte uitredding! Verder werd mij verteld dat de regimenten reeds aangewezen waren voor den veldtocht in Ierland. Eoyal-Allemand zou er toebehooren; je kent dat regiment immers wel, met koperen harnas en groenen vangsnoer en bandelier. Ik ben er zeker van, dat de kans binnen zes maanden verkeerd zal zijn; maar dan ook moed gehouden en niet gewanhoopt, zooals ik hoor dat je doet! Een der onzen vertelde mij, dat je bezig was Noll het hof te maken, dat je hem het levenslange luitenantschap van Ierland en den Kousenband hadt toegezegd. Karei, bedenk wat je je zeiven, wat je mij, wat je den grooten Lodewijk, je trouwen bondgenoot, schuldig bent! Ik houd er mij vast overtuigd van, dat wij, machtiger dan ooit, heel gauw Londen zullen binnentrekken...
Karei las den brief' ten einde, zonder nogmaals de pijnlijke gewaarwordingen te ondervinden, die het begin bij hem opgewekt had. Over het geheel genomen, kon die brief als bemoediging gelden, als een middel tot verlevendiging zijner kracht. Het meest griefde het hem echter, dat hij door zijn vrouw zoo weinig begrepen werd; dat zij zoo weinig zijn diplomatischen tact huldigde en aan zijn daden zoo weinig recht deed weervaren. Toch moesten zij en de trouwe bondgenoot daarvan doordrongen worden, en wel zoo spoedig mogelijk; daarom vroeg hij Berkeley, hem dadelijk papier te geven en doopte hij de pen reeds in den inkt. De trouwe dienaar fluisterde van uitstel tot morgen, maar het mocht niet baten; morgen toch moest de brief reeds op weg naar Frankrijk zijn.
151
EEN LAATSTE WORP.
»Uw Majesteit bedenke toch, dat die brief door een vertrouwd persoon moet worden gebracht; aan de post kan bij niet worden toevertrouwd, vooral niet aan Jones,quot; voegde hij er bij aan Kareis oor.
»Goed, goed, maak toch een eind aan die vrees!quot; Hij schreef driftig door, steeds driftiger en gehaaster, totdat hij, op de vierde bladzijde gekomen, wel eindigen moest. »Noll, Lord-Luitenant van Ierland en ridder van den Kousenband! In den Tower in plaats van een paleis te Dublin en een hennepen koord in plaats van een zijden band!quot; prevelde hij, terwijl Berkeley den brief sloot. Hij riep Jones en reikte hem het pakketje over, maar Jones had wel een knie gebogen, toen hij zag dat de meester zijn dienst behoefde, maar stak de hand niet uit, om te ontvangen wat de meester hem toereikte.
3gt;Je bezorgt dien brief!quot; zoo klonk het bevel.
Maar Jones boog het hoofd nog dieper en stamelde met neergeslagen oog: »Sire, niet ieder vertrouwt mij zóo als Uw Majesteit. Ik bid daarom verschoond te blijven; laat Mr. Berkeley voor dien brief zorgen!quot;
»Welnu dan, Berkeley, daar heb jij den brief...quot;
»Men heeft mij straks den uitgang door de hoofdpoort geweigerd, Sire!quot;
rDus ben je onvermogend mij te helpen en je verlamt nog de kracht van anderen.quot;
»Mr. Jones schijnt vrij te kunnen uit- en ingaan, Sire! Het is een voorrecht, dat ik voor mij in deze omstandigheden niet zou verlangen,quot; hernam Berkeley.
»De bevelhebber van de buitenwacht is mijn neef, Sire! Tegenover hem ben ik een der zijnen en houd ik mij als een vijand Uwer Majesteit... Mr. Berkeley zal daarvan gehoord hebben en mij daarom wantrouwen ... Ik zeg dat echter niet om mij aan te bevelen; ik vraag geen vertrouwen.quot;
«Bezorg dien brief, Jones! Je ziet dat ik je vertrouw.quot;
152
Ditmaal zou Jones het kostbare stuk hebben aangenomen, maar nogmaals kwam de ander tusschenbeide. Alle perken van eerbied overschrijdende, waagde Berkeley den koninklijken arm terug te houden, met de woorden: »In der eeuwigheid niet, Sire! ik gis den inhoud; laat Jones den trouwen Bates hier doen komen; van Bates ben ik zeker!quot;
EEN LAATSTE WORP.
Karei wist niet wat te doen. De tegenstand prikkelde hem tot drift, zou hem misschien verlokt hebben tot een hard woord, tot een scherp bevel, dat hem in het volgend oogenblik reeds weer zou hebben leed gedaan, indien niet Jones, de beleedigde Jones, allen rechtmatigen wrok ter zijde stellende, Berkeley ware bijgevallen en zich bereid had verklaard, Bates zoo mogelijk in het kasteel te brengen. Berkeley begon na deze handelwijze zelf te wankelen en was op het punt zich over zijn ongegronden argwaan te berispen, maar de overtuiging, dat het beter ware ten onrechte te wantrouwen dan te vertrouwen, deed hem het woord van verzoening, dat hem op de lippen lag, terughouden. Jones vertrok dan ook en kwam na verloop van een uur met den gewenschten persoon terug. Met zeer veel moeite was hem toegang verleend en alleen de herhaalde verzekering van Jones, dat de vreemde een barbier was en dat Zijn Majesteit geschoren wilde worden, had hem de poort doen doorgaan. Zijn Majesteit ging met Berkeley en den gewaanden barbier in het aangrenzend vertrek, waarvan hij de deur echter niet gesloten wou hebben. Hij was zooals altijd, in het kleine zoowel als in het groote, zwak genoeg de meest tegenovergestelde partijen genoegen te geven. Hij wantrouwde Jones niet, toch ging hij in een ander vertrek; hij gaf Berkeleys argwaan gehoor, maar sloot zich niet af; het een werd krachteloos door het ander.
Nauw zag Jones, die alles onverschillig had aangezien, zich alleen, of hij sloop op de teenen naar de deur, die op een kier stond. Hij sloot de oogen en sperde de ooren: het was of hij door het zintuig van het gezicht te doen rusten dat van het gehoor kracht tot dubbele werkzaamheid wou geven. Toen het onderhoud was afgeloopen, vond Berkeley hem aan het andere einde der kamer op een stoel gezeten, dommelig van den slaap.
»Johnny, geleid Bates bet kasteel uit!quot; zei Karei vriendelijk.
»Dat is onnoodig, Sire! men kent hem nu en zal den barbier rustig laten vertrekken. Het is voor Mr. Berkeleys rust beter dat ik hier blgf.quot;
Zijn Majesteit knikte genadig en vond dat Berkeley een goed verdiende les kreeg. Den ganschen avond had Jones zich te verblijden in de hoogste genade van zijn koninklijken gebieder.
153
EEN LAATSTE WORP.
Het paleis, dat de Kardinaal Wolsey voor zich had laten bouwen, en waar de laatsten der Tudors en de eerste Engelsche Stuarts hadden getroond, had jarenlang een doodsche rust gekend. In plaats van den hoogsten Engelsehen adel, dienst doende op de trappen van het troongestoelte, van den stoet van mindere edellieden, wachters in receptiezaal of voorhof, had de spin haar wehbe gesponnen of de rat haar nest gebouwd en haar jongen gevoedsterd, of had, schoon slechts zelden, de lompe voet van een man of vrouw uit de heffe des volks op de vloeren gedreund, ten einde met raagbol of dergelijk gereedschap het stof en de verdere vrienden der eenzaamheid te keeren. Sedert zes weken had zich echter een groote verandering voorgedaan, en weergalmden de gewelven en de vertrekken weer van menschen-geluiden. Met hen was evenwel niet de vroegere pracht en weelde teruggekeerd, niet de dartele edellieden in zijde en fluweel, in éen kleed het inkomen verterend van menigen Squire en zelfs van menigen deftigen burger van Londen.
Dikgezoolde en met ijzer beslagen schoenen schuurden en schaafden de parketten; lange sabels sleepten en kletterden over de steenen vloeren der gangen, snaphaan en musket bedekten dressoir en sofa naast tinnen drinkkannen en kroezen en aarden schotels en borden. Het overwinnend leger was Londen binnengedrongen, dat sedert eeuwen zulk een gewapende macht niet had aangestaard; dat ook tot aan zijn uiterste grenzen den bevelhebber het gebod had doen be-teekenen om niet voort te rukken en het geheiligd grondgebied te ontheiligen. Maar het overwinnend leger, door het Parlement bijeengebracht en bezoldigd, achtte zijn moeder niet meer en beschouwde zich de kinderschoenen ontwassen. Stout door zijn zegepraal op al wat het had bekampt, vast vertrouwend op zijn macht, had het dreiging noch bede geacht en was het nader en nader gerukt, waarbij ieder burger van ontzetten had gesidderd, en de hoofden der Presbyterianen niet het minst. Eindelijk had dat leger de City bereikt, en toen het daar was aangekomen, waren de hoofden der tegenpartij gevloden en bleef er in Westminster alleen een schaar van vrienden over. In de woningen, door den Koning en diens naaste dienaars voorjaren ontruimd, nam het zijn intrek en in White-Hall was alxoo mede een deel gehuisvest.
Geen grof woord werd er gehoord, geen onbehoorlijke daad gepleegd.
154
EEN LAATSTE WORP.
Met gesloten gelederen trokken de duizenden voort, en slechts het psalmgezang steeg uit hun midden op. De burgerij was gerustgesteld en zelfs in die mate, dat zij in staat was te bewonderen en de waarheid te vermoeden, dat die ruiterij en dat voetvolk welhaast de keurbenden zouden zijn in de legers van geheel Europa. Even weinig als de vrees der bevolking hen deerde, deerden hen ook lof en bewondering. Zonder rechts of links te zien, stapten zij voort naar het doel, waar de vaste blik zich niet van afwendde. Maar dat doel was ook grootsch en verheven; het was: de vestiging van Gods koninkrijk op aarde; het was; het verwinnen en te niet doen van den Booze, in welken vorm die hen ook tegenstond, hetzij als prediker in den Ge-neefschen mantel of als lid van het Parlement of als Koning bij de genade Gods.
Ja, het was hun vurigste begeerte om den vrede te hergeven aan het afgestreden rijk, maar dien vrede te vestigen op een grondslag, die Gode welbehagelijk was. Van den eenvoudigen soldaat af tot aan den geëerden en geliefden opperbevelhebber was die begeerte de heerschende, maar tevens de meening, hoe haar het best te vervulleni verscheiden.
Op het oogenblik, dat wij in onze verbeelding de prachtige eetzaal, onder Jacob Ij gebouwd en onder zijn opvolger verfraaid, binnentreden, is weer het groote vraagstuk aanhangig.
Het is avond, en blikken lampen met olie gevuld, hangen aan de vergulde candelabers, waar vroeger de geparfumeerde waskaarsen een zacht licht verspreidden, geheel verschillend van het rossige, dat nauw den walm doordringt, die thans in het rond hangt. Hier zit Josua Anger, die bij Naseby tien cavaliers gevangen nam, en daarbij slechts twee vingers en een oog verloor; tegenover hem staat Samuel Dunton die de vijandelijke kogels weet terug te werpen en, altijd het eerst op bres, nog nooit is gewond. Het is een aanhanger der »Vijfde Monarchie,quot; die aanstaande is, als hij zijne begrippen maar ingang kan doen vinden, als hij, in plaats van de stem eens roependen in de woestijn, erkend en gehoord mag worden als profeet. Weg met alle menschelijk gezag! Eén is Heer, namelijk God! Weg dus met den tyran Karei Stuart, hem en den zijnen een gruwel! Hezekiah Mayhew en Eleazar Stangreem hangen aan zijn lippen en knikken met het hoofd, maar of zij door die beweging hunne toestemming of eeü zeer
155
EEN LAATSTE WORP.
goedaardige, maar juist niet gewenschte berusting te kennen willen geven, is moeilijk uit te maken, daar zij de oogen gesloten houden; aan hun diepe en geruste ademhaling, aan hun achtelooze houding en ■de geringe spanning hunner spieren zou men geneigd zijn tot het laatste te besluiten en aan de vermoeienissen van den dag meer dan aan de bezielde taal van den vereerden Samuel hun stomme beweging toe te schrijven.
Van een gansch ander gevoelen is Gabriël Willemons, een jonkman van nauw vijf en twintig jaren, met fijn besneden gelaat, met scherp en doordringend oog, en wiens tengere gestalte en fijne vormen voordeelig uitkomen bij de meestal grove gedaanten rondom hem. Hij is voor vei'zoening gestemd, mits onder de noodige waarborgen. Stijgt ook de wrevel in menig hart door de woorden van dezen jongen onbesnedene, men laat het niet blijken; want hij behoort tot Kolonel Iretons lievelingen, en Ireton is de schoonzoon van Cromwell, hun Gideon in de aardsche, hun Michaël in de hemelsche dingen. Het meerendeel der aanwezigen houdt het met Samuel Dunton en wil van geenerlei verdrag met den vijand weten. Het meerendeel ergert zich over de weinige voortvarendheid hunner leidslieden, vroeger voortschrijdend met den stormpas en hun onderhoorigen nauw den adem latend, thans zoo angstig en schuw zich voortbewegend op bochtige paden. Het meerendeel vertrouwt dat niet, en de man, die voor eenige oogenblikken de zaal is binnengetreden en zich in het donker van den achtergrond schuil houdt, hoort hunne gevoelens en oordeelvellingen aan, hoewel hij de macht had, om, zoo hij ze afkeurde, allen het stilzwijgen op te leggen, want hij, die hen in stilte gadeslaat, is €romwell. Hij vindt het echter niet goed, om het geringste van zijn zienswijze te doen blijken, misschien wel omdat hem nog niet is geopenbaard, wat hij den zijnen in dien gevvichtigen strijd der meeningen heeft te zeggen. Een oogenblik slechts houdt hij het flikkei'end ocg gevest op den jongen Gabriël, waarbij hij in zich zeiven prevelt, dat die jonkman voor meer te gebruiken zal zijn dan als soldaat in Let veld; daarna vervolgt hij zijn weg en verdwijnt hij door de deur tegenover die, waardoor hij gekomen is. Weldra bevindt hij zich waar hij wezen moet, in de vergadering van de oudsten Israëls, waar Gene-raal-majoor Skippon met het verweerd en stroef, beenig en hoekig gelaat, met de ruwe borstelige wenkbrauwen en de grove vuist aan
156
EEN LAATSTE WORP.
het gevest van het zwaard, neerzit naast Henry Marten, in alles bijna Skippons tegenvoeter, daar diens geheele wezen het merk draagt van verstandelijke fijnheid en scherpte. Gold gene voor het zwaard der partij, deze mocht voor de welversneden pen doorgaan, welke bijkans nog meer wonderen van behendigheid verrichtte dan de ander er van dapperheid deed. In beider nabijheid zit Bradshaw, vroeger bierbrouwer, maar in de laatste jaren de woordvoerder der partij in het Parlement; Pairfax met het groote hoofd, in welks hersenkas, volgens het zeggen zijner broeders, een groote ruimte ongebruikt overbleef, welke hij, gewillig genoeg, aan anderen verhuurde, totdat Olivier Cromwell op alles beslag lei en zich alles toeëigende. Hij was de Lord-generaal van al de strijdkrachten van het Parlement, en naar den titel het hoofd der overwinnende Independenten, maar inderdaad de gewillige uitvoerder van den wil van Olivier Cromwell. In het midden wandelde Kolonel Ireton heen en weer, een man van middelbaren leeftijd, wiens bewegingen kracht te kennen gaven, in wiens blik onversaagdheid te lezen was en misschien wel moed, die voor niets, voor geen hinderpaal, geen bezwaar van welken aard ook terug zou beven. Niet omdat hij Cromwells schoonzoon is, de echtgenoot der zedige Bridget, heeft hij zich met hart en ziel aan Olivier verbonden, maar hij werd diens schoonzoon, omdat hij één was met den generaal en omdat diens inzichten, diens overtuiging, diens voornemens, voor zoover de laatste geopenbaard werden, ook de zijne waren. Wat het hoofd denkt, voert de hand uit, en het kon van Ireton getuigd worden dat hij geen enkele gedachte onuitgevoerd liet. Hem kenmerkte een onkreukbare trouw, een niet te schokken eerbied, die zelf tot eerbied stemde en die zich geen oogenblik verloochende en zich ook npoit verloochend zou hebben, indien het leven van dien man ware verlengd geworden en de duur daarvan op dit oogenblik nog maar niet bij maanden had moeten worden gerekend!
Algemeene stilte ging het binnentreden van Cromwell vooraf, maar toen hij op den drempel verscheen, wendden zich aller blikken tot hem en schenen allen hem te vragen:
»Doe onze spanning eindigen en spreek!quot;
Hij sprak duidelijk en klaar, hoewel met gedempte stem; hij vertelde hun wat hij in Windsor had verricht en verkregen; hij toonde hun de beide stukken, door den Koning onderteekend, en onderwierp
157
EEN LAATSTE WOUP.
hun de vraag of het Verbond vernieuwd zou worden en de Zegen van •den Heer der Heirsebaren op de hereeniging van vorst en volk zou worden afgesnaeekt.
»Nooit,quot; zei de diepe basstem van Skippon. »Het licht kan zich niet vereenigen met de duisternis. De slang moet de kop vermorzeld worden, anders bijt zij ons de verzenen af.quot;
»Liever een half doode slang, die in onze macht is, dan een jonge adder buiten ons bereik!quot;' hernam Henry Marten.
Olivier knikte hem toe. »Er is strijd genoeg gevoerd!quot; zeide hij, igt;laat er eindelijk vrede komen; de macht van den verwinner loopt geen gevaar. Wij hebben niet voor ons zeiven gestreden, maar voor den dienst van God; waar die gewaarborgd is, dient het zwaard opgestoken te worden, Skippon!quot;
»Wie betuigt het ons dat de dienst van God geen schade zal lijden, indien wij niet zeker zijn, dat onze Gideon een richter blijft in Israël?quot; vroeg Bradshaw, en in die opmerking werd door Ireton van ganscher harte gedeeld.
»De Heer der Heirscharen kan den zwaksten van ons zelfs met een «linger alleen de overwinning geven. Maar stelt u gerust, broeders! voor zoover menschelijke wijsheid kan zorgen, is er gezorgd. Tot bevelhebber der lijfwacht wordt onze Skippon aangesteld, de ijzeren arm •die ter rechter noch ter linker uitwijkt, tot eersten Lord der Schatkist Bradshaw...quot;
»En u dan. Generaal?quot; vroeg Henry Marten.
»God de Heere zal het mij te zijner tijd aanwijzen... Uw plaats is echter reeds aangewezen...! Dus, broeders in den Heere, ik bezweer u den ijver, welke brandende in u is, te betoomen en, de voorzichtigheid parende aan de gematigdheid, niet om te werpen wat waggelt, maar nog gevestigd en behouden kan worden.quot;
De heftige tegenstand scheen al verwonnen; zelfs Skippon zweeg in gepeins verzonken, of misschien nog wel in tweestrijd of hij ooit het monster Stuart, zelfs als hoofdman zijner lijfwacht, zou kunnen dienen zonder een moord te plegen aan zijn consciëntie.
Zou men echter daar buiten van een ander gevoelen blijven en, ongeduldig geworden, dit zonder opontbod den anderen in hunne vergaderplaats komen mededeelen? Daar werd toch geklopt, bij herhaling en met klimmende haast en drift.
158
EEN LAATSTE WORP.
Op een wenk van Cromwell had Ireton vernomen, wie de stoornis teweegbracht. Het was Zebedeus Hawkins, een van de mannen, die de wacht hielden aan Windsor Castle. Het zweet gudsbe hem langs het bruin gelaat en den dikken baard om de kin. Het scherpe oog van Cromwell herkende den man dadelijk: zijn hierzijn kon een slecht teeken wezen, kon het ergste doen vreezen. Hij wachtte niet tot Ireton de verklaring aanbracht, maar ging die zelf te gemoet en vond die in den brief, welke de afgereden dragonder uit het wambuis te voorschijn had gehaald.
De brief zonder adres en zonder onderteekening hield het volgende zonderlinge bericht in: «Bates brengt een brief aan de Koningin... in de voering van een zadel verborgen; vraagt een paard in Blue Boar Inn voor Dover.quot;
»Gewichtig nieuws?quot; vroeg Bradshaw, die, zooals allen, Cromwell aandachtig was blijven aanstaren en diens wenkbrauwen even had zien fronsen.
«Particuliere tijdingen, broeders! Ik moet u vaarwelzeggen. Kunnen wij weer bijeenkomen, morgen te elf uur op deze plaats ? De Heer der Heirscharen strijde aan onze rechter, broeders! Vaart wel!quot;
Hij wenkte Ireton hem te volgen en spoedde zich met hem heen naar de stallen van White-Hall, waar hij in aller ijl twee paarden deed zadelen.
5'Henry!quot; fluisterde hij den verbaasden, maar in stilte gehoorza-menden schoonzoon toe: «het zal dezen nacht openbaar worden of Karei Stuart ons nogmaals bedriegt, en indien hij het doet... dan... geen vrede meer!quot;
Blue boar, dus genoemd omdat het uithangbord met een blauw zwijnshoofd prijkte, was een kleine herberg tusschen Londen en Windsor, en dankte zijn levendig vertier vooral aan de paarden posterij, welke er aan verbonden was, en aan zijne ligging aan den grooten weg. Vroeger meest bezocht door lieden uit den lageren stand, was de herberg in den laatsten tijd, nu het Parlement overwonnen had, dikwijls een rustplaats geweest van de Squires en Lords, die bunne onderwerping kwamen betuigen aan de overwinnaars en op die nederige plek gaarne berichten en inlichtingen inwonnen, tot wien men zich het eerst had te wenden, om de voordeeligste voorwaarden te bedingen.
159
EEN LAATSTE WORP.
De waard, Dick Kett, wist zich wonder wel van zijn dikwijls zeer zware taak te kwijten, had zijn vrienden bij dozijnen in het kamp der overwinnaars, en was derhalve zeer goed in staat de gewenschte inlichtingen te geven, waarvoor hij gewoon was niet te rekenen. Slechts vergunde hij zich de vrijheid, om dergelijken klanten voor avondmaal en ontbijt het dubbel van het gewoon tarief te berekenen, wat zeker niet te veel was, daar hij zijne broeders in den Heerer zooals hij de Independenten en Presbyterianen beiden noemde, het bier en het brood, dat zij bij hem kwamen gebruiken, voor de helft van de eigenlijke waarde alstond.
Dick Kett was een schrander en daarbij een practisch man. Hij beschouwde de dingen van zijn eigen standpunt. Afhankelijk van allen door den aard zijner broodwinning, was hij ieder, van welke kleur of richting ook, gelijkelijk genegen, en mat hij het betoonen zijner menschenliefde alleen af naar het gebruik, dat zijn gasten van zijn woning, spijs en drank maakten.
Ook op het terrein van het intieme leven was hij een bruikbaar man, wat niemand verwonderde, die Kate Lunch, sedert vijftien jaren Dicks levensgezellin, kende. Dick wist altijd theorie en practijk te scheiden; en verkondigde hij ook in de gelagkamer dat, naar goddelijke en menschelijke rechten, de vrouw onderdane was van den man, hij bewees ook volgaarne in het huisvertrek, dat de practijk in deze aangelegenheid de theorie, wat hem betrof, nimmer tot moedei' nad gehad.
Zooals hij daar nu stond, de gevulde voeten in een paar gevoerde muiltjes gestoken, het losse wambuis, van voren ten dans gaande op een welgedane buik, de groen en zwart geruite doek — vroeger was de roode kleur de heerschende, maar sedert de Puriteinen regeerden, was daar verandering in gekomen — om den breeden blozenden hals, die in gezondheid niets toe gaf aan de bolle wangen, waarin meestentijds een kuiltje werd gevormd; zooals hij daamp;r nu stond, mocht hij wel de vriend heeten van iedereen, en scheen hij het zelfs van het vroolijke drietal, dat een der beste plaatsen bij den vuurhaard had ingenomen.
160
gt;Zooals Uw Edelheid wel zegt,quot; merkte hij glimlachend aan, terwijl de lichtblauwe oogen daarbij een uitdrukking van onvermengde goedhartigheid aannamen; »zooals Uw Edelheid wel zegt, het is
*
EEN LAATSTE quot;WORT.
met Ladies geen reizen in dit jaargetij...! Goede ham, om u te dienen, Sir! heerlijke ham en versch brood en een kan bier, heerlijk bier, ja wel. Sir!.... maar het is ook voor Gentlemen niet alles om in dit weer op reis te gaan! Zeker voor zaken....'? dan is er niets tegen te doen. Hebben de Gentlemen in de City of' ergens anders iets uitstaan? Ik ben er goed bekend en kan misschien van nut wezen.quot;
jgt; Voorbeeld voor iederen waard!quot; riep een hunner, die het bestelde in den vorm van een kluif zwijnvleesch, een homp oud brood en een kan bier, dat geen schuim meer kende, vóór zich zag. sje hebt ons straks op het onderscheid van theorie en practijk gewezen en geeft er ons thans in de spijs die je ons geeft, een treffend bewijs van.quot;
Niettegenstaande het ingewikkeld verwijt, scheen de klant met veel zelfbehagen het zure bier naar binnen te slaan en, na de lange teug, de dikke moustache, welke mede op den drank onthaald was, droog te vegen. De mantel, die het lijf dekte, gleed bij die beweging halverwege af en liet een rijkdom van linten zien, die aan de schouders en aan den hals in strikken waren vastgehecht. De anderen schenen er hem opmerkzaam op te maken, wat de aanmerking uitlokte, dat Dick wel eens meer de vrienden Zijner Majesteit en de eenig overgebleven aanhangers der vroolijkheid: de cavaliers, in de oogen zou hebben gezien.
»Wel zeker, wel zeker!quot; haastte Dick zich te zeggen, hoewel er in den toon zijner stem en in zijn gansche houding een zweem van onrust viel op te merken. »God zegene Zijne Majesteit en het Parlement!quot; vervolgde hij, ditmaal den klemtoon op Majesteit leggende.
»Een kan bier, broeder Dick!quot; hoorde bij in de nabijheid roepen, en een enkele blik op de twee nieuwe gasten, die in het laatste oogenblik waren binnengetreden en zich in den anderen hoek van het vertrek hadden neergezet, deed hem er berouw over gevoelen, dat hij het woord Parlement in zijn laatste gezegde zoo weinig eer had bewezen.
Hoewel het in den hoek, waar zij zaten, niet meer dan schemerde, had zijn geoefend oog in het kleed dier beiden reeds den Puritein herkend. De gedachte, dat thans de twee uiterste partijen in zijn huis zoo vlak bij elkaar hadden plaats genomen, deed hem het koude zweet uitbreken. De drie cavaliers aan deze zijde bleven het karakter der hunnen trouw. Vroolijk, hunne woorden niet wegende, VERLEDEN EN HEDEN. 11
1G1
1Q2 EEN LAATSTE WORP.
ze zelfs van tijd tot tijd kruidend met een onheiligen vloek, hadden zij Dick reeds meer dan eens een lach op de lippen gejaagd, een lach, die gul kon zijn, omdat hij niemand om zich heen had ontwaard, dien hij daarmede wist te ergeren of verdriet te doen. Hij was daardoor reeds op een goeden voet met de drie lustige snaken gekomen, wier plannen hij graag zou willen te weten komen, om hen van dienst te kunnen zijn, daar het vooral in de tegenwoordige omstandigheden niet kwaad was, ook beweldadigde vrienden te tellen in het kamp dei-verslagenen. Maar de vertrouwelijkheid baarde hem wel eenigen angst sedert de twee anderen waren verschenen, die tot de breedere schaar zijner begunstigers behoorden, en elk vriendelijk woord jegens de cavaliers als ontrouw en verraad jegens hen zouden kunnen uitleggen.
»Alle duivels! Dick Kett, je behoeft voor het Parlement juist geen zegen meer af te bidden; het heeft al meer dan het ooit heeft verdiend. Haal ons een pint of twee van je besten brandewijn! Dat bier is waarachtig niet te drinken!quot; riep een ander van het drietal, waarop nogmaals van gindsche zijde de woorden klonken op ernstigen, ja zelfs wel wat gebiedenden toon:
»Een kan bier, broeder Dick!quot;
Er liep een rilling door Dicks leden en nogmaals was er gevaar, dat de theorie zijner algemeene menschenmin in geweldige botsing zou komen met de practijk van het leven. Hij haastte zich het jier te brengen nog eer dan het geestrijke vocht, hoewel hij dit laatste
veel duurder deed betalen.
»Is hier een man geweest, die een paard voor Dover heeft besteld, broeder?quot; vroeg een der Puriteinen, wier aangezicht niet kon worden waargenomen, daar het geheel overschaduwd werd door den bieeden
rand van den hoed.
»Nog niet, broeder! maar als hij mocht komen, dan zal ik hem mijn vlugste geven. Het zal zeker wel een boodschap van oelang wezen. Zoo in het holste van den nacht naar Dover!quot; waagde Dick aan te merken, die maar geen weerstand wist te bieden aan zijn weetgierigheid.
»Dat is zijn zaak, niet de uwe. Mocht hij buiten zich aanmelden, zonder te willen binnentreden, waarschuw ons dan. ^ ij hebben den broeder te spreken vóór hij den verren tocht aanvaaidt!
»Ik beloof het u. Nog iets van uw dienst?quot;
EEX LAATSTE AVORP.
»Koni wat dichter bij,quot; zei dezelfde grove, gebiedende stem. sPraat met gindscbe gezellen! Ze moeten u zeggen waarheen ze gaan, of weet je 't reeds?quot;
«Waarlijk niet, broeder! en ik zal bet ook niet te weten kunnen komen, want ze zijn zoo gesloten.quot;
»Een reden te meer om ze te doen praten!quot;
«Niet voor mij, broeder!quot;
»Wel voor ons. Niets meer! Doe je niet wat ik je zeg, dan is binnen vier en twintig uur je patent ingetrokken als herbergier.quot;
Er was geen twijfel aan of de spreker meende bet ernstig; de in den aanvang reeds gebiedende stem was dreigend geworden. Wat dilemma voor Dick Kett, die bet ieder naar den zin wou maken, en daardoor in deze dagen van partijzucht zulke rijke winsten had geoogst! Misschien waren die twee Puriteinen vrienden van Noll, algemeen reeds zoo geducht en gevreesd; in welk geval hij de andere drie gasten, door ze uit te booren, in hun verderf zou laten loopen. En aan welk een weerwraak stond hij dan wel niet bloot! Graag had hij zijn plaats aan Kate Lunch afgestaan, ware het ook, dat hij daarmede haar suprematie ook in de gelagkamer zou gaan erkennen, maar een dergelijke behendige zet bleek onmogelijk, daar de broeders hem onafgebroken schenen te blijven aanzien, en een hunner een gebaar met de hand maakte, wat hem, zoo hij het vergeten mocht zijn, de verplichting tot dadelijke uitvoering van het ontvangen bevel herinnerde.
De drie cavaliers hadden het onderling, vooral na het proeven van den brandewijn, veel te druk om iets van het gevoerde onderhoud te merken. Een hunner kreeg echter plotseling den inval, om het oog naar den anderen hoek te keeren en de vrienden te wijzen op de twee gasten, die uit het duister hen schenen te begluren.
»IIola, vette gans!quot; schreeuwde hij Dick toe, »zeg aan die twee, dat eerlijke lui elkaar hun gezicht plegen te laten zien.quot;
Dick keerde zich naar hen toe en vouwde de handen op den buik, terwijl zijn gelaat een smeekende uitdrukking aannam. «Misschien dat de broeders u helpen kunnen.... ze zijn van Londen.... het zou dus goed zijn, ze te vriend te houden,... ik ken ze jaar en dag.... on-noozele en rechtzinnige broeders, die geen ei zouden wegnemen van den publieken weg, al zagen ze ook dat hun eigen kip het geleid had....quot;
»Laat ze toch ongemoeid, Edward!quot; hoorde hij een ander zeggen.
1G3
EEN LAATSTE AVO IIP.
„Je bent zeker in den omtrek goed bekend?quot; klonk het van dezelfde lippen tot Dick, die daarop volmondig ja antwoordde. Of hij Rochester ook kende en Sheerness? In de eerste stad had Dick een ouwe nicht wonen, een naaister, in de andere een zwager, die smid was. Of hij den kortsten weg ook wist te wijzen naar Marlow en naar Windsor? Niemand beter dan hij, klonk het antwoord, want iedere week ging hij 's morgens naar Marlow, maar te Windsor kende
hij geen schepsel.
»Eend! als je nog hart in het lijf hadt, zou je den weg daarheen juist het best moeten kennen.... waar je Koning gevangen wordt
gehouden----quot; a ••
De anderen lieten den onbesuisde, wien blijkbaar de brandewijn
bevangen had, niet uitspreken.
»Maar wat meent Uw Edelheid? Den weg naar Windsor weet ik wel te wijzen, en in het kasteel heb ik een bloedverwant,quot; zei Dick die den voet van den eenen broeder, bij zijn gegeven ontkennend antwoord, van drift had meenen te zien trappelen.
»Hij hield je voor den gek,quot; merkte de derde aan. »Wij moeten in de City wezen; weet je ook waar Mr. Snake woont, de handschoenmaker?quot;
«Neen, Sir! maar Uw Edelheid moet niet denken dat ik u niet alle hulp, die in mijn vermogen is, verleenen wil.... dat ik Zijn Majesteit — God zegene hem, evenals het Parlement - niet ben gaan zien.quot;
»Een leugen! Verder dan het park kan men immers niet komen? Het grimmelt er immers van soldaten?quot;
„Die zijn weggetrokken, dat wil zeggen, dat zij buiten het park zijn ingekwartierd en niemand den toegang beletten, die het beleefd en met een verlof in de hand vraagt.... Ook zonder verlof zou het wel gaan, als ik vriend Tobie, een ouden bekende, in den arm nam, en dat wil ik doen als Uw Edelheid het verlangt... En ik kan u
nog in veel meer helpen ...!'
Dick was ten einde raad, en wist niet meer, hoe met de leugens, die hij uitkraamde, voort te gaan. Altijd voelde hij de oogen dier twee zwijgenden op zich rusten; en wat hij anders voor zijn eigen genoegen behendig zou hebben weten te doen: het doel dier diie reizigers uit te vorschen, viel hem op commando bijna onmogelijk. Gelukkig dat er afleiding kwam door het binnentreden van een
EEN LAATSTE WORP.
persoon, in de grof lakenscbe kleeding van den kleinen man dier dagen, en die onder den regenmantel, welken hij had omgeslagen, een zadel droeg, dien hij voorzichtig naast zich op een stoel neerlei.
»Dick, heb je een paard voor me? Ik moet een goed eind ver.quot;
jgt;Je moet naar____quot;
Eer hij verder kon spreken werd er op de tafel der twee broeders geklopt. Hij haastte zich daarheen te gaan. »Je geeft,quot; klonk het fluisterend, »door niets te kennen, dat je onderricht bent van het doel van zijn reis. Je houdt die drie cavaliers nog een uur in je herberg of geeft hun voor van nacht huisvesting, wat nog beter is. Laat onze paarden voor brengen, te gelijk met dat van dien man.quot;
«Maar..., voor den duivel!quot; riep Dick uit, die al zijn moed bijeenvergaarde en den vreemde toch eens vragen wou, met welk recht hij hem, nog wel in zijn eigen huis, behandelde als een knecht; maar het werd hem niet vergund te eindigen; een krachtige hand werd op zijn arm gelegd, een paar flikkerende oogen op hem gevestigd, terwijl dezelfde gebiedende stom hem in 't oor beet: »Heb de domheid niet te gehoorzamen en morgen kent deze plek je huis niet meer.quot;
Dick hield terug wat hij nog had willen zeggen, en hij had nog zoovéél op de lippen! Gedwee volgde hij de broederen, na den man met den zadel gewenkt te hebben hem te volgen. Deze scheen een oogenblik te weifelen, maar oordeelde zeker dat, indien hij in de gelagkamer bleef, zijn handelwijze al zeer vreemd zou gevonden worden, wat hij vooral wilde vermijden. Hij stond daarom weldra buiten in het donker, maar op eenigen afstand van de beide mannen, die geduldig op hunne paarden wachtten en er niets tegen schenen te hebben, dat het paard van den huisman of postbode — wat de man met den zadel wel leek — eerst getuigd en voorgebracht werd. Dick had den stalknecht de noodige bevelen gegeven en wou naar zijn drie gasten binnen terug-keeren, maar hij had zeker een gefluisterd tegenbevel ontvangen, want hij bleef buiten. De drie paarden kwamen voor; éen daarvan wasonge-zadeld, daar de postbode met een enkel woord te kennen had gegeven, dat hij aan zijn eigen zadel gewoon was, wat niets bevreemdends inhad.
»Wil ik je zadel vastgespen of wil je 't zelf doen?quot; vroeg de knecht. Het laatste werd verkozen, zoodat de knecht niets anders te doen had dan met de hoornen lantaarn bij te lichten. Toen alles in orde was, hoorde de knecht zich toevoegen, dat hij het tuig der
165
KEN LAATSTE WORP.
andere paarden nog eens moest nazien, waarop liij zich met liet flauwe licht verwijderde. Op dit zelfde oogenblik voelde de postbode iemand tussehen zich en het paard, dit een sekonde later steigeren en in de duisternis wegschieten. Eer hij recht tot bezinning was gekomen, hoorde hij den hoefslag van twee paarden, welke in vollen draf vertrokken.
»Holla hé, je vergist je, lomperds! mijn paard! mijn zadel!'quot; riep de postbode in wanhoop; en toen hij geen antwoord ontving, liep hij naar den kant vanwaar de hoefslag, maar steeds flauwer en flauwer, hem tegenklonk, den heirweg op. Aan geen inhalen echter kon meer worden gedacht. Dick noch de stalknecht zagen er het noodzakelijke van in, daar zij den postbode nariepen, dat hij een uilskuiken was, daar hij geen slechten ruil deed; het teruggebleven paard toch was stellig beter dan het zijne. Dick bromde zelfs, vergenoegd zich in de handen wrijvende, nadat de knecht met de lantaarn had bijgelicht: »Bij mijn ziel! een goede ruil; 't zal den ijzervreters niet meevallen, als zij den bonk bij het licht bezien.quot;
»Mijn zadel.... ik moet dien terug hebben!quot; schreeuwde de man, die alle bedaardheid verloren had. »De dieven, de dronkaards! want ze waren zeker dronken, Dick Kett? Waren ze niet? Zeg, waren zeniet?
«Misschien wel____ maar wat maak je een misbaar om een zaal!
Wat je overbleef, is minst genomen even goed.quot;
»Wat zal ik doen? Wat zal ik doen?quot; jammerde de ander, die den aangevoerden troost weinig scheen te achten. Hij pleegde lang met zich zeiven raad en besloot toen, in plaats van naar Dover te gaan, liever in de herberg te blijven, en maar te berusten in hetgeen plaats had gehad en niet te veranderen viel. »Vinden zullen ze 't toch niet!quot; prevelde hij, waarna hij binnentrad, en zich een rijk avondmaal bestelde, wat hem spoedig werd gebracht, toen hij een goudstuk in zijn hand liet zien.
Terwijl dit buiten plaats had, was daarbinnen de vroolijkbeid geklommen. De alcohol had het reeds driftige bloed nog meer verhit. Aller bewegingen bij het levendige gesprek waren heftig, maar de goede luim bleek geen oogenblik gestoord te zijn, welk verschil van meeningen er ook bestond. Toen Dick zoo lang uitbleef, hadden zij hunne behoeften doen kennen aan zijn huisvrouw, die, eerst verbolgen over hunne duivelsche vrijpostigheid, weldra zich
166
EEN LAATSTE WORP.
liet welgevallen de Hebe te zijn van deze drie goden. Zelfs had zij een plaatsje gevonden op de knie van een hunner, die de fraaiste moustache en het rijkste wambuis droeg. Dit scheen Dick in 't geheel niet te bevallen, want hoe vriendelijk ook de toon zijner stem bleef, een wolk trok over zijn voorhoofd.
Kate wikkelde zich eenigszins beschaamd los, maar nam bet niettemin in haar binnenste haar man hoogst kwalijk, dat hij niet op duidelijker wijze zijn misnoegen te kennen gaf. Nog erger werd het, toen zij, om hem te polsen, vroeg, of het al niet laat was, zoodat de herberg diende gesloten te worden, en hij ten antwoord gaf, dat het nog heel vroeg was en men nog niet van scheiden had te spreken, ja, dat hij de vroolijke Gentlemen zelfs voorstelde bij hem te blijven vernachten. Kate was verontwaardigd. Zoo zij geen eend had getrouwd, dan moest bet een booswicht zijn, die om tucht noch eerbaarheid gaf, en om liefderijk te zijn geloofde zij dan nog maar het eerste.
sNeen, waarachtig niet vroeg meer! ik heb het straks negen hooren slaan,quot; zei een der cavaliers. »Wij moeten heen, we moeten van nacht op een andere plaats slapen. Dick, — zoo heet je immers? — breng onze paarden voor en geef ons iemand als gids mee! Je bekoorlijke wederhelft bij voorbeeld! 't Mag in strijd zijn met je theorie, maar zeker niet met je practijk!quot;
Dick was door de grove scherts thans werkelijk gekwetst en beval Kate, voor het eerst van zijn leven op een toon, die wel gehoorzaamd moest worden, zich te verwijderen, wat zij deed. Zijn sympathie voor de drie lustige snaken was verdwenen, zoodat het hem in het geheel geen strijd meer gekost zou hebben, het bevel van den straks vertrokken Puriteinschen broeder op te volgen om hen te zijcent te houden, zoo bij niet voor de weerwraak der cavaliers had te vreezen indien dit drietal door hun hier blijven iets kwaads overkwam. Hij wist toch dat de vrienden Zijner Majesteit, al waren ze ook verslagen, nog niet aflieten een partij-oorlog te voeren en zich niet ontzagen, in kleine benden den vijand te bestrijden en te overvallen, hem te plunderen of te vermoorden. Het veelhoofdig gezag, zooals het nog door het Parlement werd uitgeoefend, liet de anarchie op vele plaatsen bestaan; en wist het leger ook de strengste orde te handhaven, het kon niet overal aanwezig zijn. Dicks innerlijke strijd
167
KEN LAATSTE 1V0KP.
bleef dus aanhouden, en toen de cavaliers, nog schaterend over de koddige jaloerschheid van den dikken echtgenoot, zich tot vertrekken gereed maakten, stond er werkelijk angst op zijn gezicht te lezen.
»Ik bid u te blijven. Gentlemen.' gaat niet — er zou een ongeluk gebeuren.quot;
»Wat is datVquot;
»Die twee mannen — u weet wel----quot;
»Die twee onnoozele halzen, volgens uw eigen zeggen____?quot;
»Och, ik zei het om allen twist in mijn huis te voorkomen.... Het zijn de hoofdlieden van de stoutste rooverbende ....quot;
»Nu verwondert het me niet, dat ze met het mijne zijn doorgegaan,quot; riep de postbode, die tot dusverre zich alleen met zijn avondmaal had beziggehouden. De man scheen van het laatste deel zijner bezorgdheid verlost.
»Welnu, we zullen hen met ons drieën wel staan. Breng onze paarden voor!quot;
»Oin Godswil, doet het niet....! Hebben de Gentlemen dan niets te verliezen wat waarde heeft? De Gentlemen zien er toch niet als bedelaars uit. Blijft ten minste tot tien uur.... Hier zullen ze ons niet aanvallen. De herberg van Dick Kett hebben ze te veel noodig. Ze hebben mij beloofd mijn huis te zullen sparen.quot;
»Dus jij heult met de bende! Waarom zullen wij jou vertrouwen?quot; riep een der cavaliers, en een ander voegde er bij: »Laten wij ons van haan en hen verzekeren!quot; De daad bij het woord voegende, greep hij den verschrikten waard in den kraag en sleurde hij hem naaide tafel, waar zij gezeten hadden. De positie van den waard was verre van gunstig, vooral met de wetenschap, die Dick had, van de dingen, die komen konden en binnen een half uur ook werkelijk kwamen. De cavaliers hielden Dick in hun macht, hadden hun zwaard ontbloot en hunne pistolen op de tafel voor zich gelegd.
»De henquot; werd gedwongen, nu niet meer door lonk en vleierij, maar door strengheid en dreiging, het beste te geven wat zij had. De deur werd gegrendeld; vóór dien tijd echter had de postbode zich heimelijk verwijderd. Nauw waren al die maatregelen genomen, of daar werd de klink der voordeur opgelicht en, toen dit vruchteloos bleek, op de deur getikt, gebonsd, vervolgens gehamerd en gerammeid, totdat ze verbrijzeld was.
168
HEX LAATSTE WORP.
»In den naam van het Parlement, geeft u over!quot; riep een stem, en een persoon, dadelijk te herkennen als een officier van het Parle-mentsleger, gesteund door een dozijn geweertrompen en verlicht door een hoornen en aan stokken hangende lantaarn, trad den drempel over.
»Het huis is omsingeld,quot; fluisterde een der cavaliers, die naar achter op verkenning was geweest, tot de anderen.
»Ik heb de hen opgesloten en wat vuur gestrooid in het stroo van haar bed. De gauwdieven zullen ten minste niet veel samen deelen.quot;
»Bij Satan! dat zijn wel gauwdieven, maar niet, die jij meent! Het zijn Cromwells ijzervreters. Verrader!quot; klonk het gesmoord, terwijl de trillende waard, die den officier de gevouwen hand toestak, achterover werd getrokken en een ander bet pistool op hem loste. Een kogel verbrijzelde hem den schedel; voor Dick Pett had alle verschil tusschen theorie en practijk opgehouden te bestaan.
»Geeft u over....! Het bloed diens rechtvaardige kome over u! Legt aan!quot; riep de officier, toen hij de anderen zich tot tegenweer gereed zag maken.
»Brand....!quot; klonk het achter de cavaliers, en wolken rooks golfden de gelagkamer in, te gelijk met eenige soldaten, die het huis van achteren waren ingedrongen. Alle weerstand was onmogelijk; zelfs hadden de cavaliers geen tijd meer eenige papieren te verscheuren; want nauw uit het wambuis te voorschijn gehaald, gingen zij reeds over in de hand der op hen aangedrongen soldaten.
»Marquis van Worcester! in den naam van het Parlement neem ik u en de uwen gevangen,quot; riep de officier, na een der cavaliers den hoed te hebben afgeslagen.
»Toon mij uw last!quot;
De officier erkende de billijkheid van dit verlangen en liet hem een stuk papier zien, waar inderhaast eenige regelen en de naam van Cromwell op gekrabbeld waren. »U gaat naar Windsor, marquis, en zult in het kasteel verblijf houden. Dat was immers uw begeeren ?quot;
Plotseling werd het den cavaliers licht. Zij bejammerden niet liet lot van den ellendigen waard, maar wel, dat de beide andere pistolen straks niet even goeden dienst hadden kunnen bewijzen tegenover die twee zwijgende rondkoppen !
169
EEN LAATSTE WORP.
Hun werd gelast te paard te stijgen, waarbij zij bet licht der lantaarn niet behoefden, daar de herberg in lichterlaaie stond en de vlammen eenige minuten lang den nacht in dag verkeerden. Den volgenden dag was alles een puinhoop. Kate Lunch noch de stalknecht werden gevonden, en nog jaren daarna werd de stem der voorbijgangers gesmoord, als er gedoeld werd op de open gebleven plek en er verhaald werd van Cromwells machtigen arm, die den toeleg der dolle cavaliers tot bevrijding van Karei Stuart, en alzoo een helsch komplot, in de geboorte had weten te smoren.
De geschiedenis van Engeland zou zeker eene andere geweest zijn, als het pistool der cavaliers die twee zwijgende rondkoppen had weten te treffen. Gelukkig voor deze, dat zij, begunstigd door de duisternis in aller ijl hadden kunnen wegdraven, eer men hun gelaatstrekken in de gelagkamer herkende. Het doel hunner reis scheen wel volkomen gelukt, maar het gevaar toch dreigend geweest te zijn: te dreigend naar het oordeel van een van beiden, die op een toon van verwijt, hoewel door een zweem van eerbied getemperd, den ancer toevoegde: »Vader, was het niet den Heere verzoeken? ü te wagen onder de Filistijnen, als gold het den geringsten trosknaap uit het heir Israels!quot;
gt; De Heere is met ons, wie zal dan tegen ons zijn?quot; klonk het antwoord.
Aan den eersten wachtpost aangekomen, werd het bevel tot inhechtenisneming van drie onbesnedenen in het Blauwe Zwijnshoofd ge-teekend, en weinig tijds daarna traden de beide ruiters een klein vertrek binnen, de een met een armelijken zadel onder den arm. De voering werd losgetarnd en een brief te voorschijn gebracht.
»Carolus Rex,quot; dus luidde de onderteekening, wat de spanning op beider gelaat merkbaar deed toenemen.
Het was een brief, door Karei aan zijn gemalin in Frankrijk geschreven en blijkbaar een antwoord op een schrijven van daze. Verschillende regels werden met onverschilligheid overgeslagen, maar daarentegen met de meeste aandacht de volgende voorgelezen; »Maak u maar niet ongerust en vertrouw toch op mijn voorzichtiglieid. Xooit stonden onze kansen beter... De Presbyterianen, die de over-groote meerderheid hebben, haten de Independenten, die op het oogenblik machtig zijn door het zwaard. Zij wantrouwen elkaar en
170
ESN LAATSTE WORP.
dingen beiden om mijn gunst. Ik geef mij aan den een en den ander, om beiden onder de knie te krijgen. Ik blijf mij mijner waarde en waardigheid bewust en hield nooit op Koning te zijn.... Cromwell zou ik het blauwe lint geven? Hoe komt dit praatje toch in St. Germain! Eer een hennepen band, en ik ben bezig dien voor hem klaar te maken....quot;
»Ik wasch mijn banden in onschuld!quot; zei Cromwell met zijn diepe basstem. »Er is geen vertrouwen meer mogelijk; er zijn geen waarborgen meer te nemen... Ik geef Karei Stuart prijs!quot;
»Eindelijk, eindelijk, Vader!quot; Het klonk schier als een juichtoon van de lippen van Ireton, die in deze maar al te wel de opinie zijner partij uitdrukte. De ij veraar, die niet verder zag dan het heden, juichte; de staatsman, die in de toekomst blikte, trok de wenkbrauwen pijnlijk saam en zweeg.
Gansch Londen beefde.
Het was een koude, sombere Januari-dag. Fijne sneeuwvlokken, door den feilen oostenwind voortgezweept, joegen den voetgangers in het gezicht, die zich dieper in hunne mantels verscholen, maar niettemin, als aan den grond vastgeboeid, het schouwspel bleven aanstaren, dat zich op het midden der straat voor hen opdeed. Een ruiter, een dienaar van het Parlement kwam met den staf — het teeken van de waardigheid en de macht van de vertegenwoordiging des volks — op den schouder aangereden, gevolgd door eenige officieren van het leger en zes trompetters te paard, en verzeld van eene sterke bedekking gewapenden. Bij de oude Beurs of in Cheapside aangekomen, liet hij de trompetten schetteren, en onder het aan-hooren van duizenden, bij het gieren van den storm, verkondigde hij den volke, dat de Gecommitteerden voor de terechtstelling van den Koning, den volgenden morgen zitting zouden houden, en alsdan al degenen, die iets tegen den Koning hadden in te brengen, zouden aanhooren. Aan alle weifeling was dus een einde gemaakt en zij, die het nog niet geloofden, die het denkbeeld van de mogelijkheid der terechtstelling eens Konings als gedrochtelijk verwierpen, moesten wel overtuigd worden, toen men vernam, dat men het groote zegel
171
EEN LAATSTE WORP.
des Kijks gebroken en een nieuw had doen maken, aan de eene zijde het opschrift dragende van: »Het groote zegel van Engeland,quot; en aan de keerzijde; gt;-gt;In het eerste jaar van de vrijheid door Gods zegen herkregen, 1648.quot; (1649 naar onze tegenwoordige rekening).
Als een donderslag trof Karei Stuart de tijding, dat hij Windsor verlaten en overgebracht zou worden naar Londen. Hoe geheel anders had hij zich dien gang voorgesteld! Eerst bevreemdde, later beangstte het hem, dat hij geen later bezoek van Cromwell of een der zijnen had ontvangen, en toen hem het noodzakelijke eener verplaatsing werd aangezegd, daar hij zich tegenover zijn volk te verantwoorden had, ontzonk hem een oogenblik alle moed. Maar, diepe verborgenheden in dat karakter! nu alle hoop verloren was, om door bedrog en verschalking zijn doel te bereiken, nu hij door overmacht van den troonzetel werd afgebonsd, werd hij voor de eerste maal zijns levens Koning en wat meer zegt: man. Toen Berkeley schreide en Jones eensklaps spoorloos verdween, richtte Karei zich in zijn volle lengte op, en voerde den trouwen dienaar te gemoet: »Droog die tranen, vriend! Men kan ons vermoorden, maar niet terechtstellen; de Koning van Engeland heeft in Engeland, Schotland of Ierland geen gelijken.quot;
School er nog in het diepste diep zijner ziel een zweem van hoop, dat de onderdanen, die zich als zijne rechters hadden opgeworpen, dit ten langen laatste mede zouden toonen begrepen te hebben en alleen door dreiging een hem nog onbekend doel trachtten te bereiken, — de zekerheid van het tegendeel gewerd hem reeds bij zijn eersten stap in de gerechtszaal. Neen, zijn rechters — ze mochten door menigen land- en tijdgenoot monsters genoemd worden — waren mannen, die den eersten stap niet zetleden, zonder te hebben berekend waar de laatste behoorde geplaatst te worden; waren mannen, die wisten wat zij wilden, en wat zij wilden ook durfden. Karei Stuarts dood was besloten en hot vonnis, met waardigheid uitgesproken, werd met majesteit aangehoord. Nimmer schitterde Kareis Kroon zoozeer als bij het aanhooren van het doodvonnis, en zelfs die Kroon verbleekte nog bij den straalkrans van den martelaar.
(ledurende de terechtstelling werd onder de menigte op de gaanderij menig woord vernomen, dat van sympathie voor Karei getuigde, en zelfs de vrouw van Fairfax, het officieele hoofd der Independenten,
172
EEN LAATSTE WORP.
ontzag zich niet onder het verhoor kreten te doen hooven, welke van dien kant vooral van beteekenis waren. Hoewel haar man een gewillig werktuig van Cromwell was, bleef zij hare vroegere beginselen getrouw en met hart en ziel der partij der Presbyterianen toegedaan. Zij sprak dus zeer zeker het gevoelen dier partij uit, toen zij 's Konings leven verlangde, en al ware dit zoo niet, en al kwam haar verzet tegen de verzamelde rechtbank alleen uit medelijden voort met het lot van den vernederden vorst en den lijdenden man, ongetwijfeld werd in dit medelijden door duizenden en duizenden gedeeld.
Dat zij zich niet bepaalde tot een verzet in woorden, mogen wij afleiden uit een bezoek, dat zij in den ochtend van den negen en twintigsten Januari van het jaar ouzes Heeren zestien honderd negen en veerti? quot;ine; afleggen. De lucht stond grauw en hulde alles in
O O O O O O
een somberen schemer, zoo goed passend bij de stemming, waarin blijkbaar de gansche stad verkeerde. De voetgangers haastten zich voort, in de regenmantels gewikkeld, het gelaat onder den breeden rand van den hoed verborgen, en wisselden met hunne bekenden slechts een gefluisterden groet, die nog verkort werd zoodra het hoefgetrappel het optrekken van de gevreesde dragonders of de eentonige, dreunende stap het aanrukken der niet minder geschuwde musketiers verkondigde. De stad scheen in diepen sluimer. Wat de schijn loog! Wat hartstochten er kampten onder dat uiterlijk van kalmte en stilte !
Lady Fairfax liet den klopper vallen op de deur van een nederig huis in Kingstreet, en een dienstmaagd — weelde, die de rijksten der gentry zich alleen nog maar veroorloofden — deed haar open. Mistress Cromwell was thuis, zoo luidde het bericht. Werd er ook reeds algemeen van Lady Cromwell gesproken, de dienstmaagd, misschien uit Huntingdon naar Londen meegenomen, kon zich aan dien weidschen titel maar niet gewennen, en dit te minder daar de mees-teresse haar er nooit over berispte.
Somber scheen het in het vertrek van Elisabeth Bourchier, sinds negen en twintig jaren reeds de levensgezelle van Olivier Cromwell. Door twee kleine vensters met in lood gekaste glasruitjes viel het karige licht naar binnen, terwijl de donker eikenhouten wanden en de vloer van dezelfde houtsoort, de donkerbruine stoelen met hooge ruggen en matten zittingen, twee van welke slechts met een kussen waren bedekt, de zware ernstige tafel op vier gedraaide pooten er
EEN LAATSTE WORP.
niet toe bijdroegen om den somberen indruk van het geheel te temperen. Zoo niet het reusachtig haardvuur, uit hout en steenkolen gebouwd, spattend en knetterend in de breede schouw, van tijd tot tijd een rossen gloed verspreid had, dan zou op het midden van den dag de avondschemer volkomen zijn geweest. En toch, hoe dikwijls ook dezelfde schemering daar had geheerscht, door de rustige kalmte, door de stille tevredenheid en door de alles bedekkende, alles vergevende, alles heiligende liefde die er heerschte, werd dit somber vertrek dikwijls omgetooverd in een feeëntuin, of beter nog, in een heerlijken tempel. Ook nu? Ook dezen morgen? Vraag het, indien gij durft, der vrouw des huizes, die in haar leunstoel —• een der stoelen met een kussen gedekt — dicht voor het venster is geschoven en zich inspant, de draden van het lijnwaad te tellen dat op den schoot rust. Het is een vrouw van negen en veertig jaren — men geeft haar die jaren wel, waartoe misschien veel bijdraagt haar kleeding van zwart laken, welks kleur slechts wordt afgewisseld door het sneeuwwit van hals- en handmouw. De uitdrukking van haar gelaat is even stemmig als dat kleed; zelfs schijnt het bij den eersten aanblik streng; maaibij den opslag der blauwe oogen wordt de eerste opvatting geheel te niet gedaan, en wordt wat strengheid scheen zachtheid, getint door een zweem van weemoed.
Hoe kon het ook anders? Streng waren de beginselen, welke bare gedachten en daden stierden, onwrikbaar haar geloof aan, haar vertrouwen in de leerstellingen, welke haar hoofd had aangenomen; maaide warme adem eener minnende en liefderijke ziel wuifde over die koele en stugge dogmen heen, en verwarmde het koelste en verzachtte het stugste. In haar herkende men gaarne de levenskracht van het Puritanisme.
Dit huisvertrek had vroeger meer bewoners gehad dan bet op dit oogenblik kende. Olivier, haar tweede zoon, haar geliefde Olivier, haar liefste kind misschien wel, — want zij had hem verloren, zij had hem als offei aan den burgerkrijg moeten prijsgeven, — had daar als knaap gespeeld, vóór hij naar het slagveld vertrok; haar Bridget had daar dikwijls tegenover haar neergezeten, der moeder een trouwe hulpe in de zorg voor het broederen- en zusterental, vóór zij, nu drie jaren geleden, van haar uitging om met haar man, kolonel Ireton te wonen en onder diens dak te toonen, dat zij een vlijtige en
174
KEN LAATSTE quot;WOIIP.
onderworpen leerlinge was geweest barer moeder. Ook haar Eichard had hier naast haar plaats genomen, de *■ droom er,quot; zooals haar man den wel wat loomen jongen placht te noemen, en haar man was zij niet gewoon in iets tegen te spreken, hoewel het moederlijke hart er in dit geval wel den moed toe bezat. Maar rdieve Dickquot;, zooals zij den lieven goedaardigen maar wel iets tragen jongen gewoon was te betitelen, was sedert vele dagen mee afwezig en had het ouderlijk huis tijdelijk verwisseld voor dat van Mr. Mayor te Windsley, om den wille ven Dorothea, diens dochter, een heel lief blond kind, dat zij gaarne dochter zou willen noemen. Op haar tegenwoordige plaats neergezeten, dacht zij het minst van allen aan den een en twintigjarigen Henry. Niet dat de moeder zich in éen opzicht verloochende en een voorkeur had of toonde ten aanzien harer kinderen, maar de wilde jongen, die op den naam Henry antwoordde, was bijna van kinds af in het veld geweest en had nooit dan voor luttel uren aan hare zijde gerust. En dan nog scheen het wel, of de jongen die rust nog te langdurig achtte en te gevaarlijk voor de blijvende buigzaamheid zijner ledematen! Het was een nobel hart. Haar man, die zich maar zelden vergiste, zei altijd dat het een leeuwenhart was, maar zij bad toch vaak in stilte, dat de Heer hem een lief zedig meisje tegen mocht doen komen en hem door de echtelijke liefde het zwaard en het veld een tijdlang mocht doen vergeten voor het tehuis, een vredig, zalig tehuis, zooals zij had.
De drie jongsten waren tot dusverre bij haar en vervroolijkten niet weinig den huiselijken haard, verkortten niet w^einig den anders zoo langen tijd, dien haar man afwezig moest blijven.
De negentienjarige Elisabeth, de lieve blonde, van wie zelfs de doodvijanden haars vaders later getuigden, dat zij een bevallige en aanminnige vrouw was, zat tegenover haar, aan hetzelfde werk bezig, maar van tijd tot tijd opkijkend en spelend met het engelachtig kind, dat aan haar schoot staat, dat Frances heet en den laatsten derden December tien jaar is geworden. Hos dat bevallig klein mondje weet te snappen en te schateren, tot blijdschap van Betsy en van moeder, maar naar het scheen tot ergernis van de iets grootere en oudere Mary, die den negenden Februari eerstkomende reeds twaalf jaar zou worden, en, gezondigd hebbende tegen een of ander moederlijk gebod, achter in het vertrek in gedwongen rust moest neerzitten
175
EENquot; LAATSTE AV011P.
zonder dat een harei- talrijke vragen beantwoord werd. Had de kleine Frances het weemoedig ernstige van het gelaat, de zachte uitdrukking van de oogen barer moeder, Mary geleek sprekend op haar vader, met wien zij den stouten oogopslag nu reeds gemeen had. Er zou later sprake zijn van eene echtverbintenis van Frances met den zoon van Karei Stuart, later berucht genoeg geworden onder den naam van Karei II. De aanminnige engel werd daarvoor bewaard; en zoo een der dochters van Olivier Cromwell een dergelijke verbintenis had moeten aangaan, dan zou Mary de eenige zijn geweest, die met kracht den last van zulk een juk zou hebben weten te dragen.
Maar wat elk dier twee behoorde scheen in de oudere zuster Bessy wel vereenigd. Het scheen of op dat gelaat het kenmerkende van vader en van moeder beiden samengevloeid was, want zoowel aan den een als aan de andere deed zij denken. En niet alleen het uiterlijk duidde dat aan! Er school in die jonge maagd kracht, die, door zacht- en teerheid getemperd, voortvarendheid, die door bedachtzaamheid beteugeld, onverschrokkenheid, die, door echt vrouwelijke aanminnigheid getint, een bekoorlijkheid te meer werd, een bloem te meer vlocht in haar reeds zoo rijken krans.
Maar wij hebben reeds te lang Lady Pairfax buiten de huiskamer doen staan, en uit alles blijkt, dat zij grooten spoed heeft. Lady Cromwell noch Bessy of Frances hadden het geluid van den klopper gehoord, slechts de ondeugende Mary had uitgeroepen, dat zij een ouwe tooverheks op de stoep had zien staan, maar het was sedert bet laatste half uur wet geworden, dat men de woorden van het booze kind als niet gesproken zou beschouwen. De dienstmaagd bracht echter weldra de gedeeltelijke bevestiging van hetgeen Mary had aangekondigd. Lady Cromwell rees op, om de gast te ontvangen, maar nog eer zij de helft van den weg had afgelegd, stond de andere reeds voor haar.
176
Er had tusschen die twee vrouwen nooit groote vertrouwelijkheid geheerscht, en daaraan had de politiek ruim zoo veel schuld als beider karakter. Lady Fairfax behoorde met hart en ziel to£ de partij, overwonnen door de Independenten, aan wier hoofd haar man heette te staan. Ware dit meer geweest dan schijn, wellicht dat dan de trots der vrouw het van hare vroegere beginselen zou gewonnen hebben; maar dat was niet het geval. Zij was schrander genoeg op te merken,
*
EEN LAATSTE WORP.
dat haar man niet meer dan een werktuig was in Cromwells hand. Zij, had geen moeite gespaard, om hem aan dien invloed te ont trekken en hem in het kamp der haren te voeren, maar tot dusverre vergeefs. De echtelijke vrede had, zooals men zei, daardoor van tijd tot tijd wel eenige stoornis ondergaan, wat soms merkbaar was aan de wijze en den toon, waarop zij van haar echtgenoot sprak, iets wat Elisabeth Bourchier ten hoogste moest laken. Vandaar dat beiden elkaar ontweken en, zoo men elkaar ontmoette, blijk gaven v an eenige kilheid. Een bezoek van haar te ontvangen mocht dus wel bevreemden, maar vóórdat de eene daarop met de meest mogelijke bescheidenheid kon zinspelen, voerde de andere haar reeds te gemoet:
»Ik moet u dringend spreken. Uw man is toch nog niet uit Westminster terug?quot; En op het ontkennend antwoord, dat zij ontving, ontsnapte haar het woord: ^Goddank!quot;
»Maar ga ten minste zitten!quot; zei Lady Cromwell met wat minder aandrang dan wellicht het geval zou geweest zijn, indien aan de andere dat woord niet ware ontvallen. »U weet dat mijn man hetzelfde werk heeft te verrichten als de uwe. God de Heere sterke beiden!quot;
«En geve beiden te doen wat recht is; maar ik geloof haast, dat Satan onder ons rondgaat.... U weet toch, dat men gewaagd heeft den Koning te veroordeelen....?quot;
sik weet, dat de oudsten des volks zijn vergaderd en vergelding hebben gevraagd voor al den verduurden hoon, voor al het vergoten bloed....quot; hernam Lady Cromwell met een ernst en een strengheid als men van de minnende vrouw, van de liefhebbende moeder niet zou hebben verwacht.
»Is hij, de gezalfde des Heeren, daarvoor verantwoording schuldig aan zijn onderdanen?quot;
»Ik geloof, dat bij den Heere onzen God geen aanneming is des persoons,quot; hernam Lady Cromwell eenigszins scherp.
sDe Heere onze God is ook alwetend,quot; voerde de andere haar zegevierend te gemoet, als gevoelde zij dat dit argument het andere te niet deed.
Dat was ook het geval, en Lady Cromwell moest een oogenblik zwijgen, wat haar leed deed, wat haar verbitterde.
VERLEDEN EN HEDEN. 12
177
EEK L.VAXSTE WORP.
»Tocli zie ik niet in,quot; dus viel zij dan ook wat schamper uit, »waarom wij menschen, die niet alles weten, een Koning zouden sparen als we een bedelaar zouden straffen. Eeu onderscheid, als door u wordt gemaakt, behoort nog thuis in een staat van verregaande onbekeerdheid en doet zelfs aan een papistischen zuurdeesem denken. Ik geloot' dat Karei Stuart schuldig is, en voor mij is hij een gewoon mensch.quot;
Haar dochter Bessy was opgestaan en naar de schouw geslopen, waar zij met krachtige hand het vuur oppookte, minder uit verlangen naar warmte, dan wel om de ontevredenheid, welke zich op haar gelaat vertoonde, te verbergen.
»Uw man schijnt zijn haat wel in u te hebben overgegoten; maar misschien heeft hij voor dien haat een reden, die voor u niet behoeft te bestaan. De Lord Luitenant-generaal kan wel zeer bijzondere redenen hebben, om zijn Koning te dooden....quot;
»Lady Fairfax, wat de redenen ook zijn mogen, ik eer ze. doe desgelijks, ten minste in deze woning.... De Heere onze God heeft ons vrouwen eene andere plaats aangewezen dan die van rechters.... en de vrouw, die dit vergeet en die wel eens de schuldige gehoorzaamheid aan haren man uit het oog verliest, loopt gevaar door den hoogmoedsduivel bezeten te worden.quot;
»Het is....quot; Lady Fairfax poosde een oogenblik als om haar kalmte te herwinnen, die gevaar liep verloren te gaan. »Ik heb meenen te doen wat mij als vrouw geboden werd.... God, die de harten kent en de nieren proeft, oordeele tusschen u en mij. Maar ik had toch gewild, dat u den man, wien morgen de dood wacht, had gezien. Laat hij schuldig zijn, ik wil daarover niet oordeelen, maar als u hem met mij had zien staan, uren lang op de blauwe koude zerken, met een oog, dat van tranen schemerde zoo dikwijls er van zijn vrouw en kinderen gesproken werd, als u hem daar had gezien, rustig en kalm, als sprak zijn consciëntie hem vrij, dan had u hem ook niet kunnen veroordeelen, Elisabeth Bourchier, zoo waar als u eene vrouw is, neen, dat had u niet!quot;
»Moeder!quot; trilde het naast haar; het was Bessy, die voor het eerst van haar leven werkelijk boos op haar moeder was. Maar moeder was ook zoo hard niet als zij een oogenblik te voren geschenen had, toen de eer van haar man werd aangerand. Zij wendde
178
EKX LAATSTE AVORP.
na de laatste woorden van Lady Fairfax eenigszins verlegen bet hoofd af en verweet zich zelfs wat te ver te zijn gegaan.
»Indien ik er bij geweest ware, ik zou innig tot den Heere gebeden hebben, om verlichting van het verstand der rechters....quot; fluisterde zij.
»ileer nog, je zoudt medelijden hebben gehad, je zoudt je zelve hebben afgevraagd, of dat leven ten minste niet kon worden gespaard.... of het wel wijs ware de Presbyterianen evenzoo te verbitteren als de cavaliers.quot;
De andere schudde het hoofd ontkennend bij de laatste woorden en kon zich niet bedwingen te zeggen, dat Karei Stuart duizenden der hunnen had gedood of doen dooden.
»Dat is in een eerlijken strijd geschied, en hoe schuldig is dan wel uw man, die er zeker meer heeft doen dooden dan Karei Stuart!quot; hervatte Lady Fairfax scherp, die voor goed het rechte pad verliet en de vrouw, die zij tot medelijden zocht te stemmen en verder tot een voorbede over te halen, meer en meer verbitterde. Hoe kan het anders? Lady Fairfax veinsde slechts mededoogen voor den veroordeelden mensch; zij had slechts sympathie voor den veroordeelden Koning, die, bleef hij in leven, zich eenmaal tot hare geloofsgenooten richten en deze daardoor het overwicht verschaffen zou. Had Karei Stuart te Windsor niet nog in 't geheim met de haren onderhandeld en alle eischen ingewilligd, wat de Independenten, die wilde Zeloten, tot den Koningsmoord had doen besluiten? En Lady Cromwell, buiten allen sektenhaat of politieken twist, alleen bouwende op de rechtschapenheid van haar man, had juist een afkeer van dien Koning, dien zij had moeten vergeten, om alleen aan de ellendigheid van den man te denken.
Scherpe woorden werden daarom nog gewisseld, scherpe woorden, die alleen dienden om de klove tusschen die beide vrouwen nog wijder te maken; en met een hart vol bitterheid scheidde Lady Fairfax uit dat huis, hetwelk zij nooit weer betrad.
»Moeder! moeder!quot; riep Bessy uit, toen zij alleen waren, terwijl zij haar om den hals viel. »Was dit wel van u?quot;
»Green schijn van een vlek moet er rasten op den naam van uw vader, kind!quot; antwoordde moeder, terwijl echter het aangezicht bloosde.
179
EEN LAATSTE WORP.
»Ik meen ook niet, dat wij om den wille dier vrouw medelijden zouden moeten voelen.... Zag ik u gister niet ontroeren, toen de Steward van St. James kwam verhalen hoe de gevangene, minzaam jegens allen, zelfs jegens zijne vijanden. God om vergiffenis bad voor zich zei ven en voor zijne rechters; hoe hij bad voor zijn kinderen ...! Moeder, lieve Moeder, Vader vermag veel; van Ireton hoor ik wel, dat hij alles vermag, dat hij, vooral in de laatste dagen de machtigste man is geworden van geheel Engeland; als Vader eens te bewegen ware den Koning het leven te sparen...!quot;
»Als Vader het kon en het mocht doen, hij deed het ook zonder onze voorbede, kind!quot;
jgt;De gerechtigheid is zoo streng. Moeder! Laat de liefde tegen het oordeel pleiten. Behoeven wij zeiven zulk een voorbede niet bij den Heere onzen God? Moeder, spreek met Vader, vraag genade voor den armen, vernederden man!quot;
sik?... God hoort het mij getuigen, dat ik Karei Staart niet haat, dat ook mij het hart zeer zal doen, indien zijn hoofd valt! ... Maar uw Vader dorst niet naar bloed, de edele, goede, trouwe man! Zouden wij het beter willen weten dan bij?quot;
»Misschien weten wij het wel beter! Is Vader niet het hoofd eener partij ?quot;
Er zou van moeders lippen geen bepaald antwoord volgen; want het onderhoud werd juist op het oogenblik, dat er een besluit genomen moest worden, door het binnentreden van Cromwell gestoord. Alsof beide vrouwen zich schuldig gevoelden aan eene misdadige samenspanning, traden zij met verlegen houding hem te gemoet. Cromwell merkte het niet op, want ook hij trad vrouw en kinderen niet zoo als gewoonlijk tegen. Op zijn breed voorhoofd lag een wolk, in zijn sprekende oogen glom een verterend vuur; de wang was bleek en de lippen trilden.
»Is er vuur aangelegd boven?quot; vroeg hij, en hij zou, toen het antwoord bevestigend luidde, dadelijk heen zijn gegaan, indien niet Mary en Frances beiden zich op zijn weg hadden geplaatst. De eerste kuste en streelde hij, maar de andere, de jongste, nam hij in zijn armen, en, het hoofd voorover buigende, zóóver, dat zijn rijk bruin haar zich mengde met de lichtblonde ki'ullen van het kind, gaf hij haar een warmen kus.
180
EEN LAATSTE WORP.
»Moeder, zijn de deugnietjes zoet geweest?quot; vroeg hij met een stem, welke de teederheid zacht welluidend maakte.
»Zeker.... wat nieuws breng je, lieve man?quot;
»Niets wat je belang zal inboezemen,quot; hernam Olivier, voortgaande de kleinen te liefkoozen, die hem maar niet los wilden laten, al had de kinderlijke slimheid reeds lang kunnen gissen, dat Vader juist niet in een stemming verkeerde, om met hen te spelen. Bessy wierp haar moeder een smeekenden blik toe, terwijl zij op vader doelde; en moeder keerde zich werkelijk om en lei haar man de hand op den schouder.
»Lieve man!quot; fluisterde zij; zij ging echter niet voort, toen zij zijn blauwe oogen met den diepen doordringenden blik op zich voelde rusten.
2Straks, vrouw! Laat mij toch een oogenblik met de kleinen begaan ... dat geeft rust.quot;
Maar de ondervonden stoornis scheen hem van de kleinen, wier liefkoozingen hem zoo verkwikten, verwijderd te hebben; want na een haastigen kus schoof hij ze zacht op zij en stapte hij, zonder om te zien, het vertrek door en de trap op naar boven.
»Ik durf niet,quot; fluisterde Moeder, toen zij het oog harer dochter op zich gevestigd zag. «Eerbied, Betsy, voor de zorgen, die hem kwellen en die wij niet kunnen overnemen...! Hij is boven met zijn God alleen...!quot;
»Welnu dan, moeder, ik waag het.... ik voel dat ik geen zondig
werk onderneem____ misschien dat ik woorden spreek, die vaders
consciëntie reeds heeft doen hooren. God de Heere geleide mij!quot;
Het moedige kind, want in dat oogenblik dacht zij er niet aan vaders uitverkorene te zijn, klom de trap op en trad op de deur van vaders schrijf- en bidvertrek toe; toch bleef zij daar een oogenblik poozen. Het hart klopte haar in de keel. Zij zou echter niet Vaders evenbeeld zijn geweest, indien het haar niet gelukt ware haar vrees of onrust te bemeesteren. Zij klopte, maar ontving geen antwoord, hoewel zij duidelijk vernemen kon, dat vader langzaam het vertrek op en neer stapte. Zonder nogmaals verlof te vragen, waagde zij het de deur te openen en binnen te treden. Hij had haar juist den rug toegekeerd en wandelde met gebogen hoofd, de armen op den rug, voort, binnensmonds eenige woorden prevelend. Zij wist bij onder-
181
EEN LAATSTE 1V0RP,
vinding, dat het uiterst gevaarlijk was hem in dergelijke oogen-blikken te storen, en dat in zulk een stemming het zachtste, ja deemoedigste woord, ongevraagd tot hem gericht, hem tot drift kon vervoeren. Nochtans deinsde zij niet terug. Zij bleef bjj de tafel staan in het midden van het vertrek en wachtte tot hij zich om zou wenden, maar bereidde zich tevens voor op een scherpe berisping. Hij wendde zich echter niet om, maar bleef naar het venster gekeerd staan. Zij was eindelijk wel gedwongen blijk te geven van haar tegenwoordigheid en strekte de hand uit naar den familiebijbel, die opengeslagen op de tafel lag. Een diepe vouw lag bij de woorden van den profeet: »Hij zal op de goddeloozen regenen stukken vuur en zwavel, en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn.'' Dat was zeker zijn dagtekst. Het was Cromwells gewoonte, en die van velen met hem, om lederen dag hun bijbel ter hand te nemen en het gedeelte dat openviel, bijzondere aandacht te schenken en tot richtsnoer te nemen hunner daden en gedachten. Bessy huiverde bij de strenge woorden, welke zoo welsprekend vaders gemoedsstemming aanduidden, maar sloeg tevens eenige bladen om tot waar zij kwam aan Mattheus' vijfde hoofdstuk, en toen begon zij, eerst nauw hoorbaar, maar allengs luider en verstaanbaar te lezen: »Geef dengene, die iets van u bidt, en keer u niet af van dengene, die van u leenen wil; gij hebt gehoord dat er gezegd is: Gij zult uwen naasten liefhebben en uwen vijand zult gij haten; maar ik zeg u: Hebt uwe vijanden lief, zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten, en bidt voor degenen, die u geweld aandoen en u vervolgen.quot;
»Sla veeleer het boek der Machabeën op en luister naar de kinderen Israëls, die de zon bloedrood zien in den hemel en in de wolken strijdwagens en zwaarden.... Ga naar beneden, kind, en laat mij alleen....!quot;
oLaat mij hier blijven. Vader! Misschien vermag ik iets tegen de geestelijke boosheden in de lucht, welke u bestrijden....quot;
5gt;Het is of Gabriël mij zegent en ilicliaël mij den weg wijst,quot; riep hij uit, terwijl zijn oogen flikkerden. »Ja, het is Jehovahs wil en wij volgen dien.quot;
sgt;Vader, vader, kom tot u zeiven!.... Ik ben Bessy, uw kind!quot; nep zrj verschrokken uit.
182
F,FN LAATSTE WOUP.
Het was of Cromwell langzamerhand uit zijne overspanning terugkwam tot de gewone kalmte; zijn hand voer over het voorhoofd; een diepe zucht ontvlood zijn borst. »Waarom kom je hier, Bessy? Ik heb je toch niet geroepen?quot;
ïMet de lippen niet, Vader! maar naar den geest misschien wel,quot; verstoutte zij zich te fluisteren.
»Ik heb je niets te vragen, niets te zeggen; ga dus naar je moeder, die je van dienst kunt zijn.quot;
»U kan ik meer van dienst zijn. Vader!quot;
»liessy, dat is een hoogmoedig woord: God wederstaat den hoo-vaardige, maar den nederige geeft hij genade....quot;
gt;Is het hoovaardig, als het kind haar vader nabij wil blijven in de ure van strijd en daarbij niet geheel onnut denkt te wezen? Vader, heeft u vroeger ons ooit geleerd, dat er een kloof behoorde te zijn tusschen ouders en kinderen?quot;
Cromwell zag haar eenigszins verbaasd aan, want zij had doel ge-troffen. In de laatste maanden was de vader veel veranderd; ook in den huiselijken kring was de vroegere gemeenzaamheid zoo niet geweken, dan toch verminderd. Niemand had hem nog doen blijken dat het opgemerkt was dan zij, de schrandere, moedige Bessy, die hem dikwijls tegentrad ook waar het zaken van Staat betrof, en hem ook thans waagde te storen.
Alsof hij de gegrondheid van het laatste ingewikkeld verwijt in zijn binnenste erkende, vroeg hij haar na de laatste woorden, op zachten vertrouwelijken toon, waarin zij dacht hem van dienst te kunnen zijn.
sik wou u doen vergeven. Vader, in plaats van te straften,quot; hernam zij, de hand aan het nart leggend. »Vader, spaar den koning!quot;
Er volgde geen antwoord. Cromwell had zich afgewend en veranderde niet van houding.
Dezelfde bede klonk nogmaals, maar thans met nog meer aandrang, daar Bessy uit dat zwijgen afleidde, dat zij een bondgenoot had in zijn eigen consciëntie.
»De oudsten IsraEils hebben hem schuldig bevonden.... door hen heeft de Heere God gesproken.quot;
«Vader, laat Gods heilige naam niet gemengd worden in het spel van de zondige hartstochten der menschen ....quot;
183
EEN LAATSTE WORP.
»Dwaas kind! durf je over de verborgenheden des Heeren oor-
deelen----Is de Heere God de liefde, Hij is ook de gerechtigheid!...
Meer nog naar 's Heeren Wet dan naar die der menschen is Karei Stuart schuldig bevonden... Kan de blinde oordeelen over de kleuren? Zoo niet, hoe waag je het dan een oordeel te hebben in deze? Ga naar beneden!quot;
Het bevel en de wenk, die het vergezelde, waren zóo gebiedend, dat Bessy onwillekeurig een schrede achteruitging. Zij gevoelde dat zij een misstap had gedaan, dat zij zich op een gebied had gewaagd, waarop zij, hoe schrander ook, de mindere moest zijn.
»Maar, Vader!quot; klonk dan ook de moedige bede, terwijl zij haar vader naderde, en de armen om zijn hals sloeg, »doe genade gelden voor recht! Zoolang wij Christenen zijn,jis een dergelijk vonnis niet geslagen, niet uitgevoerd.quot;
^Des te meer indruk zal het maken, en het krom en verdraaid geslacht heeft sterke indrukken noodig____quot;
»Heeft hij gezondigd, hij deed het, zooals wij allen het doen..., wij behoeven allen genade, Vader, voor recht. Zoo God met ons ;n het gerichte trad, wie onzer zou bestaan?quot;
» Wij hebben dat alles overwogen, dochter! en nochtans waren wij eenstemmig; de zonden van dien man zijn zoodanig, dat slechts zijn bloed ze kan uitvvisschen.quot;
«Waarom zjjn bloed alleen? Is hij zóo schuldig, geef hem dan tijd tot bekeering____geef hem een kerker....!quot;
»Waaruit hij verlost zou kunnen worden, waar hij onder het masker van een martelaar weer twistzoeker en scheurmaker zou wezen. Kind, denk je dat niet alles is beproefd, om den vrede te herstellen zonder dat uiterste middel; dat wij niet alles hebben beproefd, om vrij te zijn voor onze consciëntie....? Hij moet sterven____quot;
»Dat zeggen de rechters, maar wat zegt mijn vader? O, het bloed, dat u laat vergieten, Vader, drupt op ons aller hoofd neer; op het hoofd van vrouw en kinderen. Vader! Spaar niet den Koning van Engeland, maar spaar Karei Stuart.quot;
»Ik kan niet!quot; klonk het gesmoord, na een oogenblik van dood-sehe stilte.
»U wil niet, want u heeft wel de macht, en daarom komt dat vreeselijk vonnis ter uwer verantwoording....quot;
1S4
*
4
KEN LAATSTE WORP.
»Allen willen zijn dood____het leger vordert het____mijn macht
eindigt waar ik iets anders wil.quot;
»Sinds wanneer is die macht verkleind? Is er tot dusverre iets geschied wat u niet wilde, Vader? Leidt u de harten niet als waterbeken en luisteren de krijgsknechten niet naar uw stem? Wij weten het en daarom komt dit bloed ter uwer verantwoording.... Vader, ter uwer alleen!quot;
»Ik kan niet, laat af, kind! laat af!quot;
»Dan is er zeker nog een andere reden, die u verbergt voor ons allen; een reden, die Vader zich zeiven misschien niet durft bekennen, maar die de Heere God, de Alwetende, toch kent,quot; zei zij met gedempte stem, zich vaster aan hem klemmende en het hoofdje bijkans neerleggend op zijn schouder. »Vader, mij dunkt, dat de zoon van den gestorven Karei Stuart een gevaarlijker vijand voor u zal wezen dan de levende vader.quot;
Hij wendde snel het hoofd om, eu zag haar weer met dien zelfden verbaasden blik van straks aan.
»Ook daarom. Vader!quot; ging zij voort, sook daarom spaar den vader!quot;
»Ik kan niet, ik wil niet____ Je oordeelt juist; de jonge Karei
is gevaarlijker voor het Gemeenebest dan de ander.... maar wee ook hem, zoo hij zich plaatst op mijn weg.quot;
»Op uw weg? Thans begrijp ik alles____Heere God, behoed mijn
armen eerzuchtigen Vader!quot; Zij boog het hoofd en bedekte zich het gelaat met de handen.
Toen keerde hij zich eensklaps om, sloeg de forsche hand om haar hals, trok het hoofdje aan zijn borst en drukte een kus op haar blank voorhoofd. »Laat mij alleen, lief kind! Spreek geen woord meer____Laat mij alleen!quot;
En zij liet zich gewillig heenleiden tot aan, tot over den drempel. Zij begreep, dat elke bede thans overbodig was, elke pleitrede kracht en klem zou missen____ Toch had zij misschien een zaadkorrel gestrooid, die in de stilte der eenzaamheid zou kunnen ontkiemen. Hij was alleen; de zware voetstap deed nog geruimen tijd
den vloer kraken____ het verleden, het heden toog hem voorbij en
de toekomst zelfs hief een slip van haar mantel op.... Eindelijk prevelde hij: gt;ik kan niet.... ik wil niet.quot;
185
EEN LAATSTE WORP.
186
Den volgenden dag ontving Bessy het antwoord op baar bede. Te twaalf ure viel het hoofd van Karei Stuart.
Uit het bloed, dat daar vloeide, wies de politieke grootheid van haar vader en ook van haar land. De eerzucht bleek geëvenredigd aan het genie van hem, die haar broedde, maar het staat aange-teekend, dat, te midden der grootheid, die allen omringden, Lady Elisabeth Cromwell met neergeslagen oogen White-halls gaanderijen en zalen doorliep en zij 's vaders zedelijke grootheid, die tot zelfverloochening in staat ware geweest, hooger zou hebben gesteld dan het politieke en militaire genie, dat, niet falend in zijn berekeningen, zich zeiven het hoog gezag, zijn land een ongekend vermogen gaf, maar dat alles____tot een prijs des bloeds.
H E R T N X ERIN G E N.
Ik gedenk nog altijd in liefde mijn klein dorpje waar ik geboren ben. Aan de eene zijde begrensd door de uitgeveende plassen, aan de andere door de eens onafzienbare, maar thans reeds grootendeels bebouwde heide, vormde het langen tijd een wonderlijk schoone smaragdgroene oasis in de woestijn en schonk het 't oog, vermoeid van te dwalen over de bruine vlakte of de gi-ijsblauwe meiren, een verkwikkelijke rust. Hoe ik er als kind heb gedarteld en gespeeld bij het somber ernstig ruischen der dennen en de statige en deftige sehailuw der olmen en eiken, waar ons gewest nergens elders de wedergade van aantoonen kan! Hoe wij er, op de kling eens heuvels neergelegen, ademloos schier van het wilde maar gezonde jongensspel, droomden van de toekomst, die ieder onzer zich voorspiegelde, meest ondankbaar jegens het verleden en het heden, dat toch zoo gelukkig was! Ik weet niet of onze droomen zich hebben verwezenlijkt, al heeft ook het tweetal dat zich meest aan mijn zijde bewoog, de bestemming, welke hun toch reeds bekend was, bereikt, en al bewegen ze zich thans ook, geacht door wie hen kennen, te midden hunner tijdgenooten in den door huwelijksliefde geheiligden en geadelden kring. De droomen van éene echter uit de kleine bent verwezenlijkte zich zeker niet. Het was de liefste van ons allen, een kleine vroolijke
EEN LAATSTE WORP.
sDwaas kind! durf je over de verborgenheden des Heeren oor-
deelen____Is de Heere God de liefde, Hij is ook de gerechtigheid!...
Meer nog naar 's Heeren Wet dan naar die der menschen is Karei Stuart schuldig bevonden... Kan de blinde oordeelen over de kleuren? Zoo niet, hoe waag je het dan een oordeel te hebben in deze? Ga naar beneden!quot;
Het bevel en de wenk, die het vergezelde, waren zóo gebiedend, dat Bess}7 onwillekeurig een schrede achteruitging. Zij gevoelde dat zij een misstap had gedaan, dat zij zich op een gebied had gewaagd, waarop zij, hoe schrander ook, de mindere moest zijn.
»Maar, Vader!quot; klonk dan ook de moedige bede, terwijl zy haar vader naderde, en de armen om zijn hals sloeg, »doe genade gelden voor recht! Zoolang wij Christenen zijn,|is een dergelijk vonnis niet geslagen, niet uitgevoerd.quot;
»Des te meer indruk zal het maken, en het krom en verdraaid geslacht heeft sterke indrukken noodig....quot;
»Heeft hij gezondigd, hij deed het, zooals wij allen het doen.... wij behoeven allen genade, Vader, voor recht. Zoo God met ons in het gerichte trad, wie onzer zou bestaan?quot;
»Wij hebben dat alles overwogen, dochter! en nochtans wai'en wij eenstemmig; de zonden van dien man zijn zoodanig, dat slechts zijr bloed ze kan uitwisschen.quot;
«Waarom zijn bloed alleen? Is hij zóo schuldig, geef hem dan tijd tot bekeering____geef hem een kerker____!quot;
«Waaruit hij verlost zou kunnen worden, waar hij onder het masker van een martelaar weer twistzoeker en scheurmaker zou wezen. Kind, denk je dat niet alles is beproefd, om den vrede te herstellen zonder dat uiterste middel; dat wij niet alles hebben beproefd, om vrij te zijn voor onze consciëntie____? Hij moet sterven____quot;
«Dat zeggen de rechters, maar wat zegt mijn vader? O, het bloed, dat u laat vergieten, Vader, drupt op ons aller hoofd neer; op het hoofd van vrouw en kinderen, Vader! Spaar niet den Koning van Engeland, maar spaar Karei Stuart.quot;
»Ik kan niet!quot; klonk het gesmoord, na een oogenblik van dood-sche stilte.
ȟ wil niet, want u heeft wel de macht, en daarom komt dat
vreeselijk vonnis ter uwer verantwoording....quot;
gt;■
/
184
EEN LAATSTE WORP.
»Allen willen zijn dood____het leger vordert het____ mijn macht
eindigt waar ik iets anders wil.quot;
»Sinds wanneer is die macht verkleind? Is er tot dusverre iets geschied wat u niet wilde, Vader? Leidt u de harten niet als waterbeken en luisteren de krijgsknechten niet naar uw stem ? Wij weten het en daarom komt dit bloed ter uwer verantwoording.... Vader, ter uwer alleen!quot;
»Ik kan niet, laat af, kind! laat af!quot;
»Dan is er zeker nog een andere reden, die u verbergt voor ons allen; een reden, die Vader zich zeiven misschien niet durft bekennen, maar die de Heere God, de Alwetende, toch kent,quot; zei zij met gedempte stem, zich vaster aan hem klemmende en het hoofdje bijkans neerleggend op zijn schouder. »Vader, mij dunkt, dat de zoon van den gestorven Karei Stuart een gevaarlijker vijand voor u zal wezen dan de levende vader.quot;
Hij wendde snel het hoofd om, en zag haar weer met dien zelfden verbaasden blik van straks aan.
»Ook daarom. Vader!quot; ging zij voort, «ook daarom spaar den vader!quot;
»Ik kan niet, ik wil niet.....Je oordeelt juist; de jonge Karei
is gevaarlijker voor het Gemeenebest dan de ander.... maar wee ook hem, zoo hij zich plaatst op mijn weg.quot;
»Op üw weg? Thans begrijp ik alles____Heere God, behoed mijn
armen eerzuchtigen Vader!quot; Zij boog het hoofd en bedekte zich het gelaat met de handen.
Toen keerde hij zich eensklaps om, sloeg de forsche hand om haar hals, trok het hoofdje aan zijn borst en drukte een kus op haar blank voorhoofd. »Laat mij alleen, lief kind! Spreek geen woord meer.... Laat mij alleen!quot;
En zij liet zich gewillig heenleiden tot aan, tot over den drempel. Zij begreep, dat elke bede thans overbodig was, elke pleitrede ki-acht en klem zou missen____ Toch had zij misschien een zaadkorrel gestrooid, die in de stilte der eenzaamheid zou kunnen ontkiemen. Hij was alleen; de zware voetstap deed nog geruimen tijd
den vloer kraken____ het verleden, het heden toog hem voorbjj en
de toekomst zelfs hief een slip van haar mantel op.... Eindelijk prevelde hij: gt;ik kan niet____ik wil niet.quot;
185
EEK LAATSTE WOUP.
Den volgenden dag ontving Bessy het antwoord op baar bede. Te twaalf ure viel het hoofd van Karei Stuart.
Uit het bloed, dat daar vloeide, wies de politieke grootheid van haar vader en ook van haar land. De eerzucht bleek geëvenredigd aan het genie van hem, die haar broedde, maar het staat aange-teekend, dat, te midden der grootheid, die allen omringden, Lady Elisabeth Cromwell met neergeslagen oogen White-halls gaanderijen en zalen doorliep en zij 's vaders zedelijke grootheid, die tot zelfverloochening in staat ware geweest, hooger zou hebben gesteld dan het politieke en militaire genie, dat, niet talend in zijn berekeningen, zich zeiven het hoog gezag, zijn land een ongekend vermogen gaf, maar dat alles.... tot een prijs des bloeds.
186
H E R I X X E RI N G E N.
Ik gedenk nog altijd in liefde mijn klein dorpje waai- ik geboren ben. Aan de eene zijde begrensd door de uitgeveende plassen, aan de andere door de eens onafzienbare, maar thans reeds grootendeels bebouwde beide, vormde het langen tijd een wonderlijk schoone smaragdgroene oasis in de woestijn en schonk het 't oog, vermoeid van te dwalen over de bruine vlakte of de grijsblauwe meiren, een verkwikkelijke rust. Hoe ik er als kind heb gedarteld en gespeeld bij het somber ernstig ruisehen der dennen en de statige en deftige schaauw der olmen en eiken, waar ons gewest nergens elders de wedergade van aantoonen kan! Hoe wij er, op de kling eens heuvels neergelegen, ademloos schier van het wilde maar gezonde jongensspel, droomden van de toekomst, die ieder onzer zich voorspiegelde, meest ondankbaar jegens het verleden en het heden, dat toch zoo gelukkig was! Ik weet niet of onze droomen zich hebben verwezenlijkt, al heeft ook het tweetal dat zich meest aan mijn zijde bewoog, de bestemming, welke hun toch reeds bekend was, bereikt, en al bewegen ze zich thans ook, geacht door wie hen kennen, te midden hunner tijdgenooten in den door huwelijksliefde geheiligden en geadelden kring. De droomen van éene echter uit de kleine bent verwezenlijkte zich zeker niet. Het was de liefste van ons allen, een kleine vroolijke
HICRIXXEBINGEN.
deerne, wie wij allen geneigd waren de schoonste toekomst te gunnen, en die thans reeds ettelijken tijd onder de groene zoden rust. Vrede zij haar, die ons zoo vroeg verliet en mij zooveel tranen deed storten! Oeen van ons, die zich haar niet herinnert, met ons wandelend op de bruine heide, zoo liefelijk met de licht roode bloemekens gesierd, of naast ons zittend op de nederige bank onder den bruinen beuk tegenover de beek, zich kronkelende langs weide of korenakker! Vrede zij u, lieve beeltenis van ons verleden, die thans om mij zweeft als een herinnering, die tot zachten Weemoed stemt!
Maar niet van haar wilde ik spreken in deze regelen; ook niet van de beide anderen, die mijn jongelingsjaren niet alleen veraangenaamden maar ook vruchtbaar maakten; van geheel andere bewoners van ons dorp, van dien langen Heer vooral, eigenaar van een der aanzienlijkste landgoederen, en dien we toch, natuurlijk als hij er niet by was, bij zijn voornaam en dus eenvoudig langen Piet durfden noemen. Ik herinner mij hem voornamelijk in twee zeer gewichtige levensomstandigheden. De eene was, dat hij ons, niets kwaads vermoedende en ook niets kwaads beoogende, woedend op zijde schoot, en met zeer schilderachtige woorden, die ons echter het koude zweet deden uitbreken, beschuldigde van het uithalen van nachtegaalsnesten; een vergrijp waaraan wij in dien vorm ons niet schuldig wisten. Had lange Piet nog gesproken van kraaien- of eksters- of zwaluwen- of lijsternesten, bet kwaad geweten had ons zeker bij de knikkende knieën ook het donkerrood van het schuldbesef op de wangen gelegd; nu echter waren wij verontwaardigd over het aangedaan onrecht, ofschoon wij wijselijk zwegen, ons voortrepten om maar van zijn landgoed te komen, waar — het jeugdig oordeel vormde zich reeds een juist begrip van het eigendomsrecht — lange Piet heer en meester was en bij de dreiging nog iets geheel anders en veel ergers kon voegen. Het andere voorval prentte zi:-h dieper in ons geheugen. Het was de tijd voor het proppenschieten, en langen Piets vlierboomen en eikenstammen begunstigden wij bij voorkeur met de levering der noodige bussen en stampers. Het was een gevaarlijk werk en ons hart klopte geweldig als we bezig wt.ren een der beste en rechtste takken van den moederstam te scheiden, waarom er dan ook altijd een op den uitkijk werd geplaatst. Deze gaf ditmaal een onheilspellend teeken. Wij stoven het kreupelbosch
I'J O
IIERIXNEUINCiEN.
uit en stonden vlak tegenover langen Piet, thans als schuldigen op heeterdaad betrapt. Want de voet van een onzer was verward geraakt in een tak van den afgekapten tronk en sleepte dien, als getuige zijner misdaad, achter zich mee. En lange Pief? Hij knikte waarachtig vriendelijk en nam zelfs zijn hoed met lagen bol en breeden rand. zooals niemand op ons dorp droeg, voor ons af en stapte, de handen in de achterzakken gestoken van zijn blauwen i'ok met glimmende knoopen, dien hij in de week en Zondags droeg, ons deftig voorbij, gevolgd door een dikke blozende boerenmeid, die hem een schop en ettelijke stekken nadroeg. Die bevrijding scheen ons allen in waarheid een wonder toe; maar een onzer was verstandig genoeg, om aan den vriend, die op wacht had gestaan, te vragen of hij langen Piet evenzoo had zien aankomen als hij ons voorbij was gewandeld, waarop het antwoord luidde, dat alles precies zoo was, behalve dat de handen niet in de rokzakken zaten, maar de linker den steel van de spade vasthield en de rechter... ja, hij meende het toch wel gezien te hebben... de kin strookte van de boerenmeid. Vreemd bleef het; maar het kwam ons toch voor, dat onze uitredding wel iets van het bovennatuurlijke verloor, wat ons dat oogenblik zelfs speet, want wij waren toen — dank hebbe onze goede, brave dominee — supranaturalisten quand mé me
Beide ontmoetingen, zoo nietsbeteekenend na een tijdsverloop van eenige jaren, maakten echter in onzen kinderlijken leeftijd een onuitwischbareii indruk en bepaalden geheel onze beschouwingswijze van den langen mageren Heer van het landgoed Langerak, dien wij door niemand onopgemerkt zagen voorbijgaan, al was ook de aandacht, die hij opwekte, niet altoos eene, van achting getuigend. Wij bleven steeds nieuwsgieriger geworden, omdat de hein betreffende gesprekken der dorpelingen meestal bij ons nader treden zachter en zachter werden gevoerd, waarvan wij later de reden maar te goed wisten te bevroeden, maar wat in onzen knapenleeftijd ons alleen ergerlijk voorkwam en de phantasie soms tot de meest gedrochtelijke voorstellingen prikkelde. Wij sloegen dan ook wel eens met een huivering, waaraan medelijden ten grondslag lag, de vrouw van den langen Heer gade, telkens als wij haar de oprijlaan, die naar het heerenhuis voerde, af zagen sukkelen, gehuld in haar eenvoudig katoenen japonnetje, meer dan half verborgen onder een met groote palmen ver-
l'.tl
HERIN NERINGEN.
sierden omslagdoek, liet hoofd gedekt door een zwarten hoed, waarvan de groote strik, aan den ronden bol bevestigd, ons altijd het meest bewondering afdwong.
Hoe zij naar onze schatting afstak bij langen Piet in den blauwen rok met vergulde knoopen, afstak niet alleen in grootte maar ook in houding! Want scheen ons de een een pauw, die zich de eerste van het erf weet, de andere geleek een eenvoudige boerengans, die over het maar schamel grasveld heenwaggelt en tevreden de karige sprietjes, die er wassen, tot zich neemt. Wij wisten, dat zij Trijntje in de wandeling werd genoemd, en spraken dien naam eens, onberaden genoeg, halfluide uit op een toon van beklag, toen wij kort achter haar aan wandelden bij haar gang naar de namiddagbeurt, die zij bij voorkeur bijwoonde, hoewel haar echtgenoot, evenals ieder voornaam inwoner, alleen des voormiddags ter kerke ging. Wij zagen den grooten strik op den bol dat oogenblik op ongewone wijze heen en weer gaan en toen haar hoofd schuchter omwenden, waarna wij, zeker wel onverdiend, een vriendelijk knikje kregen, terwijl het roode, goedige gelaat een uitdrukking van aanlokkende vriendelijkheid aannam. Beschaamd hielden wij dadelijk den pas in en grepen naar onze petten, die anders zelden afgingen voor Trijntje, die maar juffrouw genoemd werd, hoewel ze op een eigen buitenplaats woonde. Sedert hadden wij echter zooveel hart voor haar, dat wij ons wel hadden willen opwerpen als hare natuurlijke beschermers tegen haren vervolger, zooals wij haar man noemden. Die beschouwing wies met ons op en groeide met ons saam in die mate, dat wij ons, zelfs op rijperen leeftijd, beide figuren in geene andere verhouding tot elkander konden voorstellen.
Prettige uren brachten wij door bij Bram Geels, den »kleederen-maker,quot; zooals met gele letteren op het glas, dat boven de deur was aangebracht, stond aangeduid. De man had in zijn jongenstijd een ongeluk gekregen aan een zijner voeten, waarvan het fatsoen geheel was veranderd. Het gevolg was geweest, dat hij in zijn bewegingen belemmerd werd, en daarom bij het kiezen van een ambacht op dat treurig gebrek bedacht had moeten zijn. Hij werd ï kleederen-makerquot;, terwijl hij anders zeker vast jager of misschien wel koddebeier
192
HEE.INNEIUNGEN.
ware geworden, want er stak van beide naturen in hem. Dit liet hij zelfs in zijn tegenwoordigen vernederden toestand gissen, daar hij het grootst mogelijk aantal uren ontwoekerde aan de snijtafel, om op het water in het ranke bootje te dobberen en er menigen visch te verschalken, van de domme magere blei af tot den slimmen en vetten paling toe.
Ik herinner mij hoe wij dikwijls met jaloersohe blikken hem aanstaarden bij de verhalen van de wondervangsten, welke hem ten deel waren gevallen, terwijl wij halve dagen zaten te hunkeren naar het nooit te vergeten oogenblik, dat onze dobber naar den grond zou gaan. Ik geloof, het zij inet bescheidenheid gezegd, dat het onderhoud met ons ook voor hem een groot genot is geweest. Op zijn tafel gezeten liet hij de naald wel dubbel zoo gauw door het laken gaan als wij om hem heen stonden. Het had den schijn, alsof hij zich in meer dan éen opzichte wreekte op de werkelijkheid en zich te goed deed, niet op hetgeen was, maar op hetgeen had kiin-nen zijn. Wij hoorden er echter in het geheel niet minder graag om en bleven altijd het binnenhalen van den fabelachtig grooten snoek aan een snoer, niet dikker dan een hoofdhaar, met het Inidste gejuich begroeten. -«Ja, jongens!quot; zoo liet bij zich eens, en dat was zeker wel voor de tiende maal, hooren, »'t is warempel waar, waar je zoo'n naren grondel vangt daar krijg je geen baars of geen snoek; 't is of die zich te hoog voelt voor zulk gezelschap, en ik kan het me best begrijpen ook, dat de stommerds zoo denken; ik zeg maar, dat er differentie van onderscheid moet wezen in stand.quot; Terwijl hij dit zei nam hij de blauw lakensche pet met groen leeren klep, die hij gemakshalve naar achter gedraaid had, van het hoofd en liet hij even het tiental sluike haren zien, dat er van het vroeger zoo dichte bosch op den schedel nog maar restte; tevens werden de beide blauwe oogen zeer politiek half dichtgeknepen.
»Maar, Bram, we hebben toch wel eens een baars gevangen op de plek waar we er ook een grondel uit haalden,quot; waagde een onzer te zeggen.
»Op denzelfden tijd? Warempel niet. Dat kan niet; dat hou ik impertinent vol. Den volgenden dag kan je er zoo'n naar ding gevangen hebben; dat strij ik niet tegen, dat is juist wat ik zeg, daar zoo'n grondel de plekken opzoekt waar de groote lui wonen, om er
VERLEDEN EM HEDEN. 13
193
HE1UNNERINGEN.
óok voor door te gaan. Maar jelui hebben er eigenlijk geen begrip van wat visschen is, en wat den visschen toekomt. Ik verwijt liet jelui volstrekt niet, want het is de schuld van je tijd. Er is eigenlijk geen visch meer____dan had je in mijn jongen tijd moeten leven!quot;
»En, Bram, hoe lang is het dan geleden, dat je dobbers zoo vol zaten, dat je ze bijna niet op kon halen?quot;
»Wel, dat 's nog geen veertien dagen geleden, maar ik weet de
plekjes ook nog van ouds____Daar heb je gister, 'twas een slechte
wind, een buitenwind, niets te retrappeeren, zouden jelui zeggen. Toen dacht ik bij me zelf, juist een weei'tje om den houtwal van Mijnheer Vincent op te zoeken; daar zal het luw wezen; ik had jelui wel gezien, maar ik dacht zoo, die zullen me den boel wel niet wegvangen.quot; Bram kneep de oogen weer dicht: we vonden hem nu niet politiek, maar wel scherp en kwetsend. »Ik maak men simmetje los, stopte mijn pijpje, deé mijn viscbje aan den haak, een klem vorentje, springlevend, waar ze dol op zijn, en wachtte nu maar trankiel, dood trankiel. Daar begon het lieve leven. Ik merkte zoo wat; een echt visschersoog kan 't maar alleen; mijn aas was gezien; ik wist
nog maar niet zeker door wie____en minder dan een half ponds
baars of een ponds snoek wou ik niet hebben. Ik ging verleggen: de ander me achterna. Ik was er nog niet zeker van. Ik ging nog eens verleggen en toen zag ik een schot door bet water. »Ik heb je, ouwe jongen,quot; murmereerde ik, »en weg zonk mijn dobber alsof hij er nooit geweest was; ik haalde, maar ja wel, mijn hazelaar boog als een hoepel; ik greep mijn sim en toen kwam oom kees even met zijn kop boven water: een infame groote kop en een bek die, zou ik zeggen, haast nog grooter was dan...quot;
»De snoek, waar wij zoo lang op geloopen hebben. Bram?quot;
»Neen, jongetjes, die zit er nog, maar dien haal ik wel den volgenden keer. Het was defectief een baars van drie pond.quot;
Daar brak de katoenen draad van Bram.
»Goed, dat je drie ponds baars daar niet aan gezeten heeft,quot; merkte de slimste van ons aan. Bram poogde om de aardigheid te glimlachen, maar kleurde toch meteen.
»Lange Piet!quot; mompelde een der kameraden, en instinctmatig drong hij zich tegen ons aan, hoewel de aangeduide persoon op den straatweg, dus zeker wel een tiental passen van het huis, waarin
194
II ERIN K ElilN GEN.
wij ons voor het open venster bevonden, voorbijging. Wij waren niet op ons gemak en Bram wel bet minst van allen. Dezen hadden wij nog nooit in zoo'n toestand gezien. Naald en draad trilden in zijn handen, en niet voordat lange Piet voorbij was, waagde Bram zijn hoofd omhoog te beuren en met een gluipenden blik in het rond te zien. Vreemd, hij had toch zeker nooit naehtegaalsnesten uitgehaald of bussen en stampers in de Langeraksche bosschen gesneden!
»'tls toch geen koddebeier. Bram'?quot; zoo plaagde hem een onzer, toen het gevaar voorbij was.
«Laat dat, jongeheer!quot; klonk het deftig, bijna plechtig antwoord.
»Plaag Bram niet; bij is bang voor langen Piet; er zijn er wel meer,quot; zei een onder ons, van wien getuigd kon worden dat hij tot die soort wel deugdelijk behoorde. De vredestichter bleek olie in het vuur te hebben geworpen; want Bram hief zich bijna rechtstandig op, waarbij wij zijn ruggegraat meenden te hooren kraken. De flauwe oogen werden verdonkerd en met een niet te ontleden aandoening van vrees, minachting of haat zei hij : »Bang voor hém, voor Piet Batenburg bang? Schud maar met de panden van je blauwen rok. Piet, al had je een ton achter je, ik heb je toch nog met een apen-rokje aan gekend en een wit boezelaartje voor, als Piet den huisknecht, als Piet den mosterdjongen... Bang, voor ham? Laatst kwam hij nog bij me, om me de maat te laten nemen voor een nieuwen rok met verzilverde knoopen en toen zei ik hem: »Piet, mercie, dank je: voor een kapstok werk ik niet.quot;
»Bram, tóch geloof ik dat je bang voor hem bent!quot;
Hij, die het zei, gaf geen acht op het ontevreden gemor, dat er uun zijn zijde opging. Het bleek later, dat zijn nieuwsgierigheid geprikkeld was en dat hij Bram tot spreken wou verlokken; den kleinen diplomaat gelukte de list volkomen. Naald en draad werden weggeworpen, de lange blauw lakensche broek, waaraan de »Mr. klee-derenmakerquot; bezig was, op zij geschoven. Bram opende de lippen, oru met een stentorstem lucht te geveu aan al de gewaarwordingen in zijn boezem saiimgeperst, maar scheen zich nog bijtijds bedacht te hebben, want hij boog zich tot ons voorover en fluisterde ons bijna in de ooren: »Weet je dan niet, dat hij van geboorte maar een huisknecht is en Trijntje zijn vrouw —ik beklaag de stakkerd — een keukenmeid?quot;
195
HERINNERINGEN.
»En nu eigenaar van Langerak! Zeker het hoogste lot uit de loterij getrokken? 'kWou dat ons ook zoo iets gebeurde.quot;
»'tMocht wat...! Neen, hij is er op een andere manier aan gekomen... door mij heeft hij het gekregen... waarachtig. God vergeef mij de zonde! maar waarachtig door mij! En hoe heeft hij er me voor beloond?... Jongens, ik wou niet veel, maar alleen wou ik, dat ik zijn kalen kop nog eens onder mijn gloeiend ijzer kreeg: hoe ik er over heen zou strijken! Hij kreeg van zijn heer een zak guldens, toen hij met Trijn ging trouwen, en daar zette hij een slijterij van op. Ik was toen al bekend als een goed visscher, en daar hij ook wel van de liefhebberij hield, zocht hij mij op. — »Bram!quot; zei hij eens, »je kunt me een pleizier doen; als je weer naar het wijd gaat van den A*** polder en je komt dan weerom in je bootje, wil je me dan wel een plezier doen?quot; — ïMet alle plezier, Piet!quot; zei ik, die van den prins geen kwaad wist. — gt;Welnu dan, Bram!quot; zei hy toen, svaar dan even bij Krijn, den sluiswachter, aan, sn vraag hem dan om dat vaatje, dat er voor mij klaar ligt, maar zorg dat er de zon niet op schijnt en dek het met je schakels dicht, dan blijft het koel.quot; — Goed, Piet!quot; zei ik en ik wist altijd nog maar van den prins geen kwaad. Ik had het al wel twintigmaal gedaan uit vrindschap, want ik moch den vent wel lijen, al vloekte hij me wel wat veel, toen ik op een keer weer bij den sluiswachter aanlei en het vaatje aannam. Ik had al dikwijls gevraagd wat er toch in zat, maar Harmen zei altijd dat hij 't niet wist, maar 't voor wagensmeer hield, dus een onnoozel artikel! Jawel, mooi onnoozel! Ik had weer mijn schakeltjes er netjes over heen gelegd, want het was zonnig weer en ik roeide trankiel voort met een goed zootje baars bij me; daar zie ik me bij »de draaiquot; de mottige facie van Van Oijen, die toen veldwachter was. »Goejen morgen,quot; zei :.k, want voor hem heb ik een beetje respect. »Goejen morgen,quot;zei hij, »heb je je zootje weer binnen?quot; De falsaris! Maar nóg wist ik van den prins geen kwaad. Ik schoot de grens van het dorp over. ^Goejen morgen, Bram!quot; klonk het bij de brug heel vriendelijk, en daar stond Van Diggelen, de kommies. 5gt;Laat ons je zootje eens inen. Bram!quot; Ik draaide bij, en toen ik bij den wal was stond Van Oijen er ook. »Wat heb je onder die netten, Bram?quot; vroeg Van Oijen, neen, het was Van Diggelen; en ik, die zoo innocent was als een
190
HERINNERINGEN.
pasgeboren kind, zei heel trankiel: dat's het vaatje wagensmeer, dat ik altijd voor Piet Batenburg meebreng. »Hoe dikwijls heb je dat gedaan. Bram?quot; — »Zoo dikwijls als ik uit visschen ber; geweest.quot; ■— »En dat's altijd voor Piet Batenburg, niet waar? Sla het tonnetje eens open, Van Üijen!quot; beval de ander op een echten kommiestoon; en toen, jongens, brak de bom los. 't Was alles klinkklaar jenever; ik had dus willen smokkelen! Of ik al zei, dat ik het voor Piet deê, ze lachten me uit en ze zeien, dat ze al lang op den uitkijk hadden gestaan, want dat er hoe langer hoe minder ingevoerd werd en dat ze toen door Piet Batenburg gewaarschuwd waren en op mij gewezen. Ik heb er voor moeten bloeden, jongens!quot;
»En je keekt hem na dien tijd toch niet meer aan, Bram? Dien gemeenen kerel!quot;
»Stil, jongeheer! Hij is nu zoo groot met den Burgemeester. Hij weet dat hij den duivel te vriend moet houden. Of ik hem sinds dien tijd niet meer aankeek? Ik moest wel. Ik kreeg het erg benauwd thuis. Vader stierf en moeder werd hard ziek; daar moest veel betaald worden en er was niet... Toen kwam de schurk — Godver-geef me dat woord! — toen kwam mijnheer Batenburg, want zóo werd hij toen al genoemd, op een schemeravond bij me, en toen zei hij me, dat hij almachtig veel meelij met me had gehad, en dat de wet al heel beroerd op me was toegepast en veel vieren en vijven meer! Maar hij wou en zou alles goed maken en op eene royale wijze zou hij dat. Hij ging uit de slijterij, daar hij Langerak gekocht had. — Hoe is 't Gods ter wereld mogelijk, dacht ik. Hoe veel vaten jenever heb je daarvoor wel moeten sluiken! murmureerde ik in me zelf. — Daar ik nu toch kennis bad gemaakt met het vak wou hij mij met moeder en Lies in de slijterij zetten... Ik wist niet hoe het kwam, maar die sluikpartij zat, me nog in den krop. Ik zei daarom: smercie, man! pas gehad! ik blijf snijer, al gaat er op het oogen-blik juist niet veel door de schaar.quot; Maar het was of hij 't er op gezet had om ons plezier te doen. Kort daarop kreeg hij moeder te zien, en die beet. Ze ging met Lies in de slijterij wonen en ik werd kostlegger bij zwarten Gerrit. Het duurde maar een half jaar, toen stonden ze allebei voor me met de waterlanders in de oogen... en toen stierf moeder gauw van verdriet en me Lies, me lieve knappe
197
HEllINNERINGEN.
Lies ook, nog geen twintig jaar... en ze moesten van de diakenie begraven worden, want ik had het niet.quot;
Bram had zijn rood katoenen zakdoek uit den zijzak van zijn buis gehaald en wreef er mee over zijn oogen. Wij zwegen allen; wij waren met hem begaan, omdat moeder en zuster van de diaconie begraven hadden moeten worden, maar begrepen toch bet rechte van de zaak niet, wat een onzer liet blijken door de vraag, waarom ze de slijterij hadden verlaten, waar ze 't toch wel goed hadden kunnen hebben,
daar Kees van Doorn, die er nu woonde, terdeeg zijn brood had-
ïOch, daar ben jelui nog te jong voor.... en dat 's goed ook. Nu moet ik het zwijgen; de goeje Lies zou het niet goed vinden dat ik er van sprak. Ze bad nog voor hem met den dood op haar lippen.
Pieter Batenburg, val nooit in mijn handen, nooit, nooit, schurk!quot;
»Dag, jongeheeren!quot; vervolgde bij na een poos zwijgens. Hij was zijn tafel afgeklommen en verdween in het achterhuis. Toen wij een oogenblik later zijn erf voorbijgingen, zagen wij zijn hoofd onder de pomp gebogen, en het was toch niet zoo warm dien dag.
«Wat zou dat met Lies zijn geweest?quot; vroegen we elkaar. Een onzer meende meer dan zijn kameraden te weten, en bield het er voor, dat lange Piet moeder en dochter ook had willen doen sluiken. We waren het daarover oneens, maar bleken toch eenstemmig in ons ongunstig oordeel over Langen Piet, dien we daar juist weer tegenkwamen en voorbij waagden te gaan zonder hein te groeten.
Ons zou hij niet zoo beet kunnen nemen als dien armen Bram Geels!
We waren allen gevraagd bij Mejuifrouw de Weduwe Bosker, rentenierster en huurderesse sedert tal van jaren van een net huisje — een cottage zouden de Bngelschen het noemen — staande en gelegen op |
het landgoed Langerak, ter zijde van het groote deftige heerenhuis. Het had wellicht vroeger als tuinmanswoning dienst gedaan; 3e ramen van de binnenkamer zagen op den moestuin, die er vlak langs liep, uit; maar de practische zin van den tegenwoordigen eigenaar had er eene andere bestemming aan weten te geven en door eene kleine verbetering er een woning van gemaakt voor iemand uit beteren stand. Het had niet lang leeg behoeven te staan. In de hoofdstad had er een betreurenswaardig ongeluk plaats gehad. Zeker
198
HERINNERINGEN.
199
deftig Heer, door het vermogen zijner vrouw iu staat op fatsoenlijken voet te leven, dacht ecluer het hoogere niet onbereikbaar. Hij werd handelaar in den modern hoogeren zin van het woord: handelaar zonder goederen. Hij zette een aanzienlijk kapitaal om in oliezaad, zonder dat hij nog ooit een enkele korrel had gezien; hij kocht partijen, die niet geleverd werden; hij verkocht er, die hij niet had; en het gevolg van dat alles was geweest, dat er op zekeren dag een pakschuit voor de deur van Mijnheer was komen liggen; dat er daarna meubelen op werden gedragen en dat eindelijk Mijnheer en Mevrouw met de kinderen in den stuurstoel neerdaalden, en in de kajuit, waarvan al de luikjes gesloten waren, zich gingen verbergen. Mijnheer had het ongeluk gehad Mevrouws fortuin te tiërceeren en ging na een eerlijk akkoord van dertig, eenigen beweerden zelfs van twee en dertig en een half percent, met zijn crediteuren aangegaan te hebben, van zijne betoonde energie uitrusten aan den boezem der schoone natuur op den huize Langerak. Hij stierf er, na eenige jaren het genot gesmaakt te hebben van krachtig te hebben mogen bijdragen tot de veredeling van het bokkenras, een diersoort waar hij ontzaggelijk veel mee op had. Vrouw en kindereren waren toen weder naar de stad getogen. De eerste scheidde met heete tranen van het graf van haar te vroeg gestorven gemaal, maar stamelde bij het afscheid, dat de opvoeding van haar kroost het vereischte. Het bleek later dat zij zeer wijs had gehandeld: de kinderen hadden een school gevonden en zij zelve een tweeden gade, van wien getuigd werd dat hij in energie en handelsgenie den eersten op zij streefde, maar, schranderder dan deze, het oliezaad veronachtzaamde voor de etfecten. Of hij, evenals de eerste aan den boezem der natuur met dezelfde praedilectie voor dezelfde diersoort eindigen zal, is nog onbekend, maar mag toch wel met eenigen grond worden verwacht. Wij scheiden echter in gedachten van die familie na de mededeeling, dat Mevrouw de Weduwe bij haar vertrek een prachtig vergulde pendule — product van vroegere weelde en voorwerp van gestadige zorg — aan den WelEdel Geboren Heer P. van Batenburg ten geschenke had gegeven, zooals deze luid genoeg verzekerde, die dat prachtstuk de eereplaats in zijn zaal had geschonken. Daar had het dikwijls genoeg de aandacht van den schoolmeester van ons dorp getrokken, die bij den aanblik altijd treurig werd en mompelde, dac
HERINNERINGEN,
hij minder slag had van manen dan een zeker iemand, en zich daarom tevreden moest stellen met het grootsche bewustzijn, gratis de nuttigste kundigheden onder zekere lieden te hebben verspreid.
De volgende bewoonster van het lieve huisje was de straks genoemde weduwe Bosker. Waar zij vandaan kwam en wie haar man geweest was, wisten wij niet, maar van onze jeugd af kenden wij haar als mejuffrouw Bosker. Het was een vrouw, die, eens gezien, niet licht weder vergeten werd. Misschien dat zij minder de aandacht zou hebben getrokken, indien zij in de periode der crinolines had geleefd; want haar grootste merkwaardigheid in de dagen van haar bloei was hare uitnemende tengerheid. Haar meestal koffiebruin katoenen kleed hing haar zóo eng om de leden, alsof deze er op gesteld waren geweest zóóveel gekend te worden als slechts de welvoeglijkheid het toeliet. Toch ware het hun grooter dienst bewezen geweest indien het kleed minder had laten gissen. De tweede merkwaardigheid van mejuffrouw Bosker was haar hoed. Zoolang wij ons konden herinneren hadden wij slechts éen fatsoen gekend en éen stoffage en éen soort van lint; het was of die hoed met bijna achtkanten bol en hoog gewipte luifel bet eeuwige leven had. Toch spaarde zij dien niet. Zóo slecht kon het weer niet wezen, dat zij. met haar beroemd hoofddeksel op, een even bedaagden omslagdoek om, en in de hand een monsterparapluie, die de chemische inwerking van lucht en zon op de kleuren overtuigend aantoonde, aarzelde de lange oprijlaan af te stappen om in het dorp hare kennissen te begroeten, die, het zij tot hare eer gezegd, juist niet altijd tot den gegoeden stand behoorden. Neen, zij keerde menigmaal bij de armen, mits zij reeds bedeelden waren, in, om er den troost te brengen van haar verlichte godsdienstbegrippen en de raadgevingen van haar door velen geroemd gezond verstand. Troost en raad geven, dus luidde het gerucht, deed zij gaarne en met liefde, maar een dukaten of een minder wichtige zilveren munt in haar zak steken, om die ongemerkt in de hand der schuchtere en onverdiende armoede te laten glijden, daarvan hield ze in 't geheel niet, of liever — zij kon niet weten of ze er niet van hield, daar zij 'tzich zelve wel nooit zal hebben afgevraagd — dat deed ze niet. Mejuffrouw de weduwe Bosker was gierig, dus fluisterde men, zóo gierig, dat ze er onhuiselijk van werd en nooit blijder uit de oogen keek dan wanneer ze
200
UERINXEK.IXGEX,
201
uit werd gevraagd, vooral indien er bij werd gevoegd: voor den geheelen dag. Men begrijpe dus de algemeene verbazing, toer; men vernam dat Juffrouw Bosker den zoon van een verre nicht tot zich had genomen — een jongen van acht jaren, met het voornemen hem te voeden en te drenken, te kleeden en te doen onderrichten. En het was nog wel een wilde speelsche gezonde knaap, wiens maag op de rechte plaats zat! Juffrouw Bosker ging sedert dien tijd meer dan ooit de lange oprijlaan af en was nog gevoeliger dan vroeger voor de uitnoodiging voor een heelen dag, hetgeen een reden was — zóó ver gaat soms de boosheid zelfs van de liefsten onzer — om haar nu juist maar halve dagen te vragen. Gelukkig echter voor haar, dat zij niet altijd de lange oprijlaaan behoefde af te gaan om te... maraudeeren — ja waarlijk, zoo waagden wij het te noemen — maar dat er in het heerenhuis naast haar een groote mate van herbergzaamheid gevonden werd. De eerst flauwe bekendheid van juffrouw Bosker met de familie Batenburg was van lieverlede welwillendheid geworden en in de laatste tijden zelfs gestegen tot hartelijke genegenheid en vertrouwelijkheid. Van de zijde van Juffrouw Bosker was het zeer goed te begrijpen. Op den huize Langerak werd op een couvert meer of minder niet gezien. In de laatste jaren toch verhuurde lange Piet er in het zomerseizoen appartementen, terwijl hij het geheele jaar door grossier was van gedistilleerd, likeuren, punch, handelaar in wijnen en houder van een aanzienlijk aantal zoo gehoornd als ongehoornd vee. Dat juffrouw Bosker door die cumulatie van ambten en bedrijven werd aangetrokken, was te begrijpen; maar dat de familie van Batenburg haar gezelschap zeer op prijs stelde, was het minder. »'tWas een vrouw van veel verstand en... weduwe,quot; klonk het om ons heen met ean wonderlijken trek om de lippen van hen, die de woorden uitbrachten. Het eerste geloofden wij graag en het tweede ook wel, maar kon het eerste ook als aanbeveling strekken, het tweede naar onze beperkte begrippen in het geheel niet. Maar hoe dat ook ware, uit een en ander hopen wij echter te zien afgeleid, dat eene uitnoodiging om bij Juffrouw Bosker den avond te komen passeeren, wel tot de uitzonderingen behoorde en derhalve eene te recht op prijs gestelde bijzonderheid was. Als zoodanig gold het ook thans en met een vermengd verlangen om er te zijn en om er te zijn geweest, togen wij op weg.
HERIN SERINGEN.
Juffrouw Bosker hud een logee; want in de verte zagen we reeds op bet bergje, dat voor het buis aan een soort van vijver lag en beplant was met een 1'raaien beuk, lange blonde lokken en een licht neteldoekscb kleed zooals, naar ons weten, niemand op ons gebeel dorp droeg of' op die wijze kon dragen. Waarom te verbergen dat het menig onzer, bloode aankomende mannen, bang te moede werd? Een dame uit. de stad met lange golvende krullen en een stijf uitstaand neteldoekscb kleed met volants, het was om te kleuren bij den eersten blik barer oogen, te duizelen bij den eersten lach van vroolijke spotternij, die niet uit kon blijven! Wij scholen daarom zoo bescheiden mogelijk weg bij de entree der onzen, zaten in de eerste oogenblikken op een randje van onzen stoel, wij jongens, die de hoogste kraaiennesten aan durfden en de beste stammen van het eölste eikenhakhout! Maar al zaten we ook schuins rechts uit te zien en wreekte zich onze besc hroomdheid ook aan ons hoofdtooisel, dat in de krampachtig bewogen vingeren ontfatsoeneerd en tevens berfatsoeneerd werd, wij merkten toch wel zooveel, dat Juffrouw Bosker een drommelsche knappe logee had. Mejuffrouw Van Staveren uit Amsterdam, zoo heette ze, en spoedig bleek het, dank zij de handigheid van de gastvrouw, die er prijs op scheen te stellen dat men het wist, dat ze een dochter was van een koopman en dat ze woonde op den Buitenkant, »het neusje van den zalm,quot; zooals een, der beeren het schilderachtig uitdrukte.
»Een lieve blondine!quot; zei mijn zuster tot haar gebuur, «jammer echter dat de blondines altijd iets flauws hebben.quot;
»Je hebt gelijk dat je een brunette prefereert,quot; klonk bet antwoord, en mijn zuster, die een brunette was, kleurde diep.
Een lieve blondine! ja dat was ze. Wij hadden weinig begrip van de lijnen der onberispelijke schoonheid, maar wij werden toch als geboeid aan die heldere blauwe oogen, die zoo vriendelijk blikten, aan die bloedroode lippen, donzige, waagden wij zelfs te prevelen, en alsof wij ons geloof een nog krachtig-fr bewijs dan aanschouwing konden bijzetten, aan die mollige zacht geronde kin. En dan dat lachje! De mooiste van dominees dochters kon in hare beminnelijkste-oogenblikken bij baar ter schole gaan om zulk een lachje te leeren! Maar neen, dat leert men immers niet, evenmin als men den blik van het oog veranderen kan? Dat lachje was de zonnestraal, die de
202
HEUINXETllNGEN.
ziel op het gelaat wierp, was eene uiting van het onzienlijke! Dwazen, die wij waren! Half droomend en met koortsachtigen blos zaten wij haar aau te staren, altijd natuurlijk, als zij haar oogen een andere zjj liet langs dwalen, wij, wien nauw het dons om de lippen wuifde, wij, anders te wild voor bet huisvertrek, hoeveel te meer voor een salon — ware het er ook een als die van Juffrouw Bosker — wij, slechts tevreden in den grooten tempel met het blauwe gewelf boven ons en den telkens wegdeiuzenden horizon tot grens! Er is iets onbeschrijfelijks rein in die eerste gewaarwordingen, welke den wordenden man als een nieuwe sfeer doen voorgevoelen; die hem in het weinig meer dan dierenleven, dat hij tot dusverre geleid heeft, van een hooger leven spreekt, 't welk de omringende natuur niet langer tot eenig richtsnoer, tot eenig voorbeeld heeft.
Maria was haar naam, zooals juffrouw Bosker mijn moeder toefluisterde, terwijl ze het blauw porceleinen kopje, waarin de thee geurde, aan de fijne maar bleeke lippen bracht. Dat kopjen duidde aan, dat zij dezen avond al zeer deftig recipieerde. Den meesten dei-aanwezigen was het bestaan van zulk fijn porselein in dit huis zelfs onbekend en bij velen deed de aanblik van dit voorwerp van weelde evenals van het wel ouderwets gefatsoeneerd, maar daarom des te zwaarder zilveren theelepeltje de tot dusver gekoesterde meening aangaande Juffrouw Bosker een voor deze weldadige verandering ondergaan.
»Marie vertrekt nog in lang niet!quot; zei de gastvrouw weer, zeker in antwoord op de eene of andere vraag, en haar oogen, waarin ik altijd iets byzonders meende te zien, wat ik iets leeps noemde, wendden zich met een blik, die, naar mijne schatting op dat oogen-blik, zoowel haar als Marie eer deed, naar deze. »0 ze houdt zooveel van de natuur, niet waar, Marie?quot; Deze, die zich, hoewel logée, met het schenken van thee had belast en te midden harer drukke bezigheden, waarvan zij zich met eere kweet, nog menig woord over had voor de jonge dames om zich heen, liet, onvoorzichtig genoeg, de gastvrouw die vraag nog eens herhalen. Had zij 'tmaar niet gedaan, want boe vuurrood werd de blanke koon! En, hatelijke Juffrouw Bosker, ge waagde te glimlachen, op zoo'n ondeugende wijze — zoo kwajongensachtig noemden we 't in ons binnenste — te glimlachen! Gelukkig, dat er een afleiding kwam er»
/
HEIllNNE RINGEN.
Juffrouw Bosker wel het hoofd moest omwenden naar de glazen buitendeur, waarvoor de nog ontbrekende gasten zich aanmeldden. Het was Mijnheer Van Batenburg met gezin, bestaande uit vrouw, zoon en dochter. Het was of ik eensklaps een smachtend verlangen naar buiten kreeg, naar buiten, waar de mosrozen haar knoppen wiegden op den adem van den zoelen avondwind, naar het bergje, waaar de beuk suizelde, waar de beek met de bleeke waterleliën kabbelde en waar... Marie — zoo droomde ik —- zich ook bevond! Ja, zij zou ook graag daar naar toe gaan, haar was het hier binnen zeker ook benauwd, want het purper van straks had nu plaats gemaakt voor een doodelijke bleekheid en deze weder voor een gloeiend •rood! Hadden wij maar een vorm wagen te geven aan hetgeen wij haar begeerte geloofden! Hadden wij haar maar naar buiten wagen ■te troonen I Maar dat was misschien niet eens haar begeerte, want hoe bevallig boog ze voor juffrouw Batenburg, die niet wist hoe zij 't had en maar gauw haar de grove hand reikte en haar toeknikte met eene uitdrukking, zóo goedig, dat al hare gedwongenheid en burgerlijkheid en lompheid, vooral zoo duidelijk tegenover eene gestalte als Marie, er als in schuil ging.
iWij zijn maar met de thee begonnen. Batenburg!quot; zei Juffrouw Bosker, die zich niet verwaardigd had uit haar stoel op te staan, ■maar een vriendelijk lachje voor hem en Trijntje en hunne kinderen ■een voldoend welkom had geacht. »'tls toch bekend, datje niet van vroeg komen houdt.quot;
sZegt niets; als je je maar niet aan het gewone maatje houdt!quot; heraam hij, en de meesten onzer waren óf te zeer gewoon aan 's mans gebrek aan vormen, óf waren zeiven nog te vreemd aan de wetten der wellevendheid, om in die woorden iets onhebbelijks op te merken, eene lompheid voor de aanwezigen, naar wier gezelschap hij, al te waarheidlievend, erkende juist niet veel te verlangen, eene beleediging voor de gastvrouw, wier karigheid hij aan de kaak ■stelde. Juffrouw Bosker scheen vereelt en antwoordde niet; zij knocpte het afgebroken gesprek met de naastbijzijnden weer aan, maar kon zich toch niet weerhouden van telkens naar den kant te zien waar Lange Piet zat. Durf ik den schendnaam nu ook neerschrijven, ik waagde hem te dier plaatse en op dat uur nauw binnensmonds te fluisteren. Het was de eerste maal, dat ik zoo dicht in de nabij-
204
__
I1EK1NNKRINGEX.
beid van den man was, dien ik vreesde en als gevolg daarvan baatte. Die bruine oogen, die in de diepe kassen als wegscholen, flikkerden en glommen, blikten overal rond; de fijne boven-, de des te grover onderlip was immer in beweging en plooide zich dikwijls zóo smadelijk, dat het, in de verte beschouwd, reeds pijn deed. Scbrander was de uitdrukking van bet gelaat of liever scherp, en het was of in de hoeken der oogen een glinsterend duiveltje zat, dat heen en weer sprong en de tong uitstak, die een angel was, en een lach deed hooren, maar een grijnslach.
iDaar volgen zeven magere jaren op!quot; grinnikte hij, een aanmerking zijner buren beantwoordende, een aanmerking, die hij zelf echter had weten uit te lokken. »Een logee en zoo'n partij! Je zult zien,, het eindigt nog met wijn.quot;
gt;Waar u zeker de leverancier niet van is,quot; hoorde ik mijn vader zeggen, en ik had wel in de handen willen klappen.
Mijnheer Van Batenburg wendde een oogenblik zijn oogen af naaide andere zijde, waar Marie zat: hij sloeg ze neer en toen weer op, en het was of het duiveltje in zijn oogen begon te dansen en zelfs te suizebollen van pleizier.
»Heb je gehoord van den jongen, dien ze tot zich genomen heeft?quot; vroeg hij, zich tot Mevrouw A... overbuigend.
»Een liefderijke daad. Mijnheer Van Batenburg, vindt u ook niet! 'tls waar, ze was een nicht van zijn moeder... en ze is, geloof ik,, wel goed voor hem, maar of't op den duur zal gaan...? zoo'n wilde knaap en zij zoo netjes en . .. zuinig?quot;
»Tocb niet voor hem — altijd wat de veteranen van haar kleeren-magazijn betreft... Daar komt hij aan; let op!quot;
De zevenjarige bevveldadigde trad beschroomd en aarzelend binnen. Hij was zeker de les vergeten, die de weldoenster hem stellig eenige oogenblikken vóór bet bezoek bad ingeprent, zoodat de strenge blik van Juffrouw Bosker op hem rustte, terwijl het hem op zoeten toon tegenklonk; »Als men binnenkomt dan groet men beleefd en gaat men naar iemand toe, om te vragen hoe iemand vaart.quot; Cornells herinnerde zich eensklaps bet vanbuiten geleerde, maar ging in zijn ijver te ver en begon waar hij had behooren te eindigen, namelijk bij zijne welbeminde pleegmoeder, wie een vluchtig rood over de wangen toog. »Domoor!quot; beet ze hem in het oor, maar liet hem
205-
HERIN'N ElUNOEX.
uit vrees voor verdere ongelukken, maar begaiin, terwijl zij, de geburen aanziende en voor dezen verstaanbaar, fluisterde: »Een halve wilde, maar met een goed hart!quot;
»En dat is toch het voornaamste,quot; hoorde ik antwoorden, waarmoe ik volkomen instemde. Het kwam me voor, dat Juffrouw Trijntje dit luide had moeten beamen, waardoor zij langen Piet misschien een oogenblik het zwijgen had kunnen opleggen. Een zacht maar nauw in te houden gelach, dat in de nabijheid van laatstgenoemde gehoord werd, gaf een wending aan mijn gedachten. Cornells, de rij langs gaande, was het laatst bij den heer Batenburg gekomen, die hem hartelijk verwelkomde en hem eenige woorden toevoegde, waarvan het gevolg was, dat Cornells een tip zijner lange blouse ophief, ten einde uit den zak van zijn pantalon iets te voorschijn te halen, bij welke beweging het bewijs van het kunstig overleg der achtbare pleegmoeder onverwacht geleverd werd. Dat gedeelte toch van de pantalon, dat door de Mouse bedekt werd gehouden, was van een geheele andere stotfage dan het onbedekte gedeelte zou doen gissen, en had zijn aanzijn te danken aan de garderole van Juffrouw üosker, nog wel aan een harer kleedjes, waarvan het bestaan voor ettelijke jaren gebleken, maar in de laatste maanden in twijfel getrokken was. Lange Piet kneep een zijner glinsterende oogen veel-beteekenend dicht, waarbij zijn gelaat een zoo spottende uitdrukking aannam, dat de stemmigste dames zich niet konden weerhouden van te glimlachen, en de jongste en vroolijkste van te proesten. Alleen Juffrouw Trijntje en de gastvrouw lachten niet. Gene zag met een trek van medelijden het arme jongsken aan, deze zond een «nkelen blik naar Pieter van Batenburg af, een blik, die, zooals ik meende te zien, hem, den geweldigen man, deed ontstellen. «Batenburg,quot; klonk het bijna bevelend van hare lippen, sstel den Heeren eene kleine wandeling voor!quot; en de op die wijze aangesprokene gehoorzaamde. Alsof ik mee tot de categorie van schepselen, met den naam van heeren bedoeld, dacht te behooren, maakte ik roij gereed en volgde ik, ware het ook in het achterste gelid. Het gesprek, eerst slepend, werd weldra levendiger en levendiger naarmate het zich in langen Piet concentreerde, die, door de eene of andere opmerking het verleden herinnerd, waarin hij anders, zooals ik wel eens hoorde, niet graag verwijlde, zich weldra van ieders oor meester maakte.
206
IIEIUNNERIXGEN.
»Is de tante eindelijk ad patres? Nu, Van Buren kan de dukaten gebruiken, ik meen er alleen mee, dat hij er leege zakken genoeg voor heeft! De domme eend! Herinner je 't nog, Burgemeester, dat hij in den Pranschen tijd Langerak had? Neen. 'tis waar ook, toen deê je misschien nog de naehtegaals en de lijsters plezier, zooals de jonge Mijnheer daar!quot; Ik rilde en werd geloof ik blauwbleek, want de man wees op mij. »'t Was een miserabel bange tijd; maar ik kon me er toch goed in schikken, opperbest, hoor! Van Buren, die Langerak toen had, zegt het mo niet na, neen waarachtig niet, de slimmerd! Hij had geld noodig. dadelijk geld, want zijn oudste jongen viel in de conscriptie. Ik had toen juist de leverantie gekregen voor het garnizoen van de vesting en ik liet er juist geen geld bij zitten. Mijnheer Van Buren scheen het te weten en kwam bij me. Hij wou leenen, zelfs tegen tien percent; ik hield me doof. «Misschien heb ik wel een kooper voor Langerak,quot; zei ik, en ik bood hem veertien duizend gulden in zilver, in klinkende specie. Hij keerde me driftig den rug toe; hij was vervloekt boos: dat heb ik graag, want daarop volgt altijd een best humeur. Toch bleef hij lang woedend op me gebeten en misschien zou hij het altijd wel gebleven zijn, als niet de conscriptie een kinketting was geweest. Hij vroeg me weer te spreken en bij hem te komen, maar daar paste ik voor; ik had liever dat hij bij mij kwam in de slijterij. Ik zorgde er voor, dat ik een paar nummers van de Leidsche krant, waar het relaas van den slag bij Austerlitz in stond, op de tafel had liggen, in de kamer waar hij ontvangen werd, en dat hij er een kwartiertje alleen bleef. Toen ik binnenkwam liet ik me een paar fijne fles-schen binnenbrengen, begrepen? Austerlitz deed veel en de roode baai de rest. Hij wou eindelijk Langerak voor veertien duizend geven, maar ik wou nu niet verder dan tien gaan, en de kerel deed het. De mooiste speculatie die ik ooit deed! Had hij tien jaar kunnen wachten, dan had hij er driehonderd percent meer voor gehad, en had hij 't tot nu toe kunnen uitzingen, dan zevenhonderd percent, niettegenstaande al de boomen van meer dan een voet diameter gerooid zijn.quot;
Het was me bang om het hart geweest bij de vertelling, gekruid door zoo menig krachtig woord, dat zelfs de meest verstokte realist van onzen tijd niet waagt toe te vertrouwen aan het papier. Het
2i)7
llEIUNNERINGEX.
was me bang om het hart geworden en het was me of ik Mijnheer Van Buren zag, heengebogen over het Leidsche dagblad, trillend van ontzetten over den vreeselijken moord op het slagveld waaraan hij zijn kind zou blootstellen, als hij de eischen van dien geldgier niet inwilligde. Misschien was de indruk, dien het verhaal op mij maakte, wel algemeen, want ieder zweeg behalve de notaris, die even glimlachte en daarbij meesmuilde, dat het al een heele mooie speculatie was geweest; maar de man was niet vrij: lange Piet hield alle jaren zulke groote veilingen van vee! —
Ik voelde behoefte om mij van deze groep te scheiden. Ik verwijderde mij ongemerkt, dwaalde den moestuin in en naderde het priëeltje, als geweven uit kamperfoelie en wilde wijngaardranken, die zich door elkaar hadden geslingerd, en wier ranken en loten van voren bijna een paar geurende mosrozen ontmoetten, wier bloemen zij als omhuifden. Ik meende het fluisteren van eenige stemmen te vernemen en stond juist in beraad wat te doen: stout voorwaarts te gaan of bescheiden terug te keeren, toen Juffrouw Trijntje uit het priëeltje trad. Zij had gewoonlijk een roode kleur, maar thans was die bijna gloeiend purper. »Je moet eens bij me aankomen, hoor!quot; zei zij, en ze nam mijn handen en drukte die hartelijk, »i.v heb iets heel lekkers, iets waar je veel van houdt ... dat heeft Mama me verteld.quot; — Haar ideaal week af van het mijne; in het, verhemelte zetelde naar het scheen voor haar het absoluut-aange-name. — »De heeren hebben't zeker heel druk; ik zie ze daarginder op het bergje... dat is nog geen gezelschap voor je, wel? Ze spraken over zooveel hooge dingen, daar ik ten minste niet bij kan...quot;
Wel gelukkig, goede sloof! dacht ik. Ik vroeg haar waar haar zoon zich bevond en zag haar een oogenblik aarzelen, maar toen den vinger uitsteken naar het prieel, dat Willem — zoo heette hij — met de schoone logee juist verliet. Juffrouw Trijntjes gelaat purperde in die mate, dat ik er schier van ontzette. 3gt;Een lief meisje! niet waar?quot; vroeg zy, heel zacht, en alsof ze begreep een zeer groote dwaasheid begaan te hebben, wendde zij zich snel af. Ik vond cok dat ze heel lief was en dat Willem nooit zooveel gebreken had geteld als thans. Wat de jongen zich al vermeette! Waarlijk, hij waagde haar in de lieve heldere kijkers te schouwen, zóó lang zelfs dat zij ze neersloeg; hij waagde hare vingertoppen aan te raken.
2 OS
HERINNERINGEN.
nog meer: hare blanke hand in de zijne te nemen! Ik gaf blijk van mijn tegenwoordigheid, door het hek, dat den moestuin afsloot, te doen kletteren, wat zeker een bekoorlijken droom verstoorde, want Juffrouw Marie trok ijlings haar hand terug, fluisterde eenige woorden, die zij zeker zelve niet verstond, en ijlde als een sylphide de aüée van oranjeboomen door, die haar van den jonkman afvoerde. Deze bleef haar een oogenblik naoogen en ging mij toen, hoewel hij mij bespeurd had, zonder mij met een blik te verwaardigen, voorbij. Het was gelukkig dat hij zich verwijderde en naar binnen stapte! Altijd had ik hem het beste gegund, hem, den wakkeren, eerlijken jonkman, meestal, als door een geheim verdriet gekweld, droef en somber gestemd, hoewel tevens goedig en vriendelijk als zijn moeder, wier oogappel hij was. Mijn onverklaarbare wrevel jegens hem hield dan ook slechts weinige oogenblikken aan en maakte plaats voor een geheel andere aandoening, toen ik zijn vader ginds langs de hooge dahlia's zag sluipen, het oog op het dicht heestergewas gevest, waar doorheen de plooien van een dameskleed even zichtbaar waren. Hij ontmoette er weldra Juffrouw Marie. Ik meende te kunnen begrijpen wat daar gefluisterd werd; spoedig zou het gansche dorp deelen in het geluk van Willem... Hoe ik dwaalde! Ik zag haar wang blozen en de hand, die zij zoo argeloos in die van Willems vader gelegd had, haastig terugtrekken! Ik zag haar deftig nijgen met een spottend glimlachje om de lippen en zich toen omkeeren, ik hoorde den krachtigen vloek, die langen Piet van de lippen gleed.
^Batenburg, ik wenschte datje binnen kwam ! Je doet... vreemd!quot; klonk het een oogenblik later zacht uit Juffrouw Boskers mond, maar niettemin met een zweem van hoogheid in den toon harer stem.
»Tot je dienst als altijd! Ik zocht den baas om hem een nieuw bloemperk voor je venster te doen aanleggen, Mina!quot;
»Goed, goed! Dat kau morgen gebeuren. Het verwondert me, dat je mi daarmee zooveel haast maakt. Je hebt me iets te vragen of... te verbergen, Batenburg!quot; De laatste woorden werden gehaast, maar nog zachter dan de andere gesproken.
»Te vragen heb ik altijd, Mina! te verbergen voor jou ... nooit iets.quot; sik blijf je vreemd vinden, maar nu toch minder dan straks... Wilde je allen eens toonen hoe onafhankelijk je was, toen je op VERLEDEN EN HEDEN. 14
HERINNERINGEN.
jouw manier met de kleedg van kleinen Cornelis spotte? Ik had de vroolijkheid, die je opwekte, dadelijk kunnen doen verdwijnen, indien ik eens de waarheid gezegd en bekend had, dat het pleegkind beter gekleed zou kunnen gaan, als zeker iemand minder noodig had en iedere schuld kon betalen.quot;
»Stil... stil... ik spreek je later... ik moetje spreken. Maar heb je niet gezegd dat ik gewacht werd?quot;
»Willem moet naar stad, op een kantoor. Ik heb het zijn moeder straks gezeid, maar ze wil niet van hem scheiden; ze zou niets overhouden, zei ze, en het arme zwakhoofd heeft gelijk. Toch moet hij vanhier... evenals mijn logée, Batenburg, en misschien wel om dezelfde reden... Begrepen? — Ga nu naar binnen!quot;
Ik trilde als een schuldige, die op heeterdaad was betrapt! Ik voelde, dat ik klappertandde als van kou ! Ik wenschte me verre van hier. Ik had gehoord wat ik niet had mogen hooren; ik vermoedde en begreep wat mij, ook om den wille van Mejuffrouw Bosker, altijd onbekend had moeten blijven. Toen ik het bosch van heesters, dat, zonder dat ik het wou, mij een schuilplaats was geweest, verliet, was de lange gestalte van den eigenaar van Langerak al een erg kleine geworden.
Het was een prachtige zomeravond. De lucht, straks zoo verschroeiend warm, hing thans lauw over bosch en beemd. Over de weide zweefde een nevel, die weldra zich tot een witte wade verdichtte; het was de dauw die de dorstende grassprietjes drenkte. De maan was verrezen en verlichtte met haar magisch licht het donker woud van eiken, dat ons verschiet bepaalde, en doortrok de witte wade op de weide als van een zilverblauwe tint. Alles rustte behalve het windeken, dat suisde of popelde of ritselde door het gebladert; het streelde ons de gloeiende wang, het gaf weer veerkracht aan de verslapte spieren. Alles was rustig, en behaaglijk genoten wij die rust; iedere stem in de natuur zweeg, en toch had ds avondstilte voor ons eene welluidende sprake! Zoete uren, aan de zijde van wie mij het liefst waren, doorleefd, de herinnering doet de wonde snerpen, want zij doet mij alleen gedenken wat ik verloor! Zoete uren, mij onvergetelijk, en dat misschien nog wel het meest, omdat de rust en de vrede welke zij brachten, zoo plotseling en vreeselijk
210
HERINNERINGEN,
211
•werden gestoord! Daar kwam toch een verward gerucht tot ons van een ernstig ongeval op den huize Langerak. Er waren vele appartementen verhuurd, zoodat men allerlei namen hoorde noemen! Niet lang duurde het echter of wij zagen den Burgemeester met overhaasten stap voorbijgaan, en het enkel woord dat wij opvingen, deed ons besluiten den machthebbende, zij het ook van verre, te volgen. Het ongeval, zoo hoorden wij nu, moest Juffrouw Marie overkomen zijn, maar van welken aard het was, bleef ons nog onbekend. Misschien zouden wij minder getroffen zijn geweest, indien wij het gebeurde in al zijn omvang dadelijk hadden kunnen overzien. Hoe meer wij het heerenhuis naderden, hoe bepaalder de geruchten werden, tot zij zich oplosten in de staving van een feit. Over een arm der vrij breede beek, welke geheel Langerak doorslingerde, en ter plaatse, waar zij op de algemeene vaart uitliep, lag een brug, rustiek uit boomstammen gebouwd, aan elkaar bevestigd door ettelijke ijzeren bouten en nagels. De vorige eigenaar had die reeds aldaar gevonden en de tegenwoordige had haar evenzeer gebruikt, zonder zich te haasten de herstellingen er aan te brengen, welke de voor eenigen tijd reeds veeg bevonden toestand vorderde. Hij had er zich in de laatste dagen alleen toe bepaald, aan weerszijden van den op- en den afgang een houten kruis te doen plaatsen, tot teeken dat men dien weg te mijden en derhalve den anderen kant der beek te kiezen had. Toch scheen de aanduiding niet voldoende te zijn geweest en de brug nog zwakker dan men haar gedacht had, want de lichte voet van Maria had haar ineen doen storten. Hoe het mogelijk was geweest dat zij, die op Langerak reeds verschillende weken had gelogeerd, die onvoorzichtigheid begaan had, was allen een raadsel. De val van eene hoogte, die nauwelijks een vijftiental voeten bedroeg, in een water van slechts geringe diepte, kon in gewone omstandigheden niet die noodlottige gevolgen hebben, als hier het geval bleek te zijn. Maar het neerploffen der boomstammen had het gevaar vergroot; een van deze had de ongelukkige zeker getroffen, die op het oogenblik dat wij er aankwamen, levenloos en met bloedend hoofd uit het water werd opgehaald. De bevallige sylphide, boe ze thans was misvormd! Het lieve aanminnige gelaat, waarop een uitdrukking van schrik, ja van afgrijzen was verstijfd! Een onbeschrijfelijk gevoel van ontzetting en van medelijden maakte zich
HERINNERINGEN.
212
van ons meester, en dat gevoel steeg ten top, toen de arme Willem, doodsbleek, de oogen schier puilende uit de kassen, aan kwam rennen en bij de gestorvene neersloeg, zonder een enkel wooi'd te uiten, maar na een vergeefsche poging om met de band haar te bereiken, die hij zoo innig had liefgehad. Juffrouw Bosker scheen de eenige der naaste vrienden, die haar tegenwoordigheid van geest niet verloren bad, die wist wat zij wilde en willen moest. Hoewel de schrik ook haar de leden deed trillen, gaf zij de noodige bevelen om de doode, voor wie de wetenschap niets meer vermocht, naar baai-woning te doen brengen, waarmede zij te meer haast scheen te maken, toen zij Batenburg, dien men sedert een kwartier tevergeefs had gezocht, van een geheel tegenovergestelden kant bedaard, als wist bij nog van niets, zag aankomen. Het kon zijn, dat het maanlicht er de oorzaak van was, maar bet gelaat scheen ons toe met een loodkleur overtogen te zijn. Ook hem liep een rilling dooi* de leden, toen hij naderde en het gebeurde scheen te begrijpen. Wij zagen hem zelfs een oogenblik stilstaan als aarzelend om nader te treden. Hoe onverklaarbaar ook, maar mij kwam het gebeurde in den tuin voor den geest; mij werd die doode herinnerd op het oogenblik, dat zij den ander verliet ora een zijweg in te slaan en hem te-ontwijken. Het was of ook Juffrouw Bosker aan dien avond dacht en Batenburg aanzag zooals zij hem gedurende baar onderhoud met hem had moeten aanzien, indien ten minste de uitdrukking van baar gelaat toen met haar woorden in overeenstemming ware geweest. Zij sprak hem niet toe, maar staarde hem aan, en die blik deed mij huiveren. Zij haastte zich echter de draagbaar te volgen waarop de doode gelegd was, en liet den vader met zijn zoon, die nog altijd bezwijmd, maar thans in de armen zijner moeder neerlag, alleen. Ik had eerbied voor de smart, die daar geleden werd; mijn oog werd vochtig bij de liefkoozing der moeder om haar kind te doen ontwaken; ik stemde mee in den juichtoon, dien zij aanhief, toen haar Willem het bewustzijn herkreeg; maar nu er jaren zijn voorbijgegaan en ik alle omstandigheden beter kan overzien, meen ik het recht te hebben te beweren, dat de moeder had behooren te bidden om verdonkering van dat bewustzijn, om het afsnijden van dien levensdraad. Welk een uitbarsting van droefheid volgde op het eerste ontwaken en welk een kreet van angst en wanhoop, toen Willem, het
HERINNERINGEN.
gelaat van zijn vader in zijne nabijheid bespeurend, de armen om den hals zijner moeder sloeg, als vroeg hij haar om bescherming! Welke woorden hij baar in het oor fluisterde kon niemand onzer verstaan, maar zij moesten vreesehjk zijn geweest, daar de goede moeder in tranen losborst en bem teederlijk kuste, de vader zicb afwendde en eerst eenige oogenblikken later een der vertrouwdste vrienden kon toefluisteren: »zeg Trijntje, dat zij den jongen naar buis brengt; ik geloof waarachtig dat het hem in bet hoofd is geslagen.quot; Toen daaraan voldaan werd, scheen hij bedaarder geworden en de heerschappij over zicbzelven herkregen te hebben; want toen iemand bet ongeval bejammerde, voerde hij dezen met zijne gewone levendigheid te gemoet, dat de jongen bet nog aan hém bad te danken, dat hij niet van de partij was geweest en mee was neergeduikeld. Hij had bem voor een half uur met een boodschap naar de slijterij gezonden en uit de manier, waarop de jongen gehoorzaamd had, bleek genoeg, dat het hem alles behalve welkom was geweest en bij liever met baar in den maneschijn zou hebben gewandeld, wat wel meer had plaats gehad! Maar boe bet geval zich bad toegedragen, zou wel altijd een raadsel blijven, daar er geen sterveling in de nabijheid was geweest. Sleobts bad hij Juffrouw Marie tegen bet vallen van den avond het heerenhuis voorbij zien gaan, den anderen kant van de beek langs; spoedig daarop was bij naar de boerderij gewandeld. De Burgemeester, tot wien het verhaal, dat van lieverlede een soort van pleitrede was geworden, gericht werd, schudde bedenkelijk het hoofd, maar zweeg. Allen zwegen en niets werd gehoord dan bet uitslaan van een paar riemen in de vaart, welke Langerak van die zijde begrensde en waar de laan, welke wij op onzen terugkeer waren ingeslagen, langs liep.
«Wie daar?quot; riep de Burgemeester, halverwege in het kreupel-boscb ter zijde getreden; maar er klonk geen antwoord; en toen hij het dicbte hout was doorgeworsteld en den achterkant was genaderd, zag hij door de kromming, die de vaart daar maakte, niemand meer, ofschoon bet piepen van een paar riemen nog flauw werd geboord.
Lange Piet bad den Burgemeester stil laten begaan, boewei het in zijn binnenste alles behalve kalm bleek te zijn. Hij bad gehaast in zijn zak getast, zijn zilveren koker te vborschijn gebaald en er een sigaar uitgenomen, hoewel hij wandelend in de open lucht nooit
213
H ERTNNE RINGEN.
rookte. Toen wij uit bet bosoli waren getreden in het volle maanlicht, zag ik dat hij de sigaar verkeerd in den mond had gestoken, wat bij zijne havannab's, die altijd aan de voor de lippen bestemde zijde van een pennescbacht waren voorzien, zeer goed merkbaar was.
Het geheele dorp was in gisting; aller gesprekken doelden op het plaats gehad hebbend ongeval. Als Willem voorbijging, schouwde altijd een paar oogen over de glasgordijntjes, zelfs van het armelijkst huis; als hij naar de kerk ging wendde schier ieder hoofd zich naar fiem toe; ieder voelde medelijden met den armen jongen, wiens intiem leven plotseling was ontsluierd. Maar dit medelijden was hem onverdraaglijk en droeg er toe bij, om hem naar eene verplaatsing te doen verlangen, welke hem eindelijk vergund werd. flij ging naar de stad en kwam slechts zelden meer over, en zoo hij het deed, was het slechts voor enkele uren, welke hij alsdan kij zijn moeder alleen doorbracht. Toen hij verdwenen was, werd ook het ongeval van lieverlede vergeten en in vervolg van tijd alleen nog herdacht in den dorpsscheerwinkel, Zaterdagsavonds, als de mannelijke bevolking zich voor de Sabbatsruste voorbereidde. Ik heb echter reden te onderstellen, dat een der dorpsbewoners dit ongeval nimmer vergat, want vele jaren later, toen ik hem in zijn laatste ziekte bezocht, begon hij er van te spreken en deelde hij mij een feit mee, dat hij naar de inspraak van zijn geweten niet eer had mogen openbaren, en dat veel, van hetgeen zoo lang raadselachtig was geweest, verklaarde.
Stond het gansche dorp ontzet over den plotselingen dood van juffrouw Boskers logee, het scheen dat bet op niemand zulk een diepen indruk had gemaakt als op Bram Geels. Hij had den nacht, volgende op bet ongeluk, geen oog kunen sluiten: telkens toch zag hij niet alleen de brug instorten en Marie naar beneden storten, maar hoorde hij ook bet kraken van het hout en den angstgil dei-ongelukkige. Bij het aanbreken van den dag was hij afgemat opgestaan. Tegen zijne vaste gewoonte was hij niet in zijn bootje gestapt, om de dobbers, den vorigen avond gezet, op te gaan halen; hij bleef in huis en zat op een wrakken stoel, met schuddend hoofd en trillende lippen. Van tijd tot tijd balde hij de knokelige vuist of vouwde
214
HERINNERINGEN.
hij de hand, bij welke beweging hij zacht, heel zacht, den naam zijner gestorven zuster. Lies, uitbracht. Hij was in spanning, in tweestrijd. Hij klom op zijn tafel waar het werk opgehoopt lag, daar hij in de laatste dagen, dank zij den gestadigen binnenwinden, kwistig aan zyn hartstocht voor de edele vischkunst geofferd had. Maar het werk vlotte niet; hij zat daar wel langen tijd, zooals hij het noemen zou, trankiel, dood trankiel, maar de draad hing slap bij zijn handen en de naald lag tusschen zijn vingertoppen te slapen.
sGoejen morgen, Bram!quot; had het eensklaps geklonken, en voor hij er op bedacht was, had lange Piet vóór hem gestaan.
Wie hij ook had kunnen verwachten, dien man zeker niet. In het eerste oogenblik trok hij, zooals gewoonlijk bij den aanblik van Batenburg, het hoofd tusschen de hooge schouders in en sloeg hij de oogen neer, maar toen de eerste verbazing voorbij was, poogde hij gehoor te geven aan de stem in zijn binnenste, die hem toeriep, dat hij langen Piet terdege aan mocht zien.
»Ik zeg: goejen morgen. Bram!quot; herhaalde de ander.
»Van 'sgelijken!quot; stamerde de toegesprokene, »of neen... geen goejen morgen!quot;
»Wat's dat'? Een slechte vangst gehad'? Maar bij lichte maan loopt de paling ook niet, man!quot;
»En toch ben ik blij dat we lichte maan hebben...quot;
»Zoo. Wel, man, je maakt me nieuwsgierig. Waarom ben je zoo blij?quot;
»£r gebeurt veel in donker, wat bedekt blijft... God, was dat ook maar bedekt gebleven...! Lies, Lies! — Ga weg. Satan, die het van onzen lieven Heer schijnt te winnen! Want gaat het je niet goed, alles voor den wind? Ben je niet rijk, niet gezien, bevriend zelfs met den Burgemeester...? en toch maar een schurk!quot;
sBram Geels!quot; Batenburgs oogen spatteden vuur. Hij had den man wel willen verteren door de bliksems, die er in zijn blikken flitsten; hij had graag een bankje van duizend aan de dorpsarmen willen geven, als hij dien man van zijn tafel had kunnen doen neertuimelen en voor altijd verstommen. Maar hij kon dat niet, en daarom moest hij zich bedwingen en zijn wrok tot later bewaren; daarom bleef hij na dien uitroep een oogenblik zwijgen, deed hij vervolgens een schrede nader en reikte Bram de hand, terwijl hij
215
HERINNERINGEN.
hem vriendelijk toevoegde: »Ik vergeef het je, want je denkt dat ik schuld heb... je hadt Lies ook zoo lief.quot;
Bram trok zijn hand, ja zijn geheelen arm haastig terug: er kwamen geen woorden, maar slechts klanken over zijn lippen.
»Ook goed!quot; zei de ander, gt;wil je niet geholpen wezen, blijf dan eeuwig een ongeluk op je snijerstafel. Ik was hier nog wel gekomen om je een propositie te doen. Waarachtig, Bram, wat er gebeurd is heeft me verdoemd gehinderd, en dat je zoo achteruit ging, nog meer. Ik wou je zoo graag in een goed doen helpen...quot;
»Dat heb je altijd willen doen. Eerst Lies vermoord, zooals gisteravond die andere ook. Satan ! Maar onze lieve Heer is je tóch te sterk!quot;
»Wat bedoel je met die woorden? Durf je die voor den Burgemeester herhalen, Bram Geels?quot;
sDadelijk: ga maar mee. Ik was het ook al voornemens te doen, maar het zou me lang zoo vlot niet gaan als ik alleen was. Ga maar mee. Piet van Batenburg!... maar je hebt er het hart niet toe!quot; riep Bram, die van de tafel was afgesprongen en recht tegenover den rijken man stond, wiens meerdere hij thans wel in ieder opzicht scheen.
»En wat zou je dan wel vertellen, gek?quot; vroeg de ander, die zijn innerlijken angst in een smadelijken glimlach en den toon van minachting verborg.
gt;Dat ik gisteravond onder den houtwal van Langerak lag om mijn dobbers uit te zetten en daar de stemmen hoorde van langen Piet en van de vreemde Juffrouw, die den zoon wachtte, maar den vader niet; dat de vader het meisje van zijn zoon... schurk, schurk!... en dat het arme schepsel, zeker in haar doodelijken angst om je te ontloopen, de wrakke brug oprende en toen... maar de rest is bekend.''
gt;En wie zal dat mèt je vertellen. Bram Geels?quot; vroeg de ander, wiens gelaat met een blauwachtig waas overtogen werd. »Om iets te bewijzen moet men twee getuigen hebben.quot;
»Twee? — Ja, daar heb ik ook van gehoord!quot; fluisterde Bram, terwijl hij het hoofd een weinig liet zinken.
»En het is goed ook, Bram, dat de Burgemeester alleen maar naar twee zal hooren; éen mocht zich ook iets verbeeld hebben, omdat de wrok in zijn hersens speelde, mocht eens een sprookje ver-
216
IIEUINNERINGEN.
tellen, om een ander eens een onpleizierig oogenblik te bezorgen.quot;
»'tKan me niet schelen, twee of een, ik zal 't bij onzen lieven Heer bezweren, en men zal uit je verleden kunnen nagaan of het waar is of niet; en als de Burgemeester het niet kan, dan zal je zoon of je vrouw het wel kunnen, en als de Burgemeester je niet kan straffen, dan zal je zoon of je vrouw het wel doen; en die twee zal ik toeroepen: Zooals de smokkelaar het land besteelt, zooals de gemeenheid het kind van de arme weeüw onteert, zooals de vroegere livreiknecht zich rijk woekert, zoo trapt de man zijn vrouw, zoo rooft de vader het liefste van zijn zoon... en vrouw en kind zullen me gelooven. Piet van Batenburg, al kan de Burgemeester het niet, omdat er maar éen getuige is!quot;
Nooit had Bram zoo lang en zoo krachtig gesproken. De arme ellendige kleerenmaker, die gewoon was van zijn stoel op te staan als er maar een jongeheer voorbijging, die hem aankeek, scheen wel ■een machthebbende, die bevelen gaf welke niemand waagde te weerstaan. Hoe meer Bram zich van zijn kracht bewust werd, des te meer werd Batenburg het van zijn zwakheid, en hoe lager de persoon stond, die thans zijn meerdere was, des te grievender was de vernedering. Batenburgs vingeren trokken krampachtig en kwetsten zich schier aan het juweel van den ring, die zich aan den wijsvinger bevond.
»Maar je zult hem dat niet toeroepen,quot; zei hij gesmoord op een toon, die het midden hield tusschen bede en bedreiging.
»Ik zal het wèl doen! Ik zal 't het heele dorp toeroepen, en dan zullen zij het óok hooren. Op de bloote knieën dank ik den lieven Heer, dat hij me de gelegenheid geeft Lies, de vermoorde Lies, te wreken!quot;
»Je zult het niet doen!quot; riep de ander, en thans lag er in den toon een bedreiging; »want ik zou er je voor weten te doen boeten. Je kent me genoeg om te weten, dat ik ieder onder den voet krijg die mij bijt... pas dus op!quot;
»Ik ben oud en arm en ellendig; krijg mij maar onder den voet; hoe eer ik bij moeder en Lies in den hoek der bedeelden kom, des * te beter... als ik je maar eerst de hel in huis heb gebracht, als ik je maar eerst heb hooren vervloeken door vrouw en kinderen!quot;
»Bram Geels, als je een woord durft spreken, dan jaag ik Lies
217
4
HERINNERINGEN.
nit haar graf; dan zal ik vertellen, dat ik de stadsjuffer mooi vond omdat ze zooveel op Lies leek, op Lies, die mij in de armen sprong, en die ik daarom in mgn slijterij met baar moeder plaatste.quot;
Bram deed een stap achterwaarts, doodsbleek en met de oogen als verglaasd. Op zulk een wraak van de zijde des anderen had hij niet gezonnen; de steen, dien hij Batenburg naar het hoofd wierp, sprong op het zijne terug. Hij bedekte zich het gelaat met de handen en borst in tranen uit. De nagedachtenis van Lies zou hij doen bevlekken, van Lies, van wie niemand iets kwaads wist en die men aan de tering dacht gestorven! Hij zou dat nooit doen, nooit! Maar dan zou hij ook moeten afstaan van zijn wraak, dan zou hij zijn liefste begeerte moeten opoiferen! Hij wendde zich af en boog het hoofd tot op de tafel en borg zijn gelaat in de snippers en stukken laken, die er zich bevonden.
»Bram Geels!quot; zoo klonk het zacht aan zijn oor, »zoo satansch kwaadaardig ben ik niet als je wel denkt; jij zwijgt en ik betaal, Bram! Daar heb je iets op hand, vrind!quot; Hij duwde hem bij die woorden een bankje van vijf en twintig in de hand.
»Weg, weg! mijn deur uit! Geld van jou aannemen,'t is gestolen, 't is gewoekerd. Mijn deur uit, of ik sta voor mij zeiven niet in!quot;
»Gek!quot; mompelde de ander, zijn bankje weer opstekend en heengaande: sliij zal zwijgen; ik ben er zeker van. Toch wou ik dat bij 't geld genomen had; nou moet ik den stumperd nog maar bedanken. Wie kon ook denken, dat zoo'n vent zoo kieschkeurig zou ■wezen? Vervloekte historie!quot;
Maar de zon scheen zoo vroolijk en bestraalde hem zoo vriendelijk, dat hij spoedig alle zwartgallige gedachten verdrijven en den gewonen arbeid opvatten kon. Hij was, weinige weken na het vertrek van Willem, het gansche geval nog eer vergeten dan het dorp.
»Satan, die het van onzen lieven Heer wint!quot; mompelde Bram dikwijls, als hij op zijn wrakken houten stoel met gescheurde matten zitting voor zijn kluisken neerzat en den voorspoed en de heerlijkheid van Pieter van Batenburg, eigenaar van Langerak, aanstaarde. De goede stumperd wist ook niet, dat de Nemesis reeds dikwijls in de verte hare geeselroeden had doen snerpen en thans van nabij in aantocht was. Juffrouw Trijntje stierf, en al schonk haar man haar ook een gemetseld graf met blauwe zerk, de schim van de over-
218
HERINNERINGEN.
219'
ledene was maar niet in die verzegelde groeve te houden en vervolgde hem tot in de nabijheid van juffrouw Bosker, wier bijzijn hij meer nog dan vroeger zocht, hoewel hij onder haar looden schepter nog dieper dan vroeger boog. Hoe hij haar ook leerde haten, hij bleef haar bezoeken en gehoorzamen . Eindelijk sloeg de verlossingsure. Juffrouw Bosker werd mede tot de haren verzameld en door hem naar de laatste rustplaats heengeleid. Om meer dan éene reden scheen die dag voor hem een aanvang voor een nieuw tijdperk, en dat was hij ook; maar in gansch anderen zin dan hij dat bedoelde. Het testament van Juffrouw Bosker werd geopend. Vele van de vrienden hadden hem reeds gelukgewenscht, daar de erflaatster geene verwanten had, die zij eenige liefde toedroeg; het pleegkind toch was op zijne eerste zeereize gestorven. Vermoedde men ook dat ze niet rijk was, Piet van Batenburg wist beter dan iemand, dat ze meer bezat dan de schijn aanduidde. Eenige mildheid van haar kant zou hem zeer goed te stade komen, daar zijn kinderen, die zich elders gevestigd hadden, het hem »duivelsch lastigquot; maakten, terwijl hij veel minder rijk was dan zij vermeenden en door latere mislukte ondernemingen zelfs Langerak voor een gedeelte hypothecair had moeten verbinden. Hij waagde zoon en dochter niets te verwijten; hij durfde evenmin een beroep doen op hunne kinderliefde. Juffrouw Bosker zou hem dus kunnen helpen. Zij had het echter niet gedaan. Het testament wees een verre nicht tot eenige erfgename aan, en aan deze-werd tevens eene schuldbekentenis ten laste van vriend Batenburg vermaakt ten bedrage van tien duizend gulden! En hij had jaren gebogen en al de luimen der Sultane verdragen, juist om die schuldbekentenis! Bram Geels, had je getuige mogen zijn van de bittere-grievende teleurstelling! Je hadt dan misschien nog grooter vreugde gesmaakt dun toen je werd aangezegd, dat Juffrouw Bosker je met een legaat van vijftig gulden, hoewel niet vrij van successie-rechten,, had bedacht! Of neen, de angel van den haat was in de laatste tijden bij hem verstompt.
Hoe bekrompen van geest Bram Geels ook mocht zijn, tóch begreep-hij, dat de haat een hartstocht was van het zondige en verderfelijke lichaam, en de eerlange ontbinding van het zijne gevoelde hij voor.. Hij koesterde in zijn laatste levensdagen maar éen wensch, en tot de vervulling van dezen had hem de gift van Juffrouw Bosker, die hij.
*
HERINNERINGEN.
ternauwernood had gekend, in staat gesteld. Toen hij de oogen voorgoed gesloten had, vond men onder zijn hoofdkussen een linnen zakje met vijf en veertig gulden; dit was bestemd, zooals het stukje papier aanduidde dat er bij gevonden werd, voor zijn begrafenis. Hij had er altijd voor gevreesd dat hij, evenals moeder en zuster, voor rekening van de diaconie zou worden weggebracht.
Tien jaren later stonden wij op de plek, waar wij het heerenhuis van Langerak hadden gekend. Het huis was verdwenen evenals het rijke geboomte, dat het had beschaduwd of omringd. Langerak was bij gedeelten verkocht, en het vak, waar wij ons bevonden, was ten deel gevallen aan eenige kleine burgers, die den grond tot bouwland hadden omgewerkt! Wij vonden er aardappelen op gepoot, op wier stengels de geheimzinnige ziekte was neergedaald. Ter zijde stond nog het huis, eens door Juffrouw Bosker bewoond. Na haar dood had lange Piet er verblijf gehouden, jarenlang alleen, jarenlang starende op de verwoesting om hem heen.'s Ochtends na een storm-achtigen novembernacht had men hem dood gevonden voor zijn legerstede.
»Gevloekte grond!quot; stamerden wij met een zweem van bijgeloovige vrees. Goed, dat een onzer een wending gaf aan onze gedachten door de woorden: »Komt, laat ons liever een cijns brengen aan de nagedachtenis van wie wij eerden en liefhadden.quot;
220
Gelukkig behoefden wij niet ver te gaan, om de plaatsen te betreden waar zij gewoond en geleefd hadden, de vele lieve vrienden •onzer kindsheid, en niet de minste onder hen was de aartsvisscher — Bram Geels.
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
De spin zat in baar webbe.
Mevrouw Janson bad baar geliefkoosde plaats ingenomen achter de dicbtgescboven vitrages van de zijkamer in baar villa Buona Speranza. Waren de vitrages open, dan zat zij daar in offieieele qualiteit rechtop in den oudenvetschen leunstoel met versleten trijp bekleed; waren zij echter dicht, zooals thans, dan zat zij daar officieus. ongedwongen en zich geheel overgevende aan eigen indrukken en beschouwingen. Den rug zoo ver mogelijk achterovergeleund, ten einde alle ledematen de meest mogelijke rust te geven zoodat de baar inwonende geestelijke kracht zich in al haar omvang kon uiten, bet scherpziend en helder blauw oogenpaar gevestigd op de tegenover baar liggende villa: Denvenuta, gaf zij zich over aan bare beschouwingen en logische gevolgtrekkingen. Zij had dat een goed deel van haar bijna vijftigjarig leven, naar haar overtuiging met uitmuntend gevolg, gedaan; was steeds spoedig door de oppervlakte van bet waargenomene heengedrongen, had dan de kern bereikt, deze met snelheid onderzocht en geproefd, om dan bijna altijd met den uitroep te eindigen, die van teleurstelling tuigde: »'t Loont eigenlijk de moeite niet!quot;
Maar, mevrouw Janson, getroostte ge u die dan niet, om door het
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
bestudeeren van anderen u zelve beter te leeren kennen? om u te spiegelen aan de tallooze eigenaardigheden van uw evennaasten en daardoor op de uwe een helderder licht te werpen? Zeker, zeker! Zij was toch zelden beter gestemd, opgewekter, krachtiger en strijdvaardiger, dan na de gewone conclusie, steunende op de afgesloten reeks harer waarnemingen.
Maar thans waren deze nauw begonnen, al duurden ze ook reeds weken. De weg, voor haar meestal zóózeer gebaand, dat bij den aanvang reeds het einde kon worden vermoed, was hier zoo kronkelend, zoo vol struikgewas, hoogten en holten, dat het haar ditmaal waarlijk moeilijk viel dien te meten.
De bewoonster toch van Benvenuta was haar meer en meer een sfinx geworden. Was 't wonder, dat de zucht tot onderzoek daardoor nog was geprikkeld? Hoe minder zij had kunnen te weten komen, des te meer was ze er van overtuigd geworden, dat het »wetenquot; hier een ruime winst zou opleveren.
Wat was er gebeurd?
In de eerste dagen van Mei had een groote verhuiswagen voor het zeer vervallen huis van de villa Benvenuta stilgehouden.
Dat was de eerste verrassing voor Mevrouw Janson geweest, die in haar uitgebreiden kring van kennissen maanden lang had beweerd en staande gehouden, dat de villa, tegenover de hare, nimmer zou worden betrokken door eenige familie van rang en stand. »Vies, in allen deele viesquot; was alles door den vorigen bewoner achtergelaten, en vies was alles na diens vertrtV gebleven, wat weinig voor het doorzicht van den eigenaar getuigde. De tweede nog grootere verrassing was: de inhoud van den wagen. »Het eene groote meubelstuk voor, het andere na!quot; zoo verhaalde ze haar kennissen; »maar oud bij nieuw als op een boêlhuis en alles bestoven, bekrast, niet onderhouden, kortom of 't geen eigen goed was!quot; En na dien eersten wagen volgde nog een tweede, maar veel kleiner, met eenige manden; en toen een vigilante, waaruit een boerevrouw stapte, gevolgd door een juffrouw, neen maar, met een hoed, als er voor vijftien jaar door Mevrouw Janson werd gedragen en een chdle, zooals door haar mama steeds in eere was gehouden. In één woord: een soort van mummie, van achteren ten minste, want van voren had ze haar niet te zien kunnen krijgen. En die mummie had bij 't uitklimmen een lang-
224
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
werpig, blijkbaar zeer wichtig, kistje van gegalvaniseerd ijzer uit de band laten glijden, en de boerevrouw bad haar willen helpen, maar daarbij de mand, die ze droeg, laten vallen, waardoor er lepels en vorken, twee trekpotten, een melkkan en nog heel veel meer glim-mends op de straatklinkers voor de vervallen stoep waren komen neerkletteren. Dat was alles zeker zilver! Waarom zou 't anders zoo zorgvuldig van 't overig huisraad zijn afgescheiden gehouden en zoo zorgvuldig bewaard? Ja, 't was zilver en dan hield het kistje, dat de mummie zelve droeg, zeker nog iets kostelijkers in — effecten... stapels effecten !...
En sedert mocht er in dat huis veel zijn gebeurd, daar buiten was er niets van gebleken. Al de neringdoenden uit het dorp hadden zich gehaast aan te schellen en waren te woord gestaan door de boerevrouw, die Geldersch sprak en van Deutichem afkomstig was. Ieder hunner had de kleinst mogelijke boeveelheid waren moeten leveren en telkens moetep hooren, dat het hier wel een streek geleek waar ieder »het paling-stroopen best kende.quot; Van de Juffrouw zelve wist evenwel niemand iets te vertellen. Alleen een klein loopmeisje, een deern van nog geen tien, die de school verzuimde om boodschappen te doen voor een stuiver, had haar gezien, en van dat dom gansje had Mevrouw Janson de eerste iets afdoende inlichtingen ontvangen, 't Was daar juist geschied! Een oogenblik vóór Mevrouw haar observatiepost had betrokken. O, 't zag er binnen zoo mooi uit! had de kleine, die aangeroepen was, verklaard. Aan den muur hingen schilderijtjes, 't leken wel dominees, maar veel meer mans dan de bleeke magere hier uit het dorp. Eu dan hing er nog, wat vader en moeder ook baddden, maar in veel zuiniger lijst: »de reis naar de eeuwigheid.quot; En de Juffrouw zag er geelbleek en erg beenig en heel strak uit, en ze had bijna groene oogen, en, zoo waar! een snor, zoo wat grijze stoppels, en ze had bijna haar boodschap niet kunnen doen, zoo had het ouwe mensch haar aangezien en daarbij haar bleeke dunne lippen als opgegeten. Wat dan haar boodschap was geweest? bad Mevrouw natuurlijk gevraagd. Dat de nieuwe dienstbö met den volgenden trein uit Uitert zou komen.
Daar kwam dan ook een half uur later een jong, net gekleed meisje, — zeker beneden de 19 jaar »vanwegens de personeele belasting !quot; — met de kleine loopgans aan en een kwartier daarna
VERLEDEN EN HEDEN. 15
MEVROUW JANSONS VlUENUIN.
vertrok de boerevrouw, van wie men alleen maar wist, dat ze plat Grelderscli sprak en uit Deutichem afkomstig was.
De dienstbode, die mee had helpen verhuizen, werd teruggezonden en door eene, uit een geheel andere buurt, vervangen! 't Gaf op nieuws te gissen ... te peinzen, en naar meer licht te verlangen!
Daar hield 't bekende doktersrijtuig voor de villa Benvenuta stil en bleef er wel een kwartier staan. Mevrouw scheen 't een uur toe. Zij was steeds gewoon naar den duur van 's mans bezoek den ziektegraad der patiënten te berekenen, en naar dien maatstaf vreesde zij het ergste voor de nieuwe bewoonster. Zou ze den dokter straks binnenroepen? Maar dan liep ze gevaar de jaarrekening met éen visite verhoogd te zien. En ze was door en door gezond en haar dochters waren de blozendste rozen en haar man de stoerste eik van 't heele dorp. Maar zij zou 't wel zóo weten aan te leggen dat hij, hoe gauw ook in 't opteekenen, zijn gouden potlood en zijn recepten-boekje wel in den zak moest houden.
«Dokter!quot; riep ze van het venster naar de buitendeur gesneld, toen ze hem het huis van Benvenuta zag uitkomen.
De aangeroepene knikte, gaf zijn koetsier een wenk, waarop het rijtuig wendde, en stapte op baar af. Zij haastte zich van de stoeptreden neer te dalen, om hem op te vangen en buiten te houden, maar hij stevende, haar even goedendag zeggende voorbij, de open huisdeur in, naar de binnenkamer, waarheen zij hem haastig volgde en hem in 't rond ziende vond staan.
»0, u is de patiënte merk ik,quot; en hij nam haar rechter pols.
»Dokter, ik wou u vragen . . .quot;
»Jawel, 't is 't voorjaar — irritatie in 't bloed .. . gestellen als 't uwe kunnen soms té gezond zijn,quot; en hij greep naar het receptenboekje en het gouden potlood.
«Ik dacht in 't geheel niet aan mij, maar aan de arme zieke van hierover... Toch niet ernstig?quot;
»Lichte bloedvergiftiging... heeft niets te beteekenen . .. vroeger aan malaria geleden ...quot;
»En de burgemeester zei me, dat juffrouw Krempe... heet ze niet zoo?'' — de ander knikte toestemmend — »van Vorden kwam, uit den achterhoek, waar' 't kurkdroog is evenals hier. Hoe oud zou
22G
Mnviiomv jansons vuienwn.
ze zijn? Rijk, niet waar, maar gierig? Of zou ze de goede dagen gehad bebben ?quot;
»Ze zei me in 't Noorder-kwartier te bebben gewoond... te Scbagen.quot;
sSchagen .. . Scbagen . .! Daar woont een van mijn oudste vriendinnen, die veel aan rheumatiek lijdt.quot;
»Adieu, Mevrouw!quot; De dokter stond al in de gang. »Ik moet toeb de aptheek voorbij. Ik laat u wat bloedzuiverends bezorgen...quot;
»Maar, dokter .. . dokter... ik heb niets noodig!quot;
Hij hoorde 't niet meer; hij was met haastigen groet het huis uit en zijn rijtuig in gestapt en wuifde met een gul lachje haar een hartelijk vaarwel toe.
«Inhalige vent!quot; mompelde ze verontwaardigd. »Toch weet ik nu iet s.quot;
't Was haar eenige troost!
Een oogenblik later was zij den inhaligen vent vergeten en bezig met te schrijven aan haar oude vriendin, Mevrouw van Dissel, te Scbagen, over zekere juffrouw Krempe, die daar een tijdlang moest hebben gewoond.
In een klein benedenvertrek op het zuiden zat Mejuffrouw Krempe, slechts een klein deel innemend van een sierlijk gesneden leunstoel, aan de ovale tafel van noteboomhout. De blinden waren half neergelaten; het eenige venster stond op een kier.
Buiten tintelde het zonlicht op het jonge groen van iep en beuk, goot zijn vollen gloed op de fijne grassprietjes van het kleine gazon voor het venster, stoofde de veertjes warm van musch en vink en joeg er de laatste kilte uit, die de winter er in gestrooid en het voorjaar er in had gehouden. Wat weelde voor het oog, wat verrukking voor het oog! De kevers snorden, de hommels zomden, de vinken tjilpten, de musschen piepten, maar bij tusschenpoozen, alsof 't nog maar een oefening gold voor later te geven uitvoeringen met vol orkest.
Buiten was gloed, was bezieling! En binnen? Gedempt licht en getemperde warmte, 't Scheen zelfs, dat beide nog meer gedempt en getemperd werden verlangd, want de blinden werden nog iets
*
*
227
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
lager neergelaten en bet vensterraam nog wat hooger opgeschoven. En de arbeid, die juffrouw Krempe tbans bezighield, scheen toch meer licht te vorderen en meer warmte dan zij bereid was zich te geven, daar ze telkens het boekje, waarin zij tal van cijfers had opceteekend, dichter bij de oogen bracht om zich beter van hun juistheid te vergewissen, en haar telkens daarbij een lichte huivering door de leden voer. Ze was gewoon wat ze nu deed iederen dag te doen. Een langwerpig ijzeren kistje stond vlak naast haar open op de tafel; een kleiner, vierkant van vorm, vóór haar; in het eerste weidde de starre blik, in het tweede tastte de bevende hand, die er telkens en telkens goudstukken uit te voorschijn bracht, waarna ze de glinsterende schijfjes langzaam langs de vingerspitsen weer liet neerglijden: »Wat glimt dat! wat vonkt dat!... Goud! allemaal goud!quot; mompelde zij met innig zelfbehagen.
Schaamde zij zich niet over den aard van haar bezigheid en den hartstocht waarmee die verricht werd, tegenover de vele portretten aan den wand van Weleerwaarden, in wier ernstigen oogblik zooveel strafte vermaning scheen te liggen? tegenover de leelijke schilderij, vooral merkwaardig om baar naïef brutale verzinnelijking van »Bun-yans geestelijke reizequot;, die juist de geldgierigheid beschreef als een der moeilijkste te overwinnen hinderpalen naar den top van den hemelschen berg?
Zij zag er niet naar om. Het halfduister achtte ze misschien een voldoende beschutting. Ze bleef verdiept in haar tellen, rekenen. Als op dit oogenblik de blinden waren opgetrokken, en 't de zon ware vergund haar stralen naar binnen te zenden, hoe de lichtvonken misschien geaarzeld zouden hebben die gestalte te omwemelen en te besprenkelen! Bij het tellen en hertellen en het thans vinden van twee goudstukken meer dan gister, scheen een glimlach leven te storten in de straks uls versteende trekken. Die glimlach! 't Leek wel alsof over de heide, die weinige minuten gaans van haar woning verwijderd lag, en waaruit hier en daar klippen van oer de rossig zwarte koppen even omhoogbeurden, een mat licht heen gleed als een zonne-schemerschijn, glurend door loodgrijze wolken!
Er werd gescheld, driftig gescheld! Het valsch geluid van het slecht geallieerd metaal snerpte door het kleine portaal en de enge gang naar de keuken, waar Wiesje zich nog maar langzaam gereed
228
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
smaakte den wachtenden bezoeker tevreden te stellen. Door een kier van de deur der huiskamer beet een nog valscher geluid de dienstbode toe: »doe toch open, en zeg den kinkel dat er niets noodig is; laat hem niet in huis!quot; Wiesje had het bevel, voor zooveel mogelijk, uitgevoerd, maar kwam zonder kloppen binnen met een quitantie voor geleverde goederen, waarop dezelfde stem van straks het kind toegrauwde, dat men hier maar éénmaal 's weeks betaalde en 't vandaag de dag niet was. Driftig sloeg Wiesje, die door den hoog-rooden blos, dien de schrik en de ergernis op de blanke wangen had getooverd, er nog aardiger dan anders uitzag, de kamerdeur •dicht. Het huis dreunde, toen zij 't de buitendeur óok deed.
»Wiesjequot;, klonk het toen op een geheel anderen toon uit het huisvertrek. »Kom eens binnen, kind!quot;
Toen de aangeroepene voor de tafel stond, zag zij deze opgeruimd, maar het zware ijzeren kastje, dat doorging voor een bergplaats van Juffrouws tapisserie-werken, half open staan.
gt;Ik was van die schel zoo geschrokken, kind! Een gebarste trompet klinkt, daarbij vergeleken, nog als hemelmuziek. Ik heb je toch aiet zeer gedaan. Wies?quot;
»Eigenlijk wel. Juffrouw! Ik mocht zoo denken, waar heb ik dat aan verdiend...!quot; Haar oogen stonden vol tranen.
»Heusch, kind, het spijt me wel,quot; klonk het fluweelzacht.
Wiesje vond de verontschuldiging zóo afdoende, dat ze met een vriendelijk knikje de blinden ging ophalen om de Juffrouw wat vroolijker te maken. Ze vond dat die donkerte het humeur van de Juffrouw geen goed deed.
Deze was opgestaan en met de woorden: »Geen tranen meer, hoor!quot; droogde zij die af met haar fijn linnen zakdoek, dien ze haar daarna in de hand duwde met de mededeeling, dat die daar blijven mocht. »Zooals de Heere Heere den regenboog tot een teeken «telde, dat Hij de aarde niet weer door de wateren zou verderven, zoo 'belooft je deze doek, dat ik niet weer tegen je toornen zal.quot;
Wiesje begreep wel niet alles, maar toch het voornaamste, en wel dit: dat ze iets erg fijns voortaan haar eigendom mocht noemen. Haar tevredenheid keerde terug en haar erkentelijkheid gaf er een nieuw frisch tintje aan.
Wat binnen plaats had was van buiten gezien. Mevrouw Jauson
229
MEVROUW JA.XSONS VRIEN'DIN.
bad dien morgen besloten in bet, namiddaguur de lijn barer verkenningen vooruit te sebuiven en wel tot in de vesting. Ze bad toilet gemaakt. De dochters badden daarbij moeten balpen en oogden Mama met welgevallen na, toen deze met deftige houding en zeer langzamen tred den grintweg overstapte en behoedzaam, om de fijne bandschoenen niet in gevaar te brengen, het bekje van Benvenuta opende. Daar zagen ze Mama echter een oogenblik stilstaan. Wat zou dat beteekenen? Weifelde Mama? Wel neen, zie maar! Mama bad baar wandeling hervat, stond op de stoep, schelde aan en boog te gelijk zeer beleefd in de richting van bet openstaand raam. «Juffrouw Krempe kan nu Mama ten minste geen belet geven,quot; merkte de oudste dochter aan, die daardoor bewees den eeretitel van oudste waard te wezen.
Het was zoo. Juffrouw Krempe kon nu onmogelijk het baar gebracht bezoek weigeren. Zij was er wel toe gedwongen de vreemde te ontvangen, en dat deed baar norschheid nog toenemen. De vriendelijke trek, straks op haar gelaat nog merkbaar, verdween plotseling; alles scheen te verstijven; alles werd hard en koud als steen. De oogblik werd scherper; de dunne lippen waren bijna niet meer te zien; de kleine blanke hand scheen wel saamgenepen. Op den vriendelijken groet van Mevrouw Janson, die er van gewaagde, dat ze veel vroeger bad willen komen, maar-de vrees van te incommo-deeren baar had teruggehouden, volgde slechts een koel nauw waarneembaar knikje en het aanbieden van een stoel vlak bij het open raam, waar de wind doorheen blies, terwijl de gastvrouw zich zoover mogelijk naar achter, aan de tafel, waar bet niet meer dan schemerde, terugtrok en vandaar de indringster beschouwde.
Een niet onbehagelijke figuur, die Mevrouw Janson! Dat moest ze toch erkennen.
Schoon van meer dan middelbare lengte miste zij geen elegantie. Waren de gelaatstrekken ook al niet regelmatig, was de neus, hoewel niet groot, toch wel wat forsch geplant, de lippen, hoewel ze een kleinen mond omzoomden, toch te breed en te week en bet helderblauwe oogenpaar zonder veel uitdrukking, het geheel maakte gewoonlijk een gunstigen indruk, een indruk van distinctie, waarmee de smaakvolle kleeding geheel in overeenstemming was.
Uit het halfduister bleef nog altijd een onderzoekende blik op
230
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
baar gevestigd, die als een indringster niet alleen bescbouwd, maar ook behandeld werd. Een andere, dan Mevrouw Janson, eene, die niet, zooals zij, ondervonden had een echte ware vriendin te Sebagen te bezitten, zou ziuh bier bekneld en beklemd hebben gevoeld als het vischje in het net.
»U is toch waarlijk geen gewone, geen vreemde buur...!quot; zoo vervolgde Mevrouw, overstelpend snel en woordenrijk, wat bet eenig bewijs was, dat ze zich onder den vreemden blik dier starende oogen niet geheel kalm voelde. »Maar al was u dat, dan zouden toch reeds de wel voegel ijk beid en het stille buitenleven plichten van wellevendheid opleggen. Een zoo goede bekende als u is, bad evenwel van mijn zijde aanspraak mogen maken op een dadelijk hartelijk welkom.quot;
»Goede bekende!?quot; prevelde de andere wel wat verbaasd.
»Zeker: ik miste wel het voorrecht u persoonlijk te kennen, maar mijn lieve vriendin. Mevrouw Van Dissel, uit Schagen...quot;
»Ab...! ü heeft de goedheid gehad naar mij te informeeren ...?quot;
Die enkele vvoorden verstoorden, voor een oogenblik altans. Mevr. Jansons kalmte. Ze zou nebben geïnformeerd . .. ! Ja, eigenlijk was 't wel zoo, maar toch had de andere dat niet zoo cru moeten zeggen.
Zij was echter dadelijk weer zicbzelve.
»Ik had gehoopt,quot; en de woorden werden nog al puntig geuit, »op een eenigszins andere opvatting; waarlijk, de belangstelling van mijn vriendin in u .. .quot;
»Och kom! Ik hou veel van Boileau, en die leert dat men een kat een kat moet noemen .... En wat schreef uw vriendin dan wel over mij ?quot; Een lichte buivering, het leek wel een zenuwtrekking, vergezelde die vraag.
»Mijn hierzijn, Juffrouw Krempe, geeft een kort maar duidelijk begrip van haar brief.quot;
»Was die dan zóo lief over mij? Zoo, zoo! Dat vleit me natuurlijk. Ik heb eigenlijk die Mevrouw — ik herinner mij zelfs haar naam niet meer — nooit gezien.quot;
Mevrouw Janson erkende, dat Mevrouw van Dissel ook iets dergelijks geschreven, maar toch overtuigende blijken had gegeven van haar bekendheid met de vroegere algemeen gehonoreerde bewoneresse van Schagen, die zij afschilderde als een steunpilaar der kerk en een hulpe der armen, en wier eigenaardigheden ook bij hen, die ze niet
231
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
wilden of kondeii navolgen, sympathie hadden gewekt. ȟ werd in Sehagen een superieure vrouw genoemd; men had daarom ook heel goed begrepen, dat u in het Limburgsche Vaals niet had kunnen aarden en daar dus niet lang had willen blijven.quot;
Een geluid als van een spottend lachje kwam van den kant dei-tafel. Mevrouw Janson voelde zich nu zeer onrustig en had zich wel naar haar raam, waar het minder tochtte, door een of andere tooverfee in een oogwenk overgebracht wenschen te zien, toen zij de verbijsterende woorden vernam: «Mevrouw Janson, ik vind u een lieve nieuwsgierige vrouw en ik houd ervan lieve menschen zooveel mogelijk tevreden te stellen. Ja, ik heb veel rondgezworven. Van Amsterdam naar Rotterdam, vandaar naar Vaals over Vegchel naar Sehagen, over Vorden naar hier, en vanhier, als uw mooie begraafplaats me niet voorgoed houdt, misschien nog wel naar het Kaffersland.quot;
»Er is verscheidenheid van opvatting.... gelukkig!quot; voegde Mevrouw er gauw aan toe. sik woon hier nu al twintig jaar in hetzelfde huis en zou vreeselijk tegen verhuizen opzien. Waar mijn kinderen zijn denk ik begraven te worden. Maar dat laatste hoop ik
»Dat in lang niet gebeuren zal,quot; vulde de andere aan. »Nu, daar is wel kans op. U ziet er gezond uit; u kan gerust wezen . .. zonder onvoorziene omstandigheden altoos!quot;
Of het die «onvoorziene omstandighedenquot; deden, waarop Juffrouw Krempe doelde. Mevrouw Janson vond eensklaps, dat het open raam erg veel wind doorliet, waarom ze verzocht het te mogen sluiten. Zij had het reeds gedaan voordat het gevraagd verlof verleend werd. Haar gezondheid liet niets te wenschen over, maar Mevrouw had misschien overdreven vrees voor tocht, en daar ze straks had opgemerkt, dat ook de Juffrouw gerild had ....
»Kou of warmte zijn voor mij even goed,quot; klonk het strakke antwoord.
»Ik geloof haast, dat u in alles de verscheidenheid liefheeft. Dat is echt christelijk. Juffrouw! Die reizigerquot;, Mevrouw doelde daarbij op het schilderijtje, dat ze in 't diepst van haar hart foei leelijk vond en ver beneden het slechste, dat zij in haar salon bezat, »die reiziger getroostte zich óok veel beweging, beweging naar het hoogere, naar den bergtop . . . Mijnheer Hubert noemt dat in zijn taai: «Streven naar het ideaal.quot;
232
MEVROUW JA X SO NS VIIIEX DIN'.
»Mijnheer Hubèrt? Wie is dat?quot;
»De predikant van bet dorp. Heeft hij u nog niet bezocht? O, ik kan 't begrijpen... Zoo'n moderne houdt er niet van bezoeken af te leggen waar nog op de eeuwige fondamenten gebouwd wordt. Ik en de mijnen, wij willen den Heer dienen, zeg ik en zei ik jaren al, met David...quot;
»Jozua, meent u zeker,quot; klonk het verbeterend van den duisteren achtergrond.
»!Niet waar, lieve Juffrouw Krempe, wij zijn zusters in en door ons allerheiligst geloof? Of vergis ik mij?...quot; Die laatste vraag werd Mevrouw op de lippen gelegd door de blijvende strakheid en het voortdurend zwijgen der koude kille juffer.
Eindelijk begon deze: »De vreeze des Heeren is het beginsel der wijsheid. Zusters zijn we, ja... als u ook eet van de Manna, het ware brood des levens. Wat doet me dat goed! Dus voelt u ook die zuiging naar den Heere Heere? Van kindsbeen voelde ik die. Dat geeft gehalte aan willen en werken door en in de genade Gods!quot;
Mevrouw Janson dronk de woorden met heilige vreugde in. Zij had wèl gevonden wat zij, door Mevrouw Van Dissel voorgelicht, had meenen te vinden. Die grimmige Juffrouw was misschien zelfs een echte Doleerende, en zulk een had ze in haar dorp nog niet kunnen ontdekken.
Maar wat was dat? Ze schrok heftig, want de zoo zalvend sprekende had eerst dezelfde huivering van straks getoond en toen de rechterhand driftig bewogen, eerst langs haar schoot, vervolgens over het tafelvlak en was geëindigd haar linkerband op de oproerige rechter te drukken en deze tot rust te dwingen.
»Wordt u onwel? Zal ik het meisje roepen?quot; vroeg Mevrouw meer angstig dan medelijdend.
»Vertel me eens van u zelve en van de uwen. Mevrouw!quot; viel ■de Juffer in alsof er niets gebeurd ware. »U dacht tot dusverre alleen aan anderen, 't Beginsel is het ware, maar de toepassing er van onthoudt mij zeker veel liefs.quot;
Mevrouw Janson was nu eerst op haar geliefkoosd terrein. Hoe zij de deugden van haar echtgenoot, die zoo goed was veel naar haar te luisteren, in 't breede uitspon; de goede, edele, uitmuntende hoedanigheden barer twee zoons, veelbelovende en reeds veel gevende
MEVROUW JAXSOXS VRIENDIN.
studenten, barer drie dochters, twee van haar geestige brunettes, de derde, de jongste, even zeven jaar, een engelachtige blondine.
Juffrouw Krempo bleek de laatste reeds opgemerkt te hebben en zich met het oordeel der moeder geheel te kunnen vereenigen.
»Ja, op dat blondje mag u trotsch zijn; ze heet Lucie, niet waar? Zij lijkt veel op u. Precies uw oogen, Mevrouw!quot;
De laatste lieve woorden verdienden een dankbare waardeering. Mevrouw glimlachte alleen allerlieftalligst en boog het hoofd bij de verzekering, dat haar man die opmerking óok al gemaakt had. Zij kon den Heere niet dankbaar genoeg wezen voor haar schatten en hoopte maar, dat zij de haren tot even grooten zegen zou kunnen zijn als die het waren voor haar. Zij ging allen voor in 't goede, dat hoopte zij ten minste, en trachtte allen le bewaren tegen de moderne denkbeelden in kerk en maatsschappij, denkbeelden, die het meest vastge-wortelde dreigden te ontwortelen, en onhoorbaar, onzichtbaar, zelfs door gesloten vensters en deuren, in de huizen drongen.
»Ja, ja,'' stemde Juffrouw. Krempe toe, «alles waar! 't Komt mij voor, dat zelfs uw waakzaamheid wel eens verschalkt wordt. De sabbathsruste zag ik door uw oudsten meer dan eens geschonden.quot;
Dat was weer een opmerking, die Mevrouw Janson zeer misplaatst vond. Die oude Juffrouw scheen wel de eigenaardigheid te hebben veel te houden van 'top een zoelen zomermiddag te laten ijzelen.
«Rekening te houden niet leeftijd en karakter behoort tot de moeilijkste opvoedingsplichten van een moederquot;, verklaarde zij eenigs-zins plechtig; het was dan ook een citaat.
Het reeds vroeger vernomen gemompel, verzeld van een zonderling schel lachje, werd weer van den kant der tafel vernomen, maar ditmaal gevolgd door de vraag, op goedigen toon geuit: »U is hier zeker het middelpunt waar alles om draait? 't Kan, dunkt me, niet anders.quot;
Mevrouw Janson gleed in eens weer terug naar het haav lieflijk gebied van het zelfbehagen. Eerst een allerliefste glimlach! En daarop begon zij schouw te houden over haar lieve bekenden. Met de Burgemeestersche was ze zeer intiem. Zelve zonder kinderen raffoleerde deze van de haren. Een uitnemende vrouw, die maar-wat te veel romannetjes verslond en juist niet altijd van het beste allooi. Maar de lieve vrouw verveelde zich ook; zij moest zich dat wel doen, omdat ze kinderloos was, en om haar man te zien en
234
MEVKOUW JANSONS VRIENDIN.
te spreken, meest naar de sociëteit zou dienen te gaan. Een zeer aangenaam convive overigens, die man! Zeer geestig en goed van den tongriem gesneden, vooral het laatste, en daarom wekte het wel eens de vroolijkheid op, als de kwade tongen — en zulke waren er in 't dorp in menigte! -— waagden te fluisteren, dat de Burgemeester altijd haperde als hg bij 't voorlezen van 't huwelijksformulier aan 't woord »trouwquot; kwam.
Een luid lachje beloonde Mevrouw voor deze mededeeling.
In Juffrouw Krempes oogen kon een aanmoediging om zoo voort te gaan gelezen worden, en Mevrouw ging daarom voort. De Ontvanger, de Notaris, de Postdirecteur, met hun meestal te talrijke gezinnen, trokken als in optocht voorbij. Altemaal allerliefste men-schen en toch vol interessante eigenaardigheden! Vooral de Postdirecteur had een snoesje van een wijfje. Beider echtelijk geluk had reeds achttien jaar geduurd, misschien nog wel langer, daar zij een dochter hadden van denzelfden leeftijd. Eigenlijk was 't wel wat onzedelijk, dat het vrouwtje haar man zoo aanhing, want dat zou 't scheiden, wat toch eenmaal gebeuren moet, des te smartelijker maken. — Juffrouw Krempe vond dat al heel diepzinnig eu waar gedacht en knikte haar daarbij veelbeteekenend toe! — Maar aan 't gezin van den Ontvanger gaf Mevrouw deu voorrang. Xiet dat de man evenzeer minnaar was als de Postdirecteur, maar dat kon hij niet helpen, daar zijn vrouw hem altijd wou overschaduwen; zooals de kwade tongen zeiden was zij eigenlijk ontvanger en hij de ge-agreëerde klerk; Mevrouw Janson geloofde daar echter niets van; wél, dat Gertrude een superieure vrouw was, die nog veel meer in aanzien zou zijn, indien ze dat minder toonen en zich andermans zaken wat minder wilde aantrekken.
Juffrouw Krempe deed weer van haar algeheele instemming, luidruchtiger nog dan vroeger, blijken. Dit deed Mevrouw plotseling ophouden, daar zij den luiden lach, hoe streelend ook voor haar eigenliefde, in dat oogetiblik voor geheel ongepast hield.
»En wat zegt u van den dominee en van den dokter?quot;
sDe een bakt zijn driekoningenbrood heel zoet, maar zonder boon; de ander doet zijn mond alleen open als er een recept is te schrijven. Toch houdt men algemeen meer van zijn duurst recept dan van zijn geopenden mond.quot;
MEVROUW JAXSOXS VRIENDIN.
»Aardig! almachtig aardig!quot; riep de andere, nu eens uit den grond van haar hart. »Alles hier als overal waar ik geweest ben, behalve de geestige conteu.se, wier gelijke ik nergens aantrof!quot;
»Mag ik het voorrecht hebben u bij de lieve vrienden te introdu-ceeren?quot;
»Wel verplicht! Ik zoek geen conversatie... waarlijk niet!quot; Dit was nu weer niet erg beleefd, daar aan het stellen van den regel geenerlei uitzondering werd toegevoegd. Misschien zou die nog wel gevolgd zijn, dacht Mevrouw, als Lucie niet zoo plotseling het blonde kopje tegen het raam gedrukt en Mama verzocht had dadelijk thuis te komen, daar er visite was. Mevrouw had terstond het raam opengeschoven om beter te kunnen hooren en Juffrouw Krempe in staat te stellen het lieve kind van naderbij te beschouwen. Aanvankelijk werd van die gelegenheid echter geen gebruik gemaakt. Juffrouw Krempe bleef waar ze was, oogenschijnlijk diep in gepeins, en het gezelschap vergeten.
Mevrouw begreep eensklaps de visite te harent niet langer te mogen laten wachten. Zij stond op, prevelde iets van een excuse over te lang blijven, maar vernam nu toch een verzoek om spoedig terug te komen. Ze zag zich zelfs de voordeur door de Juffrouw
O O
geopend en zich door deze tot de stoep gevolgd, waar de kleine engel wachtte, die er in haar wit jurkje met rose gegarneerd snoeperig uitzag. Juffrouw Krempe knikte en stak de hand naar haar uit, maar het kind, de klare blauwe kijkers op het versteende gelaat gevestigd, fluisterde half verscholen in de plooien van Mama's kleed; »Ma, ik ben bang... zjj kijkt me zoo aan!quot;
»Ze is wel wat bedorven, lieve Juffrouw! altijd dwingt ze om ■bonbons,'quot; haastte zich Mevrouw te zeggen, waarna ze met een knikje, waarin innige verstandhouding lag, afscheid nam.
»Bang! zei dat kind!quot; mompelde de achtergeblevene. Toen ze in de kamer was teruggekomen, herhaalde zij: »Bang!... Ik ben óok bang,quot; en bij de laatste woorden hield zij de weder trillende rechterhand met de linker vast.
De bijna onzichtbare bewoonster van Benvenuta zou reeds lang in de meeste gezinnen van de wijd verspreide huizen en villa's
236
liilrtlHMfcillUiaiBllllllllllllllilt IIM'lt;lt;Wlt;lt;hlt;lll4l^lM.Tl
gt;1 F.\ ROUW .TANSONS VRIENDIN'.
237
vergeten zijn, indien Mevrouw Janson door hare mededeelingen de belangstelling in haar niet telkens voor geheel wegsterven had behoed. De kleine en groote neringdoenden bleven de scherp toeziende grimmige juffrouw, die steeds op alles aanmerking maakte en ailes op rekening liet stellen, weinig genegen. Mevrouw Janson echter,, die bijna dagelijks in het namiddaguur bij de geburen aanwipte en er steeds van harte welkom was, liet nooit na in baar kringen van de vriendin te getuigen, die zij nu eens voor zich alleen bezat. Hoe-welsprekend was ze in 't bestrijden van de algeiueene onverschilligheid of de vrij algemeene tegeningenomenheid. Mevrouw gaf toeT dat Juffrouw Krempe zich meest als een weinig aantrekkelijk menschje voordeed, maar men had haar eens moeten zien, zooals-zij het voorrecht gehad had het dikwijls te doen. Bij 't behandelen van meer dan alledaagsche onderwerpen, dan, ja dan kwam er licht, ja, een zeer ongewoon licht, in de oogen, leven in de fijn gevormde vleugels van het neusje, dat der vormkracht van een groot beeldhouwer eer zou hebben aangedaan; dan vloeide langs de fijnelippen een stroom van kostelijke woorden — echte parelen in goud gevat...! — Algemeen verbazen van hoorders en hoorderessen bij 't vernemen van zulke keurige uitdrukkingen! — Zij gaf ook toe, dat de oude juffer voor verre de meesten in het dorp, misschien wel voor allen op een na, »een schuwen vogelquot; leek, zooals de Burgemeester, »een kikvorscb, die zoowel te water als te land heel benauwd rondsprongquot;, zooals de Ontvanger — ze erkende: zeer eigenaardig ! — gezegd had. Maar als Juffrouw Krempe nu eens behoorde tot het klein aantal van uitgelezen geesten, die alleen behoefte voelen om zich voor zeer enkele gelijk gestemde te ontplooien ? Als ze eens behoorde tot de zoekende zielen, die alleen voor het hoogere oog hebben en zich om die reden lange zwerftochten moeten getroosten ? »Straatarm of gierig en daarbij een beidin!quot; had meer dan eens het oordeel van anderen geluid. Moest Mevrouw ook erkennen, dat haar primitieve taxatie van Juffrouw Krempes bezit te hoog kon geweest zijn, toch hield zij staande, dat het laatst gevelde oordeel ten eenen male onjuist, onbarmhartig, onchristelijk was. Aan de armen van bet dorp bracht de Juffrouw wel geen offers in geld; in de kerk was ze nog niet gezien; maar waren er geen den Heere meer welbehagelijke offers te plengen op het altaar der liefdadigheid dan het blindweg uit-
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
deeien van aalmoezen? Was er geen goddelijker Woord in de binnen- •lt;
kamer te lezen, dan er van den dorpskansel tegenwoordig gehoord werd? ]
»Ik houd haar niet voor compos mentis en ik zou 't een zeer lastig j
geval heeten als ik een akte voor haar moest passeeren,quot; had de Notaris ]
onlangs gezegd. Niet bij haar verstand, niet compos mentis? Men 1
had, — een voorrecht dat haar dikwijls te beurt was gevallen! — de dus 1
streng veroordeelde op hare zeldzame wandelingen over de heide en 1
door de bossohen eens moeten vergezellen en haar dan hooren reci- j
teeren uit Fransche en Engelsche, ja zelfs Italiaansche dichters. Dan l
zou men tot geheel andere gedachten komen! O, wat was dat heerlijk ]
geweest, toen ze, 't was nog kort geleden, in het dichte oerbosch lt;
zich aan Juffrouw Krempes hand eensklaps aan den ingang van de (
Hel verplaatst had geloofd, en de Juffrouw baar daar op de donkere poort had doen lezen: »Grij, die hier binnentreedt, laat varen alle hope!quot; O, wat een stichting! Wat had dat het christenhart goed gedaan! Neen, zij bleef 't een hooge eer noemen de vriendin van die hoogontwikkelde echt-religieuse vrouw te zijn. Het eenige wat zij zou kunnen beamen zou twijfel zijn aan haar volkomen gezondheid en lichamelijke kracht. Wat zij soms had waargenomen zou haar doen denken ...! » Dokter,quot; zoo riep zij den weinig luisterenden eensklaps toe, »kan men den St. Vitus-dans in de armen hebben?quot; En het antwoord was geweest: Wel zeker, Mevrouw, in de tong ook wel!quot; waarop zij, zooals in zulke omstandigheden en tegenover zoo'n lomp individu alleen paste, zich omgekeerd en aan haar pleitrede een eind had gemaakt.
Terwijl zij die hield, kon ze onmogelijk vermoeden, dat de vriendin voor 't eerst van haar gewoonte was afgeweken en geheel alleen zich voor een wandeling op weg had begeven. Wiesje geloofde haar oogen niet, toen de Juffrouw, geheel gereed voor den uittocht, met haar parasol in de hand, zich door haar liet uitlaten: «Niemand in huis doen komen, hoor!quot; had ze als gewoonlijk gezegd, maar daaraan, wat niet gewoon was, toegevoegd: slaat mij het achterhekje uit en zeg niemand wat weg ik ben ingeslagen.quot;
Juffrouw Krempe wilde nu eens niemand naast zich zien. Zij sloeg de iepenlaan in, die Mevrouw altijd afried te gaan, omdat men daar nooit eenig schepsel zag; drong hoe langer hoe meer de eenzaamheid in, waar geen van de smakeloos gebouwde en nog smakeloozer gedoopte villa's het oog beleedigde, en vond zich
238
METBOUW J ANquot; SONS VRIENIJIN.
eindelijk op de heide, volgens baar een versteende of gestremde zee. De brandingen werden baar afgebeeld in de heuvels met hun glooiingen van stuifzand, waarin de noordwester zijn ademtocht in tallooze rimpels, golvingen en groeven als bad ingedrukt, 't Was baar of de woeste baren, op bet gebod van een machtigen wil, plotseling in haar wieling waren gestuit en verstijfd, en er thans over de wijde vlakte dezelfde versterkende koelten heen wuifden als ze 't eeuwen geleden deden over het wiegelende, bruisende, schuimende waterbed. Zij snoof de frissche bries op en de geuren tevens, die bier den luchtstroom verzelden : de geuren van de zacht bewogen dennenwouden en eikenboschjes, die den gezichteinder begrensden en daar een oogenblik de gedachte wekten aan een veraf liggende vloot met-ad viesjacbten en booten, rijdende op haar ankers.
Een Junizon overgoot heel het landschap en deed de luchtatomen tintelen en golven langs de heuveltoppen, in de ravijnen en kloven. Haar stralenbundels omschitterden de magere gestalte der eenzame en besprenkelden de donkere kleuren der Isleeding en de grijze en goorwitte tinten van het forsch gelaat als met een gouden weerschijn.
Zij haalde diep adem! Wat ging die nu vrij! Hoe ongestoord weidden de oogen in het rond! Nergens in de nabijheid een spiedende blik, die het bedekte zocht te ontdekken en wiens nooit sluimerende argwaan steeds naar iets verborgens te speuren had! Geen angsten meer, angsten, zooals zij alléén kende, jaren-, jarenlang, meest geleden in de grauwe schemering, die buis en slaapvertrek vulde, maar toch ook gevoeld in het drukste menschen-gewoel, waaruit ze haar deden wegvluchten alsof er bedwelmende gassen uit opstegen!
Hoe heerlijk was het haar nu!
Ze droomde zich een woning, omgolfd van zulk een reine lucht, en zichzelve in een van zonlicht verzadigde huiskamer, waarin Lucie, het bevallige blonde kind met de hemelsblauwe kijkers en het steeds glimlachend mse-rood mondje naast haar zat, het krulkopje liefkoozend tegen haar aangeleund. Wat stovende warmte straalde van dat kopjen uit en drong er door tot in 't verstijfde merg harer kille beenderen! Maar ach, daar boorde zij 't weer: »Ma, ik ben bang!quot; God, daar voelde zij 't weer, dat vreemde afschuwelijke iets i n en om haar! Het had haar ook hier vervolgd! Waar dan nu
239
■240 MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
weer heen om dat kwiit te raken ? Naar oen eiland midden in den a
'J O
Oceaan waar zij niets dan het levensterkend ozon zou indrinken en d
de altijd wiegende golven haar in slaap zouden sussen en geen glui- p
pende menschentronie en geen valsche en speurende mensehenoogen h
haar zouden aangluren? O die vorschende, die kwetsende menschen! t Maar daarheen zou dat kind, al was 't niet bang meer, haar niet kunnen volgen en zonder dat kind zou, dat voelde zij, de verveling,
de walging van 't haar omringende haar dood martelen. u
«Heb ik niet het genoegen...?quot; hoorde zij achter zich. o
Alsof een adder haar beet, zoo sprong zij terug. h
Toch had de persoon, die haar eenzaamheid verstoorde, niets af- ^ stootends, integendeel! Een heer, in smaakvol donker zomercostuum,
groette baar beleefd. Werkelijk, een heer! De haviksneus paste uitnemend in het mannelijk gelaat, van rijk zwart haar omgolfd, bij n 't hoog gewelfd voorhoofd, de ietwat afgeplatte slapen en 't donker- b bruin oogenpaar, waaruit schranderheid lichtte. De stem klonk n melodieus en beschaafd. Een zwarte baard omkringde wang en kin,.
en stak voordeelig af op het matwit van de gelaatstint. n
»Mijnheer... Hubert?quot; Een lichte rilling paarde zich aan die d woorden, gansch niet op beleefden toon geuit.
»Stoorde ik?quot; klonk het van zijn lippen. l Zeer beleefd, maar toch duidelijk gaf hij door die vraag te kennen,
dat hij begreep wat er door haar in dien toon gelegd was. d
Geen antwoord! Juffrouw Krempe scheen, half van hem afgekeerd,
in de verte te staren als nog van den reeds lang genoten aanblik d
ïgt;Wij hadden blijkbaar behoefte aan dezelfde genieting...! Toch heeft het den schijn alsof de bevrediging niet naast elkaar kan gevonden worden.quot; vervolgde hij. n «Dat kan 't ook niet,quot; hernam zij, zich naar hem toekeerend, t( waardoor hij voor 'teerst haar ten volle kon waarnemen. Een grauwe a sombere figuur, gehuld in een donkerkleurig oudmodisch toilet, p zorgeloos gedragen en onachtzaam gebruikt. De breed gerande hoed, e waaruit wat steil grijswit haar bobbelde, dekte het gelaat, dat, een- ^ maal goed beschouwd, niet licht vergeten kon worden. De donker 1 groene oogen, waarin thans een violette weerschijn lichtte, zouden dat verbieden, en niet minder, de scherpe lijn van den fijnen wel- h
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
gevormden neus, de dunne, flets roode lippen, de strakheid der trekken, de forschheid der wangbeenderen. Dat gelaat stiet ai' en trok aan. Het eerste door zijn uitdrukking van onvrouwelijke kracht, het laatste door die van intelligentie, al scheen ook scherpte de hoofdtrek daarvan. En dan die oogen...! die wonderlijke blik vooral!
»Dat kan 'took niet,quot; had zij gezegd.
Het korte antwoord op zijn zeer beleefde opmerking werd op minder stuggen toon gegeven. Zij meende, dat zijn woorden doelden op het geloofsverschil tusschen hen beiden, en zij was blijde, dat hij haar tot zulk een verklaring in staat stelde van de zonderlinge vrees, waarvan zij in zijn bijzijn had doen blijken.
»Ik kan niet bij u in de kerk komen,quot; bracht zij verder haastig uit.
»En u zou daarom op de hei, ware 't ook maar een oogenblik, niet éen weg met me kunnen gaan?quot; De glimlach, die zijn woorden begeleidde, gaf dezen een bijzondere beteekenis. »'tSchoone is voor mij: Johannes de Dooper, den weg bereidende voor...quot;
»Mijnheer...! Neen, zelfs op de hei kunnen we niet samengaan... geen enkelen stap zelfs! Er is voor mij godslastering in 'tgeen u daar zei.quot;
gt;Dat bedoelde ik toch waarlijk niet, wil dat geiooven!quot; verzekerde hij met een innigheid, die haar een oogenblik zachter stemde.
»Ik geloof't. Mijnheer! Maar dat we elkaar misverstaan duidt aan, dnt wij bouwen op zeer verscheiden fondament.quot;
Zij waagde hem aan te zien en ontmoette zijn blik, vurig, doordringend; een blik, die haar als de oogkassen doorboorde en daar pijn wekte.
Zij wilde van hem ontslagen zijn.
»Creen controvers, wat ik u bidden mag,quot; zoo ging ze voort, terwijl ze 't hoofd van hem afkeerde. 3gt;U kan me toch niet bekeeren tot uw negaties. Ik behoud mijn positief geloof, wat u er ook tegen aan mag voeren. Waarlijk, Mijnheer Hubèrt, ik begrijp niet hoe personen als u nog denken nut te kunnen stichten, niet vermoeden ergernis te geven en verdacht te worden van onoprechtheid. Vaarwel! Mijn laatste woorden mogen u zijn als die van Abraham tot Lot.quot;
sNu moet ik toch het woord vragen voor een persoonlijk feit,quot; hernam hij, even de hand op haar schouder leggend, zonder eenigen
VERLEDEN EX HEDEN. 1G
241
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
hartstocht, zelfs met iets wat naar een glimlach zweemde op 't verstandig gelaat.
Die glimlach scheen haar een uitdrukking van bewuste meerderheid, en dat kwetste haar. Zij weerde hem met een driftig handgebaar af en bracht den voet in beweging.
»Blijf en hoor mij!quot; riep hij, schier gebiedend.
Zij gehoorzaamde, maar onwillig, maar wrevelig, omdat zij zich waarlijk onmachtig gevoelde anders te handelen.
»Ik beweeg mij,quot; ging hij voort, »midden in 't leven en ken het daarom beter dan u, die, naar ik verneem, zich afsluit en neerzet bij de leerstukken der vaderen. Ik heb het leven lief in al zijn schakeeringen. Ik zie rondom mij bij dag: drijven en jagen, streven en strijden, en ik juich dat toe, al begrijp ik ook, dat de zelfzucht de voornaamste prikkel is, ook bij de edelsten. Ik juich dat toe, omdat ik er den door een hooger macht verordenden leergang in meen te herkennen, die tot ontwikkeling van krachten voert.quot;
»Verdoemelijk wat u daar zegt!quot; prevelde zij, en ze nam 't zich zelve kwalijk, dat haar stem niet luider waagde te klinken.
»Maar bij nacht, als de uitputting is gekomen en er rust wordt gezocht na al het tobben en zwoegen, en de rust uitblijft, dan kom ik zoo zacht en stil mogelijk, en dan giet ik mijn olieknik leeg op de wielende golven.quot;
»En zag u ze werkelijk bedaren?quot; vroeg zij met een heftigheid, die hem verbaasde. Eensklaps keerde zfj zich echter weer schouderophalend af. »Oeh, 't zijn weer van die fraaie woorden waarin jelui modernen zoo rijk zijn.quot;
De laatste zinsnede achtte hij geen tegenspraak waard. Slechts op de voorgaande had hij een antwoord.
»Niet aanstonds en niet bij allen. Maar bij wie de rust kwam, werden er niet langer alleen indrukken van buiten naar binnen bespeurd en verwerkt, maar ook van binnen naar buiten... en... het geweten had dan weer zijn stem.quot;
jgt;Het geweten! Een phrase... niets meer!quot;
»Wat hoor ik? Zou u, die zich heet af te sluiten achter de dogmata der rechtzinnigheid, van nabij gezien, ook behooren tot dat «daglevenquot; alleen, waarop ik straks doelde?quot;
242
mevrouwquot; jaksons vriendin.
»Ik begrijp u niet en ik wil ook geen moeite doen om 't wél te doen. Het leven — 'tis voor mij een slagveld...quot;
»Dat moet het ook zijn: of zou u 't u liever voorstellen als een rustplaats van dooden ?quot;
»IJ is grof!quot; bracht ze schier hikkend uit.
»Hoe kunnen mijn woorden aanleiding geven tot zulk een uitval? Ik doelde alleen op iets algemeens, niet op iets bijzonders.quot;
»U vermoeit me,quot; stamelde zij... ü ziet misschien zonlicht waar anderen 't stikduister vinden. Zeer gelukkig voor u!... Waarlijk er schuilt veel lust, misschien zelfs joligheid in uwe oogen! Ik gun u dat heel graag, ü is misschien in staat den in de fuik geloopen visch te wijzen, hoe zich door de mazen heen te wringen. Veel geluk en voorspoed met die buitengewone begaafdheid!quot; Haar toon was snijdend geworden.
»Als ik u wel begrijp is u fataliste. Emerson noemde het Fatum een naam voor feiten, die het vuur van het denken nog niet zijn doorgegaan — een naam voor oorzaken, die nog niet zijn doorgrond, 't Is nu mode een beetje pessimist en heidensch te zijn; 't gaat door voor diepzinnigheid,quot;
»Ik geloof aan de praedestinatie en met dat te doen sta ik op heiligen grond.quot;
»Dat christelijk leerstukquot; — hij drukte op 't adjectief — »gaf duizenden berusting. Bij u echter is de berusting, naar 't mij voorkom, er eene der wanhoop. U mist misschien de zekerheid van uitverkoren te zijn door de genade van een vrij-machtig C4od?quot;
»Spot maar! Spot maar! Dat ligt in uw richting. — Ik heb de zekerheid dat ik ben wat ik worden moest.quot;
»Is u dat een troost?quot;
»Kinderachtige opmerking! Troost! Wie zou er troosten? Wie getroost worden ? Vleesch en bloed spreekt van troost, omdat het weet van pijn en daarom ook soms van medelijden. Maar de eeuwige onwrikbare blinde wetten van... ja van wie?... die ons met een looden schepter regeeren...!''
»Hoe nu!quot; riep hij meer en meer verbaasd. »ü spreekt van wetten en weet niet van wie die zijn...? U doet dat, die een vast fondament heet te hebben en daarop zoo trotsch is! Maar is u niet wat al te trotsch en steunt uw oordeel op meer dan loopend
243
244 MEVROUW JANSONS VRIENDIN'.
zand? Kent u die wetten, waarvan u niets schijnt te houden, van ®
nabij'? Kent n ze alle? Kan u ze overzien in haar geheel? Denk c u de aantrekkingskracht bijvoorbeeld ! Een streng logische, een eeuwig
werkende, een blinde, niet waar? De lijder aan hoogmoedswaanzin ^ tracht de kleine aarde, waarop hij geboren werd en zijn arbeidsveld moet vinden, te ontvluchten. Hij tracht zich in de lucht te verheifen.
Maar hij ploft neer... hij moet de overmacht der wet gehoorzamen. * En toch, de zwakste, de kleinste zelfs, overwint haar, mits zich de s voet voortbewege over het aard vlak. Daar schuilt intellect in de ^ werking dier oogenschijnlijk blinde wet; daar is vrijheid in de gebondenheid voor wie die wet toepast naar de bedoeling van den c wetgever. Och, arm menschenkind, welks leven minder dan een c streep lengte heeft op de oneindige ontwikkelingsbaan van het »zijnquot;, ^ welks geschiedboeken, hoewel van aconen van ontwikkeling ge- z tuigend, toch nog slechts gewagen van een spanne tijds, ge wilt ^ wetten beoordeelen, die slechts een eeuwigheid verklaren en het z omvademen vorderen van de Alheid ?quot; ^
Zij had zich tot hem gekeerd, terwijl hij die woorden vol bezieling uitsprak. Haar oogen begonnen te schitteren, haar gebalde I vuisten zich te ontsluiten, haar dichtgenepen lippen zich te openen, c om woorden door te laten zooals er nog nooit door haar gesproken € waren. Maar er kwam spoedig een andere gedachtestrooming, te 11 voorschijn geroepen door haar wil, die al zijn kracht saamtrok en 1 zich eensklaps ontrukte aan den invloed, door den gevaarlijken toovenaar op haar geoefend! »Genoeg! meer dan genoeg! Parelen ^ zijn uw woorden voor wie nog aan woorden gelooven! Wat we zijn, 1
we moesten 't worden____We hadden, we hebben geen keus!quot; 'v
Zij stoof heen, den weg op, waarlangs zij gekomen was, zonder
om te zien naar hem, die haar een tijd lang peinzend bleef naoogen, c
verbaasd, teleurgesteld, maar toch met een bewustzijn van meerder- z
beid, zelfs van een aanvankelijk behaalde overwianing, en met het c
vaste voornemen haar terug te zien en dan verder in dat gesloten i
gemoed door te dringen. Wanhopig bijna was 't te strijden tegen 'v
den alledaagschen mensch, met zijn onverschilligheid voor al wat niet i
terstond door de vijf zintuigen viel waar te nemen; een onverschil- t
ligheid. voortgesproten uit luiheid van het brein. Waar echter zelf- c
denken, hoe verward, eenzijdig en onlogisch ook, bespeurd, waar onvol- €
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
daanbeid gevoeld, waar geleden werd door het onvervuld blijven van diep in de ziel liggende begeerten, daar kon de strijd vruchtbaar zijn!
En zij, ze rende meer dan zij liep. 't Was of ze iets te ontvluchten had dat haar onzichtbaar vervolgde!
Waren 't de gedachten, die de jonge man in haar had opgewekt? Was 't de geheimzinnige macht, uitgaande van die van geestdrift tintelende oogen en gedragen door de lokkende tonen der welluidende stem? Haar hand maakte de gewone afwerende beweging. De toorn verving de bewondering; het sarcasme onderdrukte den weemoed.
«Pedante gek,quot; prevelde zij, «die bloei wil geven aan 't verdorde . ..! Ha, ha, ha! Idealist, die waarachtig de tranen van mede-doogen in de oogen wil brengen, in oogen, die ze tot dusverre alleen hadden van leedvermaak over al het kromme en gebulte, dat van alle zijden komt opzetten! Het leven schijnt voor hem iets heel bijzonders! Een geschenk misschien van zijn lieven Heer! Maar 't is nog niet zeker of hij er dien wel op na houdt... H ij is gek ... of ik!. .. Ware i k het maar !quot; zoo trilde 't een oogenblik later door haar brein.
Haar rennen was bijna een hollen geworden. De zweetdruppels parelden haar op het voorhoofd; de voeten weigerden haast dienst te doen. Gelukkig, dan zou ze straks in haar gemakkelijken leunstoel eenige uren ten minste van bewusteloosheid kennen. Het lichaam afmatten, zoodat de slaap wel komen moest, ja, dat was het hoogste genot!
Daar trof een welbekende kinderstem haar oor. Werktuiglijk was zij de richting naar haar woning ingeslagen. Ze stond nu op het kleine zandpad, langs het boschje loopende, dat Mevrouw Jansons villa tegen het noordoosten beschutte. Ze vernam wat Mevrouw Janson, haar vriendin, daar zeide, de vriendin, de eenige persoon die haar nog eens kon doen lachen en die, gelukkig, te veel aan zelfbehagen deed, om te begrijpen, dat ze meestal te gelijk het onderwerp en voorwerp was — de koddige ziel, die al de bochels, rondom haar, zoo éenig komisch wist te beschrijven en in de verste verte niet vermoedde, dat ze zelve het grootste uitwas bezat. Neen maar, dat was een mensch naar haar hart, zoo echt »eigengerech-tigd,quot; zoo vol gebreken, zonder eenig vernis, zoo goed te doorzien! een door en door amusante zondares! En zoo'n mensch had zulk een kind! O, dat kind!
245
246 MEVROUW JANSOXS VRIENDIN.
Ze moest wel aan Lucy denken, want ze hoorde haar daar juist ge snikken. Ze bleef staan en voelde of ze ook bonbons bij zich had. Hoe ge jammer, niets! Wat gilde daar het lieve kind door haar snikken Ju heen ? 't Scheen dat ze met de kat had gespeeld en dat die haar wi vinnig gekrabd had. »Ma, Ma, nou weet ik waarom ik zoo bang ben voor de Juf van hierover. Die heeft óok nagels in haar vel...!quot; w: En de lieve Mama liet daarop bestraffend volgen: »Wil je wel zwijgen! Als 'tmensch 't hoorde, dan was 'tuit met je lekkers!quot; Ik Het steenen masker gleed weer over Juffrouw Krempes gelaat, da en 't was haar of daar binnen iets kraakte. oo
hi dc
Mijnheer Janson liet zich in den voormiddag maar zeer zelden in
de huiskamer zien, daar hij 't dan te druk had met zijn kantoor- vo zaken. De post, in 't vroege morgenuur aankomende, bracht hem meestal
vele brieven aan, wier inhoud niet alleen zijn hand, maar ook zijn m voeten en die zijner twee klerken, tot snelle beweging verplichtte.
't Was dus zeer vreemd, dat hij, nu de klok nog niet koud was ge
van den elfden slag, het huisvertrek als binnenstormde en met zekere d(
zenuwachtige baast te kennen gaf, dat zijn lieve Mimi weer gelijk A had gekregen. Zijn Arasterdamsche correspondent had eindelijk
zekere gegevens verzameld omtrent het fortuin van de overbure, m
die werkelijk een zeer respectabel mensch bleek te zijn. Op suffisant bc
gebouwde huizen aan de beste grachten had ze wel vijf eerste hypo- in
theken, te zamen bijna een ton, rentende het ouderwetsch-goede bi
bedrag van vijf ten honderd. Voordeelige en solide belegging dus! tr
En daarbij kwamen dan nu nog de effecten, door Mimi, wel niet van K
nabij, maar toch van verre beschouwd, en .. . de scherpte van Mimi's v(
oogen als die van haar verstand had hij alle reden te vertrouwen! v(
Mimi vond het niet vreemd, dat haar goede man de hoedanig- s[
heden huldigde, die zij 'tóok gewoon was te doen, maar wel, dat d;
hij op dit uur het kantoor had verlaten, om haar dat te komen bi zeggen. Zij trippelde ongeduldig met den voet. Die beweging werd
begrepen, daar Mijnheer het fijne gouden brilletje van den neus nam b:
en haar vriendelijk vroeg, even naar den overkant te wippen en re
haar respectabele vriendin mee te deelen, dat hij juist de gelegen- n:
heid had, haar een prima-prima belegging van loskomende of los- t(
MEVROUW JANSONS VRIENDIN,
st gekomen gelden te bezorgen. Er moest echter spoedig worden stoe
re gehaptquot;, anders zou hij 't anderen zijner cliënten moeten gunnen.'
in Juffrouw Krempe gunde hij evenwel het beste, 't liefste; natuurlijk!
ir was zij niet de vriendin zijner lieve Mimi?
;n »Is er geen verdacht luchtje aan, Gee?quot; vroeg ze met een blik,
!quot; waarin zaakkennis en ervaring lag.
j- »Zou ik er mij dan mee willen inlaten? Onthou 'tgoed. Mimi!
Ik vraag geen gunst, maar bewijs er een. Zóo moet je de zaak t, dan ook aan de rijke Juffrouw voorstellen. Toon nu eens, dat je
ook in de financiën den naasten weg weet te vinden.quot; En nu zei hij haar met enkele woorden van welken aard de gunsten waren, door hem Juffrouw Krempe toegedacht.
n Mimi maakte de opmerking, dat het beter zou zijn, dat een man
r- van zaken aan de lieve Marie »de zaakquot; voorstelde. Vriendschap
al »was zoo iets heiligsquot; en zij meende dat die hier bet middel zou
n moeten zijn ...
e. »Om een gelukkige meer te maken? Juist, vrouw, als altijd goed
is gezien! In het aanbod dat je haar doet ligt veel sentiment en daar
e doen de vrouwtjes veel aan. 't Is daarom in de beste handen!
k Adieu!quot; en haastig ging hij de kamer uit.
k Mimi had zelden duidelijker gevoeld wat zware plichten een een-
3, maal verkregen hooge positie oplegde. Zij zag tegen de financieele
it boodschap op, die haar hoog standpunt tegenover Marie Krempe
i- in gevaar kon brengen. En dat juist, nu. de vriendin, die geen
e bloedverwanten had, zooals ze haar in een oogenblik van groote ver-
! trouwelijkheid verzekerd bad, zoo erg respectabel bleek te zijn!
n Kinderachtig, dat zij eensklaps iets voelde wat naar ontzag zweemde
's voor de knokerige figuur niet de twee brutale oogen en over wier
! verlepte lippen soms zoo'n ergernis-wekkende lach kon komen heen-
spoken. Maar 'twas zeker in 't belang van haar Gee en zijn kinderen t dat de boodschap werd overgebracht, en in dat geval zou niemand
n beter dan zij het wélslagen kunnen verzekeren.
d Zij zou dadelijk gaan. Het was een ongewone tijd om een visite te
a brengen; maar gold het hier dan ook niet een ongewone zaak? Alles
n moest den schijn hebben van intimiteit. Dus werd er geen toilet ge
maakt; zonder hoed zelfs en het hoofd alleen onder de tuinparasol tegen de brandende zon beschut, het hekje van Benvenuta openge-
247
MEVKOCW JANSOXS VRIENDIN.
stooten, niet aan de lioofddeur aangescheld, maar naar de keuken oo
gewandeld, waar zij Wiesje bezig vond, die met rood bekreten oogen ge
de gangdeur opende. Het kind bad nauw een half uur geleden een w(
straffe vermaning gebad, omdat ze niet alle nachtknippen op de ge
buitendeur bad geschoven. Het was eigenlijk niet meer uit te hou- w;
den. 't Ging meestal subiet van de zomerhitte in de winterkou! te
En dan die zenuwtrekkingen, die vooral 's avonds hoe langer hoe te
meer kwamen! »Maar gaat ü maar gerust door. Mevrouw! ü mag zi;
altijd komen, dat weet ik; als ü er is, dan heb ik rust.quot; or
Mevrouw had wel in aller ijl om willen keeren, maar de gangdeur af
was achter haar dichtgevallen. ee
»Maak toch geen dwaas figuur. Mevrouw .lanson!quot; fluisterde zij st
zich zelve toe, en dat bleek voldoende. ee
Toch sloop ze op de teeneu over den ganglooper behoedzaam voort,
naar de deur der huiskamer, waaraan zij zacht tikte. Er volgde geen h(
verlof om binnen te komen. Zij luisterde, het oor tegen de deur pl aangedrukt. Geenerlei beweging daar binnen! Als de respectabele
eens iets vreeselijks overkomen ware! Zij draaide de deurkruk om, sc
stak bet hoofd door een reet en zag niemand. Maar de overbekende di
leunstoel stond voor de tafel met het oude, verkleurde en bevlekte w
kleed, en daarop lag de groote staten-bijbel opengeslagen. Zij merkte In
met haar gewone scherpzinnigheid op, dat de stoel schuins was gi
weggeschoven en de linnen zakdoek, die de vriendin nooit verliet, et
in de richting van de deur van 't kabinetje op den grond lag; wat Z
de haast toonde van het opstaan. Mevrouw begon te begrijpen dat w haar bezoek al heel ongelegen kwam. Zij zou teruggaan zooals ze
gekomen was. Maar de haar geboden gelegenheid, om nu eens goed n
op te nemen wat er in de kamer stond, die ze altijd maar in half- ai donker had gezien, mocht waarlijk niet ongebruikt voorbijgaan. ' h
Welk gedeelte van Gods heilig woord had dezen morgen de aandacht d
van Marie bepaald? Ze boog zich over de echte oude Uitgave been 1(
en bespeurde, dat het linker dekblad niet vlak op de tafel rustte--------n
dat daaronder iets verborgen lag. Een oogenblik later wist ze wat o
het was. Een Fransch boek.... van Zola! La héte humaine. Ze had t het niet gelezen. Mevrouw Janson en Zola waren als dag en nacht.
Maar den inhoud van dat boek kende zij, daar ze de ontvangers- o
vrouw wel had moeten aanhooren, toen die het haar onder vier d
248
MKVIIOUW JANSONS VllIENUIN.
oogen vertelde. Zij herinnerde zicb nog daarbij vuurrood te zijn geworden, — en zij was gehuwde vrouw! En dat nu zoo'n afschuwelijk boek, beschaduwd rog wel door het heiligste van alle boeken, gevonden kon worden bij een ongehuwde juffer, die zich, hoe was 't mogelijk! deed kennen als een uitverkorene, — het gaf te denken, het deed bijna rillen van afschuw! Want had zij zich tegenover het dorp niet aansprakelijk gesteld voor den christelijken zin van zulk een creatuur ? Zich zóó vergist te hebben .. .! Maar onder dat boek lag nóg iets. »Misschien wel traktaatjes, voor de afwisseling!quot; mompelde zij met ontzettende minachting, die echter eensklaps plaats maakte voor blijde verbazing. Daar lag toch een stapel bankbiljetten, een hooge stapel, en het bovenste biljet was er een van duizend gulden ...
La héte humaine was vergeten om den wille van dien schat. Wat hooge bestiering, dat haar man geld gebruiken kon en zij juist ter plaatse gekomen was waar het doelloos neerlag!
Ze had zich dan toch niet bedrogen, toen ze beweerde dat in dit hnis schatten waren. Ze bad . .. maar daar hoorde zij eenige beweging en dadelijk daarop het omdraaien van een kruk. Met een snelheid, als waartoe men zulk een rijzige en gezette vrouw niet in staat zou hebben geacht, liep zij terug naar de deur waardoor ze binnen was gekomen, met het doel zich den schijn te geven van juist haar entree te doen. Maar de andere liet er zich niet door verschalken. Ze glimlachte sarcastisch bij de vraag: »Heb ik je heel lang laten wachten, Mimi?quot;
Mevrouw voelde haar wangen vuurrood worden, maar bleef den rug naar de lichtzijde dor kamer gekeerd houden, zoodat ze mocht aannemen haar gelaat in de schaduw te hebben geplaatst. De veelheid barer woorden evenwel en de haast, waarmee ze gesproken werden, deed de behendigheid ijdel worden. Hoe ze dat spoedig, en erg be-leedigend ook, zou bespeuren! Marie toch was rustig in haar leunstoel neergegleden, had den grooten bijbel dichtgeslagen, Zola's schepping op de tafel, naar den kant waar Mimi stond, neergelegd, en was toen de bankjes gaan tellen.
Het rijke bloed der Jansons begon op te bruisen. De mond opende zich om ... blijk te geven van een niet meer te beteugelen drift en daardoor het dorre vrouwmensch te versterken in het ver-
249
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
moeden, dat die schatten door haar hand waren aangeraakt...'? Voedsel te geven aan zulk een vermoeden ware misschien de doodsteek voor beider vriendschap, en, wat dit oogenblik misschien nog meer be-teekende, een botte weigering uitlokken op de teedere vraag, die zij op de lippen had. Lieve God, ja, die vraag! ... De boodschap van Gee! Hoe haar in te kleeden? Gelukkig, dat Marie haar zelve hielp, en, na tweemaal geteld te hebben, de linkerhand over de kostbare papiertjes heen spreidde, en met een blijde uitdrukking op het gelaat,
liet hooren: «Twintig; ja, er waren er twintig!quot;
»Lieve Marie, vertrouw je zóóveel baar geld op zoo'n primitieve bergplaats? En dat ligt renteloos!...quot;
»Maar zeker. Mimi! Dat boekquot; — en zij gebruikte haar met een zakdoek omwoelde rechterhand om 't haar toe te schuiven — »werd van morgen hier verkeerd bezorgd; 't was zeker voor jou bestemd.quot;
»Pardon,quot; klonk het scherp, maar ze hield zich weder in, waarom zij alleen nog maar volgen liet: gt;Nooit komt eenig Fransch werk bij mij aan huis.quot;
»Dan zal de boekverkooper zich vergist hebben, want het heette «particulier voor Mevrouw bestemd,quot; zooals de boodschap luidde. Als Wies niet zoo'n botterik was, dan had ze moeten begrijpen, dat het boek verkeerd bezorgd moest zijn.quot;
«Pardon! dat zie ik nog niet in... integendeel!quot;
»Hoe 't ook zij, Zola kan in dit huis niet langer blijven en daarom, Mimi, verzoek ik je het mee te nemen en je man te laten lezen. Als die 't voor ons beiden geschikt acht, kun je 't me komen voorlezen, hoor!quot;
Hoe langer hoe fraaier! Mimi had zich met haar boodschap te haasten of... . een uitbarsting zou het doen ervan onmogelijk • maken, 't Boek bleef dus liggen waar het lag, hoewel zij wat dichter bij de tafel schikte; een vriendelijke glimlach gaf haar gelaat plotseling iets innemends. Vertrouwelijk boog ze zich over naar de lieve Marie en deelde mee, dat zij iets te zeggen had wat de andere genoegen zou doen, ware 't maar alleen, omdat het als vernieuwd blijk mocht gelden van de hartelijke vriendschap, die er voor zekere juffrouw in de villa tegenover haar werd gekoesterd. Ku volgde het voorstel ... De lieve Marie viel haar niet in de rede en toonde door
250
/
I
JIEVROCW JANSONS VRIENDIN.
geen enkel gebaav zelfs eenige gemoedsaandoening. Toen alles was uiteengezet en nog eens, thans met nog meer klem de groote soliditeit der belegging was geroemd, werd er wel wat koud onverschillig gevraagd, of Mimi, toen ze hier alleen was geweest, dadelijk twintig bankjes bad geteld of eerst óok maar negentien.
Wat had dat te beteekenen? Werd er misschien gedacht dat een Mevrouw Janson .. . ?
»Beken 't maar! Je houdt van goed onderzoeken, beste Mimi! Nu, nu, laat het besef van een beetje onbescheidenheid je maar niet te veel neerdrukken!quot; riep Juffrouw Krempe bijna vroolijk uit, toen ze de anders woordenrijke vriendin als verstomd en versteend tegenover zich zag. »Schaam je maar niet voor mij! Ik krijg je liever naarmate je minder heilig bent. Hoe grooter de zonde, des te grooter de genade, moet je maar denken. Mimi!quot;
«Maar, Juffrouw Krempe, ik begrijp waarlijk niet..quot;
»Schiet nu niet in eens je receptiejurk aan! Blijf nog wat en pro fond négligé. Zeg aan je goeden man, dat ik me van beproefde vrienden niet laat scheiden. Die bankjes zijn mijn intimi. Ze kosten me van onderhoud niets en doen me ieder oogenblik, als ik ze te voorschijn haal, een pleizier, dat nooit eischt gereciproceerd te worden. Je ziet me met groote oogen aan, hè Mimi? Je man laat zijn vrienden druk rondwandelen, niet? Zijn er wel niet eens geweest, die verdwaalden en nooit terugkwamen? Zie je, daar ben ik nu juist zoo erg bang voor!quot;
»Wat mijn man solide noemt is solide.quot;
»Voor je man zeker, maar ook voor mij? De begrippen van soliditeit zijn zoo verschillend, Mimi, en met geld moet men voorzichtig zijn, heel voorzichtig, want 't is het eenige, dat inn er lij ke waarde heeft. Geld geeft vrijheid en onafhankelijkheid tegenover den hoogmoedigste; geld is de eenige troost in de verdrukking en het beste gezelschap in de eenzaamheid. Ik scheid me niet van mijn geld: ik houd het onder me.quot;
»Maar op die manier brengt het niets op. Je dacht toch niet altijd en tegenover iedereen zoo. Je vijf groote hypotheken in stad .. . !quot;
3gt;Weet je dat nu óok al? God, Mimi! wat heb je toch veel mee te dragen! En dan die bescheidenheid bij zóóveel kennis! quot;t Zal Gode welbehagelijk wezen!quot;
251
. ;
S;l1
« p.'-a
___
quot;25quot;2 MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
»Ik voel uw spot zeer goed, Juffrouw Krempe! Sta me toe uw pad
eeredienst van bet geld een afgoderij te noemen: een dans om het fors
»Almachtig aardig en zoo juist van pas gezeid!quot; riep de ander. Spe
Mevrouw ging door, maar nu met iets zeer scherps in haar stem: als
gt;Hoe dat overeen te brengen met uw geloofsartikelen...? Daar »
is veel vreemds in u, Juffrouw Krempe. Zeker heeft bet verkrijgen loo]
uwer schatten u héél veel moeite gekost.. .! veel druppels zweet haa
en nog meer misschien...!'' naa
De andere was opgestaan en leunde met de eene band op de tafel, wac
die begon te trillen. De oogen schoten violette vonken uit; de mond 1:
opende en sloot zich krampachtig. diti
Mevrouw Janson had maar even den tyd dat op te merken, want bet duurde slechts enkele seconden. De trekken verstijfden weer.
Maries stem klonk ongewoon zacht, de toon had zelfs iets gemoe- 2
delijks toen ze zeide: »Xiet knorrig wezen omdat ik weiger, beste als
Mimi, want dan geef je me reden tot de onderstelling, dat je vrien- 1
•delijk voorstel niet alleen om mijnentwille geschiedt. Zeg je goeden Bei
man, en dat zóo, als de schranderste van al de vriendinnen die ik per
ooit had, het alleen zeggen kan, dat het bij mij vaststaat, niets van wa
mijn geld aan wien ook te geven tijdens mijn leven. Je noemt I
me zeker schriel, vrekkig.. . een geldwolvin ... 't zij zoo. Na mijn hal
dood zal wel wat anders blijken . .. ten minste aan enkelen ... aan wei
•éen enkele vooral, begrepen. Mimi?quot; dig
Wat pleister op de schrijnende wonde! Mevrouw Janson was wel bet verplicht baar gelaat even snel als de andere 't gedaan had, vele
phases, en wel die van moeilijk verborgen toorn tot even moeilijk te me
verbergen blijdschap, te doen doorloopen. gei
gt;»Doel toch niet op uw dood, Marie! 't Doet me zeer aan 't hart.quot; lac
»Dat begrijp ik,quot; klonk het op den gewonen toon en met het ak
gewone tintje sarcasme, terwijl ze Zola's werk Mevrouw Janson, we
die mede was opgestaan, in de hand drukte en de kamerdeur opende. bo;
Zij geleidde haar tot op den buitendrempel, waar ze hartelijk afscheid Ja
nam met de woorden: »Je spreekt dezer dagen den notaris zeker de wel. Vraag hem dan of hij eens bij me aan wil komen. Maar 't heeft
geen haast, hoor. Mimi, geen de minste haast...!quot; zij
Mevrouw Janson liep, telkens omziende en knikjes gevende, het Hi
MEvaomv jansoxs vriendin.
uw pad af, wendde zich bij het hek nog eens om en wierp haar inet de het forsche hand een hartelijken kus toe; daarna betrad ze, zonder verder om te zien, maar met indrukwekkende waardigheid, haar villa Buona der. Speranza, waarvoor zij den naam nu zeer juist zou hebben bevonden, ?ui: als ze maar Italiaansch Lad gekend.
'aar »Ik zou wel durven wedden, dat ze regelrecht haar huis dóor-gen loopt en naar den notaris holt... mét Zola misschien nog wel in reet haar hand... Oh, la bete humaine! ... Ik zal haar laten hunkeren naar mijn dood! .. . Wat lieve zorgen en teere oplettendheden ■fel, wachten me!quot;
ond Het schaterlachje, dat er bij hoorde, stokte der oude Juffer echter ditmaal niet in de keel.
ant 3er.
oe- Zou ze werkelijk juist hebben geoordeeld toen ze zich haar vriendin iste als een ijlbode had voorgesteld?
en- Weinige uren later toch schelde de notaris al aan de deur van Jen Benvenuta en binnen een week herhaalde Lij zijn bezoek met twee ik personen — dagwerkers uit het dorp. 't Leed geen twijfel, dat ,'an waren de getuigen.
mt Er werd een akte verleden. De notaris had-Juffrouw Krempe der-lijn halve wél »compos mentisquot; verklaard; dat deed Mevrouw Jan'son lan weer gelijk krijgen en vervulde haar met een hope, zóó overweldigend groot en grootsch, dat ze die aanvankelijk niet in passende vel beelden waagde om te zetten.
ele Ze was daartoe beter in staat, toen de notaris, die spoedig daarop
te met zijn vrouw en nog enkele vrienden op een howl Meiwijn werd genoodigd, haar met een veelbeteekenend maar toch geheimzinnig t.quot; lachje in 't oor bad gefluisterd, dat hij voor Juffrouw Krempe een iet akte had gepasseerd, bij welke mededeeling hij zijn glas met veel )n, welgevallen ledigde en daarbij Mevrouw, die zich tot hem over ge-ie. bogen had, guitig aanzag... Het glas werd weer gevuld en Mijnheer ïid Janson presenteerde hem over de tafel heen een sigaar met verzoek :er deze eens terdege te proeven — het merk was niet meer te krijgen, eft »Ik ken het soort bij reputatie,quot; zei Mevrouw glimlachend terwijl
zij hem nog eens inschonk. »Wat is Gerrit van avond splendied! iet Hij noemt ze echte geïmporteerde.quot;
254 MEVROUW JANSOXS VIIIEN'MX.
De notaris deed een haaltje en was verrukt: bij vond dat de 8
Meiwijn daarbij verrukkelijk smaakte. 11161
»Als zij »van hieroverquot; óok van rooken hield, lieve Mimi, dan ^16^
zou z ij vooral recht hebben op iets echt-geïinporteerds.quot; k®!'
»Je zegt...?quot; vroeg Mimi. ö-00
...»want, Mimi,quot; vervolgde bij heel confidentieel, »zij heeft recht in op het allerbeste wat je hebt. In mijn heele praktijk is me nooit
zóó iets voorgekomen. Ik weet niet of zóó iets wel heelemaal recht- zee
vaardig is, maar strijdig met de wet is 't niet, daar ze geen bloed- liaa
verwanten, in de rechte lijn tenminste, heeft.quot; we
» Wat zitten jelui daar toch te fluisteren?quot; vroeg Gerrit, die bezig wa
was toe te zien op bet klaarzetten van het speeltafeltje, waaraan de zaa
Burgemeestersche hem hielp. ^16'
»De notaris vertelt me een sprookje, beste man! heel aardig, eiSl zooals hij 't alleen doen kan. — Is 't uit of komt er nog meer?quot; vroeg
't Scheen nog niet uit: want hij deelde nog mee met dezelfde va:
gemeenzaamheid, terwijl hij nogmaals een glas ledigde, dat hij nog me
nooit een cliënt had ontmoet, die zóó besluiteloos was geweest als loc
deze. Een week lang had hy schier dagelijks een afzegging en dan 011
weer een aanzegging, om met de getuigen te komen, ontvangen, ^
waarop Mimi met een diepen zucht had geantwoord, dat haar vrien- de
din maar al te veel gehecht was aan de aardsche goederen; maar ^1' dat was ook het eenige wat zij niet in haar prijzen kon.
va ee
Mijnheer Hubert had de raadselachtige oude Juffer niet uit het Sa oog verloren. De moeilijkheid om haar te naderen prikkelde zijn 1° verlangen om haar terug te zien te meer. Herhaaldelijk aan haar va woning afgewezen, bleef hij nog altijd hopen op een toevallige ont- ^ moeting, zooals er reeds eene had plaats gehad. Te vergeefs; de zonderlinge liet zich niet zien. Vreemde geruchten bereikten hem. H De vermoedelijke toevoegselen der mondelinge overlevering van de hem opgedischte verhalen aftrekkende, dacht hij de kern op het ^ spoor te zijn, en die kern, wat klein deel ook der hem aangebrachte ^1' substantie, scheen hem belangryk genoeg toe om er zijn volle aandacht aan te schenken. la
quot;1
MF.VBOUW JANSONS VRIENDIN.
»Een monomane!quot; zoo luidde zijn uitspraak. »Een onvruchtbaar menschenleven! wat hier te tragischer is, omdat de omstandigheden, waaronder zich dat leven vruchtbaar had kunnen ontwikkelen, zoo gunstig zijn.quot; Kennis, niet alleen aangeleerde, maar ook door eigen, zij 't ook vaak onlogisch, denken verworven, had hij in zijn onderhoud met haar duidelijk nieenen op te merken. Van betrouwbare zijde had hij verder vernomen, dat zij naar het tijdelijke zeer gezegend was, maar dat de Mammon haar had aangegrepen, haar stevig hield omvat en haar onverschillig had gemaakt voor het wel en wee van wie ook; dat haar vroolijkste lach een schaterlach was; dat zij de gezelligheid schuwde als een last, maar ook de eenzaamheid als een verschrikking. Zelve had ze hem doen gissen, dat het leven haar een hel was van zelfkwelling, dat zoo rijk, zooveel eischend, maar dan ook veel gevend menschenleven!
Wat was van dat alles de oorzaak? Was het organisme abnormaal door invloeden van buiten of van binnen? Wat belette het herstel van de eens verstoorde harmonie, terwijl toch de kring, waarin deze mensch zich geplaatst zag, daarvoor zoo gunstig scheen? Hij geloofde meer aan de klare gevolgtrekkingen der logica dan aan de ongearticuleerde tonen der intuïtie, en toch de laatste bestuurden ditmaal zijn peinzen meer dan de eerste. Hij moest trachten te ontdekken wat er in dat gemoed omging. Maar hoe daarin door te dringen?
Waarom werpt zij zich niet in den strijd van hot leven, in plaats van er steeds buiten te blijven? vroeg hij zich af. Is 't niet de eerste roeping der ontwikkelde en bemiddelde vrouw, om rondgaande goed te doen, en, om zich heen het lijden verzachtend en louterend, zich zelve de eenig duurzame blijdschap te verschaften van de innerlijke tevredenheid? Vermocht zijn stem ook al niet door de deur harer woning te dringen, toch konden zijn gedachten, op het papier gekristalliseerd, niet worden geweerd. Hij schreef haar. Hij verdwaalde niet in redeneeringen; hij wees slechts op een feit; de ellende van een gezin, dat hulp behoefde en hulp waard was, al woog ook op de fijne weegschaal der gerechtigheid eigen schuld het zwaarst.
255
• |
t'lr.i'lr.i
Mii
Hij ontving geenerlei antwoord, maar vernam toch weinige dagen later, dat het aangeduid gezin de aandacht had getrokken der
'
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
256
millioenenjuffei', zooals de bewoonster van Benvenuta in de laatste bed tijden vrij algemeen werd genoemd. De moeder van 't gezin was trar ontboden geworden; ze was teruggekeerd zonder eenige gift, wat gew zeer had teleurgesteld, maar toch met de boodschap, dat de Juffrouw, Dez als 'teens mooi weer was — niet te warm en niet te guur! —• meel zou komen kijken. han Hij dacht het een goed begin ! lijdt Daar werd hij, eenige dagen later, verrast door een bezoek van Me- dat vrouw Janson, die zich steeds verre van hem had gehouden en in wie hij maar al te vaak de antagoniste had meenen te zien, onmogelijk te bestrijden omdat zij steeds voor hem onzichtbaar bleef. Een zeer lief bezoek 1 bleek het thans gebrachte! Mevrouw Janson wist van den gegeven stoe raad en hoopte maar, dat de aanval op Juffrouw Krempes beurs ditr niet door vele andere zou worden gevolgd. Van een rijk mensch vati werd maar altijd veel geven gevergd. Zelden was iemand onjuister vrie beoordeeld, dan de dame, die haar iniime was. Ze moest wel erkennen, in lt; dat het dorp er eenige aanleiding toe had door toedoen van die er ( dame zelve. Was zij bijvoorbeeld niet voor zwak van hoofd beschouwd ? had Hoe dwaas ! Marie was integendeel hoog geciviliseerd. Wat was echter I het wezen der zaak, ontdaan van den schijn? Marie was lijdende, malt; zóózeer zelfs, dat zij in de laatste dagen haar testament had gemaakt, een en dat doet men toch niet als men niet aan een naderend einde gelooft. van Zij hield zich alleen staande door de kracht haars geestes, zooals tap Mevrouw het hier in de pastorie maar noemen zou — de ander accep- zoo teerde met een glimlach de verborgen hatelijkheid aan zijn adres. — Zij I had vernomen welk geestelijk medicament Mijnheer Hubert had pro voorgeschreven en hoopte dat het bij deze natuur goedwerkend zou 't i blijken te zijn. Als z ij geraadpleegd ware .. . maar dat was ze niet...! en 't Was daarom billijk, dat degeen, die 't medicament had voorge- Kri schreven, ook over de verdere toepassing er van had te adviseeren, toil en daarom deed het haar genoegen hem namens Juffrouw Krempe ver uit te noodigen van avond op Benvenuta te komen na het theeuurtje. paj Hoe ongelooflijk 't Mevrouw zelve ook was voorgekomen, het ink dienstmeisje van Marie had eenige oogenblikken te voren die bood- daa schap gebracht en op de vraag, waarom de bode niet rechtstreeks -.va naar de pastorie was gegaan, geantwoord, dat de juffrouw geen 5 oogenblik meer alleen wou zijn; zelfs had ze in de laatste week het Tel
■v
aitiiauuMfew
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
bed der dienstbode naast het hare doen opslaan. Het werd onder tranen verteld, want het slapen was het kind sedert onmogelijk geworden door de schrikkelijke geluiden, die de Juffrouw maakte. Deze bijzonderheden, die Mevrouw Janson minder noodig vond hier mede te deelen, hadden haar de zekerheid gegeven, dat de kwaal harer vriendin steeds in heftigheid toenam, wat haar innig medelijden opwekte, een medelijden echter vergezeld van een innige bede, dat het lijden door den Heer mocht worden bekort.
Tegen het vallen van den avond stond Hubert op de verweerde stoeptreden. De blinden van de suite, rechts van de buitendeur, waren ditmaal opgehaald; een bijzonderheid, die op den bekenden observatiepost van Buona Speranza niet onopgemerkt was gebleven. De vriendin, de vertrouwde, was daar nimmer ontvangen! Misschien dat in de huiskamer dit oogenblik weer de groote bijbel lag met iets er onder'! Nu, voor den libertijn in de leer, als daar nu aanschelde, had Marie zich juist niet behoeven te schamen!
De aanstaande gastvrouw voelde zich als een vreemde in de rijke maar niet smaakvol gestoffeerde salons. Het fraaiste meubelstuk was een noteboomhouten boekenkast, door wier glazen deuren reeksen van keurig gebonden boeken heen zagen. Het modern smyrnaasch tapijt en de zware, thans weggeschoven gordijnen vormden, evenals zooveel anders nog, zeer scherpe tegenstellingen.
In den stalen haard, zooals een halve eeuw geleden de pronk eener pronkkamer genoemd zou zijn, glommen eenige vuurkolen. Hoewel 't nog in den middenzomer was en menig gezin in de nog met rozen en kamperfoelie begroeide veranda's zat thee te drinken, had Juffrouw Krempe haar easy chair naar den haard gesehoven. Zij scheen eenig toilet gemaakt te hebben, want zijde had nu het gewone katoen vervangen. Ze scheen straks geschreven te hebben, want vellen postpapier en couverten lagen ordeloos over de tafel om den zilveren inktkoker verspreid, die zeker in langen tijd alle zorg had gemist, daar het edel metaal en de daarin gesneden letters bijna niet meer waren te herkennen.
Ze had in de laatste oogenblikken blijken van ongerustheid gegeven. Telkens toch hadden de oogen getuurd op het uurwerk in oud Saksisch
VERLEDEN EN HEDEN. 17
257
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
porselein gevat en liad de voet ongeduldig over de haardplaat heen en weer geschoven.
Verlangde zij dan zóózeer naar het bezoek van dien man?
Een lichte huivering liep haar door de leden toen de schel overging. Een aandoening van afkeer, een gevoel alsof de zware last, die op haar schouders lag, nog zwaarder begon te wegen, bekroop haar.
Hubert was binnengekomen en boog beleefd voor de gastvrouw, terwijl hij met eenige zeer vriendelijke woorden het genoegen erkende, dat voor hem in de uitnoodiging school. Aan zijn wellevendheid scheen weinig waarde te worden toegekend. Juffrouw Krempe toch knikte even, bleef op haar stoel zitten en wees hem schuins tegenover zich een plaats aan. Zij scheen koud en kalm; toch stormde 't bij baar van binnen. De vraag, die zij dien man had te doen en die haar tot deze uitnoodiging gedreven had, kwam op haar lippen, maar een thans nog niet te overwinnen schroom deed haar die terughouden. Er moest een geleidelijke overgang gezocht worden, maar dat zoeken viel haar moeilijk.
Zij begreep dat ze iets zeggen moest en ze zei wat ze eigenlijk niet wilde. ^Ik deed wat u mij aanried te doen, uit beleefdheid,quot; begon zij onvriendelijk. »Ik wist van te voren dat ik een dwaasheid beging. Idealisten moeten altijd een gek figuur maken. Ik ben bij die vuile lui geweest. Vijf kinderen en nog geen zes jaar getrouwd, op één gulden daags. Die vijf krioelden als wilde biggen in de modder, bet wijf sloeg er op los als een bezetene — model van moederweelde! — en de kostwinner zat in een hoek te soezen, ik geloof haast te snorken ... en waar dat van was vertelde me de jeneverlucht, die van dien kant me tegenkwam, 't Werd natuurlijk in eens stil toen ze mij zagen. Waarachtig, bet wijf begon dadelijk te huilen, 'k Geloof haast me te herinneren, dat ze baar band al begon te openen om me die bedelend toe te steken. De goedige idealist had zeker zijn portemonnaie al voor den dag gehaald, om die in de vuile hand van 't morsebelletje te leegen.
ȟ deed het niet?quot;
Juffrouw Krempe hield bij die vraag even op en zag Hubert aan. Toen volgde er spottend: »Neen, Mijnheer, ik deed dat niet, ik deed geheel wat anders. Ik vroeg naar verleden en heden, en wist toen wat ik te doen had. Het noodigst was hier water. »Jelui allen er
258
MEVROUW JANSONS VRIENDIN. 259
in!quot; en ik wees hun de breede sloot, die geen tien stap van ben aflag en door hen nooit scheen opgemerkt. En toen bewees ik hun dat al hun misère eigen schuld was. Ze luisterden niet lang, want de onbeschofte dronken kerel wierp mij een kluit van het vuil, dat naast en onder hem lag, in 't gezicht. Ik kwam om te helpen: dat was het loon; heel natuurlijk . .. want het verfoeilijkst op aarde is het menschelijk beest.quot;
»En de door u bedoelde soort wordt, alleen gevormd in en dóór de armoede? Maar als u begonnen was het geldtaschje te openen en geëindigd met hen op die sloot te wijzen, wie weet of u dan niet had moeten erkennen u in de classificatie wat vergist te hebben.quot;
yWoorden... woorden! Het beest is overal.quot;
»Dus ook in ü ? Ik zou haast verzoend kunnen worden met uw stelling, indien u daarop bevestigend antwoordt.quot;
De verbazing won 't bij haar een oogenblik van den toorn. Zij sprong van haar stoel op en liep de kamer rond.
ï-Word niet boos!quot; vervolgde hij waardig. »Er schuilt toch zelfs een vleierij in mijn maar schijnbaar beleedigende woorden. Als uw veroordeelend vonnis alleen de lagere sociale lagen trof, dan zou u in uw eenzijdigheid zóó onmenschelijk wezen, dat u, niettegenstaande uw welvaart en uw beschaving, verdienen zou eene plaats te worden aangewezen beneden de laagsten.quot;
Zij bleef zwijgen en voor zich zien. Eindelijk hoorde hij:
»Ja, ja, hij wordt er immers voor betaald...? Broeder- en zusterliefde a zooveel honderd gulden 'sjaars! ha, ha, ha!quot; Luider en hem aanziende, vervolgde zij; »Heeft u er ooit een ontmoet, die liefhad zonder bijoogmerk? Heeft u ooit een offer zien brengen, dat den offerende niet dubbel zooveel moest opbrengen en, zoo het dat niet deed, hem niet bitter deed weeklagen, misschien nog wel in zijn ootmoedig avondgebed?quot;
»U is niet waar tegenover mij! De wrevel moet bij u een heftige pijn verbergen. Wie dus kwaad spreekt van het leven en de mensch-heid, vindt de aanleiding daartoe in zich zelve.quot;
't Was of 't haar duizelde. Een schok eerst, toen een herhaald trekken in den rechterarm, terwijl ze met de linkerhand zich vastgreep aan den rug van een nabijstaanden stoel; eindelyk een
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
fluisteren niet heesche stem: 3gt;Het licht op!quot; daarbij met de steeds trillende rechterband naar de gaskroon wijzend.
't Was een oogenblik stil. Hubert voelde haast spijt over zijn harde woorden. Hij had het zonderling bevel gehoorzaamd, de blinden der voorramen laten vallen en wilde nu naar haar toegaan. Hij was er bijna zeker van, een schipbreukelinge voor zich te zien en wel eene, die dat geworden was, omdat de ondekkingstocbt te gewaagd was geweest, een wanhopige, omdat ze te rein en te hoog had gehoopt.
!gt;Het leven, ik haat het!quot; zoo hoorde hij haar bijna klagend uitbrengen. »Ik vroeg er niet om, waarom 't mij dan gegeven?quot; mompelde zij, terwijl zij hem heftig wenkte te blijven waar hij stond. »Geen oogenblik, dat ik van dat leven niet walgde!quot;
»En dat zegt u, terwijl de edelsten van uw geslacht, in hun beste werken u beschouwen ?quot; riep Hubert uit, terwijl hij op de sierlijke en welvoorziene boekenkast wees.
silooie banden, niet waar? Ja, ik gaf de mummies een prachtige graftombe.quot;
sMummies?quot;
»Wat, zijn de zoogenoemde klassieken anders? Geven ze wetenschap, dan lacht het heden ze triomfantelijk uit; geven ze ons kunst, lyrische of epische, dan zien we onze grootouders waar we om meesmuilen, of reeds geheel versteende lijken, waar we bang voor zijn.. . Op zijn best een behoorlijke aanvulling van een kamer-ameublement! Neen, dan nog veel liever de modernen, die men niet inbindt, maar die men leest; dan nog het liefst de modernsten onder de modernen; die hebben bloed van ons bloed, die durven ten minste.quot;
»Ja, die durven zelfs de beestmenschen aan!quot;
»Welnu? Aan die soort is ten minste nog iets te zien wat op vleesch en been lijkt; voor een oogenblik doodt dat de verveling. Maar ook zij zullen eens oud wezen, uitgelachen en mummies worden. Waarom ook niet? Alles leeft toch maar om te vergaan. Gelukkig! Gelukkig! Toch zou 't veel eenvoudiger geweest zijn dat er nooit geleefd was, want dan ware 't vergaan overbodig geweest. Wat is het noodlot — maar neen, daar mag men niet van reppen tegenover u! — nu dan, wat is God bij zijn schepping in de war geweest!quot;
gt;En overal is nog wel dat overbodige leven!quot; hernam de ander,
260
MEVROUW JAXSOXS VRIENDIN. 261
»tot zelfs in den waterdruppel, tot zelfs in de cellen van uw lichaam; overal: levende schepselen, die arbeiden moeten.quot;
»En wat een verheffende arbeid!quot; klonk het sarcastisch.
»Zeker, de laagste doet het ten bate van de hoogere soort, altijd opklimmend in beteekenis en in doel tot in het oneindige; alles leeft in het eeuwige en is eeuwig, hoewel telkens wisselend van vormen.quot;
Zij richtte het gebogen hoofd plotseling omhoog.
«Gelooft u dat werkelijk?quot; riep ze met een zonderlinge uitdrukking van angst.
De vraag, die ze hem reeds lang had willen doen, en waarvan de loop van het gesprek haar ver verwijderd scheen te hebben, trad haar eensklaps nader.
Zij kwam een stap dichter bij en fluisterde zonder zweem van spotternij, en bevreesd en angstig zelfs: ^Gelooft u. dat dedooden... terug kunnen komen?quot;
»De d o od e n zeker niet, maar er zijn geen dooden.quot;
»Wie beeft u dat kunnen zeggen?quot;
CD
gt; De consequenties der logica, die heerlijke dochter der goddelijke Rede; en wat nog meer beteekent, de getuigenissen van de besten onder ons.quot;
»Ba! Is u waarachtig school gegaan bij de onnoozele dwepers van vroegere en onze tijden?quot;
»Ik ging school bij Spinoza, die verkondigde: wij voelen en ervaren dat wij eenwig zijn; bij Kant en ook wel bij Emerson, die zoo vér ging het onsterfelijkheidsgeloof voor een bewijs te houden van de gezondheid des geestes.quot;
»Maar dat doelt alleen op de eeuwigheid van alle materie... op den eeuwigen cirkelloop der atomen! Dat is verre van een persoonlijk voortbestaan! Wat u me zoo deftig voorspreekt, dat is alles reeds door duizenden tot vervelens toe herhaald; dat is schoolwijsheid, waar ik niets om geef. Ik beroep mij op uw eigen ervaring, niet op de droombeelden van uw brein of dat van anderen. Antwoord mij duidelijk zonder omhaal van schoolsche termen. Zijn ze ooit persoonlijk tot u teruggekeerd, zij, die ge hebt zien sterven en begraven?quot;
»Neen; ik houd dat voor onmogelijk; het persoonlijke is tijdelijk en voorbijgaande.quot;
»Dat is het verstandigste woord dat ik ooit van u hoorde. quot;Wat heb ik ook aan van buiten geleerde lessen!... Neen, neen, nader
MEVROUW JAKSONS VRIENDIN.
mij niet! Ik weet niet wat het is, maar u jaagt me vrees aan! .. . Nader me niet....! Vijand, vijand!quot;
Hij liet zich niet weerhouden door die woorden. Toen hij vlak voor haar stond, nam hij haar beide handen, waarmee ze haar gelaat bedekt had, in de zijne en zei hij, haar in de oogen starende, die zich onder zijn blik eerst sloten, maar toen, als daartoe gedwongen, weer openden: »Wie en wat zijt gij toch, arme zoekende, die zooveel blijkt nagedacht te hebben en zoo weinig verworven? Hebt ge wel eerlijk gezocht en gestreefd?quot;
Er volgde geen antwoord. Haar oogen staarden star voor zich uit, haar gelaat was koud en wit als marmer. Hubert dacht haar bewusteloos en voerde of liever droeg haar naar den naastbijzijnden stoel. Ze bleek echter niet zonder bewustzijn te zijn; want van haar lippen vielen schier toonloos de woorden: »vijand! vijand!quot; terwijl de koude, slap neerhangende rechterhand weer het gewone afwijzend gebaar maakte.
Toen ze gezeten was, bleef ze een oogenblik stil als een automate tegen den rug van den stoel gedrongen. Hubert lel de rechterhand op haar voorhoofd en bracht de linker aan haar pols, zooals hij dat wel meer aan een ziekbed had gedaan, waarop dan dikwijls een ontspanning was gevolgd. Hier scheen het wel eentegenovergeste.de werking uit te lokken. Nauwelijks toch hadden zijn handen haar aangeraakt, of zij richtte zich halverwege op, greep met groote haast een vel van het op de tafel liggend papier en een potlood, waarna de linkerhand met bliksemsnelheid eenige figuren trok; daarna zonk zij in den stoel terug.
Hubert had haar rechterpols blijven vasthouden; hij wist niet wat te doen. Moest hij hulp roepen, den dokter laten halen, of het einde der zonderlinge flauwte in alle stilte blijven afwachten? Na dit haastig schrijven of teekenen echter kon hij niet meer aan een flauwte gelooven. Maar wat had ze geschreven of geteekend? Hij boog zich over het papier heen. De figuren geleken op letters, onderst boven geschreven, en dat nog wel met de linkerhand! Hij keerde het vel papier om, zoodat de benedenzijde de bovenzijde werd, en las toen met luide stem: Paula.
De andere sperde de oogen wijd open en riep met kracht: »Niet die naam! Niet zoo luid!quot; waarna ze weer in den rug van haar
262
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
stoel terugzonk, de oogen sloot en met een heel andere, thans zacht klinkende, stem vervolgde; jgt;houd haar rechterhand met uw linker vast; temper bet licht tot een schemer; ga naast haar zitten... schrijf neer wat ge hoort...quot;
Hij gehoorzaamde en keek haar daarbij ter sluik aan. De scherpe trekken waren verdwenen, de lijnen veranderd. W at straks een vijftigjarige scbeen, was nu een lijdende dertigjarige geworden. Een gansch onbekende zat naast hem.
'tWas een transfiguratie, als waarvan de Evangeliën gewaagden, om bij de vele mythen nog de ongerijmdste van alle te voegen! 'tWerd hem te sterk; hij wilde vluchten, maar hij voelde zich aan zijn plaats geboeid.
Daar werd gesproken en hij moest schrijven.
»Zij, die uw hand vasthoudt, was een kind van arme, maar naar het verstand zeer ontwikkelde ouders, die haar een goede opvoeding lieten geven; beter zelfs dan de beperkte inkomsten toelieten. Ze werd een schoonheid genoemd; ze was geestig; ze was hartstochtelijk. Een jonkman van goeden huize maakte haar het hof. /ij hing hem aan met haar geheele ziel; ze had slechts éen gedachte: dat was hij; ze kende slechts éen vereering: die van hem. Maar ze was arm, armer dan ze gedacht had te zgn, toen haar ouders haar kort na elkaar ontvielen. Hij, dien zij aanbad, verbond zich aan een andere, en zij worstelde en worstelde met de wanhoop, tot een ziekte haar neerwierp. Toen ze hersteld heette, was zij in- en uitwendig veranderd.
s Haar schoonheid was verdwenen, haar opgeruimdheid, haar levenslust evenzeer. Verdriet en eigenbelang voerde baar naar de steilste rechtzinnigheid. Ze moest in haar eigen onderhoud voorzien; ze werd pleegzuster; ze wist de zieken aan zich te binden. Eéne zelfs hechtte zich aan haar met een vertrouwen, dat geen grenzen kende. Dat was Paula, die toen nog minderjarig was, maar dat bleef, ook toen de wet haar het recht gaf persone te wezen.
sPaula was zeer gefortuneeerd, maar even leelijk als de tien jaar oudei'e vriendin was geworden, die, als de meerdere naar den geest, door Paula steeds als meesteresse werd gevolgd en gehoorzaamd. Ze bleven bij elkander, beiden zich bewust van in het bezit te zijn der eeuwige waarheid. Ze hadden éen hart en éen beurs. Paula bad de eenige, die zij liefhad, te mogen nalaten wat ze bezat; die eenige
2G3
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
liet zich lang bidden en eindelijk verbidden; het laatste alleen omdat zij, naar ze zei, de oudere was en alzoo wel bet eerst zou heengaan. Sedert was echter alle harmonie in het binnenste dei-oudere ten onder gegaan! Vreemde stemmen deden zich hooren, eerst fluisterend, weldra luider en luider, eindelijk zóo krachtig, dat ze alle andere overstemden ...!
»Paula werd plotseling ziek, werd zwakker en zwakker. .. Paula stierf.
»Een luid snikken klonk aan haar sterfbed, een stille juichtoon echter bij de lijkbaar. De achtergeblevene liet een monument bouwen op Paula's graf, maar keerde het portret van Paula om in haar huiskamer. Wat zij baar leven lang had ontbeerd maar begeerd, het was ten laatste het hare geworden. Zij was nu vrij, onafhankelijk, — zij zou genieten! Ze had naar goud gesmacht en zie, het lag aan baar voeten! Ze nam het in haar schoot; het groeide daarin vast, en het gewicht overweldigde haar. Ze had het zich haar slaaf gedacht, en zie, het werd haar meester. Ze had steeds een leven van weelderige rust begeerd! En overal in de rijke geërfde woning zag Paula's portret haar aan! Ze had het in den duistersten schuilhoek gebracht; het bleef haar aanzien! Ze wierp het in het vuur; het bleef haar aanzien! Het was niet langer te dulden. Ze toog op reis, zwierf van stad tot stad, van dorp tot dorp, en dat portret volgde haar. Zij had zich een G-od gemaakt en Zijn mogendheid ieder willen opdringen, en ze was geëindigd met Hem te bidden of Hij maar niet meer wou bestaan. Aan de blinde natuurwetten offerde zij de vrucht van haar kennis; en de bloesems en geuren van haar gemoed verdorden en verflensten bij dien eeredienst. Zij kon niet erkennen, dat de pijniging oprees uit het diepst van haar eigen binnenste; dat oorzaak en gevolg in eigen boezem besloten is en geen macht van buiten daarop kan inwerken — 't is de wet der gerechtigheid, waarin, goed begrepen, de hoogste liefde schuilt.quot;
De stem zweeg. Hubèrt liet het potlood uit de schier verdoofde vingers vallen en mocht eindelijk zijn oververmoeiden armspieren de zoo dringend noodige rust geven.
• Laat haar hand los!quot; klonk het weer van die oogenschijnlijk verstijfde lippen.
Hij deed het en waagde haar, die nog altijd onbeweeglijk in
2ö4
mi.vrouw jansons vriendin.
den stoel naast hem neerlag, weer aan te zien. Het gelaat was nu het oude.
De meest tegenstrijdige gedachten woelden en warrelden in zijn brein. Hij voelde wat hij nooit had gevoeld; vrees. Wat hij had gehoord, wat hem nu nog omringde, voerde hem tot die onmanne-lijke aandoening.
Het getemperde kunstlicht was zwakker dan dat der maan, zoodat deze haar bleeke glansen naar binnen wierp, en de wijdgeopende deuren der veranda doorgeslopen, langs gordijn en wand heengegleden, de gedaante bereikte, die hulpeloos neerlag en zich niet kon hoeden voor de omhelzing dier bleekdroeve stralen. Hij huiverde. Hij meende die gedaante te zien oprijzen, alle hulsels te zien wegvallen en een misvormd menschenkind te aanschouwen in algeheele naaktheid, gloeiende litteekens, kankerige wonden toonende, en op den boezem het woord schuldig in scharlaken letters.
Hij wendde zich vol afschuw af. Wat moest hij doen? Gerechtigheid oefenen? Haar wakker schudden, het masker afrukken, tot ootmoed en boete dwingen ?
Daar schoten hem de laatste regels, die hij had moeten neerschrijven, te binnen: »de wet der gerechtigheid, waarin, goed begrepen, de hoogste liefde schuilt.quot; En die gerechtigheid, ze had deze bereikt!
Neen, hij zou niet veroordeelen; hij zou beklagen. Hij legde haar meewarig de hand op het voorhoofd en hoorde zich toen, mat en flauw, toefluisteren: »méér licht en dan, ga heen!quot;
Toen hij het vroolijke gaslicht door de salons zag stroomen, voelde hij zich weer normaal, 't Was of hij uit een bedwelming ontwaakte. Had hij gedroomd? Maar daar lag het papier: het een door haar met een naam, het andere door hem met honderden woorden onder haar dictée beschreven. Hij greep er naar... hij las. Oog en oor getuigden hetzelfde. Hy nam zijn hoed en verwijderde zich door de open veranda.
Heerlijk, heerlijk, de frissche avondlucht, die hij begeerig indronk, die hem het kloppend hoofd omsuisde en afkoelde! Wat had hij vernomen! Wat had hij bijgewoond!
»Dus zelfs de aardsche persoonlijkheid verdwijnt niet bij de physische oplossing,quot; prevelde hij.
De maan neeg ter kimme. Zwakker werd het licht, dat op de
verleden en heden. 17*
265
MEVROUW JANSOXS VRIENDIN.
sluimerende aarde neerzeeg, maar verre, verre, in het oneindige, glom en glinsterde, vonkte en fonkelde het gestarnt. Hij staarde, bewonderde en stamerde, de handen deemoedig gevouwen: «Wat mysteriën, verholen onder dien majestueuzen mantel van het Onuitsprekelijke, van het overweldigend Groote, Onbegrijpelijke!quot;
Ginder bleef het nog eenige oogenblikken stil. Slechts het gonzen van het insect werd gehoord, dat, door het licht aangetrokken, door het licht zou worden verteerd. Maar er kwam beweging in de nog altijd in den stoel geleunde gedaante. Trillend bewoog zich de eene hand, trillend openden zich de oogleden. Een diepe zucht volgde.
»Waar ben ik? . . . Heb ik geslapen?quot; Zij dacht na. . . »Was hij niet hier? Ja, ja!quot; Zij zag in 't rond. Alleen! Wat was er gebeurd? Zij herinnerde zich haar laatste woorden. »Vijand, vijand!quot; stamelde zij. Daar viel haar oog op de papierstrook, die voor haar lag. Zij las: »Paula.quot; Wie had dat geschreven? Wie anders dan hij, dien ze van zich af had gestooten als vijand? Hoe wist hij dien naam? Zij had dien in tien jaar nooit uitgesproken, zelfs niet gepreveld in het diepst van den nacht; neen, zelfs dan niet; want als die naam in de stilte als uit haar binnenste opwelde, dan had haar wil het brein gedwongen andere gedachten en beelden te vormen.
En nochtans, daar stond die naam!
Maar het schrift geleek het hare! Had zij dan zelve.. . door zijn machtigen wil overheerscht... ? Die vreeselijke man met die duivel-sche oogen! . .. Wat lag daar, iets verder van haar, maar op de plaats waar h ij voorzeker gezeten had? Vellen papier, volgeschreven doov... hem? ja, dat was zijn hand. Zij begon te lezen... hield op . .. begon weer en .. . en ... met een snerpenden kreet wierp zij de vellen weg, sprong op en vloog ze naar den uitersten hoek der kamer, waar het licht haar niet bereiken kon. Zij rilde, sloeg de handen voor 't gezicht, en 't viel haar zwaar van de lippen: shij weet alles!quot; —
't Was of het merg in haar gebeente verstijfde.
O, mocht dat zoo geweest zijn, want dan had zij de marteling niet gevoeld van het volgend oogenblik! .. . dan had zij niet de angsten gekend, die als adders beten in haar lillend hart, in de trillende vezelen van haar brein!
266
............. quot;l -
MEVROUW JANSONS VRIENDIN. 267
Hij wist alles en zou 't anderen óok doen weten! En zij, ze voelde 't, zou moeten erkennen: 't is waar! alles waar! Hij bad haar liet masker afgelicht, — dit voelde ze óok — haar eigen hand zou weigeren, 't haar weer aan te binden!
Daar rees een andere gedachte. Hij bad haar niet in de oogen wagen te zien en 't daarom geschreven . . . »Hij is laf, bij durft niet!quot; Zij lachte bij die verzekering eu greep al de papieren en begon te scheuren, telkens in kleinere stukken, en toch, naar zij vreesde, niet klein genoeg!
»Wat blijft er nu over?quot; riep ze zegevierend. »Kiets! niets!quot;
Maar ze bleef scheuren, scheuren, tot ze niet meer kon.
Weer een nieuwe gedachte!
Hoe was bij 't te weten gekomen ? Had hij de zware zerk op dat vergeten graf opgeheven en 't daar afgeluisterd? Anderen misschien ook! Als h ij 't kon, dan konden anderen 't ook. Wie weet hoe velen wel! Ze zag ze reeds op zich aanrukken, de twee, de tien, de honderden, die 't óok wisten .. .! Een woeste menigte, die de vuisten balde! »Ge zoudt gedaan hebben als ik! Ge zijt niet anders als ik!quot; riep ze. Maar de grimmige horde trok voort. »Ik moest doen wat ik deed ...Ik deed bet niet, maar Satan in mij!quot; schreeuwde zij. Maar de wrekers waren baar nabij en hieven de hamers en mokers op, om haar te verpletteren! De wanhoop gaf haar den verloren moed terug; »Doodt me... maar dan met één slag. Verlost me van 't denken, van 't willen . . . Vernietiging is verlossing ...!quot;
Wiesje hoorde een zwaren, doffen slag. Er waren in de laatste dagen zoovele verschrikkingen in dit buis geweest, dat zij niet waagde geheel alleen te gaan onderzoeken. Het best was te wachten tot de Juffer zou schellen of roepen. Maar alles bleef stil... niemand riep haar. Haar onrust vermeerderde. Dus ook mijnbeer Hubèrt zou er niet meer zijn. Zeker door de verandadeur been gegaan. Ze hield het in de enge keuken, zoo dicht bij die kamer waar 't zoo stil was geworden, niet meer uit. Ze sloop naar buiten, gluurde de veranda in en... vloog toen met een roep van »moord! moord!quot; het hek uit, om hulp te zoeken bij de altoos moedige Mevrouw Janson. Deze aarzelde een oogenblik. Waarom niet den godloochenaar
t.
MEVROUW JAXSOXS VRIENDIN.
geroepen, die er straks zoo vertrouwelijk hnd gezeten? Maar toen Wiesje met veel innigheid verzekerde, dat de Juffer maar éen vriendin had, dat die hier woonde, en de ander, die op visite was geweest, maar als een broodjager moest beschouwd worden, die meest aan de deur wordt afgewezen, werd mevrouw vermurwd.
Heilige God, wat was hier gebeurd! Als zij bad kunnen vermoeden, zoo iets te zullen vinden, ze zou .. . tóch gekomen zijn, maar mét den Burgemeester en den dokter. Die arme, lieve Marie! Eerst had ze aan diefstal gedacht en daarbij — een oogenblik maar! — het beeld van Hubert zien opdoemen; vervolgens zelfs aan diefstal en moord! Want de vriendin, de beste die ze ooit had gehad of iemand ooit kon bezitten, had ze op den grond stokstijf vinden liggen met verglaasde oogen en vertrokken mond, beiden open, en als op een bed van sneeuw, wat evenwel spoedig tallooze papiersnippers bleken te zijn. Zij had het deerniswaardig slachtoffer dadelijk op willen tillen, maar alleen het niet kunnen doen, en ze was alleen, want aan het dienstmeisje, dat maar altijd door gilde, had ze geen den minsten steun gehad. Gelukkig had ze haar tegenwoordigheid van geest geen oogenblik verloren. Ze had het meisje stevig bij den arm gevat, om haar het wegvluchten te beletten, en was toen met haar op de stoep hulp gaan roepen, die dan ook spoedig verscheen.
» En toen de dokLer er was,quot; zoo besloot ze haar onsamenhangend verhaal aan den Burgemeester, die haar met een degelijk ambtsgezicht aan- en uitboorde, constateerde hij: »dood! beroerte!quot; U kent hem. Burgemeester! Als hij 'tin twee woorden kan zeggen, gebruikt hij er geen drie. Ik wist in eens alles. Dood! Beroerte! En dat zoo in eens te hooren van 't liefste schepsel, dat je ooit leerde kennen, dat was hard, en kan alleen gewacht worden van zoo'n man. van de snijkamer. En nu wou ik u meteen meedeelen. Burgemeester, dat ik Juffrouw Maria Krempe in een eigen graf wil doen leggen en daarop een monument bouwen, haar tot eere en mij tot een getuigenisse!quot;
3gt;Dat is te zeggen. Mevrouw . . .!quot;
»Ik weet wat u zeggen wil, Burgemeester. Of ik daartoe wel het recht heb? Weet dan dat ik tot executrice van haar uitersten wil en misschien tot nog meer ben aangewezen in haar testament, door
268
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
onzen notaris voor een paar weken gepasseerd. Ik heb dus het recht en de macht..
gt;U moet het zelf weten!quot;
»Juist, Burgemeester! en ik weet het ook. Het testament mag eerst na de begrafenis geopend worden. Kiesch gedacht van de testatrice! De rouw en de eerbewijzen moeten uit het hart tomen! Uit onze privé-beurs wordt het monument betaald. En nu nóg iets, Burgemeester! Ik heb alles laten verzegelen. Blijkt er bij de inventarisatie dat er niets is verduisterd, — ik weet toch ten naastenbij wat er wezen moet — dan is er geen diefstal gepleegd en heb ik geen plaude in te dienen,quot;
'•Heeft u dan... suspicie?quot;
»God beware me, neen. Burgemeester! Nóg niet, ten minste! Land-loopers en vagebonden zijn, naar ik zeker weet, dien avond niet inde nabijheid geweest. Dus... hoort u niets van mij, dan is alles aanwezig.quot;
»Die wist ook wie ze tot vriendin te kiezen had! Waarom wist mijn vrouw dat niet even goed?quot; mompelde de Burgemeester, toen Mevrouw Janson met opgeheven hoofde en iets triomfantelijks in haar oogblik vertrokken was.
Deze had alle recht fier te zijn op de stelling, die zij nu innam. Al wat het dorp aanzienlijks had, haastte zich op Buona Speranza te verschijnen, om bijzonderheden te vernemen aangaande het gebeurde op Benvenuta en de waarschijnlijke gevolgen daarvan.
En die gevolgen?
Ieder had ze reeds geschat en daarbij heel zacht erkend, dat mevrouw Janson in een zeer bijzonder belangwekkende positie verkeerde, haar verzekerd, niet door het toeval, maar door veel tact, ditmaal gepaard aan zeer veel slimheid.
De dag der begrafenis brak aan. Van de groote toebereidselen had men zelfs tot in de omstreken gehoord. Er was dus een groote menigte om het sterfhuis geschaard en ook om de woning van Mevrouw Janson die, aan den arm van haar man, evenals zij in diepen rouw, naar buiten trad, en in de zwarte koets stapte met twee zwarte paarden bespannen. De lijkkoets met een dubbel aantal dragers en de koets, die daarop volgde, werd omstuwd door al de opgekomenen, en begeleid tot op de begraafplaats, waar de notabelen zich hadden geschaard.
269
MEVROUW JANSOKS VRIENDIN.
Mevrouw Janson zag onder hen ook mijnheer Hubèrt. Gelukkig had ze doen weten, dat er aan het graf niet zou worden gesproken. De heiligschennis, dat zoo'n libertijn aan de open groeve der zalige spreken en haar als 't ware uitluiden zou, was alzoo voorkomen. De dorre plechtigheid werd er door bekort, wat ieder aangenaam scheen en niet het minst Hubèrt, die, aanvankelijk, naar den schijn althans, in diep gepeins verzonken, het eerst het sein gaf tot een nogal haastigen terugtocht.
Zij had een blik uit dat donker somber oog willen opvangen,, maar daartoe geen gelegenheid gehad; want 's mans oogen bleven neergeslagen.
Zou er toch eenig verband bestaan tusschen zijn bezoek en de beroerte ?
Zij was in zulk een weeke stemming, dat zij er niet verre van was, hem, indien dat zoo ware, alles te vergeven.
Toen het gelukkig echtpaar weer in de koets zat, ontviel Mevrouw de betuiging, dat het heerlijk was zóó in staat te zijn van innige dankbaarheid blijk te geven. De Burgemeester had haar toch toegefluisterd dat op zijn dorp nog nooit zóo iets was gezien. Maar Gerrit scheen van die gevoelvolle woorden niets verstaan te hebben en bezig te zijn geheel andere gedachten uit te werken, want hij maakte de wonderlijke opmerking: »wat deê Heelsquot; — 'twas de notaris van het naaste dorp — »aan dat graf? Ik zag hem met den Burgemeester in druk discours heengaan!quot;
Het liet Mevrouw koud! Ze zou daarvan misschien met een enkel spits woord hebben doen blijken, zoo niet de koets de plaats van bestemming bereikt had.
De notaris ontving beiden met plechtigen ernst. Hij had zich geheel in 't zwart gestoken en zijn oudsten bediende verzocht zooveel mogelijk hetzelfde te doen. Mijnheer en Mevrouw Janson waren natuurlijk, als rechtstreeks van de begrafenis komende, in 't grootst mogelijk tenue der rouwende menschelijke deftigheid!
De groote tafel was met een groen kleed bedekt: een zilveren inktkoker stónd, een zwart lederen portefeuille lag gereed ter plaatse waar de notaris zich voornam te gaan zitten, — vlak tegenover Mijnheer en Mevrouw Janson, voor wie de twee leunstoelen waren bestemd. Toen Mevrouw daarin neergleed werd het haar werkelijk:
270
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
te benauwd. Zij begon te snikken. Mijnheer dit bespeurend stak haar gauw een paar stukjes witte drop toe, die hij altijd bij zich droeg. Zij duwde zijn hand driftig weg; zij zou zich zelve weten te helpen. De flauwte werd voorkomen; het zacht genok echter moeielijk bedwongen.
Middelerwijl had de notaris plaats genomen, den klerk gewenkt hetzelfde te doen en den zilveren inktkoker vlak voor zich gezet. Tot welken dienst deze geroepen zou worden wist hijzelf niet, maar het pronkstuk behoorde bij de plechtigheid.
Hij nam — de man had zichzelven zenuwachtig gemaakt — met bevende stem het woord. Hij was gereed, zooals hij hakkelend zeide, uitvoering te geven aan de laatste woorden eener dierbare afgestorvene — hij verbeterde; zeker dierbaar aan de beide zeer geachte cliënten tegenover hem, en alzoo aan de eenige daarop rechthebbenden, hier raakte de linkerduim van Mijnheer Janson den rechterpink van zijn vrouw onder tafel even aan, inededeeling te doen van haar uitersten wil, voor weinige dagen in een wettelijken vorm hem, notaris, medegedeeld en, helaas! reeds zoo spoedig door haar algemeen betreurden dood bekrachtigd.
En nu begon de voorlezing; langzaam, ieder woord zijn eigenaardige wichtigheid gevend, ernstig plechtig.
»Ik verklaar te herroepen alle vroegere uiterste willen en codicillen en aan te stellen tot mijn universeelen erfgenaamquot; (Mevrouw Janson voelde plotseling een stuk in de keel) »den Weledelen Heer Gerrit Jan Janson, commissionnair in efiectenquot; — het stuk in de keel was in eens verdwenen! — ^als erkenning van de diensten die hij mij heeft willen bewijzen.quot;
Mevrouw vond dit niet mooi gezegd, maar daaraan kon de slechte stijl van den notaris wel schuld hebben. De notaris boog met een beminnelijk glimlachje tegen den zoo hoog begunstigde, die vuurrood was geworden van verrukking, zijn vrouw teeder de hand drukte, haar daarbij toefluisterend: »ik schat het met mekaar op anderhalve ton!quot;
»Ik stel wijders aan,quot; luidde het verder, jgt;tot executrice van dit mijn testament mijn lieve vriendin Mimi Janson en verbind daaraan als tegemoetkoming voor bemoeiingen, kosten als anderszins een uitkeering van vijftienduizend gulden vrij van successierecht, — eigen-
271
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
dom en vruclitgebruik haar speciaal te verzekeren, al -svare bet ook dat zij in algeheele gemeenschap van goederen mocht zijn gehuwd.quot;
»Zij heeft de onafhankelijheid der gehuwde vrouw altoos voorgestaan,quot; riep Mevrouw bijna triomfantelijk uit, terwijl haar oogen ongewoon schitterden.
»Dat's een rare bepaling — die is zeker onwettig, notaris! Dat had je haar toch aan 't verstand moeten brengen. Een administratie in een administratie geeft verwarring!quot; zei Gerrit vrij strak.
Er was aan de kantoordeur heftig gescheld. De jongste bediende tikte aan de deur; de oudste ging vernemen wat dat beteekende en kwam den patroon, die middelerwijl tegenover het echtpaar de vreemde clausule van het testament trachtte uit te leggen, meedeelen, dat notaris Heels er was en dadelijk den patroon onder vier oogen spreken moest. Het leed geen uitstel, geen het minste uitstel.
De patroon stond gemelijk op, beloofde dat hij den indringer, die altoos nogal onbeschoft was, heel gauw de deur zou wijzen, beval zijn oudsten bediende de karaf met portwijn uit de kamer daarnaast naar hier te doen verhuizen en sloop met vele excuses weg.
»Ik kan me waarlijk niet begrijpen, Gerrit, dat je tegen die bepaling in opstand komt,quot; zei Mevrouw zoodra ze met hem alleen was.
j.Een gekke bepaling, een zotte bepaling, die niet na te leven is!quot;
»Ik vind het heel onkiesch, om het zachtste woord te, nemen, dit je mij, aan wie je de heele erfenis verplicht bent. ..quot;
»Ho, ho! de heele erfenis aan jou verplicht! Had ik je niet die voordeelige offerte laten doen, dan was dat testament niet in de wereld gekomen. Je hebt me dikwijls doen lachen als je me vertelde hoe je haar wist te troeven. Nu, dat je een scherp tongetje hebt, wie weet dat beter dan ik! En dat je met je geld soms gooien kunt, weet ik ook bij ondervinding... dus van eigen administratie komt niets, hoor. Mimi! Vijftien duizend gulden, 'tis waarachtig geen ..
»Houd dat afschuwelijk stopwoord hier ten minste binnen. Met dat testament tegenover je durf je in opstand komen . ..! God, 't is of ik de lieve Marie ...quot;
De oudste bediende kwam met de versnapering binnen en nam de vrijheid voor allen, en dan ook voor zich zeiven, een glas vol te schenken en dat met onderdanige vriendelijkheid aan te bieden,
272
MEVROUW JANSONS VRIENDIN. 273
toen de gangdeur met groote haast werd ontsloten en opengeduwd. De notaris stoof binnen. Alle deftigheid was verdwenen, de weemoedige stemming verkeerd in eene verbeten en dra toomelooze woede!
»Ongehoord! Geen notariaat dat zoo iets kent! Bedrogen, bedrogen! 'k Heb medelijden met jelui allebei, maar met me zelf ook!quot;
»Wat is er aan de hand?quot; vroeg Gerrit, nadat hij zijn glas in éen teug had geledigd, wat zijn Mimi ook had willen doen, zoo niet de schrik dadelijk haar hand als verlamd had.
»Wat er aan de hand is'? Dat dit testament niet het laatste is. Dat de intrigant, die zooeven bij me was, dok voor dat mensch er een heeft gemaakt, twee dagen, hooren jelui? twee dagen later, waarbij het mijne is herroepen.quot;
Doodbedaard merkte Gerrit op dat hij er alles van begreep; het mensch had die dolle clausule uit de wereld willen helpen , zoodat hij er nu executeur bij was geworden.
De notaris bleef even bleek maar was eensklaps kalm geworden, 't Was of hij er pleizier in had gekregen alles koud, kalm en daarom, aartsduideljjk te zeggen: »Het laatste testament vernietigt dit — meer doet het niet!quot;
»Dus de erfenis .. .?quot;
«Natuurlijk vervallen!quot;
-gt;En wie... wie?quot; stamelden beiden.
gt;Daar zal tnen de vroegere testamenten op na moeten zien... Hebben Mijnheer en Mevrouw Janson daar misschien trek in?quot;
Als verbijsterd gleed het echtpaar naar de voordeur, door den jongsten bediende voor hen geopend.
»Niet de dorpstraat door,quot; beet Mevrouw haar man toe, die gauw een klein steegje insloeg dat hen naar een eenzame laan bracht. Van zjjn lippen vielen alleen als kokend lood de woorden: «Hoeveel kosten gemaakt voor niets... niets! Je hield een mooie vriendin er op na! Wat zag je goed!quot;
Wat verbazing door het geheele dorp, toen ruchtbaar werd wat er op het notariskantoor na de deftige en kostbare begrafenis had plaats gehad. Notaris noch bedienden behoefden van onbescheidenheid te worden verdacht. Mijnheer en Mevrouw Janson zeiven hadden tot
MEVROUW JANSONS VRIENDIN.
het ruchtbaar worden het meest bijgedragen. Gene had dadelijk den zwaren rouw afgelegd en openlijk verklaard geen proces te willen, al moest dat ook gewonnen worden, daar Juffrouw Krempe bij het maken van haar laatste testament blijkbaar gek was geweest. Gemoedsbezwaren zouden hem toch weerhouden hebben de nalatenschap te aanvaarden.
Het werd op Buona Speranza een onmogelijke toestand.
Isa ieder bezoek, en het aantal bezoekers was legio, voelde Mevrouw een deel van haar geestkracht verloren gaan en achtte Mijnheer zich in zijn krediet aangetast. Hoevele verzekeringen van innige deelneming in 't door beiden geleden verlies, welk laatste woord in de bestaande omstandigheden reeds dubbelzinnig was en dat nog meer werd door de wijze waarop het werd uitgesproken! Hoevele vriendelijke knikjes, die op spottende lachjes geleken, hoevele loftuitingen op ideale vriendschap, die wel het bijtend sarcasme der overledene schenen te evenaren! Maar 't ergste maakte 't toch de Burgemeester, die ronduit decreteerde, dat Mevrouw Janson een diamant had weten te ontdekken in een zandwoestijn en Mijnheer Janson eenig was in het oprichten van grafmonumenten. De algemeene begraafplaats zou er werkelijk fleurig gaan uitzien!
Er werd besloten voortaan belet te geven. De voorzorgsmaatregel bleek overbodig; de voorraad van algemeene hartelijkheid was verbruikt.
Op zekeren morgen zagen alle voorbijgangers verbaasd op; de villa stond te huur.
Onder hen, die 't hadden opgemerkt, bevond zich ook Hubèrt. Deze scheen wel altgd te willen verschillen van de meerderheid. Toen er storm werd geloopen op de deur van Buona Speranza had hij zich verre gehouden; nu niemand zich meer over het bestaan der familie scheen te bekommeren, schelde hij aan.
»Ook dat nog!quot; mompelde mevrouw, toen haar het bezoek werd aangekondigd. Zij wilde een afwijzend antwoord doen geven, maar bedacht zich. Misschien kwam hij mededeelen wat er dien avond op Benvenuta was voorgevallen. Zij zou hem ontvangen, maar besloot al wat haar nog aan wapens restte onder haar bereik te houden. Spoedig echter bleek het haar, dat geenerlei aanval werd bedoeld.
Mijnheer Hubèrt toonde zeer goed te begrijpen, dat de familie
274
MEVROUW JANSOXS VRIENDIN. 275
van woonplaats wilde veranderen. Steeds aan de overzijde op die villa te moeten staren ... ! Gewaarwordingen zouden gewekt worden, die voor een fijn gevoel op den duur ondraaglijk moesten worden . ..! En er school in die woorden geen zweem van ironie!
Toch verkoos mevrouw, om den wille van het zachte oordeel van dien door haar steeds miskenden man, geen oogenblik den schijn op zich te laden van nog langer dupe te zijn der laaghartige, schijnheilige bedriegster, die tegenover haar had gewoond. Daarom viel zij hem in de rede: ^Niet mijn gevoel, maar mijn zin voor waarheid en zedelijkheid zou er telkens door in opstand komen! Wie ■daar woonde was een goddelooze; dat heeft niemand zóózeer en zóó gauw ontdekt als ik, want..
De ander liet haar niet uitspreken; hij vatte even haar hand en zei, de zielvolle oogen op baar gevestigd... »Waar het zeer donker is, ga men behoedzaam; men stoot zich anders zoo licht.quot;
»U is erg zacht in uw oordeel,quot; zei ze met eenige schaamte, » maar u kende de zedelooze ook niet zooals ik...quot;
»Beter... beter dan u, mevrouw!quot; Hij fluisterde bijna.
»Dat kan niet. Zij sprak altijd kwaad van u; in haar schijnheiligheid brak zij den staf over u.quot;
»Toch is haar kennismaking me weldadig geweest.quot;
Mevrouw zag hem met groote oogen aan en kon zich niet weerhouden te zeggen: »Onmogelijk! U is nóg dupe! Zij was volmaakt in 't huichelen . ..quot;
aStil! .. . Stil! U heeft meer dan eens van mijn prediking getuigd, dat ze op een drie-koningen-brood geleek zónder boon; welnu, door haar ben ik de boon machtig geworden. Ik blijf haar daarvoor dankbaar tot aan mijn uiterste ure.quot;
Mevrouw haalde met eenig ongeduld de schouders op en was blijde hem te zien vertrekken, 't Was haar of ze »op catechisatiequot; was geweest en haar les niet gekend had ... Ze kwam zich zelve klein voor. De geleden neerlaag voelde ze diep; de zegepraal, die er uit geboren kon worden, lag haar dit oogenblik nog verre.
v